Duurte en Duurtebestrijding DOOR Prof. Ir. Is. P. DE VOOYS N. V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE ZONNEBLOEM" APELDOORN 1920 Duurte en Duurtebestrijding door Prof. Ir. Is. P. DE VOOYS N. V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ „DE ZONNEBLOEM" APELDOORN 1920 GEDRUKT TER DRUKKERIJ VAN DE FIRMA F. E. MACDONALD TE NIJMEGEN. TOELICHTING. Op verzoek van Dr. Easton, den hoofd-redacteur van het Nieuws van den Dag schreef ik in dat blad dè volgende zes artikelen. Het doel was eene uiteenzetting — beknopt en zonder veel vaktermen — van de ontzettende gevaren voor onze samenleving, die zich door de duurte aankondigen; niet echter de propaganda voor een of ander middel van duurtebestrijding. Naarmate de diepe ernst van den toestand in ruimeren kring scherper wordt gevoeld, zal de strijd tegen de duurte beter begrepen worden, als wat hij is, namelijk een verweer tegen een dreigend onheil; naar die mate zal ook de strijd gevoerd worden op het hoogste peil van samenwerking en inspanning dat onze tijd vergt. Er komen sterker gedocumenteerde waarschuwingen dan de mijne, doch in het vertrouwen, dat de beknopte uiteenzetting daarnaast van nut kan zijn, voldeed ik gaarne aan het verzoek van den uitgever om de artikelen in deze brochure nog eens samen te vatten. Is. P. DE VOOYS. Den Haag, 14 Februari 1920. I. INLEIDING. Niet alleen in ons land, maar bijna over de geheele wereld worden de bevolkingen en de regeeringen verontrust door het duurte-verschijnsel. Tijdens den oorlog was het slechts één der bedreigingen, die uit vrees voor erger gedragen werd, en bovendien als voorbijgaand werd opgevat. Toen de vrede kwam trooste zich ieder met de gedachte dat betere tijden in 't zicht kwamen, al zou de terugkeer naar de normale toestanden slechts geleidelijk en langzaam gaan. Aanvankelijk scheen dit, tenminste in ons land, het geval, In den zomer 1918 had de blokkade voor Nederland het scherpst gewerkt, zoodat de hervatting van de scheepvaart na den wapenstilstand een merkbare verlichting bracht. Zoo, hoopte men, zoo het doorgaan. In plaats daarvan begonnen spoedig de vallende prijzen opnieuw te stijgen, en werd ook ons land meegesleept in de duurte die over dé geheele wereld trok. Ieder gevoelde dat hij zich daartegen wapenen moest. Om niet achteruit te gaan moesten de inkomens versterkt worden. Wie daartoe de gelegenheid bezat, deed het op zichzelf, maar voor de groote meerderheid was dat niet mogelijk. Personen met gelijke of gelijksoortige posities bespraken hunne belangen gezamenlijk en waren onmiddellijk te vinden voor een eendrachtig handelend optreden. Hoe sterker de duurte gevoeld werd, des te grooter was de aandrang, en de neiging om aan hunne actie kracht bij te zetten. Het succes daarvan was verschillend. Een min of meer ver gaand doel werd sneller of langzamer bereikt tegen een geringeren of krachtiger weerstand. Arbeiders zagen hun loon, ambtenaren hun salaris 6 verhoogd, ondernemers en handelaren zetten hunne prijzen op, en de landbouw bleef niet achter. Doch juist daardoor nam de duurte al meer toe, en de woelende onrust in de maatschappij steeg steeds hooger tot het kookpunt. Alom klachten en ontevredenheid. Door stijging der inkomens werden de pijnen der maatschappelijke kwaal slechts kort verdoofd, de koorts stak weer heviger op, en de ziekte kreeg aldoor grooter uitbreiding. Vandaar dat alle groepen der bevolking, die aanvankelijk ieder voor zich de middelen gezocht hadden om hulp te verschaffen, zich vereenigen in den wensch, de kwaal zelf aan te tasten en dus de duurte direct te bestrijden. En daar er geen ander adres hiervoor bestaat, wordt die wensch gericht tot de regeering. In zekeren zin is dit juist. Reeds vóór den oorlog behoorde een ekonomische politiek tot het staatsbeleid, en was de bevordering der algemeene welvaart een erkende regeeringstaak. Er kon echter volstaan worden met zeer algemeene maatregelen, waarbinnen het bedrijfsleven voor zichzelf zorgde. Tijdens den oorlog werd van de regeering al veel meer gevergd. Bijna alle bedrijfstakken hadden hulp of toezicht noodig, om ze in 't algemeen belang te beschermen of wel om te beletten dat tegen dat algemeen belang gehandeld werd. Ofschoon dit tijdelijk en dikwijls inderhaast was opgezet, drong steeds sterker de opvatting door, dat de regeering niet alleen het bedrijfsleven een algemeene richting moest geven, doch ook ingrijpen waar het noodig was. En thans met de duurte schijnt dat zeer noodig. Het publiek ziet wel de prijzen en de verhoogingen, maar kent niet wat daarachter zit, en wantrouwt het. De regeering moet maar achter de schermen kijken en ingrijpen. Ieder gevoelt wel, dat hoe billijk de wensch ook is, dat de regeering de volkswelvaart bevordere, toch met dezen eisch eener alles omvattende kennis en bemoeiing de grens overschreden wordt. Een regeering kan niet alles. De vraag is echter, wat zij wel kan en wat niet. En voordat er van onwil sprake mag zijn, moet ingezien worden hoever en hoe de duurte bestreden kan worden. Met andere woorden i de oorzaak, het verloop en de aard van hetduurtferverschijnsel moeten goed begrepen worden om te kunnen béoordeelen of maatregelen naartegen iets kunnen helpen, dan wel min of meer gevaarlijke 7 kwakzalverij zijn. Eenvoudig is dit niet. Integendeel; het verschijnsel is zoo ingewikkeld, dat een volledige verklaring van niemand verwacht kan worden. Er zijn niet alleen allerlei opvattingen mogelijk, maar meer nog, het is onvermijdelijk, dat het duurte-verschijnsel van allerlei kanten bekeken wordt, en dat daardoor verschillend inzicht ontstaat.' Wel kan men in 't algemeen zeggen, dat de oorlog de oorzaak is van de duurte, doch daarmede is niets gewonnen. Zoo zou men ook iemand die lijdt aan zwakte en daardoor snel vermoeid is, kunnen troosten door te zeggen, dat de zwaartekracht die vermoeienis veroorzaakt. Van elk artikel, en in 't algemeen van alle uitgaven, die ieder verplicht is te doen, kan aangegeven worden waarom de prijs zoo gestegen is, en al die directe oorzaken werken te samen zonder dat het verband daartusschen voor ieder open ligt. Dat verband is pas door nadenken en redeneeren te vinden. En nu hangt er veel van af, met welke gegevens de redenatie opgezet wordt. De werkgever die genoodzaakt wordt aldoor hoogere loonen te betalen, weet dat de prijsstijging van zijn product daarmede eng samenhangt, en hij begrijpt daarom dat de grondstoffen en de machines die hij betrekt door dezelfde oorzaak duurder zijn geworden. De arbeiders daarentegen zien in de verhoogde loonen slechts een compensatie van de meerdere uitgaven voor de noodzakelijke levensbehoeften. Een handelaar is getroffen door de hooge vrachten en brengt die in verband met de winsten der scheepvaartmaatschappijen. In 't bijzonder de buitengewone winsten van banken, koloniale maatschappijen, groote industrieën of speculanten trekken veler aandacht naar woeker of bevoorrechtingen, uitsluiting der concurrentie en monopolie-positie, welke dan aangewezen worden als de oorzaken der duurte. Worden al deze wegen der redenatie gevolgd dan komt men in een doolhof van beschouwingen, waaruit de eenige uitweg de conclusie is, dat het heele duurteverschijnsel een vicieusen cirkel vormt. Ieder, hetzij als arbeider die meer loon, of als ambtenaar die meer salaris vraagt, handelaar of producent die de prijzen verhoogt, financier of speculant die „van de gelegenheid profiteert," ieder werkt mee om de duurte te doen toenemen; en is in zekeren zin gedwongen daarmee door te gaan. 8 De diepere oorzaken zijn op deze wijze niet opengelegd; kunnen zoo ook niet bereikt worden. Dit kan alleen geschieden door een ander uitgangspunt te kiezen, n.1. door allereerst vast te stellen watj'de vijf-jarige oorlog in de economische organisatie der maatschappij heeft veranderd. Wanneer van f die feiten uit geredeneerd] wordt en wel door te vragen wat de gevolgen daarvan moesten zijn, en wanneer aldus de verschillende uitingen van de duurte verklaard kunnen worden, dan is er kans, eenig inzicht te verkrijgen. Slechts door de positie in haar geheel te verkennen is een vruchtbare discussie over de kans op verbeteringen mogelijk. Het was toch te verwachten, dat de geheele maatschappij na den oorlog zou gelijken op een faillieten boedel of ten minste op een onderneming in déconfiture. Wie de wereld weer op streek wil brengen hetzij op de oude, hetzij op nieuwe grondslagen, moet zich eerst nauwkeurig rekenschap geven van den stand van zaken. En te meer daar die stand verre van rooskleurig is. De illusie dat de wereldoorlog slechts een nachtmerrie was, en dat wij nu nog alleen den schrik moeten te boven komen, is een gevaarlijke inbeelding. Al kan de oorlog betrekkelijk gauw vergeten worden, zijn gevolgen zullen zich nog lang doen gelden. In latere jaren zal de menschheid zich daaraan Jaangepast hebben. Wij beleven thans den overgang, en die is het belangrijkst voor de toekomst. Zooals een gezin dat in slechte financiëele omstandigheden geraakt is, meer kans heeft er weer bovenop te komen, indien het zich volledig rekenschap geeft van de verliezen en van wat het voortaan kan uitgeven, maar naar den ondergang holt door de oude levensgewoonten te handhaven, zoo staat de geheele maatschappij ervoor. Zij moet tot klaarheid komen over haar toestand, dat is: tot klaarheid over de duurte. II. MEER GELD EN MINDER GOEDEREN. Toen in Augustus 1914 de wereldoorlog uitgebroken was, troostte men zich met de gedachte dat het slechts enkele maanden kon duren. De moderne krijgsvoering kostte zooveel geld dat geen enkel land een langdurigen oorlog betalen kon. Wij zijn het misschien vergeten, maar dat was de algemeene opvatting, die op cijfers en berekeningen berustte. De geschiedenis heeft zich er niet aan gestoord. Jaar in, jaar uit ging het dure vechten voort, en al doende werden de kosten nog veel hooger dan vroeger geschat was. De uitrusting en de geheele legertechniek werden steeds volmaakter en verrichten wonderen, maar ten koste van enorm veel geld. Dat het einde den last zou dragen was wel te voorspellen, doch om goed te begrijpen wat die eindelijke lasten beteekenen is het noodig eerst een antwoord te 'vinden op de vraag: hoe kwamen de regeeringèn aan al dat geld? Dat betreft ook ons land, want al hebben wij geen oorlog gevoerd, wij hebben toch ook bijna 2 milliard, d.i. 2000 mülioen gulden, moeten uitgeven, een bedrag dat de staatslieden in 1914 met schrik zou hebben vervuld. En dat bedrag is nog niet eens alles, daar ook anderen dan de staat financieel de oorlogsgevolgen hebben ondervonden. Men denke bijv. aan de verliezen op Russische effecten, en aan de hooge bedragen die aan 't buitenland betaald moesten worden voor granen, steenkool en ijzer. De regeeringen, die de enorme bedragen voor oorlogsdoeleinden moesten vinden, hebben dit kunnen doen op drie manieren: door het heffen van belastingen, door leeningen, en door het uitgeven van geldswaardig papier. De laatste methode is er eigenlijk geen, maar is toch toegepast geworden, bijv. in Rusland, Oostenrijk en Duitschland, als een noodmaatregel. Ze schijnt zoo eenvoudig! Er is geld noodig en dat wordt „gemaakt" door biljetten te drukken. Dit kan tot in het oneindige worden worden voortgezet, maar het resultaat is fataal, omdat dit geld hoe langer hoe minder waard wordt. Ieder weet toch dat dergelijk geldswaardig papier „gedekt" moet zijn. Dit wil zeggen dat er een' werkelijke waarde aan goud, zilver of iets anders inderdaad aanwezig behoort te zijn tot een bedrag evenredig aan de uitgegeven btljetten. Is die dekking niet aanwezig dan is het geldpapier geheel kunstmatig. De staat die het uitgeeft doet het alleen omdat nóch door belastingen, nóch door leeningen het benoodigde geld meer bijeen te brengen is. Gedurende den oorlogstijd heeft geen enkel land alle onkosten uit belastingen betaald. Groote leeningen werden overal uitgeschreven. Ook daarvoor werden geldswaardige papieren in omloop gebracht, die feitelijk niet gedekt waren. Is uit een leening een kanaal gegraven, een spoorweg aangelegd, de Zuiderzee drooggelegd of een mijn ontgonnen, dan ontstaat daardoor een nieuwe waarde gelijk of grooter dan die der obligatie-papieren. Voor oorlogsdoeleinden is dit niet het geval. Het geleende geld is zuiver opgemaakt zonder iets goeds achter te laten. De leening is eigenlijk niets anders dan een verschuiving der belasting voor oorlogsuitgaven op latere geslachten, en wel over zooveel jaren als noodig zijn om de leening geheel af te lossen. Zoo lang dit niet geschied is, doet de leening op geregelde manier precies hetzelffde wat het ongedekt drukken van geldpapier op ongeregelde wijze doet, namelijk het uitbreiden van papieren waarden. Om de beteekenis daarvan goed te begrijpen, is het noodig zich een heldere voorstelling te maken van de beteekenis der papieren waarden (of waarde-papieren), hetzij die direct geld zijn, of in gelds-bedragen uitgedrukte effecten, wissels, hypotheekakten enz. Hoe nuttig en onmisbaar al dat papier ook is voor de huishouding van staat en maatschappij, het is toch niet de werkelijke rijkdom, doch slechts de vertegenwoordiging ervan. De werkelijke rijkdom bestaat uit goederen die de mensch noodig heeft, hetzij als voedsel, woning, kleeding of luxe voor een min of meer goed bestaan, hetzij om de verbruiksgoederen voort te brengen zooals ontgonnen land, vee, grondstoffen, gereedschappen, machines, fabrieken, voertuigen, schepen, spoorwegen, enz. Hoe meer een land of volk daarvan zuiver bezit, des te rijker is het. Maar voor het moderne leven is bijna al die rijkdom uitgedrukt in papieren rechtsbewijzen, die namelijk het recht geven op bezit of opbrengst der goederen. Er is thans reden 11 om het een en ander scherp van elkaar te onderscheiden, en te spreken van den reëel en rijkdom en den nominalen. In de lange welvaartperiode, die de wereld vóór den oorlog doormaakte namen de reëele rijkdommen voortdurend en snel toe. Weliswaar bleef er een sterk verlangen bestaan naar meer verbruiksgoederen om die ook aan de arbeiders ruimer te verschaffen,' doch er was stijging, vooral ook in de hoeveelheid transport- en productiemiddelen. En het was juist deze laatste stijging die een aldoor toenemen van de hoeveelheden verbruiksgoederen ook in de toekomst waarborgde. Tegelijk nam ook de nominale rijkdom toe en wel bijna evenredig aan de reëele, zoodat ieder den indruk had dat het geld een goede en een vaste maat van den rijkdom was. Door den vlotten handel zoowel van goederen als van waardepapieren gold de regel, dat het geld een constante waarde aangaf, voor alle moderne landen. Vandaar dat de verhouding tusschen gulden, mark, frank, dollar of shilling zoogoed als vast was en slechts! uiterst geringe schommelingen vertoonde. Reëel en nominaal kapitaal dekten elkaar over de geheele wereld vrij regelmatig. Wat deed nu de oorlog? In alle landen werd de nominale rijkdom, dus de geldpapieren bezitting, vergroot, maar niet de reëele rijkdom. Integendeel werd die bijna overal kleiner. In plaats dat beide gelijk- en evenredig stegen, vloog de een naar boven en daalde de ander. Wat moet daarvan het gevolg zijn? Een zelfde hoeveelheid goederen die b. v. een duizendste deel van den geheelen reëelen rijkdom uitmaakte in 1914 was in 1919 slechts een achthonderdste deel daarvan. Die goederen moesten dus in 1919 ook een achthonderdste deel uitmaken van van den totalen nominalen rijkdom: dat wil zeggen dat zij in geld uitgedrukt 1/i of 25% duurder waren, indien de nominale rijkdom dezelfde gebleven was. Zoo is het echter niet, want doordat zooveel geld werd gemaakt is die nominale rijkdom toegenomen en b. v. anderhalfmaal zoo groot geworden. De hoeveelheid daarvan die overeenkomt met dezelfde partij goederen is derhalve IV2 maal 125%, of 187.5 % van 1914. In het aangenomen geval moet derhalve de waarde der goederen in geld uitgedrukt 87.5% duurder zijn. Daarmede is een zeer algemeene verklaring gegeven van wat de waarde-vermindering van het geld wordt 12 genoemd, en wat slechts een andere uitdrukking is voor de prijsstijging of de duurte. Het is er echter verre van dat aldus het geheele duurteverschijnsel is opgehelderd. Allereerst is de toename van den nominalen en de afname van den reëelen rijkdom voor de oorlogvoerende en de neutrale landen zeer verschillend zoodat ook de waardevermindering van het geld er zeer uiteenloopt. Ieder is er al mede vertrouwd aan frank, shilling, mark en kroon een geheel ander, lager en onvaster waarde toe te kennen. Bovendien is er ook een groot onderscheid tusschen de verschillende goederen, waaruit de reëele, en de soorten papier waaruit de nominale rijkdom bestaat. Het gevolg van het een en ander is dat het geheele stelsel van het meten der goederen-waarde, waarop de wereldverhoudingen vóór den oorlog berustte, grondig in de war gestuurd is. De duurte die. onvermijdelijk volgen moest op het plotseling opjagen van den nominalen rijkdom, terwijl de reëele verminderde, komt dan ook zeer verschillend tot uiting. Sommige goederen zijn belangrijk meer in prijs gestegen dan de gemiddelde duurte aangeeft, en wel omdat voor die soort de totale afname grooter is dan 't gemiddelde. En evenzoo is de daling der waardepapieren volstrekt niet gelijk. Zelfs zijn er waardepapieren die gestegen zijn, n.1. wanneer die papieren een recht op zeer dure goederen vertegenwoordigen. Men kan dan ook spreken van een algemeene prijsverwarring. Alle vergelijking die vroeger tusschen prijzen gemaakt kon worden, mist den ouden en zelfs eiken grondslag. Toch staat éen ding vast, n.1. de algemeene duurte, die zich doorzet te midden der prijzenverwarring daar deze het onvermijdelijke gevolg is van de financiering der oorlogskosten. De regeeringsmaatregelen waardoor tijdens en na den oorlog grenzen gesloten werden en prijzen laag gehouden, beletten wel de uitwisseling van goederen en van waarde-papieren, maar konden voor elk land de uitbreiding van den nominalen en de vermindering van den rèëelen rijkdom niet meer ongedaan maken. Zij beletten dat sommige prijzen omhoog gingen, doch veroorzaakten daardoor te gelijker tijd dat andere te meer stegen, omdat de gemiddelde duurte afhing van feiten waaraan geen regeering iets kon veranderen. 13 III. MINDER WERK EN MEER LOON. Na den oorlog kwam de revolutie, en haar gevolgen breidden zich ook over de geheele wereld uit. Echter niet op gelijke wijze voor alle landen. De ongelijkheid van economische structuur, die de oorlog had veroorzaakt, werd niet verminderd maar vermeerderd door de sociale verwikkelingen, die ook nu nog de rust verre houden. De oorlog heeft de arbeiders verrast in een periode van welvaart, die het mogelijk maakte, dat zij door politieke en vakactie hun macht vergrootten en hun lot verbeterden. De middelen waarmede zij hun doel bereikten, waren de politieke partij en de vakorganisatie. Door een reeks kleine successen en door aangehouden inspanning waren die beide sterk geworden. De oorlog bracht alom ontbering en daarnaast, vooral in de oorlogvoerende landen, ongehoorde offers aan het front en in de werkplaats. Geen regeering en geen leiders konden voorkomen, dat na den oorlog de arbeiders wilden afrekenen. Ontlasting van te zware inspanning was de eisch van moeheid. Vergoeding voor vele tekortkomingen was de eisch van den honger. Of in 't kort: minder werk voor meer loon. Wat is de beteekenis daarvan voor de duurte? In het vorige artikel is uiteengezet, dat de werkelijke rijkdom van een land of volk een vaste hoeveelheid is, en dat de verhouding daarvan tot de geheele nominale rijkdom de waarde in geld aangeeft. Er is echter nimmer een blijvende rijkdom. Wanneer niet aldoor opnieuw goederen worden voortgebracht, is alles snel verteerd en opgebruikt. Ook het instandhouden eischt voortdurende inspanning. De bron, waaruit dit alles moet voortkomen, is arbeid. Meer reëele rijkdom en dus meer goederen kunnen echter niet alleen verkregen worden door meer arbeid, maar ook door een betere en door de techniek gesteunde organisatie van den arbeid. Naarmate dit laatste voortreffelijker geschiedt, kan de persoonlijke inspanning, die gevergd moet worden, minder zijn. Van deze waarheid legde de laatste kwarteeuw vóór den oorlog een schitterende getuigenis af. Er is in de geheele 14 geschiedenis der menschheid geen periode bekend, waarin de welstand van allen naar verhouding zoo zeer steeg, terwijl tegelijkertijd aan allen door vermindering van werktijd en inspanning, meer rust en gelegenheid tot uitspanning in toenemende mate ten deel viel. En dit resultaat werd bereikt door een proces van organisatie en technische ontwikkeling, dat zich tot alle deelen der maatschappelijke voortbrenging uitstrekte. De goederen, die voortgebracht werden, waren met het oog daarop van tweeërlei aard. Voor een deel waren ze ingericht op het verbruik. Niet alleen voedsel, kleeding en woning, doch ook allerlei dingen voor genot en uitspanning en algemeene ontwikkeling werden voortgebracht op zoo ruime schaal, dat de kring van hen, die er van genoten, zich aldoor kon uitbreiden. Voeding, kleeding en behuizing verbeterden, scholen en kerken verrezen, schouwburgen, parken, musea werden fraai ingericht. Groote steden .werden aldoor beter verzorgd door verlichting, reiniging, trams, badinrichtingen, leeszalen. Het reizen en trekken werd veraangenaamd en toegankelijker; sport is een algemeene uitspanning geworden. Daarnaast echter moesten vele goederen voortgebracht worden, die uitsluitend dienden om de technische organisatie van den arbeid in het moderne grootbedrijf mogelijk te maken en tot uitbreiding te brengen. Daarin lag de waarborg voor verdergaanden vooruitgang. Kapitaalvorming heet dit. Wat den reëelen rijkdom betreft, komt deze kapitaalvorming tot uiting in schepen, spoorwegen, mijnen, fabrieken, machines, ontginningen; en voor wat den nominalen betreft in de aandeden en obligaties. In welke mate moest arbeid aangewend worden voor de productie der verbruiksgoederen, opdat deze in ruime hoeveelheid aanwezig zouden zijn? en in welke mate om productie- en transportmiddelen te maken? Werd veel gedaan aan de verbruiksgoederen, dan overtrof de aanmaak het verbruik, dan daalde de prijs en werden zij ruimer voor ieder beschikbaar. Werd daarentegen meer arbeid besteed aan verbeterde techniek en aan uitbreiding van kapitaal, dan kon de vooruitgang in sneller tempo plaats vinden. In de laatste 25 jaren der negentiende eeuw is ongetwijfeld 15 een voortdurende prijsdaling waar te nemen geweest, doch de langzame prijsstijging gedurende de eerste tien jaren van de 20ste eeuw wees erop, hoe eenerzijds de luxe in allerlei vormen te groote verlokkingsmacht had verkregen, en anderzijds de kapitaal-vorming reusachtige afmetingen ging aannemen beide ten koste der vervaardiging van gewone verbruiksgoederen. Dit geheele proces is door den wereldoorlog tot stilstand gebracht. Hoeveel van het opgezamelde kapitaal versleten is zonder vernieuwd te zijn, is moeilijk te berekenen, maar het is geschied. En van de voorraden aan verbruiksartikelen en grondstoffen is stellig een zeer groot' deel verbruikt, zoowel omdat de voorraden onvoldoende aangevuld zijn, alsook omdat zooveel ervan voor oorlogsdoeleinden is verkwist. Nu komt de eisch der arbeiders: minder werk en meer loon. Meer loon wil niet alleen zeggen meer geld, maar vooral ook betere woning, meer en beter voedsel, meer en betere kleeding, meer genot en ontspanning. En daar de arbeiders stellig drievierden der bevolking uitmaken, beteekent de inwilliging van dezen eisch, dat er meer van den geheelen maatschappelijken arbeid besteed'moet worden aan de vervaardiging van verbruiksgoederen. Een nauwkeurige berekening zou waarschijnlijk uitmaken, dat zelfs alle arbeid tot dat doel aangevend, maar een geringe vooruitgang kan brengen. Doch gesteld, dat in een kort tijdsbestek een groot aantal arbeiders onttrokken worden aan de kapitaalvorming, dat is aan het herstel, onderhoud, vernieuwen en uitbreiden der versleten productie-middelen, om te kunnen gaan zorgen voor meer voeding, kleeding en woning, dan beteekent dit dat niet alleen geen hoogere organisatie van den arbeid tot stand gebracht kan worden, maar zelfs dat het in 1914 reeds bereikte peil van organisatie niet meer kan worden hersteld. Inderdaad is de voortbrenging van steenkolen en ijzer, waarop de technische ontwikkeling berust, door de wereldverwarring en door de sociale verwikkelingen zoo aanzienlijk gezonken, dat er geen wezenlijk goede kansen op een voldoend herstel bestaan. Verder is het werledtransport te water en te land nog zoodanig verward en beperkt, dat er ook aan een daling der vrachtkosten nauwelijks te denken valt. 16 Het gevolg van het een en ander is, dat de reëele rijkdom der wereld in 't algemeen, en van de landen afzonderlijk, niet kan toenemen, maar voortdurend in gevaar verkeert, nog evenzeer als in den oorlog te verminderen. Er wordt opgeteerd, n.1. meer verbruikt en versleten dan er nieuw voortgebracht wordt. Als noodzakelijk gevolg kunnen de bevolkingen in haar geheel ook niet meer verbruiksgoederen verkrijgen; de hoeveelheden blijven op hetzelfde peil of verminderen, terwijl ook de kansen van verbetering buiten zicht blijven. Aldus blijft de duurte aanhouden. Nog erger: de eisch der arbeiders verzwakt niet; eenerzijds neemt hun onlust toe, terwijl anderzijds de looneischen in geld hooger opgevoerd worden, in 't bijzonder van die groepen arbeiders, wier werk het moeilijkst gemist kan worden. Hooger geldloon voor de arbeiders heeft nu denzelfden invloed als de geldhonger van den oorlog had; er moet geld gemaakt worden. Nieuwe leeningen zijn meer aan de orde dan aflossingen. Er is met andere woorden ter gemoetkoming aan de eischen van hoogere geldloonen te verwachten, dat de nominale rijkdom opnieuw zal aangroeien. En onvermijdelijk brengt dat een verdere duurte met zich. Dit geldt in het algemeen, maar nog in het bijzonder voor zeer bepaalde goederen, waarvan de voorraad na den oorlog zeer gering was, en wier aanmaak bij uitstek ten achter blijft bij de behoefte. Men denke vooral ook aan kleeding en woning. Ten opzichte hiervan werken de schaarschte, als oorlogsgevolg, en de geringere arbeidsprestatie der arbeiders samen om een achterstand te veroorzaken. Het is geen wonder, dat overal de leuze wordt aangeheven: meer productie, want de oorlogsmoeheid versterkt nog voortdurend de fatale gevolgen van den oorlog zelf. Toch mag niet vergeten worden, dat die moeheid en onlust al evenzeer noodzakelijk uit den oorlog voortkwamen, in 't eene land sterker dan in 't andere, maar toch overal aanwezig. Zij behooren bij de lasten, die het einde moesten zijn. Financieele en sociale verwarring worden, niet opgeheven, door ze te veroordeelen, maar alleen door geduldigen en hardnekkigen arbeid, die moet beginnen met een helder inzicht in den toestand, dat zich niet laat omsluieren door den wensch, het anders te willen zien. 17 IV. WOEKER EN HANDEL. Nog een belangrijke oorzaak van de duurte eischt 'bespreking, vóór de duurte-bestrijding aan de orde kan komen, n.1. de woeker. Het schijnt zeer eenvoudig, aantegeven wat hieronder verstaan wordt, n.1. de ongeoorloofde prijsopdrijving door producenten en kooplieden, die van de omstandigheden gebruik maken om zich snel en aanzienlijk te verrijken ten koste van de groote menigte, die uit nood gedwongen wordt prijzen te betalen, die eigenlijk haar draagkracht overtreffen. Dat dit inderdaad geschiedt, wordt afgeleid uit de groote winsten die door verschillende personen gemaakt worden, en die zij maar al te dikwijls door een ongegeneerde weelde naar buiten ten toon spreiden. Ongetwijfeld prikkelen de O.W.ers, Kriegsgewinnler, Profiteers en nouveaux riches met hun gezotzucht en verkwisting de velen, die door den nood der tijden al te zwaar worden gedrukt. Zij verdienen echter pas den naam van woekeraar indien zij hun winst maken door een ongeoorloofde prijsopdrijving. De oorlog en zijn gevolgen hebben op velerlei wijzen de omstandigheden veroorzaakt, die aan den handel groote winstkansen brachten. Het begon al met de legerleveranties. Ieder die begin Augustus 1914 voorraden bezat of snel kon produceeren ten behoeve van de velerlei legerbehoeften, kon goede zaken doen. Daarna kwamen de grensafsluitingen, de blokkade en als gevolg ervan de groote prijsverschillen tusschen de aangrenzende landen. Vervolgens ontstond voor tal van goederen de schaarschte en de prijsstijging, die het voordeelig maakte om artikelen op te stapelen en achter te houden. Bij dit alles maakten de regeeringen regelingen voor uit- en invoer, die aanvankelijk berustten op consenten, waarvan enkelen zich handig meester maakten en aldus voorrechten verwierven. En om die bevoorrechting weer ongedaan te maken werden producenten en handelaars bijeengedreven in vereenigingen, waardoor de concurrentie werd opgeheven en monopolie's in 't leven geroepen. Ten slotte ontstond uit dit alles de wereldverwarring van volledige onzekerheid voor alle waarden 18 van geld en goederen. Zoowel voor ieder afzonderlijk bedrijf als voor den handel in 't algemeen, moest onvermijdelijk het speculatieve karakter tot sterke ontwikkeling komen. Naast de kans om plotseling en snel een groote winst te maken stonden allerlei groote risico's. Het is volstrekt niet te verwonderen, dat de handel zich voor die risico's trachtte te dekken. En dat kon geschieden, ten eerste omdat de schaarschte aan goederen bleef aanhouden en zelfs toenam, en ten tweede omdat het gemakkelijk "was geworden de concurrentie uit te schakelen. Hoe hoog moesten de prijzen zijn om voor schade gevrijwaard te zijn? Een grens hiervoor bestond niet meer en geleidelijk maakte de handel zich los van oude gebruiken en tradities. Wat was nog langer redelijk en geoorloofd? Vroeger zou het niet moeilijk geweest zijn dat voor ieder bijzonder geval uit te maken. Volstrekt niet elke prijs, die een kooper betalen wilde of moest, was fatsoenlijk, en volstrekt niet alle voorwaarden die een verkooper kon doordrijven waren gepermitteerd. De wegen, waarlangs de handel tijdens de vele oorlogsbelemmeringen moest sluipen waren maar al te dikwijls krom, omdat de rechte afgesloten werden. Wanneer dan ook, in 't argeneem genomen, de verbruikers weten wat zij onder den oorlogswoeker verstaan, beteekent dit nog volstrekt niet dat dit alleen uitzonderingen van den handel betreft, en dat producenten of kooplieden deze uitzonderingen evenzeer verfoeien als het groote publiek. Wel zullen zij erkennen dat de moraliteit in den handel er in den oorlogstijd niet op vooruitgegaan is, doch dit betreft nog veel meer de betrouwbaarheid in handelstransacties en de naleving van overeenkomsten en contracten dan de prijsberekening. Er bestaat ongetwijfeld een contrast in de opvattingen van publiek en handel over wat aan den koopman toekomt. Gedurende den oorlog en vooral door den nood heeft zich bij het publiek de meening vastgezet, dat alle verbruiksgoederen die in een land aanwezig zijn of voortgebracht worden, eigenlijk aan de volksgemeenschap toebehooren, een beginsel dat bijv. in de distributiewet tot uiting kwam. De bezitters of voortbrengers hebben slechts het rechts op een redelijke prijs, maar de beschikkingsvrijheid hebben zij niet meer. Dit was bedoeld uitsluitend in geval van nood, maar de neiging bestaat er een algemeene 19 strekkingaan te geven, ten minste door duurte als nood te beschouwen. De handelaar zal en kan dit ook niet erkennen, maar hij is er 'uiteraard vrij onverschillig voor, indien hij slechts bevredigd wordt door den „redelijken" prijs. De practische oplossing van de vraag wat woeker is, moet daarom draaien. Nu is tijdens den oorlog die prijs in algemeenen zin woeker geworden, dat wil zeggen dat de prijs belangrijk meer is dan noodig zou zijn, en daarom de duurte grooter maakt. Daarvoor zijn twee oorzaken. De hoeveelheid aanwezige goederen, zoowel voor 't gebruik als voor de productie, bevindt zich steeds in het bezit van handelaars en producenten als een voorraad. Moet de prijs gaan stijgen dan geschiedt dit niet pas na uitputting der voorraden en bij de aanvulling ervan, doch eerder. De bezitters maken derhalve conjunctuurwinsten, die vroeger werden opgeheven door conjunctuurverliezen bij vallende prijzen. In een tijd als de onze, waarin door zoo algemeene oorzaken een prijsstijging onafgebroken blijft doorgaan, zullen de handelaars en fabrikanten door voorraad in te slaan de goederenschaarschte grooter maken, dan bij vlot koopen en verkoopen zou behoeven te bestaan. Als goede zakenmannen kunnen zij niet anders doen, maar zij versnellen daardoor het tempo van het duurder worden. Concurrentie die anders bij het verkoopen de winsten beperkt en daardoor de prijzen laag houdt, werkt nu andersom n.1. door bij het in concurrentie koopen van voorraden en door bij het terughouden in aflevering en op contract den prijs op te drijven. De tweede oorzaak, waardoor de handel van dezen tijd de duurte moet-doen toenemen, ligt in de aantrekkingskracht, die hetvoordeelig zaken-doen op iedereen uitoefent. Er is geen ander beroep, dat zooveel beoefenaars zag toetreden als in de jongste jaren de handel, en uit alle kringen der bevolking. Dat beteekent niet alleen veel personen, die reizen, schrijven, telegrafeeren, telefoneeren, maar ook veel personeel dat onder en voor hen werkzaam is. Natuurlijk is de zaken omvang voor ieder geringer, in zoover het de eigenlijke distributie-taak van den handel betreft, n.1. het brengen der goederen van den producent naar den verbruiker, maar de kosten zijn veel en veel grooter, ook al omdat het op een royale wijze geschiedt. 20 Oppervlakkig gezien maakt de handel een periode van grooten bloei door. Kantoren verrijzen overal en leggen beslag op de fraaiste gebouwen. De kantoorinrichtingen zijn allermodernst, en goed personeel vindt gemakkelijk plaatsing. De kosten van dit alles moeten echter betaald worden en kunnen alleen betaald worden, omdat er voor de stijging der „redelijke" prijzen geen grenzen naar boven bestaan. De handel in al zijn uitingen, die toch al grooter en omvangrijker en daardoor ook verkwistender optrad dan voor uitoefening der algemeen maatschappelijke taak noodig was, is meer dan overvuld geworden, en woekert, in den zin van parasiteeren, op den toestand van prijsonzekerheid en prijsverwarring. Dit brengt ten slotte ook nog mede, dat de zuivere distributie-kosten, die eigenlijk het transport van goederen in kleine hoeveelheden naar de verbruikers omvat, zonder eenige werkelijke bezuiniging worden uitgegeven. „Het kan er af", want zoo noodig wordt de prijs verhoogd. Het tewerk houden en stellen van groote aantallen personen in den handel, en met name in den kleinhandel en distributie, maakt niet alleen dat de duurte der verhandelde goederen aldoor grooter wordt, doch onttrekt tegelijkertijd dezelfde personen aan de nuttige voortbrenging en verhoogt derhalve de schaarschte. Afgezien van individueelen woeker, die hier en daar zich boven het prijsniveau verheft, en die profiteert van onkunde en onhandigheid der koopers, is de ontwrichting van het handelsbedrijf als gevolg van de oorlogsinvloeden een algemeene oorzaak van duurte geworden, die men wel in volkshuishoudkundigen zin ongeoorloofd zou kunnen noemen, maar die beter kan aangeduid worden als een symtoon van de algemeene wereldverwarring. Goederenschaarschte en geldaanwas moesten prijsstijging en prijsverwarring brengen; arbeidsonlusten en hoogere levenseischen beletten de noodzakelijke productie en de consolideering van nieuwe prijsverhoudingen; en op het moeras dat aldus ontstaat, parasiteert niet een enkele woekeraar, maar uiteraard een toenemende groep van personen, aan wie het koopen en verkoopen niet alleen een bestaan maar kansen op rijkdom en weelde belooft. 21 V. DE KLEINE MIDDELEN. Het is verleidelijk, de duurte te gaan bestrijden met directe middelen, die een snel succes beloven. De zieke, die gekweld wordt door hevige pijnen, wil ervan verlost worden en vergt van zijn arts dat deze daarvoor medicijnen geeft. In vele gevallen is dat mogelijk. Er zijn ziekten, die aldus te genezen zijn. Maar wanneer een algemeene uitputting en lichaamsverzwakking de oorzaak is van velerlei pijn en ongemak kan slechts door een langzame hygiënische levenswijze volledig herstel verkregen worden. Medicus en patiënt beide moeten dat inzien, maar gemakkelijk is het niet. Want een ongeduldige zieke is maar al te gauw geneigd zich een arts te kiezen, die hem meer belooft. Zoo kan het niet anders dan dat er voor de duurte velerlei middelen worden aangeprezen en beproefd, die geen rekening ermede houden hoe de verwoestende oorlog door zijn langen duur onze maatschappij tot het uiterste uitgeput en ontwricht heeft. Die middelen kunnen zijn onschuldig en pijnstillend, onschadelijk in 't algemeen en bevredigend, maar zij kunnen ook gevaarlijk zijn doordat zij de kwaal verergeren en de zenuwen nog meer prikkelen. Het allereenvoudigste schijnt, dat de regeering prijzen vaststelt, zij het ook voor slechts enkele artikelen. De oorlogservaring heeft daarvoor een ruime ervaring gebracht. Wanneer het maximumprijzen heeten, heeft het maximum een geheel theoretische beteekenis daar algemeen dat maximum gevraagd en betaald wordt. Dat daarmede elke kwaliteitsonderscheiding wegvalt en ook geknoei in gewicht of maat uitgelokt wordt, is door controle slechts gedeeltelijk op te heffen, doch erger is het bezwaar, den maximumprijs tot een redelijke hoogte vast te stellen. De overheid wordt zonder ophouden geplaagd door een aandrang tot verhooging of verlaging en wel beide tegelijkertijd. Is die prijs te hoog dan bezegelt de regeering een duurte; is de prijs te laag dan wordt de productie tegengehouden of verdwijnen de goederen door achterhouding. Tusschen die verschillende moeilijkheden ontstaat 22 een zenuwachtig dobberen zonder eind, terwijl per slot van rekening toch de prijzen de gewone * stijging medemaken en de regeering geen siuur geeft, doch gestuurd wordt. Zonder verbetering te brengen, of zelfs bevrediging te geven, wordt de handel nog ingewikkelder en onnatuurlijker dan zonder maximum prijzen. Een ander middel is het geven van zoodanigen toeslag op de werkelijke prijzen dat de kdoper slechts een vast bedrag behoeft uit te geven. Aan de prijsbeweging en de duurte wordt daardoor niets veranderd. De overheid geeft slechts een pijnstillende bedeeling uit de openbare kas. Voor een onvangrijke duurte en om werkelijk eenig resultaat te bereiken moeten enorme geldsommen besteed worden, die hetzij door belastingen, hetzij door leeningen verkregen worden. In het eerste geval treedt de regeering op als een gelijkmaker van de inkomens. Van de groote inkomsten wordt afgenomen om de lage te kunnen verhoogen. Maar op de duurte heeft dit geen invloed, dan hoogstens dit, dat het verbruik van goederen en dus de schaarschte grooter wordt. Dit geldt echter alleen, indien de toeslagen ook " boven een minimum verbruik verleend worden. Moet het geld voor prijstoeslagen uit leeningen geput worden, dan geschiedt hetzelfde als tijdens den oorlog, want het opgenomen geld wordt opgeteerd zonder eenig resultaat achter te laten. Nog verdere waardevermindering van het geld en toenemende duurte kan dan niet uitblijven. In de derde plaats kan voor eenig artikel een vaste en betrekkelijk lage prijs worden gefixeerd, terwijl de regeering of overheid de garantie op zich neemt, voor dien prijs een rantsoen hoeveelheid der goederen aan ieder te leveren. Daartoe moet de regeering zich het bezit of het. beschikkingsrecht over die goederen verzekeren. Dit is het bekende middel dat aan het eind van den oorlog in ons land is toegepast, en dat ook in andere landen, Duitschland, Engeland, Frankrijk enz. ingevoerd is geworden. Het maakt noodig een omvangrijke organisatie, die bij ons als die der crisis-bureau's bekend stond, en hier evenmin als elders veel populariteit genoot, doch integendeel van bureaukratie bevoorrechting, en ander kwaad verdacht werd. Het spreekt van zelf dat een zoo omvangrijk centraal distributie-bedrijf groote bekwaamheid en strikte onpartijdigheid van de leiders vergt, vooral 23 waar het betreft zich de distributiegoederen door aankoop of contracteering te verzekeren. Bevrediging heeft het middel in hoofdzaak gegeven voorzoover het een dringend noodzakelijke rantsoeneering meebracht van beperkte voorraden, waarvan de prijs vooraf vaststond. Bovendien ook voor zoover het met een toeslagsysteem vereenigd was, doordat de levering der rijksgoederen beneden den kostprijs geschiedde. Waar het middel als een bestrijding van de duurte wordt aanbevolen, behoort vast te staan dat de rijks- of gemeente-distributie beter en goedkooper kan geschieden dan door den handel, en in het bijzonder de hoog opgedreven kosten van den kleinhandel en van de vrije verdeeling kan vermijden. Het is echter zeer de vraag of dit voor een nood-organisatie die tijdelijk werkt, het geval kan zijn, en reeds direct kan worden bereikt. Wanneer principieel een staats- of gemeentebedrijf wordt ingericht dat doelbewust zich tegenover het vrije bedrijf stelt als een concurrent of zelfs het vrije bedrijf opheft en een monopolie schept, gaat men ver uit boven het gebruiken van een middel tot bestrijding van de duurte. Houdt men zich aan het laatste vast, dan bleek het crisis-bedrijf een te zware worsteling vol te moeten houden tegen een veelzijdige bestrijding en onpopulariteit. Van daar dat een vierde middel in opkomst, is, zoowel in Engeland, Frankrijk en Duitschland als bij ons, dat een strijd tegen den woeker aanvaarden en organiseeren wil. Principieel aanvaarden door wettelijk ongeoorloofde of onredelijke prijzen te verbieden, te rectificeeren en te straffen. Daarmede is wel de individueele over-woeker doch nooit de algemeene woekering te treffen. Is het dan de moeite waard daarvoor een breede controledienst die tegelijk rechtspraak is, te organiseeren? In zekeren zin is het middel onschuldig en kan het de gemoederen pacificeeren, doordat de regeerin'g — ook op aanwijzing — overal achter de schermen zal kijken of het wel eerlijk toegaat. Maar zal de strijd aangebonden worden niet alleen tegen de kleinen die de laatste prijsopdrijving toepassen, maar ook tegen de grooten die het eerst ermede aanvingen en die de grootste conjunctuurwinsten maakten, dan moet de organisatie strijdvaardig en sterk zijn. Want dan gaat het ten slotte om groote dingen en .tegen groote 24 machten. Evenmin als een staats- of gemeente-monopolie en bedrijf in eenig verbruiksartikel te vergelijken is met een crisisdistributie-bedrijf van tijdelijken aard, evenmin kan het optreden van een duurte-raad vergeleken worden bij een principieel aanvechten van een ondernemerswinst die een vasten norm te boven gaat. Dat wil niet zeggen, dat het een niet uit het ander zou kunnen voortkomen. Waarschijnlijker echter is dat juist het andere, het breedere en verderstrekkende niet uit het kleinere groeit doch juist voorkomen en in zekeren zin geparodieerd wordt door dat eerste, omdat het als een klein middel wordt bedoeld en derhalve gebrekkig ingericht. Blijft het niet op beperkt terrein dan wordt het gebroken. Doet het dat wel, dan is er van een bestrijding van woeker die een algemeene duurte veroorzaakt, geen sprake. En natuurlijk evenmin van duurtebestrijding door prijsdaling. Afgezien van voor- en nadeelen der aangegeven middelen hebben zij allen één groot bezwaar: dat zij namelijk den indruk wekken alsof de duurte heel iets anders is dan zij werkelijk beteekent. Kleine middelen doen gelooven aan een kléine kwaal. Wanneer die middelen niet helpen is de ontevredenheid niet weggenomen; hoogstens zou het publiek aan de duurte kunnen gewennen. Dan moest echter de duurte stationair blijven, en niet, zooals te verwachten is, nog altijd toenemen. Kleine middelen wekken ook den indruk, dat de groote middelen niet gezien of uit onwil niet aangegrepen worden, of niet aangedurfd. Maar de duurte is geen onderwerp voor een politiek spel, al zullen de politieke spelers er een ruim gebruik van maken. Daarvoor is de zaak te ernstig. De duurte is een symptoom van een maatschappelijke zwakte en ontwrichting, die door den schijn van uiterlijkheden verborgen blijft, doch onvermijdelijk met de allerergste nooden aan 't licht zal komen. De maatschappij en niet alleen de kapitalistische maatschappij, zooals politici zoo gaarne zeggen, doch de werkelijke en geheele maatschappij van allen en met allen, van den weelde-tentoonspreidenden nieuwen rijkaard en den bootwerker, van den trust-magnaat en den kleinen woekeraar met ambtenaren en middenstand allen te samen, ze dreigt ineen te storten. Dat beteekent niet alleen duurte maar honger en gebrek, verarming en dood, verwildering en verwoesting. Tegen 25 de duurte kan en mag niemand werkloos blijven. Ieder moet er tegen vechten en dan niet met zelfbedrog en kleine middelen, doch met het best bereikbare inzicht, en het geduld, de toewijding en de offers die groote middelen steeds vergen. VI. DE GROOTE MIDDELEN. De algemeene duurte is geen abnormaal ziekteverschijnsel van onze samenleving, dat door kwaadwilligheid of door te groote zelfzucht van personen of groepen wordt veroorzaakt. Zelfs is het geen teeken van 't verval van een maatschappelijk stelsel, doch van de maatschappij zelf, zooals die door den oorlog is uitgemergeld. Rijkdom, productiekracht en distributieorganisatie zijn als vleesch, bloed en zenuwen van een lichaam, die alle ver boven hun vermogen zijn aangegrepen. De verzwakking is algemeen en veroorzaakt een koorts, waarvan de duurte de graadmeter is. Wie zal den thermometer willen veranderen of verstellen, omdat die bij een zieke op 40 of meer graden wijst? Wie zal ijs willen aanbrengen op de plaats waar de koorts-thermometer is aangelegd, om juist en alleen daar het lichaam af te koelen? Het goede geneesmiddel ligt voor de hand. Vermijd al te groote inspanning en tracht de verloren krachten van spieren, bloed en zenuwen te herstellen. Dat gaat langzaam, aanvankelijk zeer langzaam, doch als eenmaal de genezing is begonnen, gelukkig sneller. En de kans op herstel is grooter, naarmate de verzwakking niet al te lang en te sterk is voortgegaan. Nederland verkeert in dat opzicht in een gelukkiger en heel wat beteren toestand dan veel andere staten, doch de kwaal is van denzelfden aard en de geneesmiddelen kunnen evenmin anders gekozen worden. Geen regeering kan de taak afwijzen, om de duurte te bestrijden, en de ontwikkeling van het ziekteproces te stuiten. Maar daarom is de regeering nog niet geroepen, elk middeltje, dat verzonnen en voorgesteld wordt, toe te passen. Zij, voor allen, heeft de taak van het herstel breed op te vatten, en dat moet blijken, niet uit 26 partieele losse voorstellen, maar uit haar geheele beleid. Daaruit moet helder aan het licht treden, dat zij de duurte beschouwt als een ernstige kwaal, en wél als de ernstigste bedreiging van het bestaan van het geheele volk, die wij nog gekend hebben. Want niet alleen het materieele leven is ermede gemoeid, maar ook het zedelijke en geestelijke bestaan, dat door den oorlog en zijn gevolgen al even erg'is aangetast. Een nieuw en krachtig regeeringsbeleid, berustend op een helder inzicht dat met ijver bekend gemaakt en verspreid wordt, en dat de duurtebestrijding of beter gezegd het ekonomisch herstel, laat voorgaan en overwegen bij elk ander onderdeel van de staatstaak; - niet minder dan dat is het geheel der groote middelen om daarmede werkelijke resultaten op den duur te bereiken. Op drieërlei wijze kan zoo'n beleid bezien worden, n.1. finantieel, ekonomisch en sociaal. Daarmede is niet gezegd dat ook militaire, . juridische en technische beschouwingen er buiten vallen. Door echter de eerste drie té noemen kan eene voorstelling gegeven worden van wat eene regeering kan en behoort te doen of na ie laten. Allereerst finantieel. Waar de onmisbaarheid van het geld, ondanks de ergste ondermijning van zijn waarde, overtuigend gebleken is, maar waar tegelijkertijd een pijnlijke ervaring leerde waartoe een wanbeheer van de geldcirculatie leidt, moet de scherpste orde op dit gebied hersteld worden. De nominale rijkdom kan en mag niet losgemaakt worden van den werkelijken rijkdom, die zij vertegenwoordigt. Meer nog dan dat, de Staat moet zijn finantieel beleid maken tot een voorbeeld van overzichtelijke- klaarheid. Noch op het terrein van de staatsschulden, noch wat betreft de belastingen, noch ook ten slotte voor wat aangaat de begrooting en de verrekening mag verwarring, opportuniteit of stelselloosheid gelden. En voor alles moet er komen verantwoordelijkheid en zuinigheid voor de Rijksuitgaven, zonder dat dit in bureaukratische omslachtige controle of langzame schrielheid ontaardt. Juist omdat groote staatsschulden en hooge belastingen onvermijdelijk zijn, en zoowel drukkend als belemmerend werken op elke ekonomische en sociale ontwikkeling, moet getracht worden het door orde en systeem mogelijk te maken dat daarmede tot in een vrij verre toekomst 27 op betrouwbare wijze rekening gehouden kan worden. Maar bovendien moet hetzelfde gelden voor het circulatie- eh kredietwezen, doordat er zekerheid verkregen is, dat geldhandel en banken hun noodzakelijke taak in het algemeen belang op de beste wijze zullen vervullen. En welk een belang is er bij de tegenwoordige verwarring der geldkoersen vóór te staan! Op zichzelf is dit reeds een grootsch program van organisatie en wetgeving dat onmisbaar den grondslag vormt voor een nog grootscher taak die op ekonomisch en sociaal terrein te wachten staat. Het is niet zoo gemakkelijk deze twee van elkaar te onderscheiden, want in werkelijkheid komt het er op aan, leiding te geven aan de voortbrenging en den handel van alle goederen die de volksgemeenschap noodig heeft. En wel zoodanig, dat met uitsluiting van elke verkwisting van arbeid een practisch evenwicht verkregen wordt tusschen de grootheid der krachten die zich aan handel of voortbrenging wijden. Geen overvulling van handelsbedrijven ten koste van de agrarische of industrieele productie Handelsbeleid en sociaal beleid grijpen eng in elkaar. Een land als het onze kan niet alles voortbrengen wat zijn inwoners behoeven, en zich ertoe beperken het voortgebrachte onder hen verdeelen. Zoowel door traditie als door ligging zijn wij op den handel aangewezen. Allereerst om eigen goederen tegen vreemde te ruilen, maar ook om door diensten voor transport en voor ruil van andere natie's onderling, ons tegendiensten of goederenlevering te verzekeren. Gesteld tusschen de keuze of onze productie zich zal schikken naar onzen handel of omgekeerd de handel zich richt naar de productie, schijnt het eerste zoozeer aangewezen dat de handelspolitiek moet voorafgaan aan de sociale politiek. Want onder deze laatste moet niet langer alleen verstaan worden de sociale wetgeving, maar de innerlijke inrichting onzer voortbrenging door de samenwerking van allen, die daarbij zijn betrokken. De arbeidsonlust heeft een te scherp karakter en te diep gaande oorzaken, dan dat met een voorbijgaande onbehagelijkheid te rekenen is. mins? Al kan niemand ontkennen dat de leuze der socialisatie boven alles uitmunt door vaagheid, daaruit mag niet de gevolgtrekking gemaakt worden, dat de onuitvoerbaarheid van allerlei geopperde 28 plannen de geheele beweging voor socialisatie als onwezenlijk en onbeteekenend kenmerkt. De onlust der arbeiders eischt veranderingen, die slechts daarom door de leuze der socialisatie losjes gedekt worden, omdat organisatoren en staatslieden ontbreken, die in een richting werkzaam zijn waardoor het woord socialisatie een werkelijke beteekenis verkrijgt. Zoolang dat niet geschiedt, zal de onlust blijven, en niet alleen de eigenlijke propagandisten der socialisatie maar ook hunne politieke bestrijders, hebben er belang bij dat het probleem eener vernieuwde voortbrenging ernstig onderzocht wordt, teneinde te komen tot een werkelijk breed opgevat sociaal beleid. Wat daarbij echter nimmer vergeten mag worden is, dat het ontwerpen van een handelsbeleid op zichzelf van geen minder belang is, en met het andere moet samengaan of nog beter eraan voorafgaan. Voor ieder die het duurteprobleem ernstig doorgedacht heeft, is het duidelijk dat een directe oplossing ervan, die in deze artikelen niet gevonden wordt, ook niet te gevenis. Dat geldt evenzoo van het maatschappelijke probleem. Velen moeten met geduld, vlijt en toewijding, ieder op zijn wijze en van zijn kant en in zijn positie eraan medewerken, opdat op den duur een verbetering bereikt wordt. Maar dat moet dan ook geschieden'. Van zijn bestuurders en zijn politici verwacht het volk daarbij voorlichting en leiding. Zij behooren op te passen dat hun politiek geen verwarring en misleiding bewerkt. Want ook indien dat directe en politieke successen zou meebrengen, kunnen ze ervan verzekerd zijn, dat die binnen niet al te langen tijd in het tegendeel zullen omslaan. Bovendien valt zoo'n taak van voorlichting en leiding samen met hun dagelijksche werk van besturen en beslissen, dat in dezen tijd verre van gemakkelijk is, indien zij niet trachten nieuwe en goede beginselen ervoor te ontwikkelen. Wat ook de volkswenschen mogen schijnen, zooals die in oppervlakkige, zij het ook luide toegejuichte en breed aangehangen vormen tot uiting komen; onder die vergissingen en leuzenvan-den-dag, ligt toch verborgen een angst voor de toekomst. Waar moet het heen, vragen de menschen zich eigenlijk allen in stilte af — en het gebrek aan offervaardigheid en gemeenschapsgevoel, dat bij de bepleiting van eigen- en groepsbelangen maar al te veel voor den 29 dag komt, is in wezen een hunkeren naar de leiding die tot offers voor de gemeenschap zal oproepen, en die deze offers met gezag zal vergen. Dat komt, ofschoon nog zwak, tot uiting in aller wensch om de duurte te bestrijden. Er is geen gebrek aan lust om leiding te volgen indien die ook werkelijk wordt gegeven. Maar dan moet die leiding begrepen en daardoor vertrouwd kunnen worden. Elke groote en moeilijke en langdurige taak schrikt af, maaralleen voor wie niet begrijpt, dat een goed begin het halve werk is. Indien ons volk dit wel begrijpt zal het aan zijn leiders vragen: peutert niet langer, en weest niet bang of ongerust, doch pakt aan, hoe eer, hoe beter en wijst ons den weg.