1128 SUIKERFREULE VERVOLG OP TROPENADEL BLIJSPEL UIT HET INDISCHE LEVEN (DE VERDERE LOTGEVALLEN VAN JUFFROUW VAN DER KOOY) DOOR HENR! VAN WERMESKERKEN TWEEDE DRUK c 37" L. J. VEEN - UITGEVER - AMSTERDAM. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0347 3375 SUIKERFREULE VERVOLG OP TROPENADEL BLIJSPEL UIT HET INDISCHE LEVÊN (DE VERDERE LOTGEVALLEN VAN JUFFROUW VAN DER KOOY) DOOR HENR1 VAN WERMESKERKEN TWEEDE DRUK L. J. VEEN - UITGEVER - AMSTERDAM S UIKERFREULE VERVOLG OP TROPENADEL Blijspel uit het Indische Leven in drie bedrijven DOOR HENRI VAN WERMESKERKEN. PERSONEN. VAN DER KOOY, tweede machinist op de Suiker- RCTIE .. fabriek ToeloengBaroe 50 jaar. dETJE, zijn vrouw 45 TRUDE, zijn dochter \a " SCHUIT, zijn vriend en oudste employé........ 50 " NITTEL, fabricagechef ' 30 " VAN WIELANDT, ^inistrate^'^l'^ZZ, 45 " OESSIN, een Inlandsche huisjongen, (waarvoor - ook een Europeaan kan spelen), 20 Speelt in den tegenwoordigen tijd, in de voorgalerg van de woning van den heer Van der Kooy, te Toeloeng Baroe. Suikerfreule is sinds 1918 meer dan 3 0 0 maal opgevoerd. Door de Tooneelvereeniging Heyermans, met Mevr. de Boer van Rijk, Guusje Poolman, Jan C. de Vos en Willem van der Veer 80 maal; door verschil. lende gezelschappen in Indië 90 maal; en door dilettanten ln Nederland en Indië meer dan 140 maal. Eenige der persbeoordeelingen in Indie en Nederland. Soerabajasch Handelsblad" (opvoering door dilettanten). "De opvoeringen van Suikerfreule zijn een enorm succes geworden.. eén kolossaal lacheneet. ... , Er ziin opvoeringen die periodiek lachbuien verwekken, maar Suikerfreule is een blijspel dat voortdurend van het begin tot het einde lachsalvo's doet losbarsten. De vele suikerlui in de zaal hebben "zich buitengemeen geamuseerd en dit getuigt voorde conceptie van het »tuk. Nauwelijks was er vijf minuten gespeeld of de lacnstem"ming kwam erin, welke ontzaggelijk toenam toen de „Suikerfreule ''op het tooneel baar intree deed. Na de eerste acte een langdurig applaus, dat al even enthousiast kionk na de tweede, en na de derde bijna tot een ovatie aangroeide... " -Het spreekt van zelf dat dergelijk succes onder de bedrijven door, -op het spel een zeer gunstigen indruk hadden. Wie eenavond lang „hartelijk lachen wil, ga Suikerfreule zien..." Uit andere beoordeelingen over •dilettantenopvoeringen uit prov. en Ind. bladen: .De spelers oogsten een enorm succes.... „j«_ "Aanhet slot moet steeds weer gehaald worden, en langdurig werden „de medespelenden toegejuichd. .. »,..«.„ .Het is niet gemakkelijk dergelijke Indische types gaaf uit te beelden, „maar wanneer dat dan ook slaagt, is het succes dubbel verdiend. . „De spelers hadden ten zeerste hun best gedaan... een genotvolle "aVMevröuw die de rol der Suikerfreule op schitterende wijze uitbeeldde, kreeg twee bloemstukken, en werd door den voorzitter gecomplimenteerd over haar creatie.... .-,.„„ De toeschouwers vielen van den eenen lach in den andere.... Over de opvoeringen van de tooneelvereenlging Heyermans- met Mevrouw de Boer van Rijk, duusje Poolman, Jan C. de Vos, Willem van der Veer, Hein Harms e.a. in de hoofdrol schrijft d au- Het Ale. Handelsblad: „De heer Van Wermeikerken mag „Mevrouw de Boer van Rijk wel U goud beslaan . hoe maakt ze nu weer dit vervolg op Tropenadel, dat Suikerfreule heet genietelijk.. Wat heeft ze weer doen lachen. Het lezen van den brief was het "hoogtepunt van den avond. Hoe prachtig verstaat zij 't haar baatat. "haar critiek door xoo'n brief heen te leaen. Evenals in Tropenadel Jjwas haar opkomst tot een moment gemaakt. . HetNieuwsvandenDag: „Amsterdamsebe stukken met platsprekende personen uit Jordaan en Indische stukken met kromsprekende nonna's plegen In dezen tijd veel succes te hebben... "De schrijver van dit stuk heeft belde attracties gecombineerd. "Shakesneare vermaakte het Engelsche publiek met.zijn Welshmen, "hun taal en gewoonten, een Hollandsen tooneelschrijver mag als dankbaar tooneeleffect de tegenstellingvan kleinburgerlijke Hollandsche en van Indische menschen en toestanden kiezen en er zijn "voordeel mee doen.... De dolle tegenstellingen zijn er. Het is een "echt speelstuk en mevrouw de Boer maakt er een groot succes van. De Tiid. „Er behoort groote handigheid toe, om een stuk neer te „zetten, dat heel den avond een schouwburg doet daveren van den lach. JEr wordt uitbundig gelachen. Voor ouderen behoeft dit stuK niet „te worden afgekeurd." De Maasbode. „Sncees verzekerd .. Merrofl* de Boer is als Kattenburgsche een Amsterdamsen monument, trol bazigheid, hartelijkheid, gezond conservatisme, beperkt maar stevig levensbegrip,., 'vol van cle consequenties def sentimentaliteit. Voor volwassenen „behoeven wij deze voorstelling niet te ontraden. EERSTE BEDRIJF De voorgalerij van de woning van de familie Van der Kooy, uitzicht gevende op het erf (tuin), met in de verte een gedeelte van de suikerfabriek, schoorsteen, en een klappertuin. Twee rieten zitjes, links en rechts met gemakkelijke stoelen. Rechts een deur, die naar een privé kantoor voert, en meer naar voren een vaas met palm. Links-voor een deur of poort, die naar de zijgalerij voert, daarachter een deur naar de slaapkamer. Op den achtergrond een balustrade tusschen twee witte pilaren. Uitgangen naar het erf: links en rechts (achter). Achter de balustrade, waarlangs drie palmen in tonnen, is het erf. Aan de witte muren eenige blauwe borden en rekjes met planten. EERSTE TOONEEL. Van der Kooy, Nittel. v. d. Kooy. (loopt in een ietwat smoezelig toetoeppak, waarmee hij den midaag in de fabriek geweest is, het boord open, heen en weer. Hij is het type van den Europeaan, die 25 jaar van zijn leven in Indië doorbracht, lichtelijk opvliegend, en rond). Ik heb me wat op mijn dak gehaald. Ik ben ingespannen. Moest ik daar nou me vrouw voor uit Holland krijgen! om in de schoonmaak te zitten! — 6 — N i t t e l. (in pijama's, kloek, energiek type, die na in Holland theoretisch te zijn onderlegd, zijn weg in Indië zeker vinden zal). Kalm nou maar, Van der Kooy, kalm nou: Dat hebben alle vrouwen als ze pas in den Oost komen. Schoonmaak-maniën, slijt wel. Willen nog alles op zijn Hollandsch doen en Hollandsch zien. Slijt wel: In den Oost slijt alles. v. d. Kooy. Slijten ? Slijten ? Maar met dat al zit ik ermee Me slaapkamer op slot de achterkamer op slot (voelt demonstratief aan linksche deur). Op slot, op slot. Groote schoonmaak. Op slot, dat is nou me slaapkamer, op slot omdat-ie schoongemaakt is. Schóón-gemaakt. Kom je warm en bezweet van de fabriek wil je je lekker in je kebaja steken Op slot. Ik kan niet bij me kleeren. Bij niks En me vrouw uit Dat heet nou s-c-h-o-o-n-m-a-a-k-. Voor de schóónmaak moet ik in me vuile pakkean rondloopen tot mè-vrouw terugkomt van de passar TWEEDE TOONEEL. Vorigen, Schuit. Schuit, (gekleed als Van der Kooy, type van erg precies mannetje, die 10 jaar employé op verschillende ondernemingen is geweest, en altijd employé zal blijven, goedig, oribeteekenend, spreekt langzaam en precies, altijd in vragende intonatie, half verbaasd, half naïf, komt zijpoort binnenstrompelen met grooten sleutel in de hand). Het gaatje is veel te klein ik kan 'm er niet inkrijgen. De sleutel is te dik, zie je, anders ging 't misschien wel (legt de sleutel erg precies op tafel). Het is een gek geval v. d. Kooy (die geen notitie van hem nam, maar aan de deuren voelde) Nee nee, 't is heelemaal geen gek geval 't is schoonmaak, echt petiterige krenterige Hollandsche schoonmaak, anders niks, anders niks Schuit (gelaten). We zullen er maar bij gaan zitten, en afwachten op de dingen, die komen zullen. We kunnen der nu eenmaal niet in. v. d. Kooy. We kunnen der niet in...... dat zegt-ie daar met een gelatenheid ! Zou je nou zoo'n deur niet intrappen Schuit. Dan moet je 'm later weer laten repareeren ook. N i t t e l. Nou nou kalmeer man, kalmeer, wacht nou kalm af, zoo dadelijk is ze thuis Als je je vrouw uit Holland Iaat ujtlcomen, dan weet je te voren dat ze nog Hollandsche begrippen heeft. v. d. Kooy. Ik haar laten uitkomen ? Ik ? Zij heeft zichzelf laten uitkomen, ik ben er onschuldig aan als een pasgeboren kind Zeg zelf, Schuit ? Schuit, (knikt). Als een pasgeboren kind. Nittel Maar je zei toch dat je je vrouw v. d. Kooy. Ja, dat zei ik, iedereen zeit wel eens wat, om geen flater te slaan om zijn figuur te redden. Maar nou loopt het de spuigaten uit 1 Zelf laten uitkomen. Zal je overkomen (vertelt): Ik zit kalm in den Oost ik weet van niks, waar of niet, Schuit. Schuit. Ja, hij weet van niks zit kalm in den Oost v. d. K o o y. Ik weet van niks, doe me werk, en mijn vrouw zit kalm in Holland, vijftien jaar lang. Schuit. En nooit ruzie ook 1 — 8 — v. d. Kooy. Wou met dat apenland, zei ze, niks te maken hebben. Nittel, ik zal je nou maar eerlijk zeggen, hoe de zaken staan. Schuit weet 't Schuit. Ja die weet't! die woet't I 't/szoo... v. d. Kooy. Daar komt me op een goeie nee laat ik zeggen op een onzalige morgen iemand uit Indië bij haar aanzeilen, vertelt er dat alle mannen hier Mina's hebben. En ze schrijft me: Dirk, je bedriegt me, je hebt ook een Mina. Ik schrijf terug: ik heb alleen een huisjongen en een kokkie Schuit. Ja, alleen een huisjongen en een kokkie. v. d. Kooy. Ik krijg een brief terug: Een kokkie dat is ook een vrouw, de vrouwen in Indië weten niks van de zedelijkheid, ze dragen alléén maar een sarong, niks anders 1 Je moest je schamen! (betoogende) Nou, jullie kenne de oude Sarina. Een vogelverschrikster. Ze pruimt sir|h. Schuit. Maar ze kookt anders heel goed. v. d. K o o y. Jk schrijf: Laat je toch niks wijsmaken, en zend haar bovendien een foto van Sarina. Ik denk die is al lang tevreden. Als ik maar geregeld geld zend. We lagen, als ik met verlof in Holland was, toch nogal overhoop Ik denk: zie zoo dat is van de baan. Alles goed, zoolang ze maar niets van me dochter, van Trude, weet Maar daar schrijft ze: Lieve Dirk, — dat ben ik — Lieve Dirk, ik heb me boeltje verkocht en ik kom de volgende week naar Indië. Mét de boot. De vrouw moet haar man volgen waar hij gaat — 9 — Schuit. Haar man volgen waar hij gaat dat schreef ze 't is waar. Nittel. De volgende week ? v. d. Ko o y. De volgende week 1 Ja, 't is waarachtig of ze schreef, ik kom de volgende week naar Utrecht. Toen ik de brief kreeg zat zij al vlak bij Indië bij Sabang. En of ik ze maar te Batavia van de boot wou halen. Stel je voor, midden in de maaltijd, terwijl alle suikermolens draaien Dan kan de duivel nog geen verlof krijgen. Nittel. 't Speet me waarachtig, maar 't ging niet. (Slaat naar een mug op zijn enkels.) v. d. Kooy. Nee, dat ging ook niet! Ik denk: die alleen naar Indië komt, kan ook wel alleen van Batavia naar Toeloeng Baroe komen Altijd nog tijd genoeg om haar dat van Trude te zeggen. En daar zie ik haar voor me, goeie Godl Nog precies zooals ik ze 6 jaar geleden in Amsterdam zag, een kapothoedje met bloemetjes Ik was blij, dat Trude ze niet zöó zag die hoeft ze pas te zien, als ze tenminste wat verindischt is! Nittel (goedig) Ze ziet er heel netjes uit! v. d. Kooy. Och wat! Andere vrouwen laten hun mannen nog eens tijd om ze te schrijven koop daar zoo'n hoed, koop een japon in de Bonneterie f En je hebt dit noodig. En dat dragen ze niet in Indië. Nee, maar dat zeilt ineens op de boot of het een trein was. Hoe moet die ooit nog Indisch worden. Nittel. Pas twee weken hier dat komt wel. v. d. Kooy. Pas twee weken. En het lijkt me een jaar, dat noemt-ie pas ons heele jongezellen huishoudentje overhoop gehaald. Hier met Schuit heb ik nou vijftien jaar lang lief en leed gedeeld. — 10 — Schuit. Ja, lief en leed gedeeld da's waar. v. d. Kooy. Van fabriek op fabriek, vijftien campagnes. Schuit. Van fabriek op fabriek vijftien campagnes da's waar. Nee, da's toch niet waar, 't waren er zestien met deze mee! v. d. K o o y. De heele boel overhoop, hij naar een achterkamer Schuit. Ik ben anders wel tevreden met me kamer tenminste ais ik er in kan. v. d. K o o y. Nittel naar 't paviljoen Zoo merk je ineens, dat je getrouwd ben. Nittel. Och, zoo erg is het nou niet. Hoor eens Van der Kooy, ik vind dat jij overdrijft. Je krijgt je vrouw uit Holland, die je daar in een verloftijd en vijftien jaar lang gelaten hebt in het milieu, waaruit je haar koos, terwijl je zelf ik zal maar zeggen „gegroeid" ben In Indië een ander mensch werd, dan je vroeger was. Die vrouw staat ineens voor je, wou je dan dat ze ineens Indisch was? (loopt heen en weer) Honderde mannen is dat overkomen, bij jou is het alleen iets erger, omdat ze zoo laat in Indië kwam. En het ergert je het meest...... omdat je voelt dat je haar zóó niet kunt zeggen van Trude. Te Hollandsch t En dat alles eigen schuld is v. d. K o o y. Kon ik anders ? Nittel. Zeker had je anders gekend. Dat je al een dochter had, had je haar moeten zeggen, toen je trouwde, dan was het niets geweest. v. d. K o o y. Maar toen zag ik er niet dat in. Je weet hoe wij dit hier in Indië beschouwen. Ik wist immers — 11 — niet, dat ik zooveel van mijn kind zou gaan houden! Nittel. En later toen je weer met verlof was ? En je al van je dochter hield. v. d. K o o y. Ja later ja , ik heb het haar toen honderd maal willen zeggen maar je weet hoe je dan bent (Schuit gaat over de balustrade uitzien). Voor je plezier met verlof en dan, die bekrompenheid van opvattingen. Ik probeerde het wel eens langs een omweg, maar dan had je die principes moeten hooren Alles naar Hollandsche maat! En ik dacht ze komt toch nooit naar Indië, ze wil zelf niet, dan hoeft ze 't ook niet te weten. En nou sta ik voor het geval. Schuit. Ik geloof dat ze eraan komt, zeg! Nittel. ) (Beiden naar de balustrade.) v. d. Kooy.) Waar ? Waar ? Schuit. Daar tusschen de boomeri. O, nee, nee, 't is een Inlander op een karbouw. Nee, 't is er niet. Dat duurt lang, zeg (komen weer naar voren) ik heb het haar nog zóó gezegd de weg is één modderpoel, heele- maal stuk gereden door de rietkarren en we kunnen er niets,aan doen voor de regentijd voorbij is Maar ze wou, ze wou toch Dan maar op „Kees!" zei ze. Nittel. Weet je wat ik je wou zeggen, van der Kooy, neem haar nu voorloopig, zooals ze is, denk dat jij ook schuld hebt, tracht haar langzaam te veranderen. dat gaat gauw genoeg vrouwen hebben een groot aanpassingsvermogen alleen al uit instinct. En zeg haar zoo gauw mogelijk, dat van je dochter, voor Trude terug is! (Schuit is weer gaan uitkijken). v. d. Kooy. Nee, later, zij moet eerst breeder van opvatting Indischer zijn Dan pas zal ze het be- — 12 — grijpen; voor Trude ook beter laat die nou nog maar kalm wat in Djokja blijven. Ik heb haar geschreven dat we het nog te druk hadden Later dat komt allemaal later terecht. Nittel. (haalt de schouders op), 't Is verkeerd I v. d. Kooy. Gisteren heb ik het nog geprobeerd, langs een omweg iéts dergelijks te vertellen iets dat erop leek, hé. Ik dacht Indië heeft werkelijk al invloed op haar. O, maar wat denk je dat ze zei ? Schuit, (bij de balustrade). Nee nee, 't is toch gèèn Inlander op een karbouw, ze is het werkelijk een pikolan achter haar, dan heeft ze 't toch gekregen, ik had 't ook allemaal op een briefje geschreven soda, zeep, boenders Vraag haar in godsnaam direct de sleutels, ik stik gewoon. v. d. Kooy. (aarzelend). Als jij eens eerst vroeg, jou geeft ze ze misschien dadelijk. Schuit. Nee, jij bent de man en jij wou de deur intrappen. v. d. Kooy. Zou 't toch niet beter zijn als jij Schuit. Nee dat is het werk van de man, dat is DERDE TOONEEL. Vorigen, Mevr. Van der Kooy. Op den achtergrond langs de balustrade verschijnt ^-een pikolpaard (kleine hit) waarop Juffrouw, (in Indië): Mevrouw Van der Kooy, schokschouderend langs de — 13 — voorgalerij rijdt. Zij trekt uit alle macht aan de teugels. (Bij opvoering door diletanten-gezelschappen kan men eenvoudig de hit laten vervallen en juffr. v/d Kooy rechts achter tot den onzichtbaren drijver laten spreken aanvangende bij „Stommelt")* Mevr. v. d. K o o y. Ho hoöo knol, hoöo, hou 'm dan toch vast, dat beest, hij wil naar de stal hóo nee maar hij zou me zóó de stal inrije (Achter haar een Inlander met picolan, tevens drijver. Nittel schiet toe helpt haar er af). Mevrouw, (tot de drijver achter haar). Stommert, mot je dat beest nog op zijn bast komme as we thuis benne, en ken je 'm niet effe vasthouwe als ik afstijg? Ik neem jou wéér mee, vanwege de gezèlligheid afijn, 't is ook de laatste maal, een knap mensch, die mij weer op die knol krijgt. En jij (tot v. d. Kooy) zorgt maar dat die weg in orde komt, da'k teminste weer met me wage kan gaan, je bent hier levend begrave, as 't geregend heb En 't regent hier altijd En as je me weer paard laat rije, jij, laat 'm dan tenminste eerst fetsoenlijk te eten geve, blijft bij elk bossie gras staan om z'n maal te doen (gaaf hem strelen) Arm beessie, je krijgt havertje , hoor, van de vrouw, zal zorrege dat jij 't niet in je ingewande krijgt (springt achteruit) Sag je dat ? Hij bijt, 't kreng v. d. K o o y (die op den voorgrond is gebleven) Hij wou je een zoen geven 1 Mevrouw. Hij is niet zoo zoenerig van zijn hart as jij! (Tegen de anderen). Toe, hellepe jullie me effe een handje, en waar blijft de jongen nou (gift) Djongès, djongès! Och meneer Nittel, pak u die zeep effe as U zal er geen vuile hande van krijge, ze zit in een blik, en toe, neem die boenders ook effe 1 zóó I (Komen naar voor). Na, maar da's ééns en da's nooit weer het is niks gedaan bij zoo'n hitte, enne je krijgt er zoo'n pijn van an jè jè fundeering maar, ja, wa 'k zegge wou. Kén jij — 14 — Maleisch, Schuit, je hebt op 't papiertje geschreven Zeep Sahoen. Ik sta daar in de toko van die gele Chinees te zeggen van Sahoen, Sahoen ze stoppe me van alles in me hande, maar geen zeep Toen ben ik zelf in de winkel gegaan en daar stond een heele stapel blikke. En weet je wat 'r op stond ? Jij ken veel van je Maleisch, zeg! Der stond op : Groene Zeep ! Jij met je Sahoen. Schuit. Saboen, heb ik geschreven J Mevrouw. Nou da's óók niet goed, der stond zèèp op, heel gewoon groene zeep! En dan boenders! Sikat sikat? Nittel. S/kat, mevrouw. Mevrouw. Nou dat zeg ik toch, Sikat of Sikat, zal wel 't zelfde wezen! Als ik zeg Mevrouw da's toch 't zelfde als Mevrbuwf Hadde ze ook niet. Tida ada, zeggen ze tegen me, dat beteekent zooveel als: Hebbe' me niet, dat weet ik al. Ik met me Sikat! En ze hinge der bij bosse Nou ik moet zegge dat jij Maleisch kent, hoor. Ik ken 't al veel beter ze begrepe me direct, toen ik ze aanwees {De jongen komt toeloopen). Zoo ben je daar eindelijk, hier pak's an van meneer Nittel, en neem dat daar van die koelie ook mee. En die zeep moet je in de kast zette, op de bovenste plank, hoor. O e s s i n. Njonja maoe apa ? Nittel. (helpend). Didalem lemari diètas, ja I Mevrouw, (nabouwend). Ja natuurlijk, didalem lemari dijatas, ja ? Ja, ik leer 't wel as ik maar tijd van leve heb ; maar wat een taal, he, didalem lemarie.... dijatasja je reinste Hottentots. Indertijd op de Tentoonstelling van Amsterdam in negentig, had je ze ook... in de duisternisse van Afrika Jezis, wat het-die kerel me toen de stuipe op me lijf gejaagd hij zei ineens wat tegen me, weet je nog Dirk ? — 15 — v. d. Kooy. Weet ik niks meer van, (stoof Schuit aan, zacht) Vraag jij nou de sleutels. Mevrouw. O, nee, da's waar ook, toe konne we mekaar nog niet eens. Maar herejezis, wat een afzetters binne dat hier, weet je wat ze me voor 'n pondje zeep vroege ? Twee vijf en tachtig, voor een blik van vijf pond ; En weet je wat ze me voor me boenders vroege? Goeie got, waar binnen me boenders nou ? Nittel. Die heeft de jongen al mee. Mevrouw. Ik schrik me dood! Nou twalef stuivers, Maar wat kan je doen, as je ze noodig het, je kan toch niet in die vuile bende blijve zitte, stel je voor — in drie jare de vloer niet geschrobt, enkel met carbol opgedwijld. Je zou der een besmettelijke ziekte van krijge, ik heb een gevoel of me voeten vastkleve. v. d. Kooy. (Heeft driftig heen en weer geloopen na Schuit nog eens te hebben aangezet de sleutels te vragen). Mag ik nou ook eens wat zeggen ? Mevrouw. Zoo meteen! waarachtig, meneer Nittel, gisteren een strèèp miere in me suikerpot — hebbe ze werachtig een heele suikerfabriek vlak bij de hand, en dan moeten ze in mijn suikerpot kruipen v. d. Kooy. (driftig). Ik wou de sleutels hebben. Mevrouw. De sleutels van wat ? v. d. Kooy. Van de deuren natuurlijk van deze en van die deur en van Schuit zijn deur, waar zijn ze ? Mevrouw, (goedig spottend) En waar zoue die nou weze ? — 16 — v. d. K o o y. Dat vraag ik je juist. Schuit, (achter v/d K.) Ja, hij vraagt het juist. Mevr. In me zak natuurlijk, waar zoue ze anders zijn? v. d. Kooy. In der zak l Ik moet er in. Mevrouw. Waarin? In me zak toch niet.? v. d. K o o y. Nee, in de kamers! Mevrouw. Nee maar nou wordt ie goed, met zijn vuile voeten, uit een vuile voorgalerij, zoo maar in me pas schoongemaakte kamers? ... 't Is hier geen keffée Vanavond hoor als de boel hier geschrobt is, v. d. K o o y. ik wil de sleutels. Mevrouw, (gemoedereerd). Toe, ga jij nou zitte, wat moet je der doen ? v. d. Kooy. Me verkleeden natuurlijk en Schuit 00k Komen we allebei vuil bezweet van de fabriek Mevrouw. En wou je zoo maar in me schoone kamers ? Zoo vuil en bezweet van de fabriek ? Ie zeit 't zelf! J Schuit. Om ons te verkleeden Mevrouw. Alweer verkleeden ? 't Is geen Sinter Klaas, zeg, dat verkleedt zich zóó maar vier maal per dag s morgens in een kebaja, 's middags in een toetoeppie en s avonds weer in een slaapbroek, 't is of de wasch geen geld kost. En 't goed lijdt er zoo van wacht, nou zal k eerst 's effetjes de boel hier late opknappe I Oa je weg, meneer Nittel ? Denk u er om, we ete om acht uur — 17 — precies, hoor (Nittel af.) (tot Van der Kooy goedig) Zet nou niet zoo'n gezicht, straks hoor, effe lekkertjes de boel hier late opschrobbe, he, en dan ken je door 't huis holle net zooveel als je wil dat vin-je toch zelf ommers ook prettiger, als de boel zoo lekker schoon is? (af) VIERDE TOONEEL. Van der Kooy, Schuit. (Staan elkaar even verbaasd aan te staren). Schuit, (oolijk) Héb jij de sleutels al ? v. d. Kooy. (woest) Hoe vin-je het nou, doe daar nou eens wat tegen. Schuit. Ja, doe daar nou eens wat tegen v. d. Kooy. Als jij me ook wat beter ondersteund had, je zei niks! Schuit. Nog al een moment, om te steunen als je net op je kop krijgt voor je Maleisch. Saboen is in 't Maleisch Groene zeep I Weet je wat, laten we nou maar kalm wachten tot „strakkeés de boel lekker schoon is!" v. d. Kooy. Stik! Schuit. Daar zijn we toch druk mee bezig, van de warmte ? Wat wil je dan ? Op de sleutels wachten tot ze Indisch is ? (Men hoort het signaal van een auto). Dat is waarachtig de baas zijn auto (naar de balustrade). Is die nou al terug ? We konden 't nog best zonder hem doen (knoopen hun jassen toe). Suikerfreule 2 — 18 — VIJFDE TOONEEL. De Vorigen, Van Wielandt. De heer Van Wielandt is een chic-pretentieus, bijna fatterig type, een van die, welke alleen door hun familie-relaties met directies in Nederland, aan het hoofd eener onderneming komen. Spreekt met een hooge stem Haagsch I v. Wielandt. (loopt haastig binnen) Ahi ahi ik steur toch niet, (druk) apropos Van der Kooy dat is keurig hoor, dat is keurig, nee maar, dat is perfect in orde dat is in órde. Schuit, (onderdanig). Meneer een goede reis gehad ? v. Wielandt. Een patente reis net terug. Even in de fabriek geweest. Maar wat zei Ik ook weer O ja nee maar dat is in orde heur, die molen ziet er keurig uit, die heb je patent in elkaar gekregen, je bent een man van de practijk, net als ik, net als ik AI die theorie 1 Ja, de eerste machinist zou het ook wel goed hebben gedaan, maar zeker niet beter als jij apropos, hoe maakt Brouwers het, nog altijd die verdèmde malaria, vervloekte ziekte, je loopt ermee door, denkt dat je gezond bent, en ineens fiang, lig je nu maar dat is in orde, heur, ja ik bedoel van die molen. Apropos, ja, wat wou ik ook weer zeggen ach, dat geheugen in Indië, maar wat een dégoutant weer wat een dégoutant weer als maar regen en als het dan droog is, dan regent het weer 1 Schuit. Hahaha (Van der Kooy lacht ook mee). v. Wielandt. Waarom lachen jullie nou allebei. Ik zeg toch niets Komen jullie pas van de fabriek : ahi, dat jullie nog zoo knus-smoezelig hier bij elkaar zitten ? — 19 — SCHÜIT- \ (teeeliik) °> 31 lang terug. v. d. Kooy. ) v s 1 > ja... pas uit de fabriek. v. W i e l a n d t. Hij zegt al lang en hij pas, jullie hebben een wonderlijk begrip van tijd, waarom hebben jullie je nog niet verkleed? v. d. Kooy. (aarzelt, jokt). De waschman heeft ons in den steek gelaten. Schuit (verbaasd). Zoo is die weer niet binnen, ik dacht dat ik nog vijf witte pakken had liggen, in me kamer tenminste. v. d. Kooy. Nee (wenkt hem haastig af). Nee dat is een vergissing , die is er nog niet. Schuit, (verbetert zich). O ja zeker dat is een vergissing zijn waschman heeft mij ook in den steek gelaten. v. Wielandt. (Wilgeestigzijn). Ja ik begrijp... zijn waschman, en jou waschman, dat is één, hihihihi. Schuit. Hihihihi. ) (loopen ongeduldigd zenuwv. d. Kooy. Hahahaha.) ac/ii/g heen en weer). Schuit. Verduivelde goeie mop mijn waschman en jouw waschman dat is een. v. Wielandt. Apropos, maar wat ik ook v»er zeggen wou Och, waar kwam ik toch ook weer voor dat geheugen in Indië, je geheugen. O ja, die molen, ahi, dat is in orde hoor, dat is in orde Maar ik had toch n°g iets toch O ja! O ja ik vermoed dat mevrouw gearriveerd moet zijn ahi, die Van der Kooy, nooit geweten, sag, dat hij daar nog ineens een vrouwtje uit Holland zou nemen, zoo'n stikemert, sag Schuit. — 20 — Schuit, {lacht of er een goeie mop getapt is). . v. Wielandt. (Kijkt goedig als had hij werkelijk een mop getapt). Hihihi ja zoo'n stikemert, he ? v. d. Kooy. Och, ziet U v. Wielandt. Nee nee, geen excuses, we zijn immers maar meisjes onder eikaar. Schuit. Hihihi die meneer Van Wielandt 1 v. Wielandt. Je bent nog jong, kerel, ik begrijp, dat wil wel wat jongs om zich heen zien En jij Schuit: huisvriend ? Van der Kooy, Van der Kooy oppassen Hij is een verkapte Don Juan t Ik dacht, ik loop even aan, even kennis maken, theeuurtje maar als ik steur, ik hoopte alleen v. d. Kooy. O ü stoort niet, maar mijn vrouw is even aan haar toilet bezig. Schuit. Ja, aan haar toilet bezig. v. Wielandt. Wat zei ik je nou Van der Kooy, hij weet ook al dat jou vrouw aan 'haar toilet bezig is. Wat heb jij daarmee te maken ? 't Is jou vrouw toch niet ? Schuit. Hihihihi, die meneer Van Wielandt, mijn vrouw toch niet nee gelukkig niet v. Wielandt. Hè ? . Schuit. Ik bedoel, ik voel niets voor het huwelijk. v. d. Kooy. Ja, dat bedoelt hij v. Wielandt. Nu ... apropos... O ja... ik mag dat anders wel getrouwde employés op de onder- — 21 — neming. Maar ik zal me menschen daar nooit afhouden, dat brengt leven in de brouwerij. Die vrouwtjes Ahi jullie kènne me! Da's anders de fout van veel mannen hier in Indië, Iaat trouwen en dan zoo'n piepjong vrouwtje^ Zónnetjes I v. d. Kooy. Nee zóó jong is ze nou niet! We waren al 15 jaar getrouwd. Schuit. Niet zoo hèèl jong meer, ziet U. v. Wielandt (teleurgesteld). O goeie God, al 15 jaar getrouwd, en nooit iets van gezegd, en, wat jammer pardon ik bedoel voor Van der Kooy maar apropos, Dan, dan, ga ik maar een andermaal hoop ik ja dat was in orde hoor in orde ik bedoel die molen, ja ? Daar heb ik schik in, schik (wil heengaan). ZESDE TOONEEL. Vorigen, Mevrouw. (Stem van Mevrouw, nog half in de zij-galerij). Vooruit, aap, doe je nou net of je geen twee emmers tegelijk kan dragen ik zal het je laten zien zóó (In de poort links, uit de zijgalerij verschijnt mevrouw Van der Kooy, een emmer in iedere hand, blauw schort voor. Achter haar Oessin, met een beleedigd gezicht). Dit weet werachtig ook nog niet eens hoe je een borstel moet vasthouden, ik zal je leeren schrobben. Jij zal der geen zwarte knietjes meer van krijge, hoor, zoo en nou begin je hier, sini ^ini (zet de emmers neer). v. d. K o o y. (heeft een beweging van wanhoop, gemaakt) — 22 — Mevrouw, (ziet van Wielandt). Sini Oh, perdon, is ter bezoek ? Dat had je me toch wei eens effe kenne zegge (tot Van Wielandt). Ziet u we benne in de schoonmaak en dan Vooruit jonge, neem die emmers nou toch vört zie je niet dat er bezoek is, dan moet U het zoo nauw niet neme (droogt haar handen aan de schort, bindt die los). v. Wielandt. (teleurgesteld en ironisch). Is dat mevrouw. v. d. K o o y. (wanhopig). Ja, dat is me vrouw v. Wielandt. (correct). Ik ben Van Wielandt, de administrateur, ik Mevrouw. Wel heere nog-en toe, de baas ? (doet deftig). Meneer Van Wielandt, het is me heel aangenaam... (steekt hem de hand toe. Van Wielandt, die eerst enkel zeer correct boog, strekt dan hoog een handje Mevrouw vjd K. grijpt er een paar maal onder......) v. Wielandt. Engenèm Mevrouw. O perdon, (heeft eindelijk zijn hand). Mij ook engenèm, gaat U zitten, aardig van u, dat U ons eens effetjes kwam opzoeken, ik zeg net al tegen me man v. Wielandt. Perdon, ik steur toch niet ik kom een ander maal, ik zie huiselijke besognes ahi Mevrouw. Welnee, u steurt heelemaal niet, en hoe noemt u dat huiselijke besonjes zegt u maar gerust een zwijnepan, hoor maar we zalle de boel wel opknappen. Stel u voor, in drie jaren de vloer niet opgeschrobt, enkel met karbol gedwijld. v. Wielandt. Hihihihihi! — 23 — Schuit, (lacht direct mee) Hihihihihi. Mevrouw (is even verschrikt). Ja, ik noem de dingen zooals ze zijn maar v. Wielandt. Mevrouwtje ik zie direct, dat hier de reinigende vrouwelijke hand over is gegaan, werkelijk opgeknapt. Mevrouw. Welnee, ik moet hier nog beginne. Maar de slaapkamers benne al op orde hoor, wil u ze soms effe zien ? v. d. Kooy. Goeie got vrouw! v. Wielandt. O neen, neen, ik dank u, ik zal nou maar gaan, een andermaal géérne, maar Mevrouw. Gut, wat spijt me dat nou, dat u op zoo'n ongelege oogenblikkie komt, zoo midden in de schoonmaak, zal ik maar zeggen Maar daar staat elke huisvrouw voor, niewaar. Je zou wel anders wille, maar dan komt de boel nooit aan kant Schuit. Nee, dan komt de boel nooit aan kant. v. Wielandt. Zeker, zeker a la guerre comme a la guerre. Mevrouw. Nou en öf Alekér kom alekèr, ja, ik schiet al een beetje op met me Maleisch! Maar 't is crimeneel lastig 1 We motte hier nog heel wat wljziginge anbrenge, maar u zal 's zien hoe 't er uitziet, asse we klaar benne, daar aan de wand komme allemaal pertrette van me fermilie, die witte vlakke staan zoo kaal Der komt natuurlijk een kleed op de vloer en ik heb een heele- boel tafelkleje meegebracht, plusse en wat?...... Gaat u al ? jammer dat u niet op een gelegener oogenblikkie kwam as ik 't gewete had — 24 — v. Wielandt. Pardon mevrouw, trekt u daar niets van aan in Indië loopen we wel meer zoo onverwachts bij elkaar binnen, ahi de huizen zijn zoo open, niewaar (is naar den achtergrond gegaan). Mevrouw. Ja zegt u dat wel de huize benne zoo ope je leeft hier compleet op straat. Dat heb ik in Batavia ondervonden, daar stong ik ook zoo ineens in de voorgalerij bij de fermilje Van Vliet, as ik U daarvan vertel V. Wielandt. Ik mag u nu bij deze zeker wel groeten, ik heb nog veel droktes, zoo pas van de reis Mevrouw. Nou een ander maal dan, (reikt hem heel hoog de hand, zoodat v. W. er eerst onder grijpt) de groete 't was me aangenaam. v. Wielandt. Engenèm Adieu, heeren. Mevrouw, (loopt hem tot bij de ballustrade na) Dag meneer (buigt) dag meneer Adieu. ZEVENDE TOONEEL. (Vorigen, zonder Van Wielandt). v. d. Kooy. (ziet in wanhoop naar Schuif) Mevrouw. God wat een aardige man, en wat een nette maniere. Nou maar die ken ik ook heb ik in Batavia geleerd v. d. Kooy. (is zijn drift niet meer meester, wil wat zeggen steekt dan de handen woedend in de zakken, gaat heen om te kalmeeren). — 25 — Schuit. Ja, een he.el aardige man Mevrouw, (ziet verbaasd v. d. Kooy na). Wat heeft hij' Schuit. Och dat is de warmte (kijkt haar even aan, dan met een slim lachje) Hij heeft 't zoo warm, hij stikt bijna En i k ook Als ik hem zóó zie moet ik altijd aan die arme Hilverding denken, heeft een oogenblik ruzie met zijn vrouw ze gaat even naar de zijgalerij, toen ze terug kwam, was-ie dood Dat is de hitte hier in Indië daar krijg je een tropenhart van. Mevrouw, (geschrokken). Een wat ? Schuit Een tropenhart Mevrouw (angstig) Je wilt toch niet zeggen, dat Van der Kooy daaraan lijdt aan een tropenhart. Ke-je daar op slag dood van blijven ? Hij heeft 't toch niet? Zeg me eerlijk ik ben sterk Schuit, (wijfelend geheimzinnig). Soms denk ik het u moet rekenen 25 jaar in den Oost, dat gaat je niet in je kouwe kleere zitten, soms meen ik de symptomen op te merken. Mevrouw. En de symptomen ook nog O God, waar is-ie (geruster) O ik hoor zijn stem ik vind het nobel van je, Schuit, dat je me waarschuwt god god, wat een land Schuit. Als u dat allemaal wist maar doe me plezier zeg niet, dat u 't weet dat zou'm maar ■ ongerust maken, en weet je, 't nare der van is ziektes hebben hier zoo'n kort proces zóó leef je zoo leg je deronder ze begraven je hier binnen vier en twintig uur. (slaat achteloos een muskiet op zijn voet dood). — 26 — Mevrouw. Binnen vier en Ja, he wat bijten die muskieten, je moest me beenen zien. Schuit. Ja, ik weet een geval van iemand te Soerabaja, die zat 's morgens koffie te drinken met zijn vrouw nee toch niet, 't was thee en 's avonds droegen ze 'm 't huis uit, dood. Mevrouw. Och got, toe vertel me al die narigheid niet. Als ik eran denk Een tropenhart? (roept) Nou maar dan krijgt-ie geen thee meer Van der Kooy, waar blijf je nou. Waar is ie nou kwaad om wat moet ik doen om 'm te kalmeere. Schuit. Geef 'm de sleutels dan kan die zich verkleeden! 't Is de warmte. Een frisch pak Mevrouw, (graait in haar zak) Ja ja laat-ie zich dan gauw verkleje. v. d. Kooy (komt driftig terug.) Ik moet je even alleen spreke ik Mevrouw. (is hem al met de sleutels tegemoet gesneld). Hier, toe nou ga je nou gauw verkleje doe je kebaja aan lekker frisch! v. d. Kooy. (staat verbaasd ziet naar Schuit, die hem wenkt ) O, eindelijk Mevrouw. Dirk god wat ben je rood in je gezicht als ik eraan denk, dat ik je morgen zóó zou motte begrave Of jij mij Zoo ineens maar deruit. Binnen vier en twintig uur. Wat ben ik daar naar van Dirk Dirk (schreit) ik wil hier nooit begrave worre nooit hoor. As 't er zooveel beeste böve de grond loopen wat zit er dan ónder Wat ben je rood en je gezicht v. d. Kooy. (Nog verbaasd). Die verdomde schoonmaak woede ook — 27 — Mevrouw. Toe, wees nou kalm je heb nou de sleutels (dringt hem naar de linksche deur). Schuit. Ja, maar hij heeft de mijne ook Zöó dank je dan. Mevrouw. Doen jullie je sloffe uit ? v. d. Kooy. (Kijkt even glunderend naar Schuit, gaat dan zijn slaapkamer binnen, laat de sloffen voor de deur staan). Mevrouw. (Ziet hem innig na, loopt dan haastig naar de poort, waardoor Schuit verdween) Zal je je sloffe voor de deur late staan, Schuit, toe denk er nou om, ze benne pas schoon, me kamers!. Schuit (stem) Ja ze staan er al ACHTSTE TOONEEL. (Mevrouw Van der Kooy, later de jongen). Mevrouw. (Zit nog even te snikken, kijkt dan rond) Die goeie-Dirk. Wat zal dat mensch een verdriet gehad hebben Nou heb ik niks geen zin meer in me schoonmaak ook, ik zal hier morgen wel laten schrobbe daar stane me werachtig de emmers nog in de gang. Djongos... neem die emmers weg. (De jongen verschijnt direct ; En breng thee, maar maak ze een beetje slap, hé ? O e s s i n. Apa ? Mevrouw. Die emmers daar weg, weg ankat, ankat ja juist en breng de thee. Kassi thee! O e s s i n. Njonja tida boleh bikin bressi ? — 28 — Mevrouw. Wat zeg je ? O e s s i n. Sckoonmaak ? (spreekt gebrekkig). Mevrouw. Tlda tida tida! En neem die boenders ook mee... En dan thee zette... slap! O e s s i n. Soedah klaar 1 (af). Mevrouw. Ook goed Soedah klaar, zeit-ie. As je maar Hollandsch tegen ze praat, dan zegge zij't wel in 't Maleisch (gaat bij tafel links zitten). He, ik ben er naar van. Een tropenhart Van der Kooy een tropenhart. De jongen verschijnt ruisclüoos weer met het theeblad, schuift het ineens naast haar op tafel Mevrouw. (Geeft een gil) Heerejesis is dat schrikke. ...zeg, as je 't op mijn voorzien heb Nee, krijg dan eens géén tropenhart 't Slaat as een hamer ke-je niet 's effe zegge, dat je der an komt, beroerling dat loopt maar op derlui bloote voete en staat zoo maar ineens achter je Maar je Iaat 't maar in 't vervolg, versta je O e s s i n. (zwijgt). Mevrouw. Verstaan ? Ik zal jou sandale geve. (De jongen gaat heen Mevrouw Van der Kooy kijkt even in de theepot, roert erin, ziet dan naar de linksche deur, wacht weer, ziet rond, pakt ineens een plumeau uit den standaard, gaat er voorzichtig mee naar de muur, waar zij een tjitjak (Hagedis) ziet kruipen, neemt een aanloop, slaat dan haastig). Daar loeder, daar heb ik je, nee daar gaat-ie, (slaat weer en nog eens) Daar, o God, (heeft het dier zien vallen) Die krenge hebben het altijd op je rokke voorzien, waar is ie nou (springt weg) O Jessis, (voelt an haar been, alsof die daar langs opgekropen was) o gederrie, hij zit onder me rokke, hij (grijpt angstig, zoekt dan opge- — 29 — lucht) O nee daar loopt-ie nog, (staat weer) maar uitroeje zal ik je, ik zal daar me huis vol kurkedille hebbe, asse we schoon benne (gaaf weer zitten) (Bedenkt zich, staart onrustig naar de linksche deur, roept: Dirrek, Dirk! Stem. Ja Mevrouw. O, ik wou je maar even hoore, 't was zoo stil (zij gaat de kamer binnen, en dan komen beiden weer in de voorgalerij. Zij houdt hem bij de eene hand, terwijl hij met de andere nog zijn kebaja dichtknoopt. Van der Kooy ziet haar van terzijde aan, alsof hij zich verbaast over ineens zóóveel hartelijkheid). Mevrouw (lief). Zoo kom nou eens bij me zitten, weer zoo gezellig as vroeger, he ? Toe we pas getrouwd ware (drukt hem een hand). v. d. Kooy. Ja, laten we eens kalm met elkaar praten, he moeder? Over de oude tijd en. Mevrouw (drukt hem weer een hand, lacht). Ik moést je even voelen, he! Ik ben tóch blij, dat ik bij je ben gekomen man en vrouw hooren bij elkaar, nietwaar ? Vooral als we zoo zachies-aan, he ? een dagje ouder werre. Stel je voor, da'k daar in Holland onverwacht het bericht van je oferlijen had gekregen, 'k zou 't niet overleefd hebbe, van gewetenswroeging, dat een ander je de oogen had moeten dichtdrukke. v. d. Kooy. Kom, moeder, niet zoo somber, he, hoe kom je in zoo'n bui. Mevrouw. Och, nee, niks (slaat hem bezorgd gade). Zoo.... en je nou niet meer zoo opwinde, 't is zoo slecht voor je! v. d. Kooy. Voor mij ? Mevrouw. Nee, nee, voor een mensch, niewaar! — 30 — v. d. Kooy. Ja je moet je hier kalm houden in indië anders krijg jë tropenkoller Mevrouw, (schrikt). Dat óók nog ? Toe Van der Kooy zal je oppassen en je kalm houden ? v. d. K o o y. Ik ben altijd kalm als je hier maar niet van die vervloekte Hollandsche dingen gaat invoeren, als die schoonmaak Later als je Indischer bent, lach je der zelf om. Hier maken we nooit schoon. Mevrouw. Hoef je mijn niet te vertellen. Wees nou maar kalm, je zal eens zien! Doe ik me best al niet. Ben ik nou al niet veel beter, as toen ik aankwam ! Gisteren heb ik toch al rijsttafel meegegeten v. d. Kooy. Ja, met boter en suiker. Mevrouw. Ik at toch méé?... Jij eischt ineens alles van een mensch, je moet zien, hoe kokkie die sambals klaar maakt, je hart draait je in je lijf om Hu! Wat een smurrie. Eet dat maar ineens, als je der pas bent. Stel, dat ze jou ineens, gebakken vogelnestjes of zoo iets voorzetten ? Au daar bijten me die muggen weer (wrijft over haar enkels). v. d. K o o y. Je bent al veel beter, maar doe me nou één plezier, maak geen ruzie meer met Mevrouw Brouwers, hiernaast, gisteren dat geschreeuw over de heg, hou jij je dan ook kalm. Mevrouw. Zeg, blijf kalm, liet ze me werachtig een heele hoop met vuile natte blare, die zoo van de boome gevalle ware, aansteke ik stikte van de rook 't kwam allemaal door me huis. v. d. Kooy. Nou ja, dat is hier gewoonte, dat is tegen de muskieten. Zoo rook je ze uit. Mevrouw. Een lekkere gewoonte. Maar ze rookte mijn uit, ik ben toch geen muskiet ? Ik heb er lekker een emmer water over gegooid, over de heg heen. - 31 — v. d. Kooy. (loopt driftig heen en weer). Ja, maar doe dat nou nooit weer, zij is de vrouw van de eerste machinist en hij is mijn chef, je zou maken dat zij wraak nam op mij. Zij is Njon ja Satoe, en jij ben maar Njonja D oea Mevrouw. Wa-zeg je ? v. d. Kooy. Dat beteekent, zij is mevrouw No. 1, zie je, van de eerste machinist hij heeft zeshonderd in de maand met tantièmes, en ik maar vierhonderd met een gratificatie dat maakt een verschil in Indië. Mevrouw. Njonja satöe Njonja doea Tante Jemes gratifatie. Maar ik voel me niks bene je der hoor, en dan hoef ze mij niet uit te rooke, omdat ik Njonja doea ben ? Mot er nog bijkomme zoo'n zwarte roetmop, ze is zoo zwart as me laars En ik ben volbloed. v. d. K o o y. Ja, maar dat doet er hier niks toe. En zeg dat asjeblieft nooit, dan beleedig je der doodelijkt En dat geschreeuw tegen elkaar, dat doet geen dame! Mevrouw. Dan maar gèèn dame! (wrijft nijdig aan haar enkels) Een mooi land om dame te zijn, waar je aldoor an je beenen moet zitten krabben. v. d. K o o y. Maar je moet hier dame zijn versta je. De vrouw van een tweede machinist moet in Indië dame zijn, anders staat ze zijn promotie in den weg. Mevrouw. Permotie: Wa's dat nou weer: Spreek tegen mijn geen Maleisch wat is dat? v. d. K o o y. Promotie dat is promotie vooruitkomen, en daar kan een vrouw aan mee werken door dame te zijn. Mevrouw. IS zij dan dame ? v. d. Kooy. Maar zij doet tenminste alsóf, en dan — 32 — bèn je 't in Indië al lang, als 't er maar op lijkt Hier is iedereen mevrouw Hier tennis je, en doe je net alsof je nooit een matteklopper in je handen heb gehad. Al hebben de meesten door de mattenklopper hun handigheid in het tennissen gekregen. Ken je tennissen? We hebben hier een tennisclub. Mevrouw. Hoe kom je derbij maar wel mattekloppet 't Lijkt werachtig Betavia wel daar hadde ze ook altijd wat anders daar deje ze ook allemaal, net of ze van de grootheid waren. Eerst me neef Sweet Swiet noemde-ie zich, en toe die fermilie Van Vliet, en zeg heb ik je al verteld hoe ik Leentje van de paardeslager terugvond ? v. d. K o o y. Ja al tweemaal Mevrouw. Zeg, en weet je wat ze zei ? Papa houdt niet van auto'en die is zoo dol op peerden Dat zei ie hoe vin"je 'm. Die deed ook al aan de grootheid. v. d. Kooy. Nou 't is hier in de rimboe precies fender en je zou me heusch een plezier doen als ,je die ruzies met mevrouw Brouwers achterwege liet. Mevrouw. Mag ik dan niet eens wat zeggen, als ze me uitrookt ? v. d. K o o y. Je mag wèl wat zeggen, maar dan zeg je 't zoo : (met een uithaaltje) „Mevrouwtje! Wat ruiken die bladeren weer lekker, we hebben heelemaal geen muskieten meer, nu de wind deze kant opkomt. Als de wind eens draait, zal ik er U ook van laten profiteeren I" En dan rook je haar uit! Zoo spreekt een dame.... Begrepen ! Mevrouw. Als je me nou ! „Mevrouwtje! Wat ruiken die bladeren" nou mijnentwege, aan mijn zal t werachtig niet ligge...... als ik niet Indisch word Late we nou same der geen ruzie om maken. Ga nou zitten zoo, en drink je thee leeg enne (om het gesprek' — 33 — op iets anders te brengen) o ja weet je wat ik na Holland geschreve heb wacht hier is-ie Ze hebbe me nou 15 jaar aan me kop legge sanike. dat jij een Mina had... ze konne me werachtig niet zien of ze begonne der over... nou heb ik ze geschreve (leest voor uit een brief) hier, waar staat 't ? O, ja: „Niks as een ouwe leelijke kokkie, die pruimt, had-ie ! Daar zitte jullie nou met je praatjes. Larie, overigens een merakel van een land. De mensche verbele zich allemaal dat ze deftig benne." v. d, Kooy. Als je dat nou óók maar gaat doen. Mevrouw. Nou dat doe ik toch al, hoor maar, nee je moet hooren, waar ben ik ook weer gebleve o ja, hier „je bent hier zoo as je ankomt mevrouw, en de bedienden zeggen „Njonja" tegen je. En ruim behuisd datte we benne, je zou ervan ophooren maar de kurkedille zitte zoo maar aan de wand. We hebben een voorgalerij en daar zitten we altijd, een kantoor, en twee slaapkamers, in een daarvan woont Schuit en een logeerkamer en naast het huis een paviljoen en daar woont meneer Nittel". v, d. K o o y. Nou moet je ook schrijven, wie dat zijn. Mevrouw. Da's waar nou strakkies, hoor nou : „en we houe een huisknecht en die heet Oessin en een tuinman voor de tuin". v. d. Kooy. Nou nou zèg zèg. Mevrouw. Hebbe we 't, of hebbe we 't niet ? „En een keukenmeid en die heet kokkie en een baboe"... v. d. Kooy. Zeg jij kan anders opsnijden, ik moest jou noodig wat zeggen. Mevrouw. Och, als je uit Indië aan je fermilie schrijft, dan snij je ommers altijd op en ik ben in Batavia geweest, (leest verder): „En we houwe paarden " v. d. Kooy. Goeie-god. Suikerfreule 3 — 34 — Mevrouw. „En een wage en ik ga te paard me boodschappen doen. En Dirk is een bovenste beste man I" Hè, wat zeg je daarvan ? „En hij heb 't rijk hier, hoor. Der worden schatten verdiend met de suiker, vandaar dat ze ons suikerlords noemen, weet je, tenminste de administrateurs. Wie weet later, zie je mij ook nog eens suikerfreule!" v. d. Kooy. Zeg en wat is dat voor een ding, een Suikerfreule ? Mevrouw. Nou as jij nog eens suikerlord wordt, dan ben ik toch suikerfreule ? v. d. Kooy. Ja maar ik ken nooit administrateur worden. Mevrouw. Dat hoef ik ze toch niet te vertellen ? Waar was ik ook weer, o ja, „Suikerfreule. We zitte nou midden in de schoonmaak," o, dat zal ik er maar aflate, „en daarom ben ik maar kort" o, dat ook, „maar je kan aan allemaal zegge, dat er niks van an is geweest van jullie leelijke praatjes 1" v. d. K o o y. Zou je dat nou allemaal wel schrijven... Mevrouw, is het waar of niet je doet werachtig of 't niet waar was ze hebbe je goeie naam aangetast (krabt nu en dan aan haar enkels). v. d. Kooy. Och, me goeie naam (aarzelend), wat kan 't mij nou schelen, wat ze daar op Kattenburg van mij denken en dan goeie naam in IndiëI?I Bovendien hier (zenuwachtig) zou het ook niet zoo erg zijn, als iemand in zijn jeugd eens, ik zal maar zeggen, ook eens naar de bruine meisjes heeft gekeken, god, dat is hier heel gewOOn hoor, heel gewoon, hier zijn ze breed van opvattingen, dat vinden ze zoo...... erg niet. Breed van opvattingen, ja! Eh eh dat moet jij ook worden... Mevrouw. Breed van opvattingen ? Ze kenne — 35 — hier zoo breed van opvattingen zijd, als ze willen, maar daarom sta ik niet toe, dat ze iets van jou zeggen. Van een jonge jóngen, nou ja, soedah, maar ze zden 't van jou . Een getrouwde man. Wees jij dan eens breed: Mijn goeie naam is der ook mee gemoeid en ik ben trots, dat ik 't ze schrijven kan. Daar ben ik werachtig hoofdzakelijk voor na Indië gekomme v. d. Kooy. Och och 't is of je leven der van afhangt, wat zij daar denken. Mevrouw. Nou dat is ook zoo! En je zeit daar... och, och, of 't niet zoo was. Wat ben je toch een nare kerel... 't eene oogenblik stel je iemand gerust en het andere jaag je me de stuipe op me lijf (schreit) je maak me zoo verdrietig — ik weet ommers toch wel dat 't niet zoo is... dat jij, dat jij O e s i n. (brengt een telegram binnen). Telekram, Toean! Mevrouw. God, wat zeit ie, een telegram ? Wat zou dat weze zeker een dooie. v. d. K o o y. (teekent kalm af) Och, niks 't zal over een machine voor de fabriek zijn, die we verwachten Mevrouw. Dat kan je zoo van buiten toch niet zien, toe, maak nou voort, een telegram, dat is over een dooie : la's kijken. Toe nou ! v. d. K o o y. Och niks voor de fabriek natuurlijk. (Maakt het langzaam open). Mevrouw. En der staat werachies Van der Kooy, jij met je fabriek, god, tante Merie ken wel dood weze. v. d. K o o y. (heeft het langzaam open gemaakt, schrikt hevig). Goeie god, wanneer is dat verzonden ? Negen uur vanmorgen, en nou pas hier die post in Indië....... eh... eh...... Weet je wat dat is dat is... .. is Mevrouw. Nee toe hou, zeg dan I — 36 — v. d. Kooy. Eh eh weet je goeie god... ja, weet je wat we krijgen ? (veegt het angstzweet weg) Eh een logé eh, lees maar „Kom vanavond 5.30, zend wagen station Trude Mevrouw. He? (herleest) kom vanavond vijfhonderddertig zend wage station Trude He ? Wat is dat ? Trude ? Dat is een vrouw wat be- teekent dat ? v. d. K o o y Zie je zie je ja dat is een vrouw een logé Mevrouw. Ja, dat weet ik nou al, een logee, maar wat voor een logé. v. d. Kooy. Zie je zie je Een vrouwelijke logé, ja. Goeie god, dat die post, dat zoo laat brengt, nu is ook de wagen niet aan 't station geweest. Mevrouw. Wat voor een loge, vraag ik je. Wie ?... v. d. Kooy. O ja dat is (aarzelt denkt na doet geheimzinnig) een een dochter van Schuit, zie je (lacht zenuwachtig, opgelucht). Mevr. Van Schuit ? Heeft die een dochter ? Hij heeft me niet eens verteld, dat ie getrouwd was. v. d. Kooy. (zenuwachtig). Nee, dat is-ie ook niet nooit geweest, maar dat is zie je dat is een vóórkind ! Zie je ? Mevr. Nee, ik zie niks! Een voorkind 1 Wat is dat. Ik ken wel achter-kleinkinderen, achternichten maar vóórkin v. d. Kooy. In Indië heb je ook voorkinderen Mevr. Weer wat nieuws in de Oost. Wat zijn dat ? v. d. Kooy. Dat is een kind uit zijn jeugd. Mevr. God, daar heeft ie me niks van verteld. — 37 — v. d. Kooy. Dat doet ie ook niet zoo gauw och, zie je misschien dat hij zich ervoor schaamt ja, hij schaamt zich ervoor, maar hij heeft voorde opvoeding gezorgd heel aardig meisje geworden, pas 19 jaar (ziet zijn vrouw nog uiterst verbaasd) och, dat moet je toch begrijpen, vroeger een amouretje gehad met een Inlandsche vrouw. Mevr. Dat noemt-ie een amouretje! Mèt een kind... En begrijpe?... Ik leer veel begrijpe, hoor. Nou ben ik veertien dage hier, niemand die der een mond van tege me open doet, nou heeft Schuit ineens een voorkind en nou moet je 't ineens maar begrijpe ook. v. d. Kooy. (draait) Och, hij schaamde er zich een beetje voor Van de week, eh, eh, zei die nog zeg niks aan je vrouw, zei-die, ze is zoo pas uit Holland... ze kent onze breede opvattingen nog niet zoo, he dat zei-die, als ze nou langer hier is...... meer Indisch dan...dan... dan zegge we 't haar dat zei-die! Doe nou niet gek tegen 'm, hij houdt zooveel van 't kind heeft haar al zoo dikwijls moeten missen. Ze heeft op de Kloosterschool haar opvoeding gehad (met pathos) 't is zelfs mooi van 'm, dat hij dat kind niet in den steek gelaten heeft 1 Wij zijn hier breed van opvattingen, dat moet jij ook worden. Wor je vanzelf als je meer Indisch bent zie je, ja 't is hëèl mooi van hem! Je moet lief tegen haar wezen. Mevr. Mooi ? ik vind het niks meer dan natuurlijk... zijn eige kind (heeft nog altijd het telegram, leest weer) kom vanavond (ineens) Maar Van der Kooy staat er! v. d. Kooy. (schrikt) Staat dat er ? O ja, o ja, dat is waar ook, dat doet ze altijd: Schuit, per adres Van der Kooy, dat is vier woorden, het kost hier een dubbetlje per woord weet je. Een dubbeltje I Mevr. Wat schandalig duur een dubbeltje ! Bij ons kan je voor een kwartje tien woorden zenden, — 38 — ik heb tante Jaantje toe 'k weggong nog een telegram gezonden, met de groete. Zoo zoo, heeft -ie een dochter Nee maar hoor, natuurlijk zal ik Hef voor der wezen, die Schuit, hoe laat zei je half zes en 't is nou al bij zeven, en de logeerkamer is nog overhoop I Een loge I (roept) Oesin, baboe, waar zitte jullie nou. Schuit, waar ben je, een verrassing een verrassing voor je v. d. Kooy. Ga jij nou gauw die kamer doen (dringt haar naar de zijgalerij). ik 'zal hem wel voorbereiden, hij zou anders schrikken. Hij schaamt zich. misschien tegenover jou, ga nou gauw, je weet, hij is zoo verlegen van aard. NEGENDE TOONEEL. De vorigen, Schuit. Schuit. Wat wat is er ? Riepen jullie ? v. d. K o o y. (dringt haar weg). Ga jij nou gauw voor de logeerkamer zorgen. Mevr. Och, die goeie Schuit! Een verrassing voor je raai-es, raai es t v. d. Kooy. Wat zei ik je nou ? Ik zal hem wel voorbereiden (wenkt Schuit zijn mond te houden). Mevr. Je hoeft je niet te schamen hoor, ik begrijp veel in de Oost...... enne we hebbe hier b ree de opvattingen. v. d. Kooy. (wanhopig). Ga je nou ? 't Is al bij zessen. Mevr. (grijpt Schuit's hand). Ik zal lief voor der wezen, hoor had je me toch wel 's effies, kenne zegge ik ben toch een vrouw van breede opvattingen. — 39 — v. d. Kooy. Als jij nou niet die logeerkamer in orde maakt dan dan doe ik het. Ze is er dadelijk Schuit. Maar wat is er wie wat ? Mevr. (lachend af). Je dochter, Schuitje, je dochter ! Kom, nou doet-ie net of ie van niks weet (om het hoekje), je hoef je niet te schame hoor, we vinden het niks erg. TIENDE TOONEEL. Schuit, Van der Kooy. Schuit, (onbeholpen verbaasd). Goeie god, wat zegt ze me dochter, heb ik een dochter ? Daar weet ik niets van, van zoo'n dochter. v. d. Kooy (valt in een stoel). Ze komt direct. Schuit. Maar ik weet er niks van het kan bijna niet bijna niet van zoo'n dochter. Ik Óók een dochter? v. d. Kooy (kijkt of zijn vrouw weg is (Kerel kerel, (grijpt zijn hand) kerel, vijftien jaar lang hebben we samen gewerkt Schuit. Ja vijftien jaar maar van een dochter, daar weet ik niks van. v. d. Kooy. Vijftien jaar, dat is een half menschen- leven we hebben vreugde en leed samen gedeeld. Wil je me helpen ? Trude komt telegram te laat hier niet eens de wagen kunnen zenden. Schuit (verlicht). O, jou dochter. Zeg dat dan! Nou die vindt wel een wagen Weet ze 't al ? Je vrouw ? — 40 — v. d. Kooy. Ze weet nou van een dochter, maar ik heb maar zoolang gezegd, dat het jou dochter was. Schuit, (naïef). Mijn dochter ? Maar dat is toch niet zoo ? v. d. Kooy. Ik heb 't maar gezegd om de situatie te redden Ik wou het daarnet al zeggen maar ze maakte het mij zoo moeilijk, ze deed of haar leven ervan afhing. Nou toen heb ik dat maar gezegd later heldert zich dat allemaal wel op allemaal hoor 1 Later 1 Wij sturen Trude overmogen weer weg. Hoe kan ze me 'dat aandoen zoo onverwachts te komen. Schuit wil je me een dienst doen mij en me arme vrouw ? Doe voor een paar dagen maar, of jij de vader ben Schuit. Maar dat ben ik niet. v. d. Kooy. Dan doe je maar alsof Schuit. Maar zie ik daar naar uit ? v. d. Kooy. Precies...... kerel je lijkt sprekend op een vader op alle vaders lijk je Die lijke allemaal op mekaar, kerel, Schuit. Vijftien jaar lang hebben we samen gewerkt Schuit. Van der Kooy je weet, ik ga voor je door 't vuur. Maar een dochter ? v. d. Kooy. 't Moet, kerel om alles, al doe je 't dan maar om haar en om Trude! Ze zou 't besterven. Schuit. Als dat zoo is, dan ja, dan v. d. Kooy. Ja, hè, je zal 't doen, he! Schuit. Dan moet het maar ik ga voor je door het vuur, zelfs van 't vaderschap — 41 — v. d. Kooy. (aangedaan). Je bent een waar, een oprecht, een waarachtig, een groot vriend, (staat hem de hand te schadden, als een snuitig meisje de voorgalerij binnen komt loopen). ELFDE TOONEEL. Vorigen, Trude. (Trude is een jong kind met donker haar, mooie groote oogen, rank, lenig figuurtje). Trude. Dag pa dag goeie, oude Schuit, (zoent ze beiden). Zeg, jullie zijn mooie, hoor, niet eens een wagen te zenden, en wat zijn dat voor manieren, me te schrijven, nog maar niet te komen, wou je me weghouden ? Nee hoor, ik ben veel te nieuwsgierig de Hollandsche mama te zien, ik denk, ik zal jullie verrassen... Ja! ja! Schuit. Ja ja we zijn wel verrast erg verrast. Trude. Waar is Oesin, laat hij mijn tasch even uit de wagen halen, ik vond gelukkig nog een sado aan het station Maar wat staan jullie daar allebei van Lotje getikt ? Schuit. Van Lotje getikt, ik van Lotje getikt? Nee, wacht, ik haal die tasch wel even (loopt het erf op). v. d. Kooy. Kindlief, ik schreef je toch Trude. Maar wat een gezicht, vadertje. v. d. Kooy. (angstig, haastig). Niet zoo luid zie je zacht nou 't is een bijzonder geval een moeilijk geval kijk de zaak zit zoo zij mijn vrouw, weet nog niet dat ik zoo'n lieve dochter heb en Goeie god, had ik het er toch maar — 42 — gezegd, en nou waren we bang, dat de verrassing ineens te groot zou zijn, zoo pas uit Holland, zie je Nou willen we willen we net doen alsof Trude. Maar wat is er toch vader, net doen alsof... wat net doen alsof watl Schuit, (komt terug met de tasch, terwijl hij moppert tegen den, koetsier, buiten). Sampee, je sampee! Die kerels nooit genoeg. Ik heb zeker weer te veel gegeven. Dan mopperen ze altijd f v. d. Kooy. Alsof och Schuit neem jij haar nou eens mee hier...... in het kantoor! Vertel jij 't er nu eens ze kan elk oogenblik komen (duwt ze rechts in het kantoor). Toe, Trude doe nou precies wat Schuit je zegt, voor een paar dagen maar gauw nou daar is ze al daar TWAALDE TOONEEL. (Als hij de deur sluit, komt zijn vrouw uit de zijpoort, Van der Kooy herstelt zich). Mevr. (om den hoek) Nou ? He I Bedroge me oore me Ik dacht, dat ik ze hoorde, waar is ze v. d. Kooy. (onnoozel) Wie ? O ja, Trude bedoel je haar ja, die is gekomen, hahaha, even bij haar vader, je begrijpt, (zenuwachtig) zoo pas bij elkaar, moet je ze wel even alleen laten he, vader en dochter niewaar. Aandoenlijk oogenblik! Zeg, doe nou in godsnaam tegen het arme khtd of je alles heel gewóón vindt, he, ik bedoel Mevr. Wat dacht je nou eigenlijk van me dat ik geen ziel in me lijf had ? — 43 — v. d. Kooy. Ja, he, 't arme schaap, 't is al ongelukkig genoeg, zoo'n situatie Mevr. Ja, wat een situatie 't schaap Ik zal as een eige moeder voor der wezen, dat is de plicht van elke vrouw. v. d. Kooy. Ja, doe dat, doe dat. Mevr. (aangedaan). Zijn ze daar binnen ? Och wat zal die goeie Schuit blij wezen. v. d. K o o y. O ja, die is heel blij, heel blij die is dolblij. O, die is zoo blij. Mevr. Dat kan ik me begrijpen I Maar wat doe je zenuwachtig wat sta je te draaien, ben je niet lekker! Toch niks aan je hart? v. d. Kooy. O nee, ik ben heel lekker heel lekker, alleen maar och, zie je ik ben ook blij voor Schuit beste goeie kerel Enne zenuwachtig ? Nee! of Ja! Och zie je, ik was bang, dat je wat geks zoudt zeggen! Als je der nou ziet, he, zeg dan bijvoorbeeld: Aangenaam kennis te maken of zoo iets, he.. ... dat zeggen we hier altijd in Indië zet haar op haar gemak! DERTIENDE TOONEEL Vorigen, Schuit, Trude. (Schuit, trekt Trude mee, die schreit). Mevr. Daar he-je der (breidt ineens haar armen wijd uit). Kom in mijn armen, kind. Trude (aarzelt even, valt dan snikkend in haar armen). — 44 — Mevr. Zoo ! God kind, huil je ? Ja, de emotie, als je je vader in zoo lang niet heb gezien (snikt ook) Welkom in ons huis O ja O ja, da's waar, aangenaam kennis te maken (tot v. d. Kooy). Zeg, dat slaat nou net als een tang op een varken! Jij met je aangenaam kennis te maken, zóó zet je op je gemak, meisje doe maar net of je thuis bent. Bij je eige moeder zoo zet je hoed af (helpt haar, strijkt haar de haren uit de oogeri) zoo je zal je wel eens willen opfrisschen, he? Ik laat net effe de mandikamer opdwijlen, je vader heeft weer zoo met water gekledderd, da's net een poedel, als die zich baait (tof Schuit). God, waarom huilt dat kind nou zoo v. d. Kooy. De aandoening. Schuit (wanhopig). Ja, en de situatie Mevr. Wat ? Beginne jullie der nou zelf over ? 't Arme kind! Trek je der niks van aan hoor, wij zijn hier breed van opvattingen Trude (snikt). Ik ga maar liever weer weg ik wil liever weg! Mevr. Wat zeg je zie jullie wel, mirakels, nee hoor! Je blijft bij ons, zóó, (kust haar) ik ben veel te blij, dat je bij ons ben. En je vader ook niewaar. Schuit ? (kijkt van den een naar de ander). Wat een lieve dochter heb je Schuit als ik 't zeggen mag maar sprekend je evenbeeld die neus zelfde oogen, god kind, wat lijk jij op je vader! Schuit, (verbaasd). Sprekend mijn evenbeeld ? Mevr. Ik zal maar zeggen, de karaktertrek lijdt er heelemaal in. (Trude schiet in een zenuwachtigen lach). — 45 — Mevr. Ha, zie je wel, nou lach je weer daar lacht ze al weer Wij zullen 't samen best vinden, hoor, je blijft hier Ik kan wel wat vrouwelijke hulp gebruiken, maar wat sta jullie daar allebei 't schaap aan te gapen v. d. Kooy. Gapen, gaap ik ? Mevr. Nee je gaapt niet, zöö'n mond, zulke oogen... noem je dat nou iemand op zijn gemak zetten? Zoo, Schuit breng jij je dochter nou eens naar je kamer, o ja, jullie zalle 't moete schikken hoor. Van der Kooy, hoe kon je nou weer vergete 't dak te late nakijken en ik heb 't je nog zóó gezegd 't lekt in de logeerkamer as een pot Nou heb ik 't bed van de logeerkamer, maar naar Schuit zijn kamer late brengen, en dat moet je vannacht maar bij je vader slapen, kindlief jullie zulle ook wel veel te bepraten hebben dat kan ik me indenken, al ben ik zelf nooit (aangedaan) moeder geweest! Zoo, gaan jullie nou maar (dringt ze naar de zijgalerij). v. d. Kooy. Nee, maar dat gaat niet, dat Schuit. Dat gaat niet dat Mevr. Wat gaat niet v. d. Kooy. Van die kamer Mevr. (tot Van der Kooy) Wat heb jij daarmee te maken. v. d. Kooy. Hier in Indië zie je gaat dat niet. Schuit. Nee, dat gaat niet. Maar ik kan wel bij Nittel in 't paviljoen slapen. Hier in Indië gaat dat niet, hier in Indië gaat dat anders! — 46 — Mevr. Zoo ? Oaat dat niet in Indië ? Nou goed, dan weet ik beter ze slaapt vannacht bij mijn en Schuit bij jou. Niewaar kind, dat wil je toch wel ? Doe maar net of Ik je eigen moeder ben, hoor. Zoo Schuit, breng jij er nou even naar je kamer, je kan der toch wel bij weze, als ze zich opfrischt met al die manieren hier in Indië (dringt ze naar de poort). Schuit. Ja, maar ja maar v. d. Kooy. Ja, maar dat gaat niet, dat Mevr. Wat heb jij nou voor begrippe. Voel je dan niet, dat vader en dochter wel eens alleen willen zijn. Wat weet jij van het vaderschap Ben jij ooit vader geweest ? (duwt Schuit en Trude de zijgalerij in). v. d. Kooy. (haastig) Nee, nee, natuurlijk niet Mevr. Nou, bemoei je der dan niet mee.. v. d. Kooy. (staart beiden in wanhoop na) Maar dat gaat toch niet. In Indii gaat zooiets niet Dat gaat niet Mevr. (haalt de schouders op). Doek. TWEEDE BEDRIJF Zelfde voorgalerij. Twee weken later. Familieportretten aan den wand. Links zit Trude te naaien rechts Mevrouw Van der Kooy, in kimono, languit gevleid in een ligstoel. EERSTE TOONEEL. Mevrouw, Trude. Mevr. (leest in een boek Terwijl zij een blad omslaat, valt haar zakdoek. Zij kijkt er even naar roept dan): Oesin! (na een pauze weer .) Oesin 1 (De huisjongen verschijnt). Mevr. Kassi zakdoek (wijst op de doek die vlak naast haar ligt. De jongen reikt haar dien aan, gaat dan weer heen. Zij kijkt even vragend naar Trude Nou... kindlief hoe hoe dee-ik dat? Trude. Wat, mevrouw ? Mevr. Van die zakdoek Indisch of niet Indisch ? Trude (lacht). U zult zeker gauw Indisch zijn, werkelijk! — 48 — Mevr. Gauw, he? Ja, Van der Kooy wil 't zoo graag en hij heeft gelijk. Ik moet Indisch worden, ik zal mijn best doen En jij bent een lief kind dat je me zoo helpt. Och, ik wil alles doen voor Van der Kooy en voor zijn permotie Als-ie later eerste wordt, dan moet- ie een vrouw hebben, niks minder als een ander, waar hij zich niet voor te schamen hoeft. Trude. Maar dat doet hij immers niet, mevrouw Mevr. Ja maar, dat ze/Me (staaf naar een muskiet aan haar enkels). Trude. Och dat meent hij niet zoo, hij wil alleen maar dat u wat Indischer wordt, en heusch dat is ook maar tijdelijk. Mevr. Noem je dat maar tijdelijk, hij heeft het me nou al vier keer gezegd ik moet Indisch zus en Indisch zoo, ik hóór hier niet anders! En anders sta ik zijn permotie in de weg, en ik mag werachtig niet eens wat zeggen, als dat mensch hiernaast me uitrookt. Moest ik daarvoor naar Indië kome. Dan was bij ons op Kattenburg anders, daar hoefde je van je hart geen moordkuil te maken. Trude. Och trekt U zich er maar niets van aan. Kijk, hier, 't is direct klaar, nog even afhechten. En U zal eens zien, hoe snoezig U een sarong en kabaja staan, en ik ben benieuwd wat uw man daarvan zegt. Met een sarong en kabaja bent U ineens Indisch. Mevr. Zoo kind, zou je denken ? Nou, ik hoop 't, jij bent lief, jij begrijpt me, 't is waarachtig of ik je al jaren ken, he, we zijn in die twee weken al heelemaal eigen met mekaar, jij en ik Je moet niet meer weggaan, hoor, alleen houdt een vrouw het in Indië niet uit. Van der Kooy wil je weg hebben, maar dat mèènt hij zoo niet, weet je, 't is werkelijk een beste man, je kent 'm niet zoo als ik. — 49 — Trude. (in gedachten) Neen j Mevr. En nou ik zoo veel van je ben gaan houden, nou wil ik je niet meer missen ook, wil je wel gelooven, dat ik altijd (aangedaan) verlangd heb, zoo'n lieve dochter te hebben Toen we geen kinderen kregen heb ik dikwijls gehuild hoor, nachten lang wat is een vrouw die geen kinderen heeft...... maar Dirk was ook altijd weg Trude. (houdt een kebaja tegen het licht). Die is klaar, die moet U nu dadelijk aantrekken, we zullen eens zien hoe Indisch U dan bent Gaat U mee? Ik zal U wel helpen uw haar te doen I Want dat moet ook anders zitten (gaan samen af, linksche deur). TWEEDE TOONEEL. Van Wielandt, later Trude. Uit den tuin komt Van Wielandt, heeft een tuil bloemen in de hand. Als hij ziet dat er niemand is, schikt hij even zijn haar goed voor den spiegel in den standaard en roept. v. Wielandt. Sapada ? Sapada ? (De jongen verschijnt uit de poort der zijgalerij, gelijk daarmee Trude uit de linksche deur). Trude. Riep er iemand ? (De jongen weer af). v. Wielandt. Ahi, is Van der Kooy niet thuis, Juffrouw Trude ? O, ja dat is waar, die is op de fabriek, zeker weer naar de molens kijken, die lóópt gewoon met molentjes hihi hihi. (wacht even, Suikerfreule * — 50 — en als Trude niet meelacht.) 't is maar een aardigheid, ja een aardigheid, een woordspeling, molens molentjes Patente vent hoor patente vent ik mag hem graag. En is mevrouw er ook niet? Trude. Zooals U ziet. Zij is bezig aan haar toilet. v. Wielandt. (Trekt den neus op). Alweer aan haar toilet? Ahi aan haar toilet maar, dat treft patent ja pardon, ik steur toch niet ik ben blij, dat ik U alleen tref, ik ben blij, ik ben heel blij. Trude. En ik ben blij, dat U blij bent! v. Wielandt. Hihihi U ook ? Foei wat heeft het weer geregend vannacht dat houdt maar niet op. 't Regent bij mij thuis overal in! Maar nu is het weer droog. Trude. Gaat U zitten, waar kan ik U mee helpen. v. Wielandt. Ja heel droog Ik ben blij Ik steur toch niet. O, dank U (gaat z/ffen) Apropos dat is keurig hoor Trude. Wat is keurig v. Wielandt. Maar die japon! Dat is keurig, staat u lief, patent heur Trude. Pardon, 't is geen japon, 't is een peignoir. v. Wielandt. O zoo, nou maar dat is in orde, heur staat U patent (even verlegen). Trude. Had U een boodschap ? v. Wielandt. Een boodschap ja, of nee, eigenlijk niet heelemaal. Het weer was droog, en toen — 51 — denk ik, zal even bij de familie aanloopen. Als het droog is, loop ik er graag eens uit. En och, waar kwam ik ook weer voor. O, dat geheugen in Indië, dat geheugen! Een mensch heep. eenvoudig geen geheugen meer in Indië, 't is weg zoek! Trude. (spottend) Wil ik U eens helpen (wijst op de bloemen). v. Wielandt. O ja, dat is waar ook, die bloemen ja, ik ik Mooie bloemen nietwaar, passie- bIoemen passiefïors ik dacht, die zal ik juffrouw Trude even brengen. Absoluut vergeten.! 't Wordt werkelijk tijd, dat ik repatrieer, niet uit té houden in dat land, je wordt hier absoluut kindsch, idl'o°t heeft U dat ook al eens gemerkt ? Trude. Ik niet! U bent weinig complimenteus. v. Wielandt. Maar nee. Ik bedoelde U niet, pardon ik bedoelde, dat ik nu en dan het gevoel heb, niet heelemaal natuurlijk, maar of je het zou wórden t Dus dat merkt U nooit. Trude. Van mezelf niet. v. Wielandt. Daar ben ik blij om heel blij. Trude. Ik ook. Snoezig zijn uw bloemen, maar wat zei u. Wou u naar Holland? v. Wielandt. ja ja maar entre-nous, he ? Dat geheugen hier! Ellendig klimaat. En dan een kleine affaire met de directie. Verdèmde affaire, verleden jaar klein dividend uitgekeerd. Gooien ze natuurlijk direct de schuld op den administrateur, maar kan ik 't helpen dat er geen suiker in 't riet zit. Ik maak het toch niet hihihi. En dan die rietbranden! Als je je rug draait, steekt dat Inlandsche tuig je de boel in brand. — 52 — En dan is het öök weer de schuld van de administrateur. O, die directies in Holland, die moesten onder curateele gesteld worden, mijn zwager net zoo goed als de anderen. Mij, mij ter verantwoording roepen, maar 't kan me geen zier bommen, geen zier, ik ben binnen; ga wat reizen in de wereld. Als ze nou maar niet denken, dat Nittel het beter lapt, zoo'n Idioot. Trude. (blij) Nittel ? En en vindt U meneer Nittel een idioot? v. Wielandt. Ebsoluut heelemaal een man van de theorie Ja ja 1 Schrijven ze mij, om hem als waarnemend administrateur te benoemen, ja ja je staat voor de gekste dingen (Trude kijkt blij op) Ja, ja loopt absoluut in 't honderd, ik ga reizen Houdt U ook zoo van reizen, juffrouw Trude. Trude. O, ik ben er dol op Ik zou wat graag Holland eens willen zien, en Londen of Parijs. v. Wielandt. Nou, nou, nou dat klopt patent mijn idiaal is altijd geweest, reizen, met een lief vrouwtje. Maar o, dat werk, heeft me altijd hier gehouden nooit gelegenheid gehad dames te leeren kennen. En nu hoopte ik zoo Trude. Groeien die bloemen in uw eigen tuin ? v. Wielandt. Ja, ja zeker passiebloemen, ik dacht, juist iets om aan juffrouw Van der Kooy te geven, de beteekenis, die deze bloem juffrouw Trude Stem (van Mevrouw van der Kooy). Trude 1 v. Wielandt. He ? Der is hier een echo, gelool ik (herhaalt); juffrouw Trude — 53 — Stem: Trude! Zeg.'..... toe help me nog effe der zitten geen knoopjes aan die kebaja hoe moet-ie dicht en breng me ondekionje flessie ook even mee, 't staat op tafel. Ik staan hier nakend. v. Wielandt. Goeie god, 't is mevrouw (rilt) ze staat ahi nakend 1 Trude. Mag ik ? (wil hem de hand reiken). v. Wielandt. Komt u nog terug ? Trude. Ik moet haar nu helpen, als u een andere keer v. Wielandt. (zenuwachtig) O-ja, ja begrijp ik. Ik had u wat willen vragen Maar 't is misschien beter, als ik het u schrijf ik zal het u schrijven, moet u serieus lezen dan ga ik nou (tracht haar hand even vast te houden, maar Trude maakt die los, gaat heen). v. Wielandt. (als hij den tuin weer ingaat). Ze staat nakend O goede gut wat een zegen toch, dat er kleeren uitgevonden zijn. DERDE TOONEEL. Trude, later Nittel. Trude. (Komt bijna dadelijk terug haalt op een drafje het fleschje eau-de-cologne, dat zij vergat, brengt het, komt dan weer binnen loopen, ziet in de verte even Van Wielandt na, buigt zich dan om de rechter-muur en wenkt naar het paviljoen roept.) Nittel! (wuift hem te komen). Nittel (in toetoepjas, komt bijna onmiddellijk ziet even rond en wil haa, snel kussen). — 58 — Trude. (ziet guitig naar hem op, terwijl ze haar hand in zijn borstzak laat glijden om er den brief uit te halen). Zoo, laat nu die brief eens zien, (kussen) en wat, nóg een brief en een Ansicht ? Van wie ? (Terwijl zij zoo bezig zijn, verschijnt Schuit uit de poort, heeft een schotel met doerian-vla in de hand. Hij ziet het paartje verliefd doen, maar doet alsof hij niets zag, loopt recht naar een stoel bij rechtsche zitje, gaat zitten en eet. DERDE TOONEEL. Vorigen, Schuit. Schuit He he da's lekker, dat is heerlijk dat smaakt ja 1 Trude. j (geschrokken overeind): Wat is lekker, Nittel. j wat smaakt ? Schuit, (doet alsof hij geschrokken is). He! He 1 jullie laten me schrikken Hier dit. Die doerian. Die heb ik me lekker laten klaar maken als kintja-doerian, Er is niemand, die dat zoo lekker kan, als onze oude Sarina, nét room. Trude. O, ik ruik 't al O, lieve Schuit, hoe kan je dat nou doen het stinkt zoo (houdt den neus dicht) je weet hoe ik die lucht haat. Schuit. Geen heerlijker vrucht in Indil kindlief Die lucht? Ja, die moet je der op de koop toe maar bij-nemen. En als je 't eet, ruik je 't niet meer (eet kalm door). Limburgsche kaas ruikt ook niet lekker. Waar kwamen jullie zoo ineens vandaan ? — 59 — Trude. Nittel liet me (aarzelt) een Ansicht zien ja! We zaten hier. Schuit. Wat ? zaten jullie daar ? Niks van gezien. Een Ansicht een Ansicht wat intressant (eet door, spottend). Nittel is dol op Ansichten, dat weet ik. Maar alleen op mooie ansichten hoor hij verzamelt ze... in een album, geloof ik. Nittel. Uit Zandvoort, Schuit. Hier is ze. Schuit. O, is ie er ook. Jok je niet èèns! Ik dacht nee ik dacht niks. En nog wel uit Zandvoort (neuriet). „En as je van de duinen glijdt" (ziet ineens naar de kaart) ja ja Zandvoort (ernstig) Maar wat is dat veranderd ? (met een krop in de keel ) Daar, zie je, was ik ook! Vroeger — laat eens kijken, dat is nou dertig jaar geleden. Lang, ja ? Wat een tijd, he Met mijn moeder nog, 't goeie mensch. Als ik geweten had, dat ik hier nooit meer weg zou komen, dan was ik bij haar gebleven Eenmaal was ik al klaar om naar Holland te gaan Toen kwam de brief, dat ze dood was Me moeder! En toen ben ik maar verder gebleven, wat zou ik nu nog in Holland gedaan hebben. Trude. (legt haar arm om hem). Arme Schuit. Schuit. Ook wit, arme Schuit dat heeft zoo moeten zijn daar is niks aan te veranderen, ik ben nou eenmaal een van die lui, die niet rijk worden in den Oost net als de meesten. Ik had het goeie mensch zoo graag nog eens wat gegund, op er ouwe dag, maar 't mocht niet, en nou zif ik en nou sterf ik onder de palmen. 't Is een goed land. En aan Van der Kooy aan Van der Kooy heb ik tenminste veel, veel gehad Indië is geen land voor vrienden. Maar Van der Kooy, dat was een vriend mè vrind, ja En aan jou ook me lieve kind, aan jou ook heb ik veel gehad Ik zou het nou niet anders meer willen, 't Is een goed land — 60 — VIERDE TOONEEL. Vorigen, Mevrouw. (Stem van Mevrouw). O Gód, wat een lucht Wat is dat ? Staat er iets open ? (komt binnen in sarong, die van yonn te hoog is opgenomen, en kebaja) Wat is dat! Je kan '* sniJ'e Waar komt dat vandaan, ik zal maar niet zegge, waar 't naar ruikt. Is zij soms weer bezig met 'r blare-rookerij (loopt naar den tuin) Dat kan toch geen fatsoenlijk mensch uithouden (loopt te ruiken) God, jij ben 't Schuit! Schuit. (Wijst op het bord). Ik geloof 't ook. Mevrouw. Wat heb je gegeten ? Trude. 't Is doerian, doerian kintja- doerian 1 Mevrouw. Dóere Jan ? Stinkt dat zoo ? En èèt jij dat ? (pakt gedecideerd het bord, draagt het met den neus dicht naar de zijgalerij, roept): Djonges-ankat got, me hart draait me om in me lijf. En dat ite ze hier Joe, joe, joe, dat ète ze. Dan moet je toch al een heel eind heen weze ik bedoel Indisch weze Trude. Ik vind het ook vreeselijk. Mevrouw, 't Is gewoon ik zal maar niet zeggen, waar 't naar ruikt een boldoot-wagen (doet eau-ae-cologne op haar zakdoek, houdt die nog lang voor den neus) God wat een lucht. s c H u 1 T Maar, hihihi, wat heb jij aan ? Een sarong ? — 61 — Trude. O, mevrouwtje, het staat U heuseh goed... Mevrouw. O, ja, da'» waar, daar heeft die Schuit met zijn doere Jan, — ó wat een lucht, me het heele plezier bedorve Buhi Ja he, hoe staat het me nou? Trude heeft de kebaja voor me gemaakt een verrassing. Ik moet Indisch worde daar he-je me, (keert zich «ƒ) d, wat een lucht, dat moet je nóg eens ete. Wat zeggen jullie? Trude. Snuitig, mevrouw, snuitig, wacht even, die eene speld daar, zóó! Snuitig. Mevrouw. En wat zeg jij. Schuit Zeg ook ereis wat! Schuit. Ik zei toch al: Wat heb jij aan ? Snuitig. Je zou, zoo te zien, direct zeggen dat je Indisch bloed in je aderen had Mevrouw Zoo, zou jij dat zeggen! o, wat een lucht! Heb je weer niet wat, nou 't is toch niet zoo, hoor... ik ben völbloed! Trude (even gepikeerd). Zou U dat zoo erg vinden mevrouw ? Mevrouw. O das waar ook! Wel nee hoor, kind nee hoor! Maar je eigen vader zei wat...... Hoe kom je der bij. Ik zou der trotsch op weze ja, niet op zoo'n vader maar op 't bloed! Nittel. (snel om er overheen te praten) Mevrouw, het staat U om te stelen, werkelijk om te stelen. Mevrouw, (gevleid.) Jullie zeie, dat ik Indisch moest worden nou, de kleeren maken de man, en de vrouw ook! 't Lijkt anders wel een maskerade of hartjesdag. — 77 — v. d. K o o y. Ja een zóón, hoor, een zóón. Geen dochter. Mevrouw. Nou, weet je wat ze zoo'n man moesten doen? Kielhakenl Schuit. Geen halve maatregel. Mevrouw. Nee dat is een hèèle maatregel. Dat trouwt maar, en zonder iets aan dat arme mensch te zeggen. Zou jij zoo'n vent ook niet kielhaken, Van der Kooy ? v. d. K o o y. Ik ik kielhalen ? Nee Dat hangt ook van de omstandigheden af Schuit, 't Is hier een heel ander land, we zijn hier breed van opvattingen, weet U ? Mevrouw. Och, jullie altijd met je breed van opvattingen ik begrijp er geen snars meer van. Daarnet Zeg ik breed van opvattingen. Nee, zegge jullie, da's een heel ander geval, een meisje mag niet alleen met een meneer wandele En als iemand doet, zooals die meneer, hoe heet-ie ook weer! v. d. Kooy. Eh... Eh Dinges Jansen! Mevrouw. Daarnet zei je Pietersen v. d. K o o y. O ja bedoel je die ? Ja Pietersen. Mevrouw. Nou Pietersen en je trouwt zonder dat je dat arme mensch vertelt, dat je een vóórjoon hebt dan is het weer wèl breed van opvattingen... Jullie nemen hier in Indië de breedheid van opvattingen ongeveer zooals 't uitkomt. Breed! Smal! Een voorzoon, dat is breed, met een meisje wandele is weer smal — 78 — Een vader mag niet in dezelfde kamer als zijn dochter s,aPen Och, kijk nou toch ereis aan, toe Van der Kooy, doe me nou een plezier, je gooit je asch zóó maar over de' vloer 't is hier nou net schoon in huis en overal zwerve asch en sigarette-endjes, hoe ken ik nou de boel schoon houde. v. d. Kooy. Maar dat doen we hier in Indië altijd. Mevrouw. Ja, daar wil je me nou mee doodslaan. Gisteren heb ik je gevraagd niet op je bloote voete aan tafel te komen, en ik kan je niet zien of je bent zonder sokken. En dan is het ook weer dat doene we allemaal in Indië Je maak maar aanmerkingen op mij I En als ik aanmerking op jou maak dan „doene we 't allemaal in Indie". Wacht effe. (Zet het aschbakje naast Van der Kooy op den grond). Nou kan je mikken. Ik kan wel aan het reddere blijven. (heide heeren zitten voor zich te zien, mevrouw leest verder...) 't Jonge meisje in gezelschap nou, dat ben ik niet heelemaal meer, bruidsdagen, beschaafde discours heb ik al gehad. Schuit, (wenkt Van der Kooy, het nog eens te probeeren langs een omweg). Mevrouw, (leest). Van de zorgen voor de huishouding hangt het groote geluk af (ziet Schuit wenken) He ? Weer een mug op zijn hoofd je schijnt een aantrekkelijk hoofd te hebben. Wat zijn jullie stil Schuit. Hij denkt zeker aan Pietersen (veelbeteekenend) 't zou toch goed zijn, als-ie 't zijn vrouw zei, al is bet laat Beter laat dan nooit! Mevrouw. Praat me niet over die kerel je zou 'm zijn ooge uit zijn hoofd moeten halen (leest). — 79 — „Hoe men eet"...! Nou wil ik toch eens kijke of daar bloote voeten bij staan (snuift om zich heen) Nee maar... (Schuit kijkt schuldbewust) Nee nou ben jij 't niet, daar is zij geloof ik werachtig wèèr aan 't rooken (loopt snel naar de balustrade, ziet het erf op, links, en verdwijnt op een drafje). Schuit. Daar staan we nou v. d. Kooy. Zeg het zoo iemand nu eens. En ik heb met haar te doen, Als je het haar ronduit zei dan... komt ze er nooit overheen! Ik zou wel durven, zie je,... maar Schuit, (spottend). Ja we zouden allebei wel durven als niet medelijden ons weerhield. v. d. Kooy. Juist ja medelijden. Schuit, (spottend). Anders durfden we wel Maar hoor eens nee maar (Er waaien rookwolken door de voorgalerij). Stem. (van Mevrouw) Mevrouwtje, mevrouwtje?... Ja, ik bedoel U, wel wat stinke die blare van U weer lekker je zou der Boldoot van make en we hebbe heelemaal geen muskiete meer hoor, nee geen enkele, nu de rook deze kant opkomt, wacht maar hoor, als we oostmoesson hebbe, dan zal ik U der eens van late profeteeren, daar ken U van opan, dan zalle we Uw muskiete eens uitrooke dat ze stervend op de vloer legge te rolle hoort U mevrouwtje ? Wat zeit Uwe ? Stem. (van Indische buurvrouw, Mevrouw Brouwers) Gaat U niks van aan, ja ik ken toch niet helpe, dat die wind zoo raar, nu eens deze, dan weer die kant uit, ja! — 94 — Mevrouw, (bekijkt hem even). Je mag ie wel eens gaan scheren. Schuit. Ik ben vanmorgen pas geschoren. Mevrouw. Nou dat zal wel gisteren geweest zijn je ziet zoo zwart.... as.... as die mevrouw van hiernaast! Schuit. Nee, 't was vanmorgen! Dat weet ik positief, ja! Maar 't 't haar groeit hier zoo hard in Indië Mevrouw. Weer wat nieuws In Indië, nou groeit 't haar weer hard. Wat ? Wou je gaan zitten ? Dan zal ik 't je maar ronduit zeggen (ziet achterom) ik kan je nou niet hebben. Jij moet ook piki lekas! Schuit, (schuchter). Niet hebben ? Ik wou praten over Van der Kooy, zie je, als-ie nou straks terugkomt wees dan lief voor 'm Mevrouw. Ik heb wel over wat anders te praten... Jullie zulle straks ophoore! Wacht maar. Schuit, (geschrokken). Wat bedoelt je? Wat ophoore ? Mevrouw. Dat zal je straks wel hooren ik mag nog niks zeggen, ik moet hem eerst spreke. Maar strakjes Alleen zal ik je dit zeggen, als ik wou, als ik wou....!! nee, ik zeg niks 1 Schuit, (die denkt, dat het over Trude is). Ik heb... ik, ik heb er niks mee te maken ik ga me even scheren nou voel ik 't ook, 't is hoog tijd ik ben heelemaal zwart, 't was toch gisteren Nou weet ik 't positief... Ik ga maar. Mevrouw. Nou dat vraag ik je juist ik kan jou nou niet hebbe zal je je goed óverschere ? Schuit. Ja ik ja, ik ga direct (af door de poort). — 95 — DERDE TOONEEL. Mevrouw, Van Wielandt. v. Wielandt. (verschijnt achter de balustrade ziet inplaats van Trude, mevrouw Vander Kooy, komt zenuwachtig binnen). Eh eh pardon, ik steur toch niet. Mevrouw. Nee... nee gaat u zitten nee zeker niet, ik zat op U te wachten. v. Wielandt. Maar Mevrouw, (plechtig). La-we meteen maar met de deur in huis valle Ik heb Uw brief gelézen v. Wielandt. U hebt mijn brief gelezen? Mevrouw. Ja ik heb 'm gelézen 1 v. Wielandt. (verlegen) Zoo, dat is goed, dat is patent, ik ben blij (gaat zitten). Oef wat is het weer warm, mevrouw warm pannas! In die West-moesson kan het zoo warm zijn, als het dan een dagje droog is! Echt kenteringweer. Dus dus U hebt mijn brief gelezen, zeker, zeker Mevrouw. Ja U schreef een liefde op het eerste gezicht v. W i e l a n d t. Ja juist, een liefde op het eerste gezicht Och weet U, ik ben jong pas vijf en veertig- Mevrouw. Zoo is U pas vijf en veertig Zou je niet zeggen, en hoe oud schatte U mij v. W i e l a n d t. Op 't eerste gezicht, zoo (wil vleien) een goede veertiger Mevrouw. Nee, ik loop al stevig naar de vijftig, maar dat doet die Hollandsche kleur zeker die hèbbe ze hier in Indiè zoo niet. — 96 — v. Wielandt. Ja, die Hollandsche kleur... ja i Al naar de vijftig ? Ik ben pèff. Mevrouw. Wat zeit U ? v. W i e l a n d t. Ik ben pèff, pèff Mevrouw. Zoo ! Ja, ik zie er nog jong uit voor me jare, maar dat is misschien ook de sarong en kebaja die maakt je zoo jong. En ook Indisch I Ik heb me kousé ook al uitgetrokken, kijk maar echt Indisch, he.... en veel koeler, niewaar? v. Wielandt. (afwerend). Ja, ja, ik gelóóf het wel (rilt). Mevrouw. Heb U 't koud? Zit U op de tocht misschien ? U zet een gezicht als een kat, die aan de peoer gerooke het. v. Wielandt. Nee, nee Ik heb heelemaal niet aan de peper gerooken 't zijn zenuwen, ziet U Daar heb je gauw last van in Indië, afmattend klimaat! En dan een moeilijk moment, nietwaar. U zei zoo pas vijf en veertig, ü vindt me toch niet te oud ? Mevrouw. Nee... ik wou juist zeggen wel erg jong 1 v. Wielandt. Hihihi... Ja, sommige schatten me veertig ahi J'a. en ik zeg maar een mensch is zoo jong als hij zich voelt. Perdon, is Van der Kooy niet thuis ? Mevrouw. Nee, stel U gerust, hoor! Van der Kooy is op de fabriek. ' Maar om nou maar kort te weze want me man kan dadelijk thuis komme, ik heb over uw voorstel gedacht (aarzelt even) Het is hoe moet ik dat nou zegge het 1S nee, u moet niet boos worde v. w i e l a n d t. Mon Dieu! 't Is toch geen weigering ? — 97 — Mevrouw. Ik kan er niet inkomen Ik heb er over gedacht, en het is zeer vereerend, maar als ik aan die arme Van der Kooy denk hij zou zoo alleen ■weze het gemis zoo voelen v. Wielandt. Ja, maar Mevrouw. Nee, me besluit staat vast. v. Wielandt. Mevrouw, mevrouw, verwoest me geluk niet (grijpt haar hand). Mevrouw. Zeg, asjeblieft geen handtastelijkheden, ben ik niet van thuis he, ik ben pas in Indië v. Wielandt. Van Uw woord hangt zooveel af. Mevrouw. Toe laat u me los, ik hou der nog niet van Jullie kenne hier breed van opvattingen zijn. Ik nog niet, hoor! En dan, een man ais Van der Kooy, met een hart van goud zoo maar ineens alleen te laten v. W i e l a n d t. Maar die heeft u toch ook nog Mevrouw. Mij mij mij ? Nee, nou word-ie goed. Dat is nou de breedste opvatting, die ik hier in Indië heb hoore verkondigen. Wou U dan, dat ik óók nog bij hèm bleef ? v. Wielandt. Ik ik begrijp U niet ik... ja, ik wou graag, dat u bij hèm bleef, maar ik geloof (schrikt) een fataal misverstand, geloof ik een Mevrouw. Jij gemeene vent Ik kan niet uit me woorde U schrijft me daar liefde op 't eerste gezicht en wou je me dan met een ander deele ? v. Wielandt (rilt). Ik weet niet, een fataal misverstand ik wil u heelemaal niet deelen; Huhuhu, ik bedoelde juffrouw Trude, ik heb haar liefgehad, sinds ik haar voor de eerste keer zag ik schreef toch op 't eerste gezicht een fataal misverstand U dacht toch niet dat ik op U 't eerste gezicht o, mon Dieu! Mevrouw, (heeft hem in de grootste verbazing staan aanzien ) Pataal misverstand ? Mondijeu ? Ik geloof Suikerfreule 7 — 98 - dat jij zelf een fataal misverstand en een mondijeu bent... Zoo'n brief aan mij te adresseeren, wacht effe, dan ben je heelemaal aan 't verkeerde kantoor (loopt mar de poort). Schuit, Schuit, kom 's hier, 't is om je dochter, kom eens hier Schuit. v. Wielandt. Maar dat is een fataaal misv erstand Mevrouw. Ja fataal is het, en mondijeu ook, 't is kila sekali! wacht, hier is Schuit. VIERDE TOONEEL. Vortgen, Schuit.1 Schuit. Maar ik heb et niks mee te maken, ik... Mevrouw. Je hebt er wèl mee te maken Hier (pakt hem aan de hand, brengt hem voor van Wielandt) hier deze meneer „Misverstand", die komt om je TJochter, moet je maar zelf weten wat je doet Maar lil] kan niet eens een adres schrijven. Wel heb ik ooit! Dia's iets om óver te vertelle v. Wielandt. Maar dat is een nóg fataler' misverstand Om Schuit zijn dochter ? Pardon dat loopt de spuigetten uit ik kom hier om juffrouw Trude Mevrouw. Nou dan! En je schrijft aan mijn jüffrouw Van der Kooyl Dat stónd bove de brief. En liefhebbende Henderik stond er onder. Ik heb direct gezegd, Nittel kan 't getuigen, da'k je niet lustte Maar waarom schrijf je dan Van der Kooy en juffrouw nog wel. Zeg, ik laat me niet beleedige hoor, ik ben hier Mevrouw ! Hier in Indië I Schuit. Ik heb er niks mee te maken ik wou Mevrouw. Hij komt notabene om jou dochter ! Wil je ook al niet ? Net goed! Fijn 1 — 100 — Schuit. Ik oome zeggen ? Ik heb 't niet gewild... v. W i e l a n d t. Nee, maar dat is fataal, juffrouw Trude is toch niet de dochter van (met iets kleineer ends) van hèm daar ? Dat bedoelt u toch niet ? Mevrouw. Wat anders ? En wat zou dat, is 't soms geen mooi meissie, je mocht wille dat 't jouw dochter was. Kijk, die lammeling der nou eens bijstaan, vooruit Schuit, kom voor je dochter op Laat je je zoo maar zegge, dat 't jou dochter niet is. Schuit. Ik er bij staan ik heb 't niet gewild. Mevrouw. Nou vooruit, is 't je dochter, ja of nee. Schuit. Eh, eh, ja Ja!... Mevrouw, (tot Wielandt) Nou daar sta je! v. Wielandt. Maar Schuit, ahi, daar heb je me nooit iets van gezegd, ahi, "hi—hi— dat is onbegrijpelijk, dat jij zoo'n lieve dochter heb. Maar dat verandert het geval natuurlijk heelemaal niet. Ik ben er volstrekt niet tegen, jou als schoonpapa te accepteeren, dat is ahi misschien nog beter dan een schoonmama ahi Hihihi Schuit. Hihihihihi 1 Mevrouw. Zeg, hoor 's, 't is nou genoeg, zou ik zoo zeggen, je staat me te beleedige v. Wielandt. Ik heb met U niets meer te maken, als het zijn dochter is, ik heb me nu 'slechts te wenden tot Schuit, wanneer die zijn toestemming geeft, is de zaak afgedaan. Mevrouw. Zóó, zou je denken en 't meisje dan,... en ik ben er óók nog, denk je, dat ik een kind, dat ik liefgekregen heb als een eigen dochter, zoomaar aan iemand zou geven die, die bove de jare is, die eerst mijn liefdebriefjes schrijft, met liefhebbende Henderik deronder? v. W i e l a n d t. Maar pèrdon ! Ik ben pas vijf en veertig, dat is niet boven de jaren. Perdon! — 101 — Mevrouw. Niks te pardonne. Liefdesbriefjes op 't eerste gezicht, hè ? Kila sekali! v. Wielandt. U weet heel goed dat ik Mevrouw. Ik weet heel goed dat je je gevoelens op schrift kunt zetten, maar met een verkeerd adres (theatraal), O, gelukkigste aller stervelingen! die wou mijn leere liefhebbe! v. Wielandt. Schuit, ik verzoek je met me mee te gaan naar mijn kantoor. Mevrouw, (citeert). Met de eerlijkste gevoelen van liefde, zal ik immer zijn Uw liefhebbende Hènderik. Nog al een gezicht voor een liefhebbende Hènderik! Verliefd op een sarong aan een spijker v. Wielandt. (pakt Schuit bij den arm). Ga mee. Mevrouw, (aan den anderen arm). Je blijft! Nee ik zou gaan trékken! We trekke mee, hoor. En kijk nou die vent 's, ben jij een kerel die laat met zich sollen als een zoutzak as een suikerbaal ken je je mond niet open krijgen Schuit ? Schuit. Ik wou niet hij wou 't M e v r o uw. Wat wou je niet. Schuit. Dat 't mijn dochter was 1 hij zei een paar dagen maar, zeg, dat 't jouw dochter is en toen zei ik goed Mevrouw, (laat hem los) He?...... He? Wat vond jij goed. Schuit. Van die dochter, dat ze zoolang mijn dochter zou zijn. Mevrouw. Is het dan jou dochter niet 7 Nee, maar goeie goed wat een land ! Van de een is de vader onbekend, en de andere heeft er drie... Wie zijn dochter is het dan weer wèl als ze 't van jou niet is. Schuit. Van van — 105 — v. d. Kooy. Wat moeten we doen, wat moeien we doen, 't kan haar dood zijn. En als ze 't nou niet gelooft, dan is het, zeg nou zelf, toch maar verstandiger, beter/ dat we haar dat geloof laten. O ik weet wat — ik weet wat toe meneer Van Wielandt, niewaar— U bent toch degene geweest, die 't uitbracht, als we nu eens zeiden dat U, khm ons het kind gegeve hebt, bijvoorbeeld om op te voeden. Dan zeg ik haar later zelf de waarheid zeggen en dan v. Wielandt. Maar ahi, nee maar, dat is patent, de wereld is stèpel ik wil haar wel opvoeden, op een reis naar Holland en getrouwd. Maar zóóiets. Dat gèt niet, wat denk je wel, ik Papa? Ik ben ook veel te jong... v. d. K o o Yi Ze zou 't zeker gelooven v. W i e l a n d t. Je bent gèk, kérel sommigen schatten me op veertig, maar wordt de heele wereld hier dan stèpel of ben ik het ? Ik kom hier ahi... om o, daar is ze Stem. (van Mevrouw op het erf). Hij is der niet hij is der niet (roept angstig) Van der Kooy! v. d. Kooy. (vlucht weg in de rechtsche kamer). ZEVENDE TOONEEL. Vorigen, mevrouw. Mevrouw, (komt uit den tuin de voorgalerij instuiven) Hij is der niet Waar is-ie, ik moet 'm spreken. Ik Waar iS-ie ? Brouwers zei 't óók. 't Is zijn dochter! Zijn dochter, ónze dochter O God, en ik heb altijd gedacht, dat we kinderloos ware. Maar in Indië daar is alles mogelijk (valt in een stoel, vliegt weer overeind, tot van Wielandt). Maar als 't waar is als 't waar is, als ik 't uit zijn eige mond hoor, dan krijg jij der niet ik geef onze dochter niet aan een „liefhebbende Hènderik"! (valt weer in de stoel). Maar waar is-ie dan Brouwers — 10S — zei, hij is hard uit de fabriek geloopen. En dat met zijn tropehart! Een dochter, een kind, Een dochter ik moet 'm spreken Een dochter! een dochter t Ik geloof 'ah ik krijg ook een tropehart. Schuit, (haastig). HU is in die kamer in die kamer, hij was bang dat je v. Wielandt. De wereld is stèpel is stèpel. Mevrouw, (vliegt er heen, Schuit volgt haar). Van der Kooy, Van der Kooy, (in de kamer) waar ben je, zeg 't zelf, ik moet 't weten O God, hij is er niet meer (beiden terug). Schuit. Hij was er zooèven nog ging er in, om om om...... om zich even te verkleeden. v. Wielandt. Hij gaat wel eens door het raam, misschien Ja, ja, hij ging zich verkleeden, dat zei hij. Mevrouw. Zei die dat ? O God dat heeft zijn oom ook gezegd, toen die zich verhing...... precies dezelfde woorden. Maar hij hing zich op 1 Aan een gordijnkoord 't zit in de familie. Zoeke jullie 'm dan toch, hij is óók in staat zichzelf wat aan te doen. Hij heeft een tropehart. Toe, Schuit, ga eens kijken of er gordijnekoorde zijn. Schuit. Nee, nee, dat zal ie niet gedaan nebbe, hij heeft er niets van gezegd, en der zijn geen gordijnen. Daar heeft ie niks van gezegd! (vliegt weer in de kamer). Mevrouw. (loopt heen en weer). Dat zeggen ze nooit, nooit, als ze 't doen willen (roept): Van der Kooy ! zoeke jullie dan toch, me beene de zenuwe zijn op me beene geslage en o o, en de kali is vlakbij,., (valt in een stoel), o me beenen ik heb geloof ik tropenbeenen.... v. Wielandt. Daar heeft zich verleden jaar ook iemand verdronken, om een ongelukkige liefde. Mevrouw. O, zie je wel, zie je wel., (roept) Van der Kooy! — 110 —- v. d. Kooy. Ja ja ik begrijp het nog niet, ze «s blij blij is ze! ze zegt 't zelf! Nittel. (handdruk, kernachtig). Opgelost, heelemaal opgelost v. Wielandt. (naar voren komend) Perdon, ik steur toch niet apropos, maar dat zie ik niet in opgelost heelemaal opgelost? De zaak is nog heelemaal niet opgelost. v. d. K o o y. He ? Nittel. (lacht). Nee, dat ben ik roerend met U eens. Er is nog iets anders op te lossen {gaaf naar Trude, die bij Mevrouw Van der Kooy geknield ligt en die ■samen glimlachend praten, heft haar op). Zie je, Van der Kooy Trude en ik, wij houden van elkaar, en ik denk toch met, dat je er bezwaar tegen zal hebben dat we samen gelukkig worden ? Trude. (vleit zich tegen haar vader). O, vader,... v. Wielandt. Pèrdon, dat gaat zoo maar niet. Nittel. U neemt me niet kwalijk meneer van Wielandt, het is uw zaak niet meer U zoudt op reis gaan en ik word hier administrateur. Gaat u gerust reizen. Trude blijft liever bij mij. Dat moet ze meen ik zeif weten, nietwaar ? Schuit, (verbaasd, gaat hem zenuwachtig de hand drukken. Feliciteert). Jij? jij? Administrateur. v. d. Kooy. Jij, Nittel hier administrateur, en met me dochter trouwen ? Dat is wel heel onverwacht. Daar moet ik Mevrouw, (komt er bij). Nee, maar die fe goed die wil niet dadelijk; ja, jè ja! zeggen as een suikedord Je dochter vraagt een suikerlord, een administrateur ? Nee, maar hoor eens eventjes, Nittel stoor je niks aan hem hoor «ij heeft altüd zooiets, Hier, ik geef me zegen. Ik geef je mijn dochter (totv. d. Kooy) Dat komt nu allemaal van 't wandelen, zèg! v. d. K o o y. Ja, ja, maar je weet niet wat ik zeggen wou. — 54 — Trude. Nee, daar riep ik je niet voor. Nittel. Toe, nou der is niemand, geef me nou gauw een Trude. (Ondeugend). Een wat ? Nittel. Een zoen natuurlijk. Trude. Jij schlijnt behoefte aan zoentjes te hebben. Nittel. {lachend). Daar heeft iedereen behoefte aan en de gelegenheid (ziet weer rond) is zoo zeldzaam (neemt haar in zijn armen). Heerlijk, dat je nu toch blijft. Weet je waarom ? Trude. Nee, ik weet niks, ik wil niets weten ook. Nittel. Hou je dan niet van me ? Trude. (ondeugend) Nee, hee-le-maal niet 1 Nittel. O, daar zijn de kuurtjes weer (trekt haar op zijn schoot) Wat is er ? Trude. Je verzwijgt me iets. Nittel. Ik... ik... Trude. Ja, iets heel heel érgs Denk eens na. Nittel. Ik weet 't niet. Trude. Ik weet het wel (neemt zijn hoofd tusschen de handen). Weet je, dat er zoo iets bestaat als gedachten lezen ? Wacht (railleerend) laat eens kijken... Daar staat in jou oogen, dat je Zie je wel dat je me iets verzwijgt, zoo'n gemeenert, daar staat ik kan niet begrijpen, dat je mij zóóiets niet verteld heb, wou je dat ik geloofde, dat jij het eerlijk met me meent ? — 55 — N i a t t l. Maar wat staat er dan. Trude. Daar staat, leelijke gemeenert, dat laat eens goed kijken, dat jij waarnemend administrateur wordt op Toeioeng Baroe. Nittel. (springt op) Nee maar, wel goeie got, waar waar zie je dat ? (voelt aan zijn borstzak). Trude. (ziet hef) In je oogen. Waar anders ? Dacht je soms, dat ik de brief gelezen hebt, die je daar in je borstzak hebt ? Néé, ontken het nou maar niet! Nittel. (overtuigt zich weer, dat de brief er zit). Nou breekt me klomp dus je weet ervan en Maar nee, die brief kan je niet gelezen hebben Trude. Zoo, 't is dus waar ? En mij heb je niets gezegd. Nittel. Maar lieveling. Trude. Zeg nou maar niet lieveling, ik kijk je nooit meer aan ! Nittel. Ik moest het geheim houden, het is me uitdrukkelijk verzocht en het is nog niet eens zeker, ik moest alleen seinen of ik in principe genegen was. Nou ik heb geseind Accoord. Trude. Ook al zonder mij erin te kennen 1 ? 1 Nittel. Moest ik zooiets, zooiets aan jou vragen ? Hoor eens, lieve kind, dat moet je meteen maar weten, ik wil met je trouwen, omdat ik van je hou, maar mijn zaken doe ik zelf. Alleen mag ik hangen als ik weet, hoe jij eraan kom Niemand weet 't nog. — 56 — Trude. Dan weten vrouwen het al lang. Dus je hebt geseind? Jij hebt durven seinen zonder mij er ook maar zóóveel Van te zeggen. Weet je wel, dat dat een reden tot echtscheiding is. Nittel. En we zijn nog niet eens getrouwd. Trude. Dès te erger (theatraal, lief) Dat maakt het gewoonweg vreeselijk. Maar ik weet nu wat ik aan jou heb. (boudeert) Noem je dat van iemand houden ? Nittel. Trude-lief, ik geloof dat wij tegen elkaar opgewassen zijn En dacht je nou, dat je niet van iemand houden kan, als je je zaken zelf behartigt zwijgen was hier macht...... Iets wat je bereiken wil, daar moet je nooit met een ander over praten, want dan bereikt die andere het !... Maar van wie weet je dat nou ? Trude. Van de baas zelf I Nittel. (Fluit tusschen de tanden). Zóó heeft- die zijn ontslag al thuis? Wat zei die? Trude. Dat hij opgevolgd werd door een idioot. Nittel. Erg vriendelijk Nou ja, begrijpelijk. Als je het zelf ben dan denk je dat iedereen het is. Trude. Nou maar ik vind hem heelemaal zoo'n idioot niet Kijk eens wat een mooie bloemen hij mij meebracht Passie-bloemen. Nittel. Hhm, ja heel mooi En weet je waarom ze zoo heeten? Omdat ze in gloeiende passie maar een dag bloeien en dan uitvallen. Heelemaal geen compliment, die een meisje cadeau te doen. Ik zou zeggen, een beetje heel erg idioot. — 57 — Trude. Zoo vin je Maar zoo'n erge idioot is hij toch niet. Weet je wat hij wil gaan doen ? Met een liet jong vrouwtje reizen, (plagerig.) Wie zou dat nou wei zijn. Nittel. (beslist). Jij niet l Trude. He ? Ben je daar zoo zaker van ? Nittel. Ja, want voor dien tijd, zou ik 'm zijn nek en twee beenen tegelijk breken. Trude. Nou, dat heb je al gedaan, (lachend). Maar maak je niet kwaad ! Ik wil alleen maar weten zal je me. als we getrouwd zijn, je geheimen vertellen of niet! Nittel. Dat hangt heelemaal van de geheimen af. En als ik er me eigen beenen niet over kan breken. Trude. (Ziet hem lachend aan, gaat weer op zijn schoot zitten). Wat ben je toch onhandig. Wil ik jou nu eens een geheimpje vertellen ? Hoe je met vrouwen om moet gaan. Nou, laat een vrouw altijd in het idee, dat ze af je zakengeheimen weet en vertel ze haar nooit...... Als ze prettig zijn kunnen wij ze toch nooit voor ons houden en als ze naar zijn hebben we verdriet! (ineens op een anderen toon) O, vent, je had hem moeten zien „apropos ik steur toch niet apropos dat is patent, heur 1 Dat geheugen in Indië 1" Wil je wel gelooven, de laatste dagen is hij heelemaal idioot. Hij loopt me als een hondje achterna, met „aprospos" en bloemen (ziet zijn gezicht betrekken). Maar 't gèèft hem toch niks, hoor Ik hou alleen van jou van jou...... dat weet je ook wel (kussen) van jou. Nittel. (neemt haar weer op schoot) Lieveling 1 (kussen). — 62 — Schuit, (langs zijn neus). Geen grooter maskerade in Indië, dan een wit pak of een sarong en kebaja, ineens iederéén onkenbaar Een sjouwerman en een aristo- craat eenmaal in een Indisch wit pakje, lijken precies evenveel op mekaar als een geplukte gans en een geplukte zwaan, enne, die ken een leek niet meer uit mekaar. Mevrouw. Je zou zegge, dat jij poelier geweest was, ik had liever, dat jij gans gegete had, inplaats van die Doere Jan, zeg o got, Schuit, (imiteert) O God wat een lucht! Mevrouw. Djóngós kassi sini eens gauw een glaassie water, ajèr. Spoel je mond èens uit.... als je tegen me spreekt Zoo, zoo, kinderen. En.. nee maar nou vraag ik ik weet het nog zoo net niet met Ju,lie (lachend) Kijk, die nou eens dicht bij elkaar staan twee duifies op 'n plat. Schuit. Ze zijn allebei groote liefhebbers van Ansichtkaarten. Hij heeft een heel album vol "'Én hij geeft ze cadeau ! Mevrouw. Schuitje, Schuitje, ik geloof dat jij er binnenkort een zoon bij krijgt. Schuit. Etututut dan protesteer ik nee. Mevrouw. Een schddnzoon bedoel ik! Met die twee daar I Zeg 1 Regent het nog ? Nee, he ? Nou' maar dan vraag ik je, wat doene jullie dan hier.... Nee nee je hoeft mij niks te vertellen. Nou, toen wij zoo'jong waren, ginge we wandele, zeg, bleef ik niet bij me vader Zltten Kom vooruit, ga een grachie óm ^ S c h u i t. Ja ja maar zal Van der Koov dat goed vinden ? — 63 — Mevrouw. Wat heeft Van der Kooy daar nou mee te maken ? Nittel. (snel). Nee, die heeft er niets mee te maken. Schuit. O nee, nee, die heeft er niks mee te maken, hoe zou die ook hoe zou die 1 Mevrouw. Nou dan, wat stane jullie daar nog. Trude. Ik geloof ook, dat het droog is. M e v r o u w. Nou, kijk eens aan, willen jullie nou gauw make dat je wegkom ? Trude en Nittel (eerst aarzelend, maar dan lachend den tuin in). VIJFDE TOONEEL. Mevrouw, Schuit. Schuit, (ziet ze nog even ongerust na). Maar maar ik dacht alleen maar Mevrouw. Wat ? ken je de zon niet in het water zien schijne ? (De jongen brengt water). Hier drink eens spoel je mond uit O God, wat een lucht he-je bij je Schuit. Ja... ja... zeker. Ik dacht alleen maar... aan dat album van Nittel, zie je, hij verzamelt Ansichte (drinkt) op haar wangen. Mevrouw, 't Zal ook erg wezen. Je zal voor je kind altijd nog zóó'n jongen vinden. Laat mij nou der moeder eens effe weze dan zou ik zeggen, ziet dat j'em houdt, de manne legge tegenwoordig ook niet dik gezaaid — 64 — (slaat hem op de knie). Ik zie jou, jou binnenkort nog eens (wiegt iels in haar armen) grootpapatje ook, zèg f Schuit, (vliegt overeind). Ook dat nog nee maar nou wordt het te dol. Mevrouw. Da's nou eenmaal je voorbeschikking... eerst vader...,,, en dan grootvader Opa Schuit. En zeg als er nou zoo'n kleintje kwam later, mag ik 't dan bakere ? (aangedaan). Och ze zijn zoo Hef, die diertjes. Schuit, (beslist). Dat mag je dat mag je Dat beloof ik je nou vast. Mevrouw. Zie je als je wist, hoe ik verlangd heb Ik heb er zelf wel eens aan gedacht, een kind aan te nemen, maar ik dacht, Van der Kooy zal niet willen, die houdt niet van kinderen. Schuit. Zoo, houdt die niet van kinderen ? Mevrouw. Dat zei-die! Schuit. Zoo! Zei-die dat? Kassian, en hebben jullie nooit kinderen gehad ? Mevrouw. Nee, nooit Van der Kooy was ook altijd wèg, zie je ? Schuit. Ja, dat zie ik. (kijkt om naar den tuin). Mevrouw, 't Is heel wat als je vrouw bent, en je hebt geen kinderen ? En je man altijd afwezig. Schuit. Dat zal wel zoo zijn, khm, ik kan me daar moeilijk in indenken, he? (Ziet haar onderzoekend aan, knikt eens) Ais Van der Kooy nu maar kinderen had gehad, he ? — 65 — Mevrouw, (schiet in den lach). Nee toe Schuit, spot er niet mee Je kan je zooiets niet voorstellen, weet jij, wat een vrouw lijdt, die geen kinderen heeft? Jij bent een man ! Schuit, (verlegen) Nee, ik ben gèèn vrouw, ja ik ben een man ik kan me zooiets niet voorstellen 1 Ik wou alleen maar zeggen Hier in Indië heb je gevallen Ik bedoel Ik ken een geval dat was nog veel harder Een man, die een kind had, en zijn vrouw altijd afwezig. Mevrouw, (snel). Dat ben jij zeker! Schuit. Ik ik nee, ik bedoelde Ik ? Mevrouw. Och beste Schuit, je hoef je der werachtig niet voor te schamen. Voor zoo'n lieve dochter 1 Iedereen zal der mee gezegend worden, zoo'n kind. Een engel. Ik zit er maar aan te kijken ! Als je wist hoeveel ik nou al van dat kind hou in die veertien dagen. En dat altijd zonder moeder, he ? (schuift wat nader) Dan denk ik... kind ik wou dat ik je moeder had kunne zijn. Schuit, (ziet haar een oogenblik ernstig aan, wil wat zeggen zwijgt, slaat naar een mug op zijn voeten). (Even stilte). Mevrouw. Toe Schuit, zeg me eens, wat was der moeder voor een vrouw ? Ik heb er de jongelui juist voor weggestuurd. Nee, ik wil niks vrage, wat je niet vertelle ken. Maar...... , Schuit. De moeder! De moeder van Trude. Hoe ken ik dat eh,.eh, dat Dat weet ik niet meer! Mevrouw. Weet je dat niet meer ? Suikerfreule 6 — 66 — Schuit. Dat beteekent ik weet ik wel, zie je, maar alleen nog maar vaag, he, niet positief ik bedoel 't is ai zoo lang geleden (zuchtend, terzijde) Goeie god, wat moet ik er nou gaan vertellen. Mevrouw, (schuift nog meer bij, maar meteen weer weg met gebaar van afschuw). Wat benne jullie manne toch krenge I Zoo vaag. Je moest je schame. Toe, Schuit zeg 't maar Maar, ik wou 't zoo graag wete.... om dat kind Ik zal er nooit met iemand over spreken. Zelfs Van der Kooy zal 't nooit te weten komen... wat voor een vrouw der moeder was. Schuit. Nee, nee, dat hoeft ook niet (zucht terzijde) Goeie god, en ik heb heelemaal geen fantasie ook Mevrouw, (nieuwsgierig). Nee, blijf nou hier zitten Was ze een swarte ? Schuit. Nou laat eens kijken Of ze ? Was ze ? Mevrouw. Weet je dat óók niet meer ? Schuit. Ja, ja natuurlijk wel, maar ik weet niet, of ik 't zeggen mag, of ik Mevrouw. Zeg maar gerust hoor, wij zijn hier breed van opvattingen in - Indië. (blij). Dus was 't geen swarte ? Schuit. Eh eh Zoo tusschen beiden, he ? Ja zoo tusschen beiden. Mevrouw. Nou vooruit dan. Kom, je hoeft je er niet voor te schamen, de liefde is internationaal, heb ik 's geleze Ik vind het niks erg Schuit, (blij voor Van der Kooy) Nee, dat is het ook niet, he, je moet denken (schuift wat nader), dat komt hier veel voor, in de beste families. Ik heb een generaal gekend, die had vier soorten kinderen, eerst van een In- — 67 — Iandsche vrouw, toen is-ie tweemaal getrouwd geweest met een Hollandsche, de eene stierf, en van de andere is hij gescheiden, en toen is hij getrouwd met een jonge Chineesche vrouw, en hij had bij allemaal kinderen. Mevrouw. Wat griezelig, wat een blauwbaard, vier soorten kinderen ? Maar wat zei je nou Zoo tusschen beiden, was ze een halfbloed ? (Schuift wat weg, voor de doerianlucht). Schuit, (zucht terzijde). God, ik weet er niks van. Nee nee, ook niet (terzijde). Wat moet ik zeggen ? Zoo tusschen beiden, he. Van de Preanger, bedoel ik, die zijn erg blank en heel mooi. Mevrouw. Ja, dat kan je zien l Dat dacht ik al, want zoo te zien, zou je werachtig niet zegge, dat ze Indisch bloed in der adere had Ze heeft ook 't meeste van de vader gekregen. Ze is krèk je evenbeeld. Schuit. Krek mijn evenbeeld ? (verlegen). Ja he? Ja (laconisch) Dat zeggen ze meer! Mevrouw. Enne die moeder waar is ze ? Schuit. Eh, eh, eh, de moeder ? (gedecideerd). Bij de geboorte gestorven! Mevrouw. Kassian, 't arme mensch. En heb je Trude toen laten echten ? Schuit. Ja ja laten echten...... ja! Wat zal je anders doen. Mevrouw. Dat is netjes van je, Dat zei Van der Kooy laatst ook tegen me 't is heel netjes van Schuit. Schuit. Zoo, zei-die dat ? — 68 — Mevrouw. Ik vind het niks erg, hoor, wat hebben ze in Holland toch een rare begrippe van die zake. Schuit. Ja, vreeselijk raar. Mevrouw. Raar, he ? Wij hier in Indië, bekijke die zake van een heel andere kant. Schuit. Ja ja khm (om haar af te lijden). Wat leest je daar voor een boek ? Een roman ? Mevrouw. Welnee heb ik hier nogal tijd voor Dat is een boek over Vormen. Schuit. Over wat ? Wormen ? Mevrouw, (wendt zich telkens af als hij tegen haar spreekt) Over Vórmen 1 Weet je niet eens wat vormen zijn, dan moet je 't ook 's leze. Dat heeft Van der Kooy voor me laten komen uit Soerebaja net gisteren ont- vange Der staat een heeleboel in dat je weten moet in Indië. Ik moet Indische dame worden, zei Van der Kooy (ironisch) Net als dat mensch hiernaast met der uitrookerij... Toe, Schuit kijk de andere kant op as-je tege me spreekt I ZESDE TOONEEL. Vorigen, Van der Kooy. v. d. Kooy. Zoo, vrouw schenk je me nou eens een kop thee in (schrikt, lacht). Heeregot Wat heb jij aan Nee maar, nou wordt ie goed Nou worden we Indisch, zeg! — 69 — Mevrouw. Indisch he ? Maar is dat nou alles wat je ervan te zeggen hebt, hoe staat het me. v. d. Kooy. Flatteus ik moet zeggen, je bent er een ander mensch in. Mevrouw. Pas op, Schuit begint zoo meteen weer oyer zijn geplukte gans Ruik je niks? v.d.Kooy. Ja, doerian, krijgen we dat vanmiddag ? Mevrouw. Je zeit doerian of 't boschviooltjes waren. Nee, dat goedje komt niet meer in me huis, hoor je. Schuit. En je wou Indisch worden. Mevrouw. Nou, moet je daarvoor naar doerian ruiken ? Wacht, hoor eens effe naar me, Van der Kooy (spreekt deftig) Gebruikt U thee met suiker en melk. v. d. K o o y. Hoe heb ik het nou met je ? Mevrouw, 't Stèat er! Hier „Gebruikt U thee met suiker en melk ? Ja, heel graag een wolkje 1" Ik mag me toch in me eigen huis wel oefenen ? v. d. K o o y. O, ben jij aan 't oefenen. Dan is 't mij goed, dan maar een wolkje. Maar waar is Trude ? Mevrouw. Uit wandelen met Nittel. v. d. K o o y. Wat zeg je ? Met Nittel ? Ben je gek ?... Mevrouw. Zie ik er zoo uit! En wat is dat nou voor een uitdrukking, ben je gèk. In het boek staat (nadruk) „De beleefdheid en wellevendheid van den man tegenover de vrouw zijn de beste waarborgen voor den onderlingen vrede en het echtelijk geluk." — 70 — • v. d. K o o y (is opgesprongen) Dat vraag ik je niet ik wil weten waar Trude is. Mevrouw. Wandelen zei ik toch ? Nou luister dan verder, je hebt 't me zelf gegeven 1 Hier: „Juist in het gewone huiselijk leven en de dagelijksche gesprekken, moet gij U wachten voor onnoodig harde woorden, voor onaangename op- en aanmerkingen" v. d. K o o y. Zoo, staat dat daar ? Mevrouw. Ja en nou zeg jij, ben je gèk, dat is een onaangename op- of aanmerking. v. d. Kooy. Wat kenne mij die huiselijke en dagelijksche gesprekken schelen. Nou zijn we nog altijd niet, waar we wezen moesten, wie heeft Trude gezegd, dat ze met Nittel kon gaan wandelen. Mevrouw. Wèl, ik! v. d. Kooy. Nou, maar dat komt niet te pas. Dat doen we hier in Indië niet, hier wandelen meisjes niet met heeren. Mevrouw. Hij zal der niet schaken 1 v. d. Kooy. Maar ik wil het niet hebben (stuift op). Mevrouw. God, wat maak je een drukkie — dat zal Schuit toch moeten weten, je doet of jij de vader ben. Schuit vond 't goed en daar is dunkt me, niks tegen te zegge 1 Wel ? Je zou werachtig haast zegge, dat je de zon niet in het water kan zien schijnen, dat je verliefd op 'r was Gisteren stond je ook al in een hoekje met er te smoezen. Jij bent een ouwe seisjeslijmer, jij, he ? (lacht). v. d. K o o y. (is geschrokken weer gaan zitten). Gisteren gisteren ? O toen hadden we 't over de kippen, die leggen tegenwoordig zoo slecht in den regentijd! — 71 — Mevrouw. Nou, dat ben ik heelemaal niet met je eens gisteren nog vier eieren gehad. Ik kon toch niet weten dat het hier niet ging, wandelen met een meisje. Dat had jij dan ook wel eens kunnen zeggen, Schuit. Schuit. Ja ze praten hier zoo gauw. Daarom was ik er ook al tegen. Mevrouw. Nou, had jij me dat dan eerder gezeid. v. d. Kooy. (overtuigend), 't Is hier heel anders met die dingen. Schuit. Ja, heel anders. v. d. Kooy. En je moet weten, ze woont bij ons in huis hè ? Schuit. Ja, bij jullie bij ons in huis. Mevrouw. Nou, praat er niet te lang over, als ze weggewandeld is met Nittel, zal ze ook wel weer terugwandele, hoor. En prate ze der hier over ? Nou dan prate ze derover. We zijn hier ommers breed van opvattingen. v. d. K o o y. Ja, maar, dit is een ander geval. Schuit. Een héél ander geval de naam van een jong meisje in Indië. (Men hoort glas breken). Mevrouw. Wat is dat, daar breke ze me de boel weer. (snelt naar de bijgebouwen door de poort). — 72 — ZEVENDE TOONEEL. Van der Kooy, Schuit. Schuit. Zèg v. d. K o o y. Ja (loopt nijdig heen en weer). Schuit. Als je 't er nou eens zei. Ik heb er voorbereid een heel verhaal gedaan! O ja, zeg, die moeder van Trude, wat was dat voor een vrouw ? v. d. Kooy. Gaat je dat wat aan ? Schuit. Nee, nee! Maar ik heb. haar voorbereid... Over Trude en toen moest ik een verhaal doen van die vrouw. v. d. Kooy. Je hebt toch niks gezegd ? Schuit. Nee, nee net gedaan of ik , he ? Ze vindt het heelemaal niet erg. Ze zei we zijn hier breed van opvattingen. Wat hebbe ze in Holland toch een rare opvattingen van die zaken, he ? Niks erg vond ze het v. d. K o o y. Ja, maar, wat ze van jou niet erg vindt... vindt ze van mij misschien vreeselijk, dat is altijd met vrouwen. Schuit. Kom, kom. v. d. Kooy. Ben jij getrouwd geweest ? Schuit. Nee gelukkig niet. v. d. K o o y. Nou oordeel dan niet. — 73 — Schuit. Ik heb haar anders prachtig voorbereid... ik heb haar zoowat alles gezegd en als je wijs wil zijn, profiteer dan van de gelegenheid. Zeg het haar nu! Denk erom, de moeder was zoo tusschenbeide niet bruin en niet blank v. d. Kooy. Blijf jij er dan bij ? ... Schuit. Ik dank je ik heb hier zitten te liegen, dat ik bijna zelf gelóófde vader te zijn. En nou zal ik er bij blijven als het uitkomt dat jij 't bent ? v. d. Kooy. Ja, maar ik kan het doen langs een omweg een grööte omweg. Schuit. Langs een ömweg ? Me dunkt dat mijn omweg ook al erg óm was Maar neem dan een voorzichtige omweg, he Kerel, 't is zoo'n mooie gelegenheid. Ze is dol op Trude, ze zei 't zelf 1 v. d. Kooy. Houdt ze heusch van Trude (grijpt zyn hand schudt die hevig). Schuit. Ik zeg je ze wou al der als kind aan- neme, tenminste dat geloof ik. Ik weet het niet positief, maar het leek zoo. ACHTSTE TOONEEL. Vorigen, Mevrouw. Mevrouw, (mopperend op). Nou heb ik nog maar tien van me mooie glazen, ze breke hier de boel of 't geen geld kost. Maar wat hebben jullie is 't er een jarig ? O God, Schuit, als ik in jou buurt kom, dan ruik ik het weer Wat een lucht 1 — 74 — v. d. Kooy. Jarig, jarig ? Nee. We hadden 't over het werk. Schuit, 't Werk, ja, over een machine. Mevrouw. Geve jullie daar handjes bij v. d. K o o y. Nee, natuurlijk niet, kijk, ik legde hem de stand van een zuiger in een machine uit (neemt zijn hand weer, steekt zijn vinger in de holle hand) kijk, de zuiger staat zoo de cylinder zóó die grijpen in mekaar, bewegen op en neer Schuit. Ja de cylinder zóó dat snap ik. Mevrouw. De zuiger zoo, de cylinder zoo... Jij leert het nog er-es, Schuit! Asje maar tijd van leve hebt net as ik me Maleisch. Mooi werk van de heeren, zitten den heelen dag thuis en als je een pond suiker noodig hebt, mot je 't in de toko koopen. v. d. Kooy. In den „maaltijd" zal je wat anders zien. Nacht en dag in touw. En dan krijg jij een zak suiker zoo een van een pikol. Mevrouw. Khm, we zulle zien, dan zend ik ze allemaal suiker in Holland en dan maak ik vruchte in Maar geen doerian (Zij is achter de theetafel gaan zitten, links en rechts van haar Van der Kooy en Schuit. Neemt haar boek weer op gaat lezen Schuit geeft van der Kooy een aanmoedigende wenk). Mevrouw, (leest). Penibeele gevallen wat zijn dat voor gevallen ? v. d. Kooy. Hoe zeg je ? Mevrouw. Penibeele gevallen staat hier (leest) „Penibeele gevallen doen zich in elk huishouden voor, bij onverwacht bezoek en " — 75 — v. d. Kooy. 0, penibele gevallen Mevrouw. Nou, der staat penibèèle! (Even stilte, Schuit maakt achter haar om bewegingen tegen Van der Kooy van . „Langs een omweg"). Mevrouw, (schiet in den lach, beide heeren schrikken), (leest) Doorspek Uwe woorden niet met vreemde talen... ons Hollandsch is rijk genoeg. Nou, dat zeg ik ook Daar heb ik leergeld van betaald in Batavia. Daar moest ik yesse en nowe tot ik er groen van zag. En nou hier weer Maleisch. He ? (ziet dat Schuit weer een beweging naar Van der Kooy maakte). Wat hebbe jullie ? Schuit. Eh he der zat een mug op zijn hoofd. v. d. K o o y. Ja hier maar hij is al weer weg. Mevrouw. Lastig die mugge, he ? (leest) „Als een kind dood geboren is, dan gaat men condoleeren". Hoe heb ik 't nou ? Moet je dat uit een boek leze. Nee, dan ga jij féliciteere! Der staat eigenlijk niet veel in, dat je niet weet. O ja, dat weet je toch al, van tante Merie, ook een doodgeboren kindje. v. d. Kooy. (doet belangstellend). Zoo 1 Had die een dood geboren kindje ? Kassian! Mevrouw. Ja, kassian, hé ? v. d. Kooy. (die een inleiding zoekt). Was het een dochter ? Mevrouw. Nee, een zoon kassian t v. d. Kooy. Apropos, Schuit, hoe is het toch met die zoon van Dinges van Pietersen ? (maakt beweging van een omweg). — 76 — Schuit, (verbaasd) Die zoon van wie ? Die zoon ? (krijgt nog een wenk) O ja die zóón! O, goed, heel goed. Groeit als kool! v. d, Kooy. Ja weet je vrouw die Dinges... die Pietersen zie je, dat is iemand van een andere onderneming in de buurt, die heeft een voorzoon Mevrouw. Een wat ? v. d. K o o y. Een voorzoon! Dat is een zoon van vóór zijn huwelijk bij een Inlandsche vrouw Mevrouw. O, net zooiets als (wijst met den duim) hij (kijkt om, maar trekt direct het hoofd weer terug, houdt haar neus dicht). v. d. Kooy. Ja, juist, ja juist Schuit, he. Schuit. Ja, juist Schu-it! v. d. Kooy. Zie je! De kwestie is, nu is hij kortelings getrouwd Mevrouw. Wat een gemeene vent met zoo'n verleden. v. d. K o o y. (ziet haar even verschrikt aan). Ja maar ze wèèt nog niks. Mevrouw. Nou, da's maar goed ook. Wat niet weet wat niet deert. Gemeen benne die manne toch v. d. Kooy. Och, hier in Indië.! Mevrouw. Jij met je hier in Indië, ik zeg dat ze gemeen benne. Zoo'n arme vrouw. Nee, Schuit, ik heb 't niet op jou bedoeld jij bent tenminste nooit gaan trouwen. Maar zoo'n man, als waar jij van vertelt als je al een zoon hebt. Je zei toch een zoon, he ? — 80 — Mevrouw, (stem) Nee, dat vinde we préttig, we geniete, Iaat die wind maar gerust maar zoo raar, ja later komt-ie raar bij Uwe, ja ? Op visite! Ja ? Stem. (van Mevr. Brouwers). Als U maar uitscheit van dat water, ja als wij niet bladere rooke, wij ziek, Brouwer toch al zoo malaria (Van der Kooy en Schuit zijn opgesprongen). Mevrouw. Maar daar zeg ik toch niks van, ik zeg alleen maar, dat we Boldoot make. AI twee halve flesschies (Er waaien steeds maar rookwolken door de voorgalerij. Van der Kooy en Schuit zijn naar de balustrade geloopen. Van der Kooy wenkt zijn vrouw terug te komen). Stem. (van Mevrouw Brouwers). En voor U veel beter niet zoo schreeuwen, ja, als een speenvarken, ik ben Njonja Satoe, en ik wil dat niet, zoo'n ruzie, kwe, totok-kerot! Anders, 't zal jou opbrekèn! Mevrouw, (half terug in de voorgalerij). Nee, nou nog mooier, schreeuw ik. Wie schreeuwt er, ik of jij, en als jij schreeuwt, schreeuw dan in fersoenlijk Hollandsch! Doorspek uwe taal niet met vreemde woorden! Hoor je dat nou Van der Kooy, wie is der begonne ? Zij of ik ? v. d. Kooy. (trekt haar binnen) Vrouw, hier 1 Mevrouw, (woedend). Nee maar, nou wordt-ie goed, zal ik weer ongelijk bij jou krijge Als ik 't niet dacnt ik zeg: „Mevrouwtje, wat ruike die blare weer lekker!" Precies zooals je me gezegd heb (voeren haar mee naar een stoel) en nou scheldt ze met uit voor speenvarken Je b«nt allebei me getuige. Heb ze 't gezegd of met >k zal der aanklage, ik heb twee getuige, 't zal haar opbreken! (Stem): Brouwers! Hoor dan toch jij die Njonja Doea, gila sekali! Zij weer bezig ja! — 81 — Mevrouw. Hoore jullie nou scheldt ze nog in 't Maleisch ook, die zwarte roetmop gila sekali zegt ze, wat een taal, 't lijkt wel of ze met vischhaakies gorgelt, gila sekali, wat beteekent dat v. d. K o o y. Dat je gek ben heelemaal gek. Mevrouw. Zij zal nog zoo gek weze als ik. Nee maar zij met 'r praas van Njonja Satoe en Njonja Doea we zullen haar nummere Zoo zwart as me Zondagsche laars god weet of ze wel met 'm getrouwd is. Ze benne hier zoo breed van opvattingen (roept) La me eerst je trouwboekje maar eens zien, voor je zoo'n drukkie tegen mijn heb, wel goddorie nog en toe v. d. Kooy. (buiten zichzelf). Zal je je mond nou houden, je bent hier niet op Kattenburg, (woedend) morgen sta ik op straat. Wil je hier om een trouwboekje staan gillen Mevrouw. Hebbe ze hier dan soms geen trouwboekjes noodig I Nee, maar ik ben geen grein minder als zij en ze praat niet eens fersoenlijk Hollandsch. Schuit. Mevrouw, bedaar toch. Mevrouw. Wat bedare laat zij bedare met 'r palingrookerij zoo'n liplap. Schuit, (wil haar het boek Vormen geven.) Bedaar toch, gaat U wat lezen hier Mevrouw. Doorspek Uwe woorden niet met vreemde talen, dat staat er 1 Gila sekalie, zeit ze! v. d. K o o y. Schuit wil je me even alleen laten ? Schuit. Ja ja gra ag I heel graag, (eclypseert). Suikerfreule 6 — 82 — NEGENDE TOON EEL. Van der Kooy, zijn vrouw. v. d. Kooy. Vrouw! Nou eens en vooral, wil je je fatsoenlijk gedragen, ja of nee, je hebt te kiezen, öf je gedraagt je fatsoenlijk, of je gaat 'naar Holland terug. Want je gooit me op die manier op straat, vierkant op straat. Mevrouw. Dacht ik 't niet, dat ik weer de schuld zou krijge ? v. d. Kooy. Doet er geen zier toe, wie hier schuld heeft Je bent hier in Indië en daar heb je rekening te houden met je promotie, en met Mevrouw. Zeker, haal de permotie der ook maar bij. v. d. Kooy. Je hebt dat varken hiernaast beleedigd maar zij is nu eenmaal Njonja Satoe je moet je excuses maken en anders bij God dan stuur ik je zoo naar Holland. Ik laat me van je scheiden ik Mevrouw. Daar zijn der twee voor noodig, he I v. d. Kooy. Je verwoest me carrière morgen laat Brouwers me de laan uitgooien. Hier in Indië, als je de vrouw tegen je hebt, dan werken ze je deruit! Mevrouw. Vooruit maar Weer hier in Indië t Jij met je permotie, en je karrière, welke kerel laat zijn vrouw op der kop zitte! Hier in Indië I Ik wil scheie. v. d. Kooy. Je bent vrij! Mevrouw. Ja, maar jij bent niet vrij, jij bent getrouwd 1 — 83 — v. d. (( o o y. Ja, met jou, dat merk ik. Mevrouw. Ja, maar je kan scheie. Zoo-direct as je wil! (Schuit komt ongerust weer binnen). TIENDE TOONEEL. Vorigen, Schuit. Schuit. Toe, menschen, maken jullie nou geen rüzie. Mevrouw. Maak ik ruzie, heb ik wat gezegd... hij zei Schuit. Ik weet 't wel, hij zei niks, en zij zei niks, en 't eene woord haalde 't andere uit, en toen kwam er zwijgend ruzie. Mevrouw. Maar hij wou scheie. v. d. Kooy. Schuit, die vrouw, die vrouw Schuit, (troont hem mee). Toe, ga nou, ga nou naar de fabriek, kalmeer even. Jullie meenen er geen van beiden iets van. Dat weten jullie allebei ook wel. v. d. K o o y. (laat zich wegduwen). Ik meen 't wel, jij heb makkelijk praten! je bent nooit getrouwd geweest. Schuit, (tot mevrouw). En jij, wees jij nou ook kalm, hij meent 't zoo niet. Mevrouw, (snauwt). Ik heb je niks gevraagd I Schuit. Als hij nou strakjes van de fabriek komt... Mevrouw. Vraag ik je wat ? Jij bent nooit getrouwd geweest (Schuit retireert zich geschrokken, af). — 84 — ELFDE TOONEEL. Mevrouw. Mevrouw. (Loopt even heen en weer, driftig, kijkt eens of Van der Koóy werkelijk heenging, ziet hem na, schudt het hoofd De fongen brengt een brief binnen. Zij neemt die driftig van het blaadje). He ? Een brief ? (leest). Mejuffr. Van der Kooy. Die had ook wel eens mevrouw kenne zette (scheurt hem open, leest, steeds verbaasder). „Geachte Mejuffrouw, er zijn momenten in het leven dat men zijn gevoelens beter op schrift kan brengen, dan ze persoonlijk uit te spreken. De enkele malen, dat ik het onuitsprekelijke genoegen had U te zien!." He? wat is dat? (leest de handteekening). Van Wielandt? (leest verder in een stoel) „U te zien en te leere kennen heeft U een onuitwischbaren indruk op me gemaakt Noem het zooals U wilt, een liefde op het eerste gezicht, maar het is een groot e een onwankelbare 1 i e f d e" Goede God! „ M ij ontbrak den moed het U ronduit te zeggen, omdat ik niet jong meer ben Maar leef- tijd kan immers geen bezwaar zijn voor geluk. Wilt U mijn vrouw worden? U zoudt mij de gelukkigste aller stervelingen maken en mij zeker leeren liefheb b e n". Wat overkomt me Ik zal, als U het mij niet schriftelijk verbiedt, straks persoonlijk Uw antwoord komen halen. Inmiddels met de innigste gevoelens van liefde, zal ik steeds zijn, wat ook Uw antwoord zij, Uw liefhebbende Hendrik van Wielandt. — 85 — (Valt in een stoel). Nee, maar die is goed! Een liefdesverklaring. Is-ie stapel? Dat noem ik toch werachtig breedheid van opvattingen. Aan een getrouwde vrouw... Dat zal ik Van der Kooy eens laten zien, hij moet noodig spreke, dat-ie scheie wou. Voordat je gescheie ben, wordt je hier in Indië al weer gevraagd. En door een Suikerlord. Ik zou zóó Suikerfreule kenne worden als ik wou Zijn permotie in de weg ? Nee maar, die is goed! Dat blijkt nou I Liefde op 't eerste gezicht ? Hij is gek. Wie had zooiets nou kenne denke, maar in Indië—daar schijne ze voor niks te staan, voor niks. TWAALFDE TOONEEL. Mevrouw, Trude, Nittel. Trude. (lachend op). Daar zijrt we weer Mevrouw, (moffelt geschrokken den brief weg in het boek). He, je laat me schrikken ik was juist aan 't lezen, lezen ja van de penibeele gevallen — die zich kunnen voordoen (zuchtend af) Wat een penibeel geval 1 Trude en Nittel zien haar zwijgend na. Trude. Nittel, ik wil, dat je 't haar nou zegt, er moet heusch een eind aan komen, ik kan het zóó niet uithouden Nittel. Ja, maar is het niet beter Trude. Durf je óók al niet ? Nittel. Is het niet beter, dat je vader 't zelf zegt ? Trude. Werkelijk, vader komt er nooit toe, zeg jij 't haar nu zeg bijvoorbeeld, dat je van me houdt, dat je het daarom noodig vindt het haar te zeggen o, ik kan 't niet langer verdragen ik schaam me bijna. 't Is geen toestand, zóó! — 86 — Nittel. Ja, maar... Toe, kindje, huil nou niet. Trude. (driftig) 't Moet, versta je, als je van me houdt, dan doe je zooiets van zelf Je zal, versta je... wacht even (roepf linksche deur) Mevrouw, komt U eens even ? Nittel wou U wat zeggen, ja ? Ziezoo, nou moet je wel (vleit weer) Toe, nou ja he! Jij durft wel. (af). DERTIENDE" TOONEEL. Nittel, mevrouw. Mevrouw. He, riep Trude daar Wou je me spreke ? Nittel. (bedremmeld) Ja ik wilde U even wat zeggen 't Zit zoo U heeft misschien-wel gemerkt dat Trude goeie god, dat (neemt draai) dat Trude en ik van elkaar houden, he ? Mevrouw, (knikt) Zou ik niet ? Nittel. En U weet, dat we van plan zijn samen te trouwen ? He ? Dat weet U, ja ? Mevrouw. Ja dat is gewoonlijk zoo, als menschen van mekaar houden 1 Tenminste ? Hier in Indië misschien niet. 't Is zoo'n raar land. Als ze van mekaar houde (met nadruk) willen ze wel eens scheien ook... En voor je nog gescheiden ben, willen ze al weer met je trouwen. We zijn hier in Indië 1 Nittel. Hoe bedoelt U ? Mevrouw. Ik sta niet te liege! Van der Kooy wil scheien Maar dat zal-ie weten! Dat je nooit te oud bent, om wier te trouwe. — 87 — Nittel. Te oud? Ik ben nog jong dertig. Mevrouw. Jou bedoel ik ook niet (kijkt voorzichtig om zich heen). Ik, ik, maar wou je me spreken. Waarover ? Nittel. Ja. Ik wilde U iets zeggen. Als aanstaande van Trude ziet u. 't Gaat hier om Uw huiselijk geluk en om dat van Van der Kooy. Het is, ziet-u, een moeilijke kwestie ik ik Weet U misschien al wat? Mevrouw, (geschrokken). Wat bedoel je Om mijn huiselijk geluk (in confessie) Ja. ja, ik wèèt 't! Ik wèèt 't Wat moet ik doen vindt je 't erg? Nittel. Erg nee, ik vindt 't heelemaal niet erg. Heeft hij 't U dan al zelf gezegd? Mevrouw. Nee hij heeft 't me geschreven ? Maar ik •wil niet ik denk er niet aan, hier lees (haalt den brief uit haar boezem). Je ziet 't, als ik wilde kon ik zoo de vrouw van eert suikerlord worden, 't Staat er duidelijk zwart op wit. Van der Kooy wou scheiden (Nittel leest steeds verbaasder den brief, kijkt eens naar het adres). Maar ik ik kèn 't niet doen ik hou toch veel van hem, al is ie nog zoo onbillijk ik wou niet scheien. Hij wou! Nittel. (fluit onder het lezen tusschen de tanden, staat even na te denken, ziet nog eens, leest. „Geachte mejuffrouw Van der Kooy (leest onderteekening) Hendrik Van Wielandt. Mevrouw. Ja dat staat er Hij had ook best mevrouw kunne zetten, zou ik zoo zeggen. Nittel. (glimlacht). Ja dat had hij (frommelt den brief woedend in elkaaar) Zoo'n ploert...... zoo'n oude bok Mevrouw. Och, dat moet je niet zeggen, en je weet ook niet of het niet waarachtige liefde is. 't Is hier zoo'n — 88 — raar land. Kan me anders niet begrijpen Maar je moet denken, er is hier in Indië groot gebrek aan vrouwen... dat is bekend 1 Nittel. (houdt zich goed, bedwingt een lach) Ja ja en dan die frissche Hollandsche kleur, die U nog hebt misschien dat die 't hem heeft aangedaan! Mevrouw, (bloost). Toe nou 1 Maar zeg eens, Nittel, wat moet ik nou doen. Ik denk er niet aan Je kan zegge wat je wil. Van der Kooy is altijd goed voor me geweest as-tie maar geen driftbuie heb, en (aangedaan) ik hou veels te veel van 'm. En hij heeft een tropenhart, hij zou erin kunne blijve. Zal ik 'm afschrijve ? Nittel. (glimlacht, denkt even na, fluit). Nee, nee, niet afschrijven . U moet het hem zelf zeggen zelf (denkt na) ja, ja, zoo moet het Volg nou mijn raad eens op Zeg niks tegen niemand niet Mevrouw. Ja, maar ik wil toch Van der Kooy eens bewijze, dat ik niks om hem verlegen ben, dat als ik gewild had, ik de vrouw van een Suikerlord had kenne worde. Suikerfreule! Hij met zijn praatjes van zijn permotie. Nittel. (overtuigend). Zeg nou nog niks tegen Van der Kooy, dat kunt U na afloop nog wel doen, laat eerst Van Wielandt hier komen, zeg 't hem zelf Mevrouw, (ineens geschrokken). Maar me man zijn permotie. Hij gooit 'm direct op straat, as ik 'm een blauwtje Iaat loopen. Kan ik dat Dirk aandoen, god wat een penibeel geval. Ik moet het hem zacht zeggen. Zacht... Nittel. Och, Van Wielandt heeft een ruim hart. khm U is de eerste niet! Die is al verliefd als hij een sarong aan een spijker ziet hangen. Mevrouw. Zeg, jij bent komplimenteus, jij, en ik dacht dat het me zoo goed stond. — 89 — Nittel. Bij wijze van spreken, hé ? En maakt U over die promotie niet ongerust. Ik heb iets moois voor uw man, als het er op aankomt. Ja, zeg het hem, langs een omweg. dat is^óók goed. Mevrouw, (medelijdend). Ja, ik zal 't hem zacht zeggen ? Dat-ie niet boos wordt. Nittel. (spottend). Ja, heel heel zacht. Maar zèg het hem! En zelf! Hij kan elk oogenblik komen Mevrouw. God effe me haar opmake nog Ik zie eruit! Wat een emotie Wat een penibeel geval! (af linksche deur, maar dadelijk weer om den hoek). Maar Van der Kooy zal 't weten, weten zal-ie, wat ik voor hem afgeslagen heb. Nittel. Ja ja maar na afloop, he, na afloop! VIJFTIENDE TOONEEL. Trude, Nittel. Trude. (komt uit de poort). Weet ze 't, wat zei ze ?... Heb je 't gezegd ? Nittel. Trude Trude (pakt lachend haar beide handen). Trude Neen. Ik heb niks gezegd! Trude. Lafaard (rukt zich los). Nittel. (neemt haar in zijn armen). Trude, luister nou eerst eens even, kijk, om zooiets te zeggen zóó- iets daar hoort een moedig man toe, een zeer moedig man een held Jouw held! Van Wielandt Tegelijk held en idioot. Hij zal het haar zeggen ! (Trude blijft hem verbaads aanzien). Doek. DERDE BEDRIJF De voorgalerij is een oogenblik ledig 1 Mevrouw Van der Kooy komt, nog in sarong en kebaja uit linksche deur loopt even naar de balustrade, kijkt het erf over en gaat zuchtend zitten. EERSTE TOONEEL. Mevrouw, Oesin. Mevrouw. God wat ben ik zenuwachtig... Wat een penibeel geval 't is ook een schandaal. Wat een land I-Je zoo maar voor een huwelijk te vrage als je nog getrouwd bent. Dat is nou de breedheid van opvattingen net zoo breed als je maar wil. (Uit de poort verschijnt Oesin, loopt langzaam aarzelend naar zijn meesteres hurkt voor haar neer maakt een sembah). Oesin. (zacht). Njonja besar Mevrouw. He laat die beroerling me wèèr schrikken! Wat is dat? Njonja besar ik ben de Njonja Doea maar hoor! Wat is-er ? Oesin. Saja minta perskot Mevrouw. Wat zeg-je ? Ik mag hange, als ik ér ets van versta. Apa? Oesin. Saja minta perskot, Njonja, limablas roepia — 91 — Mevrouw. Wat zeit-ie goeie god ik ben werachies nog niet sterk in me Maleisch nou mag ik nogeres hange, als die öok niet bezig is een liefdesverklaring af te steken (trekt de beenen wat op). Ook op 't eerste gezicht 1 Oesin. Saja mintaperskot (buigt het hoofd omlaag als een sembah). Mevrouw. Zeg, kijk voor je (slaat de rokken om haar beenen). Ik ben pas in Indië, hoor! Goeie god wat een land dat 's de tweede in een half uur, je bent hier je eer niet zeker (schuift achteruit) ben je nou heelemaal stapel, jij zwarte aap Zeg pas op, hoor, me man komt direct thuis ik roep 'm hoor 1 Oesin. Limablas roepia Mevrouw, (gilt) Dirk Dirèk! TWEEDE TOONEEL. Vorlgen, Schuit. Schuit, (komt verschrikt aanloopen) Wat is er wat heb je ? Mevrouw. Kijk's (wijst op den jongen aan haar voeten). Schuit. Nou ? Mevrouw. Hij doet me een liefdesverklaring of zoo iets Schuit. Een liefdesverklaring of zoo iets ? Welnee, hij Wat heb je hè Oesin Apa boleh? Oesin. Saja minta perskot, toewan besar, limablas roepia. Mevrouw. Hoor je 't nou ? — 92 — O e s s i n. Saja poenja Mah mattie limablas... Mevrouw. Hij is geloof ik nóg bezig. Schuit. Hij vraagt voorschot I Mevrouw. Op wat ? Schuit. Op zijn loon. (Tof Oessin) Jij beroerde vlegel alweer voorschot. Kwee gila ja Kwee belon bajar lain perskot, dan sekarang soedah minta iagi ? Mevrouw (als schold ze mee) Soedah minta Iagi!... Kwee kila, ja I Een goeie taal om iemand uit te schelde. Kwe kila ja 1 Schuit. Hij wil voorschot hebben, vijftien gulden, zijn moeder is dood. Om haar te begrave ! Mevrouw. Wat zeg je, zijn móeder dood. Kassian, en ik dacht werachtig, nee maar wat ken een mensch zich toch vergisse ik dacht kassian, zijn moeder dood I Schuit. Nee, heelemaal geen kassian, de vorige maand ging zijn moeder ook al dood, en heeft hij vijftien gulden van mij gehad, en nou is zijn moeder alweer dood. Wou die het van jou trachten los te krijgen Ik zou werachies wel eens willen weten hoeveel moeders die jongen gehad heeft. Nou hebben wij hem vijf jaar bij ons en nou heeft-ie al drie maal gevraagd om voorschot om een vader te begrave Mevrouw. Wat zeg je, heeft-ie drie vaders gehad... Schuit. Nou, dat zou ik me kunne begrijpe maar je hebt maar één moeder. En nou wil die geld hebben om de tweede te begraven, die vlegel Pigi, lekasl Andjim (Oessin verdwijnt haastig). Mevrouw, (roept hem na) Piki lekas! Piki lekas 1 — 93 — Schuit. Dat wou die gauw van jou nog loskrijgen... Mevrouw. Wat zeg je drie vaders en hoeveel zei je ook weer ? Twee moeders Wat een fer- millie schandaal En dat moet je maar in je huis houwen ook! Hij moet eruit, hij moet Piki lekasse! Schuit. Och, hij liegt het natuurlijk, 't is alleen om meelij op te wekken. Je moet dat tuig kennen dat laat daarvoor gemoedereerd achter mekaar drie vaders en twee moeders dood gaan ? Om aan geld te komen. Mevrouw. Wat een schobbejakke. Ik wil hem niet langer hebbe, als ik *m zie, zou ik telkens aan zijn drie dooie vaders denke Schuit. Och, maken we ons niet dik over hier in Indië Mevrouw, (veelbeteekenend) 1 Hier in Indië maken jullie geloof ik niet gauw over iets dik, twee moeders, drie vaders, 't is maar niks, maar over wandele met een meisje, en als je wat zegt, dat je uitgerookt wordt daar make ze zich hier driedubbel dik over. Nou ik, zal 't onthouwe (kijkt achterom, of ze iemand wacht, dan naar Schuit, die loopt te draaien). Mevrouw. Ben je niet goed ? Je draait zoo. Schuit. Ja, heel goed heel goed. /Pauze mevrouw kijkt weer ongeduldig naar Schuit). Mevrouw. Heb je heelemaal niks te doen vandaag. Schuit. Nee, U weet, in den regentijd is het stil... Tot we weer malen Mevrouw. Nou dan wordt het tijd dat jullie gaan malen anders ga ik malen. Altijd die manne over de vloer. Schuit. Ik ik wou alleen maar zeggen... — 99 — v. W i e l a n d t. Nee, hij daar, die Schuit heeft er zéker niets mee te maken Schuit. Van der Kooy wou het Mevrouw. Nee, nou nog mooier, wat heeft Van der Kooy er mee te maken, wat wou die ? Jij bent ook kila sekali, jij 1 v. Wielandt. Wat die er mee te maken heeft ? Als het om zijn dochter gaat nee maar, het loopt de spuigètten uit, zijn eigen dochter Zou die er dan niets mee te maken hebben ? Mevrouw, (gaat de armen over mekaar voor Van Wielandt staan). Wat zeg Se hoor 's effetjes, denk je da'k 't toesta, dat je me man staat te beleedige, als-ie er niet bij is Waar is Van der Kooy Zijn dochter...! Nee maar die is goed U heb tropekoller geloof ik! Dat moet je eens tegen hemzelf zegge, daar wil ik me plezier van hebbe! Schuit. In de fabriek is-ie, in de fabriek. Mevrouw. Laat 'm roepe (roept) Djongos! Djongos! (tot v. W.) Hoor 's meneer Wielandt v. Wielandt. Van Wielandt! En ik verzoek U niet zoo'n toon tegen me aan te slaan, ik heb nooit anders geweten, als dat het zijn dochter was. Mevrouw. Van Wielandt dan, en al ben je nou honderdmaal Van Wielandt en de baas hier, dan hebbe ze je er leelijk tussche gehad, 't is Schuit zijn dochter, wat denk je, dat ik me eige man laat beleedige, al gaat 't om de permotie? Schuit, (staat op den achtergrond den jongen orders te geven schrijft snel iets op een briefje, dat hij den jongen meegeeft ). Mevrouw, (doorpratend). Dat vertelt je zoo maar in je gezicht, dat je man een dochter heeft, wonder dat-ie er nog geen zoon bijhaalt, nee maar En Schuit, hier I Zeg Jij niks, je staat er bij of je Oome tegen 'm moet zegge... Kom voor je dochter op. — 102 — v. Wielandt. Van Van der Kooy precies zooals ik zei. Mevrouw, (ongeduldig) Och kom, wij hébbe geen kinderen. Schuit, (ongelukkig) Hij wel v. Wielandt, Ja hij wel wist u dat niet ? ahi fataal geval, in Indië, ziet-U daar Mevrouw, (sfaaf ze verbluft even aan te kijken). Nee nou begint die liefhebbende Hènderik ook al met zijn in Indie l Denke jullie dat ik Nee nee nou is ie goed, denk je dat ik van jullie tweëe geloof, dat de manne hier kindere zoude krijge ? En ik niet ? Jullie denke, geloof ik, da'k me alles van Indie laat wijsmaken. Dat hij kindere ? Nee, da's 't nieuwste wat ik van Indië hoor! Waar blijft-ie nou.... ik mot 'm spréke Ik mot 't wete. Ik ga 'm tegemoet ik moet 't weten... weten of jullie staan te Hege. Ik (loopt naar de balustrade ziet naar Van der Kooy uit, tot van Wielandt). En als jullie hebbe staan Hege, omdat ie er niet bij is, dan wil ik eens zien, hoe jou liefhebbende Henderikke gezicht er strakkies uitziet, als hij 't betrommeld heeft (af; loopt het erf op). VIJFDE TOONEEL. Schuit, Van Wielandt. v. Wielandt (ineens ongerust). Weet je — 't wel zeker Schuit, weet je 't wel zeker ? Schuit. Ja, ik geloof 't wel Ik heel positief niet, ik heb den Iaatsten tijd zoo moeten liegen dat ik 't haast zelf geloofde v. Wielandt. Jij weet gètverdémme nooit iets positief 1 Dan...... dan, dan ga ik voorloopig maar naar huis! Als jij 't niet positief weet... Dan weet ik niet positief, of die Van der Kooy zijn handen niet misbruikt, niet gaat trommelen, ahi! — 103 — Schuit. Nee, nee, Ik weet 't toch wel positief, maar ik was nou al veertien dagen Pa en dan ga je er aan wennen Nee, nee (bezint zich) Nou weet ik het positief! 't Is zijn dochter! v. W i e l a n d t. 't Zou anders de eerste keer zün, Schuit, dat jij eens iets positief wist... Schuit. Ja., dat is wel zoo, maar dat weet ik nou heel positief v. Wielandt. Op jouw verantwoording ik weet waarachtig niet, hoe ik het heb. Wat een levensgevaarlijke situatie Schuit. Ja, wat een situatie ! Hij wou 't! Maar ik ben blij, dat ik het haar niet heb gezegd. v. W i e l a n d t. 't Is voor een romèn nee maar dat is patent. Ik kom officieel de hand vragen van de dochter en eerst verbeeldt de stief-ma-ma, ahi, zich dat het om haar is, ahi, en dan moet notabene nog uitgemaakt worden, wie eigenlijk wel de papa is. Nee maar, dat is patent. Ik ben perplext. Je zou er voor goed van alle huwelijken voor afzien. (De rechtsche deur gaat voorzichtig open.) Schuit. Ja dat is heel goed...... van huwelijken afzien, dat is veel beter, 't Is gevaarlijk om te trouwen. v. Wielandt. Als ik niet zoo zielsveel van het meisje hield. dan O , (schrikt) daar is hij ahi, daar is hij Schuit, weet je het zeker heel zeker ? (Ook Schuit schrikt hevig ) ZESDE TOONEEL. Vorigen, Van der Kooy. v. d. Kooy (komt angstig om den hoik van de reehter- deur kijken). Is ze er niet Weet ze 't ? (Laat het briefje zien, dat Schuit schreef). — 104 — Schuit. Ja ja ze weet 't, maar hoe kom je nou daaruit. v. d. Kooy. Ik ben ik ben door 't raam naar binnen gekomen, door 't raam. Ik wou eerst eens afhooren, wat ze zei. Waar is ze. Schuit. Naar de fabriek om je te halen. v. d. Kooy. Dus ze weet 't ? Wie heeft me dat koopje dan geleverd. Kon men me niet eens tijd laten het zelf te zeggen. Schuit. Ik, ik ik niet! Ik heb er niks mee te maken ik ben blij dat ik het niet gezegd heb hier meneer Van Wielandt. v. Wielandt. Ja ahi, nee, maar, dat is patent, kon ik weten, dat jij niet wou weten dat Trude jou dochter was! Ik ben perplext v. d. Kooy. Goeie god, dus ze weet 't en wat zei ze zeg dan toch wat ze zei. Schuit. Dat ze 't niet gelooft! Ze gelooft 't niet. v. d. Kooy (hoopvol). Niet gelooft ? Niet gelooft ? Nee, zie je wel, zie je wel 't was beter geweest... veel beter als jullie niks gezegd hadden, 't mij hadden laten zeggen.... wanneer ze Indischer was.... (bedenktzich} Nou, laat ze het dan maar niet gelooven. Weet je wat we kunnen alles nog herstellen! Schuit, zeg jij dat 't een vergissing was van Meneer Van Wielandt, dat jij toch de vader ben He, dat ken best ja! Dat gelooft ze wèl! Dan zijn we klaar. Schuit, (beslist) Nee. nee ik ben kinderloos... nou niet meer vader zijn nee nou niet meer. 't Was genoeg. v. d. K o o y. Toe, Schuitjelief beste kerel, alleen maar tot ze Indisch is nog een paar dagen. Schuit. Ze is al Indisch genoeg, hou maar op Ze laat zich niks meer wijs maken. Niet eens dat dat jij kinderen hebt. — 107 — Schuit, (komt weer terug, loopt de poort in , komt de linksche kamerdeur weer uit). Ik weet 't niet, hij is er net nog geweest Hij was heel kalm, ik geloof 't niet, hij moet het raam zijn uitgegaan Mevrouw. En 't raam uit 't raam uit, dat is een bewijs, dat doet iemand, die plannen heeft zich te verdoen!... Die gaan de ramen uit die v. Wielandt. (is ook in de kamer gaan kijken, komt weer terug). Dat is een fataal geval, ik ben perplext... onder 't bed zit-ie ook niet! Mevrouw. Een tropehart heeft-ie (probeert op te komen uit de stoel). En ik in me beene, (als dit gelukt) komme jullie mee (trekt Schuit en Van Wielandt mee) naar de kali hij o help help Dirk! ACHTSTE TOONEEL. Vorigen, Van der Kooy. v. d. Kooy. (komt, doende als wist hij van niets, een marseh neuriënd, van het erf de voorgalerij binnen). Tralala leh, tra lee la lee! Vorigen : Eh eh eh ! v. d. Kooy. (loopt langs ze heen). Tra la lee lah-la, lee la lee la Wat, wat kijken jullie? Wat voeren jullie uit ? Mevrouw, (vliegt hem in de armen) O god, Van der Kooy, we dachten dat je je je in de kali was in de kali. v. d. K o o y. In de kali ? Ik in de kali ? Wat moest ik in de kali doen ? Zwemmen ? Ben je gek ? Hoe komme jullie er bij. Mevrouw. Om je tropehart en omdat je wist, dat ik wist, dat jij een dochter had! We ware bang dat je in de kali was. — 108 — v. d. Kooy. Hoe komen jullie daarbij ? Ik een dochter ? Mevrouw. Heb je dan gèèn dochter ? v. d. Kooy. Wel nee, nee, dat was een vergissing, niewaar Schuit, zeg jij 't zelf! Schuit. Wat moet ik nou weer zeggen ? Nee! 't Is mijn dochter niet, ik ben kinderloos. Dat weet ik heel positief. v. d. K o o y. Eh, eh, eh 't Was een vergissing... zie je de zaak zit zoo, meneer Van Wielandt, die heeft ons gevraagd, of we of we zijn dochter... Mevrouw. Wat zeg je. Meneer van Wielandt ? Zijn dochter ? Nee maar, dat is me nou de breedheid van opvattingen op dubbele breedte. Hij kwam dan om de hand van zijn eigen dochter ? Wat een land, wat een land 1 v. W i e l a n d t. Je bent gek, Van der Kooy, stèpel, mevrouw mag ik U even zeggen hier heerscht een fataal misverstand. Mevrouw. Ik heb jou fatale misverstand al lang door! O o o Van der Kooy dus is het jou dochter toch weer niet ik (valt schreiend in een stoel) ik was al zoo blij, een dochter, een kind, onze dochter! Ik was al zoo blij. v. d. Kooy. Zoo blij ? Zoo blij ? Was je zoo blij ? Mevrouw, (schreit) Ja, je weet, hoe ik altijd naar kinderen verlangd heb, naar een kind! En nou dacht ik v. d. K o o y. Een kind ? O o bedoel je Trude. Mevrouw, (hoopvol overeind). Wie zou ik anders bedoelen, is er dan nóg een andere ? v. d. K o o y. O haar ? O, ja zij is mijn dochter o ja, Trude is mijn dochter! Natuurlijk, mijn dochter. Mevrouw, (aangedaan) Van der Kooy, Van der Kooy zèg zèg, dat 't zoo is. (roept) Trude. Trude! Waar — 109 — is ze, waar is ze. Van der Kooy, Van der Kooy, een dochter ik moet naar der toe ik o, o, me tropenhart breekt! NEGENDE TOONEEL. Vorigen, Nittel en Trude. (Nittel, voert Trude schreiend binnen. Zij valt mevr. van der Kooy bij de poort in de armen). Mevrouw, (trekt haar mee). Een dochter, een dochter, onze dochter een dochter (zij lacht en ze schreit het in alle toonaarden). v. W i e l a n d t. Ik ben perplext ahi ik ben perplext, daar begrijp ik niets meer van. Ebsoluut niets. Mevrouw. Me dochter kind, laat me je aan- kijke me dochter. (Heft de handen omhoog). Wij zijn heelemaal geen kinderloos echtpaar. Hoe komme ze derbij Een dochter, op je ouwe dag, een dochter. Wat een land, wat een land. En zoo'n lieve dochter, zoo mooie dochter. Schuit nee maar, hoe kon jij nou zeggen, dat 't jou dochter was. Zoo'n mooi meisje jouw dochter, je lijkt wel gek (vliegt naar Van der Kooy) Van der Kooy, een dochter, wij nog een dochter Geef me me me een zoen! Een zoen, Van der Kooy! Van Wielandt draait zich rillend af, Schuit staat Nittel de hand te schudden). Mevrouw. Een dochter. Kom bij me kind kom hier zitten, bij me laat me je bekijken ik hou al zoo veel van je, dat weet je toch, waarom heb jij 't me dan niet gezegd (innig samen). Schuit, (drukt Van der Kooy de hand). Zie je wel, zie je wel, is ze nou Indisch of niet. Hebben we daar nou zóó lang op moeten wachten? Wat een oplossing wat een oplossing — 111 — Mevrouw. Hou je smoessies maar voor je, die ken ik. v. d. Kooy. Ik wou zeggen, als me vrouw het goedvindt, dan zeg ik niet néé.*...- 't is jou dochter óók! Trude» (vliegt hem wier om den hals). Vadertje ! v. Wielandt. Pèrdon maar moet ik daar nu zoo maar bij staan. Mevrouw (ironisch) Welnee, meneer Van Wielandt je kan der bij gaan zitten ook, hoor. Neem er je gemak van, we zijn hier breed van opvattingen. (draait hem den rug toe). Nittel! Nittel (breidt haar armen uit). Kom in mijn armen geef je schoonmoeder een zoen (omhelzen elkaar). v. Wielandt. Nee, maar, (ironisch) dat gun ik je, Nittel, dat heb je patent in orde gekregen, dat was heel goed, dat doe ik je niet na ik gun het je. Ik groet het gezelschap, ik ben blij dat ik daaraan ontkomen ben. Ik groet het gezelschap ik ben blij ben blij geef je schoonmoeder nóg een zoen ahi 1 Nittel (ironisch) Dag meneer Van Wielandt... Schuit, (familjaar met de hand wuivend). Bonjour, bonjour en goeie reis. Mevrouw. De druive zijne zuur, hij heb liever een sarong aan een spijker. Bonjour hoor, bonjour fataal geval dag Hènderik ! Pikie, pikie lekas I v. Wielandt. (af). TIENDE TOONEEL. Vorigen, zonder Van Wielandt. (Ziet naar de beide kinderen, die elkaar kussen}. Mevrouw. Wèt een land, wat een land, zoo maar ineens moeder, en voor je drie kent tellen schoonmoeder ook, en nog wel van een Suikerlord Nou ben ik toch vanzelf Suikerfreule! Dirk, Dirk, wie zou dat nou ooit — 112 — hebbe kenne denke Had je me dat niet vijftien jaar eerder kenne vertelle... Dat zal ik je nooit vergeve, dat je je me kind vijftien jare onthouwe heb v. d. Kooy. Die Hollandsche begrippen, ik wist niet ik dacht dat 't je dood zou zijn. Mevrouw. God wat een kerel me dood! Iets wat je léven is. Een kind hebbe Nee maar, wat hebbe julHe in Indië nou toch voor begrippen (inniger). En zoo'n lief kind he (zachter) O, ik heb direct gedacht, toen ik er zag aan wie doet ze me toch denke, 't Was aan jou (zien beide naar Trude, die in de armen van Nittel staat) die neus die oogen (ziet Schuit alleen staan). Goeie beste Schuit, nee, jij ken 't niet helpen! Stakkert, sta je daar nou heelemaal alleen? Schuit. Ik, ik ben weer kinderloos heelemaal kinderloos. Mevrouw, (gaat op hem toe). Jij, jij krijgt ook een zoen, omdat je veertien dagen vader geweest ben hier, (neemt zijn hoofd tusschen de handen, draait zich ineens vol walging af). Och, gototogot, doerejan! Doere jan raak je die Indische lucht dan nooit kwijt? Doek. Henri van Wermeskerken Alle rechten door den auteur voorbehouden. Voor toestemming tot opvoering zich wenden : In Nederland tot het Bureau voor Auteursrecht van de Vereeniging van Letterkundigen : J. W. Brouwersplein 29, Amsterdam. In Ned. Indië tot den vertegenwoordiger van de Société des Auteurs et Compositeurs Dramatiques, te Weltevreden.