BEKNOPTE HANDLEIDING VOOR WARENKENNIS TEN BEHOEVE VAN DEN DIENST DER I EN UITVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN IN NEDERLANDSCH-INDIË. Uitgegeven door het Hoofdbureau der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen. BATAVIA RUYGRQK & Co., 1913. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 1031 3093 BEKNOPTE HANDLEIDING VOOR WARENKENNIS TEN BEHOEVE VAN DEN DIENST DER IN- EN UITVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN NEDERLANDSCH-INDIE. Uitgegeven door het Hoofdbureau der In- en Uitvoerrechten en Accijnzen. BATAVIA RUYGROK & Co., 1913. INHOUD. Bldz. HOOFDSTUK I. METALEN 1 A. Onedele, zware metalen: 1 Ijzer. Zink. Lood. Koper. Tin. Nikkel. Mangaan. Bismuth. Antimonium. Arsenicum. B. Onedele, lichte metalen: 7 Aluminium. Magnesium. C. Edele metalen: 8 Goud. Zilver. Platina. Kwikzilver. D. Legeeringen: 10 Koperlegeeringen Tinlegeeringen Aluminiumlegeeringen. Loodlegeeringen. Goud- en zilverlegeeringen. E. Goud en zilveronderzoek : 15 Goudonderzoek. Zilveronderzoek. Waarborgstempels. — II — Bldz. HOOFDSTUK II. MINERALE ZUREN 23 Zwavelzuur. Salpeterzuur. Zoutzuur. Koolzuur. HOOFDSTUK BI. MINERALE ZOUTEN 26 A. Sulfaten: 26 Glauberzout. Bitterzout. Aluin. IJzersulfaat. Kopersulfaat. Zinksulfaat. B. Nitraten: 28 Salpeter. Chilisalpeter. C Chloriden: 30 Keukenzout. Tinzout. Salmiak. D. Onderchlorigzure en chloorzure zouten : . 31 Choorkalk. Kaliumchloraat. E. Boraten: 32 Borax. F. Chromaten: 33 Kaliumchromaat. Q. Carbonaten: 33 Potasch. Soda. HOOFDSTUK IV. AARDEWERK ....... 36 I. Waterdicht aardewerk met glazuur : . . 36 a. Echt of hard porcelein. b. Keulsch aardewerk. — VII — Bldz. HOOFDSTUK XIV. SPECERIJEN. ...... 138 Gember. . Kurkuma. Kaneel. Saffraan. Kruidnagelen. Steranijs. Kardemom. Vanille. Peper. Muskaatnoten en foelie. Mosterd. HOOFDSTUK XV. AETHERISCHE OLIËN . . . .149 Terpentijnolie. Rozenolie. Kaneelolie. Cassia-olie. Bittere-amandel-olie. Kardemom-olie. Kamfer. Kajoepoetie-olie. Cananga-olie. Sereh-olie. HOOFDSTUK XVI. PLANTENVETTEN 153 A. NlET-drooende en zwakdrogende oliën: . .155 Olijfolie. Raapolie. Amandelolie. Sesamolie. Katjangolie. Katoenolie. B. Drogende oliën: 157 Lijnotie. Hennepolie. C. Vaste plantenvetten : 157 Cacaoboter. Palmolie. — VIII — Bldz Klapperolie. Chineesche plantentalk. Japansche was. HOOFDSTUK XVII. DIERLIJKE VETTEN . . . .159 A. Vaste vetten: . Boter. Talk. Varkensvet. Beendervet. B. Dierlijke oliën: Traanolie. Levertraan. 159 160 HOOFDSTUK XVIII. WAS 161 Bijenwas. Chineesche was. Aardwas. Ceresine. HOOFDSTUK XIX. HARSEN 163 A. Gomharsen: 163 Guttegom. Asa foetida. . Myrrhe. Olibanum. B. Eigenlijke harsen: 164 Gomcopal. Damar. Mastik. Benzoë. Drakenbloed. Pijnhars. C. Balsems: 169 Terpentijn. Mekkabalsem. Perubalsem. Storax. Gurjunbalsem. — IX — Bldz. HOOFDSTUK XX. CAOUTCHOUC EN GETAH-PERTJA 170 Caoutchouc: . 171 Getah djeloetoeng. Getah soesoe. Karet-batang. Getah-pertja : 175 Getah-hangkang. Getah-merah. Balam-merah. Getah-soentik. Getah-poean. Getah-blitang. Getah-poetih. HOOFDSTUK XXI. ROTTING .182 I. sumatra- en borneo-rottino 187 II. Celebes-rotting 201 HOOFDSTUK I. METALEN. Onder metalen verstaat men scheikundige elementen, die oxyden kunnen vormen, welke met water verbonden, basen of loogen zijn. De meeste metalen kenmerken zich door een eigenaardigen metaalglans en metaalklank; zij zijn, vooral bij verwarming, gemakkelijk vormbaar, in niet al te dunne lagen ondoorschijnend eh goede geleiders van warmte en electriciteit. Behalve kwikzilver zijn alle metalen vast; de meeste vormen onderling alliages of legeeringen. Sommige metalen komen vrij of gedegen in de natuur voor, andere in meer of minder eenvoudige verbindingen of ertsen. A. ONEDELE, ZWARE METALEN. Ij z e r. Ijzer, het belangrijkste van alle metalen, komt slechts hoogst zelden in gedegen toestand in de natuur voor; men verkrijgt het dan ook vrijwel uitsluitend uit ijzerertsen en uit andere meer samengestelde ijzerverbindingen. De voornaamste ijzerertsen zijn: bruinijzererts (moeraserts, ijzeroer), roodijzererts (roodaarde), spaatijzererts (black-band) en magneetijzersteen. Het bereiden van ijzer uit deze ertsen geschiedt in de hoogovens, waarin het erts met cokes of houtskool en met smeltmiddelen (b. v. kalksteen, kwarts, vloeispaat) laagsgewijze wordt opgestapeld, waarna van onderen de kolen worden aangestoken en met behulp van ingeblazen warme lucht de vereischte zeer hooge temperatuur wordt verkregen. Het uitvloeiende ijzer wordt in goten in den grond opgevangen, waarin men het laat afkoelen. Op deze wijze verkrijgt men baren ruwijzer (gietijzer). Het ijzer, dat in het dagelijksch leven gebruikt wordt, is nooit scheikundig zuiver, maar bevat tot 8 procent andere stoffen, — 2 — waarvan koolstof de voornaamste is. Naar het koolstofgehalte verdeelt men het ijzer in drie hoofdsoorten: gietijzer, staal en smeedijzer. Ruwijzer of gietijzer heeft van alle ijzersoorten het grootste koolstofgehalte: het is hard en broos, kan niet geplet en gelascht worden; snel afgekoeld wordt het zéér hard. Men onderscheidt wit en grauw gietijzer. Wit gietijzer heeft een lichte kleur en een groote hardheid; gesmolten is het dikvloeibaar, waardoor het niet geschikt is om in vormen te worden gegoten; men wendt het dan ook voornamelijk aan voor de bereiding van staal en smeedijzer. Grauw gietijzer is grauw van kleur; hoe donkerder de kleur, hoe geringer de hardheid en vastheid; bij het smelten is dit ijzer dunvloeibaar, zoodat het zeer geschikt is om gegoten te worden. Bij snelle afkoeling gaat het in wit gietijzer over. Smeedijzer of week ijzer bevat zeer weinig koolstof. Het is minder hard dan gietijzer en staal, maar veel buigzamer, waardoor het zich in gloeienden toestand gemakkelijk tot platen, staven, e. d. laat verwerken, m. a. w. het is goed smeedbaar en pletbaar. Bij witgloeihitte is het goed lasch- of welbaar. Daar het in vochtige lucht gemakkelijk roest-, overdekt men het dikwijls met zink (gegalvaniseerd ijzer) of met tin (blik). Het smeedijzer wordt vervaardigd door koolstof en andere onzuiverheden aan gietijzer te onttrekken. Smeedijzer komt in den handel o. m. voor als vlak-, rond-, band-, T- en I-ijzer, als rails, balkijzer, ijzerdraad, enz. Het Zweedsche dannemora-ijzer geldt als de beste soort. Staal bevat minder koolstof dan gietijzer, doch meer dan smeedijzer. Het bezit de eigenschap, dat het sterk gehard kan worden. Aan gehard staal kan een sterk permanent magnetisme bijgebracht worden. Staal wordt op drie wijzen vervaardigd: a. door een weinig koolstof te onttrekken aan gietijzer (puddelstaal, bessemerstaal); b. door smeedijzer met een weinig meer koolstof te verbinden (cementstaal); c. door samensmelten van gietijzer en smeedijzer (martinstaai, smeltstaal). In den groothandel komt staal voor in blokken, platen, staven en draad. — 3 — Zink. Zink komt in de natuur niet in gedegen toestand, doch alleen in verbindingen voor. Men bereidt het uit zinkspaat, kiezelgalmei, zinkblende en roodzinkerts. Zink is blauwachtig wit van kleur en kan een sterken glans hebben. Bij verhitting kan het tot zinkoxyde of zinkwit (zie onder „verfwaren") verbranden. Aan de lucht wordt zink spoedig overdekt met een dun huidje, dat het daaronder gelegen metaal tegen verdere oxydatie volkomen beschut. Zink wordt door de meeste zuren sterk aangetast. Het zink wordt aangewend tot het maken van dakbedekking, bouwornamenten, scheepsbekleeding, tot het z.g. galvaniseeren van ijzer, voor verschillende legeeringen, in de artsenijkunde, enz. Lood. Lood wordt hoofdzakelijk verkregen uit loodglans, eene verbinding van lood met zwavel. Zuiver lood is buitengewoon week en vormbaar; het is zeer gemakkelijk te pletten, (theelood), te buigen, te hameren en te snijden; de kleur is grijs. Lood oxydeert bij de gewone temperatuur snel aan de lucht; het hierdoor gevormde huidje beschut het daaronder gelegen metaal tegen verdere oxydatie, waarin een verklaring te vinden is voor de groote duurzaamheid van looden dakbedekkingen en goten. In den handel onderscheidt men week- en hardlood. Dit laatste bevat onzuiverheden, o. a. antimonium en arsenicum. Lood, dat tot 12% antimonium bevat, heet antimoniumlood. Zwavelzuur werkt weinig op lood in; zoutzuur lost het weinig, salpeterzuur en azijn daarentegen lossen het vrij gemakkelijk op. Lood wordt gebruikt tot het vervaardigen van buizen voor gasen waterleidingen, geweerkogels, hagel (met arsenicum), voor het van binnen bekleeden van ijzeren pannen, houten bakken, enz., waarin zuren worden opgevangen of bewaard; voorts tot het maken van dakbedekking en goten, het vervaardigen van verfstoffen (menie, loodwit), zoomede als soldeermetaal (lood en tin) en lettermetaal (lood en antimonium). Koper. Koper komt zelden in gedegen toestand voor; men verkrijgt het voornamelijk uit de navolgende ertsen : roodkopererts, malachiet, koperkies, vaalerts en koperglans. — 4 — Koper heeft in zuiveren toestand een fraaie, lichtroode kleur; bij gloeihitte oxydeert het en vertoont aanvankelijk de kleuren van den regenboog; later ontstaat een bruinroode kleur (koperoxydule) en eindelijk een laagje zwart koperoxyde of koperasch. De oxydatie heeft ook plaats, wanneer koper aan de vochtige dampkringslucht is blootgesteld, waarbij door verbinding met koolzuur het koper overdekt wordt met een laagje kopergroen. Koper is zeer rek-, plet- en smeedbaar en een uitstekende geleider van warmte en electriciteit. Zuiver koper is tot gieten ongeschikt, daar het bij vast worden inkrimpt en blazen geeft; doch reeds 1 procent zink of tin heft dit bezwaar op. Salpeterzuur en azijn tasten het koper aan (groen neerslag); zoutzuur doet dit slechts in geringe mate, terwijl zwavelzuur het koper slechts bij kookhitte oplost. Koper wordt tot allerlei doeleinden aangewend, als: vaatwerk, ketels, e. d., voor electrische geleidingsdraden, scheepsbekleeding, legeeringen, enz. T i n. Tin komt niet gedegen in de natuur voor; men verkrijgt het uit het z. g. tinsteen (tinoxyde), welk erts o. a. wordt aangetroffen in Malakka, Banka, Billiton, Singkep, Queensland, Engeland, Mexico, enz. Zuiver tin (Malakka- en Banka-tin) heeft een zilverwitte kleur, is sterk glanzend, vrij week en zeer pletbaar. De smeltbaarheid is lager dan die der overige metalen. Bij het stollen van vloeibaar tin vereenigen de tindeeltjes zich tot kristallen, welker aanwezigheid wordt verraden door het krakend geluid, dat zich bij het krombuigen van staven en platen doet hooren. Hoe duidelijker dat geluid en hoe hooger de glans van het tin is, des te beter is de kwaliteit. Aan de lucht verandert het tin slechts weinig en behoudt den eigenaardigen glans zeer lang en wel des te langer, naarmate het metaal zuiverder is. Wanneer men gesmolten tin aan de lucht blootstelt, oxydeert het echter vrij spoedig en wordt het eerst bedekt met een grijs laagje (tinschuim), dat, vooral bij sterkere verhitting, in een grijswit poeder, tinoxyde of tinasch, overgaat. Men gebruikt tin als: bladtin of tinfoelie (verpakkingsmiddel en in de spiegelfabricatie); voor het vertinnen van ijzer (blik), — 5 — koper, lood, enz. ; voor keukengereedschap, vaatwerk, e.d.; voor legeeringen, zooals soldeermetaal, compositiemetaal, brons, enz. Nikkel. Nikkel komt slechts in betrekkelijk geringe hoeveelheden voor. Werd het vroeger voornamelijk verkregen uit roodnikkelkies en nikkelglans, het nikkelerts, dat thans van het meeste belang is, draagt den naam van garnierit en wordt in Nieuw-Caledonië aangetroffen. Nikkel komt in vele opzichten met ijzer overeen; evenals dit laatste metaal is het vatbaar voor magnetisme, bezit het een hoog smeltpunt, en laat het zich aan ijzer wellen. Het is echter niet aan roesten onderhevig en heeft een zilverwitte kleur. Met andere metalen samengesmolten, vormt het wit gekleurde alliages. Behalve voor legeeringen, wordt nikkel tegenwoordig veel gebruikt om ijzer, staal, koper, enz. galvanisch ermede te bedekken, voornamelijk om de oxydatie dier metalen tegen te gaan. Mangaan. Mangaan wordt slechts zelden, zooals in meteoorijzer, in vrijen toestand in de natuur aangetroffen, doch komt in verbinding met andere stoffen veelvuldig voor. Het voornaamste mangaanerts is. de bruinsteen, een staalgrijze, brooze, kristallijne stof, die een metaalachtigen glans heeft en voornamelijk in Duitschland en Frankrijk wordt aangetroffen. Mangaan is broos, zilverwit met een roodachtigen glans en zóó hard, dat het glas en staal krast. In de vochtige lucht oxydeert het; door zuren wordt het opgelost. In tegenstelling met ijzer wordt het door den magneet niet aangetrokken. In den vorm van legeeringen met andere metalen is mangaan van groote technische waarde. Zoo wordt mangaanrijk ruwijzer (ferromangaan), dat voor de fabricatie van harde staalsoorten (mangaanstaal) wordt aangewend, in groote hoeveelheden gefabriceerd. De bruinsteen vindt, behalve bij het winnen van mangaan, in de techniek toepassing bij de bereiding van chloor, van zuurstof, van broom eo van jodium, verder in de glasindustrie, bij de bereiding van mangaanzouten als kalium- en natrium-permanganaat, welke o.a. voor desinfectiedoeleinden gebruikt worden. — 6 — B i s m u t h. Bismuth wordt hoofdzakelijk in gedegen toestand aangetroffen. Het heeft een roodachtig-zilverwitte kleur en een sterken metaalglans, is zeer broos en van bladerigen structuur. Wegens zijn broosheid laat het zich gemakkelijk tot poeder fijnstampen. Bij de gewone temperatuur verandert het aan de lucht niet; bij verhitting verbrandt het echter tot een wit oxyde. In vochtige lucht wordt het dof van kleur; door zwavelwaterstof wordt het bruin gekleurd. Bismuth is bij gewone temperatuur in zwavelzuur niet, in salpeterzuur wel oplosbaar. Kokend zwavelzuur daarentegen lost het metaal gemakkelijk op. Bismuth komt in groote, ronde, gekristalliseerde, van 10 tot 12 Kg. zware brooden, dan wel in vierkante of segmentvormige stukken in den handel. Het wordt gebruikt tot het maken van lichtvloeibare legeeringen (cliché's, letterspecie), in de artsenijkunde, tot het kleuren van porcelein, enz. Antimonium. Antimonium komt in de natuur slechts zelden gedegen voor; hoofdzakelijk wordt het aangetroffen in verbinding met zwavel of zuurstof. Het veelvuldigst voorkomende erts is het zwavelantimonium (antimoniumglans), een stralend-kristallijne massa met sterken, blauwachtiggrijzen metaalglans. Behalve tot de bereiding van zuiver antimonium, wordt het tot het maken van verschillende antimonium-preparaten aangewend. Het wordt in groote hoeveelheden uit China, Australië, Ceylon en Canada naar Engeland verzonden, waar het metaal wordt uitgesmolten. De op deze wijze verkregen, nog steeds zwavel bevattende, broodvormige of kegelvormige stukken komen als „antimonium crudum" of „stibium sulfuratum" in den drogerijhandel. Het zuivere antimoniummetaal komt onder den naam „regulus anfïmonii" in den handel en wordt vooral voor de bereiding van lettermetaal (met lood) en van Brittanniametaal (een alliage) aangewend. Zuiver antimonium heeft eene blauwachtig-witte kleur, een sterken glans en is broos van substantie. Arsenicum. Arsenicum is de in den handel gebruikelijke na'am voor verschillende zeer vergiftige stoffen, die als witte, gele, roode en grijze arsenicum onderscheiden worden. Het z.g. grijze arseni- — 7 — cum is het eigenlijke metaal, dat zoowel gedegen als in verbindingen wordt aangetroffen. De zeer sterke, witte metaalglans komt eerst te voorschijn, wanneer men er de zwart-grijze korst afschaaft. Arsenicum is kristallijn, hard en broos. Bij verhitting vervluchtigt het onder verspreiding van een sterke knoflooklucht. Men gebruikt het voor legeeringen en bij de hagelfabricatie. Het witte arsenicum van den handel bestaat uit arseniczuur of arseentrioxyde. Het komt in twee vormen in den handel, n.1. als een wit poeder (arsenicummeel) en als eene gesmolten, kleurlooze, glasachtige massa, die echter spoedig ondoorzichtig en wit wordt (arsenic-witglas). Bij verhitting verandert het in een kleurloozen damp, die zich op koudere plaatsen weder tot kristallen verdicht. In water is het moeilijk oplosbaar. Men wendt het aan als middel tot verdelging van ratten, muizen, e.d., bij de bereiding van glaswerk voor optische doeleinden, van verfstoffen en van verschillende arsenicumpreparaten. Het gele en het roode arsenicum zijn verbindingen van arsenicum met zwavel in verschillende verhoudingen. Het roode arsenicum, ook wel rood arseenglas of realgar genaamd, wordt in de natuur aangetroffen in den vorm van schoone, robijnroode kristallen. In den handel komt echter veelal het kunstmatig bereide product voor, dat al naar mate het meer of minder zuiver is, uit robijnroode en doorzichtige, of uit meer bruinroode en ondoorzichtige stukken bestaat. Het gele arsenicum van den handel is geen zuiver zwavelarsenicum, maar een arseniczuurverbinding. Men noemt het ook wel arsenic-geelglas, geelglas, operment, auripigment. Het bestaat uit lichtgele, ondoorzichtige stukken. B. ONEDELE, LICHTE METALEN. Aluminium. Aluminium is een der in den aardbodem meest voorkomende en meest verspreide metalen; in gedegen toestand wordt het echter nimmer aangetroffen. De voornaamste ertsen, waaruit men dit metaal verkrijgt, zijn korund (Amerika), bauxiet (Frankrijk) en krijoliet (Groenland). Aluminium heeft eene tinwitte kleur, is goed smeed- en pletbaar, heeft ongeveer de hardheid van zilver en laat zich goed polijsten. Kenmerkend is het lage soortelijk gewicht, dat slechts ± 2,5 bedraagt. Behalve - 8 - voor het vervaardigen van tal van huishoudelijke artikelen, wordt aluminium aangewend als legeeringsmetaal; zoo geeft het, in zekere verhouding met koper samengesmolten, een prachtig goudkleurig alliage, het z.g. alurainiumbrons of aluminiumgoud. Magnesium. Magnesium komt nimmer in gedegen toestand in de natuur voor; men wint het uit carnalliet (chloormagnesium). Het metaal is zilverwit, glanzend en hard ; het laat zich echter, indien het sterk wordt verhit, hameren, pletten en tot draad trekken. Door zuren wordt het gemakkelijk opgelost. Magnesiumdraad en mag; nesiumpoeder geven, aangestoken, een sterk lichtende, witte vlamhierom wordt dit draad en poeder gebruikt in de vuurwerkmakerij en bij het photografeeren (blitzlicht). C. EDELE METALEN. Goud. Goud komt meestal in gedegen toestand voor; men vindt het in den vorm van plaatjes, schilfers en korrels in verschillende gesteenten, vooral in kwarts, koper- en zwavelkies. Is het door verweering hieruit vrij geworden, dan wordt het in het zand der rivieren, in den lossen, aangeslibten grond aan de helling van gebergten of in dalen aangetroffen. Goud heeft de bekende, gele kleur en een sterken glans; het is pletbaarder dan eenig ander metaal: een gouden plaat kan tot uiterst dunne bladen (goudblad) geplet worden, waarvan de dikte soms niet meer dan —^ö millimeter bedraagt. Goud behoort tot de zwaarste metalen (S. G. ruim 19). Het vertoont tegen de inwerking van zuren en alkaliën een groot weerstandsvermogen; van de zuren heeft alleen het koningswater (een mengsel van 1 deel salpeterzuur en 3 of 4 deelen zoutzuur) het vermogen om goud op te lossen. De voornaamste goudproduceerende landen zijn Australië, Californië, Nieuw-Zeeland, Mexico, Chili, Brazilië, Rusland, Hongarije, Zuid-Afrika en Britsch-Amerika (Klondyke). De doorsneeprijs van goud is + 1670 gulden per kilogram. Goud wordt voornamelijk gebruikt tot het maken van sieraden en als muntspecie. Zilver. Zilver komt in de natuur óf gedegen, óf in ertsen voor. Men vindt het voornamelijk in Mexico, Nevada, Peru, Chili, Bolivia, — 9 - Spanje, Rusland, Oostenrijk-Hongarije en Duitschland. Dit metaal bezit een zuiver witte kleur, die aan de lucht niet verandert. Is echter in den dampkring zwavelwaterstof aanwezig, dan vormt zich zwavelzilver en wordt de kleur aan de oppervlakte weldra bruin en zwart. Zilver heeft een sterken glans; het is zeer pleten rekbaar en de beste geleider van warmte en electriciteit. Het is weeker dan koper en harder dan goud; zuiver zilver is te week om bewerkt te worden; een klein gehalte koper verhoogt echter de hardheid aanmerkelijk, zonder veel nadeel voor de kleur. Na goud is zilver het meest gezochte metaal voor munten. Salpeterzuur lost zilver bij gewone temperatuur op; zwavelzuur doet dit eerst bij kookhitte. De waarde van zilver is sterk aan schommelingen onderhevig; zij bedraagt tegenwoordig ongeveer 45 gulden per K.G. Platina. Evenals goud wordt ook platina slechts in gedegen toestand in de natuur aangetroffen; meestal vindt men het in den vorm van kleine korrels, vaak slechts ter grootte van zandkorrels. De kleur is grijswit, eenigszins op zilver gelijkend. Hoewel de smeedbaarheid veel minder is dan die van goud en zilver, kan het metaal toch, zoowel koud als gloeiend, gerekt, geplet, gebogen en tot draad getrokken worden. Het soortelijk gewicht is hooger dan dat van goud, n.1. 21. Bij zeer sterke verhitting kan men stukken platina aan elkaar wellen. Door de hooge smelthitte van het metaal en zijn onoplosbaarheid in zuren (met uitzondering van koningswater) is het metaal van groote waarde voor de rechniek. Het wordt voornamelijk aangewend tot het maken van toestellen voor chemische fabrieken en laboratoria, van electrische gloeilampjes en van bliksemafleiders. Kwikzilver. Kwikzilver komt zelden gedegen (in den vorm van kleine droppels) in de natuur voor; meestal is het met zwavel (vermiljoen), met chloor (kwikzilverhoornerts) of met organische stoffen (idrialiet) verbonden. De rijkste kwikzilvergroeven heeft Spanje; dan volgen Idria (in de Krain), Californië, Peru en de Oeral. Het Japansche en het Chineesche kwikzilver, dat in NederlandschIndië in vrij groote hoeveelheden, in bamboekokers verpakt, wordt ingevoerd, is voor den wereldhandel van geen beteekenis meer. — 10 — Men bereidt het kwikzilver bijna uitsluitend uit vermiljoen en wel uit de minder schoon gekleurde stukken, die niet direct als verfstof te gebruiken zijn. Zuiver kwikzilver is bij gewone temperatuur vloeibaar; het wordt vast bij — 39,4° Cels., heeft een zilverwitte kleur en een zeer sterken metaalglans. Doordat het in den handel komende kwikzilver zelden geheel zuiver is, maar bijna steedsgeringe hoeveelheden lood en andere metalen bevat, wordt het, aan de lucht blootgesteld, spoedig met een dun vliesje overdekt. Bij matige temperatuur verdampt kwikzilver reeds een weinig, terwijl het bij verwarming geheel vervluchtigt. Door verhitting: aan de lucht verandert het in een rood oxyde. Kwikzilver lost in salpeterzuur en in zwalvélzuur wel, in zoutzuur daarentegen niet op. Met bijna alle metalen (zilver, goud, lood,, zink, bismuth) vormt het legeeringen (amalgama); met ijzer en nikkel echter amalgameert het zich niet. Kwikzilver is vergiftig; ook de dampen, zelfs in geringe hoeveelheden, zijn dit. Men gebruikt het kwikzilver tot het amalgameeren van zilveren goudertsen, in de spiegelfabricatie, voor het vullen van thermometers en barometers, voor de bereiding van slagkwik en andere chemische preparaten, in de artsenijkunde, enz. D. LEGEERINGEN. Onder den naam legeering of alliage verstaat men een mengsel van verschillende metalen. Bijna alle metalen kunnen namelijk in gesmolten toestand met elkaar worden vermengd, waardoor nieuwe lichamen ontstaan, die veelal in eigenschappen geheel met de samenstellende metalen verschillen, zoodat het lijkt, alsof men met een geheel nieuw metaal te doen heeft. Zoo verraadt b.v. geel koper zijn bestanddeelen koper en zink in het geheel niet, evenmin als het harde, broze klokken metaal de aanwezigheid van koper en tin verraadt. Bij andere legeeringen is daarentegen de verandering nauwelijks te bespeuren, zooals b. v. bij legeeringen van zilver en goud met koper, van tin met loodr enz. Men legeert de metalen om verschillende redenen; de voornaamste hiervan zijn: 1° het verkrijgen van een meerdere hardheid en dichtheid^ Mengt men b.v. koper en tin, beide betrekkelijk zeer weeke metalen, in verhouding van één deel tin op twee deelen koper, dan — 11 — verkrijgt men een uiterst harde, broze, witachtige legeering, die zich nauwelijks laat vijlen en onder hamerslagen als glas in stukken springt. In het algemeen neemt door het samensmelten van metalen de hardheid toe. 2° het verkrijgen van een lager smeltpunt. Doorgaans is het smeltpunt van legeeringen lager dan dat der samenstellende metalen: zoo smelt eene legeering, bestaande uit twee deelen tin, drie deelen lood en vijf deelen bismuth reeds bij 91° Cels., terwijl eene legeering, bestaande uit acht deelen lood, vier deelen tin, vijftien deelen bismuth en drie deelen kadmium reeds bij 68° Cels. smelt,, hoewel het smeltpunt van de samenstellende metalen veel hooge ligt, t. w. resp. 330°, 230°, 265° en 320°. 3° het vormen van een grooteren weerstand tegen chemische invloeden, b. v. tegen die van lucht, zuren en zeewater. Koperle geeringen. Roodgele legeeringen bestaan doorgaans uit koper en zink; het zinkgehalte varieert van 8 tot 18 procent. De meest voorkomende dezer legeeringen is tombak (van het Maleische woord tambaga = koper). Tombak heeft een roode of goudachtige kleur en bestaat uit koper en (tot 18%) zink; is slechts 10 procent zink aanwezig, dan is de kleur bruinachtig rood. De smeedbaarheid is zeer groot. Het z.g. Talmigoud bestaat uit tombak,. met een dunne laag bladgoud overdekt. Voorts komen tal van roodgele koperlegeeringen in den handel als: prinsmetaal, Mannheimergoud, en oreïde; veelal bevatten zij, behalve koper en zink,, een klein percentage lood, tin of nikkel. Ten slotte noemen wij het onechte bladgoud, dat 13 procent zink bevat. Messinggele legeeringen. Messing of geelkoper is eene legeering; van koper met hoogstens 40 procent zink. Het heeft de bekende lichtgele kleur, die donkerder is, al naarmate het zinkgehalte lager is. Hoe zuiverder de grondstoffen, des te weeker en des te taaier is de legeering. Het gesmolten mengsel wordt in platen gegoten (plaatmessing), welke zich gemakkelijk tot blik laten pletten. Worden geringe hoeveelheden lood aan de legeering toegevoegd, dan verkrijgt het metaal een grootere hardheid (gieten draai-messing). Door messing, na het te hebben gepolijst, in sterk salpeter-zuur te dompelen, verkrijgt het een goudglans. Muntzmetaal of yellow-metal bestaat uit geel koper met 40 procent zink en heeft een eigenaardige, bruingele kleur. Men — 12 — kan het, in tegenstelling met messing, ook warm pletten. Het wordt in hoofdzaak gebruikt voor het bekleeden van houten schepen. Mede wordt hiertoe gebruikt het z.g. delta-^metaal, dat behalve 55 procent koper en 41 procent zink, nog 1 a 2 procent mangaanhoudend ijzer en 2 procent lood bevat. Het z.g. Duranametaal is een koper-zink-aluminium legeering en bezit eene bijzondere vastheid. Brons. Brons is eene koperlegeering, die in gesmolten toestand in hooge mate vloeibaar is en daarom bijzonder geschikt is tot het maken van allerlei gietwerk als vazen, standbeelden, klokken, kanonnen, e.d. De rekbaarheid, pietbaarheid en smeedbaarheid van brons is echter in het algemeen gering, zoodat het slechts bij uitzondering (medaillebrons) gehamerd, gewalst en geplet kan worden. Alle bronssoorten zijn tamelijk hard en, al naarmate de samenstellende bestanddeelen, meer of minder broos. Tinbrons. Geschutbrons, klokkenspijs en standbeeldenbrons bestaan uit koper en tin, waaraan soms een weinig zink en lood is toegevoegd. De verhouding tusschen koper en tin is zeer verschillend; hoe hooger het tingehalte is, des te brozer is het brons. Tinbrons met 10 procent tin heeft een roodgele, — Hnbrons met 20 procent tin een witgele, — tinbrons met 30 procent tin een witte kleur. Een hooger tinpercentage komt zelden voor. Geschutbrons bevat + 10 procent tin, is roodachtig geel van kleur, zeer vast en taai, fijnkorrelig en hard genoeg om bij het schieten met ijzeren kogels niet al te sterk af te slijten. Door toevoeging van phosphor neemt de hardheid, de elasticiteit, de geschiktheid om gegoten te worden en het chemische weerstandsvermogen aanmerkelijk toe (Belgisch phosphorbrons); men gebruikt deze legeering voor machinedeelen, in de geschutgieterij, voor torpedo's, enz. Klokkenspijs bevat van 18 tot 25 procent tin, is geelgrijs van kleur, zeer hard, broos, klinkend en fijnkorrelig ; de smeltbaarheid is vrij groot; de gesmolten massa vloeit zeer dun en vult den gietvorm tot in de kleinste deelen (figuren en letters). Kleine klokken bevatten meestal 25 procent, de Chineesche gongs ongeveer 20 procent tin. Gongs worden door hameren vervaardigd, daar de legeering, indien zij snel wordt afgekoeld, hamerbaar is; heeft daarentegen de afkoeling langzaam plaats, dan wordt de legeering hard en broos. Standbeeldenbrons bevat 73 tot 93 procent koper, 1 tot 18 — 13 — procent tin, 4 tot 10 procent zink en 2 tot 3 procent lood. Brons van 89,5 procent koper, 8,5 procent tin en 2 procent zink gelijkt op 8-karaats goud; het laat zich vrij gemakkelijk bewerken, is bestand tegen atmosferische invloeden en zeer geschikt tot het maken van instrumenten. Aluminiumbrons bevat 15 procent aluminium; het heeft een goudgele kleur, een hoogen glans, en is zoowel koud als warm smeedbaar. Het wordt aangewend tot het bekleeden van schepen, het maken van machinedeelen, wapens, helmen, enz. Nieuwzilver. Van groote beteekenis voor de industrie is eene legeering van koper, zink en tin, het nieuwzilver, dat in de 18e eeuw voor het eerst onder den naam Pakfong, witzilver of Chinazilver uit China werd aangevoerd, en thans onder benamingen als: argentan, nieuwzilver, alpakka, alfénide, maillechort, Berlijnsch-, Engelsch- en Russisch zilver in den handel wordt gebracht. Van laatstgenoemde legeeringen is het percentage der samenstellende metalen zeer verschillend; het bedraagt gemiddeld 60 procent koper, 20 procent zink en 20 procent nikkel ; het Chineesche pakfong bevat 26 procent koper, 37 procent zink en 37 procent nikkel. Nieuwzilver wordt dikwijls galvanisch verzilverd en komt dan onder benamingen als: Chinazilver, Peruzilver, alpakkazilver, alfénidezilver en christoflemetaal in den handel. Tinlegeeringen. De witte tinlegeeringen bestaan uit tin met lood of zink, antimonium en koper, welke metalen echter in zeer uiteenloopende verhoudingen in de legeeringen voorkomen. Hoe minder lood in de tinlegeering aanwezig is, des te witter, glanzender en harder is het mengsel. Is veel lood aanwezig, dan ontstaat een donkere, blauwachtige kleur, terwijl de legeering alsdan week is en weinig geschikt om te worden gepolijst. De voornaamste tinlegeeringen zijn: Brittanniametaal of compositiemetaal (blauwachtig wit; voor lepels, kandelaars, theepotten, enz.), bestaande uit 85,6 % tin, 10,4 °/0 antimonium, 1% koper en 3 °/„ zink. Magnoliametaal, bestaande uit 5,9 % tin, 77,8 °/o lood en 16,3 °/a antimonium. Babbitsmetaal, bestaande uit 88,8 °/o tin, 7,4 °/0 antimonium en 3,8 % koper. — 14 — Gewoon soldeersel, bestaande uit 50 % tin en 50 °/o lood. Gemakkelijk smeltend soldeersel, bestaande uit 66,7 % tin en 33,3 % lood. Aluminiumle geeringen. De voornaamste aluminiumlegeering is het aluminiumbrons, dat uit koper en aluminium bestaat; de kleur is wit tot blauwach1ig wit. Met den naam magnalium wordt een aantal legeeringen van aluminium en messing aangeduid. Partinium is een legeejing van aluminium en wolfram. Voorts komen nog tal van legeeringen van aluminium met koper, nikkel, zilver en goud onder verschillende benamingen in den handel, welke legeeringen gebruikt worden bij de vervaardiging van kleine luxe-artikelen, fijne instrumenten, rijwielen en automobielen. Loodlegeeringen. De voornaamste loodlegeeringen zijn: Letterspecie of lettermetaal, waarvan drukletters, stereotypepla1en, cliché's e.d. gegoten worden; het bestaat uit 4 tot 5 deelen lood en 1 deel antimonium. Hoe hooger het antimoniumgehalte, ■des te harder wordt de loodlegeering (hardlood). Hagel, bestaande uit lood met 0,3 tot 1 procent arsenicum; Liet laatstgenoemde metaal geeft aan het lood de eigenschap in volkomen bolronde druppels te vloeien. Goud- en zilverlegeeringen. Goud en zilver worden in zuiveren toestand slechts zeer weinig gebruikt, voornamelijk wegens de groote weekheid dier metalen, waardoor zij in het gebruik spoedig afslijten en vervormd worden. Beide metalen worden daarom vermengd met koper (goud ook wel met zilver), waardoor zij harder worden, zonder dat de kleur te veel verandert en de buigzaamheid verloren gaat. Is goud vermengd met koper, dan spreekt men van roode legeering, rood alliage of roode karateering; heeft menging met zilver plaats, dan spreekt men van witte of gele legeering, terwijl, als goud met beide metalen gemengd is, men van gemengde legeering spreekt. Onder gehalte of allooi van goud en zilver verstaat men het percentage aan fijn goud of fijn. zilver, dat in de legeering aanwezig is, met dien verstande, dat bij goudlegeeringen het zilvergehalte buiten beschouwing blijft. Het gehalte wordt bepaald — 15 — ■door aan te wijzen, hoeveel deelen zilver of goud in 1000 deelen der legeering voorkomen. Heeft dus b.v. een gouden voorwerp een gehalte van 750/1000, dan beduidt dit, dat het vervaardigd is van een mengsel van 750 deelen goud en 250 deelen legeering. Het gehalte van goud wordt ook uitgedrukt in karaten; absoluut goud is volgens dezen maatstaf goud van 24 karaat. Goud van 18 karaat beteekent dus, dat het vervaardigd is van een mengsel van 18 deelen zuiver goud en 6 deelen legeering, of, in eerstgenoemden maatstaf uitgedrukt, een gehalte heeft van 750/1000. Een karaat goud staat dus gelijk met ongeveer 42/1000. Ten einde het verkoopen van voorwerpen, gemaakt van minderwaardig goud of zilver, voor goed goud of zilver te voorkomen, heeft men in de meeste landen, in Nederlandsch-Indië echter niet, bij de wet bepaald, dat alle te koop aangeboden, uit die metalen vervaardigde voorwerpen moeten voorzien zijn van een van wege het Rijk daarop aangebrachten waarborgstempel en dat die voorwerpen, om dien stempel te verkrijgen, een minimum gehalte moeten beziten. Zoo worden in Nederland volgens de waarborgwet van 1852 voor den verkoop van gouden voorwerpen vier gehalten gewaarborgd, t.w. van 916/1000 (=22 karaat), van 833/1000 (= 20 karaat), van 750/1000 (= 18 karaat) en van 583/1000 (= 14 karaat). Voor zilveren voorwerpen zijn twee gehalten vastgesteld, n.1. van 934/1000 of eerste keur, en van 833/1000 of tweede keur. Met het doel de keuring en stempeling en de daaraan gepaard gaande belasting te ontgaan, vervaardigt men, vooral in het buitenland, veelal gouden voorwerpen met een goudgehalte van b.v. 7'/2 of 13'/2 karaat. Dergelijke voorwerpen worden voornamelijk geëxporteerd naar landen, waar geen waarborgwet bestaat, en daar als 8-of 14-karaats goud verkocht. Mede worden vele voorwerpen, waarop de stempels werden geweigerd, omdat zij niet voldeden aan de gestelde eischen, naar bedoelde landen geëxporteerd. Hieronder (bldz. 19, 20 en 21) zijn de waarborgstempels van de voornaamste landen afgebeeld. E. GOUD- EN ZILVER ONDERZOEK. Is het gehalte van gewaarborgd goud en zilver gemakkelijk na te gaan, moeilijker is het, wanneer men te doen heeft met — 16 — niet gestempelde voorwerpen. In het laatste geval wordt gebruik gemaakt van z.g. toetsmiddelen, t.w. van toetsvochten (salpeterzuur, zoutzuur, koningswater en eene oplossing van bichroomzure kali), van een toetssteen en van toetsnaalden. Goudonderzoek. Alle metalen, behalve goud en platina, lossen in salpeterzuur op. Om nu te onderzoeken, of een geel metalen voorwerp al dan niet van goud is, wrijve men dit voorwerp, daarbij zorg dragende het niet te beschadigen, flink op den toetssteen, zoodat men een goed glanzende streep verkrijgt. Een eenigszins harde wrijving heeft het voordeel, dat bij een verguld voorwerp het Verguldsel wordt afgewreven en het eigenlijk metaal op den steen komt. Met behulp van een glazen staafje bevochtigt men nu de op den toetssteen gemaakte streep met een weinig salpeterzuur; verdwijnt de streep geheel en al, zonder het minste spoor achter te laten, dan is het voorwerp niet van goud. Blijft zij bestaan en verandert zij in het geheel niet van kleur, dan is het voorwerp van minstens 18 karaat goud vervaardigd. Verkrijgt de streep echter langzamerhand een bleekere kleur, dan heeft men met goud van minder dan 18 karaat te doen. Hoe meer weerstand de streep aan het salpeterzuur biedt, des te hooger is het goudgehalte van het te onderzoeken voorwerp. Wenscht men het gehalte van goud te bepalen, dan maakt men gebruik van toetsnaalden, die bestaan uit een messing staafje, aan het uiteinde waarvan een 1 c.M. lange naald van een goudzilver legeering (voor witte legeeringen) of van een goud-koper legeering (voor roode legeeringen) van een bepaald gehalte is gesoldeerd. De meest in gebruik zijnde toetsnaalden zijn die van 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16, 18, 20 en 22 karaat voor goudzilver legeeringen en van 6, 14, 18, 20 en 22 karaat voor goudkoper legeeringen. Bij het toetsen van goud dient men onderscheid te maken tusschen goud van 17 karaat en daar beneden en goud van boven 17 karaat, aangezien slechts goud van 17 karaat en daar beneden een zoodanige hoeveelheid koper- of zilverlegeering bevat, dat bij het aanwenden van salpeterzuur deze legeering zich voldoende daarmede verbindt om de juiste verhouding tusschen goud en — 17 — legeering te kunnen vaststellen. Het toetsvocht, i. c. het salpeterzuur, werkt dus bij voorwerpen met een gehalte van minder dan 18 karaat niet op het goud, maar op de legeering. Bij goud van 18 karaat en daarboven is echter de legeering te gering om dadelijk zichtbaar te kunnen reageeren op het salpeterzuur. Om deze reden wordt bij de gehaltebepaling van dergelijk goud gebruik gemaakt van koningswater, d. i. een mengsel van 1 deel salpeterzuur en 3 deelen zoutzuur, welke verhouding men echter kan opvoeren tot 3 deelen salpeterzuur op 2 deelen zoutzuur; de practijk heeft geleerd, dat deze laatste verhouding het geschiktste is voor het onderzoek van goud van meer dan 17 karaat gehalte. Zooals hiervoren reeds werd opgemerkt, bezit koningswater het vermogen goud op te lossen. In dit geval laat men dus het toetsvocht, i. c. het koningswater, op het goud zelf en niet op de legeering inwerken. Daar, zooals gezegd, goud van 17 karaat door salpeterzuur nog even wordt aangetast, valt het niet moeilijk direct te beoordeelen, of men met goud van hooger dan wel van lager gehalte te doen heeft. Teneinde nu het gehalte van een gouden voorwerp te bepalen, wrijft men het flink langs den toetssteen; met een weinig routine (die men b.v. verkrijgt door alle toetsnaalden naast elkaar op den steen te wrijven en dan de kleuren der verkregen strepen onderling te vergelijken) kan men dan reeds aan de kleur van de streep zien, van welk gehalte het goud ongeveer is. Wijst nu de goudstreep b.v. op een gehalte van 12 of 14 karaat, dan plaatst men aan weerszijden daarvan en zoo dicht mogelijk ernaast de toetsnaalden van 12 en 14 karaat en bevochtigt daarna de drie strepen dwars in het midden (dus niet over de geheele lengte) met salpeterzuur. Het juiste gehalte van het voorwerp kan men dan afleiden uit de wijze, waarop het toetsvocht op de strepen inwerkt: de streep, die het eerst wordt aangetast, heeft het laagste karaatgehalte. Aangezien bij goud van zeer laag gehalte de streep onder den invloed van het toetsvocht spoedig geheel onduidelijk wordt, kan men het toetsen daarvan vergemakkelijken door den steen even, na het opbrengen van het zuur, in water te dompelen, waardoor de verdere werking van het zuur onmiddellijk ophoudt en de vergelijking der strepen gemakkelijker wordt. Goud met een gehalte van meer dan 17 karaat wordt op dezelfde wijze, maar met koningswater, behandeld. — 18 — Zilveronderzoek. Men wrijve het te onderzoeken voorwerp flink op den toetssteen, zoodat een goed zichtbare streep achterblijft. Deze streep bevochtigt men met behulp van een glazen staafje over de geheele lengte met salpeterzuur, waardoor de streep dadelijk verdwijnt. Hierop laat men er een druppel zoutzuur op vloeien, waardoor, indien het voorwerp van zilver is, een wit neerslag van chloorzilver ontstaat. Door toevoeging van ammonia liquida wordt dit neerslag opgelost. Het eventueel aanwezige koper geeft aan de oplossing een groenachtige kleur, terwijl de neerslagen bij tin en lood na bijvoeging van ammonia niet oplossen. Ook bij het bepalen van het zilvergehalte maakt men gebruik van toetsnaalden, doorgaans van 934/1000 (eerste keur), van 833/1000 (tweede keur) en van 250/1000. Als hulpmiddel kan men het Indische kwartje bezigen, dat een gehalte van 720/1000 heeft. Bij het zilveronderzoek houde men in het oog, dat men ook bij hard wrijven nog aan de oppervlakte van het voorwerp blijft. Waar nu middels electrolyse en galvanische verzilvering elke gewenschte dikte van oplaag kan worden verkregen, verdient het aanbeveling in grootere, niet van een keur voorziene voorwerpen met een scherp mes of vijl een eenigszins diepe inkeeping te maken en dan gebruik te maken van eene oplossing van rood chroomzout in een gelijke gewichtshoeveelheid salpeterzuur. De inkeeping bevochtige men nu met een druppel van deze oplossing, waarna men het voorwerp even in schoon water dompelt (men schudde het voorwerp in het water vooral niet ruw heen en weder, aangezien dan het zich eventueel gevormd hebbende chroomzilver weer loslaat). Is de geheele inkeeping door het toetsvocht aangetast, dan is het voorwerp van zilver. Is het voorwerp echter dik verzilverd, dan zal de basis van de inkeeping niet aangetast zijn en de wanden slechts zoover, als de zilverlaag dik is. Eerste keur zilver vertoont bij dit onderzoek een heldere bloedroode kleur; tweede keur zilver is reeds iets lichter getint. Hoe bleeker de roode kleur is, des te lager is het gehalte aan zilver; een gehalte van 400/1000 begint reeds geelachtige aantasting te vertoonen; bij 300/1000 is de kleur zóó gering, dat men geen zilver meer kan constateeren. 19 - DE WAARBORGSTENPELS VAN VERSCHILLENDE LANDEN. Nederland. goud goud zilver zilver 0,800 0,750 0,900 0,800 Frankrijk. goud 0,920 goud 0,840 goud zilver zilver 0,750 ~ 0,950 0,800 Contramerk voor goud en zilver. 20 Engeland. 21 Duitschland. goud zilver Zwitserland. 0,750 0,750 0,583 0,583 goud 0,875 0,875 0,800 0,800 zilver Hiervoren vindt men de waarborgmerken van de voornaamste Europeesche landen; eenige aanteekeningen en ophelderingen in verband met deze stempels volgen hieronder: Nederland. Indien op een voorwerp alleen de belastingstempel I (voor Nederlandsche werken) of V (voor vreemde werken) voorkomt, dan is een dergelijk voorwerp niet gewaarborgd. Oude werken van zilver en goud dragen een bijl als stempel, doch komen nog slechts hoogst zelden voor; bij uitvoer van zilveren of gouden werken worden deze afgestempeld met een merk in sleutelvorm. Frankrijk. Wanneer een voorwerp uit meer dan een metaal bestaat, moet dit worden bekendgesteld door den stempel M.D. = métaux divers; gedoubleerde of pleetartikelen moeten gestempeld zijn met de woorden: doublé of plaqué. Teneinde het — 22 — namaken der waarborgstempels te voorkomen, krijgen de voorwerpen ook een contrastempel bestaande uit een aambeeld met zigzaglijntjes. Engeland. De hier afgebeelde stempels moeten steeds vergezeld zijn van een kantoormerk. Dit is voor Londen: de Omega; voor Birmingham: een driehoek; voor Chester: een eikel met twee bladeren; voor Sheffield: het sterrebeeld „de Weegschaal"; voor Edinburg: een St. Andreas kruis; voor Glasgow: een dubbele F; voor Dublin: een M met een I dwars erdoorheen. Men lette verder op den eigenaardigen vorm' der, het gehalte aanduidende, cijfers, zoomede op de puntjes daarneven. Oostenrijk-Hongarije. Voor den uitvoer bestemde gouden of zilveren voorwerpen kunnen vrijgesteld worden van de stempeling, mits slechts de stempelkosten betaald worden en de uitvoer onder ambtelijk toezicht geschiedt. Geen gehalte- of fabriekstempel mag dan echter aanwezig zijn. Duitschland. Alle voorwerpen met een goudgehalte van 0.585 of zilvergehalte van 0.800 dan wel meer, kunnen, indien het door den fabrikant met een stempel op het voorwerp aangeduide gehalte door een rijksessayeur in orde wordt bevonden, worden voorzien van een rijkscontrolestempel. Deze bestaat voor goud uit de rijkskroon in de zon en voor zilver uit de rijkskroon naast een halve maan. Ook hier moet steeds de firma-naam of het handelsmerk op het voorwerp vermeld worden. Zwitserland. Van de afgebeelde stempels zijn de groote bestemd voor voorwerpen van eenigen omvang, de daarnaast staande voor kleine voorwerpen. Spanje. De afgebeelde merken worden alleen gestempeld op voorwerpen van inlandschen oorsprong, op fabrikaat van het eigen land dus; behalve deze stempels hebben sommige landen echter nog andere, welke worden aangebracht op voorwerpen van vreemden oorsprong, op geïmporteerd werk dus; bovendien bestaan er nog stempels, waarmede wordt aangeduid dat de belasting op het voorwerp voldaan is. De waarborgmerken zijn soms afgesleten, ook wel eens slordig en onduidelijk aangebracht, zoodat men dikwijls een dradenteller of sterk vergrootende loupe noodig heeft om den stempel te kunnen onderscheiden. HOOFDSTUK II. MINERALE ZUREN. Zwavelzuur. Rookend of Nordhauser zwavelzuur werd vroeger in de omgeving van Nordhausen door distillatie van ontwaterd ijzervitriool vervaardigd. Thans wordt dit zuur nog in Bohemen en Engeland gefabriceerd. Het in den handel voorkomend rookend zwavelzuur is eene dikke, olieachtige, bruine vloeistof, die, aan de lucht blootgesteld, dikke, witte dampen ontwikkelt. Het wordt voornamelijk in de verffabrieken en tot het zuiveren van mineraalwas aangewend. Het ruwe, gewone of Engelsche zwavelzuur, ook wel eenvoudig „zwavelzuur" genaamd, wordt o.a. verkregen door oxydatie van zwaveldioxyde met salpeterzuur, onder gelijktijdige inwerking van water en lucht. Het is eene heldere, kleurlooze of zwakgeel gekleurde, olieachtige vloeistof, die in hooge mate de eigenschap bezit om water uit de lucht aan te trekken. Bij vermenging met water heeft groote warmteontwikkeling plaats. Engelsch zwavelzuur wordt tot zeer veel doeleinden aangewend. Groote hoeveelheden worden voor de sodafabricatie gebruikt; verder wordt het gebruikt voor de bereiding van salpeterzuur, phosphorzuur, azijnzuur en vele andere zuren, zoomede bij de fabricatie van superphosphaten uit beendermeel, guano, e.d. Voorts gebruikt men het voor de bereiding van aether en azijnaether, van aluin, van kopervitriool, van zinkvitriool, in de stearinekaarsen- en mineraalwaterfabrieken, bij de fabricatie van teerverfstoffen, tot het zuiveren van petroleum, bij het maken van schietkatoen en nitroglycerine, enz. Zuiver zwavelzuur wordt verkregen door distillatie van Engelsch zwavelzuur. Het is eene kleur- en reuklooze, olieachtige vloeistof, die wordt aangewend in de artsenijkunde, tot het vervaardigen van zuivere sulfaten en als reagens in chemische laboratoria. — 24 — Zwavelzuur wordt verzonden in dikke, glazen flesschen, die öf in teenen manden öf in kisten (hondehokken) worden verpakt. Salpeterzuur. Salpeterzuur wordt vervaardigd uit Chilisalpeter, die hiertoe met zwavelzuur wordt verhit. Als nevenproduct verkrijgt men zwavelzure natrium (glauberzout). Salpeterzuur is een kleurloos, scherpbijtend vocht met een eigenaardigen reuk; aan de lucht blootgesteld rookt het en neemt het eene gele kleur aan. Alle metalen, uitgezonderd goud en platina, lossen in salpeterzuur op. Rood, rookend salpeterzuur is eene geel-roode of vuurroode vloeistof, die aan de lucht rood-gele dampen ontwikkelt. Men verkrijgt het door twee deelen salpeterzuur en een deel zwavelzuur te samen te distilleeren. Salpeterzuur wordt gebruikt tot het oplossen van metalen ; de op deze wijze verkregen zouten worden in de industrie veel gebruikt. Voorts dient salpeterzuur bij de bereiding van arseniczuren, van schietkatoen, nitroglycerine en nitrobenzol, van pikrinezuur, tot het geelverven van zijde, het etsen van staal, enz. Vroeger werd het voornamelijk gebezigd tot het scheiden van goud en zilver. Het z.g. koningswater is een mengsel van salpeterzuur en zoutzuur in verschillende verhoudingen en dient tot Het oplossen van goud en platina. Salpeterzuur wordt verpakt in glazen flesschen van 50 tot 80 Kg. of in steenen kruiken van ongeveer 30 Kg. Zoutzuur. Zoutzuur is de waterige oplossing van de gasvormige chloorwaterstof. Men verkrijgt het voornamelijk als nevenproduct bij de fabricatie van soda uit keukenzout volgens de methode van Leblanc. Het op deze wijze verkregen ruwe zoutzuur wordt in de techniek tot vele doeleinden gebruikt, o. a. in zeer groote hoeveelheden bij de fabricatie van chloor, chloorkalk, kaliumchloraat en chloriden, vooral van salmiak. Bovendien wordt het aangewend tot extractie van koper uit armere ertsen, het fabriceeren van koolzuur uit carbonaten, in de suikerfabrieken tot het reinigen van beenderkool en voorts tot tal van andere technische doeleinden. Verdund zoutzuur vindt in de artsenijkunde toepassing en is een van de voornaamste reagentia in de laboratoria. — 25 — Koolzuur. Koolzuur komt in vrijen toestand overal op aarde voor, daar het zoowel als verbrandingsproduct van alle organische stoffen als bij de dierlijke en plantaardige ademhaling voortdurend in groote hoeveelheden ontstaat. Voorts wordt het door vulkanen uitgestoten en stroomt het uit talrijke aardspleten. De verbindingen van koolzuur met basen (de carbonaten), als b.v. kalksteen, marmer, krijt en dolomiet, zijn zeer verbreide mineralen. Men vervaardigt koolzuur hetzij door carbonaten met behulp van zuren dan wel door gloeiing te ontleden, hetzij door verbranding van cokes. Zuiver koolzuur is een kleur- en reukeloos gas met een duidelijk waarneembaren, zuren smaak. Op de groote oplosbaarheid van dit gas in water berust de aanwending tot het maken van koolzuurhoudende dranken. Koolzuur is in gecomprimeerden toestand (z.g. vloeibaar koolzuur) een voornaam handelsartikel. Na gereinigd te zijn wordt het zuur in smeedijzeren of stalen cylinders bij 50 tot 60 atmosfeeren gecomprimeerd. De cylinders hebben + 9 m.M. dikke wanden en een + 15 m.M. dikken bodem. Zij bevatten 8, 10, 20 of 30 Kg. koolzuur tegen een prijs van (in Europa) 15 tot 20 cents per K.G. en worden den koopers doorgaans in bruikleen afgestaan. Vloeibaar koolzuur is eene waterheldere, bewegelijke vloeistof, die bij — 78,2° kookt en bij snelle verdamping in eene vlokkige, sneeuwachtige massa, het vaste koolzuur, verandert. Het vloeibare koolzuur wordt gebruikt tot het mousseerend maken van dranken, bij het gieten van gietstaal en andere metalen, als brandbluschmiddel, enz. HOOFDSTUK III. MINERALE ZOUTEN. A. SULFATEN. Glauberzout. (Natriumsulfaat, Zwavelzure natrium, Sulfate de soude, Sulfate of soda, Natrium sulfuricum). Glauberzout komt in twee vormen voor, t.w. als kristallijn zout en als watervrij zout. Eerstgenoemde soort bestaat uit groote, kleurlooze, doorzichtige kristallen, die echter in droge, warme lucht langzamerhand het daarin aanwezige water verliezen en tot eene witte, poedervormige massa uiteenvallen. Wordt glauberzout verwarmd, dan smelt het aanvankelijk in zijn eigen water, totdat dit laatste verdampt is en het watervrije zout achterblijft. Glauberzout komt zeer verspreid in de natuur voor. Men vindt het opgelost in zeewater, in bronnen (Karlsbad, Friedrichshall, enz), in de steppen, enz. Ook in verbinding met gips en aarde wordt het niet zelden aangetroffen. Groote hoeveelheden worden verkregen bij verschillende chemisch-technische processen, vooral bij de vervaardiging van salpeterzuur uit Chilisalpeter en bij de bereiding van soda uit keukenzout. De smaak van glauberzout is bitterachtig koel; in water is het gemakkelijk oplosbaar. Men gebruikt het in de glasfabricatie, als reagens in de chemie, in de artsenijkunde, als bestanddeel van koudmakende mengsels, enz. Bitterzout. (Engelsch zout, Magnesiumsulfaat, Epsomsalz, Sel amer, Bitter salt, Epsomsalt, Magnesium sulfuricum.) Bitterzout bestaat uit kleine, naaldvormige, kleurlooze, doorzichtige, eenigszins vochtig aanvoelende kristallen, die bitter van smaak zijn en in water gemakkelijk oplossen. Men verkrijgt dit zout uit bitterwater en uit de moederloog van zeewater. ■ Bitterzout wordt als medicijn gebruikt; voorts wordt het aangewend tot het drenken van licht ontvlambare weefsels (tule, — 27 — tarlatan, enz.), teneinde die stoffen moeilijk brandbaar te maken, terwijl ook lucifers, om het z.g. nagloeien te voorkomen, in eene oplossing van dit zout worden gedrenkt. Aluin. (Alaun, Alun, Alumen.) Onder dezen naam komen in den handel verschillende op elkaar gelijkende dubbelzouten voor, die uit zwavelzuur, aluminium, een alkali en water bestaan. Men treft aluin zelden in vrijen toestand in de natuur aan (pluim-aluin) ; meestal wordt het uit z.g. aluinersten vervaardigd. Hiertoe behooren de aluinsteen (zwavelzuur, aluminium en kalium) en de aluinlei (kiezelzuur, aluminium en zwavelijzer). Kalium-aluin bestaat uit doorzichtige kristallen (octaëders) ; deze aluin is reukeloos, heeft een zuurachtig-zoeten, samentrekkenden smaak. De breuk heeft een glasglans. Kalium-aluin verweert aan de lucht en krijgt, vooral op droge plaatsen, een meelachtigen aanslag. Bij verwarming smelt hij aanvankelijk om bij sterke verhitting, na verlies van het aanwezige water, sterk op te zwellen tot eene sponsachtige witte massa. De ammonium-aluin verliest reeds bij matige verhitting het aanwezige water. Wordt deze aluin sterk gegloeid dan ontwikkelt zich zwavelzure ammonium en blijft aluminiumsulfaat achter. De meeste in den handel voorkomende aluin is een mengsel van kalium- en ammonium-aluin. Aluin wordt aangewend als bijtsmiddel in de katoenververij, als medicijn, bij de fabricatie van wit leder, van verf, papier, enz. IJzersulf aat. {Ijzervitriool, Groene vitriool, Ferrosulfaat, Couperose verte, Copperas, Ferruni sulfuricum oxydulatum). Zuiver ijzersulfaat (ijzervitriool) bestaat uit zeegroene kristallen; het in den handel voorkomende product is meestal grasgroen of 'geelgroen van kleur. De smaak is samentrekkend; aan de lucht worden de kristallen dof en overdekt met een geelbruin poeder; de ferroverbinding is in ferri — eene hoogere oxydatietrap — overgegaan. In water is ijzervitriool gemakkelijk oplosbaar. Het in den handel voorkomende product bevat dikwijls koper en andere onzuiverheden. — 28 — Kopersulfaat. {Kopervitriool, Blauwe vitriool, Kupfervitriol, Vitriol de cuivre, Blue vitriol, Cup rum sulfuricum). Kopersulfaat wordt meestal verkregen door koperkies te roosten en uit te loogen. De blauwe loog wordt ingedampt en tot kristallisatie gebracht. Kopersulfaat bestaat uit lazuurblauwe, doorzichtige kristallen. Het heeft een onaangenamen, samentrekkenden metaalsmaak, is vergiftig en valt in zeer droge lucht tot een wit poeder uiteen. Men gebruikt het hij de fabricatie van groene en blauwe verfstoffen, in de katoendrukkerij, als desinfectiemiddel [wering van schimmels op suikerrietstekken, en dan meestal gemengd met kalk (Bordeauxsche pap)], enz. Zinksulfaat. (Zinkvitriool, Witte vitriool, Vitriol blanc, White vitriol, Zincum sulfuricum). Zinksulfaat bestaat uit glasheldere, zuilvormige kristallen, die een samentrekkenden, metaalachtigen smaak hebben, in water gemakkelijk oplossen en zich bij gloeiing ontleden in zinkoxyde zwaveligzuur en zuurstof. B. NITRATEN OF SALPETERZURE ZOUTEN. Salpeter. {Kaliumnitraat, Kalisalpeter, Indische salpeter, Nitre, Salpeter, Kalium nitricum). Met den naam sal petrae duidde men vroeger de zoutachtige vlokken aan, die op vochtige, oude muren, op rotsen en ook wel op den grond voorkomen. Echter bestaat een dergelijke vlokkige uitslag niet steeds uit kalisalpeter. Salpeter ontstaat bij langzame ontleding van organische, stikstofhoudende stoffen bij aanwezigheid van verweerd, kali-(veldspaat) houdend gesteente en komt o.a. in Bengalen, op Ceylon, in Ecuador en in Bolivië in groote hoeveelheden in de natuur voor. Vroeger werd in de z.g. salpeterplantages (Frankrijk, Oostenrijk, Zweden) salpeter vervaardigd door het natuurlijke ontledingsproces na te volgen. Hiertoe gebruikte men afval van veestallen en slachterijen, mesthoopen, stikstofrijke planten en diejjKjke faecaliën. Deze bereidingswijze is echter geheel verdrongen voornamelijk tengevolge van de goedkoopere bereiding uit chilisalpeter (natriumnitraat) met behulp van chloorkalium. — 29 — Het ruwe salpeter wordt door oplossen in kokend water en omkristallisatie van vreemde bijmengsels gezuiverd en heet dan gezuiverde of geraffineerde salpeter (salpetermeel). Teneinde geschikt te zijn om bij de fabricatie van buskruit te worden gebezigd, moet salpeter aan zeer hooge eischen van zuiverheid voldoen en ondergaat daarom een bijzonder reinigingsproces. Het beste salpeter is het Indische salpeter (tamelijk zuivere, blauwachtig gekleurde kristallen). Het Europeesche ruwe salpeter is meestal geelachtig gekleurd en bevat van 20 tot 25 procent chloorkalium en chloornatrium. Zuiver salpeter bestaat uit zuilvormige, dikwijls holle kristallen, die een prikkelenden, bitterachtig zouten en koelen smaak hebben. Deze kristallen zijn reukeloos, lossen in koud water gemakkelijk op, sneller nog in warm water, en ondergaan aan de lucht geenerlei verandering. Bij matige verhitting smelt salpeter tot eene olie-achtige vloeistof; wordt deze afgekoeld, dan ontstaat eene vaste, witte, op de breuk stralende massa. Bij sterke verhitting begint het salpeter te schuimen, terwijl het zich onder zuurstofontwikkeling ontleedt. Salpeter wordt gebruikt voor de vervaardiging van buskruit, springmiddelen en vuurwerk, voor het conserveeren van vleesch, in de chemische industrie, enz. Chilisalpeter. (Natriumnitraat, Perusalpeter, Natronsalpeter, Salpeterzure natron, Nitrate de soude, Nitrate of soda, Natrium nitricum). Chilisalpeter wordt in groote hoeveelheden aangetroffen in de woestijn Atacama, die de grens vormt tusschen Chili en Peru. Het ruwe product doet zich aan het oog voor als een uit kristallijne brokstukken bestaande, meestal bruinachtig van kleur zijnde, eenigszins vochtige massa, die van 70 tot 90 °/o zuiver natriumnitraat bevat. In de laatste jaren wordt het Chilisalpeter reeds in Chili gezuiverd door het ruwe product in water op te lossen en daarna door verdamping om te kristalliseeren, waardoor het wordt omgezet in kleurlooze, doorzichtige rhomboëders. Chilisalpeter wordt in zakken van ongeveer 100 kilogram verzonden. Dit salpeter wordt in groote hoeveelheden gebruikt voor de vervaardiging van salpeterzuur en van kalisalpeter, en als meststof aangewend. — 30 — C. CHLORIDEN OF ZOUTZURE ZOUTEN. Keukenzout. (Chloornatrium, Kochsalz, Sel marin, Rocksalt, Natrium chloratum). Keukenzout komt in zeer groote hoeveelheden op de aarde -voor. In opgelosten toestand vindt men het in zeewater en in het water van talrijke meeren ('Kaspische zee, Doode zee, Groote Zoutzee in Utah); voorts wordt het in vasten vorm aangetroffen in de zoutgroeven; ten slotte wordt het door onderaardsche wateren uit den zouthoudenden grond opgelost en komt het in dien toestand in de z.g. zoutbronnen voor. Al naarmate de oorsprong is, onderscheidt men zeezout, steenzout en bronzout. Eerstgenoemde soort wordt verkregen door zeewater in bassins (zoutpannen) te laten vloeien en dit water ■door de warmte der zon te laten verdampen, dan wel door het water te laten bevriezen. In beide gevallen scheiden zich in de eerste plaats de moeilijk oplosbare carbonaten van kalk en mag-, nesia, alsmede het aanwezige gips af. Daarna kristalliseert het keukenzout en ten slotte blijven de licht oplosbare chloriden van •calcium, magnesium, strontium, zoomede chloor-, broom- en joodkalium in de moederloog achter. Op deze wijze worden o.a. glauberzout en bitterzout verkregen. Ruw zeezout is grofkorrelig en bevat vreemde bijmengselen. Naar de kleur onderscheidt men wit, half wit en grijs zeezout. Door raffinage verkrijgt men het z.g. tafelzout. Steenzout wordt öf, zooals in Hongarije en Spanje geschiedt, ■direct uit de groeven gewonnen, óf door toevoer van water in geconcentreerde oplossing verkregen, die dan verder wordt behandeld. Steenzout komt voor in grove, bladerige, doorschijnende, soms doorzichtige massa's van witte, roodachtige, groenachtige of blauwachtige kleur. Na zuivering wordt het in groote blokken of in kleine, in vaten verpakte stukjes in den handel gebracht en gebruikt in de keuken, voor het inzouten van eetwaren, voor de sodafabricatie, als vee- (lik) zout, enz. Het z. g. bronzout wordt verkregen door verdamping van zouthoudend bronwater. Keukenzout wordt gebruikt als voedingsmiddel, tot het inzouten van vleesch, visch, enz., bij de fabricatie van zoutzuur, in de zeepziederijen, de verf stof industrie, de looierij, enz. — 31 — T i n z o u t. (Tinchloruur, Sal d'étain, Tin salt, Stannum chloratum). Tinzout wordt verkregen door kristallisatie van eene oplossing van tin in zoutzuur. In zuiveren toestand bestaat het uit kleurlooze, eenigszins vochtige, zuilvormige kristallen, die in water oplosbaar zijn ; deze oplossing is meestal melkachtig-troebel van kleur. Het zout heeft een onaangenamen metaalsmaak. Het in den handel voorkomende tinzout is zelden geheel zuiver. Men gebruikt het in groote hoeveelheden in de ververijen, voor het reduceeren van indigo, in kleinere hoeveelheden in de artsenijkunde. Salmiak. (Chloorammonlum, Sel ammoniac, Salt ammoniac, Ammonium chloratum.) Deze uit chloor, waterstof en stikstof bestaande chemische verbinding is in zuiveren toestand een reukeloos, wit, kristallijn poeder met een scherpen, zoutachtigen smaak. Salmiak is in water gemakkelijk oplosbaar, bij verhitting zeer vluchtig, terwijl de zich daarbij ontwikkelende dampen bij verkoeling sublimeeren. In den handel komen gekristalliseerde en gesublimeerde salmiak voor. De eerste soort heeft veelal den vorm van kleine hoedjes; de gesublimeerde komt als convex-concave brooden van 5 tot 50 Kilogram gewicht in den handel. Salmiak wordt vervaardigd uit het teerwater der gasfabrieken. Het product wordt gebruikt tot het maken van verschillende chemische preparaten, voor het vertinnen van voorwerpen, bij het soldeeren, voor het vullen van elementen voor telefoons en electrische schellen, enz. Chemisch zuiver salmiak wordt in de artsenijkunde aangewend. D. ONDERCHLORIGZURE EN CHLOORZURE ZOUTEN. Chloorkalk. (Bleekkalk, Bleekpoeder, Chlorure de chaux, Chloride of lime.) Men bereidt chloorkalk door niet geheel droog chloor over gebluschte kalk te leiden. Chloorkalk is een wit, droog poeder met een eigenaardigen reuk; in water lost zij slechts gedeeltelijk op. Aan de lucht blootgesteld wordt chloorkalk vochtig, terwijl zij door de inwerking van het licht bederft. De verpakking moet derhalve plaats hebben in goed gesloten vaten. — 32 — Een oplossing van chloorkalk bleekt alle plantaardige verfstoffen en werkt sterk desinfecteerend. Vandaar dat men dit zout gebruikt tot het bleeken van katoen, linnen en papier en als desinfectiemiddel; ook dient het als grondstof bij de fabricatie van chloroform. Kaliumchloraat. (Chloorzure kali, Chlorate de potasse, kalium chloricum.) Kaliumchloraat is eene verbinding van kalium en chloorzuur en bestaat uit glasachtige tot parelmoerachtige, glanzende, witte, doorschijnende blaadjes, die een verkoelenden, onaangenamen smaak hebben. Aan de lucht verandert kaliumchloraat niet; in koud water lost het slechts weinig op. Bij sterke verhitting ontleedt het zich onder afscheiding van zuurstof, terwijl chloorkali achterblijft. Met licht brandbare stoffen vermengd, ontploft kaliumchloraat bij verhitting of tengevolge van een slag. Het moet daarom voorzichtig worden behandeld- en bewaard. Men gebruikt kaliumchloraat in de vuurwerkfabrieken, bij de fabricatie van phosphorvrije lucifers, tot het vervaardigen van zuurstof, in de ververij (garens en weefsels) en in de artsenijkunde als antiseptisch mond- en gorgelwater. E. BORATEN. Borax. (Boorzure natron, Borate de soude, Borate of soda, Natrium biboricum). Borax, eene verbinding van boorzuur met natron en watef, komt in sommige streken vrij in de natuur voor, zooals b.v. in Tibet, op Ceylon, in Japan en in Zuid-Amerika, uit welke landen ze vroeger in ruwen toestand onder de namen tinkal, pounxa, baurach, chrysokoll en swagah in groote hoeveelheden naar Europa werd verzonden. Tegenwoordig wordt de meeste borax in Frankrijk, Engeland en Italië langs kunstmatigen weg uit boorzuur bereid; ook Californië levert groote hoeveelheden borax. In water is borax oplosbaar. Borax wordt in hoofdzaak gebruikt tot het maken van glazuursels en émails, voorts in de glasindustrie, bij het soldeeren van metalen, in de artsenijkunde, als antisepticum, als conserveermiddel van levensmiddelen, enz. De verpakking bestaat uit vaten of kisten. — 33 — F. CHROMATEN. Kaliumchromaat. (Chromate de potasse, Chromate of potash, Kalium chromicum). In den handel onderscheidt men twee soorten: het gele en het roode kaliumchromaat. Eerstgenoemde soort bestaat uit kleine, ondoorzichtige, zesvlakkige prisma's, is citroengeel van kleur en lost in water met eene gele kleur op. De tweede soort, het roode kaliumbichromaat, bestaat uit groote, roode prisma's, die in water oplossen en dit oranje kleuren. Beide soorten zijn zeer vergiftig. Het in den handel voorkomende kaliumchromaat is nimmer volkomen zuiver. Men gebruikt het in de ververijen, bij de inktfabricatie, als oxydatiemiddel bij de vervaardiging van teerverfstoffen, bij de fabricatie van chroomleder, enz. G. CARBONATEN. P o t a s c h. (Pottasche, Potasse, Potash, Kalium carbonicam). In den meest zuiveren vorm bestaat potasch uit kaliumcarbonaat; het in den handel voorkomende product is echter een mengsel van verschillende zouten, waarvan kaliumcarbonaat het hoofdbestanddeel vormt. Potasch wordt op verschillende wijzen verkregen. De meest bekende is wel de winning door uitlooging van plantenasch. De verkregen loog wordt uitgedampt en het achterblijfsei gegloeid, waarna het geschikt is om in den handel te worden gebracht. Potasch wordt op deze wijze in groote hoeveelheden vervaardigd in houtrijke streken als b. v. in Rusland, Hongarije, Duitschland en Noord-Amerika. Potasch bestaat uit eene vaste, brokkelige massa, die gemakkelijk water aan de lucht onttrekt en, al naarmate de aard is van de verontreinigende stoffen, wit, blauwachtig, geelachtig of roodachtig-bruin van kleur is. Men wendt potasch aan bij de fabricatie van Boheemsch- en Engelsch kristalglas, in de artsenijkunde enz. De verpakking geschiedt in aarden potten en in houten vaten. — 34 — SODA (Soude, Natrium carbonicum.) Onder den naam soda worden producten van verschillende samenstelling in den handel gebracht, die echter in hoofdzaak uit natriumcarbonaat bestaan. In verband met de herkomst onderscheidt men: 1. Het natriumcarbonaat, dat op IJsland, in Hongarije, in Egypte, in Californië en in Centraal- en Midden-Amerika wordt aangetroffen, soms in tamelijk zuiveren toestand, meestal echter met glauberzout vermengd. 2. Soda, zooals die aan de kusten van de Middellandsche zee (Frankrijk en Spanje) wordt bereid door verbranding van sommige strandgewassen; deze ruwe soda komt in den handel als eene vaste, sintelachtige, verweerde, grijze of grijsbruine massa. 3. Soda, vervaardigd volgens de methode-Leblanc. Volgens deze methode wordt keukenzout door verhitting met zwavelzuur (bij welk proces zich zoutzuur vormt) in natriumsulfaat omgezet; dit laatste wordt gedroogd en met kool en krijt of kalksteen gegloeid. De op deze wijze verkregen grijze, steenachtige ruwe soda wordt met water uitgeloogd; de loog wordt hierop ingedampt, waarbij het natriumcarbonaat kristalliseert (sodameel). Door het sodameel te drogen en te gloeien verkrijgt men de zuiver witte of gecalcineerde soda, ook sodazout genoemd, en bestaande uit een korrelig poeder. Door de gecalcineerde soda om te kristalliseeren verkrijgt men de gekristalliseerde soda. Deze bestaat uit kleurlooze, waterheldere kristallen, die sterk alkalisch reageeren en zeer gemakkelijk en volkomen in water oplossen. In droge lucht verliezen deze kristallen een deel van het daarin aanwezige water en vallen tot een wit poeder uiteen. 4. Soda, die verkregen wordt volgens het z.g. ammoniak-sodaproces, waarbij men als grondstoffen keukenzout en ammoniumcarbonaat gebruikt. Deze ammoniak-soda munt uit door bijzondere zuiverheid. 5. Soda, vervaardigd met behulp van electriciteit. Met behulp van een electrischen stroom ontleedt men keukenzout in vrij chloor en natrium; de chloor wordt gebruikt tot het maken van chloorkalk, het natrium gaat onmiddellijk over in natriumhydroxyde en wordt met behulp van koolzuur in soda omgezet. De handelswaarde van soda hangt af van het gehalte aan - 35 - natriumcarbonaat. De verzending geschiedt in kisten, vaten en zakken. Soda wordt in zeer groote hoeveelheden gebruikt in de glasen zeepindustrie, voorts in de bleekerijen, in de wasscherijen enz. Door eene oplossing van soda met gebluschte kalk te koken verkrijgt men de z.g. caustic-soda. De na filtreering verkregen vloeistof is eene oplossing van caustic-soda en wordt onder de benaming van loog of zeepziederstóog in den handel gebracht. De vaste caustic-soda (bijtende soda, bijtende natron, loogsteen) bestaat uit witte, groenachtige of geelachtige stukken, die zeer gemakkelijk het water en het koolzuur der lucht aantrekken. Caustic-soda wordt aangewend bij de zeepfabricatie, voor de reiniging van teer- en petroleumproducten, bij de papierfabricatie, enz. Dubbelkoolzure soda (natriumbicarbonaat) ontstaat in groote hoeveelheden bij het ammoniak-soda-proces. Zuivere dubbelkoolzure soda verkrijgt men door eene geconcentreerde oplossing van soda in water met koolzuur te verzadigen. Het op deze wijze verkregen product wordt in de artsenijkunde als mondwater en gorgeldrank aangewend. Het bestaat uit kleurlooze, kleine kristallen, die aan de lucht dof worden en een deel van hun koolzuur verliezen. In den handel komt dit zout gewoonlijk als wit poeder of als eene brokkelige massa voor. HOOFDSTUK IV. AARDEWERK. Aardewerk wordt vervaardigd uit klei, een verweeringsproduct van aluminium-dubbelsilicaten. Bij de keuze van de grondstof wordt hoofdzakelijk gelet op de kleur, het plastisch vermogen en de vuurvastheid der klei. Als voornaamste, tot het vervaardigen van aardewerk geschikte kleisoorten noemen we: le. Porceleinaarde of kaoline, een zuivere, zeer fijn verdeelde, weinig plastische kleisoort van witte, dan wel blauwachtig- of geelachtig-witte kleur. Zij laat zich zeer gemakkelijk met water tot een brij samenroeren en is zelfs bij de hoogste in de practijk voorkomende temperaturen niet smeltbaar. 2e. Pijpaarde is minder zuiver dan de kaoline, daar zij steeds een kleine hoeveelheid kalk, zand en ijzeroxyde bevat. De kleur is grijswit, soms roodachtig of blauw-grijs. Deze kleisoort ontleent haar naam aan het gebruik, dat men ervan maakt tot het vervaardigen van aarden pijpen (Gouda); zij wordt echter ook veelvuldig aangewend als grondstof voor ander aardewerk. 3e. Pottenbakkersklei is een grovere, minder zuivere kleisoort van gele, roode, blauw-grijze of grijze kleur. Deze klei bevat tamelijk veel ijzeroxyde en kalk, waardoor zij geen sterke verhitting kan verdragen. 4e. Steen- of pannenbakkersklei, die de grofste, onzuiverste is van de hierboven genoemde soorten en van lieverlede in leem overgaat. Men kan aardewerk onderscheiden in : I. WATERDICHT AARDEWERK MET GLAZUUR. Hiertoe behooren: a. Echt of hard porcelein. De grondstoffen voor de vervaardiging van porcelein zijn veldspaat en kaoline, waaraan soms gips, krijt, kwarts of oude porceleinscherven worden toegevoegd. Vooraf dienen deze stoffen echter door stampen, malen en slibben — 37 — in uiterst fijn verdeelden toestand te worden gebracht. De menging van veldspaat en porceleinaarde geschiedt doorgaans in verhouding van 1 op 3 of 4. Hoe hooger het gehalte aan veldspaat is, des te glasachtiger en brozer is het porcelein ; naarmate het gehalte aan kaoline hooger is, wordt het porcelein vaster en harder ; porcelein met een hoog gehalte aan kaoline heeft de eigenschap om bij plotselinge verhitting minder gemakkelijk te springen. Nadat men de brijachtige massa's van veldspaat en porceleinaarde goed met elkaar heeft vermengd en het overtollige water met behulp van z.g. filterpersen is uitgeperst, bewaart men de verkregen deegachtige massa (porceleinmassa) eenige maanden, soms jaren, op een vochtige plaats, waardoor de organische deelen van de klei verrotten en deze laatste in bruikbaarheid wint. Aan de grondstof wordt de gewenschte vorm gegeven: hetzij met behulp van de z.g. pottenbakkersschijf, een ronde, horizontaal draaiende schijf, hetzij met behulp van uit gips vervaardigde vormen (ovale schotels, sauskommen, beeldwerk en alle zoodanige voorwerpen, waarvan de gedaante de vorming op de draaischijf niet mogelijk maakt), hetzij met behulp van een pers (doorgaans kleine voorwerpen), hetzij door de met water sterk vermengde klei in vormen te gieten (porceleinen buizen, beeldwerk, enz.) Na gevormd te zijn worden de verkregen voorwerpen gedroogd en tweemaal gebakken. De eerste maal geschiedt dit bij een temperatuur van 700° tot 800°, waardoor de voorwerpen een zekere vastheid krijgen. Hierop worden zij in een met water aangelengd glazuursel (een of ander doorschijnend kalkglas, met porceleinaarde vermengd) gedompeld, dan wel daarmede overgoten en, na droging, ten tweeden male gebakken (gaar of glad gebakken); dit geschiedt bij een temperatuur van 1500° tot 1700°, waarbij de veldspaatdeeltjes smelten en in de poriën van de onsmeltbare porceleinaarde dringen; tevens wordt het glazuursel vloeibaar en voorziet het niet slechts het voorwerp van een glad bekleedsel, maar verbindt zich tevens innig met de glasachtige zelfstandigheden in het binnenste der massa. Porceleinen voorwerpen worden in den oven op aarden schijven geplaatst; ten einde te voorkomen, dat de voorwerpen aan de schijven vastbakken, wordt van den onderrand dier voorwerpen het glazuur verwijderd. Aan den ongeglazuurden onderrand kan men dan ook porcelein van aardewerk onderscheiden. Porcelein is wit, in dunne stukkfn doorseinend, op de breuk zeer fijnkorrelig en glanzend; het klinkt, als men er tegen tikt, — 38 — terwijl, daar de massa volkomen ondoordringbaar is voor water, de breukvlakte niet aan den tong kleeft. Het glazuur is met de porceleinmassa vast ineengesmolten en bladert niet af. Porcelein kan zeer hooge temperaturen verdragen. De beroemdste soorten zijn het Chineesche, het Saksische en het Sèvres porcelein. b. Keulsch aardewerk. Hiertoe behooren de onder den naam van Keulsche potten bekende voorwerpen, de kruiken, dienende tot verpakking van bier en mineraalwater, het z.g. Altdeutsche Geschirr en dergelijk vaatwerk, zoomede sommige soorten aarden pothuizen. De voor de vervaardiging van dit aardewerk gebezigde kleisoort is gewoonlijk pijpaarde, zoo noodig met poeder van zand, kalk of vuursteen vermengd, en wordt slechts eenmaal gebakken. Van een afzonderlijk glazuursel wordt geen gebruik gemaakt; echter werpt men tijdens het bakken een zekere hoeveelheid keukenzout in den oven ; in de witgloeihitte vervluchtigt het keukenzout ; de hierdoor ontstane dampen vullen den oven en slaan op de voorwerpen neer, waardoor de oppervlakte dier voorwerpen met een dun laagje glazuur wordt bedekt. Het Keulsche aardewerk onderscheidt zich van het poreuse aardewerk o.m. door grootere hardheid en vastheid, verkregen doordat de voorwerpen tengevolge van de hooge temperatuur in den oven half gesmolten zijn. Dientengevolge is Keulsch aardewerk ook niet poreus en kleven de stukken niet aan den tongr De voorwerpen hebben een schelpachtige breukvlakte. II. WATERDICHT AARDEWERK ZONDER GLAZUUR. Hieronder valt het z.g. biscuit-porcelein (beeldjes, figuren); het is vervaardigd uit dezelfde grondstoffen en op dezelfde wijze als het echte porcelein, doch bevat een hooger percentage veldspaat en wordt zonder glazuur gebakken. III. POREUS AARDEWERK MET GLAZUUR. Hiertoe behooren: Fayence, majolica, steengoed, muurtegels, pottenbakkerswaar en siermetselsteenen. Met den naam fayence (naar de Italiaansche stad Faenza) of * steengoed duidt men die soorten aardewerk aan, welke zich van porcelein en Keulsch aardewerk onderscheiden door hunne poreuse structuur. Men verdeelt dit aardewerk in fijn en gewoon fayence. — 39 — Het fijne fayence wordt vervaardigd uit een vuurvaste, vette en plastische kleisoort, waaraan kwarts of vuursteen is toegevoegd. Het stampen, malen en slibben, alsook de verdere bereiding der grondstoffen geschiedt op dezelfde wijze als bij de vervaardiging van porcelein. Bij het bakken echter, dat eveneens twee maal geschiedt, worden de voorwerpen het eerst aan de grootste hitte blootgesteld. Na de eerste maal gebakken te zijn, wordt het glazuur, c. q. ook het schilderwerk, aangebracht; het glazuur is steeds sterk loodhoudend en bestaat uit een glassoort, die vooraf met kiezelpoeder, soda, borax en loodwit of loodmenie samengesmolten en daarna gestampt en met water fijngemalen wordt. Na het tweede bakken is het fayence met een doorzichtig glazuursel bedekt, dat de grondkleur laat doorschemeren, om welke reden aan het glazuursel dikwijls door toevoeging van verfstof een zwakblauwen tint wordt gegeven. Het glazuursel is onontbeerlijk, daar de niet verglaasde voorwerpen, die bij het gebruik vocht aantrekken en doorlaten, spoedig uit elkaar zouden vallen en verbrokkelen. Het fijne fayence (fijn aardewerk, steengoed, half-porcelein, Engelsch aardewerk enz.) wordt voornamelijk in Engeland gefabriceerd (wedgewood-waar). Ook Nederland (P. Regout te Maastricht) levert dit aardewerk in uitstekende kwaliteiten. Het gewone fayence wordt uit middelmatig fijne, gele of roodachtige, met zand en mergel vermengde, doorgaans ijzer bevattende klei vervaardigd en twee maal gebakken. Het glazuursel, voor het gewone fayence gebruikt, is ondoorschijnend, teneinde de donkere, soms vuile kleur aan het oog te ontrekken en aan de voorwerpen een porceleinachtig voorkomen te geven. Tot het gewone fayence behooren o.m. het Delftsch (Delftsch porcelein) en het Rozenburgsch aardewerk. Met den naam majolica duidt men gewoonlijk aan het veelkleurige fayence, welks versiering is ontstaan door het in- of opleggen van gekleurde klei vóór het bakken. Muurtegels worden vervaardigd van z.g. witte pijpaarde, gewoonlijk van een grijze of ijzerhoudende soort. Het bakken geschiedt twee maal, de eerste maal om aan de steenen den noodigen graad van vastheid te geven, de tweede maal om het glazuursel tot smelting te brengen. De eenmaal gebakken tegels hebben een grijze of geelachtig-grijze kleur. Het glazuursel, bestaande uit een samengesmolten mengsel van zand en soda, — 40 — waaraan tin- en loodasch wordt toegevoegd, bedekt de muurtegels met een tamelijk wit, ondoorschijnend laagje en wordt slechts aan een zijde aangebracht. Veelal worden muurtegels beschilderd, meestal in de kleuren blauw, paarsch, groen en bruin. De Engelsche tegels worden uit vrij witte pijpaarde vervaardigd en kunnen derhalve met een doorschijnend glazuur worden verglaasd. Gewone pottenbakkerswaar. De grondstof voor dit aardewerk is de gewone, niet al te vette, ijzer- en kalkhoudende pottenbakkersklei. Nadat de voorwerpen met behulp van de gewone draaischijf zijn gevormd, worden zij gedroogd en éénmaal gebakken, hetzij met of zonder glazuur. Dit glazuur bestaat doorgaans uit een mengsel van magere klei of leem en loodglid of loodglans. Het loodgehalte van het glazuursel bevordert de smeltbaarheid ervan; dit gemakkelijk smelten is noodig, daar de klei, wegens haar hoog gehalte aan ijzeroxyde en kalk, bij te sterke verhitting week wordt. Siermetselsteenen zijn gedeeltelijk met gekleurd glazuur bedekte metselsteenen, die voor het aanbrengen van lijsten en andere versieringen bij bouwwerken worden gebezigd. Poreus aardewerk zonder glazuur wordt in Nederlandsch-Indië zoo goed als niet ingevoerd en kan dus buiten beschouwing worden gelaten. In tegenstelling met porcelein is poreus aardewerk niet doorschijnend, niet fijnkorrelig en glanzend op de breuk; de breukvlakte kleeft aan den tong; de onderrand der voorwerpen is met glazuur bedekt; het glazuur is niet met de grondstof samengesmolten. HOOFDSTUK V. GLAS EN GLASWERK. Glas is een mengsel van verschillende silicaten, vooral van calcium-, kalium- en natriumsilicaat, zoomede van loodsilicaat. In verband hiermede onderscheidt men kalium-calciumglas, natriumcalciumglas, kalium-loodglas en aluminium-calcium-alkaliglas. Het kalium-calciumglas is de grondstof van het Boheemsche glas, dat volkomen kleurloos, moeilijk smeltbaar en zeer hard is en een groot weerstandsvermogen bezit tegen scheikundige inwerking. Het natrium-calciumglas is blauwachtig, gemakkelijker smeltbaar, doch harder dan de voorgaande soort; het komt onder den naam van Fransch glas in den handel. Uit deze glassoort worden de gewone drinkglazen, karaffen en vensterglazen, alsook het tot optische doeleinden aangewende kroonglas gemaakt. Het kalium-loodglas heeft een hoog soortelijk gewicht en sterk lichtbrekende eigenschappen. Hieruit wordt het flintglas vervaardigd . Het aluminium-calcium-alkaliglas dient voornamelijk tot het vervaardigen van flesschen. Dit glas is groenachtig of geelachtig van kleur tengevolge van het in de grondstof aanwezige ijzersilicaat. De grondstoffen voor de glasbereiding zijn voornamelijk kiezelzuur (zand, vuursteen, kwarts), kalk (kalkspaat, marmer, krijt [witglas] of mergel, kalkasch [groen glas]), natron (glauberzout, soda), kalium (potasch) en lood (menie). Tot het vervaardigen van gekleurd glas worden aan de grondstof verschillende metaaloxyden toegevoegd. De groene of gele kleur van het gewone glas, gevolg van het ijzergehalte, kan daaraan onttrokken worden door menie, arsenikzuur en salpeter. De grondstoffen worden, na fijngewreven en in de juiste verhouding te zijn vermengd, gesmolten, waardoor een taaie massa ontstaat. Daar de gesmolten glasmassa niet in vormen kan worden gegoten (z.g. gegoten glaswerk is inderdaad geperst of — 42 — gewalst) worden de meeste soorten glaswerk geblazen; dit geschiedt met behulp van een 1—IV2 Meter lange, ijzeren buis, die aan de eene zijde een mondstuk, aan den anderen kant een peervormigen kop heeft. Behalve het z.g. holglas worden ook vele inférieure soorten venster- en spiegelglas door blazen vervaardigd; hiertoe wordt eerst een cylindèr geblazen, die, nog week zijnde, over de geheele lengte doorgesneden en daarna uitgerold wordt. Bij de vervaardiging van betere soorten vensteren spiegelglas wordt de dikvloeibare glasmassa op z.g. giettafels uitgestort en de nog week zijnde massa met een wals geplet; na afkoeling wordt de verkregen glasplaat, die aan beide zijden nog oneffenheden vertoont, geslepen en daarna gepolijst. De grootste groep glaswerk wordt gevormd door het holglas, waartoe alle holle voorwerpen als glazen, karaffen, flesschen, cylinders, enz. behooren. Men onderscheidt dit glaswerk in donkergekleurd holglas, uit onzuivere materialen vervaardigd (flesschenglas), halfwit holglas (voor medicijnflesschen, ordinair vensterglas, dakpannen en ander goedkoop glaswerk) en wit holglas, uit zuivere materialen gemaakt, met een gering ijzergehalte. Van deze laatste soort worden de meeste voorwerpen voor huishoudelijk gebruik vervaardigd; ook het Duitsche en Fransche kroonglas en het Boheemsche holglas (boheemsch kristal) behooren hiertoe. Al het holglas wordt geblazen, hetzij alleen met behulp van een blaaspijp, hetzij onder gelijktijdige gebruikmaking van holle vormen, waarin de glasmassa geblazen wordt; dit laatste heeft plaats bij het vervaardigen van glaswerk, dat geen ronden vorm heeft of dat men aan de oppervlakte een gemodelleerd of geslepen uiterlijk wenscht te geven. Dergelijk glaswerk pleegt men doorgaans geperst glaswerk te noemen, hoewel inderdaad onder geperst glaswerk slechts mogen worden verstaan die soorten, welke zijn vervaardigd door het inpersen van de gloeiende glasmassa tusschen de twee deelen van een metalen vorm, zooals bij glazen borden, zoutvaatjes, e. d. Geslepen hol glaswerk wordt middels slijpen op uit ijzer, zandsteen en hout samengestelde draaischijven vervaardigd. Behalve het reeds genoemde venster- en holglas dienen nog te worden vermeld: het Engelsche kristal- of flintglas, een loodhoudende glassoort, die uit zeer zuivere grondstoffen is vervaardigd en voornamelijk voor optische doeleinden wordt aangewend; het kristalglas, dat grooter loodgehalte heeft dan het flintglas,— — 43 — het wordt gebruikt tot het vervaardigen van fijne, geslepen glazen, enz. —; het strass, een glassoort met bijzonder hoog loodgehalte, waaruit kunstmatige edelgesteenten (o.a. de bekende simili-diamanten) worden vervaardigd. Glas is amorph, homogeen, helder, doorschijnend of doorzichtig; het is een slechte geleider van warmte en electriciteit en bezit een groot weerstandsvermogen tegen scheikundige inwerking, terwijl alkaliën het meer of minder aantasten. Over het algemeen is glas zeer hard, zóó zelfs, dat de hardste vijl het slechts even aantast; het best kan men het met diamant bekrassen en snijden. De hardheid stijgt met het toenemende kiezelzuurgehalte. Het z.g. hardglas wordt verkregen door sterk verhit glaswerk in een warm vet- of paraffinebad te dompelen. HOOFDSTUK VI. ZWAVEL, PHOSPHORUS, LUCIFERS. Zwavel. Zwavel komt in de natuur óf gedegen, öf in verbinding met andere stoffen voor. In gedegen toestand worden groote massa's zwavel aangetroffen in de nabijheid van vulkanen, hetzij in den vorm van korrels, kristallen en klompen, hétzij vermengd met gips, kalksteen en mergel. In veel grootere hoeveelheden wordt zwavel echter aangetroffen in verbinding met andere stoffen: met metalen verbonden komt zwavel in talrijke ertsen voor, zooals in koperkies, ijzerkies, loodglans en zwavelzink; in verbinding met arsenicum vormt zwavel de mineralen realgar en auripigment. Ook in den vorm van zwavelzure zouten (sulfaten) als gips, zwaarspaat en bitterzout wordt zwavel in de natuur aangetroffen. Zwavel komt voornamelijk uit Sicilië, van de westkust van de Roode Zee en uit IJsland. Minder belangrijke hoeveelheden worden in Zweden, Frankrijk en Bohemen door distillatie van zwavelkies gewonnen. Ook uit afval van sodafabrieken, die behalve koolzure kalk ook natriumsulfide en natriumbisulfide bevat, worden niet onbelangrijke hoeveelheden verkregen. Voornamelijk echter wordt zwavel gewonnen door uitsmelting van zwavelhoudende gesteenten. Het hierdoor verkregen product, de ruwe zwavel, wordt in onregelmatige brokken in den handel gebracht en voornamelijk gebruikt voor de vervaardiging van zwavelzuur. Voor tal van andere doeleinden is het echter noodig de zwavel eerst te zuiveren (raffineeren). Het raffineeren van ruwe zwavel, die behalve aardachtige bijmengselen dikwijls ook arsenicum bevat, geschiedt voornamelijk in verschillende aan de Middellandsche Zee gelegen plaatsen (vooral in Marseille). Hiertoe wordt het ruwe product in retorten of in horizontale cylinders verdampt; de dampen worden door kanalen in steenen kamers geleid, waar- — 45 — in zij zich, indien de temperatuur beneden 112° blijft, tot een fijn, kristallijn poeder (bloem van zwavel) verdichten. Wordt echter de temperatuur hooger, dan vormt zich geen bloem van zwavel, doch verzamelt het product zich in gesmolten toestand op den bodem; de zwavel wordt in dit laatste geval in/vormen gegoten, voornamelijk in stangvorm, doch ook wel in broodvorm. Stangenzwavel en bloem van zwavel bevatten, behalve kleine hoeveelheden toevallige verontreinigingen, nog sporen van arsenicum en zwaveligzuur. Stangenzwavel komt als gele, glanzende, cylindervormige stukken in den handel; de kristalvorming is zichtbaar. Hoe zuiverder zwavelgeel de kleur is, des te beteren zuiverder is het product. Zwavelbloem is een mengsel van weinig kristallijne en veel amorphe zwavel en bestaat uit een zacht, zuurachtig smakend, lichtgeel poeder. Zwavel is een gele, broze stof, die in water onoplosbaar is, in aether en in alcohol slechts weinig oplost. In zuiveren toestand heeft zwavel geen reuk of smaak. De breuk is schelpvormig. Zwavel is een slechte geleider van warmte en electriciteit en wordt door wrijven electrisch. In de warme hand gehouden knettert zwavel. Bij verhitting tot 112° smelt zij tot een gele, olieachtige vloeistof. Wordt zwavel aan de lucht aangestoken, dan verbrandt zij met een blauwe vlam tot zwaveligzuur, een eigenaardig en zeer scherp riekend gas, dat sterk bleekende eigenschappen heeft en desinfecteerend werkt. (Uitzwavelen van flesschen en vaten) Het onder den naam van grijze zwavel in den handel gebrachte product bestaat uit het aardachtig, meestal arsenicumhoudend residu van de zwaveldistillatie en is een grijs, zanderig poeder. Zwavel wordt tot tal van doeleinden aangewend: in zeer groote hoeveelheden tot het maken van buskruit, het vulcaniseeren van caoutchouc en het vervaardigen van zwavelzuur; voorts bij de fabricatie van lucifers, van vuurwerk, tot het maken van tal van chemische preparaten, in de artsenijkunde enz. Phosphorus. Phosphorus heeft zijn naam (phosphoros= lichtdrager) te danken aan zijn eigenschap in het donker lichtgevend te zijn. Men vindt phosphorus in de natuur slechts met andere stoffen verbonden en wel meestal in den vorm van phosphorzure zouten, phosphaten. Uit deze zouten komt de phosphorus in de planten, daaruit in de dierlijke lichamen, waarvan de beenderen grooten- — 46 — deels uit phosphorzure kalk bestaan. Een ander deel van den in het dierlijk organisme komenden phosphorus verlaat dit weder in de afscheidingsproducten en vormt hierdoor een waardevol bestanddeel van den mest. Als grondstof voor het vervaardigen van phosphorus dienen bijna uitsluitend beenderen; de hieruit verkregen ruwe phosphorus wordt door distillatie gezuiverd en komt als halfdoorzichtige, kleurlooze of bleekgele stangen van '/2 tot \l/2 c.M. doorsnede en 14 tot 19 c.M. lengte in den handel. Phosphorus is witachtig tot geelachtig van kleur en zeer vergiftig; aan de lucht blootgesteld oxydeert phosphorus onder het vormen van witte rookwolken, die een knoflookachtigen reuk verspreiden. Door wrijving of geringe verwarming ontbrandt phosphorus gemakkelijk met een sterk lichtgevende, witte vlam. Phosphorus wordt hoofdzakelijk gebruikt bij de fabricatie van lucifers en tot het maken van vuurwerk. Wanneer phosphorus bij afwezigheid van lucht geruimen tijd wordt verhit, ontstaat de roode of amorphe phosphorus, een bruinroode, ondoorzichtige massa. Deze phosphorus licht niet in donker, rookt niet aan de lucht, ontbrandt veel moeilijker dan de gewone phosphorus, is niet vergiftig en onoplosbaar in zwavelkoolstof, waarin de gewone phosphorus gemakkelijk oplost. De in den handel voorkomende amorphe phosphorus is een scharlakenrood tot bruinrood poeder en wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het maken van de wrijfvlakken der doosjes voor z.g. Zweedsche of zekerheidslucifers. Lucifers. Lucifers zijn eerst sedert circa 80 jaar békend. Oorspronkelijk kwamen slechts phosphorlucifers in den handel; deze ontbranden op ieder wrijfvlak. De stokjes worden in de boschrijke streken van Duitschland, Oostenrijk en Zweden uit zachte houtsoorten als populieren-, esschen-, dennen- en sparrenhout machinaal vervaardigd en daarna in de lucifersfabrieken van koppen voorzien. Hiertoe worden de stokjes, veelal bij 2000 stuks tegelijk, met het eene einde in gesmolten zwavel of, bij betere soorten, in stearine of paraffine gedrenkt en, na te zijn gedroogd, in de eigenlijke lucifersspecie, een mengsel van fijnverdeelden phosphorus en lijm, gom, dextrine of een andere kleefstof gedompeld. Dikwijls bevat de specie behalve phosphorus nog andere stoffen als bruinsteen, salpeter of loodsuperoxyde. — 47 — Daar phosphorlucifers zeer vergiftig zijn, heeft men reeds spoedig getracht den phosphorus door andere stoffen te vervangen; dit gaf aanleiding tot de uitvinding van de z.g. zekerheids of Zweedsche lucifers. De koppen van deze lucifers bestaan in hoofdzaak uit kaliumchloraat, zwavelantimoniura en gom. Zij ontbranden slechts bij wrijving langs bijzondere wrijfvlakken, die met een mengsel van rooden (niet vergiftigen) phosphorus, zwavelantimonium en gom bestreken zijn. Ten einde het nagloeien te voorkomen, worden de stokjes in ammoniumphosphaat of ammoniumsulfaat gedrenkt. HOOFDSTUK VII. MESTSTOFFEN. Met den naam mest duidt men in het algemeen alle zelfstandigheden aan, die, wanneer ze aan den aardbodem worden toegevoegd, den groei der planten kunnen bevorderen. Onder mest in den zin der Indische tariefwet verstaat men echter alleen die stoffen, waarvan blijkt, dat zij uit haren aard tot bemesting moeten dienen, zooals faecaliën, dierlijke en plantaardige afval en kunstmest, maar niet die, welke, ofschoon tot bemesting kunnende gebruikt worden, in den regel tot andere doeleinden worden aangewend. De in den handel voorkomende kunstmeststoffen zijn óf fabriekmatig bereide-, óf door eene bijzondere behandeling voor verzending geschikt gemaakte natuurproducten. De prijs der meststoffen is o.a. afhankelijk van het gehalte aan voor de planten opneembare voedingsstoffen. Naar het gehalte aan voedingsstoffen onderscheidt men: phosphorzuurhoudende meststoffen (beenderkool, Thomasmeel, superphosphaten), stikstofhoudende meststoffen (Chilisalpeter, ammoniakzouten), gemengde phosphorzuurhoudende en stikstofhoudende meststoffen (ammoniumsuperphosphaat, guano, beendermeel, vleeschmeel, vischguano), kalkhoudende meststoffen (kalk, gips, mergel) en gemengde kalk-stikstofhoudende meststoffen (calciumcyaanamide.) Al deze meststoffen worden onder garantie van een bepaald gehalte aan phosphorzuur, kali of stikstof verkocht. Omtrent eenige der hierboven genoemde meststoffen zij het navolgende opgemerkt: De voornaamste in den handel voorkomende meststoffen van dierlijken oorsprong zijn guano en beendermeel. Met den naam guano duidt men een aantal natuurlijke meststoffen aan, welke in hoofdzaak bestaan uit de zich sedert duizenden jaren opgehoopt hebbende uitwerpselen van zeevogels en die in talrijke, zoowel naar het uiterlijk als naar de chemische samenstelling verschillende soorten in den handel komen. Naar de samenstelling — 49 — onderscheidt men stikstofrijke en stikstofarme soorten. Tot de voornaamste der stikstofrijke soorten behoort de Peru-guano, die in groote hoeveelheden langs de kust van Peru en van de daarvoor gelegen eilanden wordt aangetroffen. De Peru-guano is een lichtbruine, deels aardacntig-kruimelige, deels klompige massa, die een doordringende ammoniaklucht verspreidt. Door de guano„fabrieken" in Rotterdam, Hamburg, Londen, Antwerpen, Emmerik en Dusseldorp wordt het product in gemalen toestand in den handel gebracht. Andere guanosoorten, die veelal wegens hun rijkdom aan phosphorzuur onder den naam van guano-phosphaten in den handel worden gebracht, zijn de Mejillones- (Bolivia), de Maltos-, de Baker- en de Itschabu-guano (Westkust van Afrika.) De naam guano wordt ook, hoewel ten onrechte, gegeven aan de van andere dieren dan zeevogels afkomstige meststoffen. Zoo spreekt men van vleermuisguano (Arkansas, Ceylon, ZuidSpanje), van vischguano (een zaagselachtig meel, fabriekmatig bereid van overblijfselen van visschen; Noorwegen) en van vleeschguano of vleeschmeel (Carnoguano, Fray-Bentosguano, Liebig's vleeschmeel; La Plata-staten). Beendermeel. Beenderen zijn door hun hoog gehalte aan stikstof en phosphorzuren een hooggeschatte meststof en worden hiertoe op verschillende wijzen verwerkt. Door de beenderen in molens fijn te stampen verkrijgt men het ruwe beendermeel, dat echter door onvoldoende fijnheid en hoog vetgehalte een minder werkzame meststof is. In de laatste jaren wordt dan ook uitsluitend gestoomd beendermeel gefabriceerd. Hiertoe worden de gezuiverde en in groote stukken gebroken beenderen eerst door extractie met benzine of door koken met water ontvet en daarna in gesloten ruimten met stoom behandeld (nevenproducten : beendervet en lijm). De na het stoomen en het daarop volgende drogen zeer broos geworden beenderen worden tot een fijn poeder vermalen. Beendermeel wordt niet alleen als meststof gebruikt, doch ook aangewend bij de bereiding van superphosphaten. Andere meststoffen van dierlijken oorsprong zijn bloedmeel en hoornmeel. Als phosphorzuur houdende meststoffen van mineralen oorsprong noemen wij phosphorit, apatit en kopralithen ; deze stof-fen komen in den handel voor onder benamingen als Estremadura-apatit (Spanje), Sombrerit en Navassit (van de eilanden Sombrero en Navassa, gelegen tusschen Haiti en Jamaica), Florida-phosphaat, enz. - 50 — Chilisalpeter bevat stikstof in gemakkelijk oplosbaren vorm en wordt in Chili in enorme hoeveelheden in de natuur aangetroffen. Behalve als meststof gebruikt men chilisalpeter tot het vervaardigen van salpeterzuur. Ten slotte laten we hier eene opgave volgen van een aantal stoffen, die in Nederlandsch-Indië als „mest" vrij van recht ten invoer kunnen worden toegelaten: aardnotenkoeken (boengkil), ook gemalen. ammoniumphosphaat (phosphorzure ammoniak). ') ammoniumsulfaat (zwavelzure ammoniak). ') ammoniumsuperphosphaat. beenderkool, met zuren behandeld (superphosphaat), ook indien met andere stoffen vermengd. beendermeel, met zuren behandeld (superphosphaat), ook indien met andere stoffen vermengd. bloedmeel (gedroogd bloed, gemalen). calciumphosphaat (phosphorzure kalk) ') carnalliet (een abraumzout, een kalimeststof). chilisalpeter (natriumnitraat, natronsalpeter, salpeterzure natron). cyaan-amide (calcium-stikstofverbinding). dubbelsuperphosphaat. ehrmannite (een soort superphosphaat). garnalenschillen. Gazan's caffeïne. guano, natuurlijke. guano, kunstmatige (visch-, vleesch-, bloed-, garnalen- en verdere dergelijke guano). guano, met zuren behandeld (superphosphaat), ook indien met andere stoffen vermengd. hoornmeel. kaliumbicarbonaat (dubbelkoolzure kali). l) kaliumchloride (chloorkalium, zoutzure kali). ') kaliumphosphaat (phosphorzure kali). ') kaliumsulfaat (zwavelzure kali). ') kaïn iet. kali-düngerzout (in samenstelling met kaïniet overeenkomend). kalisalpeter. kalkstikstof. lederafval. ') mits kennelijk bestemd om tot bemesting te dienen. — 51 — martellin. patentmagnesia. phosphorzure kali-ammonia-magnesia. poudrette (gedroogde en gemalen faecaliën). (Bremer poudrette). Poynter's ammoniated dissolved bone charcoal. rawbone superphosphaat. roet. ') sugarcane manure. superphosphaten (met zuren behandelde [ontsloten] phosphorzuurhoudende meststoffen), ook indien vermengd met andere stoffen, als b.v. ammoniak-superphosphaat. Thomasphosphaatmeel. (Thomas-slakkenmeel). Zure, phosphorzure kalk (superphosphaat), Zwavelzure kali-ammonia. ') 1) mits kennelijk bestemd om tot bemesting te dienen. HOOFDSTUK VIII. PETROLEUM. Petroleum is een mengsel van vloeibare koolwaterstoffen van verschillende vluchtigheid. Zij is waarschijnlijk ontstaan uit de vetrijke overblijfselen van zeedieren, die onder zeer hoogen druk en bij matige temperatuur tot langzame ontleding zijn overgegaan en wordt in de meest verspreide deelen der wereld aangetroffen. Als voornaamste petroleum-leverende landen noemen we: Amerika (Pennsylvanië, Ohio, Kentucky, West-Virginië), Rusland (Bakoe), Nederlandsch-Indië (Sumatra, Borneo, Java), Roemenië, Galicië en Britsch-Indië (Rangoon). Somtijds vloeit de petroleum van zelf uit de aarde; meestal echter kan men het product slechts verkrijgen door ijzeren pijpen in den grond te boren; door deze pijpen spuit de olie door eigen druk naar boven, dan wel wordt zij met behulp van pompen te voorschijn gebracht. De petroleum, zooals zij in de natuur wordt aangetroffen, (z.g. ruwe aardolie) is een donkere, groenachtig tot zwart gekleurde, onaangenaam riekende vloeistof, die, wat dichtheid betreft, van dunvloeibaar tot boterachtig kan zijn. De ruwe aardolie is voor de consumptie ongeschikt: het eene deel der koolwaterstoffen, waaruit zij bestaat, is te licht, het andere deel te zwaar om als lichtpetroleum te worden gebezigd. In verband hiermede wordt de ruwe aardolie door z.g. gefractioneerde distillatie gesplitst in een aantal deelen, verschillend in aantal al naarmate de oogmerken van den fabrikant, ook wat betreft de vervaardiging van nevenproducten. Deze distillatie geschiedt in de petroleumraffinaderijen (petroleumfabrieken). In de meeste fabrieken wordt de ruwe aardolie aanvankelijk gesplitst in drie fractie's, t.w.: 1. Ruwe gasoline (ruwe benzine); kookpunt tot 150°. 2. Ruwe lichtpetroleum, kookpunt van 150° — 300°. 3. Residu; kookpunt boven 300°. Het verkregen percentage ruwe gasoline, ruwe lichtpetroleum — 53 — en residu is bij de verschillende aardolie-soorten zeer uiteenloopend. , Voor de eerste distillatie wordt gebruik gemaakt van groote ketels (stills), die doorgaans 60000 — 100000 Liter ruwe aardolie kunnen bevatten. Deze olie wordt van uit de ruwe-aardolietanks (zie teekening op blz. 56: a) met behulp van pompen door pijpleidingen in de distilleerketels (b) gebracht en hierin geleidelijk verwarmd, waartoe als brandstof gebruik wordt gemaakt öf van ruwe aardolie, öf van residu (zelden van stoom). Het eerst verdampen de meest vluchtige (het laagste kookpunt hebbende) bestanddeelen. De dampen ontwijken door pijpen, boven in de distilleerketels aangebracht, welke pijpen slangvormig door de condensors (d) loopen. In de condensors, die met koud water gevuld zijn, worden de dampen afgekoeld, waardoor condensatie plaats heeft. De na het passeeren van de condensors verkregen vloeistof wordt naar het verdeelhuis (e) geleid, waar zij in z.g. verdeelbakken, bestemd voor het opvangen der verschillende distillatieproducten, wordt opgevangen. De dampen, die bij temperaturen beneden 150° zijn overgegaan, geven na condensatie de ruwe gasoline, die van uit het verdeelhuis naar de ruwe gasolinetanks (ƒ) wordt opgepompt. Bij verdere verhitting, tot 300°, gaat de ruwe lichtpetroleum over, die in afzonderlijke tanks (/) wordt geleid. De ruwe gasoline wordt doorgaans, na met zwavelzuur en natronloog gezuiverd te zijn, aan een verdere gefractioneerde distillatie onderworpen (zie teekening: distilleerketelg, condensor h, tanks voor het opvangen der verschillende fractie's i, aftaploods k). Door deze distillatie kunnen, al naarmate de oogmerken van den fabrikant zijn, de volgende zeer vluchtige, kleurlooze, uiterst licht-ontvlambare vloeistoffen worden verkregen: Rhigoleen of Rhyolan; kookt reeds bij 18°; dichtheid0.644—0.65; wordt soms in plaats van chloroform als anaestheticum gebruikt. Petroleumaether; dichtheid 0,65 — 0,66; kookpunt 40° — 70°; dient als oplosmiddel voor oliën, harsen en caoutchouc, als vlekkenwater en als extractie-middel. Gasoline; kookpunt 70° —90°; dichtheid 0,66 — 0,69; wordt gebruikt voor verlichtingsdoeleinden, voor de extractie van oliën uit zaden, voor het ontvetten van wol en bij de vervaardiging van vernissen en wasdoek. Petroleumbenzine in verschillende graden van vluchtigheid; dichtheid 0,66 — 0,75 (lichte en zware benzine); kookpunt tot — 54 — 120°; wordt gebruikt voor het drijven van motoren, als vlekkenwater, voor de chemische reiniging van kleedingstukken, e. d., bij de fabricatie van gummiwaren, enz. Benzine met een gemid» delde dichtheid van 0,735 draagt den naam van ligroin of burning fluid; zij kookt bij 120° —135° en wordt tot verlichtingsdoeleinden aangewend. Benzine met een gemiddelde dichtheid van 0,722 heet naphta, petroleumnaphta of petroleumspirit. Kunstmatige terpentijnolie, het zwaarste der uit de ruwe gasoline verkregen producten; kookpunt 120° —150°; dichtheid 0,735 — 0,755; zij vervluchtigt slechts langzaam en wordt voornamelijk gebruikt als oplosmiddel voor verharde smeerolie, als poetsolie en als surrogaat van de gewone terpentijnolie. Harsen lossen in deze olie niet op. Ruwe lichtpetroleum. Ten einde de bij eerste distillatie verkregen ruwe lichtpetroleum voor de consumptie geschikt te maken moeten de daarin aanwezige teerachtige bestanddeelen worden verwijderd en aan de olie de bruine kleur worden ontnomen, welke zij nog bezit. Hiertoe wordt de ruwe lichtpetroleum overgepompt in een agitator (m), een verticaal-cylindervormig toestel van plaatijzer, van binnen met lood bekleed en met een stompkegelvormig benedengedeelte. Aan de petroleum wordt nu een zekere hoeveelheid zwavelzuur toegevoegd, waarna, ten einde dit zuur goed met de olie te mengen, de petroleum door een luchtstroom in eene onstuimig golvende beweging wordt gebracht. Nadat dit is afgeloopen, laat men het zwavelzuur bezinken, waarna dit zuur wordt afgetapt. Het agiteeren wordt doorgaans een of meer keeren herhaald, nlf. zóó lang tot dat in de olie geen verontreinigingen meer aanwezig zijn en de gewenschte kleur verkregen is. Ten einde de in de petroleum achtergebleven zuurdeeltjes zooveel mogelijk te verwijderen, wordt hierop de petroleum met water gewasschen, hetgeen geschiedt met behulp van een van boven uitstroomende waterregen. Nadat het water bezonken is, laat men het uitvloeien. Hierop wordt de olie met loog behandeld, waartoe een oplossing van caustic-soda wordt gebezigd; deze behandeling heeft ten doel de verwijdering van het zwavelzuur te voltooien. Zij geschiedt somtijds in denzelfden agitator, waarin de behandeling met dat zuur heeft plaats gehad, soms echter ook wel in een aparten agitator, die alsdan niet met lood behoeft bekleed te zijn. Ook op de aftapping met loog volgt wasscfiing met water. Na deze bewerking te hebben ondergaan, wordt de petroleum overgebracht in de bleek- — 55 — bakken (n); dit zijn open bakken, waarin men de petroleum eenigen tijd rustig laat staan met het doel om aan de aanwezige waterdeeltjes en zwevende stoffen gelegenheid te geven zich af te zetten en om de kleur te verbeteren. Van uit de bleekbakken wordt de petroleum naar de aftaploodsen (o) overgebracht, waar zij in blikken, drums enz. wordt afgetapt. Residu. Het in den ketel achtergebleven residu (stoffen, waarvan het kookpunt boven 300° ligt) is een boterachtige, groenachtigbruine tot zwartbruine massa, die soms direct gebruikt wordt (als brandmateriaal), soms echter nader wordt verwerkt. Verwerking. Door afkoeling van het residu van sommige aardoliesoorten scheidt zich paraffine af in den vorm van kleine schilfers. Deze paraffine wordt met behulp van filterpersen afgezonderd en is dan een geelbruine massa, die, na te zijn omgesmolten en langs chemischen weg en met water te zijn gezuiverd, tot rechthoekige platen gevormd wordt. De gezuiverde paraffine is een bladerig-kristallijne massa, die uiterlijk veel op gebleekte was gelijkt en deels ook voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt. Paraffine is doorschijnend, reukeloos en smakeloos. In verband met het smeltpunt onderscheidt men harde en zachte paraffine. De eerste soort wordt voornamelijk gebruikt tot het vervaardigen van kaarsen. Door gefractioneerde distillatie kan men het residu voorts splitsen in een aantal vloeistoffen, die als smeerolie worden gebruikt. Hoe lager het kookpunt dezer vloeistoffen is, des te gemakkelijker vloeibaar zijn zij en des te lichter is de kleur. Hierdoor heeft de fabrikant het in de hand om smeeroliën te vervaardigen van eiken gewenschten vloeibaarheidsgraad, al naarmate het doel is, waarvoor de oliën moeten dienen (voor het smeeren van spillen, van machines, van stoomcylinders enz.). Mede kan uit het residu van vele aardoliesoorten vaseline worden verkregen, welk product voornamelijk in de artsenijkunde (tot het maken van zalf) en tot het beschermen van metalen tegen oxydatie wordt gebruikt. De na de distillatie van residu overgebleven teerachtige vloeistof is donkerbruin tot zwart van kleur; somtijds wordt zij onderworpen aan droge distillatie, waarbij zij zich splitst in een als lichtgas te gebruiken mengsel van gassen, in een minderwaardige soort olie en in het vaste, weeke petroleumpek, terwijl, wanneer de distillatie volkomen is, bijna zuivere koolstof wordt verkregen (z.g. petroleumcokes). SCHEMA VAN EEN PETROLEUMFABRIEK. (O vn ruwe aardolie. VERKLARING DER TEEKENS. ruwe aardolie. residu. — . — . — gasoline. 1 1- petroleum. a = ruwe aardolie-tank. . b = distilleerketels v/d ruwe aardolie c — residu-tank. d = condensors. e = verdeelhuis. ƒ " ruwe gasoline-tank. g = distilleerketel v/d gasoline. n = condensor. / = zuivere gasolinc-tanks. k — aftaploods. I = ruwe lichtolie-tank. m = petroleum-agitator. n = bleekbakken. o = aftaploods, HOOFDSTUK IX. VEZELSTOFFEN. De meeste vezelstoffen zijn van plantaardigen oorsprong, terwijl enkele, zooals wol, haar en zijde, afkomstig zijn van dieren. Het mineralenrijk levert slechts één vezelsoort, nl. het asbest, dat absoluut onbrandbaar is en daarom toepassing vindt bij de fabricatie van verschillende voorwerpen voor isolatiedoeleinden. Het kenmerkend onderscheid tusschen plantaardige en dierlijke vezelstoffen is, dat bij verbranding van laatstgenoemde stoffen een zeer onaangename schroeireuk wordt waargenomen. A. PLANTAARDIGE VEZELSTOFFEN. Deze worden aangetroffen in de bladeren, vruchten of stengels der planten. Het winnen van de vezels hangt af van haar voorkomen in de plant. De bereiding van in vruchten voorkomende vezels, zooals katoen, kapok en widoeri, is zeer eenvoudig en bestaat alleen in het scheiden van de vrijliggende vezels van het zaad; bij sommige, niet vrij voorkomende vruchtvezels, zooals b. v. de klappervezel, gaat die scheiding niet zoo gemakkelijk. De vezels uit de bladeren worden in het algemeen bereid door middel van slagwerktuigen, die het bladmoes wegslaan, waardoor alleen de vezel overblijft. Op deze wijze worden o. a. bereid de sisalhennep, de Manila-hennep en de Maurj#us-hennep. Uit de stengels worden de vezels meestal verkregen door middel van roten; dit roten is een bacteriologisch proces. De bacteriën lossen de verschillende bestanddeelen van de stengels op en laten alleen de vezels en het hout achter, welke daarna gemakkelijk van elkaar zijn te scheiden. Op deze wijze worden bereid jute, Java-jute, hennep, vlas enz. Het belangrijke aantal vezels, dat in de praktijk toepassing vindt, kan men verdeelen in drie groepen, nl. touwvezels, borstelvezels en spinvezels. — 58 — De touwvezels, die, zooals de naam reeds aanduidt, in hoofdzaak dienen voor touwslagerijen, hoewel de fijnere vezels ook voor spindoeleinden worden gebruikt, zijn o. a. Manila-hennep, sisal-hennep en Mauritius-hennep. Tot de borstelvezels behooren de stijvere vezels uit den klapperbast, in den handel aangeduid met den naam van Bristol-fibre, die van den arèn-palm, hier te lande bekend onder den naam van arèn-gemoeti of gomoeti; het welbekende tali-doek wordt uit deze arèn-vezel bereid. Tot de spinvezels behooren katoen, jute, vlas, hennep, rameh en sedert eenigen tijd ook de kapok. Katoen. De katoenvezel wordt verkregen uit de rijpe vruchten van verschillende katoen-variëteiten, die soms in het wild voorkomen, doch meestal met het oog op de vezel worden aangeplant. De voornaamste katoen produceerende landen zijn Amerika, BritschIndië, Brazilië en Egypte. Ook in Nederlandsch-Indië wordt katoen voor export aangeplant, voornamelijk op Lombok, in Demak en in Palembang. De waarde van de katoenvezel hangt af van: 1. de lengte van de vezel, stapellengte genaamd. 2. den glans. 3. de kleur. 4. de mate van reiniging enz. Men onderscheidt langstapelige en kortstapelige katoensoorten. Tot de langstapelige behoort de Sea-Island, tot de kortstapelige, die veel minder waard zijn, o.a. onze Palembang-katoen. De beste katoen is de z. g. Sea-Island katoen, die hoofdzakelijk uit Amerika komt en waarvan de prijs ongeveer ƒ 2.50 per kilogram bedraagt. Zoodra de katoenvruchten rijp zijn, springen zij open en nu berust het bereiden van de katoenvezel op het scheiden van de vezels van de pitten, die er vrij vast mede verbonden zijn. Deze scheiding geschiedt in ontpittingswerktuigen, ook wel egreneermachines of gins genoemd. Meestal gebeurt dit in het productieland zelf; bij uitzondering, zooals b. v. met het Palembang-product gedeeltelijk geschiedt; wordt de ruwe katoen als zoodanig geëxporteerd. Bij het ontpitten worden als nevenproduct verkregen de pitten, die bij sommige katoen-variëteiten bedekt zijn met een viltlaag, — 59 — bestaande' uit zeer korte katoenvezels. Deze korte vezels worden soms, o. a. in Amerika en Egypte, in speciale fabrieken van het zaad gescheiden en komen dan in den handel onder den naam van „linters": Zij worden gebruikt voor opvulling of voor het fabriceeren van zeer grove garens. De pitten zelf hebben een hoog olie-gehalte en hebben daarom als olie-zaad een betrekkelijk groote waarde. Voor nadere bijzonderheden omtrent de katoenzaad-olie wordt verwezen naar het hoofdstuk „oliën". De perskoek, die bij de oliebereiding achterblijft, de boengkil, heeft een hoog eiwitgehalte en wordt als veevoeder en voor bemestingsdoeleinden gebezigd. Het uit Nederlandsch-Indië afkomstige katoenzaad wordt naar Liverpool geëxporteerd. Katoen wordt in hoofdzaak verwerkt tot allerlei soorten garens. Gemerceriseerde katoenen garens en weefsejs worden gefabriceerd door de garens in gespannen toestand in warme sodaloog te dompelen, daarna uit te wasschen en te drogen. Door die bewerking zijn de katoenen vezels in de lengte een weinig gekrompen, doch in de breedte gezwollen en hebben een zijdeachtigen glans verkregen. Kapok. Kapok is het vruchtplüis van den in Nederlandsch-Indië algemeen aangeplanten kapokboom. In tegenstelling met de katoen, zit de kapokvezel niet vast aan het zaad, zoodat de scheiding van vezel en zaad al zeer eenvoudig is. De kapok heeft vooral waarde door haar eigenschappen als opvulmateriaal en door haar groot drijfvermogen. Als opvulmateriaal voor bedden en matrassen wordt de kapokvezel over de geheele aarde gebruikt, terwijl door het groot drijfvermogen, ongeveer 30 a 40 maal het eigen gewicht, de kapok sedert de laatste jaren van de vorige eeuw algemeen gebezigd wordt als vulmateriaal voor reddingsgordels, -boeien en -vesten. Kapok wordt in hoofdzaak geëxporteerd uit Semarang en Soerabaja, terwijl de voornaamste afnemers zijn Nederland, Austra^i© en de Vereenigde Staten. In 1910 is het gelukt de kapokvezel tot garen te verspinnen, waardoor een nieuw afzetgebied voor de kapok gevonden is. — 60 - Widoeri. De widoeri-vezel wordt verkregen van den algemeen in Nederlandsch-Indië en ook in andere tropische landen in het wild groeienden widoeristruik. De vezel wordt o.a. uit Semarang geëxporteerd en gezamenlijk met katoen versponnen. Evenals kapok, is het in den laatsten tijd ook gelukt widoeri-vezel te verspinnen. Klappervezel. Klappervezel wordt bereid uit den klapperbast. Men onderscheidt de zoogenaamde borstelvezels of Bristol-fibres, de dikkere en langere vezels, die in den bast voorkomen en in de borstelfabrieken verwerkt worden, en de fijnere, kortere vezels, de spinvezels. De borstelvezel wordt als zoodanig in den handel gebracht, terwijl de spinvezel uitsluitend in den vorm van garen wordt geëxporteerd. Gemoeti. Gemoeti- of gomoetivezel wordt verkregen van den arènpalm en in Nederlandsch-Indië voornamelijk plaatselijk verwerkt tot touw, het z.g. talidoek, en tot borstels. Geringe hoeveelheden worden zoowel van Java als van de buitenbezittingen geëxporteerd en in Europa tot borstels en bezems verwerkt. Jute. Jute is een bastvezel, die door middel van roten wordt bereid. Het eenige productieland van deze vezel is Britsch-Indië. Jute wordt verwerkt tot touw, gordijngoed en dergelijke, doch in hoofdzaak tot verpakkingsmateriaal, z.g. goenie-zakken, emballagegoed enz. R a m e h. Ook de ramehvezel wordt door roten bereid. De vezels vinden voornamelijk toepassing in de gloeikousjes-industrie en worden ook tot het vervaardigen van weefsels (graslinnen, China grass-cloth), touwwerk en papier aangewend. Ramehvezel wordt hoofdzakelijk door China en Formosa geëxporteerd. — 61 - Vlas. De vlasvezel wordt in Europa gewonnen uit de stengels der vlasplant (Linum usitatissimum) en vindt uitgebreide toepassing voor de bereiding van garens. Hennep. Ook deze vezel wordt hoofdzakelijk in Europa bereid uit de stengels van de hennepplant of Cannabis sativa en verwerkt tot sterkere weefseïs. M a n i 1 a=h e n n e p. Manila-hennep wordt verkregen uit de bladscheede van de Musa textilis, een plant, die zeer na aan den hier te lande welbekenden pisang verwant is. Deze vezelstof wordt hoofdzakelijk op de Filippijnen geproduceerd, terwijl de cultuur tegenwoordig ook op Java meer en meer ingang vindt. Manila-hennep, ook bekend onder den naam van abaca, wordt voornamelijk in de touwslagerijen gebruikt. Uit Manila-hennep vervaardigd touwwerk 'drijft op zeewater, een groot voordeel boven uit andere vezels geslagen touw, dat bedoelde eigenschap mist. De voornaamste markten voor Manila-hennep zijn Londen, New-York en San Francisco. Sisalhennep. Sisalhennep wordt bereid uit de bladeren van verschillende agaves. Oorspronkelijk werd deze cultuur uitsluitend beoefend in Yucatan (Mexico), terwijl tegenwoordig bijna alle tropische landen zich op de teelt van sisalhennep toeleggen; ook op Java breidt zich deze cultuur meer en meer uit. Evenals Manila-hennep wordt de sisalvezel gebruikt voor de touwslagerijen, terwijl de fijnere kwaliteiten worden versponnen. Rotting. Rotting, waarvan Nederlandsch-Indië een der voornaamste producenten is, wordt geleverd door den Calamus rotang en vooral uit de Buitenbezittingen geëxporteerd. — 62 — Poe r o e n. Na droging wordt deze bies tot matten gevlochten, die als verpakkingsmateriaal, o.a. voor tabak, in groote hoeveelheden uit Bandjermasin worden geëxporteerd. Pandanvezel. De bladeren van verschillende pandan-soorten worden, na eenige eenvoudige bewerkingen, zooals splijten en drogen, ondergaan 1e hebben, verwerkt tot matten, hoeden (Tangerang), enz. B. DIERLIJKE VEZELSTOFFEN. Wol. De voornaamste wolsoorten zijn: 1. Schapenwol. Een der belangrijkste spinstoffen is de schapenwol, het haar der schapen. Bij het bepalen der kwaliteit wordt, behalve op de herkomst, in het bijzonder gelet op de dikte, de krulling, den glans, de elasticiteit, de zachtheid en vooral ook op de gelijkvormigheid der wol. Naarmate de haren langer of korter zijn, onderscheidt men langstapelige en kortstapelig wol. De schapenwol komt meestal gewasschen, d.i. ontdaan van stof, vuil en vet, op de markt. Onder den naam kunstwol verstaat men een product, vervaardigd door wollen en halfwollen lompen, afval van spinnerijen en "weverijen, e.d. uiteen te pluizen en de verkregen vezels opnieuw Ie spinnen. De langvezelige kunstwol wordt shoddy, het kortvezelige product mungo genoemd. Kunstwol bevat meermalen onzuiverheden, o.a. katoenvezels. 2. Kaschmlr-wol, afkomstig van een in Kaschmir, Tibet en Perzië levende geit. O. m. worden van deze wol vervaardigd de bekende Oostersche shawls. 3. Angora-wol, afkomstig van de Angora-geit; deze wol is ook bekend onder de namen kemelhaar en mohair. 4. Kameel-wol, eene fijne, grijs tot bruin gekleurde wolsoort, verkregen van kameelen en dromedarissen. Z ij d e. Gewone of echte zijde is afkomstig van de rups (zijdeworm — 63 — of zijderups) van den moerbei-vlinder (bombyx mori), een soort van nachtvlinder. Deze rups vormt het omhulsel van de pop of zijdecocon, doordat zij uit 2 klier- of spinzakken 2 zeer dunne draden of vezels van zijdestof of fibroïne uitperst en die bij de uitmonding der kliertepels nog met een kleverig sap of vocht (zijde-lijm of sericine) omhult. Dit sap verhardt aan de lucht en vormt op die wijze de eigenlijke zijdevezel. %0 Door gemeenschappelijk afhaspelen van 3 tot 20 (meestal 12 tot 15) cocons, nadat die in warm water gedood zijn, wordt de ruwe zijde (grège) verkregen. Deze bestaat uit verschillende zeer lange draden, want elke zijderups spint één onafgebroken vezel. De afgehaspelde zijde is nu nog met een soort vernis bedekt, die haar meestal een gele kleur geeft; vele soorten intusschen zijn in ruwen toestand wit, de Chineesche groenachtig wit. Deze buitenlaag, die de zijde ruw maakt en het verven bemoeilijkt, wordt door koken met een zeepoplossing verwijderd! waarna de draad zijn eigenaardig schoon uiterlijk en den volkomen zijdeglans verkrijgt. Daarbij verliest echter de zijde veel van haar gewicht (bijna 3/4), zoodat de prijs van gekookte zijde veel hooger is dan die van het niet gekookte product. De benamingen tout cuit (geheel gekookt) en mi-cuit (half gekookt) geven aan tot op welke hoogte de zijde van haar beschuttende laag beroofd is. Om het door het koken geleden verlies aan zwaarte te vergoeden, wordt zijde somtijds verzwaard, waartoe voornamelijk oplossingen van metaalzouten worden gebezigd. In verband met de hooge waarde van zijde heeft men op velerlei wijzen getracht deze vezelstof na te maken. De tallooze surrogaten en imitatie's van de echte zijde kan men verdeelen in de volgende hoofdgroepen: 1. Natuurlijke, dierlijke, zijdeachtige producten. 2. Plantaardige zijden en zijdeachtige vezels. 3. Imitatie's door het apprêteeren van vezels. 4. Kunstmatige vervangingsmiddelen (z.g. kunstzijde). Tot de eerste groep behooren de z.g. wilde zijden, afkomstig van andere zijdespinners dan de hierboven genoemde moerbeirups. De voornaamste wilde zijden zijn: de Fagara-zijde (een zeer duurzame, doch minder glanzende soort; China en Britsch-Indië), de Chineesche Tussah-zijde (bestaande uit dikke, grijze tot bruine draden; voor sterke weefsels: Pongee- of Shantung-zijde) en de Indische Tussah-zijde (Bengalen). Door de Nederlandsch-Indische douane wordt, met betrekking — 64 — tot de rechtenheffing en waardenoteering in de prijscourant, geen onderscheid gemaakt tusschen echte en wilde zijde. Voorts behooren tot deze groep de spinnenzijde, afkomstig van een op Madagascar voorkomende spinnensoort; het gebruik van spinnenzijde is nog van weinig belang. Ten slotte dient melding te worden gemaakt van de mosselzijde of byssus, de fijndradige baard van de steekmossel (Pinna Nobilis); deze zijde wordt in Normandië en Italië veel aangewend als grondstof tot het maken van „zijden" handschoenen, fijne weefsels enz. Tot de plantaardige zijden behoort in de eerste plaats de plantenzijde (soie végétale), vervaardigd van de haren, die aanwezig zijn op de zaden van verschillende, meest tropische Apocyneën en Asclepiadeën (Afrika, Indië); deze plantenzijde is wit, geel of geelachtig-rood; daar de wanden dezer vezelstoffen houtachtig zijn en hierdoor weinig elastisch, knakken de vezels spoedig. Plantenzijde wordt voornamelijk gebruikt voor de vervaardiging van „zijden" kunstbloemen. De plantenzijde van Asclepias en Calotropis (widoeri) dragen den naam „soie végétale de fafetone", die van Strophantus „soie végétale de Thiock". Voorts kunnen onder de plantaardige zijden worden gebracht de zijdeachtige ramehvezels (zie bldz. 60). Als imitatie's van zijde door het apprêteeren van vezels noemen wij de gemerceriseerde katoen (zie bldz. 59), de gechloorde wol en de plantaardige vezels, die overtrokken zijn met een oplossing van zijde, gelatine of collodium. De kunstmatige vervangingsmiddelen van zijde (z.g. kunstzijde) worden gemaakt van cellulose (katoen, hout, papier, enz.), die langs chemischen weg wordt opgelost en dan een lijmachtige massa vormt. Deze wordt door uiterst fijne gaatjes geperst, terwijl de op deze wijze verkregen draden hierna een bewerking ondergaan, waardoor zij weder onoplosbaar, stevig en hard (gecoaguleerd) worden. De voornaamste methoden volgens welke kunstzijde wordt gemaakt, zijn die van: a. Chardonnet: de cellulose (vodden, papier, katoen, houtvezels) wordt door een bijzondere bewerking met zuren oplosbaar gemaakt in alcohol en aether. Bij die oplossing wordt de verlangde kleurstof gevoegd. De zeer geconcentreerde oplossing wordt geperst door uiterst fijn uitgetrokken buisjes. Zoodra de oplossing in draad vorm te voorschijn treedt, komt zij in een bak met water en wordt vast. De op deze wijze verkregen draden — 65 — worden samengevoegd en tot dikkere draden gesponnen. Deze „collodiumzijde van Chardonnet" had oorspronkelijk één groot nadeel: zij was buitengewoon brandbaar. Door latere uitvindingen is dat gebrek echter zoo goed als verholpen. b. Pauly, waarbij de cellulose (gewasschen en ontvette katoen) niet in alcohol en aether, maar in koperoxyde-ammoniak wordt opgelost en de in draadvorm geperste oplossing met behulp van zwavelzuur wordt gecoaguleerd. c. Stearn, gebaseerd op het procédé van Cross en Bevan. De cellulose wordt door inwerking van alkaliën oplosbaar gemaakt in zwavelkoolstof. De opgeloste, lijmachtige stof (viscose; viscous = kleverig) wordt volkomen gezuiverd en door microscopisch kleine gaatjes tot uiterst fijne draden geperst (1000 Kilometer wegen slechts 1 Kilogram). Zoodra de draadjes uit de gaatjes te voorschijn komen, worden zij automatisch tot een draad van de vereischte dikte samengesporrnen en in ammoniasulfaat gedompeld, waardoor de cellulose haar oplosbaarheid verliest en de viscose in stevige, harde kunstzijde verandert. C. MINERALE VEZELS. Van asbest, een mineraal, worden grove garens gemaakt, welke dienen voor isolatie-doeleinden, tot het maken van onbrandbare kleedingstukken, enz. VEZELONDERZOEK. Voor het onderzoek naar de vezelsoort wordt uit het goed een stukje van 1—2 cM. in het vierkant geknipt; de kanten worden een weinig uitgeplozen, waarna van de uitstekende draden 2—3 mM. wordt afgeknipt en op een voorwerpglaasje in een druppel water, met behulp van 2 prepareernaalden, verdeeld; hierboven wordt met een pincet voorzichtig een dekglaasje gelegd, zoodanig dat er geen luchtbellen onder blijven zitten, waarna het preparaat onder den microscoop wordt bezichtigd. De vezels moeten bij microscopische beschouwing altijd in eene vloeistof en zoo min mogelijk op elkaar liggen; ook is het wenschelijk het preparaat niet te vol te maken. — 66 — Katoen. Microscopisch beeld. Gootvormig met naar binnen omgebogen randen, of gedraaide linten. breedte 14—25 micronen (micron = 0,001 raM.) lengte 17—40 mM. Gemerceriseerde katoen onderscheidt zich, onder den microscoop gezien, van gewone katoen, doordat de vezel zelden gedraaid en breeder is, nl. 20—35 micronen. Op het uiterlijk onderscheidt zij zich van gewone katoen door haar zijdeachtig voorkomen. Vlas en Hennep. Deze beide vezelsoorten zijn onder den microscoop zeer moeilijk van elkaar te onderscheiden. Microscopisch beeld. Knoopachtige verdikkingen en dwarsstrepingen. Vlas. , breedte der elementairvezel 15—37 micronen, •engte „ „ 4—66 mM. Hennep. breedte der elementairvezel 16—50 micronen, lengte „ „ 5—55 mM. Jute. Microscopisch beeld. Onregelmatig lumen; de elementairvezels komen meer in bundeltjes voor en er zijn meer vezeleinden zichtbaar, wegens de kortheid van den vezel. breedte der elementairvezel 20—25 micronen, lengte „ „ 1,5—2,5 mM. Wordt jute gedurende 1—2 minuten in een reageerbuis met ± 3 ccm. geconcentreerd zoutzuur en een weinig kaliumchloraat gelegd, daarna uitgespoeld met water, uitgedrukt en in een weinig geconcentreerde ammoniak gelegd, dan worden de vezels rood. R a m e h. Microscopisch beeld. Knoopachtige verdikkingen, dwars- en Jangsstrepingen, breed en ongelijkmatig in breedte. breedte tot 80 micronen; gemiddeld 50 micronen, lengte 60—500 mM.; gemiddeld 120 mM. — 67 — De ramehvezel is opvallend breeder dan katoen, vlas, hennep en jute. Wol. Microscopisch beeld. Schub- en rimpelachtig, breed, breedte 14—60 micronen, lengte 40—320 mM. Z ij d e. Echte zijde. Microscopisch beeld. Gelijkmatige en ronde vezel zonder teekening. pt&'iif breedte 8—24 micronen. Wilde zijde-soorten. Deze onderscheiden zich van de echte zijde door een handvormig voorkomen, grootere breedte nl. 30—65 micronen en fijne langsstreping. Spinnenzijde. Microscopisch beeld. Iedere draad bestaat uit honderden schroefvormig tezamengedraaide, uiterst fijne draadjes. Mosselzijde. breedte 30—60 micronen, lengte 10—160 m.M. Kunstzijde-soorten. Deze onderscheiden zich van de echte zijde door grootere dikte, nl. 29—36 micronen. De meeste kunstzijde-soorten zwellen in water sterk op, hetgeen echte zijde niet doet. De vastheid van kunstzijde is veel geringer dan die van echte zijde; in vochtigen toestand neemt de vastheid snel af, zoodat een bevochtigde draad van kunstzijde zeer gemakkelijk tusschen de vingers wordt stuk getrokken. Een kenmerk van alle zijdesoorten is, dat de vezel zeer lang is ; hieraan onderscheidt men reeds met het bloote oog, bij het uitpluizen der draden, zijde van gemerceriseerde katoen. Onderzoek middels kleuring der vezels. Door de vezels te kleuren, komen de verschillen duidelijker uit. Kleuring met chloorzinkjoodoplossing. De droge vezels worden op een objectglaasje in een druppel - 68 — dezer oplossing gelegd en onder den microscoop bekeken; geapprêteerde vezels moeten eerst worden uitgekookt met soda, daarna met water uitgewasschen en het water met een stukje filtreerpapier zooveel mogelijk worden verwijderd. In deze oplossing wordt katoen wijnrood tot violet, vlas violet tot blauw, hennep blauw, jute, wol en zijde geel gekleurd. Kleuring met joodzwavelzuur. De droge vezels worden op een objectglaasje in een druppel dezer oplossing gelegd en onder den microscoop bekeken. In deze oplossing wordt katoen blauw, plantenzijde bruin, hennep doorgaans groenachtig of geelachtig, jute geel gekleurd, terwijl vlas niet kleurt. Wanneer een weefsel zeer donker is gekleurd, dan kan de herkenning der vezels daardoor worden bemoeilijkt. Door verwarming of zoonoodig indamping van de te onderzoeken draden met salpeterzuur van 10 pet. kan de kleurstof meestal worden ontleed; daarna wordt zij met warm water uitgewasschen. Voor het microscopisch onderzoek van vezels wordt vereischt een microscoop met 2 objectieven en 2 oculairen, waarvan een met oculairmicrometer, waarmede vergrootingen van + 75 tot + 200 kunnen worden verkregen. Onderzoek op andere wijzen. 1. Brandproef. Brandt men de draden van zijde en wol, dan verspreiden zij den bekenden walgelijken reuk van brandende veeren ; de draden branden slechts zoolang voort, als men ze in de vlam houdt; neemt men de vlam weg, dan houden de draden direct met branden op; aan het verbrande einde blijft een zwarte, koolachtige massa zitten, die dikker is dan de draad. Draden van plantaardige vezelstoffen branden voort, geven soms wel een scherpen, maar geen walgelijken reuk; aan het verbrande uiteinde vormt zich geen koolachtige, volumineuse massa, doch slechts een weinig grauwe asch. 2. Linnen-katoen. Dompel een droog stukje van het weefsel dan wel eenige — 69 — ketting- en inslagdraden in olie en pers de overtollige olie er goed uit. De linnen draden zijn doorschijnend geworden, de katoenen draden blijven wit. 3. Linnen-katoen. Dompel de draden in kokende kaliloog van gemiddelde sterkte: de katoenen draden worden grauwachtig wit, de vlas (linnen) draden geel-oranje gekleurd. 4. Kook de draden van het te onderzoeken weefsel in geconcentreerd zoutzuur; echte zijde lost in lj2 minuut op ; wilde zijden eerst na 2 minuten ; wollen en katoenen draden worden wel verwoest, maar lossen niet op. 5. Kook eenige draden van het te onderzoeken weefsel in een porceleinen schaal met kaliloog van gemiddelde sterkte: plantaardige vezels lossen niet op; wol lost direct op; zijde lost op, maar het duurt langer dan bij wol. Microscopische beelden van eenige vezelstoffen. 1. Katoen. — 70 - 6. Wol. 71 HOOFDSTUK X. GARENS. De vezelstoffen, zooals ze uit de natuur worden gewonnen, zijn in den regel niet direct geschikt om geweven te worden. Ten einde aan de vezels de noodige stevigheid te geven, dienen zij eerst ineengedraaid te worden: deze ineengedraaide producten worden garens genoemd. Al naar het doel, waarvoor die garens gemaakt worden, heeft het ineendraaien sterker, dan wel minder sterk plaats. Getwijnd garen wordt verkregen door meerdere draden tot één draad ineen te draaien. De garens worden onderscheiden naar hunne nummers: hoe hooger het garennummer, des te fijner het garen. Hoewel men reeds sinds langen tijd getracht heeft een internationaal, voor alle landen geldend systeem voor het nummeren van garens in te voeren, een systeem, waaraan het metrieke stelsel ten grondslag ligt, is dit tot nu toe nog niet mogen gelukken. Voor zoover betreft de katoenen garens, heeft de nummering thans plaats volgens: 1°. het Engelsche systeem, dat het meest gebruikelijke is en in Engeland, Duitschland en Zwitserland gevolgd wordt. Onder het Engelsche garennummer verstaat men het aantal strengen, dat in één Engelsch pond gaat; iedere streng is 840 Yards lang. Garen No. 20 is volgens dit systeem dus garen, waarvan 20 X 840 Yards of 16800 Yards (= 15360 Meter) 1 Eng. pond wegen. 2°. het Fransche systeem. Onder het garennummer volgens dit systeem verstaat met het aantal kilometers garen, dat in '/2 Kilogram gaat. Garen No. 20 is in dit geval dus garen, waarvan 20000 Meter in 500 gram gaan. 3°. het internationale systeem. Volgens dit stelsel wordt het garennummer bepaald door het aantal kilometers garen, dat in één Kilogram gaat. Garen No. 20 is dus garen, waarvan 20000 Meter één Kilogram wegen. — 73 — Ten aanzien van de linnen garens heeft de nummering plaats volgens: 1°. het Engelsch-lersche systeem: het garennummer wordt bepaald door het aantal strengen van 300 Yards, dat in één Engelsch pond gaat. 2°. het Oostenrijksche systeem: het garennummer wordt bepaald door het aantal strengen van 3600 Weener ellen dat in tien Engelsche ponden gaat. 3°. het Fransche systeem, ook in België in gebruik, volgens hetwelk het garennummer wordt bepaald door het aantal strengen van 1000 Meter, dat in '/2 Kilogram gaat. ') Een Weener el = 0,779 Meter. HOOFDSTUK XI. WEEFSELS. Het weven heeft ten doel gesponnen draden en andere draadvormige lichamen als vezels, paardenhaar, stroo, metaaldraden enz. zoodanig met elkaar te verbinden, dat een samenhangend geheel ontstaat, hetwelk een geringe dikte heeft en zich gemakkelijk laat plooien. Het door het weven verkregen product heet weefsel, stof, goed of doek. Men verdeelt de weefsels: le. naar de wijze van binding der draden, 2e. naar den aard der gebruikte grondstoffen, 3e. naar de bewerking, die de weefsels dan wel de samenstellende garens hebben ondergaan. I. WEEFSELS, BESCHOUWD IN VERBAND MET DE WIJZE VAN BINDING DER DRADEN. Naar de wijze van binding der draden worden de weefsels verdeeld in: a. stoffen, die uit een enkelen draad bestaan, b. stoffen, die samengesteld zijn uit groepen van draden, welke elkaar scheefhoekig kruisen, c. stoffen, die samengesteld zijn uit groepen van draden, welke elkaar rechthoekig kruisen. o. De weefsels, die uit een enkelen draad vervaardigd zijn, bestaan uit een aaneenschakeling van lussen of oogen, waarbij iedere nieuw gevormde lus door een of meer vorige loopt. De lussen bieden elkander wederkeerig steun en vormen zoodoende een samenhangend geheel. Tot deze groep behooren alle gebreide en gehaakte stoffen, o.a. Jaegergoed. b. Van de stoffen, waarvan de draden elkaar scheefhoekig kruisen, noemen we tule, veters, kantstof en netwerk. c. Verreweg de meeste geweven stoffen dezer categorie behooren echter tot de derde groep. Deze weefsels hebben doorgaans — 75 — een aanmerkelijke lengte (gewoonlijk 10 tot 50 Meter) •) bij een geringe breedte (doorgaans '/2 tot 2 Meter). De kruiselings liggende draden zijn derhalve van tweeërlei afmeting. De draden, die in de lengterichting van het weefsel loopen, dragen den naam van ketting- of scheringdraden; tezamen vormen zij den ketting of de schering. De draden, die in de breedte loopen, worden inslagdraden genoemd en vormen tezamen den inslag. De kettingdraden loopen van het eene einde van het weefsel tot het andere einde onafgebroken door. De inslagdraden keeren gewoonlijk aan den rand van het weefsel onafgebroken terug en sluiten dus aan dien rand het doek, daarbij den z.g. zelfkant vormende, welke het uitrafelen van het weefsel belet. De naam inslag vindt zijn oorsprong in het feit, dat de breedtedraden, na splitsing van de kettingdraden, in den ketting worden ingeslagen of ingeschoten en wel op zoodanige wijze, dat elke inslagdraad gedeeltelijk boven en gedeeltelijk onder de kettingdraden komt te liggen. Hierdoor ontstaat de samenhang van het doek, daar eenerzijds de kettingdraden de inslagdraden vasthouden, anderzijds laatstgenoemde draden wederkeerig het zijdelingsche verschuiven der kettingdraden beletten. De wijze waarop de ketting- en inslagdraden van een weefsel elkander ondersteunen, vasthouden of binden is verschillend. Het aantal verschillende bindingen is onbeperkt. Zij zijn in drie hoofdgroepen te verdeelen, t.w.: 1°. Effen-, plat- of slichtbinding, 2°. Keperbinding, 3°. Satijn- of atlasbinding. Elk dezer grond- of hoofdbindingen kan tot grondslag dienen voor de samenstelling van andere, meer of minder gecompliceerde weefpatronen. De patronen, die zulk een hoofdbinding tot basis hebben, noemt men de afleidingen van die grondbinding. Zoo heeft men dus afleidingen van de effen-, plat- of slichtbinding, afleidingen van de grondbinding keper en afleidingen van de grondbinding satijn. Deze afleidingen ontstaan door aan de grondbinding bindings\noopen of -punten (d. z. plaatsen, waar de draden elkaar kruisen) *) Deze lengten hebben meer speciaal betrekking op weefgoederen, zooals zij in den handel voorkomen, n.1. verdeeld in stukken van bepaalde afmetingen, al naar de eischen van de markt, waarvoor zij bestemd zijn en den aard van het fabrikaat. Het goed, zooals het van het weefgetouw komt, heeft in den regel eene veel grootere lengte, welke echter zelden meer dan 700 meter bedraagt. — 76 — toe te voegen of door wijziging te brengen in de volgorde der draden van het rapport of patroon-eenheid (zie hieronder). De grondbindingen effen, keper en satijn, zoomede hare afleidingen kunnen in eenzelfde weefsel gecombineerd voorkomen. Het aantal dier combinaties is ongelimiteerd, vandaar de groote verscheidenheid van weefpatronen, welke de textielindustrie ons te aanschouwen geeft. Het schema of de patroonteekening. Bij het in schema brengen van een weefsel blijkt, dat zekere groepen van kettingen inslagdraden steeds in dezelfde volgorde terugkeeren, wat betreft de bindingswijze dier draden. De kleinste groep van ketting- en inslagdraden, waarin de bindingswijze volkomen is neergelegd, noemt men het rapport of de patrooneenheid. Om het karakter van de binding in een patroonteekening duidelijk te doen uitkomen, zal men meestal die patroonteekening uit meerdere rapporten doen bestaan. Voor het in teekening brengen van een patroon wordt in de weefindustrie algemeen gebruik gemaakt van het z.g. patroonpapier, dat geruit is en waarop de bindingswijze der draden in kleuren wordt aangegeven. In de onderstaande schema's wordt met K de zichtbare kettingdraad, met — de zichtbare inslagdraad aangeduid. A. Eerste Grondbinding. Effen-, Plat- of Slichtbinding. De ketting- en inslagdraden liggen afwisselend over en onder elkaar (zie figuur 1 op blz. 102). Schema. 12 12 12 12 1 K — K — K — K — 2 - K- K- K- K 1 K-K — K — K — 2 -K-K-K-K 1 K — K — K-K — 2 - K- K — K-K 1 K — K — K-K — enz. Afleidingen! Door alle dan wel enkele ketting- en/of inslagdraden der effenbinding te vervangen, ieder door twee of meer ketting- resp. inslagdraden van gelijke binding, ontstaat de Ribs, te onderscheiden in: — 77 — a. Effen ribs met evenwijdig loopende ribben van gelijke grootte. Schema van: Effen kettingribs. Effen inslagribs. 12121212 12341234 1 _k-k-k-k 1 kk--kk 2 - k- k- k- k 2 kk kk 3 k-k-k-k- 1 kk kk 4 k — k — k — k— 2 kk kk 1 - k— k — k — k enz. 2 — k — k — k — k 3 k — k-k-k- 4 k — k — k — k — enz. b. Mat- of Panama-binding, eerte combinatie van effen kettingribs en effen inslagribs. Schema: 1234 12341234 1 kk kk- — kk 2 kk kk kk 3 kk kk kk 4 kk kk kk 1 kk kk kk 2 kk kk kk 3 kk kk kk 4 kk kk kk enz. c. Eigenlijke ribs met evenwijdig loopende ribben van ongelijke grootte. Schema: Eigenlijke kettingribs. Eigenlijke inslagribs. 12121212 123123123 1 — k — k — k — k 1 k k k 2 k-k-k-k- 2 kk — kk— kk — 3 k-k-k-k- 1 k k k 1 _k — k — k — k 2kk — kk-kk- 2 k — k — k-k- 1 k k k k — k — k — k — enz. — 78 — d) . Gemengde of korrelige ribs, waarvan de ribben niet evenwijdig loopen, doch ten opzichte van elkander verspringen. Schema: 12345678 12345678 1 — K — K — K — K — K — K — K-K 2 — K — K K — K K — KK-K — 3 K — K — K — K — K — K— K-K — 4 K — K K-KK — K K — K 1 — K — K — K — K — K — K-K — K enz. e) . Combinatie's van inslagribs en kettingribs. De ribben loopen deels in de lengte-, deels in de breedteriohting van het "weefsel. Schema: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 — K — K-K KKK 2 — K — K— KKKK 3 — K — K — K KKK 4 K — K — K — KKK 5 K — K — K KKK 6 K — K— K — KKK 1 — K — K — K KKK enz. B. Tweede Grondbinding. Keperbinding. De —^jgf— draden liggen over, respectievelijk onder één ^'„g". •draad en vervolgens onder, respectievelijk over twee of meer ^nlT' draden en wel op zoodanige manier, dat de bindingswijze van ■elke opvolgende ■ draad één -^^-draad verspringt. Deze binding veroorzaakt het ontstaan van de zoo karakteristieke keperribben, welke diagonaalsgewijze over het goed loopen. Naar het aantal ketting- en inslagdraden, waaruit het rapport bestaat, onderscheidt men 3-, 4-, 5-, 6- enz.-bindige kepers. Al naarmate de ketting dan wel de inslag het meest aan den goeden kant van het weefsel zichtbaar is, spreekt men van kettingen inslagkeper. De eenvoudigste keper is de driebindige keper. — 79 — Schema: Kettingkeper. Inslagkeper. 123123123 123123123 1 — KK — KK — KK IK K K 2 KK-KK — KK— 2 K K K 3 K-KK-KK-K 3 — K K K - 1 — KK-KK-KK IK K K 2 KK — KK-KK— 2 K K K 3 K — KK-KK— K 3-K K K — 1 _ KK — KK — KK IK K K enz. enz. Schema's van een vierbindige of vierdraads-keper (zie figuur 2 op blz. 103.): Kettingkeper. 12341 2341234 1 - KKK— KKK-KKK 2 K— KKK— KKK' — K K 3 KK— KKK— KKK — K 4 KKK— KKK— KKK — 1 — KKK-KKK— KK K enz. Inslagkeper. 12341 2341234 1 K K K 2 - K K K 3 k K K- 4 K K K 1 K K K enz. Afleidingen : a) Versterkte kepers ontstaan door toevoeging van bindingsknoopen aan 4-, 5-, 6-, enz.-bindige, gewone kepers. De 4-bindige versterkte keper wordt dubbelkeper genoemd (zie figuur 3 op blz. 103). - 80 — Schema van een dubbelkeper: 1 2341 2341234 1 KK KK KK 2 -KK KK K K - 3 K K KK KK 4 K KK KK K 1 KK KK KK enz. Een dergelijke versterkte keper vertoont serge met acht bindingen. Schema: 1234567812345678 1 KK K-K-KK K - K - 2 -KK K-K-KK K-K 3 K-KK K-K-KK K - 4 — K-KK K — K — K K K 5 K-K-KK K-K— KK 6 -K-K-KK K-K-KK- 7 K-K-KK K-K-KK 8 K K-K— KK K-K— K 1 KK K-K-KK K — K - enz. Bovenstaande schema's geven tevens een voorbeeld van keperpatronen, waarvan aan beide zijden van het weefsel evenveel van den ketting als van den inslag zichtbaar is. b. Kepers van 27 resp. 68 graden. Loopen de ribben van een keper doorgaans onder een hoek van 45 graden, men heeft ook kepers, die onder hoeken van 27 en 68 graden loopen. Deze laatste kepers zijn gewone of versterkte kepers, waarvan men enkele ketting- resp. inslagdraden heeft vervangen door een groep van 2 of meer ketting- resp. inslagdraden, die op gelijke wijze binden. — 81 — Schema's: Inslagkeper van 68c 1 2 3 1 2 3 1 2 3 1 K K K 2 K K K 3 - K K K - 4 - K K K — 5 K K K 6 K - — K K 1 K K K Inslagkeper van 27°. 123456123456 1 KK KK 2 KK KK 3 KK KK 1 KK KK c. Spits- of vischgraatkepers zijn kepers, waarvan de ribben afwisselend schuin naar boven en beneden loopen. Schema's: 123456123456 i KK KK 2 _ K K K K - 3 K KK K 1 KK KK 2 _K K K K - 3 K KK K j KK KK enz. of - 82 123412341234 1 K K K- 2 - K- K- K-K-K-K 3 K K K 1 K K K- 2 - K- K- K- K- K- K 3 K K K 1 K K K- enz. Van de spitskeper is afgeleid het z.g. oogjesgoed. Schema. 12341234123 1 K K K 2 -K-K-K-K - K- 3 K K K 4 -K-K - K-K - K1 K K • K enz. d. K r u i s k e p e r s. De naam duidt reeds aan, dat bij deze kepersoort de ribben elkaar kruisen. Onderstaand schema geeft een beeld van een kruiskeper, afgeleid van een gewone 4-bindige inslagkeper. Schema. 123412341234 1 K K K 2 K K K 3 - K K K 4 K K K- 1 K K K 2 K K K 3 - K K K 4 K K K- 1 K K K enz. — 83 — Verder onderscheidt men nog; de gebroken kepers, waarbij de ribben in eenzelfde richting loopen, doch om de twee of meer draden worden afgebroken; de versierde kepers, waarbij tusschen de ribben, die op grooten afstand van elkaar verwijderd liggen, versieringen zijn aangebracht en de kromme kepers, waarvan de ribben in gebogen lijnen over het weefsel loopen. C. Derde Grondbinding. Satijn- of Atlasbinding. Bij de satijn- of atlasbinding ligt elke ~^ draad over, resp. onder één il"'1^". draad en vervolgens onder, resp. over vier of meer '"tti'n" draden- De bindingswijze van elke volgende draad verspringt echter niet, als bij keper, telkens één draad, doch twee of meer j^g-.draden. Naarmate de ketting of de inslag aan den goeden kant van het weefsel het meest zichtbaar is, spreekt men van ketting- of inslagsatijn. Atlasweefsels kenmerken zich door hun gedekt voorkomen. Op het eerste gezicht maken zij den indruk alsof de ketting geheel over den inslag heen ligt of omgekeerd. Dit verschijnsel vindt daarin zijn oorzaak, dat de bindingspunten der ketting- resp. inslagdraden, dat zijn de plaatsen waar die draden onder een inslag- resp. kettingdraad liggen, zoodanig door de naastliggende ketting- resp. inslagdraden bedekt zijn, dat zij met het bloote oog nauwelijks of in het geheel niet te onderscheiden zijn. De kleinste satijn-(atlas-)binding is de vijfbindige; deze vijfbindige atlas wordt ook wel bastaard-atlas genoemd. Schema: Kettingsatijn. 123451234512345 1 — KKKK — KKKK— KKKK 2 KKK-KKKK— KKK. K-K 3 K — KKKK — KKKK — KKK 4 KKKK— KKKK— KKKK — 5 KK-KKKK— KKKK— KK 1 - KKKK-KKKK— KKKK 2 KKK— KKKK-KKKK-K 3 K — KKKK — KKKK— KKK 4 KKKK — KKKK — KKKK — 5 KK— KKKK— KKKK— KK 1 — KKKK-KKKK— KKKK enz. — 84 — of 123451234512345 1 KKKK-KKKK— KKKK — 2 K— KKKK— KKKK— KKK 3 KKK— KKKK— KKKK— K 4 - KKKK-KKKK— KKKK 5 KK-KKKK-KKKK-KK 1 KKKK— KKKK-KKKK — 2 K-KKKK— KKKK— KKK 3 KKK— KKKK — KKKK — K 4 — KKKK— KKKK— KKKK 5 KK-KKKK— KKKK— KK 1 KKKK— KKKK— KKKK — enz. Schema inslagsatijn: 123451234512345 1 K K K 2- K K K- 3 K K K - 4 K K K 5 K K K 1 K K K enz. of 123451234512345 1 K K K 2 K K K 3 K K K 4 K K K- 5 - K K K 1 K K K enz. De eigenlijke atlasweefsels (zie figuur 4 op blz. 103) zijn gewoonlijk acht- tot twaalfbindig. — 85 — Schema van 8-bindig kettingatlas. 1 23456781 2345678 1 — KKKKKKK— KKKKKKK 2 KKK— KKKKKKK— KKKK 3 KKKKKK— KKKKKKK— K 4 K— KKKKKKK— KKKKKK 5 KKKK— KKKKKKK— KKK 6 KKKKKKK— KKKKKKK- 7 KK— KKKKKKK— KKKKK 8 KKKKK— KKKKKKK— KK 1 — KKKKKKK— KKKKKKK enz. Afleidingen. a). Versterkt satijn ontstaat door toevoeging van bindingsknoopen. Schema van versterkt, 5-bindig inslagsatijn. 123451234512345 1 K — K K-K K-K 2 - K K-K K-K K 3 _K-K K-K K — K — 4 K K — K K — K K — 5 K-K K-K K — K 1 K-K K — K K-K enz. Schema van versterkt, 8-bindig inslagsatijn. 1234567812345678 1 KK KK 2 KK K K - 3 KK KK 4 K — KK K 5 KK KK 6 _KK KK 7 KK KK 8 KK KK 1 KK KK- enz. — 86 — b). Satijnafleidingen door wijziging der dradenvolgorde van de binding, welke tot basis dient. In onderstaand schema is de volgorde der draden van het achtbindig inslagsatijn, waarvan de afleiding heeft plaats gehad: 1—7—6—4—5—3—2—8. 1 23456781 2345678 K K K K K K — K K _ K K K K K K 8 K K 1 K K enz. Verder komen nog talrijke, meer gecompliceerde afleidingen voor. Gefigureerde, Gebloemde en Gebrocheerde Weefsels. Hierboven is reeds opgemerkt, dat het aantal combinatie's van de grondbindingen effen, keper en satijn, zoomede van hare afleidingen onbeperkt is. Zoo komen dikwijls de meest uiteenloopende combinatie's voor bij de gefigureerde, de gebloemde en de gebrocheerde weefsels. Deze stoffen worden vervaardigd door de ketting- en inslagdraden elkaar zoodanig te doen omstrengelen of afwisselen, dat een bepaalde figuur (dessin) ontstaat, die uit den achtergrond naar voren schijnt te treden (zie figuur 5 op blz. 104). Ten einde het dessin scherper te doen uitkomen, kan b.v. de grond anders geweven zijn dan de figuur; hetzelfde doel bereikt men, door de draden, die de figuur vormen, zoodanig te binden, dat zij ter plaatse van de figuur los op het weefsel liggen (liséré, te onderscheiden in ketting- en inslag-liséré.) Voorts worden dessins verkregen door gebruik te maken van een bijzonderen figuren-ketting, die in het grondweefsel wordt ingeweven, dan wel door een bijzonderen figuren-inslag in te weven. De meeste gefigureerde en gebloemde weefsels worden vervaardigd op speciale weefgetouwen, die voorzien zijn van Schacht- dan wél Jacquard-inrichtingen, dat zijn machines, waarmede men de binding der draden naar willekeur kan bewerkstelligen. — 87 — Gebrocheerde stoffen verkrijgen het dessin, doordat ter plaatse, waar de figuur moet ontstaan, een afzonderlijke figuren-inslag wordt ingeweven. Loopt deze figureninslag over de geheele breedte van het weefsel, dan spreekt men van oneigenlijk gebrocheerde of gelanceerde stoffen. In het laatste geval ligt die inslag aan de onderzijde van het weefsel bijna geheel vrij, terwijl hij aan de bovenzijde slechts ter plaatse van de figuur los ligt. Het brocheeren geschiedt met behulp van een z.g. brocheerlade, voorzien van een aantal spoeltjes of klosjes met figuur**nslag-garens. Bij het inwerkingstellen van deze lade vormenzich ter plaatse, waar de spoeltjes worden ingeschoten, de gewenschte figuren. Het gewone tafelgoed, damast, de gebloemde zijden stoffen, brocades enz. zijn voorbeelden van de hierboven bedoelde stoffen. Fluweel. Ten slotte nog een en ander over de fluweelachtige stoffen. Deze bestaan bijna steeds uit een effen grondweefsel van katoen. Tusschen iedere twee ketting- (resp. inslag-) draden van het grondweefsel loopen twee of meer andere ketting- (resp. inslag-) draden, die gezamenlijk den fluweelketting (-inslag) vormen. De fluweelen worden dus vervaardigd door twee afzonderlijke groepen ketting- (resp. inslag-) draden te doen binden door eenzelfden inslag (resp. ketting). De fluweelketting (resp. -inslag) dient uitsluitend voor de vorming van de fluweellaag (floers, pool, poil, pile), die het grondweefsel bedekt. Naar den aard der voor de fluweellaag (fluweelinslag of fluweelketting) gebruikte vezelstof, onderscheidt men zijden-, wollen-, katoenen- en zelfs jute-fluweel; de voor het grondweefsel gebruikte vezelstof wordt in dit geval dus buiten beschouwing gelaten. Al naarmate de fluweellaag gevormd is door ketting- dan wel door inslagdraden, onderscheidt men ketting- en inslagfluweel. Het kettingfluweel of echte fluweel wordt verkregen door den fluweelketting met den ketting van het grondweefsel en den inslag samen te weven. De fluweelkettingdraden hebben bij het weven een slappe spanning; hierdoor komen zij in het goed niet gestrekt, doch lusvormig te liggen. De lusvorming wordt bevorderd en regelmatig tot stand gebracht door den fluweelketting over koperen roeden te leiden. Nadat de roeden zijn uitgetrokken, steken de lussen dus buiten het grondweefsel uit. Wanneer vóór het uittrekken van de roeden de lussen worden — 88 - doorgesneden, dan verkrijgt men het z.g. gesneden fluweel; blijven echter de lussen in hun geheel bestaan, dan verkrijgt men het z.g. geribde of bastaard-fluweel (velours frisé, uncut velvet, cords). Als voorbeelden van gesneden kettingfluweel noemen we velvet (zijden fluweel) en peluche (fluweel, waarvan de poil uit lange vezels bestaat). Bij inslag- of onecht fluweel (velveteen, manchester) wordt de fluweelinslag zoodanig ingeschoten, dat de fluweelinslagdraden over verscheidene kettingdraden los liggen en dus over het door den ketting en den gewonen inslag gevormd grondweefsel als het ware heenloopen. De stof verkrijgt nu het fluweelachtig uiterlijk, doordat de door de fluweelingslagdraden gevormde platgestrekte lussen in het midden worden doorgesneden. Tot de fluweelachtige stoffen behoort ook het z.g. trijp (velours d'Utrecht), een wollen fluweelsoort, die als meubelstof wordt aangewend. Door het trijp na het weven tusschen heete metalen platen of cylinders te persen, worden de eigenaardige figuren verkregen. Ten einde de wijze van binding der draden van een weefsel na te gaan, dient men gebruik te maken van een loep. De bij de Indische douane in gebruik zijnde dradenteller (zie figuur 6 op blz. 104) is hiertoe zeer geschikt Deze loep heeft een gezichtsveld van 7 m.M. in het vierkant, zoodat men, behalve de binding, tevens gemakkelijk kan nagaan hoeveel kettingdraden zich op de elsbreedte en hoeveel inslagdraden zich op de elslengte van het weefsel bevinden. Voornamelijk ook wordt de dradenteller gebezigd tot het tellen van het aantal draden, voorkomende op het gezichtsveld, d.i. dus op 49 m.M.2, zulks in verband met den in de driemaandelijksche prijscourant voorkomenden maatstaf voor de waardebepaling van talrijke soorten manufacturen. II. WEEFSELS, BESCHOUWD IN VERBAND MET DE GEBRUIKTE GRONDSTOFFEN. Naar den aard der gebruikte grondstoffen kan men de weefsels verdeelen in manufacturen van katoen, van linnen, van zijde, van wol, van jute, enz. '). Soms is bij de vervaardiging van het weefsel gebruik gemaakt van verschillende vezelstoffen. Zoo bestaan b.v. halflinnen weefsels uit kettingdraden van katoen en inslagdraden van vlas, of omgekeerd uit linnen kettingdraden en katoe- 1) Zie hoofdstuk „Vezelstoffen". — 89 — nen inslagdraden ; halfwollen stoffen uit een wollen inslag en een b.v. katoenen ketting, dan wel omgekeerd; gemengde zijden stoffen uit echte zijde en andere vezelstoffen. Ook komt .het. voor, dat in weefsels enkele draden van een andere vezelstof dan die, waaruit zij bestaan, zijn ingeweven; zulks dient dan doorgaans ter versiering dan wel ter aanwijzing van het dessin. Voorts worden dikwijls, ter verkrijging van een goedkooper product, in weefsels een aantal draden van andere, minderwaardige vezelstoffen ingeweven, dan wel, men vervaardigt de voor het weven benoodigde garens door twee verschillende vezelstoffen samen te spinnen (b.v. wol en katoen). A. Katoenen Manufacturen. (Baumwollzeuge, toiles de coton, cotton goods). 1. Gladde, lijnwaadachtige weefsels. Hiertoe behooren o.m.: a. de dichtgeweven stoffen: Katoen, vervaardigd uit garens No. 16 tot 40; op de elsbreedte (0,695 Meter) komen 1300 tot 1900 kettingdraden voor. Wordt voornamelijk gebruikt als drukkatoen. Shirtings, gemaakt van garens No. 16 tot 60; aantal kettingdraden 1800 tot 3200 op de elsbreedte. Komen voornamelijk in gebleekten, echter ook wel in ongebleekten (grey shirtings) en geverfden toestand in den handel en worden hoofdzakelijk tot het maken van ondergoed, kabaja's, e.d. aangewend. Bij de gebleekte soorten is de lengte doorgaans 20 of 40 yards; de breedte varieert, doch ligt meestal tusschen 24 en 40 inches. Sheetings vertoonen veel overeenkomst met shirtings, doch het weefsel is zwaarder, daar de samenstellende garens lage nummers hebben en de stof zeer dicht geweven is; bovendien is de breedte aanzienlijk grooter dan die van shirtings. Worden voornamelijk aangewend voor beddelakens. Cambrics. Worden vervaardigd uit garens No. 36 tot 96; aantal kettingdraden bedraagt 1600 tot 3800 op de elsbreedte. Zij komen voornamelijk ongebleekt, gebleekt en geverfd in den handel. Het onderscheid tusschen cambrics en shirtings is gelegen in de verschillende verhouding tusschen garennummer en aantal kettingdraden. De gebleekte cambrics zijn doorgaans sterker geglansd dan de gebleekte shirtings en op het oog direct van laatstgenoemden te onderscheiden door den + '/a incn breeden, rooden band, — 90 — bij cambrics aanwezig aan een der uiteinden van het weefsel, zoomede door het boven dien band aangebrachte nummer (16, 24 of 30) en door de wijze, waarop cambrics worden gevouwen. Cambrics komen voornamelijk voor in stukken van 15 en 16 % yards lengte; de breedte varieert, maar is-veelal 40 tot 42 inches. Cambrics worden hoofdzakelijk gebezigd in de batikkerij, voorts tot het maken van kinderkleederen en ander licht goed. Perkal is een zeer fijn geweven, op cambrics gelijkende stof, is echter fijner dan laatstgenoemde; het wordt vervaardigd uit garens No. 36 tot 220 en heeft 2600—5200 kettingdraden op de elsbreedte. Ribs is een vaste, dichtgeweven stof, waarvan de ketting, uit sterk getwijnd garen bestaande, door een dichten inslag bijna geheel bedekt is; hierdoor ontstaat een dichte, geribde oppervlakte. Onder de namen Calicots en Supers (van superior) komen twee soorten ongebleekte katoenen in den handel, waarvan laatstgenoemde soort van aanmerkelijk betere kwaliteit is dan de eerste. Bij calicots, die doorgaans 1200 tot 1600 kettingdraden op de elsbreedte hebben, is aan een der uiteinden een in het goed geweven, roode streep van + 1 inch breedte aangebracht. Supers zijn kenbaar aan een, van '/2 tot 1 '/2 inch breede, roode, ingeweven streep, aan weerszijden waarvan 3 of 4 smalle roode strepen. Het aantal kettingdraden bij supers bedraagt doorgaans 2000 tot 2400 op de elsbreedte. Batist, Jaconnetten en Lawns zijn < tamelijk los geweven, op mousseline (zie hieronder) gelijkende'stoffen; het weefsel is echter dichter dan dat van mousseline. Batist is verva?tdigd uit garen No. 90 tot 110 en heeft 2800 tot 3500 kettingdraden op de elsbreedte. Het weefsel van jaconnetten is losser dan dat van batist (garens No. 80 tot 150), minder los echter dan het lawn-weefsel. Deze stoffen komen doorgaans wit, doch ook geruit en bedrukt in den handel. b. de los geweven stoffen: Mousseline is een losgeweven, fijne, halfdoorzichtige stof, die uit hooge garennummers vervaardigd wordt. Die, vervaardigd uit garens No. 200 tot 250, heeten vapeurs, de fijnste soorten zephyrs. Organdin of Organdie, een op mousseline gelijkend, los weefsel. Het is echter dichter dan laatstgenoemde stof en veelal stijf geapprêteerd. Wordt voornamelijk gebruikt als voering voor vrouwenkleeren. Stramien is vervaardigd uit dikke, getwijnde garens; de stof — 91 — vertoont groote, vierkante openingen en is stijf geapprêteerd; stramien wordt gebruikt als voeringgoed en tot borduren. Tarlatan is een zeer dunne, niet waschbare gaassoort; het iswit, effenkleurig, bontbedrukt of met door lijm bevestigde verfstoffen (z.g. kristal) overtrokken. 2. Gekeperde en satijn-(atlas-) weefsels. a. Drills, Twills en Jeans. ' Het onderscheid tusschen deze drie stoffen is gelegen in de binding. Het weefsel van drillings vertoont een vier- of vijf— bindige keper. Schema's van drills. 123412341234 1 — KKK-KKK— KKK 2 .K — KKK— KKK— KK 3 KK— KKK— KKK— K 4 KKK— KKK— KKK — 1 — KKK— KKK— KKK enz. of 1 23451 23451 2345 1 KKKK— KKKK — KKKK — 2 KKK-KKKK— KKKK— K 3 KK— KKKK — KKKK— KK 4 K— KKKk— KKKK— KKK 5 -KKKK— KKKK— KKKK 1 KKKK— KKKK— KKKK — enz. Het weefsel van twills vertoont een dubbele keper. Schema van twills. 123412341234 1 KK KK KK 2 K KK KK K 3 KK KK KK 4 - KK KK KK — 1 ï K K KK KK enz. — 92 — - Jeans vertoonen een driebindige keper. Schema's van jeans: 123123123 123123123 IK K K 1KK-KK— KK — 2 K K K 2— KK— KK— KK 3 — K K K- 3K-KK-KK-K IK K K 1KK-KK— KK — enz. enz. b. Satteen, satinet, italians, lastings. Onder deze benamingen, die in den handel echter dikwijls met elkaar worden verward, komen weefsels van verschillende bindingen voor; zij kenmerken zich door een min of meer sterk glanzend uiterlijk. Satteen en satinet zijn, zooals de namen reeds aanduiden, satijn O bevatten: c j ^ 5 J .2 g * « J . 5 5 <= S J tj > - -1 ~ > Z ~ 1 - 2 •ö -tf ° s 2 o § 3 § «|S I | § |' ° 1 . I 1 I j |. I 1,0000 0 100.000 0.C00 I 0,99783 | 0,9698 26 76.320 2.320 0,96767 0,9985 1 99.055 055 99633 j 9688 27 75.426 426 j 96679 9970 2 98.111 111 99484 9677 28 74.521 521 [ 96560 9956 3 97.176 176 99344 9666 29 73.617 617 j 96449 9942 4 96.242 242 99204 | 9655 30 72.712 712 96340 9928 5 95.307 307 99065 j 9643 31 71.797 797 96221 9915 6 94.382 382 98935 9631 32 70.883 883 96101 9902 7 93.458 458 98805 9618 33 69.958 958 95971 9890 8 92.543 543 98685 9605 34 69.034 3.034 95841 9878 9 91.629 629 98565 9592 35 68.109 109 95712 9866 10 90.714 714 98446 9579 36 67.184 184 95582 9854 11 89.799 799 98326 9565 37 66.250 250 95442 9843 12 88.895 895 98216 9550 38 65.305 305 95292 9832 13 87.990 990 98107 9535 39 64.361 361 95113 9821 14 87.086 1.086 97997 9519 40 63.406 406 94983 9811 15 86.191 191 97897 9503 41 62.451 451 94823 9800 16 85.286 286 97788 9487 42 61.497 497 94664 9790 17 84.392 392 97688 9470 43 60.532 532 94494 9780 18 83.497 497 97588 9452 44 59.558 558 94315 9770 19 82.603 603 97488 9435 45 58.593 593 94145 9760 20 81.708 708 97388 9417 46 57.618 618 93966 9750 21 80.813^ 813 97288 9399 47 56.644 644 93786 9740 22 79.919' 919 97188 9381 48 55.669 669 93606 9729 23 79.014 2.014 97078 9362 49 54.685 685 93417 9719 24 78.119 119 96979 9343 j 50 53.700 700 93227 9709 25 77.225 225 96879 I Water van 4° als eenheid, herleid tot het luchtledige. - 137 — DING VAN ALC0H0L-WATERMENGSELS. temp. 15,°56. 100 L. , 75 £ 100 L. j 75 C bevatten: a j ^ bevatten: c j ^ i n « z * * n « o * M _ _J o g - M _ J O g - ° u- g^o ° \ u S .0 § S I ^ g Eg 8 8 -3 § l 8 0,9323 51 52.705 3.705 0,93028 0,8747 76 27.080 3.080 0,87280 9303 52 51.711 711 92828 8720 77 26.016 016 87011 9283 53 50.716 716 92628 8693 78 24.951 2.951 86741 9263 54 49.722 722 92428 8666 79 23.877 877 86472 9242 55 48.717 717 92219 8639 80 22.822 822 86202 9221 56 47.712 712 92020 8611 81 21.747 747 85923 9200 57 46.708 708 91800 8583 82 20.673 673 85644 9178 58 45.693 693 91581 8555 83 19.598 598 .85364 9156 59 44.678 678 91361 8526 84 18.514 514 85057 9134 60 43.664 664 91142 8496 85 17.419 419 84776 9112 61 42.649 649 90922 8466 86 16.324 324 84476 9090 62 41.635 635 90703 8436 87 15.230 230 84177 9067 63 40.610 610 90473 8405 88 14.125 125 83867 9044 64 39.586 586 90244 8373 89 13.011 011 83548 9021 65 38.561 561 90014 8339 90 11.876 1.876 83209 8997 66 37.526 526 89775 8306 91 10.751 751 82880 8973 67 36.492 492 89535 8272 92 9.617 617 82540 8949 68 35.457 457 89296 8237 93 8.472 472 82191 8925 69 34.423 423 89056 8201 94 7.318 318 81832 8900 70 33.378 378 88806 8164 95 6.153 153 81463 8875 71 32.333 333 88557 8125 96 4.968 0.968 81074 8850 72 31.289 289 88308 8084 97 3.764 764 80665 8825 73 30.244 244 88085 8041 98 2.539 539 80235 8799 74 29.190 190 87799 7995 99 1.285 285 79776 8773 75 28.135 135 87540 7946 100 0.000 000 79287 HOOFDSTUK XIV. SPECERIJEN. „Specerijen" is de verzamelnaam voor een groot aantal plantaardige producten als zaadkorrels, vruchtknoppen, basten, wortels, bladen en kruiden, die zich kenmerken deels door hun sterk riekende, deels door hun sterk smakende zelfstandigheden; zij worden aangewend tot het kruiden van spijzen, bij de likeurfabricatie, in de artsenijkunde enz. Gember. (Ingwer, Gingembre, Ginger). Gember is de gedroogde wortelstok van de gemberplant, een in Oost- en West-Indië, China, Afrika en Australië veelvuldig voorkomend tropisch gewas. De in den handel voorkomende gember bestaat uit afgeplatte, rondachtige, min of meer gebogen stukken, die meestal knoestig zijn en uit geledingen bestaan. Naar de wijze van winning onderscheidt men „witte" en „zwarte" gember. De eerste soort bestaat uit gewasschen, geschilde en in de zon gedroogde wortelstokken, heeft eene witte kleur en een vezelige breuk. De tweede soort wordt verkregen door de wortels, na deze te hebben gedroogd, te laten broeien, waardoor zij een donkere kleur krijgen. Van de talrijke soorten, die in den handel worden gebracht noemen we den halfgeschilden (slechts aan één kant geschilden) Bengaalschen gember, zoomede den Cochin-, den Ceylon- en den Malabar-gember. De laatste drie soorten bestaan uit kleine, rondachtige, tot 5 centimeter lange, geschilde en dikwijls gekalkte stukken. Ook de Chineesche gember, die uit groote, vaste, harde, grijsbruine stukken bestaat, is een belangrijk handelsartikel. Behalve tot het kruiden van spijzen, wordt gember aangewend bij de vervaardiging van likeuren en extracten, terwijl hij ook, na in verschen toestand in zeewater te zijn geweekt en daarna in suikerstroop te zijn ingelegd, als „geconfijte gember" in den — 139 — handel wordt gebracht. De beste geconfijte gember komt uit China en uit Bengalen. De meest gebruikelijke verpakking is die in aarden potten, welke verzonden worden hetzij in kisten van zes heele potten, wegende ongeveer 3 Kilogram bruto per pöt, hetzij in kisten van twaalf halve potten, wegende bruto + 1,75 Kilogram per pot, hetzij in kisten van vier en twintig kwart potten, wegende ongeveer 0,80 Kilogram bruto per pot. Goede geconfijte gember moet uit jonge stukjes bestaan, een doorschijnend, helder, glad en amberkleurig voorkomen hebben,, zeer sterk van smaak en niet vezelig of dradig zijn. Kurkuma. (Koenjit, - Gelbwurz, - Gelber Ingwer, - Kurkumey, - Turmeric). Kurkuma is de wortelstok van de in |Nederlandsch- en BritschOost-Indië, China en Japan voorkomende plant Curcuma Longa. Hoewel de handel onderscheid maakt tusschen ronde kurkuma,, bestaande uit 2 — 3 centimeter lange knollen, en lange kurkuma, bestaande uit 5 — 6 centimeter lange, vingerdikke wortelstokken, bestaat er tusschen deze soorten, die beide van dezelfde plant afkomstig zijn, geen feitelijk verschil. In den handel onderscheidt men voorts de kurkuma naar de landen van herkomst. De beste en duurste soort is de Chineesche, die meestal bestaat uit stukjes ter grootte van een kleinen vinger, van buiten goudgeel en van binnen oranje of roodachtig van kleur. De veelvuldigst in den handel voorkomende soorten zijn de Bengaalsche, de Java- en de Madras-kurkuma. Deze soorten, die onderling weinig verschillen, zijn langer dan de Chineesche; de kleur is van buiten grijsgeel of vuil-wit-stoffig, van binnen lichtgeel tot bruinachtig. De reuk van kurkuma vertoont veel overeenkomst met dien van gember, doch is iets zwakker; de smaak is bitter. Kurkuma wordt aangewend als specerij (gemalen als kerriepoeder) en, vooral de Chineesche kurkuma, als verfstof (zie verfwaren). Kaneel. (Zimt, Cannelle, Cinnamon). I. De echte of eigenlijke kaneel is de binnenbast van den op — 140 — Ceylon inheemschen, op de Soenda-eilanden en in andere gedeelten van Azië, zoomede op de Antillen en in Zuid-Amerika geteeld wordenden kaneelboom. De jonge kaneelboomen worden getopt, waardoor zich tal van zijloten ontwikkelen, die, wanneer zij ruim een jaar oud zijn, worden weggenomen en wel tegen den tijd, dat het bruine kurklaagje begint te verschijnen. Van de afgesneden loten wordt de schorslaag weggenomen, de binnenbast afgeschild en deze bij 6 tot 10 stuks tegelijk in elkaar gerold, waarna zij op eene bepaalde lengte worden afgesneden en gedroogd. De verkregen kaneel wordt hierop gesorteerd en in bundels van 30 tot 50 Kilogrom verpakt. Ook de bastspaanders en schaafsels (chips) komen in den handel en dienen voornamelijk voor de fabriekmatige bereiding van kaneelolie. Ceylon-kaneel komt in den handel voor in den vorm van 25 tot 100 centimeter lange, tweezijdig gerolde pijpen, waarvan er acht.tot tien in elkaar zitten en die tot 2 centimeter doorsnede hebben. Deze kaneel is aan de oppervlakte glad en geelachtig-bruin, van binnen iets donkerder van kleur; de breuk is kortvezelig, de smaak sterk aromatisch, de ^euk aangenaam. Veel overeenkomst met de Ceylon-kaneel vertoont de Javakaneel; de laatste is echter minder aromatisch en iets donkerder van kleur; in kwaliteit volgt zij onmiddellijk op de Ceylon-kaneel. De uitvoer van kaneel bedroeg in 1910: Java en Madoera 142026 Kilogram. Buitenbezittingen 79848 „ De voornaamste havens van uitvoer zijn (in 1910): Semarang met 67614 Kilogram en Makasser met 79254 Kilogram. De grootste hoeveelheden werden verscheept naar Nederland {+ 92000 Kg.), terwijl ook groote partijen naar Singapore en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika werden verzonden (resp. + 44000 Kg. en ± 30000 Kg.). II. Cassia of wilde kaneel is het product van verschillende hoornen uit het geslacht Cinnamomum. De belangrijkste soort, in den handel bekend als „cassia vera van Padang", wordt geleverd door Cinnamomum Burmanni Blume. Deze kaneel bestaat uit cylindervormig gerolde, niet in elkaar gestoken pijpen, die van 40 tot 50 centimeter lang zijn, 0,5 tot 3 centimeter doorsnede hebben en van 1 tot 3 millimeter dik zijn. De kleur is van buiten geelrood, van binnen bruinrood. Van de buitenschors zijn dikwijls — 141 — nog overblijfselen aanwezig. De plant komt ook op Java en in andere deelen van Nederlandsch-Indië voor. Nauw verwant met de cassia vera is de Chineesche kaneel of cassia lignea, die vooral door de Cinnamomum Cassia Blume wordt geleverd. Deze boom komt in Zuid-China en in CochinChina in het wild voor, doch wordt ook in de Chineesche pro~ vinciën Kwangsi en Kwantung, in Cochin-China, op Ceylon en aan de Malabarkust gecultiveerd. China en Cochin-China leveren de beste soorten. Voorts leveren China, Indo-China en het Noord-Oostelijk deel van Engelsch-Indië ook de meer of minder geurige basten van andere, tot het geslacht Cinnamomum behoorende boomen. Het aroma der cassiabasten (kaneelcassie, houtcassie) is geringer en minder fijn dan dat van de echte kaneel; sommige cassiasoorten zijn zóó weinig geurig, dat zij slechts als kaneelvervalsching kunnen worden gebruikt. De uitvoer van kaneelkassie bedroeg in 1910: Java en Madoera: 4666 Kilogram. Buitenbezittingen : 1.070652 Kilogram. De voornaamste uitvoerhaven is Padang met 1070652 Kg. Bijna alle kaneelkassie werd verzonden naar Nederland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika (resp. + 520000 en 512000 Kg.). Saffraan. (Saffran, — Safran, — Saffron.) Saffraan bestaat uit de gedroogde stampers van de saffraanplant, Crocus Sativus, die in Indie, Perzië en Klein-Azië in het wild groeit, en in Spanje, Frankrijk eh andere landen wordt gecultiveerd. De in den handel voorkomende saffraan bestaat uit eene opeenhooping van 2 tot 3 c.M. lange, dikwijls ineengedraaide, kromme, donkerbruin-roode, taaie en buigzame draadjes, die aan het eene uiteinde zeer dun en dikwijls geelachtig gekleurd zijn, terwijl het andere uiteinde trechtervormig verwijd is en aan den rand inkervingen vertoont, die met eene loupe te onderscheiden zijn. In water weeken de draadjes spoedig en kleuren het sterk geel. Saffraan voelt veelal vettig aan, heeft een bedwelmenden, kruidachtigen reuk en een bitteren, aromatischen smaak. In den handel geldt de Fransche saffraan als de beste; hierop volgt de lichter gekleurde Italiaansche. De grootste hoeveelheden — 142 — komen echter uit Spanje. De Oostersche, Levantsche of Turksche saffraan is meestal sterk vervalscht, in olie gedrenkt, slecht gezuiverd en weinig aromatisch, terwijl de vroeger zoozeer gezochte Perzische saffraan niet meer op de Europeesche markt komt. Saffraan dient niet alleen als specerij, maar ook tot het kleuren -van banketbakkerswaren, van kaas, boter, goudvernis, enz. en als medicijn. Kruidnagelen. (Gewiirznelken, Nelken, - Girofles, - Cloves.) Kruidnagelen zijn de gedroogde bloemknoppen van den kruidnagelboom, een oorspronkelijk in de Molukken thuisbehoorenden boom, die thans echter ook o.a. op Mauritius, in de Antillen, in •de Guyana's en Zanzibar wordt gecultiveerd. De bloemknop bestaat uit een vleezige, roode kelkbuis, gekroond met vier, tot een bolvormig deksel gesloten, melkwitte bloemblaadjes, die zich bij het bloeien openen en dan dadelijk afvallen. Zoodra de bloemkroon begint te verwelken, wordt de kelk eerst geel en dan rood; in volledigen staat hebben de bloemknoppen de gedaante van een kleinen spijker of nagel. De kruidnagel is de nog ongeopende bloem, die van den boom verwijderd wordt voordat zij tot -vruchtzetting overgaat. De oogsttijd is van October tot December. Hierop worden de nagelen gedroogd, in zakken, matten -of vaten verpakt en verscheept. De aldus verkregen kruidnagelen zijn donkerbruin van kleur en rijk aan aetherische olie. Goede kwaliteiten moeten vrij zijn van steeltjes en andere onzuiverheden, in het water zinken, niet gebroken en niet broos zijn; zij moeten eenigszins vettig maar niet vochtig aanvoelen en bij het drukken met den vinger olie afgeven (nagelproef). De reuk moet aangenaam aromatisch, de smaak scherp en vurig zijn. Door distillatie wordt de bekende nagelolie verkregen, welke olie in de pharmacie (voor tandtincturen enz.) en in de industrie ■{o.a. voor zeep en reukwerk) velerlei toepassing vindt. De beste kruidnagelen zijn die van de Molukken, waarvan de ' markt hoofdzakelijk te Singapore is gevestigd. De uitvoer van kruidnagelen bedroeg in 1910: op Java en Madoera 22782 Kilogram, ■op de Buitenbezittingen 110315 Kilogram. — 143 — De voornaamste uitvoerhavens zijn Makassar, Amboina en Batavia met, in 1910, respectievelijk 40500, 33000 en 19600 Kilogrammen. De grootste hoeveelheden werden verscheept naar Singapore (73000 Kg.), Nederland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. S t e r a n ij s. (Sternanis, - Badiane, - Star anise.) Steranijs is de gedroogde vrucht van een in China (Kwangsi, Yoenan) en in Tonkin groeienden boom. De naam vindt zijn oorsprong in den karakteristieken vorm van deze vrucht, die uit een vijf- tot achtbladige, rosettevormige zaaddoos bestaat. De 20 tot 30 m. M. lange, tot 2 m. M. dikke vruchtsteel is dikwijls nog aanwezig. De roodbruine zaadhulzen zijn tot 18 m. M. lang, 6 tot 9 m.M. hoog, schuitvormig, houtachtig en aan de buitenzijde gerimpeld. In de vrucht bevinden zich de ronde, vlakeivormige, 8 m. M. lange, vetrijke zaadjes, die een broze, glanzende schil hebben Steranijs heeft den reuk van^nijs en een kruidachtigen, zoetachtigen, eenigszins brandenden smaak. Men onderscheidt den echten en den giftigen steranijs ; daar beide soorten nog al eens vermengd worden, is de invoer van steranijs in vele landen van Europa verboden. De giftige of Japansche steranijs is iets kleiner (25 m.M. in doorsnede) dan de echte steranijs en ziet er, met den laaatsten vergeleken, eenigszins verschrompeld uit. De echte steranijs wordt hoofdzakelijk als specerij en tot het maken van olie aangewend. Deze olie gebruikt men bij de likeur- en de parfumeriebereiding. In Indië wordt de steranijs ook veel gebruikt bij de bereiding van ketjap benteng of soja van Tangerang. Kardemom. (Kardamome, — Cardamome, — Cardamum.) De verschillende soorten kardemom zijn de rijpe vruchten van verschillende, tot de soort Amomum behoorende planten. Men onderscheidt de navolgende 3 soorten: de ronde kardemom of kapoelaga, de Matabar-kardemom of kleine kardemom en de Ceylonof lange kardemom. — 144 — De ronde kardemom of kapoelaga is eene bruinachtige, kogelronde doosvrucht, waarin, in drie vakjes, zich de donkerbruine zaden bevinden. De smaak is kamferachtig. Kapoelaga is in Britsch-Indië inheemsch, doch wordt o.a. in Nederlandsch-Indië veel gekweekt. De kleine of Malabar- (Aleppy-, Madras-) kardemom, die in de bosschen van Malabar in groote hoeveelheden in het wild voorkomt, maar daar ook wel, evenals in Nederlandsch-Indië, gecultiveerd wordt, is van 1 tot 2 c.M. lang, stomp-driehoekig of bijna eirond van vorm, aan het eene uiteinde snavelvormig uitloopend en lichtgeel van kleur. De onregelmatige, hoekige, 3 tot 4'/2 m.M. lange, 2'/2 tot 3 m.M. breede zaden zijn roodachtig bruin gekleurd en gerimpeld. Zij hebben een aromatischen, eigenaardigen reuk en een sterken, kruidachtigen smaak. De lange of Ceylon-kardemom is een grijsbruine, driehoekige, 2 tot 5 c.M. lange, sterk gestreepte doosvrucht, waarin lichtbruine zaden. De Java-kardemom vertoont hiermede veel overeenkomst ; van Banda komt een zeer groote soort. Kardemom wordt in de artsenijkunde, in de koek- en banketbakkerij en tot het winnen van aetherische olie aangewend. Vanille. Vanille is de bijna rijpe, gedroogde vrucht van de aromatische vanilleplant (Vanilla planifolia, Orchidaceën), die in Zuid- en Midden-Amerika in het wild groeit, en in Mexico, op Bourbon, op Madagascar, op Java en in andere streken wordt gecultiveerd. De goede handelswaar bestaat uit 15 tot 25 c.M. lange, 6 tot 12 m.M. breede en 3 tot 5 m.M. dikke z.g. vanillestokjes en is glanzend, gelijkmatig bruin-zwart van kleur, zachtaanvoelend, sappig en wel gevuld, buigzaam, taai en bedekt met witte, glinsterende kristalletjes van vanilline, welke laatste stof er den eigenaardigen geur aan geeft; de stokjes mogen niet overrijp (opengesprongen) zijn, moeten recht wezen en aan beide uiteinden smal toeloopen. Belangrijker echter dan het uiterlijk is de aard en de sterkte van den geur der vanille; hierin is groot verschil en juist dat bepaalt in hoofdzaak de handelswaarde. De duurste vanille, met verreweg het krachtigst en aangenaamst aroma, is die van Bourbon. De z. g. wilde vanille (La Guayra- en Braziliaansche vanille) is minderwaardig. Vanille wordt dikwijls vervalscht, b. v. door goede en slechte — 145 soorten te vermengen, dan wel door oude, verlegen vanille met behulp van Perubalsem of door het bestrijken met benzoë-zuur weder geurig te maken. Verreweg de meeste vanille wordt tot het geurig maken van chocolade gebruikt; ook in de reukwerkfabricatie (héliotrope) wordt vanille veel gebruikt. De uitvoer van Java bedroeg in 1910 973 Kilogram. Peper. (Pfeffer, — Poivre, — Pepper). Onder den naam peper komen in den handel verscheidene scherpsmakende en sterk riekende specerijen voor: zwarte en witte peper, lange peper, cubeben- of staartpeper, Spaansche peper, nagelpeper enz. De zwarte en de witte peper zijn van dezelfde plant afkomstig, t. w. van den peperstruik (piper nigrum), een in NederlandschIndië, op Ceylon, op Malakka, in Britsch-Indië en in eenige andere streken voorkomenden klimheester. De zwarte peper is de in onrijpen toestand geoogste vrucht, die in de zon of kunstmatig gedroogd is. De witte peper is de rijpe bes, die in water geweekt, van den vruchtwand en het vruchtvleesch bevrijd en daarna gedroogd is. Zwarte peperkorrels zijn gerimpeld, witte peper daarentegen is glad en grauw of bruingrijs van kleur. Hoe rijper de vruchtjes bij den oogst waren, des te platter zijn de rimpels en des te harder, grooter en zwaarder zijn de korrels. De verpakking geschiedt in zakken van + 60 Kilogram inhoud. Nederlandsch-Indië levert het grootste gedeelte van de op de wereldmarkt komende peper. De voornaamste peper-produceerende streken zijn Atjeh, de Lampongsche Distrieten en de RiouwLingga Archipel. In het jaar 1910 bedroeg de uitvoer van witte peper van Java en Madoera 2402595 Kilogram, die van de Buitenbezittingen 2290530 Kilogram. De voornaamste uitvoerhavens waren Batavia en Kota Bahroe, de grootste afnemers Singapore en Duitschland. De uitvoer van zwarte peper bedroeg in dat jaar op Java en Madoera 9584674 Kilogram, die op de Buitenbezittingen 11910998 Kilogram. De voornaamste uitvoerhavens waren Batavia, Palem- — 146 — bang, Pangkalan Brandan, Langsa, Telok Betong, Sigli en Idi, de voornaamste afnemers Penang, Singapore, Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika. Lange peper is de onrijpe, 4 tot 5 c. M. lange, 6 tot 8 m. M. dikke, gedroogde, grijsbruine, bestoven uitziende vrucht van Piper Longum, die op Java wordt gecultiveerd. Deze peper komt in eigenschappen met de zwarte peper overeen, is echter minder aromatisch en wordt als kruiderij en in de artsenijkunde aangewend. Staartpeper of cubebenpeper (koemoekoes, temoekoes, maritja boentoet) is de niet geheel rijpe, gedroogde vrucht van Piper Cubeba, een o. a. op Java en Borneo in het wild voorkomende, doch in geheel Nederlandsch-Indië ook gekweekt wordende slingerplant. Deze peper is kogelvormig, van 4 tot 6 m.M. groot, voorzien van een tot 10 m.M. lange vruchtsteel en zwart tot grijsbruin van kleur. De reuk is eigenaardig aromatisch, de smaak scherp. Staartpeper wordt voornamelijk als geneesmiddel aangewend. Zij komt voornamelijk van Java, Borneo en Sumatra. De uitvoer bedroeg in 1910 op Java en Madoera 122663 Kilogram en op de Buitenbezittingen 178767 Kilogram. De voornaamste uitvoerhavens waren Bandjermasin, Semarang, Cheribon en Tegal. Bijna alle staartpeper wordt verscheept naar Singapore. Paprika (Spaansche peper, lombok, tjabé) is de vrucht van verscheidene Capsicum-soorten. De rijpe vrucht is een kegelvormige, van 4 tot 8 c.M. lange, holle, roodgekleurde bes, die met het breede einde op een vlakken, 5—6-tandigen kelk vastzit en van binnen een groot aantal gele, platronde, circa 4 m.M. breede zaden bevat. De smaak is brandend. Paprika komt in gedroogden toestand of gemalen in den handel. In het laatste geval is het een oranje-rood, eenigszins kleverig poeder met een zwakken reuk en een brandend heeten smaak. De uitvoer in 1910, die bijna uitsluitend van uit Semarang plaats vond met bestemming Singapore, bedroeg 748100 Kilogram. Cayennepeper is afkomstig van de vruchten van sommige soorten bijtbessen. Zij komt voornamelijk in poedervorm in den handel en is licht rood van kleur, terwijl de smaak buitengewoon scherp is. Deze peper wordt voornamelijk in Engeland gebruikt, o. a. bij de bereiding van de z. g. mixed pickles. — 147 — Piment (nagelpeper, Jamaica-peper) is de besvormige, niet geheel rijpe, gedroogde vrucht van Pimenta officinalis en Pimenta aromatica, die in West-Indië en Zuid- en Midden-Amerika voorkomt. De vruchthuid is dof-roodachtigbruin van kleur. Geur en smaak doen denken aan een mengsel van peper, kruidnagelen en kaneel. De vruchten zien er eenigszins uit als peperkorrels, doch zijn grooter (5 tot 7 m.M.), terwijl aan den top een ringvormige kelkrest aanwezig is. Piment komt ook gemalen in den handel voor. Muskaatnoten en foelie. (Muskatnüsse und Muskatblüten, Macisnüsse und Macisblüten, Muscades et Macis, Nutmegs and Mace). Muskaatnoten en foelie zijn afkomstig van den in de Molukken inheemschen, op Sumatra, Java, Réunion, Zanzibar, Mauritius, in de Antillen en in Suriname gecultiveerden notenmuskaatboom. Foelie is de gedroogde, platgedrukte, oranjegele (in verschen toestand karmjjnroode) .zaadmantel van de muskaatnoot. De beste soort is de Banda-foelie. Goede foelie moet + 1 m.M. dik, 3—4 c.M. lang en 2—3 c.M. breed zijn, mag niet gebroken en olieachtig wezen, moet goed droog zijn en sterk aromatisch rieken en smaken. Het zaad zelf bevat onder de dunne, broze, donkerbruine schil, die de indruksels van de foelie vertoont, een langwerpigronde, 25 tot 27 m.M. lange kern, de muskaatnoot. Deze is grijsbruin van kleur en netvormig geaderd. Doorgesneden heeft de noot een gemarmerd voorkomen. De vrouwelijke of echte muskaatnoten zijn eirond, gerimpeld, olieachtig en hebben een sterk-kruidachtigen reuk en smaak. De mannelijke of wilde muskaatnoten zijn grooter en worden verkregen van in het wild groeiende boomen ; zij zijn elliptisch van vorm, zwakriekend, licht en dikwijls wormstekig. De verpakking van muskaatnoten geschiedt in kisten van + 60 Kilogram. De uitvoer van deze noten bedroeg in 1910: op Java en Madoera 317100 Kilogram. op de Buitenbezittingen 2263100 Kilogram. De voornaamste uitvoerhavens waren: Banda (662500 Kg.), Oeloe — 148 — (Siauw) (408700 Kg.), Menado (348700 Kg.), Padang, Semarang, Amboina en Makasser. De grootste afnemers waren Nederland en Singapore, terwijl ook vrij belangrijke hoeveelheden werden verscheept naar de Vereenigde Staten van Amerika. De uitvoer van foelie bedroeg in genoemd jaar: op Java en Madoera 66500 Kilogram. op de Buitenbezittingen 449200 Kilogram. De voornaamste uitvoerhavens waren Banda (Neira) (169800 Kg.), Menado (102900 Kg.), Makasser en Padang. Verreweg de meeste foelie ging naar Nederland, terwijl ook Singapore en de Vereenigde Staten groote afnemers van dit product waren. Mosterd. (Senf, — Moutarde, — Mustard). Het mosterdzaad is afkomstig van de witte mosterdplant (Sinapis alba) en van de zwarte mosterdplant (Sinapis nigra en Brassica nigra). Zwart mosterdzaad is kogel- of eirond, 1 m.M. groot en donker rood-bruin van kleur. Onder het broze zaadhuidje bevindt zich de groenachtig gele kiem; met water gewreven verkrijgt men een witachtige, doordringend-scherp riekende vloeistof. Wit mosterdzaad is kogelrond, geel, mat van kleur, V/2 tot 2'/2 m.M. in doorsnede; de kiem is lichtgeel. Met water gewreven geeft witte mosterd een melkachtige vloeistof. Mosterd wordt gedeeltelijk als zaad, gedeeltelijk gemalen als vet- of olievrij mosterdmeel, gedeeltelijk als aangemaakte mosterd (tafelmosterd) in den handel gebracht. HOOFDSTUK XV. AETHERISC HE OLIËN. Onder den naam aetherische of vluchtige oliën verstaat men een groot aantal sterk riekende, vluchtige, olieachtig uitziende producten, die van de vette oliën zoowel door hunne eigenschappen als door hunne chemische samenstelling geheel verschillen. Men wint ze uit de bladeren, bloemen, basten en wortels van sommige planten. Deze riekende stoffen zijn meestal vloeibare oliën; soms echter zijn zij vast, zooals b.v. kamfer en vanilline. De aetherische oliën zijn op het gevoel vettige vloeistoffen; zij verdampen echter geheel, zoodat, wanneer men b.v. een druppel zuivere aetherische olie op papier laat vallen, hierop geen vlek achterblijft. Voorts zijn zij gemakkelijk oplosbaar in alcohol, aether, vette oliën en andere aetherische oliën; in water daarentegen zijn zij slechts weinig oplosbaar. Aan de lucht verliezen zij langzamerhand hun geur en worden zij dikker en donkerder. Vluchtige oliën vatten gemakkelijk vlam en verbranden geheel. De oliën, welke men uit de plant wint, zijn meestal mengsels van verschillende vluchtige stoffen; duidelijk bemerkt men dit aan de kristallijne stof, die sommige oliën bij verkoeling afscheiden (b.v.- het menthol der bekende migrainestiften, bestanddeel van de pepermuntolie). Slechts zelden komen de aetherische oliën in de plantendeelen in zóó groote hoeveelheid voor (als b.v. in citroenschillen), dat men die oliën hieruit door persen kan winnen. Men verkrijgt de aetherische oliën dan ook meestal langs anderen weg en wel door distillatie, door enfleurage of door extractie. Bijaldien het eerste middel, de distillatie, wordt toegepast, worden de plantendeelen (behalve de bloemen, die in hun geheel worden genomen) eerst fijngesneden (bladeren), gekneusd (vruchten) of gestampt (basten). Daarna worden zij in een distilleerkolf gebracht en met water overgoten; dit wordt aan het koken gebracht, waardoor de oliedeeltjes met de waterdeeltjes worden overgehaald en, na condensatie, op het water blijven drijven. — 150 — Is echter de olie slechts in zóó geringe hoeveelheid aanwezig, dat zij in het water opgelost zou blijven, dan wel, indien de olie bij kookhitte zou worden ontleed, dan past men enfleurage toe, welk proces berust op de eigenschap der bloemengeuren om volledig door vette oliën te worden opgenomen en hieraan door middel van alcohol weder te kunnen worden onttrokken. Op deze wijze vervaardigt men de z.g. essences. Extractie geschiedt langs fabriekmatigen weg, hetzij met behulp van alcohol, zwavelkoolstof of andere stoffen. De voornaamsche «therische oliën zijn: Terpentijnolie, welke wordt verkregen door distillatie van den, uit verschillende soorten pijnboomen vloeienden, halfvloeibaren, geel-witten terpentijn met water. Deze olie is zeer vluchtig en snel opdrogend; zij lost gemakkelijk op in aether, chloroform, petroleum-aether, zwavelkoolstof en in 5 tot 10 deelen alcohol van 90 procent. Terpentijnolie wordt meermalen vervalscht met petroleum en andere oliën. Onder den naam Patent-terpentijnolie brengt men in den handel mengsels van petroleum, terpentijnolie en kamferolie, dan wel uitsluitend bestaande uit petroleum-koolwaterstoffen (Patent-turpentine, — Larixoline, — Paintoil). Rozenolie kan slechts uit weinige der 7000 bekende rozensoorten verkregen worden. Men bereidt deze olie voornamelijk in Klein-Azië, Bulgarije, Duitschland en Zuid-Frankrijk en wel door de bladeren van frischgeplukte rozen met water te distilleeren. De door de Oostersche volkeren veelvuldig gebruikte rozenolie, bekend onder den naam van attar-olie, komt uit Perzië en Indië; zij wordt in vertind-koperen flesschen, geitenblazen en kleine, met goud versierde fleschjes in den handel gebracht en is geel of bruinrood van kleur. De Bulgaarsche rozenolie is lichtgeel of eenigszins groenachtig gekleurd, riekt zeer sterk naar rozen en heeft een scherpen smaak. In de laatste jaren wordt zij geleidelijk verdrongen door de Duitsche rozenolie, die, met moderne, technische hulpmiddelen bereid, wegens hare meerdere zuiverheid boven de Bulgaarsche wordt verkozen. Rozenolie wordt veelvuldig vervalscht, o.a. met de z.g. Turksche geranium-essence, Algiersche rozengeraniumolie, citroenolie, sereholie enz. Kaneelolie wordt uit de schors en de bladeren van den kaneelboom bereid; voornamelijk geschiedt dit op Ceylon. De — 151 — versche schorsolie is lichtgeel, wordt echter later bruin, riekt en smaakt naar kaneel. De bladolie, vroeger ook wel wortelolie genaamd, is lichter van kleur. De echte wortelolie is kleurloos en riekt sterk naar kamfer. Cassiaolie of Chineesche kaneelolie bereidt men uit de bladeren en twijgen van de cassia vera, zelden uit den bast of de bloesems dier plant. Zuivere cassiaolie is tamelijk dun-vloeibaar, geelachtig of bruinachtig van kleur, naar kaneel riekend, doch niet zoo zoet van smaak als de Ceylonsche kaneelolie. Bittere-amandelolie vervaardigt men uit bittere amandelen zoomede uit de, uit Klein-Azië komende, abrikozenpitten. Deze olie is aanvankelijk kleurloos, doch wordt later geel; zij is wegens haar gehalte aan blauwzuur zeer vergiftig. Door behandeling met kalkwater en ijzervitriool kan men aan deze olie het blauwzuur onttrekken. De blauwzuurvrije bittere-amandelolie of benzylaldehyde is kleurloos. Men gebruikt deze olie bij de vervaardiging van parfumerieën, bij de zeepfabricatie, in de bakkerij en bij de fabricatie van Persico en Cognac. Nitrobenzol, dat ongeveer denzelfden reuk heeft, wordt herhaaldelijk voor surrogaat van deze olie, vooral bij de zeepfabricatie, gebruikt. Kardemomolie komt in twee soorten in den handel voor, nl. de Bengaalsche en de Ceylonsche. Eerstgenoemde olie is lichtgeel en riekt niet naar kardemom. De zeer waardevolle Ceylon-kardemomolie is lichtgeel, eenigszins dik-vloeibaar en riekt zeer sterk naar kardemom. Men gebruikt deze oliën bij het bereiden van likeuren, in de bakkerij enz. Kamfer (Campher, — Camphora, — Camphre, — Camphor) is een stearopteen, d. i. het niet vloeibaar bestanddeel van vluchtige oliën, dat in alle deelen, voornamelijk echter in het hout en de wortels van een op Formosa, in China en Japan en ook in Ned.Indië (Baros) groeienden boom aanwezig is. Door distillatie van de houtspaanders en de wortels verkrijgt men de ruwe kamfer, zoomede de kamferolie. De ruwe kamfer is korrelachtig gekristalliseerd, grijs tot grijsrood van kleur en bevat nog een vrij groot percentage kamferolie. Door distillatie van het ruwe product verkrijgt men de geraffineerde kamfer; deze is zacht, wit, halfdoorzichtig, heeft een eigenaardigen, sterken reuk en brandt met eene lichtende, roetgevende vlam. In water is kamfer zoo goed als onoplosbaar; in alcohol daarentegen lost zij zeer goed op (kamferspiritus); ook in vetten en vluchtige oliën is kamfer oplosbaar. — 152 — De geraffineerde kamfer wordt in den vorm van tabletjes en dobbelsteentjes in den handel gebracht. Geheel verschillend van de Chineesche en Japansche kamfer is de Sumatra-, Borneo- of Baroskamfer, die in de holle stammen van Dryobalanops aromatica als gekristalliseerde massa's wordt aangetroffen. De reuk van deze, uiterlijk op gewone kamfer gelijkend* stof is eenigszins anders en doet denken aan dien van peper. Kamfer wordt in de artsenijkunde, tot het weren van motten, bij de vervaardiging van vuurwerk, in de celluloïd-fabricatie enz. aangewend. Kajoepoeti-olie, uit de bladeren en uiteinden der twijgen van den, in de Molukken voorkomenden, kajoepoetiboom verkregen, is öf kleurloos, óf door koper groen gekleurd. Deze olie, waarvan Nederlandsch-Indië de geheele wereldmarkt voorziet, wordt reeds in Indië met petroleum enz. sterk vervalscht. Kajoepoeti-olie wordt hoofdzakelijk als medicijn aangewend. De voornaamste uitvoerhavens zijn Kajeli en Makasser met, in 1910 respectievelijk 64076 Liter en 46833 Liter. Cananga-olie vervaardigt men uit de bloesems van den canangaboom. Deze olie wordt vooral in het Bantamsche geproduceerd en via Batavia uitgevoerd. Zij is zeer welriekend, lichtgeel van kleur en wordt aangewend bij de vervaardiging van parfumerieën. Canangaolie komt in sommige eigenschappen overeen met de Ylang-Ylangolie, die voornamelijk in de Philippijnen en op Réunion wordt geproduceerd. Sereh-olie is de verzamelnaam van uit verschillende op Java voorkomende soorten serehgras vervaardigde oliën. De voornaamste dezer oliën zijn de citronella-olie en de palmarose-olie. Eerstgenoemde olie dankt haar geur aan de aanwezigheid van twee stoffen, nl. het geraniol en het citronellal. Het gehalte van de olie aan de som van deze twee stoffen noemt men het geraniol-gehalte. De palmarose-olie ontleent haar waarde aan de aanwezigheid van geraniol; haar geraniol-gehalte is van 80 tot 90 procent. Van het groot aantal aetherische oliën, dat practisch toepassing vindt, noemen wij nog de volgende: lavendelolie, jeneverbesolie, pomerans- of oranje-appelolie, anijsolie, bergamotolie, venkelolie, komijn- of kummelolie en pepermuntolie. HOOFDSTUK XVI. PLANTENVETTEN. Als reserve-voedingstof komen in de planten, en wel voornamelijk in de vruchten en zaden, verbindingen voor, bestaande uit koolstof, waterstof en zuurstof, die den naam vetten of oliën dragen. Vette oliën en vetten zijn mengsels van glycerine-verbindingen van vetzuren, vloeibaar of vast al naar mate de temperatuur der omgeving. Wat men b.v. in Nederlandsch-Indië klapper-o/Ze noemt, heet in Nederland kokos-ver. Tusschen vetten en oliën bestaat dan ook geen feitelijk verschil. Bijna alle plantenvetten en plantenoliën bestaan in hoofdzaak uit drie glycerine-verbindingen, n.1. stearine-, palmitine- en oleïne-zuur. Voorts gaan bij de bereiding van olie ook wat kleurstoffen, hars, eiwit, celstof, enz. uit het oliezaad in oplossing. Met uitzondering van enkele soorten, als ricinus-(djarak)olie en klapperolie, zijn alle plantenvetten in alcohol öf in het geheel niet, öf slechts weinig oplosbaar. In water zijn alle plantenoliën onoplosbaar; zij laten zich echter met behulp van gom of een ander bindmiddel in water zeer fijn verdeelen, waardoor een melkachtige vloeistof (olie-emulsie) ontstaat. Gemakkelijk lossen oliën op in aether en andere vluchtige vloeistoffen, van welke eigenschap gebruik wordt gemaakt bij de oliebereiding door middel van extractie. Plantenoliën zijn niet vluchtig: op papier geven zij een vetvlek, die bij verwarming niet weder verdwijnt, zooals bij de vluchtige oliën wel het geval is. Men verkrijgt de vette oliën hetzij door uitpeisiilg van oliehoudende vruchten en zaden, hetzij door extractie. Het persen geschiedt met de handpers dan wèl met behulp van hydraulische persen. Door koude persing verkrijgt men de zuiverste oliën; middels een tweede en derde warme persing wordt nog een belangrijk gedeelte van de nog aanwezige olie uit de grondstof verkregen. De uitgeperste grondstof komt als zaadkoeken (oliekoeken, boengkil) in den handel; deze zijn, voor — 154 — zoover zij geen giftige bestanddeelen bevatten (ricinus) of door hun scherpen smaak of andere oorzaken door het vee versmaad worden, doorgaans een uitstekend veevoeder; voorts zijn zij een uitstekende meststof, des te beter naar mate het eiwit- en phosphorzuurgehalte grooter is. Wordt de olie op zoo primitieve wijze, als in Nederlandsch-Indië door de inlandsche bevolking geschiedt, gewonnen, dan verkrijgt men niet veel meer dan de helft van het oliegehalte. Hierin is een der redenen te zoeken, waarom het in Indië veelal voordeeliger is de grondstoffen (copra, tengkawangpitten enz.) naar Europa te zenden, dan de olie er plaatselijk uit te beeeiden, al spaart men in dit laatste geval de hooge vracht uit. Behalve door middel van persing wordt de olie ook door extractie verkregen, waarbij met behulp van zwavelkoolstof, aether, benzol enz., voornamelijk echter met behulp van zeer vluchtige aardolie-distillaten als petroleum-aether, petroleum-benzine en -gasoline, de olie aan de grondstof wordt onttrokken, waarna het oplosmiddel wordt afgedistilteerd. De door extractie gewonnen olie is zuiverder dan die, door persing verkregen. Deze laatste moet dan ook steeds worden gereinigd, hetgeen geschiedt door de olie te laten bezinken (klaren), dan wel door filtratie. ,/Bij deze laatste zuiveringsmethode wordt veel gebruikt gemaakt van beenderkool, terwijl het bezinkingsproces wordt vergemakkelijkt door aan de olie een kleine hoeveelheid zwavelzuur (doorgaans 1 procent) toe te voegen, welk zuur de olie onaangetast laat, maar de organische verontreinigingen als eiwit en plantenslijm verkoolt; deze bezinken dan of zijn door filtratie te verwijderen. De vloeibare plantenvetten (z.g. vette oliën) worden doorgaans in twee groepen verdeeld; tot de eerste groep behooren die vetten, welke, in een dunne laag uitgestreken, langzamerhand onder opneming van zuurstof tot een vaste, harsachtige massa indrogen (drogende oliën); de niet-drogende oliën blijven daarentegen, aan de lucht blootgesteld, zacht en ondergaan slechts het proces, dat men „ransig worden" noemt. De vette oliën en vetten worden tot tal van doeleinden aangewend : bij de bereiding van spijzen, de vervaardiging van zeepen en kaarsen, tot het smeeren van machines (niet-drogende oliën), de bereiding van olieverven (drogende oliën), in de artsenijkunde, tot het maken van welriekende zalven, pommades e. d. Zeer groote hoeveelheden olie worden gebruikt in de zeepziederijen en in de stearinekaarsenfabrieken, waartoe de olie — 155 — eerst moet worden ontleed (verzeept). Dit geschiedt bij de vervaardiging van zeep door de olie met loog te koken, waardoor glycerine vrij komt en de vetzuren zich verbinden met het kalium of natrium der loog tot zeep. Bij de fabricatie van kaarsen (stearinekaarsen) heeft het verzeepingsproces plaats met behulp van zwavelzuur of van stoom onder hoogen druk. De aldus gewonnen vetzuren worden door distillatie met oververhitten stoom gescheiden in de vaste „stearine" (i. c. een mengsel van stearine- en palmitine-zuur), grondstof voor de stearinekaarsen, en in de vloeibare oleïne, die naar de zeepziederijen gaat. Het verkregen nevenproduct glycerine wordt voor vele technische en medicinale doeleinden gebruikt. A. NIET-DROGENDE EN ZWAKDROGENDE OLIËN. Olijfolie (Baumöl, — Huile d'olive, — Olive oil) wordt verkregen uit de vrucht van den, voornamelijk in de aan de Middellandsche zee gelegen landen gecultiveerden, olijfboom. Deze vrucht is eene eironde, zwartachtig-roode of violet gekleurde, van 1 tot 3 c.M. lange steenvrucht. Men bereidt de olijfolie op de navolgende wijzen: Na de rijpe olijven geplukt en gesorteerd te hebben, worden zij in molens fijngemalen en daarna uitgeperst; de hierdoor verkregen olie is van de beste kwaliteit en wordt onder de namen „Huile vierge," „Jungfernöl" en „Hizza vierge" in den handel gebracht. Deze olie heeft eene groenachtjg-gele kleur en den reuk en smaak van versche olijven. Het achtergeblevene deeg wordt hierop met een weinig warm water overgoten en daarna wederom uitgeperst, waardoor men eene tweede kwaliteit olijfolie verkrijgt (Huile d'olive surfine en fine). Deze is geelaehtig van kleur en gaat spoediger tot bederf over dan de eerstverkregene. De beste soorten zijn de Provence-, de Genua- en de Lucca-olie. Na de tweede persing wordt het achtergeblevene van de pitten ontdaan, boven het vuur gedroogd en daarna nogmaals geperst. Ook van deze olie kunnen de beste soorten nog als voedingsproduct worden gebezigd; deze komen in den handel als „Galli/ojji"-, „Bari"- en „Monte San Angelo-olie." In verscheidene streken perst men de olijven niet in verschen toestand uit, doch laat men deze eerst tot gisting overgaan, waardoor een grooter percentage olie wordt verkregen. In Tunis maakt men de olijven eerst tot moes, dat hierop met water wordt — 156 — vermengd, waarna men er de bovendrijvende olie afschept. Eene daarop volgende persing geeft tweede kwaliteits olie. De bij bovenstaande bereidingswijzen achtergebleven overblijfselen bevatten nog eene tamelijk groote hoeveelheid olie, die hieraan met behulp van zwavelkoolstof in speciale apparaten (extractoren) wordt onttrokken. Men verkrijgt dan eene grijze of bruine olie, welke meestal troebel en onaangenaam riekend is; deze wordt bij de zeepfabricatie en als machine-olie gebruikt. Raapolie (Rüböl, - Rapsöl). Deze olie wordt verkregen uit de zaden van verschillende, tot de Cruciferen behoorende, Brassicasoorten en wel als raap-, knol- en koolzaadolie. Raapolie is geel tot donkerbruin-geel van kleur. De beste soort wordt, geraffineerd, als bakolie, onder den naam boterolie, in den handel gebracht. Overigens vindt raapolie voornamelijk als lichtolie en bij de fabricatie van zeep toepassing. Amandelolie (Mandelöl, — Huile d'amandes, — Almond oil) wordt middels persing van zoete en bittere amandelen verkregen. Zij is kleurloos of lichtgeel en wordt bij de bereiding van fijne parfumerieën gebruikt. Sesamolie (Huile de sésame, — Teel oil) wordt verkregen uit het in Ned.-Indië, Egypte, Britsch-Indië, China en Japan gecultiveerde sesamzaad, dat van 45 tot 56 procent olie bevat. Zuivere sesamolie is nagenoeg kleurloos of goudgeel en heeft een aangenamen smaak. De beste soort evenaart de prima qualiteiten olijfolie en wordt, evenals deze, als tafel- en bakolie gebruikt. Verder wordt sesamolie aangewend tot het vervalschen van olijfolie, als litiitolie en bij de bereiding van parfumerieën. Katjangolie (Erdnuszöl, — Huile d'arachide, — Groundnut oil). Deze olie verkrijgt men door uitpersing der zaden van de aardnoot. De bij eerste persing verkregen olie is eene kleurlooze, naar boonen smakende, dunvloeiende, als tafel- en bakolie gebezigde vloeistof; het bij tweede persing verkregen product dient tot lichtolie; de bij derde persing verkregen olie wordt bij de zeepfabricatie gebruikt. Katoenolie (Baumwollsamenöl, — Huile de coton, — Cotton oil) wordt verkregen uit de zaden van de katoenplant. De ruwe olie is rood tot zwart gekleurd, de gezuiverde heeft eene gele kleur en een nootachtigen smaak. Katoenolie wordt hoofdzakelijk in Duitschland, Italië, Frankrijk, Engeland en Noord-Amerika ge- — 157 — fabrieeerd en dient als bakolie, zoomede tot het maken van kunstboter en het vervalschen van andere oliën. B. DROGENDE OLIËN. Lijnolie (Leinöl, — Huile de lin, — Linseed oil). Lijnolie wordt verkregen uit de 6 tot 8 m.M. lange, eivormige, gele of bruine, glanzende zaden van de vlasplant; de olie is lichtgeel, wanneer zij koud „geslagen" is en bruingeel, wanneer zij warm is uitgeperst. Deze olie wordt aan de lucht dik-vloeiend, ransig en is in dunne lagen drogend. Zij komt dikwijls vervalscht in den handel voor. Behalve tot het bereiden van olieverf vindt zij toepassing bij de fabricatie van vernissen, lakken, stopverf en linoleum. Het uitgeperste lijnzaad komt in koeken in den handel en is een zeer gewaardeerd veevoeder. Hennepolie is, nog versch zijnde, groenachtig-geel, later bruingeel van kleur en heeft den eigenaardigen reuk van hennep. Zij droogt langzamer dan lijnolie, brandt minder goed dan de meeste andere oliën en wordt aangewend bij de bereiding van zwarte en groene zeep, zoomede bij die van vernissen. C. VASTE PLANTENVETTEN. Hieronder verstaat men die plantenvetten, wier smeltpunt zoo hoog ligt, dat zij in Europa in vasten toestand op de markt worden gebracht. Cacaoboter (Kakaobutter, — Beurre de cacao) wordt verkregen door de geschilde, geroosterde en fijngemalen cacaoboonen tusschen platen fijn te persen. Zij is geelachtig wit, riekt en smaakt een weinig naar cacao, smelt bij 30° Cels. en wordt niet ransig. Zij lost gemakkelijk op in aether, chloroform en terpentijnolie, doch slechts weinig in alcohol van 90 procent. Cacaoboter wordt hoofdzakelijk in de artsenijkunde gebruikt. Palmolie, — Palmboter. Deze olie verkrijgt men van het vruchtvleesch der pruimachtige, donkerroode vruchten der West-Afrikaansche oliepalm. Zij is een oranje-rood of oranje-geel, boterachtig vet, dat korrelig is en een aangenamen, viooltjesachtigen geur heeft. Palmolie vindt hoofdzakelijk in de kaarsen- en zeepfabrieken toepassing. — 158 — Klapper-olie (Kokosvet, — Kokosnuszöl, — Huile de coco, — Cocosnut oil). Deze olie wordt verkegen uit de vruchten van den kokospalm; zij is een boterachtig, wit vet, dat bij 20 tot 30 graden Celsius smelt en dan kleurloos of lichtgeel gekleurd is. Dit vet wordt licht ransig; het lost in aether volkomen helder en kleurloos op en vertoont onder den microscoop een groot aantal naaldvormige kristallen. Klapperolie werd vroeger in hoofdzaak slechts op Ceylon, de Soenda-eilanden en in Cochin-China bereid, doch wordt thans voornamelijk in Europa uit copra, het gedroogde vruchtvleesch van de klapper, gefabriceerd. Behalve als bakolie heeft zij voornamelijk beteekenis als grondstof bij de bereiding van kunstboter en zeepen. De voornaamste uitvoerhaven in Ned.-Indië is Pontianak (in 1910— 1.661.298 Liter). Chineesche plantentalk (Suif d'arbre, — Suif végétal de Chine, —> Vegetable tallow of China). De plantentalk wordt verkregen uit de, aan de buitenzijde met eene witte vetlaag bedekte, zaden van den in China, Britsch-Indië en Zuid-Carolina groeienden talkboom. Zij is hard, wit van kleur, bros, smeltbaar bij 43 tot 46° Cels. en maakt in zuiveren toestand geen vetvlekken. Deze talk wordt aangewend als kaars- en zeepvet. Japansche was (Japantalg,— Cire du Japon,—Japan wax). Deze tot de plantenvetten behoorende stof is lichtgeel van kleur. Zij bestaat uit palmitine en vrij palmitinezuur en wordt verkregen door persing en uitkoken van de zaden van den in China en Japan voorkomenden lakboom. Japansche was is iets harder dan bijenwas; zij is kneedbaar, smelt bij 42 tot 55° Cels. en heeft eene vlakke, schelpvormige breuk. In kokenden alcohol, benzine en aether is zij oplosbaar. In den handel komt zij voor in den vorm van lichtgele, cirkelronde, planconvexe schijven, vierkante stukken of grootere blokken, die aan de buitenzijde veelal wit zijn aangeslagen. HOOFDSTUK XVII, DIERLIJKE VETTEN. A. VASTE VETTEN. Boter. Het botervet zweeft in den vorm van microscopisch kleine kogeltjes in de melk en stijgt, wanneer deze rustig blijft staan, naar boven (roomvorming). Bij voortdurend schudden van de verzuurde melk (karnen) vereenigen zich deze kogeltjes en vormen de boter, die door kneden met water van de overige melkbestanddeelen wordt bevrijd. De boter is wit tot lichtgeel van kleur, zacht aromatisch van reuk en mag nóch kruimelig, nóch zalfachtig wezen. Door toevoeging van minderwaardige stoffen wordt boter veelvuldig vervalscht; ook wordt zij uit goedkoopere vetten nagemaakt (Kunstboter, — margarine, — palmitin-boter). Talk (Talg, — Unschlitt, — Suif, — Tallow). Onder dezen naam verstaat men de hardere soorten dierlijk vet, in bijzonder dat van runderen, schapen en geiten; zij komt uitgesmolten in den handel voor. Men onderscheidt ruw en gezuiverd vet; dit laatste is tweemaal gesmolten en gezeefd geworden. De beste talk levert Rusland; hierop volgen de Hollandsche, Deensche en Duitsche talk. Zeer groote hoeveelheden van dit vet worden door Zuid-Amerika uitgevoerd. Talk wordt hoofdzakelijk gebruikt bij de margarinefabricatie, zoomede bij de fabricatie van zeep en van kaarsen Varkensvet (Schweinefett, — Graisse de porc, — Lard) is zacht, zalfachtig, korrelig en wit van kleur. Door raffinage verkrijgt men de z.g. varkensolie (Lard oil, — Red oil), die als voedingsmiddel en in de spinnerijen wordt gebruikt. Beendervet wordt verkregen door beenderen uit te koken, dan wel door het vet middels benzine aan de beenderen te onttrekken. In het eerste geval verkrijgt men eene gele, talkachtige massa, — in het tweede een bruin-zwart gekleurd product, dat onaangenaam riekt, doch goedkooper in prijs is. — 160 — B. DIERLIJKE OLIËN. Traanolie (Tran, — Huile de poisson, — Train oil, — Whale oil). Traanolie is het vloeibare vet van walvisschen, dolfijnen, zeehonden, robben en walrussen. Men verkrijgt het door het spek of de vellen dier dieren uit te smelten. Deze olie is geelachtig of bruinachtig van kleur en heeft een onaangenamen geur. Levertraan (Lebertran, — Huile de foie de morue, — codliver oil). Deze vischoliè wordt verkregen uit de lever van den kabeljauw. Men onderscheidt de lichte levertraan (medicijn) en de lichtbruine en bruine soorten (fabriekstraan). HOOFDSTUK XVIII. WAS. Bijenwas. (Bienenwachs, — Cire d'abeilles, — Yellow wax). Bijenwas wordt door de bijen afgescheiden in den vorm van doorschijnende blaadjes, dienende tot opbouw van de cellen, waarin de honig bewaard zal worden. Nadat de honig hieruit gewonnen is, worden de raten met water uitgekookt, daarna opgesmolten en als roode of gele was in den handel gebracht. De reuk van deze was is zoetachtig, de kleur groenachtig, bruin-geel of roodachtiggeel. Dikwijls zuivert men de bijenwas van de daarin aanwezige verf- en reukstoffen door middel van bleeken. Witte, zuivere was is doorschijnend, reukeloos en smakeloos; zij maakt geen blijvende vlekken op papier, lost gemakkelijk op in chloroform, zwavelkoolstof, aetherische en vette oliën, doch is onoplosbaar in kouden alcohol, terwijl zij in aether, benzine en kokenden alcohol slechts gedeeltelijk oplosbaar is. Bijenwas is zeer plastisch en kleverig; zij komt in den handel voor in ronde schijven, die soms plat, soms planconvex zijn, alsook in platte, vierkante stukken, blokken enz. Deze was wordt dikwijls vervalscht met Japansche was, ceresine, talk, paraffine enz. Chineesche was (Insectenwas, — Cire Chinoise, — Chinese wax). De Chineesche was is het voortbrengsel van eene op verschillende struiken levende schildluis; de was wordt van de planten afgesmolten en in groote, ronde brooden in den handel gebracht. Zij is glanzend wit, half doorzichtig, oplosbaar in kokenden chloroform en onoplosbaar in kokenden aether en alcohol. Deze insectenwas wordt in China en Japan tot het maken van kaarsen aangewend. Aardwas (Erdwachs, — Ozokerit). De aardwas is een diep onder het aardoppervlak in natuurlijken toestand voorkomend ontledingsproduct van de petroleum. Men vindt haar in de zoutgroeven van Galicië en den Kaukasus en aan het Groote Zoutmeer in Utah. In de tot 200 Meter diepe schachten komt de aardwas, tengevolge van den grooten druk der bovenliggende aardlagen, uit spleten — 162 — en kloven te voorschijn, waar zij verzameld wordt en door smelting met water van hare bijmengsels wordt ontdaan ; hierop wordt de was in schijfvormige stukken gegoten en als „ruwe was" in den handel gebracht. De aardwas is groenachtig of bruin tot zwartachtig van kleur, van wasachtige samenstelling en, evenals bijenwas, zeer plastisch. Aardwas wordt voornamelijk aangewend tot het maken van ceresine. Ceresine (Mineraalwas) wordt verkregen door aardwas te behandelen met rookend zwavelzuur; het verkregen product wordt meestal gebleekt, waardoor men de witte ceresine verkrijgt. Het zuivere product dient wegens zijne kneedbaarheid en klevende eigenschappen als surrogaat van bijenwas. Verder wordt ceresine gebruikt bij de kaarsenfabricatie, tot het maken van „boenwas", als apprêtuur voor leder enz. Ceresine wordt in Oostenrijk en Duitschland op groote schaal vervaardigd. HOOFDSTUK XIX. HARSEN. Harsen zijn vaste, halfvaste of vloeibare stoffen, die onoplosbaar in water zijn, doch in alcohol, aether en zwavelkoolstof meestal wel oplossen. Men verdeelt de harsen in drie groepen: de gomharsen, de eigenlijke harsen en de balsems. A. Gomharsen. Deze groep onderscheidt zich van de gewone harsen door haar gomgehalte. Guttegom (Gutti, — Gummigutt, — Gomme gutte, — Gamboge). Guttegom wordt verkregen uit den in Indië, in China en op Ceylon voorkomenden guttegomboom. Men maakt hiertoe insnijdingen in de schors en vangt het uitvloeiende melksap in bamboe's op. Na 15 tot 30 dagen is de bamboe gevuld en wordt deze met den inhoud boven het vuur gedroogd, waarna de guttegom er als harde stukken wordt uitgehaald. Deze gomhars is op de versche breuk geelachtig-bruin, later smaragd-groen, aan de kanten doorschijnend, op de breuk schelpvormig en glanzend. De streek is lichtgeel. Guttegom is reukeloos, heeft een scherpen, zoetachtigen smaak en bestaat uit het in aether en alcohol oplosbare guttegomgeel, 15 tot 27 procent gom en 0,65 procent asch. Deze gomhars komt in stukken, staven en koeken in den handel. De voornaamste uitvoerhavens zijn Bangkok, Saigon en Singapore. Guttegom wordt tot het maken van schilderverf en goudlakvernis en in de artsenijkunde aangewend. Asa foetida (Duivelsdrek) wordt verkregen door het uit de aangesneden wortels van sommige Férula-soorten vloeiende melksap in te drogen. De uitgezochte asa foetida is eene taaie massa, bestaande uit een mengsel van roodachtig-gele, gele, — 164 — witte en bruine stukjes; zij heeft een doordringenden, onaangenamen, knoflookachtigen reuk en een scherpen, bitteren smaak. De gewone asa foetida bestaat meestal uit eene roode tot bruine massa, vermengd met planten-resten, zand e. d. De duivelsdrek komt uit Indië, Perzië en Klein-Azië en wordt veelal in geitenvellen of in kisten verpakt. Men gebruikt deze gomhars als specerij, in de artsenijkunde en als kleefmiddel. Myrrhe vloeit van zelf uit den stam van Commiphora Myrrha, een in Arabië voorkomende boomsoort. Aan de lucht blootgesteld verhardt zij tamelijk snel. Myrrhe bestaat uit glanzende, doorzichtige of halfdoorzichtige, ronde of hoekige korrels, die roodbruin of geel-bruin van kleur zijn en de grootte van een noot kunnen bereiken. Deze gomhars heeft een eigenaardigen, balsemachtigen reuk en een kruidachtigen, bitteren smaak. Met water geeft de myrrhe een lichtbruine emulsie. De Arabische myrrhe wordt onderscheiden in: Fadhili-, Hadramaut- en Yemen-myrrhe. De voornaamste uitvoerhavens zijn Aden en SpmaJiland. Men gebruikt de myrrhe als reukmiddel en in de artsenijkunde. Olibanum (Wierook) is de uit verschillende boomen, behoorende tot Boswellia-soorten, vloeiende gomhars, die aan de lucht hard wordt. Men wint de olibanum voornamelijk in Hadramaut en Somaliland, waar zij voorkomt in den vorm van ronde, peervormige of lange, roodachtig-gele of witachtig-gele, met een meelachtig stof bedekte stukken ter grootte van een hazelnoot. Deze gomhars is broos en doorzichtig en verspreidt bij verwarming een zeer aangenamen geur. In alcohol is wierook bijna geheel, daarentegen in water slechts gedeeltelijk oplosbaar. Aangestoken, brandt de olibanum met eene roetgevende vlam. B. Eigenlijke harsen. Gom copal. Dezen naam geeft men aan een groep harde, slechts bij hooge temperatuur smeltende, barnsteenachtige, armorphe harsen van verschillende herkomst, die meestal onder den grond worden aangetroffen en dikwijls van reeds uitgestorven boomsoorten afkomstig zijn. Zoo worden de West-Afrikaansche copalsoorin Angola, Benguela en Siërra Leone gevonden in een circa 1 — 165 — Meter onder het aardoppervlak liggende, uit mergel en leem bestaande laag. Het smeltpunt der copals ligt tusschen 110 en 360° Cels.; hoe hooger het smeltpunt, des te beter de kwaliteit. Men onderscheidt de navolgende soorten: 1. de Oost-Afrikaansche copal. De beste, hardste soorten zijn die van Zanzibar en Mozambique. Deze copal bestaat in ruwen toestand uit onregelmatig gevormde stukken van verschillende grootte, die met een bruine, zanderige laag bedekt en bleekgeel tot roodbruin van kleur zijn. Men maakt er voorwerpen uit van z.g. imitatiebarnsteen, terwijl deze copal voorts wordt aangewend tot het maken van vernissen en lakken van eerste kwaliteit. 2. de West-Afrikaansche copal van Siërra Leone, Benguela en Angola is bijna even hard als die van Zanzibar, nagenoeg kleurloos en komt in korrels of stukken in den handel. 3. de Kauri-copal, die als groote, dikwijls tot 50 kg. zware, stukken in Australië wordt aangetroffen. Deze copal is vrij hard, doch meestal niet helder van kleur. 4. Manila-copal is een verzamelnaam voor halfharde, van de Soenda-eilanden, de Molukken en de Philippijnen afkomstige harsen, die verkregen worden van verschillende harsrijke boomsoorten. Deze hars vereenigt zich gewoonlijk tot groote stukken, die dikwijls door de rivieren worden medegevoerd en zich niet zelden als rotsblokachtige massa's aan den oever verzamelen; van daar dan ook de Maleische naam „damar batoe". Deze „damar batoe" hield men vroeger voor de damar van den Europeeschen handel, doch zij komt daarmede in 't geheel niet overeen, daar de stamplant dezer copals niet tot de Dipterocarpeën, doch tot de Coniferen behoort. De kleur van de Manila-copal is barnsteengeel, melkachtig of grijs, de breuk schelpvormig. In den handel komt zij voor in brokken van verschillende grootte (tot 40 kg.), doch ook wel gemalen. In de Molukken komen voornamelijk twee soorten voor, bekend onder de namen damar radja en damar masihoe. Eerstgenoemde copal vloeit in dikke, halfvloeibare stralen uit den stam van den zeer harsrijken damar-radja boom, waardoor min of meer dikke stangen en klompen gevormd worden, die op de dwarsdoorsnede onregelmatige, concentrische kringen vertoonen. Aanvankelijk is de damar-radja helder en doorschijnend, dan wel eenigszins melkachtig-troebel. Naarmate zij echter harder en ouder wordt, krijgt zij een bleekgele kleur, die langzamerhand donkerder wordt — 166 — tot was- en bruingeel toe; zij verliest dan dikwijls haar doorzichtigheid. Is de damar-radja langen tijd aan weer en wind blootgesteld geweest, dan ontstaat door verweering een korst van dofgrauwe kleur. Deze hars wordt, in krandjangs verpakt, voornamelijk naar Europa verscheept. De damar-masihoe is de door de wortels afgescheiden en onder den grond hard geworden hars van den damar-radja boom. Men vindt haar zoowel onder en bij de wortels van nog aanwezige boomen als op plekken, waar deze vroeger hebben gestaan. De damar-masihoe komt voor in plaat-, blad- of plankvormige afscheidingen ; aan de buitenvlakken is deze hars sterk verweerd, waardoor zij een dof, krijtachtig-grauw uiterlijk heeft; van binnen echter is zij zuiver en lichtgrauw-geelachtig tot donkergeel en lichtbruin van kleur. Vele stukken hebben een bont en gemarmerd voorkomen. De voornaamste uitvoerhavens in Nederlandsch-Indië van gomcopal zijn Makasser en Ternate met, in 1910, respectievelijk 2911957 kg. en 2335028 kg. 5. de Zuid-Afrikaansche copal komt voor in knolvormige stukken, die met een witte, krijtachtige korst zijn bedekt. De kleur is geel of groen, de smaak bitter. Bij sterke verhitting van de copals ontwikkelen zich aromatisch riekende dampen, welke, gecondenseerd, de copalolie vormen; deze olie is een goed oplossingsmiddel voor de meeste copalsoorten. Voor de bereiding van copalvernis en copallak lost men de copal meestal op in een mengsel van terpentijnolie en lijnolie, nadat men haar eerst gesmolten heeft. Van groote, doorschijnende stukken worden, evenals van barnsteen, sieraden vervaardigd. Damar. De Oost-Indische damar wordt verkregen uit verschillende tot de Dipterocarpeën behoorende boomen; zij vloeit öf van zelf uit den stam en de takken, öf uit gemaakte insnijdingen en bestaat uit onregelmatige, dikwijls tot 4 c.M. groote, van buiten met een wit stof bedekte, kleurlooze of geelachtige, op de breuk glanzende stukken, die een terpentijnachtigen reuk bezitten. De in de Molukken veelvuldig voorkomende damar-tènang druipt van zelf uit de takken der boomen in groote, spitstoeloopende, druipsteenvormige klompen. Onder deze boomen vindt men steeds kleinere en grootere harsklompen, die van de takken naar omlaag zijn gevallen. Daar deze hars zeer vatbaar is voor — 167 — . weersinvloeden, hebben die stukken veelal een puimsteenachtig uiterlijk en zijn sommige klompen nagenoeg geheel verweerd. Van binnen echter is de damar-tènang kleurloos tot lichtgeel van kleur; zij staat, wat helderheid, zuiverheid en kleurloosheid betreft, ver boven de damar-radja en andere harssoorten, terwijl zij sterk overeenkomt met de „damar matakoetjing" van de Lampongs. Als kenmerkende verschillen tusschen damar-tènang en de van den damar-radja boom verkregen copals noemen wij: 1. de damar-tènang, in de hand genomen, kleeft dadelijk; 2. zij laat zich gemakkelijk tot poeder wrijven; 3. eenmaal aangestoken, brandt zij niet door (er vallen alleen brandende druppels af), terwijl de damar-radja gemakkelijk met een sterk walmende vlam blijft branden. De voornaamste Nederlandsch-Indische uitvoerhavens van damar zijn Batavia, Malili en Gorontalo met, in 1910, resp. 1982633 Kg., 1892086 Kg. en 1037936 Kg. Damar wordt aangewend tot het maken van lakken en vernissen. Mastik bestaat uit '/2—2 c.M. groote korrels, die citroen- of stroogeel van kleur, doorzichtig, hard en broos zijn, een zwakken, aangenamen reuk en een bitteren, aromatischen smaak hebben. Mastik smelt bij 108° en verspreidt hierbij een aangenamen geur. Minder goede soorten bevatten ook grootere, onzuivere, bruine stukken. De mastik komt voornamelijk uit Portugal, Spanje, Italië en Bombay; de Bombay-mastik bestaat uit goudgele en bruine korrels en is van minder goede kwaliteit. Men wendt mastik aan tot het maken van een, door Oostersche volken veel gebruikten, alcoholischen drank, de mastaky of raky; voorts als kauwgom, in de artsenijkunde, tot het maken van vernissen enz. Benzoë is de hars van den Styrax Benzoin, een in Indië voorkomenden boom. In kleine hoeveelheden vloeit de hars reeds van zelf uit den boom; bij gemaakte insnijdingen in den stam vloeit zij rijkelijk. De ruwe benzoëhars heeft een onregelmatigen vorm, is aan de kanten doorschijnend en op de breuk als bezaaid met hoekige, witte, gele en donkerbruine stukjes; de breuk is glanzend, de reuk vanille-achtig; als poeder heeft het een bruine kleur. De in den handel voorkomende benzoë is meestal in kistjes gegoten en omwikkeld met wit doek. Men gebruikt benzoë als reukmiddel, tot het weder geurig maken van oude vanille, het reinigen van dierlijke vetten, bij de reukwerk- — 168 — fabricatie, in de artsenijkunde enz. In Nederlandsch-Indië wordt benzoë voornamelijk uitgevoerd te Palembang en Baros. (In 1910 resp. 897856 Kg. en 182013 Kg.). Drakenbloed is de roode hars uit de éénzadige vruchten van den op Sumatra, Borneo en andere eilanden van den Oost-Indischen Archipel inheemschen rottingpalm Daemonorops Draco. De beste soort verkrijgt men door de onder de schubben der vruchten verzamelde hars uit te kloppen en te zeven. Eene minder goede kwaliteit wordt verkregen door de vruchten boven het vuur te verhitten en de uitvloeiende harsmassa in stangen, ballen of koeken te vormen. Drakenbloed is donkerrood van kleur, Qndoorzichtig, hard, op de breuk glanzend, reukeloos en smakeloos; het is in alcohol, benzol en chloroform oplosbaar met eene donkerroode kleur. Drakenbloed wordt aangewend tot het verven van harsvernissen en politoer en in de artsenijkunde. De voornaamste uitvoerhaven in Ned.-Indië is Laboean-Bilik met, in 1910, 16610 Kg. Pijnhars wordt verkregen van verschillende, in Midden- en Noord-Europa en in Amerika voorkomende pijnboomen, waaruit het öf van zelf, öf uit gemaakte insnijdingen rijkelijk te voorschijn treedt. De versche, nog vloeibare hars wordt terpentijn genoemd (zie onder „balsems"); onder den naam pijnhars verstaat men de, door vervlieging der aetherische olie hard geworden hars. De natuurlijke pijnhars bestaat uit gele, geelbruine tot roodbruine, meestal doorschijnende korrels en stukken. Veelal verkrijgt men pijnhars langs kunstmatigen weg en wel bij de fabricatie van terpentijnolie, waarbij aan den terpentijn middels distillatie met water de daarin aanwezige terpentijnolie wordt onttrokken en de pijnhars achterblijft. Dit achterblijfsel draagt den naam gekookte terpentijn of ruwe hars. Door het aan de lucht te smelten, verkrijgt men het z.g. colopTiöhium, eene vaste, glanzende, doorzichtige, kristalvrije, in absoluten alcohol en chloroform oplosbare hars van bruine kleur. Colophonium wordt in zeer groote hoeveelheden in Noord-Amerika en KranTmjk vervaardigd. Door aan smeltende pijnhars onder omroeren water toe te voegen, verkrijgt men z. g. wit pek of waterhars, welke stof lichter van kleur is dan de gedoolde terpentijn en groote, met water gevulde, poriën bevat. Pijnhars wordt aangewend tot het maken van vernissen en politoer, het bestrijken van den binnenkant van biervaten, het maken van pek, als vioolhars enz. — 169 — C. Balsems. Onder balsems verstaat men siroopdikke, halfvloeibare, aan aetherische oliën rijke harsen. Terpentijn noemt men den uit verschillende pijnboomen vloeienden, halfvloeibaren, korreligen, geelachtig witten balsem, een mengsel, bestaande uit hars en aetherische terpentijnolie. Gewone, Europeesche terpentijn heeft eene grijsgele kleur, is troebel en dikvloeiend, riekt eigenaardig en heeft een bitteren smaak. De terpentijn wordt aangewend in de artsenijkunde, tot het maken van vernissen, tot het winnen van hars enz. Mekkabalsem verkrijgt men uit de Balsamodendron gileadense, een in Arabië voorkomenden boom, waaruit de balsem öf van zelf, öf ten gevolge van insnijdingen in de schors vloeit. Mekkabalsem riekt zeer aangenaam naar terpentijn en citroen, is aanvankelijk dun-, later dikvloeiend en licht- of roodachtig-geel van kleur. Perubalsem is in dunne lagen honiggeel, in groote massa's bruin-rood van kleur, stroopachtig, niet klevend, heeft den reuk van vanille en een bitteren smaak. In alcohol, chloralhydraat en chloroform is deze balsem volkomen oplosbaar. Perubalsem komt voornamelijk uit de republiek San Salvador en wordt aangewend in de artsenijkunde, tot het maken van haaroliën en reukkaarsen en als surrogaat voor vanille bijv. in de chocoladefabricatie. Storax is eene taaie, halfvloeibare, terpentijnachtige, grijsbruine, eenigszins naar vanille riekende, bitter smakende en door plantendeelen meestal verontreinigde balsem. Storax wordt gewonnen in Klein-Azië en voornamelijk in de artsenijkunde en bij de bereiding van parfumerieën aangewend. Gurjunbalsem. Uit Voor- en Achter-Indië brengt men dezen dikvloeienden, fluoresceerenden balsem in den handel; hij heeft een eigenaardigen reuk en een scherpen, kruidachtigen, bitteren «maak. In het opvallend licht is de kleur groenachtig, in het doorvallend licht roodachtig bruin. Deze balsem wordt aangewend in de artsenijkunde, tot het maken van lakvernissen en vervalsching van aetherische oliën. HOOFDSTUK XX. CAOUTCHOUC (ENG. RUBBER) EN GETAH-PERTJA (ENG. GUTTA PERCHA). Onder de inlandsche benaming getah verstaat men zoowel de getah-pertja als de caoutchouc. Beide producten zijn het gestolde (gecoaguleerde) melksap van boomen en planten, voor zooveel de getah-pertja aangaat voornamelijk behoorende tot de familie der Sapotaceae en wat de caoutchouc betreft voornamelijk behoorende tot de familiën der Urticaceae en Apocynaceae. Worden enkele caoutchoucsoorten als de Hevea brasiliensis, de Ficus elastica en andere hier te lande gecultiveerd, de meeste getah-pertja- en caoutchoucsoorten komen in den Indischen archipel in het wild voor en wel, voor zooveel NederlandschIndië betreft, voornamelijk op Sumatra en Borneo. De voor den handel belangrijkste soorten dezer boschproducten, namelijk de getah-pertjasoorten: balatn-merah of samboen (het melksap van de Palaquium oblongifolium), soentik of bringin (dat der Payena Leerii), poean of doejan (eveneens van de Palaquium oblongifolium) en hangkang of djangfcang (dat der Palaquium leiocarpum), en de caoutchoucsoorten: getah-soesoe (het melksap der Willughbeia spec. en andere lianensoorten), karetbatang (dat der Ficus elastica) en djeloetoeng (dat der Dyera spec), zoomede eenige onder een afzonderlijken naam voorkomende mengsels van bovengenoemde getah-soorten, worden hieronder behandeld, terwijl enkele voor den export van minder belang zijnde soorten buiten beschouwing blijven. Het is voor de praktijk voldoende te doen uitkomen, dat caoutchouc zich van getah-pertja onderscheidt door hare groote rekbaarheid en dat de getah-pertja als regel een harde massa vormt, welke naar gelang der soort meer of minder veerkrachtig is, terwijl mindere veerkracht doorgaans gepaard gaat met broosheid. In den exporttoestand van de caoutchoucsoort djeloetoeng is de — 171 — rekbaarheid niet waarneembaar; eerst na de bereiding van het ruwe product treedt zij op den voorgrond. Eenigen tijd in heet water gedompeld, wordt getah-pertja kneedbaar en plastisch, om na afkoeling weder hard te worden, terwijl caoutchouc onveranderd blijft. De caoutchouc vindt in gevulcaniseerden toestand toepassing bij het maken van speelgoed, ballen, rijwiel- en biljartbanden, drukwalsen, radeergom, waterdichte weefsels, stempels, windkussens enz.; uit de gezuiverde getah-pertja worden mede tal van voorwerpen vervaardigd, waaronder bekleedingsmidden van telegraafdraden voor onderzeesche kabels, schoenzolen, zuigers van pompen e.d. en kunstmatige gebitten. Caoutchouc. Getah-djeloetoeng (getah-melaboe-aër, getah-pantoeng). (') Melksap der Dyera specialis. Hoewel de goedkoopste, is de djeloetoeng door den grooten omzet in dit artikel een der meest belangrijke, zoo niet de belangrijkste der caoutchoucsoorten. Millioenen kilo's worden jaarlijks uitgevoerd, terwijl nog groote hoeveelheden in Nederlandsch-Indië worden gebruikt tot vermenging of vervalsching van meer waardevolle getahsoorten. De export bepaalt zich niet tot Singapore; belangrijke rechtstreeksche verschepingen naar Europa vinden plaats. Beschrijving. Grijswit van kleur, veelal donkerder getint aan de buitenzijde, zeer week (gelijkend op stopverf), zonder eenige elasticiteit en bijna altijd veel water bevattend. Kenmerkende, doordringende, onaangename lucht. Vorm: meer of minder groote vierkante of halfronde blokken. Kwaliteiten. Iedere uitvoerhaven kent slechts één kwaliteit, hoezeer ook intusschen eenig verschil in watergehalte kan voorkomen. Palembang-djeloetoeng bevat de meeste caoutchouc (15 a 18%), dan volgt de Bandjermasin-kwaliteit met 12 a 14°/0 en ten slotte de Pontianaksoort met nog geringer caoutchoucgehalte. De djeloetoeng der overige Zuidkust van Borneo, hoewel bij uitvoer veelal meer water bevattend (+ 8%), komt overeen met (') Slechts de op de belangrijkste uitvoerhavens gebruikelijke benamingen worden in deze beschrijving gebezigd. — 172 — de djeloetoeng van Bandjermasin. Dit caoutchoucgehalte weerspiegelt zich in de prijzen der Singaporemarkt, waar de Palembangdjeloetoeng altijd $ 1 a $ 1 ]/2 hooger dan de Bandjermasinsoort en deze weer $ x\2 a $ 1 hooger dan die van Pontianak staat genoteerd. Vervalsching. Komt door de betrekkelijk geringe waarde bijna niet voor. Belangrijkste uitvoerhavens. Palembang, Bandjermasin, Pontianak en de plaatsen aan de Zuidkust van Borneo. Exportverpakking. Kisten van 2 tot 3 picol inhoud, aangestampt. Prijs. Als van alle boschproducten sterk variëerend. In September 1911 ƒ9.— tot ƒ 12.— per picol. Wenken bij de verificatie. Zooveel mogelijk aandringen op het geopend ter verificatie aanbieden van alle kisten: bijeenpakking van dure getah-pertja- en caoutchoucsoorten komt herhaaldelijk voor. Men zij indachtig op het verschil in inhoud der kisten van een partij, terwijl netto-weging noodig is, daar het tarra soms aanmerkelijk uiteenloopt. Getah-soesoe, melksap der Willughbeia Spec. Deze caoutchoucsoort wordt bijna overal op Sumatra en Borneo gewonnen en is het product van verschillende lianensoorten. De kwaliteiten loopen nog al uiteen, waartoe ook de in sommige streken op groote schaal toegepaste vervalsching medewerkt. Is Singapore nog altijd het grootste afzetgebied, in de laatste jaren begint de Europeesche handelaar zich meer en meer toe te leggen op rechtstreekschen export van dit artikel naar Europa, waarvoor echter alleen de goede kwaliteiten in aanmerking komen. Voorkomen. De zuivere kwaliteiten zijn wit met licht- of donkergrijze opperhuid, in den regel buitengewoon elastisch, in welke eigenschap vooral uitmunten prima kwaliteiten, welke o.a. te Samarinda, Tandjong Redeb en Tandjong Seilor worden uitgevoerd. Deze soorten vormen eene compacte massa, moeilijk rekbaar in den vorm, waarin zij wordt verscheept; in dunne reepen gesneden zeer rekbaar. Getah-soesoe wordt meebtal verscheept in ronden vorm of peervorm, dikwijls ook in min of meer platte koeken, een enkele maal in groote blokken. Vermengde stukken getah-soesoe hebben altijd een min of meer dikke (soms slechts 1 m.M. dikke) buitenhuid van zuivere kwaliteit. Deze caoutchoucsoort laat zich niet gemakkelijk innig met — 173 — andere getahsoorten mengen, waardoor de vervalsching door opensnijden gemakkelijk is aan te toonen. Zij behoudt, hoewel dan ook soms in geringe hoeveelheid in een gemengd stuk voorkomend, hare oorspronkelijke eigenschappen en wordt alleen door verontreiniging eenigszins gekleurd. De stukken, zoowel de gemengde als de ongemengde, bevatten meestal in holten opgesloten water. Kwaliteiten en mengsels. De meest voorkomende soort is die, welke geregeld te Palembang en Bandjermasin wordt verscheept. Deze doet, zelfs in den meest zuiveren staat, in kwaliteit en dus ook in prijs onder voor die van enkele streken van N.O. Borneo ('). Is deze laatste kwaliteit nog wel eens een weinig verontreinigd, de getah-soesoe is toch altijd het hoofdbestanddeel, in tegenstelling met de andere soort, welke, vooral te Bandjermasin en op de Zuidkust van Borneo, zelden zuiver en bijna altijd op ergerlijke wijze verknoeid is met djeloetoeng, of met hout, zand en ander vuil. Een andere vervalsching geschiedt door middel van een getahsoort, zeer veel op werkelijke getah-soesoe gelijkend, evenwel veel minder elastisch en ivoorwit van kleur. Meermalen treft men (in den regel in platte en dunne stukken) getah-soesoe aan, welke door te lang bewaren en andere oorzaken alle of bijna alle veerkracht heeft ingeboet (de z.g. getahmati of sëtenga-mati). Ook met deze weinig waardevolle kwaliteit worden de goede soorten dikwijls vermengd. Zendingen van den Chineeschen handel bestaan zelden uit één kwaliteit. Alle bovengenoemde mengsels worden door elkaar verzonden, zuivere stukken komen bijna niet voor. Verschepingen naar Europa worden door den exporteur eerst gesorteerd, waarbij de derde kwaliteit (vuile, met djeloetoeng e.d. zwaar vermengde stukken) öf ter afscheepplaats weder verkocht, öf naar Singapore wordt verzonden. De eerste en tweede kwaliteiten komen dan in Europa afzonderlijk ter markt. Vervalsching. Zooals uit het bovenstaande kan worden opgemaakt, moet alle vermenging als vervalsching worden aangemerkt. Vooral de Zuidkust van Borneo munt in deze knoeierij uit. In de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo zijn dan ook van bestuurswege maatregelen hiertegen genomen: het vervalschen van getah is er bij gewestelijke keur strafbaar gesteld. (') In doorsnede is het verschil in prijs tusschen $ 20 en $ 30 per picol. — 174 — Door de moeilijk te bereiken vindplaatsen van het product, de groote afstanden en vooral door onwil van den inzamelaar en gebrek aan medewerking van den Chineeschen opkooper (wiens handen bovendien meestal door groote voorschotten gebonden zijn, daar hij bij weigering van het vervalschte product kans loopt, in het geheel niets te krijgen), hebben deze maatregelen tot nu toe nog weinig ten goede uitgewerkt. Belangrijkste uitvoerhavens. Bandjermasin, Palembang, Padang Pontianak. Exportverpakking. Kisten, voor Europa van gelijke grootte, voor Singapore van verschillende grootte, veelal petroleumkisten. Prijs. Supérieure kwaliteit van N.O. Borneo liep in 1910 op tot ruim ƒ200.— per picol, de gewone zuivere soort tot i ƒ 170.— In September 1911 bedong deze laatste + ƒ 125.—. Gemengde soorten naar verhouding, soms voor de inférieurste soort dalende tot ƒ 50.— Wenken bij de verificatie. Dat bij verzendingen van partijen, bestaande uit allerlei soort mengsels, de waardebepaling hoogst moeilijk is, behoeft geen betoog. Om op een goede basis den prijs te kunnen vaststellen, zoude de geheele partij, na opensnijding, behooren te worden gesorteerd, een maatregel, welke, als zijnde te tijdroovend, meestal niet zal kunnen worden toegepast. Te Bandjermasin is dan ook de maatregel genomen, dat alle partijen gemengde getah-soesoe, waarvan niet een groot gedeelte (40%) is opengesneden, bij uitvoer worden aangemerkt als geheel te bestaan uit eerste kwaliteit, welke maatregel tevens dient tot tegengang van de in die streken toegepaste vervalsching. Zal in andere streken misschien niet tot zulke krasse maatregelen behoeven te worden overgegaan, het opensnijden van een niet te klein gedeelte der partij zij den ambtenaar in het bijzonder aanbevolen, wanneer de exporteur aanspraak maakt op lagere taxatie, wegens mindere kwaliteit der zending. Zendingen voor Europa zijn in den regel opengesneden en worden gesorteerd ter verificatie aangeboden. Karet=batang, melksap der Ficus elastica. Onder deze benaming wordt hoofdzakelijk te Palembang eene nog waardevoller caoutchoucsooort dan de getah-soesoe uitgevoerd. En ook onder de Padangcaoutchouc treft men een paar soorten aan, namelijk de kadjei en de gitan, welke in voorkomen en in eigenschappen zooveel overeenkomst met de karet-batang vertoo- — 175 — nen, dat zij kortheidshalve voor deze beschrijving als gelijksoortig met deze kunnen worden behandeld. Evenals de getah-soesoe wordt de karet-batang veel naar Singapore, en in enkele betere partijen naar Europa verscheept. Voorkomen. Kleur der eerste soort donkerrood, soms roodbruin, mindere soorten van roodachtigwit tot grauwwit. Bij de winning behoudt zij haar oorspronkelijken draadvorm, waardoor een stuk karet-batang gelijkt op een verward kluwen karetdraden. De eerste kwaliteiten zijn bijzonder elastisch, de afzonderlijke „draden" hebben ook onderling een sterken samenhang. Bij mindere kwaliteiten gaan deze eigenschappen naar verhouding verloren; de slechtste soorten, namelijk die, welke evenals bij de getah-soesoe getah-mati worden genoemd, zijn bijna geheel zonder elasticiteit en laten zich met weinig moeite uiteenrafelen. Kwaliteiten. Menging met inférieure caoutchoucsoorten komt yoor, natuurlijk ten koste der kwaliteit, welke zich in hoofdzaak •door de elasticiteit en de kleur laat bepalen. Vervalsching. Stukken met goede kwaliteit buitenlaag en minderwaardigen inhoud worden aangetroffen. Het vermengen met hout- en bastdeelen komt dikwijls voor. Belangrijkste uitvoerhavens. Palembang en Padang. Exportverpakking. Kisten. Prijs. Eerste kwaliteit kan bij goede markt meer dan ƒ 225.— per picol bedingen, deed in September 1911 ƒ 175.— Mindere kwaliteiten naar verhouding tot ƒ 50.— Wenken bij de verificatie. Veelal bestaan de zendingen uit verschillende kwaliteiten. Sorteering is in dat geval noodig. Opensnijden van een deel der partij is meestal gewenscht. G e t a h-p e r t j a. Getah-hangkang (djangkang, djongkang), melksap der Palaquium leiocarpum. Deze getah-pertjasoort begint in den laatsten tijd meer en meer de aandacht te trekken van den, in den regel Chineeschen, exporteur. Zij wordt voornamelijk naar Singapore verscheept en in Nederl.-Indië meermalen gebezigd tot het vervalschen van betere getahsoorten. Beschrijving. Grauwwit van kleur, dikwijls roodachtig door bastaftreksel, met donkerbruine buitenhuid, hard maar broos, met weinig samenhang en geheel zonder veerkracht. Eigenaardige lucht, — 176 — minder doordringend dan die der djeloetoeng. Gevormd tot zware cylindervormige of vierkante blokken. Kwaliteiten Geen bijzondere verschillen. Vervalsching. Meer of minder groote stukken hout en bast worden vaak in het product aangetroffen. De getah is dikwijls sterk verontreinigd. Belangrijkste uitvoerhavens. Bandjermasin, Pontianak. Exportverpakking. In onregelmatig groote kisten, dan wel niet verpakt. Prijs, In September 1911 ± ƒ 19.— per picol, liep inl910op tot ± ƒ35.—. Wenken bij de verificatie. Weging van een flink gedeelte der in kisten verpakte partijen wordt met het oog op den ongelijken inhoud der kisten aanbevolen. Bij onverpakte zendingen is weging natuurlijk ook gewenscht. Overgaande tot de betere getah-pertjasoorten kómt in de eerste plaats voor behandeling in aanmerking de Getah'inerah. Zoude deze naam eigenlijk alleen op een enkele soort, de balam-merah van Palembang of de samboen van Bandjermasin, behooren te worden toegepast, de, voornamelijk Chineesche, handel verstaat onder getah-merah, behalve het zoo juist genoemde product, ook verschillende mengsels van de balammerah met andere minderwaardige getahsoorten. De vermenging of vervalsching gaat soms zóó ver, dat sommige partijen slechts door hun kleur den naam getah-merah verdienen, daar zij hoofdzakelijk uit djeloetoeng, hangkang e.d. bestaan; deze mengsels worden hieronder bij de balam-merah behandeld. Voornamelijk wordt de getah-merah afgescheept naar Singapore, van waar zij, dikwijls in zekere verhouding nader vermengd, naar Europa wordt doorgezonden. De balam-merah (Palembang) of samboen (Bandjermasin), melksap der Palaquium oblongifolium, komt zelden geheel zuiver en dan nog slechts in kleine partijen ter markt. Dikwijls vindt men een enkel stuk tusschen mengels van goede kwaliteit. Vermengde soorten worden bij goede markt soms in groote partijen van meer dan 100 picols verzonden. Vooral in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo is de afscheep van het vermengde product zeer belangrijk. — 177 — Beschrijving. In geheel zuiveren staat: kleur roodachrig-grijs soms eenigszins koperkleurig, zeer veerkrachtig en sterk samenhangend, vormt een compacte, harde massa, waarvan het aftrekken van een schilfer tegen den draad in niet gemakkelijk valt. Peervorm te Palembang, verschillende vormen op de Zuidkust van Borneo. Bij het openkappen van een stuk ziet men duidelijk de verschillende lagen of bladen, waaruit het is samengesteld. Springt terug bij het neerwerpen op een steenen of houten vloer en geeft bij wrijving van stukken tegen elkaar een krakend geluid (dit terugspringen en kraken vindt men ook bij de getah-soentik of getah-bringin). In gemengden toestand verdwijnen deze kenmerken naar mate der menging. Vermenging met houtdeelen geeft veelal een roode of donkerbruine, met bringin een grijze kleur, terwijl toevoeging van andere getahsoorten aan verschillende tinten van grijs tot bruin het aanzijn geeft. De veerkracht en samenhang, het terugspringen en het kraken verminderen in evenredigheid met de hoeveelheid toegevoegde djeloetoeng, hangkang, houtzaagsel, enz en verdwijnen bij de meest inférieure mengsels geheel. De mengsels worden in de Zuider- en Ooster-afdeeling van Borneo veel in languitgerekten ronden vorm, op andere plaatsen in blokvorm öf als opgevouwen bladen geëxporteerd. Kwaliteiten en mengsels. Zooals hierboven werd opgemerkt komen partijen van het geheel zuivere product betrekkelijk zelden in den handel. Slechts in enkele streken, w.o. Kota Waringin op de Zuidkust van Borneo, wordt het geheel of nagenoeg zuiver verhandeld, alhoewel ook daar, evenals elders, dikwijls menging met getah bringin (soentik) plaats vindt, welke menging indien geen al te inférieure soorten zijn toegevoegd, nog een hoogst waardevol product geeft. Mengsels van samboen met fijne houtdeelen worden dikwijls aangetroffen en zijn in den regel, wanneer niet al te veel hout aanwezig is, van zeer goede kwaliteit. Het houtpercentage is natuurlijk van invloed op de waarde dezer mengsels, welke vooral te Bandjermasin veel worden uitgevoerd. De meest voorkomende mengsels zijn evenwel die, welke behalve uit een kleinere of grootere hoeveelheid samboen, uit diverse inferieure soorten als djeloetoeng, hangkang en doejan (poean) bestaan, terwijl ook nog al eens menging met getah-soesoe valt te constateeren. Bijna altijd is aan deze soorten een min of meer groote hoeveelheid fijne houtdeelen toegevoegd. — 178 — Dikwijls worden minderwaardige mengsels eens of meermalen overgekookt, waardoor een inniger menging plaats heeft en een product verkregen wordt, dat, bij een bedriegelijk goed voorkomen, in doorsnede den indruk van egale samenstelling maakt, doch weinig samenhang en veerkracht heeft. Menging alleen met doejan, op zich zelf een tamelijk waardevolle getah, levert soms nog een goed product, dat dan vrij sterk samenhangend is en waarbij de doejan voornamelijk door een zekere broosheid is aan te toonen. Uiteraard zal bij verificatie de onderkenning der soorten, waaruit de mengsels zijn samengesteld en welke bekend moeten zijn, wil de waarde op een goede basis worden bepaald, de meeste moeilijkheden opleveren. Dikwijls zijn meerdere soorten dooreen gemengd, terwijl de door de getah gewerkte houtdeelen daaraan een algemeene roode, bruine of grijze kleur hebben gegeven. Bij het onderzoek ga men nooit af op het uiterlijk voorkomen, daar dit dikwijls door inwerking van vocht en lucht, soms ook door opzettelijke bewerking geen goed beeld geeft van het mengsel. Door kapping in schuine richting verkrijgt men hiervan een beter overzicht en kan men veelal de samenstelling aantoonen, daar de menging in den regel niet zoo innig geschiedt, dat hier en daar stukjes djeloetoeng, hangkang e. d. zijn aan te wijzen. Veerkracht, samenhang en reuk zijn hierbij niet te verwaarloozen hulpmiddelen. De eventueel aanwezige getah-soesoe valt niet moeilijk aan te wijzen, kenmerkend als zij is door hare rekbaarheid en door hare eigenschap, dat zij zich bij gewone bewerking niet innig met andere soorten mengt. Vervalsching. Zooals hierboven is opgemerkt, wordt soms de buitenzijde van vermengde soorten opzettelijk bewerkt en wel door het aanbrengen van een dunne buitenlaag van goede kwaliteit. Goede soorten hebben dikwijls een kern van hout, djeloetoeng e. d., terwijl overigens de meeste mengsels vervalsching ten doel hebben. Belangrijkste uitvoerhavens. Bandjermasin, Palembang, Djambi. Exportverpakking. Zakken en kisten. Prijs. De onvermengde, zuivere balam-merah of samboen loopt soms op tot ƒ 500.— per picol, bedong in September 1911 i ƒ 350.—. Gemengde kwaliteiten variëeren tusschen ƒ 50.— en ƒ 300.— en daarboven, naar gelang van den aard der menging en den stand der markt. — 179 — Wenken bij de verificatie. Door de groote waarde van het product is weging van de geheele partij noodig. Partijen van één kwaliteit worden zelden verzonden: iedere zak of kist bevat meestal meerdere soorten dooreen gemengd. Sorteering van een behoorlijk gedeelte eener zending in drie of meer kwaliteiten is in dit geval noodig. Getah-soentik (Palembang) of getah-bringin (Bandjermasin), melksap der Payena Leerii. Dit zijn namen van een zelfde getah-pertjasoort, welke in waarde onmiddellijk op de balam-merah volgt. Zij komt, evenals deze zelden geheel zuiver ter markt. Mengsels van getah-soentik en balam-merah treft men dikwijls aan, die van soentik met minderwaardige getah zonder toevoeging van balam-merah komen niet in zulke groote hoeveelheden voor als de getah-merahmengsels. Evenals de balam-merah wordt de soentik voornamelijk naar Singapore geëxporteerd. Beschrijving. In zuiveren staat grijswit, sterk samenhangend, vertoont in doorsnede een compacte massa zonder zichtbare lagen als bij de balam-merah. Heeft tevens de eigenschappen van terugspringen en kraken bij wrijving, welke eigenschappen verminderen of verdwijnen bij vermenging met minderwaardige soorten, terwijl ook de kleur en samenhang veranderen naar gelang van de soort der toegevoegde getah. Kwaliteiten en mengsels. Eenig kenmerkend verschil bij de zuivere soorten is niet aan te toonen. Eigenschappen, voorkomen en waarde komen geheel overeen. Dient de soentik of bringin veelal tot bijmenging bij de balammerah of samboen, hare vermenging met houtvezels, doejan (poean) hangkang of djeloetoeng valt ook nog al eens te constateeren. Vooral de doejan, welke door hare bijna overeenkomstige kleur en haren vrij grooten samenhang bij oppervlakkige beschouwing moeilijk is te onderkennen, wordt hiervoor gebezigd. Slechts een kleine nuance in voorkomen en kleur en vooral eenige broosheid en mindere veerkracht wijzen deze menging aan. Toevoeging van hangkang of djeloetoeng hebben als altijd in meer of mindere mate, behalve verandering van kleur en voorkomen, mindere veerkracht en de eigenaardige lucht tengevolge Vervalsching. De stukken hebben soms een kern van hout djeloetoeng e.d. Belangrijkste uitvoerhavens. Bandjermasin, Palembang. — 180 — Exportverpakking. Zakken en kisten. Prijs. In 1910 betaalde men tot ƒ 300.— per picol voor zuivere kwaliteit, welke prijs in September 1911 tot + ƒ225.— wasteruggeloopen. Gemengde soorten naar verhouding. Wenken bij de verificatie. Als bij de balam-merah is algeheele weging en veelal ook sorteering noodig. Getah=poean (Palembang) of Getah-doejan (Bandjermasin), melksap der Palaquium oblongifolium. In groote hoeveelheden komt deze getah niet in den handel. Zij dient dikwijls tot vermenging met betere soorten en is, alhoewel veel minder waardevol dan deze, zelf ook weder aan vervalsching onderhevig. Geheel zuivere partijen worden zelden verscheept. Onvermengde stukken worden bij vermengde partijen aangetroffen. Voorkomen. De zuivere poean of doejan is blauwachtig-wit van kleur met een grauwe, bijna zwarte buitenhuid. In doorsnede ziet men een compacte, harde massa, die, hoewel vrij samenhangend, weinig veerkracht heeft, en waarvan met eenige inspanning stukken kunnen worden afgebroken, welke dan een korrelig oppervlak op de breuk vertoonen. Door toevoeging van minderwaardige getah wijzigen zich deze kenmerken. Wordt in den regel in meer of minder groote, peervormige, zelden in langwerpige, vierkante stukken verscheept. Kwaliteiten en mengsels. De mengsels van balam-merah en soentik met doejan zijn bereids boven besproken. Dikwijls komt menging van doejan met djeloetoeng voor, waarbij, aangezien bij dit mengsel slechts een kleine afwijking in kleur valt op te merken, vooral de samenhang bij de beoordeeling aanwijzing geeft. Hoe meer djeloetoeng is toegevoegd, hoe meer de kenmerkende broosheid vermindert en de djeloetoenglucht waarneembaar wordt. Vervalsching. Behalve de vervalsching met minderwaardige getah, komt vervalsching door toevoeging van stukken hout voor. Belangrijkste uitvoerhavens. Palembang, Bandjermasin. Exportverpakking. Zakken en kisten. Prijs. In September 1911 tot ƒ90.— per picol, gemengde soorten naar verhouding. Wenken bij de verificatie. Geen bijzonderheden. Getah'blitang. Deze grauwbruine, vezelige, altijd met hout- — 181 — of bastdeelen vermengde getah-pertja wordt veelvuldig van uit Palembang verscheept en is feitelijk te rangschikken onder de hierboven. behandelde getah-merahmengsels, daar zij inderdaad meestentijds is samengesteld uit de bij de bereiding van de balam-merah achtergebleven restanten en afval (wat de steeds aanwezige houtdeelen en vezels verklaart) en minderwaardige getahsoorten (bij betere soorten onder toevoeging van een zekere hoeveelheid balam-merah). Zij komt voor in langwerpig vierkante blokken, soms met een dun laagje goede getah overtrokken, of als samengevouwen bladen, en is veelal weinig samenhangend en veerkrachtig Prijzen variëeren tusschen / 25.- en / 100.- bij de tegenwoordig verhandelde kwaliteiten. Overigens wordt verwezen naar de bijzonderheden, vermeld bij de getah-merahmengsels. Getah-poetih Onder dezen naam worden verschillende getahsoorten ten uitvoer aangegeven. Op meerdere plaatsen derZuider- en Oosterafdeeling van Borneo is hij gebruikelijk voor de doejan of mengsels daarvan, te Palembang werden indertijd met dezen naam aangeduid verschillende mengsels van soentik met poean of in het algemeen goede soorten getah-pertjamengsels van witte kleur. Daar ook de groote markten deze benaming niet kennen, kan zij. eigenlijk niet als soortnaam worden aangemerkt en zij de ambtenaar voorzichtig bij aangifte van partijen onder den naam getah-poetih. HOOFDSTUK XXI. ROTTING. Onder rotting (Maleisen: rotan) verstaat men den min of meer dunnen stengel van eenige palmsoorten, behoorende tot verschillende geslachten, waarvan het geslacht Calamus, door sommige botanici onderverdeeld in Calamus en Daemonorops, wel het voornaamste is. De rotting komt o.a. zeer veel voor in tropisch en sub-tropisch Azië; de rotting, die in den handel komt, wordt voor een belangrijk gedeelte geleverd door de oerbosschen van Celebes, Borneo en Sumatra, waar de palmsoorten, welke de rotting opleveren, zoowel op droge als op vochtige en moerassige terreinen, en dan veelal tegen boomen opgroeiende, worden aangetroffen '). Eigenlijke rottingcultuur bestaat in Nederlandsch-Indië tot op heden bijna niet 2). Waar het boschproduct door onoordeelkundige inzameling, of andere oorzaken, belangrijk in hoeveelheid is verminderd, dan wel ter uitbreiding van de aanwezige stoelen, wordt de rotting door de bevolking hier en daar in het bosch uitgezaaid, soms gestekt; daarna wordt evenwel het gewas geheel aan zijn lot overgelaten, tot het na een achttal jaren voldoende is gegroeid om te worden gesneden. Geschiedt het afsnijden niet te vroeg en op oordeelkundige wijze, d. w. z. tot op ongeveer 1 M. boven den grond, dan verkrijgt men rotting van goede kwaliteit; het in den bodem achter gebleven gedeelte der plant loopt van zelf weer uit en is na ongeveer vijf jaar weder lang en oud genoeg om te worden ingezameld. ') De ondervolgende beschrijving bepaalt zich tot de op genoernde drie eilanden voorkomende rottingsoorten. 2) Hoogst zelden is van werkelijke cultuur sprake. Een enkele op oordeelkundige wijze beheerde, evenwel tot dusver nog weinig product leverende onderneming, waar de jonge planten goed worden onderhouden en ook overigens de aanplant behoorlijk wordt verzorgd, vindt men in de nabijheid van Bandjermasin. — 183 — De inzameling geschiedt dikwijls te vroeg en bovendien wordt de stengel lang niet altijd op de juiste hoogte afgesneden. Te jong gesneden rotting, welke een gerimpeld en verschrompeld, voorkomen krijgt en die minder veerkrachtig en minder buigbaar is, treft men dikwijls tusschen de goede soorten aan. Enkele plaatsen aan de Zuidkust van Borneo exporteeren zelfs in hoofdzaak rotting, welke door te vroeg snijden veel minder waarde heeft dan dezelfde soorten van elders afkomstig, waar de juiste tijd van inzameling beter in het oog wordt gehouden. In den regel wordt de rotting, na te zijn gesneden, eenigen tijd (hoogstens drie dagen) in water uitgeloogd en daarna, na te zijn gewasschen, gedroogd. ')• De goede soorten worden gedroogd in de lucht, de minderwaardige ook wel boven een vuur; dit drogen boven vuur kan de oorzaak zijn van de bruine kleur, welke die goedkoopere soorten menigmaal hebben. In de meeste streken van Borneo worden de betere soorten, vóór zij geëxporteerd worden, geheel of gedeeltelijk van de op hare oppervlakte voorkomende kiezellaag ontdaan (het z.g. roenti). De Inlander doet dit op primitieve wijze door middel van scherpe latten, mesjes of zand; de Europeesche exporteur schuurt de rotting met lappen, waarin fijn staaldraad is geweven. Deskundigen beweren, dat op dergelijke zorgvuldige wijze behandelde rotting beter kleur houdt. Rottingstokken (meer speciaal de rotan semamboe) worden als regel door den inzamelaar na droging geolied en gebrand, welke bewerking door den Europeeschen handelaar, ten aanzien van de stokken bestemd voor de Europeesche markt, in den regel wordt herhaald, terwijl dan tevens het nog overgebleven gedeelte der kiezellaag wordt verwijderd. Droge gronden leveren de beste kwaliteiten rotting; zij geven een veerkrachtiger en steviger product van een meer volgroeid voorkomen, waardoor die rotting meer gewild en hooger in prijs is dan die van de meer vochthoudende gronden. ') Te langdurige bewaring in water oefent een nadeeligen invloed op de kleur uit en is oorzaak van de donkere, soms zwarte vlekken (waarschijnlijk van schimmels afkomstig), die men dikwijls bij de ordinaire soorten en af en toe oók bij de betere soorten aantreft, welke vlekken de waarde belangrijk doen verminderen. — 184 — Handel. De groothandel in dit voor Nederlandsch-Indië zoo belangrijke artikel is voornamelijk in Europeesche en Chineesche handen.') Evenwel nemen, voor zoover den iritvoer naar Java betreft, ook Arabische en Inlandsche handelaren in niet onbelangrijke mate aan dien handel deel. Dit laatste eiland is afnemer, behalve dan van eene betrekkelijk geringe hoeveelheid rotan sega en rottingstokken, voornamelijkl van de meer inférieure soorten van Borneo en Sumatra en wee in hoofdzaak van de zoogenaamde rotan-aër. Onder rotan-aër verstaat men die rottingsoorten, welke een betrekkelijk groot percentage vocht bevatten 2) en die, schoon gemaakt, eenigszins vettig aanvoelen. In Nederland zijn de namen, „aërrotting" en „vette rotting" gebruikelijk, Frankrijk bestempelt deze soorten met den naam van „rottan gras". De rotan-aër is van mindere hoedanigheid en behaalt in verhouding tot de andere soorten dan ook geringe prijzen. Europa is met Amerika de groote afnemer van de meer waardevolle vlecht- en bindrotting, zoomede van de betere qualiteiten der dikkere rotan-soorten en der rottingstokken. Ook de rotanaër vindt daar afzet. De verschillende markten in die landen (Amsterdam» Rotterdam, Londen, Liverpool, Hamburg, Bremen, Marseille, H^vre, Boston, New-York e.a.) stellen aan het product uiteenloopende eischen. Lichte kleuren worden bijna altijd gevraagd, terwijl de vraag naar dunne en dikke kwaliteiten sterk wisselt. Zoo komt het dikwijls voor, dat de eene maand de dikke rotan boejoeng hoog in prijs en de dunne rotan bijna niet verhandelbaar is, terwijl men dan in de volgende maanden juist het tegenovergestelde kan opmerken. Op zorgvuldige verpakking en gelijkmatig gewicht der bossen wordt veel prijs gesteld. Rottingstokken worden naar Europa geleverd gesorteerd naar de afmetingen der geledingen; bij geledingslengten van 83 c.M. en daarboven worden die stokken in Indië uit de partijen gesorteerd en tegen hoogen prijs verkocht. ') De belangrijkste centra van uitvoer van Nederl.-Indische rotting naar Europa en Amerika zijn Makasser en Singapore. 2) Alle rotting-soorten bevatten een meer of minder groote hoeveelheid water, welke kleiner wordt, naarmate het snijden langer geleden heeft plaats gehad. — 185 — Beschadigde stokken en die, welke een verschrompelde opperhuid hebben (de z.g. kripoet), zijn minder goed in Europa te plaatsen, zoodat zij tot afzonderlijke partijen worden vereenigd en in den regel naar Singapore en Java worden verzonden, alwaar men ze in den laatsten tijd bezigt voor bezemstokken en dergelijke. Singapore, waar nagenoeg alle Borneo- en Sumatrasoorten en de inférieure Celebesrotting ter markt komt, is minder kieskeurig dan de Europeesche markt, doch de Singapore-markt — en dit geldt niet alleen de rotting maar ook vele andere producten — staat bij den exporteur in geen al te goeden reuk. Hongkong betrekt enkele inférieure soorten in vrij groote hoeveelheid van Oost-Borneo; deze handel geeft geen aanleiding tot nadere bespreking. Gebruik. Het gebruik van rotting is over nagenoeg de geheele wereld verspreid. Nederlandsch-Indië, waar het verbruik altijd aanzienlijk is geweest, is door de opkomst van nieuwe, en uitbreiding van reeds bestaande industrieën, tegenwoordig een groote consument van het eigen product. Belangrijke hoeveelheden rotan-aër worden, vooral van Borneo, naar Java verscheept ten behoeve van suikerfabrieken en andere ondernemingen, waar goedkoop en toch sterk binden vlechtmateriaal benoodigd is en de rotan-aër leent zich, al dan niet gespleten, bij uitstek hiervoor. Kolenmijnen gebruiken de donker gekleurde rotan-soorten voor kolenmanden, de Inlandsche scheepvaart bezigt ze tot het vervaardigen van scheepstouw, terwijl het bind- en vooral het vlechtwerk der Inlandsche nijverheid te bekend is, om nog nader te worden vermeld. De in de laatste jaren zoo in belangrijkheid toegenomen rottingmeubelindustrie gebruikt de meer harde en dikke soorten voor de geraamten van stoelen, banken en tafels en bezigt de goed van kleur zijnde betere soorten bindrotting voor de verdere afwerking der meubels. Niet minder is de rotting in Europa en Amerika gewild. Ook daar vinden de dikkere rottingsoorten en de minderwaardige stokken bij de meubelindustrie een veelvuldige toepassing en dienen de goede, mooikleurige, lenige soorten voor de vervaardiging van allerlei fijn meubelmakers-, koffermakers- mandenma- — 186 kers- en ander vlechtwerk en de vette rotting voor het meer grove vlechtwerk, als kolen- en vischmanden e. d., terwijl de goede stokken met lange geledingen zeer gezocht zijn voor wandelstokken, in de parapluie-industrie enz. Singapore, dat de aldaar geïmporteerde rotting slechts voor een gering deel verbruikt (in het bijzonder in de meubelmakerij), voert zelf weder uit; de betere soorten worden naar Europa, de inférieure qualiteiten naar China verzonden, waar zij, evenals op Java, voor het maken van allerlei bind-, vlecht- en touwwerk worden gebezigd. Overgaande tot de nadere bespreking van de voor den uitvoerhandel meest belangrijke soorten, dient allereerst te worden opgemerkt, dat de rottingsoorten van Borneo en Sumatra in den regel slechts weinig van elkaar verschillen, m. a. w. dat deze beide eilanden vrijwel dezelfde soorten voortbrengen. Daarentegen levert Celebes rottingsoorten op, welke geheel afwijken van het Borneo- en Sumatra-product. Waar in ondervolgende bespreking de rottingsoorten van deze laatste twee eilanden te zamen worden behandeld en onderling vergeleken, vereischt de Celebes-rotting dan ook eene afzonderlijke behandeling. I. SUMATRA' EN BORNEO-ROTTTNG. Het is bij de fijne, soms nauw merkbare nuances, welke het uiterlijk voorkomen der verschillende soorten kenmerken^ ondoenlijk van alle soorten eene alleszins afdoende beschrijving te geven. De hierachter volgende aanteekeningen nopens de verschillende rottingsoorten bepalen zich dan ook tot algemeene opmerkingen betreffende kwaliteit en prijs, waar mogelijk met vermelding van op den voorgrond tredende herkenningsteekenen. Van eene systematische, plantkundige rangschikking moest bij totaal gebrek aan gepubliceerde gegevens worden afgezien. In de beschrijving worden de voor het handelsgebruik op een. of meer punten met elkaar overeenkomende rottingsoorten zooveel mogelijk in volgorde na elkander behandeld. De vermelde wetenschappelijke namen zijn geput uit het „Nieuw Plantkundig Woordenboek voor Nederlandsch-Indië" vanT.S.A. de Clercq, voor den druk bewerkt en uitgegeven door Dr. Greshoff (1909); enkele gegevens werden nog geleverd door hetzelfde boek en door „Die Tropische Agrikultur" van Dr. R. Hindorf. Overigens zijn de meeste bijzonderheden ontleend aan. de praktijk, daar, ook wat den handel en den uitvoer van de Nederlandsch-Indische rotting aangaat, geen gepubliceerde gegevens voorhanden zijn. — 188 — — 189 — Lijst van de op Borneo en Sumatra voorkomende hoofdsoorten van handelsrotting en van de namen, waaronder de rotting in de ver¬ schillende exporthavens bekend staat. Bandjer- . , g Tanah Gro- Samarinda I Tandjoeng Tandjoeng Telok- Sampit. P'aatsen aan i Redeb . Selor (Boe- Pontianak. Padang. Palembang. Djambi masin. j de Zuidkust got (Pasir). (Koetei). /Reraoe) loengan) Betong. |van Borneo. v /- | a. r. taman r. taman r. sega r. sega. r. sega r. sega r- seSa r- seSa r. sega r. sega of r.jr. sego of r. r. sego sego poeti b. r. irit r. irit r. irit — r. djahap pe- — — — — — __ lari c. r. boejoeng — — r. boejoeng r. seloetoep — r- sega boeloe — — — d. r.tapah roenti r. tapah — — — — — r. sega aër — r. sega aër r. sego aër — e. r. langili — — — r. kehis — — — r. kawan — r. batoe haloes — ƒ. r. lilin r. lampei — — — — — — r. pilada r. serimiet — r. pantis g. r. anak — — — r. poeloet — — ~ — — — _ h. — r. katip. - — — — r. pledes r. sarang boe- — aja i. r. boeloe r. boeloe r. boeloe — — — — r- djerman sa- — r. latja r. rombé of r. — boet mera mera k. r. gossok r. mahilan r. bongkol-r. gossok r. djelapang r. boengkoelan ! r. bongkoeran r. djerman na- r. getah en r. — _ lean taaijof r. djer- koeban i man haloes /77, — — - — — jr. djerman kas-! — — _ ser n. — — — — — — — — — r. koero — — o. r. batoe of r. — — — r. sega batoe — — — r. batoe r. batoe r. batoe — toengkal p. — — — — — — — — — ,r. oeloer — q. — — — — r. pakoe — — — — r. pakoe — _ r. — — — — r. saboetboe- r. saboet of r. — — — — — — loe batoe t. — — — — — — — — — — r. semoeli u. r. latoeng r. latoeng r. latoeng — — — — — — — — v.— — - — — — — — r. getah — — w. r. ahas — — — — — I — — — r. oedang r. oedang — x. r. dahanèn r. dahanan r. dahan — — — j — — — . r. dahanan — — ij. — r. tampènèh — — — — — — — r.pemoerangan — — z. r. semamboe jr. semamboe r. semamboe r. semamboe r. semamboe — ~ r. semamboe r. semamboe r. semamboe r. semamboe r. boejoeng en r. lolo of r. kertas a.a. r. manaoe Ir. manaoe r. manaoe — — — — — ;r. manoriang — | — *) Voor de onderverdeelingen wordt verwezen naar de betrekkelijke aanteeke- — 190 — Aanteekeningen op vorenstaande lijst. [De voor de beschrijving geplaatste letters correspondeeren met de letters, geplaatst voor de namen der rottingsoorten, in de lijst vermeld]. a. (Calamus ornatus). Deze rotting is door hare eigenschappen de meest waardevolle en, wat de uitgevoerde hoeveelheden betreft, waarschijnlijk de meest belangrijke van den geheelen archipel. Zeer veerkrachtig, lenig en sterk, met slechts weinig uitspringende knoopen, die meestal dezelfde kleur hebben als de geleding, bezit zij ook de zoo gewilde fraaie, lichtgele nuance. De geledingen zijn in den regel lang (soms langer dan 3 d.M) en daar deze rotting zich bovendien zeer goed laat splijten, is het wel de meest aangewezen soort voor allerlei fijn vlecht- en bindwerk. De glanzige kiezellaag laat bij lichte buiging reeds los; de rotting laat zich dus, zooals de handelaar het uitdrukt, zeer gemakkelijk „roenti-ën" (zie blz. 183). In het algemeen wordt deze rotting geëxporteerd in stengels ter lengte van 4 tot 4.5 M. en ter dikte van 7 tot 12 m.M.; er komen echter ook dikkere soorten voor. Hoewel eigenlijk een z.g. bergrotting, wordt deze rotting ook veelvuldig op lage en meer vochtige gronden gevonden, maar is ■dan minder stevig en niet zoo waardevol. Fraaie sega leveren de droge gronden van Oost-Borneo (bijv. ■de sega lengis en de sega pelari van Samarinda), terwijl Padang met de mooie Pageh-, Moko-Moko- en Soengeipagoe-kwaliteiten wel de eerste plaats inneemt. Te Samarinda wordt onder den naam van rotan djahap lengis een segasoort uitgevoerd, vermoedelijk afkomstig van lagere gronden, daar dit product bij goede kleur en goed Voorkomen harder en minder lenig is dan de andere sega-soorten en om die reden tot de tweede of derde kwaliteit moet worden gerekend. Ook Bandjermasin en Palembang leveren nog eerste kwaliteiten, echter zelden in groote hoeveelheden, maar doorgaans sterk vermengd met tweede en derde kwaliteiten of, wat Bandjermasin betreft, bijna altijd vermengd met de rotan irit, een onder b te bespreken rotting. De rotan taman-irit (eene samenvoeging van de rotan taman en de rotan irit) is dan ook in deze laatste exporthaven, -alsmede te Sampit, de meest voorkomende uitvoerrotting. De te Palembang gebruikelijke namen rotan sega-getah en -bener zijn respectievelijk de eerste en tweede kwaliteit van de rotan sega. Djambi levert een slordig bewerkte, maar niettemin vrij goede, Telok Betong een minder goede kwaliteit; Pontianak exporteert — 191 — eene rotan sega (aldaar rotan sega roenti genoemd ter onderscheiding van de rotan sega boeloe en de rotan sega aër, met welke laatste twee namen andere rottingsoorten worden aangeduid), welke vrij inférieur is en meer de kwaliteit van de rotan irit nadert, in elk geval sterk daarmede is vermengd, wat ook het geval is met de Kota Waringin- en Soekamara-kwaliteiten, welke laatste bovendien meestal te jong en korter afgesneden zijn <3 a 3.5 M.). De tweede en derde kwaliteiten der rotan sega bevatten dikwijls afgestorven stengels (de z.g. mati poetjoek), herkenbaar aan de grijze kleur en de weinige veerkracht, zoomede de jonge, grove uiteinden (te Bandjermasin rotan pakoe genoemd), welke eveneens vaak grijs getint zijn en die een verschrompeld voorkomen hebben. Deze tweede en derde kwaliteiten worden in den regel minder goed bewerkt, dikwijls ongewasschen uitgevoerd en soms (bijv. te Padang) in kortere lengten gesneden (3 a 3.5 M.). De eerste kwaliteiten loopen van / 16 tot ƒ 19, de tweede en derde soorten van ƒ 10 tot ƒ 15 per picol, terwijl te jong gesneden of slecht behandelde soorten als de Kota-Waringin- en Soekamara-kwaliteiten, de dikke, ruwe rotan sega kasar van Samarinda en de te lang aan den invloed van water blootgestelde rotan sega itam van dezelfde plaats slechts ƒ 8 tot ƒ 9 per picol kunnen bedingen. De gemengde rotan taman irit wordt tegen den prijs van / 10 tot ƒ 13 per picol verhandeld. ') b. (Daemonorops niger). Hoewel zelden afzonderlijk geëxporteerd is deze rotting in zooverre van belang, dat zij, oppervlakkig beschouwd, veel overeenkomst vertoont met de rotan sega of rotan taman en dat men haar, overal waar zij veelvuldig voorkomt, steeds gebruikt tot menging met de bovengenoemde betere soort. Zooals hierboven reeds is opgemerkt, heeft de naam rotan taman-irit te Bandjermasin burgerrecht verkregen. In kwaliteit doet de rotan irit onder voor de rotan sega. Zij is minder sterk en slapper, evenwel goed van kleur. De geledingen zijn over 't geheel korter, de knoopen, welke bijna altijd zijn voorzien van een fijnen, bruinrooden ring, hebben, althans bij volgroeide stengels, een kleine, duidelijk geteekende inkeping, het overblijfsel van een vroeger daaraan bevestigd ge- ') De aandacht wordt er in het bizonder op gevestigd, dat de hier en Hieronder genoemde prijzen zijn die van het jaar 1912. — 192 — weest zijnden uitlooper. Deze laatste kenmerken zijn wel de voornaamste hulpmiddelen voor het onderscheiden van deze rotting van de rotan sega-soorten. De rotan djahap pelari van Samarinda, voor welke men veelal de grovere uiteinden der stengels schijnt te nemen, is ruwer van voorkomen en minder goed van kleur. Op Sumatra schijnt deze rotting niet voor te komen, althans niet in zoodanige hoeveelheid, dat het inzamelen loonend zou kunnen worden geacht. Afzonderlijke partijen rotan irit zouden te Bandjermasin op ongeveer ƒ 9 a ƒ 10 per picol moeten worden gewaardeerd, de rotan djahap pelari noteert te Samarinda ƒ 5 per picol. c. (de Rotan boejoeng) '). Deze, in waarde onmiddellijk op de rotan sega volgende, rotting is zeer sterk en veerkrachtig, doch in de dikkere kwaliteiten minder lenig. In den regel is de kleur dof donkergeel, dikwijls met een grijsgroene nuance, terwijl bijna altijd aanwezig zijn talrijke fijne, donkere strepen, welke, ook rta verwijdering van de kiezellaag, zichtbaar blijven. Minder fijn van stengel dan de rotan sega, wordt de rotan boejoeng in den laatsten tijd als regel in dikten van 12 tot 16 m.M. uitgevoerd; een enkele maal worden ook stengels van mindere dikte geëxporteerd. Daar de rotan-boejoeng minder splijtbaar is en zich niet gemakkelijk laat roenti-ën, is deze rotting minder geschikt voor vlecht- en bindwerk, maar vindt zij met het oog op hare sterkte veelvuldige toepassing in de meubelfabricatie. Alleen Borneo brengt deze rotting voort; Bandjermasin en Samarinda zijn de havens, welke dit produkt in zeer belangrijke hoeveelheden exporteeren. Laatstgenoemde plaats levert door den drogeren en hoogeren bodem de beste kwaliteit. Dikwijls treft men door water verkleurde, zwarte stengels aan, die in Europa niet gewild zijn: in Europa worden ook alleen de goede, naar de dikte der stengels gesorteerde partijen geaccepteerd. Naar Singapore worden veelal ongesorteerde, soms ongewasschen en miskleurige, donkere of zwarte kwaliteiten verzonden. Goede soort, voor de Europeesche markt bestemd, bedingt in den laatsten tijd ongeveer ƒ11, gemêleerde kwaliteiten behalen den prijs van ƒ 7 tot ƒ 10 per picol. ') De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 193 — d. (Calamus micranthus). Deze, bij oppervlakkige beschouwing eenigszins op rotan sega gelijkende rotting staat wat kwaliteit betreft, verre bij deze supérieure soort ten achter en vormt den overgang tot de rotan-aërsoorten, zoo zij al niet geheel daartoe moet worden gerekend. Deze rotting voelt vettig aan, is weinig veerkrachtig, betrekkelijk zacht, met korte geledingen (ongeveer 2 d. M en daar beneden), terwijl de knoopen veelal donker zijn getint; bij splijting is zij eenigszins hang. De bewerking geschiedt meestal minder zorgvuldig en op Borneo heeft het roenti-ën veelal onvoldoende plaats- het product heeft dientengevolge dikwijls een gevlekt voorkomen terwijl het achtergebleven gedeelte van de kiezellaag er getand uitziet. Te jong gesneden stengels treft men veel aan. Pontianak en Djambi voeren deze vlechtrotting in vrij groote hoeveelheden uit; van de overige plaatsen kan de export slechts matig worden genoemd. De doorsneeprijs is ongeveer ƒ 7.50 per picol. e. (Calamus cawa). Deze niet al te zachte, vrij dunne rotan-aër is tot dusver voor den handel van weinig belang Meestal egaal donker, soms lichtgeel van kleur, goed splijtbaar met vrij tange geledingen, waarvan de overgangen tamelijk diep en dikwijls donker getint zijn, ontbreekt alleen de groote lenigheid om deze rotting tot de goede vlecht- en bindrottings te kunnen rekenen. Waarschijnlijk zal het dan ook de kleur zijn die deze soort hooger in prijs doet zijn dan sommige rotan-aërsoorten ' die meer lenig zijn. De rotan kawan van Padang, hoewel vermengd met slecht verzorgde en zwarte stengels, is door de heldere kleur en de grootere sterkte de beste kwaliteit; de overige plaatsen leveren een product, dat, vooral te Bandjermasin, veelal te jong gesneden is en door onvoldoende bewerking min of meer gevlekt en ontkleurd is Onder den naam van rotan semoeli wordt uit Bandjermasin een enkele maal een rottingsoort geëxporteerd, die zeer veel overeenkomst heeft met de rotan langili van die plaats en vermoedelijk dan ook tot diezelfde soort moet worden gerekend De prijs loopt van ƒ 5 tot ƒ 6 per picol. ƒ. (Calamus javanensis). Onder de vlechtrottings neemt deze veel voorkomende soort eene Voorname plaats in. Zij groeit op droog terrein, is meestal licht van kleur, zeer dun (van 2 tot 6 — 194 — m.M), vrij goed splijtbaar, sterk en lenig, hoewel eenigszins breekbaar en bevat minder water dan de meeste andere rotan-aërsoorten. De geledingen hebben eene lengte van 3/4 tot ruim 2 d.M., de knoopen zijn veelal een weinig donker getint. Deze rotting levert uitstekend materiaal voor fijnere manden en dergelijk vlechtwerk. De kwaliteiten van deze rotting, die uit verschillende plaatsen van den Archipel worden geëxporteerd, zijn, met uitzondering van de rotan pilada, overal ongeveer gelijk; de Sampit- en Telokbetongsoorten zijn echter minder zorgvuldig bewerkt en dientengevolge niet zoo goed van kleur. Te Padang onderscheidt men rotan pilada haloes, rotan pilada mera en rotan pilada poetih. De eerstgenoemde kwaliteit is zeer dun (2 tot 4 m.M), goed van kleur, met nogal korte geledingen en minder goed splijtbaar; de rotan pilada mera komt in dikte overeen met de andere soorten, splijt vrij goed, is echter, zooals de naam aanduidt, bruiner getint en voorts slordig behandeld; voor de rotan pilada poetih neemt men vermoedelijk de grovere jonge uiteinden van de stengels. Deze laatste soort is dof grauw-wit van kleur, gerimpeld, dikker dan de andere kwaliteiten (5 tot 8 m.M) en weinig lenig, daarentegen zachter en minder breekbaar dan de beide andere soorten. Prijzen varieeren tusschen ƒ 6 en / 7 per picol. g. '). Dit is eene rotan-aërsoort, welke zich door de geringe dikte (2 tot 4 m. M) bij de onder lett. ƒ behandelde rotting aansluit. Zij is egaal lichtbruin van kleur, zonder veerkracht, zeer zacht en weinig breekbaar, met nogal korte geledingen en zeer goed splijtbaar. Door deze laatste eigenschap wordt deze rotting te Bandjermasin uitsluitend gebruikt voor de vervaardiging van de gespleten rotting, die in vrij belangrijke hoeveelheden als bindmateriaal naar Java wordt geëxporteerd (zie ook lett. k). Samarinda, waar deze soort voor ƒ 6 per picol wordt verhandeld, voert de rotan poeloet ongespleten uit, meestal naar Singapore, somtijds ook naar Nederland. ft. '). Deze dunne rotan-aër is een bruikbare vlechtrotting. ') De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 195 — Grijsbruin tot bruin van kleur, gevlekt en iets dikker, heeft zij overigens alle eigenschappen der onder lett. ƒ behandelde soort. De knoopen zijn rood getint, de bewerking laat te wenschen over. Verschepingen vinden alleen plaats naar Singapore. Te Sampit is de export niet noemenswaard; Palembang noteert ƒ 6.25, Djambi ruim ƒ 4 per picol. i. (Daemonorops strictus). Deze rotan-aër, welke voornamelijk naar Java en Singapore wordt uitgevoerd, wordt boven het vuur gedroogd en is van licht- tot donkerbruin gekleurd, echter niet effen maar gevlekt. Zij is iets dikker en minder lenig dan de onder lett. ƒ behandelde rotting, goed splijtbaar, vrij zacht, een weinig breekbaar en kort van geledingen, zonder veerkracht. Deze rotting kan tot de tamelijk goede vlecht- en bindsoorten worden gerekend. Behalve te Djambi, waar de export niet onbelangrijk is, is de handel in dit product van weinig beteekenis. De kwaliteit, welke de Zuidkust van Borneo levert, is vrij grof en veelal te jong gesneden; Pontianak exporteert eveneens een grove, iets breekbaarder soort, terwijl de kwaliteiten van Palembang en Djambi ongeveer overeenkomen met die van Bandjermasin. Op deze laatste plaats komen echter dikwijls te jonge, dus rimpelige stengels voor en voorts is deze rottingsoort aldaar veelal vermengd met andere minderwaardige soorten. Pontianak noteert ƒ 4 per picol; de prijzen op de overig plaatsen variëeren naar gelang der kwaliteit tusschen ƒ 4.50 en / 6.25; te Djambi is de noteering iets hooger. j. (Daemonorops Hystrix). Een rotan-aër, welke, hoewel misschien iets dikker, met langere geledingen en, door het drogen in de zon, lichter van kleur, door hare overige eigenschappen veel overeenkomst vertoont met de onder lett. /besproken rotting. Padang verhandelt deze soort tegen ƒ6.25 tot ƒ6.50 per picol. k. l). Hoewel een product van meer droge streken, behoort deze vlecht- en bindrotting toch tot de rotan-aërsoorten. Op Borneo komt deze soort algemeen voor (Pontianak en Bandjermasin exporteeren belangrijke hoeveelheden naar Singapore en Java), terwijl op Sumatra alleen Padang als leverancier optreedt. 1) De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 196 — Dikwijls boven het vuur gedroogd, heeft deze rotting een vaalbruin voorkomen; waar het drogen met behulp van de zonnewarmte plaats vindt, is de kleur veelal donkergeel, maar bijna altijd grauw en vlekkig. De minder zorgvuldige bewerking is de oorzaak van de betrekkelijk geringe waarde. De knoopen zijn immer roodbruin getint, de geledingen niet al te kort, de dikte bedraagt gewoonlijk van 5 tot 12 m. M., hoewel ook dikkere stengels voorkomen. De lage prijs en hare goede eigenschappen (zij is week, maar vrij sterk en laat zich, hoewel eenigszins harig, goed splijten) maken deze rotting zeer gewild in de mandenmakerij, als zijnde bruikbaar voor allerlei grof vlechtwerk, waarbij niet op goede kleur behoeft te worden gelet; in Nederlandsch-Indië wordt deze soort ook dikwijls als bindrotting gebezigd. Te Bandjermasin treft men deze rotting nogal eens aan onder de gespleten soorten (zie lett. g). Pontianak levert vrij dunne, maar eenigszins breekbare, Bandjermasin veelal iets dikkere kwaliteiten; de havens van Borneo's Oostkust leveren vrij goede, maar dikke soorten (de Beraoe-kwaliteit wordt dikwijls gemengd met de nog te bespreken rotan saboet van die streek). De Zuidkust van Borneo produceert minder goed behandelde, altijd boven het vuur gedroogde soorten. De rotan getah No. 1 van Padang is een vrij sterke rotting, die goed bewerkt en middelmatig van dikte is; de rotan getah No. 2 van Padang is dunner, minder goed van voorkomen en bevat veel kripoet. De rotan koeban van deze plaats komt veel overeen met de rotan getah No. 1, is iets sterker, echter niet zoo goed van kleur, vlekkiger en wordt, evenals in den regel de Borneokwaliteiten, niet gesorteerd. Padang noteert van ƒ 4 tot ƒ 5.50 voor de rotan getah, en tot ƒ 6. per picol voor de rotan koeban; de prijzen op Borneo varieeren tusschen ƒ 3 en ƒ 4.50 per picol. /. ') Deze alleen van Padang uitgevoerd wordende rotting vertoont eenige gelijkenis met de onder lett. k behandelde soort, doch heeft eene meer witte kleur dan deze laatste. De geledingsknoopen zijn meer zwart dan rood; deze soort is sterker, soms zelfs iets veerkrachtig, maar slordig behandeld: door vocht zwartgespikkelde en ontkleurde stengels komen dikwijls voor. De prijs bedraagt ƒ 6 tot ƒ 6.25 per picol. 1) De wetenschappelijke naam is niet met zekerheiddo te geven. — 197 — m. '). Eene van Pontianak in groote hoeveelheden uitgevoerd wordende rotan-aërsoort, welke men geneigd zou zijn als een tweede kwaliteit der onder lett. k besproken rotting aan te merken. De splijting is dezelfde, terwijl ook het uiterlijk voorkomen oogenschijnlijk overeenstemt met de rotan gossok van Bandjermasin. Evenwel ontbreekt de roodbruine kleur der knoopen, terwijl zij over het geheel grover, slechter bewerkt en minder sterk is. De geledingen zijn somtijds vrij kort; bruine, zwart-bruine, grijs-groene en grauw-gele stengels treft men door elkaar aan. Dit gebrek aan sorteering en de slechte bewerking zullen de hoofdoorzaken zijn van de geringe waarde (ƒ 2 per picol) van deze overigens bruikbare rotting, die hoofdzakelijk naar Singapore wordt verscheept. n. '). Een wel dunne, vrij lichtkleurige, maar zeer weeke onsterke, onregelmatig en harig splijtende rotan-aër met korte geledingen en fijne, zwart geteekende knoopen, die tegen den prijs van ƒ 2,50 per picol in niet noemenswaardige hoeveelheden naar Singapore wordt uitgevoerd. o. (Calamus insignis). Zooals de Maleische naam reeds aanduidt, is deze van drogere terreinen afkomstige rotan-aërsoort een harde, moeilijk buigzame rotting. De kleur is lichtgeel, hier en daar vlekkig; deze soort heeft diepe, donker getinde knoopen en splijt harig en onregelmatig. In den regel in stengels ter dikte van 10 tot 15 m.M. uitgevoerd wordende, exporteert Bandjermasin deze rotting — en dan nog zeldzaam — alleen in den vorm van dikkere wortelstokken (toengkal-stokken), welke voor het vervaardigen van zweepen worden gebezigd. Veelal wordt deze rotting slordig bewerkt; zwarte en ontkleurde stengels komen dikwijls voor. Singapore is de voornaamste consument van dezen rotting, die in de meubelmakerij en voor zwaar vlechtwerk toepassing vindt. De prijs loopt van ƒ 3.25 tot ƒ 5 per picol. p. '). In uiterlijk voorkomen in bijna alle opzichten met de rotan batoe van Palembang overeenkomend, onderscheidt de rotan oeloer zich, behalve door misschien iets grootere sterkte, alleen van de eerstgenoemde rotting door de gladde en regelmatige ') De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 198 — splijting. Het is daarom niet onmogelijk, dat deze twee rottingsoorten tot een enkele soort kunnen worden teruggebracht. Palembang exporteert dit product in vrij groote hoeveelheden naar Singapore en noteert ƒ 5 per picol. q. '). Deze vrij onbelangrijke rotting is iets minder hard en buigzamer dan de onder de lett. o behandelde soort, donkerder geel van kleur en slecht splijtbaar. De geledingen zijn niet zoo diep en minder donker geteekend. Zij wordt soms boven het vuur gedroogd en is dan bruin gekleurd. De rotan pakoe wordt naar Singapore geëxporteerd en haalt een prijs van ƒ 4 tot ƒ 5 per picol. r. '). Een niet al te harde, grove, tamelijk lichtkleurige, harig splijtende en zeer slordig bewerkte rotan-aër van goede dikte, die van Tandjoeng Redeb (Beraoe), dikwijls met de rotan boengkoelan (zie lett. k) gemengd, wordt uitgevoerd. Zij heeft een door vochtinvloeden veroorzaakt vlekkig voorkomen en schijnt dikwijls te jong te worden gesneden. De geledingen zijn diep met donkere knoopen. Prijs ƒ2.50 è ƒ4 per picol. s. '). Een harde, vrij stevige rotting van soms groote dikte (tot 20 m.M.), van een wit-geel, gevlekt voorkomen ; deze soort schijnt bruikbaar voor het maken van de geraamten van rotting-meubilair. De uitvoer van Palembang naar Singapore is van weinig beteekenis; de handelswaarde bedraagt ƒ 4 tot ƒ 6 per picol. /. ')• Een rotting, die wat kwaliteit, dikte en voorkomen betreft wel eenige overeenkomst heeft met de onder lett. s behandelde soort. De kleur is grijs-groen, hier en daar groenig geel en vlekkig. Kleinere partijen worden tegen den prijs van ƒ 4 tot ƒ6 per picol naar Batavia verzonden. u. (Calamus caesius). Hoewel voor den directen uitvoer van geen belang, moet deze rotting volledigheidshalve genoemd worden wegens de overeenkomst met de rotan pait van Palembang en de rotan semoeli van Telok Betong. Zuid-Borneo voert deze rotting tot nu toe niet uit, maar bezigt dit boschproduct als materiaal voor grove, sterke matten, welke ') De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 199 — niet worden gevlochten, maar door het aaneenrijgen van de tevoren gespleten rottingstokken worden vervaardigd. v. '). Een zeer onoogelijk uitziende, dikke rotting met onregelmatig oppervlak en van stokachtig voorkomen. Hard, niet zeer sterk en bijna niet splijtbaar. De vaalbruine opperhuid is gedeeltelijk nog aanwezig, hetgeen te zamen met de door vocht veroorzaakte zwarte vlekken aan deze rotting een weinig gunstig uiterlijk geeft. Deze, alleen naar Singapore in belangrijke hoeveelheden verscheepte rotting, bedingt te Palembang een prijs van ƒ4 per picol. w. (Calamus didymophyllus). Deze rotan-aër wordt van uit Bandjermasin hoogst zelden en uit Palembang en Djambi al evenmin in belangrijke hoeveelheden uitgevoerd. Het is een harde rotting van egaal vaalbruine kleur, tamelijk dik en niet sterk, die harig splijt. Singapore is de eenige consument. De marktwaarde is ƒ 2.50 tot ƒ 3 per picol. x. '). Ook deze inférieure rotan-aër is van zeer weinig belang. Te Bandjermasin heeft de export zich bepaald tot eenige proefzendingen naar Europa; te Palembang is de handel in dit artikel onbelangrijk. De rotan dahanan is een harde rotting, van zeer weinig kracht en van een onoogelijk grijs-zwart voorkomen en bovendien nog slecht bewerkt. Ook van deze rotting is Singapore de eenige afnemer. Palembang noteert ƒ 3; te Bandjermasin zou ƒ 1 tot ƒ 1.50 per picol te bedingen zijn. y. (Calamus stoloniférus). Een inférieure rotan-aër, die door een vliesachtige opperhuid vaal grijs-bruin en na verwijdering van dat vlies grijs, soms bijna wit is gekleurd; hard en onsterk, grof splijtend en van middelmatige dikte. Palembang exporteert dit product in matige hoeveelheden naar Singapore tegen den prijs van ƒ 2.50 per picol. z. (Calamus Scipionum). Deze zeer sterke, veerkrachtige en op eene lengte van Vj2 vadem afgesneden wordende rotting is algemeen op Borneo en Sumatra verspreid. ') De wetenschappelijke naam is niet met zekerheid op te geven. — 200 — Bij zorgvuldig rooken en goede bewerking, heeft deze rotting meestal een fraaie, bruin-roode kleur; slecht behandelde kwaliteiten hebben een bruin-zwart, bont en vlekkig voorkomen. De geledingen zijn zeer diep en meestal gelijkmatig afbrekend ingesneden. De dikte wisselt af, is echter zelden minder dan 18 m.M. Palembang voert belangrijke hoeveelheden uit naar Europa en Singapore en levert de kwaliteiten met lange geledingen, welke op Borneo minder voorkomen. De Oostkust van Borneo en Bandjermasin verschepen uitgezochte, hoewel meestal niet fraai geteekende stokken naar Europa en ongesorteerde, dikwijls slecht behandelde soorten naar Singapore, zoomede kleinere partijen naar Java (onder de Bandjermasin-stokken wordt een enkele maal de inférieuré rotan roekoen aangetroffen, een rottingsoort in voorkomen gelijkend op de rotan semoeli van Telok Betong, evenwel, wat kwaliteit betreft, beneden deze laatste staande). Pontianak verzendt belangrijke hoeveelheden naar Singapore. Van de rotan boejoeng en de rotan kertas van Telok Betong, welke waarschijnlijk tot één soort behooren, is de eerste gelijk aan de gewone Palembang-semamboe, de tweede een vaal grijs-zwarte rottingstok, welke niet als de andere soorten per stuk, maar per picol wordt verkocht (ƒ 4). Uitgezochte rotan semamboe met korte geledingen wordt met ƒ 3 tot/4-per 100 stuks betaald; stokken met lange geledingen al naar gelang der geledingslengte noteeren van ƒ 4 tot ƒ 12 per 100 stuks; ongesorteerde, beschadigde en gerimpelde soorten naar verhouding minder. Zie verdere bijzonderheden over dezen rotting onder de algemeene beschrijving. aa. (Calamus manan.) Een zware, zeer sterke rottingstok van goede, gele kleur. Zeer dik en met korte geledingen bij den wortel, wordt deze soort gaandeweg dunner, terwijl de geledingen, welke vrij ondiep zijn en waarvan de knoopen een fijnen, zwarten rand vertoonen, langer worden. (De dunne uiteinden werden indertijd ook als vlechtrotting verhandeld ; deze handel schijnt echter te zijn gestaakt.) Deze stokken, welke slechts de gewone bewerking van droging en wassching ondergaan, worden evenals de toengkalstokken (zie lett. ó) met de kort afgesneden wortels geëxporteerd. De prijs wisselt, naar gelang van de dikte, van ƒ 1.50 tot ƒ6 per 100 stuks. — 201 — II CELEBES-ROTTING. Zooals te voren reeds werd opgemerkt, wijken de in den handel bekende rottingsoorten van Celebes in voorkomen en eigenschappen in meerdere of mindere mate af van de Borneoen Sumatra-rotting. Moge ook al de kwaliteit van eenige soorten der twee groepen, zoomede het gebruik, dat ervan gemaakt wordt, niet veel uiteenloopen, toch zal men bij nauwkeurige beschouwing steeds verschillen vinden, die waarschijnlijk niet alleen aan bodem- of klimaatsinvloeden zijn toe te schrijven. In verband daarmede is het dan ook verklaarbaar, dat geen enkele der hierna te noemen Celebes-soorten bij een der reeds besproken families kan worden ondergebracht. De Celebes-rotting draagt veelal het kenmerk afkomstig te zijn van hooger terrein; over het geheel heeft zij een flinker voorkomen, is evenwel dikwijls harder en breekbaarder dan de rotting van de andere eilanden afkomstig. Tevens is de kleur, in tegenstelling met de diepgele kleur der meeste soorten van de andere groep, dikwijls bleekgeel. De glanzende, diepgele kleur van bijv. de segasoorten zal men niet of hoogst zelden bij de, die soorten het meest nabijkomende, z. g. roentirottings van Celebes aantreffen; ook de overige soorten hebben in den regel dezelfde bleeke, soms lichtgrijze tint, terwijl de knoopen meestal sterker uitkomen dan bij de Borneo- en Sumatra-rotting. Rotan-aër in den zin, zooals deze naam op Borneo en Sumatra wordt opgevat en van welke soort het vettig aanvoelen een der kenmerken is, wordt onder de handelsrotting van Celebes niet veel aangetroffen ')• (Enkele tot groep II en III der Celebes-rotting behoorende soorten kunnen tot de rotan-aër worden gerekend). Vrij dunne bindsoorten, welke in groote hoeveelheden door de beide andere eilanden worden geproduceerd, komen op Celebes in veel kleinere verscheidenheid voor, terwijl, wat dit laatste eiland betreft, de uitvoer van slechts enkele soorten bindrotting belangrijk kan worden genoemd. Daarentegen is Celebes de groote leverancier van de meer dikke en veelal stijve rotting, welke zich eigent voor grof man- ') Het handelsgebruik te Makasser noemt evenwel vrijwel alle soorten rotan-aër. — 202 — denwerk, dan wel uitsluitend geschikt is voor de vervaardiging van rotan-meubels, waarvoor in hoofdzaak groote hoeveelheden Tohiti- en Oemoeloe-rotting worden verbruikt. In vergelijking met de prijzen op Borneo en Sumatra voor de rotting betaald, zijn over het algemeen die van het Celebes product vrij laag te noemen. De oorzaken van dit verschijnsel kunnen in verband met den aard dezer monografie, hier buiten beschouwing blijven. Waar de verscheidenheid der Celebes-soorten niet zoo groot is als die van de twee andere eilanden en zij bovendien in kwaliteit en voorkomen onderling meer teekenende verschillen vertoonen, is het Celebes-product gemakkelijker te groepeeren dan de soorten van Borneo en Sumatra. Op Celebes zijn te onderscheiden: li roentibare ') tevens lenige rotting, ft niet roentibare, dunne, zachte bindrotting (tot 8 m.M.), III. niet roentibare, dikkere, gewoonlijk minder zachte, soms echter nog vrij weeke rotting (tot 16 m.M.) en IV. de in den regel stijve en zeer dikke rotting. Bij de ondervolgende nadere bespreking wordt deze groepeering gevolgd, waarbij iedere groep in zijn geheel wordt behandeld met vermelding van eenige kwaliteiten en soorten. 2). Groep I. De hier bedoelde roentibare, [buigzame soorten van Celebes, in de praktijk doorgaans met den algemeenen naam roenti-rotting aangeduid, kunnen over het geheel eene vergelijking met de goede segasoorten van Borneo en Sumatra niet doorstaan en naderen tot de in de naamlijst der rotting dezer eilanden onder lett. d besproken soort, doch zijn in de goede kwaliteiten boven deze laatste soort te prefereeren. Zij hebben, na te zijn gewasschen, een glad voorkomen, een goede kleur met middelmatig lange, soms zeer lange geledingen, splijten eenigszins harig en zijn tamelijk sterk, echter iets harder en breekbaarder dan de rotan tapah-roenti van Borneo (rotan segoaër van Sumatra). Zij schijnen in de goede kwaliteiten behoorlijk te worden behandeld, alhoewel kripoet en stengels met vlekkig voorkomen wel eens worden aangetroffen. ') Roenti = van de kiezellaag ontdoen: zie blz. 183. 2) Van geen der soorten kan de wetenschappelijke naam worden opgegeven. — 203 — Tweede kwaliteiten bestaan doorgaans uit door vocht ontkleurde, soms te jong gesneden stengels van veelal witgrijs of zwart gevlekt voorkomen. De verschillende kwaliteiten worden in den regel naar de plaats van herkomst onderscheiden en behooren waarschijnlijk, met uitzondering van de rotan Loewoe I % tot één familie. De Tominibocht levert de Pagoejaman-, de Papajato-, de Manapé-, de Palohé- en de Moliiroenti-; de Bonigolf de Djermasinen de Loewoe ƒ-; de Oostkust van Celebes de Toili-, de Kendarien de Temboekoe- en de Westkust de Mamoedjoe-rotting. De Loewoe I, eene rotan-aër, die èn in kwaliteit èn in voorkomen nog het meest de segarotting nabij komt, is van zeer goede kleur, middelmatig lang van geledingen, vrij sterk en veerkrachtig ; zij heeft evenwel, in tegenstelling met de andere roentisoorten, roodgetinte knoopen. De overige soorten vertoonen alle eenzelfde type met lange geledingen, weinig geteekende knoopen en verschillen onderling alleen in dikte en bewerking. De prijzen loopen nogal uiteen. Goede, dunne kwaliteiten worden meestal tot ƒ 8.— a ƒ 8.50, ruwe (dus jonge), ontkleurde soorten tot ƒ 5 — a ƒ 6.— per picol verhandeld; Malili noteert daarentegen voor goede Djermasinrotting, die vrij slordig bewerkt lijkt, ƒ 5.— en voor de tweede kwaliteit dezer soort ƒ3.— per picol. Groep II. De hiertoe behoorende rottings bepalen zich tot enkele variëteiten, welke veelal egaal bruingeel van kleur, dikwijls zeer zacht, vrij sterk en nogal kortledig zijn. Zij voelen iets vettig aan en kunnen over het algemeen tot de rotan-aër worden gerekend. Men gebruikt de gladde soorten voor fijner mandenwerk, de ruwere dienen tot het vervaardigen van mattenkloppers en dergelijke. Van de, door de Oostkust van Celebes geleverde, tot deze groep behoorende soorten moet de rotan datoe worden genoemd. Deze rotting komt in vele opzichten overeen met de hiervoor onder lett. ƒ der Borneo- en Sumatrarotting besproken soort, mist echter de fraaie, lichtgele kleur en splijt niet zoo gemakkelijk. De afwerking is goed; ontkleurde of gerimpelde stengels zijn betrekkelijk zeldzaam. De van de Tominibocht afkomstige rotan ampas heeft wel eenige ') Rotan Loewoe I in onderscheiding met rotan Loewoe II, eene tot groep II behoorende soort. — 204 — overeenkomst met de rotan datoe, is echter zachter, minder glad en minder egaal van kleur en dikwijls te jong gesneden en rimpelig. De rotan andoeroe is een product van de Bonigolf en is te vergelijken met de onder lett. / besproken rotting van Borneo en Sumatra. Zij is donkergeel tot bruin gekleurd, nogal vlekkig en lijkt minder zorgvuldig behandeld. Deze rotting is harder dan de even besproken soorten, goed splijtbaar en heeft dikwijls roodgetinte knoopen. Rimpelige, ruwe stengels komen voor. Goede kwaliteiten dezer groep worden in vergelijking met de prijzen van de overeenkomstige rottings der andere eilanden, vrij duur betaald (tot ƒ 8.50 per picol). De rotan andoeroe wordt te Malili voor ƒ 4.— per picol verhandeld. Groep III. Deze groep omvat wel de meeste, echter over het algemeen niet de belangrijkste variëteiten en kan naar aard en voorkomen wederom in 2 rubrieken worden gesplitst, namelijk: a. de rottings, welke zich zoowel wat dikte als voorkomen betreft, onmiddellijk bij groep II aansluiten en b. de meer dikke, soms hardere, maar steeds vrij stijve soorten. De tot de eerste dezer twee rubrieken behoorende rottings voelen iets vettig aan, zijn weinig of niet veerkrachtig en als regel een weinig breekbaar en hebben over het geheel de bruinachtige kleur der rotan-aër, waartoe zij dan ook op grond van deze eigenschappen behooren. Gewoonlijk komen zij voor in dikten van 10 tot 11 m.M., De volgende soorten kunnen ertoe worden gerekend: de rotan Sinontol van de Tominibocht, de rotan epé van de Tominibocht en van straat Peling (Oostkust) en de rotan Loewoe II van de Bonigolf. De rotan Sinontol is een dunne rotting (dikte van 8 a 9 m.M.) van tamelijk donker, evenwel vrij glad voorkomen en goede kleur, goed splijtbaar en, in vergelijking met de andere tot dit onderdeel van groep III behoorende soorten, sterk. De prijs is ongeveer ƒ 4.50 per picol. De rotan epé der Tominibocht is goed en licht van kleur, week en betrekkelijk weinig breekbaar, splijt goed (eenigszins harig) en is tamelijk langledig met weinig gekleurde geledingsovergangen. In kwaliteit en voorkomen komt zij de onder lett. d der Borneo- en Sumatra-rotting behandelde soort nabij; zij — 205 — laat zich echter minder goed roenti-ën dan de laatstgenoemde soort. De rotan epé van straat Peling is grauwer van kleur en tevens minder sterk. Beide kwaliteiten zijn vrij dun, de dikte bedraagt gewoonlijk niet meer dan 10 m. M.; de prijs is van ƒ 3.50 tot ƒ 4.—de picol. De onder den naam rotan Loewoe II ') in vrij belangrijke hoeveelheden door de landstreken aan de Bonigolf geleverde rotting is zeer waarschijnlijk dezelfde soort rotting, als die, welke te MaHH onder den naam rotan lita bekend staat. Grover en dikwijls dikker dan de even besproken soortenj is zij in den regel vrij licht, soms echter bruin van kleur en men kan wel aannemen, dat zij hier en daar boven het vuur wordt gedroogd. Deze rotting splijt vrij goed, is tamelijk zacht en minder breekbaar en heeft middelmatig lange geledingen met vrij diep inspringende, dikwijls rood getinte knoopen. De bewerking laat nogal te wenschen over; gevlekte en rimpelige stengels komen voor. Sommige kwaliteiten dezer rotting doen denken aan de onder lett. k der Borneo- en Sumatra-rotting vermelde soort. Over het algemeen staat de rotan Loewoe II echter hooger, daar deze doorgaans sterker en gladder van voorkomen is en een betere kleur heeft. Deze laatste soort lijkt dientengevolge waardevoller, wat zich evenwel niet in hare Indische handelswaarde uitdrukt. Malili noteert ƒ 3.— per picol voor de minder goed uitziende rotan lita, terwijl andere kwaliteiten waarschijnlijk niet veel meer kunnen bedingen. De rottingsoorten, welke onder de 2de afdeeling van groep III kunnen worden gerangschikt, zijn van geheel andere'kwaliteit dan die, welke tot de 1ste afdeeling behooren. Meestal voorkomende in dikten, die de grens van 16 m.M. naderen, vormen zij den overgang tot de werkelijk dikke rotting en zouden zelfs dikwijls onder groep IV kunnen worden gebracht. Zij behooren niet tot de rotan-aër, doch moeten in hoofdzaak tot de stijve, meer of minder harde rottings worden gerekend. De volgende soorten kunnen, als tot deze afdeeling behoorende, worden genoemd: de rotan Saboetan (te Gorontalo ook rotan batoe genoemd) en de soorten, welke onder den naam rotan Poeloe I en rotan Poeloe II door de Tominibocht worden gele- ') Voor de Loewoe I wordt verwezen naar groep I. — 206 — verd, alhoewel de rotan Poeloe II misschien met even veel recht onder groep IV zoude kunnen worden gebracht. De rotan Saboetan is in hoofdzaak afkomstig van de Oostkust van Celebes, waar zij evenwel gewoonlijk donkerder van kleur is dan de kwaliteiten, welke slechts in geringe hoeveelheden door de Tominibocht en de Bonigolf worden geleverd. Zij is vrij kortledig (20 a 25 m.M.), met tamelijk diepe, zwart geteekende knoopen, hard en nogal breekbaar, terwijl zij onregelmatig en zeer harig splijt. Deze stijve, vrij sterke rotting wordt dikwijls slordig behandeld, is soms licht, veelal echter donker geel tot vaalbruin van kleur en dikwijls te jong gesneden. Hier en daar wordt zij naar gelang van de dikte gesorteerd. Deze rotting, die slechts voor grof werk geschikt lijkt, behaalt op Celebes een prijs van ƒ 3.— tot ƒ 3.50 per picol. De rotan Poeloe I is een zachte, vrij sterke rotting van lichte kleur. Zij heeft lange geledingen met diep inspringende knoopen, splijt onregelmatig en harig; zij bezit voorts de eigenschap, dat hare glanzige kiezellaag reeds bij lichte buiging geheel loslaat. Deze rotting is slechts van weinig belang, evenals de rotan Poeloe II, welke laatste stijf, vrij hard en breekbaar is en eveneens een lichte kleur heeft. De geledingen zijn matig lang, de knoopen diep en eenigszins bruin getint. De beide laatste soorten zijn in den groothandel weinig bekend! en worden te Gorontalo tegen den prijs van ƒ 4.— per picot verhandeld. Groep' IV. Deze groep omvat de dikwijls zeer dikke en stijve en gewoonlijk tegelijkertijd zeer taaie en sterke rottings, welke in slechts kleine verscheidenheid, echter in des te grooter hoeveelheid voorkomen en wel voornamelijk de Tohiti- en de Oemoeloe-rotting. De zeer groote uitvoeren dateeren eerst van de laatste jaren ^ vroeger vonden deze soorten wegens hare stijfheid slechts eene beperkte toepassing, daar zij zelfs voor grof vlechtwerk niet te gebruiken waren. Sedert de opkomst en het veelvuldig gebruik van de rotting-meubels of zoogenaamde rottingpit-meubels,. waarvoor hoofdzakelijk de kern of pit van sommige rottingsoorten wordt gebezigd en waartoe deze beide soorten zich bij, uitstek goed leenen, kwam hierin verandering, zoodat in den — 207 — laatsten tijd de handel in deze producten een zeer groote vlucht heeft genomen. De rotan Tohiti neemt de voornaamste plaats in. Zij wordt bijna over geheel Celebes gevonden; de Tominibocht en de Bonigolf leveren groote hoeveelheden, waarvan de laatste kwaliteit opvalt door lichte kleur en volgroeid, glad voorkomen; de Oostkust van Celebes produceert een donkerder soort, terwijl de rotan Tohiti van Toli-Toli nogal eens vermengd wordt met de onder de vorige groep besproken rotan saboetan en dientengevolge geen goeden naam heeft. Zooals boven reeds is opgemerkt, is deze rotting stijf, maar zeer taai en voor zooveel de dikkere stengels (men vindt ze in dikten van meer dan 30 m. M.) betreft bijna niet buig- of breekbaar. Zij is van middelmatige geledingslengte en heeft vrij diepingesneden knoopen, welke meestal donker geteekend zijn en daardoor nogal in het oog vallen. De kleur is van geel tot bleek-geel; tweede kwaliteiten hebben dikwijls een groen-geel,. gevlekt voorkomen en bevatten veel gerimpelde stengels. Deze rotting, welke evenals de rotan Oemoeloe hoofdzakelijk naar Europa wordt verscheept, is in de goede kwaliteiten tegen den prijs van ƒ 4.— per picol op Celebes te verkrijgen; slechtere soorten bedingen naar verhouding minder, tot ƒ 1.— per picol toe. De rotan Oemoeloe is hoofdzakelijk een product der Tominibocht,. van waar deze rottansoort sedert een viertal jaren in groote hoeveelheden, hoofdzakelijk naar Europa wordt verzonden. Evenals de rotan Tohiti dient zij voor de vervaardiging van de z.g. rottingpit-meubels. Over het geheel minder zwaar gebouwd (de dikte varieert tusschen 12 en 25 m. M.), is zij ook meestal minder glad en ruwer van voorkomen dan de rotan Tohiti. Zij is even taai als deze. De geledingsovergangen der rotan Oemoeloe zijn vrij diep, echter niet of weinig geteekend. De kleur is eveneens geel tot bleekgeel en dikwijls een weinig gevlekt. Ook bij deze rotting treft men gerimpelde stengels aan. Het lijkt waarschijnlijk, dat de bij groep III besproken rotan Poeloe II wel eens onder de rotan Oemoeloe gemengd wordt. Het monster van eene rottingsoort, die als rotan Oemoeloe II te Gorontalo bekend staat, week in vele opzichten af van de gewone rotan Oemoeloe en kwam nagenoeg overeen met de ook van de Tominibocht afkomstige rotan Poeloe II. De rotan Oemoeloe behaalt te Gorotalo een prijs van ƒ4.— tot ƒ 5.— per picol. — 208 — Eene rotting, die niet onder de vorige groepen kan worden gerangschikt en feitelijk ook niet te zamen met de rotan Tohiti en de rotan Oemoeloe kan worden genoemd, is de rotan Manoe van de Bonigolf. Hare dikte (tot 20 m. M.) en voorkomen maken het echter gewenscht de rotan manoe bij deze groep in te deelen. De rotan manoe is eene, soms van een kleinen rug voorziene rotting, welke minder stijf is dan de andere soorten van deze groep; zij heeft diepe, donker geteekende geledingsovergangen en een meestal gevlekt voorkomen. De handel in deze rotting is van zeer weinig beteekenis. Zij staat te Malili voor ƒ 1.— per picol genoteerd. Ten slotte eenige cijfers, om het groote belang aan te toonen, dat de rotting heeft voor den handel en de industrie en niet minder voor de Inlandsche bevolking van Nederlandsch-Indië. In het jaar 1911 exporteerde Celebes ongeveer 20.000.000 K. G., Borneo ruim 12.000.000 K.G., en Sumatra ruim 10.000.000 K.G., dat is in totaal 42.000.000 kilogram diverse rottingsoorten, de rottingstokken (rotan semamboe) hieronder niet begrepen. Dit laatste cijfer vertegenwoordigt naar matige schatting eene waarde van 4.5 a 5 millioen gulden. Waar alles erop wijst, dat de behoefte aan rotting voorloopig niet zal verminderen, daarentegen eerder zal vermeerderen, behoeft niet nader in het licht te worden gesteld, welk een onuitputtelijke bron van inkomsten deze in het wild groeiende palmsoort voor de bevolking is en, bij eenig toezicht op het niet te jong snijden, ook in de toekomst zal blijven, nog daargelaten de mogelijkheid de inkomsten belangrijk te vermeerderen door deze palmsoort aan te planten. Van de Celebes-rotting is Makasser de grootste uitvoerhaven. Van het genoemde cijfer van 20 millioen K.G. nam deze plaats ruim 12 millioen K.G. voor hare rekening, tot welk aanzienlijk uitvoercijfer voornamelijk de Tohiti- en de roentirotting bijdroegen. Malili volgt met een uitvoercijfer van ruim 5 millioen K.G., voornamelijk bestaande uit de Tohiti-, de lita- en de andoeroe-rotting; Gorontalo met een cijjier van ruim 2 millioen K.G. is de derde in de rij van de belangrijke uitvoerhavens van rotting op Celebes. Deze laatste plaats exporteerde in 1911 voornamelijk de Tohiti-, de Oemoeloe- en de roenti-roitlng. — 209 — De Celebes-rotting wordt in hoofdzaak naar Europa verscheept; Singapore ontvangt slechts de minder goede kwaliteiten, terwijl Java aan den handel in het Celebes-product zoo goed als geen deel neemt. De rottinguitvoer van Borneo is gelijkmatig over de havens van dit eiland verdeeld. In 1911 exporteerde Bandjermasin bijna 3 millioen K.G., Samarinda en Pontianak ieder bijna evenveel, Tandjoeng Selor ruim en Tandjoeng Redeb bijna een millioen K.G., Tanah Grogot (Pasir) 800.000 K.G. en Sampit meer dan 600.000 K.G. Onder deze van Borneo uitgevoerde hoeveelheden rotting namen de roentibare soorten meestal de voornaamste plaats in. De gezamenlijke verschepingen van deze laatste rottings waren, een enkele haven uitgezonderd, ongeveer gelijk aan het totaal van alle andere door Borneo geleverde variëteiten. De bestemming der Borneo-rotting was in hoofdzaak Singapore. Europa volgt met veel minder groote hoeveelheden, Java kan als de voornaamste consument der rotan-aër worden genoemd. Aan den uitvoer in 1911 van Sumatra-rotting nam Palembang deel met een totaal van meer dan 3.860.000 K.G., onmiddellijk gevolgd door Djambi, welke plaats ruim 3.820.000 K.G. exporteerde, waarna Padang volgt met een cijfer van bijna 2.5 millioen K.G. Deze laatste plaats verscheepte bijna uitsluitend naar Europa en Amerika en wel voor een derde deel segasoorten; Palembang en Djambi exporteerden voornamelijk naar Singapore, waarbij alweer deze laatste soorten de eerste plaats innamen. Ook Nederland ontving van Palembang nog flinke hoeveelheden segarotting; Java betrok van Palembang en Djambi kleinere zendingen rotan-sega en enkele minder waardevolle rottings. De uitvoercijfers der rotan-semamboe zijn de volgende. In totaal werd door Borneo en Sumatra voor eene waarde van ruim ƒ 100.000.— aan rottingstokken uitgevoerd, en wel Palembang voor een bedrag van bijna ƒ 40.000.—, Bandjermasin voor bijna ƒ 33.000.—, Pontianak voor ruim ƒ 23.000.— en Samarinda voor bijna ƒ 8.000.—. De uitvoer van de andere havens was van veel minder belang. Europa en Singapore waren bijna uitsluitend de afnemers van de rotan-semamboe, Europa echter over het algemeen van de betere kwaliteiten.— Alphabetisch Register, A. Bldz Ammoniumsuper- Bldz phosphaat ... 48,50 Aardewerk ... 36 Angorawol. ... 62 Aardnotenkoeken . 50 Aniisolie • • • • 152 Aardolie, ruwe . . 52 Anilineblauw . . 121 Aardwas .... 161 Anilinepurper . . 116 Adrianopel-rood . 114 Ar»linerood ... 115 Aetherische oliën . 149 Anih'neviolet. . . 121 Aethyl-alcohol . . 132 An""monium . . g Alfénide 13 Antimoniumglans . 6 Alizarine. 113 Antimoniumlood . 3 Alkermes. ... 115 APatit ■ • • • 49 Alliages .... 10 APPrêtuur ... 97 Alpakka .... 13 Arseenglas, rood . 7 Aluin 27 Arsenic-geelglas. . 7 Aluinlei .... 27 Arsenic-witglas . . 7 Aluinsteen ... 27 Arsenicum ... 6 Aluminium ... 7 Arsenicummeel . . 7 Aluminiumbrons. . 8, 13, 14 A«"gentan. ... 13 Aluminium-calcium- Asa foetida ... 163 alkaliglas ... 41 Asbest .... 65 Aluminiumgoud. . 8 Astrakan .... 95 Aluminiumle- Atlasbinding. . . 75,83 geeringen ... 14 Attar-olie ... 150 Amandelolie. . . 156 Auripigment. . . 7,108 Ambalo .... 115 Azaleïn .... 116 Ammoniak, phos- Azulin 121 phorzure . 50 g „ zwavelzure. 50 Ammoniaksoda . . 34 Babbitsmetaal . . 13 Ammoniumaluin. . 27 Baker-guano. . . 49 Ammoniumphosphaat. 50 Balsems .... 169 Ammoniumsulfaat . 50 Bastaard-fluweel . 88 — 2 12 — Bldz. Batist 90,95 Baurach .... 32 Bauxiet .... 7 Beddedrill . . . 94,95 Beddetijk. . . . 94,95 Beenderkool... 48, 50 Beendermeel... 48, 49 Beendervet ... 159 Benzine .... 53 Benzoë .... 167 Bergamotolie . . 152 Bergblauw ... 118 Berggroen ... 121 Berlijnsch blauw . 120 Berlijnsch zilver 13 Bessemerstaal . . 2 Bier 135 Bijenwas. ... 161 Biscuit-porcelein . 38 Bismuth .... 6 Bittere-amandelolie. 151 Bitterzout. ... 26 Black-band ... l Bladtin ..... 4 Bladgoud, onecht . 11 Bleekkalk ... 31 Bleekpoeder. . . 31 Blik 2, 4 Blitzlicht. ... 8 Bloedguano ... 50 Bloedmeel ... 49, 50 Boengkil . . . .50,59, 153 Boheemsch kristal . 41, 42 Boorzure natron . 32 Borax 32 Bordeaux'sche pap. 28 Boter 159 Braunschweiger- groen .... 121 Bremer groen . . 121 Bldz. Bremer poudrette . 51 Brittanniametaal . 13 Brons .... 12 Bronsgroen . . . 122 Bronzout. ... 30 Bruinijzererts. . . 1 Bruinsteen ... 5 Burning-fluid . 54 Byssus . j. 64 c. Cacaoboter ... 157 Cachemir ... 95 Calciumcyaanamide. 48, 50 Calciumphosphaat . 50 Calicots .... 90 Cambrics ... 89 Cananga-olie . . 152 Caoutchouc ... 170 Carbonaten ... 33 Carnalliet ... 50 Carno-guano . . 49 Cassia .... 140 Cassia-olie ... 151 Caustic soda . . 35 Cayenne-peper . . 146 Cementstaal... 2 Ceresine .... 162 Chardonnetzijde. . 64 Chilisalpeter. . . 29, 48, 50 China-grass-cloth . 60 China-zilver... 13 Chloorammonium . 31 Chloorkalium . . 50 Chloorkalk ... 31 Chloormagnesium . 8 Chloornatrium. . . 30 Chloorzure kali . . 32 Chloriden ... 30 — 213 — Bldz. Christofle-metaal . 13 Chromaatgeel . . 107 Chromaatgroen . 121 Chromaten ... 33 Chroomvermiljoen . 112 Chrysokoll ... 32 Cinnaber. ... 111 Cinnabergroen . . 122 Citronella-olie . . 152 Citronellal ... 152 Coatings.... 95 Cochenille '. 114 Collodiumzijde . . 65 Colophonium . . 168 Compositiemetaal . 13 Copal .... 164 Copalolie . . . 166 Coutil .... 95 Cubebenpeper . . 146 Damar .... 166 Damar-batoe . 165 Damar-masihoe . . 165 Damar-radja... 165 Damar-tènang . . 166 Damast .... 94,95 Dannemora-ijzer . 2 Delftsch aardewerk. 39 Delta-metaal . . 12 Diamant-fuchsin . 116 Diamant verf ... 127 Doodekop. ... HQ Draaimessing . n Drakenbloed ... 168 Drills 91 Drukinkt .... 126 Dubbelsuperphosphaat 50 Duivelsdrek ... 163 Bldz. Dunlaken .... 99 Durana-metaal . . 12 E. Effen-binding... 75, 76 Ehrmannite ... 50 Emballagegoed. . . 95 Engelsch aardewerk . 39 Engelsch groen . . 123 Engelsch kristalglas . 42 Engelsch rood . . 107 Engelsch zilver . . 13 Engelsch zout. . . 26 Epsom zout ... 26 Estremadura-apatit . 49 F. Fagarazijde ... 63 Fayence 38 Fernambuco-hout. . 116 Ferromaftgaan. . . 5 Ferrosulfaat. ... 27 Flavin 109 Flesschenglas. . . 41 Flintglas . . . . 41, 42 Florence .... 96 Florida-phosphaat . 49 Fluweel .... 87 Foelie 147 Fransch glas ... 41 Fray-Bentosguano. . 49 Fuchsin .... 115 G. Garens 72 Garnalenguano. . . 50 Garnalenschillen . . 50 Garnierit .... 5 Gasoline .... 53 — 214 — Gazan's caffeïne Geelglas . Geelhout . Geelkoper. Gember . Gemoeti . Genua-wit . Geraniol. Geschutbrons Getah balam me blitang. bringin. djangkang djeloetoen doejan. gitan . hangkang kadjei . karet batan merah . pertja . poean . poetih .. samboen soentik. soesoe. Gietijzer . Gietmessing. Glaswerk. . Glauberzout. Glycerine. . Goeniecloth . Goeniezakken Gomcopal Gomharsen . Gongs Goud. Goudlegeeringen Graphiet. Graslinnen rah Bldz. 50 7 110 11 138 60 105 152 12 176 180 179 175 171 180 174 175 174 174 176 170 180 181 176 179 172 2 11 41 24, 26 155 95 60 164 163 12 8 14 126 60 Bldz. Grège 63 Groene aarde . . 121 Gros de Naples. . 96 Guano .... 48, 50 4 öurjunbalsem . . 169 Guttegom ... 163 H. Hagel 14 Hamburger wit . . 105 Hardglas .... 43 Hardlood .... 3 Harsen, gom-. . . 163 Harsen, eigenlijke . 164 Hennep .... 61 Hennepolie . . . 157 Holglas .... 42 Hollandsch wit . . 105 Hoornmeel ... 49, 50 Houtcassie ... 141 Houtgeest.... 135 |. Idrialiet .... 9 Indigo 118 Indigo, groene . . 124 Indigobruin ... 119 Indigolijm ..... 119 Indigorood. ... 119 Indisch geel ... 110 Indisch lak . 115 Insectenwas . . . 161 Italians 92 Itschabu-guano . . 49 Jaconnetten Jaegergoed. . Jamaïca-peper. 90 74 147 — 215 — Bldz. Jeans 91 Jeneverbesolie . 152 Jute 60 K. Kaarsen .... 155 Kaïn iet 50 Kajoepoeti-olie . 152 Kali, dubbelkoolzure. 50 „ , zoutzure ... 50 Kali, phosphorzure . 50 „ , zwavelzure . . 50 I Kali-düngerzout . . 50 Kalisalpeter ... 28,50 Kaliumaluin. ... 27 I Kaliumbicarbonaat . 50 Kalium-calciumglas . . 41 Kaliumchloraat . . 32 Kaliumchloride. . . 50 Kaliumchromaat . . 33 Kaliumloodglas . . 41 Kaliumnitraat... 28 Kali urn permanganaat. 5 I Kaliumphosphaat. . 50 Kaliumsulfaat. . . 50 Kalk, phosphorzure . 50 Kalkstikstof ... 50 Kameelwol ... 62 Kamfer 151 | Kaneel 139 Kaneelcassie . . . 141 Kaneelolie. . . . 150 „ chineesche. 151 | Kantstof .... 74 Kapoelaga. ... 144 Kapok 59 Kardemom . . . 143 Kardemomolie . . 151 Karet batang ... 174 Bldz. Karmijn, blauw . 119 „ , bruin . . 125 ,, , rood. . . 114 Karmozijn.... 115 Karthamin ... 114 Kaschmir-wol. . . 62 Katjangolie ... 156 Katoen 58 „ gemerceriseer- de 59,64,98 Katoenolie. ... 156 Katoenpitten ... 59 Keperbinding ... 75, 78 Kermes .... 115 Kerriepoeder ... 139 Keukenzout ... 30 -Keulsch aardewerk . 38 Keulsch geel ... 108 Kiezelgalmei ... 3 Klapperolie ... 158 Klappervezel ... 60 Klei 36 Klokkenspijs ... 12 Kobaltgroen ... 122 Koenjit .... 139 Kogelblauw, ... 118 Kokosvet .... 158 Komijnolie. ... 152 Koningsblauw. . . 116 Koningsgeel ... 108 Koningswater... 8, 24 Koolzuur .... 25 Koper 3 Koperglans ... 3 Koperkies.... 3 Koperlegeeringen. . 11 Kopersulfaat ... 28 Kopervitriool ... 28 Kopralithen ... 49 Korund .... 7 — 216 — Bldz. Krijoliet .... 7 Kremserwit ... 105 Kristal, Boheemsch . 42 „ , Engelsch. ■ . 42 Kroonglas. . . . 41,42 Kruidnagelen ... 142 Kruiskepers ... 82 Kummelolie ... 152 Kunstwol .... 62 Kunstzijde. ... 64 Kurkuma .... 109, 139 Kurkumin .... 110 Kwikzilver. ... 9 Kwikzilverhoornerts . 9 L. Laken 95,98 Lakmoes .... 120 Larixoline ... 150 Lastings 92,95 Lavendelolie. . 152 Lawns .... 90 Lazuursteen ... 116 Lederafval ... 50 Legeeringen ... 10 „ , aluminuim- 14 „ , goud- . 14 „ , koper-. 11 , lood- . 14 , tin- . 13 „ , zilver-. 14 Letterspecie ... 14 Levertraan . . . 160 Lichtpetroleum . . 54 Liebig's vleeschmeel 49 Ligroïn .... 54 Lijnolie .... 157 Liséré 86 Lo-kao .... 124 Bldz. Lombok . . . 146 Lood 3 Loodglans ... 3 Loodlegeeringen t 14 Loodmenie ... 111 Loodwit .... 105 Lucifers .... 46 Lustrines. ... 96 M. Magnalium ... 14 Magneetijzersteen . 1 Magnesium ... 8 Magnesiumsulfaat . 26 Magnoliametaal. . 13 Maillechort ... 13 Majolica .... 38 Malachiet ... 3 Maltos-guano . . 49 Manchester ... 88, 95 Mangaan. ... 5 Mangaanstaal . . 5 Manilahennep . . 61 Mannheimergoud . 11 Manufacturen van katoen. 89 „ „ vlas, hennep 95 en jute „ wol. 95 „ „ zijde. 96 Marcelines ... 96 Martellin.... 51 Martinstaai ... 2 Mastaky .... 167 Mastik .... 167 Matbinding ... 77 Mauve-aniline . ... 116 Mauveïn .... 116 Medaillebrons . . 12 Meekrap. ... 113 — 217 — Bldz- Bldz. Mejillones-guano . 49 Natriumperman- . . Mekkabalsem . . 169 ganaat .... 5 Menthol .... 149 Natriumsulfaat . . 26 Merino's. •. . . 95 Natronsalpeter . . 29, 50 Messing .... n Navassit .... 49 Meststoffen ... 48 Nieuwzilver ... 13 Metalen, onedele zware 1 Nikkel .... 5 „ , onedele lichte 7 Nikkelglans ... 5 » , edele . . 8 Nitraten .... 28 Methylalcohol . . 135 Methylviolet. . . 121 O. Mineraalwit ... 106 Mineraalblauw . . 118 Oker 107 Mittlergrün ... 122 Olibanum ... 164 Moeraserts ... 1 Olie, aard- ... 52 Moiré 95 » , amandel- . . 156 Molton-piqué . . 95 » , anijs- ... 152 Mosgroen ... 122 » , attar- ... 150 Mosselzijde ... 64 » > Bari- ... 155 Mosterd .... 148 „ , bergamot- . 152 Mousseline . . 90,95 • » , bittere-aman- Mout 132 del- ... 151 Mungo .... 62 » , cananga- . . 152 Muntzmetaal. . . n „ , cassia- . . 151 Muskaatnoten . . 147 „ , Chineesche Muurtegels ... 39 kaneel- . . 151 Myrrhe .... 164 „ , citronella- . 152 Myrthegroen. . . 122 » , Gallipoli- . . 155 „ , Genua- . . 155 |u| „ , hennep- ... 157 „ , jeneverbes- . 152 „ . kajoepoeti- 152 Nagelpeper ... 147 „ , kamfer- . . 151 Napelsch groen. . 122 kaneel- .... 150 Naphta .... 54 kardemom- . 151 Natrium, zwavelzure 26 „ . katjang- . . 156 Natriumbicarbonaat. 35 „ , katoen- . . 156 Natrium-calciumglas. 41 „ , klapper- . . 158 Natriumcarbonaat . 34 „ , komijn- . 152 Natriumnitraat . . 29,50 | „ , koolzaad- . . 156 — 218 — 8 — Bldz. Bldz. Olie, kummel- . . 152 Pakfong .... 13 „ , kunstmatige . Palmarose-olie ... 152 terpentijn-. . 54 Palmolie. ... 157 „ lavendel- . . 152 Panamabinding . # 77 lijn- ... 157 Pandanvezel. . . 62 Lucca-. . . 155 Pannenbakkersklei . 36 „ Monte San An- Papagaaigroen . . 123 gelo- ... 155 Paprika .... 146 „ olijf- ... 155 Paraffine.... 55 „ oranje-appel-. 152 Parelwit .... 105 „ palmarose- . 152 Parijzerblauw . . 120 „ palm- . . • . 157 Parijzergroen . . 123 „ perpermunt- . 152 Parijzerrood. . . 111 „ pomerans-. . 152 Partinium ... 14 „ Provence-. . 155 Patentgroen ... 123 „ raap- ... 156 Patentmagnesia . . 51 „ rozen-. . . 150 Patent-terpentijnolie. 150 „ sereh- ... 152 Paynter's ammo- „ sesam-. . . 156 niated dissolved „ smeer-. . . 55 Done charcoal . . 51 „ terpentijn-. . 150 . Pek, wit. ... 168 ^„ traan- ... 160 Peluche .... 88,95 pi varkens- . . 159 Peper, Cayenne-. . 146 „ venkel- . . 152 » cubeben-. . 146 Oliekoeken ... 153 Jamaica-. . 147 Oliën, aetherische . 149 » lange. . . 146 dierlijke . . 160 nagel- . . 147 „ vette ... 152 » Spaansche . 146 Olijfolie .... 155 » staart- . . 146 Omber .... 124 » witte ... 145 Oogjesgoed ... 82 „ zwarte . . 145 Operment ... 7, 108 Pepermuntolie . . 152 Oranje-appelolie . 152 Perkal .... 90 Oreïde .... 11 Perubalsem ... 169 Organdie.... 90 Peruguano ... 49 Orlean .... 109 Perusalpeter. . . 29 Peruzilver ... 13 P. Petroleum ... 52 Petroleumaether. . 53 Paintoil .... 150 Petroleumbenzine . 53 — 21 - 219 — Bldz. Petroleumcokes. 55 Petroleumnaphta. . 54 Petroleumpek . . 55 Petroleumre.sidu. . 50, 55 Petroleumspirit . . 54 Phosphorbrons . . 12 Phosphorit ... 49 Phosphorlucifers . 46 Phosphorus ... 45 Phosphorzure kali . 50 Pijnhars .... 168 Pijpaarde. ... 36 Piment .... 147 Piqué 94 Plaatmessing . . 11 Plantentalk, Chineesche . . . . 158 Plantenvetten. . . 153 Plantenzijde ... 64 Platbinding . . . 75,76 Platina .... 9 Pluimaluin ... 27 Poeroen .... 62 Pomeransolie . . 152 Pongeezijde ... 63 Porcelein. ... 36 Porceleinaarde . . 36 Potasch .... 33 Pottenbakkersklei . 36 Pottenbakkerswaar . 40 Poudrette. ... 51 Pounxa .... 32 Prinsmetaal ... 11 Puddelstaal ... 2 Q. Quercitrin ... 110 Quercitron .... 109 R. Bldz. Raapolie .... 156 Raky 167 Rameh .... 60,64 Rawbone-superphos- phaat .... 51 Realgar .... 7,112 Regulus antimonii . 6 Resedagroen. . . 122 Residu .... 52,55 Rhigoteen ... 53 Rhyolan .... 53 Ribs 77, 90 Roet 51, 125 Roodijzererts. . . 1 Roodkopererts . . 3 Roodnikkelkies . . 5 Roodzinkerts. . . 3 Rosanilin. ... 115 Roseïn .... 116 Rotting . . . . 61, 182 Rotting ahas, ... '.>] 199 n ajer . . . 196 „ ampas . . 203 „ anak. . . 194 „ andoeroe . 204 „ batoe . . 197, 205 „ batoe haloes 193 boejoeng . 192, 199 „ boeloe . . 195 „ boengkoelan 195 „ bongkoeran. 195 „ bongkollean. 195 „ dahan . . 199 „ dahanan. . 199 „ dahanèn . 199 datoe . . 203 „ djahap pelari 199 „ djelapang . 195 — 220 — Bldz. Bldz. Rotting djerman Rotting pakoe . . 198 hal°es . . 195 „ palohé . . 203 „ djerman 9 pantis . . 193 kasser . . 197 papajato. . 203 » djerman H pemoeran- nataay . . 195 gan . . 199 „ djerman „ pilada . . 193 saboet mera 195 „ pledes . . 194 „ djermasin . 203 „ poeloe . . 205 » epè . . . 204 „ poeloet . . 194 „ getah . . 195,199 „ poeti. . . 190 „ gossok . . 195 „ rombé . . 195 » . i"t ... 191 „ saboet . . 195 » katip. . . 194 „ saboet boe- „ kawan . . 193 loe . . 198 » kehis • • 193 „ saboetan . 205 „ kendari. . 203 „ sarang boe- „ kertas . . 199 aja . . 194 „ koeban . . 195 „ sega. . . 190 » k°ero . . 197 „ sega aër. . 193 lampei . . 193 „ sega batoe. 197 langili . . 193 „ sega boeloe. 192 » latja. . . 195 „ seloetoep . 192 „ latoeng . . 198 „ semamboe . 199 » lïlïn ... 193 „ semoelie . 198 » lita ... 205 „ serimiet. . 193 „ loewoe . . 203 sinontol. . 204 lolo ... 199 „ taman . . 190 mahilan. . 195 tampènèh . 199 mamoedjoe. 203 , tapah . . 193 manapé. . 203 „ tapahroenti. 193 manaoe. . 200 „ temboekoe . 203 manoe . . 208 „ toengkal. . 197 „ maroriang . 200 „ tohiti . . 206 „ mera. . . 195 Rozenburgsch aar-. „ oedang . . 199 de werk ... 39 „ oeloer . . 197 Rozenolie ... 150 „ oemoeloe . 206 Rubber .... 170 „ pagoejaman. 203 Rusma .... 108 » pait ... 198 Russisch zilver. . 13 — 221 — Bldz. Ruwe zijde ... 63 Ruwdoek. ... 99 Ruwijzer.... 2 s. Saffloer .... 114 Saffraan .... 141 Salmiak .... 31 Salpeter .... 28 Salpetermeel. . . 29 Salpeterzuur. . 24 Santalin .... 116 Sapgroen1. ... 124 Satijn 96 Satijnbinding . . 75, 83 Satinet .... 92 Satteens .... 92 Schapenwol... 62 Sepia 125 Sereholie. ... 152 Serge. . . . „ 80, 95 Sesamolie ... 156 Shantung-zijde . . 63 Sheetings ... 89 Shirtings.... 89 Shoddy .... 62 Siermetselsteenen . 40 Simili-diamanten . 43 Sisalhennep ... 61 Slichtbinding . . 75, 76 Smaragdgroen . . 122 Smeedijzer „ . 2 Smeerolie ... 55 Smeltstaal . „ . 2 Sneeuwwit ... 106 Soda 34 Sodameel ... 34 Sodazout. ... 34 Soie végétale . . 64 Soldeersel ... 14 Bldz. Sombrerit. ... 49 Spaansch bruin. . 125 Spaansch groen. . 122 Spaansche peper . 146 Spaatijzererts. . . 1 Specerijen. ... 138 Spiegelglas ... 42 Spinnenzijde. . . 64 Spitskepers ... 81 Staal 2 Staartpeper ... 146 Standbeeldenbrons . 12 Steengoed ... 39 Steenzout ... 30 Steranijs .... 143 I Stibium sulfuratum. 6 Stramien.... 90 Strass 43 Sugarcane manure. 51 Sulfaten ...... 26 Superphosphaten . 48,51 Supers .... 90 Swagah .... 32 T. Taffetas .... 96 Talidoek. ... 60 Talk 159 Talmigoud ... 11 Tarlatan .... 91 Terpentijn ... 169 Terpentijnolie . . 150 „ kunstmatige. 54 | Terra de Siena. . 124 Theelood. ... 3 Thomasmeel. . . 48,51 Tibets 95 Tin 4 Tinasch .... 4 | Tinbrons. ... 12 — 222 — Bldz. Tinchloruur ... 31 Tinfoelie.... 4 Tinkal .... 32 Tinlegeeringen . . 13 Tinschuim ... 4 Tinsteen .... 4 Ttnzout .... 31 Tombak .... 11 Traanolie. . . . 160 Trijp 88,95 Tule 74 Turksch-rood . . 114 Tussah-zijde. . . 63 Twills .... 91 u. Ultramarin ... 116 Ultramarinasch . . 117 V. Vaalerts .... 3 Vanille .... 144 Vanilline. . . . 144 Varkensvet ... 159 Vaseline .... 55 Velvet 88 Velveteen. . . . 88,95 | Venetiaansch wit . 105 I Venkelolie ... 152 Vensterglas ... 42 Verflak .... 115 Verfwaren ... 105 Vermiljoen . . . 9,111 | Vert Quignet . . 122 Veters .... 74 Vetten, dierlijke. . 159 „ , planten- . 153 Vezelonderzoek . . 65 Vezelstoffen ... 57 Bldz. Violet de Paris . . 121 Vioolhars. ... 168 Vischgraatkepers . 81 Vischguano . . .48, 49, 50 Viscose zijde . . 65 Vitriool, blauwe. . 28 „ , groene. . 27 » , witte . . 28 Vlas 61 Vleermuisguano. . 49 Vleeschguano . . 49,50 Vleeschmeel... 48 w. Waarborgstempels . 15, 19 Was, aard- ... 161 „ bijen- ... 161 „ Chineesche . 161 „ insecten- . . 161 „ Japansche. . 158 „ mineraal- . . 162 Waschblauw. . . 119 Waterhars ... 168 Wedgewoodwaar . 39 Weefsels.... 74 Weekijzer ... 2 Weeklood ... 3 Weenergroen . . 123 Widoeri .... 60 Wierook .... 164 Wijn 134 Witzilver. ... 13 Wol 62 „ gechloorde. . 64 Wortelolie ... 151 IJ. Ijzer 1 „ , gegalvaniseerd . 2 — 223 — Bldz. IJzermenie ... no IJzeroer 1 Ijzerrood. ... no IJzersulfaat. ... 27 Ijzervitriool ... 27 Yellow-metal . n Z. Zeep 155 Zeezout .... 30 Zeildoek.... 95 Zijde 62 Zijde-imitatie's . . 64 Zilver 8 Zilvergehalte. . . 14 Zilvergrijs ... 105 Zilverlegeeringen . 14 Zilveronderzoek. . 15,18 Bldz. Zink 3 Zinkblende ... 3 Zinkgroen . . . 122 Zinkspaat. ... 3 Zinkstof .... 106 Zinksulfaat ... 28 Zinkvitriool ... 28 Zinkwit .... 3, 106 Zouten, minerale . 26 Zoutzuur.... 24 Zuren, minerale . . 23 Zwavel .... 44 Zwavelantimonium . 6 Zwavelbloem . . 45 Zwaveligzuur . . 45 Zwavelzuur ... 23 Zweedsch groen . 123 Zweedsche lucifers. 47 Door het hoofdbureau der in° en uitvoerrechten en accijnzen uitgegeven handboeken, verkrijgbaar bij het dépot van leermiddelen. Handleiding voor den dienst der in- en uitvoerrechten in Nederlandsch-Indië . -M^c^;'; . .".3s . ƒ 0.50 Handleiding voor den dienst der accijnzen in Nedèrlandsch-Indië . '^^^^^^^Ê&^W^M' •••-,> 0.80 Modellenboek tevens handleiding voor het voeren der admkiistratie der in- en uitvoerrechten en accijnzen. „ 2.— Gids voor de toepassing der tarieven van in- en uitvoerrechten in Nederlandsch-Indië. • • » 3.— Beknopte handleiding voor warenkennis, ten behoeve van den dienst der in- en .uitvoerrechten en acccijnzen in Nederlandsch-Indië;|^^^^K^^fï5^^^^fiB^. . ,, 0.75