11 Zoodat hij geen geld meer kon besteden aan de jongens van andere menschen, vertelde hij, houtig glimlachend, den even houtig glimlachenden Gideon. ,,'t Leven is te duur, amice. En er zijn nu genoeg Hemmings." « Als had hij zijn plicht in het leven nu vervuld, stierf oom Daniël plotseling, toen zijn jongste zoon een jaar oud was. En al het zijne kwam aan vrouw en kroost. Geen lilliputterig legaatje zelfsvoor den hopenden en verwachtenden Gideon. Slag no. 2. Begrijpelijkerwijze kreeg oom Daniëls weduwe reeds troost in den vorm van huwelijksaanzoeken, terwijl zij nog in zwaren rouw treurde. Binnen nogmaals een jaar was zij mevrouw van der Plaats, en volgde zij met haar kleine jongens Donald en James haar tweeden man naar Indië. In de jaren volgend op oom Daniëls wreede vonnis over kleine Greet, was er een groote verkoeling ontstaan tusschen de familie Hemming-de Kroon en Hemming-Veldt. Mevrouw Hemming-de Kroon placht zich dood te ergeren over de suprème domheid van mevrouw Hemming-Veldt, die in een ieders bijzijn door haar man werd vermaand en afgesnauwd als een klein kind, en maar alles opnam voor zoetekoek. „Wat een vent, die Gideon!" Voor Greet had tante Nelly intusschen altijd een zwak behouden, en na oom Daniëls dood bood zij zelfs schriftelijk Gideon en Hermine aan iets voor Greet te doen? Wat wilden zij? Dadelijk een som geld voor haar opvoeding of een jaarlijksche bijdrage daartoe ? Gideon was in hooge mate beleedigd. Stel je voor, hij, Gideon Hemming, de rechtmatige erfgenaam, was niet eens in het testament genoemd, terwijl die indringster alles maar in beslag had genomen. Hij beantwoordde de vraag dus met een uiterst hoogmoedig-ironisch epistel: Hij achtte zich nog wel in staat den kost voor de zijnen te verdienen, en behoefde nog geen aalmoezen aan te nemen. Mevrouw Hemming-Veldt zag het eerst mevrouw Hemming-de Kroon aan den arm van den heer van der Plaats op straat, en om Gideon een plezier te doen, wond zij zich zeer op over deze zaak! „Ja, die verpleegsters, 't is om woedend te worden, ze palmen de zieken maar in of 't niks is, en als ze geen zieken hebben, nemen ze gezonden." Gdeon grijnsde. „Dat hoef je mij niet te vertellen, vrouw, hoe je nonsens maar voor je." Hermine teet verschrikt op haar lip en zweeg. Men werd verder niet gewaar of er nog jongens en meisjes van der Plaats zich bij de Hemmings in Indië kwamen voegen. Wel vernam Gideon in later jaren van een collega, dat deze had aangenomen twee jongens uit Indië op te voeden en te bekwamen voor gymnasium en hoogere burgerschool, Donald en James Hemming. Onmiddellijk staakte Gideon zijn bezaeken bij dien collega, en ver- 12 bood zijn vrouw ooit naar des collega's vrouw te gaan. „Hóór je, Hermine, je gaat er nóóit heen." „Nee pa, nee, beloofde zij verschrikt gehoorzaam. Hermine noemde haar man nu altijd pa. Gideon had de gewoonte, als hij tot haar sprak, en zijn stem was zwaar en krakerig geworden, de bovenlip hoog op te trekken tot zijn rij breede tanden wreed glinsterend zich toonden in een soort van, verstarden glimlach, terwijl zijn oogen haar strak en koud aanstaarden. Hetgeen Hermine steeds totaal van de wijs bracht. In het begin -van hun huwelijk had hij nog wel een geschertst, ' gaf hij zijn vrouw goede aanteekeningen, tienen en negens voor een welgeslaagde appelpudding, een goed gebraden rollade of een keurig gebakken vischje; kwade, vieren en drieën voor slappe thee, te rauwe biefstuk of te zure salade. Maar sedert jaren kwam daar niets meer van in. Hij beval, zij gehoorzaamde, de gade uit het oude testament, die niets weet en wil en kent dan den wil haars meesters. Hij kende haar een massa feilen toe, maar zichzelf geen. Hij was Jehovah, die alles schiep op zijn tijd en zag dat het goed was, en zij aanbad hem als dien toornenden God. Hij liet haar voortdurend voelen de genade zijner afdaling tot een huwelijk met haar, arme, wier verstandelijke ontwikkeling zoo vér beneden de zijné bleek. En zij zegde hem dagelijks dank voor deze genade en staarde verstomd op tegen zijn pyramidale meerderheid. En een volslagen minachting grijnsde in hem voor de vleeschelijke nul, die hij van haar gemaakt had door haar verstand, zelfs als het 't duidelijkst blijk gaf dat 't daar was, weg te dringen met zijn betweterige schijnredenen. Nooit mocht zij gelijk hebben. Haar oordeel moest haar ontnomen, haar zelfstandigheid opgeslorpt in de zijne als een plas nat in een spons. Zij werd door hem gekneed als was, en terwijl hij haar kneedde, raasde hij nog dat zij zóó „stom" was 't zich te laten doen. Nu bleek het sprankje dichterlijkheid, eenmaal flauwtjes in hem glorend, geheel gedoofd. Hij was thans niets dan koud, zakelijk, nuchter, dor, laag bij den grond proza, een aartsvitter en bediller. En hij had zijn vrouw uitdrukkelijk verboden ooit hem of zijn opgroeiende kinderen over zijn jeugdverzen te spreken. Doch hij had gerekend buiten zijn vrome tante Carolien, die, zooals bij verklaarde, maar niet dood wou, en die buitendien haar vergeeld exemplaar stilletjes uitleende aan Julia, Theodoor, en Diana. Greet leek haar te dom toe om er een juist oordeel over te vellen, zij wilde echter weten, hoe de slimmere spruiten over deze jeugdescapade huns vaders zouden oordeelen. Het drietal vermaakte zich met „de poezië van pa". Pa sentimenteel, teemend over bloempjes en twijgjes en vogeltjes, - stel je nou voor. Toch durfden zij 19 trakteeren op een lekker advokaatje, nou gaarf we naar Seinpost, hoor." „Nee, nee, ik zeg niks," monterde het kind zich op, wegpinkend een paar tranen, die haar kwamen verlichten. Maar al vertelde tante verder nog zoo gezellig van menschen, die Greet nooit gezien had en nooit zou zien, en al was 't advokaatje zóó dik, dat je 't kon snijden als een boterham, de zoetheid ervan verkeerde voor Greet in bitterheid, en de verhalen van tante Karlien klonken haar in de ooren als het leege geklep van een kinderratel, terwijl de zeebries geen blos woei op haar mager bleek snuitje, dat een ouweüjken trek had gekregen: Zij „was de schuld" dat er thuis zoo gerekend moest worden. Ontdaan kwam zij in de huiskamer terug van het prettig verjaardagsuitstapje, en werd door haar vader om haar lange gezicht naar de keuken gestuurd. Maar al had hij haar in een rijtuig met vier paarden naar een paleiszaal laten vervoeren, zou zij daar van het keurigst maal evenmin hebben genoten. Het kwam toen niet in haar op te denken, dat haar vader toch geen recht had haar, zijn eigen kind, te haten, al had hij door haar geld gemist; tot dit besef kwam zij pas later. Zij wenschte op haar twaalfden verjaardag alleen maar „dat tante Karlien niets gezegd had." Zij zou tante niet verraden, o neen, 't was gemeen te klikken, 't gemeenste wat je doen kon, vooral als iemand je meenam naar Scheveningen en trakteerde op zoo'n verschrikkelijk dik advocaatje met zóó'n lang beschuitje, dat zoo duur kostte, zeven stuivers met het fooitje aan den kellner derbij. Maar niks gezegd, niks geweten, en zij, Greet, behoefde er niet nog akeliger aan toe dan ze al was. Nou hoor, maar die oom Daniël was ook 'n mispunt. Eerst zooveel te beloven en dan niks te geven. Zij, Greet, hield niks van pa, god, o god, ze was als de dood voor 'em, maar oom Daniël was net zoo goed 'n draak, hoor. Toen zij later vernam, dat oom Daniëls kinderen in Holland waren, verlangde Greet ze nóóit te zien. HOOFDSTUK IV. De goede tante Caroline, wie het lot van Greet zeer ter harte ging, had het reeds vroeg noodig geacht voor de ziel van het kind te zorgen. Hier was een meisje, achterhjk in het leeren, gebrekkig, niet snugger, niet mooi, arm, vooral later, .— dus bij uitstek geschikt om zich aan den wil des Heeren te onderwerpen, en vroom, nederig vroom te worden. Hier was zaad te zaaien, dat eenmaal 22 En het geval van Daniël in den leeuwenkuil, zij wist van school dat leeuwen menschen verscheurden, kwam haar zeer verdacht voor. „Zeker wollen leeuwen geweest, öf opgezette om 'm bang te maken. Maar 't was voor Daniël wel prettig, dat ie der zoo goed afkwam, want verbeeld je nou héuzige leeuwen." De andere wonderen in het Oude Testament en meneer Mozès, Greet behandelde iedereen altijd heel beleefd, met de stokslagen en de Iriladerjeten over de Roode zee, en de wonderen in het Nieuwe vond zij toch wel gezellig en leuk. Dat er in het Nieuwe vijf duizend menschen werden gevoed met vijf brooden en twee vischjes en er dan nog zóóveel korven over waren, was gewoon zalig. Zij wou, dat zij daarbij geweest was, bij die visch. Ze hield dol van visch, gut als ze 't 's 'n enkelen keer hadden, hè ? „maar weet je wat ook lékker was geweest," vertelde zij tante Caroline, „pannekpeken, zooals bij Hans en Grietje, en die hadden ze wel tóé kunnen geven." En bij Hans en Grietje was 't dak nog van suiker. Zij, Greet, was altijd maar blij als er iets van eten en drinken^ in die verhaaltjes kwam. Véél kregen ze der eigenlijk nóóit. Want bijv., toen die juffrouw Ruth op visite kwam bij meneer Boaz in 't koren, toen gaf meneer Boaz die juffrouw geroosterd koren, zou dat noü lekker zijn, tante Karlien, en toen zei meneer, .sop u uw brood maar in de azijn...' dat vind ik nou goed als *t azijn is van komkommersla, maar gewone azijn . .. Nee, dan hadden ze best voor bij de koffie nog komijne kaas kunnen halen, of zoete, als meneer Boaz eieren of rookvleesch te duur vond. En die meneer Petrus, zoo'n valscherd, nee, 'n mispunt. Hè, net die valsche jongen van Kolff, die altijd in je arm kneep, en dan 'n gezicht trok of ie van niks wist, want wat hóéfde nou die meneer Petrus tot de dienstmaagd in de zaal te zeggen, dat hij meneer niet kende als hij meneer wél kende. Dat was me ook wat, zoo echt gemeen. „Ik had al gauw gezegd: Jawél, ik ken meneer héél goed, en meneer heeft eigenlijk niks gedaan, dus hangt u meneer alsjeblieft maar niet op!" Tante Carolien viel bijna flauw van ontzetting bij het aanhooren dezer goddelooze op- en aanmerkingen. Dat kwam er nou van, óch Heere met een luie domme moeder en een kwaadaardigen ongeloovigen vader. De ziel van dat kind moest immers 't verderf wel tegemoet. Zij liet met de meid weten, dat zij haar neef alléén wenschte te spreken. „Begint u alstublieft bij 't eind van wat u te vertellen hebt," zei Gdeon kalm, toen de oude juffrouw haar mond breed open zette, als iemand die zich gereed maakt tot een lang verhaal. „Ik ben gepresseerd." En toen bij alles zoo wat wist, glimlachte hij zijn lachloozen glimlach en tikte tegen zijn voorhoofd: „Iemand moet 23 't hier hebben om een kind van elf jaar en dan zóó'n kind den bijbel te geven." „Ik zou 't dus hier hebben?" kreet tante Carolien, ontzet en verontwaardigd over deze ontdekking. „Zoo daaromtrent", • bevestigde Gideön, en boog zich wederom over de te corrigeeren schoolschriften. Intusschen kon 't hem zoo weinig schelen wat een halve idioot als Greet las, dat hij haar den bijbel niet afnam, en zij grasduinde er dus in naar hartelust, het edelverhevene, het teedere en liefdevolle, het Oostersch-zinnebeeldige en het tot de uiterste grenzen gedreven menschelijk kwade op haar kindermanier uitleggend. Het goede deed haar geen goed, het booze geen kwaad, zij vond alles alleen maar gek. Overigens was zij blij, dat er voor den verloren zoon het gemeste kalf werd geslacht, kalfsvleesch was ten minste lekkerder dan brood en azijn. En op die bruiloft dronken ze toch nog wijn, en 't water werd ook nog in wijn veranderd. „Hè, gebeurde dat 's middags maar 's an tafel." „Schepsel!" kreet tante Carolien, „denk toch aan je zondige ziel, en niet den heelen tijd aan eten en drinken." „Nou, al kregen ze der niet veel, daar aten ze en dronken ze toch ook, der staat den heelen tijd in: „En hij at en hij dronk." Wat zou dat eigenlijk zijn, tante Karlien, 'n ziel? Hoe zou dat er uitzien? Verleden maakte meneer Kas, de vischboer, twee haringen voor me schoon, voor bij de koffie, en toen zei die: „Kijk jongejuffrouw, hier hebben we ons hommetje, hier hebben we ons kuitje, en daar hebben we onze zieltjes," en dat waren van die dikke gladde glibberige koordjes. Ik ben benieuwd of u en ik der ook zoo een hebben van binnen, u niet?" Op behoorlijken tijd zond men het kroost Hemming naar de catechisatie, maar Greet kreeg niet als de overigen een vrijzinnigen dominee. Tante Carolien had Hermine bang gemaakt, „Greet had een verstokt gemoed," en moest toevertrouwd aan een orthodoxen. Gideon grijnsde en haalde de schouders op. „Doe wat je niet laten kunt," zei hij. Dominee Hofkamp boezemde anders Greet niet de minste vrees in, gelijk tante Carolien het gewenscht had, want hij zag er zoo goedig hef en zacht uit, dat Greet dadelijk vurig wenschte „zóó'n pa!" te hebben. Zij vroeg hem onmiddellijk of er ooit wel eens iemand bang voor hem geweest was. Dominee antwoordde, dat hij 't er nooit op had aangelegd iemand bang te maken. „M'n lieve Margreetje?" Én hij streek Greet zacht over het blond kroezend haar. Greet blikte innig dankbaar tot hem op, een straal van verheuging in haar grijze oogen, rijk met dit blijk van genegenheid. „O nou, maar dan moet u pa hebben, we zijn allemaal als de dood voor pa," vertelde zij hem vertrouwelijk. „Ja, maar alle menschen zijn niet *t zelfde" legde haar 24 vriend haar uit, „en met pa zal 't ook wel zoo erg niet wezen." Daar de dominee zonder kwade kiemen ter wereld was gekomen, had hij zich ontwikkeld tot een goed mensch, op wien het Nieuwe Testament met de vereischte heilzaamheid had ingewerkt, en daar hij „alleen het klare Woord in zijn grootschen eenvoud" zag, praatte hij niet krom wat recht was, huichelde hij niet er voor, en keef hij er niet over. Berustte hij bij wat geschreven stond. Zijnde waarlijk geloovig, duldde hij alle gelooven, ook ongeloof,'en alle rassen, ook het oude volk. Hij stelde Greet gerust, zij behoefde niet, als tante Carolien had voorspeld, naar de hel „om daar levend verbrand" te worden. En zij mocht wél houden van Sophie de Behr, haar lièfste schoolkennisje, „zoo'n mooi kind, dominee,' en Iriladeriet van haar geloof." Nadat dominee een verklaring van dit geloof gevraagd had en verkregen, zei hij, dat God alle menschen liefhad, waarom dus niet Sophie de Behr, en dat, zoo Sophie de Behr in dit leven haar plicht deed, zij niet tot lang na haar dood verdoemd zou wezen,, hierin vergiste zich tante Carolien, maar ook eens haar aandeel zou hebben in de zedigheid, die het loon is van alle braven. „Nou, dat doet ze wel, dominee, want ze wascht tusschen schooltijd altijd voor der moe de koppies, en ik zal 't lekker tante Karlien 's vertellen. Wat die op 'r neus zal staan kijken. U weet er meer van dan zij. Sliep uit! Lékker!" De dominee werd voor Greet vader-en-moeder. Wel was zij het niet altijd met hem eens. Wanneer hij bijv. vertelde, dat de Hemelsche vader zoo goed was, en dat kinderen, om alleen een flauw begrip te krijgen van die goedheid, maar moesten denken aan hun aardschen vader, brak er een groot oproer in haar los: „Nou maar, nee, dat kan niet dominee, want als ik nou denk aan mijn pa, hij is nog al niet venijnig.'' En zachtmoedig bestraft door de zachte stem en de goedige blauwe oogen onder de grijze wenkbrauwen, snikte Greet: „O, als pa maar keek als tl, o maar zoo kijkt pa nooit, heusch." Toen de andere cathechisantjes naar huis gingen, bleef zij nog even praten, en fluisterde haar vriend toe: „Waarom slaat hij me dan zoo dikwijls voor niet?" Het gelóóf kreeg de dominee er nooit in. Het kind was te wild-ongelukkig, te bitter-ongelukkig door het gebrek aan liefde van de haar omringenden, aan onmiddellijke liefde, dan dat zij zich het minste begrip kon vormen van een liefde, komend uit onzichtbare bron. Waar was die liefde, die bestond niet, zij voelde niet, zij begreep niet. Bij dien ouden man alleen dorst Greet haar volle onschuldige hunkerende hart uitstorten. Hij alleen kwam te weten wat er in dit kind school, en vooral wat er van dit kind onder een goede leiding had kunnen worden. En hij, met zijn groote kinderhart, schreide bijna met haar mede over de onverdiende oorvijgen, de verkeer-' CORNÉL1E NOORDWAL nH.; GREET HEMMING GREET HEMMING DOOR CORNELIE NOORDWAL. DERDE DRUK. A. W. BRUNA * - „En 's Zondags, wanneer komt ze 'r nu s Zondags uftf Mee hoor, ik vind ze wél 'n stumper en zoo mank," beklaagde Lucie. „Maar dat is nu toch niemands schuld, als je nou zoo geboren bent," rechtvaardigde Diana zichzelf en iedereen. „Zoo heb je er zooveel en nog erger...." vergoeilijkte zij de natuur. En nogmaals strakte zij haar gestalte, trachtte zij haar kin te dubbelen, en spiegelde ze zich in een venster. Hoewel niet half zoo ver als Greet in het ontleden van zielsgewaarwordingen, want diep leed alleen, als Greet geleden had en lééd kon zulkev fijne voelhorens geven en Lucie leefde innerlijk slechts al te oppervlakkig vermocht Lucie nu toch op Diana's gezicht een zegeviering te lezen, een dankgebed aan haar gesternte, dat zij geen Greet was, en het vervulde haar werkelijk met eenige ontzetting. tiHè " was de inwendige uitroep dezer goediger zuster van Greet, „wat is Diana toch venijnig. Die arme Greet, wat doet ze nou eigenlijk? Om zóó 't land aan haar te hebben " Diana Hemming vond zich een ware Diana, beeldschoon, slank, élégant. Vaneen zeer belangwekkend mooi; Oneindig ingebeelder en eigenlievender bleek zij dan Julia, die zich bovendien gaf zooals zij was, en bij wie de minder aangename eigenschappen onschuldiger naar buiten traden. Diana trachtte zorgvuldig haar intiemste zijn te verbergen, doch het gelukte haar zelden. Want haar intiemste zijn, het hoogmoedige, spijtige, venijnige, afgunstige ik je kankerde in haar als een worm in een vrucht, at haar op, en belette haar te bloeien in de fleurige gezónde jeugd van Julia en Lucie, met hun blos van perzik en roos. En de meest onpartijdige en minst snuggere toeschouwer bemerkte spoedig genoeg de symptomen van Diana's karakterziekte, die lichamelijk op haar inwerkte. „Als je Greet soms voortaan's Zondags zoo graag mee wilt hebben?" bood Diana aan met iets gevaarlijk-vriendelijks, „maar reken 65 dan eenvoudig niet op mij, want ik verkies geen zot figuur te slaan tusschen jullie beiden in. Ik lang en slank, jij kort en dik, en Greet alsjeblieft korter dan jij en mank. 'n Parade. Je hebt tóch al zoo weinig in je leven," besloot zij klagelijk, „laat staan dat je dan zoo iets voor je Zondag er nog bij hebt." „God, Diana, jij neemt alles dadelijk altijd zoo óp. Ik wéét niet.... dat bedoel ik immers niet/ en Greet zou niet eens kunnen, want Piet gaat de meeste Zondagen uit, en wie moet er dan koken?" „Gelukkig, dat er nog een straal verstandelijk licht door je brem, flitst," deed Diana voornaam wijs littérair, 't Ergste aan Greet vind ik altijd haar ongedistingeerdheid," volhardde zij in haar afkeer. „Dat ze niet is als ik, neem ik natuurlijk aan, dat ze niet is als Julia, of zelfs jij neem ik ook nog aan, maar dat ze is als ze is.... van *n sans gêne dat alle perken te buiten gaat.... je reine keukenmeid .... Pfff...." Diana's wangen bolden zich plots in een proesten. „Zou Greet nu ooit nog aantrekkelijkheid kunnen hebben ?" „Voor wie.... voor een man bedoel je?" aarzelde Lucie. „Natuurlijk, voor wie anders?" In een aandrang tot vertrouwelijkheid sterker dan haar wil, wendde Diana Lucie haar volle gelaat toe. Haar gewone preutschheidsmasker was weggevaagd, en Lucie zag haar zusters bruine oogen vurig glinsteren van een fel ondeugdelijk heimelijk behagen, dat, als een duiveltje uit hun diepten opgedoken, zich daar uit los maakte en naar den voorgrond drong; Diana's gansche wezen in beslag nemend, boos makend al haar trekken. „Gunst," stamelde Lucie nog onthutster dan zooeven over dit nieuwe kijkje achter Diana's zieleschermen, maar zich toch niet recht rekenschap kunnende geven van haar indruk. Wat had Diana vandaag toch, ze leek wel niet wijs. Doch zij wilde niets laten blijken, Diana was zoo snibbig, en zij, Lucie zou toch haar gevoelens niet onder woorden hebben kunnen brengen. Zij zeide dus alleen maar: „Arme Greet, god, stakker, zoo onnoozel en zoo mank .... god .... Nee hoor, Diana, nu moet je niet zoo flauw den draak steken. Ze kan 't toch niet helpen. Als jij nou zoo was of ik...." „ƒ&!!??" kreet Diana, alle Haagsche wandel-comme-il-fautheid vergeten. „Nou, waarom niet?" verzette zich Lucie, met iets van haar moeders plompe lijdelijke verzet. „Je bent toch geen godin. En van gezicht vind ik Greet nog zoo leelijk niet." ,,'t Mondje kon wel wat rechter anders, en't neusje wat minder wippend en kleiner van vleugels." „Greet heeft heel mooie tanden." Greet Hemming. 5 66 „Ze moet iets hebben." Diana zelf had zeer spits toeloopende tandjes, als die eener muis. „Van die afgeknabbelde," zei Piet altijd. „En Greets goed zit altijd even flodderig aan haar lijf." „Nou ja, japonnen van ma." „Lucie, ik bid je," smeekte Diana, alsof Lucie alleen schuld had aan dit gesprek, „laten we van dit alleronverkwikkelijkst onderwerp afstappen. We doen precies als zijn we pas aan Margaretha Hemming voorgesteld. O, Felix Hubrechts." Een knap rijzig jongmensen nam hoffelijk voor de meisjes den hoed af. Zij groetten statig en waardig terug. Diana moest zich zeer inspannen om haar voldoening niet naar buiten te laten komen in een verraderlijk blosje. Felix Hubrechts was de zoon van haar patroon, haar directeur. Zij zag hem dagelijks op kantoor, waar hij reeds chef van een afdeeling was, doch haar hart klopte toch gejaagd, nu zij hem op de wandeling tegenkwam. Ook Lucie vond het een gebeurtenis. De zon scheen een oogenblik rijker voor deze twee meisjes, door haar gebrek aan fortuin vrij stellig gedoemd tot een werkend oude vrijsterschap. „Snoezig is hij, vind je niet?" dweepte Lucie een oogenblik sentimenteel. „Och, gewóón, zoo zoo " Diana trok den mond samen en haalde de schouders op. „Hè, wat ben jij toch flauw je wilt nou nooit...." En Lucie dacht na over het zinnelijke in Diana's blik, met betrekking tot Greet en de mannen die niet op Greet zouden verlieven', dat haar zooeven op zulk een onaangename wijze beroerd had. Nu stonden Diana's roodbruine oogen weer hard en scherp, als gewoonlijk. Koel en degelijk. „Wat wil ik niet?" Diana boog de onderlip in. „Bekennen dat je een man aardig vindt." Lucie waagde hel heel even over haar schouder te gluren. „Hij loopt zoo chique nonchalant door, zeg." Diana vuurde op: „Lucie Hemming, ben je nou gek, ben je nou dwaas? Om óm te kijken. Een mooi idee zal hij van ons, van jou krijgen En ik, die hem eiken ochtend op kantoor zie." „Hemel, hij kijkt niet eens. Zooveel ben jij i— zijn wij hem niet eens waard," schoot Lucie nu toch even een pijltje af. „Dat verlang ik ook niet — ik verlang alleen dat jij je fatsoen houdt. Nu, waar gaan we nu ten slotte heen ? We moeten een doel hebben." „Ik wou wel naar Promenade, en dan een advokaatje " „Ik wou 't je juist voorstellen. Mag wel voor den Zondag. Iets moet je hebben." En Diana stak haar kin in de hoogte en verviel weer in haar eeuwige ontevredenheid. 67 „Kom, jij hebt Felix Hubrechts," plaagde Lucie, „je ziet hem eiken dag." „Je bent onverdraaglijk, Lucie En zedig-fier-haagsch wandelden deze beide Hemmings door hun Duinoord naar den Scheveningschen weg, op weg naar hun wekelijksche genieting «3 het advokaatje. Inmiddels hield Julia den brand in haar kwaad humeur, daar haar verloofde Johan Tonijn nogal niet bleek verschenen. En het was Greet, door al de zusters verondersteld niets van de liefde te weten, die onthaald werd op klachten over de onwaardigheid der mannen. Nooit wisten de mannen, volgens Julia, de opofferingsgezindheid der vrouwen te waardeeren. Greet, na een haastig gehobbel naar „haar eten" in de keuken, luisterde geduldig toe, de handen op Piet-achtige manier in de zijden, en het benieuwde Greet innerlijk zeer in wélk opzicht haar zuster Julia, gedurende het jaar dat deze verloofd was met Johan Tonijiy, zich ooit voor dezen goedigen lamzachten jonkman mocht hebben opgeofferd. Zij zeide echter maar niets, uit vrees van zich op liefde- en taalgebied te bezondigen, knabbelde slechts bedenkelijk op haar onderlip en liet van tijd tot tijd een: „Ja.... ja hooren. Lijkend dit haar toe de meest diplomatisch-neutrale wijze van oordeel uitspreken. „Jij zegt maar, ja, ja," sloeg de vlam van Julia's toorn hoog op Greet over. Greet vroeg wat zij dan moest zeggen. „Geef ik af op Tonijn, dan krijg ik den wind van voren, en trek ik partij voor 'm, is 't al nét zoo. Als je 't mijn nou maar uit wou leggen, 't Is hier ommers nooit goed wat Gréét zegt." „Ommers en mijn, ik hoor Piet," ging Julia te keer. „Enfin, je taalfouten wil ik nu over het hoofd zien, maar je kon in elk geval een verstandig woord spreken." „En ik ben half gaar," er twinkelde plots een geestig lichtje in Greets droef-grijze oogen. „Als je half gaar bent, heb je geen verstand, dat's uitgesloten. Nou, weet je wat, ik ga nog even naar me andijvie. „O", toen een zacht, uiterst bescheiden belletje zich deed hooren, «hier komt iemand die verstandiger spreekt dan ik." „Doe Johan even open!" beval Juli. Maar Johan Tonijn werd al „opengedaan", door Anton en Christientje, die de voordeur losrukten en de straat injoelden. „Pa moest ze hooren," zei Greet bedenkelijk. Julia achtte Greet niet; haar gelaat was merkbaar opgeklaard, met zegevierenden glimlach en vreugde in al haar bewegingen, ging zij naar de voorkamer, de suitedeuren achter zich dicht trekkend. En Greet hoorde toch haar stemmetje scherp in verwijt opklinken tegen 68 de lage sussende tonen 4an Johan, die bloemen aanbood en chocolade. Hoe kon Juul nu zóó aangaan op die tante Mie, ze was een erftante. „Me," smaalde Julia aljeen dat ze Mie heet.... die naam Mie 't is (dégoutant. Een mensch dat Mie heet." „Nou ja, 't is een ouderwetsch mensch," verontschuldigde de gemartelde Johan Tonijn, die al dien tijd Julia's frisch mondje niet had kunnen genaken, de gesmade Mie. En hij viel, naar het Greet toescheen, plots op Julia's lippen aan, en liet Julia geen gelegenheid meer tot razen over Mie. „Als ze nieuwerwetsch was. tjielp tjielp tjielp ... heette ze.... tjielp.... tjielp.... tok.... tok Mies Cn -n0?: f' Pt,ielp Mie- Be9riiP J'e- schatje ? Wat heb je toch héérlijke wangen, Juul, net fluweel.... nee, zachter nog .... Schatje .... O ..., zalig zijn ze .... die wangen van jou.... „Sjees," prevelde Greet, toen Julia, het beetje tegenstrevende flinkheid in haar verloofde waardeerend, niettegenstaande haar bazigheid in een lach schoot, een lach van zalig genoegen. Johan Tonijn vroeg zijn „schatje" waarom zij niet was komen koffiedrinken bij hem thuis. Nu zag Julia eenigszins neer op mevrouw Tonijn, echtgenoote van een gewezen grooten schoenmaker uit het noorden, die in den Haag van zijn renten was komen leven, en met zijn vrouw verbazend veel taalfouten maakte, welke hij maar niet verkoos dat men verbeterde. Hij werd zelfs zéér kwaad als Julia het deed. Eenige opmerkingen op grammaticaal gebied van Gdeon Hemming waren door den ouden heer Tonijn totaal genegeerd geworden. „Dat geschoolmeester, wat dachten ze wel?" „Johan," zei Julia nu, „je moe had me best kunnen inviteeren, ze had hier moeten komen." „Maar Juul," verweet Johan Tonijn liefdevol. „Je bent toch altijd weUtom, en je ma komt toch niet bij mij, om mij te noodigen." En toen Julia pruilde als een bedorven kind: sesMlhè?"*UUl' ^ *C DU m'Jn prinses' bén je toch 9een Prin" „Nou juustement," mompelde Greet, haar duimnagel bekijkend, waarop zij gebeten had, „al mijn zusjes hebben 't zoo hoog in hun bol. Klaarblijkelijk vond Johan Tonijn dat Julia er al pruilend onweerstaanbaar lief uitzag .... ten minste .... „Daar beginnen ze me waarachtig al wéér," peinsde Greet leunend tegen de gesloten deur. „Ik zal nou maar aftrekken, want als ze me hier vinden, zijn ze nog kwaad toe." Doch zij ging niet weg, ze bieet staan luisteren naar dat daar binnen. En eën vage triestheid 69 besloop haar, een verdriet waarvan ze geen nota nam eerst, gewend als ze was aan zich gedrukt en ongelukkig voelen en eenzaam en verlaten. Maar het verdrietsgevoel scherpte aan, stak heviger, snoerde haar borst stijf toe en legde een killen band er om, deed een brok in haar keel zwellen. Steenen van leed stapelden zich zwaar op haar, een nieuw, ganschelijk ongekend leed, een zeer en bitter wee. En op eens wist zij het, zoo klaar, zoo glasklaar: het was het heimwee naar liefdesgeluk, het trotsche vrije jonge jubelende geluk van een paar vogels op groenen boom, dat Julia zoo dikwijls zalig blij deed opzingen en haar nu deed lachen. En och, het bittere harde vaste weten dat géén man haar, Greet, ooit zou vragen wat Johan Tonijn Julia gevraagd had, want zij was immers maar Greet, mank en leelijk en dom en zonder manieren. En zij had haar brood niet in haar hand als Julia, Diana, Lucie, Theodoor, Dirk, die thuis gerust praats konden hebben, want ze betaalden allemaal ma pension. En zij, Greet, at genadebrood. Ja, want al deed zij de huishouding, wreef zij en boende zij zij bracht niets in, en wat gaf 't later? Een jongmensch kon haar met haar mankheid maar bespotten en dat was alles. Zij wischte haar tranen af met den rug van haar hand, a la Piét de meid, en greep toen onwillekeurig, als had zij de bestraffingen harer zusters gehoord, naar haar zakdoek, stekend uit haar schortezak. „Je reine Piet', zou Diana zeggen. Och, waarom zou zij anders doen dan Piet. Zij was ook maar meid hier altijd geweest. Och — misschien verbééldde zij zich, dat dit vrijen van Julia en Jphan zoo plezierig was — als 't haar gebeurde, zou zij 't mogelijk niet eens zoo bar prettig vinden. En Johan en Julia kibbelden toch dikwijls, maar na de verzoening waren ze altijd weer engelachtig met elkaar. „Anfijn. Greet, je bent gek, meid, je deedt beter naar je groente " Maar neen, de weemoed overmeesterde haar weer. De zon scheen zoo hel-vroolijk, de kanarie van Christientje trillerde plots zoo jolig, in het tuintje schraalden een paar aprilheestertjes zoo teer jong groen, de blaadjes trilden in den sterken wind als vleugeltjes van groene kapellen, de gele tulpjes in het middenperkje leken precies gouden flambouwtjes in de zon, die over ze heen dansten van plezier. O alles was hoop en verwachting, zoete blijde zömerverwachting daarbuiten, en daarbinnen was jong geluk, lentegeluk, en wat was er voor haar ? Noch hoop, noch verwachting, noch iets alleen maar verlangen naar beter, gedoemd tot teleurstelling, onvermijdelijke teleurstelling. Zij begreep er eigenlijk niets van. Honderdmaal had zij Johan en Julia in huis- of woonkamer, tuintje of gang elkaar zien zoenen, en het had haar ganschelijk onverschillig gelaten. Wat meer is, zij keerde zich dikwijls in weerzin af, daar dit gestreel zoo iets was buiten haar eigen rustige gemoedssfeer, 't Wee-glazerige in Johans 70 oogen dan, die weeë aanbidding, 't begeerige van zijn vooruitgestoken mond, en' 't zich dit laten welgevallen van Julia in wier oogen iets glansde, dat, vond Greet, er eigenlijk niet in hoorde. iÉsvP Maar nu door de dichte deur het kussen en verliefd praten gedempt klonk, maakte het vandaag, gèk, juist vandaag, een tegenovergestelden indruk op haar eigen ongerept zinneleven. Zij wilde altijd dat men van haar hield, maar nu begon zij opeens te snakken naar een genegenheid als die Julia kreeg van Johan Tonijn. O, wat was Julia toch rijk; mooi, begaafd, bemind, o alles was voor Julia, en zij, Greet Hoe gek, en zij waren zusters, zij waren toch zusters, bloedeigen zusters. Ja, de eene zuster of de andere. Nooit had zij, Greet, haar buitengeslotenheid zóó gevoeld, was zij er zich zoo hevig van bewust geweest, zoo stekend-scherp van bewust. En de kanarie, die maar wreed dol en uitgelaten doorzong, als was alles zóó extra plezierig, en die bleekgroene smalle blaadjes buiten, die maar goedendag zeiden, en die zon, die wel gék leek, fladderend over die gele tulpjes, en die blauwe vroolijke lucht, met net één flarde witte wol er doorjagend. O nee, maar 't maakte haar opeens kregel, ongelukkig, helsch, zij wist zeif niet wat. Als 't zulk mooi weer was, dan dacht je eigenlijk dat er voor je zelf óók iets kwam, iets prettigs 't was als hoorde een deel van 't moois je toe. Och, en er was tóch niets voor je er was toch niets. Alles zoo gewoon, zoo misselijk gewoon. Vandaag zes en twintig, komende jaar zeven en twintig, overkomende jaar acht en.... „Gréét l" klonk plots Julia's helle stemmetje wel gebiedend, toch ongemeen-toegeeflijk Greet, bén je daar nog?" „Kóm," Greet rukte haar schouders omhoog, schudde haar hoofd over haar eigen nonsens, en gaf een stamp als een paard in een stal, eer zij gesmoord, zich verontschuldigend, riep: „Ja.... Juul ik.,., e stof afnemen wat zoo...," Nu was het Julia totaal onverschillig wat Greet deed, zij had haar noodig: „Och, haal jij even mijn hoed en parasol en handschoenen van boven o ja en mijn jaquette, vergeet vooral mijn jaquette niet. De sleutels steken op mijn hangkast en commode." Greet bedacht dat Julia vóór Johan Tonijns komst, ruim den tijd gehad had, al deze artikelen naar beneden te halen. „Maar och, juffrouw, de liefde is blind," vertelde haar Piet de' meid, die na een lang Zondagsch boenen en schrobben van haar maagdelijk lichaam, Greet op de trap tegenkwam, gereed en gekleed om haar Dorus te ontmoeten, die precies half drie om den hoek van de straat zou staan. Schoon zeer trotsch op het dorp Monster en haar boerin zijn, deed Piet al haar best Julia's élégance na te bootsen, en bleef zij staan tot Greet terugkwam met de kleeren 71 van juffrouw Julia, ten einde zich nog eens aan al dit fraais te vergasten, en haar eigen erwtengroene manteltje dat machtig fleurig deed bij haar landelijk roode bolle wangen te vergelijken bij Juha's marineblauwe jaquette. „De juffrouw hêt 't toch nog anders op de mouwe, ziet u wel, en die kantjes der onder uit, ik had 't de naaister nog zoo gezeid, en die stalen knoopjes...." Piets mond kreeg iets spijtigs, haar blauwe oogen iets ontevredens. Maar spoedig brak de zon weer bij haar door. „Wat zeg u van me nieuwe persol? Is dat geen mooie bruine ?" „ „Nou " zei Greet. „Dorus zal 'em ook wel mooi vinden. „Hè juffrouw, en hij hêt 'em me zellef gegeve. Nou, dag juffrouw, pas u maar goed op 't vleesch, hoor." „'t Zal wel losloopen. Ga maar gauw naar hem toe. Hij staat er al." „O, gunst nou zóó'n pret, we motten-ook nog eerst na Loosduinen toe, na zijn moeder, en dat is zoo'n saaie. En zen oudste zuster zoo'n vrome, precies u tante. Nou..., 't is krek 'n weesjonge." . , c „Trek de deur goed achter je toe, Piet, met die wmd. rin Greet ging naar de voorkamer, bedenkend hoe „woest" Julia zou geweest zijn, indien zij Piets grove boerehwerkvingers haar fijne kanten lubben had zien hanteeren. „Dag Tonijn," zei Greet prozaïsch-burgerlijk. Julia ergerend. Tonijn stak de hand uit naar Greet. Julia zette'haar hoed op, plots weer onaangenaam getroffen door den familienaam tevens vischnaam haars aanstaanden mans. Zij verzuimden dan ook nimmer den lieden om wier lippen zij, bij het voorstellen van haar Johan, de schaduw eens glimlachs ried, uit te leggen dat de naam Tonijn, oorspronkelijk een fransche was. Tonin verkorting van Antonin. „In de familie van mijn aanstaande" — beweerde Julia met al de vrijmoedige fantazie van iemand uit de goede stad 's-Gravenhage -r- „bevinden zich papieren die daar lange verslagen van geven. De heer Johan Tonijn werd, bij het aanhooren van dergelijke verÜtaringen uit den geliefden mond, stom als zijn naamgenoot de tonijn. Hij wist evenmin waarom hij Tonijn heette als andere menschen weten waarom ze Kreeft, Krab, Kervel, Bot, Schol, Snoek, Peperman of Pad heeten. Hij was aan den naam Tonijn gewend, en vond hem nog zoo leelijk niet, en hoegenaamd niet belachelijk. Zijn vader had dertig jaar lang met eere zijn zaak in schoenen gedreven, nu stond Johans broer Gerrit aan het hoofd. „Schoenen van Tonijn," als je dat zei, sprak je van iets solide, want alleen eerste 72 klas iabrikaat werd bij Tonijn verkocht. Johan zelf had intusschen verkozen bij het onderwijs te gaan, en hij middelbaarde er voor het Fransch op los, na zijn akten lager Fransch en lager Engelsch, gelijk Julia deed voor het Nederlandsen. Johan Tonijn had Julia innig lief, en indien het Julia's geweten rust verschafte zijn vaderen den naam van Antonin te bezorgen, waarom zou hij dan Julia deze rust niet gunnen? Verleden jaar had hij een vergeefsche poging gedaan akte middelbaar A te halen en twee maanden te voren was hij zestien dagen naar Parijs geweest, om het juiste Fransch accent te bemachtigen. En de Fransche menschen in het Parijsehe pension de familie, waar hij door middel van „de Vacature" was aangeland, verstonden, tot zijn verbazing, nóóit recht zijn Fransch, terwijl hij zich onthutst afvroeg of hün Fransch wel het rechte Fransch was, zoo geheel anders had hij het in Holland, en daar wisten ze 't toch waarachtig wel, en bij zijn leeraar die middelbaar -P had, geleerd. Maar enfin, die menschen in dat pension dan, noemden hem allemaal monsieur Tonin, en ook monsieur Antonin. Nu verhaspelden zij alle buitenlandsche namen wel tot iets zeer zonderlings, maar- 't kwam dan toch maar uit met wat Julia, die snoes, beweerde. Dus bij onderzoek, wie weet. „Als iedereen eens ging onderzoeken wie zijn voorouders waren, hè Juul? Wie weet wat er dan voor den dag kwam." Tonijns katholieke geloof, schoon hij zeer vrijzinnig mocht heeten, had eerst bij den heer Gideon Hemming eenigen tegenstand verwekt. Doch, ten slotte in overweging nemend, wat Julia, die gaarne verloofd wilde zijn, hem voorhield, dat Luther eerst in 1483 geboren was, en de Hemmings zonder hem niet protestant konden geweest zijn, terwijl bij het ontstaan van het christendom de apostelen in elk geval bij ongeluk nog zoo iets als Israëlieten waren, hetgeen zij gemeoa hadden met de meeste menschen in het Heilige Land toen ter tijde, dat alle zielen zonder onderscheid in den hemel terecht komen, zoo zij niet blijven steken in het stoffelijk omhulsel onder de aarde, en last not least, dat het voor meisjes zonder geld tegenwoordig een heele toer is om aan den man te geraken — was de heer Gideon Hemming, gelijk hij Julia met nadruk onder het oog bracht, uit vaderliefde over zijn bezwaren heengestapt. Julia was zoo vrij geweest achter zijn rug met Diana over die „vaderliefde" te giegelen. Julia, die, als Haagsche, schoenen-en-laarzenverkoop haatte, achtte het een geluk dat Assen en den Haag zoover van élkander verwijderd waren en geen harer kennissen ooit iets van dien winkel zag. In het huwelijk zouden schoenen en laarzen, al stonden zij zoo veel lager dan Middelbaar, bruikbaar zijn, vooral indien er kleine Tonijntjes den naam Tonijn zouden doen voortleven. Doch daaraan wilde Julia vooreerst maar niet denken. 73 „Greet is vandaag jarig," zei Julia achteloos, terwijl zij met haar verloofde naar de voordeur stapte. „O ja? Wel gefeliciteerd, hoor, Greet.... had ik dat geweten, ik had je een doos chocolade meegebracht." Hij trok haar hand in zijn stevig warmen greep en drukte die hartelijk. Greet kleurde ervan, zij voedde iets van haar heimwee wijken, en die koestering den kouden afsluitband om haar hart doordringen. „Verbeeld je. Tonijn, dat zou niet eens héfeben gehóéfd 't is al aardig dat je 't zegt." „Gut, ga nu toch méé, Johan," Julia keek op haar sierlijk gouden horlogetje, Johans verlovingsgeschenk. Tonijn klopte Greet bemoedigend op den schouder. Hij mocht Greet wel, hij vond haar goedig, eenvoudig, en hartelijk, terwijl de spitse bitse gemaakte Diana hem, den natuurlijken ronden nog zoo échten jongen, bepaald tegenstond. De lucht betrok, vond hij, als Diana Hemming maar zichtbaar werd. Als hij haar door een kier van de deur te zien kreeg, of haar hoofd zag uitsteken boven de trapleuning had hij al genoeg. „Dag Juul, dag Tonijn, wandel plezierig, hoor. Juul, je bent keurig, snoezig." Johan Tonijn knikte Greet nog eens vriendelijk toe, dankbaar voor die hulde aan zijn meisje, en Julia gaf een ongeduldig rukje met haar hoofd. „Goed meisje, die Greet van jullie," zei Johan Tonijn. „O ja...." Julia zuchtte, met naar de lucht geheven blik. „Héél goed.... alleen wat zwaar op de hand." „Nou ze moet wat hebben, volmaakt is niemand," vond Johan Tonijn, „maar ze is ten minste hartelijk en lief." „Lief," zuchtte Julia. „O ben je jaloersch, jij wil zeker alleen lief zijn." Greet staarde het tweetal na. „Bezending no. 3," dacht ze, ,',ook weer weg voor den Zondag om hun eigen te amuseeren." Juul was toch mooi, hoor, met dat donkerblonde haar, net zij, en dat blanke vel. Nou, dat Tonijn verliefd was, best te begrijpen. En dat nieuwe donkerblauwe costuum.... stond 'r, ze was werkelijk om te stelen. Verschil' met Diana, hoor, nóu. Tonijn Was ook lang niet onknap, groot en forsch en degelijk van gezicht. Mooi kon je nou direct niet zeggen, maar dat hoefde dan ook niet voor 'n man, als hij maar goed z'n brood kon verdienen later. Hij had zulke goedige oogen, en die snor stond 'm best.... „Zeg, laat óns eens passeeren. Je barricadeert de heele deur," kwam een blufferige jongensstem achter haar, Greets overpeinzingen storen. Het was Dirk, die met Theodoor uitging. 74 „O, nou, ik hoorde jullie zoo gauw niet, met dat rijtuig dat net voorbij kwam. Dag Theo, dag Dirk. Wandel plezierig." „Bonjour, zég," klonk het afstootend terug. En in hun Haagsche eer getast, omdat Greet in haar boezelaar aan de deur stond: „Zég, zou jij niet 's naar binnen gaan?" „Noodig voor je, snap je?" „Kijk maar naar de soep, ze kookt over," grinnikte Dirk., „Ja hoor, 't is goed," berustte Greet, hun plagen ditmaal niet achtend. „Kijk maar recht voor je uit, als je mijn niet zien wilt." „Traktatie, die Greet," blufte Dirk weer met jongenshooghartigheid, terwijl zij vlug voortstapten in den lentezonneschijn. „Kunnen wij naderhand nog voor optrekken. Ze zal nooit in staat zijn 'r eigen kost te verdienen, zeg, zoo mank ook nog." „Spreek me der niet van." „Komt nooit aan de man." „Nee, maar wél in 'n hofje." Theodoors schelblauwe oogen kregen iets zeer hards, hij glimlachte even strakjes. Maar Dirk lachte luid en onbedwongen zijn wreeden jongenslach. „Ook plezierig voor ons, zeg." Toen scheen hij verzacht te worden tot eenig medegevoel. „En toch.... nee, maar dat is nou inderdaad zonder gekheid, niet kwaad, zeg, 'n goeie duvel wel." „Nou ja," vergoelijkte Theodoor, even boven zijn wenkbrauwen wijzend, „als je niet zoo heel frisch bent hier, ben je meestal ijselijk goedig en doedelig. Dat heb je van zulke lui altijd. Dat soort is slap, week, zonder wil, kan je mee doen wat je wilt, hè?" En Theodoor drukte met geweld neer het beschamend weten, dat Greet hem zoo doorzag in zake zijn liefde voor Sophie de Behr. Hij moest toch den meerdere uithangen tegenover den jongeren broer. En het was nu eenmaal een wet van Meden en Perzen bij de Hemmings, dat Greet verstandelijk hun aller mindere moest zijn. Zij had immers nooit kunnen leeren. „Nou, zeg dat niet, amice," blufte Dirk terug, „je hebt kwaadaardigen genoeg, hoor, onder dat soort „O, dan konden we der niet in huis hebben, als ze kwaadaardig was. En nou basta der over, ze begint me te vervelen, en ik wou wel naar 't bosch." I „Ja, maar ik kan maar 'n eind met je mee, want ik wil, hoe heet die vent, Reegers, afhalen, om 'm te spreken over die voetbalgeschiedenis, en dan gaan we samen naar Mees. En die lui hebben dan zeker weer plannen." „Doe wat je niet laten kan, maar had 't dan maar eerder gezegd .... enfin, ik zal van der Wilg nou nog zien op te snorren. Wees nou practisch, loop niet met faij mee, maar poets 'm. Nou, bonjour." 75 „Hadie!" En Greet had de beide broers nog in zekere bewondering nagestaard, 't Waren toch wel knappe jongens, flinkerds om zoo te zien. Ze stapten zoo jolig naast elkaar voort." „Nou, dat 's de laatste bezending." Zij sloot nu de deur voor goed. Er was niemand meer uit te laten of na te kijken. Het heele huis was leeg. Zij hobbelde weer naar achter, naar de keuken. En zij neuriede tevreden een deuntje. De drukking op haar borst was weg, de afwezigheid van allen stemde haar prettig. Zij lichtte het deksel van de groote donkerblauwe kookpan, waarin de Zondagsche soep stond te trekken. Hè lekker, zoo alleen, 'n verlichting. Nee hoor, je hoefde der niet rouwig om te zijn, dat je alleen moest thuisblijven.'t Was een feest feitelijk. Wat kreeg je? Van die een snauw en van die een grauw. Niemand had je noodig en als ze der waren, was je meer alleen dan nou. Wacht, ze ging 't zich, in voorstellingen, eens lekker griezelig maken: Verbeeld je met pa en ma op visite — brrr — de vermaningen van pa. Ma was al net zoo'n schoolkind bij pa. Ma kwam altoos bedrukt er van thuis, met een gezicht of ze huilen ging, en pa was dan in 'n vreeselijk humeur. „Je had dit tegen mevrouw van der Bek moeten zeggen, vróuw, en waarom antwoordde je meneer Paapen zoo gek, Paapen, de rijke Paapen, de eminente Paapen??" Want deze meneer Paapen was schatrijk en architect en had als zoodanig naam. En hij was nog heel in de verte familie van ma. Ma vond hem een verschrikking. Terwille van hem kreeg zij altijd standjes van pa, wist Greet. Met Julia en Johan was 't natuurlijk absoluut onmogelijk uit te gaan, zoo'n paar verliefde tortels; de broers, stel je voor, die zouën haar nog al voort willen loodsen. Lucie alleen, dat was nog wat geweest, Luus kon wel 's gezellig zijn, maar die vervelende stijve spitse Diana, die op 'r teenen liep van verwaandheid. Nou en zeg, met de kinderen sjouwen, Anton en Chistientje, geen minuut bleven ze bij je, altijd liepen ze van je weg. Nee hoor, 't was heelemaal nies gedaan met de familie uit. Je zou ten slotte onder weg nog spijt hebben, dat je niet veilig thuis was gebleven, bij de stoelen en de tafels, de onnoozele dingen, die zeiën je wel nies, maar ze scholden je niet uit ook, ze grinnikten niet valsch, en ze wezen niet naar hun hoofd als je iets verkeerd zei. 't Was om van ze te houën, heusch, de stomme dingen. Gek, als de familie er was, hadden zelfs de meubels iets nijdigs, maar zoodra de familie verdween, en zij, Greet had het opperbestuur in huis, kregen ze iets goedigs, en leken de glimplichtjes zooveel vriendelijke lonkjes en lachjes. Jammer, dat de poes was weggeloopen, hè, óók zoo'n lief gezelschap, 't was zoo'n heerlijk, mollig zacht, doddig beest, precies 'n kind, je kon je gezicht in 'r bonten bast drukken en met 'r sollen 7è zooveel je wou. Net had ze geleerd op te zitten als 'n hondje en 'n pootje te geven, zoo lékker, of ze liep weg. Zeker naar 'n vrijer op een of ander dak. Als ze nou maar terugkwam. En anders kreeg zij misschien een poesje van Sophie de Behr. „Als onze Minet mama wordt," had mevrouw de Behr gelachen. Hè, wat een verschil de de Behrs, of dit nare huishouden. En meneer de Behr, die altijd nog dacht om een ander in zijn ongeluk, om zijn arme broeders, als hij ze noemde, in Rusland en al die smerige landen, al was hij zelf gelukkig — Wat een verschil met pa. Stel je voor dat pa iemand die geen famielje was broeder zou noemen, 't Geloof van de de Behrs werd door alle Hemmings behalve door haar, Greet, als een maatschappelijke ramp beschouwd, nou zij zou wat graag 'n dochter van meneer en mevrouw de Behr geweest zijn. Gék waren ze met z'n allen, pa en Theodoor en tante Karlien Zij, Greet was zoogenaamd de idioot van de familie, maar zij had alsjeblieft haar gezond beetje hersens nög bij mekaar, o zóó en o zóó. Die dénken de wijsheid in pacht te hebben, zijn er dikwijls andersom an toe. Domheid hebben ze in pacht, ja, Piet zei 't ook: „U pa" had Piet eens gezegd, „is eigelijk mal van geleerdegeit geworre. Ik had 'em al dalijk in de doppe." Nóü, zij ging 's heerlijk wat lezen in ma's boek, vertaald uit 't 'DuitSch. Daar had ma ook wat voor te verduren, dat ze vertaalde boeken las. Ma had nooit aanleg gehad voor 't leeren van vreemde talen. Net of je dat nou kon helpen. Nou, ma was óók voor der plezier getrouwd. Zoo'n draak als pa, daar was eiken dag nog wel aankomen an. Maar 't was toch wel hoe je 'n man wende ook; altijd alles maar afwachten en toegeven. Wacht, ze ging bij 't. raam en den plantenbak zitten. Lekker, die hyacinthen waren zoo allemaal uit, een donkerrose, een lichtrose, en paars en een wit Net lampeglazenwisschers, met hun stijve rechte trossen vol krullerige klokjes. Als je daarover dacht, over 't verschil dat je hadt in bloemen en planten, werd je gewoon suf En over al die insecten; als je dacht; dat is nou 't kleinste beestje dat er bestaat, kwam er een nóg veel kleiner. Zij lette daar juist op, omdat ze zooveel stof afnam. En als je dan 's ging denken over de lucht, met al de sterren en al die ruimte Van avond visite, die van Koppers en die van Smits natuurlijk weer. Die kwamen tegenwoordig zóó druk, ze moesten maar heelemaal hier intrekken met 'r famieljes. Zij, Greet, zou zich van avond maar weer koest houden, want anders zei je weer iets doms en kwam der geen eind aan de bestraffingen, als de visite weg was. Dolletjes, hoor. Maar tóch, al zou ze zwijgen erger dan 't graf, dan nóg zou Juli beweren dat zij, Greet, den trekpot niet goed had gehouën, en Diana, dat ze op 'n te lómpe manier suiker in de kopjes 77 gedaan had. Waar haalden ze der vitterijen vandaan ? Spijkers op laag water. En net als verleden, toen was er ook nog herrie, met al de zussen door elkaar krijschend, toen had ze eerst de zuster van mevrouw Koppers moeten presenteeren, en niet eerst mieneer Smits of meneer Koppers, wist zij wat.... Je werdt er gewoon wee van. „Nou, kom an, Greetje," zij rekte zich eens heerlijk lui uit, „ga nog maar 's gauw naar je soep kijken." Terugkomend uit de keuken, las zij een paar hoofdstukken. Maar het bewustzijn dat er weer nieuwe plichten op haar rustten, maakte haar ongedurig. „Weet je wat,..." zij sloeg het boek dicht, „ik moest nou maar 's gaan dekken, dan ben ik er af vóór paa met ma thuiskomt." Van middag was 't het Zondagsche feestmaal met rhumpudding tóe. Zij zou er wel niet te veel van krijgen. En, zij kende zich zelf ter dege, zij zou met haar gewone zwakke goedigheid haar hapje nog aan een ander geven, die er haar niet eens een dankje voor zou toesnauwen. Maar god, in dat hapje pudding lag hem 't geluk toch ook niet. Of ze dat nu niet kreeg of wel.... Christientje zou 't wel weer afgrissen. Kwart voor zessen.... brrr.... sleutel in 't slot, hoor. 't Was je natuurlijk paaa met ma. De bekende sleutel, in 't slot van de straatdeur, knarste erin rond. Alle dingen die met pa in aanraking kwamen en hem toehoorden, hadden iets nijdigs en kwaadaardigs. Die sleutel had wat overgenomen van zijn stem. Nou moest ma weer uitgekleed worden en de Zondagsche hoed van paaa moest in de ouderwetsche hoedendoos, van boven breed van onderen smal, die al vijf jaar had dienst gedaan en er uitzag of die nieuw was. Dat moest je zeggen, pa was keurig op zijn goed. O lieve help, was hij maar minder keurig geweest. Stappen in de gang; daar zou je't hebben! „ Mar-ga-r e-thaaa J!" „Ja paél" Greet overzag met zekere voldoening de keurig gedekte blanke en blinkende Zondagstafel, en hobbelde weg de gang in, pa's a nog in haar ooren. De heer Hemming achtte het een taaiverminking eigennamen af te korten. Greet veronderstelde dat hij, ter wille van den a klank dien hij zoozeer scheen te beminnen, zijn drie oudste meisjes Margaretha, Julia, en Diana had genoemd. Zij zelf zou naar grootmoeder Hemming Margot hebben moeten heeten. Diana was eigenlijk oma Veldts naamgenoot en haar kwam de naam van Jeanne toe, terwijl Julia feitelijk als Juliette-Marie bij den burgerlijken stand behoorde ingeschreven. Lucia bleek pa zeker te machtig, anders Zou deze zus ook nog van pa's bijzondere a hebben kunnen genieten. Maar Diana, die, als aankomend meisje, er een ongemeen behagen 78 in schepte de buren wanneer deze uitgingen te bespotten tot zij het bemerkten, wist anders ekstra-ekstra over pa's a mee te praten. „Dianaaa, ga van 't vester af, Dianaa." Greet hoorden nog het rekken der a's en zag pa's arm zich uitstrekken om Diana bij de haren van het raam weg te sleuren. Diana's beminnelijkheid was door deze wijze van opvoeden juist niet bevorderd. Greet wist niet welken goeden geest zij dank moest zeggen voor het feit, dat haar familie dien middag geen aanmerkingen maakte op het voor het grootste deel door haar toebereide eten. Goedkeuring zou natuurlijk onnatuurlijk geweest zijn; niets zeggen bleek de hoogste lof waarop Margaretha Hemming aanspraak mocht maken. Zij vroeg maar niet: „Vinden jullie de pudding lekker?" schoon zij de familie deze zeer gretig zag verorberen, zij vreesde een ironisch antwoord. Een drie kwartiér na afloop van den maaltijd daagde het verwacht bezoek op. De twee hoofdonderwijzers van den ouden stempel, de heer Koppers en Smits, met gaden en kroost, benevens de ongehuwde zuster van - mevrouw Koppers, door Greet onlangs beleedigd bij het thee-presenteeren. Evenals mevrouw Hemming' waren mevrouwen Koppers en Smits hunnen mannen onderdanig en zagen in dezen goden. Julia, in dier verloofden trots, hield zich op de canapé bezig met Jan Tonijn, en werd aldaar met haar aanstaande van thee en toebehooren voorzien. Diana, Lucie, Theodoor en Dirk praatten met de dochters en zoons Koppers en Smits, ,,'t Regende je weer Koppers en Smits vanavond," dacht Greet, aan haar kleine tafeltje terzijde tegen den muur, als een soort van buffetjuffrouw. Zij moest tusschenbeide naar boven, om wat te brengen aan Anton en Christientje, die niet bij de groote menschen mochten, samen kien zaten te spelen op de ouderlijke slaapkamer, en het altijd te weinig vonden wat Greet bracht. Christientje vergat nooit haar tong uit te steken, prettig kind. Verder hield Greet, wanneer zij geen thee schonk of koekjes bood, of later op den avond vrij zurigen Bordeaux met stukjes zandtaart — zich bezig met een haakwerkje. Waarvan bijna alle familieleden beweerden nooit het begin te hébben gezien en nooit het einde te zullen zien. Het waren zooveel ellen smalle kant voor hemden, en er schakelden zich eindjes wit aan eindjes grauw of grijs, al naarmate Greets vingers koud, heet of klam waren geweest. Anton en Christientje hadden er al eens paardje mee gespeeld en het kluwen garen achter hen aan door de gang gesleept, in plaats van het af te knippen. Greet herinnerde zich nog de moeite, het knie- 79 lend ontwarren van het uit haar werkmandje door Christientje gestolene. Tot overmaat van ramp raakte pa's, de laatste traptrede afdalende been in die haakkatoen gevangen, en zijn toorn was onbeschrijfelijk geweest. Met vies gezicht had hij de sliert weggeschopt en gevraagd wat dit wel was? „Zelfs 't minste werk kan je niet behoorlijk verrichten, Margaretha, een kind als Christientje kan 't je verbeteren." Begrijpelijk, dat Greets gezag over de kinderen onder zulke vaderlijke opmerkingen geheel verloren ging. Hoe dit ook zij, op visite-avonden nam Greet gaarne haar toevlucht tot de verachte ellen. Want wetend dat zij ook door de geleerde Koppersen en Smitsen als veel te dom werd beschouwd om mee te praten, en kennend de verachting waarmede deze op haar neerzagen en welke zij hun trouwens met woeker teruggaf, wist Greet bij zulk een gelegenheid nooit wat te doen met haar oogen, die als betooverd de Koppersen en Smitsen móésten aanstaren en elke bijzonderheid van hun Koppers en Smits uiterlijk en kleeding in zich opnemen. Zij wist niet wélke macht haar dwong dit te doen, want al die menschen, voor het meerendeel vlasharig, nuchter-hollandsch-bleek en breed-zelf-voldaan-onbeduidend van gelaat, stonden haar al evenzeer tegen, maar haar blikken bleven geboeid aan dit hevig antipathieke. Als zij haakte of thee schonk of koekjes bood, voelde zij hun spottende geringschatting schrijnen over haar met glycerine zoo glad mogelijk gehouden werkhanden, haar gestreken dasje, haar veel maal gewasschen plompe blouse. En zij had pa Koppers pa Hemming eens in de gang hooren beklagen, terwijl pa Koppers, wachtend op ma Koppers, zijn jas aantrok. „Jongens, amice, wat is dat een naar geval met die oudste van je, dat meisje heeft zóó iets stomps en sufs, letterlijk niets zit er bij, geen mond doet ze open. Zeker nooit tot eenig examen in staat geweest. Daar komt nooit iets van terecht, dat kan ik je wel voorspellen. Zoo iets is een zwaar kruis, man, maar je moet 't dragen." „Margaréthaa," had pa Hemming, innerlijk gloeiend van woede, koel-trotsch wederleggend geantwoord, „maakt zich verdienstelijk in de huishouding. Wij zijn nu eenmaal allemaal geen uitverkorenen van geest, ik beleef al zóóveel plezier van Julia, Diana, Lucie, Theodoor en Dirk.... Niets is volmaakt onder de zon, waarde vriend. Zulken als Margaréthaa moesten er ook zijn." Daar Greet wist bij niemand dan Piet op medegevoel te kunnen rekenen, broers en zusters zouden pa Koppers maar hebben toegejuicht, vertelde zij Piet hoe diep haar eigenwaarde wederom gewond was geworden. Piet werd dadelijk „helsch" en zon sedert voor Greet op middelen van wraak. „Ouwe Koppers! Gooi u toch 'n appelesieneschil in de gang, juffrouw, as u de navond weet dat ie 80 komp. Vlak voor zen voete, juffrouw, misschien valt ie der over, glijdt ie uit en breekt ie zen enkel. Want ik weet 'n bóér bij ons die dat gedaan heb. Of nee, ik weet nóg wat beters, vraagt ie u nou wéér om 'n luusefertje voor zen sigaar, dan strijk u 't af vlak bij zen dikke mopneus zen punt, of u brand bij abuis zen vingers. Dan heb hij ook zen kruis, want dan heb ie 'n groote blaar. Zoo'n schurk! Kon ik 'em maar wat doen, maar ik ben neturelik ook' maar meid hier. As ik zen hooge hoed er in weg maakte, of *n gaatje brandde in de rug van zen overjas ? O o, as Dorus 'em maar deris tegenkwam, die kon 'em wel beentje lichte! En wat zeg ik nou altijd van de heksames, juffrouw? Schoeljerige dinge. Wie daar toch 't eerst aan gedocht heit. Ik hou 't vol, juffrouw, tot an me dood, azze ze nooit geen mode ware geweest, kon niemand der groos op zijn dat ie ze heb, dan ware men allemaal even wijs. Om n pa nog zoo gemeen tegen u op te stoke, u die 't hier toch al zoo naar heb door al die heksames juist." „Nou ja maar, Piet, der zijn beste brave menschen ook die examens hebben gedaan, dominee Hofkamp, juffrouw Freeze en de Fransche meester vroeger bij ons op school; en meneer en mevrouw de Behr en Sophie hebben in muziek toch ook hun examen gedaan." „O, dat benne brave beste lui, de Beertjes !" beaamde Piet. „Maar juffrouw, ik mot 't u al weer zegge, want u is nou weer te onnoozel om 't te begrijpe. Dat is 't 'em juustement, die hebbe wel heksames gedaan, maar die ziene der niet zóóveul in, dat 't ze 'n harde netuur heb gegeve. Ik meen 't nou kort en goed zoo: heksames kenne, net als sjokkela in de mense der lijve, verkéérd in der hoofde werreke óf góéd. En hier, in deze eigenste huishouwing hebben ze alvast verkeerd gewerrekt en bij Koppers en Smits ook. Praat u mijn der niet van. 't Is deze keer wél 'n weesjonge, want 't is bar." En Piet had haar dweil uitgewrongen, want zij deed de gang gedurende dit gesprek, met al de kracht harer gespierde jonge handen. En toen oolijk vriendelijk uit haar bukken opkijkend: „Hè, zoo moest ik hém nou onder hande hebbe, juffrouw! Ouwe Koppers moest die dweil zijn. Uitwringe..., zoo.... van banjefiek " Deze dingen herdenkend, haakte Greet den avond om. Tegen elf uur werd er gebeld. „Piet goddank," dacht zij met een schokje van blijdschap. Gelukkig 'n bevriend wezen om even wat tegen te zeggen. Zij stond op om haar bondgenoot binnen te laten. „U krijgt nog meer visite en zoo laat!" zei juffrouw Smedink, mevrouw Koppers zuster, die zich voor veertien dagen beleedigd had gevoeld met theepresenteeren. „O, 't is de meid maar," haastte zich Diana. „Ö ja." zei mevrouw Koppers' zuster flauwtjes. „Maar," dacht Greet. „Ja, het was Piet, thuisgebracht door Dorus, die op teedere wijze 81 afscheid van haar nam, Greet wachtte geregeld kalm met opendoen, achter de gesloten deur, tot de zoenpartij over was. „Wat klinkt 't duidelijk in de stille straat," dacht ze, „net gefluit. Hij houdt wel dól van *r, dat kan je wel merken. Iets voor Julia, zeg, of Lucie of Diana, om dat te hooren van de meid. Nou, ik vind 't geschikt, 't is de natuur, als der twee bij mekaar zijn die van elkaar houën. Waarom mag Julia nu wel en Piet niet? Wie weet hoe Diana zou wezen, al doet ze nog zoo fijntjes nou. Ik zal nu toch maar 's open maken, ééns moeten ze toch gedaan hebben, 't Is nou zeker wel 'n paar minuten al." Dus schoof Greet den knip weg en rukte de straatdeur binnenwaarts, zag Dorus haastig achteruit schieten, met zijn hoed schuin op zijn vuurrood hoofd, en een smeekend-wanhopigen blik naar zijn geliefde uit zijn zwart oog; terwijl Piets hemelsblauwe kijkers schitterden, dwazig opgewonden, toch schalks, boven een paar scharlaken dikke wangen. Ook Piets hoed hing op één oor; wreed wendde zij geen blik meer naar Dorus; een wreedheid die, ontleend, bestond uit schroom, omdat Greet toekeek, en uit de behaagzucht eener beminde vrouw, die weet dat zij geen moeite behoeft te doen voor den haar met hondentrouw aanhangenden geliefde. Greet raadde het alles en haar hart neep toe, niet van ijverzucht, maar van het eenzaamheidsgevoel weer, dat haar in den namiddag zoo had gemarteld. Hoe rijk was Piet in genegenheid, hoe doodarm zij zelf. En voor haar niet zulk een genegenheid, en geen kruimpje eener andere, van eigen vleesch en bloed. „Genavond, juffrouw, der is nog veel wind buiten," Piet giegelde, omdat Dorus op eenige passen afstands bleef luisteren. Dorus kón nóóit scheiden. „Zoo Piet, ja, dat kan je wel voelen," Greet knikte goedig, en stak een hand om de deur. Piet wendde zich om: „Ga toch heen, malle Dorus, de juffrouw krijg alle trek maar in de juffrouw der gezich. En 't is me knappies koud, van banjefiek." Verbluft nam Dorus den hoed af voor Greet, zijn oogen stonden steeds verwijd, bijna verwilderd. Doch hij verdween thans met hazengezwindheid. Piets oogen bléven schitteren, zij sloeg de deur toe met harden slag. Toen zette zij haar verliefdheid plots practisch aan kant, met de wilskracht waarmede zij rederen namiddag den grooten ijzeren pot met aardappelen voor al de Hemmings van het vuur lichtte. „Is der nog fesite, juffrouw?" „Nou en of." „De ouwe draak " Piet knikte. „Heb u nog koppies T „Ja, ik had nog geen tijd om ze te spoelen. Met al die bediening, en dan nog de kinderen boven, dat begrijp je. Niemand die 'n hand voor me zal uitsteken." Greet Hemming. 6 82 „Akelig vee," bromde Piet. „Maar, beere, bekommer u je der niet over, geef u ze mijn maar gauw, dan wasch ik ze wel om." Piet was al in de keuken, griste zich den hoed van 't hoofd, en haar manteltje van 't lijf, sloeg haar mouwen tot aan de ellebogen op, greep den ketel voor 't water. En zij stond thans niet meer tegenover Greet als de verliefde vrouw, met een gansch anderen zieletoestand dan Greet den haren noemde en die haar van Greet vervreemdde. Greet kon haar nu weer voelen als de trouwe hartelijke kameraad, op wie zij kon rekenen, haar medewerkster. t Vreemde gespuis gelukkig al weer weg," mompelde Greet, toen de geheele familie naar bed, zij alleen met Piet den boel afruimde. Van de zandtaart, waarvan Greet slechts een schraal stukje had bekomen, juist een proefje om haar te doen snakken naar meer, lagen nog maar een paar kruimels op tafel. Ma had alle lekkernijen veilig achter slot eh grendel gebracht, iets dat haar steeds in den pleizierigen waan sterkte, dat de huishouding zonder haar zuinigheid en wijs beleid aan een onvermijdelijken ondergang was overgeleverd. Zij had de gewoonte tot kennissen te klagen: „Och, ik ben weer doodmoe. U begrijpt, zoo'n gezin, en niemand doet hier iets behalve ik; mijn oudste dochter, nou ja, die helpt me 'n beetje." De menschen, op een enkele na, die scherper zag en Greet beklaagde, praatten dan ook steeds van „arme dikke ma Hemming met al die geléérde dochters en zóó'n hulp in de huishouding." „U zat zeker maar te hake, hè juffrouw?" „Ja, wat zou 'k er anders bij uit hebben gevoerd." „Ja, 't beste wat 'n mens der bij doen kan, hake of breie." „Breien, als er visite is, dat zouën de zussen veel te burgerlijk vinden." „En as zijlui nou geen heele hiele-n-in derlui kouse hebbe op Maandag, dan mot u ze der wel op Zondag inzette." „Ja, maar dan niet in de kamer waar visite is." „En waarover had de ouwe draak 't zoo al, juffrouw? Zeker weer over heksames. Met zen lang uitgestreken bakkes, waarin zen mopneus niet ééns past. 't Is me 'n gebak om tegen Sint Niklaas bij de spikkelaas voor 't raam te zette." „Nee, hij had 't nou over 't ministerie. Met zoo'n ministerie als er op 't oogenblik is, móét 't land wel naar den kelder, zei hij, en pa sprak netuurlijk tegen." „O ja, die zei dat 't na de zolder gaat. As u pa en de ouwe draak eris ministeries werde, dan zouën ze *t wel klaarspele. Wat mot je as ministerie nou al zoo doen, juffrouw?" „O weet ik 't, je moet 't land helpen regeeren, en zorgen dat iedereen tevreden is en zoo." 83 „Nou, maar dan ben ik blij dat ik geen ministerie ben. Ik ben dan ook maar liever Piet Proppers, wat u? Maar de ministerie van oorlog, mot die nou zorge dat er geen oorlog komp, juffrouw ? O hoe zit 'em dat?" „Eén man is geen ministerie, minister moet je zeggen. En wat ie doet, ja, god, dat wéét ik niet 't toezicht houën over 't leger, hij zegt wanneer der geweren noodig zijn en hij verandert, zei Dirk ten minste, de jassen en petten nou en dan, , en dan moet ie inspecteeren of alles wel precies gedaan wordt als ie 't gezegd heeft. Enfin, zóó iets. Hij zal wel genoeg te doen hebben, Zoo n heel leger moet je denken." „Ja, 't is geen bewaarschooltje," beaamde Piet, „da's sekuur." „Laten we voortmaken, Piet, ik heb zoo'n slaap." Ongelukkigerwijze hadden de stemmen van Greet en Piet zich al te zeer verheven; het ouderlijk slaapvertrek was boven de voorkamer, alwaar men het bezoek ontvangen had. „Margaréthaa!" klonk 's heeren Hemmings stem door het gansche huis, wekkend de reeds ingeslapenen: „Je wordt belééfd verzócht beneden geruischloos je werk af te doen. Zeg dat ook aap de meid IJ" „Heere god," bromde Piet, gestekeld door dat woord MEID en den minachtenden nadruk daarop, en totaal niets snappend van het woord geruischloos; „Meneer kan zelf nog 's best geruisloos knecht worde." „Oóóó!" fluisterde Greet ontzet, de wenkbrauwen fronsend. Zij zag haar statigen vader reeds vernederd afdalen van zijn troon waarop hij majesteitelijk gezeten was, en knecht worden. „Pa heeft zóóveel aktes, dat kan nooit, Piet." „Ja ja ja, aktes, ze draaie, ik zeg 't u voor de tweeduuzendste maal, juhrouw. gewoon de harte in der lui der lijve om as de halze van kippe.' Piet ging Greet voor met den blaker naar boven in het nu spookachtig sombere huis, waar hun schaduwen zich plechtig bewogen tegen den witgekalkten gangmuur. En Piet fluisterde, somber-veelzeggend als een waarzegster, Greet in 't oor: „Had u pa u ma maar nooit gevraagd, juffrouw, dan was ü der nooit gewees, of nee, had maar iemand anders u ma gevraag, dan zou 't er nóü wel anders met u uitzien. En as u dan nog gebore was met twee gelijke beene.... Maar, stumper, u heb nou ook alles op u dak. Dorus zeg 't ook. Hij heb pertinent meejelijden met u. Hij zeit: ,azze wij getrouwd benne, stane der tien kommetjes koffie klaar voor juffrouw Greet, wijf.' Hij noemp me dikwijls wijf, want hij hóudt van me, gód juffrouw, daar kan u je niet indenke hoeveel Dorus van me houdt. Nou, genach juffrouw, slaap u maar lekker, hoor, en droomp 84 u maar niet van die ouwe schoolmeester met zen kale kop en zen snoekesnuit. Ik wou óók dat ik 'm had, onder 'n kaasstolp, 't Is geen weesjonge 1 Ik gaan toch maar een beetje van me Dorus droome, 'n Mens mot wat hebben. Al ben ik maar de meid. Hi hi!' Zij waren nu voor de deur van Greets kamertje. Greet drukte Piet de hand. „Gnacht Piet, wees maar blij dat jij de meid bent, jij kan ten minste weggaan wanneer je wilt, maar ik moet altijd hier blijven!" „O jongens ja, toch joppe, nou dan maar lekker meid, veel liever dan de dochter van u pa! O, want zóó'n pa!" Zij gaf Greet den blaker en knipoogde. Greet trad haar koude kamertje binnen. „Weer 'n Zondag en m'n verjaardag voorbij!" Hoeveel zouden er nog komen, eentonige, eentonige, eentonige; zij zuchtte zwaar. Ja inderdaad. Piet was te benijden, vergeleken bij haar! Piet, de meid, met haar kortdaatheid, haar Dorus, haar gelijke beenen, haar vrije dagen en bovenal haar vrijheid! „Morgen de vuile wasch," bedacht Greet nog, reeds half ingeslapen. HOOFDSTUK VI. „Goddank," dacht Greet den volgenden Zondag, en trok de straatdeur achter zich dicht. Het regende. En het meerendeel der familie Hemming bleef thuis, lezend, gapend, zich vervelend, kwetsend eikaars doen en laten beoordeelend. Greet ging naar haar vrienden de Behr; voor haar was het feest, scheen de zon. Zij ging genieten van vroolijk gezelschap, muziek en zang, haar oogen straalden, haar wangen gloeiden. Zij had er aan de koffietafel zoo opmerkelijk aardig uitgezien, dat Diana spijtig afgunstig snibde: „Kind, wat zie jij er opgewonden uit, ik kan wel zien dat je van middag veroveringen moet maken." Waarop natuurlijk een gelach was gevolgd, Greet alleronaangenaamst stemmend. Weer een benauwd oogenblikje geweest. Enfin, nu bleek ze dit verdriet al weer te boven, 't Kwam toch maar van haar goddelijke famielje." Ma, nog niet in de ge> legenheid geweest zijnd de bewuste blouse te koopen, had Greet voorloopig twee gulden verjaardagsgeld in de hand gestopt. Greet voelde zich rijk er mee. Wacht, ze ging zalig de tram nemen naar de Toussaintkade, waar de de Behrs woonden. Een trammetje was al een weelde voor Greet; de respectieve kleeding en aangezichten der passagiers, de beleefdheid van den aan zijn pet tikkenden en haar 85 dame noemenden conducteur, dé hulpvaardigheid van iemand, die, om haar mankheid, haar de hand reikte tot instappen, of binnen plaats voor haar maakte!.... Nu ook weer een oude heer, zoo vaderlijk.... „O, hier kunt u nog bést zitten, als we allemaal wat opschikken." Greet kreeg er bijna tranen in de oogen van. „O, dank ut wél, meneer. Zij knikte, en de oude heer greep even aan zijn hoed. Haar hart zwol van erkentelijkheid. Thuis gevoelde zij Zich altijd zoo de mindere; hier kende niemand haar en zij werd geacht. Bij de de Behrs werd zij, als gewoonlijk, met gejubel ontvangen. De meid, die er al jaren was, zei vriendelijk: „O, dag juffrouw Greet, wat een wéér, vindt u niet ? Zal 'k u 's gauw helpen met uw manteltje? Gelukkig, erg nat ben u niet." Sophie kwam de gang inhollen, achterna gerend door Albert; haar jongsten broer. „O schattekind, ben je daar?" juichte Sophie ,Arm schaap, ben je niet nat? kom gauw mee, ik was al bang dat je niet komen kon, dat er thuis weer iets zou zijn met paa óf 't gekrulde lam, of 't steile lam, ze zijn eigenlijk allemaal lam, hè, 't is één en al lam, behalve je ma." „Nou, zeg dat wél, nee hoor, al hadden ze me vastgebonden, ik zou me hebben losgerukt voor die enkele maal dat ik 's weg mag.... en bij jullie." „Ik zou ze allemaal doodschieten!" was Albert de Behr met zijn veertien jaar voor „een radikaal geneesmiddel." „Hoor hém," lachte Greet. Maar zelfs Alberts overmoed deed haar prettig aan, er bleek uit dat hij partij voor haar trok, haar waardeerde. Greet dacht aan „het gekrulde lam," aan Theodoors gretige oogen, toen hij hoorde waar zij heen ging. Wat zou hij dolgraag mèt haar mee zijn gegaan, en hoe moest hij zich bedwingen om niets te zeggen, in doodsangst dat iemand anders dan zij zou merken hoe verliefd hij was. En die Phie, die als een dolle om hem lachte.... sjees.... 't was me toch n geschiedenis. „Zoo Greetjelief," zei moeder de Behr, en zij kuste haar, „ik vind 't erg aardig dat je der bent, ik zei nog tegen Phie aan de koffie, hè, ik verheug me 'r al op Greet weer 's te zien." Mevrouw de Behr was een mollig ffisch blozend moedertje, met lachende donkerblauwe kijkers, minder trotsch van blik dan die van Sophie, minder voornaam, vond Greet, maar 't waren toch de liefste oogen die je bedenken kon, zoo zacht en in-goed. En dat mooie bruine kroeshaar, dat ze allebei hadden. Bij mevrouw, nu acht en veertig, nog geen grijs draadje er door. Precies jongemeisjeshaar en zoo zwaar. Greet streek er eens over. „Nou kom je gezellig naast mij zitten, hoor, dan drinken we straks een extra lekker kopje thee." „Maar wij eten eerst samen al de theekransjes op, Greet en ik," 86 dreigde Albert, „Greet, van die heerlijke bruine, met witte glacé ringen er op, zulke dikke slangen.... ik zeg je, fijn, eersterangs ...." hij smakte met de lippen. | „Bengel, als je er soms al aan bent geweest, dat je 't zoo goed weet...." verontrustte zich Sophie' daar zij iets in de bruine jongènsoogen zag oolijken dat haar niet pluis toeleek. „Ik heb maar even de kwaliteit onderzocht," stelde Albert haar gerust, „voor den czaar van Rusland moet ook alle voedsel geproefd worden.... Wees jullie maar blij. Hoe wist je anders dat ze vergiftvrij zijn. Dat is nou mijn dank." Hij trok een zeer deugdzaam gezicht. „Ma, word u toch bóós, lacht u toch niet om dat sujet!" wanhoopte Sophie, „is dat nu een opvoeding die u geeft. Greet, lach niet." „Ik ben bijna vijftien, als ik nóü nog opgevoed moet worden, mag jullie wel *t achterste voren beginnen," verontwaardigde zich de jongenheer. „Juist, 't achterste voren, over de knie met een mattenklopper. Hóéveel heb je genomen? zeg 't, of je mag van avond niet naar de komedie met Ernst!" Sophie greep hem bij den schouder. „Hè, die Phie.... de kommissaris van politie kan wel bij 'r in de leer. Nou, twee en een half...." „Maar waar is de andere halve dan?" „O, die zit in m'n vestjeszak, m'n horloge is tijdelijk in de maak, dat moet toch 'n remplacant hebben. Greet, hebben? Zalig hij hield het haar voor. „Kom, hap toe.... Wees niet bang voor Phie, ik ben 't óók niet." ti*'x! „O ja, Greet moet noodig jouw koekje uit je benauwde zakje. Oneerlijke bengel, als ik 't weer merk, krijg je in een maand geen pianoles van me en mag je in geen maand uit." Dat zeg jij, maar dat zegt moes niet, hè, gezellige dikke moes!" vleide de jongen, beide armen stijf om haar heen en zijn gezicht tegen haar gevulde wangen drukkend. „Kind, laat me los, ik stik, zeker Phie heeft heeft gelijk," hijgde mevrouw, bijna gesmoord. Maar de jongen zoende haar. „O, ze is toch zoo heerlijk. Greet, de joligste moeder op aarde, de leukste. En ze vindt dat ik veel te groot ben om nog opgevoed te worden door Phie en door haarzelf. Nietwaar, moezemijntje, kom jij maar bij je Bertje! En Phie, wat zal jij toch 'n vreeselijke ouwe juffrouw zijn, geen mensch zal je willen trouwen, met je bedillerigheid. Nét jouw zuster Diana, hè Greet, zeg nou maar ja, want anders heeft zij weer alleen gelijk." ,,'t Is niet om dat koekje, akelige jongen," rechtvaardigde Sophie haar wijze van optreden, ,,'t is 't geniepige van 't snoepen dat me 87 zoo kwaad maakt. Al nam je drie tegelijk oit 't trommeltje, als er gepresenteerd wordt, dan..,. „O, maar dat doe ik straks dan wel, zés als je wilt. Nou Phie, wees nou maar weer zoet, en goed op je Bertje, want als je ooit een vrijer krijgt, die zoo bezorgd alle eten en drinken voor je proeft als ik, mag je blij zijn, hè Greet? Toe geef jij mij nou gelijk, zeg." „Voor mijn wordt 't nog meer dan geproefd, ze eten 't wel heelemaal op," bekende Greet ^openhartig. „Daar, zie je wel?" toonde Albert zijn volkomen onschuld aan. „O, dat is koren op zijn molen," lachte Sophie. „Hè ik zal ook blij zijn " „Als ik goed getrouwd ben—" voltooide Albert snel. „Nee van jou af, aap van een jongen." „Nou, ik zal nooit bij mijn zwager in komen wonen, dank je verschrikkelijk." Zijn brutale tronie wipte opwaarts, zijn oogen schoven scheel, zijn mond wijdde uit met de bliksemsnelheid, al het elastische van een clownsgrimas. „Zoo'n jongen toch," klaagde Greet kwasi, haar oogen afdrogend. Zij had als altijd dolle pret hier. „Die Bert, gladde aal. Zoo heb ik Dirk of Theodoor nooit gekend. Hij lijkt er wel een uit een circus?' „O, hij moet zich nu natuurlijk voor jóü uitsloven. Ja, je bént geestig.... én beestig," Sophie schudde het hoofd, terwijl de heer Albert het bevallige zijner mimiek nog verhoogde door scheel en wel te trachten verscheidene malen achtereen zeer snel met de punt zijner tong de tip van zijn neus aan te raken. Hij werd in dit aanminnig spel gestoord door de binnenkomst van zijn vader met twee heeren; jongelui, waarvan een, een blonde, Frits Arndt, leerling van den heer de Bèhr, Greet bekend was, terwijl de ander, donker, mevrouw de Behr, Sophie en haarzelf werd voorgesteld als Donald Hemming, candidaat in de rechten. Donald Hemming. Greets hart stond er bijna stil van. Zij dorst nauw opkijken naar de lange slanke gestalte vóór haar; zou dat een zoon van pa's oom wezen ? „Juffrouw Hemming," Hoorde zij meneer de Behr als in een droom zeggen, „ja, de juffrouw is een naamgenoote van u.... toevallig ...." „Zéér toevallig, bijzonder toevallig," klonk een krachtig-welhuV dende beschaafde jonge stem, de aangenaamste door Greet ooit gehoord. Zij ried een diepe buiging van de gedaante tegenover haar, want heur oogen werden door haar onoverkoombaren schroom steeds omlaag naar één plek van het tapijt getrokken, de plek naast twee keurig glimmende heerenlaarsvoeten, de zijne. 7a) had een gevoel als zou zij nooit haar hoofd weer kunnen heffen. „Is de juffrouw hier uit den Haag?" 88 „].... ja.... meneer...." stamelde Greet, haar oogen opwaarts dwingend, en niet goed wagend te kijken in twee groote fluweelbruine appels, waaruit haar iets jongensachtigs durvend-schalks toelonkte, iets dat zich vriendelijk scheen vrooüjk te maken over haar onbeholpenheid. Wat een verschil tusschen dit en den spot van thuis. Donald Hemming lachte even als aangenaam aangedaan, een prettig vol lachje, het klonk als muziek door de kamer, vond Greet, die gloeirood was geworden. „Naamgenooten moeten elkaar de hand geven, nietwaar meneer de Behr?" Greets blos donkerde uit tot purper. Haar vingers dorsten die toegestoken hand niet ontmoeten. „Je maakt de juffrouw bang!" bestrafte Frits Arndt, de blonde jóngen. „Hij is overal maar dadelijk thuis én met iedereen even familiaar. En de lui zijn er waarachtig niet altijd van gediend, hoor." Frits Arndt was een tikje jaloersch op Hemmings salonvaardigheid. „Nou Frits, dat is juist wel aardig," vergoelijkte mevrouw de Behr. „Hier mag iedereen dadelijk thuis zijn die stijfheid altijd...." „Bang jij, met je bang — de juffrouw is niet bang, hoe kan de juffrouw nu bang zijn voor mij ? Kijkt u me maar eens aan, juffrouw. Zie ik er nu zóó verschrikkeüjk uit, dat ik iemand bang maak? Weméé toch " hij dwong haar blik omhoog. Greets schroom werd verdrongen door een lust tot lachen, haar ernst waasde weg in een glimlach, zij zag hem nu eerlijk en vrij aan. „Ziezoo, nu weet ik meteen de kleur van uw oogen," zei hij eenvoudigweg. Greet kleurde weer, haar hart begon te kloppen. Zij voelde haar hand gegrepen en gedrukt, en een tot nu toe ongekende trilling, in een zonderlinge gewaarwording, haar arm doorloopen. Donald Hemming nam een stoel naast den haren, en. zei losjes: „Ik wil wedden dat we nog familie zijn. Raden?" „J.... ja... s stotterde Greet weer bedremmeld, en het viel haar in wat meneer de Behr jaren geleden eens, zij wist nu sarcastisch, gezegd had, dat de wereld vol Hemmings zat. „U is toch niet de zoon van pa's oom Daniël." „Oom Daniël?" vroeg hij verrast.... „Ja, natuurlijk, mijn vader heette Daniël, Daniël Hemming. Ik heb hem nooit gekend, helaas." „Daniël Hemming.... en uw moeder, uw mama?" „Moeder? Moeder is een de Kroon van zichzelf. Nelly de Kroon, maar ze is na vaders dood mevrouw van der Plaats geworden, en na, is ze weduwe van der Plaats. Na haar tweede huwelijk is moeder met ons naar Indië gegaan. Er zijn twee zusjes van der Plaats, Marie en Suze. Moeder woont 's winters in Nice met de zusjes, of in San Remo, en 's zomers reist ze veel door Duitschland, Oosten- 89 rijk, Zweden en Noorwegen," hij maakte een achteloos rondgangaanduidend gebaar, „dan hebben ze 't in 't Zuiden te warm natuurlijk." „Ja, 's zomers zoekt iedereen de koelte," zei mevrouw de Behr, „ofschoon de zomers van de laatste jaren.... Phietje! krijgen we een kopje thee?" Het duizelde Greet. Wat een weelde, ging het door haar hoofd, en hij sprak er over of 't zoo niets was. Nice, stel je voor, dat wist zij nog van de kaart op school, lag heel in 't zuiden van Frankrijk, goddelijk moest 't daar zijn Hadden ze zeker dan 'n prachtig huis, zoo'n villa. Vergelijk daarbij haar eens, altijd bij Piet in de keuken met potten en pannen, 't groote fornuis, de glazen kast met de borden en schalen. Nee maar, wat had je op aarde toch een lotsverschil. „En üw vader," vroeg de jonge man. Greets bük weer opwaarts tot den zijnen dwingend, „is dat dan niet Gideon Hemming, 't hoofd van een school hier in den Haag?" Greet knikte bevestigend, en zij zag een guitig fijn glimlachje huiveren om Donalds onbehaarden rooden mond, en hetzelfde glimlachje tintelde uit zijn bruin oog naar het hare. Hij móét weten hoe pa bestaat, schichtte het door Greet, zeker van zijn moeder. „Maar dan zijn we neef en nicht," kwam Donald op eens tót gevolgtrekking, „en moeten we elkaar als familieleden nog eens begroeten." ,,'t Is hém maar om de hand van juffrouw Hemming te doen," beweerde Frits Arndt, van wiens broer Donald de vriend was. „Zeg 's Fritsje, hou je stil of ik neem je nooit meer mee uit wandelen." „En hier mee op visite " bracht Albert de Behr in't midden. „Nee, die is óók goed, ik introduceer hém hier.... Omdat Jan ziek is en hij zich bij ons verveelde, zeg ik kom mee, ik zal je brengen „Bij een lollige familie " maakte Albert reclame. „Maar Bertje, ben je nou «iet góéd!" riep mevrouw de Behr. „Wat is dat nou voor een uitdrukking." „Kwajongen," bromde meneer, „altijd zijn duit in 't zakje." „Hij heeft gelijk, hij zegt waar 't op staat, alleen zullen we 't bijv.n.woord voor de netheid veranderen in prettig, jolig, hef.... ik laat de familie de keus. Juffrouw Hemming, wat kiest u ?" „O, alle drie!" riep Greet, nu volkomen op haar gemak. „En nog een heeleboel aardigs meer." „Uitstekend, ik neem dit kopje thee in dank aan uit de handen van mejuffrouw de Behr „Van 't blaadje " zei de letterlijke Frits weer. 90 „Uit de lieve handjes van mejuffrouw de Behr," Donald stond op, „en drink 't uit op de gezondheid van de gastvrije familie de Behr en die van mijn nicht, mejuffrouw Hemming, met wie ik helaas veel vroeger had moeten kennis maken." „Daar hoort eigenlijk wijn bij lachte Sophie. „Thee is veel te slap." „ Jeremineer nou maar niet over 't verléden, geniet van 't tegenwoordige," bromde Frits Arndt, „zooals ik van mijn thee doe. Hè, 't doet me goed; ik had net zoo'n dorst mevrouw; we hebben bij de koffie eieren met ham gehad, en dat was zoo'n beroerd zoute geschiedenis. Onze keukenmeid is zeker hevig verliefd." „Wel wel, dus u is nu de dochter van Gideon Hemming," vervolgde Donald tot Greet, „de oudste?" Zijn lippen doken in het kopje. „Ja, ik ben Greet." Greet kleurde voor de derde maal bloedrood; de vijftig duizend gulden historie speelde zich af in haar hersenen, die toch nog niet geheel van den eersten schrik waren bekomen. Daar wist hij toch zeker van.... van dat geld. „O ja — dat is waar, Greet, de oudste. Nog meer meisjes, hé ?" Greet vertelde van haar zusters, hun werkkring, hun leeftijd. Toen van haar broers. „En u, heeft u ook een vak?" „N nee ik ben maar gewoon zoo in de huishouding. Och 't is eigenlijk nies .... niks " Zij ghmlachte pijnlijk verlegen, toonend dat zij eigen verdiensten zoo gering mogelijk 'schatte. „Kom Gréêtje, wees nu maar niet al te bescheiden," bestrafte mevrouw de Behr, „we mogen genist zeggen, dat alles thuis zoo wat op jou neerkomt.... als jij er niet was.... hoe zouden ze 't dan stellen?" „Ja zeker," beaamde Sophie, „'t mag waarüjk wel 's gezegd worden, al doen ze bij je thuis of...." haar stem daalde tot gefluister voor zich heen, „spoken." „Phie, Phie," kwam meneer de Behr goedig haar verontwaardiging dooven. „Nou pa, gut, 't is toch waór," pruttelde Sophie, in haar verdedigingsijver meer water op de thee schenkend dan noodzakelijk was. „Gunst, mevrouw, Phie—" Greet werd angstig onder al dien lof in 't openbaar. Nog nooit was zij zoo op den voorgrond geschoven, zoo hooggeschat geworden. „Nee, nee, u geloof ik nu niet meer," zei Donald vriendelijk, „wel de dames de Behr. U kamt u zelf maar af " „O, dat doet ze altijd viel Sophie weer snel in, „en dat is juist zoo verkeerd, omdat ze thuis...." 91 „God Phie," verontrustte zich meneer dé Behr weer, „bedenk toch „Och pa, meneer Hemming zal er toch wel 'n visite maken en wel zelf alles zien. Heerlijk, dat 't eens aan den dag zal komen," pruttelde zij, met een haarspeld het kousje van het spiritus-kómfoortje omhoog wroetend, ,,'t is 'n uitzonderlijk geval, dat er zoo op iemand wordt neergezien door haar familie. Donald Hemming spitste de ooren. Hij zat zich af te vragen wat dit toch was met Greet, wier grijze oogen Phie toelachten, waterig zonnig verlegen, in een gedwongen opgeruimdheid, waarachter haar grauwe berustende treurnis schuilevinkje speelde. Dat meisje is thuis ongelukkig, was Donalds innerlijke overweging, en goedhartig zijnde, kreeg hij medelijden-; en keek haar ééns zoo vriendelijk aan, met een deelneming in zijn donkere kijkers, die Greets ongerepte hart weer pijnlijk fel deed kloppen, en de kleur op haar wangen deed branden tot stekens toe. Wat was hij lief, schattig tegenover haar, Greet. Neen maar, was 't wel waar, en droomde zij niet, om dadelijk wakker te worden in haar smalle ijzeren bed op de zolderkamer met het voeringbehangsel over de gewitte muren. Neen hoor, 't was waar. Hij zat naast haar, Greet, Margaretha Hermine Hemming» een beeld van een. jongen, niet regelmatig mooi van gezicht, maar zoo aangenaamvoornaam uiterlijk, en keurig gekleed. Hij sprak met haar, en van mooie Phie nam hij, wonder der wonderen, niet eens zoo'n notitie, die liet hij, meer aan Frits Arndt over hij sprak met haar, Greet. Stel je voor, als Diana, die al huizen hoog sprong als ze de jaspand van Felix Hubrechts gewaar werd, dit eens zag En hóórde en hoorde Wat wat was 't, hoe kwam 't, dat dit haar, de verachte Greet, te beurt viel, haar de onwetende examen- looze Greet 't Lot hield er wel rare wendingen op na. Door al het overige gepraat heen, klonk de stem van Donald Hemming vrij en vrank, en helder als een klok. Hij studeerde te Leiden, vertelde hij, „ja, 'n lief stadje nogal, maar wel saai hoor, om 'n kanon door te schieten. Enfin, je had, als Je er wonen móést, den Haag vlak bij, en Amsterdam En hij vloog er wel uit, uit Holland, parbleu, naar Parijs, Weenen, Berlijn Weer dat achtelooze gebaar van afstand en géld zijn voor mij NIETS. Parijs dacht Greet eer ik dat te zien krijg. En bij hem is 't maar zoo niks. „II heeft toch nog een broer?" waagde zij. „Ja zeker, James, Jemmy.... maar dat is Delft.... Jemmy. Hij is al bijna ingenieur.... Nee, Jemmy, dat is Delft Over 'n paar maanden zal hij er zijn." „Civiel ingenieur?" vroeg meneer de Behr maar voor Greet. Hij 92 veronderstelde dat zij niet erg thuis was in het onderwérp en raadde juist. Greet vond 't heerlijk dat hij 't vroeg, zij wist niet wat te zeggen. Van ingenieurs had ze geen verstand. Niemand sprak er thuis over. „Nee, mijnen; hij gaat naar Spanje, naar Zuid-Amerika, naar Rusland later, weet ik al wat. Jemmy vost zich dood, hij is er voor geboren. Heel anders dan ik, ik leg 't maar op m'n gemak aan.... ik ben de oudste, bijna vier en twintig en pas candidaat. Ja, moeder is er alles behalve over gesticht, maar que voulez-vous, ik moet 't leven genieten, dat is nu mijn roeping." Greet wist niet waarom, maar zij gevoelde een spijt haar dóórvaren dat zij een paar jaar ouder was. „Als u 't kunt dóén...." meneer de Behr glimlachte, ,,'t Is geloof ik, zoowat iedereen zijn roeping, alleen de middelen ontbreken helaas maar al te vaak om die roeping te volgen. Ik heb altijd hard moeten werken. Als ik gefortuneerd was geweest, zou ik mijn muziekstudie hebben voortgezet. Enfin, ik heb zorgen, maar ik ben tevreden en benijd niemand. Ik heb 't zoo'n beetje in me, de zon, de tevredenheid." „Wat is u dan veel gelukkiger dan ik. Ik moet eeuwig zoeken naar wat nieuws dat me afleiding geeft. Ik wou dat ik ook die tevredenheid in me had. Ik verveel me hartgrondig van tijd tot tijd. II niet, zeker?" „Mijn waarde heer, nooit tijd voor gehad. Als je zooveel mondjes den kost moet geven ofschoon, de last is mét de jaren veel lichter geworden. Mijn dochter hier, Sophie, heeft veel lessen, heel veel, en mijn zoons, Ernst en Dolf, ze zijn uit nu, verdienen ook al heel aardig respectievelijk als klarinettist en fagotist en altijd piano er bij. Ja, dat gaat heel best, heel goed. Michel is klerk bij Mr. de Bracht advokaat, en Albert, dat weten we nog niet precies.... hij heeft veel aanleg voor teekenen. Maar of er 'n schilder in 'em steekt...." „En bij u in huis? de grooten ook." „Ja natuurlijk ze zouën nie anders willen. Waarom moeten die jongens nu weg ? Moeder kan ze niet missen, hè moeder ? Ze zijn zoo vrij als vogels, maar 't zijn oppassende jongens en spaarzaam. Neen, ze blijven allemaal bij me tot zij trouwen, en dan zullen moeder en ik 't aan den eenen kant naar vinden dat er, al is 't maar een minder aan tafel zit." Greet zuchtte. Zij zou 't dol prettig gevonden hebben als erjbij de Hemmings in Duinoord een minder aan tafel had gezeten, voor haar dan zooveel sarrende opmerkingen minder. Wat een verschil en wat was zij toch een ongelukkige ziel om in zoo'n vijandelijke atmosfeer te moeten leven altijd. „En wie weet hoe gauw er iemand trouwt," Donald Hemming 93 glimlachte veelbeteekenend tot den heer de Behr, na een blik op de met Frits Arndt sprekende Sophie, die Donald wel hoorde, nuffig haar rozig mondje introk, en „dien vent" brutaal vond. De heer de Behr liet zijn uitgespreide hand langzaam over snor en baard gaan. „O, niets van te zeggen." Hij haalde de wenkbrauwen en schouders even op. „Kunnen ze 't góéd doen, dan is 't de aangewezen weg, maar anders is vrijheid goud waard, meneer. Dat hou ik m'n volkje altijd maar voor. Maar ééns zal 't er wel van komen voor een of meer, dat is zéker." O god, o god, trouwden ze bij óns maar allemaal tegelijk, peinsde Greet, hoe kom ik ooit van ze af? Als ik alleen thuis overblijf bij paa en ma, heb ik ook wel geen vooruitzicht, maar dan is 't voor 'n poos toch beter voor me, dan hoefde ik maar van paa alleen complimenten af te wachten. Ma kan er nog mee door. „Ontzettend aardig, zoo'n plezierig familieleven, juffrouw ik meen nicht Gretha als ik dat'mag zeggen?" oolijkte Donald. „Ja, hier...." stotterde Greet, hem in 't onzekere van haar bedoeling latend. De de Behrs konden nooit lang leven zonder muziek. En daar Donald muziek ging bespreken, liep Sophie al spoedig naar de piano, om te vragen of hij dit van Chopin kende, dat van Beethoven, iets anders van Schumann. Sophie speelde een quatre-mains met Frits Arndt, meneer de Behr kreeg zijn viool, mevrouw accompagneerde hem. Eindelijk zette Donald, die zich lang had doen noodigen, bewerend dat hij niets was na dit alles, zich voor den vleugel, en speelde Greet dacht dat zij nóóit zóó had hooren spelen. „Een fantasie van Schumann," zei hij. Natuurlijk zou het, wat meneer de Behr altijd noemde, technisch wel niet zoo goed zijn als Sophie of mevrouw, maar 't was eenvoudig goddelijk Het scheen tóch wel goed te wezen, want de heele familie de Behr, zélfs Frits Arndt, klapte in de handen. „Bravo! bravo —" Iedereen bleek opgetogen. Donald Hemming draaide zich met een ruk om, op de pianokruk. „Och kom, 't is niets ik ben maar liefhebber, dilettant " „U moest geen dilettant zijn — U hebt een kolossale dispositie, hoor," meneer de Behr blonk van genoegen, omdat bij kon prijzen en een talent ontdekt had in de kunst die hij aanbad. „O ja, ik beken, dat ik dit ook veel liever had gedaan dan ploeteren in de rechten, die me tegenstaan. Maar moeder was hier beslist tegen, en ik was bij de keus van m'n beroep minderjarig. ,Geen muzikant, alsjeblieft,' zei moeder, 't goeie mensch begrijpt niets van kunst, absoluut niets. Een Mozart zelfs zou ze miskend hebben." Ifejifll 94 „Ja, we zijn niet allemaal eender!" troostte meneer de Behr. Greet bemerkte op eens tot haar schrik dat het treurig grijze van den Aprilregendag tot een volmaakten schemer was vergrauwd buiten, verzwart eigenlijk. In de kamer heerschte een gezellig halfduister, met een kleine geel omkapte lamp goud schijnend op tafel, en kaarsen aangestoken in de pianocandelabres, die de muziek voor de spelers belichtten en de geëtste Beethoven- en Bachkoppen er boven geheimzinniger somberder-grootsch maakten dan zijn overdag leken. Zij moest naar huis, wat een-standje, wat een standje zou zij krijgen. Zelfs Piet, die vroeg na het eten uit moest, zou kwaad zijn, brommen; niet op haar mondje gevallen. Goed, o ijselijk goed, maar je moest 'r toch goed laten. En het gekst was dat Greet, al bléék ze zich hevig bewust van de noodzakelijkheid weg te moeten, niet weg dórst en niet weg kón. Al dien tijd had zij daar op haar stoel gezeten, gekluisterd, vurig hopend dat Donald Hemming en vriend het eerst heen zouden gaan. Dan behoefde hij niet te zien dat zij mank was. Nooit had Greet zich zoo bepaald geschaamd over haar mankheid; zag ze die met zulk een onpartijdig oog. Op dit oogenblik leek haar gebrekkigheid haar afschuwelijk toe ak een door haar onbewust begane misdaad, Ze werd bleek bij de gedachte aan het veranderen zijner vriendelijkheid in hoon, zóó zou hij haar zien loopen. O, zijn hoon, voor haar wreeder dan de hoon van wien ook, zou gaan over haar ongelijken gang. Haar uiterlijk was haar altijd onverschillig geweest, zij wist dat zij mooi haar had en 't nooit netjes kappen kon, en hoe haar grijze oogen met de bruine wimpers góed zouden zijn als ze vroolijk keken, maar ze hadden zoo weinig gelegenheid tot vroolijk kijken. En och, al had ze nog een hoogen rug er bij gehad, wat zóu 't, hè ? Of men nu op straat, dien enkelen keer dat zij verscheen, als eens zei: .Okijk die 's. Oókongelukkig,' of iets dergelijks. Wat had zij feitelijk met de wereld uitstaande, zij, zoo goed als dood, terwijl zij nog leefde. Maar tegenover hém kwam 't er wél op aan, want hij, de mooie lieve, had haar echt doen weten dat zij vrouw was en in léven; hij had haar niet bekeken onverschillig of afkeerig integendeel, zijn oogen hadden haar huid, haar blonde haar en haar grijze kijkers gestreeld, zijn mond had als gekust met zoet innemend geglimlach God, was 't wel waar, Wel waar?! Neen, zij kón niet opstaan en hem laten zien dat zij mank was, en al dat lieve ongedaan maken; zij vermocht ze niet weg te gooien, die schatten, dien middag, o dien gezegenden middag ontvangen, en waar zij misschien haar hééle leven lang op moest teren. En toch móést ze naar huis, waar grauwen en snauwen haar wachten, toch móést ze.... naar huis.... Verschrikkelijk woord. „Kom, ik moet weg," prevelde ze. Niemand verstond het, en het angstzweet brak haar uit. O, als Sophie haar nu een arm gaf, stond 95 t misschien 200 gek niet. Maar Sophie dacht er niet aan Greet een arm aan te bieden, Sophie plaagde Frits Arndt, die evenals Theodoor tot over de ooren verliefd óp haar was. „O," zuchtte Greet zwaar op, eer zij de macht had te bedenken dat dit geen pas gaf. Het trok de aandacht van mevrouw de Behr. „Greetje, kind, wat scheelt er aan, voel je je niet goed wat zie je bleek." Iedereen hield op met spreken, en in die plotselinge stilte drong men zich belangstellend om de steeds zittende Greet heen. ,,'t Is zoo warm hier...." bracht zij uit in groote verlegenheid, het resultaat harer verzuchting ziend. „Gut ja," zei Sophie medelijdend „arm schaap dat daar maar geduldig zit te luisteren." „Kom even met me mee in de gang," mevrouw omvatte Greets middel, en steunend op deze vriendin verbet Greet de kamer, zoosterk bevend dat mevrouw de Behr meende dat zij koorts had. Nu had haar blijven zitten niets gebaat, zie je wel, hij merkte het toch, toch. Och, ze leek wel krankzinnig, hij móést toch merken, zooals iederéén. Zij kón 't toch onmogelijk verbergen, Hè, god, hoe vervelend, waarom kon zij dit nu niet kalmer dragen, ze had toch al zooveel verdriet gehad.... of er nu nog een grientje meer bij kwam. Dan dat prettige van eerst óók maar weg. Greets in de gang zijn bleek voor Frits Arndt en Donald het sein tot afscheidnemen. Zij gingen ook naar de gang om hun overjassen aan te trekken. Meneer de Behr, Sophie en Albert. volgden hen. Er klonk weer vroolijk gesnap en gelach. „Hoe is 't nu met Greetje?" was meneer de Behr bezorgd. „O, 't is al weer over, meneer, 't was eigenlijk zoo flauw van me ...." Greet schudde het hoofd, strakte de schouders. „Wel nee, als je je niet goed vóelde.... dat kan ons allemaal overkomen." „Ik zal voor 't nichtje wel een rijtuig halen ?" bood Donald aan. „Een rijtuig!" gilde Greet bijna.... „god, nee meneer, voor mij.,.. zoo'n uitgave ? Alsjeblieft niet." En zij had een visioen van pa, die haar zag thuiskomen in een rijtuig. En 't geld— waar zou zij 't geld vandaan halen? Eennegentig had ze nog, nou ja, maar daar moest ze nog zoo lang mee toe. Haar verschriktheid deed Donald bijna lachen. Stumpertje, eenvoudig zieltje. ;*fliÉÉ „Ja, maar ik offreer 't, doet u mij nu 't groote pleizier die kleinigheid aan te nemen. We hebben nu zoo genoeglijk kennis gemaakt." „Ja, ja...." riepen de de Behrs dooreen. „Laat je neef je nu thuis brengen in een rijtuig, Greet i 't Regent zoo. Je wordt maar dood-verkouden." 96 De de Behrs waren zóó blij dat Greet eens een beetje succes had, arm kind .... Greet zag zich genoodzaakt voor de overmacht te wijken, en in beven en vreezen stond zij te wachten, terwijl Albert, die het boodschapje zegende, even naar den naastbijzijnden stalhouder holde, en als een prins gezeten in het rijtuig terug kwam. „Ziezoo, nog een lekker ritje gehad." Hij sprong er uit, bood Greet galant den arm vóór Donald het doen kon, en hielp haar er in. „Heb ik hem dat niet keurig gelapt?" vroeg hij haastig, en toeterde den koetsier Greets adres toe. Greet wuifde haar hand tegen de ook wuivende en lachende de Behrs, en daarna liet Donald, om zorgzaam Greet te hoeden voor nat en tocht een der raampjes geheel neer, het andere half. En een groote verlegenheid kroop verlammend over Greet, en maakte haar onbekwaam tob het zeggen van het geringste gelegenheidswoord. Verbeeld je, zij in een rijtuig! het was haar misschien twee keer in haar leven gebeurd, maar dan zeker niet alleen met een jongmensen, en een mooi knap jongmensen. En het aanstaand standje thuis luidde in haar reeds lijdende ooren, en vergalde haar alle genoegen. „Nu is ze weer bang voor me, hè?" zei hij speelsch vleiend, als sprak hij tot een kind van drie jaar. „Ik.... ik ben niet bang.... ik denk alleen maar aan thuis.... wat ze zullen zeggen.... pa " „Maar meisjelief. U houdt me die benaming ten goede, waarde nicht, maar ik wou zeggen u is toch een volwassen mensch, de oudste dochter " „O, dat doet er thuis niks toe," hijgde Greet, zich't angstzweet van het voorhoofd wisschend, dat er dadelijk weer ijskoud uitbrak. „Och toe och houdt u, houdt u alstublieft, alstublieft niet voor de deur stil..... vóór de deur bij mijn...." „Maar waarom niet?" vroeg Donald, een weinig in zijn ijdelheid gekrenkt, hij meende het zoo alleroprechtst. „Ik mag toch wel vertoond worden. Ben ik dan zóó verschrikkelijk? Ik breng zoo dikwijls dames thuis." „Verschrikkelijk? Gunst nee, niet u, maar pa en allemaal. Mijn leven thuis is verschrikkelijk. O, als u wist.... Nee, u kan niet vertopnd worden aan pa. En verbeeld je, ik ben natuurlijk nooit door 'n meneer thuis gebracht " „Natuurlijk? Vind je dat natuurlijk in een jongemeisjesleven, 't is onnatuurlijk in de hoogste mate. Ik weet niet wat ik hóór." Inderdaad vond hij 't ongerijmd, bespottelijk, haast een sprookje, hij wereldsche jonge man, die zijn leven kón 'inrichten zooals hij verkoos, die anderen eer dwong te doen wat hij wilde, dan dat hij deed wat zij wilden. Stel je nou voor, dit schepseltje staarde hem aan als 97 deed hij haar den dood tegemoet varen door haar te brengen naar het ouderlijk huis, haar rechtmatige schuilplaats en beveiliging voor alle leed. Hij had bij de Behr wel zoo wat begrepen, dat ze 't juist niet prettig had maar zóó bar „Ik ik héb geen jongemeisjesleven, wat je noemt een jon- gemeisjesleven...." hervatte Greet zenuwachtig luid lachend. „Ik tel geen eens thuis, ik ben niks — ik ben.... Gréét." „Ik kan er niet over uit " verbaasde hij zich nogmaals. Wat zijn dat dan toch voor lui bij jou, kind? Kannibalen, wilden?" Hij sprak sussend; bijna koozend was zijn toon, en Greet bemerkte het wel, haar verwonderd oor ving wel de zoete klanken op, doch het dronk ze niet gretig in, haar binnenste werd er niet zalig van doordrongen, als in de gezellige huiskamer bij haar vrienden was geschied, ze gunde zich geen tijd wat hij zei te verwerken. Haar gedachten werden als door een stekende lichamelijke pijn gedwongen zich samen te trekken op één punt en daarin op te gaan, zoodat haar gansche zijn haar tot pijn werd. En dat kranke punt was hier haar liefhebbende familie. De vasthoudendheid in hekelen en haten van pa kende zij maar al te goed. Pa, die gezworen had dat er nooit een DaniëlHemming over zijn vloer zou komen, moest haar er noodig mee thuis néé, uit een rijtuig zien stappen Hij zou al helsch worden als Julia of Diana hem zoo iets bakte maar dan zij, Greet. Haar angst groeide aan tot koorts, zij voelde de spieren in haar nek kloppen, ziek werd ze ervan, gewoon ziek. Misschien liet hij haar de deur niet in God weet, wat hij doen zou, tot alles achtte ze hem in staat. „Och, laat u mijn alsjeblieft uit 't rijtuig," kwam' zij plots tot een, wanhoopsbesluit. „Ik krijg dan wel 'n standje over te laat komen, maar an standjes ben ik gewend, 't Is mijn lot, standjes. Ik heb nooit anders gehad." „Plezierig," vond Donald. „O, ik zeg u, ik kan nooit 't minste vertier hebben, of als ik thuis ben, weg is de pret, 't wordt me altijd bedorven. Hoe ze 't doen, doen ze 't. 't Is me nou ook weer vergald." „Hoor eens, ik hoop niet door mij " opperde Donald weer eenigszins spijtig, Ieder jong meisje zou t „dol gevonden hebben met knappen Donald Hemming alleen in een rijtuig te zitten, en zoo'n gebrekkig kind raasde of hij een tijger was, om van hem weg te komen — „Nee, nee, 't is niet voor u, ik ben u dankbaar voor uw groote vriendelijkheid, zóó vreeselijk dankbaar! wie is er vriendelijk voor mijn, behalve bij de Behr? Maar 't is o, gelooft u me toch, gelóóft u me " tranen hepen haar langs de wangen, zij snikte het bijna uit. Greet Hemming. ' 98 „Ja, ja.... ik geloof je, arm klein kleutertje, ik geloof je, hoor.... Wees gerust.... ik zal je nog voor den hoek van de straat er uit laten gaan. Maar niet eerder, anders word je te nat. Ik begrijp niets van die monsters bij je thuis, zeg. Ze moesten juist van je houden, juist.... omdat je...." hij hield plotseling beschroomd in wat hij wilde zeggen, vond zich tactloos eigenlijk, beet zich de lippen. Een schrikschokje, een wee van ander soort, doorvoer Greet, maar zij wilde moedig zijn: „Omdat ik mank ben? O juist niet. Kan u begrijpen." „Ik wou zeggen, omdat je de oudste bent en zoo goedig en eenvoudig. „Och nee, zeg u maar gerust wat u wóu zeggen," hernam zij eenigszins bitter. „Ik bén toch mank." „Nu ja, wat komt dat er op aan ?.... ik bedóél.... juist dat je moeilijk loopt, moest je aanspraak geven op hun steun, hun liefheid. Ik zou zoo'n zusje juist getroeteld hebben." Een snik welde uit Greets keel, haar mondhoeken trokken neer. „Arm klein ding, arm klein ding. Huil nu maar niet." Hij boog zich voorover, klopte haar op den schouder. „U zei.... u zei daarnet van eenvoudig. Dat noemen ze altijd half gaar bij ons. Ik ben half gaar." „Zé zijn zélf nóóit gaar geweest." „Ze hebben allemaal aktes thuis." „Laten ze er naar de duivel mee loopen, voor den dónder, als ze hun eigen kind en zuster daar 't bestaan zóó om bederven." „Och, ik had nies moeten zeggen, ik ben een flapuit.... en zoo oud al.... och, u denkt natuurlijk ook, ze is half gaar." „Kind, ben je nou heelemaal zót? Ik ben man van de wereld genoeg en heb gezond verstand genoeg, om er alles van te begrijpen. Ik ken dat soort van droogstoppels wel. Ik sta alleen verbaasd dat 't nog zoo welig tiert. Met de toenemende beschaving moest dit er nu wel een beetje uit zijn, 't idee dat iemand alleen wat is, als hij een examen achter den rug heeft. Zoo crinolinetijdachtig. Ze moesten al die aktepapjertjes op hun rug plakken als ze uit wandelen gaan." „Laat u me der hier nou maar uit...." bad Greet.... „nou dag, meneer.... meneer Hemming." „Donald bedoel je toch zeker? We zijn neef en .nicht." „Ik dank u duizend maal ." „Voor wat?" „Voor 't rijtuig en dat u me thuis brengt." „Thuis wil je niet eens dat ik je breng.... en ik zelf haat regen als de eerste de beste poes; 't rijtuig is er voor mij ook." 99 „Moet u nou nog heelemaal naar Leiden?" „Naar Leiden, kind? wel nee, ik woon in den Haag, op het Huygensplein, daar heb ik wat gezellige kamers, kom me maar eens opzoeken, dan drinken we een lekker kopje thee en dan zorg ik voor taartjes, fijne bonbons, en wat je maar wilt. Ik heb over je te zeggen, ik ben, laat ik eens zien, mijn vader was een oom van den jouwe je bent mij gehoorzaamheid schuldig." Greet kreeg het nog benauwder dan zij het al had. Zij greep naar den kop van het portier. „Ik kom wel 's een visite bij jullie maken." „God néé, alstublieft niet!" Hij schaterde het uit. „Vleiend voor me. Kóm, als de pipa van honk is ik choqueer je, ik meen als ZEd. niet thuis is O ja, ik wéét 't wel, hij houdt niet van ons, hè ? En juist daarom wil ik hem zien en je zusjes zien en je broers en je moeder. O wat een caricaturen.... ik verheug me er al op, zeg." „En Donald Hemming, beste zieltje, heeft nog nooit gezegd dat hij iets zou doen, of hij hééft 't gedaan, vooral waar 't betrof een ander, die 't verdient of dien hij niet uit kan staan, in 't vaarwater te zitten, dus hij komt. Voorzichtig, kind, ik zal laat ik je helpen, wacht, eerst nog eens die stomme koetsier, die maar doorrijdt, beduiden dat hij stopt " Donald stak zijn hoofd uit het raampje, schreeuwend: „Hei, stoppen, kerel, de dame moet hier afgezet worden. Ik heb je al vijfmaal geklopt." „Der was mijn gezeid in de straat waar de dame woonde nummer tachtig" hield de koetsier gemelijk koppig vol. Anfijn 't is mijn krek eender." Hij trok aan de leidsels tot de paarden stil stonden. Toen rukte hij het portier open, en tilde Greet er letterlijk uit.... „Voorzichtig met die plas, juffrouw.... anders zou je natte voetjes krijge wacht.... meneer, de juffrouw der perplu hier, ik zal 'em Open doen, zóó " Hij schudde het hoofd over dat arme manke kind, dat daar in den regen alleen moest hobbelen, terwijl die sinjeur op zijn elf en dertigst bleef zitten, 't Was je me tegenwoordig de wereld wel. En ze schreeuwde nog van „bedankt, bedankt!" „Tot ziens hoor, ik kóm wel!" riep Donald schalks, „ja je zal me zien verschijnen!" Daarna smeet hij zijn adres in het oor van den . geheel in hun gesprek opgegaan zijnde koetsier, die Greet bleef nakijken en reed naar huis, een en al glimlach over dit onverwacht avontuur. O, hij móést er heen, naar die schoolmeestersfamilie. Moeder had wel verteld van dien pedanten kwast, Gideon, en hoe hij dat arme schaap van een kind als zuigeling letterlijk stil vervloekt had omdat 't geen jongen was en hij .vijftig duizend gulden verloor aan 100 'n dochtertje. De ouwe van hém, Donald, óók 'n verstandig man, zég. Daar moest je toch een van de vijf voor kwijt zijn, om zóó iets te beloven. En die andere was et twéé kwijt van de vijf, pm er zoo vast op te bouwen, op die halve ton. 'n Halve ton, 't was me nogal zoo niets. God, dat kind, wat 'n lief, goedig schaap, zoo zacht en kinderlijk; en 'n onschuldig snuitje. Dat dochtertje de Behr was 'n beeldje, maar die had wel iets erg kordaats over zich. Hem een beetje te onafhankelijk. Vrouwen moesten zacht, week en teer zijn en den man ondergeschikt. Zoodra ze zoo wisten wat ze wilden, was 't mis. Ze konden niet te zacht en te goedig zijn naar zijn, Donald Hemmings, zin. O zeker, hij moest er heen. En dan al die akte-zusjes doodergeren door Greetje 't hof te maken, door héél lief te zijn voor Greetje. Hij vond haar wel lief, al was ze mank. Ze had iets treffend onschuldigs in haar oogen en zoo'n puur maagdengezichtje, je kon zien dat ze nooit iets op liefdegebied doorleefd had. En dit beviel hem, dan kon hij inwijden. Ze was niet bedorven door-flirt, als de meeste Haagschè nufjes. Ze sprak allemachtig huiselijk, met een slordig accent, dat mijn van 'r, maar dit kreeg hij er wel uit.... En 't was beter dan zoo'n gemaaktheid, ze gaf zich zooals ze bestond. Gelijk had ze. Ze was een brok natuur, ze dacht niet na. Neê, daar ging niets van af, hij moest er heen. God, god, de grootste klucht die je je kon verbeelden, hij bij Gideon Hemming, den schoolmeester, op visite, bij dat caricatuur van een vent, altijd zoo bespot door zijn moeder. „Als jullie nu 's aardig bent, zal ik vanavond Gideon Hemming nog 's even nadoen," was 't altijd, toen ze kinderen waren, en óf ze dan aardig waren, ze lachten zich pijn in de zij, ze deden hem zélf na, zooals hij op eieren liep met zijn keurige pasjes.... En dat hém, Donald, nu het genoegen, 't buitenkansje te beurt viel dat creatuur eens van aangezicht tot aangezicht te mogen aanschouwen.... dat moest hij eens naar huis schrijven. Hola! hij was er nog niet, hij moest er nog eens op gaan broeden hoe hij hem dat klaar zou spelen. Door dat kind Greet zou hij er stellig niet komen, die was als de dood en erger voor haar heven pipa.... 't Beste was, als hij 's Zondags bijv. eens op 't alleronverwachtst aanschelde .... Hij lachte zich vooraf een stuip bij 't denken aan al die stijve-prentensnoeten. „Bij ons hebben ze allemaal aktes." En daar waren ze natuurlijk Zoo „grootsch" op, daar deden ze „gróótsch" mee tegenover dat kind, dat zeker niet goed had kunnen leeren en misschien eens gedropen was. Daar zat hun verdiensté in, in de „aktes", 'n Kostelijke boel om 's een beetje in de war te schoppen voor Donald Hemming, die zich af en toe zoo heidensch-gruwelijk verveelde. Hij wreef zich de handen. „O juffrouw, juffrouw," zei Piet, toen zij Greet de deur open- 101 deed, medelijdend verwijtend. In haar oogen blonk toch een blijheid dat ze Greet weer zag. „God, Piet " stotterde Greet .zitten zitten ze al aan tafel? Gebeurt me nóóit anders." „Al de heksames zijn der omheen geschaard, as, de geliefde hoorders,' zooas dominee in de kerk preekt," oolijkte Piet, „alleen u bent er niet. 't Wachte-n-is op «." „Pa ...." Greet sloeg haar druipnatte paraplu neer .... „wat heeft pa al gezegd?" haar' stem klonk gedempt-nederig treurig. *. > „Nou, wat ie altoos zeit. Heb u meheer wel 's in een goed humeur gezien? Ikke nog nooit. Maar kom u nou maar gauw derin, 't is nog geen weesjonge, heur." Zij trok snel Greets manteltje uit, en de spelden uit haar hoed. „Jonges, u mantel is nog nat ook, kon u geen tram genome hebbe?" „Ja, toen ik er heenging, maar och, ik dacht terug .... zoo — Greet schopte haar eene overschoen uit, trok aan den anderen. „Ja.... ja.... u dee 't ook al om te spare.... maar zoo bezorg u je eiges nog meer nadeel an u goed." Greet wenschte zich in Piets plaats, Piet kon zich zoo heerlijk veilig in haar keuken bergen, die had niet noodig al de tergende snijdend-spottende gezichten aan te kijken, en gekwetst te worden door allerlei minne gezegden, 't Zou natuurlijk schimpen zijn op die lieve de Behrs. Maar dat zou ze lekker niet afwachten, dan kregen ze de wind van voren Met bevende hand draaide ze de deur open, zag eerst als door een nevel de helle vleeschkleur der gezichten plekken onder den sterken gloed der groote gaslamp boven de tafel. Toen onderscheidde zij beter; ma keek benauwd; Diana en Christientje, haar ergste vijanden onder de zusters, ginnegapten van genoegen dat er een standje voor Greet op komst was; Julia hield zich druk pratend met Tonijn; Theodoor staarde haar doordringend strak aan, zij wist óók wel waarom, en de donkere ronde oogen van pa, Piet had wel gelijk, er school iets krachtigs in, glinsterden onheilspellend. Als onbeweeglijke balletjes lichtten ze in zijn hoofd achter zijn brilleglazen. Net twee grimmige lantarentjes, half neergedraaid, Huu Margaréthaa zei hij 't nog niet? Nee, hij zei: „Nnnóü" En hij knikte heel langzaam met het hoofd. „Hmm " kuchte opzettelijk Dirk. Jij moet er noodig bij komen, dacht Greet, zoekend naar haar stoel tusschen Christientje en Anton. 'n Héérlijke plaats. Zoo van kinderjuf. Zij moest die twee altijd bedienen. „Margarethaó", Gideon Hemming trok den mond tot een glimlach die geen glimlach was, waarbij al zijn groote tanden te zien 102 kwamen, en hij vestigde zijn dooden toch zoo veelzeggenden blik op Greet, blik, waaruit al zijn wrevel en onwil haar tegemoet traden en beklemden: „Ik geloof dat je wél weet dat ik en je moeder vanavond op bezoek gaan. Voor dien hóógst enkelen keer dat wij daarom eens vroeger eten, had jij JIJ " Hemel ja een nieuwe schrik sloeg Greet om 't hart, waar ook paa moe* je met ma naar de Koppersen, of was 't naar de Smitsen En zij moest ma kleeden, en voor pa ook nog dingen aangeven. Intusschen hamerde het in haar ooren: „Schandelijke zelfzucht verregaande achteloosheid enz. enz.: Goddank, 't begin was er, timmer der nou maar op los, dacht ze onverschillig. „De sóép " klonk 't plotseling harder, „de sóép is al op, wie niet op tijd is, moet 't maar zonder soep doen." Dit luidde op eens bespottelijk schoolmeesterachtig in Greets ooren, maar haar gezicht hield zich strak, zij keek op haar bord, haar wimpers zelf verroerden niet. Als ik nou een aanval van kiespijn had, wijsgeerde ze innerlijk, moest ik die pijn ook wel verdragen. Ik zal maar denken dat paa kiespijn is. Nu, indien de soep op moest heeten, kon van de groente, waar ze met het vleesch aan bezig waren, zoo goed als hetzelfde worden gezegd, ten minste Greets deel was een waar póppendeel. Doch ze maakte geen enkele aanmerkjng, vurig hopend dat de preek met de vele heids er in nu maar gauw zou afloopen, als de wekker op haar kamertje s morgens na zijn woedenst getjingel. Doch het ergste kwam nog. „Waar ben je geweest?" „Naar de de Behrs natuurlijk," verkondigde Christientje blij. Dit prikkelde Greet buitengewoon dezen keer. Het leedvermaak in de valsche oogen van het kind, de bijzondere minachtende toon, de hoon, die fijntjes van haar neusvleugels scheen af te glijden naar haar dunne lippen „Hou jij je alsjeblieft stil, akelig brutaal nest, jij hoeft je met mijn niet te bemoeien, ik ben oud en wijs genoeg om te antwoorden .... Zóó waren de woorden haar den mond uit, bemerkte Greet dat zij weer iets ongelukkigs gezegd had. „Oud ja ..!" begon Theodoor. „Maar wijs " grinnikte Theodoors vriend en broeder. t Staat te bezien." Diana had haar lieven glimlach en Christienïur Cen PieP^9tie van hartgrondig pleizier niet onderdrukken. Ma het. als een opgejaagde duif, haar ronde blauwe oogen angstig, verschrikt over het geleerd gezelschap en Greet weiden, willende den opkomenden twist bezweren. Lucie keek bedrukt. Zij had toch eigenlijk te doen met die arme Greet, die èr altijd zoo vervelend inliep. Greet kon er toch niets aan verhelpen, dat ze geen hoogvlie- 103 ger was. Hemel, als iedereen altijd wat te zeggen had gehad op Diana, zou Diana.... Johan Tonijn, hijgend om Greet bij te staan, zat sterk te bedenken, met alle verliefde gedachten aan Julia weg, hóé hij dit kon doen; zijn medelijden was groot, en de handen jeukten hem om Christientje af te rossen, op haar te beuken tot ze bont en blauw zag. O als hij Julia maar eens hier uit huis had, dan zou hij die Diana en dat Christientje .... Pa Hemming ghmlachte intusschen zijn lachloozen, zijn skelettenglimlach. „Waar ben jij gewéést?" herbaalde hij nogmaals op dien vorschenden inquisitorialen toon voor een volwassene als Greet zoo beleedigend, vooral in het bijzijn der jongeren en Jan Tonijn. Greet voelde de vernedering tot in het merg van haar gebeente. „Dat heb u toch gehoord van die lieverds daarf" barstte zij, zich niet meer kunnende bedwingen, in een helsche zenuwdrift los, „bij de de Behrs!" Zij schreeuwde het hem bepaald toe nu. Niet gewoon aan zulk een tegenstand van haar, wijdden zijn oogen uit in verbazing, trokken zijn wenkbrauwen zich ironisch op. „Ik zal je wel klein krijgen," las Greet op dat gelaat, waarvan geen uitdrukking haar ontgaan kon. Maar zij kroop niet ineen van vrees, zij voelde zich een leeuwin, een getergd dier in moed. „Bij de j " begon Diana, en haar oogen gluurden op hun hatelijkst. „Zwijg jij !" kreet Greet lijkbleek, of ik bega een ongeluk an je, gooi je wat naar je hoofd, dan kan. je óók iets voelen, al is 't niet in je hart." „Sjtt sjtt, jongen, jongen, is 't zóó erg, heb jij die lui zóó lief " sneed pa's stem. Nou, ik denk dat ik eens een einde maak aan die bezoeken van jou bij die oudtestamentische vrienden van je. Ze hebben een onaangename uitwerking op jouw humeur. Je zult daar niet weer heen." Greet was nu bloedrood, haar wangen zwollen, gloeiend, haar oogen puilden wild uit het hoofd, zij vermocht haar blik niet te vestigen, alles warrelde om haar heen. „Flink zoo zegepraalde Diana. „Lekker!" Christientje klapte in de handen. Thans kón Johan Tonijn het niet langer uithouden. Al moest zijn verloving met Julia er om afraken hij zóu spreken. Iets, een kracht die hij nooit in zich had geweten, lichtte hem van zijn stoel. Tot iedereens verbazing stond hij daar in eens, vastberaden. „Met uw verlof, meneer Hemming," zei hij zoo onbevangen, dat Gideon zijn ooren niet waagde te gelooven. „Ik kan 't niet langer aanhooren, ik kan 't niet begrijpen." „Wat kun jij niet langer aanhooren, jongmensen?" vroeg Gdeon 104 Hemming achteloos-majesteitelijk, innerlijk ten zeerste vergramd over deze brutaliteit. „Ik vind, meneer Hemming, u kunt 't met me eens zijn of niet, daf: uw dochters Diana en Christientje, 't op zijn zachtst gezegd, alleronhebbelijkst uitvaren tegen Greetje. Greetje is altijd zacht én geduldig.,.. Maar je kuift iemand wel zóó tergen 't is om gek van te worden, je zou er inderdaad van de wijs van raken. Als een van mijn zusters zulke dingen naar 'r hoofd kreeg Ze zou wegloopen, ze zou ik moet u eerlijk zeggen, dat ik als man En dat u zoo iets toestaat Nee mijn vader nee maar, dót weet ik beslist BESLIST " „Ja, dat is waar!" riep Lucie, moed krijgend, terwijl Johan zich 't voorhoofd bij vergissing wischte met zijn servet. „Krijg je zakdoek," fluisterde Julia hem toe. „Diana," vervolgde Lucie, „wordt hoe langer hoe onverdraaglijker. En die Christientje op school heb ik niet één kind zoo.... ik zou gauw zeggen nou " Lucie zweeg. „O god, 't is zoo n spook, 't zijn zulke spoken," mompelde Julia, en zij knikte haar verloofde toe, blij met zijn flinkheid. Maar Johan Tonijn was niet zeer tevreden over zijn pleidooi, hij betwijfelde of het doeltreffend genoeg was. Enfin, hij had gezegd wat hij kón. Die loerende blik van meneer Hemming maakte hem zenuwachtig. „Christientje ga naar bed!" gebood ma, blij dat er hulp voor Greet was komen opdagen. Diana noch Christientje trokken zich van het geval iets aan, zij proesten onderdrukt, genótén. „Pa " hervatte ma, „ik vind, vindt u nu ook niet, dat Christientje nu toch maar naar bed moest gaan." Zij blikte beschroomd tot hem omhoog. Hij achtte .haar evenmin als de vlieg die om de lamp zoemde. „Gut, ik heb me pudding nog niet eens op, dag ma ...." sarde Christientje. En toen héél overmoedig, ongehóórd overmoedig: „dag pa ...." Gideon Hemming verhief zich op eens langzaam en statig uit zijn grooten stoel, naderde met een paar katachtige sluipende passen het, plots over het geheele lijf sidderend doodsbleeke, met de handen afwerende, kind, strekte zijn groote hand uit naar haar bord Htftii^ap,e Pu<^in9' schoof dit met zulk een kracht voort over het tafellaken, dat de pudding glijdend van het bord, belandde op de knieën van Johan Tonijn, deed toen zijn groote vlakke hand tweemaal met klinkende kracht neerdalen op elk van Christiehtjes platte schrale wangen, en duwde haar met een geweldigen bof in den rug de deur uit, tegen de gangmuur aan. „Naar de keuken! Kom me van avond niet meer onder de oogen, en morgen zul je géén gekookt eten hebben en niet aan tafel komen, dan weet je wat,dag 105 pa' beduidt," Hij sloot de deur, men hoorde Christientje in de gang luidop huilen. „Stil," gebood de heer Hemming. „of je krijg nog meer!" Het huilen bedaarde onmiddellijk. Die het medehjdendst had gekeken, was Greet geweest. Zij had voor het kind geleden. Maar de spanning was voor haar voorbij. Zij werd haar gewone zelf weer. Zij knipoogde even dankbaar tegen Johan Tonijn, „goeie jongen", en hij knikte haar toe, zich ergerend, terwijl hij met zijn zakdoek wreef op de natte plekken van die bèsausde pudding op zijn besten pantalon, over pa Hemming. Gelukkig dat dat lamme kind „dagpa" had getreiterd, anders zou* ze er nog zonder slaag zijn afgekomen, kataas. Diana moest ook zoo maar 's wat hebben van tijd tot tijd. Nee maar, dat zou hij, Tonijn, nou met genot aanzien. Hij had er nog 'n rijksdaalder voor over ook. Als hij ooit aan iemand t dand gehad had, was ,'t aan die meid, die Diana. „Was.... was 't er plezierig bij je vrienden ?" vroeg Diana onverstoorbaar, en willende toonen dat zij Jan Tonijn niet achtte. En nu barstte Greet weer onstuimig los: „Héél plezierig, als altijd, ik heb me dól geamuseerd, en ik hoop 't een volgende keer nog méér te doen." Zij staarde haar vader recht in de Oogen, maar Gideon Hemming, steeds overhoop met het onverwacht optreden van Johan Tonijn, en zich afvragend naar de ware oorzaak der plotselinge stoutmoedigheid dezes beschroomden jonkmans, die zich , gewoonlijk in tegenwoordigheid van Julia's vader muisstil hield, vooral aan tafel — Gideon ging niet op Greets tartenden blik of gezegde in. Geen medelijden kennend, medelijden, een verzachtende dauw, een vruchtbare regen op den akker van het menschen-innerlijk," eb 's heeren Hemmings innerlijk was een allerdorste heide, steeds droog gehouden door zijn schroeiende zelfzucht — kon hij zich niet verbeelden wat Johans gevoelens ten opzichte van Greet wel waren. Kom, Gréét had er niets mee te maken, 't was eên kunstje, een voorbereiding, een truc.... hij wou misschien zoo langzamerhand af zien te komen van Julia.... mogelijk waren ze er bij hem thuis tóch tégen verschillend geloof en bij de Hemmings geen geld.... Julia verdiénde wel, maar dat hield waarschijnlijk op met haar huwelijk. Jongens, zoo iets had hij nooit van dat Tonijntje gedacht Stille waters hebben diepe gronden, ja ja En hij, Gideon Hemming; hij kón zeggen dat hij menschenkennis had, alsjeblieft Ja, hij moest nu scherp opletten wat dat ging worden met dat jongmensch.... Wou hij terugkrabbelen, dan zou Julia's vader als vader eens even zijn stem laten hooren. Raakte Julia's engagement af, dan had dit voor Diana, die er niet aangenamer op zou worden met de jaren, en voor Lucie ook weer nadeelige gevolgen. En hij, Gdeon, bedankte er voor te blijven zitten met een schep dochters ouwe jongejuffrouwen allemaal. Hij wou later ook 106 wel eens een beetje lucht hebben in zijn huis Greet, nou ja, dat bleef altijd een struikelblok.... Enfin, ze bewees meidendiensten, en naderhand zou ze naarmate 't gezin kleiner werd, hem meidenloon uitsparen altijd nog een geluk bij een ongeluk. Greet, intusschen, voelde dat zij zichzelf nog niet was en haar zenuwen haar de baas waren, maar prettig de baas, o ja, prettig voor het oogenblik; ze durfde alles. Nog nooit had ze zulk een behoefte gevoeld en zoo den moed gehad haar vader en Diana onaangename dingen te zeggen, 't Kon haar wat schelen. Hield Donald Hemming woord en maakte bf) een visite, dan kwam 't immers toch uit. Maar zij moest nu grieven, wonden. „O Lüus, 't was er zoo aardig, der waren weer jongelui, der zijn altijd jongelui, en ik ben er door een thuisgebracht in een rijtuig." „Wat??" gilde Diana letterlijk.... „jij?" „Ja ik— ha ha ha.... niet jij Diana, maar ik, Greet. En pa, ü raadt nooit hoe die jonge man heet.... „Margaréthaa," Greets verhoogde kleur en koortsig schitterende oogen, haar van zenuwachtigheid schrille stem, en farniliare doen tegenover hém, tot wien zij uit zichzelf nooit het woord richtte, trokken plots de bijzondere aandacht van het hoofd des huizes. Een oogenblikje schokte een schrik door hem. Jan Tonijn —. had zooeven gezegd.... inderdaad zou dit meisje.... krenking in de hersens.... nooit snugger geweest.... daar kon hij last mee krijgen. Dus zei hij bedarend: „Margaréthaa, we zullen 't er nu maar voor houden dat ons aller woorden dezen avond niet gesproken zijn. We waren allemaal een beetje opgewonden. Jij 't meest. Ik geef je dus verlof op te staan en naar je kamer te gaan." Greets ooren spitsten zich. Wat was pa vriendelijk. Zou hij bij ongeluk naar de kerk zijn geweest? Bekeerd wezen door tante Karlien? „O nou, alsjeblieft, graag, hier is 't zoo plezierig niet voor me," zei Greet, „maar ik wil u den naam van 't jongmensch dat me thuisgebracht heeft, anders wél zeggen; 't is nog famielje van u ook en hij wil u een visite maken — Donald Hemming, de zoon van uw •oom Daniël, u wéét wel." Zij staarde hem doordringend aan. Gdeon Hemming werd er bleek van. Zoo'n onbeschaamdheid.... En van zoo'n wicht als Greet, die thuis gebracht was door.... door Donald Hemming.... zijn aartsvijand.... „Margaréthaa!" hij verhief zich wederom gestreng.... „Eerst had ik nog medelijden met je.... maar nu " „U met mijn?" vroeg zij ongeloovig. „Nou, maar maak u dat óók de poes wijs...." „Margarethaó.... mag ik je verzoeken...." hij wees met gestrekten vinger naar de deur.... „Dwing me niet tot 't uiterste " 107 „O, ik dwing u niet.... ik zal wel gaan. ..." Zij legden allen hun servetten neer, stonden van tafel op. „Hè nee, pa," werd Julia op eens tot een, Johan Tonijn onaangenaam aandoende, belangstelling bewogen. „Laat Greet nu even vertellen van Donald Hemming. „Wat is 't voor een jongen, Greet.... Aardig ?" „Mijn gezag wordt totaal miskend tegenwoordig ...." maakte zich haar vader nijdig. „O nonsens," riep Julia, „uw gezag wordt niet miskend, maar wij zijn geen kleine kinderen meer, we zijn niet allemaal Christientjes, we konden zelf al moeders wezen en vaders .... ten minste, Theodoor kon getrouwd zijn.... Bedenk u dat toch ook Julia las de groote bewondering gemengeld met schrik in ma's oogen. Ma zweeg getrouwelijk. „Maar je woont onder 't ouderlijk dak." „Daar betalen we voor," snibde Diana. „We zullen wel ergens anders ook ons geld brengen. We betalen. Behalve natuurlijk uw lieve oudste.... die is voor niets bij u in de kost." „O, die zal jullie wel 's verlossen 'van 'r persoon" bromde Greet.... „die zal wel.... „Ja zeker, je trouwt met een van de aanbidders, die je bij je lieve vrienden vindt." „Met die vrijer die je thuisbracht...." spotte Dirk. „Met Donald Hemming!" bevestigde Theodoor. „Houd jullie je nu toch stil, plaag Greet niet langer, ik wil weten van Donald Hemming!" riep Julia. „Greet, hoe ziet hij er uit? Is hij knap, lang?" „Hij is wel knap, heel lang en zoo," zei Greet, schouderophalend, uit voorzorg onverschillig doend. „En hij bracht jóu thuis?" vroeg Diana. „Ja, góéd?" spotte Greet nu op haar beurt, ,,'t Was niet mijn schim, ik was 't zélf." - „En in een rijtuig!?" betuigde Dirk zijn ongeloof, „wij hebben niet eens een rijtuig hooren stilhouën „Toch eens aan Piet vragen, die je opendeed, of jij uit een rijtuig geholpen tyerd door een heer," kwam Theodoor. Greet kleurde. Op eens vatte zij moedig een besluit. Waarom niet de waarheid gezegd ? Zij aarzelde nog even. „O zie je wel, dat je ons maar wat voorliegt.... je wordt rood als vuur. Ik zie al een jongmensch jóü thuisbrengen en per rijtuig." „Heb je soms een paar glaasjes likeur gedronken bij je vrienden?" vroeg Diana minzaam. „Dat zou kunnen," beaamde Theodoor. „Hè, houd jullie toch op ...." kwam Lucie tusschenbeide. 108 Gideon zag Johan Tonijn het hoofd schudden en de vuist ballen, en hij verwonderde zich opnieuw. Maar Greet vond in zich de kracht hen allen te tarten. „Ja, wou jullie niet dat ik maar wat jokte, vooral jij, Diana, hé? Nee, der was geen likeur bij Phie, der was gewoon thee.... en ik zat met Donald Hemming in een rijtuig, maar omdat ik natuurlijk wel wist hoe lief Jullie altijd voor me zijn en van de heele geschiedenis maar niks wou zeggen voor 't geklets, vroeg ik hem of hij op de hoek van hier de straat wou laten stilhouën.... Hij wou eerst niet uit beleefdheid, omdat ik dan nat zou worden, maar ik drong an en zoo kwam ik er uit. En toen der nou toch misbaar kwam, dacht ik, nou, kompliment an je grootje, nou zeg ik 't maar om Diana ook 's 'n plezier te doen." Diana glimlachte fijntjes. „Kind, je verbaast me." „Ja, ken ik je niet goed ?.... al ben ik nou half gaar." „Ik begrijp niet waarom wij de relaties met die Hemmings uit Indië nooit hebben aangehouden," hervatte levendig Julia, die, als ttaaiarts, zich wel geërgerd had over Greets huiselijk gedaan relaas, maar er niets van zei, te gehaast, te zeer brandend van nieuws" gierigheid, nu er zich zulk een nieuws opdeed in het alledaagsche leven der Hemmings. ,,'t Heeft mij altijd geïntrigeerd." Behalve Greet, die nooit verraden had wat tante Karlien haar eens toevertrouwde, wist geen, der kinderen Hemming van hetgeen Gideon thans innerlijk smalend noemde, die gemeene fopperij van dien beroerden fielt oom Daniël. Alle kinderen Hemming kenden hun vaders fouten, gelijk zij waarlijk hunne eigene niet kenden, en indien hij kwade vrienden was met het grootste gedeelte zijner familie, zoo schreven de broers, Jülia, Diana en Lucie dit toe aan zijn hatelijk karakter, dat hem noopte tot weerzien zonder redelijke beweeggronden tegen een massa menschen die hem persoonlijk niets in den weg legden. Dus verwonderde hen die brouille met Hemming-Indië niet zoo heel erg. „Och kom, begrijp jij niet, juffrouw Julia, waarom je vader die relaties niet wenschte aan te houden, en heeft dat jóü altijd geïntrigeerd? Och kom." „Hémel pa, u hoeft u niet zoo boos te maken .... u vertelt ons nóóit iets. Wat hebben die menschen u dan toch eigenlijk gedaan ? Is 't omdat ze zooveel rijker zijn dan wij?" Dit wist Julia van tante Karlien, die verder niets had durven loslaten. „Pa is jaloersch op hun geld," dacht Julia, en een fijne ironie glinsterde onbedwingbaar uit haar oogen Gideon tegemoet. De aderen pver zijn voorhoofd zwollen op, paarsige slangetjes. Hij ergerde zich in een kokende ergernis. Die nesten, allemaal dorsten ze hem weerstaan, tot die half onwijze oudste toe, maar die zou hij wel fijn knijpen, ,,'t Karakter van die moeder van die jon- 109 gens Hemming heeft mij nooit aangestaan. Die zoogenaamde tante van me is een eersterangs intrigante, een indringster, een komediante." Boosaardig glommen zijn oogen. „O, dan zal 't stellig wel 'n aardig mensch wezen," peinsde Julia, en weer schoten er fijne pijltjes van spot uit haar oogen. „Ja, dat karakter van Nelly de Kroon, hè pa?" aarzelde mevrouw Hemming. „Wat wou jij zeggen, vrouw, hmm?" Hier had hij gelukkig nog gezag over. Dit was behoorlijk onderdanig. „Ik wou maar zeggen, pa, dat 't karakter van Nelly de Kroon maar gut pa, wordt 't geen tijd voor ons om naar Koppers te gaan?" Hier belandde ma op een voor haar veihger terrein. „Jij had me daar wel éérder aan kunnen herinneren vróuw " „Ja, gut pa " „Maar dat zég ik jullie: die zoon van Nelly de Kroon komt hier nooit over den vloer al moest ik hem er eigenhandig uitgooien „Ja zeker, pa heeft gelijk " knikte ma. „Gut ma, wat weet ü er nou van ?" minachtte Diana. Woedend was zij. Geen succes hebbend bij de door haar geringgeschatte vrienden van Theodoor, den jongen Hubrechts bijna nooit anders te zien krijgend dan öp bureau, waar hij haar maar al te weinig opmerkzaamheid schonk, was die ontmoeting van Greet met een rijken knappen jongen neef een wónder, een uitkomst, een redding uit benauwdheid, een glimpje paradijs, en nu schoof die zótte zelfzuchtige pa, altijd maar bedacht op voldoening van eigen aandriften en uitvoering van eigen wtaakjes, weer voor dat plekje hemelblauw, dat haar op eens toelachte, de donkere wolken van zijn nijdige humeur. Zouden de meisjes Hemming dan nóóit wat mogen hebben in hun leven, nooit iemand te zien krijgen? En zij pruttelde hardop: „Als pa elk jongmensen enfin, iedereen, enfin, voor iedereen zijn deur sluit dan zullen wij wel 's in de conversatie komen Zoo word je maar oud en je hebt nooit iets en je komt nergens.... maar als pa maar kan „Wat als pa maar kan i. . sprak deze heer opeens, met zijn dreigendste wenkbrauwfronsing wat als pa maar Paa zal in zijn eigen huis nog doen en laten wat hem goeddunkt, iiij zal er als meester regeeren. Dan ga jij er maar uit, als 't je niet bevalt. Maar ik duld geen Donald Hemming hier." Dirk, wien het geheele geval bijzonder amuseerde en die niets goen belang stelde in Donald Hemming, schoot in zijn schel tergend schooljongenslachje van voldoening. Was Diana nou gek, om zóó te laten blijken dat ze al verzot op zoo'n knul was, voor ze hem nog had gezien, 't Zou me anders 't type wel zijn, zeg, die Greet had opge- 110 merkt.... Gréét, wie daar nou notitie van nam. En hij fluisterde met Theodoor, die proestte en hem aanstootte met den elleboog, 't Was dan ook zoo hóógst vermakelijk. /, „Ja, of jij nou al lacht, zoo'n kind als jij, daar ben ik boven," smaalde Diana. „Ik zeg 't alleen maar daarom .... 't lijkt hier wel 'n klooster, 'n gevangenis, die mag er niet in en die niet. Laatst ook nog, mevrouw Thijssen.... 't mensch had gewoon niks gedaan .... op ééns mag ze hier niet meer komen .... voor pa ...." „Mevrouw Thijssen, Dianaa, is een gescheiden vrouw „Nou, ze heeft een slechten man gehad, dat kan iedereen overkomen." „Jou ook v..." grinnikte Dirk. Diana's wimpers raakten bijna haar wangen, zoo wilde zij Dirk laten voelen hoe gering zij hem achtte. Haar lippen bewogen niet. „Mevrouw Thijssen heeft wel degelijk den naam," zei haar vader, „van haar man bedrogen te hebben. En mijn huis zal niet gefrèquenteerd worden door zoo een. Wie oneer doet aan mijn huis, die gaat er uit „Ja, zeker, pa heeft gelijk," zei ma, „Wie hier 't huis oneer aandoet.... die moet er maar uit." „Kom vróuw ga jij je alsjeblieft kleeden ...." de heer Hemming keek op zijn horloge. „Margaréthaa, als je bekomen bent van je vlaag van zinneloosheid, dan doe je me 't plezier je moeder aan haar mantel te helpen, we komen anders nooit weg, we zijn al twintig minuten over den tijd." Ma was uit pa-vrees al heengeschommeld zoo snel zij kon, pa volgde, en daarna waagde Greet het pas te gaan. Toen zij haar voet over den drempel had, voelde zij zich plots bij den arm gegrepen door Dirk, die, rood van het ingehouden lachen, zei: Nou, dus je wéét 't, al wie 't huis hier oneer aandoet, gaat er uit. Als jij soms later 'n minnaar der op nahoudt hier stikte Dirk bijna, hij kón niet meer, hij sloeg er van óm. „Jongen, ben je gék, Is me dat maken schrikken, je knijpt mijn arm blauw." „Nou, 't kón toch met Donald Hemming," hijgde hij. Greet voelde haar wangen branden, en keek hem kwaad aan. Ellendig dat zoo'n aap haar zag kleuren. „O, zie je wel, haar hart staat al in lichte laaie, de gloed kaatst af op haar wang," deklameerde Dirk. „Margaréthaa, alsjeblieft " „Ja paal" Dirk lachte steeds gillend om het idee van Greet bemind door Donald Hemming. Hij wou zoo'n knul toch wel eens zien. Intusschen had Dirks vader, op weg met zijn vrouw naar de fami- 111 lie Koppers, ruimschoots den tijd den door hem uitgesproken ban~ vloek over Donald Hemming te berouwen. Het gebeurde hem niet dikwijls dat hij op een eens genomen besluit terugkwam, maar nu En terwijl zijn vrouw, naast hem voortstrompelend, klaagde over de natte voeten die zij kreeg, daar zij nooit de plassen zag, maar er onverhoeds instapte, redeneerde hij: Eigenlijk.... ja.... was 't wel wijs van hem een rijk jongmensch de deur voor den neus dicht te doen ? Want wat een kapitale wraak ook zou 't zijn, als deze Hemming eens verliefde op Diana, Lucie of Julia— de manke Greet telde van zelf niet mee, die had hij natuurlijk uit medelijden thuis gebracht, hij zou gauw genoeg hebben gezien dat er totaal niets bij zat en ze was waarachtig geen verschijning om een knappen kerel liefde in te boezemen. Julia's engagement met dat Tonijntje mocht wat hem, Gideon, betrof, gerust afraken, als ze 'n Donald Hemming kon bemachtigen. Wat zóu ze staan te kijken, die mevrouw van der Plaats, wat zóu ze oogen opzetten en in stilte handen wringen, als ze kwam te weten dat haar lieve Daniëls geld ten slotte toch nog terecht zou komen bij één ten minste van de réchtmatige erfgenamen. Door zoo uit te varen tegen de meisjes had hij wél zijn eigen glazen ingegooid. En hoe kreeg hij nu dien jongen in huis, zonder afbreuk te doen aan zijn vaderlijk gezag, dat met den dag meer ondermijnd werd? Als hij 't zaakje eens op zijn vrouw schoof? „Die dochter van je, die Margaréthaa heeft vandaag succes gehad. Thuisgebracht door een meneer in een rijtuig, wel, wel%,.." „Ja, o!" mevrouw stapte in haar dertiende plas en gaf een gilletje» ,,'t is wel iets bijzonders voor Greetje, pa." „Hij heeft een raren smaak, hoor, die meneer," volhardde Gideon in de beminnelijke gewoonte over Greet te spreken, als waszij een buiten-echtelijk kind door mevrouw Hemming aangebracht. „Och," goedigde mevrouw Hemming, „ik zal nou niet zeggen dat Greetje móói is, nee, dat zal ik nou héüsch niet zeggen, maar zóó leelijk, pa " ,,'t Is ten minste een verschil met Lucie, met Julia „Ja...." viel mevrouw Hemming gretig uit, „wat zou hij nü wel zeggen als hij die zag, want onze Juul, hoor eens, pa, die mag er wezen." „Lucie óók, vróuw...." (Gelukkig, de visch slokte het aas in.) „Nou, en onze Luus, met dat heve snoetje, ik zat ze der van avond nog op an te kijken, dat aardige kleurtje dat ze altijd heeft Ik denk ook wel 's, nou moest 't Luus der beurt 's worden voor 'n engagement— Hè pa?" „Ze heeft toch wél bewonderaars, vrouw." „Och pa. dat is nou wel zoo.... de vrienden van onze Theo 112 maar wat zijn dat nou eigenlijk voor partijen voor de meisjes ? Ze verdienen zóó weinig, die jongens. Daar heb je nou van Kerk- man August, die adjunct-commies is an oorlog.... en Duco, die net de burgerschool heeft afgeloopen en onderwijzer wordt, en Gerrit, die nou pas in z'n ooms zaak is opgenomen, dat moeten ze bij Kerkman toch ook eerst afwachten, wat dat geeft.... en de jongens Koppers, die pas secondant zijn en bij Smits ook dito.... nee dat is allemaal niks En onze meisjes, die zoo begaafd zijn, hebben natuurlijk 'n beetje pretentie.... Daar heb je nou Diana zoo knap Je kan 't er niet kwalijk nemen, pa.... dat meisje is een en al studie, net u, pa." Was ik die maar kwijt, dacht de vader, dat zal me 'n oud vrijstertje worden. Haar kin staat er al heelemaal naar, de vinnigheid springt er uit. „Ja, kijk 's even aan, vrouw," vereerde nu Gideon Hemming zijn echtgenoote met een vertrouwelijkheid die haar ten zeerste verrukte. „Ik ben een góéd vader " „Gut pa, die daaraan twijfelt, dat zeg ik altijd tegen de meisjes, pa heeft altijd zoo hard voor jullie gewerkt, en wat pa doet is eenig en alleen voor jullie welzijn " „O zóó, vróuw, als jij dat maar begrijpt Ik ben ten zeerste gesteld op goede partijen voor ze en daarom is 't te betreuren dat juist die Donald Hemming...." „Ja, 't is wél naar...." was mevrouw Hemming hem gretig voqr. „Laat me uitspreken, vróuw, dat is zoo n onhebbelijke gewoonte van je, dat in de rede vallen.... daarom is 't te betreuren dat Donald Hemming de zoon is van Nelly de Kroon. Van die xantippe Nelly de Kroon." Hij hypnotiseerde zijn gade met zijn doordringenden glansloozen blik, hij dacht voor haar, zij antwoordde: „Ja, maar is dat nou zoo héél erg, pa? Hij kan wel héél anders zijn dan zijn moeder." „Dat kan hij ook.... ik ben niet onrechtvaardig." fSffcf „Wie heeft dat óóit gezegd, pa? Wie dat nou zegt " „Juist, en daarom wilde ik.... enfin, ik zei tegen de meisjes om hun mijn vaderlijke voorzorg góéd te doen kennen " s„Juist Nee, maar dat wéten ze dan ook wel." „Stil toch, vróuw.... we moeten dat jongemensch.... hm.... die Donald Hemming eerst, eens wat beter leeren kennen...." „Wel ja, als je 'm nou maar 's 'n beetje beter kon, pa, hè?" „Kénde, vrouw.... wat 'n taalfout.... dat je nü nog niet weet hoe men 't werkwoord kénnen verbuigt Ik kénde, je kénde, hij kénde, wij kénden , 113 Mevrouw boog zuchtend het hoofd. „Ja, ik ben maar 'n dom mensch, pa. De verbuigingen „Je dochter Margaréthaa heeft dat in elk geval met je gemeen," grijnsde Hemming. „Enfin.,.. Ik wilde dan maar zeggen dat die Donald, dat wij...." „Ja maar pa, als je 'em wilt kennen, dan moet ie bij óns komen I" ging ma een licht op, „want of Greetje 'em nou bij de Behr ontmoet " „Greetje en 'r vrienden de Behr de Behr DE BEHR." „Maar als ze 'em ziet.... 'n volgende maal.... als ze 'm dan er 's vroeg dm op de thee te komen hè pa?" „Dat zou ze,... daar zou jóuw dochter Margaréthaa, met 'r onbehoorlijke wijze van spreken, niet toe in staat zijn, vrouw. In elk geval heeft dat jongmensen je dochter Margaretha een beleefdheid gedaan, en daarvoor dient hij bedankt te worden door mij.... Als zij 't niet kan." Gideon wist wel, dat hij tot zijn vrouw alle enormiteiten kon zeggen. „O pa, dat is nou vrééselijk aardig van je, na al die onaangename behandelingen Vooral van die Nelly de Kroon." „Ik dien hier eigen gevoelens buiten kwestie te laten, vróüw, ik vervul hier een plicht.... mijn plicht van vaékr." Mevrouw Hemming verhief zich op de teenen, om onder het Ücht van een lantaarn de trekken haars echtgenoots te bewonderen. Wat een édel mensch was hij toch, de kinderen mochten toch waarachtig zóó'n vader wel waardeeren. En dit zeide zij hem. ,,'t Staat te betwijfelen of ze 't doén, vrouw, maar dat belet me niet.... Enfin, ik sta te hóóg om tegenover mijn ondankbare kinderen mijn eigen lof te verkondigen en te doen of ik ze om de gunst smeek m'n waarde te erkennen. Jij zégt dus, vrouw, dat jij met mij gepraat hebt—" „Ja pa, ja pa " Mevrouw Hemmings oogen schitterden, haar lippen bleven ten halve geopend. „En ik schuif dus mijn edelmoedigheid op jóu " „Ja pa, ja pa, jawel—" „En je zegt dus, ik heb je pa overgehaald—" „Ja, maar nee 't zou toch wel beter zijn als ik zei, kijk nou 's an, kinderen „Aan, vrouw." „Nou ja, pa, zoo in de gauwigheid, kijk nou 's aan, kinderen, hoe lief en goed je pa is. Zóó sprak ik met 'em over Donald Hemming, of hij zei, nou, in elk geval heeft hij Greetje een dienst bewezen enfin, ik zal de kinderen wél onder 't oog brengen, dat ze die lieve trek nou weer in je móéten apprécieeren. Ik ben niet voor niets Greet Hemming. 8 114 je vrouw geweest zooveel jaren." Haar liefdevolle blik deed Gideon in weeë afkeerigheid het hoofd wenden. „De tegenwoordige jeugd, vrouw, apprécieert niets wat van de ouders komt. Zelfs de onsnuggere Margaréthaa " „Och pa Greetje is één en al ontzag voor u." „Vrouw, haar grenzelooze brutaliteit heeft 't van avond bewezen. Enfiin, we willen haar geestestoestand in aanmerking nemen. Ja, als je met zoo'n gevalletje gezegend bent, is dragen wél 't parool," hij zuchtte zwaar. Mevrouw Hemming voelde het óüde iverwijt haar hart toenijpen. Haar oogen vulden zich met tranen. En den geheelen avond bij Koppers, gaf zij antwoorden, die kant noch wal raakten, zoo zat zij er over te tobben wat een édel édel mensch pa toch was en hoe weinig waardeering hij in 't algemeen ondervond. Diana, die zich niet langer had kunnen bedwingen, was intusschen onhoorbaar Greet achterna geslopen, die in de keuken voor theewater kon gaan zorgen, want Julia moest met haar aanstaande naar de komedie en wilde eerst nog thee. Lucie en Diana kregen zoo dadelijk een gemeenschappelijk kennisje, Willemien Pols, op bezoek, en het was stilzwijgend dat Greet zich dan afzonderde bij de kinderen of op haar kamertje, dus vóór morgenochtend kreeg Diana Greet niet te spreken. En zij wilde weten, wéten. Haar magere witte handen gloeiden koortsig, haar oogen schitterden verwijd en gretig haar lengte kromde zich.... „Ménsch!" Greet voer een stap achteruit, toen zij, zich omwendend van het gastoestel, de sluipende Diana gewaar werd, katachtig lenig 'in haar nauwe grijze japon. „Hè, is me dat schrikken...." zij legde haar hand tegen haar hart. „Wat kom je nóu hier doen ?" „God kind, maak je zoo druk niet, ik mag wel even lucifers komen halen." Die ongewone toon van toegeeflijkheid wekte Greets argwaan, doch zij zweeg, reikte de lucifers. „Hier." „Je zegt dat met een air ...." Diana kuchte .... „je bent zeker zoo trotsch, dat je van avond in een rijtuig door een meneer bent thuisgebracht." Een vermoeden dook op in Greet, deed haar de lippen opeen klemmen om niet te lachen. O zie je wel, hoe happig Diana er op was nog meer te hóór en. „Gut, ik denk er niet meer over, wel wat anders an m'n hoofd. Zeg, morgen gaat de wasch, als je soms nog wat hebt, 'n witte rok, zakdoeken.... onderlijfjes.... leg maar neer op de grond, dan haal ik 't wel weg „Ja ja, als je door 'n mooie meneer bent thuisgebracht. Hoe 115 hoe is 't mogelijk—" Diana's oogen glinsterden van een ziekelijken glans fosforisch groenig-bruin-rood. „Alles is mogelijk.... behalve " „Behalve wat ?" „Behalve dat jij 'em ziet. Diana Hemming." „God kind, ik verlang jouw conquêtes nooit te zien, hoor, jóuw conquêtes." Zij speelde vangballetje met het doosje lucifers, dat houtachtig rammelend op tafel viel. „Nóu, heb der maar geen zorg over. Je zal 'em wel nooit te zien krijgen ook " Greet draaide de gaspit hooger, „als pa ééns wat zegt „O pa—" Diana werd nog bleeker dan zij al was; haar mond breedde minachtend en wreed-beraden uit. En Greet zag alle Diana's weinig dochterlijke gevoelens in dit hppentrekken. Maar iets deed Diana toch buitengewoon genoegen en haar oogen glommen. Zij zwóm in voldoening, dat Gréét hem evenmin ooit wéér zou zien. Zij voelde echter plots haar vroolijkheid zich dooven, haar hart steenzwaar zinken, want Greet zou hem zien bij de de Behrs, waar zij, Diana, maar niet kon komen. En afgunst reet haar binnenste vabeen. Dat lamme volk. Greet, den theewaterketel in haar hand, stond haar zuster verbaasd aan te staren. Zij zag Diana's trekken, die eerst zoo hadden geglunderd, verstarren, haar oogen klein en Chineesch schuin worden. Het toch al puntige gezicht scheen nog te versmallen, de bleeke tint vergrauwde. Diana zelf voelde haar huid klam, en als doorprikt van heel fijne speldjes. Zij wreef hard de handen over beide wangen, om die steekjes te dooden. Ze wordt opgegeten van de zenuwen, dacht Greet, óók ongeduldig. Der zit geen droppel bloed meer in 'r, als ze zoo is. En deze overdenking stemde Greet eenigszins medelijdend. Plots schrikte zij opnieuw, van een harden smak; Diana gooide een keukenstoel tegen den grond, nam de lucifers, smeet die weer op de witgeschuurde tafel en ging heen, zonder Greet meer aan te kijken. „En je kwam om de lucifers!" riep Greet haar na. „O ja, dat 's waar, maar ik heb dorst ook, geef me 'n glas water alsjeblieft, gauw wat— laat eerst uitloopen, je geeft 't altijd lauw." „U heb maar voor 't bevelen, majoor," pruttelde Greet, het glas omspoelend. Diana zwolg het water in een paar teugen in, keek Greet kwaad aan en vertrok voor goed. „Daar is ze neturelijk maar kwaad om, dat hij hier niet mag komen, net of ik dat nou kan helpen, Hè, god nog toe, wist ik maar 'n middel om der uit te komen. 116 Ma zei pa daarnet zoo papegaaiachtig na: „al wie hier 't huis oneer aandoet, moet er maar uit." Kon ik alsjeblieft 't huis maar oneer aandoen, dan was ik er uit. 't Eenige is, hoe kom ik dan an brood. En hóé oneer? Ik heb der geen eens gelegenheid toe, jammer genoeg. Ik doe ze nou wel al oneer an, omdat'k half gaar ben, maar dat is dan toch nog wat anders. Oneer wat mijn nou nog voor oneer kon overkomen, zou 'k wel 's willen zien, zoo'n éér heb ik nou van m'n leven ook nooit genoten; als je toch al altijd gescholden wordt Anfijn, al praat ik er lang over of kort over, ik kan geen oneer uit de grond slaan, en ik blijf hier zitten Nou maar 's gauw thee zetten, anders is daar binnen weer herrie over, en krijg ik nog te hooren wat Willemien Pols van me zei. Die zégt netuurlijk uit 'r eigen niks, maar 't lieve Diaantje pompt 't uit 'r. Ik wou dolgraag vroeg naar bed, hoor God, kon dat nou niet voor éénen keer, Luus en Diana, net of die nou niet 't gas kunnen uitdraaien en 't lampje voor pa en ma klaarmaken. Ik zeg 't ze meteen ook...." Maar toen Greet met de thee binnenkwam, toonde Diana noch Lucie zin, ma, die daar natuurüjk om vragen zou, met uitkleeden te helpen. Dat deed Greet toch altijd, waarom nou juist van avond niet? En zij raadden haar aan dan maar zoo lang boven wat bij de kinderen te gaan zitten dommelen. Hopeloos zag Greet van het eene strakke onwillige gezicht naar het andere. Q ja, dommelen bij de kinderen. Er viel anders wél aan te denken eer ze naar bed waren. En ze verkozen 't volstrekt niet, 't was nog lang geen tijd. Eerst moest er nog kien met ze gespeeld worden, onderbroken door theedrinken, waarbij Christientje nijdig en afgunstig veronderstelde dat Anton meer melk had dan zij, en hem op een gegeven oogenblik het kopje uit de hand kwam rukken, om zich te overtuigen. Anton klemde het oortje tusschen de vingers, Christientje gaf er een stomp op, de theemelk vloog over tafel en vloer, overspoelend de scherven van het tegen den tafehand kapot gevallen kopje, en Greet kon den boel opredderen. Daarna mocht ze weer kiennummers uitroepen, hetgeen ze vermoeid-werktuigelijk deed. Volgde het uitkleeden, met Christientje zoo lang mogehjk talmend om Greet te pleizieren. Eindelijk lag Anton, in zijn kabinetje naast de ouderlijke slaapkamer, behoorlijk ingestopt onder de dekens, hij leek Greet in dien staat altijd een dikke worst tóe, en trok Christientje, die niet wenschte ingestopt te worden, in Julia's kamer haar laatste kleedingstuk uit, zich, van alles ontdaan, toonend griezelig schriel en dun, een vermenschehjkt bezemsteeltje. „Genacht," zei Greet kortaf. Christientje stak haar lange bleekroode tong uit, haar gebruikelijke avondgroet. 117 Greet achtte het niet eens de moeite waard haar schouders op te halen; en ging zich beneden in de keuken zetten tot slapen, het hoofd schuin tegen den muur, het eene oor gereed tot opvangen van roep- of belgeluiden, die Piet of de oudelui zouden thuis brengen. Zij wist niét of pa aan den sleutel had gedacht; 't zou wel, hij was zoo precies, maar hij belde toch nog graag, om bevelend diensten van een ander te vergen. Alvorens in te dutten, soesde zij met gesloten oogen eindelijk eens op haar gemak over Donald Hemming. Haar verbeelding riep hem voor zich op, zij het zijn blikken, zijn woorden haar nog eens doordringen, als zooveel zalige zonnekoesterinkjes in dien winter, haar léven. Hè, hoe ver scheen de middag al achter haar te hggen. Het nare had het aangename al weer zóó verdrongen, bijna heelemaal. Misschien was het wel goed in haar leven. Zij mocht toch geen hoop hebben, hoop op verandering, verademing. Verbeeld je, net of die jongen die nou voor haar aan kon brengen, verandering. Heerlijk wel, dat hij zoo vriendelijk geweest was, het zou haar altijd een schattige herinnering blijven, maar meer kon 't toch ook niet voor haar worden. Och wel goed ook. Paste nou zoo'n rijke knappe weeldejongen in 't leven van Greet Hemming? Net zoo min als zij, Greet, in een juweliers, winkel om er brillanten uit te zoeken, of tante Karlien, met 'r manieren, op een partij bij 'n gravin. Zij peinsde nog even over zijn reizende mama, zeker altijd met veel koffers aan 't spoor, je kon 't je zoo denken, zag het achtelooze afstanden-niet-tellende armgebaar van: „Duitschland, Oostenrijk, Zweden en Noorwegen " Toen sloot de haar overmannende slaap Greet de oogen. Schijnbaar na een óógenblik, werd zij uit haar staat van onbewustheid gerukt door het schellen van Piet, eerder thuis dan pa en ma, en juist de gang in komend, toen Willemien Pols er door Diana en Lucie zusterlijk werd uitgeleid. „Dag Wim," „dag Mien!" Zoenen en handen. Schelle stemmen. Héére, wat 'n snoezigheid, dacht Greet, achter het drietal aan. 't Is of zij alles voor ze doet wat ik doe. En Diana, die Willemiens paraplu opstak; DIANA! Oók 'n komedie. Piet, haar wangen twee gloeiende bolle pioenen, frisch ruikend van de koude vochte straatlucht, was bescheiden uitgeweken voor de visite, en haastte zich met haar natte regenscherm voor Diana en Lucie heen, naar de keuken, werwaarts Greet haar volgde. „Benne u pa en ma der nóg al niet?" Piet bekeek kritisch haar hoed. Greet schudde het hoofd, geeuwend. „Sjees, wat 'n prét mot er dan bij de ouwe draak, ik meen bij Koppers weze, juffrouw, dat ze der nóg niet en benne „Ze geven zeker 'n bal," gaapte Greet weer. 118 „Nou, kan u denke, de ouwe draak danst vooran met u ma, en ze hebben wafels na met warreme wijn," fantaseerde Piets levendig voorstellingsvermogen. „Ja, ma kan nogal uit de voeten," weerlegde Greet, de armen strak rekkend, boven haar hoofd, om zich te strammen. „O gunst, dat 't al zoo laat is, 't hjkt me pas 'n minuut, sinds 'k insliep. En wafels met warme wijn bij Koppers zulke krenten dat 's óók wat." „Nou, u begrijp, 't is van mijn ook maar larie," stelde Piet gerust met schuinen monddruk. Den volgenden middag om vijf uur. Tooneel huiskamer. Ma zit te mazen Antons kousen, Greet verstelt ondergoed. Lucie en Diana hangen op stoelen, pas thuis van school en kantoor. „En heb je je neef nu al geschreven Greetje, om 'em te bedanken?" verrast ma opeens haar dochters diplomatisch zoetsappig, vooral Greet totaal van de wijs brengend. Greet, met opengesperden mond, kan den nééf niet dadelijk thuis brengen. „Mijn nééf? Welke neef? Ik heb geen neer." „Hè suffer," Diana, schoon onkundig van het pa en ma komplot, begréép onmiddellijk. „Donald, Donald Hemming natuurlijk." „Is dat zóó naturelijk voor jóu zeker. We zijn hier anders wel gewoon an neven", weerstreefde Greet. „Ja neturelijk, ma, ik heb 'em in 't rijtuig bedankt." Greet prikte in haar wijsvinger, schudde ongeduldig den gekwetste en zoog de wond toen hoorbaar uit. '"„Ja...." aarzelde ma, „maar 'n briefje, je had 'em, je moest 'em 'n briefje schrijven." „Ik!?" waarvóór? Valt me niet in," Greet hief wenkbrauwen en kin, en wendde even het hoofd af, terwijl haar blik smaalde naar ma en Diana. „Kind, kijk ons maar niet zoo scheel aan Je bent tóch al niet móói En 't valt je niet in? Omdat je ook zoo aartsdom bent ezelachtig dom " „Dan maar weer aartsdom, ik vind 't geschikt, nou maar, ik zou anders van hier wat gehoord hebben, als ik dat gedaan had. Hoe komt u in vredesnaam daar nou an, ma?" „Je— pa.... pa zegt dat 't tot de goede toon behoort zoo iets te doen " deed mevrouw Hemming heur best het correct Hollandsen haars echtgenoots na te spreken. „Nou maar, ik bedank je, hoor.... wat zou die jongen wel van me denken ? En pa.... zegt u — En hij mag hier nóóit komen van pa! ? Nee maar, zeg, nou nog mooier.... éérst gisteravond zoo'n spektakel der over, en nou wordt er in eens op mijn weer wat gezocht 119 en ben ik weer onbeleefd geweest. God, wat 'n lieve man is pa toch, wat ben 'k bhj met zóó'n pa als ik nou tante Karlien was, zou ik 's naar de kerk gaan en zingen van: „Loof, loof den Heer, sjing la la boem, boem, boem," en wat ze verder zanikt voor vromigheid." „Greetje, Greetje.... je pa is een van de braafste edelmoedigste "mannen " „Nou, ik mot 't dan nog merken —" prevelde Greet, één oog dichtgeknepen, scherp turend in het oog van haar naald, waar een te dikke draad niet door wilde. „Als je pa je al 's bestraft, is dat voor je welzijn." Greet vond innerlijk, dat zij op haar zes en twintigste meer dan haar bekomst had van dit welzijn, maar zweeg. Gelukkig, de draad wpü eindelijk met zijn nu zwarte punt in de naald. Het benieuwde haar intusschen wat daar nu weer achter stak, en waarvoor zij wel moest dienen. Nóü, zij zou er wel achter zien te komen. „God, suffer van een kind, raas toch zoo burgerlijk niet." Diana had kunnen dansen van blijdschap, „wees liever tevreden dat pa...." „O, daar had je die weer," Greet, onbewust de lippen bewegend, gebukt over den vaderlijken tricot pantalon, waar zij een stukje jager inzette, keek op, zag het aangezicht Diana's belicht door een vreugdezon, klakte met de tong, dacht er het hare van, en zei toen: „Nou, weet je wat, kind, schrijf jij dan, jij kan 't keuriger dan ik. Ik schrijf schandalig, en jullie zeggen, dat ik geen brief kan opstellen." Diana voelde zich, niettegenstaande dit compliment, nijdig worden over die hoogdoenerigheid van een onwijze stumper als Greet; woest-afgunstig. Want haar, Diana's geluk, hing af van den man; zij leefde slechts op in de tegenwoordigheid der sterkere sekse, terwijl zij giste dat vrede te dien opzichte troonde in Greets gemoed, alles was daar kinderlijk-rustig. Toch in zeker opzicht was dit haar, Diana, een reden tot verheugenis ook. En wat gaf 't, al was die jongen nu eens aardig tegen die mormelige Greet geweest, als hij maar ééns hier was, zou hij geen Greet meer genaken en geen Greet hem, daar zou Diana Hemming wel voorzorgen. En 'n aardig verschil, Gréét of zij. Zij de zon, Greet een nachtlichtje. Enfin, hij zou 't wel zien, hij zou 't wel zien. Greet, onbewust van deze plannen, naaide rustig voort. „En dus en dus dus heeft pa " mevrouw Hemming vond de taak door Greets onverwachten tegenstand oneindig moeiehjker dan zij gedacht had.... „dus heeft pa " „Wat heeft pa?" vroeg Greet, lont ruikend, en op eens bloedrood wordend bij de gedachte dat hij toch wel hier zou kunnen komen. Om de zaak nu spoedig in het klare te brengen en zich een houf 120 ding te geven, vond mevrouw Hemming het als naar gewoonte noodig Greet af te snauwen. Pa's gezag móést gehandhaafd. „Lieve hemel, Greet, zóó ijselijk dom als jij toch ben, Diana heeft gelijk, 't is verschrikkelijk, pa zei 't ook nog gisteravond, in elk geval heeft dat jongmensch Greet een dienst bewezen, door haar in den regen thuis te brengen, ja, want je kan toch niet zeggen dat 't gisteravond mooi wéér was en omdat Greet te dom en te onhandig is om een fatsoenlijk briefje in orde te maken, ten minste zoo iets zei pa zal pa 't zelf doen en en om óók iets te doen hém— hém op de thee, op de thee vragen." „Lieve help!!! christene ziele god bewaar me " „Vloek zoo niet, Greet.... alsjeblieft.... 't Is hier de huiskamer." „Ik vloeken? Ik verbaas me alleen maar, anfijn, ik vind 't geschikt; 't is net zoo als ik dacht, 't is om mijn 'n streek te spelen. Want als die jongen dan hier goed en wel zit thee te drinken, zegt pa: ,Mijn dochter Margaréthaa heeft de groote wacht's welk woord eindigt op heid? O ja.... onoplettendheid, nee, achteloosheid gehad....' 't is kras.... ik wou dat ik Piet was, dat ik van me af dorst spreken." „Kind, dat doe je nóü zeker niet, met je vulgaire spektakels," bestrafte de van genoegen glimmende, neen fonkelende Diana, wier roodbruine haar, naar Greet meende op te merken, er van ging krullen. „Nou maar Diana, hoe nou even je mond," zei Lucie, die tot nog toe dommelig-stil alles in zich had zitten opnemen ik vind 't ook wel raar, dat die jongen, na de herrie van gisteravond, ineens door pa op de théé wordt verzocht Julia zal ook staan te kijken en Tonijn...." „Nou Tonijn, wie is nou Tonijn!??" hoonde Diana. Lucie, die goedig, Tonijn wel mocht, keek Greet aan, die toevallig opziend, haar blik ving. Greet zoog veelbeteekenend haar wangen in, en ook Lucie dacht, als hij jou maar gevraagd had, Diana. Julia's stem werd in de gang gehoord, en Julia's mooie frissche persoontje versierde dra de kamer. Het viel Greet op hoe hef zij er uitzag met dat rose gezichtje, een pas ontloken tulp, en niettegenstaande zij Julia die schoonheid van harte gunde, werd haar hart drbefzwaar in baar. * „Op mijn let hij toch niet, als hij ze allemaal ziet. Nou, wat kan t mijn schelen, laat ie komen, en me óók uitlachen," gromde zij innerlijk. „Zeg 's Juul, wat zeg jij daar nu van?" vroeg de gemoedelijke Lucie, „nee maar, vind jij dat nou ook niet gèk van pa, nou mag Donald Hemming, je weet wel, in eens weer wél komen van pa, en wordt hij op de thee gevraagd, 'n Avondje." 121 „Wat?" gilde Julia, oogen opzettend. „Maaa!! 't Ia toch niet waar?!" „Ja, kind...." mevrouw Hemming knikte berustend, en vonniste, ,,'t is omdat Greet weer zoo dom is geweest hem geen bedankbriefje. .'.." „Oóó ha ha ha ha!" Julia viel in pa's leuningstoel, haarzakdoek tegen haar kin.... ,,'t is om 'n zenuwtoeval te krijgen!" Haar vroolijkheid vulde het vertrek met dartele klanken „O, ik lach me suf Wat zal Johan daarvan zeggen. En Dirk en Theo, weten die 't nieuws al " „Kom, ik ga maar 's naar me aardappelen zien," zei Greet en stond op, daar Piet om een boodschap was. „Ja, ga maar, dat is 't beste voor je...." troostte Diana. „En ik begrijp wel wat 't beste voor jou is," prevelde Greet. Theodoor, die het beneden zich vond hartelijk te lachen, proestte heel even, met een schraperig keelneusgeluid; bewerend dat je niet gek kon worden wanneer je wóu, er bestond een tijd toe. Doch Dirk gilde het schooljongensachtig uit, en hij vond, dat de ouwe nóü goed begon te worden voor père noble in een draak van een Amsterdamsen theater. Zou hij, Dirk, hem een engagement zoeken f „Geen kwaad idee," meende zijn broer. Ma Hemming was wanhopig. „Kijk 's, zoo n edele man, hoe wreed ie miskend wordt door zijn eigen kinderen, na alles wat hij voor ze gedaan heeft." En ma's oogen werden vochtig. Niemand had medelijden. , „En juffrouw, wat heb ik u nou altoos gezeid?" vroeg Piet, nadat zij alles vernomen had wat zij niet wist, en zij wist van den vorigen avond reeds iets, want in het revolutiebouwhuis, met zijn kaarten muren, werd een zucht ook gehoord, en pa Hemming galmde steeds luide als een prediker van den kansel.... „U pa is door de geleerdegeit onwijs geworre.... mevrouw mag óók wel oppasse, nou 't is me nóü wel 'n weesjonge dit keer echt, heur Donald Hemming verscheurde juist zijn twaalfdetkladje van een verzoenenden brief aan pa Hemming, toén zijn hospita klopte en, op zijn „binnen," hem Gideons epistel voorlegde: „Menéér „Ja.... dank u, juffrouw." En Donald staarde het hem onbekende damesachtige handschrift aan, bekeek het postmerk „'s-Gravenhage," sneed de enveloppe voorzichtig open.... 't Was zoo'n meisjeshand, zou dat manke kind hem tóch avances.... Nee.... hoor.... waarachtig.... 't was van den kerel, den kérel.... hij werd op de thee gevraagd.... op de thee ,Ha ha ha!" Hij scha- 122 terde het uit — O nee, maar daar zou je nou 's lol van beleven.... hij zou me daar 's even de peentjes opscheppen. Jongens, wat een zaakje naar zijn smaakje» De vent dacht natuurlijk al dat hij beet had. De vijftig duizend gulden moesten in den zak van een van de •dochtertjes. Jawel Een fijne, die Donald Hemming er in liet loopen. En die Greetje, al zoo bang dat hij daar komen zou. Nee, maar dat was wel echt geweest van Greetje, dat was wel gemeend schaap. Ze was te onnoozel, te argeloos om komedie te spelen. Dat zou hij toch dien troep eens laten voelen, hoe gemeen ze waren voor dat stakkertje. Hij zou haar wel 'n handje helpen daar, en al had ze vierkant ongelijk, kreeg ze van hem nog gelijk. Dadelijk aan Jemmy pennen. Bij den kerel op de théé! En 's avonds 'n soirée. Wacht 's, nog eens goed overlezen. Verontschuldigingen nog, omdat Margaretha niet zoo goed met de pen terecht kon zie je, 't was net als zé gezegd had, ze moest voor half gaar doorgaan en 't kind was wijzer dan die gek Erkentelijkheid achtte hij een groote plicht, het.zou hem hoogst aangenaam zijn, indien de pas aangeknoopte vriendschapsbanden nauwer werden toegehaald „Met veters door gaatjes," prevelde Donald, verrukt over den stijl. Hoe kwam de vent op eens zoo tot inkeer? Toch eens bij Greetje, die 't wel zou vertellen, navorschen.... En hij zou gaan op zijn sjiekst 'n Rijtuig. Ben je gek? néé. Ja, misschien toch.... pour épater la galerie. Enfin, ze zouden hem, den rijken neef, genieten in al zijn glorie, hoor. Rók? Nee, dan geloofden ze stellig dat hij 'n loopje met ze nam, en zoo'n partij zou 't ook wel niet wezen, 't kon er niet zóó af, dat rokken de rigueur warén. Nou maar zijn nieuwe smoking, rose anjer als boutonnière, zijn mooiste wit satijnen das, zijn juweelen dasspeld zouden wat Hemmingvróüw was, aan zijn voeten brengen. Indruk maken op de damesschare! Daar hoorde een glaasje malaga vóór 't diner op. Nostrorum sanitas 1 Op de gezondheid van Greetje Nee, op de gezondheid van Donald Hemming, daar hield hij toch nog 't meeste van, die was hem heel dierbaar.... En op 't welslagen van de/ onderneming. HOOFDSTUK VII. Johan Tonijn trok een allerbenauwdst gezicht, toen Julia hem lachend de groote gebeurtenis op komst, meedeelde. Donald Hemming had een zeer beleefd antwoord op de uitnoodiging geschreven, en nadat dit antwoord minstens driemaal door 123 de geheele familie op Greet na gelezen was, bleek het op eens, toen pa Hemming het in zijn portefeuille wilde steken, spoorloos verdwenen. Natuurlijk beschuldigde men Greet van het ergerlijk feit, zij had het in haar zak gestoken. Omdat zij nu thuis was gebracht door hem, verbeeldde zij zich zeker— s „Nou, kijk al mijn zakken maar na," Greet stalde gul den inhoud ervan op tafel uit, „maar ik heb 't anders niks voorzien op dat briefle. Ondervraag jullie maar 's iemand anders. Der zitten hier nog veel, die der mogelijk meer om malen dan ik." Johan Tonijn, met de familie om de theetafel gezeten, keek Greet even aan, en beider blik trok onwillekeurig naar Diana. Diana had het hoogste woord met haar gladde tong over Greets „briefle" in plaats van briefje. „En dat malen " En Johan Tonijn en Greet wisten beiden het briefje veilig in Diana's zak. Johan Tonijn hoopte vurig, dat Donald Hemming maar op Diana mocht verheven, haar trouwen na een verloving van drie maanden of minder, en met haar naar Indië gaan of Schotland, waar de Hemmings eigenlijk uit stamden; later hadden zij zich verhollandscht. Lucie kon die Donald Hemming ook krijgen, als hij maar niet naar Julia omkeek, 't Was wel een angstig bezit, zoo'n mooi lief meisje als Julia. De meisjes Hemming, wéér op Greet na, die zich niet in de kwestje mengde, omdat haar oordeel toch niet gold, vonden eigenlijk dat het niet aanging Donald alléén te verzoeken, ,,'t Zou zoo echt zijn, of je niemand had dan hém, of je zoo op zijn komst zat te azen," vond Diana. Nou, dacht Greet ironisch, we weten wel dat jij dat niet doet. „Gunst Diana, we kunnen toch eigenlijk geen partij voor hem aanleggen," zei bedeesd ma, die tusschen haar dochters in zat als een verschrikte kloek onder oproerige kuikens. „Ja maar ma, u wil nou ook nóóit iets," werd zij dadelijk néérgesnauwd, „UI! als we uw zin deden, zagen we nooit iemand, gingen we nooit ergens; hè...." „Gut kindje, ik vind 't al goed maar 't is maar als pa " „Kom, wat heeft pa er nu mee te maken." „Zóó liefje, 't is 't huis van pa en 't geld " „O nonsens, wij betalen de traktatie. Ik een derde, Lucie een derde en Julia ook een.": „Zég eens," zei Julia „beschik jij niet over mijn beurs. Ik moet nog nieuwe handschoenen hebben, een parasol, jabots, odeur ...." „Nou, maar we moeten Don ik meen de visite toch behoorlijk onthalen Mevrouw Koppers is altijd heel gul " „Ja, dat 's waar, mevrouw Koppers is wél altijd gul," kwam 124 ma, blij dat zij iets kon beamen. „Ofschoon ze de vorigen keer niets bijzonders gaf." „Nou, zie je," Diana nam bij deze gelegenheid zelfs dankbaar deze slappe hulp' aan, „en Juul, voor parasols, jabots en handschoenen is Johan Tonijn wel. Je hebt maar voor 't spreken." „Gut Diaantje... ." zei ma angstig, en haar ronde oogen schenen nog ronder te worden. ,,'n Mooie afzetterij," prevelde Greet, die bij 't raam kousen zat te stoppen. „Wat mompel jij daar?" was Diana weerlichtsnel er bij. „Gut mensch, hou je gemak, ik tel m'n draden." „Wel ja, laat Gréétje nou maar kousen stoppen, wat heeft die er nou ook mee te maken. Heb je mijn witte katoenen der bij, Greetje?" beschermde ma. „Ja ma.... hier zijn ze, in de mand, onderan." „Of ze moest ook willen bijdragen tot de partij?" smaalde Diana, met een blik naar Greet. , „Ik zal de koppies en borden toch wel moeten wasschen en alles klaarzetten, dan draag ik ook wat bij " bromde Greet. „Ja, dat s waar, dan kun je niet anders zeggen," moedigde ma aan. „Greetje verdient nou niet, maar ze wascht wel voor jullie om en zóó dus dat 's dan toch óók wat, al is 't niet veel.'* „Dus Juul", hervatte Diana zeer vriendelijk, „als je je Jantje maar 's hef aankijkt, krijg jij wel 'n parasol „Hè Diana, hou je nóü toch stil," weerstreefde Lucie. „Als hij 't nu uit zichzelf geeft, maar anders is 't toch echt afhalen, hoor. Hij geeft Juha al genoeg, en al heeft zijn vader nou geld, hij heeft toch maar zijn onderwijzerstraktement, wat jij, Juul?" Julia was bloedrood geworden van ergernis. Het stuitte haar op eens verloofd te zijn met iemand die maar zijn onderwijzerstraktement had. „Wat ben ik blij dat jullie mij toch ook eindelijk aan 't woord laat, en me dunkt, ik heb toch ook eigenlijk alleen in dezen te beschikken. Natuurlijk kan ik alles wat ik-wil van Johan krijgen, maar ik sta te hoog voor zelfs kleine toespellingen op mijn parasolloozen staat." „Gut, en je heb nog twee zulke mooie!" riep Greet, die op een heel oude zwarte van ma boogde. „Kind, je kan de leelijkste krijgen, als ik een nieuwe heb," was Juha grootmoedig. Na, wat Greet toeleken, eindelooze beraadslagingen, waarbij haar ooren onophoudelijk gekwetst werden door de namen Koppers en Smits, wist men ten slotte wie men mét Donald Hemming vragen zóu, en waar men hém, maar vooral hem, en dan het overige bezoek, op zou trakteeren. En Greet, in haar eenvoud, bedacht dat zoo'n 125 rijke jongen die 't geld met handenvol weggooide, misschien heelemaal niet zou letten op die koekjes en andere dingen, door Diana, wier bleeke wangen twee geraniumroode plekjes uitblakerden van gejaagdheid, op de lijst van „Eigen Hulp", uitgezocht. Want natuurhjk was men bij de Hemmings lid van „de Coöperatieve vereeniging." Een busje zalm, vond Diana het toppunt. Nou, dacht Greet, hij zal ook liever versche eten. „En kreeft misschien ...." aarzelde Diana. Diana had het grootste aandeel aan de traktatiekosten op zich genomen. Zij deed 't voor hém natuurlijk, wat konden de Koppersen en Smitsen haar schelen ? Papa verheelde nauw een fijnen glimlach, toen ma hem het besluit der meisjes meedeelde en Diana's gulheid prees. „Nou pa, dus ik dacht als pa der toch geen kosten op heeft. je moet al 's wat doen, hè, voor de jongelui zoo „Zéker vróuw, zéker, ik ben 't ditmaal ook volkómen met je eens." De ghmlach die geen glimlach was, verdiepte de vouwen om 's heeren Hemmings mond, en ma vond pa zóó vriendelijk, dat zij pa's hand gréep en er een kus op drukte. Hij trok snel die hand terug. „Alsjeblieft, vrouw, géén sentimentaliteiten. We zijn niet pas getrouwd." „Och pa," smeekte ma met bevenden mond. Gdeón keek zijn vrouw verwonderd aan. Dit mensch moest toch zeker lijden aan een hersensverweeking, dat ze nu nóg niet wist hoe onduldbaar ze hem eigenlijk was. Als er zulk een groote partij gegeven werd, dat er bepaald rondgediend moest worden in beide kamers, mocht Greet eigenlijk niet verschijnen. Met haar manken gang ging dit ook niet, ze kon niet rondpresenteeren, vonden de zusters. Ook had zij zulke rare gezegden tegen de jongelui, had Diana afgeluisterd. Zooals voor twee jaar bijv. Een vriend van Theodoor, een nogal chique jongen, August van der Haar voor het eerst bij de Hemmings, zat te praten met Gerrit Koppers, toen Greet op eens voor hem kwam met een bestapelde soezenmand. Het jongmensch blikte even achteloos naar de poppige geraspte broodjes, belegd met kaas en rookzalm, saucisse en sardines. „Nee, dank u...." weerde hij af met de hand, zeker in Grëet, aan wie hij niet was voorgesteld, geen lid van de familie ziend. „Kóm," was Greets huismoederlijk betoog, zij gunde het den menschen zoo graag, „neemt u dan een broodje met kaas, zoo'n broodje met kaas wil er bij 'n jongmensch als u nog wel 's in. Héusch, ze zijn zoo klein." 126 De jonge van der Haar, steeds Greet voor juf of anderen dienenden geest houdend, proestte het even licht uit over dien beschermenden toon, weerde nogmaals af'met een ongeduldig „nee, héüsch niet," en zijn dansende oogen keken in die van Gerrit Koppers. Hij wilde iets spottends zeggen. Gerrit, echter, fronste met bedenkelijk gezicht de wenkbrauwen, „Zeg, sjt, alsjeblieft, dat 's ook 'n dochter." „Dit!?" vroeg August van der Haar, ongeloovig, onvoorzichtigluid, Greet, hem den rug had toegekeerd, in het hart kwetsend, dat twee Vanen haar gloeiheet uit de oogen sprongen. „En ik ben niet voorgesteld?" vervolgde hij een weinig zachter, onthutst. „Och, maar dat doen ze nóóit met haar .... je ziet *t wel hè.... 't is zoo n .... zieltje...." Greet vóélde hóé Gerrit Koppers de schouders ophaalde, schoon zij niet meer verstond. „O .... nou ja...." beaamde van der Haar, „maar zoo'n mensch moesten ze dan niet laten ronddienen, 't Is eenvoudig belachelijk. Laten ze 'r op haar kamer zetten met 'n paar taartjes en 'n glaasje punch, daar is ze best." „Nou ja, gebrek aan personeel, zeg .... hm," want hier ontwaarde Koppers Diana, uit wier loerend bruinrood oog een vlam laaide van nauw bedwongen toorn. „Krijgen we niet eens een stukje, juffrouw Hemming?" Gerrit maakte geestig met beide handen een pianospelende beweging. „Nee," had Diana gebitst. Kunnen huilen had zij, als Greet, maar van woede; en kunnen mishandelen dadelijk ter plaatse had zij Greet. Zij greep haar ruw bij den schouder en schudde haar, een uur later in de keuken, waar Greet kopjes zat te wasschen, het zout harer tranen zich vermengend met het heete water. „Schepsel, nooit zal jij weer binnen, als we visite hebben. En pa zal 't weten. Als jij je niet zoo gek had aangesteld, zou er van niets sprake geweest zijn. Je neemt ons de kroon van het hoofd." Toen zij hoorde wat Greet gedaan had, vond ma het 'ook. „Zeker, je neemt ons de kroon van het hoofd." Ma had eigenlijk nooit recht over de beteekenis van dit gezegde nagedacht. Het was dus een uitgemaakte zaak dat Piet en een nichtje van Piet, die linnenmeid was een deftige familie met „vijf booien", maar toch wel graag een gulden wilde verdienen, zouden ronddienen op den Donald-Hemming-avond, zooals het geijkte woord luidde. Het viel evenwel Lucie in dat men Greet toch niet heelemaal verdonkeremanen kon, vooral daar men de kennismaking met Donald Hemming eigenlijk aan haar dankte „O, zóó," mompelde Johan Tonijn, die niet kon uit staan, dat 127 er zoo'n drukte van dien vent zou gemaakt worden, terwijl ze voor hem nooit een hand hadden bewogen. „Greet zal wel binnen moeten komen of zitten," bepeinsde Lucie. „Nee maar, dat zal wel uitkomen!" barstte Johan Tonijn los. „de óüdste dóchter! Verbeeld je dat dat onze Marie gebeurde, die is zoo gemakkelijk niet als Greet. Ze zou jullie,,,, enfiin,,,, ik zal er maar 't zwijgen aan toe doen." „Ze zou wat?" wilde Diana tarten. „Ze zou jullie je oogen uit 't hoofd krabben, en nou weet je 't precies, freule". ^lllli „Hè, wat 'n uitdrukking...." Diana proestte smalend. „O ja, je reine huisknecht en zoo, dat kennen we," maakte Tonijn zich zenuwachtig. Greet, die op dat oogenblik binnenkwam, verklaarde a la Greet, dat zij de genade van dit binnen-gelaten-mogen-worden volstrekt niet waardeerde; „Ik wil geneens binnen, en als ik niet presenteer, wat moet ik er dan dóén ? Nog 's door iemand anders dan jullie voor idioot uitgescholden worden?" ,,'t Is toch wat te zeggen •• verontwaardigde zich weer Johan Tonijn. „Waarom nou idioot?" „Nou, is 't dan soms niet waar ?" vroeg Greet bitter „der is niks makkelijker dan iemand een leelijke naam te geven, 'n ander zal 'em gerust wel overnemen. Als 't wat goeds is, doen ze 't niet, maar nou 't zoo iets is, heeft iedereen der zóó'n plezier in, als at ie taartjes," „Ja," zuchtte Johan Tonijn, ,,'t is 't is rampspoedig." Diana sloeg bijna dubbel van den lach over dit gekke woord. Johan Tonijn had haar kunnen vernielen. „Hoor 's " zei Greet, „als Piet met 'r nicht dan tóch rond- presenteert, zou ik die avond dan wel *s vroeg naar bed willen. Ik verlang heusch niet der bij te zijn, Tegen tien uur val ik altijd om van de slaap en dan moet ik juist altijd zoo'n eeuwige boel doen. De kopjes en bordjes die overblijven, wasch ik dan de morgen daarna wel om, en jullie hoeft niks voor me te bewaren ook, Jullie zou 't toch niet doen, maar ik voorkom jullie maar." „Ja maar, wat zal Donald Hemming dan zeggen?", vroeg ma hulpeloos, met ronde blauwe oogen groot stijfstarend. „Héére god, néé maar ma, dat zal me óók m'n zórg zijn, wat Donald Hemming zegt, Sjees, als ik me daarom moest bekommeren, om wat Donald Hemming zegt, en hij komt toch voor paa. Goed als ik 'em nou nog gevraagd had," minachtte Greet opzettelijk, zich zeer opwindend om haar smart te verbergen. „En Diana kan met 'em praten, die heeft er méér den slag van dan ik. ,^. En ik héb niks om an te doen óók, ma.... Wat mot ik in godsnaam; 128 antrekken? Als a 't me maar vóórzegt, zal ik 't u wel nazeggen. Ik heb al twee keer stukken onder de armen van dat ouwe schotsche lijf gezet. En de laatste zijn de grootste, en 't is m'n beste lijf." „Dan hou je je armen maar stijf tegen je aan," luidde Lucie's advies. „Zoo— en als ik dan m'n kopje thee moet drinken, of m'n neus moet snuiten?" informeerde Greet, „dan moet je toch je arm oplichten. Nou nog fraaier." „Maar wat had je dan in vredesnaam verléden Zondag bij de de Behrs aan, Greet?" „Wat ik toen anhad ? Ja god, dat weet ik al niet meer, veel soeps zal 't wel niet geweest zijn. O, ja, netuurlijk óók dat schotsche lijf, maar met de kleine stukken toen nog, en 't was donker weer en ik had m'n witte kanten das der op, dat gaf nog zoo'n schijntje. Maar toen ik 't de volgende dag bekeek, om te zien of der soms 'n steek hier en daar te hechten viel, zag ik in eens zóóveel gaten, dat ik der maar wat grootere stukken in heb gezet, ik heb 't netjes op de ruit genaaid maar je ziet 't naturelijk tóch, vooral bij gaslicht." „Nou, maar misschien gaat 't dan nog wel...." trachtte ma te sussen, „als je 't netjes genaaid heb, en je houdt je armen stijf, zooals Luus zegt „Kind, je hoeft toch niet aanhoudend je neus te snuiten," spotte Diana „of thee te drinken. En snuiven doe je niet." „Greet, hoor 's, graag doe ik 't niet, maar als je belooft er heel netjes op te zijn, wil ik je wel mijn grijze japon leenen begunstigde Lucie, met onwillige stem en onwillig gezicht. „Nee, dank je wel, hoor, hou jij je japon maar voor je. En ik ben veel dunner dan jij, ik verdrink er in, en 'ik kan 'em voor die eene avond toch niet nauwer maken." „Als als Greet nu eens.... 'n.... zoo'n sjaaltje omdeed, als tegenwoordig mode is?" veronderstelde Johan Tonijn, „bijv, wit? Dat zou wel gekleed staan, wit op schötsch." Julia, die thuiskwam van een boodschap, en het voorstel baars verloofden juist door de op een kier staande deur veraam, schaterde het zoo frisch uit, dat zij Johan ook tot vroohjkheid stemde. Inderdaad lachte iedereen, behalve Greet. Ma, die eigenlijk niet wist wat reden tot vroohjkheid er was, glimlachte weeïg van den weeromStuit. En Greet, die hen allemaal had kunnen slaan, zat met norsch gezicht onder al die joligheid. Dat kónden ze, hè, haar uitlachen. Volop in de kleeren zaten ze, en zij had gewoon nies, nies om an te trekken. Zij hadden goed lachen. „Nee, ik ga maar hever vroeg naar bed...." herhaalde Greet koppig-dof. „Om daar voor gék te zitten, met 'n sjaaltje.... 'n 129 wit sjaaltje, als 'n ouwe zieke tante. En óók 'n vlag op *n modder" schuit, 'n wit sjaaltje op dat donkere dóód-ouwe hjf. Tonijn denkt zeker dat 't hier de komedie is en dat 't tocht. Maar 't aardigste is nog.... ik heb geen eens 'n wit sjaaltje." „Wel ja, kind...." beschermde Diana, wier oogen van sluwe zegepraal en levenslust in haar hoofd stonden te blinken, Greet, die in Julia's dierenatlas een gekleurde afdeelding van een vos had gezien, vond dat haar tweede zuster sprekend op dit akelige spitssnuitige roodachtige dier leek.... „Rust jij maar 's flink uit, dan kun je den volgenden ochtend weer flink voort." „Ja, maar, hoor 's meisje, als je pa dat nou maar goed vindt beangstigde zich ma, „want Greet hééft nou kennis gemaakt met Donald Hemming, en zij kent 'em, en wij kennen 'em niet, en wat zal hij ervan zeggen en denken als hij Greet niet ziet, dus .... 't Is net of wij nou Greet wegmoffelen en dat is 't nou tóch niet, 't is nou wel waar met dat lijf zoo, maar dat 's dan ook 't éénige „En 't voornaamste ...." mompelde Juha. „Héére, zeg u dan dat ik op visite ben gevraagd, desnoods bij de bakker ...." Greets wenkbrauwen gingen smalend opwaarts. „Maar ik maak lekker van de gelegenheid gebruik om 's vroeg naar m'n bed te gaan. Niemand zal me missen en dan ga 'k 's lekker uitrusten. En als ze van Koppers en Smits naar me vragen, dan ben ik doodgewoon uit logeeren bij 'n schatrijke erftante, waar Tonijn?" Zij knipoogde en lachte haar zenuwachtig troosteloos lachje. Hij schudde medelijdend het hoofd. „Greet wordt geestig nou nou...." Diana ook schudde het hoofd. „Ja, wat zeg je dervan, hè? In 't idioten gesticht zeggen ze ook wel 's wat waars, en in 't gekkenhuis ook, maar omdat de lui die der bazen zoo verschrikkelijk wijs zijn, en niet voor gék willen doorgaan, wordt 't altijd den kop ingedrukt." „Gunst, Greetje, hou toch je mond met je onzin, als pa je hoorde...." „Of de jongens," veronderstelde Lucie, was ma bevreesd. „Ik zou maar nooit probeeren geestig te zijn, want 't loopt altijd op raaskallen uit met jou," vond Diana en ma knikte. „Als je nou koorts had, zou 'k zeggen...." haal even wat in de apotheek." Ma knikte nogmaals. „Ja, maar dat 's niet waór ...." oordeelde Johan Tonijn. „Greetje redeneert nog zoo slecht niet, ze wou maar zeggen „Gut Johan, hoe kan je nou zoo iets verdedigen?" wrevelde Julia, Johans tong knakte licht ongeduldig tegen zijn verhemelte. „Moet je ook niet doen, Gréét verdedigen, wat hebbie deran, Tonijn en mijn baat 't toch niet." Greet ging naar de deur. Greet Hemming. 9 130 „Hebbie deran! Mijn!" werd haar uit twee geleerde monden nageschreeuwd. „En dat wil redeneeren." In beven en vreezen deelde ma, des avonds laat op de slaapkamer, pa Greets besluit mede. „Als u 't nou maar goed vond, pa." De lachlooze ghmlach vouwde zich om Gideons mond. „Góéd vinden doe ik 't aan den éénen kant, zéker vrouw. Je kunt niet zeggen dat die oudste dochter van je een sieraad van je salon is Als 't maar geen onware vermoedens wekt in wacht, ik praat te hoog voor je, ik wil zeggen als Donald Hemming maar niet denkt dat we Margaréthaa opzettelijk hebben weg gestuurd." „Juist pa, dat hebben de meisjes en ik juist besproken." „Nou, weet je wat, ze kan naar bed gaan, ik zal 'r nietdwiii-, gen binnen te komen als ze niet wil." „Nou, 't is vreeselijk aardig van u, pa. Ik moet ook zeggen, 't valt juist goed uit ook, want met dat óüwe schotsche lijf „Ja ja ja, met Margaretha's kleeding hoef je me in détails niet lastig te vallen, vrouw. Ik geloof dat ik genoeg voor mijn kinderen gedaan heb en doe. Ik kan Margaréthaa geen toiletten van twee honderd gulden bezorgen. Zoo ver rijken mijn middelen niet. Ze zal ons haar leven lang tot last bhjven, haar ongelukkige toestand geestelijk en lichamelijk wil dat nu wel eenigszins, maar 't neemt niet weg, vrouw, dat ik tot mijn stervensuur nooit zal kunnen zeggen dat ik rust heb genoten. En zij, vrouw, is daar de hoofdoorzaak van. Bedénk dat wél." „Arme pa!" zuchtte mevrouw Hemming, die haar nachtmuts, als te prozaïsch bij deze strenge grootsche redeneering, haast niet durfde opzetten. „Nee maar 't is waar." Domme koe, ze begrijpt natuurhjk niets, geeft maar uit bangheid in den blinde gelijk, dacht Gideon, die haar had kunnen schudden. Nu deed hij 't zijn hoofdkussen maar. En met een soort van bitter welbehagen strekte Greet, na haar zolderdeur gegrendeld te hebben, den bewüsten avond haar vermoeide leden uit in haar kleine ijzeren ledikant. Hij zou komen, hij en hij zou haar niet vinden. En zij verlangde zoo hem weer te zien,- ó zij verlangde zoo. Of zij al die dagen, in spijt van haar innerlijk tegenstreven, niet aan hem gedacht had, hé? Misschien meer dan Diana, die hem niet eens kende, de malloot. En tóch en tóch en tóch vond zij het heerlijk hier in eenzaamheid donker en stilte te liggen, ver van hem, terwijl de tranen haar dik en traag over de wangen biggelden. Het was haar trots, haar schuwe woeste trots, zooals zij wist dat geen harer zusters bezat, die haar zich hier had doen afzonderen, veel meer nog dan een willen toegeven aan haar vermoeidheid na een dag werkens en drentelens. O zij kón hem niet weer zien, waar al die hatelijke wezens beneden bij waren. 131 Die zouden immers al het mooie en heerlijke van het weerzien afnemen, afnijdigen. En dan het geklets van Diana, Julie, Theodoor en Dirk naderhand nog. Om niet te spreken van paa. ,Wat was je weer onhandig, Margaréthaa/ Nou zou lekker niemand iets kunnen zeggen, ze was er eenvoudig niet. Piet had zich dol kwaad gemaakt. „Wel god in den hemel, juffrouw, zie u nou niet dat ze t er op an hebbe gelegd om u der uit te knikkere? Nee maar heur, de zaak is gezond, as de burregemeester zei, toe z'n yrouw stierf. Nou zal die gaan spreke met dat spitse konijn van n juffrouw Diejana, en die gaat temet in 'r indringerij nog met 'm strijke-n-ook, en ik was al zoo blij voor u dat u nou ook's kennis had opgedaan. Ik zeg nog tege Dorus, dat vin 'k nou echt joppe voor juffrouw Greet. En Dorus zei: .nou meid, ik vin 't rejaal echt voor je juffrouw.' En daar gaat u in u kamertje en hij ziet u niet. En gunst, as hij van u houdt, wat let ie dan op u schotse lijf? dan had u voor zijn part 'n pimpelpaars lijf an. Denk u dat n jonge daarop ziet? Asti van 'n meisje houdt? Nou, maar u ken jonges niet, heur. Ikke wel." „Och Piet, je meent 't goed met me, maar denk je nou dat die rijke neef van mijn houdt? Hij heeft nette manieren en daarom was ie beleefd en vriendelijk. Maar hij zal niet letten op zoo'n mank mensch als ik, mank en leelijk.... wat héb ik?.... m'n haar, nog 't eenige en ik kan 't toch niet kappen, 't zit altijd slordig....' „En uw oogen, azze ze vroolijk staan, en uw mooie tande en uw kuiltjes as u deris lacht U heb nog wat veel." „Och kom, Piet nou, en laten we der nou maar over zwijgen, t kan me niks schelen, 't Wordt me ommers toch niet gegund dat 'k beneden zit en als iedereen netjes is, ik oud en kaal en versleten, 'n assepoes en die Koppersjongens en die Smitsen en ik zou toch geen woord met 'em kunnen praten, goed bij de Behr, die laten me an 't woord " „Nóü,'was u daar maar een dochter van Anfijn, 't is niks gedaan, dat zie ik wel, en u heb gelijk ook eigenlijk bah.... wat 'n eindje leven heb u nou toch. Nou, as ik wat van 't snoepgoed voor u kan smokkele, doe ik 't. 't Is wel vervelend dat u ma zoo telt." „Och, doe 't toch niet, of ik nou 'n oudbakken taartje eet 'n Maandag, ja of nee, en jij zou misschien nog de schuld krijgen, want ma spreekt er dan dadelijk met pa over." Is hier nog erger dan op een dorrep!" had Piet gezucht. Dit gesprek speelde door Greéts hoofd, terwijl zij haar best deed kalm te gaan slapen. Wat zou hij nou doen beneden? Zou hij naar haar gevraagd hebben? Over haar spreken? Hij had 132 haar toch 't eerst gezien. Vóór iemand anders. Of ze nog wel 's met 'em in aanraking zou komen ? O ze hóópte 't zoo^maar voor haar was alles teleurstelling, één groote naarheid, waarom zou dit dan juist gebeuren? Donald Hemming was laat gekomen. Met opzet natuurlijk. Ze moesten een beetje op hem wachten. Diana's hart sprong bijna door haar japon heen, toen haar oor, na rijtuigwiel-geratel, een éven-tóch-beslist schelleklankje vernam. Wel iemand die wist wat hij wou. Je hoorde het aan zijn bellen. Ook de oogen der mooie Julia staarden, tot ontzetting van Johan Tonijn, ietwat te gretig naar de deur. Lucie kleurde, maar keek bedeesd voor zich, plukkend aan de franje van het tafelkleed. Op de aangezichten van het overig reeds daarzijnd bezoek was eenige spanning te lezen. Pa Koppers, echter, die zich de gewichtigste aller menschen op aarde vond, rukte de schouders omhoog, bij voorbaat reeds vijandig gestemd tegenover dat studentje met zijn airs. En hij keek zeer kwaadaardig uit zijn grauwgrijs ringbaardje. „Ik zal onze gast maar eens eventjes verwelkomen," verbaasde Gideon Hemming met zijn ongewone grootmoedige beminnelijkheid iedereen, maar zeker ma, die haar oog nog eens haastig verschrikt het weiden over de schaaltjes met sinaasappelen, vijgen en andere wintersche heerlijkheden op het buffet, en de thee en biscuits op tafel. Wat was pa toch lief, na al wat ze hem bij Hemming-Kroon hadden aangedaan. En vluchtig, met een flauw zelfverwijt, gingen haar gedachten naar Greet, cbe daar eenzaam lag boven. Zou ze al slapen? 't Was toch wel ziehg voor der dat ze nou nergens bij kon zijn. 't Was nou met dat schotsche lijf ook. Dat kwam,, ze verdiende zelf niks, zooals de meisjes, ja, 't was wel vervelend. Toch maar wat voor der bewaren» wat biscuitjes, en 'n taartje. Och, die Greet, ze was zoo gauw al tevreden, met 'n kleinigheid kon je der al plezier doen. Donald Hemming moest intusschen met ijzeren wil zijn lachen bedwingen, toen hij Gdeon Hemming, als theaterschoonvader in. de toekomst met twee uitgestoken handen op hem zag afkomens Neen, zóóveel liefde en innigheid had bij niet verwacht. Maar 't wa. 'n heel lollige vertooning anders .... je kon er zoo doorheen zien. Bewaar me, wat had me die vent 'n schoolmeesterssnuit. Je ware je klassieke schoolfrik. Gideon Hemming heette bezadigd-zalvend zijn waarden neef welkom, betreurde het dat familieomstandigheden .... of eigenlijk verkoeling.... hij had het nooit zoo gewild .... Een gelukkig toeval had nu geleid tot een ontmoeting.... Hij 133 hoopte dat de goede verhouding een blijvende mocht blijken, „een blijvende ~., waarde neef." Ja Cicero, was Donalds innerlijk antwoord. God, god, wat een beroerde leugens liet de kerel je slikken.... Maar hardop vond hij het toeval ook allerleukst, en was hij zeker dat de goede verhouding een blijvende zou bhjken. Hij vroeg zich intusschen af of men nu al kon spreken van een goede verhouding. Klaarblijkelijk scheen deze onderwijzer zich geen rekenschap te geven van de beteekenis zijner woorden. Zijn opgewondenheid werkte misschien als wijn op hem in. Nota bene, als dat altijd zoo ging, patent voor z'n leerlingen, hoor. Vooral als hij stijlles gaf. En Donald trad achter zijn gastheer aan naar binnen. En zich verlustigend in de uitdrukking der „snuiten" van de hem in spanning gewacht hebbenden, rondom de theetafel en ter zijde op canapé of in fauteuils, naderde zijn hooge ranke gestalte de gastvrouw, die hij dadelijk ontwaarde in mé, zooals, dolde hij innerlijk, wijlen Jeanne d'Arc haar vorst herkende te middèn zijner edelen. Zulk een verschrikt uitziende onderdanig doende moeke móést de echtgenoote zijn van dien statigen giraffe-achtigen schoolmeester. Zulke lui hielden er altijd zulke verschrikte doetjes als gemaliinnnn op na. En pret schitterde uit Donalds donkere oogen, terwijl hij na diep voor ma gebogen te hebben, zich Fransch sierlijk over haar dikke hand bukte, waar, aan een pofdik vierde vingertje, de trouwring gekneld blonk in gladden eenvoud, teeken heurer vazallentrouw aan haar heer gemaal. Gdeon nam de taak van voorstellen op zich. Wat is dat voor 'n mensch? dacht Donald, o ja, „mijn dochter Diana." Waarom juist mijn dochter, net of ze aan den schoolmeester alleen, en niet aan haar moeder hoorde. Wat was ze gerekt, die godin der jacht.... alles behalve Grieksche vormen. De Grieken hielden van geronde boezems, hier was niet eens een boezem, laat staan 'n geronde. En wat 'n kleine roodbruine oogjes en zoo'n lange kin en bleek.... nee, die had nou alles tegen. Daar mevrouw Koppers naast Diana zat, werd hij, na Diana, aan haar voorgesteld. En zij boog met een zeer beleedigend gezicht, daar zij vond dat men niet eerst 't gezin, maar wel eerst 't bezoek moest voorstellen. En bij 't naar huis gaan, hoopte zij met haar man en kinderen en zuster en de familie Smits, 't daar wel deugdelijk over te hebben, 't Kon waarlijk niet door den beugel. Gideon' Hemming had klaarblijkelijk zijn dwaling ingezien en diensvolgens kletterde het in Donalds ooren van reeksen Koppersen en reeksen Smitsen en nog andere namen, die hem even weinig belang inboezemden als de laarzen der eigenaars zelf. Als er een van die lui in den loop van den avond het woord op wat eigenge- 134 rechtigde wijze nam, dacht hij: Dit is een Smits, en als het geen Smits is, is het een Koppers, en anders is het iemand anders. Nadat Gideon Hemming met het bezoek had afgedalft, kwamen de* eigen dochteren en zonen weer aan de beurt, en verwonderde Donald zich over wat hij noemde de domme dikte van Lucie naast de vroegrijpe shmme magerheid van Christientje. Wier lichtkleurige oogen hem verslonden, en die nog even in den salon had mogen bhjven om den wonderneef te aanschouwen, wiens fijne bleekheid en chique distinctie vreemd deden tusschen het gezond burgerlijke en wat onbebouwene der Hollandsche jonge-mannentypen om hem heen. Hij had kunnen doorgaan voor een zuid-Franschman met die levendige donkere oogen, wier snelle blik overal heenschoot, dacht Julia. Julia viel Donald mee. Hij had niet gedacht dat er onder de spruiten Gideons nog zoo iets moois school. Werkelijk een heel aardig frisch snoetje, ten minste iets verkwikkelijkers dan die uitgemergelde jachtgodin, die er uitzag of ze in geen zeven weken iets te eten had gekregen. Maar waar was Greetje, dat arme manke kind. Bewaar me, waar hadden ze die nou gestopt ? Zeker weggemoffeld, de stakkerd. Wat een vee, nee maar, nou zou hij juist eens vragen, en voor hij zich er goed van bewust was, klonk zijn heldere stem bijna bevelend luide: „Waar is Gréétje ?" En toen iedereen zeer verwonderd opkeek, de Hemmings tevens ietwat ontstemd staarden, bij deze ongeveinsde belangstelling in zoo iets onbeduidends, vervolgde hij wraakzuchtig, gezeten tusschen Diana, wier hart een knauw kreeg van wangunst, en Lucie, die het wel gek van hem vond: „Ik heb met veel genoegen kennis gemaakt, nicht," hij boog even in de richting van mevrouw Hemming, „met uw oudste dochter, een allerliefst meisje." En zonderlinge ghmlachjes, mondvertrekkinkjes, grijnsjes gewaar wordend op vele aangezichten, terwijl hij zelfs hier en daar een giegelinkje hoorde opklinken in de stilte die zijn woorden volgde, herhaalde hij, zijn oogen nu hard tintelend van bedwongen woede, al de vleiende charme er uit verdwenen, gezagvol den blik in hetjond latende gaan; „Een allerliefst, eenvoudig en bescheiden meisje." En hij merkte met voldoening op dat de aangezichten strak werden. Ziezoo, hij zou ze leeren. Vee, pedant vee, examen-vee. Ze hadden zijn ijdelheid beleedigd in Gréétje. Hij duldde van zulk volk geen spotten met zijn gezegden. Ma Hemmings dikke wangen hadden zich purper gekleurd, zij voelde haar .moederhart kloppen onder haar te nauwe visitelijf, en haar oogen vochtig van wroegingstranen. Arme Greet, ach, 't was waar, al snauwden ze allemaal, 't was toch zoo n goeierd; arme Greetje, die daar boven lag in donker en eenzaamheid, weggestopt omdat ze te onsjiek was, geen kleeren om mee voor den dag te 135 komen, 't overkwam haar ook niet dikwijls dat iemand zoo iets vriendelijk van haar zei, arme meid. „Margaréthaa had hoofdpijn, nietwaar vróuw?" „Hóófdpijnf' flapte Lucie er onwillekeurig verbluft uit. „Hoofdpijn," bevestigde statig het hoofd eener school, haar vader, terwijl dreigende wrevelrimpels als dikke vormen zich bewogen over zijn voorhoofd. „Ik zélf heb haar den raad gegeven maar vroeg naar bed te gaan." Móói zoo, vaderlijke bezorgdheid, verandering van rol, bepeinsde Donald, terwijl ma Hemmings toch al verhoogde blos zich nog uitdonkerde; volgens Dónald tot roodekoolkleur. Had zij 't niet gedacht dat die neef zóü vragen, en 't nog op iets naars ging uitloopen? Gut, maar wie zou pa nou niet gelooven, eigenlijk? Pa had toch zoo'n autoriteit op school en zoo. „U hebt Greet ontmoet bij die jóden, hè?" vroeg Diana, haar oogen in die van Donald latende gaan, er in rondwoelend met haar blik, hopend er een antwoordende ironie in te vinden, benevens een lieve tegemoetkoming voor haar zelf. „Bij die wat?" de gelijke bogen zijner wenkbrauwen trokken zich op, zijn blik werd strak. „O nou ja, ik bedoel bij de Behr „Bij de familie de Behr o jawel. Och, wat ze zijn van hun geloof kan me niet schelen. Verduiveld aardige lui, alleraardigste hartelijke lui. Ik heb me er kostelijk geamuseerd toen, dien Zondag. Uw zusje ook." Een lemmet drong in Diana's hart .zusje* „Ja, maar 't zijn tóch joden " herhaalde zij wraaknemend, met haar eigenaardig sarrend glimlachje. „Maar, gód juffrouw, ik herhaal u dat me dat geen bal raakt, voor mijn part zijn 't koelies; 't zijn aardige lui, en aardige' lui zijn aardige lui. Daar gaat niets van af. U houdt me toch niet voor idioot? Ik weet nog wel dat twee maal twee vier is, hoop ik." „O ja, dat wel.... ik.... e ,,,," „O, u is1 zeker anti-semiet. Ieder heeft zoo z'n plezier. Vroeger deden de dames veel aan haken, m'n moeder ook, we hebben nog 'n vracht antimacassars thuis, gruwelijke dingen." Johan Tonijn, die met Julia dichtbij zat, wreef zich de handen van genoegen. Hij knikte Donald toe met een blik van verstandhouding, Donald knipoogde terug naar hij dacht onmerkbaar, maar Diana bemerkte het toch. Zij had Johan Tonijn kunnen knijpen, slaan en krabben, Domme ezel, hoe dorst hij tegen haar samenspannen met dezen jongen, dien zij zoo mooi en chique en knap vond, dat zij op hém, in spijt van zijn gunstig oordeel over de de Behrs, niet kwaad kón worden. 136 „Och, ik zeg 't maar zóó.... gewóónte," verontschuldigde ze zich tot Donald. „Ja juist," zei hij achteloos en besloot toen, haar vriendelijk vast, bijna streelend, aankijkend: ,,'t Zal die menschen ook wel heelemaal niet kunnen schélen, zelfs al komen ze te weten wat tl zegt. Daarvoor beschouw ik ze als te verstandig." En hij goot al de charme van zijn blik in haar pupillen, die bedwelmd zich eerst verwijdden, toen verkleinden. Zij voelde wel het addertje in het malsche gras, maar zij drukte het snel den kop in. Wat een schat, als hij zoo kijkt, dacht ze. 't Spijt me zeer dat uw zusje Greetje hoofdpijn heeft," herhaalde hij allerliefst tergend, „voor mij is er iets aangenaams uit den avond weg". „Houdt u mij nou voor de gek?" vroeg Diana onwillekeurig. „Nee, houdt u mij weer voor de gek ?" vroeg Donald, haar steeds in de oogen kijkend, tot zij kleurde, voor zoover haar bloedelooze huid dit toeliet. Donald vond dat hij nog nimmer iemand had aanschouwd zoo lijkbleek als deze geleerde maagd. „Volstrekt niet, ik begrijp alleen niet hoe iemand als Greet ü kan interesseeren." „En waaróm begrijpt u dat niet?" „Nou hoor eens, 't is mijn eigen zuster, maar dat neemt niet weg.... aantrekkelijk is ze niet, noch lichamelijk noch geestelijk." „Nou, hoor eens, 't is mijn eigen zuster, maar dat neemt niet niks.... dacht Donald, en liet zijn hand over zijn hppen gaan, om een veelbeteekenend glimlachje te verbergen. Had hij Greet op straat , gezien, of haar leeren kennen onder voor haar gunstige, doch voor ieder ander normaal huiselijke omstandigheden, dan zou hij, de schoonheidlievende, allerwaarschijnlijkst den blik van haar hebben afgewend, onverschillig, of met iets vluchtig medelijdends, en zijn gedachten zouden stellig nooit door haar in beslag zijn genomen; doch het ongewone van haar positie in haar eigen tehuis, de hardheid die zij moest ondervinden van heur nabestaanden, maakten zijn gemeenlijk ras ontvlamde en ras gedoofde verontwaardiging gaande én wekte zijn medelijden; roepend tot haar bescherming wat er goeds school in zijn hart, dat nog een echt jongenshart was, al veronderstelde hij zichzelf te zijn een rijpe man. Zekere strijdlijst, neiging tot tegenspraak, zin tot heerschen dwongen hem mede haar verdediging op zich te nemen, haar warme pleitbezorger te wezen. Donald Hemming deed gaarne wat een ander niet deed. Hij haatte banaliteit in alle mogelijke vormen, bij alle mogelijke gelegenheden. Afwijkingen daarvan waren hem langzamerhand een behoefte geworden. O, als hij die snuiten rondom hem aanzag.... Je zoudt ze fijn malen. Dien avond woedde in hem een felle weerzin 137 tegen zijn omgeving van die paar uren, vooral daar die brave lui schenen te denken, neen zoo zéker waren van een sterk eigen leven te hebben, terwijl 't eenvoudig doode sleurpoppen waren. Hij schepte er een grimmig behagen in naar hun „nonsens" te luisteren, en Diana zette hij verder nog schaakmat, als dit deze jonge dame pooit was overkomen. Gewoonlijk verschrikte zij jongelui door haar snibbigen mond. Zij begreep er niets van, in één verbazing hoorde en keek zij hem aan. Maar zijn wil werd niet de hare, hij stemde haar niet zachter tegenover Greet, integendeel haar weerzin sterkte zich aan, nijd folterde haar hart dat hij zooveel scheen te geven om die halve idioot. Diana had van de zusters steeds het vijandelijkst tegenover Greet gestaan, voelend door een énkelen blik van Greet, een los daarheen geworpen woord, hóé deze haar doorgrondde, hóé haar innerlijk krimpend armoedig naakt lag, een aardworm, voor de schouwende keurende oogen van Greets zuivere ziel. Door Greets plompe argeloos-geuite oordeel, tegenspraken en smalend-heftige beweringen heen lichtte maar al te dikwijls een adel van denken een breede rechtvaardigheidszin zóó lijnrecht in strijd met Diana's voos zelfzuchtig-benepen gedachten-leventje, dat het Diana bepaald onthutste, onrustig maakte, al gaf ze zich van die onrust geen rekenschap. Helsch kon zij worden dat zij dit meerdere, dit eenvoudige, dit oprechte niet in Greet vermocht te onderdrukken. Zij had véél te verbergen en Gréét niets. Haar weten, haar beschaving was maar een schraal dekentje over het mismaakte van haar binnenste, telkens kwam er iets gedrochtelijks, iets onaangenaam aandoends te voorschijn; Greet wierp alle dek van zich af. en gaf zich onbevangen als moeder natuur zelf, Greet kón zich geven. En dit vranke en vrije was niet van Greet weg te nemen, noch door haar. Diana, aan te leeren; dit snapte zij wel. En daarom moest Greet gehoond, vernederd, besmeurd. „Och kom," zij schudde zoetjes glimlachend, tergend ongeloovig het hoofd, terwijl Donald sprak, viel hem in de rede: „Hoe komt u er bij? Zoo is Greet volstrekt niet, nee maar u vergist u deerlijk. U maakt er 'n soort verdrukte heihge van, U kent haar niet en wij wél." Intusschen werkte Donald steeds bekorend op Diana, zij vond hem tóch een snoes, een charmanten heven vent. Dat voortrekken van Greet, nu ja, daar zou hij wel op terugkomen. Meid, serpent, tang, schold Donald haar inwendig, terwijl zijn lippen beleefdheden uitspraken, juist toen papa Gideon, in een ongewoon vrpolijke grootmoedige bui, de jongelui voor kwam stellen een da"nsje te maken, met genoegen ziend hoe het tusschen Diana en den nieuwen neef scheen te vlotten. „Pa!" kreet Diana bijna ontsteld. In de doode óogen van Gdeon schemerde iets van gloed. 138 „De jeugd/' bevestigde hij tot Donald. „moet zich een beetje vermaken Hij het het hoofd goedmoedig heen en weer gaai. riet stond hem vreemd. „O, we amuseerden ons toch al dolletjes ...." beweerde Donald vriendelijk, niet zonder sarcasme, Doch geheel in zijn fonkelnieuwe ro1' Ton*?mfl Dianas vader deze spot van zijn gast. „Ik ben er" altijd voor, dat mijn jong volkje zich amuseert, 't JLfauis moet aantrekkelijk wezen," ging Gideon voort met, wat Diana noemde, den goeden vader uit te hangen Vooral voor je dochter Greet, dacht Donaid. „Daar hebt u gieüjk in, zei hij ernstig. „Nu, juffrouw, ik meen nicht Diana, willen wij dan maar't bal openen ? Hi, bood haar den arm, zij giegelde en kleurde flauwtjes, legde haar hand in de kromming van zijn zwarte mouw, blikte taomfantelijk in t rond. Julia, wier oogen uitpuilden, moest zich behelpen met maar Jan Tonijn, Lucie met een Smits. De oudste jongen Koppers had zich opofferend aan de piano gezet, en trommelde dansen uit de kreunende oude snaren. Aan het soupertje dat de soirée besloot J en, volgens Dirk de C10Ü er van was, hij deed zich te goed aan alles wat hij gewoonlijk niet kreeg ~ gelukte het Juha toch nog. tot kwelling van haar verloofde, een gesprek te voeren met Donald, die haar om den benauwd kijkenden Tonijn te plezieren-, na beleefd vergunning vragen aan dezen, walsend in zijn armen door de kamer had gevoerd. Maar toen het heve rosé mondje van Julia pedant begon te doen. nam zij i °fu j -paald 2ich in' "Kom' '* is nu geen tijd voor ge¬ leerdheid weerde bij af. Wees maar jolig jong. dat past beter *! "•• u, l] iICt fi,n bÜk 9Uiti9 kozenci over haar gezichtje gaan, tot zij bloosde als een rose bloem. Tóch 'n caricatuurtje veroordeelde Donald innerlijk, 'n Aanstellertje, denkt ook dat zij 't alleen weet. Wat snauwt ze dien jongen van 'r af, arme kerel. En hii kreeg zeker medelijden met Johan Tonijn, knikte hem onwille- ' keurig m sympathie toe. Hetgeen Johan Tonijn bedroefd-toornig opnam voor plagerij. Eerst had hij dezen neef. die zoo flink Diana terechtzette, met vriendelijke oogen aangezien, maar nu was hij goed op weg hem te willen doorpriemen. ."?efV"'' bIie8 Donald. zich gooiend in den hoek van zijn rijtuig, dat tot ergernis der met hem vertrekkende Koppersen en bmitsen, meneer Hemming was komen halen. „Dat feest is ook al weer afgeloopen. Bah, wat 'n benauwend burgerlijk volk. Nee ik had nou toch n tientje gegeven, als dat manke kind er bij geweest was. U wat zou ik r m'n cour hebben gemaakt, om zé allemaal uit hun velletje te laten springen. De godin der jacht heb ik te pakken. 139 of eigenlijk zij heeft het te pakken, maai; mij pakt ze niet, jongens, wat heeft ze 't al beet. Nou de digestie-visite, en dan 't manke kind en de magere tang, die toehoort en toeziet en zich opeet, zich af knauwt van nijd en ergernis, tot er niets dan 'r gebeente overblijft. Enfin, hard hoeft ze niet te knauwen om n skelet te worden, 'n Lief meisje, maar ik gun 'r 'n ander. Eer de ouwe daar van afkomt .... voor ouwe vrijster in de wieg gelegd. En moe.... och god, de hulpelooze moe, 'n verschrikte achtervolgde dikke gans. Dood-goed, beter goed-dood, ofschoon misschien de beste nog van de troep met kleine Greet. De schoolmeester was zoet, was lief, maar de vent speelt toch verduiveld slecht komedie, hoor." Toen Donald voor zijn digestie-visite aanschelde en Piet hem open deed, klonk hem het galmen van een frissche jonge stem in de ooren: wu .Mijnheer van Zon is een brave kapitein, En hij bemint zijn vollek in 't groot en klein, O, wat zeg je van mijn kippen, o wat zeg je van mijn haan. Heeft mijn haan geen mooie veeren, Of staat jou die kleur niet aan?' Daarna ging 't er weer lustig op los, da capo: Mijnhee-eer van Zon enz, Donald schoot in den lach om het doodouderwetsche kinderlijke liedje, en Piet glimlachte vroolijk. „Da's juffrouw Greet," zei ze, „We zijn an 't bruinboene van meneer zen studeerkamer same. en nou boent de juffrouw alleenig en is de juffrouw vroolijk. Nou, mag wel, hè meneer?" Zij trok even om toégevendheid vragend de wenkbrauwen op, hield het hoofd schuin. Donald keek in de trouwe groote blauwe oogen, open als ontloken blauwe bloemen in de gevulde rooskleurige facie van Piet. „Voor mij, gerust, hoor," lachte hij. Hij begreep eigenlijk niet hoe Greet in zoo'n huishouden nog vróólijk kon zijn. ,,'t Is heel goed voor de juffrouw." „Nou meneer en óf." Tenminste 'n goeierd die, dacht Piet. Het was Woensdagmiddag, Julia en Lucie waren thuis. Diana werd elk oogenblik thuis verwacht. Ma was voor haar doen eenigszins ontroerd, licht zenuwachtig door dat tweede bezoek van den knappen chiquen neef. Hij had 't toch stellig op een van de meisjes voorzien, meende ze. Zeker op Diana, daar had hij zich ook zoo lief en druk mee onderhouden, Juha kwam uit de huiskamer, een en al vriendelijkheid en aanvalligheid, 't salon binnen, waar Donalds 140 blikken zich opnieuw te goed deden aan de stijve burgerlijkheid der mahonie en zwartgebloemd trijpen meubelen, bij Gideons trouwen aangeschaft, en nu en dan met een nieuw stuk even stijf-en burgerlijk vermeerderd. Die kastjes met prulletjes en vaasjes Donald vond het eene nog smakeloozer dan het andere. „Zoo, waarde neef!" verwelkomde Juha op haar. vroolijkst en heftalligst, beide handen naar hem uitstekend. Waarde nicht " beantwoordde Donald levendig haar groet, de handjes vattend. Lucie kleurde, zij vond Julia veel te vrij, en voor een verloofd meisje zeker, Julia bloeide op onder Donalds haar schoonheid prijzend kijken"; zóó lief-galant bekeek Johan Tonijn haar nooit, hij kón het eenvoudig niet, stakker. Verrukkelijk, zij had een nieuw japonnetje aan, en ma stak gelukkig , in een nieuw corsage. Het yisitelijf namelijk had, na de soirée, toen ma er door Piet hardhandig was uitgesleurd, zóón geduchten knak bekomen, dat de aankoop voor stof van een nieuw niet langer kon worden uitgesteld. Bij die gelegenheid had ma tevens een bloeselap voor Greet gekocht. Daar ma natuurlijk voorging, was ma's blouse eerst door Greet en de huisnaaister gefabriceerd, en lag die van Greet, ongeknipt in de naaimand, nog op een beurt te wachten, zoodat Greet steeds niet in staat was zich aan bezoekers te vertoonèn. „En waar is Greetje?" vroeg Donald, opzettelijk buitengewoon belangstellend, „is de hoofdpijn beter en kan ik haar nu niet eens zien ?" Van boven klonk'thans flauw het refrein van een ander gloednieuw lied, dat Donalds lachspieren weer kittelde door zijn naïveteit: .O zeg, o zeg, o aardig beest, Wie of uw meester is geweest. Dit eenige malen herhaald. Julia steeg het bloed naar de wangen van ergernis, want niet alleen was het lied afschuwelijk meid-achtig, maar Piet en Greet heten telkens nog zoo op zijn volks de t's weg achter beest en geweest. „Greetje " aarzelde mevrouw Hemming kleurend Greetje heeft eigenlijk ik geloof Greetje heeft e wat hoofdpijn ...." „Ze is boven bezig, ma," hielp Lucie. (i „Laat u haar toch beneden komen," plaagde Donold, schik in 't geval krijgend, zijn gezicht allervriendelijkst onschuldig. Mevrouw keek hulpeloos met ronde oogen van Julia, die zich op de lippen beet, naar Lucie, die Donald een vuurrood profiel toedraaide, „Ja," aarzelde ma ik geloof dat kan.... niet.... Ze kan nu niet, ziet...." 141 Wel God bewaar me, dacht Donald, juist omdat ze haar zoo wegstoppen, W/7 ik haar zien. Wat 'n kraaièn.... Hij rees van zijn stoel. „O nou, maar dan ga ik wel eventjes naar haar toe.... 't zou anders zoo onhartelijk zijn " In een oogwenk stonden ma, Lucie en Julia zeer verschrikt om hem heen. „O nee, doet u dat niet „Ze is niet toonbaar ...." prevelde Lucie. „Ze is aan 't werk ...." mompelde ma. „Nou ja maar," streefde Donald tegen, „op toilet zie ik niet." „Ja, maar zóó'n toilet " kwam Lucie flauwtjes.. „Ze zal toch wel wat aanhebben," tergde Donald, die genoot. „U neemt 't me niet kwahjk lieve dames, maar in paradijscostuum zal ze toch wel niet wezen." „Meneer, neef!!" ma viel in haar fauteuil neer van ontzetting. Julia gaf, zeer gechoqueerd, een stampje op den vloer, en Lucie vond dat dit er nu toch niet door kon. Die jóngen werd gewoon grof, onbeschaamd. „Dat is iets van een student " snibde Julia, tevens zeer in haar ijdelheid van mooi meisje getast, dat een knap jongmensch als hij een Julia naast zich had en met alle geweld een wezen als Gréét wilde zien. „Iets van een student?? Waarom nou juist van een student?" kwelde Donald zoetsappig en leukjes-weg. „Néé, dat zou iederéén u toch kunnen vertellen. Iedereen weet toch dat er ééns een paradijs was, en hoe de goê gemeente daarin rondwandelde. Vooraan in den bijbel staat 't, nietwaar? En wat 'n aardige pantoffelparade moet 't geweest zijn." Hij knikte plechtig nadenkend. „Hoor u* eens meneer Donald nééf.,.." stamelde eindelijk onbijbelsche ma Hemming met den moed der wanhoop, ,,'t is hier een groote huishouwing één meid kan hier onmogehjk alles alleen af...." „Dat 's zeker pff.... nét zóó " kwam Lucie gereede- lijk schutterig helpen. „Ja, en daar Greetje nooit vlug was in 't leeren " „Bepaald achterlijke vermogens heeft " versterkte smalend Juha, turend op haar geborduurd zakdoekje, geparfumeerd met een modegeurtje dat Donalds neusgaten onaangenaam prikkelde. „Och kom, heeft ze achterlijke vermogens?" verbaasde hij zich beleefd. „ „Gut, hoor 's, dat kan nou toch ook wel iederéén merken, „Ik ben iedereen niet, 't is mij volkomen ontsnapt." » „Ja, kijk 's an," ging de steeds wanhopige ma Hemming voort, opa zegt altijd, fortuin hebben we niet, 'n ieder hééft géén for- 142 turn .... en daar Greet nou eenmaal niet voor examens kón leeren daar kan ze nou wel niks an doen, en zoo meen ik 't ook niet, maar m eik geval, dóén moet ze wat, ze móét wat dóén. Op *n stoel en n stoof kunnen wij der niet zetten " „Dat hoeft ook niet " viel Donald snel in. „Daar zijn we niet rijk genoeg voor. Daar zouën we uw mó voor moeten wezen." Ma Hemming achtte zich bijzonder moedig, zij vond dat zij pa's eer zeer ophield, en blikte met overtuiging Lucie aan. Donald boog, als bracht ma Hemming de zijne hulde „U, t is best.. ." barstte Julia driftig los, „wilt ü iets heel leelijks zien, gaat u dan naar boven, ze staat op pa's kamer 'n kast te boenen of zoo iets. In elk geval zal ik 'r zeggen dat ze uitscheidt met dat allerordinairst gegalm." „Waarom zal ik dan zoo iets leelijks zien ?" verzette zich Donald, „Uw zuster Greet is niet leelijk. Ze heeft mooi haar en...." „Nou god ja, wat moet ze hebben " „Wat kan ik u presenteeren?" vroeg ma, „Een bittertje, een likeurtje of een kopje thee? De meisjes vonden dit onuitstaanbaar van ma. Men bracht eenvoudig een theeblad binnen, en deed alsof de familie eiken dag tusschen vieren en half vijf thee dronk; maar ma wist nu ook niets .... 't leek gewoon of ze van onder de Hottentotten kwam, Lucie en Julia keken elkander aan in een voor elkaar voelen en begrijpen. En ma was toch de dochter van een zeeofficier. Donald had feitelijk in niets trek.... hij aarzelde kijkend naar den zich vernieuwenden blos op de meisjesgezichten, de verstoordheid in Julia's groote bruine oogen en in Lucie's dommelige grauwblauwe. Gelukkig bracht de thuiskomst van Diana een wending in den gang van zaken. Lucie maakte van de gelegenheid gebruik thee te gaan zetten, daar zij Greet of Piet niet wilde roepen, en Julia holde naar boven, om deze beiden, die verschrikt hun boenen en wrijven staakten te bestraffen. „Zeg eens, jullie, schei toch fn vredesnaam uit met dat afschuwelijk gegalm, zijn jullie gek? Als je de dochter van een aschman was, Greet, kon je niet ordinairder uithalen. Jbn er is nog wel visite." „O ja, je hoeft mijn niet te zeggen, wie der is. ik weet 't al met je visite. Greet kon niet uitstaan dien toon van gewicht. „Domoor, is dat dan géén visite " „Ja, ook wel.. maar niet zóó'n visite als van Koppers of ömits of Werkhof. Die mispunten. Julia mompelde smalend iets van „halfgaar." Piets vuist balde zich. „Ik begrijp wel wat juffrouw Greet bedoelt, juffrouw. De juf- 143 frouw bedoelt as dat u neef 'n goejiger mens is, en der voor hém niet zoo'n omslag hoef te worden gemaakt, waar juffrouw Greet ?" „Ja, zóó iets, 't zal hém wel niks kennen schelen of ik zing of wij hier zingen. Maar ik wil wel ophouën, 't kan mijn niet schelen, ik vind alles geschikt. Piet krijg ik wat was van je, die in 't kommetje is op ...." Julia rukte de schouders omhoog, en spoedde zich heen. ,,'t Moest mijn zus zijn .,.." woedde Piet, „ik En-as u nou heelemaal eris de dochter van 'n asbaas was, juffrouw...." Piet hield ervan de menschen boven haar tot haar peil neer te halen, „dan had u misschien 'n vrindelijker pa as u nou heb „Nou ja, misschien heeft ze wel gelijk, peinsde Greet, we haalden wél uit, teminste ik En meneer Donald is in elk geval visite, Juul is zoo precies." Beneden genoot Diana van de tegenwoordigheid van den knappen neef, en het gesprek werd levendig. Diana werd een ander mensch in een witte blouse. Daarboven bleven Piet en Greet boenen, Greet, hoewel te trotsch, Piet iets te laten blijken, werkte in verbittering voort. Natuurlijk, dat genoegentje gunde hét lot, en haar lot was eigenlijk die tróep beneden, haar ook niet. Zij Greet, wie zij zijn komst hierheen dankten, mocht hem niet te zien krijgen, alleen Julia, die geëngageerd was, en Lucie en Diana, die toch in elk geval wat vertier in hun leven hadden, waren zoo gelukkig.* En haar hart hunkerde naar hem, God, nee, niet omdat hij een jongmensch was. 't Kon haar wat schelen, ze zou hem toch nooit iets worden. Maar hij was liéf en vriendelijk voor haar geweest. Hij en de de Behrs en dominee die dood was, nét de eenigen. En zij was er zóó dankbaar voor, voor den lieven blik, het vriendelijk woord. Wanneer zou ze hem nu weerzien ? Mogelijk nooit. Precies iets voor haar. En och, wat zou ze er feitelijk aan hebben, als ze hem weerzag benéden, waar ze allemaal bij waren. Tien minuten na zijn tweede kopje thee, nam Donald afscheid, zijn denken steeds bij Greet, de weggestopte Greet. Was zij er gewéést, dan zou hij mogelijk op straat reeds niet meer aan haar gedacht hebben, maar nu zij zoo verborgen was gebleven, waarde er iets geheimzinnigs over haar persoon, en dit geheimzinnige trok hem. Arme stakkerd, arm mank kind, niet eens een kopje thee hadden ze haar gebracht. Strafbaar bepaald. Zou ze er nu werkelijk zóó uitgezien hebben dat ze volstrekt ontoonbaar bleek. Telkens was hij op het punt geweest de voor hém zoo lieve dames te plagen met: „Krijgt Greet nu niets?" Of: „Zal ik Greet een kopje thee brengen?" Maar als bij ingeving wist hij dat, al zou hij genieten van de plagerij, het haar eerder kwaad zou doen dan 144 goed. Vooral die schrale jachtgodin zou zich nog op haar wreken. Nog al 'n schepsel voor 'n witte blouse, die ze om hém gauw eventjes was gaan aantrekken. Precies of ze in 'r doodshemd zat. Nare lui, daar ging niets van af. Tóch de vriendschap aanhouden, o ja zeker. Zoetjes en hefjes kwellen, tot ze inzagen hoe gemeen ze deden tegenover Greetje. Dat kind moest toch ééns voor den dag komen. Dat ze zong, zeg. Waar had He stumper nog plezier in? Kassian. Ze moesten noodig spreken van haar achterlijke vermogens. Die handwerkjuffrouw vooral, had anders 't buskruit uitgevonden. Wat een genie! God bewaar me. En móé. Allebei Hans komt door zijn domheid voort. Enfin, met zoo'n moeder kón je achterlijk zijn. Hoor's 't was 'n familie om op te schieten. Jammer, dat Jemmy te veel voste om er belang in te stellen. HOOFDSTUK VIII. Greet en Piet konden genieten van een laten schoonmaak. Het vroege voorjaar was zeer guur geweest, en pa verkoos dat men eerst zou beginnen met het étrhte intreden der lente. Hij bedankte er voor in een tochtige kamer zonder kachel te zitten, kalkgeurtjes en boenwasluchtjes op te snuiven en van het eene kille vertrek naar 't andere gejaagd te worden zonder eigenlijke noodzaak; iets waar Greet hem van harte gelijk in gaf, schoon hij niet haar. doch wel haar moeder zijn bevelen deed geworden. „Dan word je maar wat later schóón vróuw, 't is toch over 'n paar weken weer vuil, niettegenstaande al je malle geschrob en geplas en geboen," kraakte zijn stem vol gezag en nadruk. „Nou, heel goed, pa, 't zal niet gebeuren als u niet wil. U heb gelijk," was het gehoorzame antwoord geweest. De ronde blauwe oogen in het gevulde gezicht boven het hooge grijze boezelaar, dat ma in huis droeg, staarden hem gedwee-verschrikt aan. Gideon Hemming had zijn vrouw nooit anders dan verschrikt naar hem zien kijken. En hij vervolgde hatelijk, want hij gevoelde steeds behoefte haar, de arme, te kwetsen: „Of je dóchter Margaréthaa nü mijn kamer overhoop haalt of later' komt precies op 't zelfde neer." „Ja, dat is zeker, pa." En zoo kwam het dat mevrouws dochter Margaretha en Piet op een heerlijken dag, half Mei, die naar buiten lokte in zijn groen 145 en goud en blauw, pa's boeken uit de kasten haalden, ze ontdeden van het stof en in een paar afgedankte waschmanden netjes opstapelen tot later, als zij onder toezicht van pa er weer in zouden moeten. Greet verheugde zich niet op dit later, het waren altijd benauwde oogenblikken voor haar met de vreemde-talen-titels. „Voorzichtig, Piet, met die snippers die tusschen de bladen zitten, je laat er een vallen" „t Is niks juffrouw, 'n gewoon stukkie wit papier." „Laat zien, nee nee, der staat nog wat op geschreven, en Greet las hardop een fragment van pa's oordeel over de producten eener schrijfster van kinderboeken, want hij gaf tusschenbeide critiek in schoolbladen én in pedante droge bladen. Greet spelde met eenige moeite uit, tweemaal om te weten of zij wèl goed las: „Haar zéér onbeduidend geschrijf is allerverderfelijkst voor de jeugd." „Heere god, wat 's dat nou voor klets?1' minachtte Piet, die er heelemaal niets van vatte. „Dat 's nou weer zoo'n verhevendegeit van u pa." Nota bene al had Gideon Salomons wijsheid verkondigd en Piet had het verstaan, zou zij evenzoo gesproken hebben, omdat zij haar meneer nu eenmaal niet luchten kon. „Haar zeer onbeduidend geschrijf is allerverderfelijkst voor de jeugd," bepeinsde Greet, „nou maar, nee, daar kan ik ook niet bij, want als 't nou zóó onbeduidend is, kan 't de jeugd niet bederven. Ik ben nou wel oliedom, maar als ik die mevrouw was, zou 'k me der ook niks van antrekken." „Juffrouw, ik zeg 't nou voor de duuzend en éénste maal, dat u pa door te veel geleerdegeit gék is geworde. Gelóóf u me dan toch," zei Piet vol welbehagen. „Nóü, mot dat stukkie nou nog in 't boek, ja of nee?" „Ja neturelijk, als 't er niet in was, zou pa aardig op ons razen later, 't Is neturelijk iets dat ie in 'n tijdschrift mot schrijven, of heeft geschreven... óó wacht 's, ik bén der al... 't was Juul ook opgevallen dat 't zoo gek is, ik heb 's zoo iets gehoord toen 'k binnenkwam om koffie te zetten... Maar gut, dat gaat je dan weer door je hoofd." „Dan benne ze daar toch zeker niet goed gaar, in dat tijdschrift," bromde Piet. „Azze wij boeremense uit Monster nou nog zoo ies eris zeiën, dan kon *n mens nog 's denke, maar u pa... ^ die schóólmeestef is." Piet hief veelbeteekenend de wenkbrauwen, smakte met de lippen en schudde het hoofd. „God Piet.... schoolmeester ssjt.... als de zussen 'et hooren ...." smeekte Greet angstig opluisterend, daar er gebeld werd. Piet luisterde ook en proestte. „Wat is u pa dan bij de juffrou- we " vroeg zij onder de hand door. „Nou in-sti-tu-teur—" Greet vond 't woord altijd moeilijk om uit te spreken. Greet Hemming. 10 146 „O goeie Jezus, insterlertateur.... da's óók 'n woord wie dat nou verzonne heb, was ook zeker niet goed." ,,'t Is Fransch . " „O, ja, nou.... ken ik niet, heur, u ken 't nog Wel hè, juffrouw," besloot Piet met zekeren eerbied. „O nou ja, kennen; 't is zoo moeilijk met die grammaire .... ik heb er wat standjes voor gehad. Goed achter komen kon ik er nooit." „Nou, u heb 't hier geneens noodig, gelukkig." „Och nee, 't is altijd prettig als je der 'n hoofd voor heb, maar ik kom toch van m'n leven niet in Frankrijk." „U, verbéél je!" Piet Schaterde het op eens uit, gebukt de handen op de knieën slaand, toen legde ze den vinger op den mond. „Ssjt juffrouw juffrou Lucie doet open.... nou, wees u ook maar niet bang dat er een van de zussen boven komp. 't Is u neef met juffrouw Diejane. Hoe die zoo samen an de wandel komme. Ze is 'em zeker gaan afhale van Huygensplein hi hi." „Wie Donald? Diana Donald gaan afhalen?" Greet werd bloedrood. „Ja, want ze is jaloers op u. Laast toe u om die boodschappe was, u weet wel breikatoen en koffie en spelden en voor uw ma's hoed om te verandere, was ie toch ook hier, en ik heb u toch verteld, hij had zen ééne voet maar op de mat, of hij zei zoo hard as 'n dorpsomroeper: ,En, hoe gaat 't juffrouw Greetje, Piet? Wannéér krijg ik die nou 's te zien?' Hij.... nee, da 's sekuur, .hij hêt bepaald 'n goed oogie op u. Weet u wat u nou doen most, juffrouw ? u treft 't ook altijd zoo akelig dat u 'em nooit ziet, nou most u u eige der is netjes ankleeje, en lekkertjes na beneje gaan." „Ik zou je feestelijk danken," zei Greet weer met een blos, nu van trots. Mannen naloopen doe ik niet. „Gunst nog toe, juffrouw, da 's nou toch geen naloope, neem u toch niet alles zoo oog op. 't Is gewóón om ze benede te treitere, en dan ziet u hém medeen, want hoor 's juffrouw, 'n knappe lieve jonge, die zie tl net zoo graag as ik. Ik zie liever 'n knapperd as 'n lillikerd, en as Dorus 'n lilhkerd was, liep ik gen eens met 'em, lékker." Piet knikte energisch. • „En ze zeggen zelf altijd dat 'n man niet mooier hoeft te zijn dan 'n aap," leidde Greet af. „O, nou ja, omdat je der juustement veel opefiezelemië onder heb ...." verduidelijkte Piet, „maar dat neemp nieten weg, der zijn veel knappe ook bij, en die benne maar wat groozig op der eige. Nou, dat begrijp ik wel, want die worde zoo achterangereje dóór 't vrouwvolk. Én wat dat betref, je heb mormels van vróüwe-n-ook. Och, 't komp zoowat 't zelfde uit. Hè, toe, ga u nou toch na beneje, juffrouw hij zal 't juust aardig van u vinde." 147 „Néé, beet Greet kortaf en heel ongewoon Piet toe, „dat doe ik nou 's niet. Ik hoef niet als 'n hondje te komen kwispelstaarten en net zoo gek te doen als Diana, die nooit over 'em heeft uitgepraat. En laten we ons nou maar gauw haasten met de boeken, der zijn der nog zooveel." 1 Piet keek Greet weer aan met iets van eerbied. Juffrouw Greet had 'n mooi karakter, ze hiel der ponteneur tegenover 't manvolk hoog, maar toch in der binnenste hart móst de juffrouw der verdriet van hebbe, want gekheid, 'n mens is maar 'n mens. En 'n knappe vent 'n knappe vent. Greet had ook verdriet. Zij leed omdat zij hem nooit zag, maar nog meer omdat hij zich zoo in beslag liet nemen door dien troep beneden, 't Was waar, hij kon niet naar haar, Greet, toe komen stormen, en den laatsten keer, dat was ook waar, was zij zelf boodschappen wezen doen, maar tóch .... O! die onuitstaanbare Diana, die z'n minste woord herhaalde en geestig vond, al zijn gezegden herkauwde als 'n koe gras in de wei. Alles werd akelig, leelijk, pedant in den mond van Diana, haar gemaakte schelle stem.... haar lachje, dat net als pa's lachje, er feitelijk geen was, 't klonk schel met veel geluid, en tóch waar was de eigenlijke klank, 't volle en ronde van een hartelijken lach? „Kan u nou mevrouw de Behr nog niet 's vrage, of ze hem en u tegelijk verzoeke wil, juffrouw ?" begon Piet weer onnoozeltjesweg. De aanhouder wint, en Piet zou nou toch zoo graag juffrouw Greet gelukkig hébben gezien. „Dat zal ik nooit doen, dan zie 'k 'em maar nooit...." riep Greet. Zij wilde nog meer zeggen, maar hield ziGh in, wit als een handdoek, vond Piet, want er klonken stemmen onder aan de trap, de vroolijke van Donald, de hooge van Diana. „Gut Donald, ben je nou gek?.... Doe 't toch niet." (>Maar ik doe 't wél, ik wil Greet zien, juist omdat jullie haar altijd zoo gemeen wegmoffelt." Zijn vlugge voeten holden naar boven. Diana volgde hem angstig. > „God en Wat zie ik er uit " Greet greep onwillekeurig naar haar lubberenden openstaanden halsboord. Zij had een oud wijnkleurig hjfje aan en een nog ouderen donkerbruinen rok, een afdankseltje van ma. Doe de deur toch dicht, Piet," riep zij gejaagd. „Wel nee, juffrouw," zei Piet, „Iaat juffrouw Diejana nou toch 's plezier hebbe." En Piet zette de deur nog wijder open. En Diana had plezier, want Donald naderde snel met uitgestoken handen Greet. „Zoo Greetje, eindelijk dan toch 1 Hè, wat hebben we mekaar in lang niet gezien!" En hij lachte hartelijk, de vinnige uitdrukking op het witte gezicht van Diana was hem een gulden waard. Maar het deed hem toch ook werkehjk genoegen „arme 148 kleine Greet," weer eens te kunnen beschermen. Greet was gloei rood geworden en hield de oogen neergeslagen. Zij wist niet waar zich te bergen van verlegenheid, en hóé hevig zij ook verlangd had naar een tweede ontmoeting, zóó, in tegenwoordigheid van Piet en Diana en in haar schoonmaak-costuum wenschte zij die ontmoeting geenszins. Was hij nóü ook maar weggebleven, was haar innerlijke opmerking. Donald vond dat verlegene heel aardig, zoo ongekuntseld, wat een frisch kind was 't toch nee, hij had zich niet in haar vergist, god wat een verschil, bij die gemaakte troep beneden .. . Kijk, nou ze ze opsloeg wat een mooie grijze kijkers met lange bruine krulwimpers En die vonden ze beneden zoo lee- lijk. Blank vel had ze ook haar hals was als melk neus en mond lieten te wenschen over, maar ze had anders tien maal meer intelligentie in 'r trekken dan de handwerkjuf. Maar ze was schuw, angstig, onderdrukt, stakker, en zoo mank, kassian. „En ben je hier zoo druk aan 't werk, Greetje hè? Dat is heel loffelijk." „Och " Greet haalde ne schouders op. „Niets loffelijks an ik doe 't omdat 't moet. Maar ik ging vandaag anders veel liever uit rijen in een open^jijtuig." „Kind, 't zou je nogal staan," smaalde Diana. „Je bent er nogal naar gekleed. Je hebt gratie." „Stil jij," zei Donald ongegeneerd. Meisjes die hem naliepen sprak hij altijd zoo toe. „Greetje dat gaan wij eens heerhjk samen doen, rijden naar de Boschjes, hoor, en dan gaan we daar op een bankje bij de waterwerken zitten " „Ja, jawel in 't jaar tweeduizend," prevelde Greet wrevelig. Zij had toch niet zoo naar hem verlangd, alleen om nu voor den gek te worden gehouden. „Wat zei je daar, ik geloof iets geestigs " verheugde hij zich werkelijk. Diana proestte. Greet werd nu in ernst boos. „God, gaan jullie toch wég, beneden thee drinken of zoo ies wat doen jullie nou eigenlijk hier?.... Meneer .... ik meen neef, u neemt me ( met kwahjk, maar ik zie er niet uit voor visite en we hebben zooveel te doen nog, Piet en ik, en als we niet voortmaken, z&t je pa hooren." Dit beviel Donald zeer. „Ik maak dat ik wegkom, ik wil de dames niet langer storen. Nee, heusch in ernst nou, Greetje, ik vind 't kolossaal prettig je weer eens te hebben gezien, geloof me toch, kind. Waarom was je nou Zondag niet bij de. familie de Behr, ik was er." O ja, gunst ik —" Greet werd pioenrood, ik maakte noa schoon.... ik „Nee, je kóókte kind," vinnigde Diana. 149 „Op Zondag ook al?" veinsde Donald verwondering. „Dat is nou toch te ...." „Ja natuurlijk, of eten we soms op Zondag niet?" vroeg Diana rad, doch hem aanziend met iets smeltends in haar b\u\, een teederheid die er haars ondanks steeds uit barstte, en Donalds spottende antipathie opwekte. „Maar kun jij dat dan niet eens voor haar doen?" tergde hij Diana, haar vol in 't gezicht kijkend. Zij kleurde flauw, haalde de schouders op. „Ik hoef waarachtig niet voor keukenmeid te spelen als ik de heele week op bureau ben „Op bureau, nou, daar zal je wel wat uitvoeren, daar doe je niet zulk zwaar werk als Greetje hier." „Lékker, net goed," formeerden Piets lippen, terwijl zij met den rug naar de familie toegekeerd boekenkastplanken afstofte, alvorens ze te zeepen, ook Greet was maar weer aan het werk gegaan en liet die twee maar harrewarren. „Pff, ik geloof dat ik wat meer doe!" smaalde Diana, boos op hem beginnende te worden. „Ik geloof dat mijn hoofd me zooeven gewerkt heeft in mijn leven." „Nou, dan mag 't nou wel 's rusten, en je handen wat meer doen, help Greet dan n beetje. He toe, blijf nou boven en doe wat mee!" gebood hij, wijzend op de ijverig boenende Greet en Piet, dié tersluiks even omkeken. Diana ontwaarde met haar scherp oog een smalen dat Greets mondhoeken uitbreedde, terwijl leedvermaakhchtjes dansten in de vergeetmijnietblauwe durvende kijkers van Piet, die ronduit zei: „God meneer, laat juffrouw Diejana anders hier maar wegbhjve, me kenne de juffrouw misse, me hebbe nou wel geen heksames derin gedaan juffrouw Gréet en ik, maar 't is toch 'en ieder zen werk nog niet ook, om goed schoon te make wat weet de juffrouw der van, met 'r dameshandjes nou heur, 't is geen weesjonge „Wat is 't dan wél, 'n weesmeisje?" oolijkte Donald, die Piet vreeselijk aardig vond. Zoo'n echte boerendeern, 'h boerenroos. Gelukkig dat arme Greet die ten minste mee had, die had ook tegen 'r kunnen zijn. Piets blos verhoogde zich nog. Zij zei niets meer en doopte haar spons in het schuimende zeepsop. Diana stond zich te verbijten, en zij sidderde van woede, toen Donald tot besluit zei: „Nou, dag beste Greetje," hij streek haar liefkozend over het kroezend blond haar apropos, ik ben in je vaders heiligdom, hè?" „Ja...." beet Diana hem toe. Donald gunde haar geen blik. „Nou, dag jonge dames, werk maar ijverig, hoor. Greetje, toe, kom Zondag bij de de Behrs, ik 150 ga er weer heen, en als 't mooi weer is, neem ik jou, mevrouw en Sophietje mee uit rijden.... dan gaan we 't heele bosch door, naar de Vink, enfin, waar je maar wilt.... jij mag kiezen." „Nóü juffrouw...." prees Piet aan, dolbhj voor Greet, met opgetrokken wenkbrauwen en gesperde oogleden, hoofdknikkend. ,3rave meisjes, die nooit iets hebben, moeten beloond worden!" sarde Donald. Diana, die wegkromp van naijver; haar huid trok elastiekstrak om de scherpe kaken, haar voorhoofd daarentegen rimpelde pijnhjk. Greet had zich ongewend en staarde Donald aan met zooveel verheuging, verbazing en dankbaarheid, als had hij een reuzengeldzak voor haar leeggeschud. Zij vermocht niets te zeggen, en hij was zoo door dit kinderlijk oprechte ^n haar getroffen, dat hij haar graag als een kind gekust had, in diep medelijden ook. Arm schepsel, arm verdrongen schepsel. Verdrongen, waarom toch? Alles was valsch en naar dit caricaturen huishouden, behalve zij. Ze was lief en goed en eenvoudig en ze had zulk heerlijk zacht haar, net zij. „Nou hoor, dus tot Zondag. Zal je er om twee uur wezen.... Anders kom ik je halen " Greet kón niets , uitbrengen, zij knikte maar snel achtereen. ,,'t Zal misschien wel regenen," bemoedigde de liefdevolle Diana, zich al verheugend in dit somber vooruitzicht. O, dan doen we wat anders," troostte Donald gauw, „dan laat ik een groote taart halen, en daar drinken we dan thee bij, en dan maken we muziek en spelen we spelletjes. We zullen ons 't leven wel zoo aangenaam mogelijk te maken bij die jollige beertjes.... die moeder is 'n dotje, zoo n gezellig gevuld maatje.... Er heerscht daar zoo'n lieve toon, nicht Diana." Hij werd opeens zeer beleefd en plechtig. „Je kunt zoo zien dat al die menschen zoo van elkaar hóüden, ze zijn zoo ongeveinsd innig. Ze kijven niet, ze hebben geen gekke ongemotiveerde hekel aan elkaar, nee, 't is daar 'n ideaal huishouden." .Niet?" stemde Greet opeens juichend in, haar tong terugvindend, nu het gold te prijzen van wie ze hield. „Wil je niet nog een kopje thee, Donald?" noodigde Diana. „Ja, dat kon ik wel doen. Nou, dag Greetje, dan in elk geval tot half twee, Zondag. „O ja.'.. k nou ik dolgraag, al ben ik half dood, kom ik nog, hoor, Donald!" riep Greet geestdriftig. En om Diana den doodsteek te geven, wierp hij Greet een kushand toe. „God- juffrouw, ik kan u der wel haast mee fieliesieteeren," juichte Piet, toen zij met hun beiden en het werk waren achtergelaten. „U zal zien, dat wórdt wat, Zondag. U komt nog gangesjeerd terug. Wat zal Dorus dót' aardig vinde." 151 „Ja, kan je denken, 'n manke vrouw; iemand die zoo knap van persoon is zal der wel voor oppassen 'n gebrekkig mensch als ik te nemen." „Zoo, dus de juffrouw vindt 'em dan toch knap," informeerde Piet schalks. „Zeg 's ik heb m'n oogen niet in m'n zak." „En wat streek die hef Over u haar, hè juffrouw?" „Nou ja, maar dat had ie ook wel kunnen laten. Dat vind ik nou wel voor-de-mal-houërig zoo En natuurhjk dat deed ie om Diana, die zbo zot is, woedend te maken. Zoo slim ben ik nog wel, hóór." „Hè nee, juffrouw, dat 's nie waar, hij meende 't echt, u kon 't neturelek niet en zién, want u hebt geen ooge-n-in u achterhoofd, maar meneer keek zoo teer, nét mijn Dorus." „Nou, als je Dorus zóó sjiek was in zijn manieren," twijfelde Greet. „Want Donald Hemming IS heel sjiek." „Gunst juffrouw, nee, maar al benne wellie nou niet sjiek op Monster, me kenne net zoo goed teer zijn als stadslui. Dorus kan wat zacht strijke, zen hand is eelterig, maar 't is dan net of je dat niet voelt.'1 „Ja, ja, ik begrijp je wel, hoor." En Greet klopte met haar zeephand op Piets zeephand, bang dat zij haar eenige vriendin hier pijn had gedaan. ' En een groote treurigheid oversmartte Greet, naar haar uitbundige vreugde; zij had zóó in snikken los kunnen barsten. 't Was zoo gek, zoo vreemd en zoo veel voor haar, veel te Veel. Och, en al had zij 't genoten, daarna zou wel weer iets naars komen. Zouden ze hier haar 't gaan naar de Behr niet onmogelijk kunnen maken gelukkig dat de kamer van pa morgen heelemaal klaar zou komen misschien overmorgen nog de laatste dingetjes. Der zou beneden 'n drukte over wezen, pa, Theodoor, Dirk; Diana zou 'r mondje roeren. Zij sprak deze vrees uit tot Piet. „Kom juffrouw, geen zorge voor de tijd, 'n elleke dag heeft genoeg an zen eigen kwaad en dan spreek u maar flink van u af u werk toch ook, dan heb u ook eerlijk recht op 'n uitgaansdag. Geef ze, dat ze niet kenne staan op derlui voeten „Ja...." zei Greet flauwtjes. 152 HOOFDSTUK IX. Greet kon maar niet van zich afzetten, die gedachte dat Donald alleen bij haar boven was gekomen om Diana en de rest van de familie te sarren. Zij vermócht niet te gelooven aan het goede. Was zij voor hém ook al een mikpunt? Daarna drong weer een bhnkend straaltje door de duisternis: hij was toch den eersten keer bij de de Behrs zoo hef geweest, en toen kende hij ze thuis niet. Enfin, maar niet te veel verwachten dan viel 't niet tegen ook. Diana, in haar woedende afgunst, had zorg gedragen het groote nieuws van de te ondernemen rijtoer met het noodige sarcasme en eenige toespelingen op den Aziatischen oorsprong der familie de Behr aan te kondigen. Men zat aan tafel. „Zal ik mevrouw de Behr even schrijven, om te vragen of je soms mee mag, want dat is 't toch maar?" vroeg Greet lijkwit. „Of ga in mijn plaats, dan kan je zien hoe je ontvangen wordt." . ,"°' öoor Greet eens. ze wordt bij de hand!" smaalde het ouwelijke Christientje. De broers grinnikten en Gideon had zijn glimlach. Christientje, ziende hoe zij werd aangemoedigd, ging door, straffeloos, tot Greet die naast haar zat, haar op eens den mond snoerde door een harden ruk, als aan een schellekoord, aan de lange dunne blonde vlecht te geven. „Hier, brutaal nest, voor jou." „Au au!" schreeuwde Christientje verschrikt. „Ik zou me nu maar op dat kind niet wreken, Margarethaó," vermaande Gideon. Er vlamde haat uit Greets oogen, terwijl zij naar hem keek. O Gód, zóó'n vader, die het bloed uit haar hjf tergde, nee En intusschen knelde zij Christientjes hand, die haar slaan wild, in de schroef der hare. Gelukkig dat Lucie in den laatsten tijd erg te lijden had gehad van Umstientjes brutaliteit. Zij gaf Greet geen gelijk, maar haalde weer eigen grieven tegen Christientje op. Gideon sprak daar weer tegen m, de broers voegden ginnegappend het hunne er bij, en de aandacht werd van Greet afgewend. Diana was niet in staat te eten, het ging maar in een relletje door haar hoofd: Donald naar boven om Greet te zien, Donald Greet prijzen en over, het haar strijken, Donald Zondag uit rijden met Greet en als het regende Greet toch zien bij die de Behrs.... O.... zij. Diana wilde... wilde.... O kon zij die lamme Greet Zondag maar verhinderen te gaan.... werd ze maar ziek, die Greet.... verbood pa haar maar.... Zij moest pa zien te bewerken, na dep eten, dat hij Greet niet liet gaan, Zondag.... zij zou hem spreken over den invloed van die joden op Greet.... zij konden best een jjpdin van Greet maken en zoo.... 153 Maar Gideon, ontevreden, omdat hij, wegens den schoonmaak, na den maaltijd in zijn studeerkamer geen slaapje kon doen, zooals hij gewoon was en in geen andere kamer zooveel rust vond, trok in de gang zijn overjas aan om naar een kennis te gaan, en hoorde maar terloops toe; zijn minachting, versterkt door zijn woedend humeur, luide uitsprekend ,met: „Je zuster Margaréthaa moet maar weten wat kennissen zij er op nahoudt. Zij hoeft ze daarom niet hier te brengen. Als je me niets anders te vertellen hebt.... ? Zal ze op 't laatst bij de de Behrs gaan wónen ? Zóó, dan dóét ze dat maar. Ze mogen 't vrachtje gerust van me overnemen, gerust hoor. Hö-hö-hó," hij lachte zijn verwaand kraaklachje juist in de ooren van Greet, die met een stapel borden in haar armen over den drempel kwam der huiskamer. Hoe zij ook verhard was in het leed dat zijn smaad haar veroorzaakte, voelde zij toch nogmaals dat het bloed week tot zelfs uit haar lippen. Indien hij het allerlaatste greintje dochterhjk gevoel uit haar had willen weghoonen, kon hij het zeker hebben gedaan met deze woorden, maar er huisde zelfs geen allerlaatste greintje van dit artikel meer in Greets gemoed voor hem. Alleen voelde zij het ontembare, het woest verlangen in zich opkomen, sterker dan ooit te voren, verlost te worden van die daar binnen, van hém vooral. Dien Zondag was het weer een gouden dag in den groenen Mei. En na de koffie, trok Greet aan wat zij haar beste pak noemde. De nieuwe eigengemaakte blouse, van het donkerst marineblauw dat zij had kunnen vinden, boven een dezelfde kleur geverfde rok van ma, door haar vermaakt. Een zwarte hoed, dien Lucie niet meer verkoos te dragen, versierd met een weggeworpen zwart fluweelen strik van Julia, vermooide het goud van haar blonde haar, extra zorgvuldig gekapt. Een koortsig rood dekte haar wangen. Zij zeide maar niemand goedendag dan Piet, die haar bewonderend nastaarde, het toch zoo'n zonde vindend voor juffrouw Greet dat zij mank was. Ze had toch zoo'n aardig gezich. De zusters zagen haar haastig voorbij de ramen hobbelen, Greet kéék niet, maar vtist ze daar, vooral Diana met oogen vol afgunst en spijt. Zij nam een tram naar de de Behrs. En in spijt van haar dolle blijdschap over den mooien dag, het vooruitzicht, haar vrienden, maar vooral Donald weer te zien, doorkankerde haar de bittere gedachte dat zij zoo gebonden was aan dat thuis, vastgeroest er in, gekneld er aan. En, die gedachte temperde het geluksgevoel, doodde het op enkele oogenblikken geheel. Zij stonden allen bij het wachtend rijtuig voor de deur, de mee- 154 gaanden; mevrouw de Behr, Sophie, allerbekoorlijkst in lentetoilet, zachtgrijs, en grooten witten hoed met een toef rozen, Donald, een echte gommeux, op zijn sjiekst aangetogen, Albert, die op den bok mee mocht, ook netjes. En Greet trachtte te glimlachen, maar had vochtige oogen, terwijl zij op hen toeschommelde, zichzelf beschamend wetend een poovere, kleine, gebrekkig gaande figuur. Maar hun scheen dit niet op te vallen, Donald greep haar eene hand, Sophie haar andere, mevrouw de Behr kneep haar plagend in de wang. „Ha, daar is ze, 't telaatkomertje." „We dachten al, waar blijf je kind?" „Is Diana niet met je mee, wou ze niet soms, dat spijt me, dat spijt me zeer," spotte Donald, en hij trok een geparfumeerd zijden zakdoekje, waarvan een tipje uit zijn bovenzak zichtbaar was, te voorschijn en bette er zijn oogen mee. Greet schoot onwillekeurig in een lach. „Ze zou wat graag meegaan." Greet werd naast Donald op de bank gedrongen, maar zij weigerde beslist. „Nee, ne, jij Phie," en zij zette zich naast mevrouw de Behr. „Mal kind, wat betéékent dat nu?" lachte Donald. „Net of ik je dan niet zié, als je over me zit, dan zfe ik je toch juist veel béter." Greet kleurde als een klein meisje, zij voelde haar oogleden zich als vastklemmen van schroom, zij voelde hoe het geluk zich meester maakte van haar heele wezen, geestelijk en lichamelijk, het klopte in haar hart, het tikte aan haar slapen, het suisde in haar ooren, het jubelde door haar hoofd. Dit zei hij Donald, die aardige knappe tot haar, arme Greet. Kón zij het gelooven, waakte zij wél droomde zij niet? Zij Greet, gevleid door Donald Hemming, zijn oogen van een doordringende teerheid op haar, en zij werd gereden, aan de zijde van die goede mevrouw de Behr, die haar hand greep en drukte, door de meigroene, de zwaar smaragden lanen van het bosch, dat zij nooit zoo heerlijk had gezien als nu, weinig als zij er was gekomen. Zij stond nu eens niet in de keuken voor de groote blauwe pan met zondagssoep, en haar poovere afleiding was niet gejaagd even een paar bladzijden lezen in de huiskamer in den uit het Duitsch vertaalden roman van ma. O, kon dit maar altijd duren zoo.... maar, voor een paar uur was 't maar, voor een paar uur, en dan zag ze die lamme troep thuis weer terug.... net een gevangene, die even in de vrije lucht is geweest ee dan weer terug moet in zijn cel, zijn hok.... De dood was beter, kon zij maar dood. En de zon trok weg voor haar, dook straalloos heen achter grauwe kim.... tranen bibberden haar plots voor de oogen. „Greetje, wat is dat, wat kijk je ineens bedroefd...." verontrustte zich Donald. In het eerst had hij werkelijk genoten van de verrukking op haar arm gezicht, toen het rijtuig zich in beweging 155 zette. Ongelooflijk, die eenvoud, die naïeveteit in een meisje van dien leeftijd 't leek wel een baby van drie Maar toch aardig, verduiveld aardig .... Ze toomde zich niet in, ze liet zien dat ze innig genoot, 't Was aan haar besteed, arm kind, 't was waarachtig aan haar besteed. Wat hij uitgedacht had, nog meer om Diana te sarren dan Greet genoegen te geven, gaf hem zelf een genoegen, dat, hij nooit gekend had. Die dankbare verrukking op dat geduldige snoetje met zijn lijdenslijnen en zijn meer dan berustende oogen! Wel verdómd, wat had dat kind toch gedaan om zóó genegerd te worden? In de gevangenis, móesten ze met hun allen, dat vee bij haar thuis en die vader moest eenvoudig onthoofd. Dat daar geen straf op stond, als je zoon vader was, en dat je niet van je vaderschap kon ontzet worden en gebannen uit de maatschappij. En dat voor zoo'n sujet iedereen nog z'n hoed afnam, als 't achtbaar hoofd van *n school. Je zoudt 'm doodtrappen, waarachtig.... Greet vond het ondankbaar van zichzelf dat zij bedroefd keek> nu haar vriend toch al het mogelijke gedaan had om haar plezier te doen, zij knikte hem glimlachend toe, trachtte met haar wimpers de tranen terug te dringen Och, zij kon haar leven lang nog denken aan thuis. Nou maar niet voor dat uurtje, nu maar genieten. En toen Albert de Behr, op den bok, zich omkeerde en iets geks zei, luisterde zij en deed zij haar best mee te lachen.* De dag was heerlijk. De rijtoer, de halt aan de Vink, de terugrit.... „Greet, je blijft bij ons eten, hoor, meneer Hemming blijft ook," zei mevrouw de Behr. Greet werd bleek van geluk en angst. „Gut mevrouw, hoe kan ik dat nou .... voor thuis?" „Onzin, we sturen Albert even met een boodschap." „Ja ja. hoor," schreeuwde Albert, „ik ben niet bang voor ze, ik sta er zes, zeven, acht, negen. Ik zal zulke leelijke gezichten trekken, dat ze niet weten of ik gek ben of dat zij 't zijn." ,,'t Laatste is waarschijnhjker," vond Donald. Albert knikte mannelijk. Hij vond Greet, die hij zijn leven lang gekend had en van wie hij heel veel hield, bijna zooveel als van Phie, een wezen om te beschermen, iets van tien jaar. Hij sloeg zich theatraal op de borst, galmend: „Verlaat u op mij, geloof me vrij, schoone maagd, 't wordt u gevraagd, door uw vriend meneer, Albert de Behr." „Bravo, jongmensch!" applaudisseerde Donald. „Er steekt een dichter in je." „Ja," zei Albert bescheiden de oogen neerslaand, „ik studeer eigenlijk voor Vondel, maar zeg jullie 't niemand, de afgunst is groot, en ik sta er aan bloot." „O hemel, meneer Hemming, prijst u hem niet meer 1" smeekte 156 Phie, nu krijgen we den heelen avond gerijmel, 't Zal eenvoudia ontzettend worden." v „Wat gerijmel/?" verontwaardigde zich Albert, „schoone verzen! Maak jij ze, als je kan. Ondankbare Sophie, mensch zonder genie, mensch zonder geest, als ik nooit ben geweest, mensch zonder ziel, ik lap je aan mijn hiel." „Albert, hou je op?" „Mensch met altijd wat raars, ik lap je aan m'n laars." De angst van Greet trok geheel weg, zij genoot als altijd van Alberts dolheid, begreep maar niet waar hij alles vandaan haalde. „Uit mijn hoofd, dat veel belooft," legde hij uit. „Meneer Hemming, u zou 't niet gelooven, maar ik ben een miskend man." "~.,zi? * *e aan" beklaagde Donald. Ik heb kassian met je.' „üij doet wel met dit te hebben. Wat 'n mooi woord is Gij.... ik hou er van, Greet, jij ook?" „Ben je mal, jongen, waarom zou ik er van houën?" „Doet 't je dan niet denken aan de deftigheid van je pa? als hij spreekt? „Albert, Albert!" bestrafte mevrouw, ,,'t is nou genoeg, nou stil. Geen hatelijkheden." Zij schudde het hoofd. „Och mevrouw, gut 't kan mijn wat schelen, mijn hindert t niet, pa is voor mijn ook zoo lief niet. Dat weet u wel ' En zij dacht aan pa's laatste .lievigheid'. „Als ze die n's eens wegliet, held glimlachend. „Maar och, 't is juist haar natuurlijk- Zij waren thuis, stapten uit, en Albert kreeg van zijn moeder een dubbeltje voor de tram, om zoo gauw mogelijk Greets familie van de ongewone gebeurtenis te verwittigen. Het dubbeltje nam hij aan, schoon manachtig betuigend dat hij dat dubbeltje nog wel uit zijn zak voor Greet had willen geven, „waar Greet, meid?" Ureet knipoogde. „God," bedacht ze, „als pa maar niet met je mee terug komt om me te halen." „Héére Joosje, allah is allah en de rest gilde Albert, „dan licht ik em toch éérst bééntje! En dan geef ik 't eenvoudig aan. Dan zullen we wel zien wie gelijk krijgt aan *t politiebureau, hoor. Ik heb wat meer in de melk te brokken dan hij. Ik ben de man van de toekomst en hij is de man " „Die er nooit had moeten zijn, haastte zich Donald. „Precies," meende Sophie. Zij namen Greet onder de armen, en mee naar binnen. Haar wangen waren frisch en rozig, zij was nog als bedwelmd door dien ganschen heerhjken middag van buitenlucht, haar oogen straalden ongewoon groot en open, de pupillen waren donkerder, het grijs eveneens, het blonde kroeshaar kwam wat verwaaid onder den opstaanden zwarten hoedrand uit. Donald vond 157 haar heel aardig zoo En zijn kennersblik ging van haar naar Sophie de Behr. Wel een kleine schoonheid dit Phietje, maar ze had dat vreeselijk gedécideerde, dat hem in haar bleef hinderen. Ze wist zoo wat ze wou, en behandelde hem steeds maar gewoon-weg .... Wel 'n pretentie voor 't dochtertje van een muziekmeester, maar anders een charmant meisje Greet was veel onrijper dan dit Sophietje 't schaap om zielsmedelijden te hebben. „Greet, nou ga ma en ik ons goed even afdoen, hou jij nou je neef maar wat gezelschap, hoor kind," beval Sophie op haar moedertjes-manier. „Neem jij de honneurs maar waar." „Ja, jullie excuseert ons wel heel even?" vroeg mevrouw de Behr. „Meneer Hemming, mag ik u nog wat offreeren voor den eten, een likeurtje, een bittertje Jij Greet, zeg 't maar kind?" „O nee mevrouw, ik denk er niet aan, dank u wel." En ook Greet protesteerde. Mevrouw de Behr liet de twee alleen. „Vriendelijke menschen, hè?" vroeg Donald, zich naast Greet zettend, die hem hulpeloos zat aan te kijken. „Snoezen, schatten!" zei Greet oplevend, gulweg. „En vind je Phie geen beeldje?" Hij lachte. „Ja zeker heel mooi Ze zal wel gauw trouwen." O, dat had ze al zóó dikwijls kunnen doen, maar ze heeft nog niet gewild. Nou, gelijk heeft ze, ze verdient geld als water met al der lessen, ze heeft wat 'n spaarpot, en ze heeft zoo'n heerlijk thuis, dol zijn ze op 'r. Hè, zoo'n thuis...." Zij zuchtte zwaar. „Jij wou wel graag uit 't jouwe, hè Greetje. „Nóü.... Maar wie verlost mijn, hè?" , „Misschien trouw je nog wel." „Ikll" Het bloed golfde heet naar Greets wangen. „Kom, nou zeg u ook maar wat, dat u niet meent, wie zou mij nou nemen?" Op eens bedenkend dat zij in wellevendheid was te kort geschoten: „Neef Donald, ik dank u duizendmaal voor al 't heerlijke van van middag, ik zal 't nooit vergeten! Hè, dat bosch, dat rijtuig, die Vink ! En die'hèérlijke limonade, waar u op getrakteerd hebt. zalig!" Donald schaterde het uit, hij meende dat hij nooit bedaren zou van het lachen. Die Greet, zij was in haar eenvoud werkelijk om te zoenen. Hij dacht aan de geraffineerde demi-mondaines, die hij in Parijs had trachten te amuseeren met de kostbaarste amusementen denkbaar, en die hem in haar geblaseerdheid geen dankje hadden gezegd; hij dacht aan de Haagsche getrouwde, vrouw van de wereld, met wie hij een liaison had gehad, en die zich even weinig aan hem en zijn dolle verliefdheid gelegen liet liggen als de demi-mondaines; aan wie zij met bijeen gehouden kleeren voorbijging, waarschijnhjk omdat deze in het openbaar deden, wat zij, de practische en eerbaar getrouwde in het geheim voor de zooveelste maal deed, om haar 158 verveling te verdrijven. En hij vergeleek ze allen bij Greet en de „zalige limonade." Limonade, gerechte hemel.... limonade! „Greet ik herinner me uit Indië een dominee, die altijd zei: .Zalig zijn de eenvoudigen van geest' „Want ze zullen God zien, ja dat kén ik," Greet kleurde van weerzin, „dat beteekent ook zooveel als dat ik half gaar ben, öls ze thuis zeggen. Daar hoef je niet eens de bijbel bij te halen." j „Kind, ben je nou gek, ik vind je juist zoo oprecht en gulgezellig. Je bent verrukkelijk van oprechtheid. En ben je nou kwaad op armen Donald? Gauw, een pootje, zoen 'em af, stout kind." Greets oogen gingen al wijder en wijder open. ,Een pootje zoen 'em af.... stout kind'. Haar ooren, ongewoon aan liefdetaal, wisten niet wat zij hoorden. Want al hield zij nu van hem.... hij kon toch niet van haar houden. Dat was onmogelijk. „Nou?" vroeg hij, dollen schik hebbend in dien blik van verschrikt lam. „Krijg ik haast wat?" ,,'n Hemd kan u gerust krijgen," zei Greet verlegen, „maar neturelijk 't andere niet. Voor wat ziet u me wel an?" „Voor 't liefste kind dat er bestaat." Zijn oogen streelden haar. „Och, zeg dan toch zulke dingen niet!" Greet schreide half, „der is immers niks van an, en dat wéét u toch, dat ziet u toch, en goddank, ik weet 't ook, ik ben niet blind voor me eigen." „Wat moet ik dén. zeggen?" vroeg hij, wat bedremmeld door haar droefheid, die hem zonderling doch roerend-eenvoudig toeleek. Hij had lust weer te lachen en toch wilde hij dit volstrekt niet. Het zou. haar zoo kwetsen. „Wees u gewoon.... als van middag." „Nou goed, hoor, dan zal ik gewoon zijn," „Hè, kwam Albert maar terug. Ik wou dat ie al hier was." Zij haalde gerustgesteld adem, en keek vlak daarop benauwd van onrust. Haar maagspieren trokken samen. ' Maar God, ben je dan zóó bang? Ze kunnen je toch niet terughalen, of buiten sluiten. En dan heb je nog een thuis hier, of anders bij mij, dan kom je maar bij mij. En hoor eens, Greetje,". zijn toon werd zóó ernstig dat het haar trof, „als ze? je 't ooit zóó bont maken dat je 't niet meer kunt uithouden, dan kom maar bij niij, hoor, schaap. Ik zal je zien te helpen, ik ben je vriend, hoor, ik zal voor je zorgen dan.... Ik ben je wére vriend." „O, dank u maar hoe helpen? In een betrekking? als ze me daar maar willen, omdat ik mank ben „Ja, hóé, dat weet ik nog niet. Ze jagen je ook niet weg maar is 't uur gekomen, reken dan op Donald." „O alsjeblieft.... u ben wel vriendelijk." 159 „En krijg ik nou 'n pootje, ik heb 't nog altijd niet, zeg. Nu zie je toch dat ik zoo bedaard, ben, zoo serieus...." „O ja, hier hebt u der een." Hij drukte haar vingers zoo stevig hij kon, uit werkelijke sympathie, en zij vóelde weer dezelfde trillingen haar arm doorloopen, als toen hij den eersten keer haar hand in de zijne had gesloten, trillingen die haar beangstigend zalig maakten. Hij het haar vingers los, de deur ging open. Mevrouw, Sophie, meneer, een van de oudere zoons kwamen binnen. Albert kwam terug, lachend, dansend. „Wat hebben ze gezegd, wat?" Greet vermocht het nauwelijks te krijgen uit haar toegekrampte keel. „Die mispunten? niks. Ik heb de meid gesproken. Lékker. Dat is een leuke. Ze grinnikte van jool, gaf een sprong, en zei. O, joppe!.... Daar doe ik ze binnen 'n plezier mee, als ik 't zeg. Nou heur, 't is geen weesjonge, zeg u maar an de juffrouw, dat ze niet zoo gek bang mot zijn, ze most 't ze meer lappe, dan wenden ze der medeen an'. En ik zei, want ik voelde me na dat .weesjongen' in 'n verheven bui: Mijne dochter uit uwen mond, vloeit 't goud der wijsheid, maak dat je maar binnen komt, je aardappelen branden an, ik ruik ze. Nou, toen smeerde ik 'em, en toen smeerde zij 'em, en hier ben ik. Die meid is geld waard. Ze zou opblijven om je open te doen, als *t laat werd. Ik heb 't graag voor de juffrouw over', zei ze. Dat is wat ik noem 'n geregelde poes van 'n meid." Donald bracht Greet thuis. Eerst weer in een rijtuig. Toen een straat of wat te voet, Greet aan zijn arm. Hij voelde haar bevende lichaam tegen het zijne aan botsen, en weer doorgutste hem een innig medelijden. Arm zwak klein schepsel; een bang vogeltje leek ze wel. Greet leunde doodsbleek tegen de huisdeur. „Je moet niet denken dat ik zoo laf ben, Donald," fluisterde ze heesch, «.alleen heb ik zoogenoten van middag, ben ik zoo gelukkig geweest, en als ze dat mooie nou wegnemen van me met hun schimpen en kijven, zal ik weer zoo diep ongelukkig zijn. O, als ik dat heerlijke niet had gehad, was 't misschien oeter geweest.... dan wist ik niet beter, nou is 't zoo hard. Wat ben jij toch gelukkig. Jij woont alleen op kamers, niemand hindert je, niemand vraagt je uit, plaagt je " „Ik zou niemand me laten hinderen," zei Donald trotsch. „Greetjelief, ik moet bellen, hoor. We kunnen hier niet blijven staan, meisje." „Ja Donald ja, dank je, dank je voor alles." Hij schelde zacht, zag haar grijze oogen zóó kinderlijk, zóó innig en ongeknutseld naar hem opgaan, en hij bukte zich over haar heen en kuste het blonde 160 donzige zijden haar op haar voorhoofd en langs haar slapen, bijna vaderlijk. „Dag arm lief hartje," zei hij mededoogend. „Slaap wel hoor, en wees niet bang, wees niet bang, je hebt Donald. Denk maar aan hém, droom maar van hem." Greet bezwijmde bijna van geluk. Plots viel boven met harden slag een raam neer. En in haar sidderenden schrik uitte Greet bij ingeving het woord „Diana." Inderdaad het was Diana, en zij had alles gehoord. Tegelijkertijd ging de deur open. Piet trok Greet in triomf naar binnen. Donald nam den hoed af, zijn vlugge stappen klonken door de heel stille nachtstraat. HOOFDSTUK X. „Juffrouw, zie u nou wel.... hij bracht u thuis, der komp wat van, der komp bepaald wat van.... „Och .... nou ja .... nee, onzin .... thuisbrengen ...." zuchtte Greet, al diep ongelukkig door het neerslaan van het raam. Verbeeld je toch dat heerlijke waarop zij zoo trótsch was, niet meer haar eigendom! Morgen zou het bevuild, besmeerd door Diana's wangunst en hoonenden spot, als een rotte vrucht haar in het gezicht worden gesmeten; het heele huishouden zou zich over haar vroolijk maken. Nog weken, neen maanden zou zij moeten hooren.... O dat, waarop zij trotsch was als een koningin op haar rijk, zou haar tot schande worden.... tot een hellefoltering. „Wat heb u nóü, juffrouw, u ziet zoo wit als 'n doosje.... Meneer- was toch lief voor u. Ik was al blij." \ „Piet. hortte Greet uit.... „zij.... Diana lag op de loer... haar raam viel toe .... En morgen ...." „Zoo'n sarrepent...." Piet werd bijna even bleek als Greet. „Nou juffrouw, heur, trek u je eige der maar niks van an. Wat kón ze nou geheurd hebbe, dat vel, dat fenijn?" Piets oogen lichtten gretig nieuwsgierig. Juffrouw Greet met 'n beminde, 't was je toch wat. „Och .... je weet hoe ze is .... van 't geringste maakt ze zoo'n boel.... ontweek Greet.... „Hij zei gewoon niks dan goeiennacht.... en iets om me te troosten, want hij begrijpt wel hoe beestig ze mórgen zijn, maar gut. Piet, 't is al zoo laat, ga nou maar gauw naar bed, ja, dank je wel dat je voor me bent opgebleven hoor. Zeg, waren ze niet woest?.... Dat ik wegbleef?" „Nou, woest, dat benne ze altijd, tam benne ze nooit. Der ware as 161 gewoon anmerkinge, maar got, daar mot u je eige nou maar niks van antrekke, voel u je nou maar gelukkig." Zij drukte Greets elleboog in sympathie tegen zich aan. „Morgen weer bezuren." Greet ontkleedde zich langzaam, starend door het vitrage gordijntje, naar de als doorschijnend blauwe nachtlucht bevonkeld met sterren. Zij stak haar kaars niet aan, het was widicht van maan in haar kamertje. En zij vroeg zich droomerig af, waarom er altijd als kwade geesten haar achterna zaten .... „Voor mijn bestaat er niks goeds op aarde, kan der maar niks goeds bestaan." De vleugels van haar hopen waren gekortwiekt, een moedeloosheid sloeg haar veerkracht lam. Zij zonk op een stoel, haar eenigen stoel, neer. Lamme meid, die Diana, gunde zich tot geen slaap toe, om haar te tergen, pa, precies pa.... 'n wonder nog_ dat pa niet was opgebleven zou 't pa's raam nee nee, 't was 't raam van Diana; zij, Greet, kende dat neerslaan wel, niemand liet zóó een raam vallen als Diana.... zoo'n nijdige plofdreun. Lucie zou er wel wakker van zijn geworden .... Maar niet tobben, maar naar bed gaan. Zij sliep koortsig, benauwd, onrustig. Telkens werd zij wakker met toegeknepen borst, het was als perste zich haar borst en maag bijeen .... „Wat zou dat toch zijn ....?" Soms sloeg zij het dek van zich af, stapte uit bed, ging drinken, op haar gloeiende bloote voeten, die gretig de koude planken raakten, kroop trillend weer onder de dekens. Door haar dommelend bewustzijn toortste vreugdevol weten dat haar iets goeds was overkomen, maar onmiddellijk daarna stak angst zijn grijpklauw weer naar haar uit.... morgen.... Diana.... Zoo geslingerd tusschen gevoelens van zeer onderscheiden aard, die haar lichamelijk en geestelijk afmatten, sliep zij ten slotte in toen het bjjna daagde. Het was schier meer dan Diana deed, in de kamer vlak onder Greets zolderhokje. Diana had dien Zondag niet kunnen eten, zoo dacht zij aan Greet-en-Donald-samen; zij had om Lucie te misleiden zich vroeger dan haar zuster te bed gelegd, en shep zoogenaamd toen Lucie boven kwam, zoodat deze onder het uitkleeden niet tot haar kon spreken. Toen Lucie goed en wel het hoofd op het kussen had, en als altijd dadelijk wegloomde in gezonden jeugdslaap, klom Diana te voorschijn, schoof zoo zacht mogelijk het raam omhoog en ging wachten op Greet. Haar hangend hart bonsde als wachtte zij een geliefde, in plaats van haar zuster Greet. De late avondkoelte drong door haar dunne nachtjapon heen; kou-huiveringen vlaagden door haar magere teere lichaam, vooral haar armen kregen er kippenvel van, zij achtte ze niet, zij kende geen lichaam, zij kende alleen de gedachte Greet en Donald, Greet en Donald. Verbeeld je .... Gréét.... en Donald. Zou hij haar thuisbrengen, of de de Behrs .... Wat zag hij toch in Greet ? In zoo'n gebrekkig mormel ? Hoe ruw, hoe min, was hij tegen Greet Hemming. 11 162 haar, Diana. En ellendig, allerellendigst, het maakte dat zij hoe langer hoe meer van hem hield. Het was eenvoudig om gek te worden.... gék.... Zij starde haar oogen tegen den slaap .... zïj wilde wakker worden, zij zóü weten. Juist halve idioten als Greet waren leep op die punten, zouden niets vertellen. Mispunt die Greet, ze wist wel hoe de dingen voor zich te houden .... Ze was daar knapper in dan zij, Diana. Eindelijk, eindelijk hoorde zij voetstappen; bekénde stappen. In die grafstille straat kon je alles hooren.... alles.... Haar hart beukte nu zóó heftig, dat het haar opmerkzaamheid trok, ook voelde zij plots kou op den rug, aan de schouders.... maar dat was niets.... zij stak voorzichtig het hoofd uit het raam.... Ja, hij was 't.... Donald Hemming in zijn élégant zomerpak, wat was hij toch sjiek.... Zij vergat even haar knagende hartepijn in haar groote bewondering .... Toen weer: God dat hij Gréét thuisbracht, Gréét..." Zij zag zijn oogen koozend teer neer, Greet fluisterde schor .... er was ondanks de stilte bijna niets van te verstaan .... maar toen zei hij hardop: „Ik zou me niet laten hinderen". Hij belde zachtjes. Daarna ging zijn hoed af, zijn hoofd boog zich, zijn gestalte bukte zich.... O dat zij niet zien kon hóé hij Greet zoende, want dat móést zij zien al werd zij ook verscheurd, uiteengereten van pijn.... maar zij kon zich niet verder uit het raam wagen zonder haar evenwicht te verliezen. Zij hoorde als gesmoord door kussen: „Dag arm lief hartje, slaap wel, en wees niet bang, je hebt Donald denk maar aan hém, dróóm maar van hem." Die kussen .... ó.... voor Gréét 1 En wat een zaligheid zouden ze haar geweest zijn. Het duizelde haar, het scheelde weinig of zij was uit het raam voor de twee.daaronder neergevallen. Door een forsche poging instinctmatig willend lijfsbehoud, dwong zij zich achterover, het het raam vallen, nam er dof nota van dat Lucie van schrik bewoog, ging de kamer weer in en viel met haar verkrampte verkleumde lichaam machteloos languit op bed neer. Zij kroop niet eens onder het dek. Zooals haar smart haar had doen vallen, bleef zij, slachtoffer van haar liefdeleed. Zoo lag zij, de uren door. Zij kende geen uren, zij kende alleen de wanhoop. En de morgen vond haar ziek van een zware verkoudheid. Zoo ziek dat zij niet naar haar bureau kon gaan, en verklaarde haar kamer te willen houden. Zij kwam niet naar beneden, zij wilde alleen blijven, en joeg verschrikte ma weg. Aan het ontbijt verlangde pa te weten wie er nog laat 's avonds een tweede-verdieping venster, hij sprak altijd van vensters, had laten neervallen. Hij had zich doodgeschrikt. „Jij?" wendde hij zich nijdig tot Greet. 163 „Ik heb daar niet eens een raam om te laten vallen, en mijn zolderraam heeft maar een haak," antwoordde zij onverschillig, „en dat klap altjljd zacht toe." „Nee," verdedigde ma flauwtjes, „een haak, dat maakt geen leven." „Hoe laat ben jij gisteren avond wel thuis gekomen ?" vroeg pa. „Ja, dat weet ik zoo precies niet, ik geloof om elf uur..i." „Weet ik zoo precies niet, ik verkies niet dat jij als een landloopster zoo laat bij den weg loopt. Dat gebeurt niet meer, hoor, dat je bij die vrienden van je eet. De brutaliteit van zulke lui om hun kwajongen aan mijn deur te sturen.... En hoe ben je thuis gekomen, alléén?*^ Greet had zich al voorbereid op die vraag. „Néé, ze hebben me gebracht — ." zij hield de oogen op den trekpot waar zij mee bezig was, haar best doende haar bloed te beletten naar haar wangen te stroomen, en zij zegende Diana's ongesteldheid. „Ze...." hervatte Gideon, zijn stem vol twijfel. ,,'t Heeft in elk geval niks met 't raam te maken, daar hoef u mijn niet de schuld van te géven ...." poogde Greet af te, wenden. „Nee," kwam Lucie, Greet onbewust helpend, tussschenbeide, „dat vind ik nou ook, daar kunnen ze van de Behr niets aan doen, dat Diana zoo gek is voor 't open raam te gaan zitten. Ik ben er ook even van wakker geworden, en ze is er zelf doodverkouden van, en ik wou dat ze 't maar niet meer dééd, want ik kan er nog kiespijn van krijgen, ik heb toch al zoo'n last van die twee wortels links." Gideons toorn keerde zich naar Diana. Waarom deed Diana dat? Was ze gek? „Ze zat misschien te lezen..,, een mooi boek...." vergoelijkte ma zacht. „Een mooi boek? Dat kan ze over dag lezen en dan behoeft ze dat nog niet voor 't open venster te doen, vrouw.... Ik zou nou maar zwijgen, 't Treft me als steeds wat een onlogische gedachtengang iedereen er hier op nahoudt." „Nóü, iederéén." Theodoor kuchte veelbeteekenend, trok de lippen in, knikte langzaam en keek Dirk aan. „Gewoonlijk," knarste pa, „dwalen jullie gedachten van de rechte lijn af en brengen jullie onzin voor den dag." Greet dacht onwillekeurig aan het oordeel over de schrijfster wier zéér onbeduidend geschrijf voor de jeugd zoo verderfelijk was. Wat zou dat dan wel zijn? Zeker wijsheid. Toen Diana, na twee dagen van hevige verkoudheid, beneden kwam, bloedeloozer dan ooit, spoot haar dadelijk als een koudwaterstraal een vinnig standje van pa tegemoet. Zij zweeg. 164 Zij had nagedacht. Eerst was zij van plan geweest zich op Greet te wreken door aan tafel alles te vertellen, een plastische voorstelling van het geval te geven, maar zij bedacht bijtijds dat zij dan al te zeer de aandacht, vooral der broers, op zich zou vestigen en het spotternijen ook op haar zou regenen, want zij plaagden haar nu al met Donald. Zij duchtte vooral de glossen van Dirk, die vreeselijk kon zijn in zijn onbarmhartigheid, en het niets op haar voorzien had. Inderdaad zij was het zich bewust haar broeders en zusters niet zeer sympathiek te zijn, iets dat haar volkomen koud liet, doch hóón wilde zij niet, dien mocht Greet hebben. Greet, intusschen verkeerde in een staat van spanning. Hoe had zij het nu met Diana ? Kwam er niets ? 't Was heelemaal niets voor Diana zoo bescheiden te zijn. En zekere angst besloop Greet. Zij vond het „éng". Dan zou Diana haar in de toekomst op een andere manier kwaad doen. Dit zóu Diana ook, zij nam het zich heilig voor; het toeval moest haar maar dienen. Intusschen heelemaal kon zij niet zwijgen, en zij vertelde van de nachtelijke gebeurtenis aan Lucie, wier oogen zich in verbazing vergrootten. „Nou," zei ze eindelijk in zeker medelijden, „zeg maar niks, zeg, anders zal Greet zoo te lijden hebben, stumper. Zij zoende hém toch niet." „Dat moest ze ook nog, 't schandalig wezen dat ze is. Natuurlijk dat hij haar voor den gek houdt...." „Nou, dat weet je niet.... mannensmaken zijn zóó raar, hij vindt 'r misschien erg aardig. Nou, laat hij maar...." „Jij bent ook niet éprise van hem. Evenmin als ik." „Nou, zeg Diana, hoor 's, je hebt 't wel erg op 'em voorzien. Dirk zei laatst nog Diana's oogen vlamden van woede. „Wat zei Dirk?" „Ja, hoor 's, dat weet ik zoo precies niet meer, maar we merken 't heel goed. 't Staat duidelijk op je gezicht te lezen, Mij leg je der niets mee in den weg, hoor. Ik vind 't best. Hij boezemt mij heelemaal geen belang in, die jongen, mijn genre is 't niet. Dan vind ik^ Jan Tonijn nog aardiger. Daar kun je tenminste mee spreken." „Jan Tonijn ! ?" vuurde Diana op, smalend met de grootste minachting. „Dat is nu een ingrediënt dat heelemaal niet telt op aarde. Juul heeft hem natuurlijk bij gebrek aan iets beters genomen, maar als je nu spreekt van verliefd op Donald Hemming, dan is Juul 't. Haar oogen puilen ervan uit, als hij binnenkomt." „Maar niet als jij, en niet als jóuw oogen," bepeinsde Lucie zachtmoedig-dommelig-kalm, maar met den onverzettelijken waarheidszin, die Diana steeds wreeder geeselde dan het vlijmendst sarcasme. 165 „Kind je liegt!" ontlaaide zij weer hartstochtelijk. Met je tactelooze domme leugens 1" Lucie haalde de dikke schouders bezadigd moederhjk omhoog. Het bloed vloeide zeer rustig-hollandsch-degelijk door Lucies aderen, zij had geen temperament, het minste eigenlijk van alle zusters. Zij zag met eenige bevreemding hoeveel Diana er van dit, voor een meisje zeer ongewenscht artikel, op nahield. „Als jij 't nou wil weten, maar je kunt geen mensch zijn oogen toedrukken, iedereen ziet 't," ging haar logge preciese waarheidsliefde voort zonder oogmerk Diana te tergen. „Greet...." viel Diana uit. „O, Greet is niet zooals jij, heelemaal niet, ze is veel kalmer altijd. Vooral op dat punt." „Mooi kalm, ze nam wat graag zijn zoenen aan, hoor, 't misselijk schepsel." „Gunst, 't was misschien maar 'n grapje." „Ja, dat was 't ook, natuurlijk houdt hij haar voor den gek. Dat zei ik je toch, suffer." „Nou, dan mag jij Greet wel 's waarschuwen, ze is zoo dom, ze loopt er zoo nog in. „Nou laat ze der in loopen, voor mijn part." „Hè Diana, néé.... zoo mag je niet zijn, jij hebt 't gezien, jij moet 'r waarschuwen, als je dat denkt." „Ik zal pa waarschuwen." „God, Diana, als je dat doet, nee, dan wil ik niet meer met je op één kamer slapen; pa, verbeeld je." Gideon Hemming wist niet hoe bemind Gideon Hemming bij zijn kroost was. Zij verdroegen elkaar allen meer of minder maar pa was in elk geval de gemeenschappelijke vijand dien ieder van hen verplicht was te bestrijden. Daarin moesten zij solidair bhjven, vond Lucie. „En wat zit je altijd te hakken op Greet, ging Lucie voort, „ze doet in alle geval 't noodige voor je, waar je zelf geen zin in hebt, mazen en verstellen, strijken, dat zou je toch ook wel kosten als je 't moest betalen. En als Donald Hemming nou weer 's aardig tegen jou is, dan zal je maar wat blij zijn." „Kind, met je plompheden. Ik ben er niets op gesteld de opvolgster van Greet te worden." „Zoo, nou," twijfelde Lucie. „Dan zou ik iets fijns zijn." „In alle geval, hou je mond maar tegenover pa. Jij kan zelf 's wat hebben in je leven, of ik 's, of Juul 's dan willen wij ook niet dat hij 't weet." . " „Ik zal weten wat me te doen staat," zeide Diana. Maar zij oordeelde toch zwijgen het beste. Het ging niet aan zich bloot te geven, 166 haars vaders grijns te verdragen. Ellendig dat zij zich niet kon beheerschen, haar trekken niet kon dwingen tot een masker van koude onverschilligheid en haar oogen niet verstarren, als er sprake was van Donald, of als hij haar gelukkig maakte met zijn binnënjtreden. En zoo bleef Gideon in onwetendheid van de ontkiemende liefde van Greet voor Donald Hemming en vice versa. „Pa schoolmeestert ons waarachtig al genoeg," had Lucie tot besluit geprutteld. Het was eigenlijk haar nieuwsgierigheid en haar verlangen te doen als andere meisjes, die Lucie aanleiding gaven tot spreken over, jonge mannen met Diana. In het eerst had zij belang gesteld in Donald Hemming, hij was iets nieuws, iets frisch in hun omgeving, maar nu hij geen notitie van haar nam .... zou zij zich waarlijk niet aan hem opdringen. Het bevreemdde haar wel 't was niet voor hem. Hij moest een mooie élégante wéreldsche vrouw hebben, als zijn jeugdvriendin Patty Burger bijv,, geen gebrekkige, slovende, arme. Trouwens met Greet, verbééld je.... En tóch, er was iets, hij wist niet precies wat, dat hem stérk aantrok in Greet.... Ja, hij wist 't wel, wél immers, 't was dat zielsonschuldige, dat goedige ongekunstelde en eenvoudige 't wekte ten zeerste zijn sympathie en medelijden op Hij zou daar nog wel dikwijls heengaan, hij wilde graag met Greet alleen zijn, om precies te weten wat er in haar zat. 172 HOOFDSTUK XII. Donald vond de piano bij de Hemmings een oud monster, maar hij ging er toch bijna altijd voorzitten, en haalde er forsche, teere, liefelijke of grootsche melodieën uit van oude en nieuwe meesters. En zijn muzikaliteit maakte de oude snaren minder schril; onder zijn vingers zongen zij breede zangen uit, als blij hun meester te hebben gevonden. Hoé is 't mógelijk, dacht Greet, die zich nu precies,van de zaak geen rekenschap kon geven, maar wier gedachten erover aan 't werk gingen: Wat een verschil met als Diana speelt. Hij maakt de piano héél anders. „Gréét wat is dat ?" vroeg hij op een middag, toen alle zusters om hem heen zaten te handwerken. „Tweede gedeelte van de eerste symphonie," antwoordde zij prompt. „Juist 't adante. Maar van welke componist?" „Beethoven, hè, dat 's óók 'n vraag." „Kind, wat ben jij opeens bijster knap. 't mag in de courant," smaalde Diana, die het nooit verder gebracht had dan walsjes en polka's en opéra-potpourri's gearrangeerd voor piano. „Waar haal je 't vandaan." „God, ménsch, ik kom toch niet voor niks van kind af bij de Behr.... O, heb ik *t jullie nooit gezegd, nou dan wist ik wél wat ik deed." „Je hebt 't wél gezegd O ja.... O ja ...." Juha barstte op eens in een schaterlach uit.... „dat is hun geloof hè, de negen symphonieën, dat kan tante Carolien ze nooit vergeven, voor die moeten ze naar hun kerk.... en die negen.... ik meen ze zegt simpelemieën ...." „Juul, je overdrijft," verklaarde Lucie. „O, volkomen met ze eens, volkomen, 't beste geloof dat ze er op na kunnen houden," viel Donald in, „en tante Carolien is 'n verouderd artikel zonder recht van existentie. Dat ze ooit heeft durven spreken is n brutaliteit waarop tien jaar cel minstens had moeten staan. Ja, god, als ik me altijd heelemaal aan muziek had gewijd, was ik misschien nou „Wat?" vroeg Diana vol belangstelling. „Voel jij voor muziek? hij keek haar doordingend aan. „].... ja .... aarzelde ze .... „heel veel." „Nonsens," zei hij ruw, „je zegt 't om mij 'n plezier te doen, en omdat je de capaciteit niet hebt er iets voor te voelen, zeg ik je niets wat mezelf betreft. Jij Julia?" „O, ik heb me er nooit mee opgehouden," zei Juha, verstandiger willende blijken dan Diana, nuffig uit de hoogte. „Muziek.... laat ik voor de de Behrs over." „Gelukkig voor de "muziek dan én voor het middelbaar Neder- 173 landsch, beide. Lucie, jij? Vooruit maar, ik eet je heusch niet op, als we 't niet eens zijn." „Ja, ik vind 't wel mooi, als jij speelt, Donald, maar ik hecht er toch niets aan. We hebben er hier geen aanleg voor, zooals bij de Behr.'" „Ten minste oprecht." Donald keek haar in de oogen met iets verrasts in zijn blik. Zou er nu werkelijk behalve Greet nog één spruit Gideons een greintje goedheid in het Hemming-gemoed herbergen? „We zijn geen joden," prevelde Diana, gekrenkt omdat Lucie geprezen werd. „Jammer, voor- jou vooral," betreurde Donald. „Pfff.... en waaróm ? 't Is me nogal 'n jammer." „Nou god, dan was je toch zeker anders dan je nóü bent, en Vertelde je me misschien niet altijd 'tzelfde. 't Is waarachtig net of je messen slijpt, sliep slap, sliep slap." Diana dacht er over de kamer te verlaten, maar daar zij giste hóe Donald achter haar rug de zusjes zou laten genieten, bleef zij. „Wat ben je toch onverdraaglijk lomp." „Verveel me dan niet. Greet, jij voelt wel voor muziek, hè, kleintje?" Diana's hart gaf een sprong van schrik. Greet kleurde even. „Nou, ik wel, 't brengt me ten minste ergens anders...." „Ja, bij je geliefkoosde de Behrs." „Kind, dat bedoel ik niet, ik meen, 't brengt me ten minste waar ik genieten kan •♦»„'*••' „In een andere sfeer. " hielp Donald, „hooger." „Ja," beaamde Greet dankbaar, aarzelend ,ik vergeet al m'n narigheid.... ik leef voor 'n poosje in iets moois en lichts.... ik weet niet „Waarom heb je nooit les genomen, Greet?" vroeg Donald zacht, op dien teeren toon, die Diana méér deed lijden dan alle lompheden aan haar adres. „Ik en muziekles, verbeeld je. Toen ik 'n jaar of veertien was, wou meneer de Behr 't me geven, voor niks, stel je voor, maar ik mocht niet voor pa natuurlijk. Pa wóü geen verphchtingen hebben, en meneer de Behr was toen 's hier om met pa der over te spreken, en toen heeft ie bij de piano leelijk gevonden en gezegd dat die valsch was en gestemd moest worden en zoo. En je weet hoe pa is.... dat was zóó brutaal. En toen zei pa: .Margaréthaa heeft wel wat anders te doen dan op de piano te tokkelen, ze kan nog niet eens rekenen." „O, dat heeft Beethoven ook nooit gekund ...." troostte Donald, Diana, wier oogen spottend begonnen te lichten, met zijn blik temmend, tot zij ze neersloeg. 174 „Ik huilde ine der ziek om," vervolgde Greet, „maar der was niks aan te doen, en zoo ben 'k geworden, die ik ben. Wat wil je anders nouT hè?" „Net of je mét je muziek een licht was geworden," smaalde Juha. „Op concerten had je toch nooit kunnen spelen, met je been zoo...." bedacht de preciese en waarheidhevende Lucie, zonder kwade bedoeling. „Al had ze 't maar voor eigen genoegen kunnen doen,/ zei Donald niet onvriendelijk tot Lucie. En Diana en Julia bemerkten zeer goed zijn meerdere hoffelijkheid. Diana beschuldigde Lucie al van intrigeeren. „Ja, of misschien les geven, pianojuffrouw...." .peinsde Greét, haar grijze oogen wijd open. En een visioen voor haarzelf in een keurige kamer met leerlingetjes dook even voor haar op. Maar men gunde haar zelfs dit niet. „Kind, jij les geven, jij?" greep Juha ruw in, en Julia's oogen zochten het plafond. „Je moet toch een béétje voorkomen en manieren hebben, om je te presenteeren. Verbeeld je dat je op een gegeven oogenblik binnen komt hobbelen bij een chique familie." „„En dat je zegt: ,Heb u mijn ook noodig voor pianolessen,' hielp Diana. .Mevrouw vliegt je zóó om den hals." „Nou, dat is, gelóóf ik, méér dan iemand jou en Julia op 't oogenblik zou doen. Greet, trek je er niets van aan, hoor, allemaal jaloezie. En wat ga jij nou weer zeggen?" was Donald nieuwsgierig: „Geef ze flink alsjeblieft, mijn steun heb je." „Nou bést, kind, dan maar nier, ik vind 't al weer geschikt," gaf Greet gelaten goedig toe. En dat goedige bekoorde Donald, die zelf niet goedig was, als steeds, ,,'t Was ommers toch nooit gebeurd, wees maar gerust." „Ommers." Donald boog, opstaand met een overdreven buiging voor Juha en Diana „Dames;" stak Lucie de hand toe, nam tot Greets ontzetting haar kin stevig beet, en streelde met de andere hand haar wang .... „Gréét.... laat je me uit?" Greet zat stom, bloedrood; trachtte haar gezicht te bevrijden. „Kleintje.... kom, wees niet zoo verlegen „Kleintje ze is nota bene de óüdste.... als is ze de onwijste " prevelde Diana, toch bang voor Donald, onhoorbaar. Greets lippen wilden iets uitbrengen, maar zij konden het niet. Het was een marteling voor haar. „Nu, laat je me niet uit?" hield Donald aan. „Dat zal ik wel doen." snibde Diana. „Ja, maar ik vraag 't jou niet, ik vraag 't Greet." 175 „O, laat 't haar maar doen," kon Greet eindelijk zeggen, „zij loopt zooveel netter." Op eieren, dacht zij er bij, doch zij zweeg verder. Wat had je aan die hatelijkheden ? „Zeg Donald, wanneer kom je ons nu eens halen voor het Kurhaus?" drong Julia verzoenend aan. „Je hebt 't ons zoo lang beloofd." „Wanneer je maar wilt, waarde nicht." „Nu ja, dat is mal van je, je weet wel dat jij.... dat we ons 'naar jóü schikken,.omdat jij inviteert „Is Zaterdagavond goed? Zondag vind ik 't er altijd afschuwelijk." „O ja.... ik vind 't wel.... en julhe Diana.... Lucie „Je mag Johan toch wel vragen of hij ook meegaat," meende Lucie, „anders loopt Donald met zoo'n schep dames, en dat doet geen één heer graag." Julia trok een pruillipje. Met Johan, die zoo jaloersch was, zou de aardigheid er voor haar wel af zijn, maar enfin.... hij kón feitelijk niet thuis gelaten worden.... eens zou hij toch haar man wezen. „Nou ja.... natuurlijk," zei ze onwillig. Donald glimlachte vermaakt. Zijn bruine oogen glinsteren. Kende hij Juultje Hemming niet? O zoo. „En onze lieve Greet?" vroeg hij. De zusters zwegen. Als Greet meeging was voor Juha en Diana zeker het genoegen verbitterd, zou het zoet in zuur verkeeren. Greet las het van de onderscheidene aangezichten af. Lucie keek bedenkelijk. „Zaterdagavond, strijkavond," stelde Greet gerust. „Onze heve Greet mag strijken." De zusters haalden verlicht adem. „Stel dat strijken dan maar uit voor éénen keer, bemoedigde Donald. „Ik dank je, zeg," weerstreefde Greet hem ongegeneerd. „Der zijn witte vesten van pa bij, en boorden en overhemden, ze moesten der 's niet zijn, Zondag; je zou wat hooren." „En mijn jabots en mijn witte pak en myn grijze katoenen japon," kwam Juha helpen, „anders kan ik Maandag .niet naar school." „Moet je die allemaal tegehjk aan op school?" informeerde Donald ernstig. ■ „En de schorten van Christientje," zei Lucie, „en onze witte.. *" „Jupons," zei Diana om Donald; die nu met de hand over den mond streek, lachlust buitelend uit zijn oogen. „O ja, die rokken,' vertaalde al radend Greet, die niet begreep waarom zij daar een Fransch woord voor hadden, en het aanstellerij vond. 176 „Maar gut, wat zou ik nou op 't Kóérhaus doen .... niet dat ik wel weten wou hoe 't er is van binnen, maar ik heb de menschen der wel buitenop zien wandelen, en zoo stijfs net beweegbare poppen uit modewinkels, de heele tijd maar heen en weer. Als je der daar niet keurig uitziet, kan je óók wel thuis blijven, en wat heb ik nou om an te doen? Ze komen toch allemaal op vertoon, om zich te laten zien. Nee, dan maar an de strijk, dan hinder ik meteen niemand, daar zou ik maar gek doen.... en om daar met schele oogen te worden aangegluurd ...." Donald schaterde om de Kurhauskritiek van Greet.... Hij had op eens een levendig visioen van dat omhekt terras, als een groote kooi, waar al die pronkers en pronksters inderdaad te kijk liepen voor de zoogenaamd minder bevoorrechten beneden. Preutsche vrijwillige gevangenen, slaven van hun coteriegeest. „Ruk Greet nu maar niet uit haar element, zei Julia. „Haar element is de keuken. En haar vriendin Piet." „Omdat jullie dat zoo wóu!" barstte Donald lós. „Natuurlijk als jullie je allemaal van haar afkeert, 'n Schandaal is 't.... Ik heb 't nog nooit gezien, in niet één familie!" „O, ze wil zelf wel zoo.... zij mijdt óns, niet Greet? Haar aard is nu eenmaal zoo. Ze helt over naar 't vulgaire." „Nou bonjour hoor, dames, tot Zaterdagavond." „Hoe laat zal je er zijn?" „Half acht, is dat goed?" „Zou zeven uur niet beter zijn." „Ja, ik zal zien dat ik er* om kwart over zeven ben, maar ik beloof 't niet vast, omdat ik dineer met 'n kennis uit Leiden." „Breng hém^mee!" vond Juha, „dat verhoogt de gezelligheid." „Wel ja, hoe meer ziel hoe meer vreugd, als hij maar wil, hij is niet etg voor de gezelligheid, 't Is 'n rare sijs." „O, juist interessant" verheugde Diana zich. „Kóm ik word jaloersch," spotte Donald. „Zeg Donald, Johan betaalt voor mij, hoor." „God, kind, zeur toch niet, denk je dat ik over de kosten zit te piekeren? Nu, mesdames, au revoir." Natuurlijk toog Diana mede de gang door. Zoo was Donald de kamer uit of Julia bestrafte Greet. „Netjes was dat, hè kind, je in je kin te laten knijpen en over je wang te laten strijken." Greet kleurde hevig, zei niets. „Je het 't zoo lamzacht toe, natuurlijk heeft hij 't meer gedaan .... Je moet niet denken dat we hier doof en blind zijn. We weten heel goed ..,." Lucie vestigde haar blik dringend op Julia. 177 „Och, hou toch jé mond," barstte Greet los, „hij doet zulke dingen altijd om Diana te tergen, en mijn in verlegenheid te brengen. Als je soms denkt dat 't mijn plezier deed, dat gefrunnik an m'n gezicht. „Ja, dót denk ik nou óók," bekrachtigde Lucie met de haar karakteristieke wijsheid. „Hij wil er Diana mee plagen. Diana laat 't zóó verschrikkelijk zien.... 't is voor ons bepaald gênant „Zoo, wou hij Diana ook plagen die Zondagavond .... je wéét wel, toen hij jóu thuis bracht van de de Behrs...." stak Julia Greet door het hart „O, wat heeft hij je toen voor de gek gehouden. Je mag ook wel oppassen. Ik waarschuw je maar. Greet werd bleek. Zij had die gebeurtenis gesmoord gewaand in de vergetelheid, en nu dook zij weer op om haar te tergen, een akelig duiveltje uit een ■ doosje. Op eens werd 't haar te machtig en ging zij de kamer uit. Hoe zouden ze haar voortaan nu nog kunnen sarren, daarmede. Een angst sloeg haar verlammend door de leden. "Hè, waarom plaag je .haar daar nou mee?" had Lucie medelijden. „Jij hebt toch Johan. Wat kan 't jou schelen? Of Donald 'r nou een zoen gaf. 't Is toch nog familie." „Kind, denk je soms dat ik jaloersch ben?" vuurde Julia onmiddellijk op, zich bloot gevend. „Dat ik Greet de zoenen van dat noceurtje benijd? Hij wou een vrouwenwang hebben, en daarom nam hij dien avond Greet. E^Q heele eer nog voor Gréét, want niemand zal zich waarachtig ooit om haar bekommeren." Entoen Diana binnen trad, met verhoogde blos en fonkelende oogen: „Wel, heb je nog genóten van 't héérlijk gezelschap? Ook een streekje over je wang gehad?" Diana begreep onmiddellijk hoe de zaken stonden. „Ja, netjes was 't, hè, ik heb 't hem lekker gezegd, dat als pa zoo iets zag „En wat zei hij?'' vroeg Juha gretig, en ook Lucie hield den adem in. „Hij zei: .O, Greet is meer waard alleen, dan jullie allemaal samen;' je weet wel met dat duivelsch lachje dat hij zoo heeft. „En ik zeg jullie," zij balde krampachtig in toorn de vuist. „Hij is slecht en. gevaarlijk 1" „Voor jouw rust zeker, Diaantje." Julia rende op haar beurt uit de kamer en naar de hare. O, zij voelde zich zoo ongelukkig, diep ongelukkig. Zij snakte naar liefde, zaligmakende hefde. En wie kon haar die geven? Stellig»niet, die schaapachtige Johan Tonijn! Zij zou eenmaal zijn weerbarstige vrouw zijn, en de weerbarstige moeder van zijn kinderen. O, zij benijdde Greet, die vrij was en in de gunst bij hem, den charmeur. Greet Hemming. 12 178 En was 't niet beter dan verloofd te zijn met zoo'n saaierd? Zoo'n charmeur en Gréét.... krankzinnig, gewoon krankzinnig En zij Julia zooveel mooier, liever, intelligenter, zij wérd versmaad. Heete tranen hepen haar langs de wangen. Hoe was 't mogelijk, hoe gedoogde de hemel hetl En beneden twistten Diana en de preciese bedaarde Lucie, die maar niet vermocht te begrijpen waarom Diana en Juha dan nog met geweld in gezelschap van zoo'n vreeselijken jongen naar 't Kurhaus wilden. En hij had ze aardig terechtgezet, ze hadden geen eigenwaarde bepaald. En den bewusten avond. Men had vroeg gegeten, en Piet en Greet, na samen de vaten te hebben gewasschen in de overwarme keuken, kregen het strijkgoed en legden het op de tafel. Piet nam de heete ijzers van het vuur, en begon alvast met schorten van Christientje. Greet ging ma kleeden, die met pa naar Promenade moest. Het was een drukte, een geloop en gedraaf in huis van belang. „Je zou zeggen dat er 'n aardbeving op til is," peinsde Greet. En als u neef nou nog maar komp" had Piet gezegd. „Hij kan ze best nog laten zitte>n-óok." En het scheen inderdaad of Piet juist veronderstelde. Diana, Lucie, Juha, Johan Tonijn en Theodoor allen „in pontificaal (als Dirk die niet meeging, grinnikte), stonden en zaten in de huiskamér te wachten, maar wie er verscheen, geen Donald. De heeren van het gezelschap bliezen en foeterden en wilden niet langer wachten en zeiden dat Donald dan maar moest volgen. Johan Tonijn, die eigenlijk zeer in zijn schik was met deze niet-komst, roerde zich het hardst. Iets waarover Diana, die er Johan Tonijn om haatte met feilen haat, in verontwaardiging loslaaide. „Omdat jullie nu zoo onbeleefd bent, hoef ik 't niet te zijn. Hij invitéért ons en we gaan zonder hem heen. Ik zal wachten, al zat ik hier tot twaalf uur in den nacht." „Nou dan inviteer ik jou!" trachtte Johan te sussen, ,,'t komt er gelukkig nog niet op een gulden aan, waar Juul, vrouw?" „Nou maar," weerstreefde Julia, ,,'t is wél onbeleefd zonder hem te gaan. Ik vind 't ook." „God, ga jullie maar, gaa jullie!" woédde Diana a la pa, haar mond wagenwijd open en de g's zagend diep uit baar keel, zich in haar vaders leunstoel neerlatend, en haar rug zóó vast in een stevige ruk an de bel asjeblieft, want ik ben dan óók in m'n eerste slaap." Greet beloofde het en vertrok. Piet, aan de deur staand, zag haar na, zooals zij weghobbelde, en Greet keerde zich instinctmatig om, wuifde Piet toe. Gezellige goeie Piet. Trouwe ziel. Hè, als zij Piet toch niet eens had! Het rijtuig wachtte. Donald stapte er uit, deed Greet instijgen. Eenige dameshoofdeh voor ramen werden geschud, en eenige dames vonden dit een verdachte zaak, toen het rijtuig in snéllen draf wegreed. „Heerlijk bij jóü met jou!" juichte Greet, „naar de de Behrs God, ik ben zoo blij, zoo blij Donald! Nooit zal *k zoo iets meer hebben!" „Greet dat weet je niet." Heerlijk vond hij haar gulle juichende opgewondenheid. „Nu moet ik tot belooning wat van jou hebben Tóé?" Greet streek haar zachte wang tegen de zijne, heel voorzichtig, al was de zijne efen baby-koontje. „Nou goed?" vroeg zij als aan een kind. „O, maar half." „Nou ja, laten we 't nou maar laten je gaat toch weg voor goed. Nee, niet, aan denken vandaag. Vandaag nog genieten....bhj zijn met Phie." „Ja, laat ons alleen maar bhj zijn vandaag. Hij kneep haar hand in de zijne. Het was een zalige tocht. En bij de Behr alles feestelijkheid en vreugdestraling en bloemen; en steeds meer bloemen, en menschen, steeds meer menschen. En omhelzingen en handdrukken en goede wenschen. Er scheen geen einc? aan te komen. Phie's leerlingen Schraubes leerlingen, leerlingen van meneer de Behr en hun ouders, familie en vrienden. Maar dat vond Greet zoo lief van Phie, Phie was niet trotsch geworden door haar engagement. En beeldig was ze in haar lichtblauwe japon. Nee, nog steeds de lieve eenvoudige Phie, al keek zij zielsgelukkig op naar haar man van tijd tot tijd, die haar met argusoogen bewaakte. „Gunst kind, ik geef in m'n trouwen nog harder les dan ooit te 238 voren, en je komt maar elke week eten, koffiedrinken, ontbijten, logeeren, wat je wilt. Franz, dit is mijn beste, mijn allerbeste vriendin, hoor. Wie aan m'n Greet komt, komt aan mij. Maar je weet 't al van verleden week. Ik hoop dat je 't onthouden hebt. En Franz greep Greets twee handen, en drukte die. „Gretchen," zij hij vriendelijk. Hij had een paar trouwe zachtblauwe oogen. „Nogal niet heerlijk!" vond Greet. „Maar je trouwt toch nog niet dadehjk, Phie?" „Nee, over een jaar pas, Gretchen, en we zijn zoo blij met je plant, kind, die bewaren we als 'n schat, en zetten we in ons éigen huis voor 't raam, in een grooten koperen pot, die Franz van 'n tante geërfd heeft, hè Franz?" Een knappe blonde Franz kuste Phies hand. Door Piet, die tuinlui te over kende op Monster, was het Greet gelukt de plant spotgoedkoop te bemachtigen-, als iets degelijks, waar Phie lang aan zdu hebben. De middag wiekte voorbij als met een enkelen vleugelslag. Het licht werd opgestoken, de receptie liep af, de stroom van vreemde menschen ebde weg, de intiemen alleen bleven. En toen was er groot diner in de andere kamer, een heerlijk diner, waar Greet oprecht van genoot. Zij leefde als in een zaligen roes, en at en lachte maar, lachte maar, vond alles goed en mooi en aardig. Gasten toastten, en meneer de Behr toastte op den aanstaanden schoonzoon en familie, en die toastten toen weer terug. En plotseling stond Donald op, met zijn groote donkere oogen gloedvol in zijn bleek gezicht, en sprak den heer de Behr toe en zei bhj te zijn zulk een man in het leven te hebben ontmoet en zijn ideaal ook te stellen in de kunst, waaraan hij zich nu geheel ging wijden En de heer de Behr en Donald drukten elkaar ontroerd de hand over de tafel heen. En de broers, de ooms en allemaal riepen: „Bravo, bravo 17 O het was heerhjk, 'heerlijk, heerlijk, een wonderland, een tooverland voor Greet. Al die vriendelijke blijde gezichten om die prachtig gedekte tafel met bloemen .... En na tafel weer koffie in de andere kamer en likeur.... en daarna thee.... en daarna muziek, zoo mooi als niemand het ooit gehoord kón hebben, vond Greet. Phie en Franz speelden samen, zij piano, hij viool, de broers speelden en meneer de Behr speelde En Donald speelde.... en zóng. O, Greet wist niet eens dat hij zong .... En prachtige stem had hij. En meneer de Behr voorspelde Donald een glansrijke toekomst op muzikaal gebied. En Donald keek toen gelukkig en Greet nog gelukkiger. En de anderen dansten en Greet zat en keek toe. En Donald danste ook een paar keer, maar verder zat bij naast haar.... En Phie kwam haar den heelen tijd een zoen geven, en Albert maakte gekheid. O, 't was om te huilen. 239 Het was drie uur. Greet en Donald reden terug door de stille nachtstraten. Greet overwakker van opwinding, Donald noo alles met haar bepratend; hand in hand zaten zij. Daar pa tn ma niet thuis waren; lieten zij bijna voor de deur stilhouden. Donald ging aanschellen, Greet bleef zitten met geopend portier „Wat is dat nou met die bel?" vroeg Donald haastig ongeduldig, „die bel gaat niet.... die bel zit vast." "YaSt]" Vr°eQ Greet an9sti9- "Gód Donald " „Ja, die bel zit vast, zoo vóst als 'n müür, hoor. 't Dina zit vast of t ding is kapot ö „Wil ik 's trekke, meneer?" De zeer dikke koetsier deed zijn corpulentie langzaam van den bok dalen, greep met wollen want, die er op afgleed, den gladden schelknop, deed zijn want uit, trok.... drukte zijn koetsierscylinder lager om zijn hoofd. „Nee meneer hêt gelijk, die bel gaat niet, offie is kapot. Ik weet met wat ze dermee uitgevoerd hebbe, de loi. Ik heb toch nogal kracht in me fikke." Hij beukte met de vuist op de deur, die niet rammelde; niemand scheen te hooren. Geen geluid stoorde de stilte daarbinnen, noch de stilte m de verlaten straat. Alleen een poes zonder huis miauwde zwakjes als weenend. „Waar bén jé, dier?" riep Greet en voelde zich lotgenoote. „Ze benne zeker vast in der slaap," besloot de koetsier, de armen over elkaar slaand tegen de koude, de groote wollen wanten Happend tegen zijn schouders. Donald morrelde met een sleutel in het sleutelgat. JMaar Donald, er zitten toch knippen op van binnen, drie . .. riep Greet en haar stem klonk helder in het kristal der nachtatmosfeer Het vroor klaarbhjkelijk. De sterren hchttrildfen klaar aap een hemel van het donkerste blauw. „Ja." versterkte de koetsier, of meneer 't al teuge knippe in perbeert das niks gedaan, 's Nachts doen de loi de knippe derop. btraks ziene ze meneer nog voor *n inbreker an temet.... Donald, opvliegend als hij was, kookte van ergernis, en stampvoette van kou daar kon hij last mee krijgen, met deze geschiedenis. En toch, in een aandrift, riep hij: „Hoor 's Greet, ik heb er genoeg van in die Siberische nachtlucht, ik ben pas ziek geweest en we maken nog burengerucht ook. Kom eenvoudig met mij mee, bij de Behr hebben ze logés maar je kan op mijn kamer slapen en ik zal zien iets in n hotel te krijgen." „Kan je niet meer krijge, meneer, in 'n hotel, over drieë en waar? Der is me hier nogal 'n hotel...." lijmde de koetsier! „Nee ik bedoel bij mij in de buurt...." Donald gaf hem een ongeduldigen blik, sprong in het rijtuig. Je vader en je moeder 240 komen toch ook morgen vroeg pas thuis, ik zal je natuurlijk thuis brengen, 't Is geen doen hier „Nee, da's nét geen doen met die bel zoo hier," was de dikke koetsier het eens, blij dat de zaak opschoot. Dus waarheen dan nóü, meneer?" Hij sloot het portier. „Huygensplein No " gaf Donald het adrés, „en rij wat aan alsjeblieft, ik zal 't wel met je vinden." „Best meneer, alsublief meneer " Zij voelden het wagentje hellen, terwijl het dikke lichaam zich den bok opheesch. Vliegensvlug rammelde het rijtuig, dat gekeerd had, weg door de zwijgende straat, voort en voort, als het gekomen was. Donald zat daar als versuft, hij trachtte te peinzen, maar alles •dwarrelde door zijn hoofd. Die wijn.ook, die champagne dat spelen, dat dansen, die likeur, nu dit weer, dit onverwachte, nooit gedachte Ging dit hem in den weg staan? Op eens scheurde een snik naast hem op uit de kleine gedoken gestalte, die hij een wijle niet geacht had. ^En zijn hart liep vol teer medelijden. „Wat is er Greet, hondje?" „God, Donald, nou ben ik jóü tot last jóü 'tisvreese- lijk. Was ik dan maar hever gestorven." „Nou, dan ben je toch nog liever bij Donald, hè " hij kuste haar. „Dood kun je lang genoeg zijn bah niet aan denken. Geef me ook maar 'n zoen, zóó. Och, ze is zoo klein en lief. Leg je kopje maar tegen mijn schouder, zóó " En hij was getroffen door de tegenstelling van zijn baatzucht en haar onbaatzuchtigheid. „Gemeen, om je buiten te sluiten 't is bepaald een streek die ze je hebben gespeeld als de bel ten minste niet stuk is. Wie slaapt er voor bij jullie " „Pa en ma .... en Diana en Lucie .... Anton " „O, dan is 't Diaantje wel, en die heqft ons wel hooren beuken en praten ook. De slang!" En in steeds grooter medelijden, sloot hij Greet vast tegen zich aan, streek haar het haar uit de natte oogen. Nou goed, en als 't dan zoo moest zijn néén, hij wilde niet verder denken. Diana, in een wollen sjaal gehuld, had zegepralend het rijtuig hooren wegratelen. Zij zégepraalde, maar naarmate het rijtuig voortging, scheen uit dat zich verwijderend geratel ook zegepraal te juichen i als zekere muziek, zeker lied dat luidde: „Wij hebben elkaar, wij hebben elkaar!" En die triomf scheen de hare te overstemmen. Gréét had zij voortgejaagd uit het ouderlijke huis, maar zij joeg Greet tegelijkertijd in de armen van Donald. Die twee waren nu bij elkander, genoten eikaars bijzijn, hadden elkander lief natuurlijk. En wat had zij? 241 De van liefde geslagene ? Niets dan eenzaamheid en grauwe ellende voor haar smartehart. Zwaar zuchtend, op onzekere voeten, sloop zij de koude donkere trappen af, sleepte de trapladder door de ijzigkille, stille, de zwaarstille gang, die met looden gewicht op haar woog en haar beangstigde door heur grillige zwarte, als wenkende schaduwen; klom op de leer, doodsbang om te slaan, te vallen, en bond met uiterste inspanning op den tast de bel weer los, die zij met zooveel moeite en succes had vastgebonden. Het was haar steeds of de gang beleefd was met gebarende, haar besprekende schimmen. Koortsrillend lag zij eindelijk in bed en vermoeienis sloot haar de oogen en koortsdroomen deden haar pprijzen met ijzig bezweet voorhoofd. 1.1 i l E ^ad door alles heengeslapen dezen-keer. Die zou niet klikken. En Greet.... Greet had nu in elk geval een vlek op haar naam. En dit waren de gebeurtenissen van dien gedenkwaardigen nacht. HOOFDSTUK XVII. Donald wilde uit het portierraampje zien door welke straat zij nu reden, en Greet wikkelde zich los uit zijn haar omvattende armen, en schoof weer in heur hoekje om eens goed na te denken. Greets besluit stond op eens póólvast. Donald, wiens éven-wrevei en ongeduld en denken-aan-zichzelf-hët-eerst haar, ondanks zijn liefheid, als een steen op het hart wogen, zou zij het niet lang lastig maken. Maar naar huis zou zij evenmin ooit gaan. Nóóit, nóóit! klonk het in haar. Als een hond weer te liggen aan de ketting, waarvan de moeten zich zóó diep in haar ziel hadden geboord, dat zij er eeuwig de litteekeüs van zou dragen, verkoos zij het allerminst, Zij greep in gedachten de trouwe knuist van Piet, de eenige werkelijke mensch in het booze ouderhuis, dat zijn kwaadaardige deur in het holle van den nacht eigenlijk plots zoo uitkomstrijk voor haar gesloten hield. „Al wie dit huis oneer aandoet, moet er maar uit," hadden pa en ma eens gezegd. Nu, nóü deed zij, Greet, 't huis oneer aan, ze ging er met een jongmensch van door om over drieën 's nachts. Want zoo wijs was zij ook wel, al bleef zij zuiver als onbetreden sneeuw, de lieve menschen zouden haar toch wel betichten. Ze zou geméén zijn. Nou, in godsnaam dan maar, 't was bij die schatten tóch nooit goed wat je deed, dan geméén er nog maar bij. Een vrouw was altijd dadelijk geméén, al wisten ze niets van 'r, Greet Hemming. jg 242 dat kende zij, Gréét, wel van paa en de jongens; 'n man kon doen wat hij wou. Op Donald zouden ze wel niets zeggen. O jé de Koppersen en Smitsen, die zouden me zoo eventjes op haar razen ! Nooit tot 'n examen in staat geweest, en nou dat. De ouwe draak ging pa weer beklagen, innerlijk dól bhj, en pa kon me een gezicht trekken lang als drie dakschoorsteenen op mekaar. En de meisjes en jongens Koppers, Smits, Kerkman, Werkhof en al dat vee: „God, hoe vind je nou toch die halve gare Greet Hemming ?" En dan de kennissen van die : „O, dat manke meisje ?..." „Ze zou door de stad komen. Nóü, kon haar wat schelen, 't was geschikt, hoor. Uitgepraat over Greet Hemming, kwam er wel weer 'n ander, dien ze bij den kop konden nemen. Laat zien, wat zou ze nou doen ? Ze kon verstelnaaister worden, uit koken gaan, uit wérken. Al had ze maar een klein kamertje voor een gulden per week, als Betje Janssen, de huisnaaister, de lucht zou er altijd blauw zijn, ook bij leelijk weer, en bij regen zou de zon nog schijnen, want vrijheid Zoo dikwijls had ze er over getobd hóé er uit te komen, standjes had ze gehad over haar lafheid van Phie de Behr, van de jongens de Behr, die op zolder wilden gaan slapen en hun kamertje geven, en mevrouw de Behr had al voor jaren gezegd: „je bent ons kind,kom maar hier 1*1 en meneer ook.... fe-lcS En gék, hè, wat was 't toch, wat was 't toch, nooit had ze gedurfd Ja: 't-een-ander-tot-last zijn hield 'r natuurlijk ook tegen. Over de vaten in zeepsop had ze dagdroomen over wegloopen en weggejaagd worden gehad, en alles als op een tooneel duidelijk gezien, tot den vinger van pa, die haar de deur wees, toe Over de eeuwige bedden met hun dekens en lakens had ze ma gezien, die dan een standje van pa kreeg, omdat ze huilde. Och, ma was tusschenbeide niets hef geweest voor haar, en toch, om ma had ze 't ook nog gelaten. Stumper Maar toch nou, Goddank, dat ze die deur gesloten had gevonden 't was iets dat zoo had móéten zijn. Die deur had haar er uitgedreven, een keerpunt voor haar gemaakt, haar den weg gewezen, anders was ze uit sleurgeest nog jaren aan den ketting blijven liggen, de hond van pa, van heve Diana en *t schattig Christientje. Dat beloofde wat, dat zou me een brokje worden. Zij, Greet, zou nu maar dadelijk haar plannen kenbaar maken aan Donald, opdat hij haar niet mocht verdenken van indringerij en zoo, en van op hem te rekenen. O, het griefde haar danig te denken dat zij hem last bezorgde. Het was misschien ook laf, niet goed, onzedig dat zij zijn kussen aangenomen had altijd, als een klein kind, maar, zij had hem zóó lief en heel haar leven zóó gesnakt naar. teerheid en genegenheid, waarom zou ze dan niet aannemen wat hij haar gaf, plukken ook maar een paar bloemetjes in 's levens wei.... Was dat nu zondig voor een verschoppeling als zij ? Nou, en dan was 't 243 maar zondig, hoor, dacht zij plots driftig. Zij had er kaas aan. Maar tot last wezen wilde zij hem in geen geval. Geen genadebrood meer, ze had het lang genoeg geslikt, en nu van niemand meer, hoor. „Donald," hij was ingedommeld en schrok van den wil in den klank harer stem. „Ja Greet?" „Je hoeft niet te denken dat ik je een minuut langer in de weg zal zijn dan 't moet. Maar thuis hoef je me niet te brengen. Nooit ga ik meer naar huis, nóóit." „Greet, god, kind, ben je nou gèk ?" riep hij, opeens klaar wakj l at ,e ^ be9innen?" Hij was reeds vergeten wat hij gedacht had bij het in het rijtuig stappen, en zeker wat hij Greet eens beloofd had, na den boschrit met mevrouw de Behr Sophie 'en Albert. Maar Greet hoorde weer en duidelijk zijn hartelijke woorden van toen en hij doorstak haar met de ondoordachte wreede van thans. Zij voelde haar keel zich toeknijpen tot een bal van verdriet, kon niet antwoorden eerst. „Dus... dus ik moet voor jóü naar dat lékkere thuis met Diana, póa en Christientje,..." haarjstem smoorde zich in weenen waar ze je zülke dingen andoen, waar 'k zoo ongelukkig ben geweest al die jaren?" „Néé, god,^ néé, hondje, je moet niet kwaad op me worden, zoo meen ik 't niet, ik wil voor je doen wat ik kan, 't is maar wat wóü je eigenlijk, hè?" „Ik wil verstelnaaister worden." „Mooie positie, brillant." Hij spotte, met vocht toch in zijn oogen, trok haar arm door den zijnen, getroffen als steeds door haar gullen eénvoud. „Mooi ? voor mijn hóéft niets mooi, een stuk droog brood is genoeg, als ik 't maar alleen eet. Ik kan uit werken gaan, uit koken, uit naaien en stoppen. Als ik maar een klein kamertje heb met een bed , een stoel en 'n tafel. Hé Donald, ik durf 't haast niet vragen „Vraag, vraag maar kleinè Greet, alles mag jij Donald vragen." „Zou jij me wat geld willen leenen léénen zie je o ik zwéér je, Donald, dat ik 't je éérlijk zal teruggeven, cent voor cent zal ik 't opsparen, wegleggen, Donald, al moest ik er niet om eten, al ging ik er om dóód... Dóód, héérlijk, als je goed dood bent, voel je niet meer.,.." „Cht.... stil, wily'y wel 's zwijgen.... ? M'n arm klein drommeltje, ik zal wel voor je zorgen, hoor, geen haar op je hoofd zal ik krenken, maar ik zal..." „Nee nee!" weerstreefde Greet, „ik zal voor mezélf zorgen. Ik wil geen sta in de weg zijn voor 'n ander Nou is 't oogenblik gekomen om me vrij te maken. Ze hebben me lang genoeg 244 getrapi omdat ik geen aktes had, nou 's zien of ik er, als is 't nog maar zoo armoedig, kan komen zonder aktes. Ik geef niet om rijkdom, wat zou 'k der mee doen, alléén als ik maar genoeg heb om van te leven „Greet, ik geloof, dat ik weer koorts krijg, zooals laatst, ik ben rillerig, alles wat je maar wilt...." „O nee, Donald.... en je was zoo vroolijk de heele avond..." „Ja, maar dat belet niet dat ik me nou weer ziek voel als laatst Greet, we zijn er. Laat me je helpen om er uit te komen, vrouwtje.... Hier.... voorzichtig, laat mij eerst gaan.... ziezoo nou de koetsier «betalen..., hier vriend." „Dank u beleefd, meneer.... nou, 't is te hope dat de dame morgenoggend in de dame der huis kan da's ook 'n geschiedenis dat 'n mens niet in zen eige huis kan.... dank u beleefd meneer, dame Donald ontsloot de deur, deed die vervolgens op 't nachtslot, hij zou wel de laatste zijn die thuiskwam. En het was Greet raar te moede, toen zij, op zijn arm leunend, de donkere trappen beklom. Donald hield een poppig electrisch lantarentje voor zich uit, en in het doodstille huis kraakten hun treden zwaar. „De juffrouw moest me zoo eens zien!" schertste Donald, „ze zou wpnder wat denken " „God!" zuchtte Greet, dadelijk angstig voor hém: „Zou ze kwaad van je denken. Donald ? Jij kan 't toch niet helpen. En ik ga toch morgenochtend weer weg." „Wel nee, kind, en wat komt 't er nu op aan wat zoo'n ménsch dénkt.... als zij haar huur maar binnen krijgt, is ze al best tevreden." Hij schoot in een lach om die naïeveteit van Greet. 't Was toch eigenlijk wél een beetje kras voor haar leeftijd. Maar toch, hoe góédig om dadelijk aan hém te denken. Ze was een hondje. Zij gingen het portaal eerste verdieping over. „Hier kind...." hij ontsloot zijn kamerdeur. „Welkom, in mijn heiligdom. In diesen heiligen Hallen...." Hij maakte licht, en in den gloed van een groote staande lamp met rooskleur kap en op vergulden voet, zag Greet het vertrek opleven uit de gestalteloosheid der duisternis. Een consoletje Louis quinze trok haar aandacht, en ook Donalds boekenkast, waar de deelen heenschenen door verguld traliewerk. „Gu-unst... Donald.... hoe prachtig allemaal . wat is 't hier móói!" Zij opende haar oogen wijd. „O die lamp, dat consoletje, en dat kleine kastje en waar de boeken in zijn, hooren uw onderdanige dienaar en ook de piano en die aquarellen; voor de rest is 't 'n banale verhuur-historie " 245 „Nou, maar 't is toch prachtig.... die gordijnen...," vond Greet.... „Wat moet je 't bij ons kaal vinden..., wat is er nou bij ons.... Donald haalde de schouders op. „Ja, m'n beste Greetje, ik kan nou niet zeggen dat ik met je papa dweep, maar ik respecteer 't in hem dat hij zich geen splinternieuw ameublement op de pof heeft gekocht.... Hij kan 't niet helpen dat hij geen held heeft, hè.... Maar hij zal ten minste wel met door den deurwaarder achterna worden gezeten „Nee, dat niet," zuchtte Greet, denkend aan de vijftig duizend gulden. ' ° „Was ik maar nooit geboren.... of maar een jongen geweest." „Dan zou hij vijftig duizend gulden gehad hebben, hé ?" Donald proestte. Greet kleurde, twijfelde: „J.... ja.... misschien ook niet.... nee, 't zou toch niet „Natuurlijk niet, mal gansje, mijn alles behalve scheutige ouwe heer heeft dat in een oogenblik van onwijsheid eens gezegd. Had zeker een Catsje te veel op. Dat iemand die zooveel akten heeft dat kon gelooven is om te kraaien." „Nou, ik wou dat je pa 't dan.maar nooit beloofd had.... 't zou alsjeblieft beter geweest zijn voor mijn." „Zeg Donald ik zal wel een beetje gaan rusten op die kanapé, die ziet er zoo lekker makkelijk uit, ga jij nou maar gauw naar bed. je hebt kóórts, zeg je.... Hoe ben je nou?" Zij liet haar zachte oogen vol bezorgdheid gaan over zijn gezicht. „Ik voel me nou weer iets beter, 't zijn van die vlagen, en ben je mal, kind, jij gaat in mijn kamer naar bed, je kun je opsluiten en je zal zoo veilig zijn als thuis in je eigen kamertje. Je maakt morgen ochtend maar gebruik van al mijn toiletartikelen, een zondvloed van odeur, een zee van eau de cologne, een doos van twaalf stukken zeep, t is alles tot je dispositie.... zelfs mijn pantoffels en badmuilen kun je over elkaar aandoen.... en mijn borstels, mijn kammen mag je allemaal tegelijk gebruiken." Maar Greet wilde met dien overvloed niets te maken hebben. „Nee Donald, dat zou verschrikkelijk zijn.... ik jou uit je bed jagen.... ik ben t thuis óók zoo goed niet gewend. Met je zee van odeur! En die kanapé is best.... toe, ga jij nou.... „Als je nou niet dadelijk gaat.... neem ik je op en draag ik je er heen.... wacht, voelen of je zwaar bent.... nee, niet erg toch nog zwaarder dan ik dacht.... klein poppeke." "?fr\me^eei neer* smeekte Greet ik zal wel gaan. Nou, nacht Donald.... dank je hartelijk voor alles.... en morgen ochtend vroeg.... „Ja, ja, dan spreken we elkaar nader nacht snoes. je ziet er bleek en afgetobd uit. Zal je nou zoet gaan slapen en niet knie- 246 zen ? Ja, ik héb dekens dat is een bed-sofa, zie je ? Hier in die la zit alles zou je niet zeggen, hè ? En de leuningen sla ik uit... zóu.... zie je " Hij rukte de haken los. „O, laat ik dan gauw even 't bed opmaken, jij ben 'n man, dat doe jij toch niet goed „Wees nou niet stout, moet vader Donald boos worden, ik ben je vader, hoor. Maak dat je weg komt. je deur in marsch. Draai den sleutel om in 't slot, dat ik 't hóór. Zoo — nou, nacht, slaap wel. Ik vlij me eveneens neer." Maar ofschoon hij zijn lichaam neervlijde, zijn oogleden werden niet neergevlijd door een weldadigen slaap. Koorts en onrust hielden hem wakker. God gód, wat moest dat nu géven met dat kind daar, die stumper ? Ja, na haar nachtelijke escapade zou ze 't thuis" natuurlijk eens zoo hard hebben Die ellendige Diana zou geloofd worden.... en Greet niet. Kon hij haar maar ergens bezorgen — kostgeld voor haar betalen Als hij dat nu eens op zich nam— Maar bij hartelijke goeie trouwe lui dan zou ze niet bij de de Behrs kunnen ? Dje begrépen wel Zulke trouwe frisscfie lui.... 't Was me 'n ellende, hoor Hij goeide de reisdekens, die hij op zich gestapeld had, van zich af zijn hoofd bonsde, zijn handen waren klam, hij werd van binnen verbrand, er lekten vlammen aan zijn ingewanden, vlammen terstond gebluscht door koudwaterstralen, die hem rillen deden in lange zonderlinge huiveringen. Hij trok de dekens weer over zich heen, hulde zich er stijf in ; ze konden hem niet warmen, Beroerd, dat was toch wel je echte koorts, zijn kop leek week als was, en zijn denken dreef telkens weg. Had zich den eersten keer beter moeten verzorgen, de verkoudheid uitvieren Och genade, als hij morgenochtend maar met dat kind mee kon.... Néé, naar dat hol waar ze uit kwam, kón ze ook niet meer dat was buiten kwestie. Maar hij, Donald, zat er intusschen wel mee opgescheept. Wacht eens, hij kon haar brengen naar de, de Behrs, en zelf den schoolmeester op de hoogte brengen, want al was die nu een eerste-klasse fielt, hij moest toch weten, en de moe kreeg misschien 'n beroerte, als ze zag dat Greet niet thuis kwam. Goddank, 'n bevredigende oplossing tusschen twee huiveringen in gevonden.... zien of hij dat exemplaar, Gdeon, niet klein kon krijgen. Brr.... tóé maar, weer zoo'n koude spuit over zijn rug door een onzichtbaren badman losgelaten; en dan nog zijn hoofd, zijn 247 hersens, die wegzwommen als eenden in 't water. Had hij dat van morgen gedacht ? Gek, dat hij Greet eens zoo hevig lichamelijk begeerd had, dat ze hem met haar onschuld bijna dol had gemaakt, niettegenstaande haar mankheid. Hij begreep er nu niets meer van... Dat was dood nu. Alleen maar een groote-broersgenegenheid had hij voor haar, neen, heusch, een hartelijke en oprechte zorg voor haar welzijn Ze hield hem in elk geval vast met iets dat in haar was. Dat eigenlijk van haar uitging onbewust.... een zielegeur. iets bijzonder zuivers.... ze was als frisch gras.... als jonge zomer.... zoo frisch zoo frisch.... Nou was hij op 't oogenblik ook geen mensch, geen man enfin, wat je dan man noemde.... hij voeldè zich lichamelijk ellendig.... Maar hij zou nu toch, al was hij nog— ai hij kreeg koppijn, dat beróérde hoofd zoo flink geweest dan zou hij toch geen laagheid in zulke omstandigheden— O god wat was hij ziek.... die lamme kop van hem.... bonzen zwemmen.... gedachten gingen weg.... kon niet denken.... te veel al gedacht.... en te zwaar Greet.... o beroerd.... In de andere kamer lag Greet te tobben. Hoe allervreemdst dat zij, Greet Hemming, daar lag, geheel gekleed, op Donalds bed, gesloten in Donalds mooie slaapkamer, zoo ver van huis, van haar vertrouwd kamertje met de voeringgrijze muren, en het met wit vitrage overspannen dakraampje, waardoor altijd de maan zoo rond en blank kon zien schijnen en de sterren zien trillen als vlinders van licht aan den donkeren nachthemel. Hoe dikwijls had ze daar niet zekeren troost in gevonden, wanneer zij niet gauw kon inslapen, of, zeldzamer midden in den nacht wakker werd! Lieve hemel, wat zouden ze bij de Behr zeggen, als ze het te weten kwamen ? Neen, die zouden haar wel gelooven, als ze alles vertelde, die waren veel te goed . en te hef— En Piet, wat zou Piet morgen ochtend zeggen, als zij juffrouw Greet niet vond, die goeie beste trouwe Piet, haar eenige vriendin in huis. Piet zou er vrééselijk van zijn, ze zou wel huilen van onrust.... Ma, wat zou ma zeggen ?.... en Julia en Lucie en de kinderen'.... lieve Diaantje, die alles op haar geweten had, zou wel't hardst schimpen.... 't kón dat de bel kapot was, dat straatjongens 'em kapot hadden getrokken, maar 't was bijna onmogelijk, nee Diana zou wel En paaa t laatste maar 't beste.... die zou me zooeven razen.... huuu.... 't was om te rillen als je der an dacht.... Néé, néé, zij wilde daar niet meer terug, zij kón niet. En in dit stille nachtuur doorploegde 248 al het leed, dat zij door hem geleden had, nog eens zwaar haar hart, en diepte daar nog uit de smartevoren Neen.... 't was toch buigen of barsten geweest den laatsten tijd, zij móést van hém heen, zij móést.... Als hij haar thuis wilde hebben, was 't alleen om haar meidenwerk te laten doen, zij begreep hem heel goed.... de anderen ééns heen, kon zij dienen als meid. Dan zou zij misschien nog in de keuken alleen moeten eten als Piet, niet dat zij dit niet oneindig verkiezen zou boven met pa te eten. maar zij wilde zich toch niet laten dwingen daartoe.... nooit. God.... haar góéd.... 't beetje, 't heel kleine beetje onder- en bovengoed.... zou hij dat afgeven ? Hoe zou ze daaraan komen ? Misschien door Piet Als ze morgen eerst eens naar de Behr ging, en daar alles vertelde, dan zou mevrouw misschien wel.... Ze zouden natuurlijk wel gek opkijken.... Zoo vroeg mogelijk maar opstaan morgen.... wegsluipen nee, dat kon toch niet.... eerst Donald goeiendag zeggen.... De slaap overmande Greet — haar onrustig denken verwarde tot een even onrustig droomen, waarin zij nog eens dien ganschen Zondag doorleefde, maar verward en vreemd, de werkelijkheid door elkaar gegooid tot een allerzonderlingst mengelmoes. Zi) werd met een schrik wakker, op eens bedenkend hoe gek de avond na al die feestelijkheid geëindigd was, wierp zich heen en weer, gehinderd door haar kleeren, haar corset, dat knelde in die liggende houding. Toen trokken haar oogleden weer dicht, beneveld als zij was door den slaap. Onpasselijk, het hoofd zwaar als lood en pijnlijk, de beenen geslagen met lamheid, werkte Donald zich los uit de sjaals en dekens, wankelde naar de tafel waarop zijn horloge lag, bij het licht van een nachtlampje. In de kamer was het nog geheel nacht, met de blinden gesloten, en ten overvloede de ondergordijnen gezakt. Half zeven, schemerde het voor zijn oogen. De meid en de juffrouw waren al op, dit wist hij. Nooit zou hij de straat op kunnen vandaag, het was hem al te veel dat hij stond.... o zijn bed, zijn eigen béd. Hij hunkerde er naar. Daarbinnen vernam hij geen geluid. Het was wreed dat arme kind wakker te maken Zij sliep misschien wel tot een uur of twaalf.... hij zou haar den raad geven maar alleen naar de Behrs te gaan.... al was hun huis vol logé's, ze zouden wel raad schaffen.... misschien bij andere menschen.... Voor ze heen ging, moest ze wat eten, 't schaap. En de meid moest hem nu den dokter even halen. Wie weet wat hij onder de leden had ak hij maar niet naar 't ziekenhuis moest. Nu moest hij die juffrouw met zijn pijnlijke keel 249 ook nog vertellen van Greet.... en zulk soort van menschen begreep nooit. Enfin, nu zou de juffrouw eindelijk zien wie Greet Hemming was, daar had ze immers al zoo lang op gevlast. En een glimlach speelde zijns ondanks om Donalds lippen. Water. waar was water?.... o ja, in zijn slaapkamer, en die was door Greet afgesloten. Ja, hij móest''t de juffrouw vertellen, de Mmer moest tóch gedaan worden, zoodat hij naar zijn bed kon, en zij zouden Greet zien. Maar'n beetje op 't gemoed van de juffrouw werken. Hoe hij de woorden uit zijn dikke keel zou krijgen.... Hij waggelde naar den muur, schelde, en viel weer neer op het geïmproviseerde bed. met het windkussen tegen een peluw en de reisdekens daarover. „Wat een plezierige toestand...." En hij proestte plots, even denkend aan drogen hengstenden Jemmy, den echten Hemming, en dan aan moeder en de zusjes. Wat zouden die van dit alles gezegd rï u- .N^^'k;dat hij gék was. Dat woord hadden ze ten allen tijde bij de hand. Van omstandigheden die je tegen je wil tot iets noodzaakten, hadden ze geen flauw begrip. De meid klopte, verscheen met verbaasd gezicht over het ongewoon vroege uur, en keek nog verbaasder daar zij Donald hier vond liggen. „Meneer.... wou meneer ies ?" „Ja...." kwam er schor bij Donald uit.... „ik ben. " „Is meneer ziek ja, dat hoor ik, en dat zien ik an meneers gezicht en oogen. Zal ik de juffrouw maar deris roepen ?" „Ja....' knikte hij zuchtend, duizelig, blij dat zij zijn wensen raadde. Met meisje schudde medelijdend het hoofd met tullen plakje, en ging heen, de deur onhoorbaar sluitend. Weldra kwam de juftrouw, mager, spits en burgerlijk in baar granaatroode morgenjapon, met. blauw geruit keukenschort voor. „Wel menéérr" begon aj klagelijk, wat hêt Reintje me daar nou verteld, dat u zoo ziek ben.... hoe komt dat nou ineene zoo ? En waarom leg u hier en niet in uw bed.... Te benauwd soms? Och ja, dat had me moe zaliger soms ook van die benauwdheden die " ; Donald kreeg het nog benauwder door de benauwdheden waar hij ' in het verhaal op getrakteerd zou worden en vond het 't best den knoop maar door te hakken. Aleajactaest.... nu moest 't maar.... „Juttrouw... komt.... u even hier zitten hier.... kan niet hard spreken keel doet te veel pijn." De juffrouw „ies griezeligs en geheimachtigs" voorziend, deed als haar bevolen werd, boog het oor naar Donalds mond. „Op mijn.... bed.... ligt iemand anders, juffrouw." 250 Hoewel de juffrouw dadelijk haar sanspiesjes gehad had, hief zij toch het hoofd in schrik, ,,'n.... *n Vrind, meneer ? Drr.... dronken, vraag excuus?" JN nee " zuchtte Donald zwaar,, ,,'n dame Juffrouw • Greet Hemming de ware ditmaal." De oogen der juffrouw flakkerden, puilend van nieuwsgierigheid... zij hield den adem in. „De ware.... meneer? 't Is zonde...." "Ja, juffrouw die andere was haar zuster, juffrouw Diana Hemming.. ." De juffrouw schokte achteruit. „De draadnagel 1" ontsnapte de juffrouw onwillekeurig. „Om haar zusters brief open te breken en haar zusters naam op te geven ! Ik had dadehjk me sanspiesjes, o délijk, meneer. De nare nijdige draadnagel!" Donald was blij de juffrouw zoo sympathiek te vinden. „Juffrouw Diana Hemming," ging hij voort, met iets meer kracht in zijn stem is, hoewel mijn achternicht,'n heel slécht mensch, juffrouw." De juffrouw knikte hevig. „Haar zuster Margreet en ik waren gisteravond toevallig samen op een verlovingspartij gevraagd, en omdat juffrouw Diana Hemming niet op die partij genoodigd was, iedereen heeft 't land aan haar," de juffrouw knikte haar hoofd bijna af, heeft zij de bel óf vastgebonden óf kapot gemaakt, wét weten we niet, maar dit is zeker, toen ik juffrouw Greet in een rijtuig thuis bracht, konden we trekken zoo hard wei wilden, maar geluid gaf de bel nier. Ik kon natuurlijk dat arme kind niet op straat laten staan, om drie uur in den nacht.... t ,,'t Is zónde meneer, néé.. dét kón u niet, dót kan n ieder begrijpen." i . li „En dus heb ik haar maar hier gebracht, en hgt ze hier in alle eer en deugd opgesloten, te slapen." De hospita, vereerd met het vertrouwen, twijfelde geen oogenblik aan Diana's schuld. „De juffrouw der heele snuit staat er na, meneer, ik vraag excuus, ik meen dé juffrouw der heele snoet, nee, ik meen de juffrouw der heele gezicht." ' Het was Donald om het even wét de juffrouw méénde, zijn bonzende hersenen verlangden naar rust; het was hem tevens of een zwerm bijen de angels in zijn keel drukten. De juffrouw schikte het windkussen onder zijn hoofd terecht. „Zóó'n draadnagel! Laat ik nou gauw een lekkeren sterken kop thee voor u zetten, en dan zal ik ueen hooger kussen halen, want u hebt 'tzóó toch al ijselijk ongemakkelijk. En als 't temet niet beter wordt, dan moet Reintje maar om 'n dokter," De juffrouw draafde met gewichtig bezorgd gezicht heen. Donalds gezicht dankte in haar afwezigheid voor de eenzaam- 251 heid, maar weldra was zij weer terug, in staat van drukte en bereddering. Enfin, zij maakte het hem meer comfortabel, en dit was ten minste een zegen. Al zag de juffrouw dat Donald met gesloten oogen lééd, opende zij toch even goed de sluizen harer welsprekendheid en speelde zij gerechtshofje over Diana Hemming. „Nóü, maar als ik der vader was, ik zou.... Ik begrijp niet hoe de ouwers zoo'n susjet in huis houwe En dan dat gezicht van lijkianus hou je maar vast, van bleeke Janus koffiedik, nét de dood op rollen. Zoo zag ik ze, denk ik, nóü, dat 's me ook femielje van mageré Hein. Enne.... zoo groos als ze nog op der eigen leek.... Kijk, nou leg u heel anders. En zoo jaloers van der eigen zus,.. precies eigenlijk mijn zus, die was ook altijd zoo jaloers van mijn, maar dat zou ze me toch niet gelapt hebben, néé, dat niet. Maar die juffrouw binnen is zeker veel mooier, hè meneer 11" De juffrouw beefde nu van willen weten, haar heele wezen was er ten prooi aan. „Hm...." steunde Donald, even de oogen openend, en toen, daar de schelm in hem de overhand kreeg op zijn ziekeonmacht: „Juffrouw Greet is mank, juffrouw." De juffrouw viel er letterlijk van achteruit. „Mank!" riep zij, „wat een...." Ze had op de tong : „wat 'n rare kolleksje houdt u der op na," maar zich met geweld bedwingend, zei ze : „Och, de ziel.. .." Daarna dribbelde ze weer weg om de thee, die zij Donald gloeiend heet bracht. Hij dronk ze, gedwongen door haar, met kleine teugjes, en het heete vocht leschte wel zijn koortsdorst, terwijl het de bijensteken scheen uit te branden. „Wat zou ik daar op eens hebben ? zeker een ontsteking," dacht 'hij. ~ „Als de juffrouw nou maar gauw wakker wordt, dan kan u uw bed in, maar 't mot toch eerst luchten en weer opgemaakt worden." „Dat — kind is moe, juffrouw laat maar slapen. Laat alsjeblieft 'n dokter halen, ik ik wil weten wat ik heb." „Ik hóór wat...." de juffrouw luisterde geweldig met hetééne oor.... „ze is óp— uw nichtje.... de dame is op " Gaarne had de juffrouw gewacht tot Greet geheel gereed de kamer uit was gekomen, zij vernam duidelijk een plassen met water. Daar kreeg zij een kostelijken inval: „De dame mot toch ontbijt hebben, hè meneer ? Zal ik dan maar hier klaarzetten 't ruikt hier nog wel nachtelijk, maar anfijn, de juffrouw kan 't toch zoo nauw niet nemen ook bij 'n zieke en niet bij der eigen thuis." „Zet 't raam maar open...." fluisterde Donald.... ik trek de dekens wel over m'n hoofd." De juffrouw wilde het eerst volstrekt niet, maar Donald dwong haar met „ja, ja," en gebaar. 252 De weldadige schemering ging verdwijnen met het openen der blinden. Een schelle morgen uit helderen hemel klaarde verblindend brutaal naar binnen, in een schok, pijnlijk voor de knippende oogen, toen de juffrouw de gordijnen optrok. En als zij de lange tweeruitsramen opensloeg, vloedde koude morgenlucht, frisch en onstuimig als een bergstroom, de kamer in, op Donald toe, en voerde in haar zuiverheid alle kwade slaap-en ziekedampen heen. „Gelukkig een droge dag, meneer," verzekerde de juffrouw, als een magere schildwacht bij het raam. Kwaad doen zal 't u niet. Ziezoo, nog effetjes, en dan gaat de boel dicht. En dan mot Reintje hier de kachel maar aanmaken ook." Toen zij wat later binnenkwam met een blad vol ontbijtgerei, een paar servetten over haar arm, draaide de sleutel in het slot der andere kamer om, week de deur en mocht de juffrouw dan eindelijk zien binnenhobbelen een kleine, overigens welgevormde vrouwengestalte, met een fijn bleek kindergezichtje omzacht door blonde kroes. Zag de juffrouw als het beste in dit onregelmatig gezichtje met te breed neusje en droef neertrekkenden mond, twee trouwe, onschuldige, treurende grijze kijkers, overdonkerd door lange wimpers. Och, wat 'n schattige oogen, dacht de juffrouw, zoo zacht, zoo zacht als van een lief dier dat verdriet heeft. Ze raken bepaald je gemoed. Alzoo gaf het hart van de juffrouw Greet dadelijk een welkom. Nou, maar dat zieltje zal nou toch ook 't kwaad niet in de wereld brengen, je kon de fatsoenlijkheid van 'r gezicht aflezen. En al was ze nou mank, 't wurm, was ze nog duizendmaal te verkiezen boven dat lijk van een draadnagel, 't Was om der meehjen mee te hebben, en dat had hier'meneer zeker. Ja, nou begreep de juffrouw der alles van je moest eerst maar 's zelf zien, dan marcheerden je sanspiesjes wel af. En zoo was 't nét." Greets bleeke wangen overtrokken zich met schaamrood, toen zij de juffrouw, die vriendelijk knikte, gewaar werd. Voor 't eerst voelde ze sterk dat zij hier eigenhjk niet paste dat zij aanleiding gaf tot praatjes gisteravond in het rijtuig had ze dien last licht op zich genomen, maar nu merkte ze toch wel— En terwijl Greet zich aan de tafel vasthield, schokte door haar heen de ontstellende gedachte: Waarvoor zal dat mensch me houën.... gód En andere dergelijke schuimden mede op. Tot nog was haar leven zoo besloten in een doosje geweest, zoo onbesproken.... De juffrouw nam haar met vriendelijk toegeknepen oogjes waar: „Neemt u plaats, dame, gaat u zitten, hier hebt u een prettige stoel.... zóó Ja, ja, we weten der alles van, meneer heeft me al verteld wat een leelijke poets ze u gebakken hebben.... eet u maar gauw wat.... ik heb de thee gezet, der is brood, kaas, boter en eieren.... Tóé, probeert u maar 's...." 253 „Slaapt meneer T fluisterde Greet, met een blik naar de gebolde dekens, die Donals hoofd steeds verhulden. Hij was in die houding gebleven, om zich aan het gepraat van de juffrouw te onttrekken. „Meneer is niet erg goed...." fluisterde de juffrouw terug, „meneer heeft wat koorts. Trek u 't u niet zoo an." Want Greets lippen beelden opeens hevig, en de altijd reede tranen sprongen over de grijze appels. „O, dat heeft meneer van nacht gekregen, met de bel 't was zoo koud.... ik voel me alsof ik er de schuld van ben...." Het sneed de juffrouw waarachtig dwars door de ziel. „Nee neen Greetjelief," klonk het dof, en een hand wierp het dek van zich af ik ben er zelf de schuld van, ik had me beter moeten soigneeren, den eersten keer. Kom, kind, eet maar wat De juffrouw moest eigenlijk, met een laatsten blik op het tweetal heengaan. Zij schudde het hoofd. *t Was je toch wat. HOOFDSTUK XVIII. De eerste gedachte van Piet Proppers toen zij opstond, was.- „Hoe gek dat ik juffrouw Greet niet heb,hooren bellen.... hoe zou ze der in zijn gekomme ? Zeker iemand anders open gedaan. Juffrouw Lucie misschien of meneer Theodoor." Zij ging naar de keuken en zorgde daar voor het noodige, zooals zij alle morgen deed, in drukke haast kastdeuren open en toeklappend, eetgerei neerkletterend. Een half uur. drie kwartier verstreken, en toen er nog geen Greet verscheen, viel dit Piet op en maakte een vage onrust zich van haar meester. „Waar blijft juffrouw Greet ? Ze zal toch niks mankeere, t worm, dan zal ik 'r gauw 'n koppie thee brengen." Zij holde naar den zolder, klopte aan Greets deur, geen antwoord. „Juffrouw Greet, ben u op ? Bén u op V' Geen antwoord. Piet werd er bleek van God, ze zal toch niet dood.... der eigens van kant.... Zij draaide de deur snel open en verbazing gaf haar als een stomp in hét gezicht voor haar verwijde oogen stond daar Gteets bed onbeslagen en het nachttafeltje ordelijk ; onaangeroerd glansden witte kom en kan. „Juffrouw Greet niet thuis..... van nacht niet thuis.... god, t schaap, als 'r maar geen ongeluk overkomme was " Piet kreeg er kramp in 't lijf van — Plots lachte haar een geruststellende gedachte toe.... 't Was zeker met de petij van juffrouw Sefie vreeselijk laat geworren en juffrouw Greet was daar maar blijve slape, wel ja zoo om 'n uur of acht zou ze wel komme, o lieve help, als ze dan der maar eerder was als der pa. Want anders zou der wat in 254 't vet zijn. Stumper, voor ééne keer in der leven dat ze 'n pretje had die akelige ouwe pias van 'n schoolmeester, hij werd met den dag erger. Er kwam langzamerhand leven in den vroeg-ochtendstillen huize Hemming, de heeren Theodoor en Dirk, die naar school en naar kantoor moesten, bevolkten het eerst met hun gewichtige tegenwoordigheid de daardoor ontwakende huiskamer, en werdenbediend door Piet. „Greet er niet? juffrouw Greet?" vroeg Dirk. Daar had je 't, dacht Piet angstig. Maar zorgeloos antwoordde ze : „De juffrouw zal daar wel komme. Zeker vannacht laat geworre met de petij. Juffrouw Sefie der angaasjementspetij ommers." Theodoor verbleekte en boog zich over zijn kop slappe thee. Die gansche week'had hij ontzettend geleden, wetend van die verloving, en toch was 't of hij 't nu weer voort 't eerst hoorde. Zóó raakte Piet met ruwen vinger zijn zeere rauwe wond aan. Hij vroeg zich thans niet eens meer wrevelig af waaróm hij moest lijden, hij weerstreefde niet meer; hij leed als een dier dat zich niet verweren kan, hij gaf zich lijdzaam over aan een macht sterker dan hij. En die Schraube, hij wist 't nu, was de vent dien hij toen gezien had.... O toen, toen en nü De kop thee beefde in zijn vingers* het vocht stortte zich over het schoteltje. Hoe vernederd voelde hij zich. Goddank, dat zij niet wist. Dirk schrokte zijn boterham naar binnen, maar zag toch even op : „Wat heb/i/, zeg ? Je ziet er op eens zoo bestorven uit." Theodoor hoestte, proestte, deed of hij zich verslikte, en dit leidde Dirk weer af. Lucie kwam binnen, gevolg door de kinderen. Zij had ze geholpen met kleeden. Christientje, die geen mogelijkheid had gezien Juha te bewegen haar jurk vast te haken, toen Greet onvindbaar bleek, was maar naar goediger Lucie getogen, die, wijzend op de half dichte bedgordijnen der steeds slapende Diana, haar vermaande met „ssjt 1 ssjt!" „Gut, waar is Gréét?" vroeg Lucie met iets angstigs. „Is ze dan hier niet ?" t „Ze zit in mijn zak een partijtje te kaarten," Dirk nam een slok thee. i i_ i_ ti „Weet ik niet, hoor!" zei Theodoor schijnbaar luchthartig. Ik heb de freule niet gezien." „Op den loop zeker met haar beminde. „Nee, maar in alle ernst, begon Dirk zich te verwonderen, „waar is onze geliefde oudste? Is ze niet ergens boven?" „Dan is ze vannacht niet thuis gekomen," zei Lucie, verbaasd over de woorden die ze moest uitspreken. „Begrijp jullie dat van Gréét...." | „Gréét ?" Christientje danste rond van pleizier over t ongewone 255 feit. „Greet uitgebleven vannacht. Ik dacht ze was'n boodschap... suiker of thee of koffie of zoo, of groene zeep." „Waar was ze dan, bij de Behr?" vroeg Dirk. „Ja natuurlijk, dat wéét je toch wel." Lucie herinnerde het hem met even gefronste wenkbrauwen. „Wéét je toch wel, ik neem geen notitie van 't doen en laten van dierbare Gréét,', smaalde Dirk, negeerend Piets. mededeeling. „Maar der zal aardig wat opzitten voor dei? van de ouwe heer. Die zal daar nogal op gesteld zijn dat ze de nacht uitblijft. Gréét aan t nachtbraken 1" Christientje giegelde, en Piet die binnenkwam met de „post" en voelde waar zij 't over hadden, flitste haar een dreigenden blik toe, en haat borrelde nijdig in haar op jegens de geheele familie, die Greet alleen miste omdat ze nuttig en noodig was. „Och, juffrouw, juffrouw Greet kon zeker geen tram of geen rijtuig vinde, en toe is ze zeker bij mevrouw de Behr blijve oyerlosjeere. Ze zal daar wel komme." -fpSf „Ja, nou je 't zegt, denk ik dat ook wel, Piet." Lucie knikte op haar kalme manier. „Jongens, nog thee? Christientje, je danst al t stof uit t kleed. Ga toch zitten, vervelend kind. Anton, kóm, gauw, eet je boterhammen." Anton kwam snuffelend naderbij. „En maak alsjeblieft eerst gebruik van je zakdoek !" beval Theodoor. Anton keek hem suf verwonderd aan en snoof harder nog. „Snuit je néus, jongménsch 1" beval Dirk. «Der is 'n brief voor Diana, wil ik 'em der brengen?" was Christientje gedienstig, en haar groenige oogen gingen gretig achtend over het adres. „Nee," gebood Lucie wrevelig. „Diana zal daar wel komen. Daar is ze misschien. Ze heeft zich erg gehaast, dat ze nou al klaar is ik begrijp n.... Maar toen de deur geopend werd, kwam Julia binnen. „Nou. en waar is Greet nu ?" vroeg ze, zonder iemand goeden morgen te zeggen, als vervolgde ze een gesprek met een hunner. „Zeker blijven overnachten bij de de Behrs." berustte Lucie, die voortging met theeschenken. „Wat 'n brutaliteit van Gréét!" verbaasde zich Julia, verontwaardigd. „Ze émandpeert zich. Hoe durft ze." „Nou, maar als ze nou geen tram of rijtuig meer kon krijgen," verdedigde Lude, „dat kan jou, mij en iedereen gebeuren. Als je op n partij bent...." „'t Zal me 'n partij geweest zijn, bij de Béhr," minachtte Dirk. „Bij die jóden," grinnikte Christientje. „Stil jij, brutale aóp !" dreigde Theodoor. Christientje keek hem verwonderd aan. 256 „Je zal pa hooren, als hij thuiskomt, pfff!" voorspelde Julia, haar wangen bollend. Christientje giegelde van voorpret en leedvermaak. „Pa slaat 'r misschien," hoopte ze. „Hij neemt misschien zijn stok wel." Tegen die gebeurlijkheid kwamen de ouderen, zich allen gekrenkt voelend in hun waardigheid, in koor op. „Zeg's dat dat kind der mónd houdt," verlangde Theodoor van Lucie. „Slaag is voor blagen als jij. Ik wil je met pleizier afranselen." Dirk verliet zijn stoel, naderde met opgeheven hand. „Jongen, ik sla je lekker terug," tartte Christientje,.voor niemand en niets bevreesd. „Pijpesteel, ik maak je en breek je! Pepermuntstokje! Evenbeeld Diana's!" Christientje, ten hoogste beleedigd, hief een woedend gehuil aan, werd door Juha, wier gehoorzenuwen zoo vroeg niet geschrijnd wilden worden, bij den arm genomen en in een hoek geduwd. „Daar nest." Maar Theodoor op eens buiten zichzelf; zijn door Sophie zoo zwaar beleedigde gevoelens móésten eindelijk lucht hebben, ging er heen, en sloeg op Christientje los, dat het een aard had. Hij trok haar aan de ooren, aan haar vlecht, met wreede rukken. „Nou voei je 't, hè?" „God Juul, Dorus, had jtdlie 'r nou maar laten éten, ze komt zóó heelemaal niet naar school," verontrustte zich Lucie, Piet bellend. „Piet, ga toch 's hooren waar juffrouw Diana blijft, zeg dat ze te laat komt, als ze niet voortmaakt." Piet vond dit een gansch overbodige zusterlijke bezorgdheid, en haalde de schouders op. Waar diende dat nou toe, dan om haar nog 's trappen op te laten klimmen, ze had waarendig al genog te •doen. Piet kwam terug. „Juffrouw Diejéna," Piet sprak eigenhjk den naam nooit zonder wrevel uit, „legt zoo gék te doen in der bed, dat.... Dirk proestte, en barstte toen, het hoofd achterover, in een geweldigen lach, en een glimlach zweefde ook om Theodoors lippen. „Wel nóü, 't is toch waar ?" brutaalde Piet gebelgd, „ze woelt *van de-n-eene kant na de-n-andere, en ze mompert precies als *n ouwe best. Ik kan der geen wijs uit worre, zoo niet. Der voorhoofd glimp als boter, nou wéét je 't." „Is 't géén weesjonge of wél een?" ging Dirk voort met plagën. ,,'t Is der géén, heur." Piet verdween, deed de deur vrij hoorbaar dicht. Christientje had met sluwe wetende oogen gadegeslagen, jnet gretige ooren toegeluisterd, terwijl zij de pijnlijke plekken aan 257 haar armen wreef. „Der voorhoofd glimp als boter," deed zii Piet na. ' „Lucie, ga jij 's zien wat dat nu weer is!" zei Julia zeer gezagvol, opkijkend van de courant die zij bezig was te lezen; feitelijk onverschillig voor Diana's toestand, maar wel een beetje nieuwsgierig. Lucie haalde op haar beurt de schouders omhoog en ging. tViZc ZiCf1 Zeker interessant maken, onze Diaantje," hoonde Dirk. „Maar 't is hier van morgen heelemaal zoo'n interessante huishouding, zég, Dorus ; de ouwe der niet, Greet op de vlucht, Diaantje met 'n botervoorhoofd, gek doend op 'r legerstede '* „Nog 't allerinteressantst dat," beet Theodoor af. „Nou lui, ik ga der van door. Compliment an de ouwelui, als ze thuis komen.;' „En an Gréét!" .gilde Christientje onvervaard. „Moet je nog méér hebben, schrééuwbigge ?" dreigde Theodoor, „anders zal Dirk er ook 's bijkomen." „Dan vermóórden we je!" hielp Dirk bemoedigend. Theodoor stapte hoog onverschillig weg, om op straat zijn verdriet weer uit te lijden. Hij zou zorgen, dat hij niet langer in dit huis bleef dan strikt noodzakelijk was, en niemand iets zeggen voor hij volkomen zekerheid had van zijn kunnen weggaan. Maar weggaan zou hij, en niemand daar zou hij betreuren in dit liefdelooze huishouden.... misschien Dirk een beetje.... Ja, god.... ja en Sophie's beeld dook plotseling duidelijker dan ooit voor hem op 't was of er een aantal portretten van haar in de lucht hingen. Haar verlovingsfeest hadden ze gevierd Ze had zich durven verloven zonder hém, Theodoor Hemming. Lucie was inmiddels teruggekomen, haar gezicht een beetje betrokken. „Diana heeft koorts, heel gewoon. Wat moeten we doen, zal ik Piet om dokter Robberts sturen ?" „Ben je nou heelemaal?" gispte Dirk, zijn dasspeld verstekend voor den buffetspiegel. „Ouwe Robberts.... ? ik heb óók wel's koorts gehad, en is de vent dadelijk voor mij gehaald?" „Wacht 't eerst nog maar 's af," was Julia van meening, op haar horloge kijkend, „en schrijf maar even naar 'r bureau, dat ze niet komt of Dirk, jij gaat er voorbij, hè ?" „Ja.... nou, best, ik zal dat zaakje wel opknappen. Nou, onze Greet houdt 't uit, zeg, half negen al." „Nou en pa dan?" vond Lucie op eenmaal, Julia bedenkelijk aankijkend. „Wat zeg je van pa?" „Ja en pa ook. Wat een feestvierderij! Dieu de mon ame!" Ma sloegen zij uit gewoonte over. Die telde nooit in hun denken. „Greet wordt losbandig," verontrustte zich Dirk, „wat moet dat in de toekomst geven? Strenge maatr " „Daar heb je pa, daar heb je pa met ma!" jubelde Christientje, Greet Hemming. i7 258 die nog nóóit haar vader zoo graag gezien had in de voorkamer. „En Greet nóg niet thuis, lékkér !" Zij kwam in de huiskamer ronddansen, haar ooievaarsbeenen hoog schoppend van onder haar korten rok, haar voeten spichtig in de als altijd te wijde laarzen, die afstonden om de denkbeeldige kuiten in zwarte kousen. „Kind, wees toch niet zoo zot blij, 't is of je naar 'n vuurwerk moet K vermaande Lucie. „Jakkes, ik dank je voor dat gebulder van pa. Ik ga ook weg.... 's morgens vroeg al, als je pas ontbeten hebt 'n hapje." „O, ik ga met je mee, Luus, Wat hebben wij er feitelijk mee te maken? Wij hebben Greet niet naar de Behr toe gestuurd! was Julia sohdair. De meisjes holden heen, naar boven. „Nou, bonjour, hoor, ik poets 'em eveneens!" galmde Dirk in de gang, lachend. Toen de heer Hemming de huisdeur opende, stuitte hij op Dirk, die hem en ma haastig voorbijstapte. „Zoo pa, dag ma, plezier gehad ? Nou, ik hoor 't van middag wel, 't is al laat.' En als een hazewind schoot hij hen voorbij, zich onderweg verkneuterend dat de ouwe niemand zou vinden binnen dan de kinderen. 't Was niet zoozeer voor Greet, hij had 'r zoo dikwijls standjes gegeven of mee aangehoord, maar hier was nou 's echt de gelegenheid den ouwe te toonen dat de grooten zich maar -niet zoo heten drillen. Je geduld raakte toch wel 's eindlijk op. Kranig van de meisjes dat zij weggingen. En hoor's, Greet mocht een eerste WaS suffer zijn, maar die poets had ze den ouwe dan maar eens flink gebakken. Christientje hippelde uitgelaten de gang door, de ouders tegemoet, beschroomd en langzaam gevolgd door dikhoofdigen Anton, met twee vingers in den mond en kruimels aan de hoeken daarvan. „Dag pa! dag ma!" piepgilde Christientje juichend. „Gréét is vannacht niet thuis gekomen! Ze is wég!" Gideon opende de lippen, doch faalde in zijn poging tot spreken. De verbazing sloeg hem stóm. Het voelde in hem aan of Christientje hém onverwachts den raken mep toebracht, waarop hij haar zoo dikwijls dito dito trakteerde. „Kindje, wat vertel je nóü?" riep ma ontzet, ditmaal vlugger ter sprake dan haar heer en meester. „Ja en Diana is ziek," vervolgde Christientje, dansend over de verrukkelijke uitwerking harer eerste mededeeling en genietend in deze tweede, nieuwe- ontsteltenis aanbrengende. „Piet zei dat ze zoo gék praat en dat 'r voorhoofd ghmt als boter. Echt waar hoor, allemaal, ma! Zoo gék!" zij kneep, in zalig genieten, samen de magere roode koude vingertjes, ware kreeftenschaartjes; haar oogballen krompen ineen, lachvouwen trokken haar wangen breed. Geslepenheid lichtte uit haar heele wezen. 259 Plots kwam Gideon tot besef. Het gezag moest gehandhaafd worden. „Naar binnen !" donderde hij, „en geen wóórd meer !" Christientje zweeg, doodelijk verschrikt, borg zich tegen ma's dikte aan. Ma smoorde uit pa-vrees een zucht. Ook de heer Hemming zweeg in een drukkende stilte, die het échte onweder zijns toorns moest vooraf gaan. Het voorhoofd in diepe fronsen, de neusvleugels wijd, de oogen star gloeiend, stapte Gideon de gang door, als hoofd des huizes. Och, och, treurde inwendig ma, nou was pa zóó in zijn schik over die lieve ontvangst bij de familie Leesenaar, en nou is er dit weer. Dat je nou ook nóóit ies kan hebben. Je heele plezier vergald. En zij schommelde onderworpen achter hem aan. Piet, zich om geen boosheid pa's bekommerend, daar hèt hier gold Greet te verdedigen, haastte zich naar de huiskamer met de vriéndelijke vraag of meneer en mevrouw soms nog versche thee wilden.... „Ik kan best nog effe zette." „Néé!" brak barsch uit Gideon lo%: „Jij behóéft-geen théé te zetten. Wij hebben al ontbeten." „Juffrouw Greet " vormden ma's beklemde lippen zonder geluid te geven. Piet las het er van af. „Och mevrouw," zorgeloosde Piet, „de juffrouw zal daar wel sebiet thuis komme, 't is ommers pas hallef negen. Die Kerstientje maakt der zoo'n drukte van, en wat is 't nou. Zeker blijve overlosjeere bij mevrouw de Behr. Mot u nou niet 's na juffrouw Diejana gaan, de juffrouw schijnt ziek te zijn." Gideon deed als bestond er geen Diana. „Bij mevrouw de Béhr," herhaalde hij ironisch, „de juffrouw is blijven logééren bij mevrouw de Béhr. Hoe durft men't wagen bij zulk vólk te blijven logééren. En hoe durft zij 't wagen, 't heelemaal wagen, zonder mijn voorkennis, een nacht uit te blijven ?" „Wel nou, meneer, 't zal der nogal geen heereleke petij geweest zijn, juffrouw Greet heeft 't der toch altijd zoo plezierig," verdedigde Piet onbevreesd. ,,'n Heerlijke petij!" herhaalde Gideon, „bij mevrouw de Behr. Ja, bij die lui is ook geen partij, daar is maar 'n petij. Ze heeft gebruik gemaakt van mijn afwezigheid om 'r slag te slaan." Vent, dacht Piet, als ik zooveel geleerd had als jij, dan zou ik lekker meer deuge-n-ook. De heksames hebbe jou ziel ten minste heelendal slecht gemaakt. „Nou pa, ze zal wel zoo thuis wezen," dorst ma te troosten. ,,'t Kan gebeuren." ,,'t Kan gebéuren? 't Kan gebeuren, vróuw??! 't Kan nier gebeuren. Van iemand als- jóuw oudste dochter, van iemand die niet iri staat was een woord Fransch te leeren, verwacht ik zoo iets niet." 260 Op dit oogenblik hoorde Piet de juffrouwen Julia en Lucie de gang doorhollen, de huisdeur toeslaan. En het deed haar een innig plezier. Zij hoorde ze wel lachen op straat. „Wat was dat nu weer ?" maakte Gideon zich opnieuw driftig. „Juffrouw Lucie, meneer, en juffrouw Julia, ze gaan na school zeker. Ze hebbe haast," zei Piet achteloos. „Die dochters van jóü, vróüw worden te overdréven brutaal." Hoor zoo'n vent, peinsde Piet net of mevrouw ze daar alleenig gekregen hêt. Wat 'n Janklaasenvader. „Zal ik nou maar afruimei als;u toch niet eet?" „Ja Piet, goed.... Ik zal ik zal éven naar Diaantje gaan zien, pa." Blij een uitvluchtje te hebben, wilde zij ijlings heenschommelen. Gideon weerhield haar met zware stem. Zij wendde zich verschrikt om en zag hem op zijn horloge kijken. „Als dat wézen, die óüdste dochter van jou, er om twaalf uur nóg niet is, zal ik haar wel even bij die lui, die vrienden van haar, gaan halen! Haar wérk in de steek te laten en bij zülk volk haar tijd te verluieren Juist bij zulke lui, bij die jóden. Had ik 't geweten, had ik 't geweten, ze zou er niet héén zijn gegaan, dat belóóf ik je...." „Wat lékker, dat ie der niks van wist, die hllikerd, dacht Piet, 't prétje heeft juffrouw Greet ten minste al beet. En om zoo op meneer en mevrouw de Behr te schelde. Hij is nog te min om derlui laarze-n-an te rijge. God, as ter toch maar geen straf op stond, wat zou 'k 'em dan dolgraag in zen eige hooge hoed smore, of 'em pekele in 'n groote pot. „Ik moet nu naar schóól...." besloot Gideon, zijn horloge weer in zijn vestzakje stekend. Zat je der nog maar, om matjes te vlechte, dacht Piet, vlug de ontbijtborden tot een stapei hoogend en ze onder haar arm mee naar de keuken nemend, Zij en haar mevrouw haalden even diep adem vón verhchting, toen het hoofd des huizes met harden slag de straatdeur achter zich deed dichtvallen. Goddank, hij was weg, je was vrij. Mevrouw Hemming keek een oogenblik Piet aan met blijken blik, en sloeg dien toen haastighjk beschaamd neer, want zelfs in gedachten mocht zij pa niet te kort doen. Ik geloof, peinsde Piet, dat, als mevrouw meneer voor mevrouws oogen een móórd zag doen, mevrouw nóg zou zeggen: 't is góéd, pa. „Piet, kom je even mee naar juffrouw Diana?" noodigde ma uit, en Piet begreep mevrouws vrees voor een uitval van deze zoozeer op pa gelijkende dochter. Boven gekomen, het Piet de deur wagenwijd achter haar open, 261 het rook danig onfrisch ; bedorven lucht hing zwaar en bedomot in die kamer waar twee volwassen menscheS van wie één zS den nacht hadden doorgeslapen, terwijl Lucie ten overvloede afles nog stnf dicht had gelaten. Wie van buiten kwam, a£2£<Ï£ hjk, het sloeg dikke mevrouw Hemming tegen de keel, zij green haar zakdoek; bijna onpasselijk. De koorts was af, toen de beide vrouwen het met wit omhangen bed naderden, waarvïï een goï dun was teruggeslagen Zij zagen Diana als schijndoodf rusten met de dekens tot aan het voeteneind van zich afgegooid, en vS schopt tot een verwarde hoop roode en gelige wol. met het noria katoen" HoeVf gewron9-<** reuzenbaf^ wofen katoen . Hoe hef de juffrouw 't zoo gekrége ?" vroeg Piet verbaasd. Het beenderenmasker scheen heen door he^ dïnne vel en Piet, in een weer lichtsnellen indruk, starend op het nog vermagerd gelaat zag Diana reeds gestorven. OmP den neus vooTal dreigde de huid van strakheid te barsten, te scheuren^Ssj™ et de juffrouw slaapt. * fluisterde mevrouw meewarig. Piet trok telTlJ0?010^^?9 °P' ? d£ hdle Zonni9e winterdag beüchtte uit zijn gnjzigblauwen hemel, ten volle het zieke klamme gezicht met de kraaltjes zweet, en de gesloten oogen paarsig om! alom 2 £ V88611' Het>°9e echt HemmingvoorhooH glom als gee wit porcelein, en schuin er over plakten dunne vlok- 'ibnanC SurCeP,\S- DenachtiaP°n was zeker ookinkoorts■^faA*m**P~Th*d °P«8««At. ^ gestrookte kraag ver afgegleden van den dunnen hals, en het onverbiddelijke, hetmee- ver van°XiCht ^f*™? ™ wat er té kijk lag tusschen de ver van elkaar verwijderde sluitingszoomen.... de platte schrale borst blank, maar hard van lijnen, bottig, met bleekrode £o£ van even geschetsten boezem. *""pjes drinken3'8 ^ ^ hUlpd°°S ^ °P£n' ak d^«9 vragend om Di£^Se""ü mevrouw Hemming verschrikt Gut JJiaantje.... hoe kóm je zoo. kindje?" Want mevrouw Hemmings geheele vrees was verdwenen en enke teere angstige moederliefde er voor in de plaats getreden Maar Diaantje antwoordde niet. a thZ?**** Wf de LuffroU,w 's wat ümenade-thee kookte, mevrouw thee met citroen derin ? ' keelfZJr de!*èni,dat da* tdpen ZOU' Piet ?" Mevrouw Hemming ^teZ^S"** d3nkbaar VeHiCht 3an' klemde haar ziel vas? rJ'f^ff ) meDSCh ^eeft kou 9evat' cn anders « *t niet. Daar En fj lPTT n°9 me£r 7fn transP«eere, maar da's juist goed. En dan flink der maar in blijve, 'n dag of twee. Late we de? nou 262 's wat water voorhouë, u zal zien dat de juffrouw drinkt Ik zal wat versch halen an 't fonteintje beneje. Dek u der toch toe, 't is zonde zooas de juffrouw daar legt." Diana dronk gretig, toen het koude glas water haar lippen raakte, opende de oogen, keek daar glazig Piet en ma mee aan. „M.... ma.... Greet...," „Néé, Greet is nog niet thuis, kindje." Piet verwonderde zich ten zeerste over déze zusterlijke bezorgdheid. Misschien was juffrouw Diejana in de koors bekeerd geworre. Nou, dat zou bestig zijn voor 't mens. Met kwam ze nog in de hemel te land. „Greet met. Donald prevelde Diana, en haar blik dwaalde weer af en kreeg opnieuw het onvaste van een uur geleden, toen Piet getracht had haar aan het spreken te krijgen. „Nee, Greet is bij mevrouw de Behr " mevrouw Hemming schudde het hoofd. „Je bent heelemaal in de war, kindje. Der is geen sprake, van Donald. Die zal wel op zijn kamers zitten. Piet zal je een lekker kopje limonade-thee brengen. Daar zal je wel van opknappen. En ik kom zoo bij je terug, ik zal eerst mijn goed 's af gaan doen. Piet, och, knoop jij even m'n laarzen los hè, 't is vervelend dat Greet nog niet thuis is, ik wou dat ze maar kwam ik heb 'r elk oogenblik noodig." -\ Piet vond 't een verdacht iets dat „Greer rnef Donald." Maar anfijn, 't mens had koors en dan reutelde je zooveel. Zij hielp mevrouw met uitkleeden, vroeg of 't plezierig was geweest bij Leesenaar, zette limonade-thee, bezorgde alles in de huishouding, maakte de kamers aan kant. Het werd tien uur, elf uur, geen Greet daagde op. En er kwam een oogenblik dat Piet en mevrouw Hemming, terwijl zij samen op zolder de vuile wasch uitzochten voor den bleeker, door eenzelfde gedachte verschrikt werden, die gelijktijd dig bij hen tot uiting kwam: „Als der maar geen ongeluk overkomen is." Het potlood ontrolde mevrouw, die, terwijl Piet afriep, de lijst opschreef in het waschboekje, en Piet verrees uit haar knielende houding. Zoo stonden zij tegenover elkaar, bleek van angst. „God Piet.... „God mevrouw...," En Piet, wetend dat Greet met Donald naar die partij was gereden, voelde zich nog radeloozer dan ma, die maar heelemaal in den donker rondtastte. Gesteld dat meneer Donalds ies kwaads voor had gehad met juffrouw Greet, na zoo'n petij, wijn dronk je dan en je zei van alles En als juffrouw Greet nou niet erisjes durfde thuis- komme, 't schaap. O, dat manvollek, dat zich zoo fleemerig en strooplekkerig anstelde. Maar och, dat was 't meschiens toch niet. 263 Juffrouw Greet lag stellig op één oor bij mevrouw de Behr. „Mevrouw? as ik nou 's alvast na mevrouw de Behr toegong?", „Nee nee, /Piet, menéér zal er naar toe gaan, dat mag niet als meneer zal gaan." „Heere gót " verontwaardigde zich Piet, „néé mevrouw, maar as u nou toch in ongerustegeit zit en ikken ook. Meneer is toch ook werachies Onze lieve Heer niet. En wie is Onze lieve Heer ? Heb u 'em ooit gezien. Ik niet. De dominee vertel je, dat je na zen evenbeeld geschape ben, dan mot ie der aardig uitzien met honderdduuzend gezichte. Anfijn, ik weet er niks van, ik weet alleen dat er voor ons lui op aarde 'n hoop beroerdegeit is, en as 't nou zóó'n goeie man was azze ze zegge, zou die dat niet toelate. Maar hij blijft ook lekker in zen hemel zen petijtje damme met engel Gabriël en engel Miegaël." „Tante Carolien zei altijd " „Hoor 's mevrouw, wat zoo'n salemander nou zei of niet en zei, dat raak me nachtmus niet, en de-n-uwe-n-ook niet. Voor mijn part neemp de Heere boven zen hooge hoed voor der af, hij zal wel 'n hooge zijë-n-ophebbe. Ik wou alleenig dat juffrouw Greet maar thuis was, 't wurrem." Tranen sprongen Piet uit de groote blauwe oogen, en zij zag ze tegehjkertijd uit die van haar mevrouw rollen. En dit verwarmde Piets -hart, en deed haar de ruwe werkhand op mevrouws dikke pofhandje leggen. Goddank, mevrouw was toch moeder genoeg, om nog iets voor haar arme miskende kind te voelen. „Ja, Piet—" verzuchtte ma, „ik ben wél zóo schandelijk ongodsdienstig niet als jij, maar dat moet ik toch óók zeggen, 't is hier op aarde wél altijd wat raars en zelden wat goeds. Want wat een thuiskomst, wat een thuiskomst! En meneer was gisteren nog zoo tevreden over 't eten bij Leesenaar. Hij maakte nog gekheid met mevrouw over de kip en zei: .mevrouw Leesenaar, je verdient 'n tien.' En hij nam tweemaal van de cabinetpudding, och jeetje " Ma zuchtte weer zwaar, zeer zwaar. „Nou kan je begrijpen, Piet, in wat 'n goed humeur meneer was, en nóü ineens.... „Hé mevrouw, toe, laan 'k nou maar effe gaan, dan benne we medeen uit de onrust. Verbeel u dat juffrouw Greet daar nou's ziek legt van te veel taart ete-n-of zoo. Dan kan toch ook bestig." „Nee Piet, menéér zal wel „Mevrouw, 'n moeder staat 'n kind nog veel nader as 'n vader. *n Vader hêt er toch bijna geen part of deel an." „PIET! 1 ?" Mevrouw werd daar aalbessenrood van. „Nou jawél, mevrouw, hij hêt er wel parr of deel an, maar 't is toch geen moeder, heur. En u hou toch ook 'n massa meer van juffrouw Greet dan meneer." „Nee Piet, dat 's niet waar, meneer houdt juist veel van...." 264 „Hóór 's mevrouw, maak u dat nou óók de kat wijs, Piet Proppers is nog niet onpluis in der bol. Die heb nog geen spinneragge-nop zolder." „Piet, wie zijn kinders liefheeft, kastijdt ze zei tante Carolien." „„Appelesien zei zotte Trien," rijmde Piet gebelgd. „Komp mevrouw nou wéér met die ouwe Japenees andrage ? Wie zen kindere liefheb, maak ze gelukkig, en dat was juffrouw Greet hier nóóit.' En as meneer gisteren in zoo'n lekker hemeur was, dan wou 'k dat de femielje Leesenaar maar hier in kwam wone. Ik wil met plezier derlui bedde-n-öpmake. Nou, mot er niet nog 's na juffrouw Diejana gezien worre I" Toen, om twintig minuten over twaalven prompt, de heer Hemming de huiskamer instapte, vond hij daar niemand dan zijn gade, met een doek om het voorhoofd boven een doodsbleek gezicht, waarin een paar behuilde oogen. Een oogenblik later verscheen Piet, dragend de gevulde heete koffiekan. „Vróuw," nijdigde de heer Gideon Hemming, „doe die doek onmiddellijk van je hoofd. Zulke aanstellerij stuit me, dat weet je." „Ik heb zoo'n hoofdpijn, pa." „Dan zal dat door die doek niet beter worden, vróuw. Is die oudste dochter van je nog niet thuis?" „Nee pa". Mevrouw rukte zich den gevouwen zakdoek af. Stopte hem, vochtig als hij was, in haar zak. „Wat!! ? Je wilt toch niet zeggen dat ze nóg is bij die vrienden van 'r, die jóden, dat ze de brutaliteit heeft hier heelemaal vandaan te blijven ? Wacht, ik zal de jonge dame eens gaan vertéllen wat ik daar van dénk, en die lui de Béhr ook. Menéér en mevrouw de Béhr, nietwaar ? Welzeker. Menéér en mevrouw de Béhr, Toussaint- kade ah ah ah oh öh öh {" Gideon lachte een lach vol haat en minachting, zijn eigenaardigen dooden lach, zonder een enkelen klank er in die aan een lach deed denken. „Ik zal ze 's een beetje gaan opfrisschen, menéér en mevrouw de Behr van de Toussaintkade." En dat er niemand is om 'em op te hangen, dacht Piet, die van het hoofd tot de voeten beefde, evenals mevrouw Hemming, geboren Veldt, doch om een andere reden. „Om godswil, pa,..." ,W^at!?.... En wat wóü jij nou, vrouw, hé, met je ,om gódswil ....' ik gelóóf dat ik als hóófd des huizes hier nog wel de baas ben hè.... ?" Hij toonde haar zijn breede tanden, die de. jaren vergeeld hadden. Net of ie gaat bijte, dacht Piet. Sjisses, hoe eng. „Eet eerst 'n boterhammetje, pa," smeekte ma. 265 „Néé vrouw, ik zal niet eerst 'n boterhammetje eten, ik zal mij nu t eten eens ontzeggen, om recht te oefenen." „Diaantje is zoo ziek, pa, der zal wel om de dokter moeten gestuurd, trachtte ma hem te verteederen. „Diana ziek ? zóó, zeker een gewone verkoudheid, vrouw, dan* moet ze zich maar warm houden. Er behoeft niet voor elk wissewasje een dokter hier te komen, Begrépen ? Die overdrijving altijd" van jou. t Geld groeit me nog niet op den rüg." Hij stapte de kamer uit, de gang door, en de beide vrouwen, kregen den slag der huisdeur, toen hij die toegooidé, als op het hart. „Piet, snikte mevrouw Hemming. Toen Julia, Theodoor en de rest thuiskwamen, vonden zij ma, die een zenuwtoeval had, in de armen van Piet. ,,'t Wordt hier plezierig," zei Dirk. „Tweede bedrijf van 't drama. Wat krijgen we nóü nog?" Gideon Hemming stapte voort in een duivelsche bui. Hij had den ganschen morgen zijn kwaadheid opgekropt, nu móést zij losbulderen. De ongehoorde brutaliteit van dat wicht Greet, in samenzwering met die joden! Die haar natuurlijk tegen haar vader 00hitsten v Dat elk ander kind van hem den nacht zou uitblijven, zonder hém vooraf daarvan te verwittigen, was zeker een ongehóórd feit, maar Greet, Gréét, een vod, een lor, een prul van 'n intellect, dat alle onderwijzers als hopeloos hadden moeten opgeven.... dat was En zijn oude wrok tegen Greet verscherpte zich weer, doorknarstê zijn gemoed, zette de wolfstanden in hem. 't Was als had zij hem gisteren door haar komst in de wereld oom Daniëls geld doen ontgaan.. Gideon Hemming was een geboren vrijgezel. Hij zou zijn leven best hebben kunnen uitleven zónder vrouw en kinderen, en duizendmaal in zijn bestaan had hij betreurd dat hij zich bezwaard had met deze lasten. Hij was zichzelf genoeg immers, hij hield van Gideon Hemming en van niemand anders. Alleen en vrij, zou ook vroeger zijn inkomen hem ruim voldoende geweest zijn ; hij zou zijn willen en wenschen, zijn luimen en lusten hebben kunnen bevredigen, en wat was er nü ooit voor hem persoonlijk overgeschoten ? Beknot had het gezin hem! in zijn rechten, slachtoffer was hij van het huwelijk, den verwénschten huwelijksstaat. 'n Vrijgezel. Behoefde die een kind te erkennen, waarvan hij de vader was ? Dertig kinderen konden een vrijgezel het aanzijn te danken hebben, en de móéders alléén, waren aansprakelijk voor die kinderen. En dat was góéd, dat waShéérlijk, zoo hóórde 't. Met 'n grijns moest je ze van je afgooien en aan de moeders laten. Dan moesten die zich maar niet wéggooien ! Maar hij, hij was helaas een gevangene van de wet, en na het zich gevangen geven was hij verplicht de lasten en gevolgen van dien 266 waanzin te dragen. En dit deed hij sedert jaren met ijzeren vuist neerkomen op zijn gezin. DIT: dat hij te kort vrijgezel was geweest. Neen, dat hij het niet was gebléven. Hun leven lang zouden zijn kinderen hem dank weten voor wat hij had opgeofferd. Het verkankerde zijn dagen, dat ze zoo brutaal werden. Had hij Lucie niet onlangs in -de gang tegen Theodoor hooren zeggen : dat zij er genoeg van kreeg, ze ging solliciteeren naar een betrekking buiten de stad, en Theodoor meende gewichtig raadselachtig te kunnen beweren dat hij óók zijn plannen had. De blagen ! Om niet met hem erover te spreken. En nóü dat onbeduidend stuk kind weer, dat den nacht uitbleef. Fatsoenlijk. Wie weet hoe 't daar was toegegaan, bij die joden, wat een braspartij. Als zulke lui uit het gareel raakten, werd 't natuurlijk een pan van je welste. En dat zijn kind, in 'elk geval, al was ze nu een stuk ongeluk, ze droeg toch zijn naam, den éérlijken naam van Hemming, daarbij was geweest: en juist omdat ze half gaar was, ging ze natuurlijk als 'n lijdzaam lammetje mee. Wat zou hij wel kunnen zeggen daar, om die joden voor hun brutaliteit eens flink op hun kop te geven. Hij zoü voor dien kerel gaan staan en mompelen: Jood.... jóden. Daar konden ze nooit tegen. En als die vent zich beriep op zijn zoogenaamde genegenheid voor Margaréthaa, zou hij zeggen: Joden zijn altijd zoo kleverig, daarom zijn ze geringer dan andere menschen, ga ga ga! met een schamperen lach. Daar zou de vent natuurlijk niet tegen op kunnen. Dat was afdoende, kranig afdoende. Zoo'n kerel die zijn dochter liet trouwen met een protestant. En hoe kwam hij, Gideon, van Diana af, zijn lieve Diaanje? Hij kon hem niet luchten, dien de Behr.... met dat zoogenaamde vroolijke en joviale. Twee leerlingen had die de Behr dikwijls bij zich op straat, aan iederen arm één, en als de kerel hem, Gideon Hemming, zag, nam hij niet alleen zijn hoed af, maar wuifde hij nog familiaar-joviaal met zijn hand. „Bonjóór meneer Hemming!" zijn gelijke ziend, waar hij den supérieur moest zien. Beroerde kerel, 't Was je nogal om blij te wezen, als je zóó'n familie erop nahield. Dat moest dan beteekenen: Ik tel m'n lasten niet, ze wegen licht. Zoo iets jóódsch-drüktemakerigs en bedriegerigs. Vooral bedriegerigs. Toen Greet een kind was, kon 't hém, haar vader, volstrekt niet schelen wat vriendinnetjes zij er op nahield, zij mocht voor zijn part met Chineezen omgaan. Naderhand vond hij dien omgang van Greet met de de Behrs een uitstekende gelegenheid om op joden te schelden. En daar dit tot zijn levensbehoeften behoorde, zou't hem zelfs zéér gèspeten hebben, als zij er was wéggebleven, en hem deze bevrediging ontnomen had. Maar hij zou ze nou wel klein krijgen, hij, de christen en méérdere. 267 Aldus uiterst tevreden over zijn aanstaand succes, nam de heer Hemming de tram, om dit succes te bespoedigen. Voor de deur der de Behrs bonsde er een niet-verwachte teleurstelling dof pijnlijk op hem aan, 't was als stootje hij onverwachts zijn neus, want daar stond die kerel zelf lachend te praten met een meneer en diens zoon, een langen, blonden jongen ; christenen zoo als hij, Gideon Hemming. En de meneer drukte stevig de hand van dat muziekmeestertje en zei: „Nou, meneer de Behr, dat blijft dan afgesproken zoo • „Hij," wijzend op zijn zoon, „komt eiken Woensdag van half vijf tot half zes. We zijn erg blij dat u dat uur nog hebt, we eten om zes. En om kwart voor zeven u al weer een les ? Sakkerloot, man, je wordt schatrijk. Ha ha ! O ja, a propos, nog veel geluk, hoor, met uw dochter, 't was 'n aardige dag gisteren, onze Thijs vertelde ons dervan. Dus de schoonzoon ook al in de muziek? Allemachtig aardig. Wél ja, samen maar werken, jongelui. En 'n mooi vak ook, als 't 'n beetje gaat, 'n héél mooi vak. Ja, Gerard hier heeft er ook machtig veel zin in, u hebt nou Thijs gehad, maar dat was meer liefhebberij, dat wou toch bij de posterijen, ofschoon hij doet er nog héél aardig aan, zoo 's avonds, niet Gerard ? Maar Gerard is veel muzikaler, dus dan maar flink aan de gang. Ik vertrouw 'em u toe, wat ? Ha ha ha, maak u der maar 'n Paganini van!" Het vleezig lichaam van den grooten dikken vader schudde weer, zijn oogen doken weg onder de joligheidskrinkels en hij liet zijn lach, die Gideon zeer antipathiek was, de lucht in schallen. Die de Behr glimlachte. Gideon stond Zich te verbijten. „Wel zeker, meneer de Bruyn, maar lustig der op los gestreken. Waar wil is en ijver, heb ik er zelf zoo'n kolossaal plezier in, dan zien we niet op 'n kwartiertje. Dat komt best terecht." • „Ja, meneer de Behr, dat weten we, dat herinneren we ons dankbaar van Thijs. En omdat dit ons juist zoo bijzonder beviel, zei mijn vrouw dadelijk...." Gideon vloekte tusschen de tanden. O, dat goedmoedige en beverige. Dat ze 't zoo ééns waren ! Zeker 'n stommeling, die de Bruijn. En net of ze dat niet binnen hadden kunnen bepraten. „Nou, dan nemen wij de tocht maar weer 's aan, en compliment aan 't vrouwtje, hoor, en aan de mooie dochter en aan je jongens.... Dag, meneer de Behr.... tot 't genoegen." „Meneer de Bruyn, dank u; dag Gerard, compliment thuis ook Gerard, zeg aan Thijs, dat hij nog 's komt inlöopen, zoo 's avonds, laat hij z'n baas niet vergeten. Tot ziens." Nogmaals handdrukken, hoeden van vader en zoon af, die de Behr boog, knikte. Vader en zoon om, met verheugde gezichten waarop de vriendelijkheid breed uitbloeide. Tot zij plots aanbonkten 268 tegen den grimmigen schildwachtenden Gideon, wien zij in het gelaat staarden, verbluft, met over hun trekken schichtend een onwillekeurig daarop weerspiegelde hoogst onaangename aandoening. „O pardon, meneer!" de papa tastte even aan zijn hoed. En Gideon smaakte de voldoening te hooren, terwijl zij verder liepen, want vader de Bruyns stemvolume was geweldig, en hij vermocht het niet in te toornen : „Bewaar me, wat 'n bullebak van 'n vent is dat nou! Zou dat óók 'n élève zijn ? Dat ie daar zoo schildert?" „O ken u 'em met, pa ? 't is Hémming. Jan Vink wees 'em 's an. Hemming, de schoolmeester, 't Is 'n kwaje, hoor. Hij staat der voor bekend." „O, maar als ie maar ééns góéd heeft leeren fiedelen op zen ouwe dag — Wel 'n plezierige léérling! 'n Leerling I" En dit denkbeeld kittelde 's heeren de Bruyns lachspieren weer zóódanig, dat hij naar adem hapte, en toen tegen een lantaarnpaal ging staan om 't tegenover zijn zoon, die mede genóót, uit te bulderen, het hoofd achterover, in vele gerekt vroolijke bas-ho ho's. De menschen keken glimlachend naar hem om, Gideon stónd het alles aan te zien, de oogen hem brandend in de kassen. Het herhaalde zich in zijn ooren: ,Hemming de schoolmeester, 'n kwaje de schoolmeester hij staat er voor bekend!' Zou je dat volk dat hem durfde uitlachen niet doodschieten ? De -vent stond misschien zelf postzegels achter 'n loket te verkoopen, en dat durfde hém.... hém '>'"**■' Jaques de Behr, die eerst gedacht had dat „die beroerde Hemming," bij hém moest zijn, sloot nu maar de deur, die hij even had opengehouden, verlicht dat 't niet zoo bleek. Hij groette den vent op straat alleen om Greetje, anders, waarachtig.... Gideon vond dus, toen hij met de de Bruyns klaar was, een dichte deur, en woedend schelde hij aan. Had die de Behr niet kunnen wachten? „Hei hei, ik moet hier ook zijn," berichtte hij met snelle handbeweging, toen hem toegang verleend werd. Zijn uur had nu geslagen. „Best, meneer Hemming, komt u er in. Mag ik u maar voorgaan ? Waaraan heb ik 't zeldzaam genoegen te danken.... Thuis alles wel?" Meneer de Behr trad een zijkamertje, uitziend op straat, binnen. „Neemt u plaats," hij schoof een fauteuil aan. Maar Gideon bleef staan, dus Jacques de Behr eveneens. „Meneer „Meneer ?" Wat Gideon ten hevigste tegenstond in den violist was dat deze knap van uiterlijk en gedistingeerd in zijn doen was; rechte neus, die van Gideon, alhoewel een christenneus, was hélaas króm; geen 269 groote voeten geen gebogen houding, en geen joodsche tongval, een bedaarde beschaafde stem, en géén overbodige gebaren. Waar had het jodendom aan gedacht tóen het dezen mensch voortbracht? En waai' had het christendom aan gedacht toen het, hem, Gdeon zoo n neus toedeelde ! Ellendig toch, die vergissingen van de natuur. Ook stond die de Behr daar als iemand die niets op zijn geweten heeft De brutale kalmte waarmee hij zei: „Gaat u toch zitten, meneer Hemming.... „Nee meneer, ik ga niet zitten," knarste Gideon. „Mag ik u Vra9u/ J^r,U,Tmrtjmi[n d?Shter Margarethaa hebt uitgevoerd?" „ Waibkef?lUw dochter Margaretha? Gréét? Gréétje? Die is hier gisteren heel prettig geweest, heeft hier gedineerd en de avond doorgebracht. Maar ze is toch bij u thuis, dan weet u toch alles wel hè V "w ^f.n?er' * weet niets- Ze is niet bi) mij thuis." „Wat!? Jacques de Behr deed een stap achteruit. „Niet thuis ? Greetje Gód ! „En dat weet u toch ook wel dat ze niet thuis is, U." snauwde Gideon, met al de minachting die hij op dit woord kon leggen en die zijn gezicht kon uitdrukken. Een gloed van toorn sloeg dén violist naar het gelaat, hij balde de vuist, bedacht zich, kruiste de armen. „Meneer Hemming, alsjeblieft.... Een andere tóón, als ik u verzoeken mag, of ik zal u even voorgaan naar de straatdeur en die voor u openhouden. ,,'t Kan me niet schelen wat jij doet, wat jullie doen " „Ja maar mij kan 't geweldig veel schelen wat iemand die hier komt doet. En spreken de lui mij niet fatsoenlijk toe, dan marsch al waren ze van vórstelijken bloede. Ik zal nu hier wat toegevendheid gebruiken, u is de vader van Greetje en verkeert in opgewonden, ergo abnormalen toestand. Uw dochter Greet heeft gisteravond ot t was tamelijk laat geworden met die partij, dus ik kan wel zeggen gisternacht, ons huis verlaten in een rijtuig met uw eigen neef Donald Hemming die haar thuis zou brengen. En dat is alles wat ik u er van uertellen kan." „Donald Hemming?!" Gideon verbleekte. „De ongehoorde brutaliteit van dien slungel en dat nest! En dat liet u dus toe V' „Ik geloof 't wel. Uw neef Donald Hemming fréquenteert uw huis druk, en Greetje is, alsjeblieft, méérderjarig, maar al was ze minderjarig, dan is 't 'nog aUernatuurlijkst dat ze door een neef wordt thuisgebracht, vooral wanneer die meneer veel bij u komt " „Mijn dochter Margaréthaa, meneer, dat weet u ook wel. is nooit meerderjarig geweest, kan nooit meerderjarig worden, u was dus wel degelijk aansprakelijk voor haar handelwijze wanneer ze bii U was. > 270 „Wel gód allemachtig ! Uw dochter Margaretha, meneer Hemming, is, niettegenstaande al uw misdadig pogen om haar intelligentie te onderdrukken, méér meerderjarig dan u ooit geweest bent, begrijpt u? Ze kent u ten minste zoo goed als u uzelf nier kent. En dat ze bij u gebleven is, na haar meerderjarigheid, is hoofdzakehjk omdat ze nog hecht aan haar moeder, die.... enfin.... we zullen er verder maar over zwijgen 't Was altijd zoo'n beróérde geschiedenis." Ww^i " „]a,jij deedt ook beter te zwijgen over dingen die je niet aangaan, kraakte Gideon. ,,'t Gaat me in zóó ver aan, dat ik 't Volle recht heb te protesteeren tegen onrecht en " Thans voelde Gideon dat zijn uur gekomen was. Hij naderde den vlolist, die hem kalm afwachtte, bracht zijn scherpen neus bijna tegen diens gezicht, en terwijl een hatende uitdrukking het koude staren zijner oogen even verlevendigde, diepte hij die in de warme opene van Jacques de Behr en siste hem toe: „Jóód Joden bemoeien zich altijd met dingen1 die hun niet aangaan. Dat is hun indringerigheid, hun ergerlijke brutaliteit." „Ah!" riep meneer de Behr verwelkomend vriendelijk, zich de handen wrijvend: „Ah.... daar hebben we't. Ca y est! Wèl mag 't ü bekomen, meneer Hemming ! Dat frischt op hè, amice ? 't Moet je 'n verlichting van-wat-ben-je-me zijn dat 't er uir is. 'h Middeleeuwsch niesbuitje. Ik heb 't al lang zien aankomen. Als u nog meer wilt niezen, geneer u zich niet! 't is vervelend als je met zulke zinkings chronisch geplaagd bent, 't verstopt de poriën van je hersens zoo. En maakt u zich nu maar niet bezorgd over Greètje, hoor. Ik heb uw neef zelf't adres aan zijn koetsier hooren opgeven, en 't rijtuig ging wel degelijk in uw richting heen. Maar 't heele huis was zeker in diepen slaap, ze kunnen best gebeld hebben en niet gehoord zijn. En dan heeft uw neef stellig Greetje ergens goed bezorgd bij kennissen of in een hotel. Ik neem hier alles aan wat fatsoenlijk en mogelijk is, u deed dus 't best — „Ik heb je instructies niet noodig " „En ik uw aanwezigheid niet, ik wensch er alsjeblieft van ontslagen te worden. En ik zou u zelfs hier zoo lang niet geduld hebben, als 't niet was terwille van Greetje. Maar Greet was altijd mijn kind en niet 't uwe, en de eenige misdaad die ik op mijn geweten heb, is : dat ik, zoo was ze meerderjarig er nog niet met meer klem op heb aangedrongen dat ze bij mij in huis zou komen. Zooals ik u zeg, dat ze nog aan haar moeder scheen te hechten, weerhield me, maar nu ik u, na zooveel jaren, weer hoor, en voor me zie, onuitstaanbaarder dan óóit, wordt 't me duidelijker dan óóit wat dat kind door u geleden heeft en vind ik 't onvergeeflijk laks van t mezelf " 271 „Och, wat je zegt, heb je haar zóó lief?" „Ja, meneer, ik heb jouw kind zóó lief, omdat ze zoo hemelsbreed van jóü verschilt. Ze is, wat mij betreft, met jouw dienstbode, 't eenige goeds in jouw huis. Dat kind kan bij mij geen kwaad doen, en al had ze den nacht in een verdacht huis doorgebracht, dan nog staat mijn deur wagenwijd voor haar open, voor de arme lieve beklagenswaardige Greetje; juist dan. Ze moet nu maar bij^ ons komen, voor goed— Ze is ons tiendubbel welkom 't Moet nu eindelijk maar uit zijn, met dat hjden dat gebeul van u .'..*." „Menéér!" brulde Gdeon. „Je dürft véél.... ik ben christen, wéét jij dat wél ? Wéét jij dat wél ? ! Hè-è ?" „Goed dat je 't me zégt, meneer, anders had ik je der nóóit Voor aangezien." „De godheid vindt zich in óns, in mij terug " „Wat zal die godheid daar blij om zijn „Maar in jullie, in jou vindt ze zich nier terug " „O nee?" „Dat laat je kóüd, hè?" „Integendeel, 't doet me schrikbarend veel genóégen. Ik ben er zelfs héél veréérd mee." „Jij, die je dochter aan een protestant geeft, bent zelfs bij jouw bijzondere god in ongenade." „Ja, als je, onder de les, met den jongen die naast je zit, haasje over springt, dat ziet de ouwe heer nooit graag ; net zoo min als u, voor de klas." „Ben jij niet bang voor straf ? Hè ?" „Ja, ik zal wel schóól moeten blijven." „Die straf kan erg zijn." „Ik word misschien wel van school gejaagd met een slecht rapport, of ik krijg met de liniaal. Nou, meneer Hemming, hier hebt u de déür, ik ga koffiedrinken, en dan zal ik wel eens met Greetje gaan spreken, hoor. 't Beste met uw zinkings alvast. Ik hoop u nooit weer hier te zien, ik ben niets gesteld op zulke goddelijke portretten." Gideons uur sloeg ten tweede male. „Die genegenheid voor mijn dochter Margaréthaa is allemaal kleverigheid. Jullie zijn kleverig, dus geringer dan anderen." „Nóü, maar die gom barst er wel af door 't verkeer met evenbeelden van de godheid, als u en consorten. Maakt u zich daar niet te ongerust over, amice Hemming. U bent toch nog wel ergens goed voor. U brengt 't gezond verstand aan 't werk ; als u er niet was, zou 't indommelen. En wat werd er dan van de beschaving, hè? Is u nu nóg niet weg ? U moet nóódig een ander van kleverigheid be- 272 schuldigen. Uw voeten schijnen aan mijn vloer vastgekleefd. Enfin; dén kléverigen van alle gezindten zal veel vergeven worden, omdat ze veel maar verkeerd hebben liefgehad, dat ze heengaan en niet meer zondigen tegen hun eigenwaarde, en u zal ook weer veel vergeven worden, omdat ü nooit iemand of iets hebt liefgehad." „Gha gha gha " Gideon, geheel buiten zichzelf, ging zich een joodsch accent schrapen. „Kóm, kóm, kóm, doet u nou de godheid niet te kórt, als u dat gaat doen, brengt u 't mensch op een dwaalspoor, dan vindt ze zich •niet meer in u terug, dan denkt ze dat u met sinaasappelen loopt. NOBLESSE OBLIGE, alsjeblieft. Dag, meneer Hemming, waarde vriend. Van harte beterschap!" De deur sloeg toe achter Jacques de Behr. Gideon stond alleen in het zijkamertje en weldra in de gang, waar hij aan het einde juist zijn tegenstander zag verdwijnen. Achter een verre deur hoorde hij hem lachen en praten. Zeker zijn vrouw vertellen — ! De heer Hemming nam de tram, een beroerte van woede nabij. En met het twistgesprek nog gonzend in zijn terecht gezette ooren, raasde hij inwendig op de Behr, op Donald, op Margaretha, door wier vervloekte schuld hij al die beleedigingen had opgeloopen. O, ze zou er van opfrisschen als ze thuiskwam, dat schandaal. Zoo half gaar was ze niet, dat ze wel wist hoe ze zijn huis onteerd had. Hij zou haar opsluiten, nooit mocht ze meer 't huis uit. Ze kon voortaan al het werk alleen doen, dan kon die brutale stomme koe, die Piet Proppers, meteen weg ; zijn vrouw moest dan ook maar wat poot aan spelen, hij zou 't haar wel beduiden, dan werd ze meteen wat dunner. Ze had nu al jaren lang uitgerust. Gek was hij geweest, om haar zoo te verwennen, zooveel meidenloon te geven. Veel te goed, veel te goed. Hij zag er, ten gevolge van dit innerlijk te keer gaan, zoo ongenaakbaar uit, dat de conducteur zich in onderdanige vrees verre van hem hield ; tot, op één na zijn halte, er een nieuwe dame naast Gideon kwam zitten. Toen waagde de man het meteen maar, en kreeg een geduchte schrobbeering, daar hij dien meneer niet eerder een billetje had gegeven en om betaling gevraagd. Gideon Hemming kon nu eindelijk zijn gemoed luchten, want de verschikte conducteur bleek met sprakeloosheid geslagen, en hij, Gideon had het dus over plichtverzuim en gebrek aan plichtgevoel en zijn eigen onkreukbare eerlijkheid. En daar een luide schoolmeesteren altijd wel ingang vindt, smaakte hij het genoegen eenige menschen wijs-instemmend met hem mede te zien knikken. Een juffrouw, die zich overigens zelf heelemaal niet over den trampassagiersverzorger te beklagen had, genóót in t-Gideons : „Dit is een aan onéérlijkheidgrénzende onvergeeflijke achte, loosheid," en ving aan, met een blik van verwijt op den visch-stillen 273 beambte, wien vele blikken van verwijt troffen ; „O, ze benne tegenwoordig zóó—" Hier moest zij er uit en Gideon met haar. Teleurstelling no. 2 trof Gideon in het feit dat, bij zijn driftige intrede in de huiskamer, zijn gade niet daar was, ze zat boven bij Diana, vertelde hem zijn overige kroost; dat, gedaan hebbend met het twaalfuurtje, zich gereed maakte heen te gaan. „En is Greet bij de Behr?" waagde Juha. „Als Greet, Margaréthaa, bij de Béhr was, zou ik haar wel mee naar huis hebben gesleept en geen brutaliteiten van die joden hebben afgewacht Ze is niet bij de Behr, ze is bij jullie geliefden neef, Donald Hemming ! Ze is nou heelemaal onwaardig den naam Hemming te dragen. Ze heeft mijn huis onteerd, zich vergooid. Ik ga haar nu halen, maar ze zal voortaan weten wat ze gedaan heeft. In een rijtuig zijn ze samen weggereden, meneer en mejuffrouw." Julia werd bleek; Gréét weg met Donald Hemming ! Gód.... Gréét.... En dat hij zooveel van haar hield Ben je gek, hij hield niet van 'r zoo'n chique jongen en manke Greet; maar 't was tóch om jaloersch te worden. „Greet moet opgesloten worden in een gesticht " Juha kon nauwelijks adem halen. „Hè, waaróm nou, je weet nog niet eens wat er van is " zei Lucie. Ze hebben misschien een ongeluk gekregen met 't rijtuig...." „Een ongeluk " haar vader glimlachte duivelsch, „een ongeluk dat is ze ook, en dat was ze altijd, mijn ongeluk." Hier kwam Piet opgewonden binnen met een verward verhaal. Zij had de meid van de buren rechts gesproken, en die vertelde: dat ze vannacht een rijtuig had hooren stilhouden, en op de deur, hier de deur, kloppen en een dame en een heer had hooren praten met mekaar, ze slaapt op zolder aan straat. „Dus dat is dan zeker juffrouw Greet geweest, de stakker kon der niet in!" Piet schoot in een huilbui, tot Gdeons woede, die zich naar haar keerde. „En waarom liet jij jouw juffrouw Greet der dan niet in, hè? Als' jij zooveel van haar hóüdt „Wel nou, meneer, denk u da 'k dat niet gedaan had, as ik maar even gewete had dat de stakker der was, maar ik heb de bel niet gehoord, ik ben óók maar 'n mens, ik heb óók slaap. Dat er nou ook niemand anders opengedaan hêt — En. houë doe 'k van der, meer as u." „Voort, naar de keuken...." „Maak u maar zoo'n drukte niet; als juffrouw Greet soms wegblijf, en gelijk zou ze hebbe as ze-n-et dee, ben ik hier ook de langste tijd gewees. Dan kan u je medeen van een ander voorzien." Gdeon Hemming, alleen maar denkend aan eigen gram, niet aan Greet Hemming. jg 274 de „zedelijk verloren" Margaréthaa, noch aan Diana's ziekte of zijn vrouws leed, holde naar boven, Christientje genoot. „Greet bij Donald en terugsleept door pa Nou zal ze wel slaag krijgen ook." „Och, jij lam kind," beet Lucie haar toe, zenuwachtig door het ongewone van den toestand in huis. „Met je slaag. Je bent net pa. Zoo gemeen wreed." „Dat ga 'k 'em lekker zeggen," „Zeg wat je wilt, ga maar naar school." „Juist ga naar school!" beval Theodoor, „en dadelijk, of ik breng je. Maar eerst zal ik je nog erger afranselen dan van morgen." Hij hief de hand. Christientje maakte beenen. Toen Christientje en Anton de kamer uit waren, bespraken de ouderen het geval. „Begrijp jij iets van die bel?" vroeg Lucie Julia. „Nee, 't is me ,n raadsel." „Hoor 's " kwam Theodoor tot besluit.... „de ouwe gaat nou heen om Greet te halen, maar onze waardigheid is er net zoo goed mee gemoeid, en als hij, haar, als oudste, zou gaan slaan, dan houden we hem tegen, en dan gaan we sohdair onmiddellijk 't huis uit. Want als we dat toelaten, dan steekt hij morgen zijn handjes uit naar ons. Ik zou hier toch nooit gebleven zijn, ik heb er mijn bekomst van en méér dan mijn bekomst maar zoodra hij Greet aanraakt, ga ik dadelijk, en jullie doet 't ook onder protest. Laat hij ons dan maar achterna'zitten. Hij maakt zich eenvoudig onmogelijk." „Hij is gek, stapelgek," zei Dirk. „En ik was nooit heel Greeterig gezind, maar als ze wegblijft, rijst ze in mijn achting. „Maar Dirk, waar moet ze naar toe, stumper, gebrekkige stumper " Voor het eerst van haar leven- voelde Lucie haar oogen vochtig worden om Greet. „Zonder geld." „Nou Donald of die de Behrs.... ik heb 't nier " „Nonsens, Dirk, zelfs met geld.... Greet móét terug— ze kan toch niet bij Donald blijven," vond Juha. „Ze zou zich onteeren." „Nou, dat heeft ze zich al gedaan," veroordeelde Dirk. ,,'n Meisje dat 's nachts met een jongen uitblijft— Maar wat zal ons Diaantje er wel van zeggen, als ze hoort dat Greet met haar liefje op den loop is. Nee maar, nóg eens, beste lui, kunnen jullie er bij : Gréét ? Bedenk jullie Gréér / ?" „Nee, maar 't is helaas nu zoo " wrevelde Julia; tóén, als trof haar plotseling zéér iets i „Maar hoe gék dat Diana juist ziek is, juist vannacht ziek moest worden. En gisteren was ze toch hóén- 275 gezond. Heb jij gisteren iets bijzonders aan 'r gemerkt, Luus?" Lucie schudde bedaard het hoofd. „Ik heb niet veel notitie van 'r genomen. Maar ik geloof ze was net als altijd." „Venijnig," spotte Dirk. „Misschien trouwt die knul Greet " meende Theodoor. „God, Dórus, gebruik nu alsjeblieft je verstand!" bestrafte Julia. „Donald Hemming, aartsflirt, rijk, knap van persoon en héél intelligent zou 'n Gréét trouwen ! Néé maar " „Zoo.... als hij.... e.... in zekere.... enfin.... dan zou hij 'n groote fielt zijn. En we kunnen hem wel dwingen, zie je." „Dank jij den duivel!" verontwaardigde zich Dirk, „als hij 'n smet op ónzen naam gooit, dan zullen wij Móét je dan alles maar afwachien ? Da hórt ja die Weltgeschichte bei auf!" Lucie kleurde op eens hevig ; zij gevoelde zich als jong meisje zeer gekrenkt over deze gewaagde veronderstellingen en gevolgtrekkingen, vooral als komend van jóngens. „Jullie zijn gék met je aljen!" riep zij, voor één keer geheel rakend uit haar gewone flegma. „Ik ken Greet. Greet is door en door fatsoenlijk. Ze heeft meer eigenwaarde dan Diana, die liet 't altijd zoo echt zien, dat ze, nou ja Greet is heel trotsch " „Ah, de goeie eigenschappen van Greet duiken in eens op, als parels uit de zee.... ! Greet en trotsch l" blagueerde Dirk. „Als ze der vannacht niet in kon, is 't ook haar schuld niet," ging Lucie voort. „Nee, maar ze hoeft niet wég te blijven " beweerde Theodoor, „dat pleit sterk tegen 'r. Maar, zeg, onder ons gezegd en gezwegen, ik geloof tóch wel dat die sinjeur 'n beetje op *r verkikkerd is, hoor. Ik herinner me nou toch wel dingen gezegden en zoo.... Hij stak de handen in de zakken, liet het hoofd overtuigd op en neer gaan, tot hevige ergernis van Juha. „En wat herinner jij je, Dorus?" Juha stampte in wrevel op den vloer, dat Theodoor er van schrikte. Gezégden en zoo ? I Allemaal om Diana te plagen. Hij is een aarts-voor-den-gekhouder^ die heele Donald. Hij houdt van niemand, hij is er niet eens in staat toe !" Haar oogen weerlichtten onheilspellend. O, alles wilde zij» behalve hooren, dat Donald Greet liefhad. „Ja precies, *t was om Diana te sarren", kwam Lucie nu weer doodkalm onbewust Juha helpen. „En dat zei Greet toch zelf ook altijd." Lucie haalde de schouders op. „Dan heeft ze tóch nog een greintje meer verstand dan ik dacht," bevond Dirk. „Nou lui, ik ben benieuwd wat uit deze zaak wordt, en om vijf uur weten we met ons allen méér, dat is sekuur. Ik' moet naar kantoor, anders krijg ik op m'n nek van m'n baas. En 276 die kan ik er niet aangeven, vooral niet als ik hier solidair met jullie vandaan moet. Zeg, de ouwe zal 't wel voelen in zijn zak, als wij allemaal opkrassen, en drommels voelen ook." „Nou maar, dan éten we toch niet," wees Juha, nu bedaard, Dirk terecht, ,,'t Zou mij wel hjken van hem bevrijd te worden. Dan gaan wij samen wonen, tot ik ga trouwen, hè Luus?" ,,'t Is nog zoo ver niet..." was Lucie voorzichtig. „Laten we eerst maar afwachten. Nu, ik moet óók weg. Dag samen." Zij gingen allen huns weegs. Geen hunner had gedacht aan de moeder, die boven stil en suf aan Diana's ziekbed zat. Zij had nooit bij hen geteld, en werd nu als onnut artikel totaal over het hoofd gezien. Intusschen had Gideon Hemming flink geraasd tot zijn, na haar zenuwtoeval, uitgeputte vrouw, terwijl de zieke Diana nog steeds koortsmompelde: „Greet, Donald," „Weet je waar ze is, die oudste dochter van je ? Met een man is ze op den loop, met je lieven Donald, die je zoo goed ontvangen hebt, en getrakteerd op wijn, taart en limonade ! Met den zoon van je ex-vriendin Nelly de Kroon, jawel." In stomme verschrildang hief ma de ronde blauwe oogen en staarde pa aan, den mond wijd gesperd. „Greetje...." kon zij eindelijk uitbrengen in gehijg. „Ja, je Gréétje, je lieve oudste dochter. Eerst was ik bij die joden, ik dacht dat ze daar was, maar die kerel vertelde me dat ze gisternacht laat met je waarden neef is weggereden. Dat heb je nu van je vriendschap met je de Behrs.... „Maar pa...," „Maar pa / ?" Geen wóórd, vróuw, tot je verontschuldiging. „Jij bént niet te verontschuldigen." Zedelijk verbrijzeld, bewaarde ma het stilzwijgen. „Greet-Donald " klonk het uit den bleeken uitgezakten mond op het kussen. „Wat is dat!?" barstte Gdeon los. „Greet Donald! ?" Weet zij ervan? Was ze misschien mee in 't complot—" Maar nu ontwaakte op eens weer de moeder in ma. „Nee pa, nee, ze is ziek, doodziek, 't arme kind weet van nies af." „Van nies af 1" spotte Gideon na, ,,'n lief kind " „Om godswil, pa, zeg Diaantje nu maar nies, en haal Greetje terug. Haal ze terug...." „Durf jij mij commandeeren vrouw, hè ? Haal ze terug, "ja, dat zal ik ook wel dóén, vróuw. Jij hoeft mij m'n vaderplichten niet onder 't oog te brengen. Hij keek op zijn horloge. „Maar om die lieve oudste dochter van jou, die naar alle waarschijnlijkheid toch 277 verloren is, zal ik mijn plichten als hoofd van de schóól niet verzuimen. Of ze nu een paar uur langer bij 'r geliefde vertoeft of kórter.... Ik kom toch al te laat.... bij haar, én op school. En de schóól gaat vóór." Ma hief plots in verbijstering handen en oogen .God pa.... !" kreet zij eindelijk. „Wat, god pa? Wat heb je nog meer te vertellen? Hé?" „Als — als Donald als ze maar niet de stad.... de stad uit zijn...." „Daar kom je wel wat laat op, vróuw. Dat zullen ze ook wel. En dan beloof ik je dat die oudste dochter van jóü mijn drempel nóóit meer overschrijdt. Ze is dood voor mij en voor jou dan. Begrepen ?" „Nee, nee...." weerde ma smeekend af, „zeg dat niet, pa, voor mij is ze ra'ef dood, arme Greetje, en voor u kan ze toch ook niet dood zijn, pa. U houdt toch van 'r." Geen ongelukkiger woord kon ma gezegd hebben. „Ik houd van 'r, o ik hóüd zoo van 'r. Niets dan ellende heb ik van dat wezen gehad van *t uur dat ze geboren werd tot nu toe. Enfin.... ik breng 'r om • vijf uur méé.... en dan zal ik 'r gedurende haar heele volgende leven laten voelen de schande die ze me heeft aangedaan, of ik breng er nier mee, en dan zet ze hier nooit een voet meer. Tot ziens! vrouw." „Pa," was al wat hulpeloos ma uit kon steunen. Toen Gdeon de slaapkamerdeur opende, stuitte hij op Piet, die een kopje bouillon voor haar mevrouw kwam brengen. Gideon vroeg niet voor wien het bestemd was, hij nam het van het blaadje, dronk het uit en zette het neer. Hij voelde nu dat hij nog niet getwaalfuurd had, „O, dan zal ik voor mevrouw wel 'n ander halen," mompelde de verbouwereerde Piet. „Ditte was voor mevróüw." „Zoo kóé," snauwde Gdeon. „Met je boerenmanieren." „Nou, dan maar 'n kóe," nijdigde Piet, ,,'n koe, zal nog wel meer liefde voor der jong voele-n-as u voor ü jong." De oogen van Gideon puilden hem uit de kassen. „Jóü zal ik betalen, wacht maar." „Dat 's goed, meneer, cénte kenne wellie altoos gebruike." Gideon hief de hand, maar bedacht zich met een visioen van door Piet eventueel te halen „peliesje." Piet staarde hem onversaagd, zonder oogknippen, aan. „Ja, 't is goed dat u 't niet en doet, heur. Piet Proppers staat 'r man." Gideon siste van toorn tusschen zijn opeengeklemde tanden, stapte Piet voorbij en ging de trappen af. Zoo'n koe, die nog eeuwig *t laatste woord wilde hebben. Enfin, niet waard om over te denken. 278 De hoogste klasse, in haar apart lokaaltje, die van Gideon les zou krijgen om half twee, had nog nooit zóó'n duchtig plezier gehad als dien middag. De uitbundigheid zou alleen overtroffen hebben kunnen worden door het bericht van meneers plotsen dood óf door zijn afreis voor goed naar een ander instituut. Meneer kwam liefst drie kwartier te laat, en al dien tijd speelde de klasse, onder vreezen en beven, lékker haasje over, stuivertje wisselen, de boksende kangoeroe, het gedresseerde varken, en wat dies meer zij. Elke vijf minuten ontstond er een paniek en werden de banken bestormd onder: „Daar héb je 'em ! Daar is ie ! Allemachtig, daar is ie !" zooveel betuigingen van innig leedwezen, dat weer verkeerde in dito gelukzaligheid als het alarm loos bleek. Toen Gdegn, na katachtig de gang te zijn doorgeslopen, plots zijn hoofd door de half door hém geopende deur stak, ontwaarde hij een bende ademloos dooreen springende en rennende leerlingen. Haasje over enz. waren in vollen gang. Het gedresseerde varken schoot juist met proppen. Eén prop kwam tegen Gideons bennentredenden neus aan. De vergrijpen werden zwaar gestaft, dóch het gedresseerde varken zou weten dat zijn vergrijp het zwaarst was. En wist van toen af wat majesteitsschennis beduidde. HOOFDSTUK XIX. De juffrouw van Donald had dadehjk haar „sanspiesjes", toen de meid óm kwart voor vijven haar kwam zeggen dat er een menéér was om juffrouw Margaretha Hemming te spreken. „Zoo'n engerd, juffrouw, je wordt der bang van. Margaréthaa, zeit ie.... zoo knerserig as 'n stroeve tuindeur. Hij ziet er zoo woejend uit, 't is meneer Hemming, zeit ie." „O, dat is der pa. Ik zal 'em wel ontvangen in 't zijkamertje." De juffrouw, die de laatste hand legde aan haar diner, bond zich een schoon schort voor, en stapte naar voren, als iemand die voor geen klein geruchtje vervaard is, in bewondering nagestaard door haar dienstbode. „Menéér," schijnbaar onderdanig maar losjes boog de juffrouw „de deftigheid na." Want zij had daar vroeger jaren lang als keukenmeid „onder verkeerd." Zij noodigde Gideon in het kamertje. „Als meneer maar even hier wil komen." Zij schoof een stoel aan. Deze bijna beschermende toon beviel Gideon niets. „Bevindt zich ten uwen huize een juffrouw Margaretha Hemming?" begon hij gezagvol. 279 „Jawel, meneer. De juffrouw is net even 'n paar boodschappen." Gideons trekken verlengden zich merkbaar. De juffrouw sloeg hem gade van onder haar geloken oogleden. „Zij heeft hier den nacht doorgebracht?" „Jawel meneer, de juffrouw heeft hier in een kamer, die ik de juffrouw heb aangewezen, 'n paar uur geslapen, behoorhjk opge^ sloten en alléén. *t Is hier 'n dood-ordentelijk huis, maar als meneers andere dochter de bel vastbindt of kapot maakt, dan kan meneers ééne dochter, wat te begrijpen is, den nacht niet op straat passeeren. Dat doet geen een ordentelijke vrouw, ik kan 't ook niet, Iedereen kan hier den nacht passeeren, die fatsóénlijk is, begrijpt u ?" „Zoo, juffrouw, zóó," Gideon Hemming stond weer gezagvol op. „En waar is de juffrouw nü, zegt u?" „Ja meneer, 'n paar boodschappen, zei de juffrouw, 't Is an mijn niet, om de juffrouw na te gaan." „Nee, maar wel aan mij, om m'n dochter na te gaan en op te sporen. En van die boodschappen geloof ik mers, juffrouw. Waar is meneer Donald Hemming ?" „Menéér-Donald Hemming, meneer, is ziek, legt met een keel-, ontsteking te bed." „Wijst u mij de kamer van meneer Donald Hemming." „Dat zal ik niet doen, meneer, al voor ik weet dat meneer Donald Hemming u wil ontvangen. Meneer kan ter nauw spreken." „Ik wil...." „U wil hier niks, meneer, want dit is mijn huis, 't huis van mijn en me man. Toch 's kijken wie hier baas is. Nee maar, nou nog móóier, wie denkt u dat u voor heb ? Ik zal voor uzien óf meneer Hemming u kan spreken, en kan meneer niet, dan wordt u vriendelijk verzocht te gaan als u gekommen ben." Voor Gideon nog iets kon zeggen, schoot de juffrouw de deur uit. „Reintje," waarschuwde zij in snel gefluister de ijhngs naderende meid, „je hou je bij de straatdeur en je roept de poliesje, zoodra die vent mijn achterna komt, hoor." Gideon zat zich in het leeg vertrekje te verbijten. Zending no. 2 mislukt. Dat die kerel juist ziek moest zijn, en natuurlijk zat dat lor van 'n kind bij zijn bed. „Na eenige minuten verscheen de juffrouw met bezorgd gezicht. „Meneer, meneer kan 'u niet spreken, meneer kan mijn zelfs niet antwoorden, meneers keel is te dik. Der zal misschien wel 'n operaasje noodig zijn." „Dan zab ik na die operatie wel bij meneer komen, u is nog niet van me af, juffrouw," dreigde Gideon opstaand. „Dat zallen we zien, meneer, Me man is der óók nog." 280 „Ja, dat zullen we óók wel zien. En apropos wat vertelde u me van een van mijn dochters die de bel had vastgebonden ? Hè ?" „Nou meneer, dat 's toch juffrouw Diana Hemming." „En hoe ként u juffrouw Diana Hemming ? Hoe durft u daarvan spreken, hè?" „Hoe 'k dat durf? Nou, de juffrouw is de juffrouw der neef anders aardig komen naloopen hier ! Nee, nee, nee, die kennen me hier wat best, juffrouw Diana Hemming. Ondervraagt u de juffrouw zelf maar over vot ze vannacht met de bel heb gedaan." „Mijn dochter, mejuffrouw Diana Hemming is ziek, juffrouw." „O, óók al? Dat 's dein 't hospitaal bij u ook. Maar dat komt er van als je zoo midden in den nacht opstaat, om je arme zuster 'n streek te spelen. Nou dag meneer, u ekskuseert mijn, ik mot na mijn eten." Gideon hep de straat op in blinde woede. Hij beleefde pleizier van zijn dochters. Stomme Diana! Gekkin! Om zoo haar eigen glazen in te gooien. En dol van ergernis bedacht hij dat Greet meerderjarig was, en hij niets tegen haar vermocht. Zij kon doen en laten wat ze wilde.... Als zij verkoos weg te blijven.... 't brutale lor.... kón ze 't doen. Ze kon zich met dien kerel afgeven, bij haar lieve de Behrs gaan.... met één van hun jongens trouwen; ze hadden toch zoó graag christenen in de familie — De dokter was naar Diana komen zien in Gideons afwezigheid. ,,'t Is nevrose...." hij haalde de schouders op ,uw dochter is wel ziek, mevrouw, maar 't zijn ook zenuwen, en wel voor 't mee- rendeel wat 'n verbazend nerveus schepseltje Er komt wat kóu bij " „Nevrose...." herhaalde mevrouw vol schrik ,Dat e dat heeft toch niets te maken met de hersens, dokter.... krankzinnigheid ?" „Née, nee nee mevrouw maar alleen uw dochter heeft altijd een verbazend geagiteerd gemoedsleven gehad, dat weten we al lang. En wat meer is, er schijnt nu een last op haar ziel te drukken. Enfin, warm houden en kalm, vooral kalm, is de zaak." „Kunt u haar niets geven ?" „O ja zeker, mevrouw, want die koorts moet weg, en ook die kuch.... Enfin, 't zal wel los loopen. Ik kom nog wel eens terug morgen." „Dadelijk bij zijn thuiskomst werd Gideon het relaas gedaan. Hij nam zijn plaats in aan tafel, waar de welvarende rest van het gezin reeds in de hevigste spanning om geschaard zat, en verhaalde op zijn beurt zijn wedervaren, uitrazend tegen Diana, tegen Greet. 281 „En bereid jullie er maar vast op vóór," knarste hij, „dat die oudste dochter van je moeder, als ze morgen er ook niet in wil, er nóóit meer inkomt. Morgen hoop ik haar 't laakbare van haar gedrag onder 't oog te kunnen brengen, en wil ze niet, dan kan ze voor mijn part — Hoe durft men *t wagen als lid van een hoogst fatsoenlijke en eerbare familie zich zoo te vergooien En jullie fuster Diana, zoodra ze zich weer aan tafel vertoont, zal ook 't noodige hooren...." Juha was doodsbleek. Het denkbeeld van Greet en Donald steeds samen was meer dan zij kon dragen. „De juffrouw was boodschappen, de juffrouw " grimde Gdeon. ^JfciÉ; „Ja ja ja...." bromde Theodoor. „Wat ja ja ja " „Nou, ik wou maar zeggen dat wij grooten der nou's eindelijk onze bekomst van krijgen...." „Zoo kwajongen " „Ja, kwajongen of geen kwajongen. Maar dat eeuwige ruzieën van u, dat verveelt hoor, dat verveelt. En danig ook." Julia, Lucie en Dirk knikten vastberaden. „Wat er nou van waar is van die bel, kan me niks schelen. Diana kan schuld hebben, Greet kan schuld hebben ; maar in elk geval, als u twee groote menschen gaat afstraffen als twee kleine kinderen, dan zult u zien wat wij doen. Dat hebben we al afgesproken. En van mij zoudt u toch niet lang last hebben, want ik ga naar Indië. Ik was 't al 'n tijd van plan, als onderwijzer of iets anders. Maar voor 'n paar dagen hoorde ik van Dekkers, dat die zijn broer terug wil, omdat zijn vrouw niet tegen Indië kan of zoo iets, en de directeur van de school daar zoekt nieuwe hulp en had graag iemand versch uit Holland, een frisch element. Dekkers zei, ,als je wilt, heb je alle kans, schrijf dadelijk.' Ik heb 't gedaan en nou wachten we maar resultaat *t Is Bandong,'' besloot hij, vol trots over zijn energie, „en ik zeg 't jullie nou maar ineens ik moest 't toch eens." „God, Dorusje " steunde ma wanhopig. En haar rond blauw oog zocht dat baars oudsten zoons. Iets van medelijden doorweekte Theodoor; voor het eerst in zijn leven voelde hij dat er, tusschen hem en dat dikke mensch daar, iets bestond, zekere band. Toch maakte het hem weer wrevelig, hij wilde geen beletsel van welken aard ook. „O moeder, 't is 'n gezond klimaat en je ziet me wel met verlof, maar hier is 't niet langer voor mij uit te houën. Ik stik hier, ik snak naar adem !" hij knoopte zijn vest los. „Dat is 't voor niemand," beaamd Juha? „We stikken allemaal hier." 282 „Psst, nóü en óf , vond Dirk. Gideon had zijn gezicht van : Hoe vind je ze? „En pa " verontwaardigde zich Lucie, „doet nou net of Greet 'n uitgeworpene is, als ze niet terugkomt, maar dat zie ik volstrekt niet in. Als zij ook 's vrij wil zijn.... „ Vrij wil zijn !" raasde Gdeon, haar stem naboótsend. „Gekken, rebellen, onbeschaamden 1 Jullie zult zien wat ik wil. Jullie hebt niks te vertellen, 'n Halve gare die vrij wil zijn ! Wat doet ze met »die vrijheid, dan mijn naam door 't slijk sleuren ? Stommerds, hè ? Dat begrijpen ze niet wat een éérlijke naam is, een schitterende naam als de mijne. Jullie zult den naam Hemming wel niet zoo hoog houden, als IK 'em altijd gehouden heb." Bij de thee bracht Piet een brief. Hij bleek voor ma en van Greet. Gideon was even naar zijn studeerkamer. Ma's handen beefden te veel, zij kon hem niet openen, Theodoor nam met een besliste beweging haar de enveloppe uit de machtelooze vingers, en sneed met zijn zakmesje het couvert los. „Lezen ?" vroeg hij, haar den epistel kwasi overreikend. Zij knikte stom, wees naar hem, Theodoor ; borg het gelaat in de handen. Juha, Lucie, Dirk Christientje, allen hingen over Theodoors rug heen. Hij draaide zich wrevelig om. „Jullie beneemt me m'n adem en 't licht. Ga alsjeblieft zitten met je allèn.... Nou hmm.... ik kan kort zijn, zij is 't ook. En hij las: „Ma, u zou ik nog wel eens graag willen zien en spreken, maar thuis kom ik nóóit meer, nóóit. En 't is niet omdat ik er vannacht niet in kon, door de bel die vast zat, maar omdat ik altijd zoo diep ongelukkig thuis geweest ben. Ongelukkiger dan ik thuis ben geweest, kan ik nooit ergens meer worden, 'n Zoen voor u en Piet. Zij was 't beste voor me thuis, maar zij was ook 'n vréémde." GREET. Ma zat even, wit als een doek, met open mond verwilderd te staren. Een oogenblik waren zij bang voor een beroerte, maar een snik, gevolgd door meerdere, verloste haar uit gevaar en hen uit een onwillekeurigen angst. Christientje werd om een glas water gezonden en ging, ongemeen gedwee, naar de keuken. „God " steunde Lucie.... „als ze zich maar niet...." „Wat bedoel je ? van kant heeft gemaakt " wilde Dirk zorgeloos zijn, „wélnee." Julia wees op ma, door wie een nieuwe vrees scheen te sidderen. „Van kant " hijgde ze God, Greetje m'n oudste kind.... o god, ze is ongelukkig geweest hier.... ongelukkig.... 283 O god, wie weet of ze zich niet verdronken heeft in de zee.... in 'n gracht." „Hè Dirk, had jij dan ook niets gezegd, wat ben je toch onbesuisd berispte Lucie. „En jij zei zelf...." „Dat 's niet waar, ik zei zoo half en half...." „Nou ja, en toen zei ik de rest. Hoe kon ik nou weten dat ma zoo te keer zou gaan ?" „Ik ga niet te keer," verontschuldigde ma zich nederig, steeds snikkend. „God, komt dat ellendige kind nou nóg niet terug met dat glas water!" verzette zich Theodoor plots heftig. „Ja, waar blijft ze, vervelend nest!" Julia liep naar de deur, Lucie liep naar de deur, Theodoor liep Paar de deur, en Dirk hep naar de keuken, in nog meer ijver; zij hadden allen groote behoefte aan handelen. En Dirk vond Christientje, een leeg glas in de hand, voor den gootsteen bij de open kraan, waaruit een stortvloed neerruischte, pratend met Piet. En alle broers en zusters gingen zeer aan op Christientje, zoo lang uitgebleven met dat glas water, dat op zijn tocht door de gang zijn halven inhoud nog had verloren. Zij verhieven hun stemmen en schreeuwden, zij gilden, sprekend van het glas water als over een redding-aanbrenger, zij hielden het hun moeder als om strijd voor, alsof met dat glas water het jarenlange onrecht, door hen aan Greet bedreven, kon worden goed-gemaakt. En blij dat zij iets van de schuld, die ieder voelde knagen aan zijn geheimste ik, op Christientje konden overdragen, zwoeren zij bijna dat met Christientje andere maatregelen zouden genomen worden, want het liep de spuigaten uit met haar. Hun luide stemmen moesten dooden de stille stem, die diep in hen hun geweten kwelde, en die toch harder schreeuwde dan het geluid dat naar buiten galmde. Christientje, terneer geveld, juichte niet meer over de afwezigheid van Greet, zei dat zij Piet van den brief had verteld, en dat Piet vast besloten was Greet te gaan zoeken, om haar nog eens te Zien. Te midden van dit tumult stond op eens, zonder dat iemand zijn binnentreden bespeurd had, de heer Gideon Hemming onder hen. Hij begreep bij ingeving van wien de met tranen bevlekte brief was die op tafel lag, greep hem, las hem, scheurde hem in tweeën, en wierp hem toen in een bal op tafel. Zijn grootste en onuitgesproken grief er tegen bleek dat hij de vader, het hoofd des gezins, niet genoemd was in dien epistel, dat die aan zijn vróüw, die nul, was gericht. Natuurlijk, een hul zou ook wel aan een nul schrijven, soort zoekt soort. „En jij gaat er niet héén, vrouw, naar die de Behrs of waar ze 284 mag zijn, en als ze niet meekomt wanneer ik haar te spreken krijg, ik herhaal 't, overschrijdt ze mijn drempel niet meer." „Och, pa," snikte ma, als bij Greets geboorte, ,,'t is toch uw kind ook. Wat moet ze beginnen ?" „Uw kind ook, "fa. mijn kind, 'n lief kind, 'n heerhjk kind, altijd geweest. En wat ze moet beginnen zal zij wel weten." Voor het eerst in haar huwelijk kwam ma in verzoeking pa ongehoorzaam te wezen. HOOFDSTUK XX. Greet had dien heuglijken dag doodsangsten uitgestaan om Donald. Toen de juffrouw de kamer 's morgens verliet, bleef Greet stom roerloos voor het ontbijt zitten, kon niet eten of drinken, alleen maar haar tranen afslikken. „Toe,. Greet," wrong Donald uit zijn zieke keel, „gebruik nu iets.... je doet mij er zóó'n plezier mee, vrouwtje." Dat „vrouwtje" en de ongewoon zachte smeekende blik joegen Greet een blos op de wangen. O was zij inderdaad zijn vrouwtje geweest, dan had zij nu het recnr hem te koesteren en op te passen. Hij lag daar zoo ziek en hulpeloos, stakker. Zou bij willen dat zij bij hem bleef? God, als hij eens heel erg werd.... en en heen ging voor goed, zooals dominee was heengegaan, na een ziekte van een paar dagen. Donald was wel jong, maar 't kon toch.... Zie hem daar nu liggen, arme jongen, toch ook maar alleen hier, zonder familie.... Voor zij het wist, ontsnapte haar gesmoord : „Donald...." $ÈÊ „Greetje Zij knielde neer voor de sofa, bij het hoofdeinde, voelde zijn voorhoofd dat klam was, zijn handen die gloeiden. Haar binnenste neep toe van onrust. „Donald...." fluisterde zij heesch, „als.... je gezond was geweest, zou ik dadelijk heen zijn gegaan, maar nou kan ik niet.... ik kan je niet laten zoo .... ik zou gek worden van angst.... Mag.... mag ik je oppassen.... ten minste vandaag ? Tot je iemand anders hebt.... ik wil.... me niet opdringen." Hij knikte flauw, en zijn trekken helderden merkbaar op. „Maar in elk geval, Greetje wil ik dat je van middag naar mevrouw de Behr gaat.... ze moeten weten daar.... dat je.... hoe.... je.... dat Diana...." „Ja ja, Donald, ik zal gaan. Ik geloof dat 't je helpen zou als er wat ijs werd gehaald, en ik een zakdoek met koud water om je keel deed ?" 285 Hij knikte weer met blijde oogen. „En je slaapkamer heeft nu lang genoeg gelucht. Ik zal zeggen dat ze de waschtafel doen, en 't bed wat opschudden. Ik heb maar bovenop gelegen maar toch " En bedenkend dat er dien dag ongewone diensten van haar gevergd konden worden: „Donald, doe maar voor vandaag of ik je moeder ben. Ontzie me niet, ik zal 't mezelf ook niet doèn. Niemand kan der wat op zeggen. Een ziek mensch is heilig, Donald." Zij keek hem zoo ernstig, bijna geestdriftig aan, met haar trouwe grijze kijkers, dat hij haar hand nam en kuste. Zij voelde zijn vingers gloeiende staafjes en zijn lippen zoo hard droog, zoo verdord, dat zij ervan schrikte. Doch zij zei hem niets. Beredderde alleen maar alles zoo snel mogelijk om hem heen, zoo onhoorbaar loopend als ze maar kon. ■ De juffrouw en de meid stonden haar gaarne bij; er kwam ijs, zij legde een kompres om zijn keel, hielp hem in béd, ging er voor zitten, wenschte «vooral de een en veertig en een half jarige. Zij stapten te Brussel uit, want eerst moest Greet Brussel bewonderen, om daarna nog meer te genieten van Parijs. Het grootste deel van hun bagage stuurde Donald door naar het Grand Hötel. Hier gingen zij in hotel Métropole. En Greet zag Brussel, met de gezellige Boulevards Anspach en du Nord, de musea, het Palais de justice, maar wat haar 't meest beviel was wat zij noemde: 'de gouden Plaats, de groote markt met het Raadhuis. Dat kon zij niet genoeg bewonderen. Donald vond 't ook prachtig en had schik in haar opgetogenheid. „Donald, nou moet je niet eerst zeggen hoe jij 't vindt laat ik zeggen hoé ik 't vind, en dan zeg je of ik gelijk heb en een goeie smaak, want ik ken niks en weet niks en heb niks gezien, en jij weet alles en hebt zooveel gezien." En als zij vermoeid op stoelen vielen in hun hotelkamer. „Jij bent 't mooist Van alles, Greet." En hij maakte heur haar los, het alle krullen als een hoofddoek van levend goud om haar heen vallen, sloot haar vast aan zich.... En Greet wist niet meer dat zij bestond. Zij verloor zich in hem en zijn liefde, kon niet begrijpen hoe zij eens geleefd had zónder hem. Wat was dat een ellendig armelijk bestaantje geweest! Hij was haar aarde en haar hemel. O, hoe had zij óóit kunnen gissen dat er zóóveel geluk bestond. Al werd zij nog eens diep ongelukkig, zou de herinnering aan déze zalige dagen toch altijd voor haar blijven lichten, een verre ster. En hij bewonderde haar mooie schouders, haar armen; „Greet, je bent subliem, weet je dat wel? Je zou best een beeldhouwersmodel kunnen zijn.... Nee, maar wéét je dat niet, weet je dat nu héüsch niet?" Hij legde haar hoofd op zijn schouder. „Gunst nee, ik heb nooit zoo op me eigen gelet, dat kortere been vond ik alleen maar afschuwelijk." „Nonsens, zóó zag ik je, wist ik dat je mooi was, in spijt van je voddige blousjes en zoo." „Hè, Donald, wat een rare gedachten dadelijk." „Kindlief, dat zijn mannengedachten." „Nou maar, dan vind ik mannengedachten heel mal. Wie denkt nou dadelijk daar aan. Zijn alle mannen zooals jij, zou je denken? Griezelig." „Voor 't grootste gedeelte wel, hoor." „Dan hou ik meer van 't kleinste gedeelte." „O," jubelde hij, „wat ben je toch n uniek kereltje, Greet, 'n snoezig ventje." „Waarom noem je me toch altijd kereltje en jongetje?" 329 „Juist, omdat je er niets van hebt vind je dat dan niet aardig? Ik moet altijd wat bijzonders verzinnen." „O ja, alles van jou vind ik aardig." „Ook de mannengedachten die ik dadelijk had ?" „Och, die neem ik dan maar op den koop toe, omdat ik van je hou, van je hóü. Ik vind me niet als jij me vindt, maar ik ben zoo blij dat ik in je smaak val. Nu is m'n angst weg, Donald. Ik geloof dan toch wel dat we heel gelukkig zullen zijn samen." „Natuurlijk, natuurlijk, als je bij je Donny bent, moet je dan nog bang zijn....?" „Donny is zoo'n lieve naam...." peinsde Greet.... „Donald.... als als we ooit eens 'n kindje hebben.... laten we 't dan Donny noemen." „Als 't 'n jongetje is, ja...." „En als 't 'n meisje is, kan 't dan niet ? " „Och ja, ook wel, waarom niet ? Voor verkorting „Dan kon 't Donalda heeten," peinsde Greet, verbaasd over haar eigen vindingrijkheid. „Donalda Jacqueline." „Naar wie Jacqueline?" vroeg hij nieuwsgierig. „Naar meneer de Behr, eh die zal dan opa rijn van mijn kindje. Een anderen opa zal 't nooit kennen." „Jóuw kindje ons kindje. Dat eigent zich maar dadelijk mijn telg heelemaal toe." „Nee, natuurlijk niet, 't is van jou evenveel als van mij. Jij bent mijn eigen jongen toch 1" „Dank je wel voor de concessie. Hoor eens, ik ben jaloersch, op vader de Behr, je houdt meer van hem dan van mij...." „Nee, natuurlijk nier, maar na jou.... och, ik heb zooveel vertrouwen in meneer de Behr, zie je.... Hij is zoo goed...." „En heb je geen vertrouwen in mij, ben ik dan nier goed?" „Och, ja, natuurlijk wel..:. maar 't is weer heel iets anders, ik kan 't je niet uideggen." „Ik word jaloersch, hoor, mevrouw Hemming." „Dat hoef je anders niet te wezen !" Greet nam zijn donker hoofd tusschen haar beide handen, zijn oogen lachten op haar neer, hij kuste haar, en zij- waren gelukkig „M'n kleine wijf," fluisterde hij teer. Hij was een en al zorg en teederheid voor haar, vooral in die dagen; zij mocht niet te veel wandelen, zelfs niet de lange mooie lichte Avenues langs en in het Park. Ze zou zich te veel vermoeien ; en Greet die, als meisje, een ritje per tram een weelde had gevonden, stapte nu auto in auto uit, rijtuig in, rijtuig uit. Ze gewende zich er spoedig aan, zooals men doet, aan het goede. 330 Zij bezochten theaters en eenige concerten. Greet leefde in een tooverland, en Donald verheugde zich maar bij ,het denkbeeld hoe Parijs haar nog opgetogener zou stemmen. Uit genegenheid maar ook toch uit een gril had hij Greet getrouwd. Zijn moeder had hoegenaamd niets van zich laten hooren, noch Jemmy, noch de zusjes; een afspraak. De wereld was er niet van omgevallen; en dit alles zou hem teleurstelling hebben kunnen baren, als zijn gril hem niet goed was bekomen. Hij verwonderde zich daar buitengewoon over. Was hij Donald, voor wien eens, behalve; een jeugdvriendin, Patty Burger, geen vrouw mooi, welgemaakt en geestig genoeg was ? Hoe was het mogelijk dat hij zich ten uiterste voldaan voelde met dit gul eenvoudige wezen, onwetend en onwereldsch. En dat hem, den wereldling, soms met diepen eerbied kon vervullen. Och, ze was zoo hef, zoo puur, zoo zoet. En mooi werd ze ook. De zorgehjk trek, de angsttrek van vroeger was heelemaal aan 't verdwijnen; §en enkele maal ontsierde hij haar gezichtje, maar o, hij was zoo gauw verdreven door een zoen een woord van hem. Hij vond baar opmerkingen origineeler dan ooit. Het Brusselsch Fransch luidde al prachtig in haar ongeoefende ooren, en wanneer Donald haar beduidde dat het Fransch te Parijs veel mooier klonk, keek zij hem vol ongeloof aan. Dat ongeloof, dat niet gehéél in alles meegaan met hem, beviel hem wel. 't Gaf iets piquants,, iets heerlijks., Het Brusselsch Vlaamsch vond ze afschuwelijk, zei ze hem eens in den schouwburg. „Hoe komen ze nou aan zóó'n taal, zeg Donald, 't klinkt bepaald vies." Hij lachte zich slap om haar verontwaardiging, vond het woord ,vies' kostelijk. „Nou, maar 't is toch waar," bevestigde Greet, „hoor nou die mooi gekleede dame aan. Toen ze der mond nog dicht had, zag ze der beeldig fijn uit, in 'r zwarte kanten jurk, met die parels om 'r hals, maar nou ze begint te spreken, wordt ze ineens 'n ordinair mensch, je echte groentevrouw." „Nou, misschien is ze dat wel." „Hè? En dan zou ze hier op zoo'n dure plaats zitten? Kom, Greet is nou wel dom, maar je maakt 'r toch niet alles wijs." „Néé ? vroeg hij, op den koozenden toon die haar oor streelde als fluweel, en haar hart steeds deed kloppen van zaligheid. Dan moest ze altijd naar hem opkijken. Dan keek bij terug. En dan warén ze gelukkig. Het was pauze, en zij zaten in den foyer hun ijs te eten. Ijs, vroeger ongekende weelde voor Greet, nu een versnapering die tot 't dagelijksche behoorde. Donald legde Greet het in het Fransch gegeven stuk uit, en had weer verbazenden schik in haar „raaknaïeve" op- en aanmerkingen. Greet was nooit naar de komedie geweest. Gideon Hemming ging eens een enkelen keer nijdig alleen; 331 Theodoor en Dirk wel eens samen ; Julia, vooral in haar engagement, met Johan ; Lucie samen met Diana, maar niemand had ooit er aan gedacht Greet er heen te loodsen. Tante Carolien vond altijd den schouwburg vol zonde en verderf, zij wist dat de lijflijke duivel in een loge zat. „God, dat is 'n idee," verheugde zich Donald, „laten we die 's gaan zoeken, straks, de hjfhjke duivel, hij is zeker in 't zwart, net als ik. Ik ben 't misschien, Greet, of ben ik een engel ?" Zij kneep zijn hand. „Ik had vroeger als kind zoo'n idee dat ie fluweelig zwart was, de duivel," zei Greet,1 „met strak getrokken vel, precies *n tricot, en met rooie gekromde hoorntjes op zijn hoofd, en heele lange puntige voeten aan dunne lange beenen.... en dan bewoog ie zoo schimmig, zoo schaduwachtig langs n muur." „Mephisto.... 1 Greet, we moeten Faust gaan zien in de Monnaie; eerst hier en dan in de groote opera in Parijs." Greet zuchtte ervan. ,,Als 't maar niet al te veel mooiigheid voor mijn wordt. God, Donald, ik denk in eens weer an thuis, verbeeld je, als zé me nou hier zóó zagen zitten zoo in 't bruin fluweel naast jou...." „Wat deed je op dit uur thuis? 't Is nou half elf.... enfin, iets er over " „O, soms zat ik nog te verstellen, soms waschte ik nog koppies/ soms sneed ik nog boterhammen voor Theo en Dirk, die moesten altijd eten, eer ze naar bed gingen. En hoe heerlijk dat ik 't nou nooit meer zal hoeven te doen. Altijd bij jou, hè Don.... altijd." „Altijd m'n jongetje, altijd." „Tot onze dood toe, hè Don ?" „Hoe zou 'k nou kunnen sterven, zonder jou, m'n kleine wijf, en je zal zien» ik sterf éérder." Zwaarmoed dofte een oogenblik den glans van zijn blik weg. „God Donald, plaag me nou toch niet met zulke nare gezegden.... hoe kom je daar nou ineens aan, midden in de komedie ?" „Midden in, ja." Hij schoot in een lach, en dit stelde Greet weer gerust. „Kom, kleine, wijf, je moet je man maar nemen zooals hij is. 't Ijs smaakt je nog maar steeds, hè?" „Nou of.... 't is zoo zalig.... hm...." Greet wuifde met haar lepeltje. „Ik vind 't eigenlijk altijd weer lekkerder. Jammer dat 't zoo heel koud is, je tanden rillen der soms van." „Ik zal 't een volgende keer warm bestellen. Góéd?" „Bestel dan maar ineens warm water. Jij hebt 't zeker veel gegeten altijd?" „Och kind, in Indië maakten we 't altijd zelf.... Moeder had zoo'n ijstrommèl, of hoe noem je zoo'n ding. En eens hadden we 332 'n kok, en die deed, volgens moeder, met 'n ei wonderen. Hij hoefde niet eens room er voor te hebben." „Hé, jij hadt toch wel 'n zalig thuis, hé ?" „Waaróm, om dat ijs ? Je went aan alles, zelfs aan hangen, zelfs aan koffie- en frambozenijs. En dat zal me niet beletten vroeg te sterven." „God, daar begint ie v wéér, is 't nou uit? Wil je nou m'n heele avond bederven? „Nee, maar Greet, heusch, als ik nou van je wegging, ik bedoel stierf.... wat zou jij dan doen ? Verder een lekker leventje leiden ?" „Akelige plaag van 'n jongen ik zou me doodsnikken op je graf, ik zou niet eten of drinken meer, net zoo lang tot ik ook dood was, en dan ging ik bij jou in 't graf. En hou je nou je mond met die akeligheid, of ik loop van je weg " „O ja, dat moest je doen, en waar zou je dan heen gaan ?" „Weet ik niet." „Och god, ze kan toch niet buiten 'r Donny, ze was binnen 't uur weer bij 'em terug." „Binnen 't uur ? Binnen vijf minuten. Nee maar, zeg Donald, kan jij nou begrijpen dat jij een getrouwd man ben?" „Néé Greetje," hij schudde het hoofd, „ik ga nog 's gauw naar den burgelijken stand in den Haag, om te vragen of 't wel waar is. Daar heb je de bel, we moeten gaan, kind. Kom jij maar hier, bij je mannetje, kleine patrijs." „Dat 's óók 'n naam." „Je wordt zoo gebombeerd als 'n kleine dikke patrijs...." Hij stak zijn arm door den haren, ondersteunde haar teeder, tot zij weer in hun fauteuils waren aangeland. „Greet, wat staat dat bruin fluweel toch keurig bij je blonde haar. Al die andere vrouwen hebben 'n massa valschheden op hun hoofden, misschien geitenkrullen of schapenboucles, en jij hebt alles écht. Weet je wel dat ik daar heel trotsch op ben?" Een andere vrouw, een coquette, had natuurlijk geantwoord, dat hij dit behoorde te zijn enz. enz., hij wist dit wel bij ondervinding van zijn vroegere geliefden, maar Greet keek hem verrukt kinderlijk aan, en riep : „Ja, lékker, hè écht lekker. Jakkes, ik zou niks nagemaakts op mijn hoofd willen hebben. Verbeeld je, als je je uitkleedt, dat je dan al die namaaksels op je nachttafeltje legt." „Cht, cht," waarschuwde hij fluisterend. „Brussel zit vol Hollanders, er zitten mogelijk wel Hollanders achter ons." Greet draaide zich onmiddellijk om, tuurde. „Nee, nee," fluisterde zij geruststellend terug, „ze zien er heusch allemaal op z'n Brusselsch uit." Donald meesmuilde, en toch genoot hij van haar ongekunsteldheid. 333 Het doek ging omhoog, het spel nam zijn aandacht in beslag. Ook die van Greet, schoon ze van het gesprokene niets verstond. Maar toch klonken Donalds akelige voorspellingen betreffendè zijn eigen dood telkens in haar ooren. Zij rilde ervan, 't was als kwam iets ijzigkils en donkers plots aangevaren op haar warm jong bloeiend geluk. Akelige gekke jongen. Kom, zij zou zich niet aan hem storen, hoor. Zij zagen Faust. En Greet was vol verontwaardiging, schoon zij genóót van de heerlijke muziek, over den slechten Faust en den snooden Mephisto. „Daar heb je 'em nou, de lijflijke duivel van tante Karlien," fluisterde ze. „Dat is ie nou echt. En gut, hij lijkt toch waarlijk op de duivel uit mijn verbeelding van kind." „Je hebt een geniale fantasie altijd gehad, zie je wel." Zij reden naar hun hotel terug. Greet, nog de oogen vol van den prachtigen schouwburg, de toiletten; de ooren vol muziek; het hart vol droefheid. Want Greet beklaagde zeer haar arme naamgenootje. „Och, die stumper, zoo'n hef mooi meisje. En dat ze nou zoo ellendig in de gevangenis terecht komt. Had ze nou maar dat kind niet gehad, hè Donald ?" „Ja Greetje, och waren alle menschen wijs, de wereld was een paradijs „God, maar was 't nou zóó slecht van 'r 'n kind te krijgen.... als ze nou toch die meneer liefhad, die Faust," maakte Greet zich driftig. „Daarom kwam ze der ook niet in, ze had 'r kind vermoord." „Nou ja, dat weet ik wel, maar als de wereld niet zoo mal was geweest, had ze 't niet gedaan, want 't was 'n lief meisje. Dat kon je zoo wel zien, met die twee lange vlechten, 'n Snoesje, zoo'n zacht gezichtje." Haar man gierde het uit, hij lachte tranen. „Gód Gréét, zoo iets kostelijks als jij moet er nog bestaan, je gaat er zoo in op, dat je denkt dat 't waar is allemaal. Je zoudt *s wat zien als de actrice der pruik afzet; misschien heeft ze wel n kaal hoofd." „Maar 't is toch in 't leven ook zotf, en in 't stuk dan " Greet kleurde bij de gedachte dat hij haar zoo dom moest vinden. „Ze hadden die akelige Faust óók in de gevangenis moeten stoppen, en alle heuzige Fausten moesten er in, maar de Fausten loopen maar vrij, die hebben maar vrij spel. Na die weer 'n ander, 't Is toch eigenlijk om hélsch te worden." „Greet, ik wist niet dat ik zoo'n feministe had getrouwd...." maar er willen een massa Gretchens wel zoo, hoor. 't Zijn niet allemaal verdrukte onschuldjes en heiligjes." 334 Een, donkerrood overtoog Greets wangen. Ze wendde opeens het hoofd af van Donald. Ze gedacht dien bewusten avond in de keuken van het ouderlijk huis, toen zij met Piet aan het strijken was Bijna.... bijna hè, zou zij als dat meisje óp 't tooneel.... toen was Donald ook 'n Faust.... de gedachte aan meneer de Behr had haar toen gered, 't Zou toch verschrikkelijk geweest zijn. „Greet, wat keer je je opeens van me af, waar denk je aan?" „Donald, geloof jij niet dat er menschen in 't leven zijn, die zoo'n goeie invloed op je hebben, dat ze altijd met je zijn ?" „Hm jjja.... weet ik zoo net niet.... met mij was er nooit iemand, jij bent nou met me, dat weet ik alleen. En ik ben met jou, dat meen je zeker...." „Nee," zéi Greet eerlijk, „ik dacht aan iemand anders." „Greet, waarachtig hoor, ik word jaloersch. Heb ik dan je heele hartje niet?" „Ja ja, mijn hart heb je heelemaal én heelemaal," zij nestelde zich nu weer in zijn armen als een moe en slaperig kind. ,,'t Is maar.... „Maar aan wie dacht je dan ? Toch niet weer aan vader de Behr ?"«raadde hij met snelle ingeving. „Die man schijnt *n funesten invloed op jou te hebben, dat hij je afkeerig van mij maakt—" „Funest.... is dat akelig ? Nee, nee, Donald. Meneer de Behr heeft juist altijd 'n heel goeie invloed op me gehad.... Hij...." „Hij ? Hoor 's Greet, wat heb je voor me te verbergen ? Dat mag je niet. Voor den dag er mee. Heeft hij je soms opgestookt tegen mij 1" „Opgestookt ? Verbééld je l.'.. Nee Donald.... zal je niet boos worden 1.... Maar.... ik.... dacht.... weet je nog wel die avond lang.... geleden.... o.... ik kan 't niet zeggen .... toen in de keuken...." „God, Greet " hij verschoot van kleur.... „dat is gemeen, dat je me dat nooit vergeven hebt en ik heb je toch geen kwaad gedaan, ik wóü je geen kwaad doen.... mijn eigen hondje.... Dat ben je toch niet aan meneer de Behr gaan vertellen ?" „Hé 'Donald, ben je nou heelemaal gék ? Ik zou toch hever gestorven zijn. Alleen ik zag opeens zijn gezicht, zoo bedroefd en lief net 'n goeie vader.i.." „O, was 't dat wat je me toen niet wou zeggen?" „Ja, ik ben stapelmal, ik had 't je niet moeten vertellen. Je spot er toch maar mee. Maar omdat ik toch je vrouw ben en heelemaal van jou." „Ik spot niet met jou, kleine Greet. „Je bent toch mijn vrouwtje, ja, ik moet alles van je weten." „En ik van jóü, hè Donald?" 335 „Hmm —" En toen haar blik aandrong : „O ja, zeker." Hij keek haar lachend aan, met teeder toegeeflijken spot in zijn blik, en hij dacht hoe gek Greet zou staan kijken, als ze alles wist wat hij in dè vroegrijpheid van zijn jongemannenleven had uitgevoerd, en waarvan hij tot zichzelf en soms tegen andere manmen sprak als „mijn schelmenstreken," met vergoelijkend schouderophalen. Zou ze dan een afkeer van hem krijgen ? Och, wélneen, zoo onnoozel was ze niet, dat ze wel wist hoe heel anders dan gewone vrouwen mannen leefden. Neen, zie je, haar zou hij zonder wettig huwelijk nooit gekregen hebben, en hij had haar gewild, die witte roos, want zóó een was er nog niet geweest in den bouquet waarvan hij de klèurige bloemen, na te hebben genoten van hun donzen bloei, een voor een had weggeworpen, als waardeloos. „Nee," herhaalde Greet, meer sprekend tot zichzelf dan hem, „dat er altijd zoo tweeërlei rechtvaardigheid bestond, dat voor de vrouw zondig en schandelijk was en is, wat voor een man niet telt, zie je Donald, dat vind ik " „Dat vergeef jij de wereld nóóit, hè ? Wat zal de wereld toch beginnen, als mijn kleine wijf haar niet vergeeft?" Hij stoeide met haar, drukte haar gezichtje tegen zijn wang. „En zelf heeft ze heel gezelligjes zoo'n zondaar getrouwd, hè? En alle vrouwen trouwen zondaars. De meesten zouden niet anders willen. En de grootste zondaars, zooals jouw man, Greetje, zijn altijd 't gezochtste. Daar véchten ze juis^ om. Ja ja, ik ken jullie. Weet je wel dat je er mooi uitzag van avond, hè Greet ? Je was mooi met je lichtende grijze oogen en je blonde kroes om je gezicht. En, zal 't je niet ingebeeld maken, maar ik zag mannen naar je kijken." „O, omdat ik niet loop als een ander?" „Nee, je liep niét, je zat in de foyer. Prettig, hè? Ze keken heel belangstellend." „Kan me niks schelen." „Mij wel, dan ben je des te meer waard voor mij. Je moet alsjeblieft wat coquetter zijn, hoor." „Maar wat kan mijn dat nou schelen, of er zoo'n vreemde map naar mé, kijkt, ik heb liever dat jij naar me kijkt. En, o Donald, der hebben zoo'n boel vrouwen naar jou gekeken. Ik zag 't." Zijn oogen schitterden op. „Ja, dat weet ik wel, kleine wijf, dat doen ze altijd. Ben je jaloersch, Greet ?" „Jaloersch? Ben je mal, ik ben blij dat ik zoo'n mooie man heb." „O, zeg 't nóg eens." „Hè, flauwe jongen." 336 HOOFDSTUK XXIV. Eindelijk zaten zij in den trein naar Parijs. Greet, met kloppend hart van verwachting. Uitstarend naar de vrij eentonige landschappen die men voorbijging. Eindelijk zou ze het dan zien, het wonderoord. En zij begreep maar niet hoe Donald zoo bedaard kon blijven zitten, zijn courantje lezen, alsof men naar een dorp ging. „Mal kind, ik ken 't immers zoo door en door." Dat wilde er bij Greet niet in. „Maar tóch," zei ze, „maar tóch, 't is toch Parijs." „Ja, ja, ja," hij lachte. „Je bent alleen maar zoo verlangend naar de toiletten hè...." „God, jongen hè dat 's nief waar, ik heb zoo toch al genoeg toilet " / „Ja, vroeger, als Greetje thuis, maar niet als mijn vrouw in Parijs. Ik moet je toch aan mijn kennissen voorstellen." „Maar ik kan toch niet met ze spreken...." opperde zij benauwd. „O, dat komt wel, de zaak is nu vooral dat je chique voor den dag komt, daar letten de Fransche heeren en ook de dames bijzonder op. Etre a la mode, c'est tout. Je moet altijd naar de mode zijn." „En als die mode nu leelijk is?" „De mode is nooit leelijk. Hangt af van hoe je de dingen draagt. Mooie vrouwen zijn overal mooi mee. Zelfs met 't gewaagdste." „En geen mooie?" „Die moeten de mode uit de verte volgen." „Wat zal ik dan wel hebben te doen?" „Dat zal ik je wel zéggen, klein ding. Heb jij nou . maar vertrouwen in je mannetje, hoor. Hij heeft smaak voor jou meteen." Greets hart vulde zich weer met gouden weelde. Hoe ver lag het oude leven nu achter haar. Waar was de keuken met Piet, pad met ma, de broers en zusters, en zelfs de goede de Behrs schenen te wonen in een land, ergens in het nevelige noorden, dat in een droom bestond. Ja, zij had vertrouwen in haar Donald; was hij 't niet, die het deurtje van de enge huiskooi voor haar geopend had, zoodat zij ook, als haar medemenschen, eens kon rondkijken in het groene levensdal, om dan, hoog boven hen, haar vlucht te nemen naar een blauwen hemel van geluk ? O, hij was de koning van haar ziel en lichaam, haar gedachten- en gemoedsleven. Parijs kon mooi zijn, maar hij was en bleef 't mooist in haar bestaan. Hem dankte ze het dat ze zich niet meer minderwaardig voelde, dat ze vrij ademde als ieder ander En het geluk beangstigde haar nu niet meer. Hoe zou het ooit weg kunnen gaan ? Hoe zou het ooit ? Het had zich met haar vereenzelvigd. 337 „O, is t dét nou? vroeg ze, aan Donalds arm getreden uit het groote Gare du Nord, de drukke hooghuizige maar toch aUedaagsche Kue de Uunkerque in oogenschouw nemend, de café's aan den overkant met hun „terrasses" vol tafeltjes, de Métropolitain uit- en ingang recht», terwijl van links, in eindelooze opvolging, omnibussen, rijtuigen en karren draafden, gekruist door andere omnibussen en autobussen en trams en karren; een roezemoezig grootsteedsch, prozaïsch bewegen en leven, dat wegrommelde links naar Place de Roubaix, de rue La fayette, Boulevard Denain; den hoek om, langs de stationsgebouwen en hun overkapte met rails bedekte terreinen, naar de alles' behalve mooie rue du Faubourg St. Denis. Donald bekend, maar Greet nog met „Is t dat nou, nou had ik 't me toch heel anders voorgesteld." Hij schaterde het uit. „Ik heb altijd dolle schik, kleintje, als ik Hollanders, die hier nooit geweest zijn, afhaal. Dan kijken ze met een beteuterd gezicht die rue de Dunkerque in, want ze verwachten te belanden in een feeëntuin, begrensd door wit marmeren paleizen, en met in 't midden fonteinen met rose bekkens, en daaromheen weer prachten van vrouwen in kleurige gewaden, bevallig gestrekt op banken, halfverborgen onder bloei van neerhangende amandeltakken of zoo iets. Wacht maar, je zal zóóveel van Parijs gaan houden, dat je er niet weg wilt. We nemen een aütotaxi, en gaan zoo naar 't Grand Hotel. Daar logeeren we vooreerst, om t jou te laten zien, dan gaan we naar iets minder voornaams, en dan zoeken we onder de hand een appartement, en hebben we iets naar onzen zin gevonden, dan laten we die Vlaamsche meid komen uit Brussel, en dan zul jij je wel redden met 't huishouden, he pop? ik zal de chauffeur zeggen welke straten ik wil dat hij neemt— dan kun je meteen al wat zien." Greet knikte verheugd, haar oogen straalden van dankbaarheid. Z,ij vond alles goed. al had hij gezegd dat zij in een groentekelder gingen wonen, en nu den weg namen door louter modder. Zij vroeg Donald bijna vergiffenis voor haar uitroep van teleurstelling eerst. tSn als zij naast hem voortgejaagd werd in de auto, door die kleurige handelsstraat rue La Fayette, met heur lichte vroolijke winkels, gewijd meest aan de vrouw en wat haar siert, te midden van de overweldigende drukte, en het rumoer, dat Greet doof dreigde te maken; terwijl zij duizend angsten uitstond over hoe hun auto zich nu tegenover de Galeries Lafayette, wel zou redden uitdien warboel van andere auto's en alle mogelijke voertuigen, die er op aan schenen te schieten met het éénig doel haar en Donald en den chauffeur er uit te gooien en te verbrijzelen, trachtte zij, om Donald. die verheugd en onbevreesd rondkeek, de hooge, hooge huizen te bewonderen en de uitstallingen van de magazijnen der Galeries, die naar voor de oogen dwarrelden. Gréet Hemming. 22 338 „O, o Donald, kijk hier 's, o, kijk daar 's, wat 'n prachtige mantels, wat 'n prachtige blouses, o hier heb je hoeden! Hoeden, zie je wel?" O god, daar gaan we, dacht ze, nou is 't gedaan. Zij sloot de oogen. Nee, 't is niet gedaan, gelukkig. „Ja, ja, kleine Greet, je zal nog wel meer zien dan hoeden, wacht maar. Och, ze is nog zoo klein." „Maar god, Donald, wat wonen die menschen toch in hooge huizen, 't is eng. Gaan wij nou ook zoo heel hoog wonen?" „Ik zal zien iets op een derde of vierde te krijgen, maar hoe hooger hoe meer lucht, 't Is in zooverre gemakkelijker dan n heel huis, zoo'n appartement, dat alles op één verdieping is, beter dan bij ons vind ik, niet zoo'n rompslomp." „Heeft niemand hier een eigen huis?" vroeg Greet. „Zeker, de schat- en schatrijken, de millionairs. Zelfs de kleinste eigen huizen, Greet, de hotels particuhers, zooals ze hier zeggen, zijn zoo razend duur, om niet bij te komen." v „Dus wij zullen wel nooit in een eigen huisje wonen, hè Don?" „Nee kindje, of we moeten naar de omstreken gaan, en daar heb ik geen lust in. Veel Parijzenaars doen 't omdat ze denken betere lucht te hebben, maar ik hou van de stad, ik ben meer Parisien dan 'n massa Parisiens." Greet schrikte van de weelde van het Grand Hotel, met zijn prachtige zalen, zijn bekleede trappen, en zij groette altijd de buigende kellners zeer beleefd terug, zooals zij trouwens reeds in Brussel gedaan had. En zij verwonderde zich zeer over den eerbied dien men haar betoonde, en vond het eigenhjk wel een beetje gedurfd van Donald, dat hij, de kin in de hoogte, deze gedistingeerde zwart gerokte, wit geoverhemde heeren voorbijging, zonder den blik zijner trotsche donkere oogen op hen te vestigen. „Ze hebben hier wel een hoog idee van ons, hè Donald? Van jou ten minste. Want gut, als ik denk an mezelf bij Piet in de keuken vroeger. Wat zou Piet wel zeggen, als ze me hier toch zag?" „Dat zal eerst heel hoog zijn als we een goeie fooi geven, Greetjelief, nu leven ze nog in zoete hoop, in blijde verwachting." Zij namen een slaap- en zitkamer op de vierde verdieping, en gebruikten, vooral den eersten tijd, alleen hun vroeg ontbijt, hun petit déjeuner du matin, in het hotel; en liet Donald Greet Parijs zien, haar overal rondvoerend. En tot zijn blijdschap verrukte Parijs haar, en bezorgde zij hem door haar frisschen verschen kijk op de dingen ook waarlijk nog nieuwe indrukken. „Greet, je knijpt mijn arm nog kapot, j'en aurai des bleus, ik zal 'n regiment blauwe plekken hebben van avond!" schertste hij. 339 als zij juichte over de Boulevards, en zijn bewondering wilde afdwingen voor „zalige uitstallingen," van bonbons-en chocoladewinkels, juweliers- en speelgoed- en bloemenwinkels. „Wil ik je een mooie pop koopen, Greet, waarachtig, je verdient er een. En van welke Boulevard hou je nou 't meest?" Dat kon Greet niet zeggen; zij hield van allemaal, elk had zijn eigen genre, zijn eigenaardigheden. Telkens vond zij, kwam je-in een nieuwe stad. Precies veel steden in één stad is Parijs, hè Donald? Elk kwartier is weer anders." Haar oogen en ooren waren spoedig gewend aan het groote, dat haar blik eerst niet vermocht te omvatten, aan het woelig drukke, dat haar oor overdonderde; Zij had nu geen gevoel meer of haar hoofd zou barsten en een kanon vlak bij haar oor werd afgeschoten. Zij genoot van den gedeeltelijk zoo statigen aristocratischen Boulevard St. Germain, veel minder handelsdruk dan de overige, schoon voor Greet altijd nog druk genoeg; van den levendigen joligen „Boul Mich," als Donald die van Saint Michel noemde, met zijn stroomen studenten en hun zonderling uitgedoste vriendinnetjes, die allen dit jaar een voorkeur schenen te koesteren voor torenhooge achteroverneigende mutshoeden, bijna tot over hun wenkbrauwen zakkend, zoodat hun groote meestal zwarte oogen nog donkerder leken en hun gepoederde ordinaire of fijnmooie snoetjes nog witter; zeer korte nauwe rokken gelijk aan één wijde mansbroekspijp, doorschijnende kousen en lage schoenen met vervaarlijk hooge strikken. ,,'t Lijkt of ze allemaal afgesproken hebben," vond Greet, die het niet zeer op deze kleeding voorzien had. De kleurige weelderige Boulevards de la Madeleine, des Capucines, des Italiëns, met altijd die eindelooze rijen achter elkaar aan dravende rijtuigen, waarvan de paarden belletjes lieten klinken, als in Holland bij sneeuw en sleden op 't ijs, omdat zij anders in 't geraas en gedruisch niet zouden gehoord worden; die over 't gladde hout achter elkaar schuivende, glijdende, rollende, vliegende, toeterende auto's, waarvoor men alleen veilig was op de vluchtheuvels en op de stoepen en die van alle kanten als weversspoelen door de draden van het verkeer toeschoten, verrukten en beangstigden Greet tegelijkvNooit, noqit hield het op, dat verkeer en dat leven door elkaar; al maar heen en weer, heen en weer. En dan de eenzame politieagent er midden tusschen niet een witte korte dikke staf, die hij hief als hij een vfjftig menschen zag wachten om over te steken, hetgeen zij zonder levensgevaar niet zouden kunnen; daarbij gevend nog geduldig en uitvoerig uitleg wat den weg betrof aan twintig anderen in enkele minuten, en bange oude dames tusschenbeide voorgaand naar den overkant. Ook verraste Greet er een, die in de drukte zijn vrouw een hand en een zoen gaf en haar met zijn witten staf jolig toewuifde, terwijl 340 zij wegreed, hoog boven op de bus Madeleine-Bastille. En het deed Greets' hart goed te weten dat die man van dat gevaarlijk baantje een wezen bezat dat hem liefhad en dat hij hef had. 't Was wel komiek, dat zoenen op straat, verbeeld je zoo iets in Holland, maar hier deed iedereen 't, 't was n hartelijk volk, dat zich niet schaamde voor l zijn gevoel, en dacht: hou je van mekaar, dan hou je van mekaar. Behalve de omnibussen en trams, waren er nog de autobussen, de oude op zware wielen, Donald noemde ze de mastedons, de nieuwe lichter en sierlijker. Bij den Montmartre Boulevard, vond Greet het verkeer, als 't kon, nog drukker, maar de café's de winkels, het pubhek zelfs werden minder chic en gedistingeerd, dit bemerkte Greet heel goed. En naarmate het voortging Boulevard Poissonnière, Bonne Nouvelle, werd het winkelbedrijf minder rijk, burgerlijker en het publiek veel joliger en ongegeneerder; de hooge heerenhoeden werden schaarser en de slappe schildershoeden talrijker. Ook zag men meer „femmes en cheveux," werkmansvrouwen en 1 fabrieksmeisjes zonder hoed. ,,'t Is hier allemaal meer bohème," legde Donald uit, met een verklaring van dat woord voor Greet. En het viel hem weer op hoe snel zij vatte, hoeveel zij opmerkte wat aan veel geleerder lieden dan zij, voorbijging. „Je bent hier zoo vrij l" riep ze den heelen tijd, ,,'t is hier net of je pas geboren bent, dat je maar niks geneert, maar ineens groot mensch dan toch, om alles op te letten." Niemand kende niemand, dames spraken onbekende heeren aan en heeren onbekende dames, iedereen deed en het wat hij wilde. Vijftig talen spraken zich dooreen, het sierlijk Fransch werd nu en dan geheel overstemd door Duitsch, Engelsen, Russisch, enz. Donald kon het alles onderscheiden, en hij wees Greet de verschillende nationaliteiten aan. Deze, met die breede gele gezichten, breede neuzen, zwarte haren, en een beetje schuine diepliggende oogen waren Russen, en deze met hun tengere slankheid, hun zoetelijke glimlachjes, hun jolige slimme kriekenkijkers, hun donkere krullebollen, hun taal vol muziek, Italianen; deze stug en trotsch uitziende, met zwaardere trekken, en huid van een donkerder geel, met meer blauw in hun zwarte hartstochtsoogen en meer blauw in hun zwarte steile haren met nog voller rooder hppen, lippen zwellend granaat, breedere schouders, en steviger spierep, met trotscher, maar stroever stugger taal waren Spanjaarden; tintje Arabisch in hun uitzicht en taalklanken; maar deze bruine slanke daar links, waren echte oosterlingen, Arabieren. En hier had je onze vrienden, de Duitschers, de méestal plompe vreedzame blanke zonen Germanje's, met hun breede welbehaaglijkheid en hun minachtend smalen: „Nunja," op al het luchtig mooi Fransch gedoe; zij waren zooveel soheder en deugdzamer in alles, welk gedoe zij dan toch maar wat graag wilden, o zoo, evenals hun deftige stamverwanten, 341 de Hollanders; 'die alles doodlangzaam in oogènschouw namen en zich altijd gemoedelijker toonden. Hier had je een rij preutsch miauwende misses, in bijna manskostuum, stijf, steil en recht, en daar had je de gladgeschoren zonén Albions, die, elkaar van hun geringste doen en laten vertelden met heerlijk strak gewichtige tronies, en op een toon van ministerieel gewicht; het ai van hun I I I I.... bovenuit klinkend ,De ikheid van zoo'n Engelschman!" smaalde Donald. „Als ik, Engelschman 'n glas bier drink voor dit of dat café, dan moet ik vertellen hoe mijn tong eerst door 't schuim is gedrongen, en is 't Gladstoniaansch verbazingwekkender-mooier dan de Notre-Dame." Amerika, Amurrica, bleek ook steeds stevig vertegenwoordigd. De gladgeschoren zonen van dit verre werelddeel waren meest zeer vleezig en rond van aanschijn. Greet vond dat ze iets boterachtigs in hun vel"* hadden, en allemaal iets schooljongensachtigs. Maar dit zoo lijkend onnoozele hunner trekken werd weer vergoed door het kalme degelijke vaste van hun grijzen of blauwen blik, die respect afdwong. „Ta," zei Donald, „ze zijn zoo makkelijk niet, onze Yankeebroeders, al spreken ze nog zoo lief kinderlijk door hun neuzen en kelen, met hun Yankee-twang. Dat Fransch van ze, zeg, je zou denken dat 't Chineesch was. En hun vrouwtjes grof, zeemelappenvellig meestal, met roodhuidschuine oogjes dikwijls. Je mag zeggen wat je wil, maar in echte Yankees zit nog iets Indiaansen. Maar daarom zijn ze ook kinderlijker, ronder, opener en onbevangener dan hun yoedsterbroertjes de diplomatieke Engelschen. „Gut. kijk 's, négers," verwonderde zich Greet. „Nou wat zou dat? Hebben net zoo goed recht op hun plaatsje op aarde." „En wat zeg je van ons bruin meneertje met aan zijn arm dit juffertje?" En zijn oogen duidden Greet een kleurling aan en een chique grisette, wier dik geblanket, bijna geëmailleerd gezicht zich blijkbaar vol liefde naar de bruine tronie haars ridders toeboog. „Ze schijnt wel van 'em te houden," bepeinsde Greet. „Ja maar zijn portemonnaie heeft ze nog veel liever, Greetje, zelfs al was hij zoo blank als sneeuw, zou dat ook zoo^zijn." Nooit was Greets kijk- en opmerkenslust verzadigd. Voor café s zitten vond zij iets goddelijks om dan zoo rustig het gewoel te kunnen gadeslaan. Het liefst zat zij voor Américain, Riche, of La Paix, onder het Grand Hotel, dan kon zij over de woelige place de 1'Opéra heenturen naar de élégante Boulevard des Italiens of naar vlak aan den overkant de weeldevolle Avenue de 1'Opéra, lang hel hcht en ruim. „Zoo'n hoed, nee maar, Donald, „hoe kreeg 't mensch er 'n voile om?" 342 „Wat? die katafalk? nou maar ze heeft drie aanbidders bij zich, een spande de voile van voren uit, en de andere twee links en rechts. Je moet de manslui bezig houden, anders wijken ze van 't pad der deugd af." „Gut en die arme juffrouw," riep Greet, „met der zotte jaquetje. In Holland zou ze straatjongens achter zich hebben, en die zouën der naschreeuwen." „Lieve vrouw, een klein volk moet zich toch altijd groot toohen in 't kleine, volgens voorschrift; en voor de moreele verbetering van de voorbijgangers moet er van den kant van de Hollandsche straatjongens gezórgd worden. Holland is fél moreel en de jassen zijn fél moreel. Dat ondervinden alle vreemdelingen tot hun stichting en vermaak. .Behold the moral Pecksniff.' Bij ons zou deze onmoreele giraffe-gele getailleerde jas van dien meneer daar, al zwart wezen van de daarop gegooide modder, eer de stakker 'n halve mijl van z'n huis af was, uit pure naastenliefde en zorg dat alles volgens 't Hollandsen begrip is. Mogelijk is 't in buitenlandsche kleine steden net zoo, maar bij ons is 't alleen maar allemachtig lastig, dat zelfs de grootste steden nog dorpen zijn, vooral op dat laatste gebied." Greet keek in het eerst vreemd op van die magazijnen tot op de vijfde, zesde, zevende verdieping van een huis toe; maar kreeg er vrede mee, toen Donald haar vertelde dat er gewoekerd moest worden met eiken duim gronds. „En beklaag je daar niet over, 't geeft kleurigheid en variatie aan de gevels. En anders had jij niet je heerlijke reclamelichten, baby." Want deze reclamelichten aan alle mogelijke huizen, vooral aan alle mogelijke straat- en boulevardhoeken verschaften Greet een kinderlijk genot. Ademloos wachtte zij af hoe elke letter zich aanstak in geel, in rood, in blauw, groen, violet. Soms ging het bliksemsnel ineens, na een poos leeg van licht te zijn gebleven. „O Donald, 't wordt blauw, 't wordt paars, kijk dan toch! Chocolat Meunier, mooi hè?" „Prachtig, m'n driejarige." „Nou maar, jij hebt ook alles en alles in de wereld gezien, maar ik sta voor alles kersversch. Jij vindt niks mooi meer, jij bent alles gewend." „Ik vind jou mooi, aan zoo iets als jij ben ik niet gewend." Zij keek hem vol liefde aan, en zij waren gelukkig. Hij nam haar kleine hand in de zijne, nu geen werkhand meer als vroeger thuis, maar zacht en wit; deed zijn vinger kruipen in de opening van haar handschoen. Zijn blik zocht steeds gretig de mooie vrouwen; die alléén, uit de menigte op de boulevards, werden nagestaard uit bewondering 343 voor het schoone, waarmee het Fransche volk zoo gul is. De mooie vrouwen met hun donkere prachtkijkers, dikwijls vol list en geraffineerde passie. En toch voelde hij dat hij ze kon laten gaan voor het oogenblik; wat hij later zou doen, wist hij niet, maar nu bleek Greet hem genoeg. Haar onschuld, haar zuiverheid waren hem dierbaar; 't was hem als reisde hij met een lief kind, dat zich in alle opzichten willig aan hem onderwierp. Hij was een jaar of anderhalf jonger, maar hij voelde zich twintig jaar ouder. O, kostelijk was ze, en met den dag ging ze er liever uitzien. Hier keken ook nog mannen naar haar puur blond kopje. Wat Greet echter het meest aantrok van heel Parijs, was de rivier, de Seine, met haar reeksen breede bruggen. Was het mooi weer en blauwde de lucht het water, dan kon zij minuten lang staren naar de heerhjke vergezichten aan beide kanten; zoo scherp klein afgeteekende huizen en spitse kerktorens, of zich doezelend verliezend in een gulden, zilverigen of lila nevel; al naar de zon aan effen hemel klaarde of schalks door de witte of grijze wolken speelde. Dan op het water, tusschen de groene oevers, de groote en kleurige handelsstoom- en sleepbooten met heele huishoudingen op dek, de wasch werd gedaan, kinderen speelden met den hond, men zag kolen en aardappelen liggen in een afgeschoten ruimte; en de vervoerbooten vol passagiers, die dienst deden op Parijs en omstreken. Maar enkele bruggen hadden viaducten, zooals le Pont de Passy, waar de métropolitaintreinen elkaar voorbijvlogen, 's avonds als vurige meteoren, boven de tooverachtig rood en geel verlichte brug. En waar geen viaduct kroonde, krioelde onbeschut op de altijd licht deinende vloeren de menschenmenigte; uit de verte gezien, zwerm poppetjes, als gevaarloos doorsneden door autobussen, trams, auto's en rijtuigen,' die sierlijk licht voort schenen te schuiven als kinderspeelgoed. En onder de hooge of lage ronde bogen, de Pont de 1'Alma het laagst, klotste onstuimig, of kabbelde droomend de breede rivier voort, waarover zich bogen de reeds ontluikende lentetakken der oeverboomen, soms de zwellende knoppen doopend in het gastvrij nat. De trotsche machtige breede Pont Alexandre III met zijn keur van bronzen beelden en rijkbevallige lantarens aan beide kanten, zijn vier hooge kolommen met vergulde pegasussen aan de uiteinden, was Greets bijzondere charme, en werd door haar de gouden brug genoemd. En steeds die reuzenruimte, dat hchte, opene, ijle, héél zonnige, dat opwekkende, vreugdedronken makende, als het maar even mooi weer was, die champagneprikkeling in de atmosfeer, die zelfs druilig weer niet ontnemen kon; die gulden vrijheid, die neertintelde op 344 iedereen uit de blijde wijde rijke welvende luchten, die Parijs zijn eigen atmosfeer geven boven de hooge huizen; die late middagluchten; hun lachend met rozenwolkjes overdonsde blauw boven de Tuilerieëntuinën Donald, dat is 't paradijs," zei Greet dan. Greet, opstarend naar die majesteitelijke luchten, zag de wolken als in gejuich voorbijzeilen, zij voelde ze goed voor iedereen; ze hadden de menschen lief, ze gunden iedereen geluk, ze knepen een oogje dicht voor wat er veroordeeld werd in de provinciesteden om dit en om dat, uit kleinzieligheid, met er boven een lucht vol venijn. De luchten van Parijs lachten, ze lachten de phariseeërs uit, deden de strengen vriendelijk opblikken, schonken den troosteloozen moed. „Geniet, geniet!" riepen zij. „Drinkt in de schoonheden van ons blauw opaal en lila, van de met hartstochtelijk oranje doorvlamde rooderozene en gele vuurzeeën, die zich bezadigen in violette wolkbanken, van onze goddelijke zonsondergangen; dringt, als wij grijs zijn in de geheimenissen onzer goedige nevelsluiers, waarin wij tijdelijk onze schittering verhullen, en wees vervuld van het vreugdevolle weten dat onze pracht toch altijd voor u daar is; en ziet hoe vertrouwensvol, hoe intiem en na, alles dan lijkt in de schemering, als het waaiend goud der lantarenvlammetjes opbloeit als wonderbloesems, en de paartjes dichter aaneengesloten in liefde, zich heen en weerspoeden. Drinkt in de schoonheid van de reuzenstad, de onze; van haar fiere paleizen en kerken, haar parken en pleinen en tuinen, haar musea met de kunst van werelden en eeuwen. Drinkt in tot bedwelmens toe en oververzadiging, maar geen oververzadiging is mogehjk, want Parijs is oud, maar heeft in haar aanschijn de eeuwige jeugd, en de jeugd is durend bekoorlijk. En de jeugd van Parijs verjongt zich steeds, ontluikt en ontknopt en groeit en bloeit al maar weer, al opnieuw. Parijs is de zon, en wordt de zon ooit oud? Festijn ook vindt de armste er, zoo zijn ellende hem vatbaar laat voor iets anders dan zijn ellende, want zijn oogen biedt het de weelde der stralende kleuren, zijn ooren de jolijt der schallende vroohjkheid. En uit dat wordt de kunst geboren. Op de wereld zijn steden o, veel, maar één Parijs is er, de parel." Zoo hoorde arme onwetende Greet het lied van Parijs haar doorzingen, na al wat zij gezien had: de pracht van het grijze Louvre met zijn kunstschatten en de antieke kunstweelde zijner grijze gebeeldhouwde cours; la Place du Caroussel, met het Gambetta standbeeld voor het Square, liefehjk van bloembedden in gazons; de Are de Triomphe du Caroussel; le jardin des Tuileries; de Are de 1'ritoile; de Champs Elysées, de Avenue du Bois de Boulogne, de stralende Place de la Concorde, dat schitterblanke hart van Parijs, reuzenopaal tegen het saffier der Seine, ontroerend van nobel wereldstadsschoon, met haar bronzen watergoden-en-dolfijnen fonteinen, die hun juwee 345 len pluimen op en neer spuiten, flankeerend haar slanke Obélisque; hèar woelig verkeer, haar verre grens van de statig-eerwaardige grijze gebouwen, ministerie van Marine en oud-Hötel de Crillon-Coislin, haar viervoudig vergezicht, haar oostgrens van witte Tuilerien tuinmuur, hoog boven overgroend door 't geboomte der sierlijk aangelegde gronden. Greet sidderde ervan. „Donald, ik voel dat ik hier nóóit vandaan zal kunnen. Waarom ben ik hier niet geboren ? Waarom heb ik al dien tijd geleefd en toch niet geleefd?" „Dat hebben er al zooveel gevraagd, kleine Greet. Je wordt bepaald dichterlijk, je verbaast me." „Ik weet niet wat ik word of ben, ik voel maaqdat ik hier hóór, omdat hier 't geluk is." „Natuurlijk, 't geluk is er ook, omdat ik hier bij je ben. In Watergraafsmeer zou je met Donald ook gelukkig zijn." Er was eenige gekrenktheid in zijn toon. Greet drukte haasjtig zijn arm. ; „Hè, lieverd, word nou niet boos. Je bent mijn eigen schat, maar (? 1 mC ZC*f Z°° verwend door me in al dat mooie te brengen. Ik kan overal gelukkig zijn met jou, al was 't in een steeg ; maar ik bedoel zelfs al heb je 't hier schraal, al kun je nergens heen, naar geen komedies en concerten, dan heb je nog genot door al die pracht om je heen, dat mooie, dat ruime." „Als je je maag maar vol hebt, baby, dat is altijd een heel voorname factor." Zij schudde het hoofd : „Zelfs al heb je maar een paar stuiversbroodjes daags, en eet je ze op een bank, en verder kijk je naar t mooie." „Laat ons dan nu maar gaan dineeren niet op een bank en met iets meer dan een stuiversbroodje. Maar je ziet wel, jij mal jongetje, dat je toch ongelijk had, bij je aankomst „O ja ja. Ben je dan weer goed öp me, Donald ? Wees maar weer goed op me.... tóé...." Hij lachte, zijn oogen plots teeder van heel veel liefde. En hij kuste haar snel, midden op straat. „Snoes, daar. Dat kan je lekker in Parijs doen. Zè kennen ons toch niet." „Maar al kenden ze ons, zou ik er nog maling aan hebben." wenrstreefde Greet moedig. „Hè, kijk 's wat 'n paar mooie chique vrouwen." Begeerig gingen zijn blikken over de slanke tengere Parisiennes. „Ja, dat zijn ze, mooi en sjiek, maar de gezichten zijn zoo gekalkt en de lippen zoo geverfd. Vind je dat nou mooi, Donald?" „Ja, och, 't hoort bij ze. Iedereen heeft niet een natuurlijk mooi teint als jij. Jij hebt geen poeier moodig." 346 „Donald, zal je altijd zóó van me houën, als je nou doet?" „Altijd. Geen meisje is me ooit goed genoeg geweest om 'r te vragen mijn vrouw te worden, en ik heb jóü gevraagd." Greets hart zwol van trots. „Greet, als ik eens afweek van 't pad der deugd, zou jij me wel vergeven, hè?" „Hoe meen je, Donald?" „Als ik 's keek naar 'n andere vrouw, met 'r sprak. „O verbeeld je, je hoeft toch niet altijd met je eigen vrouw te praten, naar je eigen vrouw te kijken. Dat is niet afwijken van 't pad der deugd." , „Maar gesteld dat ik eens heel ondeugend was, voor n poosje maar, om me te amuseeren, zou je me dan vergeven ?" „Ik.... ik zou niks te vergeven hebben, omdat ik al zooveel van je gekregen heb, terwijl ik je niets terug kan geven dan mn liefde. Alleen, en dat heb ik je dadehjk gezegd, Donald, als ik zag dat ik je verveelde, zou ik van je weggaan." „Maar dat mag je niet, kind, je bent mijn vrouw. De wet zegt " . „O, wat kan me de wet schelen, de wet is mijn hart. Als je van iemand houdt en je bent 'em tot overlast, ga je weg." „En zou je dan nooit meer terugkomen?" „Nee, nóóit." , Zij zag hem zoo vastberaden aan, dat't hem groot plezier deed; die kleine niet te temmen weerbarstigheden vond hij heerhjk in haar. „En als ik je nu terug liet halen?" „Dan zou 'k dadehjk komen, omdat ik dan zou denken: hij houdt nog van me." „Maar als ik 't nou deed zooals je lieve pa wou doen; tspijt me dat ik 't woord moet uitspreken, uit baasspelerij ?" „Alles zou van jou nog beter zijn dan onverschilligheid, dat is heelemaal de dood. En vergelijk je zelf alsjebheft niet bij pa." „Maar gesteld ik was onverschillig en we hadden n kind samen, zou je me dat dan laten ?" „Nee, ik gelóóf 't niet nee néé, dat zou ik niet kunnen, 't 'zou 't eenige zijn dan wat ik nog van je zou hebben. En jij zoudt er wel niet om geven, omdat 't van mij was als je van een ander was gaan houën." „O, dus je zoudt 't beschouwen als een souvenir aan je»huwelijk met mij ?" , „Als jij me niet liefhad." besloot zij met een snik, zou ik toch wat moeten hebben om lief te hebben. Ik heb lang zonder liefde en teerheid geleefd, alleen door de de Behrs kreeg ik er nu en dan een 347 schijntje van, maar nou ik door jou zoo echt weet wat 't is, kan ik er niet zonder." „Och, m'n kleine schat, ik martel je, huil maar niet en vergeef Donny maar. Zeg; Donny, ik vergeef je. Je zegt nooit Donny, altijd dat harde Donald." „Ja, gek, hè, ik kan zoo moeielijk wat anders zeggen, 't is zeker omdat ik zélf nooit vertroeteld ben. Hoe kom je toch aan zoo'n vreemde naam ? Donny dan maar " ,,'t Is 'n Schotsche of 'n Engelsche, m'n broer heeft 'n Engelsche. In de ouwe tijd waren we toch Schotten. Greet. Zekere Donald James Hemming, 'n reeder, is in 't midden van de achttiende eeuw naar Rotterdam gekomen, heeft zich daar neergelaten, 'n Hollandsche vrouw getrouwd, en zoo is er één tak van de familie Hollandsen geworden. M'n ouwe heer heeft 'n heele beschrijving van ons geslacht nagelaten. Daar stel je zeker geen belang in?" „Gut nee, voor mijn part waren we vroeger Chineezen geweest. Als jij maar van me houdt, dat 's alles wat ik vraag, en als ik jou op den duur maar kan voldoen." „Ik heb nog nooit gehoord van iemand die zoo ongevoelig is voor zijn voorouders. We hadden een massa dominees ook in de familie, ministers noemden ze zich." „O hou je mónd, 'n geluk dat ze mijn niet gekend hebben, ze zouën dadelijk hebben gezegd: .zalig zijn de armen van geest.' En wat gek om zich ministers te noemen. O, is dat in Schotland 't woord voor dominee. En schoolmeesters ? hadden we die ?" ,,'n Paar professoren aan universiteiten." „O, dacht ik 't niet, daar stamt dan zeker pa van af!" Greets gulle afschuw deed Donald in een schaterlach uitbarsten. Ze was al te vermakelijk, die Greet. „Nee, Greet, stel je gerust, hoe zou 'k jóü nou óóit ontrouw kunnen worden, in geen andere vrouw zou ik ooit zóó'n schik hebben." HOOFDSTUK XXV. Donald had na een week of zes genoeg van het hotelléven, hij verlangde naar een eigen huis, waar hij prettig zijn kennissen, die hij nog niet was gaan opzoeken, kon ontvangen. En ook Greet snakte naar een geregeld leven. Dus gingen zij ijverig aan het zoeken van appartementen, nieuwe, met modern comfort in huizen met liften, opdat het trappen loopen Greet niet te veel zou vermoeien. Greet zou dolgraag vlak aan het water gewoond hebben, doch zei 348 er maar niets van tot Donald, die wat hij voor moderns aan het water had gezien te peperduur vond, en met het dure ouderwetsche geen genoegen wilde nemen- Je hebt de Seine vlak bij, Passy ook, en ik wil electrisch licht, centrale verwarming en een badkamer. Als je de metrotrappen afgaat, heb je zoo 't water voor je, met de booten er op om je naar St. Cloud etc. en de stad te brengen, en de trams op de kade." Dus huurden zij, aan het begin van Passy in de fonkelnieuwe, nog half in aanbouw zijnde rue Chernovitz, een appartement op de vijfde verdieping in een geheel wit huis, met geruite spiegeldeuren in de marmeren vestibule, en geruite spiegeldeuren aan de extra gedistingeerde loge van een nukkige stuursche vrouwelijke conciërge, wie het te veel was dat zij iemand te woord stond. Dit, echter, beweerde Donald, was een kleinigheid, waar je maar over heen moest. Het huis verrukte Greet, haar man vond het iets van een kasteel, met de smalle pluchig bessenrood-belooperde trappen, die allen torenachtig opspiraalden naar verdiepingen van één appartement met witte deuren, waaraan kantachtig verguld bewerkte kbnken. Hun kamers waren ruim, licht en zonnig, zagen hoog uit op huizen over keurig aangelegde kleine tuinen, en van een breed balcon terzijde, kon Greet waarhjk nog haar geliefde vriendin de Seine zien blinken in een vrij breed vlak. De keuken was het zonnigst en klaarst van alles, daar heerschte nu de volle dag, een verrukkelijk blank licht; en Greet,*die toch eigenlijk in een keuken thuis was als een visch in zijn element, het water, beloofde zich daar heerlijke uurtjes met fijne schoteltjes klaarmaken voor Donald. Maar daar kwam Donald met kracht tegen op. „Alsjeblieft, je bent nu mevrouw Hemming, mijn vrouw* je woont in een van de rijkste kwartieren van Parijs, en je hebt niet te koken, dat doet Katrien, je meid, en die doet alle inkoopen en bezorgt alles. Je kunt handwerken, lezen, wandelen met mij of alleen, als ik les neem, en dan studeer je alsjeblieft je Fransch. Ik zal je vooreerst zelf leeren, maar als je genoeg van mij weet, bezorg ik je een juffrouw, die geregeld komt, want meisjehef anders ben je hier waarachtig diep ongelukkig. Een andere taal dan Hollandsen ken je niet 't is zoo verduiveld lastig, hè?" Greet, kleurde, zich schamend. „Nee " zei ze dof. En ze voelde het verdrietig-scherp hoeveel haar nog scheidde van hem, die vier vijf talen vloeiend sprak en zooveel wist. Hij had haar vriendelijk aangekeken, maar met overwicht in zijn blik, dat ook in zijn toon niet ontbrak. „Ik zal héüsch mijn best doen, Donald, ik zal dag en nacht studeeren. Al deed ik 't maar voor jou, voor mijn eigen jongen." „Kijk maar niet zoo benauwd, hondje. We moeten geduld heb- 349 Je°' Je ^ent niet vlu9 i° 't leeren, maar dat kun jij niet helpen, he? En Fransch is zoo ontzettend moeilijk, voor knapper lui dan jij, hoor, al denken n heeleboel van niet, omdat ze Fransch van alle talen 't eerst op school leeren. O Fransch, je schoenlapper in den Haag spreekt óók Fransch, maar hóé hè ? Ik lach me nog dood om wat Tonijn me vertelde; hij moest voor zijn examen grammairebeuzelarijen leeren. waarvan de Franschen in zijn pension, gestudeerde lui, nota bene, nooit hadden gehoord toen hij er tegen hen op pochte; hij had zich gek geblokt op de fabels van laFontaineof zoo iets. en toen hij hier aan de Gare du Nord aankwam, stond hij tegenover zoo'n gauw sprekende kruier met zijn mond vol tanden maar geen woord Fransch. Die kruier vroeg natuurlijk niet naar 'n tabel ^van la Fontaine en naar de Subjonctif Présent. Hij heeft van geen van drieën ooit gehoord, hij spreekt alleen zijn móérs taal, en dót deed Tonijn óók, 't was maar ongelukkig dat 't van Tonijn Hollandsch was. En zoo is 't 'em in winkels ook gegaan. Hij wou hier n jas hebben, en wist niet hoe armsgaten te noemen. Maar tóch hield ie vol dat die la-Fontaine-leerderij je ware was. Wel mag 't em bekomen." „Vroeger dacht ik altijd: wat is die Tonijn toch knap." , .Jawel, hij wéét ook wel wat; tamelijk veel zelfs, maar *t is n verkéérde knapheid. Hij is met zijn leeren van achteren naar voren begonnen, in plaats van van voren naar achteren. Die examen-leerprogramma-vlieger ging bij hem alvast niet op. Chercher la petite béte, le poil de 1'oeuf van de theorie en voor geen duit praktijk. De puntjes wek maar niet de groote lijnen. Laat Tonijn nou s eerst vloeiend Fransch spréken, en dan kan hij gaan denken over de ouwe schrijvers, over La Fontaine. Ze verdiepen zich in't verleden, die goede lui, zonder 't tegenwoordige te kennen. We léven 4iiet in de zeventiende eeuw, wel in 't begin twintigste, maar zelfs m de zeventiende zeien de Franschen geen fabels van La Fontaine op, als ze bij den bakker om 'n broodje kwamen, of bij den melkboer om n half pond boter." „Had jij daar met pa niet 's zoo'n vreeselijke ruzie over. 't was dien Vrijdagavond in Mei, ik stond met Piet vaten te wasschen, we hadden t keukenraam opgeschoven, 't was zoo warm, en we konden net al die ij's |ën a's van pa hooren. Piet zei nog, wat legt uw pa weer n eieren.,' „Die Piet.... pfff.... O nee.... wacht's, wat was dat ook weer? waarover vlogen we mekaar in de haren ? Ik weet 't niet meer... O ja, tóch.... 't was over die knappe sijs. Jan Buffers, die kennis van Theodoor. hij was met glans door z'n A, en ging voor z'n B naar Groningen. Ik zei dat de vent naar de Sorbonne moest en je pa zwoer bij Groningen. Enfin, mogen de wijzen der aarde uit- 350 maken wie gelijk heeft, zorg jij nu maar dat je, als we eens samen in den Haag zijn, Jan Tonijn beschaamt met jouw vloeiend Fransch." „Jakkes, ik verlang niet naar den Haag terug, en jij Don ?" „Nou, ik nou ook niet precies, maar we moeten ons toch 's laten kijken, Diana moet uit 'r vel springen als ze nog vel hééft, en je paa moet zich een aap schrikken. Pak nou maar gauw je boeken uit, zitten die nog in de koffer? Moet 't mannetje er weer bijkomen, om 't vrouwtje te helpen?" Hij ging met haar mee naar het rommelkamertje, waar de koffers half uitgepakt stonden. De boeken lagen op den bodem van dien van Greet. Daar vond Donald ook haar ouden bijbel. „Wat is da£ voor iets voorwereldlijks ? maar Greet, ik wist niet dat ik zóó'n vrome vrouw had." „Och, ik hecht er an, omdat 't me herinnert an m'n jeugd en an dominee en meneer de Behr en Phie zei: je moet 'em meenemen, er staan toch mooie dingen in." „Zei Phie dat....? Dat 's heel aardig van Phie. Ik voor mij wou wel in 'n land leven waar de menschen nooit van 'n bijbel gehoord hadden en nooit van één godsdienst. Dan konden ze ten minste niet schimpen op die van 'n ander of op géén van 'n ander. Bij m'n pantoffels, wat 'n verrukkelijke zielen zouën dat zijn, zoo gezond." „Heidenen dan, meen je...." „Nee, ook nog niet precies, want die aanbidden nog afgoden, en als je dan niet devotelijk teer den neus of den grooten teen van zoo'n steenen meneer zoent, krijg je van die lui natuurlijk óók weer op je baadje. Nee, ze moesten nooit van iets dat naar godsdienst zwéémt gehoord hebben. Ik weet niet waar je zulke lui vind, ergens achter Vuurland misschien ik geloof dat je ten slotte bij de dieren moet te land komen. Zoo'n fatsoenlijke leeuw, 'n redelijke ijsbeer, 'n loyale tijger, 'n logisch denkend van aardappelschillenhé- vend varken dat zijn je echte patente jongens om 'n voorbeeld aan te nemen. Die hebben 'n oprecht gemoed, 'n zuivere geest 1" „Kóm jij," 'zei Greet, trok hem aan zijn oor, en zij stoeiden samen. , „Wacht," zei Greet, „ik zal 'em weer netjes opbergen, mn bijbel, anders maak jij 'em nog kapot." „Ja, daar doe je wel aan." „Weet jij er nou niks meer van, Don ?' „Kindlief, 't Ouwe Testament heeft me 'n eeuwige indruk gelaten van linzensoep en Esau, 'n harige jongenheer." „En 't nieuwe....?" „Daar herinner ik me sterk van Maria Magdalena, met mógelijke gouden haren en ten hemel geslagen oogen. Daar bad ik altijd 351 zoo graag mee kennis gemaakt. Zoo'n interessant meisje. Tammer dat ze zoo huilt op schilderijen." „Hè, meneer de Behr sprak er heel anders over" „Dat kan meneer de Behr doen. hij is 'n heilig mensch, en ik ben batan in persoon. Ik ben de Satan uit Faust. En hier heb jij een zoen voor de groote verwonderde oogen, die je opzet, en nou gaan we rransch leeren, mevrouw." Wat was dat een gelukkig jaar voor Greet. Donald bleek noa verliefd genoeg om geheel in haar op te gaan ; en haar sierlijk Hollandsen gemeubeld woninkje, hoog in de lucht, was haar paradijs. Karnen, de Vlaamsche meid, de schutsengel daarvan. Want zij wreef boende en poetste met Hollandsche zindelijkheid en Vlaamschen ijver' Greet had zelfs in t eerst haar Vlaamsch niet verstaan, hetgeen zij nog altijd boerschleelijk vond, maar langzamerhand wendde haar onwillig oor zich aan de klanken, en het „hewél" en „zulle" luiddè haar zelfs vertrouwelijk toe. Katrien was ook blij met al die stevige Holiandsche meubelen, waar zij haar nijvere knuisten op kon beproeven, en Donald wist zeker dat een Louis quinze of seize ameublement in drie maanden onder Katriens handjes „naar de maan" zou zijn geweest. Hij had uit een soort van snobisme tegenover ziin Fransche kennissen, en ook omdat hij 't mooi vond, meubelen uit hun vaderland laten komen. Enkele mooie echt antieke dingen, als vazen, kastjes en stoeltjes, een spinet. Het groen reps en eiken stond deftig in de eetkamer, en koperen luchters brandden s avonds van Ta a h£t 9e2elli,gst licht neer' dat ooit «gens geschenen had, dacht Greet. Het salon was grijsblauw en noten, de slaapkamer wijnrood met repsen gordijnen ook. en groote spiegelkasten. Meneer had zijn cabinet de toilette ; en een naar behooren ingerichte badkamer verrukte mevrouws hart zoo, dat het Donalds ergernis opwekte. „Ga dan toch in vredesnaam niet elke vijf minuten naar dat bad kijken, daii begrijpt Katrien dat 't je vreemd is " „Nou, maar dat is 't toch ook, we hadden thuis maar n paar tinnen kuipen en de meesten gingen altijd naar de badinrichting." Het kwam Greet vreemd voor toen zij voor het eerst kennissen ontvingen, Franschen, een meneer en mevrouw Perraud. een architect en zijn vrouw ; hij een jolige man. met peper-en-zout kuif en vrij hooge kleur, die een leverkwaal had en bijzonder veel van lekker eten en drinken hield ; en zij een tengere fijnbleeke vrouw met diepe donkergrijze oogen, onberispelijk gepenseelde wenkbrauwen, als gebeeldhouwd neusje, en een massa prachtig kastanjebruin haar. Haar kleeding was wélgekozen chic, van een gedistingeerden eenvoud. Zii waren beide groote muziekliefhebbers en Donald had hen op een concert leeren kennen. Zij waren „enchantés" hem getrouwd te 352 vinden, en betreurden het zeer dat Greet nog zoo weinig Fransch kende, maar Donald deed dienst als tolk, en Greet voorzag hen van overvloed van lekkernijen bij de thee ; waarom de heer Perraud, die, onder den uitroep van „ah c'est du bon," de koekjes in zijn maag goochelde, haar een charmante petite femme noemde. Mevrouw Perraud greep telkens Greets hand en drukte die, en Greet, zoo ontvankelijk voor vriendelijkheid en teerheid, kleurde dan van blijdschap, haar bezoekster een engel vindend. Zij gingen bij deze menschen terug in hun keurig ruim appartement Boulevard Delessert, vlak in hun buurt, en werden er ook allerliefst ontvangen. De Perrauds gaven Donald, die met hen, over zijn muziekstudiën sprak, raad. Meneer Perraud speelde viool, mevrouw piano, en Greet vond dit heel prettig voor Donald. Zij zagen andere menschen van zijn kennis, artisten, musici die Donald ook raad gaven. Greet, onder zijn leiding en met haar juffrouw, ijverig studeerend, begon wel zoo zoetjes aan wat Fransch te verstaan, maar dorst zich toch niet aan een gesprek wagen. Zij zat er maar bij, bewonderend de radheid van tong van al die menschen. Hoe was 't mogelijk dat ze mekaar verstonden als ze allemaal zoo gauw dooreen spraken, i Donald nam les bij een pianist, leerling van Diémer, die al concerten gaf, en genoot eerste klasse zangonderwijs. Hij geloofde dat hij van den zang zijn beroep zou maken, pianisten waren er al zooveel, en tenoren waren schaars. Men had hem veel hoop gegeven; maar hij, die dacht dat hij al bijzonder ver in de kunst was, kon weer van voren af aan beginnen. „Ik moet uw stem nog póseeren," bemoedigde de leermeester, en Donald trok een vies gezicht, terwijl hij van zijn hoogmoedstrap aftuimelde, doch hij ging toch nu voor het eerst van zijn leven eens serieus studeeren. De lessen kostten hem heel duur, maar Greet was èen zuinige huisvrouw, zij gooide het niet over de balken, en hij bedacht dat hij, zonder Greet met eenige gekochte geliefden veel duurder zou geleefd hebben — en dan, aan je toekomstig métier moest je wat ten koste leggen. Voor hij Holland verliet, had hij zijn schulden afbetaald, en hoe prettig dit ook was, hij had het geld toch liever in zijn zak gehad. In de maand Augustus ging hij met Greet veertien dagen naar Holland, om haar door de de Behrs, Lucie, Piet en ma Hemming te laten bewonderen. En hij had het genoegen te bemerken dat men zich de oogen niet genoeg kon verzadigen aan Greets verschijning. Hulpeloosflegmatieke ma Hemming, die in duizendmaal pa-vrees Greet was komen bezoeken in haar hotel „De twee steden," kwam bepaald tot iets van enthousiasme, en zij uitte, in haar gewone verbouwe- 353 reerdheid, deze merkwaardige woorden: „Ik dank je wel, Donald, dat je zoo goed voor mijn dochter bent. Ik kan niet anders zeugen dan dat ze der met die kanten japon kéürig uitziet. Dat is wat anders, he Greetje, dan vroeger thuis?" Lucie bleef eerst een poos stom voor het feit, dat deze chique dame met het blonde haar naar de allernieuwste mode gekapt, met een echte diamanten broche aan, Greer was, Greef, stel ie voor, maar toen zij tot de overtuiging kwam dat zij geen droom droomde, doch voor een heuzig feit stond, verheugde het haar toch, en kreeg zi, bepaald respect voor Greet. Ook Dirk maakte zijn opwachting bij Donald en Greet, en daar Donald hem vriendeli k maar uit de hoogte behandelde, werd hij bepaald onderdanig en lachachtig, zoodat Greet medelijden kreeg met hem. Tan Tonijn verscheen ook, maar weer zonder Julia. Julia, namelijk, was niet te bewegen geweest Greet in haar glorie te komen bewonderen, en daar zij anders tegenwoordig tamelijk- toeschietelijk en lief was voor Johan, en zij plan hadden het volgend jaar te trouwen, had Johan maar berust. Misschien was het ook beter dat Julia Donald niet zag. De arme Johan voelde zijn geluk nog niet zoo heel zeker, al hing het niet bepaald meer aan een draadje, als vroeger. Hij vertelde Greet, dat Mie, tante Mie Schip, de erftante, wier naam Juha. als Greet zich zeker wel herinnerde, nimmer had kunnen verdragen gestorven was. en hem vijf en twintig duizend gulden had nagelaten hem bevoorrechtend boven alle andere neven Tonijn. Hii .was altijd het beleefdst tegen haar geweest, niet om 't een of ander maar omdat zij een oud mensch was; als kleine jongen reeds had hij nooit gelachen omdat zij door haar neus sprak en zong: Jana Pienewiecï Jang Piertewied, Jang Smeeng is songdaat," in plaats ï?anJan £iedeWied' Jan Piedewied, Jan Smeer is soldaat... haar üjöied. „tin dat zijn nou wel kleinigheden, zulke dingen," besloot Johan, „maar tante Mie was eep fijnvoelend mensch en dat beviel v »m me'Jn dat hceft ze me willen (bewijzën." Donald knikte „^uike opofferingen van iemands vroege kindsheid hebben recht op waardeering hiernamaals, ik meen op lateren leeftijd " „Nóü beaamde Greet, „ik feliciteer je der van harte mee. lonijn. Dus ik zal Juul niet zien....? Niet erg hartelijk van 'r." 1 omjn keek in het glas sherry, dat Donald hem had ingeschonken. „Juul heeft t nou erg druk met 'r school en ze staat ook bijna voor der examen. Ik ben nou gelukkig geslaagd voor middelbaar zooaIs lk ,ei geschreven heb. en nu hoop ik eindelijk, getrouwd, eens rustig te kunnen studeeren voor middelbaar B." „Maar moet je daar dan niet voor naar Groningen?" vroeg Ftóns h?" iS tOCh 1 ho°9ste. ressort. Voor Greet Hemming. 23 354 „Misschien 't laatste half jaar, om 't échte échte Fransch " „Ja, en voor de uitspraak vooral, die is daar natuurlijk uitstekend." „Ja " zei Jan Tonijn, „ik ben er 's zestien dagen in Parijs voor geweest, maar wat dat betrof vond ik 't min „Néé — Parijs.... wat is nou Parijs voor uitspraak.... Groningen is natuurhjk je ware." „Ze vatten de dingen daar zoo luchtig op.... ze loopen over alles heen— hier zijn ze veel degehjker, veel dieper " „Ja, en dat moet je voor uitspraak ook hebben, degelijkheid en diepte. Dat zeg ik altijd tegen Greet, hè wijf?" Greet keek haar man eens aan, maar Donald Zat daar met het gezicht van een begrafenisbidder. „God, je moet die Vlaamsche meid van ons Katrien Ommeganck, hooren Fransch spreken, die heeft 't wel niet in Groningen maar dan toch in Antwerpen geleerd. O, dat is zoo mooi, ook een en al degelijkheid en diepte. Je hart gaat er van open. Ja, de Belgen zijn srerA: wat de uitspraak betreft, heel sterk. Nog een glaasje sherry, kom? n Man die middelbaar A met glans gehaald heeft.... Als je voor de B commissie staat, presenteeren ze je niemendal, n Halfje.... tóé " „Nou.... nee.... nou, dan n halfje, om op jullie gezondheid te drinken. Maar wat doet ten slotte de uitspraak er toe, als je de grammaire maar goed kent en de taal zelf. Wij zijn Hollanders, 't is al mooi van ons, dat we- hun taal leeren." „Ja, dat is zéker n verdienste." „Ze zullen 't de onze waarachtig niet doen." „Nóü, niet zoo gaüw." „Onze taal moest zich nou ook 's baan breken." „Nou, dat wil ze dan ook wel, hè?" „ Wil ze dan ook wel, der moet propaganda voor worden gemaakt." „Volkomen met je eens, maar dat gebeurt dan ook al in België; daar hebben ze 't al n heel eind ver gebracht, de Vlaminganten. Nee, als dat zoo voortgaat, n uitstekend zaakje. Heel Parijs wordt nog's verdietscht, zoodat geen Parijzenaar meer weet wat ie eigenlijk vroeger voor taal sprak eerst komen de noordelijke steden aan de beurt, dan kruipt 't zoo tot aan Nice toe naar Italië. — Laten we daar 's op drinken, op 'n Europeesche verhollandsching." „Jawel, die man van jou, Greet, maakt van alles n lolletje. Als iedereen zoo met de zaken omsprong 't is n gekke, hoor." „Ja, god, ik ben 'n satan, hè Greet? Ze heeft n satansch leven bij me, nietwaar prul? Wat zeg je van 'r mooie haar, hè, Hollandsen haar, maar 't komt onder n Parijsche leiding pas goed te voorschijn. En schildpadden kammen heeft ze der van der man in." „Hij is n schat " bekende Greet openhartig, „alleen, hij maakt 355 van alles pretjes. Hij houdt mijn soms zoo voor de gek, Tonijn, dat ik er 'n half uur later pas achter kom. En dan trek ik 'em an zijn ooren voor straf." „Laat Julia toch hier komen, om les te nemen in 't huwelijksgeluk. Er zal toch wel 'n tien minuten voor ons overschieten, 't Is zoo gek anders, net of ze jaloersch is op Greet," zei Donald weer ernstig. „Ik zal 't Juul zeggen." Tonijn werd onwillekeurig rood, stond op. „Met Diana en Christientje is 't 'n andere zaak, die hebben Greet vroeger zoo gemeen gesard, dat ze waar ik ben, geen voet, over den drempel zetten. En onze vriend Theodorus maakt 't goed in de Oost, hè? We hebben één brief gehad." „Ja, hij heeft 't er best." „Daar zal hij de blauwe oogen misschien wel vergeten." „Blauwe oogen, o ja— Nee, dat weet ik zoo net niet, als zoo iets je in 't merg zit.... als je 't beet hebt, heb je 't beet, en hij had 't echt beet. Daarvoor is ie natuurlijk gegaan. Nou, Greet, Donald tot ziens.... ik kom toch 's met Juul." En onderweg bedacht Tonijn dat Donald toch gelijk had, het maakte Juul bespottelijk dat zij niet kwam. Als ze al ooit, hier kneep Johans hart zich smartelijk toe, iets gevoeld had voor Donald, moest ze zich eigenlijk nou juist gaan vertoonen. Lucie kwam dien middag na Johan Tonijn. Zij bleef bij Greet en Donald eten en zou dan mee naar Scheveningen gaan., Van Juha's en Lucie's plannen om het ouderlijk huis te verlaten was niets gekomen nog. Lucie had het in elk geval nu niet willen doen voor ma, en Juha uit spaarzaamheid. Met haar trouwen was zij toch van pa verlost. Diana was en bleef sukkelend; zij werkte wel, maar op een ander kantoor en verdiende minder. Doch daar zij toch de rente van tante Caroliens kapitaal genoot, kwam dit er zoo nauw niet op aan. Maar met haar gezondheid, vertelde Lucie, was 't akelig gesteld. Aanhoudend kwam de dokter, of ging zij naar hem toe. 't Was 'n nieuwe, want ouwe dokter Robberts had haar vertrouwen niet meer. Maar 't hielp allemaal niets, 't Was misschien wel 'n zenuwtering, dacht Lucie, wde dokter zegt 't niet dus we kunnen der niet achter komen." „Hij weet 't misschien zelf niet," bedacht Greet. „Is die dokter 'n getrouwd man?" vroeg Donald. „Ja, o gunst ja, hij heeft zelfs 'n stuk of vijf kinderen." „Nou, gelukkig voor hem dan, want als hij weduwnaar of vrijgezel was met zóó'n aanbidster, had ik hem beklaagd." „Hè, Donald, wat ben je toch wreed," vond Greet. „Hoor 's, ik ben voor héél wat te vinden, maar niet voor Diana Hemming. Daar heb ik genoeg van." 356 „God, 'n vrouw " begon Greet.... aarzelde en zweeg, verlegen voor Lucie, doch haar man wond er geen doekjes om. „Ja, 'n vrouw, n vróuw.... ik begrijp heel goed dat 'n vrouw verliefd kan zijn en al die dingen meer, maar daar heb ik 't niet over. Diana heeft n min karakter. Of was ze soms, vóór ze mij kende, lief voor jou?" „Nee..., dat nou juist niet...." „Nóü dan...." „Maar We moeten vergeven." „Ja, lief heihgje, doe jij dat dan maar, maar ik ben zoo vroom niet." „Och 't is toch 'n stumper," betuigde Lucie, „je mag nou blij zijn als je zoo n aard niet hebt, maar zit 'r nou 's mee opgescheept. Diana's léven is toch weg, ze is gebroken, geknakt. Wat hééft ze nou?" „Ze heeft 'r verdiende loon. En jij hebt 't akeliger dan zij, want jij hebt nog dat booze humeur te verdragen," bekrachtigde Donald met mannelijke gestrengheid. „Is er voor jou niets in 't vooruitzicht? Geen vrijer?" „O nee, stel je voor, en der komen, nou Theo weg is, bijna geen jongelui meer over den vloer. De vrienden van Dirk achttien, negentien.... zulk jong grut.... en Dirk gaat misschien ook naar Indië later, hij heeft er wel zin in. Nee, maar Theo schreef me wel, als hij daar van iets voordeeligs hoort, dat ik dan ook naar Indië moest komen.... als ik 't nou zóó kan krijgen, dat ik vrije overtocht heb, wil ik wel, dat heb ik met ma al besproken. Ze begrijpt ook wel dat 't 'et beste voor me zou zijn.... 't is toch' geen toekomst bepaald zoo, hier. Heb jullie Piet in 'r getrouwden staat al hier gehad?" „Nee, ik heb 'r wel geschreven, maar 't is zoo ver van Loosduinen naar hier, ten minste voor Piet, of misschien durfde ze niet. Ik zal eerst maar 's naar haar toe gaan, en 'r mijn cadeautje brengen, 'n tafelkleed heb ik nog voor der." „God Greet, ik vind 't ijselijk hef van jullie, al die dingen die je voor mij heb meegebracht. Je hebt maar gelijk dat je ma niks geeft, want ze zou toch niks durven aannemen voor pa. En ik kan zeggen dat ik ze van mijn geld heb gekocht, maar ma?" „Dat mensch is ook louter voor haar geluk geboren," vond Donald. „Je pa moest eigenlijk slavenhandelaar geweest zijn, dat is zijn echte roeping." „En Christientje heeft 't tegenwoordig bar bij 'em. O, je moest 'r nóü zien, .Greet, ze is heelemaal tam geworden. En ze wou nou wel dat jij er nog was, dat begrijp je. Piet weg, jij weg." „Och," beklaagde Greet. „Ze was toch al zoo dun, nou zal er heelemaal niks van over blijven." „Hè," maakte Donald zich kwaad, „beklaag toch dat kataas niet, 357 ten minste heeft je vlucht nog iets goeds uitgewerkt thuis. Hij is natuurlijk nog altijd woedend daarover. Maar waarover is ie nier woedend, dat phenomeen?" „Ja," berustte Lucie, ,,'t zit nou eenmaal in pa's aard. Hij is zoo geboren. We moeten alle menschen maar nemen als ze zijn. Heerlijk eten, hè, in zoo'n hotel, en prettig dat we hier met ons' drieën in jullie zitkamer zijn. Ik vind 't zoo eng, zoo'n table d'höte." „Ja, in den regel eten we niet hier, maar je kunt hier veel vrijer praten, je wordt niet zoo bekeken." „Prachtig hotel wel hier, hoe heb jullie 't nou in Parijs?" Greet legde alles uit en beschreef Katrien, de straten, de Seine, maar vooral de Seine en de Place de la Concorde. „Gunst," zei Lucie. „Je moet maar 's komen kijken, Luus. Jij mag wel van Donald, hè vent?" „O ja, zeker, natuurlijk." „Och," ontweek Lucie verlegen, ,,'t is zoo'n reis, en jullie hebt chique kennissen en zooveel toilet heb ik niet, en de reis kost nogal geld, en dan heb je der thuis maar weer spektakel over, en 't komt dan maar weer allemaal ten slotte op ma neer. Vroeger dacht ik nooit over ma zoo na. maar ik was eens bij mevrouw de Behr, toen die alleen thuis was, en toen hebben we der lang en breed over gesproken, en och, toen vond ik 't toch zoo zielig voor ma om met pa en Diana en Christientje opgescheept te zitten en daarom heb ik me ook al weer geschikt in alles. En verbeeld je, ik ben 'n paar keer bij Piet in Loosduinen geweest. Ze huilde bijna van blijdschap toen ze me zag, want ze denkt nog altijd aan jou, Greet." „Och, zoo n dot," vond Greet. „Nee Greet, ik kan er maar niet over uit hoe alles ten beste voor je geschikt is." „Ja, na zoo'p gemeen leven als ze ook bij jullie had," viel Donald weer uit, „is dit wel vorstelijk." Lucie sloeg de oogèn neer in wroeging. „Nou, nou," suste Greet. De familie de Behr jubelde over Greets geluk, er was'natuurlijk een berengebrul-ovatie van belang, en Donald vond het heerlijk meneer de Behr een beetje beschaamd te maken. „Hè meneer de Behr, wat zeg je der nou wel van, hè? Uitgekomen je profetie? We zouden toch diep rampzalig worden. Ik geloof dat u destijds je naam hulde hebt bewezen." „Ik was 'n echte brombeer, wat? Ja hmm " „Nou en of. Maar ik vergeef 't je, 't was je vaderlijke bezorgdheid." „M'n beste meneer Hemming, ik wensch maar niets liever dan dat julhe geluk duurzaam zal blijken, en ik kan Greetje niet genoeg 358 aankijken, 't Is 'n heel ander schepseltje, dan vroeger dat gedrukte arme slovende kind. Ze is flink nu, onbevreesd, ze heeft de vereischte eigenwaarde. Wat 'n kerel toch, die vader, in plaats dat ie blij is z'n dochter zoo goed bezorgd te zien, mag ze niet thuis komen, en komt hij niet bij haar...." „Thuis komen? Dat woord kunt u alleen uitspreken met betrekking tot mijn huis in Parijs." „En haar eenig Hollandsch thuis, meneer Hemming is hier..." „Meneer de Behr, uw vriendelijke bhk wordt waarachtig weer verdoft door iets dreigends. Twijfelt u nog? Geef me de hand, en komt u met uw vrouw en uw heele familie maar eens dineeren in ons hotel, of waar u wilt." „De hemel beware me, om u te komen overvallen met zoo'n regiment. Vraagt u Phie en een van de jongens, en de rest verschijnt dan wel bij 't dessert." „Nee, nee nee.... allemaal, allemaal." „Heerlijk hè, voor Greetje ?" zei mevrouw de Behr, na afloop van het kleine feest tot haar man, op weg naar huis, met Phie, Schraube, de jongens in vroohjken drom op eenigen afstand achter hen. Meneer de Behr keek even om, zijn vrouw sterk aan, en antwoordde: „Jetjelief, we zijn er nog niet. De jaren zullen het antwoord brengen." „En de jaren zullen jou een pessimist noemen." „Ik wensch niets liever." Schoorvoetend, met hangend. hoofd, trad Julia aan den arm van Johan Tonijn in Greets hotelzitkamer. Zij had ingezien dat wat Johan met klem betoogde, waar was; zij zoü zich bespottelijk aanstellen als zij weigerde Greet te bezoeken en Donald zou dan nog triomfeeren. En ook een onweerstaanbare drang tot weten, tot willen zien en hooren met eigen oogen en ooren hoe Greet deed, sprak en was in haar huwelijksstaat, dwong Julia er toe, in spijt van Diana's hoongelach en de sarcasmen haars vaders. Maar Greet, hoewel ziende het aarzelende in Julia's houding, het weifelende op haar trekken: „O Juul, hoe lief van je, hoe vreeselijk aardig, dat je toch gekomen bent." En Greet liep op Julia toe, sloeg haar armen om haar zusters hals, drukte Julia's onwillige gezicht tegen zich aan. Onwillig ook, omdat Julia's koudheid zich schaamde tegenover Greets spontane warmte. „Greet je ziet er goed uit." stamelde ze. „Ja, nietwaar?" viel Donald in, „ze heeft 't nog zoo kwaad niet bij me, Juultje. Hoe gaat 't met je? zieltje, goed? Je ziet er een beetje onfiksch uit, wat betróVlten." „Ik bén toch héél wél," Julia dubbelde fier haar kin, trok heur 359 mondje samen en haar hand terug uit den stevigen greep van Donald, wiens plagerige blikken op haar neerlachten. Dat .zieltje', die beschermende toon staken haar. Hij was nog altijd even onuitstaanbaar, met van die dringende lichtjes in zijn oogen, vertelde zij zichzelf. Maar toen Donalds zelfde hand nadat die de hare omsloten had, Greets wang streelde en zijn stem koosde: „Mijn kleine wijf," kreeg Julia, niettegenstaande 's mans onuitstaanbaarheid, toch. weer door zich heen het schrikschokje van vroeger, wanneer hij Greet bevoorrechte boven Julia en haar zusters; en zoo mogelijk was dit schokje nu nog heviger. Hier stond hij, chic, rijzig, tintelend van levenslust en joligheid, een echte charmeur nog altijd, en hij hield met de geoorloofde familiariteit van een wettig bezitter omvat; Greet, de stumper uit de familie Hemming, de schoppen zeven thuis. Hij hoorde Greet toe, zij had hem heel en al naar lichaam en ziel, niemand had aanspraak op hem dan Greet. Zij alleen mocht hem kussen, met hem stoeien, zijn hand streelen, genieten van zijn lach; zijn gansche aandacht ongestraft in beslag nemen. Hij was haar eigendom. Hoe vreesetijk toch. En zij, Julia had niets van hem. Zoo gruwehjk onrechtvaardig. Het voelde in haar aan of Greet haar moedwillig een kostbaar juweel had ontstolen, en haar nu uitlachte door er mede te pronken. Zij dacht eerst toch wel, onder weg. dat ze zich sterker, onverschilliger zou voelen. En zij deed haaf best te praten, te lachen, maar het ging haar zenuwachtig gejaagd af, niet van harte. Greet, in haar blijdschap, bemerkte het zoo niet, zij vond alleen Juul wat druk, wat opgewonden, doch Donald, de vrouwenkenner bij uitnemendheid, proefde wel het gekunstelde, het zich willen verbergen uit de schelle keeltonen van Juha's stemmetje, en, onbarmhartig, geeselde hij Julia fijntjes met zijn knoetjes van zetten en blikken vol beteekenis. Julia's oógen hadden tusschenbeide een hulpelooze uitdrukking van spaar me, spaar me toch, maar dit deed Donald des te meer genieten in zijn beschrijving der gelukkige toekomst die Julia tegemoet ging als mevrouw Johan Tonijn. En Johan Tonijn, het ditmaal geheel eens met Donald, zei: „Ja, Juul, we zullen 't wat knus hebben, meid." Julia had hem kunnen stompen. Zonder Donald was hij heel goed en kon hij spreken; met Donald moest hij zijn mond maar houden, „Nou zie je," besloot Donald, „dat Greet jullie toch nog allemaal de loef heeft afgestoken. Ze is 't eerst getrouwd van allemaal. Maar we moeten nu toch eens klinken op jouw geluk, Juul," hij zag haar vast in de angstige oogen, waarvan de pupil het dringen der zijne ontweek. „Hoor 's Greet, ik heb je waarlijk in je liefheid bewonderd," 360 zei Donald, toen meneer en mevrouw Tonijn in spe vertrokken waren. „Zoo iets vergevensgezinds als jij, heb ik nooit gezien. Dat lamme Juultje.... Nee, ik vind 'r niet mooi en lief Ze heeft 'n Gideon Hemming aard. Tonijn is veel te goed voor haar." „Nou nou, we moeten vergeven en vergeten." „Zal je nou later voor mij ook zoo zijn, als ik, je weet wel, erg ondeugend word? Ik heb er vast plan op, hoor!" „Kom, plaag, loop heen. Nee, hoor, jou vergeef ik nou's lekker niet. En morgen ga ik naar m'n Piet, dat rijmt." „O, ja, ik heb nog een dichteres ook getrouwd." Piet woonde in een hef klein huisje, even buiten Loosduinen, alwaar Dorus zich nuttig maakte als tuinman bij „groote loi," die groote loi zijnde enkele renteniers, een dokter, een gepensionneerd leeraar enz. Hij was niet thuis, maar Piet snikte het van vreugde uit in Greets armen. „Got, juffrouw Greet, u zoo in een rijtuig hierheen als groote dame, om mijn, u ouwe Piet, nog 's te komme zien. En nou weer dat pracht van 'n tafellaken. En dank u nog duizendmaal voor de briefe. En Dorus zeit, meid, as ik niet wist dat 't gek stond, zou 'k ze zoo in een lijstje late zette. Got juffrouw, u in Parijs, en bevalt u dat nou, zoo as getrouwde mevrouw. En spreke ze daar nou allemaal Fransch, juffrouw, tot de booie toe en de kleine kinderen? Wat moeiélijk hè, ik voor mijn zou der geen woord van verstaan." „Maar Piet, 't is toch die menschen hun land, jij sprak als klein kind toch Hollandsen." „Got ja, daar zegt u zoowat.... u pa most me hoore, zoo'n stomme eend as ik toch ben. Hij noemde me altijd koe, as u weet, en toe 'k dan van u vandaan, ik meen uit me diens ging, hadde u pa en ik net de vorige dag zoo'n vreeselijke ruzie gehad, en zei ik: Nou meneer, nou ken u gerust zijn, heur, de koe gaat heen. Nou neemp u maar 'n andere koe. Der zónder ken u tóch niet. Erf hij smeet me uit woede me cente na me gezicht, en draaide zen rug na me toe. Dorus zei, meid je ben gek, zei die, om met dat mierevel nog te gaan wafele, maar ik zei: wat most ie nog van Piet hebben, voor zen na-dessert. U ma huilde toe 'k wegging, en ze keek wel dertig maal zei: ,Och Piet, je was toch wel 'n stut en steun.' En dat gaf me en zóén. Had u dót ooit van u ma gedacht? Ik huilde der van. En ze zei: ,Och Piet, je was toch wel 't stut, en steun.' En dat gaf me zoo'n idee van 'n leiboom voor perzikke. U de perzikke dan en ik de leiboom. En o, nou wou 'k dat u maar *n koppie koffie bij me dronk.... dat zou me ijselijk vergulde. Ik zet lekkere sterke, net as thuis vroeger, weet u wel in de schoonmaak, mochte u en ik wel 's 'n koppie vooraf." 361 Greet bewilligde, en toen Piet haar zag drinken, viel ze met saamgevouwen handen achteruit, als iemand die eén wonder aanschouwt. „Dat u zoo sjiek ben in uw mooie linne kostuum, "t is niet om te ge- loove En dat smerige Kerstientje, juffrouw Greet, heb 'k nog wel 's met me bloedeige hande 'n loerem om der kop gegeven, as ze oneerbiedig over u sprak toe u weg was, en zoo kreeg ze veel meer respek voor u. Of meneer u man gelijk heb, dat ie er niet wil zien en ze brandt neturelik nou van nieuwsgierigheid. En Antonnetje zou toch niet magge van u pa— en Kerstientje ook niet.... u pa, da's de beëedigde en beleedigde duvel. Hij doet net of u 'em kwaad heb gedaan door u huwelik. In plaats dat ie bhj is." „En ben jij nou gelukkig Piet?" „O mensch, juffrouw Greet, as 't zoo blijft, heb ik de hemel in Loosduinen. Dorus is nog zoo verkikkerd op me as vóór ons trouwe, eigenlijk nog veel verkikkerder, want hij zei: nou zie 'k pas goed wie je ben, wijf. Hij zeit: heb twintig jaar lang verkeering en je leer je vrouw der karakter niet kenne as acht dage getrouwd. Nou, ik ben ook goed voor 'em, en ik hou de boel bij mekoar, as u ziet." „En watte we bhj waren met 't kedoo in geld dat u en meneer uit. Parijs stuurde, maar 't was veel te veul, juffrouw, en dat 't nog Hollandsen geld was. Dorus zei: héé, waar baal juffrouw Greet dat nou ineene vandaan?" „Van 'n bank, Piet, we hebben 't gekocht. Anders had je der last mee gehad. Je heb gelijk dat je der stoelen voor hebt genomen." Greet bleef zoo lang bij Piet praten, dat Donald haar kwam halen, en Dorus van 't werk kwam. Dorus grinnikte bedremmeld, minder spraakzaam, doch even welmeenend als zijn vrouw, en Piet het Donald het lieve propere huisje zien vol bloemen en planten, met een kleine kweekplaats van Dorus en een tuintje voor en achter. Dorus legde alles uit van zaden en bloemen en Greet vond hem wonderknap" en Donald stak brutaalweg zijn gehandschoenden wijsvinger in Piets bolle roode wang. „Piet en ik zijn ouwe vrienden, Dorus, je bent toch niet jaloersch? Je hebt een tafelkleed, bedenk dat." Piet schaterde. „Nee nee, meneer, dat zal wel schikke, en 't is 'n wondermooi tepijt. We benne der wat vereerd mee, waar Piet?" Greet reed aan de zijde van Donald weg met een reuzenbouquet op haar schoot, en Piet en Dorus wuifden haar na met zakdoek en pet. „Hè, heerlijk, Piet is gelukkig," zuchtte Greet, „net zoo gelukkig als ik, Don. Ik ben bhj dat ik 'r gezien heb." De veertien dagen vleugelden weg als één dag. Greet had nog nooit haar geboortestad en Scheveningen zoo goed gezien. Alle de 362 Behrs waren aan den trein, vergezeld van Schraube en Lucie, om het jonge paar te zien vertrekken. „Dag schattèkind." Sophie kuste haar veelmaal, „wie weet of Franz later niet uog een betrekking krijgt als viohst in 'n Parijsch orchest, dan zijn we heerlijk bij elkaar hè?" „O, als dat 's waar was!" juichte Greet. „Dan had ik heelemaal niks meer te wenschen." Veertien dagen brachtefi Greet en Donald nog te Saint Malo door voor de zeelucht, en met 1 September waren zij weer terug in de Rue Chernowiz, alwaar Katrien, die zoo lang naar België was geweest met kostgeld, hen vol vreugde beneden aan de deur wachtte. De stugge conciërge scheen tijd gevonden te hebben zich te bedenken, en Donald en Greet niet meer te houden voor een paar wezens van mindere soort, die per gratie onder haar bijzonder toezicht daar mochten wonen, gelijk zij trouwens al haar andere locataires ook deed. Zij had iets van een glimlach voor Greet over, zei: „Madame, monsieur madame s'est bien amusée dans son pays?" „Oh oui, madame," antwoordde Greet, getroffen door dit blijk van genade. De conciërge zelf opende de deurtjes van den ascenseur, een glazen en een getrahed, en liet het echtpaar naar de vijfde stijgen. De ascenseur was zulk een nauw hokje, dat een dame met een grooten hoed, volgens Donald, alle ruimte in beslag nam. ,,'t Is gelukkig dat de mensch elastisch is," beweerde hij tot Greet, haar stijf vasthoudend. Op de vijfde aangekomen, zonden zij den ascenseur gauw naar beneden, want andere huurders wachtten. Katrien was maar, als zij Greet nadrukkelijk vertelde, „op haar béénen naar boven geklommen," en dit herinnerde Donald aan zijn bezoek destijds bij den Haagschen goudsmid en vraag naar het zilveren danseresje, om aan de vervolgingen Diana's te ontsnappen. Greet was. blij haar vroolijke bovenwoning weer te zien'; het zijbalcon van het salon, met het vergezicht en de zilverige glimp Seine zoo frisch en vreugdevol aandoend; de lichte zonnige keuken, waarvan het eene breede raam, een glazen wand, uitzag op Passytuinen, keurig aangelegd. Bijna alle tuinen waren nog vol rozen, en de heerlijke geuren zweefden op door de open vensters, die donkergouden wespen en drukke bijen binnen lieten zoemen, tegen welke „gediertens", als Katrien ze noemde, deze goede meid een gestadigen krijg voerde. Trachtend de bijen onder een braadpan te vangen, werd zij door Greet eenige malen, met verwoed wanhopig gezicht, plat op den buik, op den keukenvloer aangetroffen, den braadpan hoog geheven, zonder één bij natuurlijk. Zij was uitgegleden, vertelde ze, „maar een volgenden keer zou 't raak zijn, dat zou madame wel zien." 363 „Hoe heerlijk hier weer te zijn," prevelde Greet, wanneer zij de Boulevard Delessert overging, en zich met een boek zette in den Trocadéro-tuin, als Donald 's morgens of 's middags naar zijn lessen was. En weer en steeds kwam over haar het zaligmakend besef dat hier vrijheid koningin heerschte. Zeker, zij had den Haag mooi en lief gevonden, poppig klein na dit, maar toch mooi en lief, doch zelfs de verrukkelijkste rijtoertjes, door het groene schoon van Boschjes en Bosch met Donald, werden vergald door herinneringen aan haar treurige jeugd; en het beeld van pa scheen telkens op te duiken achter eiken boom of struikengroep. Zij had eens op zoo'n rijtoertje een jongen Smits gezien met een jongen ^ Koppers. Beiden hadden den hoed afgenomen, doch met iets spottends elkaar aangestooteh. Donald, die het zag, en reeds naar zijn hoed tastte, had onmiddellijk zijn hand laten zakken en was stokstijf blijven zitten. „Zulk vee, groet ik niet," zei hij. „Jij hebt toch niet goeiendag gezegd, Greet?" „Zoo half." En hij was kwaad geweest, omdat zij dit gedaan had. „Natuurlijk allemaal jaloezie van dat tuig, omdat jij 't nu beter hebt dan zij en in 't buitenland woont." Greet ging ook dikwijls met mevrouw Perraud naar den Trocadérotuin, een enkelen keer ging zij dan op de trappen van den zijvleugel staan om goed door te kijken over de Pont d'Iéna en de blauwe Seine, onder de arcaden van haar vriend den Eiffeltoren tot aan de Ecole Militaire, het groote grijze gebouw met zijn middendak als een kleine dom. Dan zag zij het deel Champ de Mars tuin, dat de breedte van den Eiffeltoren besloeg, zich lang onder hem uitstrekken in tien grasvlakjes als groene langwerpige tapijtjes daar netjes gespreid op een vloer van witte schelpen, die begrensd werd door een dichte haag van uit de verte zeer klein lijkende half geschoren boompjes; rechts in de verte over dé huizen en boomen heen, hief zich de oude tentoonstellingsclou, het groote rad, als een reuzenwiel heel fijn gestraald, de waggonnetjes voor zijn passagiers als zooveel tanden. Greet was er nog nooit in geweest, Donald had haar verteld dat het een vulgair amusement was. Al wat hij had willen doen, was met haar naar den Eiffeltoren gaan, naar de hoogste verdieping, en vandaar uit had zij heel Parijs en omstreken als speelgoed zien liggen. Zij kende nu genoeg Fransch om zich tegenover mevrouw Perraud verstaanbaar te maken, en terwijl zij beiden op een bank in een zijlaan van den Trocadérotuin zaten, wees zij op den Eiffeltoren, vol bewondering voor zijn hooge slankheid en het gazig aanzicht van zijn door elkaar gestoken zich kruisende ijzeren spijlen, en zei: „N'est ce pas, il est comme crocheté?" Madame Perraud lachte hartelijk en drukte haar de band. Zij vond Greet zoo'n kind nog, zoo zacht, goedig en eenvoudig, en dit bekoorde haar, de zeer verstandige slimme Francaise, met haar helder 364 zakenhoofd en doorzicht, die haar man bij zijn werk hulp en raad gaf. Greet achtte zij niet daartoe in staat, zij vond haar alleen een wezentje om te knuffelen en te vertroetelen. Donald zag gaarne haar vriendschap met Greet, die veel van haar zou kunnen leeren. Het was hem een rust te weten dat, terwijl hij werkte, Greet een steun had. En het deed hem genoegen, dat mevrouw Perraud en haar man behagen in zijn vrouw vonden. „Elle est si enfant.... Mon Dieu, qu'elle est encore enfant.... C'est touchant presque." Donald haastte zich te zeggen, dat Greet heelemaal niet dom was, alleen zij kon zich uitdrukken in een vreemde taal.... „Jawel," zei mevrouw Perraud, „maar ze moet in haar eigen taal ook verrukkelijk naïef zijn, je kunt 't aan haar oogen zien. Elle est tout simplement adorable." Greet zat er gewoon „stom van te kijken," toen Donald 'haar dit compliment overbracht. Ze keek er een groote wolk op aan, die als een wit donzig schip door de blauwe herfstlucht zeilde. En omstreeks dezen tijd, toen Donald op een avond, moe van het pianospelen en de moeielijke variaties van Beethoven, zijn vrouwtje naderde, die onder één lichtje van den koperen luchter zat te naaien. Donald voelde bij muziek nooit oververlichting, zag hij Greet opkijken met iets bijzonders in haar blik, iets schuw lachends, dat uitsloeg in een vreugdevlammetje: een lachje ook duikend om haar mond, waarvan de onderlip zich introk. „Wat scheelt je, mal kereltje?" Hij nam haar gezicht tusschen zijn handen, trok het achterover, bukte zich, kuste haar lippen." ,,'t Is groot nieuws! fluisterde zij met moeite, onder zijn kussen door. ,,'t Is wat?" plaagde hij, terwijl een zonderlinge gewaarwording hem doorschokte, hij vroeg zich af of het blijdschap was; er was schrik onder, in elk geval. Greet stond op, sloeg haar armen om zijn hals, drukte haar gezicht vast tegen zijn oor.... fluisterde.... alsof iemand haar kon hooren, behalve haar man. „Je weet 't toch niet precies..,." hoopte hij, gedempt. Maar Greet knikte hem overtuigend toe, een dauw overwazend haar gelukkige grijze oogen, ze tot iets onzeggelijk teers makend. „O " juichte ze, zijn onuitgesproken tegenwerpingen, die ze las op het weifelende zijner trekken, niet achtend, ,,'t maakt me zoo blij, zóó bhj.... een kind van jou, schat, een kind van jou. O Donald had ik dat ooit gedacht, toen ik nog thuis sloofde, had jij dat ooit van me gedacht ? En nou pas kunnen we er echt over praten hoe we 'em noemen zullen, zooals we toen afspraken. Donald Jacques of Donalda Jacqueline." De tranen welden krachtiger nog op, maar zij veegde ze weg met 365 den rug van haar hand, de oude Greet, en zag hem aan in één vervoering, hem aanbiddend, omdat hij dezen zegen over haar gebracht had. En toen, nier medevoelend haar zaligheid, alleen als artistiek aangelegde haar mooi madonnaachtig ziende, zoo in die extase, en lief en zacht en van hém, een deel van hém, van het zelf dat hij aanbad, drong er toch ook iets door tot zijn hart. Een afstralinkje harer warmte deed in zoete koestering iets smelten van al wat daar gesmolten lag in harde zelfzucht. Haar lentejuichen trachtte zijn doodschen winter te verdrijven, en hij begon er over te denken hóé hij zich zou gaan voelen ten opzichte van het kleine wezen, waarvan zij, die hij tot vrouw gekozen had, de kiem in zich omdroeg Hij, die voor hemzelf altijd het vaderschap verworpen had als iets onzinnigs, moest zich nog mét het idee vertrouwd maken. Hij vond er zich nog te jongensachtig voor, al waren er vaders nog jonger dan hij. die, als hij wist, van een heel ander oordeel waren. Och,'t zou wel gaan; mettertijd zou hij wel voelen wat hij behóórde te voelen, de vaderblijdschap. En, eigenlijk, behoorde hij, Donald Hemming, niet alle toestanden te kennen, te doorleven? te proeven van alle genietingen, die daar als vruchten bloeiden in 's levens tuin? C etait une sensation'è éprouver, zijn zenuwen zouden trillen in een nieuwe aandoening, en * waarom ook die niet? Vader worden schonk duizenden en nogmaals duizenden vreugde, en hij begeerde slechts vreugde in zijn leven, hij die, zóó kon hij denken, naar vreugde gejaagd had. Neen, hij moest dit sterker proeven dan wie ook, hij die zichzelf noemde een gevoekaristocraat, een verfijnde. Al die duizenden beschouwden dit het eigenlijk doel van het leven, zich herboren te zien in een klein lief onschuldig wezen, dat, al groeiend, kon deelen in je wel en wee en je een tweede jeugd gaf. Och, hij, hij vreesde altijd belemmeringen, maar drommels, dit behoefde toch geen belemmering te worden. Hoe vurig hij Greet ook begeerd had, vreesde hij dit ook met betrekldng tot haar eerst, maar Greet belemmerde hem niet in 't minst. Integendeel hij was haar nog lang niet moe, zij was hem welkom naar lichaam en ziel, hij hield van haar, nog altijd, nog altijd. Nog steeds was ze hem nieuw. Hoe was 't mogehjk, want zijn andere caprices hadden zoo kort maar geduurd. En het benieuwde hem of zij hem ooit vervelen zou. Met zijn aard moest dit oogenblik komen, maar nu nog niet. En hij omklemde dankbaar Greet; dankbaar pu ook, daar zij voor hem een nieuwen vreugdebldesem zou doen ontluiken, en ontroerd fluisterde hij: „Je bent mijn kleine prul, mijn kleine zoete lief. Ik wil wel een kindje van jou. Wat zal dat mooi zijn, iets van jouw ziel er in." Greet deelde beschroomd aan de vrouw van den architect haar vooruitzichten mee. „II y aura un bébé chez moi fluisterde zij blozend. 366 Mevrouw Perraud lachte even om het grappig Fransch. Zelf kinderloos, vroeger steeds hartstochtelijk een kind verlangd hebbend, voelde zij haar oogen nat worden van medegevoel; van onzegbaren weemoed ook, al had zich met de jaren haar verlangen, bijna gedoofd, om de groote leegte in haar leven van getrouwde vrouw. Haar mem werkte en werkte.... voor wie eigenhjk, want zij beiden waren rijk genoeg. In de toekomst zagen zij den dood, het sterven na elkaar en geen nieuw leven, hen weerspiegelend. Maar zij wilde daaraan niet denken, zij trok Greet tot zich en kuste het zachte gezichtje. Toen kwam de Fransche schelm, altijd gereed tot te voorschijn springen, weer bij haar boven. „Un bébé.... mais il y en aura bien deux...." lachte ze Greet sterk aanziend. „Oh non! Ca!" weerstreefde Greet, denkend aan een tweeling. „Comment donc, il y aura la mère, la mémère.,.. la petite mémère!" En Greet lachte terug, zalig als een kind, met kuiltjes in haar wangen. Dat koozende deed haar zoo goed, zij had er behoefte aan, als een plant aan zon. Eenige maanden gingen voorbij, Greet en Donald leefden in ongestoord geluk. Het was November nu, Donald had abonnementen genomen voor concerten, die van Colonne en de Société Philharmonique, en Greet hoorde er spelen en zingen door groote en de allergrootste artisten. Het deed haar ook goed Donald zoo gelukkig te zien, hem te hooren juichen: „Wijf, we krijgen Lamond Zondag bij Colonne, de grootste Beethovenspeler, hè, wat zeg je ervan? Je mag mee met je mannetje." Hij ondervroeg haar steeds teeder naar haar toestand, had den dokter laten komen, ondervroeg hem lang, ging met haar naar dezen toe. En uren lang spraken zij er over 's avonds hoe hij of zij zou zijn, de hij of zij, die komen zou. Greet had alleen Phie, haar boezemvriendin, het groote nieuws medegedeeld, en Phie mocht het alleen haar moeder vertellen. „Heb je 't jouw moeder verteld. Don?" vroeg Greet op een avond. „Nee," zei Donald bijna stug. „Mijn moeder was zoo lieftallig bij mijn huwelijk me alles te laten weten door haar zakenman, en nu gaat haar verder ook niets aan wat mij betreft. Zelfs al stierf ik, Greet.... o nee, dan zou je 'r wel wat moeten zeggen voor de erfenis van 't kleintje.... en dan kreeg ze misschien berouw." „Hè Don, zeg toch niet zulke ellendige dingen altijd, vooral nou ik zóó ben. Waar moet hij hier gedoopt worden, in 1'Oratoire? Katrien zei dat is de voornaamste protestantsche kerk hier, zij gaat er altijd heen. „O, dacht ik 't niet, 't kind is er nog lang niet, maar 't moet toch al voorzien worden van een étiquette, als een fleschje in een medi- 367 djnkast. Dat is ie, hoor menschen, niet gewoon mensch alléén, n raadsel, zooals jullie allemaal, maar hij behoort ook nog tot die en die klasse van raadsels, 't Zit er toch nog in bij je, wat tante Karlien zaliger heeft gezegd. En me dunkt dat jij toch die zegeningen des geloofs, des ingepompten geloofs, kan ik wel zeggen, niet zoo hebt ondervonden. Waarom kan ons kind niet ruim en vrij opgroeien als een goed mensch, zonder iets aangeleerds. Katrien kan voor mijn part aller coiffer St. Cathérine. Die heeft over mijn kind niets te bedisselen. Katrien.... brutahteit de meid, die over je beschikt." „Gut, 't kan mijn niet schelen, lieverd, ik zeg 't maar om verantwoord te zijn...." „Tegenover wie dan Greetje, aangebeden vrouw ? Tegenover't kind zn ziel? Hij mag gelooven aan de negen symphonieën, net als vader de Behr. De kinderen van vader de Behr zijn vrije menschen en niets meer. Als je zulke dingen niet uit overtuiging doet, is *t n laf gehuichel, waar ik van walg. Wat behoeven wij dat kind iets op te dringen en aan te plakken. Als hij achttien is, kan hij zelf beslissen." Half negen, 't Belletje van de conciërge. Brieven. Katrien trad door een der deuren van geruit gebiscauteerd spiegelglas, overhandigde Donald een brief. Greet keek nieuwsgierig toe; er kwam plots zulk een licht en leven in Donalds oogen, dat zijn heele gezicht ervan opklaarde en een en al zon werd. „Van Pattg /" riep hij ze komen weer hier.... Verduiveld aardig." „Patty?" herhaalde Greet, opkijkend van een klein wit en rose wollen schoentje dat zij haakte: „wie is dat nou weer?" „Patty is Patty," zëi hij, en oploopend als hij was, fronste zich even zijn voorhoofd, in ongeduld over haar onnoozeltjes geen waarde hechten aan die bekende persoon van gewicht voor hem, „daar heb ik je immers al van gesproken: Patty Burger, haar man is schilder en beeldhouwer, zij is mijn schoolkameraadje van vroeger Toen we klein waren, hadden we, in de binnenlanden, één gouvernante, juffrouw Rheder, die bij ons woonde, en dan kwam Patty eiken dag bij ons leeren. Ik zie haar nog aan komen draven op haai? paardje " „O ja — nou weet ik zoo wat — maar goed toch niet. Maar hoe kwam ze in Parijs, of liever ik begrijp niet " „Och, dom jongetje, vrouwke mijn. Dit is Patty's historie: Patty werd, net als je man en Jem, vroeg naar Holland gestuurd voor haar opvoeding, ze ging met ons op dezelfde boot en we werden toevertrouwd aan den kapitein, die een kennis was van pipa van der Plaats, en nooit notitie van ons nam, zoodat we de noodige dolheden, meest onder Patty's leiding, konden uithalen. Jem en ik togen naar den Haag, en Patty verdween vooreerst naar Leiden, waar een stijve 368 droge tante glad moest strijken al wat er rimpelig en ruw was in Patty's Indisch gemoed, en dat was héél wat. Tante streek tegen de draad in, zat 'r eeuwig en erfelijk achterna, en daar was Patty heelemaal geen kind voor. Ze deed haar best om los te komen, ze is net zoo'n wilde shetlandsche ponny, ze verdraagt geèn teugels, en de listen die ze in practijk bracht om tantes gezag te fnuiken, waren talloos. Haar oom n officier, werd twee jaar later overgeplaatst naar den Haag, en toen werd 't voor arme Patty iets beter. Raad eens hoe oud ze was, toen ze trouwde? nog geen zeventien, en hoe kwam' ze te trouwen? Ze is eenvoudig naar Burger toegeloopen en vroeg of hij ze zoowat wou schaken, o 't is 'n type.... tot alles in staat, net zoo'n jongen. Vreeselijk amusant." • Greet zat daar met open mond. „Dat heb je me vroeger nooit van 'r verteld." „O niet? nou, dan ben je 't vergeten, of ik heb 't vergeten, enfin, wat doet 't er toe, ze komt hier." Er klonk zulk een juichtoon door zijn stem, dat het Greet onwillekeurig deed ontstellen, en haar een voorgevoel van iets naderend naars gaf. Hij betrok haar, zijn vrouw, niet in die blijdschap, zij bleef er buiten, als een vreemde; zij kende die Patty niet. Hij bleef met tinteloogen en vreugdemond gebogen over dien brief. „O, 't is zoon type..,, je lacht je dood als je hoort hoe ze over der man schrijft." „Nou, maar dat is dan toch zoo aardig niet van 'r," vond Greet. „Ik zou nooit iemand iets geks schrijven van jou." „God ja maar, kleintje, dat doet ze nou ook niet aan iedereen, maar wij zijn als broer en zuster, en meer dan dat, want een zuster vertelt niet altijd alles aan een broer en dat deed zij mij wel." „O...." zei Greet beklemd. „En jij haar ook alles ?" „Nee," lachte Donald, zich achterover in een fauteul gooiend, en een cigarette aanstekend, „wij mannen kunnen niet alles vertellen wat we doen, niet geschikt voor vrouwenooren.... dat wil zeggen voor zekere categorie van vrouwenooren." „Hoe heet ze van der zelf?" vroeg Greet. ,,'r Familienaam? Glennock, 'n Schotsche naam, en Patty is weer Iersch.... maar al sedert n paar geslachten zijn ze Hollandsen. Of liever Indisch-Hollandsch.... ja, ze zijn wel verindischt." Greet vond Patty een raren naam. ,,'t Is 'n verkorting, of 'n troetelnaam, ik weet niet hoe ze er aan komt. Ze heet Helen Martha, maar thuis en overal werd ze altijd Patty genoemd. Alléén als haar man woedend is, zegt hij Hélène. Hij is ook een type. God, dat zijn nou twee lui die héélemaal niet bij mekaar komen. Hij is dol op 'r, dat weet ik zeker, maar toch altijd standjes en terechtzettingen; en dat werkt bij Patty zoo verkeerd; 369 Ze noemt 'em haar tweede tante Dijkman, je weet wel, die officiersvrouw, en die noemde ze indertijd: ,,'t Hollandsen kanalje'." „Hémel, hóe zou ze pa dan wel genoemd hebben ?" „De Hollandsche duivel misschien, weet ik 't, enfin, zij zou niet zoo lang als jij gezucht hebben onder zijn verdrukking, 't is geen kat om zonder handschoenen aan te raken, 't is 'n Oostersch duiveltje. Wij jongens noemden 'r indertijd de kleine rakker, en hier de Franschen ,1e petit gars', want een van 'r trucs om 'r man te ergeren is om verkleed in een van zijn pakken al cigaretten rookend, in zijn atelier te komen, om met zijn vrienden te praten over kunst, of 'n beetje te flirten. De vrienden vinden dat natuurlijk dól, piquant, en bewonderen 'r mooie slanke vormen en zoo, maar der man staat gewoon buiten zijn vel dan." „Sjees...." uitte G*eet,... ,,'t is ook wel zot,van'ngetrouwde vrouw vooral." „O, maar dat zich als jongen verkleeden.... die manie had ze altijd, zeg. Vroeger in den Haag, op 'r tantes komedieavond kocht ze de meid om van hun, stopte 'r vlecht onder der neefs garibaldihoedje, trok z'n ouwe pak aan en 'n ouwe overjas die afgedankt op zolder hing. sloeg de kraag op, en kwam naar de van Speijkstraat gehold, waar Jem en ik in huis waren bij onzen leeraar, meneer van Ramschoten. Dan was er 'n bescheiden belletje ; ahjd onder de thee, met mevrouw van Ramschoten achter 't blad. Jemmy en ik keken elkaar al aan, wetend hoe laat 't was; dan kwam onze meid binnen, die nooit namen verstond en zei : Jongeneer Donald, jongeneer Jem, der is 'n jongeneer voor u, ik heb 'em maar in 't salon gelaten, 't is die Indische van laatst, jongeneer Poetie.' We hielden ons hart vast, dat die nuchtere mevrouw van Ramschoten niet zou zeggen : ,laat de jongeneer maar hier komen,' we stonden gauw op, holden naar voren, trokken Patty mee naar boven, naar onze kamer, en daar vertelde ze ons dan snikkend van 't Hollandsche kanalje, waar ze zooveel naadjes voor moest breien en zooveel gaatjes mazen en zooveel stukjes inzetten. Iets voor haar, zeg, ze was altijd een en al artisticiteit. Dan gaven wij allerlei raad; Jemmy was voor vergiftiging, ik voor 'n paar dolkstooten, enfin, we raadden 'r altijd ten beste. God, 't was 'n uitstekend kind, zeg, en met goedheid en begrijpen hadden ze heel veel van 'r gedaan kunnen krijgen. Maar nou... stel je voor, als ze wat boetseerde, kneep tante D, Patty wou nóóit zeggen tante Albertine, 't fijn, en 'r teekeningetjes vond Patty altijd verscheurd. Natuurlijk' 't was wildzang, dat geboetseer en geteeken, maar er was aanleg in, hoor, en wat. De portretten van tante D. léken, hadden door kunnen gaan voor charges. Dat pakte Burger ook, naderhand." „Werd je nooit verlief op 'r ?" Greet Hemming 24 370 nVerliefd, ik ? Ja, wat zal ik je zeggen.... eerst was ik te veel klein kalf zelf later.... zoo'n beetje half, jongensdwepen.... Ja, ze trok me wel aan, maar ze stootte me net zoo hard weer af. Ze was te veel als Donald Hemming zelf, 'n schrikkelijk egoïstje. God, toen ze bakvisch was al, 't had 'r niets kunnen schelen, als we door haar 'n vreesehjke straf bij van Ramschoten hadden opgeloopen, ze kwam onder de thee om ons te plagen en wou al maar binnen, in de huiskamer, om voorgesteld te worden aan mevrouw. Ze holde weg met onze paraplus, kwam er pas de volgende week mee terug, wij konden in dien tusschentijd wel doodverkouden worden door in den regen te loopen, en standjes krijgen, terwijl we niet dorsten klikken, natuurlijk, tegen de brave echtelieden van R. Zij lachte der wat mee, met 'r witte tandjes in 'r Indische mondje, 'n Echte vrouw, hoor, en Indisch capricieus»-'n windwijzer. Slaven moestens de jongens zijn, slaven. Maar voor de rest was ze zoo onbetaalbaar lollig, dat we ons graag wat kleinigheden getroostten. In 'r trouwen, natuurlijk, heeft ze 't leven leeren kennen en is ze coquet geworden, maar toen ze jong was, met al 'r gewikstheid, was ze toch aanbiddelijk rechtuit en onschuldig, en als ik 'r nou over denk, had ik 't tóch wel 'n beetje van 'r te pakken, want ik was anders zoo mak niet voor meisjes. En ze was zoo in trek bij alle jongens, dat prikkelde me ook." Greet keek haar man weer eens aan, voelde weer die pijnlijke angst haar om 't hart slaan, maar met geweld dreef zij 't gevoelen weg, ze wilde dien druk niet. Ach, hoe weinig wist ze eigenlijk van hem. „Mooi, Dón, die Patty?" „Ja, nee, hoe zal ik 't définieeren, wat ze hier noemen, un joh laideron. une beauté du diable. Oogen. zie je, waar wij als kleine jongens al de schoonheid onbewust van ondergingen, blauwzwart, als fluweel, met 't wit helderblauw, Andaluzische oogen, vol ziel,, groot en durvend, vol trots ook, gloriën van oogen. God, maar je kent 'r toch, dat donkere meisje in die witte japon, ze staat in m'n ouwe album, in dat dikke bruine. Der neus is te kort en te gespalkt en 'r lippen zijn te vol. Als kind was ze geel en mager, naderhand blankte ze op en werd dikker, toen werd ze veel mooier. Ze heeft 'n vreeselijk expressief gezicht, en 'n massa blauwzwart haar.... en 'r figuur is verbazend goed, heel gracieus. Daarmee en met 'r oogen verleidde ze natuurlijk Burger." „O, laat 'r nou toch nog 's zien,»je hebt zooveel kennissen, ik zal 'r wel gezien hebben, maar ik weet toch niet " Fluitend ging Donald heen naar de kamer waar zijn vleugel stond. Op een plank van den muziekstandaard lagen zijn albums. Met één opengeslagen kwam hij bij Greet terug. „Daar, twee zijn 371 er in, een als meisje, een getrouwd. Die ken je toch wel Maar ze komt eigenlijk nooit goed op 'n portret, ze heeft 'n te beweeglijk gezicht." „O ja " herkende Greet, „maar ik heb er toch nooit zóó op gelet, omdat je me nooit, dat weet ik zéker, allemaal zulke dingen verteld hebt, je zei alleen: ,dit is een vriendinnetje uit Indië nog, die in Rome zit met 'r man, ze schrijft nog van tijd tot tijd, *n grappige sijs." „Och, dat was vóór ons trouwen ook zoo'n dolle boel en"t is bij mij zoo'n beetje uit 't oog uit 't hart, ze heeft nu bijna in geen jaar iets van zich laten hooren. Op m'n trouwbericht, een kort telegram van haar en Burger uit Rome, dat. ik je heb laten zien, maar je hadt 'r geen oog voor, èn daarna, op mijn briefkaart met ons adres, geen boe of ba. Je verliest zoodoende 'n beetje de voeling met de lui, maar nu ik weer 'n brief van 'r krijg, komt alles weer boven en doorleef ik alles weer zoo." „En komt ze dus nou weer hier, wóónde ze hier vroeger dan ?** „Ja zeker, van hun trouwen af, dus zeven jaar, en een goed jaar hebben ze nu in Rome gewoond, en nu komen ze weer terug in de Rue Falguière, Villa Gabriël, net zoo min 'n villa, als ik er zelf een ben. Enfin, je zult 't wel zien ; 't is, als je dat veel hier hebt, een soort van impasse, van doodloop,' met reeksen atehers boven elkaar. In een daarvan, op de tweede verdieping, een atelier, met kamers er bij, woonde zij met Burger, en zijn beeldhouwplaats •had hij beneden, en nu schrijft ze, hebben ze de huur overgenomen van een vriend op de derde. Ze dachten veel langer in Rome te blijven, waar Burger veel gewerkt heeft, maar Patty vooral verlangt hevig naar Parijs, 'r gewone liedje, al heeft ze in Rome nog zooveel succes gehad. Ze heeft natuurlijk weer net zoo lang...." Succes—V. herhaalde Greet verbaasd, hem in de rede vallend. „Ja, bij de mannen natuurlijk." „Gunst, maar wat n gék mensch, wat kunnen je nott andere mannen schelen als je getrouwd bent.... En wie is Burger, wat is 't voor 'n man ?" „Burger ? o, 'n mooie vent wel, pas maar op dat je niet op 'em verheft. Hij is gevaarlijk 1 Nee, nonsens, maar heusch, 't is 'n verbazend interessante kop, 'n van Dijkskop, voor vrouwen heel aantrekkelijk. Bruin puntbaardje, donkergrijze oogen, blauwer dan de jouwe; iets nobels in zijn trekken, iets klassieks, 'n Flambard draagt ie altijd, en dat maakt er dan heelemaal zoo'n echte schilderskop van. Maar bij is niet erg toegankelijk, verbazend stroef, 'n gemelijke hjn zoo langs zijn neus, net of ie voortdurend pijn heeft. Hij zal zijn tong niet kapot rammelen, kan hij 't met één 372 woord doen, dan geen drie. Iets voor Pat, zoo'n ekster. Ik schiet nogal met 'em op..., soms had ik 't aan den stok met 'em." „Misschien," bepeinsde Greet, met wonderveel doorzicht, „was ie dan wel jaloersch omdat je zoo goed met z'n vrouw was." „Nee maar, hoor zoo'n kleine wijsheid.... met schepels komt 't ineens te voorschijn. Nou maar, als Burger op mij jaloersch was, ik, die met Patty omging als 'n broer met 'n zuster, wat moest ie dan niet zijn op 'r werkelijke aanbidders. Nee, je zult *t wel zien, de vent is eenvoudig naar, nurksch, stroef, en 't is met de jaren hoe langer hoe erger geworden. Hij gaat op in zijn" werk, en verder in Patty, met 'n kleingeestige bedillende liefde. Hij had 'r van begin af aan wel willen opsluiten,, maar daar moest je nou weer net Patty voor hebben.... zoo'n jolig, jong, vlug eekhorentje. Dat heeft ze 'em dan ook wel beduid." „Hoe kwam ze an 'em ?" vroeg Greet bedrukt. „Hoe ze 'em leerde kennen ? O, in de gang van de teeken-academie. Ze had dan eindelijk 'r zin, ze mocht leeren teekenen en schoon, volgens mij, ze nóg meer aanleg heeft voor muziek, dacht zij dat ze echt 'n roeping volgde. Ik weet niet wat ze in die gang ging doen, misschien 'n wandelingetje maken, omdat ze 't te kwaad had met de lui daarbinnen en de methode, enfin, Burger stapte voorbij, z'n kop trof 'r, ze ging brutaalweg op 'r Pattymanier naar 'em toe, en vroeg hoe laat hij 't had. Hij, die zich weinig met vrouwen bemoeide in z'n leven, stond stil, getroffen, stom verwonderd, keek in'r diepe groote oogen, en toen/was't met'em gedaan. Patty heeft me alles verteld. Ze kon zien dat hij van 'r schrikte, zooals zij eerst van hem was geschrokken, en toen kroop er zoo'n langzame verlegen glimlach over z'n gezicht, en die Patty, in dat opzicht zoo zuidelijk vroeg-rijp, begreep er dadehjk alles van, ze-Kende de macht van 'r oogen, ze lachte, het 'r witte bijtertjes zien en dat bracht Burger nog meer van de wijs; ze raakten in gesprek, de lust tot teekenen was bij Patty dien middag vergaan. Ze zocht doodgewoon hoed en mantel en ging met Burger eerst naar z'n atelier en toen naar huis, of liever hij bracht haar thuis. Tante D stond voor 't raam en raasde uit den treure, maar dat kon de jongejuffrouw niemendal schelen, ze was door den regel van drieën heen. En zooals ik je al zoo wat zei, op 'n goeien dag is ze na 'n hevige scène met tante D. weggeloopen, naar 't atelier van Burger, ergens achter op 't Bezuidenhout, en toen zei ze eenvoudig : .Tróüw me, ik kan 't niet langer uithouën, ik heb geen leven meer. En vannacht zal ik hier blijven, dan móét je me wel trouwen, en als1 je 't niet doet, verdrink ik me in de sloot achter je huis. En Burger, de stille stroeve afgetrokken vent, was er zoo beduveld van en zoo bezeten door 'r oogen, hij was aan 'n portret van 'r bezig, uit zijn hoofd, dat ie 373 'r alleen kon aanstaren met open mond. Toen zei die brutale Patty : ,Kijk niet zoo dom, je houdt van me, je kan niet zonder me en ik niet zonder jou.' Enfin, daarop volgde natuurlijk 'n getortel, 'n geroekoekoe van je welste, en 't paar verscheen, Burgers arm door Patty's arm, voor de strenge tante D en overrompelde die.,Tante D was de man in huis, want 'r man was wel officier, maar had alleen te zeggen over z'n regiment. Tante D was misschien dolblij innerlijk van zoo'n dollemannetje, zoo'n ontembare Schotsche bergponny af te komen, telegrafeerde naar pipa Glennock, om toestemming. Vader rijk, vrouw dood, deed erg aan inlandsche vrouwen, was net zoo min geschikt voor 't vaderschap als jóuw dierbare papa, alleen hij drilde niet, hij had eenvoudig nooit notitie van zijn Spruit genomen. Toestemming dadehjk verkregen, blij van vaderverantwoordelijkheid af te zijn, een schoonzoon gevonden te hebben om 't zaakje op te knappen. Oom officier mocht voor vrouwke informaties nemen, en toen die uitstekend bleken, kreeg Patty 'r moederlijk erfdeel en 'n toelage van vader, en zeilden die twee wezens, in alle opzichten zoo ongelijksoortig, de wereld in. Vader sedert dood. Et voiló." „Maar Don, wij verschillen toch ook vreeselijk van elkaar. En *t gaat toch goed." „Ja, lieve prul, maar jij schikt je naar mij, en Patty schikt zich naaf niemand." „Nou hoor 's, maar ik beklaag dien meneer Burger." „J.... ja.... hij is1 mal aangeland.... en hij begrijpt 'r ook al niet. Als hij Patty begreep.... Was 't misschien 't gelukkigst huwelijk denkbaar." „Wie begrijpt 'r dan ?" „Ik, Donald Hemming." „Jij?" vroeg Greet, met wanhoop in haar stem, en zelf die vraag overtollig vindend, omdat ze zijn geestdriftig overtuigend antwoord '«(el voorzien had. „Zeker, ik. Ik alleen, van alle schepsels op aarde, doorgrond Patty Burger. Ik ken 'r nooden en behoeften en wenschen en willen. Patty is 'n kolossaal begaafde vrouw, en in de rechte omgeving zou ze nou misschien 'n beróémde vrouw zijn." De klem krukte zich vaster om Greets hart, zij kon bijna niet ademen. Haar man vervolgde, steeds opgaand in het onderwerp : „Patty is eigenlijk geen vrouw voor 't huwelijk. Ze kan geen man verzorgen als jij doet, Greet." „Heer," verwonderde zich Greet, „wat kón ze dón?" „Alleen liefhebben." „Dat kan ik ook." „Ja, maar weer anders, heel anders dan jij heeft ze hef, veel 374 onstuimiger. Jij bent wit en teer. Patty is vlammend purper. Une femme de feu." „Heeft Patty jóü dan wel 's liefgehad, dat je dat zoo goed weet, Don?" vroeg Greets stem berustend smartelijk. Een licht rood verfde even Donalds wang. „Nee wijf," lachte hij dadehjk daarop, „maar je man kent de vrouwen genoeg, om ze te kunnen beoordeelen. Patty en ik, maak je niet ongerust, zijn nooit iets zoo intiems voor elkaar geweest, als jij en ik zijn voor elkaar." „Doet ze an muziek ?" vroeg Greet gesmoord ; nog kon haar stem niet vrijuit klinken. „Jawel, piano en viool, maar beter viool, n Viool is haar instrument, daar kan ze meer klagende hartstocht in leggen. Haar man speelt n beetje piano, niet goed genoeg om haar te accompagneer ren. Niet bijster muzikaal, Burger." Greet wist nu al wie Patty hier zou accompagneeren. „Burger is n Hollander toch, of ook uit Indië?" „Uit Hollandsche ouders, hier geboren. Z'n vader was hthograaf en stierf toen Emile vijftien was, toen ging zijn moeder met hem naar den Haag, daar leerde hij schilderen. Spreekt Hollandsch met 'n beetje vreemd accent, 'n Goeie vent, maar 't klopt niet tusschen hem en jongejuffrouw Pat. Wat kijk je benauwd, wijf, zoo zou ik me 't lot van monsieur Burgère, als ze hier zeggen, maar niet aantrekken. Anders word ik nog jaloersch. Kom 's hier, geef me 's 'n zoen van je...." Greet zette zich op zijn knie, sloeg haar armen onstuimig om zijn hals, drukte zich vast tegen hem aan, als bang hem te verhezen. „Ik hou zoo van je...." fluisterde ze. „Ik van jou ook. Van jou en *t kleine poppetje dat komen moet. Hmm, m'n kleine donsje.... ze houdt zoo van mannetje...." , „Donald 1" „Ja, Greet, ik ben heusch niet doof. Je schreeuwt in mijn oor." „Nee maar.... als zij.... als zij „Wie bedoel je ? Patty ?" „Ja...." „Ben je nou al bang.... o, ik hoef niet jaloersch te zijn, zij is jaloersch. zij is jalóérsch .... o .... o nu al...." Hij wiegde haar in zijn armen, en hoewel Greet zijn liefkoozingen van harte beantwoordde gerustgesteld was ze niet. 375 HOOFDSTUK XXVI. „Ja, god, je begrijpt," zei Donald, „ik móét ze van 't spoor .halen, 't zijn mijn oudste vrienden, Patty is mijn zuster zoowat. We kennen elkaar al van ons derde jaar af. Arme ouwe Pat. Je kunt meegaan, Greet, naar gare de Lyon Dan kun je dadehjk je aanstaande vriendin zien," besloot hij plagend. „Mijh vriendin,..." beangstigde zich Greet. „Hoor's, hondje, nou niet zoo mal en kinderachtig doén. Als je zoo begint, gaat Patty met je spotten, en dat kan ze vreeselijk, o, daar is ze zoo knap in. Waar ben je nou toch zoo bang voor ? Wij houën toch van elkaar, nietwaar, maar daarom kan ik wel broederlijk houën van n andere vrouw. Maak een vriendin van Patty en ze is 't beste schepsel, maar wantrouwen wekt dadehjk haar argwaan." ,,'t Is waar, ik ben eigenlijk gek," sprak Greet tot zichzelf meer dan tot hem. Op een guren Januari-dag hielp Katrien haar dus den langen bonten mantel aandoen, dien Donald haar op zijn Hollandsen voor haar St. Nicolaas had gegeven, en ging zij aan zijn arm de hooge maar gemakkelijke trappen af, langs de rondbogende lichte steenes muren als van een toren, waarin matglazen witte ramen, met een bovenversiering van gele gestyleerde lelies, licht aanbrachten, naar de auto-taxi, die beneden wachtte. Het stemde Greet weer vroolijk, zoo'n rijtoertje met Donald. „Zoo mag ik 't zien, 't zonnetje breekt weer door. Hij hielp haar in het rijtuig, schoof een zijden kussen onder haar rug, dat Katrien, die achter hen aan was gekomen, hem toereikte. Katrien, knikte vriendehjk góedendag, en bleef het rijtuig nastaren, zij hield van haar „patronne." Zij en Greet konden het best samen vinden, en Greet, met een herinnering aan trouwe Piet, zag graag haar frisch, eerlijk, Vlaamsch gezicht. Katrien stelde verbazend veel belang in de te komen baby. Eiken nacht droomde zij er de wonderlijkste droomen van, en wist zeker dat 't op monsieur zou lijken. „Zeer gevleid." Donald boog, als Greet hem dit vertelde, terwijl zij wegreden, de blanke Rue Chernoviz' uit, over Boulevard Delessert paar Place de 1'Alma, langs Cour la Reine, waarvan uit Greet haar geliefkoosde bruggen zag over de Seine, grijsgroen en zonloos nu. Alles was grauw dien kouden dag, nevels stegen uit het water op naar de vier vergulde pegasussen op de pilasters van Pont Alexander III, welke gevleugelde paarden respectievelijk geleid door een bevallige fiere gouden jonkvrouw, de faam, Greet 376 eerst altijd aangezien had voor arenden, want van een paard met vleugels begreep zij niets, zei ze nu tot haar man. Donald maakte haar bekend met dit gedeelte fabelleer, en Greet vond 't griezelig. En zij had hevig tegen op de onthoofde Medusa, uit wier bloed Pegasus geboren was, „En wat was 't eigenhjk voor 'n mensch. Don, die Medusa ?" En toen Donald haar lachend een portret schetste van deze onaangename verschijning, rilde ze. „Wat verzonnen de menschen, ze waren'zeker gek met rallen in die ouwe tijd." „Denk maar gauw aan wat anders...." beval Donald.... „hier, de mooie huizen van Rue Solferino, waar we nu ingaan." „O ja, de paleizen. Don, de menschen hier zullen n aardige huur verworlfen." fev^ifSi „Nou of. 't Zijn meest allemaal lui die er eigen auto's en rijtuigen op nahouden." „Waar komen we nou ?" vroeg Greet, „o ja, de Boulevard de St. Germain, die is zalig." „Die moeten we heelemaal langs, voorbij de Halles aux Vins en de Jardin des Plantes." „Nou, gezellig," zei Greet, „ik ben dol op de mooiè winkels. Wat gek, hè, 't is toch dezelfde Boulevard, en 't eerste eind van de Rue Solferino af is veel deftiger dan 't laatste, net of ie 'n mooie jas an heeft met leelijke onderkleeren." Donald wees haar het vervallen huis, waar Alfred de Musset geboren was. „Hij was een groot dichter, Greet; over een jaar of twee, als je meer Fransch kent, moet je maar wat van 'em lezen." „Jakkes, had ie niet in 'n nog viezer huis geboren kunnen worden ?" verontwaardigde zich Greet. „Als ie toch van adel was. Wie woont daar nou?" „Maar 't huis is oud.... in 1810 werd hij er geboren, entoen was dit gedeelte van Boulevard Saint Germain een kant van Rue des Noyers. 't Is al een eeuw geleden.... Toen hij er in woonde, zal 't wel mooier zijn geweest, kleine domme toetie," hij tikte haar tegen de wang. „Nou ja, ik bedoelde zijn ouders. Ja, ik ben dom. 't Is te hopen dat 't kindjé in alles op jou lijkt, Donny." „Wel nee, poes, je bent maar wat onwetend. En ik hoop vurig voor zijn eigen heil dat ie op jóü lijkt." Het legio tonnen van de Halles aux Vins lag daar grauw buiten in de winterlucht, en de Jardin des Plantes lonkte Greet niet toe als in den groenen zomer, zijn naakte boomen stonden triest, zijn plantsoen leek goor. „We zullen in 't voorjaar eens 't museum van natuurlijke historie gaan zien," beloofde Donald. „Dat zal wel machtig interessant zijn. ( Over de Pont d'Austerlitz bereikten zij la Gare de Lyon, en 377 Greet vond dit lichtkleurige stationsgebouw met zijn sierlijk dak dat twee beeldgroepen toonde en vele raampjes, zijn terras en breede boogramen, zijn rechtervleugel hoog slank uitgebouwd als een koepelend kerktorentje, het mooiste station dat zij nog gezien had. Donald raadpleegde de klok van het torentje. „Hun trein is aan...." zei hij. Hij ondersteunde Greet zorgzaam de trappen op, en zij kwamen in de wijde voorhal. Donald nam twee perronkaartjes uit het automatisch toestel, door twee tien-centiemestukken in een gleuf te laten glijden. „Train d'Italie, dans le fond et a droite," vertelde hem de beambte. „Jongens, wat is 't hier groot en mooi.... kijk 's Don, wat is dat voor n zaal daarboven, met die mooie groote ramen en deuren, als je die trappen aan weerskanten opgaat ?" ,,'t Restaurant; kom nou maar gauw mee, Greetje, a droite et au fond au fond.... wacht.... hier.... dit perron, en deze trein.... daar moeten we langs.... o waarachtig, daar heb je ze.... Pat wuift al met 'r zakdoek ja.... ja.... ik kóm Er brak zulk een weerlicht van vreugde uit over Donalds trotsche gezicht, vreugde niet te weerhouden, ontoombaar, dat het Greets borst bijeensnoerde, en zij alle vreugd van zich voelde gaan, op dat druk lawaaiig perron, waar Franschen en Italianen op elkaar afstormden en bijna iedereen omhelsde of de hand drukte, en verheuging over het weerzien hoogtij vierde in luide uitroepen. Greet verweet zich onmiddellijk het pijnhjk wantrouwen dat opnieuw bezit van haar nam. Haar man ontmoette een zuster, zij wilde bhj zijn vóór hem mét hem. Een andere man kon haar, Greet, wel een broer in het leven worden.... Waarom Donald niet gaarne gegund dat hij een zuster weerzag ? Zij voelde dat deze argwaan, een giftig slangetje, de vijand zou kunnen worden van haar huwelijksgeluk. „Kijk!" riep Donald haar opgewonden toe, „hier staat Patty, Greet, hier heb je der, vlak vóór je." Greet, door zijn stem uit haar gepeinzen gerukt, keek, in haar kleinte, hoog op, en staarde in de oogen van een lange slanke vrouw, meer bekoorlijk dan regelmatig mooi, en buitengewoon chique in een loutre mantel, die haar tot bijna op de voeten hing. Een groote pluchig viltén hoed met opstaanden rand, zijn donkergrijs omwonden door paarsgrijzen sluier, die zich in wazige vouwen om haar kin wond, uitbreedend in enormen strik, dekte heur zwarte haar ; in losse bandeaux dit over haar slapen en ooren, heur profiel versmallend en de zuidelijkheid van haar type nog aantoetsend, nog duidelijker naar voren brengend. Greet die nu al zooveel vreemdelingen gezien had, vond dat zij er eerder Spaansch of Italiaansch uitzag dan Indisch. En zooals Donald zei: 't gehéél was mooi, maar je moest 't gezicht niet gaan ontleden, en 't merkwaardigste erin waren 378 de oogen, groot, vurig zwart, met een fluweelige dauw er over en toch een wilde energie er in, waar Greet van schrikte. Ja, zelfs hun wit was blauw, en als een blauwe vlam doordanste ze. Als dit geen vrouw was die wist wat ze verkoos, nou hoor, dan wist Gréét 't niet. Nooit van haar leven had ze zoo n vrouw aanschouwd, kijk die kin eens trotsch de hoogte in. Op het oogenblik was het gezicht één en al lach van blijde herkenning, maar Greet begreep dat het ,nader-me-niet 1' moest roepen, als de gemoedshemel van mevrouw Helen Martha Burger, alias Patty, bewolkt was. De echtgenoot, die zijn vrouw als hij kwaad was Hélène noemde, en dien Greet nieuwsgierig begluurde, om te zien of zij, wat Donald gezegd had, bewaarheid kon vinden in zijn trekken, bleek Greet dadehjk veel sympathieker. Vriendelijk zag hij er niet uit, mededeelzaam evenmin, hij scheen ernstig, heel ernstig. Maar in zijn gezicht was gelukkig niet de laatdunkendheid van dat Zijner vrouw, en zijn oogen hadden niets onrustigs of hartstochtelijks, eerder iets kalmdroefs, als droeg hij zeker verdriet met gelatenheid. Deze indrukken ontving Greet snel achtereen. „Donald!" klonk een stem als muziek, krachtig, buigzaam, een altstem, en Greet zag twee handjes in donker peau de suède uitgestoken naar Donald, die ze in zijn handen nam en hield. Burger nam den hoed af, een slappe zwarte, voor Greet, die er verlegen bij stond. „Greet, hier zijn mijn vrienden, meneer en mevrouw Burger. Patty, Emile, ik stel jullie mijn vrouwtje voor, Margaretha Hemming, maar jullie zegt maar Greet. En Greet, Emile en Patty, hoor." Er kwam een schijn van een glimlach over de stroeve lippen van Burger, toen Greet hem blozend aankeek, en iets vaag spottends, dat Greet niet ontging, om den mond der mooie Patty, uit wier kleeren Greet een verrukkelijke zegeltjesgeur tegemoet sloeg, die haar een visioen van zon en lente op dien grauwen winterdag gaf. Zij bloosde sterker, en hoewel Patty's oogen vriendelijk wilden kijken, voelde Greet dat zij de Burgers nóóit bij den naam zou kunnen noemen, en zeker niet de vrouw. Er was een bijzonder medelijden, een smalend medelijden in Patty's blik vooral, dat Greets tranen bijna te voorschijn riep, zooals dit het steeds in Holland gedaan had. O god zou zij nu in dit wezen weer aantreffen zoo'n Haagsch type ? waarvan zij zoo dolbhj was verlost te zijn. Zou dit nu hier haar zoet bestaan komen vergallen? „Greet dan maar " viel Patty, met achtelooze, gemakkelijk haar afgaande familiariteit uit: „Bevalt 't je goed in Parijs, Greet ?" „Greet knikte stom, onaangenaam aangedaan. Donald deed maar t woord voor haar. „Ja, zij is hier al heelemaal ingeburgerd, nietwaar kind? Al heelemaal." Greet knikte weer. Toen Patty's man, die zich zelden of nooit dadehjk met vreemde 379 dames bemoeide, bijna vaderlijk beschermend : „Och, 't went gauw, hé?" zijn oogen gericht op het eenvoudig gezichtje, waaruit de zachte kinderkijkers in de zijne drongen met iets vreesachtigs-onderzoekends. En gehoorzaam antwoordde Greet. „Ja meneer." Hij glimlachte nu bepaald voluit om dat naïeve, verrassing in zijn blik, maar het was geen glimlach die Greet verontrustte; om zijn mond was toegevende goedheid. Met hem zou ik wel op kunnen schieten, dacht Greet, maar met hóór nou „Emile, jij hebt de recus, hè, toe, ga kijken, vent," dwong Patty hem lieftallig weg met oogen en stem, en Greet zag Burger heengaan, die zwakjes kleurde; verlegen rood zijn wangen, térwijl het nu Donalds beurt was om te glimlachen. Donald vond Patty weer onbetaalbaar. Begrijpelijkerwijze had ze zich met den altijd badaarden zwijgenden Emile gruwelijk verveeld gedurende het lange traject, was nü zielsblij hém, Donald, gevonden te hebben, iets frischs, iets nieuws, en had ze zich dolgaarne Greet ook van den hals geschovèn, om samen met Donald in een restaurant lekker te gaan dineeren en haar hart voor hem uit te storten. Burger, arme kerel, nog steeds doodelijk van haar oogen, voelde natuurlijk weer zijn bloed in beroering, al het nare vergetend, door dien heven blik. O, bij, Donald, kende Pat zoo, want haar karakter was 't zijne zoon beetje, als hij Greet verteld had. Ze voelden elkaar van 't zelfde soort, in het min of meer perverse hunner grilligheid, in hun opwellingen, opvliegendheid en list. Greet en Burger waren eenvoudige naturen, Patty en Donald dubbele, driedubbele. En begrijpend glimlachend keken zij elkaar eens aan. En het was Greet, of zij niet bij hen hoorde, terwijl zij wat opliepen, wachtend op Burger; Greet aan Donalds arm, hij van haar afgekeerd, een en al oor en oog voor Patty aan zijn andere zijde. „Wat een brutaliteit van jou, Donald, om te gaan tróüwen !" schertste Patty met haar gewonen durf, Greet evenmin achtend ais den conducteur die haar voorbijliep. Met een blik van haar trotsche heerschende oogen had zij Greet geoordeeld en beoordeeld als een zieltje, een stumpertje. En schoon ze zich, na ontvangst van het trouwbericht, in gekrenktheid, had wijsgemaakt, dat Donald maar een kameraad voor haar was en niets meer, verdroot haar dit, zijn huwelijk, bovenmate. Hij had zich, ongetrouwd, toch aan haar kunnen blijven wijden. Hoe kón hij trouwen, terwijl hij haar-troosten moest over haar lot met Burger. En dan met zóó iets. Dit intrigeerde haar sterk. En aan den anderen kant, juichte zij weer, omdat deze, zijn vrouw, heelemaal niets was, en ten minste haar, Patty's schoonheid en schitterende hoedanigheden eerder op den voorgrond zou brengen dan afbreuk doen. Maar toch, het gegriefd zijn over zijn huwelijk behield de overhand in de mengeling harer aandoeningen. 380 Donald had moeite niet te lachen, hij las alles op haar beweeglijk gezicht, haar Carmen-gezicht, als hij het noemde. Mooi was ze vandaag. „Ja, de kleine jongen, hoe dorst hij, zonder jouw toestemming, hè?" „Zeker, natuurlijk. Je hadt mij er wel eens over kunnen schrijven," bitste zij. „Ik heb jou altijd van alles wat mij betrof op de hoogte gehouden. En nu zoo schandelijk vernalatigd te worden." „Lieve kind, ik heb van mijn leven aan alles gedacht, behalve aan 't onder iemands curateele te gaan staan. Zelfs al had jij mijn permissie gevraagd om met Burger te trouwen, had ik jou nog niets verteld van mijn huwelijksplannen. Dus ik heb uwe hoogheid hier maar niet in gekend. En wij zijn wét gelukkig, mijn vrouwtje en ik, nietwaar prul ?" wendde hij zich tot Greet, haar afgewend gezicht aanvattend en naar hem toekeerend. „O ja," zei Greet oprecht, Patty vol aanstarend. En Patty, nog boos, barstte op eens in een lach om dat naïeve gezicht van Greet. En zij wenschte zichzelf eigenlijk geluk met dien lach, want zij moest het niet zoó hebben laten zien, dat zijn huwelijk haar diep griefde. En des te minder, omdat hij haar met zijn gewone slimheid doorzag en zich nu over haar kon vermaken. Veel te veel eer voor hem. En in haar pruilen daarover zag ze er zoo allerliefst uit, dat Donald graag Greet had losgelaten en ontrouw geweest was. Een oogenblikje maar. Burger keerde terug van het douane-onderzoek. „Ze hebben toch niet al te veel in mijn boel gerommeld ? O Donald. ik heb in Florence zooveel beeldigs gekocht." „Ja? Dat moet je me allemaal laten zien, Pat. Je veux me rincer 1 'oeil." Drie groot koffers kwamen aangerold op een wagentje. Twee mannen heschen ze op een auto, door een van hen aangeroepen op Boulevard Diderot. „Zeg, jullie komt toch even mee nog, in een café wat gebruiken ?" vroeg Patty, voor ze instapte, haar oogen op Donald. „Graag ik en Greetje wil ook wel, hè wijf?" Greet knikte om zijnentwille, al dien tijd haar best doend zich opgeruimd en prettig te gevoelen. Die Patty drukte haar zoo neer, 't was als had ze zich gezet op Greets borst. In de auto zat Greet tegenover haar en Donald. Burger had plaats genomen naast Greet, sprak geen woord, en nam met norsch gezicht waar wat er aan zijn kant buiten in de winterschemering van dien korten dag door het portierraampje te, zien was, het gelaat van Greet afgekeerd. Donald praatte met Patty en Patty met Donald; hun stemmen 381 klonken onophoudelijk, mengden zich dooreen, in hun haast te worden gehoord. „O Donald.... Florence.... zalig.... Die musea, die kerken . " j „Ja ja, ik ken 't immers.... ik...." „Ik ga er over een maand of drie weer heen, om te werken bij mijn vriendin Agnóla Rigali, én ik moet naar Rome ook nog terug, daar gaf Enrico Festa me zulken heerlijken raad voor m'n werk." „Je werk? Je muziek ." „Nee," verweet Party hem eenigszins wrevelig, „mijn beeldhouwen, mijn boetseeren. Dat heb ik je immers geschréven, dat ik boetséérde." „O ja, juist, maar ik dacht dat 't maar 'n gril van je was. Niet dat je 't zoo serieus opnam." „Nee, nee, 't is wel degelijk serieus." „O, dus je wordt een concurrent van je man." „Ik hoop 't, ja ?" Burger keek op eens woest om, en hij en Patty zagen elkaar even tartend in de oogen. In Burgers blik beefde iets van woedend smalen; in Patty's kijkers blonk zegepraal, vonkte een hem weerstrevende trots, die er ten slotte als in een blauwen gloed uitsprong, tot vermaak van Donald, die wel begreep, dat hij 't maar niet zoo ernstig op moest vatten, dat boetseeren van Patty. Burgers schouders gingen bijna onmérkbaar omhoog en hij keek verder uit het raampje. Greet achtte dit eigenlijk het beste dat bij in de gegeven omstandigheden kon doen. Zij vond dit vrouwtje zóó brutaal. Hoe zij haar man aankeek ! Zoo keek Juha wel 's naar Jan Tonijn. Wat waren de mannen toch gék, om zich zoó op te offeren voor een paar oogen. Johan Tonijn zou zijn leven lang de slaaf zijn van die van Juha, en deze man was 't nou weer van die van dat katje aan den overkant. Ja, een móóie kat, dat was ze, een mooi lenig dier, een panterkat, die ineens op je afsprong, als zij, Greet, wel gezien had in Julia's dierenatlas. En nu moest ze natuurlijk weer naar al de menschen met die vreemde namen toe, om haar man te tergen. Als hij dan ook beeldhouwde, waarom kon hij 'r dan geen raad geven, o zoo. En dan zou ze natuurlijk daar ook weer mannenhoofden op hol maken, zooals ze 't met dat van Donald nou al probeerde. Dat kon je zien, daar legde ze 't op aan. Zulke vrouwen gingen eigenlijk als een soort van vloek voor de menschen met wie ze in aanraking kwamen, door de wereld. Niet met hun eigen mannen of vrijers, of wat ze dan hadden, tevreden, moesten ze zich op een dozijntje of meer andere mannen wreken en die voor den mal houden. En die gekken, die trapten op andere goeie vrouwen, waren 382 er dan nog blij mee, als 't van zóó een kwam. Malle driessen! En dat zou Greet haar man wel eens van avond, als ze alleen waren, of later bij gelegenheid vertellen. Want na de ijselijk geleerde redenaties van dat mensch, die panterkat, over kunst, waar zij, Greet niets van snapte eigenlijk, zou Donald zijn vrouw wel schrikkelijk dom vinden. Ze wist zelf niet recht hoe ze zoo scherpzinnig kwam, misschien was het omdat Donald haar, sedert ze getrouwd waren, veel van zulke vrouwen verteld had en ze van de Fransche dames ook wel verhalen had gehoord, waarbij ze giste wat ze niet begreep, en zij door Juha's en Diana's karakter een beetje ingewijd was, maar 't scheen of ze die Patty jaren lang gekend had ; of niets haar vreemd bleek aan Patty ; noch dier uiterlijk, noch dier innerlijk, dat daar klaar en open voor haar lag tentoongesteld. Zij wist dadelijk waaraan ze zich met deze vrouw houden kon. Listig, yalsch was ze, en ze zou haar best doen haar, Greet, Donald te ontstelen, Maar daar zou Greet toch een stokje vöor steken, ze zou haar de waarheid zeggen. Die Patty dacht zeker met een niemendal te doen te hebben, die geen tien kon tellen. Maar al beteekent zij, Greet, nu niet veel wat kennis en geleerdheid betrof, ze had haar recht op geluk even zoo goed als Patty, méér nog, na wat ze geleden had, en ze zou het zich niet goedschiks laten ontnemen. „Nou, en waar moeten de dames nu heen ?" hoorde zij plots Donald Patty's woordstroom afdammen met een nuchter vraagje: „La Paix, Riche. Américain ?" „Riche" vloog er dadelijk bij Patty uit, „daar is five o'clock." „Carlton ƒ' waagde Greet „daar is ook muziek en 't is er zoo gezellig en er zijn zulke mooie toiletten." Patty keek boos, dat zoo'n nulletje haar durfde tegenspreken ; toen ziend dat Donald verrast Greet toeglimlachte, hetgeen haar verbaasde : zou hij nu werkelijk om dat wicht géven ? deed zij haar best haar boosheid te boven te komen en zei vleiend vriendelijk : „Ja, maar, mevrouwtje-hef, daar gaan u en ik dan eens samen heen, hé, maar ik heb er nu geen toilet voor. Ik ben nu maar in reiskostuum, mijn man ook." Greet kleurde, en daar Patty's oogen zich liefelijk verzachtten, begreep Greet wat hun invloed kón zijn. „Dan is Greet ook in reiscostuum, jullie hebt allebei een bonten mantel aan," zei Donald, „enfin, Greet, bezin je, want hier heb je onzen chauffeur, om te vragen waar hij moet stilhouden op de Boulevards. Burger, beste vriend wat dunkt U van deze zaak ?" „Ca m'est bien égal.... ik schik me naar de meerderheid." Burger haalde de schouders weer op. „Uitstekend, en ik schik me naar de dames. Dus Greet, wijf, dan maar Riche, hè, dat is dichterbij, hondje." „Ja.... o.... gped..." gaf Greet toe. Ze wist vooruit wel dat 383 Patty haar zin zou hebben. Zij hield óók van het mooie Café Riche met zijn rijke weelderig geplafonneerde zaal, vol keurig gedekte tafeltjes, gereed om thee, koffie en gebakjes op hun witte servetten te ontvangen, maar zij had Carlton gezegd, om die panterkat te laten zien.... nou ja, 't hielp toch niet.... net als bij Julia, thuis vroeger of Diana, als die wat wilden.... ook zulke dwingelanden. En die panterkat was geboren om haar zin in alles te hebberi, 't stond op 'r gezicht te lezen. Een kleine groom opende haastig-onderdanig de deuren met tourniquet, dat hen binnenmolende in de chique ruimte. Boven zag een weeldevolle galerij neer op den chic beneden. De zaal bleek reeds bijna gevuld met etenden en drinkenden die praatten of luisterden. De muziek was al aan den gang, en Patty neuriede dadehjk eenslepenne wak na, zoodat eenige heeren aan een tafeltje, niet ver van de deur, met hooge hoeden, en gladgeschoren ak Engekchen, haar met de meest oprechte belangstelling aanstaarden. Greet geneerde zich dood ; zie je wel, daar had je 't al, en Donald fronste even licht de wenkbrauwen, terwijl Burger, die dit van Patty haatte, haar dreigend aanzag, en vlak aan heur zijde voorschreed om die lui te laten zien dat zij van hém was. Patty genoot van deze ontstemming der gemoederen. Hoe „woester" de anderen waren, des te heerlijker. Zij verloochende haar ouden aard niet. „O nee, niet aan dit tafeltje, daar naast zitten joden." Zij fronsekte met vies gezicht haar neus, als rook zij roet. Greet vuurde onmiddellijk op, „Die menschen doen u niks en zien er keurig uit. Wij zullen daar wél gaan zitten." Patty viel als uit de lucht over dien energieken tegenstand. Donald lachte vergenoegd. O heerlijk heerlijk, Greet zoo aan 't tegenspreken te hooren. Nou, wel heel flink, wel kranig. En twee vrouwtjes zoo tegen elkaar in, Hij lééfde bij zoo iets. „Wel ja, wat beteekent dat nou van je, Patty, mal kind. Kom, kom, kom, kom, geen kuurtjes, hoor. Ik ga daar wel zitten en jij,' Burger ? We mogen bhj zijn dat dit tafeltje vrij is. Juist een gezellig hoekje. We kunnen hier iedereen zien binnenkomen." Burger zat al, en hij verwonderde Zich er over dat Greet Patty zoo woedend aanstaarde. Mispunt, dacht Greet, je eigen moeder is misschien baboe geweest, en je overgrootvader was mogelijk zoo n halve wilde. Niet dat zij dat zouden kunnen helpen, ze zullen wel beter dan jij zijn geweest, maar wat hoef jij op andere menschen neer te zien, lamme panterkat. Burger kwam even los. ,,'t Zijn eenvoudig ZuidrFranschen," zei hij, „daar heb je zooveel Oostersche typen onder." „Oostersch, Semitisch...." zei Patty luid.... 't zijn eenvoudig jóden." 384 „Maar gesteld ze waren dat " Greets stem beefde ;van opwinding, „dan hebben ze toch net zoo goed 't recht hier te zitten als U. Ik zie niet in dat U zooveel méér bent." Patty opende haar oogen zóó groot en wijd, dat Donald er een leeg schoteltje onder hield. Toen deed een smadelijk glimlachje haar hppen krullen. „Je vrouw behoort er toch zelf niet toe—" „Nee, want ze is mijn achternichtje, maar Greetje heeft een heel mooi karakter, veel rechtvaardigheidsgevoel." „Zoo, dus jij geeft haar gelijk?" „Beslist." „O " Patty smakte met de lippen, woedend. Intusschen hadden de door haar gesmade buren; een oude heer met grijs haar, gouden bril op en een rood hntje in het knoopsgat, zijn bejaarde vrouw met donkere oogen en sneeuwwit haar, een jong paartje, hun dochter en schoonzoon, die te letten hadden op een dikke bébé van drie, met haar neusje in een kop chocolade — op hun beurt de vreemden bepraat. Wat voor taal daar wel werd gesproken ? Hun luisterende ooren trachtten de klanken te onderscheiden, hun oogen gluurden onder de hoeken uit. - „Ce sont des Russes," zei de schoonzoon, op een toon die geen tegenspraak toeliet. „Ah, on dirait des Allemands meende de oude dame. „Jamais de la vie, maman, et moi qui connais fallemand.. /. peut-êtredes Hongrois...." opperde de dochter. „Ils en ont bien 1 air." „Flink zoo," keurde Donald goed, „als we maar uit dat beroerde Rusland vandaan komen. Voor Hongaar, voor Magyaar wil ik wel doorgaan, en Burger, jij?" „La brune est jolie " vond de schoonzoon genadiglijk. „Patty juich, Greet huil," gebood Donald. Maar de ma zei. „O elle nest pas johe pas ce qu'en appelle jolie." „Thermometer daalt, vrouw aan 't woord," Donald knikte. „Ah bien sür qu'elle ne 1'est pas " weerstreefde de jonge vrouw, die vond dat haar man nu genoeg had gekeken, „je n aime pas du tout'son teint, quant aux lèvres, elle les a.par trop grosses." „C'est une juive,'' kondigde op zijn beurt de oude heer af, „uné jolie juive! EÜe a le type tout a fait oriental, voyons." Donald barstte met een : „God bewaar me ! Die is ook goed, zeg!" in zulk een onbedwingbaren schater, dat zelfs'de stroeve Burger ghmlachte, en Greet van harte meelachte, terwijl Patty haar lippen in woede beet. „Daar moet je noodig antisemiet voor zijn," genoot Donald, „óm zoo iets te hooren. O jongenheer Poetoe, wat een nederlaag 1 De slag van Waterloo voor Napoleon." „Ik begrijp niet, dat ze mij daarvoor aanzien—" wanhoopte Patty, „ik heb daar toch niets van." 385 „Ja ja, jawel je hebt iets Arabisch iets van Ismaël en dat was een onecht zoontje van Abraham; Greet, je ziet ik ken nog wel bijbelsche geschiedenisjes. „Laten we toch wat bestellen !" drong Greet aan. „Ik neem chocolade en jij Don ?" Patty kwam in opstand tegen dat zich Donald toeëigenen van Greet. Donald was nooit van een vrouw vast geweest, hij had altijd nog over zijn vrijheid kunnen beschikken en nu.... 't was ongelooflijk. Gebonden aan zoo iets.... aan zoo iets.... „Wat neem jij, Patty....?" „O ik weet niet, ik moet nog wat verzinnen, hebben ze hier ijs ?" „Ja, natuurlijk. Is dat niet te koud nu?" „Welnéé — Emile, ik begrijp niet dat jij al niet...." Burger vertelde stroef, dat hij al drie kellners gewenkt had, maar ze schoten weg als hazen. Hier, ze moesten dezen hebben, die bediende hun afdeeling. „Garcpn!" De garcpn boog, wipte toe, boog, luisterde eerbiedig, somde de ijzen voor Patty op : vanille, chocolat, café, fraise, citron, pistache...." „Pistache...." De gargon boog: „Et madame ?" eerbiedig tot Greet. „Chocolat ? Et ces messieurs?"' „Un porto, un amer.... et un verre d'eau." „Une glacé pistache, un chocolat, un porto, un amer...." de garcon somde op. De chocolade verwarmde Greet, en Patty's toorn scheen door het ijs te dooven, dacht Donald, schertsend even aanstootend met Burger, die aan zijn bittertje nipte. Het was heel gezellig en werd steeds gezelliger van een gedistingeerde drukte in het groote café, Greet keek naar de chique toiletten, en Patty schatte de boa's, de bonten mantels, de pleureuses en paradis op de groote hoeden en hooge toques. „Wat een hoogte, die toques. Straks gaan ze nog hennins dragen," verdiepte zij zich. „Als Jacoba van Beijeren en tijdgenooten," veronderstelde Donald. „Hoe is dat dan ?" fluisterde nieuwsgierig Greet, die haar ongeleerdheid moest bekennen. „Zoo'n suikerbrood," zei Donald. Burger, bijzonder welwillend, vond Patty, kreeg een enveloppe uit zijn portefeulle, teekende met pollood een hennin voor Greet, „Dank u," zei zij blozend, toen hij haar die zwijgend overhandigde. „Hoe aardig. Wanneer droegen ze dat?" „Vijftiende eeuw „Hoe lastig moet dat geweest zijn, op je hoofd, zoo'n puntig gevaarte." Greet Hemming. 25 386 „Gewoonte...." zei Burger. „Er zat altijd een sluier aan, soms een heel rijke." „Toen waren de dameshoofden sterker dan nu," spotte Donald. Wat een domoor, dacht Patty, wie weet nu niet hoe een hennin er uitziet. Zeker niets geleerd. En dat dorst mij bestraffen. Terwijl Greet Burger verder ondervroeg over hennins en dergelijke en de muziek een arrangement van de Marche hongroise uit de Damnation de Faust speelde, wilde Patty van Donald weten, in een begeerig gefluister: „Waarom heb je je vrouw getróuwd, had ze géld?" „Géén duit, geen halve cent." „Wat was 't dan ?" Zijn oogen flikkerden. Hij had dit al dien tijd verwacht. Hij ging treffen. O, hij had al menig spelletje schaak met Patty gespeeld. „Ik hield van r, ik hóü van 'r." Bloedrood kleurde Patty. Hem dit zóó te hóóren zeggen. Zij hijgde. „Pas possible.... Héüsch waar?" „Zég 's...." Het snijdende, ongegeneerd-bevelende van dit begin van tegenspraak overtuigde haar meer dan de stelligste verzekeringen, de langste lofredenen op zijn vrouw. Een gloeiend tangetje zengde Patty's hartevleesch. O hij hield van zijn vrouw, hij hield van dit dom-onbeduidend brutale wezen, dat het gewaagd had haar, Patty, gevierd door Parijsche kunstenaars, mannen van talent, plat te zetten. En mank nog op den koop toe. Nee maar, de aarde hield op te draaien bij zoo iets. Enfin, te dom dat 't staan kon. Donald wist precies wat zij dacht, hoe het in haar gilde van wrevel en wee. Hij volgde de alleenspraak haars harten, hij ausculteerde haar ziel als een medicus den rug en de borst van een longlijder. ,,'t Is zoo, hoor, jongejuffrouw," bevestigde hij op een toon die geen twijfel meer toehet. Toch gevoelde hij zich gevleid door haar blos, haar onrust, haar verdriet. HOOFDSTUK XXVII. Zij konden zoo heel lang niet blijven, de Burgers, van wege de wachtende auto met de koffers. En terwijl Greet en Donald nog wat bleven bij Riche, scheidde het gezelschap met de belofte elkaar zoo spoedig mogelijk op te zoeken. Eigenlijk was deze belofte een tusschen Donald en Patty alleen. Greet en Burger spraken geen woord mede. 387 „Je begrijpt wel dat ik een beetje afleiding noodig heb," drong Patty bij Donald aan. „In dat hol 9 Rue Falguiére.... en Emile, die den heelen dag zal werken aan zijn bas-reliefs. Hij heeft nu weer een beeldhouw vlaag. Zoo iets tweeslachtigs.... waarom houdt hij zich niet aan één van beide.... ? Burger beet zich op de hppen. „God, maar dat heeft je man gemeen met Leonardo, Michel Angelo en meer grooten, wees maar bhj dat je een zoo veelzijdig talent hebt getrouwd." .Burger liet een soort geknor hooren. „Donald...." Patty glimlachte haar bekoorlijksten glimlach, „ik vind 't ontzettend aardig van jou.... van jullie, me.... ons af te komen halen," en haar oogen keken diep in de lachende van Donald. „Nou, Pat, dat was wel 't minste dat we doen konden, hè? Dat had jullie voor ons toch ook wel over gehad." „O zéker " aarzelde Patty, met een blik naar Greet, die keek naar den steeds zwijgenden Burger, die haar weer tersluiks stond op te nemen. Er bestaat harmonie hier onderling, spotte Donald innerlijk. „Nu, en komen wij 't eerst naar jullie toe, of jullie naar ons, Rue Chernoviz ? Bepaal dan maar n dag." . „O, ik kom wel naar jullie 't eerst. Want Emile — als die eenmaal in zijn klei en zijn pleister zit of met zijn mouleur aan den gang is.... hij moet nu haast maken voor de Salon." Het trof Greet hoe pijnlijk strak Burger keek. „En n dag bepalen.... hm.... wanneer zijn jullie thuis ? Over dag 1, 's Avonds ?" „Kom, op zijn Hollandsch, een kopje thee drinken, laat ons zeggen overmorgen avond, dan zal je wel uitgerust zijn, maar god, 's avonds is Burger toch ook wel vrij, hè Emile ? Kom jij toch mee, kerel, laat je vrouw toch niet overal alleen heengaan. Dat is hoogst gevaarlijk voor zoo'n mooi jodinnetje." Patty stak haar tong tegen hem uit, terwijl haar neus zich weer rimpelde. Akelig schepsel, dacht Greet. „Nou, ik verlang naar huis- en rust," zei Burger. „Maar zeg 's, naar huis, jullie atelier en de kamers zijn toch niet gemeubeld." „ Jawel, want wij hebben 't toch gemeubeld en met alles en alles overgenomen van Conway, den Amerikaan, die weer met zijn vróuw naar Chicago terug is." „O ja, ik meen dat Pat zoo iets schreef, van die meubels, maar 't was me weer ontgaan. Was dat wat, die Conway.... Góéd T' „Jawel, heeft wel talent. Hij heeft zelfs mentions honorables gehad van jurys, van echte jurys — die 't wéten.... Wat wil je 388 meer ? Nou, au revoir.... Mevrouw Hemming, 't doet me genoegen met u kennis te hebben gemaakt." „Nou, ik ook.... we hebben wat aardig gepraat...." zei Greet. "Wat zég je van Burger.... pardiennè.... hij wordt welsprekend en galant beide. Ga zoo voort mijn zoon..." beschermde Donald. „Jij kon eerder mijn zoon zijn, hè, jongmensch ?" „Kom kom kom.... we dragen allebei ons haar opgestoken, dus we zijn even oud, dat zei 'n brutaal pedant Hollandsen wicht eens tegen mijn moeder met 'r groote kindren, stel je vodr. Nou gaan jullie heusch 1.... tot ziens dan.... en 't beste in je nieuwe woning." Burger lichtte zijn flambard, Patty wuifde bevallig coquet met de hand, en zij schreden heen, nageoogd door Greet en Donald. Patty's slanke gestalte en mooie oogen wekten bewondering aan al de tafeltjes waar heeren zaten. „Wel een knap paar, als je ze zoo ziet.' „Ja...." zei Gteet. „Jij bent niet erg in je knollentuin, hè, mevrouw Hemming junr. ?" „Ik vind haar 'n echte draak. Daar héb je 't nou." Donald barstte in een lach. „Echt oprecht vrouwelijk." „Wel ja, ik wind er maar geen doekjes om. Ze werkt met 'r oogen als 'n goochelaar met balletjes." „Heb jij wél ééns 'n goochelaar gezien?" „Ja ééns, toen 'k heel klein was met Juha en de meid. Tante Karlien trakteerde." „Greetje, Greetje, nou ben je toch jaloersch. En je .hebt 't zoo laten zien, je hadt 't zoo zoetjes dadehjk met 'r aan den stok." „Nou ja. omdat ze dadehjk ging schelden op die menschen, en heelemaal zoo onuitstaanbaar doet." Tranen drongen Greet in de oogen. Van al de sermoenen die zij zich voorgenomen had tot Donald te houden zou niets komen, dat voelde ze. „Ben je kwaad op me, Don ?" vroeg ze zacht, deemoedig. „Verbeeld je, schatje, welnee, 't amuseerde me, 't was heel aardig. Alleen, krabben jullie mekaar de oogen niet uit 't hoofd, want ik kan julhe geen andere geven dan glazen, en daar zie je niets door." Zij keek hem Weer bhj aan, met zonnigen lach, in spijt van het vocht aan haar wimpers. En hij vond haar, met dat zachte waas van blonde kroes over haar voorhoofd en haar lieve oogen, nu weer bekoorlijkèr dan Patty zooeven. „Kleine margriet, hè?" troostte hij, en zij bloosde van hartegeluk. Hij betaalde, zij hoorden nog een nummertje, en toen ondersteunde hij haar teeder, de zaal uit.. „Hij houdt toch van mijn, toch, en ze zal 'em niet wegnemen." 389 prevelde Greet, terwijl Donald een fiacre aanriep. Het regende en alle auto's waren bezet. En nu weet Patty nog niet eens van 't kind dat komen moet, peinsde Donald. Wat zou ze zeggen, als ze dat wist, ik vader... Zou ze niets vermoeden ? Maar met die empire-japon van Greet... En hij besloot 't haar te gaan zeggen, morgen, wanneer hij van zijn les kwam. 't Zou piquant zijn. En den volgenden morgen, ging hij door de breede burgerlijke rue de Vaugirard ; met haar höpital international de Paris, en slordige gedeelten hier en daar van kleine winkeltjes, de rez de chausseés van lage huizen, naast hooge blanke maisons de rapport, met groote winkels beneden, als dien van den kruidenier om den hoek van de Rue Falguière. Deze kwam hem zoo komiek voor, want eer je aan villa Gabriël kwam, die donkerbruinroode lage gevels, één ten overvloede nog beverfd met alle gloeiende kleuren van den regenboog, als uithangbord van den marchand de couleurs. Langs een ander hoog, grillig gebouwd en gevensterd huis van roode baksteen, dat werkelijk meer aanspraak maakte op den naam villa, kwam hij door het groot wijdopengeslagen hek in „Gabriël," waar heel een schilderende, beeldhouwende en houtsnijdende gemeente woonde, afgescheiden van het straatverkeer. De groote loge van den conciërge was vooraan bij het hek, Donald stapte het gangetje binnen en zag, het hoofd om de eerste kamerdeur, in een vergezicht, de familie conciërge inde achterste kamer aan het déjeuner van half twaalf. Eenige leden dezer familie staarden de oogen naar hem uit, anderen muisden onverschillig voort. „Monsieur et madame Burgère, s'il vous plait ?" Mama conciërge nam haar cotelette kluif, bij wijze van groet, uit den mond. „J'ai vu sortir monsieur, quant a madame, je ne 1'ai peis vue de la matinee. Enfin, vous verrez bien montez toujours Tournez le coin.... escalier G dans le fond du jardin a droite oui, c'est au troisième au dessus de 1'entresol la grille est ouverte bien sür...." Mama conciërge sloot, na dit lange verhaal, haastig haar mond weer af met het druipend cotelette been, waarmede zij Donald alle richtingen had aangewezen, als stopte zij een kurk in een flesch die overloopt. i „Merci," zei Donald, die haar volstrekt niet naar het hekje gevraagd had. O, 't is hier iets verbeterd, dacht hij, de rijen ateliers langs gaand, en een hem van aanzien bekenden beeldhouwer groetend, die in een lange witte operatie-kiel in zijn deur stond. Grootë witte poppen zag Donald. „Ca marche-t-il ?" vroeg hij. „Pas trop, vous voulez voir ?" Hij trad een oogenblik binnen en na alles bewonderd te hebben, terwijl de beeldhouwer met twijfel op zijn ge- 390 zicht had staan luisteren, ging hij heen, zich afvragend waarvan het legio beeldhouwers in Parijs, dat geen geld had, wel mocht leven. Burger had van zichzelf een klein fortuintje geërfd ; Patty was rijk, nu haar vader dood was, maar de rest, op enkelen na, die bestellingen kregen Een gelukkige kerel, die daar, hij verlangde niets, niets dan een mooi model eif een stuk klei de la glaise.... en klaar was je.... zoo wijsgeerig-eenvoudig.... en eten in een gaarkeuken.... en verder vrij als een vogel in de lucht. Of Burger wel eens in de plaats van Brouard daar wou zijn? Shmme tttnte D had Pat laten trouwen buiten gemeenschap van goederen, daarom kon Pat tegenover haar' man des te meer praats hebben. *"v' Hij keek naar boven, om te zien of hij Pat ook ergens kon gewaar worden. Hoog ten hemel verhieven zich, achter het aangeharkte grintpadtuintje, met zijn laurierheesters aan de kanten, boven elkaar de vier rijen ateliers met hun breede in zooveel ruiten verdeelde, allen van ondergordijntjes voorziene halfnaakte ongezelhge schoolramen. Elk breed raam verlengde, zich in het midden als tot een groote tand. Eentonig om naar te kijken, dacht Donald, trap G. in den hoek rechts vindend. Hij holde vier hooge smalle bruine gladgeboende trappen op, die evenals de bruine deuren op de lichtkleurig gemuurde portalen verkwikkend Hollandsen zindelijk glansden. En eindehjk stond hij voor Patty's deur, waarop, in 't midden, een visitekaartje hem vertelde dat hier Emile Burger woonde. Hij trok aan het damasten schellekoord met zware kwast, links, dat hij alleen in ouderwetsche Hollandsche kamers gezien had, en hem overal elders dan Parijs door zijn daarzijn zou verrast hebben. Maar in Parijs moest je je over niets verbazen, 't doodouderwfetsehe en 't ultra-moderne mengde zich er zoo oolijk en kalm dooreen ;'t antieke bracht je er terug naar vroeger eeuwen, in vele bovenwoningen, terwijl in de winkels daaronder de tegenwoordige tijd een reuzenpas vooruitschreed. Zoo mijmerend, luisterde hij of hij daarbinnen aanstalten van open komen doen vernam. Plots week de deur met een ruk en Patty stond voor hem in de entrèe, Patty in ruimen kardinaalrooden wollen morgen-japon, hals een weinig uitgesneden, met roodfluweelen boordsel, plooiend onder de borst bijeengehouden door een bont-turksch geborduurden gordel, terwijl aan heur wijde, tot den elleboog reikende mouwen flapten lange strooken van gele Iersche kant, tegen haar lichtgele bloote armen. Zij was bezig een miniatuur van zichzelf op ivoor te schilderen en hield palet en penseel in de hand. Haar lusteloos gezicht klaarde op, in haar donkere oogen kwam gloed, toen zij Donald gewaar werd. Zij begon vroohjk te lachen ,Ah le voiló al zoo vroeg op't pad?... Quel bont vent vous amène? Kom er in, zeg." 391 „Vroeg ? vijf minuten over half twaalf, je conciërge zit al te kluiven. Wat een geluk, Pat, dat je man geen Japik, Klaas of Gerrit of Johannes heet, want hoe de Franschen dat uit zouden spreken...." „O dan veranderen ze 't doodkalm in Classe, Zjerrite, Zjapique, Zjoannès. Ik vind Franschen aanbiddelijk als ze vreemde talen, vooral noordelijke, probeeren te spreken, dan hebben ze zoo iets koddigs, hulpeloos, kinderlijks, 't Is om de mooien te zoenen, vind jij ook niet ?', „Pat, pas op, als jij mooie mannen gaat zoenen. Je man is er ook nog." „O.... die telt niet. Maar vind jij nou ook niet, Don, Engelschen en Duitschers zijn afschuwelijk in Fransch. Ik erger me altijd dood. Verbeeld je, die mevrouw Conway had natuurlijk zoo'n Amerikaansche pudibonderie, als de Amerikanen niet nog erger gedébaucheerd zijn dan sommige Franschen, zijn 't ware quakers, en zoo ging ze altijd aan op de Fransche vrouw, waarvan ze ten slotte niemendal wist dan wat ze zag van de schildersmodellen, hier in de impasse „Van* wie ze ten slotte nog niets zag dan dat ze aan den arm van hun schilders boodschappen deden.... hef keken en naar 'em oplachten." „Nou, ja juist, maar zij veroordeelde dan, en verachtte, tot madlle Castagnet, je weet wel, dat knappe beeldhouweresje, 'r is flink op 'r plaats heeft gezet. ,Mais vous n'en savez rien vous, madame, avec vos jugements téméraires.' Enfin, op een avond stopte mevrouw Conway's man, die 't met ons eens was, haar 'n krant in de hand uit Amerika, en toen las ze ons eerlijk voor, zoo maar koudweg vertalend in 't Fransch: .Malgré que la femme américaine soit si bien soignée en Amerique et que les hommes attendent toujours les femmes.... des milliers de jeunes fllles s'évadent annuellement de New York sans laiser des clues...." .Comment! ?' riep madlle Castagnet, „des clous de souliers 1 Oh mais vrai alors.' Burger zei niets, maar ik plaagde: ,Des clous de girofle.' En madlle Castagnet weer: ,Et les hommes attendent les femmes, mais bien sür. En France on ne fait que ga d'ailleurs.... Si c'est la une qualité.... parbleu....' En arme mevrouw Conway ,Ah mee kome fous eete mokeur tous lee trois!' En Burger, die maar steeds zweeg, stel je voor, alleen zijn oogen tintelden. Eindehjk ontfermde ik me maar, en legde de beteekenis van clue en to wait on uit aan mademoiselle Castagnet, die al dozijnen spijkers op 'n tafel in 'n jongemeisjeskamer zag uitgestald en wachtende mannen aan elke Amerikaansche 392 deur. En als je nou maar weet dat mevrouw Conway al vier en twintig jaar in Parijs woonde. Ze peen dapree natjoer en ze is eeuwig en erfelijk an ruut pour 1 eglise, in plaats van en route. Dat komt ze was wel in Parijs, maar zat toch volop in haar kolonie en 't is de moeite niet waard goed Fransch te leeren." Donald keek Patty eens aan, en zij beiden gilden het uit. „O Donald 1" riep Patty openhartig, „hoe heerhjk, hoe zalig dat je gekomen bent, want na een ruzie met Burger over die ouwe stoelen, was ik zoo melancholiek. Hoe vind je 't ateher ?" „Kranig met al die schilderijen aan de muren, en die hooge trap met galerij, waar jullie die bonten tapijten over hebt gehangen 't doet me denken aan Pander in den Haag." „Kom, hou me niet voor de mal. Nee, serieus nou, hoe vind je 't? Burger is van ochtend om zes uur opgestaan voor die schilderijen „Patent, die planten van jou achter dat scherm bij 't raam doen heel goed...." „Mensch, spreek me er niet van, dat is mn tuin. Ze zijn trouwens van mevrouw Conway, en ze heeft me n vork als hark achtergelaten, om de aarde om te spitten, Je hebt hier zoo weinig uitzicht, 't tuintje dat vroeger veel mooier was, die houtsnijwerkplaats aan den overkant, die binnenplaats van'n wasscherij, waar je nooit jemand ziet wasschen, met 'n stakerige pomp die eeuwig loopt ja ? En dan in de verte dat mooie gezicht, mevrouw Conway vond 't mooi, de huizen van die n^re rue de Vaugirard. God, hoe vind je toch de rue de Vaugirard, de rue Falguière en de rue du Cherche Midi ? De drie verschrikkigen van Parijs, en dat die Vaugirard nog zoo zonder einde is. Alleen Amerikanen en Engelschen kunnen daar nog wat aan vinden. „Zoo erg zijn ze nog niet, ze zijn nog fatsoenlijk. Ga dan maar nooit naar Belleville toe." „O hemel, daar ging Burger wel eens heen, ik weet niet wat ie daar uitvoerde. Kom mee die trap op, naar de galerij zie je, hier staan onze koffers voorloopig en daar die kamer is onze slaapkamer. Die is wel gezellig, hè ik heb wat van mijn rommel bij de Conway-boel gedaan, want schoon mevrouw Conwah peen d'apree natjoer, heeft ze, volgens mij, voor geen oortje smaak. Hier deze schetsjes uit de Luxembourgtuin zijn van haar, en dit portret van Conway." „En dus heb je ruzie gehad met Burger ?" Donald, daarover denkend, liet zich op een met grof geel wollen kleed bedekte bank neer, waartegen de scharlakenroode, smaragdgroene en oranje satijnen kussens van Patty prachtig opvlamden. Zij zelf stond er voor, geheel in harmonie met de kleuren om haar heen. 393 Patty kneep de lippen opeen. „Jij, met je Burger...." „Waarom ben je toch zoo scherp, zoo ruzieachtig je enerveert er je zelf mee, en je maakt anderen ook 't leven onaangenaam. Burger is een goeie vent, maar je hebt 'em altijd tot wanhoop gebracht. Dat weet ik nog best van vroeger.... jullie scènes., t." „Ik zeg niet dat Burger niet goed is, alleen ik haat m'n leven mét 'em. Ik kom net zoo min bij hém, als...." „Nou, als " Donald raadde al wat zij wilde, zeggen met betrekking tot hem en Greet. „Nee, niks...." „Kom, wat mangelt er aan.... vertel 't mij maar." „Niks.... ik wou dat ik op Père Lachaise lag, of al was 't maar op Montmartre of Montparnasse, dan kon Burger voor zijn beminde en betreurde vrouw een prachtig grafmonument maken " Toen plots veranderend van bui, met dien blauwen gloed weer uit haar groote zuidelijke oogen, die lachten, haar mond een purperen opengaande knop vol sappig leven: „Zeg Donald, weet je wat ik ga doen, als ik 't heelemaal niet meer bij Burger kan uithouën, dan loop ik van 'em weg, en ik ga zingen in de Folie Bergères of zoo iets, ik heb 't wel niet noodig, maar zoo'n leventje zou me juist lijken— hè, als jij nog vrij was " „Kon ik je accompagneeren op de luit, hè ? of moest 't 'n gitaar zijn, malle Pat ? En 't beeldhouwen dat gisteren zoo serieus was ?" En weer kwam in hem op de bijna onweerstaanbare neiging Greet even ontrouw te worden, en een kus te drukken op dien mond van Patty, waarvan de lippen, bij zijn spot, zich weer vast opeensloten. „Als je nu maar een kindje nad," zei hij zacht. Zij schudde treurig het gebogen hoofd. En onder de neergeslagen wimpers, zoo lang, dat ze als schaduwen op haar wangen lagen, 'meende hij iets vochtigs te zien trillen. Haar onderlip schoot plots sidderend uit. Hij raakte zeker een heel teere snaar aan. En hij betreurde dit, terwijl gretig indrinkend, alhoewel hij zijn blikken trachtte te bedwingen, het bevallige van haar lenige lichaam, waar van hij de lijnen gemakkelijk kon raden onder de soupele zachte scharlaken plooien. Het was als een kleed van vuur ; bij de minste harer golvende bewegingen flakkerde er ander rood uit, en de gloed ervan belichtte haar hals, haar wangen, zelfs haar blauwigzwarte haren, in een vlecht om heur hoofd gewonden. Zij was om zoo te schilderen, want beeldhouwen zou te koud zijn voor haar. Of Burger haar zoo al had genomen ? Hij vroeg er haar naar. „Ook, ja," zij wees hem o p een schilderij, half met een lap linnen bedekt, op een verren ezel, „hij is natuurlijk dol op rood en geel en alles wat vlamt. En ochch, schei toch eindelijk uit met je Burger ik wou dat ik 'em nooit gekend had." 394 „En je hebt 'em zelf gekozen ?" „Ja bh oui, bien sür wist ik wat ik toen deed.... sedert ben ik dikwijls in de verzoeking gekomen 'n pistool of zoo te nemen en er 'n eind aan te maken „Patty, ben je nou gék ?" „Nee, stel je gerust, niet hem dood schieten, alleen Patty, Helen Martha Glennock maar. Ik zou de kunst niet hebben willen berooven van zoo'n genie als Emile J. C. Burger." „Maar m'n lieve god, als 't dan zóó staat tusschen jullie tweeën, waarom zijn jullie dan niet al lang gescheiden? Dat is toch veel moreeier dan." „Ik weet 'ti niet Burger werd altijd zoo doodsbleek als ik daarover begon.... zelfs onder onze hevigste ruzies.... en ik geloof dat ik nog 'n tipje van 'n hart heb.... God, en met wie anders zou ik moeten wegloopen.... ik heb er nooit van een gehouën.... wel 's 'n vlaag gehad, zooals ik ook nog in 't begin vlagen had voor Burger, maar op den duur waren die andere wezens me toch nog onaangenamer dan hij. Ik weet niet.... aan hem ben ik nog gewend, 'n soort van sleur.... Maar ik zal toch nog eens van 'm weg móéten loopen „En alleen gaan wonen „O nee, dank je, ik kan niet zonder aanbidding, al heb ik zelf niet lief, ik wil dat mén mij liefheeft. O, en aanbidders te over. Dértig staan klaar om meneer Burger no. 2 te worden.... ik heb maar voor 't grijpen „Och, je moest een half dozijn babies hebben, gedésoeuvreerd klein wezen.... dan zou je niet zoo'n verduvelden onzin uitslaan, of bergen werk, geforceerd werk." Zij het zich in eén fauteuil vallen. „O nee, ik zou geen goeie moeder zijn, ik zou te veel klappen uitdeelen, de kinderen zouden me in den weg loopen. En kinderen van Burger eh bien merci. En dan zou hij, met zijn kloósterstijve ideeën, ook zijn stem willen laten gelden in alles wat ze betrof...." * „Natuurlijk, als vader, en hij zou een goed vader zijn." ,,'n Betere dan jij.... O Donald...." zij lachte hem plots schalks toe.... „verbeeld je, jij vóder.,, „Nou, wie weet of ik 't niet word.... en heel gauw ook...." „Hoe meen je.... is je vrouw.... wacht ze een baby?" „Ja," hij knikte verheugd. Patty werk bleek, zelfs van haar lippen scheen het rood te sterven, en hij zag haar vingers trillen, eer zij ze, om zich een houding te geven, aan haar japonplooien het plukken. Haar oogleden hielden zich smartelijk neer, en hij voelde zijn hart vol medelijden. Arme Pat. arme, wilde, woeste, malle, nukkige, grillige Pat, zij had toch wel 395 gevoel, zou ze dol jaloersch zijn op Greet, heusch van hém houden, of wat was 't ? Zij wendde het hoofd geheel van hem weg en tuurde naar den muur. Plots trachtte zij kort en onverschillig te zeggen: „Plezierig voor jullie. Ik heb 't wel gezien al aan 'r, gisteren Maar nauw had zij 't er uit, of zij wierp zich voorover naar 't raam, schoof open en stak het hoofd naar buiten, opdat hij de tranen niet zou zien, die haar langs de wangen dropen. „Patty, ben je nou gek, je zeil kou vatten." De poezele schouders gingen onverschillig op. „Patty," hij ging naar het raam, sloeg zijn armen om haar middel, trachtte haar weg te rukken, Zij weerde hem woest af.... „Och, laat toch, wat heb ik met jóü te maken? Jij bent ook al een die...." „Die wat?" „Ga nou maar weg, naar je vrouw." „Om de dood niet, ik wil jou niet zoo ongelukkig hier achter laten. Kom, ga nou maar weer zitten of nee, laat me liever 't appartement nog eens kijken.... is dat alles wat jullie hebt — Beneden stond een deur open, wat is daar dan nog ?" Zijn alledaagsche nuchtere broederlijke toon deed plots haar toorn zich dooven, stilde den storm in haar, die even had moeten uitreizen. „Jij bent 't eenige wezen op aarde, geloof ik, dat mij, wilde Indiaan, kan kalmeeren. Donald, waarom ben je getrouwd ? En met zóó iets ?" „Zoo iets hoor 's, zeg tegen mij wat je wilt, maar kom niet aan m'n vrouw.... 't is 'n juweel van 'n kind." „Beter dan ik, hè ?" lachte ze bitter. „Dat zal wel uitkomen," zei hij, haar vast in de oogen ziend, met een diepen ouden rimpel tusschen de zijne. „Maar waarom ben je getróüwd ? herhaal ik je, je hadt 't toch, vrij, zoo góéd. Werd je dan heusch verliefd, en op zóó iets...," „Gódverd.... hou je nou op met je minachtenden toon, moet "t weer tusschen ons beginnen als vroeger, toen je me ook altijd razend maakte " „Word voor mijn part razend, ik wil weten wat jou dat meisje deed trouwen! Ik heb er recht op, zie je, ik ben je zuster.... méér dan eigenlijk...." haar lippen beefden. Hij rammelde af: „Ja, ik werd verliefd, ik had Gréétje hef, ik kreeg 'r lief, ik heb 'r lief.... dat heb ik je al in dat café gezegd toen.... hoe heet 't bij Riche." „Je kreeg 'r lief Wil ik je eens wat zeggen, Donald, aan jou, die zooveel woorden noodig hebt om me dat te bevestigen?" „Best, maar pas op wét je zegt, meisje." 396 Haar oogen werden tragisch-groot en dof-zwart, in zekere berusting. Zij lachte even schamper: „Voor mijn part schoot je me dóód er om, juist goed, dan konden jij en Burger om me treuren! Je hebt 'r genomen als schild tegen mij, om je te beveiligen tegen mij, omdat ik je onrustig maakte, ik, ja ik, van alle vrouwen, en omdat je Burger, die je vriend is, niet dat wou aandoen, en mij niet wou laten triomfeeren. Je wou rust vinden in dat Greetje, maar je zult 't nóóit nóóit!! terwijl ik er nog ben, nóóit!! Uit dépit, omdat ik niet van je kon zijn, heb je haar genomen, als een pis-aller, en tegen je gevoel in, dat al in beslag was genomen door mij. O, ik ken je zoo goed... Kijk je maar in den spiegel, en je hebt trouwens wel gevoeld hoe bleek ik je gemaakt heb Gréétje heeft de macht niet je bleek te maken. Hè ? Hè—è—è.... ? Greetje ?" „Jij duivel, jij incarnatie van gepassionneerde coquetterie, ben ^je naar Parijs gekomen om me dót te zeggen?" Zij zag hem aan en glimlachte. En glimldchte. En haar oogen, in hun Javaansche blauwzwarten luister, waren geheimzinnig van bedoeling, terwijl zij hem sarden in hun dringen. Hij sloeg de bedwelming die er van uitging weg met de hand. „Prrr mevrouwtje Burger.... 't zal je niet lukken, hoor." Hij herwon gaandeweg zijn kalmte. „Mijn vredeburcht heb ik zóó vast opgebouwd, die kan niet worden afgebroken door jóü. Ik heb genoeg van 't dobberen op 'n passiezee, ik lig nou veilig in m'n haven voor anker. En niemand zal me mijn vrede stelen, verstaan'? Ik ben geen passetemps meer voor jou. Eerder zou ik jou verraden aóri Burger. Nu, au revoir. Patlief, kom met Burger morgenavond dan maar op 'n kopje thee. En wat ik je bidden mag, wees alsjeblieft een beetje aardiger tegen Greetje, want. vooral' in haar toestand.... „O ja, moet ze gechoyeerd worden.... Ja natuurlijk." „Kom dan nier, als je ironisch wilt zijn. Wat mij betreft, kun je gerust heelemaal wegblijven, mijn lieve Pat. Dat je dat je, enfin, ook uit désoeuvrement, vroeger een beetje met me gespeeld hebt, toen Burger, jij en ik drie jaar geleden dien zomer in Bretagne doorbrachten, en ik toen misschien 'n heel klein beetje gék was, geeft je nou niet 't recht me zoo'n scène te maken." Hij zag haar eindelijk vast in de oogen. „Je hebt niet de eerste de beste voor, verstaan ? Kom, stop de tragédienne nou maar in je zak, je wordt toch nooit een Sarah.... noch een Duse, voor een Rachel ben je niet klassiek genoeg en voor een Ristori niet genoeg Italiaansch. Dat was misschien wel je roeping geweest., tooneel.. daar kon je al je passie aan ten beste hebben gegeven, en ook je gaven." „Ja, god jó!" een lichtglans vloog plots over Patty's mobiel gezicht en bleef er schitteren. „Zóó iets zou ik moeten gehad heb- 397 ben.... rollen met veel passie er in, en eiken keer weer 'n andere." De glans verdofte, „maar ik ben te oud nu Vijf en twintig al.... niet Donald ? Ben ik niet te oud ?" smeekte ze als een boetedoend kind, haar oogen en mond een en al lieflijkheid. „Wel nee— vraag Burger maar verlof, laat je schilderen en boetseeren maar weer in de steek, ga naar 't conservatoire, studeer .... Met 'n ijzeren wil.... ofschoon je vreemd accent zal je wel wat in de weg staan, hè ? t Is wel niet zoo heel sterk, maar toch.... madame n'est pas Frangaise, ca se voit, als onze conciërge zei, zoodra Greet haar mond open deed." „O, als ik nog maar één illusie kon koesteren.... misschien zou dit ééne nog wel lukken." „Ja, maar je moet werken, studeeren en hard ook, 's morgens om vijf uur opstaan Kun jij dat, hè? Heb jij volhardingsvermogen genoeg ?" „Misschien, als ik goed in 't oog hou dat ik naar 't geluk ga " „Ja, 't is te hopen dat dat je geluk zal geven. En kom nou toch eindelijk eens mee naar beneden, en vertel me nog wat moppigs, als van die mrs. Conway, en dan ga ik heen, naar m'n me wachtende vrouw, déjeuneeren." Zij gingen achter elkaar de trappen af. Patty droogde haar oogen, zij keek plots naar hem op, die twee treden hooger stond, in een bevallig wenden van het hoofd, op haar trotschen vollen blooten nek, met zijn gloed van geel en zijn huid zacht als dons. „Hoe komt 't dat ze mank is ? Gevallen toen ze klein was ?" En den nadruk op dat woord mank riep plots Greet duidelijk voor zijn oog; stelde haar naast Patty, zoo volmaakt gebouwd. Hij keek Patty, gevoelig als hij was voor vrouwelijk schoon en nog onder den indruk van haar hoofdbeweging, eenigszins onthutst aan, bleef staren op dien vollen prachtigen hals. En verheugd bemerkte zij het: Bah, wat hij zei, woorden, woorden, woorden, maar wat hij dacht, hè.... wat hij dacht en voelde. „Nee, zoo geboren," zei hij plots stug. „Hoe gek." „Gek ? Komt honderdmaal voor. Maar overigens is ze heel mooi gebouwd. En wat kan 't mij schelen hoe een ander haar vindt ? Ze is mijn vrouw, ik hou van 'r, en ik vind 'r voor mij goed genoeg. Et voila." „Ze heeft wel iets zachts in haar oogen. Hoe komt 't dat ze zooveel van joden houdt?" „Haar allerbeste vrienden zijn 't, menschen die een tweede vader en moeder altijd voor 'r geweest zijn. Nobele lui. Greetje heeft 'n heel treurig leven achter zich. Zoo treurig als jij, verwende Pat, 't nooit bij je tante D had; en die vrienden van 'r, waar ik Greetje 398 trouwens leerde kennen, waren de eenigen die zich om 'r bekommerden. En als je die hoorden en zag, zou jij ook wel niet zoo onbesuisd zonder grond minachten eh Vproordeelen. Daar heeft zoo'n uk als jij geen recht op, én daar heeft trouwens niemand recht op. Je verdient eenvoudig'n klap om je ooren." „God Donald, ga jij ook de nobele uithangen?" „Ik dien 't tegenover jou wel te doen. En ik ben in zooveel opzichten jouw supérieur...." „Dat is niet waar, dat ben je niet " „O, denk je dat je Burger trouw blijven.... pfff, en trouw blijven tot zeker punt.... om jezezelf niet al te zéér te schaden, want je ikliefde was altijd in 't spel denk je, dat 't in gedachte alleen zondigen, als je 't noemen wilt, en niet «net de daad, jou boven mij stelt ? Heelemaal niet, freule Pat. Nou, iets moppigs nog beneden, en dan je Burger opwachten." Donald verbet het ateher met een allerliefste herinnering aan een vroolijke bevallige jonge vrouw, die hem had laten schateren van het lachen. Haar reisondervindingen, haar opmerkingen.... het was allemaal even amusant geweest. Hij had haar verteld van zijn muziek, waar ze met belangstelling naar geïnformeerd had. En ze had zijn gemoed overhoop gehaald, als de landman, die de aarde omspit en allerlei onkruidkiempjes, daar diep in verborgen, te voorschijn brengt. ,,'t Zal toch nog een dobber voor me worden misschien. Misschien Enfin, we zullen den strijd aanvaarden, Wel intéressant." „Ja, hij hoopte er op, want hij verlangde weer naar strijd, na zijn tijdelijke rust. En na strijd mocht de rust weerkomen. Greet zat hem aan de gedekte tafel te wachten. Hij trad op haar toe, bukte zich om haar te kussen. Zij trilde licht van aandoening, kneep haar oogen half dicht als een poesje, haar blanke wang tintte zich; als- een flauw rose vlammetje kroop er over. „Die Greet hè...." plaagde hij. „Don, wat kom je laat, of nee, niet zoo heel laat, maar jekippenragoüt is misschien koud geworden.... laat Katrien 'em weer warmen." „Onderweg kwam ik Barraiier tegen je weet wel, de violist...." „O ja.... komt die niet weer 's gauw hier spelen?" „Weet niet, hij heeft 't druk.... En wat heb jij gedaan van morgen, hondje ? Is de juffrouw voor 't Fransch geweest ?" - En hij vergeleek de rust van haar puur schuldeloos gezichte bij de passietrekken van Patty. 399 HOOFDSTUK XXVIII. Tegelijk met de vrienden uit de Rue Chernoviz, zat Patty aan het déjeuner met haar man, in het ruime atelier in de Rue Falguière. Vijf minuten na Donald, was Burger opgedaagd, twee rollen doek onder zijn arm. Zij had hem verteld van Donalds bezoek. Waarom zou zij het verzwijgen, parbleu ? Zij had zich voor niets te geneeren. „Hij kwam ons nog eens vragen voor morgenavond." „Zoo," zei Burger kortaf, plaatsnemend. „Ik neem mijn viool mee, want anders zal 't met dat Greetje niet uit te houden zijn. Om bij in slaap te vallen. O ja, datiswaór," ironie lichte uit haar donker oog, „jij schoot nogal met haar op, hè ? 't Was ten minste den eersten keer in m'n leven, dat ik je met een vrouw zóó'n geanimeerd gesprek zag voeren. Als je 't vrouw wilt noemen, dat." Hij maakte een beweging met zijn arm, ,als schudde hij iets van zich af, iets heel onaangenaams, de hark harer hatelijkheden, waarvan de tanden zich in hem dreigden te boren. Haar vaardigheid in dit harken Wist hij buitengewoon. Voor hij op een of andere wijze gebloed had, het zij niet af, Maar hij zou 't ditmaal niet zwijgend verdragen. Eerst antwoordde hij niet, uit gewoonte, en ook omdat hij honger had; hij hapte in zijn omelette aux fines herbes, terwijl Patty voor haar hors d'oeuvre vischpastèitjes had. Altijd iets anders dan haar man, zelfs al gingen hun smaken bij toeval samen. Zij behoefde niet te toonen het eens te zijn met hém, vond Patty. Burger, zijn kwaadheid even vergetend voor iets anders, ging een brief van een kunstbroeder op zijn bureau zoeken, keerde ermee terug, liet zijn halve omelette koud worden en las. „Van wie ? haalde Patty hem daaruit, want zij moest alles weten. „Je kent 'em niet „Maar ik wil weten." Hij smakte ongeduldig met de lippen. „Leroy." „Talent?" „Hm...." „Zeg, moet je je omelette niet op eten, dan kan ik Augustine bellen Burger stak den brief verfrommeld in zijn zak, viel aan op zijn koude omelette, waarvan het schuimig geel doorspikkeld was met groene puntjes. „Zeg—" Patty haalde hem weer uit deze genieting, en lachte plots helder op. Hij keek haar verbaasd aan. „Nou ?" Zou jij nou nog verliefd kunnen worden op iets als dat " 400 „Als wat ? die omelette Tl tergde hij terug onmiddellijk gissend waar zij heen wilde in haar vrouwelijke geraffineerdheid. Zij trok een hoogst beleedigd gezicht. „Nee.... met dat bedoel ik natuurlijk de vrouw van Donald." „Waarom niet?" zijn oogen daagden haar koel uit. „'t Is een vrouw die heel, veel aantrekkelijks heeft En dat is bewezen. Je vriend heeft haar toch gekozen, en hij iö toch, volgens jou.... enfin, wat hoef ik me te vermoeien met op je nonsens te antwoorden .... Bel alsjeblieft om 't verdere. Wat is er ?" „Voor jou getruffeerde eend, voor mij lamscoteletten. En dan zijn er nog je pommes frites, en sla*, als je wilt en taart, en brood mét kaas en fruit en koffie. Smul nou maar tóé." harkte zij weer over hem heen, met de hppen smakkend. „Och kom, en jij lust niets " „Wat is Donald volgens mij ? 't Was heel interessant wat je ging zeggen." „Dat kan niet, want ik bén niet interessant. Enfin, hij is toch jouw ideaal " „Betrékkehjk ja." „Jullie zouden 'n heel goed paar zijn geweest," „Ja, dat zóüden we ook." „Jammer dat. hij getrouwd is, hè ?" „Dat is zéker jammer." „En jij ook," hij glimlachte. „Ja en ik ook," zij glimlachte. Maar zij behaagden elkander niet in dien glimlach. Hiermede was deze conversatie op spelden uitgeput. De meid, die men met ateher en toebehooren van de Conways had overgenomen, verscheen om de borden weg te halen en nieuwe te brengen. Het overige van den maaltijd werd in diepe stilte verorberd. Na de koffie rookte Patty een cigarette, haar neus uitdagend in de lucht, de wolkjes blazend over de nog niet afgeruimde tafel, naar Burger toe, die haar, zijn ,Matin' lezend, schijnbaar niet achtte, maar innerlijk het slachtoffer was eener ontroering, waarin Patty zich dol verlustigd zou hebben, had zij ervan geweten, kleine demon die zij was. Zij verveelde zich zoo hartgrondig aan de zijde van dien man, dien stillen werker, die meest lijdehjk haar luimen verdragen had, dat hem kwellen haar een dringende behoefte was geworden, een levensbehoefte. Zoo kreeg je ten minste nog eenige emotie uit hem. 't Was anders net zoo'n steenklomp. Zou er nu eindelijk en eindelijk eens wat nieuws komen, of bleef 't tot haar en zijn dood toe 't eeuwig eentonig bekende, als een weg waarvan je eiken steen wel droomen kon? Soms, met een vrouw, 401 vond zij 't wel een beetje de moeite waard precies te weten wat er eigenlijk in hem zat. Want wat een zalige afleiding als hij haar jaloersch zou trachten te maken, 't zou haar amuseeren, en dan zou ze misschien wat naar hem op gaan zien. Dat manke vrouwtje— zou dat wat voor 'em zijn En zij Patty dan flink aan de flirt met Donald, zooals ze al eens met dien geflirt had en met zooveel andere vrienden van Burger. Burger met zijn eeuwige hondentrouw dat gedicht van Tollens, waar tante D. zoo mee dweepte. God, was zij een man geweest met een vrouw als Patty Glennock, dan zou Patty Glennock al lang doodgestoken zijn geweest of de deur uitgeschopt enfin, iets dergelijks. Sedert een jaar, hun jaar in Italië, waar zij, och, zóó haar best had gedaan hem te provoceeren door voor zijn oogen te coquetteeren dat het de spuigaten uitliep, was Burger al norscher en koel berustender geworden, en dit gaf Patty's kwelplezier een harder klap dan al zijn vroegere standjes en sermoenen, daar zij er op die manier geen eer mee inlegde. A vaincre sans péril, on triomphe sans gloire. Zij was als een teleurgestelde schooljongen, die zich uitput in het spelen van streken aan een geen nota daarvan nemenden meester. Zou hij onverschilliger worden ? Was 't maar waar, dan was er nog kans op scheiding mogelijk. Kijk, hoe hij daar, terwijl zij zich een ongeluk over hem zat te ergeren, dood-nuchtertjes zijn courantje zat te lezen, als bestond er geen Patty. Maar Burger las niet, hij staarde strak op het artikel buitenlandsche politiek, zag wel een bedrukte kolom, maar begreep niet Wat deze inhield zijn hoofd te vol van zijn vrouw, die nu al acht jaar lang bezig was te trekken aan de koordjes van zijn teerste en intiemste zijn, om 't dan, uitgerukt, met een van haar smaallachjes in zijn gezicht te smijten. Acht jaar lang, en zijn hartebloed had hij er bij ingeboet. Zij had het als gedronken. En 't ergste was, hij hield van die vrouw, il 1'avait dans la peau en kreeg haar er maar niet uit. Honderdmaal had hij er aan gedacht haar de vrijheid terug te geven, en kwam 't er op aan, dan kón hij eenvoudig niet. Van dat zij naar hem toe was gekomen in die gang van de teekenacademie, een brutale, Oostersche bakvisch, met haar groote zwarte Carmenoogen, was haér geweest zijn gansche wezen, en na acht jaar was 't dit nog, en nooit, hij wist 't, zou hij haar in zich kunnen dooden, in spijt van haar trappen op hem, haar miskennen van wat er heiligst in hem huisde. Zulk een, vreemd geval tusschen hem en haar. Hij zeven en twintig, oud voor zijn jaren door denken en werken, met een geest die veel en een lichaam dat weinig geleefd had, met weinig materieele neigingen, zag zich eensklaps als een vesting veroverd door dit vroegrijpe eh in zekeren zin toch kinderlijke kind. Hij nam de lente harer jeugd tot zich als iets prachtig kostbaars, Greet Hemming. 26 402 dat hij niet mocht ontwijden door passie dadehjk. Geen mannenruwheid, teerheid, zoodat zij zou begrijpen wat ware liefde was, het mooiste zou leeren kennen, dat wat den hartstocht adelt, dus liefde in de hoogste beteekenis des woords. Patty, kind toch nog eerst, begreep niet hoe hij zich bedwong om harentwille, hoe hij zich opofferde. Zij speelde eerst een beetje gezellig vrouwtje, dartelde door het leven als een jong poesje, verrukte hem door malle sprongen, vloeide over van zuiver jong leven als een fontein van spartelend water. Maar na een poos ontwaakte de vrouw in Patty, en de Oostersche, de gloedvrouw; zij zag om zich heen, zag mannen, zag vrouwen, zij hoorde de manneri haar vleien, haar lokken, zij vond Burger eentonig en saai, zij wilde leven het volle leven, den liefdebeker ledigen tot den bodem, ook den droesem daarvan, wat kon 't haar schelen, je moest alles kennen. De wijding, dè innige toegenegenheid van Burger begreep zij niet, hij redeneerde waar zij een en al impulsie was, en het materieele liefdeleven met hém stelde haar diep teleur. Bij hem brandde het vuur stil maar gestadig, hij raakte niet in hevige romantische quasi tragische vervoeringen als Patty's dwaze wilde onbezonnen Oostersche jeugd het vorderde, hij was geen liefdekrater die vlammen braakte, hij was en bleef doodgewoon Emile Burger, met een trouw, sterk en hecht; een trouw als een baken, die het pad van elke hem begrijpende vrouw zou hebben belicht; een berg, waarop iedere vrouw haar huis van- liefde had kunnen bouwen en dan hoog boven de menigte uit had gestaan. Patty spotte wat met dien berg, vlakke grond was haar genoeg ; en haar hefdehuis was een kaartenhuis, dat spoedig uiteenviel, uiteen móést vallen, door haar eigen grilligen wil vernietigd, met dadehjk een nieuw er voor in de plaats. En Burger begreep dat hij haar anders had moeten aan pakken; maar begreep eerst na een paar jaar. En tóén was het te laat; tóén lachte Patty zijn haar ongeruimd voorkomende plotse gestrengheid uit, en boog haar wil niet meer naar den zijnen. O ver, heel ver was zij gegaan met andere mannen, doch, zooals Donald wist, tot het uiterste was zij nooit gekomen, want in niemand stelde zij genoeg belang voor zoo'n opoffering. Met Donald ook had zij haar spel gedreven ; „nietwaar, Don, het hindert niet, nous nous connaissons trop pour nous aimer?" Hij had tegen haar invloed geworsteld, want hij moest heerschen over de vrouw; niet de vrouw over hem, en hij was nog vrij gekomen. Toch had hij in dien strijd een stukje hart achter moeten laten, dat Patty als een buit van het slagveld raapte en bij haar andere tropeeën voegde, maar ook zij zelf was niet ongedeerd te voorschijn gekeerd uit den slag; de. hevigste dien zij in haar onbezonnen jongevrouwbestaan geleverd had. De herinnering aan Donald was haar gevolgd maar 403 Italië, en menigmaal had zij daar luide om hem gesnikt; alleen, liggend met een boek in het gras van den villatuin, waar Burger zijn atelier had. Donald was haar man, dien begeerde zij, Dónald, die gevochten had met zichzelf om niet van haar te zijn, een sterke leeuw, naar zij meende. O kracht en moed bewonderde zij zoo, en passie ook in een man. Koele brave Burger! Een goeie naam had hij, zijn ziel was ook zoo burgerlijk braaf, zoo pot au feu. En niets geen artiest, bah, in haar oogen. Zij dacht zich een artiest heel anders. O ja, zijn kunstbroeders vonden hem knap, maar zijn kunst, de afspiegeling van zijn ziel was toch koud, er laaiden geen vonken uit zijn coloriet; in marmer bleek hij nog beter; rustig koud. Och, hij was eigenlijk niet de moeite waard om zich het hoofd over te breken, maar als zij góéd dacht over Donald, werd zij gek van verdriet; toen zij hem niet meer zag vooral, dacht zij het. ^Vat zou dat een verrukkelijk bestaan geweest zijn, mét Donald. O ja, die mocht haar terecht zetten, haar beleedigen, haar slaan des noods, om haar te temmen. O, waarom was zij niet met hem van Burger weggeloopen, toen het nog tijd was.... Zij had Donalds tegenstand moeten breken, moeten overwinnen; zij kon, als zij wilde, toch genoeg boeien. En nu.... nu was hij getrouwd. Getrouwd, verbeeld je, hij. Nooit zou hij het weten natuurlijk, maar zijn trouwbericht, dat zij gelukkig ontving toen zij alleen was, had haar bijna in onmacht doen vallen van onverwachte ellende, die als een zware grauwe mist alles om haar heen kwam verduisteren, haar levensdag makend tot nacht. Alleen haar trots, haar geweldige trots had haar er weer boven op geholpen. Burger, schoon niet alles wetend van haar en Donald, vermoedde wel iets, en had haar bespied en begluurd in die dagen, trachtend haar te doorgronden maar met reuzeninspanning had zij zich tegenover hem vroolijk voorgedaan, haar smart, haar gillend wee bewarend tot zij met zichzelf alleen was. Zij hoopte nog maar steeds dat hij niet van zijn vrouw mocht houden, dat zij, Patty, toch de eerste bleef in zijn hart. Zij hunkerde naar een weerzien en vreesde het. En zie, hij hield van die vrouw, een onbeduidend mank wezen, hij hield ervan. Was hij dan gek, razend, stapel ? Hoe kon hij, na haar, Patty, te hebben gekend, van zóó iets gaan houden ? Neen, het kón niet, hij zei maar wat, hij speelde komedie, en het mócht niet zijn, het was te onnatuurlijk. En zij, Patty, zóü, zij wilde er achter komen, het raadsel ontraadselen. O god, een nieuwe schrik deed haar schier bezwijmen, toen zij van morgen moest vernemen dat Greet een kind wachtte. Een kind van Donald Moest zij, Patty, dat niet gehad hebben ? Kwam dit haar niet toe als haar heilig recht ? En wie kreeg het ? dit lor, dit prul, dit onbeduidend stuk mensch. Een 404 heerlijke vrouw voor Burger waarachtig. O, zij moest toch eens van dien Burger weg, hoe had zij het acht lange jaren bij hem uitgehouden ? En nu zat zij tegenover Burger te kwijnen van verdriet en blies hem hoonend haar cigarettenrook toe. Bah, 't misselijke leven. Toen verzette zij zich weer. Zij hoopte nogmaals van harte dat Burger heel erg belang zou gaan stellen in Greet, en dan.... o dan zou zij coquetteeren met Donald, om zich op de drie te wreken. Wat kwam 't er op aan of Greet een baby wachtte 't had niets met Donalds liefde voor haar, Patty, te maken. Eenmaal Donalds hoofd flink op hol, zou Patty weer verdwijnen naar Italië, en dan na een poos weer terug komen, om te zien hoe 't met den zieke was. Morgenavond hem al vast boeien door haar viool. O actrice zijn, en hém*kunnen boeien door haar spel. Met wat een entrain zou zij spelen voor hem alleen.... Maar wat kon't haar eigenlijk schelen óf Burger belang ging stellen in Greet, zij, Patty, kon even goed flirten met Donald. Eigenlijk juist piquanter nog, nu hij getrouwd was. Het pervers-luchtige van Patty's karakter kwam weer boven, en zij floot het bekende, hed: ,Voulez vous bien ne pas dormir....' om Burger, die niet opkeek, te sarren. Zij stond op, belde Augustine, en zonder haar man goeden middag te wenschen, ging zij heen, de trap van de galerij op, zich kleeden in haar kamer, om uit te gaan. Toen zij terugkwam, chique, slank, gekleed in een eenvoudig, maar keurig zwart laken wandelkostuum, haar bont om, haar geelbleek, door poeder opgeblankt gezicht, met de zwarte haarbanden, uit onder een grooten schuinen donkergroenen hoed donzig van zwarte pleureuses, een fijne zwarte voilette overgazend het fluweel harer oogen, een sterke doordringende hyacinthengeur uitgaand van heur persoontje —■ zag zij Burger nog zoogenaamd verdiept zitten in zijn courant. Zij keken elkaar strak aan. De tafel was leeg nu, een pluchen kleed lag er over. Zij liep er achteloos voorbij, haar kin voornaam in de lucht, waaronder de groote voilette met een enkele vouw strak gespannen was. Burger was op het punt te vragen: waar ga je heen ? Maar hij bedwong zich ; 't antwoord zou toch luiden: winkelen, of thee drinken bij Hélène Zus of Henriette Zoo, haar vriendinnen. Wat kon 't hem schelen? zou ze vragen. Zij zagen elkaar even strak in de oogen, en de courant in Burgers handen beefde. Zijn handen beefden van een plotsen hartstocht, die hem doorschokte. Daar ging zij heen, mooi, bekoorlijk, eigendunkelijk, hem niet achtend en zoo begeerlijk. En hij telde voor niets in haar leven. Zij was al bij de deur, toen hij eindehjk schor kon schreeuwen: „Vrouw.... vrouw...." 405 Zij keek even om, en haar spottend glimlachje sneed hem door de ziel. „Wél?...." haar fluweeloogen bleven op hem rusten. ,',Niérs, ik dacht dat je wat voor me mee kon brengen, maar ik kan 't even goed zélf halen. Ga maar héén." „O, moet je daarom zoo mal schreeuwen, ik dacht wonder wat." De atelierdeur sloot zich achter haar, na nog een ironisch schuinen blik van onder den grooten hoed uit. Waar ging zij heen, dacht hij. „Mal schreeuwen," herhaalde hij. Ja, dat had hij ook gedaan. Goddank, dat hij zijn innerlijk toch maar niet voor haar had neergesmeten, dat hij niet als een nietswaardige bedelaar om een aalmoes had gevraagd, dat hij niet had gesnikt: „Ik honger naar een zoen van je, vrouw. In zoo lang heb ik niets van je gehad." Sterk heerschte nog haar spoor, het parfum. Hij ging naar de slaapkamer. Sterk heerschte ook daar nog haar spoor, het parfum, stérker nog. Een brutaal parfum, brutaal uitdagend als zij zelf; als een geur van haar ziel en lichaam beide, 't Bedwelmde je. Toch schoof hij het dichte raam niet open, hij genoot in dien adem van haar hchaam, dit parfum. Hij wierp zich languit op de gele bank met de rijke flamboyante satijnen kussens, groen, rood, oranje, dompelde daar zijn gezicht in .Vrouw, duivel " mompelde hij in het weeke dons. O haar nu hier, vast in zijn armen; haar nu hier. Toen sprong hij op van de sofa en keek het vertrek rond; zag haar goed, de kleeren die zij pas had uitgetrokken, nog warm aan haar lichaam, in verwarde hoopjes op den vloer en op stoelen liggen. Haar corset de repos, dat zij 's morgens droeg onder haar peignoir, haar onderlijfje, haar peignoir zelf, haar lange grijze kousen die zij verwisseld had voor andere. Dit moest Augustine, de meid ordenen; maar hij deed 't, strijkend over elk voorwerp, het bijzonder parfum weer van haar corset insnuivend, als kon hij zich niet genoeg verzadigen aan wat van haar was. Hij ging in haar fauteuil zitten, met haar peignoir over zijn knieën als dek. Hij bekeek en snoof aan den met fluweel omboorden hals, waaruit hij haar donzen nek zag komen, prachtig dat modelé van haar nek. Ja, waar was ze nu — Er was geen man in 't spel, zij bedroog hem niet. Zij behandelde hem met trotsche verachting, maar dit deed zij bijna alle mannen, nadat zij een poosje lief tegen hen was geweest. Wat was zij nu van plan met Hemming ? Zij had al eens een spelletje met hem gedreven, maar 't scheen op Donald toch zoo geen indruk te hebben gemaakt. Ten minste hij had Patty al eens gescholden voor malloot, waar Burger bij was. „Een vrouw waar je verliefd op ben," mompelde Burger, scheld je niet voor malloot." Dus van dezen kant had hij geen kwaad te wachten, 't Zou me nogal 406 iets zijn anders voor dat Greetje in haar toestand. Kom, hij zou maar gaan werken, worstelen met zijn kunst, die had hij ten minste nog. .Allons travailler," zei hij. Als Sandoz in .L'Oeuvre.' En hij dacht aan den ongelukkigen held daarvan, aan Pierre, die zich opgehangen had, omdat hij zijn ideaal in kunst niet vermocht te verwezenlijken. Dat was Pierre het hoogste geweest, en de vrouw die hem aanbad had hij niet geacht, zijn kind had hij alleen geacht toen het dood was, het hjkje omzettend in kunst op het doek. En hij, Burger, die zich meer werkman voelde dan deze Pierre, hij had zoo'n behoefte aan een levenskameraad, een vrouw, die met hem meevoelde en dacht, wier adem zijn adem was, wier harteklop zijn harteklop was. O, dan zou hij eerst hebben kunnen werken, zijn ziel lichtend, glorierijk lichtend in een zon van geluk, maar nu, met het verdriet eeuwig knagend in hem met scherpe muizentandjes.... Want al bedroog zij hem niet, wat was het voor een leven. En een kind, o een heerhjk kind van haar, een zwarte krullekop met zwarte oogen, als een klein Italiaantje, hoe zou hij het vergood hebben, vergood hebben ook in marmer, in brons, in kleuren. En het jonge schalksche dartele springende leven zoo om hem heen, het mollige ronde rozige lijfje, dat hij met zijn handen had kunnen betasten en streelen, met zijn mond kunnen kussen, een feest voor zijn handen, zijn oogen, zijn lippen. Het kleine zilveren stemmetje, het kweelend ge^ luidje, een feest voor zijn ooren. En léég was het hier, léég. Géén kind, en een vrouwtje wel, maar tóch geen vrouw, want een vrouw die hem niet wilde, wat was dat ? Een vróuw die hij moest dwingen zijn vróüw te wezen, die hem tergde. En weer zei hij als Sandoz : „Allons travailler." Die Hemming met zijn vrouwtje, mank wel maar ze had haar man lief naar 't scheen, zoo oppervlakkig gezien. En onderwijl zat Donald voor zijn piano, zijn denken bij Patty, en niet bij Chopins mazurka's,; waarvan hij de drieëntwintigste studeerde. Zijn gedachten dreven weg naar Burgers atelier, en in het zangerig bruisend hartstochtelijk poolsch vivace hoorde en zag hij Patty. Kras, dat hij haar nu sterker in zich voelde dan ooit, dan tóén in hun geflirt. Misschien toch, dat ze hem van morgen zoo verweten had.... God ja, toen het uit was indertijd tusschen hen, nadat hij al haar slagen flink gepareerd had, want hij verkóós eenvoudig geen slachtoffer te worden van haar, juist van haar, van een jongenheer Poetie, met 'r neefs pak aan en 'r vlecht onder dat garibaldihoedje, ja, toen had hij wel een poosje nagebloed van de bekomen wond, maar vlak er op had hij mevrouw dinges ontmoet, zijn andere getrouwde vrouw, die nog meer waagde dan Patty, nog geraffineerder was en tevens vicieuser.... en daar had hij zich 407 maar mee getroost.... 't was wel niet dat, maar och, die spelletjes voldeden je nooit en 't sleet uit, wat hij voor Patty voelde, en als hij van Grèét ging houden, werkehjk met zijn haft als hij meende, was dat met Patty al zóó óüd, en toen hij zich met Greet verloofde, had hij al weer zooveel anders achter zijn rug, god, en toen had hij er toch zóó hevig genóég van, van dat vervloekte heen en weer geslingerd worden; verlangde hij zóó naar rust voor zijn dobberende ziel, zijn overspannen zenuwen, zijn afgematte lichaam.... neen, toen kon hij gerust zeggen dat Patty in zijn denken niet telde, en hij Greet nam met een vrij hart. Patty was van Burger en van dien moest ze maar blijven. Nu en dan dook haar beeld nog wel eens op, en hij bekeek het met genoegen en genegenheid als een zeer vertrouwd, van zijn vroegste kinderjaren af gezien iets, maar gehinderd, nu zij zoo ver van hem was, had zij hem niet meer, en zelfs juichte er zekere dankzegging in hem op dat bij haar ontsnapt was, want ze was wel gevaarlijk, hoor. En omdat ze zijn rust, zoo uit de verte bekeken, heelemaal niet meer stoorde, meende hij nu wel weer kalm te kunnen blikken in haar Carmenoogen en haar lenige golvende bevalligheid wel ongestraft te kunnen bewonderen.... God, en dat ze hem nou van morgen al die dingen was gaan verwijten, dat slangetje; misselijk gewoon. En hij hield van Burger, Burger, een nobele vent, een uitstekende vent, en hij was er bhj om geweest, voor Burger ook, dat die lamme Pat, met 'r verleidelijke kijkers hém niet te pakken had gekregen, want Burger te bedriegen smerig eigenlijk. Burger had nog zoo iets van t kind in hem, zoo iets onbedorvens, 't zelfde van vader de Behr en de jongens de Behr en Frits Arndt, die zich zoo stóm konden verwonderen als een ander eens wat uithaalde. Alle donders, nee hoor, tóch niet, hij wilde die Pat nu óók niet mooie boel, arme kleine Greet, die hem een klein Donaldje ging geven, dat hem zou toekraaien of een lief mollebolletje van een dochtertje.... Ja, verduiveld aardig, dat wilde hij toch serieus Nee, nom d un chien de nom d'un chien, nu genoeg gePat 't is waar, nooit was ze van hem gewéést.... en er waren wel zoo dingen die hij betreuren kon ; maar toch berusten maar, 't leven was nu eenmaal erg onvolmaakt, en dat moest je aannemen als een feit; van alle vruchten aan den levensboom kón je onmogelijk eten. Pat en hij, too early seen unknown and known too late, als Romeo met Juhet, maar hij wilde om den dood niet zijn graf vinden door Pat,'n wild Indisch veulen. Rust dus in Greet en kind, in Beethoven. Werken. Aanbidders genoeg voor Pat. Medelijden overbodig. Of ze nog aan 't tooneel zou gaan. Nieuwe gril. Wat Burger daarvan zou zeggen ? 408 HOOFDSTUK XXIX. „Burger," zei Patty den volgenden morgen, in haar hatelijke gewoonte, die zij sedert een dag of wat had hervat, hem aan te spreken bij den familienaam, als was hij haar knecht: „Neem alsjeblieft voor van avond niets aan, jij, want we gaan daar heen.... naar Passy. „Ja, wéét wel." Norsch keek hij haar aan, geprikkeld door haar minachting. Hij ging naar zijn kleiner atelier op de rez de chaussée, om te beeldhouwen, en hij zag Patty niet vóór het déjeuner in gezelschap van een Amerikaansch paar, dat zij geïnviteerd had. Hij richtte niet het woord tot haar noch tot hen, en het Amerikaansch paar, schoon zelf zeer joviaal, tot op het luidruchtige af, vond hen beiden zeer gedistingeerd. „The Dutch have such beautiful manners," zei de dame tot Burger, die haar ontzag inboezemde door zijn zwijgzaamheid. Burger boog beleefd, en hij zag in Patty's neergebogen gezicht het zwart harer oogen tintelen. Duivelsche kat, dacht hij, die er weer zoo alleraardigst uitzag in een nauwsluitend terra-cotta-kleurig japonnetje, met iets van theerozenroode zijde aan den hals. Kleuren waarin zijn schildersoog zich verlustigde. Mooi was ze, hé, mooi. 's Avonds verscheen zij voor hem in een roomkleur zijdje en lage schoentjes, haar viool aan de hand, terwijl Augustine mevrouws avondmantel, bonten toque en mof nadroeg. „We zullen maar een taxi nemen," vond hij. „Waarom ? niet noodig." „Voor je toilet, omdat je zoo mooi bent...." „Nonsens " gebood zij, „we kunnen 't best met de métro af. We stappen eenvoudig hier om den hoek in de Nord-Sud, wisselen aan Pasteur, en gaan er uit aan Passy. Vlak bij rue Chernoviz, zei Donald." Burger wist hóé graag zij hem bevelend tegensprak, en van avond, omdat zij zoo bijzonder mooi was, gunde hij haar dit genoegen. Wat Patty zelf betrof, zij hield van avond niet alleen van den ondergrondtrein om met hem in meening te verschillen, maar ook omdat een avondrit, zij aan zij met Burger in een auto, haar saai toeleek, vergeleken bij de verlichte lange métro-waggons, waarin aanhoudend in en uitstappende mannen haar schoonheid konden bewonderen. Zij drukte zich de élégante bonten toque, die haar zeer flatteerde diep over de oogen. „Doe ten minste overschoenen aan, er liggen plassen," drong Burger. „En slobkousen. Augustine,. les jambières de madame." 409 „Oui monsieur," Augustine aarzelde, keek vragend haar mevrouw aan, die tot haar man kortaf schamperde: „Maak je niet bezorgd," en tot Augustine: „Mais non, laissez donc, Augustine, c'est inutile." Augustine, die, slim, alles begreep, beklaagde innerhjk monsieur en vond madame „une rosse." Als zij monsieur was geweest, zou zij mevrouw tusschenbeide een paar „taloches" hebben gegeven, dat mevrouw in de hoogte vloog. En zij zou mevrouw uitlachen, als deze met haar doorschijnende kousen kou in de beenen vatte. „La sale béte!" Burger nam zwijgend de viool, die Augustine hem aangaf. Patty liep hem driftig vooruit, de straat uit naar de Nord-Sud, in de Rue de Vaugirard; zij voelde nu toch wel haar beenen huiveren in die dunne kousen. Zij rende, op gevaar van op haar hooge hakken te struikelen, de ingangstrappen af. Burger kwam met de viool bedaard achteraan. Hij droeg dit instrument ten behoeve van Donald, die er door moest bekoord worden, hij wist 't. Enfin, als Donald nu maar onkwetsbaar bleef. Met de Nord-Sud was het maar éèn station verder, en in de leege lichte eerste klasse nam nét één oude heer notitie van Patty, terwijl'T'atty hem innerhjk schold voor: „ouwe teut", en „ouwe paa". Zij was bhj aan Pasteur uit te kunnen stappen, en ging nu maar aan Burgers zijde met haar zwevenden tred door het langbreed, electrisch verlicht spiegelend glanswit tegelgewelf, waarin kaatsinkjes van alle vlammekens grilligden in lange en korte vegen, en jolige roode en bonte reclameplaten de muren oplevendigden, de gang door, welker grauw gekalkte zoldering leelijk afstak bij die glanswitte van het perron, en de gang iets rauws, iets onafs gaf, in spijt van de gezellige kleurige wandadvertenties en de gloeipeertjes der electrische lampjes. En zij stapten de trappen op, richting Etoile. „Zeg " viel Patty ineens uit, Burger tot staan dwingend, midden op de trap: „Had jij 't gezien, dat zij een kind wacht?" Zij drukte iets in haar keel neer, want dat, zie je, dat... „C'est le comble," mompelde zij. „Wie mrs. Cole?" Ik heb haar van morgen niet zoo bekeken." „Mrs. Cole?!" herhaalde Patty, minachtend driftig. „Mrs. Cole, 'n mensch van veertig met 'r geverfde blonde haar, nee natuurlijk niet, de vróuw hm van Donald." „Néé zei Burger verrast, een licht van belangstelling in zijn blik, die zich dadelijk verduisterde in zwaarmoed. „Haar figuur is nog niet zóó — die wijde mantel enfin, ik heb er niet zoo op gelet." En in hem klonk 't: ze geeft hem een kind, een kind. Maar hij wilde zijn vrouw niet van zijn weemoed doen blijken. Zij viel weer wrevelig uit. „Haar figuur is wél zoo.... maar ik, die anders scherp zie, dacht 410 eergisteren eenvoudig dat ze dat allerlompste ineengedrongen figuur permanent had, en zoo'n figuur zal ze zonder dat ook wel hebben. Enfin, Donald zei me gisteren Nu was het met Burgers geduld gedaan, en terwijl Greets zachte gezichtje voor hem opdoemde, snauwde hij op zijn beurt: „Jij dacht eenvoudig weer iets hatelijks, omdat je niet anders kunt denken." Haar oogen amuseerden zich over hem, haar mond zei: „óók goed." Hij ging voort: „Nog nooit heb ik nu eens één lieve teere vrouwengedachte bij je waargenomen, 't Is eeuwig maar afgeven op een ander in een bespottelijke zelfverheffing " , „Uitstekend," snerpte ze, driftig hep ze hem voor, chique slanke gestalte in den fluweelen avondmantel met marterbonten kraag, steeds met dat zwevende, dat onbelemmerd zijn, door welk gewicht ook. En mannen keken haar aan, na; heeren die naar een theater gingen, met hooge hoeden en witte plastrons, waarin de juweelen knoopjes vonkelden, burgerluitjes, werklieden. „Oh, la joliej" riep .een werkman. „Elle est bien, celle la." Burger kwam achteraan met de viool, zich le mari de la reine voelend, en, met een nauw bedwongen zucht, zette hij zich tegenover, Patty in de eerste klas Métro, en hij zag den voldanen glimlach, om het gevleid zijn geworden, nog om haar mond, in haar oogen. Ja, zoo'n voorbijgaande lichtzinnig gegeven hulde aan haar exotische schoonheid van wildvréémde mannen, die een minuut later niet meer, aan haar dachten, was haar meer waard dan al de levenslange toewijding van Emile Burger, haar eigen echtgenoot „Greet, kleed je eens een beetje aardig aan, wijf...." had Donald 's middags gezegd. „Patty maakt altijd veel toilet." „Goed, wat'zal ik dan andoen, Don? M'n lichteblauwe " „Je mauve zijdje, dat staat je beeldig." „Die? Is dat niet te veel statie voor dat mensch?" Hij schoot in een lach. „Die liefehjkheden tusschen dames altijd. Dat kennen wij mannen gelukkig niet, zoo klein zijn we niet." „Dan zijn jullie weer klein in iets anders, zei Greet zoo nuchterweg, dat Donald haar een zoen gaf. Die Greet, ze was toch onbetaalbaar. Greet had uitgehaald, en Donald beweerde van haar volle tafel, dat ze Coquelin, den bekendsten patissier in de Rue de Passy geplunderd had. „Ik vind haat 'n naar mensch," herhaalde Greet, „maar hij lijkt me goedig toe, hij was aardig tegen mijn en nou ja tegen mij dan en je kan 't 'em anzien dat ie verdriet heeft, en dan heeft de stumper hier nog 's 'n gezellig avopdje." Zij zette zich voor haar keurig, aangerichte tafel, waarop de looper van vriendin Sophie, de taarteschep van Piet en de gebakschotel van 311 meneer en mevrouw de Behr prijkten. En Donald vond dat zij er heel hef uitzag, wel geen Patty natuurlijk, maar in-vrouwelijk en zacht-bekoorlijk, en dat ze netjes wist te ontvangen. „Daar heb je ze " Toen een belletje bescheiden klonk, wist hij dat Burgers hand dit had bewerkstelligd, terwijl, kort daarop, een overtollig .vinnig gebiedend drukje Patty aanduidde. Donald haastte zich naar de entrée, waar de gasten hun goed afdeden, wat Katrien aan de koperen knoppen van den kleer- en paraplustandaard Ophing. „Zoo Don " zei Patty vriendschappelijk. „Ca va?" hij en Burger klopten elkaar op den schouder. Burger trad onmiddellijk binnen bij Greet, die achter was gebleven, maar Donald kon de verzoeking niet weerstaan nog even met Patty alleen te zijn.... hij legde haar uit van wie de schilderijen waren aan de wanden der anti-chambre, meest Hollandsche... Zie je, Kever, Tholen, van Soest En onderwijl nam hij haar prachtige figuur waar. „Wat heb je je móói gemaakt, Patty.... 'n paarlen snoer om je *hals, met een hartje van diamanten, louter diamanten. Is dat een symbool van je eigen hart.... dat zuivere witte vuur? Hè-è?" hij keek haar in de oogen. „Gut...." Patty haalde achteloos coquet de schouders op. „Heeft jouw vrouw dat dan niet? Ik heb trouwens dat hartje mezelf gekocht, na papa's dood, toen ik de groote kluit binnen kreeg. Toen kon 't er af, hè ? Burger kon me zoo iets niet geven. Tien duizend francs, rue de la Paix." Burger had verrast, bij zijn entrée de chambre, Greet, zoo keurig gekleed en gekapt ontwaard. Waarachtig, een alleraardigst gezichtje, een lief vrouwtje. En wat deed ze prettig Hollandsch in die Hollandsche omgeving. „Mevrouw," hij boog, Greet kwam* naar hem toe met haar ongelijken gang, beter, veel beter dan vroeger, maar toch ongehjk. „O meneer Burger, prettig dat u der bent; hè, ik spreek zoo graag met Hollanders; 't Fransch valt me nog zoo moeilijk." Zijn koude vingers omknelden de hare. Het deed hem goed, dat ongekunsteld eenvoudige hartelijke. „Wat hebt u kouwe handen," vervolgde Greet ongegeneerd. „Gaat u hier zitten bij de haard—" . „Dank u.... Hè, 't is hier beter dan buiten, schoon 't in de métro als naar gewoonte warm was. „Jakkes, ik vind 't zoo'n akelige lucht in die métro," zei Greet, „en dat nieuwe, die Nord-Sud.... daar ruikt 't zoo apotheekachtig in, vindt u ook niet....? Nee, eigenlijk zoo tandmeesterachtig " „J.... ja...." hij lachte even.... „dat komt ze besproeien geloof ik, de perrons met créosote— ten minste " Hij zweeg, zich afvragend waar Patty en Donald zoo lang bleven. Greet voelde haar hart al in onrust nijpen. Zoo'n sluwe slang, zie je 412 wel, dadelijk al. Enfin, maar vriendelijk zijn, misschien kon je ze winnen door vriendelijkheid. Donald zei: ze had gevoel. Hier ging de ruitdeur van gebiseauteerd spiegelglas open, eh Patty, met ook even verrassing in haar blik om het smaakvol intérieur en de smaakvol gekleede Greet, gleed bevallig nader. „Zoo, mevrouwtje Greet, hoe gaat 't, goed?" „O— e.... ja.... heel goed u ook?" Greet, die had verondersteld te veel toilet te hebben gemaakt voor Patty, werd op haar beurt verblind door Patty's pracht, en Patty nam met genoegen de uitwerking van haar gracieuse verschijning op Greet waar. Greet kon nu eenmaal niet verbergen wat zij voelde en dacht, en haar bewondering hing onverholen uit naar de paarlen met het vlammend diamanten hartje om Patty's hals, en de onberispelijke snit der lichtkleurige japon, het corsage gazig van goud-doorwerkte tulle om Patty's trotsche ranke leest. De japon was wel wat al te nieuwmodisch nauw, en mouleerde de vormen' wel een beetje te veel, het was een „gewaagde" vond Greet, enfin Patty was zoo beeldig gebouwd, en zij droeg die rijke japon alsof 't zoo niéts was, met een gemak dat Greet haar benijdde. „Ik mag zeker wel 's even rondkijken, hè?" klonk luchtig Patty's zangerige toon, en natuurlijk vergezelde Donald haar op dien ommegang, en wees haar alles aan. „O, julhe hebt 't keurig hier, snoezig, als ik dat vergehjk met dat rommelig atelier en bijbehooren van ons, dat Burger a tout prix wil bewonen, en dat nog zoo duur is, moet je weten. Wat heb je nu aan zoo'n ateher.... je bent feitelijk nooit thuis, je kunt er nooit een home van maken. Maar toch, Don, vind ik, als jé 't me niet kwalijk neemt, dat deze kamers, met hun Louis quinzeachtige deuren en ramen en muren, niet geschikt zijn voor jullie Hollandsen ameublement." „Dat kan wel," zei Donald, „maar we hebben dit niet voor eeuwig gehuurd. We kunnen er elke drie maanden weer af en dit is dus maar een voorloopige schikking. Als we eens verhuizen " „O Don, jakkes, we zitten pas!" riep Greet ontzet, en Patty vond haar echt onuitstaanbaar burgerlijk. „U vindt wel goed, hè mevrouwtje, dat Don me even alle andere kamers laat zien ?" „O.... e neturelijk.... gaat uw gang maar...." plompte Greet er weer uit. Patty wendde even haar donkere hoofd, dat cjeen anderen tooi had dan heur zware blauwzwarte tressen, naar Greet, met een fijnen ghmlach, en haar blik, die zei: „hoe vindt je haar?" tintelde Donald toe. „Och, 't is zoo'n goeie prul...." zei hij luid. Patty, gekrenkt, beet haar lip. „Mag ik je maar voorgaan, Pat?" 413 „Meneer Burger, als u mee wilt, wil ik u niet tegenhouèn.,.. ga u maar gerust, hoor—" beschermde Greet, die zich wat moe voelde in haar toestand. Donald zou nou ook wel in geen zeven slooten tegelijk loopen. „Nee, mevrouwtje...." beschermde Burger terug, „ik blijf wel bij u. Ik zie later alles wel eens." „Dan zal ik u maar vast inschenken," hernam Greet, „schikt u nou 's een beetje gezellig aan tafel.... tóé.... en neemt u wat van al die chocolaadjes en koekjes.... 't is der toch vóór, wij kunnen 't toch niet alleen opeten." Zij keek hem zoo openhartig vriendelijk aan, dat Burger deed als hem gezegd werd, en, terwijl hij zijn thee dronk, ondervroeg hij, de zwijger, Greet over hun manier van leven, hun doen en laten. Greet praatte vrijuit terug, zei hem dat zij het leven hier heerlijk vond, maar dat zij het, na het akelig eentonig bestaan van vroeger thuis, overal eigenlijk veel beter dan daar zou hebben gevonden, „Bij uw vrouw vergeleken, meneer Burger, ben ik verschrikkelijk dom; Donald heeft me zooveel van der knapheid verteld, en je kan t wel an der zien ook; maar ik kon nooit erg goed leeren en mijn opvoeding is zoo verwaarloosd geworden U merkt 't toch, daarom zeg ik 't maar, want u zou u anders nog verbeelden dat ik hooger over me eigen denk dan ik doe." Burger glimlachte teeder toegeeflijk, het horsche geheel weggevaagd ; en Greet wenschte dat zij van haar leven zoo n broer had gehad. Hoe lief zag hij er uit.nu, veel te goed voor die akelige panterkat daar met Donald. „Laat ik u nog's inschenken," zeide zij, „kom, 't zijn maar kleine kopjes moet u denken." Terwijl Donald Patty rondleidde, fluisterde zij, haar geurige hoofd plots verleidelijk bij het-zijne, hem toe; „Nu kunnen Burger en je vrouw samen een beetje flirten." Haar lachje zilverde aan zijn oor. „Greet en flirten, en Burger en flirten Dat " „Kunnen wij beter, hè?" vleide ze. „Ja, en óf, wij zijn zoo ervaren in die heerlijke kunst." „We kunnen er wel middelbaar A in halen „En voor B komen we er ook glansrijk door." Zij proestten het beiden uit. Haar geurige lichaam ging steeds dicht naast hem, en hij zou geen man zijn geweest, laat staan Donald, als hij niet gevoeld had dat het gevaar naderde. Maar hij zpu het weerstand bieden. Toch vond hij 't dol aardig het te tarten. Ja, dit moest hij er van hebben. „Natuurlijk jij.... jouw smaak!" herhaalde zij, bij elke aardige kamerschikking die hij haar liet bewonderen. „Want je vrouw..." , „O, je vergist je " zei bij plots koel, uit de hoogte, „Greetje heeft heel veel gezonde smaak." Zij gingen door de slaapkamer 414 heen naar de badkamer. Patty, moedwillig en dartel als een kwajongen, trachtte plots de douche te ontsluiten en over hen beiden los te laten. Hij greep haar bij het dikke van den arm, hield haar met geweld tegen. Ben je nou heelemaal gék?" viel hij ruw-ongegeneerd uit, als tegen een jongen. „Je toilet zou er mooi gaan uitzien Kom, terug, malle Pat," hij klemde haar hand nu een oogenblik vast in de zijne en trok haar mee. Zij lachte luid overmoedig, als in een roulades van een aria... „Onee... Donald..." hijgde zij eindelijk, toen hij haar losliet; ,,'t Is te dol, hè?... ik heb altijd van- die impulsies, en ik voel me zoo jolig gestemd van avond, zoo bij jou in je eigen huis kom, laten we nu maar voor goed al ons vroeger gesjenk vergeten en goeie kameraden zijn voor altijd." „M'n lieve meisje, dat gesjenk behoort al zoo tot 't grijs verleden, dat ik niet eens meer weet waarover 't was " „Héüsch?" herhaalde zij ongeloóvig, „en je zei gisteren ", „O gisteren, gisteren is vandaag niet. Gisteren ligt in Parijs al weer zoo ver achter me. In Holland is vijftien jaar geleden gisteren, maar hier is gisteren vijftien jaar geleden. Je vergeet nergens gauwer dan hier. Leer jij dat nou maar van mij, hoor. En laten we in godsnaam nou Greet en Burger maar op gaan zoeken, anders denken die nog dat we met elkaar op den loop zijn, hè?" Hij keek haar doordringend aan. Het was hem een genot bepaald haar gemoed óók eens op te harken, als zij gisteren dat van hem deed en dat van de mannen altijd placht te doen; om dan de wisselingen op haar gezicht waar te nemen; dat gezicht als een kaleidoscoop, waarop de aandoeningen in bonte rij voorbijtrokken. „Ja, op den lóóp, en dat kan best eens gebeuren, hè?" „Dat gebeurt onvoorwaardelijk." spotte hij terug. En beiden voelden als een ondergrond van iets dat zich bewaarheiden zou, in hun spot. Teruggaand door de eetkamer, kreeg Patty op den schoorsteen een meisjesportret te pakken, en hetzelfde vond zij ook terug in een groep, een famihegroep op een standaard. „Ah, mooi meisje dit, wie is dat? Een Hollandsche? O ja, naam van een Haagsche fotograaf. Vlam van jou, zeg Don ? Dat zou me nog eens de moeite waard zijn." „Dat mag jij Greet nou *s vragen of dat een vlam van mij is, hoor." Zoo, met de twee portretten, kwamen zij weer binnen. Greet zat nog in gesprek met Burger, wiens gezicht, Patty zag het, werkelijk iets geanimeerds had. Ze bevallen mekaar, 't gaat al. Een slim glimlachje trilde om Patty's mondje. 415 „Mevrouwtje, Don wil 't niet zeggen, maar mag ik van je weten wie dat is? Dat móóie meisje? n Beeldig kopje." „Dat is mijn beste vriendin, Sophie de Behr." „Uw vriendin? O " Patty keek naar Greet, als wilde zij zeggen: Hoe kom jij aan zoon schrander uit haar oogen kijkende vriendin. „En dit is dan zeker haar famihe ?" op de groep wijzend. „Ja haar vader en moeder en broers." „Laat mij 's kijken, Hemming," verzocht Burger. Donald nam zonder complimenten, als had hij te doen met het kind Patty, jongenheer Poetie, Patty de portretten af, reikte ze haar man over. „O ja" vond Burger „heel knappe lui allemaal." „Dus dat is die familie, waar u zooeven van sprak, mevrouw Hemming ?" „Ja," zei Greet, die blij was zich eens mevrouw Hemming te hooren noemen, ,,'t Zijn, om zoo te zeggen, mijn pleegouders." Er ging Patty een licht op. „O " zei ze, met een eigenaardig glimlachje. „Ze hebben er 't type nt'er van, hè? Ten minste niet erg." „Van wat?" vroeg Greet scherp, dadelijk razend, en denkend dat Donald daarbinnen Patty op de hoogte had gebracht. „Och, niets." Patty bedacht op eens dat Donald haar over de de Behrs gesproken had in de Rue Falguière. én dat hij stellig van dit, zijn bezoek, niet gewaagd had tegen Greet. Er heerschte eerst even een verlegenheidsstilte, doch Greet kon zich toch niet lang bedwingen en barstte los: „Maar al hadden ze der nou duizendmaal. 't type van, wat volstrekt geen schande is, dan zijn 't nog de beste braafste menschen die der bestaan en zijn ze duizend anderen waard, die met 'r neus in de lucht zitten, en zelf niet weten waar ze vandaan komen, o zóó Wil u niet een kopje thee? Uw man heeft er al twee op." Donald barstte in zijn jongenachtigen schater en lachte Greets kwaadheid weg; Patty keek of Greet haar een klap op de wang had gegeven; en Burger ghmlachte kalm en bedaard, met iets voldaans. „Wil jij niet een cigaret, amice?" vroeg Donald steeds lachend. „Heel graag.... als 't mevrouw niet hindert." „O mijn volstrekt niet...." zei Greet, de volle schalen met lekkernijen naar Patty toeschuivend. „Die ingepakte zijn chocoladetruffels en heel lekker," wees zij. Gretig greep Patty naar de in zilver papier gewikkelde dingskes. Zij keek Greet voor het eerst oprecht vriendelijk aan. „Ja, ik ken ze." En genietend, als echte smulpaap, proefde ze al zuigend en. knabbelend. „O zalig I" 416 „Patty in 'r element," plaagde Donald. „Maar als jij aan de chocolade bezig bent, wil je zeker geen cigarette, hè?" „Ja, zeker, maar straks." „Zeg Hemming, ik zou die méneer de Behr wel eens willen leeren kennen, 't Is ten minste, te oordeelen naar wat je vrouw vertelde, geen banaal mensch." „Dat seküür niet. Ik heb wel uren lang, als hij er n paar vrij had, zoo Zondags, met 'em zitten praten, en dan leek 't vijf mi-, nuten. Hij wist me altijd te interesseeren." „Hij spreekt zeker met zoo'n.... hm.... accentwas Patty voorzichtig, hoewel zij het niet kon nalaten én Greet te plagen én aan zekere gevoelens lucht te geven. „Heelemaal niet, geen spoor van, hè Greet? En dat wil hij er ook uit hebben bij zijn lui, die dan minder beschaafd zijn. Hij zei me eens, en dat geloof ik wel: menig fatsoenlijk braaf man, meneer Hemming, staat door dat accent maatschappelijk achter, dat moet er uitgeklopt, en bij de kinderen moet begonnen worden, spraakles, spraakles en nóg eens spraakles. Dat moet weg en 't idee van de uitverkorenheid en 't bange voor de anderen moet weg en de gebaren moeten weg, en enfin, al de knobbels van de eigenaardigheden moeten geëffend, en dan zou er toch wel eindelijk een eind komen aan die narigheden, waarmee ze nog altijd te worstelen hebben; want 't is 't ongelijksoortige dat ze zoo in 't oog doet loopen, en dat nou wel heel aardige stof kan opleveren voor romanciers en schrijvers van beroerde sensatiestukken, maar dat ze 't leven tot 'n schrikkehjken last maakt." „Volkomen met den man eens," zei Burger. „Nou, maar als je dan in boeken van ze leest...." smaalde Patty. „'n Vriend van Burger, 'n Hollander, leende me er wel 's, maar daar werd ik bepaald onpasselijk van." „Ja, maar dat is juist wat dien vriend van Greet en mij zoo verdriet, dat er in boeken en op 't tooneel altijd je smerigste rapalje wordt gegeven, nooit 'n fatsoenlijk beschaafd braaf gezin, alleen 't uitschot. En dat is juist 't gemééne, want 't kweekt bij 't publiek van de andere gezindten dan weer die heerhjke haat aan; terwijl toch waarachtig de fatsoenlijke lui er niets aan kunnen doen dat er zulk schelmentuig bestaat. En jij, jongejuffrouw Pat, gaat toch ook niet om met iemand van jouw geloof, als je zoo iets bezit, die leeft van de verhuur van verdachte huizen. Of met smokkelaars, of valsche munters, hè? Of met lui die gestolen goed koopen." „O nee...." bromde Patty, met een leehjk gezicht, omdat zij op een harden amandel beet, waar haar tanden gaarne in gesmolten suiker waren verzonken. „Als er 's een goed is op 't tooneel, of in een boek, dan is 't weer 417 zoo 'n verwrongen mal type, zoo dik-zes-duizend-jaar-geleden-vroom, zegt meneer de Behr, dat iemand, die bij zijn gezond verstand is, uit 't hedendaagsch werkelijk leven, zou zorgen 'em mijlen ver uit den weg te blijven, na kennismaking. Maar dat is dan voor 't schouwburg- of leespubliek van den anderen kant weer je ware; als 't mérk er maar opblijft, 't étiquette dat 't er zóó één is, iets aparts van de kudde. Zoo móéten ze zijn. Weet je wat zijn devies is, Burger, in aanmerking genomen de uitverkorenheid en de vervolgingen daarvan? ,Ils n'avaient mérité ni eet exces d'honneur, ni cette indignité'." „Zeer juist, ik vind dat de man groot gelijk heeft." Greet zat zich de handen te wrijven. „O, 't is of ik meneer de Behr hoor. Niet dat ie neer ziet op vrome menschen, maar hij zegt: als ze der maar góéd bij zijn." „Jammer hè, dat meneer de Behr nooit in een gramophoon heeft gesproken," wrevelde Patty, wier slanke vingertjes nog niet uit de schalen met lekkers waren. „Ja, dat is 't ook, want dat kon dan nog 'n heeleboel families dienst doen," vond Burger, „Laten we dan nu maar over hen ophouden, zoo'n plezierig onderwerp is 't ook niet." „Ja, 't is natuurlijk weer iets anders dan de liaison van meneer Pomp met mevrouw Stomp, of de ontrouw aan haar amant van madame une telle met monsieur un tel," hernam Patty's man, „maar daar kunnen we altijd nog van genieten." „E e Gréét—" viel Patty brutaalweg uit, „is dat mooie meisje al geëngageerd?" „Ja...." Greet voegde er niet bij Patty. Die naam kon nog niet over haar lippen. „Natuurlijk met iemand, enfin, van haar categorie?" „Nee, 'r aanstaande is protestant." „En^mag dat voor de ouders?" „Natuurlijk, als Phie maar gelukkig wordt. Dat is toch 't voornaamste. Hij is dol met 'r, ze kent 'em al zóó lang." „Ze zullen nu wel gauw gaan trouwen " troostte Donald, die zich kostelijk amuseerde met wat er omging in Patty's hoofd en gemoed. „Heb je zijn portret ook?" „Daar staan ze allebei, op den schoorsteen; dat ééne portret, néé, dat groote, samen op één." Patty hep er heen, bekeek. „O ja, 'n knappe jongen, en hij kijkt bar verliefd. Enfin, gelukkig voor haar. Wat dóét hij?" „Violist en zij pianiste." „O zalig, zeg, dan kunnen ze met mekaar spelen. Zij hem accomGreet Hemming, 27 418 pagneeren. En dat herinnert me aan mijn viool Donald, ik heb 't concert van Mendelssohn meegebracht, dat is n verrukkehjk ding, al noemen 'n heeleboel 't afgezaagd, 't Wordt ook dikwijls zoo verknoeid." „Nou, ik heb 't hier van Kubelik, Isaye, en Kreissler gehoord," zei Burger, „en toen klonk 't op drie dianieren heel mooi." „Je noemt ook nog al wat óp. Ik spreek van dilettanten." „Zeg 's, van Mendelssohn moet jij eigenlijk niet spelen " waarschuwde Donald. „Waarom niet, niet klassiek genoeg?" „Van Semitische afkomst." „Ja, maar hij heet Bartholdy er achter." „Dat komt er niets op aan; zijn grootvader was wijsgeer, heette Mozes, let wel Mózes Mendelssohn, en mocht nu en dan, voor zijn plezier, bij Frederik de Groote aan 't hof komen. En wat gek hè, dan trof hij daar altijd een van jouw overgrootmoeders van je ma's kant aan, en dan schoten ze zoo best samen op. Ze hadden 't dan over jou. Ze was er expres even voor over gekomen. Ze bebouwde een rijstveld, maar Mendelssohn was niet trotsch." „God, gekke Donald, met je flauwe praat, precies zoo'n schooljongen. Kom, ga liever aan de piano." „Nou ik zal dan maar 's genadig wezen. Wijf, zorg voor een glaasje wijn. Gedenk Burger, de man heeft dorst. En houdt hem bezig. Occupe-toi de Burger, occupe-toi d'Emile, hè Burger?" „Precies..." zei' de man van Patty, niet met bepaald hartgrondig genoegen ziend hoe Patty zich naar 't muziekboek boog, haar donker hoofd bij dat van Donald. Begon 't nu weer, dat getreiter van 'r." Het spel der viool was meeslepend mooi, gevoelvol, smeltend; al wat Patty aan teederheid bezat, wist ze in haar spel te leggen; het laatste gedeelte was van een demonische bruisende wildheid, die zelfs Donald, die haar zoo goed kende, verraste, 't Was een beetje re zelfs. „Hè Don, jij accompagneert heerlijk. Ik wou dat ik dat altijd had. Ik zal maar dikwijls hier komen met je spelen, hè?" „O, ik vind 't best." Burger en Greet verbleekten beiden. Het glas wijn sidderde in Burgers handen. Hij zette het op tafel neer. En onwillekeurig keken hij en Greet elkaar aan. En haar verwijde oogen ziend, drong een medelijden met haar diep in zijn hart. Arm vrouwtje, in dien toestand ook nog. Hij had haar gaarne getroost, gezegd: 't is allemaal plagen maar van Patty, maar niets wilde hem naar de lippen dringen. En hij kón toch ook eigenlijk niets zeggen; ze lachten en praatten maar, die twee bij de piano. 419 Greet had oprecht genoten van het spel. Natuurlijk zij kon niet * vioökpelen, en het was wel heerhjk voor Donald.dat hij iemand gevonden had; Patty had talent, meneer de Behr zou het stellig ook gevonden hebben. Als, zij, Greet, nu eens iets liefs ervan zei, dat zou Donald misschien ook plezier doen. Zij noemde dus voor het eerst Patty's naam, zei: „Mevrouw.... Pat, 't was heel mooi." Toen wat meer op haar gemak, nu er als 'een stop uit haar mond was genomen: „Ik ken 't, meneer de Behr speelde 't ook, de jongens, of mevrouw, of Phie accompagneerden dan. En haar oogen smeekten: weès lief terug, heb medelijden, doe me dat niet aan. Donald keek naar haar, verwonderd. Haar blik trof hem. Hij liet Patty en de muziek eensklaps in den steek, hep op zijn vrouw toe en kuste haar: „Wat is er m'n hondje? Ben je moe? Verveelt 't je?" „Nee.... nee.... juist niet...." stamelde Greet, en zij had kunnen snikken van geluk. Patty's hart, daarentegen, qeep zich samen, zij had kunnen steunen van pijn: Hij houdt van 'r, hij houdt van 'r. Maar terstond daarop dacht zij met de haar eigene perversheid: O, hij doet 't natuurlijk om mij jaloersch te maken. Ik ken Donald. En zij werd daarom heel hef tegen Greet, zette zich naast haar, greep haar hand, beloofde dat zij niet meer met Donald spelen zou, als het Greet moe maakte. Greet keek haar eerst wat versuft aan. Het scherpe nijdige van dat mensch ineens weg, hoe kwam dat zoo? Maar als 't nu toch eens werkeüjk 't gevoel was, waarvan Donald gesproken had? Je kon iemand wel verkeerd beoordeelen. Wie weet wat goeds er nog in dit hart school. En zij, Greet, nam de dingen ook veel te zwaar op, dadehjk. Dat komt, zij had nu het geluk eindelijk beet, en zij kon het niet laten gaan. Vroeger, toen zij als een hopelooze, als een levenddoode door het leven ging, alles winters verstijfd in en voor haar, kon haar niets schelen, 'maar nu de lente voor haar gebloeid had, en zij den zomer, den heerlijken vollen levenszomer tegemoet ging, o neen, nu wilde zij niet teruggeshngerd worden uit de weelde van warm zonnelicht inde koude grauwe winter-troosteloosheid. Zij gaf Patty vriendelijk antwoord, zei dat deze en Donald nu maar eerst eens een glaasje wijn moesten drinken, en gezellig komen zitten. Dan zou zij, Greet, heel graag nog meer hooren. Heusch, zij was er dol op. Het was altijd de eenige troost in haar leven geweest. „Ja?" vroeg Patty, en eenige deernis schemerde verzachtend door haar blik, en iets hartelijks doorklonk haar toon. Burger geraakte nu ook een weinig verzoend met den toestand, en onder den wijn was het gesprek geanimeerd, zelfs Burger kwam wat los, vertelde van schilders- en beeldhouwerstoestanden hier; 420 hoe arm de lui het dikwijls hadden, hoe dolblij er een was, als hij met duizend francs van den staat of een kunstkenner werd aangemoedigd ; hoeveel moeite daar nog voor gedaan moest worden, hoe de beeldhouwers opkeken tegen Rodin, den reus; en toch vrij onder elkander zijn werk critiseerden, als hij het volgens hen maar, uit achteloosheid, zoo zoo had gemaakt, terwijl de kunstcritici en het publiek toch maar juichten, omdat hij het was, de tot zulk een hoogte geklommene en onfeilbare, waarop heel Frankrijk trotsch was, als op een wereldbekende. Greet genoot van deze, voor haar gloednieuwe, mededeelingen, en haar beide ellebogen ongegeneerd op tafel, luisterde zij ademloos toe, Burger uitvragend, medelijden hebbend met die stakkerds, die het zoo schraal hadden, dat zij vaak zichzelf namen vóór model, als zij geen modellen konden betalen, of de vrouw die met hen leefde, voor hen werkte, en hen steunde met haar verdiensten als naaister of modiste. „Zulke meisjes staan dikwijls verbazend hoog," verzekerde Burger. „Maar waarom trouwen ze dan zoo'n meisje niet?" barstte Greets oude verontwaardiging, die Donald deed glimlachen, weer los. „Dat doen ze dan ook heel dikwijls later, als ze dankbare harten hebben. Ik sprak er verleden nog een in Italië, die 'n erfenisje had gehad en daar een poos kwam werken. Hij stelde me zijn wettige vrouw voor; eens zijn huishoudster, model en de rest. 'n Heel aardig wijfje." „Bah," zei Patty. „Gelukkig, dat je ze alleen ontmoet hebt. En toch.... als je er nu goed over denkt, wat een heerlijk vrij leven heeft zoo'n meisje, niet aan een man gebonden.... ze blijft bij iemand die ze liefheeft." Dweepend gingen Patty's oogen opwaarts. „Zoo is liefde nog iets moois, zoo ongedwongen." „Nee, maar dat 's ook wat!" weerstreefde Greet, op haar manier uitvallende „Net of je in je huwelijk nier van iemand kan houën, en of dan liefde ook niet iets moois is. Juist veel mooier, want dan...." Maar Patty viel in de rede; „Nee, want dan is 't zoo pot-au-feu, mevrouwtje." „Pot-au-feu, o dat is soep van water, vleesch, een ui, een peen, een raap, een prij, een kruidnagel, peterselie en kervel, en dan maar trekken. Wat dat nou met liefde te maken heeft?" „Juist,- dat zeurige trekkerige van pot-au-feu zit in 't huwelijk." „Maar pot-au-feu is 'n heel goed voedzaam eten," hield Greet vol. „Geeft u mijn dan maar pot-au-feu." „Je ziet, Patty, dat je 't decorum bij mijn vrouw er niet uitkrijgt, nóóit zal ze door je bekeerd worden." Donald en Burger 421 hadden zich beiden zéér geamuseerd onder dit tot uiting komen van die twee geheel verschillende vrouwenkarakters, verschillend als hun verschijningen. „Maar goed ook," mompelde Burger. En Burger, zoo jaren gewend aan Patty, opgaand in haar grillen, niemand kennend en willend dan haar, van wie hij nu en dan een zacht woord als een aalmoes ontving, vond Greet zoo iets heel nieuws en frisch, en bezag haar met grootere belangstelling. Je kon wel zien dat ze zoo versch uit Holland kwam. Neen, hij begreep toch best dat Donald, juist Donald, de noceur, zich tot Greet had aangetrokken gevoeld. Als Patty in 's hemelsnaam nu maar niet dat mooie geluk ging bederven. Hè, wat een zegen, als je een vrouwtje had dat zoo in je opging. Die blik dien ze met Donald had gewisseld — Zoo een was er nooit tusschen hem en Patty geweest. Zelfs Patty, al had ze Greet met haar ui, prij en peen erg plat-prozaïsch gevonden, had toch moeten glimlachen. Zij vond wel iets koddigs-in Greet. 't Was wel onbeholpen, zooals 't er uit kwam, maar er stak iets aardigs in. Zij zou haar toch maar niet re hard plagen. En opstaand, zei ze tot Donald: „Willen we nog een Mozartje voor piano en viool, hè ? Ik heb in zoo lang niet gestudeerd; aan Beethoven waag ik me nog niet alleen nog maar aan Haydn en Mozart." Donald knikte, stond op. Greet en Burger luisterden verrukt, het was zoo mooi. ,,'t Was toch 'n aardige avond," zei Patty, op den terugweg in de auto tot Burger, die zij hem maar toegestaan had aan te roepen. „Heel aardig, 'n lief vrouwtje is zij." „Ja, niet waar? je moet 'r maar 'n beetje 't hof maken." „Pas op dat jij dat maar niet te hard aan 'r man doet, of 't hem jou laat doen." „O, ben je voor den duizendsten keer jaloersch?" „Ik ? Geen kwestie van. Ik acht alleen dat vrouwtje hoog, en ik wil niet dat 't huwelijksgeluk van twee menschen door jou verstoord wordt." „Hm, hm," tartte Patty. HOOFDSTUK XXX. Greet lag daar doodzwak, uitgeput, lijkbleek, maar met een glans van zaligheid lichtend in haar holle oogen, verheerlijkend haar versmald gezichtje tusschen de blonde krullen, die haar los om de wangen vielen. Donald boog zich teeder over haar heen. ,,'t Is 'n prachtjongen, schatje," fluisterde hij, en drukte zijn lippen vast op de hare „en ik dank je, ik dank je, mijn hef, mijn vrouw." En zijn stem trilde 422 in zicleblijdschap, met weemoed er door, omdat zij zóó geleden had om' zijnentwille. De dokter en de religieuse weerden hem weg. Maar hij bedekte, eer bij van het bed ging, haar voorhoofd, haar oogen, haar blonde kroezige lokken met kussen. A la bonne heure, ils s'aiment bien, c'est un ménage trés uni, voila ce que j'aime a voir," mompelde de dokter, die als de meeste Franschen, gevoelsuitingen in het openbaar zeer op prijs stelde, tant mieux, tant mieux." En hij knikte tegen de zuster, die terugknikte met een teederen blik naar Greet en dan naar het kleine donzige poppetje op haar schoot, met groote donkere oogen en al verwarde blosjes pluizig zwart haar op zijn hoogrood gekleurd hoofdje. „Hij lijkt op jou, op jou.... heerlijk," fluisterde Greet onhoor'baar. „En.... hij.... zal Donny.... heeten —" „.... Ja.... ja.... sssjt stil nu maar!" hij legde zijn vinger tegen haar lippen, toen tegen de zijne.... „Dag schat." Zielsgelukkig liet zij haar hoofd nog dieper in de kussens zinken. Zij voelde in haar eindelooze moeheid, na het zware dat zij had ondergaan, dat haar geluk volmaakt was en haar niets meer te wenschen overbleef. En door haar doffe afgetobde hersens schemerde even deze gedachte: Nu sterven, nu hij haar zoo volmaakt toonde lief te hebben Maar vlak daarop in verzet: „Neen, leven, Voor hem, voor kleine, lieve, Donny, schattige, kleine, Donny, waarover hij zich nu boog, het ronde kopje beroerend met zijn vinger." Donald ging heen, om de berichten naar Holland te pennen, en naar eenige kwartieren van Parijs, waar de intiemste kennissen woonden. Hij wilde nu zelf even naar Burger loopen, en geboortekaarten bestellen voor Donald Jacques. En hij moest aan de maire van het arrondissement zeggen, met twee getuigen, dat Donald Jacques geboren was. En het viel hem op dat het zulke twee harde name waren: Donald Jacques. Enfin, gelukkig zou het in de eerste jaren Donny zijn. Hij, vader van een kind, een kind, wettig het zijne. Want daar viel nu geen ontkennen aan, het was zijn kind, en het geleek hem nu al sprekend. Als 't nu maar een anderen aard had dan hij, een aard die 't rust en bevrediging zou geven. En als 't maar nooit zou haken naar een Patty Burger, als 't maar nooit te worstelen zou hebben met een hartstocht die het de baas dreigde te worden, zooals het dit nu zijn vader deed. Ja, dat was me weer een gezellige historie met die, om 't ronduit te zeggen, vervloekte Patty, die hij zoo lief was gaan krijgen, echt lief, weer op een heel andere manier dan Greet, die hij toch ook echt liefhad. Zij was gekomen en gekomen met haar lokkende oogen en haar lokkende viool, haar heerhjk klagend instrument, en zij hadden samen 423 zich verdiept in Mendelsshon en Mozart en Beethoven en de kostelijke oude Italianen, tot zij een en al muziek waren en liefde voor elkaar. Waarom stootte hij haar niet weg, zooals hij zich 't allereerst had voorgenomen? Omdat hij eenvoudig niet kón. Toch meende hij dat hij eerhjk, ter wille van Greet, tegen het gevaar gestreden had. Hij had met zichzelf geredeneerd, met Greet geredeneerd met Patty geredeneerd. Greet was de zaken door hem in een „redelijker licht" gaan zien, zij noemde Patty niet meer de „panterkat," want Patty hielp Donald zoo héérlijk met zijn muziek, ze was zoo in-muzikaal, en Greet zat er immers altijd bij, als ze speelden. Mijn hemel, als je dat nu je man niet gunde. En als er genoeg gespeeld was, gingen ze met hun drieën uit, of Patty ging heen, en Donald sloot Greet vast in zijn armen, vertelde haar dat zij een zoete prul was, die daar zoo muisstil had zitten luisteren en dat hij erg tevreden was over haar en nu zooveel liever kind bleek dan vroeger. Of Patty bleef wat handwerken, en men dronk thee Rue Chernoviz. En Donald had nogmaals gedacht: 't Is geen liefde voor mij van Patty, Patty is .een vrouw, die emotie moet hebben in haar leven. Ik ben haar speelpop, zoo goed als een ander. Een keer toegegeven, zou ik afgedankt worden, als ze 't zooveel gedaan heeft. Merci. Dit denkbeeld had zijn trots al vroeger een gevoeligen zweepslag toegebracht. Hij verkoos geen stuk speelgoed van Patty te zijn. Zijn trots had het altijd tegen haar uitgehouden, waarom dus ook nu niet? Maar 't ergste bleek thans dat Patty zoo onweerstaanbaar verleidelijk lief werd, zoo schijnbaar goed ea zacht, dat zij Greet er geheel door inpalmde. Zij hield zich veel bezig met Greet, kreeg aanvallen van, bezorgdheid voor 't aanstaand moedertje, en van borduur- en brei- en haaklust voor de te komen baby. En als zij zoo zat te werken, deed zij de grappigste gezelligste dolste verhalen, en bevestigde al wat Donald Greet verteld had van haar malle wilde jeugd. Terwijl zij een spreitje breide voor baby's wagentje, iets dat Greet allerliefst vond, herinnerde zij Donald, die er graag naar keek, het koddig vindend dat Pat zoo vrouwehjk was, aan de naadjes van tante D, die op haar aanging als er acht in plaats van twaalf Waren. Greet vertelde van haar ondervindingen, en Patty geraakte in de hoogste verontwaardiging over zulk een deemoed en onderwerping. Zij had ze vermóórd, die lui, stelhg! En haar Oostersche oogen gloeiden van wraaklust; of zij, als Donald schaterlachend riep, vader Gideon aan een kris reeg. „Elle voft rouge! Greet haal de politie, 't wordt gevaarlijk. Blusch de woedevlammen van mevrouw Burger alsjeblieft met een kopje thee, stop haar mond met biscuitjes en chocoladetruffels." 424 En Greet keek heel vriendelijk, want Patty móést toch gevoel hebben, om zoo boos te kijken over wat een ander voor naars was overkomen vroeger, om zich zóó te kunnen verplaatsen in Greets toestand van ééns. Patty voelde inderdaad wel voor Greet in zulke oogenblikken, met een goed instinct van sterke, die een zwakke beschermen wil, maar zij haatte, zij de geboren bohème, met een nog sterker instinct die burgerhjke examenfamilie, zoo gelijk aan de ordehjk-strenge tante Dijkman, en zij had de hoofden Hemming graag tegen elkaar tot pap geklopt. Haar hppen beefden ervan, en zij maakte Greet bijna een standje over haar altijd die mispunten toegeven. En Greet vond dit vreeselijk aardig en hartelijk, en voelde een wroeging aan haar geweten knauwen, omdat zij Patty vroeger innerhjk panterkat genoemd had; je kon tóch maar niet oordeelen, voor je de menschen terdege kende. Op een middag voelde Greet zich, het was eenige maanden voor baby zijn intrede in de wereld deed, zoo zwak en afgetobd, dat zij dadehjk na het déjeuner naar bed was gegaan. Vol teedere bezorgdheid had Donald haar gevraagd of bet spelen haar zou hinderen. Neen, want de slaapkamer was het verst van de muziekkamer en door drie deuren heen, zou alles gedempt klinken, en het zou haar dan heerlijk in slaap wiegen zelfs. Haar wantrouwen was nu door Patty's doen geheel weggesust, het was dood. Het was een zalig zonnige Meidag. Patty verscheen in prachtig voorjaarstoilet, een tailleur van licht-, grijze geribde stol met zilveren fluweelgloed, niet anders gesierd dan door zijn onberispelijken snit, die haar schoone gestalte alle hulde deed, en den hoogen wit tullen boord van haar corsage, die een bagatel gele echte kant tusschen de revers liet neerspitsen in fijn gaatjesgewemel. : Een paar dubbele anjers beroosden haar boutonnière; aan den anderen kant was schuin het sierlijk gesneden vestzakje; tip rozig zijden zakdoekje er uit. Haar blauwzwarte haarweelde werd gedekt door een kolossalen lichtgrijzen stroohoed, zijn golvende rand overdonsd door het dikke gekrul van twee enorme parelgrijze veeren. Grijze Zweedsch leeren laarsjes, zwart gevoorschoend, omsloten haar kleine voeten en fijne enkels, die half onder den rok te voorschijn kwamen. Donalds oogen verslonden haar; elke bijzonderheid van haar chic werd door hem waargenomen; terwijl zij, zich houdend of zij niets bemerkte, de gele handschoenen losknoopte. Toen zij het hoofd hief, zag hij dat haar oogen rood waren. En vertrouwelijk vroeg hij, haar bloote band grijpend: „Gehuild? Waarom?" „Och.... Burger.... 't is een ellende.... o god, dat leven 8* 425 met hem, in di* Rue Falguière ik kan, ik kan 't eenvoudig niet bij hem ufmouden, en ik wil niet, daar! Dat atelier „Maar m'n god, kind, je hebt 't toch zooveel jaren al uitgehouden bij dien armen goeden Burger.... en dat atelier is in elk geval heel mooi en ruim, 't is een soort van zaal en de aangrenzende kamers zijn aardig en niet klein...." „Ja, maar rommelige Rue Falguière. Is dit 'n toilet voor rue Falguière ? Ca sort d'une bonne maison, dat zie je toch dadelijk " „Nou ja, dat is nou toch eenmaal zoo in Parijs. Je meest welgestelde lui wonen door omstandigheden in eenvoudige straten, waar iemand van dezelfde positie in Holland nier zou wonen. En jouw man is artiest, hij kan geen atelier hebben in de Champs Elysêes.... in 't quartier de 1'Etoile. Ga jullie dan ergens buiten wonen, St. Cloud, Neuilly Meu- don.... Verbitter Burger zijn leven toch zoo niet. Heb jullie daar? nog lang huur aan, of hoe zit dat?" ,,'t Kan me niet schelen," een snik drong uit Patty's keel. „En jij kiest toch Burgers partij, je bent wreed, hard. Voor mij voel je niets, en je hebt mij dan toch een poosje eerder gekend." „Kom, kom, kom, 't zal wel weer lósloopen. Zullen we nu maar gauw aan die sonate van Beethoven beginnen? Hier is je viool.... 4 Zij had er twee, en een instrument bleef altijd Ruetuhernoviz. Hij hielp haar heur jaquett uittrekken, bekeek de blanke satin duchesse voering met het zijden étiquette van binnen. „Paquin.... hm...." „Ja, maar 't is Paquin en nog wat, Bertholle, van de Boulevard des Capucines maar," zij bette haar oogen met een klein kanten zakdoekje. „Enfin, 't is duur genoeg. Ik zag er een voor 't raam staan en bestelde er een na. Greet er niet ?" „Nee, die is wat gaan slapen, ze was zoo moe. Ga maar niet naar haar toe. „O nee ik denk er niet aan.... iemand die slaapt te storen ...." voegde zij er haastig bij, maar hij zag een groote vreugde haar gelaat overstroomen, in haar óogen opschitteren en zij flitsten hem toe met zulk iets innig zaligs, dat hij zijn hart voelde opbonken in. schrik en geluk tegelijk. Zou 't dan toch waar zijn ? inderdaad en inderdaad ? Zou ze hém liefhebben ? Hij wendde het hoofd af, en vastheid trachtende te geven aan zijn stem, bracht hij er ruw uit: „Kom, nou alsjeblieft begonnen, we staan hier eigenlijk te talmen, 't Allegro.... dat zat er verleden niet goed in. Hij zette zich voor zijn Pleyel-vleugel en préludeerde, maar Patty zag heel goed hoe zijn handen beefden. En hoe muzikaal zij ook mocht 426 zijn, haar gedachten dreven nu weg op de maat der muziek die zij hoorde en toch niet hoorde, naar Donald; zij speelde werktuigelijk. O, was het lot niet ellendig wreed, twee menschen die elkaar lief hadden, als zij en Donald, te scheiden ? Wat had zij aan Burger ? Hij aan die Greet ? Voor een zoo ontwikkeld iemand als Donald was die Greet toch niemendal. Burger kon zijn verstand nog gebruiken als hij wilde, maar die Greet, een halve idioot, hoe ze zich thuis had laten verdrukken. En dat vertelde ze nog. Ze schaamde zich niet eens dat ze zich niet dapper geweerd had. O zij en Donald waren voor elkaar geboren! En ze hadden elkaar niet mogen hebben.... „Kom, allons " viel Donald opeens uit, „je bent er niet bij, suf je, droom je ? Pat, meisje!" „Ja," zei zij hard, op een stoel neervallend met haar viool en strijkstok op den schoot. „Ik dróóm." „Doe dat dan liever thuis, zeg...." „Nee, ik doe 't hier als ik bij jóü ben." „Van nieuwe japonnen zeker. Nog niet genoeg? weer wat nieuws gezien?" Hij wilde niet letten op haar veelbeteekenenden nadruk. „Och, denk je nou heusch dat me dat werkelijk iets kan schélen ? Ik droom van 't geluk, dat ik zonder Burger zou gehad hebben." „O, als je maar eens van Burger ar was, zou je 'em wel missen, dien besten vent, die zoo zielsveel van je houdt." „Ik hou van een ander. Wat denk jij daarvan ?" Hij moest even wachtèn voor hij kon antwoorden: „Ja, nu je mij tot je vertrouwde maakt, moet ik jé zeggen dat je dat gevoel maar moet doen verdwijnen, want geen man van eer zal.,.." „Eer? Wat is nou eer? 't Is een oneer dat ik nog met Burger samen woon, terwijl ik van een ander hou „Ga dan van Burger af en trouw met die andere man," snauwde hij ongeduldig. „En nou 't andante, hè?" „Ik kan piet, Donald, ik kan vandaag niet spelen. En je bent zoo onbarmhartig voor me." Haar lippen trilden, haar trekken werkten. En, in al haar oprechte aandoening, nog behaagziek, wetend dat huilen leelijk maakt haastte zij zich ze te bedekken met haar zakdoek. „Zenuwachtig ? Glas water ?" Zij knikte ontkennend. Ze had gedacht dat bij haar vol medegevoel in zijn armen zou sluiten, maar hoewel zijn armen trilden van verlangen dit te doen, weerstond hij met een poging den aandrang, en ging, in plaats van er om te bellen, zelf naar de keuken 427 om een glas water. Toen hij terugkwam er mee, zat zij, de oogen neergeslagen, op haar handen te staren. „Hier, drink maar 's. Ja, ja, die nerveuse natuurtjes." „Je wilt me niet begrijpen." „Zóó. Toe, drink nou maar, dan bedaar je wel." „Ik wou dat 't vergift was." „Ja ja, Socrates met dolle kervel." Zijn oogen tintelden even. „Weer dramatisch ? Pat, je bent voor 't tooneel geboren. Waarom ben je daar dan in 's hemelsnaam niet aan gaan doen ?" „Och, ik ben immers te oud en 'n vreemdelinge." „Drink " hij hield haar steeds het glas onder den mond. Zij weerde dat kille gladde met zijn kouden inhoud weg van haar lippen. „Ja, ja ik heb genoeg nu. Denk je dat dat malle glas water mijn ellende wegspoelt? Als de menschen een ander diep ongelukkig zien, komen ze altijd met een glas water aandragen; dat moet alle rampen te niet doen." „God, Pat, meisje, spreek toch alsjeblieft zoo dol-dwaas niet. Heb jij rampen en ellende ? 'n Mooie jonge vrouw met 'n bestem man; die, wat fortuin betreft, onafhankelijk is, zelfs van haar man. Kijk eens de straat langs, hoeveel arme stakkers van vrouwen niet met je zouden willen ruilen. Menschen die geen brood hebben, die behoefte hebben aan 't noodigste." ,,'t Hart kan ook zijn behoeften hebben. En mijn hart is eenzaam en ellendig en leeg. 't Knaagt er van honger." „Och, nonsens." „Heeft jouw hart er geen meer, nu je met Gréét getrouwd bent ?" Zij kon nooit nalaten een ironischen nadruk op den naam te leggen. „Néé." ,,Je zegt wat niet waar is." Zijn gezicht vertrok zenuwachtig. Een roode gloed sloeg er over uit. „Patty, god, ménsch, maak iemand toch niet razend.... Als je dan niet spelen wilt, zet dan je hoed maar weer op en ga heen. Ga gewoon héén, zeg ik je." „Je bent gastvrij." „Zoo moet ik tegenover jou zijn, want je redeneert eenvoudig te gek. Ik was wel mal dat samen spelén met je aan te vangen, ik was " Zij stond eensklaps op, liep op hem toe, sloeg haar armen om zijn hals, snikte : „Don, och Don, mijn hevehng, dien ik altijd gekend heb, ik ben zoo diep ongelukkig, help me toch." Hij voelde het bevende mooie warme geurige lichaam tegen zich aandringen. Het schokte, de zachte wang vleide zich tegen de zijne, 428 de roode volle mond zocht die van hem. Het duizelde hem, de hartstocht laaide in hem op, maar toch tegelijkertijd trok weifelend als een schaduw over zijn ziel de twijfel. Zij was zoo listig, zoo n knappe comédienne.... Als 't nu tóch eens spél was, bliksemde het door hem heen, als zij zijn trots toch een wond ging toebrengen, gelijk zij het zoovelen gedaan had. En dit deed hem zijn mond wegwenden van den haren, zooals hij. dien al eens in zijn leven had weggewend ; hij raakte er even haar voorhoofd mee aan, in een broederlijk kille beroering, streek haar over de zijdige haarbanden met hun Spaanschen gloed. „Nou nou nou, Patty, niet zoo overdreven, hè?" vaderde hij. „Niet zoo re...." En hij bracht haar den genadeslag toè; „Als Gréét ons zoo eens zag " „O, dat was juist goed...." siste zij, hélsch dat hij Greet er bij te pas bracht, dan zou ze zien dat ik bij jou hoor en niet zij.... Dat onbeduidende „Zeg, wil je zwijgen ?" Een visioen van arme Greet, hjdend om zijnentwille, trok voorbij zijn geestesoog, hij zag twee zachte kijkers, kinderkijkers, die zijn hart eens gestolen hadden, kijkers die bij steeds zeer liefhad, en hij stootte plots Patty zoo bruusk weg, dat zij uit zijn armen bijna tegen de tafel viel. Een zich vastklemmen aan een hoogen leunstoel alleen, stuitte haar val. „En nou weg, alsjeblieft, naar je man, daar hoor je. Ik wil noch Burger noch Greet bedriegen. Was Burger een fielt, die je mishandelde... dan... Maar dan was Greet er nog.." zei hij verward. „Ja, je Gréét " siste zij, gekrenkt tot in het diepst van haar ziel, „je Gréét.... met 'r meelhart en meelziel.... Van karnemelkspap is ze, je Greet." „Ja, gelukkig, en dat moest jij ook maar trachten te worden, want op zoo'n manier — Mensch, ik weet nier waar 't naar toe moet met je. Nu adieu, Patty Ik moet even naar Greet zien, misschien heeft ze iets noodig." „Ik zal wel met je meegaan." Hij keek haar aan of hij dacht dat zij plots gek was geworden. Zoo stonden zij even tegenover elkaar ; zij, met vochtige oogen en trillende lippen, die zijn hart deden zwellen van medehjden en in wroeging weer denken dat hij haar verkeerd beoordeeld had; en hij, met dien twijfel uitgedrukt op zijn trekken, in aarzeling. „Nou kom dan maar.... maar je kunt zóó niet.... droog je óogen.... ik begrijp niet wat je nu van Greet wilt, je moest liever naar huis gaan." „Ik wil zien." Hij haalde de schouders op en ging haar voor, door tweede salon, eetkamer naar de slaapkamer. 429 Greet was juist wakker, haar blik was nog slaperig, maar lichtte dadehjk op, toen zij haar man gewaar werd. „Don \ riep zij. En haar armen, als was ze een kind, ongehinderd door Patty's tegenwoordigheid, strekten zich naar hem uit. „Ik heb van je gedroomd. Ik droomde dat we zoo heerhjk samen zaten in de Champ de Mars." En zijn mond, nog bevend van ontroering, trachtte te zeggen : „O geen Trocadéro, je geliefkoosde " En hij bedekte Greets gezicht met de kussen van zijn hartstocht gewijd aan Patty. Greets gezicht was voor hem 't gezicht van Patty, hij kuste er zijn in toom gehouden drang op uit. En Patty stond er bij, zwelgend in het alsembittere zware leed, dat hij haar aandeed, met zeker vreemd grijnzend genoegen daarin: haar hart móést geheel openscheuren door hem; zij wilde zien, hooren, als Diana Hemming eens had willen zien en hooren. Zij wilde, zij móést zich dompelen in een wel van leed. En zij haatte Greet op dat oogenblik met zulk een feilen haat, dat zij haar gaarne gedood had, gestoken, geslagen tot bloedens toe, enfin, gedood. Straf zou dan volgen, maar dan had Greet hém toch niet meer, en hij haar niet. Nooit was Donald Patty Burger zooveel geweest, nooit. . t i En Greet verwonderde zich half over die opgewondenheid van Donald, dat woest-lieve, het koorstgloeiende zijner hppen. Maar het sloeg toch ook tintelend door haar heen van zaligheid, dat hij haar zoo liefhad; zij voelde haar hart kloppen. Donald liet haar eindëhjk los, zelf zoo onbevredigd door die kussen, die Greet zoo bevredigd hadden. „Och Patty, daar staat Patty," bemerkte Greet op eens..; „gut, je neemt me niet kwalijk— ik had je wel ik zag dat komt, die Don vloog daar zoo dol op me an . „Ja, hij vloog op je aan!" echode Patty, met haar muzikale Oostersche stem. „Heb jullie plezierig gespeeld?" „Heel plezierig." „Heb je al thee gehad.... nee toch, Patty?" „Nee en ik heb 't niet noodig. Ik ga weg naar Burger " Zij keek even Donald aan, maar hij wendde het hoofd af. God, was ze nu heelemaal krankzinnig, om voor Greet te laten blijken... „Is hij dan ziek ?" vroeg Greet, in ontsteltenis over dat vreemde doen. „O nee " Patty klemde haar tanden opeen; zij moest zich bedwingen om Greet niet te schudden, in grooten afkeer van Greets verwonderd gezicht en dat gansche zich op haar gemak voelen. De rust van Greet, terwijl in Patty Burger alles zoo donkerdiep 430 tragisch woest was. Met een groote poging beheerschte zij zich „Nu, au revoir, jullie." „Ik ga op staan, roep Katrien even, Donald, dan kan ze me helpen, en blijf dan toch thee drinken, Patty." „Nee, kan niet Burger wacht me, we krijgen bezoek " loog Patty, wel gedwongen de uitgestoken hand van Greet, wier oogen nog steeds verwijd in haar hoofd stonden, aan te vatten. „Wacht, ik laat je even uit," zei Donald, en roep dan meteen Katrien. „O, die vrouw van jou...." zei Patty, toen hij haar hielp in haar manteltje, nadat zij haar hoed had opgezet ,dat gezicht, dat onnoozele gezicht.... hoe kun je 't eiken dag aanzien, en wat een discours...." Zijn voet trappelde van woede, doch hij zei met gewilde bedaardheid : „Ja, dat wil je, hè, mij aftrekken van dat arme, lieve, onschuldige wezen daarbinnen, dat mijn kind onder haar hart draagt, om me dan weg te gooien. Maar ik. herhaal je, 't zal je niet lukken, jongejuffrouw." „Dón !" haar oogen zagen hem op eens zóo liefelijk droef aan, haar mond was zoo smartelijk klagend verwrongen, dat zijn' hart weer een schok kreeg. Niets zei hij, maar zijn oogen, die hij op haar aan het houden, vermocht hij niet te bedwingen. En zij juichte: „Je houdt van me, je houdt van me ! Zij heeft je niet, ik heb je.'' „Kom, ga héén. Ga heen naar je man, Parijs uit, 't land uit, wat je wilt, maar ga heen, en kom hier niet meer terug." „Je zoudt er anders over denken als 'ik werkelijk ging." „Integendeel ik zou héél dankbaar zijn." Zij keek hem even aan met ongeloof in haar blik. „Bonjour/' zei hij kort. Toen ging zij eindelijk. Alleen gelaten, gooide hij zich op een canapé, de eerste de beste die hij vond. Zij zou er niet meer in, 't mocht, 't kon niet. Hij zou daar niet meer heen, maar zij kwam ook niet weer hier. 't Was nu genoeg. Een volgenden keer zou hij bezwijken, en dan was 't voor eeuwig gedaan met zijn rust. Zijn hoofd gloeide, zijn slapen klopten, tot hij dacht, dat zij zouden barsten. Greet vond hem zoo liggend. „God Don, wat scheelt er aan, hart, ben je ziek?" Haar stem hinderde hem op dit oogenblik, maar hij bande snel dien opkomenden wrevel weg; zoo'n zotte tegenstelling immers met zijn liefkoozen van zoo even. „Nee, nee, alleen wat moe, hoofdpijn. Weet je wat we doen moesten, wijf, als jij ten minste kunt? we moesten nu een kopje thee drinken en dan een toertje gaan maken." 431 „Hè ja, heerlijk r haar bezorgd gezicht verhelderde. „Wat had Patty toch? ik werd er bang van." „Och, ik geloof dat ze gék is vandaag." „Wat zou 'r schelen? Wat mankeert 'r?" Hij lachte schamper. „Wat 'r mankeert ? Haar mankeert geluk. Ze is ongelukkig met Burger, en dan laat ze der humeurtje op een ander uit. Als ze zoo doet, heb ik waarachtig liever dat ze wegblijft." „Nóü...." vond Greet ook. „Dat geklaag en gejammer. Laat ze zich schikken in haar lot." „En Burger is een engel van een man als je 'em goed kent," vond Greet. „Zoo geduldig en verdraagzaam." „Zou jij nou nog van Burger hebben kunnen houden, Greet ?" „Ik heb jóü " zij keek hem teeder aan, strijkend over zijn haar. „Ik heb jóü toch " „Ja, maar als je mij nou nooit gekend had ?" „Van een" man als Burger, nou óf " zei Greet naïef-oprecht en ernstig. „Hij is zoo goed." 2 Donald barstte in een schaterlach uit. Het komische van de situatie trof hem op eens. „Omruilen?" dolde hij. „Stuivertjewisselen ? Wat! ?" . „Jij," dolde Greet jolig mee. „Ik Burger, jij Patty, hè ?..,. Nee wij blijven bij mekaar, hè vent?" „Tot we honderd jaar zijn. En geef me nou alsjeblieft een kopje Ceylon van je, want ik smacht van wanhoop, ik meen van dorst." En terwijl hij, gezellig gezeten tegenover Greet, vroohjk met haar babbelde, dacht hij aan die dwaze, oproerige gepassionneerde Patty. Ja, als hij vrij was, en zij vrij, en als ze 't meende. Hij geloofde dat 't dezen keer echt was maar morgen sloeg ze misschien weer om. Een week ging voorbij, Patty kwam niet. Greet had het druk en geen tijd naar de Burgers te gaan. Er kwam nogal bezoek, madame Perraud, heel belangstellend steeds, en anderen. Donald ging evenmin naar Burger. Gek toch, dat hij niets hoorde. Op een goeden dag kwam hij Burger tegen op de pont de Passy, of liever hij vond hem droomend starend naar het vergezicht over het water, den kant van den Eiffeltoren uit. De hemel blauwde hoog boven de Seine en er in. De Eiffeltoren tintelde in den zonneschijn, vreemd hoog en slank in zijn ijzergaas, op zijn vier poortbogen, met de gaanderijen zijner verdiepingen. Trotsch stak hij zijn ronden neus in de blauwe lucht, en de menschen wandelden als miniatuurpoppetjes op hem rond, en wemelden van alle kanten onder hem 432 door, muisjes en ratjes. En hij bekommerde zich, met zijn langen giraffehals, om niets, en overzag Parijs en omstreken, die hlhputterig lagen rond zijn vier omgroende steenen voeten. Een mooi hoog groot blank veelvensterig huis, het eerste op de Quai d'Orsay, een dubbel maison de rapport, leunde breed dwergachtig tegen de verwaande zonderlinge lengte zijner gestalte, waar je nooit aan wende. „Zeg Burger vind jij dat ding nou mooi ?" onderbrak Donald Burgers gepeins, „dat je hier zoo lang op de brug blijft staan ? Je kijkt er 't mooi van af, man." Burger schrikte op, drukte Donalds hand. ,,'t Ergert me door zijn leelijkheid." „Op wat lijkt 't volgens jou?" „Op een flesch waar chianti in is. Breed van onderen, smal van boven, met een lange nek." „Ja, maar dan een verbazend lange, en een bodemlooze buik, alsjeblieft. Een Danaïden-vat. Enfin, hij is de wachter van Parijs en in die kwahteit moeten we hem respecteeren, de ingebeelde sinjeur. Hij ziet nou letterhjk alles, een veldheer, die zijn troepen overziet. Veldheer Tilly met zijn magere lange nek en zijn ijzeren blik. Et ca va?" „Ik leef nog." „Dito, dito, zeg. En hoe gaat 't thuis ?" „Ik heb geen thuis meer."- „Ben je gek ? Dakloos ? Dan maar naar 't nachtasyl. Boulevard Montparnasse is er een, meen ik, of is 't Rue de Sèvres ?" „O jawel, zóó ben ik er nog niet aan toe, ik heb nog n atelier, maar geen vrouw meer." Donald verbleekte. „Wat! ? Toch niet Weggeloopen Patty 1" Burger knikte „Ja, zoo goed als. Op een middag thuisgekomen van een boodschap, vond ik een brief. Mevrouw kón eenvoudig 't leven bij mij niet langer uithouden. Ze verveelde zich dood, we pasten heelemaal niet bij mekaar. En voor afwisseling was ze nu maar een poos naar haar dierbare vriendin, de beeldhouweres Agnola Rigali. Ze gaan naar Capri. Ze wist niet of ze ooit in Parijs terugkwam. Ze zou wel zien. Ze wil scheiden.... mevrouw Burger." „Gód..." Burger klemde de lippen even vast opeen, als zou hij ze nooit meer ontsluiten. Toen: „En bij jou thuis alles wel ?" „Ja gelukkig." „Ja, jouw geluk is veilig. Jij bent geborgen. Zulke naturen als van jouw vrouw doen nog aan de vrouw gelooven." .Ja." „Jij bent toch gelukkig, hè, volmaakt gelukkig.... 433 „O, mijn vrouw is best „Mijn vrouw is best...." herhaalde Burger. „God, kerel, zie nu de zaken wat beter en hchter in, ze is al meer weggeweest toch, uit logeeren en zoo, ze komt wel weer terug.... Maar je moet geduld met 'r hebben." „Geduld!? Ik geloof dat niemand 't me verwijten kan dat ik geen „Nee nee néé ; we weten allemaal wel hoe jij was, 't ligt aan haar, en ook weer niet, ze is zoo ze is, en ze had jou nooit moeten hebben." „Nee, ze had iemand moeten hebben die op 'r trapt van tijd tot tijd. Wie had ze moeten hebben?" Donald antwoordde Burger niet, gaf zichzelf innerhjk het antwoord. „Kom, Emile, troost jij je nou maar van jouw kant, maak 'r jaloersch...." t „Dat kan ik niet, goed voor jou, enfin, voor iemand van jouw gehalte." „Dank je. Nou, sans rancune, kom dan maar zooveel bij ons als je wilt. Ik ben je vriend, Greet is je vriendin, en als 't kind er is, heb je nog een tweede vriend of vriendin er bij. Kijk 't leven moedig in en hang nou niet heelemaal af van vriendin Pat." „Zal zien. Bonjour. Vooreerst nog niet, zeg." Toen Donald toevallig niet thuis was, kwam Burger, had Greet gevonden, en zich door haar wat laten troosten. Hij zag er zoo bleek en vervallen uit, dat Greet overvloeide van medelijden en hem trachtte op te beuren, zoo goed en kwaad het kon, op haar eenvoudig maniertje. En hij staarde in haar zachte oprechte kijkers met hun geduldige lijdzame uitdrukking en 't laafde zijn vermoeide en naar sympathie dorstende ziel. Van geen mensch anders had hij sympathie in dit geval kunnen of willen aannemen. Doch zijn stroeve hppen ontschroéfden zich tegenover Greet. Aan haar alleen bekende hij, dat hij niet van. Patty kón scheiden. „U hebt uw man lief, hè ?" „O ja?" Greet bloosde ervan, de gloed beroosde zelfs haar hals. „Nou, dan begrijpt u wat 't voor mij is. En uw man heeft u niets kwaads gedaan, tpt nog toe. U hebt hém niéts te vergeven. Maar ik.... ik heb haar al zóóveel vergeven en tóch en tóch Greet dacht aan Tonijn en Julia, nu getrouwd. „Ja " aarzelde Greet, „maar óók tóch, als ik zag dat Donald meer hield van een andere vrouw, zou ik weggaan.... dat zou ik niet kunnen uitstaan...." „O nonsens, u zoudt doen als ik-.... u zoudt u klampen aan een bespottelijke illusie en u zou bij hem blijven." Greet schudde het hoofd. „Nee.... néé Greet Hemming, 28 434 „O ja ja Wij zeggen zooveel en als 't er op aan komt, wat dóén v* ? En 't zit niet in u zoo krachtig te doen, daar hebt u geen energie genoeg voor. Maar enfin, uw geluk met Dbnald zal wel verzekerd blijven. Ik hoop 't vurig voor u." „Hoe ik meen, wel vriendelijk van u om dat tégen me te zeggen. Begrijpt ü hoe Donald myn eigenlijk ooit heeft genomen?" Burger lachte voor het eerst sedert maanden en maanden. „Ja, zéker dat begrijp ik bést." Hij staarde in de groote oprechte kijkers. Van behaagzucht geen spoor, vond hij. En hij, denkend aan Patty, in wier doen en laten hij was opgegaan, die hem honderd maal verteld had dat zij de vrouw, de eigenlijke vrouw was, vond Greet een curiosum. „Houd 'em maar vaSt, uw Donald Daar wordt gebeld daar hebt u 'em." En hij nam waar hoe haar blik vol innig verlangen aanhield op de deur, hoe haar oog lichtte van vreugde, toen de welbekende gestalte, met zijn vluggen fleren vasten stap, haar naderde. En een priem boorde zich recht door Burgers verlaten hart. Arm vrouwtje dacht hij, kon ik haar 't geluk maar verzekeren. En toen die twee elkaar kusten, stierf hij bijna van het hartewee der eenzaamheid. En nu was kleine Donald geboren, en groote Donald kwam Burger het groote nieuws verkondigen. Burgers mond vertrok in een trilling, die hij niet kon beheerschen, en zijn vingers omklemden sidderend die van Donald. „Ik wensch jullie geluk er mee, van harte en van harte. Maak er een man van, een goed mensch." „God, zou ik dat kunnen?" Donalds blijdschap was reeds bezonken, en hij gevoelde plots een zware verantwoordelijkheid hem drukken. „Onzin, die wetenschap komt zoetjes aan. 't Kind zal jou nog veel meer leeren dan jij hem. O, 't is zoo mooi zoo'n kiempje mensch te ontwikkelen, 't tot bewustzijn van wat goeds te brengen, o.... 't is zoo...." „Zeg 's, voor de hoeveelste maal. ben jij wel vader ?" vroeg Donald, wien Burgers geestdrift trof als zooveel grooter dan de zijne. Een snik drong Burger naar de keel, hij haastte zich de kamer uit, en liet Donald, die daar als versuft bleef zitten, alleen. „Arme drommel, teere snaar aangeroerd, niet moeten doen " wrevelde hij „Goedmaken " Hij stond op om Burger te zoeken, maar deze kwam reeds terug met een paar schetsen van kinderkopjes onder zijn arm. Hij scheen zijn ontroering verbeten te hebben. „Zien?" vroeg hij kort aan Donald. „Heel graag." 435 „Kleine jongen van Barratier, jou kennis ook. Wel aardig, hè ? Ik voel iets van tevredenheid daarover." „Dat mag je gerust," zei Donald. „Kom nou even mee naar die mairie, zeg om Donald Jacques aan te geven." „Ik kan nu niet, en daar moet je twee Franschen voor hebben, meen ik, en je moet naar *t Hollandsch consulaat toch " Burger zuchtte weer zóó zwaar, dat Donald een vraag, die hij altijd op de lippen had, niet langer kon inhouden. Hij verlangde zoo hartstochtelijk iets van Patty te hooren; dag en nacht waren zijn gedachten met haar bezig, overdag peinsde hij over haar, die hem, door haar afwezigheid in stilzwijgen, hoe langer hoe dierbaarder werd; 's nachts droomde hij dikwijls dat zij gestorven was, of dat zij samen zwierven op lange tochten, en zij hem met zich meetrok in het water, lachend haar parelend hoonlachje, haar armen als verstikkende ringen van een slang om zijn hals gesnoerd. En hij ontwaakte met een kreet, kloppend hart, kil angstzweet op zijn gelaat, om zich te vinden in zijn welbekende slaapkamer met Greet, die meestal dan nog in diepe rust was; een enkelen keer hem verschrikt van uit haar bed aankeek. God, hoe verlangde hij naar Patty. „Zeg.... Burger, je neemt 't me niet kwalijk maar hoor je niets...." „O ja, genoeg. Om de twee weken krijg ik een brief vol hevige verwijten, ze wil van mij af, haar hart was nooit van mij, haar hart is van een ander. En van hém zal ze altijd houden, met hem in haar hart zal ze sterven, 't Is n tragedie." Donald voelde alle bloed uit zijn wangen trekken. „Och god, ze is gék " barstte hij los, als toen tegen Greet. „Nee, ze is niet gék, ze weet drommels goed wat ze wil.... die ander, wie is die ander.... „De raadselen van een vrouwenhart," schamperde Ponald, zijn stem als verzakt. „Och kom, kerel, wees toch niet zoo zot, ze wil je eenvoudig 'n beetje plagen, je ként 'r toch. En deed je niet honderdmaal beter je maar van 'r los te maken, dan ben jij vrij en is zij vrij. Jij kunt je dan met een gerust hart heelemaal aan je werk wijden.... En zij —" „En zij zich aan een ander, aan hém, hè? Aan de bewuste.... Ja, dat moet er nog bijkomen/' „Noem je dat dan een leven, zooals 't nu is tusschen jou en haar „Wat zal 't andere dan voor mij zijn?" „Ja, maar je moet aan haar ook eens denken." „Ken jij soms dien anderen vent — vriend van je ?" „Ja, o, een intimus," spotte Donald hoog, steeds met wit gezicht. „Kom, kom jij nu maar eens over een paar dagen naar Donald 436 Jacques kijken, dan doe je Greet alvast ook een groot plezier. Greet is je oprecht genegen, maar ik ben niet jaloersch." Burgers gezicht klaarde wat op, een glimlach zweemde om zijn mond. „En naderhand krijg je de bestelling van 't portret van Donald Jacques. Greet mag kiezen, marmer of schilderij." „Greet is een lief wijfje...." bracht Burger er voor zijn doen heel ongewoon uit, „zoo hartelijk en zusterlijk. Je hebt heusch met 'r gebofd....'* „O.... dat ga ik 'r vertellen." „Mag je. Naar wie heet je kind Jacques?" „Naar Greets vriend, meneer de Behr, die haar vader had moeten zijn." „O, wel aardig." Burger stond met Donald voor Greets bed. „Fijne kleine knul, hè?" vroeg Donald Burger, toch met een gevoel van trots, terwijl de religieuse het kind toonde, dat de wat dikke leedjes van pasgeborene loom hief van de groote zwarte appels. ,,'t Lijkt heelemaal niet op Greet," zei Burger, als teleurgesteld, en hij herhaalde langzaam ,,'t lijkt heelemaal niet op je vrouw." Greet lachte hem toe. „Ik heb liever dat 't op Donald lijkt." „O waarom " „Is 't geen lekker schatje ?" vroeg zij, de armen naar net stukje mensch uitstrekkend, met een uitdrukking van zulk zalig verlangen in haar oogen, dat Burger weer het vreemde heimwee voelde naar geluk, dat hem zoo dikwijls in haar tegenwoordigheid deèd hjden, een hevig verlangen naar iets beters dan zijn deel was op aarde ; zijn lot. Zij achtte niemand meer; noch haar man, noch Burger, noch de pleegzuster. Zij had haar kind, en deed zich er aan te goed; haar moederoog verslond de poppige, even geschetste trekjes, haar moederlippen drukten zich, waar zij konden, op het weeke velletje. „Kijk z'n halsje, z'n nek, hij heeft 'n nék, zoo heerlijk, en z'n lieve kleine muizenpootjes en z'n voetjes.... O god, hij is zoo'n schat, zoo'n vént van z'n moeder, en als ie nou 's wat zal kunnen praten.... God, als Piet 'em zag, en meneer en mevrouw de Behr, och en arme ma.... ma...." tranen drongen Gree» in de oogen, liepen heet over haar wangen. „Greet heeft 'n kindje, 't kindje van Greet. Wie had dat óóit gedacht? O, hij is mijn allesje." „Ja, en ik niets meer...." zuchtte Donald, gemaakt wanhopig. ' Burgers artiestenoog werd getroffen door de buiging van Greets blonde hoofd, het neergeslagene harer oogen rustend op het kindje. Hij kreeg zijn zakboek en potlood. „O Greetje, ik bid je, nog één 437 oogenblikje zoo.... ik móét dat van je. vasthouden, 't is meer dan móói." „En dat zal naderhand vermarmerd of verolied worden " spotte Donald. „Dag Greet, dank je.... ik zal 't uitwerken, een voor mij houden, en jij krijgt er ook een." „Dat maakt mij heel jaloersch." Greet lachte. Malle jongen," vol liefde keek zij hem aan, „neem Burger mee, en geef hem een glas port of madera, om op de gezondheid van baby te drinken. Dag Burger," Zij drukten elkaar de hand ; Burger met iets innigs in zijn oogen, en ook Greet keek hem zoo hartelijk aan als was hij haar broer. „Tusschen jullie vlot 't best, naar 't schijnt," zei Donald, als zij over hun wijn zaten. „Wie nou niet met je vrouwtje over weg kan; 't is net of ik haar altijd gekend heb. Ineens uit me zelf ben ik Greet gaan zeggen „Natuurlijk.... dat had je dadelijk moeten doen." „Ja, maar dat is me nooit met één vrouw behalve mijn eigen.... als ik 'r nog mijn eigen kan noemen, overkomen." Donald lachte. Hij hield van Greet, o zeker, en 't deed hem goed haar met 't kind te zien, maar zijn gedachten waren hevig bij Patty. Er was groote blijdschap in den huize de Behr geweest over de geboorte van Greets kind, dit toonden hartelijke lange brieven van meneer en mevrouw samen; van Sophie en Schraube van de vier jongens. Die zulk een luid vreugdegebrul hadden aangeheven, dat de buren van alle kanten waren toegesneld, om te vragen of hier ook beren woonden, die bhj waren. De linker buurman schuin over had zelfs de zedehjksheidspolitie er bij willen roepen, om verdere onbehouwen uitingen te beletten, schreef Albert. Greet genoot van dien joligen nonsens, geheel verplaatst in den prettig bekenden kring. Alle jongens vorderden, naar hun zeggen, elke veertien dagen voortaan een portret van Donald den Tweede, dat zij op hun hart zouden dragen. Zij wilden hem in al de graden van zijn groei gadeslaan, enz. enz. Piet, die een briefkaart had ontvangen, schreef een langen brief, mede onderteekend door Dorus, vol uitroepen van zegepaal en vol van teederheid voor Greet; Dorus onderteekende: „Die zich noemt, hooggeachte mefrouw, u dienaar Dorus Post." Diana zweeg natuurlijk, in duo met pa, als het graf. Lucie, Dirk en Tonijn schreven heel aardig, vooral Johan, die nu Greets zwager was. Julia schreef ook plichtmatig eenige regels. Omdat ze moest, dacht Greet. Ma's brief was als steeds vol pavrees, maar toch ook vol zorg 438 voor Greet. Ze moest dit doen en dat. Over 't geheel voelde Greet zich rijk aan liefde en genegenheid in die dagen. Madame Perraud kwam eiken dag, dol op het kleintje, en Greet maakte haar eersten rijtoer, met haar, Donald, het kindje en de verpleegster. „Wat een volmaakt gelukkig huishoudentje !" juichte madame Perraud tot haar man. „'t Is een lieve lust." HOOFDSTUK XXXI. „Qui est la?" riep Burger vragend, tot Augustine in de keuken, toén er gebeld werd op een kouden Septemberavond, om een uur of tien. „Je vais voir, monsieur." Burger, die laat was thuisgekomen, laat gesoupeerd had, dacht aan de post, aan Donald, aan zijn vriend Barratier of een anderen vriend, ging rustig voort met lezen van een courant, terwijl hij het laatste stukje van een peer opat. Plots luisterde hij in schrik, in een vreemd soort van bhjde ontroering. „Mon Dieu, monsieur, c'est madame!" riep Augustine. Zij was het. Als met lamheid geslagen, bleef Burger zitten; zijn knieën beefden zoo, dat hij zich niet kón oprichten. Maar het schoot door zijn ontstelde brein : Natuurlijk kwam zij niet in vrede en liefde. Het zou weer een zware strijd worden. O gód, o gód. Daar kwam zij binnen, élégant, slank, in een langen lakenschen reismantel, een klein vilten hoedje op, met dat golvende in haar , gang, dat altijd zijn hart deed kloppen. „Eh bien " als had zij hem een uur geleden gezien. „Goeien avond," spraken zijn bevende hppen. Hij stond op eindelijk, bood haar een stoel aan. „Ga zitten, doe je goed af, wil ik Augustine bellen ?" „Niet noodig, ik ben maar even gekomen. Ik ga dadehjk weer heen." „Gód...." £ „Doe in 's hemelsnaam niet zoo sentimenteel verschrikt, dat ergert me altijd ziek in je. Je weet toch dat ik 't. eenvoudig niet bij je kan uithouden. Ik wil van je af. Je hebt me, al dien tijd dat ik weg was, gesard en gekweld door geen antwoord te geven op mijn dringend smeeken, of te schrijven of ik een kind was, dat niet weet wat ze doet. Ik weet beter wat ik doe dan jij. Ik wil van je af. Ik b^i hier gekomen, om je te dwingen me mijn vrijheid terug te geven. Iedereen heeft toch 't recht te leven hoe 439 hij wil...." Zij stond op, hep gejaagd heen en weer. ,,'t Is een schande, dat iemand met een eigen wil, een eigen karakter, en ten volle bij zijn gezond verstand, gebonden is voor zijn bestaan aan een ander wezen, waar hij niet mee over weg kan, met wie hij eenvoudig niet kan leven." „Jij, bij je gezond verstand...." hij bracht haar plots ruw tot staan, door haar bij den schouder te grijpen, „dat ben je niet, niet versta je? Een man, die je zoo lief heeft gehad als ik, aoo te behandelen, een man, die zooveel van je heeft verdragen om liefdeswille ...." „Maar dat is 't juist...." hernam zij heftig geërgerd, zich losrukkend, „ik wil geen liefde van jóü, ik verkies ze niet. Ik hou niet van zulke lijdelijke brave wezens als jij! Jij bent eentonig, vervelend, niet interessant. Ik wil eindelijk leven, begrijp je, léven. En met jou is 't eenvoudig geen leven, 't is de dood Je lijdelijke zwijgzaamheid.... je.... o, god, ik ril ervan als ik er aan denk. Hoe héb ik 't toch al die jaren kunnen uithouden ?" „Kunnen uithouden? Ik geloof dat je genoeg je troost gezocht hebt" , . i Zij bengelde plots als een riet onder zijn greep, hij schudde haar met zooveel geweld, als de storm een populier. „Daar, daar, daar, verdraag dat dan ook maar eventjes, rampzalig wicht dat je bent, met je ellendige kuren en zotte grillen; met je slecht geëquili- breerde Indische hersens! Rampzalig heb je me gemaakt, acht jaar lang, maar nou zal je 's doen wat ik wil, verstaan ?" Hij gooide haar met een smak in een fauteuil, waarin zij doodsbleeks, onmachtig van woede neerviel. Hij had haar durven aanraken, hij. Neen, hém respecteerde ze daar niet om, een ander had ze 't wel gedaan. , „Als ik toch er aan denk hoe er bij Dónald Hemming zoon heerlijk jong geluk is, met dat kind, waar ze nou zoo in opgaan, en dat ik door jou nooit een greintje van zoo n geluk genoten heb dat je nooit iets van me begrepen hebt hebt willen begrijpen..." Patty, met oogen puilend uit haar hoofd, luisterde niet naar hem, zij dacht aan het geluk daarginds van Donald met Greet en 't kind dat er was sinds lang. In Italië had, al die maan-' den, hét toekomstig en werkelijk daarzijn van het kind haar geknauwd, maar noch Burger noch Donald had haar erover geschreven 't Nu te hóóren hoe gelukkig zij er mee waren, was meer dan zij kon verdragen. Hij zat daar, met het gelaat in de handen, aan de nog steeds onafgeruimde tafel. 440 „Op.... op wie lijkt *t?" vroeg ze schor. „Op hém...." antwoordde hij, eenigszins verwonderd dat ze zoo'n gewone vraag stelde. Hij zag haar lusteloos aan. „Niet op haar....?" „Nee, niets." En, met onwillekeurigen argwaan haar sterk fixeerend, nam hij plots een helle vreugdeschittering in haar oogen waar, die evenwei spoedig doofde en plaats maakte voor een uitdrukking van de diepste neerslachtigheid. Ja, 't eerst dacht ze: Heerlijk, dat hij haar niet weervindt in dat kind. Toen daarop: O, dat dit kind niet van haar, Patty, was. Ze hield niet van kinderen, maar dat kind zou ze toch misschien wel hebben liefgehad.... een zoon van hém en haar.... ,,'t Schijnt een indruk van gemengden aard op je te maken dat 't op hém lijkt." „Ik vraag je niet me zoo te begluren." „Maar ik heb er plezier in en 't recht toe. Wie is die ander waar je 't zoo druk over had in je brieven aan mij ? Zou dat soms Donald Hemming zijn? Hè? Flap 't nu maar der uit, zooals je der alles uitflapt, 't Is je man maar, die 't aanhoort." „Kan wèl...." tartte zij, en weer zag hij die overmoedige vreugde laaien uit haar oogen. Hij kwam nader, bleef eindelijk voor haar staan. „Ik wist wel dat je een flirtation met hem gehad hebt, natuurlijk met wie, met wélken man waarmee je in aanraking kwam, heb je nief geflirt, maar ik dacht niet dat je in staat was iets te voelen dat dieper ging dan 'n bevrediging van je ijdelheid." „O, denk je dat ik niet voelen kan ? Ik ?" zij sprong op, als een tijgerin naar hem toe. „En ik zeg je dat ik Donald Hemming altijd heb liefgehad, van dat ik mijn bewustzijn had als vróuw; dat ik eerst onbewust en toen bewust jaren om hem geleden heb, dat zijn huwelijk een slag voor me was.... als ik nooit in mijn leven gehad heb! O!!" barstte zij los in klagend geween, als was Burger, haar man, niet daar: „Waarom heeft Don dat getrouwd, dat.... terwijl ik er nog was.... Hoe kón Donald 'tl, En wij waren voor elkaar bestemd, wij." * Het oprechte van haar toon drong als een dolk door Burger heen. Lijkbleek, zijn oogen verdwaasd, strak-wijd in zijn hoofd, staarde hij naar haar in werkelijke smart verwrongen trekken. Een dolle ijverzucht raasde in hem op: Ze was dus in staat lief te hebben, ze was in staat er toe. Maar hij was de uitverkorene nooit geweest.... 't was Donald Hemming, met wiens vriendschap hij zich getroost had, toen zij maanden lang ver van hem 441 was...'. Donald Hemming. Hij wischte zich het kille zweet van het voorhoofd. Hij vond toch kracht genoeg, om te schamperen: „Ik zou anders maar geen moeite doen voor Donald Hemming, na je scheiding van mij Een getróuwd man..." „Getróuwd ?" schamperde zij op haar beurt — „Met wet" ten, hè ? Wetten die hem binden! Heilige wetten, gemaakt door cijferende berekenende mummies, die geen rekening hielden en houden met menschelijke gevoelens en hartstochten ! Getróuwd Was ik vroeger niet getrouwd, toen hij mij liefhad— Liefde alleen heeft wetten liefde heeft heilige wetten!" Heur man greep .haar bij beide handen, toen bij de schouders, zag haar diep in de oogen,' die donker gloeiden, zwarte juweelen in haar geelbleek gezicht. „Zeg de waarheid, schepsel, zeg de waarheid. Hóé liefhad ? hóéheeft hij je liefgehad?" Eén oogenbhk aarzelde zij. Toen behaalde de lust hém den doodsteek te geven, in haar helsche verbittering en afgunst en woede over het nog hernieuwde geluk van Greet en Donald, de overhand op haar zin voorrecht en waarheid. En achteloos, als was 't een bagatel, dat zoo hoorde : „Hóé we elkaar liefhadden? Vind je 't zóó interessant dat te wéten ? Zooals een man en een vrouw elkaar moeten liefhebben, ten volle, ten volle, zooals jij mij waarlijk nooit hebt " „Dus je bent van hem geweest, als je eens van mij was?" „O méér; 't was de heerlijkste, heiligste liefde!" Toen schemerde het rood voor Burgers oogen. Hij greep in zijn razernij het dessertmes van de tafel, waaraan nog een stukje peer kleefde, en het mes geheven, rende hij er mee op haar toe, die met een gil naar de deur vluchtte, waar zij er juist nog een stoot van ontving, het uitgestoken,staal zich borend in haar voorhoofd boven de slaap, zoodat het bloed in volle straal donkerrood spoot uit de snede en vloeide door het blauwzwarte haar en overgutste haar gapsche rechterwang. Hij deinsde terug in schrik. „Moordenaar !" kreet zij, haar zakdoek, die dadelijk rood zoog van bloed, tegen de wond drukkend en gebruik makend van zijn aarzeling om de deur open te rukken. Hij hoorde haar snelle voeten de kleine entrée doorloopen, hij hoorde haar de deur van het appartement dichtslaan, de trappen afhollen. En vernietigd zonk hij op een stoel, half bezwijmd van aandoening, En zoo vond hem de verschrikte meid, die, uit de keuken gekomen, Patty door dé entrée had zien vliegen. En toen hij Augustine aankeek, dacht hij eerst dat Hij gedroomd had alles en alles, maar toen bemerkte hij dat hij een mes vasthield, en ontwaarde hij die punt vol kleverig bloed. 442 Augustine nam het hem af, zijn willooze vingers lieten het toe, en zij knikte medelijdend en bemoedigend tegelijk. „Bah, ca arrivé et il y a de 1'eau chaude. Je comprends tout ét c'est bien fait. Je n'ai rien vu, moi, monsieur n'a pas besoin de se faire de la bile pour si peu de chose." Zij ruimde vlug af, ging naar de keuken. « „Ah la rosse!" mompelde zij „la sale béte, la gueuse! Elle aura bien fait les quatre cents coups la bas, en Italië, elle s'en sera vantée, et lui qui est d'un jaloux, le pauvre Ca devrait arriver un jour, et que j'en suis contente moi.... Je me demande pourquoi il 1'aime tant, cette espèce de négresse.... Je suis cent fbis mieux qu'elle. C'est que ca n'a pas d'yeux, les hommes, ca n'a pas d'yeux évidemment. Ce sont les yeux qui leur manquent. Mais c'est bien fait, c'est bien fait! C'est le conciërge qui sera enchanté des taches de sang dans 1'escalier. Ah, par exemple 1 Eh bien, alors on a saigné du nez, tant pis; ca arrivé....!" Zij waschte haar vaten, ging zitten goed verstellen in haar kamertje, een hokje dat Burger zelf voor haar had afgeschoten van de rommelkamer, en waar zij hem altijd dankbaar voor bleef. En terwijl zijn dienstbode zegepraalde, zat haar meneer steeds als wezenloos in het groote holle ateher, waar het gas duister brandde, ten prooi aan wroeging en jaloezie en onrust, die hem nepen, hem doorschreeuwden en aan hem rukten, als beesten. God, wat had hij gedaan, wat ? Waar was zij nu ? God weet of zij niet naar hém toe was, en hij haar, ver van het arme niets wetende Greetje, ergens wachtte. Naar Donald Hemming. Donald Hemming, die hem al die jaren bedrogen had. 't Was om waanzinnig te worden Donald Hemming. En alles in hem was een rauwe wond, een lillende bloedende wond van ellende en hartzeer. En des levens zat, vroeg hij zich af waarom hij zichzelf niet had gestoken in plaats van haar, maar dan in de slaap, zoo diep, dat 't den dood ten gevolge had. Voor zijn part, was de politie nu gehaald, niets kon hem schelen. HOOFDSTUK XXXII Patty had ook maar één gedachte, toen zij zich met bloedend hoofd in haar fiacre wierp, en zich eerst naar een apotheker in de Rue de Vaugirard liet rijden, één alles inslokkende gedachte: Donald. Greet, dat aanhangsel van hem, zag zij niet, telde zij niet. 443 Wat bleek zoo'n nul en prul, vergeleken bij haar, de mooie talentvolle, gracieuse ? Greet, met haar minne burgerlijkheid, kwam goed bij die joden, waar ze 't zoo mee op had, daar kon ze wel weer heen, want Donald móést van haar scheiden, dat stond vast als een paal boven water. In den binnenzak van haar ruimen reismantel, vond Patty een schoonen zakdoek, in haar handtaschjé waren er ook. Drie boven elkaar wond ze zich stijf om het hoofd, zij trokken dadelijk vol bloed, maar zij sloeg den rand om van haar slappe vilten hoedje, drukte zich dat als een muts op het hoofd, over haar ooren, wond daar den sluier weer metselvast over heen, en liet zich toen, met een wee verlammend gevoel in al haar leden, zinken tegen de' rijtuigbekleeding aan, op het gekussend 'bankje. Zij ademde met moeite in de dufheid van het rijtuig, al waren de raampjes half neer. Er was al een wilde slag in haar aderen, wondkoorts die opkwam, zeker. Ellendeling van een Burger, om haar zoo te steken. Enfin, ze had 't er naar gemaakt, 't was zijnerzijds billijk, ze had zelfs meer gezegd dan ze ooit verantwoorden kon, maar ze had zich willen wreken op hém, op zijn saaiheid, waardoor haar huwelijk haar zulk een ontgoocheling was geworden, en op zijn onwil tot scheiden. Haar zoo te sarren in Italië. Och wat! wat kwam 't er op aan, of ze hem nu dit wijs maakte of dat? Altijd, tot zijn dood toe, zou hij van haar blijven houden en om haar treuren. Als een hond die je een steen om zijn hals doet en O god die snee stak en trok Misschien werd zij doodziek en stierf ze. Ook goed, als 't dan maar was in Donalds armen. Brrr, gloeiingen in haar rug, als van heete wormen, die langzaam er tegen opkropen. Nu gooide iemand water door haar armen van binnen. O, als ze 't maar zonder flauw worden bolwerkte tot de apotheek. Den kant van' Boulevard Pasteur uit, was er een, laat open. Gelukkig.... de koetsier had 't begrepen ; och natuurlijk, hij zou ook wel boulevard Garibaldi over naar Passy gaan, den kortsten weg.... De koetsier ondersteunde haar medelijdend, zij viel hem met haar uitgestrekte armen, die een houvast zochten, bijkans om den hals. Men leidde haar naar een vertrekje, achter den winkel waarin eenige heengaande menschen. De apotheker liet haar ether ruiken, wiesch de wond uit, legde een verband. En nieuwsgierig wilde hij weten, hoe het gekomen was. „Oui oui.... j'ai été blessée on m'a blessée stamelde Patty, wie de woorden veel inspanning kostten. Meer vermocht hij niet uit haar te krijgen. Hij keek naar haar handen, zag den trouwring, de alliance, vermoedde dat hier een echtelijk vechtpartijtje had plaats gehad, keek er niets vreemd van op. Hoopte alleen 444 dat hij nooit als getuige voor een of ander zou behoeven te verschijnen. Hij en zijn bediende geleidden Patty zorgvol terug naar het rijtuig. Men vroeg den koetsier of hij wist waar hij heen moest. „Oui .oui, rue Chernoviz, elle me la dit." „Allons, bon...." het rijtuig rolde voort met zijn last; de apothekers staarden nog even, gingen in huis, de oudste schouderophalend. „Mooie vrouw," zei de helper ,Een Spaansche...." „Elle en a 1'alr. Et en outre elle na pas 1'air commode." „Ze zal wel met haar man gestoeid hebben." De bediende grinnikte, ,,'t mes ging een verkeerden kant uit, bij ongeluk." „Natuurlijk. En dan zoenen ze mekaar weer af, én zoo voort, én zoo voort. Ainsi va le monde. Vergeet de pillen van meneer Roux» niet, wat ik je bidden mag, éér je heengaat." Greet was een paar uurtjes naar madame Perraud, wier man voor zakeh de stad uit was. Donald zou haar gaan halen, had van nahet diner aan zijn piano gezeten en zijn gedachten waren, als naar gewoonte, meer dan eens afgedwaald naar Patty. Hévig verlangde hij naar haar. Hij deed juist zijn jas aan in de entrée, toen er gescheld werd. Katrien deed open; het was de conciërge die met kwaad gezicht kwam vertellen dat er een dame, niet haar hoed half op en een verband om haar hoofd, voor de deur in een rijtuig, bij meneer en mevrouw Emmaing moest wezen ; maar madame was zoo ziek, ze kon niet goed loopen zei de koetsier, en zij, de conciërge had waarachtig wel wat anders te doen dan met een mensch dat misschien flauw zou vallen in den ascenseur te gaan. Dat moest monsieur Emmaing of Cathérine dan maar klaarspelen.'t Was erg genoeg, pardi, dat ze voor zulke boodschapjes haar loge uitmoest.... Zij keef nog door, daar had ze altijd nog wel tien minuten beschikbaar voor. Een schok van ontsteltenis voer door Donald heen. God.... hij wist dat 't Patty was.... wat was er gebeurd ?.... een ongeluk met den trein, met een rijtuig ? In een vaart rende hij Katrien en de verontwaardigde conciërge voorbij, naar beneden, alle lange trappen af, de stoep af, op het rijtuig toe, en zag. „Goeie god, Patty ben jij 't wat hèb je kom hier arm kind, tkom maar bij mij— hoe kom je maar laat me je helpen.... je kan hier niet in dat rijtuig blijven zitten." Hij betaalde den koetsier, die zijn vracht eischte. Hij hielp haar er uitkruipen, en toen was zij zoo uitgeput door de al heviger opkomende koorts en het bloedverlies, dat 2ij nauwelijks op haar beenen vermocht te staan en alles voor haar oogen rond zag duizelen. Hij droeg haar half naar de lift, en hield haar in zijn armen al den tijd van het stijgen naar zijn verdieping. De conciërge stond nog met Katrien het geval te bepraten. „Dieu, 445 c'est madame Burgère!" riep zij, herkennend in het schelle electfische licht, dat trap en portaal hel maakte. Patty had haar naam wel eens gegeven in de loge, als, bij haar onverwachte komst, Donald en Greet er beiden niet waren en de conciërge hen had zien uitgaan. Patty was een chique verschijning, die iedereen steeds in het geheugen bleef; haar bevalligetrotsche gang, haar groote vurige zwarte oogen met hun wisselend uitdrukking, haar hoeden en japonnen, le dernier cri.... boezemden elke rechtgeaarde Francaise respect in. „Madame a eu un accident?' „Oui oui, madame is uit een ander rijtuig gevallen en bij een apotheker verbonden," fantaseerde Donald alvast maar op goed geluk af. „Mais monsieur Burgère il faut que mademoiselle Cathérine aille le chercher...," maakte de conciërge zich bezorgd. „Mais non, mais non, monsieur Burgère n'est pas en ville...," loog hij ook maar weer, in zijn hart zoo vast voelend dat het een heel akelige geschiedenis was met Patty, en dien nieuwsgierigen conciërge verwenschend. „Mais ouvrez donc la porte du salon, Cathérine ! Madame est souffrante et ne peut pas së tenir debout." „Tiens c'est drdle, c'est bizarre," mompelde de conciërge Katrien aanziend, maar Katrien, goedig naïef, geloofde wel, en beantwoordde al heengaand niet den wantrouwigen blik van haar, die de huurders noemden, 1'ange gardien de la maison. Au fait est ce que cela me regarde, moi ?" vroeg de zure conciërge zich luide af, „et je ne m'occupe jamais de ce qui ne me regarde pas." Toen wipte zij heen naar beneden, de rpndgaande roode pluchen loopertrappen af van den burchttoren. Patty's koortsoogen keken Katrien na, die dommelijk de kamer uittoog, om te gaan kijken naar klein Donaldje, dat half gevoed werd door Greet, die er op gestaan had dit te doen, en half met de flesch. Geen nourrice had hij, wel een Greet aanbevolen ervaren kindermeid. Katrien was dol op hem en ook op een praatje met Lisette ; hij zou nu wel wakker zijn en zijn flesch krijgen. "„Madame Burgère" interesseerde Katrien volstrekt niet, zij vond haar een akelig trotsch wijf, en haar „madam" oneindig liever. Als „meneer" haar noodig had, zou hij wel bellen. Donald, na Patty den mantel en hoed te hebbn afgenomen, geleidde Patty maar naar de slaapkamer; plots, al zijn krachten inspannend, haar dragend in zijn van ontroering trillende armen, die hij met geweld had moeten strammen. Haar hoofd hing slap tegen hem aan, dat dierbare hoofd, dat hij zoo verlangd had te overladen met kussen, heete heftige kussen. Hij legde haar neer op de chaise longue, zij was volkomen bewusteloos. Hij wilde Katrien niet roepen, en domme vragen aanhooren, die hem zouden irriteeren. Hij 446 wiesch het geelbleeke gezicht en de polsen met eau de cologne, het haar ether ruiken, uit Greets medicijnkastje, knoopte haar chemisier los, deed haar kraagje af, zoodat zij wat lucht kreeg. Greet, die hij moest halen, het kind, Burger, alles en iedereen was uit zijn geheugen en weten, hij wist alleen dat Patty daar lag, vlak voor hem, dat zijn hunkeren bevredigd bleek, dat hij zich niet genoeg te goed kon doen aan den aanblik der lang begeerde. En toen zij eindelijk de oogen opsloeg, met hun franje van donkerzijdige wimpers, wist -hij dat zij de vrouw was voor hem, de ware, de eenige, en de vreugdegloed in zijn oogen sprong over in de hare, als een electrische vonk, die haar plots op deed leven, zich in de hoogte richten, de armen naar hem uitstrekken. Ze fluisterde heftig : „O Donald, je bent — van mij.... o, ik heb niets en niemand dan jou—" Haar uitgestoken lippen beefden in verlangen, en de zijne, niet langer onwillig, drukten de hare, gretig, gretig. Dit had zij noodig, wezen van passie als zij was; het gaf haar kracht vooreerst tot'verder spreken. „O zalig...." hspte ze „o zedig Hij rukte een stoel aan, zette zich bij haar neer. „Patty, m'n arme schat, vertel me.... wat is er met je gebeurd .... wat ? Vertel Donald maar alles." • „Hij.... hij heek me gestoken.,.." „Hij, wie? Burger?" „Natuurlijk." „Maar god, Patty, dat begrijp ik niet — hij hij houdt toch zoo van je.... en hij is zoo goed " „Hij is 'n bruut en ik hou van jóü, ik hou van jóü.... 't is omdat ik 'em uit Italië schreef dat ik van 'n ander hou.... Nu kan ik van hem scheiden — nu hij gestoken heeft nü.... o, ik ben er blij om voor jou heb ik me opgeoffero, m'n bloed heb ik voor je veil gehad, Donald, m'n blóéd." Haar volle donkere Oostersche oogen hielden gebiedend op hem aan. In andere omstandigheden zou Donald mét deze lofspraak gespot hebben, als geschikt voor het tooneel, maar nu vond hij alles móói en góéd en lief en waar wat zij zei, want hij had haar nu lief, zonder nadenken en argwaan, hij had haar eenvoudig lief, zooals hij het nooit een andere vrouw had gehad. Haar tragische toon, haar doen, haar verbonden hoofd, het was alles zoo suprème aandoenlijk. Zij had een hart, arme Patty, arme beklagenswaardige vrouw. En zij was waar, oprecht.... O god, het wreede lot, dat hem van haar gescheiden hield.... Hij schoof zijn arm onder haar hals. „O Donald.... wij moesten samen heen samen weg naar Italië.... naar een plek waar 't eeuwig zon is en licht en daar onze liefde uitleven. We hebben er recht op, liefde heeft rechten." 447 „Dat kan niet Patty, lieveling— ik heb vrouw en kind." En plots, in een bezinnen, dacht hij met schrik aan Greet, die hem zat te wachten, aan Greet, die voortaan een belemmering zou zijn in zijn leven, Greet en het kind God, wat was hij begonnen toen hij Greet trouwde. „Vrouw en kind " schamperde ze.... „vrouw eh kind.... o.... *t is...." „Sssjtt, ssjt stiste hij „zie te' slapen je bent ziek Patty, „wind je niet op— je moest " Zij omklemde hem, gesteund door zijn arm, zich weer wat oprichtend. „O Donald verstoot me niet stuur me niet naar een ellendig ziekenhuis, waar ik 't naar en eenzaam zal hebben en verlaten als een hond zal liggen.... laat me hier bhjven bij je— zelfs al zegt zij Waar is zij ?" Eveneens in een grooten schrik, zochten haar oogen wild rond Toch niet hier ? Heeft ze gehoord... nou, ze mag, ze mag „God. Patty bedaar toch, wees toch rustiger— Ja ja, je mag blijven Greet is op bezoek ik moet haar halen nu.... ik zal Katrien roepen om bij je te bhjven—" „Nee, nee ga niet weg laat Katrien haar halen Hier blijven jij o ga niet, mijn hart en mijn oogen hebben zoo lang naar je gesmacht, ze zijn zoo bhj dat ze je eindelijk hebben...." „Patty, 't is absoluut noodzakelijk " begon hij. Maar zij had zich te veel ingespannen, te veel gesproken, en half in zijn zin bleef hij steken, want de glans in haar oogen verdofte, verdwee», alle leven slonk weer uit haar weg, er/een tweeden keer lag zij daar als een doode, haar mond geopend, haar gezicht geel strak onder het wit verband om haar voorhoofd. Toen belde hij Katrien, die, met behulp van Lisette, de kindermeid, Patty optilde, naar de logeerkamer droeg, ontkleedde en te bed hielp. Hij, zenuwachtig, gejaagd, ontdaan, geheel gerukt uit zijn normalen toestand van een uur geleden, staarde rond in de nu verlaten kamer, als een die geen rust kan vinden; god, wat was er gebeurd.... ineens zulk een omkeer in zijn ganschedoen en laten. En hij had het haar gezegd — wat ? Dat hij haar liefhad Had hij 't haar gezegd of niet God, wat was 't Wat had hij gezegd? Hij wist 't niet meer, hij wist niets.... alleen dat zij daar was, in zijn huis en er vooreerst niet uit zou komen, en dat Greet was in 't huis daarginds op Boulevard Delessert... en als hij Greet niet haalde, zou Greet toch thuiskomen en 't zou beroerd zijn en naar En hij had Patty zielslief, hij wilde haar; hij, de hartstochtsman begeerde haar, de hartstochtsvrouw... maar hij hield toch ook van Greet die hem haar heele hart had gegeven Wat móést hij beginnen— Hij was 448 met Greet toch ook gelukkig geweest.... weer een ander geluk Plots schoten hem te binnen de uren van zijn ziekte indertijd in den Haag, toen Greet zijn oogenlust was en zijn hartetroost.... en die visite ^oen van meneer de Behr, die gewaarschuwd had U bent nog niet geschikt voor 't huwehjk met al zijn lasten en plichten O god, 't was.... een kogel was misschien't beste voor hem ; alles wat er voor hem opzat. Daar ging de deur open, Katrien holde ontsteld op hem toe : „Menier," zei zij, met haar Vlaamschen tongval, „monsieur, madame Burgère slaapt maar ze wordt niet wakker.... Elle est mor- te et j'en ai la frousse, moi...." , Doodsbleek, met een nieuwen schok hem verlammend, ging Donald op onstandvastige voeten naar de logeerkamer, het zweet hem druipend uit 't voorhoofd. Patty lag nu bewusteloos op het bed, haar prachtige blauwzwarte haar om haar heen, in een veel koppiger bewusteloosheid dan de eerste ; een schijndoode. Hij^liep naar de telefoon om een dokter, zich verwijtend dat hij dit niet dadelijk had gedaan, maar zij had gesproken en Neen, hij moest bekennen, dat hij te zelfzuchtig was opgegaan in zijn blijdschap van haar bij zich te hebben, dan dat hij in staat was geweest zich gewetensvol het allereerst om haar lichamelijk welzijn te bekommeren. En dit trof hem nu toch als het noodzakelijkste. Vol wroeging stond hij daar aan de telefoon. Natuurhjk was de dokter niet thuis, en zond hij Katrien uit om een ander in de buurt. Hij hoorde het kindje huilen, maar kon er zelf niet heen; stuurde Lisette, die nog voor Patty's bed stond. Er werd gebeld. Wie was dat nu? 't Kon zijn eigen dokter toch niet zijn. Het was eenvoudig Greet, die verwonderd en ongerust dat hij haar niet kwam halen, als hij beloofd had, maar naar huis was gekomen. „Donald!" riep zij, al aan den ingang der anti-chambre : „Waar ben je? Ben je nog thuis.... Madame Perraud had...." Het geluid' harer stem, zoo kalm en nuchter, zoo opgaand in het nietig feitje dat hij daar niet was verschenen, prikkelde hem alleronaangenaamst in zijn zenuwachtige bui. God, als Patty nu maar wakker werd, arme lieveling. „Donald!?" Zij doorliep het appartement met haar eigenaardigen zwaren gang. „Ja Greet!" wrevelde hij opeens barsch-luid, tredend uit de logeerkamer haar tegemoet. Zij stonden tegenover elkaar. „God, Donald, wat scheelt je?" riep zij ontsteld. „Je ziet er zóó uit!" „Patty...." begon hij. 449 „Patty T' herhaalde zij in de hoogste verbazing, „die zit toch in Italië heeft ze je geschreven?" Hij stampvoette. „Ze is hier." . „Hier ! ? Hier in huis ?" „Ja natuurlijk." „Hier...." Instinctmatig verbleekte Greet. „En haar man, is die ook hier?" „Nee, natuurlijk niet. Ze kunnen nogal over weg samen. Hij is een lieverd." „Nou maar waarom komt ze dan bij óns ?" „Waarom?" maakte Donald zich driftig, al zijn ontstemming uitlatend op de niet begrijpende Greet. „Omdat ik haar oudste vriend ben, haar broer en meer dan dat. Daarom, 't Arme kind.... Ze wil van hem af, en hij, de bruut, heeft haar met een mes gestoken, zoo'n groote wond heeft ze in haar voorhoofd, op zij, boven haar slaap. Ze had waarachtig dood kunnen wezen, arme Pat. Ik wou, dat die dokter nou maar kwam, die kerels zijn nóóit thuis, als je ze noodig hebt." Greet stond daar als versteend; zwaar schuin leunend tegen den muur. Tot zelfs haar hppen waren wit, als bloedeloos. Haar oogen staarden wezenloos. Én haar hart zei haar: O, dit wordt jouw ongeluk, Greet, ze is ziek, ze blijft bier dit móést komen, en je hebt 't voorvoeld in je angst, toen Donald je trouwde. Je hebt al te lang geluk gekend, 't gaat weg van je. „Nu, zeg je niets ?" vroeg Donald, zonder acht te slaan op haar bleekheid en ontsteltenis. Patty was nu de eerste in zijn denken en weten. ,,'t Is verschrikkelijk. Maar had jij dat nou wel ooit gedacht van Burger, hij is zoo goed." „Goed ? Ja, dat zei je. Ga jij nou maar naar bed, zeg. Ik zal dien sinjeur wel afwachten, dien dokter." „God maar, Donald, ze is toch een vróuw, is 't niet gepaster, als ik...." „Gepaster ? bij een bewusteloos mensch.... Van wie heb je dat idee ? van je pa nog ? Nee kind, ga jij nou maar naar bed. Morgen als 't niet beter gaat, zullen we een verpleegster nemen, van nacht zal ik wel waken. Van Katrien kan ik 't niet vergen, die meidis moe, en Lisette moet bij 't kind slapen." „Dan zou ik 't toch moeten doen, ik, als vrouw," hield Greet aan. „Kom, kom, kom, kom, ga jij nou maar gauw slapen als een zoete meid, en laat je man nou zorgen. Nacht Greetje, wel te rusten, hoor, kind." „Ik wil haar toch even zien." Greet Hemming 29 450 Hij smakte ongeduldig met de lippen. „Als je dat dan volstrekt wilt." En de woorden waarmede Patty Greet geminacht had, flitsten door zijn hoofd. Twee vrouwen, die, in spijt van een tijdelijken wapenstilstand, elkaar nooit zouden begrijpen. Greet was niet ontwikkeld en Patty zoo hoogst begaafd en intelligent. Natuurlijk, hij, als man, had Greet altijd anders gezien. Mannen waren op dat punt toegeeflijker. Enfin Patty ontwaakte, juist toen Greet voor haar bed stond. „Ga wat achteruit," zei Donald, „misschien schrikt ze als ze je ziet." „Als ze mijn ziet 1" verwonderde Greet zich. „Nóü, zóó om van te schrikken ben ik óók niet." Hij smakte weer met de lippen ; die Greet begreep ook niets. Greet ging wat achteruit, in ontsteltenis starend naar het hoofd omwonden met witten doek, op het kussen. „Wat akelig ziet ze der uit," prevelde ze. Toen viel haar plots weer iets op als vreemd en ongepast. „God Donald, Patty heeft geen nachtpon aan." „Nou is dat zóó erg ?" Hij staarde met belangstelling in zijn oogen op de mooie armen. „Zal ik der een van mijn geven?" „Welnee, laat maar." „Maar ze is ziek, ze kan kou vatten." „Ook waar ; gééf dan maar." Het viel hem plots op hoe vriendelijk Greet over Patty dacht, terwijl Patty Ja, Greet was wel n goed wijfje. Greet kwam terug met de nachtjapon. „Hier Donald.... waar is der goed, zou ze geen goed hebben ?" „Dat heeft ze zeker nog aan de Gare de Lyon, hè, we zullen morgen ochtend wel vragen naar 't recu. Dan kunnen haar koffers hier komen." Greets gezicht betrok. „Zou ze lang hier moeten bhjven ?" „Minstens tot ze heelemaal en heelemaal beter is. Je moest je eigenlijk een beetje schamen, Greet, naar zoo iets heel natuurlijks nog te vragen. In plaats dat je diep medelijden hebt." „Nou " mompelde Greet, kleurend, de oogen neer. „Ik mag toch wel vragen." „Is die pon wel warm, niet vochtig van kou.... door 't wasschen, 't mocht haar 's schaden." ' ,,'t Is 'n .heele nieuwe pon, nog nooit gewasschen." „O zoo, nou, geef dan maar hier.... wacht, ik zal je helpen, hou "'em wijd boven 'r hoofd." „Licht haar wat op alsjeblieft dan, Donald. Dat kan ik met." Hij kon onmogelijk tot Greet zeggen. „Ga heen, Patty kan je niet uitstaan, ik zal haar'de nachtjapon wel aantrekken." Hij moest haar dus laten begaan, en met moeité volbrachten zij 451 dit werkje samen; het machtelooze lichaam van Patty bleek hün een groote belemmering. Haar armen hingen slap; haar hoofd, haar romp, haar hals, niets gaf mee. Greets lippen vermochten niet uit te brengen iets banaals als: „Zoo Patty," of „Dag Patty, hoe is"t nu met je...." Haar bhk bleef gekluisterd aan den blik dier vrouw, die rampspoed ging aanbrengen over haar en haar gezin. Patty's ontwakende oogen, die weer vermochten uit te drukken wat haar ziel voelde, doch niet bij machte waren te veinzen, geestkracht daartoe ontbrak haar volkomen, Patty's oogen gaven Greet stuggen harden onwil, die Greets hart in haar maakte tot één loodzwaren klomp. Door Patty's oogen naderde tot Greet het onheil. „Spijt me moeite geef—" haperde Patty zwak. Greet schudde het hoofd, wilde zeggen: „dat is niets," kon niet. „Nacht Donald," fluisterde ze dus— dus je bhjft waken." „Ja natuurlijk," viel hij heftig uit. „Nacht vrouwtje, liefje, ga nu maar gauw naar bed jij, hoor. Je zult moe zijn." Hij bukte zich, en zijn lippen beroerden hchtjes haar voorhoofd en wang. En als hij haar geslagen had, kon het Greets binnenste niet méér in schrik verkild hebben dan dit haastig luchtig wegzenden van haar, zijn wettige vrouw. De oogen harer liefde, harer eerste en eenige liefde, zagen scherp. Hij hijgde om alleen te zijn met die andere, hij wenschte ontslagen te zijn van zijn vrouw. Hij telde haar niet, zij was hem tot last. En terwijl Greet instinctmatig naar haar kind ging kijken, in een stomme worgende smart, die haar tranen in hun opkomst stolde en haar keel deed zwellen, dacht zij: Er zal wel een tijd komen dat Donaldje geen vader heeft en ik geen man heb. Daarvoor zal zij wel zorgen. Mijn onbestemde angst, mijn woeste angst voor 't weggaan van mijn geluk was zij, en zij en nog eens zij. Meneer de Behr heeft vroeger goed gezien— thuis had ik altijd zwaar verdriet, maar 't was niet alles nog; er moest nog meer komen en god weet wat verdriet. HOOFDSTUK XXXIII. En het bewaarheidde zich wat Greet voorvoelde. Het leven in haar eigen huis, waar zij met zachten staf geheerscht had, haar goedige wil een vredige wet was, en men haar wenschen in liefde eerbiedigde, werd haar ondraaglijk gemaakt. Van no. 1 werd zij no 2, toen no. nul. Patty, als zieke eerst 452 spil waarom alles zich wentelde, de hoofdpersoon in Donalds denken en voelen, troonde bepaald als koningin aan zijn zijde, in haar hoedanigheid van herstellende. En Greet kreeg weer over zich het ellendig bewustzijn van vroeger thuis; dat zich weten niets dan een arme ondergeschikte, een diè geduld werd en méér niet. Patty's lach en sprankelende geest en muzikaliteit bekoorden Donald, verrukten Donald, die haar den glimlach uit de oogen keek, de woorden van de hppen las. Wat waren de gaven van Greet hierbij ? De huishoudelijke gaven ? Greet was Martha die diende, en Patty was de uitverkoren Maria. En in het eerst nog diende Greet zacht en onderworpen. Haar tranen bedwingend, baar smartekreten smorend, volbracht zij in stilte haar plichten, zich herinneren dat wat zij Donald dankte; door hem genoten had. Haar kind, haar welstand, haar verlost zijn van onaangenamen geestesdruk, alles wat haar tot mensch in de samenleving gemaakt had, gedacht zij. Hij had de zalige hefdein haar gewekt en haar geschonken, hij had haar gewonde ik gezalfd en gestreeld. En schoon Katrien, Lisette, en mevrouw Perraud alles zagen, sprak zij niet met hen over haar hevig leed, schreef zij naar de de Behrs slechts vroolijke brieven over haar kleinen schat, die het zoo goed maakte, die zoo heerhjk werd, een mollig beertje; hun naamgenootje; en nooit iets zelfs over het feit dat zij een logée hadden. Schuwe schaamte belette haar zelfs daarvan te gewagen. De eerste maanden na bébé's geboorte nog, had zij het zoo heerlijk gehad; misschien te heerlijk, te mooi. Donald had nog vertrouwelijk met haar over alles gesproken ; was soms wel afgetrokken geweest, maar, och, dat was toch iets heel natuurlijks! Doch bij hield van haar, van 't kindje. Hij nam er soms heel lang notitie van, speelde er mee, een alleraardigste jonge vader. Zij waren dit jaar niet op reis geweest, maar hadden veel tochtjes per auto gemaakt naar de omstreken, Chantilly, Meudon, Versailles, Saint Cloud en zoo. Greet had versteld gestaan over de wijdsch antieke en toch vroolijke lichte pracht van het koninklijk kasteel te Versailles, en de verrukkelijk schilderachtige eigenaardige tuinen met geschoren hagen, heesters, boomen, zooals zij in de zeventiende eeuw waren aangelegd door le Nótre; zij had de fonteinen zien spelen op fonteindag, groote en kleine, en Donald, die veel geschiedenis gelezén had, had haar verteld van het hof van Lodewijk den Veertienden en de weelde daarvan en beloofde baar te zullen voorlezen boeken daarover en ook over die allerongelukkigste Marie Antoinette, wier salons en slaapvertrekken Greet bewonderde, eigenlijk in verbaasden schrik over zooveel kostbaars. „En dat een mensch daarin kan slapen en eten, Donald." Hij had 453 goedig gelachen en gezegd dat zij, Greet, kostehjk was. Wanneer zei hij het nu? Chantilly beviel Greet het best, zij vond het mooier nog dan Fontainebleau. En zij genoot oprecht van Mahnaison, het Josephine-huis met al de kostbare souvenirs daar. En zij en Dönald lachten daar hartelijk om een bejaarde Engelsche, die op hen toeschoot, en „that gentleman" verzocht een stukje af te snijden van de schors van een ceder, door Josephine eigenhandig geplant. Donald, die altijd genoot in buitensporigheden, stemde toe, en kibbelde met deze dochter Albions over de te ontvellen plek. „I much prefer the top," zei de Engelsche, maar hij vond het voor alle zekerheid beter beneden aan den voet te scalpeeren. „Aoh Josephine, yoü know, she was grand !" deunde de Engelsche, in eerbiedige afwachting, Greet in de ooren, die haar niet begreep, Donald was haast gestikt van ingehouden lach, terwijl in doodsangst voor een parkopzithter. Eindelijk had de Engelsche haar stukje beet, en Donald raadde haar aan het in een gouden omlijstinkje te dragen als broche. Een peinzende uitdrukking op haar gerekt gezicht bewees wel dat zij daar hoogst ernstig over dacht. Greet, doodmoe, haar oogen verblind nog en vol van de weelde der zalen, het verguldsel en de bonte kleuren, de schitterende pracht der bouworde, den rijkdom der ingelegde vloeren, schilderijen en lichtkronen, was altijd bhj geweest adem te kunnen scheppen in de tuinen dier beroemde kasteelen, die daar troonden in hun eenzame praal, hun vorstelijke koude verlatenheid, plastieke, daadwerkelijke stukken Fransche historie, met, in plaats van de rechtmatige hoofsche koninklijke of prinselijke bewoners, kudden banale toeristen, volgend hun herders, de gidsen, als opgejaagde schapen er mal door. Klein en zot bepaald in hun hedendaagsche allergewoonste gewoonheid, te midden van het plechtig grootsche nobele, dat vergane eeuwen hadden gelaten. Greet, in haar eenvoud, voelde dit sterk. „Wat steken wij met ons allen toch'leelijk af bij die mooie ouwe boel, die geel en groen en rood satijnen kamers, die goddelijke spiegels en schilderijen, zeide ze, denkend over de vertrekken in Trianon en elders van Marie-Antoinette. „Dat daar allemaal is zoo statig, vind jij nou ook niet, Don?" „J— ja—" had hij gelachen. Greet had bijna gehuild te Versailles over het portret van den armen dauphin, in zijn moeders slaapkamer. „Wat 'n schat van 'n ventje, met z'n lekkere lange haar. En dat dat wurm nou door zoo'n ellendigen schoenmaker zoo gemeen is mishandeld en naderhand weg is gemoffeld. Verbeeld je, dat ons Donaldje 'n prinsje was, en dat 'em dót overkwam." „Ja, 't was allemachtig ellendig voor 't kereltje," beaamde haar 454 man, „maar zoo moet je 't je niet aantrekken, Greetje; 't is al over de honderd jaar geleden." „Wat kan mijn dat nou schelen?" verontwaardigde zich Greet, ,,'n moeder kan altijd voelen voor 'n moeder, al was 't vijf duizend jaar geleden. Toen dat kind van die koningin af werd getrokken.... 't wurm, tien jaar pas Zij veegde haar tranen af. En in het park, wierp Greet zich juichend op haar kleinen dauphin, die, met groote zwarte oogen, geduldig zijn papa en mama op den schoot zijner bonne afwachtte en kraaiend zijn ronde armpjes naar moeder uitstak. Naderhand dronken, zij in het pad» of ergens buiten dan altijd thee, en gingen toeren door het weelderig groen. O, wat een zalige dagen waren dat. Als Greet daar nu aan dacht. Weg, weg, en nog eens weg. Patty's oordeel werd gevraagd, om Patty's woorden werd vriendelijk gelachen, Patty's blikken en die van Donald ontmoetten elkaar teeder bij elke gelegenheid, en door Greets hart ging dap geregeld een felle steek. Patty's wond was geheel genezen, nauw een klein litteekentje zichtbaar. Zij was mooier dan ooit, in haar Oosterschen bloei door iets kwijnends getemperd, dat hem verfijnde, en Patty overschaduwde Greet geheel. Vooral daar Greet in haar zwaar verdriet er niet mooier op werd, en snel aan 't welken was, met de oude kringen onder haar oogen, den ouden hjdenstrek van de neusvleugels tot de mondhoeken. O, wat was het leed van thuis vroeger bij dit leed, dit kankerend leed ? Thuis had zij ten minste niet noodig jaloersch te zijn ; zij behoefde de gunsten van een haar dierbaar, haar geheele hart in beslag nemend wezen aan niemand te betwisten, om de eenvoudige reden, dat er zulk een wezen niet bestond. „God Donald," zei zij, na meer dan twee maanden zoo lijdens, „gaat Patty nu nóg niet weg ? Je gaat waarendig toch ééns heen, als je ergens logeert. Als 't nou nog 'n arm mensch was, dat we den kost moeten geven, zou 'k nog zeggen, en 'n arm mensch zou ten minste zoo'n praats piet hebben, maar zij kan toch op 'r zelf gaan wonen." „Waarom ?" vroeg hij koel, uit de hoogte, „waarom moet ze zich alléén verkniezen? Waarom mag dat arme verlaten schepsel niet Pog een poosje gezelligheid hebben ? Ze zal wel weggaan, als 't haar verveelt, maar wij moeten gastvrij bhjven, Greet." „Arm verlaten schepsel," pruttelde Greet, „ze heeft een besten man gehad, en als ze dien niet 'r leven lang gesard had, zooals ze mijn erken keer doet, vooral aan tafel, zou hij 'r niet gestoken hebben; maar loontje komt om z'n boontje. Als ik haar man was geweest...." „God, Greet, ik wist nooit dat je zóó wrééd was." „Ik ben niet wreed, maar ik zie hier scherper dan jij. En ik zeg je, Donald, dat ik dóód ga, als ze nog langer blijft. Als ik 455 't kind niet had, dan wist ik niet hoe ik nou 't leven zou uithouën. Ik val met den dag af. Kijk me 's an." Donald keek haar aan, en zijn plotse medelijden deed hem zich bukken en een kus drukken op haar vermagerd gezichtje. „Je bent een dwaze kleine meid, je haalt je allerlei muizenissen in je hoofd...." Snikkend leunde Greet tegen hem aan. „O Don, mijn eigen jongen, als je nu altijd zóó voor me was, vroeger was je zoo, en kon 't nou zoo niet blijven ? Ik ben toch je eigen vrouw, en ik hou zoo van je Dón We hadden 't zoo heerhjk samen, zoo goed en gezellig weet je wel, van den zomer, toen met de kasteelen?" Hij streelde heur blonde haren, kuste-haar nogmaals, maar in hem zei een stem. dat 't nooit meer zoo kon worden, die andere had héél zijn gemoedsleven nu; hij hijgde naar de omhelzingen, die zij uit behaagzucht hem tot nog toe onthouden had : reculer pour mieux sauter après. Greet was hem geen vróüw meer, niets dan een lief zusje, een best kind, dat hij met een oog van onverschillige genegenheid beschouwde. Nooit had hij haar moeten trouwen, nooit. Vader de Behr had wel gelijk gehad. Als hij zijn eigen stommen kop indertijd maar niet, uit lust tot tegenspreken, had gevolgd. O god, hij had een passievrouw als Patty noodig, een fel purper wezen, niet een vredig lammetje als Greet. Liefde met slaag, als meneer de Behr het pens genoemd had, moest hij hebben. „Kom vrouwtje, wijfje, ga nu met je kindje wandelen 't is mooi weer, bedaar nu." Maar zij, hoewel voelend dat het gedaan was, wilde toch zich aan dien stroohalm zijner genegenheid vastklampen, en bleef tegen hem aanleunen. Hij had innig met haar te doen, werkelijk, het deed hem leed om harentwille, maar haar liefde was hem thans een last, die hem zeer bezwaarde. „Arm Greetje, arm kind " Zij stonden daar in de muziekkamer, toen de deur zich zachtjes opende en een sterke zoete zegeltjesgeur naar binnen drong, als een lenteadem het vertrek alvast vullend; bode van Patty, die kwam aanzweven in een nauwsluitenden donkergrijs fluweelen tailleur, met een hermehjnen écharpe los sierhjk om de schouders, en een grooten, schuin gezetten donkergrijs fluweelen hoed, met een enkelen piekrechten hoogstaanden stijf gekrulden mauvegrauwen veer, voorop tegen den ronden bol aan. Een nieuwe hoed, die Donald verrukte. Een wijde hermehjnen mof, als een kolossale platte tasch, was achteloos gemoffeld onder Patty's rechterarm. De vingers harer rechterhand, reeds geschoeid, streken langzaam neer het lenig krinkelend glacé over de vingers harer linker. Greet wist het dat zij gisteren deze nieuwe gele hand- 456 schoenen met Donald gekocht had bij Perrin in de Avenue de 1'Opéra. Patty legde even een gouden beursje op tafel. Patty's stem klonk liefdelijk, vol zang, en vleide: „Don, ik ga nu maar even voor die sonate van Franck, je weet wel, en hebben ze 'em niet in de Rue de Médicis, dan auto ik even naar Place de la Madeleine, of ik ga te voet.... ik weet nog niet. Als je soms mee wilt, hè ?" Zij deed of zij Greet niet zag, tot zij bijna tegen haar aanbonsde; toen verbaasd: \ „O.... e, stoor ik 'n echtelijke idylle?.... 'n liefdestooneeltje? Snoezig voor de scène, c'est du vrai theatre et du bon.... wat ?" En zich innerhjk verbijtend, lachte zij haar muzieklachje, een roulade uit een lach-aria, en staarde Donald in de oogen, die betooverd terugstaarde, haar bevalligheid indronk, met alle toiletbijzonderheden, die het geheel zoo uiterst bekoorhjk maakten. Zij was toch je vrouw, hoor, de te begeeren vrouw, geen wonder dat alle mannen.... ■ En Greet bemerkte dat zij door een van die twee gehoond en bespot werd ; door den ander, die zich loswikkelde uit de omvatting harer armen, koel werd weggezonden uit diens hart en gedachten. Zij was niet noodig hier, haar kon men niet gebruiken, zij waren eikaars wereld, elkander genoeg. En een blinde drift joeg in haar op van wanhoop en wangunst op die vrouw, die panterkat in haar blanke bont, wier ziel zwart en vurig was, als haar oogen. En o, zij begreep Burger zoo, die dit chique élégante schepsel gestoken had met een ordinair tafelmes, in zijn roode woede; o zij begreep hem zoo best. Kijk, hoe ze nu lief zedig haar handschoenen vast het knoopen door Donald, valsche roofkat, listige verderfbrengster, die Donalds hart in een val had gelokt,.en 't gevangen hield, zoodat 't naar niemand anders meer uit kon gaan, het willend voor zich alleen. En Greet, zich slecht wetend in haar helsche kwaadheid, had dolgaarne op dit qogenbhk Patty's bloed in een steek doen vloeien, die mooie japon er zich mee zien verven, en Patty dan de trappen af, op straat gesmeten. Vroeger, las Donald haar, Greet,. wel vertaald uit de courantenverslagen voor van moorden uit jaloezie door Fransche vrouwen, en Greet had dan gerild in afschuw, maar nü kon zij, Greet, heel goed in de haar vroeger zoo vreemde gevoelens dezer vrouwen treden ; die vrouwen wreekten eenvoudig hun heiligste rechten, vertrapt door een zedelijk moordende! Wat verdiende deze Patty, nu al meer dan twee maanden bezig met Donald te ontstelen aan zijn gezin, dan anders ? Of moest je haar er soms nog voor danken, dat ze zoo schattig was ? Over het geheele lichaam bevend, haar oogen vol tranen, riep Greet met hokkende stem: „Wel ja, Donald, ga maar met haar! Zij is hier toch alles. O, 457 hoe durft ze, hè? De brutale kat.... 't.... 't schépsel!" Zij stikte bijna in haar woedewoorden, leunde zwaar tegen den muur. Patty hief, in een ruk, het gebogen hoofd, als had een zweepslag het opgericht. Doch in een zich snel bezinnen bleef Patty sluw bekoorlijk, sluw hef. „Kindje, je bent niet wijs! Omdat Don en ik, als 'n paar ouwe kameraden, even 'n paar boodschappen gaan doen ? Moet je daar zóó'n malle drukte over maken, zoo'n ónwelópgevoede drukte ? Ik kan wel merken, hoor, dat je geen lady bent, geen dame. Hè Don ?" „God, wézen !" kreet Greet. „Ik begrijp dat je man jou gestoken heeft, ja, en ik zou, als ik Burger was geweest, nog héél wat anders gedaan hebben ! Vraat jij nog van dame ? Jij, die in mijn huis komt en mij m'n man ontneemt, en je in alles dringt hier ? Je hebt geen récht hier te zijn, hóór je ga in je eigen huis.... paar je man, als die je nog hebben wil 1" • „Greet, Greet, matig je " vermaande Donald, bleek van ergernis, daar hij Greet inwendig een beetje gelijk moest geven. „Ik matig me nier, ik wil me niet matigen voor dat wezen. Dan ben ik maar grof en lomp en alles wat je wilt, dat wil ik zijn, dat verkies ik te zijn tegen dat wezen! Ik heb me al weken en weken ingehouën. Ik kan 't niet meer. Indertijd dacht ik dat Diana erg was, maar die is niets nog bij dit schepsel." „God ménschje, je bent niet eens'waard dat ik je aanhoor," Patty draaide haar trotsch den rug toe. „Ga naar je meiden, daar hóór je bij." Zij ging kalm voort met haar écharpe over haar armen te schikken. „Ja, daar hoor jij nier, die zijn te fatsoenhjk voor jóü!" richtte Greet; in haar woede nog verwonderd de rechte woorden te vinden. „O, dan naar je jóden, in den Haag. Daar zal je wel zoo'n ordinaire taal van geleerd hebben. Net iets voor joden." Dit moest, volgens Patty, Greet weer den genadeslag toebrengen. Als Gideon, Theodoor en Diana Hemming was Patty geboren antisemiet. Doch nu kreeg Greet onverwachte hulp van Donald, die zag dat zij bijna onmachtig tegen den muur lag. Hij harddé zijn blik tegenover de schoone verleidster, die daar met spottende oogen stond en zei gestreng: „Nou nou, Patty, 't is genoeg; jij matigt je ook alsjeblief; ik verkies die zotte ruzie niet langer aan te hooren, en dat onhebbehjke schimpen van je op Greets vrienden, die héél brave menschen zijn» kan ik ook niet dulden,* en dat komt hier niet te pas, dat heb ik je al meer gezegd. Greet is nu wat opgewonden, en niet verantwoordelijk, maar jij bent kalm eh wél verantwoordelijk. En wees dus redelijk, jij, alsjeblieft. Jij hebt hier als logée ook je verplichtingen." „Gisteren wilde ze niet dat ik 't kind zoende, ze nam 't van 458 me af, zoo toen ik 't aanraakte," pruilde de lbgée gebelgd, haar hoed voor den spiegel bewonderend. „Neturelijk, jij hoeft mijn kind niet an te raken. Als 't op mijn leek, bleef je der wel van af, 't is maar omdat 't op Donald hjkt. Maar 't is en blijft toch mijn kind ! O 't eenige, 't eenige wat ik nog heb, en jij zal 't niet meer zien." Greet brak in snikken los en hobbelde weg. Patty proestte, maar Donald stuitte haar lach, met berispend handgebaar. „Ik féhciteer je met zoo n vrouw, zeg. Zoo iets beschaafds! Nu begrijp ik toch wel waaróm ze haar thuis achteraf zetten. „Dat begrijp jij niet, brutale wijsneus, want je weet niets. En jij provoceert Gréét, en daar zou iemand die hooger ontwikkeld is dan Greet, ook niet tegen kunnen. Ik wil dat je, zoo lang je in mijn huis bent, Greet eerbiedigt als de vrouw des huizes, en mij geen ellendig leven bezorgt. Greet is jaloersch op jou, niet op je schoonheid, maar enfin omdat " „Omdat jij van me houdt, hè Don ?" Zij trad op hem toe en sloeg haar armen om zijn hals...." Maar hij weérde haar angstig weg, een idee hebbend dat Greet,. teruggekomen, aan de deur stond te luisteren.... „God, doe dan toch zulke dingen niet hier in huis als een van de meiden binnenkwam.... we zouden eenvoudig belachelijk zijn." Hoe hij ook smachtte naar haar omhelzingen, dit op 't alleronverwachtst zijn wenschen tegemoet treden, juist nü, was hem onaangenaam. Zij was te laken thans, zij had zijn vrede moéten ontzien en hem geen verdere onaangenaamheden bezorgen. Ze kon immers achter Greet om lief doen, maar waarom moest zij openhjk wonden, onbesuisd hakken en houwen. O, die vrouwen, ze hadden geen tact. „O, mag ik 't dan wel buiten de deur doen ?" spotte Patty, en keek hem zoo fluweelig aan, dat hij lachte zijns ondanks. Ze was toch onweerstaanbaar, die malle Pat. O, als hij maar vrij geweest was, o, als hij.... ze was een eerlijke meid, ze had hem hef en ze het 't zien. „Kom, ga een beetje niee in de frissche lucht," gebood zij, goede tacticus, snel gebruik makend van het behaalde voordeel. „Dan bedaren je geschokte zenuwen." „Ja, maar ik zal eerst naar Greet gaan zien...." „Och, wel nee, laat dat nu maar...." Zij stampvoette. „Nee nee, ik zal doen wat ik wil." Hij keek haar over zijn schouder even gebiedend aan, en ging heen. En zij zonk met saamgeknepen hppen op een stoel. Zij kon dan toch niet alles doen wat zij wilde met hem. Enfin, juist prettig. Dan bleek het ook de moeite waard, dat ze zich voor hem inspande. 459 Ze was nieuwsgierig wat hij tegen die schoonmaakster zou zeggen.,, Zou ze hem achternasluipen ? Nee, maar blijven zitten. Donald ging naar de slaapkamer, daar hij Greet nergens anders zag. Zij lag, wit als haar witte sprei, met een „barstende hoofdpijn" en roodbekreten oogen, op bed. Hij was voornemens geweest haar te zeggen, dat zij zich voortaan betamelijker moest uit laten, maar hij kon 't eenvoudig niet, ziende hoe zij daar lag, het leed in den vleesche. Hij hief de sprei wat op, om haar meer toe te dekken. Zij beurde de gezwollen oogleden, als twee dikke schelpen onder de bogen harer wenkbrauwen. „Laat maar, Donald," haperde z^et toonlooze stem, „ik begrijp waar je voor komt, ik zal me niet meer vernederen door dat schepsel standjes te maken. Ze is ze nog niet eens waard, ik zal wel zwijgen en 'r uit de weg gaan en niet meer an tafel komen, terwijl ze nog hier is. En gaat ze niet weg, dan trek ik eenvoudig met 't kind er uit, dan gaan we maar bedelen samen. Ik heb 't altijd gezegd, als ik je tot last ben, ga ik maar weg. En ik ben je tot last, ik zie 't. Ga nou maar heen, met 'r uit, muziek koopen. Ik ben er vandaag al vast ziek van, van haar muziek, panterkat." Donald voelde zijn oogen vochtig opeens van ontroering. Hij had een visioen van Greet, voortmankend door de Parijsche straten met haar kind, zijn kind, de hand uitstrekkend naar aalmoezen, Zijn vrouw " „Greet, ben je nou gek met je verdomde onzin !" viel hij ruw uit. „Daar heb je geen reden voor, zoo iets te zeggen, mij zoo te krenken. Jij bent met de onaangenaamheden begonnen vandaag. Als jij niets gezegd had, enfin, je bent niet in orde, ik wil je geen verwijten meer doen. Zie wat te slapen, dan ben je tegen etenstijd weer frisch, en je moet wel aan tafel komen, want jij bent de vrouw des huizes. Patty gaat nu gauw heen, en dan wordt alles weer als vroeger." „Ik zal an tafel komen, want zij kan eigenlijk voor mij weggaan, ik hoef 't niet voor haar, maar zelfs als ze weg is zou 't dan ooit hier worden als vroeger? 't Zal aan mij niet liggen, ik zal m'n best wel doen. Pa moest dit weten en Diana, hoe blij zouën ze zijn. O God " Greet barstte weer in hartstochtelijk snikken los ,M'n geluk, m'n mooie heerlijke geluk is weg." Zij drukte woest haar gezicht in het weeke kussenblank. Donald mengde haar kalmeerende druppels met water. „Daar, daar, wees nou maar zoet, maar stil, drink maar 's." Gehoorzaam dronk zij. „Dank je wel. Nou, ga maar met'r uit, dag Donald " besloot zij moedeloos. Hij raakte met zijn lippen haar blonde haren aan. Onwillig verschoof zij haar hoofd. Zij wenschte niet als een geminachte bedelares kóperen centen, waar zij recht had als een geëerde op gouden 460 tientjes. Hij haalde de schouders op, haar werkelijk te aanmatigend nu vindend, hij had verwacht dat zij zijn hand dankbaar zou kussen. Enfin, je moest iedereen maar nemen zooals hij was, en Greet stumper.... O, die vrouwen, die vrouwen. Hij was waarachtig de ezel van Buridan tusschen die twee in. Hij hield van Greet nog, o zeker, maar't was niet dat, hij hunkerde niet naar haar, zooals hij hunkerde naar de volle hefde van Patty, naar een samenleven met die. Enfin, Patty moest om den vrede 't huis maar uit, ze maakten hem dol met hun tweeën, razend. Hij wischte zich het voorhoofd. „Je bent aardig lang weggebleven," viel Patty scherp uit. „Ja, ik heb Greet even wat druppels klaar gemaakt en ingegeven. Ze is óp van de zenuwen. Ik kan 'r daar niet als een hond laten liggen. Ze is mijn vrouw." „Ik wéét 't...." beet zij hem toe, en terwijl hij zijn hoogen hoed opzette en zijn jas met astrachan voering en kraag aanschoot, ging zij hem in haar élégante slankheid voor, naar beneden, langs de rondende muren met hun geel-bearabeskte dofwitte vensters, waardoor het licht vandaag in wintergrijsheid groezelde. Hij volgde op zijn gemak, zijn handschoenen in de hand. „Auto ?a vroeg hij, buiten gekomen, zijn hooge gestalte zoo góed passend bij de hare. „Merci. Loop. Heb behoefte aan lucht." Hij kende dien telegramstijl wel, het beteekende dat Patty's humeur „massacrant" was, maar 't zijne was dito dito, en dit chique paar, begluurd en nagestaard door velen, wandelde de trotsche Avenue du Trocadéro door naar de drukke^ wijde Place de 1'Alma, alvorens een woord gewisseld te hebben. Eindelijk barstte Patty in een harer helle schaters los, en die klinkende lach ontrukte Donald aan zijn gepeins. „Wel ?" vroeg hij glimlachend. „Ik vind 't leven zoo gek. Wat hoeft nu al dat gekemphaan en gesjenk eigenlijk ?" „Als je dat maar weet. Zeg, 't is 'n verre tocht, Cours la Reine nu, en dan zoo over 't water naar Boul. St. Germain, wil jij nou wel te voet....?" „O, wat is nou St. Germain.... is dat nou zoo'n end ; dan nemen we Rue de Tournon, en dan zijn we al in de Luxembourg of we nemen wat anders dichtbijs. Als we de muziek hebben, goüteeren we gezellig in die patisserie Medicis, daar hebben ze verrukkelijke gebakjes. En dan alsjeblieft een kop heete chocola, dat hebben we wel verdiend." En zij lachten beiden, zich voelend als kinderfen uit, in dat vrije ruime mooie Parijs, en zij dachten niet meer aan de hopeloos lijdende Greet. Terwijl zij samen intiem, aan een tafeltje bij het raam in de ver- 461 verschingskamer gezeten, vroolijk smulden, ging een man voorbij met puntbaard en slappen scbildershoed, Die man keek in, zag ben zitten en deinsde terug, zijn bleeke gezicht wit als dat van een doode, zijn holle oogen zich sluitend als in afdring van een afzichtelijk visioen. Ook Donald en Patty voeldennen eletrischen schok door zich heenvaren, als hadden zij den geest van een hun bekenden gestorvene gezien. En gedurende vijf minuten, spraken zij niet, aten noch dronken, heten hun chocolade afkillen in de half leege koppen. Patty haalde eindelijk de schouders op. ,,'t Is zoo ellendig, ik kan niet van hem weg wegens coups et blessures, omdat ik geen getuigen had. Augustine was in de keuken, ze zag me wel, toen ik voorbij vloog, maar hield zich van den domme, en de koetsier weet natuurlijk niets van Burger af. Enfin, dan maar niet scheiden.... of we moesten 't wegens incompatibilité d'humeur kunnen doen.... L „Nee wegens kwaadwillige verlating van jouw kant. „Pfff," blies Patty, de schouders ophalen. „Ik wil vooreerst niet mét gerechtshoven en al dat gezeur te maken hebben. Burger moet zich koest houden, hij heeft me gestoken..., later tijd genoeg. En wat geeft 't of ik me vrij maak, jij bent toch niet vrij, hè Don 1 Want jij en je heve Greetje zijn zoo innig aan elkaar verknocht „Ik zal niet van Greet scheiden," besliste Donald'ernstig. „Ze is 'de moeder van mijn kind, en ik hou van Greet. Weer op een andere manier dan van.... nou ja, dan van jou.... maar ik hóü van 'r." Patty boog zich voorover tot hem, doorboorde zijn oogen met die groote zwarte diamanten, waarin een donker vuur somberde onder baar wat zware korte zwarte wenkbrauwen. „Méén je dat nou?" „Ja, natuurlijk. Anders zei ik 't je nu niet, voor de twaalide „Gód hm " haar schouders rukten omhoog. Zij gooide zich weer achterover, tegen de wit bonten écharpe, die zij over haar stoel had gehangen. En in haar gierde een radelooze smart, als een storm. Zij had haar wee wel willen uitgillen. O na alles wat zij voor dien man, dien ellendigen jongen, had opgeofferd, nadat zij zichzelf belasterd had, terwille van hem, tegenover Burger, zichzelf met slijk had besmeurd en er voor gestoken was geworden en ziek geweest — moest hij baar nog vertellen dat hij hield, hield van -die schoonmaakster, die manke schoonmaakster. O mannen, bah! Wat verdienden ze ! Ze verdienden dat je ze ongelukkig maakte, dat je ze in liefde folterde, dat je ze doodschoot. Zij stond eensklaps op. „Betaal, ik ga heen." 462 Hij bewoog zich niet, zeer gekrenkt door haar bevelenden toon. „Best, ga heen, ik zal wel betalen. Je kunt gerust zijn." „Ik wil alleen wezen, kom nief thuis eten." „Uitstekend." „Je.... je schoonmaakster kan gerust zijn." Hij beet zich de lippen, zei niets, draaide zich om, wenkte een bedienend jong meisje: „C'est combien?" Patty ging de kamer uit, den winkel door, trotsch, hoog, chique, slank, nagestaard door alle heeren die taartjes stónden te eten en hqueurtjes zaten te drinken. „Belle femme," „elle est bien," „elle est jolie...." Maar het bewonderend gemompel ging thans ongenoten haar anders zoo gretig opnemende ooren voorbij. Hij hield nog van dat mormel, gód, hoe was 't mogelijk?! En Donald ging, een auto aanroepend, alleen naar huis, en dineerde alleen; Greet kon niet opstaan, was te ziek van de hoofdpijn. HOOFDSTUK XXXIV. Patty dwaalde eenzaam rond door den kalen Luxembourgtuin, bekeek, zonder te weten wat zij zag, den naakten grooten vijver, waar kinderen hun scheepjes nog lieten varen, keek op de klok van den Sénat, zonder te begrijpen hoe laat de wijzers aanwezen, ging de trappen van het linker terras op en ze weer af, hep nog eens om het bassin heen, ging toen de heele lange bladerlooze Avenue de 1'Observatoire door naar den boulevard Montparnasse, al maar met de gedachte in haar hoofd ? Dat heb ik voor hem opgeofferd en dat zegt hij me. Burger had ten minste nooit van een andere vrouw gehouden, maar Burger was ook een ellendige lijs, niet waard dat je je voor hem inspande. Ja, hij, Donald, had altijd wel beweerd dat hij van zijn Greetje hield maar na die scène die 't schepsel gemaakt had, 't weer zoo te zeggen. En 't ellendigste bleek dat Donald Hemming de man was dien Patty wilde en geen ander. Zij had met een kleine variant, als Carmen kunnen zingen : J'ai des amants a la douzaine, mais ils ne sont pas a mon gré !' En zij moest hem hebben, en zij zóü hem hebben, en hij zou van dat schepsel af. En zij zou Burger door middel van een avoué wel dwingen van haar te scheiden. Donald zou de hare worden. Juist zijn tegenstand maakte hem zoo begeerhjk. Zoo liep zij Boulevard Montparnasse af, en werd er gegroet, in dit schilderskwartier, door kunstbroeders van haar man, met 463 blikken van eerbiedige bewondering, terwijl iets van een slim glimlachje scheen te glijden in de zware donkere baarden der meesten. Patty groette uiterst stug en voornaam terug, haar neusje in de lucht. Volk, wat dacht 't wel, dat het 't recht had haar te hoonen omdat zij niet bij haar man was ? Vólk, laat 't naar z'n eigen moreele leven kijken. Zooveel fraais was 't waarachtig ook niet. Zij wilde eerst dineeren in café Lavenue, maar lieve hemel, daar zou zij wéér die lamme Bohème ontmoeten, die daar met elkaar zat bier te drinken en opinies over kunst en vrouwen uit te braken, in een wijsheid die, wat haar Patty betrof, slot noch zin had. Er was goede muziek, maar zij had van avond geen lust die aan te hooren...., De hemel weet of Burger er niet zou zijn, voor een verzetje.... Neen, zij zou maar naar de Rue de Rennes gaan, daar was een Duval. Anders, met zoo'n toilet, hoe heerlijk zou 't geweest zijn te dineeren in 1'Avenue de 1'Opéra, of op een van de groote Boulevards ergens met Donalds — Zij had eigenhjk geen eetlust, maar zij moest iets eten, en zij verkoos die schoonmaakster met haar platte taal van middag niet te zien aan tafel. Onbehouwen schepsel. Donald had tegen haar, Patty, nog niets gezegd van weggaan, zoo ongastvrij was hij niet; zij zou, hoewel zij soms wel verlangde naar een eigen appartement, dus nog een paar weken bhjven, om de schoonmaakster en jodenvriendin te tergen. • In de Duval, met zijn nette maar eenvoudige cliëntèle, maakte haar verschijning den gewonen en door haar steeds begeerden opgang. „C'est une Russe," „une Espagnole," „une Italienne," „une Grecque," „une Hongroise," hoorde zij mompelen, langs de tafeljes gaande. Zij zette zich neer aan een onbezet, doch spoedig was zij omringd van vier vijf heeren aan de omringende, daar vlak bij, terwijl een heer, zich, zooals gebruik was, zette voor het schoone couvert tegenover het hare, aan hetzelfde tafeltje. Zij hield zich trotsch en stug, nog woedend bij de gedachte aan Burgers kor*nuiten. Enfin, zij dachten dat ze. nu zoo mochten kijken, omdat zij haar vroeger wel in manscostuum in het atelier gezien hadden. Maar wat zóü dat nu ? Madame Dieulafoy ging altijd in manscostuum, en George Sand indertijd én Rosa Bonheur en wist zij al wie meer. En al had zij geflirt met ze, George Sand was vrij wat verder gegaan, en wie zegt dat als zij, Patty Glennock, geschreven had, of zij 't niet nog veel beter gedaan zou hebben dan George Sand. De heer tegenover haar vroeg haar eerbiedig de spijskaart, reikte die haar weer buigend over, maar zij lispelde ternauwernood merci. Zij lepelde haar potage naar binnen, at een portie visch, kip, en een stukje in rhum gedoopte cake met geconfijte vruchten, dat men hier bestempelde met den weidschen naam van pudding aux fruits, dronk bij dat alles een balf fleschje witten wijn, betaalde en 464 ging heen. De heer over haar had gezorgd klaar te zijn terzelfder tijd, doch hoewel gelijk met haar uit de deur gaand, dorst hij haar niet van nabij volgen. Avenue du Maine nam zij de Métro en belde aan, rue Chernoviz, appartement Hemming, juist toen Donald er uit trad. En zij zag een vreugdelicht orischitteren in zijn doffen verveelden blik, toen hij haar ontwaarde, en ook de hare schoot die vreugde uit, terwijl haar hart sneller klopte. En zij kon zien, dat zijn trekken zich ontspanden, het benepene zijner uitdrukking zich verruimde. Hij moest innerhjk heel blij zijn haar weer te zien, hoewel hij niets deed dan den hoed afnemen en „bonsoir 1" zeggen. „Donald...." smeekte ze, al haar wrok gesmolten. „Ben je al thuis?" vroeg hij koel, „Dat 's gauw, zeg." „Wanneer had ik dan thuis moeten komen?" „Weet niet, om een uur of twaalf, half een. Theaters, Olympia, of iets dergehjks. „Olympia....", smaalde zij, maar werd niet boos. Zij brandde van begeerte met hem uit te gaan; maar hij hardde zijn hart. hij vroeg haar niet. Zij had hem te zeer gegriefd van middag, te zeer als kwajongen behandeld, „Nou ja...." bromde hij.... „o ja, zonder cavalier gaat 't niet. Enfin, je zult nu wel moe zijn van je omzwervingen. Au revoir." „Au revoir...." Pruilend ging ze naar binnen, op weg naar haar eigen kamer. De conciërge kwam juist met de brieven toen zij door de entrée schreed. Zij hoorde zeggen : „Madame Emmaing... il y eh a deux pour elle." Zeker van 'r jodenvrienden, dacht Patty. „Waar is madame ?" vroeg zij Katrien, die de enveloppen in haar hand hield, en haar wantrouwend aankeek. „In bed, baar mal a la tête is gelukkig wat beter, mais madame is lasse." Daar Katrien Vlaamsch niet chique genoeg achtte voor Parijs, praatte zij nu het Hollandsen van de famihe een beetje na, doorspekt met Fransch. „Heeft madame aan tafel gegeten?" „Non madame, zij was te krank." Niet het minste medehjden voelde Patty met Greet, alleen betreurde zij het zeer ntet in een tête a tête met Donald gedineerd te hebben. Greet voelde zich veel beter. Zij had geslapen, met Donaldje wat gespeeld en madame Perraud was even geweest en had bébé bemonderd. „Oh 1 qu'il est mignon, le petit chou, il est délicieux. Mais c'est bien votre mari, c'est bien Donalde, ah oui, c'est bien lui. Viens donc mon petit Jésus, mon doux petit Jésus...." Greet 465 moest altijd lachen om die bijzondere toespraken van die goede mevrouw Perraud, maar zij vond het heerlijk dat iemand zoo dol op Donaldje was als deze kinderlooze, die hem hartstochtelijk moederlijk koesterde. Bijna geen van mevrouw Perrauds kennissen had babies, en zij genoot van deze als van den lang verwachte en nooit gekomen eigene. Maar nu was zij weg en Donaldje veilig en wel in zijn wieg bij Lisette. Mevrouw Perraud had, van Greet afscheid nemend, haar gekust en discreet naar Patty gevraagd : „Elle est encore la?" „Oh oui Greet had een zucht niet kunnen smoren, en madame Perrauds blik vestigde zich in teeder medelijden op haar. „Ma pauvre enfant, ma chère petite, als je ooit raad of hulp noodig hebt, reken dan op Claudine Perraud. Ik, ma petite, ik weet wat verdriet is. II ne faut pas souffrir en silence comme ca. Ca vous mine." Greet had niets' kunnen doen dan haar verschrikt aankijken, met oogen vol tranen. O, 't was zoo vréésehjk dat iemand raadde, zich wilde mengen in iets wat haar en Donald alleen betrof. Zij had er maar over heen gepraat. En madame Perraud had dien trots geëerbiedigd en droef-teer geglimlacht. Die ontroering was nu ook al voorbij, en Greet ontving met iets van blijdschap de brieven uit Katriens hand. Katrien, met veel deelneming in haar blikken, vertelde dat monsieur uit was, hij had haar gezegd te gaan kijken naar madame, hij wilde madame maar niet storen, hij bleef niet lang uit en kwam dan wel. Madame' Burgère ;was thuis gekomen, Katrien balde de vuist. Zij, eerhjke Vlaamsche ziel, die meegeleefd had het geluk van dit jonge huishoudinkje; zij gewend eenzaam als kamermeid in hotels te zijn, of als hulp in de keuken iri aanzienlijke gezinnen, zij was haar eenvoudig mevrouwtje dankbaar voor dier goedheid en vriendelijkheid. Een heilige vond zij Greet, en dat arme lieve schepsel nu zoo troosteloos bedroefd telkens te zien. Zij nam de partij van madam. Waarover 't ging, wist ze niet precies, 't zou wel over die madam Burgère zijn, maar haar madam had gehjk. Zij stond er op Greet, die met madame Perraud in haar kamer had thee gedronken, nu een paar zachte eiers te brengen en een paar boterhammetjes. Madam moest wat eten, van de lucht kon je niet leven. Greet bewilligde er in. En Katrien, terugkomend met een en ander, stopte Greet in als was deze Donaldje, schudde de kussens op en bewónderde het mooie blonde haar, vroeg of zij het straks mocht borstelen, dat zou mevrouw goed doen. „Ja," beloofde Greet. Zij was blij eindelijk alleen te zijn met haar brieven. Die van Lucie, de ander was van Sophie de Behr, deed zij het eerst open. En met verwijde oogen, staarde zij in schrik: Diana was dood. Greet Hemming. 30 466 Een longontsteking had barmhartig een eind gemaakt aan haar lichamelijk en geestelijk hjden. Zij was dood, en het vinnig duivelachtige in haar was gestorven mét haar. „Tot't laatst toe," schreef Lucie, „is ze 'n duivel geweest, Greet. Nooit heeft ze één zachte gedachte gehad in haar heele ziek zijn. Ik kan 't je nu wel zeggen, jij in je volle geluk mag 't wel weten, ik vroeg haar eens of ze geen berouw had dat ze altijd zoo lam voor je was geweest. „Nee," zei ze, „integendeel, want haar geluk is mijn ongeluk geworden." Ma is er kapot van, zooals te verwachten was; gek, ma was altijd doodsbang voor Diana en had toch een bijzonder zwak voor haar. Maar dat is zoo heelemaal ma. Die heeft behoefte aan bang zijn. Pa keek grimmiger dan ooit, haalde zijn schouders op, en wat er in hem omgaat weet niemand, misschien gaat er mers in hem om. Christientje, die nog altijd dezelfde lieveling is, vindt 't bést, en voornamelijk daarom, dat zij Diana altijd bedienen moest in haar ziekte, 's morgens en als zij uit school kwam. Anton eet nog eens zooveel. Dirk was er een dag stil van; er is aan Theo geschreven. Julia heeft een zenuwtoeval ervan gehad; Tonijn bleef doodkalm, hij had altijd erg 't land aan Diana, en toch stuurde hij altijd fruit en bloemen, en bood dadelijk zijn hulp aan voor 't zorgen voor de begrafenis en zoo; hij blijft dezelfde trouwe hartelijke jongen, die alle kuren en luimen van zijn vrouw geduldig verdraagt. Hij moest haar van tijd tot tijd een flink pak rammel geven, dat durf ik, haar eigen zuster, gerust zeggen. Ze heeft 't zoo best en is nooit tevreden. Pa en moe Tonijn waren laatst eens hier, toen Paa niet thuis was. Moe sukkelt. Zoo je ziet, ben ik nog steeds thuis, Greet; maar, o, ik zal 't toch wel zoo heel lang niet meer blijven. Want raad eens, Greet, wat er met mij is, je dikke zus, ik ben intusschen niet meer zóó'n poffert, maar raad eens: Ik ben verloofd! o Greet en je raadt nóóit met wien, als ik 't je niet zeg. Jij kent hem ook en wat goed. Met Dolf, Dolf de Behr, die je nog wel zal schrijven er over. 't Kwam zoo : na jouw trouwen, zoo je weet, kwam ik ef dikwijls ; ik vond ze zoo warm, lief en sympathiek, en toen vroegen Schraube en Phie me eens mee uit wandelen. Dolf, die er bij was, lachte en zei: „Nou, maar dat is ook een pretje voor juffrouw Hemming, als facheux troisième met jullie mee te zeulen, juffrouw Hemming, mag ik me dan aanbevelen als cavalier voor u ?' Greet, ik zeg 't je maar ronduit, ik nam 't dolgraag aan, want ik vond hem dadehjk zoo'n lieven eenvoudigen jongen en ik heb zoo weinig jongelui in mijn leven ontmoet. En zoo gingen we met Phie en Schraube naar Scheveningen, wij achter hen aan, en praatten zoo heerlijk en vertrouwd samen, 't Was Dolf uitmuntend bevallen, zei hij, en of we't eens meer wilden doen, als 't mij ook zoo was gegaan, en of ik er iets tegen had 467 met hem alleen te gaan. Gunst nee, zei ik. ,Dan kunnen we eens nader kennis maken, nietwaar?' vroeg hij. En mijn hart klopte er van, Greet, ik vertel je maar alles. En hij keek me zoo lief aan met zijn goedige groote bruine oogen, de oogen van zijn vader. Wat heeft hij toch een knap gezicht, 't is eigenhjk net zoo'n West-Indiër. En zoo gingen we dan verscheidene keeren samen uit, nu hier, dan daar, en altijd trakteerde Dolf zoo royaal en was zoo echt gelant en, vol respect. En eens zei ik, dat ik zoo graag naar Indië wou om wat meer te verdienen, want dat ik hier geen toekomst had geldelijk. Hij werd zoo bleek, hij schrikte ervan, maar toen vertelde hij dat hij plan had naar Canada te gaan, naar Montréal. Een vriend van hem had er een muziekschool opgericht, die heel aardig opneemt, en Dolf kan mede-directeur worden, omdat hij verschillende instrumenten bespeelt en heel knap is. En hij krijgt dadehjk al een heel ruim salaris. Maar hij is vreeselijk huiselijk, Dolf, en hij zou graag een lief meisje meenemen als zijn vrouwtje, en dat meisje, stel je voor, Greet, had hij in mij gevonden, en of ik nou hem dat geluk wou gunnen. Want een beetje geluk moest een mensch hebben. Er was zoo'n angst ui zijn heve oogen, maar die verdween gauw, hoor, want ik zei van harte: Ja Dolf. En toen en toen, nou Greet, jij weet 't wel, want Donald heeft jou ook gevraagd, en dat oogenblik vergeet je nooit. Eno, Greet, toen we van die wandeling, halfweg Leiden, stel je voor, terug kwamen, zoo gelukkig, zoo verlegen en bang met ons geluk eigenlijk, trok Dolf mijn arm door den zijnen en bracht me in de huiskamer, naar vader en moeder de Behr. Hij was krijtwit van aandoening, arme jongen, en kon niets stamelen dan Vader.... moeder.... En vader de Behr nam mijn gezicht tusschen zijn groote gulle handen en zei: .Dochtertje, welkom,' en gaf me 'n zoen op m'n voorhoofd, en ik hem wel twee terug. En mevrouw huilde van blijdschap en sloot me in haar armen, en de broers en Phie en Schraube kwamen, en Albert ging naar de piano en speelde en zong: .Lang zullen ze leven, lang zullen ze leven in de gloria.' Bijzonder aardig en attent van zoo'n jongen, 't is toch ook nog maar zoo'n broekje, hè ? Ik heb zoo'n beeldig gouden remontoir met ketting van Dolf als engagementscadeau, en ik gaf hem een gouden breloque. En mevrouw en meneer zeiden allebei zoo juichend: „Een zusje van ons Greetje o daar zijn we zoo bhj om 1 Meneer zei: „Kind, als je er met je vader last over krijgt, dan neemt Dolf eenvoudig ergens zoo lang een kamer en kom jij maar hier in huis.' Maar dat was gelukkig, voor ma vooral, niet noodig. 't Was juist een paar dagen voor Diana's laatste ziekte, en zij kon dus nog van 't nieuws genieten, en doodelijk jaloersch 468 was ze dat ik gekozen was, dat er iemand mij gevraagd had, Je begrijpt hoe ze schimpte en schold: ik vergooide me enz. enz. J5n pa.... o Gréét.... hij werd er blauw van, gewoon blauw, hij schold en raasde en tierde en wilde me eerst te lijf, maar ik had gelukkig Dirk om me te beschermen en met me mee te spreken. Als 't niet was uit medelijden met ma, die altijd de de Behrs graag mocht en heel bhj is vpor me, zou ik vader de Behrs raad gevolgd hebben, maar ma zei: „O kind, nou je toch voor goed weggaat, zie dan nog die poos hier te bhjven voor mij." En dus sta ik nu mét pa op voet van gewapenden vrede. Wij spreken niet tegen elkaar en vermijden elkaar zooveel mogelijk; enfin, 't is plezierig. Gelukkig helpen mijn en jouw beertjes me alles dragen. Over een half jaar trouwen we al, zalig voor me. Ik verlang zoo om er uit te zijn. En pa kan schimpen, maar zij nemen alles zoo nobel op. Toen ik, vlak na onze verloving, eens met behuilde oogen, na nog een naschimpen van pa, bij ze kwam 's avonds, trok vader de Behr me in een hoek, nam uit zijn portefeuille een geel papiertje, zóó oud dat 't bijna uit elkaar viel, en wat denk je dat er op stond: ,En vergeef ons onze schulden. Zooals wij vergeven onze schuldenaren.' Dat had hij eens uit jouw bijbel overgeschreven, jaren geleden, en dat was hem steeds een talisman. ,Niet aan denken,' fluisterde hij me in mijn oor, .vroolijk zijn, er boven staan. Beschouw je vader maar als een zieke, alle menschen die aan zoo'n ongezonden haat hjden zijn ziek. Moet je medelijden mee hebben.' God Greét, ik sloeg mijn armen om zijn hals en gaf hem er een zoen voor, dat hij zóó dacht. Je ziet, dat ik heel wat veranderd ben, want nooit heb ik me zoo geuit of kunnen uiten. Maar wij zijn zoo liefdeloos en raar opgevoed; bij de Behr zie ik nu eerst wat familie isf En nou, Greet, vertel 't treurige en 't blijde nieuws aan Donald, knuffel je kleintje voor tante. Lucie, ga zelf voort met heel gelukkig te zijn, en wees hartelijk omhelsd door je zielsgelukkige zuster Lucie Hemming. De kaars waar ik je dit bij schrijf, in mijn kamer, eens die van Julia en Christientje, Christientje slaapt nu in die van mij en Diana, de kaars is bijna opgebrand. Ik had geen tijd je eerder zoo'n lang epistel te pennen, en ik heb gewacht, omdat ik alles uitvoerig wou schrijven. Pa mocht waarachtig bhj zijn, dat een fatsoenlijk knap mensch met positie om me uitkomt. Ik heb geen cent. Je begrijpt wat er een grinnikende pret is onder de Werkhof—Koppers—-en Smitsmeisjes, maar ik laat maar grinniken, en al die mispunten van jongens hadden er, naar ik hoor, zoo'n praats van. En niemand kent de de Behrs, 469 nóta bene, dat is 't aardigste. Ze oordeelen maar en veroordeelen. Praten maar kwaad na, zonder dat ze wéten waaróm ze *t doen. Jakkes, er moet een wereld zonder menschen zijn. Wat zijn menschen! ? De ouwe Koppers, die nog met zijn lieve vijf, zegge vijf maagden, thuis zit, moet dan, volgens pa, op straat gezegd hebben: „Amice, amice, is dat nu weer niet een condoléance waard?' Piet noemt hem den ouwen draak, zei ze, en ik den ouwen satan. Ik ben het Piet zelf gaan zeggen en ze is zoo bhj 1 Ze is zelf een klein Dorusje of een Gréétje te wachten, vertelde ze, en of ik dat jou vast wou schrijven. Piet is een mensch, Dorus is een mensch, jij bent een mensch, vader en moeder de Behr, Schraube en Phie zijn ieder één en mijn Dolf is fien menschen. Nacht Greet, heerlijk hé ? O ik hou zoo van 'em, hij is een dot!" Greet legde met gemengde aandoeningen haar hoofd tegen het kussen. Zij juichte in het geluk van Lucie, maar zij stortte toch tranen over Diana; ongelukkig wezen, zóó jong gestorven, zes en twintig pas Wat had ze aan haar leven gehad met haar ongelukkige temperament, dat haar gefolterd had en kwaadaardig gemaakt. Zij had toch ook niet kunnen helpen dat ze er was en op zoo'n manier was. Arm schepsel, door niemand betreurd en dat daar nou eenzaam op 't kerkhof lag. Ja, ma zou nog een beetje om Diaantje treuren. Het denken over Diana stemde Greet zachter ten opzichte van Patty. 't Was 'n ellendig mensch, die panterkat, (Greet had altijd een panter voor oogen), maar je moest 'r, als meneer de Behr zei, ook al weer beschouwen met 'n soort van medehjden. Ofschoon 't was wel moeilijk, hoor, als je der kokette kunsten zag Als ze nou maar gauw wegging, zou 't leven wel weer opklaren. O Lucie met Dolf de Behr geëngageerd, zalig, verrukkelijk. Zoo'n beste jongen, die Dolf, nou, een puike man zou hij zijn, en zoo'n interessant gezicht.... hij had zeker schik in Lucie gekregen, omdat ze blond en mollig was. Hij had altijd gezegd: ,ik wil een blond dik blank meisje,' en zijn moeder had dan altijd zoo moeten lachen. En Phie had voorspeld: .O, dan kom je sekuur aan met een magere moriaan/ Donald trad binnen op zijn teenen, omdat hij dacht dat zij shep. „Hoe voel je je nou? Heb je wat gegeten?" Zijn bezorgdheid deed haar goed. O, als die Patty maar eens uit huis was. „Ja, zei ze ; hij streelde haar wang en zij kuste zijn hand. „Hier, wil je nieuws lezen ? Diana, stumper is dood." „Diana dóód ? O nou, c'est un bon débarras pour la maison, dan heeft niemand meer last van 't creatuur." En zijn oude tegenzin 470 verlevendigde zich, terwijl hij zich ergerde over de tranen die Greet weer in de oogen sprongen. „Ja, nou zou ik nog 's beetje huilen om dat skelet. Ze hgt heel goed op Eik en Duinen, of waar ze dan mag liggen, en daar ze geen ziel heeft, kan ze er op een andere planeet niemand mee lastig vallen. Intusschen las hij gretig ; lachend over Lucie's brief. „Zie je, dat vind ik nou alleraardigst dat engagement van Dolf met Lucie. En je pipa, die 'r te hjf wilde ! Razend is de vent, in plaats dat ie bhj is dat ze zoo goed te land komt, net zooals ze schrijft. Ze is er waarachtig verstandiger op geworden. Ofschoon, hoe blijft ze nog in huis bij zoo'n schurk, Een solide beste vent als Dolf....'we moeten ze wat geven, 'n mooi cadeautje, waar ze in Amerika mee kunnen pronken als echt Fransch, zoo'n paar vazen uit Nancy of iets dergelijks.... enfin, zoek maar uit met madame Perraud morgen." „Of met jou...." waagde Greet beschroomd, bitterheid in het hart. Zij moest met madame Perraud gaan, en hij ging met Patty. Hij bedacht zich, hij kon Patty eens een les toedienen. „O ja, dat 's waar ook, ik kan morgen, na mijn zanguur dan moet je me maar komen afhalen, wijf." Verrukt zag Greet hem aan, vreugde onstuimig stroomend uit haar oogen over haar gezicht. „O Don, hoe goddelijk!" En hij, voor een oogenblik Patty vergetend, boog zich over haar en kuste haar blonde kopje teeder, als was ze een kind. „Daar, ga nou maar zoet slapen." „Hè ja," zuchtte Greet, haar armen knellend om zijn hals. „Nou kan ik, o Don, je bent mijn schat, en ik hou toch zoo van je. HOOFDSTUK XXXV. Den volgenden morgen, was Donald, die zich had voorgenomen heel koel te doen, de eerste die Patty aan de onbijttafel ontmoette. Zij stond bij het raam in een peignoir met sleep van rose wollen stof, een groote matrozenkraag van rooskleur fluweel vierkant vallend over haar rug; de lange, puntig uitloopende omslagen, hartvormig een wit kanten stuk insluitend, onder de borst gestuit door een breeden gordel van Rumeensch borduursel, in kleuren zijde : donkerblauw, rood, lichtblauw, groen, goud, geel, brons, een mengeling, die aan Patty's Oosterschen smaak voldeed. Het zwartblauw haar hing met zware knot tegen het warm bleek- 471 geel dons van haar nek, en de lust er een kus op te drukken was Donald bijna te machtig. Kon hij kwaad zijn op deze vrouw ? neen, hij kon het niet. Zoo bekoorlijk en bevallig ; een schilderij, die aan allen kunstsmaak voldeed. Toch wilde hij zich beheerschen. „Zoo, mevrouw Burger. Goed geslapen na de vermoeienissen van gisteren?" , Zij glimlachte vriendelijk, en als Patty vriendelijk glimlachte, als haar trotsche oogen zich fluweelig zachtten tot de donkerste violen, was het met de gemoedsrust van alle mannen gedaan. Zij kende haar macht. Donald werd er bleek van, toch hield bij zich nog stroef. Z,ij reikte hem de hand : „O, Don, héérlijk dat je weer lief bent. Ik ben zoo ongelukkig en verlaten. Ik heb zoo'n spijt dat ik gisteren zoo stout was. Vergeef je me, hè vent?" Zij stak haar bejuweelde hand naar hem uit. „O ja, zeker...." zei Donald snel ongeduldig, hoewel zijn hart tot" barstens toe klopte, want Greet trad langzaam door de zich zachtkens openende deur. „Greet, die schrikte van Patty's opzienbarend schoon: hetwelk zij toch onmiddellijk in stilte hulde deed. De ontmoeting tusschen de beide vrouwen had iets pi]ai}jks. Greet voelde zich sterk verlegen, mompelde, wendde het hoofd half weg, en praatte toen met neergeslagen oogen voort over dan druiligen morgen, het mistige weer. Patty deed beleefd koel de kin hooghartig in de lucht, met haar air van de heele wereld verachten en Greet in 't bijzonder. En uit de diepten harer nu brutale gloedrijke kijkers tintelde spot over de gegeneerdheid van Greet, die zij niet begreep en burgerlijk onhandig vond, en verdacht van opnieuw jaloezie. Zij_ vatte met dat deze schroom voortspoot uit een fijngevoel haar, Patty, totaal onbekend. Greet schaamde zich over haar uitvallen van gisteren vooral nu zij en Patty intiem tegenover elkaar aan tafel plaats namen. En hoewel Greet koffie schonk, en chocolade voor Patty leek het of Patty de voornaam doende gastvrouw was, Greet de bescheiden logée, of eigenlijk de modeste juffrouw, die mevrouw hielp in de huishouding en elk oogenblik bevelen kon knjgen. Patty was begonnen met Greet te krenken, doch Patty deed, had het in haar houding of zij verontschuldigingen verwachtte, die zij natuurlijk niet kreeg. Greet voelde het alles diep en een bede steeg haar eerlijk uit het hart: O, dat ze toch gauw weg mocht gaan, die panterkat! En zij merkte ook wel hoe Donald al weer geheel,oor en oog voor de lieve logée was, terwijl zijn vingers werktuigelijk het lepeltje ronddraaiden in zijn koffie, die hij op dezelfde wijze van 472 Greet in ontvangst had genomen. „Iets nieuws onder de zon?" vroeg Patty gezagvol. Greet was niet van plan zóó'n mensch te vertellen van Lucie's engagement, en Patty kende immers Lucie niet, maar Donald flapte er uit: „Ja Greetjes zuster is verloofd. Haar eene zuster is dood en haar andere is verloofd.... haar derde...." „Met wie?" vroeg Patty onverschillig, tóch met iets nieuwsgierigs, daar het het eeuwig aantrekkelijk onderwerp gold. Een glimlach kroop langzaam om Donalds mond; hij plaagde Patty zoo graag. „Met een speciale vriend van jou, Dolf de Behr." „O een zoon van die j...." „Heb 't hart nou niet 't woord uit te spreken!" vlamde Greet op, haar overschreeuwend, „want dat zal ik, terwijl je hier bent, zeker niet meer van je verdragen!" Greet zag er rood van, haar pogen fonkelden in haar hoofd, en Donald barstte uit in een lach. Greets boosheid vonkte naar hém over. „Wat ben jij toch vervelend, om mevrouw Burger dat te vertellen. Je wist immers wat ze zou zeggen. Én Dolf de Behr is toch net zoo goed een vriend van jou ak van mijn. Je bent niks standvastig in je vriendschap. Ak je een vriend hebt, moet je 'em niet laten bespotten door eep vijand. Dat zal ik alvast Donaldje leeren, zoo gauw hij kan begrijpen." „Kom, kom, wijf, maak je niet kwaad. Ik hou ontzettend veel van Dolf, ik doe 't maar om Patty in 't vaarwater te zitten." Tot ergernis van Greet, knikte Patty Donald toe, met een vriendelijken blik van verstandhouding, en zei uitsluitend tot hem: „Ze zullen wel weer bhj zijn een christin ingepikt te bebben." „Nee!" heftigde Greet, voor Donald iets kon zeggen, „dat zijn ze niemendal, ze rekenen zich niks minder, waaróm? dan wij, en jóü hadden ze in elk geval nóóit tot schoondochter gewild, al was je nog zoo verliefd geweest op Dolf. Der was 'ns zoo n zangjuffrouw, die wat graag een van de jongens, Ernst, had gewild je weet wel, Donald, dat mensch zonder kin, met 'r kin bijna aan 'r hals, en ze kwam er altijd eten en drinken, en onder 't spreken, zoo over andere menschen, door, schold en schimpte ze tóch, 't zat zóó in 'r, ze kón 't niet laten. Omdat ze te grof was om te voelen wat ze deed,'en redeneeren toch niet hielp met zóó een, hebben ze 'r eenvoudig geschreven dat ze geen tijd meer voor der beschikbaar hadden. Eerst hadden ze nog inzicht met 'r, maar toen 't niet ging, hebben ze der zóó weggekregen. Ze begreep zelf niet hoe gemeen en laag ze was, en hoe idioot er bij." „Dat komt omdat ze zoo laf zijn, ik had teruggescholden!" ergerde zich Patty nu. „Nee," vond Donald, „dan zouën ze net zoo min geweest zijn 473 als dat mensch zelf, daarvoor staan ze te hoog. Eens heeft meneer de Behr 't 'r kalm en redehjk gezegd, en toen zei ze : ,u hebt verkeerd verstaan,' in een excuus nog gekker dan 'r geschimp zelf." Greet knipte ter bevestiging. Patty was in de engte gedreven. „Ik verliefd op Dolf!" schamperde Patty dus nu. „Nou, waarom niet ?" vroeg Donald koel. ,,'t Is een heel knappe jongen, en zelf vond je 'em op portret zoo knap. Denk je dat hij geen meisje anders dan Lucie heeft kunnen krijgen ? Schepels, hoor. 'n Solide vent, en aardig en spraakzaam. En je moest nu maar overtuigd worden van je ongelijk in die kwestie, want anders zie ik niet in wat 't op den duur hier moet geven tusschen jou en Greet.... ze zal daar niet voor jou in wijken." nee, dat alvast sekuur niet!" beloofde Greet met klem. „O, ze zal niet lang last van me hebben, ik ga een appartement zoeken. Komende week ben ik al weg." „Alsjeblieft," prevelde Greet, niet bij machte zich in te houden. „Gastvrij!" zei Donald, proestend. „Enfin.... Greet, ik vind dat je je maar klaar moest maken, dan ga ik nu met je mee, om wat te koopen voor Dolf en Lucie." Greet knikte blij en ging de kamer uit. „Je bent wel vriendelijk," zei Patty. „Vind je? Ja, dat heb ik wel meer zoo over me." ,,'t Zal je zeker plezier doen als ik weg ben." „Ja; die eeuwige ruzie verveelt me zoo." Hij strakte zich. Zij keerde zich van hem af, en hij zag haar profiel dat zich verwrong in weenen. En Patty, schreiend, was onweerstaanbaar. Behalve Diana Hemming, had hij nooit een vrouw kunnen zien schreien, maar Patty kon hij het zeker niet. Patty, met al haar groote fouten, haar gebreken, haar grillen en slechte neigingen was hem dierbaar. Hij bewonderde Greet dikwijls om haar oprechte goedheid; hij had haar zooeven nog bewonderd in haar trouw aan haar vrienden, maar Patty had hij nóódig, hij kon niet langer gebonden bhjven aan een kindvrouw als Greet, hij móést een hartstochtsvrouw hebben. Hij had zoo lang geworsteld, zijn leven was onvolkomen zonder dat zoo onvolkomen. O, als Greet 't maar begreep, zou zij medelijden met hem hebben. „Patty...." zijn stem trilde. Maar zij hoorde hem schijnbaar niet, snelde de kamer uit en sloot zich op in haar eigene, hem latend met een hart barstend van- heimwee naar geluk met haar Greet, dol vroolijk binnenkomend met kleinen Donald in haar armen, gekleed al voor den winkeltocht, stoorde hem in zijn somber gepeins. Zij werd gevolgd door Katrien, die kwam afnëmen en Lisette, die Donaldje weer zou overnemen. „Kijk 's, hoe heerhjk Donny der uit ziet van morgen, kijk 's, wat 'n schat, "hij heeft 474 geslapen, zie 's, wat 'n kleur.... hij lijkt toch sprekend op jou, Don, hè ? Wat gaan we doen, hè, schattebout, gaan ma en pa wat koopen voor tante Lucie om oom Dolf? Hè Don, 't is toch tijd dat we 'n portretje van hem laten' maken.' „Ja," zei Donald, het kind, zijn kind afgetrokken kussend. „Hij ziet er prachtig uit en we moeten een portretje van hem laten maken. Laat Lisette 'em nu maar nemen, dan kunnen wij gaan." Hij zuchtte zwaar en ongeduldig. Greet schrikte van zijn toon, zijn zucht, zijn ongeduld. O god, 't was al weer gedaan met zijn liefheid van zooeven. Het voelde in haar aan alsof zij, van de warme lichte goed gemeubelde bovenkamer hier, plots zakte naar een killen vochtigen donkeren kelder. Zij slikte de zwelling ixf haar keel zoo goed mogelijk naar beneden, en zei zacht: „Don, als je nu liever niet gaat, als 't je niet gelegen komt—" „Nee," hij gaf haar in zijn prikkelbaarheid een woedenden blik, „ik zal wel gaan, ik heb 't je beloofd, ik dóé wat ik beloofd heb." Zij gingen. Donald riep een fiacre aan, hij zag geen auto, en hij bedacht met welk een genot Patty en hij gisteren dat verre eind gewandeld hadden; met Greet was dit niet mogelijk, zij werd te gauw moe. O god ja, ze was goed en lief en trouw, en alles wat je maar wilde, maar toch geen vrouw voor hem, toch geen vróuw. Zij had gelijk gehad in haar angst, vader de Behr had gelijk gehad, alleen hij was een gek geweest. En zwijgend zat hij naast haar in het rijtuig. En Greet sprak niet, was te trotsch, wenschte dat, nu het zulk een opoffering voor hem bleek, zij maar niet waren gegaan. Waarom moest hij eigenhjk geld uitgeven voor haar zuster en haar vriend ? Als 't toch niet van harte ging. En, hoewel overvol van het nieuws, vond zij den moed niet hem te vertellen dat Phie de Behrs brief, dien zij pas van morgen had gelezen, overvloeid van geluk, want* zij teekende de volgende week aan. „Wij zijn veel langer verloofd geweest dan wij dachten, Greetjelief," schreef Phie, „maar Franz en ik wilden terdege sparen, want erfooms en erftantes houden we er niet op na, en geld in een huwelijk is een heel noodzakelijk iets. Franz beweerde altijd dat het wel zoo kon, maar ik was de voorzichtigheid in den vleesche en hield hem terug, zeggend: .Leege kisten maken twisten,' en het kon me niet schelen, al pruttelde hij nog zoo. Boos is hij nooit geweest, dat kan hij niet op me zijn, maar hij keek wel eens heel triest en sentimenteel, en dan schold ik hem voor middeleeuwschen ridder. Maar ik hield hem voor dat die alles moesten doen voor hun uitverkorene, en soms, op haar bevel, vijftien jaar wachten op de vervulling van hun wenschen. Enfin, eindelijk is 't er toch van 475 gekomen, en we steken van wal, hopend op „Meeresstille und glückhche Fahrt" (Mendelssohn). Je ziet, muziek moet er altijd bij te pas. Franz heeft een mooi cadeau in geld gestuurd gekregen van famihe uit den Elzas, en paps en maps de Behr doen 't hunne. Wij hebben een snoezig bovenhuisje gehuurd in de Weimarstraat, en daar bhjven wij tot wij eens naar Parijs kunnen gaan, want Franz hoopt daar wel degelijk eens iets te krijgen in een goed orchest. Onze huwelijksreis gaat naar de famihe van Franz ; Straatsburg, Ribeauville, Belfort en Metz. Wij hebben geen tijd Parijs aan te doen, ik moet aan zijn familie, meest muzieklui, worden voorgesteld en wij zijn erg gehaast met onze lessen. We zullen je dus helaas niet zien, Greetje, mijn kind, want hoe dolgraag we je ook op de bruiloft hadden, we durven 't je niet vragen, nu je je kleinen schat hebt. Hem alleen laten, al zijn de meiden nog zoo vertrouwd, zoo je verleden schreef, doe je niet, en dat is heel begrijpelijk. Ik zou 't ook niet durven, vooral omdat je daar geen famihe hebt. Ik verzocht Lucie je niets van dit alles te vertellen in haar brief, wij zijn zulke oer-oude vriendinnen, zelf wilde ik 't je schrijven. Wat zeg je van Lucie en Dolf? Hoe vind je, dat? Iets voor je pa, zeg...." Zoo was de lange brief van Sophie vroohjk voortgegaan, en Greet, nu denkend over het toekomstig geluk van Phie en Lucie, wist dat hun gelukszon opging en de hare onder. En de hunne zou hoog boven hen bhjven hchten, want Dolf en' Franz waren mannen van een kalm vast karakter, zij hadden niet het heftige, grillige van haar man. Nu moest Phie toch natüürlijk ook een cadeau hebben; zij, Greet zou het maar afnemen van haar huishoudgeld. O, dat die twee meisjes haar, Greet, altijd nog zoo zalig waanden. Nu, laat ze maar, zij zou hen niet uit den waan helpen ; al duurde het jaren, dat rare grillige van Donald. O, de toekomst zag ze nu zoo donker in, hoe zou 't toch gaan, hoe zou t toch gaan? Zoo lang die Patty in Parijs bleef, was er voor Greet Hemming, geen rust. Hoe 't toch die arme, arme Burger maakte, stakker. Patty zou wel van hem scheiden, en die stumper met zijn gebroken leven, zijn verscheurde hart.... Zij, Greet, kon hem zoo in zijn atelier zien zitten.... O god, zij moest er niet aan denken, maar gesteld Donald.... Donald liet haar zitten met het kind. Donald verleid, heelemaal onder den invloed van die Patty.... ja, dan kon ze zich zoo in 't water gooien, want hoe te leven.... als.... „Greet, we zijn er." De fiacre hield stil voor een porceleinwinkel om den hoek van den Boulevard St. Germain en de Rue du Bac, waar Donald de Fransche vazen had gezien, die hij verlangde aan te koopen. Donald hielp haar uitstijgen, ondersteunde haar, en gelaten trad 476 zij aan zijn zijde het magazijn in, te moe van ziel, te bedroefd ook, om haar keus hem maar in 't minst op te dringen, haar stem in dezen te doen gelden, doch in stilte besluitend zulk een prachtig theerozenroode dof glazen vaas van bijzonderen vorm, met fijn zwart landschap als er op geëtst, morgen of overmorgen te koopen voor Phie, haar liefste vriendin. Er waren er in alle vormen, en in alle kleuren geel, mauve, nijlgroen; doch dit theerozenrood vond Greet het rijkst, en zij wist dat dit Phie's lievelingskleur was. Donald koos twee donkergele voor Dolf en Lucie. „Je vindt ze immers mooi ?" vroeg hij, nadat hij zijn keus bepaald had. „Ja, verrukkelijk mooi, Ze zullen nogal niet bhj zijn, dank je wel." Met heldenmoed sterkte zij haar stem, drong zij de tranen terug in haar oogen. Hij betaalde, gaf het adres, want het magazijn zou zorgen voor verzending, die hij ook betaalde, douanekosten incluis, en hij hielp Greet weer in de fiacre. Het kiezen, het zien van die mooie kunstvolle zaken had zijn humeur wat verzacht, en hij sprak er met enkele woorden over tot Greet op den terugweg, zijn hart vol woede en smart. Hij voelde ook smart wel om Greet, hij had wel gewaardeerd haar tactvol zwijgen. Zijn woede was tegen de omstandigheden. Greet antwoordde hem neerslachtig vriendelijk, dit bemerkte hij wel; zij leed, evenals hij. Vier menschen leden nu ; hij, Patty, Greet en Burger. Hij voelde voor Greet en Burger evenveel als voor hemzelf en Patty, die bij elkaar hoorden, zooals Greet en Burger bij elkaar hoorden. Nooit was hem dit zoo klaar geweest. Toen hij den eersten keer met Patty flirtte, wat een kinderspel was het geweest, want hij had haar toen toch betrekkelijk gemakkelijk kunnen laten, en nu, neen, nu kon hij het nier meer. Zij waren thuis. Hij hielp Greet zorgzaam als altijd in de ascenseur, die geen bankje had, en waarin zij tegen elkaar aan moesten staan. Als gewoonlijk hield hij Greet vast. Maar Greet voelde zijn greep slap en plichtmatig, als die van een vreemde, niet warm stevig en innig als weleer. Hoe dikwijls had hij haar in dien zelfden ascenseur, waarin alle wit-gedeurde, rood-belooperde étages met hun ééne appartement schenen te dalen, in plaats van zij in den ascenceur te stijgen — hoe dikwijls had hij haar in die nauwe kooi niet gekust van beneden tot boven aan hun vijfde, terwijl Greet dan altijd bang was geweest dat een appartementdeur zou opengaan en iemand hen zou zien. En wat was er nu van ? Hij zweeg, hield zich strak rechtop, zijn hppen waren stijf opeen geknepen, zijn oogen half dicht, als in een hchaamspijn die hij geduldig verdroeg, met bedwongen smart. Ja, zij was hem tot last, zij, door hem ééns juichend zoo naar de hoogte gevoerd. O god 't leven, 't wreede leven toch. 477 Zij waren boven. Donald opende met zijn sleutel. Zij vernamen nieuws. Madame Burgère had een zenuwtoeval gehad, „une crise de nerfs," en was, half ziek nog, haar koffers aan 't pakken; zij ging naar een hotel. Zij verkoos niet langer te bhjven. Lisette vertelde het met Donaldje, die zeer vroolijk gestemd was, daar hij zijn moeder weerzag, op den arm. . Greet verbleekte; instinctmatig voelde zij dat verder onheil haar stond te wachten. Zij nam het kind even van het meisje af en kuste het hartstochtelijk, onwillekeurig daar haar heul en troost bij zoekend ; weer zoo dankbaar, dat zij dit klompje leven bezat, dat 't het hare was en niemand haar dit kon afnemen. Donald zei niets, fronste de wenkbrauwen, innerlijk woedend op Patty, die daar een scène gemaakt had voor de meiden, in haar onbesuisdheid, god weet wat had losgelaten. Hij ging naar het salon, en Greet miste ten eenenmale den moed hem onmiddellijk te volgen, zijn gezicht stond zoo dreigend, en zij voelde zijn boosheid ook tegen haar gericht. Patty had wel de stemmen in de entrée vernomen in haar kamer naast die van baby, aan de overzijde van het salon. Patty had Lisette niets gezegd, alleen maar in haar zenuwachtigheid in het Hollandsen uitgegild dat zij weg wilde, dat haar leven haar een last was, enz. De Vlaamsche Katrien, in de entrée werkzaam, had dit opgevangen en als goed nieuws aan de kindermeid medegedeeld. Daarop was Katrien gaan kijken of zij de logée ook van dienst kon eijn, dolblij met den staat van zaken. Donald, die Patty's deur hoorde opengaan, bleef staan in het salon, waar Patty met onvasten stap binnentrad, om zich te rechtvaardigen tegenover hem en hém alléén, met een uiterlijk zoo ellendig en ontdaan, dat 't zijn hart als een stomp van schrik gaf. En in plaats van haar flink te bestraffen, als hij van plan was geweest, kon hij alleen stamelen: „M'n god, Patty, wat héb je, wat is er met je?" . „Wat ik héb, ik ben diep ongelukkig O god, zoo ongelukkig.... ik heb m'n revolver helaas achtergelaten in Italië, anders schoot ik me zoo dood. O, Donald, lieveling.... de eenige die van me houdt en waar ik van hou.. Zij wierp zich in zijn slechts al te bereidwillige armen, die haar niet langer weerstaan konden, streelde zijn wangen, kuste hem op de lippen, die gretig teruggaven. „O, nu zijn al m'n opofferingen beloond," mompelde Patty, zalig, haar oogen donker en donzig zich verliezend in de zijne, die ze ontvingen, half geloken in sterk genieten, dat hem de gansche wereld, behalve haar, deed vergeten. Hij wilde zelfs gèen woorden met haar, hij wilde alleen haar mond, dien hij snel sloot met den 478 zijnen; zoo vast, zoo vast met den zijnen als zegel. O hij wilde niets dan dien vrouwenmond, rijke, rijperoode vrucht hem verlokkend ten volle geboden, en waarvan hij zich niet genoeg verzadigen kón. Verboden vrucht, te lang ontbeerd, daarom des te begeerlijker. En bedwelmd, dronk hij, genoot hij, dronken van dien kgstelijken wijn. De salondeur rechts opende zich plots, iemand wilde naar binnen. W*j >" Het was Greet, wier hart vol onrust haar hierheen dreef, al had zij niet het geluid vernomen van twistende stemmen. De deur sloot zich even plots, maar hortend. En zij werd gesloten door de onvaste hand van Greet, die half bezwijmd leunde tegen den muur. „O god, o god," steunde het in haar, maar haar machtelooze lippen volbrachten niets te uiten. Alleen de gedachte aan haar kind, gaf haar kracht. Zij zweepte zich op om alleen daar aan te denken, daarvoor te voelen. Maar dit wist zij, dit metselde zich oppermachtig in haar bewustzijn vast, dit brandde zich er in als met letters van sterk water: Het was nu voor goed uit tusschen Donald en haar. Patty had hem voor altijd, nooit zou hij zich uit die omhelzing los kunnen wikkelen. En zij, Greet, kón niet blijven in haar eigen huis. Ten tweeden male was zij, uit het huis waar zij hoorde, verjaagd door een vrouw; eerst door haar eigen zuster, uit wangunst ' nu door een vréémde uit wangunst. Diana, echter, had haar in de armen gegooid van Donald, Patty bande haar daar uit. - Katrien, die toevallig de keuken uitkwam, vond haar mevrouw in de antichambre geleund met haar hoofd tegen een schilderij, lijkbleek en met verwrongen mond. Katrien verschrikte doodelijk. Ook Katrien voelde instinctmatig dat dit een crisis was in het leven van haar mevrouwtje. Zwijgend wees Greet op haar slaapkamer. Katrien ondersteunde haar derwaats. Haperend beduidde zij Katrien dat deze haar papier en pen en inkt moest brengen. Zat daar, verpletterd onder den steenen last van leed, tot de meid ontroerd, terugkwam. „Zet.... op.... op tafel." Katrien deed het en Greet vond, met een geweldige poging, kracht te schrijven: Donald. Ik zie dat je mij niet meer noodig hebt, ik sta je in den weg, ik ben je tot last. Ik ga heen mét 't kind, zooals ik je eens zei. Je ben erg lief en goed voor me geweest, nu kan je 't niet meer. 479 Te was gelukkig met me, zei je, nu ben je 't niet meer. Wantje hebt haar. Wees dan maar gelukkiger met haar dan je zeker ooit was met mij. Ik wil niets dan geluk. Greet. Dit briefje sloot zij in een enveloppe, adresseerde het. „Pak goed.... al 't goed.... rijtuig.... kind.... Lisette.... zei zij tot Katrien, grijpend, na die inspanning van schrijven^ naar haar duizelend hoofd. „Stuur na goed.... madame Perraud.' v Katrien rende de kamer uit, riep Lisette, die dadelijk kwam met Donaldje op den arm, holde heen, de trappen af, de straat op om een rijtuig, vond een leege auto, riep die maar aan, al was het voor zoo'n korten tocht, liet haar wachten voor de deur, heesch zich in den ascenceur naar boven, vond, in Greets kamer, haar mevrouw, die de spelden in haar hoed trachtte te steken en Lisette met het kind klaar op den arm. Lisette, met groote verschrikte oogen over het plotse ongewone, stijf houdend het onwetende kind, dat kraaide, nu 't zijn kapje, om uit te gaan, op zijn kleine kopje had.f De vier gingen naar beneden, Katrien haar arm vast om de wankelende Greet, die in rillenden afschuw haar hoofd had weggewend van de salondeur. Lisette begreep. „Oh la sale béte," zei ze innerlijk op Patty. Madame Perraud kwam verschrikt naar voren, en in haar armen eerst zonk Greet in onmacht. Mevrouw Perraud begreep dadelijk. HOOFDSTUK XXXVI. De Perrauds namen Greet met kind en Lisette liefdevol op. En terwijl Greet, overspannen van harte-ellende, in hun logeerkamer lag, met mevrouw Perraud aan haar bed gezeten, ging de heer Perraud er 's avond op uit, om met Donald te spreken. Ce sont des choses qui arrivent, c'est bien grave, mais ca arrivé...." Hij nam als Parijzenaar, de zaak luchtigjes wijsgeerig op. Kom, 't zou wel weer goed worden tusschen die twee, Greet moest 't maar geduldig afwachten. En hij dacht aan eigen afdwalinkjes en het geduld van madame Perraud. En Greet wist dat zijn tocht een vergeefsche was, dat haar geluk dood was, dat zij alleen nog maar te leven had voor haar kind. Als Donald dat maar wilde opvoeden, zou zij voor zichzelf wel werken, verstellen, naaien, zij wist nu nog niet wat. O, dat lachende van hem, waarmee hij eens 480 gezegd had zeker te zijn dat zij hem wel zou vergeven, als hij afweek van het pad der deugd, en hem dan weer liefdevol als den verloren zoon in haar moederarmen zou sluiten, want haar echtelijke teederheid helde zoo dikwijls over naar 't moederlijke, vond hij. O god, haar Donald, haar eigen jongen, haar eigen man, op wien zij zoo trotsch geweest was was haar ontstolen, ontstolen door die ellendige Indische slang, die haar gift in hem zou bijten, tot hij er van doordrenkt was en zijn ziel even zwart zou zijn als die Indische ziel, die donkere ziel van haar. Was zij nog een goede vrouw geweest, tot wie Donald zich onweerstaanbaar zou hebben aangetrokken gevoeld, dan zou 't haar, Greet, wel diep rampzalig hebben gemaakt, maar niet zóó, niet zóó, nu zij wist dat hij letterhjk naar zijn verdoemenis ging ; dat al wat hij zachts, liefs en teeders had in zijn gemoed, er uit zou geroeid worden door Patty's wreede hand. O haar kindje, haar kindje, vaderloos nu al! Maar nóóit eigenlijk had Donald innig om het kind gegeven, met een groote vaderliefde ; nimmer, vóór het kwam, had hij er naar gesnakt als Burger haar eens1 vertelde dat hij deed, in een groot groot heimwee. En toen het er was, bleek zijn liefde toch meer plichtmatig dan natuurlijk, al wilde zij, Greet, zich ook steeds het tegenovergestelde wijs maken. O, dat bij daar nu was met haar, dat zij koosden en kusten in de kamers 'waar zij, Greet, eens zoo ziels- en zielsgelukkig was geweest, waar zij altijd zou hebben kunnen bhjven, als 't niet die slang was ingevallen naar Parijs te komen. „Ma chère enfant, les destinées sont écrites \" troostte haar mevrouw Perraud, die op Greets droef weggetrokken gezichtje las wat zij dacht. En madame bukte zich voorover om Greet te kussen, en zij trachtte te sussen, te troosten. „O nee, nee," mompelde Greet ,'t is uit.... hij is weg van me voor goed ze heeft 'em gestolen." Mevrouw Perraud legde haar bruine hoofd naast het blonde van Greet, op het kussen, wiegde Greet in haar armen, en beiden schreiden samen om het groote gróóte leed dat Greet weervoer, de oudere en rijpere vrouw met herinneringen weer wakker in haar, die lang hadden geslapen. Kepen in haar van oude kwetsuren, die opeens weer allerpijnlijkst aanvoelden. Dragen moest iedereen maar, dragen, dulden en hjden. En juist rein denkende en ruim en fijn voelende vrouwen, als zij en Greet, knauwde dit leed het felst; de grovere sloegen het wel van zich af, wilden zich niet laten,knauwen. „O, er zijn mannen ook, die " Greet dacht opeens aan Burger. God, Burger, arme énne Burger, die daar eenzaam steeds zat in het groote holle ateher, zeker nog vol wroeging omdat hij dat gewetenlooze schepsel had gestoken. En, om aan haar eigen ellende wat te ontsnappen, vertelde zij madame Perraud, in haar gebroken 481 Fransch, van Burger, die zoo goed was. „Ze heeft drie menschen ongelukkig gemaakt haar man, mij en Donald, want hoe kan hij op den duur gelukkig zijn met zóó iets " besloot Greet, bitter in grenzenloozen minachting. „Ze heeft geen hart, vol haat en nijd is ze.... alleen hartstocht kan ze geven, hartstocht.... En zoon wezen daar vliegen alle mannen op af...." „Ja, dat is de voornaamste factor in hun leven, ma chérie, zoo'n vrouw als Patty moeten ze hebben, de meeste." De heer Perraud kwam terug. De conciërge had hem verteld dat het appartement door den huurder verlaten was. Alleen Katrien bevond zich er nog, koffers pakkend. De heer Perraud kon naar boven gaan, als hij wilde, indien hij kwam van „madame Emmaing." De heer Perraud was naar boven gegaan, en had Katrien, met roode oogen, aan het werk gezien. Zij had hem verteld dat mevrouw Burger, een kwartier na mevrouw Hemmings vertrek, met al haar bagage weggereden was naar een hotel, hotel Regine, Place de Rivoli. Dat meneer Hemming, na een vijf minuten versuft en versteld te hebben gestaan over 't vertrek van zijn vrouw, een briefje had geschreven naar den eigenaar van het huis ; een brief had geschreven ook aan zijn vrouw, dien Katrien naar de bus had gebracht; Katrien drie maanden loon had uitbetaald en gezegd dat ze vrij was, en haar den ganschen dag tot zeven uur 's avonds toe, zwijgend had geholpen koffers pakken. Katrien pakte nu nog de laatste van mevrouw. Zij moest vannacht nog in Rue Chernoviz blijven, morgen zouden de meubels alles naar een garde-meuble worden gebracht. Mevrouw kon er over beschikken. En het appartement leeg, kon het te huur en Katrien weg. Had Katrien hem nog over beschikkingen te vragen, zijn adres was hotel Regina. Meneer Perraud had zijn vrouw van Greet weggeroepen, en onder treurig hoofdschudden vertelde hij haar dit alles. En hij voelde innig voor Greet. „Pauvre petite, pauvre chère petite, zeg haar toch, chérie, dat ze hier zoo lang kan blijven als ze maar wil. 't Is fataal, fataal, ik had zoo gehoopt hem te kunnen spreken en te overreden." Madame Perraud wendde het hoofd af, en weende zacht klagend uit in sympathie met Greet. 't Was of haarzelf voor de eerste maal het jonge huwelijksgeluk werd verstoord. Hoe rampzalig had zij zich gevoeld, hoe was alles in haar jeugdig binnenste vaneengereten geworden, hoe hadden haar leden in snikschokken getrild, hoe had zij willen sterven, het uitkrijtend van wee.... en hoe langzaam, langzaam was het alles geheeld, gesloten door vader Greet Hemming. 31 482 tijd, den grooten geneesheer, die met zalvende hand strijkt over de lillende wonden. Hoe langzaam aan had zij, Claudine Perraud, de groote les geleerd van vergeven, en naar zij dacht ook van vergeten Haar man scheen eenigszins' te vatten wat er in haar omging. Hij keek haar een beetje beschaamd aan, als in wroeging, greep haar hand en kuste die ridderlijk, hulde doend aan haar noblesse van ziel, waarop zij nooit zich had beroemd. „Ah, chérie, chérie," zei hij zacht. „Wij doen verkeerd met jullie zooveel verdriet te berokkenen. Pauvre petite Marguerite." „Je ne sais pas comment lui dire " hervatte zij, haar oogen afwisschend, „arm klein ding, tot voor een paar weken nog zoo gelukkig in haar heerlijk thuisje, en nu alles weg, man weg, meubels weg, alles vernietigd, verwoest, wat bijdroeg om 't daar tot 'n plekje geluk te maken. Alsof er 'n aardbeving was geweest, of 'n groote golf, die met een wreeden slag, al wat 'r vreugde gaf, is komen wegspoelen..., arm klein ding. O, die vrouw die dat gedaan heeft die zóó'n zedelijken moord op 'r geweten heeft in de gevangenis moet ze, zoo'n laag wezen! n Arme drommel, die uit honger 'n broodje steelt, moet er wel in, moet zich nog verantwoorden voor 't gerecht, en zoo'n feeks loopt daar straffeloos gearmd met 'n geroofden man en amuseert zich Ah ne m'en parlez pas, c'est une rosse et je 1'ai bien vu tout de suite O, als er een vrouw is, die voor dat arme kleine ding kan voelen, ben ik 't." „Oui, oui, oui, c'est grave.... mais elle est peut être excusable cette madame Burgère elle 1'aime sans doute „Wat ? excusable ? met je mannenredenatie, ze is niet excusable, er zijn dingen, die niet excusable zijn. Een vrouw die uit honger, uit weet ik wat, haar lichaam verkoopt is nog eerder te verontschuldigen dan zij. En als ze 'em liefheeft! 1 ? voor een die nog een beetje gepassionneerder is, zal ze Donald wel laten schieten. Ze heeft al haar braven man laten zitten. Marguerite heeft 't me zooeven nog verteld.... Oh, la malheureuse enfant!" Er werd gebeld en de meid kwam met een brief. „Pour madame Emmaing " zei ze beschroomd. Met natte knippende oogen staarde mevrouw Perraud op het adres. „Maar dadelijk geven, hé?" vroeg ze haar man. „Ja," vond deze medelijdend. „Ze moet 't toch weten, pauvrette, dus nu maar dadehjk. Ik kom straks ook nog eens." Mevrouw Perraud vond Greet overeind zitten, met Donaldje in haar armen. Haar blonde krullen vielen over zijn donkere kopje, met het zachte zijdige haar in vlokjes er op geplant. „Mijn kleine loulou, mijn schatje," murmelde ze, met kleine zoentjes. Toen zei ze tot madame Perraud, hij is 't eenige wat ik nog heb." 483 „Ja, ja, gelukkig wat een troost, geef hem mij even, chérie hier is een brief voor je." Madame nam haar het kind af. Indien het mogelijk was voor Greet nog bleeker te worden dan zij al was, werd zij het. Zij trachtte de hand uit te strekken, maar zij kón het niet. Zij viel terug in dé kussens, steunend, de vermenschehjkte smart. „Zal ik weggaan ?" vroeg madame Perraud eindelijk. Greet knikte ontkennend. En na eenige minuten kon zij den brief in ontvangst nemen en openen. Ze snikte er luide over, en het deed haar goed dat haar overspanning brak. Gelukkig, vond zij, hij was niet slecht, hij was maar zwak, hij had de verleiding niet kunnen weerstaan, hij, de slaaf van zijn hartstochten, die hem ten slotte toch onbevredigd zouden laten. „Greet, ik ben niet waard te schrijven aan zoo iets heilig-goeds en reins als jij, ik weet dat ik n fielt ben, maar ik kan niet anders. Ik ben niet voor een als jij, zoo naïef en 'kinderlijk-teer, ik ben voor een andere geschapen, voor een die jij moet verfoeien. Ik heb zoo lang tegen mijn ware natuur gestreden, tóén is zij gekomen Ze heeft me lief en is zonder me ongelukkig. Ik had me tegen mezelf, tegen vrouwen als zij willen beschermen door jou maar de duivel is me de baas geweest.... en heeft gemaakt dat ik niet zonder haar kan. Je bent stil van me weggeslopen, zonder een woord van verwijt, integendeel je briefje was zoo mooi, zoo goed, als het madeliefje dat je zelf bent. Zoo wit en onschuldig. Je hebt gedaan zpoals je eens gezegd- hebt dat je zou doen en hebt gelijk gehad. Greet, weet je dat je een plekje schitterblank ben geweest in mijn donkere zieleleven, een héérlijk plekje waar ik gerust heb? waar mijn vermoeid hart gesluimerd heeft als tegen wit fluweel. En mijn eigenlijke hart hoort jpu, Greet; ik bedoel het beste en nobelste (als je die woorden nog van me wilt hooren) wat ik heb, hoort jóü. In mijn hart is een schrijn, een kleine schrijn met mijn allerheiligste. Neen, daar kan niemand, niemand, niemand bij, Greet, en dat is gewijd aan jou. Nooit zal ik je vergeten, jou mijn eigen vrouw, en als ik eens oud en gebroken bij je weerkom, om uit te rusten, o stoot me dan niet af. En voed mijn kind, ons kind, op tot iets beters dan zijn vader. O, ik lijd zoo om wat ik je moet aandoen, en toch.... toch zou ik niet gelukkig meer zijn mét je, want wij passen niet bij elkaar. Je bent te braaf voor me. Bhjf hier. Ja, ik weet dat je te trotsch bent om naar Holland te gaan, maar bhjf hier in de stad. Nooit, mijn arm kind, zal 't je aan iets ontbreken, vertrouw op mij. Al werd ik zelf broodeloos, jou zou ik 't ruim geven. Jou en 't kind. Soms zal ik duldeloos verlangen je te zien, me te laven aan je puurheid, je trouw en 484 opgerechtheid, als aan een zuivere bron, en toch zal ik je niet gaan zien om zooveel redenen. En misschien toch wel eens Greet, Greet kan je je man vergeven ? Eens zei je lachend ja..., maar kan je nü neen, je zou bovenmenschelijk zijn als je kón. Arm eenzaam kind, en ik ben niet bij je gebleven om je te beschermen en te koesteren. Ik heb mijn beloften geschonden, misdadjglijk geschonden. Ik ben laag, ik ben je man, ik ben Donald. Kus mijn kind voor me, en wees gedankt en gezegend. Greet eindigde de lezing van dien, met zijn tranen bevlekten, brief, in een storm van snikken. Madame Perraud met Donaldje op den schoot, boog zich voorover tot haar, trok het schokkende hoofd op haar schouder. „Ma, chérie, ma pauvre chérie. O, o wat is 't.... straks moet je 't me vertellen. Hier is je thuis, zoo lang je maar wilt.... Ik ben je vriendin, ik, die zelf O ja, je komt er over heen, dat moeten we allemaal immers daarvoor zijn we toch vróüwen. Wij zijn geboren om te lijden.... Goddank, dat je kind een jongen is, hij zal niet zoo hjden .hij zal laten hjden." HOOFDSTUK XXXVII. Een avoué regelde de zaken tusschen Donald en Greet. Donald had niet den wensch uitgedrukt wettig van Greet te scheiden ; was Greet echter geneigd daartoe, dan zou hij bewilligen in haar verlangen. Greet bedacht zich zwaar, haar trots zei haar dat ze moest, en haar heul:, dat hoopte, weerstreefde dien trots. En het kind, dat misschien eens zou vragen om zijn vader Zij liet weten dat ze zich er op zou bedenken, en zij vond zichzelf ellendig en laf, evenals vroeger thuis, maar o, ze kon nog niet, ze kón nog niet voor goed afstand van hem doen, van haar lief, haat léven, al zondigde hij tegen haar. En de gedachte aan Patty rees bij haar op, en zij gilde het weer woest uit van haat en bitter wee. O neen, b neen, moest dat dolle schepsel nu juichen en hem hebben voor goed, dat schepsel, dat wel zorgen zou van armen Burger af te komen. En dan zouden zij samen trouwen, natuurlijk, natuurlijk. Neen, zij, Greet kón niet, ze wilde niet. Dan stond 't maar onfier en wat ze nog meer verkozen van haar te zeggen. En dan nog dit: als zij wettig scheiden ging, werd haar pngeluk verkondigd, nu wisten ze in Holland nog niets. Zoodra ze kon uitgaan, had Sophie haar cadeautje gestuurd gekregen, en zij en Schraube 485 hadden uitbundig Donald en Greet voor dat heerlijk cadeau bedankt, en hun brief geadresseerd naar Rue Chernoviz ; de conciërge stuurde Gréét maar alle brieven aan monsieur et madame, evenals die aan madame alleen, naar Boulevard Delessert. Greet schreef eenvoudig dat men verhuizen ging, en dat zij het nieuwe adres wel spoedig melden zou. En steeds loog zij Lucie, Sophy en mevrouw de Behr voor, dat zij heel gelukkig was, met een enkel woord over Donald, die het druk had met musiceeren en les nemen. O, zij schaamde zich zoo over haar ongeluk, haar staat van rouw; liever dóód, liever zich in de Seine gooien dan bekennen hoe spoedig haar zon was ondergegaan, hoe zij wéér was geworden een arme verstootene. Greer Hemming. Ja, zij had haar naam ook niet verwisseld bij het trouwen, en wie en wat was Greet Hemming geweest ? Waar had Greet Hemming recht op ? ,Les destinées sont écrites,' had mevrouw Perraud gezegd, wel een waar woord. Nu, wat over haar, Greet Hemmings lot, ergens in den hemel of zij wist niet wóór bedisseld was bij haar geboorte, was zeker door een kwaadaardig panterkatmensch gezegd. Dat er zulke wezens waren, die zoo maar over je lot konden beschikken als je geboren werd. 't Was gewoon een schande! Iemand willens en wetens zóó ongelukkig te maken. Maar och, zou 't nu wel waar zijn ? Een ander zei weer : alles was toeval. En wat was toeval ? Ak je daar in wou doordringen, kon je je beetje verstand wel goedendag zeggen, want. daar werd je gék van. En als je al gek van verdriet was, ak zij, hielp 't je nog een tikje meer van de wijs. En zij moest haar beetje verstand houden, alsjeblieft houden, want zij had het kind om voor te zorgen en groot te brengen. De schat, de schat, de tiendubbele schat met zijn heerlijke zwarte oogen en zijn kleine mondje en zijn zachte lijfje en zijn doddige handjes en voetjes. Natuurlijk, hij zou, niettegenstaande al haar zorgen, akelig uit kunnen vallen ak hij groot was, maar hij zou goed óók uit kunnen vallen, en dan.... wat zalige troost voor haar. En als zijn vader dan nog eens naar hem verlangde en zag hóé lief hij was opgegroeid .... Neen, ze behoefden in dat voor haar zoo wreede land, waar zij was opgegroeid, niets te weten. En ze hoopte maar vurig dat 't Lucie en Dolf niet in zou vallen haar in Parijs te komen opzoeken voor zij naar Canada gingen. Toen alles nog bloesemde en bloeide aan haar levensboom, zou 't haar een genot geweest zijn dót jonge geluk te zien, er zich in te kunnen verheugen, maar nu dat jonge geluk haar rouw zou moeten aanschouwen, neen, dank je wel. Zij wilde geen tranen van anderen op haar rouw, zelfs niet van die haar lief hadden, die pijn zou re groot zijn. Alleen, in afzondering, viel 't zwaar te dragen, maar met bekende beklagende oogen ging 't heelemaal niet. Alleen madame 486 Perraud, wie eens, al bekende ze niet alles, zelf dergelijk leed was overkomen, mocht met haar komen schreien, haar troosten. Wat een goed, lief, fijngevoelig mensch. Piet zou schik in haar gehad hebben. God, Piet.... die goeie ouwe trouwe ziel die moest eens weten hoe juffrouw Greet 't nu had Zalig zijn de armen van geest....' O ja, o ja, o zoo zalig En:,Vergeef ons onze schulden, zooals wij vergeven onze schuldenaren.' O ja, o ja, ook heel mooi Maar kon zij nu die Patty vergeven? Neen, zij kón 't niet en zij zou 't nóóit kunnen. Door wat narigheid zou zij nog moeten gaan, eer zij 't zou kunnen ? Zij wist 't niet, maar nu haatte zij haar nog met feilen haat, zooals zij haar dadehjk uit instinct gehaat had, dat schepsel, dat in prachtige toiletten naast Donald zou zitten in de opéra of in de comédie ffancaise, of in de concertzaal, op de plaats die haar, Greet, toekwam. En zij, die Patty, zou met hem ijs eten in den foyer en voor haar zou bij lief zijn, en na afloop met haar nog in een café gaan, en dan met haar naar huis rijden in een auto, en zij zou' rusten in zijn armen.... O god, o god.... nee.... oóó.... 't was.... 't was, als je een man liefhad, om nóóit nóóit te overkomen. Greet wilde de Perrauds niet langer tot last zijn dan noodig was. Zij huurde met behulp van mevrouw Perraud een hef klein appartement van drie kamers op de Quai de Grenelle. En terwijl madame Perraud voor Lisette een andere betrekking zocht en vond, behield^ Greet Katrien. ^V' Zij was te zwak nog, om huiswerk te doen of te koken, maar zij verlangde innig zich geheel aan haar kind te wijden, nu zij Donald' niet meer had, en Katrien maakte zij dol gelukkig met die schikking. Het was waar: Donaldje zou door Katrien niet veel en geen mooi Fransch leeren, maar och, dat kwam later wel als hij school zou gaan, en zelfs als hij een paar jaar was, kon hij vriendjes krijgen in den Champs de Mars tuin, en al spelend zou hij leeren. Zij kon slechts een gedeelte van de meubels gebruiken in dat zooveel kleinere appartement, en madame Perraud schreef er over voor haar naar den avoué, die haar uit Donalds naam meldde dat zij maar met de rest moest doen wat haar goeddacht. Zij kon ze verkoopen of laten staan in de garde-meuble. Zij liet ze staan; eens zou Donald ze misschen toch willen hebben, en bhj zijn dat ze voor hem bewaard waren gebleven. Zij had aan haar geliefde rivier willen bhjven, dicht bij de Perrauds, dicht bij het huis waar zij zoo gelukkig geweest was, en waarvan zij heel in de hooge verte nog een tipje kon zien, in de kamers harer kleine kadewoning. Door welks vensters de zuivere 487 lucht van het bosch van Meudon haar tegemoet woei.... uit welks vensters zij een gezicht had, over de in tweeën gesplitste rivier heen, op de huizenheuvels van het hoog gelegen Passy, met de zware wolken groen van zijn parktuinen daaronder, en er tusschen door en er achter uitstekend; dikke bouquetten van groen, trossen groen, verfrisschend en zwierig sierend den grilligen meest modernen bouw der hooge blanke grijsgedakte huizen, met hun balcons, hun torentjes met belvédères en uitkijkraampjes, die schitterden in de zon als sterretjes. Maar het eigenaardigst, vond Greet, was dat doorsneden worden van het water; dat hooge pad in de rivier zelve, genaamd 1'Ile des Cygnes ; eigenlijk een lange lommerrijke weg, tot pont de Grenelle, met tweè rijen boomen, die vooral Zondags druk bewandeld werd. Greet, gebogen uit het raam, kon de menschen zien tot aan de pont de Passy, rechts, waar het eiland begon, tot aan de pont de la ligne du Champs de Mars, links. En iinks en rechts van het eiland stoomden de booten. Die naar de omstreken, met passagiers gezellig onder gestreept rood en geel linnën tentjes op dek, hielden zich aan de overzijde, den quai de Passy kant; aan Greets kant waren de steenkolen-, de aardappelen- en groentevervoerders, de notendopjes door een of twee man geroeid, en de meeste groote handels- en sleepbooten, schoon er ook groote remorqueurs genoeg aan de overzijde voeren.. Tegen de groene bouquetten der Passy-parktuineri, tusschen het schuttend geboomte der Passy-kade door, zag zij auto's snel schieten, en langzamer schuiven heen en weer de tramways, stoomtrammen, met altijd reizigers op de impériales, Saint Cloud-Louvre, Passy-Hotel-de Ville enz. Het was als een prachtige tooneelschikking, het eene ging, het andere kwam, ordelijk, regelmatig. De groote stoombooten slaakten kreten als wilde beesten, of als zenuwachtig gillende vrouwen, terwijl Greets oog ze volgde onder de brugbogen door in de verte, waar ze het water slechts zag in blauwe gulpen. En onderlangs aan den Grenelle kant donderden hijgend de treinen met hun snuivende gillende locomotieven, als zwarte nijdige beesten, die soms een kwartier voor Greets huis uitrustten, met een spektakel, waarvoor de overige locataires hun ramen nijdig dichtsloegen. De stokers en machinisten, met hun verharde ooren, lachten en praatten, waren bezig met emmers water,, rookten pijpjes en aten boterhammen. De groote buitenlandsche expresses waren het interessantst, vond Greet, met hun mooie waggons, hun gedekte tafeltjes, hun sierlijke banken, maar ook die van Versailles en de la petite Ceinture waren knus, om zoo vertrouwelijk dichtbij te zien ; de menschen lazen er hun couranten, praatten, hingen uit de portieren, vrouwen en meisjes zaten ijverig te handwerken. En hoog boven de pont de Passy vlogen vroeg en laat de métro's, 488 overdag eentonig bruin als een rij aaneengeschakelde doozen, zoo eenvoudig, het bruin soms verlevendigd door het groen van een tweedeklasse compartiment; doch 's avonds eerst komend tot leven door hun electrische lampjes, die hun raampjes maakten tot vurige schakels van lichtende kettingen; staarten van licht, die elkaar kruisend, schoten over het donkere viaduct. Overdag, vond Greet, maakte het viaduct, rustend op zijn slanke pijlers, twee aan twee, met in liet midden de poort en trap dalend naar het lange groene eiland — de brug al tot een mooie gaanderij met rechts en links heerlijke vergezichten over de rivier, maar zoo werd het donker, als tusschen de dunne zuilen afwisselend rood en geel de sierlijke lantarens gloeiden, groote bloemklokken van wondergloed, werd het viaduct spookjesmooi. En Greet, die de groote Parijsche luchten aanbad, kon hier haar hart ophalen aan de prachtige zonsondergangen over de rivier, haar schoonheidsliefde kon zich laven; en starend op het kleurenspel, eiken avond een ander, kon zij soms zich even ontrukken aan haar droefheid. Een breede hemel van rose en rooden bloei, overgaand in bedaagd hla en paars, als een reusachtig fuchsiaveld. Een rosgele, oranjeroode, zijn levenslust vol passie doende uitbarsten in vlammende barning, die wegbleekend ging uitrusten in tevreden en bezadigd zilver. Een blauwe, als turkoois fluweel, met zon als vredige zachtgulden bal, die met het blauw versmolt tot een onnatuurlijk nijlgroen, een afschaduwing schier van het donkere boomengroen. Een hemel die zich in het westen vertoornde tot een kardinaalrood, als stonden Passy, Auteuil en Meudon in brand, terwijl zijn oosten teederde in den zonnigsten liefelijksten lach van blauw, met een enkel goudig wolkje boven de rivier. Een hemel, die den ganschen dag gedruild had, en tegen den avond opklarend, zoo lang parelgrijs bleef, dat Greet dacht: er komt geen donker. Een hemel als door één reuzenpenseelstreek rose geverfd. En dan vertelde Katrien haar mevrouw sekuur en prozaïsch, dat 't morgen warm zou zijn: „hitte madam." Als de avond ten slotte kwam, legde zich vrede in donker fulpen mantel over de wateren en stilde ze, en over alles, en stilde het. Geluidloos gleden de bateaux parisiens nog tot tamelijk laat heen en weer, geen sprankelende zilverslierten als hun spoor achterlatend, gelijk overdag, doch naar omlaag slaande bloedroode robijnen plasjes, of spartelende groene, of ambergele; soms, doch dit was zeldzaam, blauwe van saffieren en paarse van amethysten, al naar hun lantarentjes, die wel dansende kleurige juweelen leken uit een Indisch bonte tiara ; te voorschijn springend en grillig weer verdwijnend. Terwijl de oeverlantarens staag hun gulden pluimen heten sidderen door de zwarte deining. De rivier, zelfs als zij rustte, scheen zich niet te kunnen 489 verzadigen aan spel van kleur en licht. Eeuwig hunkerde zij, en eeuwig ontving ze in heur waterarmen. En als zij niet kon slapen in den vroegnacht, hoorde Greet de treinen gillen langs den havenkant, woest zwaarmoedig als hartstochtelijk bedroefden in onoverkomelijke wanhoop van gedoemden. Zij kreten mede met Greets arme vergeten hart. En dikwijls van uit heur bed, door de tullen raamgordijnen heen, zag zij ze bliksemen, met grooten feilen blauwen schijn van schichten, die den ganschen omtrek belichtten, als bij onweer en hun locomotieven, ratelend eerst als reuzennaaimachines, gaven donderstooten, ontploffingen van cokes in hun ingewanden, die Greet soms opspringen deden in schrik. Maar als zij nog laat voor het raam zat, keek zij rond. Hoog rechts zag zij den ronden Trocadérodom met zijn twee belvédèretorens, als lange stille wachters, spookachtig opsteken naar het geheim nis volle van den nachthemel; het Jgeheimnis volle en toch zooveel sterker vertrouwejjjke dan van den schellen daghemel. De daghemel hield zich trotsch op een afstand,' de nachthemel schéén het oor te buigen, te luisteren naar het wee der menschen. Vooral als hij kalm was, en zijn sterren, lichtende seinen aan het duister lazuur zijner oneindigheid, spraken van hoop, moed en verwachting tegen den kleinen mensch beneden, in wien aanbidding rees van zijn majesteitelijk schoon, dat poëzie schonk aan die duizendhuizige plek reuzenstad. Het was vroegzomer toen Greet verhuisde, en in die zwoele avonden, als zij zich uit het venster boog, hoorde zij ook, gedragen door het water van den donkeren gladden vloed, verliefelijkt en verzacht, de tonen van het koper der blaasinstrumenten uit de muziekkiosk van het Trocadéroplein. Die verre muziek zond haar een troost toe, een melodierijken groet, en de troost viel zoet en zacht op haar ontredderde ziel. O, hij zou nog eens weerkomen, verlangen naar haar en het kind, zijn eigen. Zij bleef dan, haar tijd verdroomend, zitten aan het open raam, tot haar de slaap overmande. En zij dacht ook aan haar thuis, waar ze niets wisten, aan Lucie, die getrouwd met Dolf, naar Canada was, gelukkig met den man dien zij liefhad; haar, Greet, evenzoo gelukkig wanend; dan aan Phie Schraube, die misschien eens zou komen. Zij zat veel aan het raam, te naaien voor haar kleinen heveling overdag. En dan keek zij nu en dan met zeker bedrukt genoegen naar het bedrijvig kadegedoe en naar de haven. Eerst kwam de kadestoep met haar dunne jonge boomen, als bossen en pluimen groen, sommige licht, andere heel donker, een enkele kaal, trots den zomer ; dap. volgden de treinrails, gescheiden door hun laag muurtje, dan kwam de haven, de eigenlijke oever, breed plaveisel, waar zich vooral ter hoogte van Greets huis reusachtige witte en grijze 490 steenblokken stapelden, die de aannemers kwamen kiezen voor het bouwen der groote maisons de rapport. Twee stoomkranen werkten den geheelen dag om de vierkante steenblokken uit de booten te lossen en op den oever te brengen of vice versa. Die stoomkranen waren heele samenstellingen van op hooge, breed uitloopende schra- gen rustende kleine huisjes, een grijsrose, een blauwgrijs, met behoorlijke ramen en schoorsteenen, waaruit lustig de rook steeg in dik wit wolkje ; en voor hen uit, er aan vast, was een soort van open brug met rails en kettingen die er langs liepen, en over die rails, onder langs vierkante ijzeren bogen door, gleed de katrol voort, die de kolossale witte of grijzige steen, er aanhangend als een vierkant net omwonden spoorpakket, omlaag of omhoog moest brengen. Hetgeen, bemerkte Greet, nooit ging zonder vervaarlijk hé-hi-ho-geroep, voorzichtigheidsaanmaningen van mannen met slappe verweerde hoeden, in bruin bombazijnen of blauwe katoenen jasjes en broeken; er op, er aan, of er bij, aan het werk. „Zeker erge schade als zoo'n steen breekt," prevelde Greet, toeziend van haar derde verdieping. Het blauwgrijze huisje werd een soort van kameraad voor Greet, was door stoomkracht verplaatsbaar op rails, en nu eens vlak voor haaf deur, dan een eind er van af. Naast het steenlossersbedrijf dadigde het steenkolenbedrijf, en lagen aan het breegevensterde woninkjes, verbazingwekkend zindelijk, in spijt van al de omringende vettige zwartheid. En om het steenkolenbedrijf het plaveisel van den oever verscheidene kolenschuiten gemeerd, met was hét een onophoudehjke warreling van bombazijnen mannen, lossers, met roetzwarte aangezichten waaruit zich schitterzwarte oogen boorden, roetzwarte hoeden en roetzwarte handen, die paarden aan karren rondvoerden of enkele paarden, goedige geduldige magere afgebeulde sukkels, maar gehoorzaam om en om draaiend. Maar nu en dan werd de lossingsijver bekoeld door een forsche regenbui, die • het Seine-oppervlak tot een effen grijzigen vloer maakten, en dan holden de nagemaakte nikkers wat ze hollen konden de glooiing der trappen op onder het viaduct, of ze doken in* de schuitluiken. De sleepbooten, drie platboomde achter elkaar, de laatste geel van kleine steenen, rond als aardappelen, maakten Katriens vreugde uit. Söms riep zij Greet voor een ballon, of een dirigeable, die met eigenaardig geklepper, in vorm een groote gele * komkommer, door de blauwe lucht dreef; het schuitje poppig, maar toch duidelijk zichtbaar in de zon, met de schroef en bemanning, kleuterkleintjes. Die kade werd de wereld voor de verlaten Greet. Er was altijd wat te doen. Bataljons voetvolk en ruiterij met of zon- j der muziek, officieren aan het hoofd; kurassiers met de blinkend koperen helmen, waaraan de paardenstaarten woest wapperden tegen de blinkende stalen rugbekleeding. Auto's en groote automobiles van 491 de Bon Marché, de Samaritaine en Louvre snorden den ganschen dag voorbij. Greet en Katrien en Donaldje gingen soms naar de stad boodschappen doen, of de goede mevrouw Perraud kwam op bezoek en bleef dan, Donaldje en Greet beiden vertroetelend, theedrinken ; hetgeen Greet eigenlijk prettiger vond dan het te doen op BoulevarcM)elessert, want alles daar herinnerde haar steeds zoo aan Donald. Maar op aandrang der Perrauds moest zij er soms wel eten; middagmalen of déjeuneeren. Donalds andere kennissen bleven weg van haar, die zij niet zoo goed kenden als Donald; terwijl, wegens haar steeds nog zeer onvolkomen Fransch, de conversatie met Greet toch altijd eenige moeilijkheden bleef opleveren. Zij oefende zichzelf nog trouw, al maar ten behoeve van Donaldje. En heel langzaam aan, arbeidend voor haar kind, legde zich zekere treurige berustende kalmte over haar innerlijk, waar zooveel ontworteld was door een woesten storm. Zij zou wachten, hij zou komen, hij zou komen. En met al haar leed, achtte zij toch haar leven van nu veel beter dan dat van vroeger, thuis; zij wist nu wat leven was, en zij had haar kind. Op een dag dat zij met Katrien en Donaldje de Quai d'Orsay. overging naar den Champs-de-Mars-tuin, het was inmiddels September geworden, ging haar een man voorbij, met een zwarten flam-bard diep in zijn oogen gerukt: het was Burger. Greet schrikte zoo, dat zij bijna tegen den kinderwagen, dien Katrien reed, aantuimelde. Hij had haar ook gezien en hield onwillekeurig stil, wilde toen voortgaan. Maar Greet hield hem terug door hem toe te roepen, als iemand die in nood zit: „Meneer Burger ! Meneer Burger !" En daar hij den naam Hemming haatte, trad hij op haar, de wankelende, toe, en zei kortweg: „Greet ?" den hoed diep afnemend. Zij was hem er dankbaar voor. Hij keek haar aan, zijn blik weifelend naar Katrien en het kind, dat Katrien liet groeten met zijn kleine handjes. Burger het den groet onbeantwoord, wendde snel het hoofd af, een bittere trek verwrong zijn mond: het kind leek te veel op Donald. Greet zuchtte, begreep, zei tot Katrien: „Rijd maar door, Katrien, en ga vooraan bij den Eiffeltoren zitten met hem." En terwijl Katrien, langzaam voortschreed, duwend haar wagen, keek Burger Greet in de oogen, en zei traag, met doffe stem: „Arm kind, arm kind, jij bent zoo alleen gelaten." Greets lippen beefden, tranen schoten haar in. de oogen. „Ja," snikte zij half. „Je riep më, Greet, je riep me zelfs met iets verlangends. Ben je niet afkeerig van me, je weet wet ik gedaan heb ?" Zij reikte hem de hand. „Ik begrijp 't best. En ik ben zoo bhj dat ik u eens zie...." 492 „Kom mee op die bank daar," zei hij, „dan kunnen we even praten, Greet." Hadr hand steeds in de zijne, trok hij haar mee. Greet het het toe. Zij zette zich naast hem, en even staarden zij 5»jHjgend naar een voorbijvhegenden trein, en over het water heenjpaar het Trocadérogebouw. Eindelijk zuchtte Burger. „Ja, zoo gaat 't, al wordt een mensch ook verpletterd door verdriet, de wereld gaat toch haar gangetje, treinen en booten en dirigeables, dat alles snort je langs en boven "je hoofd; de lui maken plezier, gaan naar concert en theaters." „Of vergaan van ellende," zei Greet zacht, „erger nog dan wij.... „Ook waar.... of erger, hoe bedoel je erger.... dat ze geen brood hebben ? Des te beter, dat sloopt je hchaam en dan ben je der des te gauwer uit," „Foei, u mag zoo niet spreken." „Zeg alsjeblieft jij, ik ben volstrekt niet je meerdere; dus Greet, je veracht me niet?" „Natuurlijk niet „Ik ga nu van haar scheiden, wettig scheiden. Zij heeft een klacht ingediend wegens injures graves " „Wat is dat?" vroeg Greet ademloos bijna. „Dat beteekent dat ik haar in 't huwelijk altijd alleen heb gelaten en mijn plichten van echtgenoot niet vervuld heb „Maar dat zijn toch grove leugens!" barstte Greet verontwaardigd los. Hij haalde de schouders op. „En óch, wat doe je nóü?" zij legde haar hand. op zijn arm. „Mijn beste kind, ik kan niet anders doen dan mijn vróüw haar zin geven en gelükkig maken," schamperde hij. „Ik zeg dat 't waar is wat ze zegt, dat ik 'r ontrouw ben geweest, 'r alleen heb gelaten, voor 't Tribunal Civil de la Seine. 't Duurt een jaar, en dan is ze vrij, precies of ze nu niet vrij is, of ze niet altijd vrij was.... om me te bedriegen.... ó Gód.... Ze had me immers, met twee getuigen, in de gevangenis kunnen brengen. Voor mijn peurt had ze 't gedaan." Hij kneep zijn handen tot vuisten. „Dat ik me zoo voor gék liet gebruiken.... terwijl hij.... o dat ik 'em niet geworgd heb, toen 't nog tijd was.... Of tijd.... tijd..,." „Wie ?" vroeg Greet angstig. En een ellendig gevoel bekroop haar, sloop, verlammend haar veerkracht, door haar leden. Maar hij hoorde Greet niet, zat in eigen gedenk verzonken, als in een apdere wereld; hij leefde steeds het uitstapje naar Bretagne over, dat hij eens gemaakt had met Patty en Donald, zag de hooge woeste rotsen, de wilde rauwe zee, Donald lachend, Patty lachend, hijzelf goedmoedig toekijkend hoe Donald Patty over de klippen hielp. Zag 493 het waaien van Patty's witten sluier om een rond wit hoedje. En hij had er hem niet afgegooid, de zee in.... En haar er bij, waaróm niet haar erbij, die hem zoo gehoond had.... die zijn leven vernield had, genomen had in haar kleine hand en fijngeknepen. „Burger!" kreet Greet.... „meneer Burger.... in godsnaam kijk niet zoo wild.... sluit je niet in jezelf op stort je hart maar uit voor mijn, ik zal je toch niet verraden.... Wat is er toch.... is er nog een andere man in 't spel geweest behalve Donald.... Wie is die hij....?" Hij keek, ontwakend, haar verwezen aan, kwam op eens tot besef. Natuurlijk wist zij dat niet, het arme kind, en waarom zou hij dit goede trouwe schepsel nog ongelukkiger maken dan zij reeds was, door haar te vertellen dat haar man nooit iets anders was geweest dan een groote fielt ? „Nee, nee," stelde hij gerust „er was niets.... ik bedoel er was een andere man Maar Greet ried in zijn zich afwendenden blik iets dat hij haar verborg. „Waarom heb je haar gestoken ?" fluisterde zij hopeloos, „omdat ze van Donald hield?" „Ja, ja.... omdat ze me dol maakte ik weet alles nu zoo precies niet meer." Hij stond op. „Adieu Greetje, wil je wéér de hand geven aan wat de menschen een misdadiger noemen ?" „Twéé handen; maar ga niet heen, toe, ga nog niet heen, o ik ben zoo blij dat ik even tegen een vriend Hollandsen kan praten. Ga nog even zitten.... ten minste als je wilt.... Ik heb toch 't zelfde verdriet als jij...." Hij liet zich neer, keek haar dankbaar aan. „Hou je nog van hém?" Greet kleurde, sloeg de oogen /neer, die zwollen van tranen. Zij knikte, het hoofd ter neer, greep haar zakdoek om haar bevenden mond te dekken. Het duurde lang eer zij kon spreken. Eindelijk zei ze: „En ik heb nog hoop dat hij eens...." „Eens wat....?" „Berouw heeft " Burger schudde onmerkbaar het hoofd. „O !" viel Greet op eens woest uit, „Burger, je moet 't me niet kwahjk nemen, 't is slécht van me, heel slecht, maar ik haat haar!!.... ik zou graag gedaan hebben wat jij hebt gedaan en er niets geen berouw van hebben gehad, Ik was zóó gelukkig.... o je weet niet hoe.... nooit had ik geluk gekend vroeger, ik wist niet wat 't was, door hém heb ik 't gekend, en zij heeft 't gestolen van me O, ik zou graag in de gevangenis gezeten hebben.... en 't zou dan toch uit liefde voor hém zijn geweest, hij is zwak, hij is niet slecht...." igss 494 „Niet slecht ?" Burger tandenknarste. „En dat er nog een vrouw gevonden wordt op aarde, die hem niet slecht vindt en in de gevangenis voor hem had wilten zitten Welke vrouw zou zoo iets voor mij hebben overgehad ? Je moet maar tot de gelukkigen behooren. De verdómde f...." Hij stond weer op, en Greet zag een der aartjes in beide zijn oogen barsten en het wit vol bloed schieten, zij zag zijn mond tusschen zijn baard en snor onder, tandengeklapper scheef trekken, en zelf, in hopeloosheid niet meer wetend wat ze eigenlijk zei,, kreet ze afwerend: „Néé, néé, zeg dat liever op haar, dat leelijke ! Zij heeft zich in onze woning gedrongen, en met allerlei kunsten mijn man van me afgetroggeld. Want ik weet stellig dat zij hem nooit iets meer was dan een zuster, hij heeft 't me zelf gezegd. O god, laat me nog in hém gelooven, ik heb zijn hart, zijn ware hart, heeft hij me geschreven, o ik wil in hem gelooven, laat me nog, ik heb anders niks meer.... O laat me!" En hij, Burger, buiten zichzelf, omdat die ander deze groote liefde ook nog bezat, buiten die van zijn vrouw, woest er tegen in smalend: „Nou ja, geloof in hem, gelóóf, gelóóf en hóóp ! Hij is 't waard, o hij is 't zoo waard, dat je in hem gelooft. Alle vrouwen moeten in hem gelooven meneer is 't waard! Nee, dat is zoo, hij was haar nóóit iets meer Nee, dat is " hij lachte met iets duivelsch. Hij hield plots op, bleef met oogen vol wanhoop en deernis strak naar Greet staren, die weer neer was gezakt op de bank als een klomp lood ; met dichte oogen, en het kille zweet dat haar sloeg uit de leden, zag hij druppelen van haar voorhoofd. Zij voelde haar lichaam in zulk een ellendige weeë machteloosheid, dat zij dacht het sterven nabij te zijn, het was als ebde alle leven uit haar weg en drukte de dood op haar de ijzige wreede onontkoombare klem van zijn forsche hand. Dat was het hoogtepunt van haar levensleed, hooger kon de vloed niet wassen, zij móést verdrinken Maar haar wil worstelde tegen haar onmacht, want in een felle klaarheid zag ze op eens haar kind zitten op den schoot van Katrien, daar in den groenen tuin. Haar kind wachtte— zij wilde naar haar kind, naar haar kind. Zij opende de oogen, zag Burger staan, zijn gezicht een en al berouw, nederig berouw. „Greetje " hortte hij uit in een snik.... „o, ik ben een ellendeling, vergeef me Arm arm kind, ik lóóg, ik 't is niet waar.... ik ben waard doodgeschoten te worden. Zij moest.... 't was mijn woede en mijn woede maakt me waanzinnig." „Néé, néé...." kreunde Greet, juist overtuigd door zijn heftig ontkennen. „Je hoeft me niet te sparen, waarom zou je me spa- 495 ren ?.... ik zou 't toch te weten gekomen zijn Maar hoe weet jij wist je dan vroeger— hoe dat ze al, dat ze zoo.... dat ze „Zij—zij hééft 't me gezegd, me der mee getart.... zij ó !" „Ze heeft misschien gelogen..'.. Zóón vrouw O Burger, ze heeft " Greet wilde niet den genadeslag, weerde hem af. Hij schudde woest het hoofd. „Néé ! dat heeft ze niet. Ze heeft 't me gezegd, op een manier ik voelde dat ze toen waar was en daarom stak ik — Daarom.... God, als ik er nog aan denk." De genadeslag was gevallen, de bijl had geraakt. Greet snikte het plots luid uit. „Waarom is hij in mijn leven gekomen dan wat deed ik in 't zijne, als hij van haar zóó heeft gehouën en haar toch niet kon vergeten?" En toen, onder haar wanhoop door, gilde plots haar doodelijk gewonde, haar zwaar gekrenkte trots : „Hij heeft me laten weten dat ik wettig van hem kon scheiden als ik wilde, en nou wil ik Ik zal, ellendig genoeg, denzelfden naam blijven dragen, maar ik wil hem niet meer toehooren, hij hóéft niet te denken dat ik een lór ben, een stuk speelgoed, dat hij weer op kan nemen als hij van die andere genoeg heeft. Met zijn mooie woorden, met zijn afscheidsbrief, die me mijn ongeluk nog deed dragen. Die brief die ik tegen m'n hart droeg, die m'em nog deed liefhebben en naar 'em verlangen zóó verschrikkelijk soms, dat ik der gek van dacht te worden inde stille avonden,.alsik daar alleen zat en in de donkere rivier keek! Hij zei dat ik zoo rein en wit was, maar ik ben toch vróuw, 'n mensch van vleesch en bloed, en zóó heb ik 'em hefgehad, zóó, en mijn heele wezen heeft naar 'em gehuild toen zij 'em van me afrukte. Hij heeft me vrouw gemaakt en moeder, en toén hij 't gedaan had, heef»ie me weggegooid. O, o, 't beste wat ik hem geven kon, wat een vrouw geven* kan, heeft hij weggegooid, hij had 't niet meer noodig, want hij had die andere, die 'em purper lief kon hebben, ik was maar wit weet ik al wat nonsens hij me eens voorgekletst heeft, toén ik nog in 'em geloofde als in 'n god En toen ik nou niet wou scheiden, denkend dat hij toch nog 's naar me toe zou komen wat zal hij toen gelachen hebben met haar en over me gespot 1 En zij!! Dat ik me vernederde was nog niks, want ik had lief, maar dat 't alleen gediend heeft om door hem en haar te worden uitgelachen.... Nou begrijp ik jou, nou begrijp ik jóü pas echt, haar man. En je stak, en je stak...." Zij keek onwillekeurig Burger aan, die met de hand voor de oogen bij haar stond. „Kom mee. help me, breng me naar m'n kind. Ik kan niet alleen loopen, ik zou vallen en overreden worden, en ik moet leven voor mijn kind." En beiden werden opeens bevangen door denzelfden schrik, tege- 496 lijktijdig rees een beeld voor ben op. Het kind was Donalds evenbeeld, zou een tweede Donald worden, heette Donald. Maar bij Greet overheerschte de moeder. „O, m'n schatje, m'n klein heerlijk arm schatje...'. wat zal ik op 'em passen, wat zal ik over 'em waken...." „Ja.... natuurlijk " prevelde Burger bitter. „Zijn moeder zal ook wel over hem gewaakt hebben, 't Heeft veel geholpen." „Nee " weerstreefde Greet, „dat heeft ze nief. Zijn moeder is een harde vrouw. Ze heeft altijd onverstandig met hem gedaan, heeft niet met hem meegeleefd, niet over 'em gewaakt, ze heeft maar gedacht aan zichzelf Ze wist hoe hard ik 't altijd gehad heb, en nooit heeft ze 'n hand uitgestoken om me te helpen, en ze was woedend over 't huwehjk Woedender dan ik nou ben, kan ze niet geweest zijn.... En Burger, kan ik nou niks doen ? niet zelf mijn brood verdienen met iets, zoodat ik behalve voor 't kind, niks meer van hem heb aan te nemen ?" „Maar Greetjelief, wat wóü je doen ? Ep als je zijn kind opvoedt, verdien je heusch wel 't loon dat hij je daarvoor ^geeft " „Nou ik dat weet, zou niks me te veel zijn, dan zou ik later voor m'n kind kunnen werken, dan zou Donny aan mijn alles te danken hebben Al al al moest ik uit schoonmaken gaan, of, hij zei dat mijn schouders en hals zoo goed waren, al zou 'k gaan als model denk je dat ik me schamen zou, als 't was om m'n kind brood te geven alles is beter dan nog leven van hem." Burger schudde droef glimlachend medelijdend het hoofd. „Je bent nu zoo opgewonden, zoo vreesehjk opgewonden.... alles wat je nu uitvoenbaar veronderstelt, zal later zoo onuitvoerbaar blijken. fZou je denken dat jouw kind, met zijn Donald-aard, trotsch zal zijn op een moeder-schoonmaakster, een moeder-model? Geloof je dat een kind in staat zal zijn te begrijpen wat zijn moeder eens leed als vrouw, en haar zal danken voor haar trots dié zich offerde en hem, 't kind, er bij. Denk je dat je zoon later in jouw gevoelens zal kunnen treden ? Neen Greetje, nee, dan vergis je je. Eerder zal hij je verwijten dat je hem niet hebt grootgebracht in de welstand die zijn vader hem en jou aanbood. We leven in de werkelijkheid en niet in droomen. En je hebt toch een mooie taak nog zoo ; doe je best voor je kind.... O, 't is zoo hard voor een vrouw, alleen, zonder vermogen door de wereld te komen, maar voor een vrouw beladen met een kind Nu geloof je me niet, maar naderhand zul je zien, zul je zien. Was je alleen, dan had je recht alle onderhoud van hem af te slaan, ofschoon je zoo'n heldhaftigheid met weinig vrouwen gemeen zult hebben, ja, zeker, er zijn er natuurlijk; maar enfin, nu mag je niet, want je staat niet alleen in 't leven. 497 Hier zijn we er.... Hier zit Katrien.... kun je alleen naar huis.... wil ik even met je meegaan? Waar woon je?" „Hier vlak bij..., nee, ik kan misschien alleen, of, nou, als je me wilt brengen? 't Is hier op de volgende kade." „Greetje, ik was ellendig, toen je me riep, maar als jë wist hoe ik me nü voel, nu ik de oorzaak ben dat je nog'weer zoo moest bloeden dan zou je misschien medelijden met me hebben En toen ik naar je toekwam, had ik zulke beste voornemens, zulke broederlijke. En hoe moet 't nou voortaan? Stoot jij, die voor mij de eenige waarachtig goeie mensch bent in deze valsche gemeene vervloekte wereld, me nu voor altijd van je af? Mag ik niet nog eens komen praten? Mag ik je niet van dienst zijn als een soort van broer....?" „J— jja...." haperde Greet, in diep medelijden met zijn deemoed, en een soort van blijdschap in zich voelende tintelen, dat iemand nog zóóveel om haar scheen te geven. „Wil je zien waar ik woon? Kom dan maar 's praten van tijd tot tijd " Maar plots viel haar iets in „Burger...." Hij rilde, hij dacht aan Patty. „Doe me een plezier en zeg Emile. Als ik een zuster, had, zou ze ook Emile zeggen. En jij bent toch een zuster. Van begin af aan heb ik je zoo gevoeld...." „Ja, ja, en ik jou als een broer." Op eens, diep beschaamd : „O, ik weet zelf al niet meer wat ik daar net gezegd beb, van Donald en mij. Vond je me gek, onbehoorlijk, onkiesch soms? O, denk dan maar niks leelijks van me, minacht me der niet om. Ik kón me niet bedwingen, zelfs niet waar jij bij stond, als man " „Kind— kind wat ken je me weinig Jij bent een lijdend wezen, dat moest klagen, en ik ook. Jij hebt een hart vol droefheid en ik heb er een. Waar halen toch de menschen dat zotte onderscheid altijd vandaan..,. Man.... vrouw als ze zich nu maar eens in de ziel willen schouwen. Denk je nu dat de ménsch in den grond van zijn wezen, van al-wat-dés-ménschen-is, niet hetzelfde is en blijft ? al verschilt de bouw, al zijn, door maatschappelijke omstandigheden en opvoeding, de détails van denken en weten anders ? En in een oogenblik als wij nu samen doorleefden, als 't menschelijk hjden zóó groot is, dat 't een aanklacht wordt tegen 't raadsel dat ons geschapen heeft, valt dan niet weg al 't kleine, 't huichelachtige, dat de wereld om ons heen heeft gekorst, en staan we dan niet groot-natuurlijk en zuiver in onze hulpeloosheid, als naakte kleine kinderen midden in een geweldige zee, waarvan de golven spelen en spotten met onze tranen, en is die zee niet 't leven ? Jij en ik, we zijn zoo'n paar kinderen, we kunnen elkaar open en onbevangen aankijken. Ik weet heel goed wat jij je man wijdde, Greet Hemming. 32 498 want 't was dat wat ik m'n vrouw wijdde. We gaven 't mooiste in ons en ze bleken 't niet waard. En onze liefde en onze trots roepen om hulp.... En daar staan we.... bedelaars, teleurgesteld, met leege handen: we vroegen ze om brood en ze gaven ons steenen. Ziedaar, arme kleine Greet wat ik je tot troost kan meegeven, ik, die je eerbiedig als ik 't geen enkele vrouw doe. Daar, ga naar je kind, maak er een man van.'- Hij wendde het hoofd weer af, om het kind, dat kraaide, niet te zien. O, waarom moest 't op hém lijken, Donalds valsche verraderlijke oogen hebben, en zijn, Burgers, hart met bitterheid en haat en wraaklust vervullen. Greet zag het. En haar hart deed zeer voor het arme onschuldige kind, voor haarzelf, voor hém ook, haar broer nu. Nooit had zij er feitelijk een gehad. Dit was er een, uit hjden geboren. God, god, wat een ellende toch. Misschien zou nu het kind hem belemmeren haar te verkwikken met broederlijke genegenheid. En zij zei droef: „Ja, hij is altijd bij me, 't dierbaarste wat ik heb. Ik hoor bij hem, hij bij mij, hij is uit mijn ingewanden." Hij boog het hoofd. „Ik zal 's avonds komen als hij slaapt." fi<£& „Misschien zal je eens...." toen barstte zij los. „O, 't is wel hard voor' hem, voor 't arme kleine kind.... dat nog van niets weet...." „Greet," fluisterde hij bijna; „Jij haat haar, heb je gezegd. Zou jij nu, al houd je nog zoo van kinderen, net als ik, zou jij nu.... met plezier een kind kunnen aankijken, dat sprekend leek op haar ?" Greet sloeg de oogen neer, wendde het hoofd af. „We ntoesten eigenlijk „Ja, we moesten.... hè, wat moesten we, wij lamme, nare, ongelukkige, onophoudelijk onze hoogere natuur te kort doende menschenkinderen. „Wat moesten we nou eigenlijk " Greet dacht aan Lucie, aan vader de Behr, aan het gele papiertje dat uit elkaar viel. Hij was weer met haar, de goede vader de Behr, en hij hield haar het papiertje voor en zij las: „En vergeef ons onze schulden, zooals wij vergeven " Neen, zij kón niet, zou zij Patty ooit kunnen vergeven ? Burger sloeg de wisselingen op door zenuwachtigheid donkerrose gekleurd gezichtje gade ; niet zooals Donald dit eens verliefd had gade geslagen, maar toch heel belangstellend; want zij mocht ongeleerd zijn en onwetend, deze Greet, hij vond haar interessanter en dieper dan menige geleerde vrouw, die sociale vraagstukken bespreekt. Zij was niet alleen vrouw, zij was zoo waarachtig ménsch, gul, zuiver, vol en eerlijk oerzuiver mensch. Zulk een verkwikking, na al het valsche gedoe, na al het kunstmatig gedoe om je heen. „Waar tób je over, Greet ?" De vraag deed Greet schrikken, zij deed haar denken aan 499 Donald vroeger. Maar zij antwoordde onbevangen : „Ik dacht aan vader de Behr, hoe hij dat zoo mooi vindt: dat wij onze schuldemoeten vergeven, of liever dat we 't zeggen alsof we 't als iets heel natuurlijks doen." . „En vergeef ons onze schulden, zooals wij vergeven onze schuldenaren. Hm ja — maar wie kan dat ?" vroeg Burger bitter, „als je bovenmenschelijk bent. En hoe komt 't dat vader de Behrdót leest en daarvan houdt, iets uit een ander geloof?" „En 't is voor hém gezegd ?" verbaasde zich Greet. „hij zegt, ik' ben tóch uit 't bloed van den man, die dat gezegd heeft en waarom mag hij 't dan niet mooi vinden en zich er aan houën, nee maar. Je sprak daarnet van mannen en vrouwen, en dat ze, diep in ze, zoo precies 't zelfde zijn en voelen, zou je dan niet denken dat 't hiermee net zóó is. Dat is mooi en hoog, en al was vader de Behr nou Turk of Chinees, dan zou hij dat ook mooi kunnen vinden, want vader de Behr gebruikt altijd zijn gezond verstand en erkent wat waar is. Daarom hou ik zoo van 'em. En toch en toch kan ik op 't oogenblik niet doen wat hij zou willen dat ik deed, ik kón niet vergeven, néé, néé!" „Wil je me een hand geven, Greet ?" „Ja.... ik hoop dat je zal komen...." „Ja ja — en ik dank je voor al wat je zei, voor al wat je me leerde kennen van jezelf. Dag Greet. En weet je waarom ik hier kwam ik wilde naar de Perrauds, vragen om je adres en dan had ik je misschien geschreven omdat.... omdat.... omdat ik zoo'n behoefte heb aan troost Ik wist niet of je me wou spreken en wou je eerst polsen.... Dóg.". Hij liet zijn blauwe oogen, hol in zijn vermagerd betrokken gezicht met droeven schroom over haar heen weiden, nam zijn flambard af, boog diep en liet haar gaan. Hij was al ver op de Quai d'Orsay, toen hij nog eens terugging. Daar zat zij op dezelfde bank. Tegen haar gezicht drukte zij het gezichtje van Donalds kind. En aan de overzijde van de Seine gleed het bootje naar Sèvres, Saint Cloud of zoo iets, stillekens voort over de zilverende rivier, en de menschen, onder het gestreept linnen tentje op dek, zaten er vroolijk lachend.... En hij hep daar alleen met zijn eenzaamheid en zijn gebroken hart. 500 HOOFDSTUK XXXI. Greet wist zelf niet hoe zij van het eindje van den Champs-de-Mars naar haar woning kwam. Zij leunde zwaar op den arm van Katrien, die, in het huis aangeland, Donaldje uit zijn wagen tilde en hem nam op den eenen arm ; terwijl zij, met den anderen, Greet ondersteunde, de trappen op. Greet voelde zich te ziek en af, om te eten. Zij ging tegelijk met het kind naar bed, gaf Katrien een sleutel van het appartement, dan kon Katrien dien aan den conciërge geven, een wandeling^ doen met een kennisje uit de buurt, en den sleutel weer aan de loge afhalen. De meid toog heen met een bezorgden blik op Greets bleekheid, nu de koortskleur verstorven was. Greet had behoefte alleen te zijn met deze nieuwe, deze versche, deze onoverkomelijke smart. Zelfs al zou Katrien in de keuken of andere kamer zijn, benauwde haar tegenwoordigheid nog, en voelde Greet zich onveilig. Zij wilde zelfs Katriens hartelijke bezorgdheid niet, al was de meid zwijgend bescheiden. Zij wilde, hoe zij er ook onder zou lijden, zich dompelen in haar leed als in een vergiftigde bron. Zij wilde alles weer doorleven, het oogenblik dat hij haar vroeg, zijn belofte goed voor haar te zijn, haar engagementstijd, waarin hij zoo lief en teer was geweest, haar huwelijksleven. Altijd had hij haar blankheid van ziel geprezen en gezegd dat hij zelf zwart was, een duivel. Hij had zich vergast aan haar blankheid. Aanhoudend had hij wel schertsend gezegd dat hij haar ontrouw zou worden, maar zij had toch vertrouwd op zijn liefde voor haar — O god, zijn vreugde, zijn bliksemende vreugde, toen hij dien brief ontving dat zij zou komen, Patty, zijn opgaan in haar bij de aankomst.... O ja, o ja, 't was wel waar 1 Als hij alleen maar van haar had gehouden als een zuster, of zelfs een beetje verliefd was geweest, 'n gewoon liefdeshistorietje met 'r had gehad, zou hij zóó bhj niet geweest zijn. En hoe hij den avond van haar brief alles vertelde van 'r, hoe aardig ze deed en hoé origineel en hoe fideel ze ^was. Wie onthield dat van een vro#w waarvan je niet zielsveel hield ; wie zou zich de moeite geven zulke onbeduidende dingen nog eens op te halen, als de persoon in kwestie je niet allerdierbaarst was. En zij, Greet, onnoozele bloed, die daar haar kinderschoentjes had zitten fabriceeren en op alles ja en amen gezegd had.... Nee.... stil.... ze had innerhjk wel gevoeld.... Maar dat hij dat zijn vrouw allemaal zat te vertellen. Wat een minachting.... Och, 't was immers Greet ook maar.... Greet kón het niet langer in bed uithouden. Zij sloeg woest de dekens van zich af, wankelde naar de andere kamer, waar zij schrijf- 501 gerei had op het poppig bureautje van hém gekregen, en pende me bevende hand: Donald. Ik heb me bedacht, ik wil wéttig van je scheiden. Ik behoud het kind, en wil jou heelemaal laten aan de vrouw die je vrouw al geweest was voor je mij vroeg. En als zij dan ook gescheiden is, kun je haar voor de wet trouwen. Greet. Dit briefje sloot zij in een enveloppe. In haar onervarenheid dacht zij dat het zoo goed was. Nu zou het er wel van komen. Zij zou het briefje brengen naar het kantoor van den avoué, dien zij thans wist te wonen, die zou het Donald zenden, en Donald zou er wel met hem over correspondeeren. Den volgenden dag bracht zij het weg, alleen. Zij wilde zooveel mogehjk alleen zijn, zij had er zulk een behoefte aan. De avoué woonde rue Codot-de-Mauroy, een der zijstraten van den Boulevard de la Madeleine, en Greet nam de tram BoulogneMadeleine in Passy. Zij voelde zich te zielsmoede en te ellendig om te letten op den mooien weg dien de tram ging over Avenue Kléber, over de Place de 1'Etoile met den Are de Triomphe in het midden, het reusachtig plein, de ster van de twaalf prachtige Avenues, waar zij eens versteld van verrukking had gestaan aan den arm van Donald. Zij merkte even op hoe de wijde krans van boomen al sterk goudde van herfst. Toen wijdden haar gedachten zich weer aan Donald. Wat zou hij zeggen van dit briefje ? Hij zou er niet van sterven, hij zou vroolijk voortgaan te leven met zijn lieveling, die altijd zijn lieveling gewéést was. Hij zou zich verlustigen in haar prachtige toiletten, zooals hij er zich in de Rue Chernoviz ook altijd in verlustigd had. Wie weet waar zij nu samen liepen, heel chique allebei, en gearmd of dicht naast elkaar. Het was prachtig weer. Misschien zaten zij in Pavillon Royal in het Bois, en keken naar het meer met de zwanen in de verte.... hoe dikwijls had zij, Greet, daar niet met Donald gezeten.... misschien zaten zij in Pavillon d'Armenonville, buiten, in Pré Catelan, of autoden ze naar de Cascade, waar de op fooien beluste grooms en kellners altijd zoo onderdanig en bereidwillig waren voor auto- en eigen- rijtuig-menschen... Misschien.... O nee, Donald zou niet ^an dat briefje van haar, Greet, stérven God — sterven — hij had altijd gezegd: .Greet, ik zal eerder sterven dan jij.* Eens, toen in Brussel, was zij er nog zoo naar van geweest — Sterven als Donald nu stierf, 502 zou zij, Greet, zijn vrouw, het nooit te weten komen, want wettig gescheiden.... Ja toch, als hij gestorven was, zou de avoué, die haar het geld uitkeerde, het haar natuurlijk zeggen O, als 't kind er niet geweest was .... Zij, Greet, zou zich in de rivier hebben gegooid, en daar rust hebben gezocht voor altijd.... Zij zon sterven, zij beiden zouden sterven ver af van elkaar, zij zouden niet elkaar voor 't laatst een zoen geven, niet een hand. Vreemden zouden misschien onverschillig bij hun bed staan, misschien. Burger kon daar niet bij vergelijken den toestand tusschen hem en Patty.... want tusschen hem en Patty was 't nooit heerlijk en goed geweest als tusschen haar en Donald.... Wat praatte ze toch.... Donald was immers altijd valsch geweest met zijn Patty, hij had toch altijd gelogen O, waarom hechtte zij nog aan die herinneringen .... Als je iemand verloor zoo, door 't leven, was 't eigenlijk nog veel zwaarder dan hem te verliezen door den dood, want dan kon je nog van tijd tot tijd met liefde in je hart naar zijn graf gaan. Den volgenden dag al, kwam Burger praten, om een uur of acht 's avonds. Hij zei ongerust te zijn over Greet. Hoe was zij nu, dacht zij het te kunnen dragen ? Hij verweet het zichzelf nog onophoudelijk dat hij zoo waanzinnig was geweest iets los te laten — „Waarom?" vroeg Greet „Ik moest dat hjden ook alweer ondergaan. Wie weet wat me nog te wachten staat...." En zij vertelde Burger van haar briefje. Hij verbleekte. „Ze zullen nu weten dat wij met elkaar spreken...." „Mag dat dan niet ?" vroeg Greet eenvoudig-weg, „en ik heb er je naam toch niet bij gezet. Ik heb niets gezegd van jou zóó heb ik geschreven...." zij herhaalde den tekst. „Greet, waarom heb je dat zoo overhaast gedaan,'had mij dan nog eerst geraadpleegd...." „Maar wat viel er te raadplegen ? Ik kan geen valsche toestanden Uitstaan in zoo iets. Nu ik vast weet dat hij me maar voor de leus getrouwd heeft, om eens n beetje afwisseling in zijn leven te hebben .... O, vroeger thuis heb ik veel gedragen, véél, maar wat is 't bij die ellende van nu?" Den dag daarop volgende zat Greet lusteloos bij de tafel, 's middags om een uur of vier. Zij was te moe van ziel, om zelfs uit het raam te kijken. Niets interesseerde haar nu meer, geen treinen, geen booten. Zij kon niet begrijpen hoe zij ooit in zoo iets nietigs belang had kunnen stellen. Zij dacht aan Donald. Hij zou wel blij zijn, nu zij wilde scheiden, wettig scheiden, nu hij zijn panterkat voor goed en eeuwig had.... 503 Plots werd er gebeld. Het geluid deed haar sterk schrikken. God, wie zou daar zijn ? Zeker mevrouw Perraud, om thee te komen drinken. Hoe hef zij deze vriendin ook had, toch schrijnde haar nu dit bezoek, zoo onverwacht. Neen, zij kón, zij kon zelfs madame Perraud nog niet zeggen, dat alles nu hopeloos verloren, was, voor goed. Maar het was madame Perraud niet. Katrien had Donaldje, met wien ze in de andere kamer speelde, in zijn stoel gezet en was open gaan doen. Greet, die half was opgerezen uit haar leunstoel, viel plots als verlamd neer.... O God, wat zou haar nü overkomen ? Stemmen, en stemmen waren zoo bekend.... het waren Sophie en Schraube ! Hoe kwamen die op eens hier ? Ze zouden haar zien in haar ongeluk. Het was toch geen droom? Ze kwamen bipnen. Dé oude bekende gezichten. Sophie holde op haar toe : „Gréét, Gréét!" sloot haar in haar armen, overdekte haar gezicht met kussen. „Greet.... mijn arm kind...." Sophie schreide over haar wat ben je vermagerd...." „Phie " Greet gaf haar heur kussen terug ,hoe kom je zoo op eens hier Franz ga jullie toch zitten.... ik ben heel blij jullie te zien " Zij drukte Franz veelmaal de hand. Zij zetten zich. Greet zond Katrien uit om taartjes en wijn, schoon zij tegenstreefden, zij hadden pas gedéjeuneerd. Zij zagen, nu Greet ze goed bekeek, er bleek en bedrukt uit, en ontrust vroeg zij zich af of er ook aan hun geluk iets haperde. Sophie vertelde zenuwachtig rad dat zij hier voor eenige dagen waren. Schraube moest op proef spelen. Het was wel laat al in het seizoen, maar op aanbeveling van een Elzasser neef van hem, een vroegere eerste viool bij Colonne, nu dirigent in Ribeauville, kon hij misschien het volgend jaar een goed engagement in een orchest vinden. Sophie's stem stokte eensklaps zij had moeite niet in schreien uit te barsten, Franz zat daar hulpeloos somber zwijgend, en Greet keek beiden even hulpeloos zwijgend aan. Zij wist niet waarom, zij voelde dat hun tegenwoordigheid haar nieuw onheil bracht. Een drukking was in de kamer-atmosfeer, iets fataals. „O Greet I" kreet Sophie plotseling. En zij kwam op Greet toe, en omhelsde haar weer onstuimig, vast en innig. „Phie, Phie, wat heb je, jullie zijn toch gelukkig ?" „Ja, o ja, wij wel, wij zijn héél gelukkig, maar daarom.... o mag ik voortgaan, mijn arme lieve Greet—" „Ja.... jullie weet...." hortte Greet lijkbleek, nu het er uit moest, terugdeinzend als voor een zware operatie. „Ja ja Want wij logeeren met Franz zijn neef in hetzelfde hotel, zij zijn nog steeds in dat hotel...." 504 Schraube keek Sophie op eens aan. „Dat wil zeggen.... ze zijn er niet meer.... ze zijn.... o ik kan 't.... je niet.... zeggen.... Franz...." radeloos keek Sophie naar haar man. „Franz, zeg jij 't...." „Ze zijn heen —" stamelde Franz, angstig tegenover Greet met haar weggezonken oogen en bleeken open mond. „Ze zijn...." „Dood....?" fluisterde Greet. „Zij is 't...." „En hij — hij.... o God zeg 't me, Phie, ik zit zoo in spanning!" „Hij is nog niet dood.... hij is zwaar gewond.... zij heeftop hem geschoten.... en zichzelf toen van kant gemaakt...." Greet viel met het hoofd voorover op de tafel. En gisteren had zij nog zoo luchtig over zijn sterven gedacht. En nu droeg haar, die zich oprichtte, maar één gedachte : „Ik wil hem zien, ik wil hem zien : ik wil bij hem gaan, 'em verplegen, dag en nacht, hij zal beter worden, ik heb hem weer. Zij had 'em me ontstolen, maar nu heb ik hém wéér!" „Kom dan mee, we hebben een auto voor de deur. Waar is je hoed, je mantel?" Zij kregen Greet met behulp van Katrien, die juist terugkwam, aangekleed. Franz droeg haar bijna de trappen af, zij zetten haar in de auto, Sophie zette zich naast haar neer. De auto keerde, toeterde, snorde de kade over. En Sophie vertelde Greet onderweg. Zij en Franz waren gisteravond laat in het hotel aangekomen, waar de neef reeds logeerde; zij waren te moe, konden niet meer naar Greet heen. Van morgen vroeg trad Sophie even haar kamer uit, en tot haar groote verwondering, zag zij aan den overkant een heer, die zijn laarzen kreeg, zijn kamerdeur openen; het was Donald Hemming. Eerst gaf haar hart een sprong van blijdschap, zij dacht Greet te zien en wilde vol vreugde het heerlijk nieuws Franz mededeelen, toen haar op eens inviel hoe gek het was dat Donald en Greet in eén hotel waren, terwijl zij toch hun eigen woning hadden. „Wij vonden het zoo gek, Franz en ik, wij kónden er niet over uit." Donald had Sophie niet gezien, zich heel snel teruggetrokken. Sophie en Schraube loerden, hun deur op een kier; wachtten geduldig tot de bewuste aan den overkant zich zou openen voor goed, en eindelijk zagen zij Donald naar beneden gaan met een mooie knappe groote vrouw, heel chique, 't leek wel een Indische; in 't voorbijgaan zei zij iets in het Hollandsen, waarop hij geen antwoord gaf. Toen hadden Schraube en Sophie begrepen, en elkaar in verbazing en stomme smart om Greet aangestaard. Zij hadden alleen maar een kamer in het hotel, met het kleine ontbijt 's mor- 505 gens. En Ff anz moest dien morgen voorspelen. Nauwelijks van hun ontroering hersteld, gingen zij de straat op, met den neef die hen vergezelde, tegenover wien zij zich niet uit konden spreken. Het proefspelen voor den eenen orchestdirecteur was goed afgeloopen, morgen kwam het andere. Zij hadden hoop. Eerst waren Schraube en Phie gisteren van plan geweest vandaag in de stad te lunchen en dan onmiddellijk Greet te verfassen, maar er was nu iets dat hen weer naar het hotel terugdreef, een heimelijke onrust, een bekommernis over het lot van Greet, Schraube wilde Donald te spreken zien te krijgen, hêm vragen wat er van Greet geworden was. Toen zij om half een in het hotel terugkwamen en de trappen opliepen naar hun kamer, was dat gedeelte van het groote hotel in rep en roer. Het verschrikkelijke was vijf minuten geleden gebeurd, de commissaris van politie stond op de gang, iets noteerend in een zakboek. Patty's lijk, haar doode vingers hielden zoo krampachtig een revolver omklemd, dat die er niet uit bleek te krijgen, was vervoerd naar Burgers atelier-appartement, villa Gabriël, rue Falguière, waarvan Donald, even bij kennis, het adres had opgegeven; Donald, op zijn verzoek naar höpital Baujon, FauburgSt. Honoré, waar hij een dokter kende, een der internes. Phie en Schraube waren onmiddellijk daarheen geautomobield. Zij hadden hun kaartje afgegeven. „De heer en mevrouw Schraube-de Behr," Donald was gelukkig bij kennis ; hij verlangde hen te zien, zij waren dadehjk bij hem toegelaten. „En wat zei hij! ?" kreet Greet. „O mijn schat, mijn lieveling, dat hij door haar misschien moet sterven, zoo'n onheilsvrouw!" „God, Greet, toen ik hem daar zoo zag, zoo wit op zijn bed.... Enfin, ik zal kort zijn. Hij riep ,Phie mevrouwtje ben je bij Greet geweest roep Greet.... haal Greet .... zij, die andere, heeft gelogen.... je vader had gelijk eens ik was niet geschikt om te trouwen — ik wil Greet zien.' De dokter en wij legden hem het zwijgen op, en wij stapten weer in onze auto, om jou te halen. Franz had eerst willen bhjven, maar de dokter vond beter van niet. De operatie moest toen dadelijk gebeuren, de kogels moesten er uit. Drie heeft hij, een in zijn arm, een onder zijn linkerschouder, in 't vleesch, eert in de borst. Als er geen verbloedingen bij komen, kan hij er best weer boven op komen, en heb je je man terug, 't Is een vreeselijke les voor hem, armen ongelukkigen verdoolden jongen." Patty's leugen had zijn uitwerking behoorlijk gedaan. Het briefje door Greet bij den avoué gebracht, was door een toeval niet dadehjk verzonden geworden en eerst den volgenden morgen met de post van elf uur bezorgd, toen Donald en Patty van een morgenwande- 506 ling terugkwamen. Het ontroerde Donald zoo, dit onbeholpen briefje, dat Patty het hem uit de hand rukte om te zien van wien het kwam. En toen zij zag dat het van Greet was, had zij het in kleine stukjes gescheurd, en met haar hoonlachje, razend van jaloezie, ze Donald in het gezicht geworpen. Hij, ziedend van gram over dit beleedigend doen, had haar aangegrepen, heen en weer geschud en tegen een console aan gesmakt. Daar begon zij hem te tarten met „het manke mormel," als zij Greet noemde. „Dus je hebt haar nog lief, dat manke mormel, terwijl je mij hebt, mij ? Zij had met trots de mooie lijnen van haar hchaam bekeken. En hij woest, buiten zichzelf: „Ja, dat héb ik, want een lichaam is tóch niet alles, zij heeft goedheid, een hart, eP dat heb jij niet — ! Zij heeft noblesse van ziel, en dat heb jij nier...." „O ja, omdat ze nu van joden houdt, en ik niet, daarom heeft ze noblesse van ziel en hart. In plaats dat je dol gelukkig bent dat ze wettig van je wil scheiden en natuurhjk naar haar joden wil gaan, waar ze hóórt, beleedig je mij.... die me voor jou wil laten scheiden, die mijn leven voor je veil heb gehad en mijn eer „Hou je mond, 't kan me niet schelen wat je voor me veil hebt gehad, ik heb 't voor jou ook veil gehad. Mijn eer is door jou ook weg, ik heb mijn vrouw en kind aan je geofferd, en ben je 't waard! ? Maar ik ga nu naar Greet, ik wil uit haar eigen mond weten wie me zoo bij haar belasterd heeft, wie gezegd heeft dat jij vroeger ook mijn maïtresse was.... terwijl ik je gespaard heb terwille van jouw eer, de mijne en die van je man. Ik wil weten...." Een gloeiend rood van toorn vuurde over Patty's wangen. „Jij zal nier naar je Greet, jij zal hier bhjven bij mij Jou belasterd. zeg je ? Gesteld, 't was waar geweest, dan zou 't dan toch nog een eer voor je zijn, de allergrootste eer die je kon weervaren. En hoe ze 't weet ? Denk je dat ze jou trouw is ? Dat weet ik wel van niet. Hoe ze 't wéét, natuurhjk door je vriend Burger...." Patty lachte waanzinnig, terwijl zij met hem worstelde, hem met al de kracht van haar furie op den grond trachtte te krijgen. „En wie heeft mij dan bij Burger belasterd!" hijgde Donald, zijn keel bevrijdend van haar vinnigen greep. En zij weer waanzinnig lachend : „Dat heb ik gedaan, ik, malloot, gekkin, ik heb uit liefde voor jóü mijn naam besmeurd, ik wilde van Burger af naar jou, ik had je noodig als lucht, ik snakte naar je, ik wóu je, en ik gaf om niets meer, om geen hemel en aarde meer, alleen om jóü!!! En toen heeft Burger me gestoken, en in mijn dolle haast om naar jou te komen, naar jóü, ondankbare ellendeling die me nooit waard was, heb ik zelfs de meid en de conciërge niet als getuigen genomen, zoodat ik dadehjk van mijn 507 lamme lijs van een vent had afgekund4». En nu zie je dat je van mij hoort, mijn bloed heeft voor jou gevloeid, mijn eer is voor jou tekort gedaan, en nu zal je bij mij of jóuw bloed zal vloeien voor mij, begrijp je?" „O, denk je dat ik me zoo commandeeren laat door één vrouw .... zelfs al ben jij 't! ? Dan vergis je je toch hard, lieve Patty. Ik zal naar Greet gaan, en wil weten wat Burger haaf gezegd heeft, hóé ze met Burger in aanraking kwam, en alles. Ik wil haar zeggen wat een gemeene lage leugen dat is, ik wil Burger „Jij wilt Burger, jij zal Burger niets, ra'ers, begrijp je! ? Burger kan haar trouwen, en dan kunnen ze samen praten over joden „Kom je daar alwéér mee aan, wat hebben die menschen er mee te maken.... Wat hebben ze je ooit gedaan, razend schepsel?" „Wat ze me hebben gedaan ha ha ha 1 niets, niets! Ik ben, goddank, nooit met ze in aanraking geweest, dat weet je wel, alleen kan ik ze niet uitstaan, ik haat ze, bah, ik walg van ze, en ook omdat ze zijn tusschen jou en mij, omdat jij van ze houdt, omdat jij en ik daardoor in innerlijk verschillen— En ik wil mijn haat uitlaten, en ik moet, ik moet En als ik 't doe, voel ik me verlicht en beter, en telkens als ik jou wil tergen „Kom, met een dronken vrouw valt niet te redeneeren, die is nog erger dan een dronken man. Ga jij je roes maar uitslapen, dan ben je van avond zeker ook beter, en dineer dan maar alleen, want ik heb voor vandaag genoeg van je— Ik heb rust noodig." Hij vatte haar in een ijzeren greep bij de schouders, duwde haar de zitkamer uit, de daaraan grenzende slaapkamer in, nam zijn overjas, wilde die aanschieten, had zijn eenen arm in een mouw.... „Ik zal je je jas helpen aandoen, vleide zij opeens, „dan kun je gaan naar je lief en haar de gloeiende liefdesbetuigingen doen, die je mij een paar maanden geleden deed. En voor hij het verhinderen kon, had zij uit zijn binnenzak den revolver gewipt, die hij 's avonds altijd bij zich droeg en, zij wist het, ditmaal vergeten had er uit te nemen. En pang ! pang ! pang! vuurde zij drie maal los op hem, die terstond achterover viel en het tapijt rood verfde met zijn bloed. Hem ziende vallen, drukte zij zich vastberaden het wapen tegen de slaap en joeg zich een kogel er door, die uiterst goed doel treffend, haar naast hem deed neerstorten, dood. Dit was het verhaal dat, een paar dagen later, Greet uit Donalds mond vernam in afgebroken zinnen. Voor hem bestond geen hoop meer op een verder leven met Greet. Het bloedverhes was te groot geweest en daardoor de zwakte, waartegen niets scheen te baten, al deden de doktoren al hun best, en dronk hij champagne, cham- 508 pagne. „Het is mijn heele leven," murmelde hij „mijn heele vroegere .bestaan ook, dat maakt dat ik nu van je weg moet, Greet Als ik soheder was geweest, had ik 't kunnen bolwerken." „Mijn arme schat...." snikte ze. „O Don, mijn eigen eigen jongen.... jij bent zoo jong nog...." Zij bedekte zijn gezicht met haar wanhoopskussen, „je mag niet heen, je bent zoo jong „Maar mislukt toch, Greet, mislukt.... voor niets degelijks geschikt.... nee, niet voor muziek ook te weinig ijver.... Ik heb me zelf vernield.... que veux-tu.... zulke levens moeten er ook zijn." Toen, met zijn ouden bekorenden glimlach: „Greet, weet je wel, wijf, ik had je gezegd dat ik éérder zou gaan dan jij Heb ik niet goed gevoeld.... ? En wat waren we gelukkig toen, hè? Toen in Brussel.... als je in bruin fluweel was, met je mooie blonde haar.... de mannen keken toen naar je." „Was jij heusch ooit echt gelukkig met mijn, Don „Ja ja, wijf, jij bent 't allerbéste wat ik in m'n leven gehad heb, jij in je heiligen eenvoud. Greet, ik wil je nog ééns plagen .zalig zijn de armen van geest, want ze zullen God zien.' Ik ben een heiden, Greet, nee, zooals ik je zei, zelfs dat wil ik niet zijn.... of willen, (ik heb morgen misschien al géén wil meer.... wóü ik niet zijn....) maar je weet wel, midden in den hoop nonsens van dat ouwe boek, de bijbel, staan toch wel enkele mooie dingen, die heel waar zijn. Ja, zélfs in een bijbet is nog wel iets goeds. Gelukkig dat tante Carolien me niet hoort. Misschien bekeert ze me in betere gewesten, hè wijf? Of nee, ik ben niet te verbeteren, zelfs in een betere wereld niet daar zal ik altijd ruzie hebben met dominees.,.." „Zou je Burger niet willen zien, Don ?" „Waarom ? Voor een theatrale omhelzing iets uit een melodrama .. een draak.. toen omhelsden zij elkaar voor 't laatst.. brrróéders — Geef me liever m'n kind nog eens op mijn bed. Hij heeft zijn dooden schat omhelsd en bloemen op haar baar gestrooid... wat heeft hij noodig met mij.... ? „Greet, hier, ik heb met potlood dit nog gekrabbeld voor moeder, stuur dit aan haar zakenman in Amsterdam.... waar ze zit weet ik niet.... en schrijf hem dat ik dood ben of ga hij heeft mijn testament— Jij en dit kleine zwarte mollige schurkje, dat ik niet kan zien opgroeien, zullen wel genoeg hebben.... jij leeft zoo eenvoudig.... En als hij later maar niet als zijn vader wordt— Greet, huil niet, wijf.... waarom huil je " „O Don, m'n schat," zij omklemde hem en het kind hartstochtelijk. „Ik kan je niet laten gaan, nee, ik kan niet.... o, als we niets hadden, niets.... en al moest ik uit werken voor je gaan...." „Nee nee, m'n lief, ik had dolgraag nog voor je geleefd, dol- 509 graag.... maar je weet wel waaróm, je zou altijd verdriet van me nebben gehad...." „En toch ben je goed, Don, tóch, anders had ik nooit van je gehouën; toe, zie Burger, verzoen je met hém „Nou wijf, voor jou dan en hij is 'n beste vent.... wie weet of jullie niet nog samen een prachtig paar wordt.... Ja, dat hoop ik dat eens zal komen, Greet.... in ernsf.... en voor ons ventje hoop ik het ook.... Greet, groet de Schraubes voor me, dank ze voor wat ze deden, lieve beste hartelijke lui, jammer voor jou, dat ze met hun lessen zoo gauw weg moesten, maar ze komen, gelukkig voor jou, hier wonen, en groet vader de Behr innig en innig.... Als ik hém tot vader had gehad en zijn vrouw tot moeder, zou ik gelukkiger geweest zijn dan ik ooit was...." „Don, god.... je spreekt veel te veel, en ik het 't toe „Maar ik wil, wijf, ik wil. Ik bekort hever mijn beroerd bestaan 'n paar dagen en spreek vrijuit met jou, dan aanhoudend als 'n levend doode te liggen. Ik wil madame Perraud nog wel zien, haar danken voor wat ze deden voor jou en baby.... Zeg aan je ouwe heer dat als ik op een andere planeet zijn geest ontmoet, ik 'em wel af zal rossen en trap Christientje voor me fijn, en groet je ma.... en Lucie, gelukkig dat die uit die boel is, en saluut aan de jongens de Behr. En laat me verbranden in 't Crématoire, met mijn naam in een gedenksteentje in de muur, voor jóü, als je wilt." Greet had Burger een briefje met noodigen uitleg geschreven. Hij kwam. Het leven ebde al snel weg uit Donald. Toch tintelden zijn donkere oogen nog even guitig dankbaar op, toen bij Burger zag, die zijn hand uitstak; een hand haast even mager als die van Donald zelf, Burgers hart gaf een bonk van schrik, toen hij de groote verandering zag. „Boete gedaan, ik," fluisterde Donald, „plezierig voor jou, amice. Gek spel, gek leven. Is life worth hving.... Ja, misschien voor braven als jij en Greet Niet voor 'n booze genius als ik." „Ik vraag je vergeving.... voor haar.... Hemming...." „Ik jou dito dito voor mij.... bah.... gekkenboel.... fratsen .... Burger, jij bent ook heiden, hè, of minder nog, net als ik. Hoe in naam van alles wat belachelijk is, kom je dan op eens zoo christelijk ? Aan vader de Behr gedacht.... net als mijn kleine wijf altijd ? Ja, kom, zeg 't maar.... Vader de Behr. als missionaris." „Misschien " zei Burger met droeven glimlach. „Dat zal vader de Behr plezier doen.... Greet, je schrijft 't hem, hoor. Burger, wil jij een vader zijn voor mijn kind als ik weg ben ?" 510 Tot ccnig antwoord nam Burger het kind van Greet over, kuste het teeder. „Dank je," fluisterde Donald onhoorbaar. En hij keek tevreden, terwijl Greets tranen warm op zijn gelaat vielen. Maanden zijn heen over den dood van Donald en Patty. Maanden en. maanden, een jaar en langer. Greet woont nog steeds in haar kleine appartementje aan haar geliefde Seine. Daar is Donalds moeder haar komen opzoeken, en heeft er, in hartstochtelijk berouw, met haar geschreid. Van ma, van Piet, van Lucie heeft Greet veel deelneming gehad, ook van de goede de Behrs en Tonijn. Misschien, misschien heeft Juha een beetje gezegepraald.... Gideon Hemming heeft wetend gegrijnsd, Schraube en Phie .— die ook op de kade wonen, Schraube is geslaagd met zijn orchesten en heeft leerlingen, en Phie geeft accompagne- mentlessen zijn haar een heerlijke hulp en steun. Phie wacht een baby, en Greet is er dol blij mee. Het zal een vriendje of vriendinnetje zijn voor haar kleinen Donald, die zoo lief opgroeit. De Perrauds, vooral mevrouw, komen druk, als trouwe vrienden. En zij en de Schraubes dringen aan bij Greet.... „Met de dooden kan men niet leven.... En Donald zelf heeft het gewild " Heel veel dingen die waar zijn, zeggen ze. Maar Greet kan nog niet besluiten. O neen, o néén! De doode leeft nog te sterk in haar. Juist het plotse tragische van zijn dood heeft hem haar dierbaarder dan poit gemaakt, en met de haar eigene trouw hangt ze hem aan, kan ze zich niet van hem losrukken, vergoodt ze hem, vermooit zijn beeld; betreurt diep haar zenden van dat noodlottig briefje. Haar vrienden vertellen haar dat het ziekelijk is. Phie de Béhr, op haar karakteristieke manier, maakt zich kwaad. Bij haar en Schraube is het zoo eenvoudig gegaan. En zij zijn toch zoo zielsgelukkig. „En Greet, je bent ook zoo koud en koel Burger wil het zoo graag...." O, als Greet hem nu maar aanmoedigde.... „Malle Greet, malle meid." Maar Greet weet met scherpe intuïtie dat ook in Burger de doode zijn doode, aan wie Greet niet kén denken zonder bitterheid, nog te sterk leeft. Dat ook hij haar fouten, haar zonden niet meer kent, dat hij haar liefheeft uit alle macht, dat hij zichzelf beschuldigt van dingen waaraan hij geen schuld heeft. Onze dooden verlaten ons niet, zij leven met ons. Zij beiden kunnen hun dooden niet kwijt. En toch houden ze van elkaar, zijn ze elkaar verknocht in groote groote vriendschap, warm als hun stevige handdruk. Innig houdt Burger nu van Donaldje. ,,'t Is mijn kind, mijn jongen." zegt hij, met 511 trots, de vorderingen in groei en bloei gadeslaand. En zijn oogen stralen van geluk, als die van een vader. „Ja," beaamt Greet dankbaar. En zij glimlachen verlegen-droef. En zij beiden voelen wel dat het licht wat breekt door de treurnevels heen, dat het, helder glorend, hun levens mogelijk ééns zal maken tot iets heel, iets bijzonder moois. Maar wanneer dat zal zijn? Als het óóit zal zijn? Zij wachten af. Er zijn knoppen die zich heel héél langzaam ontsluiten. EINDE. Bij Uitgever dezes zijn mede verschenen» CORNELIE NOORDWAL, Madlle. De Chavise. 2e Druk. Ing. f 4.50. Geb. f 5.80. ;j id Greet Hemming. 3e Druk. Ing. f 4.50. Geb. f 5.80. , . j £)e Nieuwe Mevr. Garvliet. 3e Druk. Ing. f 2.50. Geb. f 3.75. jj i(j Mathilde Polenius, 2e Druk. Ing. f 2.~, Geb. f 3.25. if4 id. Intra Nos. 6e Druk. Ing. ƒ 2.50. Geb. f 3.75. if- id. Ursule Hagen. 6e Druk. Ing. f 2.~. Geb. ƒ 3.25. id id. De Winkeljuffrouw uit 1'Oiseaud'Or. 4e Druk. Ing. f 2.50, Geb. f 3.75. .•j id. Freule Edith. 4e Druk. W f 1.50. Geb. ƒ2.75. ,j id. Geraldine. 4e Druk. Ing. ƒ 1.50. Geb. ƒ2.75. i(\ id. Kleine Trees. 5e Druk. Ing. ƒ 1.50. Geb. ƒ 2.75. MEISJES BOEKEN. CORNELIE NOORDWAL, Nina Donker. 3e Druk. Ing. f 1.75. Geb. f 3Mj ifj id Ol die Lastige Juf. 6e Druk. Ing. f 2.25, Geb. f 3.50. ,j id. Pension Brocke. 3e Druk. Ing. f 2.25. Geb. f 3.50. Deze werken zijn verkrijgbaar door tusschenkomst van iederen boekhandelaar. De meisjesboeken zijn alle fraai geïllustreerd.