JOSEPH HOCKING GOD OF MAMMO J. H.KOK -KAMPEN "fff WWW JOSEPH HOCKING GOD OF MAMMON m J. H.KOIcftAMPEN KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 2704 GOD OF MAMMON GOD OF MAMMON NAAR HET ENGELSCH VAN JOSEPH HOCKING J. H. KOK - 1920 — KAMPEN I. Visioenen» DE oogen van George Trewain schitterden van opwinding en zijn hart bonsde van aandoeningen, die hem tot nog toe onbekend waren geweest. Voor de eerste maal waren zijn oogen geopend voor een nieuwe wereld; een wereld, die heerlijk gemaakt werd door rooskleurig licht en verbijsterende droombeelden van welslagen. Gedurende meer dan een uur had hij geluisterd; stil en betooverd, terwijl mannen uit London verhalen deden van de lotgevallen van mannen, die zij kenden, die arm en onbekend in de wereldstad aangekomen waren en tot de hoogste sport op de ladder van roem en weelde gestegen waren. Hij had geen woord van hetgeen zij gezegd hadden, verloren en hij wist dat elk verbaal, dat hij gehoord had, in zijn geheugen zou blijven, alsof het er op koper gegraveerd was. George Trewain was zeer jong. Hij had slechts kort geleden de vereischte examens afgelegd, waardoor hij gerechtigd was als procureur op te treden, en hij was onbekend met de wereld. Zelfs zulk een bijeenkomst als hij nu bijwoonde, was iets nieuws voor hem ; hij leefde in den vollen zin des woords in een nieuwe wereld en hij was er door verward en onthutst De mannen, die in de bibliotheek van den heer Trefry zaten, waren blijkbaar hun onderwerp meester. Twee hunner waren 6 VISIOENEN. advocaat; een was begonnen in zijde te speculeeren en zijn naam was in den mond van al de handelaars in zijde; de andere was een jonge man die goede carrière maakte. De twee anderen waren kapitalisten, een hunner was lid van het Parlement, 't Was allen aan te zien dat zij mannen van de groote wereld waren. „Ge herinnert u Sir William Pilken?" zei een van de financiers. „Hij was jongste klerk van den ouden Waterford, den advocaat te Braytown. De oude man zag dat de jongen buitengewoon schrander was. Hij bevorderde hem zooveel mogelijk en hielp hem ook in andere opzichten vooruit, want hij verwachtte dat de jongen hem later van dienst zou zijn. Maar William had zijn eigen denkbeelden. Hij haalde Waterford over om een kantoor te London te openen, en hem aan het hoofd daarvan te plaatsen. Binnen een jaar of twee wist de oude heer niet meer of hij op zijn hoofd of op zijn voeten stond. William was een doordrijver en volstrekt niet tevreden met het gewone werk van advocaat. Hij moest in millioenen doen. En hij deed het ook. Hij wist het vertrouwen van kapitalisten te winnen. Hij legde hun plannen voor, waar zij eerst om'lachten, maar die ze later steunden. En zoo werd hij de leider in zaken van internationaal belang." „Zoo zoo 1" zei de zijdehandelaar; die blijkbaar veel belang stelde in de geschiedenis van den financier. „Ja, mijnheer; hij maakte al gauw £ 50.000 per jaar en had de beschikking over een verbazend deel van het Londonsche kapitaal. Maar dat was hem niet genoeg. Hij werd candidaat gesteld in een conservatief district en gekozen ook. Daarna kreeg hij een baronie en trouwde de dochter van den ouden Lord Lessing, den secretaris van Buitenlandsche Zaken." „Ik dacht dat hij alleen geridderd was." „Geridderd 1 Geloof maar niet dat Sir William daarmee tevreden zou zijnl Zijn wenschen gingen hooger. Hebt ge ooit zijn kantoren gezien ? Die zijn ingericht met al de weelde 6 VISIOENEN. 7 van een Oostersch paleis. Men zegt dat bij jaarlijks £ 3000 huur er voor betaalt. Stel je voor! Twintig jaar geleden was bij kantoorklerk in een kleine landstad, en nu bewoont hij een prachtig huis in Barkeley Square en wordt peer (edelman) wanneer het hem behaagt." „Heeft hij speculaties gehad die zoo zoo waren?" vroeg de ander weer. „Neen mijnheer, alles zuivere zaken. Zoover ik weet heeft er nooit eenig minder goed gerucht omtrent hem geloopen. _Zijn geld is rein — voorzoover geld rein kan zijn. Hij heeft alles gekregen door scherpzinnigheid, flinkheid, volharding. Dat is wat ik altijd zeg. Londen heeft weinig voordeel voor den middelmatigen man, maar de man van wezenlijke bekwaamheid, de man die het er op gezet heeft te zullen slagen en het nooit opgeeft, wordt met open armen ontvangen. En die in London goed ontvangen wordt, wel voor dien is niets onmogelijk. Men zegt dat Sir William reeds in gunst staat bij de Koninklijke familie. Zwijgend hoorde George Trewain de geschiedenis van Sir William Pilken aan, maar zijn oogen glinsterden, zijn lippen beefden, zijn handen openden en sloten zich zenuwachtig. Was dat niet heerlijk! O, zoo'n loopbaan was alle inspanning waard! Zoo kreeg het leven iets te beteekenen! „Denk ook eens aan Wilkens!" zei een der advocaten. „Hij was in zaken, maar kon nauwelijks er van leven. Hij verwaarloosde ze door in de rechten te gaan studeeren. Maar de zaken gaven nog genoeg om zijn mond open te houden gedurende zijn studietijd. Geen acht dagen na zijn laatste examen had hij reeds een zaak te behandelen en nu is hij eenvoudig meester van de positie." „Er zijn, dunkt me, genoeg advocaten zonder processen in London," zei een der heeren. „Bij hoopenl Er is nagenoeg geen kans in London voor een middelmatig man; maar het doet er niet toe welke 8 VISIOENEN. loopbaan een bekwaam man kiest, hij zal daar vooruitkomen." George Trewain 'stond op en opende den mond om een paar vragen te doen, maar ging snel weer zitten alsof hij bevreesd was opgemerkt te worden. Oogenblikkelijke ontroering deed hem opspringen, maar niemand lette op hem. Slechts een der aanwezigen las de diepe belangstelling op zijn gelaat. Het huis, waarin zij zaten, behoorde aan een achtenswaardigen grondbezitter. Het lag dicht bij de kleine plattelandsstad St. Tidy in het district Cornwall, in het zuidwesten van Engeland. George had altijd in St. Tidy gewoond, evenals zijn vader en zijn grootvader. De tak van het geslacht Trewain, waaruit hij afstamde, behoorde tot de Kwakers, en zij bleven er bij behooren, ofschoon de beoefening van de rechtsgeleerdheid bij de volgelingen van George Fox niet hoog in eere staat. Algemeen werd echter toegestemd dat de Trewains een sieraad van hun belijdenis waren. John Trewain, de vader van George, stond er voor bekend dat hij nooit de verdediging op zich nam van een zaak, waarvan het niet ten volle verzekerd was dat ze rechtvaardig was. Hij had er verscheidene geweigerd en daaronder beroemde processen, omdat hij niet kon inzien dat zij, die zijn bijstand inriepen, het recht aan hun zij hadden. En daardoor was het spreekwoordelijk geworden, dat de zaak die door John Trewain verdedigd werd, gewonnen werd. Toen George als knaap gevraagd werd welk beroep hij koos, wilde hij worden wat zijn vader was. Uren in den omtrek werd niemand hooger geacht dan John Trewain, en George begeerde niets beters dan in de voetstappen zijns vaders te mogen wandelen. In de kleine stad St. Tidy behoorden zij tot de eerste notabelen. Hun buis lag een goed kwartier van de Markt, een mooi oud gebouw uit den tijd der Tudors, omringd door malsche weiden. De omstreken waren bekoorlijk, en de geest die in huis heerschte was vredig, beschaafd en gezond. VISIOENEN. 9 George had in zijn geboorteplaats school gegaan en was altijd in zijn klas nummer een geweest. Hij had gemakkelijk geleerd en toen hij de school op zijn zeventiende jaar verliet, had het hoofd der school hem een schitterende loopbaan voorspeld. Eenige jaren later had hij zijn studiën in de rechtsgeleerdheid volbracht en nu zag hij, naar den gewonen loop der dingen, den tijd tegemoet waarop hij zijn vader zou opvolgen. Maar mef veel grooter verlangen zag hij uit naar de gelegenheid om met Mary Trefry in 't huwelijk te kunnen treden. Hij had nooit den moed gehad om daarover met haar te spreken; toch koesterde hij de hoop dat zij hem genegen was. Als kinderen hadden zij als broeder en zuster met elkaar omgegaan en hij kon zich den tijd niet herinneren dat hij haar niet had liefgehad. Hij was iets ouder dan zij en had zich altijd als haar beschermer beschouwd. Mary Trefry was een meisje zoo lieftallig en rein als er een uren in den omtrek gevonden kon worden; hooger lof weet ik haar niet te geven. Zij woonde geregeld de bijeenkomsten bij in het kleine gebouw van de Kwakers, en George kon bijna de oogen niet van haar afhouden als zij daar zat. Voor hem was haar gelaat dat van een heilige, en hij was verlangend te weten wat er in haar hart omging als haar lippen zich stil als in gebed bewogen. In den vollen zin des woords waren zoomin de Trewains als de Trefry's Kwakers, maar zij waren trouw aan de beste beginselen van deze kleine groep. George wist geen grooter geluk dan zijn geheele leven in de vredige kleine stad St. Tidy door te brengen met Mary aan zijn zij. Gelijk ik reeds gezegd heb, hij had nog nooit met haar over zijn liefde gesproken. Hij schrikte er voor terug. Zij scheen hem te ver boven hem te staan, te goed en te zacht te zijn, om zijn vrouw te worden. Toch had Mary niets dweepzieks of sentimenteels. Zij was een gezond, gelukkig meisje, dat veel van paardrijden en 10 VISIOENEN. landelijke spelen hield. Haar vader was een klein grondbezitter, die zijn eigen land bebouwde, en er was geen vrouwelijk werk op de boerderij, dat Mary niet kon verrichten. Zij kon koeien melken en boter maken, en haar vader verklaarde dat er in geheel Engeland geen betere huishoudster te vinden was. Want Mary had haar moeder verloren en woonde op de boerderij met haar vader als zijn troost in zijn eenzaamheid en de uitmuntende bezorgster van zijn behoeften. John Trewain en zijn vrouw hielden beiden zeer veel van Mary, en gevoelden zich gelukkig en tevreden toen zij bemerkten hoe lief George haar had. En de beide zusters van George waren het eens dat er geen beter meisje op de wereld was. Niet lang nadat George begonnen was zijn vader in diens praktijk ter zijde te staan als procureur, was er verschil gerezen tusschen Trefry en een spoorwegmaatschappij, betreffende eenig land, dat Trefry's eigendom was, en de zaak was voor het Provinciaal gerechtshof gebracht. Het bleek een belangrijk geding te zijn, zoodat John Trewain, als advocaat van Trefry, twee welbekende Londonsche rechtsgeleerden geraadpleegd had. Hij had ook advies ingewonnen bij een paar Londonsche financiers. Eindelijk was het proces door Trefry gewonnen; en deze had nu eenige personen, die bij de zaak belang hadden, uitgenoodigd om den avond bij hem door te brengen. Dit was George's eerste ondervinding als rechtsgeleerde in een belangrijke zaak. Zijn vader had de behandeling grootendeels aan hem toevertrouwd, en de jonge man had er zich met grooten ijver en veel doortastendheid aan gewijd. Een onderdeel had hij met buitengewone nauwgezetheid bestudeerd en geen moeite gespaard om van alles volkomen op de hoogte te geraken. Bij gevolg was de voornaamste Londonsche rechtsgeleerde, toen deze met hem de kwestie behandelde, verbaasd geweest over de knapheid van zijn jongen collega. George wist met een oogopslag de teere puntjes te ontdekken, en er handig gebruik van te maken. VISIOENEN. 11 Mr. Shelly had, nadat hij eenige malen een onderhoud met George had gehad, bij zichzelven gezegd: „Het zou zonde en jammer zijn indien een jonge kerel als hij zichzelf begroef in zoo'n klein nest van 'n stadje. Maar dat zal hij natuurlijk niet doen! 't Is al leven wat aan hem is en je kunt aan zijn oogen zien dat hij eerzucht heeft 1" Toen het vonnis gewezen was, hadden de heeren uit London geen gelegenheid meer gehad om naar huis terug te keeren, zoodat Trefry hen uitgenoodigd had, om met de overige belanghebbenden bij hem aan huis te komen. „Neen, dank je, Richard!" had John Trewain gezegd, toen zijn vriend hem noodigde. „Ik zal niet komen, want ik ben te vermoeid, maar ik twijfel niet of George zal het gaarne doen. En, onder ons gezegd, ik geloof dat je meer reden hebt om hem te danken voor den goeden afloop, dan mij of iemand anders." En George — dat begrijpt men — nam gretig deuitnoodiging van Richard Trefry aan. Niet alleen zag hij met groot genoegen het onderhoud met de rechtsgeleerden uit London tegemoet, maar hij hoopte ook Mary te zullen ontmoeten en misschien een poosje alleen van haar gezelschap te genieten. Maar toen zij na het middagmaal een sigaar bleven rooken, vergat George zelfs Mary.. Het gesprek ging natuurlijk van het gewonnen proces over op andere belangrijke zaken die voor de Londonsche gerechtshoven behandeld waren — zaken waarbij het gegaan had over millioenen. Daarna kwam ongemerkt aan de orde op welke wijze in London groote fortuinen gemaakt worden. Men sprak over mannen, arm, onbekend, zonder invloed, die in de groote wereldstad waren aangeland, en door helder verstand, vlugheid en durf groote fortuinen hadden verzameld en toongevers in de geldwereld waren geworden. George Trewain werd er door opgewonden; zijn hart klopte onstuimig. Mr. Shelly had hem geluk gewenscht met de wijze, 12 VISIOENEN. waarop hij de zaak had behandeld en hem een wenk gegeven, dat er voor een man van zijn bekwaamheden slechts luttel Jeans om vooruit te komen zou zijn in St. Tidy. En nu hij in de bibliotheek van den heer Trefry zat te luisteren naar de verhalen over het overwinnen van moeilijkheden, zag hij zichzelven de ladder van roem en rijkdom opklimmen. Telkens en telkens zei hij tot zichzelven: „Als zij dat kunnen, waarom ik dan niet?" „Het is vreemd, niet waar ?" zei de jongste advocaat, „dat al die menschen juist in Löndon slagen. Ieder buitengewoon knap man komt daar terecht; 't is een soort van instinct." „Het komt doordat er voor een eerste-klas man geen gelegenheid is in een provinciestad," antwoordde Shelly. „Groote visschen groeien niet in kleine wateren. Zij hebben een wijde, diepe zee als London noodig. Het is zoo in ejk vak. Denk even aan een man als Meadowsweet, de zoon van een afgescheiden predikant. De vader wilde zijn jongen iets laten worden, en zond hem naar Oxford, in de hoop van hem eens professor te zullen zien. Maar Meadowsweet dacht niet aan geleerdheid in den gewonen zin van het woord. Hij had aanleg voor journalist. Hij begon met te schrijven voor elk blad, dat maar iets van hem opnemen wilde en bespaarde bijna alles wat hij daarmee verdiende. Toen richtte hij een nieuwsblad op; een armzalig dingetje: „De vlucht." Maar het pakte; hij wist wat de lezers hebben wilde en hij gaf het hun. Nu is hij eigenaar van ongeveer twintig nieuwsbladen en millionair. Natuurlijk waren de eerste twintig jaren gruwelijk moeilijk, maar nu heeft hij nagenoeg de geheele journalistiek in handen." „Dat had hij nooit kunnen doeri als hij getrouwd was geweest," merkte een van de toehoorders op. „Neen. Een man die plan heeft iets te doen, moet er nooit aan denken te trouwen zoolang hij nog in de worsteling is. Hij moet wachten totdat hij zijn fortuin gemaakt heeft en dan VISIOENEN. 13 kan hij trouwen met wie hij wil. En dan komt er bij: als een jonge kerel bekwaam is, werkelijk bekwaam, zie je, en nooit den moed verliest als hij klappen krijgt, dan is er voor hem geen beter plaats dan London. De kleine man en de middelmatige doen beter als ze in de provincie blijven, maar de groote man, die waarlijk staal in 't bloed heeft, moet naar London." „Hoort ge dat, Mr. Trewain?" Een van zijn stadgenooten zei dat tot George. Deze voelde het bloed naar zijn gelaat stijgen en zijn hart kloppen. „Ik ? — ik ben maar een middelmatige 1" stamelde George. „Dat weten wij allen wel beter!" was het antwoord. „Natuurlijk kan iemand een groot man in een kleine plaats zijn," ging Mr. Shelly voort; „en niets beteekenen in London. Maar dit wil ik Mr. George Trewain zeggen: Ik heb heel wat ondervinding van rechtsgeleerden opgedaan, maar ik heb nooit een zaak beter voorbereid gezien dan die hij hier behandeld heeft." Algemeene toejuiching bracht George in den zevenden hemel ofschoon hij niets zei. De heeren stonden op en verspreidden zich. — George ging naar den hal. „Ben je daar George?" „Ja Mary; ik was benieuwd of ik je nog te zien zou krijgen." „Hoe kon ik je zien, als jij in de bibliotheek bleef," riep het meisje lachend. „We waren in gesprek over het proces," zei George. „Vader vertelde me dat Mr. Shelly hem gezegd had dat hij aan jou den goeden afloop te danken heeft. Ik ben zoo blij en zoo trotsch, George 1" „Och, ik heb niets gedaan," antwoordde George: „ik heb alleen de zaak voorbereid. Neen het is heerlijk zoo'n man te zijn als Mr. Shelly! Deze zaak was natuurlijk klein. 14 VISIOENEN. Maar denk eens Mary een zaak te hebben waarbij millioenen afhangen van de schranderheid van den advocaat! Vanzelf komen zulke dingen hier in Cornwall nooit voor. Over 't algemeen is 't hier alleen kleinzielig gedoe." „Waarom George? Wat scheelt er aan?" „Niets Ik ben niet Alleen " „Alleen wat?" „Niets! Alleen toen ik die mannen zoo hoorde spreken, voelde ik — wat is er nu in Cornwall aan de hand ?' „Hoe bedoel je, George?" „Neem eens aan dat iemand hier in Cornwall goed vooruit komt, wat is dat dan nog? Wat geeft het om hier in St. Tidy als rechtsgeleerde veel te doen te hebben ? Niets dan fatsoenlijke armoede. En verder is een man hier niets.... niets 1" Hij sprak naar 't scheen meer tot zichzelf dan tot Mary. Hij was geheel in de war geraakt door hetgeen hij gehoord had. „Zie je," ging hij voort „die heeren uit London vertelden van menschen, die enkele jaren geleden naar London kwamen zonder iets te beteekenen, en die nu millionairs zijn. Zij — zij geven nu den toon aan in de geldwereld, in de politiek, in de regeering. Een man, die twintig jaar geleden als klerk van een advocatenkantoor kwam is nu bevriend met de Koninklijke familie. Stel je eens voor!" „En is hij zeer gelukkig, zeer nuttig, George?" „Ik — dat weet ik niet," zei George. „Maar stel je dat • eens voor! Denk eens aan de levendigheid en aan het verbazend groot belang van zoo'n leven! De koning van de aanzienlijken te zijn 1 Zoo de ladder op te klimmen van welslagen, van roem, van — rijkdom. En hier.... hier in St. Tidy hier is niets in 't geheel niets!" „Niets George? Denk aan je vader. Zou er een gelukkiger man in London zijn? Een die meer geacht en bemind is?" „Nu ja!" hernam George. „Vader was nooit eerzuchtig; hij verlangde nooit naar hooger stand. En.... maar.... zie je.... P* VISIOENEN. 15 „Maar George, wat scheelt je?" Mary's stem trilde van vrees; en voor eenigeoogenblikken was de betoovering van de verhalen uit London gebroken- „O niets, Mary, niets I Zeg Mary, je hebt me nog niet dat nieuwe portret van je laten zien." „Ik wist niet of je er naar verlangde het te zien. Het is in de huiskamer; kom maar mee." Zij gingen samen naar de huiskamer, en enkele minuten later beschouwde George het portret van het meisje dat hij liefhad. „Hoe vind je het, George?" „'t Is niet half goed genoeg!" „Onzin!" „'t Is waar Mary. Je ziet er vijfmaal beter uit dan dit je maakt. Daarbij, het geeft niet weer de.... de poëzie van je karakter." „Schaam je, George. Je houdt me voor den gek." „Zou ik je voor den gek houden?" Hij vatte haar handen voelde hoe die beefde in de zijne. „Je voor den gek houden V' herhaalde hij. „Ik.... ik zou...." Hun oogen ontmoetten elkaar terwijl hij stond te stamelen, en voor een oogenblik gevoelde George den moed om haar te zeggen wat hij reeds zoo lang had willen zeggen. Hij had op zijn lippen te zeggen hoe lief hij haar had, toen hij Mr. Shelly's in den hal hoorde. „Zou je denken dat ik er iets kon uitvoeren als ik naar London ging?" vroeg hij. „Ik denk dat je groote dingen zoudt doen, waar je ook bent," antwoordde zij, „maar ik zou liever een man zijn als je vader dan een van die rijkaards, die millioenen bezitten " „Waarom, Mary?" „Ik weet niet — maar — maar! Zie, je weet hoe het er bij ons op het land uitziet in de lente, - alles lieflijk, rein en zacht. Daar lijkt je vader op. London daarentegen is somber rookerig, afstootend, en en " 16 VISIOENEN. „Ik zie waar je been wiltl Maar ben je geheel rechtvaardig, Mary?" „Misschien niet; maar ik heb dat gevoel," hernam het meisje. Hij hield nog steeds haar hand in de zijne, en de blijdschap van zoo dicht bij haar te zijn ontzenuwde de invloeden, waaronder hij dien avond verkeerd had. Er was toch niemand in de wereld gelijk Mary, en de gedachte aan haar liefde was beter dan iets anders. Evenwel sprak hij niet, en toen hij opnieuw de stem van den heer Shelly hoorde, herinnerde hij zich een der opmerkingen, welke dien avond gemaakt waren: „De man die iets tot stand wil brengen, moet niet aan trouwen denken, zoolang hij nog in den strijd is." „Ik moet weg, Maryl" zei hij. De photographie is heel mooi, maar niet half goed genoeg! Nu, goeden nacht!" Hij trad in den hal en zag den heer Shelly in de voordeur. „Ik dacht dat je reeds weg waart, Trewain," zei de advocaat toen hij naar buiten ging. „Het is een prachtige avond; wat is de lucht zuiver! Er is toch in London niets gelijk dit!" „Daar raakt men aan gewoon," zei George. „Men went aan alles!" hernam de advocaat; „aan alles.— Zeg, Trewain, als je ooit in London komt, vergeet dan niet mij op te zoeken. Je weet mijn adres, niet waar? En als ik je van dienst kan zijn, beschik dan gerust over me." Opnieuw sloeg Georges hart onstuimig. Het was hem alsof een groot man hem uitgenoodigd had om naar London te komen. En — waarom niet? Wat kon St. Tidy hem aanbieden ? Waarom zou hij ook niet opgenomen worden onder de machtigen der aarde ? Waarom zou hij niet groot worden in geld en in politiek? Hij zou dan Mary iets kunnen aanbieden. Aan den anderen kant: waarom zou hij Mary niet zeggen dat hij haar lief had ? En dan als zij hem wederkeerigbeminde, gelijk hij hoopte, kon bij zich in St. Tidy vestigen. Op den weg naar huis overwoog George die vragen, en DE EERSTE STAP. 17 vóór hij naar bed ging had hij het voor zichzelven uitgemaakt. Den volgenden morgen kwam hij zijns vaders werkkamer binnen. „Ik zou u gaarne even spreken, vader!" zei hij. „Goed George, waarover?" „Ik — ik wensch naar London te gaan," zei George. II. De eerste stap» E heer Trewain legde de pen neer, waarmee hij zat te schrijven en keek zijn zoon aandachtig aan. Hij was rai iuoug, ^itii-zcu-ocneerscnena man, aie zelden sprak zonder zijn woorden zorgvnldig overwogen te hebben. „Naar London ? Voor een bezoek ?" „Neen, om daar te wonen," hernam George. „Ik vrees dat ik je niet goed begrijp, George," zei zijn vader na een poos. „Het is pas enkele jaren geleden dat ik je deelgenoot in mijn zaak gemaakt heb. Het is zeker maar zoo'n losse gedachte van je? In elk geval zeer plotseling opgekomen!" „Ja 1" bekende George bedremmeld. „Wil je je in London als procureur vestigen?" vroeg zijn vader, blijkbaar met de bedoeling om het zijn zoon gemakkelijk te maken zich nader te verklaren. „Ja!" antwoordde George gretig. „U ziet.... u ziet dat...." Qod of Mammon , ~ 18 DE EERSTE STAP. Maar George bleef steken alsof hij de woorden niet kon vinden voor zijn bedoeling. „Ik vrees dat ik nog niets zie, George," hernam zijn vader. „Ik had nooit gedroomd dat je wenschen dien kant uitgingen Je komt hier binnen en vertelt mij geheel onverwacht iets' dat altijd geheel buiten mijn berekeningen gelegen heeft Het spreekt vanzelf dat ik je hier zeer noodig heb. Ik heb van ochtend een paar zeer belangrijke brieven ontvangen en het antwoord dat ik daarop geven zal, moet er van afhangen of jij al dan niet hier blijft. Bedoel je mij te zeggen datje dadelijk naar London wilt vertrekken?" „Ja 1" hernam George. „Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan; ik kon niet. Ik wil iets uitvoeren in de wereld en dat kan ik niet zoolang ik in Cornwall blijf.*' De heer Trewain ging achter in zijn stoel zitten. „Maar waarom besluit je zoo plotseling, George ?" „Omdat mij de oogen opengegaan zijn." „Dat begrijp ik nog niet goed. Waarvoor zijn ie ooeen opengegaan?" 6 „Voor het feit dat hier in Cornwall voor een man niets te doen is," hernam George. „Gisteren avond na het diner bij den heer Trefry spraken de heeren uit London over de groote fortuinen die daar gemaakt worden. Zij vertelden van arme jongens, die daar eenige jaren geleden kwamen en nu den toon aangeven in geldzaken, regeering en politiek. Zij zouden op het platte land nooit verder gekomen zijn. Wat is hier te doen? De kleine zaak, die wij nu gehad hebben, wordt in Cornwall voor heel wat bijzonders gehouden. In London zou men naar zoo iets niet omzien. Men kan zich hier niet bewegen. Wat zijn nu onze kleine zaken? Bagatellen! In London worden ver-reikende plannen gemaakt. De menschen doen daar in millioenen. Daar is nog eens kans.... tenminste voor iemand die hersens heeft, om een hooge positie in het land in te nemen. Neem eens aan dat ik levenslang in Cornwall DE EERSTE STAP. 19 blijf, wat kan ik dan doen ? Misschien kan ik een paar honderd pond per jaar verdienen, maar jk zal niets van beteekenis zijn. Daarbij, iedere jonge kerel, die iets worden wil, gaat naar London." George sprak min of meer op verachtenden toon, want hij was zeer opgewonden. Daarbij had hij eenig gevoel gekregen van zijn groote gaven en dacht vrij hoog van zichzelven; hetgeen men van hem voorheen niet gewoon was, want hij was over 't geheel een bescheiden jonge man. Maar zijn vader begreep de zaak; hij las tusschen de regels. Hij verstond den invloed dien een gesprek als dat van gisterenavond op zijn zoon moest gehad hebben. Hij kende de machten die het hart van den jongen man bewerkten. „Ik begrijp je," zei de heer Trewain daarna. De heer Shelly en de anderen hebben gesproken over groote fortuinen en avontuurlijke successen in London en en ik geloof dat ze je hart verlokt hebben." „Zij leerden mij inzien dat er hier niets voor mij te doen is", zei George. „Zij leerden mij inzien dat als ik ooit kans wil hebben om vooruit te komen, ik naar "London gaan moet. Daar is bijvoorbeeld Sir William Pilken, hij ging als een nul naar London. Hij was een jong rechtsgeleerde evenals ik. Gisterenavond vertelde een van die financiers dat hij nu een jaarlijksch inkomen van £ 50.000 heeft. Hij is lid van het Parlement, hij is de ziel van de geldwereld, hij is getrouwd met de dochter van een baron, hij kan zelf pair worden als hij het verkiest. Als hij nu eens in zoo'n kleine stad gebleven was, wat zou hij dan nu zijn? Adviezen geven voor f 1.80 per stuk: als een onbekende man — van — niets!" „En je denkt dat jij ook " „Als hij het kan, waarom ik dan niet?' riep George met schitterende oogen en trillende lippen. „Je hebt zeker ook wel gedacht aan de duizenden die naar London gaan en van wie niemand ooit iets hoort? vroeg de 20 DE EERSTE STAP. heer Trewain. „Je hebt er aan gedacht dat tegen over één welslagen duizend mislukkingen staan?" „De middelmatige man mislukt overall" antwoordde George. „En je houdt jezelf voor meer dan middelmatig?" „Ik zal tenminste kans hebben," riep George. „Daarbij, ik voel dat.... dat...." Hij voltooide den zin niet, maar zijn vader wist wat in zijn hart was. „Dan is er nog iets," opperde de heer Trewain. „Ik wil voor een oogenblik aannemen dat je naar London gaat en slaagt. Zul je dan een beter en gelukkiger man zijn dan hier? Je weet, mijn jongen, dat ik nooit veel "met je gesproken heb over godsdienst en de groote bedoeling van het leven; ik heb meer getracht je die dingen te doen gevoelen dan er veel over te spreken. Ik hoop echter dat je er wel degelijk rekening mee houdt. Menigeen heeft veel in de wereld gewonnen en daarbij zijn ziel verloren, en die zoover komt, doet een ellendigen ruil." „Ik weet het," antwoordde George min of meer ongeduldig; „maar ik geloof niet dat God een prijs heeft uitgeloofd voor mislukkingen." „Dat doe ik ook niet," hernam zijn vader. „Er is geen kwaad in succes eerlijk behaald; er is zelfs wel iets begeerlijks in. Maar toch: Paulus was een wijs ver-vooruitziend man, George; en hij zei: „Die rijk willen worden vallen in den strik." „Het is niet zoozeer rijkdom waaraan ik behoefte gevoel," riep George, „maar aan succes op zichzelf. Het is positie, het is macht, het is het voelen van den polsslag van het leven; het is het gevoel en de wetenschap dat men met de ingrijpende feiten in de wereld te doen heeft en niet met de bagatellen. Daar is geluk, voldoening in." De heer Trewain zuchtte, toen hij George in het van opwinding gloeiende gelaat staarde. DE EERSTE STAP. 21 „Je vraagt heel wat, George 1" zei hij eindelijk; „en je vraagt veel meer dan je zelf weet. Ik moet er over nadenken, en wanneer ik tenslotte er toe kom om je verzoek in te willigen, dan zullen er heel wat voorbereidende maatregelen noodig zijn. De fortuinen liggen in London niet op de straat voor 't oprapen, mijn jongen." „De heer Shelly heeft mij gezegd dat ik mij tot hem kon wenden als ik ooit in London kwam," zei George. „Ja, ja, ik weet wel wat dat beduidt," antwoordde zijn vader, „en ik weet wel dat je daar in 't geheel niet op moogt vertrouwen. Maar ik zal er over denken, ik zal er over denken! Tusschen twee haakjes: heb je er bij geval Mary Trefry al over gesproken ?" George kleurde pijnlijk. „Ja — neen," stamelde hij. „Haar meening heeft wel eenige waarde," hernam zijn vader. Er zijn weinige betere meisjes in Engeland." „Dat stem ik u toe," antwoordde George. „Heb je bij je plannen ook aan haar gedacht ?" „Ja," zei George, „maar — onze praktijk — dat wil zeggen als ik de zaken nauwgezet zal opvatten — ja, dan kan ik als eenloopend jongmensch het er mee doen, maar het zou armoede zijn als — dat is, als Mary ooit aan mij zou willen denken." „Ik trouwde op wat jij noemt armoede, George; en er was geen gelukkiger man in Engeland," merkte zijn vader op. „Ja, maar ik weet wel dat de denkbeelden op dat punt bij elk geslacht verschillend zijn. Wat een goede twintig jaar geleden overvloed heette, is nu armoede. Ik — ik —." „Goed, George," zei zijn vader, „ik zal over de zaak denken." Eenige avonden daarna vroeg de heer Trewain George in de huiskamer te blijven als zijn zusters naar bed gegaan' zouden zijn, omdat hij hem iets te zeggen had. Met gejaagd hart voldeed hij daaraan. Hij bleef alleen met zijn beide ouders. Voor de eerste maal 22 DE EERSTE STAP. sedert het gesprek met de Londonsche heeren voelde hij zijn begeerten eenigszins verzwakt. Hij zag dat het gelaat van zijn moeder — altijd zoo vredig en zonnig — betrokken en bleek was, ofschoon zij trachtte zich opgewekt voor te doen. „George," begon de heer Trewain, „wat de zaak betreft waarover we eenige dagen geleden spraken, ik heb besloten te London een kantoor te openen." „Toch waar?" riep George verrast. „Zooals je weet heb ik eenige cliëntéle in London," ging zijn vader voort; *,en ik zie geen reden waarom die zich niet zou kunnen uitbreiden; de zaak kan grooter worden. Jij kunt, als je wilt, de leiding van den nieuwen tak op je nemen." „Vader, u verrast me heerlijk I" riep George met een snik van blijdschap. „Ik had nooit gedacht dat u zoo ver gaan zou!" „Het zal geen kinderspel zijn!" vervolgde de heer Trewain, „maar zooals je laatst zei: in London is alles mogelijk." Nog een geruimen tijd zaten zij samen te praten, en toen George zich ter ruste begaf, zag hij voorspiegelingen van zoo'n schitterende loopbaan dat slapen hem onmogelijk was. Op den avond voor zijn vertrek naar London, maakte George zich gereed om Mary Trefry een laatste bezoek te brengen. „Ga je afscheid nemen, George ?" vroeg zijn moeder, die met hem den hal doorliep om hem uit te laten. „Ja, natuurlijk heb ik behoefte om mijnheer Trefry goeden dag te zeggen.... en Mary vóór ik heenga." „Natuurlijk!" zei mevrouw Trewain. „Het zou mij erg spijten als je dat niet deedt. Er is geen beter meisje in Engeland, George." „Daarvan ben ik overtuigd!" stemde George met warmte toe. „Sommige menschen hechten niet veel aan vroege verlovingen," ging mevrouw Trewain voort; „maar ik wel. Ik was nog geen negentien toen ik mij verloofde en ik ben er altijd dankbaar voor geweest. Mary is al iets ouder. Ik zou me DE EERSTE STAP. 23 zeer gelukkig gevoelen als je geëngageerd terugkwam, George 1" „Ik ben niet zeker dat zij mij hebben wil," antwoordde hij. „Ik ook niet!" hernam zijn moeder met een ondeugenden glimlach in de oogen. „Er is maar een middel om daar zeker van te worden." George voelde zijn hart kloppen toen hij zijn moeder in de oogen keek. Ja, hij zou Mary nog dezen avond vragen.... als als Somtijds geeft een onbeduidende gebeurtenis aan het leven een geheel anderen loop. Indien George een minuut vroeger van huis gegaan was, zou naar alle waarschijnlijkheid zijn toekomst voor een groot deel anders geworden zijn dan ze werd. George had zijn arm in dien zijner moeder gelegd en beiden wandelden zij in gesprek langzaam de laan door, zoodat hij wellicht een minuut later vertrok. Het hek van den tuin ging open en de brievenbesteller kwam binnen met de avondpost. „Een voor jou. George," zei mevrouw, vlug de brieven naziende. „Nu, ga maar gauw weg? ik weet dat je er naar verlangt." George kuste zijn moeder hartelijk en ging heen in de richting vani het iets bijzonders is." 1 George wist zelf niet waarom hij aarzelde. Deze mannen boden hem immers aan wat hij maandenlang gewenscht had ? „Ik voel eigenlijk weinig lust om uw aandacht te vragen voor iets dat misschien binnen vijf minuten door u de kon ingedrukt wordt," zei George. „Ik zal het geheele plan nog eens goed nagaan en als het mij dan nog de moeite waard voorkom zal ik het u laten weten. In elk geval ben ik u zeer dankbaar." Toen George vertrokken was, zei Steel tot Quill: .Dat is een jongen met hersens." „Ja!" hernam Quill, „dat is hij. Hij zou het ver kunnen brengen; — en hij zal ook!" „Hij zou ons van nut kunnen zijn," zei Steel Quill schudde het hoofd. „Een beetje eigenwijs!" „Dat gaat wel over! Ik denk dat hij morgen-middag komen zal." V. De man uit Zuid-Afrika. Hi AN een man, die uit armoede en onbekendheid opgei-X klommen was tot een hoogen trap van invloed en groote / m weelde, werd eens gevraagd naar het geheim van zijn Y voorspoed. 1 54 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. „Doodgewoon, ongekend geluk," was zijn antwoord. „Geluk ?" vroeg de ander. „Maar hoeveel aandeel hadden dan uw verbazende werkkracht, uw voortreffelijke blik op de zaken, uw aanleg om het juiste oogenblik te kiezen ?" „Dat kwam later 1" hernam de millionair. „Mannen met grooter werkkracht, meer scherpzinnigheid, beter aanleg dan ik, zijn nu nog onbekend en arm. Ik had het geluk tegen iets aan te loopen, en zij niet. Mijn geluk gaf mij de bekwaamheden, die ik bezit. Hun vermogens blijven schijndood door gebrek aan kans. Versta mij wel, menigeen met mijn geluk zou er niets van gemaakt hebben, maar duizend anderen, in mijn omstandigheden zouden het beter gedaan hebben dan ik, en blijven in de laagte. Het komt niet te pas te zeggen dat ik knapper ben dan zij zijn, want het is niet waar. Wat den aanvang van mijn voorspoed betreft, dien dank ik aan stom geluk." In hoeverre dat nu waar is, doet er niet toe, maar vaststaat dat de deur voor George Trewain geopend werd door iets, dat louter tóev'al scheen te zijn. Na de vleiende onderstellingen van de heeren Quill en Steel, was George, na ernstige overweging, opnieuw tot hen gegaan met de voorstellen, die hij tevergeefs aan de beide Kwakers gedaan had. Zij hadden hem aangehoord met groote belangstelling en schijnbare instemming, maar beiden schudden het hoofd toen hij geëindigd had te spreken* „Dat zal niet gaan, mijnheer Trewain," zei de heer Steel. „Ik zeg niet dat er niet iets goeds in zit maar het zou te langzaam gaan. Mogelijk zou het over eenige jaren tien percent geven. Denk eens: een maatschappij vormen om eenige mijlen duingrond te koopen, een hotel te bouwen, vijftien mijlen spoorweg aan te leggen, een golfveld te maken, en zoo een stad te krijgen waar nu nog niets dan zand is 1" „Maar zoo iets is meer gebeurd," zei George. „Het kan gemaakt worden op korten afstand van London. De lucht is er heerlijk en gezond en de omstreken zijn verrukkelijk." DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. 55 „Ja, maar denk aan den tijd, dien de aandeelhouders moeten wachten, mijn waarde heer. Er gaan jaren overheen eer de menschen kunnen beginnen er te komen. Zelfs met de doelmatigste bekendmaking en de mooiste prospectussen, duurt het op z'n minst tien jaren eer er iets verdiend wordt. Neen, er is in dat plan niets romantisch. Ik zal niet zeggen dat het bijvoorbeeld voor een groote spoorwegmaatschappij niet te doen zou zijn, maar — neen mijnheer Trewain, het zal niet gelukken. Om ergens geld voor te krijgen moet men een beroep doen op de — op de romantische zij van het menschelijk karakter. Ja, ik zie u glimlachen, en als man van zaken weet ik ook wel dat een goede grondslag noodig is voor elke onderneming. Maar de menschen denken graag dat ze honderd percent zullen maken, ofschoon er misschien slechts vier percent van terecht komt; maar zij willen dat hun verbeelding geprikkeld wordt. Als iemand op 't oogenblik kon bewijzen dat er goud aan de Zuidpool gevonden kan worden, dan zouden we binnen een week een maatschappij opgericht hebben." George werd er van overtuigd dat hij het plan moest laten varen, waarop hij zooveel hoop gebouwd had. Het is waar dat de heeren Quill en Steel hem duidelijk lieten blijken dat zij hem wel aan hun kantoor wilden verbinden, maar hij begreep dat die positie in geen opzicht begeerlijk voor hem zou zijn en dat hij dan over twintig jaar nog geen stap dichter bij het doel gekomen zou zijn. George wandelde dus eenige dagen later des avonds met een bezwaard hart in de buurt van Lincoln's Inn Fields. Hij dacht er over dat hij nu bijna een jaar in London was geweest en eigenlijk niets verder was gekomen. Als hij nu, volgens zijn voornemen, naar huis ging, had hij zijn vader niets te vertellen; hij zou niet bij machte zijn Mary Trefry te verbazen met verhalen van zijn mooie succes. Hij had niets gedaan; letterlijk niets. En toch wèl ook. Hij leefde in 56 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. een wereld die ruimer en aantrekkelijker was dan die in Cornwall, en meer dan eens had hij zich afgevraagd of Mary, indien hij slagen mocht, wel geschikt zou zijn voor de kringen, die hij hoopte binnen te treden. Want Mary, hoe goed ook, was toch maar een bedeesd landmeisje, dat ondanks haar reinheid en goedheid, linksch en bleu zou schijnen vergeleken bij zeg: bij Lady Maurice. Maar zulke gedachten ontrustten hem slechts zelden. Het succes lag nog ver weg, en het kwam hem voor het oogenblik als onmogelijk te bereiken voor. „Toch moet ik het doen!" overlegde hij, toen hij door de stille straten dwaalde. „Ja, en ik zal ookl Al wat ik tot nog toe geleerd heb moet in mijn voordeel komen. Ik heb mijn kennis vermeerderd, en ik weet van de geheimen der geldwereld meer.... ja meer dan zelfs Quill en Steel! Laat mij eens denken 1" Het was reeds over elven, en men zag slechts weinig menschen in de „Fields." Een enkele maal reed een cab voorbij; nu en dan hoorde men de stappen van een voetganger. Dichtbij, in het Strand en in Halborn was alles leven en beweging, maar hier was het betrekkelijk stil. „Excuseer me 1" zei een stem, „kunt u mij den weg wijzen naar Cosmopolitan Hotel?" Hij keerde zich om en zag een flink uitziend, forsch gebouwd man; zoover George bij het licht van de straatlantaarn oordeelen kon, een buitenman. „Zeker 1" hernam George en gaf hem enkele aanwijzingen. „Dank u," zei de man. „Ik raak in London in de war. Een paar uren geleden verliet ik het hotel om een wandeling te maken, en dacht dat ik den terugweg gemakkelijk genoeg vinden zou; ik nam mij voor dat te doen zonder te vragen. Maar ik ben in de volte de richting kwijt geraakt." „Kent u London niet?" vroeg George. „Ik ben vanmiddag pas aangekomen," antwoordde de DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. 57 vreemdeling. „Tot nog toe heb ik altijd gewoond waar overvloed van ruimte was en waar ik mijn weg vond door op de sterren af te gaan. Maar hier, hier zijn geen sterren 1" Er was iets openhartigs in de manieren van dien man. Terwijl hij sprak dacht George aan groote afstanden en een helderen hemel. Hij sprak goed Engelsch, maar toch met een licht accent, zoodat George twijfelde, of hij wel een landgenoot voor had. Hij hield hem voor een Amerikaan, ofschoon wat hij zei daar geen aanleiding toe gaf. „Dunkt u dat u nu den weg kunt vinden," vroeg George. „Zoo niet, er is gemakkelijk een cab te krijgen." „Ik zou me voor mezelf schamen als ik een cab nam," zei de man. „Ik zou dan moeten bekennen dat London mij reeds den eersten dag geslagen had, en ik kom juist om London te slaan. Natuurlijk is dat maar luchtkasteel, maar als ik nu ging rijden dat zou zooveel zijn als de witte vlag uitsteken." „Kom I" zei George, „ik heb niets te doen. Ik zal met u opwandelen als u 't goedvindt." „Heel graag," zei de jonge man; want toen het licht van de lantaarn op zijn gelaat viel, zag George dat hij niet veel ouder dan dertig jaar kon zijn. „Dat is heel vriendelijk van u." Ze gingen samen verder en George verwonderde zich er over hoe hij er toe kwam om een wandeling van twintig minuten te maken alleen om een vreemdeling naar z'n hotel te brengen. De vreemdeling keek met blijkbaar genoegen naar den golfslag van menschelijk leven in de straten. „Kolossaal!" riep de vreemdeling. „Wat is er?" vroeg George. „O niets! Waar ik woon krijgt men de gewoonte om in zichzelf te praten. Maar ik dacht er over hoe toch al die menschen aan den kost komen. Hier zijn eenige millioenen. De meesten zijn goed gekleed. Hier zijn taxi's en cabs, en groote omnibussen, en er komt geen eind aan. Hier zijn 58 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. urenver rijen buizen, hotels, kantoren, paleizen, die alle tezamen een ongelooflijk groote waarde vertegenwoordigen. Dat is mij een raadsel. Waar komt al dat geld vandaan ? En hoe leven al die menschen?" „Menigeen heeft die vragen reeds vóór u gedaan?" antwoordde George. Hij stond op het punt om den vreemdeling te vragen waar hij vandaan kwam, maar vreesde een ontwijkend antwoord te krijgen. En de jonge man, ofschoon hij sprak met groote openhartigheid en een soort van eenvoud, die verried dat hij de wereld nog niet kende, zag er toch niet naar uit alsof men zich met hem vrijheden veroorloven mocht. Nu kwamen zij aan Cosmopolitan Hotel. „Ik loop even naar binnen," zei George. „Ik moest eigenlijk naar bed gaan, maar ik zou toch nog niet kunnen slapen. En in de rookkamer kan ik een paar kranten vinden, die ik inzien wil." „Ik dank u voor uw geleidel" zei de jonge vreemdeling. „Ik geloof niet dat ik zonder u den weg zou gevonden hebben, en het was zeer vriendelijk van u met mij te gaan. Ik denk dat u in London woont?" „Ja, ik heb mijn kamers dicht bij de plek waar u mij ontmoet hebt." „En — u kent London goed?" „Ja, dat gaat wel." Hij scheen op het punt te zijn nog iets te zeggen, maar aarzelde. „Het zal me benieuwen of we elkaar weer zullen ontmoeten." „Dat is twijfelachtig," zei George. „London is een groote maalstroom; het verzwelgt de menschen. Maar — men kan nooit weten 1" „Indien.... indien ik dacht Maar u zei dat u in de rookkamer zoudt gaan en ik wil u niet ophouden. Goeden nacht. En vriendelijk dank." DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. 59 „Goeden nacht!" zei George, „en geen dank. Ik was wat verstrooid en ons praatje heeft mij verfrischt." „Heeft het ? Dat 's goed." Hij ging vlug de vestibule door en George moest erkennen dat hij er bijzonder knap en aantrekkelijk uitzag. Hij zag in het heldere licht van het hotel dat deze een pak kleeren droeg, dat, hoewel niet slecht gemaakt, verried dat de man niet in Engeland thuis behoorde. George voelde eenige spijt dat hij weggegaan was. De man zag er gezond en door de zon gebruind uit. Men kon zien dat hij veel in de open lucht leefde. Nauwelijks was de vreemdeling weggegaan, of George hoorde het geritsel van dameskleederen dicht bij zich. Blijkbaar was er iemand van belang aangekomen, want de hotelbedlenden liepen heen en weer om toch maar spoedig te dienen. „Winfred, ga je dadelijk naar je kamers ?" „Ja, ik ben vermoeid." „Het spijt me dat de voorstelling zoo armzalig was?" „De beoordeelaars zeggen dat het getrouw naar het leven is." „Nu, morgen zullen we iets zien dat niet naar het leven is!" „Dat zal dan wel belangrijker zijn." De spreekster stapte in de lift; de bediende was op het punt de deur te sluiten, toen George naar voren kwam. „Excuseer mij," zei hij, „maar ik geloof dat u dit verloten hebt." Hij stelde haar een gazen sjaal ter hand. „Dank u!" zei ze, de sjaal aannemende. Hun oogen ontmoetten elkander, en onmiddellijk veranderde haar gelaat van uitdrukking. De trek van verveling en onvoldaanheid verdween; haar oogen schitterden, een glimlach speelde om haar lippen. „Het is zeer vriendelijk van u," zei ze. „Ik zou dit niet gaarne verloren hebben." De lift werd gesloten, en het was George alsof de vestibule 60 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. van het hotel donkerder geworden was. Welk een betooverend schepsel was zij 1 Hoe plotseling waren haar oogen en trekken veranderd 1 Onwillekeurig vergeleek hij haar met Mary Trefry, en hij moest erkennen dat er groot onderscheid tusschen die beiden bestond. Mary was niet meer.dan een landmeisje; — op 't platteland geboren en opgevoed. Ze was schuw en terughoudend voor vreemden. Zij had de gave niet om geestigheden te zeggen; zij was niet meer dan een lief, eenvoudig meisje. Maar deze vrouw was kortweg betooverend in haar schoonheid. Zij was in staat tot uitersten. Haar geheele voorkomen, terwijl zij tot hem sprak, zei hem dat. Instinctmatig gevoelde hij dat zij een van die vrouwen was, die vurige aanbidding afdwingen; die maken kunnen dat ze slaafs gehoorzaamd worden. Hij zou gaarne weten wie zij was. Voor eenige oogenblikken had hij al zijn plannen voor de toekomst vergeten; hij was onder de betoovering van de oogen eener vrouw. Hun ontmoeting was toevallig, had geen twee minuten geduurd, hij had haar een van de meest-alledaagsche kleine diensten bewezen, en toch scheen haar glimlach zijn geheele leven om te keeren. Hij ging naar den portier en vroeg: „Wie is die dame?" „Lady Winfred Dresden," was het antwoord. „Is zij hier reeds lang en blijft ze nog?" „Ik weet het niet mijnheer," zei de man met stalen gezicht; daarna voegde bij er bij: „Dat mag ik niet zeggen." George ging heen; hij gevoelde dat de man hem op zijn plaats had gezet en dat hij een onbeleefdheid begaan had. „De wereld waarin zij leeft is voor mij gesloten," dacht hij naar de rookkamer teruggaande. „En toch als als." Hij liep vlugger voort; de oude hartstocht van zijn leven was weer ontwaakt. Hij nam plaats aan een der tafels en overzag de stapels nieuwsbladen, nam een financieel weekblad, keek het even door en legde het weer neer. DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. 61 „Dat is een ding daar ik niets aan heb," dacht hij. „Wacht: „De Zuidafrikaansche mijnen," dat kan belangrijk voor me zijn." Hij bestelde eenige verversching en ging zitten lezen. Daar vond hij een artikel, waardoor hij zoo geboeid werd, dat hij bet schoone gelaat van de jonge vrouw geheel vergat. „Stelt u belang in die soort van dingen?" Hij keerde zich om en zag den vreemdeling staan, dien hij naar het hotel gebracht had. „Ja," zei George, „zeer veel." „Weet u iets van de Zuidafrikaansche mijnen ?" „Ja en neen." De vreemdeling keek hem vragend aan. „Ik begrijp u niet goed," zei bij. „Niet ? Wel ik bedoel: ik ben nooit in Zuid Afrika geweest, en heb dus nooit een Zuidafrikaansche mijn gezien. Maar ik heb er toch veel over geleerd." „Wat weet u er dan alzoo van?' George wierp een scherpen blik op den vrager. „Exuceer mij,", zei de ander, die dat zeer goed merkte, „maai* toen ik daarstraks naar boven ging was er iets in mij, dat mij aandreef om terug te gaan en met u een gesprek aan te knoopen. Is dat misschien —" Hij aarzelde even en ging toen voort: „Ik kom uit Zuid-Afrika." „Inderdaad?" riep George. „Ik voelde wel dat u geen Engelschman zijt." „Dat ben ik toch wel," hernam de ander. „Engelschman van top tot teen. „Mijn ouders zijn beiden in Engeland geboren. Zij kwamen'uit Yorkshire en gingen vele jaren geleden, vóór mijn geboorte, naar Zuid-Afrika. Mijn naam is Ackroyd — Arthur Ackroyd." Hij aarzelde weer alsof hij moeilijk besluiten kon nog meer te zeggen. „Die naam is mij bekend," zei George. „Hij herinnert mij 62 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. aan een school, waarvan ik dikwijls gehoord heb; een Kwakersschool." „Ackworth," zei de man. „Daar hoorde ik mijn ouders wel over spreken. Zijt gij bij geval Kwaker?" „Ja!" zei George, „dat is, mijn familie zijn Kwakers." „Beste menschen!" zei Ackroyd. „Uitstekende menschen! Ik geloof niet dat ik het met hen eens ben, maar ik bewonder hen. Maar nu " „Ja?" vroeg George. „Zoudt ge een half uurtje met mij willen praten?" George keek op zijn horloge, en zei „'t Is bij twaalven, maar het is hier laat open." Ackroyd nam een stoel en ging naast hem zitten. „Ik vraag niet uit nieuwsgierigheid of onbeleefdheid, maar schrijf het toe aan mijn onbekendheid met Londonsche zaken," zei hij; „mag ik vragen wat uw beroep is." „Ik beschouw uw vraag geenszins als een onbeleefdheid," antwoordde George, „maar mag ik vragen waarom u dat weten wilt?" „Ik ben in London zoo'n suffer!" zei de ander. „In ZuidAfrika weet ik wat ik doen moet, maar hier ben ik mijn stuur kwijt. En toch voel ik, evenals al de anderen in ZuidAfrika, dat London het groote middelpunt is. Die krant daar, wat doet die onderstellen? Niet anders dan dat de Zuidafrikaansche mijnen eigenlijk voor London werken. Er is weelde, groote weelde in Zuid-Afrika, maar er was Engelsch geld noodig om die tot stand te brengen." „Ja, dat is in zeker opzicht waar." „Kent gij misschien iemand in London?" vroeg Ackroyd. „Ik bedoel sommige zakenmenschen die in 't groot handelen en over geld beschikken?" „Ik durf zeggen van ja!" antwoordde George, „maar waarom vraagt ge dat?" De vreemdeling wierp een langen, onderzoekenden blik op DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. 63 zijn nieuwen bekende, alsof hij trachtte dien in het hart te lezen. „Natuurlijk ben ik niet zonder doel in Engeland gekomen," zei hij eindelijk. „De waarheid is dat mij in Afrika iets voor de hand gekomen is — op mijn eigen grond, dat — nu- dat goed genoeg is voor het fortuin van den hertog." „Er komen velen naar Londen met dergelijke verhalen," zei George. „Zoo ? Ja, dat denk ik wel." „Ja," hernam George. „Ik weet dat omdat — nu, ik ben rechtsgeleerde en heb mij in zulke zaken juist nog al ingewerkt." „Zoo?' Opnieuw keek hij George nauwlettend aan, en deze gevoelde dat de heldere grijze oogen van den Zuid-Afrikaan hem bestudeerden. „Even voordat ik Afrika verliet," ging hij voort, „vertelde een jonge man mij van iemand die naar London gekomen was met— 't doet er niet toe waarmee. Maar het was iets goeds en het heeft de fortuin van verscheidene menschen gemaakt. Zooals ik zei, hij kwam naar London evenals ik, volkomen onbekend met de toestanden hier en zonder iets te weten van de gewoonten van die geldmannen. Eerst kon hij bij niemand gehoor krijgen en toen hij eindelijk zoo ver gekomen was, werd hij formeel uitgeplunderd." „Uitgeplunderd ?" „Ja; dat is hij kwam in aanraking met sommige schurken, die hem de mooiste beloften deden; maar hij, geheel onbekend met zaken, kreeg niets op schrift. Zij maakten er duizenden uit en hij zoo goed als niets. Ik beken eerlijk dat ik bang ben voor London. Het is me als een groote warrelstroom en ik weet niet hoe ik in die wateren zwemmen moet." Terwijl Ackroyd trachtte George Trewain te doorgronden, beproefde deze hem in de ziel te lezen. 64 DE MAN UIT ZUID-AFRIKA. „Zie hier," zei hij, „ge hebt gezegd dat ge iets goeds mee naar Engeland gebracht hebt." „Ja, dat heb ik." „Wat is dit?" „Goud." „Goud ?" „Ja, hoopen gouds, Ik heb de rijkste mijn in Zuid-Afrika ontdekt." „Zijt ge daar zeker van? Waar is het?" „Dat is natuurlijk voorshands mijn geheim. Maar het is waar. Ik heb het op allerlei mijnen beproefd. Het ligt daar om naar boven gehaald te worden. Er zijn duizenden, ja millioenen, te krijgen. Maar ik heb geen geld, en er is natuurlijk een groot kapitaal voor noodig. Ik heb het ontdekt — drie jaren geleden. Eerst dacht ik dat ik mij bedroog; ik sprak er met niemand over, geen levende ziel. Ik maakte reizen naar verschillende Afrikaansche mijnen. Daar leerde ik goud onderzoeken. Ik heb in de praktijk geleerd al wat er te leeren viel. Ik heb behoorlijk mijn verstand en raakte spoedig overtuigd dat ik me niet bedrogen heb. Toen ging ik naar mijn grond terug en paste de verschillende proeven toe." „En toen?' „Toen zag ik dat ik een rijk man ben. Het is er goeden wel. Het is in mijn eigen land en niemand weet er iets van. Maar terwijl ik schatrijk ben, ben ik toch arm. Dat is voor een landbouwer zit ik er aardig in; maar ik kan mijn fortuin niet bewerken. En bovendien heb ik geen kennis, geen praktische kennis van het mijn-ontginnen." „En kunt ge het bewijzen?" „Luister," hernam Ackroyd op gedempten toon. „Kom even mee naar mijn kamer; ik heb monsters meegebracht. Die heb ik daar zelf opgegraven. Kunt u goud herkennen als u't ziet ?" „Ja," zei George. „Kom dan mee." SIR WILLIAM PILKEN. 65 Toen werd George meegesleept door de gevoelens van zijn nieuwen vriend. Hij was er zeker van dat Ackroyd in elk geval geloofde in de waarheid van zijn bewering. In zijn oogen was niets te lezen dan oprechtheid en eerlijkheid. Zij gingen naar de groote hal, die, ofschoon het reeds middernacht was, geheel gevuld was met menschen, die in groepjes zaten. „Ik logeer hier niet," zei George tot den portier, „maar ik ga een poosje met dezen heer naar mijn kamer. Binnen het uur kom ik beneden." „Zeer goed, mijnheer." Ackroyd en George gingen samen in de lift, die hen naar een der hoogste verdiepingen bracht. „No. 454," gebood Ackroyd. Een minuut later waren beiden in Ackroyd's kamer. Hij draaide het licht op en opende een koffer. „Hier!" zei hij, een pakje opnemende, „u zegt goud op het gezicht te kennen. Wat dunkt u hiervan ?" VI. Sir William Pilken. *A ^TET bevende hand nam George een der steenen aan, \\/\ die de ionge Zuid-Afrikaner hem liet zien. Zooals hij gezegd had, hij kon goud op het gezicht herkennen. Bij zijn pogingen om voet te krijgen in de geldwereld, had Qod en Mammon 5 66 SIR WILLIAM PILKEN. hij bemerkt dat die kennis van waarde was, en daar hij in een mijnwerkersstreek gewoond had, was hij achter sommige mijngeheimen gekomen, die hem de studie vergemakkelijkten. Hij nam den steen bij het licht en bekeek hem met groote nauwkeurigheid. ' „Dat kan zijn wat de mijnwerkers in Cornwall noemen „pauw-erts," zei hij eindelijk. „U denkt dat om de kleur," zei Ackroyd. „Maar pauw-erts zal de goudproef niet doorstaan. Zie, als er eenige twijfel bij u bestaat, dan kunt ge een van deze steenen meenemen en aan de proef onderwerpen. Ik kwam niet naar Engeland zonder zeker van mijn zaak te zijn. Ik heb alles goed onderzocht." „Het kan goud zijn," zei George. „Ik verzeker u dat het goud is." „Weet ge het zeker?" „Volkomen zeker. Ik twijfel daar evenmin aan als ik er aan twijfel of ik u hier in de kamer zie." „En het komt van een plaats " „Van een pfaats waar overvloed is. Op mijn eigen land. Alles is in orde, ik bedoel, ik heb de grondpapieren. Ik ben van het Yorkshire bloed, dat is een voorzichtig ras, zoodat mijn vader daarvoor wel gezorgd heeft. „Wilt u mij de grondpapieren laten zien?" „Ik zal u de afschriften er van laten zien. De origineele heb ik op een veilige plaats achtergelaten. Ik verzeker u dat daarin geheel geen bezwaar kan bestaan." „Maar dit goud, als 't goud is, kan van een zeer geringe oppervlakte komen." . „Kijk," zei Ackroyd. „Deze twee steenen, die ik hier in handen heb, zijn van de rots afgeslagen op ongeveer twee honderd meter afstand van elkaar. Dat is nog al een aardig lapje grond, he? Neen neen, de zaak is zoo secuur mogelijk. Maar er is geld voor noodig en natuurlijk kan ik er alleen toe over gaan als ik aan mijn eigendom behoorlijk verdien. SIR WILLIAM PILKEN. 67 Ik wil niet in den nek gezien worden. Ik zal eerlijk handelen, maar verlang ook eerlijk behandeld te worden. Maar hier is de moeilijkheid: ik ken niemand in Londen; ik ben bang voor de Londonsche geldmannen en ik heb hen toch noodig." „Zie eens,'? zei George met schitterende oogen, „onderstel eens dat ik het voor u in orde kan krijgen, dat ik de geldmannen kan vinden, het plan in elkaar zetten, een maatschappij oprichten, het heele ding in orde maken; wat wilt ge mij dan geven?'' „Dan zou ik u een vierde gedeelte geven van al wat ik er uitkrijg," riep Ackroyd. „Ik zeg niet dat ik het doen kan," vervolgde George, „maar ik zal ü binnen enkele dagen laten weten of ik kan of niet. De zaak is dat de Londonsche geldmannen uiterst voorzichtig zijn. Meer dan eens zijn zij beetgenomen door mannen, die beweerden goudmijnen te hebben ontdekt. Nu eens bleek' het stuk grond te klein te zijn, dan weer was het geen echt goud. En bijgevolg zijn zij moeilijk te bewegen om te hooren naar een man, die met nieuwe ontdekkingen komt." „Ja, ja, dat begrijp ik," zei Ackroyd mijmerend. „Maar dit is in orde, dat weet ik. De moeite is maar dat ik niet weet hoe het aan den gang te krijgen." „Als dat kan gedaan worden, zal ik het voor u doen!" riep George. „Maar wat zult ge dan doen ?" vroeg Ackroyd. „Dit!" antwoordde George. „Maar vertel mij eerst of de plaats gemakkelijk te bereiken is." „Ze ligt twintig mijlen van den spoorweg. Meer zeg ik voorshands niet." „Zeer goed; meer behoef ik ook niet te weten. Nu ga ik zoo te werk. Ik zal eenige menschen bezoeken, van wie ik weet dat zij over groote kapitalen beschikken, omdat zij midden in de geldwereld leven. Ik zal hun dit erts laten zien en vertellen wat ik van u gehoord heb. Zij zullen natuurlijk het erts onderzoeken, en dan zullen zij willen weten of uw mede- 68 SIR WILLIAM PILKEN. deelingen omtrent de hoeveelheid goud juist bevonden worden.*' „Hoe kunnen zij dat weten?" „Zij zullen een deskundige in Zuid-Afrika telegrafeeren, en die zal rapport uitbrengen." „Maar dan moet ik vertellen waar het is 1" „Natuurlijk 1 In elk geval: als de zaak de moeite waard is, kan de plaats toch niet geheim blijven. Maar dat hindert niet. Ge zijt immers veilig, want het land is uw eigendom en gij hebt de grondpapieren. Wat zal er nu gebeuren als gij juiste inlichtingen geeft aan de mannen, die ik op het oog heb? Indien zij vinden dat de zaak de moeite waard is en zij telegrafeeren den deskundige; dan zal die onmiddellijk naar de plaats gaan en na onderzoek zijn rapport zenden. Als dat rapport gunstig is, kunnen we onze voorwaarden stellen." „Welke voorwaarden ?" vroeg Ackroyd. }7>iï „Dat hangt af van het rapport, niet waar?" hernam George. „Maar als het nu oneerlijke menschen zijn ?" vroeg Ackroyd. „Onderstel nu eens dat zij een goed rapport van den deskundige krijgen, en een slecht aan mij overleggen ?" George zag dat de jonge mijnbezitter zooveel verhalen van zwendelpartijen gehoord had, dat hij bang was om eenige risico te loopen. „Kijkl" hernam George. „Als de deskundige een slecht rapport uitbrengt, dan aanvaarden zij de zaak niet. Is zijn rapport gunstig, dan gaan zij er op in. Dus als zij er op in gaan, dan weten wij daaraan, dat gij niet bedrogen wordt en dan stellen wij onze voorwaarden." „Welke voorwaarden ?" vroeg Ackroyd nogmaals. „Ten eerste: een flinke koopsom; dan een groot gedeelte van de aandeelen, en ten derde een plaats in het bestuur. Ziet ge, uw aandeelen moeten een gedeelte zijn van den prijs, die voor uw ontdekking betaald wordt." „Maar hoeveel dunkt u zou de koopprijs moeten zijn?" vroeg Ackroyd met fonkelende oogen. SK WILLIAM PILKEN. 69 George noemde een bedrag dat den jongen man van blijdschap deed opspringen. „Zooveel?" riep hij. „Natuurlijk hangt dat af "van het rapport," zei George. „Maar waarom zouden we het voor een bagatel geven? En daarbij: gij zijt meester van de zaak. Het land is uw eigendom en zonder uw toestemming kan niemand het aanraken." „O, als u dat klaar kunt krijgen 1" riep- Ackroyd. Ik zal u graag het vierde gedeelte geven van al wat ik er voor ontvang. Ik zal u daar graag een acte van opmaken. Maar één ding begrijp ik niet. Waar komt dan al dat geld vandaan?" „Van het publiek dat aandeelen neemt," antwoordde George. „Begrijpt u dat niet ? Als de mannen, die ik op het oog heb, overtuigd zijn dat de zaak gezond is — en natuurlijk ben ik geneigd te gelooven dat ze gezond is — dan gaan die aan het werk om een maatschappij op te richten. Zoodra we nu eenige geschikte, bekende mannen hebben, geven wij een prospectus uit en zenden dat rond met de uitnoodiging om aandeelen te nemen. En dan leggen we de hand op de finantieele nieuwsbladen en geven hun advertentiën te plaatsen. In ruil daarvoor raden zij de menschen om er in deel te nemen." „Maar als zij niet willen?" George haalde de schouders op. „En als er geen aandeelhouders komen?" „Die komen er wel als wij het prospectus maar door de rechte mannen laten teekenen. Op mijn woord, ik zal het hem vragen." „Aan wien?" „Aan den man, die zeker aandeelhouders kan krijgen." „Maar.... maar...." „Exuseer me, mijnheer Ackroyd, ik moet nu naar huis. Kom nu morgen aan mijn kantoor, dan pakken wij meteen de zaak goed aan. Hier is mijn kaartje. Ik zal de heele zaak 70 SIR WILLIAM PILKEN. doordenken en morgenochtend om elf uur ben ik tot uw dienst." „Eh denkt u " „Het spreekt vanzelf dat ik nog niets beslist zeggen kan," hernam George. „Maar dit kan ik u beloven, uw monsters zullen gekeurd worden en als die voldoen zal er een deskundige naar uw land gezonden worden. Als niemand anders het doen wil zal ik zelf hem zenden." „Trewain, je bent een flinke kerel." „In 't geheel niet. Ik verlang evenzeer als jij dat de zaak goed mag loopen. Dan is mijn fortuin gemaakt zoo goed als het uwe. Ik zal dag en nacht werken om het ding in orde te krijgen." * „Je verwacht me om elf uur?" „Ja, breng dan de afschriften van de grondpapieren mee; breng alles mee wat er op betrekking heeft." „Goed. Ik zal komen. Goeden nacht." George Trewain wandelde naar zijn kamers terug als in een droom. Hij voelde zich zoo licht alsof zijn voeten geen grond raakten. En hij was er zeker van dat hij de hand gelegd had op ëen fortuin. Zijn gelegenheid was gekomen en hij zou er het rechte gebruik van maken. Toen hij in bed stapte, joegen allerlei gedachten door zijn brein. Hij was wel zeker dat hij niet zou kunnen slapen. Den geheelen nacht zou hij denken aan het goud, dat in Afrika op hem lag te wachten en hoe hij er zijn fortuin mee maken zou. Maar daarin vergiste hij zich. Hij lag geen vijf minuten in bed of hij viei in slaap. Het was zeven uur toen hij ontwaakte. Hij was verfrischt, zijn hoofd was geheel helder. Niets scheen hem onmogelijk toe. Een paar minuten later was hij in 't bad. „Mooi!" riep hij onder 't aankleeden. „Nu ben ik voor alles kant en klaar." Toen het elf uur was,-had George Trewain zijn .geheele SIR WILLIAM PILKEN. 71 plan goed geregeld. Hij had aan alle gebeurlijkheden gedacht en was er op voorbereid. Klokslag elf uur kwam Ackroyd zijn kantoor in. Hij was blijkbaar, opgewonden en zenuwachtig. Geheel anders dan George had hij slecht geslapen. Het was zijn eerste nacht in Engeland, en de geheel vreemde omgeving zoowel als zijn vrees voor mislukking had hem den slaap uit de oogen gehouden. „Ik kom toch niet te vroeg?" „Neen, we spraken af: elf uur." „Ik was nog liever om zeven uur gekomen," zei Ackroyd; „ik heb van nacht geen oog dicht gedaan." „Ik heb vanaf zeven uur van morgen al mijn tijd gebruikt om de zaak door te denken," zei George. „En?" „Kijk; ge blijft bij al wat je gezegd hebt?" „Bij elk woord 1" „Lees dan dit even!" Ackroyd nam het papier, dat Trewain hem aanbood en las het. „Ja," zei hij na lezing, „ik zal dit met alle genoegen teeltenen, je verdient een vierde gedeelte van al wat ik er van krijg en zult het hebben ook. Maar ge zijt niet rechtvaardig jegens uzelf." „Hoe dat zoo?" „Onderstel eens dat het heele ding op niets uitloopt. Onderstel dat je er niemand voor vinden kunt. Dan krijg je niets." „Jij ook niet." „Goed, maar 't is mijn zaak. Je zult dan al die moeite gedaan en al dat werk verricht hebben voor niets." „Ja, hoor eens. Je bent bang bezwendeld te worden. Ik maak het onmogelijk dat je bezwendeld wordt. Ik doe dat om je te toonen dat ik geheel te goeder trouw ben. Indien 72 SIR WILLIAM PILKEN. wij slagen, hebben wij beiden groot voordeel; slagen we niet, nu, dan krijg ik geen penning. Maar dat waag ik er op. Maar vóór alles moet ik nu uw papieren zien." Gedurende een uur zaten zij samen te spreken en alles in bijzonderheden te overleggen; daarop verlieten zij het kantoor; Ackroyd met zijn valiesje met erts in de hand. Hun eerste bezoek werd gebracht aan een kleinen winkel in de buurt van Hatton Garden. Achter den winkel was een kamer, waar een vreemde lucht van scheikundige stoffen hing. Hier vonden zij een kleinen bedaarden man, die aandachtig luisterde en zeer weinig sprak. „Wees zoo goed deze steenen te keuren ?" zei Xieorge. „Dadelijk ?" „Dadelijk. En geef mij dan schriftelijk rapport." De man bood hun stoelen aan en ging aan 't werk. Naarmate hij vorderde, knikte hij meermalen; hij was blijkbaar voldaan over zijn onderzoek. Iets later verlieten zij beiden de werkplaats van den kleinen man met een geschreven rapport in handen van George. „Dat is een goed begin!" riep George. „Heeft dat rapport van dien man zooveel gewicht," vroeg Ackroyd. „Er is niemand in London, aan wiens oordeel in zulke zaken meer gehecht wordt," hernam George. „Mooi 1" riep Ackroyd. „Waar nu heen ?" „Nu gaan we lunchen!" zei George. „Ik kan niets eten 1" antwoordde Ackroyd. „Op mijn woord; ik kan niet." „Je moet!" zei George. „Bovendien ik moet even rustig kunnen denken. Hier is een restaurant, waar we een stil hoekje kunnen vinden." Een klein uur later waren zij weer op weg. „Waar nu heen?" vroeg Ackroyd. SIR WILLIAM PILKEN. 73 Als antwoord daarop riep George een cab aan. „Ik heb me bedacht," zei George, toen zij den weg op reden waar ze vandaan kwamen. „Je bedacht! Je bedoelt toch niet " „Ik bedoel dat ik dadelijk het hoogste spel ga wagen." „'k Begrijp je niet!" „Wacht maar even." De cab reed bet stille pleintje op, waar John en Michael Craske hun kantoor hadden. „Waarom gaan wij hierheen ?" vroeg Ackroyd, die ofschoon bij gedurende den geheelen rit gezwegen had, nauwlettend Georges gelaat bestudeerd had. „Om te telefoneeren." „Telefoneeren? Moesten we daarom zoo'n eind rijden? Dat had je toch op je eigen kantoor kunnen doen?" „Mijn telefoon is niet zoo goed als deze," antwoordde George. „De vra'ag is maar of ik haar even gebruiken kan. Zoo ja, dan is een gesprek door deze vijftigmaal meer waard dan door de mijne." „Maar...." „Ik zal je later wel vertellen." Zij kwamen het kantoor van de heeren Craske binnen. „Wel, George, wat kan ik voor u doen?" vroeg John Craske. „Zou ik even uw telefoon mogen gebruiken?" vroeg George. k John Craske nam hem eens goed op. „Zeker wel!" zei hij, toen op het toestel wijzende. „Dank u!" zei George. „Maar ik zou u nog [iets willen vragen. U kent Sir William Pilken, niet waar?" De oude Kwaker knikte; zijn oogen gaven te kennen dat hij er iets van begreep. „Dan," zei George, „zoudt u mij zeer verplichten door even Sir William op te bellen en hem te vragen of hij een jongen man, die bij u bekend is, te woord zou willen staan." 74 SIR WILLIAM PILKEN. De Kwaker aarzelde even; en sprak daarna langzaam: „Ter wille van je vader, George." Enkele minuten later knikte hij tegen hem en zei: „William Pilken zegt dat hij je ontvangen wil, George. Hij wil je hier even spreken." George's hand beefde toen hij de gehoorbuis aanvatte, maar zijn stem was vast. Ackroyd trachtte te begrijpen wat hij zei, maar kon niet. George was naar zijn gezicht te oordeelen, zeer voldaan over het korte onderhoud. „Dank u, Sir William — O ja, dadelijk — Ja — Neen — Ik ben zeker dat u het belangrijk zult vinden — Dat is? — Later. Natuurlijk, natuurlijk 1 — O neen — Dank ui" Het gesprek was geëindigd. „Ik ben u hartelijk dankbaar, mijnheer Craske," zei George. „Uw verzoek heeft mij grooten dienst gedaan." „Het loopt goed, naar ik zie," zei Craske. „Uitstekend. Goeden dag, mijnheer Craske." De oude man keek hem onderzoekend aan. „George," zei hij, na een oogenblik aarzelen. „Lees van avond vóór 't naar bed gaan het zesde hoofdstuk van den eersten brief aan Timotheus." „Dat zal ik doenl" zei George. „Nogmaals hartelijk dank." „Je handelt zeer vreemd," zei Ackroyd toen zij verder reden. „Waarom is de eene telefoon beter dan de andere?" George lachte vroolijk. „Kijk hier, Ackroyd," zei hij. „We gaan nu spreken met den koning van de Londonsche geldmannen. Hij beschikt over millioenen." „Dat is heel mooi," hernam de ander, „maar het verklaart niet waarom de eene telefoon beter is dan de andere." „Neen," zei George. „Maar gesteld dat ik van uit mijn eigen kantoor getelefoneerd had, wat zou er dan gebeurd zijn? Als ik zijn nummer had opgebeld, zou ik gevraagd hebben of Sir "William Pilken even met George Trewain had willen spreken. SIR WILLIAM PILKEN. 75 Zeer waarschijnlijk zou een van zijn procuratiehouders, die nooit mijn naam gehoord heeft, geweigerd hebben mij met Sir William in verbinding te stellen, of hij zou gevraagd hebben over welke zaak ik hem spreken wilde. En in 't beste geval, als ik hem zelf gesprokén en om een onderhoud gevraagd had, zou hij gezegd hebben: „Ik heb het zeer druk. Wie zijt ge en waarover is het ? Zoo ik het hem dan verteld had, is het zeer twijfelachtig of hij mij ontvangen wilde: Iemand die zulke groote zaken doet, komt er niet licht toe om zijn tijd te geven aan een gesprek met een vreemdeling, die hem per telefoon oproept. Maar mijnheer Craske is een van de meest-geachte kooplieden in London. Toen hij zijn naam noemde, was hij onmiddellijk in verbinding met Sir William, en toen hij hem vertelde, dat een zijner vrienden hem wilde spreken, was, hij daardoor reeds gunstig voor mij gestemd." „Je bent een scherpzinnige kerel, Trewain!" riep Ackroyd bewonderend. „Binnen een uur zul je weten of dat waar" is of niet!" antwoordde George niet zonder eenige bezorgdheid. „Maar we hebben nu kans, Ackroyd. Als Sir William Pilken de zaak wil in handen nemen, dan " „Wat dan?" , „Dan kun je er alles van hopen," hernam George. „Sir William Pilken! Die naam is meer waard dan de naam van eenigen anderen financier in de City." „Maar wat zullen zijn voorwaarden zijn?" „Ja, we moeten ons best doen. Maar hij staat algemeen bekend als een achtenswaardig man." ■ *'t. De cab hield nu stil voor een huis als een paleis; de beide jonge mannen stapten uit. Enkele meters verder stond een automobiel. De kap was neergelaten, want het was een warme dag. In het rijtuig zat een dame, die daar blijkbaar op een ander wachtte. George was op het punt naar binnen te gaan, toen de dame 76 SIR WILLIAM PILKEN. het hoofd omkeerde. De jonge man herinnerde zich dat hij haar den vorigen avond in Cosmopolitan Hotel gezien had. Hun oogen ontmoetten elkander, maar zij gaf geen enkel teeken van herkenning. Indien zij zich zijn gelaat herinnerde,' wilde zij dat blijkbaar niet toonen. „Waarom staat zij daar te wachten buiten een kantoor in de City ?" dacht George. „Op mijn woord, zij is nog schooner dan Lady Clara Maurice 1" Gedurende een oogenblik vergat hij zelfs de zaak die hem naar Sir Pilkens kantoor gebracht had; al zijn gedachten waren vervuld met de schoone vrouw in de automobiel. Vergetende dat hij zeer onbeschaafd handelde, stond hij haar aan te staren. „Kom, Trewain, we verliezen tijd!" zei nu Ackroyd. Nog eens keerde de dame zich om en zagen zij elkander aan. Hij glimlachte even, maar de hooghartige blik, dien zij hem toewierp, bracht hem tot zijn verstand. Hij g^g naar binnen ontevreden op zichzelven om zijn ongemanierdheid en beschaamd over het verwijt dat hij in haar oogen gelezen had. „Wat kan 't me schelen 1" dacht hij, maar gevoelde dat het hem wel degelijk hinderde. Men zegt dat komende gebeurtenissen haar schaduw voor zich uitwerpen, maar George Trewain had geen vermoeden dat deze trotsche vrouw zoo belangrijken invloed op zijn leven hebben zou. Hij gaf zijn kaartje aan een van de bedienden en keek eens rond. Elke bijzonderheid in het kantoor deed de belangrijkheid van den man, dien hij kwam bezoeken, uitkomen. Een aantal bedienden was druk aan 't werk en de geheele omgeving getuigde van groote en verreikende zaken. Enkele minuten later kwam de bediende terug. „Sir William zal binnen enkele minuten vrij-zijn," zei de bediende. „Het spijt hem dat hij u even moet laten wachten, maar de markies Van Dresden is juist bij hem." SIR WILLIAM PILKEN. 77 Het tweede gedeelte van de mededeeling gaf de man stellig uit eigen beweging, trotsch als hij was dat iemand als de markies een onderhoud met zijn patroon had. \,De markies van Dresden," dacht George. „Die is natuurlijk een of ander familielid van Lady Winfred Dresden, Misschien de man, die gisteren avond met haar thuis kwam. Ik wilde dat ik hem toen gezien had." „Wees zoo goed hier binnen te gaan*" zei de bediende, en bracht hen in een kamer, die blijkbaar met het hoofdkantoor in verbinding stond. „Dat ziet er goed uit 1" fluisterde Ackroyd. „Ze doen hier zaken in 't groot. Ik raak er bijna van in de war." George had geen tijd om te antwoorden, want een deur werd geopend en twee mannen verschenen. „Goeden dag, mylord, ik zal zeker denken over hetgeen ge mij gezegd hebt." „Dank u, Sir William 1 En wanneer zal ik van u hooren?" „O, binnen een paar dagen, denk ik," zei de eerste kortaf. „Goeden dag." George wierp een haastigen blik op den man, die de markies moest zijn. Hij was vijf en vijftig of zestig jaar oud, en gedroeg zich jegens den financier bepaald nederig en eerbiediig. „Mijnbeer George Trewain?" vroeg Sir William de beide jonge mannen aanziende. „Ik ben George Trewain," antwoordde deze. „Komt binnen!" Zij volgden den grooten man met harten, die van hoop en vrees klopten. 78 HET GELUK VAN DEN RIJKE. VIL Het geluk van den rijke. EL, mijne heeren, wat is er van uw dienst?" De financier sprak kort, onderwijl hij een doordringenden blik op George wierp. Als antwoord legde deze eenige steenen voor hem, die Ackroyd meegebracht had. „Ja 1" zei Sir William, „en ?" Die bevatten een groote hoeveelheid goud," zei George. De financier nam ze in handen en bekeek ze nauwkeurig. „Ik twijfel er niet aan," zei hij, „maar wat dan?" „Hier is een rapport, dat ik hedenochtend heb laten uitmaken door den heer Franz." Hij overhandigde al sprekende het rapport aan Sir William. „Dat rapport zegt dat deze steenen goud bevatten; dat zie ik;" was het antwoord; „maar men kan op een dozijn plaatsen in de City goud koopen." „Dat weet ik," hernam George, „maar deze werden rechtstreeks uit Zuid-Afrika hier gebracht. Deze man, de heer Arthur Ackroyd, heeft ze in zijn eigen grond gedolven. Hij kwam gisteren in London aan. Hij heeft alle noodige voorzorgen genomen en zijn ontdekking aan verschillende proeven onderworpen, en hij verklaart dat deze steenen monsters zijn van hetgeen in groote hoeveelheden zal gevonden worden." „Zijt ge daar zeker van?" „Volkomen zeker 1" antwoordde Ackroyd. „Op uw land?" „Ja!" HET GELUK VAN DEN RIJKE. 79 „Hebt ge de grondpapieren?" „Alles in orde!" zei de jonge man. Nu volgde een serie onderzoekende vragen, die vlug en beslist beantwoord werden. „Natuurlijk zijn dergelijke aanbiedingen mij reeds bij dozijnen gedaan," zei Sir William eindelijk. „En laat mij daarbij zeggen, mijnheer Trewain, dat, indien de heer Craske u niet bij mij geïntroduceerd had, zou ik geen twee minuten naar u geluisterd hebben. Maar niettegenstaande al wat ge mij verteld hebt, kan dit ding toch even waardeloos wezen als de vorige, waarmee men bij mij gekomen is." „Dat kan gemakkelijk onderzocht worden," hernam George. „Hoe?" „Door te telegrafeeren aan den heer Trevose, hem voldoende inlichting te geven en zijn rapport af te wachten." „Hebt u eenig denkbeeld hoeveel zoo'n rapport zou kosten ?" vroeg Sir William glimlachend. „Honderd pond misschien?" vroeg George. |||p „Zes, vijf maal zooveel; datzalbeteruitkomen/'hernamdefinancier. _ Waar is iemand te vinden dié er dat bedrag voor wagen wil ?" George zweeg eenige oogenblikken, terwijl Ackroyd teleurgesteld op den grond keek. „Ik — ik denk dat ik het zal kunnen betalen," zei de jonge advocaat eindelijk. De financier keek hem scherp aan; blijkbaar trachtte hij zijn karakter te leeren kennen. „Ge zijt niet rijk, naar ik onderstel?" „Neen," hernam George, „maar ik wel; ik stel vertrouwen in hetgeen mijnheer Ackroyd mij verteld heeft. Als ik eenigszins in staat ben om over een man te oordeelen, dan ben ik zeker dat hij geen gek maar een rechtschapen man is. De zaak is deze, mijnheer William. Onderstel dat Trevose kan bewogen worden om de plaats op te nemen en te onderzoeken, en hij brengt gunstig rapport uit, is u dan bereid haar aan te pakken?' 80 HET GELUK VAN DEN RIJKE. „Dat is een'vraag op den man af ["antwoordde de financier glimlachend. „Daar komen we om!" hernam George. Sir William Pilken leunde achterover in zijn stoel en keek Trewain onafgebroken aan. Blijkbaar was hij in gedachten verdiept. „Hebt u aan deze moelijkheid gedacht?" vroeg hij daarna. „Onderstel dat gij aan Trevose telegrafeert en hem £ 500 aanbiedt, welken waarborg kunt ge hem geven dat hij ook betaald zal worden?" „Ik heb er over gedacht!" antwoordde George; „en daarom aarzelde ik even met antwoorden. Ik denk dat ik het in orde kan krijgen. Ik zal morgen naar mijn vader gaan en hem vragen het bedrag bij de Zuidafrikaansche Bank te storten." „En zou uw vader dat doen?" „Ik zou hem daarmee alleen vragen om mij toe te staan mijn eigen kleine bezitting te wagen," zei George. „Ik geloof zeker dat ik hem er van overtuigen kan dat ik daar niet dwaas mee handel." „Goed, maar ga nu voort, vertel me wat ge verder doen wilt. Denk er aan dat Zuid-Afrika vér weg is en dat de middelen van gemeenschap zeer omslachtig en zeer kostbaar zijn." Nu voelde George zich meer op zijn gemak met den financier en kreeg hij gelegenheid om zijn volle bekwaamheid te ontplooien. Hij sprak met vuur naar aanleiding van de vragen die hem gesteld werden, en toch werden zijn woorden zorgvuldig gekozen. De hoedanigheden, die de heer Shelly in hem opgemerkt had en die dezen de overtuiging hadden gegeven dat de jonge man een groote toekomst voor zich had, kwamen nu aan het licht. De financier, die zichzelf uit volslagen onbekendheid naar boven gewerkt had, bemerkte dat hij in aanraking was gekomen met een verstand, even scherpzinnig als het zijne, en dat de jonge advocaat, die voor hem HET GELUK VAN DEN RIJKE. 81 stond niet alleen heldere hersens bezat maar ook verbazende wilskracht en vermetelen moed. Vragen en antwoorden volgden elkaar in verbijsterende snelheid op, en ofschoon sommige antwoorden gebrek aan ondervinding verraadden, getuigden zij toch van bekwaamheid, doorzicht en een ferme breede opvatting van zaken. „Tusschen twee haakjes: hoe oud zijt gij, mijnheer Trewain," vroeg Sir William nu. George's antwoord leidde tot andere vragen van persoonlijken aard en het onderhoud begon meer vertrouwelijk te worden. Weer glimlachte Sir William; hij stelde blijkbaar belang in den jongen man en had er genoegen in om eenige minuten over andere dingen te spreken dan die jarenlang zijn geheele leven hadden ingenomen. „Waarom zijt gij juist bij mij gekomen?" vroeg hij. „Omdat ik weet dat als gij het plan in handen neemt, het welslagen verzekerd is." . „Maar ik ben niet bekend als iemand die gewillig luistert naar plannen van onbekenden," hernam de baronet. „Dat weet ik," hernam George, „de heeren Quill en Steel hebben mij verzocht bij henle komen, indien mij iets dergelijks voor de hand kwam, maar ik, — nu, ik besloot mij eerst tot u te wenden." Sir William stond op. „Ik kan op 't oogenblik nog niet zeggen in hoeverre ik bereid ben op de zaak in te gaan," zei hij, „maar morgenmiddag om drie uur kunt ge mijn antwoord vernemen, indien gewilt. Goeden dag!" Zoodra zij vertrokken waren, belde hij. „Verzoek den heer Grimble bij mij te komen," zei hij tot zijn bode. Een man van middelbaren leeftijd verscheen om zijn orders te vernemen. Sir William gaf hem eenige opdrachten die hij nauwkeurig opteekende. Qod of Mammon 82 HET GELUK VAN DEN RIJKE. „Zoo is 't goedl" zei hij eindelijk, waarop Grimble het kantoor verliet. Na diens vertrek besteedde de groote man eenige uren aan het lezen van stukken, het ontvangen van menschen en het dicteeren van brieven. Eindelijk leunde hij met een zucht in zijn stoel. „Het is een hondenleven 1" zei hij tot zichzelf. „Ik werk harder dan een galeislaaf. Waarom geef ik het niet op? Ik heb meer dan genoeg voor al mijn behoeften. Ik heb het toppunt van mijn wenschen bereikt. Maar ik kan het niet opgeven. Het eene ding volgt uit het andere en ik durf er geen eind aan maken, zoolang niet al de loopende plannen gevestigd zijn. En daarbij: zou het mij wel bevallen als ik 't opgaf?. Ik ben de heele zaak grondig moede, en toch houdt ze mij met ketenen vast. Ik ben een machine om geld te maken geworden en de machine kan niet stop gezet worden. Bovendien er hangt te veel van mij af.". Hij zweeg eenige minuten. „Waarom heb ik mij met dien jongen man ingelaten? ging hij" daarna voort. Er was voor mij volstrekt geen noodzaak om die zaak in handen te nemen. Ik denk dat ik het deed omdat hij mij aantrok. Ik herinner me dat ik, toen ik pas in London kwam, evenzoo vol plannen was als hij nu is. Ik was vurig, rusteloos, ondernemend, evenals hij, en ik besloot vooruit te komen, ook evenals hij.. Maar was het de moeite waard? Maakt dat iemand gelukkig? En toch — ik weet niet, als 't mij mislukt was, zou ik me onuitsprekelijk ellendig gevoeld hebben; ik geloof dat ik gek zou geworden zijn. Daarbij het was een waar genoegen zoo'n veelbelovenden jongen man te ontmoeten. Ik zei juist vanmorgen dat er geen enkel man met wezenlijk financieel talent in London was. Ik heb me vergist: die jonge kerel kan doen wat hij wil. Zelfs als ik hem niet help, zal hij er toch komen. Hij is er voor in de wieg gelegd. Maar is 't de moeite waard? Is'tde moeite waard?" HET GELUK VAN DEN RIJKE. 83 Hij keek op een staalgravure die aan den wand van zijn kantoor hing en die zeker niet in overeenstemming was met den geest die daar heerschfe. Het was een copie van de groote schilderij van Sir Noel Paton, die geïnspireerd was 'door het lezen van Bunyans onsterflijke allegorie. „De man bij den vuilnishoop!" dacht hij. „Druk bezig om strootjes en vodden uit de modder te rakelen en niets bemerkende van den engel boven hem die hem de kroon des levens aanbiedt! Ik zou wel eens willen weten " Ongeduldig drukte hij op de electrische bel; zijn bode verscheen. „Mijn motor," zei hij. „Die staat voor, Sir William." „Dankje." Hij verliet zijn kantoor en stapte in een prachtige automobiel. „Vond ik slechts eenige liefde thuis!" dacht hij, „kon ik slechts voelen dat ik wezenlijk naar een tehuis ging, dan zou 't iets anders zijn. Daar is Grimble, die woont ih een huisje van £ 40 huur en al z'n best moet doen om den boel bij elkaar te houden; die heeft vijf maal meer een tehuis dan ik. Als hij vanavond naar Ilford gaat, springen vijf vroolijke kinderen hem tegemoet en vindt hij een vrouw, die hem liefheeft 1 Maar ik " De man ging de Northumberland Avenue door en Trafalgar Square over, maar Sir William Pilken zag niets om zich heen; hij was in gedachten verdiept. „Als ik met Lucy getrouwd was, zou ik nu met verlangen naar huis gaan. Ik had haar lief en zij.... ik geloof vast dat zij mij lief had. De klas op de Zondagsschool waaraan zij les gaf, was dicht bij de mijne. Ik herinner mij nog hoe mijn hart bonsde als onze oogen elkaar ontmoetten en hoe gelukkig ik mij gevoelde als wij samen naar huis wandelden. Ik ben zeker dat Lucy mij liefhad en indien ik haar getrouwd had, dan zouden wij...." 84 HET GELUK VAN DEN RIJKE. Hij trok ongeduldig de schouders op; het kon hem weinig schelen of hij al dan niet gezien werd. „Maar ik besloot vooruit te komen," vervolgde hij. „Ik zag dat er in Braytown in 't geheel geen kans voor mij was, en dat ik alleen bevredigd kon worden door naar London te gaan. Toen — ik dacht dat Lucy nooit in London een goed figuur zou maken en dus heb ik haar nooit een regel geschreven. Ik zag dat het alles behalve mode was om lid van een Afgescheiden kerk te zijn en dus gaf ik mijn beginselen op. Ik besloot tot de aristocratie te zullen behooren en trouwde daarom met deze vrouw. Ik dacht dat het goed zou klinken dat Lord Lessing mijn schoonvader was en hij was blij mij tot schoonzoon te krijgen — tot zekeren prijs 1 En ik heb den prijs betaald. Mijn vrouw stemde er in toe deechtgenoote van een rijk man te zijn, maar natuurlijk heeft zij mij nooit liefgehad. Het is voor de dochter van een edelman veel te burgerlijk om haar man lief te hebben. En hoe staat het nu met mij 1 Ik heb mijn huis in Berkeley Square en mijn landgoederen, maar ik heb geen liefde en ben kinderloos I En dat heet dan succes 1" De auto bereikte Berkeley Square en hield stil voor een groot paleis. Sir William Pilken stapte uit en ging debreede stoep op. Een gepoederde lakei, die aandachtig op hem gewacht had, opende onmiddellijk de deur. Sir William trad het huis binnen dat alleen door een schatrijk man kon bewoond worden. „Is Mevrouw thuis?" „Neen Sir William." „Weet je waar ze is?" „Neen, Sir William. Mevrouw zei dat ze tegen half acht voor het diner zou thuis komen. Is er nog iets van uw orders, Sir William ?" „Neen, dank je." De groote man bleef alleen, het groote huis was stil. Geen HET GELUK VAN DEN RIJKE. 85 lachen van kinderen, geen muziek van jonge stemmen, geen welkom van een lief hebbende vrouw na een dag van zwaren arbeid. „En dat heet nu succes 1" zuchtte hij. Onderwijl wandelden George Trewain en Arthur Ackroyd in blijde stemming verder. Het is waar: de financier had niets beloofd, maar hij had de mogelijkheid te kennen gegeven. Indien het rapport van Trevose gunstig was en Sir William besloot de ontdekking van Ackroyd verder ter hand te nemen, dan was niets onmogelijk. Zooals verwacht kon worden, waren de beide jonge mannen den volgenden dag stipt op tijd. Precies vijf minuten voor drieCn kwamen zij het kantoor binnen. „Sir William is in een commissievergadering van het Parlement," zei de bediende, die hen den vorigen dag te woord gestaan had, „maar hij liet het verzoek aan u achter om even te wachten, indien hij iéts later mocht komen." „Dank u," zei George. „Maar hij komt niet later," vervolgde de man, „hij is altijd op rijd." Nog vóór hij uitgesproken had, hoorde men de stem van den financier. „Zei ik het niet?" sprak de bediende vertrouwelijk. George en Ackroyd wachtten zenuwachtig in de voorkamer. „Indien hij weigert?" vroeg Ackroyd. George keek zeer ernstig: „Dat zou onze hoop den bodem inslaan." „Maar hij is niet de eenige man in London 1" „Neen, maar als hij er niet op wil ingaan, dan nu we zullen zien." Even later werden zij bij Sir William toegelaten. Zij vonden hem aan zijn schrijfbureau gezeten met een telegram voor zich. Hij keek niet op toen zij binnenkwamen, maar las het telegram en maakte eenige aanteekeningen op een los stuk papier. 86 HET GELUK VAN DEN RIJKE. „Wel mijne heeren?" zei hij eindelijk, zonder op te zien. „Ja, Sir William?" Hij keek op en overhandigde George een papier. „Misschien zult ge dit wel even willen lezen." George kon nauwelijks zijn oogen gelooven. Hij las: „Vertrek onmiddellijk naar Bilberry Creek. Zend telegram binnen enkele dagen. Trevose." „Dat is...." zei George. „Een afschrift van een telegram uit Zuid Afrika," onderbrak Sir William hem. „Sir William I" riep George bevend van vreugde. „Ik dacht dat u dit wel spoedig zoudt willen zien," zei de baronet kalm. „En omdat het plan van den heer Trewain nogal omslachtig was en vrij wat tijd zou kosten, besloot ik maar dadelijk zelf te telegrafeeren. Ge ziet," voegde hij er bij, „dat de heer Trevose mijn naam kent; hij is, eerlijk gezegd, blij als hij mij een dienst kan bewijzen." „Ik weet niet hoe ik u genoeg zal danken 1" riep George. „Ge hebt het alleen aan u zelf te danken, mijnheer Trewain." George keek hem vragend aan. „Ja, ik herhaal het," zei de baronet opstaande. „Indien gij mij een naam had genoemd van een deskundige, wiens rapport men koopen kan, — en de hemel weet dat er zulken in overvloed in Zuid-Afrika zijn — dan zou ik — wel, ik zou niet gedaan hebben wat ik nu gedaan heb. Maar toen Trevose door u genoemd werd, wist ik dat — wat ook de uitslag van de zaak zal zijn, gij volkomen eerlijk waart. Trevose heeft een menigte vijanden in Zuid-Afrika, maar niet onder de rechtschapen menschen; en de reden daarvan is dat nooit iemand een valsch rapport van hem gehad heeft. Zoodra ik iets van hem verneem, laat ik het u weten. Goeden dag, mijne heeren." Onder het spreken belde de financier. Er wachtten anderen om hem te spreken. HET GELUK VAN DEN RIJKE. 87 Een week later kwam het rapport van Trevose, en het gevolg daarvan was dat Sir William Pilken zich bereid verklaarde een maatschappij ter ontginning van de Bilberry-Creek Goudmijn op te richten. Natuurlijk kreeg George Trewain, die voor Arthur Ackroyd handelde, het nu zeer druk. Hij moest nu menig onderhoud hebben, niet alleen met Sir William maar met verscheidene anderen. Plotseling zag George zich verplaatst midden in de wereld, die hij zoo vurig verlangd had te mogen binnentreden en gedurende eenigen tijd tenminste waren al zijn wenschen voldaan. ■ Een van de belangrijkste namen onder de commissarissen van de nieuwe maatschappij was de markies van Dresden. De jonge advokaat begreep eerst in het geheel niet waarom deze man er onder opgenomen was, vooral omdat hij niet in staat was aandeelen te nemen en in zulke zaken buitengewoon onwetend was. Maar wat de markies ook mocht ontbreken, bij had een goeden ouden naam en was lid van het Heerenhuis. En niemand kon tegenspreken dat zijn naam bet prospectus gewicht bijzette. Voor hen die in de geldwereld thuis behoorden beteekende hij nagenoeg niets, maar voor het groote publiek des te meer. Iedere Engelsche schooljongen kent den historischen naam van Dresden; de meest-beknopte geschiedenis van Engeland maakt melding van de beroemde voorouders van den tegenwoordigen markies; elke reisgids roemt zijn landgoederen en de kasteelen van het geslacht als groote bezienswaardigheden; — maar in de schoolboeken staat niet dat de armoede van den markies onder de voorname familiën spreekwoordelijk is en de gidsen zeggen niet dat de bezittingen tot bijna honderd percent met hypotheek bezwaard zijn. Dat doet er echter niet toe; George zag spoedig hoeveel de historische naam van Dresden op het prospectus waard was en natuurlijk begon hij nu ook veel belang te stellen in den markies zelf. Hij kon niet anders dan de statige houding, de hoofsche manieren en de welwillende handelingen van den 88 HET GELUK VAN DEN RIJKE. edelman bewonderen. Niemand zou vermoed hebben dat de markies een arm man was.- Wanneer bij over zaken sprak, hetgeen slechts zelden gebéurde, gaf hij den indruk dat hij zijn aandeel in geldelijke ondernemingen beschouwde als een beoefening van weldadigheid en vóór alles de belangen van kleine aandeelhouders op het harte droeg. .„Apropos, Pilken," zei de markies op zekeren dag tot den baronet, toen zij samen alleen waren, „die jonge Trewain is, dunkt me, een merkwaardig man." „Dat is hij ook," antwoordde Sir William droomerig. „Hij is nog zeer jong, hè, advocaat, zeg je?" „Ja, advocaat, maar met onbegrensde werkkracht." „Zal er wat van terecht komen?" „Dat zal er; of ik kan in 't geheel niet meer oordeelen. Hij zal het ver brengen, de jonge Trewain. Hij is zoo scherp als een scheermes, zoo vasthoudend als een bloedhond en heeft allen aanleg voor geldzaken." „Aangenaam te hooren," zei de markies rustig. „Ik moet zeggen, bij heeft deze zaak aardig opgeknapt, vooral voor zoo'n jongen man." „Hij had alle reden om dat te doen!" „Het geeft hem zeker aardig voordeel?" „Hij krijgt er heel wat voor! Maar dat is niet alles. Dit is alleen het begin, alleen de grondslag om zoo te zeggen het begin van een mooie loopbaan. Binnen enkele jaren is Trewain een van de invloedrijkste mannen. Het welslagen van deze zaak is zijn kans." „Hij doet zich zoo goed voor ook," zei de markies alsof hij diep over de zaak nadacht. „Hij geeft zoo den indruk van Eton of Oxford!" „Dat weet ik niet," zei Sir William. Eenigen tijd later waren alle voorbereidselen voor de Bilberry Creek-mijn gemaakt en had George betrekkelijk vrijen tijd gekregen. het geluk van den rijke. 89 „Ik kan nu eens naar huis gaan" zei hij opgeruimd. „Ik heb Ackroyd beloofd dat ik hem zou meenemen naar Cornwall zoodra er gelegenheid voor was en nu kan het wel 't zal me benieuwen wat vader zeggen zal." Hij zat in zijn kantoor de gebeurtenissen van de laatste weken te overdenken en zag gouden bergen voor de toekomst. Hoe ook de verdere geschiedenis van de Bilberry Creekmijn zou zijn, hij was veilig. Het plan was prachtig geslaagd. Het geld was gemakkelijk binnengekomen, want de rapporten hadden de gunstige eerste berichten van den heer Trevose nog overtroffen, en alles zag er schitterend-veelbelovend uit. „Ja," zei hij tot zichzelf, „ik zal Ackroyd morgen meenemen en er een goeden tijd hebben. Ik heb behoefte aan een paar weken rust en heb genoeg met vader te bespreken. En dan zal ik Mary ook zien," dacht hij verder. „Lieve kleine Mary, ik ben verlangend te weten 't zal me benieuwen " Een handvol brieven werd binnengebracht en hij haastte zich ze te openen en te doorloopen. Daar zag hij op een der enveloppen een wapen, dat hem totnogtoe onbekend was. Hij brak den brief open en las: „Waarde Trewain/ Ik houd het er voor dat gij na al uw inspannenden arbeid zeer vermoeid zijt. Het zal mij aangenaam zijn zoo ge naar Dresden wilt komen en eenige dagen bij mij doorbrengen. Wat dunkt u van aanstaanden Vrijdag? Mijn dochter en ik zullen u gaarne welkom heeten. Geef mij spoedig gunstig antwoord. Uw vriend Dresden.": George's oogen schitterden van opwinding; hij herlas den brief verscheidene malen. „Als ik deze uitnoodiging aanneem, moet ik mijn bezoek 90 ÈEN BEZOEK TE ST. TIDY. thuis uitstellen," dacht hij. „Daar heb ik-niet veel trek in, maar " En als in een visioen zag hij het schoone gelaat van Lady Winfred Dresden. II. Een bezoek te St. Tidy. JTIETTEGENSTAANDE den brief van den markies Van V| Dresden, ging George naar Cornwall, gelijk hij zich ^ voorgenomen had. Hij begreep dat het niet verstandig zou zijn, indien hij zich al te begeerig toonde om dadelijk de uitnoodiging aan te nemen en daarbij gevoelde hij behoefte om eens thuis te zijn. Hij schreef derhalve aan den markies en stelde voor een week later te komen. Zijn Lordschap nam daar hoogst genadig genoegen mee, zoodat den volgenden morgen de beide jonge mannen in den sneltrein van den Great Western Spoorweg de reis aanvaardden. „Ik kan het nauwelijks gelooven," zei Ackroyd. „Wat gelooven?" „Mijn goed geluk. Ik ben nu een rijk man." „Ja," zei George eenigszins aarzelend; „dat is betrekkelijk rijk." „Betrekkelijk? Ik ben honderdmaal rijker dan ik ooit zou gedroomd hebben. En ik heb het aan jou te danken, Trewain. Als er nooit een penning meer bijkomt, heb jk meer dan genoeg.' EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 91 „En wat ga je nu doen met je geld?" vroeg George. „Wat ik doen ga ?" hernam Ackroyd. „Ik ga een mooi klein landgoed koopen en mij als heerenboer vestigen. Ik heb altijd begeerd een boerderij in Engeland te hebben, en kan nu mijn lievelingsplan uitvoeren. Ik kan nu zooveel land koopen als ik noodig heb, en houd meer dan genoeg over om daarop te werken." " „Ga je dus een plantenleven op het platteland leiden?" vroeg George naar buiten- kijkende. „Een plantenleven?" riep Ackroyd. „Noem je hetbeheeren van een mooie boerderij een plantenleven? Ik zal daar mijn paarden en mijn vee hebben? Ik zal de handen vol hebben met duizend dingen. En daarbij...." „Daarbij 7" „Denk ik te gaan trouwen," zei Ackroyd kleurend. „O," hernam George. „Ik wist niet dat je verloofd bent." „Dat ben ik ook niet," zei de ander. „Ik ben totnutoewat men noemt vrij. De waarheid is dat er maar weinig keus van vrouwen is in de streek waar ik vandaan kom. Maar ik heb nu met Afrika afgedaan. Mijn hart is altijd in Engeland geweest en ik ga mij nu hier vestigen." i'V'' „En moet je dan niet nog wat geld verdienen?" „Nog meer? Wel neenl Waarom zou ik?" „Ben je dus tevreden met wat je nu hebt?" „Tevreden? Dat zou ik denken 1 Ik heb meer dan ik noodig heb. Waarom zou ik moeite doen om nog rijker te worden? Neen, ik ga nu een lief, mooi, oud landhuis koopen. Ik heb er al twee of drie op het oog. Als ik er dan een heb, dat me goed bevalt, dan kijk ik eens uit naar een degelijk lief landmeisje en dan hoop ik met haar gelukkig te worden." „Maar hoe ga je dan je tijd besteden? Je kunt toch niet je heele leven doorbrengen met paarden en koeien 1" „O, ik zal belangstellen in de zaken van mijn woonplaats. Ik zal misschien lid van den Raad worden, of zitting krijgen 92 EEN BEZOEK TE ST. TIDY. in een onderwijscommissie. Of ik kan als lid van mijn kerk helpen met armbezoek of evangelisatie. Er zal werkgenoegzijn." George lachte. „Waar lach je om, Trewain? Ik meen het in vollen ernst. Daarenboven Maar vertel mij nu eens, wat ga jij doen?" „Ik? O ik heb allerlei plannen." „Noem eens opl Ik ben er nieuwsgierig naar." „Ik? " George aarzelde eenige oogenblikken. „Ik ga een rijk man worden." „Bah!" riep Ackroyd. „Ja," hernam George, min of meer geërgerd door den uitroep van zijn vriend. „Ik ga een rijk man worden; een zeer rijk man. Ik zal de wereld doen opkijken, Ackroyd. Ik word lid van het Parlement, of iets van beteekenis." „Ridder of zoo iets?" „Ridder!" zei George, „dat is niet veel bijzonders. Ieder kan tegenwoordig gedecoreerd worden. De menschen lachen je uit als je geridderd bent." Ackroyd keek zijn vriend verwonderd aan en zei: „Ik dacht niet dat je zoo hoog wildet vliegen? Wat voor nut steekt daarin?" „Nut?" riep George. „Dat is de moeite waard om voor te leven! Ik zou niet onbekend willen blijven. Het genot van bet leven is invloed te hebben, een hoogste plaats te bekleeden. En dat ga ik doen. Ik kan het ook wel!" „Ja," zei Ackroyd, die hooge verwachting gekregen had van George's bekwaamheden. „Ik geloof wel dat je het kunt, maar ik vind het niet de moeite waard. Ik verlang naar een tehuis en naar liefde." Er was iets zeer ongekunstelds in taal en houding van den jongen man; zijn eenzaam leven in Zuid-Afrika had hem niet geleerd onnatuurlijk of terughoudend te zijn. De trein reed over Saltaskbrug en verder door een der schoonste gedeelten van Engeland. „Kijk!" riep Ackroyd. „Daar ergens een goed huis bij die EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 93 bosschen, en eenige honderden acres land er omheen! Daf is mijn wensch, natuurlijk met een lieve vrouw er bij. Trewain, ik ga geen geld meer maken! Ik ben de laatste weken al zoo overspannen geweest dat ik bijna niet slapen kon. Zou je vader misschien de eene of andere mooie plaats weten, die ik koopen kan? Ik zal het hem eens vragen zoodra er gelegenheid voor is." De trein stopte kort daarna te St. Tidy, waar de beide jonge mannen uitstapten. „O, dat is prachtig, ronduit prachtig!" riep Ackroyd toen zij in Trewains eenvoudig rijtuigje den mooien weg langs naar diens huis reden. „Dat is een paradijs, Trewain. Hier 2ou ik een boerderij willen hebben 1 Hoe in de wereld kon je ooit St. Tidy verlaten om naar London te gaan!" „Ik stierf van verveling!" zei George. „Maar het is hier heel mooi, dat stem ik toe!" „Mooi!" riep Ackroyd. „Het is hemelseh 1 Kijk daar dat huis eens onder die boomen! Dat is om een dichter te bezielen. Die heerlijke weide er voor, dat zware hout er om heen, die prachtige helling naar de rivier. Ü. wel 1 Zou dat ook te koop zijn, Trewain?" „Neen, dat is niet te koop," zei George. „Dat is jammer; 't zou juist iets voor mij zijn! Weet je wie de eigenaar is?" „Ja!" hernam George. Zijn hart jaagde, want Ackroyd had naar het huis van den heer Trefry gewezen. „Natuurlijk; jij kent hier iedereen," ging Ackroyd voort. „Misschien weet je wel wie die dame in het wit is in dat kleine park?" Maar George was niet instaat dadelijk te antwoorden, want die dame was Mary Trefry. Het rijtuig kwam nu de laan in aan het eind waarvan het huis van John Trewain lag, als een lieflijk nestje tusschen boomen, struiken en bloemen. 94 EEN BEZOEK TE ST. TIDY. „O Trewain 1" riep Ackroyd, „het is heel vriendelijk van je me hier te brengen 1" „Een minuut later werd de huisdeur geopend en mevrouw Trewain, gevolgd door haar beide dochters kwam naar buiten. Toen vergat George al de opwinding van het verleden, al -zijn droomen, al zijn hoop voor de toekomst, maar toch — hij was een jonge man, en hij was langer dan een jaar van huis geweest." „Het speet je vader dat hij je niet van het station kon halen, George," zei mevrouw Trewain, „maar hij had een samenkomst over een zeer belangrijke rechtskwestie. Maar hij blijft niet lang weg; hij zei dat hij het gauw zou afdoen. Ik ben blij dat het zulk mooi weer is, want ik zou graag buiten theedrinken. Daar hebt u toch niets tegen, mijnheer Ackroyd ?" „Ér iets tegen I" riep George. „'t Zal wezen of we in den hemel zijn 1" „Waarom ? drinken ze in den hemel thee ?" vroeg Grace Trewain, George's jongste zuster. „Neen, maar er zijn engelen 1" antwoordde Ackroyd het meisje aanziende, waarop allen lachten, ofschoon Ackroyd niet begreep of hij iets aardigs gezegd had." „Wat mij betreft: graag," zei George; het was erg benauwd in den trein den heelen weg langs van Plymouth naar St. Tidy." „Ik kom binnen een paar minuten terug," zei mevrouw Trewain. „Ik heb de thee besteld tegen vier uur en Mary Trefry komt ook, dus we beginnen niet voordat zij er is." George voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen, want hij begreep zeer goed waaraan zijn moeder dacht. Hij had Mary meermalen in dat jaar van zijn afwezigheid geschreven en zij had geregeld geantwoord. Maar met geen enkel woord was op liefde gezinspeeld; het waren brieven als tusscben broeder en zuster. „Hoe maakt Mary het?" vroeg George. EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 95 „O heel goed," antwoordde zijn moeder. „Ze heeft den heelen winter wat bleek gezien en een beetje gehoest, maar ze is nu weer wel." Men hoorde de tuindeur openen; John Trewain kwam het pad langs. „Zoo George, mijn jongen; ik ben blij je te zien!" „En ik ben blij dat ik weder thuis ben, vader." „Ja; en je vriend ook," ging Trewain voort, Ackroyd de hand drukkende. „Ik kan u niet zeggen hoe dankbaar ik ben voor uw uitnoodiging," zei Ackroyd. „'t Is meer dan ik had mogen hopen." „Kom, we gaan den tuin in," zei John Trewain. „'t Weer is te mooi om in huis te zitten. Ik hoop dat het zoo de heele veertien dagen blijft, die je hier bent. En misschien kun je nog wel wat langer blijven dan een paar weken." „Ik vrees dat ik over acht dagen weer weg moet," zei George. „Over acht dagen 1" „Eén week maar!" „Waarom George ?" was het algemeene koor. „Ik heb beloofd eën paar dagen bij markies van Dresden door te brengen," antwoordde George. Zijn gelaat kleurde van trots terwijl hij die woorden uitte, en ofschoon zijn nieuws algemeene teleurstelling wekte, voelde John Trewain zich, naar ik vrees, wel verheerlijkt, door de gedachte dat zijn zoon zou logeeren bij den man die zoo'n ouden schitterenden naam droeg. Zij hadden nauwelijks den grooten lindeboom bereikt, waaronder de theetafel was klaargezet, toen Mary Trefry bij hen kwam. Haar gelaat was zeer bleek toen zij George de hand reikte, maar toen hun oogen elkaar ontmoetten, bloosde zij diep en haar lippen beefden. Zooals ze daar stond vond George haar zeer schoon. Zeker haar schoonheid was een geheel andere dan die van Lady Winfred Dresden, maar zij was toch hoogst bevallig. En 96 EEN BEZOEK TE ST. TIDY. George had haar van zijn vroegste jeugd af lief gehad en was in geen stemming om critiek te oefenen. Men kan zich voorstellen dat zij- een zeer gelukkige groep vormden. George was zeer opgewekt, niet alleen omdat hij na een jaar afwezigheid weer thuis was, maar ook omdat hij gevoelde dat hij zijn verzoek om te mogen vertrekken eer aangedaan had. Hij was boven zijn grootste verwachtingen geslaagd, en hij verlangde naar het onderhoud, dat hij met zijn vader zou hebben. De anderen waren blij dat ze hem terug hadden. En daar Arthur Ackroyd op allen zeer gunstigen indruk maakte, beloofden zij zich van de weinige aanstaande dagen allerlei genoegen. Natuurlijk hield de geheele familie Trewain er bij Mary Trefry op aan dat zij zou deelnemen aan hun eenvoudigen avondmaaltijd, en toen zij toestemde scheen niemand dat aangenamer te vinden dan Arthur Ackroyd. Inderdaad scheen de jonge Zuid-Afrikaan, zoodra Mary was gekomen, voor niemand anders dan voor haar oogen te hebben. Hij lette voortdurend op haar en luisterde naar elk woord, dat zij sprak; blijkbaar bekoorde zij hem zeer. De middag en avond gingen als een droom voorbij. Alles ademde een geest van rust. Niemand was gehaast, geen enkel onaangenaam tooneel of geluid verstoorde de harmonie van het geheel. Het landschap lag daar in de volle heerlijkheid van den zomer, een zacht windje speelde met bladeren en bloemen, en het gemurmel van de zee vereenigde zich met het ruischen van de takken. „Hoe heb je kunnen besluiten om hier vandaan te gaan, Trewain ?" vroeg Ackroyd. Vergeleken met St. Tidy is London in mijn óogen een soort van hel." „Maar London is het hart van de wereld," zei George. „Alles vindt daar zijn middelpunt." „Hoe bevalt St. Tidy je nu, nadat je een jaar in London geweest bent?" vroeg Rachel, de oudere zuster van George. EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 97 „Je zult wel toestemmen dat er niets zoo mooi is als wij 't hier hebben." „Alles is hier zoo klein," antwoordde George. Toen ik het station verliet en we door de lanen reden, scheen alles ingekrompen te zijn tot op de helft van de voorstelling, die ik in mijn geheugen bewaard heb." „En zijn wij in dezelfde mate ingekrompen, George?" vroeg Mary Trefry. „Neen, jij bent juist dezelfde gebleven," antwoordde hij. „Het zou mij spijten als je veranderde. Maar alles samen genomen, het is zeer heerlijk weer eens thuis te zijn, ofschoon ik niet kan zeggen dat ik graag voortaan hier zou willen wonen." „En ik zou graag altijd hier willen blijven!" riep Ackroyd. Toen Mary Trefry opstond om naar huis te gaan, bleef George er op aanhouden haar te begeleiden. „Ik kan gemakkelijk den weg vinden, George," zei zij, „en jij hebt nog heel wat met je vader en moeder te bespreken." Maar George liet zich niet afwijzen, ook toen Ackroyd zich gaarne aanbood om zijn plaats te vervullen. De jonge man keek zeer nadenkend toen George met Mary opwandelde. „Ik ben blij zooveel goed nieuws van je te hooren, George," zei het meisje toen zij de mooie lanen samen doorgingen. ' „Wat heb je gehoord?" vroeg George. „Alleen dat je zeer gelukkig geslaagd zijt," antwoordde Mary. „Nog niet!" hernam George. „Nog niet! Dit is pas het begin. Maar jk zal heel goed slagen, Mary. Ik heb nu den voet op de eerste sport van de ladder gezet 'k heb misschien een sport of drie geklommen." „En maakt het je gelukkig?" vroeg zij. „Dat doet het; zeker!" riep hij. „Het is grootsch te gevoelen dat je iets gaat beteekenen; — grootsch te gevoelen dat je de wereld gaat overwinnen." „En wat zal het einde zijn, George?" Qod of Mammon . 98 EEN BEZOEK TE ST. TIDY. „Ik ben op weg om rijk te worden, Mary. Je kunt niets doen zonder veel geld." „En dan?" vroeg zij. „Dan?" riep hij. „Dan staan alle wegen voor mij open. Men heeft hier geen denkbeeld van het groote aangrijpende leven van London en andere wereldsteden. Zie je, uit London wordt het Keizerrijk geregeerd, en — andere landen mogen zeggen wat ze willen — dè geheele wereld." „Welke samenkomst woon je in London bij, George," vroeg Mary. „Ik geloof haast dat ik er geen enkele bijgewoond heb." „O George I" De jonge man lachte. „Natuurlijk ga ik zoo nu en dan naar de kerk, maar — maar — ik denk haast niet dat je me begrijpen zult als ik je dat uitleg." „Maar George!" „Als ik rijk ben moet ik lid van het Parlement worden, Mary. Ik heb altijd verlangd in het Parlement te zitten, dat weet je. Misschien word ik nog eens kabinet-minister; wie weetl" „En dan vergeet je je oude vrienden, George." „Neen, Mary, nooit 1", Hij zag bij deze woorden het meisje , aan en al de oude liefde keerde weder in zijn hart. Welk een rein, beminnelijk schepsel was zij! Het is waar, zij was niet bijzonder gevat of veelomvattend van verstand, maar zij was zoo rein als de rozen, die daar aan de haag bloeiden en zoo trouw als staal. Alles samen genomen had hij nooit haar gelijke gezien, en hij voelde dat zijn leven zonder haar nooit gelukkig zou zijn. Hij dacht aan den droom zijner kindsheid. Ja, hij had nooit een ander meisje dan Mary liefgehad, en toen hij haar hand op zijn arm voelde en de muziek van haar stem hoorde, scheen het hem toe dat zij altijd geweest was en nog was de eenige begeerte zijns harten. EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 99 En hij had nu zeker het recht haar te vragen of zij zijn vrouw wilde worden. Hij had spoedig succes gehad en zijn dagen van strijd waren weinige geweest. Waarom zou zijn geluk niet volmaakt worden? „Neen Mary," ging hij voort, „ik zal nooit mijn oude vrienden vergeten. Hoe kan ik? Wat zou mijn leven zijn zonder '> Woorden van liefde waren op zijn lippen, maar hij sprak ze niet uit. Hij verlangde er naar haar in zijn armen te nemen en haar te vragen zijn vrouw te worden; maar iets scheen hem terug te houden. ip& Hij herinnerde zich een receptie, die hij eenige avonden tevoren bijgewoond had, en dacht aan de vroolijke groep die daar bij elkaar was. Hij dacht aan de vrouwen, die hij daar gezien had, geestig, schitterend, rijk gekleed. Het geheele tooneel had hem bedwelmd; hij had toen, evenals nu, gedacht hoe geheel en al misplaatst Mary zou zijn in zulk een omgeving. Zij was eenvoudig een nederig woudbloempje, en niet de vroolijke gekweekte roos, die alleen paste in kunstmatige kringen. Daarbij, indien hij haar hand vroeg en zij toestemming gaf, zou van hem verwacht worden dat hij het beloofde bezoek aan het landgoed Dresden niet, althans nu niet, bracht. En toen stond hem de schoone vrouw voor oogen, die hij slechts tweemaal gezien had, maar die leefde in een wereld, waarin hij vooralsnog vreemdeling was, maar besloten had binnen te gaan. Dus werden de woorden niet uitgesproken; een gevoel van koude bekroop Mary's hart, zonder dat zij wist waarom. Alles samen vergat hij nooit het gevoel van zegen op het oogenblik toen hij op het punt stond haar zijn liefde te verklaren. Natuurlijk kwam hij even binnen en had een kort gesprek met den heer Trefry, waarna hij spoedig huiswaarts keerde en den halven nacht doorbracht in onderhoud met zijn vader. „Ik heb er geen zin in, George," zei John Trewain, nadat zijn zoon hem zijn wedervaren verhaald had. 100 EEN BEZOEK TE ST. TIDY. „Waarin, vader?" „In het leven dat je leidt." „Waarom niet?" „Dat kan ik niet precies zeggen. Het is niet het leven dat ik voor je gehoopt had, George. Ja, ja, ik weet wat je zeggen wilt, mijn jongen, maar ik ben een dagje ouder dan jij, en ik kan zien waar de weg, dien je bewandelt, heenleidt." „Die leidt naar succes 1 Dat zie ik ook!" riep George met schitterende oogen. „Eerlijk succes zal ik niet verachten," zei de Kwaker; „maar deze weg leidt tot enkel speculatie." „Speculatie is het hart van elke onderneming," zei George. „De zaken zijn reeds wonderlijk voorspoedig voor mij. De mijn, waarop de Bilberry Creek-aandeelen geplaatst zijn, was voor mij afdoende. Ik zeg u dat groote financiers mij reeds zeer voorkomen behandelen en—" „Hef de oogen op tot God, mijn jongen. Denk er aan dat de"man, die de geheele wereld wint en zijn ziel verliest, een ongelukkigen ruil doet. Tusschen twee haakjes George, je bent nog niet verloofd of getrouwd?" „Nog niet," zei George. „Mary Trefry heeft in den loop van dit jaar meer dan één aanzoek afgewezen." „Heeft ze?" vroeg George met kloppend hart. ~ ",En geen wonder!" ging zijn vader voort. „Betere, reiner, aanvalliger meisje kun je niet vinden. Ik zou het heerlijk vinden als ik haar de vrouw van mijn zoon zag." „Ik kan nu niet aan trouwen denken," zei George na lange pauze. Ëen week later verliet George Cornwall, maar Arthur Ackroyd nam de uitnoodiging van mevrouw Trewain aan om nog eenige dagen langer te blijven. John Trewain had hem verteld van een landgoed, op ongeveer een half uur afstands van St. Tidy, dat te koop was, en Arthur was het gaan zien en wilde dat nu gaarne koopen. EEN BEZOEK TE ST. TIDY. 101 „Dat is juist wat ik verlangde Trewain," zei hij tot zijn jongen vriend, toen hij dien naar het station bracht.. „Het is een oud, solide huis. Het heeft ouderwetsche ramen als een kerk. De boomen in den tuin en het park zijn meer dan honderd jaar oud. De rooksalon geeft uitzicht op de zee. 't Is er heerlijk." „Kom in London en verdubbel je kapitaal, voordat je zoo'n plaats koopt," zei George. „Ik heb juist gehoord dat Sir William Pilken „Ik heb geld genoeg," hernam Ackroyd, „en ik zal geen moeite doen om meer te krijgen. Zoodra je weer komt in Cornwall zul je me bier als een soort van heereboer gevestigd vinden." ,Ja — en dan sterf je van verveling 1" „Zoover ik weet niet! Ik zal den koning te rijk zijn." Arthur Ackroyd dacht, toen hij alleen terug wandelde, aan Mary Trefry en wilde wel eens weten of het waar was wat mevrouw Trewain hem bedekt te kennen gegeven had, dat George zoo goed als met haar verloofd was.. j.Het kan niet waar zijn!" dacht hij. „Dan zou hij toch niet St. Tidy verlaten om te gaan logeeren bij dien ouden ezel, die aan mijn grond geld verdiend heeft alleen omdat hij met een deftigen geslachtsnaam geboren is!" Den volgenden dag vertrok George naar Dresdens landgoed. Zijn hart zwol bij de gedachte dat hij nu op weg was om eenige dagen de gast te zijn van een man, die een der oudste namen van Engeland droeg. „Het is prachtig!" dacht hij toen het rijtuig van den baronet hem door de heerlijke oprijlaan bracht; „het is kortweg prachtig 1" En toen hij het mooie paleis zag, verbeeldde hij zich reeds eigenaar te zijn van zulk een landgoed, met een stoet bedienden, die op zijn wenken vlogen. Dat zou wel komen 1 „Blij u te zien, Trewain!" zei de markies. „Zoowel mijn dochter als ik hebben met groot genoegen naar uw komst 102 LADY W1NFRED DRESDEN. verlangd. O, daar is ze! Laat me u aan haar voorstellen!" Even later was George in levendig gesprek met Lady Winfred Dresden, die hem vriendelijk ontvangen had en blijkbaar van zins was hem zijn bezoek zoo aangenaam mogelijk te maken. Toen njeorge dien avond ter ruste ging, zag hij beelden, waarvan hij nooit had durven hopen. O, als de toekomst bracht wat het heden beloofde 1 — Als, als 1 Maar hij zou zijn luchtkasteelen wel tot werkelijkheid maken ! t IX. Lady Winfred Dresden. U, Winfred? Maar Winfred Dresden zweeg. .Ie waart boos op me omdat ik hem uitgenoodigd had, maar je ziet dat hij zich zeer goed voordoet." Ja, bij doet zich goed voor, maar men kan tegenwoordig troepen kantoorbedienden vinden, die dat evenzoo doen." „Ik ga verder: hij is een heer." „Hij is zeker geen keurvorst, maar.... maar—" „Hij zal goed voortgaan, lieve kind. Daar ben ik zeker van." „Hij komt mij voor verstandig te zijn." „Hij heeft beslist aanleg voor zaken. Dat is Pilkens meening en ik ken geen bevoegder beoordeelaaTr „Hij is nog niet veel meer dan een jongen." LADY WINFRED DRESDEN. 103 „Maar hij heeft een oud hoofd op de schouders. Volgens Pilken zal hij binnen enkele jaren rijk zijn." „Dat is de reden van uw beleefdheid voor hem." „Als je 't zoo noemen wiltl Maar ik mag hem buitendien gaarne. En je weet onzen toestand, Winfred." „Een straatarme peerl" zei ze bitter. „Helaas ja. Mijn erfenis bestond uit hypotheken, schulden en een ledigen titel." „En de schulden en hypotheken zijn er nog." „Ik vrees dat ze grooter geworden zijn. Ik ben geen man van zaken; dat ben ik nooit geweest." „En dus verkoopt u uw naam." „Dat is nagenoeg alles wat ik verkoopen kan. Wat kan ik anders doen. Deze oude plaats ontglipt mij bijna uit gebrek aan geld. Alles is verhypothekeerd zoo hoog mogelijk. O, ik weet wel wat je zeggen zult, maar wat kan ik doen? Ik ben wel verplicht op goeden voet te staan met mannen als Pilken en dergelijken. Zijn vriendschap heeft reeds enkele dingen in beter spoor geleid. Ik heb daardoor de wolven van de deur gehouden. En wat dezen jongen Trewain aangaat, het kan vóordeelig voor mij zijn hem vriendelijk te behandelen. Hij — hij kan mij van grooten dienst zijn. Ik heb mij voorgenomen zeer vriendelijk voor hem te zijn, en ik hoop dat jij dat ook doen zult." „O, ik zal mijn rol wel spelen 1" riep zij bitter. — „Ik sta bekend als de dochter van een armen Dresden en en ik kom nu in de winkelkast!" Haar vader keerde zich driftig om. „Wat bedoel je daarmee Winfred?" vroeg hij. „Juist wat ik zeg!" riep zij. „Ik ben eenige jaren op de huwelijksmarkt geweest. Ik mag niet trachten uit liefde te trouwen, en zij die mij zouden kunnen koopen, nu die hebben daar geen lust in." „Maar Winfred!" 104 LADY WINFRED DRESDEN. „Natuurlijk kunt u over dat feit mooi heenpraten, maar bet blijft. Indien ik de dochter van een armen koopman of doctor geweest was, dan zou ik nu gelukkig kunnen zijn." „Je denkt aan den jongen Morpeth," zei de markies. Maar je hebt mij later zelf toegestemd dat zoo iets niet zou kunnen. Welke toekomst zou je gehad hebben als je hem getrouwd hadt!" „Ik weet het, ik weet het," riep zij bitter. „Maar och ja, ik zal vriendelijk zijn voor uw jongen beschermeling." „Indien hij goed slaagt — en Pilken zegt dat zal hij zeker — dan kan hij mij zeer nuttig zijn," ging de markies voort. „Dus is het zoover gekomen," riep zij, „dat het stamhoofd van de Dresdens een plattelands jongen, een jongen van niets, moet vleien, in de hoop van hem, als hij wil toebijten, een paar pond te krijgen." „Anderen in mijn toestand hebben evenzoo gehandeld," zei de markies. „Zij. zijn verplicht geweest het te doen. Meer dan een heeft zich daardoor alleen de honden van het lijf gehouden." Gedurende een poos zwegen beiden; ieder in eigen gedachten verdiept. „Deze Bilberry Creek-mijn, die bij zoo knap behandeld heeft — nu, die heeft mij uit een zeer lastig geval gered. Indien ik hem nu welwillend behandel, dan, — dan zijn er andere dingen. En als die andere dingen niet losloopen, dan kunnen wij hem gemakkelijk weer op zij zetten." „En als hij een tweede Pilken wordt?" „Pilken zou al mijn schulden kunnen betalen en al de landen van Dresden koopen, wel vijf maal indien bij dat verkoos." „En u denkt dat deze jonge Trewain op weg is een tweede Pilken te worden?" „Geen ding is zeker, maar Pilken, die gewoonlijk zeer kalm en terughoudend is, verwacht alles van hem." LADY WINFRED DRESDEN. 105 Zij stond zuchtend op. „Goeden nacht 1" zei ze de kamer _ verlatende. George Trewain genoot volop van zijn driedaags bezoek op den huize Dresden. De markies was buitengewoon vriendelijk voor hem en Lady Winfred pakte hem geheel in door haar hartelijkheid en schoonheid. Zij reden samen, en wandelden samen, en praatten samen, en elk uur dat hij in haar gezelschap was, geraakte hij al meer onder haar betoovering. Het kwam hem al te wonderlijk voor, dat hij in zulk een historisch huis te gast was en dat een vrouw als Lady Dresden er genoegen in smaakte met hem om te gaan. Zij spon haar net om hem heen, en in haar tegenwoordigheid vergat hij ten eenenmale Mary Trefry en al de droomen van zijn eerste jeugd. Deze trotsche vrouw was als een sirene, die hem wenkte naar een betooverd land. Toen hij naar London terugkeerde had hij de belofte gegeven van binnen korten tijd zijn bezoek op het landgoed te zullen herhalen. Met groot genoegen had hij de uitnoodiging van Lady Winfred aangenomen. „Het is zeer vriendelijk van u mij te vragen," zei hij. „Ik kan niet een paar weken komen, maar " „Zaken, naar ik vermoed," vroeg zij lachend. „Ja zaken," antwoordde hij. „Wenscht u mij goed geluk ?" „Alsof dat u eenig nut zou doen!" „Het zou zeer veel voor mij beteekenen." „Waarom ?" „Het zou mij aansporen I" riep George. „De moeilijkheden op den weg van een jongen man zijn werkelijk zeer groot." „Maar u zult ze overwinnen 1" „Ja, dat zal ik!" zei hij met glinsterende oogen vastberaden. „Ik heb geen verstand van zulke dingen," hernam zij, „maar 'k heb reeds merkwaardige berichten omtrent u gehoord." „Wat ik totnogtoe gedaan heb is niets," antwoordde hij. „Dat is slechts een begin, maar ik zie groote dingen in de toekomst." 106 LADY WINFRED DRESDEN. „En uw voornemen is groote dingen te doen?" „Zeker!" „En als ge ze gedaan hebt —" . „Dan ?" vroeg hij gretig toen zij den zin niet voltooide. „Dan komt ge hier en vertelt ze mij 1 Belooft u me dat ?" „Zoudt u er belang in stellen?" vroeg hij vurig. Zij antwoordde met een raadselachtigen glimlach, die zijn hart onstuimig deed kloppen. „Het rijtuig is voor en ge moet u haasten om den trein niet te missen," zei ze. Het snelle geluk van George Trewain in de geldwereld is nog in deze dagen een onderwerp van gesprek voor de geheele City. Hij was een van die kometen, die slechts zelden verschijnen, maar de bewondering en den naijver van alle toeschouwers opwekken. Binnen enkele maanden na zijn eerste bezoek op den huize Dresden, was George een van de voornaamste figuren in de hoogste kringen van de geldwereld. Hij had deel in de meeste groote plannen en al wat hij aanraakte, scheen te gelukken. Zijn loopbaan was een herhaling van die van Sir William Pilken. De baardelooze jongen kwam naar London en zette alles naar zijn hand. Hij had het erop gezet te zullen slagen en niets kon hem in den weg blijven staan. Het eene geluk opende de deur voor het andere, en binnen weinige jaren was hij op het toppunt van geldelijken voorspoed. Met dat merkwaardig instinct dat sommige menschen eigen is, kon hij met een enkelen oogopslag onderscheiden wat goed gaan zou en zijn spreekwoordelijk goed geluk veranderde alles wat hij in handen kreeg in goud. Daardoor zat hij, op een leeftijd waarop anderen gewoonlijk volop nog in den strijd des levens zijn, schijnbaar vast op den troon der macht. Het is vreemd dat hij bij dit alles zijn hoofd niet verloor. Zijn plotseling geluk verleidde hem niet om in gewaagde plannen of dwaze speculatiën deel te nemen; hij was voorzichtig en berekenend. LADY WINFRED DRESDEN. 107 Gelijk men zich kan voorstellen, veroorzaakte zijn buitengewone voorspoed dat hij zeer gevleid en overal gezien werd, maar zijn plotselinge populariteit en verbazende rijkdom sleepten hem niet mee, zoodat hij zelden in gezelschap ging. Hij zag dat zijn menigvuldige ondernemingen goed bleven gaan, en besloot dat hij in elk geval niet zou mislukken door gebrek aanj persoonlijke toewijding van zijne zijde. Van den vroegen morgen tot laat in den avond was hij aan het werk, terwijl hij weinig aandacht schonk aan iets anders dan zijn zaken. Ook ging hij zelfs niet dikwijls naar Dresden, ofschoon hij telkens vleiende uitnoodigingen kreeg. „Mijn positie is nog niet gevestigd," overlegde hij gewoonlijk. „Eerst moet ik geheel vast op beide beenen staan eer ik mij eenige ontspanning gun." „Zeg, Trewain, wat is daar het eind van ?" vroeg Sir William Pilken hem op zekeren dag toen zij een veelbelovend plan uitgevoerd hadden, waaraan zij geruimen tijd samen gewerkt hadden. „Het eind? Wat bedoelt u, Sir William?" „Juist wat ik zeg. Ik heb in den laatsten tijd veel aan u gedacht. Ge hebt het ver gebracht sinds den dag toen ge met den jongen Ackroyd bij mij kwaamt, maar wat is nu het eind? Wat gaat ge nu met uw leven doen?" „Mijn leven is dunkt me, al aardig bezet 1" „Dat is het — te veel bezet! Het is te vol van één soort van dingen. Ge zijt nog jong, maar begint deze soort van dingen u niet tegen te staan ?" „Mij tegenstaan? Natuurlijk niet 1 Ik ben er meer in dan ooit." Sir William zuchtte. „En toch," zei hij eindelijk, „zult ge niet altijd tevreden zijn met voortdurend plannen voor anderen te ontwerpen en botweg speculant te zijn." „Plannenmaker, speculant 1 Die woorden troffen hem. Ja, eigenlijk was hij niets anders. 108 LADY WINFRED DRESDEN. Hij vond het niet aangenaam die woorden te hooren, maar ze nestelden in zijn ziel. Hij was een knap goochelaar met geldwaarden geworden. De menschen met wie hij dagelijks omging, waren niets anders dan machines om geld te maken. Zij leefden voor geld. Alle dingen bekeken zij door de oogen van geldmannen. Die gedachte werd hem toch onaangenaam. „Uw vader is Kwaker, niet waar ?" vroeg Sir William even later. „Ja," antwoordde George. „En gij zijt als Kwaker opgevoed?" „Ja, mijn ouders zijn goede, vrome menschen." „Mijn familie was afgescheiden," hernam Sir William. „Ik was Zondagschoolonderwijzer en een zeer godsdienstige jongen. Ik heb er zelfs een tijdlang over gedacht om predikant te worden. Ik wenschte dat ik het gedaan had I" . „Hoe nu?" „Ja, ik spreek in ernst. Natuurlijk ben ik nog wat men een godsdienstig man noemt. Ik ga geregeld Zondagsmorgens naar de kerk, naar- een van de deftigste kerken van London. Ik geef ook groote bijdragen voor godsdienstige doeleinden, maar...." *M&^'> De baronet stond op en wandelde de kamer op en neer. „Het ergste van dit leven is dat het iemand zoo geheel en al in beslag neemt," vervolgde hij. „Gedurende twintig jaren ben ik nu geheel en al in de zaken opgegaan. Dat was mijn leven; ik heb er plannen voor gemaakt; er voor gewerkt ; er voor geleefd en nu ben ik er de slaaf van." „Wat heeft u dan zoo vastgehouden, Sir William?" „Dit," hernam de baronet. „Ik ben een voorspoedig man geweest; ik ben een schatrijk man; maar ik kan u eerlijk verklaren dat ik niet zoo gelukkig ben als toen ik een jongensklas in de Zondagsschool onderwees. O ja, ik weet dat klinkt erg gemoedelijk, maar de zaak is: ik word nu algemeen beschouwd als een voorbeeld voor jonge mannen 1 De LADY WINFRED DRESDEN. 109 man die mijn leven beschreven heeft, vertelt dat ik al mijn rijkdommen langs eerlijken weg verkregen heb. Niemand kan mij een zwendelaar noemen, al mijn geld is zoogenaamd rein geld, en toch mijn ziel is verschrompeld." George Trewain lachte. „Dat is niet iets om te lachen. Over eenige jaren zal ik dood zijn — wat dan?" „Het is of ik een van de Kwakers-samenkomsten bijwoon", zei George. „Op dezelfde manier spreekt mijn vader altijd. Wat dan ? Denkt u dat de Almachtige een premieheeft uitgeloofd voor mislukking en onbekendheid?" „Toen ik nog een jongen was," ging Sir William voort, onthield ik een tekst, waarover onze dominee preekte, die grooten indruk op mij maakte: „Zoekt eerst het Koninkrijk Gods, en al die dingen zullen u toegeworpen worden." Wel, ik heb al die dingen het eerst gezocht, en nu...." „Ja, nu?" Slpffl „Nu schijnt het Koninkrijk Gods mi] zeer ver weg te zijn; soms twijfel ik er zelfs aan of er iets van dien aard is. Ik weet hoe dat komt: mijn ziel heeft gebrek geleden." Zijns ondanks hadden die woorden grooten invloed op George. „Je bent niet getrouwd, Trewain?" * „Neen 1" „Heb je een meisje in Cornwall achtergelaten, dat meer voor je was dan eenig ander?" George zweeg. „Ik zie gedurig dat jonge menschen dat doen," zei Sir William. „Het spreekt vanzelf dat jongens verliefd worden, en 't is zooals 't behoort. En een huwelijk zonder liefde is een hel." Terwijl Sir William sprak dacht George aan zijn tehuis. Hij stelde zich Mary voor zooals hij haar het laatst gezien had. Daarna had hij eigenlijk weinig aan haar gedacht. De eenige vrouw, die nu zijn geheele hart innam, was Lady 110 LADY WINFRED DRESDEN. Winfred Dresden, de trotsche vrouw, die hem door haar belangstelling zoo gevleid had. Maar nu herdacht hij Mary en de oude liefde voor haar deed zich weer gelden. „Succes is niets, positie en roem zijn niets, zonder liefde," ging Sir William voort. „Beter, honderdmaal beter een arm meisje met liefde trouwen dan—" Plotseling hield hij op alsof hij gevoelde te veel gezegd te hebben. „Een meisje dat op het land opgevoed is zal zich in een Londonsche gezelschapszaal gewoonlijk niet op haar plaats gevoelen," zei George, „en ik betwijfel zeer of een man rechtvaardig handelt jegens zichzelf zoowel als jegens een meisje, door haar uit haar natuurlijke omgeving te rukken en over te brengen in een positie waarvoor zij niet geschikt is. Zulk een meisje zou niets dan een blok-aan-'tbeen zijn; zij zou hem veeleer hinderen dan helpen in zijn loopbaan. En daarbij kan liefde tusschen rijken even echt en even groot zijn als tusschen armen." „Maar is ze dat?" vroeg de baronet. „Waarom niet?" was de wedervraag van George, die onderwijl aan Lady Winfred dacht. Sir William nam zijn jas en hoed. „Trewain," zei hij; „ik ben geen man die veel praat. Maar God weet, is er op het platteland een meisje dat je liefhebt en dat je liefde beantwoordt, denk er eens, denk er honderd maal over eer je haar loslaat 1 En nu: goeden dag!" George bleef in diepe gedachten verzonken zitten. „Neen, neen!" zei hij eindelijk; „het gaat niet. Mary zou niets dan een hinderpaal voor mij zijn. Sir William is nu in een verdrietige bui. Ik moet voortgaan; ja, ik moet vooruit!'' Toen hij zijn prachtig ingerichte woning bereikte, vond hij twee brieven. De eene was van Arthur Ackroyd, en luidde als volgt: LADY WINFRED DRESDEN. 111 „Waarde Trewain, Wanneer kom je weer eens in Cornwall? 't Is al zeer lang geleden sedert je hier waart; om de waarheid te zeggen, geloof ik dat je ouders verdrietig zijn over je lange wegblijven. Je kunt toch wel een paar dagen afzonderen om je familie te bezoeken 1 Ik zou ook graag zien datje mijn woning eens bezocht. Het is hier een paradijs; ik had nooit gedacht dat er zoo'n aangename landstreek op de aarde was. Het eenige wat nog ontbreekt om mij geheel gelukkig te maken is een vrouw, want niettegenstaande mijn prettige omgeving, gevoel ik mij zoo nu en dan eenzaam. En zoo kom ik vanzelf op het onderwerp, waarover ik je weer bepaald schrijven wilde. Vergeef het mij dat ik je een openhartige vraag doe. Ben je geëngageerd met Mary Trefry? Je moeder en zusters hebben er meermalen op gezinspeeld dat er dergelijke verstandhouding tusschen je beiden bestaat. Is dat waar? Zoo ja, dan zal ik er natuurlijk verder geen woord over verspillen. Maar omdat je zoo lang wegblijft, kan ik het moeilijk gelooven. - Maar is hét niet waar, dan zou ik het gaarne van je weten — ik behoef je zeker niet te zeggen waarom." George Trewain had onder het lezen een gevoel alsof hij door iemand gestoken werd. Zonderling genoeg had hij nooit gedroomd dat Mary ook wel eens aan een ander kon denken, en de brief van Ackroyd opende hem de oogen. Kon hij het denkbeeld verdragen dat Mary de vrouw van Arthur Ackroyd zou worden? Er scheen geen enkele reden te bestaan waarom zij het niet doen zou. Ackroyd was een beschaafd, oprecht, eerlijk man. Hij was betrekkelijk rijk en kon haar een schoon en goed ingericht tehuis aanbieden. Maar hij had altijd Mary beschouwd als in zeker opzicht hem toebehoorende. Van zijn kindsheid af had hij plan gehad met haar te trouwen. Hij 112 lady winfred dresden. had haar altijd liefgehad en, ja — hij had haar nog lief; de gedachte dat zij de vrouw van Ackroyd zou worden; maakte hem toornig. Aan den anderen kant: was hij genegen haar te huwen? Zou zij hem helpen in het leven dat hij van plan was te leiden? Zeker zij was goed en zeer schoon, maar toch niet meer dan een eenvoudig landmeisje. Indien hij haar tot vrouw nam, zouden de deuren van de hooge kringen voor hem gesloten zijn. Hij bemerkte zeer goed dat hij, niettegenstaande zijn succes, in sommige gezelschappen beschouwd werd als een indringer. De tooverdeuren van de hoogste gezelschappen waren voor hem gesloten en konden alleen geopend worden door een vrouw van den hoogsten stand. En toen zag George Trewain in dat hij verandering had ondergaan. Hij vergeleek zichzelf met hetgeen hij was toen hij in London kwam, en hij wist dat er groot verschil bestond. Zijn vroegere idealen waren verslapten nevelachtig geworden; zijn eergevoel was verstompt. Meer dan eens had hij gelachen om de droomen van vroeger. De jaren in London doorgebracht hadden hun stempel op hem gedrukt. Hij opende den anderen brief en las: * Waarde heer Trewain l „Waarom hebt gij zoolang yw vrienden verwaarloosd? Mijn vader zal in het laatst dezer week eenige gasten hebben en heeft mij gevraagd u dat te schrijven in de hoop dat gij ook zult komen. Ik voeg daar mijn verzoek gaarne bij. Zou dat eenigen invloed hebben? Ik hoop u aanstaanden Zaterdag te zien. Uw toegenegene Winfred Dresden. „Ik zou wel willen weten.... 1" riep George, nadat hij den brief Herlezen had. LADY WINFRED DRESDEN. 113 Hij' sprong op en wandelde de kamer door. „Met haar tot vrouw," zoo overlegde hij, „kan ik het toppunt van mijn hartewenschen bereiken. De oude Dresden mag eigenlijk een bedelaar zijn, maar hij heeft invloed in kringen, die voor mij gesloten zijn. Hij heeft politieken invloed en maatschappelijken invloed. Tenzij ik trouw in.... nu ja in den rechten stand, zal ik, al word ik nog zoo dikwijls millionair, altijd aangezien worden als parvenu, als indringer. Zoowat als klaplooper. En aan den anderen kant, indien ik als schoonzoon van den markies van Dresden in het Parlement kom, zal niets mij onmogelijk zijn. Natuurlijk moet ik daarvoor in veel opzichten mijn politieke beginselen verdonkeremanen, maar de politiek is toch niet meer dan een spel. Vroeger dacht ik daar anders over, maar ik heb nu geleerd mijn oogen te gebruiken." Hij dacht nog lang en zorgvuldig over de zaak na. Hij wist dat hij op een kruispunt zijns levens stond. Wat moest hij doen? Veel van zijn vurigste verlangens opofferen en de hand van Mary Trefry vragen? Of zou hij ? „Ik zal nog niet dadelijk beslissen," besloot hij; „dat zou dwaasheid zijn. Bovendien heeft het antwoord aan Ackroyd nog op geen paar dagen haast. Ik zal eerst naar de Dresdens gaan. Drie dagen later was George de gast van den markies. Hij vond het huis vol logé's en hij meende eenige verandering m het gedrag van den markies op te merken. Die was we vriendelijk en gastvrij, maar de hartelijke vertrouwelijkheid van vroeger was verminderd. Het duurde niet lang, of hij meende daarvan de reden gevonden te hebben. Onder de gasten was een jonge Amenkaansche millionair, de zoon van een worstfabrikant in Chicago. Hij zag dat lady Winfred deed wat zij kon om den jongen Amerikaan te behagen; zij wandelden telkens samen m het park. George gevoelde dat hij spoedig moest handelen. Dolle jaloezie kwam in zijn hart op. Hij geloofde werkelijk God of Mammon 114 LADY WINFRED DRESDEN. dat hij Winfred liefhad. De schitterende, scherpzinnige vrouw van de wereld had hem gevangen. Stil en droomerig wandelde hij eenzaam rond. Het kwam hem voor dat hij uit het paradijs verdreven was en dat mijnheer Eli Skinner had mogen binnen komen. Iets later ontmoette hij hen beiden. „O mijnheer Trewain 1" riep Lady Winfred, „is u hier alleen? Ge moet u wel loopen vervelen! Het spijt mij, mijnheer Skinner heeft mij een aantal grappige Amerikaansche anecdoten verteld en ik vrees dat ik u vergeten heb." „Ja," zei mijnheer Skinner; „Lady Winfred vertelt mij dat ze nog nooit in Amerika geweest is en ik geloof dat het mij gelukt is haar over te halen om eens te komen. Ik zal zorgen dat zij het er goed heeft. Niet dat Engeland slecht is 1 Integendeel, ik houd zeer veel van uw land, en als ik ooit trouw dan zal het met een Engeisch meisje zijn." Trewain keek onder het spreken van den jongen Amerikaan Lady Dresden aan, in de hoop van te zullen bemerken welken indruk die woorden op haar maakten; maar haar gelaat verried niets. Terwijl zij naar het huis wandelden liet hij Skinner alleen aan het woord, maar zoodra hij met Lady Winfred alleen was haastte hij zich tot haar. „Mag ik u vragen mij enkele minuten alleen te geven?" vroeg hij. „Hoe vele?" vroeg zij glimlachend met verhoogde kleur. „Wellicht — een half uur," stamelde hij. „Dan moet het vanavond na het diner zijn," antwoordde zij. George ging zich kleeden met het gevoel dat binnen twee uren zijn lot zou beslist zijn. DE KEUZE. 115 X. Dc keuze. /*^IJ stonden aan den oever van het meer niet ver van het / ) groote huis. De avond was zeer warm, ofschoon het nog pas in Mei was en de zon bijna onderging. De ^ vogeltjes tjilpten in de boomen eer ze slapen gingen en de lucht deed denken aan een zomerdag. Langs het meer kronkelde een voetpad; de zware boomen van het prachtige park hingen hun takken, rijk met frisch groen voorzien, over het water en verborgen voor het oog de plek waar een heerlijke kleine rivier uit het meer haar weg vervolgde. „Hoe prachtig weerspiegelen die boomen in het water!" zei Lady Winfred. „Zoudt ge niet verlangen kunstenaar te zijn, mijnheer Trewain, om daar een schilderij van te maken?" „Neen, ik geloof het niet!" hernam George. „In elk geval gevoel ik daar vanavond niet den minsten lust toe." „Dat is jammer!" zei Lady Winfred zacht. „Ik ben zeker dat het een mooi stuk zou worden." Zij wandelden naast elkaar het pad langs. George wierp steelsgewijze een blik op de vrouw aan zijn zij. Zij was in avondtoilet, maar had een lichte sjaal over de schouders geworpen. Zijns ondanks bewonderde hij haar statige houding; die geheel paste voor de meesteres van het paleis, waarin hij gedineerd had. Zij was in den voorzomer der vrouwelijke bevalligheid; een groote, schoone vrouw, het volmaakte type van den stand, waartoe zij behoorde. Ja, hij was zeker dat hij haar liefhad. Welk een volmaakte vrouw zou zij voor 116 DE KEUZE. hem zijnl Indien hij ooit lid van het Parlement werd — of Kabinets-minister — zou zij onwaardeerbaar voor hem zijn — als zij hem huwen wilde! Maar zou ze willen? Hij had dien avond enkele woorden opgevangen, die hem ontrustten. Men zei dat de heer Skinner den markies verlof gevraagd had om zich tot zijn dochter te wenden en dat deze toestemming had gegeven. Algemeen werd geloofd dat Skinner rijker was dan men ooit kon droomen; en George had duidelijk gezien dat beiden, de markies en Winfred, hem met de meeste onderscheiding behandelden. „Kent u den heer Skinner reeds lang?" vroeg hij. „Wij ontmoetten hem eenigen tijd geleden in London,'» antwoordde Winfred. „Hij heeft hier reeds verscheiden dagen doorgebracht." „Hoe vindt ge hem?" vroeg hij brutaalweg. „Heel aardig!" antwoordde zij. „Volop een Amerikaan, natuurlijk, maar zeer onderhoudend. Stelt u ook zooveel belang in hem?" Er was iets bijna onmerkbaars maar opzettelijk gewilds in dat „ook"; en hij hoorde het. „Neen!" hernam George. „U wel?" Zij scheen niet te letten op zijn vrijmoedigheid in het spreken, maar antwoordde vriendelijk. „Ik stel altijd veel belang in Amerikanen. Ze zijn zoo natuurlijk, zoo openhartig. Ze zijn menschen die vooruitkomen ook." „Ik heb gehoord dat zijn vader worstfabrikant is," zei George. „Wezenlijk ? Hoe grappig! Nu, er zijn veel menschen, die van worst houden. Weet u waar die van gemaakt wordt?" „Van varkens," antwoordde George. „Grappig!" lachte zij. „Lady Winfred! ging George voort na een pijnlijke stilte; „de eerste maal toen ik hier kwam hebt u mij gevraagd het u te vertellen wanneer ik slaagde in — dat is — in Lon- DE KEUZE. 117 don." Ge hebt toen gezegd daar veel belang in te stellen. Is dat nog zoo?" Zei ik dat, mijnheer Trewain ? Als ik het gezegd heb, ben ik zeker dat ik het meende." „Stelt ge er werkelijk belang in ?' vroeg George. „Voelt u behoefte het mij te vertellen ?" vroeg zij op een toon, dien George niet kon begrijpen. „Als u het weten wilt — meer dan ik zeggen kan." „Hebt u dat nieuws niet heel lang voor mij verborgen gehouden?" vroeg zij. „Dat kwam doordat ik niet zeker was," hernam hij/. „Gedurende geruimen tijd leefde ik meer in het land van belofte dan van vervulling. De dingen kunnen zeer móói staan en toch niet geheel zeker zijn. En ik verlangde zekerheid alvorens er u over te spreken. U ziet ik ik dat is er is nog iets anders dat ik u wilde zeggen." Zij ging kalm aan zijn zijde voort, kleurde even, maar zweeg. i „Mag ik vrij en open tot u spreken, Lady Winfred ?" zei George, met een trilling in de stem die haar. niet ontging. „Ik verzocht u hedenavond hier te komen om dat te kunnen doen." „Is het iets verschrikkelijks?" vroeg zij. „Dat is het," zei George. „Ik ben zeer ondernemend geweest en heb veel gewaagd. Toen ik de eerste maal hier was, had ik groote hoop — ik werd meegesleept door iets, dat een wilde droom scheen te zijn." Kunt u raden wat dat was?" „Hoe kan ik dat raden ?" zei ze. „Was het iets met betrekking tot die gewaagde zaak?" „In zekeren zin ja," antwoordde de jonge man. „Indien die mij mislukt was, zou ik niet durven zeggen, wat ik nu wensch te zeggen." „Dus het is goed geloopen, mijnheer Trewain!" riep zij; 118 DE KEUZE. „uw hoop is verwezenlijkt. Hoe knap van u en hoe heerlijk 1" „Ja," vervolgde hij, „ik zou daar niet over gesproken hebben als er geen bepaalde reden voor was, want ik ben zeker dat gij in dergelijke dingen geen belang stelt. Maar er is een bijzondere reden. Indien ik niet boven al mijn verwachting geslaagd ware en zoo jong als ik ben niet een rijk man, een zeer rijk man geworden ware, dan zou ik het niet wagen verder te spreken. Ik heb gewaagd uw hand te begeeren, Lady Winfred, ik heb durven hopen dat gij eenigszins in mij belangstelt. En door mijn welslagen heb ik den moed gekregen om daarover met u te spreken. Ik bemin u, Lady Winfred, wilt ge mijn vrouw worden?" Hij geloofde dat hij waarheid sprak. Op dat oogenblik had hij een gevoel alsof die vrouw alles ter wereld voor hem was."De beroemdheid van een ouden naam en haar voorvaders hadden waarschijnlijk een toovercirkel om hem heen getrokken. Zeker is het, dat hij op dat oogenblik oprecht was in zijn liefdesverklaring aan de statige vrouw, die aan zijn zijde wandelde. „Ben ik te aanmatigend ?" vroeg hij. „Gaat mijn verlangen te hoog? O ik stel mij levendig voor den geest hoe groote zaak ik vraag, maar de liefde is stoutmoedig en laat zich door geen moeilijkheden afschrikken. En daarbij,-indien gij mij eenige hoop kunt geven, zal niets mij onmogelijk zijn." Terwijl hij tot haar sprak gevoelde hij echter dat er iets kunstmatigs in zijn aanzoek was. Hij gevoelde dat hij de vrouw aan zijn zijde liefhad, maar het was niet de liefde, die hij zich als jongen voorgesteld had. In het binnenste zijns harten wist hij dat hij niet zou gesproken hebben, indien het niet was voor zijn succes in de geldwereld; en dat zij anders ook niet naar hem zou geluisterd hebben. „Wilt ge niet spreken?" ging hij voort. „Hebt ge mij niets te zeggen ? Gij veracht mij toch niet om het verschil in stand in de maatschappij tusschen ons?" DE KEUZE. 119 „Neenl" antwoordde zij nu; „ik veracht u niet;maar—" „Maar wat?" vroeg hij gretig, toen hij zag, dat zij niet voortsprak. „Ge stemt toe dat er verschil is, niet waar?" vroeg zij daarna. „Maar indien gij mij kunt liefhebben, zal dat er niet toe doen." „Toch bestaat het, al zou ik geneigd zijn het te vergeten." Hij had een gevoel alsof er terwijl zij sprak een ijskoude hand op zijn hart gelegd werd. Die vrouw had hem niet lief; daar was hij zeker van. Maar hij wilde niet verslagen worden. Totnogtoe had bij geluk gehad in elk ding, dat hij ondernomen had, en de gedachte aan mislukking zou hem krankzinnig maken. „Maar ik zal alles voor u doen!" „Wat?" vroeg zij. Hij wilde niet erkennen dat ze met die vraag bezig was een koop te sluiten; — zij was bereid zichzelve te verkoopen indien de prijs, dien hij bood, hoog genoeg was. „Beproef mij V' riep hij. „Mijnheer Trewain," zei ze kalm, „ik bid u denk niet dat ik ongevoelig ben voor de groote eer die gij mij doet door mijn hand te vragen, maar — maar gij hebt mij daar straks gevraagd of gij ronduit mocht spreken. Ge zult dus niet boos worden als ik nu op mijn beurt openhartig spreek, wel ?' „Neen, neen 1" riep hij; „zeg mij al wat gij op het hart hebt." „Ik ben opgevoed .met zekere denkbeelden, met zekere levensvoorwaarden," ging zij voort. „Het spreekt vanzelf dat, wanneer ik zoo nu en dan aan een huwelijk dacht, ik bet mij voorstelde met iemand van mijn eigen stand. De Dresdens hebben gedurende verscheidene geslachten een hooge plaats in het rijk ingenomen. Zij zijn aanvoerders geweest op het slagveld en hebben belangrijk aandeel gehad in het leven van de natie." „Gelooft gij niet dat ik daaraan denk ?' vroeg hij. „Indien 120 DE KEUZE. gij mij wilt beloven mijn vrouw te worden, zult ge zien dat uw familienaam daardoor niet verlaagd zal worden. Met u om mij te inspireeren zal ook ik mijn plaats vervullen onder hen die het. land regeeren. Ik zal mijn leven er aan wijden om u te dienen en u vreugde te verschaffen." «Zijt gij daar zeker van ?" vroeg ze met bleek gelaat, alhoewel er een glimlach om haar lippen spéélde. „Beproef mij 1" herhaalde hij. „Geef mij kans 1" „Hebt ge mijn vader gevraagd of ge met mij spreken mocht ?" onderzocht zij nu. „Neen, dat heb ik vergeten. Heb ik daaraan verkeerd gedaan ? Vergeef mij dat Ik de gebruiken uit het oog verloor. Ik zal hem nog hedenavond spreken. Maar wilt gij mij eenige hoop geven ? Wilt ge ?" „Ik kan niets zeggen voordat mijn vader zijn tóestemming gegeven heeft," zeide ze. „Maar als bij — als hij zegt dat hij mij tot zijn zoon wil hebben wat dan ?" Gedurende eenige oogenblikken wandelde zij zwijgend naast hem voort. „Indien mijn vader zijn toestemming geeft — dan moogt ge verder met mij spreken." „Ik dank ul" zeide hij. „Maar wanneer? Zeg: vanavondI" „Zijt ge zoo verlangend het te weten?" „Geheel mijn leven hangt er van af I" hernam hij. „Zeg mij dat ik u van avond nog spreken mag als het onderhoud met uw vader mij gunstig is." „Ik zal binnen anderhalf uur in de ontbijtzaal zijn." „Pus zijt ge niet ongevoelig voor mij?" riep hij in de opwinding van het oogenblik haar hand grijpende. Een oogwenk liet zij haar hand in de zijne liggen, hij voelde hoe koud die was; maar zij trok haar bijna onmiddellijk terug. „Stil, ik hoor iemand aankomen 1" fluisterde zij. „Laat ons naar huis terug gaan!" DE KEUZE. 121 - „Maar voelt ge iets voor mij ?" fluisterde hij terug. „Zeg mij dat!" „Zou ik gezegd hebben wat ik gezegd heb indien ik dat niet deed?" antwoordde zij; waarnaar ze gezamenlijk naar het huis gingen. Even daarna was George onder vier oogen met den markies. Hij was nog opgewonden, maar gevoelde zich meer op zijn gemak met den vader dan met de dochter. „Ik heb vanavond een stout stuk gewaagd, markies," begon de jonge man. „Ik hoop dat ik niet uw toorn verdiend heb, en ik moet u vergeving er voor-vragen dat ik niet den gebruikelijken weg bewandeld heb." „Niets ernstigs naar ik hoop, Trewain," zei de markies. Zijn dochter had hem reeds op de hoogte gebracht, zoodat hij geheel voorbereid was. „Ik had eerst met u moeten spreken," antwoordde George, „maar in mijn zenuwachtigheid vergat ik mijzelf. Ik heb het gewaagd Lady Winfred om haar hand te vragen." „Is het waar!" riep de markies met goed-nagebootste verbazing. „Maar, maar, mijn beste jongen, hadt je goed nagedacht over wat je ging doen ?" „Ik erken dat het vermetel was," hernam George, „maar zij is mij zeer dierbaar en ik heb mij door mijn liefde laten meeslepen." „Trewain," zei de markies zeer plechtig; „ik ben een man van ruime opvattingen. Ik hecht waarde aan verdienste en al zulke dingen; maar je zult natuurlijk begrijpen dat.... dat...." „Ik weet dat ik een man uit het volk ben," zei George, „maar ik hoop dat dit u niet verhinderen zal uw toestemming te geven." „Wat dat betreft," zei de markies na een pauze, „daar moet ik ernstig over doordenken. Niet dat ik niet van je houd, Trewain. Ik wil zelfs wel ronduit zeggen dat i ofschoon je alleen door je eigen verdienste om het zoo te noemen, 122 DE KEUZE. zoo ver gekomen bent; dat er slechts zeer weinig — zeer weinig jonge mannen zijn aan wie ik mijn dochter liever zou afstaan. En, maar er zijn geweldige bezwaren, Trewain. Die moeten goed onder de oogen gezien worden." „Zeg mij welke die zijn 1" vroeg George. Gedurende enkele minuten scheen de markies niet op zijn gemak. Blijkbaar wist hij niet de rechte woorden te vinden. „Zie," zei hij eindelijk. „Het zit 'm hier. Zooals je weet ben ik geen rijk man; ik heb weinig anders dan schulden geërfd. Natuurlijk kunnen wij samen dat uit een oogpunt van zaken-doen bespreken. Winfred, dat lieve kind,'heeft nagenoeg in 't geheel geen verstand van zulke dingen, maar ik ben.... ik ben wel verplicht Ken je Skinner?" „Ik heb hem vandaag voor 't eerst gezien." „Zeer net jongmensch! Zoon van een der rijkste Amerikanen. Nu, maar dit blijft streng onder ons, Trewain. Indien Winfred zag dat haar hart haar gebood met Skinner te trouwen, dan zou hij de Dresden-goederen op volkomenvoldoenden voet regelen en en alle dingen heel aangenaam voor mij maken. Vergeef mij dat ik zoo openhartig over zulke zaken spreek, maar ik ben verplicht er mee te rekenen." Ondanks hemzelf werd George boos. Jaren geleden zou hij heftig uitgevaren zijn tegen zulk een koop en nu zelfs had hij moeite om de scherpe woorden terug te dringen die hem op de lippen lagen. Maar zijn vroegere jongensachtige gevoelens waren veranderd; dat wist hij. „Markies," hernam George, „gij weet een en ander van mijn loopbaan gedurende de laatste jaren, en het is u bekend dat ik ben wat men noemt een gelukkig man. Ik vrees dat het voor een goed deel mijn goed geluk was; maar toch blijft het een feit, dat ik, jong als ik was, zelf ook...." „Ja, ja, ik weet het mijn jongen en als iemand succes verdient dan ben jij het 1" De markies had zijn gewone statigheid en plechtige manier van spreken geheel ter zij gezet en was DE KEUZE. 123 heel familiaar geworden. „Ik heb meer dan eens gezegd dat je een voorbeeld voor de geheele handelswereld bent. Door zuivere bekwaamheid èn ijver ben je opgeklommen tot de hoogste sport. Indien ik niet gezien had hoe groot je bekwaamheid was, dan zou ik mijn kleine aandeel om je in je pogingen te helpen nooit bijgedragen hebben. Het is inderdaad in één woord het is schitterend geweest." „Ik denk niet dat de geldelijke zaken moeilijk te regelen zullen zijn," hernam George. „Mij dunkt dat kunnen wij aan onze wederzijdsche zaakgelastigden overlaten. Ge zult zien dat ik niet " „Ik ben overtuigd dat alles in orde komt," hernam de markies. „Maar er is nog iets. Ik ben voor mijn dochter naijverig, en dat was mijn eene bezwaar tegen Skinner. In Amerika is de politiek een laag en gemeen ding, maar hier in Engeland.... wel, dat is een van de weinige middelen waardoor veel, waardoor de ambitie van een beschaafd man kan verwerkelijkt worden. Met jou rijkdom en bekwaamheid, Trewain, kun je een goed figuur slaan in de politiek. Ik ben zéker dat zoo iets Winfred genoegen zou doen." „Ik heb reeds verscheidene aanzoeken gehad en afgewezen om voor verschillende vacaturen candidaat te zijn," zei George. „Ik kon er geen tijd voor vinden, maar nu zal ik het iets minder volhandig krijgen " „Maar aan welke zijde, Trewain? Dat is voor mij de groote vraag. Ik wil niet den naam Dresden in verbinding gebracht hebben met socialistische of revolutionaire denkbeelden. Weg met al die radicale voorstellingen, zeg ik; ze ruïneeren het land!" „Ik geloof haast dat ik voor 't oogenblik geen vaste politieke richting heb," zei George. „Ik zal nu in de gelegenheid zijn om " „Zie eens hier. Mijn neef Fakenham heeft de beschikking over een zetel; — eigenlijk regeert hij ons heele distrikt; één 124 DE KEUZE. woord van mij en je krijgt de uitnoodiging om een candidatuur aan te nemen." „Dan," zei George. „Kan ik zekef uw toestemming krijgen om verder met Winfred te spreken?" Het is onnoodig meer van dit onderhoud mede te deelen. Het is genoeg te zeggen dat George, toen hij zich dien avond ter ruste begaf, verloofd was met Lady Winfred Dresden. De dochter van een der voornaamste huizen van Engeland had beloofd zijn vrouw te zullen worden, en in dit opzicht had hij dus het toppunt van zijn streven bereikt. Het was een merkwaardige verloving. Lady Winfred toonde niet grooter belangstelling in de zaak dan zij getoond zou hebben m het huren van een nieuwe kamenier. Nooit had zij George gezegd dat zij hem liefhad en zelfs als hij haar kuste, gaf zij hem dit teeken van gehechtheid niet terug. „Ik zal trachten een getrouwe vrouw voor je te zijn," zei ze aan het einde van hun onderhoud. „Ik hoop, ik ben zeker, dat wij gelukkig zullen zijn en ik zal al mijn best doen om je in je loopbaan te helpen." En daarmee moest George tevreden zijn, al lag het hem zwaar op het-hart. De aankondiging van dit engagement verscheen in al de deftige bladen en de gewone beleefdheden werden in acht genomen. George werd overstelpt met brieven van gelukwensching, en van Lady Winfred zei men algemeen dat ze „zeer verstandig" had gedaan. „Och ja, het is een man uit het volk," zei Lady Alice Bridgetweuer, „maar wat zou Winfred beter doen." „Zij is op z'n minst dertig jaar en heeft een heel lastig humeur. Mij is verteld dat die Amerikaan als lokaas gebruikt is; maar de menschen zeggen zooveel 1 Die goede Dresden is boven de huizen 1 Al de hypotheken zijn afgelost en de schulden betaald, 't Is een mooie affaire voor heml Natuurlijk, zouden we allen liever zien dat de man niet was wat men noemt een parvenu; de keuze. 125 maar Winfred kon niets beters verwachten, niet waar?" En Lady Aiice, die nog in de verte familie van den markies was, gaf uitdrukking aan het algemeen gevoelen; — de geheele kring van Dresden's bloedverwanten en vrienden was bereid om George zeer vriendelijk te ontvangen. „George's antwoord aan Ackroyd was kort en bondig. Het luidde: Waarde Ackroyd. Je vraagt mij of ik geëngageerd ben met mej. Mary Trefry. Inliggend uitknipsel uit De Morning Post zal je in dat opzicht geruststellen. Vergeef dit haastig gekrabbel. Er wachten meer dan twaalf menschen in de spreekkamer. Je vriend, George Trewain. George voelde zich ontstemd toen hij dien brief schreef. Hij wist dat de toon allesbehalve vriendelijk was, maar hij voelde bitterheid in de ziel tegen Ackroyd — waarom? hij trachtte niet zich daar rekenschap van te geven. Nauwelijks een week nadat George zich verloofd had, ontving hij een brief van Lady Clara, de vrouw die hij kort na zijn'aankomst in London ontmoet had, waarin zij hem vroeg haar eens te komen bezoeken. Hij had haar slechts enkele malen sedert dien tijd gezien, maar bij hun laatste ontmoeting was zij zoo koel beleefd tegen hem geweest, dat hij zich verbeeldde dat zij hun vriendschap niet begeerde voort te zetten. De brief, dien zij hem nu schreef, was echter zoo hartelijk, dat hij besloot haar te bezoeken. Na de eerste begroeting zei ze tot hem: „En ge zijt zoo de Rubicon overgetrokken 1" „Ik vrees dat ik u niet goed begrijp," antwoordde hij. „Ge hebt London overwonnen: ge zijt zeer rijk geworden en ge zijt verloofd met een groote dame." 126 DE KEUZE. „Ja; en dus, Lady Clara?" „Ik kan u niet gelukwenschen; — dat is alles. Het is mijn zaak niet, maar ik moest u dit toch zeggen." „Het spijt mij dat gij mij niet kunt gelukwenschen, maar ik zou gaarne weten waarom niet." „Dat zal ik u zeggen. Jaren geleden, toen mijnheer Shelly uit Cornwall terugkwam en mij van u vertelde, kreeg ik een soort van romantische belangstelling in u. Hij liet mij uw portret zien en ik werd op u verliefd. Eigenlijk voelde ik zusterlijke of moederlijke genegenheid voor u. Toen hij mij vertelde dat ge verliefd waart op een bevallig landelijk meisje, begon ik op mijn onverantwoordelijke wijze plannen voor u te maken. Mijnheer Shelly zei dat ge vast en zeker naar London zoudt komen, en dat ge beslist een rijk man zoudt worden; dat al uw eigenschappen er toe leidden om u binnen weinige jaren ongelooflijk , succes te bezorgen. Hij hield ook vol dat zoodra ge in London geslaagd waart, ge al uw oude droomen zoudt vaarwel zeggen, volop een man van de wereld worden, er niet weer aan denken zoudt dat lieve meisje te trouwen, maar geheel en al in een wereldling veranderen. Ik sprak hem tegen. Ik vond uw uiterlijk te gunstig en zei dat ik zeker er van was dat ge rijk zoudt worden en even zeker dat ge aan uw oude idealen en oude liefde zoudt getrouw blijven. Dus gingen wij een weddingschap aan; een nieuwe pruik tegen een nieuwe japon, geloof ik; maar dat doet er niets toe. Dus nu kunt ge zelf zien waarom ik u niet geluk wenschen kan." „Omdat ge denkt het verloren te hebben 1" „Ja, en om de beteekenis daarvan — George Trewain, ik ben wat men noemt een vrouw van de wereld, maar ik gevoel behoefte om vrij uit tot u te spreken". „Ik luister", zei George. „Gij hebt nog Mary Trefry lief". De jonge man voelde zijn hart koud worden, maar sprak geen woord. DE KEUZE. 127 „Ge hebt de vrouw, die ge ten huwelijk gevraagd hebt, niet lief. Ge trouwt niet met een vrouw, maar met een naam, met een positie, op bevel van een jammerlijke eerzucht. Zij zou haar lakei bevelen u de deur te wijzen, indien het niet was om uw geld; en gij zoudt er even veel aan denken om met een ijsberg te trouwen als met haar, zoo het niet was om haar naam en positie. Ge zijt bezig u den toegang te koopen tot een arme, ellendige, ledige wereld, door de schulden van een ouden doorbrenger te betalen; gij zijt bezig met van de schoonste en verhevenste dingen ter wereld een carricatuur te maken en de kroon uws levens weg te werpen". „Lady Maurice, waarlijk " „Nog een enkel woord. Ik zal u een verzoek doen. Jaren geleden heb ik mijn liefde opgeofferd om met een zak geld te kunnen trouwen. Ik heb den zak vol geld nog, maar ik heb sinds dien dag geen gelukkig oogenblik meer gehad. Mijn leven is doorgaand een ledig kunstmatig gebeuzel, een soort van poppenkast-vertooning. En daarom ga ik een verzbek aan u richten terwijl er nog hoop voor u is. Geef de gedachte aan dat ellendige huwelijk zonder liefde op: Keer terug tot het schoone meisje dat ge bemint, en wees de man dien God wil dat ge zijn zult." Een half uur later verliet George het huis van Lady Maurice met gejaagd voorkomen en zoo onder den indruk dat hij niet zeker was wat hij doen moest. 128 „IK MOET VOORUIT!" XL „Ik moet vooruit!" DE groote zaal, die door een der politieke kiesverenigingen te Oldtowers gehuurd was, was geheel gevuld. Bij gebrek aan een beter woord, zal ik de vergaderden maar noemen de kern van de partij waartoe zij behoorden, niet om hun deugdelijkheid maar om hun overwicht. Er moest een candidaat voor het Parlement gesteld worden. Groote opwinding was in 't geheele district merkbaar. Voor het eerst sinds vele jaren was kort geleden de candidaat van de „Fakenham-partij" zooals ze genoemd werd verslagen door een man, die algemeen doorging voor een blakend rooden socialist. De eigenlijke reden van het verlies — bij de verstandiger menschen was dit algemeen bekend — was dat Lord Fakenham een papegaai in plaats Van een degelijk man had aanbevolen. „Zoo motte we d'r onder raken," zei een kiezer-kroeghouder, nadat de slag geleverd en verloren was. Je mag het nou willen zien of niet zien, maar 't leit er eenmaal toe. D'r zijn d'r die zegge dat al dat onderwijs 't nu gedaan heit, maar dat zal ik nu juist niet pretendeere. Maar wat wel waar is, dat is dat al dat onderwijs de werkman ontevreden maakt. Het maakt dat ie nou ziet wat ie eigenlijk kan, en dan wil ie met geweld stemmen om de boel beter te krijgen. Daar zit 'm de kneep, zie je. Het maakt dat de werkman ook gaat stemmen na zijn zmT Nou Sir Charles kan niet zoo in 't Parlement zegge wat dan de werkman eigenlijk zou willen. Hij is een ezel, dat is ie; en dan komt de werkman d'r toe „IK MOET VOORUIT !" 129 om zoo'n goddelooze socialist te kiezen. Want zie je, als je die socialiste maar laat begaan, en vooral die teetotallers onder dat soort volk, dat ruineweert het land; dat voel je!" De geachte spreker oogstte levendige toejuiching. Een van de hoorders meende zelfs dat hij juist de rechte man was om candidaat te zijn, waarop de spreker aan dat lid en de naastbijzittenden een rondje gaf. „Nee, jongens 1" ging hij voort: „ik bin niet van 't soort, dat jullie hebbe motte; dat 's te zegge ik zou 't nog wel kennel maar ik moet in u plaats. Mijn plicht is hier in Oldtowers. Wat je hebben mot, dat is een kerel die 'm met jullie bemoeit, een kerel die praten kan; zoo een die simpetie heeft met de werkman maar die dan ook de groote instellingen van het land op de been houdt. Nou bin ik heelemaal niet tegen werklui als vertegenwoordigers, zoo als" ik zeivers weze zou. Maar het beroerdste is dat je altijd zal zien dat die werklui-lede met die teetotallers mallighede meedoen, ze neme de arme drommels derlui bier af, en dat ruineweert het land. Dat kenne we niet langer laten begaan." ^vfjP; Donderend applaus. „Maar wat voor een motte we dan nou hebbe ?" vroeg een van de aanwezigen. „Wat je d'r voor een hebben mot," zei de kroeghouder heel gewichtig. „Nou in de eerste plaats een jonge kerel, die nog aan nieuwe .idees kan wénnen; en dan een van de Fakenham-partij, want wij hebben voor ons district een piekfijne meneer noodig voor zoo'n plaats als Oldtowers. En dan moet ie simpetie met de werklui hebben en voor der lui rechte opkome, anders krijgt ie d'r stemme niet. En dan mot ie kenne prate. Sir Charles ken niet praten. Hij is van zelf een piek fijne heer en dat alles meer, maar die socialist, as die z'n mond opedoet dan douwt ie hem in een hoek." Deze beschouwingen waren gelardeerd met verschillende tusschenwerpsels, die 't beter is niet weer te geven, maar ze God of Mammon g 130 „IK MOET VOORUIT!" waren ongetwijfeld de gevoelens van alle herbergiers; en de herbergiers vormden een groep, waarmee rekening moest gehouden worden. Andere groepen in de vereeniging hadden heel andere argumenten; sommigen waren 't in 't geheel niet eens met den spreker; maar allen waren het wel eens dat ze moesten samenwerken om den verloren zetel te herwinnen. Met algemeene stemmen werd dus besloten dat de man, die Lord Fakenham zou aanwijzen, candidaat zou zijn, welk besluit groote geestdrift verwekte. De agent, die in deze voorloopige vergadering den toon had aangegeven, werd bestormd met vragen van allerlei aard. Op den beslissenden avond was de zaal overvol. George Trewain had lang tegengestribbeld alvorens hij had kunnen besluiten in die vergadering het woord te voeren als de aangewezen candidaat, maar ten slotte had hij toegestemd. „Het loopt zoo heel goed, George, mijn jongen," zei de markies. „Fakenham, de grootste grondeigenaar in het district, is mijn neef, dus je zult door je huwelijk zijn nabestaande worden. In de vorige dagen was het een vast district, en Fakenham kon voorstellen wie hij wilde; die werd zeker gekozen. Maar die goede dagen zijn voorbij, en hoe jammer dat ook zijn moge, we moeten de dingen nemen zooals ze zijn. We moeten den ouden standaard hoog houden, mijn jongen 1 de oude standaard hoog houden!" „Er zit nu een werkman voor het district naar ik hoor!" vroeg George. „Ja. De laatste verkiezing was een geduchte tegenslag. In de eerste plaats: Fakenham was zoo zeker dat zijn man er doorkomen zou, dat er niets van belang gedaan werd. En daarbij Sir Charles Cartwright bad geen tact. Hij wist de zeilen niet naar den wind te hangen. Natuurlijk bewonder ik dat in hem — in zeker opzicht. Hij behoort tot een van de oudste familiën in Engeland en is goed conservatief. Hij wil niets weten van hetgeen het volk hervormingen noemt. „IK MOET VOORUIT!" 131 Hij zei dat die het land zouden ten val brengen. Hij werd driftig in het debat, en hij kon niet gemakkelijk spreken. Toen was 't klaar! Maar jij bent juist de man, George. Jij bent vol van nieuwe denkbeelden. Jij kan met mannen van zaken als deskundige spreken. Je bent zoo woordenrijk als Demosthenes, en je bent jong en ziet er knap uit. En daarbij ben je de verloofde van mijn dochter." „Maar ik vrees dat mijn politieke inzichten verschillen van de uwe," zei George. „Kom, beste jongen, geen dwaasheden uithalen! Natuurlijk heb ik eerbied voor politieke overtuiging en alzoo meer; maar eigenlijk voldoet geen enkele politieke partij mij geheel. Maar jij moet denken aan je loopbaan! In 't algemeen gesproken — zoo geheel in 't algemeen gesproken, behoor je bij ons." George stemde dus toe te dineeren met een aantal leiders ten huize van Lord Fakenham en daarna in de vergadering op te treden. Het doet me genoegen dat je gekomen bent, Trewain, zei Ldrd Fakenham, toen George op Fakenham Hal was aangekomen voor de vergadering van dien avond. „Het is van avond natuurlijk gloeiend vervelend in de meeting. Ik zou ook liever dat we van avond een partijtje bridge konden spelen; maar daar is niets aan te doen." „Het schijnt dat je hier heel wat volgelingen hebt," merkte George op. „Gehad hebt!" verbeterde Lord Fakenham geeuwend. Een groot gedeelte van de kiezers wil tegenwoordig den candidaat eerst zelf hooren." „Een soort van Geloofsbelijdenis?" vroeg George pijnlijk lachend. „Ja zoo iets, maar je zult zien dat je 't gemakkelijk met hen klaarspeelt. Volg mijn raad en wees het met hen allen eens. Natuurlijk is de partij het voornaamste, zeg nu duidelijk 132 „IK MOET VOORUIT 1" dat je de partij zult steunen en alles is in orde. Al de rest is ondergeschikt. En je behoort toch ook bij de partij, niet waar, Trewain? Natuurlijk rekenen we daarop." „Natuurlijk 1" herhaalde George. „Dan loopt al het andere van een leien dakje. Maar toch moet je natuurlijk op je tellen passen. Daar is bijvoorbeeld Sir Jasper Buddle, die verleden jaar een lintje gekregen heeft, die is voorzitter van de vergadering en hij moet een beetje gespaard worden." „Laat me zien: hij is — e." „Brouwer ja. Vanzelf is hier nu zijn geliefkoosd stokpaardje. Hij wil niets hooren van verandering van bedrijfsbelasting. Maar jij zult wel lust hebben om daarmee rond te springen. En dan is daar de oude Bolder. „Wie is dat? Vertel mij eens iets van hem." „Die is na mij de grootste landeigenaar in het district. De familie Bolder is hier reeds meer dan vijfhonderd jaar grondeigenaar. Hij is de oudste van de oude school; al dat gepraat over hervorming van de wetten op grondeigendom en zoo, haat hij als de pest. Je moet met hem ook voorzichtig zijn. En je moet vooral zorgen dat je hem mee krijgt. Als hij eens voor je is dan vecht hij voor je op leven en dood, maar is hij tegen je dan is hij een baarlijke duivel. En hij heeft al zijn pachters onder den duim. Hij vraagt hun hoe zij stemmen en als dat niet naar zijn zin is.... dan — 1 Dus je weet nu hoe 't met hem staat. Wees voorzichtig met hem l Tot nog toe is hij niet erg met je ingenomen." „Waarom niet?" „O, hij heeft informatie naar je genomen, en heeft onderzoek gedaan, naar je loopbaan." „En?" „Nu, hij heeft gehoord dat je jaren geleden— bij de andere partij behoorde." „O zoo 1" „IK MOET YOORUIT!" 133 „Maar dat doet er natuurlijk niet toe. Dresden heeft mij omtrent een en ander voldoende ingelicht. Dan is daar die Barlow. Ik moest hem wel hier laten komen, want hij is een groot werkgever. Hij heeft heel sterk zijn eigen denkbeelden over regeling van loon en arbeidsduur; of liever daartegen. Dan was er nog een andere kerel dien ik eigenlijk had moeten vragen: de secretaris van de Werklieden Vereeniging voor woningbouw. Natuurlijk kon ik hèm vanmiddag niet aan tafel hebben. Bolder zal al woedend zijn, omdat ik Barlow gevraagd heb; maar wat kon ik doen? Ik vind het al erg mooi dat die man nu juist overhoop ligt met onzen tegenwoordigen afgevaardigde en dat wij hem kunnen vangen. Nu je weet wel wat die werkliedenvereenigingen met hem vechten voor woningtoezicht, minimum loon, maximum arbeidsduur en dat allen meer verlangen. Dus je moet er nu eenmaal mee rekenen." „Maar je begrijpt toch 1" riep George. „Als ik Barlow den huisjesmelker te vriend houd, dan stoot ik den secretaris van die BouwVereeniging af." ; „Dat schijnt erg moeilijk, hè?" zei Lord Fakenham, zijn lorgnet recht zettend; „maar T is alles alleen een kwestie van tact. En voor en boven alles gaat de partij. Beloof de partij te zullen steunen en al die stoffelijke dingen zijn louter bagatellen. Nu weet je 't zoowat. En nu moeten we maar vlug dineeren alvorens je voor 't voetlicht komt." Ik zal niet trachten een nauwkeurige beschrijving te geven van het onderzoek, dat George te doorstaan had. Meer dan eens was hij op het punt van de geheele geschiedenis den brui te geven, maar hij had zijn aanstaanden schoonvader beloofd dat hij er mee voort zou gaan; en Dresden woonde de vergadering bij; bovendien zou Lord Fakenham geheel onmogelijk worden, indien zijn candidaat zijn eigenlijke overtuiging beleed. Hij spande dus alle krachten in en slaagde er in om alle partijen tevreden te stellen. 134 „IK MOET VOORUIT 1" „Het is een groot voordeeltje," dacht hij, „en ik moet nu vooruit. Ik ben het aan Winfred schuldig en mijn toekomst hangt er in menig opzicht van af. Wat zouden vader en moeder wel zeggen als zij hier waren. Maar ik kan toch niet voor goed gebonden blijven door mijn jongensdenkbeelden en idealen! Niemand kan honderd percent eerlijk zijn en vanzelf zijn mijn inzichten gewijzigd sinds ik van huis ben." Gelijk gezegd is, de zaal was overvol en er heerschte groote opwinding. Allerlei verhalen omtrent den jongen man, die waarschijnlijk candidaat zou worden, waren in omloop geraakt. Sommigen wisten te vertellen dat hij barrevoets door London gewandeld had en dat hij begonnen was met kranten langs den weg te verkoopen en nu vele malen millionair was. Anderen verhaalden dat hij jaren geleden van huis was weggeloopen om zijn fortuin te maken; dat hij een plaats gekregen had op een advocatenkantoor en dat hij "binnen drie jaren de geheele zaak in handen en zijn patroon aan den leiband gekregen had. Allen wisten dat hij onmetelijk rijk was en het was algemeen bekend dat hij verloofd was met de dochter van markies van Dresden. Toen hij op het platform verscheen, werd hij met oorverdoovend gejuich begroet. Naar Sir Jasper Buddle luisterde men alleen In de hoop dat deze eenige bijzonderheden zou meedeelen omtrent den jongen man, wiens loopbaan zoo algemeen besproken werd. Sir Jasper Buddle opende de vergadering en sprak haar toe op de goede ouderwetsche manier. Hij was brouwer, zei hij, en hij was daar trotsch op. Goed bier was hetgeen het land noodig had, en wel overvloed van goed bier. De grootste voorwaarde van bier was dat het goed was. En nu de andere partij was niet alleen bezig om de brouwers te vermoorden, maar ook om handel en nijverheid te vermoorden. Waarom zouden handel en nijverheid worden gehinderd, verwaarloosd, onderdrukt ten einde een groep totaal-onthouders genoegen te doen? Hij was zoo gelukkig te kunnen zeggen dat de heer „IK MOET VOORUIT 1" 135 Trewain de gevoelens van die dwepers niet deelde. Hij was de man niet die een belangrijken tak van nijverheid in den grond zou boren, de man niet die daardoor den werkman van zijn bier zou berooven. Natuurlijk was dronkenschap een vreeslijk kwaad, en hij, Sir Jasper, was een groot voorstander van matigheid. Goed bier doet echter niemand kwaad, maar deze afschaffers, deze dwepers, zouden door hun wettenmakerij maken dat de menschen tegen het verbod in gingen drinken en dronkaards werden. Waarom zouden kleine kinderen niet in de herberg mogen komen om bier voor vader te halen? En daarbij, een ieder kon zien dat de wetten, die verboden aan kleine kinderen voor vader bier mee te geven, zelf maakten dat de mannen dan zelf naar de kroeg gingen. Evenwel, de leden van de kiesvereeniging waren niet gekomen om hem te hooren, maar den heer Trewain. Zij waren er allen zeer trotsch op dat zij hem hadden kunnen overhalen om hier te komen, vooral omdat hij jaren geleden aan de andere zij had gestaan. Maar hij was nu ouder en wijzer geworden en had leeren inzien dat al die moderne socialistische denkbeelden den ondergang van het land beteekenden. Hij — Sir Jasper — was blij dat hij ook den dominee op het platform zag. In veel kwesties was de dominee het niet geheel met hem eens, maar op één belangrijk punt dachten zij hetzelfde : de handhaving van de oude instellingen. De socialisten wilden de kerk ondermijnen. Hij persoonlijk geloofde niet dat de godsdienst ondermijnd kon worden. De godsdienst was de ruggegraat van het land. Hij was blijde dat de heer Trewain tot den dood toe zou strijden tegen het aanranden van de voorrechten der kerk. Zoo ging hij nog geruimen tijd voort tot eindelijk George aan het woord kwam. De vergadering begroette hem met donderend applaus en was geheel onder den indruk van zijn jeugdig voorkomen en genadig glimlachje. Toch gevoelde hij zich in 't geheel niet op zijn gemak. Toen hij al die belang- 136 „IK MOET VOORUIT!" stellende gezichten zag, kwam het beeld van. een andere vergadering bem voor den geest, de vergadering waarin hij zijn eerste politieke reden uitgesproken had. Hij herinnerde zich hoe zenuwachtig hij toen geweest was; hoe hij zijn eerste volzinnen gestameld had, ofschoon zijn redevoering zorgvuldig voorbereid was. En nu — nu had hij bijna geen oog voor zijn gehoor; hij dacht alleen aan zijn onderwerp, en had al zijn jongens-overtuigingen over boord geworpen. Ja, ze waren overtuigingen geweest, met hart en ziel had hij geloofd in elk woord dat hij sprak. Nu was hij er toe gekomen om bijna alles te verloochenen wat hij als jongen gezegd had. Hij stond daar tegen te spreken al wat hij in vroeger dagen zoo warm verdedigd had. Goedl Waarom niet? Hij was nu een man en zag in hoe dwaas die droomen zijner jeugd waren', 't Sprak vanzelf dat hij nu niet hetzelfde geloofde van toen. Hoe kon hij dat? Jaren en ondervinding jhadden zijn gezichtskring verwijd en die jeugdige luchtkasteelen omgeworpen. Eigenlijk gaf hij bitter weinig om politiek. In zijn hart had hij den ouden Sir Jasper Buddle uitgelachen, zoolang die aan 't woord was. Die vette, gemeene geldzak, die nu gemakkelijk was gaan zitten, maakte bier, verkocht bier, dronk bier en dacht bier; wat had hij, George Trewain, te maken met de platvloersche meeningen van dien laaghartigen ouden man? Maar hij had veel invloed en moest te vriend gehouden worden. Lord Fakenham, zijn aanstaande neef en markies van Dresden, die beiden op het platform zaten, verwachtten de uiting van sommige gevoelens, en zij zouden hun zin hebben, 't Was noodig voor zijn loopbaan en hij moest vooruit. Al die gedachten flitsten door zijn brein, terwijl de vergaderden hem toejuichten, en "toen zij eindelijk bedaarden, hield hij zijn redevoering. „Hartelijk gelukgewenscht, beste George," zei de markies toen hij geëindigd had. „Juist wat wij noodig hebben. Je hebt „IK MOET VOORUIT!" 137 hen allen voldaan. De oude Buddle was in den zevenden hemel van genoegen. Dat was een verstandige zet van je om aan zijn loopbaan te herinneren. De oude kerel zwolg het in alsof 't champagne was. En wat je van het werkmansvraagstuk gezegd hebt, was meesterlijk. Je zei niets en scheen den werklieden toch alles te beloven. Heel tactvol, mijn jongen; die redevoering brengt je er in!" „Het was uitstekend 1" zei Lord Fakenham. „Trewain, kerel wat kan jij praten! Ik heb nooit de woorden bij elkaar kunnen krijgen; eens, in Oxford, heb ik het geprobeerd, maar ik bleef steken. Jij! jij schudt het uit je mouw. En bij Jupiter, ik geloofde bijna in het goddelijk recht van het Hoogerhuis, toen jij ons zoo ophemelde. Om je rond de waarheid te zeggen: ik heb nooit kunnen inzien waarom ik het recht zou hebben wetten voor mijn land te maken, alleen omdat ik de zoon van mijn vader ben. Ik weet geen woord van politiek en ik ga nooit naar het Hoogerhuis, tenzij er voor of tegen een zeer belangrijk ding moet gestemd worden. Maar ik laat me hangen als jij mij niet overtuigd hebt dat wij eigenlijk de behouders van het volk zijn. Jij bent in de wieg gelegd voor staatsman, beste jongen, en je zult wel spoedig een plaats in het kabinet hebben." „Natuurlijk was 't alles een rad voor de oogen draaien," dacht George toen hij dien avond naar bed ging. „Ik had iets te doen, en ik heb het gedaan; maar.... maar —!" Hij bleef nog langen tijd wakker liggen. Maar hij was vooruitgekomen. Hij was de gast — de zeer geëerde gast van. Lord Fakenham; hij was de gestelde candidaat voor Oldtowers, hij was geheel zeker dat hij gekozen zou worden; en zoowel de markies als Lord Fakenham hadden hem verzekerd dat het slechts een kwestie van tijd was — en zelfs van korten tijd — of hij zou een plaats in het ministerie hebben. „De moeilijkheid was mij voor te doen alsof ik dat alles 138 „IK MOET VOORUIT 1" in ernst zei," overdacht hij. „Natuurlijk ben ik wel tamelijk overtuigd dat hetgeen ik vroeger zoo vurig geloofde onuitvoerbaar en hersenschimmig is, maar eenig geloof te huichelen in hetgeen ik vanavond verdedigd heb, dat was de moeilijkheid. Natuurlijk houd ik het Hoogerhuis voor ballast; natuurlijk lach ik met de staatkunde van Sir Jasper Buddle, maar— maar— 't kon nu eenmaal niet anders! Ik moet vooruit!" Lady Winfred kwam te Oldtowers op den avond toen George spreken moest voor de centrale kiesvereeniging van het distrikt. De helft van de aanzienlijken uit den omtrek waren opgekomen; de grootste zaal van de stad was tot in de hoekjes vol. Zelfs Lady Winfred, die gewoonlijk betuigde dat alle politiek haar verveelde, was naar het scheen, in spanning. „Dit is een grootsche gelegenheid," fluisterde de markies hem in 't oor. „Fakenham heeft gezorgd dat verslaggevers van twee der grootste Londensche bladen aanwezig zijn. Je zult tot het geheele volk spreken, George, mijn jongen." George Trewains hart zwol van hoogmoed. Om die redevoering in de kiesvereeniging had hij weinig gegeven, maar nu voelde hij dat zijn openbare leven in ernst begonnen was. Hij gevoelde zich zeker van zijn bekwaamheden; hij wist dat hij die groote menigte kon leiden naar zijn wil. O, indien hij nu slechts geloofde in hetgeen hij ging zeggen. Maar hij wist dat de politiek een spel is, en dat hij het moest winnen voor de zijde, die hij gekozen had, hij moest spreken in zijn eigen belang. „Ben je zenuwachtig, George ?" vroeg Lady Winfred, terwijl de voorzitter aan 't woord was. „In 't geheel niet 1" antwoordde hij. „En jij ?" „Ja!" hernam zij. „O George, als 't maar goed gaat! Als je maar niet blijft steken 1" „Ik zal niet blijven steken!" zei hij vol zelfvertrouwen, en „IK MOET VOORUIT I" 139 ofschoon zijn woorden blufferig schenen, gevoelde zij zich trotsch op hem. „Er zijn een massa menschen van de andere partij," zei ze even later. „Zoo? Dan kan het prettig worden 1" Nu kwam de beurt aan hem, en George Trewain gevoelde dat hij niet langer met woorden spelen of gemeenplaatsen zeggen kon. Deze groote vergadering was samengekomen om besliste antwoorden op besliste vragen te krijgen. Wat politiek ook voor hem mocht zijn, voor hem was zij een ernstige zaak. *Hij wist dat hij ronduit spreken moest, zou zijn verkiezing slagen. En de partij, wier stemmen hij begeerde, was geheel het tegenovergestelde in politieke overtuiging van hetgeen waarin hij was opgevoed en waarin hij nog geloofde— voorzoover hij eenig geloof had. Dezen avond moest hij in het openbaar zijn vroegere overtuiging verloochenen, en in het openbaar de gevoelens omhelzen, die hij tot op dat oogenblik voor verkeerd gehouden had. Nog terwijl hij voor dat groote gehoor stond met zijn 4aanteekeningen in de hand, gevoelde hij dat hij niet de helft geloofde van hetgeen hij ging zeggen. Maar evenmin bleef hij bij zijn vroegere overtuiging. Hij had heel wat van het leven gezien sedert hij die hersenschimmen had verkondigd. Jaren van omgang ln de Londonsche kringen, van deelname aan groote financieële ondernemingen, hadden hem van al die soort van dwaasheid ontledigd. Hij had leeren inzien dat zulke hoopvolle idealen Van weinig nut waren voor een man, die in de wereld vooruit wilde. Maatschappijen moesten bestuurd worden; het publiek moest overtuigd worden; verkeerde opvattingen moesten worden ontzenuwd; en hooge dividenden moesten beloofd worden. Neen, hij had de dwaasheid ingezien van de gevoelens, die in de Kwaker-samenkomsten verkondigd werden en dus.... Hij sprak zijn redevoering uit, want dat was voor zijn verder welslagen noodig. Lady Winfred had de voorwaarde ge- 140 „IK MOET VOORUIT!" steld dat hij zich in de politiek begeven zou vóór zij beloofde zijn vrouw te worden; Lord Fakenham had hem verzekerd dat hij een zetel in het kabinet zou krijgen, indien hij de partij „door dik en dun" steunde. En zijn redevoering voldeed zeer. Die was helder, diplomatisch, welsprekend en getuigde van algeheele overgave aan de partij. Een storm van applaus volgde. Menigeen zei dat dit de beste redevoering was die ooit in de groote zaal van Oldtowers uitgesproken werd, en allen stemden toe dat George Trewain de geschiktste candidaat was, die de Fakenham-partij bij menschenheugenis had gehad. Toen hij geëindigd had nam hij glimlachend zijn plaats naast Lady Winfred weer in. „Je ziet dat ik niet ben blijven steken," zei hij. „Neen," antwoordde ze koeltjes; „je hebt goed gesproken. Wat rauwe stemmen hebben die menschen 1 't Is of hun kelen van leer gemaakt zijn." Dat was alles. Zij toonde geen geestdrift en zeer weinig belangstelling. Vóór hij begon te spreken scheen zij zenuwachtig te zijn; nu hij getoond had dat goed te kunnen doen, scheen ze zich te vervelen. Zijn hart voelde koud. Het is waar dat de vergadering hem warm toejuichte, maar ofschoon hij het zichzelf niet bekende, had hij verwacht dat Lady Winfred voldaan zou zijn. „Heb ik je voldaan?" vroeg hij met iets als van jongensachtig verlangen in zijn stem. „Mij dunkt dat je de laatste vijf minuten alles gedaan hebt om het plebs te winnen," zei zij. * Teleurgesteld wendde hij zich af; de gedachte ging door zijn hoofd wat Mary Trefry wel zou gezegd hebben. Maar dat was een afgedane zaak. Hij had gekozen en moest bij zijn keus blijven. Daarbij, Mary Trefry was een onnoozel landmeisje en zou niet begrepen hebben hoe hij er toe komen kon uiting te geven aan de gevoelens, die hem zoo pas over de lippen gekomen waren. „IK MOET VOORUIT 1" 141 Nu volgden de vragen. Er was vastgesteld dat alle vragen schriftelijk moesten ingediend worden; een aantal papiertjes werd hem ter hand gesteld. De meeste vragen waren gemakkelijk te beantwoorden, maar één stukje papier bevatte drie vragen in een handschrift dat George meende te herkennen, ofschoon hij zich niet kon herinneren waar hij het meer gezien had. Die vragen verschilden veel van de andere. Zij handelden veel meer over beginselen dan over zaken van den dag, en daarbij waren ze zoo gesteld dat hij, om er een gunstig antwoord voor zijn hoorders op te geven, opnieuw verloochenen, ja in zekeren zin verachtelijk voorstellen moest het geloof, dat hij vroeger beleden had. Een vreemde gewaarwording bestormde zijn hart, terwijl hij ze overluid voorlas. Het was hem alsof zijn vader, zijn moeder, en al zijn Kwakerbekenden uit zijn jeugd hem omringden; opnieuw zag hij zichzelf bij zijn eerste politieke redevoering. Daarna wierp hij een blik op zijn omgeving; zijn aanstaande schoonvader keek hem vol verwachting aan, Lord Fakenham zat cynisch te glimlachen; er was een uitdrukking van ondeugend vermaak 'in de oogen van Lady Winfred. „Dat is moeilijker dan ik dacht 1" zei hij tot zichzelf. Toen overzag hij de vergadering en verhardde zijn hart. Hij ging voort. Hij was zeer rijk geworden, hij werd voor den bekwaamsten financier van London gehouden; maar hij was in sommige kringen nog niet toegelaten. Als bij slaagde in de politiek evenals in de geldwereld, dan met een plaats in het kabinet, zou hij positie, roem, misschien een adellijken titel verwerven. Hij gaf een koud, beslist, onvoldoend antwoord. Een luid applaus van zijn vrienden; een applaus dat telkens herhaald werd. Toen dat eindelijk bedaarde, zag hij een van de hoorders opstaan'; een jonge man met bleek, ernstig gelaat en schitterende oogen. Helder en duidelijk boven het rumoer uit zei een stem: 142 AFPERSING. „George Trewain, ge zijt een lafaard, een verrader van God en van uw volk." Groote beweging ontstond, maar George antwoordde niet. Het scheen dat hij van het gesprokene geen nota nam, maar een rilling voer door zijn leden. Eenige minuten later werd hij met groote meerderheid van stemmen candidaat gesteld. Vroolijk pratend met Lord Fakenham reed hij naar diens huis, maar zijn geest was elders. „Dat was mijn oude vriend Tom Penryn," dacht hij slapeloos in bed liggend; „wij hadden in der tijd geen geheimen voor elkaar." XII. Afpersing. RIE dagen na de groote politieke vergadering, waarin George Trewain officieel candidaat gesteld was door de Fakenham-partij, ontving hij den volgenden brief van zijn vader: „Beste jongen." Ik zie in de nieuwsbladen dat je de officieele candidaat van de Oldtowers Fakenham-partij bent. Ik heb je redevoering nauwkeurig gelezen, en ook een van de Londonsche bladen, dat er een artikel over schreef, waarin verscheidene vleiende opmerkingen gemaakt worden. Ik AFPERSING. 143 wenschte, mijn jongen, dat ik je kon gelukwenschen, maar je weet, dat is mij onmogelijk. Je hebt blijkbaar je best gedaan om veel van de dingen die mij het dierbaarst zijn en die ik dacht dat jou ook dierbaar waren, te bestrijden. Je bent dus blijkbaar van inzicht veranderd en indien je dat gedaan hebt door je geweten gedrongen, dan heb ik niets meer te zeggen. Ieders overtuiging, zoowel politiek als godsdienstig, is heilig en niemand heeft het recht zich daarin te mengen Tom Penryn, die voor zaken in Oldtowers was, heeft de vergadering bijgewoond en aan ieder, die 't hooren wilde in St. Tidy verteld welke vragen hij je gedaan heeft en wat je er opgeantwoord hebt. Hij heeft er bijgevoegd wat hij daarna tot je gezegd heeft. Het spijt me dat hij zoo ruw is te werk gegaan, maar velen in St. Tidy roemen hem daarom zeer. Inderdaad keuren zoovelen hier je redevoering zoo sterk af, dat ik geloof dat je niet zeer hartelijk door je oude vrienden zoudt ontvangen worden, indien je ons het bezoek bracht, waarvan je laatste brief sprak. Het valt me zeer zwaar dit te schrijven, maar ik geloof dat je bet weten moet. Ik behoef hier nauwelijks bij te voegen dat je moeder, ofschoon zij weinig zegt, niet zeer gelukkig is na de lezing van een der Oldtowers kranten, die iemand haar gezonden heeft. Ze laat je echter met de oude liefde groeten en zegt dat ze je binnen een paar dagen zelf schrijven zal. Ik heb in den laatsten tijd Mary Trefry niet ontmoet. Zij is eenige dagen uit de stad geweest, maar kwam nu terug en was verleden Zondag in de samenkomst. Ik heb haar echter niet gezien, want ik moest met zware verkoudheid thuis blijven. Het gerucht gaat dat zij verloofd is met Arthur Ackroyd, ofschoon er nog geen bekendmaking rondgezonden werd. Ik weet zeker dat die beiden kort geleden in eikaars gezelschap waren en dat hij haar 144 afpersing. vader verscheidene maten bezocht heeft. Je herinnert je natuurlijk wat ik van jou en Mary hoopte en begrijpt dat dit nieuws mij niet veel genoegen geeft. Indien de geruchten waar zijn dan kan men Ackroyd gelukwenschen, want er is geen zachter, edeler meisje op Gods aarde en ik weet zeker dat zij haar man gelukkig maken zal. Je hebt in je laatsten brief niets gemeld omtrent Winfred Dresden of eenige van de vragen beantwoord, die wij omtrent haar gedaan hebben. Ik hoop dat zij gezond en gelukkig is. Bovenal dat zij een waarlijk godvreezende vrouw is en dat jij je in haar liefde kunt verblijden. Natuurlijk kan ik niet onderstellen of vragen dat zij ons nu zal bezoeken; ik vrees dat zij zich niet op haar gemak zou gevoelen bij haar pogingen om aan onze eenvoudige levenswijze té wennen; maar indien je haar kunt overhalen te komen, zullen we haar als jou bruid, har. telijk ontvangen. Ik hoor voortdurend groot nieuws omtrent je welslagen in London, maar wil over dat punt niet uitweiden, omtrent deze zaak denk ik geheel anders dan jij. Ik bid echter dat onze Vader in de hemelen je overvloedig zegene met zijn genade en dat je door al je jagen naar de rijkdommen dezer wereld, de parel van groote waarde niet moogt verliezen. Met ons allerhartelijkste groeten: je liefh. vader John Trewain." Zijns ondanks was George Trewain. vertoornd door den brief van zijn vader. Er stond geen woord van verwijt in, maar hij las verwijtingen in eiken regel.'Wat gingen hem de gevoelens van die platteland-bewoners aan, die in zoo'n rustig nestje als St. Tidy voortdommelden ? Hoe kon men verwachten van een man, die zich midden in de groote wereld bewoog, dat hij zich schikte naar den maatstaf van afpersing. 145 zulke onbeteekenende menschen ? Wat zijn politiek aanging; welke staatsman geloofde het geheele schibboleth van zijn partij ? De politiek was een spel, een loopbaan, en hij speelde dat spel om er eindelijk wat door te winnen. St. Tidy! Hij was rijk genoeg om de geheele stad te koopen 1 Hoe kon hij zich dan storen aan de praatjes van menschen wier gevoelens beheerscht werden door Nu, daar zou hij zich niet verder door laten van stuk brengen! Er was dus eenige bitterheid in zijn antwoord. Zijns vaders opmerkingen over de politiek schoof hij met een paar groote woorden op zij. Hij was een man van zaken en kon niet evenals vroeger sommige dwaze denkbeelden verdedigen. Hij was een practisch man, die in een praktische wereld leefde en dus in de politiek zoowel als in alle andere dingen te rekenen had met de stoffelijke welvaart van het volk. Betreffende Mary Trefry had hij slechts weinig te zeggen. „Ik begrijp dat ik groote teleurstelling veroorzaakt heb, door mijn besluit om te trouwen buiten den kring, waarin ik geboren ben,", schreef hij; „en daarom is het misschien maar het best om voortaan van haar geen melding meer te maken Ik ben zeker dat zij Ackroyd gelukkig zal maken en hoop dat zij gelukkig zullen zijn. „En Lady Winfred Dresden ? Ik geloof niet dat het verstandig zou zijn haar juist nu naar St. Tidy op bezoek te vragen. Gelijk u vermoedt, haar smaak en sympathie verschillen veel van die der menschen, welke de samenkomsten bezoeken; ik vrees dat ze hen ternauwernood begrijpen zou. Toch geloof ik dat ik een verstandige keus gedaan heb en het spijt me dat u er niet mee ingenomen schijnt te zijn. Maar een man moet zijn eigen weg gaan ' „Daar 1" zei hij, de pen neerleggende „dat zal wel een eind maken aan verder geschrijf over Mary Trefry. Ik zou wel eens willen weten ...." maar hij zat in zijn bureaustoel, langen tijd in het vuur te staren, ofschoon de uitdrukking van zijn God of Mammon jq 146 AFPERSING. oogen duidelijk te kennen gaf dat bij in 't geheel niets zag. Er werd aan de deur geklopt; een bediende bracht een naamkaartje binnen. „De heer Felix Lazarus," las hij. „O ik geloof dat ik dien man ken." „Mijnheer Lazarus verontschuldigt zich dat hij u geen belet gevraagd heeft," zei de bediende; „maar hij zou uzeer gaarne even spreken. Hij zegt dat hij om een zeer belangrijke zaak komt." Gedurende een paar seconden zat George Trewain diep in gedachten; toen zei hij kalm: „Breng mijnheer Lazarus hier." Even later waggelde een korte, dikke man de kamer binnen. De oppervlakkigste beschouwer kon dadelijk zien dat zijn naam overeenkwam met zijn ras. Hij was een Jood van het zuiverste bloed. Zijn kleeding was opzichtig — kostbaar. Zijn hooge hoed was nieuwopgestreken. Engelsch hemd en manchetten waren van het fijnste linnen. Hij droeg een zwaren gouden horlogeketting; verscheidene kostbare diamanten ringen bedekten zijn dikke kwabbige vingers, 't Viel echter in het oog dat mijnheer Lazarus aan de nagels van zijn vingers niet veel tijd of moeite besteedde. Hij was nog niet oud, misschien even in de veertig en ofschoon zijn aanleg voor zwaarlijvigheid hem ouder deed schijnen dan hij was. Met een oogopslag zag George wat soort van man zijn bezoeker was. De dikke gebogen neus, de zware, zinnelijke lippen en de kleine, zwarte, rustelooze oogen, gaven hem een tamelijk ongunstig uiterlijk. George groette hem echter beleefd en noodigde hem uit plaats te nemen. Mijnheer Lazarus deed dat met grooten omslag. „Wat 'n aangenaam kantoor! Mijnheer Trewain" zei hij glimlachend en met het doel zich aangenaam voor te doen. Zljn stem was grof; hij sprak alsof hij zwaar verkouden was. „Ja, mijnheer Lazarus, wat is er van uw dienst?' „Het is heel vriendelijk van u, heel vriendelijk, mij te ont- AFPERSING. 147 vangen zonder dat ik heb kunnen gelegenheid vinden om vooraf belet te vragen 1" zei mijnheer Lazarus eenige papieren uit zijn zak trekkende. „Het zal slechts zeer kort kunnen zijn," zei George een nieuw kaartje lezende, dat zijn bediende hem bracht. „Toch zal ik u tien minuten kunnen geven. Is dat genoeg?" „Ik denk het; ik hoop het. Maar het is een zeer belangrijke zaak. Ik geloof dat de naam van het blad, dat ik vertegenwoordig, op mijn kaartje staat." ' „Ja, dat zag ik," hernam George. „Ik ben de redacteur. Ik dacht; het is het best zelf maar even te komen. We drukken van middag af." „Zoo 1" George's stem werd hard. Hij gevoelde grooten afkeer van den-man; diens geheele wijze van doen stond hem tegen. „Ja; u kent natuurlijk het blad. Ik heb bij verschillende gelegenheden over uw verschillende maatschappijen geschreven. Ik hoop dat het naar uw genoegen was?" „U is zeer vriendelijk geweest," zei George koeltjes. „Och, ja, ik heb getracht rechtvaardig te wezen. Want mijn blad heeft veel invloed; zeer veel invloed. Wel u hebt gelegenheid gehad dat te weten." Ja, George had daartoe gelegenheid gehad. Het was een blad, dat bekostigd werd door het minder eerbiedwaardige deel van het Semietische ras; in zijn hart verachtte George het diep. Het was brutaal, niets sparend, wreed. Maar het werd gerugsteund door rijke mannen en het werd, ofschoon 't niet algemeen bekend was, veel gelezen door een eigen soort van publiek. De vijanden van het blad zeiden dat het meer dan een eerlijk man in den grond geboord had, omdat hij zich niet liet afpersen; terwijl het daarentegen gemeene en waardelooze dingen er bovenop geholpen had. Totnogtoe had George niet in nauwe verbinding met het ding gestaan, ofschoon, zooals mijnheer Lazarus herinnerde, som- 148 AFPERSING. mige van zijn plannen er gunstig in besproken waren. ~~„Ik hoor dat u nu een groote zaak op touw gezet hebt, mijnheer Trewain. O, ik zeg, u is een Napoleon 1 Alles kunt u voor uw wil doen buigen l O, wat 'n carrière! O, wat 'n carrière 1" „U komt toch zeker niet om mijn carrière te bewonderen," onderstelde George. „Indien dat zoo is zou ik u tot mijn spijt moeten verzoeken...." „Neen, neen, dat is het niet," zei mijnheer Lazarus, zijn vette, kleverige hand opheffend; „maar het is toch om een klein man groen en geel van jaloerschheid te maken! Heel London kijkt er op! Kijk zulke kantoren! Zelfs die van Sir William Pilken zien er sjofel uit, hierbij vergeleken! Maar daar kom ik natuurlijk niet over praten! Het is die groote nieuwe zaak van u, mijnheer Trewain/' Hij streek zijn vette hand over zijn blauwachtige kin, en loerde veelbeteekenend naar George. „Daar zijn enkele dingen aan die — u weet wel wat ik meen — die maatschappij, waarvan — die het beter is dat de wereld er niets van hoort, — hm!" George Trewain voelde het bloed naar 't hoofd stijgen. Het was een van zijn plannen, die hem onaangenaam stemden als hij aan zijn vader dacht. Opgewonden prospectussen waren verspreid; daar waren zeer invloedrijke namen opgedrukt; maar om het geheele ding in orde te krijgen had hij moeten toestemmen in sommige voorwaarden, die hij liever zag dat de groote wereld niet te weten kwam. Er was niets bepaald oneerlijks in; niets dat volgens de Engelsche wetten ongeoorloofd was; maar toch glimlachten zijn mede-commissarissen beteekenisvol en gaven wenken dat het op 't kantje af was. „Ieder ding daarin is eerlijk en buiten betwisting zij hij kalm." „Ja, ja, natuurlijk 1" viel mijnheer Lazarus hem haastig in de rede. „En nog, al was er iets, dat — dat gemeene menschen zouden noemen, — ja hoe zouden ze 't noemen? — AFPERSING. 149 ik zal zeggen: onregelmatig — wat dan nog 1 Hm! Zoo 'n groote financier als u krijgt dat wel voor elkaar. Ik zei, toen ik er naar onderzocht dat — zeg dat sommige dingen onder ons blijven — dat u niet minder dan zes cijfertjes zal maken, hm I" Mijnheer Lazarus keek hem nog eens gniepig aan. „O, mijnheer Trewain, u bent de Napoleon van de geldwereld 1" Weer kwam de bediende binnen: hij bracht nu een brief met een wapen er op. „Het spijt me dat ik u nog slechts enkele minuten geven kan, mijnheer Lazarus," zei hij, den brief openbrekende alhoewel niet lezende. Maar mijnheer Lazarus scheen volstrekt geen haast te hebben* Hij frommelde wat tusschen de papieren, die hij uit zijn zak gehaald had, nam er een tusschen uit en gaf dat George in handen. „Dat is een goed geslaagde aanbeveling, hè?" George zag het vluchtig door. Het was een aanbeveling van het plan, waaromtrent Lazarus ongunstige onderstellingen gemaakt had. Ja," zei George kalm, ofschoon zijn stem min of meer toornig klonk, „die mededeeling is gunstig." „Ons blad heeft een wonderlijke clientèle," zei de heer Lazarus vertrouwelijk. „Het gaat per post naar de invloedrijkste personen. Als dit nu in het nummer van morgen-ochtend staat, komt bet juist in de handen van de rechte menschen." Hij lachte George familiaar toe. „Maar het kost heel wat om zoo'n blad staande te houden, mijnheer Trewain. Je zult het nooit op de stalletjes of in de kiosken vinden. Onze clientèle is van intiemen aard. Wat zou u zeggen dat zoo'n berichtje waard is? Twee duizend pond? Hè? Tweeduizend pond en een handjevol aandeelen?" „Neen!" antwoorde George rustig. „Ook niet als dit in 't zelfde nummer als hoofdartikel geplaatst wordt?" vroeg Lazarus, den financier een ander stuk papier overhandigende. 150 AFPERSING. George nam en las het. Dat was een geestdriftige aanbeveling van de geheele zaak. Het verklaarde dat de onderneming in beginsel gezond was, langs de beste en eerbaarste wegen geleid werd, en zeker een kolossaal dividend aan de gelukkige aandeelhouders beloofde. „Neen," zei George weder toen hij het gelezen had. „Twee duizend pond is niet veel, mijnheer Trewain." „Schrap de drie nullen en 't is nog te veel." „Denk even na, mijnheer Trewain. Als de aanbeveling verschijnt zal dit artikel enormen invloed hebben. En het wordt morgen verzonden." „Het ligt niet op mijn weg, mijnheer Lazarus," zei George, de hand naar de bel uitstekende. „Wacht nog even, mijnheer Trewain. Het zou er ongelukkig uitzien, indien het niet verscheen." „Toch? Waarom?" „Ik heb hier een ander artikel dat ik voornemens ben te plaatsen, als u mijn voorstel niet aanneemt. Natuurlijk, zaken zijn zaken, en we moeten huilen met de wolven in 't bosch. Ik heb heel wat. zorg besteed aan het opstellen van dit artikel. Ik ben niet wat men eigenlijk noemt een geletterd man, maar ik heb er toch wel iets van geleerd. Ik heb alles wat hier in staat goed onderzocht en heel veel voorname bijzonderheden zijn me verschaft door een man, dien u ook heel goed kent. Ik geloof dat hij een tijdlang bij u op kantoor was. Een vlugge jongen, een razend vlugge jongen, ofschoon u dacht dat het verstandig was hem te ontslaan." „Bedoelt u Webster?" „Heet hij zoo? Maar dat doet er niet toe. Wil u dat misschien ook eens lezen, mijnheer Trewain?' George nam het en gloeide na de lezing van woede. Het artikel was niet beleedigend, maar vernietigend. Strikt genomen, zou het niet onmiddellijk veel geldelijk nadeel aan de onderneming of aan haar stichter toebrengen; maar het was on- AFPERSING. 151 begrijpelijk wreed. Het wekte vermoeden van een aantal twijfelachtige onderhandelingen en betuigde bereidheid om den aandeelhouders bewijzen over te leggen. Op bedekte wijze werd te kennen gegeven dat George Trewain, terwijl hij zich voordeed als een man, die zich nooit met dubbelzinnige ondernemingen inliet, het publiek geregeld bij den neus had. „Is het eerste artikel zijn geld niet waard, mijnheer Trewain ?" vroeg de Jood, zijn glinsterende zwarte oogjes dreigend op hem richtende. „Neen!" „Dat artikel is knap geschreven, mijnbeer 1" „Afpersing!" riep George toornig. „Neen, neenl Zaakkundige mededeeling 1" „Doe wat ge niet laten kuntl" zei George. „Denkt u dat ik daar bang voor ben ? Je hebt de hand gelegd op Webster, een jongen dien ik om zijn oneerlijkheid ontslaan moest. Dunkt u dat zijn woord tegen het mijne zal opwegen?" „Bedoelt u te zeggen dat hier geen waarheid in is?" vroeg Lazarus. „Een korreltje waarheid en een berg leugens." „Hal maar de waarheid is zeer belangrijk, mijnheer Trewain; zeer belangrijk." „Die is op mijn standpunt in 't geheel van geen belang. Het zal mij in 't minst niet hinderen. Er zal geen enkele aandeelhouder minder om zijn." „Het zal een leelijk figuur maken als het verschijnt in de Oldtowers Merkuur, mijnheer Trewain. De agent van de andere partij is een scherpzinnig man, hij zal er een aardig zaakje mee maken. Men zegt dat er binnen enkele maanden een generale verkiezing moet plaats hebben. Dat zou leelijk klinken in het Lagerhuis en natuurlijk krijgt ieder van de leden, een exemplaar van dit nummer. Het zou de voorspoedige loopbaan van iederen jongen, eerzuchtigen staats- 152 AFPERSING. man vernietigen, mijnheer Trewain, al was hij ook getrouwd met een dame uit den hoogsten adel." Mijnheer Lazarus zag zijn kans schoon. Hij wist heel goed dat zijn artikel in de geldwereld nagenoeg geen invloed hebben zou; maar voor een jongen staatsman, die zijn eerste herkiezing moest bevechten, voor een man met eerzuchtige plannen, zou het ontzaglijk nadeelig zijn. George's reputatie als financier was tot nog toe onbesmet, maar hier was iets dat er niet geheel meer door kon, en de gegevens van het artikel bevatten waarheid genoeg om hem tot nadenken te brengen. „'t Is een goede titel; dunkt u niet?" vroeg mijnheer Lazarus met een grijnslach. „Langs 't kantje af. Ik ben met den titel gelukkig geweest 1" George zag er in 't geheel niet verward uit; daar wist hij wel voor op te passen. Integendeel, ten einde te toonen dat hij heel kalm was, keerde hij den brief, dien zijn bediende hem daarstraks gebracht had, eenige malen om en keek naar de handteekening. Het was van een man, welbekend in de politieke partij, waarbij hij zich aangesloten had. Er stond aan 't hoofd „Belangrijk." „Een oogenblik. Ik zag zoo gauw niet dat deze brief haast had," zei hij tot den Jood en begon den brief te lezen. De inhoud scheen hem aan te grijpen, want hij bleef niet zoo vast bij zijn weigering van zooeven. „Ik moet tijd hebben om er over te denken" zei hij eindelijk. De oogjes van den Jood glinsterden. Hij dacht dat de jonge man op een middel bedacht was om zijn plan te dwarsboomen. „We drukken vanmiddag om half drie af, mijnheer Trewain." „Ik zal u vóór dien tijd een bepaald antwoord zenden," zei hij. Zoodra mijnheer Lazarus vertrokken was, herlas hij aanr dachtig den brief „Belangrijk." EEN TITEL. 153 XIII. Een titel. IK heb er geen zin in, zei George, nadat hij voor de derde maal den brief gelezen had, „maar natuurlijk ik moet hem ontvangen. Wat hij bedoelt is duidelijk genoeg!" Hij ging achter in zijn stoel leunen en dacht diep na. Even daarna belde hij; een jonge man kwam daarop binnen. Hij was bleek, zag er scherpzinnig uit en droeg een bril. „Neem plaats, mijnheer Stevens," zei George; „ik moet u even spreken." Mijnheer Stevens keek zijn patroon vragend aan. Hij werd niet dikwijls zoo familiaar behandeld. „Over de Argentijnsche zaak, mijnheer ?" vroeg hij. „Ik heb de papieren meegebracht." „Neen, ik wil van morgen over de Argentijnsche zaak me niet moeilijk maken. Ik geloof dat ge mij verteld hebt dat ge te Exchester geboren zijt." „Ja mijnheer." „Kent ge de stad? Kent ge haar goed?" Ja mijnheer; ik heb er altijd gewoond." „Dan kent ge baar dus grondig?" „Dat gaat zeer wel, mijnheer. Ik was eenigen tijd bij de Exchester Examiner. Gedurende vier jaren was ik reporter en daarna een van de onder-redacteuren." „Die Examiner is niet het voornaamste blad van de stad, wel?" „Neen, 't heeft de laatste jaren moeite gehad om te blijven bestaan. Ik heb er eigenlijk nooit eenige toekomst in gezien; daarom ben ik er vandaan gegaan." 154 EEN TITEL. „Dus aan de mislukking, of betrekkelijke mislukking van dat blad, heb ik het voorrecht te danken u als een mijner secretarissen te hebben ?" zei George vriendelijk glimlachend. „Wel, mijnheer, ik was mijnheer Mark Silsden zeer goed bekend en — en omdat ik aan het blad verbonden was, kon ik hem zoo nu en dan eenigen dienst bewijzen. Hij scheen te denken dat ik een goede secretaris voor een staatsman zou zijn en — en, mijnheer, u weet hoe 't verder liep." „Ja," hernam George, nog glimlachend. „Ik sprak met mijnheer Silsden over het extra werk, dat mijn politieke loopbaan mij zou brengen en over mijn behoefte aan een bekwamen secretaris; en toen noemde hij dadelijk uw naam. Hij deed dat, zei hij, schoorvoetend, omdat er in Uj als ge mijn secretaris werdt, een goed journalist verloren ging. Ik heb geen berouw van mijn besluit, mijnheer Stevens. Ge zijt voor mij een onwaardeerbare secretaris. Ge schijnt u elke redevoering van eenig belang uit de laatste jaren te herinneren en weet de bijzonderheden van alle politieke gebeurtenissen." „Ik houd van politiek, mijnheer." „En journalistiek? Spijt het u dat ge die hebt moeten opgeven ?" „Mijnheer, het spijt mij niet dat ik mijn verbinding met de Exchester Examiner heb moeten losmaken. Exchester is maar een middelmatige plattelands stad en politiek vrij belangrijk. Dat weet u zoo goed als ik. Maar het blad sleepte een treurig bestaan voort. Niemand had er vertrouwen in, en de tegenwoordige eigenaars willen er het kapitaal niet in steken, dat noodig is om het op gang te brengen. De Signal is het toongevende blad daar. De politieke partijen wegen nagenoeg tegen elkaar op, maar de Signal, het blad van de oppositie heeft vier maal grooter oplaag en ook vier maal meer advertentiën dan de Examiner. Onze partij heeft er altijd bitter over geklaagd dat wij geen goed blad hebben." „En dunkt u dat er plaats is voor twee goed gaande bladen ?' EEN TITEL. 155 „Plaats, mijnheer ? Een maand of drie vóór ik mijn ontslag nam, stelde ik den hoofdredacteur een plan voor, dat als het goed uitgevoerd werd, alle dingen geheel gewijzigd zou hebben. Ik, liet hem zien hoe de verkoop eenige malen verdubbeld kon worden, en inplaats van geregeld met verlies te werken, verscheidene duizenden jaarlijks kon opleveren. Natuurlijk was daar kapitaal voor noodig, en nieuwe persen, en in één woord: nieuw bloed." Het gelaat van den jongen man straalde van geestdrift en zijn oogen glinsterden achter de groote brilleglazen. „Hoe stelt ge u dat dan voor?" vroeg George. „Mijnheer, Exchester is een stad van drie honderd duizend zielen, en het middelpunt van een dicht bevolkt distrikt. De Signal, ofschoon hij goede zaken maakt, is een karretje op een zandweg dat zijn sukkelgangetje gaat. Indien de Examiner werd veranderd in een half-penny-blad, met een flinken, vèrzienden redacteur, die een gemakkelijk leesbaar blad gaf, in alle opzichten up-to-date, dan zou het onze politieke gevoelens onder de menschen brengen en een van de beste bladen van 't land worden." Mijnheer Stevens was geheel veranderd. Hij was binnengekomen als een min of meer schuw en druilerig-uitziend jong mensch en zat daar nu als een vurige, besliste enthousiast. „Zooals u weet," ging hij voort, is mijnheer Ringbolt, de vroegere secretaris voor Buitenlandsche Zaken, afgevaardigde voor Exchester. Het tegenwoordige gouvernement kan niet lang meer staande blijven; dat kan eenvoudig niet, en als dan onze partij aan 't woord komt, zou het blad beschouwd worden als het blad van mijnheer Ringbolt. U ziet wat dat beteekent." „Wie zijn de eigenaars?" vroeg George. Stevens noemde eenige van de voornaamste aandeelhouders. „En zij zullen blij zijn als ze uitgekocht worden, mijnheer," zei hij met veelbeteekenenden blik. 156 EEN TITEL. „Dat zal wel," antwoordde George langzaam. „Uit hetgeen u gezegd hebt, begrijp ik dat er in geen jaren dividend is uitgekeerd en dat het blad hun dus een blok aan 't been is." „Maar het kan er bovenop komen, mijnheer. Het heefteen goeden ouden naam. Er is alleen geld voor noodig, en leven." „Zoover ik zien kan is dat het gebrek van de meeste dingen," zei George, waarna hij eenige minuten rustig zat te denken. „Weet u ook iets van financieele bladen, mijnheer Stevens?" vroeg hij daarna. „Ik denk het wel, mijnheer." „Hoeveel geld zou men naar uw gedachte in de Exchester Examiner moeten steken om het blad te doen slagen?" „Twintig duizend pond mijnheer; misschien dertig duizend; dat is om het geheel op pooten te zetten, door nieuwe persen te koopen, alles up to date te maken en dan het blad te exploiteeren. „En die zou men misschien even goed in 't water kunnen gooien 1" „Ja, mijnheer, er is geen ding zonder risico, maar ik geloof dat er wat groots van te maken is. Zie, mijnheer, de Signal is zeker geen penning minder waard dan tien duizend pond jaarlijks. Ik wilde dat ik het blad maar eens mocht exploiteeren volgens het u genoemde plan 1" George Trewain lachte. „Uw geestdrift doet mij goed" zei hij— Wilt ge nu even voor mij opbellen No. 372, Westminster?" „Zeker mijnheer 1" Een minuut later was George in een gesprek per telefoon gewikkeld. „Ja, ik heb uw brief gekregen — Gelezen ook, heel aandachtig — Wat? — O dat kan ik zoo niet zeggen Kom in de club met mij lunchen. — Goed. Hoe laat? Precies een uur, dan heb ik tot twee uur den tijd. — Goed 1" EEN TITEL. 157 George keek op zijn horloge. „Nu nog een uur aan de zaken," zei hij. Die tijd vloog voorbij in het dicteeren van brieven en het ontvangen van twee bezoeken. Daarna ging hij naar zijn club. Daar werd hij opgewacht door een man van ongeveer vijftig jaar, met aristocratisch voorkomen. Zij lunchten vlug samen en vonden toen een rustig hoekje fn de rookkamer. „Wel Trewain, hoe denk je er over ?' vroeg zijn gast een sigaar opstekend. . „Ik weet nog niet, Sir John. Ik heb nooit iets in dagbladen gedaan. Dat lag niet op mijn weg." „Ik noemde, het niet als financieele onderneming," zei Sir John. „Ik dacht aaa andere dingen." „Ja," zei George begrijpend. Na eenige oogenblikken stilte zei Sir John Bellroze — zoo heette George's gast — „De zaak is dat onze partij in Exchester achteruit gaat." „Zoo ?" „Het helpt niet het te verbloemen, maar de publieke opinie is ons niet gunstig. Zoover ik zien kan moet er binnen het jaar algemeene verkiezing zijn, en de groote vraag is of wij Exchester kunnen winnen. Al winnen we in het heele district niet meer dan drie of vier plaatsen, dan is het al mooi. Zoo als ge weet is de plaats het middelpunt van het geheele district, en onwillekeurig werkt wat daar gebeurt verder door. Het is het middelpunt van een der grootste handelsdistricten Zooals u weet, Ringbolt heeft den eenigen zetel van onze partij en zijn stoeltje staat te wankelen. Als wij achteruit gaan krijgt Ringbolt een plaats aan een der ministeries." „U hangt een donker tafereel op." „De feiten zijn donker. Iedereen leest de Signal. Men vindt de Examiner nergens. Zij hebben dus een geweldigen voorsprong." „En vroeger was heel Exchester aan onze zij." 158 EEN TITEL. „Ja, weet u wie 't veranderd heeft?" „Neen 1" „Dixon." „Wat, Sir Reginald?" „Ja, hij kocht de Signal voor een bagatel. Het blad was vroeger aan onze zij, maar Dixon veranderde het en bracht daardoor zijn partij er bovenop." „En?" vroeg George nauwkeurig op het gelaat van den ander lettende. „Hij waagde zijn geld in' het blad en daarvoor gaf zijn partij hem zijn titel." „Een lintje, niet waar?" „Ja. Alleen een lintje. Ik geloof dat hij geweldig teleurgesteld was en er op gerekend had baronet te zullen worden." George Trewain zweeg. „Ik moet zeker het Oldtowersche lokale vod ook financieel steunen I" vroeg hij eindelijk „Dat zegt niet veel I" zei Sir John. „Neen!" stemde George toe, „veel beduidt dat niet. Maar toch ligt het niet zoo op mijn weg. Ik heb nooit veel belang gesteld in zaken van dagbladen." „Maar u zou de Exchester Examiner tot een goed ding kunnen maken." „Misschien wel!" „En als het ineens gekocht en flink vernieuwd werd zou het onze partij verbazend veel voordeel bezorgen bij de verkiezing. En ik geloof dat onze partij niet achteruit gaan zal." „Het geheele distrikt heeft verandering noodig." „Zonder twijfel 1" stemde Sir John toe. Na een korte pauze ging hij voort: „Natuurlijk zou de man, die op deze wijze onze partij diende, niet worden vergeten!" „Een lintje denk ik!" zei George verachtend. „Iets beters." „Baronet 7' EEN TITEL. 159 „Op z'n minst 1 Dat zou natuurlijk veel van den man zelf afhangen. Maar wij begrijpen heel goed dat de man, die op die manier Exchester „om" kreeg, zeer rijk moet zijn, want hij waagt er op z'n minst dertig duizend pond aan. Maar.... het is voor de partij, en de partij gaat boven alles 1 George Trewain rookte in stilte voort. Hij wist wat hem gevraagd werd en overlegde wat hem te doen stond. Hem werd voorgesteld een iitel te koopen; en ofschoon hij naar die eer reikhalsde, was er veel bitterheid in zijn hart. „Natuurlijk mag onze partij niet achteruitgaan," zei hij nu. „Dat zal toch gebeuren." „Niets is zoo onzeker als politiek. Zelfs nu nog zou de Regeering iets kunnen doen waardoor zij weer populair werd." „Onwaarschijnlijk 1" „Onwaarschijnlijke dingen gebeuren somtijds, en de premier is geen ezel." „Wij kunnen niet voortdurend zoo krap blijven zitten, waarde vriend; dat gaat eenvoudig niet aan. En geen dienst zal vergeten worden. Herinnert ge u de laatste lijst van decoraties? Ik weet toevallig dat Shorthorn dertig duizend pond voor het partijfonds gegeven heeft. En toch moest hij nog vier jaren wachten. Natuurlijk worden sommigen gedecoreerd voor de eene soort van dienst, en anderen weer voor iets anders. Ik sprak dezer dagen over u met onzen leider, en hij zei dat hij niemand kende wiens bekwaamheden de uwe evenaarden. En dat is waar man, voor u is niets onmogelijk. Ge zijt nog zeer jong en een jaar of twee geduld is voor u zoo erg niet. En ik zeg u, de geheele partij zal den man zegenen, die Exchester voor ons wint." George keek op zijn horloge, „Ik moet gaan Sir John," zei hij. „Over eenige minuten komt iemand mij spreken." „Wanneer zien wij elkaar weer ?" vroeg Sir John. „Over drie dagen; is dat goed?" „Zie eens: kom dan bij mij dineeren. Dan zal ik eenige 160 EEN TITEL. van de voormannen van onze partij vragen om kennis met u te maken." „Dat zal me heel aangenaam zijn." „En denkt ge dan onderwijl over de zaak van Exchester na ?" „Ik zal er over denken.'.' „O, tusschen twee haakjes; ik meen ik moet u vertellen dat een ander aangeboden heeft de Examiner over te nemen," zei Sir John, terwijl zij op 't punt waren van elkaar te gaan. „Zoo ?' „Ja, Ringbolt vertelde me dat pas gisteren. Maar hij had geen zin in dien man." „Wie is het?" „Een Jood!" zei Sir John Bellroze op een toon van diepe minachting. „Persoonlijk heb ik niets tegen de Joden," hernam George. „Ik ken er verscheidenen in London, die onder de eerlijkste menschen behooren. Het is gewoonte geworden op hen af te geven, maar eerlijk gezegd vond ik hen even eerbiedwaardig •als — andere menschen. Natuurlijk zijn er ook onder hen twee soorten: goede en slechte." „Deze kerel behoort tot de laatste soort, en daarmee is alles gezegd. U moogt gelijk hebben wat de Joden betreft; er zijn veel eerlijke, achtenswaardige menschen onder hen; maar er is niets lagers en gemeehers^op de aarde dan de onwaardige typen van het Semietische ras. En deze kerel behoort —" Sir John haalde de schouders op. „Hoe heet hij ?" „Lazarus." George trok de wenkbrauwen op. „AI ik zie: ge kent hem. Een kerel die zijn eigen moeder voor een prijsje verkoopen zou. Indien wij hem niet het blad geven, gaat hij natuurlijk naar de andere zij. Maar we hebben geld noodig en daar heeft hij. overvloed van." EEN TITEL. 161 „Denkelijk wel," zei George langzaam. „Nu, ik moet weg. Donderdag zie ik u." „Mooi! Ja: ik heb nog niets gehoord van een datum van uw huwelijk. Ik had gedacht dat u nu reeds een gelukkig man zoudt zijn." lirai „01" lachte George. „Alles op zijn tijdl Ik zal u een bekendmaking zenden." Hij sprong in een taxi en was spoedig daarna weer op zijn kantoor. Hij zette geen vroolijk gezicht. Hij dacht ernstig na over het laatste gedeelte van zijn gesprek met Sir John Bellroze. Het was vast gesteld dat zijn huwelijk spoedig na de verloving zou gesloten worden, maar onderwijl was er geen datum bepaald, en nu waren er reeds verscheidene maanden voorbij gegaan sinds Winfred Dresden beloofd had zijn vrouw te zullen worden. „Zij geeft om mij niet meer dan om een " Hij voltooide den zin niet, maar zuchtte diep. Zoodra hij op kantoor was, wierp hij zich in een armstoel en weigerde iemand, wie ook, te zien. „Ik verlang alleen te zijn," zei hij, toen een heer bij hem aangediend werd. „Ik zal het je laten weten als ik gereed ben." Hij nam de aankondiging en de artikelen, die mijnheer Lazarus hem achtergelaten had, en las ze zorgvuldig over. „Ik heb veel pleizier om hem te zeggen dat hij naar den duivel kan loopen," mompelde hij. „Het is gewoonweg afpersing. De man moest aan de kaak gesteld worden en aan de justitie overgeleverd. Toch zuchtte hij diep. „Ik vrees dat ik moet doen wat de schurk verlangt, ging hij voort. „Ik heb kort geleden heel wat geld verloren, en ofschoon alles met mij nog goed in orde is, kan ik niet goed lijden dat deze zaak mis loopt. Daarbij zijn er enkele dingetjes in deze affaire, die ik nu liever niet publiek heb. Daar zouden allerlei praatjes uit voortkomen, en vooroordeelen, en — nu ja: andere dingen. Ook zou het honig in den Ood of Mammon . U 162 EEN TITEL. mond van de andere partij in Oldtowers zijn. Zij zouden er zeker zij bij spinnen, en ik zou besproken worden als een " Maar hij zei niet als wat. De rechte naam was hem al te onaangenaam. „Dan is hèn dit zaakje, en mijn hoop dat ik een Secretariaat in het ministerie krijg als de partij, waarbij ik me heb aangesloten, weer de meerderheid krijgt. Die wil niets te doen hebben met iets dat naar schandaal gelijkt. Als ik Lazarus dit laat drukken, belemmert het mijn verdere carrière." Hij stond op en begon de kamer op en neer te loopen. „Ik heb veel lust om den heelen boel te laten glippen 1" bromde hij. „Waarom zal ik me moeite op den hals halen? Ik bezit meer dan ik ooit zal noodig hebben. Ik kan een landgoed koopen en trouwen.'' Plotseling bleef hij steken. „Maar"Winfred zou van verveling sterven als ze niets meer was dan de vrouw van een groot-grondbezitter. Ik moet denken aan den koopprijs. Ik vertelde haar dat zij de vrouw zou worden niet enkel van een rijk man, maar van een man die zijn plaats zou innemen onder de politieke leiders. Alle mogelijke beloften zijn mij gedaan indien ik de Oldtowers won, — dus ik moet wel vooruit. Ik kan niet terug. En ik moet ook deze plannen uitvoeren. De helft daarvan zou verongelukken als ik er de hand aftrok. Ja, ik moet ze uitvoeren. Indien ik tegenover Winfred die verplichting niet op mij genomen had, dan zou ik Maar wat helpt het 1. Ik heb Mary verloren. Zij is met Ackroyd verloofd en zal wel binnen kort trouwen. Op mijn woord, indien er nog kans was dat Mary mijn vrouw werd! Maar: ik betaal nu den prijs 1 Ja ik betaal den prijs 1" Hij ging naar de telefoon en belde Lazarus op. „Ik kan uw voorwaarden niet aannemen, mijnheer Lazarus!" . „Niet! Dat is erg jammer, mijnheer Trewain!" zei de Jood EEN TITEL. 163 op slependen toon. 'k Heb toch een heel billijken prijs gevraagd." „Ja, maar ik kan hem niet opbrengen 1" „Niet opbrengen 1" lachte de Jood. Dat is een kostelijke grap, mijnheer Trewain." „Ik maak geen grappen, dat verzeker ik u. Als ik de door u gevraagde som betaal, moet ik niet alleen de zaak aangekondigd krijgen, maar moet ge mij ook twee andere artikelen geven over zaken, waar ik belang bij heb." „Natuurlijk! Als ik u van dienst kan zijn 1 Niets ter wereld is mij aangenamerl Maar wat zijn dat voor zaken?" „Dat kan ik u nu nog niet zeggen, maar indien ge over een uurtje even hier wilt komen, dan kan ik het met u bespreken. Deze zaak is eigenlijk niet de moeite waard, maar de beide andere zijn waarlijk van belang." „Het zal mij benieuwen of ik hem gevangen heb!" mompelde George, toen hij afbelde. „Natuurlijk kan ik hem z'n zm niet geven. Dat zou zoo goed zijn als erkennen dat . hij de waarheid sprak." „Ik moet oppassen! Waarachtig oppassen 1" zei mijnheer Felix Lazarus, toen hij voor de tweede maal naar Trewains kantoor ging. Maar ik denk dat hij me toch niet de baas zal zijn. Als het er op aan komt om mekaar een beentje te lichten, zal ik dien jongen snoever wel kunnen staan, hoe glad hij ook is." Dien avond ontving George een brief van den markies van Dresden. Hij schreef: Wij brengen de laatste dagen van deze week op Huize Dresden door. Beiden, Winfred en ik, hopen zeer dat ge ook komt. Zij zou zelf wel geschreven hebben, maar zij heeft het juist nu zeer volhandig en heeft mij gevraagd de boop te kennen te geven dat niets U zal verhinderen bij ons te komen. Wilt ge per auto, of hoe? Indien ge 164 een titel. besluit per trein te komen, laat mi] dan den tijd van aankomst weten, dan zal ik trachten u aan het station te ontmoeten. Uw vriend, Dresden. „Ik heb veel lust om niet te gaan I" riep de jonge man, den brief op den grond werpende. Hij schijnt te denken, dat hij mi] kan bevelen alsof ik zijn palfrenier was!" Hij nam den brief weer op, herlas hem en lachte bitter. „We zijn nu reeds iets langer dan zes maanden geëngageerd," dacht hij, „en ik beb mijn bruid in geen zes weken gezien. Het is veertien dagen geleden dat Ik het laatst iets van haar hoorde, en nu heeft zij bet te druk om mij één regeltje te schrijven. Natuurlijk geeft zij om mij niet meer dan om haar schoothondje. Het heele ding is een overeenkomst, een koop. Ik kóóp haar precies zooals ik dat artikel van Lazarus koop; zooals ik nu bezig ben te maken dat ik een titel kan koopen. O! wat is die heele geschiedenis hol en leeg! Pilken had eigenlijk wel gelijk. Maar ik moet er nu doorheen en misschien loopt het beter dan 't zich laat aanzien." Den volgenden Zaterdagmiddag stond aan het station op hem te wachten de nieuwe automobiel van markies van Dresden. Hij grimlachte bitter toen hij het ding zag. „Ik zou wel eens willen weten, wat Mary Trefry op 't oogenblik doet!" dacht hij, toen hij voor het groote huis uitstapte. DE KOOP. 165 XIV. De koop. "TT TT /EL, beste jongen, ■ zei de markies dien avond na W/ het diner tot George, „hoe gaat het met je zaken?" V V B0, zeer goed," zei George, een sigaar aanstekende, „en het schijnt bij u ook alles goed te gaan." „Hoe dat zoo?" „Omdat ik een nieuwe automobiel zag." „Ja, ik heb een aardig koopje gehad. Een „Mercedes" van twaalf-honderd pond voor negen-honderd-vijftig. Niet slecht hè? Hoe vond je dat hij liep?" „O, zeer goed," zei George glimlachend. „Niet waar?" vroeg de markies, die den glimlach zag. „Ik kan raden wat je denkt. Ja, die paar kleine dingen zijn goed geloopen. Ik dank je zeer. Maar ik heb hem eigenlijk voor Winfred gekocht. Zij is erg op motortochtjes gesteld en — en je hebt het den laatsten tijd nog al druk gehad." „Ja, ik had veel te doen." „En nu heb je weer een of twee groote dingen op touw gezet, naar ik hoor." „Zoo is het." „Ja, die krant is me gezonden, die van die groep Joden uitgaat." „Welke ? Er worden zooveel kranten door Joden uitgegeven." „Die eene, daar die advertentie over je nieuwe onderneming en dat hoofdartikel in voorkomt. Je hebt er zeker een aardige som voor betaald hè?" „Ik herinner mij het juiste bedrag niet." 166 DE KOOP. „Ik wed dat het een groote som was. Maar de meeste dingen van waarde moeten aardig duur betaald worden." „Ja," zei George min of meer scherp; „zelfs dingen die weinig waarde hebben." De markies keek hem eenigszins ongerust aan. Hij hield niet van dien klank in zijn stem. „Gaan de dingen niet geheel en al naar je zin, mijn jongen ?" vroeg hij nogmaals. „O ja 1" „Natuurlijk heb je ook een paar tegenvallers gehad." „Niet de moeite waard om van te spreken." De markies moest zijns ondanks zijn aanstaanden schoonzoon bewonderen. Alles samen genomen was hij iemand, die er zeer goed uitzag en wiens loopbaan kortweg buitengewoon was geweest. Wel is waar had hij eenige geruchten gehoord die hem onrustig gemaakt hadden, maar het artikel, dat hij vandaag gelezen had.^ad hem weer bevredigd. Zoover zijn inlichtingen strekten zou George een verbazend groote winst behalen door de onderneming, die in dat blad besproken was, zoodat zijn aanzienlijke verliezen daarbij vergeleken bagatellen waren. Maar het was ook waar dat het gedrag van den jongen man jegens hem in den laatsten tijd veranderd was en niet zoo eerbiedig als eenige jaren geleden. Maar hij moest iets over zijn kant laten\ gaan bij iemand, die zoo gemakkelijk geld maken kon als deze jonge financier; en hij moest oppassen hem niet te beleedigen. Het is waar dat hij nog niet bij machte was geweest zijn schulden te betalen, maar hij was in elk geval in staat geweest den wolf buiten de deur te houden en bovendien zich te omringen met eenige weelde, die vroeger volstrekt onmogelijk geweest was. Hij had aan George geschreven met verzoek deze week bij hem te komen omdat hij behoefte gevoelde de zaken, zooals hij dat noemde, tot een goed einde te brengen. Het engagement van zijn dochter was nu eenige maanden ge- DE KOOP. 167 leden bekend gemaakt, en de kringen waarin hij leefde verwachtten dat het huwelijk nu eerlang zou voltrokken worden. Wel was het op Winfreds verlangen eenigen tijd uitgesteld, maar zoover hij kon zien had de bruidegom zich over dat uitstel in 't geheel niet beklaagd. Hij herinnerde zich de financieele regeling, die tusschen hen beiden gemaakt was en verlangde er nu naar dat het huwelijk gesloten werd, opdat hij verlost mocht worden van eenige financieele lasten, die hem zwaar drukten. „Ik heb juist een onderhoud met mijn zaakgelastigden gehad," zei hij. „Inderdaad ?" „Ja, zij waren er opzettelijk voor gekomen." George zweeg. „Om de waarheid te zeggen," ging de markies op eenigszins gedwongen toon voort; „ik heb besloten een paar hypotheken af te lossen. Ik heb geld op genomen tegen verbazend hooge rente — toen de zaken voor mij nog zeer onvoordeelig stonden — en natuurlijk ben ik verlangend daarvan verlost te worden." „Tegen welke rente?" De markies noemde hem het percentage, waarover George de wenkbrauwen optrok. „Ja, ik weet het, ik weet het, mijn jongen! Maar zooals ik zei, de zaken stonden toen slecht, en ik had eenvoudig geen keus. Natuurlijk, sedert ik jou heb leeren kennen — is er verbetering gekomen. Maar dit moet zoo gauw mogelijk afloopen, want het is geld in een put werpen." „Het doet mij genoegen te hooren dat u besloten hebt die menschen te betalen," zei George. „Zulk een rentevoet is kortweg ruineerend. Maar er zal een groot bedrag voor noodig zijn." „Ja, mijn waarde George, dat is er. Maar denk eens aan den last, die mij van de schouders zal genomen worden. 168 DE KOOP. Het zal een onderscheid zijn als van dag en nacht." «Dat zal het inderdaad." „Ik zou, om de waarheid te zeggen, gaarne gezien hebben dat mijn advocaten hadden kunnen blijven om jou te ontmoeten," ging de markies voort na een pijnlijke stilte. Zij zouden beter in staat geweest zijn om je den stand van zaken uit te leggen. Je weet ik ben geen man van zaken; ik ben er nooit voor opgeleid." „Ik geloof het ook niet," zei^George langzaam. „Maar jij wel, mijn waarde George, en ik geloof dat jij me grootelijks helpen kunt." „Ik kan moeilijk zien dat mijn hulp noodig is," hernam George. „De zaken loopen zoo ook goed. Het is het beste wat u doen kunt: zooveel mogelijk aflossen. Een zeer verstandig besluit. Al wat u te doen hebt is het geld te betalen." „Jal maar daar zit 'm de moeilijkheid; ik heb het geld niet 1" „Niet? Dat is lastig genoeg. Maar duid mij niet ten kwade, als u het geld er niet voor hebt, zie ik niet hoe de hypotheken betaald kunnen worden. In London schijnt er eenige onwil te bestaan om met papier op uw bankiers tevreden te zijn, zoolang men niet zeker weet dat er een saldo van dat bedrag bij hen staat." „Niet altijd, mijn jongen, niet altijd," antwoordde de oude beer gedwongen lachend. „Dat weet je ook wel, hÈI" George keek zeer ernstig; en zei daarna bedaard: „Zoover mijn ondervinding gaat moeten schulden betaald worden met geld of met^ets dat in waarde met geld gelijk staat." „Ik dacht zoo, misschien zou jij mijn aandeelen.Peru-mijnen wel willen koopen." George schudde het hoofd. „Ik koop nooit aandeelen," zei hij, „ik verkoop ze. Maar waarom vraagt u uw geldschieters niet om ze in betaling te nemen?" De markies keek zijn aanstaanden schoonzoon verstoord aan. Het stelde hem zeer teleur dat hij hem niet in handel- DE KOOP. 16» baaider humeur vond, en het viel hem moeilijker dan hij gedacht had om het gesprek tot een gewenschten uitslag te brengen. En daarbij, ofschoon hij altijd op zeer familiaren voet met George omging, had hij onder het spreken toch altijd ook het gevoel dat hij zijn mindere tegenover zich had. George was niet van zijn stand; was parvenu; en ofschoon hij hem in zijn huis ontving als maatschappelijk zijnsgelijke, kon hl] toch nooit vergeten dat hij zoo iets uit vrije keus nooit gedaan zou hebben. Alleen dringende noodzakelijkheid had hem er toe gebracht om dezen plebejer in zijn familie op te nemen. Daarom beschouwde hij het als iets, dat hem rechtens toekwam — ofschoon hij zijn tegenwoordige betrekkelijk-gemakkelijke financieele omstandigheden alleen aan George te danken had — dat deze hem met al den eerbied behandelde, dien men volgens hem voor ouden adel hebben moet. En George was kort en soms scherp. Ook scheen hij geen acht te slaan op de wenken, die hem van tijd tot tijd gegeven werden. De waarheid was dat de jonge man teleurstelling en harteleed gevoelde. Lady Winfred had hem niet aan het station ontmoet; zij was zelfs niet voor den dag gekomen dan nadat hij reeds een uur in huis was; haar begroeting was zoo koel mogelijk geweest; en terwijl zij bij het diner naast hem zat, was het gesprek koud en onverschillig verloopen. Voor iemand, zoo zorgvuldig als George opgevoed, was dat meer dan hij verdragen kon. Hij bewonderde zijn aanstaande vrouw; hij had zichzelf opgedrongen dat hij haar liefhad, en hij verlangde hartelijk naar eenig bewijs "dat Lady Maurice de zaak geheel verkeerd bezien had. Hij wist dat alle betoon van aanhankelijkheid in de kringen, waarin Winfred verkeerde, beschouwd werd als iets, dat alleen bij de lagere klassen kon geduld worden; maar hij verlangde er toch naar meer dan hij zeggen kon. Haar koele groet en haar blijkbare onverschilligheid stelden hem dus te leur, walgden en verbitterden hem. 170 DE KOOP. „Laat eens zien," zei de markies nu; „hoelang ben je nu met Winfred verloofd?" „Zes maanden." „Zes maanden! Waar blijft de tijd 1 Ik had me altijd voorgesteld dat je veèl gauwer zoudt getrouwd zijn." „Dat is mijn sphuld niet 1" „Neen, neen, dat weet ik, beste jongen/ Maar och, men moet de vrouwen iets toegeven. Die kan men niet beoordeelen naar de algemeene wetten. Ik denk nu aan mijn eigen dierbare vrouw. Zij verschoof den datum van ons huwelijk wel twaalf keer alvorens die eindelijk vaststond. Maar toch, voorzoover ik uit haar begrepen heb, heeft Winfred nu haar plan gemaakt." „Zoo?" vroeg George, verlangend opziende. „Ja, ze zei een paar dagen geleden dat ze graag in de aanstaande lente zou trouwen." George zweeg. Het beleedigde hem dat zij hem geen woord daarvan gezegd had. „Wie was dat die met ons dineerde?" „Wie bedoel je, George?" „Morpeth, Lord Morpeth." „Ken je hem niet ? Wel, hij behoort tot een van de oudste families van Engeland. Je moet toch zeker wel van hem gehoord hebben?" „Ja, ik herinner het mij nu. Hij had een poos geleden moeite met zijn geldschieters 1" George had een gevoel van groote bitterheid. „Ja — zie je, hij is 'niet rijk, en kwam plotseling in moeilijkheden en " „De oude geschiedenis dusl Mij dunkt dat Winfred en hij zeer vertrouwelijk samen zijn," „Zij heeft hem haar geheele leven gekend. Hij is een oud vriend van de familie. Zij waren als kinderen altijd samen. Maar om op je huwelijk terug te komen " DE KOOP. 171 „Ja? vroeg George. „Zooals ik zei, het is nu vastgesteld op de aanstaande lente." „Winfred heeft er mij niets van gezegd." „Meisjes-zedigheid, mijn jongen 1 Zooals ik zei, je kunt vrouwen nooit doorgronden. Maar ik denk dat je de bepaling goedvindt ? Je zaken loopen immers goed ?" „Zeer goed!" „Mooi! Je herinnert je wat onze zaakgelastigden samen geregeld hebben, George?" „Waaromtrent ?" „De financieele zij van de zaak, beste jongen." „Ja," zei George met harde stem. „Het was buitengewoon goed en edel van je. Ik kon dien nacht, nadat ik de bepalingen gelezen had, nauwelijks in slaap komen. Ja, mijn jongen, dat was een bewijs dat grootheid van ziel niet uitsluitend beperkt is tot de aristocratie van het land." „Ik begrijp u niet goed." „Wel, menigeen zou zijn hoofd verloren hebben bij zoo'n sprookjesachtig succes als jij gehad hebt; menigeen zou trotsch op zijn geld geworden zijn, en zoo al meer. Maar jij — och ik behoef er niets over uit te weiden. Die gevoelens doen je eer aan, mijn jongen, en ik ben er je dankbaar voor. Ik ben dankbaar dat jouw huwelijk geheel een — een zaak van liefde is. Je moogt dan tot het gewone volk behooren, maar—" „Excuseer me!" zei George snel. „O, natuurlijk geen beleediging, maar —* „Excuseer me!" herhaalde George. „Maar ik ben niet de zoon van „gewoon volk" in den zin door u aan deze woorden gehecht. Mijn ouders zijn de meest volmaakte edellieden, die ik ooit gezien heb. Ik heb dat nooit zoo gevoeld als nu sedert ik kennis gemaakt heb met menschen die bluffen op hun — aristocratie." 172 DE KOOP. Er was op elke wang een vuurroode plek en vuur in zijn oogen, terwijl hij sprak, hetgeen de markies met ongerustheid opmerkte. Ofschoon hij dat niet wilde erkennen, gevoelde hij vrees voor den jongen man die hem zoo scherp in de oogen keek en hij zag dat hij een groote domheid begaan had. Deze man, dien hij kortweg een plebejer noemde, had zoo goed zijn trots als hij zelf, en liet zich niet onder bescherming nemen. En hij had nog niet gekregen wat overeengekomen was; hij moest dus voorzichtig zijn. Hij onderdrukte zijn toorn en vervolgde: „Ik geloof u graag. Ik heb nooit het genoegen gehad hen te ontmoeten, maar ik hoop op den trouwdag kennis te maken. Maar, zooals ik zei, George, je waart zeer edelmoedig, en daarom — ik zie mij genoodzaakt, mijn jongen, van je edelmoedigheid gebruik te maken. Ik heb je daarstraks verteld dat ik zoo graag die hypotheken zou aflossen, herinner je je nog ?" „Ja," zei George, „ik herinner het me." „Zie, mijn vriend, ik dacht dat je misschien geen bezwaar zoudt hebben om sommige dingen een weinig te vervroegen. Het zou mij een handvol geld uitwinnen, indien je goedvond je zaakgelastigde order te geven nu die hypotheken af te lossen en ze niet te laten doorloopen tot aanstaande lente." „Of misschien nog langer, indien er iets voorviel dat Winfred weer van plan deed veranderen," zei George met licht sarcasme. „O, ik geloof niet dat we op zoo iets behoeven te rekenen," hernam de markies.- „Misschien niet," zei George opstaande. „Het doet mij veelgenoegen markies, dat ge plan hebt uw schulden te betalen, en...." „Natuurlijk moet jij ook zekerheid hebben, George." „Juist!" stemde George toe. „Ik zal nu eens met Winfred gaan spreken en haar ronduit vragen om een vroegeren datum voor het huwelijk te bepalen. Het doet me genoegen dat wij dit gesprek samen gehad hebben." „Ik begrijp hem niet!" overlegde de markies toen George DE KOOP. 173 de kamer verlaten had. „Het schijnt dat zijn geldzaken geheel in' orde zijn, maar toch heb ik zulke vreemde geruchten gehoord. Ik zou zoo graag die onaangename dingen afgedaan hebben en dan.... dan kon het huwelijk nog even uitgesteld — verschoven — tot. Ik moest —" Hij schonk een glas wijn in en dronk het langzaam uit. „Dat is nu 't gekke van al die parvenu's," ging hij voort, „vooral zulke verstandige als George Trewain. Hij kan niet de nobele zaak verrichten en dan voor den verderen loop iemands eer vertrouwen 1 Het spijt me dat Winfred buiten haar stand moet trouwen, maar — het moet, helaas." George ging Winfred zoeken. Eindelijk vond hij haar in de billardkamer, waar zij speelde met graaf Morpeth. Of juister gezegd, zij speelden niet toen George binnenkwam, maar stonden aan het einde van de tafel, op hun queuën geleund, dicht bij elkaar in fluisterend gesprek. Natuurlijk kon hij niets anders verstaan, dan de laatste woorden van Morpeth, toen hij de deur opende. „Och watl Winnie, als maar eerst...." Meer hoorde hij niet, want zoodra zij hem zagén, ging Morpeth onverschillig naar de tafel en deed een vrij-mislukten stoot. „Nu, het spel.is uit!" zei hij. „Heb je lust in een ander?' „Neen, ik zal nu niet meer spelen," antwoordde Winfred. „Heb jij lust in een spelletje, Trewain?" vroeg Lord Morpeth op onverschilligen, bijna beleedigenden toon. Hij was blijkbaar uit z'n humeur over de storing in hun tete-a-tête. „Neen, dank je, daar heb ik niet veel verstand van," zei George, zich tot zijn aanstaande wendende. „Ik zou je graag even spreken, Winfred, indien je even voor mij tijd hebt. Zou je me eenige minuten kunnen geven?" „Zeker 1" antwoordde zij; maar ofschoon ze vlug en zelfs nieuwsgierig sprak, gevoelde George zijn hart bezwaard. „Ik zal eens gaan zien of ik een partijtje bridge kan spelen, misschien kom je straks wel meedoen?" 174 DE KOOP. George lette op de blikken, die zij met elkander wisselden. „Wees zoo goed en ga zitten 1" zei George naar een der gemakkelijke stoelen wijzende. Zwijgend, maar met een lichten blos op de wangen, nam zij plaats. „Winfred; begon George; wanneer zullen wij trouwen ?' Hij stelde de vraag koel en op den man af; hij was niet in een humeur om veel woorden te gebruiken. „Er is toch geen haast bij wel?" „Ons engagement werd reeds in Mei bekend gemaakt." „Ja; — maar wij zijn overeengekomen den zomer te laten voorbijgaan " „Niet op mijn verlangen!" viel hij haar in de rede. „Neen — maar — eigenlijk — ik verlang niet vroeg te trouwen. Het is nu herfst geworden, mij dunkt we moesten wachten tot de lente. Daarbij " „Ja ?" vroeg hij toen zij ophield. „Wat daarbij 7" „Je weet — dat is onze overeenkomst." „Welke overeenkomst?" „Laat mij nu geen onaangename dingen moeten zeggen!.... Begrijp je me?" „Neen, ik begrijp je niet." „Welnu; je weet ik ben eerzuchtig." „O zoo! Nu ik heb immers de candidatuur voor Oldtowers aangenomen!" „Maar zul je het winnen 1" „Ik zal het winnen." Hij sprak kalm, maar er lag zooveel kracht in zijn woorden, dat zij er ondanks haarzelven door beïnvloed werd. „En dan ?" vroeg zij. „Dan? Dinsdagavond heb ik gedineerd met verscheiden leden van de vroegere regeering." Hij noemde eenige namen. Zij keek hem belangstellend aan. Onwillekeurig gevoelde DE KOOP. 175 zij hoe nietig Lord Morpeth was in vergelijking met den jongen man, dien zij haar hand beloofd had. „Dat is interessanti" zei ze; in den toon harer stem lag een vraag naar meer. „Zij allen gelooven dat ik zeer geschikt ben voor een plaats in 't Kabinet, zoodra wij weer de meerderheid krijgen." „Hebben zij je dat gezegd?" „Dat hebben zij gezegd." „En hebben ze ook, op zekere voorwaarden, het uitzicht geopend op een titel?' „Ook dat!" „Mijn hemel, George, je zult toch met geen gewone ridderorde tevreden zijnl Dat is niet veel bijzonders 1" „Neen, zij spraken niet van een lintje." „Gelukkig 1 Willen zij je baronet maken ? Ik denk dat je daar heel wat voor moet betalen 1" Er was iets beleedigends in baar stem. „Het zal mij dertig duizend pond kosten; misschien nog meer!" zei hij langzaam en duidelijk. „Hoe interessant!" „Niet waar? Gekochte dingen hebben een leelijken bijsmaak, dunkt je niet?" Zij antwoordde niet, maar trok even de wenkbrauwen op. George zag dat en voelde zijn hart verharden. „Toch kan geld soms zeer nuttig zijn. Bijvoorbeeld, je vader gaf zijn verlangen te kennen dat ik nu reeds eenige van zijn hypotheken zou aflossen 1" Hij was zeer vertoornd; anders zou hij dit niet gezegd hebben. Bovendien, nu zijn verontwaardiging gewekt was, had hij besloten, ofschoon hij zeer afgemeten sprak, alle zaken grondig te behandelen. „Ik heb somtijds een gevoel, Winfred, alsof je me eigenlijk moede geworden bent." De schrik sloeg haar om het hart. Zij had nooit vroeger 176 DE KOOP. dien klank in zijn stem gehoord, en zij gevoelde dat ze hem niet tot het uiterste drijven moest. Denzelfden dag had zij de zaak met haar vader besproken, en ofschoon er woorden gevallen waren die haar vertoornd hadden, gevoelde zij geen begeerte om haar engagement te verbreken. Neen, ofschoon zij geen liefde voor hem gevoelde, zag zij meer dan ooit de noodzakelijkheid van haar huwelijk in. Want Lady Winfred had het voor en tegen zorgvuldig overwogen, en haar geest was zeer praktisch aangelegd. Sedert jaren had zij alle gedachten aan een huwelijk met Lord Morpeth laten varen. Zij had als meisje zeer veel van hem gehouden, en zou in haar jeugdige onbezonnenheid haar lot aan het zijne verbonden hebben, ofschoon hij een arme verkwister was. Maar zij had sinds dien tijd gezien hoe verstandig haar vader daarover dacht, en was hem nu dankbaar omdat hij op zijn stuk ge-, staan had. Natuurlijk had zij zich gehouden alsof het haar verbitterde, maar zij wist zeer goed dat, indien zij hem getrouwd had, haar leven één lange ellende zou geweest zijn. Zij had de gevoelens van haar stand en haatte armoede. En Morpeth was arm en daarbij ver van scherpzinnig. Indien hij geld genoeg had gehad om behoorlijk zijn stand op te houden, zou dat laatste geen gewicht in de schaal gelegd hebben; maar dat had hij niet. Zij wist bovendien dat zij geen jong meisje meer was en dat binnen weinige jaren de meeste harer persoonlijke bekoorlijkheden verdwenen zouden zijn. En zij was trotsch op de Dresdens landgoederen en verlangde die onbezwaard te zien. Toen George Trewain ten tooneele verscheen en haar vader van hem sprak als van een financieel genie, was zij derhalve, ondanks al haar tegenwerpingen, volstrekt niet afkeerig van het denkbeeld om hem door haar glimlachjes te verstrikken en, om de geheele waarheid te zeggen, had zijn lange aarzeling, eer hij baar hand gevraagd had, haar teleurgesteld. Zij had hem niet lief en deed zelf geen moette om dat te DE KOOP. 177 verhelen; maar zij was trotsch op hem. 't Is waar hij was plebejer, maar hij was allesbehalve een clown. Met voldoening had zij bemerkt dat veel mannen van haar stand klein en gemeen waren, bij hem vergeleken. En tocb_ werd zij voortdurend verbitterd door het denkbeeld dat al haar bekenden-haar beschouwden als iemand, die een parvenu trouwde om zijn geld; dat zij de prijs was, welken haar vader betaalde om zijn schulden kwijt te raken. Deze gedachte had haar teruggehouden van de toestemming in een spoedig huwelijk en haar eenigszins onbeleefd gemaakt jegens George zelf. Bovendien, zoodra het engagement was bekend gemaakt, had zij steeds meer gedacht aan de nadeelen dan aan de voordeelen er van. Inderdaad, indien Morpeth dien dag verschenen was, zouden alle vroegere herinneringen ontwaakt zijn. Zij had dus naar zijn liefdesbe-* tuigingen in de billardzaal gretiger geluisterd dan voor een verloofde vrouw betaamde. Doch nu George rond en open zijn vraag gesteld had, was zij verschrikt. Wat bedoelde hij daarmee? Wilde hij haar vrijheid haar terug geven? Dat denkbeeld was niet aangenaam. Indien haar engagement verbroken werd, zou zij niet alleen over aller tong gaan, maar was alle kans voor goed verkeken. Meer dan dat; George was haar nog nooit zoo begeerlijk voorgekomen. Ofschoon het waar was, dat zij nooit aan een huwelijk met hem zou gedacht hebben, indien hij niet schatrijk was geweest, toch kon zij haars ondanks niet nalaten te bedenken dat hij oneindig verheven was boven den man, dien zij meende eens te hebben bemind. Hij had veel breeder opvattingen, hij was veel krachtiger persoonlijkheid; werkelijk, met elkaar vergeleken, was Morpeth de plebejer en Trewain de aristocraat. Ook was zij zeer ingenomen met het hem gedane aanbod van een plaats in de regeering, zoodra de partij waartoe haar vader behoorde, weer meerderheid werd. Over zijn bewaamheid kon geen verGod of Mammon 12 178 DE KOOP. schil bestaan, en zij moest het met haar vader eens zijn dat niets hem in den weg kon staan om een hooge plaats in den staat in te nemen. „ik begrijp je niet goed," zei ze in antwoord op zijn vraag. „Ik heb toch duidelijk gesproken," hernam hij kalm. „Ik vroeg of je mij misschien moede geworden bent." „Waarom zou je zoo iets denken?"» „Omdat je geen begeerte getoond hebt om mij te zien. Je hebt de moeite niet genomen om mijn brieven te beantwoorden, en je welkomst van avond was zoo koud als een ijsberg." „Je kunt toch niet verlangen dat wij ons gedragen als een paar winkelbedienden 1" „Ik begrijp die vergelijking niet," hernam hij. „Zoover ik weet gedragen winkelbedienden zich over 't algemeen beleefd •en behoorlijk. Maar ik hoop dat je dit goed zult inzien, Winfred. Een huwelijk zonder genegenheid is een hel; tenminste naar mijn overtuiging; ofschoon ik ben te weten gekomen dat onder zekere soort menschen liefde als geen noodzakelijk bestanddeel voor het huwelijksleven beschouwd wordt. Indien je dus geen belang meer in mij stelt, of je me moede geworden zijt „dan zou ik gaarne zien dat het mij ronduit gezegd werd"." Lady Winfred had spoedig haar besluit genomen. Zij kon niet wagen dezen man te verliezen; haar hoogmoed en haar eigenbelang geboden dat zij hem zou vasthouden. „En — en stel jij er belang in ?" vroeg zij met bevende stem. George meende haar oogleden te zien trillen. „Natuurlijk doe ik dat 1" riep hij geestdriftig. „Hoe kom je op die vraag?" „Omdat — ik vreesde dat — dat jij mij moede geworden waart 1" Zij deed zich zoo eenvoudig voor, dat George dacht dat haar stem beefde van oprechtheid. Onmiddellijk geraakte hij opnieuw onder de betoovering van haar bekoorlijkheden. Hij DE KOOP. 179 dacht er weer aan dat zij de draagster was van een der oudste namen van Engeland en dat zij een voorname dame was. „En stel je belang in mij?" vroeg hij. De ernstige toon deed haar hart trillen van een vreugde, die zij nauwelijks begrijpen kon. „Natuurlijk, George 1" antwoordde zij. „Elke vrouw wordt gaarne bemind, en ik vreesde dat je meer aan je groote financiëele plannen en aan je toekomstige loopbaan dacht dan. . .J' „Dan wat?" vroeg hij. Een nieuw licht van hoop en blijdschap schitterde in zijn oogen. „Dan aan een arm en eenzaam meisje, dat Winfred Dresden heet," lispelde zij. „Is je dat ernst?" riep hij, haar beide handen grijpend. Zij stónd op, terwijl hij sprak en kwam aan zijn zij. Ze was een statige vrouw; bijna even groot als bij. „Zou ik beloofd hebben je vrouw te worden indien dat mij geen ernst was, — en meer?" vroeg zij. Hij sloeg den arm om haar leest en kuste haar; nog nooit in zijn geheele engagement had hij zich zoo gelukkig gevoeld. Haar bevalligheid was zoo groot dat hij nu geheel zeker was van zijn liefde voor haar. „Nog eens, George 1" zei ze nu, „en ik zal wezenlijk gaan denken dat " „Wat?" vroeg hij. „Dat je gaarne doet als een behangers-bediende." „Dat doe ik ook!" zei hij lachend. Toen de markies van Dresden dien avond naar bed ging, zag bij er zeer tevreden uit. „Ik ben blij dat Winfred besloot zich gevoelig te betoonen," peinsde hij. „Ik geloof eigenlijk dat zij geneigd was koud te zijn. Maar zij is niet alleen gevoelig geweest; zij was ook bijdehand, en als een gevolg daarvan zal het nu met de hypotheken in orde komen, 'k Zal onmiddellijk met mijn zaakgelastigden raadplegen." 180 GERUCHTEN. Maar George Trewain was, in spijt van al het gebeurde, in de war. Hij lag verscheidene uren wakker, denkende over Winfreds veranderde houding niet alleen, maar over haar koude onverschilligheid voor hem gedurende de laatste maanden. Wat had deze plotselinge verandering van gedrag teweeg gebracht. Hatelijke, wreede vragen rezen bij hem op. Nu en dan, als hij insluimerde, werd hij gekweld door zonderlinge droomen. Hij zag zichzelf weer als jongen in zijn kleine kamer in het'oude huis te St. Tidy. Hij zag zijn moeder tot hem komen met een droevigen, gejaagden blik. „Moeder 1" vroeg hij, „wat is er?" „Mary Trefry 1" antwoordde zij. „Mary?" riep hij. „Wat is er met haar?" „Ze is voor jou verloren 1" Een vlaag van pijn schoot door zijn hart, zoo vinnig dat hij ontwaakte. Hij hoorde zichzelf zuchten en voelde dat zijn oogen vochtig waren. XV. Geruchten. E bruiloft van George Trewain werd in de volgende lente niet gevierd, ofschoon beiden, Winfred en haar vader, dat als de aangewezen tijd genoemd hadden. Naar het scheen wist niemand daar de reden van; ook George zelf niet. George vroeg den markies naar de oorzaak OERUCHTEN. 181 van het uitstel, maar kreeg geen voldoend antwoord. Toch voelde George zich daardoor niet teleurgesteld. In zekeren zin was het hem aangenaam te weten dat er nog eenige tijd zou verloopen eer zijn huwelijk gesloten werd, vooral omdat zijn financiëele plannen al zijn tijd en krachten in beslag namen. De markies echter verschoof de bruiloft niet dan na ernstige overweging, Ofschoon hij altijd beleed geen kennis van geldzaken te hebben, besteedde hij, een groot gedeelte van zijn tijd aan het bestudeeren van financieele vraagstukken. En daarbij droeg hij altijd zorg bevriend te blijven met welbekende financiers. Na een lang onderhoud met een Duitschen Jood, genaamd Klein, besloot hij onmiddellijk te spreken over mogelijk uitstel van het huwelijk. Na dien tijd was hij dikwijls in de City met een angstigen trek op het gelaat. Er waren geruchten in de financiëele kringen in omloop dat de plannen van den «jongen Napoleon" niet naar wensch gingen. De menschen bestudeerden George's uiterlijk met groote zorgvuldigheid. En daarna begon men te vertellen, dat „de jonge Midas" ook al niet onkwetsbaar was. Op zekeren dag, eenigen tijd na de in het vorige hoofdstuk vermelde gebeurtenissen, verscheen de markies in het kantoor van Sir William Pilken. „Pilken," begon hij, „gij zijt een rechtschapen man, en er is niemand aan wiens oordeel ik meer hecht dan aan het uwe." „Als ik ooit een getuigschrift noodig heb, markies," was het antwoord, „dan zal ik mij tot u wenden." „En dan zou ik het u geven, Pilken," zei de ander heel plechtig; „maar de hemel weet dat uw woord veel zwaarder weegt dan het mijne. Niet dat ik u dat benijd, daarvoor ben ik radicaal genoeg." „Wat is uw verlangen," zei Sir William. „Juist iets voor u 1 Nooit lange voorrede! Dadelijk recht op de kern van de zaak af 1" 182 GERUCHTEN. „Ik heb het zeer druk," zei Sir William. „En toch is dat voor u niet noodig. De oude Swarts vertelde mij gisteren nog dat " „Hecht nooit aan iets dat de oude Swarts zegt, markies. Maar u is niet hier gekomen om mij dat te vertellen ? Wat is er ?" „Hebt u binnenkort den jongen Trewain nog gezien?" vroeg de markies na een pijnlijke stilte. „Ongeveer een week geleden." „En?" vroeg Dresden. „En!" herhaalde Pilken met een gezicht zoo ondoorgrondelijk als dat van een sphinx. „Gij weet wat ik gaarne wensch te weten en gij zijt van alles op de hoogte." „Dat is de eerste maal dat ik van alwetendheid beschuldigd word." „Ge weet wat ik bedoel. Gij zijt de Colossus van de financieele wereld en hebt den vinger op haar pols." „En dan?" „Ge weet wat ik bedoel," herhaalde de markies. „Trewain is verloofd met mijn dochter. En nu onder ons en vrij gesproken, ik kan geen onzekerheid hebben. Is hij solide? Is hij veilig?" „Wie is solide? Wie is veilig?" vroeg Sir William. „Ik vroeg het u als vriend, Pilken. Zeg het mij 1" Sir William Pilken keek eenige oogenblikken naar het blad van zijn bureau, zonder een woord te zeggen. Eindelijk sprak hij: „ieder man in de positie van Trewain heeft zijn voor- en tegenspoed." „Dat weet ik. Maar hoeveel waarheid" is er in de geruchten, die in financieele kringen de ronde doen ? Ik ben in een moeilijk geval. Hij is de bruidegom van mijn dochter, hij is de gestelde candidaat van de Falkenhampartij; zijn naam is op allerlei wijze met de mijnen verbonden; en als hij nu een tegenslag kreeg " GERUCHTEN. 183 „Dan zult gij hem u zonder twijfel van den hals schuiven," zei Sir William. De markies trok de schouders op. „Ook al zou dat het hart uwer dochter breken?" vroeg Sir William glimlachend. „De toekomst van mijn dochter mag niet bedorven worden, mijnheer 1" bernam de markies. „Neen mijnheer, niet ter wille van alle parvenu's op de wereld 1" „Maar als dit nu eens enkel praatjes zijn, louter praatjes 1" zei Sir William droomerig. „Dan, natuurlijk, behoeft er geen woord meer gezegd te worden." Een harde trek kwam over het gelaat van den financier. Zelfs hij, geldman als hl] was, gevoelde walging over dien onverholen koop en verkoop van een bruid, waarover het gesprek liep. „Waarom zou ik de moeite nemen dien voornamen schurk iets te zeggen?" zei hij bij zichzelf. „De zaak gaat mij niet aan. En de Dresdens, die heele troep, verdient niet met onderscheiding behandeld te worden. Als Trewain geld maakt, sollen ze met hem; als hij verliest dan kan hij wat hen betreft, bedelarm worden." „Kom nu, Pilken I" ging de markies voort. „Wij kennen elkaar al zooveel jaren en " „En u hebt daar heel wat voordeel van gehad," viel de financier hem brutaal in de rede. „En u hebt van Trewain gehaald wat er van te halen viel. Hij heeft voor jaren achtereen uw hoofd boven water gehouden. Door hem zijt ge thans in betrekkelijk gunstige omstandigheden." „Dat zal ik niet ontkennen," hernam de ander. „Hij is buitengewoon knap en " „Uw genegenheid voor hem hangt af van zijn financiëelen toestand." „Kom, wees nu redelijk, Pilken 1" 184 GERUCHTEN. „Ik ben zeer redelijk," hernam de baronet. Inderdaad, ik ben zoo redelijk, dat ik het gevoel heb, alsof ik u in mijn ziel liet lezen. Menschen van uw soort zijn vriendelijk jegens menschen als ik ben zoolang zij daar voordeel in zien. Nu komt ge met vleiende woorden bij mij, omdat gij denkt dat ik u helpen kan. Indien ik toevallig mijn geld verloor, dan zou het niet meer zijn: „Mijn waarde Pilken ditl" en „mijn waarde Pilken dat." Dan zoudt ge mij niet meer kennen. Met Trewain staat het evenzoo. Terwijl hij gevierd werd als de jonge Napoleon in de geldwereld, hebt ge overal rondverteld dat zijn huwelijk met uw dochter een zaak van pure liefde was. Nu er sprake van is dat die jonge Napoleon naar St. Helena zal gezonden worden, nu " „Maar wat kan ik doen!" riep de ander. „Kunt ge u niet in mijn toestand verplaatsen? Ik kan Winfred toch niet veroorloven met een arm man te trouwen! Denk aan mijn financiëelen toestand. Ik.... ik kan u zeggen dat ik hier heel wat op gerekend heb en dat mijn geval zeer ernstig is." De financier keek den ander eenige oogenblikken ernstig aan en overwoog blijkbaar nauwkeurig wat hij zeggen zou. „Markies," ging hij daarna voort, „maak u niet al te ongerust. Het is waar dat Trewain in den laatsten tijd verscheidene dingen mislukt zijn en dat hij groote verliezen heeft geleden, maar zooals ik u jaren geleden zei, hij is een financieel genie. Die jonge Napoleon zal niet lang op St. Helena blijven." „Dank u, Pilken. Dat is je eerlijke overtuiging, niet waar? Zooals ge weet, ik hield van Trewain van 't begin af, en zijn succes is. ongelooflijk. Zoudt ge dus denken dat hij er zich goed doorslaan zal en over alle moeilijkheden zal zegevieren?" „Hij kan," hernam Sir William. „Hij kan. Wat bedoelt ge daarmee?" „Juist wat ik zeg. Maar ik zeg niet: hij zal." „Mijn waarde vriend, speel nu open kaart met me." GERUCHTEN. 185- „Markies," zei Sir William, „gij bewondert mannen van eer, niet waar?" „De spreuk van de Dresdens is welbekend," hernam de markies op plechtigen toon. „De eer bovenal 1" „Welnu, ik geloof dat Trewain een man van eer is, voorzooveel zaken aanbelangt; en dat hij buitengewone gaven heeft en macht om door te zetten. Meer kan ik*niet zeggen en ge moogt dat opvatten zooals u goeddunkt." „Maar — maar — mijn waarde Pilken 1" „Ik heb het zeer druk, en indien ge verlangt meer te weten, ga dan naar hem toe en vraag hem zelf!" De markies aarzelde eenige seconden en zei toen: „Dank u, Pilken; dat zal ik doen." Hij zag er echter onrustig uit toen hij op weg was naar het kantoor van George. In werkelijkheid was de markies bang voor Trewain. Zoo jong als hij was had zijn houding iets, dat den trotschen ouden aristocraat op een afstand hield. Toch bleef hij bij zijn besluit en ging Trewain bezoeken. Wat er ook in de kringen der mannen van zaken besproken mocht. worden, op George's kantoor was geen zweem van mislukking of neerslachtigheid te zien. Overal bespeurde men teekenen van voorspoed. Het ameublement van de kantoren was kostbaar en solide. Aan hun verschillende schrijftafels waren de bedienden druk bezig, onophoudelijk hoorde men het geklikklak van typewriten, elk ding ademde voorspoed. „Ik wensch mijnheer Trewain te spreken," zei de markies, zijn kaartje aan een welgekleed jong man gevende. „Er wachten verscheidene menschen op hem," zei de bediende, „maar hij zal u zonder twijfel ontvangen, markies!" Hij verliet hem om na enkele minuten terug te keeren. „Wilt u naar mijnheer Trewains kantoor gaan," zei hij. De markies volgde den bediende en werd in een rijk-ingerichte mooie kamer gebracht. Hij voelde eenig zelfverwijt toen hij binnentrad. De jonge man, die aan zijn bureau zat en 186 GERUCHTEN. kalm bezig was met groote ondernemingen, zag er zoo sterk, zoo zelfvertrouwend uit, dat alle praatjes, die hardnekkig rondgingen, uit de lucht gegrepen schenen. „Hebt ge veel haast markies?" vroeg George. „Neen, ik heb den tijd." „Mag ik dan nog even voortgaan? Hier is de morgeneditie van de Times." Zijn gelaat achter het blad verborgen, zat de markies op te letten en te luisteren; en onderwijl zich te verwonderen. Dien jongen man, die weinige jaren geleden arm en onbekend in London aangekomen was, zag hij nu als een geweldige macht. Dat had hij nog nooit zoo levendig gevoeld als nu. De een na den ander verzocht hem een oogenblik te spreken; zij brachten hem verslag uit of vroegen zijn raad; maar hij was aldoor even kalm en helder. Hij scheen alle dingen onmiddellijk te doorzien; zijn oordeel was vlug en ingrijpend. Alles werd geregeld en geregeerd met de nauwkeurigheid van een uurwerk. Niets scheen hem van zijn stuk te brengen. Meer dan eens midden onder het dicteeren van een belangrijken brief, riep de telefoon, die naast hem stond, hem op: maar het telefonisch gesprek, ofschoon ongetwijfeld van belangrijken aard, brak nooit den draad zijner gedachten af, hij ging met den brief voort alsof er geen storing hoegenaamd geweest was. Een zijner handelingen maakte geweldigen indruk op den. markies. „Ik zie," zei George tot zijn privaat secretaris, „dat Schweitzerhof <& Co, £ 10.000 vragen." „Ja, mijnheer, maar ik geloof niet dat hun saldo groot genoeg is. Dat zal niet meer dan £ 5000 zijn." „Laat mij hun stukken zien." De man bracht ze hem onmiddellijk. George liep ze vlug door en dacht enkele seconden na. Toen zei hij: „Schrijf een cheque van £ 10.000." GERUCHTEN. 187 „Hij springt met duizenden om alsof het shillings waren 1" dacht de markies. „En nu markies," zei George even later, „wat is er van uw dienst?" „Ik zou u gaarne even alleen spreken," antwoordde Dresden. Onmiddellijk verlieten op een wenk van George de bedienden het lokaal. „Wat is er?" vroeg George. „Er gaan ernstige geruchten rond!" begon de markies. „En die zijn?" „Dat uw zaken verkeerd gaan; dat gij zware verliezen geleden hebt; dat uw laatste plannen alle mislukten — en — en dat " „Goed, ga door," zei George, die zag dat de markies aarzelde. „Ziet ge," zei de markies in zijn stoel heen en weer schuivende: „gij zijt een bewonderenswaardig man, werkelijk een wonder, en eigenlijk hecht ik weinig aan.... Maar denk, bijvoorbeeld aan Blacketer Whitten." „Ja, waaraan van hem?" „Hij kwam even vlug in de hoogte als gij; werd eigenaar van verscheidene mooie landgoederen, en— maar ge weet wel hoe hij eindigde." „Ja, hij eindigde met zich door den kop te schieten. Hij verkreeg millioenen en verloor ze." „Hij heeft honderden menschen geruineerd en achtenswaardige namen door 't slijk gesleurd." „En zijt ge bevreesd dat het met mij denzelfden weg op gaat ?" „Ik heb gehoord dat ge in die Argentijnsche geschiedenis £ 30.000 verloren hebt." „Wat zou dat? Ben ik de eenige, die ooit geld verloor?" „Neen, maar...." „Maar wat?" 188 GERUCHTEN. De jonge man sprak koel-bedaard, maar de markies kromp ineen onder zijn blik. „Ik, ik geloof recht te hebben om de waarheid te weten,'' stamelde de markies. „Laat mij u dan dit zeggen," hernam George. „Ik zal nooit een andere Blacketer Whitten worden. En niemand zal ooit door mij geld verliezen." „Dat is eigenlijk geen antwoord op mijn vraag." „Welk antwoord kan duidelijker zijn?" „Maar gij zijt mij tenminste verplicht...." „Wat?" vroeg George. „Zijt ge door mij een penny armer geworden ?" „Neen. Natuurlijk het tegendeel, maar " „Ik vrees dat ge tevreden zult moeten zijn met hetgeen ik u gezegd heb," ging George voort; „en ik heb het erg druk." De markies trachtte tevreden te zijn, maar het gelukte hem niet. Hij geloofde in zijn. aanstaanden schoonzoon, maar had toch twijfel, vooral wanneer de financiers hem vertelden van het een na het ander van George's plannen, die mislukt waren. „Maar nu heeft hij 'n groot ding 1 O zoo'n groot ding 1" zei oude Aaron Zimmerman, eenige dagen na het gesprek met George. „Dat is een van de grootste en knapste daar ik ooit van gehoord heb 1 Als ie dat er door haalt, maakt ie stapels geld! Stapels 1 En hij heeft het zoo handig gedaan 1 Ik denk dat hij zal winnen, al zullen al de anderen verliezen." „Zoo, mijnheer Zimmerman," zei de markies, „vertel mij eens wat!" Daarop gaf Aaron Zimmerman hem een lange uitlegging, waarvan hij nagenoeg geen woord begreep; maar het slot was hem duidelijk en hij riep: „Dat is verbazend! Maar gaat dat niet langs de kantjes? En als het mislukt? Dan zullen we nog eens een Blacketer Whitten geschiedenis krijgen." „O neen, daar is George veel te handig voor; hij zal wel maken dat bij binnen is!" GERUCHTEN. 189 „En wat zullen de menschen zeggen ?" De jood haalde de schouders op. „Hij is een speculant, en speculanten hebben altijd een slechten naam. Maar wat zou dat ? 't Zijn zaken, en de menschen vergeten en vergeven het als hij er maar een millioen aan verdient." „En zal hij het klaarspelen?" „Hij is knap genoeg voor alles 1 En dan ook, dit moet en zal lukken. Want hij heeft leelijke klappen gehad en moet nu een heelen boel inhalen of hij gaat er onder. Maar hij heeft het goed voor elkaar. Hij heeft een troep van de beste namen van Engeland voor ruggesteun en ik denk hij haalt het er door." „En als hij dat doet?" „Dan — dan —" lachte de Jood; „dan is hij de rijkste man van London." Zoo spraken de menschen over den man, dien zij den jongen Napoleon noemden. Zijn loopbaan was geweest als die van de meeste spelers. Eerst had hij fabelachtig gewonnen. Alles wat hij aanroerde veranderde in goud; al zijn plannen gelukten. Toen kwamen tegenvallers, en ze waren vele. Inderdaad toen de markies hem bezocht, had George juist beginnen te gevoelen dat de grond onder zijn voeten wegzakte. Hoe het kwam, kon hij niet zeggen, maar zijn oordeel scheen te falen, terwijl de vijanden, die hij gekregen had, aan zijn val werkten. Toen, gelijk de oude Zimmerman verteld had, besloot hij al wat hij verloren had terug te winnen door een enkelen worp. Het ding was veelbelovend en hij verkreeg den steun van meer dan een grooten naam. Er werd in financiëele kringen over gesproken als een van de grootste, maar ook een van de gewaagste ondernemingen van de laatste jaren, en de geheele City was er vol van. Gelijk men denken kan was het een angstige tijd voor George. 't Was de kans van den speler, die alles op één kaart zet. 190 GOD EN MAMMON. De dag, door Winfred voor haar huwelijk bepaald, was reeds lang voorbij, maar er werd over het geheele huwelijksplan niet gesproken. De markies had besloten eerst af te wachten hoe het met de nieuwe onderneming van George zou loopen. „Hij is in geen twee maanden hier geweest," zei Winfred op zekeren dag. „Hij werkt dag en nacht, mijn kind. Ik heb er nauwkeurig naar onderzocht, en als hij slaagt, zal hij een tweede Rothschild zijn." „En als het mislukt?" „Dan helpe de hemel ons, want dan weet ik niet wat wij doen moeten. Maar in elk geval moeten we nu wachten.!" XVI. God en Mammon. T^OEN George Trewain op zekeren morgen op zijn kantoor kwam, vond hij onder de brieven die zijn secretaris afzonderlijk gelegd had als bijzonder zijn aandacht waard, een van mijnheer Felix Lazarus. Het was reeds verscheidene maanden geleden dat hij dezen heer het laatst ontmoet had, ofschoon hij meer dan eens om een onderhoud gevraagd had. De waarheid was dat George zich innig er voor schaamde dat hij den gemeenen Jood op verscheidene punten zijn zin gegeven had. Bovendien geloofde hij niet dat qod en mammon. 191 hij er eenig voordeel door behaald had. Algemeen was men van het gevoelen van den markies van Dresden. Men geloofde dat hij geweldige sommen betaald had voor sommige artikelen), die in het blad geplaatst waren, en dat had niet bijgedragen om zijn goeden naam als financier te verhoogen. En daar kwam bij dat de zaak, die tot aan de wolken verheven was, ongelukkig was afgeloopen, zoodat er vrij wat onaangename aanmerkingen gemaakt waren. Nu was George vrijwel gehard geraakt tegen de praatjes in de City en daarom hadden ze hem veel minder gehinderd dan bij den aanvang van zijn loopbaan het geval zou geweest zijn; maar hij was toch nog gevoelig voor glimlachjes en voor zijdelingsche aanmerkingen, vooral als die een deel waarheid bevatten. In elk geval had bij geweigerd op eenige aanbieding van mijnheer Lazarus in te gaan, sedert het gesprek, dat we meegedeeld hebben, en het deed hem weinig genoegen den brief te zien, die voor hem gelegd was. Er stond boven: „Persoonlijk en zeer belangrijk": Verder luiddè hij: „Waarde Heer Trewain, Ik ben in een moeilijk geval. Er zijn mij eenige aanbiedingen gedaan, die ik niet wil aannemen, alvorens ik u gesproken heb. En toch kan ik ze niet van de hand' wijzen. Zij gaan u zeer stérk aan. Ik moet u daarom wijzen op de noodzakelijkheid om mij een onderhoud toe te staan zonder een minuut uitstel. Ik zal morgen ochtend van tien tot een uur in mijn kantoor zijn in de hoop iets van u te zullen vernemen. Geloof mij dat alleen een zaak van buitengewoon ernstigen aard mij er toe leiden kan u in dézer voege te schrijven. Steeds uw Felix Lazarus." 192 GOD EN MAMMON. George las den brief drie malen en lette vooral op de onderstreepte woorden. „Ik geloof wel te weten wat dat beteekent," dacht hij. „Waar het doode lichaam is vergaderen de arenden," en nü denken zij dat zij " Hij sprong op en schudde de vuist tegen een denkbeeldigen vijand. Zijn oogen schitterden van verachting en vastberadenheid. „Sommigen denken dat ik er geweest ben," riep hij lachend: zij praten er over alsof ik machteloos ben geworden; — maar dat zullen ze anders zien! Binnen een maand zal ik hen allen uitlachen!" Hij begon zijn kantoor op en neer te loopen, zooals hij gewoon was als hij opgewonden was. „Die gemeene, ellendige honden 1" riep hij. „Toen ze dachten dat ik groote sommen verdiende, waren ze bereid om mijn schoenen af te likken; maar zoodra ik begon te verhezen, begonnen zij mij te snijden. Menschen, die ik gered had van den ondergang, haalden bijbelteksten tegen mij aan. Zij zeiden: „Die rijk willen worden vallen in den strik 1" maar zijjdachten er niet aan mij iets terug te geven van hetgeen zij uit mij gehaald hadden. Aan alle kanten zie ik verandering in de manieren van de menschen, die ik ontmoet. Nu denken ze dat ik wankel sta, maar zoodra mijn groote zet bekend zal worden, zal ik hen allen zien terugkomen, met vleiende woorden en kromme slavenruggen. Toch " Hij wierp zich in zijn stoel en zat langen tijd in gedachten verzonken. Zijn gelaat werd strak; de uitdrukking van verachting was nog in zijn oogen, maar 'omfloersd. Wie hem als jongen in St. Tidy gezien had, zou hem nauwelijks herkend hebben. „Ja, ik zal mijnheer Lazarus zien," zei hij eindelijk. „Ik zal hem onmiddellijk laten komen en hooren wat hij te zeggen heeft. Eigenlijk ben ik blij dat hij geschreven heeft, bij zal GOD EN MAMMON. 193 mij aardig nauwkeurig kunnen vertellen, hoe thans in de City over mij gedacht wordt." Hij belde den Jood op en zei hem dat hij binnen het uur hem kon afwachten, nadat hij de morgenpost gelezen zou hebben. Mijnheer Lazarus was blijkbaar in 't geheel niet op zijn gemak, toen hij bij George binnenkwam. Denkelijk had het voorkomen van voorspoed dat alles hier droeg zijns ondanks invloed op hem. Er was geen schijn van bezorgdheid of moeilijkheid. De bedienden waren ijverig en rustig aan het werk, terwijl er blijkbaar veel op de kantoren omging. Hij stond' dus min of meer bedremmeld voor den jongen financier. Instinctmatig gevoelde hij dat die geen man was om een strijd mee te beginnen en dat iemand die het tegen hem opnam wel mocht weten wat hij deed. Mijnheer Lazarus nam daarom, zoodra hij de deur in was, zijn eerbiedigste houding aan. Zijn grofheden bewaarde hij voor een ander soort van menschen. „Het is heel vriendelijk van u mij te ontvangen, mijnheer Trewain," zei hij, snuivende, „en alleen de belangrijkste redenen konden mij noodzaken te schrijven zooals ik deed." „Wat waren die redenen?" vroeg George kortaf. De inan boezemde hem tegenzin in. „Het is geen kleinigheid redacteur van een financieel blad te zijn, dat verzeker ik u!" zei hij bedremmeld, ziende met welke oogen George hem aankeek. „Het is een hondenleven." „Waarom blijft ge het dan ?" „Ja, waarom?" riep de Jood. „Ik zou het morgen opgeven; maar niet alle menschen zijn millionairs. Mijnheer Trewain' ik moet voor mijn brood werken." „Juist. En wat is de zaak die mij nu zoo ernstig aangaat en die ik zonder een minuut te verliezen weten moest ?" „Welk een geheugen hebt u, om zoo precies mijn woorden te kunnen weergeven !" riep mijnheer Lazarus. „Zie mijnheer Trewain, een financieel blad mag geen partij kiezen; het Qod of Mammon 194 GOD EN MAMMON. moet zich stipt tot de feiten bepalen. Het mag geen bevoordeeling, geen partij, geen politiek kennen, maar enkel met de werkelijkheid rekenen." „Dat is alles mooi en goed," zei George, die zijn man kende, „maar ik zie niet in hoe dat mij aangaat." „Wat ik bedoel is dat zelfs vriendschappelijke verhouding moet buigen voor de omstandigheden. Ik kan belangrijk nieuws niet buiten mijn blad houden, pf er eenige wijziging in brengen, zelfs al zou ik daardoor een vriend van den ondergang redden." „Tenzij die vriend het u de moeite waard maakt hem te. redden," mompelde George. „Dat is geestig 1" lachte de Jood; „maar ik — werkelijk, ik zit in een moeilijk parket en — en ik wil altijd gaarne zoo mogelijk een vriend een dienst bewijzen." „Dat wil zeggen..»." „U, mijnheer Trewain, indien ge mij vergunt u mijn vriend te noemen. Natuurlijk, gij zijt een groot man en staat ver boven mij, maar...." „Ja, ik begrijp u. Maar wat is de zaak nu? Ik heb geen tijd voor andere onderwerpen. Hebt ge een andere advertentie, waarvoor een goede som moet betaald worden?" „Neen!" zei de heer Lazarus, het is 'nu iets anders. George wierp den Jood, die in eenige papieren zat te zoeken, een scherpen blik toe. „Laat zienl" zei de jonge man. „Ik schreef het niet," zei de Jood verontschuldigend. „Ik heb er geen woord van geschreven." George nam het hem aangeboden papier en las het oplettend. Het was een artikel over hemzelven. Het handelde over zijn zoogenaamde fabelachtige loopbaan; gaf de geschiedenis van verscheidene zijner financieele plannen, toonde de grondslagen aan waarop zij gebouwd waren, wat zij beteekenden voor dè aandeelhouders aan de eene, en voorden GOD EN MAMMON. 195 ontwerper aan de andere zijde. Ten slotte besprak het zijn laatste groote waagstuk, waarbij hij als een wanhopig dobbelaar alles op een worp had gesteld. Het was een venijnige acte van beschuldiging. De woorden schenen met gal en alsem geschreven. Volgens dat artikel was George een roofvogel, die altijd op de loer lag om elk onschuldig slachtoffer, dat op zijn weg kwam te verslinden;. een man die getracht had een groot fortuin te krijgen door het verarmen van anderen. „Ik heb het niet geschreven, mijnheer Trewain!" betuigde mijnheer Lazarus, toen George het gelezen had; „geen regel, geen woord er van. Het is geschreven door iemand die buiten mijn blad staat." Ja, dat weet ik," antwoordde George, „-en meer dan datik weet wie het deed." „Ik heb het u nooit verteld." „Neen, maar dat is gemakkelijk te herkennen. De man heeft sedert jaren gedreigd en getracht mij te ruineeren. En ik weet ook waarom hij dat beproeft. Ik heb hem in verscheidene dingen voorkomen en hij wil iets in handen hebben, wat dat doet er nu niet toe, dat hij niet kan aanroeren, omdat ik hem in den weg sta. Openlijk-afceerlijk in zaken kan hij mij geen kwaad doen en daarom is hij nu bezig mij in den rug aan te vallen." * „Natuurlijk weet u zeer goed of hij zijn woorden zou kunnen bevestigen, ingeval hij door u wegens laster aangeklaagd werd," zei de Jood met sluw-glinsterende oogjes. „Welke financier in London kan er op gesteld zijn dat al zijn zaken opengelegd worden voor een rechtbank ? Natuurlijk zou ik mijn zaak winnen, indien ik hem wegens laster in dit smaadschrift aanklaagde, maar het zou niet de moeite waard zijn; de schade zou niet opwegen tegen het wezenlijk kwaad; en daarbij de onschuldigste ondernemingen kunnen zoo in verkeerd daglicht gesteld worden dat'zij frauduleus schijnen te zijn." 196 GOD EN MAMMON. Trewain sprak eigenlijk meer tot zichzelf dan tot den Jood; duidelijk zocht hij een moeilijk geval te doorzien. „Ik behoef geen namen te noemen," zei Lazarus, „maar bij heeft mij in zijn macht. Hij kan mij werkelijk als 't hem behaagt, ruineeren." Er was een klank van angstige eerlijkheid in zijn stem; misschien sprak hij de waarheid. „Ga voort," zei George.. „Hij heeft mij een groot bedrag beloofd, indien ik het stuk plaatste, en met . ondergang gedreigd als ik het weigerde." „En ?" vroeg George. „Ik zou het zeer ongaarne plaatsen, mijnheer Trewain; u is "een grooter man, een veel knapper man dan hij, en ik beschouw u als mijn vriend. Ik voel geen behoefte om het te plaatsen." „En nu komt u tot mij om te zien of er ook een middel is om er aan te ontkomen." „Zoo is het." „Wel, wat zou uw gedachte zijn?" „Indien u mij betalen wilt (Lazarus noemde een zeer hooge som) dan zou dat mij gedeeltelijk vergoeden wat ik verlies door hem te weigeren en het zou mij in staat stellen van hem vrij te maken," riep de Jood. „Ik zou dan van hem onafhankelijk zijn en kon mijn blad geheel aan uw belangen wijden." Gedurende meer dan een half uur bespraken zij samen verschillende zaken, die daarmee in verband stonden, die voor den lezer onverschillig zijn, maar van het grootste belang waren voornamelijk voor den Jood. „En," vroeg mijnheer Lazarus eindelijk, „wat denkt u nu te doen?" „Ik moet tijd hebben om er over na te denken 1' antwoordde George. „Wees zoo goed en kom over een uur terug; dan zal ik het u zeggen." GOD EN MAMMON. 197 „Het stuk zal u onnoemelijk veel kwaad doen, als het verschijnt." „Misschien 1 Ik zal er over denken." Toen hij weer alleen was leunde de jonge financier in zijn stoel achterover en doordacht de zaak.' Hij dacht over het verledene, het tegenwoordige en de toekomst. Hij zag zichzelf als een gelukkigen ofschoon eerzuchtigen jongen in Cornwall, een jongen die een rein, goed meisje liefhad en door haar bemind werd, hij dacht aan het eenvoudig huislijk leven, aan de heerlijke samenkomsten in de vergaderzaal der Kwakers, aan hun eenvoudige genoegens en aan hun leven zonder bijzondere voorvallen. Dat alles was zoet en rein; niet bezoedeld met bet vuil en het stof van den breeden weg der wereld. Toen kwam zijn leven in London. Hij was geslaagd. De droomen van zijn jongensleeftijd waren meer dan vervuld. Maar, maar tot welken,prijst En nog lag de toekomst voor hem. Nog kon hij den storm weerstaan, hij kon stilzwijgendheid koopen; ja hij kon den prijs nog betalen en voldoening geven aan zijn eerzucht. Maar tot welken prijs 1 Nu was hij nog een jong man; maar over eenige jaren zou zijn jeugd vergaan zijn en nog enkele jaren later zou hij tegenover de eeuwigheid staan. Hij kon zich niet geheel en al onttrekken aan den invloed van zijn opvoeding; ondanks al wat er gebeurd was, bleef hij het kind uit het rustig tehuis van ouders die Kwakers waren; dat zijn eerste indrukken had ontvangen in de samenkomsten der Kwakers. Ten aanzien van de heerlijkheid van den rijkdom was hij nu. bitter teleurgesteld. Natuurlijk begeerde hij nog rijk te zijn, verlangde hij nog naar al wat voor geld te koop was; — maar wat was dat alles waard, indien hij daarvoor het stilzwijgen en den lof van menschen als Lazarus moest koopen ? Dat was toch eigenlijk de zaak. Zijn leven als speculant en als deelnemer in het uitgeven van leeningen, had hem bloot- 198 GOD EN MAMMON. gesteld aan allerlei verschrikkingen, waarvan afpersing nog niet eens het ergste was. Hij dacht aan zijn verwachtingen, plannen, idealen, beginselen uit zijn jongensjaren, aan de onderwijzingen uit het Nieuwe Testament, welke de levensstandaard in het huis zijner ouders waren; en daarna aan zijn dagelijksch leven. „Het Nieuwe Testament heeft hier in de City niets in te brengen," dacht hij. „Onze God is god „Vooruit!" Wij aanbidden een afgod van goud, en wij hebben dien god met geheel ons hart en geheel onze ziel lief." Een uur later kwam mijnheer Lazarus terug. „Wel, mijnheer Trewain?" vroeg hij verlangend. „U kunt dat artikel drukken," zei George. „Wat?" „Ik spreek duidelijk." . \ ^ „Maar weet u wat dat beteekent?" „Mogelijk wel." „Denk aan uw verheffing in den adelstand, aan uw plaats in het aanstaande kabinet." George lachte bitter. „Daar heb ik al duur genoeg voor betaald," zei hij. „En wat is dat alles waard?" „Maar denk toch!" riep de Jood. „Er komt zeker dit jaar een algemeene verkiezing; en dit zal uw kans geheel vernietigen." „Goed!" „Is dat uw laatste woord?" „Mijn laatste woord. Wat ik ook moge toestemmen, ik zal nooit genoegen nemen met voortdurende afpersing, want dat is de bedoeling van uw aanbod." „En ik zal het doorvechten 1" zei hij vastberaden, toen mijnheer Lazarus weggegaan was. „Zij zullen zien dat ik niet bang gemaakt kan worden door zoo'n artikel in een blad van dat allooi." Kort daarna kwam er een donderslag aan helderen hemel. In een van Lazarus' couranten verscheen een hoofdartikel: GOD EN MAMMON. 199 „George Trewain, sluiter van leeningen, speculant, en oprichter van rottige financiëele ondernemingen." Het stuk was vol bitter en vernietigend cynisme. Het deed zich voor als een beschouwing van de loopbaan van den jongen financier uit onpartijdig oogpunt, 't Was in werkelijkheid een wreed lasterschrift. George zag, toen hij 's morgen zijn kantoren bereikte, een vreemde verlegen houding. De bedienden zagen hem verschrikt en verlegen aan; zijn secretaris was zenuwachtig. . „Wat scheelt er aan, Brinton?" vroeg hij. „Hebt u de ochtendbladen gelezen, mijnheer?" „Welke bladen?" Tot antwoord gaf zijn secretaris hem het blad in handen, waarin het artikel opgenomen was en verliet zwijgend het vertrek. George las en herlas het als in een droom. Sedert jaren was nooit iets zoo bitters en verpletterends tegen eenigen financier geschreven. Hij had het reeds gelezen, maar het kwam hem nu nog venijniger voor dan toen. „Laat het komen 1 Laat het komen!" zei hij. „Hoe eerder deze hatelijke en spookachtige toestand ophoudt, al eindigt hij ook in mijn ondergang, des te beter. En alles wel beschouwd, welk geluk heb ik uit al mijn succes getrokken? Wat heb ik gewonnen? Ik ben gevleid en geflikflooid door een zwerm zelfzuchtige parasieten, die mij liever van honger op straat lieten sterven dan een vinger uit te steken om mij te helpen. Ja, ik ben geëngageerd met de dochter van een markies; maar wat zal zij hiervan zeggen? Zij geeft om mij niet meer dan om haar schoothondje. Ben ik er iets beter op geworden dat ik deze duizelachtige hoogte bereikt heb? Er is geen eenzamer man in London dan ik, ondanks al het geld dat ik gemaakt heb. Wat ben ik dwaas geweest." Hij zat eenigen tijd op het artikel te turen en zei tot zich zelf: „Nog geen twaalf maanden geleden schreef ditzelfde blad een stuk over mij waarbij ik tot in de wolken verheven 200 GOD EN MAMMON. werd; en nu verschijnt dit omdat er een hooge prijs voor betaald is." Hij ging dat laatste jaar eens na. „Wat heb ik verloren?' riep hij. „Ik heb het beste meisje ter wereld verloren. Ik heb mijn kans om haar tot vrouw te krijgen verruild voor de „liefde" van een vergulden ijsberg. Ik heb mijn liefde opgeofferd aan een naam, een positie, een toegang tot de hoogere kringen. Hoogere kringen I Het holste, leegste, gemeenste ding op Gods aardbodem 1 Ik heb mijn ziel verloren om dat te winnen. Indien ik geslaagd ware zou alles goed zijn, alle zonden worden vergeven den man die in geldzaken slaagt. Maar nu, omdat zij meenen dat ik onderga, keeren zij allen zich tegen mij als blaffende honden. Maar verdien ik het niet? Ik heb mij er altijd op beroemd een eerlijk financier te zijn, en ik heb mij nooit begeven binnen de grenzen van het strafwetboek. Maar is een speculant ooit eerlijk? Heb ik geen misbruik gemaakt van lichtgeloovigheid en onwetendheid? Eerst deed mij dat onaangenaam aan, maar — de oude Pilken heeft gelijk, ik heb mijn ziel verloren!" Den volgenden dag, terwijl hij druk aan het werk was, kwam een zijner bedienden binnen. „Mijnheer, uw vader en moeder wenschen u te zien." Hij sprong op uit zijn stoel en riep: „Wat?" De bediende herhaalde zijn boodschap. „Breng hen binnen, Crickl" zei hij; „en zorg er voor dat ik niet gestoord word." Een minuut later, toen mijnheer en mevrouw Trewain de kamer binnenkwamen, ging George hen tegemoet, maar hij bleef staan toen hij zijn moeder in de oogen zag. „George, George, mijn jongen!" riep zij. „Zeg mij is dat vreeselijke artikel waarheid?" „Veel van mijn plannen zijn mislukt, moeder, dat is waar!" was het eenige dat hij uitbrengen kon. DE PRIJS EN HET LOON. 201 „Dat bedoel ik niet. Het geld kan mij niet schelen! Er is altijd een huis voor je open. Maar de rest, mijn jongen, die aanval op je karakter; die bewering dat je een wreede, ongevoelige, zelfzuchtige Midas bent, die weezen berooft, weduwen plundert en alleen denkt aan zelf wat te verdienen. Wat is daarvan aan?" „Moeder laat mij u uitleggen...." „Neen, er is geen uitlegging noodig. Is dat daar staat waar of niet?" George zweeg. „En wat ga je nu doen, George?" vroeg zijn vader. „Ik weet het nog niet," hernam George. „Vader, u is een man van zaken en kunt het begrijpen. Laat mij u precies zeggen hoe de zaken staan." De drie zaten verscheidene uren samen ernstig te praten en toen eindelijk zijn ouders hem verlieten en naar hun hotel terugkeerden, zat George nog langen tijd in gedachten verzonken. XVII. De prijs en het loon. EADY Winfred Dresden keek George Trewain scherp aan, ^ onderdrukte toorn lichtte in haar oogen. „Dus ik tel niet mee!" zei ze. „Als dat zoo was zou ik niet hier zijn," hernam hij. „Maar je zegt dat de wet je niet bereiken kan." 202 DE PRIJS EN HET LOON. „Neen, die kan mij niet bereiken." „Dus — dan ben je veilig." „Voor de wet — ja." „Goddank, dan zal er dus geen schandaal zijn 1" „Neen, er zal geen schandaal zijn — tenminste van dien aard." „En, je invloed is weg? Dat is — je " „Ik ben nog wat men noemt een rijk man." „O George!" riep zei. „Gelukkig! Ik ben de laatste drie maanden bijna nergens geweest. Ik had een gevoel als.... een burgerdeern, die gedwarsboomd wordt in haar liefde. Maar als je nóg rijk bent dan kunnen we wel dan komt er geen verandering." „Zou het je verdriet doen mij te verliezen?" „Natuurlijk zou het!" „Heb je me dus lief? Je hebt het mij nooit gezegd!" „Maar ik kan me toch niet aanstellen als de dochter van een winkelier! Toch ben ik trotsch geweest op je eer, George." „Dat doet mij genoegen," zei George. „Ik heb ook ernstig over mijn eer nagedacht. Het feit, dat ik daarover ongerust was heeft mij veel goed gedaan. Ik wist daardoor dat ik mijn ziel nog niet verloren heb." Zij had in den toon van zijn stem geen genoegen; de blik van zijn oogen maakte haar onrustig. „Je praat zoo vreemd, George, ik begrijp er nagenoeg geen woord van. Leg het mij eens uit." „Ja," hernam George. „Daarvoor ben ik hier gekomen." „Ik moet je een en ander van mijzelf vertellen. Mag ik?" „Heel graag, maar maak mij niet aan 't schrikken!" „Ik was geboren met groote eerzucht," zei George, „en opgevoed in grooten eerbied voor eergevoel. Mij werd geleerd te gelooven in de leerstellingen des Bijbels en de lessen te volgen van onzen Heer Jezus Christus." „Hoe interessant!" zei ze. „Doen de menschen dat tegenwoordig ook nog?" DE PRIJS EN HET LOON. 203 „Er zijn er die het doen," hernam George. „Toen ik in London kwam, bleef ik trouw aan mijn eerzucht, maar ik verkocht mijn ziel." „Bestaat er zoo iets?" „Eerst maakte ik veel geld. Alle dingen, die ik begon, gingen goed. Ik besloot rijk te worden en spande daarvoor al mijn krachten in; niets mocht mij in den weg blijven staan." „Ik heb altijd je scherpzinnigheid bewonderd." „Ik kreeg vijanden — natuurlijk — die krijgt ieder gelukkig man — maar jij — beloofde mij te zullen trouwen — niet waar?" „Ja, George. O ik heb de laatste weken zoo'n akeligen tijd gehad. Maar ik ben er trotsch op dat je de moeilijkheden te boven gekomen'bent." „Ja, 't was een zware strijd," zei George. „Maar die strijd heeft mij de oogen geopend." „Dat zal wel!" „Winfred, ik heb besloten een eind te maken aan het geld winnen." „Maar — maar —!" begon zij angstig. „Luister! Ik heb nu leeren inzien dat ik een ziel heb, en dat niets haar verlies zou kunnen vergoeden. Indien ik voortga, zooals ik tot nog toe gedaan heb, dan zal ik haar verliezen. Ik ben niet geroepen om anderen te oordeelen, maar ik ben godsdienstig opgevoed en daardoor heb ik het nog bijtijds ingezien. Het leven dat ik de laatste jaren geleid heb—" hij hield even op. „Wees niet dwaas George! Zeg mij wat je bedoelt." „Als jongen leerde ik in God te gelooven. Een van mijns vaders meest geliefde bijbelteksten was: „Wat eischt de Heere God van u, anders dan gerechtigheid doen, barmhartigheid lief te hebben en nederig te wandelen voor het aangezicht uws Gods." „Staat die ouderwetsche tekst werkelijk in den bijbel ?" 204 DE PRIJS EN HET LOON. „Misschien is het voor een speculant mogelijk gerechtigheid te doen," ging George voort; „maar het is hem niet mogelijk barmhartig te zijn en nederig voor Gods aangezicht te wandelen; — mij in elk geval niet. En daarom ga ik daar niet mee voort. Ik zal nu mijn ziel redden." Winfred trok de schouders op, maar lette nauwkeurig op hem. „Ik heb die laatste jaren een vreemden god aangebeden, den god „Vooruit 1" En ik heb er nu genoeg van om opzijn altaar te offeren." „Maar — maar wat bedoel je daarmee!" herhaalde zij. „Je bedoelt toch niet " „Excuseer me!" viel hij haar in de rede. „Ik moet je nog meer vertellen. Na Veel tegenslag kwam ik tot het besluit mijn fortuin te herstellen door alles op een kolossalen zet te wagen. Ik kan nu niet trachten je dat alles uit te leggen; alleen een deskundige in financiën kan het goed begrijpen. Maar genoeg is het te zeggen dat mijn plan den naam en het fortuin van een der meest-geachte mannen in Engeland aan den rand des afgronds bracht. Ook anderen waren in mijn netten verward. Ik was besloten mij zelf te redden zonder iemand te sparen." „En het ging goed, niet waar ?" „Ik behoef hier niet te spreken over al wat er in de laatste weken alzoo van mij gezegd is; maar ik heb alle dingen zoo geleid dat ik zelf, ondanks den ondergang van vele anderen, een rijk man gebleven ben." „George, je bent toch buitengewoon knap! Ik was begonnen daaraan te twijfelen 1 En je zegt: er komt geen schandaal ? De wet kan je niet bereiken ?" . „Neen, de wet kan mij niet bereiken; maar ik moet je toch zeggen dat dit groote plan heel wat menschen gcruineerd heeft; — onder anderen Lord Densdale." „Densdale!" DE PRIJS EN HET LOON. 205 „Ja," zei George kalm maar met vreemd-schitterende oogen. „Je weet zijn geschiedenis? Hij erfde zwaar belaste landgoederen ; hij was zoo arm als een rat, maar deed eerlijk en hard zijn best om zijn toestand te verbeteren. Hij heeft mij vertrouwd en gaf mij zijn naam. Ik ga vrij uit; dat is: de wet kan mij niet bereiken; maar Densdale is geruineerd." De vrouw aan zijn zijde zweeg. „Zoo zijn er ook anderen," vervolgde hij. „Zij zijn niet zoo bekend als Densdale, maar zij vertrouwden mij en ik heb hen tot bedelaars gemaakt. Ik heb echter voor mijzelf gezorgd. Ik was handig genoeg om er uit te gaan voordat de krach kwam. Tenzij Densdale binnen drie dagen £ 20.000 kan vinden, is hij niet alleen geruineerd maar ook onteerd. Een smettelooze naam zal door 't slijk gesleurd worden. En toch heeft hij geen andere fout begaan dan dat iij mij vertrouwd heeft." „Maar je bent nog rijk?" vroeg zij. „Ja, de bladen hebben mij een handigen gauwdief genoemd. Ik heb het zinkende schip, dat ik zelf gebouwd en te water gelaten heb, bijtijds verlaten. En ik heb gezorgd dat ik hen uitplunderde vóór ik wegging. Ik heb nu genoeg om al de schulden van je vader te betalen en houd dan overvloedig over om jou tot een rijke vrouw te maken." Hij sprak zoo brutaal mogelijk. Het scheen dat hij er vermaak in vond zijn eigen karakter ongunstig voor te stellen. „Ik denk haast dat alle mannen, die geluk hebben, rijk worden door de verliezen van anderen," sprak zij eindelijk. „In elk geval de meeste speculanten," zei hij. „Maar je zei dat je daarmee niet voortgaat 1" herhaalde zij zuchtend. „Ja, maar de vraag is: wat moet ik nu doen V „Maar — je kunt niets doen ?" „Ik kan teruggeven wat ik geplunderd heb. Ik kan Densdale en de anderen van den ondergang redden." 206 DE PRIJS EN HET LOON. „Wat zou daarvan het gevolg zijn ?" vroeg ze doodsbleek wordende. „Daar zou het gevolg van zijn, dat ik weer dezelfde werd, die ik was toen ik te London kwam plus eenige jaren van ondervinding," antwoordde hij. „Je zoudt een bedelaar zijn?" „Ja en neen! Ik zal in elk geval iets gedaan hebben dat een man waardig is, en ik zal mijn bevlekten naam gezuiverd hebben. Daarbij wenscht mijn vader zich uit zaken terug te trekken. Ik kan dan in Cornwall eenige honderden ponden 's jaars op eerlijke wijze verdienen." „ . „Dat zou dwaasheid zijn 1" riep zij. „Ik zou mijn eer redden, en jij hebt Je er op beroemd dat de naam Dresden nooit aan iets oneerbaars verbonden geweest is." „Je schertst natuurlijk 1" riep zij. „Zoo'n Don Quichotterie zal je nooit uithalen." „En als ik het deed?" vroeg hij kalm. „Dan zou ik je raden een zenuwarts te raadplegen. Je bent door al die geschiedenissen zwaar zenuwziek geworden." Zij verliet hem onder voorwendsel dat zij geroepen was, en George bleef alleen. Hij zag uit het venster over het uitgestrekte park naar de tegenoverliggende heuvelen en toen, naar buiten gaande stond hij voor de statige heerenhuizing, de zetel van de Dresdens. Dat alles kon het zijne worden, ofschoon zijn eer bezoedeld was. Dat hij anderen ongelukkig gemaakt had, deed niets ter zake, zoolang hij zelf de winnende partij was gebleven. Het geheugen der wereld was kort; hij wist wel dat niemand zich tegenover hem, als hij rijk bleef, iets herinneren zou. Zelfs kon hij dan nog alles koopen, tot titels en adeldom toe. „Het is voor mij niet langer een verzoeking!" zei hij. „Ik zou het niet kunnen doen." Dien avond had hij nog een gesprek met Winfred, waarbij DE PRIJS EN HET LOON. 207 de markies tegenwoordig was. Toen dat afgeloopen was, verliet hij het huis en vertrok met den laatsten trein naar London. Den volgenden avond begaf hij zich naar de woning van Lady Maurice en gaf zijn kaartje af. „Niet thuis, mijnheer 1" zei de huisknecht. George hoorde aan den toon waarop de man sprak, dat verboden was hem toe te laten. Hij begreep dat volgens gewoonte op dien dag der week mijnheer en mevrouw Shelly bij baar aan tafel waren. „Ik denk dat mevrouw mij wel zal willen ontvangen," zei hij eenige woorden op het kaartje krabbelend. „Ga het nog eens vragen 1" De man gehoorzaamde, hij voelde dat hij niet anders kon. Eenige minuten later stond George tegenover de vrouw die maanden geleden zoo open met hem gesproken had. „Ik begrijp niet goed waarom ge mij komt spreken," zei de dame koeltjes. „Ik geloof", antwoordde hij, „dat ge mij voor een schurk houdt, nietwaar?" „Dat woord hebt ge zelf gekozen." „Is mijnheer Shelly in de kamer hiernaast?" „Ja," antwoordde zij. „Wees zoo goed mij te zeggen wat — u hier brengt. Ik wil naar mijn gasten teruggaan." „Zou mijnheer Shelly er bij tegenwoordig mogen zijn?" vroeg hij nu. „Ik begrijp u niet goed." „Ik wil u iets zeggen, en zag gaarne mijnheer Shelly daarbij. Door hem kwam ik in London en ik zou graag zien dat hij hoorde wat ik u zeggen zal." „Zij belde en beval den knecht mijnheer Shelly te verzoeken even hier te komen." „Hoe gaat het, Trewain" zei de advocaat koud, toen hij binnentrad. „Goed weer voor den tijd van 't jaar hè ?" Maar hij gaf hem geen hand. 208 DE PRIJS EN HET LOON. „Er zijn een of twee dingen, die ik u beiden wilde zeggen," zei George. Zij boorden hem doodelijk stil aan. Het scheen dat zij juist over hem gesproken hadden. „Natuurlijk weet ge wat er gebeurd is en wat er van mij gezegd wordt," ging hij voort. Zij bleven, hem zwijgend aanzien. „Ik kom u vragen uw oordeel over mij nog enkele dagen op te schorteH." „Zijn er dus nieuwe omstandigheden en onthullingen?" vroeg Shelly. „Waarschijnlijk," hernam George. Weer pijnlijke stilte, waarbij allen elkander beurtelings aanzagen. „Het doet mij genoegen dat ik u juist van avond hier aantref, mijnheer Shelly," vervolgde George. „Ge herinnert u natuurlijk het gesprek jaren geleden bij mijnheer Trefry aan huis gehouden. Het had beslissenden invloed op mijn leven, zooals ge weet. Het heeft al mijn eerzucht wakker geroepen en mij er toe gebracht om naar London te komen. Ge zeidet een en ander over het enge, arme, ongelukkige leven in mijn geboortestad; gij deedt mij gevoelen dat het geheim en de vreugde des levens was de wereld in te gaan. Inderdaad, gij bebt mij het evangelie van „Vooruit!" verkondigd; ik nam het aan en leefde er naar." Hij zweeg een paar minuten en ging toen voort. „Gij dacht dat gij het bij het rechte einde hadt. Maar ik heb bevonden dat de god „Vooruit 1" een ellendige kleinzielige afgod is; ik kwam vooruit maar leefde in èen hel. Gij hebt mij ongeveer een jaar geleden gelukgewenscht, omdat ik de voorspoedigste man van London was en ge waart zoo beleefd er bij te zeggen dat ik al mijn geld langs eerlijken weg verkregen had." „Dat was vóór die laatste zaak," zei Shelly nu. DE PRIJS EN HET LOON. 209 „Dat was bet ook," zei George; „maar onder uw spreken voelde ik reeds dat elk woord van u een satire was. Ik bad mijn idealen verkocht, en mijn liefde en mijn onsterflijke ziel voor een streelend luchtverschijnsel. Ik weet niet hoe anderen deze god der wereld bevallen is. Ik heb in hem hetjammerlijkste drogbeeld bevonden dat ooit een menschenhart kan bedriegen." „De geruchten zeggen dat ge nog een rijk man zijt," hernam de advocaat droogjes. „Meer heb ik niet te zeggen," hernam George zonder op de woorden van Shelly acht te slaan. Het doet me leed dat ik zoo lang u opgehouden heb maar ik gevoelde behoefte u dat te zeggen en was blijde u hier te vinden. Gij dacht mij een dienst te bewijzen, mijnheer Shelly, door mij ontevreden te maken met het rustige leven van-mijn vader. Misschien was het vriendelijk van u. Ik ben nu wijzer dan toen. Ik heb iets geleerd omtrent waarde van dingen; — maar ik leerde het te laat. De man die zijn idealen, zijn godsdienst, zijn geloof, zijn liefde, zijn God verkoopt, om 't even hoe veel hij er voor terug krijgt, doet een nadeelige zaak." Drie dagen later was de geheele City vol over hetgeen had plaats gehad. George Trewain, de man wiens kolossale plan Lord Densdale had geruineerd en verscheidene anderen bedelarm gemaakt, had zijn groote fortuin opgeofferd om hun verliezen te dekken. Zooals men zich kan voorstellen, werd die daad medegedeeld in alle financiëele papieren en in alle clubs besproken. De man die met buitengewone slimheid de wet had ontdoken en daardoor schatten verzameld, zoodat hij voor een knappen oplichter werd gehouden, had al zijn eigendom afgestaan om zijn slachtoffers te redden. Sommigen noemden hem een gek, met een sterk bijvoegelijk naamwoord; anderen lachten achterdochtig en waren benieuwd welk goochelplan daar nu weer achter stak; en eindelijk nog, anderen hadden nooit zoo iets Don Quichotachtigs gehoord ofschoon Ood of Mammon ]4 210 DE PRIJS EN HET LOON. ze moesten erkennen dat er nog nooit zoo iets rechtschapens in London voorgevallen was. » „Zeg mij eens, Trewain," zei Lord Densdale, toen de zaak met hem in orde was gemaakt, „dit moet jou toch — ruïneeren." „Mij ruïneeren?' lachte George, „ik heb mij in jaren niet zoo gelukkig gevoeld." „Maar beste vriend...." „Beklaag mij niet, Densdale. Ik voel alsof een centenaarsgewicht, dat jarenlang op mijn borst drukte, er plotseling afgewenteld is. Ik ben zoo gelukkig als een schooljongen die met zomervacantie gaat." „Maar het maakt je arm." „Wat zou dat? Dat telt nu niet mee. Ik ben nog jong, gezond, kan mijn hoofd opheffen en bidden." Het laatste woord sprak hij nadrukkelijk, en zijn oogen schitterden van de meer dan aardsche vreugde die in zijn hart was. ' „Nu leer ik je eigenlijk eerst recht kennen," zei Lord Densdale. „En Trewain, als je ooit een vriend noodig hebt „Geen woord meer daarover!" riep George. „Alleen vergeef mij het verdriet, dat ik u aangedaan heb!" Voordat George London verliet verzocht Sir William Pilken hem om een bezoek. „Ik weet niet wat ik tot je zeggen moet, Trewain," zei de financier toen zij elkaar ontmoetten. „Zelfs nu kan Ik nog niet gelooven dat het waar is, ofschoon ik dat weet. Maar het heeft jou bedelaar gemaakt, man!" „Ja, bijna!" zei George glimlachend, „dat is van geldelijk standpunt gezien; maar in andere opzichten ben ik millionair geworden." „Indien je lust hebt bij mij in de zaak te komenbegon Sir William. „Neen, dank u, Sir William," antwoordde George. „Ik durf DE PRIJS EN HET LOON. 211 niet. Sommige menschen mogen dat kunnen doen en God getrouw blijven, maar ik kan het niet." Sir William zweeg eenige minuten en keek uit in de drukke straten. „Misschien hebt ge gelijk," hernam hij; „maar ge moet toch iets doen. Iemand moet toch leven!" „Zoo zegt men algemeen," zëi George. „Persoonlijk weet ik dat dit des duivels voornaamste argument is. Maar ik heb gezien dat jezus Christus het nooit gebruikt heeft." „Jezus Christus?" herhaalde Sir William. „Zoo! begin je weer op die manier te spreken!" „Ik heb geleerd dat er geen andere rechte manier van spreken is," hernam George. „Maar maak u niet bezorgd. Mijn vader trekt zich terug en geeft mij zijn praktijk over. Ik heb nog niet al mijn rechtsgeleerdheid vergeten 1" „Ga je dat dus weer opvatten?" Ja," zei George, „en ik ga een kalm leven leiden. Ik zal nu voor mijn ziel zorgen." „En weer de samenkomsten van de Kwakers bijwonen, denk ik." George knikte, en Sir William zag in zijn oogen dat zijn gedachten in St. Tidy waren. „Natuurlijk weet ik dat je engagement met Lady Dresden verbroken is. De reden ligt voor de hand. Jij hebt hem verteld wat je doen zoudt." George zweeg. „Wees er dankbaar voor!" riep de baronet vurig. „Ik heb alle reden om je te zeggen: Dank er God voor. Voor menschen die opgevoed zijn als wij beiden, is er geen grooter hel op aarde, dan een huwelijk zonder liefde. Heb ik je verteld dat ik eens, als jongeling, een eenvoudig, rein landmeisje heb liefgehad? Maar." Hij hield plotseling op. „Men heeft mij gezegd dat je verliefd bent op een meisje in St. Tidy." Een wolk toog over George's gelaat, maar hij antwoordde niet. 212 DE PRIJS EN HET LOON. „Ga weer tot haar, mijn vriend en God geve je daardoor geluk." „Ik heb haar verloren," zei George bitter; „zij is getrouwd met Ackroyd." „Wij moeten allen den prijs betalen", zei de baronet na lang stilzwijgen. George ging eenige maanden buitenslands. Zijn gezondheid was nogal geschokt, zoodat de dokter hem aanraadde den winter in het zuiden door te brengen. De volgende maand Mei ging bij echter naar het ouderlijk huis terug. Het was een vreemde thuiskomst, geheel verschillend van wat hij altijd gedroomd had. Inplaats van rijk terug te keeren, was hij arm; inplaats van door zijn oude speelmakkers als een wonder van succes beschouwd te worden, werd hij aangezien als een mislukking. „Indien Mary slechts niet getrouwd was," dacht hij, „zou ik mij over al het andere niet bekommeren. De gedachte dat ik haar als de vrouw van Ackroyd zal terugzien, hoe goede kerel hij ook is, maakt mij gek. Vader en moeder hebben dat ook begrepen, want zij hebben geen enkelen keer haar naam genoemd. De trein liep het station te St. Tidy binnen. Hoe stil en rustig was het daarl Het geheele landschap was in zijn schoonste lentekleed gedost. De meeste boomen stonden reeds in volle blad, aan de eiken botte het eerste geel-groen. Overal tusschen de takken zongen de vogels; de lucht was helder en zacht. Hij had den nachttrein genomen; toen het kleine rijtuig naar huis reed, zag hij overal de dauwdruppels nog op het gras liggen. O, welk een thuiskomst was dat 1 Geen woord van verwijt; geen onaangename zinspeling; alleen woorden van liefde en daden van hartelijkheid. Ten spijt van alles wat hem nog kon hinderen was zijn hart overvloeiende van blijdschap. Na het middagmaal zei zijn vader: „George, je moeder en DE PRIJS EN HET LOON. 213 ik gaan den avond doorbrengen bij' onze vrienden Trefry. Ga je mee?" George bloosde pijnlijk. „Ik geloof het haast niet, vader," antwoordde hij. „Ik zou het graag zien, George," zei zijn moeder. „Vader en ik hebben beloofd te komen, maar we kunnen zonder jou niet goed gaan." „Nu goed," dacht George. Mary zal er toch niet zijn en hij ging. Hij dacht aan zijn laatste wandeling met Mary, dóór deze lanen. O welk een dwaas, welk een verblinde dwaas was hij toch geweest I Ja, daar was bet oude huisl Daar waren de zware boomen, waaronder hij zoo dikwijls met haar gewandeld had. Ja, en Mary had hem toen liefgehad; dat voelde hij nu. „john Trefry zal zich wel eenzaam gevoelen", zei George. „Hij heeft zeker een huishoudster genomen — tenminste als hij niet hertrouwd is." „Neen," zei zijn vader, „hij is niet hertrouwd; hij heeft een huishoudster." Zij traden het oude huis binnen, waar niets veranderd was. George herinnerde zich alles nog evenzoo. Het dienstmeisje opende de deur van de kamer, waar George jaren geleden den heer Shelly had hooren vertellen van London. Zijn hart klopte hevig; hij wist niet waarom. Hij had een gevoel alsof Mary dicht bij hem was. Zou zij daar misschien met haar man wonen en den heer Trefry bij hen ? Zijn knieën knikten, het was hem alsof hij teruggaan moest. Daar hoorde hij een stem, die hem door merg en been ging. Zij veroorzaakte hem onuitsprekelijke blijdschap en tevens ondragelijke pijn. Niet alleen de heer Trefry, ook Mary stond voor hem. Hij dacht te droomen. Hij zag om naar Ackroyd, maar die was nergens te vinden. Wat beteekende dat? 214 DE PRIJS EN HET LOON. Hij wist nauwelijks wat er gedurende de eerste minuten gebeurde. Niets om hem heen scheen werkelijkheid behalve dat Mary, de Mary van vroeger weer bij hem was. Eindelijk kwam hij eenigszins tot bedaren; hij begon gevolgtrekkingen te maken. Zou het mogelijk zijn dat.... Neen, hij durfde niet hopen! Groote vreugde doortrilde zijn hart: Mary's hand droeg geen trouwring! Opdat oogenblik werd Mary buiten de kamer geroepen. George kon niet weerhouden haar te volgen. Het is onnoodig hier mede te deelen wat zij alzoo met elkaar bespraken. Hij vertelde zijn geheele geschiedenis; zij luisterde met oogen vol liefde. Mary was geen romanheldin, zij was een eenvoudig, rein, liefhebbend meisje; — zij maakte geen verwijten, — zij maakte ook geen drukte, — zij begreep en vergaf. „Mary" — vroeg hij: „vergeef je het mij 1" „Ik vergeef alles, nu je alles hebt opgegeven behalve je eer. O George ik bad God voortdurend dat je daartoe komen mocht, en God heeft mijn gebed verhoord, dus " „Had ik het maar geweten 1 Ik dacht dat je met Ackroyd getrouwd waart 1" „Maar George, hoe zou ik dat kunnen doen. Ik heb nooit iemand anders lief gehad dan jou 1" En zij weende van louter vreugde. Dien avond ging George alleen naar huis. Zijn oogen waren geopend, hij wist nu dat ofschoon hij naar de wereld oordeelt arm was, de grootste schatten des levens zijn eigendom waren. §i.*>*""i INHOUD. L Visioenen 5 II. De eerste stap 17 lil. De wereld in •. . . . 29 IV. De Kwakers . 41 V. De man uit Zuid-Afrika 53 VI. Sir William Pilken 65 VII. Het geluk van den rijke ..." 78 VIII. Een bezoek te St. Tidy 90 IX. Lady Winfred Dresden 102 X. De keuze 115 XI. „IK moet vooruit!" .128 XII. Afpersing 142 XIII. Een titel 153 XIV. De koop 165 XV. Geruchten 180 XVI. God en Mammon 190 XVII. . De prijs en het loon 201 60 12 658 2 Vó ó 41 ö