DE PREDIKANTSVROUW DE PREDIKANTSVROUW DOOR ANTHONIA MARGARETHA J. H. KOK — 1919 — KAMPEN Ik wijd dit boek aan hem, die met den dag Mijn leven rijpen en mijn arbeid groeien zag. WOORD VOORAF. 7 Toen ik bij de oprichting van het nu algemeen bekende tijdschrift „Christelijk Vrouwenleven" den Uitgever beloofde, ook een rubriek voor mijne rekening te nemen, dacht 'k er nog niet aan, de Predikantsvrouw tot voorwerp van mijn beschouwingen te maken. Eerlijk gezegd, was het nooit in mij opgekomen, dat zij daar interessant genoeg voor was. Maar kort vóór het eerste nummer verschijnen zou, ontspon zich in de rubriek Kerknieuws van de Nieuwe Rotterdamsche Courant een twistgesprek, dat bepaald vermakelijk zou zijn geweest, indien het niet de droeve geestesgesteldheid van vele hedendaagsche predikantsvrouwen verraden had. 'k Besloot onmiddellijk, de positie te gaan bespreken, die de predikantsvrouw heeft in het midden der gemeente, en daarbij niet alleen nadruk te leggen op datgene waarin de gemeente tekortschiet, maar ook wel degelijk mijn aandacht te wijden aan 't geen deze met recht van „de vrouw van den dominee" mag verwachten. Mijn kennissen voorspelden dat 'k heel gauw zou zijn uitgepraat. Ik was echter, integendeel, veeleer bang dat WOORD VOORAF. het nog al lang duren zou eer door mij alles gezegd zou zijn wat ik op mijn hart had. De instemming die deze artikelen mochten vinden, gelijk mij herhaaldelijk en van onderscheidene zijden bleek, en de vriendelijke aanmoediging om ze thans gebundeld verkrijgbaar te stellen, maakten het mij tot een aangename taak, voor deze uitgave zorg te dragen. ANTHONIA MARGARETHA. 8 I. OVER HET „GAAN KIJKEN". Gij hebt, o al bestier end' Koning, De plaats bestemd van ieders woning, Den kring, waarin hij werken moet, De maat bepaald dier zegeningen. Die wij uit Uwe hand ontvingen; En al, wat Gij bepaalt, is goed. HET nieuwe leven samen beginnen, dat is gewoonlijk het ideaal, en daar valt veel voor te zeggen. Als uw verloofde zijn laatste examen achter den rug heeft, kijkt ge heimelijk de kerkelijke kaart eens na. En telkens weêr blijven uw oogen rusten bij een mooi dorp, of misschien bij een kleine stad, waar een vacature is. En nu wacht ge af, schijnbaar geduldig, maar al droomend en dwepend loopt ge de toekomst reeds ver vooruit.... Sluimerende eerzucht ontwaakt, en verlangen naar een mooie plaats, een goede pastorie en m>, een niet te schraal traktement. Iemand van „zijn" capiciteiten, meent ge, mag dit met recht verwachten. Gewoonlijk is bij de aanstaande of jonge predikantsvrouw de liefde, in plaats van blind, scherp ziende, en ontwaart deze allerlei gaven en talenten, die gemeente- 9 OVER HET „GAAN KIJKEN". I leden, met den besten wil, niet ontdekken kunnen.... 't Valt wel wat tegen, als ge slechts hebt te gewagen van een enkel beroep, en men u dan nog vragen moet: „Waar ligt dat plaatsje ergens ? 'k Heb er nooit van gehoord". Korten tijd geleden wist ge natuurlijk ook niet of het in Zeeland, dan wel in Friesland gezocht moest worden, maar nu hindert u toch in uw vrienden die geringe ontwikkeling op aardrijkskundig gebied. En met juist zóó veel verbazing in uw stem, dat het niet onbeleefd kan schijnen, zegt ge: „Wel, wéét ge dat niet ? 't Ligt vlak bij —" en dan noemt ge den naam van een bekende stad, al ligt het er ook bijna twee uur vandaan. Maar dikwijls blijft het niet bij ééne roeping, komen er zelfs vele, en dan valt er te kiezen en te overwegen, inplaats van te aanvaarden zonder voorbehoud. Dit schijnt zooveel gemakkelijker, maar is het lang niet altijd.... Weldra wordt de dag bepaald waarop ge samen zult gaan „kijken". Wat hieronder wordt verstaan, weet iedereen. Het feit dat de candidaat zijn aanstaande vrouw medebrengt, verlevendigt bij de gemeente niet weinig de hoop op aanneming van het beroep. Met belangstelling ziet men naar de kennismaking met u uit, die leiden kan tot een samen leven en samen werken van minstens enkele jaren, ja, zelfs tot een levenslang samen lijden en verblijden, al is het even goed mogelijk, dat men na dien éénen dag elkander nooit weer ontmoet. Maar 10 ; 1 OVER HET „GAAN KIJKEN". aan dit laatste denkt men liefst niet. Van beide zijden hoopt men, dat de eerste indruk, die vaak beslissend is, gunstig moge zijn. De pessimist zegt, dat idealen er zelden bij winnen als ze verwezenlijkt worden. Zou het hier ook zoo zijn? De verwachting is soms zóó hoog gespannen, dat teleurstelling niet kan uitblijven. Menige predikantsvrouw wil gaarne mede-arbeiden in den wijngaard des Heeren, maar 't is haar heelemaal niet onverschillig waar die wijngaard zich bevindt, en hoe hij er uitziet. Zij wil God dienen — maar ook haar eigen belang in het oog houden. Doch God laat zich geen eischen stellen. Hij vraagt een onvoorwaardelijke overgave, en een blijmoedige tevens. Het geldt niet van stoffelijk bezit alléén, dat Hij den blijmoedigen gever lief heeft! De predikantsvrouw althans heeft vaak een offer te brengen. Zoodra ze echter zegt of laat doorschemeren, dat ze het brengt, heeft het zijn waarde verloren. De teleurstelling, die diep in haar hart begraven had moeten worden, deelt zich, zoo ze ook maar even zichtbaar wordt, mede aan heel de gemeente. Ge kunt er op rekenen dat zij, die u het dorp en de pastorie laten zien, de uitdrukking op uw gelaat bespieden om er achter te komen wat ge er van denkt. Als ge hun ingenomenheid met hun dorp, hun kerk en pastorie niet deelt, doet ge hen pijn aan 't hart. Vergeet niet, dat eenvoudige menschep op een eenvoudig dorp in den regel een fijn gevoel hebben. Als 11 I 12 OVER HET „GAAN KIJKEN". I f zij vermoeden dat ge niet graag tot hen overkomt, wenschen zij eigenlijk dat ge maar stilletjes moogt wegblijven. Van uw nederbuigende goedheid zijn ze allerminst gediend. Ze weten even goed als gij zelve, dat een eerste vereischte om een goede predikantsvrouw te zijn is, zich gemakkelijk te kunnen schikken in en onder alle omstandigheden. Feitelijk is dit leveneisch voor iedere vrouw, voor mannen en vrouwen beide. Oppervlakkig beschouwd zou men meenen, dat een dokter of een advocaat zich kan vestigen waar hij wil, maar dezen hebben daarbij met zóóveel factoren rekening te houden, dat zij zich menigmaal meer dan iemand anders in hun keus beperkt zien. Een burgemeester of een hoofdonderwijzer mag solliciteeren zooveel als hij wil, maar daarom krijgt hij lang niet altijd de gewenschte benoeming, en moet hij zich tevreden stellen met de plaats, die onder zijn bereik ligt. En allen zonder onderscheid zien ze zich of op één huis aangewezen, of ze krijgen in het allergunstigste geval de keus tusschen een paar min of meer geschikte woningen. Het Pdjk plaatst en verplaatst zijn ambtenaren en zijn militairen, zonder ooit te vragen naar den wil of de goedkeuring van de hierbij betrokken vrouwen, en het bekommert er zich in 't geheel niet om, of er een geschikte woning aanwezig is. Zal dan een christen den Koning der kerk ooit het recht mogen betwisten, tot Zijn dienaren te zeggen: „maak u op, ga heen, en woon aldaar"? I OVER HET „GAAN KIJKEN". Het lot van de predikantsvrouw blijft altijd benijdenswaardig als zij het vergelijkt mét dat van de zendelingsvrouw. Deze moet gaan in het geloof, zonder eerst te zien. Afscheid moet ze nemen van familie en vrienden, van land en volk, en dat voor vele jaren, terwijl ze niet heeft te hopen op een conversatie, die haar dit gemis ook maar eenigszins zal vergoeden. In den eersten tijd weet ze zich misschien niet anders dan door gebaren verstaanbaar te maken. Bij aankomst vindt ze öf in 't geheel geen woning gereed, öf een die vaak aan de meest bescheiden eischen nog niet voldoet, en waaraan ze door de vreemde bouworde niet dan zeer langzaam gewent. Zoo zal het haar ook gaan bij de verandering van kleeding en voedsel, terwijl ze daarenboven nog de vrees zal hebben te overwinnen voor allerlei groot en klein gedierte, dat baar tot heden toe onbekend was. En zie — hoe moedig trekt ze naar haar arbeidsveld! Wel met een traan in het oog, maar toch met een glimlach om den mond, en een dapper, hoopvol woord op de lippen, om vooral niet den indruk te geven, dat het gevraagde offer zoo groot is.... Laat elke predikantsvrouw een voorbeeld aan haar nemen! Herinner u dus op den eersten dag, waarop ge met de gemeente in aanraking komt gedurig, dat ge slechts in haar midden zijt om te „kijken", en niet veel meer moogt doen. Op- en aanmerkingen kunnen 't veiligst achterwege blijven. Neen, we vragen niet, dat het gaan kijken afgeschaft 13 14 OVER HET „GAAN KIJKEN" zal worden. Het heeft burgerrecht verkregen onder de predikantsvrouwen. Niettemin beschouwe men het als een voorrecht, niet als een recht, en ontaarde het nimmer in een keurend speuren, of, wat God u heeft toegedacht, wel in alles overeenkomt met hetgeen gij verwacht hebt of wenschen zoudt. Als het beroep straks aangenomen wordt, hebt ge de plaats, de pastorie, en ook de gemeente in beginsel te aanvaarden, zóó als gij ze vindt. Ge moogt van te voren, hoewel niet op «schenden toon, om eenige kleine verbeteringen vragen, maar er nooit zóó op aandringen alsof van de inwilliging of weigering van het verzoek het al of niet komen zou afhangen. De eigenlijke beslissing is een gewetenszaak, waar de vrouw zich heeft buiten te houden, al kan het voorkomen dat ze, zoo zij moeder is van een uitgegroeid gezin, bezwaar maakt, als de pastorie niet voldoende ruimte biedt om den predikant met al de zijnen te huisvesten. De gemeente heeft dan hierin met de meeste bereidwilligheid te voorzien. Op haar rust de taak, het den predikant en diens vrouw zoo aangenaam mogelijk te maken, en zoodoende te trachten, hen het gemis van familie en vrienden te vergoeden. De blijdschap over de aanstaande komst van den predikant moet zich uiten in de zorg, die men onverwijld besteden gaat aan pastorie en tuin. De vervelooze voorgevel van het huis mag wel een frisch kleurtje hebben, en verscheidene kamers vragen I OVER HET „GAAN KIJKEN'1 15 om een nieuw behang, liefst van niet al te ordinaire kwaliteit. Een vriendelijke attentie is het, der predikantsvrouw zelve de keus te geven door toezending van de stalen. Bescheidenheid zal haar weerhouden, haar oog te laten vallen op de duurste patronen. Ook de tuin moet in orde gebracht, naar eisch van het jaargetijde. Dan zal het jonge paar, dank zij al deze welwillendheid zich straks spoedig „thuis" voelen in zijn nieuwe omgeving, en dankbaar getuigen: de gemeente deed voor ons wat zij kón.... II. EERSTE INDRUKKEN. Links van den rijweg, naast de grauwe dorpskerk, ligt, als een nestje in 't lommerig loof bedolven, de pastorie, ombloeid van breede linden. In de avondzonne blinkt als goud de weerhaan en rozig flikkert hier en daar een glasruit lOOR het venster van uw huiskamer kunt ge haar zien komen, de breede schaar die zich tempelwaarts begeeft. Hoe vroolijk gaan de stammen op! Deze zonnige Sabbat is een feestdag, een dag van glorie voor heel de gemeente, voor uw man, voor u zelf. Een drukke week ligt achter u, maar hoe rijk ziet ge al uw moeite beloond! Wie zou kunnen denken, dat hier Maandagmorgen het eerste meubelstuk nog binnengedragen moest worden? Niet één van de kerkgangers is er, die den drempel van het gebouw overschrijdt, zonder eerst verheugd een blik te werpen op de nu weer bewoonde pastorie. Men stoot elkander aan, en wijst op de gordijnen die zoo keurig voor de ramen hangen. Jammer voor hen, dat de vitrages zoo stijf-deftig gesloten zijn, maar terwijl ge met uw kerkboekje onder uw arm voor 't raam 16 II EERSTE INDRUKKEN. staat en uw handschoenen aantrekt, voelt ge alleen zóó u beveiligd tegen al te gretige blikken. Onderscheidene menschen zijn voor u geen onbekenden meer. Sommigen hebben u, of uw familie vóór gij er waart, trouw ter zijde gestaan. De een deed het louter uit drang tot hulpvaardigheid, bij den ander mengde er zich een goede dosis nieuwsgierigheid onder. Maar wat hindert u dit? Gij zijt voortreffelijk geholpen, en het is goed, er maar dadelijk aan te gev/ennen dat men op een dorp graag alles ziet en alles weet. De tijd is voorbij, waarin men bij aankomst uw meubelen monsterde om daarna te overleggen of ge Juffrouw dan wel Mevrouw zoudt worden. Als er een damesschrijftafeltje of een eikenhouten buffet uit den verhuiswagen of uit het schip te voorschijn kwam, dan was het pleit spoedig beslecht, en ge werdt kortweg „de Mevrouw", zonder nadere aanduiding. Langzamerhand is de domineesjuffrouw heelemaal uitgestorven. Wat daarvan te zeggen ? Wel, men moet met zijn tijd meegaan, dat kan nu eenmaal niet anders. Thans begint ten derden male de torenklok te luiden. Vele voeten reppen zich, de laatkomers haasten zich om ook nog een plaatsje te veroveren in de volle banken, waar men gemakkelijk wat kan inschuiven. Het wordt stil op 't kerkplein. Daar gaat de voordeur open van de pastorie: de jonge predikant treedt naar buiten, voorafgegaan door zijn bevestiger; beiden begeven zich naar de consistoriekamer. Nu volgt ge zelf met de wederzijdsche familie. Achter De Predikantsvrouv 2 17 EERSTE INDRUKKEN. n elkaar aan treedt ge de kerk binnen, en langzaam baant ge u een weg door de dichte menigte Het orgel begint te spelen, en terwijl ge u nederzet, gaat er een ontroering door uw ziel.... Veler oogen voelt ge op u gevestigd; gelukkig dat de domineesbank, de achterste links van den preekstoel tegen den muur, een gordijntje heeft, dat ge kunt dichtschuiven want zóó boeiend kan de redenaar hedenmorgen niet spreken, of menigeen zal toch trachten, even een glimp van u te zien te krijgen, om zich over u een oordeel te kunnen vormen. Die boerendochter, daar in het midden der stoelen, met haar kerkhoed vol bloemen, veeren en linten, verbaast zich over uw eenvoudig hoofddeksel. Moet dat nu mooi heeten in de stad? Een paar rijen achter haar, rechts aan den kant, waar de mannen zitten, neemt een bezadigde landbouwer u bedachtzaam op. Hij heeft van de week al over u hooren spreken, maar 't is hooitijd. en hij had wel aan wat anders te denken Eerlijk gezegd, valt ge hem niet mee. Gewoon al zijn bezit, zijn roerende en onroerende goederen, te schatten naar maat en gewicht, vindt hij u te klein van stuk, daarbij te nietig en te schraal, en vooral veel te bleek en terwijl zijn blik zich eenigszins spijtig van u afwendt, vestigt hij dien op uw man, die zoo met aandacht zit te luisteren vooraan in de ouderlingenbank, en bij vraagt zich af, wat zoo'n forsche, kloeke man toch wel in u gezien mag hebben ? O, ik hoop voor u, dat hij vroeg of laat op deze vraag zelf het antwoord moge vinden. Er zijn zooveel men- 18 II EERSTE INDRUKKEN schen in de wereld die tegenvallen; heerlijk als er af en toeook eens iemand meevalt! Tijdens de plechtige handoplegging wordt ieders aandacht gespannen; hoorbare stilte heerscht in het gebouw als uw man zich met een bezield: „Ja ik, van ganscher harte" verbindt aan den Koning der kerk, en alzoo met al zijn tijd en kracht, met al zijn gaven en talenten, zich beschikbaar stelt voor diens gemeente, hem thans toebetrouwd als een kudde welke hij te verzorgen, voor welke hij te waken heeft met herderlijke trouw.... Op dit moment is er niemand die denkt aan u. Maar juist nu zijt gij bezig met liefde te denken aan hen. Ge beseft het diep, hoe, als gij u niet met vreugde geeft aan zijn gemeente, ge een groote belemmering voor hem zult zijn. Geen enkele predikant kan op den duur de gedachte verdragen, dat zijn vrouw niet kan „aarden" in de plaats, waar God hem zijn werkkring wees. Als hij dit ook maar begint te vermoeden, licht, dat hij zijn hoopvol begonnen werk straks niet dan zuchtend kan doen. Dit wetende, neemt ge u in dit heilig uur ernstig voor, hier te zullen „wennen", hoe moeilijk u dit misschien ook zal vallen.... Langzaam stroomt de kerk leeg.... Een glimlach hier, een betraand oog daar, een groet links, een handdruk rechts, zoo komt ge, gedragen door de gemeenschap, zachtjes aan weer op 't kerkplein terecht, waar de frissche lucht u dadelijk weldadig aandoet. 19 I EERSTE INDRUKKEN. II Ge haast u naar huis, want aanstonds wacht ge den kerkeraad. Bij 't binnentreden kijkt ge met welgevallen naar uw mooie deurmat, met het bevel, in groote letters: „Voeten Vegen", 't Is nu buiten mooi droog, en dus is ieders schoeisel schoon als de weg, maar later bij vuil weer moet ge u niet ergeren als niemand zich stoort aan dit waarschuwend vermaan, 't Is te hopen dat ge de pastorie zóó practisch hebt ingericht, dat ge de gemeenteleden altijd zonder aarzeling bij u kunt binnen noodigen. Daarvoor is die dag van het „kijken" goed geweest. Toen hebt ge reeds eenige ondervinding opgedaan. Het trok uw aandacht hoe men niet sprak van uw, maar van „onze'' pastorie. Bij het uitkiezen van de meubelen, meer nog tijdens uwe besprekingen met den stoffeerder, moest ge daar telkens aan denken. Van het mooie lichtkleurige vloerkleed zaagt ge daarom af; een degelijk linoleum was immers beter? En het fijne goudgele moquette voor de stoelen, hoewel al besteld, kon nog tijdig afgelast worden. Flink dat ge er aan gedacht hebt, u de noodige aschbakjes aan te schaffen! Zoo aanstonds, als ge voor 't eerst in de kwaliteit van gastvrouw optreedt, zullen ze in gebruik worden genomen. Dan zult ge misschien ook voor de eerste maal in uw leven rook zien, rook dien men snijden kan.... Ja, kijk maar met weemoed naar het pas gewitte plafond, en denk met smart aan uw nieuwe gordijnen, die door uw reukorgaan u morgen nog aan dezen dikblauwen tabakswalm zullen herinneren. Leer echter zoo- 20 II EERSTE INDRUKKEN veel mogelijk de lichtzijde der dingen zien. Verheug u, dat gij niet asthmatisch zijt, en wees dankbaar dat ge geen „teedere" oogen hebt, want dan zoudt ge 't over een uur in uw eigen huiskamer niet meer kunnen uithouden. En ge moet er toch zijn om koffie te schenken! Heb geen zorg, dat men u te veel in het gesprek zal betrekken. Vandaag is de dominee het één en het al. Meer bedoeld als een vriendelijkheid aan hèm, vraagt men u bij het heengaan, of alles u nogal aanstaat. Ge gevoelt wel dat men u genegen is, doch alléén ter wille van uw man. Hij hééft de harten der gemeenteleden reeds, krachtens zijn ambt, maar gij moet ze nog zien te winnen Zeker, ge zijt welkom in de pastorie, hartelijk welkom zelfs, want: een ongetrouwde dominee, dat is „niks gedaan". Behoudens enkele huwbare dochters, die misschien een andere meening huldigen, is men algemeen op dit punt van groote eenstemmigheid. In de naburige dorpen heeft men het wel gezien. Te A. kwam de predikant met een huishoudster, —- een nette, betrouwbare, eenigszins bejaarde vrouw, die aller achting wegdroeg Toch had de gemeente het gevoel alsof er wat ontbrak in de pastorie, al kon men niet zeggen dat de Juffrouw in iets te kort schoot.... Alleen de vrouw des huizes vermag, zelfs met bescheiden middelen, warmte te brengen in de atmosfeer van haar woning, zóó dat er een waas van gezelligheid over alles gespreid ligt Te B. bracht de 21 I II EERSTE INDRUKKEN. nieuwe dominee zijn oudere zuster mee, een allervriendelijkst meisje, maar men kreeg den indruk dat Zijnweleerwaarde ietwat onder de plak zat En dan dat piep-jong candidaatje, dat zich, hier dicht bij, vestigen kwam met zijn moeder, die weduwe was; een héél innemende vrouw, maar die steeds optrad als hoofd van het gezin, en, hoewel met de beste bedoelingen, toch haar zoon in den weg stond om zijn persoonlijkheid ten volle te kunnen ontplooien; hij werd niet zelfstandig, hij voelde zich niet onafhankelijk De ware vrijheid is gebondenheid, ook in dezen. Daarom is voor een predikant de band des huwelijks de meest gewenschte. Houd u dus overtuigd, dat men het niet gaarne zonder u doen zou; maar welke beteekenis gij hebt als middelpuntvormde kracht des gezins, van welks goeden naam zooveel kan afhangen voor de gemeente, zal men eerst dan gevoelen, als gij den verkeerden kant uitgaat Over het algemeen zullen de broeders niet lastig zijn. Als ge maar goed voor „den dominee'' zorgt, en op z'n tijd met een gul en goed kopje koffie voor hen klaar staat, dan hebben ze niet gauw een aanmerking op u. Dit laatste durf ik van de zusters niet onvoorwaardelijk voorspellen. Reken er op, dat er zijn zullen, die het u heusch niet gemakkelijk maken in het begin van uw bier-zijn. Zij, die reeds aan trouwen dachten, toen gij nog niet geboren waart, zijn dikwijls het meest onbillijk in haar oordeel, 't Vijfde eener eeuw, 't mag iets korter 22 I EERSTE INDRUKKEN. 23 of iets langer zijn geweest, hebben zij als huisvrouw gelegenheid gehad, in de school des levens ervaring op te doen. Maar van u vergen ze, dat ge reeds nu even wijs en verstandig zult wezen, als zij — meenen te zijn! Ze gunnen u niet eens een proeftijd van evenveel weken, laat staan maanden, als zij jaren noodig hadden Gelukkig echter zult ge ook anderen aantreffen; vrouwen, die haar moederlijk gevoel laten spreken. Als ze de bezwaren hooren, die men tegen u inbrengt, zullen ze met een goedigen glimlach antwoorden: „Ach kom, Mevrouw is jong; ze heeft weinig ondervinding; ze kijkt kwiek genoeg uit haar oogen, ze zal wel leeren mettertijd". En zóó zal het immers ook zijn? Tot heden toe waart ge gewend in de huishouding van uw moeder rustig in het gareel te loopen, en nu krijgt ge op eenmaal, terwijl ge ternauwernood de twintig gepasseerd zijt, zélf de teugels van het bewind. En daarbij doen zich allerlei moeilijkheden voor, waarop ge u niet hebt kunnen voorbereiden. Kwam de wasch in uw ouderlijk huis niet altijd droog-toegeslagen, of misschien zelfs gestreken thuis? En thans moet ge uw onbeleerd dienstmeisje wijzen, hoe ze met de natte wasch moet omgaan! Ge hebt daarbij het water maar niet voor 't nemen uit de „leiding", 't moet hier geput, soms zelfs geschept worden uit de wetering Ja, ge merkt het wel, hoe, als uw goedje op de bleek ligt, deze en gene eens over de heg komt gluren om te zien of het wel „brand-helder" is Wee u, indien niet! En dan, 24 EERSTE INDRUKKEN. II ach, die petroleumlampen daar zoudt ge de nachtmerrie van krijgen wat staat ge toch te tobben bij de keuken-aanrecht, een paar oude handschoenen aan, om geen leelijke handen te krijgen nooit hebt ge geweten hoe precies de behandeling moet zijn, en zoon ouderwetsch ding als een lampeschaar hebt ge nimmer gezien Maar ge doet uw best, dapper, onverdroten, want ge weet dat de bezoeksters van de pastorie uw huishoudelijke bekwaamheden en uw zindelijkheid zullen afmeten naar uw al- of niet goedonderhouden lampen Eén troost evenwel: hoe onaangenaam die critische oogen u ook zijn, ge ondergaat een weldadigen invloed ervan Ze zijn een krachtig middel om u binnen enkele jaren te doen rijpen tot een degelijke huismoeder, die van alle markten thuis is! III 25 III. NADERE KENNISMAKING. De dwaas bemint den lof alleen, De zoete zoetigheden; En strooit ge er wat critiek doorheen, Hij 's boos en ontevreden. Wel, 'k min den lof zoo goed als hij, Doch meng me vrij Wat critisch kruid er onder: Uw lof wordt door die specerij Slechts eedier en gezonder! DE tijd om korte bezoeken af te leggen of te ontvangen ligt voor u in 't verleden. Gij zijt opgegroeid in een milieu, waar het niet beleefd wordt geacht middagvisites af te leggen van langen duur, tenzij dan als speciaal-genoodigde. Ten plattenlande vindt men 't gewoonlijk „onfatsoenlijk" binnen de anderhalf of twee uur te vertrekken. Misschien brengt gij het door uw voorbeeld zóó ver, dat deze termijn een weinig wordt ingeperkt, maar tot het even inwippen zult ge dorpsbewoners nooit kunnen bewegen. Van geslacht op geslacht hebben ze er zich in geoefend, ook al wil het gesprek niet meer vlotten, tóch met de meest opofferende volharding te blijven zitten, tot het eindelijk „tijd wordt om heen te gaan". NADERE KENNISMAKING. Hl Ge hebt al dadelijk op heel wat „aanloop" te rekenen. Iedereen wil u gaarne van meer nabij leeren kennen, om tegelijk ook een kijkje te nemen in de pastorie. Men zal 't zeer waardeeren, als ge, behalve de kamer waar ge hen ontvangt, nog enkele andere vertrekken wilt laten zien en dan vertelt waarom ge alles zus en zoo geordend hebt. Mij dunkt, hierin moet ge de gemeenteleden ter wille zijn. Ze hebben nu eenmaal betrekking op hun pastorie.... Trouwens, al zoudt ge niets laten zien en weinig vertellen, dan zouden velen tóch weten hoe het er in uw huis uitziet Het is verwonderlijk, hoe de oogen van sommige dorpelingen gelijk de Röntgenstralen kunnen doordringen tot het onzichtbare, en hun oorén het minste geluid opvangen, als waren deze gevoelige platen van een gramophoon, terwijl hun monden op dat instrument nog dit voor hebben, dat ze het opgevangene niet alleen zonder ophouden, maar tevens in allerlei variaties kunnen weergeven Gij moet, of ge wilt of niet, tóch door de „cordons"; hoe vlugger dan maar hoe beter! Vertel dus zoo spoedig mogelijk alles wat iedereen wel weten mag, en zoo bizonder graag ook weten wil: in de eerste plaats hoe oud gij zijt; dan hoe veel broers en zusters ge hebt, of uw ouders nog leven, en wat uw vader doet.... Achter uw rug om zal men wel te weten zien te komen of ge gefortuneerd zijt, of ge, zooals zij het uitdrukken, „centen" hebt, die men u allerminst misgunt, en ook toedicht al ontbreken ze I 26 III NADERE KENNISMAKING. 27 u geheel, omdat voor hen de gedachte aan het kleine tractement dan minder drukkend zal zijn.... 't Wereldje op een dorp is zoo klein; neem het daarom niet te gauw kwalijk dat de belangstelling zoo licht in nieuwsgierigheid ontaardt — doch wapen u daartegen. Want nu ge zoo toeschietelijk en spraakzaam blijkt te zijn, zullen sommigen beproeven u te maken tot een willig werktuig om achter allerlei, vooral kerkelijke, geheimen te komen. Wees hiervoor op uw hoede. Weiger beslist, ongepaste vragen te beantwoorden. Niet door er om heen te draaien, maar door in eens vriendelijk maar flink te zeggen waar het op staat, ongeveer op deze manier: „Wilt u iets uit den kerkeraad weten, dan moet u het zelf maar aan dominee vragen". In de meeste gevallen zult ge er kunnen bijvoegen, dat uw man ook u met deze zaken onbekend laat. Anderen zullen komen en u lange verhalen doen. In elke gemeente hebt ge leden, die van elkander gescheiden leven door allerlei kleine veeten, en dan stelt men er prijs op, dat de dominee zal hooren hoe A of B zich tegen hem heeft misdragen. Indien men den predikant zélf niet met al die nietigheden aan boord durft komen, deze moet toch weten, hoe de vork in den steel zit, en daarom vertelt men het aan u, in de hoop zóó het gewenschte doel te bereiken.'... Laat u echter nooit verlagen tot een spreekbuis, en ontneem uw man het voorrecht niet, de menschen te zien met eigen oogen. Kunt ge beslist niet ontkomen aan het NADERE KENNISMAKING. III „verhaal", houdt het dan, althans voorloopig, vóór u; gij hebt er tegen te waken, dat men u of uw echtgenoot ongemerkt een gekleurden bril opzet.... De gemeente is er het meest mee gebaat, als de predikant, noch diens vrouw, onder den invloed komen van één of meer zich opdringende leden of gezinnen. Vooral pastorie-bewoners hebben o zoo veel noodig om onbevooroordeeld te blijven, opdat ze zich met een warm hart aan heel de gemeente zullen kunnen geven. Zij, die uit een predikantsgezin komen, voelen schier intuïtief, waarvoor zij zich hebben te wachten. Zijt ge in een dorp of provinciestadje opgegroeid, dan is als van zelf uitgesloten, dat ge u aan dorpsche gebruiken en gewoonten spoedig zoudt ergeren. Maar ook al woondet ge tot dusver in een der grootste steden, toch zal, juist omdat ge er zoo weinig verwachting van hebt, de omgang op een dorp u wel meevallen, indien ge u maar ernstig voorneemt, over kleinigheden u heen te zetten. Hecht daarom niet te veel waarde aan wat uw kennissen u hebben voorspeld. Toen het bekend werd, dat ge weldra naar zoo'n obscuur plaatsje zoudt trekken, beklaagden zij u, en niet alleen in hun hart; ze lieten dit ook duidelijk mérken, zeiden 't soms ronduit. Uw ingenomenheid met gemeente en dorp, met huis en tuin, hebben ze huns ondanks getemperd, door de herhaalde betuiging, dat ge er u zoo eenzaam zoudt voelen, zoo heelemaal zonder conversatie. De weinige 28 III NADERE KENNISMAKING. notabelen, die ge op een klein plaatsje aantreft, staan vaak zoo ver van het godsdienstig en kerkelijk leven. Hoogstens wisselt ge met hen een enkel beleefdheidsbezoek. En wat de gemeenteleden betreft — wel, die zijn, in de oogen van een stadsmensen, „buiten" meest onontwikkeld en onbeschaafd. Een dergelijke meening te bestrijden is vrijwel vruchteloos. Men zal u herinneren aan de dorpsmenschen, die, voor een dagje in de stad, op straat ieders aandacht trekken, door het typisch-plaatselijke of het ouder- wetsche van hun kleeding Waarover zoudt ge met zulke menschen moeten praten? Wat weten ze af van al hetgeen u interesseert? Geen der jonge meisjes kent de moderne talen, of zal u een van de nieuwst uitgekomen boeken kunnen leenen. Eh al zult gij misschien die toch wel kunnen lezen, na de lectuur hebt ge niemand ter uitruiling van gedachten.... Vergun mij, u gerust te stellen met de verzekering, dat men in groote, zoowel als in kleine steden, dezen menschen onrecht doet. Och, wat zouden van hen de stadsbewoners weten, die veel-al gewoon zijn, zich op te sluiten in kringetjes en cóterietjes, bij wie gelijkheid van positie en stand zooveel opgeld doet, en die hun vaak fletse, aan chronische-bloedarmoede-lijdende conversatie zelden of nooit op hooger plan kunnen brengen? Zullen zij hier als beoordeelaars of beoordeelaarsters optreden? Moeten zij niet erkennen, dat onder hen slechts bij uitzondering iemand een frissche gedachte heeft, of een nieuw gezichtspunt opent; dat. integen- 29 ADERE KENNISMAKING. III t deel, men er zich in schijnt te oefenen, de meest oppervlakkige dingen te zeggen met een dictie en overtuiging alsof de ernstigste tegenspraak ware te duchten.... En toch —< Paulus vermaning: „Uw woord zij te allen tijd in aangenaamheid, mer zout besprengd", geldt voor éllen! Omdat dorpsmenschen niet altijd gemeende of voorgewende verbazing doen blijken, en niet zoo kwistig omspringen met bijvoegelijke naamwoorden, krijgt ge eerst den indruk dat ze stil zijn. Maar weldra begrijpt ge, dat het hun gewoonte is, na te denken eer ze spreken. Van hen zult ge den uitroep niet hooren, dat een handtaschje, zooals er tientallen voor verschillende winkelramen uitgestald zijn, „éenig" is, of dat een ontwortelde boom „idioot" over den weg ligt, en evenmin zullen ze spreken van een „grappigen" ouden toren. Van een qualificatie als „reuzen-klein" snappen zij niets, daar kunnen ze niet „bij" met hun nuchter verstand. Alleen uw vriendinnen zijn in staat, onvervaard en op den meest stelligen toon iets dergelijks te verzekeren .... Deze dorpelingen mogen stijf en koel lijken, omdat ze zich de uiterlijke salon-vriendelijkheid niet eigen hebben kunnen maken, ge voelt toch, dat de u betoonde hartelijkheid echt is en ongeveinsd. Heel langzaam zal het tot u doordringen, dat deze eenvoudigen in den lande uw kennismaking en uw gezelschap waard zijn, en dat uw omgang met hen het groote voordeel meê brengt, dat ge u zelf beter leert kennen. Ze zijn niet onontwikkeld maar anders ontwikkeld dan gij, en heelemaal niet onbeschaafd, al zijn 30 III NADERE KENNISMAKING hun vormen verschillend van die, welke het cultuurleven der steden voorschrijft.... Hebt ge werkelijk een oogenblik gemeend, zoo hoog boven deze menschen te staan? Hebt ge hen kwalijk genomen, dat ze nog niet genaderd waren tot de X, de Y, en de Z der moderne beschaving ? Zij oordeelen volgens een anderen maatstaf, en zullen u toonen dat ge hen zoover vooruit zijt gekomen omdat ge, na de A, de B, en de C, heel het tusschenliggende terrein met zeven-mijls laarzen hebt overgestapt. Dat deden zij niet! Welk recht hebben eigenlijk de meisjes uit de stad, neêr te zien op de meisjes van buiten ? Wie beteekent meer, Minnie die zich, omdat haar vader jarig is, voor één enkele maal heeft uitgesloofd en met een triomfantelijk gezicht een half mislukten tulband op tafel zet, of Mijntje, die dag aan dag in allen eenvoud zorgt, dat er voor heel het groote gezin een voldoende hoeveelheid bruin brood aanwezig is ? Jenneke kan niet, als Jeanne, lekkere of mindere lekkere croquetjes en vleeschpasteitjes maken, maar — heeft het niet meer waarde, geurige boter en fijne kaas in zulk een overvloed te bereiden, dat men er in de stad ook van genieten kan ? Neeltje heeft geen behoefte aan tennissen zooals Nellie, want ze krijgt beweging genoeg als ze twee maal per dag een half uur ver de koeien gaat melken. Ze is toch niet minder, omdat ze vóór dag en dauw al uit de veeren is, in plaats van permanent te laat aan 't ontbijt te komen, zooals het steedsche verwende dametje ? ui 32 NADERE KENNISMAKING. III In uw dorp ontmoet ge vrouwen met veel verstand van bloemen-kweeken, al zagen ze misschien nooit een orchidee.... Haar helderheid van geest komt daarin uit, dat ze van u geen dingen verwachten, die niet in uw lijn liggen en hun beschaving toonen zij, door u niet uit te lachen, ook al zaagt ge de lage princesseboontjes voor aardappelplanten aan. Ook de mannen zijn hier al even beleefd als de vrouwen. Toen ge laatst in een tentwagentje werdt thuisgebracht en telkens zoo'n dwaas bakvisschengilletje deedt hooren, als het paard ietwat schichtig een sprong dreigde te maken, heeft de boerenzoon die mende, zeker gedacht dat zijn zusters zich nooit zou zouden aanstellen, zelfs al zaten ze in een auto.... maar hij keerde zich om, en zei, zonder een zweem van spot, dat ge niet bang behoefdet te zijn: het beest was mak.... 't Is hem ook niet ontgaan, dat ge niet eens wist wat een pink was, en een vaars en een beer.... en dat ge de dorschmachine voor een karnmolen hieldt, maar — hij heeft u zelfs niet laten merken, dat hij over de geringe mate van uwe ontwikkeling versteld stond.... Ge valt hen tegen, maar u valt het „vreeselijk*' meê, dat onder een pet even veel verstand kan schuilen als onder een hoed, en dat een vrouw met een muts in den omgang vaak niet behoeft onder te doen voor een dame met een opgevulde kuif of met onechte peper-enzout-krulponnie. Indien gij het hart dezer eerzame dorpers weet te vinden, zal uw leven door verkeer met hen kunnen UI NADERE KENNISMAKING. 33 worden verrijkt en verdiept. Wat de kennis der „waarheid'' en geestelijke ervaring aangaat, zijn velen u ver vooruit, en ge zult wèl doen met dankbaar te erkennen, dat ge van een vriendelijke „Moeder in Israël" nog heel wat kunt leeren. Waar menigeen zich beijvert, op zoo weinig in 't oog loopende wijze uw blik te verruimen, die tengevolge van uw éénzijdige opvoeding zoo bekrompen was, volg gij daar hun voorbeeld en dien hen met hetgeen gij wèl, en zij niet weten. Als broeder A zijn parapluie meê naar binnen brengt, en stevig tusschen zijn knieën plant, alsof hij zijn eigendom beschermen moet, dan ontneemt ge ze hem toch met zachten drang, verzekerend dat het nergens lekt En als er een eenvoudig jongmensch op bezoek komt en zijn overjas aanhoudt, dan zult ge hem verzoeken die in de gang te hangen, met de woorden: „bij ons in de stad komt een heer nooit binnen met zijn demi aan". Hij zal dankbaar zijn voor dezen kleinen wenk, en misschien alleen u kwalijk nemen dat ge nog spreekt van: „bij ons in de stad". Dit moet worden: „bij ons op 't dorp" Eerst als ge dat zegt, krijgen de bewoners het gevoel, alsof ge waarlijk hunner één zijt. De Predlkcntsvrouw 3 IV. ONBESCHREVEN RECHTEN. Zoo ge er niet binnen zijt geweest, Zoo kunt ge er buiten niet van spreken; Woon eerst er in, treed dan er buiten. Zoo zijt ge èn rijp, èn vrij, en i— moogt een oordeel uiten. AN lieverlede is het ongewone u gewoon ge- V worden, en hebt ge u aan de nieuwe toestanden en de vreemde omgeving leeren aanpassen. Veel wat u aanvankelijk onverklaarbaar scheen, is u duidelijk geworden, en tal van u vroeger onbekende uitdrukkingen hebt ge leeren begrijpen. Ge schrikt niet meer, als een jonge man zichzelf „beestachtig" noemt, want ge weet dat hij aldus u van zijn genegenheid voor dieren wil overtuigen. Evenmin acht ge 't beleedigend, als men uw man erg „kinderachtig" vindt, daar ook dit als groote lof is bedoeld.... Zoo zijt ge na een tijd van veel beslommering en emotie ten slotte gekomen tot „de heerlijkheid van het alledaagsche leven". Reeds kreeg uw dagverdeeling een lichte plooi; zie toe, dat deze niet worde een diepe, niet meer te effenen IV m IV ONBESCHREVEN RECHTEN. 35 vouw. Regelmaat is goed, is noodig, maar als onverwacht daarvan moet afgeweken, dient ge dit met gemakkelijkheid te kunnen doen, zonder u daardoor geprikkeld te weten. Een predikantsvrouw moet er tegen kunnen, dat ze soms een poos van haar voorgenomen werk wordt afgehouden. Neen, aangenaam is het niet, wanneer ge bijvoorbeeld juist een kast hebt uitgehaald om die een „goede beurt" te geven, en er komt dan iemand om u te spreken. Tegen dergelijke „onvoorziene omstandigheden" is men in een pastorie nooit gevrijwaard, 's morgens, 's middags noch 's avonds. Van belet geven houden de gemeenteleden heelemaal niet. Dat vinden ze onvriendelijk en onbeleefd, en ze zouden het u in negen van de tien gevallen zeker kwalijk nemen. Gedurig zal de vraag in u rijzen, of de gemeente het recht heeft, van u te vergen op elk uur van den dag voor haar klaar te staan? Hier raken we aan een zeer moeilijk punt. Waar heeft de gemeente recht op ? In zijn beroepsbrief vond uw man nauwkeurig uitgestippeld wat er van hem verwacht en verlangd wordt, maar een dergelijke instructie hebt gij niet ontvangen En toch — de gemeente meent stellig, in het bezit te zijn van vele, véle onbeschreven rechten! Dit geldt allereerst van den kerkeraad. In enkele plaatsen verwacht deze van de predikantsvrouw, dat zij hem, als hij in vergadering bijeen is, voorzien zal ONBESCHREVEN RECHTEN. IV van koffie. Natuurlijk behoorde de kerkeraad dit aan de kosterin op te dragen, en dan tegen behoorlijke vergoeding. Maar — het is wel zoo voordeelig als de domineesvrouw het doet! * Een woord van dank zult ge er nooit over hooren. Misschien dat, als uw man over zes of zeven jaar zijn afscheid preekt, en hij daarna toegesproken wordt door een der ouderlingen, diens „gade" ook nog een publieken heilwensen ontvangt, een soort „eervolle vermelding", ten bewijze, dat uw diensten diep in het hart toch gewaardeerd werden! In vele gemeenten houdt de gewoonte hardnekkig stand, dat de kerkeraad des Zondags na den morgendienst in de pastorie komt koffiedrinken. Er zijn er zelfs, die zich niet ontzien, jaar in jaar uit, tweemalen per Zondag in vollen getale beslag te leggen op dominee's huiskamer. Een dergelijk vast gebruik heeft echter velerlei bezwaren. Ten eerste is het niet aangenaam voor de gemeente. Onder de kerkgangers bevinden zich meestal ook enkele mannen of vrouwen, die nooit anders dan op den rustdag in de buurt van kerk of pastorie komen. Hoe gaarne zouden zij den predikant iets vragen of zijne vrouw even groeten! Maar ze weten: als een trouwe lijfwacht zit daar de kerkeraad, of liever, als een barricade, opgeworpen tusschen leeraar en gemeente. Ieder gewoon gemeentelid ziet zich eenvoudig den pas afgesneden voor een kort, vertrouwelijk onderhoud in de pastorie. 36 IV ONBESCHREVEN RECHTEN. Ten tweede werkt deze gewoonte verkeerd op de gezinnen van de kerkeraadsleden. Zeker, de hoofdonderwijzer, die eiken dag precies om twaalf uur thuis is en dan tot twee uur den tijd heeft, kan des Zondags wel eens uit-koffle-drinken gaan. Maar er zijn ook anderen. Daar hebt ge dien broeder, die door de week met kruidenierswaren langs den dijk rijdt, 's Morgens in de vroegte vertrekt hij al, om eerst tegen den avond weer te keeren. De gansche week door kan hij nooit bij vrouw en kinderen om koffie-tijd thuis zijn. Waar hoort die broeder 's Zondags ? En dan — die andere, die altijd op zijn praatstoel zit, en zoo met nadruk spreken kan over onze „heilige roeping" zijn eigen leuningstoel staat thuis tot zijn schande leeg. Zijn vrouw verwacht eerstdaags haar negende, en heeft al wekenlang de kerk moeten verzuimen. Moest hij zich niet reppen, om haar te gaan helpen de drukke kinderschaar in toom te houden, en haar wat van de preek te vertellen? Ten slotte brengt dit stee-vaste kerkeraadsbezoek zijn bezwaren mede, óók voor het gezin van den predikant. Van hem zelf, vermoeid na de preek, zwijg ik, evenals van zijn vrouw, die gewoon is, zich te geven voor de gemeente. Maar laat men nu eens denken aan de kinderen.... Pas uit de kerk gekomen moeten ze alweer stil zijn; ze zien zich teruggedrongen in een hoekje van de kamer; stoelen zijn er voor hen niet beschikbaar.... Domineeskinderen zijn Zondags toch al niet te benijden; ze genieten zoo weinig van hun 37 I IV ONBESCHREVEN RECHTEN. vader Alleen dit éene uurtje na kerktijd zouden ze iets aan hem kunnen hebben, want van avond als vader heelemaal „klaar" is, liggen zij te bed Denk ook eens aan de dienstbode. Zoodra de broeders vertrokken zijn, moet zij binnen komen met stofferen blik om de gemorste asch op te vegen, en de aardkluiten of het losse zand, hier met onbekrompen mildheid achtergelaten. Dan moeten al de kopjes gewasschen, de aschbakjes geleegd, en — „ach, mevrouw, kijk toch eens even naar den spiegel, daar heb ik gisteren zoo mijn best op gedaan; bij ziet compleet blauw van den rook; de menschen die van avond komen, zullen er schande van spreken...." Maar, vraagt ge misschien, als dat alles zoo is, waarom schaft men dit gebruik dan niet heelemaal af? Wel, dat kan de dominee niet doen, evenmin als zijn vrouw. Het zou zijn, of het hun te veel was, de broeders te ontvangen Maar omdat ge het zelf niet kunt, wil ik er hier eens de aandacht op vesMgen, gedachtig aan het woord der Schrift: „Leer den wijze, zoo zal hij nog wijzer worden" (Spr. 9 : 9). Laten de kerkeraadsleden zich eens ernstig afvragen: „Waarom gaan we iedere week naar de pastorie"? Ze komen niet om den dominee, want met hem spreken ze vóór en na de preek, dus vier malen per Zondag. Ze komen ook niet om zijn vrouw, want haar laten ze gewoonlijk buiten elk gesprek; ze komen niet om de koffie, want die kunnen ze thuis wel krijgen.... Ze komen, om als kerkeraad wat meer contact te 38 IV ONBESCHREVEN RECHTEN houden met den predikant. Nu, dat is prijzenswaardig, maar zou dit doel niet evenzeer bereikt worden, als de broeders b.v. alléén kwamen op den eersten Zondag van elke maand ? Dat zou dan nog twaalf maal per jaar zijn; en — de hierbij betrokken huisgezinnen zouden er wèl bij varen. Een soortgelijke regeling zou getroffen kunnen worden bij het avondbezoek. De gemeente mag niet eischen dat de predikant èlken Zondagavond een grooten kring van gemeenteleden ontvangen zal. Het tweemaal preeken vermoeit den een meer dan den ander, maar het is van ieder te veel gevergd, daarna nog enkele uren leiding te geven aan het gesprek eener vrij talrijke samenkomst. Hier komt bij, dat ook een predikants'gezin af en toe recht heeft op een intiem samenzijn, en dat ook voor een predikantsvrouw de Zondag een rustdag moet zijn. Als 's avonds het dienstmeisje uit is, mag men dan van haar vragen, dat zij, soms voor zestien, zeventien bezoekers, de deur opent, stoelen haalt, koffie schenkt, enzoovoort? Als de gemeenteleden, zelf geen maat weten te houden in hun komen naar de pastorie, dan moet de predikantsvrouw met tact weten in te grijpen, en bepalen dat er slechts één of twee Zondagavonden van de maand bezoek zal worden ontvangen. In zulk een groot gezelschap maakt men zich toch geen vrienden, alleen maar kennissen, en de wetenschap dat er altijd menschen zijn, beneemt velen den moed om met een vertrouwelijke boodschap te komen. De vrijpostigen zullen onbe- 39| ONBESCHREVEN RECHTEN. IV schroomd binnentreden, maar schuchtere naturen trekken zich bescheiden terug. Zoo wordt het bezoek aan de pastorie onvruchtbaar voor hen die het brengen, en voor hen die het ontvangen, en zij, die er soms het meeste behoefte aan gevoelen, zien er zich geheel van verstoken. Toen uw man bij zijn intrede aan de gemeente verzekerde dat „huis en hart" voor haar openstond, heeft hij dat niet bedoeld in dien zin, alsof zijn voordeur, evenals die van een druk-beklanten winkel, den ganschen dag wagenwijd zou openstaan. Hij heeft hiermede willen zeggen, dat de deur van de pastorie nooir gesloten zou blijven, zelfs niet midden in den nacht, voor hen die raad, of hulp, of troost behoeven, of geestelijken bijstand begeeren voor hun dierbare kranken. Op het meest ongelegen uur moet er, en zal er in elke pastorie altoos tijd en gelegenheid zijn om rustig aangehoord en toegesproken te worden. En als de predikant zelf niet thuis is, dan zal zijn vrouw de bezwaarden van geest te woord staan. Zij zal tegenover anderen weten te zwijgen, te zwijgen als het graf, wanneer men in een overloop van groote droefheid haar deelgenoot maakt van verborgen leed, wetend dat een geheim reeds ophoudt dit te zijn, wanneer het bestaan er van ook maar vermoed wordt.... Ja, het zal u wel eens bezwaren, wanneer men zoo gemakkelijk naar u toe komt, en als 't ware een bundeltje zorgen voor u op tafel neerlegt, en bij u achter laat in de vriendelijke onderstelling dat gij er misschien 40 IV ONBESCHREVEN RECHTEN wel iets op zult weten te vinden, Toch — het: „draagt elkanders lasten en vervult alzoo de wet van Christus", geldt ook, ja vooral voor de domineesvrouw.... De predikant, die zoo gaarne de vriend zijner gemeenteleden wil zijn, ook waar het hun maatschappelijke belangen geldt, moet een vrouw naast zich hebben, wier hart warm klopt voor lijdenden, voor beproefden, en voor allen die neergebogen zijn van ziel.... Dat is het onbeschreven, maar onvervreemdbaar recht van de gemeente I 41 V V. IN-LEVEN. Zóó, ootmoedig en bescheiden Zeer beminlijk en bemind. Vrede en vreugde te verspreiden Als eens rijken Vaders kind. Dat is leven God ter eere, Naar de roeping uwer jeugd, Naar de trouwe liefdeleere, Die verzoent, vertroost, verheugt. E vreemdeling, die door uw dorp komt, krijgt er stellig geen prettigen indruk van. De huizen spreken niet door typischen bouwtrant van lang vervlogen eeuwen, en hebben evenmin het vaak zoo grillige van den modernen stijl, maar zijn alle van een vermoeiende eentonigheid. De kleur der verf laat zich soms moeilijk meer raden; en de raambekleeding is over 't algemeen pover, al lachen hier en daar een paar roode geraniums u ter zijde van de halfverroeste horretjes vriendelijk toe. Op de slecht omtuinde erfjes der schamele arbeiderswoningen ziet ge vrouwen werkemmers torsen in weinigelegante houding, of over de heg een buurpraatje houden, beide handen op de breede heupen geplant. Kleine 42 43 IN-LEVEN. kinderen met ongekamd, verkleurd haar zitten in 't zand te wroeten, en hebben met hun vuile knuistjes de be- zweete gezichtjes schier onkenbaar gemaakt. Op den stoffigen dorpsweg joelt en buitelt de tierende schooljeugd, uiting gevende aan haar vroo- lijke onbezorgdheid, in een taaltje, waarvan ge niets verstaat. Buiten de eigenlijke „kom" liggen de boerderijen, voorname hofsteden meest. Een rij boomen onttrekt ze eenigszins aan uw oog. Toch kunt ge zien, dat de buitenluiken slechts op een kier zijn geopend, om zonnestraal en stofwolk zooveel mogelijk te keeren. 't Is stil op het groote, goed onderhouden erf; geen levend wezen bemerkt ge, alleen de kippen, krauwelend onder de heg, en den waakhond, lang uitgestrekt voor zijn hok. Neen, een vriendelijken indruk maakt het dorp niet,... Althans niet op het gemoed van den buitenstaander, die de bewoners niet kent, en als vreemdeling slechts den ruwen bolster ziet, zonder de blanke pit te kunnen ontdekken.... Maar gij ziet met andere oogen. Ge let niet meer op de leelijke voorgevels van de huizen, ge hebt het leven aangevoeld achter de vervelooze deuren en kleine ruiten.... Aanvankelijk, ja, scheen ook u het dorp niet veel meer dan een dorre stam, met takken als naakte, magere armen naar allen kant uitgespreid; maar zoodra ge met uw warme belangstelling alles en allen zocht te benaderen, bleek uw vergissing, en met nieuwsgierige 44 verheugenis zaagt ge het teere groen overal uitbotten, als bij een kastanje in vroege lente. Thans vergelijkt ge het dorp veeleer bij een boomgaard, in witten bloesem als met een bruidstooi prijkend, in zich dragende rijke beloften van komende vrucht.... Nietwaar, als ge langs deze woning komt, waar het stijf-gepijpte ondergordijntje alle inkijken ten eenenmale verbiedt, dan wéét ge, zonder dat ge 't kunt zien, hoe hier in een ouderwetsche schommelwieg met groensaaien kleed een dikke jongen ligt te tateren van plezier .... De eerste doopeling van uw man! En daar, waar al die klompen voor de deur staan, leidde hij voor de eerste maal een begrafenis. Wat was hij zenuwachtig, toen hij de pastorie verliet, zwart gehandschoend en met hoogen hoed.... Niet, dat het sterfgeval zóó aangrijpend was: een stok-oude grootvader moest uitgedragen, al jaren kindsch, alléén nog helder wat zijn geestelijk leven betrof.... zoodat bij blijde kon getuigen, weldra een goede ruil te zullen doen, omdat Hij in Jezus zijn Borg had gevonden. Hier in dit nieuwe huisje, dat nog in de grondverf staat, woont een diaken. Ge bracht er uw eerste kraambezoek, en sinds stelt ge een levendig belang in dat jonge gezin. Als ge er langs komt, kunt ge niet nalaten, eens even te hooren, of Pleun goed groeit.... Toen hij nog geen veertien dagen oud was, hebt ge hem op schoot gehad. Een verpleegster uit de stad zou niet toegestaan hebben, dat het kind uit de wieg kwam IN-LEVEN. V V I IN-LEVEN. buiten zijn tijd, maar deze goede, oude baker voelde zich gestreeld, vooral toen ge zeidet, dat de kleine er zoo frisch uitzag. Vriendelijk knikkend, intusschen u onderzoekend opnemend, veroorloofde ze zich de opmerking, dat het Mevrouw ook wel staan zou, zoo'n jongen op schoot.... Wel wat vrijpostig, zoo n gezegde, maar te dragen in een baker, die heimelijk hoopt, dat te eeniger tijd haar diensten ook in de pastorie zullen worden begeerd. Reeds meermalen kreegt ge echter dergelijke zinspelingen uit anderer mond te hooren, en dan stemden ze u niet aangenaam. Dit is te begrijpen. Dat men toch eindelijk eens afleere, in dat opzicht altoos den tijd vooruit te loopen! Menige vrouw, tot aan haar dood toe kinderloos gebleven, heeft onbescheidene, zijdelingsche vragen, in het eerste jaar van haar huwelijk tot haar gericht, moeten ontwijken. Jaren later herinnert zij zich deze nog met pijnlijke duidelijkheid .... Waarom zijn velen vaak zoo weinig kiesch tegenover jong-gehuwden ? En waar halen zij, die allerminst tot de intieme vrienden behooren, de vrijmoedigheid vandaan, om de vrouw van den predikant, ook al kennen ze haar reeds verscheidene jaren, te polsen, of er soms weer „iets aan de hand" is? Gods Woord eischt van ieder onzer, dat we bescheiden zullen zijn (Fil. 4 : 5). Hiervan wordt geen vrijstelling verleend tegenover de domineesvrouw! Aan den overkant woont een talrijk gezin op den steenen vloer. De man werkt van den vroegen morgen tot den laten avond op 't land, om een karig stuk I 45 IN-LEVEN. V brood voor de zijnen te verdienen, en zijn zwakke vrouw brengt met God en met eere de vijf kinderen groot met een tarwe-boterham en wat aardappels met vet.... en ze doet bet in groote opgewektheid en met een dankbaar hart. Als ge er dan aan denkt, hoe zeldzaam in de stad de blijde moeders zijn, hoe sommige dames, die maar twee kinderen hebben en er een dienstbode en een juffrouw op na kunnen houden, nog durven klagen over drukte en zorgen ~ dan ziet ge iets bizonders aan dit kleine, armoedige huisje.... En ge begrijpt, hoe het mogelijk is, menschen te leeren hoogachten, die zóó eenvoudig wonen en leven, dat ge ze vroeger nauwelijks uw aandacht zoudt hebben waardig gekeurd. Wat hebt ge er in 't begin tegen opgezien, de gemeenteleden te gaan bezoeken in hun eigen woning. Ge vondt wel, dat het op uw weg lag, maar ge waart zoo bevreesd, dat ge 't gesprek niet gaande zoudt kunnen houden, —t doch dat viel mee 1 Ge hebt er gauw den slag van gekregen, de menschen op hun gemak te brengen, en ze te laten vertellen, van alles waar ze belang in stellen, van hun kinderen het meest... en van de boerderij.... en hoe of het er bij staat met den oogst.... Dikwijls zal men een geestelijk gesprek met u beginnen, en zult ge u verwonderen over de groote vrijmoedigheid, waarmee men zijn geloof belijdt. Dat zijt ge in de stad zoo anders gewoon. Welk een groote bijbelkennis ontdekt ge soms bij de eenvoudigste gemeenteleden, en hoe duidelijk merkt ge 46 IV j IN-LEVEN. den beschavenden invloed, die er uitgaat van een getrouw lezen in het Woord van God. Zoo ondervindt ge steeds meer, hoe waar het is, dat ge iemand pas leert kennen, als ge hem ziet en spreekt in zijn eigen huis. 't Was werkelijk practisch door u bedacht, dadelijk bij uw komst een lijstje aan te leggen, met de namen van hen, die u kwamen verwelkomen. Als ge tijd over hebt, moet ge echter ook hen niet vergeten, die terugbleven, want velen hadden, o, zoo gaarne u een bezoek gebracht. Ze durfden niet.... De gemeenteleden zijn er bizonder op gesteld, Mevrouw ook eens bij zich aan huis te zien, Daarom doet ge het best, elke week één middag vrij te houden en te besteden voor het afleggen van „visites". Dan komt ge langzamerhand heel de gemeente rond, zonder hierdoor een uithuizige vrouw te worden. Methode bij al wat ge hebt te doen, is het geheim, om véél in dit korte leven tot stand te brengen. In het begin kwaamt ge wel eens ongelegen, omdat ge er niet aan gedacht hadt, dat 's Maandags de wasch wordt gedaan, en de Vrijdag en Zaterdag geheel met boenen en schrobben bezet zijn. Bij de eenvoudige vrouw uit het volk, die dit alles zelf doet, kunt ge dan niet terecht. Ga midden in de week, want als men u ontvangt, heeft men het graag netjes, en dit moet ge, zooveel ge kunt, aanmoedigen. Het verdient geen aanbeveling, vooruit te laten weten dat ge komt, want dan rekent men er stellig op, dat 47 IN-LEVEN. V ge den ganschen middag blijft. Daarvoor is echter uw tijd te kostbaar, een enkel uitzonderingsgeval voorbehouden. Ook moet ge er u voor wachten, in het éene gezin veel drukker te komen dan in het andere, al blijft ge natuurlijk vrij, u enkele vrienden te kiezen. Zorg echter dat de gemeente niet den indruk krijgt, dat ge u hierbij schier uitsluitend door standsvoorkeur laat leiden. Een in-'t-oog-loopende vriendschap geeft op een kleine plaats zoo licht aanleiding tot jalouzie en daaruit voortvloeiend kwaadspreken. Trouwens, als ge dezelfde menschen te dikwijls ontmoet, zoudt ge zelf uit gebrek aan stof voor conversatie, tegen uw wil, ook kunnen vervallen in het behandelen van allerlei dorpsnieuwtjes, en in het fee- en t>er-oordeelen van verschillende personen. Laat het vooral uw streven zijn, niet dan 's naasten eer en goed gerucht te verspreiden: menigeen is juist tot het omgekeerde geneigd, en zal het mogelijk in u waardeeren, als ge haar een duwtje in de goede richting weet te geven. Toch — wat het is, weet ge niet, maar soms bekruipt u de vrees, dat men ook u niet altijd even vriendelijk gezind is.... Wel knikt men u beleefd toe, als ge langs komt, doch er is iets afkeurends, iets achterdochtigs in sommiger manier om u „op te nemen". Of verbeeldt ge 't u maar ? Indien ge uw tijd afwacht, zult ge spoediger dan u lief is, vernemen, dat uw gevoel u niet heeft bedrogen, 48 V I IN-LEVEN. dank zij dat zeker soort gedienstige menschen, die u ongevraagd en zonder dat ge 't beletten kunt, bij voorkeur komen aanbrengen wat anderen van u denken en vertellen. Uw fiets, uw parasol, uw lichte japon, uw bruine schoenen..., dat geeft geen pas voor een domineesvrouw ; men vindt u wat wereldschgezind. Ach, als ge 't maar geweten hadt, als ge 't slechts hadt kunnen vermoeden, dat ge daarmee ergernis zoudt geven! Maar het is niet bij u opgekomen. Ge draagt dezelfde kleeren, die ge nog van vóór uw trouwen hebt, en die in uw vroegere omgeving nooit opzichtig gevonden werden. Neen, 'k vind het niet aardig van de menschen, dat ze daar zoo'n drukte over maken, maar in u moet afgekeurd worden, dat ge wat luchthartig en onnadenkend zijt geweest. Hebt ge er in 't geheel niet bij stil gestaan, dat ge nog kort geleden, bij gelegenheid van uw huwelijk, openlijk in 't midden der gemeente vermaand zijt te zullen wandelen „zonder wereldlijke pracht" ? En hoe belachelijk het u ook in 't eerst moge schijnen, bij eenig nadenken zult ge moeten toegeven, dat ge, in den hoogst eenvoudigen kring, waarin ge u thans beweegt, den indruk hebt gewekt, van hier tegen in te gaan. Daarom doet ge het best, al wat van uw kleeding nog zoo naar de groote stad riekt, in uw kast te bergen, en er te laten hangen tot ge met vacantie op reis gaat. Begin met in dezen de wijste te zijn. 't Is voor u immers De Predikantsvrouw 4 19 IN-LEVEN. V slechts een geringe opoffering. Later, als men u wat beter heeft leeren kennen, zal men inzien, dat ge uw kleeren bezit als niet bezittende, dat ge er uw hart niet aan verpand hebt. Ge gaat er immers niet in op? 't Is er u toch niet om te doen, anderen den loef af te steken? Dat is alleen 't streven van oppervlakkige menschen, maar van échte christenen nooit. Die zullen tienmaal liever door een goed voorbeeld tot eenvoud opwekken. Dat is in dezen tijd vooral noodig. Daaraan heeft met name de arbeidende bevolking behoefte. Ge kunt er zeker van zijn, dat de aanmerkingen ras zullen uitblijven, als men bemerkt, dat een nederig hart uw grootste sieraad is, en dat ge, hoe ook uw voeten geschoeid zijn, onverwijld tot hen wilt komen, al wonen ze een uur buiten 't dorp, om hulpe te bieden in zorg en noodl Wie, om maar iets te noemen, slechts éénmaal heeft ondervonden, dat ge voor hen klaar stondt, even op uw fiets den dokter te gaan roepen, zal niet licht meer aan deze uiterlijkheden zich stooten. Liefde en vertrouwen zult ge winnen, als men gezien heeft, dat ge die geeft. Doe gij uw best, hen te begrijpen en te behagen, en laten zij van hun kant bedenken, hoe moeilijk het voor u is, geheel in hun leven in te komen. En dan rust op hen de plicht, ook eenigszins in uw gedachtengang in te leven, u te leeren verstaan, en u zoo min mogelijk onaangenaam te stemmen door bemoei- of vitzucht. Daartegen waarschuwt de Bijbel toch óók? (1 Petr. 4 : 15) 50 VI. VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. Vrienden, ja, die heeft een ieder, In den regel, o, zoo graag! Maar om zelf een vriend te wezen, Daartoe is men vaak te traag. Daarom, wilt ge vrienden hebben. Leer dan eerst een vriend te zijn; Toon het steeds in al uw woorden, In uw daden groot en klein. ONDER de brieven van Paulus zijn er ook enkele, door dezen apostel gericht aan zijn medearbeiders (1 en 2 Tim. en Titus). Iedere predikantsvrouw moet er zich eens toe zetten, die met aandacht te lezen, en bij meer dan ééne vermaning of opwekking zich afvragen, of deze wellicht ook voor haar van bizondere beteekenis zou kunnen zijn. Zoo lezen we in 2 Tim. 2 : 24, dat een dienstknecht des Heeren vriendelijk moet zijn jegens allen. Voor elk lid der gemeente staat het onomstootelijk vast, dat vriendelijkheid een van de alleronmisbaarste eigenschappen is, welke ook diens vrouw moeten sieren. Het is dus niet vreemd, als men hoopt, ja, verwacht, dat gij vriendelijk zult zijn. Alleen als men u wil voor- 51 I 52 VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. VI schrijven, hoe gij uw vriendelijkheid moet toonen, wordt men onbillijk. Op menig dorp gaat men aan dat euvel mank. Men eischt dat gij u dadelijk in alles zult voegen naar 't geen „bij ons op 't dorp" gebruikelijk is, terwijl men u geen tijd gunt, deze gebruiken langzamerhand te leeren kennen en begrijpen. Een jonge domineesvrouw ontving eens heel vriendelijk de vrouw van een ouderling. Doch na dit eerste bezoek vermeed deze zuster voortaan zorgvuldig de pastorie. Waarom ? Omdat Mevrouw bij 't heengaan niet, naar plaatselijk gebruik, gezegd had: „Vervat het eens". Zoo iets gaat echter niet aan! Ook mag uw persoonlijk karakter nooit in 't gedrang komen. Ge kunt u schikken naar, en u aanpassen aan de menschen, maar te plooibaar moet ge niet worden! Anders zoudt ge, telkens als uw man van standplaats wisselt, uvoor schier onoverkomelijke bezwaren zien geplaatst. Geen predikantsvrouw, met een volgroeid, diep-ingesneden karakter kan er zich toe leenen, zich door het oordeel der gemeenteleden te laten omkneden als het deeg in de hand van den dorpsbakker! Mogelijk zal men 't liefst zien, dat ge in alles uw voorgangster ten voorbeeld neemt, die zoo bizonder in den smaak viel, en algemeen bemind was. Maar stel u dót nu eens eventjes voor! Zij was een levendig, eenigszins opgewonden per- VI VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. soontje, die het geven van ééne hand zelden voldoende vond, doch steeds ook haar andere te hulp riep om die van den bezoeker of bezoekster krachtig en herhaaldelijk te drukken! Hoe bespottelijk zoudt gij, met uw kalme en bedaarde natuur, u aanstellen, indien gij deze manier van doen gingt navolgen ! Toch acht ik het mogelijk, dat men u onhartelijk en onvriendelijk vindt, nu gij 't niet doet.... Ieders individualiteit, ieders persoonlijk karakter, komt misschien wel 't allermeest uit in de wijze van vriendelijkheidsbetooning. Aanleg en temperament spelen hierbij althans een groote rol. Rustige, bij 't eerste ontmoeten allicht ietwat afgetrokken menschen hebben dikwijls een warm hart voor hun naaste. En stellig zijn het geen diepe naturen, die ieder begroeten als ware déze nu juist hun dierbaarste vriend. Ach, er is op dit gebied zoo bedroevend veel namaak. En de meeste menschen zijn met zulk surrogaat tevreden. Verwonder u daarover niet. Een helder oordeel des onderscheids, bij name in den omgang met menschen, is slechts aan weinigen gegeven. Wilt ge een onfeilbaar huismiddeltje om bij allen, die weinig menschenkennis bezitten, binnen drie maanden den naam te hebben dat ge buitengewoon vriendelijk zijt, zonder dat u dit iets behoeft te kosten dan — oprechtheid ? Begin dan maar Zondag in de kerk. 53I 54 VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. VI Wanneer ge iets te vroeg op uw plaats zit, moet ge niet, als tot dusver uw gewoonte was, uw bijbel openslaan, om al lezend reeds dadelijk uw hart tot God op te heffen — maar dan moet ge aan alle zijden rondkijken, en ieder die binnenkomt, en zich nederzet, toeknikken alsof gij hem of haar tot uw speciale vrienden of kennissen rekent. Als straks de diaken bij u komt, werp dan met een extra-zwaarwichtige handbeweging en dito hoofdknik uw gave diep in den zak. ... Indien iedereen zoo deed, zou 't kunnen gebeuren, dat de collecteerende broeder, wien toch het mechaniekje ontbreekt, dat 't nikkertje van 't zendingsbusje onophoudelijk en onvermoeid doet knikken, zich gedwongen zag, tienmaal zijn hoofd te buigen, eer kerk of diaconie een dubbeltje rijker waren Hoe weinigen beseffen, dat ook over het betoonen van een kleine vriendelijkheid nagedacht moet worden! Heel wat vriendelijker ware het, in plaats van zoo hoog op dit knikken te staan, de collectezak door zijn koperen gave niet noodeloos te belasten, en het veel minder zware zilver te offeren! Hoe verachtelijk moet voor het alziend oog des Heeren die goedkoope, maar onoprechte vriendelijkheid zijn! Nu de kerk uitgaat, moet ge dadelijk deze en gene even aanspreken, maar vooral niet iederen Zondag dezelfde menschen! 't Is waar, zoo noodigt ge eigenlijk de vogelen des hemels uit, om bij u en bij hen tot wie ge u wendt, VI VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. 55 het pasgestrooide zaad van het Evangelie te komen wegpikken, vooral als ge iets gaat zeggen overallerlei wereldsche onderwerpen, tot zelfs over den schoonmaak of over de dienstbode Maar 't gaat moeilijk voor u, dadelijk over de preek te beginnen; dan zoudt ge den schijn op u laden, alsof ge een vischje uitgooidet om te hooren, dat uw man zoo degelijk en zoo boeiend gesproken had. Langzaam wandelt ge nu samen op tot aan de pastorie. Zoodra ge echter merkt, dat men gaarne nog wat met u zou willen doorpraten, en aanstalten maakt om mee naar binnen te gaan, reikt ge onverhoeds de hand ten afscheid met de woorden: ,.'k Zou wel vragen of u binnen kwam, maar ik begrijp wel dat u gauw naar huis moet" Dan wipt ge vlug alleen den stoep op, na eerst nog eens omgekeken, en goeden dag geknikt te hebben. Heelemaal overbluft door het onverwachte afscheid zal de achtergeblevene dan alleen haar weg vervolgen. U zóó gedragend, zult ge de harten stelen. Maar harten mogen niet gestolen, harten moeten gewonnen worden. Daarom wil ik niet voortgaan, u al de listigheidjes en kunstgreepjes te leeren van hen, die willen doorgaan voor wat ze in den grond der zaak niet zijn. Ik beschreef u hun handelwijze, opdat ge dergelijke naturen zoudt leeren doorzien, niet om u op te wekken hun voorbeeld te volgen! Neen, ik houd niet van die menschen, die u aller- 56 VRIENDELIJK JEGENS ALLEN. VI vriendelijkst hun zwempak ter leen aanbieden, als ge er maar niet om komt in den zomer, en die u gaarne hun schaatsen willen afstaan, maar dan alleen bij dooi-weêr! Wij allen ontmoeten op onzen weg van die zoogenaamde vrienden, die zoo luchtigjes-weg u hun diensten aanbieden, maar niet vóór ze zich overtuigd hebben dat alles bij u zijn gewonen gang gaat. Zijn de kinderen ziek, of is de dienstbode uit, of staat de verhuiswagen voor de deur, dan ziet ge hen in geen velden of wegen. Dan ruiken ze onraad, en blijven weg. De vriendelijkheid, die gij de gemeente bewijst, zij van onvervalscht allooi! Houd u verre van alle tactiek, waardoor ge uw eigen karakter bederft en — de menschen misleidt, indien althans hun oogen niet opengaan. Gewoonlijk voelt men na verloop van tijd wel, van hoe weinig waarde de hartstochtelijk betuigde, maar oppervlakkige vriendelijkheid is. Bid God om een eerlijk hart, en om genade, werkelijk iets voor de gemeente te mogen zijn. Zoo men in tijd van nood en beproeving aan u denkt, en zich niet weerhouden kan, het overkropt gemoed voor u uit te storten, dan hebt ge de proef op de som. Doch als men in zulke dagen u niet zoekt, ja vergeet, dan ligt hierin voor u het bewijs, hoe men intuïtief heeft gevoeld, dat de ware vriendschap bij u niet te vinden is. Wel komt vriendelijkheid, die van uit de pastorie aan de gemeente bewezen wordt, den predikant en VI VRIENDELIJK JEGbNS ALLEN. diens vrouw menigmaal onnoodig op een offer te staan ! Indien voor iemand, dan geldt zeker voor hen: „doe wel en zie niet om". Vele kleinere en grootere diensten worden van de pastorie-bewoners gevraagd, waarvoor dikwijls zelfs een woord van erkentelijkheid uitblijft. Ook wordt de meest gewone burgerlijke beleefdheid tegenover hen vaak niet in acht genomen. Een predikant is bereidwillig, tot twee- of driemaal toe, voor een solliciteerenden onderwijzer op diens verzoek een brief van aanbeveling te schrijven, maar wanneer deze mede hierdoor de benoeming krijgt — welnu, dan kan dominee dit te weten komen uit de krant! Velen, die een vraag van louter persoonlijk belang richten tot den van vroeger bekenden of ook gansch onbekenden leeraar, denken er niet aan, een postzegel voor antwoord in te sluiten, 't Komt voor, dat dominee op deze wijze, dertig, veertig cents per week moet uitgeven, en dat in den regel voor hem totaal onbekende menschen. De een informeert naar een bakkerij, de ander naar een behangerszaak die ter overname wordt aangeboden, een derde zoekt voor zijn zoon een betrekking, een vierde begeert inlichting aangaande een meisje uit de gemeente, dat op zijne advertentie heeft geschreven. Hoeveel tijd en geld kost dit alles niet, hoeveel geduld en hoeveel naastenliefde, En dat week na week, maand na maand, jaar na jaar. De predikant en ook zijn vrouw schijnen in veler schatting altoos en voor 57 I RIENDELIJK JEGENS ALLEN. VI ieder te moeten klaar staan, om het een of ander dienstbetoon te presteeren, al ligt dit ook ver buiten de sfeer, waarin zij zich bewegen. Zeker, men moet het goede, dat hierin tot uiting komt, niet voorbij zien. In ons volk leeft de overtuiging: de pastorie is een vertrouwd adres, en de predikanten en de predikantsvrouwen zijn welwillende, vriendelijke, voorkomende menschen. Dit dient gewaardeerd. Toch zou het wel zoo aangenaam zijn, indien men bedacht, dat ook zij aanspraak mogen maken op een beleefde bejegening, vooral van de zijde van de broeders en zusters der gemeente, ook al wonen die in een andere plaats. De jeugdigen van jaren volgen in den regel maar al te gereede het minder goede voorbeeld der ouderen. Zij blijven week na week van de catechisatie of de meisjesvereeniging weg, zonder eenige kennisgeving; soms zelfs verlaten zij die, zonder afscheid te komen nemen, laat staan te bedanken, en zijn dikwijls reeds uit het dorp vertrokken, eer men het in de pastorie weet! Jezus zelf heeft ons geleerd, dat het inachtnemen van de burgerlijke beleefdheid allerminst een onverschillige zaak is. Lees slechts het verwijt, door Hem tot Simon, den Farizeër gericht: Luc. 7 : 44—46. 58 VIL AAN DEN ARBEID. Wij brengen allen lof en eer, Aan U, o, aller heeren Heer! Gij neigdet hart en handen. De vrije tijd, de lust, de kracht, Word' offervaardig U gebracht.... 's ' XOMERS, wel, dan gaat het nog, maar om den langen, langen winter op zoo'n afgelegen dorp te zitten ~ de gedachte alleen doet den door allerlei comfort verwenden stadsbewoner reeds huiveren. Men gunt u van harte de eenzame pastorie, die straks aan alle zijden door den gierenden wind wordt besprongen ; de drassige grintwegen, waarvan de modder soms uw overschoen vasthoudt, zonder dat ge 't merkt; de zwarte duisternis, die u weerhoudt, u gedurende de lange winteravonden, als het niet hoog noodig is, naar buiten te begeven. Wat moet het leven op een dorp in het barre jaargetijde toch arm zijn en saai....! Och, het ligt er maar aan, wie gij zelf zijt. Er zijn menschen, ook in de steden, aan wie het leven onopgemerkt voorbij gaat, terwijl voor anderen het stille VII 59 I 60 AAN DEN ARBEID. VII dorpken een wereld is in het klein, waarin zij niet genoeg kunnen rondzien. Welk een heel klein stukje van de onmetelijke aarde kreeg Guido Gezelle slechts te zien, en toch — hoe véél merkte hij op! Ge weet ook wel, hoe het bij uw vriendinnen gesteld was: de eene had gelegenheid een ganschen zomer in pension te gaan, en wist bij haar thuiskomst niet anders te zeggen dan dat het „in één woord verrukkelijk" was geweest; de andere echter, die slechts een paar keer als „dagjes-mensch" uit kon, wist u heel wat te vertellen. Zoo kan dus uw leven in uw nederig dorpje rijk zijn, en steeds rijker worden, naarmate ge er meer uw hart aan gegeven hebt. Natuurlijk zullen er uren, misschien halve of heele dagen komen, waarin ge u geheel op u zelf ziet aangewezen. Maar — ge behoort toch niet tot die soort ongelukkige vrouwen, die de eenzaamheid schuwen, en altijd gezelschap moeten hebben, zelfs al zouden ze zich daarin vervelen ? Als uw man uit is, en uw huiselijke bezigheden verricht zijn, verheug u dan dat ge de beschikking hebt over eenigen vrijen tijd. Hoe groot dat voorrecht is, zult ge eerst later beseffen, als er door velen en velerlei beslag op u gelegd wordt, en uw leven van uur tot uur bezet raakt. Ik weet niet, uit welken kring uw echtgenoot zich een vrouw koos, en of uw ouders u die opvoeding VII AAN DEN ARBEID. 61 hebben kunnen en willen geven, waaraan gij behoefte hadt met het oog op uw toekomstige bestemming. Mocht echter in dezen iets zijn verzuimd, welnu, het is nog niet te laat, in dit tekort te voorzien. Daarvoor hebt ge thans den tijd. Het ligt in de eerste plaats op uw weg als predikantsvrouw, kennis te nemen van den inhoud der kerkelijke bladen en tijdschriften, opdat ge samen de kerkelijke toestanden kunt bespreken, en u kunt laten voorlichten met betrekking tot hetgeen gij niet begrijpt. Iedere man ziet graag bij zijn vrouw belangstelling voor de zaak, waaraan hij zijn leven wijdt. Voorts verdient het aanbeveling dat gij de moderne talen bijhoudt, of, zoo ge hierin niet onderwezen werd, daaraan door zelfstudie wat gaat doen. Ook moet ge, zoo ge muzikaal zijt aangelegd, een half uurtje per dag zien'vrij te houden voor muziek en zang. Waarlijk, als ge uw tijd goed verdeelt, en niet gaat lanterfanten, zal de dag u eer te kort dan te lang vallen, Is uw man thuis, en het alleen-zijn in de huiskamer u hinderlijk, spoor hem dan niet aan bij u te blijven, door hem te verzekeren, dat hij, met zijn „flux-debouche", de gemeente Zondag toch wel stichten kan, al tobt hij zich van te voren niet zoo af met de studie. Als ge tot zoo'n gezegde in staat zijt, en uw man zelf niet wijzer is, dan wordt hij, mede door uw toedoen, binnen enkele jaren een prater, in plaats van een preeker. Indien van iemand, dan geldt zeker van een predikant, dat God ijver en toewijding kroont, Juist AAN DEN ARBEID. VII omdat niemand hem controleeren kan, en hij zijn meeste bezigheden kan regelen naar eigen verkiezing, loopt hij, meer dan iemand, die aan vaste uren gebonden is, gevaar, zijn levensdoel uit het oog te verliezen, en in allerlei „huiselijkheid'' of „tuinarbeid" op te gaan. Er is echter niets tegen, dat er een klein hoekje voor u wordt ingeruimd op de studeerkamer. Zorg, dat daar altijd een mooi boek, een tijdschrift, of ook een handwerkje ligt, zoodat ge er u, zonder stoornis te geven, rustig een poos kunt bezig houden. Leer geruischloos de kamer in- en uitgaan, zonder spreken een kop koffie of thee neerzetten op het bureau.... En vooral — val hem, terwijl hij aan de studie is, niet lastig met uw kleine verdrietelijkheden of huishoudelijke tegenspoeden en zorgen. Hij vertelt u immers ook niet van iederen jongen, die lastig geweest is op de catechisatie ! Wat uw verkeer in de gemeente betreft, het valt u vreemd, dat ge, zóó kort na uw huwelijk, niet meer onder de jongeren gerekend wordt. Ge moet u altijd met de moeders onderhouden, en niet met de volwassen dochters, terwijl gij deze toch in leeftijd het meest nabij komt. Op vele dorpen trekt men de grens tusschen getrouwd en ongetrouwd veel scherper dan die der leeftijden. Komt de domineesvrouw op bezoek, dan wordt haar, hoe jong ze ook moge zijn, een plaats aangewezen tusschen de ouderen, ver van het jongere geslacht! Niet onwelkom is u daarom het verzoek, als presidente 62 VII I AAN DEN ARBEID. der Jongedochtersvereeniging te willen optreden. Dan komt ge vanzelf en op ongedwongen wijze meer in aanraking met de jonge meisjes uit de gemeente. Reeds de eerste maal, dat ge de vergadering bijwoont, voelt ge, waarin uw voorgangster, zonder dat ze 't zelve vermoedde, gefaald heeft. Zij bepaalde er zich niet toe, leiding te geven, maar deed alles, wat onder haar bereik viel, zelve. Steeds was zij het, die de samenkomst opende met gebed, en dankte vóór het uiteengaan. Zij gaf den psalm op, zij las een gedeelte voor uit de Schrift, en ook de verklaring hiervan, en voor het verdere van den avond hield zij de meisjes bezig met de lectuur van een of ander „mooi verhaal''. Maar toen de predikant heen ging, en zijn vrouw meenam, voelde de Meisjesvereeniging zich als een moederloos kind, en durfde zelfs de vice-presidente niet treden in de „rechten" der vertrokken leidsvrouw. En zoo gebeurde het, dat men tijdens de vacature begon zonder gebed en eindigde zonder danken, terwijl intusschen aller hoop gevestigd was op de spoedige vervulling der opengevallen plaats, en het bestuur soms de vrijmoedigheid nam, bij de ouderlingen aan te dringen toch geen ongetrouwden dominee te beroepen. Gij moet de zaak dadelijk anders aanpakken. Ge wilt gaarne presidente worden, maar hebt enkele voorwaarden. In de eerste plaats zullen de leden van het bestuur voortaan bij beurte de vergadering openen met gebed. 63 I VAN DFN ARBEID. 1 VII en zal ook aan gewone leden af en toe worden verzocht, met dankzegging te sluiten. Ten tweede geeft ieder, naar volgorde, op wat er gezongen zal worden; dit werkt een zekere gepaste vrijmoedigheid in de hand. Ten derde zal van het Schrifthoofdstuk, dat aan de orde van behandeling is, door elk der aanwezigen enkele verzen worden voorgelezen. Met deze wijziging van den gang van zaken kunt ge voorloopig volstaan. Andere „nieuwigheden" bewaart ge voor later. Het spreekt vanzelf dat sommige jongedochters zich aanvankelijk heftig tegen deze regeling zullen verzetten, maar ge moet, voor haar eigen best-wil, uw eind stevig vasthouden, en van geen toegeven weten. Een te groot belang staat hierbij op het spel. Zonder eenige afwijking van de gewone orde kan immers voortaan de vergadering doorgaan, ook dan als gij die tot uw spijt soms niet kunt bijwonen. Wanneer ge week aan week die schare van jonge meisjes om u heen hebt, moet ge er u telkens weer van doordringen, dat zij de toekomstige vrouwen en moeders der gemeente zijn. Dat van hen binnen een tiental jaren een groote invloed zal uitgaan. Dat zij dan leiding zullen geven in de gezinnen, en zonen en dochters opvoeden moeten tot nuttige leden der maatschappij en tot steunpilaren van de kerk. Daarom is een zekere mate van ontwikkeling, ook voor de vrouw uit de arbeidende klasse, een niet genoeg te 64 VII AAN DEN ARBEID, waardeeren voorrecht. Zij leere in haar meisjesjaren duidelijk en met den juisten nadruk anderen voorlezen uit den Bijbel. In zoo menig gezin woont een grootvader of grootmoeder in, van wie het gezichtsvermogen afneemt. Soms zal er een zieke zijn, die begeert uit het Woord Gods te worden gesticht. Een klankloos, haastig lezen stuit dikwijls meer af dan het aantrekt, en het gevolg is dat de Bijbel, die zóóveel troost "zou kunnen brengen in dagen van vereenzaming of van beproeving, eenvoudig dicht gelaten wordt.. Denk daaraan als gij uw presidentstaak vervult, en tracht uw leden te bekwamen in het eerbiedig-rustig en verstaanbaar voorlezen der Schrift. Indien de meisjes onder uw leiding niet anders zouden leeren dan beschaafd en natuurlijk voorlezen, dan nog hebben ze voor heel haar verder leven véél aan u te danken. Na verloop van tijd moet ge nog enkele andere hervormingen trachten in te voeren. Het is een heel gewone opvatting van vele christenen, dat meisjes geroepen zijn voor anderen te werken. Dienende Martha's moeten zij zijn. Zonder twijfel heeft God aan de vrouw deze taak gegeven, en naar mate zij meer ontwikkeld is, zal zij die te beter kunnen volbrengen. Natuurlijk verdient het aanbeveling, dat er flink genaaid en gebreid wordt voor de armen der gemeente, voor de Zondagsschoolkinderen, voor de Zending, of voor eene of andere christelijke inrichting van barmhartigheid, maar — dit mag nooit het eenig doel zijn De Predikantsvrouw 5 65 AAN DEN ARBEID. VII waarvoor men samen komt. Eigen geestelijke en verstandelijke vorming moet, mag niet uit het oog verloren worden. Zullen de jongelingen wèl samen komen om aan elkanders geestelijke opvoeding te arbeiden, en zich toe te rusten voor het leven, en zijn onze jongedochters veroordeeld, uitsluitend voor anderen werkzaam te zijn ? Maar •— zult ge zeggen: „er wordt toch een gedeelte gelezen uit Gods Woord, en meestal ook nog een verklaring hiervan". Juist, maar daar is dan ook dikwijls alles mêe gezegd. Daar wordt een minuut of tien, hoogstens een half uurtje aan besteed, en de overige tijd door „handenarbeid" in beslag genomen. Zou hierin geen verandering te brengen zijn? Onze tegenwoordige meisjesvereenigingen kunnen in twee soorten ingedeeld, die van de Martha's en die van de Maria's. De Martha's zijn gewoon, door de week samen te komen om „bezig te zijn met veel dienens", en de Maria's vergaderen Zondags om „neder te zitten aan de voeten van Jezus en Zijn Woord te hooren". Voor jongedochters, die buiten haar woonplaats in betrekking zijn en het huiselijk leven missen, zijn die Zondagmiddag- of -avond bijeenkomsten een heele vervulling. De dochter des huizes, die geregeld ter kerk kan gaan, heeft daaraan echter geen behoefte en mag zich op den Sabbat niet geheel aan het gezinsleven onttrekken. 66 VII AAN DEN ARBEID. Haar worde door de week de gelegenheid geopend, om zich te vormen. Haar toekomstige roeping moge verschillen van die van den man, ook zij zal „in gezin, kerk en maatschappij" een eigen plaats hebben in te nemen, en daarvoor zich vroegtijdig te bekwamen, moet haar ernstig streven zijn. Waar er nu in de stad wèl, maar op een dorp geen ruimte is voor tweeërlei Jongedochtersvereenigingen, moet men hier trachten, het een met het ander samen te laten vallen. Ondervinding leerde mij, dat dit niet tot de onmogelijkheden behoort. Gaarne wil ik de te volgen gedragslijn voor u uitstippelen. 67 VIII. HET VEREENIGINGSLEVEN. Gij hebt wel niemand noodig. Heer! Maar neemt toch dikwijls deez' en geen Tot hulp en troost voor and'ren. Zóó ging het hier in dezen kring, Wij werkten samen, onderling En vonden in elkand'ren Den Geest van U, o Levensvorst 1 WANNEER een jongen op twaalf-jarigen leeftijd de christelijke school verlaat, dan vindt hij, vóór hij op zijn zestiende jaar toegelaten wordt tot de Jongelingsvereeniging, dadelijk aansluiting bij de Knapenvergadering. Voor onze vrouwelijke jeugd ontbreekt die schakel in de meeste plaatsen. Als onze meisjes van school gaan, wordt er gewoonlijk direct een lichte betrekking voor haar gezocht, hetzij als tweede meisje, of anders op een atelier. Dikwijls zien zij zich geplaatst in een liberale omgeving, en waar ze, zóó jong nog, onder verkeerden invloed komen, zijn ze meermalen op hun zestiende jaar reeds van den dienst des Heeren vervreemd. Vele ouders schijnen alleen op het maatschappelijke 68 VIII HET VEREENIGINOSLEVEN. welzijn hunner dochters bedacht. Als het loon maar hoog is, vergeten ze vaak te bedingen, dat haar het geregeld bezoeken van kerk en catechisatie zal worden toegestaan. Maar ook, al wordt dit niet vergeten, dan nog hebben zulke jonge meisjes behoefte aan een meer intiem samenzijn, waar zij onder goede leiding den avond met elkander kunnen doorbrengen. Wat zou het heerlijk zijn, zoo gij als predikantsvrouw die kinderen, want dat zijn ze nog, kondt vereenigen in een jongemeisjeskring. Zulk een kring zou kunnen uitgaan van een Jongedochtersvereeniging, van welke telkens een of twee meisjes de leiding der vergadering op zich moesten nemen. Een groote aanwinst en steun zou het voor u zijn, zoo ook de onderwijzeres der christelijke school zich voor dezen arbeid beschikbaar wilde stellen. Een dergelijke kring van meisjes tusschen de twaalf en zestien jaar kan velerlei vruchten afwerpen, en, naast de catechisatie, er toe meewerken, dat het geleerde op school niet geheel en al in het vergeetboek geraakt. Bij de behandeling van Bijbelsche, Kerk- en Vaderlandsche Geschiedenis, zou men dezelfde leiddraden kunnen gebruiken als op de Knapenvergadering, terwijl men tevens de meisjes enkele aardige handwerkjes zou kunnen leeren, zooals het vervaardigen van sokjes, kindermutsjes, bavetjes, dassen, enz. Zoo worden ze als vanzelf voorbereid voor de Jongedochtersvereeniging, en zullen ze ook niet zoo „bleu" zijn, als ze straks op deze haar entreé maken. 69~| 70 HET VEREENIGINGSLEVEN. VIII „Maar" — zegt ge misschien — „ik houd er eigenlijk niet van, dat die jonge meisjes zoo vrijpostig en brutaal worden." Ik ook niet - maar wèl, dat ze een gepaste vrijmoedigheid bezitten. Een meisje kan te verlegen zijn om in gezelschap een eenvoudig versje voor te dragen, zelfs om een psalm op te zeggen — en toch in haar dienst zeer brutaal wezen. Juist omdat ze zich niet bij machte voelt op een passende wijze uiting te geven aan haar grieven, zet ze zich als 't ware met een ruk over haar verlegenheid heen, en tracht dan in een grauw en een snauw spijkers met koppen te slaan. Wie zich gemakkelijk kan uitdrukken, zal niet zoo licht tot brutaliteit overslaan. Op u kunnen toch evenmin die meisjes een aangenamen indruk maken, die in gezelschap dicht bij elkander zitten smoezen en giechelen, maar nauwelijks antwoord durven geven, als gij ze iets vraagt? Onze meisjes moeten zóó onderlegd zijn, dat ze zich behoorlijk verdedigen en verantwoorden kunnen, als ze op 't atelier, of in de keuken geplaagd worden met of ondervraagd worden over haar belijdenis. Dat is het juist wat ons zoo aantrekt in onze eenvoudige jongelingen. Ten eerste, dat ze een eigen meening, een vast beginsel zijn toegedaan, en ten tweede, dat ze in staat zijn, dit in een degelijk gesprek te handhaven tegenover andersdenkenden. En dat hebben ze grootendeels op de Jongelingsvereeniging geleerd! VIII I HET VEREENIGINGSLEVEN Neen, onze meisjes moeten niet zóó schuchter zijn, dat men buiten den huiselijken kring allicht den indruk krijgt: „er zit niets bij". En toch — hoe kunnen die in gezelschap zoo bardnekkig-zwijgende monden babbelen en redetwisten, als er maar geen vreemden bij zijn! Wij willen de vrouwelijke bescheidenheid niet wèg hebben, en juichen het allerminst toe, als de jongeren in gezelschap steeds het hoogste woord voeren. Tegen uitersten moet altijd worden gewaakt. Maar een zekere gemakkelijkheid om zich te kunnen bewegen en uit te drukken, is een sieraad, ook voor het jonge meisje. En die wordt stellig aangekweekt op een „Martha" of „Maria"-vereeniging. Een „Martha"-vereeniging heeft gewoonlijk in haar statuten een artikel, dat ongeveer luidt als volgt: „Het doel der vereeniging is: a. De diaconie der Kerk behulpzaam te zijn in het verzorgen der armen, (naar den regel van Gal. 6 : 10), bepaaldelijk met het vervaardigen van kleedingstukken. b. Op dezelfde wijze hulp te bieden aan philantropische stichtingen, die met haar op denzelfden grondslag staan." Een „Maria"-vereeniging -heeft ten doel: „Meisjes in de gelegenheid te stellen, zich te oefenen in alles, wat bijdragen kan tot de vorming, die zij noodig hebben om haar toekomstige roeping in huisgezin, kerk, maatschappij en staat, overeenkomstig den eisch van Gods Woord te vervullen. Zij tracht dit te bereiken door: a. Bijbelbespreking: ET VEREENIGINGSLEVEN. VIII b. behandeling van Kerk-, Zendings- en Vaderlandsche geschiedenis; c. iets te leeren kennen van de voornaamste sociale vraagstukken ; d. eenvoudige behandeling der Letterkunde." Dit program zou men kunnen uitbreiden met: le. het trachten te verkrijgen van eenig inzicht in het doel en streven der verschillende staatspartijen; 2e. behandeling van eenvoudige hygiëne, en van de eerste eischen der opvoeding van lichaam en geest. Het spreekt vanzelf, dat men voor dit laatste leiding zou moeten ontvangen van daarvoor bevoegde personen. Voor punt 1 b.v. van den hoofd-onderwijzer, voor punt 2 van een wijkverpleegster en een ervaren onderwijzeres, of van iemand, die met hen in kennis en ondervinding gelijk staat. Omdat er echter weinig vereenigingen zijn, die zóó hoog kunnen mikken, laten we deze laatste punten verder maar buiten bespreking. Stel nu, gij wilt „Maria" en „Martha" combineeren. Uwe vereeniging telt zestien leden, en vergadert elke week één avond gedurende twee uur. Precies op tijd beginnen, want gij hebt dien hard noodig! Het storende te-laat-komen moet door boete bestreden worden. Voor het openen, zingen, lezen en het ter hand nemen van het naaiwerk rekenen we een kwartier. Een uur lang wordt er nu flink doorgewerkt, terwijl de presidente koffie schenkt en voorleest. 72 VIII HET VEREENIGINGSLEVEr Er wordt niet overal koffie geschonken, maar ik vind, gij moet dit maar instellen; het verhoogt de gezelligheid. Zelf moet ge dan zorgen voor het blad met toebehooren en voor de melk. De meisjes geven dan om de beurt wel eens koffie of suiker, en wie in de afgeloopen week haar verjaardag vierde zal zeker tracteeren. Nu geeft ge vijf minuten pauze voor het opruimen van het naaiwerk en het koffieblad. Vele handen maken licht werk! Er resten nog veertig minuten, waarin twaalf der leden kunnen breien of haken, terwijl de vier anderen „de week" hebben. Twee er van moeten een niet te groot opstel voorlezen over een bijbelsch of geschiedkundig onderwerp; de twee anderen zullen een gedicht of een stukje proza voordragen. Indien het op vriendelijken toon geschieden kan, mogen alle leden critiek uitoefenen, ook op de houding of hinderlijke aanwensels. Aan de presidente inzonderheid de taak, te letten op een beschaafde uitspraak en goeden klemtoon; ook om van te voren een vingerwijzing te geven bij de keuze van 't geen ten gehoore gebracht zal worden. Wanneer men zóó den tijd besteedt, brengt dit natuurlijk voor de leden eenig huiswerk mede. Maar hierdoor zal het slenteren op straat of langs den dorpsweg aanmerkelijk verminderd, en de gedachtengang van velen in een goede richting geleid worden. Elke vereeniging moest eigenlijk in 't bezit zijn van I 73 HET VEREENIGINQSLEVEN. VIII een kleine bibliotheek. Het is daarom van groot belang, dadelijk bij* de oprichting der vereeniging met den aanleg daarvan te beginnen. Men moet niet verwachten, dat zoo'n bibliotheek wassen zal als een wonderboom. Eerst na vijf of tien jaar kan de boekenschat van eenige beteekenis worden. De zaak moet echter van het begin af flink aangepakt worden, en bij het aanschaffen der boeken late men zich voorlichten door bevoegde personen. De zegen die uitgaat van het verspreiden van goede, degelijke lectuur, is onberekenbaar, te meer waar hierdoor tegelijkertijd het lezen van wat slecht en minderwaardig is, wordt bestreden. De boeken moeten netjes gekaft, genummerd en ingeschreven worden, en uitgeleend tegen hoogstens twee cent per week en per nummer. De bibliothecaris moet toezien, dat de boeken worden teruggegeven zonder vuile .of vette vlekken. Bij beschadiging of verontreiniging dient boete te worden betaald. Ook mag geen exemplaar uitgereikt worden aan besmettelijke zieken, inzonderheid niet aan tuberculose-lijders, daar de bibliotheek dan een echte besmettingshaard zou worden. Behalve de noodige studieboeken schaffe men ook ontspanningslectuur aan van bekende christelijke schrijvers en schrijfsters. Gewone kerstboekjes mogen evenmin ontbreken, daar deze heel geschikt zijn om aan zwakke en herstellende broertjes en zusjes te worden voorgelezen, en tevens dienst kunnen doen voor hen, die hun geest nog niet mogen inspannen. 74 VIII HET VEREENIQINQSLEVEN. Gewoonlijk ontvangen de leden en begunstigers der vereeniging eens in het jaar, meestal omstreek Kerstmis, per briefje een uitnoodiging, om de gemaakte goederen te komen bezichtigen. Men kan dan zien, waaraan de ingekomen gelden besteed zijn, en zich overtuigen van den ijver der werkende leden. Deze zijn dan samengekomen in hun vergaderlokaal en hebben alles netjes in stapeltjes neergelegd en tentoongesteld. Dan wachten ze af — om ieder jaar weer tot de ontmoedigende overtuiging te komen, dat men in de gemeente héél weinig belang stelt in hun arbeid. Verzuim gij daarom als predikantsvrouw vooral niet, de vervaardigde kleedingstukken te gaan zien, al weet gij ook precies wat gij er zult vinden, en al komt u dag en uur soms zeer ongelegen, of al hebt gij het nóg zoo druk. Ga er heen, neem met belangstelling kennis van al wat de meisjes verricht hebben, vraag, spreek, scherts, bemoedig, in één woord: vul die hatelijke leegte aan, want bijna niemand neemt ooit de moeite te komen. Ik ken voor de meisjes, die een gansch jaar hun vrijen tijd offerden, die in de hondsdagen met wilskracht de roestige naalden door het stijve, gele katoen duwden, en in 't kortst der dagen met verkleumde winterhanden zaten te breien, geen middag in hun leven, meer teleurstellend dan die, waarop het goed dat uitgedeeld staat te worden, ter bezichtiging is neergelegd, maar dat straks weer opgeborgen moet worden, zonder dat er van de zijde der gemeente noemenswaardige notitie van werd genomen. 75 HET VEREENIQINQSLEVEN. VIII Na zulk een ontnuchterende ervaring schijnt de belangstelling, waarin het jaarfeest zich steeds verheugen mag, bijna onbeleefd. Naar dit feest wordt altijd met verlangen uitgezien. Wij kunnen het niet missen. Het is noodig om de lust tot toetreding als lid der vereeniging te prikkelen, en het aantal begunstigers te doen toenemen. Anders zou ik'u adviseeren: Schaf het publieke jaarfeest af, want het is gewoonlijk niet wat het kan zijn en behoorde te wezen. Wel wordt er in den regel op een zeer ruime manier getracteerd. Waarlijk, wie een kwartje gooit in de collecte, die er gehouden wordt, betaalt daarmeê volstrekt niet, wat haar ter verkwikking werd aangeboden. Maar het geestelijk genot dat men er smaakt, blijft dikwijls beneden peil. Het feestvieren, het op gepaste wijze vroolijk -zijn is een kunst, door ons christenvolk maar al te weinig verstaan. Daarvan getuigen gewoonlijk ook de bruiloften, die ge in de gemeente bijwoont. Gelukkig wordt ook hier de regel door vele uitzonderingen bevestigd. Ge moogt dankbaar zijn, dat uw man eere-voorzitter der vereeniging is, en daarom voor dien avond de leiding op zich zal nemen. Hij kan in uw plaats de vergadering op de gebruikelijke wijze openen en een kort woord van welkom spreken. Daarna brengt de secretaresse haar niet onbelangrijk verslag uit, en geeft de bibliotheekhoudster opening van zaken, waarmede het officiëele gedeelte is afgeloopen. De voordrachten in proza en poëzie, die nu volgen, zijn 76 1 VIII HET VEREENIQINQSLEVEI meestal heel aardig, en vele eenvoudige meisjes verraden dan een talent, dat men bij hen niet gezocht zou hebben. Maar dan volgen er samenspraken....! We zullen er maar niet veel van zeggen, maar gij zult stellig tot dezelfde conclusie komen als zoovelen vóór u, namelijk, dat er bijna geen geestige, degelijke samenspraken bestaan, en dat ze zelden of nooit in den goeden toon worden voorgedragen. Ge zult ervaren dat het zéér moeilijk is, elk jaar met iets nieuws voor den dag te komen. Het beste is nog, stukjes te laten voordragen uit een bloemlezing van bekende schrijvers. Dit is tenminste tevens ontwikkelend voor de hoorders en hoorderessen. Vooral als men dan van te voren iets meêdeelt uit de levensgeschiedenis van den schrijver en van den tijd, waarin deze leefde. Een welkome afwisseling is gewoonlijk een stukje op de mandoline of op den cither, terwijl het samen zingen van bekende christelijke liederen of psalmen, met begeleiding van orgel of piano, er de stemming kan inbrengen. Heel aardig zou het zijn, als deze of gene der bezoeksters eens voor de vuist durfde spreken, maar onze christelijke vrouwen zijn altijd zóó bang gemaakt en in een hoek geduwd met de vermaning van Paulus: „Dat uwe vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken" (1 Cor. 14 : 34), dat ze zelfs op een gewoon „onderonsje'' niet voor den dag durven komen om uiting te geven aan 't geen leeft in haar hart. Vindt u dat eigenlijk niet jammer? I 77 78 IX IX. ZUSTERKRING. De moeiten, de zorgen van 't kommervol hart, Kunt gij die niet deelen ? De kleinen, de zwakken, de dwalenden meê. Kunt gij ze niet schragen? Verlichten den druk, en de zorg, en het weê, Der donkere dagen ? Gewis zijn de christ'nen tot helpen in staat, Meer dan zij meenen!.... ANNBER ge een paar jaar onafgebroken de » » Meisjes- en de Jongedochtersvereeniging gepresideerd hebt, zal er allicht in het bestuur iemand te vinden zijn, aan wie mede, dank zij uw voorbeeld, de leiding kan worden toevertrouwd. Ge kunt dan volstaan met om de andere week de vergadering bij te wonen; straks eenmaal in de maand. Ge legt het er nu op toe, u zelve geheel overbodig te maken. Niet dat uw liefde voor de goede zaak in eenig opzicht verminderde, maar — andere belangen vragen uw aandacht. Ge hebt daar nu al een aardige kleuter rondloopen in de pastorie.... eerlang wacht ge er weer een bij.... neen, uw gezin laat het niet meer IX ZUSTERKRING. toe, stee-vast iedere week een avond uit huis te zijn. Daarbij komt, dat ge thans de getrouwde vrouwen nader zijt gekomen; zij gunnen u niet meer alléén aan het jongere geslacht. Bestond er soms, toen gij op 't dorp kwaamt, al een Vrouwenvereeniging ? Zoo niet, dan zal men u stellig verzoeken, er eene mee te helpen oprichten. Dit heeft gewoonlijk heel wat voeten in de aarde. Daar men niet in een lokaal vergadert, maar om beurte bij de zusters aan huis, brengt dit nog al drukte meê, want een week is gauw om, en eer men er op bedacht is, moet men al weer als gastvrouw fungeeren. Nu weet ik niet, of gij veel voelt voor zulk een vrouwenvereeniging. Ik heb er mij nooit voor laten vinden, er een in 't leven te helpen roepen, waar die niet bestond. Ik kan niet inzien, dat het de roeping is van getrouwde vrouwen om bijeen te komen en voor anderen te naaien. Alsof wij zelf niet altijd tot over onze ooren in 't werk zitten! Ja <— als onze jongens en meisjes net als de arme heidenkindertjes op bloote voetjes konden loopen met niets aan dan één enkel hemdje! Maar de mijne hebben juist een bizondere gave om in hun kousen gaten te vallen als vuisten, en in hun broeken scheuren te maken als gleuven van brieven, bussen.... Wanneer de zusters bij mij aan huis zouden moeten vergaderen, geloof ik, dat de lust mij bekruipen zou, midden op tafel niet het werk der vereeniging klaar te leggen, maar •— m'n eigen verstel- 79 ZUSTERKRING. IX mand en kousenben neêr te zetten, en te vragen: „Wie van de zusters helpt er meê den bodem te ontdekken?'' Kan ik met een overgegeven hart voor m'n naaste aan 't werk gaan, als ik er zelf zoo „onder*' zit? 'k Geloof stellig, dat huisvrouwen met een druk gezin zonder bezwaar dezen tak van arbeid mogen overlaten aan ongehuwde dames. Denkt gij er echter anders over, of hebt ge geen druk •gezin en dientengevolge minder werk — zorg dan, dat de vergaderavond nooit ontaarde in een babbelavond! Bedenk dat het zelfs bij benadering niet is te zeggen, hoeveel verwijdering er in menige gemeente al tusschen de leden ontstaan is, door dat de monden even bedrijvig heen en weêr gingen als de handen! Ge begrijpt wel, dat het heelemaal niet in mijn bedoeling kan liggen, u op te wekken, zoo min mogelijk voor de gemeente te doen. Het gaat er nu maar over, of iets op uw weg ligt of niet. Dat hebt ge voor u zelf uit te maken, en kan niemand beoordeelen behalve gij. Nu uw gezin grooter wordt en uw tijd meer beperkt, valt het u al moeilijker om in de verschillende gevallen, waarin men bij u komt vragen om raad en steun, de menschen metterdaad bij te staan. Overweeg daarom eens of het niet wenschelijk zou zijn, de vrouwen der gemeente te organiseeren tot een „Zusterkring*'. Hiervan heb ik de prachtigste resultaten gezien. In overleg met de diakenen worden op een week-avond 80 I 11 ZUSTERKRING. alle vrouwen der gemeente uitgenoodigd in de kerkeraadskamer. Aangezien dit een zeldzaam feit, en het vrouwelijke hart niet weinig voor nieuwsgierigheid vatbaar is, kunt ge van een groote opkomst zeker zijn. Wat wil men van ons ? Moet men geld van ons hebben ? Moeten we ergens op inteekenen ? Zóó hoort men van alle kanten vragen. Stel de menschen maar dadelijk gerust door te zeggen: „Om uw geld is het niet te doen". Des te eerder zullen ze komen, want er zijn, op den keper beschouwd, maar o, zoo weinig blijmoedige gevers. Ditmaal echter loopen de zusters in de val: ge wilt haar om veel méér vragen dan om haar koude geld! Gij wilt hebben héél haar warme hart en haar beide hulpvaardige handen. En dat zet ge dan eens netjes voor haar uitéén. Ge hebt de zusters samen geroepen om u met hen in een kring te vereenigen, met geen ander doel, dan u te oefenen elkanders zorgen te verlichten. In iedere gemeente zijn vele afgetobde en overspannen vrouwen. Men vindt ze in alle rangen en standen. De man heeft gewoonlijk ééne groote zorg, die hem wel het voorhoofd doet rimpelen en het haar vergrijzen, maar waaraan hij dan ook al zijn aandacht kan wijden. De vrouw heeft vaak duizend kleine zorgen, die, één voor één beschouwd, niet zoo veel beduiden, maar die toch alle te zamen genomen haar gebukt kunnen doen gaan. Pijn laat zich dikwijls beter verdragen dan jeuk, — of De Predikantsvrouw 6 81 I ZUSTERKRING. IX wilt ge een ander voorbeeld ■— men kan gemakkelijker een briefje van vijf-en-twintig gulden in eens besteden, dan het in dubbeltjes en stuivers te moeten uitgeven. Nu, zóó kan ook de menschelijke geest lichter één zwaren last torsen dan vele kleine. Vandaar' dat een vrouw er gauwer „onder" raakt, dan een man. Mede doordat zij gewoonlijk zwakker van gestel is, en minder de gave heeft zich over uit iets „heen te zetten", komen bij haar inzinkingen van moed en kracht veelvuldig voor. Reikt men zulk een tobbende huismoeder op het juiste oogenblik de behulpzame hand <— dan kan veel ellende worden voorkomen. De zorgen kunnen heel verschillend van aard zijn. Elke man, iedere vrouw heeft zorgen. Hij of zij, die ze tot nog toe niet kende, kan er vast op rekenen, ze vroeg of laat te zullen leeren kennen. Behoeftige menschen doen wel eens, of er maar één zorg in de wereld is, namelijk geldzorg. Ach, er zijn nog zoovele andere zorgen, die niet minder zwaar wegen 1 Hoe menigeen bezit meer moed dan kracht! En als er dan langen tijd gewerkt is alléén op moed, ten koste van de kracht, dan komt er, of men er tegen worstelt of niet, ten laatste een algeheele overspanning, Is het niet heerlijk, als er dan bereidwillige zusters gereed staan, die voor korter of langer tijd het werk uit de vermoeide en vermagerde handen willen overnemen ? Behoedzaam treden de leden van den zusterkring nader. Niet opdringerig, maar bescheiden. Niet vragend naar 82 IX ZUSTERKRINO. 't geen men liever verborgen houdt; en diep in 't hart begravend wat in vertrouwen wordt meegedeeld. Het arbeidsveld van een zusterkring is zoo ruim, de werkzaamheden zijn zoo verschillend, de behoefte aan ongelijksoortige krachten is zoo groot! En het ideaal is en moet blijven: helpen uit liefde door onbetaalde hulp! Weet ge wat de fout is die allengs in den arbeid der christelijke barmhartigheid insloop? Dat wij, als we op een lijst voor jaarlijksche contributies hebben ingeteekend voor een kleiner of grooter bedrag, meenen er nu ook af te zijn. Het bestuur der verschillende vereenigingen laten wij voor een gulden of rijksdaalder per jaar maar voor ons werken! Voor de enkele centen in de week, die wij „offeren", schudden wij heel gemakkelijk alle zorgen van ons af, en laten 't aan anderen over, onze krankzinnigen op te passen, onze idioten te verzorgen, onze doof-stommen te ontwikkelen, onze blinden te leiden en onze kranken te verplegen. En wij eischen, dat die verschillende besturen geheel belangeloos al dat werk op zich zullen nemen en het goed zullen doen ook .... wij betalen toch niet voor niemendal 1 Maar gij komt nu eens niet om geld vragen. Gij wilt niemand de zorg voor de hulp-behoevenden afkoopen tegen het luttel Bedrag, waarvoor men zelfs niet één enkelen dag een werkvrouw kan krijgen. Is flnanciëele hulp in sommige gevallen noodig, dan wordt die uitsluitend door de diaconie verstrekt. Daarom hebt ge u met de diakenen in verbinding gesteld, onder "83~| 84 ZUSTERKRING. j IX wier toezicht de zusterkring arbeidt. Deze geeft advies zoo er hulp verleend moet worden, hetzij in geld, hetzij door het verstrekken van versterkende middelen. De zusterkring kan in dit laatste geval zorg dragen, dat op kosten van de diaconie, er b.v. geregeld melk of eieren uitgereikt wordt aan een zieke. Gij vraagt dus niet anders dan liefdevolle harten en bereidwillige banden! Nu gaat ge in de vergadering rond met potlood en papier, en noteert de namen van hen, die bereid zijn u hulp te verleenen en tevens voor wat soort van hulp men zich het liefst geven wil. Hoe heerlijk schittert nu de verscheidenheid van gaven! O, als 'k u eens inzage kon geven van het notulenboek van den zusterkring, waartoe ik jaren heb behoord. Wat zoudt ge er van genieten, en hoe zou het u tot navolging prikkelen! Hier leest ge van een vrouw, die drie weken lang de wasch deed voor een jong moedertje, dat nog niet genoeg op krachten is gekomen, om al weer zelf de handen uit den mouw te steken. Daar van een alleen wonende juffrouw, die in een druk arbeidersgezin een dag gaat -verstellen; van een ander, die steeds bereid is, bij zich aan huis eenig naaiwerk te verrichten voor hen, die door ziekte „achter" gekomen zijn. Een jongen, die zijn been heeft gebroken, en langen tijd aan zijn stoel gebonden is, krijgt teekenles. Een zwak meisje, dat een ligkuur moet ondergaan, worden een paar aardige handwerkjes geleerd.... IX ZUSTERKRING Deze zuster kookt een soepje voor een zwakke, gene gaat een herstellende zieke voorlezen. Een ander verklaart zich bereid, een tijd lang iederen middag een paar uur twee drukke kinderen op visite te hebben, opdat de moeder een poos zou kunnen rusten. Weer een ander' gaat een dag „oppassen", zoodat de huisvrouw haar oude moeder eens kan bezoeken.... Zoo ziet ge — elk vrouwelijk lid der gemeente is bruikbaar. Een vroolijk jong meisje kan evenzeer diensten presteeren als een bezadigde weduwe. Er is werk voor dames, die de edele kookkunst beoefenen, en voor eenvoudige vrouwen, die genegen zijn te wasschen, te stoppen en te naaien, of bedden te schudden en bedsteden te witten. Soms komt er 's morgens vroeg een boodschap aan de pastorie, en moet er oogenblikkelijk raad geschaft en ingegrepen; maar de zaak moet in orde komen, zonder dat de groote trom geroerd wordt. Niemand mag achter de schermen kijken, die hiertoe niet bevoegd is. Het eigenaardige, het eigensoortige van een zusterkring moet daarin uitkomen, dat er in alle stilte wordt gearbeid. De vraag wordt dan wel eens gedaan: „Bestaat de zusterkring nog ? Men hoort er nooit iets van I" Maar dat is juist zoo echt! Niemand weet wat er omgaat dan het bestuur, en zij, die in bepaalde gevallen hulp verleenen, of meê helpen zoeken naar de gewenschte arbeidskrachten. Van den sluier, die over de werkzaamheden hangt, mag zelfs geen tipje opge- 85 I 86 ZUSTERKRING. licht of ter zijde geschoven worden. Er moet rustig in de schaduw gewerkt, zonder dat het volle licht op al het doen en laten valt. Misschien ontgaat u daardoor wel eens een woord van waardeering, maar onwelwillende critiek blijft u eveneens bespaard. Kome er spoedig in uwe gemeente door de oprichting van een zusterkring een opwaking onder jongen en ouderen, onder armen en rijken, om elkaar zooveel mogelijk tot hulp en steun te zijn 1 Zijt niet traag in het benaarstigen, maar vurig van geest! Draagt elkanders lasten, en vervult alzoo de wet van Christus! Dan zult ge ervaren, dat de zegende ziel zal vet gemaakt worden, en die bevochtigt ook zelf een vroege regen zal worden (Spr. 11 : 25). X X. ONGEVRAAGD ADVIES. „Mijn tijd heeft veel gebreken". Daar moogt gij tegen spreken; Ik bid u, vlei hem niet! Slechts hij mag alles zeggen, Die in zijn toon kan leggen Het harte van een man, Door liefde altijd rechtvaardig. Grootmoedig — edelaardig , En — die in alles komen kan. ÏEDEREN morgen om half negen ziet ge haar voorbij gaan. 't Is een klein, pittig ding, die nieuwe onderwijzeres aan de Christelijke School. Ze ziet er vlug en bij-dehand uit. Het jonge, ronde gezichtje wordt door geen rimpeltjes van zorg nog ontsierd. Vriendelijk groet ze u bij 't langs komen; ze zal niet licht vergeten even in te kijken of ze u ook voor 't raam ziet, en gij hebt onwillekeurig al tot gewoonte genomen, de vitrages dan ter zijde te schuiven en hartelijk terug te knikken. Ze lach* zoo opgewekt en stapt zoo moedig! Ja, ze weet het wel, de kinderen leeren goed; de hoofdonderwijzer is best tevreden, en zij zelf ook! 't Is 87 ONGEVRAAGD ADVIES. X haar genoeg meegevallen, zoo goed orde te kunnen houden; dat bad ze eigenlijk zelf niet verwacht.... Hoe spoedig heeft ze zich een plaats weten te veroveren in de harten der kinderen en der ouders I Van meet af hebt gij wel gevoeld, dat een schooljuffrouw op 'n dorp een persoontje is van 't grootste gewicht, iemand die heel veel invloed ten goede kan uitoefenen. Zij is het, die den kinderen dag aan dag op boeiende wijze onderricht geeft uit de Heilige Schrift, en hun de geschiedenissen uit den Bijbel zoo schoon en toch zoo eenvoudig weet te verhalen, dat ze niet meer vergeten worden. De goede naam van een school hangt voor een groot gedeelte af van de juffrouw. Zij heeft in den regel de eerste klassen, en de ouders letten meestal alleen in 't begin op wat de kleintjes leeren. Kunnen ze maar eenmaal wat lezen, rekenen en schrijven, dan worden hunne verdere vorderingen niet meer zoo met aandacht gevolgd. Doch hoeveel men ook met „de juffrouw" öp heeft, bijna niemand beseft hoe vèr haar invloed reikt, wat betreft het toekomstig maatschappelijk welzijn van vele gezinnen. Zelf voelt ze ook nog niet de zwaarte van haar taak, doch dit zal wel komen, wacht maar! Eerst na weken, na maanden, na jaren misschien — maar dan zult ge het gevulde gezichtje iets smaller zien worden en het voorhoofd meer bewolkt, de tred iets minder veerkrachtig .... Dapper worstelt ze verder door 't leven, 88 X ONGEVRAAGD ADVIES al maar stroom-opwaarts, tot ze op zekeren schemeravond in een moedelooze bui u eens tot haar vertrouwde maakt. 't Zijn niet de jongens, maar de meisjes, die haar zorg geven. Want op één punt stelt haar werk haar teleur, en stelt het schoolbestuur haar teleur, en stelt zelfs de hoofdonderwijzer, wien zij zooveel hoogachting toedraagt, haar teleur. Ze voelt dat ze op één punt alleen staat, en die verantwoordelijkheid valt haar te zwaar, zij wil en zij kan die niet langer alleen dragen. O, die nare handwerkles, ze had niet gedacht, dat ze daar zoo'n moeite meê zou hebben Reeds het feit, dat soms drie van de vier les-uren buiten den gewonen schooltijd vallen, doet de meisjes deze les als een soort van straf beschouwen, een uur waaraan ze 't land hebben, en waartegen ze in 't geheim met een „hè, bah!" de tong uitsteken. Ten gevolge van deze regeling, waardoor het verzuim zoo erg gemakkelijk gemaakt en in de hand gewerkt wordt, heeft ze altijd te worstelen met achterlijke kinderen.... En dan — het meest bescheiden verzoek wordt door de heeren van het schoolbestuur niet ingewilligd, omdat zij de noodzakelijkheid er eenvoudig niet vatf inzien Niemand vraagt ooit of de kinderen goede vorderingen maken, of toont de geringste belangstelling in 't geen zij de meisjes met zooveel moeite tracht te leeren.... Waarlijk, ge wildet wel, dat de juffrouw er tegen u over gezwegen hadt. Wat moet gij nu doen? U niets 89 ONQEVRAAQD ADVIES. x van de zaak aantrekken? Maar is het ook niet uw zaak, is het niet de zaak van alle moeders der schoolgaande meisjes ? Is dat niet juist het groote onderscheid tusschen de Christelijke en de Openbare School, dat de eerste uitgaat van de ouders en de laatste van het Rijk? Maar 't schijnt wel of die Christelijke-Schopl-kindertjes allemaal halve weesjes zijn 1 Hébben ze werkelijk geen moeder meer? Of staan die moeders niet op haar post? Maken die er zich met een „Jantje-van-Leiden" af? Zijn die tevreden met de leus, dat de school van de ouders uitgaat, terwijl alleen de vaders bedoeld schijnen te worden? Geven de moeders dat mooie principe zóó maar prijs, zonder dat het haar iets schijnt te kosten? Is het eigenlijk niet onnatuurlijk, niet héél onlogisch, dat een school bestuurd wordt door enkel mannen? Zal men er in de volgende eeuw, de eeuw van de Vrouw, niet om lachen, dat men in de eeuw van het Kind schoolbesturen had, die de moeders volkomen uitschakelden, de moeders, die de kinderen toch van stap tot stap geleid hadden tot op den morgen, waarop ze voor de eerste maal de schooldeur binnen gingen ? Ach, gij weet wel, dat de vrouw een heel 'ander stel hersenen heeft dan de man, dat ze méér oordeelt naar haar gevoel dan met haar verstand, en dat dit heel dom van haar is maar niemand zal toch durven beweren, dat de vrouw op onderwijsgebied zooveel minder gepresteerd heeft dan de man, tenminste wat de 90 ONGEVRAAGD ADVIES. 91 lagere school betreft. Hoeveel vrouwen zijn er, die verscheidene acten haalden, en het onderwijs enkele jaren dienden met haar gaven; toen in 't huwelijk traden, en nu zelf schoolgaande kinderen hebben — zouden die vrouwen niet bekwaam geacht kunnen worden, bekwamer misschien dan menige man, om zitting te nemen in een schoolbestuur? Ware het, opz'n minst, niet gewenscht, dat enkele van zulke hoogstaande vrouwen, die men in schier alle steden en dorpen aantreft, twee a drie maal per jaar de schoolvergadering bijwoonden en de heeren vóórlichtten met haar kennis en ondervinding? Of zouden deze daarvoor niet te vinden zijn? Zóó peinst ge — tot de omstandigheden u te hulp komen. Het schoolbestuur zit plotseling met de handen in 't haar. Een paar weken geleden is de school door de plaatselijke schoolcommissie bezocht, die zich heel tevreden betoonde over het onderwijs, maar door het vrouwelijk lid dier commissie, belast met het toezicht op de handwerken, werd geconstateerd, dat het onderwijs in de handwerken beneden peil was 1 En dat staat nu notabene publiek in een provinciaal weekblad I Wat een schande voor de school! Gelukkig maar, dat het nu juist vacantie is, dan bloedt het praatje wel dood, eer de school weer begint. De hangende kwestie is echter nu het onderwerp van den dag. Ook in de huiskamer van de pastorie wordt er menig woord over gewisseld. Niemand van de 92 ONQEVRAAOD ADVIES. heeren van het schoolbestuur vindt het een beletsel, vrij-uit doör te praten, al zijt gij in de kamer. Het zijn schoolzaken, nietwaar, en daar staan vrouwen toch buiten! Maar ge mengt u in 't gesprek en gaat het opnemen voor de juffrouw. Waarom weigert het bestuur elk billijk verzoek? De juffrouw had zoo graag een paar weken vóór de vacantie roest-vrije breinaalden gehad, maar ze werden haar geweigerd, zonder dat men onderzocht had of die werkelijk noodig waren. „Ach ja", zegt een goede vriendelijke grijsaard, „wij zijn maar mannen onder elkaar, dat moet u ons zoo kwalijk niet nemen, wij dachten: dat heeft zoon haast niet, daar zullen wij nè de vacantie wel eens over praten." „Nu de vacantie al begonnen is, kan de fout niet meer hersteld worden." Ge kunt aan 't gezicht van den ouden broeder zien, dat hij er thans heelemaal niets meer van snapt. Juist nu 't vacantie is, meent hij, heeft de juffrouw de naalden toch niet noodig' I Maar Rust-Roest! 't Was daarom zoo verstandig van de juffrouw, kort vóór de vacantie om die naalden te vragen. En nu legt ge uit, hoen reuzentoer het is, die kleine kinderen breien te leeren, hoe onhandig die peuters zijn, en hoe ze met hun zweeterige, vieze handjes zitten te tobben om ,,'t insteken, omslaan, doorhalen, af-laten- X ONGEVRAAGD ADVII glippen" in goede volgorde te leeren.... hoe het kleverige, warme werk dan in de vochtige schoolkast wordt opgeborgen, en hoe er dan op de volgende les geen beweging te brengen is in de vastgeroeste naalden, en 't dus te begrijpen is, hoe erg dit zal zijn, straks na de vacantie Ja, nu begreep hij het. Hij had er spijt van, en verontschuldigde zich deemoedig : „Kijk ziet u, wij vonden de zaak niet van veel belang. We hebben er eigenlijk baast geen woord over gewisseld, en het verzoek eenvoudig voor kennisgeving aangenomen." „Er hing voor de juffrouw juist zoo veel van af. Ze tobt er al lang over, dat de lessen zoo weinig vrucht afwerpen-; de indeeling is ook zoo allerzonderlingst, 't is echt „mannenwerk" hoor! Soms wordt er handwerkles gegeven 's morgens van 11—12, en valt deze öf vlak na de teekenles, öf dadelijk na het vrij-kwartier. In beide gevallen hebben de kinderen handjes, te vuil om 't werk aan te pakken, terwijl de gelegenheid om zich even te wasschen ten eenenmale ontbreekt." ,,'k Wil u wel zeggen", verdedigt zich een ander, „dat we er nooit bij' stilgestaan hebben, dat we er eigenlijk zoo weinig verstand van hebben. We meenden dat alles goed marcheerde, en dat de juffrouw berekend was voor haar taak". „Geen enkele juffrouw is in staat, zoo'n reuzentaak tot ieders voldoening te volbrengen. In elk geval niet tot haar eigen voldoening. Vraagt u maar eens aan uw vrouw, hoe 93 I 94 ONGEVRAAGD ADVIES. X veel moeite het kost, één kind breien te leeren, laat staan dus vijftien kinderen tegelijk. Ieder kind dat een steek laat vallen, moet een heele poos wachten, eer het geholpen kan worden, en zit dus een groot deel van dat kostbare uur stil, en wordt door dat leeg-zitten lastig. Iedere juffrouw, die les geeft in de handwerken, moest een volontair of een kweekeling naast zich hebben om bij dien tijdroovenden arbeid eenige hulp te bieden. Voorts moet elk meisje een zoogenaamd tusschen- of wachtwerkje hebben, waaraan zij verder kan als er op 't oogenblik geen tijd is, met 't onder-handen-zijnde werk haar voort te helpen. Dit zal tevens de rust in de klasse bevorderen. Alleen zóó kan men voorkomen, dat achterlijke kinderen een te groote belemmering zijn voor hen, die vooruit kunnen en willen. En dan — wat een karige bezoldiging! Wat beteekenen vijftig gulden per jaar, als men daarvoor aan vijf-en-dertig of veertig leerlingen, vier uur per week les moet geven, waarvan er verscheidene les-uren vallen buiten den gewonen schooltijd? Want wèl heeft de overheid als haar uitdrukkelijken wensch te kennen gegeven, dat de les-uren zooveel mogelijk zullen vallen binnen de gewone schooluren '), maar op vele plaatsen hebben de onderwijzers hiertegen ernstig bezwaar, daar dit storend werkt voor 't gewone onderricht. Dus moet de juffrouw voor dien éénen gulden in de week haar vrije uren dan maar offeren!" ') Rapport van de Staatscommissie voor de Reorganisatie van het onderwijs. Deel I. Blz. 76-77. X ONGEVRAAGD ADVIES. Als ge zoo redeneert, dan voelen de heeren natuurlijk wel, dat ze wat oppervlakkig zijn te werk gegaan, en dat ze verplichtingen op zich namen, waaraan ze niet hebben voldaan. Dat hun vertrouwen in de capaciteiten yan de juffrouw roekeloos groot is geweest, en de steun, dien ze haar geboden hebben onverantwoordelijk klein. Dat enkel vertrouwen zonder de geringste belangstelling elke goede onderwijzeres ontmoedigt, in plaats van bemoedigt. En zoo gaat ge voort, allerlei bezwaren te opperen, die tot dusver buiten den gezichtskring van het schoolbestuur lagen. Het bestuur toont zich echter zeer welwillend en heeft gaarne, dat de regeling beter wordt. Een stap in de goede richting is zeker, dat men de respectieve vrouwen van de bestuursleden verzoekt, zich te vormen tot een commissie van bijstand voor de handwerkles. Dit is niet de meest ideale oplossing, en ook niet de meest begeerlijke voor de onderwijzeres. Zoo de echtgenoot al geschiktheid bezit om lid van 't schoolbestuur te zijn, brengt dit nog niet meê, dat ook zijn vrouw de gave heeft ontvangen, om in een dergelijke commissie zitting te nemen. Daarom dient men bij benoeming niet gebonden te zijn aan die vrouwen, wier mannen de eere hadden, schoolbestuurder te worden. Men kan trouwens zeer goed volstaan met slechts twee of drie dames te verzoeken, haar bijstand en toezicht te verleenen. In ieder geval — hoe de zaak nu ook opgelost wordt 95 96 j ONGEVRAAGD ADVIES. X de bal is aan 't rollen gebracht, en dat is reeds véél. Gelukkig dat gij niet behoort tot die moderne vrouwen, die meenen dat alles volmaakt zal gaan, zoodra zij slechts het heft in handen hebben. Als ge er zóó over dacht, zou veel teleurstelling, zoo niet een algeheele désillusie uw deel worden. Het eerste werk van de commissie van toezicht is natuurlijk, te zorgen dat er voortaan uitsluitend roestvrije naalden gebruikt worden. Ook wordt besloten in het lokaal waar handwerkles gegeven wordt, telkens twee teilen met water te plaatsen, opdat de leerlingen zich flink de handen kunnen wasschen, vóór zij aan 't werk gaan. Nu moet er gezorgd, dat er twaalf gemerkte blauwe handdoeken komen, waarvan er wekelijks twee behooren gewasschen te worden door de werkvrouw van de school. Op de doos met zeep mag wel extra gelet worden! Voorts ontvangt of brengt iedere leerling mede een net wit doekje om, eer het werk rondgedeeld wordt, vóór zich uit te spreiden over de altijd eenigszins vuile of stoffige bank. Op zindelijkheid kan nooit genoeg aangedrongen worden in een volksschool. En dan — indien eenigszins mogelijk zorge men voor een droge bergplaats voor de taschjes, daar het katoen anders zoo muf gaat ruiken en te stroef wordt om vlug en vaardig behandeld te worden. Wat een belangstelling plotseling, voor die eertijds min of meer veronachtzaamde handwerkles! Maar wij mogen het den mannen niet kwalijk nemen, dat ze het gewicht van de zaak niet ten volle hebben X ONGEVRAAGD ADVIES. beseft. Wel heeft iedere man graag elke week een paar schoone „heele" kousen, maar of zijn dochtertje die leert breien en vooral netjes leert verstellen, daarover bekommert bij zich al heel weinig. Toch wéét een man wel, dat hij nooit genoeg verdienen kan, al is zijn weekloon nog zoo groot, indien zijn vrouw niet kundig met de naald is en „de boel bij elkaar kan houden", maar hij weet absoluut niet wat het zeggen wil, een meisje vóór haar twaalfde jaar al die noodzakelijke kundigheden te moeten bijbrengen in. enkele uren per week.... Dat begrijpt een vrouw wèl •— en daarom is er onder de vrouwen verschil van meening over het al-of-niet-wenschelijke van handwerkles te doen geven op de lagere school. Algemeen hoort men dat over het onderwijs in de nuttige handwerken op de lagere school nog al eens klachten zijn geuit, en dat niet ten onrechte.J) „Geen wonder!" zegt nu de ééne dame, wier oordeel door de overheid gevraagd werd; „dit onderwijs hoort niet thuis op de lagere school, kan daar niet tot zijn recht komen, moet gerangschikt onder vak-onderwijs!" 2) De gedienstigheid van de practijk leert echter, dat deze theorie ons in den steek laat. Wij weten allemaal hoe het gaat: als de meisjes de school verlaten, moeten ze dadelijk aan 't verdienen. Hoe weinig ouders kunnen of willen hun dochters ') Rapport van de Staatscommissie voor de Reorganisatie van het onderwijs. Deel I. Blz. 76. 2) Idem. Deel II. Blz. 141. 97 DNGEVRAAGD ADVIES. X eerst een paar jaar „op 't naaien" laten gaan, en daarvoor extra-geld uitgeven.... En toch is iedere knappe burgervrouw er op gesteld, dat haar meisje zal leeren naaien en breien. Maar als het kind eenmaal twaalf jaar is geworden, moet zij „uit de kost" en wat gaan verdienen, en men hoopt en verwacht, dat Mevrouw haar meisje zelf zal onderrichten of onderricht zal laten geven.... Maar hoe weinig komt hiervan terecht! Die zoogenaamde „hitjes" worden in hun dienst vaak alleen opgeleid tot „duizendpootje", d.w.z. ze leeren niet anders dan „halen en brengen", ze worden een „Jan-pak-an" en meer niet. En de man die zoo'n hupsch deerntje later tot vrouw krijgt, komt bedrogen uit, hoe lief hij haar heeft, en hoe zeer zij zelf ook van goeden wille is, want vooral in de volksklasse is de kennis van naaien, stoppen en breien een krachtig wapen in handen der huismoeders tegen armoede en verwaarloozing. ]) En deze kinderen — straks zullen ze huisvrouwen zijn! Dat verlieze men toch nimmer uit het oog! Al kan het onderwijs in de nuttige handwerken niet geheel aan den eisch van volledige opleiding voldoen, toch moet er naar gestreefd, dit zoo goed mogelijk te doen zijn. Toen we voor onze kinderen ondervoeding vreesden, zeiden we toch niet: „jelui moeten voortaan maar heele- ') Rapport van de Staatscommissie voor de Reorganisatie van het onderwijs. Deel II, Blz. 133. Q8\ X ONGEVRAAGD ADVIES. maal met meer eten, de voeding is tóch onvoldoende". Neen. we gaven het onzen kinderen nog zoo goed mogelijk, hoeveel zorg dit ons ook kostte. Vakopleiding moge het ideaal zijn, — voorloopig blijft die onbereikbaar. Beter één vogel in de hand, dan tien in de lucht! 'k Geloof niet, dat één enkele degelijke huismoeder het eens is met wie durft beweren, dat de vrouwelijke handwerken nier behooren tot het meest onontbeerlijke onderwijs voor meisjes uit eiken stand. We mogen dit vak niet heelemaal achterwege laten of het overlaten aan de zoogenaamde naai- en breischooltjes, waarin een onbevoegde of half-bevoegde als leermeesteres optreedt. Men moge dan aannemen, dat velen het breien toevertrouwen aan de breimachine, en dat de kousen meest gekocht worden, in plaats van eigenhandig gebreid, het staat onomstootelijk vast, dat zij die haar kousen koopt, het allermeest behoefte zal gevoelen aan grondige kennis en veel handigheid om zulke kousen te kunnen stoppen of mazen, daar deze veel onsterker zijn dan eigengebreide. Men kan zeggen, dat zelfs in de volksklasse onder- en bovenkleeding al meer gemaakt-gekocht wordt, maar ontkend kan niet, dat iedere vrouw of meisje toch in staat moet zijn, een kleedingstuk netjes te verstellen, daar óók het gekochte goed slijt, en in den regel veel eerder omdat het minder van kwaliteit is dan het zelfgemaakte. Al geven we gaarne toe, dat „in de praktijk van het leven de resultaten van dit 99 ONGEVRAAGD ADVIES. X onderwijs niet altijd bevredigend zijn'' 1), vast staat, dat de kennis van naaien, stoppen en breien althans voor een vrouw uit de volksklasse even onmisbaar is, als de kennis van lezen en schrijven. En elke verstandige moeder vindt het wèl zoo belangrijk, dat haar dochtertje een mooi knoopsgat kan maken, dan dat ze b.v. de Friesche meren op haar duimpje kan noemen. En daarom mogen geen kosten ons te groot en geen moeiten ons te veel zijn, om dat onderwijs op peil te brengen, of op peil te houden 1 Het onderwijs moet zich bovendien richten naar de dorpsomstandigheden. De meisjes moeten b.v. haken leeren, als hun moeders gewoon zijn gehaakte mutsen te dragen. Behalve het breien van een kous, het maken van een naailap en het leeren stoppen, moet ook vooral grondig geleerd worden het verstellen van breiwerk, zooals het inbreien van een hiel en andere stukjes, het stoppen, overmazen en mazen. En het geleerde moet liefst op school zoo nu en dan toegepast worden op werkelijk gesleten breiwerk. Als ideaal moeten we stellen, dat er somtijds voor de hoogste klasse één of twee naaimachines beschikbaar zijn, waarop de verst-gevorderden zich onder strenge leiding van de onderwijzeres mogen oefenen. De welvaart van elk gezin, maar vooral van 't werkmansgezin, hangt voor een groot deel af van de be- ') Deel II, blz. 133. 100 X ONGEVRAAGD ADVIES. drevenheid der huisvrouw met de naald. Ieder voelt dus, dat het niet aangaat de zware taak van dezen tak van onderwijs gedachteloos te leggen in de handen van een jong meisje. Indien gij als predikantsvrouw dus iets kunt doen om dezen last te helpen verlichten — laat die gelegenheid dan niet ongebruikt voorbij gaan. Nu er tegenwoordig zoo veel over de vrouw en haar bizondere gaven, in onderscheiding van den man, wordt gesproken, geschreven en gedisputeerd, kan niemand het onbetamelijk of vrijpostig van u vinden, zoo ge uw meening in deze echt-vrouwelijke aangelegenheid eens zegt, zonder dat men er naar vroeg. 101 102 XI. DOMINEESKINDEREN. Zoo zullen zich, als planten, onze zonen, In hunne jeugd reeds groot en sterk vertoonen: De dochters zijn, als steenen, naar den eisch Gehouwen, op de hoeken eens paleis. OVER domineeskinderen ? Ja mevrouw ; nu uw kleine Jan de vorige maand voor 't eerst naar school is gegaan, wil ik graag eens met u spreken over uwe kinderen in hun kwaliteit van domineeskinderen, 'k Geloof, dat ik recht van meespreken heb, wat dit onderwerp betreft, — en dat niet alleen uit kracht van geboorte. Soms hoort men beweren, dat toestanden en verhoudingen alleen juist beoordeeld kunnen worden, door hen, die op een afstand er van staan. Indien dat waar is, dan moet ik mijn pen dadelijk neerleggen, want verreweg het grootste deel van mijn tijd en kracht wordt dag aan dag door domineeskinderen in beslag genomen. Denk u mijne situatie maar even in: M' n man en ik <-* beiden in een pastorie geboren — DOMINEESKINDEREN. 103 zien ons dagelijks omringd door zóó veel objecten ter waarneming, dat er op de tien predikantsgezinnen, nauwelijks twee te vinden zullen zijn, die ons den loef afsteken. En dan •— wat al varianten! Onze oudste zoon, die tijdelijk den wapenrok draagt, beweert niet zonder trots, dat een scheermes tot een zijner meest onontbeerlijke toiletartikelen behoort, terwijl zijn jongste zuster, een luier-kindje, nog niet eens toe is aan den beenen ring om de tandjes door te bijten. Tusschen die beide polen tellen wij negen stuks, waaronder gymnasiasten, Mulo-scholieren en nog-nietschoolgaanden, die tezamen ons huis doorzoemen en doorgonsen als vliegen in een flesch.... en die alleen even tot rust komen, zoodra ze als groene olijvenplanten onzen disch versieren, en rustig hun best doen met eten, tot in elke schaal de bodem wordt gezien, een resultaat, dat in den tegenwoordigen tijd maar al te spoedig bereikt wordt naar hun zin. Indien gij van oordeel zijt, dat ondervinding de beste leermeesteres is, dan zult u het mij dus niet euvel duiden, dat ik mijn meening ten beste geef. Werkelijk, voor u, die niet in een pastorie geboren en getogen zijt, is het zéér moeilijk, u de positie van uW kleine pastorie-bewoners goed in te denken. Weet u wel, dat domineeskinderen dikwijls over deze hunne kwaliteit bijster slecht zijn te spreken? Ik tenminste heb mij vroeger daarover dikwijls van ergernis op m'n lip gebeten. Je moest er vaak wat over hooren ! 104 DOMINEESKINDEREN. XI Wij gingen op een Openbare school, omdat er in de plaats onzer inwoning geen Christelijke was. En als wij dan ook eens ondeugend waren, net als anderekinderen, dan verweet men mij met ironie: „En dat nog wel een domineesdochter I" Onze onderwijzer zag geen onderscheid tusschen andere kinderen en ons. Inderdaad — wij moesten wel tegenvallen hem, wiens levensbeginsel niet was gegrond op het Woord van God. Domineeskinderen lijken zelfs ondeugender dan die van anderen, omdat men nu eenmaal verwacht, dat ze beter zullen zijn. En toch blijft er een groot en diepgaand verschil tusschen scholieren van christelijken en van niet-christelijken huize. Sommige onderwijzers voelen dit wel, al komt dit eerder uit tijdens hun afwezen dan in hun tegenwoordigheid. Het kind, dat reeds vroeg Zondag 39 van den Catechismus van buiten heeft geleerd, zal niet zoo licht er toe komen, zijn onderwijzer achter diens rug te bespotten en uit te schelden, zelfs al zou het mokken over eens zijns inziens onrechtvaardig verwijt. Gelukkig, dat uw Jan een christelijke school kan bezoeken. Geen onderwijzer zal daar de fout maken, die men op een openbare school zoo gretig tegenover een domineeskind begaat Daar is men het eens met Job (14 : 4), en niemand, die zijn eigen hart kent, zal zich buitengewoon ergeren als uw jongen ook eens een XI DOMINEESKINDEREN. enkelen keer zich aan deurtje-bel schuldig maakt, onder een paard doorkruipt, aan een stil-staanden auto toetert, of eenig ander katte-kwaad uitvoert. De zaak wordt alleen bedenkelijk, als Jan blijk geeft, niet aan tucht gewend te zijn. Tot nog toe bleven Jantje's onhebbelijke kuren en koppige nukjes voor vreemde oogen verborgen, maar van nu af aan komt uw kleine jongen met al zijn grootere en kleinere gebreken in 't volle licht te staan.... Zijt ge daar gerust op? Laten we maar beginnen met dadelijk eerlijk te bekennen, dat er op onze kinderen gewoonlijk heel wat aan te merken valt. Ook in onze eigen oogen zijn ze niet, zooals wij ze zouden wenschen.... Het is en blijft een niet-te-loochenen feit, dat er van domineeskinderen soms heel weinig terecht komt. Kinderen, in de pastorie geboren, stierven soms in de gevangenis. Hoe menige domineeszoon leed schipbreuk op de levenszee, en hoe menige predikantsdochter nam den naam van den God harer ouders slechts op de lippen als een vloek! De Heere beware u en mij voor zoo droeve ontgoocheling ! Niettemin — er moet een oorzaak zijn, dat de opvoeding in een pastorie genoten, tot zulk een, uitkomst kan leiden. En naar die oorzaak moeten wij als moeders met ernst zoeken. Gij zijt gewis reeds lang tot de ontdekking gekomen, dat een predikantsvrouw met zeer eigenaardige moei- 105 106 DOMINEESKINDEREN. XI lijkheden heeft te kampen, wat de opvoeding betreft. In de eerste plaats tracht menigeen voortdurend beslag te leggen op den tijd, dié uw kinderen toekomt, en gestaag moet ge er tegen waken, dat de leidsels van uw intieme leven niet komen in handen uwer gemeenteleden. Daartoe behoort ge den moed te hebben, een vasten gang te gaan, beslist op te treden, en u niet te laten afvoeren op allerlei zijwegen, waarop men u, met beroep op uw plicht, zoekt te verlokken. Uw eerste roeping ligt in uw huisgezin, èn als vrouw èn als moeder. Toch is het niet onmogelijk, ieder het zijne te geven, indien ge niet te zwak van gestel zijt en uw dag maar methodisch weet in te deelen. Want ontegenzeglijk hebt ge hiervoor véél kracht en véél wijsheid noodig. Uw man behoort u in alles naar zijn vermogen ter zijde te staan. Een kind moet opgevoed door zijn vader en door zijn moeder. Moet een vader het alleen doen — zijn optreden zou allicht te streng en wat barsch worden. Rust die taak enkel op u, dan loopt gij gevaar, te toegeeflijk te zijn. Gij stelt wel wetten en regels, maar laat u al te gauw verleiden, met uitzonderingen genoegen te nemen. Nu is het zeer zeker sterk in der kinderen nadeel, dat uw man, als predikant, niet aan vaste werkuren gebonden is. Hoe trouwer en ijveriger hij is als herder en leeraar, hoe meer hij u onwillekeurig voor de zware taak der opvoeding alléén laat staan. En toch — zoolang het XI DOMINEESKINDEREN. coelibaat den protestantschen geestelijken niet is voorgeschreven mag en moet de noodige tijd worden vrijgehouden voor het gezin. Maar hoe gaat het? Gedurig komt er weer ander en nieuw werk bij het reeds zoo overvloedige: de eene avond na de andere wordt in beslag genomen door werkzaamheden buitenshuis. En menigen predikant ontbreekt het aan lichaams- en aan geesteskracht, om na een vermoeiender! avond van laat-vergaderen den volgenden morgen op tijd aan 't ontbijt te zijn, en den huisgodsdienst te leiden. Schiet dit er gedurig bij in, dan vraagt het kind zich al heel gauw af, of het vader zelf wel ernst is met den dienst des Heeren. En die gedachte doet in het kinderhart soms reeds den eersten twijfel aarzelend boven komen.... Nog vele andere invloeden van buiten-af werken schadelijk op uw kinderen in, zoodat ze zich, grooter geworden zijnde, soms wrevelig afwenden van de waarheid Gods. Aanvankelijk heeft men bij hen niet te doen met afkeer van den godsdienst zélf, maar met de onnatuurlijke uiting er van. Een kind voelt fijn en ziet scherp, en het hindert hem, dat vele van uw bezoekers dadelijk als er een godsdienstig onderwerp ter sprake komt, een anderen heel onnatuurlijken toon aanslaan. Indien er in het leven van vele christenen meer was van de vreugde en de vroolijkheid, waartoe de Psalmdichter steeds opwekt, dan.... ja, dan zou de dienst Gods voor de jeugd ÏÖ7] DOMINEESKINDEREN. XI véél aantrekkelijker worden! Voorts is de Zondag den kleinen pastorie-bewoners zelden een feestdag, en dit werkt mede, dat de christelijke levenssfeer al vroeg hare bekoring voor hen verliest. Domineeskinderen moeten véél liefs opofferen ter wille van de gemeente. Elk ander kind heeft althans des Zondags zijn vader voor zich. En zij juist niet. Zelfs hun moeder missen zij grootendeels op dien dag. Vader is aan 't ontbijt zoo stil en afgetrokken! Ach, waarom ziet hij nu niet, dat ze allemaal schoone, witte schortjes voor hebben, en de beste schoentjes aan? Dit gaf toch aan hun Zondagsviering een glans van blijdschap.... Straks, als de kerk uitgaat — dan komen er menschen. Moeder, die ook naar de kerk geweest is, en baby nu hoog noodig zou moeten voeden, gaat eerst koffie schenken. Baby moet er óók maar aan wennen, domineeskindje te zijn! De kamer is klein en vol, de grootere kinderen moeten hun fortuin maar ergens elders gaan zoeken, ze worden met een wenk ter deur uit gewezen.... Zouden de gemeenteleden er wel eens over hebben nagedacht, wat dit voor een kind beteekent ? De éénige dag in de week, waarop zijn vader om twaalf uur rustig binnen zit, en ook de kinderen op een kopje koffie hopen, worden zij om hunnentwil de kamer uitgestuurd! Kinderen mogen niet in den weg loopen — maar groote menschen dan wèl ? .. .. Toch — niettegenstaande al de bezwaren, die het 108 XI DOMINEESKINDEREN. pastorieleven voor de jeugd meebrengt, beweerde uw kleine Jan korten tijd geleden, toen hij pas uit de kerk kwam, met groote beslistheid, dat hij óók dominee wilde worden. Hoe verheugde het u! En toen gij hem naar u toe trokt, hem een kus op zijn voorhoofd gaaft en vleiend vroegt: „Waarom wil Janneman dat?" ging zijn antwoord vergezeld van een diepen zucht en zei hij: „Omdat ik dan altijd de kerk kan laten uitgaan als ik wil". Jan had zich stellig dien morgen verveeld! Had vader soms te lang gepreekt of te droog ? Of had hij, zeker niet naar 't voorbeeld van zijn Zender, de kinderen over 't hoofd gezien, en tot hen geen enkel woordje gericht ? Dit behoeft nog niet het geval te zijn. Als uw kinderen niet graag naar de kerk gaan, dan hebt ge dit goeddeels u zelve te wijten. Ge hebt de verkeerde gewoonte, uw thuisblijvende kinderen over uw afwezigheid te willen troosten door hun toe te staan, onder kerktijd met het mooie serviesje of met het fornuisje te laten spelen, of iets anders heel prettigs te laten doen, waar in de week nooit van komt.... Als ge niet oppast, dan zullen ze als ze wat grooter worden, juist tegen kerktijd een hoofdpijntje of wat pijn-in-de-buik verzinnen om toch maar thuis te mogen blijven — ze willen liever wat gaan verven en kleuren! Al zijn uw kinderen misschien niet ondeugender dan die van anderen, ge zult ondervinden, dat ze ook „geen haar" beter zijn.... 109| 110 DOMINEESKINDEREN. XI Zoodra een kind een half jaar in de eerste klasse van de school zit, behoeft het zich in de kerk niet meer te vervelen. Het heeft een eigen boekje en leert zachtjesaan, zelf de psalmen opzoeken en meezingen. Al wat er verder gebeurt ziet het aan met de grootste belangstelling: de voorlezer, die uit zijn havik, komt en gaat; de collectanten, die langzaam voortschuifelen, steeds weer den langen stok heffend over de hoofden der menschen, en dan — het orgel! Wat al afwisseling! Thuiskomend kan hij vertellen, welke psalmen er gezongen zijn, terwijl de grooteren den tekst weten, en de ouderen thema en verdeeling moeten kunnen noemen. Natuurlijk wordt heimelijk wel eens naar het Amen verlangd, en het laatste psalmvers met de meeste animo meê gezongen — maar dat moet ge kinderen niet euvel duiden.... Wij hebben onder onze kleintjes een „brilletje". Ik neem het haar niet kwalijk, als ze mij bij 't uitgaan van de kerk in 't oor fluistert, hoeveel gebrilde neuzen zij, tot haar troost, geteld heeft.... Laat het u niet bezwaren, dat kinderen niet altijd even strak luisteren. Zij leeren in ieder geval, niet uit gewoonte, maar naar gewoonte ter kerk te gaan. Bij ons is het regel (en ik bevind mij er best bij), dat de kinderen vanaf hun zesde jaar geregeld één maal kerken. Vanaf hun vierde jaar beginnen ze evenwel al te vleien of ze als-'t-u-blieft meê mogen. Ze vinden het thuis blijkbaar erg ongezellig, als vader en moeder beiden XI DOMINEESKINDEREN. weg zijn. Gedragen ze zich den eersten keer goed, dan wordt de proef gedurig herhaald, doch alleen op hun eigen verzoek. Zitten ze niet stil, dan blijven ze de volgende week thuis voor straf. Het gedrag van een kind moet in de kerk geen ergernis kunnen geven aan hen, die, in hun nabijheid gezeten, de preek gaarne ongestoord willen volgen. De kerk is geen bewaarschool. De grootere kinderen gaan natuurlijk geregeld tweemaal per Zondag. Blijven ze b.v. door overmatige hitte of al te guur weder thuis, dan moet men er op bedacht zijn hen onder kerktijd, al naar gelang van hun leeftijd, een psalmversje van buiten te laten leeren of een Zondag uit den catechismus, en anders hun een opstel opgeven over een Bijbelsch onderwerp, opdat ze vroegtijdig tot het besef komen, dat ze eigenlijk op dat uur in de kerk behoorden te zijn, en nu dien tijd toch zooveel mogelijk moeten besteden als gewijd aan des Heeren dienst. Moeten domineeskinderen zich af en toe groote of of kleine opofferingen getroosten ter wille van de gemeente, ontroerend is het vaak te zien, hoe hef de gemeente de kinderen van den predikant heeft. Hun gansche leven door kunnen ze rekenen op de hartelijke en innige belangstelling van hen, in wier midden zij wonen of opgroeiden. k Weet, hoe ik eens met vreezen en beven m'n intrek nam in een pastorie, die vijftien jaar lang bewoond was geweest door een kinderloos echtpaar. En wij kwamen aan met een woelig troepje van vijf drukke 111 DOMINEESKINDEREN. XI snaken. Ach, wat zou er al niet op onze kinderen af te dingen zijn 1 Maar niets er van, hoor! Heel de gemeente kwam hen vriendelijk tegen, huis en hart stond voor hen open. Zóó zal het ongetwijfeld bij u ook zijn. Gun uw kinderen dan het genoegen, af en toe op visite te gaan, maar — weet waar. Niet daar, waar ze alles mogen doen wat ze willen, 't Zijn sterke beenen, die de weelde kunnen dragen ■— en uw kind kan dat niet. Hij zal nukkig zijn, veeleischend en ongehoorzaam.... Laat hem alléén daar gaan, waar gij zeker weet, dat men hem durft verbieden, waar hij heeft te gehoorzamen, en waar men den moed heeft, het u te vertellen als hij stout is geweest. Anders gaat uw kind al koekjes-etend en knikkers-krijgend te gronde. En hij zou stellig niet het eerste domineeskind zijn, dat mislukte, omdat het door onverstandige menschen uit de gemeente verwend was. Komt het u, na al hetgeen wij nu besproken hebben, niet wonderlijk voor, dat niettegenstaande al de zwarigheden, waarmede men in een pastorie met de opvoeding heeft te worstelen, er dikwijls nog zoo bizonder véél van domineeskinderen terecht komt? Het is typeerend, dat de Roomschen, die naar verhouding op geringer aantal beroemde geleerden kunnen bogen dan de Protestanten, ter verklaring daarvan aanvoeren de verplichting tot het coelibaat van hun geestelijkheid en wijzen op de groote opvoedende kracht die er uitgaat van een sobere levenswijze der kinderen 112 XI DOMINEESKINDEREN. en van een zich voortdurend moeten schikken naaren verloochenen ter wille van anderen. Een groot aantal beroemde geleerden zijn zonen geweest van Protestantsche dominees. In Duitschland en Engeland heeft men daar heele statistieken - van aangelegd. Worden van de lijst van geleerden in Protestantsche landen de domineeszonen geschrapt, dan ■— beweert men — is het evenwicht tusschen de bevolking van de twee gezindten, wat hun invloed op de wetenschap aangaat, bijna hersteld. Tijdens de regeering van koningin Victoria waren 14 pet. van de Engelsche beroemdheden zonen van geestelijken. Indien men in Nederland zoo eens aan het opsommen ging? Misschien zou de uitkomst ons verbaasd doen staan! Wij kennen ieder uit eigen kring welbekende namen genoeg van hen, die in een pastorie zijn groot geworden, soms zelfs op een heel onaanzienlijk dorpje, en toch de wereld later van zich hebben doen spreken. O, ik weet wel, gij koestert voor uw Jan zulke idealen niet.... dat zou 'k u ook beslist ontraden.... Denk aan wat Lincoln eens zeide: God houdt zeker het meest van gewone menschen, want van dat type heeft Hij er de meesten gemaakt! 113 114 XII. NOOD IN DE PASTORIE. Laat ons niet over zorgen klagen; Laat ons die moedig samen dragen; De krachten daartoe van Hem vragen, Die ons zoo rijk gezegend heeft! Want dartel toch als vlinderkes, Zijn ónze zeven kinderkes. Met kleine mondjes, groote magen. En is er soms veel brood te kort. En zinkt de moed tot in de schoenen, Wij krijgen toch, als 't avond wordt, Elk zeven zoenen! CEN nieuwe tijd is aangebroken. ■I—' Een tijd waarin vele geheimen ontsluierd worden, een tijd waarin het velen menschen vergund wordt een blik achter de schermen te werpen. En nu ziet de een den ander verwonderd aan. Men wrijft zich de oogen uit, en vraagt: droom ik of waak ik? Gaat 't er zóó toe in de wereld, en heb ik dat nooit geweten? Staatsgeheimen worden geschonden, maar evenzeer die van het particuliere leven. De predikantsvrouwen waren in het bezit van een gewichtig „ambts"-geheim. Jaren, eeuwen misschien, wisten ze dit zóó zorgvuldig te bewaren, dat velen het XII NOOD IN DE PASTORIE. 115 bestaan er van zelfs niet vermoedden. En dat, terwijl ze nog wel een glazen huis bewoonden! Nooit, of niet dan heel fluisterend, en dan alleen in zéér beperkten kring, bespraken zij onderling wel eens het groote, gemeenschappelijke geheim, dat hen allen bezwaarde, dat hen als 't ware in één bond vereenigde. Maar in de gemeente zwegen ze er over, als bij afspraak ; deze mocht niet weten van den vreemden, ongenooden gast, die in elke pastorie zich een plaats wist te veroveren. Hoe waakzaam immers de vrouw des huizes ook was, op een gegeven oogenblik drong de nood er binnen, om zich. niet meer te laten verdrijven. Op onverklaarbare wijze is het evenwel in dezen moeilijken, abnormalen tijd ten slotte uitgelekt, dat elke pastorie een bewoner méér telde dan de gemeente wist. Maar niet door een onzer, daar zijn we zeker van, is ons geheim geschonden. Neen, dién smaad willen we niet dragen, dien werpen we verre van ons. Toen de oorlog losbrak, werden plotseling alle dingen anders. Toen het kanon in het buitenland begon te dreunen, overstemde het zelfs hier in Nederland alle menschelijke fijngevoeligheid. Ruwe handen zijn aan 't werk getogen en hebben in uw en mijn binnenste alles onderste-boven gewroet, en nu helpt het niet meer of gij uw hoofd zalft en uw aangezicht wascht, en er tegen waakt een droevig gezicht te toonen, opdat het van de menschen niet ge-* zien zou worden dat gij vast.... NOOD IN DE PASTORIE. XII Ach, ontken het maar niet, dat toen voor de allereerste maal het veelzeggend opschriftje u onder de oogen kwam, dat thans boven dit hoofdstuk geplaatst is, u de ontroering doorhuiverde, dat ge iets voeldet als van een schrijnend wee.... En niemand, niemand scheen er bij te denken hoe pijnlijk zulk een publieke bespreking van intieme, huiselijke aangelegenheden wel moest zijn voor die breede schare van predikantsvrouwen, welke zóó lang en zóó bang zwijgend en moedig hadden weten te dragen. Niet, dat de predikantsvrouw zélve er zich voor behoefde te schamen : armoede is toch geen schande Maar dat er armoede, dat er nood heerschte in de pastorie, en ook bij onze voorgangers altijd geheerscht heeft, dat was toch zeker niet tot eer van de vele zéér welgestelde familiën, die uw gemeente telde, en opdat om hunnentwil Gods Naam niet zou gelasterd worden, daarom hebt ge uw zorgen zoo angstvallig weten te verbergen. Men mag er u dankbaar voor zijn ! Van den eersten dag aan, dat ge de pastorie binnenkwaamt, hebt ge er u op toe moeten leggen, met uw zéér beperkt inkomen in de bescheiden behoeften van de uwen te voorzien. En dit resultaat mocht gij niet trachten te bereiken, door uw leven in te richten als dat van een gewone arbeidersfamilie, maar gij moest het zóó zien te schipperen, dat uw gezin naar buiten uit altijd nog den indruk wist te geven, alsof er een zekere welvaart heerschte in uw woning. Reeds in het eerste jaar van uw huwelijk — de oorlog was toen r 116 XII NOOD IN DE PASTORIE. 117 nog lang niet in 't zicht — is 't u echter heel duidelijk geworden, dat, hoe zuinig ge ooit mocht zijn, ge nooit door overlég zoudt kunnen komen tot óverleggen; tot het wegbergen van een klein spaarpenningske voor den kwaden dag; tot het bewaren van een appeltje voor den dorst.... Dat heeft zeker de persoon geweten of vermoed, die, toen de kwade dag werkelijk kwam, het eerst, uit goedheid, de trompet aan den mond zette, en krachtig in 't rond heeft geschetterd: „Er is nood in de pastorie 1" Wie die persoon geweest is, we weten het niet. Evenals bij een oploopje op straat, degenen die er aanleiding toe gaven, zich ongemerkt uit de voeten maken, zóó is ook deze trompetter zoek geraakt, doordat die koude, nuchtere woorden aanstonds als in echo herhaald* werden in courant en kerkblad, en liefst in vette letter gedrukt stonden boven een berichtje, waarin de nood der pastorie naar voren werd gehaald en menig droef geval bij wijze van anecdote wereldkundig gemaakt. En wat het meest zonderling aandoet bij heel dit wonderlijk gebeuren, is wel het feit, dat men thans zich houdt alsof de nood in de pastorie een nieuwigheid is van den laatsten tijd, alsof een dergelijke toestand vóór den oorlog ondenkbaar ware geweest. Nu, gij weet heel goed hoe de omstandigheden waren, hoe die altijd geweest zijn, ook vóór 19141 Gij en vele predikantsvrouwen met u zijn er op den duur NOOD IN DE PASTORIE. XII zelfs zóó aan gewend geraakt, dat ge den toestand soms niet eens meer als een misstand beschouwdet, maar als iets heel gewoons, als iets dat nu eenmaal zoo hoort, en dat wel nooit anders zal worden, 't Is best mogelijk, dat ge boos op me wordt, omdat ik dit hier thans zoo openlijk neerschrijf, maar nu iedereen het tóch weet, laat men dan nu gerust de voVe waarheid hooren, anders valt, nu de oorlog voorbij is, heel de goe-gemeente wéér in slaap en gij zijt nog even ver als voorheen. Gij hebt zoo lang naar anderer leed geluisterd, en het uwe altijd diep begraven; roep nu uw herinnering wakker en spreek vrij uit — neem den menschen den blinddoek van de oogen.... Ja, toen ge op uw dorpje kwaamt, hoe verheugde u toen het uitzicht van de pastorie — die vrije blik op de uitgestrekte weiden, waar buurman's beste melkkoeien graasden! Maar na verloop van enkele jaren, neen, toen kondet gij er haast niet meer naar kijken, vooral niet als het melktijd was, en de knechts en de meiden met inspanning van alle krachten de volle emmers huiswaarts droegen.... En gij liept met uw geëmailleerd liter-kannetje door 't huis, en uw kleine bleekneusjes hieven dan als dorstige poesjes de blonde krullekopjes omhoog en vroegen om wat melk wat deed het dan 't moederharte pijn, wat kostte het een moeite met geveinsde opgewektheid te zeggen: „morgen, dan krijgen jelui weer, hoor, maar voor vandaag is alles al opper-de-pop" ! 118 XII NOOD IN DE PASTORIE. 119 Zeker, ge hielde den wrevel ten onder, ge worsteldet er tegen, maar toch kwam de vraag wel eens bij u boven, of buurman er werkelijk nooit aan zou denken, dat er in de pastorie behoefte kon zijn aan een klein gedeelte van zijn melk-oogst, dat de kindertjes maar magertjes waren, en gij heelemaal niet sterk.... Laat mij een woord mogen zeggen, ten gunste van uw buurman. Die gedachte is stellig nooit bij hem opgekomen! Een boer moge niet zoo gemakkelijk afstand kunnen doen van zijn geld, geen boer was ooit gierig of zuinig waar het een gift in natura gold. Maar in den boerenstand heeft men er geen flauw besef van, wat het leven in de pastorie kost. Het bedrijf brengt meê dat schier geen levensmiddelen behoeven aangekocht te worden, en dat (in gewone tijden natuurlijk) melk, boter, eieren, groenten, vleesch en spek, erwten en boonen in zóó ruime mate op de boerderij voorhanden zijn, dat het overschot hiervan zelfs nog als ruilmiddel dienst kan doen in den kruidenierswinkel, 't Gevolg hiervan is, dat de boerin van vijf gulden „huishoudgeld" in de week, nog bijna de helft kan overhouden. En naar dien maatstaf wordt vaak door een boer het leven van een burger beoordeeld. Hij meent met een oprecht hart, dat het tractement van zijn dominee ruim voldoende is, om zonder zorg blijmoedig zijn arbeid te verrichten. De gegoede handelsstand kan zich evenmin indenken wat het zeggen wil, van een beperkt inkomen te moeten leven, zonder dat er eenig „bedrijfskapitaal" aanwezig 120 NOOD IN DE PASTORIE. XII is. Eén onvoorziene uitgave, één te vroeg aangeboden kwitantie kan aan 't eind van 't kwartaal geldlooze dagen, ja, geldlooze weken ten gevolge hebben, die neerdrukkend werken op lichaam en ziel. Eigenlijk is heel die nood in de pastorie dus maar een kwestie van verkeerd begrijpen. Men heeft zich de positie van het predikantsgezin nooit goed ingedacht. Ziedaar de fout. Zoodra die hersteld wordt — dan breken de zonnige dagen aan 1 Gaat het de predikantsvrouw niet evenzoo, maar in tegenovergestelde richting? Melkrantsoeneering? Vleeschnood? Kleedingschaarschte? Gebrek aan schoeisel? Hebben vele gemeenteleden daarmee in de laatste jaren pas kennis gemaakt? Voor anderen mogen eerst thans de magere jaren aangebroken zijn, gij, in uw pastorie, hebt de vette nooif gekend! Het dringt nu pas tot u door, dat ge uw tijd zóó lang en zóó ver vooruit zijt geweest I In dit licht bezien begrijpt ge ook het vele klagen, maar toch vraagt ge u af, nu ieder gerantsoeneerd werd in melk en niemand vleesch kon krijgen, nu elk zich durft vertoonen in een kleed van verouderd snit en er met oude schoenen geloopen mag worden, of het nu niet mogelijk was, dit leed gezamenlijk en zonder morren te dragen? Wat beteekende eigenlijk deze zeer lichte verdrukking, vergeleken bij den zegen, dien God ons schonk door Nederland voor oorlog en revolutie te bewaren ? XII NOOD IN DE PASTORIE. 121 Maar — als iedereen zich baadt in een zekere weelde, dan, als er heelemaal geen aanleiding toe is, zooveel te moeten ontberen, wat anderen in onzen stand genieten, en dat dan nooit te mogen laten merken, zie, daar is zelfverloochening, daar is vertrouwen op God voor noodig. Tegenwoordig doen vele zéér welgestelde ouders ervaringen op, die u niet vreemd waren in den tijd, toen er bijna overal elders voldoende voedsel, kleeding en schoeisel was — behalve in pastorie en onderwijzerswoning ! Laat de gemeente zich dus nu vooral niet te zeer verontrusten over den nood in de pastorie: nergens worden de ontberingen immers gemakkelijker gedragen dan daar, waar men ze niet als zoodanig aanmerkt. In het gezin van den predikant wordt de geschiedenis van Daniël en zijn vrienden dikwijls verhaald. En de kinderen weten het, hoe dezen, die slechts van het gezaaide aten en water dronken, schooner van gedaante en vetter van vleesch waren, dan de jongelingen die de stukken van de spijs van 's koning tafel kregen! De voornaamste zorg, die in dezen tijd bijna elke predikantsvrouw drukt, is die om niet-onder-schulden-tegeraken. Men mag veilig aannemen dat, zéér matig berekend, het leven per persoon en per week één gulden en vijftig cent duurder is geworden. Denk maar alleen aan de wasch en de schoenenreparatie. Dit beteekent voor een gezin, zeg van tien personen, (de meeste pastoriën NOOD IN DE PASTORIE. XII zijn immers dicht bevolkt) een wekelijksch tekort van vijftien gulden of van zeven honderd en tachtig gulden per jaar. Indien de duurte-toeslag daarin dan niet geheel voorziet, nietwaar, wat wordt het leven dan bang. En als die er wèl in voorziet? Ik zal u zeggen, hoe het dan gaat. Dan wordt dit glorieuselijk vermeld in de courant, want ten opzichte van een predikant mag alle kieschheid vermeden, en moeten alle rechterhanden in den lande weten wat sommige linkerhanden doen. De dienstbode is al een van de eersten, die het heugelijk berichtje in het kerkblaadje ontdekt. Natuurlijk rekent ze op een gedeelte van de „winst''. En nu iedereen weet, en er goed van doordrongen is, dat de dominee in eens zoo'n Croesus is geworden, komen er verschillende circulaires met kennisgeving, dat b.v. de dokter zijn visites heeft „opgeslagen", het schoolgeld is verhoogd en de schoolboeken duurder zijn geworden, terwijl men tot de onaangename ontdekking komt dat de prijs der brandstoffen verdubbeld is — en zóó glipt dan langzamerhand, heel ongemerkt, bij stukjes en brokjes, de duurte-toeslag de deur weêr uit; feitelijk zonder eenige daadwerkelijke verlichting te hebben aangebracht. Misschien, nu iedereen in dezen tijd heeft leeren verstaan wat het zeggen wil, zelfs aan het hoog noodige gebrek te hebben, zullen er betere tijden aanbreken voor het predikantsgezin. Het is te hopen, óók met het oog op de kinderen. Kinderen voelen soms zoo diep, I 122 XII NOOD IN DE PASTORIE. en lijden vaak zoo intens. Daarom, al is de nood hoog geklommen, al gevoelt ge u zoo nameloos vermoeid door onophoudelijk geld uit te moeten geven, dat niet aanwezig is — ach, laat dit dan niet merken aan uw kinderen. Gun hun een onbezorgde jeugd; hun schoudertjes zijn nog te smal om zulk een last meê te dragen. Als ik u eens vertelde van een predikantsdochtertje van omstreeks twaalf jaar, dat na een langdurig lijden haar einde voelde naderen. Haar vader zat aan haar bedje, en zij omklemde met haar beide magere handjes diens groote, breede hand, „Ik ga naar den hemel, vader", fluisterde ze met een tinteling van geluk in haar oogjes. Maar plotseling kwam er een uitdrukking van angst en vreeze over haar smal gezichtje, en zwaar ademhalend ging ze hijgend voort: „maar o, vader, weet u wat ik zoo vreeselijk vind de begrafenis zal zoo veel kosten en ik kan het toch niet helpen". Ih stomme smart boog de arme vader het hoofd, zonder dadelijk een troostvol antwoord gereed te hebben. Hoe menig jaar had hij met angst de doktersrekening tegemoet gezien, en nu, ach, hij kon het zich niet ontveinzen, ook hij had reeds met schrik gedacht aan de onbetaalbare onkosten, die bij het verscheiden van zijn lieveling zijn leed nog zouden verzwaren. Zulke toestanden, men kent ze in het werkmansgezin niet. Daar kan men in de „bus" gaan. Zijn er „loopende" zieken, dan tracht men een kaart te krijgen voor de kliniek, en gedurende een volle maand wordt men voor 123 JOOD IN DE PASTORIE. XII de luttele som van één gulden opperbest geholpen. Is er voor een patiënt verandering van lucht noodig of opname in een sanatorium, dan helpt öf de diaconie öf er circuleert een lijst — en dominee is zeker een van de eersten die er op teekent, al ziet hij voor zijn eigen kind, dat in soortgelijke omstandigheden verkeert, geen uitkomst om het in dier voege te geven wat het behoeft. Gewoonlijk noemt men dengene rijk, die meer bezit dan strikt noodig is om in zijn eigen behoeften en in die der zijnen te voorzien, en daarbij den stand waarin God hem plaatste op te houden. Arm daarentegen is niet slechts hij, die het noodige mist voor het leven van zich en de zijnen, maar ook hij, die het noodige mist om te blijven in den stand waarin God hem heeft geplaatst. De Schrift stelt als eisch, dat in deze tweeërlei behoefte worde voorzien. Elk predikant, wiens huwelijk kerkelijk is bevestigd, heeft in het midden der gemeente plechtig beloofd, dat hij in het zweet zijns aanschijns zoo getrouw en naarstig in zijn goddelijk beroep zal arbeiden, dat hij zijn gezin met God en met eere zal onderhouden. En de predikantsvrouw heeft van haar kant beloofd, dat zij op haar huishouding goede acht zal hebben en zonder wereldlijke pracht leven. Denk u eens even in: wat een bittere ironie! Wie zou het meeste gevaar loopen de gedane belofte te schenden ? Dadelijk geef ik u toe, dat niet iedere predikant van 124 I XII NOOD IN DE PASTORIE zijn tractement behoeft te leven. Naar de schatting der gemeente zijn er „een massa" die „geld van zich zelf" hebben. In werkelijkheid is dit getal echter o, zoo klein. Maar de enkelen, die in breeder kring als „rijk" bekend staan, moeten er dan ook voor bloeden! De kerkeraad, die het tractement bepaalt, houdt krachtig rekening met dominee's gevulden effecten-trommel. Aan zóó'n predikant willen zij een „koopje" hebben 1 De meesten zijn evenwel in den boven omschreven zin arm te noemen. Doch wie niet gefortuneerd is, behoeft immers, als hij niet wil, evenmin van zijn tractement te leven? Ge hebt toch wel gelezen dien openlijken oproep, per advertentie, in sommige onzer christelijke bladen, aan predikanten, die eenige bijverdiensten wenschen? Welke predikant zou die niet verlangen, vooral als de nood dringt ? Cm tot die bijverdiensten te kunnen komen moet echter arbeid verricht, öf ten koste van de gemeente, öf ten koste van het zenuwgestel van den dominee. Er is in den laatsten tijd zoo druk geschreven en gesproken over den acht-urigen werkdag, maar ik denk dat er heel weinig predikanten gevonden worden die deze arbeidsbegrenzing niet verre overschrijden. Gewoonlijk beginnen zij hun arbeid 's morgens om negen uur, om schier onafgebroken door te werken tot 's avonds tien of elf, dikwijls zelfs zonder vrij etensuur. Want de menschen in de gemeente kennen gauw het foefje om juist onder etenstijd te komen: „an- 125 NOOD IN DE PASTORIE. XII ders ben je nooit zeker, dominee thuis te treffen" .... Vele jonge predikanten zien zich genoodzaakt, reeds na enkele dienstjaren emeritaat aan te vragen. Is het wonder, dat bij een leven van zóóveel geestelijke en lichamelijke inspanning, en dan nog wel zonder den wekelijkschen rustdag, dien anderen genieten, het zenuwgestel dikwijls zóó geschokt wordt, dat er op genezing niet meer te hopen valt? Menige gemeente mocht wel wat zuiniger op haar predikant zijn, door minder zuinig voor hem te wezen ! 'k Ben er van overtuigd, dat deze dingen slechts één keer gezegd behoeven te worden, om verbetering van toestand te doen intreden. De aandacht moet er op gevestigd, de oogen moeten er voor open gaan. In bijna elke gemeente zijn goede en gewillige, en ook kapitaalkrachtige elementen genoeg, die een stoot kunnen geven in de goede richting. Als men slechts van de noodzakelijkheid van een doortastend optreden doordrongen is! Een goed zwemmer kan niet aan den kant van den wal blijven staan, als hij een drenkeling ziet in levensgevaar. Hij kan niet nalaten een krachtige poging tot redding te wagen; hij overlegt niet öf en hoe hij het doen zal. Hij weet dat hij oogenblikkelijk moet handelen, en dat het anders te laat is. Wie echter oordeelt dat de tractementen der predikanten zóó hoog moeten zijn, dat in dezen abnormalen tijd gehéél zonder zorg kan geleefd, vergist zich. De druk der tijden wordt overal gevoeld, en het tractement 126 j *» NOOD IN DE PASTORIE. bijeengebracht ook door hen, die zelf onder dien druk te lijden hebben. Den predikantsvrouw moet begrijpen, dat het begrip „stand" rekbaar is, doch ook voor inkrimping vatbaar. Gee enkele predikantsvrouw mag weelde eischen in de pastorie, alleen maar een weinigje meer poëzie. Nooit mag de wereld denken, dat God daar om den broode gediend wordt. Ook moet de opvoeding uiterst sober zijn. Soberheid staalt het karakter en sterkt de zenuwen. Alléén dit voorrecht gunne men den predikant, dat hij zijn kinderen zonder al te groote zorgen kan doen opleiden tot een gelijkwaardige positie in kerk of maatschappij. Ook de werkman kan immers zijn kind gemakkelijk, zonder veel opoffering, onderricht laten geven in een of ander vak. Over het algemeen gaat het leven in de pastorie te zeer gebukt onder financiëele lasten. En al wbrdt straks alles weer goedkooper, de nood in de pastorie blijft nog jaren drukken. Is er in de bange tijden, die achter ons liggen, niet door vele predikanten gedurig geld geleend, om niet geheel en al ten onder te gaan? En dat geld moet teruggegeven; daarenboven het huishouden weer op peil gebracht. Neen, 'k wil niet onbescheiden zijn, noch zal al te veel uit de school klappen, 't Ligt niet in mijne bedoeling, te spreken uit uw naam alleen, en 'k heb evenmin mij zelve op het oog. Maar waar anderen A hebben gezegd, kunnen wij er niet aan ontkomen B te zeggen. De zaak dient nader toegelicht; zóó alleen is ver- 27 NOOD IN DE PASTORIE. | XII betering te verwachten. Vurig hoop ik, dat niemand mij betichten zal van onedele bedoelingen — maar zelfs de vreeze daarvoor doet mij niet terugdeinzen. 'k Zal doen wat ik mijn plicht acht; niet om mijzelve, maar ter wille van zoo velen, die door zorg worden verteerd. Vastberaden grijp ik het touw van de noodklok. Naderbij tredend, bemerk ik dat het nog nieuw is. Nog nimmer gebruikt door eenige predikantsvrouw .... Neen, tóch niet aarzelen! Er was moed toe noodig om zóó lang te zwijgen, er behoort eveneens moed toe om handelend op te treden.... Het nieuwe touw doet pijn aan m'n handen; nooit verrichtte ik zwaarder werk ! O, dat het niet vuil en vettig behoeft te worden door veelvuldig gebruik! Dat ik niet behoef te luiden tot er eelt in m'n hand is ! Laat men nu toonen dat door der tijden nood de harten niet vereelt maar veredeld zijn! Hoor! hoe somber en dof 1 Hoe angstig en snel! Hoor 1 Er is nood in de pastorie! Hoor, gemeente des Heeren, hoor 1 De noodklok klept! 128 129 XIII. ACHTER HET FRONT. Wij willen God in alle standen. Zoowel bij meester als bij knecht; Want zonder God — geen broederbanden, Want zonder God — geen plicht noch recht! DE tijden veranderen, en ook de menschen.... Daaraan dacht ge, toen ge j. 1. Zondag in de kerk met vele huismoeders uw stem paardet aan die van vele dienstmeisjes, en ge te zamen het eerste vers van den 123sten Psalm zongt, en toegekomen waart aan deze regels: En 't oog der maagd is op haar vrouw geslagen. Om hulp of gunst te vragen.... Toen dwaalden uw oogen ineens onderzoekend door het kerkgebouw, en kwam onwillekeurig de vraag bij u op : Waar vindt men thans de dienstmaagd, die hulp of gunst vraagt? Bestaat zij nog, of is dit geslacht uitgestorven, en heeft het plaats gemaakt voor een ander, dat alleen eischt wat haar „volgens recht'* toekomt ? Nu is de kerk de plaats niet om een antwoord te De Predikantsvrouw 9 ACHTER HET FRONT. XIII zoeken op zulke vragen, tenzij de prediker zelf de sociale toestanden plaatst onder de lamp van Gods Woord. In dat geval zal u blijken dat de Bijbel niet verouderd is; dat, al was vroeger de verhouding tusschen huisvrouw en dienstbare een gansch andere dan nu. er toen reeds opgewekt moest worden tot een goede verstandhouding (Titus 2 : 9; 1 Petr. 2:18 e.a.). Ge waart Zondag naar Gods huis gegaan met zorg bezwaard, en deze heeft u nog niet verlaten. Nu uwe dienstbode gaat vertrekken, zijt ge bang dat ge geen goede opvolgster zult krijgen.... Maak u echter niet al te bezorgd. Er zijn nog heel veel dienstmeisjes, voor wie het Woord Gods geldt als een richtsnoer óók voor het maatschappelijk leven. Om zulk eene moogt ge bidden. Wel heeft het gif van het socialisme groote verwoestingen aangericht, ook onder de dienstmeisjes van christelijken huize. Hare inzichten zijn vertroebeld. Een geest van ontevredenheid heeft zich van haar meester gemaakt. Zij weten zelf niet meer dat zij en hoe ver zij zijn afgedwaald. En dit verschijnsel komt niet sporadisch voor, maar veelvuldig. Met schaamte moeten wij bekennen, hoe weinig kracht het christelijk geloof oefent in ons leven en in alle levensverhoudingen. Of wordt nog onder ons openbaar dat het koninkrijk der hemelen gelijk is aan een zuurdeesem, dat niet rusten kan voordat het gansche deeg is doortrokken? Neen, het is geen wonder, dat u de moed dreigt te 130 I XIII ACHTER HET FRONT. 131 ontzinken, vooral daar er zoovelen bij u komen, en u hoofdschuddend beklagen met de woorden: „Er zijn tegenwoordig geen goede dienstmeisjes meer!" Maar zij, die zoo spreken, overdrijven, om geen sterker woord te gebruiken. Tegen dergelijk beweren moet met alle kracht geprotesteerd. Ge weet toch wel uit eigen ervaring, dat juist een predikantsvrouw het tegendeel kan getuigen. Het is waar, onder de velerlei nood en van de twintigste eeuw neemt de dienstbodennood zeker niet de laagste of de laatste plaats in. Heeft het u echter nimmer getroffen dat met name déze nood aan vele pastorieën voorbij gaat? De menschen vragen zich verwonderd af, hoe dat nu mogelijk is! Onze tijd kenmerkt zich immers door een groot tekort aan dienstboden, niet omdat het aantal diensten uitgebreid is, maar omdat de meisjes niet meer op dienen zijn aangewezen. De kring waaruit de dochters vroeger veelal dienstboden werden, levert deze thans slechts bij uitzondering. De weg naar fabriek of kantoor, naar atelier of winkel staat voor haar open, en de drang in die richting schijnt onweerstaanbaar te zijn. Doordat kost en inwoning vervalt, schijnt het salaris hoog, terwijl de vrije avonden buitengewoon aanlokken. Daarbij — dit vooral niet te vergeten — men meent dat de positie eervoller is. Daardoor komen de dienstmeisjes nu vaak, (gelukkig niet altijd), uit een lageren, soms uit den laagsten stand. 132 ACHTER HET FRONT. Aan veler opvoeding kwam heel wat te kort, zoodat zij minder bruikbaar blijken, en daardoor gedurig van betrekking verwisselen. En toch kent men in de pastorie slechts weinig van dat voortdurend „getob" met personeel. Is hiervan een verklaring te geven ? Stellig. Er zijn in de nette, christelijke arbeidersgezinnen nog vele verstandige en zorgzame moeders met een groot en ongeschokt vertrouwen in den predikant en diens vrouw. Zulke moeders begrijpen, dat de arbeid op fabriek of kantoor voor de meisjes in de toekomst weinig profijt brengt, en dat die veelbegeerde vrije avonden eer schade dan goed doen. Ook, dat een hoog loon niet altijd als zuivere winst kan geboekt. Hoe hooger het loon, hoe meer het hart misschien uitgaat naar strikjes en lintjes en ongepaste kleedij.... Een degelijke moeder ziet die gevaren, zij wikt en weegt ze. Toch moet haar kind aan 't verdienen, moet meê helpen de zorgen verlichten, moet meer leeren ook. In huis geeft een zestien- of zeventienjarige dochter vaak last. Het jonge bloed begint te gisten. Het meisje wil de wereld in, wat ondervinding opdoen, onder het ouderlijk gezag uit, en wat meer vrijheid genieten. En nu hoort een moeder hoe in een naburige pastorie naar hulp wordt uitgezien, en ze besluit er zelf met haar dochter „op-af" te gaan. Of anderen al trachten haar bang te maken door te zeggen, dat in een pastorie schraalhans gewoonlijk de XIII ACHTER HET FRONT. 133 keukenmeester is; dat er meestal veel kinderen zijn. en dat men er onmogelijk een extra-hoog loon kan geven... dat alles laat haar koud. Ook zal ze niet in de eerste plaats vragen met hoe weinig werk haar dochter zal kunnen volstaan, en hoe veel geld ze zal verdienen. Het moge waar zijn dat vele meisjes tuk zijn op een „klein gezin en hoog loon", laster is de bewering dat flinke ouders daar het meest naar kijken. „Ze is gezond en sterk, ze kan er tegen", zegt de moeder vol vertrouwen; naar 't loon vraagt ze niet dan terloops. „Als u haar maar onder uw hoede neemt alsof het uw eigen kind is", dringt ze aan. Zoodra ze die belofte maar heeft, is haar hart gerust. Dan weet ze, dat 't haar dochter niet ontbreken zal aan de leiding. die deze zoo noodig heeft. Want de moeder is haar eigen jeugd nog niet vergeten, ze begrijpt haar kind in haar avontuurlijke verlangens. Maar ze weet, dat de wereld zoo slecht en zoo boos is, en zoo gevaarlijk voor een vroohjk, aardig jong meisje. Het verblijf in de pastorie, waar de teugels van het bewind liggen in een vaste hand, kan niet anders dan haar dochter tot zegen strekken — daar is ze héél zeker van. Zoo hebben de ouders rust, en nieuwsgierig kruipt het jonge vogeltje onder moeders vleugelen uit, om aarzelend eerst, maar weldra met meer zelfvertrouwen op eigen wieken te gaan drijven. Nietwaar, zóó wordt het verklaarbaar dat vele predikantsvrouwen zelfs nooit per advertentie een dienst- ACHTER HET FRONT. XIII meisje behoeven te vragen. Er wordt slechts eenige ruchtbaarheid aan de „vacature" gegeven en de „sollicitanten" bieden zich van zelf aan. Of ook — en dat is een niet te versmaden vriendelijkheid ;— de vertrekkende dienstbode, van wie men in liefde scheidt, kijkt zelf uit naar een opvolgster. Indien zij vertelt hoe vele jaren zij bij u is geweest, is dit gewis de beste aanbeveling die gij hebben kunt. Een goede naam is beter dan goede olie. En de rollen zijn tegenwoordig omgekeerd. Niet de dienstboden hebben goede getuigen van noode, maar veeleer de familie's die uitzien naar hulp. Indien ge een zuster, een nichtje of een vriendin krijgt van haar die u verlaat, wees verzekerd dat uw goede naam voor altijd gevestigd is. Misschien kan er nog een andere reden genoemd, waarom men in een pastorie maar zelden verstoken blijft van goede hulp. Hoe dikwijls ontstaat het gebrek aan hulp, juist uit zucht naar te veel hulp! De predikantsvrouw ziet zich door haar beperkt inkomen genoodzaakt, het zoo lang mogelijk met ééne dienstbode te doen — en zij ondervindt er een rijken zegen van. In een dergelijk gezin is saamhootigheid. Het dienstmeisje zal, naar de mate harer beschaving, min of meer met Mevrouw op-en-neêr gaan, en de kinderen vormen een welkome trait-d'union tusschen huiskamer en keuken! Zoodra echter een tweede haar intrede doet, verandert de situatie. Het gezin verdeelt 134 XIH ACHTER HET FRONT. zich nu onwillekeurig in twee partijen: „vóór", en „achter". Meermalen worden het twee vijandige, althans twee tegenover en niet naast elkander staande partijen. De rechte verhouding is verbroken doordat Mevrouw komt te staan als één tegenover twee. Zij verliest grootendeels haar invloed. Ontvangt het ééne meisje een welverdiende terechtwijzing, de andere heeft, zoodra Mevrouw de keuken verlaat, haar woord klaar om de opmerking krachteloos te maken. Al botert het niet altijd tusschen de beide meisjes, hier ziet men hetzelfde verschijnsel als bij binnenlandsche twisten of bij oneenigheid in een politieke partij: zoodra er gevaar dreigt van buiten-af, sluiten zich de gelederen vast aanéén. Mevrouws verschijning in de keuken wordt zelfs, als er niet behoorend, eenigszins wrevelig begroet, nimmer gewaardeerd; de kinderen liefst zooveel mogelijk geweerd. De gesprekken tusschen de {gedienstigen, of tusschen de dienstbode en de werkvrouw dulden immers geen stoornis, en vooral „kleine potjes met groote ooren" kunnen lastig zijn. Het onrustig opschrikken'bij storing in zulk een onderhoud of tijdens een veel te lange „pauze", verraadt gewoonlijk niet veel goeds. Den tijd door langdurige en veelvuldige „conversatie" aan den arbeid onttrokken in aanmerking genomen, kan vrij zeker vastgesteld, dat twee meisjes niet tweemaal zooveel presteeren als één. Voorts doet de gedeelde verantwoordelijkheid de plichtsbetrachting verslappen, zoodat de vrouw des huizes veel meer dan vroeger zelve moet nagaan, of alles wel naar eisch 135 ACHTER HET FRONT. XIII wordt verricht. En in menig geval zou zij haar krachten sparen, haar goed humeur bewaren, en — ergernis ontwijken kunnen, door in dien tóch verbruikten tijd het werk zelve te doen. De dienstbode van onzen tijd laat zich niet veel meer gezeggen. Zij leeft in de overtuiging dat ze gemakkelijk ergens elders terecht kan. Zelfs bij een lichte terechtwijzing is ze geneigd aanstonds den dienst op te zeggen, er zich weinig over bekommerend of haar onverwacht vertrek het gezin ook in groote ongelegenheid brengt. De band tusschen het gezin en de dienstbode, die er tijdelijk deel van uitmaakt, wordt tegenwoordig maar al te gemakkelijk ontrafeld. Een klein, schijnbaar nietig voorval kan, helaas, een heftige woordenwisseling ten gevolge hebben, waardoor de goede verstandhouding ernstig bedreigd wordt. En oorzaak hiervan is, dat de waardeering der feiten zoo verschillend kan zijn. Van uur tot uur komt de dienstbode in aanraking met allerlei voorwerpen, die de hare niet zijn, maar die onder haar hoede gesteld, aan haar zorg toevertrouwd werden. Zoodra er nu iets breekt of beschadigd wordt, dan is het de huisvrouw die in de ontstane behoefte heeft te voorzien. Vooral als het dienstmeisje de gevolgen van haar onachtzaamheid of onvoorzichtigheid haast niet schijnt te tellen, kan dit met name een predikantsvrouw wel eens héél verdrietig stemmen, zoodat deze zich in haar optreden korzelig en prikkelbaar toont. Natuurlijk verdient dit afkeuring. Ook wordt er niets meê bereikt, 136 XIII ACHTER HET FRONT. 137 dan dat de schuldige onverschillig de schouders ophaalt, en op eenigszins brutalen toon vraagt of het de moeite waard is „daar nu zoon drukte over te maken". Ach, zij begrijpt niet dat het opnieuw moeten aanschaffen van het onmisbare voorwerp een bedenkelijke bres zal schieten in het afgepaste en nauwelijks toereikende huishoudgeld van de maand. Mengen anderen zich nu maar niet in dergelijke af en toe voorkomende kleine huiselijke scènes, dan laten die gewoonlijk geen spoor na. De onderlinge achting en liefde doet spoedig de kleine wederzijdsche onhebbelijkheden vergeven en vergeten. Gansch anders komt echter het geval te staan, zoodra een derde er in wordt betrokken die het bijna uitgedoofd vuurtje opnieuw weet op te rakelen. Breed worden dan de gebreken en tekortkomingen in personen en gezin uitgemeten, terwijl zonder opzettelijke krenking der waarheid, het gesprek toch in lasteren ontaarden kan, wanneer n.1. het goede daarbij stelselmatig verzwegen wordt. Soms gaat er vanuit de gemeente een slechte invloed uit op het dienstmeisje, alléén reeds door het zonder protest, of misschien wel met eenig leedvermaak, aanhooren van allerlei kleine kibbelarijen. De gevallen zijn niet zeldzaam, dat men door lichtvaardig kwaadspreken van de predikantsvrouw, in tegenwoordigheid van haar dienstbode, bij deze een tegenzin opwekt, die haar in overijld handelen een goeden dienst ontevreden doet verlaten, dit misschien later betreurend. Door haar onervarenheid ACHTER HET FRONT. XIII en geringe menschenkennis begrijpt zij dikwijls niet, dat zij zich door een oorblazer laat scheiden van hen, die het goede voor haar zochten. Er mag nooit bij buitenstaanders geklaagd, zoolang de weg openstaat, in huis op gepasten toon rechtmatige grieven kenbaar te maken. Kan een gerezen verschil niet uit den weg geruimd, welnu dan staat voor het dienstmeisje de weg open haar dienst te verlaten, d.w.z. in dezen geest een voorstel te doen. Drie maanden is het dan nog wel vol te houden; een net meisje vertrekt niet zonder zéér dringende reden „met-de-zesweken". Er wordt geheel vrijwillig van weerszijden een verbintenis aangegaan met vaststelling van den termijn, waarop deze, wederom geheel vrijwillig, en zonder ongenoegen te geven, ontbonden kan worden. Van beide zijden verplicht men zich iets te geven, te doen of niet te doen, en zich min of meer naar elkander te schikken. Het dienstmeisje belooft onderwerping aan de huisorde, zonder welke hare inwoning tot vele moeilijkheden aanleiding zou geven en daarom ontoelaatbaar zou zijn. Hierdoor is reeds veroordeeld dat een dochter uit een geloovig gezin in ongeloovigen kring haar arbeidsveld zoekt. Zoo het haar ernst is met haar beginsel en zij daarnaar wenscht te leven, verwacht zij ook alleen daar zegen, waar zij niet gedwongen kan worden tot overtreding van Gods geboden, en zal zij er b.v. niet in toestemmen op Zondag boodschappen te doen, of onnoodig werk te verrichten. 138 XIII ACHTER HET FRONT. Wie zich echter vrijwillig begaf in een omgeving waar met God en Zijn dienst niet gerekend wordt, beseffe wel hare groote verantwoordelijkheid. Hoe verreikend haar invloed kan zijn, leert de geschiedenis van Naaman den Syriër. Ook nu komt het voor, dat een geloovige dienstbode haar buiten-God-levende Mevrouw tot een eeuwigen zegen werd. Dat dit nimmer gebeuren zal, indien niet eerst door werk en woord en wandel achting en vertrouwen gewonnen werden, voelt ieder. Maar nu omgekeerd. Indien gij een meisje uit ongeloovigen kring in uw dienst hebt genomen, weet dan wel dat zij nu een lid is van uw gezin, en zich naar den levensgang daarvan heeft te voegen. Gij moogt haar b.v. niet toestaan kermis te gaan houden, zelfs al ware te voorzien, dat van de weigering een overhaast vertrek het gevolg zou zijn. Niet altijd echter ontstaat verschil van meening door verschil van inzicht wat de beginselen betreft. En daarom zijt gij niet geholpen, van hoe veel belang dit overigens ook is, zoo uw dienstmeisje netjes en ijverig is, vriendelijk bij het opendoen en opmerkzaam bij het aannemen van boodschappen. Boven dit alles komt de eisch, dat zij toone, karakter te bezitten. Wie zich aandient om hulpe te bieden in een pastorie, en niet komt met een trouw en liefdevol hart, die zal blijken daar allerminst op haar plaats te zijn. 139 140 ACHTER HET FRONT. XIII Het is onloochenbaar, dat onze ondergeschikten onze fouten en gebreken eerder ontdekken dan onze vrienden en kennissen. „Niemand is groot in de oogen van zijn kamerdienaar", zegt een Fransch spreekwoord. Ook weet ons personeel het best de kleine wonde-, plekken aan te wijzen, die elk gezinsleven ontsieren, hoe ernstig en nauwkeurig we dit ook trachten in te richten naar den eisch van Gods Woord. De naam van het predikantsgezin moet echter ongerept zijn, wil het Evangelie, door den dienaar verkondigd, ingang vinden in de harten. Voor dien goeden naam te waken, dien hoog te houden, dat is een schoone taak, ook voor de dienstbode uit de pastorie. Slechts weinigen der meisjes die bij een predikant „wonen'', begrijpen ten volle de verantwoordelijkheid hunner schijnbaar zoo nederige betrekking. Ze beseffen veelal niet, hoe zij in de gemeente méér bederven kunnen, dan door gansch een kerkeraad kan worden goedgemaakt. En dit geldt niet alleen van het dienstmeisje, maar, gij weet het immers al te goed, óók van de baker, de werkvrouw, de huisnaaister, ja, van ieder die op eenige manier het huiselijk leven van den predikant van zijn intiemen kant kennen leert. Ge kunt nog verder gaan en zeggen: zoo een van deze laatsten klachten van het dienstmeisje aanhoort met gretige ooren, zich nieuwsgierig toont, ongepaste vragen doet, ontevredenheid zaait of aanmoedigt, afkeuring te ken- XIII ACHTER HET FRONT. nen geeft over gewoonten en gebruiken in de pastorie, zelfs al zou dit slechts geschieden door een zijdelingsche opmerking of door een instemmend hoofdknikken, die staat schuldig tegenover het predikantsgezin én ook tegenover de gemeente. Misschien schijnt u deze uitspraak wat kras, doch wie niet meer aan den ingang van het leven staat, weet dat zij niet te kras is. Men heeft het in den jongsten oorlog meermalen kunnen opmerken, dat, zoo de dienst achter het front niet correct en volkomen betrouwbaar was — het strijden moest uitloopen op een mislukking. Veilig kunt ge aannemen, dat de meest ideale predikantsvrouw ook „mislukt*', als zij overgeleverd is aan gedienstigen, die den waren 'adeldom des harten missen. ... Als ge nu over eenigen tijd „uw nieuwe meisje" krijgt — o, weeg dan vóór gij spreekt, elk uwer woorden op een goudschaaltje. Want de vraag zal tot u komen, heel onverwachts misschien, of anders als het gesprek eens even hokt, bij wijze van vulling, schijnbaar argeloos, maar met een groote, goed verborgen gehouden nieuwsgierigheid: „En bevalt uw nieuwe dienstmeisje u nogal?" Indien gij eenigszins vermoeden kunt dat deze vraag niet ingegeven wordt door hartelijke belangstelling, wees dan op uw hoede, en bezin u op een antwoord, een predikantsvrouw waardig, zóó dat aan de vraagster voorgoed de lust vergaat op dit onderwerp terug te komen. 141 ACHTER HET FRONT. XIII Hoe groot moet wel de geestelijke armoede zijn bij die huisvrouwen, welke bij voorkeur hun kostelijken tijd verbeuzelen door het houden van zoogenaamde „meidenpraatjes". Hoe rukken zij zich zelf daarbij de kroon van het hoofd! Ligt er ook niet iets onedels in, den goeden naam van haar, die ge opnaamt in uw gezin, van wier diensten ge gebruik maakt, schade te doen? En denkt ge, als ge dit hoort niet onwillekeurig aan Laurillard's satirieken uitroep: „Mevrouwen en Juffrouwen, die benne perfect, maar mensch, 't is zoo erg met de meiden !*' Al dat uitvoerig verhalen van die kleine huiselijke schermutselingen, waarbij de belichting vaak zoo eenzijdig is...., ach, ik weet het wel, ook in de dienstbodenwereld komt dit euvel veelvuldig voor, maar wat bier nog in de onbedachtzaamheid der jeugd zekere verontschuldiging kan vinden, dient toch vermeden door vrouwen van eenigszins gerijpte ervaring. Om eerlijk te zijn moet ook erkend, dat uw dienstbode eerder gevaar loopt, in dat kwaad te vervallen, dan gij. Vooral zoo zij afkomstig is uit uw eigen dorp. Dan kan het heel licht gebeuren dat uw gezinsleven „op de straat" wordt gebracht, tenzij hare familie zedelijk hoog staat, en van haar verlangt, dat zij zich aan den beproefden regel zal houden: „hooren, zien en zwijgen". En dat ze zal leeren wat „over-te-stappen". Het meest aanbevelenswaardig schijnt mij voor u, uit te zien naar een meisje van buiten. Want zoo ge er een uit het dorp krijgt, en dit eens minder bruikbaar 142 I XIII ACHTER HET FRONT. 143 mocht blijken te zijn, zoodat ge met den besten wil haar niet kunt houden, dan loopt ge de kans, 't voorgoed bij heel haar familie verbruid te hebben. In negen van de tien gevallen zal deze oordeelen, dat de fout héél alleen bij u ligt. Toch — al hebt ge een meisje van elders — dan is hierdoor uw positie nog niet altijd verzekerd. Uw dienstbode zal in haar nieuwe omgeving allicht nog eerder ingeburgerd zijn dan gij het waart, want zij behoeft in geen enkel opzicht voor de predikantsvrouw onder te doen wat de algemeene belangstelling betreft. Zij zal spoedig heele „dikke" vrienden hebben, die het altijd en in alles met haar eens zijn. Reeds op den eersten dag van haar verschijning op 't dorp wordt zij van achter menig horretje bij 't langs gaan bespied. Men weet immers precies, hoe laat zij voorbij komt om de krant te halen of te brengen bij ouderling N. Eerst krijgt zij een knikje, dan een tikje met een noodigende hoofdbeweging.... uw dienstmeisje snapt even naar binnen, en dan, heel voorzichtig en ongemerkt begint het verhoor: „Dominee gaat zeker altijd laat naar bed? En niet zoo vroeg op natuurlijk ? Wie er al zoo komen ? Wat de pot schaft ?...." Tot in het eindelooze kan het zoo doorgaan, want dat is zeker wel een groot gebrek ook in ons christenvolk, dat het 't met de waarschuwing van den apostel Petrus zich niet met eens anders doen te bemoeien, niet altijd even nauw neemt. 144 ACHTER HET FRONT. I XIII Aanvankelijk raken de vragen slechts onderwerpen van ondergeschikt belang, maar naarmate de verhouding der gemeenteleden tot de dienstbode vertrouwelijker wordt, gaat ook het peillood dieper! Het ware te wenschen, dat alle menschen hun eigen gebreken wat beter bekeken, dan zouden zij het praten, over anderen wel laten! En nu nog even over een ander punt. Niettegenstaande al wat ik straks beweerd heb over te veel hulp, kan voor u in de toekomst een tijd aanbreken, dien ook ik heb doorgemaakt. De dokter komt, voelt u den pols en kijkt naar uw bloedelooze lippen, en zegt met iets vaderlijks in zijn stem : „Hoor eens, Mevrouwtje, uw gezin wordt steeds grooter, u krijgt het al drukker; en u staat 's morgens maar vóór dag en dauw op om 's avonds laat naar bed te gaan; u werkt intusschen heel den lieven dag of u van ijzer en staal bent; als u zóó voortgaat, is u versleten vóór uw tijd; u spant u in vèr boven uw krachten, — en als u dat niet laat, dan helpt al uw dokteren u niets,... dan gaat u er onder Natuurlijk heeft de dokter gelijk, groot gelijk, dat voelt ieder uit uw omgeving, maar.... ach, het is zoo moeilijk — en dat begrijpt niemand. uw liefste plichten te moeten opgeven een voor één, XIII ACHTER HET FRONT. en dan voor nieuwe groote uitgaven geplaatst te worden waar gij juist bezig waart u te bezinnen op meerdere bezuiniging.... Ge kunt over een zóó groote teleurstelling haast niet heen.... Maar uw man ziet het nu duidelijk in. hij begrijpt zelf niet hoe het hem zoo lang ontgaan kon, dat gij steeds zwakker werdt.... Deze noodzakelijke onkosten dienen bestreden, kan het niet uit de lengte, dan maar uit de breedte, desnoods met opoffering van tabak of sigaar. Maar zult ge er werkelijk baat bij vinden, zorg dan voor afdoende en niet voor halve hulp. Wie zich zwak gevoelt, moet geen onervaren meisje van dertien of veertien jaar in huis halen. Neem ook geen kinderjuffrouw. Laat niet het dierbaarste wat gij bezit uitsluitend over aan de zorg van anderen. Ik prijs altijd die kinderen gelukkig, die niet met een juffrouw naar een kinderkamer verwezen kunnen worden, maar om en bij Moeder mogen zijn, en meê door 't huis trekken, nu eens naar den zolder dan in den kelder. Een tweede dienstmeisje verdient ook geen aanbeveling, daar deze geneigd zal zijn meer hulp te bieden in de keuken dan in de kamer. Zoek dus een „hulp in de huishouding". De naam is niet aardig, dat geef ik toe. De Duitschers drukken zich beter uit als zij spreken van een „Stütze der Hausfrau". Immers daaraan hebt gij, als uw gezin grooter wordt, behoefte; aan iemand die u tot steun is en u schraagt.... 145 ACHTER HET FRONT. XIII aan iemand om u heen met nette manieren en beschaafde spraak, die u de voorgeschreven rustiger levenswijze van harte gunt. En als gij aan een jong meisje uit den gegoeden stand zulk een positie aangenaam kunt maken in uw huis, welnu, dan helpt gij van uw kant een weinig mede aan de oplossing van een der sociale vraagstukken. Want daar moet het heen. Jonge dames moeten liever dan zich op een atelier of bij de posterijen geplaatst te zien en een eenzaam kamerleven te leiden, opgenomen willen worden in een degelijk gezin, waar zij vaardigheid en kundigheden kunnen opdoen, die vrucht zullen afwerpen voor heel haar volgend leven. Zóó in de practijk onderwezen te worden, ook in de lichamelijke en geestelijke opvoeding van de jeugd <— wat wordt dat jaren daarna nog gewaardeerd, als in eigen gezin zich moeilijkheden voordoen. Eerst dan (ach, waarom zoo laat) leert de hulp-in-dehuishouding zoo goed als het dienstmeisje verstaan, dat zij niet alleen diende, maar ook gediend werd, dat wij niet alleen hen noodig hadden, maar dat ook wij in haar leven een beteekenende factor zijn geweest. Laat er toch zoo gauw mogelijk gebroken worden met de dwaze meening, dat zij die als verpleegster zieken verzorgt, hooger staat op de maatschappelijke ladder dan zij die zich in particuliere woning met voornamen eenvoud geeft tot hulp van een uit-groeiend gezin. 3 XIV 147 XIV. VERGEZICHTEN. Verstandig^ is 't van tijd tot tijd Een teed'ren, sterken band, Die 't arme harte bindt en vleit. Te schudden van de hand: Te scheiden van een dier'bre plek. Vol weemoed en genot; Te wennen maar aan elk vertrek: Verhuizen is ons lot 1 TA, dat was een typische gewaarwording! ) Terwijl gij bezig waart uw man een kopje thee in te schenken, vlak voor 't ontbijt, keek hij even de krant in. Zijn gezicht school heelemaal weg achter De Standaatd. In eens legt hij het blad neer, kijkt u lachend aan, en zegt: „verbeeld je, ik sta op tweetal te N.!" „En moet je dat uit de krant hooren, heeft de kerkeraad je daarvan geen bericht gestuurd?" „Neen, dat is geen gewoonte." „Nu, ik ben groot gebracht bij den stelregel: Beter een beleefdheid te veel, dan een beleefdheid te weinig. Mij dunkt, 't zou wel goed zijn, zoo die kerkeraad deze leuze ook tot zijn devies had " „Ja ', beaamde uw man afgetrokken, „want nu zou je na- VERGEZICHTEN. XIV tuurlijk wel eens willen weten, wanneer de stemming zal plaats hebben". Later hebt gij dit vernomen, eveneens uit de krant. De leden der gemeente N., die uw man niet tot haar leeraar begeerden, bleken talrijker te zijn, dan die hem gaarne in hun midden hadden gezien. Zóó gaat het in de kerken; men handelt over een predikant, maar zonder hem, zelfs geheel buiten hem om. Men vindt het een totaal overbodige beleefdheid, van een geformeerd tal of van den uitslag der stemming de betrokken personen in kennis te stellen. Alsof men dat niet „objectief" zou kunnen doen! Louter een mededeeling ware immers voldoende; hiermee zou aan den eisch der wellevendheid zijn voldaan! Dat publiek bekend maken van een tal, waarbij de kansen soms erg onzeker zijn, heeft stellig groote schaduwzijden, maar er schijnt weinig tegen te doen. Het is natuurlijk volstrekt geen schande, dat uw man het heeft moeten „afleggen" tegenover een collega. Dat mag heel de wereld wel weten óók. Gij zijt toch niet zoo dwaas als sommige kortzichtige domineesvrouwtjes, die vast en zeker gelooven dat haar man de meeste gaven bezit, en dat het een miskenning is van dit feit, zoo hem een beroep ontgaat. De vrouw, die er zóó over denkt, zal zeker haar man niet verder brengen! Neen, ge moet waarlijk niet elke preek en elke gesticulatie en elk kansel-aanwensel mooi vinden. Wat heeft hij dan aan uw oordeel ? Wat helpt het hem ? Het gedurig voorkomen van zijn naam op een tal 148 XIV VERGEZICHTEN. moet echter den predikant pijnlijk aandoen, want dan krijgt hij onwillekeurig het gevoel, als „stoplap" gebruikt te worden. Er zijn kerkeraden die durven sollen met den goeden naam van een dienaar des Woords door hem herhaaldelijk te plaatsen op een twee- of drietal, terwijl te voorzien is, dat de keuze tóch niet op hem zal vallen. Dit is natuurlijk niet zoo erg voor de gemeente die beroept, en die den man harer keuze krijgt, maar 't werkt zeker niet verheffend in de gemeente, waar de elders niet-begeerde zijn werk moet voortzetten. Een kleine teleurstelling kunt gij samen best dragen, en er u gemakkelijk over heen zetten. Maar de eenvoudige menschen van 't dorp, die eerst zoo trotsch op hun dominee waren, gaan zich afvragen, of er iets aan hem zou mankeer èn, en waar het bij hem hapert ? Geen wonder dus, dat er predikanten zijn, die verzoeken, hier of daar maar liever niet meer in aanmerking te komen. Daarvoor hebben ze hun tegenwoordige gemeente te Hef! Nieuwe ondervinding deedt ge op, toen zich op zekeren Zondagmorgen hoorders vertoonden in uw kleine dorpskerkje. Ze hadden getracht, een voor één ongemerkt binnen te gaan, en zich ver van elkander, als waren ze elkaar volkomen vreemd, neergezet. Maar toen er bij beiden een potloodje en papier voor den dag kwam om thema en verdeeling op te schrijven, hadden ze zich toch leelijk verraden 1 Als de preek niet erg in den smaak gevallen is, ver- 149 150 VERGEZICHTEN. XIV dwijnen de vreemde broeders gewoonlijk weer even ongemerkt als ze gekomen zijn. En niemand uit het dorp komt te weten, door welke gemeente zij uitgezonden waren. Deze houding is zeer kiesch en te prijzen. Maar als de broeders extra-voldaan zijn, als ze plan hebben, uw man in hun gemeente dringend aan te bevelen, dan kunnen ze gewoonlijk de verzoeking niet weerstaan, na kerktijd even bij u op de koffie te komen. Dan willen ze kennis maken ook met u, en een indruk krijgen van uw huisgezin. En dat is zéér verstandig. De manier, waarop gij de menschen ontvangt, is lang geen onverschillige zaak voor een gemeente. Zelfs uw kleeding, en die uwer kinderen, en ook de meubileering, en het al of niet aanwezig zijn van orde in de pastorie trekken dan de aandacht. Bij een dergelijke ontmoeting blijft het echter geen geheim, vanwaar de afgevaardigden komen. En zoo opent zich voor uw geestesoog onwillekeurig een vergezicht.... Doch als het verlangde beroep dan toch niet ontvangen wordt, wijt het dezen broeders niet 1 Zij waren oprecht in hun optreden, maar God heeft uw lot in Zijne handen, en niet zij. Gelukkig dat ge het in uw dorpje altijd zóó hebt gehad, dat ge niet reikhalzend behoeft uit te zien naar verandering, ja, dat ge er van overtuigd zijt, dat lang niet elke verandering voor u een verbetering zou zijn. Het water, dat zich even rimpelde, wordt weêr spiegelglad XIV VERGEZICHTEN. Doch zie «— daar ontvangt uw man onverwacht een beroep! Gij zelf naamt de groote, gele enveloppe van den ouden postbode aan, en bracht haar boven op de studeerkamer, zonder dat de gedachte bij u opkwam, dat ge zulk een gewichtig document in uw handen hieldt. Er zijn dominees, die in hun eerste gemeente vele malen een roeping naar elders bedanken. De gemeenteleden worden dan ten slotte door de mare dat er weer een beroep is ontvangen, niet meer opschrikt. Ze zijn er vrij gerust op, dat dominee wel weêr zal blijven, „Hij heeft het hier immers goed", zeggen ze; „wat zou hij meer verlangen ?" „Ja, ja", merkt een ander op, „daar moet ge niet al te zeker op gaan. Hij krijgt daar vier gulden in de week meer!'' Zóó verlagen sommigen het heilig ambt tot een doodgewone broodwinning. Uw gemeente maakt zich thans echter, en terecht, ongerust. In het kerkblad plaatste de scriba een treffend berichtje, dat geen twijfel overliet aangaande den wensch van kerkeraad en gemeente. Hij onthield zich er van, de hoop uit te spreken, dat uw echtgenoot „een Gode-welbehagelijke keuze" zou doen — een uitdrukking, waarvan, indien niets meer wordt gezegd, de beteekenis al heel doorzichtig is, en die daarom liever niet moest worden gebruikt. Kort en bondig sprak hij van het algemeen verlangen, dat de beroepene zijn tegenwoordige gemeente niet zou verlaten. Hij kon dit 151 I VERGEZICHTEN. XIV met vrijmoedigheid doen. Niemand, behalve misschien een paar „malcontenten", zou hem gaarne zien vertrekken. Wat komen er nu drukke dagen, dagen van spanning tevens. Van den ochtend tot den avond bezoek, terwijl de post brieven brengt, die in roerende, hartelijke bewoordingen vertellen van den nood der roepende gemeente. Bij vorige beroepen vond uw gemeente het altijd een heel geruststellend teeken, als ge niet samen gingt „kijken*'. Maar ditmaal wordt uw man zóó geslingerd, dat hij u mee wil hebben, om ook u een indruk te geven van heel die omgeving, opdat na onderlinge uitwisseling van gedachten de schaal goed en spoedig moge doorslaan naar de eene of naar de andere zijde! Aan ons lot onderwerpen wij ons, als de gesteldheid van ons hart de rechte is, gemakkelijk in kinderlijk vertrouwen op Gods voorzienigheid. Doch wanneer we schijnbaar zelf de keuze hebben, dan breken er onrustige dagen en slapelooze nachten aan! Aan het buitenleven en aan uw kleine gemeente zijt ge beiden innig gehecht. Doch uw man, die thans in de volle kracht zijns levens staat, voelt dat een uitgebreider werkkring hem niet ongevallig zou zijn. Zijn veerkrachtige geest vraagt naar afwisseling, naar gemeenteleden die wat minder gauw tevreden zullen zijn met zijn preeken, die door hun hoogere eischen hem tot meer inspanning en ijver zullen aanvuren. 152 XIV VERGEZICHTEN Ook met het oog op de kinderen zou een verandering niet ongewenscht zijn. Als zij straks de lagere school hebben afgeloopen, wat dan? Natuurlijk is het heel prettig, dat ge meê zijt gaan kijken, want nu kunt ge uw man beter begrijpen bij al zijn wikken en wegen. Maar dit heeft het tegen, dat men het algemeen aan u wijten zal, zoo hij „gaat". De vorige keeren, toen gij niet mede waart geweest, werd immers steeds tot blijven besloten ? Het is nu eenmaal zoo, dat de menschen over het algemeen, indien zij waarlijk veel van hun dominee houden, hem niet licht iets kwalijk zullen nemen, zelfs niet dat hij weggaat. En daarom is het een zéér verklaarbaar en veelvuldig voorkomend verschijnsel, dat men zich zelf diets maakt, dat — zijn vrouw zoo graag weg wou! Ageer daar nu maar niet tegen, dat helpt u toch niet. Ze geven u gelijk in uw gezicht, maar achter uw rug spreken ze toch weer dezelfde meening uit. De menschen zijn in dat opzicht als Galileï, die na belijdenis van schuld, en herroeping van de bewering dat de aarde draaide, niet kon nalaten zachtjes te zeggen: „et pourtant elle tourne" ! ') Wat u zelf betreft, ge zijt eenerzijds zéér conservatief en denkt: „ik weet wat ik heb, maar niet wat ik ') En toch draalt ze! 153 I VERGEZICHTEN. XIV krijgen zal". Aan den anderen kant, gevoelt ge u min of meer kosmopoliet. Ge hebt reeds levenswijsheid genoeg opgedaan om te weten, dat het „overal wat" zal wezen en dat er in iedere gemeente leden zijn, die het u héél aangenaam, en anderen die het u héél lastig kunnen en zullen maken. Ge hebt reeds lang geleerd, de menschen te nemen zooals ze zijn, en niet zooals ze wezen moesten. Ge zijt er daarbij al te goed van overtuigd, dat ge zelf ook niet altijd zijt, zooals men u gaarne zou willen hebben.... Toch — het is niet te ontkennen — de op handen zijnde verandering lokt u wel aan. Eerst nu voelt ge, hoe de vorige beroepen, al werden ze bedankt, toch een spoor hebben nagelaten. Ze hebben onmerkbaar de wortels ietwat losgewroet, waarmede gij hier in dezen bodem geplant waart. Neen, ge zijt heelemaal niet wispelturig van aard, maar ge hunkerdet toch soms wel eens naar wat meer variatie in uw leven. Het dorp ligt toch maar erg afgelegen.... Toen ge hier pas waart, kondt ge zoo gemakkelijk op de flets springen om even naar het station te peddelen, maar tegenwoordig staat uw fiets maandenlang opstal, omdat uw positie niet toelaat, er gebruik van te maken. En uw man went er aan, alleen uit te rijden, het komt niet bij hem op, dat ge hem soms staat na te kijken, tot hij uit het gezicht verdwenen is, met oogen vochtig van een onverklaarbaar heimwee. Zeker, ge hebt de kinderen.... maar ge voelt zoo 154 XIV VERGEZICHTEN. dikwijls een nameloos verlangen naar eenige verfris- sching en verheffing van uwen geest. Hoopvol ziet ge daarom de toekomst,in. Met het oog op velerlei dingen, zou een verhuizing u niet onwelkom zijn. De vitrages zijn glad versleten, verbrand door de zon. Maar ge moest er tóch dit jaar nog meê zien te doen .... En het zeil in de huiskamer is totaal afgeloopen, hier en daar zelfs doorgesleten; toch zult ge, als ge hier blijft wonen, nog in geen jaren een nieuw krijgen. Maar als ge vertrekken gaat, dan moer er een ander komen, dan kan het niet langer meê.... Terwijl gij bezig zijt de zaak te beschouwen van uit uw standpunt en alleen van den natuurlijken kant, zit uw man boven op zijn studeerkamer in biddende overweging ter neêr. Hij let hoofdzakelijk op de geestelijke zijde, hem weegt het welzijn der beide betrokken gemeenten op 't oogenblik zwaarder dan dat van zijn gezin. En als hij straks beneden komt en den aannemingsbrief voorleest, dan voelt ge, hoe, wat u een oogenblik heel belangrijk scheen, wegzinkt in 't niet. Als de schemering daalt, gaat ge samen, arm in arm, langzaam door 't dorp den gewichtigen brief posten, 't Is Vrijdagavond. Tot Zondagmorgen moet de beslissing nog een geheim blijven.... Maar deze wandeling, ze is u reeds als een afscheid, en ze zal u immer in 't geheugen blijven. Hoe innigweemoedig zijt ge thans gestemd. Vóór de beslissing 155 I 156 VERGEZICHTEN. XIV viel, hadt ge alléén oog voor het goede dat u wachtte, en nu ziet ge in hoofdzaak het goede dat ge moet achterlaten.... Nu betreurt ge het gemis van het eene, dat slechts het bezit van het andere u kan schenken. Eerst nu gevoelt ge, hoe vele de banden zijn, en hoe sterk, die u binden aan de plaats, waar gij uw eerste huwelijksjaren doorbracht. Eerst nu gaat ge erkennen en waardeeren, hoeveel geduld deze eenvoudige menschen met u gehad hebben, toen ge nog zoo „groen" hier aankwaamt, en ge in jeugdigen overmoed de dingen zoo averechts-verkeerd kondt aanpakken en zeggen. Hoe dichter het afscheid nadert, hoe weemoediger ge gestemd wordt. Eindelijk breekt de dag aan, waarop die groote, ongezellige verhuiswagen voor de deur komt, en men meêdoogenloos de pastorie begint leeg te halen. Ach, het is maar goed, dat ge het nu o zoo druk hebt, en dat ge u telkens zonder de aandacht te trekken vóórover kunt buigen om in de kisten en koffers nog wat recht te schikken en er bij in te passen, en zoodoende de tranen verbergt, die u het gezicht geheel benevelen. En als ge dan tenslotte samen den laatsten rondgang maakt door de onbewoonde en leege pastorie, die door de kosteres bereidwillig „stofvrij" is gemaakt, dan gaat er zooveel door uw ziel, dat ge er stil van wordt, en ge geen enkel woord kunt uitbrengen.... Hier in deze kamer werd uw eersteling geboren. Hier trippelden die kleine voetjes met moeite over dien lastigen hoogen drempel. Daar hebt ge de steile zol- XIV VERGEZICHTEN. dertrap, met die krakende deur, die altijd goed gesloten en aangedrukt moest worden, anders stond ze den heelen nacht te klepperen, als het buiten zoo woei en er zoo'n tocht door 't huis was.... Ach, wat hebt ge deze eenvoudige pastorie lief gekregen, dank zij al haar deugden en niettegenstaande al haar gebreken. Vreemden zien nu niets meer dan een ledige woning, maar gij ziet een huis vol van de zegeningen des Heeren, en vol ook, helaas, van al uw tekortkomingen.... Geen plekje waar gij niet het goede genoten hebt, het goede, dat gij toch dag aan dag zoo diep verbeurdet! Hartelijk nam een bevriende ouderlingsfamilie u en de uwen op, de laatste dagen van uw verblijf op het dorp. Als in een droom doorleefdet ge dien laatsten Zondag. Ten slotte licht de Maandagmorgen aan, en komt het rijtuig voor, dat u naar het station zal brengen.... de buren komen aangeloopen, handen worden gedrukt, en zakjes met lekkers voor de kinderen in den wagen geworpen.... Alleen die kinderen zijn vroolijk, maar de ouderen hebben allen zonder onderscheid de tranen in de oogen. Aan het station nog een kleine herhaling van het zoo even doorleefde, want enkele bizondere vrienden hebben de moeite gedaan zich te voet of per flets daarheen te begeven. Daar gilt de stoompijp, en voort snelt ge, een onbekende toekomst tegemoet.... Op dit droeve afscheid van zooveel lieve vrienden en kennissen, van zooveel dierbare plekjes, volgt dan 157 VERGEZICHTEN. XIV plotseling, druk en levendig, de aankomst in uw nieuwe woonplaats. Het afscheid bracht u in de stemming van een oudejaarsavond, de aankomst opent u een verschiet als op een nieuwjaarsmorgen.... Bedenk nu, dat niemand die de hand aan den ploeg slaat en ziet naar 't geen achter hem is, bekwaam zal zijn om moedig voort te gaan En dat is toch nu de eisch 1 De menschen om u heen, hoe vriendelijk ze ook zijn, boezemen u nog zoo weinig belang in.... En hoe duidelijk ziet ge al de gebreken van uw nieuwe woning. Dit en dat was zooveel gemakkelijker in uw andere huis... Daar hadt ge ook meer ruimte buiten.... Hier mist ge de schuur en den fietsenstal. Ach, spreek dat alles toch niet uit, houd het stil vóór u. Natuurlijk is hier alles anders, dat wist ge immers vooruit.... Kwel de menschen toch niet door te zeggen hoe mooi ge dit gewend waart, en hoe gemakkelijk dat.... Dan doet ge als de weduwnaar, die een tweede vrouw in zijn woning binnen geleid heeft, maar nu onophoudelijk zegt, dat z'n eerste vrouw toch een veel mooieren neus had, en sprekender oogen, ook dikker haar.... Wat u hindert, verzwijg dat, en wat u aangenaam is, prijs dat. Zóó zal onder vele beslommeringen, in vermoeiende dagen en onder slapelooze nachten misschien, deze eerste week ten einde spoeden.... 158 Alv VERGEZICHTEN. Als het maar eenmaal Zaterdagavond is, zult ge kalmer worden. De rommel om u heen is grootendeels verdwenen, althans onzichtbaar gemaakt voor anderer oog, al voelt gij die nog wel in hoekjes en gaatjes.... De groote dag der intrede is aanstaande. Neen, het is geen wonder, dat ge gedurig terug moet denken aan vóór tien jaren, hoe alles toen was.... Alleen, geef niet te veel toe aan uw gevoel van weemoed.... De bel doet u opschrikken. Een oogenblik later wordt een sierlijk bestrikt mandje binnengebracht, vol groen en bloemen. Op het naamkaartje van de vriendelijke geefster staat met duidelijke letters geschreven: „Hartelijk welkom in ons midden!" Weet ge het nu? Gelooft ge het nu ook? Hier in deze nieuwe gemeente zijt ge weer hartelijk welkom l 159 I 160 xv XV. NIEUWE VERHOUDINGEN. Onze levenspaden loopen Grillig door elkander heen. Vallen in één richting samen En gaan later weer uiteen. Wonderbaar, hoe soms twee dropp'len Waar een afstand tusschen was, Tot elkander nad'ren kunnen In den breeden waterplas ALLES is nu anders geworden. Tot nog toe bewoondet ge een pastorie naast de kerk. Beiden hoorden bij elkaar, voor uw besef waren ze altijd onafscheidelijk. Kwam er een logé, lang vóór den Zondag moest de kerk worden bekeken. Zelfs bij bezoek van een daggast, was een van de punten op het program: bezichtiging van het kerkgebouw. De groote sleutel werd dan van den roestigen spijker bij de voordeur afgenomen, en met een vriendelijk: „Ik zal u maar eens vóórgaan'*, noodigdet gij tot volgen. Al was het kerkje klein en zonder sieraad, dat deed er niet toe: ge hadt het lief als een stuk van u zelf, het hoorde, zóó als het was, in uw leven. NIEUWE VERHOUDINGEN. 161 De consistorie, die beurtelings voor kerkeraadskamer en catechisatielokaal dienst moest doen, kreeg eerst een bezoek, en dan ging het verder. Natuurlijk werd de domineesbank aangewezen en even de preekstoel beklommen. En waart ge bang dat de verveloosheid van de banken den bezoeker zou hinderen, dan zeidet ge vergoelijkend: „Eigenlijk moet je zoo'n kerk Zondags zien, als er dienst is....'' Heerlijk toch, die kerk vlak naast het woonhuis! Als 't uw beurt was om thuis te blijven bij de kleintjes, dan werdt ge toch gesticht door het gezang der gemeente. In de pastorie kondt ge elk psalmvers zachtjes meêneuriën, 't zij ge in de keuken waart of boven: het orgel was door 't heele huis te hooren. En zoodra het voorspel begon voor het laatste zingen, dan werd gauw de koffie opgeschonken. De slotzang was altijd het sein, dat de kerkdeuren zich nu spoedig zouden openen.... Dan werden de vitrages opengetrokken en de kleintjes in de vensterbank gezet i ze mochten knikken en „bonjouren", wat ze altijd erg graag deden .... Soms naamt ge baby uit den wieg en op uw arm vóór het raam .... men stelde er belang in, te zien of zij groeide. Zeker — ge hebt „promotie" gemaakt! Ge zijt nu niet meer de vrouw van een dorpspredikant, ge woont in een stad, maar ge moet daardoor voortaan véél liefs missen.... Ge woont nu in een huurhuis en de kerk is stratenver bij u vandaan. Voor uw man brengt de overgang eigenaardige moeilijkheden mede. Hij was de autoriteit in de gemeente. De Predikantsvrouw 11 NIEUWE VERHOUDINGEN. XV I Iedereen was het met hem eens, en wie het niet was, durfde er nauwelijks voor uitkomen. Onwillekeurig zijt ge beiden daardoor in den waan gebracht, dat hij het altijd bij het rechte eind heeft. Voortaan zal hij zijn gezag en zijn invloed moeten deelen met een ambtgenoot. Zoodra ge nu bemerkt, dat het hem min of meer teleurstelt, een voorstel in den kerkeraad verworpen te zien doordat zijn collega er zich tegen verklaarde, tracht hem dan op te beuren, en spreek nuchter over de zaak. Heb steeds een open oog voor de gaven waarmede God andere predikanten siert, en wijs er ongemerkt op, dat de een den ander moet aanvullen. De een zal meer gaven hebben als preeker, de ander als herder, een derde als catecheet, >— terwijl de vierde menigmaal uitmunt door zijn kerkrechtelijk inzicht. De gemeente is soms wel eens wat onbillijk in haar oordeel, waar ze hem, die de meeste kanselgaven bezit, tot haar „enfant-chéri" maakt. Kerk niet uitsluitend bij uw man. Niets maakt zoo n klein-zieligen indruk op de gemeente als het feit dat vrouw en kinderen zonder uitzondering te vinden zijn onder het gehoor van het hoofd des gezins. Dit moet op den duur ook de kinderen bekrompen maken. Sommige domineesvrouwen hebben zich de gewoonte eigen gemaakt, om, zoo "ze al eens een ander hooren, met scherpen blik het kerkgebouw rond te kijken om te zien of er meer of minder toehoorders zijn dan gewoonlijk. Indien dit laatste het geval is, dan ergeren ze zich. 162 XV NIEUWE VERHOUDINGEN. Wie kan, wie durft, door zulke afgunstige gedachten gekweld, nog zegen verwachten of er om bidden? Geen wonder, dat, thuis gekomen, de preek van broedercollega het ontgelden moet. En zoo wordt onbewust maar toch stelselmatig, de eenvoud en de ootmoed uitgedreven uit het hart van den predikant, die zich blindelings laat voorlichten door een naijverige echtgenoote. In een gemeente waar twee predikanten samen werken, wordt de situatie dikwijls ietwat pijnlijk als de een veel grooter toeloop heeft dan de ander. Het is ontegenzeglijk gemakkelijker, meer dan één collega naast zich te hebben, dan verdeelt de sympathie der gemeenteleden zich meer geleidelijk. Een verwend domineesvrouwtje moet er zich in leeren schikken dat haar man niet meer het „eenig kindje" is. Zij moet zijn positie leeren hoog houden door noch op de preek, noch op het gezin van den collega ook maar iets af te dingen. Gemeenteleden, die met klachten of aanmerkingen komen over den anderen predikant, moeten nimmer een geopend oor bij u vinden, en aanstonds bemerken dat zij aan het verkeerde adres zijn. Maar nog veel minder mogen we met bijna nijdige blikken die menschen onze kamer uitkijken, die op bescheiden wijze de een of andere opmerking komen maken met betrekking tot uws mans preeken of tot zijn arbeid in gemeente of op catechisatie. Iedere geloovige rechtzinnige predikant leeraart wel de feilbaarheid van den mensch, maar soms wordt hij door velen zijner gemeenteleden zóó vergood, dat hij on- 163 164 NIEUWE VERHOUDINGEN. willekeurig gevaar loopt, voor zichzelf er wel een beetje aan te gaan twijfelen.... Onthoud in zulke ziekte-gevallen uw man den zegen van uw critiek niet! En waardeer de gemeenteleden die eerlijk met hem durven omgaan. Hun op- en aanmerkingen kunnen werken als een heilzaam medicijn! — Het is beslist noodig voor den bloei der gemeente, dat er een vriendschappelijke, ja zelfs een hartelijke verhouding besta tusschen de verschillende predikanten en hunne gezinnen. Geen grooter smaad voor Christus' gemeente dan dat de wereld oneenigheid ontdekt tusschen hen, die als broeders behooren samen te wonen. Zoo dit in deze of gene plaats het geval mocht zijn, dan heeft een ieder zich ernstig te onderzoeken, bij wien de schuld ügt, en zich voor God te verootmoedigen dat de toestand zóó is. Zelfs met een oogenschijnlijk goede verhouding mogen we niet tevreden zijn. Want niet alleen dat God de harten kent en de nieren proeft, maar gewoonlijk hebben de gemeenteleden fijne voelhorens. Zij zien door het mom eener valsche vriendschap heen en herkennen wantrouwen en ijverzucht. Want in negen van de tien gevallen ontstaat de minder goede verstandhouding uit heimelijk gekoesterde en ziekelijk aangekweekte jaloezie — vooral bij de vrouw. Een man is altijd wijder van blik en niet zoo eng van hart in dat opzicht. XV NIEUWE VERHOUDINGEN. Jaloerschheid is met name voor een predikantsvrouw al een buitengewoon lastig gebrek. De jaloezie kan baar het leven tot een kwelling maken — omdat zij er zulk een bij uitstek geschikten voedingsbodem voor vindt. Toegelaten in de kringen der meer gegoeden ziet zij van dag tot dag beter gestoffeerde en rijker gemeubileerde woningen, fijner gekleede dames, en proeft zij uit keukens waar menigvuldiger en smakelijker gebakken en gebraden wordt. Maar dat alles heeft slechts betrekking op levenlooze voorwerpen. Meer dan in eenig ander opzicht is die predikantsvrouw te beklagen, die jaloersch is ten opzichte van haar man. Dan zit zij daar beneden in de huiskamer achter haar theeblad, terwijl zij boven op de studeerkamer een zuster der gemeente weet, die met hem, als predikant, een langdurig onderhoud heeft. Zulke uren kunnen voor sommige vrouwen lijdensuren zijn. En dat geheel ten onrechte. Het behoort al mee tot de zwaarste taak van een predikant, indien een jong meisje of eene vrouw hem een geheimen zonde-last openbaart en hem noodzaakt, dien mede te helpen dragen. Vraag daarom niet naar hetgeen daarboven verhandeld werd. Gij, die zelve zoo goed zwijgen kunt ■— waardeer het in uw man, dat hij het óók kan. Tracht daarom niet, het verborgene uit te visschen — ge zult er geen gemak van hebben, zoo ge 't weet. 165 NIEUWE VERHOUDINGEN. XV Natuurlijk moeten dergelijke bezoeken niet te dikwijls herhaald worden door dezelfde personen. De predikant heeft zich te wachten voor den schijn des kwaads, al was het alleen maar tegenover zijn personeel. In bijna iedere gemeente vindt ge de eene of andere hysterica, die telkens weer met allerlei bezwaren bij een predikant komt, maar, dikwijls geheel onbewust, in hem meer den man zoekt, dan den herder der zielen. Valt het soms moeilijk, zulk een beklagenswaardige geheel den weg te versperren, dan dient zij voortaan in de huiskamer ontvangen te worden. Wanneer men in de gemeente er maar stellig van overtuigd is, dat de verhouding tusschen den dominee en zijne vrouw in geen enkel opzicht ook maar iets te wenschen laat, dan komen zulke onzuivere elementen gelukkig zelden voor den dag. Maar toch kan een predikant nooit te voorzichtig zijn. Wie reden geeft tot argwaan, ontheiligt Gods Naam, onteert het heilige ambt en beleedigt man en vrouw beiden. Fijngevoelige vrouwen leggen dan ook dikwijls de zaak anders aan, als zij zich met haar bezwaren spoeden naar de pastorie. Stel, gij doet haar toevallig open, dan vallen ze dadelijk met de deur in huis. Ze schudden u hartelijk de hand en zeggen. „O, Mevrouw, blij dat ik u zie. 'k Zit zoo in de moeilijkheden, 'kheb raad noodig. Maar niemand in de gemeente mag er van weten, niemand dan dominee en u. " 166 j XV NIEUWE VERHOUDINGEN. 167 Wie zóó tegemoet getreden wordt, al is het door nóg zoo'n eenvoudige ziel, bezit een kostbaar kleinood. Zulk een predikantsvrouw verheugt zich niet alleen in de toegenegenheid der gemeenteleden, zij heeft ook de achting. Men toont een onbegrensd vertrouwen, een diep respect te hebben voor haar karakter. Gaarne zou ik nog enkele andere onderwerpen bespreken, die echter meer uw man dan u gelden. Daarom wil ik dit niet doen achter zijn rug. Zoo ge er niet tegen hebt, zou ik mij liefst de volgende maal eens met hem persoonlijk onderhouden. Wilt ge tegen dien tijd belet voor me vragen? Bij voorbaat mijn dank! 168 XVI XVI. ZOO ZIJN ER. Daar is een raadsel in elk menschenhart. Van tijd tot üjd, al zijn wij ook omringd Van vrienden, welbemind en liefdevol. Komt over ieder onzer een gevoel, Verlaten, eenzaam en alleen te zijn. De teerste vriend is vreemd aan onze vreugd. En leeft niet meê in onze bittere smart. „Er is niet één die werkelijk begrijpt, Niet één. die alles voelt, wat ik gevoel". Roept ieder onzer uit op zijne beurt. Wat ook, waar ook ons levenslot mag zijn. Wij wandlen immer langs een eenzaam pad. En ieder hart, een raadsel voor zich zelf. Doorleeft zijn innerlijk bestaan alleen. Ï_JEÉL vriendelijk van u, Dominee, zoo spoedig * *■ een oogenblikje voor mij beschikbaar te stellen! 'k Vlei me met de gedachte, niet heelemaal een onbekende voor u te zijn, al durf 'k niet veronderstellen dat u altijd notitie hebt genomen van 't geen ik met Mevrouw behandelde. Nu dat behoefde ook niet, omdat het onderwerp meestal alleen haar gold, in haar verhouding tot de gemeente en tot het gezin. Maar dezen keer zou ik het graag eens hebben over ZOO ZIJN ER. 169 den invloed, die er van ons familieleven uitgaat op onze omgeving, en over den indruk dien anderen krijgen van de plaats, door de vrouw en moeder ingenomen in de pastorie. Het wil mij voorkomen, alsof menige predikantsvrouw niet die eereplaats in haar huis inneemt, die haar van Gods wege toekomt. Er zijn er, die meer den indruk maken, des pastors huishoudster of zijn dochter, dan zijn levensgezellin te zijn. Reeds de wijze, waarop zij haar echtgenoot aanspreken, wekt bevreemding. Zij plaatsen zich op één lijn met de kinderen, en noemen hem „pa", of erger nog, als waren ze een vreemde in huis — „dominee"! Dat een vrouw zich zoo vernedert in de oogen van anderen moge misschien verklaarbaar zijn, maar dat een wetenschappelijk gevormd en beschaafd man dit gedoogt, is niet te verontschuldigen. Hij schoot daarmee te kort in zijn roeping, zijn vrouw zóó op te heffen, dat zij naast hem in het leven kan staan. Hij stelde zich tevreden met een goede lichamelijke verzorging voor zich en de kinderen. Meerderen laten het ongehinderd toe, dat hun vrouw alle levensvragen, hoe belangrijk ook, volkomen aan zich laten voorbijgaan, als zij zich maar voortdurend deze drie wèlbekende vragen voorlegt: „Wat zullen we eten ? Wat zullen we drinken ? En waarmede zullen we ons kleeden?" Een feit is echter, en niemand zal dit ontkennen, dat zij, die nooit over de muren van haar huis heen 170 ZOO ZIJN ER. kijkt, op den duur ongenietbaar voor anderen wordt. Tot drie malen toe op één dag zal ze er op terugkomen, dat het oor van den trekpot is afgebroken, terwijl er in haar ziel geen enkele gedachte van medelijden rijst met de honderden slachtoffers, die in den wereldoorlog potdoof zijn geworden. Dat het kanarievogeltje 's morgens dood in de kooi werd gevonden maakt op zoo iemand meer indruk dan dat een vliegenier met zijn toestel te pletter valt. Natuurlijk wordt men niet zóó in één jaar. Wie een vrouw heeft met een sterke neiging, op te gaan in eigen gezin, moet haar met wijsheid en verstand zóó weten te leiden dat ze ook oog krijgt voor algemeene belangen. Zulk een huismoeder moet als 't ware onteigend worden, evenals een stuk land dat tot dusverre slechts bate afwierp voor den enkelen bezitter, maar nu voortaan ook ten nutte komt van héél de gemeenschap. Iedere vrouw moet in meerdere of in mindere mate sociaal leeren voelen. En zij, die zich met moeite overwon en zich trachtte te geven, zal na vele jaren met verbazing constateeren, dat ze zelve ten slotte de ontvangende persoon was, en geestelijk verrijkt werd. Hoe weinige mannen, ook onder de predikanten, weten hunne vrouwen jong en frisch van geest te houden, ook door haar een zekere mate van bewegingsvrijheid te geven. Wij, Nederlanders, mannen zoowel als vrouwen, voelen ons nu eenmaal gaarne in den goeden zin onafhanke- XVI ZOO ZIJN ER. 171 lijk. En hoe menig dienstmeisje gaat in den tegenwoordigen tijd in dat opzicht de huisvrouw verre te boven! De eerste heeft in den regel tijd en geld te over, om uit te gaan en goede sier te maken, terwijl de laatste nauwelijks de macht heeft „vrouw" te zijn in haar eigen huis, omdat haar positie van stukje tot beetje zóó beknibbeld wordt, dat er van haar glorievol bestaan niet veel meer overblijft. Heeft zij ooit tijd om eens onbezorgd van huis te gaan ? Nietwaar, het ligt voor de hand, dat u gedurig uitgaat, nu eens voor een vergadering, dan weer om een collega te bezoeken in een naburige gemeente. Maar waarom neemt u uw vrouw dan ook niet eens meê? Waarom berust u er zoo akelig-gemakkelijk in, als ze zegt niet meê te kunnen, wanneer ge het haar eens een enkele maal aanbiedt? Weet u wel,, dat „er geen verfoeilijker systeem is dan dat van „wie zijn vrouw lief heeft, laat haar thuis"? De egoïst, die deze spreuk de wereld heeft ingezonden, verdient niets dan blaam, 't Is aan den man, er bij zijn vrouw de „fut" in te houden, en een van de meest doeltreffende middelen om dit ideaal hoog te houden is, haar zoo nu en dan een dagje van ontspanning te gunnen. De huismoeder, die zelden of nooit uitgaat, begint er na verloop van tijd uit te zien als een verwaarloosde, stoffige kamerplant, die noodig een poos in de frissche lucht moest staan. Als u uit moet, zult u onwillekeurig uw toilet wat beter verzorgen: das, boord, manchetten, alles wordt na- 172 ZOO ZIJN ER. XVI gezien, en het oude zoo noodig vervangen door wat nieuws. Ook heeft u gelijk, dat u altijd voor dergelijke gelegenheden een costuum in reserve houdt. Maar hebt u er nooit aan gedacht, dat uw vrouw ook eens „opgeknapt" moest? Weet u nog, hoe ze bij haar komst in uw eerste gemeente haast een te rijke garderobe bezat, en zulke mooie japonnetjes, dat ze die bijna niet durfde aan doen in het eenvoudige dorpje ? Dat kwam ook, omdat alles haar, met haar lenig figuurtje, zoo uitstekend kleedde. Een nieuw snufje, een „rien-deParis", daar deed ze wonderen mede.... Maar die tijd is voorbij, en hoe ouder een dame wordt, van hoe degelijker stof haar kleed vervaardigd moet, wil ze geen al te ordinairen indruk maken.... En juist nu noodzaakt ge haar, in volks-confectiewinkels te gaan snuffelen naar koopjes, in plaats dat ge haar aanraadt te blijven bij haar naaister, die zulk een goede „coupe" heeft. Een bekwaam schilder zal geen portret afleveren, zonder de grootste zorg ook aan den achtergrond van de te maken beeltenis te hebben besteed. U weet wel: „meest op d' achtergrond des levens is haar schouwtooneel bereid".... Op den achtergrond van uw beeltenis staat de verschijning van uw vrouw, die öf glans öf schaduw op u werpt.... O, ik weet het ook wel, het tractement is vaak klein en schraal, daar kunt u zoo min als één uwer collega's ooit veel meê uitrichten.... maar toch, door een ondoelmatige en prozaïsche gelduitkeering kan een XVI ZOO ZIIN ER. predikant de moeilijke taak zijner vrouw om fatsoenlijk rond te komen, nog verzwaren. Zij is toch niet de vrouw van een arbeider, die weekloon ontvangt? Bij uw huwelijk werd u vermaand, niet alleen uw vrouw als het zwakkere vat hare eere te geven, maar ook om „niet bitter tegen haar te zijn". Denkt ge wel eens aan die vermaning, als u haar, juist op een oogenblik dat u niet in uw studie gestoord wilt zijn. met een papier in de hand de studeerkamer ziet opkomen, ter rechter- en ter linkerzijde geflankeerd door de twee dochters van den bloedzuiger, die luide roepen : geef, geef? „Man", begint ze schuchter, met een aarzeling in haar stem, alsof ze zich in eenig opzicht had te verontschuldigen, „hier is een kwitantie, en ik heb er geen geld genoeg voor Ja, ze voelt wel, dat ze u op zoon oogenblik onaangenaam stemt, ook vóór ze u een eenigszins kregel antwoord hoort mompelen over huishoudgeld, dat toch nog niet op kan zijn.... Maar niet haar, u treft eigenlijk het verwijt. Uw vrouw hoort daar niet zoo vóór u te staan in die afhankelijke, deemoedige houding, alsof zij u iets misdeed! Dadelijk bij de drie-maandelijksche uitkeering van het tractement moet er samen een uurtje gerekend: alle vaststaande en iedere maand regelmatig terugkeerende posten moeten dan ter zijde gelegd worden en duide- 173 I 174 ZOO ZIJN ER. XVI lijk aangeteekend. Verzuimd mag niet, ook een bedragje af te zonderen voor onvoorziene uitgaven. Er is toch niets tegen, dat uw vrouw zelf dit geld opbergt, opdat ze u niet noodeloos behoeft lastig te vallen? Het overgebleven geld (ach, hoe weinig soms !) wordt nu eerst in drieën, en dan in vijven verdeeld om te weten te komen wat per week verteerd mag worden. Van overhouden kan natuurlijk geen sprake zijn, altijd moet de tering naar de nering gezet. Doordat de maand enkele dagen korter is dan vijf weken, houdt ge zoodoende iets voor buitengewone uitgaven in kas. Met deze berekening voor oogen gaat een „buitenstaander" begrijpen, waarom Februari een lievelingsmaandje is. Jammer dat het voordeel, door deze maand gebracht, dikwijls opgeslokt wordt door het niet onaanzienlijk tekort, waarmeê Januari, de gulzige rekeningenen fooienmaand, gesloten werd. Zoo is het leven veler predikantsvrouwen — ik had 't er reeds vroeger over met Mevrouw — ééne worsteling om niet onder de schuld te komen. Hebt u daar wel oog voor? Waardeert u dit voldoende, en spreekt u dat ook wel eens uit? Ik geef u dadelijk toe, dat er aan ons, vrouwen, heel wat ontbreekt, als we Spreuken 31 er op na lezen. Maar van lang niet alle echtgenooten kan getuigd: Het hart haars heeren vertrouwt op haar. En hoe weinigen letten op den goeden raad: Geef haar van de vrucht har er handen. Al gaat uw vrouw niet naar kantoor of atelier, al XVI ZOO ZIJN ER. 175 werkt ze niet op een fabriek — u kunt haar toch veilig rekenen onder de „werkende vrouwen". Geef haar dan van de vrucht harer handen ! Geef het haar. niet als loon — want dat begeert ze niet. Geef het haar. nog minder als een gunst, want dan zoudt ge haar fier karakter krenken. Geef haar van de vrucht harer handen, als iets waarop ze recht heeft, waarop ze aanspraak mag maken, geef het haar uit behoefte des harten. Laat haar zien, dat het u leed doet, zoo weinig te kunnen geven. Zeg haar, dat ge haar het driedubbele zoudt gunnen, dat ze dit waard is, dat ze dit verdiende ... Dan zal er wat meer poëzie in haar leven komen. Dan zal ze zich voortaan, hoe rijk ze ook was in ideëele bezittingen, niet meer zoo nameloos arm en afhankelijk voelen op materieel gebied. Weet ge 't nog, van 't tweede Christelijk Sociaal Congres ? Wat had ze graag meê gewild! Maar het lidmaatschap kostte f 3.50 per persoon. En in geen enkele pastorie kan dat bedrag zoo maar afgenomen worden van het gewone huishoudgeld, zonder dat het geheele gezin er onder zou lijden. Natuurlijk, het was een groote fout dat men voor één zelfde gezin niet meerdere kaarten kon krijgen voor den halven prijs en dan zonder de referaten. We hopen dat dit voortaan beter geregeld zal worden i— maar nu de zaken eenmaal zóó stonden, zou het heerlijk geweest zijn, als uw vrouw had kunnen zeggen: „ik ga meê zonder bezwaar voor onze 176 ZOO ZIJN ER. XVI schatkist, 'k haal het geld van mijn spaarbankboekje, hè man? 'k Kan het immers nooit beter besteden?" Maar ze had niets, ze had geen bokje om met baar vrienden vroolijk te kunnen zijn. En daarom gingt gij zelf maar alleen, tweede klasse, terwijl ge anders samen derde hadt kunnen reizen.... Geef haar dus voortaan van de vrucht harêr handen •— al waren het maar enkele guldens per kwartaal. Geef het haar in den vorm van zak- of reis- of kleedgeld, of hoe ge het noemen wilt. Stop haar zoo nu en dan wat toe, als ge zelf eens een extraatje hebt door bijverdienste of hoe dan ook. En dring er op aan,. sta er op, dat dit geld niet besteed worde in de huishouding, maar louter voor haar persoonlijk.... Neem geen genoegen met de uitvlucht dat ze thuis moet blijven om de kinderen. Geen enkele huisvrouw kan gemakkelijk weg, en daarom moet ge haar even over de bezwaren heen beuren. Thuis blijven om de kinderen? Ja, dat moet dikwijls, al was het alleen nog maar om het binnenkort te verwachten kind, maar dat behoeft niet altijd. Juist als de kinderen jong zijn, moet de moeder haar klein kapitaal aan tijd en kracht op rente zetten, om later in staat te zijn, haar volwassen kinderen te leiden en te besturen. De moeder, die altijd ploetert en zwoegt, kweekt een geslacht dat haar met de jaren geheel over 't hoofd zal groeien. Moeder is dan in hun oogen goed voor kousen stoppen en koken, maar.... je kunt nooit eens prettig met haar praten over de vragen van den dag.... XVI ZOO ZIJN ER. In onzen tijd wordt het familie-leven sterk bedreigd. De zucht naar onafhankelijkheid heeft zich van onze jonge meisjes meester gemaakt, die haar dikwijls aarzelen doet, zich zelf „aan den band te leggen" door in het huwelijk te treden. En onze jonge mannen worden vaak weerhouden te trouwen, alleen door het weinig aanlokkelijke beeld dat ze van 't huiselijk leven hunner vrienden krijgen. Geen grooter reclame voor denNeoMalthusiaanschen Bond dan een vrouwtje dat, als ze, zeg vier kinderen heeft, nooit meer tijd kan vinden om te doen wat ze graag zou willen. Al die dure pianolessen, al die uren van studie, ze zijn als verloren.... Alle bekoorlijkheid is weg; op scheef geloopen pantoffels, met een onder-de-cemtuur-uitgezakten-rok loopt ze, den rug gekromd door de zorgen, in „ganzen-gang" door 't huis Zoo gaat het in vele gezinnen, maar nergens werkt het voorbeeld zoo verderfelijk als in de pastorie, omdat dit een huis is gelegen boven op een berg, opgetrokken met wanden van glas.... Indien „gij en uw huis" den Heere wilt dienen, dan moet u er zoo veel mogelijk voor zorgen, dat uw vrouw tot in hoogen ouderdom een kleurige en geurige bloem blijft, die ook de jongere leden der gemeente aan zich weet te binden en te bezielen. Daartoe is vóór alles noodig, dat uw vrouw haar eigen plaats in huis met eere inneemt. Dat ze uw tegenwoordigheid nooit voelt als iets dat haar drukt, noch in gezelschap, noch in allerlei huishoudelijke aangelegenheden. Het spreekt van zelf, dat in elk voorkomend JDe Predikantsvrouw 12 177 178| ZOO ZIJN ER. XVI geval, bij verschil van meening, de eindbeslissing bij u berust. In dingen van ondergeschikt belang moet u haar echter zooveel mogelijk de vrije hand laten. Een plant die in een te kleine pot staat, gaat kwijnen. Typeerend is, hoe in den boerenstand de boerin haar man meestal „de boer" noemt, en hij haar „de vrouw". Hieruit spreekt de juiste verhouding: zij is vóór baas, d.w.z. in huis, en hij achter, d.w.z. in den stal. Ik heb iets in mij, o zeker slechts héél weinig, maar tóch iets van Sherlock Holmes.... Als ik een huiskamer binnen kom, waar zes gewone stoelen staan en één leuningstoel, dan weet ik al hoe laat het is.... dan neemt de vrouw in dat gezin geen eigen plaats in. Want Moeders zorg-stoel, die is als een symbool, die moet een middelpunt zijn in de kamer.... Neen, met een tatel, wankel klepstoeltje uit den een of anderen bazar neem ik geen 'genoegen, daarin mag desnoods bij het raam de bezoekster een oogenblik geplaatst.... Ik vraag, niet als een gunst, maar als een recht, een degelijken solieden armstoel voor moeder-de-vrouw, op de leuning waarvan, na een groot aantal jaren de achterkleinkinderen nog met piëteit de hand zullen leggen, zeggende; „In dezen stoel zat eenmaal mijn overgroot-moeder". Stel, u komt vermoeid thuis van huisbezoek. Uw jas, zwaar van den regen, wordt aan den kapstok gehangen, uw natte schoenen gaan uit. Behagelijk laat ge u neervallen in uw bij de kachel geschoven zetel, u ligt meer dan u zit in de houding van een iet-wat golvende XVI ZOO ZIJN ER. 179 diagonaal, uwe nog ongepantoffelde voeten recht voor u uit.... Langzaam kruipt de warmte tegen uw beslikte broekspijpen omhoog, een heerlijk gevoel doorstroomt u, en na een kwartiertje komt u tot de ontdekking dat de vermoeidheid van zoo-even meer om en aan u hing, dan in u was.... Zoo'n gezonde, sterke man! Wat weet ge, als uw vrouw, van moe zijn tot in de zolen van uw voeten, tot in het dik van uw hielen, tot in de polsen van uw handen ? Wat weet ge van oogen, droog en branderig door een al te langdurig en al te ijverig turen op zwart bij avondlicht ? Als ge haar lichaam eens één oogenblik voelen kondt na een dag vol arbeid en zorg, en dan- tegen den tijd dat uw gezin weer staat vermeerderd te worden.... Moet uw vrouw dan maar zitten op een gewonen stoel, zooals aan „Jan, Piet of Klaas" wordt aangeboden bij zijn bezoek aan de pastorie ? Dat kunt u toch niet willen? Eer haar dan als het zwakkere vat, óók door een gemakkelijken stoel. Geen nood dat ze er langer dan hoogstens een half uur achter elkaar van zal kunnen genieten, maar die korte rust zal dan te meer doeltreffend zijn.... 'k Weet het wel, ouderwetsche, goed opgevoede domineesvrouwen wisten in vroeger tijden, dat de pijp gestopt klaar moest liggen op den schoorsteen, en ze moesten het een voorrecht achten, een man te hebben dien ze zoo mochten bedienen.... Alles goed en wel, maar het laatste greintje hoffelijkheid ging zóó in den 180 ZOO ZIJN ER. XVI man verloren, hij werd weergaloos zelfzuchtig en hoogmoedig We hebben sinds de hervorming het pausdom afgezworen als regeermacht in de kerk, maar onder de Protestantsche geestelijkheid schuilden nog heel wat kleine pausjes, die zich heimelijk in de pastorie gaarne den voet heten kussen, door hun, 'k zal niet zeggen beter, maar ander-ik. Hoewel van Schriftcritiek hartgrondig afkeerig, zouden ze toch liever in den grondtekst gelezen hebben van een hulpe, die als aan zijne voeten zij. Maar er staat, en dat mag geen oogenblik uit het oog verloren: Ik zal hem een hulpe maken, die als tegenover hem zij. Hierbij zal ik 't laten, Dominee. Dank voor het geduld, waarmee u mij hebt aangehoord, 'k Hoop dat er uit ons onderhoud nog iets goeds voor uw vrouw mag voortvloeien. Recht en plicht, plicht en recht behooren onafscheidelijk bijéén. Zonder plichten geen rechten maar 'k durf toch niet de theorie verkondigen: zonder rechten geen plichten u wel ? Wat zouden sommige mannen dan veel te kort komen! Gelooft u ook niet ? XVII 181 XVII. BERG-OPWAARTS. 'k Heb in mijn hart een diep besef Van veel dat 'k met geen woorden tref. Niet in kan sluiten in begrippen; Toch laat ik dit besef niet glippen, Noch dulde dat het iemand krenk'. Maar eer het als een Godsgeschenk. ZOOALS u misschien gehoord hebt, is mijn onderhoud met uw echtgenoot zéér tot genoegen afgeloopen. Althans zeer tot mijn genoegen. Uw man schijnt zwijgzaam van natuur te zijn, ten minste hij nam het in 't geheel niet op, nóch voor zich zelf, noch voor zijn collega's. Onwillekeurig denkt men dan aan het bekende gezegde: „Wie zwijgt, stemt toe''. Nu kunt u beter beoordeelen dan ik, in hoeverre uw man zich persoonlijk tegenover mijn beweringen zou hebben te verdedigen. In ieder geval had ik gaarne gezien, dat hij het öf voor zijn collega's opgenomen had, öf mij hun positie had willen verklaren, indien hij deze beter begrijpen kan dan ik. Ik had natuurlijk niet verwacht, dat hij het in alles met mij eens zou zijn, en 4 182 BERG-OPWAARTS. XVII gerekend op een vriendschappelijk debat, 'k Kan het goed hebben, dat men in sommige opzichten met mij van meening verschilt. Ook begeer ik allerminst, dat iemand met mij „door dik en dun" zal gaan, en daarom zou eenige oppositie mij aangenaam geweest zijn. Toch ben 'k al héél dankbaar, wanneer als resultaat van ons onderhoud geboekt mag, dat over het door mij te berde gebrachte onderwerp ernstig wordt nagedacht. Maar om nu weêr op u zelf terug te komen. U zult in den laatsten tijd wel ondervonden hebben, dat elke overgang in het leven moeilijk is. De tijd, waarnaar soms reikhalzend is uitgezien, wordt altijd vóórafgegaan en gevolgd door een minder gemakkelijke levensperiode. Ge hebt een oogenblik uw evenwicht verloren, en dat moet ge zien weêr te vinden. Dit ondervond ook uw man, ja zelfs uwe kinderen konden aan deze levenswet niet geheel ontkomen. Ge moet u eens rustig nederzetten, en met kalmen blik den weg overzien, die zich nu voor u en uw gezin ontsluit. Dan zal alles u helderder worden. Ge hebt de sprake verstaan, die er uitging van de fijne attentie, u bewezen op den avond vóór de intreê. En al verwelkten de bloemen, en al sterven later allicht de groene varentjes af, de indruk dien dat sierlijke bloemenmandje op u maakte, is er een van blijvenden aard geweest. Het deed u plotseling de oogen opengaan en zien, welke positie gij nu voortaan zoudt hebben in te nemen. XVII BERG-OPWAAKTb. 183 In uw vorige woonplaats zou men u met het oog op den volgenden dag, waarop ge gasten te wachten hadt, een schaaltje met eieren hebben gestuurd of een mandje met groenten. Maar de beter gesitueerde leden dézer gemeente vermoeden zelfs niet, dat zóó iets u welkom zou kunnen zijn. De bedoeling van een geschenk is bij hen nooit, u te verrijken of in eenige nooddruft te voorzien. Geen ander oogmerk hebben zij er mede dan u in een aangename stemming te brengen en een tikje tegen de deur van uw hart te doen hooren, met verzoek om binnen gelaten te worden. Stormenderhand neemt men zóó bezit van u. Er ligt iets streelends in, dat ge u thans kunt bewegen onder menschen van uw eigen stand en van meerdere ontwikkeling. Ge hoopt nu voortaan bij de conversatie meer te mogen ontvangen dan ge hebt te geven. Somtijds bekruipt u echter het onbehagelijk gevoel, dat ge „getaxeerd" wordt. Wie jaren lang op het platteland woonde, verliest in negen van de tien gevallen eenigszins den glans van het vernis der beschaving. Ge kunt iets hebben in uw optreden, in uw spraak, in uw kleeding, dat niet in de stad thuis behoort, dat daar zelfs een iet-wat zonderlingen indruk maakt. Dit hebt ge althans niet kunnen voorkomen bij uwe kinderen, al werden ze overigens ook uitnemend door u opgevoed. Onder volwassenen weet men daar echter tact-vol van te zwijgen, slechts kinderen vestigen er dadelijk onder- 184 BERG-OPWAARTS. XVII ling, tartend en uitdagend, de aandacht op. Daarvoor hebben zij „lage sans pitié" ! ') „Hoor hem eens!" heet het plagend bij een minder zuivere uitspraak. „Wat een mooie kousen en schoenen!" zegt een ander smalend, zich ergerend aan de grovere soort beenbekleeding die onmisbaar was op de landwegen, en nu niet dadelijk door andere vervangen kon worden. Uw pas-aangekomen kinderen zijn nog te verlegen om door een gevat antwoord de aanmerking-makers aanstonds het zwijgen op te leggen. Schuw trekken ze zich terug gedurende het vrij-kwartier in een hoek van de speelplaats. Op zulke oogenblikken kijkt hen het heimwee de oogen uit..... Ze beginnen eerst langzamerhand te wennen aan hun nieuwe omgeving, als ze met voorkomende vriendelijkheid 's Woensdags- of 's Zaterdagsmiddags hier of daar eens genoodigd worden. Dan vraagt ge u soms af, of ze netjes genoeg gekleed zouden zijn, en of ze zich ordelijk genoeg zouden gedragen. Maar het feit dat ze eens terug mogen komen stelt u gerust, en doet u een volgende maal de uitnoodiging te dankbaarder aanvaarden. De „elite" der gemeente keurt u naar uw kinderen, en let er vooral op of deze beschaafd zijn in hun optreden. En dien indruk zullen zij kunnen maken, ook al zijn ze niet naar de laatste mode gekleed, zelfs al ') Den leeftijd zonder medelijden. AV1I BERG-OPW AARTS. hebben ze een paar ingezette knieëh in hun beste matrozenpak en al spreken ze onmiskenbaar met een eenigszins plattelandsch accent. Maar dien indruk geven ze niet, als ze zich aan tafel niet netjes weten te gedragen. Wilt ge weten in welken kring iemand thuis behoort, dan kunt ge u hiervan het best overtuigen door samen eens te gaan middagmalen. Ditzelfde geldt ook van de kinderen. Iedere moeder weet uit ervaring hoe moeilijk het is, kinderen de eerste regels van welgemanierdheid in te prenten, maar toch mogen wij niet nalaten, hun dit thuis zóó dikwijls voor te houden, tot we er vast op aan kunnen dat hiervan niet wordt afgeweken, ook al zijn ze onder ons oog vandaan. De meer eenvoudige gemeenteleden verwachten vóór alles, dat onze kinderen beleefd en vriendelijk zullen zijn. Veel kan er in een nieuwe gemeente afhangen van de houding der jonge pastorie-bewoners. Ze kunnen oorzaak zijn dat de boodschap des Evangelies ontvangen wordt öf met zachtmoedigheid öf met tegenzin. Leer hen dus reeds jong. de pet te lichten niet alleen voor den burgemeester, maar ook voor de bakkersvrouw, als zij in de post van haar winkeldeur staat. Leg hen uit, waarom ze, eer ze bij de mangelvrouw (dat van den aardbodem verdwijnend type) binnengaan, evengoed hun voeten moeten vegen als in het huis van den dokter. Immers, deze kan zich eerder van een nieuwen ganglooper voorzien, dan zoo'noud moedertje haar overal gestopt vloerkleedje door een nieuw karpet je vervangen. 185 BERG-OPWAARTS. XVII Prent hun vooral achting in en belangstelling ook voor de geringeren naar de wereld. Dan geeft ge uw kinderen een grooten schat mede op hun reis door het leven ; nimmer zal 't hun moeilijk vallen, zich aan te passen aan menschen van verschillenden stand en rang, omdat ze zich van-huis-uit overal „thuis" gevoelen, 't Is echter vóór alles noodig, dat ge zelf deze gave bezit. Waar ge u ook neer zet, op een armoedig zolderkamertje of in een rijkgemeubileerd vertrek, ge moet overal u-zelf kunnen zijn. Ge moet altijd bescheiden maar waardig voor uw eigen meening durven uitkomen, en de vaak holle conversatie op een hooger plan weten te brengen. Dan hebben de menschen iets aan u en anders niet. Ga nooit aan iemand voorbij zooals de Priester of de Leviet; niet uit onverschilligheid, maar evenmin uit blooheid of gebrek aan zedelijken moed. Spaar in dezen ook niet degenen, die maatschappelijk boven u staan. Wring u niet in allerlei bochten om bij iemand in de gunst te komen en een plasdankje te verdienen, 'k Geloof dat Nederland het monopolie heeft wat betreft de verschillende graden ten opzichte van den stand. En het is vaak verachtelijk, te zien hoe B alle moeite doet om een glimlachje van A te bemachtigen, maar zelf dit gunstbewijs met voorbedachten rade aan C onthoudt. Laat u als predikantsvrouw door niemand en bij niemand „indeelen", maar geef het voorbeeld, hoe een goed 186 XVII BERG-OPWAARTS. christen uitgaat van de gedachte dat we voor God allen gelijk zijn. Niet echter voor de menschen. Daarom behoeft ge evenwel niet te vreezen dat eenige familie zich zelf blameeren zou, u als predikantsvrouw tot huisvriendin te kiezen. Wel staat in ons land de geestelijke stand niet in zóó hoog aanzien als b.v. in Engeland, waar men in de eerste families gaarne één zoon geeft voor het land (voor leger, rechtbank of particuliere bezittingen) en één voor de kerk. In ons land is het een zeldzaamheid, als zonen uit de allereerste kringen zich in ootmoed des harten wenschen te wijden aan den dienst des Heeren. Maar een gevestigd predikant vindt wel den toegang open tot de huizen der aanzienlijken, mits hij toont te zijn een in alle opzichten beschaafd man, die met gedragen behoeft te worden cfoor het ambt, maar zelf het ambt weet te dragen en hoog te houden door een correct optreden. Tracht dus een geest van toenadering aan te kweeken in uwe gemeente. Zeg onomwonden tegen de jonge dames van goeden huize, dat ge het in haar waardeert dat zij zich geven aan de evangelisatie in de achterbuurten en aan de Zondagsschool voor havelooze kinderen. Maar laak het even vrijmoedig in hen, dat ze zich te hoog voelen om lid te worden van de Meisjesvereeniging. Want zóó is het: ze willen zich wel nederbuigen tot degenen die zoo vér beneden hen staan, dat ze met dezulken nimmer op één lijn gesteld kunnen worden. 187 BERG-OPWAARTS. XVII Maar ze schrikken er voor terug, zich te „encanailleeren" met degenen, die tot den kleinen burgerstand behooren, alleen uit vrees, vroeg of laat door dezen of genen wereldling als hunner één beschouwd te worden. Leer hen bedenken, dat God er een anderen maatstaf op na houdt, en dat eenmaal in den hemel andere wetten zullen gelden voor stand en rang. Maar hier in dit leven moeten ook de gaven der beschaving besteed worden ten nutte van hen, die er in de eerste plaats hun voordeel mee kunnen doen. Tracht niet naar de hooge dingen, zegt Paulus tot de Romeinen (12 : 16) maar voegt u tot de nederigen. Sommige moeders willen daar ook niet aan, en dan vragen ze aan hun predikant of deze hunne dochters niet apart zou willen catechiseeren, omdat hij dan wat „dieper" kan gaan dan op de catechisatie waar allemaal maar gewone dienstmeisjes komen. Nu zal de eene dominee zich hiervoor laten vinden en de andere niet, maar allen weten ze uit ondervinding, dat de gewone dienstmeisjes in den regel beter thuis zijn in den Bijbel en in de geloofsleer dan de jonge dames, die naast de bestudeering der moderne talen hun viool- en pianolessen hebben, en voor wie zeker de moeilijkste les in het leven is, eerst het koninkrijk Gods te zoeken, en te gelooven dat dan alle andere dingen haar toegeworpen zullen worden. Neen, het zich gaarne willen onttrekken aan de gewone catechisatie, vindt niet zijn oorzaak in de wijze waarop de leerstof behandeld wordt, maar in de manier 188 XVII BERG-OPWAARTS. 189 waarop de eenvoudige meisjes zich gedragen tegenover de maatschappelijk boven hen staande leerlingen. Het kan daarom geen kwaad, wanneer ge aan de eerstgenoemden eens een stillen wenk geeft, zichzelf niet te veel op den voorgrond te plaatsen, en vooral niet te vrijpostig te zijn in het aanspreken bij den voornaam en het „tutoyeeren" '). Hierbij kunt ge u eveneens op Paulus beroepen (Til. 4 : 5). Om ten goede iets te bereiken bij oud of jong, bij rijk of arm moet ge echter eerst de harten gewonnen hebben, en toonen u in ieders levensmilieu met uw gedachten te kunnen verplaatsen. Niet éénzijdig, maar véélzijdig moet ge als predikantsvrouw zijn, zóó dat iedereen kan voelen dat ge boven alle partijen en toestanden staat, onbevooroordeeld maar met een helder oordeel, bovenal met een warm hart. We zijn van nature zoo zelfzuchtig, dat we onwillekeurig geneigd zijn, de meeste vriendelijkheid te bewijzen aan hen, die ze het minst van noode hebben, maar ze ons het best terug kunnen geven. We vragen op visite hen, die ons eerst gevraagd hebben of ons stellig terug vragen. We geven onze kleine geschenken bij voorkeur aan hen, die door weinigen vergeten worden en — ook ons niet zullen vergeten! Maar als ge de groote dankbaarheid opmerkt voor een weinig liefde bij de altijd-over-'t hoofd-gezienen, dan wordt het u duidelijk dat deze het zijn, die het meest ') Met je en jij aanspreken. BERG-OPWAARTS. XVII behoefte aan u hebben. En dan leert ge het mysterie kennen van het christelijk leven, en begrijpen hoe men van geven rijk en van enkel ontvangen arm worden kan. Niemand behoeft een eenzaam leven te leiden, maar aan sommige menschen moet men toonen hoe een hart, dat veel liefheeft, gelijk is aan een spons die vocht opslurpt en daardoor al grooter wordt, maar hoe een hart, dat slechts weinig liefheeft is als een spons die door voortdurend indrogen gaandeweg verschrompelt. Zoo zijn er in uwe gemeente meer „stille armen" dan ge vermoedt. Neen, nu bedoel ik niet hen, die den strijd om fatsoenlijk door de wereld te komen zóó. fel doorworstelen, dat ze zelfs aan de meest nauwlettende diakenen den indruk van een zeker welvaren weten te geven, 'k Heb thans uitsluitend het oog op degenen, die verkleumen door koude in het hart, en die opleven door een vriendelijk woord, door een klein beetje belangstelling in hun levenslot. De meeste hunner willen niet doorgaan voor stille armen en ze doen hun best, niet als zoodanig herkend te worden. Wie zou b.v. oppervlakkig beschouwd in dien rumoerigen militair, achter zijn glaasje gezeten in den hoek van dat café, een stille arme zien? En toch maakt hij al die drukte om de leegte van zijn hart te vullen. Ge zoudt eens zien hoe 'n ordentelijke jonge man hij zijn kon, als ge hem eens in de pastorie ontvingt. Wie iets hoorde van het militaire leven, weet dat de koude, ongezellige soldatenzalen ontvlucht worden uit heimwee naar de, bij den een wat minder, bij den 190 XVII BERG-OPWAARTS. 191 ander wat rijker, maar toch altijd overal gezellig gemeubelde huiskamer van het ouderlijk huis. De Militaire Tehuizen doen veel, zéér veel, maar kunnen toch nooit vergoeden wat gemist wordt. Een gastvrije pastorie zou dat nog het best kunnen. Ook na de demobilisatie mag hieraan wel gedacht. En zoo zijn er tal van anderen, die onze aandacht vragen. In Friesland spreekt men van „eenbaren". Dringend zou 'k u willen verzoeken, dezen vooral te gedenken. Op een dorp telt men hen misschien bij tientallen, maar in een stad van eenige beteekenis telt men ze bij honderdtallen. Het zijn de jonge mannen en vrouwen, die vrijwillig of noodgedwongen het ouderlijk huis verheten om zich zelfstandig een weg te banen door het leven. Tracht hen, die moeilijk aansluiting kunnen vinden bij andere menschen, in 't volle leven te brengen. Ge bewijst er hun een weldaad mee. Zet uwe kleine jongen eens op den schoot van haar. die evengoed als gij een moederhart heeft, maar alléén is op de wereld. Sluit uw orgel open voor hem, die zoo muzikaal is aangelegd, en zoo gaarne speelt, maar zelf geen muziekinstrument rijk is. Laat zóó de kruimkens vallen van uw tafel, laat ze vallen zooals de „jongens" van Boaz op bevel van hun heer de aren lieten vallen voor Ruth. Schijnbaar ongemerkt, maar toch met kwistige hand ! 192 XVIII. DE PREDIKANTSWEDUWE. Al 't gene dat de liên ter wereld mogen slen of immer meer verwerven, En wensch ick niet soo seer als saligh in den Heer te leven en te sterven. XVIII AAN het einde van deze godsdienstoefening zal er gecollecteerd worden voor de kas ten behoeve van de verzorging der emeriti-predikanten, de predikantsweduwen en weezen.... Hoe menigmaal hebt ge deze bekende formule, die verstard is tot een geijkten term, hooren afkondigen van den kansel. En dan hebt ge uw gave geofferd. En natuurlijk werd deze grooter naarmate uw inkomsten toenamen. Ge zoudt immers niet graag tekort schieten in wat ge als uw christenplicht leerdet verstaan! Maar — de plicht is een vriend met ijzeren hand en koelgebiedend oog. Hoe stond en staat het met uw liefde, uw naasten-liefde ? Drongen deze bekende woorden u wel eens een XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE. oogenblik tot nadenken, kwamen ze ooit op u aan ? Ja, uw man is nog jong en sterk. Hij kan de kerken nog wel een kwart-eeuw en langer dienen! Zeker, dat kan, als het Gode belieft, en daarop moogt ge hopen en daarom moogt ge ook bidden. Maar het kan anders gaan .... Hoe komt het, dat juist heden deze gedachte zich als 't ware voor de eerste maal aan u opdringt? Omdat ge nooit te voren 't pijnlijke gevoeld hebt, omdat ge in schuldige oppervlakkigheid nooit hebt stilgestaan bij al het leed en de ellende, die schuilt achter zulk een openbare collecte. Ditmaal grijpt echter de tragedie van het leven u machtig aan. En met handen, ijskoud door ontroering, laat ge in den collecte-zak een geldstuk vallen grooter dan ge eigenlijk missen kunt. Het is echter slechts een offer der dankbaarheid, 't moet meer een offer der liefde worden. Het is goed, dankbaar te erkennen, dat God uw man tot heden toe frisch en krachtig in zijn arbeid deed blijven. Doch kent ge ook iets van de innerlijke ontferming, die zich uitstrekt tot hen met wie God andere wegen houdt ? Ge weet hoe de vacature, thans door de overkomst van uw echtgenoot vervuld, was ontstaan. De trouwe arbeider werd niet geroepen naar een ander deel van den wijngaard des Heeren, — maar afgelost van zijn post. De dood nam hem weg. Hemzelf was het sterven De Predikantsvrouw 13 193 DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII gewin, want zijn leven was Christus geweest, maar o, wat heeft het over zijn vrouw en kinderen een geweldige zielesmart, een diep levensleed gebracht. De overledene was ongeveer van denzelfden leeftijd als uw man. Zijn vrouw heel wat jonger dan gij. Ach, wat heeft dit echtpaar in betrekkelijk weinige jaren veel moeten doormaken 1 Hoevele idealen gingen, het één na het ander, op in rook 1 Wat was er reeds véél geleden, eer het voor ieders besef vast stond, dat het einde van dezen lijdensweg de dood zou zijn! Hij was een talentvol prediker, die de schare wist te trekken, en een onvermoeide herder der gemeente. Aan waardeering van zijn werk ontbrak het hem niet. Of hij misschien te veel van zijn krachten heeft gevergd ? Hoe dit zij, af en toe begon hij te klagen. Hij kreeg wat last van heeschheid, van beklemdheid op de borst bij het spreken, vlug loopen viel hem moeilijk, en tegen trappen-klimmen begon hij op te zien. Feitelijk wist hij zelf niet goed onder woorden te brengen ' wat hem hinderde. Och, 't was ook eigenlijk niets, heelemaal niets — maar toch — voor alle zekerheid werd de dokter geraadpleegd. Wel neen, 't kon geen kwaad, een paar weken rust houden, niet preeken, niet catechiseeren. Maar — 't werd niet beter. Na anderhalve maand oordeelde de medicus, dat de dominee een half jaar „naar buiten'* moest, anders stond hij niet voor de gevolgen in.. 194 XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE. Weldra bleek echter, dat hij er tóch niet voor kon instaan.. .. Het half jaar werd een jaar. De gemeente ging achteruit. De catechisaties, waargenomen door de ouderlingen, verliepen. De houding van de rijpende jeugd gaf reden tot klagen. De broeders deden wat ze konden, maar bleken niet berekend voor de hun vreemde en daarom zoo zware taak. Even kwam de gedachte op — maar neen, deze wordt onmiddellijk teruggedrongen — dat niet, dat behoefde toch niet! De dokter, een wellevend man, een man van de wereld, die nog nooit de noodzakelijkheid heeft ingezien van het bestaan van dominees, houdt de gemeente een beetje aan 't lijntje terwille van zijn patiënt, die hij als persoon hoogacht en een goed hart toedraagt, hoewel hij diens ambt overbodig vindt. Hij voelt ook voor dat jonge gezin, voor dat kranige vrouwtje, dat zoo flink weet aan te pakken, en dapper het hoofd boven water wil houden, altijd haar zieken man een opgeruimd gelaat toonend Hij denkt — hoe kan het anders — ook aan die lieve kinderen, bij wier geboorte hij assisteerde, althans bij de jongere. Hij was de eerste, die de vreugde gadesloeg van den verrijkten vader. Hij is vast besloten, den predikant de hand boven 't hoofd te houden; zoolang hij kan zal hij van beterschap spreken. Geen oogenblik voelt bij zich hierdoor bezwaard in zijn geweten, omdat de gedachte niet bij hem opkomt dat hij onwaar is ten koste van die groote gemeente, 195 DE PREDIKANTSWEDUWE. I XVIII en bij zieken moet men er immers altijd den moed weten in te houden! Maar de kerkeraad, die inziet hoe dominee's toestand, wel langzaam maar toch zeker verergert, durft eindelijk de verantwoordelijkheid niet langer dragen. Op de classis wordt advies ingewonnen. En bij het eerstvolgend bezoek aan de pastorie komt nu „het punt" ter sprake. Heel voorzichtig natuurlijk en kiesch, als uit de verte.... Maar de zachte wenk is begrepen. En als de broeders vertrokken zijn, kijken man en vrouw elkander verslagen aan. Och, zij voelen zeiven ook wel dat het zóó niet langer gaat.... Samen spreken zij nu, samen bidden ze, en dan gaan ze aan 't overwegen en overleggen. En het slot is, dat het ook voor hun besef al duidelijker wordt, dat het emeritaat dient te worden aangevraagd. Straks komt het offlciëele bericht, dat de classis het, met dank voor den trouwen arbeid, op de meest eervolle wijze heeft verleend. Maar nu dringt eensklaps de vreeselijke werkelijkheid tot hen door 1 Neen, zij behoeven zich niet te haasten, maar 't is nu toch maar een kwestie van tijd. Weldra zal men overgaan tot het beroepen van een opvolger, en dan moet de pastorie worden ontruimd. De pastorie verlaten, nog eer de middaghoogte des levens is bereikt! Op zijde geschoven, juist in de jaren dat de meeste vrucht op den arbeid mocht worden verwacht. En dan voortaan te moeten aanzien, dat alles 196 XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE. 197 goed kan gaan ook zonder hen! In zijn inkomen gehalveerd te worden, terwijl nog geen van de kinderen volwassen is, en de kosten van opvoeding en onderwijs nog klimmende zijn ! Is er iets droeviger denkbaar dan zóó den weg, die betreden moet, als in vogelvlucht vóór zich te zien? Geen idealen meer voor de toekomst! Misschien heeft ook deze predikantsvrouw als zoovelen, menigmaal met oogen. gesloten voor het gezegend heden, getuurd naar de komende jaren, als de zorgen minder zouden worden. Misschien heeft ze gedroomd van samen oud-worden en samen genieten van een tijdperk van rust. Natuurlijk, eerst nog samen werken, hard en lang, voor de kerk en allerlei christelijke belangen, maar dan ten slotte toch een liefelijke, rustige levensavond. Dan eens tijd hebben voor elkaar! Wellicht heeft ze zich voorgesteld een lief huisje met een kleinen tuin. op 't een of andere luxe-dorp, dicht bij een groote stad, en vooral aan de spoorlijn, opdat de kinderen van tijd tot tijd gemakkelijk zouden kunnen overkomen, de kinderen die dan allen getrouwd zouden zijn, of althans een eigen werkkring zouden hebben. En dan, zoo met z'n beidjes, wel dan zouden ze ook nog al goed kunnen rondkomen, dan konden ze de kinderen altijd aardig ontvangen, misschien eens een enkele maal een mooien rijtoer maken of samen een dagje uitgaan Op vaders verjaardag zouden ze DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII natuurlijk allen present zijn, want die dag zou bij uitnemendheid geschikt zijn voor familie-reünie.... De vrouw, die zóó kon idealiseeren, deelt tegenwoordig met u de domineesbank. Gij bezet met uw kinderen de voorste helft, zij met de hare het achterste gedeelte. De bank vóór u is toegewezen aan het gezin van den anderen collega. Deze regeling was een vriendelijke en fijngevoelde attentie van den kerkeraad. En toch gaat juist hierdoor iederen Zondag op nieuw de wonde open, als de jonge weduwe reeds gezeten, u het kerkgebouw ziet binnenkomen, en de bank ingaan. Dan wordt er wel een groet gewisseld, een vriendelijke en welmeenende groet, maar niemand weet hoe moeilijk het aan deze door droefheid verslagene vrouw valt, niet afgunstig op u te zijn. Toch worstelt ze er tegen. Ze gunt u wel het goede — maar, ach, de wonde is nog zoo versch ■— en gij neemt toch eigenlijk haar plaats in! Toen iedereen u al had verwelkomd, had zij nog geen voet bij u in huis gezet. Neen, het hinderde u niet, ge kondt het best begrijpen, 't Was ook heel lief van u, eerst naar haar toe te gaan. Die eerste ontmoeting was wat stijf. Maar toen gij haar vriendelijk tegemoet kwaamt, en haar aan 't vertellen wist te krijgen, en zij tranen zag glinsteren in uw oogen — toen was er een band gelegd, die niet licht zal verbroken worden. 198 XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE. 199 Menschen zijn moeilijke vertroosters. We bederven door veel woorden soms meer dan we ooit weêr goed kunnen maken. Het leed vraagt niet anders dan een luisterend oor en een hart dat zichtbaar mede-lijdt. Wie kan spreken over zijn droefheid is de eerste periode, die der stomme smart, al voorbij. In dat tweede tijdperk leerdet gij deze predikantsweduwe kennen. Zij ziet in u iemand, die haar misschien eenigszins kan begrijpen. Daarom heeft zij behoefte, haar hart zoo nu èn dan voor u uit te storten. Het was heel tactvol van u, na uw eerste bezoek nietdadelijk er op aan te dringen, dat zij u een visite terug zou brengen. Gij hebt wel gevoeld, dat er een overwinning behaald moest eer zij hiertoe kon besluiten. Ze was ook nog niet in de pastorie geweest, die nu bewoond wordt door den anderen collega. Als eerstgekomene genoot hij de voorkeur, en zoo hebt gij u genoodzaakt gezien, een huurhuis te betrekken. Nu zij er echter maar eenmaal met u is geweest, heeft zij deze moeilijkheid overwonnen. Toen ze „haar" huis zoo gansch anders gemeubileerd zag en aan de kamers een heel andere bestemming gegeven, was de pastorie, zooals zij die nu zag, haar plotseling volkomen vreemd geworden, en leeft deze van nu af zooals die vroeger bewoond werd, in haar herinnering voort als een doode. Daardoor is het leven haar in den laatsten tijd dragelijker geworden. Maar dezen morgen in de kerk heeft zij het hard te DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII verantwoorden, 't Kwam door de afkondiging van de extra-collecte. Haar oudste dochtertje, een intelligent kind, stootte haar aan, en fluisterde met vragend-opgetrokken wenkbrauwen, terwijl zij een dubbeltje op hield: „Tóch ingooien? Br wordt immers voor ons gecollecteerd?" Verward knikte zij van ja. Tegelijkertijd haalt zij den even te voren opgelichten rouwsluier weêr naar beneden, omdat zij op haar bleeke wangen twee heete, roode plekken voelt branden. Het kleine meisje begrijpt nog niets van kerkelijke administratie. Zij denkt misschien dat de inhoud van de collecte-zak straks op de tafel in de huiskamer geledigd zal worden. Maar ze wekt door haar vraag bij moeder toch een onbehagelijk gevoel op. Deze week was het kind jarig en kreeg ze van een harer vriendinnetjes een mooi lint voor zoo'n moderne „vlinder"-strik in haar blonde krullen. Vanmorgen droeg ze die voor 't eerst in 't haar. „Wat zal de gemeente wel denken ?" tobt nu de moeder. „Dat wij, waar er toch voor ons gecollecteerd moet, voor dergelijke dingen het geld maar voor 't opscheppen hebben? Zou men het misschien ook niet verkwistend vinden, dat ik in den rouw ben gegaan?" Ze was toch zeer sober geweest bij de keuze van haar weduwkleed. Ze had er de nagedachtenis van haar man door willen eeren, en den kinderen slechts een rouwband om de mouw gegeven, hoewel ze zeer goed wist, dat men toch eigenlijk zóó niet rouwt voor een eigen vader. Ze had altijd een afkeer gehad van rouw- 200 XVHIl DE PREDIKANTSWEDUWE kleeding, die in 't oog loopend kostbaar was, en daardoor bijna opzichtig kon genoemd. Ook had zij niet de wereld nagevolgd en zich gehuld in wat men het kleed der wanhopige smart zou kunnen noemen. Intuïtief had ze gevoeld, dat hierdoor de nagedachtenis van hem, die juichend naar den hemel ging, zou worden onteerd. Als christen achtte zij het een voorrecht, óók in zwaren rouw het met mate aangebrachte wit te mogen dragen, niet alleen op het weduwekapje, maar de boord en de mouwen van haar japon eveneens afgezet met een dergelijk randje van de smettelooze kleur, die haar aan 't kleed der hemellingen zou herinneren. Het zwart droeg ze als symbool van smart en scheiding, het wit sprak haar van de toekomstige vreugde des wederziens. In dit alles had zij met bewustheid gehandeld. Ook had ze dadelijk na de begrafenis getracht, zich helder rekenschap te geven van haar positie. Neen, zij betreurde haar man niet in de eerste plaats als „kostwinner" van het gezin, maar zij begreep zeer goed, dat zij zich van nu aan nóg meer te bezuinigen zou hebben. Ze was op een laten avond, wetend dat zij tóch niet zou kunnen slapen, al ging ze ook naar bed, voor de bureau op de studeerkamer gaan zitten, en aan het rekenen gegaan, hoeveel geld ze voortaan zou hebben om van te leven. Aan den aftrek voor woninghuur en belasting, twee posten waarmee ze vroeger op haar begrooting niet 201 I DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII behoefde te rekenen, is ze reeds gewend, sedert zij de pastorie hadden moeten verlaten. Onwillekeurig nam ze de Kerkorde op en ging aan 't bladeren. Bij Artikel XIII bleef haar wijsvinger rusten. Tranen van dank vloeiden uit haar oogen, toen ze daar las in een noot, dat de verzorging van predikantsweduwen en -weezen gegrond was in den eisch van Gods Woord, en niet zaak is der barmhartigheid, maar recht der genoemde personen en plicht der betrokken Kerken. Ze zou dus wel leven bij de genade Gods, maar niet behoeven te eten het genade-brood van de gemeente. Want bij de Gereformeerde Kerken leeft de overtuiging, dat het de roeping is der kerk, voor haar emeriti predikanten, predikantsweduwen en -weezen te zorgen, de roeping n.1. der plaatselijke kerk, die, indien zij niet bij machte is zelve al de kosten van het pensioen te dragen, hierin hulp ontvangt van de kerken, die met haar in classicaal verband samen leven. Vrijwel algemeen wordt de regel gevolgd, dat het emeritaats-pensioen bedraagt twee derden van het tractement, en het weduwe-pensioen twee-derden van het pensioen dat haar overleden echtgenoot had, of waarop hij ten. tijde van zijn overlijden eventueel recht zou gehad hebben. Daarenboven wordt voor ieder kind beneden de achttien jaar een jaarlijksche toelage van vijftig gulden uitgekeerd. Dat dit in deze dure tijden niet te veel is, behoeft geen 202 XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE. betoog. Maar in elk geval zouden de Hervormde predikanten en hunne weduwen al zeer dankbaar zijn, indien ten hunnen opzichte een dergelijke regeling getroffen werd. Het feit kan niet geloochend, dat de Hervormde Kerk als zoodanig zich weinig aantrekt van hare emeritidienaren of hunne weduwen en weezen, en niet veel voelt van hare verplichting jegens hen. Wel kent men hier en daar classicale weduwen- en weezenfondsen of beurzen, waarvan sommige reeds meer dan twee eeuwen bestaan, en waaruit eenige steun geboden wordt, maar deze is gewoonlijk minimaal. De jaarlijksche uitkeeringen houden verband met de grootte van het fondskapitaal en zijn bovendien aan eenige schommeling onderhevig, al naarmate er trekkende weduwen- en weezen zijn. In de eene classis keert men b.v. f 450 uit, in de andere ƒ 125, en in een derde f 60. Eigenlijk zou men deze uitkeeringen, die niet van de Kerk uitgaan, meer kunnen beschouwen als een onderlinge verzekering der betrokken personen. Elke in-komende predikant toch betaalt een inlegsom die meestal hooger of lager geraamd wordt, naarmate de predikant boven of onder de dertig jaar is. Voortaan moet dan een jaarlijksche contributie betaald. Hier en daar kan ook de gemeente lid worden en deze betaalt dan gewoonlijk tien gulden per jaar en per predikantplaats. Hoewel zij dit alles niet zoo in de finesses wist, kwam een en ander haar toch vaag voor den geest, omdat ze in den laatsten tijd deze dingen meermalen met haar man besproken had. 203 I 204 DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII En hoewel er dus een zeker iets was dat haar hinderde in die openlijke inzamehng in het midden der gemeente, en zij zich afvroeg of deze gelden niet op eenige andere manier bijeen te brengen zouden zijn, was de grondtoon van haar hart toch die der dankbaarheid, omdat de kerk het zich tot plicht rekende, de zorg voor de predikants-weduwen en -weezen te helpen dragen of verlichten. Hoe langer ze weduwe was, hoe meer ze ook leerde inzien, dat in haar gezin het contact met de buitenwereld eigenlijk verbroken was. Een weduwe komt gauw buiten het maatschappelijk leven te staan. Natuurlijk behield ze wel enkele persoonlijke vrienden, maar allengs begreep ze toch, dat de meesten haar slechts een „ambtelijke" liefde hebben toegedragen. Dierenvrienden weten hoe een poes het huis liefheeft boven zijn bewoners. Vertrekken deze, dan draagt zij haar toegenegenheid onmiddellijk en zonder smart over op de nieuw-inkomenden. Slechts de hond blijft zijn meester trouw, onverschillig waar hij woont en onder welke omstandigheden. Zou 't ook kunnen zijn, dat een dergelijk verschil van genegenheid onder gemeente-leden gevonden wordt? Sommigen laten een predikant, die vertrekt of sterft, oogenblikkelijk „los" en hechten zich gemakkelijk aan diens opvolger. Vandaar dat deze altijd bij een deel der gemeente een zoo warm onthaal vindt. Anderen hebben echter lief met hondentrouw. 1XVIII DE PREDIKANTSWEDUWE, Hebt ge eenmaal een plaats in hun hart, dan vergeten zij u nooit meer, ook niet in hun gebed, al zoudt ge ook naar 't andere einde van de wereld trekken, of in verarmde - omstandigheden uw leven eindigen. Diep voelt ook deze weduwe, hoe zij in veler hart verdrongen werd door u, al denkt zij er niet aan, u daarvoor aansprakelijk te stellen. Gelukkig zijn er echter ook vele anderen, die haar om haar persoon leerden hoogachten en beminnen. Toch voelt zij een leegte om zich heen, en kan zij zich somtijds niet ontworstelen aan een groot gevoel van verlatenheid. Als ze de kinderen niet had.... O, dan zou het leven bijna al zijn waarde voor haar verloren hebben. Gode zij dank, dat zij die tenminste nog heeft! Wat ze niet begrijpt ? Dat er menschen, christenen, bij haar geweest zijn in de eerste dagen van haar rouw, met de bedoeling om haar te troosten. Wèl heeft zij ervaren, dat menschen moeilijke vertroosters zijn! Want inplaats van haar te wijzen op die kinderen, als een gave Gods, waarvoor ze dankbaar had te zijn, heeft menigeen meewarig het hoofd geschud en medelijdend tot haar gezegd : „En dan alleen te moeten achterblijven met zóó'n gezin V Alsof zij alleen achter bleef! Juist, dank zij al die kinderen, niet alleen! Maar alléén toch met de zórg ? 205 206 DE PREDIKANTSWEDUWE. XVIII Alsof de Bijbel niet vol stond van rijke beloften voor de weduwen en weezen. Beloften, die nog altijd vervuld worden, dag aan dag ! Maar die kinderen moeten toch groot gebracht zonder de vaderlijke zorg ? Alsof ze geen Vader hadden, die in de hemelen woont! Een Vader, wiens is het zilver en het goud, en het vee op duizend bergen! En staat er niet geschreven : Zijt niet bezorgd, wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleeden zult. Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren; en uw hemelsche Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven ?.... En wat zijt gij bezorgd voor de kleeding ? Aanmerkt de leliën des velds, hoe zij wassen; zij arbeiden niet, en spinnen niet.... Indien nu God het gras des velds, dat heden is, en morgen in den oven geworpen wordt, alzoo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleeden, gij kleingeloovigen ? .... Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen (Matth. 6). Zie, daaraan houdt zij zich nu maar vast. En daarom kan zij kalm en rustig haar weg vervolgen, en leert zij al meer haar kruis getroost op zich te nemen, zichzelf te verloochenen, en in alle droefenis en zorg zich toe te vertrouwen aan haren Heiland en Heer, totdat Hij ook haar tot Zich nemen zal. EINDE. 207 .1 INHOUD. Hoofdstuk Bladzijde I. Over het „gaan kijken" 9 II. Eerste indrukken 16 III. Nadere kennismaking ....... 25 IV. Onbeschreven rechten 34 V. In-leven 42 VI. Vriendelijk jegens allen 51 VII. Aan den arbeid 59 VIII. Het Vereenigingsleven 68 IX. Zusterkring . . . 78 X. Ongevraagd advies 87 XI. Domineeskinderen 102 XII. Nood in de pastorie 114 XIII. Achter het front 129 XIV. Vergezichten 147 XV. Nieuwe verhoudingen 160 XVI. Zoo zijn er 168 XVII. Bergopwaarts 181 XVIII. De predikantsweduwe 192