Het Socialisatievraagstük RflPPORj uitgebracht door de Commisie aanpwezeii tót dfegl. D. A. P. DERDE DRUK 1920 rt.V. BOEKHANDEL f ff VITGEVERSMV..OfffWIKKf UH6" AMSTERDAM P/m.eis5TWM« «5. ROTTERDAM. Westwuismoc 35. BOS Het Socialisatievraagstuk RAPPORT uitgebracht door de Commissie aangewezen uit de S. D. A. P. DERDE DRUK 1920 N. V. BOEKHANDEL EN UITGEVERS-MU. „ONTWIKKELING" Amsterdam, Paleisstraat 43 -:- Rotterdam, W. Kruiskade 33 De ondergeteekenden hebben na 26 vergaderingen der voltallige kommissie en vele vergaderingen van sub-kommissiee het hiervolgend rapport eenstemmig vastgesteld. Zij hebben bij het rapport, dat genoegzaam voor zich zelf spreekt, slechts enkele voorafgaande opmerkingen te maken. Ten aanzien van de reeks van afzonderlijke bedrijven of bedrijfstakken, die de kommissie rijp acht voor geheele of gedeeltelijke socialisatie, dient opgemerkt, dat wij ons bewust zijn, dat wij hier uitteraard geenetrlei volledigheid konden bereiken. Dit is niet wel mogelijk voor een kommissie van partikuliere personen, die niet over het uitgebreide apparaat beschikken om alle bedrijfstakken voldoende te overzien. Het rapport over socialisatie van het bankwezen k afkomstig van onzen partijgenoot G. Vermeer, die het ook in onze kommissievergaderingen verdedigde, waarna de kommissie zich er mede vereenigde. De kommissie meende niet te tooeten overgaan tot het uitwerken van een schets eener regeling van de organisatie der nog niet gesocialiseerde bedrijven. Gedacht wordt aan een regeling die de ontwikkeling der bedrijven zou bevorderen in dien zin, dat zij ten spoedigste in technisch opzicht voor socialisatie vatbaar werden, terwijl deze regeling voorts bedrijfsdemokratie (medezeggenschap van loontrekkenden) en gemeenschapsinvloed (medezeggenschap van verbruikers en van staatsorganen) in de nog niet gesocialiseerde bedrijven zou hebben te brengen. De kommissie meent, dat deze aangelegenheid ten spoedigste door de partij in overleg met het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen moet worden behandeld. F. M. WIBAUT, voorzitter. W. A. BONGER. R. KUYPER. JOS. LOOPUIT. L. H. MANSHOLT. H. J. NIEBOER. G. W. SANNES. Illpl R. STENHUIS. J. J. VAN DER VELDE. J. L. VLEMING. W. H. VLIEGEN. TH. VAN DER WAERDEN. J. F. ANKERSMIT, sekretaris. G. VAN DEN BERGH, J. GOÜDRIAAN Jr., adjunkt-sekretarisfien. EERSTE DEEL. Algemeene overwegingen. HOOFDSTUK I. Inleiding;. A. AKTUALITEIT DER SOCIALISATIE. Terwijl het socialisme tot dusver voornamelijk in de periode der propaganda verkeerde, treedt thans de verwezenlijking mee* op den voorgrond. Niet alsof tot dusver alle begin van socialisme in den zin van gemeensdhapsbezit en gemieensdbapsbeheer Aet produktiemiddeleta had ontbroken. Staats-, provinciale en gemeentebedrijven maken reeds zulks een begin uit, evenals de verbruikskoöperatie; bij deze beide bedrijfskategorieën is althans principieel niet meer, gelijk in het kapitalisme, de ondernemerswinst het doel van het bedrijf, maar het maatschappelijk nut. Thans echter is de tijd aangebroken, om op grooter schaal en systematischer met de verwezenlijking vn het socialisme een aanvang te maken. De instelling dezer kommissie uit de Sociaal-Demokratische Arbeiderspartij is een uitvloeisel van die overtuiging. Het is vooral de wereldoorlog geweest, die in alle landen het besef der onduldbaarheid van voortzetting van het kapitalistische stelsel op onverwachte wijze ten zeerste heeft - versterkt en in breede kringen nieuw heeft gewekt. Ook is de arbeidersklasse, zooals zij uit den oorlog is te voorschijn gekomen, niet meer dezelfde als voorheen. Zij heeft een veel hooger machtsbesef verkregen dan tevoren en hare macht is ook feitelijk belangrijk toegenomen. Daarbij is zdj tot een hooger inzicht van haar menschenwaarde gekomen en gevoelt zij steeds meer weerzin om haar arbeidskracht te doen misbruiken tot verrijking van een betrekkelijk kleine groep bezitters der productiemiddelen, die uit hun bezitsvoorreoht een aanspraak op overdadige weelde afleiden, terwijl de voortbrengers dier weelde tot een leven van ontbering gedoemd zijn. Voorts maakt dé ontzaglijke verarming der wereld, als een gevolg van die geweldige vernietiging van waarden gedurende vier daarenboven uiterst onprodtuktieve oorlogsjaren, het tot een otnafwijabaren eisch. dat aan de matelooze verspilling, die het anarohische konkurrentiestelsel van het kapitalisme meebrengt, zoo veel en zoo spoedig 8 ' mogelijk een einde wordt gemaakt. De vernietiging op groote acihaial van produktiemildidelen in een aantal landen verlangzaamt het herstel der produktie, zooals die vóór den oorlog bestond. Ook wordt dit herstel belemmerd door den tegenzin van vele' arbeiders in verscheiden landen om hun aandeel in de produktie te leveren, zoolang niet in het voortbrengingsbeheer ingrijpende wijziging is gebracht, terwijl de massa der arbeiders, gespeend als zij zijn van eiken invloed in het bedrijf, ook het besef van verantwoordelijkheid voor de uitkomsten van het bedrijf missen. Einidlelijk is alom gedurende den oorlog de concentratie der bedrijven en van het kapitaal in een zeer versneld tempo voortgeschreden en hebben zich tal van nieuwe partifculiere kombinaties en monopolies gevormd met al hun nadeelen voor de konsumenten, maar ook met de daardoor zeer versterkte mogelijkheid om partikuilier bedrijf in openbaar bedrijf om te zetten en met den versterkten drang dter verbruikers om door doelmatiger bedrijfsregeling onnoodige prijisverhooging tegen te gaan. Het zijn deze overwegingen die het vraagstuk der socialisatie over de geheele wereld in hooge mate aktueel gemaakt hebben. Het zijn vooral overwegingen van dezen aard, die vooraanstaande grootbedrijfsleidlers als dr. Walther Rathenau. invloedrijke politici als Sir Leo öhiozza Money, en bekende geleerden als die professoren Bücher, Lederer, Wilbrandt enz. tot bun principieele kritiek op het kapitalisme hebben gebracht of tot voorstanders der socialisatie gemaakt hebben. Het internationale streven naar socialisatie is mede van belangrijken invloed geweest op het aktueel worden van het vraagstuk ten onzent. Onnoodig te zeggen, dat het luchtig en vluchtig getimmerte der oorlogsbemoeiïng van de overheid met het bedrijfsleven met een werkelijke socialisatie niets hoegenaamd uitstaande had. Het was zeker als noodmaatregel onmisbaar. Maar voor korten duur berekend als het was en daarenboven nog toegepast door tegenstanders, verschilde het hemelsbreed van de stelselmatige en rationeele regeling van het bedrijfsleven, die door de socialisatie verkregen zal worden. B. HET BEGRIP DER SOCIALISATIE. Socialisatie is doelbewuste vermaatschappelijking der voortbrenging. Het is niet hetzelfde als socialisme. Het is de weg naar het socialisme. Het is zooveel als "van het socialistische beginsel thans reeds verwezenlijkt kan worden. Het is een proces met verschillende phasen en als eindelijke uitkomst: het socialisme. Het is de opheffing van den partikulienen eigendom der prodtuiktiemiddelen en hun overgang in maatschappelijken eigen- 9 dom, maiar het is dit aanvankelijk slechts voor bepaalde takken van voortbrenging, vervoer en verdeelnng en voor bepaalde vormen van eigendom. Het is dus een proces van geleidelijkheid, wat niet hetzelfde beteekent als langzaamheid. De geleidelijkheid moet bij de socialisatie op den voorgrond staan. De Oostenrijksche socialistische Minister voor Socialiseering Otto Bauer zeide in zijn brochure: „Der Weg zum Sozialismus" : „De politieke revolutie was het werk van het geweld; de sociale revolutie kan slechts het resultaat van opbouwenden, organiseerenden arbeid zijn. De politieke revolutie was het werk van weinige uren; de sociale revolutie zal het resultaat van stouten, maar ook begonnen arbeid van vele jaren moeten zijn." Nog belangrijker dan de wijze van voortbrenging is dat er voortgebracht wordt, want zonder voortbrenging is de menschheid ten doode gedoemd. Terwijl dns het werk der socialiseering plaats vindt, moet intussehen dte produktie zonder onldlerbreking en zeker zonder vermindering voortgezet worden; terwijl de ingewikkelde .machinerie der voortbrenging omgeschakeld wordt, mag de machine cndterwijl geen oogenblik, stilstaan; het huis der maatschappij moet ingrijpend verbouwd worden, terwijl wij erin blijven wonen. Hieruit volgt onverbiddelijk, dat socialisatie slechts een werk vam welberaden, achtereenvolgende organisatie en reorganisatie kan zijn. Alle gedachten aan de mogelijkheid van een plotselingen overgang van kapitalisme naar socialisme behooren in het rijk der fantasieën. Hun toepassing, waar beproefd, bracht slechts chaos en hongersnood, bracht voorts burgeroorlog, de slechtste konditie voor den fijnbewerktuigden arbeid van de omzetting . der produktiewijize. Ekonomische overgangen, anders dan politieke, kunnen nimmer plotseling, kunnen nimmer anlders dan geleidelijk geschieden. Overigens zal het tempo der socialisatie mede beïnvloed worden door de machtsverhoudingen der klassen in de maatschappij. C. DE VERSPILLING VAN PRODUKTIEVE KRACHT. De oorlogsverarming der wereld, zoo hoort men allerwege verkondigen, eischt van de arbeiders, dat zij hun volle arbeidskracht geven om de uitgeputte voorraden te herstellen en weder meertfer verbruik mogelijk te maken dan bü de huidige schaarschte bereikbaar is. Wij zullen het niet ontkennen en komen hierop in het verder verloop dezer inleiding nog terug. Voorstanders van het behoud van het kapitalisme echter 10 missen het zedelijk recht om dezen eisch aan de arbeiders te stellen. Geen spilzieker stelsel toch dam het kapitalisme ; geen stelsel dat op meer onverantwoordelijke wijze morst met de prodiuiktdeve kracht. Maar al te vaak blijft die thans meer dan ooit dringend noodige en op belangrijke schaad mogelijke verhooging der produktiviteit achterwege, omdat de kapitalistische ondernemer baar niet noodzakelijk acht in zijn winstbelang. Wel is ook reeds in het kapitalisme door de vorming van trusts getracht deze grenzenlooze verspilling te matigen, natuurlijk enkel in het belang van de ondernemerswinst; in het kapitalisme toch is, naar een woord van Sidney Webb (Fabian Tract: National Finanoe) de voortbrenging geen voortbrenging van gerief en diensten voor de gemeenschap, maar van winsten en fortuinen voor de ondernemers. Bij de Amerikaamsohe trustenquête (aangehaald door F. M. Wibaut, Trusts en Kartels, blz. 68 en volg.) heeft de staaltrust-leider Schwab verklaard, dat, terwijl elke afzonderlijk beheerde smeltoven zijn deskundigen smelter, zijn deskundigen chemicus, zijn deskundigen superintendent, zijn deskundigen draftsman enz. behoeft, bij de aanéénsluiting van al die bedrijven volstaan kan worden met één verkooper, één hoofld-chemicus, één hoofd-ingenieur enz., terwijl men dan nog van elke soort den beste kan uitzoeken, wiens geslaagde proefnemingen dan aanstonds op alle aangesloten bedrijven toegepast kunnen worden, uit welke methoden een gansehe reeks van besparingen en voordeellen ontstaat. Zoo ook kunnen alle verkoopkantoren, elk vroeger met zijn eigen telegraafdraden, telefoondraden enz., bij vertrustine tot één. verkoopkantoor vereenigd worden. Bij dezelfde enquête werd verklaard, dat in de rubber-industrie na de trustvorming 20 pCt. besparing werd verkregen alleen reeds door eenzelfde machine voortaan voortdurend slechts eenzelfde artikel te laten maken in plaats van achtereenvolgens al de verschillende artikelen die elke afzonderlijke fabriek moest voortbrengen. De staaldraadkombinatie kon na haar oprichting 200 handelsreizigers afdanken, een der komlbinaties van whisfcey-stokerijen 300. De president van de spiritus-trust schatte de besparing enkel op handelsreizigiers op een millioen dollars per jaar. Toen de whiskeytrust tot stand kwam', sloot ze 69 of 70 van die 81 stokerijen; enkel de 10 of 12 grootste en gunstigst gelegene bleven werken en voorzagen voldoende in den afzet. In Nederland deed zich een soortgelijk verschijnsel voor in de suiker-, gist- en spiritus-, rubber-, lijm- en gelatine-industrieën, enz. Deze kapitalistische besparing intusschen strekte zich tot dusver slechts over een betrekkelijk gering deel der wereld-nijverheid uit, nl. slechts voor zoover zij gevergd werd door het inzicht 11 in hun winstbelang bij voor het gemeenschapsbelang niet verantwoordelijke ondernemers. Ook laten die trustondernemers zich in de uitvoering hunner besparingspolitiek niet door het gemeenschapsbelang, maar enkel door hun winstbelang leiden. Zij zullen bijv. niet zooveel produceeren als de menschheid behoeft, maar slechts zooveel als met de hoogst bereikbare winst afzet kan vinden. Zij zullen hun prijzen zoo hoog opzetten, tot het hoogst mogelijke winstbedrag bereikt is. Tegenover de bü hen werkende arbeiders vormen zij een sterke onldlerdrulkkingsmaoht, die slechts zooveel arbeidersinvloed en zooveel verbetering van arbeidsvoorwaarden toestaat, als afgedwongen wordt of ten bate van het winstbelang verstandig schijnt. Desniettemin leveren de trusts het ervaringsbewijs, op hoe enorme schaal verspilling der produktieve kracht tegengegaan kan worden door bewuste organisatie der produktie en uitschakeling van onprorfluktieve bedrijven en funkties. De socialisatie der -bedrijven zou deze zelfde ontzaglijke voordeelen van betere organisatie van het bedrijfsleven mogelijk maken zonder de nadeelen der trust voor de verbruikers, voor de arbeiders, voor de gemeenschap. De socialisatie daarenboven, van gemeenschapswege ter hanid! genomen, zou deze voordeelen allengs kunnen uitstrekken over het gansehe bedrijfsleven, niet langer belemmerd door de enge grenzen, die thans het inzicht der partikuliere ondernemers in hun winstbelang stelt. Zoo zou de socialisatie reeds in normalen tijd een zeer groeten vooruitgang van produktiviteit beteefcenen. Behalve wat daaromtrent reeds hierboven is betoogd, bedenke men nog welk een ontzaglijke verspilling van veel nuttiger te besteden arbeidskracht gelegen is in de overdadige weelde-produktie, die zeker bij een bewust geregelde voortbrenging niet geduld zou worden. Een anldiere bron van groote verspilling is gelegen in de tot duizelingwekkende hoogte opgevoerde reklame, die onverbrekelijk aan de konkurrentie tuisschen van elkaar onafhankelijke partikuliere bedrijven vastzit. Zoo vermeldt Alfred Marshall in zijn nieuwe boek „Industry and Trade" (Macmillan & Go., Londen, pag. 307, Sooial Wastes of Combative Advertisemenit), dat in de Vereenigïdte Staten van Noord-Amerika 50 millioen pond sterling per jaar wordt uitgegeven aan reklame-advertenties in dagbladen en 70 millioen pond sterling per jaar aan advertenties in tijdschriften en weekbladen- en advertenties van andere soort. Gerekend op een bevolking van 100 millioen inwoners komt dit neer oü f 14.40 per hoofd en per jaar of op f 65 per gezin en per jaar, waarmede de verkoopkosten worden verhoogd. Wat aan onderhoud en arbeidskracht van een leger van handelsreizigers verkwist wordt, daarvan kan men zich nauwelijks een 12 voorstelling maken. Voor Nederland wordt het aamital handelsreizigers, dat gebruikt wordt om met allerlei konkurrentiemiddelen die waren aan den man te brengen, geschat od 10.000. regen 6000 gulden per jaar voor salaris en reis- en verbbjfkosten per reiziger, beteekent dit, dat dit onderdeel der verkoopkosten bedraagt 60.000.000 gulden of ruim 9 gulden per hoofd der bevolking, of ongeveer 40 gulden per gezin en per jaar, waarmede die kosten der verbruiksartikelen worden verhoogd. Het ontbreken van alle onderling verband tusschen de partikuliere bedrijven heeft daarbij tot gevolg, dat elke stelselmatige atrbeidsverdeeUng tusschen die bedrijven afwezig is, tal van bedrijven een groot aantal van dezelfde artikelen prodtuceeren, terwijl veel ekonomiseher geproduceerd zou worden, indien elk bedrijf op de produktie van slechts enkele artikelen ware ingericht. Men houde voor oogen, welk een onzinnige verspilling vooral ook in de winkelnering heerscht, waardoor in eenzelfden bedrijfstak in één stad honderden winkels bestaan, terwijl men bij doelmatige organisatie met enkele tientallen zou kunnen volstaan. Zoo zijn er in Amsterdam 1200 groentehandelaren en 1400 aardappelhandelaren. Er zijn 350 schoenwinkels, 2800 kruidenierswinkels, 270 bakkerijen en broodfabrieken, 40 melkinrichtingen met bezorgpersoneel en bovendien 1200 melkslijters. Op ongeveer 52 gezinnen dns is er een kruidenierswinkel en op ongeveer 55 gezinnen een groentewinkel of een aardappel winkel. Een tiende gedeelte van deze aantallen zou voor een ekonomische inrichting nog te veel zijn. Men stelle zich de jammerlijke verspilling voor als gevolg van de omstandigheid, dat de partikuliere bedrijven in eenzelfde straat dagelijks tal van broodloopers, melkloopers, kruideniersloopers zenden, die allen produkten van precies dezelfde kwaliteit rondbrengen. Men bedenke, hoeveel achterlijke en uiterst onekonomisoh werkende bedrijven door afwezigheid van planmatige maatschappelijke bedrijfsorganisatie worden in stand gehouden zondier eenig nut, ja tot schade van een nuttig besteden en verdeelen der totale hoeveelheid aanwezige arbeidskracht. Men overwege hoe onder partikulier beheer tal van bedrijven door hun ondoelmatige vestigingsplaats een volslagen doellooze verhooging der kosten voor transport van materialen en produkten meebrengen. Met het oog op dit allee is zeker vooral in de huidige verarmde wereld socialisatie een dringende noodzakelijkheid. D. HET ARBEIDSLOOZE INKOMEN. Een der belangrijkste drijfveeren naar socialisatie is de noodzakelijkheid tot beperking van het arbeidslooze inkomen. In een 13 maatschappij, waarin de massa hard heeft te werken om de noodige hoeveelheid produkten ter voorziening in de behoeften van allen op te brengen, is het, zoodra die massa tot het inzicht van hare beteekenis voor de produktie en van de samenstelling der maatschappij komt, een onduldbare toestand, dat niet alleen talloos velen in tusschenhandel en andere onekonomische bedrijven, nutteloozen, maatschappelijk overbodigen, vaak zelfs schadelijken, wijl noodeloos de waren duurder makenden arbeid verrichten, maar daarenboven tal van anderen, hoewel daartoe lichamelijk en geestelijk volkomen in staat, geenerlei arbeid leveren, niet hun aandeel in de vereischte totaal-som aan arbeid dragen, van arbeidsloos inkomen leven, de overigen dus verplichten om harder te werken, ten einde hen van arbeid te ontslaan. Wij hebben, bij de bepaling van wat arbeidsloos inkomen is, schijn van wezen te onderscheiden. De ondernemerswinst is geen arbeidsloos inkomen, voor zoover zij het redebike loon is voor werkelijk ekonomische diensten, d. i. voor zoover zij de vergoeding is voor de bedrijfsleiding. Doch zü is arbeidsloos inkomen, voor zoover zij daarboven uitgaat. En in het huidig voortbrengingsstelsel, met name in den vorm der naamlooze vennootschap^ worden de funkties van bedrijfsleider en ondernemer-kapitalist hoe langer hoe meer gescheiden, wordt de maatschappelijk-nuttige funktie van den eerste aan bezoldigde krachten opgedragen, terwijl de rol van den laatste steeds meer tot die van niets-dantrekker van arbeidsloos inkomen afdaalt. Bijzonder sprekend, om slechts een voorbeeld uit vele te noemen, komt het maatschappelijk overbodige en dus schadelijke van het arbeidsloos inkomen ook uit in de persoon van den huiseigenaar-woningverhuurder, wiens inkomen, afgezien van het innen der huurpenningen en de meestal schromelijk verwaarloosde zorg voor het onderhoud der woningen, volkomen arbeidsloos is, terwijl de arbeid der werkenden hem niettemin onderhouden moet op grond van zijn bezitsrecht. De socialisatie, die het arbeidsloos inkomen geleidelijk beperkt, ' zal aldus aan de produktiviteit der maatschappij ten goede komen, al moet gewaarschuwd worden tegen overdreven verwachtingen omtrent de aldus te bereiken dadelijke verhooging van levensstandaard, wijl in verhouding tot het geheel der bevolking het aantal trekkers van arbeidsloos inkomen niet groot is en een belangrijk deel van dat inkomen, voor zoover dit niet als belasting wordt geheven, ten slotte weer gebezigd pleegt te 'worden voor bedrijfsuitbreiding. 14 E. DE DRANG DER VERBRUIKERS. Het kapitalistisch stelsel is niet ingesteld op de belangen der verbruikers. Niet voor het verbruik produceert het, maar voor de winst. Het winstbelang is dus het eenig richtsnoer voor al zijn daden. Ook wanneer het den prijs van een artikel verlaagt, doet het dat niet om dit artikel onder het bereik van een grooter aantal verbruikers te brengen, maar omdat het van die prijsverlaging door grooter afzet vermeerdering van het totale winstbedrag verwacht. Ook wanneer het de kwaliteit van een artikel verbetert, doet het dit niet, om de verbruikers te gerieven, maar om door den afzet het winstbedrag te doen stijgen. Vaak echter zal prijsverlaging en kwaliteitsverbetering niet in het belang der winststijging zijn, veelal zelfs prijsverhooging en kwaliteiteverslechtering winstbevorderend werken. De geschiedenis der overbrenging van partikuliere monopolies in gemeentebeheer heeft bewijzen te over geleverd in hoe gansch andere mate het openbare bedrijf de verbruikersbelangen behartigt dan het partikuliere bedrijf. Te Amsterdam verdrievoudigde aldus het gasverbruik, vooral na de invoering der muntmeters, die het gas binnen het bereik der arbeiders bracht, waarom dé partikuliere exploitant zich nooit bekommerd had. Evenzoo ging de gemeentetram door goedkooper vroegritten in een sociaal arbeidersbelang voorzien, waarnaar het partikulier bedrijf nimmer had omgezien. Hoe weinig het partikuliere bedrijf zich stoort aan de verbruikersbelangen, bleek bijzonder duidelijk uit de voordracht van het Amsterdamsche gemeentebestuur tot stichting van een gemeentelijk groentenbedrijf, waarin werd aangetoond, hoe de Nederlandsche groententelers, die door het karakter van hun veilingen en de ontwikkeling die zij aan het veilingwezen hebben gegeven, steeds meer voor den .uitvoer werken, ook in de keuze der te telen produkten, en het binnenland- van te weinig groenten en dan nog van inferieure kwaliteit voorzien, waarop vervolgens in den handel winsten genomen worden tot 100 en 200 pCt. toe terwijl het winst-percentage als regel in de kléine winkels, die dê min-gegoeden bedienden, zeer aanmerkelijk hooger is, dan in de grootere winkels, die aan de meergegoeden leveren. Van de schromelijke vervalschingen van voedings- en genotmiddelen, waaraan het partikulier bedrijf zich op groote schaal te buiten gaat, leveren de rapporten der keuringsdiensten jaar op jaar de overvloedigste bewijzen. Indien in en na den oorlog de ondernemersklasse in prijswoeker en warenknoeierij nog alles overtroffen heeft wat zij te voren ooit vertoonde, en daardoor veler oogen voor haar schadelijk 15 karakter geopend heeft, was dit slechts een gevolg van de omstandigheid, dat de heersohende schaarschte haar voor deze praktijken beter gelegenheid gaf dan ooit. Pogingen om daarin met behoud van het partikulier bedrijfsstelsel, door voorschriften en strafbepalingen verbetering te brengen, zullen steeds slechts betrekkelijk weinig uitwerken, omdat het euvel aan het stelsel vastzit en door het winstbelang wordt gedikteerd. Wetten tegen prijsopdrijving, zooals die in Engeland zijn gemaakt en ook hier op het oogenblik, waarop dit deel van het rapport werd gesteld, werden voorbereid, kunnen slechts krachtig worden toegepast door een overheid, die bereid is het beheer der produktie zelf ter hand te nemen, overal waar de krachtige doorvoering dier wetten tegen prijsopdrijving zou stuiten op het verzet der ondernemers in het partikulier bedrijf. Zoo werd ook de werking der Huuroommissiewet tegen den woningwoeker veelvuldig verzwakt door het winstbelang van den partikulieren huiseigenaar, die zich door „sleutelgeld" als anderszins schadeloos stelde voor wat de wet hem trachtte te onthouden. Maar gemeentelijke woningbedrijven en woningbouwvereenigingen, beide socialisatie-vormen, die geen winstbelang kennen, verschoonden de verbruikers geheel van deze schandelijke strooperijen. Aldus komt bet, dat in dezen tijd in steeds breeder kringen wordt ingezien, dat slechts algeheele verandering van stelsel, dat slechts sociabsatie de verbruikers kan waarborgen, dat het bedrijf te hunnen bate gevoerd wordt. Aldus komt het, dat ook de breede middenklassen der maatschappij een steeds grooter belang bij socialisatie verkrijgen. F. DE DRANG DER ARBEIDERS. Toen in Maart 1919 in Engeland een algemeene werkstaking van mijn-, spoorweg- en transportarbeiders dreigde, werd van regeeringswege een gemengde kommissie van werkgevers en werknemers uit het mijnbedrijf, benevens enkele buitenstaanders, ingesteld om de misstanden in de mijnindustrie te onderzoeken en adviezen ter verbetering uit te brengen. Na een uitvoerig getuigenverhoor bracht de kommissie verschillende rapporten uit. Een daarvan, onderteekend door den voorzitter der kommissie, den rechter Sankey, konkludeerde o.a, tot regeling der arbeiderskwestie onder medezeggenschap der arbeiders en tot overname van de mijnen door den Staat, en motiveerde dit in hoofdzaak als volgt: „Een groote verandering van inzicht ie'gekomen over de 16 werkers in de kolenmijnen en het wordt steeds moeilijker de industrie verder te leiden langs de gewone oude banen. De verhouding tusschen patroons en arbeiders is helaas in de meeste kolenmijnen van het Vereenigd Koninkrijk zoodanig dat het onmogelijk lijkt onder het tegenwoordig stelsel van eigendom verbetering er in aan te brengen. Vele arbeiders denken dat zij werken voor den kapitalist, en een staking wordt beschouwd als een konflikt tusschen kapitaal en arbeid. Deze beschouwing zal zich veel minder doen gelden met den Staat als eigenaar, en er is goede reden te verwachten, dat de verhouding tusschen den arbeid en de gemeenschap een verbetering zal zijn bij de verhouding tusschen arbeid en kapitaal in de kolenmijnen. Een halve eeuw van opvoeding heeft in de arbeiders der kolenmijnen meer gewekt dan alleen een verlangen naar de materieele voordeelen van hooger loon en korter arbeidsduur. Zij hebben in vele gevallen reeds, en krijgen in toenemende mate, de hoogere ambitie om hun aandeel en belang te hebben in het beheer van de industrie, aan welks bloei ook' zij medewerken." Ongeveer gelijktijdig bracht een door de Duitsche Regeering ingestelde kommissie rapport uit ten gunste van eocialiseering van den kolenmijnbouw. De kommissie bestond, behalve uit reeds jaren geleden tot een sociaUstische overtuiging gekomen theoretici en practici van beidie richtingen, als Kautsky, Hilferding, Cunow en Hué, uit thans ook tot het socialisme bekeerde professoren als Baillod, Lederer, Schumpeter, Wilbrandt enz. De kommissie kwam tot de konklusie, dat men zich „bij alle in-acht-neming van den huidigen moeilijken toestand vastberaden op den grondslag van het socialistisch beginsel moest stellen" en sloeg daarom een sooialiseering voor „van onderen op onder medewerking der arbeiders". De voornaamste beweegreden der kommissie voor dit voorstel was, dat de arbeiders, die zich hun onontbeerlijkheid voor het arbeidsproces met de grootste duidehjkheid bewust geworden zijn, demokratie in het bedrijf verlangen en uitschakeling van het kapitaal als heerschende macht in het bedrijf. Daarom zou niet alleen voortzetting van het vrije kapitalistische bedrijf stranden op de weigering der arbeiders om in partikubere bedrijven voor de winst der ondernemers te werken, maar ook elk staatekapitalisme politiek onmogelijk zijn. Als eenige mogehjkheid blijft derhalve, naar de kommissie betoogt, de socialisatie over. Deze beide, zoozeer gezaghebbende uitspraken zouden nog met vele andere vermeerderd kunnen worden. Men klaagt thans veelvuldig over de mindere produktiviteit der arbeiders. De feiten, die tot die klacht aanleiding geven, zijn ten deele juist. Maar de verklaring dier feiten wordt door de klagers uit de ondernemersklasse niet gegeven. En zonder die verklaring kan men de 17 oorzaak van die inderdaad onrustbarende vermindering der produktiviteit van de arbeiders niet wegnemen. Een voorname oorzaak is gelegen in het feit, dat de arbeiders in steeds toenemende mate geestelijk en zedelijk ontgroeien aan het kapitalisme, waarin zij slechts willooze werktuigen zijn. Zij begeeren belangrijken invloed bij het vaststellen van de voorwaarden voor hun deelneming in de produktie en als hoofdzakelijke voorwaarde komt met steeds grooter kracht naar voren, dat zij hun arbeidskracht wel ten bate van de gemeenschap, maar niet ten bate van het weelde-leven eener kleine kapitalisten-klasse willen leveren, en dat zij hun recht opeischen om mede te spreken in het beheer der produktie, die zonder hen eene onmogelijkheid is. Zoo wordt de socialisatie steeds meer een' onontkoombaar middel om de produktie tot een zoodanig peil op te voeren, dat een behoorlijke voorziening in de behoeften der menschheid mogelijk is. Dit zal echter nimmer mogebjk zijn, indien niet, behalve aan de arbeiders, ook aan de lagere en hoogere technici, ingenieurs en dergelijke, en met name ook aan de eigenlijke bedrijfsleiders, een aantrekkelijke positie in het gesocialiseerde bedrijf verzekerd wordt. Wij zijn er ons ten volle van bewust dat wij de volledige toewijding der huidige technici en bedrijfsleiders voor het op maats'chappelijken voet in te richten bedrijf niet minder noodig hebben, dan de volledige toewijding dier arbeiders. Wij zullen hun daarom een plaats in het bedrijf moeten verschaffen, waarin zij hun technisch kunnen volkomen kunnen uitleven zonder de schadelijke beknelling eener belemmerende bureaukratie en ook zonder een even schadelijke dagelijksche inmenging van onbevoegden. Wanneer hun" een zoodanige positie verschaft wordt, hebben wij het vaste vertrouwen, dat de technici en bedrijfsleiders in het werken ten bate der gansehe gemeenschap een veel grootere voldoening zullen vinden dan in het partikuliere bedrijf, waar al hun inspanning vooral strekt tot vergrooting van de winst van den kapitalist. Ook voor den technikus zal aldus de socialisatie den weg naar de schoone toekomst banen. G. DE VOORWAARDEN DER SOCIALISATIE. Socialisatie moet tot meer ekonomische produktie leiden. Produktiviteit en produktie mogen tengevolge van de socialisatie met kleiner worden. Integendeel moeten beide grooter worden, wijl omdter het kapitalisme nimmer de produktie voldoende was om aan de massa der samenleving een ook maar eenigermate behoorlijk levensonderhoud te verschaffen. Deze vooropstelbng moet de overheerscbende zijn bij de vaststelling van het stelsel 18 en du metbode van socialisatie en bij de inrichting der te socialiseeren bedrijven. Hare konsekwenties zullen in het verder verloop van dit rapport nader onder de oogen worden gezien. De vooropstelling leidt aanstonds tot het afbakenen van de verantwoordelijkheid, die de arbeidersklasse bij haar streven naar socialisatie heeft te aanvaarden. Socialisatie is een gemeenschapszaak, ondernomen in het gemeenschapsvoordeel. Socialisatie mag dus nimmer bet middel worden voor een bepaalde arbeidersgroep om zich ten koste van liet maatschappelijk geheel te bevoordeelen, hetzij door een geringe arbeids-intensiteit te ontwikkelen en aldus de voor de behoeften der gemeenschap bestemde produkten-opbrengst van het bedrijf te drukken, hetzij door van de medezeggenschap in het bedrijf misbruik te maken door met onevenredige loonsverhooging de prijzen van het produkt, die de gemeenschap moet opbrengen, op te voeren. Beide vormen van parasiteeren ten koste der gemeenschap zijn in strijd met het beginsel der socialisatie zelve, die immers juist het gemeenschapsbelang in de plaats van het groepsbelang als bedrijfsdoel beoogt te stellen. Reeds op dien grond moet met de meeste beslistheid verworpen worden de methode, die ten onrechte soms als een methode van socialisatie beschouwd en aanbevolen wordt, de in de Russische kcmmrnistische revolutie 'aanvankelijk algemeen toegepaste, maar volkomen mislukte en dan ook allengs weder opgeheven methode, om het bedrijf zonder meer onder de uitsluitende kontröle van een gekozen vertegenwoordiging der daarin werkzame arbeiders te stellen. Op die wijze worden de bedrijven feitelijk in producenten-koöperaties in plaats van in gemeenschapsbedrijven omgezet en viert het groepsbelang hoogtij, wordt de bedrijfsinrichting een middel om met een minimum van arbeidsprestatie een maximum van loon te verkrijgen. Niet „de fabriek aan de arbeiders" kan onze leus zijn, maar „de fabriek aan de gemeenschap." Wel zal socialisatie, de alleenheerschappij van het kapitaal in het bedrijf brekende, aan de arbeiders, voorzoover met de eischen der produktie vereenigbaar, die medezeggenschap, niet alleen over hunne arbeidsvoorwaarden, maar allengs ook in bedrijfsbeheer en bedrijfsleiding moeten verschaffen, waarop hunne menschenwaarde en hunne beteekenis voor de produktie hun recht geven. Maar niet de arbeiders alleen zijn het die belang hebben bij den gang van zaken in het bedrijf, — de verbruikers der in bet bedrijf geproduceerdë goederen en de gemeenschap als geheel hebben daarbij een door hun aantal nog grooter en rechtmatig belang. Het zal daarom voor het welslagen der socialisatie van het hoogste gewicht zijn, dat die verscheidene belangen in de bedrijfsorganisatie hunne 19 evenwichtige vertegenwoordiging vinden. Dit zal het beste bereikt worden door in de bestuursraden of raden van kommissarissen der afzonderlijke bedrijven en in de kolleges van toezicht over den ganschen bedrijfstak, behalve de arbeiders en de technische on commercieele bedrijfsleiders ook de verbruikers alsmede den staat als gemeenschapsorgaan te vertegenwoordigen. Zoo alleen zal een ware sociahsatie, een produktie ten bate der gemeenschap, bereikt kunnen worden. De verzekering van een zoo hoog mogelijke produktiviteit van het gesocialiseerde bedrijf, voor zoover vereenigbaar met de belangen van de in het bedrijf werkzame arbeiders, daaronder begrepen de beambten, moet ook het richtsnoer zijn voor de toe te passen loonvormen. De kommissie is eenstemmig van oordeel dat een stukloon, omringd met waarborgen zoowel tegen te geringe belooning als tegen overmatige arbeidsinspanning, de meest aanbevelenswaardige loonvorm is. Er ligt niets verkeerds of vernederends voor den arbeider in, wanneer hij betaald wordt naar zijn prestatie. Zulk een stukloon of op stukwerk gegrond premie-stelsel is daarbij de loonvorm die den arbeiders een belangrijke mate van vrijheid in de werkplaats waarborgt, doordat hij ontslagen is van voortdurend aanjagend toezicht. De nadoelen, waardoor voorheen dikwijls arbeiders het stukloon verfoeiden, ontstonden doordat, bij gebreke aan een invloedrijke vakorganisatie, de stukloontarieven herhaaldelijk verlaagd werden om aldus tot steeds grooter arbeidsinspanning en arbeidsprestatie aan te sporen, waarbij maar al te vaak een minimum-verdienste niet gewaarborgd was. Kan in het gesocialiseerde bedrijf, zooals wij zijn bestuursinrichting geschetst hebben, door den sterken arbeidersdnvloed van deze nadoelen reeds geen sprake zijn, deze nadeelen zijn daarenboven automatisch uit te schakelen door aan het stukloon zoowel een gewaarborgd minimumloon als een hoogst toelaatbaar maximumloon te verbinden, waardoor eensdeels tegen te lage belooning, anderzijds tegen te groote arbeidsinspanning gewaakt wordt. Deze volstrekt onvermijdelijke voorwaarden voor een welslagen der socialisatie . zal een arbeidersklasse die zich rijp wil toonen voor de socialisatie, onvoorwaardelijk moeten aanvaarden. Socialisatie eischt van de arbeidersklasse een hoog gevoel van gemeenschapeplicht. Voldoet zij daaraan niet, dan zou zij daarmee toonen, nog met de middelen van het kapitalisme geregeerd te moeten worden en voor de socialisatie van het bedrijfsleven nog niet de geschiktheid te bezitten. Ter bevordering van bedrijfsproduktiviteit en arbeidsintensiteit zal de arbeidersklasse de daarvoor geëigende methoden bereidwillig moeten aanvaarden en wel thans meer dan ooit. 20 TmmftB» in de zoo deerlijk verarmde wereld stelt weliswaar de socialisatie, indien rationeel toegepast, aan arbeiders en maatschappij een hooger welvaart in uitzicht dan zonder dat bereikbaar zou zijn. Maar toch mag nimmer uit het oog verloren worden, dat de verarming zelve de voorzieningsmogelijkheden nog zoo lang zal drukken, totdat de verwoeste pro duktiekrachten en voorraden weder door ingespannen arbeid hersteld zijn. HOOFDSTUK II. Omvang en methoden van socialisatie. A. ALGEMEEN GEZICHTSPUNT. De socialisatie van het bedrijfsleven*) beoogt het welbewuste organiseeren van de produktie tot de hoogst-mogelijke doelmatigheid voor de geheele mensohheid. Voor een deel der produktie is in technisch en organisatorisch opzicht reeds een zeer groote doelmatigheid verkregen, namelijk voor de sterk geconcentreerde bedrijfstakken, waarin alle of zoo goed als alle produktieve krachten in het bedrijf onder één ordenend, centraal gezag zijn vereenigd. In het kapitalisme echter gaat met deze ordening in de voortbrenging onvermijdelijk gepaard een ondragelijke machtsvermeerdering van de piartikuiiere bezitters. De monopolistische beheersching van een bedrijfstak stelt hen in staat buitensporige winsten te verkrijgen door middel van verregaande prijsopdrijving, niet zelden verbonden met kunstmatige beperking van den omvang der produktie. De onhoudbaarheid van een kapitalistisch monopolie springt dan ook in het oog. Overal waar het zich voordloet op eenig belangrijk terrein der voortbrenging, dat van blijvende waardie voor de gemeenschap moet worden geacht, komt het voor onmiddellijke en volledige socialisatie in aanmerking. En dit te meer, omdat de organisatorische moeilijkheden, aan de doorvoering der socialisatie verbonden, in deze reeds sterk geconcentreerde bedrijven het geringst zijn. Als voorbeelden van zulke bedrijven zijn te'noemen: De papier-industrie. Hier te lande wordt deze in 34 fabrieken uitgeoefend, waarvan in de acht grootste 74 pöt. van alle arbeiders werken, van welke acht aan één vennootschap, J) Bij de bespreking van de bedrijven is nu en in het vervolg uitsluitend gedacht aan de produktie in materieelen zin en zijn dus die zeer belangrijke takken van gemeenschapszorg, die ten doel hebben hygiëne, onderwijs, kunst en ontwikkeling binnen het bereik der groote massa te brengen, buiten beschouwing gelaten. Deze beperking vloeide voort uit de opdracht der kommissie. 22 de Naamlooze Vennootschap de Vereen. Koninkl. Papierfabrieken v/h. Van Gelder en Zonen, toebehooren. De stroo-kartonfabrikage. Door de belangrijke plaats, welke zij in de landbouw-industrie inneemt en het feit, dat zij uitsluitend inlandséhe grondstofen verwerkt, leent zij zich bij uitstek voor socialisatie. De irloeilampen-industrie. Zij wordt hier te lande geheel beheerscht door de Naamlooze Vennootschap Philips Gloeilampenfabrieken. Door haar belangengemeenschap met de General Electric Company en de International General Electric Oompany in de Vereenigde Staten, welke met Philips aandeelen hebben uitgeruild en door haar overeenkomsten met de grootste Engelsche en Duitsche gloeilampenfabrieken voor uitwisseling van patenten', heeft deze maatschappij ook op de wereldmarkt een onaantastbare positie verkregen, welke haar in staat stelt buitengewoon hooge winsten te behalen op kosten der verbruikers. Over het afgeloopen boekjaar werd op de gewone aandeelen 151 pCt. dividend betaald. Voorts: De rubber-industrie, de Gist- en Spiritüefabricage, de Glasfabrieken, de fabrieken van Melkprodukten, de Kabelfabrieken, de Blikfabrieken, kortom alle bedrijfstakken, waarin de concentratie is uitgegroeid tot een bijna volledige beheersching van de bedrijfstakken door een zeer klein aantal ondernemers, die thans de verbruikers vrijelijk kunnen brandschatten en die het ekonomisch leven voor een groot deel beheerschen. Ten aanzien van sommige sterk geconcentreerde bedrijven, zopals de margarine-industrie, de suikernijverheid etc. moet rekening worden gehouden met bijzondere faktoren. Op de positie dezer industrieën wordt derhalve in een ander deel van dit rapport nader ingegaan. Het is echter volstrekt niet noodig de socialisatie tot sterk geconcentreerde bedrijven te beperken. Een gemeenschapsmacht, die tot taadr heeft, bet ekonomisch leven ten bate van de gemeenschap te organiseeren, mag men zich niet voorstellen als neergezeten in bjdzame afwachting van het oogenblik waarop de kapitalistische ontwikkeling de bedrijven tot aaneensluiting en tot ratioaeele samenwerking heeft gebracht. Behalve in de socialisatie der reeds geconcentreerde bedrijven, zal zij een veel omvangrijker en veel grootseher taak vinden in het stelselmatig organiseeren van het bedrijfsleven, in den geleidelijken opbouw van een strikt rationeele produktie die alleen in staat is om welvaart aan de geheele menschheid te brengen. Dit deel van haar taak is moeilijker dan het eerste en vereischt een langeren duur. 23 Indien 'die geheele produktie in handen was van enkele monopolistische heerschers, dan zou de socialisatie aanvankelijk niets anders beteekenen dan een simpele verdringing van deze monopolisten door de macht der gemeenschap. De werkelijkheid is echter anders. In het tegenwoordig stadium der bedrijfsontwikkeling zijn vele — en daaronder van de belangrijkste — produktietakken nog overgelaten aan klein- en middenbedrijfjes, zondier onderlinge samenwerking en goed doordachte arbeidsverdeeling. En ook in de produfctie-takken, waar het grootbedrijf is uitgegroeid, is de rationeele specialisatie en normalisatie ter bereiking van de grootst mogelijke ekonomie nog ver te zoeken. De socialisatie vindt hier dus een geweldig terrein ter bewerking. Baar taak moet het zijn de grootst mogelijke ekonomie in de produktie zoo spoedig mogelijk tot verwezenlijking te brengen. Zij kan die taak niet anders vervullen dan door een samenstel van technische en organisatorische maatregelen. Zij zal de voortbrenging centraliseeren in de best ingerichte bedrijven, en de stilgelegde likwideeren, om arbeid en kapitaal, daarin besteed, of liever verkwist, op meer produktieven voet in andere bedrijven te gebruiken. Zij zal de produktie van verschillende artikelen, waarin de kapitalistische bedrijfsleiding opzettelijk of onopzettelijk slechts karig heeft voorzien, verruimen door ontginning en verbetering van onproduktieve en onvoldoende produktieve gronden en oprichting van nieuwe fabrieken. Zij zal aansturen op normalisatie van kwaliteiten en specialisatie der bedrijven. En zij zal het kontakt tusschen producent en afnemer tot stand brengen met niet meer tusschenpersonen dan voor een goede bediening noodzakelijk zijn. Alles te zamen middelen, die een ongekende verhooging van den algemeenen welstand mogeHjk maken, maar die alleen m een tijdsverloop van jaren tot volledige toepassing: kunnen worden gebracht. Het zal een eisoh van verstandig beleid zijn, in dit overgangstijdperk niet met alle mogelijke takken van bedrijf tegelijkertijd een aanvang te maken. Niet alleen de beperktheid in het aantal krachten, dat bekwaamheid bezit om daarbij de noodige leiding te geven, dringt daartoe, maar ook de noodzakelijkheid, om de ervaring, die allengs verkregen wordt, te benutten bij den verderen uitbouw. Ook zal de invoering van een op rationeele wijze geconcentreerd bedrijf in verschillende industrieën, een sterken invloed hebben op de arbeidsmarkt; de overgang van arbeiders van de eene industrie naar de andere moet geleidelijk geschieden, op straffe van een groote werkloosheid te doen ontstaan. En ten 24 slotte moet rekening gehouden worden met den natuurlijken samenhang der bedrijven; van verschillende industrieën kunnen de meest gewenschte omvang en organisatie eerst eenigermate worden benaderd, wanneer die van andere industrieën is vastgesteld. Zoo zal b.v. een bedrijf als de steendrukkerij, dat in sterke mate afhankelijk is van de reklame, door de socialisatie van het bedrijfsleven, die aan de overbodige reklame een einde maakt, sterk worden beïnvloed. Evenzoo — om ©en belangrijker voorbeeld te noemen — de machinebouw ; hoeveel en welke soort arbeidswerktuigen ekonomisch noodzakelijk zijn voor een bepaalde industrie, kan eerst Wijken wanneer deze op rationeele basis is gesteld. B. DE TE SOCIALISEEREN BEDRIJVEN. De vraag komt dus naar voren: in welke volgorde moet worden gesocialiseerd? Welke bedrijfstakken komen — buiten de sterk geconcentreerde, over welke reeds is gesproken — het eerst in aanmerking voor socialisatie? En dan vragen twee groote komplexen van bedrijven onze aandacht. Allereerst de groep van bedrijven die men de primaire kan noemen, omdat zij den grondslag vormen en de onmisbare voorwaarde van de geheele ekonomieche ontwikkeling. Daartoe rekenen wij de steenkool-produktie, het transportbedrijf en de electriciteitsvoorziening. Deze bedrijven zijn van zoo overwegenden invloed op het verdere ekonomiisohe leven, dat hij, die ze in handen heeft, een zeer groote macht bezit, temeer, omdat de aard dezer bedrijven meebrengt, dat de macht van den exploitant door de wel haast volstrekte uitschakeling der konkurrentie niet of slechts in geringe mate wordt getemperd. Over deze bedrijven moet dan ook in de allereerste plaats de gemeenschap, voor zoover mogelijk, volle zeggenschap hebben. Trouwens, reeds lang, voordat er over socialisatie gesproken werd, is men er toe gekomen verschillende van deze bedrijven öf in handen der overheid te brengen, öf, waar zij in partikuliere handen werden gelaten, de vrijheid van den exploitant in allerlei opzichten door overheidsvoorschriften te beperken. Hunne volledige socialisatie zal die gemeenschap, behalve die voordeelen aan het bedrijfsbezit zelf verbonden, een machtsmiddel in handen geven, dat zij naar omstandigheden bij de verdere doorvoering dier socialisatie kan hanteeren. Zoo bleek reeds in de oorlogsjaren de kolen- en eleotriciteits-distributie . van overheidswege een krachtig wapen om in verschillende in- 25 dustrieën een betere, meer ekonomisohe drijfkracht in te voeren. En een beheersching van het transportwezen kan ook dienstig zijn om, voor zoover gewenscht, invloed te kunnen uitoefenen ten einde den in- en uitvoer Van bepaalde artikelen te regelen zonder verdere omslachtige kontrole van noode te hebben. Het tweede groote complex van bedrijven, die het eerst voor socialisatie in aanmerking komen, wordt gevormd door de bedrijven die in de eerste levensbehoeften voorzien. Deze groep omvat dus de levensmiddelenproduktie, den woningbouw en de produktie van bouwmaterialén. de vervaardiging van kleeding en schoeisel, benevens den aanvoerhandel in al deze artikelen. De nadeelen van de kapitalistische exploitatie dezer bedrijven zijn grooter in omvang, springen voor de groote massa der bevolking meer in het oog, en zijn meer algemeen voelbaar, dan die van andere bedrijven. De kapitalistische prijspolitiek, die de winst zoo hoog mogelijk wil opvoeren, vindt hier niet, of althans in zeer veel mindere mate, een rem in vermindering van omzet, juist omdat het hier gaat om produkten, die niet of uiterst moeilijk geheel of gedeeltelijk kunnen worden ontbeerd. Deze bedrijven leenen zich ook bij uitstek voor gemeenschapsexploitatie, omdat de artikelen weinig verschillend zijn en meerendeels geschikt voor massaproduktie. Bovendien zijn al deze produktietakken verzekerd van een geregelden en betrekkelijk standvastigen afzet. Maar vooral is de socialisatie van deze bedrijven een aktueele en urgente eisch geworden na de oorlogsjaren. In die jaren is de aaneensluiting van de ondernemers in deze bedrijven op ontzaggelijke wijize gevorderd, voor een groot deel als gevolg, als blijvend resultaat van de regeeringsmaatregelen. Deze aaneensluiting — in welken vorm zij zich ook moge voltrekken — maakt, dat het voor de verbruikers ten aanzien van vele artikelen op hetzelfde neerkomt als stonden zii reeds tegenover een monopoUe. Het complex van de bedrijven, die in de eerste levensbehoeften voorzien, is niet zoo scherp begrensd als dat der primaire bedrijven. Het begrip van „eerste levensbehoefte" is immers in een maatschappij, waar algemeene welstand heerscht, veel ruimer en omvat veel meer, dan in een maatschappij als de tegenwoordige, waarin de overgroote meerderheid der menschen in ontbering leeft. De socialisatie zal zich dus bet eerst hebben te richten op die bedrijven, welker produkten in de tegenwoordige maat- 26 schappij reeds artikelen van massa-verbruik zijn en de voorziening in de meest nijpende behoeften van voeding, woning en kleeding op ruime schaal tegen zoo laag mogelijke prijzen en m goede hoedanigheid - tot stand dienen te brengen. Dtaarna komt de produktie aan de beurt van artikelen, die in minder nijpende behoeften voorzien en welke eerst bij een zekeren welstand van het geheele volk tot artikelen van algemeen verbruik kunnen worden. Hier ligt een perspektief, waarvan alléén de ervaring op den duur zal kunnen aantoonen tot hoever het reikt. Wel kan worden toegegeven, dat er industrieën zullen zijn, waarin aan het partikuliere bedrijf een taak kan worden overgelaten naast het gesocialiseerde bedrijf, n.1. de produktie van artikelen, waarbij individueele smaak een groote rol speelt en die zich deswege niet voor massa-vervaardiging leenen. En niet onwaarschijnlijk blijft de eigenlijke luxe-industrie, voor zoover ze niet met het afstervend kapitalisme te gronde gaat, alsook de kunstnijverheid het doelmatigst geheel als partikulier bedrijf uitgeoefend: dit zal dan echter m een socialistisch milieu een geheel ander karakter aannemen. Wat hier van de luxe-industrie gezegd wordt, geldt nog meer in het bijzonder van de diamant-industrie, die zoowel voor grondstof als afzet sterk van buitenlandsche maatregelen afhankelijk is. Samenvattend kan worden gezegd, dat de bedrijven, die het eerst voor socialisatie in aanmerking komen, zijn: le de sterk geconcentreerde bedrijven, die van voldoend belang voor de gemeenschap zijn; 2e de primaire bedrijven; 3e die bedrijven, die de eerste levensbehoeften voortbrengen of aanvoeren. Aan deze opsomming moeten dan nog worden toegevoegd de bulpbedrijven, die bij uitbreiding van de gesocialiseerde .prOdluktie onontbeerlijk worden. Zoodra de behoefte aan machinerieën, hulpstoffen, verpakkingsmiddelen enz. bij de gesocialiseerde bedrijven voldoenden omvang verkregen heeft om fabrieken van doelmatige grootte blijvend een afzet te verzekeren, is het gewenscht deze in eigen beheer te nemen, voorzoover de mate van concentratie der betrokken industrieën niet reeds eerder tot volledige socialisatie heeft geleid. Eveneens kan de 'behoefte blijken aan de stichting van diergelijke hulpbedrijven ten behoeve van openbare inrichtingen die geen bedrijven plegen te worden genoemd, daar zij hun volle kosten niet dekken, zooals: -wasscherij ten behoeve van de ziekenhuizen, vervaardiging van leermiddelen ten behoeve van de scholen enz. 27 C. NADERE BEPALING DER VOLGORDE. Het is in den bovengeschetsten gedachtengang wel duidelijk dat ook de socialisatie van de aangegeven produktiegebieden zich niet in een kort tijdsbestek zal voltrekken. Met welk van de bedrijven uit dit giroote geheel aanstonds een aanvang dient te worden gemaakt is een vraag van opportuniteit, waarbij overwegingen van tweeërlei aard den doorslag geven. In de eerste plaats wordt de urgentie van socialisatie van eenig bedrijf bepaald door de mate waarin het kapitalistisch beheer van dat bedrijf schadelijk blijkt voor het algemeen belang. Deze schadelijkheid kan zich manifesteeren in verschillende vormen: hetzij door produktiebeperking, hetzij door overmatigen uitvoer van een voor de inlandsche fconsumptie onmisbaar artikel, hetzij door opschroeving van de prijzen als gevolg van een monopolie of door middel van kartel-overeenkomsten, hetzij door knoeierijen met de kwaliteit, hetzij door het in stand houden van een verbrokkelde, on-ekonomische produktie, welke langs den weg van het partikulier beheer niet tot rationaliseering wordt gebracht. In de tweede plaats moet steeds, — tenzij het gaat om bedrijven van alleen plaatselijk belang, — aandacht worden geschonken aan de positie van het bedrijf in het internationale ruilverkeer. Een socialistisch geleide rationeele produktie die zoo doelmatig mogelijk in de menschelijke behoeften voorziet, is immers voor de belangrijkste produktiegebieden niet anders denkbaar dan als eene internationaal geleide produktie. Want alleen een internationale leiding kan er zorg voor dragen dat de goederen worden voortgebracht op die plaatsen der aarde waar dit het meest ekonomisch kan geschieden en dat de goederen op de minst kostbare wijze rechtstreeks worden vervoerd naar de plaatsen waar zij benoodigd zijn. Nu is echter zeker dat zoowel door de verschillende hoogte van ekonomische ontwikkehng, als door de uiteenloopende machtsverhoudingen in de verschillende landen, de socialisatie in den aanvang zich alleen in nationalen vorm zal kunnen voltrekken. Daarbij echter zal het einddoel — de op rationeele. internationale arbeidsverdeeling gebaseerde produktie —- steeds voor oogen moeten staan. En er moet dus gewaakt worden tegen eiken maatregel van socialisatiepolitiek die deze groeiende internationale arbeidsverdeeling in den weg zou kunnen staan. Om deze reden moet voorzichtigheid worden betracht ten aanzien van de socialisatie van bedrijven waarvan de doelmatigheid van de vesti- 28 ging in Nederland nog niet vaststaat of waarvan het niet zeker is of zij in hun t e g e n w o o r di g e n omvang in Nederland gehandhaafd zullen blijven; dit geldt dus in het bijzonder voor bedrijven die thans voor een groot deel voor den export werken. Er zijn echter gevallen waarin deze bedrijven zeer sterk staan, omdat zij aangewezen zijn op produkten van den bodem die' naar alle waarschijnlijkheid hier te lande met bijzonder voordeel kunnen worden geproduceerd, of doordat voor de uitoefening de inheemsche bevolking, die dit bedrijf van geslacht op geslacht heeft uitgeoefend, een bijzondere geschiktheid bezit. Van het eerste geval mag de zuivelindustrie, van het tweede mogen de scheepvaart en de visscherij als voorbeelden worden genoemd. In dergebjke gevallen behoeven overwegingen van internationale arbeidsverdeeling niet te weerhouden van socialisatie op voorloopig nog nationalen grondslag. D. CENTRALISEERENDE SOCIALISATIE. Evenmin als de socialisatie van alle bedrijven op een zelfde tijdstip tot stand zal komen, evenmin zal de socialisatie van alle bedrijven zich op dezelfde wijze en in den zelfden vorm voltrekken. In de meeste gevallen zal men alleen met vrucht kunnen sociahseeren indien men een geheel bedrijfsgebied tegehjkertijd aanpakt, in andere gevallen zal het beter zijn aanvankelijk alleen bepaalde ondernemingen uit een bedrijfsgebied te socialiseeren en daarnaast het partikulier bedrijf nog een tijd lang zelfstandig te laten voort bestaan. De eerste methode, de c e n t r al i s e e r e n d e, kan op tweeërlei wijze worden toegepast. De eenvoudigste, meest radikale, maar in de praktijk niet altijd mogelijke wijze is die waarbij aan alle partikulier beheer in den bedrijfstak volledig een einde wordt gemaakt en aan het gesocialiseerde bedrijf een monopolie wordt toegekend. Maar in gevallen waarin monopohseemng niet mogebjk is om de redenen hieronder nader uiteengezet, kan toch met andere; organisatorische middelen de centralisatie worden nagestreefd. Alvorens hierop nader worde ingegaan, zij eerst nog gewezen SLit teetpniS Welke de centralieatie voor het bedrijfsbeheer De.centralisatie toch is het middel waarmede een der grootste voordeelen van de socialisatie kan worden tot stand gebracht, 29 namelijk de weldoordachte, dus de zoo ekonomisch mogelijke samenwerking van alle produktie-kradhten in een bepaald bedrijfsgebied. Deze samenwerking is het, die aan alle arbeidsverspilling een einde maakt en het hoogste rendement van het ge-, heel verzekert. Zoo ziet men het beeld verrijzen van groote ekonomische organismen die elk voor zich een af gerond deel van de totale produktae beheerschen en dit ten bate van de geheele gemeenschap zoo doeltreffend mogelijk exploiteeren. Er zijn een aantal gevallen aan te wijzen waarin socialieeerend ingrijpen alleen dan goede resultaten kan opleveren indien bet aanstonds het geheele bedrijfsgebied omspant. Een belangrijk voorbeeld heeft men in die bedrijven waar het gaat om de verkrijging en verwerking van grondstoffen waarin de inlandsche producent een overwegend sterke positie bezit. Dit geldt dus voor de zgn. landbouw-industrieën, zooals de zuivelproduktie, suikerfabrikage enz. Het treft echter aanstonds dat deze bedrijven voor een belangrijk deel aangewezen zijn op den export. Hierin ligt geen reden, dat de socialisatie zich zou moeten of mogen beperken tot zulk gedeelte van de produktie als voor het binnenlandsch verbruik voldoende zou zijn. Geschiedde dit, dan zouden de voordeelen van sociabsatie voor een groot deel worden prijsgegeven. Immers ontleenen deze bedrijven hun kracht aan het feit dat • de grondstof die zij verwerken, hier te lande met bijzonder voordeel kan worden geproduceerd. Daardoor staan zij sterk op de buitenlandsche markt en weten een belangrijk deel van hun winst uit den export te behalen. Er is nu op zichzelf reeds geen enkele reden om het partikuliere kapitaal van deze hooge exportwinsten te laten genieten en de gemeenschap uitsluitend de inlandsche voorziening ter hand te doen nemen, wier artikelen uitteraard tegen zoo laag mogelijke prijzen aan de verbruikers zullen worden geleverd. Maar een dergelijke partieele bemoeiing zou bovendien tot averechtsche resultaten leiden, omdat zij den prijs van de grondstof omhoog zou jagen. Want aangezien het landbouwbedrijf niet voor een onmiddellijke en volledige socialisatie rijp kan worden geacht (zie hoofdstuk V) zou de gesocialiseerde industrie haar grondstof grootendeels moeten koopen van den boer, in konkurrentie met het partikuliere exportbedrijf. Er zou dus ontstaan een hardnekkige strijd om het bezit van de grondstof, waarbij het exportbedrijf gemakkelijk den hoogsten prijs kan besteden en de boer de lachende derde zou zijn. En ook al zou men door invoering van leveringsplicht dezen strijd ten voordeele van de gemeenschap trachten te beslissen, dan behoudt men toch een voortdurende gelegenheid tot ontduiking, zoolang naast de leve- 30 ring tegen vastgestelder. prijs aan de gemeenschap de vrije verkoop aan het exportbedrijf bhjffc gehandhaafd. Daarom dient in deze gevallen ae inkoop van de geheele nationale opbrengst te worden gecentraliseerd; voor de verwerkende industrieën kan een monopohe worden ingesteld dat zoowel de inlandsche voorziening als den export behartigt. Een andere, niet minder belangrijke reeks van gevallen waarin centralisatie van den beginne af aan geboden is, vindt men in het transportbedrijf en in al die bedrijven waarin transportkosten van grondstof of distributieketen van het produkt een belangrijk deel van den prijs van het artikel vormen Een werkelijk ekonomische regeling van het transportwezen is alleen mogelijk bij een centrale leiding. Een vrije, d.w.z stelselloze konkurrentie in het transport benadeelt altijd beide partijen en verhindert doorgaans, dat een van beide een voorsprong op zijn mededinger behaalt, van voldoende grootte om deze ge heel te kunnen verslaan. Beide blijven dan jaren lang naast elkaar voortsukkelen elk werkend met hoogere onkosten dan bij centrabsatie noodig zou zijn. Ook een rationeele arbeidsverdeeling tusschen het vervoer te water en te land kan zonder deze niet worden bereikt. Om de zelfde redenen is centralisatie noodig in die bedrijven waarin de transportkosten een belangrijk deel van de totale produktiekosten vormen. Ten aanzien van de electriciteitsopwekking en -distributie onder hooge spanning is men op zuiver ekonomische overwegingen reeds tot de konklusie gekomen, dat deze alleen doeltreffend mogelijk is, indien het beheer voor het geheele land in één hand wordt samengebracht. Gelijksoortige overwegingen gelden voor gas- en watervoorziening. En ook voor een geheel anderen vorm van transport, voor de zgn. bezorging aan huis, zooals die in de groote steden met brood en melk plaats vindt, geldt deze gedachtengang. In al deze gevallen is de hoogste ekonomie alleen bereikbaar bij centrale leiding. E. MONOPOLIES EN BEDRIJFSORGANISATIES. Boven werd reeds met een enkel woord vermeld dat de centralisatie m het bedrijfsbeheer kan worden bereikt, door instelling van een monopolie, dat aan het partikulier beheer in eens en voor goed een einde maakt, en door organisatorische maatregelen waarbij het partikulier bedrijf aan een zekere leiding wordt ondergeschikt gemaakt. Een monopolie-recht kan in het algemeen worden ingesteld indien aan twee voorwaarden is voldaan 31 Ten eerste moet zich reeds een sterk geconcentreerd bedrijfsbeheer ontwikkeld hebben en ten tweede moet een scherpe begrenzing mogelijk zijn van het gebied waarop het monopolie betrekking heeft. Het aangeven van een begrenzing ia in vele gevallen zeer gemakkelijk. Monopolies voor artikelen als gas, water en elektriciteit zijn reeds bekende zaken. Monopolies in bepaalde, scherp afgeteekende artikelen als suiker, zuivelprodukten enz. laten zich denken. Maar moeilijk wordt het zoodra wij komen tot die takken van produktie waar een geleidelijke overgang is van het massa-artikel tot de sterk uiteenloopende luxe-uitvoeringsvormen of waar een zoo bonte verscheidenheid heerscfat van aJlerhand verschillende artikelen, dat een begrenzing alleen een zeer groote groep zou kunnen omvatten die dan noodzakelijkerwijze tal van artikelen in zich sluit, die voor socialisatie niet aangewezen zijn te achten. Men zou in het laatste geval er enkele takken uit kunnen nemen die voor monopolistische socialisatie zich leenen, maar stuit dan op het bezwaar dat deze zich veelal nog niet voldoende vrij en zelfstandig tegenover de andere hebben afgeteekend. Men denke hier bijv. aan zeer belangrijke bedrijven-komplexen als de metaahndustrie en de textiel- en kleedingproduktie. Aan een algeheele volledige sociabsatie daarvan kan vooreerst nog niet worden gedacht. In zulke bedrijven die door hun groot belang voor de gemeenschap niet aan het vrije kapitalistische beheer kunnen worden overgelaten, maar die door een nog niet geheel volgroeide bedrijfsontwikkehng voor volledige en rechtstreeksche overname nog niet geschikt zijn, dient de socialisatie geleidelijk te worden doorgevoerd. Deze gedragshjn is dus aangewezen voor bedrijven welke nog in sterke mate zijn verbrokkeld over groot- en kleinbedrijf, waar de eigenaardige variaties in het geproduceerde artikel nog niet door normalisatie en specialisatie der fabrieken tot het ekonomisch toelaatbare zijn teruggebracht en waar dus de sociabsatie haar voornaamste taak vindt in het tot stand brengen van een rationeel bedrijf over de geheele breedte. Het valt niet te ontkennen dat aan de volbrenging van deze taak door de gemeenschap groote moeilijkheden zijn verbonden. Zij vereischt een diepgaande kennis van het bedrijfsleven en krachtige, niet alleen politieke, maar ook ekonomische machtsmiddelen. Om aan te geven, hoe men zich een dergelijk ingrijpen op meer diuurzamen voet kan denken, worde hier nog in het kort vermeld de voorstelling van Otto Bauer (in zijn brochure: „Der Weg zum Soziahsmus"). De gezamenlijke ondernemingen 32 Sedrtf6 de daar geg€Ven schets be¬ treden tot een bond (Industneverband). Deze bond wordt be- deels door den Staat, deels door de verbruikers, deels door het personeel en deels door de ondernemers Jïll ƒ °ht ÏT aaadaoht vooreerst op de technische ÏSdSS* ?! ^F*™' ^ «** Wtruktiebureaux, ^boratorm en mricMingen voor keuring van materialen. Hij Z£ TT nawaaJiseer^ en bevordert de specia- Verder zorgt de bond, waar dit noodig is, voor centralen inkoop der grondstoffen en verkoop der produkten. Hij stelt de prijzen der waren vast en sluit de koUektieve arbeidskontmkten met arbeiders en beambten. • Aan den Staat wordt het recht toegekend op een deel van de winst die immers juist door de verbeteringen in de bedrijfsvoering,- die het gevolg zijn van de organisatie, wordt vergroot ( Wanneer het een artikel van algemeen verbruik betreft zal in Plaats daarvan prijsverlaging moeten worden geëisoht.) Een van de belangrijkste deelen van de taak van den bond hi^ V, v P1?duktle concentreert in de technisch beste bedrijven De bond krijgt het recht achterlijke bedrijven stil te leggen. Hun aandeel in de produktie wordt aan de betere bedrijven afgestaan. Zoo wordt geleidelijk de produktie geconcentreerd tot tenslotte de tijd komt, waarop zulk een industrie geheel gesocialiseerd kan worden. "rmSÈ Tot zoover Bauer. Voor verwezenlijking van denkbeelden als hier weergegeven zijn ook hier te lande enkele aanknopingspunten aanwezig. De gedwongen bedrijfsconcentratie, zooals zij in het belang der brandstof-besparing tijdens de oorlogsjaren in enkele industrieën is ingevoerd, mag tot op zekere hoogte als een bescheiden voorbeeld gelden. In de meeste gevallen is deze echter afgestuit op den tegenstand der ondernemers. F. HET KONKURREEREND, PRIJSREGELEND OVERHEIDSBEDRIJF. Wij zijn nu genaderd tot de beschouwing van een andere methode van socialisatie: de instelbng van het konkurreerende, p r ij s r e g e 1 e nde overheidsbedrijf Deze methode vertoont met de tot nu toe besprokene het pnncipieele verschil, dat zij slechts een deel van de prodnktieve 33 krachten in een bepaalden bedrijfstak tot zich trekt, duis de rationeele organisatie slechts op een deel van den bedrijfstak toepast. Dit kan haar zwakke zijde zijn. Voordat de gemeenschap echter met een breed opgezette organisatie van een bedrijfstak een aanvang maakt, kan het noodzakelijk zijn, dat zij de beschikking heeft over enkele goed toegeruste eigenbedrijven. Deze toch stellen in staat om bij het geven van leiding met groote deskundigheid op te treden, zoodat de vertegenwoordigers van het gemeenschapsbelang niet afhankelijk zijn van de inlichtingen der partikuliere ondernemers. Het eigenbedrijf geeft tevens waarborgen indien het partikuliere ondernemerdom.tot sabotage zou willen overgaan, door de produktie stop te zetten. Een deel van de produktie althans kan dan ongestoord worden voortgezet en de gemeenschap heeft de beschikking over geschoolde leiders, die desgewenscht ook een deel van de partikuliere bedrijfsinrichtingen in werking kunnen houden. In dezen gedaohtengang moet dus de z.g. „partieele socialisatie'", dat wil zeggen de vestiging van bonkurreerende gemeenschapsbedrijven, worden gezien als een eerste stap op den weg, die op den duur tot volledige socialisatie leidt. Het prijsregelend bedrijf is eveneens aangewezen wanneer reohtstreeksche monopohseering, om welke reden dan ook, niet uitvoerbaar of althans niet onmiddellijk wenschelijk is. Met name ter doorbreking van prijsafspraken tusschen ondernemers is het konkurreerend overheidsbedrijf het aangewezen middel. Het is een maatregel, die spoedig zichtbaar nut oplevert en daarmede een groote propagandistische kracht kan uitoefenen. De verwachting is dan ook gegrond, dat deze beginvorm van socialisatie een groote beteekenis heeft voor de naaste toekomst, zoowel in de rijks- als in de gemeentepolitiek. Het spreekt vanzelf, diat een voorwaarde voor het welslagen is, dat de capaciteit van het overheidsbedrijf niet te beperkt wordt opgezet. Deze dient onmiddellijk zoo groot te worden genomen, dat daarmede de prijsbeweging kan worden beheersoht. Er moet voorts worden gezorgd, dat dit bedrijf technisch en organisatorisch aan de hoogste eischen van ekonomische produktie voldoet. In dat geval stelt het overheidsbedrijf niet enkel in staat de ondernemerswinst in de partikuliere bedrijven te verlagen, maar kan het ook aan achterlijke ondernemingen het bestaan onmogelijk maken en zoodoende bijdragen tot een zuivering van het bedrijf, die een volledige socialisatie in een later stadium vergemakkelijkt. Dit wapen moet natuurlijk naar omstandigheden wordlen gehanteerd, zoodat in elk geval worde zorg gedragen, dat een voldoende produktie-kapaciteit in bedrijf blijft. 34 Of de overheid, waaneer zij aldus konkurreerend optreedt, beter doet met nieuwe bedrijfsinrichtingen te vestigen dan wel met een deel der bestaande partikuliere bedrijven over te nemen, is een vraag van doelmatigheid, die slechts voor elk geval afzonderlijk is te beantwoorden en waarbij de omvang en de hoedanigheid der bestaande inrichtingen den doorslag geven. G. DE GEMENGDE BEDRIJFSVORM. Nu in het bovenstaande de middelen besproken zijn, die voor algemeene toepassing het meeste zijn geëigend, dienen nog enkele maatregelen te worden behandeld, waaraan minder groote algemeene beteekenis moet worden toegekend, maar die toch onder zekere omstandigheden aangewezen kunnen zijn. Allereerst moet dan worden gesproken, over een metbode van socialisatie, waarbij aanvankelijk het partikuliere bedrijf blijft voortbestaan, maar de gemeenschap zich allengs een grooter invloed op de gestie van het bedrijf verzekert, mede door deelname in het kapitaal der ondernemingen: de zg. gemengde bedrijf STorm. • Deze gemengde bedrijfsvorm heeft vooral in de bedrijfsvoering van vele Duitsche gemeenten een groote beteekenis gekregen. In 1914 werd het totale kapitaal van zulke gemengde ondernemingen in Duitsehland geschat op een half miUiard Mark. Dat deze organisatievorm ten achter staat bij volledige doorgevoerde socialisatie, is niet moeilijk in te zien. Zij zal onder het nadeel lijden, dat het grondbeginsel van de organisatie een belangentegenstelling is. Het partikuliere kapitaal dat naar" winst zoekt en de gemeenschapsmacht, die een zoo goed en zoo goedkoop mogelijke voorziening wil, zullen allicht met elkaar in botsing komen. Dit kan niet anders dan de eenheid in de bedrijfsvoering benadeelen. De geschiedenis der „gemischt-wirtschaftliche" ondernemingen in Duitsehland is dan ook veelal een aaneenschakeling van twistgedingen. Het zal daarom doelmatig zijn dezen vorm van samenwerking in het algemeen te vermijden. Evenwel heeft de methode recht van bestaan, wanneer het geheel uitschakelen van de partikuliere aandeelhouders op onoverkemebjke moeiUjkheden stuit en dit kan het geval zijn bij industrieën, die deel uitmaken van een internationaal wijdvertakt organisme. Indien de machtsverhoudingen zich in alle landen geüjkehjk ontwikkelden, zou .het soeialiseeren van een dergelijke kapitabsitisehe Internationale geen bezwaar opleveren. Nu er echter rekening mee moet worden gehouden, dat deze machtsverhoudingen zeer verschillend kunnen zijn. 35 kan de volledige socialisatie van ondernemingen, die in hoofdzaak in handen van buitenlanders zijn of van ondernemingen, die neven- en hulpbedrijven in het buitenland hebben gesticht,' tot ernstige verwikkelingen leiden. In deze gevallen schijnt een juiste oplossing dat voor deze industrieën voorloopig de gemengde bedrijfsvorm wordt gekozen. In den laatsten tijd heeft het denkbeeld van den gemengden bedrijfsvorm schijnbaar nieuwe kracht gekregen, doordat men het in verbinding heeft gebracht met heffingen van het kapitaalbezit. Zoo stelt bijv. R. Goldscheid in zijn boek „Staatssozialismus oder Staatskapitalismus" voor, dat de staat een deel (bijv. 73) der partikuliere vermogens tot zich zal trekken. De betaling kan in natura geschieden en de staat zal dus talrijke aandeelenin naamlocze yennootschappen verkrijgen. De staat zal dan niet alleen financieel sterk komen te staan, maar zich bovendien, door zijn aandeelenbezit, groeten invloed in allerlei ondernemingen verzekeren. Een overeenkomstige gedachte is neergelegd in de toelichting van het wetsontwerp-Treub, van 26 November 1918, tot invoering van staatserfrecht. Men leest daarin: „door middel van het „staatserfrecht, waardoor de staat ook aandeel zal verkrijgen in „verschilende ondernemingen, kan en zal hij optreden als vertegenwoordiger van de onterfden in de maatschappij." Ook de plannen van den Duitschen oud^inister Wissell hielden een regeling in, waarbij het Rijk zich door middel van belastingen op vermogens en erfenissen een 'groot bezit aan industrieeie aandeelen zou verzekeren. Dit fondsenbezit zo-u beheerd worden door een te stichten „ Rijksvermógensbank" en als onderpand 'dienen voor uit te geven ohhgaties, die, naar gehoopt werd, ook in het buitenland vertrouwen zouden genieten. De verdienste van deze plannen als financieele maatregel, met name om de schadevergoeding van vroegere aandeelhouders in gesocialiseerde bedrijven op te brengen, is in Hoofdstuk III uiteengezet. Als middel van algemeene bedrijfssocialisatie zijn zij echter van zeer weinig beteekenis. Het boven uiteengezette principieele bezwaar tegen het gemengde bédrijf blijft vooreerst ten volle bestaan. Maar daar komen, in geval .van heffingen, nu nog andere, zoo mogelijk nog grootere bezwaren bij. In de eerste plaats leiden heffingen als bovenbedoeld tot deelname van den staat in alle mogelijke ondernemingen tegelijkertijd. Daaronder zullen een groot aantal zijn, die artikelen voort Ibrengen, waarbij de gemeenschap geen uitgesproken belang heeft. En er zullen vele aandeelen bij zijn in slechte en onekonomische oindemeniingen. 36 In de tweede plaats kan het aandeelenbezit in al deze ondernemingen uit een oogpunt van bedrijfssocialisatie alleen dan iets beteekenen, wanneer het een middel is om een fliniken invloedl te oefenen op het beheer dier ondernemingen. En nu stelt — afgezien van het feit, dat het enkele aandeelen-bezit den staat nog niet de beschikking geeft over een leger van vertegenwoordigers om in de meest uiteenloopende ondernemingen het gemeenschapsbelang zaakkundig te behartigen — in de moderne naamlooze vennootschap het bezit ook zelfs van de meerderheid van het aandeelen-kapitaal nog volstrekt niet in staat een doorslaggevenden invloed op de leiding der onderneming uit te oefenen. Deze invloed wordt meer en meer in de statuten tot een privilegie gemaakt van de bezitters van preferente aandeelén, welke bij heffingen slechts bij uitzondering in het bezit van den staat zullen overgaan. En ook al was door wijziging van de wettelijke bepalingen dit privilegie doorbroken, dan nog zou het bezwaar blijven bestaan, dlat de gemeenschapsinvloed tot uiting kwam in een stel luk-raak bijeengebrachte ondernemingen, in plaats van planmatig en doelbewust het geheele ekonomische leven van den grondslag af geleidelijk te doordringen. Koppelt men echter aan de heffing in natura het denkbeeld vast van een uitruiling van aandeelén, zoodanig dat zooveel mogelijk die in bepaalde, gewenschte ondernemingen worden bijeengebracht, dan kan de maatregel ongetwijfeld meer beteekenis verkrijgen. H. VEEBBUIKSKOÖPEEATIE. Nog kan als maatregel van overgang naar den prijsregelenden vorm van sociabsatie worden genoemd overheidssteun aan de verbruikskoöperatie ter bevordering van de koöperatieve grootirioopvereemgingen en fabrieken, inrichtingen dus, die niet werken met het,oog op winst, doch direkt in het verbruikersbelang en die thans inbaar ontwikkeling worden belemmerd door gebrek aan kapitaal. Behalve door beschikbaarstelling van kapitaal tegen lage rente, dient de verbruikskoöperatie ook gesteund te worden door haar zooveel mogelijk de distributie op te dragen van die produkten der gesocialiseerde bedrijven, welke voor rechtstreeksche distributie van gemeenschapswege niet in aanmerking komen. Hierbij is te bedenken, dat naarmate de sociabsatie de voorziening in levensmiddelen en in andere levensbehoeften, zooals kleeding, min of meer volledig gaat omvatten, de verbruikskoöpe- 37 ratie haar tegenwoordige beteekenis op dit terrein verliest. De verbruikskoöperatie immers was en is een vorm van strijd van de verbruikers tegen de ondernemerswinst. Door zioh te organiseeren trachten de verbruikers zioh te onttrekken aan de uitbuiting van den ondernemer. Naar mate hun aantal groot genoeg wordt, kunnen zij den geheelen tussohenhandel uitschakelen en als groothandelaars koopen. Ook kunnen zij de produktie ter hand nemen in fabrieken en zuivelinrichtingen of zelfs in theeplantages, en aldus een ander onderdeel van de ondernemerswinst uitschakelen. De socialisatie echter beoogt de ondernemerswinst te verdringen niet enkel voor aaneengesloten groepen van verbruikers, doch voor alle verbruikers. Zij is daarom maatsohappeblk een hoogere vorm van voorziening dan de verbruikskoöperatie ooit zou kunnen worden. Naarmate de bedrijven gesociabseerd worden, verbest dus de verbruikskoöperatie het hierboven geschetste karakter. Evenwel kan zij door de verkregen ervaring als distributie-orgaan goede diensten blijven bewijzen aan de gesocialiseerde bedrijven, wijl zij de bezwaren, verbonden aan uniforme regehng der distributie, kan vermijden. Daarnaast aal zij prijisregelenden en prijsdrukkeïiden invloed bbjven uitoefenen op de bedrijven, die nog niet gesocialiseerd zijn. De verbruikskoöperatie zal dit te beter kunnen doen naarmate zij een algemeener karakter heeft verkregen. Dit zal zij verkrijgen door aaneensluiting en samenvoeging, voor alles wat het bedrijf betreft, van de verschillende koöperaties, die thans gespbtst zijn naar politieke richting of naar wereldbeschouwing, en die daardoor de distributie veel minder ekonomisch tot stand brengen dan bij samenvoeging en rationeeler inrichting van het bedrijf mogelijk zal blijken. Het is duidelijk, dat de beteekenis, die deze verbruikersorganen ook bij verder voortschrijdende sociabsatie zullen kunnen behouden of verkrijgen, afhankelijk zal zijn van het percentage van het .aantal ingezetenen in bepaalde gemeenten voor wie deze organen optreden. Het gesociabseerde bedrijf zal slechts met de meest ekonomisch ingerichte distributie genoegen mogen nemen. I. EKONOMISOHE STATISTIEK. Naast de hierboven aangegeven middelen is het nootdlzafcelijfc, dat de gemeenschap zich te allen tijde volledig 'en nauwkeurig op de hoogte 'kan stellen van de kostprij'zen en winsten van ■bepaalde artikelen en van het bedrijfsbeheer van verschillende 38 ondernemen. Deze gegevens toen zullen in vele gevallen onmis- bepaald bederf een definitief oordeel te vellen. Als een oer eerste e1soben van sodabsatie^politiefc moet dn* Z TJZ genoemd een uitbouw van de wet op de statistiek Tan voort be;SedrerbrUlk ^ t0eke^ ?- enS- HOOFDSTUK III. De schadevergoeding. A. WAAROM SCHADEVERGOEDING ? Stelt men zicih de socialisatie — het in-bezit-nemen dtoor de gemeenschap ram grond en produktiemiddelen — voor als een gevolg van eene plotselinge omwenteling die het kapitalistische stelsel met zijn op het privaat-bezit rustende produktiewijze door het socialisme vervangt, dan zou er voor schadevergoeding aan de onteigende bezitters geen reden zijn. Zij zouden onder den nieuwen maateohappijvorm in dezelfde positie verkeeren als 'die andiere burgers en het feit dat zij onder het oude stelsel behoorden tot de 'bevoorrechten, zou allerminst aanleiding behoeven te zijn óm hun ook in de nieuwe maatschappij bijzondere rechten toe te kennen. Voor zoover zij onder het oude stelsel een rol speelden bij de produktie, als bedrijfsleiders, hetzij technische, hetzij administra*tieve, heeft de nieuwe maatschappij hunne krachten ongetwijfeld noodig. Voor zoover zij enkel leefden van arbeidsloos inkomen, zou de nieuwe gemeenschap alleen dan bijzondere plichten tegenover hen behoeven te erkennen, indien zij tot de invabden of ongesohikten moeten worden gerekend. Wij moeten ons echter, zooals reeds in het eerste hoofdstuk werd uiteengezet, de inbezitoeming der produktiemiddelen door de gemeenschap voorstellen als een geleifcUeflijk proces, waarvan de duur niet vooraf te bepalen valt, maar waarbij in aUen gevalle met een ruime overgangsperiode rekening moet worden gehouden. Schadevergoeding der onteigenden is dan niet alleen uit een oogpunt van billijkheid, maar vooral uit een oogpunt van doelmatigheid geboden. Immers bij geleidelijke socialisatie zullen zeer vele bedrijven niet aanstonds, maar eerst na eenigen tijd voor sociabsatie in aanmerking komen. Onder deze groep zullen zeer belangrijke groote bedrijven kunnen vallen. Deze moeten voorloopig onder partikuber beheer in stand blijven en tot de noodige ontwikkeling komen. Dit zou niet mogelijk zijn, indien het vooruitzicht bestond op naasting zonder vergoeding. De beleggers zouden zioh van die bedrijven afwenden, waardoor uitbreiding uitgesloten 40 zou zijn. Zelfs behoorlijke instandhouding zou niet verzekerd zijn ; er zou waarschijnlijk een soort roofbouw plaats vinden. Degenen, die leidende funkties in deze bedrijven uitoefenen, zouden er, in het vooruitzicht op den naderenden ondergang, op uit zijn zoo spoedig mogelijk elders plaatsing te vinden, waardoor de verkommering der bedrijven nog meer in de hand gewerkt zou worden. Noch aan kredieten, noch aan hypotheken zou het partikuliere kapitaal deze bedrijven meer willen helpen. Kortom, de produktiviteit zou ten zeerste geschaad worden. Ten einde dit noodlottige proces te ontgaan, zou de gemeenschap hoogstwaarschijnlijk zich genoopt zien de socialisatie ook van die bedrijven in eén zeer versneld tempo ten uitvoer te leggen en ertoe moeten overgaan, voordat zij nog over de noodige organisatie ervoor beschikt. Dit zou een nieuwe oorzaak worden van daling der produktiviteit. Is zoo uit een oogpunt van doelmatigheid het in uitzicht stellen en verstrekken van schadevergoeding aan de onteigende bedrijven volstrekt noodzakelijk, ook de hilüijkheidsfaktor mag niet uit het oog verloren worden. Indien de onteigening ten behoeve van de socialisatie zonder schadevergoeding plaats had, zou men de kosten dezer groote, in het belang der gansehe gemeenschap op touw gezette hervorming slechts laten drukken op de eigenaren van die bedrijven die toevallig voor socialisatie het eerst aan de beurt waren. Hiertegen verzet zich het eenvoudigste billijkheidsgevoel. De gansehe bezittende klasse zal die kosten hebben te dragen bij wijze van vermogensheffing en staats erfrecht, zooals dat hieronder nader uiteengezet wordt. B. DE MAATSTAF DER SCHADEVERGOEDING. Wat moet de maatstaf voor de schadevergoeding zijn? Zij moet zoo hoog zijn, dat zij aan haar doel, verzekering van den ongestoorden voortgang der produktie, beantwoordt. Veelal zal hierbij kunnen worden afgegaan op de reëele waarde van de industrieele bezittingen, grond, gebouwen, machines, werktuigen en ander materieel, voorraden enz., waarvan de waarde gemakkelijk te bepalen valt. Nieuwe maatstaven behoeven daarvoor niet te worden gevonden. In één opzicht zal echter bij de sociabsatie op belangrijke wijze van de thans geldende opvattingen dienen te worden afgeweken, nl. hierin, dat geen vergoeding meer kan worden gegeven voor derving van toekomstige ondernemerswinst. In gevallen, waarin vaststelling van de reëele waarde overwegende moeilijkheden biedt, zal de bepaling van de schadevergoeding voor ondernemingen, waarvan de aandeelén en obbga- 41 ties in de beursnoteeriiig zijn opgenomen, een aanknoopingspunt kunnen vinden in de waarde, uitgedrukt door den koers. Echter zal de overheid, nooit meer betalende dan den koers van liet o ogenblik, daarbeneden moeten gaan, wanneer men te doen heeft met koersen, die, hetzij door het vooruitzich op naasting, hetzij door den hoogen winstvoet in het bedrijf, of door welke andere omstandigheden ook, zijn opgedreven. Naast het maximum, gelegen in den koers van het oogenbhk, zou daarom als tweede maximum gesteld moeten worden, hetzij de gemiddelde koers over een eenigszins langdurig afgeloopen tijdvak, hetzij, wat de aandeelén betreft, het gemiddeld bedrag, van het dividend over zulk een tijdvak. Door den maatstaf voor de schadeloosstelling op deze wijze te kiezen, bereikt men, dat in het algemeen Voor de goed werkende ondernemingen meer en voor de slecht werkende minder wordt betaald, iets dat met het oog op de ontwikkeling van het bedrijfsleven tot op het tijdstip der naasting van veel belang is. Bitteraard zal de koers geen maatstaf voor bepaling der schadevergoeding bieden in bedrijven waar gedurende langen tijd en tot den datum van overneming de winstuitkeering aan' aandeelhouders zeer hoog is geweest, wijl dan de verwachting op verdere hooge dividenden in den koers sterke uitdrukking vindt. Door deskundig onderzoek voor elk speciaal geval moet worden uitgemaakt wat redelijk is. Een zelfde onderzoek zal noodig zijn bij die ondernemingen, 'waarvan de aandeelén en obligaties niet in de beursnoteering zijn opgenomen of die niet worden gedreven in den vorm van een naamlooze vennootschap. Al het bovenstaande betreft uitsluitend de schadevergoeding bij de overname van produktiemidldtelen, waarbij, naar in paragraaf A uiteengezet werd, dè noodzabehjkheid van ongestoorde voortzetting der nog partikulier hlijvenfdle produktie over de doelmatigheid der in uitzicht gestelde schadevergoeding besbst. Ten aanzien van grond en woningen bestaat dit doelmatigheidsmotief niet. Wat in het bijzonder den grond betreft, zou reeds aanstonds uitgesloten moeten worden de vergoeding van spekulatieve prijzen van toekomstige bouwterreinen. Deze zouden tegen de reëele landbouwwaarde onteigend moeten worden. Ter zake van de woningen, wier bezit nagenoeg geheel arbeidsloos inkomen opbrengt, is er zeker geenerled aanleiding om op grond van de stijging van den prijs van nieuwe woningen, zooals die door 'dien oorlog is ingetreden, bij de overname van de oude woningen meer te betalen dan vóór die prijsstijging hun reëele waarde was. 42 Wat bet hoogere en lagere personeel van overgenomen onder neniingen aangaat, dit zal, voor zoover het daartoe geschikts "aeZett J S* T ^ de 2 wacitxtgeld kunnen worden toegekend Voor het geval dat een overheidsbedrijf gesticht wordt, zonder dat men tot overname van partikuliere bedrijven overgaat, omdat deze wegens hun omvang of inrichting niet bruikbaar rijn, zal veelal voor schadevergoeding geen aanleiding aanwezig zijn slecht™ 1 f\^ 6611 S^nschapsbedrijf aanvankelijk slechts op bescheiden voet zou opgezet worden, om zich verbolgens geleidelijk uit te breiden. In dat geval is er alle kans, dat de overgang plaats vindt zonder groote schokken diê bizondere voorziening noodig zouden maken Vangt zulk een gemeenschapsbedrijf aanstonds dermate in het voorLT ISrï? ?n befijfstak ™« beheersoht, dan zal voorts de billijkheid vorderen, dat aan verdrongen ondernemers voor zoover ze in het nieuwe bedrijf nie? zijn in te schakelen (en hetzelfde geldt voor de overkompleet geworden arbeiders), een zekere tegemoetkoming verstrekt wordt. lierbiHs t^Tvll aa"merkke te »emen< dat zulke ondernemingen, als zij goed beheerd waren en behoorlijk afgeschreven hadden op hun bezittingen, veelal zonder noemenswaard verbes zullen bunnen bquideeren, terwijl gebouwen, stoommachines, ketels, enz" "Ik een belangrijke verkoopwaarde zullen bezitten. Dit zijn alles redenen om de schadevergoeding niet te royaal te maken De .gemeenschap die partikuliere ondernemers vervangt, heeft geen "ao!LTd TfT- TO01'/teZe t6 Zijn' dan het Partikuliere gr^oi Jaapitaal dat kleine ondernemers verdringt. Ên in elk geval zal van -een gekapitaliseerde vergoeding van toekomstige winstderving nimmer sprake .kunnen zijn. Voor zoover eindelijk overheidsmaatregelen enkel ten doel hebben overmatige winsten tot redelijker peil terug te brengen waar het dus betreft pnjsregelend optreden, al af niet met behulp'van overheidsbedrijven, is voor eenige vergoeding niet de nnnste aanleiding ; immers dit zou beteekenen een erkenning dat men op onredelijke winsten recht had. Wel zal ook bij zulk ingrijpen in aanmerking genomen moeten worden, dat het partikulier bednjf voor een dee .in de behoefte moet bbjven voorzien, waardoor een prijspobtiek geboden is die aan het partikuber bedrijf fcet voortbestaan met onmogehjk maakt. Dat wil evenwel geenszins zeggen dat die prijspolitiek zóó moet rijn, dat ook de achter- 2™ Yn;,V'en Teten kunnen ™°^taan; daarmee ware geen enkel maatschappelijk belang gediend 43 C. DE ONTEIGENINGlSWETGEVING. Ter verwezenlijking van de boven geschetste bedoelingen zal een belangrijke wijziging der onteigeningswetgeving noodig zijn. De omvang der mogelijke onteigening moet aanzienlijk uitgebreid worden boven hetgeen thans wettelijk toegelaten is. Onteigening van onroerend goed moet wettelijk mogelijk zijn in al die gevallen, waarin het openbaar belang haar wenschelijk maakt. Als doeleinden, waarvoor volgens de bestaande wetgeving niet kan worden onteigend (of waarvoor het althans twijfelachtig is of onteigend kan worden) en waarvoor onteigening mogelijk moet worden, zijn in het bijzonder te noemen: vestiging van overheids-land- en tuinbouwbedrijven; splitsing van groot-grondbezit in boerenplaatsen; ruilverkaveling; sociabsatie van woningen. Verder moet gedwongen afkoop (onteigening in oneigenlijken zin) mogelijk zijn van kontraktueele rechten. Het praktisch belangrijkste geval is hier de afkoop van concessies, voor zoover deze niet vervallen kunnen worden verklaard door regelingen van hoogere organen. Deze concessies zijn vaak voor lange tijdperken verleend, terwijl tusschentijdsche opzegging niet of slechts in bepaalde gevallen en onder bezwarende voorwaarden mogelijk is. De wet behoort beëindiging der bestaande ooncessies te allen tijde en op redelijke voorwaarden mogebjk te maken en voor het Vervolg de canoessieverleening (met name door gemeenten) onder streng toezicht te stellen. Tot de concessies behooren ook de rechten der partikuliere mijn-exploitanten. Ten slotte moet onteigening mogelijk zijn van een geheel bedrijf, grond met gebouwen, machines en alle verdere toebehooren, desgewenecht ook met de aanwezige grond- en hulpstoffen en voorraden. In het bijzonder ook onteigening van schepen. Terloops zij hier gewezen op de wenschebjkheid om ook onteigening van boschgronden en andere natuurmonumenten, gebouwen van architektonische waarde en kunstvoorwerpen wettelijk mogebjk te maken. Eindelijk kan, zonder dat hierover in bijzonderheden behoeft te worden getreden, worden vastgesteld, dat de onteigeningsformaliteiten voor veel vereenvoudiging vatbaar zijn, waardoor het verloop der onteigening zeer kan worden bespoedigd. D. DE MIDDELEN TOT SCHADEVERGOEDING. Dé onteigening ten behoeve der socialiseering moet de strekking hebben het partikuliere bezit der produktiemiddelen in 44 gemeenschapsbezit om te zetten. Het partikuliere kapitaal moet gemeenschapskapitaal worden. Dit zou niet plaats vinden, wanneer de voor de schadevergoeding henoodigde sommen zouden worden gevonden door belastingen Bij betaling van de kapitalen, voor de onteigening van partikubere bedrijven of oprichting van overheictebedrijven benoodigd, uit belastingen, zouden die kapitalen feitelijk opgebracht worden uit het volta-inkomen. Behalve dat dit het soeiahsatie-proces ten zeerste zou verlangzamen, aangezien de middelen eerst langzamerhand bijeengebracht zouden kunnen worden, vooral in dezen tijd waarin reeds zware belastingen worden geheven ware het ook een last op heel het maatschapmaken ' moeilijker in plaats van gemakkelijker zou Waar de uitgaven tot verkrijging van de gesoeiahseerde bedrnven, produktieve uitgaven zijn, is er geen bezwaar tegen, een heffing uit het vermogen te doen, waardoor het begin van het socialisatiefonds gevormd zou kunnen worden. Echter zou het gevaarbjfc zijn zulk een heffing meermalen te doen plaats vinden aangezien aldus het 'bedrijfskapitaal der nog partikulier blijvende bedrijven veel zouden worden aangetast en het er toe zou leiden, dat de bezitters, bevreesd voor de komende heffingen hun bezit zouden gaan interen. Beide gevolgen zouden alweer tot schade komen van de produktiviteit aan h!T + TT ff ^ in veel ^in'dere mate verbonden aan het staateerfrecht, dat dan -ook aangewezen is om de regelmatige versterking van het sociabsatiefonds op te brengen Waar ieder jaar in Nederland omstreeks 350 millioen door erflaters aan erfgenamen wordt nagelaten, terwijl de opbrengst der tegenwoordge successiebelasting naar de 30 millioen loopt, is er zeker voor een staatserfrecht .alle plaats. De opbrengst van dit staatserfrecht dient niet als gewone belasting te worden gebruikt doch dient gebezigd te worden om het gemeensehapsbezit tè vermeerderen. Voorts zal een deel van de overschotten der gesocialiseerde bedrijven gebruikt moeten worden tot versterkte kapitaalvorming. 1 De sociabsatie moet dienen om de gemeenschap sterker en rijker te maken en waar in haar stelsel elke kapitaalvorming, wijl ze in banden der gemeenschap komt, een verrijking is van JT , de/emee»sohap vormen, daar kan het niet anders of de behoefte tot kapitaalvorming zal ten zeerste versterken HOOFDSTUK IV. De organisatie van het gesocialiseerde bedrijf. A EIGENDOMS-REGELING EN DOEL DER PRODUKTIE. Bij de behandeling van deze zijde van het vraagstuk behoort uitgaan te worden van het vroeger in drt rapport reeds ingenoÏÏn standpunt dat de produktiemiddelen m handen van de Gemeenschap moeten komen en blijven en met van hen *e m feTbepaaM bedrijf werkzaam zijn. (Dus niet: de mijn aan de mijnwerkers, maar de mijn aan de gemeenschap ) Anders zou T s" absatie in den grond der zaak niets zijn dan een veram dering in het privaatbezit en in de praktijk geen ander resultaat hebben dan dat een hevige groepenstrijd met noodlottige gevolgen imnr He nroduktie zou ontstaan. . -wöf Het doel der exploitatie der gesocialiseerde bedoven is zoo goed en zoo goedkoop mogelijk in de behoeften der gemeenschap te voorzien, 'doch niet hen, die er in werkzaam zijn, te bevoordeelen op kosten der gemeenschap. . * a -t lï naar gelang van den aard van het te zal het eigendom lokaal (gemeente (n)), regionaal (provmcie(s) , nationaal °(rijk) moeten zijn, in de verdere toekomst- me-deie gevallen ook internationaal, terwijl soms ook het eigendom m handen der verbruikskoöperaties kan bggen. B. INRICHTING VAN HET BEDRIJF. De fundamenteele gedachte waarvan bij de inrichting yan het betójrbehoort uitgegaan te worden 0, is dat het Socialiseerde bedri f als zelfstandige eenheid moet geconstitueerd worden los vin pobtieke inmenging moet trachten zijn doel. nl. zoo goed en zo goedkoop mogelijk voor de gemeenschap te produceeren te bereiken. Me bureaukratie en stroeve ambtenarij moeten zoo "TTirbovenstaande beschouwingen is de leidende ^chte fean^^^^^ behoudens de noodzakelijke wijzigingen. 46 Wat den juridischen vorm bptrpff i x autonome publiekrechtelijk licWn Tï ^ te stichte* staande overheidsbedrijf Zu voorshands ook het 6e- Ook is de vorm def'naamlor60^111866^- * aanmerking, uitsluitend voer fcapSieS^^'l sommige dézer b^^^SfTn,,W ™or De politieke vere^enwoVX.^ TT °™eAen. tanten der gemeenschaTLhoo" o ,Ueen^ repre-«uit te oefenen - bv een iaS \ 1 opperste kontröle •liesrekening en b.^^^^. ™ ^ en verdoen zich in de gestie van W■!,? ndltllJnen aan te geven, en Prijsbepalingen" d bSotn SeftoT^ * ^ °* S alles behoort tot de komnXnK . T*6 b6voe'*dheid. Dit halve als autonoom ZfÏÏn»8? + ^ dedient echter een vernfetigSgltn Je hebb ° ^ ï der bedrijven, welke voor d?I™ °V6r dle besluiten kenis zijn ; dit o^de wijze als n . l^^ ^ ******** beteeregeering toekomVc^e^^ ^ ^:^^^^0f te worden aangegeven „Baad van Beheer en Toe^"7in mt*e°feild een schap dus een J?„^ „ *oezicnt (m een naamlooze vennoot- orgaan derTemtnlhTp tSS: *~ b^efSe t_iging op "^JSS^tj-^ levtt^Sr^^ bij het bedrijfs- zaak minstens eenigermat desSl ™ m* den aal*' der zijn; zoo bv. techm?d,^ten£r?K . Jert»oordigd te ^^^tmb^^a^^Ttn,ia^vn- Z» dienen zich door het algeméén b^ang tetoen f 5 ^ ^P™' *** Raad vertegenwoordSerl del T ^ Jerdar ****** in dezen zaak zullen ^dit ^21^? ff'ÏXXSt ^ ^ ** en der groot-fconsumenten, indien dZ™T ?T°° gmg zijn) bedrijf aanleiding bestaat zTtSg SEr^R,?? T ^ de konfcröle over hef bedrnf n,'+~ f . ar deze Raad o.m. ^r^r-s ïï,rr> -F~.„„, 47 fenden minister, die over deze keuze geacht kan worden het beste te kunnen oordeelen. Aan de betrokken vakvereenigingen (ook aan de organisaties van konsumenten, voorzoover deze bestaan), behoort een recht van voordracht toegekend te worden. Geeft men den vakvereenigingen het recht zelf leden te benoemen, dan zouden de groepsbelangen in dezen die der gemeenschap kunnen overschaduwen, hetwelk met de leidende gedachte van dit rapport, volgens wélke steeds de belangen van het geheel boven die van de deelen moeten gaan, in strijd is. Dé kontröle op het bedrijf is een der belangrijkste, doch niet de eenige taak van den Raad. In alle ook maar eenigszins belangrijke aangelegenheden — zoo bijv. plannen voor uitbreiding, wijzigingen, regeling van arbeidsvoorwaarden en prijzen — staat hij de Direktie ter zijde. De Raad vergadert dan ook geregeld en met niet te lange tussohenpoozen. Voor de dagebjksche kontröle kan hij een speciale sub-kommissie (gedelegeerde kommissarissen) benoemen. De leden van den Raad worden voor hunne diensten gehonoreerd. Hoe meer bekwaam en ter zake kundig de leden van den Raad zich zuUen betoenen, des te grooter zal zijn invloed zijn, op dezelfde wijze als dit ook nu reeds vaak het geval is in die naamlooze vennootschappen, waar de kommissarissen geen dekoratieve figuren, doch deskundigen zijn, die met het bedrijf meeleven Hoewel de Raad in het bedrijf dus een belangrijke positie inneemt, dient er voor gezorgd te worden dat de Direkteuren met in hun initiatief beperkt worden, hun verantwoordelijkheidsgevoel niet vermindert en zij dus geen ambtenaren worden, die in een bureaukratischen sleur leven en tevreden zijn. Doet men anders, dan benadeelt men het bedrijf op gevoehge wijze en staat te vreezen dat overigens voor hun taak berekende personen zullen weigeren zich beschikbaar te stellen. De minister, onder wien het bedrijf ressorteert, of diens plaatsvervanger, is ambtshalve voorzitter van den „Raad van Beheer en Toezicht". Hierbij is uit te gaan van de gedachte dat voor ieder belangrijk bedrijf (b.v. de mijnen, de spoorwegen, eventueel het geheele binnenlandsch verkeer), of voor iedere belangrijke groep van bedrijven, een afzonderlijk ministerie — natuurlijk van zeer bescheiden omvang, daar er alleen die ambtenaren toe zullen behooren, die den minister direkt ter zijde staan m zijn funktie — dient ingesteld te worden. De hoofden van deze soort van departementen behoeven zeer weinig politiek geschoold te zijn, doch dienen zeer deskundig op het gebied van het betreffende bedrijf te wezen. Wanneer het aantal gesocialiseerde bedrijven eenigszins belangrijk zal zijn toegenomen, zullen de kabinetten dientengevolge een grooter omvang aannemen en zal uit den aard der zaak een steeds grooter aantal leden daarvan 48 staan' zr Ï^T h6trrVer P°litiek kar£:ktei- ™ komen te staan, zal dus de politiek in engeren zin door eenige andere leden gerepresenteerd worden. anaeie De noodzakelijkheid om den betreffenden minister ambtshalve e7Smbisrnd'en ^ ^ ^ Zljn' iS iÏheTSït er tenminste een persoon moet zijn, die tusschen regeering en bedrijf een vasten band vormt. Ook is het noodzaken* daJin rle vertegenwoordigende bchamen de kritiek op de gestie van"het bedrijf door iemand namens.het bedrijf kan beantwoo d worden die er geheel mee op de hoogte is woraen, van'hetS-f6 leidillg d/eDt' naar *elan* van den omvan. dragen D Ir ^ T °f ^ ^^uren te worden opgï dragen. De keuze dient aan de politieke vertegenwoordigende lichamen, die zich daartoe niet leenen, onttrokken te Sndoch deT tadtnSf11 ^ op voordracht™ oen „Kaad van Beheer en Toezicht". Evenals dit vaak bii naam looze vennootschappen het geval is, zal de invloed van den R^d in dezen meestal groot zijn. Waar verschillende groepen in den Raad vertegenwoordigd zijn, bestaat er garantie dat de kandi daat aan de eischen van iedere groep zoogoed mog^jk voMoe " Zoo bijv voor de arbeiders-leden, dat hij in geenvZnSe ■ ho"dlnS tegenover de arbeidersklasse staat v^ndige De keuze mag-alleen vallen op technisch en commercieel geheel O DE POSITIE VAN HET PERSONEEL, a. Radenstelsel of vakvereeniging? satie6 inatSt611 ^ ff^ ™ arbeidersorgani¬ satie m het gesocialiseerde bedrijfsleven dient zich geleSnk te ontwikkelen. Naarmate de socialisatie voortsXifdt ente ZTSïelZ te^ma t°hapPel* steteel ook zijn invloed heef e~^^ Zichlwrnlt00rd °P I6 VraaS' fa h°eVerre de ^kvereenigingen ontwikkel n S" ^ ZulIen ^ en kunnen kunnen ontwikkelen. nearrji zich zal 49 Er is geen reden deze ontwikkeling af te snijden door de invoering van een z.g. Radenstelsel, dat eenerzjjdis liet gevaar schept, dat de anti-socialistische leuze van „de mijn aan de mijnwerkers'' enz. herleeft, anderzijds politieke en ekonomische funkties tot groote schade der gemeenschap dooreenmengt, waarbij de eerste den boventoon voeren. Bovendien moet in het oog gehouden worden dat de socialisatie zich niet anders kan doorzetten dan in den vorm van een versneld evolutie-proces, waardoor zij wel de elementen bevat voor een gestadige, opbouwende propaganda, dooh niet om het onverschillige en passieve deel der arbeidersklasse blijvend in beweging te brengen. Alleen de gevestigde vakvereenigingen zuben in staat zijn geleidelijk bij de arbeidersklasse den geestelijken ommekeer te bewerkstelbgen, die noodig is om het socialisme in zijn vollen omvang te verwezenlijken. b. Vaststelling der arbeidsvoorwaarden. De arbeidsvoorwaarden van hen die in het bedrijf werkzaam zijn, moeten door de bedrijfsleiding in overleg met de vakvereenigingen vastgesteld warden. De ervaring heeft geleerd dat politieke lichamen in deze geen rol behooren te vervullen. Deze voorwaarden dienen aan alle redelijke eischen te voldoen, doch mogen niet of niet belangrijk boven die welke gelden voor soortgebjken arbeid in andere bedrijven uitgaan. Door den later te noemen Algemeenen Ekonomischen Raad moet gestreefd worden naar een zoo groot mogelijke uniformiteit dér arbeidsvoorwaarden voor gelijksoortigen arbeid in de verschillende gesocialiseerde bedrijven. Instélbng van vaste benbddebngs-kommissies e.d. ter vermijding van bedrijfsstilstand door werkstaking is noodzakelijk. Indien deze in strijd met het moreeie recht toch mocht uitbreken, dient de gemeenschap over. de middelen te beschikken zich daartegen te verweren. c. Regeling van de loonbepaling. Behoud van den loonvorm tot in afzienbaren tijd is noodzakebjk. Immers, bij de sociabsatie dient uitgegaan te worden van het mensohelijk karakter, zooals dit zich onder de bestaande omstandigheden gevormd heeft, en niet zooals men verwacht dat het worden zal. Opvoeding en scholing van degenen, die in gesocialiseerde en daarmede in dit opzicht gelijk te stellen bedrijven werkzaam zijn, tot ijverige, phchtsgetrouwe medewerkers is ge- 50 boden. Van de resultaten hiervan zal afhangen of en in hoeverre de prikkel van het eigenbelang door een van moreelen aard kan vervangen worden. Het loon behoort in overeenstemming te zijn met de prestatie. Invoering van een passenden vorm van stukwerk (ook groeps3tukwerk) is, waar mogelijk, gewenscht, mits een minimumloon bij behoorlijke, d. w. z. gemiddelde prestatie gewaarborgd is, en zorg wordt gedragen dat het niet tot overmatige inspanning voert (maximum-prestatie). Stukloon is èn voor het bedrijf èn voor den arbeider onder deze voorwaarden voordeebg en geeft hem een grooter mate van vrijheid. Eveneens is geboden de produktiviteitsverhoogende elementen uit de systemen van modern bedrijfsbeheer over te nemen, voorzoover deze geen roofbouw op den arbeid vormen. Immers van de verhoogde produktiviteit van den arbeid hangt voor een groot deel het welslagen der socialisatie af. De billijkheid, alsook de noodzakelijkheid om uitstekende krachten als bedrijfsleiders aan te stellen, brengen met zioh mede dat deze onbekrompen gesalarieerd worden. Uit de praktijk der gemeentebedrijven e.d. is reeds aannemelijk gemaakt dat,tantièmes e. d. niet noodzakelijk zullen zijn, daar deze door moreele faktoren ruimschoots vervangen worden. d. Medezeggenschap van het personeel. Overal vertoont zich een streven der arbeiders om, naast de reeds door de vakvereenigingen veroverde medezeggenschap in zake arbeidsvoorwaarden, .ook binnen het bedrijf zelf niet meer de lijdelijke rol te vervullen in al die aangelegeheden, waarbij zij zelf onmiddellijk betrokken zijn. Ten einde uiting aan dit streven te geven en aldus samenwerking en wederkeerig vertrouwen tufisohen bedrijfsleiding en personeel te verkrijgen, welke noodzakelijk zijn om de produktiviteit van het bedrijf zoo hoog mogelijk op te voeren, ook ten einde -aan het personeel de overtuiging te geven dat door de bedrijfsleiding geen besluiten worden genomen, die voor het personeel van beteekenis zijn, zonder dat het in deze gehoord is, worden Groepsraden en een Personeelraad ingesteld. Deze mogen in geen geval voor het personeel een. middel zijn om te trachten zich bijzondere voordeelen te verschaffen, noch de bedrijfsleiding in haar initiatief beperken, noch haar verantwoordelijkheidsgevoel verminderen. Voor iedere groep uit het personeel wordt een Groepraad gevormd, zoo bijv. een Raad van Technici, een Raad van Voormannen, een Arbeidersraad, e. d. Bij kleine groepen kan met aanwijzing van een vertrouwensman volstaan worden. 51 De leden dezer Raden worden uit en door bet volwaseen personeel gekozen en treden periodiek af; de keuze geschiedt uit door de vakvereenigingen te stellen kandidaten. Op deze wijze wordt aan de vakvereenigingen een groote invloed op de samenstelling van de Raden toegekend. Hiertegen bestaat geen bezwaar, daar op deze wijze de waarschijnlijkheid grooter wordt dat de gekozenen voor hun taak berekend zijn. Aan de vakvereenigingen de keuze geheel over te laten, is met den aard van het instituut niet overeen te brengen, daar de groepsraden niet het enkele bedrijf in kwestie, doch ook andere bestrijken. Het gevaar zou trouwens dan ook dreigen dat de Raad zioh als een fibaal van de vakvereeniging zou gaan beschouwen, wat zoowel voor de Raden als voor de vakvereenigingen nadeebg zou blijken te zijn. Willen dergelijke Raden vertrouwen èn bij het geheele personeel èn bij de bedrijfsleiding wekken, dan zullen zij uit en door het geheele personeel dienen gekozen te worden. Deze Raden vergaderen in den regel onder voorzitterschap van het hoofd van den tak van dienst of zijn vertegenwoordiger. Tot de taak van de Groepsraden behoort o.m.: lo. In samenwerking met de betreffende vakvereenigingen kontróle uit te oefenen op he^ naleven der overeengekomen arbeidsvoorwaarden. 2o. In samenwerking met de Arbeidsinspektie kontrole uit te oefenen op de veiligheidsmaatregelen e. d. 3o. Het bij de bedrijfsleiding ter sprake brengen van wenschen, de arbeidsverhoudingen betreffende, doch alleen voor zoover deze liggen binnen de grenzen der overeengekomen arbeidsvoorwaarden, zoo bijv. maatregelen van veiligheid, hygiëne en algemeen gerief. 4o. Het geven van advies bij het vaststeUen van prestatienormen, de indeeling der arbeiders bij de verschillende werkzaamheden e. d. Uit de afgevaardigden der verschillende Groepsraden wordt een Personeelraad gevormd. Bij de samenstelling hiervan zal niet alleen op de getalsterkte van een groep gelet worden, doch ook op haar kwahtatieve positie in het Bedrijf. Waar door de regeerende klassen de beteekenis van den handenarbeid vaak veel te gering wordt geschat, dient men er voor te waken niet in het andere uiterste te vervallen en handenarbeid met hersenarbeid gelijk te stellen. Tot dè taak van den Personeelraad behoort o.m. het geven van advies over wijzigingen in de arbeidsregeling in het algemeen, over opvoering en verbetering van de produktiviteit e. d., welke de bedrijfsleiding verplicht is te zijner kennis te brengen. 52 ^ De Raad vergadert als regel onder voorzitterschap van een der aarekteuren of zijn vertegenwoordiger. Wanneer tot een gesociahseerden bedrijfstak meerdere bedrijven behooren, zal een organisatie moeten ontworpen worden waardoor de Personeelraden in een organisch verband gebracht worden. e. Rechtspositie der arbeiders. Het personeel dient rechtszekerheid te hebben dat zijn arbeideverbintenie niet afhankebjk is van de willekeur van de chefs in het bedrijf. Daarvoor dient een vast scheidsgerecht te worden ingesteld, waarbij het pariteitsbeginsel in acht wordt genomen. In geval van ontslag -oordeelt het scheidsgerecht over het al of niet gemotiveerde daarvan. Indien het ontslag niet voldoende gemotiveerd geacht wordt, en de bedrijfsleiding desondanks de dienstbetrekking niet wenscht te handhaven, is deze verpbcht schadeloosstelling uit te keeren volgens vastgestelde regels, waarover een scheidsgerecht in hoogste instantie beslist. Bij overkompleet van personeel moeten bij -gelijke geschiktheid de kortst in dienst zynden het eerst worden ontslagen. Bij wederaanneming dienen bij gelijke geschiktheid de ontslagenen de voorkeur te hebben. D. DE ALGEMEENE EKONOMISCHE RAAD. Er dient een Algemeene Efcanomisehe Raad gevormd te worden, ten einde het noo-dige verband te brengen tuschen de verschillende gesocialiseerde bedrijven, de socialisatie van andere bedrijven voor te bereiden en het parlement te ontlasten van de bemoeiing met de onderdeelen der sociabsatie, waarvoor het als in hoofdzaak politiek lichaam minder geschikt te achten is. In dezen Raad behooren de Volksvertegenwoordiging, de bedrijfsdirekteuren, de centrale organisatie der technici e. d., de organisatie der arbeiders en der konsumenten vertegenwoordigd te zijn. De leden worden door de Volksvertegenwoordiging op aanbeveling der betrokken groepen benoemd. De minister van Nijverheid is ambtshalve voorzitter van den Raad. De Raad heeft o.m. tot taak: le. algemeene regels voor bedrijfsbeheer (bijv. afschrijving en reserveering) te ontwerpen; 2e. het initiatief te nemen tot de stichting van instituten ter systematische verbetering der techniek ; 53 3e. in overleg met de betreffende vakvereenigingen voldoende overeenstemming in de arbeidsvoorwaarden voor bet personeel in de verschillende gesocialiseerde bedrijven te brengen; . . . 4e. advies uit te brengen, hetzij gevraagd of op eigen ïnitiatier, over de vraag welke bedrijven voor socialisatie verder in aanmerking komen; 5e. in overleg en samenwerking met dergelijke organen in andere landen te treden, mede ten einde de internationale socialisatie voor te bereiden van bedrijfstakken, die daarvoor aangewezen zijn; 6e. aanwijzingen te geven ten aanzien van de verdeeling der produktie voor het binnenland en voor den uitvoer. Naarmate de sociabsatie zich uitbreidt en de rationeele organisatie van het bedrijfsleven toeneemt, zal de beteekenis van dezen Eaad stijgen en zal hij een steeds belangrijker plaats als regelend orgaan van het ekonomisch leven innemen. TWEEDE DEEL. De toepassing der socialisatie in het bedrijfsleven. VOOEWOORD. Aan de thans volgende minder of meer uitvoerige beschouwingen ten opzichte van de wenschelijkheid of van de dringendheid van socialisatie van bepaalde bedrijven wenscht de kommissie een verklaring te doen voorafgaan. De verklaring is deze : een bijeenbrengen van de vereisehte gegevens ten opzichte van de werking van het partikuliere bedrijf, van zijn techniek in haar deugden en gebreken, -van zijn organisatie van inkoop, verwerking en verkoop, kortom van zijn geheele ekonomische of somtijds ook wel on-ekonomische werking, als noodig zouden zijn om de maatschappelijke nuttigheid en de maatschappelijke dringendheid van sociabsatie in feiten en cijfers te doen spreken, mocht niet van haar worden verwacht. De taak van het bijeenbrengen dezer vereisehte gegevens kan slechts worden gesteld aan een staatskommissie die een uitgebreide enquête in een aantal bedrijfgebieden zou instellen, en die zou zijn toegerust met alle daartoe vereisehte middelen. Slechts zulk een sitaatskommissie zou vermogen omtrent de werking van het partikuliere bedrijf zooveel aan den dag te brengen, dat de vraag, in hoeverre de leiding van landbouw, nijverheid en handel nog aan het partikuliere bedrijf mag worden overgelaten, niet meer kan worden ontweken. Onze kommissie is zich wel bewust, dat het werk dat zij heeft verricht niet in dien zin als voorbereiding der socialisatie kan worden aangediend, dat haar rapport reeds de uitgangspunten zou bieden om ten opzichte van een zeker aantal bedrijven nu terstond tot socialisatie over te gaan. Zij beschikte niet en kon als partikubere kommissie niet beschikken over de middelen, die voor zulk een voorbereiding onmisbaar zijn. Onder haar bereik waren -slechts de zeer onvoldoende gegevens omtrent het partikubere bedrijf die voor een ieder toegankebjk zijn in het weinige wat daarover in statistieken en hier en daar in offieieele of niet offieieele verhandelingen is gepubliceerd. Dit weinige is inderdaad zeer weinig. Het partdkulere bedrijf heeft er geen belang bij zijn gestie in alle onderdeelen aan de openbaarheid prijs te geven. Eerder integendeel. En het besef van het dwingende belang dat de gemeenschap bij de volledige kennis van die gestie heeft is eerst sedert korten tijd ontwaakt. Waar wij er dan toch toe overgaan een aantal bedrijven, tenopzichte van den eiseh van socialisatie nader te bezien, ook 58 nader te bezien ten opzichte van de wijze van overheidsingrijpen, die het meest aangewezen schijnt voor een bepaald bedrijf, moet er dus tegen worden gewaairsehuwd, dat deze opsomming niet als een voUedig programma en niet als een in zijn uitwerking bindend program van sociabsatie zal worden opgevat, ook niet bindend ten opzichte van de aanbevolen methode. De onvolledigheid springt aanstonds in het oog. Ieder lezer zal een of meer bedrijfstakken kunnen bedenken tenopzichte van welke sociahseerende overheidsbemoeiing even gewenscht is of weinig minder gewenscht als ten opzichte van sommige, die hier worden aangewezen. Zoo zal het allicht de aandacht trekken, dat bijvoorbeeld de bedrijven van brandverzekering en levensverzekering niet aan nadere beschouwing worden onderworpen. Immers Minister T-reub bracht deze bedrijven reeds op den voorgrond, niet om ze te sociaiiseeren naar onze opvatting, maar om ze te maken tot fiskaal staatsmonopolie. Er is reeds bij die gelegenheid over. de geschiktheid van deze bedrijven voor overheidabeheer een en ander gezegd. De toen gevoerde diskussies hebben bij ons den indruk gelaten, dat de brandverzekering waarschijnlijk voor socialisatie ui aanmerking komt. Het internationale karakter van beide bedrijfstakken, de onvermijdelijke herverzekering van groote risiko's in het buitenland, bemoeilijkt zonder twijfel zoowel bij brandverzekering als bij levensverzekering de afzonderlijk nationale bemoeiing. Doch het lijkt niet onmogelijk deze bezwaren te overwinnen. En bij de brandverzekering, hebben wij te doen met een voorziening in een vrij algemeene, zij het verre van gelijkmatige behoefte. Ook springt op dit gebied de verspilKng door overtollige tusschenpersonen en onnoodige reklame wel in het oog. De levensverzekering treedt naar onze meening minder óp den voorgrond als in de eerste plaats te sociaiiseeren bedrijf. Zonder twijfel zou hier evenals bij de brandverzekering veel besparing zijn te verkrijgen door vermindering van het aantal tussehenpersonen en vermindering of opheffing van de reklame. Doch naar mate gemeenschapszorg zich uitdrukt in werkelijke voorziening voor ouden van dagen, voor invalieden, weezen enz., vermindert de beteekenis van wat men noemt: volksverzekering (het gemoderniseerde begrafenisfonds) sterk. Ontvalt echter aan de levensverzekering de afdeeling volksverzekering, dan verandert haar karakter. Er is wat de levensverzekering betreft ook daarom geen groote haast wijl een aantal maatschappijen in dezen tijd te kampen hebben met de wanverhouding die is ontstaan tusschen vaste, 59 voor lange jaren gekontrakteerde premiën en zeer sterk gestegen kosten van beheer (salarissen, ene.). Met deze paar woorden echter is de vraag niet afgedaan of overheidsbedrijf zich tot deze beide onderdeelen der verzekering zal moeten uitstrekken of tot een van beide. Deze vraag van gewenschtheid van socialisatie kan zonder twijfel nog ten opzichte van een aantal andere bedrijven worden gesteld. De geheele hieronder volgende opsomming bedoelt niet meer te zijn dan het aanwijzen van voorbeelden, eenerzijds van bedrijven, waar socialisatie urgent is, anderzijds van bedrijven, waar de maatschappelijke nuttigheid van socialisatie meer of minder sterk in het oog springt. Maar het spreekt vanzelf, dat in het bijzonder ten opzichte van deze laatste groep met de genoemde voorbeelden de reeks niet is afgesloten. Naar mate met de sociabsatie en met hare verschillende methoden van toepassing meer ervaring wordt verkregen, zal de overheid zich op gebieden kunnen en willen bewegen, waar zij zich nu nog liever'zal wiben onthouden. Naar mate ook sociabsatie ■slaagt, zal een groeiend aantal technisch en organisatorisch bekwamen van wie er velen aanvankelijk nog afwijzend zullen staan ten opzichte van het te sociaiiseeren bedrijf, er de voorkeur aan gaan geven hun werkkracht in dienst van nieuw te sociaiiseeren bedrijven te stellen. Daarnaast moet met de mogebjkheid worden gerekend, dat de voortgaande industrieele ontwkkeling ons nog zal stellen voor nieuwe problemen van wijzigingen in de nog kapitabstósche beheersching der produktie, nationaal of internationaal; die aan de socialisatie nieuwe eischen zullen stellen. In dien zin moet dus de hier volgende uiteenzetting en opsomming worden opgevat. HOOFDSTUK V. Landbouw. A. DE BEDRIJFSONTWIKKELING. Wanneer we de ontwikkeling van het landbouwbedrijf in de laatste halve eeuw vergelijken bij de ontwikkeling in de industrie, dan springen ^onmiddelhjk belangrijke verschillen in het oog.' Van een sterkê concentratie van bedrijven b.v., zooals die in de industrie op den voorgrond treedt, is in den landbouw geen sprake. Wat ons land betreft, valt eerder het tegendeel op te merken. Van 18*8 tot 1910 nam het getal landbouwibedrijveen van 1— 5 H.A. toe met 47 pCt. 5—10 „ „ „ 21 „ 10—20 ,, „ 2.7 20—50 ,, ,, ,, 6 '' 50-100 „ af ,', 7.9 100 en meer ,, ,, 0.46 ,, Het is evenwel geheel onjuist, om op grond van deze statistiek der bedrijfsoppervlakte „een socialiseerende .beweging in den landbouw" te ontkennen, zooals prof. Treuib meent te mogendoen in zijn boek „Het wijsgeerig-economisch stelsel van Karl Marx (zie biadz. 104 en vlg.). Uit een economisch oogpunt beschouwd, bepaalt niet de oppervlakte van het landbouwbedrijf in de eerste plaats zijn grootte, doch is veeleer de hoeveelheid verrichte arbeid, in verband met de opbrengst van dat bedrijf van overwegende beteekenis. Wanneer op eenzelfde boerderij door een intensieve kuituurmethode de produktie verdriedubbeld wordt, dan heeft dit bedrijf voor de maatschappij zeer zeker meer waarde gekregen, dan drie even groote bedrijven, die op de vroegere extensieve wijze worden geëxploiteerd. Wanneer wij dus de ontwikkeling van den landbouw willen nagaan, dan dienen we ons niet bbnd te staren op de statistiek der bedrijfsoppervlakte. Deze is slechts van ondergeschikte beteekenis. Dat de ontwikkehng van het landbouwbedrijf zich beweegt 61 langs andere banen dan die van de industrieele bedrijven, vindt in de eerste plaats zijn oorzaak in het feit. dat in. den landbouw Ide zuiver plantaardige produktie zoo'n belangrijke plaats inneemt. De plantaardige produktie is gebonden aan den grond, ze wordt beheerscht door de biologische eigenschappen der planten, waarop de mensohen geen of slechts in beperkte mate invloed kunnen uitoefenen. Wel is dit het geval met het verschaffen van gunstige groeivoorwaarden, doch de produktie kan daardoor toch slechts tot beperkte grenzen opgevoerd worden. Vergeleken bij de industrie, kan — in 't bijzonder bij den intensieven landbouw — slechts in zeer beperkte mate gebruik worden gemaakt van machines en werktuigen. Machinale arbeidskracht treedt bij verschillende kuituurmethodes geheel op den achtergrond. De overwegende invloed van de voortdurend veranderende weersomstandigheden, en de noodzakelijkheid om zich daaraan onmiddellijk bij de zorg voor den groei en den oogst der produkten aan te passen, stellen aan de leiding zeer bijzondere eischen. Toch zijn ook in den landbouw gedurende de laatste tientallen van jaren faktoren opgetreden, die den aard der bedrijven geheel van karakter hebben doen veranderen. Een enkele vergelijking zal dit duidelijk maken. De boer van vijftig jaar geleden bewerkte zijn grond met de primitieve werktuigen, door smid. en stelmaker (wagenmaker) van het dorp gemaakt. H;j bemestte den grond voor zoover de mest van den veestapel dit toeliet. De oogst, eigenhandig gedorscht, de zuivelprodukten, zelf uit de melk bereid, zijn vruchten, pluimvee, eieren, alles werd door hem persoonlijk aan de markt gebracht, — het noodige zaaizaad door hem zelf verbouwd, het fokmateriaal was zijn persoonlijk eigendom. Alleen met het kleine kringetje in zijn naaste omgeving kwam hij in aanraking. Van gemeenschapszin geen sprake, van samenwerking nog minder. En nu De boer die met zijn tijd is meegegaan, beperkt zijn werkzaamheid bijna geheel tot de zuiver organische produktie. De aankoop en het aanvoeren van voederartikelen, zaaigranen, fokvee, meststoffen, werktuigen en machines geschiedt meer en meer door de koöperatieve vereenigingen waarvan hij lid is. Systematische selektie van zaaizaad en pootgoed en de vermeerdering daarvan vindt plaats in grootsche inrichtingen door wetenschappelijk geschoold personeel; het onderzoek op de gebruiks- 62 waarde der benoodigdheden geschiedt veelal reeds in rijksinstellingen, het onderzoek van planten- en dierenziekten eveneens; het machinale dorschen geschiedt doorgaans koöperatief, of wel het is een apart bedrijf geworden; de aankoop en de verzorging van mannelijk fokmateriaal geschiedt langs koöperatieven weg; het onderzoek van het produktievermogen van melkvee eveneens. De verwerking der produkten geschiedt steeds meer in gemeenschappelijk geëxploiteerde fabrieken. Boter, kaas, suiker, karton, aardappelmeel, meel, zijn alle produkten van het agrarisch grootbedrijf, waarvan ook het bedrijfje van den kleinsten boer een onderdeel uitmaakt. Met den afzet der produkten is het eveneens gesteld. Exporten veilingsvereenigingen op koöperatieven grondslag zorgen voor de verpakking, het vervoer en den afzet van de produkten. Met geen der daaraan verbonden werkzaamheden bemoeit zich de moderne boer meer. Hij weet dat zijn koöperatief grootbedrijf dit beter doet dan hij het vermag, waardoor hij tevens den tijd heeft, zioh volledig te wijden aan de zuiver organische produktie. Een enkele greep uit het rijke cijfermateriaal moge deze ontwikkebng voor ons land illustreeren. De waarde van den koöperatieven aankoop van landbouwbenoodigdheden bedroeg in: Totaal. Per H.A. 1893 2 millioen gulden 1904 11-8 | „ f 5.59. 1910 24.4 „ k - 11.35. !913 37.3 I „' . . 17^ De koöperatieve boterproduktie steeg van 28 millioen kilo's in 1906 tot 38 millioen kilo"s in 1912. De koöperatieve eierveilingen zetten om in 1908 20 millioen eieren en in 1912 reeds 45" millioen. De koöperatieve export van varkens klom van 1904 tot 1912 van 1700 tot 343000 stuks. Op de enorm vermeerderende produktie van de koöperatieve fabrieken ter .verwerking van bieten, aardappels, stroo e. d. zullen we thans niet verder ingaan. Evenmin op de buitenge•wone concentratie van de verkoopkoöperaties (veilingvereeni gingen) gedurende den oorlog. Het is wel duidelijk dat ook in ons land in den land- en tuinbouw een ontwikkeling plaats vindt die — met uitzondering van het zuiver organische produktieproces — meer en meer alle onderdeelen van de grootere zoowel als van de kleinere bedrijven opneemt in het koöperatieve grootbedrijf. 63 Hierdoor heeft niet alleen een omwenteling plaats gevonden in de techniek van het landbouwbedrijf, dooh ook en in niet mindere mate in de psyche van den landbouwer. Hij is niet meer in alle opzichten de individualist van vroeger ; hij heeft geleerd in organisatie en samenwerking zijn kracht te zoeken. Door koöperatie is het den boer gelukt, zich geheel of grootendeels te ontworstelen aan den greep van den partikulieren geldhandel, van den handelaar, van den bezitter der grondstoffen en van den bezitter der fabrieken ter verwerking van zijn produkten, en waar hem dit nog niet is gelukt, zullen daarin toch de steeds hechter wordende organisaties waarschijnlijk slagen. Welke waren de direkte gevolgen van dit ontwikkebngsproces 1 In de eerste plaats dat de ekonomische beteekenis van het landbouwbedrijf geheel is veranderd. Vóórdat de koöperatieve beweging in den landbouw zoo'n verbijsterende vlucht had verkregen, was elke boerderij een bedrijf op zichzelf. Thans echter gaat het landbouwbedrijf op in het genootschappelijk grootbedrijf, waarbij alleen nog de zuiver organische produktie voor rekening van den landbouwer is gelaten. Deze produktie evenwel is thans te beschouwen als een onderdeel van dat grootbedrijf, of zal het althans in steeds grootere mate worden. Uit dit oogpunt bezien, is het duidelijk dat ook in den landbouw de vorming van het grootbedrijf in wording is — zij bet op een andlere wijze dan in de industrie — en dat deze ontwikkeling zeer zeker neerkomt op „een socialiseerende beweging in den landbouw" in dezen zin, dat ze de socialisatie van den landbouw voorbereidt. B. DE BEZWAREN TEGEN DE HUIDIGE VERHOUDINGEN. Voordat de vraag onder de oogen wordt gezien öf en zoo ja op welke wijze ook in ons land de socialisatie in den landbouw dient te worden bevorderd, moet worden nagegaan, welke de bezwaren zijn van die huidige agrarische produktieverhoudingen. Nederland is het land van de kleine en middelgroote landbouwbedrijven. Volgens de teUing in 1910 blijkt, dat meer dan de helft, n.1. 52.40 pCt., der bedrijven kleiner zijn dan 5 hektaren, terwijl slechts 0.1 pCt. grooter dan 100 hektaren zijn. Vergelijkt uren evenwel de bedrijven, vallende in de verschillende grootte-klassen, behalve naar het aantal, ook naaide oppervlakte, die ze beslaan, dan verkrijgt men het volgende beeld: . 64 n ,, , . Aantal Het percentage door elke Grrootteklassen land- grootteklasse van de totale gebruikers oppervlakte ingenomen. 1— 5 hektare 55366 13 47 l°~ 20 „ 29411 -22.33 fO-fO . 23331 36.78 50-100 „ 3214 10 58 100 en meer hektare | 191 j gO Ofschoon de imdieeling der grootte-klassen vrii willekeurig is genomen, overeenstemmende met de in andere landen gevolgde indeeling, blijkt toch uit deze cijfers wel zeer duidelijk, dat m Nederland groote landbouwbedrijven nagenoeg niet voorkomen, in tegenstelling b.v. met Duitsehland. waar ongeveer 24 pCt. der oppervlakte wordt ingenomen door bedrijven van 100 hektaren of grooter. De kleinste landbouwbedrijfjes' worden verreweg het meest gevonden in de zand- en tuinbouwstreken en langs de rivieren. Zoo beslaan de bedrijfjes beneden 10 hektaren op de zeeklei 12.58 pCt. weidestreken 15.57 veenkoloniën 22.84 rivierklei 33.96 tuinbouwgebieden 35.57 zandgronden 47.16 van de totale oppervlakte kultuurgrond in genoemde landbouwgebieden. In ons land exploiteerden in 1910 148.844 landbouwers 1.735.157 H.A. land. Verder gebruikten 15.488 tuinbouwers samen 35.103 H.A. en 86.084 landarbeiders samen 66.383 H.A. land. Zooals we tevoren reeds opmerkten, heeft zioh het aantal kleine bedrijven in den loop 'der laatste jaren aanzienlijk uitgebreid. Is ons land het land van het klein-landbouwfoedrijf, nergens treft men een zoo uitgebreid pachtstelsel aan. en — wat uit t ^jZie ",Yerala€en en Mededeelingen van de Direktie van den Landbouw'', 1912, no. 3. 65 een landhuishioudlkundig oogpunt van groote beteekenis is — het aantal pachters neemt voortdurend toe. Zoo bedroeg het percentage van de bedrijven van minstens 1 hektare welke gepacht werden: Een regelmatig doorgaande, belangrijke uitbreiding van het getal landbouwers-pachters dus en een evenredige afname van het aantal eigenaars-exploitanten. In alle grootte-klassen en in alle landbouwgebieden valt dit verschijnsel waar te nemen, met uitzondering van de bedrijven boven de 100 hektaren, in welke klasse trouwens maar een gering aantal bedrijven vallen. Het aantal van kapitahsten afhankelijke personen neemt dus in den landbouw voortdurend toe, zoodat in 1910 reeds 52.9 pCt. van al den kultuur,grond van ons land door pachters werd geëxploiteerd. Ook in den landbouw doen zich de bezwaren tegen de kapitalistische voortbrenging steeds meer gevoelen. Vooral gedurende de oorlogsjaren is in steeds breediere kringen van de bevolking het besef doorgedrongen, dat de partikubere grondeigendom en de daarmee gepaard gaande agrarische produktie-om-winst, zooals die thans plaats vindt, niet meer geduld kunnen worden. Overheidsmaatregelen, die een zooveel mogelijk bevredigende voedselvoorziening beoogden, werden door de zucht naar winst keer op keer in ernstige mate gesaboteerd. Nooit sterker dan thans is gebleken, dat de agrarische prodiuktie niet langer mag worden toevertrouwd aan de wülekeur van den partikulieren grondgebruiker. Kultuurgrond is slechts in beperkte mate voorhanden; de oppervlakte kan niet naar behoefte worden uitgebreid j van des te meer belang is het, dat die beschikbare kultuurgrond ook inderdaad voor de agrarische produktie wordt gebruikt, en wel op zoodanige wijze, dat op de meest ekonomische wijze gebruik wordt gemaakt van de produktieve krachten, die in den bodem schuilen. Gebeurt dit thans? Er is geen sprake van. Honderdduizenden hektares overigens vruchtbare kultuurgrond brengen in ons kleine landje niets of nagènoeg niets op, omdat de waterafvoer niet 'deugt, en de bezitters dier gronden niet tot samenwerking te brengen zijn. De resultaten van een in 1888 in 1898 in 1904 in 1910 41.5 pCt. 43.4 ,, 45.6 „ 49.2 „ 66 onderzoek, ingesteld door de Direktie yan den Landbouw in 1914 en volgende jaren over den invloed van den waterafvoer op bet Nederlandsche landbouwbedrijf, vormen inderdaad één felle veroordeeling van den partikulieren grondeigendom. We hebben hier het oog op gronden, die tot dusver vrijwel aan hun lot werdeij overgelaten, gevolg van onkunde, oneenigheid, sleur, gemis aan kapitaal van de bezitters. Dooh in hoevele landbouwbedrijven in ons land wordt de produktie opgevoerd, zooals bij goede leiding zou kunnen geschieden ? Door geheel het land, zoowel op de arme zandgronden, als op de vruchtbare zeeklei, in de weidestreken zoowel als in het graan- en gemengd! bedrijf, vindt men bedrijfsleiders, die voor hun taak niet berekend zijn. Ze veroorloven zich evenwel toch het beheer over den grond, omdat ze nu eenmaal daarvan de bezitters zijn. Hoe groot de schade is, die aan de landbouwproduktie wordt veroorzaakt, door onvoldoend deskundige exploitatie door grondéigenaars, valt niet bij benadering te zeggen, doch dat ze zeer belangrijk moet*zijn, gezien de overal met den vinger aan te wijzen ,,slechte boeren", is wel zeker. Het is toch wel een volkomen onhoudbare toestand geworden, dat de eerste de beste toevallige eigenaar, uit hoofde van zijn eigendomsrecht, door luiheid of onwetendheid op verre na niet uit den grond haalt wat er bü goede leiding uit zou kunnen worden gehaald, terwijl tallooze flinke, goed ontwikkelde jonge mannen bij gebrek aan kapitaal niet in staat zijn hun krachten aan te wenden ten bate der agrarische produktie. Is dit dus een groote schaduwzijde, verbonden aan het beheer door den eigenaar-exploitant, nog veel ongunstiger is de toestand onder het steeds toenemend pachtstelsel. Het zou ons hier te ver voeren, de veelsoortige wijzen waarop hier te lande het pachten van boerderijen en landerijen geschiedt, nader uiteen te zetten. Wij verwijzen naar het onlange verschenen „Verslag van de Staatscommissie voor het Pachtvraagstuk", Deel I. In 't algemeen kan gezegd worden dat uit een algemeen maatschappebjk gezichtspunt bezien het thans bestaande pachtwezen wel de slechtst denkbare vorm is waaronder het grondgebruik plaats vindt. Direct zij er evenwel op gewezen, dat de groote nadeelen, aan pacht verbonden, aheen gelden bij den particulieren grondeigendom. Het bij opbod zich tijdelijk verzekeren van het gebruiksrecht van den grond waarborgt evenmin als bij exploitatie door den 67 grondbezitter, dat de meest geschikte personen met de leiding worden belast. Op de verdere nadeelen, verbonden aan het stelsel van pachten zoqals dit thans bestaat, behoeft hier niet te worden ingegaan. De onzekerheid, of na beëindiging van den paehttermijn de exploitatie door den pachter kan worden voortgezet, leidt in vele gevallen, vooral in tijden van ongunstige conjunctuur in den landbouw, tot roofbouw, of tot schromelijke verwaarloozing van het bedrijf en tot uitbuiting van de in het bedrijf werkzame arbeiders, terwijl noodzakelijke verbeteringen achterwege blijven. Tot dus-ver is het nergens gelukt, door wettelijk ingrijpen deze en andere ernstige nadeelen aan het pachtstelsel verbonden, in belangrijke mate te voorkomen. Zoolang men den partikulièren grondeigendom onaangetast laat, zijn de misstanden van het pachtstelsel niet uit den weg te ruimen. Niet alleen, dat verschillende verbeteringen in de positie van den pachter door de konkurrentie weer hoogere pachtsommen zouden tengevolge hebben, en dus weer zouden vloeien in de zakken van de grondeigenaars, doch ook zullen langs allerlei niet te kontroleeren wegen, de grondeigenaars kunnen bewerken dat de o p papier aangebrachte verbeteringen grootendeels den pachter ontgaan. Wil men dit alles voorkomen, dan zal het eigendomsrecht op den grond in zijn wezen moeten worden aangetast, en is er geen enkele reden meer den partikulièren grondeigendom te doen voortbestaan. Allerlei maatregelen, zooals : het instellen van paohtkomimissies, het remissierecht, het toekennen van zekere rechten aan den afgaanden pachter, het verbod van strijk- en bedgelden e. d., zullen het in wezen verderfelijke pachtsysteem niet beteekenend kunnen verbeteren, zoolang het partikuliere grondbezit blijft gehandhaafd. Behalve de reeds genoemde nadeelen welke het direkt gevolg zijn van den partikulièren grondeigendom, heeft dit in sommige deelen van ons land een hopelooze versnippering van den grond tengevolge gehad, die zulke afmetingen heeft aangenomen, en voor de bodemproduktie zóó nadeelig is geweest, dat de urgentie van ruilverkavehng onder dwingend recht algemeen wordt erkend. Over het feit, dat het particuliere bezit van den grond en dus de kapitabstische voortbrengingswijze ook in den landbouw leidt tot de meest stelsellooze produktie, daar ze niet is gericht op het voor de hand liggend doel: de doelmatige voorziening in de eerste levensbehoeften, doch op het maken van winst, behoeft niet te worden uitgeweid: de landbouw heeft dit gemeen met alle andere takken van bedrijf. 68 Ook in den landbouw dus komen de resultaten van de wetenschap, bevorderd door op kosten van de gemeenschap gestichte instellingen, ja, ook de voordeelen van de reeds genoemde landbouwkoöperatie ten slotte vooral den eigenaars van den grond ten goede, die in zeer vele gevallen nooit een hand uitsteken voor de exploitatie van hun gronden. Elke vinding, die plaatselijk de produktie verhoogt of meer zeker maakt, doet in den vorm van hoogere pacht en hoogere verkoopprijzen van den grond de voordeelen daarvan op den duur grootendeels vloeien in de zakken der grondbezitters. C. DE BETEEKENIS DER LANDBOUW-KOÖPERATIE. Een veel voorkomende meening is deze, dat de agrarische kwestie door de landbouw-koöperatie tot een bevredigende oplossing zal worden gebracht. Te voren hebben wij gezien, dat inderdaad de koöperatie in den landbouw van buitengewoon groote beteekenis is geweest. Ze heeft mogelijk gemaakt, dat in meerdere of mindere mate ook de klein-bedrijven de voordeelen kunren plukken, die anders slechts door het grooter bedrijf werden verkregen. Ze heeft den landbouwer — ook den kleinsten — samenwerken, werken voor een grooter geheel, geleerd. Doch de positie van den pachter is even onzeker gebleven als te voren. De konkurrentie is feller dan ooit; het bedrijfsTisiko — vooral in dezen tijd — feitelijk voor hem ondragelijk geworden. Als overgangsfase in de ontwikkeling van den landbouw is zeer zeker de koöperatie van buitengewoon groote beteekenis. Ze had niet gemist kunnen worden. Doch bij voortgaande koöperatie kunnen op den duur ernstige konflikten tusschen de koöperaties en de belangen der gemeenschap niet voorkomen worden. In 't bijzonder de produktieve koöperaties hebben belangen, die direkt strijden met de belangen der verbruikers. Evenals de vereenigingen van andere producenten, en meermalen in samenwerking met dezen, hebben verschillende takken van koöperatie in den land- en tuinbouw reeds met sucoes getracht „prijsregelend", in den zin van prijsopdrijvend, op te treden. We herinneren aan de actie vóór den oorlog van de koöperatief gedreven en de spekulatieve strokartonfabrieken om de prijzen „op peil" te houden, welke aktie later door onderling wantrouwen tot geen voor hen bevredigend resultaat meer leidde. Thans hébben de talrijke groote koöperatieve aardappelmeelfabrieken in Groningen zich tot. één verkoopcentrale vereenigd, welke tracht de markt te beheerschen. Dezelfde beweging zien we bij andere takken van den landbouw en den tuinbouw: uitschakeling van de markt van de partikubere producenten, doch daarvoor in de 69 plaats de steeds machtiger wordende verkoopcentrales, die alle ten doel hebben, den prijs van het produkt tot het uiterste op te voeren. Het is niet denkbaar, dat deze buitengewone macht der zich snel ontwikkelende produktieve landbouwkoöperatie, lang door de verbruikers zal worden geduld. De voordeelen van koöperatie, voor zoover het de techniek van den landbouw betreft, zullen worden behouden, doch het is de taak der sociaal-demokratie, te zorgen, dat deze voordeelen aan de gemeenschap ten goede komen. De koöperatie in den landbouw is niet anders dan een door de omstandigheden noodzakelijk geworden ontwikkelingsfase, welke het tot standkomen van de socialistische produktiewijze zoowel mogelijk als noodzakelijk maakt. De landbouwers hebben door koöperatie zich ontworsteld aan den greep van het uitbuitende fabriekskapitaal; thans — nu zij op hun beurt trachten te parasiteeren op de verbruikers hunner produkten — is de tijd gekomen, hun dit eens en voor goed onmogelijk te maken. D. DE NOODZAKELIJKHEID VAN BEKWAME LEIDERS. Nu wij in 't voorgaande in groote trekken op de konsekwenties van de kapitalistische produktie in den landbouw hebben gewezen, rest ons de taak, na te gaan op welke wijze moet worden ingegrepen om ook dezen tak van bedrijf in banen te leiden, die, mèt de ontwikkeling in andere bedrijfstakken, leiden tot teen produktiewijze, welke op den duur door de gemeenschap kan worden aanvaard. Wij weten, dat deze taak een zeer moeilijke is. De grootte der bedrijven, de aard van de kuituur, die vaak in direkt verband staan met de gesteldheid van den grond, de ontwikkeling en de positie van den gebruiker van den grond, — ze loópen in den landbouw zóó uiteen, dat uniforme regelingen op groote moeilijkheden stuiten. Hoe tabijk en hoe verschillend evenwel te vormen zijn, waaronder in ons land de landbouw wordt uitgeoefend, — zeker is wel, dat onder alle omstandigheden alleen bekwame leiders het bedrijf tot de grootst mogelijke produktiviteit kunnen opvoeren. Het landbouwbedrijf is een prachtig bedrijf, doch het stelt aan de' leiders hooge eischen, hooger dan menigeen, die niet bij den landbouw betrokken is, ook maar bij benadering kan vermoeden. Natuurlijk vergen niet alle bedrijven dezelfde kennis en capaciteiten, doch zelfs het eenvoudigste zandboertje moet beschikken over een zeer groote kennis, die wel in de eerste plaats 70 van praktischen aard moet zijn, doch waarbij een wetenschappelijke grondslag thans bezwaarlijk meer gemist kan worden. Zijn kennis is van buitengewoon veelzijdigen aard en kan niet anders worden verkregen dan door jarenlange ervaring. Dan pas is hij in staat zich bij de behandehrig van grond, gewas en oogst op de meest doelmatige en de vlugste wijze aan te passen aan de steeds veranderde weersomstandigheden. Het landbouwbedrijf wordt uitgeoefend onder soms van uur tot aur wisselende omstandigheden, waaraan alleen ervaring, doorzicht, kennis, aktiviteit zich tijdig vermogen aan te passen, zóódanig, dat de maximale produktie wordt verkregen. Nergens kan minder volgens vaste regels worden gewerkt dan bij de organische produktie. Van het allergrootste belang is het daarom bij het nemen van maatregelen, die ingrijpen in het agrarisch bedrijfsleven, zich te verzekeren van de volle medewerking van het meerendeel der in dat bedrijf werkzame krachten. E. DE POSITIE VAN GRONDBEZITTERS EN GRONDGEBRUIKERS. Hebben we zooeven gezien, dat de partikubere grondeigendom het bereiken van de grootst mogelijke produktiviteit van den grond in den weg staat, het is thans van belang, de positie van de bezitters en de gebruikers van den grond nader onder oogen te zien. Werd vóór den oorlog het grondbezit als een zeer zekere geldbelegging beschouwd, waarbij men zich dan ook, door groot» vraag naar grond, met een matige rente tevreden moest stellen, thans is het grondbezit wel een der meest spekulatieve bezitsvormen geworden. De bedrijfsuitgaven stegen gedurende den oorlog in zeer veel gevallen tot het drievoudige van vóór den oorlog, doch de buitengewoon verhoogde produktenprijzen maakten dit — uitgezonderd op de zandgronden — dubbel en dwars weer goed. De zuivere opbrengst van de landbouwbedrijven steeg daardoor over het geheel tot meer dan het dubbele van vóór den oorlog. Een geweldige stijging der grondprijzen was hiervan het onmiddellijk gevolg. Dat thans boerderijen bij verkoop meer dan het dubbele opbrengen van vóór den oorlog is volstrekt geen zeldzaamheid. Tallooze grondbezitters zijn hierdoor slapende rijk geworden. Ofschoon uit den aard der zaak de geldelijke uitkomsten vaii de verschillende landbouwbedrijven, vooral gedurende den oorlog, aanzienlijk uiteenloopen, geven we hieronder eenige op de praktijk berustende verhoudingscijfers, die voor boerderijen op 71 de klei e enigermate een beeld geven van de exploitatieuitkomsten : De bedrijfsuitgaven De bruto ontvangsten in 1906/'07 op (pacht inbegrepen) 100 stellend, bedroegen deze in: bedroegen in dezelfde verhouding: 1906/'07 100 73 '07/'08 100 88 08/'09 100 82 '09.'10 116 . 76 '11/T2 148 102 '14/15 140 114 '15/'16 220 129 '16/17 236 167 '17/18 288 220 '18/'19 276 224 Bovenstaande verhoudingscijfers hebben uit den aard der zaak slechts betrekkelijke waarde, aangezien ze slechts de uitkomsten weergeven van een enkel bedrijf, doch in groote trekken zullen ook op andere bedrijven de uitkomsten een soortgelijk beeld vertoonen. Er blijkt uit, dat de bedrijfs-u i t g a v e n thans de brut o-ontvangsten van vóór den oorlog zeer aanzienbjk overtreffen. Dat de bedrijfsuitgaven, welke voor een groot deel uit arbeidsloonen bestaan, weer belangrijk zullen dalen, is niet te denken. Daarentegen is een belangrijke daling van de exorbitante prijzen der landbouwprodukten in de naaste toekomst verre van onwaarschijnlijk, vooral nu grooter aanbod van scheepsruimte binnen niet te langen tijd kan worden verwacht. Gesteld, dat deze prijzen weer dalen, ongeveer op het peil van 1915—'16 (toen de hruto-bedrijfsontvangsten toch nog meer dan tweemaal zooveel bedroegen als in de jaren 1906—'09), dan zouden — bij gelijk blijvend bedrijfssysteem — de bedrijfsuitgaven nog de ontvangsten overtreffen indien een matige pacht moet worden betaald. Het feit, dat gedurende den oorlog door gebrek aan minerale meststoffen op groote schaal roofbouw in het landbouwbedrijf is gepleegd, zullen we maar buiten beschouwing laten. Zooak. thans de zaken staan, is de kans dus lang niet uitgesloten, dat men in de komende jaren voor een krisis in den landbouw komt te staan, veel ernstiger nog, dan aan het eind van de vorige eeuw onzen landbouw heeft geteisterd. 72 Evenals in die jaren zullen de ondernemers zooveel mogelijk de uitgaven trachten in te krimpen, in de eerste plaats dooihet groenleggen der landerijen en door het verbouwen van minder-arbeid-vereischende * gewassen, met als. direkt gevolg groote werkloosheid onder de landarbeidersbevolking. Is dus de toestand voor de eigenaars-exploitanten van met hypotheek bezwaarde boerderijen thans hoogst onzeker, hetzelfde geldt voor de zeer groote groep van pachters. De pachten zijn gedurende den oorlog verdubbeld, ja meermalen verdriea -viervoudigd. Ze zijn gebaseerd op de tegenwoordige hooge produkterprijzen. Komt daarin een beteekenende inzinking, dan wordt de toestand voor deze groep een onhoudbare. De bestaanszekerheid van pachters, die vóór den oorlog al veel te wenschen overliet, is' thans geheel verdwenen. Dit wordt over het geheel door de betrokkenen tegenwoordig wel zeer diep gevoeld. Hun is een risiko op de schouders gelegd, dat veel te groot is voor hun krachten. Deze onrust onder de landgebruikers maakt, dat het psychologische moment is gekomen, om hun duidelijk te maken, dat ze bij socialisatie van den landbouw grootendeels van den druk, dien de bestaansonzekerheid thans op hen uitoefent, bevrijd zullen worden. Het is niet zonder reden, dat pater Van den Eisen onlangs in het orgaan van den Brabantschen Boerenbond de landheeren bezwoer, toch niet verder de pachten op te drijven, omdat daardoor onvermijdelijk de boeren in de armen van de sociaaldemokratie zouden worden gedreven! F. DE GROND AAN DE GEMEENSCHAP. Bij dezen stand van zaken is het duidelijk, dat in breede kringen van de bevolking het besef moet doordringen, dat ingrijpende agrarische hervormingen onvermijdelijk zijn geworden. De grond mag niet langer een voorwerp van spekulatie blijven. De voedselproduktie, de verwerking en verdeeling dezer produkten, ie van zóó overwegend belang, dat ze niet langer mag blijven overgeleverd aan de inzichten van degenen, die alléén produceeren uit direkt .winstbejag. De arbeidersklasse begint steeds meer te voelen, dat de grond aan de gemeenschap moet komen, en dat hij uitsluitend ten bate van de gemeenschap moet worden geëxploiteerd. De burgerlijke partijen in ons land staan hier bjnrecht tegenover. Na het verschijnen .van de rapporten van de staatskommissie voor den landbouw hebben de opvolgende regeeringen — in over- 73 eenstemming met de meening van de staatskommissie — zich beijverd door middel van de wetgeving te bevorderen, dat het aantal grondbezitters-exploitanten wordt vergroot, al zat bij het ontwerpen van de landarbeiderswet tevens ongetwijfeld de gedachte voor, den loonarbeider in den landbouw op het land te binden. Thans zal door het verstrekken van krediet vanwege het Rijk de totstandkoming van gezinsplaatsjes-inreigendom in de Peel worden bevorderd, ongeveer op de wijze als in de meeste landen van Europa sinds het laatst der vorige eeuw de binnenlandsohe kolonisatie tot ontwikkeling is gekomen. Het verstrekken van boerderijtjes in eigendom — dat is duidelijk — staat de socialisatie van den landbouw in den weg. Maar zelfs van burgerlijk standpunt bezien is dit streven moeilijk te verdedigen. Men maakt den niet-bezittenden boer door geleidelijke afbetaling eigenaar van het bedrijf dat hij exploiteert. Vóór den oorlog — toen de prijzen der landbouwprodukten lang niet in die mate aan schommelingen onderhevig waren, ais in de naaste toekomst is te verwachten — rustte op dezen boer zonder kapitaal reeds een groot risiko, hetwelk niet sterk aan den dag trad, doordat de- konjunktuur in den landbouw sinds den aanvang der kolonisatie een stijgende was. Thans evenwel, naast het gewone, niet geringe bedrijfsrisiko, ook nog het risiko van daling der prijzen volledig te leggen op de schouders van deze keuterboeren, is onverantwoordelijk. De staatskommissie voor. den landbouw dacht sterk te staan, omdat ze over ons geheele land onder de landbouwbevolking meende te kunnen konstateeren een sterken drang tot het verkrijgen van land in eigendom. De staatskommissie heeft echter twee faktoren met elkaar verward en is daardoor onjuist in haar konklusies. Het is niet het land bezit waarnaar de landgebruiker hunkert, doch het is het verlangen naar het ongestoord gebruik van den grond. Dit kan hij zich bij het partikulier.-! grondbeheer niet anders verzekeren, dan door eigenaar te worden van den grond. Als pachter hangt hem altijd boven het hoofd, dat hij van den grond, dien hij ontgonnen of verbeterd heeft) na afloop van den pachttermijn wordt weggejaagd; koop is daarom het eenige wat hem daarvoor vrijwaren kan. Wordt evenwel, na het brengen van den grond in handen van de gemeenschap, .den landbouwer onder zekere niet drukkende voorwaarden het ongestoord gebruik van den grond voldoende gewaarborgd, dan zal hij ongetwijfeld daaraan verre de voorkeur geven, omdat hij dan het kapitaal, dat anders noodig zou 74 ■zijn voor den aankoop van het bedrijf, geheel als bedrijfskapitaal kan blijven gebruiken, terwijl bovendien door periodieke herziening van den pachtprijs door onpartijdige kommissies, het •enorme risiko van de marktfluktuaties voor een groot deel van zijn schouders wordt genomen. Maatregelen, met beleid genomen, zich aanpassend aan de psyche der landbouwende bevolking, en welke beoogen de voorbereiding der socialisatie in den landbouw, zullen de instemming en medewerking verwerven van het overgroote deel dergenen, die thans hetzij als pachter, hetzij -als bezitter van zwaar verhypothekeerde boerderijen dag aan «dag de onzekerheid van hun bestaan voelen drukken. en steeds geringer beteekenis voor de nationale voorziening. Omstreeks 1870 bedroeg zij nog de helft, na 1900 niet meer dan een vijfde van de totale konsumptie. De met tarwe bezaaide oppervlakte bedroeg omstreeks 1870 85000 H.A., na 1900 niet meer dan 50.000 a 60.000 H.A. Wel is de opbrengst'per hektare tegelijkertijd sterk toegenomen, maar toch was in 1918, toen de tarwebouw hier te lande ongeveer zeven-en-vijftig-duizend H.A. besloeg, die der overige produktielanden, Rusland en Rumenié (twee der grootste producenten, die door den oorlog tijdelijk uitgeschakeld waren), niet inbegrepen, ca. 57 millioen H.A. De verbouw hier te lande zinkt dus volkomen in het niet tegenover de wereldproduktie, waarvan zij, met inbegrip van de beide genoemde groote Europeesche produktie-landen, veel minder dan 710 pCt. bedraagt. De Nederlandsche tarweproduktie kan daarenboven niet naar verkiezing uitgebreid worden, wijl ze niet op elke grondsoort mogelijk is en ook vruchtwisseling noodig is. Nederland is derhalve voor zijn graanvoorziening op de wereldmarkt aangewezen, en zal dit, ook bij socialisatie der produktiemiddelen hier te lande, wel blijven, daar het blijkbaar voordeeliger is, in ons land andere landbouwprodukten te kweeken, en voor de voedselvoorziening rekening te houden met de internationale arbeidsdeeling. Wel zou het natuurlijk wenschelijk zijn, bij een socialisatie der produktiemiddelen er voor zorg te dragen, dat regelmatig althans in een zeker gedeelte van 113 de graanvoorziening door produktie hier te lande zou worden voorzien, met het oog op een eventueele verkeers-stagnatie, etc. Vóór den oorlog heeft de werking van den graanhandel hier te lande niet geleid tot schaarschte of tot duurte, in verhouding tot de wereldprijzen. Voor een deel kan dit verband hebben gehouden met het feit, dat Nederland als centrum der graanvoorziening van Duitsehland, een der middelpunten van den graanhandel was en dat uit den enormen aanvoer alhier ook voor de binnenlandsohe konsumptie gemakkelijk kon worden geput. Afgezien van dezen specialen gunstigen faktor. wat ons eigen land betreft, heeft de zeer uitgebreide internationale termijnhandel het mogelijk gemaakt de soms sterk uiteenloopende prijzen in de verschillende produktie-gebieden meer met elkaar in overeenstemming te brengen, en heeft daardoor ook een belangrijke funktie vervuld bij het op peil houden der produktie. In sommige landen, waar de producenten invloed uitoefenen op de samenstelling der graanstatistieken, zijn de cijfers van uitzaai en voorraad niet altijd even betrouwbaar. In andere, zooals Rusland, waar de statistiek alles te wenschen overlaat, wijken zij meermalen verre van de werkelijkheid af. Met eenige zekerheid valt onder het kapitalistische systeem dan ook vaak niet te konstateeren, op welke voorraden men kan rekenen, noch hoe groot de behoeften in een bepaalden tijd zullen zijn. Bij een socialistisch geleide produktie zou schaarschte slechts in zooverre tot prijsverhooging leiden, als de produktie-kosten per eenheid, of de transportkosten, zouden zijn gestegen, terwijl voor het overige een gedwongen inkrimping van het verbruik zou worden toegepast, om met de beschikbare voorraden uit te komen. Onder het zuiver kapitalistisch régime, waarin de gemeenschap zich als regel van ingrijpen in produktie en distributie onthoudt, staat in geval van schaarschte alleen het slechte middel van prijsverhooging ten dienste, om het verbruik te beperken en worden de minst draagkrachtigen hiervan de slachtoffers. Voor zoover de termijnhandel, wanneer het vermoeden bestaat, dat de voorraden ontoereikend zullen blijken, tot opdrijving der prijzen leidt, vormt hij toch ook een prikkel tot uitbreiding der produktie en werkt hij dus mede, om het gevaar van een tekort aan voorraden te voorkomen, zij het ook op een wijze, die van het standpunt eener doelmatige en doelbewuste voorziening in de behoeften, allerminst bewondering verdient. Zoolang de voorziening der bakkerij met grondstoffen nog geen onderwerp van gemeenschapszorg vormt, zal de graanhandel in het algemeen, en de termijnhandel 'in het bijzonder, ook nog niet gemist kunnen worden voor de organisatie der meelvoorziening. De meelfabrieken, die het graan van de afzonderlijke producenten of handelaars koopen, moeten zich 114 kunnen dekken tegen het risiko van groote prijsveranderingen in den tijd, die noodzakelijk moet verloopen, vóór het graan tot meel is vermalen, en in dien vorm opnieuw kan worden verkocht. De oorlog heeft, althans voorloopig, een einde gemaakt aan het betrekkelijk goed funktioneeren der graanvoorziening. Als gevolg van het afsluiten der Dardanellen, waardoor graan uit Rusland en Roemenië ons land niet meer kon bereiken, en later door de maatregelen der Geallieerden inzake de internationale scheepvaart, is in Nederland een nijpend gebrek aan graan ontstaan, en werd het noodzakelijk, bij wijze van krisismaatregel, een Rijksgraanbedrijf, d. w. z. feitelijk een graaninvoermonopolie ia te stellen. In de eerste tijden zal deze overheidsbemoeiing met het graanbedrijf in elk geval nog behouden moeten worden, daar de toestand ook thans nog abnormaal is, en nog niet kan worden voorzien, of de vroegere toestand van vrijen en ruimen graanaanvoer binnen afzienbaren tijd zal terugkeeren. Hoe het met de graanlevering uit Rusland zal gaan, is nog onbekend. Of Duitsehland, dat thans wegens den stand van zijn valuta slechts uiterst beperkte hoeveelheden buitenlandsch graan kan koopen, later weder in betere omstandigheden zal komen, kan evenmin worden voorspeld. In verband hiermede is het onzeker, of Nederland opnieuw het centrum zal worden van een ruimen graanhandel, die een gemakkelijke voorziening in de behoeften van ons land mogelijk zal maken. Evenmin is met stelligheid te voorzien, of in de voornaamste produktie-landen de graanhandel weder geheel vrij zal worden gegeven. En tenslotte maakt ook de samenwerking der scheepvaartmaatschappijen ten aanzien van het berekenen van zeer hooge vrachten het op zichzelf reeds noodzakelijk, dat de staat zelf zorgt voor het betrekken van de noodige graanvoorraden en het vervoer hiervan met gerekwireerde scheepsruimte, tot zoodanige vrachten, dat de broodprijzen niet onnoodig worden opgedreven. Zelfs is het denkbaar, dat te eeniger tijd de graanhandel weder zal worden vrijgelaten, maar niettemin zal moeten worden voortgegaan met het rekwireeren en beschikbaar stellen van scheepsruimte voor het graanvervoer, ten einde té voorkomen, dat de broodprijs onnoodig wordt opgedreven. In zijn tegenwoordigen vorm is het Rijksgraanbedrijf echter niet meer dan een noodbouw. De Staat koopt niet zelf graan in het buitenland op, doch bedient zich van de bemiddeling van dengraanhandel. Reeds als voorzichtigheidsmaatregel zal de stichting van een prijsregelend graanimportbedrijf van overheidswege zeker gewenscht zijn, nu tijdens den oorlog de graanhandelaars zich sterk 115 vereenigd hebben en het gevaar dreigt dat zij de prijzen zullen opzetten. In een verder verschiet zullen de te nemen stappen afhangen van de mate, waarin de socialisatie van den landbouw reeds zal zijn gevorderd. Voor een klein land als het onze, dat bovendien voor zijn graanvoorziening voor verreweg het grootste deel van het buitenland afhankelijk is, zijn op nationaal terrein uit den aard der zaak met socialisatie geen afdoende maatregelen op dit gebied te bereiken, doch zal de oplossing van dit prooleem verband houden met den voortgang der socialisatie in andere landen, en de maatregelen, die dan getroffen kunnen worden voor een direkten internationalen goederenruil en voor een aanpassing der produktie aan de nationale en internationale behoeften. De gtmeensohapsbemoeiing met de graanvoorziening zal op den duur, bij voortschrijdende socialisatie, geheel van karakter veranderen. Zij zal worden ontdaan van haar tijdelijk karakter en welbewust zal worden aangestuurd op een rationeele internationale regeling van produktie en aanvoer. Zoolang deze toestand nog niet kan worden verwezenlijkt, zou het geen nut hebben, in ons land. aan te sturen op een graanmonopobe. Wordt zulk een monopolie ingevoerd, dan zou ook de binnenlandsehe graanhandel moeten worden gemonopoliseerd. Naarmate de sociabsatie van den landbouw verdere vorderingen maakt (wat o.a. door het droogleggen der Zuiderzee en ontwatering in verschillende landstreken sterk kan worden bespoedigd, indien de Staat de vrijkomende gronden niet verkoopt, maar ten bate der gemeenschap laat exploiteeren), zal een rationeele regelin- van het landbouwbedrijf van zelf medebrengen, dat de gemeenschap de beschikking krijgt over de produkten, ook dus over het graan. Voor een land als Nederland, dat voor zijn graanvoorziening in elk geval in hoofdzaak op het buitenland aangewezen zal blijven, lijkt invoering van een graanmonopobe als overgangsmaatregel naar socialisatie der graanvoorziening, niet gewenscht. Naar gelang echter socialisatie internationaal voortgang maakt, zal de gemeenschap krachtig kunnen medewerken aan een meer doelmatige graanvoorziening. b. Malerij. Het beginsel van rationeele internationale arbeidsverdeeling geeft ook leiding ten aanzien van de malerijen. Het is duidelijk, dat de inlandsche oogst ook in het land zelf vermalen zal worden. Of echter het buitenlandsche graan als zoodanig in Nederland ontvangen zal worden, dan wel als meel. is de vraagi. 116 Verschil in vracht- en overladingskosten tusschen graan en meel, verschil in bedlrijfsekonomie tusschen de Nederlandsche fabrieken en bijv. de Amerikaansohe molens, geeft den doorslag. Zeker is wel, dat de jaren voor den oorlog Voor de Nederlandsche malerij niet rooskleurig waren en dat verschillende achterlijke bedrijven likwideerden. En nog is het aantal malerijen veel te groot. In plaats dlus — zooals de regeeringspoiitiek in de oorlogsjaren is geweest — het maalgoed pondspondsgewijze over alle bestaande fabrieken te verdoelen, die dus alle slechts gedeeltelijk werden belast en dus onekonomisch moesten werken — zal socialiseerend ingrijpen zich richten op enkele der meest modern geoutilleerde fabrieken van vold'oende capaciteit. En in deze zal het grootste deel, dat vermalen moet worden, zoo ekonomisch mogelijk kunnen worden verwerkt. De overblijvende malerijen kunnen zich voorloopig bij de andere graansoorten houden. De meest gewenschte omvang, dien een nationaal malerij bedrijf moet hebben, zal dan door de verdere ontwikkeling van het internationale ruilverkeer vanzelf worden aangegeven. Overigens wordt de socialisatie van dit bedrijf vergemakkelijkt door die concentratie die in den laatsten tijd snelle vorderingen erin maakt, ook in den vorm van de uitbreiding van het eigen malerijbedrijf der vereenigde bakkers, die het vorig jaar nog weer de groote Rotterdamsohe fabriek ,,de Maas" overnamen, welke daarmede reeds over drie fabrieken beschikt, waardoor het broodverbruikersbelang in gevaar dreigt te komen. c. De broodvoorziening. Van de bedrijven, waarvoor het meel de grondstof is, komen de biscuitfabrieken, koekfabrieken, banketbakkerijen en fabrieken van meelprodukten voorloopig voor socialisatie niet in aanmerking, ofschoon de eerste twee, evenals de gespecialiseerde 'beschuitbakkerij in een volgend stadium zeer gemakkelijk in den kring der gesocialiseerde bedrijven kunnen worden opgenomen. Socialisatie van de broodvoorziening het eerst in de groote steden en daarna op het platte land is noodzakelijk, omdat het partikulier bedrijf een grenzelooze verspilling van arbeidskracht meebrengt, die het brood duurder doet zijn dan noodzakelijk is. De mogelijkheid' is niet uitgesloten, dat het partikulier bedrijf alsnog tot een meer ekonomische produktie en distributie zou overgaan. Maar dit kan slechts verwezenlijkt worden óf doordat enkele groote firma's het heft in handen krijgen öf door een georganiseerde samenwerking van de kleine en middelmatige patroons. In beide richtingen is ontwikkeling waar te nemen. 117 Slaagde deze, 'het zou de toestand voor de broodverbruikers in geen enkel opzicht beter maken. Zij kwamen van den wal in de sloot. Het brood zou niet meer duur zijn, omdat het on-ekonomisch werd geproduceerd en gedistribueerd; het zou waarschijnlijk duurder dan dtuur worden, omdat een volledige aaneensluiting tusschen de producenten er een monopolieprijs voor zou vragen. Aangaande de besparing die verkregen kan worden het vólgende: Het bezorgen van een brood van 800 gram kost in Amsterdam 3% cent en zal binnen korten tijd wellicht 4% cent gaan kosten. Bij een goede, centraal geleide bezorging is het mogelijk — zooals uit opzettelijk daarvoor ingestelde waarnemingen is gebleken, — den tijdsduur en dus ook de kosten van de bezorging tot ongeveer de helft terug te brengen, waarbij intusschen in aanmerking te nemen is, dat een belangrijk deel van het brood over de toonbank verkocht wordt en dus geen bezorgloon kost. Aanmerkelijke besparing op de productiekosten door middiel van automatische machines en met gas gestookte kettingqvene is reeds, ook voor de Hollandsche deegen, mogelijk gebleken; dit zal eveneens naar voorloopige schatting ten minste twee cent per brood goedkooper zijn. Bij de beoordeeling van deze cijfers houde men bovendien in het oog dat de kosten van het meel 2/s a V* van den verkoopprijs van het brood uitmaken. Bij een prijs van 32 ct. per brood van 800 gram, kan door verbetering in de bakkerij en de bezorging dus nooit meer dan een bedrag van 8 a 10 cent worden beïnvloed. En een besparing op dit bedrag van 4 cent beteekent dus dat in hèt bakkersbedrijf de onkosten worden teruggebracht tot haast op de helft. Wat dit bijv. voor een stad als Amsterdam beteekent, moge nog met een enkel cijfer worden toegelicht. Het broodverbruik kan bij een bevolking van bijna 650.000 en een gemiddeld verbruik van omstreeks 400 gram per dag, geschat worden op minstens 90 millioen K.G. per jaar. Een besparing van 4 cent per brood van 800 gram, beteekent dus over de geheele stad een besparing van bijna 4% millioen gulden per jaar. Per hoofd der bevolking is dit f 7.— per jaar; per gezin van 5 personen f35.— of f0.70 per week. Het is de taak der overheid beide mogelijkheden van besparing, dus in bezorging en in produktie, zoo spoedig mogelijk te realiseeren, omdat alleen zij de macht heeft deze met bekwamen spoed tot stand te brengen. Welken vorm zal deze socialisatie dienen aan te nemen? De overheid stichte of bevordere de stichting van — in kleinere gemeenten één, in grootere enkele — groote broodbakkerijen, 118 die door inrichting en ligging in staat zijn de gemeente of een komplex van gemeenten van brood te voorzien. In groote gemeenten zal de combinatie dezer broodbakkerij met een modern ingerichte bloem- en meelfabriek gewenscht kunnen zijn In een aantal gevallen zal het doelmatig blijken de verbruiks-koöperatie, mits deze zich concentreert en een zeer groot deel der bevolking omvat, met de exploitatie dezer bedrijven te belasten daar ze ook m ons land op dit gebied reeds veel ervaring heeft opgedaan en hier dus op het bestaande kan worden voortge, bouwd. In deze bakkerijen zal gestreefd moeten worden naar de beste kwaliteit brood, die bereikbaar is, doch zal het aantal broodvormen genoegzaam moeten worden beperkt, ten einde, voor een ekonomische produktie, van automatische machines het grootst mogelijke gebruik te kunnen maken. De eenvoudigste, meest ekonomische vorm is instelling van een monopolie voor dit gesocialiseerde bedrijf. Het zal echter in vele gevallen mogelijk zijn ook zonder een volledige beheersching van het bedrijf toch reeds een beteekenende besparing te verkrijgen. Met het oog op den samenhang der produkten van brood en banketwaren, vooral in gemengde bedrijven en rekening houdende met de wenschelijkheid van eenige vrijheid van keus voor den konsument, zal het wenschelijk zijn het partikuliere bedrijf, voor zoover zijn inrichtingen niet voor overname in aanmerking komen, naast het gesocialiseerde bedrijf toe te laten. Een regeling zal in aanmerking komen, waarbij een kollege wordt gevormd, waarin zoowel patroons als arbeiders vertegenwoordigd zijn en dat voorts bestaat uit vertegenwoordigers van het algemeen belang, door de overheid (bijv. door den Gemeenteraad) en de verbruiks-koöperatie uit deskundigen op bedrijfsgebied te kiezen. Dit kollege krijgt tot opdracht door doeltreffende maatregelen de bovenbedoelde rationaliseering door te voeren. Het zal daartoe: lo. De vestiging van nieuwe en de uitbreiding van bestaande bedrijven^van zijn goedkeuring afhankelijk stellen. Als regel zullen als nieuwe bakkerijen alleen gemeentelijke of door de overheid aangewezen verbruiks-koöperatieve bakkerijen worden toegelaten ; het aantal zelfstandige patroons wordt geregistreerd en gesloten. 2e Voorschriften geven tot concentratie van bakkerijen en verdeeling van afzetgebied en bij weerspannigheid de betrokken eigenaars voor onteigening voordragen. Een kollege, als hier omschreven, zal geleidelijk uitgroeien 119 tot een bakkerij-raad, als elders voor andere bedrijven aangegeven De Gemeente krijgt het eigendom der nieuwe en onteigende bedrijven en beslist in hoogste instantie in alle konflikten ; de algemeene leiding is echter in handen van den „bakkerijraad". In het bovenstaande is gedacht aan de uitvoering in de groote steden. Ook voor het platteland echter kan bij kombinatie van gemeenten in dezelfde richting worden gegaan. D. MELKVOORZIENING EN ZUIVELPRODUCTIE. Het groote belang van de zuivelproducten voor de volksvoeding en hun weinig gedifferentieerd karakter maken reeds onmiddellijk, dat socialisatie van deze takken van voortbrenging ernstige overweging verdient. De sterk in het oog springende nadeelen aan het vrije particuliere beheer van deze bedrijven verbonden, moeten daarbij tot de conclusie leiden, dat socialisatie van deze productietakken is aangewezen en van zeer urgenten aard moet worden geacht. De oorzaken die het particuliere bedrijf onhoudbaar maken, zijn: 1. De onhygiënische behandeling, die de melk op de boerderijen en bij de slijters ondergaat. De aanwezigheid van personen, die typhusbacillen bij zich hebben zonder zelf ziek te zijn (bacillendragers), leidt bij herhaling 'tot infectie van de melk. zonder dat men door de pasteurisatie in het partikuliere bedrijf voldoende zekerheid heeft, dat deze ziektekiemen worden gedood. Bovendien is de melkvervalsching een in het partikuliere bedrijf niet uit te roeien kwaad gebleken. 2. De prijsopdrijving van de melk bij de boeren, doordat behalve de stedelijke fabrieken en melkslijters (of hunne koöperaties) ook de margarinefabrieken en de zgn. kondensfaibrieken (fabrieken van gekondenseerde melk) op de melk azen en tegen elkaar opbieden. Minder consciëntieuze shjters, die leven van een debiet van vervalschte melk, zijn daarbij steeds geneigd hooger te gaan met hun prijs dan degenen die zich aan deze praktijken niet schuldig maken. Bovendien wordt de melkprijs verhoogd, doordat deze zich regelt naar den prijs, dien de boeren voor boter en kaas op de buitenlandsche markt kunnen maken. Gaat deze omhoog, dan moet ook die melk voor inlandsen verbruik duurder worden betaald, ofschoon de produktiekosten dezelfde zijn gebleven. 3. De concentratie in den export van boter en kaas. De aloude markten verdwijnen; de fabrieken brengen hun produkt niet 120 meer m het eigen land ter markt, maar richten zich meer en meer uitsluitend op den export. Bij een volkomen vrijgelaten bedrijf is het gevaar niet denkbeeldig, dat de arbeiders in het land waar de kaas en de boter wordt geproduceerd, geheel van boter en kaas verstoken zouden zijn, niet ten bate van noodlijdende arbeiders in een ander land, maar ten bate van de welgestelden in den vreemde. Vooral in den oorlogstijd is deze concentratie in den exporthandel sterk toegenomen,. Nog zeer onlangs werd biiv de Kaas afzetkombinatie West-Friesknd" opgericht, gevestigd te Boom welke de fabrieken omvat te Binnenwegterd, Schellinkhout Hem' Venhuizen, Wervershof, Hauwert, Benningbroek, Sybecarspel,' -Iwisk Hoogwoud en Groothuizen, en die ten doel heeft de produktie dezer fabrieken niet meer als voorheen ter markt te brengen, msar rechtstreeks te exporteeren. 4. De verspilling in het transport, zoowel bii den melkaanvoer naar de steden als bij die melkdistributie in de steden In een stad als Amsterdam vindt men een 40-tal melkinrichtingen met bezorgdebiet en omstreeks 1200 slijters. De fabrieken f n g™ot deel V£n de slijters of koöperaties van slijters be trekken hom melk direkt van de boeren, maar zonder eenige onderlinge regeling ten aanzien van het transport. Op dezelfde stelsellooze wijze heeft dte bezorging aan huis plaats. In het bovenstaande is de noodzakelijkheid van ingrijpen gemotiveerd. De vraag is nu: op welke wijze moet dit ingrijpen geschreden? J^ Het ter hand nemen van de melkproduktie zelf. versnipperd over honderden boerderijen, is niet wel mogelijk. Evenmin kan de produktie van boter en kaas geheel worden beheerscht In ^rresland is deze zoo goed als geheel geconcentreerd in'een nonderdtal, meerendeels koöperatieve fabrieken : in Noord-Holland bezuiden het Noordzeekanaal en vooral in Zuid-Holland is de boter- en vooral de kaasproduktie echter nog zoo goed als volkomen gebonden aan de boerderij. Het aandeel dat de fabriekmatige produktie in de totale opbrengst heeft, wordt allengs grooter. In 1903 werd van de 60 millioen K.G. boter in Nederland bereid m millioen K.G., dus circa 56 pCt., in fabrieken geprÏ duceerd. In 1912 echter van de 67 milboen K.G. niet minder dan 50 milhoen K.G., dus 75 pCt., in fabrieken. De kaasproduktie is nog in mindere mate naar de fabriek overgebracht. In 1903 werd yan de 70 millioen K.G. kaas bijna 26 milboen K.G. in de fabrieken bereid, dus ruim 36 pCt. In 1912 van de 96 milboen K.G 44 millioen K.G., dus omstreeks 46 pCt. 121 Er is dus albsoluut en relatief een geregelde vooruitgang vande fabriekmatige produktie, maar vooral in de kaasbereiding kan van een volledige industrialiseering nog niet worden gesproken. Bovendien heeft men te bedenken, dat de fabriekmatige bereiding nog voor een groot deel geschiedt in een zeer groot aantal betrekkelijk kleine inrichtingen, die voor direkte gemeenschapsexploitatie voorshands weinig geschikt moeten worden geacht. Zou dus op grond van deze overwegingen voorloopig moeten worden afgezien van een rechtstreeksche socialisatie van de produktie, het bedrijf kan toch in voldoende mate worden beheerscht door instelling van een inkoopmonopolie, waarvan de juridische grondslag is een verbod van aflevering van melk, boter en kaas door de producenten aan anderen dan de daarvoor aangewezen instellingen. Het Rijkszuivelbedrijf en zijn organen (bijv. gemeenten) krijgt dus de beschikking over alle melk, boter en kaas welke worden voortgebracht en zal de melk verder naar gelang van de beschikbare hoeveelheid en de bestaande behoefte verdeelen over 1. de direkte melkkonsumenten, 2. de boter- en kaasfabrieken, 3. de margarinefabrieken, 4. de kondenef abrieken. Aangezien het Rijkszuivelbedrijf door zijn inkoopmonopolie den geheelen afzet beheerscht, zal het bij de vaststelling van den prijs voor de boeren uitsluitend rekening hebben te houden met wat noodig is om een produktie van behoorlijken omvang in stand te houden. Overigens is het duidelijk, dat aan de boeren, of liever aan hunne territoriale organisaties, een zekere mate van medezeggingschap bij de vaststelling van de prijzen en van de inrichting der organisatie moet worden toegekend. De instelling rayonsgewijze van rationeel gekozen melkontvangplaatsen met goede koelinrichting kan zonder hun medewerking niet geschieden. Deze medewerking zal bovendien een goeden en demokratischen waarborg opleveren tegeh melkvervalschihg aan de boerderij, zooals in de tegenwoordige koöperatieve melkfabrieken reeds is gebleken. Met name de Friesche zuivel-koóperaties zijn er in geslaagd door een goede kontrole en door den prijs te bepalen in verband met vetgehalte,^ reinheid en zuurgraad van de melk, uitstekende resultaten te bereiken. Men behoeft zioh bovendien het Rijkszuivelbedrijf niet te denken ais een organisatie die plotseling voor het geheele land gelijktijdig in werking treedt. Zij kan rayonsgewijze worden uitgebouwd; bepaalde streken, zooals op de zandgronden, die 122 geen melkoverschot van eenige beteekenis opleveren, behoeven er niet noodwendig in te worden betrokken. De aflevering van de melk voor de rechtstreeksche konsnmptie geschiedt aan de gemeentelijke melkcentrales, welker instelling althans in de stadsgemeenten wettelijk verplicht moet worden gesteld. Alle konsumptiemelk wordt gepasteuriseerd, het eenige middel om de typhuskiemen te dooden, aangezien de opname van ziektekiemen aan de boerderijen niet afdoende kan worden verhoed. Behalve dit hygiënische voordeel brengt de instelling van een melkcentrale ook onmiddellijk de grootst mogelijke besparing in de kosten van pasteurisatie en distributie. Enkele van de bestaande melkfabrieken, voor zoover zij aan de efschen van het nieuwe bedrijf voldoen, kunnen de pasteuriseerinrichtingen worden van de centrale; de overige worden geliquideerd; zoo heeft ook de V. A. M. I. te Amsterdam enkele inrichtingen geliquideerd, toen zij een viertal zaken samentrok. Van de slijters zal ongetwijfeld een groot deel overbodig worden. Voor zoover zij niet in dienst van het nieuwe bedrijf overgaan, is het billijk dat hun eenige schadevergoeding worde toegekend; de daarvoor te treffen regeling is in hoofdstuk III aangegeven. Bij de boter- en kaasbereiding behoeft geen ingrijpende wijziging te geschieden. In streken, waar de produktie op de boerderij nog overwegend is, of in technisch achterlijke boerderijen, zal geleidelijk op een meer fabriekmatige wijze van bereiding moeten worden aangestuurd. Evenals bij de melk betreft de essentieele verandering hier alleen de wijze waarop de prijs voor dit produkt bepaald wordt. Deze zal weer worden gebaseerd op de produktiekosten. De winsten in den exporthandel te maken vloeien echter in de kas van het Rijkszuivelbedrijf dat daarmee den prijs van de melk voor inlandsche konsumptie kan verlagen. Met de margarineindustrie zal het Rijkszuivelbedrijf leveringskontrakten aangaan. En aangezien het zich daarbij in de ontzaggelijk sterke positie bevindt, dat het de uitsluitende beschikking heeft over de geheele inlandsche melkproduktie, zal deze melkleverantie een der krachtigste middelen blijken, flm den gemeenschapsinvloed in de margarineproduktie tot haar recht te doen komen. . Ten aanzien van de kondensf abrieken — die onontbeerlijk zijn voor de opname der overvloedige melkproduktie in de zomermaanden — is er geen reden om deze reeds sterk geconcentreerde industrie, waarin zeer belangrijke winsten worden gemaakt, als kapitalistisch bedrijf te laten voortbestaan. 123 Volledige socialisatie is voor dit bedrijf dus aangewezen. Tot slot moet worden opgemerkt dat het wenschelijk is, dat het Rijkszuivelbedrijf ook de dirèkte beschikking heeft over enkele eigen bedrijven, om door de voortdurende ervaring van eigen bedrijf met groote deskundigheid te kunnen optreden hij prijsbepalingen ; daarnaast verdient ook de instelling van ■enkele modelboerderijen aanbeveling. E. MARGARINE-INDUSTRIE EN ANNEXEN (ZEEP, KAARSEN, ENZ.). De oorzaken, die tot het ontstaan van een bloeiende margarineindustrie in Nederland hebben geleid, zijn in hoofdzaak de volgende. Nederland is altijd een belangrijk producent van natuurboter geweest door zijn overvloedige melkvoortbrenging. Reeds vóór de uitvinding der margarine werd veel natuurboter uitgevoerd en wel voornamelijk naar Engeland, waar een bijna onbeperkte vraag naar dit produkt bestond. Terstond na de uitvinding der margarine door den Franschen scheikundige Mège Mouriès in 1869 legden de Hollandsche boterexporteurs zich op de fabrikage van het nieuwe produkt toe. In de tweede plaats is voor de bereiding van margarine een groote hoeveelheid goede, versche melk noodig. Aan deze voorwaarde wordt door ons land voortreffelijk voldaan. De juiste cijfers zijn niet bekend, maar er kan wel worden aangenomen, dat bijkans 90 pCt. van de in Nederland geproduceerde margarine, tot aan het uitbreken van den oorlog, naar Engelsnd werd geëxporteerd, waar tot op dat tijdstip geen belangrijke margarine-industrie was gevestigd. Wat de grondstoffen der margarine-fabfikage betreft, hierin is in het laatste tiental jaren een zeer belangrijke wijziging gekomen ; de dierlijke vetten zijn bijna geheel door plantaardige vetten vervangen. De verbeteringen in de techniek hebben deze verandering mogelijk gemaakt. In de oorlogsjaren waren de Nederlandsche grootmachten, Jurgens en Van den Bergh, om aan de scheep vaartbelemmeringen te ontkomen, fabrieken in Engeland begonnen, die zioh snel uitbreidden. Ook de Engelsche industrie is in dezen tijd opgekomen. Toch blijkt reeds weder in den laatsten tijd. dat de Engelsche industrie wegens den natuurlijken achterstand (in hoofdzaak gebrek aan melk) niet in staat is de konkurrentie tegen de Hollandsche fabrieken vol te houden. Op het oogenblik bestaan niet minder dan 21 margarinefabrieken in Nederland. Enkele daarvan zijn echter dwerg- 124 bedrijven; verschillende zijn slechts in schijn zelfstandig. Er zijn maar twee groot-machten, die tezamen de Nederlandsche industrie beheerschen en bovendien èn in Duitsehland èn in Engeland zeer machtig, zoo niet oppermachtig zijn. Ook in vele andere landen hebben zij konnekties. Zij zijn omgeven door een schaar van zuster- en dochterondernemingen, gedeeltelijk nationaal getint. De grondstoffenbewerking (olieslaan, vetharding) geschiedt door hen in groote afzonderlijke fabrieken. Nevenbedrijven (melk, natuurboter, zeep, "kaarsen, enz.) worden door hen uitgeoefend. Zoo zijn bijv. in de Nederlandsche dochtermaatehappij van Van den Bergh's Limited (Van den Bergh's fabrieken) ingebracht de navolgende fabrieken: Margarinefabriek te Botterdam, olieraffinaderij te Botterdam, fabriek voor vetharding in Zwijndrecht, zaadextraktiefabriek in Zwijndrecht, N. V. Vereenigde Zeepfabrieken in Zwijndrecht, Savonneries Reünies te Brussel, N. V. Hollandsche Maatschappij voor gekondenseerde melk (3 fabrieken plus suikerraffinaderij). Nog veelzijdiger dan het bedrijf van Van den Bergh is dat van Jurgens. Anton Jurgens' Vereenigde Fabrieken heeft enkele maanden geleden o.a. voor een bedrag van 2% millioen pond sterling het geheele aandeelenkapitaal verworven van de Olympia Oil & Oake Company Ltd. te Selby in Engeland, welke vennootschap eigenares is van de Selby Warehousing and Transport Company en van de Ardol Ltd. Deze kombinatie vormt een oliebedrijf van buitengewonen omvang, met perserij, raffinaderij, hardingsfabriek etc De Olympia is bovendien een der grootste Engelsche leveranciers van veekoeken. In Duitsehland werd de margarine-industrie reeds vóór den oorlog grcotendeels door Jurgens en Van den Bergh beheerscht. In den laatsten tijd is de firma Jurgens bezig, ook de Duitsche olie-industrie onder haar macht te brengen. Zij heeft reeds den eigendom verkregen van drie der grootste olie-fabrieken in Duitsehland. Thans begint zij ook haar vangarmen uit te strekken naar de zeep industrie aldaar. De „Frankfurter Zeitung" vermeldde op 22 Januari, dat de Mitteldeutsche Seifenfabrikert in Wahren in handen der fbma Jurgens zijn overgegaan. De zeepindustrie in Nederland wordt sinds eenigen tijd reeds vrijwel geheel door de margarine-fabrikanten beheerscht. Wat Van dén Bergh betreft, noemden wij reeds haar belang bij de Vereenigde Zeepfabrieken te Zwijndrecht. De Jurgens-maatschappij heeft een belangrijk deel van het aandeelenkapitaal van de Mij. tot Exploitatie van Zeepfabrieken te Utrecht. Deze maatschappij, die in het najaar van 1919 is opgericht, heeft de volledige zeggingschap verkregen over minstens een achttal be- 125 langrijke zeepfabrieken hier te lande, waarvan wij noemen: „De Duif" te Den Dolder, „De Hamer" te Gouda, „De Gekroonde Haan" te Leiden,. Albers te Zutphen en Spoorenberg te Nijmegen. Naast Jurgens is de Kon. Stearine-Kaarsenfabriek te Gouda groot-aandeelhouder van de groote zeepmiaatsohappij. Deze kaarsenfabriek wordt op haar beurt wederom vrijwel door Jurgens beheerscht, zoodat de zeepindustrie van ons land met slechts één uitzondering van beteekenis (Lever te Vlaardingen) in handen is van onze groote margarinefabrieken. Ook de Koninklijke Stearine-Kaarsenfabriek Gouda heeft weer verschillende nevenbe drijven, n. I. een eigen glycerinefabriek, een pitten- en nachtlichtenfabriek. Uit een en ander blijkt voldoende, hoe veelzijdig de werkzaamneden dezer maatschappijen zijn. En nog is de opsomming niet ten einde. Want naast al het genoemde hebben Van den Bergh en Jurgens nog plantages met daaraan verbonden fabriekjes in Kameroen, Togo en andere deelen van Afrika, bouwen zij kokosoliefabrieken in Nederlandsch-Indië en elders in de tropen, nemen zij belangrijke fabrieken over in alle deelen van Europa, ook in de nieuwe staten (Polen, Tsechië, Finland) en koopen zij over de heele wereld, tot in afgelegen oorden van China, grondstoffen in. Op het oogenblik is alles wederom leven en beweging in deze groote lichamen. Kortom, een nauwkeurige ontleding van het geheele bedrijf dezer firma's vormt een studie op zichzelf. De onderlinge verhouding tusschen de twee grootmachten Jurgens en Van den Bergh, is voor de buitenwereld niet geheel duidelijk. Vast staat, dat er afspraken bestaan. Men zorgt wel jndet zoo dwaas te zijn, elkanders winsten duurzaam in gevaar te brengen. De aandacht moet er nog op gevestigd worden, dat het aandeelenkapitaal van de firma Van den Bergh voor een belangrijk deel in Engelsche handen is. Ziedaar een ruwe schets van deze belangrijke en merkwaardige industrie. Betrouwbare winstcijfers zijn nauwelijks te geven. Daarvoor is het aantal elkaar doorkruisende zuster-, dochter- en neven ondernemingen te groot. Vast staat echter, dat in de normale jaren ruime en in de. oorlogsjaren (met uitzondering van het laatste) zeer belangrijke winsten zijn gemaakt. Alvorens nu tot een bespreking van de mogelijkheid van socialisatie over te gaan, een enkel woord over de vooruitzichten voor de naaste toekomst. Het margarine verbruik is steeds voor een belangrijk deel afhankelijk van den boterprijs. Zoodra de boterprijs stijgt, neemt het margarine verbruik toe en omgekeerd. 126 Naast dit tijdelijk verbruik bij hooge boterprijzen is er echter een blijvend verbruik, dat steeds toeneemt, omdat de margarine gewoonlijk niet meer verdwijnt uit de kringen, waar zij bij boterdnurte in is doorgedrongen. Door de verbetering der techniek voldoet het produkt aan steeds hoogere eischen. En ten slotte mag niet vergeten worden, dat produktie van margarine veel ekonomischer is dan van boter; eenzelfde stuk land levert enorm veel meer produkt in den vorm van margarine, wanneer het beplant wordt met een olierijk gewas, dan in den vorm van boter, wanneer het als weiland koeien voedt. Uit een en ander volgt, dat de margarine-industrie wel een "blijvende en voorshands groeiende plaats onder de wereldindustrieën zal innemen. Een gansch andere vraag is echter, in hoeverre ons land op groote schaal margarine-export-land zal blijven. De beantwoording van deze vraag is in hoofdzaak afhankelijk van faktoren, die ons land niet in zijn macht heeft. Wat Duitsehland betreft, mag gereedelijk worden aangenomen dat, zoodra weer eenigermate normale toestanden zijn teruggekeerd, de uitvoer naar Duitsehland, die een uitzonderingskarakter draagt, zal ophouden. Hoofdzaak blijft echter Engeland. Zal dit land zijn vrijhandelsbeginselen trouw blijven? Het ware zeer gewaagd, deze vraag zonder meer bevestigend te beantwoorden. Indien Engeland rechten van eenige beteekenis op den invoer van margarine zou gaan heffen, zou dat een zware slag voor onze inlandsche margarine-industrie zijn. Engeland zal zioh dan wel is waar met een minder goed inheemsch produkt moeten tevreden stellen, maar ook hier kan de nieuwe techniek verbetering brengen, bijv' door invoering van melkpoeder op groote schaal. Het staat dus allerminst vast, dat ons land in de toekomst op even groote schaal als thans margarine zal blijven produceeren. Bij de vraag der socialisatie moet dit natuurlijk' met groote ernst onder de oogen worden gezien. Overname van de margarine-industrie door de Nederlandsche gemeenschap zou voorloopig groote bezwaren ontmoeten. Een zoo internationale industrie, wier grondstoffen uit alle werelddeelen betrokken worden, wier afzet grootendeels een buitenlandsche is en bovenal wier blijven hier te lande niet is gewaarborgd, kan, zoolang er niet internationaal gesociabseerd wordt, niet zonder meer door een nationale gemeenschap en zeker niet door een kleine nationale gemeenschap als de Nederlandsche, worden overgenomen. Beteekent dit nu, dat de Nederlandsche gemeenschap zich van ieder ingrijpen in de margarine-industrie zal moeten ont- 127 houden? Dat de groote winsten in den vorm van arbeidsloos inkomen zullen blijven vloeien in de zakken van aandeelhouders, groot en klein? Dat winst- en machtsbegeerte niet zullen wijken voor een behoorlijke voorziening in de behoefte ? Dat — en dit is het belangrijkste van al — blijvende waarborgen zullen ontbreken, dat dit hoogst belangrijke voedingsmiddel goed en goedkoop zal zijn? Verre van dien! Het beteekent slechts, dat — zoolang aan internationaal ingrijpen niet kan worden gedacht — in dit bedrijf een andere vorm van gemeenschaipsbemiceiïnig moet worden gekozen dan de rechtstreeksche en onmiddellijke overname. Ook hier blijkt weer, dat bij het ingrijpen in het ingewikkelde maatschappelijke organisme niet volgens een vaste sohablone te werk kan worden gegaan. Een vorm zal moeten worden gevonden, die de geschetste nadeelen en gevaren zooveel doenlijk vermijdt. Als zoodanig komt naar onze meening in aanmerking : de gedwongen kartelleering met deelname en onder kantrol e van de gemeenschap. Een dergelijk kartel kan, ook al heeft de gemeenschap er groote belangen en' overwegende zeggingschap in, zijn internationale relaties zondier bijzondere moeilijkheden voor de gemeenschap zelf, voortzetten en ontwikkelen. Bij het balf-private karakter, dat het blijft dragen, sluit het geheel-private karakter der buitenlandsche zuster- en dochterondernemingen zich op ongedwongen wijze aan. Veel minder gevaar voor verwikkelingen bestaat, dan wanneer de gemeenschap direkt bij buitenlandsche ondernemingen is betrokken. Wordt in Engeland protectie ingevoerd, dan kan het kartel zijn bedrijf derwaarts overbrengen, terwijl een Nederlandsch gemeenschapsbedrijf op Engelsohen bodem, vrijwel ondenkbaar is. De staat draagt in die eerste plaats zorg, dat het kartel het monopolie van de margarinefabrikage hier te lande verkrijgt. De dwergbedrijven worden opgeruimd; volstaan wordt met fabrikage in één of twee groote fabrieken. Zooveel mogelijk nevenbedrijven worden in het kartel opgenomen. De gemeenschap neemt deel in het aandeelenkapitaal, natuurlijk tegen zoo laag mogelijken prijs. Voorts'behooren de statuten op zoodanige wijze te worden ingericht, dat in het kartel geen besluiten tegen den wil van de gemeenschap kunnen worden genomen. Hoever de gemeenschap zal kunnen gaan, hoeveel of hoe weinig arbeidsloos inkomen zij het kapitaal-bezit nog zal moeten laten, hoeveel concessies zij de bedrijfsleiders zal moeten doen teneinde hun zeer gewenschte medewerking te verkrijgen, het is eenvoudig een machtskwestie. Tal van machtsmiddelen staan de gemeenschap ten dienste, indien het kapitaalbezit niet voor 128 rede vatbaar mocht blijken te zijn. Op een dreigement met verplaatsing van de gansehe industrie naar het buitenland, niet om ekonomische redenen, maar uit winstbejag, heeft de gemeenschap het reöht met de allerscherpste middelen, in dit geval zelfs met onteigening zonder eenige schadevergoeding, te reageeren. Deze en andere machtsmiddelen zullen de gemeenschap bij de onderhandelingen sterk maken, terwijl de wederpartij zioh zal moeten pogen te verzoenen met de gedachte, dat de tijd dar autokratie ook op industrieel gebied voorbij is. Een laatste vraag betreft den vorm, waarin de gemeenschap haai- rechten en haar macht in het kartel zal uitoefenen. Voorop dient gesteld, dat deze uitoefening van gemeenschapsmacht niet bureaukratiseh--tikubere industrie, maar bekostigd woraen door de gemeenschap, zullen worden ingeschakeld m de organisatie van het overheidsbedrijf. J. WONINGBOUW EN WONINGEXPLOITATIE. ' naBefe V:°°r d»en oorlog was «r geen gebied van volksvoorziening aan te wijzen waarop het partikulier bedrijf een zoo volledig fiasco had geleden als in den volkswoningbouw V0"«*Ug De geheele vorige eeuw was de bouw van arbeiders- en middenstandswoningen overgeleverd aan de z.g.n. eigenbouwers. Zonder te beschikken over voldoende eigen kapitaal, zonder behoorlijke^architectonische ontwikkeling en zonder eenig begrip van dé eischen die uit gezondheidsoogpunt aan een woning moeïen wor den gesteld was het eenige doel van deze lieden zoo bekrompen en zoo goedkoop mogelijk woningen in elkaar te timmeren niet om ze te verhuren als blijvend bezit, maar voor den verkoop De meest elementaire eischen van gezondheid, duurzaamheid en schoonheid werden met voeten getreden. Gansehe arbeiders- vrïmeid SS ^ Rr°°te steden' die in *™ *W van ongebreidelde vrijheid zijn verrezen, zijn nog daar om het te getuigen. Het beheer en het onderhoud dier arbeiderswoningen laten voorts alles te wenschen over. Om de ergste misstanden recht te zetten, kwam in 1901 de Woningwet. Voor de toekomst zou nu worden gewaakt, door de uitvaardiging van gemeentelijke bouwverordeningen, welke minimum-eischen stelden van hygiëne, soliditeit en gerief; ter opruiming van eenmaal bestaande onhoudbare toestónden werd het recht van onbewoonbaarverklaring ingesteld; en als aanvulling op hetgeen de partikuliere bouwerij zou prestoeren, werd de mogelijkheid geopend om aan vereenigingen, „uitsluitend werk- 148 zaam in het belang van de volkshuisvesting", op gunstige voorwaarden kapitaal voor nieuwen aanbouw te verschaffen. * Men heeft aanvankelijk gemeend, dat de werkzaamheid dezer bouwvereenigingen slechts een aanvullend karakter zou dragen en dat het partikulier bedrijf, dat nu aan toom en teugel was gelegd, in hoofdzaak de woningvoorziening goed zou behartigen. De werkelijkheid heeft deze illusie verstoord. De spekulatiebouwer bouwt geen woningen met het doel om goede woningen tegen een zoo laag mogelijken prijs te leveren; hij bouwt woningen met het doel om een zoo hoog mogelijke winst van zijn kapitaal te verkrijgen. En wanneer een bouwverordening hem den pas afsnijdt om winst te behalen door ontoelaatbare bekrimping op de bouwkosten en hij zou toch door te geringe draagkracht van zijn adspirant-huurders een bepaalde huurwaarde niet kunnen overschrijden, dan is het oogenblik spoedig gekomen waarop de bouwerij voor hem niet meer „loonend" is. Het eerste gevolg is dus geweest dat het partikuliere bedrijf zich terug heeft getrokken van den bouw voor de minstbetaalde arbeiders, en deze beweging heeft zich vervolgens voortgezet naar de hoogere huurklassen. Men mag dan ook niet meenen, dat de woningnood een verschijnsel is, dat eerst in en door de oorlogskrisis is ontstaan. In veel mindere mate dan thans, maar in beginsel zeer duidelijk, teekende zij zich reeds af in de jaren die aan 1914 vooraf gingen. De partikuliere bouwerij bleef elk jaar bij de behoefte ten achter. De cijfers van Amsterdam, de eenige gemeente, die van dit onderwerp een behoorlijke statistiek heeft aangelegd, laten daaromtrent geen twijfel. De benoodigde en de werkelijke vermeerdering van het aantal woningen te Amsterdam bedroeg: Benoodigde Werkelijke vermeerdering of Vermeerdering Oaren vei.meer(iermg vermindering v/h. aantal enz. v/h. tekort 1906 I 2204 + 1944 260 1907 1113 + 501 612 1908 907 4= 206 1113 1909 1593 & 457 2050 1910 2194 & 202 2397 1911 2515 + H66 1349 1912 2963 + 2194 769 1913 3222 + 2682 540 1914 3794 + 1827 1967 1915 3275 + 1528 1747 1916 3921 + 981 2940 1917 4109 + 885 3224 1918 2716 + 1405 1311 1919 2671 + 1615 1056 149 De oorlog echter heeft deze verhoudingen in het niet doen verzinken bij de volslagen onmacht, die het partikuliere bouwbedrijf thans heeft getroffen. Er kan geen sprake meer zijn van de gedachte: partikuliere bouw legel, gemeenschapsbouw aanvulbng; de partikuliere bouw is zoo goed als volledig verdwenen, de gemeenschapsbouw staat voor de volle taak van de woningvoorziening. Ter toelichting een paar cijfers. Onderstaande staat geeft een beeld van de afname van den bouw door partikulièren te Amsterdam, gerangschikt naar de huurklassen, en laat tevens zien, hoe deze funktie thans reeds vrijwel geheel op den gemeenschapsbouw is overgegaan. Gebouwd door partikulièren ■ Gebouwd O O O , i 10 o o door CO »0 -^fi ^ o •"g S. H gemeente W t> § | i m tezamen > . > !> 1906 188 1660 473 117- 45 28 2511 — 1907 125 759 405 77 27 10 1403 — 1908 18 332 )37 28 17 8 540 — 1909 13 370 181 77 22 2 675 28 1910 31 472 411 194 85 12 1205 120 1911 5 822 834 188 108 31 1988 236 1912 49 2014 1123 132 107 79 3504 268 1913 6 1234 643 243 132 84 2342 991 1914 3 833 599 248 36 58 1777 582 1915 3 492 43 28 21 47 634 1638 1916 — 546 274 62 25 22 929 415 1917 — 162 136 64 4 46 412 601 1918 — 56 5 9 6 54 h 130 1271 1919 | — 69 47 3 — | 9' | 128 1844 Onder de 69 en 47 woningen beneden f 450.— jaarhuur in 1919 zijn er 95 woningen gebouwd door de Kon. Ned. Stoomboot Mij. voor haar personeel. De volgende staat geeft een overzicht van den woningbouw in Rotterdam en in Den Haag, dat dezelfde karaktertrekken vertoont. 150 Rotterdam Den Haag ■Jaar ' ,. vereeniging I vereeniging partikulier en partikulier en j gemeente gemeente 1909 3407 5 Z II ■ 1910 3381 46 _ 1911 2189 96 _ 1912 2858 4 1791 «i 1913 2617 202 ïlll 3 1914 2467 112 1694 1915 1024 1 üqk 8n 1916 1292 169 H32 2l2 H]l 622 215 1325 1035 1918 213 1550 688 863 Men ziet hieruit, hoe in de oorlogsjaren de nieuwbouw geleidelijk — maar thans reeds zoo goed als volledig — uit handen van partikulièren in die van de gemeenschap is overgegaan. Met andere woorden: De nieuwbouw.van arbeiders- en middenstandswoningen is reeds gesocialiseerd. En zij zal gesocialiseerd moeten blijven, omdat de ervaring heeft geleerd, dat de partikuliere bouwers, behoudens enkele uitzonderingen, niet geneigd zijn te werken onder de voorwaarden die de overheid hun moet stellen, wanneer deze hun de noodige kapitalen moet verschaffen en omdat van een geheel v r ij partikulier bouwbedrijf alleen sprake zou kunnen zijn, indien de huren •minstens driemaal zoo boog werden opgevoerd als thans het geval is en dus ook de huren der oude woningen tot het drievoudige zouden opkopen. Een geheel vrij partikulier bouwbedrijf is alleen mogebjk wanneer de bouwerij weer een aantrekkelijke kapitaalbelegging zou worden, en dus even hooge winsten aan de kapitaalbezitters zou. verschaffen als waarvan zij zich in tal van andere bedrijfsgebieden hebben meester gemaakt. Hiermee zijn wij tegelijk genaderd tot de vraag: wat moet met de reeds bestaande woningen geschieden, die thans nog in partikulier bezit zijn? Het antwoord op deze vraag wordt beheerscht door de geweldige stijging van de bouwkosten. Een arbeiderswoning die vóór den oorlog nog voor f2300 kon worden gebouwd en dus (bij een berekening van de huur op 8 pCt. van de bouwsom) voor f 3.50 per week kon worden verhuurd, kostte in 1917 aan bouwkosten f 6000 : in 1918 f 8500 en in 1920 ruim f9000. In 1920 zou dezelfde woning dus voor f 13.80 per week moeten worden verhuurd, om alle kosten goed 151 te maken. En deze stijging is voor het grootste gedeelte van blijvenden aard; voor een deel is zij vastgelegd door de algemeene stijging der loonen en door de invoering van den 8-urigen arbeidsdag, voor een ander deel hangt zij -samen met de hoogere vrachten en met de hoogere kolenprijzen, welke laatste waarschijnlijk voor de naaste toekomst op een extra hoog peil zullen blijven. Zij zal eenige vermindering kunnen ondergaan door de volledige uitschakeling van de ondernemerswinst in de produktie en door verlaging der seheepsvracht voor den aanvoer van bouwmaterialen, maar in elk geval zal duurzaam gerekend moeten worden op een prijsvoet, die minstens 150 pet. hooger is dan voor den oorlog. Tot nu toe is de prijs van de nieuwgebouwde woningen omlaag gedrukt tot nabij de huur van de reeds bestaande door middel van toeslagen op de exploitatie, die voor 75 pCt. door het Rijk en voor 25 pCt. door de Gemeente werden opgebracht. Het is echter op den duur niet mogelijk dit stelsel te handhaven. Het is een gezond ekonomisch beginsel, dat de prijs van elk artikel voldoende moet zijn, om daaruit althans alle produktiekesten van het artikel te kunnen betalen. En zeker bij een artikel van algemeen gebruik als een woning, moet dit beginsel worden gehandhaafd, met uitzondering dan voor woningen voor de minstbètaalde kategorieën van arbeiders. Zette men de bijslagenpolitiek algemeen tot in het oneindige voert, dan zou dit beteekenen, dat een elk jaar grooter wordend bedrag daartoe uit belastingen op het inkomen moest worden opgebracht. Dit zou een stelsel zijn, dat minder houdbaar werd, naarmate de maatschappij zich meer in onze richting ontwikkelde ; want de geleidelijke vermindering van het partikulier bezit zal ook de voor het overgroote deel uit bezit voortspruitende hooge inkomens doen verminderen. Wanneer men dus de algemeene bijslagenpolitiek niet wil bestendigen, blijven twee methoden voor de oplossing over. De eerste, die door de huiseigenaars wordt voorgestaan, is die waarbij men geleidelijk alle prijzen laat oploopen tot den „prijs van het vrije verkeer". Deze zal dus overeenkomen — tenzij er een teveel aan woningen zou zijn, wat nog in geen jaren het geval kan wezen — met den exploitatie-prijs van woningen, die gebouwd zijn onder de meest ongunstige omstandigheden. Want wanneer de nieuw gebouwde woningen zonder toeslag aan de markt komen en zooals boven aangegeven f 13 of f 14 per week moeten doen, dan zullen onvermijdelijk ook de prijzen van bestaande woningen zich daarnaar richten. En de eigenaars van deze bestaande woningen zullen dus een oorlogewinst van ongehoorden omvang in den zak gaan steken. 152 Alleen in Amsterdam bedroegen in 1916 de jaarhuren van alle woningen te zamen 36 millioen gulden, verdeeld over de verschillende huurklassen als aangegeven in onderstaande tabel, met eenige benadering berekend uit het „Verslag van de Woningtelling 1917", bl. 17. Huurklassen Aant*' I Gezanlenl«ke Jaarhuur nuuruiassen woningen 11 e wonmgen van ë I elke categorie Beneden f 3 weekhuur 42.780 f 5.100.000 Van f 3 tot f 5 weekhuur 56.570 11.300.000 Van f 260 tot f 450 jaarhuur 22.096 7.300!000 Van f 450 tot f700jaarhuur 8.317 " 4 800 000 Van f 700 tot f 1100 jaarhuur 4.553 4.100.000 Boven f 1100 jaarhuur 3.288 „ 4.000.000 Totaal . . . 137.577 f 36.600.000 De prijsvorming van bet vrije verkeer, die de huren verdrievoudigen zal, beteekent dus dat de huiseigenaren in Amsterdam drie keer 36 millioen zullen krijgen, in plaats van één keer 36 millioen, dus dat zij per jaar een cijns van 72 millioen van hunne bewoners meer gaanjieffen — dat is een meerder bedrag ten bate der huisbazen ruim tweemaal zoo groot als de geheele opbrengst van de inkomstenbelasting die de Amsterdamsche bevolking voor de gemeente betaalt. Voor het geheele land kan het totaalbedrag van alle jaarhuren op omstreeks 200 milboen worden geraamd. Herstel van het „vrije verkeer" beteekent dus een verrijking van de woningbezitters met tweenaal dit bedrag, dus met de ongehoorde som van vierhonderd millioen gulden per jaar; een som van dezelfde grootte ongeveer als het totaal saldo van de Nederlandsche Staatsbegrooting. In een tijd waarin gesproken wordt over opheffing van het arbeidslooze inkomen is het te dwaas om er verder een woord aan te verspillen, dat op deze wijze het arbeidslooze inkomen van den huizenbezitter zou worden verdrievoudigd. Hier ie de eerste eisch van sooialisatie-politiek — die reeds in hooge mate aktueel géworden is door de indiening van het voorstel tot wijziging van de 'Huurkommissiewet — dat het inkomen van de huiseigenaars in beginsel gefixeerd blijve op hetzelfde bedrag in guldens als dit voor en tijdens de werking van de tegenwoordige Huurkommissiewet is geweest. De prijs van de woningen moet niet beheerscht worden door het „vrije verkeer", maar door een sociale organisatie, die er 153 zorg voor draagt, dat wel alle kosten van woningbouw ook door de prijzen worden goedgemaakt, maar die elke verdere verrijking van woningbezitters definitief uitsluit. Met andere woorden : de huren'moeten niet in overeenstemming worden gebracht met de produktiekosten onder dé meest ongunstige omstandigheden, maar met de gemiddelde produktiekosten van den geheelen woningvoorraad. Het voordeel, dat het overgroote deel daarvan nog gebouwd is in den tijd der lage prijzen, moet aan de geheele bevolking ten goede komen, niet alleen aan de huiseigenaars. Laat ons het verschil tusschen beide methoden aanstonds met een enkel cijfer toelichten. Aannemen, dat de bouwkosten in de komende jaren het drievoudige zullen bedragen van voor den oorlog, zouden, indien de huiseigenaars hun zin kregen, alle woningen, die b.v. voor den oorlog f 4 per week huur opbrachten, thans f 12 per wéék moeten doen. — Bij prijsvorming op den •gemiddelden prijs zal men zeggen: indien er op 100 oude en goedkoope woningen, 10 nieuwe en dure zijn bijgebouwd, zullen de 100 oude woningen moeten opbrengen 100 x f 4 = f 400 en in verband met duurder onderhoud nog omstreeks 20 pCt. meer, dus f 480. De nieuwe woningen moeten opbrengen 10 x f 12 = f 120. Te zamefi moeten de 110 woningen dus opbrengen 480 + 120 == f 600, dus elke woning 600/110 = f 5.45 huur per week. Zoo kan men uitrekenen, dat, uitgaande van een stijging van 20 pCt. voor de bestaande, en 200 pCt. voor de nieuw te bouwen woningen, de algemeene stijging zal moeten bedragen: Indien 10 n/n nieuwe woningen zijn gebouwd 38 o/0 "j op den prijs „ 20 o/0 „ „ „ „ 56 o/0 [. van vóór „ 30 o/0 „ „ » „ 74 o/0 .J den oorlog. Zonder huurstijging zal men er dus niet komen. Maar een stijging met ongeveer 50 pCt. of met 200 pCt. scheelt in het te besteden bedrag de hebt. En deze stijging van 50 pCt. zal eerst bereikt behoeven te worden op het oogenblik dat de woningvoorraad met 20 pCt. is vermeerderd, hetgeen in elk geval nog enkele jaren zal duren'. Met het bovenstaande is alleen in groote lijnen het beginsel aangegeven. — Nu de verwezenlijking. In de toekomst dient de geheele woning-exploitatie met uitsondering van den luxe-bouw te komen in handen van de gemeenschap, eventueel in den gecentraliseerden vorm, waarbij den huurders een groot aandeel in het beheer kan worden gegeven, op de wijze als zich thans reeds in de woningbouwvereenigingen heef!; ontwikkeld. 154 Het partikuliere woningbezit, dat in deze jaren van woning 22kTeeï Tale Sfekkfg hCt g6heele -Ik zoo stel mogelijk heeft gedemonstreerd, moet zoo spoedig mogelijk ver drerLraan0h ^ -fStiS dient het aan het gemeenschapsbelang onderworpen te zijn Een eerste eisch K dus: handhaving van de huurkommissiewet,- .uitvoering van de prijsnivelleering langs den wT van inerSellTmt:la^opdde toegestajie huren - ^i;z;z "euwenhouw °P ^ exploitatie van Een tweede eisch as : verhuring van vrijkomende woningen ssïdïrwinkels enz-aan ^ huurirs recntstreeks door den eigenaar, maar door een onpartiidi* gemeenschapsorgaan, bijv. de huurkommissie. Dit is Z eeSle radikale middel om aan de sleutelgeldafpersing een IdTS f 150u0; -,^^-erd in 4% maand'tijd fn 158 gallen f 16000 „belooning" geëischt; belooningen van duizend gulden en meer voor midden standswoningen worden openlijk gevraagd en ' aangeboden en ook bij de verhuring van kTeine werkplaatsen kantoorruimten, enz. wordt een schandelijke woeker^S^ hii 2 t61"?6 ,1S hf VerpUcht Stellen ™ behoorlijk onderhoud van ^Ïantri 1916 ^f^' ^««erd op L huurwaarde van 1 Januari 1916, onder aftrek van restauratie-kosten Verkoop van huizen moet worden verboden: de eigenaar d,V getinteTgeTsch^ ^ ^ dit <"°^™ -n d gemeente, tegen schadevergoeding als boven aangegeven jegenover naamlen^ , K. BOUWMATERIALEN. ^rlollnLtl^^^'^V " °m billende redenen steen dTet Vle, ^ewezen- ^eds om deze raden, dat de bak. steen die in Nederland wordt gebruikt, voor het grootste deel in Nederland is geproduceerd uit klei, die aan den KrwSen 155 bodem wordt onttrokken. Waar woningbouw niet enkel als krisisbemoedng, doch ook, wanneer in den eersten woningnood zal zijn voorzien, moet blijven overheidsbedrijf, vloeit daaruit voort, dat de produktie van bouwmaterialen zooveel mogelijk tot overheidsbedrijf moet worden gemaakt. De onzinnigheid, dat woningbouw overheidsbedrijf zou zijn in een mate, zooals het thans is en zal moeten blijven, en dat de steenproduktie overgelaten zou moeten worden aan partikuliere exploitatie, springt in het oog. Indien ergens dan moet hier het overheidsbedrijf de zekerheid verschaffen, dat voor een zoo belangrijk materiaal voor woningbouw als brksteen de te besteden prijs voor de steen voor woningbouw geen element van ondernemerswinst zal bevatten. Bovendien is het steenbakkersbedrijf aangewezen om zoo spoedig mogelijk overheidsbedrijf te worden, om zekerheid te verkrijgen, dat de produktie ruim genoeg zal worden gehouden om ten volle te voorzien-in groote behoefte. Waar verwacht moet worden, dat de woningbouw onder overheidsleiding nog lange jaren zeer groote hoeveelheden steen zal vereischen, is schaarschte aan metselsteen volstrekt niet ondenkbaar, wanneer men rekening houdt met de vraag, die uit verwoeste streken als Noord-Frankrijk zal kunnen ontstaan. Naar ruwe schatting bedraagt de produktie van metselsteen in Nederland 1700 millioen stuks. Hiervan is ongeveer 1000 millioen Waalstecn en Waalsteenvorm die voor woningbouw is aangewezen. Uitgedrukt in de hoeveelheid arbeiderswoningen, die met deze hoeveelheid Waalsteen kan worden gebouwd, vinden wij een cijfer van ongeveer 50.000. Er zijn echter nog voor andere doeleinden dan voor woningbouw groote hoeveelheden metselsteenen noodig: fabrieken, openbare werken, bestratingen, enz. enz. De partikuliere steenbakkers hebben vaak ook voor produktieregeling zorg gedragen. Hun produktieregeling was echter veelal produktiebeperking, zij ging uitteraard in de richting van het scheppen van schaarschte aan steen of het doen voortduren van deze schaarschte, teneinde aldus abnormaal hooge prijzen te kunnen wettigen. De produktieregeling van overheidswege zal zeker voorloopig moeten beteekenen verruiming der produktie. De verruiming der produktie zou moeten bestaan in inrichten van moderne steenfabrieken welke voldoen aan al de eischen van de meest gevorderde techniek, en met toepassing van de grootst mogelijke arbeidsbesparing. Ook indien voor de overheidsbemoeiing op dit gebied niet de vorm van monopolisatie werd gekozen, zou reeds door zulk krachtig ingrijpen als gelegen is in het stichten van groote nieuwe fabrieken, naast de overneming van een voldoend aantal goed ingerichte en goed gelegen bestaande fabrieken, ten 156 volle de macht tot afdoende regeling van produktie en prijs woiden verkregen, • Voor prijsregelende overheidsbemoeiing ten opzichte van h o u t gelden precies dezelfde overwegingen, aan het belang van den woningbouw en het woningbeheer ontleend, als wij voor steen nebben aangegeven. De vorm van het prijsregelende ingrijpen zal hier zeker een andere moeten zijn, wijl de produktie van het hier in ons'land voor woningbouw en andere doeleinden gebruikte hout vrijwel geheel in het buitenland ligt. De overheidsbemoeiing zal'zich hier dus moeten nohten op aanvoerhandel en distributie. Het rechtstreeksche doel van prijsregeling in het belang van den woningbouw kan worden bereikt door een organisatie in den geest van de N. V. Centrale Bouwmaterialenvoorziening („C B V. ), die reeds voor eenige gemeenten en voor enkele Rijksdepartementen als inkoopcentrale optreedt. De produktie van kalk is ook aangewezen voor overheidsbedrijf met name voor zoover de kalk uit schelpen wordt gemaakt. Uok hier hebben wij te doen met een Nederlandsche industrie die aan den Nederlandschen bodem de grondstof voor haar labnkage ontleent. De schelpkalkfabrikanten zijn, naar men weet, sedert jaren vereemgd. Hun kartel beheerscht de produktie van de grondstof d.w.z. bet vissohen der schelpen, en verdeelt de .grondstof over de verschillende schelpkalkfabrieken, regelt aldus de produktie van de kalk, regelt, daarnaast de verkoopprijzen, verkoopkondities, enz. enz. Hier is dus .een bedrijf, dat feitelijk voor socialisatie of overheidsbeheer gereed ligt. Naast steen, hout en kalk, is cement een artikel voor den woningbouw van groote beteekenis. Ook van dit artikel, echter ligt tot nu toe, evenals van hout, de produktie vrijwel geheel in üet buitenland. Bovendien werd voor den oorlog de produktie voor een groot deel door buitenlandsche kartels beheerscht. Hoe dit in de eerste jaren zal gaan, is nog niet te zien. Voor dit artikel zal, -.venals voor hout, overheidsbemoeiing zich tot aanvoerhandel en distributie moeten beperken Soortgelijke overwegingen gelden voor andere artikelen, die voor den woningbouw van grootere of kleinere beteekenis zijn • vensterglas, ijzerwaren, enz. enz 157 L. METAALINDUSTRIE. (Machinefahrikage, konstruktiewerk, gieterij, grofsmederij, apparatenfabrikage, rijwiel- en automobielindustrie, scheepsbouw, blikwarenfabrikage enz.) De metaalnijverheid heeft zich in Nederland langzaam ontwikkeld uit de smederij, het oude handwerk. Bij de opkomst van de grootindustrie werd de smederij uitgebreid tot herstellingswerkplaats ; langzaam aan kwam de vervaardiging van stoommachines en andere werktuigen. Evenzeer breidde de smederij zich uit tot konstruktiewerkplaats, waar het vakwerk voor bruggen, de stations-, later de fabrieksoverkappingen werden gemaakt. Het finelst ging de ontwikkeling in den scheepsbouw, evenredig met de beteekenis van Nederland als koopvaarder. Ook op waterstaatsgebied en in havenbouw stond Nederland vroeg vooraan, zoodat wij dan ook groote beteekenis verkregen in de vervaardiging van baggerwerktuigen, bruggen, kranen en verdere haven-outillage. Jarenlang bleef echter de grootindustrie, wat dien machinebouw aangaat, achteraan, en ook thans heeft de vervaardiging van arbeidswerktuigen, zooals gereedschapswerktuigen, spin- en weefmachines enz., geen omvang van beteekenis aangenomen. Daarentegen heeft de machinenijverheid zich sterk ontwikkeld in de inrichting van machinerieën voor de Indische suiker-industrie en andere Indische bedrijven. Voor een klein land als het onze, met een zoo beperkte vraag, met afwezigheid van erts en walswerken, was de achterstand alleszins begrijpelijk. Eerst de toenemende beteekenis van het verkeer en de dwangpositie van den wereldoorlog hebben het bijv. mogelijk gemaakt, dat ook hier te lande tot den bouw van de grootste lokomotieven werd overgegaan. He* ligt in den aard der zaak dat in Nederland dus van specialisatie in de machine-industrie nog zoo goed als geen sprake is. Ook onze grootste fabrieken, als Werkspoor, Stork, Wilton e.d., fabriceeren de meest diverse produkten. Specialisatie en massa-fabrikage op eenigszins belangrijke schaal valt alleen waar te nemen in de fabrikage van onderdeelen voor elektrische verlichting, van fittings, moeren, ventils, blikwaren, rijwielen, elektrische apparaten e.d., hoewel ook in die branches van tot het uiterste doorgevoerde specialisatie geen kwestie is. In het belangrijkste deel van de metaalnijverheid, de machinefabrikage en het konstruktiewerk bijv., is van deze specialisatie nog zeer weinig, slechts een allereerste begin aanwezig. Zoo worden machines voor de suikerindustrie (Ned.-Indië) en stoomketels in het bizonder gemaakt bij Stork, maar diezelfde fabriek maakt ook Stumpf-stoommaohines, konstruktiewerk en 158 T~*Tt ZQ° ^ We^P°or speciaal Dieselmotoren, pomnen ^^T""^!"^ °°k ^pompen en centrifugaaL nZH'J fbnrert de Ned- Machinefabriek te Hel¬ mond, anders dan de naam zon doen vermoeden, zeer veel over kappingen van stations en speciaal centiifagaal-pompen. Fabrie- Wrn-JrSeren dfr' alS DU Cr°° ™ B™ daarentegen, leggen zich meer mtsluitend toe op smalspoor, in de toekomst kfanen spoorwegmateriaal. Figee maakt voornamelijk n rir^ fUS, Tel Gen tendens naar specialisatie. De zich ontwikkelende belangengemeenschappen, wederzijdsche kommissanaten enz. bevorderen een zekere werkverdeeling, maar alles is noë pas in den aanvang. Daarbij valt echter op te merken dat van massafabrikage, zooals wij die kennen in Duitsehland, maar speciaal in Amerika, nog geen sprake is, terwijl de standardisatie en normalisatie eerst in opkomst is. Fabrieken zooals in Amerika, waar een of twee types draaibanken worden gemaakt en geen enkel afwijkend type, fabrieken als de Ford, waar de automobiel een massaprodukt is, organisch en volledig gefabriceerd in enkele types, zijn hier onbekend. Zoolang rationeele normalisatie en specialisatie nog zoo weinig zijn doorgevoerd, is de metaalnijverheid wel rijp voor afspraken nog niet voor organisatorische aaneensluiting De eerste taak in de richting van socialisatie zal dan ook moeten zijn organisatie der metaalnijverheid, een proces dat deze nijverheid tenslotte geschikt zal maken voor s'LiTtie De metaalnijverheid - tot dusver een complex van ondernemersbelangen — zou daavtnp j onaer tot een verbond .JZiïZZ^T™ " *e°r*~d eenlL7a"iSati%derv,m!ta"1?ijVerheid Z0U k™ "taan onder " een Raad waarin de huidige leiders, de afnemers, de arbeiders en het admmistratief personeel, en tenslotte de gemeenschap nan vertegenwoordigers zouden hebben Deze Raad zou ten doel hebben de meest ekonomische produktie te ^bevorderen. Hij centraliseert alle werkzaamheden die voor de geheele nijverheid nuttig zijn en thans verspreid of niet of vaak onvoldoende geschieden, zooals onderzoekingen in keuringsdiensten en laboratoria. Hij neemt de normahseering en standardiseenng ter hand en voert deze in. Hij verplicht tot fabrikage van een beperkt, maar voldoende aantal soorten en typen. Hij bevordert de specialisatie der fabrieken en de centrahsatie; hij bevordert de massa-fabrikage en in het bijzonder de automatische produktie. Hij organiseert den centralen in- en verkoop van grondstoffen en halffabrikaten, en brengt geleidelijk overeenstemming tusschen produktie, afzet en behoefte 159 Op den duur leidt zulk een organisatie van dezen bedrijfstak tot het stilleggen van overtollige fabrieken, het uitbreiden der beste bestaande en de oprichting van nieuwe beter geoutilleerde. Naarmate de organisatie volkomener wordt, wordt „de metaalnijverheid" rijper voor volledige socialisatie. Is hiermede de algemeen na te streven organisatie geschetst, op enkele bijzonderheden dient nog te worden gewezen. Niet in alle onderdeelen der metaalnijverheid zal op dezelfde wijze kunnen worden te werk gegaan. In de machinefabrikage, konstruktiewerkplaatsen, gieterijen, enz., zal het eerste ingrijpen zich moeten richten op bevordering van de specialisatie van fabriek tot fabriek; zoo zal één fabriek zich bijvoorbeeld uitsluitend hebben te specialiseeren op de fabrikage van bemalingswerktuigen, of zelfs tot een enkele soort bijv. oentrifugaalpompen. Daarertegen zal in bedrijven als de blikfabrikage, de rijwielindustrie e. d. de centralisatie het eerst noodige zijn. Om bij dit voorbeeld te blijven, zal de vervaardiging der rijwielen naar enkele types waarschijnlijk moeten worden geconcentreerd in één enkele fabriek. Daarmede alleen zou, naast een goed en goedkooper produkt, ineens worden verkregen, dat de reklame en de konkurrentie in den tusschenhandel, de tallooze winkels en minderwaardige monteurs worden uitgeschakeld. De afzet zou vanzelf plaats'vinden in enkele verdeelplaatsen, de deugdelijkheid van het produkt (voortaan het eenige doel der fabriek) zou toenemen en de prijs aanzienlijk, misschien tot op de helft, kunnen dalen. Soortgelijke onderdeelen der metaalnijverheid, die op centralisatie en typiseering wachten, maar daartoe in het huidige parasitaire stelsel van konkurrentie niet konden geraken, zullen het eerst voor volledige socialisatie rijp zijn. Eenmaal tot een positie van monopolie gecentraliseerd, zullen zij als vanzelf leiden tot centralisatie van aanverwante of hulpbedrijven, in dit geval b.v. dte fabrikage in één fabriek van alle benoodigde zadels, enz. In andere branches, waar ordening en specialisatie het eerst noodige is, zal eerst later tot socialisatie kunnen worden overgegaan. Eerst langzaam aan zal blijken of de afzet voor sommige bedrijven groot genoeg kan zijn' om aan een fabriek van de ekonomisch noodzakelijke grootte voldoende werk te verschaffen, b.v. of een fabriek van uitsluitend lokomotieven mogelijk en gewenscht is, of een fabriek van machines voor de suikerfabrikage bestaanbaar is, en zoo niet, welke fabrikage daarmede het meest rationeel is te kombineeren. Deze ordening in onze zoo versplinterde industrie kan een vrij langdurig proces zijn, dat noodwendig aan een socialisatie moet voorafgegaan. Het ligt voor de hand, dat een grootbedrijf als de scheepsbouw 160 mede voor socialisatie in aanmerking komt, met name de bouw van grootere zeeschepen. Hiertoe is temeer aanleiding, zoodra de gemeenschap gaat ingrijpen in de groote reederij. Hiermede is de bewerking van ijzer en staal besproken. Van niet minder beteekenis is de vervaardiging der grondstoffen in het hoogovenbedrijf, een der funidiamenteele, primaire industrieën, die als zoodanig door de gemeenschap moet worden beheerd. De verdere ontwikkeling in ons land hangt in hoofdzaak af van de ontwikkeling 'der internationale verhoudingen. In dit opzicht is van groote beteekenis het verkrijgen van de feitelijke zeggenschap over de groote Duitsche Phoenix-Actóen-Gesellschaft door het Nederlandsche Hoogovenbedrijf. Welken invloed deze fusie op het in Nederland ontworpen bedrijf zal uitoefenen, is op het oogenblik, waarop dit rapport verschijnt, nog niet na te gaan. M. CHEMISCHE INDUSTRIE. Een sterke chemische grootindustrie, als Duitsehland bezit, kent men in Nederland niet. De voorwaarden daartoe zijn hier te lande ook niet gunstig, door het zoo goed als volledig ontbreken van alle belangrijke minerale grondstoffen. Dientengevolge is de ontwikkeling der chemische industrie in Nederland slechts zeer onvolkomen en de toekomst van vele hier gevestigde takken van chemisch bedrijf niet geheel zeker. Het een en ander noopt tot eenige terughoudendheid bij de socialisatie-poktiek in deze bedrijven. Dit geldt echter niet voor alle chemische industrieën in dezelfde mate. Er is al aanstonds één komplex aan te wijzen dat voor volledige socialisatie geschikt is, nl. : de verwerking van de afval produkt en der gasfabrikage. Deze omvat de verwerking van teer- en teerprodukten en van het ammoniakwater. Wanneer kolenproduktie en gasfabrikage geheel in handen der gemeenschap zijn, is het logisch, ook deze beide takken in de socialisatie te betrekken, temeer omdat vooral in de verwerking van koolteerprodukten reeds een flinke concentratie heeft plaats gevonden onder leiding van de naamlocze vennootschap Utrechtsche Asphaltfabriek, voorheen firma Stein en Takken. Deze heeft 1 Augustus 1918 de Maatschappij tot Bereiding van Koolteerprodukten te Krimpen op den IJssel overgenomen cn heeft reeds verschillende kleinere fabrieken van asphaltpapder, dakleer, enz., stilgelegd. De z.g. mastiek- en asphaltprodukten zijn van groote beteekenis voor het bouwbedrijf; de vluchtige produkten (benzol, 161 lysol, karbolzuur, kreosoot-olie, enz.) zijn grondstoffen van verdere chemische verwerking of wel als zoodanig reeds van groote beteekenis, hetzij a#ls stookolie, hetzij voor medische doeleinden. Het afvalprodukt, het ammoniakwater, is het uitgangspunt voor een belangrijke kunstmeststof: het z.g. „ammoniak" de zwavelzure ammonia, die verkregen wordt door de ammonia uit het gaswater n.et verdund zwavelzuur te neutraliseeren. Deze fabrikage wordt reeds door enkele grootere gasfabrieken als névenbedrijf uitgeoefend, maar is voor de kleinere niet loonend. l)e verwerking geschiedt dan in partikuliere fabrieken Met de concentratie van de gasproduktie in enkele groote overheidstabneken is tevens het voordeel bereikt, dat deze fabrikage onmiddellijk aan het gasbedrijf verbonden kan worden zoodat overbodige transportkosten worden vermeden. Behalve de produktie van zwavelzure ammoniak kan ook die van een andere zeer belangrijke kunstmeststof, die soms met eerstgenoemde gemengd in den handel wordt gebracht, voor socialisatie rijp worden geacht, nl. de bereiding van s u p e riosf aat. Deze meststof wordt bereid uit de z.g. ruwe fosfaten (ingevoerd voornamelijk uit Tunis en Algiers), die door behandeling en omzetting met behulp van zwavelzuur in meer oplosbaren toestand worden gebracht. In den oorlogstijd is een volledige aaneensluiting der superfosfaatfabneken tot stand gekomen. De naamlooze vennootschap Vereenigde Chemische Fabrieken (opgericht 1915) is eigenares ze worden van de Superfosfaatfabriek te Hoogkerk (Van Hoorn Luitjens en Kamminga), van de Centrale Guanofabrieken te Cappelle a. d. IJssel en van de Internationale Guano- en Superfosfaatwerken te Zwijndrecht. Bovendien heeft deze maatschappij een sterke personeele unie met de Amsterdamsche Superfosfaatfabriek (fabrieken te Amsterdam en te Pernis) en met de Superfosfaatfabriek „Holland", zoodat zij .de geheele inlandsche produktae beheerscht. Deze fabrieken hebben bovendien de beschikking over eigen zwavelzuurfabrieken, zoodat een samenvoeging van alle bovenaangeauide chemische bedrijven een min of meer in zichzelf gesloten geheel uitmaakt, dat rijp is voor gemeenschap®-' exploitatie. Ingrijpen in de superfosfaatproduktie is vooral noodzakelijk geworden om den landbouw te ontheffen van den druk, welke een partikulier monopobe daarop kan uitoefenen. Overigens mag niet worden vergeten, dat de sterke positie van de inlandsche fabrieken in de oorlogsjaren een gevolg is geweest van 162 stagnatie in den invoer. Deze dient ook na de socialisatie vrij gelaten te blijven, tenzij een kombinatie van buitenlandsche producenten door een politiek van tijdelijke buitengewone prijsverlaging (duinping) zou trachten bet gesociahseerde bedrijf te ondermijnen. Tijdelijke monopoliseering van den invoer zou in dit geval overwogen kunnen worden. Wat de overige takken van ehemische industrie betreft, moet nog met een enkel woord gesproken worden van de bereiding van verfstoffen, de bereiding van geneesmiddelen en de lucifersfabrikage. Ten aanzien van dit laatste bedrijf kan het oordeel kort zijn: het is geconcentreerd in drie gekartelleerde fabrieken; volledige socialisatie is aangewezen. Bij de bereiding van verfstoffen valt in Nederland hoofdzakelijk de fabrikage van loodwit en van zinkwit te vermelden. De eerste is aehteruitgaande, de laatste heeft een niet geheel zekere positie tegenover buitenlandsche konkurrentie. De fabrikage van gen eesmid delen omvat, behalve een speciaal-fabrikaat als dat der kininefabrieken, een ontzaghjk groot ■aantal verschillende preparaten, welke alle op betrekkelijk kleine schaal worden vervaardigd of uit den groothandel worden betrokken. Hieruit volgt, dat, naarmate de gemeensohaps■zorg voor de zieken zich uitbreidt, de gecentraliseerde inkoop en produktie van geneesmiddelen zich daarmede hand in hand op ongedwongen wijze kan ontwikkelen, met gebruikmaking van de diensten der .bestaande fabrieken, voor zoover dit voor de gemeenschap voordeelig blijkt. N. DETAILHANDEL. Behalve de distributie in het klein van in gesocialiseerde bedrijven voortgebrachte artikelen, waarvoor in de voorafgaande deelen van dit rapport reeds in enkele gevallenvde methoden zijn aangegeven, blijft nog een zeer groot aantal artikelen van min of meer dagelijksch gebruik over, die thans in een zeer groot aantal winkels aan het publiek worden verkocht. Deze detailhandel is van zoo ingewikkelden aard en houdt derrhate verband met de veelzijdige behoeften en eigenaardigheden van de bevolking, dat hierbij voorshands niet aan volledige socialisatie kan worden gedacht. Evenwel heeft in den detailhandel een groote verspilling plaats, niet alleen door het aantal winkels, dat veel grooter is dan voor een behoorlijke voorziening in de behoeften noodzakelijk is, doch ook door de enorme bedragen, die voor reklame en andere niet 162 strikt noodige doeleinden worden uitgegeven. Voor tal van artikelen wordt voorts door de winkeliers een winst gemaakt die veel hooger is, dan als redelijke vergoeding voor de door' hun bewezen ekonomische diensten kan worden beschouwd. Ook brengt deze methode met zich mede, dat veelal in de eerste plaats wordt bevorderd de verkoop van de artikelen met de grootst mogelijke winstkans en niet van die welke" het meest noodig zijn voor de voorziening in de behoeften. Om al deze redenen is het wenschelijk zoodanige maatregelen te nemen, dat de goederen niet alleen op ekonomische wijze worden voortgebracht, doch tevens op de meest doelmatige wijze binnen het bereik der verbruikers worden gebracht. Verkoop van al deze artikelen in eigen winkels van de overheid zal behoudens enkele artikelen, die dit door hun aard noodig of wenschelijk doen zijn, eerst kunnen geschieden, wanneer een groot aantal dezer artikelen in gesocialiseerde bedrijven worden voortgebracht. Waar tot dit tijdstip een prijsregelende invloed niet kan worden gemist, komt de gereorganiseerde verbruiks-koöperatie het eerst in aanmerking om naast de artikelen, die door haar zelf worden verkocht, met de distributie van de in de gesocialiseerde bedrijven voortgebrachte artikelen te worden belast. Door haar oragnisatie kan de verbruiks-koöperatie de noodige waarborgen leveren, dat met de bijzondere omstandigheden, die het verbruik van verschillende artikelen bepalen, in voldoende mate kan worden rekening gehouden, terwijl zij niet op winstmaking, doch op doelmatige voorziening onder demokratische kontrole der verbruikers is gericht. Echter zal de tegenwoordige organisatie der verbruiks-koöperaties, waarbij door koöperaties van verschillende, soms ook van gelijke richting, tegen elkaar konkurreerende bedrijven worden in stand gehouden, moeten plaats maken voor één verbruikskoöperatie, me voor alle verbruikers openstaat en die zich over een voldoend gebied uitstrekt om een ekonomische exploitatie mogelijk te maken. Een aldus geconcentreerde verbruiks-koöperatie zal hebben zorg te dragen voor een voldoend aantal speciaal-winkels voor den verkoop van die artikelen, die hiervoor in aanmerking komen terwijl daarnaast naar gelang van de grootte van elke gemeente' zoo noodig eén of meer verkoophuizen dienen te worden ingericht, waarin volgens het systeem der moderne warenhuizen alle verdere verbrmksartikelen verkrijgbaar worden gesteld Bij een en ander zal naar zoo groot mogelijke arbeids- en kostenbeparing moeten worden gestreefd. Daartoe zal bijv., waar dit doelmatig blijkt, er naar gestreefd dienen te worden, dat de 164 overheid de hiervoor in aanmerking komende artikelen zooveel mogelijk in verpakten vorm verstrekt. De hier gedachte funktie zal alleen dan door de verbruikskoöperatie naar behooren kunnen worden verricht, indien de overheid voorziet in het bedrijfskapitaal en voor zoover noodig de stichting van de hiervoor vereisehte gebouwen mogelijk maakt. Waar de verbruiks-koöperatie niet over de noodige verkoopplaatsen beschikt, zal ook aan partikuliere winkels de verkoop yan bepaalde artikelen tegen vastgestelde prijzen door de oyerheid kunnen worden opgedragen. Daarnaast zullen groot-bedrijven in den detailhandel door de overheid in beheer moeten worden genomen, hetgeen vergemakkelijkt wordt indien de industrieën,' waarmee deze bedrijven samenhangen, vooraf in handen van de gemeenschap zijn gebracht. HOOFDSTUK VIII. Het Bankwezen. A. De CONCENTRATIE IN HET BANKWEZEN. Een van de belangrijkste vraagstukken, die ten opzichte der socialisatie moeten worden overwogen, betreft de vraag, óf en in hoeverre socialisatie van het bankwezen mogelijk en wenschelijk is, met het oog op den belangrijken invloed, die door de banken in verschillende landen wordt uitgeoefend op handel en nijverheid. Op welke wijze de banken aan dezen grooten invloed zijn gekomen, behoeft niet nader te worden in het licht gesteld. Het pioces is*uitvoerig en voortreffelijk geschilderd in ,,Das Finanzkapital" van Hilferding, „Die deutschen Grossbanken und ihre Konzentration" van Riesser, „Das Verhaltnis der deutschen Grossbanken zur Industrie" van Dr. Otto Jeidels, alsmede in een brochure van Wibaut van 1913: „De nieuwste ontwikkeling van het kapitalisme" en in een enkele maanden geleden verschenen dissertatie van Mr. W. M. Westerman, getiteld: „De Concentratie in het Bankwezen". Ter kenschetsing van het proces is het voldoende op het volgende te wijzen. De uitbreiding der kapitalistische productiewijze heeft tot gevolg, dat in steeds grooter mate meerwaarde wordt gevormd, die deels aanstonds tot uitbreiding van bestaande bedrijven wordt aangewend, of in nieuwe ondernemingen plaatsing vindt, maar die voor een ander deel gediurende langer of korter tijd liquide wordt gehouden, tot zich een goede gelegenheid aanbiedt, om voor deze gelden weder een winstgevende plaatsing te vinden. In een vroeger stadium der maatschappelijke ontwikkeling, toen de gelegenheid tot kapitaalakkumulatie en tot het aanwenden van kapitaal in het productieproces nog vrij beperkt was, bleven zulke middelen renteloos liggen, of werden zij gedeponeerd bij instellingen, welke zich met het veilig bewaren ervan belastten en die voor dezen dienst een vergoeding in rekening brachten. Hier te lande was het o. a. de beroemde Amsterdamsche Wisselbank, die gediurende het grootste deel van de zeventiende en achtiende eeuw gelden in depot nam, die zij niet op haar beurt uitleende en waarvoor 166 zij dus ook geen rente betaalde, dodh integendeel bewaarloon in rekening bracht. Naarmate de kapitalistische produstie zich uitbreidde, steeg echter de mogelijkheid van winstgevende aanwending van kapitaal en nam ook de vraag hiernaar toe, waarbij de kapitalisten gaarne bereid waren, rente voor het ter leen ontvangen geld te vergoeden. Het feit, dat vrijwel alle industrieele maatschappijen credieten aan hun afnemers moeten verstrekken, maakte het bovendien allengs in toenemende mate noodzakelijk, dat de ondernemers op hun beurt crediet trachten te verkrijgen. Dit kan natuurlijk op verschillende wijzen geschieden. Een der meest voor de hand liggende was echter wel, gebruik te maken van de bestaande geld-reservoirs, .waartoe de banken zich tengevolge van den bovenbedoelden gang van zaken hadden ontwikkeld. Geleidelijk zijn de banken er dan ook toe overgegaan, voor gelden, die bij haar werden gedeponeerd, rente te vergoeden, inplaats van bewaarloon in rekening te brengen. (De Nederlandsche Bank heeft het bewaarloon eerst bij het uitbreken van den oorlog in 1914 afgeschaft, maar vergoedt nog altijd geen rente op bij haar gedeponeerde saldi.) Op hun beurt stellen de banken deze gelden nu ter beschikking van ondernemers, zoodat de banken zelf „handelaars in krediet" zijn geworden. Niet al het kapitaal, dat de banken ter beschikking van handel en nijverheid stellen, is afkomstig van aan hen toevertrouwde deposito's. Vele banken beschikken ook over belangrijke eigen kapitalen. De ontwikkelingsgang is echter allerwegen zoodanig geweest, dat de gelden, welke op langen termijn a deposito of op kortoren termijn in rekening-courant aan de banken zijn toevertrouwd, thans belangrijk grooter zijn dan hun eigen aandeelen-kapitalen. Voor het door ons behandelde onderwerp vloeien hieruit belangrijke gevolgen voort, waarop wij nog nader terugkomen. Een groot gedeelte van het aan de banken toevertrouwde geld wordt door hen in wissels belegd, die door handels- en industrieele ondernemingen op hunne afnemers zijn getrokken. De trekkers der wissels worden hierdoor in staat gesteld, hun bedrijfskapitaal liquide te houden. De banken maken op weinig riskante wijze in den vorm van een aftrek (disconto) van het nominaal bedrag der wissels een behoorlijke rente van hun geld en kunnen, desgewenscht die wissels op hun beurt van de hand doen, als zij vóór den vervaldag hun middelen willen vrijmaken. Door het verleenen van acceptcredieten, veelal voor het financieren van den handel met het buitenland, stellen de banken de met hen in relatie staande ondernemingen bovendien in staat, zich tijdelijk middelen te versohaffen, b.v. voor aankoop van 167 grondstoffen. Het door de bank verleende krediet wordt dan weder afgedaan uit de opbrengst der verwerkte of verkochte grondstoffen. Wanneer handels- of industrieele ondernemingen tot kapitaalsvergrooting overgaan, hetzij voor het fundeeren der door de bank verleende voorschotten, als deze tot een te boog bedrag dreigen op te loopen, hetzij voor een verdere uitbreiding van het bedrijf, dan geschiedt die uitgifte gewoonlijk door bemiddeling der banken, die meestal een belangrijk dieel der emissie in den kring van hun eigen cliënten onderbrengen en daardoor in staat zijn, desgewensoht voor aanmerkelijke bedragen van het kapitaal stemrecht in de algemeene vergaderingen uit te oefenen, ook wanneer zij zelf niet voor een belangrijk bedrag bij de aandeelén zijn geïnteresseerdi, doch alleen opkomen voor de belangen van hunne cliënten, door wie zij zich tot uitoefening van het stemrecht hebben laten machtigen. Vooral in Duitsehland heeft dit systeem op uitgebreide wijze toepassing gevonden en worden de vergaderingen van naamlooze vennootschappen soms geheel beheerscht door bankinsteUingen, die vroeger aandeelén van desbetreffende maatschappijen hebben uitgegeven. Voor «e banken gaat het dan om de machtspositie in zulk een bedrijf, de zekerheid der door hen verleende voorschotten, die het volgen van een bepaalde bedrijfspohtiek wenschelijk kunnen maken, en het winstgevende dier relatie met zulk een onderneming. Meermalen weten de banken langs dezen weg en met het oog op de bedoelde politiek tenslotte zelfs stem te krijgen in het bestuur, hetgeen hun medezeggingschap verschaft bij de leiding der bedrijven. Doch ook als dit niet het geval is, oefenen de banken vaak een belangrijken invloed uit, eenvoudig op grond van de door hen verleende kredieten. Er zijn natuurlijk industrieele maatschappijen, die in, een zoo sterke financieele positie verkeeren, dat andere banken gaarne bereid zouden zijn, de relatie over te nemen, zoodat zij zeer sterk staan tegenover de bankinsteüing, van welke zij krediet verkrijgen. Zeer vaak is echter de positie geheel anders. Niet alleen zwakke maatschappijen zijn min of meer van hun bankier afhankelijk, doch ook b.v. ondernemingen, die een sterke uitbreidingspolitiek volgen en dientengevolge behoefte hebben aan groote kredieten, die maar niet plotsebng bij een andere bankinstelling verkregen zouden kunnen worden. Ook ruimere of minder ruime kredietverleening door de banken, en in nog sterker mate het opzeggen van reeds verleende kredieten, al naar gelang de deposito's rijkelijk vloeien, dan wel in tijden van spanning op de geldmarkt worden opgevraagd, oefenen natuurlijk een belangrijken invloed op het bedrijfsleven uit en 168 -maken het zakenleven afhankelijk van de krediet-politiek der banken. Teneinde zooveel mogelijk de konkurrentie tusschen ondernemingen in eenzelfde bedrijf tegen te gaan, die de zekerheid van door de bank verleende kredieten in gevaar zou kunnen brengen, bevorderen de banken bovendien gewoonlijk rechtstreeks de concentratie in de industrie. Daar de grooter wordende bedrijven alsdan grooter kredieten noodig hebben, waaraan slechts voldaan kan worden door banken, die zelf over zeer ruime middelen beschikken, loopt deze industrieele concentratie paralel met een concentratie in het bankwezen zelf, zoodat tenslotte een steeds kleiner wendend aantal banken in steeds grootere mate de gekartelleerde en getrustifieeerde nijverheid gaat beheerschen. Aldus in groote trekken het proces, dat o.a. door- Hilferding meesterlijk is beschreven en hem aanleiding heeft gegeven m „Das Finanzkapital" te konkludeeren, dat de kontrole over enkele der grootste bankinstellingen den staat in de gelegenheid zou stellen, het bedrijfsleven vrijwel volledig te beheerschen. B. ALGEMEENE BEZWAREN TEGEN SOCIALISATIE VAN HET BANKWEZEN. Een der eerste maatregelen, die na het uitbreken der Russische revolutie door de Bolsjewiki is genomen, heeft dan ook bestaan in het nationaliseeren der banken. Langs dezen weg verwachtte men in Rusland tot een volkomen beheersching van het bedrijfsleven in staat te zullen zijn. Deze maatregel heeft intusschen, zooals men weet, jammerlijk gefaald. Zij heeft geen ander gevolg gehad dan het scheppen van een chaos, waardoor een rustige verdere ontwikkeling der sociale revolutie in de hoogste mate is bemoeilijkt. Dit is een gevolg van het feit, dat men in Rusland niet voldoende rekening heeft gehouden met verschillende faktoren, zoowel van theoretisehen als van praktischen aard, die nochtans ernstige overweging verdienen, wanneer men er zich rekenschap van wil geven, in hoeverre de theoretisch getrokken lijn dadelijk praktisch kan worden doorgevoerd. In de eerste plaats zij er dan, doch dit voorloopig in het voorbijgaan, de aandacht op gevestigd, dat de hierboven geschetste ontwikkelingsgang niet voor alle kapitalistische landen in gelijke mate geldt, doch feitelijk alleen voor die, waar het bankwezen geheel of grootendeels op Duitsche leest is geschoeid. In Engeland, waar de inrichting en ook de funkties van het bankwezen aanmerkelijk van die in Duitsehland verschiben, is van een rechtstreekschen invloed der banken op de leiding der groote industrieele ondernemingen weinig of geen sprake. In de Ver- 169 eenigde Staten zijn het in hoofdzaak niet de banken op aandeelén, maar de groote partikuliere bankiersfirma's, welke een groot deel der nijverheid beheerschen. In ons land bestaan op het gebied van het bankwezen eigenaardige vormen, op welke hieronder nader zal worden ingegaan. In verband met deze verschillen in de afzonderlijke landen kan het vraagstuk niet in algemeenen zin worden opgelost, doch moet met den toestand in elk land afzonderlijk rekening worden gehouden. Afgezien hiervan, bestaat er in theoretisch opzicht een zeer belangrijk verschil, ten aanzien van het vraagstuk der socialisatie, tusschen het bankwezen eener- en de industrie anderzijds. Al moge de vorm, waarin de nijverheid zal worden uitgeoefend, in een socialistische maatschappij verschillen van die, waaronder het bedrijf in een kapitalistische maatschappij wordt gevoerd, de industrieele ondernemingen op zich zelf zullen na socialisatie natuurlijk blijven voortbestaan en zelfs tot hoogere ontwikkeling gebracht moeten worden. Daarentegen is het bankwezen met al zijn vernuftige vertakkingen een zuiver produkt van de kapitalistische samenleving, dat gedoemd is grootendeels met het kapitalisme te verdwijnen. De groote kapitalen, die aan de banken zijn toevertrouwd, vertegenwoordigen voor een gedeelte de bedrijfsmiddelen van handel en nijverheid, doch voor een ander deel de meerwaarde, die door de ondernemers wordt gemaakt, en het arbeidslooze inkomen der beleggers, welke gelden aan de banken plegen toe te vloeien, tot zij een permanente belegging vinden in nieuwe ondernmingen, in effekten, etc. Naarmate meer bedrijven worden gesocialiseerd, zullen al deze bronnen, waaraan de banken hunne middelen ontleenen, trager gaan vloeien en zal er ook minder gelegenheid voor de banken bestaan, om in bet afstervende partikuliere bedrijf hunne middelen vruchtdragend aan te wenden. De bedrijvigheid op emissie-gebied zal achteruitgaan, naarmate minder arbeidsloos inkomen plaatsing zal zoeken in nieuwe effekten. De inkomsten uit kommissie bij aan- en verkoop van effekten ter beurze zullen allicht eenigermate slinken, naar gelang kapitaalheffing en staatserfrecht de groote partikuliere vérmogens aantasten. De wisselhandel zal achteruitgaan, naarmate minder partikuliere bedrijven overblijven, die op de hulp der banken zijn aangewezen. Zoo zal de eene tak van het bankbedrijf na de andere geleidelijk afsterven, naarmate de nieuwe sociale organisatie krachtiger opleeft. Hieruit volgt, dat socialisatie van het bankwezen slechts een tijdelijk middel zal zijn tot beheersching van het bedrijfsleven, zoolang n.1. het bedrijfsleven voor het overige nog in de oude vormen wordt voortgezet. Daar dit laatste niet het doel van 170 onze aktie is, ligt de gevolgtrekking voor de hand, dat ons streven zich veeleer moet richten op het sociaiiseeren van die takken van het bedrijfsleven, die ook verder voortgezet en ontwikkeld zullen moeten worden, dan op die, welke tot afsterven zijn gedoemd en waarin ruw ingrijpen bovendien hoogst ernstige gevaren in het leven moet roepen. Wij komen hiermede op een tweede kwestie, niet van theoretischen, doch van eminent praktischen aard, n.1. de gevaren voor het bedrijfsleven, die uit een plotselinge socialisatie van het bankwezen moeten voortvloeien, en waarvan men in Rusland de wrange vruchten heeft geplukt. Wij merkten hierboven reeds op, dat een zeer groot deel van de middelen, die door de banken ter beschikking van handel en industrie worden gesteld, niet bestaan uit het eigen kapitaal en de reserves der banken, maar uit gelden, die door derden, meerendeels op korten termijn, zijn gedeponeerd, en die te allen tijde kunnen worden opgevraagd. Om een inzicht te geven in de desbetreffende verhoudingen zij medegedeeld, dat het totaal bedrag van het eigen kapitaal van de 7 grootste banken in Nederland einde 1918 300 millioen gulden heeft bedragen, maar daarentegen de deposito's en rekening-courant-saldo's, waarover zij beschikten, en die zij op hun beurt weder aan handel en nijverheid hadden uitgeleend, niet minder bedroegen dan 1194 millioen gulden. In Duitsehland is de verhouding zelfs nog veel sterker. Het verschijnsel is trouwens internationaal. Wanneer de gemeenschap de hand legt op de groote banken, die het reservoir vormen, waar handel en industrie en een deel van hen, die arbeidsloos inkomen trekken, hunne middelen hebben gedeponeerd, dan bestaat er alle kans, dat zij, die hun geld aan de banken hebben toevertrouwd, zullen trachten, zoo spoedig mogelijk hun tegoed weg te halen. Teneinde aan die opvragingen te kunnen voldoen, zullen de banken wel gedwongen zijn, op hun beurt hun activa te gelde te maken, kredieten op te zeggen, etc, waarvan een algemeene krisis het gevolg zal kunnen zijn. Tracht men dit gevaar te bezweren, zooals de Bolsjewiki hebben gedaan, door-geen opvraging van deposito's en rekening-courant-saldo's bij de banken toe te staan, dan vervalt men van de wal in de sloot. Handel en nijverheid kunnen dan niet meer vrijelijk over de middelen beschikken, die voor voortzetting van het bedrijfsleven noodig zijn, zoodat het ekonomisch leven dan wordt gedesorganiseerd, in een tijd, dat het belang van het proletariaat juist een ongestoorde voortzetting der bedrijven meer dan ooit dringend noodzakelijk zal doen zijn. Natuurlijk zal dit alles in nog sterkere mate het geval zijn, wanneer bovendien de deposito's uit de banken worden weggenomen, zooals door de Bolsjewiki is ge- 171 sehied, daar in dat geval aan het bedrijfsleven permanent de tot voortzetting der zaken noodige middelen worden onttrokken en de gemeenschap dus zal worden gedwongen tot socialisatie in overhaast tempo, zonder dat tijd en gelegenheid zullen bestaan voor het kweeken der noodige krachten en het scheppen der noodige organisatie, die slechts geleidelijk zal kunnen worden opgebouwd. Bovendien zal een plotselinge overbrenging van de banken in gemeenschapsbeheer het vertrouwen van de beleggers allicht in die mate schokken, dat zij in elk geval voor het beleggen van nieuwe deposito's zich van de gesocialiseerde banken zullen afwenden. Daarmee zou de zoo dringend noodige kapitaal-accumulatie, voor zoover deze over de banken locpt, verstoord worden en tegelijk aan de banken worden ontnomen datgene waaraan zij juist in hoofdzaak hun invloed op de industrie te danken hebben: de beschikking over kapitaal dat belegging zoekt. Er is een ander bezwaar, waarop wij hieronder, bij het bespreken van het bankwezen in Nederland, nog nader terugkomen,tegen een volledige socialisatie van het bankwezen, n.1. het feit, dat het bankbedrijf voor een groot deel een internationaal karakter heeft. Wij bedoelen hiermede niet alleen dat de banken, door hun intieme relaties met de exportnijverheid, en hun voorschotten voor het financieren van in- en uitvoer, een deel van hun middelen ver buiten de eigen landsgrenzen beleggen, maar ook, dat velen van hen een belangrijk en integreerend deel van hun bedrijf elders dan in het eigen land uitoefenen, zij het rechtstreeks door middel van filialen, zij het indirect door intieme relaties met buitenlandsche bankgroepen of door de opperste leiding van door hen gestichte bankinstellingen in het buitenland. Een naasting der banken moet onder dergelijke verhoudingen tot een ontwrichting van het bedrijf leiden, zonder dat het doel, n.1. uitschakeling van den invloed der banken op het bedrijfsleven, ten volle kan worden bereikt. Dit zou slechts kunnen geschieden, indien de socialisatie niet nationaal, doch internationaal kon worden doorgevoerd, wat echter reeds een verder stadium der ontwikkeling naar een socialistische samenleving veronderstelt, dan waarmede ons rapport zich bezighoudt. C. HET NEDERLANDSOH BANKWEZEN EN HET SOCIALISATIE-VRAAGSTUK. De bezwaren van theoretischen en praktischen aard tegen het overnemen van~ het geheele bankbedrijf door den Staat, zullen niet altijd en overal even sterk behoeven te wegen. Men kan de fouten, die door de Bolsjewiki zijn gemaakt, zooveel mogelijk trachten te vermijden. De gevaren, die uit een te eenzijdige 172 leiding van het bedrijf voortvloeien, kunnen voor een groot deel worden ondervangen, wanneer ook in dit bedrijf de belangen van het publiek in al zijn geledingen rechtstreeks tot hun recht zullen kunnen komen, zooals bij socialisatie als eisch moet worden gesteld. Zonder de algemeene bezwaren te licht te tellen, kan dus toch de vraag nader onder de oogen worden gezien, hoe het nu speciaal in ons land met de organisatie van het bankwezen staat en m hoeverre het mogelijk zou zijn, de funkties van het bankwezen door de gemeenschap te doen overnemen. Het bankwezen in Nederland is jaren lang zeer achterlijk geweest, in verband met de langzame ontwikkeling van het industrieele leven hier te lande. In de laatste jaren, voornamelijk wel sinds het uitbreken van den oorlog, heeft de groei onzer bankinstellingen, evenals die der nijverheid, echter zeer snelle vorderingen gemaakt. Kort vóór den oorlog bedroeg het aandeelenkapitaal van 6 der grootste bankinstellingen in Nederland slechts 56 millioen gulden. Thans bedraagt het geplaatste aandeelenkapitaal der Roterdamsche Bankvereeniging alleen reeds 75 mihoen gulden, en met inbegrip van de reserves 100 millioen gulden. De ontwikkeling is bovendien geheel in Duitsche richting gegaan. De relaties tusschen de groote banken en de industrie zijn hoe langer hoe inniger geworden. Tal van nieuwe concentratie- en trustvormingen, o.a. in de sigaren-, de zeep-, de edelmetaal-, de chemische-, de konserven-, de touw-, de tapijten-, de suiker- en de rubberindustrie, den handel in zuidvruchten, 'etc. zijn in de laatste jaren met de reohtstreeksche medewerking van de banken tot stand gekomen, en ook voor ons land geldt thans tot op zekere hoogte, wat Hilferding jaren geleden reeds voor Duitsehland schreef, n.1. dat de beheersching van de banken ons met één slag in staat zou stellen, ook een belangrijk deel der nijverheid te beheerschen. Wel is het proces hier nog niet zoover doorgevoerd als in Duitsehland, o.a. doordien tal van de grootste zaken nog in partikuliere handen zijn (men denke b.v. aan de textielnijverheid in Twente, de diamantindustrie in Amsterdam etc), maar ook deze zaken zijn toch vaak in meer of mindere mate op bankkrediet aangewezen. Wanneer men de vraag eener socialisatie van het bankwezen in ons land overweegt, komt men echter al dadelijk voor een moeilijkheid te staan, die zich in geen enkel ander land op deze wijze voordoet, n.1. de bijzondere plaats, die onze koloniale kredietinstellingen in het Nederlandsche bankwezen innemen, als gevolg van de historische ontwikkeling van ons koloniaal 'bezit. Ten opziohte van de verhoudingen in onze koloniën heeft ons 'bankwezen een ontwikkeling doorgemaakt, die nergens ter wereld zijn wederga vindt. Onze groote Indische kultuurbanken, in de eerste 173 plaats wel de Nederlandsche Handel Maatschappij en de Ned. Indische Handelsbank, verèenigen tweeërlei soort van bedrijf, n.1. het uitoefenen van bankzaken en het eigen beheer van kuituurondernemingen. De Nederlandsche Handel Maatschappij, die de grootste bankinstelling in Nederland is (haar kapitaal bedroeg einde 1918 f 70 millioen, haar reserves f 31.59 millioen, terwijl haar door derden f 267.58 millioen a deposito en in rekeningco uraait was toevertrouwd), is tevens bezitster en exploitante van een groot aantal suikerfabrieken op Java, welke ongeveer een vierde gedeelte van den„ geheelen Java-suikeroogst voortbrengen. Allerlei andere kultures en industrieele ondernemingen, zooals tabaksplantages, tapioca-ondernemingen, spiritusfabrieken, rubber-, thee- en koffieplantages, etc. worden eveneens door deze bankinstellingen rechtstreeks gedreven of door maatschappijen, waarvan zij het' grootste gedeelte van het aandeelenkapitaal of wel het geheele kapitaal bezitten. De Ned. Handel Maatschappij heeft behalve in Nederland, Oost- en West-Indië, ook kantoren in Britsch-Indië en China, de Nederlandsoh-Indisehe Handelsbank, behalve in Nederland en in Ned.-Indië, ook in Singapore en in Hongkong. In deze verre landen zou de Nederlandsche staat stellig geen bankzaken kunnen drijven. Daarvoor zouden de risico's te groot zijn en zou te veel kans bestaan op verwikkelingen, indien bij bet niet nakomen van kontrakten, het niet-betalen van wissels, enz. de staat moest gaan prooedeeren met de onderdanen dier buitenlandsche gewesten. Indien het bankwezen werd gesocialiseerd, dan zouden die landen dit trouwens na kortoren of langoren tijd wel eveneens zelf op hun eigen -gebied willen doen en niet onder voogdij willen komen of blijven staan van een Nederlandsche staatsbank". Dit gedeelte van het bedrijf zou dus in elk geval al moeten worden afgescheiden, waardoor echter tevens de winst, de beteekenis en het nut der onderneming zou verminderen. Het is de vraag, of het bedrijf in Ned.-Indië niet eveneens zou moeten worden afgescheiden. Indien de kolonie, zooals door ons moet worden nagestreefd, zich zelfstandig zou gaan ontwikkelen, dan zou op den duur geen toestand kunnen worden bestendigd, waarbij de voornaamste kultures niet in Indië zelf zouden worden beheerd, maar zouden toebehooren aan een Nederlandsche staatsbank. Hierbij is dan nog afgezien van de vraag, of het op den weg van den Nederlandschen staat zou liggen, indien hier tot socialisatie van het bankwezen wordt besloten, hieraan dadelijk het denkbeeld te verbinden van het drijven van landbouwondernemingen in overzeesche gewesten, met al de daaraan verbonden risico's. Besluit men ook tot deze splitsing, dan zou het 174 bedrijf onzer Indische kultuurbanken geheel worden ontwricht en zou het feitelijk opnieuw moeten worden opgebouwd langs andere lijnen en met veel geringer deposito's, daar de Nederlandsche hoofdkantoren dan alle gelden zouden missen, die thans in Indië bij deze instellingen a deposito zijn uitgezet. Dit zou dan echter tevens beteekenen, dat de ekonomische betrekkingen tusschen Nederland en de koloniën en in het algemeen onze handel met het buitenland ernstig zouden worden geschaad. In een land, waar de banken hun bedrijf voornamelijk hebben ingericht op de ontwikkeling van den handel met het buitenland, zooals ih Nederland met zijn groote exportindustrie het geval is. heeft men bovendien nog met een anderen faktor rekening te houden, die ten deele met den bovenbedoelden in verband staat. In landen met een enorme binnenlandsche markt en groote kartels in de industrie, die door de banken worden beheerscht, zou naasting van het bankwezen tot voornaamste gevolg hebben, dat de gemeenschap een direkten invloed kreeg op deze organisaties, die de binnenlandsche markt kontroleeren. In Nederland daarentegen, waar geen partikubere mijnbouw van beteekenis bestaat, en waar de industrie zich voor een groot deel op den uitvoer richt, zou men bij socialisatie van het bankwezen te doen krijgen met over de geheele wereld verspreide buitenlandsehe leveranciers en afnemers. Voor deze ontwikkeling van den handel met het buitenland hebben verschillende van onze groote bankinstellingen in de laatste jaren dochter-instituten in het buitenland opgericht. Een tweetal van deze in Rusland opgerichte Nederlandsche banken zijn, tengevolge van de Bolsjewistische maatregelen ten aanzien van de socialisatie van het bankwezen en de naasting der deposito's in de verdrukking geraakt. Een dochterbank der Rotterdamsche Bankvereeniging in Zuid-Amerika is daarentegen tot grooten bloei gekomen. In Oktober heeft dezelfde bankgroep de Hollandsche Bank voor de MiddeUandsche Zee opgericht, met een aandeelenkapitaal van f25.100.000 waarvan voorloopig f 5.100.000 is gestort. De Rotterdamsche Bankveceeniging en de Nederl. Handel-Maatechappij hebben zich ook aanzienlijk geïnteresseerd bij groote banken in Tsjeoho-Slowakijë. Bij deze voorbeelden zal het wel niet blijven. Voor de ontwikkeling van het bedrijf der moederbank, den afzet van fabrikaten van met haar in verbinding staande ondernemingen, den aanvoer van grondstoffen uit overzeesohe gewesten, etc. zijn deze verbindingen van zeer groote beteekenis. Ons land kan echter deze buitenlandsche bankinstellingen niet sociaiiseeren, en wanneer men ze afsnijdt, dan schaadt men de ontwikkeling van het bankbedrijf zoowel als van de exportindustrie. 175 D. POSITIEVE VOORSTELLEN. Uit het bovenstaande volgt, dat socialisatie van het bankbedrijf in zijn vollen omvang in ons land in het •bizonder wegens de eigenaardige struktuur, die het bankwezen hier heeft verkregen, niet mogelijk is te achten. Hieruit volgt echter geenszins, dat de gemeenschap zioh van ingrijpen in het bankbedrijf geheel zou moeten onthouden. Zelfs in de meest kapitalistische landen van Europa is de staat reeds sinds jaren met succes op dit terrein werkzaam geweest. De bovenbedoelde bezwaren hebben zich hierbij niet doen gevoelen, doordien men zich heeft bepaald tot uitoefening van zoodanige branches van het bedrijf, waarbij men alleen met de binnenlandsche markt heeft te doen. Zoo heeft de Pruisische staat reeds sinds tientallen jaren over een eigen kredietbank, de Königlich Preussische Seehandlung, beschikt, die zich voornamelijk onledig houdt met het uitzetten der belastinggelden op korten termijn, het beheeren van de bedrijfsmiddelen der Pruisische staatsspoorwegen, het uitbetalen van de rente op de staatsschuld, etc. In Oostenrijk ontwikkelde de Postspaarbank zich vóór de revolutie in de richting van een groote deposito-bank, die zich belastte met den postcheque- en girodienst, het plaatsen van staatsleeningen en het uitvoeren van effektenoiders. Deze organisaties wijzen den weg ten opzichte van hetgeen de gemeenschap met succes kan ondernemen op het gebied van het bank- en kredietwezen, zoolang handel en industrie nog niet geheel zijn gesocialiseerd en de particuliere exporthandel nog geen plaats heeft gemaakt voor rechtstreekschen ruil van goederen tuschen de verschillende staten. In ons land kan dit doel worden bereikt door uitbreiding van den werkkring der Rijkspostspaarbank. Thans bepaalt deze zich tot het ontvangen van spaarbankinlagen van den kleinen man en het beheer van tijdelijk beschikbare gelden van verschalende korporaties. De lage rente van slechts 2.64 pCt. en het feit, dat boven een bedrag van f3000.— in het geheel geen interest wordt vergoed, staat een ontwikkeling van het deposito-bedrijf in den weg. Men kan deze beperkingen laten vervallen, en zich bij de rentevergoeding laten leiden door meer commercieele overwegingen, evenals zulks bij de groote kredietbanken geschiedt. Ook de bepaling, dat bedragen boven f 25.— van te voren moeten worden opgevraagd, dient te vervallen. Wanneer het bedrijf commercieel wordt geleid, zoodat voor behoorlijke kasreserves en voor een liquide belegging der gedeponeerde gelden zorg wordt gedragen, dan zou de Rijksinstelling, die in dat geval geen post- 176 spaarbank, doch een groote „Postbank" zou zijn geworden, op het toevloeien van aanzienlijke deposito's kunnen rekenen! dank zij haar wijd vertakte organisatie, en zou het mogelijk zijn', een bankbedrijf ■ op te bouwen, dat den noodigen invloed zou kunnen verkrijgen op de kredietmarkt, zonder zioh in te laten met operatiën, die vooralsnog hiervoor minder in aanmerking komen. Vooral ten aanzien van de verstrekking van bedrijfskapitaal voor de verschillende te sociaiiseeren nijverheidsondernemingen, zou zulk. een instelling een belangrijke rol kunnen vervullen. Zij zou wissels, die door de bedrijven op hare afnemers worden getrokken, kunnen verdiskonteeren ter belegging van een deel van haar gelden, of deze bedrijven in de gelegenheid kunnen stellen, wissels op haar te trekken, welke dan, evenals andere bank accepten, verkocht zouden kunnen worden om de bedrijven, zoo noodig, tijdelijk aan bedrijfsmiddelen te helpen. Zij zou voorts de bedrijfsoversohotten der gesocialiseerde ondernemingen tot zioh kunnen nemen en dit geld weder ter beschikking kunnen stellen van andere gesocialiseerde bedrijven, die er behoefte aan mochten hebben, of wel deze gelden op de binnenlandsche kredietmarkt kunnen uitleenen, een en ander op dezelfde wijze als dit bij de groote kredietbanken pleegt te geschieden, zoodat een steeds grooter wordend deel van het bedrijfsleven aan den invloed van het bankkapitaal zou worden onttrokken en .-echtstreeks door de Postbank zou worden verzorgd. Eveneens zou de Postbank onder behoorlijke garantie ten aanzien van de liquiditeit en de zekerheid harer voorschotten bedrijfskapitaal kunnen verstrekken aan de verhruikskoöper'aties en het deze aldus gemakkelijker kunnen maken haar taak bij de socialisatie te vervullen, zooals op een andere plaats in dit rapport wordt geschetst. Reeds thans wordt van Rijkswege een krediet van enkele milboenen .guldens verleend aan de Koöperatieve Groothandelsvereenigdng „De Handelskamer", waarbij het lueerendeel der koöperatieve verbruiksvereenigingen is aangesloten. De Postbank zou dergelijke kredieten op veel grooter schaal kunnen verleenen. De beteekenis van deze bankinstelling zou voorts belangrijk verhoogd kunnen worden, wanneer de Postcheque- en Girodienst, die thans een op zichzelf staande plaats inneemt, een onderdeel zou worden van het bedrijf der Postbank. Deels om konkurrentie tegen de groote bankinstellingen te voorkomen, en ten deele ook uit louter fiskale overwegingen, zijn ten aanzien van den Postchèque- en Girodienst allerlei bepalingen getroffen, die een uitbreiding van het overschrijvingsverkeer sterk belemmeren. Zoo is het tarief van overschrijving naar andere plaasten nog altijd 177 veel te hoog, al is het ook sinds de invoering van den Postchequeen Girodienst reeds aanmerkelijk gereduceerd. Wanneer overschrijvingen tot in de verste hoeken des lands geheel of bijna geheel 'kosteloos konden geschieden, dan zou de Postbank een grooten voorsprong verkrijgen op de overige bankinstellingen, welke zelfs bij het meest uitgebreide net van filialen toch altijd slechts een betrekkelijk klein aantal plaatsen bereiken en dus ten aanzien der verleende oversohrijvingsfaciliteiten sterk zouden achterstaan bij de Postbank, die in het geheele land haar vertakkingen zou hebben. Naarmate het giroverkeer zich uitbreidt, worden steeds grooter gedeelten der op cheque- en girorekeningen gedeponeerde gelden feitelijk nooit opgevraagd, maar slechts van de eene op de andere rekening overgeschreven. Door uitbreiding van dezen dienst zou de Bank dus in toenemende mate de beschikking verkrijgen over goedkoop geld. Dit is trouwens een van de voornaamste redenen, waarom deze dienst door het Rijk is ondernomen. Thans is dit doel louter fiekaal. In het algemeene plan van de Postbank zouden deze middelen echter dienstbaar kunnen worden gemaakt aan de kredietbehoeften der gesocialiseerde bedrijven, etc, op dezelfde wijze, als dit met andere gelden der bank het geval zou zijn. Mocht tot het instellen van een staatsmonopolie voor zekere onderdeelen van het verzekeringsbedrijf worden besloten, dan zou de Postbank zich kunnen belasten met het beheer van de premiereserve. Hiermede zouden op den duur belangrijke kapitalen zijn gemoeid. Een deel van de enorme bedragen, die aan de Postbank hieruit en uit het giro-verkeer zouden toevloeien, zou voorts kunnen worden aangewend voor voorschotten aan bouwvereenigingen, aan koöperaties etc, alles natuurlijk binnen zoodanige grenzen, dat de noodige liquide middelen voor bet. gewone bedrijf in kas moeten blijven of te allen tijde gemakkelijk liquide kunnen worden gemaakt door het verdiskonteeren van wissels der gesociabseerde bedrijven etc. Zoo lang het arbeidlooze inkomen nog niet, door sterk voortgeschreden socialisatie, tot het verleden behoort, zou de bank zich voorts gevoeglijk kunnen belasten met het uitvoeren van effektenorders harer clientèle. De Rijkspostspaarbank belast zich reeds thans met 'dien inkoop van Nederlandsche staatsfondsen voor de inleggers. Voorts zet zij belangrijke bedragen geld qp prolongatie uit op de effektenbeurs. Wanneer de Postbank zich zelf met uitvoering van eff ektenorders voor haar cbëntèlé belast, kan zij hun tegen behoorlijke overwaarde ook geld op prolongatie ter beschikking stellen, zoodat zij ook in dit opzicht volkomen met de gewone kredietbanken zal kunnen konkurreeren. Bij heffingen in natura (aandeelén. obligaties enz.) zou de 178 bank zioh kunnen belasten met het beheeren, resp. het geleidelijke verkoopen der door de belastingplichtigen ingeleverde fondsen. Verschillende branches van het bedrijf, zooals .die kommissie uit effektenorders etc, zouden natuurbjk geleidelijk in omvang verminderen, naarmate door voortschrijdende socialisatie de samenleving haar kapitalistisch karakter meer en meer verliest. Zoo lang het geld een ral in de samenleving blijft vervullen, zal de werkkring der bank echter van beteekenis blijven, als bemidL delaar der kredietbehoeften. De gewone kredietbanken, wier beteekenis voor het ekonomiseh leven geleidelijk zou verminderen tengevolge van de socialisatie, zouden een belangrijke rol kunnen blijven vervullen voor het financieren van nog niet gesocialiseerde bedrijen, alsmede van den exporthandtel, zoolang deze nog niet zal hebben plaats gemaakt voor een reohtstreeksehen ruil van goederen tusschen de verschillende staten. E. HET STANDPUNT TEN AANZIEN DER CIRCULATIEBANK. Anders dan ten aanzien van de gewone krediet- en depositobanken staat de kwestie der socialisatie ten aanzien van de circulatiebank, d.w.z. de instelling, die belast is met het uitgeven der bankbiljetten ; hier te lande dus de Nederlandsche Bank. De vraag, of de circulatiebank gesocialiseerd kan worden, kan zonder voorbehoud bevestigend worden beantwoord. Zoowel in een land van zoo achterlijke industrieele ontwikkeling als Rusland, alsook in een der hoogst ontwikkelde industrieele staten, n.1. Duitsehland, was de circulatiebank reeds sinds' tientallen van jaren vóór den oorlog geen partikuliere bankinstelling. In Rusland vormde zij een zuiver staatsbedrijf. In Duitsehland heeft de Rijksbank weliswaar een aandeelenkapitaal en partikuliere aandeelhouders, maar deze oefenen zoo goed als geen rechten uit. Zij kiezen zelfs niet het bestuur der bank. dat rechtstreeks door de regeering wordt benoemd, en aan deze verantwoordelijk is. De opperste leiding dier instelling berust bij den Rijkskanselier. De aandeelhouders hebben alleen het recht, een adviseerend koUege te benoemen, dat uit de groote bankiers etc. wordt samengesteld en eens per maand met het bestuur vergadert, maar geen beslissende stem heeft. De aard van het bedrijf der circulatiebank onderscheidt zioh trouwens sterk van dat van andere kapitalistische ondernemingen. Daar de zekerheid van het door de circulatiebank uitgegeven bankpapier niet het minste gevaar mag loopen, is het de circulatiebank, krachtens haar oktrooi, verboden, zaken te doen, 179 waaraan noemenswaardig risiko is verbonden. Zij mag slechts wissels met twee handteekeningen koopen, d.w.z. wissels, voor welke zij bij wanbetaling verhaal heeft op minstens twee 'solide personen of instellingen. Zij geeft verder voorschotten op onderpand van goederen en op effekten met voldoende overwaarde en verstrekt voorschotten aan den staat tegen onderpand van schatkistpromessen. Dit bedrijf vereischt weliswaar een groote mate van akkuratesse en inzicht, doch stelt geen eischen van groeten ondernemingsgeest, met de daaraan verbonden risico's Ook de disconto-politiek der circulatietoank en haar fujnkties ten aanzien van de waardevastheid van het ruilmiddel tegenover het buitenland, vereischen weliswaar een groote kennis van het bedrijfsleven, maar stellen geen eischen waaraan niet ook door bekwame en geschoolde staatsambtenaren zou kunnen worden voldaan. Dat niettemin het bedrijf der circulatiebank in de meeste landen aan een partikuliere instelling is toevertrouwd, heeft ten deele zijn grond gevonden in historische overwegingen, maar daar. nevens ook in een tweetal motieven, die nadere bespreking ver-' dienen. Een dezer is de vrees, dat de eigendommen der circulatiebank, met name de groote goudvoorraad, waarover zij ter verzekering van haar biljettenomloop en van de handhaving der wisselpanteit met het buitenland placht te beschikken, ingeval van oorlog niet door den vijand zouden worden gerespekteerd, wanneer de circulatiebank een staatsinstelling was en de goudvooraad dus aan den staat toebehoorde. Na de lessen van den wereldoorlog kan dit argument veilig terzijde worden gesteld. De oorlogvoerende landen hebben zich even sterk aan partikulier eigendom als aan dat van den staat vergrepen. De Belgische circulatiebank, die een zuivere partikuliere instelling was, heeft het in beslag nemen van haar goudvoorraad door de Duitsche overweldigers slechts weten te voorkomen, door dezen metaalschat in aller ijl naar Antwerpen en later naar Londten over te brengen. Voor de dekking van den biljettenomloop blijkt het dus in laatste instantie geen verschil te maken, of de circulatiebank al dan niet een partikuliere instelling is en er is geen enkele reden om aan te nemen, dat het in de toekomst anders zal gaan, wanneer ons opnieuw de ramp van een oorlog mocht zijn beschoren. Een andere en veel belanrijker bedenking tegen het brengen van het beheer der circulatiebank in handen van den staat ligt in het gevaar, dat de staat ingeval van geldnood .eenvoudig gebruik zou maken van de bankbiljettenpers der circulatiebank, door zich op onbeperkte schaal voorschotten te laten verstrekken. Het gevolg hiervan zou zijn, dat een overmatige omloop van bankbiljetten zou ontstaan, waardoor wantrouwen zou kunnen worden uitgelokt in de zekerheid van het bankpapier, en boven- 180 dien een inflatie der ruilmiddlelen zou kunnen intreden, waardoor de wisselkoersen op het buitenland zouden worden ontwricht en tegenstand der leiders van de partikuliere instelling moet worden overwonnen. Tijdens den oorlog is gebleken, dat de leiding van het bedrijf door een partikuliere instelling niet in staat is geweest, deze gevaren af te wenden. Dit neemt echter niet weg, dat de staat, wanneer hij direkt zeggingschap heeft over de circulatiebank, toch wel sterker in de verleiding moet komen. Om misbruik te maken van de gemakkelijke manier om aan geld te komen door het drukken van nieuwe bankbiljetten, dan wanneer hiervoor de tegenstand der leiders van de partikuliere instelling moet worden overwonnen. Om deze reden kan men de circulatiebank in partikuliere handen laten, wanneer het staatsbelang hierdoor noch in financieel, noch in ander opzicht wordt geschaad. De regeling, die in Nederland ten opzichte van de circulatiebank bestaat, voldoet in hoofdzaak aan deze eischen. De President en de Secretaris der Nederlandsche Bank worden reeds thans door de Koningin (dat wil feitelijk zeggen door die regeering) benoemd. De benoeming geschiedt telkens voor zeven jaar, zoodat van tijd tot tijd vervanging mogelijk is, indien men zou Aieenen, dat de leiding in minder goede handen berust. Op voorstel van een gemeenschappelijke vergadering der direktie en kommissarissen kan de President zoowel als de Sekretaris door de Koningin in de waarneming zijner betrekking worden geschorst of daaruit ontslagen. Van regeeringswege wordt toezicht op de handelingen der bank uitgeoefend door een koninklijken kommissaris, die het recht heeft, alle vergaderingen van aandeelhouders en van kommissarissen bij te wonen en aldaar een raadgevende stem uit te brengen; de direktie der bank is gehouden, hem telkens op zijne aanvrage al die inlichtingen te verstrekken, welke hij tot behoorlijke uitoefening van zijn toezicht noodig acht. De Nederlandsche Bank heeft bovendien weliswaar een feitelijk, doch geen volstrekt wettelijk monopolie, daar in haar oktrooi uitdrukkelijk is bepaald, dat de staat gerechtigd is, bij afzonderlijke wet aan een of meer andere instellingen de bevoegdheid te geven, als cirkulatiebank op te treden. Wel zal van deze bevoegdheid, met het oog op de wenschehikheid van centralisatie der biljettenuitgifte, alsmede met het oog op de eischen der diskontopolitiek, slechts in het uiterste geval gebruik warden gemaakt, maar tegenover een onwillige bankdirektie, die sabotage zou plegen ten opzichte van een haar onwelgevallige regeering, geeft deze bevoegdheid nochtans een scherp wapen. Het oktrooi, dat krachtens de wet van 25 Jub 1918 181 Staatsblad No. 475 verlengd is met 15 jaar, d.w.z. tot en met 31 Maart 1934, zal bovendien na dien tijd van jaar tot jaar kunnen worden opgezegd (welke opzegging echter haar recht, om als carkulatiebank werkzaam te zijn, niet eerder kan doen eindigen dan na verloop van vijf jaar, ingaande op den na den dag der opzegging eerstverschijnenden eersten April). Uit het bedrijf der Nederlandsche Bank trekt de staat reeds thans zoo aanzienlijke baten, dat het zeer de vraag is, of naasting tot een noemenswaardige vermeerdering dezer inkomsten zou leiden. De Nederlandsche Bank moet aan den Staat rente-' looze voorschotten verleenen tot een maximum van ƒ 15 millioen. Zij moet zich voorts geheel kosteloos belasten met de bewaring1 der algemeene Rijkskas te Amsterdam. Zij belast zich evenzeer kosteloos met de waarneming der funkties van Biikskassier aldaar, alsmede te Botterdam, en in alle plaatsen waar zij agentsohappen heeft gevestigd, en ook met het kassierschap der Rijkspostspaarbank, en van andere bij de Wet of bij Koninklijk Besluit in het leven geroepen instellingen, en met de kostelooze bewaring van alle geldswaarden etc. dier instellingen. Van de winst der Nederlandsohe Bank, na uitkëering van 3% pCt. op haar aandeelenkapitaal, en na storting van 10 pCt. van het overschot in het reservefonds, en zekere, niet overmatige tantièmes, komt slechts een kwart aan de aandeelhouders en drie kwart aan den Staat. Van de overwinst na uitkëering van een totaal dividend van 7 pCt. op de aandeelén, ontvangt de bank zelf slechts een achtste en de Staat zeven achtsten, zoodat ook in dit opzicht na de jongste oktrooi wijziging de staat wel bijna het onderste uit de kan heeft gehaald en het van een financieel standpunt bezien- thans zeer de vraag is, of direkte staatsexploitatie wel voordeeliger zou zijn dan de tegenwoordige toestand, temeer, omdat van het dividend, dat ten bate van de aandeelhouders komt, een gedeelte afkomstig is uit de rente van het reservefonds van f 5 milboen, dat de bank uit haar eigen winstaandeel heeft gevormd en dat bij bquidatie haar eigendom zou blijven. Daar overneming der bank derhalve weinig of geen financieel voordeel zou afwerpen en daar voorts de staat reeds thans toezicht op het bedrijf kan uitoefenen en tegenover de bank versehülende machtsmiddelen in handen heeft, bestaat er geen direkte aanleiding om wijziging te brengen in den toestand, waarmede het publiek vertrouwd is geraakt. Met het oog op de bankbiljettencirkulatie is dit eenmaal gevestigde vertrouwen een niet te verwaarloozen faktor. In één opzicht moet echter ten aanzien van het bovenstaande een voorbehoud worden gemaakt. Er is eenige maanden geleden 182 nogal beroering gewekt door een weigering van de direktie der Nederlandsche Bank, om aan verschillende gemeenten op onbeperkte schaal krediet te verstrekken door het in her-diskonto nemen van haar wissels. De direktie der Bank heeft er destijds op gewezen, dat een overspanning op de geldmarkt moest intreden, indien de gemeenten op grooter schaal geld op korten termijn opnamen, voor uitgaven, waardoor dit geld voor zeer geruimen tijd werd vastgelegd. De Bank wensehte derhalve in het vervolg aan zulke kredieteischen nog slechts tegemoet te komen, wanneer deze inderdaad van tijdelijken aard waren, en indien bevredigende inlichtingen konden worden gegeven omtrent de aflossing, hetzij uit belastinggelden of restituties vanwege de regeering, hetzij door het konsolideeren van die op krediet opgenomen gelden in leeningen op langen termijn. Wij zullen niet betwisten, dat dit standpunt in het belang van een gezond geldwezen alleszins te billijken is. Doch hieraan moet terstond worden toegevoegd, dat hieruit wel blijkt de groote macht waarover de Nederlandsche Bank in het algemeen beschikt door haar invloed op het krediet van openbare lichamen. Er dienen dus waarborgen te zijn, dat deze groote macht niet kan worden aangewend uit politieke overwegingen. De mogelijkheid is niet uitgesloten, dat de leiding der bank te eeniger tijd in handen zou kunnen komen van een direktie, die zich bij haar kredietpolitiek niet strikt zou laten leiden door overwegingen, die verband houden met den rentestand, de wisselkoersen en in het algemeen met den toestand en de vooruitzichten der kapitaalmarkt, maar die zich bij haar kredietverleening door politieke motieven zou laten influenceeren. Bij het bepalen van ons standpunt ten opzichte van het monopolie der Noderlandsche Bank, dient met deze mogelijkheid rekening te worden gehouden. Met het behoud van den tegenwoordigen toestand zullen wij ons derhalve slechts kunnen vereenigen, wanneer afdoende waarborgen worden verkregen, dat geen publieke lichamen in een uitzonderingspositie zullen worden gebracht ten aanzien der krediet-faciliteiten, indien hun papier volkomen voldoet aan de eischen, die door de Bank aan ander gelijksoortig papier worden gesteld. F. SAMENVATTING. Het bovenstaande betoog leidt tot de volgende overwegingen: le. Zoo lang niet tot socialisatie der export-industrieën kan worden overgegaan, is een volledige socialisatie van het bankwezen onmogelijk, wegens de taak, die de banken bij het financieren en bevorderen der export-nijverheid vervullen. De 183 beteekenis van dit gedeelte van den werkkring der banken wordt grooter, naarmate de binnenlandsche markt van een land beperkter is en de nijverheid voor haar afzet dus meer op de wereldmarkt is aangewezen. In Nederland met zijn naar verhouding kleine bevolking is dit in hooge mate het geval en drukt de verhouding tusschen export-handel en export-nijverheid eeneren bankkapitaal anderzijds in toenemende mate haar stempel op het bankwezen. Ook het feit, dat het bankwezen voor een groot deel een internationaal karakter heeft, in zooverre het door middel van filialen ete. elders dan in het eigen land pleegt te worden uitgeoefend, staat in het tegenwoordig stadium der ontwikkeling naar een socialistische samenleving aan een volledige socialisatie der banken in den weg. Deze zou slechts kunnen geschieden, indien de socialisatie niet nationaal kon worden doorgevoerd, wat'echter ree ls een verder stadium der ontwikkeling naar de socialistische samenleving veronderstelt, dap waarin wij ons thans bevinden. Voorts vermindert de beteekenis van het bankwezen en daarmeevan zijn socialisatie, naar mate het. partikuliere bedrijfsleven' waardoor het bankbedrijf gevoed wordt, voor een gesocialiseerd bedrijf plaats maakt. Volledige socialisatie van het bankbedrijf in Nederland is bovei dien onmogelijk wegens de onoplosbare moeilijkheden ten aanzien van het gemengde bedrijf der groote kultuurbanken. 2e. Ook als een volledige socialisatie van het bankwezen mogelijk zou zijn, dan ware het nochtans niet wenschelij'k hiertoe dadelijk over te gaan, omdat de banken grootendeels niet met eigen middelen werken, doch met geld, dat hun op korten termijn door derden is toevertrouwd, zoodat een plotselinge socialisatie tot ernstige verwikkelingen door kredietonttrekking etc. aanleiding zou kunnen geven, welke vermeden dienen te worden in een tijd, waarin de socialisatie van tal van andere bedrijven reeds hooge eischen zal stellen aan het organisatievermogen der arbeidersklasse. 3e. Daarentegen is het zeer wel mogelijk en tevens alleszins gewenscht, dat de staat zioh voor het dekken der kredietbehoeften van de te sociaiiseeren bedrijven onafhankelijk maakt van het bankkapitaal, door het stichten eener eigen bankorganisatie, waarvoor de tegenwoordige Rijkspostspaarbank als grondslag kan dienen. Deze instelling zou geleidelijk een zeer belangrijke funktie op de kredietmarkt kunnen gaan uitoefenen, door het laten vervallen van de beperkende bepalingen, die thans aan een uitbreiding van het bedrijf in den weg staan, alsmede door het gebruik maken van den voorsprong, dien zij zal kunnen verkrijgen boven de gewone kredietbanken door den bij haar gecentraliseer- 184 den cheque- en girodienst, het beheer der premie-reserves van eventueel te sociaiiseeren deelen van het verzekeringsbedrijf, etc. 4e. Ten aanzien der Nederlandeche Bank kan voorshands genoegen worden genomen met het voortbestaan van den têgenwoordigen toestand, mits waarborgen bestaan, dat deze instelling zich bij haar kredietverieening niet door overwegingen van politieken aard zal laten beïnvloeden. DERDE DEEL. Conclusies. HOOFDSTUK IX. Conclusies. A. ALGEMEEN. Ie. De noodzakelijkheid van verwezenlijking van het socialisme dringt zich thans steeds meer op den voorgrond, mede onder den invloed van het door den wereldoorlog ontzaglijk versterkt besef der onduldbaarheid van het zich steeds sterker ooneen' treerende kapitalisme. 2e. Socialisatie is doelbewuste vermaatschappelijking der voortbrenging en beteekent het voltrekken van den overgang van kapitalisme naar socialisme; zij kan, als een vorm van reorganisatie der voortbrenging, niet anders dan geleidelijk geschieden. 3e. Socialisatie is de eenige mogelijkheid om aan de verspilling der produktieve kracht, die onder de kapitalistische anarchie plaats vindt, een einde te maken, zonder tegelijk de voordeelen van doelmatige organisatie der produktie aan een betrekkelijk kleine groep van bezitters in plaats van aan de gansehe gemeenschap ten goede te doen komen. 4e. Socialisatie is noodzakelijk ter beperking van het arbeidslooze inkomen, dat op de maatschappij parasiteert. Zij wordt gevorderd door den drang der Verbruikers, wier belang in strijd is met het winstbelang der partikubere ondernemers. Zij wordt tevens gevorderd door den drang der arbeiders die steeds minder geneigd zijn hun arbeidskracht te geven mede voor de winst der kapitalistische ondernemers. 5e. Socialisatie mag nimmer het middel voor zekere arbeidersgroepen worden om zich ten kóste van het maatschappebjk geheel te bevoordeelen. In de organisatie van het gesocialiseerd bedrijf moeten dus de belangen van hand- en hoofdarbeiders, verbruikers en gemeenschap hun evenwichtige vertegenwoordiging vinden. B. OMVANG EN METHODEN. 6e. ^ Voor de socialisatie komen in de eerste plaats in aanmerking : 188 a. de kapitalistische monopolies en de reeds sterk geconcentreerde bedrijfstakken, wegens de onduldbare macht die zij aan weinige bezitters over de verbruikersbelangen geven en wijl hier de organisatorische moeilijkheden, aan de socialisatie verbonden, het geringst zijn ; b. de steenkoolproduktie, het transportbedrijf en de elektrieiteitsvoorriening, wegens de groote macht over het verdere bedrijfsleven, die hunne beheersching den exploitant schenkt; c. de bedrijven die in de eerste levensbehoeften voorzien (levensmiddelenproduktie, woningbouw, produktie van bouwmaterialen, vervaardiging van kleeding en schoeisel, benevens de aanvoerhandel in al deze artikelen), wijl het hier voor aben onontbeerlijke produkten betreft, ze meerendeels geschikt zijn voor massa-produktie en de aaneensluiting der ondernemers, vooral sedert de oorlogsjaren, de verbruikersbelangen ernstig bedreigt. 7e. In bedrijfstakken, die wegens hun geringe concentratie nog niet voor onnbddellijke, algeheele sociabsatie geschikt zijn, zal meerdere centralisatie en daardoor tevens een meer ekonomische werking nagestreefd moeten worden door vereeniging der afzonderbjke ondernemingen tot bedrijfsorganisaties te bevorderen, ten einde aan verspilling door on-ekonomische bedrijfsinrichting, aan gebrek aan samenwerking tusschen de bedrijven en aan de willekeur der partikuliere ondernemers inzake arbeidsvoorwaarden, prijzen en winstbesteding een einde te maken. 8e. Al of niet in fcombinatie met deze centraliseerende maatregelen, zal de stichting van konkurreerende, prijsregelende overheidsbedrijven moeten worden toegepast ter verlaging van de ondememerswint en met name ter doorbreking van prijsafspraken. 9e. In het bijzonder in industrieën van sterk uitgesproken internationaal karakter, die zich voor nationale sociabsatie niet leenen, zal, in afwachting van internationale socialisatie, overheidsdeelname in het kapitaal der ondernemingen, de zgn. gemengde bedrijfsvorm, aangewezen kunnen zijn. 10e. Als maatregel van overgang naar den prijsregelenden vorm van socialisatie kan ook genoemd worden de overheidssteun aan verbruikskoöperatóes door verstrekking van bedrijfskapitaal en door haar de distributie van de produkten der gesocialiseerde bedrijven op te dragen voor zoover deze voor rechtstreeksche distributie van overheidswege niet in aanmerking komen. 189 C. SCHADEVERGOEDING. 11e. Eet in uitzicht stellen en verstrekken van schadevergoeding bij de onteigening van te sociaiiseeren bedrijven is doelmatig, omdat anders de behoorlijke instandhouding der bedrijven, zoolang zij nog in partikulier beheer zijn, ernstig gevaar zou loopen en aldus de voortzetting der produktie bedreigd zou worden. Schadevergoeding is bovendien billijk, omdat anders de kosten van de invoering der socialisatie op de toevallige bezittersgroep zou drukken, die het eerst voor onteigening in aanmerking kwam, in plaats van op de bezittende klasse als geheel. 12e. De schadevergoeding moet niet hooger zijn dan noodig is, om te beantwoorden aan haar doel: ongestoorde voortzetting der produktie. In geen geval moet vergoeding worden gegeven voor derving van toekomstige ondernemerswinst, noch voor voordeelen uit spekulatief opgedreven prijzen. Aan personen, die door rationeeler bedrijfsinrichting als gevolg van socialisatie in het bedrijf overbodig worden, kan een tegemoetkoming worden verleend. 13e. Voor zulk een regeling der sohadevergoeding is noodig belangrijke wijziging der onteigeningswetgeving, waardoor de gevallen, waarin onteigening mogelijk is, sterk warden uitgebreid en door vereenvoudiging der formaliteiten het verloop der onteigening wordt besfwedigd. 14e. De middelen tot schadevergoeding dienen opgebracht te worden door een heffing uit het vermogen, ter vorming van een Rijksfonds voor socialisatie, en overigens door staatserfrecht. D. ORGANISATIE. 15e. De eigendom van het bedrijf zal lokaal (gemeente), regionaal (provincie), nationaal (rijk), in de verdere toekomst ook soms internationaal, in bijzondere gevallen in handen van de verbruikskoöperatie moeten zijn. In geen geval zullen de bedrijven het eigendom mogen wezen van hen die er in werkzaam zijn. 16e. Het gesocialiseerde bedrijf moet als zelfstandige eenheid gekonstitueerd worden, los van politieke inmenging, dus als autonoom publiekrechtelijk lichaam, waarbij de politieke vertegenwoordigende lichamen slechts de opperste kontröle 190 uitoefenen en de regeering een vernietigingsrecht over ingrijpende besluiten der bedrijven bezit. In den Raad van Beheer en Toezicht behooren de hand- en hoofdarbeiders, de verbruikers en de gemeenschap als geheel vertegenwoordigd te zijn. 17e. De arbeidsvoorwaarden in het gesocialiseerd bedrijf, door de bedrijfsleiding in overleg «net de vakvereenigingen vastgesteld, mogen niet of niet belangrijk uitgaan boven die welke gelden voor soortgelijken arbeid in andere bedrijven. Aanbeveling verdient, het loon in overeenstemming te brengen met de praestatie door een vorm van stukwerk met waarborgen zoowel tegen te lage belooning als tegen overmatige arbeidsinspanning. Aan het personeel moet medezeggenschap verleend worden in de zaken waarbij het belang heeft door vorming van Groepsraden en een Personeelraad. Door instelling van een scheidsgerecht dient het . personeel rechtszekerheid te verkrijgen, dat zijn arbeidsverbintenis niet afhankelijk is van willekeur. 18e. Een Algemeene Ekonomische Raad worde ingesteld ten einde verband te brengen tusschen de gesocialiseerde bedrijven, gelijkmatigheid van arbeidsvoorwaarden na te streven, den teohnischen vooruitgang van het ekonomisch leven stelselmatig te bevorderen, de verdere socialisatie van bedrijven voor te bereiden en het parlement te ontlasten van de bemoeiing met de onderdeelen der socialisatie. E. AFZONDERLIJKE BEDRIJVEN. 19e. Wat den landbouw betreft geldt: a. Slechts het brengen van den grondeigendom aan de gemeenschap waarborgt de grootste, meest doeltreffende en stelselmatige produktie. b. Het natóonaliseeren van den grond dient geleidelijk te geschieden door het onteigenen van: I. grondkomplexen waarvan de produktiviteit aanzienlijk kan worden opgevoerd door ontwatering en ontginning, II. boerderijen welke door de eigenaren niet persoonlijk worden bestuurd, doch als regel worden verpacht, III. boerderijen welker produktiviteit door slecht beheer der eigenaars onvoldoende is, IV. boerderijen waarvan door overlijden als anderszins eigendomsoverdracht moet plaats hebben. c. De door de gemeenschap overgenomen groot- en middenbedrijven worden in eigen beheer genomen onder bedrijfsfooeren, de kleinere verpacht onder redelijke voorwaarden die den pachter bij goed beheer een ongestoord gebruiksrecht van den grond 191 verzekeren. Deze Rijkspachters zullen hun bedrijfsvoortbrengselen aan de gemeenschap hebben te leveren. d. Er dient volledig gemeenschapeibeheer te komen van bosschen en voor bebossching aangewezen woeste gronden. 20e. Wat het vervoerwezen betreft is noodig: a. Overname van vaste lijnen der zeevaart, van vaste lijnen en belangrijke reederijen in de binnenvaart en Nederlandsche Rijnvaart, van de spoorwegen en de inter-lokale tramwegen. Gemeentelijke exploitatie der lokale tramwegen. b. Bevordering van eenheid in het geheele vervoerwezen onder het beheer van een Raad van Vervoer. 21e. Wat de fundamenteele industrieën betreft is noodig: a. Volledige onderbrenging van alle produktie, transport, in- en uitvoer en distributie der steenkolen in een gesocialiseerd gemeenschapsbedrijf, dat ook de bnnhkool en de turf hanteert. b. Een rijksmonopolie voor de opwekking en hoogspanningsoverbrenging van elektrischen stroom, met toewijzing der verdeeling aan gewesten en gemeenten. c. Centralisatie der gasfabrikage in eenige groote fabrieken en provinciale verdeeling door persgasbuizen. d. Streeks- of gewestsgewijze watervoorziening. 22e. Wat de voedselvoorziening betreft is noodig: a Voorshands, zoolang de wereldmarkt nog abnormaal, is, handhaving van een volledig rijksgraanbedrijf; daarna, in elk geval, stichting van een prijsregelend rijksinvoerbedrijf voor graan, terwijl voor het overige de mogelijkheid van socialisatie van dan graanhandel afhangt van de vorderingen der landbouwsoeialisatie en van de internationale socialisatie-verhoudingen. b. Socialisatie van eenige groote malerijen van voldoend vermogen voor de Nederlandsche broodmeelbehoeften. c. Stichting-van gemeentelijke of gewestelijke broodfabrieken en rationaliseering van het partikulier bedrijf door stelselmatige concentratie d Instelling van een rijlksinkoopmonopolie voor melk, boter en kaas, welk bedrijf de melk verdeelt over melkconsumenten en melk-behóevende indiistrieën. Gemeentelijke melkcentrales en pasteuriseer-inriehtingen althans in de steden. e. Verplichte kartelieering der margarine-industrie met deelname en onder kontrole van de gemeenschap. f. Overbrenging der spekulatieve suikerfabrieken in een rijksbedrijf en samenvoeging hiervan met de bestaande koöperatieve fabrieken onder een centrale leiding. 192 g. Vestiging van een rijksbedrijf voor de trawler-vissoherij, dat de gemeentelijke distributiebedrijven tegen kostprijs voorziet en het overige veilt voor binnen- en buitenland. 23e. Wat de bleedingvoorziening betreft is noodig: a. Geleidelijke vorming van een overheidsbedrijf voor de katoenweverij en konfektioneering van onderkleeding en huishoudgoederen. Stichting van een rij'ks-mkoopnionopolie voor inlandsche wol. Socialisatie van de sajetepinnerij, triootweverij, kousen- en wollendeken-fabrieken. Stichting van een overheidsbedrijf voor de konfektioneering van bovenkleeding. Distributie van de produkten van gemeentewege met behulp der verbruikskoöperatie. b. Vestiging van eenige groote rijkssohoenfaibrieken. 24e. Wat het woningwezen betreft is noodig: a. Gemeentelijke bouw en vereenigingsbouw van arbeiders- en middenstandswoningen. Onteigening van partikuliere woningen tegen prijzen, gebaseerd op de huren bij het in-werkingtreden der Huurkommissiewet en met inachtneming van den staat van onderhoud. Huurprijs vereffening tusschen vóór den oorlog bestaande woningen en nieuwbouw. Exploitatie der woningen door gemeente of vereenigingen. b. Stichting van een steenbakkersbedrijf van overheidswege voor de binnenlandsche behoefte. Prijsregelende rijkshandelsbedrijven voor hout, cement enz. Een rijksmonopolie voor sohelpkaikproduktie. 25e. Wat de metaalindustrie betreft is noodig: a. Een rijkshoogovenbedrijf. b. Voorshands bevordering van de organisatie der metaalnijverheid in een verbond dat rationeele inkoop, produktie en afzet nastreeft. 26e. Wat de chemische industrieën betreft is noodig: a. Geconcentreerde verwerking van de afvalprodukten der gasfabrikage in een gesocialiseerd bedrijf. b. Overbrenging in overheidsbeheer van dekunstmestfabrikage. c. Overheidsbeheer van de lucifersfabrieken. 27e. Wat den detailhandel betreft is noodig: Distributie van artikelen van algemeen gebruik door gemeenten of geconcentreerde verbruikskoöperaties, mede door overname van groote dtetailhandelbedrijven. 193 28e. Wat het bankwezen betreft geldt : a. Volledige onmiddellijke socialisatie van het bankwezen is niet wenschelijk, omdat zij door kredietontwrichting tot ernstige moeilijkheden voor het geheele bedrijfsleven zou leiden. b. Volledige socialisatie van het bankwezen is nationaal onmogelijk wegens zijn vooral in ons land belangrijke taak bij de financiering van den uitvoer de internationale vertakkingen der banken en de verbinding van het Nederlandsche bankbedrijf met het koloniale kuituurwezen. c. Noodzakelijk is de uitbreiding der Rijkepostspaarbank tot een algemeene Postbank als depositobank en als kredietinstelbng voor de te sociaiiseeren bedrijven, die tevens aan partikuliere personen en ondernemingen haar diensten zou kunnen bewijzen. d. Ten aanzien van de Nederlandsche Rank moet vaststaan, dat zij zich bij haar kredietverleening niet door politieke overwegingen zal laten beïnvloeden. INHOUD. Voorbericht der Kommissie 'o EERSTE DEEL: Algemeene overwegingen 5 HOOFDSTUK I: Inleiding . . . , [ ] 7 A. Aktualiteit der socialisatie 7 B. Begrip der socialisatie 8 C. De verspilling der produktieve kracht. . . . . . 9 D. Het arbeidslooze inkomen 12 E. De drang der verbruikers 14 F. De drang der arbeiders . 15 (}. De voorwaarden der socialisatie '. . . . 17 HOOFDSTUK II: Omvang en methoden van socialisatie. ... 21 A. Algemeen gezichtspunt .21 B. De te sociaiiseeren bedrijven 24 C. Nadere bepaling der volgorde. ............ 27 D. Centraliseerende socialisatie ' 28 E. Monopolies en bedrijfsorganisaties ......... 30 F. Het konkurreerend, prijsregelend overheidsbedrijf . . . ' 32 (j. Oe gemengde bedrijfsvorm 34 H. Verbruikskoöperatie . . . . 36 I. Ekonomische statistiek 37 HOOFDSTUK III: De schadevergoeding ........... 39 A. Waarom schadevergoeding? 39 B. De maatstaf der schadevergoeding . . . . ' 40 C. De onteigenings-wetgeving 43 D. De middelen tot schadevergoeding ........... 43 HOOFDSTUK IV: De organisatie van het gesocialiseerde bedrijf 45 A. Eigendomsregeling en doel der produktie ... 45 B. Inrichting van het bedrijf ' 45 C. De positie van het personeel 48 a. Radenstelsel of vak vereeniging? ........... 48 b. Vaststelling der arbeidsvoorwaarden ....... 49 c. Regeling van de loonbepaling ............ 49 d. Medezeggenschap van het personeel ........ 50 e. Rechtspositie der arbeiders ' . ' 52 D. De Algemeene Ekonomische Raad ........... 52 TWEEDE DEEL: De toepassing'der socialisatie in het bedrijfsleven 55 Voorwoord ^ HOOFDSTUK V: Landbouw . . . .' .' .' .' ,' .' .' ' % [ \ [ ] [ 60 A. De bedrijfsontwikkeling g0 B. De bezwaren tegen de huidige verhoudingen ...... 63 BIz. C. De beteekenis der landbouw-koöperatie 68 D. De noodzakelijkheid van bekwame leiders 69 E. De positie van grondbezitters en grondverbruikers ... 70 F. De grond aan de gemeenschap 72 G. Geleidelijke nationaliseering van den bodem 74 H. De positie van den bedrijfsleider 76 I. De meest doelmatige bedrijfsgrootte 77 J. De positie der landarbeiders 79 K. De schadevergoeding 80 L. Socialisatie een kwestie van ontwikkeling 81 M. Boschbouw en boschbeheer 82 N. Samenvatting 87 HOOFDSTUK VI: Verkeerswezen 89 A. De groote scheepvaart 89 B. De binnenscheepvaart 97 C. Rijnvaart 101 D. Spoor- en tramwegen 102 E. Post, telegraaf en telefoon 103 F. Organisatie 103 HOOFDSTUK VII: Industrie en handel 105 A. Steenkolen 105 B. Elektrifikatie, voorziening van gas en water 110 C. Graan-, meel- en broodvoorziening 112 a. Graan- en meelhandel 112 b. Malerij 115 c. De broodvoorziening 116 D. Melkvoorziening en zuivelproduktie 119 E. Margarine-industrie en annexen (zeep, kaarsen, enz.) . . 123 F Bietsuikerfabrikage 129 G. De visscherij 135 H. Textielnijverheid en kleedingindustrie 140 I. Schoenenindustrie 145 J. Woningbouw en woningexploitatie 147 K. Bouwmaterialen 154 L. Metaalindustrie 157 M. Chemische industrie 160 N. Detailhandel . 162 HOOFDSTUK VIII: Het Bankwezen 165 A. De concentratie in het bankwezen 165 B. Algemeene bezwaren tegen socialisatie van het bankwezen 168 C. Het Nederlandsche bankwezen en het socialisatievraagstuk 171 D. Positieve voorstellen 175 E. Het standpunt ten aanzien der circulatiebank 178 F. Samenvatting 182 DERDE DEEL: Conclusies 185 HOOFDSTUK IX: Conclusies 187 A. Algemeen' 187 B. Omvang en, methoden 187 C. Schadevergoeding 189 D. Organisatie 189 E. Afzonderlijke bedrijven 190 I