KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2370 6168 5L BUITENLANDSCHE PASPOORTEN BUITENLANDSCHE PASPOORTEN ACTUEELE VOORSCHRIFTEN DOOR Mr. P. H. RITTER Jr. • MET MEDEWERKING VAN J. CRUCQ Ambtenaren ter Provinciale Griffie van Zeeland. ALPHEN (Z.-H.) N. SAMSOM 1917 INLEIDING. Voor den oorlog was het reizen naar het buitenland een betrekkelijk eenvoudige zaak. Men had zich een visitatie aan de grenzen te getroosten, maar daarmede was alle moeilijkheid die de buitenlandsche Staat den reiziger in den weg legde geëindigd- Alleen voor zeer enkele landen moest de reiziger voorzien zijn van een buitenlandsch paspoort. Dit is na het uitbreken van den wereldkrijg veranderd. De buitenlandsche overheden willen zooveel mogelijk waarborgen hebben, dat niemand met bedoelingen, die voor den Staat gevaarlijk zijn, de grenzen overschrijdt, en zij moeten zich daartoe vergewissen, dat de burger van de neutrale mogendheid, die hun gebied betreedt, werkelijk de neutrale nationaliteit bezit, dat hij is voor wien hij zich uitgeeft, en dat het doel van zijne reis bekend zij. Deze overwegingen hebben het oude stelsel van reizen met paspoorten weder tot bloei gebracht; men heeft tegenwoordig voor het reizen naar alle buitenlandsche Staten, oorlogvoerende zoowel als neutrale, een paspoort noodig. Dit paspoort wordt door de Nederlandsche autoriteiten hoofdzakelijk aan Nederlanders uitgegeven. Evenwel is de Nederlandsche wetgeving ten opzichte van de paspoortenregeling buitengewoon onvolledig; vrijwel alles is aan den Minister van Buitenlandsche Zaken ter nadere regeling overgelaten. De Nederlandsche paspoortenwetgeving bezit dientengevolge een groote mate van elasticiteit, waarvan het nut zich thans bijzonder doet gevoelen. De gedurende den oorlog steeds strenger geworden buitenlandsche voorschriften betreffende toelating van vreemdelingen hebben herhaaldelijk wijziging noodig gemaakt van de Nederlandsche bepalingen in zake de afgifte van paspoorten, ten einde aldus, hetzij voor zekere categorieën van personen bijzonderlijk ontstane moeilijkbeden te ondervangen, hetzij meer in het algemeen aan de hedendaagsche eischen der praktijk tegemoet te komen. Men leeft, om zoo te zeggen, bij de bestudeering van het paspoortenwezen in deze dagen op administratief drijfzand. Wat heden geldig is, kan morgen door een nieuwe regeling of aanschrijving worden te niet gedaan. VI Inleiding. Niettemin achten de bewerkers van het hiermede ingeleid geschriftje een weergave in hoofdlijnen van de regelen, t.o. v. buitenlandsche paspoorten in acht te nemen, niet zonder nut. De bedoeling der bewerkers is een algemeen denkbeeld te geven van den gang van zaken bij de aanvrage, afgifte en beziging van het paspoort, en de voornaamste punten der thans actueele regelingen ter algemeene kennis te brengen. Speciaal hebben zij op het oog, de gemeentebesturen in te lichten, bij welke als regel de aanvragen om buitenlandsche paspoorten worden ingediend. Er zijn bovendien t. o. v. de paspoorten verscheidene zaken, die aan de gemeentebesturen ter beoordeeling zijn overgelaten. De regelen omtrent de consulaatspassen zijn slechts vermeld, voor zoover de Nederlandsche overheden hier te lande daarmede te maken hebben. Enkele aanschrijvingen en kennisgevingen van het Departement van Buitenlandsche Zaken, waaronder het paspoortenwezen ressorteert, zijn in de Nederlandsche Staatscourant gepubliceerd, maar met vele andere is dit niet het geval. De gemeentebesturen en andere belanghebbende lezers zullen ook die aanschrijvingen en regelingen, welke niet door de Regeering in de Staatscourant zijn openbaar gemaakt, doch door bérniddeling van de Commissarissen der Koningin aan de gemeentebesturen medegedeeld, hierachter aantreffen. Wat de inrichting van het boekje betreft zij opgemerkt, dat de Hoofdstukken I, II, III en IV ongeveer denzelfden inhoud hebben als Hoofdstuk V, waarin ofncieele en ofncieuse Regeeringsbescheiden zijn afgedrukt. In de eerste drie Hoofdstukken echter is, in kleine paragraphen onderverdeeld, de stof verkort bearbeid. Men zoeke, om zich te oriënteeren, eerst in Hoofdstukken I, II, III of IV, maar raadplege dan ook Hoofdstuk V. De wettelijke voorschriften betreffende het paspoortenwezen, in zooverre zij nog actueel belang hebben, en, voor het gemak van den lezer, een alphabetisch register zijn aan het werkje toegevoegd. Ten slotte moge nog worden medegedeeld, dat het Departemént van Buitenlandsche Zaken, hoewel geen enkele verantwoordelijkheid dragend voor den inhoud van hetgeen hierachter volgt, geen bezwaren heeft tegen de publicatie van de bescheiden, die deze leidraad bevat. BEWERKERS. INHOUDSOPGAVE. Blz. Inleiding V Hoofdstuk I. Algemeene opmerkingen. Verstrekking, inrichting, aanvragen, kosten, uitreiking en viseeren van paspoorten 1 Hoofdstuk II. Bijzondere voorschriften voor verschillende categorieën van aanvragers. Echtgenooten en kinderen. Militairen. Rijnschippers. Koloniale ambtenaren. Arbeiders. Onvermogenden. Vreemdelingen. Personen wien het verblijf is ontzegd in streken, die in staat van beleg zijn verklaard (uitgezette personen). Bekeurden wegens uitvoerfraude. Deserteurs, nalatige militie-, landweer- of landstormplichtigen en personen, die zich door verblijf in het buitenland aan strafvervolging of aan eene bij rechterlijk vonnis opgelegde straf trachten te onttrekken 5 Hoofdstuk III. Bijzondere omstandigheden, die zich kunnen voordoen met het paspoort. Oude paspoorten. Aanvrage van nieuwe paspoorten door hen, die reeds een paspoort hebben gehad. Vernietiging van paspoorten. Duplicaten. Verlenging van geldigheidsduur. Vervallen paspoorten. Legalisatie van consulaatspassen 10 Hoofdstuk IV. Bijzonderheden in verband met het land van bestemming .... 12 Hoofdstuk V. Bijlagen 17 Alphabetisch Register 97 1 Hoofdstuk I. HOOFDSTUK I. AtGEMEENE OPMERKINGEN. Verstrekking, inrichting, aanvragen, kosten, uitreiking en viseeren van paspoorten. § 1. Onder de vele moeilijkheden, welke een uitvloeisel zijn Aigemeene van den tegenwoordigen oorlog, nemen eene belangrijke plaats opmerkingen, in die, verbonden aan het reizen naar het buitenland. Om zich daarheen te begeven is het een eerste vereischte, dat men in het bezit zij van een buitenlandsch paspoort, dat is een door de daartoe bevoegde autoriteit afgegeven stuk, waaruit behoort te blijken, dat men de persoon is, waarvoor men zich uitgeeft. § 2. De Nederlandsche buitenlandsche paspoorten worden wie den pa» in naam der Koningin door den Minister van Buitenlandsche ▼«■*•"■ Zaken afgegeven. De verstrekking aan de belanghebbenden heeft, behalve door genoemden Minister, ook plaats door de Commissarissen der Koningin, door de Burgemeesters van Rotterdam en Dordrecht en door Nederlandsche consulaire ambtenaren in het buitenland. De paspoorten, afgegeven in Nederland, heeten model A en die, afgegeven door de consuaire ambtenaren, model B; zij zijn een jaar geldig. § 3. De paspoorten worden uitgegeven in den vorm van inrichting T»n een boekje in octavo-formaat, met linnen omslag, bevattende het pB8po0rt12 doorloopend genummerde bladzijden, waarin het Rijkswapen als watermerk in het midden van ieder blad is geplaatst. Een model van het paspoort vindt men hierachter als bijlage no. 1. Op bladzijde 1 wordt gesteld de verklaring betreffende de uitgifte. In den linkerbovenhoek van bladzijde 2 moet het portret uit den laatsten tijd van den houder worden opgeplakt, terwijl Buit. Pasp. 1 Hoofdstuk ï. 2 in den linkerbenedenhoek van dezelfde bladzijde de houder zijne handteekening moet stellen (op paspoorten voor Duitschland en /of België moet hij ook zijne handteekening stellen onmiddellijk onder hel portret); het stellen der handteekening dient te geschieden in tegenwoordigheid van den Burgemeester of van dengene, die den Burgemeester vertegenwoordigt. Indien het paspoort bestemd is voor een geheel gezin, zal uitsluitend het portret van het hoofd van het gezin, dat als houder van het paspoort wordt aangemerkt, vereischt worden, tenzij de Regeering van het betrokken vreemde land opplakking eischt van de portretten van alle van het paspoort gebruik makende personen. Het portret moet voldoende gelijkend zijn. De afbeelding van het hoofd mag, in vertikale richting gemeten, niet kleiner zijn dan 1% centimeter. Op bladzijde 6 kan worden geplaatst het signalement van den pashouder benevens de eventueel vereischte verklaring tot waarmerking van de echtheid van het portret en de handteekening van den houder. Het verdient aanbeveling, dat voor personen, die zich naar Duitschland of Oostenrijk-Hongarije of door een van die landen naar een ander land begeven, het signalement en de verklaring in de Duitsche taal worden gesteld; voor personen, die naar andere landen reizen, kan een en ander in de Fransche taal worden gesteldx). Het formulier voor de verklaring, hierboven bedoeld, te stellen op passen naar Duitschland, is: „Es wird hiertnit bescheinigt, dasz der „Paasinhaber die durch die (nebenstehende) (auf Seite 2 „geklebte) Photographie dargestellte Person ist und die „darunter befindüche Unterschrift eigenhandig vollzogen „hat". (Stempel, plaats, datum en onderteekening.) De onderteekening moet door den Burgemeester eigenhandig geschreven (niet gestempeld) zijn. In den Nederlandschen tekst (op bladzijde 2 van het paspoort) worden de gegevens geheel ingevuld. Voor zoover de behoefte daaraan blijkt te bestaan, kunnen eveneens de vertalingen in de Fransche, Engelsche en Duitsche talen (respectievelijk op bladzijde 3, 4 en 5 van het paspoort), of eene 1) Het is gewenscht, dat in paspoorten voor Rusland het sigtolement en de verklaring omtrent de echtheid van het riort»t en de handteekening van oen pashoudCT in de Fransche taal gesteld zijn. (Brief van den Ka.van BvMrttt. Zaken aan de BWiren Comm. der Kon. dd. 8 Sept. 1917. afd. I, no. 424T9.) 3 Hoofdstuk I. van deze, worden ingevuld, met dien verstande echter, dat het portret en de handteekening van den houder alsmede de onderteekening van den Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken uitsluitend op den oorspronkelijkcn Nederlandschen tekst (op bladzijde 2) van het paspoort zullen voorkomen. § 4. De aanvraag geschiedt in den regel bij den Burgemeester der woonplaats van den belanghebbende, doch kan in bijzondere gevallen ook gedaan worden bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken of bij den Commissaris der Koningin in de provincie, waar de belanghebbende woont. Personen, die slechts tijdelijk hier te lande verblijven (ook militairen in werkelijken dienst) kunnen zich wenden tot genoemd Ministerie of tot den Burgemeester der gemeente of den Commissaris der Koningin in de provincie, waar zij verblijven. Indien de aanvraag bij den Burgemeester is gedaan, zendt deze, na zich de vereischte gegevens te hebben verschaft of doen verschaffen, die gegevens aan den Commissaris der Koningin in zijne provincie, die, indien alle noodige gegevens aanwezig zijn en er tegen de afgifte overigens geen bezwaar , is, het paspoort afgeeft en daarna aan den betrokken Burgemeester toezendt ter uitreiking aan den belanghebbende. Het formulier, waarin de door den Burgemeester te verstrekken gegevens worden samengevat, kan in hoofdzaak worden ingericht overeenkomstig bijlage no. 2. § 5. De kosten van een paspoort, geldig voor één persoon, bedragen ƒ 5,50; die voor een paspoort, geldig voor meer dan één persoon, ƒ 8,—. Bij onvermogen wordt het paspoort gratis verstrekt. § 6. De paspoorten worden in den regel aan den belang- uitreiking van hebbende uitgereikt döor bemiddeling van den Burgemeester het pa8poortvan diens woon- of verblijfplaats. In de gevallen, waarin het aanvragen geschiedt bij het Ministerie van Buitenlandsche Zaken of bij den Commissaris der Koningin (zie § 4), heeft ook aldaar de uitreiking plaats, tenzij omstandigheden mochten vorderen, dat de uitreiking door tusschenkomst van den Burgemeester plaats heeft. Bij het in ontvangst nemen moet de belanghebbende zijn portret afgeven ter opplakking en stempeling op bladzijde 2 van het paspoort, op dezelfde bladzijde (en voor reizen naar Aanvragen van het paspoort. Kosten van het paspoort. Hoofdstuk I. 4 Duitschland ook onmiddellijk onder het portret) zijne handteekening stellen en c.q. de kosten betalen. Alvorens de uitreiking aan den belanghebbende plaats heeft, behooren — voor zooveel dat in verband met het land van bestemming vereischt wordt — portret en handteekening te worden gelegaliseerd (voor echt gewaarmerkt), viseeren § 7- Is de pas ontvangen (na eventueele betaling van door van den pas. het betrokken gemeentebestuur geheven gelden), het portret opgeplakt, de handteekening van den- houder op den pas gesteld, en zijn portret en handteekening voor zooveel noodig gelegaliseerd, dan is, alvorens men den pas kan gebruiken, nog vereischt, dat een legatie of consulaire ambtenaar van het land (of de landen) van bestemming, den pas viseert. Daartoe overtuigt de betrokken ambténaar (legatie) zich, dat de pas aan de voorschriften voldoet, de pashouder diegene is, waarvoor hij zich uitgeeft en alle in den pas vermelde gegevens juist zijn, en stelt hij vervolgens zijn handteekening en het consulaats- (of gezantschaps)stempel op den pas. (Indien het land van bestemming bezet gebied is, dan wende men zich tot een consulairen ambtenaar — c.q. legatie — van de bezettende mogendheid). 5 Hoofdstuk II. HOOFDSTUK II. BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR VERSCHILLENDE CATEGORIEËN VAN AANVRAGERS. Eehtgenooten en kinderen. Militairen. Rijnschippers. Koloniale ambtenaren. Arbeiders. Onvermogenden. Vreemdelingen. Personen wien het verblijf is ontzegd in streken, die in staat van beleg zijn verklaard (uitgezette personen). Bekeurden wegens uitroerfraude. Deserteurs, nalatige militie-, landweer- of landstormplichtigen en personen, die zich door verblijf in het buitenland aan strafvervolging of aan eene bij rechterlijk vonnis opgelegde straf trachten te onttrekken. § ,8. Voor ieder volwassene moet een afzonderlijke pas worden aangevraagd en wordt een afzonderlijke pas verstrekt. Kinderen beneden een bepaalden leeftijd-(voor verschillende landen afzonderlijk bepaald) kunnen evenwel met de ouders meereizen zonder eigen paspoort, mits zij op het paspoort staan vermeld. § 9. Militairen in werkelijken dienst behooren bij hunne Militairen, aanvrage om een buitenlandsch paspoort een bewijs over te leggen, dat hun door dé daartoe bevoegde militaire autoriteit buitenlandsch verlof is of zal worden verleend, alsmede een door die autoriteit opgemaakt signalement. In het buitenland wonenden en hier te lande onder de wapenen zijnde militairen ontvangen kosteloos paspoorten zonder overlegging van een bewijs van onvermogen. De wijze, waarop de militair het paspoort aanvraagt, verschilt niet van die, waarop burgers dit doen, behoudens hetgeen in deze § is medegedeeld. (Zie verder bijlage no. 3.) § 10. Aan een dienstplichtige met voorloopig (klein) verlof Dienstplichtigen mag geen buitenlandsch paspoort worden uitgereikt, tenzij hij met kle" Ter °f' Eehtgenooten en kinderen. Hoofdstuk II. 6 een beschikking kan toonen, waarbij hem door den Minister van Oorlog toestemming wordt gegeven om tijdens, het hem verleend klein verlof naar den vreemde te gaan. (Zie bijlage no. 4.) Dienstplichtigen van de zeemacht moeten toestemming hebben van den Minister van Marine. Rflmchippers. § U« De Minister van Buitenlandsche Zaken gaf de wen- schelijkheid te kennen, dat de Burgemeesters zekere vrijgevigheid betrachten in de afgifte van bewijzen van onvermogen ter verkrijging van kostelooze buitenlandsche paspoorten voor Rijnschippers e. d. (Zie bijlage no. 5.) Zie verder de §§ 19, 20 en 21. Voor Rijnschippers is het speciaal van belang, te letten op de regelen, die gelden voor het reizen naar Duitschland en op de verordeningen op de Duitsch-Nederlandsche binnenscheepvaart. (Zie § 28 en bijlagen nos 22 en 23.) Koloniale § 12. Deze ambtenaren kunnen, indien zij voor den kolo- ambtenaren. niaien dienst wprden uitgezonden of van verlof terug keeren, voor de reis naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curacao kosteloos een buitenlandsch paspoort verkrijgen op een desbetreffende verklaring van den Minister van Koloniën. Zich te wenden resp. tot afd. Personeel en afd. West-Indische Zaken van het Ministerie van Koloniën. (Zie bijlage no. 6.) x) Arbeiders. § 13. Nederlandsche arbeiders in Duitschland moesten vroeger voor het verkrijgen van een Arbeiterlegitimationskarte' hunne paspoorten of nationaliteitsbewijzen aan de Duitsche autoriteiten afgeven. Thans wordt genoegen genomen met een door den betrokken Nederlandschen consulairen ambtenaar speciaal voor dit doel afgegeven verklaring, welker afgifte door dien ambtenaar op het paspoort wordt vermeld. Men ga dus in Duitschland naar den Nederlandschen consul van de plaats van aankomst om genoemde verklaring te verkrijgen, en lette er op, dat men zijn paspoort bij zich houdt, daar het vertoonen van het paspoort door de Duitsche autoriteiten kan worden gevergd. (Zie Bijlage no. 7.) Metaalarbeiders. § 14. Aan metaalarbeiders en andere groepen van nietmilitaire Nederlanders, die voor de verdediging van het land 1) Deze paragraaf is niet meer juist; sedert het inwerkingtreden der nieuwe Zegelwet moet ieder, die geen bewijs van onvermogen bezit, voor zijn paspoort betalen. 7 Hoofdstuk II. nuttig werkzaam kunnen zijn, is het verlaten van het land over de Rijksgrens verboden. Aan deze groepen wordt alleen een pas verstrekt, indien door den Minister van Oorlog of een andere daartoe bevoegd verklaarde autoriteit is verklaard, dat tegen het vertrek van den aanvrager geen bezwaar bestaat. Wat men doen moet om de vergunning van den Minister van Oorlog te verkrijgen, en welke autoriteiten naast den Minister van Oorlog tot het verleenen van de vergunning bevoegd zijn vindt men vermeld in bijlage no. 8 hierachter. Het verbody geldt niet personen, die reeds in het buitenland woonachtig zijn. Personen, aan wie na 17 October 1915 een buitenlandsch paspoort, als bedoeld bij het Souverein Besluit van 12 December 1813, is uitgereikt, zullen geacht worden de bedoelde vergunning van den Minister van Oorlog te hebben ontvangen. (Zie bijlage no. 8.) 5 16. Om rermogenden behoeven de kosten, vallende op het paspoort, niet te voldoen. Vereischt is, dat men bij den Burgemeester, waar de pas wordt aangevraagdi een bewijs van onvermogen indient. De burgemeester moet op het aanvraagformulier voor een paspoort vermelden of de aanvrager al dan niet vermogend is de kosten van het paspoort të voldoen. (Zie § 5.) Kostelooze paspoorten. § 16. Aan deze personen kan, indien zij langen tijd hier te lande hebben gewoond en om fïnantiëele of andere redenen niet genaturaliseerd kunnen worden, na machtiging van den Minister van Buitenlandsche Zaken, door de Commissarissen der Koningin in de provincie een paspoort worden uitgereikt. De Commissarissen der Koningin dienen vooraf den Minister van advies, onder vermelding van: 1°. den tijd dat belanghebbende hier te lande woonplaats heeft; 2°. de reden, waarom hij nimmer zijne naturalisatie heeft aangevraagd; 3°. zijn antecedenten; 4°. de overige omstandigheden, die naar het inzien van den Commissaris der Koningin de afgifte van een buitenlandsch paspoort zouden kunnen wettigen. De machtiging van den Minister van Buitenlandsche Zaken zal telkens noodig zijn. Op den aan den vreemdeling te verstrekken Ingezetenen zonder nationaliteit. Hoofdstuk II. 8 Vreemdelingen. Beperkte strekking van de bepalingen, vermeld in de §§ 16 en 17. Uitgezette personen. Bekeurden wegens uitvoerfraude. pas moeten onder de woorden: Valablepour un an geplaatst worden de woorden: Renouvelletnent impossible. (Zie bijlage no. 9 en de noot op bladz. 37.) In den regel verleent de Minister van Buitenlandsche Zaken machtiging tot afgifte van een paspoort aan ingezetenen zonder nationaliteit, die een verzoekschrift om naturalisatie als Nederlander hebben ingediend, mits zij gebleken, dat tegen de naturalisatie in beginsel geen bezwaar bestaat. (Zie bijlage no. 9.) § 17. Personen, die eene vreemde nationaliteit bezitten, kunnen alleen een buitenlandsch paspoort verkrijgen na machtiging van den Minister van Buitenlandsche Zaken, die vooraf door den betrokken Commissaris der Koningin van advies wordt gediend. Ook op de aan deze personen af te geven paspoorten zullen onder: „Valable pour un an" moeten worden geplaatst de woorden: „Renouvellement impossible". (Zie bijlage no. 9 en de noot op bladz. 37.) § 18. De bedoeling der regeling, waarbij aan personen zonder nationaliteit en aan vreemdelingen, wier naturalisatie aanhangig is, buitenlandsche paspoorten kunnen worden verleend, is, hen, die in de noodzakelijkheid verkeeren naar het buitenland te reizen, daartoe in de gelegenheid te stellen. De omstandigheden, waarin de belanghebbenden verkeeren, bepalen de beslissing omtrent de afgifte van paspoorten aan in de §§ 16 en 17 bedoelde personen. Om minder belangrijke redenen, als familiebezoek enz., zal dus allicht geen paspoort aan bovenbedoelde personen worden verstrekt. Wèl aan personen, die zich geregeld naar het buitenland begeven voor de uitoefening van hun bedrijf of beroep (bijv. Rijnschippers). (Zie bijlage no. 9.) § 19. Aan personen, wien het verblijf in zekere gebieden door de daartoe bevoegde militaire overheid is ontzegd, mag geen buitenlandsch paspoort worden afgegeven. (Zie bijlage no. 10.) § 20. Wanneer bij het instellen van bekeuring wegens uitvoerfraude tegen opvarenden van Nederlandsche of vreemde binnenschepen de bekeurden voorzien blijken te zijn van een Nederlandsch buitenlandsch paspoort, dan zalvdat paspoort 9 Hoofdstuk II. door de bekeurende ambtenaren worden ingetrokken. Teruggave van aldus ingetrokken paspoorten zal niet weder kunnen plaats hebben dan drie maanden na de intrekking en dan nog slechts onder overlegging van eene verklaring van den betrokken Inspecteur der Directe belastingen enz. Aan personen, die bij herhaling wegens uitvoerfraude worden bekeurd zal een nieuw paspoort geweigerd worden. (Zie bijlage no. 11.) Eene soortgelijke bepaling bestaat ten aanzien van intrekking van passen van arbeiders, die dagelijks de grens overschrijden, om in Duitschland te gaan werken. (Zie bijlage no. 12.) Ten einde een gelijke behandeling te verzekeren wat betreft de intrekking en weder-verleening van paspoorten aan personen, die zich aan boord van schepen schuldig maken aan verboden uitvoer of poging daartoe, en anderen, die aan dezelfde feiten schuldig staan en niet tot de opvarenden van schepen behooren, is door den Minister van Buitenlandsche Zaken aan zijn ambtgenoot van Justitie verzocht te bevorderen, dat de in deze § bedoelde maatregel zooveel mogelijk algemeen worde toegepast. (Zie bijlage no. 40.) § 21. Aan de terzijde genoemde personen wordt de afgifte of verlenging van een buitenlandsch paspoort geweigerd, tenzij het recht tot strafvordering ter zake van desertie, verzuim of strafbaar feit, of het recht tot uitvoering der straf is verjaard. T. a. v. deserteurs en nalatige militie-, landweer- of landstormplichtigen zal tevens moeten blijken, dat zij 40 jaar zijn, of, bij jongeren leeftijd, uit anderen hoofde het nakomen van hunne verplichtingen niet meer wordt geëischt. (Zie bijlage no. 13.) Buitenslands verblijvende deserteurs, nalatige militie-', landweerof landstormpHchtigen en personen, die zich door ver' blijf in het buitenland aan strafvervolging of aan eene bij rechterlijk vonnis opgelegde straf trachten te onttrekken. Hoofdstuk III. 10 HOOFDSTUK III. BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN, DIE ZICH KUNNEN VOORDOEN MET HET PASPOORT. Oude paspoorten. Aanvrage van nieuwe paspoorten door hen, die reeds een paspoort hebben gehad. Vernietiging van paspoorten. Duplicaten. Verlenging van geldigheidsduur. Vervallen paspoorten. Legalisatie van consulaatspassen. Intrekking van oude paspoorten. Aanvrage van nieuwe paspoorten door hen, die reeds een paspoort hebben gehad. Teruggave van oude paspoorten Mn reizigers naar Engeland. § 22. Eén persoon mag niet twee of meer geldige paspoorten bezitten, ook al zijn die paspoorten voor verschillende landen afgegeven. Bij aanvrage van een nieuw paspoort binnen den geldigheidsduur van het oude, zal steeds het oude paspoort moeten ingetrokken worden. De oude paspoorten moeten door den Burgemeester aan de provinciale griffie bij de inzending der aanvrage van een nieuw paspoort worden overgelegd. Zij worden aan de provinciale griffie voor controle bewaard. Of iemand, die een paspoort aanvraagt, reeds een paspoort bezit, zal, ten aanzien van personen, die sinds geruimen tijd ingezetenen zijn van eene bepaalde provincie, door de paspoorten-administratie van het betrokken provinciaal bestuur kunnen worden uitgewezen. Voor personen, die sinds korten tijd in een provincie zijn gevestigd, zal het wel geheel aan het inzicht van den betrokken Burgemeester moeten worden overgelaten, om in die gevallen na te gaan, of de aanvrager in het bezit kan zijn van een hem vroeger door een Nederlandsch consulair ambtenaar of door den Commissaris der Koningin in een andere provincie afgegeven paspoort. (Zie bijlage no. 14.) Het Ministerie van Buitenlandsche Zaken oefent in deze eene algemeene controle uit door middel van een kaartsysteem. N. B. Voor de bijzondere regeling betreffende teruggave van oude paspoorten aan reizigers naar Engeland zij verwezen naar § 23. 11 Hoofdstuk III. § 23. Indien een Nederlander gedurende den oorlog achtereenvolgens op meer dan een buitenlandsch paspoort naar Engeland heeft gereisd, wordt zijn laatste paspoort voor de reis naar Engeland door den Britschen consulairen ambtenaar niet geviseerd, indien belanghebbende zijn vervallen paspoorten niet overlegt, nadat ze behoorlijk onbruikbaar zijn gemaakt. Na onbruikbaarmaking kunnen vervallen paspoorten voor reizigers naar Engeland worden teruggegeven. Die onbruikbaarmaking geschiedt (aan de provinciale griffiën) door de handteekening van de Nederlandsche autoriteit, die het paspoort heeft afgegeven, weg te knippen en door het paspoort een schuine streep met rooden inkt te trekken, met vermelding van den datum, waarop de vernietiging van het paspoort heeft plaats gehad. (Zie bijlage no. 15.) § 24. Binnen den geldigheidstermijn van het origineele zal een nieuw paspoort slechts worden afgegeven na onderzoek naar de betrouwbaarheid van den aanvrager en de door hem opgegeven redenen. Het tweede exemplaar zal bovenaan duidelijk gekenmerkt moeten worden door de aanduiding Duplicata van paspoort no. . . . model A. Zoodanig duplicaat zal slechts éénmaal mogen worden afgegeven. Personen, die een paspoort bij wijze van een „gunst" hebben ontvangen, kunnen geen duplicaat verkrijgen. (Zie bijlage no. 16.) Duplicaatpaspoorten. § 25. Indien de geldigheidsduur van een paspoort verstreken is, moet een nieuw paspoort tegen de daarvoor verschuldigde kosten worden verstrekt. (Zie bijlage no. 17.) Verlenging van geldigheidsduur. § 26. Vervallen paspoorten x) worden door de provinciale griffiën aan het Departement van Buitenlandsche Zaken teruggezonden. Er mogen op deze vervallen paspoorten geene gedeelten (ook geene op de paspoorten geplakte photographieën) ontbreken. (Zie bijlage no. 18.) Inzending van vervallen paspoorten. § 27. Passen, afgegeven door de Nederlandsche consulaire Legalisatie van ambtenaren in Duitschland en België, kunnen door de Com- oonsu aatspa8sen missarissen der Koningin in de provinciën worden gelegaliseerd. (Zie bijlage no. 19.) 1) D. w. z. paspoorten, die om de een of andere reden niet aan den belanghebbende zijn uitgereikt. Hoofdstuk IV. 12 HOOFDSTUK IV. BIJZONDERHEDEN LN VERBAND MET HET LAND VAN BESTEMMING. Reizen naar Duitschland. Medenemen van brieven enz. Arbeiders. Onderteekening van het paspoort. Rijnschippers. Pasverordening. § 28. Reizigers naar Duitschland mogen, behalve het vereischte paspoort, geene andere papieren, als b.v. getuigschriften, brieven, enz., medenemen bij het overschrijden van de Duitsche grens. Zij kunnen die stukken steeds per post aan een der Nederlandsche consulaten zenden en ze daar later weder afhalen. Het is gewenscht, dat de Burgemeesters bedoelde reizigers op een en ander opmerkzaam maken. (Zie bijlage no. 20.) Nederlandsche arbeiders in Duitschland behoeven voor het verkrijgen van eene „Arbeiterlegitimationskarte" niet meer — evenals weleer — hun buitenlandsch paspoort af te geven, omdat er genoegen wordt genomen met eene door den betrokken Nederlandschen consulairen ambtenaar speciaal voor dit doel af te geven verklaring, welke afgifte door dien ambtenaar op het paspoort wordt aangeteekend. (Zie overigens § 13 en bijlage no. 7.) De handteekening van den Commissaris der Koningin op een paspoort voor. de reis naar of door Duitschland moet daarop met inkt geschreven zijn. (Zie bijlage no. 21.) Aan Rijnschippers moeten zoo noodig kostelooze paspoorten worden afgegeven, (Zie § 11 en bijlage no. 5.) N. B. Zie bepaaldelijk ook § 20. Sedert 1 Augustus 1916 gelden de in bijlage no. 22 opgenomen voorschriften betreffende het overschrijden van de Duitsche Rijksgrens. Hierbij valt op te merken, dat met het verkrijgen van het visum, noodig voor de reis naar of door Duitschland, thans in den regel 4 weken gemoeid zijn. In bijzondere gevallen wordt het visum ook wel in korter termijn verleend. *) 1) Dit visum zal, te rekenen van 1 Ootober 1917 ai, niet worden verleend, indien het paspoort niet voldoet aan de voorwaarden, opgenoemd in bijlage no. 41. 13 Hoofdstuk IV. Deze verordening is opgenomen in bijlage no. 23. § 29. De Fransche consulaten houden de identiteitspapieren, die Nederlandsche reizigers moeten overleggen bij hunne aanvraag, in. Als identiteitsbewijs is dus alleen het bewijs van Nederlanderschap, dat door de Fransche consulaten voldoende geacht wordt, over te leggen. Men benoude, om moeilijkheden te voorkomen, zijn paspoort. (Zie bijlage no. 24.) Wie via Engeland naar Frankrijk reist, moet: 1. op zijn paspoort het visum vragen van een Fransch en een Britsch consulair ambtenaar in Nederland. 2. van het Fransche militaire bureau te Londen vergunning verkrijgen om naar Frankrijk door te reizen. Om die vergunning te verkrijgen moet men ten genoegen van het Fransche militaire bureau, te Londen de noodzakelijkheid van zijn reis naar Frankrijk aantoonen. Wordt de vergunning niet verleend, dan laat men den betrokken persoon ook niet in Engeland toe, en moet hij naar Nederland terugkeeren. Die vergunning kan niet schriftelijk of telegraphisch van Nederland uit worden aangevraagd. (Zie bijlage no. 25.) Wie zich van Nederland via Duitschland naar Frankrijk wil begeven, moet in het bezit zijn van een paspoort, afgegeven door den Nederlandschen gezant te Bern. Op dat paspoort moet worden vermeld: 1. de plaats van herkomst van den reiziger; 2. dat het paspoort, waarop hij over Duitschland naar Zwitserland is gereisd, aan het Nederlandsch gezantschap te Bern in bewaring is gegeven of vernietigd; 3. het visum der Fransche ambassade te Bern (voor dat visum is vereischt een verklaring, afgegeven door den Nederlandschen gezant te Bern, dat de belanghebbende geboren is uit ouders, die op het tijdstip zijner geboorte Nederlanders waren, of althans niet van afkomst tot andere met Frankrijk in oorlog zijnde mogendheden behoort). Aan Nederlanders, wier aanwezigheid in Frankrijk ongewenscht wordt geacht, en handelaren in weeldeartikelen kan het visum geweigerd worden. (Zie bijlage no. 26.) Reizigers op passagiersschepen kunnen te Marseille aan land gaan, indien hun paspoort door een Fransch consulaat is geviseerd. (Zie bijlage no. 27.) Verordening op de DuitschNederlandschebinnenscheepvaart. Reizen naar Frankrijk. Afgifte Identiteitspapieren. Reizen naar Frankrijk via Engeland. Reizen naar Frankrijk vla Duitschland. Oponthoud te Marseille. Hoofdstuk IV. 14 Reizen naar § 30. Met ingang van 1 Januari 1915 moeten paspoorten Groot-Brlttannlë .. ^ ^ -n tij en Ierland. van reizigers naar Groot-Britannie en Ierland voorzien zijn van een visum van den Britschen consul-generaal te Amsterdam of Rotterdam, of van den Britschen consul te Vlissingen. Bij de aanvraag om het visum moet worden overgelegd het bewijs, dat de pashouder onlangs is gevaccineerd of gerevaccineerd. Overigens moet er rekening mede gehouden worden, dat in verband met verschillende omstandigheden de mogelijkheid voor Nederlanders, om zich naar Engeland te begeven, zeer beperkt is. Op een paspoort van Nederlanders, die naar of via Engeland reizen, moet vermeld worden, dat de rechthebbende de Nederlandsche nationaliteit bezit (door geboorte behoeft voor Engeland niet te worden vermeld). (Zie bijlage no. 28.) *) Beizen naar itaüë. § 31. Vereischt is: vereischten voor \ een buitenlandsch paspoort, voorzien van een photo- toelating in en net r r veriaten van itauë. graphisch portret en de handteekening van den rechthebbende, door den Burgemeester van zijn woon- of laatste verblijfplaats in Nederland gewaarmerkt; 2. een tweede gelijkelijk gewaarmerkt exemplaar van het portret, benevens van de handteekening. Dit portret en deze handteekening worden in handen gesteld van de autoriteit, die het eerst den pas viseert; 3. dat uit het paspoort blijke, of de rechthebbende zijn nationaliteit heeft verkregen door geboorte of anderszins, en c.q. welke de vorige nationaliteiten waren, en op welken datum men Nederlander is geworden; 4. het visum van het Italiaansche gezantschap, waar men zich persoonlijk moet vervoegen. N. B. Kinderen beneden 12 jaar (familieleden) mogen met den pashouder medereizen, indien de datum en de plaats hunner geboorte benevens hunne namen op den pas staan vermeld. Een vreemdeling moet, alvorens hij Italië mag verlaten, zijn paspoort doen viseeren door den ambtenaar van de openbare veiligheid van het betrokken arrondissement, niet meer dan 5 dagen vóór zijn vertrek. (Zie bijlage no. 29.) Reizen naar Italië Vereischt is het visum van het Italiaansch gezantschap te v a uitee land. g^rn. Het visum wordt niet verleend aan personen, die Nederlander zijn door naturalisatie en vroeger hebben behoord tot 1) Zie vooral de laatste alinea van bijlage no. 28. 15 Hoofdstuk IV. een land, waarmede Italië in oorlog is of de diplomatieke betrekkingen heeft afgebroken. Ten aanzien van Nederlanders, die niet tot bovengenoemde categorieën behooren, wordt vooraf een onderzoek ingesteld, waar eenige weken mede gemoeid zijn. (Zie bijlage no. 30.) § 32. Ten opzichte van paspoorten voor Spanje valt op te Reizen na» merken, dat ook hier, behalve de gewone gegevens die op het Spanje, paspoort staan vermeld (zie Hoofdstuk I), de pas moet aangeven, of de houder zijn nationaliteit door geboorte bezit dan ' wel later heeft verkregen. In het laatste geval met mededeeling van den datum, waarop de nieuwe nationaliteit verkregen werd. Het portret van den houder dient in het midden te zijn afgestempeld. Het doel der reis naar Spanje moet in het visum van den Spaanschen consulairen ambtenaar of de Spaansche ambassade zijn vermeld. Het bezit van het paspoort is vereischt voor alle vreemdelingen, ouder dan 14 jaar. Zij moeten zich binnen 2 maal 24 uur na aankomst in Spanje bij de Spaansche grensoverheden of de overheden in de haven van aankomst met hun paspoort aanmelden. Indien men niet in het bezit van een paspoort is, wordt men uit Spanje verwijderd. (Zie bijlage no. 31.) § 33. Paspoorten voor Rusland moeten aan de algemeene Reizen naar voorschriften (zie Hoofdstuk I) voldoen. Bovendien moeten Rusland, zij de portretten bevatten van alle daarin genoemde personen, ouder dan 9 jaar. *) Vermeld moet worden, of de nationaliteit door geboorte of door naturalisatie is verworven, in het laatste geval met opgave van het Staatsverband, waartoe de pashouder vroeger heeft behoord, en den datum der naturalisatie. N. B. Nederlandsche zeelieden moeten voor het verblijf in en het verlaten van Rusland zijn voorzien van paspoorten, die voldoen aan de bepalingen der Russische wet van 26 Juni 1915. Van zoodanig paspoort voorzie men zich vóór den aanvang der reis in Nederland. ' . 1) De Minister, van Buitenlandsche Zaken deelde mede, dat het wenschelijk ls, dat alle paspoorten van personen, die naar Rusland reizen, van het signalement van den houder zijn voorzien. (23 Aug. 1917). Hoofdstuk IV. 16 Inlichtingen te vragen bij den Commissaris der Koningin (Provinciale Griffie) in de provincie, waar de belanghebbende woont. (Zie bijlage no. 32.) § 34. In Oostenrijk-Hongarije wordt men niet toegelaten op een paspoort, dat vóór 1 November 1915 is afgegeven. Voor kinderen, ouder dan 10 jaar, worden afzonderlijke paspoorten vereischt. (Zie bijlage no. 33.) Beizen naar OostenrykHongariJe. Belzen naar Zwitserland. Beizen naar Egypte. Malta. Belzen naar Turkije. § 35. Reizigers naar Zwitserland (ook echtgenooten) moeten elk van een afzonderlijk paspoort zijn voorzien. Kinderen beneden 10 jaar behoeven geen afzonderlijk paspoort. (Zie bijlage no. 34). § 36. Alleen personen van Britsche nationaliteit of van de nationaliteit van een der met Brittannië verbonden mogendheden mogen, na uit Egypte te zijn vertrokken, daarheen terugkeeren. Wie niet binnen het Britsche Rijk verblijf houdt moet zich wenden tot het dichtst bij zijne woonplaats zijnde Britsche consulaat,' om vergunning te krijgen, naar Egypte te gaan. (Zie bijlage no. 35.) § 37. De nieuwe Engelsche voorschriften betreffende toelating op en vertrek van het eiland Malta liggen ter inzage op het Departement van Buitenlandsche Zaken. (Zie bijlage no. 36.) § 38. Vereischt is, behalve een Nederlandsch buitenlandsch paspoort, een door het Turksch gezantschap afgegeven „laissez passer". (Zie bijlage no. 37.) HOOFDSTUK V. BIJLAGEN. Buitenl. Pasp. 2 Bijlage no. 1. 19 ■Hoofdstuk V. MODEL A, No, Dit paspoort bevat 12 genummerde bladzijden. Ce passeport contient 12 pages numérotées. This pass contains 12 numbred pages. Dieser Pasz enthalt 12 numerierten Seiten. Hoofdstuk V. 20 Bladz. 2. Portret van den houder. Geldig voor een jaar. In naam van Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz., verzoekt de Minister van Buitenlandsche Zaken alle burgerlijke- en militaire overheden van vreemde Staten vrijen doortocht te verleenen en zoo noodig hulp en bijstand te verschaffen aan Afgegeven voor de reis naar Handteekening van den houder. Gegeven te 's-Gravenhage, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, 21 Hoofdstuk V. Bladz. 3. TRADUCTION. Photographie du porteur (voir page 2) Au nom de Sa Majesté la Reine des Pays-Bas, Princesse d'Orange-Nassau, etc, etc. etc. Ie Ministre des Affaires Etrangères prie et requiert toutes les autorités civiles et militaires des Etats Etrangers de laisser passer librement Valable pour un an. et de (lui) (leur) prêter au besoin tout aide et secours. Déüvré pour le voyage en. Signature du porteur (voir page 2). Donné a la Haye, le. pour le Ministre, Le Secrétaire-Général, Hoofdstuk V. 22 Bladz. *4. TRANSLATION. Portrait of the bearer (see page 2). Valid for one year. In the Name of Her Majesty the Queen of the Netherlands, Princess of Orange-Nassau, etc, etc, etc, The Minister for Foreign Affairs requests and requires all civil and military authorities of foreign States to allow to pass freely and to afford (him) (her) (them) every assistance and protection of which (he) (she) (they) may stand in need. Delivered for the travel in Signature of the bearer (see page 2). Given at the Hague for the Minister, The Secretary-General, 23 Hoofdstuk V. Bladz. 5. UEBERSETZUNG. Im Namen Ihrer Majestat der Königin der Nieder- LANDE, PRINZESSIN VAN OrANIËN-NaSSAU, ETC, ETC, ETC, Bild des Paszinhabers (siehe Seite 2). ersucht der Minister der Auswartigen Angelegenheiten alle Zivil- und Militarbehörden auswartiger Staaten Gültig für ein Jahr. Unterschrift des Paszinhabers (siehe Seite 2). frei und ungehindert reisen, (ihm) (ihr) (ihnen) nötigenfalls auch sonst Schutz und Beistand angedeihen zu lassen. Ausgegeben für die Reise nach Gegeben im Haag. für den Minister, Der General-S eer etdr, Hoofdstuk V. 24 Bladz. 6. (De bladzijden 6 tot en met 12 zijn in het origineele stuk blanco bladzijden.) 25 Hoofdstuk V. Bijlage no. 2. Aanvraag om een buitenlandsch paspoort. Geslachtsnaam. (Voor een vrouwetijk persoon te vermelden, of zij ongehuwd, gehuwd of weduwe is en c.q. den naam van den overleden echtgenoot.) Voornamen (voluit). Beroep. Geboorteplaats. Geboortedatum. Woonplaats. Godsdienstige gezindte. Land of landen, waarheen de belanghebbende zich wenscht te begeven. (Het aanvragen van een paspoort voor landen, die met elkander in oorlog zijn, moet worden ontraden, daar zulks den reiziger in moeilijkheden brengen kan; indien het land van bestemming niet kan worden opgegeven (zooals b.v. bij • zeevarenden), kan een pas worden aangevraagd voor „alle landen" of voor „Engeland en elders".) Is de belanghebbende al dan niet vermogend tot betaling der kosten? Is de belanghebbende Nederlander? Zoo niet, heeft hij eene aanvraag om naturalisatie ingediend? (Bij het aanvragen van paspoorten voor o. a. Duitschland, België, Rusland, Spanje en Italië moet hier tevens worden opgegeven, of de belanghebbende Nederlander door geboorte is of zijn Nederlanderschap op andere wijze heeft verkregen, en in het laatste geval op welke wijze.) Hoofdstuk V. 26 Gaat alleen de belanghebbende naar het buitenland of gaan ook gezinsleden mede? In het laatste geval hier te vermelden wie mede. gaan, hunne betrekking tot den belanghebbende en hun leeftijd. Behoort de belanghebbende tot de groep „metaalarbeiders"? Zoo ja, dan bij te voegen de voor het verlaten van het Rijk vereischte vergunning. Is de belanghebbende een in het genot van voorloopig (klein) verlof gesteld dienstphchtige? Zoo ja, dan bij te voegen de voor hem vereischte toestemming om zich naar het buitenland te begeven. Is de belanghebbende militair in werkelijken dienst? Zoo ja, dan bij te voegen het voor hem vereischte bewijs, dat hem door de betrokken militaire autoriteit buitenlandsch verlof is of zal worden verleend. ^ilWmi Aldus opgemaakt door mij Burgemeester van den (Volgt hieronder of hierachter het signalement van den belanghebbende betreffende zijn: leeftijd, haar, wenkbrauwen, oogen, neus, baard, knevel, lengte en bijzondere kenteekenen.) 27 Hoofdstuk V. ilJLAGE NO. 3. Militairen in werkelijken dienst. Van verschillende zijden wordt mij gevraagd, of militairen zich ter verkrijging van een buitenlandsch paspoort rechtstreeks tot mijn Departement moeten wenden en of hun dat stuk kosteloos kan worden afgegeven. Naar aanleiding daarvan heb ik de eer het volgende te Uwer kennis te brengen. Er bestaat geen enkel bezwaar, dat aan militairen, wier standplaats in Uwe provincie is gelegen, door U een paspoort wordt verstrekt, wanneer belanghebbenden bij hunne aanvragen een bewijs overleggen, dat hun door de daartoe bevoegde militaire autoriteit buitenlandsch verlof is of zal worden verleend, alsmede een door of vanwege die autoriteit opgemaakt signalement. Wanneer bedoelde militairen in het buitenland woonplaats hebben, zal in het algemeen overlegging van een bewijs van onvermogen bezwaarlijk zijn; daarom is goedgevonden aan in het buitenland wonende en hier te lande onder de wapenen zijnde militairen, zonder overlegging van eenig bewijsstuk nopens onvermogen te eischen, het paspoort kosteloos af te geven. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 1 October 1915, afdeeling 1, no. 46249.) Hoofdstuk V. 28 Bijlage no. 4. Dienstplichtigen met klein verlof. De Minister van Oorlog deelt mij onder dagteekening van 29 November j.1., Afdeeling Dienstplicht no. 551 L, het volgende mede. „Onder de dienstplichtigen, die in het genot zijn of worden gesteld van zoogenaamd voorloopig (klein) verlof, is een meer of minder belangrijk aantal personen, die zich tijdens den duur van dat verlof naar het buitenland zouden wenschen te begeven. De belangen van den militairen dienst brengen echter mede, dat de met voorloopig (klein) verlof gezondenen in het algemeen tijdens den duur van het verlof het Rijk niet verlaten. Dit neemt niet weg, dat, indien mij door dienstplichtigen als bedoeld het verzoek wordt gedaan om toestemming tot vertrek naar den vreemde, ik die toestemming in den regel niet weiger, zoo mij wordt aangetoond, dat er klemmende redenen bestonden voor de indiening van het verzoek. Nu is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat verschillende personen, die voorloopig (klein) verlof genieten, op hun verzoek van den betrokken Commissaris der Koningin een buitenlandsch paspoort verkrijgen en zich daarna over de grenzen begeven, zonder tevens in het bezit te zijn van een door mij verleende toestemming tot verblijf in het buitenland. Het beginsel, dat het verlaten van het Rijk tijdens het genot van voorloopig (klein) verlof zooveel doenlijk beperkt moet blijven, zo% alsdan niet tot zijn recht komen". In verband met het bovenstaande heb ik de eer U. H. E. G. te verzoeken, aan eenen met voorloopig (klein) verlof gezonden dienstplichtige geen buitenlandsch paspoort uit te reiken, tenzij U een beschikking wordt getoond, waarbij door den Minister van Oorlog aan den dienstplichtige toestemming wordt verleend om zich tijdens het hem verleend verlof naar den vreemde te begeven. {Brief van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 6 December 1915, no. 9358, afdeeling B.B.) 29 Hoofdstuk V. Bijlage no. 5. Rijnschippers. Door het Kolenbureau is er mijne aandacht op gevestigd, dat Rijnschippers, wier gezin zich aan boord bevindt, wegens de groote uitgaven, die aan het verkrijgen van paspoorten voor zich en de hunnen verbonden zijn, ongaarne reizen naar Duitschland ondernemen, zoodat de geregelde aanvoer van kolen langs den Rijn belemmering ondervindt. Ook uit mededeelingen van den Bond van Machinisten, Stokers en Dekpersoneel in Nederland is mij bekend, dat velen, die een paspoort noodig hebben in de uitoefening van hun beroep, zich daardoor bezwarende uitgaven moeten getroosten. Ik heb de eer U daarom te verzoeken, de Burgemeesters te willen mededeelen, dat het gewenscht is, zekere vrijgevigheid te betrachten in de afgifte van bewijzen van onvermogen ter verkrijging van buitenlandsche paspoorten, speciaal wanneer het beroep van den aanvrager medebrengt, dat, tengevolge der Duitsche bepalingen, meerdere leden van zijn gezin zich eveneens van een paspoort moeten voorzien. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 22 Januari 1916, afdeeling 1, no. 61847.) Hoofdstuk V. 30 Bijlage no. 6. Koloniale ambtenaren. Door het Departement van Buitenlandsche Zaken wordt aan ambtenaren, die van verlof naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curacao terugkeer en en aan personen, die voor den kolonialen dienst worden uitgezonden, op eene desbetreffende verklaring van den Minister van Koloniën, kosteloos een buitenlandsche pas voor de reis naar Nederlandsch-Indië, Suriname of Curacao verstrekt. Voor het verkrijgen van de bedoelde verklaring gelieven belanghebbenden zich te wenden tot de afdeeling „Personeel" van het Departement van Koloniën voor zoover betreft degenen, die naar Oost-Indië reizen, en tot de afdeeling West-Indische zaken voor zoover de overigen aangaat. (Staatscourant no. 217 van 1914.) (Zie de noot op bladz. 6.) 31 Hoofdstuk V. Bijlage no. 7. Arbeiders. Ik heb de eer het volgende onder Uwe aandacht te brengen: Nederlandsche arbeiders in Duitschland waren tot dusver gedwongen tot het bekomen eener „Arbeiterlegitimationskarte" hunne paspoorten of nationaliteitsbewijzen aan de Duitsche autoriteiten af te geven. Zij kregen deze legitimatiepapieren, zonder welke zij niet reizen konden, eerst na 6 wéken of nog later terug, hetgeen hun groote moeilijkheden bezorgde. Ten einde deze bezwaren te voorkomen heb ik besprekingen gevoerd met de Duitsche Regeering, welke thans tot overeenstemming hebben geleid. Eene regeling is getroffen op dezen grondslag, dat voortaan voor het opmaken van de „Arbeiterlegitimationskarte" niet meer afgifte van het paspoort wordt vereischt, maar dat genoegen wordt genomen met een door den betrokken Nederlandschen consulairen ambtenaar speciaal voor dit doel af te geven verklaring. De afgifte eener zoodanige verklaring zal door den consulairen ambtenaar op het paspoort worden aangeteekend. Beleefd roep ik Uwe welwillende tusschenkomst in, opdat bij de uitreiking van paspoorten aan arbeiders, die naar Duitschland wenschen te vertrekken, hun er op worde gewezen, dat zij ter verkrijging van eene „Arbeiterlegitimationskarte" zich vooraf tot den bevoegden Nederlandschen consulairen ambtenaar zullen moeten wenden, ten einde de bovenvermelde verklaring te bekomen. De betrokkenen zouden uitdrukkelijk kunnen worden gewaarschuwd, hunne paspoorten niet uit handen te geven, aangezien thans, nu voor het opmaken der arbeiderslegitimatiekaarten de inlevering der passen niet meer wordt vereischt, de Duitsche autoriteiten ook kunnen vorderen, dat de paspoorten steeds op verlangen worden getoond. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 19 Februari 1916, afdeeling 1, no. 8803.) Hoofdstuk V. 32 Bijlage no. 8. Metaalarbeiders. Met het oog op het gevaar dat er bestaat, dat de munitieaanmaak hier te lande ernstig bezwaar zou kunnen ondervinden tengevolge van gebrek aan werkkrachten, die, naar mij bekend is, in toenemende mate naar het buitenland wegstroomen, heeft de Regeering wegens de belangen der defensie besloten, het vertrek naar het buitenland van de op nevensgaande lijst1) vermelde categorieën van personen aan controle van het militair gezag te onderwerpen. Aan personen, behoorende of vroeger behoord hebbende tot genoemde categorieën zal het overschrijden van de Rijksgrens worden verboden, tenzij de Minister van Oorlog in een bijzonder geval heeft verklaard, dat tegen het vertrek van een bepaald persoon geen bezwaar bestaat. Ten einde te voorkomen, dat personen, die niet behooren tot onderstaande groepen, noodeloos oponthoud aan de grens ondervinden door het onderzoek naar hun beroep, ligt het in het voornemen, om van het instituut der buitenlandsche paspoorten gebruik te maken, om de controle gemakkelijker te maken. Zoodra de door de militaire autoriteiten in de grensdistricten uit te vaardigen regelingen zullen zijn tot stand gekomen, zullen geen buitenlandsche paspoorten meer afgegeven mogen worden aan personen, behoorende tot onderstaande categorieën, indien niet door den Minister van Oorlog is verklaard, dat tegen het vertrek van den aanvrager geen bezwaar bestaat. Voorts zouden alle buitenlandsche paspoorten voorzien moeten zijn van eene gewaarmerkte photographie van den aanvrager. Ik vestig enz. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 13 Octoher 1915, afdeeling 1, no. 48106.) 1) In de bier bedoelde lijst komen voor: bankwerkers, gereedschapmakers, metaaldraaiers, hoorders, fraisers, slijpers, bedienden van automatische werktuigen, schavers in fabrieken van metaalbewerking, stokers in fabrieken van metaalbewerking, machinisten in fabrieken van metaalbewerking, bedrijfsleiders in fabrieken van metaalbewerking, leiders van een technisch bureau, scheepskundige- en werktuigkundige ingenieurs in machinefabrieken, scheepswerven en constructiewerkplaatsen, opzichters, voormannen en ploegbazen in machinefabrieken, scheepswerven en constructiewerkplaatsen, kantoorpersoneel in machinefabrieken, scheepswerven, constructiewerkplaatsen, handelsbureaux *) en technische bureaus, modelmakers, vormers en gieters, bedienden van ovens in metaalgieterijen, machineteekenaars, constructeurs, ■ monteurs, koperslagers, smeden, loopenrichters, instrumentmakers, ernstvuurwerkmakers, zadelmakers en rijwielherstellers. *) Onder „kantoorpersoneel in handelsbureaux" moet worden verstaan „kantoorpersoneel der fabrieken van metaalwerken alsmede dat van technische bureaux". 33 Hoofdstuk V. Het beroep van electricien wordt niet geacht te vallen onder de rubrieken van metaalarbeiders, waarop het verbod tot vertrek naar het buitenland van toepassing is. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Commissaris der Koningin in Zeeland van 29 November 1915, afdeeling 1, no. 57074.) VERORDENING van den Vice-Admiraal, Commandant in Zeeland, vastgesteld in verband met vorenstaanden brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken van 13 October 1915, afdeeling 1, no. 48106. Artikel 1. Het verlaten over de Rijksgrens van het in staat van beleg verklaarde gebied, dan wel het verlaten van plaatsen aan de rivieren gelegen, om uit dat gebied in de richting van de zee, of om naar zee te varen, is aan niet-militaire Nederlanders, die voor de verdediging nuttig werkzaam kunnen zijn en behoord hebben of behooren tot de groepen, in het tweede lid genoemd, verboden, voor zoover daartoe niet door den Minister van Oorlog, of door de in het tweede lid van artikel 2 aangewezen autoriteiten, vergunning is verleend. Deze groepen zijn: bankwerkers, enz. (zie vorenstaande lijst). Artikel 2. Ten einde van den Minister van Oorlog de in het vorige artikel bedoelde vergunning te verkrijgen, zal bij dien Minister een schriftelijk verzoek moeten worden ingediend, houdende vermelding van den dag, waarop verzoeker wenscht te vertrekken, van den weg, langs welken hij wil vertrekken, van het vervoermiddel, waarvan hij wenscht gebruik te maken, van de plaatsen in het buitenland, die hij wenscht te bezoeken en van het doel, waartoe hy die plaatsen wenscht te bezoeken. Bij dat verzoek zal moeten worden overgelegd een duidelijke, niet verouderde photographie van den verzoeker met daarop gestelde verklaring van den burgemeester zijner woonplaats, dat deze photographie verzoeker weergeeft, met vermelding van zijn geslachtsnaam, voornamen, geslacht, geboortedatum, beroep of beroepen, welke door hem in de laatste twee jaren, of zooveel korter als hij in zijn tegenwoordige woonplaats gevestigd is, zijn uitgeoefend, woonplaats, en, indien de verzoeker minder dan twee jaar in zijn tegenwoordige woonplaats gevestigd is, zijn vorige woonplaats. Buit. pasp. 3 Hoofdstuk V. 34 Behalve door den Minister van Oorlog kunnen de vergunningen ook worden verleend door de volgende autoriteiten: De Commandant van het versperringsdetachement te Vlissingen; de Commandant van Vlissingen; de Commandant in Zuidbeveland te Krabbendijke; de Commandant van de Scheepsmacht op de Schelde; de Commandant van Veere; de Commandant van Zierikzee; de Commandant van Brouwershaven; de Commandant in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen te Axel; de Commandant in West Zeeuwsch-Vlaanderen te Oostburg; de Burgemeester van Bruinisse. Deze autoriteiten zullen bekend maken op welke wijze bij -hen vergunning kan worden aangevraagd. Artikel 3. Met de uitvoering dezer regeling, waaronder mede begrepen wordt het beletten van hetgeen in strijd daarmede dreigt te geschieden, zijn belast de daartoe door mij aangewezen militairen en de ambtenaren van invoerrechten en accijnzen. Uitgegeven te Middelburg, 14 October 1915. De Vice-Admiraal, Commandant in Zeeland, (geteekend) G. P. van Hecking Colenbrander. In verband met door verschillende autoriteiten, die het militair gezag, als bedoeld in artikel 7 van de wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad no. 128) uitoefenen, vastgestelde regelingen, waarbij aan daarbij aangeduide personen het verlaten van het in staat van beleg verklaarde gebied onder bepaalde omstandigheden-verboden-wordt, voor zoover daartoe niet door den Minister van Oorlog of door eenige andere autoriteiten vergunning is verleend, wordt hierbij bekend gemaakt, dat alle personen, aan wie na 17 October 1915 een buitenlandsch paspoort, als bedoeld bij het Souverein Besluit van 12 December 1813, is uitgereikt, zullen geacht worden de voormelde vergunning Van den Minister van Oorlog te hebben ontvangen. (Bekendmaking van den Minister van Oorlog in de Staatscourant no. 243 van 1915.) Ik heb de eer U mede te deelen, dat personen, die reeds in het buitenland woonachtig zijn, vrijelijk weder naar het buitenland kunnen vertrekken, nadat zij hier te lande tijdelijk hebben vertoefd, ook al behooren zij tot 35 Hoofdstuk V. eene der rubrieken van „metaalarbeiders". Er behoeft ten aanzien van die personen dus geen onderzoek te worden ingesteld ter beantwoording der vraag of zij onder eene dier rubrieken vallen. Hun kan derhalve een nieuw paspoort worden uitgereikt zonder dat U zich eerst met den Minister van Oorlog of met mij in verbinding heeft gesteld. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 3 December 1915, afdeeling 1, no. 58042.) Hoofdstuk V. 36 Bijlage no. 9. Vreemdelingen. Het is in den laatsten tijd meermalen voorgekomen, dat buitenlandsche paspoorten werden aangevraagd door vreemdelingen, meest hier te lande sedert jaren verblijf houdende „heimathlosen", die dus ook bij geene andere regeering een dergelijk paspoort kunnen erlangen. Op dien grond is wel eens afgeweken van den regel om slechts aan Nederlanders buitenlandsche paspoorten uit te reiken. Als gevolg van een ter zake met den Minister van Justitie gepleegd overleg heb ik de eer U beleefdelijk uit te noodigen, voortaan slechts aan Nederlanders buitenlandsche paspoorten uit te reiken, tenzij de vreemdeling, die er een verzoekt, mocht blijken eene aanvrage om naturalisatie te hebben ingediend. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 8 Juli 1902, afdeeling 1, no. 7582, waaraan werd herinnerd bij brief van denzelfden Minister van 19 Februari 1914, afdeeling 1 en Secretarie en Expeditie, no. 23579.) Ik heb de eer U mede te deelen, dat het mij met het oog op de tijdsomstandigheden gewenscht voorkomt groote voorzichtigheid te betrachten bij de uitreiking van paspoorten in het algemeen. Aan den anderen kant geven die omstandigheden, daar het bezit van een buitenlandsch paspoort voor personen, die naar het buitenland gaan, bepaald noodig is, aanleiding, om niet alleen voor hen, wier naturalisatie aanhangig is (dezerzijdsch schrijven dd. 8 Juli 1902, afd. 1, no. 7582), af te wijken van den regel, dat een paspoort slechts moet worden afgegeven aan Nederlanders, ook aan ingezetenen zonder nationaliteit, die langen tijd hier te lande hebben gewoond en die om financieele of andere redenen niet genaturaliseerd kunnen worden, zal, n?dat U daartoe door mij zal zijn gemachtigd, een buitenlandsch paspoort kunnen worden uitgereikt. Wanneer aanvragen om een pas door zoodanige personen tot U gericht worden, gelieve U mij, onder vermelding van: 1°. den tijd dat belanghebbende hier te lande woonplaats heeft; 2°. de reden, waarom hij nimmer zijne naturalisatie heeft aangevraagd; 3°. de antecedenten van belanghebbende en 4°. overige omstandigheden, die naar Uw oordeel de afgifte 37 Hoofdstuk V. van een buitenlandsch paspoort zouden kunnen wettigen, Uw advies omtrent het verzoek te doen kennen, opdat door mij omtrent de afgifte worde beslist. Uw advies zal uitdrukkelijk van de algemeene betrouwbaarheid van belanghebbende moeten gewagen. Bij de afgifte verzoek ik U beleefd belanghebbende er op te doen wijzen, dat het paspoort geen bewijs van Nederlanderschap is en dat de afgifte voor eenmaal niet de verplichting medebrengt, dat naderhand weder een paspoort zal worden afgegeven. Mijne machtiging zal dus* telkens noodig zijn en in verband daarmede moeten op den aan een vreemdeling te verstrekken pas, ter voorkoming van verlenging van den geldigheidsduur door diplomatieke en consulaire ambtenaren, worden gesteld (onder de vermelding „valable pour un an.") de woorden: „renouvellement impossible". Ook voor afgifte van een buitenlandsch paspoort aan personen, wier naturalisatie aanhangig is, noodig ik U uit, steeds mijne machtiging te vragen onder opgave van alles wat strekken kan om te beoordeelen, of de afgifte wenschelijk is. De aan die personen af te geven paspoorten zullen eveneens de vermelding „renouvellement impossible" moeten dragen. x) (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 10 Februari 1915, afdeeling 1, no. 1866.) Uit eenige aanvragen om machtiging tot afgifte van een paspoort ingevolge mijne circulaire van 10 Februari j.1., afdeeling 1, no. 1866, is mij gebleken, dat personen zonder nationaliteit,-die om luttele redenen, als b.v. familiebezoek, naar het buitenland wenschen te gaan, voor een buitenlandsch paspoort in aanmerking worden gebracht. In verband daarmede heb ik de eer te Uwer inlichting het volgende mede te deelen. Het komt mij voor, dat eene reden als bovenbedoeld niet voldoende is om de afgifte van een Nederlandsch paspoort aan iemand, die noch de Nederlandsche nationaliteit bezit, noch op het punt staat die te verkrijgen, te rechtvaardigen. Mijne bovenbedoelde circulaire bedoelt personen zonder nationaliteit, die zich geregeld naar het buitenland^legen te begeven voor de uitoefening van hun bedrijf of beroep (b.v. Rijnschippers), en daartoe een paspoort noodig hebben, te helpen. 1) In verband met het nieuwe formulier der paspoorten aal de vermelding „renouvellement Impossible" te vervangen zijn door „verlenging onmogelijk", wélke aanduiding te plaatsen is onder „geldig voor een jaar" op blz. 2 van het paspoort. Hoofdstuk V. 38 De maatregel heeft dus niet de verre strekking, die men op grond' van de termen der bedoelde circulaire daaraan zoude kunnen toekennen. De verleening van een paspoort aan iemand zonder nationaliteit, onverschillig of zijne naturalisatie al dan niet aanhangig is, hangt mede af van de meer of mindere noodzakelijkheid van het bezit van dat stuk en hierop doelt punt 4 van de tweede alinea mijner circulaire. Ik moge van deze gelegenheid gebruik maken, om Uwe aandacht voor zooveel noodig te vestigen op de noodzakelijkheid, dat personen, die voor een paspoort in aanmerking worden gebracht, geen vreemde nationaliteit bezitten. Uit eenige aanvragen is mij gebleken, dat daarmede niet steeds rekening wordt gehouden. Weliswaar kan de betrokken Burgemeester niet beoordeelen, of een belanghebbende al dan niet de vreemde nationaliteit verloren heeft, doch indien eenige twijfel omtrent dit punt bestaat, kan altijd worden geëischt, dat blijke, dat de aanvrager door de vreemde autoriteit (consulair ambtenaar) niet kan geholpen worden. U moge in bovenstaande toelichting aanleiding vinden, aanvragen om paspoorten, niet overeenkomende met den geest mijner circulaire, af te wijzen. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 19 Maart 1915, afdeeling 1, no. 8886.) Ik heb de eer U mede te deelen, dat personen, die een buitenlandsch paspoort, hebben ontvangen nadat ik U tot de afgifte daarvan had gemachtigd (mijne circulaire dd. 10 Februari 1915, afdeeling 1, no. 1866) en wier paspoort door verloop van tijd ongeldig is geworden, slechts een nieuw kunnen bekomen, nadat ik U opnieuw tot de afgifte machtiging zal hebben gegeven. Bij de aanvragen van zoodanige personen ontvang ik gaarne Uw advies nopens de vraag, of, gelet op mijne bovengenoemde circulaire, de omstandigheden, waarin belanghebbenden alsdan verkeeren, wederom de afgifte zouden rechtvaardigen. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 4 Maart 1916, afdeeling 1, no. 12181.) 39 Hoofdstuk V. Bijlage no. 10. Uitgezette personen. Aan personen, wien het verblijf in zekere gebieden door de militaire overheid is ontzegd, mag geen buitenlandsch paspoort worden verleend. Het verstrekken van een paspoort moet als eene gunst worden beschouwd en niemand kan krachtens eenig recht dat stuk vorderen. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Commissaris der Koningin in Limburg van 20 Juli 1915, eerste afdeeling, no. 30574.) Hoofdstuk V. 40 Bijlage no. 11. Intrekking bij uitvoerfraude. Wanneer bij het instellen van bekeuring wegens uitvoerfraude tegen opvarenden van Nederlandsche of vreemde binnenschepen de bekeurden voorzien blijken te zijn van buitenlandsche paspoorten, dan worden die paspoorten ingetrokken, waarbij zoo noodig de hulp van het militair gezag zal worden ingeroepen. De aldus ingetrokken paspoorten worden door den betrokken Inspecteur der Directe Belastingen gezonden aan het Departement van Buitenlandsche Zaken, dat ze doorzendt aan den Commissaris der Koningin of den Burgemeester (van Rotterdam of Dordrecht), die ze heeft uitgereikt. Drie maanden na de intrekking zal desgevraagd door den betrokken Inspecteur der Directe Belastingen aan een bekeurde, van wien niet gebleken is dat hij zich gedurende dien termijn opnieuw met uitvoerfraude heeft ingelaten of dat zijn paspoort reeds eerder werd ingetrokken, daarvan eene verklaring afgegeven kunnen worden, tegen intrekking waarvan door den Commissaris der Koningin of den Burgemeester, onder wiens berusting het ingetrokken paspoort zich bevindt, dit weder teruggegeven zal worden, indien daartegen bij die autoriteiten uit anderen hoofde geen bezwaar bestaat. Bekeurden worden daaromtrent bij de intrekking ingelicht. Aan recidivisten, die blijkens het vorenstaande de gevraagde verklaring niet kunnen bekomen, wordt niet opnieuw een paspoort uitgereikt. (Aanschrijving van den Minister van Financiën aan de Directeuren der Directe Belastingen enz. van 19 Februari 1917, afdeeling invoerrechten, no. 120; brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 12 Maart 1917, afdeeling 1 en 2, no. 7636, en brief van denzelfden Minister aan den Commissaris der Koningin in Zeeland van 5 April 1917, afdeeling 1 en Secretarie en Expeditie, no. 11797.) ) Zie verder bijlage no. 40. 41 Hoofdstuk V. Bijlage no. 12. Intrekking bij uitvoerfraude. Onder verwijzing naar de circulaire van 15 Februari 1917, no. 159, heb ik de eer U mede te deelen, dat het noodig is gebleken nadere maatregelen te treffen ten opzichte van arbeiders, die dagelijks de grens overschrijden om in Duitschland te gaan werken en zich daarbij aan uitvoerfraude schuldig maken. Het komt mij, in verband met het feit, dat de dagelijks de grens passeerende arbeiders veelal persoonlijk bij de dienstdoende ambtenaren der invoerrechten bekend zijn, niet noodig voor, dat ook deze categorie van arbeiders van afzonderlijke levensmiddelenkaarten wordt voorzien. De ambtenaren der invoerrechten worden echter bij dezen gemachtigd de passen van de bedoelde arbeiders ingeval van uitvoerfraude in te trekken op dezelfde wijze als zulks bij de circulaires van 19 Februari 1917, no. 120 en 16 April 1917, no. 142 voor opvarenden van schepen is bepaald. De ingetrokken passen behooren op gelijke wijze aan het Departement van Buitenlandsche Zaken opgezonden te worden, vanwaar zij worden doorgezonden aan den Commissaris der Koningin of den Burgemeester van Rotterdam of Dordrecht, welke ze heeft uitgereikt. De passen kunnen mede alleen worden terugverkregen op verzoek van den inspecteur, door wiens tusschenkomst zij zijn ingezonden. De inspecteurs behoeven daartoe echter in dit geval de machtiging van het Hoofdbestuur. Bij het aanvragen dier machtiging zal naar omstandigheden voorgesteld kunnen worden den pas niet vóór een zekeren datum te doen teruggeven. De termijn van 3 maanden geldt hiervoor niet. Het ligt niet in de bedoeling, die machtiging anders dan in zeer bijzondere gevallen te verleenen. (Aanschrijving van den Minister van Financiën aan de Directeuren der Directe Belastingen enz. van 8 Augustus 1917, afdeeling invoerrechten, no. 144.) Zie verder bijlage no. 40. Hoofdstuk V. 42 Bijlage no. 13. Buitenslands verblijvende deserteurs, nalatige militie-, landweerof landstormplichtigen en personen, die zien door verblijl ih het buitenland aan strafvervolging of aan eene bij rechterlijk vonnis opgelegde straf trachten te onttrekken. De afgifte van een buitenlandsch paspoort moet worden geweigerd ten aanzien van buitenslands verblijvende deserteurs en andere nalatige militie-, landweer- of landstormplichtigen, alsmede ten aanzien van personen, die zich door verblijf in het buitenland aan strafvervolging of aan eene bij rechterlijk vonnis opgelegde straf trachten te onttrekken. Tegen afgifte van een paspoort bestaat echter geen bezwaar meer, indien het recht tot strafvordering ter zake van de desertie of het verzuim of eenig ander strafbaar feit, dan wel het recht tot uitvoering van de straf is verjaard, met dien verstande nochtans, dat ten aanzien van deserteurs en nalatige militie-, landweer- of landstormplichtigen tevens zal moeten blijken, dat zij den 40-jarigen leeftijd hebben bereikt of, bij jongeren leeftijd, dat uit anderen hoofde van hen het nakomen van hunne verplichtingen niet meer wordt geëischt. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 5 Maart 1917, afdeeling 1, no. 57563, in verband met een brief van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken aan gemelde Commissarissen van 29 Augustus 1916, no. 6311, afdeeling B.B.) Door de Nederlandsche consulaire ambtenaren zal eveneens de afgifte of de verlenging van een buitenlandsch paspoort worden geweigerd aan de hierboven aangeduide categorieën van personen. (Brief van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 13 April 1917, no. 2087, afdeeling B.B.) 43 Hoofdstuk V. Bijlage no. 14. Intrekking van oude paspoorten. Voor zooveel noodig heb ik de eer U mede te deelen, dat het niet geoorloofd is, dat één persoon twee of meer geldige paspoorten bezit, ook al zijn die paspoorten voor verschillende landen afgegeven. Verlangt iemand binnen den geldigheidsduur van het oude een nieuw paspoort, dan zal steeds het oude moeten worden ingehouden. Ik moge ten deze verwijzen naar mijne circulaire dd. 13 Maart j.1., afdeeling 1, no. 9847. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 6 September 1915, afdeeling 1, no. 40768.) Ik heb de eer U te verzoeken zorg te willen dragen, dat bij de uitreiking van een nieuw paspoort het vroeger aan de(n) belanghebbende afgegeven paspoort worde ingetrokken. Deze ingetrokken passen zullen voor eventueele controle bewaard moeten blijven. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 25 September 1915, afdeeling 1, no. 45078.) Naar aanleiding van enz. Er zal evenwel scherp gewaakt dienen te worden, dat vervallen passen aan de Provinciale Griffie worden ingeleverd bij de uitreiking van nieuwe paspoorten. Ik merk ten deze nog op, dat mijne circulaire dd. 25 September 1915, afdeeling 1, no. 45078, inderdaad de strekking heeft, dat niemand meer dan één paspoort mag bezitten, ook niet al zijn de vroeger afgegevene niet meer geldig; de vervallen paspoorten moeten voor eventueele controle bewaard blijven. Met betrekking tot de door U gestelde vraag, op welke wijze volstrekte zekerheid kan worden verkregen of de aanvragers van paspoorten niet reeds een paspoort in handen hebben, merk ik op, dat, voor zooveel betreft de afgifte van paspoorten aan personen, die sinds geruimen tijd ingezetenen zijn van eene bepaalde provincie, de paspoorten-administratie Hoofdstuk V. 44 van het betrokken Provinciaal bestuur zal kunnen uitwijzen, of de aanvragers al of niet in het bezit moeten zijn van een hun vroeger uitgereikt paspoort. Voor wat betreft de afgifte van passen aan personen, die eerst sinds korten tijd in eene provincie gevestigd zijn, zal het voorloopig wel geheel aan het inzicht van de betrokken Burgemeesters moeten worden overgelaten, om in die gevallen na te gaan, of de aanvragers in het bezit kunnen zijn van een hun vroeger door een Nederlandsch consulair ambtenaar of door den Commissaris der Koningin in eene andere provincie afgegeven paspoort. Uw voorstel enz. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Commissaris der Koningin in Zeeland van 27 October 1916, afdeeling 1, no. 43694.) 45 Hoofdstuk V. Bijlage no. 15. Met verwijzing naar mijne circulaires van 6 en 25 September 1915, le afdeeling, no. 40768 en 45078 1), heb ik de eer U te berichten, dat, naar mij is gebleken, de Britsche consulaire ambtenaren hier te lande in opdracht hebben om, indien een Nederlander gedurende den oorlog achtereenvolgend op meer dan een buitenlandsch paspoort naar Engeland heeft gereisd, zijn laatste paspoort voor de reis naar Engeland niet te viseeren indien belanghebbende niet overlegt zijn vervallen paspoorten, nadat deze behoorlijk onbruikbaar zijn gemaakt. Met het oog hierop heb ik de eer U te berichten, dat er mijnerzijds in zoodanig geval geen bezwaar tegen bestaat, dat, in afwijking van mijne bovenaangehaalde circulaires, aan Nederlanders, die het visum van een Britsch consulair ambtenaar op hunne paspoorten noodig hebben, de ingetrokken paspoorten te hunnen name worden teruggegeven, nadat deze vervallen paspoorten behoorlijk onbruikbaar zijn gemaakt. Dit onbruikbaar maken geschiedt het eenvoudigst door van het paspoort af te knippen de handteekening van de Nederlandsche Overheid, die het heeft afgegeven. Duidelijkheidshalve kan dan nog door het paspoort een schuine streep met rooden inkt worden getrokken met vermelding van den datum, waarop de vernietiging van het paspoort heeft plaats gehad. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 1 Februari 1917, afdeeling 1, no. 4893.) 1) Opgenomen in bijlage no. 14. Hoofdstuk V. 46 Bijlage no. 16. Duplicaten. Het kornt nu en dan voor, dat personen, onder voorwendsel, dat hun buitenlandsch paspoort zoek geraakt of hun afhandig gemaakt is, een nieuw aanvragen binnen den geldigheidsduur van het eerste, met het doel om een ander daarvan gebruik te doen maken. Ten einde dit misbruik zooveel mogelijk tegen te gaan, zal een nieuw paspoort binnen den geldigheidstermijn van het origineele slechts moeten worden afgegeven na onderzoek naar de betrouwbaarheid van den aanvrager en de door hem opgegeven redenen. Dit tweede exemplaar zal bovenaan duidelijk gekenmerkt moeten worden door het woord Duplicata. Een zoodanig duplicaat zal slechts éénmaal mogen worden afgegeven, terwijl personen, die een paspoort bij wijze van „gunst" hebben ontvangen ingevolge mijne circulaire van 10 Februari j.1., afdeeling 1, no. 1866, *) geen duplicaat kunnen bekomen. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 13 Maart 1915, afdeeling 1, no. 9847.) Ten einde enz. In verband met mijne circulaire van 13 Maart 1915, 1ste afdeeling, no. 9847, teeken ik aan, dat, in het vervolg op het nieuwe paspoort, hetwelk binnen den geldigheidsduur van een verloren gegaan paspoort wordt afgegeven ter vervanging van dit verloren gegaan paspoort, behalve het woord „Duplicata" ook het nummer van het verloren gegaan paspoort ware te vermelden, derhalve als volgt: „Duplicata van paspoort no. . . . model A' . Aangezien enz. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 19 December 1916, afdeeling l,no. 57653.) i 1) Deze circulaire komt voor in bijlage no. 9. 47 Hoofdstuk V. Bijlage no. 17. Verlenging geldigheidsduur. Voor het verlengen van den geldigheidsduur van buitenlandsche paspoorten, zooals wordt voorgesteld in Uwe missive dd. 25 Augustus j.1. no. 5840/17, *) zoude hetzelfde bedrag als voor een nieuwen pas moeten worden gevorderd, wil de schatkist geen aanzienlijke inkomsten uit de afgifte van paspoorten derven. Eene heffing voor de verlenging kan niet als zegel- en legesheffing worden beschouwd. Er zou niets anders overblijven dan haar te beschouwen als eene retributie, doch heffing eener retributie zoude, op grond van art. 174 der Grondwet, alleen krachtens eene wet kunnen geschieden. Uit dien hoofde meen ik, dat er de voorkeur aan moet worden gegeven, om, wanneer de geldigheidsduur van een paspoort verstreken is, een nieuw paspoort tegen de daarvoor verschuldigde kosten te verstrekken. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan den Commissaris der Koningin in Gelderland van 15 September 1915, afdeeling 1, no. 40791.) 1) Bij deze missive werd de vraag gesteld, of het niet mogelijk zonde zijn aan de Commissarissen der Koningin de bevoegdheid te geven om den geldigheidsduur van paspoorten, welke op het punt staan te vervallen, te verlengen voor een bepaalden termijn, b.v. door middel van een stempel of anderszins, waardoor dan het afgeven van nieuwe paspoorten aan hen, die reeds in het bezit zijn van zoodanig stok, voor een goed deel zoude kunnen worden voorkomen. Hoofdstuk V. 48 Bijlage no. 18. Inzending van met-uitgereikte paspoorten. Aan buitenlandsche paspoorten, welke door de Provinciale Griffiën als vervallen aan het Departement van Buitenlandsche Zaken worden ingezonden, mogen geene gedeelten (ook geene daarop geplakte photographieën) ontbreken. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 2 September 1915, afdeeling Secretarie en Expeditie, no. 2515 b. a.) J 49 Hoofdstuk V. Bijlage no. 19. Legalisatie van consulaatspassen. De Commissarissen der Koningin worden gemachtigd, de paspoorten, uitgereikt door de Nederlandsche consulaire ambtenaren in Duitschland en België, te legaliseeren. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 6 Juli 1916, afdeeling 1, no. 31150.) Buit. Pasp. i Hoofdstuk V 50 Bijlage no. 20. DUITSCHLAND. Medenemen van andere stukken dan paspoorten. Volgens mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken is het herhaaldelijk voorgekomen, dat Nederlanders bij het overschrijden van de Duitsche grens moeilijkheden ondervonden, wijl zij allerlei brieven en andere papieren, als getuigschriften enz., wilden medenemen. Dit bezwaar schijnt zich inzonderheid voor te doen ten aanzien van werklieden. Ter voorkoming hiervan is het gewenscht, dat personen, die zich naar Duitschland begeven, bij wijze van bekendmaking door de Burgemeesters opmerkzaam worden gemaakt op het verbod om, behalve het vereischte paspoort, eenig ander papier mede te nemen. Belanghebbenden kunnen hunne getuigschriften en andere dergelijke onmisbare stukken steeds per post aan een der Nederlandsche consulaten zenden en ze daar weder afhalen. Ik heb de eer enz. {Brief van den Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 15 Juli 1915, no. 5043, afdeeling B.B.) 51 Hoofdstuk V. Bijlage no. 21. Onderteekening van paspoorten. Daar het mij gebleken is, dat de Duitsche consuls hier te lande thans vorderen, dat op de buitenlandsche paspoorten, welke hun ter viseering voor ■ de reis naar of door Duitschland worden aangeboden, de handteekening van den Commissaris der Koningin, door wien het paspoort is afgegeven, niet gestempeld doch met inkt geschreven voorkome, veroorloof ik mij, U in overweging te geven, dienovereenkomstig te willen handelen. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 30 Maart 1916, afdeeling Secretarie en Expeditie, no. 2277 B. A.) Hoofdstuk V. 52 Bijlage no. 22. Pasverordening. VOORSCHRIFTEN, sedert 1 Augustus 1916 in werking, betreffende het overschrijden van de Duitsche Rijksgrens. Wir WILHELM, von Gottes Gnaden Deutscher Kaiser, König von Preussen etc. verordnen auf Grund des Gesetzes über das Paszwesen vom 12. Oktober 1867 (Bundes-Gesetzbl. S. 33) im Namen des Reichs für das Reichsgebiet, mit Ausnahme Elsasz-Lothringens, was folgt: § 1- Wer das Reichsgebiet verlaszt oder wer aus dem Ausland in das Reichsgebiet eintritt, ist verpfiichtet, sich durch einen Pasz über seine Person auszuweisen. Der Pasz bedarf vor dem jedesmaligen Grenzübertritte des Sichtvermerkes der zustandigen deutschen Behörde. § 2. .Jeder Auslander der sich im Reichsgebiet aufhalt, ist verpfiichtet, sich durch einen Pasz über seine Person auszuweisen. § 3. Für besondere Falie kann der Reichskanzler auch andere amtliche Papiere (Paszersatz) als genügenden Ausweis für den Grenzübertritt (§ 1 Abs. 1) oder den Aufenthalt im Reichsgebiet (§ 2) allgemein zulassen oder Befreiung von dem Erfordernisse des Sichtvermerkes (§ 1 Abs. 2) allgemein gewahren. § *• Für Grenzbezirke, insbesondere für den kleinen Grenzverkehr, sowie zum Verkehr auf bestimmten Wasserstra szen können die Militarbefehlshaber (Oberkommandos, stellvertretenden Generalkommandos, MarineStation-Kommandos) nach Benehmen mit den zustandigen Landesbehörden gewissen Arten von Personen den Grenzübertritt mit anderen Ausweisen als Passen gestatten oder Befreiung von dem Erfordernisse des Sichtvermerkes gewahren. § 5. Im Einzelfalle können der stellvertretende Generalstab der Armee und 53 -Hoofdstuk V. der Adrniralstab der Marine sowie die für den Grenzübertritt zustandigen Militarbefehlshaber Ausnahmen von den Vorschriften des § 1 zulassen. § 6. Der Reichskanzler erlaszt die zur Ausführung dieser Verordnung erforderlichen Anordnungen, insbesondere über Form und Inhalt der Passé und des Sichtvermerkes, über die Voraussetzungen für die Ausstellung der Passé und des Sichtvermerkes sowie über das bei der Ausstellung des Sichtvermerkes zu beobachtende Verfahren; er bestimmt, inwieweit von dem Erfordernisse des jedesmaligen Sichtvermerkes (§ 1 Abs. 2) Befreiung gewahrt werden kann. Soweit der Reichskanzler Ausführungsanordnungen nicht erlaszt, können solche Anordnungen von den Landeszentralbehörden erlassen werden. § ?• Die Vorschriften dieser Verordnung gelten für den Grenzübertritt von und nach den besetzten Gebieten, die an das Reichsgebiet angrenzen, nur insoweit, als nicht besondere Anordnungen der zustandigen Militarbehörden bestehen. § 8. Diese Verordnung (Paszverordnung) tritt mit dem 1. August 1916 in Kraft. Mit dem gleichen Zeitpunkt tritt die Verordnung, betreffend anderweite Regelung der Paszpflicht, vom 16. Dezember 1914 (ReichsGesetzbl. S. 521) auszer Kraft. Urkundlich unter Unserer Höehsteigenhandigen Unterschrift und beigedrucktem Kaiserlichen Insiegel. Gegeben Grosses Hauptquartier, den 21. Juni 1916. (Siegel) WILHELM. Dr. HelfFerich. (Nr. 5291) Bekanntmachung, betreffend Ausführungsvorschriften zu der Paszverordnung. Vom 24. Juni 1916. Auf Grund der mir im § 6 Abs. 1 der Paszverordnung vom 21. Juni 1916 (Reichs-Gesetzbl. S. 599) erteilten Ermachtigung bestimme ich hier durch folgendes: Ausstellung der Passé. Deutsche Passé. 1. Die bisher erlassenen Vorschriften über die Zustandigkeit der Behörden zur Ausstellung von deutschen Passen bleiben in Kraft. Hoofdstuk V. 54 2. Passé sind in der Regel mit Geltung für die Dauer eines Jahres, keinesfalls für eine langere Dauer auszustellen. Bei Ausstellung des neuen Passes ist der alte Pasz einzuziehen. 3. Kinder unter 12 Jahren erhalten keinen Pasz. Familienpasse werden künftig nicht mehr ausgestellt; Personen über 12 Jahre bedürfen eines selbstandigen Passes. Früher ausgestellte Familienpasse bleiben nur bis zum 30. September 1916 gültig. Kinder unter 12 Jahren, die die Grenze überschreiten, bedürfen eines amtlichen Ausweises über Namen, Alter und Wohnort. 4. ' Für Passé dürfen — abgesehen von Ministerialpassen — nur die vom Bundesrate beschlossenen Muster verwendet werden. • 5. Deutsche Passé dürfen nur Personen ausgestellt werden, deren Staatsangehörigkeit in einem deutschen Bundesstaat oder deren unmittelbare Reichsangehörigkeit feststeht. Die Staatsangehörigkeit oder die unmittelbare Reichsangehörigkeit ist in dem Passé zu vermerken; .war der Paszinhaber früher staatlos, oder besasz er eine nicht deutsche Staatsangehörigkeit, so ist auch dies unter Angabe der fremden Staatsangehörigkeit und des Zeitpunkts, zu dem er Deutscher geworden ist, zu vermerken. 6. Deutsche Passé dürfen nicht ausgestellt werden: a) wenn der Ausstellung gesetzliche Hindernisse entgegen stehen, b) wenn der Verdacht besteht, dass der Pasz in den Handen des Inhabers eine Gefahr für die öffentliche Sicherheit bedeuten würde. 7. Deutsche Passé müssen mit einer Personalbeschreibung und mit einer Photographie des Paszinhabers aus neuester Zeit, mit dessen eigenhandiger Unterschrift unter der Photographie sowie mit einer amtlichen Bescheinigung darüber versehen sein, dasz der Paszinhaber tatsachlich die durch die Photographie dargestellte Person ist und die Unterschrift eigenhandig vollzogen hat. Die Photographie ist auf den Pasz aufzukleben und amtlich derart abzustempeln, dasz der Stempel etwa zur Halfte auf der Photographie, zur anderen Halfte auf dem Papier des Passes angebracht ist. 2) Die amtliche Bescheinigung musz von der zustandigen deutschen Paszoder Polizeibehörde oder von dem deutschen Berufskonsul oder Gesandten ausgestellt sein. 1) Blijkens mededeeling von den Duitschen Consul te Vlissingen aan den Commissaris der Koningin in Zeeland dd. 22 November 1916 moeten, bij aanbieding van een paspoort ter viseering, aan dien Consul worden ter hand gesteld i photographieën, overeenkomende met die, welke op het paspoort geplakt is, terwijl de legalisatie van de photographie op den pas uitsluitend mag geschieden door den Burgemeester der gemeente, waar de pashouder woonachtig is. Blijkens mededeeling van denzelfden Consul aan gemelden Commissaris dd. 8 Maart 1917 moeten photographie en handteekening van den pashouder door den Burgemeester worden gelegaliseerd door middel van eene door dezen eigenhandig onderteekende verklaring, terwijl naast de onderteekening (welke niet gestempeld mag zijn) de ambtsstempel van den Burgemeester moet afgedrukt zijn. De pashouder moet zijne handteekening stellen op de daarvoor in den pas aangewezen plaats en bovendien onmiddellijk onder zijne photographie. 55 Hoofdstuk V. Auslandische Passé. 8. Auslandische Passé mussen von der zustandigen Behörde ausgestellt sein und die Staatsangehörigkeit — gegebenenfalls auch die ffühere Staatsangehörigkeit — des Paszinhabers einwandfrei ergeben. Die für deutsche Passé nach Ziffer 3 und nach 7 Abs. 1 geitenden Vorschriften finden auf auslandische Passé entsprechende Anwendung. Die amtliche Bescheinigung kann auszer von der zustandigen auslandischen Behörde oder einer der in Ziffer 7 Abs. 2 genannten deutschen Behörden, vom Berufskonsul oder Gesandten des Landes, dem der Paszinhaber angehört, ausgestellt werden. Im Ausland genügt auch die gericht liche Bescheinigung. Paszersatz. 9. Soweit die Paszbehörden ermachtigt werden, in besonderen Fallen einen Personalausweis als Paszersatz auszustellen (§ 3 der Paszverordnung), hat die Ausstellung nach anliegendem Muster zu erfolgen. Die von den Milharbefehlshabern bisher getroffenen oder aufrechterhaltenen Anordnungen, wonach für besondere Falie auch andere amtliche Papiere (Paszersatz) als genügender Ausweis für den Grenzübertritt oder den Aufenthalt im Reichsgebiete zugelassen sind, bleiben in Kraft mit der Wirkung, dasz der Paszersatz, soweit der Aufenthalt im Reichsgebiet in Frage kommt, für das ganze Reichsgebiet Geltung hat. Ausstellung der Sichtvermerke. 10. Für die Ausstellung der Sichtvermerke zustandig (Sichtvermerksbehörden) sind: a) wenn der Pasz zur Ausreise aus dem Reichsgebiete verwendet werden soll, die von den Landeszentralbehörden bestimmten Verwaltungsbehörden und zwar: bei Paszinhabern, die im Deutschen Reiche einen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, die für den Wohnsitz oder Aufenthaltsort zustandige Verwaltungsbehörde, bei Paszinhabern, die im Deutschen Reiche einen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt nicht haben, die für den Ort zustandige Verwaltungsbehörde, von dem aus die Ausreise angetreten werden soll; b) wenn der Pasz zur Einreise in das Reichsgebiet verwendet werden soll, der deutsche" Berufskonsul oder Gesandte, und zwar: bei Paszinhabern, die im verbündeten oder neutralen Ausland einen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, der für den Wohnsitz oder Aufenhaltsort zustandige Konsul oder Gesandte, bei Paszinhabern, die im feindlichen Ausland einen Wohnsitz oder dauernden Aufenhalt haben oder die Ihre Reise auszerhalb Europas angetreten oder auf der Reise ein feindliches oder vom Hoofdstuk V. 56 Feinde besetztes Land berührt haben, der Konsul oder Gesandte in dem Lande, von dem aus der Grenzübertritt erfolgen soll, bei Paszinhabern, die im Ausland einen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt nicht haben, der Konsul oder Gesandte in dem Lande, von dem aus die Reise angetreten werden soll. Ist für einen Paszinhaber, der im Ausland seinen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt hat, die Erlangung des Sichtvermerkes von dem für seinen Wohnort zustandigen Konsul oder Gesandten nach Lage der örtlichen Verhaltnisse nicht möglich, so kann der Sichtvermerk von dem Konsul oder Gesandten in dem Lande ausgestellt werden, von dem aus die Reise angetreten werdén soll. Die Ausstellung ist erst zulassig, nachdem durch Rückfrage bei dem zustandigen Konsul oder Gesandten, oder wenn dies nach Lage der örtlichen Verhaltnisse nicht möglich ist, durch geeignete Ermittlungen einwandfrei festgestellt worden ist, dass alle Voraussetzungen für die Ausstellung des Sichtvermerkes erfüllt sind. 11. Die Ausstellung der Sichtvermerke darf nur erfolgen, wenn die Notwendigkeit der Reise (Ein-, Aus- oder Durchreise) ausreichend und einwandfrei dargetan ist und der Zweck der Reise den öffentlichen Interessen nicht zuwiderlauft. Sie muss jedenfalls versagt werden: a) wenn der Reise gesetzliche Hindernisse entgegenstehen, b) wenn die Reise eine Gefahr für die öffentliche Sicherheit bedeuten würde, c) wenn durch die Reise allgemeine wirtschaftliche Interesse geschadigt würden, d) wenn der Verdacht besteht, dasz eine Ausreise aus dem Reichsgebiet in der Absicht vorgenommen werden soll, Vermogen der Steuerpflicht zu entziehen. 12. Wehrpflichtigen darf für die Ausreise der Sichtvermerk nur mit Zustimmung des Bezirkskommandos ausgestellt werden, in dessen Kontrolle sie stehen. Soweit für Wehrpflichtige eine solche Kontrolle nicht besteht, ist die Zustimmung desjenigen Bezirkskommandos erforderlich, in dessen Bezirk die Wehrpflichtigen ihren Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben. 13. Ist zur Reise die besondere Erlaubnis einer Militarbehörde erforderlich, so darf der Sichtvermerk nur ausgestellt werden, wenn der Nachwei= für die Erteilung der Erlaubnis durch Vorlegung des militarischen Passierscheins beigebracht wird. 14. Für jeden Grenzübertritt ist ein besonderer Sichtvermerk erforderlich. Beim Vorliegen eines dringenden staatlichen, wirtschaftlichen oder als berechtigt anzuerkennenden anderen Bedürfnisses kann der Sichtvermerk 57 Hoofdstuk V. auch zur* Rückreise oder zu mehrmaligen Grenzübertritt ausgestellt werden (Rückreise-, Dauersichtvermerk). Der Rückreise- und der Dauer sichtvermerk werden in der Regel nur zum Ueberschreiten derselben Grenzübergangsstelle und nur dann ausgestellt, wenn die völlige Zuverlassigkeit (Unverdachtigkeit) des Paszinhabers feststeht. 15. In dem Sichtvermerke müssen angegeben sein: a) wenn er zur Ausreise ausgestellt wird: die deutsche Grenzausgangsstelle, der Zeitraum, innerhalb dessen die Ausreise erfolgen muss, das Reiseziel, der Reisezweck, die Dauer des Aufenthalts im Ausland; b) wenn er zur Einreise ausgestellt wird: die deutsche Grenzeingangsstelle, der Zeitraum, innerhalb dessen die Einreise erfolgen muss, das Reiseziel unter Hervorhebung der im Inland zu besuchenden 'Orte oder Oertlichkeiten, der Reisezweck, die Dauer des Aufenthalts im Inland, und sofern der Paszinhaber keinen Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt im Inland hat, in der Regel mindestens zwei Deutsche oder zwei deutsche Firmen, die im Inland aufgesucht^ werden sollen; c) wenn der Sichtvermerk zur Durchreise ausgestellt wird: die deutsche Grenzeingangsstelle, die deutsche Grenzausgangsstelle, der Zeitraum, innerhalb dessen die Einreise erfolgen muss, der für die Durchreise durch das Inland zu wahlende Reiseweg, die für die Durchreise zur Verfügung stehende Zeit, das Reiseziel, der Reisezweck; d) wenn der Sichtvermerk für Hin- und Rückreise oder zu mehrmaligem Grenzübertritt ausgestellt wird (Rückreise-, Dauersichtvermerk): die deutsche Grenzausgangs- oder Grenzeingangsstelle, das Reiseziel, der Zeitpunkt, in dem die Gültigkeit des Sichtvermerkes erlischt, im Rückreisesichtvermerk auszerdem: der Reisezweck. 16. Der Antrag auf Ausstellung des Sichtvermerkes ist bei der zustandigen Behörde anzubringen. Hoofdstuk V. 58 Mit dem Antrag hat der Paszinhaber vorzulegen: a) einen gültigen Pasz, b) Nachweise, die den Zweck und die Notwendigkeit der Reise in ausreichender Weise ergeben, c) nicht ausgezogene Photographien, die der Photographie im Passé entsprechen müssen, und zwar mindestens 3, bei einem Durchreise-, Rückreise- oder Dauersichtvermerke mindestens 4, bei ausnahmsweiser Zubilligung von mehr als einer Grenzübergangsstelle so viel mehr Abzüge als Grenzübergangsstelle über die eine Stelle hinaus zugebilligt werden sollen. Besondere Bestimmungen für Besatzungen der zzoischen deutschen Seehafen und dem Ausland verkehrenden Kauffahrteisckiffe, (Schiffsführer — Kapitane —, Schiffsoffiziere, Schiffsleute sowie die übrigen auf dem Schiffe angestellten Personen.) 17. Zur Ausstellung der Sichtvermerke für die Schiffsbesatzung (Seeschiffersichtvermerk) sind zustandig: a) wenn der Pasz zur Ausreise aus einem deutschen Hafen an Bord eines Schiffes verwendet werden soll, die Sichtvermerksbehörde des Hafenorts, von dem aus der Paszinhaber die Fahrt antritt, oder falls am Hafenort eine solche ihren Sitz nicht hat, die für den Hafenort zustandige Ortpolizeibehörde; b) wenn der Pasz zur Einreise in einen deutschen Hafen an Bord eines Schiffes verwendet werden soll, neben dem sonst zustandigen Berufskonsul oder Gesandten (Ziffer 10 b) der deutsche Berufskonsul oder Gesandte in dem Lande, von dem aus der Paszinhaber die Fahrt antritt; einer Rückfrage bei dem sonst zustandigen Konsul oder Gesandten gemasz" Ziffer 10 b Abs. 2 bedarf es nicht. Ist die Beschaffung des Sichtvermerkes bei einem deutschen Berufskonsul oder Gesandten für den Paszinhaber besonders erschwert (weite Entfernung vom Sitze des Konsuls oder Gesandten, Kürze der Zeit vor der Abfahrt des Schiffes und dergleichen), so kann der Sichtvermerk bei der nach d) zustandigen Behörde des ersten deutschen Hafenorts, den das Schiff bestimmungsgemasz anlauft, nachgeholt werden. 18. Die Notwendigkeit der Reise gilt als dargetan, wenn die dienstliche Stellung als Schiffsführer oder Schiffsoffizier oder die Anmusterung auf einem zur Fahrt von oder nach deutschen Seehafen bestimmten Schiffe nachgewiesen wird. 19. Der Seeschiffersichtvermerk wird als Rückreise- oder Dauersichtvermerk ausgestellt, wenn sich ein Bedürfnis hierfür aus der dienstlichen 59 Hoofdstuk V. Stellung des Paszinhabers auf dem Schiffe oder aus dem Inhalt des Heuervertrags (Heuerscheins) ergibt. Die Geltungsdauer des Sichtvermerkes ist dem Bedürfnis entsprechend zu bemessen. Der Sichtvermerk erlischt vor Ablauf seiner Geltungsdauer, wenn der Paszinhaber aufhört, der Besatzung des im Vermerke bezeichneten Schiffes anzugehören. 20. Im Falie der Ausreise aus einem deutschen Hafen kann in einem Rückreisesichtvermerke für die Rückkehr ein anderer deutscher Hafen als der Ausreisehafen angegeben werden. In einem Dauersichtvermerke können mehrere deutsche Hafen als Ausreise- oder Einreisehafen zugelassen werden. 21. Die örtliche Geltung der SeeschifFersichtvermerke ist auf die darin aufgeführten deutschen Hafenorte beschrankt. Zum Aufsuchen anderer Hafenorte oder zur Vornahme einer Reise in das Reichsgebiet (Binnenreise) berechtigt dieser Sichtvermerk nicht. 22. Im SeeschifFersichtvermerke müssen angegeben sein: Der Ntme des Schiffes, auf dem der Paszinhaber fahrt, seine dienstliche Stellung auf dem Schiffe, seine Nummer in der Musterrolle sowie die deutschen Hafen, die er besuchen darf. 23. Mit dem Antrag auf Ausstellung des Seeschiffersichtvermerkes sind auszer dem Passé des Antragstellers und den gemasz Ziffer 18, 19 erforderlichen Nachweisen so viele nicht aufgezogene Photographien des Paszinhabers vorzulegen, wie Hafenorte im Sichtvermerk angegeben werden sollen, und mindestens eine weitere ebensolche Photographie. 24. Tragt der deutsche Berufskonsul oder Gesandte Bedenken, dem Paszinhaber einen Rückreise- oder Dauersichtvermerk auszustellen, so kann er für die Reise nach dem deutschen Einreisehafen einen einfachen Seeschiffersichtvermerk ausstellen, der nur für diesen Hafen gilt. Ueber die Ausstellung des Sichtvermerkes für die Rückreise oder eines Dauer 8ichtvermerkes befindet alsdann die zustandige inlandische Dienststelle. 25. Will der Paszinhaber von dem Einreisehafen aus eine Binnenreise antreten (Ziff. 21 Satz 2), so gilt die Annahme, dasz er mit dem Verlassen des Hafenorts dié deutsche Grenze überschreitet. Will der Paszinhaber die Binnenreise unternehmen, um im Inland zu verbleiben, so bedarf er eines Einreisesichtvermerkes nach den allgemeinen Bestimmungen (Ziff. 10 b.). Der Sichtvermerk wird jedoch in diesem Falie von der Sichtvermerksbehörde des Hafenorts ausgestellt; hat die Sichtvermerksbehörde ihren Sitz nicht am Hafenorte, so ist für die Reise zu dieser Behörde eine schriftliche Erlaubnis der für den Hafenort zustandigen Ortspolizeibehörde einzuholen; in der Erlaubnis ist der Hoofdstuk V. 60 Reisezweck anzugeben. Mit der Ausstellung des Einreisesichtvermerkes verliert der Seeschiffersichtvermerk seine Gültigkeit. Will der Paszinhaber die Binnenreise nur für eine im voraus bestimmbare Zeit unternehmen, um nach deren Ablauf die Seefahrt auf demselben Schiffe fortzusetzen, so kann, falls die Notwendigkeit der Binnenreise ausreichend begründet wird und Bedenken nicht bestehen, die für den Einreisehafen zustandige Ortspolizeibehörde diese Binnenreise genehmigen. Die Genehmigung ist unter Angabe des Zweckes, des Zieles und der Dauer der Binnenreise von der Polizeibehörde im Passé zu vermerken. Der Genehmigungsvermerk ersetzt den nach den allgemeinen Vorschriften sonst erforderlichen Rückreisesichtvermerk. Kehrt der Paszinhaber nicht rechtzeitig nach dem Hafenorte zur Fortsetzung der Seefahrt zurück oder beachtet er die ihm bei Erteilung der Genehmigung auferlegten Verpflichtungen nicht, so wird der Seeschiffersichtvermerk ungültig. Berlin, den 24. Juni 1916. Der Stellvertreter des Reichskanzlers Dr. Helffbrich. (Kennisgeving van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 168 van 1916.) 61 Hoofdstuk V. Bijlage no. 23. Verordening op de Duitsch-Nederlandsche binnenscheepvaart. VERORDNUNG über den deutsch-niederlandischen Binnenschiffsverkehr. Auf Grund des Art. 68 der Reichsverfassung und der § 4, § 9b des preuszischen Gesetzes über den Belagerungszustand vom 4. Juni 1851 wird, zugleich im Interesse der öffentlichen Sicherheit, für die Dauer des Krieges folgendes bestimmt: 1. Die deutsch-niederlandische Grenze darf auf dem Wasserweg nur mit gültigen Ausweisen (Pasz oder Pasz mit Fahrtenkarte) und nur an den nach Sichtvermerk *) oder Fahrtenkarte zulassigen Grenzübergangsstellen überschritten werden. 2. Schiffer (Schiffsführer, Reedereiangestellte oder Schiffsmannschaft sowie sonstige Schiffsangestellte) und ihre auf den Schiffen wohnenden nachsten Angehörigen, die von den Niederlanden oder von Deutschland aus den Rhein, die Ems, oder die damit in Verbindung stehenden natürlichen oder künstlichen Wasserstraszen befahren wollen, können die Vergüristigung erlangen, zu wiederholter (Berg- und Tal-) Fahrt über die deutsch-niederlandische Grenze zugelassen zu werden, ohne dasz sie jedesmal eines Sichtvermerks (Visa) auf ihrem Passé bedürfen. 3. Wer sich die Vergünstigung der Ziffer 2. verschaffen will, musz einen Auslandspasz (oder einen entsprechenden Paszersatz) haben und persönlich einen Dauersichtvermerk für die in Ziffer 2 vorgesehenen Fahrten (Ziffer 4,5), sowie eine Fahrtenkarte (Ziffer 10) nachsuchen. Hierzu sind auszer dèr Photographie im Passé mindestens 3 unaufgezogene Photographien, die der Paszphotographie entsprechen müssen, erforderlich (s. auch Ziffer 9 Abs. 2). 1) Dit Sichtvermerk wordt verstrekt door het Duitsche Consulaat-Generaal te. Amsterdam, het Duitsche Consulaat te Rotterdam, Maastricht of Vlissingen of het passenbureau te Arnhem. {Brief van den Min. v. Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 30 December 1916, afdeeling 1, no. 55065.) Hoofdstuk V. 62 4. Paszinhabern, die in den Niederlanden Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, erteilt den Dauersichtvermerk der deutsche Berufskonsul. Ist die Beschaffung des Dauersichtvermerks beim Berufskonsul für den Paszinhaber besonders erschwert, namentlich wegen weiter Entfernung, wegen Kürze der Zeit vor der Abfahrt des Schiffes oder wegen Mittellosigkeit, so kann den Dauersichtvermerk auch die Grenzübergangsstelle (Ziffer 7) erteilen. 5. Paszinhabern, die im Reichsgebiet Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, erteilt den Dauersichtvermerk eine nach den allgemeinen Paszvorschriften zur Ausstellung von Sichtvermerken berechtigte inlandische Dienststelle (Sichtvermerksbehörde). Zustandig ist die Sichtvermerksbehörde für die Schiffsliegestelle, von der aus der Paszinhaber seine Fahrt antreten oder fortsetzen will. Ist das Aufsuchen der Sichtvermerksbehörde für den Paszinhaber besonders erschwert, so kann den Dauersichtvermerk auch die Grenzübergangsstelle erteilen. 6. Der Dauersichtvermerk der Ziffer 3 ist erforderlich, auch wenn der Pasz bereits einen anderen deutschen Sichtvermerk aufweist. Er unter bricht alsdann die Gültigkeit des anderen Sichtvermerks. Auszer dem Dauersichtvermerk bedarf es keines anderen deutschen Sichtvermerks. 7. Als Grenzübergangsstellen sind zugelassen: die Rheinstromüberwachungsstelle Emmerich, für die auf dem Spoykanal verkehrenden Schiffe die Grenzstellen in Keek en bei Bergfahrt und in Cleve bei Talfahrt, ferner die Kanalübergangsstellen: Rütenbrock Schöningsdorf ü j r u 1 i ï Kanalübergange rrensdorrerhaarkanal 6 6 Eschebrüggekanal und die Ueberwachungsstelle Emden-Seebezirk in Emden. Zustandig im Sinne der Ziffer 4, 5, ist die Grenzübergangsstelle, die zu der wiederholten Grenzüberschreitung benutzt werden soll. 8. Ohne Fahrtenkarte (Ziffer 10) berechtigt der Pasz, sofern er nicht mit 63 Hoofdstuk V. einem nach den allgemeinen Paszvorschriften wirksamen Sichtvermerk versehen ist, bei Einreise aus den Niederlanden nur zur Fahrt bis zu einer Grenzübergangsstelle (Ziffer 7). Der Paszinhaber hat sich in diesem Falie nach dem Vorankergehen des Schiffes bei der Grenzübergangsstelle wahrend ihrer Dienststunden unverzüglich zu melden. 9. Auf Grund des Passes stellt die Grenzübergangsstelle, wenn keine Bedenken hervortreten, eine Fahrtenkarte aus, die mit einem abzustempelnden Doppel der Paszphotographie versehen und vom Paszinhaber eigenhandig unterschrieben wird. Kommt für die wiederholte Grenzüberschreitung mehr als eine Grenzübergangsstelle in Betracht, so sind entsprechend mehr Photographien erforderlich (Ziffer 3 Abs. 2). Die Fahrtenkarte wird in der Regel auf die Dauer von 6 Monaten ausgestellt. Ihre Geltungsdauer kann verlangert werden. Zur Verlangerung sind berechtigt: 1. die Grenzübergangsstelle, 2. die Hafenbehörde (Ziffer 24), 3. das stellv. Generalkommando. 10. In den Fallen der Ziffer 4 Abs. 2, Ziffer 5 Abs. 2 versieht die Grenzübergangsstelle den Pasz zugleich mit dem Dauersichtvermerk. 11. Wird die Erteilung des Dauersichtvermerks oder der Fahrtenkarte abgelehnt, so bedarf es keiner Angabe von Gründen. 12. Pasz und Fahrtenkarte zusammen berechtigen den Inhaber, wahrend der Geltungsdauer der Fahrtenkarte mit dem darin bezeichneten Schiffe die deutsch-niederlandische Grenze an den sich aus der Fahrtenkarte ergebenden Grenzübergangsstellen wiederholt zu überschreiten und die in der Fahrtenkarte aufgeführten Strecken zu befahren. Der Inhaber darf auszer in den besonderen Fallen der Ziffer 22 den Stromlauf nur verlassen zum Besuche der Orte (Stadte, Ortschaften), in denen das Schiff anlegt (Anlege- oder Ankerplatze an Kais, Bollwerken oder im Stromlauf). 13. Bei jedesmaliger Durchfahrt des Schiffes wird die Fahrtenkarte von der Grenzübergangsstelle geprüft und mit einem Durchgangsstempel versehen. Hoofdstuk V. 64 14. Die Fahrtenkarte bedarf der Umschreibung: 1. wenn der Inhaber den Arbeitgeber oder das Schiff wechselt, oder 2. wenn eine andere Strecke befahren werden soll. Der Inhaber hat die Umschreibung bei der Hafenbehörde (Ziffer 24) oder, wenn er sich bei notwendig werdender Umschreibung in den Niederlanden aufhalt, bei dem nachsten Berufskonsul oder der Grenzübergangsstelle unter Beibringung von Bescheinigungen über den Eintritt der Veranderung (Abs. 1) zu beantragen. 15. Die Fahrtenkarte kann jederzeit, ohne dasz es der Angabe von Gründen bedarf, durch eine der in Ziffer 9, Abs. 3 genannten Dienststellen entzogen werden. Dies gilt insbesondere, wenn der Inhaber: 1. gegen die hier gegebenen oder gegen sonst gekende Ueberwachungsvorschriften (Ziffer 27) verstöszt, 2. nachdem sein Dienstverhaltnis durch Entlassung, Kündigung, Einstellung der Arbeit oder aus einem anderen Grunde beendigt worden ist, die Herbeiführung der Umschreibung verzögert oder unterlaszt. 16. Durch die Entziehung verliert die Fahrtenkarte ihre Gültigkeit. Zu einer spateren Wiederein- oder Ausreise bedarf der Inhaber eines neuen Sichtvermerks. 17. Auf jedem Schiffe, das zu Fahrten im Sinne der Ziffer 2 benutzt werden soll oder benutzt wird, ist vom Schiffsführer, im Behinderungsfall von seinem Vertreter, über die dort genannten Personen in doppelter Ausfertigung eine Liste (Schiffsliste) zu führen. In der Liste mussen Name, Alter, Geburtsort und -tag, sowie die Staatsangehörigkeit, bei Wechsel auch die frühere Staatsangehörigkeit, dieser Personen wahrheitsgemasz angegeben und deren eigenhandige Unterschriften enthalten sein (siehe auch Ziffer 25). Auf dem Schiffe musz sich ein Abdruck dieser Verordnung befinden. Hierfür hat der Schiffsführer, im Behinderungsfall sein Vertreter, zu sorgen. Die Sorge für die Befolgung dieser Vorschriften (Abs. 1, 2, 3) liegt auszerdem dem Reeder, im Behinderungsfalle seinem Vertreter, ob. 18. Der nachsten Hafenbehörde (Ziffer 24) haben unverzüglich zu melden: 65 Hoofdstuk V. 1. der Inhaber einer Fahrtenkarte: die Veranderungen in seinem Dienstverhaltnis, die eine Umschreibung der Fahrtenkarte erforderlich machen (Ziffer 14), 2. der Reeder, der Schiffsführer oder in Behinderungsfallen ihre Vertreter: jede für die Führung der Schiffsliste wesentliche Aenderung im Personenbestand des Schiffes (Ziffer 17). 19. Wird auf einem Schiffe, auf dem eine Schiffsliste im Sinne der Ziffer 17 nicht geführt zu werden braucht, der Inhaber einer Fahrtenkarte zur Beschaftigung aufgenommen, so hat der Reeder, der Schiffsführer oder in Behinderungsfallen ihre Vertreter der nachsten Hafenbehörde (Ziffer 24) die Aufnahme unverzüglich zu melden. 20. .Paszinhaber haben den in dieser Verordnung genannten Dienststellen sowie den Polizeibehörden und zustandigen Polizeibeamten, ferner, zur Eintragung in die Schiffsliste, dem Führer der Liste über ihre Person und ihre sonstigen persönlichen Verhaltnisse, insbesondere ihre Staatsangehörigkeit, früheren Aufenthalt und bisherige Beschaftigung, wahrheitsgemasze Angaben zu machen. 21. Passé, Fahrtenkarten und Schiffslisten sind den in dieser Verordnung genannten Dienststellen sowie den Polizeibehörden und zustandigen Polizeibeamten auf Erfordern vorzulegen. 22. Deutsche, die im Reichtsgebiet Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, mussen sich, wenn sie andere Orte, als die nach Ziffer 12 zugelassenen, besuchen wollen, bei der Hafenbehörde (Ziffer 24) unter Angabe von Reiseziel und -zweck abmelden, bei der Polizeibehörde der Zielorte an- und abmelden, und nach Beendigung der Reise bei der Hafenbehörde zurückmelden. Deutsche, die im Ausland, und Auslander, die im Reichsgebiet Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, bedürfen zum Besuche anderer als der nach Ziffer 12 zugelassenen Orte einer schriftlichen Erlaubnis der Hafenbehörden (Urlaubsschein). Die Erlaubnis wird nur aus besonderen, naher darzulegenden Gründen und nur für bestimmte Zeit und bestimmte Orte erteilt. Der Paszinhaber hat in den Fallen der Abs. 1, 2, die Fahrtenkarte der Hafenbehörde zur Aufbewahrung zu übergeben und nimmt sie erat nach Beendigung der Reise wieder in Empfang. Bult. Fasp. 5 Hoofdstuk V. 66 Samtliche Meldungen müssen persönlich erfolgen und von der zustandigen Dienststelle auf dem Passé, den der Inhaber mit sich führen musz, amtlich bescheinigt werden. Bei der Rückmeldung ist in den Fallen des Abs. 2 der Urlaubsschein zuriickzugeben. Andere Paszinhaber erhalten grundsatzlich keine solche Erlaubnis.. Nur in Fallen besonderer Dringlichkeit kann das stellv. Generalkommando eine Ausnahme zulassen. 23. Hat der Paszinhaber im Reichsgebiet Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt, so kann er auf die Vergünstigung der Ziffer 1 folg. dadurch verzichten, dasz er der Hafenbehörde die Fahrtenkarte abliefert und den Pasz zur Durchstreichung des Dauersichtvermerks vorlegt. 24. Welche Hafenbehörde zustandig ist (Ziffern 5, 9, 14, 16, 18, 19, 22, 23,) bestimmt das stellv. Generalkommando für seinen Befehlsbereich. Die Bestimmung wird öffentlich bekanntgemacht. Sofern sich aus den Vorschriften dieser Verordnung nicht ein anderes érgibt, ist unter Hafenbehörde die für die Liegestelle des Schiffes örtlich zustandige Hafenbehörde zu verstehen. Als Hafenbehörde sind bis auf weiteres die in der Anlage aufgeführten Dienststellen bestimmt. 25. Kinder unter 12 Jahren bedürfen keines Passes und keiner Fahrtenkarte. Sie sind jedoch in der Schiffsliste nach Staatsangehörigkeit, Namen, Alter, Geburtsort und -tag mit aufzuführen. 26. Zuwiderhandlungen gegen die Vorschriften in Ziffer 1,8 Abs. 2, Ziffer 12 Abs. 2, Ziffer 14 Abs. 2, Ziffer 17 bis 22, Ziffer 22, Ziffer 25 Satz 2 werden, wenn nicht nach anderen Strafvorschriften eine höhere Strafe verwirkt ist, auf Grund des § 9 b des preuszischen Gesetzes über den Belagerungszustand vom 4. Juni 1851 mit Gefangnis bis zu einem Jahre, bei Vorhandensein mildernder Umstande mit Haft oder mit Geldstrafe bis zu 1500 Mark bestraft. 27. Von Paszinhabern, die in den Niederlanden Wohnsitz oder dauernden Aufenthalt haben, erhebt die Grenzübergangstelle für den Dauersichtvermerk, den sie selbst ausstellt, eine Gebühr von 3.— Mk. 28. Unberührt bleiben die bestehenden oder noch zu erlassenden Vorschriften darüber: 67 Hoofdstuk V. 1. ob, unter welchen Voraussetzungen und wieweit Personen der Schiffsbesatzung an Land gehen dürfen, 2. ob und wo sie sich bei Anlandgehen polizeilich zu melden haben. 29. Diese Verordnung findet auf feindliche Auslander keine Anwendung. Für Belgier bewendet es bei den bisherigen Vorschriften. 30. Die Verordnung tritt am 20. August 1916 in Kraft. Der kommandierende General. V. LlNDE-SüDEN, General der Infanterie. ANLAGE. Als Hafenbehörden (§ 24 der Verordnung) werden bestimmt: X. Armeekorps. Emden Wasserbauamt für die Ems von der Grenze des Land- kreises Emden ab und für den Dortmund-Ems-Kanal. Leer Wasserbauamt für die Ems von der Grenze des Kreises Aschendorf bis zur Grenze des Land- kreises Emden. für den Hafen Leer. für den Hafen Papenburg, für die Ems und den Dortmund-Ems- Kanal nördlich Hanekenfahr bis zur Kreis*grenze Aschendorf. für den Hafen Lingen. für die Ems und den Dortmund-Ems- Kanal südlich Hanekenfahr bis zur Grenze des X. Armeekorps. Ferner: für die linksemsischen Kanale sind die Kanalübergangsstellen (Ziffer 7) zugleich Hafenbehörden und zwar: Rütenbrock Durchlaszstelle für den Haren-Rütenbrock-Kanal bis zur Mündung in die Ems und für den SüdNord-Kanal bis zum Eintritt des Hoogeveen-Kanals. Leer Papenburg Meppen Lingen Rheine Magistrat Magistrat Wasserbauamt Magistrat Wasserbauamt Hoofdstuk V. 68 Schönigsdorf Durchlaszstelle für den Hoogeveen-Kanal und den Süd- Nord-Kanal bis zum Eintritt des Koevorden-Piccardie-Kanals. Eschebrügge- Durchlaszstelle für den Koevorden-Piccardie-Kanal bis zur Kanal Mündung in den Süd-Nord-Kanal. Frensdorfer- Durchlaszstelle für den Süd-Nord-Kanal von der Mün- haar-Kanal dung des Koevorden-Piccardie-Kanals, für den Ems-Vechte-Kanal und für den Almelo-Kanal. 69 Hoofdstuk V. Bijlage no. 24. FRANKRIJK. Naar mij is gebleken, worden door de Fransche consulaten bij de afgifte van de papieren, vereischt voor de reis naar Frankrijk, de identiteitspapieren, die Nederlandsche reizigers moeten overleggen bij hunne aanvraag, ingehouden. Meermalen is het voorgekomen, dat personen, die op deze wijze hun buitenlandsch paspoort hadden afgegeven, in het buitenland en zelfs in Frankrijk moeilijkheden hebben ondervonden, daar zij niet voorzien waren van het door de Nederlandsche overheid afgegeven paspoort. Daar de Fransche consulaten genoegen nemen met een bewijs van Nederlanderschap, verzoek ik U, de aanvragers van paspoorten voor Frankrijk den raad te doen geven, om, als zij bij de Fransche consulaten de verdere papieren, noodig voor de reis naar Frankrijk, aanvragen, als identiteitsbewijs niet hun paspoort, doch een bewijs van Nederlanderschap af te geven. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 25 Augustus 1915, eerste afdeeling, no. 31865.) Hoofdstuk V. 70 Bijlage no. 25. Beizen naar Frankrijk via Engeland. Zij, die zich van Nederland via Engeland naar Frankrijk wenschen te begeven, kunnen niet volstaan met op hun paspoort het visum te vragen van een Fransch en een Britsch consulair ambtenaar in Nederland; zij moeten bovendien van het Fransche militaire bureau te Londen vergunning verkrijgen, om naar Frankrijk door te reizen. Wordt deze vergunning niet verleend, dan wordt de betrokken persoon ook niet in Engeland toegelaten en is hij verplicht, naar Nederland terug te keeren. De vereischte vergunning van het Fransche militaire bureau te Londen kan niet schriftelijk of telegraphisch van Nederland uit worden aangevraagd. In verband hiermede valt op te merken, dat in de practijk is gebleken, dat, wie niet ten genoegen van het Fransche militaire bureau te Londen de noodzakelijkheid van zijne reis naar Frankrijk kan aantoonen, de vereischte vergunning tot verder reizen niet verkrijgt. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 75 van 1917.) 71 Hoofdstuk V. Bijlage no. 26. Beizen naar Frankrijk via Duitschland. Zij, die zich van Nederland via Duitschland naar Frankrijk wenschen te begeven, moeten in het bezit zijn van een paspoort, afgegeven door Hr. Ms. gezant te Bern, waarop vermeld moet worden de plaats van herkomst van den reiziger, alsmede, dat het paspoort, waarop hij door Duitschland over Zwitserland is gereisd, hetzij aan het Nederlandsche gezantschap te Bern in bewaring is gegeven, hetzij aldaar is vernietigd. Verder moet het paspoort voorzien zijn van het visum der Fransche ambassade te Bern. Om dit visum te kunnen verkrijgen, moet belanghebbende allereerst in het bezit zijn van eene door Hr. Ms. gezant te Bern afgegeven verklaring, houdende, dat belanghebbende geboren is uit ouders, die op het tijdstip zijner geboorte Nederlanders waren of althans, dat hij niet is van Duitsche, Oostenrijksch-Hongaarsche, Bulgaarsche of Turksche afkomst. De Fransche ambassade te Bern is bevoegd, het visum te weigeren aan Nederlanders, wier aanwezigheid in Frankrijk, met het oog op de veiligheid aldaar, ongewenscht is te achten. Ook handelaren in weelde-artikelen stellen zich aan de kans op eene weigering van het vereischte visum bloot. {Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 134 van 1916.) Hoofdstuk V. 72 Bijlage no. 27. Oponthoud in Frankrijk. Gedurende het oponthoud van passagiersschepen te Marseille wordt , alleen aan die passagiers vergund aan land te gaan, wier paspoorten geviseerd zijn door een Fransch consulaat. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 230 van 1916.) 73 Hoofdstuk V. Bijlage no. 28. ENGELAND. Mèt ingang van 1 Januari 1915 moeten paspoorten voor personen, die zich naar Groot-Brittanhië en Ierland begeven, voorzien zijn van een door den Britschen Consul-Generaal te Amsterdam of Rotterdam of door den Britschen consul te Vlissingen daarop gesteld visum. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 1 van 1915.) Ter voorkoming van moeilijkheden bij het verkrijgen van het visum van een Britsch consulair ambtenaar op een Nederlandsch paspoort heb ik de eer U te verzoeken, in de paspoorten van Nederlanders, die naar of via Engeland reizen, te vermelden, dat de rechthebbende de Nederlandsche nationaliteit bezit. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 6 Mei 1915, afdeeling 1, no. 17204.) De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt hiermede ter algemeene kennis dat zij, die zich naar Engeland wenschen te begeven, bij hunne aanvrage om het vereischte visum te verkrijgen op hun paspoort, aan den Britschen Consul-Generaal te Rotterdam moeten overleggen het bewijs, dat zij onlangs zijn gevaccineerd of gerevaccineerd. Eveneens zullen zij zich desverlangd aan een geneeskundig onderzoek moeten onderwerpen, alvorens het visum te kunnen verkrijgen. Zij die uit bezet gebied komen, moeten vanaf den dag hunner aankomst % in Nederland tenminste 14 dagen hier te lande hebben doorgebracht, alvorens zij toestemming kunnen verkrijgen voor het vertrek naar Engeland. (Staatscourant no. 127 van 1917.) De Britsche Gezant heeft et mijne aandacht op gevestigd dat, tengevolge van de strengere bepalingen nopens het verleenen van het visum door de Britsche consulaire ambtenaren hier te lande en vafl het gebrek Hoofdstuk V. 74 aan scheepsgelegenheid naar Engeland voor personen, die geen onderdanen zijn van de Geallieerde Mogendheden, de mogelijkheid voor Nederlanders om zich naar Engeland te begeven zeer beperkt is en geenszins alleen afhankelijk van het bezit van een buitenlandsch paspoort naar dat land. Ten einde den Nederlanders, die een paspoort naar Engeland bij U aanvragen, eene vergeefsche reis naar Rotterdam te besparen, verdient het aanbeveling hunne aandacht te vestigen op de geringe mogelijkheid, dat zij hun doel zullen bereiken. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Com- • missarissen der Koningin van 8 Juni 1917, afd. I en II, no. 24992.) 75 Hoofdstuk V. Bijlage no. 29. ITALIË. Voor de toelating in Italië gelden de volgende bepalingen: Gevorderd wordt een buitenlandsch paspoort, voorzien van een photographisch portret en de handteekening van den rechthebbende, welke door den Burgemeester moeten zijn gewaarmerkt. Een tweede gelijkelijk gewaarmerkt exemplaar van het portret, benevens van de handteekening, moet in handen worden gesteld van de autoriteit, die het eerst het paspoort van zijn visum voorziet. Op hetzelfde paspoort mogen tevens worden vermeld, met aanduiding van hunne namen en yan den datum en de plaats van hunne geboorte, de familieleden van den rechthebbende, die met hem reizen en nog niet den leeftijd van 12 jaar bereikt hebben. Uit het paspoort moet blijken, of de rechthebbende zijne nationaliteit heeft verkregen door geboorte dan wel door naturalisatie, of uit kracht van de wet; in welke beide laatste gevallen het paspoort moet aangeven, welke de vorige nationaliteiten waren en op welken datum de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het paspoort moet zijn voorzien van het visum van het Italiaansche gezantschap, bij hetwelk men zich persoonlijk moet vervoegen. Een vreemdeling moet, alvorens hij Italië mag verlaten, zijn paspoort laten viseeren door den ambtenaar van de openbare veiligheid van het betrokken arrondissement niet meer dan 5 dagen vóór zijn vertrek. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de * Staatscourant no. 200 van 1916.) Hoofdstuk V. 76 Bijlage no. 30. ff"$4. Beizen naar Italië via Duitschland. Zij, die zich van Nederland via Duitschland naar Italië wenschen te begeven, behoeven op hun paspoort het visum van het Italiaansche gezantschap te Bern. Dit visum wordt terstond geweigerd aan Nederlanders, die de Nederlandsche nationaliteit niet door geboorte verkregen, doch hebben behoord tot een land, waarmede Italië in oorlog is of waarmede het de diplomatieke betrekkingen heeft verbroken. Ten aanzien van reizigers, die niet onder bovengenoemde categorie vallen, wordt vooraf een onderzoek ingesteld nopens hun zedelijk gedrag en het doel hunner reis. Met dit onderzoek zijn in den regel eenige weken gemoeid. Het hangt geheel van den uitslag van dit onderzoek af, of het vereischte visum al dan niet zal worden verleend. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 134 van 1916.) 77 Hoofdstuk V. Bijlage no. 31. Beizen naar SPANJE. Met ingang van 1 April 1917 zijn in Spanje nieuwe voorschriften in werking getreden nopens de toelating van vreemdelingen aldaar. De voornaamste van deze bepalingen luiden als volgt: Om in Spanje te kunnen worden toegelaten, moeten vreemdelingen in het bezit zijn van paspoorten, waaruit hunne identiteit blijkt; voor verblijf in Spanje moeten zij de daartoe vereischte toestemming verkrijgen. Het paspoort moet zijn afgegeven door de bevoegde overheid van het land, waartoe de vreemdeling behoort, dan wel door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigers van dat land ter plaatse, waar de vreemdeling laatstelijk verblijf hield. Het paspoort moet nauwkeurig vermelden den naam en de voornamen van den houder, de plaats zijner geboorte en zijn signalement, alsmede of hij zijne nationaliteit door geboorte bezit dan wel later heeft verkregen; in dit laatste geval moet tevens op het paspoort staan vermeld de datum, waarop de houder van het paspoort zijne nieuwe nationaliteit verkreeg en welke zijne vorige nationaliteit was. Op het paspoort moet zijn geplakt het portret van den houder, hetwelk in het midden behoort te worden afgestempeld. Het paspoort moet zijn geviseerd voor de reis naar Spanje door den Spaanschen beroepsconsul, binnen wiens ressort het paspoort werd afgegeven, of door den Spaanschen consul-generaal, de Ambassade of het Gezantschap van Spanje in het land, waar belanghebbende laatstelijk woonde; het doel der reis naar Spanje moet worden vermeld in het visum. Alle mannelijke en vrouwelijke vreemdelingen boven den leeftijd van 14 jaren moeten in het bezit zijn van zoodanig paspoort, hetwelk zij op aanvrage moeten vertoonen aan de Spaansche grensoverheden of aan de overheden in de haven van Spanje, alwaar zij aankomen. Binnen 2 x 24 uren na hunne aankomst in Spanje moeten zij zich met hunne paspoorten aanmelden bij de overheden der plaats, alwaar zij zich dan bevinden. Vreemdelingen zonder paspoort of wier paspoort niet aan de hierboven vermelde vereischten voldoet, worden uit Spanje verwijderd. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 82 van 1917.) Hoofdstuk V. 78 Bijlage no. 32. RUSLAND. Op paspoorten voor Rusland moeten de portretten worden aangebracht van alle daarin genoemde personen boven den leeftijd van 9 jaren. De portretten moeten voorzien zijn van eene identiteitsverklaring. Voorts moeten leeftijd en nationaliteit van alle in het paspoort genoemde personen vermeld worden en moet daarbij worden opgegeven, of de nationaliteit door geboorte of door naturalisatie is verworven. In het laatste geval moet mededeeling worden gedaan van den datum der naturalisatie en van het staatsverband, waartoe de betrokken persoon vroeger heeft behoord. Van hernaturalisatie van personen, die de Nederlandsche nationaliteit hebben bezeten, doch deze hadden verloren zonder eene vreemde nationaliteit te verwerven, behoeft geene melding te worden gemaakt. Paspoorten voor Rusland moeten ter viseering worden aangeboden aan een Russisch consulair ambtenaar in Nederland. (Brieven van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 31 Juli 1915, afdeeling 1, no. 32600, en 1 November 1915, afdeeling 1 en A. S., no. 47368.) Ook Nederlandsche zeelieden moeten voor het verblijf in en het verlaten van Rusland voorzien zijn van paspoorten, welke voldoen aan de bepalingen der Russische wet van 26 Juni 1915. Belanghebbenden kunnen omtrent de inrichting dier paspoorten inlichtingen verkrijgen bij den Commissaris der Koningin in de provincie, in welke zij woonplaats hebben. Ter voorkoming van moeilijkheden verdient het aanbeveling, dat belanghebbenden zich in Nederland en niet onderweg in Rusland of een ander vreemd land van het vereischte paspoort voorzien. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 228 van 1916.) De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de Russische Regeering alsnog bijzondere bepalingen heeft uitgevaardigd betreffende de voor het verlaten van Rusland ver- | 79 Hoofdstuk V. eischte paspoorten voor vreemdelingen, die zich minder dan zes maanden in dat land bevinden dan wel door Rusland wenschen te reizen, onder welke laatste categorie verstaan worden zij, die voorzien zijn van directe reisbiljetten en zich niet langer dan 24 uur in eene Russische plaats ophouden. Aangezien deze nieuwe bepalingen slechts facultatief zijn, blijven voor hen, die er geen gebruik van kunnen of wenschen te maken, de vroeger vermelde bepalingen van kracht. Volgens die nieuwe bepalingen zullen zij, die Rusland wenschen te verlaten, zich ter zake kunnen wenden tot hun gezantschap of één hunner consulaten in Rusland, onder overlegging van een nationaal paspoort, waarop hun behoorlijk gelegaliseerd portret vastgehecht moet zijn; tevens zullen zij een tweede portret ter aanhechting op eene door hen aan het gezantschap of consulaat in te vullen vragenlijst beschikbaar moeten stellen. De verdere formaliteiten worden door het betrokken gezantschap of consulaat vervuld, waarna het paspoort te zijner tijd aldaar kan worden afgehaald. Ten aanzien van de personen, die door Rusland wenschen te reizen, is thans bepaald, dat zij zich in het land van vertrek tot het Russische gezantschap of het ter plaatse bevoegde Russische consulaat moeten wenden, ten einde het vereischte visum op hun paspoort te verkrijgen. Voor Nederland is uitsluitend bevoegd de Russische consul-generaal te Rotterdam. Aangezien de toestemming tot de reis in Rusland moet worden aangevraagd, is het wenschelijk de aanbieding ter viseering tijdig, dus niet onmiddellijk vóór het vertrek te doen plaats hebben. Dadelijk na aankomst te Petrograd zal men zich aan zijn gezantschap of consulaat aldaar moeten vervoegen, onder overlegging van het nationaal paspoort, waarop een behoorlijk gelegaliseerd portret vastgehecht moet zijn; tevens zal men een tweede portret beschikbaar moeten Stellen ter aanhechting op eene vragenlijst, welke aan het gezantschap of consulaat ingevuld moet worden. Vervolgens zal de belanghebbende het bewuste paspoort rechtstreeks aan de prefectuur te Petrograd kunnen aanbieden, ten einde daarop het voor het verlaten van Rusland vereischte visum te verkrijgen. (Staatscourant no. 123 van 1917.) De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de Russische overheid bij verordening van 30 April j.1. nieuwe bepalingen heeft uitgevaardigd voor het aan wal gaan van schepelingen in de haven van Archangel. Om aan wal te kunnen gaan .moet men voorzien zijn van een paspoort en van eene bijzondere vergunning Hoofdstuk V. 80 der autoriteiten, terwijl de paspoorten niet meer, zooals vroeger het geval was, vervangen kunnen worden door consulaire verklaringen. (Staatscourant no. 161 van 1917.) Het Ministerie van Buitenlandsche Zaken brengt hiermede ter kennis van belanghebbenden, dat krachtens een besluit van het voorloopig bewind in Rusland alle vreemdelingen, die zich door Finland naar Rusland wenschen te begeven, voortaan hunne paspoorten zullen moeten doen viseeren op het Russische consulaat-generaal te Stockholm, onverminderd de verplichting om hunne paspoorten te doen viseeren door den bevoegden Russischen consulairen ambtenaar van de plaats van hun vertrek. (Staatscourant no. 182 van 1917.) 81 Hoofdstuk V. Bijlage no, 33. OOSTENRIJK-HONGARIJE. Blijkens mededeeling van Hr. Ms. Gezant te Weenen is gebleken, dat voor Oostenrijk-Hongarije geene paspoorten kunnen worden afgegeven, waarop meerdere personen vermeld zijn; voor kinderen boven den leeftijd van 10 jaar wordt eveneens een afzonderlijk paspoort vereischt. {Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 31 October 1916, afdeeling 1 en A. S., no. 46840.) De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter algemeene kennis, dat hem is gebleken, dat personen, die in het bezit zijn van een vóór 1 November 1915 afgegeven paspoort, in Oostenrijk-Hongarije niet worden toegelaten, ook al is het paspoort ten gevolge van zijne verlenging overigens nog geldig. (Staatscourant no. 104 van 1917.) Buit. Paap. 6 Hoofdstuk V. 82 Bijlage no. 34. ZWITSERLAND. Reizigers naar Zwitserland moeten ieder van een afzonderlijk paspoort zijn voorzien. Eene uitzondering wordt slechts gemaakt voor kinderen beneden 10 jaar (niet voor echtelieden). (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 7 Juni 1915, afdeeling 1, no. 20360.) 83 Hoofdstuk V. Bijlage no. 35. EGYPTE. Blijkens bericht van den Diplomatieken Agent te Cairo moeten, ingevolge een gewijzigd reglement voor de toelating van personen in Egypte, zij, die niet binnen het Britsche Rijk verblijf houden, zich wenden tot het dichtst bij hunne woonplaats zijnde Britsche consulaat, ten einde vergunning te bekomen, zich naar Egypte te begeven. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 29 Mei 1916, afdeeling 1, no. 25667.) Slechts aan personen van Britsche nationaliteit of van de nationaliteit van eene der met het Vereenigd Koninkrijk verbonden mogendheden wordt toegestaan om, na uit Egypte te zijn vertrokken, daarheen weder terug te keer en. . vjü (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 22 Augustus 1916, afdeeling 1, no. 38821.) Hoofdstuk V. 84 Bijlage no. 36. MALTA. De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt ter algemeene kennis, dat aan zijn Departement voor belanghebbenden ter inzage liggen de nieuwe Engelsche voorschriften betreffende de toelating op het eiland Malta en het vertrek van dat eiland. (Staatscourant no. 133 van 1917.) 85 Hoofdstuk V. Bijlage no. 37. TURKIJE. Ter voorkoming van moeilijkheden is het gewenscht, dat zij, die voornemens zijn, zich naar het Turksche Rijk te begeven, zich, behalve van een Nederlandsch buitenlandsch paspoort, voorzien van een door het Turksche gezantschap te 's-Gravenhage af te geven laissez-passer. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 133 van 1915.) Hoofdstuk V. 86 Bijlage no. 38. AMERIKA. De Minister van Buitenlandsche Zaken brengt hiermede ter kennis van belanghebbenden, dat Nederlanders, die zich via Kopenhagen naar de Vereenigde Staten van Amerika wenschen te begeven, hunne paspoorten, welke door den Amerikaanschen consul-generaal te Rotterdam of den Amerikaanschen consul te Amsterdam moeten zijn geviseerd, bovendien nog moeten doen viseeren door den Amerikaanschen consul ' te Kopenhagen, alvorens zij zich aldaar kunnen inschepen. {Staatscourant no. 200 van 1917.) 87 Hoofdstuk V. Bijlage no. 39. 12 DECEMBER 1813. BESLUIT, bevattende de afschaffing der Binnenlandsche Paspoorten, en verdere reglementaire bepalingen ten aanzien van Binnen- en Buitenlandsche Paspoorten. Tot de vroegere verordeningen behooren de publicatiën van de StatenGeneraal van 26 Maart 1795, 3 Augustus 1796, van het Staatsbewind van 24 November 1801; voorts de Fransche Wetten van 28 Maart 1792, R. 62, 4 Maart 1796, 19 October 1797, 18 September 1807, 11 Juli 1810. Zie voorts de besluiten van 29 Maart 1815, 20 Februari 1826, 29 December 1830 en de wet van 16 Juni 1832, art. 27. Wij WILLEM, bij de gratie Gods, Prins van Oranje-Nassau, Souverein Vorst der Vereenigde Nederlanden enz., enz., enz. In aanmerking nemende de noodzakelijkheid, om, in een tijdstip, dat de Nederlanden wederom, zooals van ouds, door den koophandel verlevendigd en door vele vreemdelingen bezocht zullen worden, vaste bepalingen te maken omtrent het werk der paspoorten, en willende, bij de regeling daarvan, eensdeels in acht nemen wat de veiligheid van den Staat en de goede orde eischen, maar ook, aan den anderen kant, alles vermijden, wat eenigszins zweemt naar dien geest van kwellingen en inquisitie, die de overheersching dezer laatste jaren heeft gekenmerkt: Hebben Wij besloten en besluiten: Art. 1. Het staat iederen inwoner dezer gewesten vrij, door het geheele gebied der Vereenigde Nederlanden te reizen, zooals hij goed zal vinden, zonder dat iemand onzer beambten het regt hebbe, om hem aan of op te houden, of van hem de vertooning van een paspoort te vorderen, met uitzondering, voor als nog, der twee volgende gevallen. Art. 2. Hij, die in de nabijheid eener door den vijand bezette en door de geallieerde troepen of Onzentwege geblokkeerde plaats of vesting reist, zal moeten voorzien zijn van een paspoort, waaruit, ten genoege van den officier, de blokkade kommanderende, blijke, wie hij is, en dat hij geene strafbare oogmerken heeft. Hoofdstuk V. 88 Art. 3. Een ieder, die zich begeeft in de nabijheid van de Zuidelijke grenzen van den Staat, zal zich moeten gedragen naar de plaatselijke verordeningen, door den Commissaris-generaal der politie, omtrent de paspoorten en het viseeren derzelven, vastgesteld en in werking gebragt. Art. 4. Deze binnenlandsche paspoorten zullen aan de belanghebbenden worden afgegeven door de Stedelijke besturen, onder welke zij behooren of die bij hunne woonplaatsen het naaste liggen; en zullen dezelve mede te bekomen zijn voor hen, die, zonder daartoe door het tegenwoordig besluit verpligt te zijn, echter om de eene of andere reden verkiezen mogten van eene pas te zijn voorzien. Art. 5. De afgifte van paspoorten voor reizen buitenslands zal geschieden door den Secretaris van Staat voor de buitenlandsche zaken, op declaratoir en der plaatselijke regeeringen, houdende dat er tegen het verkenen van zoodanige paspoorten geene zwarigheden bekend zijn; wel verstaande, dat het reizen naar landen of plaatsen, door vijandelijke magt bezet, in allen gevalle verboden blijft, en te dien einde noch paspoorten noch declaratoiren aan iemand, wie hij ook zijn moge, buiten Onzen uitdrukkelijken last, zullen worden uitgegeven. Art. 6. Ieder buitenlandsch paspoort zal worden uitgegeven op een zegel, van eenen gulden, dat, zoowel als de leges en expeditiekosten, door den reiziger moet worden betaald. Art. 7. Vreemdelingen, hier te lande aankomende, zullen de paspoorten, waarvan zij houders zijn, onderwerpen aan het visa van den Secretaris van Staat, en niet weder kunnen vertrekken, dan nadat op dezelfde wijze zal zijn geconstateerd, werwaarts zij voornemens zijn te reizen. Art. 8. Ten einde, echter, alle tijdverlies, zooveel mogelijk, voor te komen, autoriseren Wij Onzen Secretaris van Staat voor de buitenlandsche zaken, om de faculteit van buitenlandsche paspoorten af te geven of te viseren, te delegeren voor zoo veel Rotterdam en de nabijliggende zeeplaatsen aangaat, aan den Commissaris-generaal der Politie, en voorts aan de hoofdbesturen in de verschillende departementen. Art. 9. Hij zal aan deze autoriteiten een aantal paspoorten in blanco doen toekomen, die hem, ten aanzien zoowel der uitgiften als der zegelgelden, maandelijks zullen worden verantwoord. Art. 10. Wij verlangen van Onzen voornoemden Commissaris-generaal en van de departementale besturen de meeste nauwkeurigheid in het viseren, zoowel als in het verleenen der buitenlandsche paspoorten; welke 89 Hoofdstuk Vt laatste ook bij hen nimmer geschieden kan, dan onder overlegging van de plaatselijke declaratoiren in art. 5 vermeld. En zal dit besluit kopijelijk worden gezonden aan den Secretaris van Staat voor buitenlandsche zaken, en den Commissaris-generaal der politie, tot narigt, en aan den Commisaris-generaal van binnenlandsche zaken, om hetzelve te brengen ter kennisse van de departementale en stedelijke besturen, aan welke respectivelijk de executie opgedragen is, en zal het voorts tot een ieders narigt, door insertie in de Haagsche Courant, worden gepubliceerd. Aldus gedaan in 's-Gravenhage, den 12 December des jaars 1813, en van Onze Regering het eerste. Hoofdstuk V. 90 Bijlage no. 40. INTREKKING BIJ UITVOERFRAUDE. De Minister van Buitenlandsche Zaken deelt mij mede, dat, wanneer personen, die bekeurd worden wegens verboden uitvoer of poging daartoe, voorzien blijken te zijn van hier te lande 1) vanwege den Minister van Buitenlandsche Zaken afgegeven buitenlandsche paspoorten, die paspoorten behooren te worden ingetrokken. De ingetrokken passen zullen met een begeleidend schrijven, onder verwijzing naar datum en nummer dezer aanschrijving en onder mededeeling van de woonplaats van den bekeurde en van den datum van intrekking, aan het Departement van Buitenlandsche Zaken gezonden moeten worden door bemiddeling van den betrokken Procureur-Generaal bij het Gerechtshof. Vanwege bedoeld Departement zal dan worden gezorgd, dat zij aan den Commissaris der Koningin of den Burgemeester (van Rotterdam of Dordrecht), die ze heeft uitgereikt, worden doorgezonden. Drie maanden na de intrekking zal desgevraagd door. den betrokken Procureur-Generaal bij het Gerechtshof aan een bekeurde, van wien niet gebleken is, dat hij zich gedurende dien termijn opnieuw met uitvoerfraude ingelaten heeft of dat zijn pas reeds eerder werd ingetrokken, daarvan eene verklaring afgegeven kunnen worden, tegen intrekking waarvan door den Commissaris of Burgemeester, onder wiens berusting het ingetrokken paspoort zich bevindt, dit weder teruggegeven zal worden, indien daartegen bij die autoriteiten uit anderen hoofde geen bezwaar bestaat. Bekeurden zullen dienovereenkomstig dadelijk bij de intrekking der paspoorten ingelicht moeten worden. Aan recidivisten, die blijkens het vorenstaande de gevraagde verklaring niet kunnen bekomen, wordt niet opnieuw een paspoort uitgereikt. Bij de inzending aan het Departement van Buitenlandsche Zaken van een reeds eerder ingetrokken paspoort zal van de vroegere intrekking melding gemaakt moeten worden. Bovenstaande wijze van handelen wordt reeds eenigen tijd gevolgd ten aanzien van verdachten, die opvarenden zijn van Nederlandsche of vreemde binnenschepen. De justitieele ambtenaren en de politieambtenaren, in het algemeen 1) Ook passen, afgegeven door consulaire ambtenaren, vallen onder deze regeling. 91 Hoofdstuk V. allen, die met de opsporing van uitvoerfraude belast zijn, worden uitgenoodigd te bevorderen, dat voor zooveel hen betreft, aan deze regeling nauwkeurig de hand worde gehouden. Ten overvloede zij nog opgemerkt, dat het verleenen van een buitenlandsch paspoort als een gunst moet worden beschouwd en niemand daarop eenig recht kan doen gelden. (Mededeeling van den Minister van Justitie dd. 14 Augustus 1917, afdeeling 2 A, no. 577, in het Algemeen Politieblad.) Hoofdstuk V. 92 Bijlage, no. 41. REIZEN NAAR DUITSCHLAND. Ten einde het gebruik maken van vervalschte paspoorten zooveel mogelijk te bemoeilijken, heeft de Duitsche Regeering besloten om vanaf 1 October 1917 de toelating in Duitschland o. a. afhankelijk te stellen van de navolgende voorwaarden: 1°. dè paspoorten mogen niet ouder zijn dan één jaar, te rekenen van den datum der afgifte van het paspoort. Daar de Nederlandsche paspoorten een geldigheidsduur van één jaar bezitten, voldoen in het buitenland verlengde Nederlandsche paspoorten niet aan ,bovenstaande voorwaarde; 2°. pasboekjes mogen niet van een verlengstuk zijn voorzien; 3°. indien paspoorten, die op een enkel vel papier zijn gedrukt, van een of meer verlengstukken zijn voorzien, moeten deze verlengstukken op zoodanige wijze aan het origineele paspoort zijn bevestigd, dat vervalsching onmogelijk is, terwijl het aantal verlengstukken officieel op het oorspronkelijk paspoort moet zijn vermeld. Paspoorten, die aan bovenstaande voorwaarden niet voldoen, zullen door de bevoegde Duitsche overheden niet worden voorzien van het vereischte visum ten dienste van het overschrijden der Duitsche grens vanaf 1 October 1917. {Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 208 van 1917.) 93 Hoofdstuk V. Bijlage no. 42. SKANDINAVEE. In Zweden, Denemarken en Noorwegen is pasdwang ingevoerd. De voorschriften behelzen: A. voor Zweden: dat vanaf 1 September 1917 iedere Nederlander (met uitzondering van kinderen beneden 12 jaar, die vergezeld zijn van een volwassene), die het Koninkrijk Zweden binnenkomt, in het bezit moet zijn van een ' paspoort, waarop, behalve de gewone gegevens, ook het doel van het verblijf in Zweden moet worden vermeld. Tevens moet het paspoort, dat voorzien moet zijn van eene gewaarmerkte Fransche, Duitsche of Engelsche vertaling, in het algemeen geviseerd zijn door den vice-consul van Zweden te Rotterdam of, in bijzondere gevallen door den Zweedschen gezant te 's-Gravenhage. Het verdient aanbeveling, zoo mogelijk, brieven of andere stukken, waaruit de noodzakelijkheid en het doel van de reis kan blijken, over te leggen of bijzondere aanbevelingen mede te brengen. Niettemin zal het visum kunnen worden geweigerd, indien het doel van de reis of andere omstandigheden zulks, van een Zweedsch standpunt bezien, wenschehjk maakt. Bij aankomst in Zweden zal iedere , Nederlander zijn paspoort moeten overleggen aan de politie der plaats van aankomst, en alle inlichtingen moeten verstrekken, welke hem mochten gevraagd worden. De bemanning van schepen, die het Rijk binnenkomen, moet in overeenstemming met de thans gegeven voorschriften voorzien zijn van paspoorten. De viseering van een zoodanig paspoort is echter slechts dan noodig, wanneer de houder van het paspoort het vaartuig wil verlaten. Ijl Zoodanig geval is de paspoorthouder verplicht zich te melden bij de politie-overheid ter plaatse, die bevoegd doch niet verplicht is den pas te viseeren. De gezagvoerder van het schip is verplicht toe te zien, dat de schepeling deze voorschriften in acht neemt. B. voor Noorwegen: dat vanaf 20 September 1917 iedere Nederlander (met uitzondering van kinderen beneden 12 jaar die» vergezeld zijn van een volwassene), die het Koninkrijk Noorwegen binnenkomt, voorzien moet zijn van een paspoort, waarop, behalve de gewone gegevens, ook het doel van het ver- Hoofdstuk V. 94 blijf in Noorwegen moet worden vermeld. Tevens moet het paspoort, dat voorzien moet zijn van eene gewaarmerkte Fransche, Duitsche of Engelsche vertaling, en geen verbeteringen mag bevatten, geviseerd zijn door den Noorschen Gezant te 's-Gravenhage, of een beroepsconsul van Noorwegen hier te lande.Het visum kan echter worden geweigerd, indien de reis van een Noorsch standpunt niet wenschelijk wordt geacht. Bij aankomst in Noorwegen zal iedere Nederlander zich onverwijld persoonlijk bij de politie der plaats van aankomst moeten vervoegen en zal hij alle inlichtingen moeten verstrekken welke hem mochten worden gevraagd. Ook de bemanning van schepen die het Rijk binnenkomen, moet thans voorzien zijn van paspoorten welke aan de hierboven gestelde eischen voldoen, doch deze paspoorten behoeven niet te zijn geviseerd. Indien een persoön van de bemanning echter in Noorwegen het schip verlaat, moet hij zich onmiddellijk vervoegen bij de politieoverheid ter plaatse, die zal hebben te overwegen of hem al of niet eene verblijfsvergunning zal worden uitgereikt. De gezagvoerder van het schip zal gehouden worden voor de naleving van dit voorschrift zorg te dragen. C. voor Denemarken: dat vanaf 12 September j.1. iedere Nederlander (met uitzondering van kinderen beneden 12 jaar, die vergezeld zijn van een volwassene), die het Koninkrijk Denemarken binnenkomt, in het bezit moet zijn van een paspoort, waarop, behalve de gewone gegevens, de vermoedelijke duur en het doel van het verblijf in Denemarken moeten worden vermeld. Tevens moet het paspoort geviseerd zijn door een Deenschen diplomarieken vertegenwoordiger of daartoe gemachtigden consulairen ambtenaar in het land vanwaar de reis geacht wordt te zijn ondernomen. Hier te lande is daartoe aangewezen de Consul-Generaal van Denemarken te Rotterdam. Bij de beoordeeling of het gevraagde visum al of niet kan worden verleend, zal in de eerste plaats rekening worden gehouden met de noodzakelijkheid der reis. Paspoorten welke men na Denemarken te hebben verlaten wil gebruiken om weder in dit land terug te keeren, moeten voor het vertrek uit Denemarken door het Hoofd van de Staatspolitie daar te lande door een visum voor den terugkeer geldig gemaakt worden. (Mededeeling van den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Staatscourant no. 243 van 1917.) 95 Hoofdstuk V. Bijlage no. 43. NEDERLANDSCH-INDIE. Beizen naar Nederlandsch-Indië via Amerika. Ik heb de eer U, in verband met de door in Nederlandsch-Indië uit Europeesche ouders geboren Nederlanders in Amerika ondervonden moeilijkheden, mede te deelen, dat blijkens een door mij van Hr. Ms. Gezant te Washington ontvangen telegram, le en 2e klasse passagiers in Nederlandsch-Indië geboren, voortaan in Amerika ongehinderd zullen worden toegelaten, voor zoover zij blanken zijn. Ter voorkoming van alle eventualiteiten zoude het echter ten zeerste aanbeveling verdienen in hunne paspoorten uitdrukkehjk te vermelden, dat zij uit Europeesche ouders geboren zijn, welke vermelding zou kunnen worden aangebracht achter die van hunne geboorteplaats. Beleefd noodig ik U derhalve uit hiertoe wel de nbodige instructies te willen geven. (Brief van den Minister van Buitenlandsche Zaken aan de Commissarissen der Koningin van 19 September 1917, afd. I, no. 45470.) ALPHABETISCH REGISTER. Bladz. Aanvraagformulier 25 Aanvragen van het paspoort 3, 10 Afgifte van het paspoort 3 Amerika. Reizen naar — 86 Arbeiders (Ned.) 6, 12, 31 B. Bekeurden wegens uitvoerfraude . i 8 Bezet gebied 4 Binnenscheepvaart. Verordening op de Duitsch-Nederlandsche— 13, 61 Bijlagen > . 17 Bijzondere omstandigheden, die zich kunnen voordoen met het paspoort 10 e.v. c Consulaatspassen. Legalisatie van — 11, 49 , D. Denemarken 94 Deserteurs 9, 42 Dienstplichtigen met klein verlof 5, 28 Duitschland. (Pasverordening) 12, 52 — Reizen naar — 12, 50, 92 — Reizen via — naar Frankrijk 13, 71 — Reizen via — naar Italië 14, 76 Duplicaat-paspoorten . . : 11, 46 E. Echtgenooten 5 Egypte. Reizen naar — 16, 83 Alphabetisch register. 98 Bladz. Engeland 10, 11, 73 — Reizen via — naar Frankrijk 13, 70 — Reizen naar 14 F\ Formulier. Aanvrage paspoort 25 Frankrijk. Reizen naar — 13, 69, 70, 71 G. Geldigheidsduur-verlenging paspoort 11, 47 Groot-Brittannië. Reizen naar — 14 H. Handteekening houder op paspoort 2 I. Identiteitspapieren. Afgifte van 13, 69 Ingezetenen zonder nationaliteit 7 Indië (Reizen naar Ned.-Indië) 95 Inrichting van het paspoort . 1 Intrekking van oude paspoorten 10, 43 Italië. Reizen naar — 14, 75, 76 K. Kinderen 5 Klein verlof 5, 28 Koloniale ambtenaren 6, 30 Kostelooze paspoorten . 7 Kosten van het paspoort , 3 Laissez passer . t 16, 85 Landstorm- en landweerplichtigen. Nalatige — . . .% . . . . 9, 42 Legaliseeren van het paspoort 4 — van Consulaatspassen 11, 49 M. Malta. Toelating op en vertrek van — 16, 84 Marseille. Oponthoud te — 13, 72 99 Alphabetisch register. Bladz. Metaalarbeiders 6, 32 Militairen 5, 27 Militieplichtigen. Nalatige — 9, 42 Model van het paspoort 1, 19 in. Nalatige militie-, landweer- en landstormplichtigen 9, 42 Noorwegen 93 o. Onbruikbaarmaking paspoort 11, 45 Onderteekening van het paspoort 12, 51 Onvermogen. Verstrekking van een paspoort bij — 3 Oostenrijk-Hongarije. Reizen naar — 16, 81 Oude paspoorten. Intrekking en teruggave van — . . 10, 11, 43, 45 f\ Pasverordening 12, 52 Portrethouder op paspoort 2 R Rusland. Reizen naar — 15, 78 Rijnschippers 6, 8, 12, 29 Souverein Besluit (12 Dec. 1813) 87 Spanje. Reizen naar — 15, 77 Straf (personen, die zich aan strafvervolging onttrekken)... 9, 42 t: Teruggave paspoorten aan bekeurden wegens uitvoerfraude. (Zie Uitvoerfraude) Turkije. Reizen naar — 16, 85 u. Uitgezette personen 8, 39 Uitreiking van het paspoort 1 3 Uitvoerfraude Wf 8, 40, 41, 90 Aplhabetisch register. 100 V Bladz. Veroordeelden 9 42 Verstrekking van den pas j Vervallen (niet-uitgereikte) paspoorten. Inzending van — . 11, 48 Viseeren van het paspoort 4 Vreemdelingen 8 36 Zweden g„ Zwitserland. Reizen naar — 16 82 .