1027 W0NING0NDERZ0EK ingesteld ingevolge Besluit der Algemeene Vergadering van het Alg. Ned. Werklieden-Verbond -: in 1914 :- D 53 n 10 APRIL 1915. u PRIJS f 0. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 0794 2383 Of Amsterdam, 11 April 1915. Aan het Centraal Bestuur van het Algemeen Nederlandse!) Werkliedenverbond, te Rotterdam. (reac/ite liestuurderen! De Commissie voor het Woningonderzoek, krachtens besluit van de Algemeene Vergadering door Uw Bestuur ingesteld, heeft bij deze de eer, U haar Verslag aan te bieden in het vértrouwen, dat het U zal kunnen dienen, iets in het belang der Volkshuisvesting te verrichten. Dankend voor het in haar gestelde vertrouwen, De ('ommissie voornoemd: J. KOK, Voorzitter. P. W. .]. VAN HASSEL. P. J. J. KLEIN. H. BLOEMEN. B. FRANKE. J. MELJERINK, Secretaris. INHOUD. I. OVERZICHT • ■ • • ff • blz- 3 II. HET WONINGGEBREK ''^^^^^fes « 8 III. DE BEWONINGSTOESTAND . . „ 18 IV. AANBOUW '■ 24 V. GEMEENTEZORG . . '^^^^S^^M' " 33 VI. WONINGWET. • W^^^fi' - 41 BIJLAGE A . 2y . . . XJ§$ï^f;x «^^W » 52 Ü B . . . ' . . :■ . . , 56 Overzicht. Wat de samenstelling der Commissie betreft, worde hier oerwezen naar het Voorloopig Rapport, waarvan een uttreksel^an dit verslag is tolgevoegd. Alleen 3 opgekt, dat de bewerker van dit rapport eerst later in de missie is opgenomen geworden en dat hij dus geen heeft gehad noch aan de samenstelling der vraïenjsten noch aan de opstelling van het Voorloopig VersTaï De zittingen der Commissie heeft hij eerst sinds Januari li'lb kunnen bijwonen. *<*«u*n Na de vaststelling van het Voorloopig Rapport zijn n0£r enkele vragenlijsten ingekomen, zoodat uit II afdeeWef van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbonden mt 21 afdeelmgen van den Vrijzinnig DemocratLchen Bond omtrent plaatselijke toestanden &is gemSteerT Voor vier plaatsen was uit beide vereenigingen S versTal ingezonden, zoodat in het geheel uit 39 plaatsli el Vragenlijst ingevuld is teruggekomen ' Ten aanzien van de vier zoogenaamd „dubbele" ranÏÏffiÖ elï " Am-rstoS,,HaarS Schot™1 l dkaar bevesfagen of aanvullen; voor bchoten, vanwaar trouwens een der rapporten ongeteekend der VriiV, °n S6611 m6t de geg™s, door deCeeKng wordInyZmmg D6m0Craten ^zonden, rekening gehouS lB0Mei1°ï?i4bl?er beri0h; -in de Werkmansbode van 3 M«f Jhüht ^ Vergade™g van de Commissie van Hooffl W ™ gegeven op de medewerking van het VrnVfnnJrv r>» w^nten zijn, en de secretaris van den t„ ÏÏ« Democrafaschen Bond, afdeeling Enschede" schreef ^ da^teekening ™ 14 Mei aan! Commfssie 4 Aan de afdeeling Ridderkerk van het Algemeen Nederlandsen Werkliedenverbond, die beweerde geen vragenlijst te hebben ontvangen blijkens een niet gedagteekend bericht van den Voorzitter van het Centraal Bestuur, werd op 2 Januari 1915 door den rapporteur alsnog een lijst toegezonden, met verzoek om spoedige opzending van het antwoord; op 20 Februari evenwel was dat antwoord nog niet ingekomen. ') Wat de beantwoording der gestelde vragen betreft, deze was niet in alle terugontvangen lijsten even volledig; dat kon ze ook niet zijn. Zoo was het antwoord op de tweede vraag: „hoeveeléén-, twee- en driekamerwoningen zijn er in Uwe gemeente?" voor vele plaatsen, vooral ten plattelande, niet bekend. In andere, zooals te Amsterdam, werden de opgegeven aantallen verkregen door berekening uit de huurprijzen. Rotterdam- meldt, dat de aantallen voor vraag 2 onbekend zijn; doch het Verslag van het 10du Internationale Woningcongres,. 1913, II, p. 21, deelt mede, dat de gemeentebesturen van Arnhem en Rotterdam kaartregisters bijhouden, waarop de enquêtes worden aangeteekend. Of die kaartregisters dan misschien na 1913 niet meer zijn bijgehouden, is den rapporteur niet bekend. Oudkarspel heeft de vraag blijkbaar niet begrepen: denkt, dat bovenhuizen worden bedoeld. Opmerking verdient voorts de toestand te Wormerveer, waar de nieuwbouw in verband met de plotselinge opkomst van industrie zoozeer de aandacht heeft getrokken, dat de toestand der oude en goedkoopere arbeiderswoningen licht voorbijgezien zou kunnen worden. En dit ware onbillijk tegenover de arbeiders, die, daar ze geen deel hebben aan die nieuwe industrieën, zich met minder loon en derhalve ook met goedkoopere woning moeten tevreden stellen. Ook Veenendaal verkeert in bijzondere omstandigheden ten aanzien van het woningvraagstuk. Daar toch is de arbeidersbevolking voor een belangrijk deel afwezig, wanneer de industrie in de plaats zelf slecht gaat en de vooruitzichten te Enschede of in Duitschland meer aanlokken. Is evenwel in laatstgenoemde plaatsen dan het werk weder afgeloopen, dan keeren de trekkers weer naar Veenendaal terug, en dan is er in die plaats wel gebrek aan woningen. Nu. echter door brand een groote spinnerij is afgebrand, ') Ook nog niet op 10 April 1915. 5 is de bevolking wel gedwongen elders werk en woning te zoeken. De ingekomen antwoorden getuigen over het algemeen van goede zorg bij de invulling; uit verscheidene plaatsen, en niet alleen uit de groote steden, was er nog een uitvoerige toelichting aan de ingevulde lijst toegevoegd; wel een bewijs, dat de huisvesting de belangstelling van de leden van het Werkliedenverbond en zijn vrienden heeft. Blijkbaar heeft de Woningwet zelf krachtig bijgedragen tot verheldering en verscherping van de begrippen „goede" en „onvoldoende" huisvesting en heeft men, juist als bij de wet op den Leerplicht, de onmisbaarheid der wet eerst recht leeren gevoelen toen zij alreeds werkte. Blijkens de volkstellingen toch zijn er van 1900 tot 1910 (volgens het Verslag vanhet 10do Internationale Woningcongres, Sept. 1913, II, pag. 25) van de zoogenaamde éénkamerwoningen in ons land 70642 verdwenen, terwijl er van 1903 tot en met 1911 slechts 10632 onbewoonbaarverklaringen zijn gevallen, welke geenszins alle op .éénkamerwoningen betrekking hadden. Ongetwijfeld zullen een groot aantal dezer kleine woninkjes door brand of ook wegens uitbreiding van groote magazijnen, fabrieken en kantoren zijn opgeruimd, waardoor dan de bewoners zijn uitgedreven zonder dat er van verbetering der volkshuisvesting op zich zelf sprake kan zijn. Doch de verhouding der ruim 70.000 opruimingen tot de 10.000 onbewoonbaarverklaringen maakt het aannemelijk,' dat de eischen, waaraan een goede woning moet voldoen, meer in het volksbewustzijn zullen zijn doorgedrongen; en dit is dan ongetwijfeld voor een groot deel aan de woningwet te danken. Alleen in Nieuwe Niedorp schijnt bij de afdeeling van den Vrijzinnig Democratischen Bond van een dusdanigen invloed der wet geen sprake te zijn. Terwijl de inzender der vragenlijst opgeeft, dat daar op de 170 arbeiderswoningen ongeveer 20 éénkamerwoningen, dat is ongeveer 12 %, voorkomen, oordeelt hij, dat er ter plaatse van woninggebrek geen sprake is. Het schijnt overigens, dat de invloed der woningwet, in zoover ze de aandacht vestigt op woningtoestanden, zelfs is doorgedrongen tot in Nederlansch Indië. Doch^ terwijl hier te landende meening post vatte, dat behoorlijke huisvesting een maatschappelijk belang is, schijnt men ze daar meer als een element van armenzorg te beschouwen. 6 Een ondersteuningsfonds voor geheel Indië, blijkens een bericht uit de Javabode in het Nieuws van den Dag van 6 Mei 1913, steunt misdeelen op allerlei gebied, vooral door het verschaffen van goede en goedkoope woningen. Het fonds wordt beheerd door het bestuur van de bedelaarskolonie. Reeds is begonnen met den bouw van twee blokken huizen op Sentiong voor rekening van het ionds. De aanvraag voor deze woningen is „groot". De huizen worden gebouwd naar plannen van den directeur der gemeentewerken. Ook de houding der gemeentebesturen ten aanzien van de verbetering der volkshuisvesting wordt in enkele der vragen aan de orde gebracht. Afwijkend voorzeker is ten deze de houding van het bestuur der gemeente "Watergraafsmeer, blijkens een ingezonden stuk in De Kléine Meerbode van 25 April 1914. Door de Woningbouwvereeniging „Tuindorp" was een Rijksvoorschot aangevraagd groot f175.000 voor den bouw van 56 arbeiderswoningen in een buurt, bij Uitbreidingsplan voor den bouw van arbeiderswoningen aangewezen. Doch Burgemeester en "Wethouders verlangen, dat in de statuten der Vereeniging bepaald zal worden, dat uitsluitend verhuurd zal worden aan personen, die geregeld in Watergraafsmeer werken, terwijl de Vereeniging zich alleen wil binden aan de bepaling, dat verhuurd zal worden aan arbeiders, die in de gemeente wonen. Burg. en Weth. dezer gemeente zijn blijkbaar meer gesteld op vestiging van meer gegoede Amsterdammers dan op de joyeuse entree van Amsterdamsche arbeiders. Hoe geheel verschillend van deze houding is die van het gemeentebestuur van Wormerveer tegenover de arbeiders der blikfabrieken, die toch in Krommenie gingen werken! En dan het bestuur der gemeete Utrecht, waar ten behoeve der arbeiders van de zoogenaamde „Werkspoor" een complex van ongeveer driehonderd woningen worden gebouwd op een terrein onder de gemeente Zuilen, doch met een Rijks voorschot en verderen financieelen steun door bemiddeling van de gemeente Utrecht! Het terrein zelf zal nu ook aan de gemeente Utrecht overgaan. Het Voorloopig Verslag constateert o.a. dat de Commissie verdeeld was over de vraag, of de oude vorm van woningcoöperatie nog beschouwing en onderzoek verdiende. Daar de practijk dezen vorm nog kent, werd hij niet uitgesloten. 7 Dat die oude vorm ook eenig aanpassingsvermogen aan de veranderende omstandigheden vertoont, moge blijken uit het systeem van het zoogenaamde spaarhuurcontract, door de Coöperatieve Woningbouwvereeniging „Samenwerking" te Amsterdam in Juli 1914 aan leden en belangstellénden in een circulaire voorgesteld. Aan die circulaire is het volgende ontleend: Woningbouw zonder staatscrediet is feitelijk eerst dan mogelijk, wanneer de bouwer over voldoende kapitaal beschikt, om de som, die hij behoeft boven de eerste hypotheek uit eigen middelen te fourneeren. Niet-kapitaalkraehtige personen, die coöperatief willen bouwen zonder staatscrediet, zouden dus eerst moeten sparen. Dit is echter practisch onmogelijk gebleken, omdat de menschen daartoé geen geduld genoeg bezitten. Daarom is het denkbeeld opgekomen te laten sparen in de eerste huurjaren. Men wil de vereischte besparingen verkrijgen door middel van tienjarige huurcontracten. Hierdoor meent het bestuur in staat te zijn, voor de Vereeniging 5 °/Q leeningen te sluiten, welke dan uit die huren der eerste tien. jaren moeten worden afgelost. Voor bijna het totaal dezer aflossingen ontvangen de leden-huurders jaarlijks spaaraandeelen, die 5 % rente dragen, zoodat na die eerste tien jaren de leening ongeveer zal zijn overgebracht op de bewoners. Na die tien jaren vervalt dan ook de aflossing geheel, waardoor de huren met ongeveer 20 % zullen verminderen. Daarenboven blijven de huurders h0/o rente ontvangen over het totaal hunner spaaraandeelen, die in de eerste tien jaren zullen, zijn aangegroeid tot ongeveer 2-maal de volle huur. Het Woninggebrek. Vraag 1: Is er in de plaats Uwer inwoning gebrek aan arbeiderswoningen ? Neen, zou vermoedelijk de anti-revolutionaire wethouder De Jong te Rotterdam hebben geantwoord, nadat hij in de Raadsvergadering had verklaard, dat de woningnood in Rotterdam zoo erg niet is. Niettemin had de Gezondheidscommissie in een adres aan den Raad den toestand als; nijpend geteekend. Een verklaring als van den genoemden wethouder waait om, indien ze niet wórdt gerugsteund door cijfers. Dit geldt vooral voor de groote bevolkingscentra. Op de dorpen spreekt zich een toestand als die van den woningnood voldoende uit in de algemeen gangbare meening. Daar weet te midden van 3en kleine bevolking, gewoon aan wederzijdsch hulpbetoon ook bij het zoeken van woningen, spoedig iedereen, of er geschikte woningen te vinden zijn. Toen in Mei 1913 te IJselmuiden een viertal arbeiderswoningen door brand vernield werden, wisten alle plaatsgenooten wel, of er voor de uitgedreven bewoners dadelijk een behoorlijk onderdak beschikbaar was in de gemeente. Doch in de groote plaatsen, waar de toestanden minder gemakkelijk te overzien zijn, moet de statistiek te hulp komen. Te Amsterdam wordt dan ook in het Algemeen Verslag van hetgeen met betrekking tot Verbetering der Volkshuisvesting in de Gemeente geschiedt een woningtelling bijgehouden en voorts aangenomen, dat woningnood heerscht, zoodra minder dan 3 % van het aantal woningen leeg staat. De ingekomen antwoorden toonen aan( dat ook Haarlem en Utrecht dit criterium van 3 % voor woninggebrek erkennen, al teekent Utrecht erbij aan, dat het wel voor bestrijding vatbaar is. We gevoelen geen roeping, ons met een dergelijke bestrijding op te houden, die we maar liever aan de Vereenigingen van Huiseigenaren overlaten. Voor de afdeelingen en leden van het Verbond achten we bet van meer belang hier te vermelden, hoe men in een plaats als Amsterdam de cijfers laat spreken. Misschien zijn er onder de afdeelingen, die, al bestaat voor de gemeenten waar ze gevestigd zijn geen officieele 9 woningtelling, kans zien, zelf de cijfers voor de eigen gemeente te verzamelen, ten einde met die cijfers kracht bij te zetten aan een eventueel adres bij den Raad. Zoo waren cijfers aan te voeren gewest in de antwoorden op Vraag 2: Is het gebrek aan woningen ontstaan door de onbewoonbaarverklaringen of door aanwas van bevolking? Zien we eens, hoe de Gezondheidscommissie te Amsterdam de vraag behandelde, of aanwas van bevolking ook oorzaak kon zijn van woningnood in de hoofdstad. In het prae-advies, bij de Gezondheidscommissie te dezer zake uitgebracht, wordt allereerst geconstateerd, dat bij de gemeentelijke woningtelling in Maart 1909 werden aangetroffen 124372 bewoonde woningen. De bevolking der stad bedroeg toen 564646, zoodat men door deeling gemakkelijk vindt, dat er per woning ongeveer 47, bewoners gehuisvest waren. Men wist, hoeveel woningen er van 1906 tot 1912 waren gesloopt of ontruimd; ook, hoeveel er in die jaren waren gebouwd; men kon dus vinden, met hoeveel het aantal woningen was aangegroeid. Deze aanwas bedroeg 6289. De bevolking was in die jaren aangegroeid met 32896. Hierbij zijn de bewoners van gestichten en kazernes buiten rekening gelaten. Wanneer men dien aanwas der bevolking 32896 deelt door het aantal bewoners per huis 4'/3, vindt men. dat er voor die nieuwe inwoners 7310 woningen bijgebouwd hadden moeten worden. De woningbouw was derhalve bij den aanwas der bevolking 1021 achtergebleven. Afgezien van de vraag, of deze rekening voor een stad als Amsterdam op zich zelve rèeds afdoende is, kan men ze voor een kleinere plaats, waar de woningtelling zooveel eenvoudiger is, gerust aanbevelen. Te meer, daar de bevolkingscijfers van alle 'gemeenten des lands provmciegewijs ieder jaar gepubliceerd worden en dus deaanwas der bevolking gemakkelijk is af te leiden. Weer een anderen maatstaf voor de herkenning van de woningschaarschte leveren de antwoorden op: Vraag 7: Hoe is de verhouding der huurprijzen tot de arbeidsloonen ? (Bijv. een Vijfde of een zesde van het loon.) Immers, het wordt vrij algemeen aangenomen, en met name erkend in het prae-advies, uitgebracht in de vergadering der Gezondheidscommissie te Amsterdam op 16 November '14, dat vooral voor de lagere inkomens een 10 huur. die het zesde deel van het loon te boven gaat, aan het gezin de bevrediging onthoudt van andere noodzakelijke levensbehoeften. Hoe zijn nu de' antwoorden op de bovenaangehaaldé drie vrageu, welke een onderzoek naar de woningschaarschte bedoelen, uitgevallen? Voor 36 van de 39 gemeenten, waarover het onderzoek heeft geloopen, werd op vraag 1 woninggebrek geconstateerd. „Groot gebrek" zeggen Schiedam en Ammerstol, „veel gebrek" rapporteert Appingedam. Alleen Wormerveer, Nieuwe Niedorp en Veenendaal gaven een afwijkend antwoord. Veenendaal drukte het uit, ter kenschetsing van den toestand, hierboven reeds besproken, met het woord: Ongelijk", te weten, wanneer onze arbeidersbevolking m onze gemeente verblijf houdt, dan is er wel woninggebrek, is zij tijdelijk naar elders vertrokken, dan is er overvloed van woningen. Amsterdam steunt zijn uitspraak met de mededeeling uit de éatistiek, dat om het aantal leegstaande woningen op te voeren tot 3'/, van het geheele aantal woningen, er op 1 .December 1912 hadden moeten worden aangebouwd: 758 woningen van een huurprijs beneden f2.50 per week: 494 - ' ■ „ van f 2.50 tot f 3.—; 670 1 „ ..„' „ » f3- tot f5.-. Dat is totaal 1922 woningen onder de 3'/-, waarmede de woningnood is aangetoond. Te Haarlem bedroeg het percentage voor leegstaande woningen in Mei 1913 bij een huur van minder dan f 1.— 1.85%; en voorts, voor huren telkens met f0.50 opklimmende tot f 4.— per week: 3.90 /c 1.85Y 1.29/4, 0.68 ^ 1.01%, en 2.60%, zoodat daar alleen voor woningen in den huurprijs van f 1.— tot f 1.50 het aantal leegstaande woningen nog voldoende m de behoeften kon voorzien. Blijkbaar echter worden deze woningen, die alle éénkamerwoningen zijn, niet meer gevraagd, wijl . de neiging aanwezig is, om niet enkel de gemakken, doch ook dev zedelijke en hygiënische voordeelen van ruimere behuizing zich ten nutte te maken. De arbeiders zoeken or de twee- en driekamerwoningen in prijzen vamf 2.— tot f 3.50 per week en dienen daarmee ongetwijfeld de eischen der volksgezondheid. Te Utrecht bedroeg omstreeks 1 Juni 1913 het aantal leegstaande woningen in huurprijzen van f 1— of minder: 1.58%; en voorts, met een opklimming m prijs van telkens 11 f 0.50 achtereenvolgens: 1.57J/, 1.66%, 1.12% en 2.287cbij een huurprijs van hoogstens f 3.— per week. Waaruit volgt, dat de behoefte het sterkst werd gevoeld in de prijzen van f 2.— tot f 2.50 per week, waarvoor het percentage der leegstaande woningen slechts 1.12 - bedroeg. Het gemiddeld percentage der leegstaande woningen voor alle huren beneden f 3.— bedroeg te Utrecht 1.64. Volgens de statistische mededeelingen van Rotterdam waren daar ter stede Op 1 Jan. 1912 in de oude stad 10746 woningen van een huurprijs tot hoogstens f2.— per week. Gedurende 1912 verdwenen er 348 van deze woningen; er kwamen er 2 bij. In het noordelijke stadsdeel verminderde het aantal van deze soort woningen met 25, in het oostelijke deel met 99, in het westelijke deel met 100; doch waar moest de opgejaagde bevolking heen? Ook de woningen van f2.— tot ƒ2.50 per week verminderden in aantal: in de oude stad gingen er 92 weg en kwamen er 8 bij, zoodat het aantal dezer woningen.in 1912 daar daalde van 6750 tot 6666. En alweer: waar moest de verdreven bevolking heen ? Wethouder- De Jong mocht nog beweren, dat de woningschaarschte in Rotterdam zoo erg niet was, het groote leger van losse arbeiders, en van magazijn- en loopknechten zou daar anders over oordeelen. Zij toch kunnen zich geen hoogere huren dan van fl.öO tot f2.2h per week veroorloven; de eersten niet, uit hoofde van de onzekerheid van hun bestaan, de laatsten niet vanwege de schamelheid van hun loon. Deze menschen vonden voorheen een onderkomen in het groote aantal huisjes, dat, voor een deel in de zoogenaamde hofjes, zich bevond in de vroegere gemeenten Kralingen, Delfshaven, Charlois, welke huisjes echter sinds eenige jaren alle zijn verdwenen en vervangen door nieuwe m huurprijzen van ƒ2.75 tot ƒ3.50 per week. Als voorbeeld worde aangehaald de oude Adamshofiaan, een aaneenschakeling van ruim 600 lieve, vrije huisjes, thans geheel gesloopt. De bevolking werd uit de oude en goedkoopere naar de nieuwe, ruimere maar duurdere woningen gedreven; zij kon echter die weelde niet dragen en mtoest door een gedeelte der ruimere woningen in onderhuur af te staan, het nadeelig verschil in huurprijs trachten te dekken. En daarmede verviel weer meteen alle zedelijk en hygiënisch voordeel van ruimere behuizing. Zoo oordeelt het verslag der Rotterdamsche afdeeling. 12 En nu ten plattenlande. waar men minder over cijfers had te beschikken en dus minder berekend voor den dag moest komen, doch niettemin hier en daar doorslaande bewijzen kon aanvoeren voor de uitspraak, dat woninggebrek heerscht: de afdeeling Mookhoek—Schenkeldijk rapporteert, dat er wel woningen zijn, doch dat deze in handen zijn van de werkgevers, die echter slechts voor de helft van het jaar werk hebben, in den • zomertijd, zoodat dan de huurders voor de andere helft des jaars maar moeten zien, hoe ze werk bekomen. Te Brummen reserveert een grootgrondbezitter zijn arbeiderswoningen voor degenen, die zich willen verplichten tegen de door hem gestelde lage loonen op zijn landgoed te werken. Te Hattem bemoeilijkt het grootgrondbezit den uitbouw der stad. Gebrek aan woningen is wel eens oorzaak, dat men zich met een minder soort woning moet tevreden stellen, rapporteert Haastrecht. Enkele arbeiders bouwen met geld van een ander een woning, zegt Kruiningen. Er staat echter niet bij. wat er zooal moet geschieden, eer men het zoover heeft gebracht! Voorst constateert, dat de woningnood zich daar openbaart in de vraag naar woningen, geschikt voor het kleinland bouwbedrijf, dus met de onmisbare berging voor vee en voorraden. En hierover is het zelfs Lochem eens ten aanzien ook van de perceelen. eens door de Gemeente daar gebouwd; ze. missen de noodige berging voor den kleinen landbouwer. Zoo ligt er in de bijschriften, hier en daar in de rapporten verspreid, telkens weer een onwillekeurige bevestiging of illustratie van het antwoord op de eerste vraag, dat er in de plaats der afdeeling inderdaad gebrek aan goede arbeiderswoningen bestaat. En thans de antwoorden op vraag 7, de verhouding der huurprijzen tot de arbeidsloonen. Versterken of verzwakken ze de bewering van woninggebrek? Ammerstol, Bafloo en Egmond aan Zee geven als verhouding van huur tot loon pp 1:8. Lochem, Moordrecht, Gouderak en Weststellingwerf schatten 1 : 7." Dan volgen al die afdeelingen, waar men de verhouding stelt op 1:6, op het maximum dus, dat hiervoor op gezag van een Amsterdamsche commissie is genoemd: Appingedam, Haarlem, Haastrecht, Hummeloo, Keppel, Kruiningen, Mookhoek, Schenkeldijk, Noordeloos, Oudkarspel, Schagen, Schiedam, Strijensas, Workum. Alle andere afdeelingen geven een verhouding op, waarbij de huur gaat boven dit aangenomen 13 maximum van 1 op 6. Noemen we in de eerste plaats Dordrecht, Krimpen a/d. Lek, Leeuwarden, Leiden, OudBeierland, Poortugaal, Schoten, Vlissingen, Voorst, Winschoten, Zaandam, Zwolle, waar de verhouding is 1:5. Nog ongunstiger acht men den toestand te Amsterdam, Den Haag, Utrecht, alwaar men opgeeft 1 : 4, en Rotterdam, dat spreekt van 22 72 %, terwijl Brummen helaas schittert met een' opgave van 1:3! Daar, in dat aristocratische oud-Geldersche dorp was het dan ook, dat een der heerenleden van den Raad in de Raadsvergadering verdedigde, dat voor den arbeider een loon van f6.— per week voldoende is. En nu de samenvatting dezer antwoorden: in 13 plaatsen is de maximumgrens voor de huur, een zesde deel van het weekloon, bereikt; in 17 afdeelingen werd die grens overschreden geacht en alleen . in 6 afdeelingen was de verhouding gunstig. Verlangt men nog sterker bevestiging van de uitspraak, dat woningnood heerscht voor den arbeidenden stand van het rijke Nederland, zelfs in het aristocratische deel ervan? Dan zoeken we de antwoorden op vraag 11 : de oorzaken, van het woninggebrek! En als we dan nog even nagaan, wat hierboven reeds uit Rotterdam werd weergegeven, waar gansche rijen lieve huisjes, 600 tegelijk, werden geveld zonder dat er nieuwe voor in de plaats kwamen van denzelfden prijs, wanneer we dan nagaan hoe in steden als Amsterdam en Leiden tal van krotten gelukkig werden opgeruimd, zonder dat evenwel in nieuwbouw een voldoend tegenwicht werd geboden, dan aarzelen we niet, te erkennen met de verslagen uit die. plaatsen, dat inderdaad het opruimen van afgekeurde woningen een' der oorzaken is van den woningnood. En waar ten plattenlande de afkeuring en slooping van woningen nog immer wat trager verloopt dan in de steden, waar de zoogenaamde city vorming ook een factor is, die verbeterend kan werken, daar komt dan op het land de natuur vaak te hulp, wanneer zooals te IJselmuiden in 1913 de kleine, onbeschermde en vaak nog laag verzekerde woninkjes door het hemelvuur worden vernield. In Mei 1905 brandden te Friezenveen ruim 200 woningen, waaronder oude onaanzienlijke huizen, in vijf uren tijds af. Op 16 Mei brandden ze af, op 9 October was een groot aantal perceelen en dan niet met riet, doch met pannen gedekt, weer herbouwd' en al bewoond. „De 14 vertrekken zijn ruim en voldoen aan matige eischen der Hygiëne", zegt het verslag. Opruiming van woningen is overal oorzaak van woningnood, ook ten plattenlande, waar niet steeds als in het nijvere Friezenveen de herbouw op het vernielingswerk volgt. Met name Amsterdam, Den Haag, Leeuwarden, Leiden, Moordrecht, Gouderak, Rotterdam, Workum, Zwolle en Winschoten rapporteeren, datde opruiming van woningen, van opzettelijk afgekeurde woningen dus, mede oorzaak is van den woningnood. Ten aanzien van de andere oorzaak, de toename der bevolking, is er groote eenstemmigheid in de antwoorden. Alle toch geven op, dat deze oorzaak aanwezig is. Amsterdam meldt, dat de groei .der bevolking dien van het aantal be-, schikbare woningen met 3 % overtreft. Appingedam voegt eraan toe, dat de aanwas der bevolking weer veroorzaakt is door uitbreiding der nijverheid, zoodat deze vooruitgang wel bevorderlijk mag geweest zijn aan den nieuwbouw, niet echter aan de opruiming van krotten. Blijkbaar heeft ~Appingedam zich gehoed voor de dwaling van Wormerveer, en zich, bij alle schittering van den nieuwbouw, nog behoorlijk rekenschap gegeven van den lamentabelen toestand der oude krotwoningen, die maar steeds bewoond blijven als toevluchtsoord voor de meest behoeftigen, de economisch meest zwakken. Wormerveer vindt zooveel troost bij de verwachting, dat de oude woningen „vroeg of laat" wel eens opgeruimd zullen worden, dat hij maar niet tot de conclusie kan komen, dat juist de toestand dier oude woningen den doorslag dient te geven. Rotterdam voegt aan zijn antwoord toe, dat het tekort aan arbeiderswoningen wordt geschat op 3000. Voorst geeft op, dat toename der bevolking niet plaats heeft, „eerder vermindering". Doch volgens' Pyttersen's Almanak bedroeg de bevolking van Voorst in 1904 het aantal van 10261 zielen en was dit in 1912 aangegroeid tot 10892 '). Haarlem geeft bovendien als oorzaak op: stilstand in den aanbouw en Leeuwarden ziet nog een oorzaak in „het opslorpen van woningen door handel en nijverheid, om den grond voor pakhuizen en fabrieken te gebruiken". Alleen in Workum is inderdaad het zielental afnemend, van 4179 tot 4149. Hier is de afkeuring der woningen de eenige oorzaak van het gebrek. Bij navraag is gebleken, dat, terwijl de bevolking in de gemeente Voorst toeneemt, ze toch in het dorp van dien naam veeleer vermindert of althans stationnair blijft. 15 Het Voorloopig Verslag komt allereerst tot deze conclusie: Xiettende op de antwoorden ingekomen op vraag 1, welke alle bevestigend waren, mag als onafwijsbaar vastgesteld worden, dat in geheel Nederland gebrek is aan woningen voor de arbeidersklassen. Is deze conclusie, na de vorenstaande nadere beschouwing der antwoorden, houdbaar ? We dienen op te merken, dat de toestand in 39 plaatsen ons niét mag verleiden tot een generalisatie over 1100 gemeenten. Doch er dient onmiddellijk naast gesteld te worden, dat onder deze 39 zich de grootste en voornaamste gemeenten bevinden, waaronder er zijn, die alleen een heele provincie in de schaduw stellen, wat zielental betreft. En voor het platteland, waar de toestanden steeds minder uiteenloopen, kan men te eerder met eenige voorbeelden volstaan,, wijl eene der oorzaken van het woninggebrek, de aanwas der bevolking, een zeer algemeen verschijnsel is in ons land, waar immers sinds 1830 de bevolking meer dan verdubbeld is, waar vooral het aantal pachters is gestegen met 182 %. Op grond van bovenstaande meenen we, dat de conclusie moet luiden: dat over het algemeen in Nederland gebrek is aan goede arbeiderswoningen. . Thans volge het tweede gedeelte van vraag 1, met de antwoorden daarop: In welken huurprijs doet zich het woninggebrek het meest gevoelen? De antwoorden op deze vraag bevatten opgaven in weekhuur, in maandhuur en in jaarhuur. We hebben alle tot weekhuur gebracht en bij de herleiding de maandhuur door 4, de jaarhuur door 50 gedeeld. De meeste antwoorden hielden bovendien een minimumen een maximumopgave in. We hebben daarom gemeend, deze antwoorden het best te kunnen indeelen, door de volgende huurklassetl aan te nemen: I: ƒ0.75, ƒ1.25; II: ƒ1.—, ƒ1.50: III: ƒ1.25, ƒ1.75; IV: ƒ1.50; ƒ2.—; V:' ƒ1.75, ƒ2.25; VI: 2.—, 2.50; VII: ƒ2.50, 3.— ; VIII: ƒ3.—, ƒ4. En nu vallen, volgens de ingediende opgaven, onder klasse I: Ammerstol, Mookhoek-Schenkeldijk, Moordrecht, Gouderak, Noordeloos, Weststellingerwerf (Noordwolde); onder klasse II: Bafloo, Kruiningen, Oud-Beijerland, Poortugaal, Strijensas, Workum: onder III: Hummeloo-Keppel, Lochem: onder IV: Brammen, Egmond aan Zee, Haastrecht, Oudkarspel, Schagen, Winschoten: onder V: Krimpen 16 a/d. Lek; onder VI: Schiedam en Amsterdam; onder VII: 's-Gravenhage, Schoten en Zaandam. Inde opgaven voor de andere gemeenten Hepen de grenzen yerder uiteen, zoodat zich rekenen tot de klassen van II tot VII: Leeuwarden, Utrecht én Zwolle: onder die van V tot VII: Dordrecht en Maastricht, onder die van IV tot VIII: Haarlem. Rotterdam: III, IV en V: Appingedam: VI en VII: Leiden;. VII en VIII: Vlissingen. Op het land, met name te Voorst, dient een goede woning de noodige ruimte ook voor het kleinvee te bevatten; hieraan heeft men te Lochem, toen daar de gemeente zelf liet bouwen, niet voldoende gedacht. En indien nu bij huurprijzen als de bovenstaande algemeen woninggebrek heerscht. hoe moet het dan wel gesteld zijn met de huisvesting van de groote gezinnen, die het minst kunnen missen van het loon en toch de grootste ruimte behoeven? De antwoorden hierop vinden we onder Vraag 12: Ondervinden groote gezinnen moeilijkheden bij,* het zaken van een woning: a) in verband met de noodige ruimte? b) door te hoogen huurprijs in verband met: het loon? c) door tegenzin der verhuurders? d) door tegenzin der reeds wonenden? Is het wonder, dat 28 antwoorden bevestigend luiden? Leiden zegt: neen, doch wijst op huurschuld, die vaak het groote gezin in moeilijkheden brengt. En waar die moeilijkheden bestaan, daar moeten ze wel allereerst ontstaan door de vraag naar ruimte en door de wanverhouding tusschen huurprijs en loonen. Bij de behandeling van het "Wetsvoorstel Mendels, ter voorkoming van overmatige ontruimingen van woningen, in de vergadering der Tweede Kamer, sprak de heer Van Hamel op 2 December 1914. blijkens het Analytisch Verslag: Hoe komt het nu, dat de cijfers voor 1913 (van het aantal vonnissen van ontruiming van woningen) dezelfde zijn als voor 1914? Als antwoord op die vraag kreeg spreker van de kantonrechters de mededeeling, dat het steeds dezelfde menschen betreft, die altoos eindigen met wanbetaling, menschen met groote gezinnen meest, die van woning tot iconing zwerven. Dat groote gezinnen moeilijk een woning vinden, is dus wel bekend, ook buiten arbeiderskringen, in de rechtzaal en nu zeker ook wel in de Vergadering der Staten-GeneraaL 17 De kinderen verdienen er spoedig wat bij ter gemoetkoming in de hooge huur, zegt Bafloo. Men zit te Bafloo al vroeg in de huurschuld. De kinderen betalen er het wieggeld. Doch overlast door tegenzin der verhuurders (12 c), schijnt minder voor te komen. Vermoedelijk komt dit verschijnsel ook minder gemakkelijk ter algemeene kennis. Alleen Utrecht, Voorst, Wormerveer en Zaandam erkennen, dat het voorkomt. Te Wormerveer moeten deze groote gezinnen zich met de oudere woningen behelpen. Utrecht beweert, dat er enkele gevallen bekend zijn, waarin de eigenaar weigerde aan groote gezinnen te verhuren. Vele rapporten, o. a. dat van Winschoten, achten alle factoren aanwezig. Doch waarom zou toch in arbeiderskringen deze moeilijkheid voor groote gezinnen niet voorkomen, indien ze zelfs voor meer welgestelde kringen wordt erkend? In het Weekblad van den NoordBrabantschen Christelijken Boerenbond van 4.4.'14 las men: „Om den gruwel der kinderbeperking tegen te gaan, wordt van verschillende zijden voorgesteld, de belastingen voor groote gezinnen te verminderen. Daarvoor bestaat inderdaad alle reden. Maar wat zien we gebeuren in den boerenstand ? Voor een boer met een groot aantal kinderen is het niet mogelijk, weer een boerderij machtig te worden, en het geval is niet zeldzaam, dat zelfs een boer van zijn boerderij wordt afgezet, omdat hij te veel kleine kinderen heeft. Er zjn grondeigenaars, en niet de armsten, die er rond voor uitkomen, dat zij geen boeren toelaten dan die volwassen kinderen hebben. Men durft dat zelfs schrijven in advertenties." In de conclusie van het Voorloopig Verslag, waarin wordt geconstateerd, dat groote gezinnen last ondervinden bij het zoeken van een woning, wordt nog beweerd, dat dit verschijnsel zich in kleinere plaatsen in mindere mate doet gevoelen dan in de grootere gemeenten. Op grond van bovenstaande, zoo van de ontvangen antwoorden als van de aanhalingen uit andere bronnen, meenen we, dat de conclusie had moeten luiden : Groote gezinnen ondervinden, meer dan bekend is. en stellig op alle plaatsen, vooral ook in arbeiderskringen, moeilijkheid bij het zoeken van woningen: eensdeels door de wanverhouding tusschen huurprijs en inkomsten, anderdeels door de aarzeling der verhuurders, om groote gezinnen met kleine kinderen toe te laten. De Bewoningstoestand. Indien dan het woninggebrek zoo algemeen heerscht en groote gezinnen moeilijk een geschikte woning vinden, hoe is dan wel de toestand der bewoning? Hoe behelpen de menschen zich dan? Het antwoord hierop vinden we onder Vraag 2: Kunnen de arbeiderswoningen in Uwe gemeente in typen verdeeld worden? a. ) Hoeveel éénkamerwoningen? b. ) Hoeveel tweekamerwoningen ? c. ) Hoevéél driekamerwoningen? Zooals we reeds meldden, Oudkarspel heeft gemeend, dat met de indeeling in typen de bekende Amsterdamsche bovenhuizen, een, twee en drie hoog, werden bedoeld en deelt mede, dat een dergelijke bouw in zijn gemeente niet voorkomt. Andere verslagen berichten, dat de aantallen onbekend zijn, bijv. te Brummen, Dordrecht, 's-Gravenhage, Haarlem, Maastricht (de statistiek werd sinds '98 niet -bijgehouden!) Mookhoek-Schenkeldijk, .Schagen, Schiedam, Strijensas, Veenendaal, Weststellingwerf met zijn 21 dorpen, Zaandam (alle typen komen voor!). Uitsluitend éénkamerwoningen worden opgegeven voor Ammerstol, Oudbeierland (sommige met keukentje) Poortugaal, Workum (sommige met keuken.) „Meest" éénkamerwoningen hebben: Bafloo (met keuken en afdak,) Kruiningen (met keuken,) Moordrecht-Gouderak, Voorst (met waschhok.) Amsterdem telde in Dec. 1912 op de 68615 woningen der drie typen nog 5193 van het type a, dat is ruim' 7%.. Hummeloo-Keppel geeft op, tot percenten herleid, 14%, Deiden 10,4%, Lochem 17%, Nieuwe Niedorp, waar geen woninggebrek heerscht, 12%, Utrecht in Dec. '13 nog 19%, Vlissingen 25%, Zwolle 23,3%. Voorts geven nog op: Appingedam en Noordeloos, dat er alleen woningen zijn van typen a en b. Leeuwarden geeft op, dat er tegen 1400 woningen van het type b en 550 van het type c voorkomen ■3100 van het type a, waartoe dan ook gerekend zijn de Woningen, pas door de Woningvereeniging gebouwd metmet 1 kamer, keuken en slaapkamers boven. Rotterdam jzegt: alle krotten zijn éénkamerwoningen. Leiden telt onder de 674 van het type a er nog 9, door de eigenaars bewoond. 19 En voor deze éénkamerwoningen bewegen zich de huurprijzen meest tusschen f 1.- en f 1.50 per week. Voor enkele plaatsen gaat het minimum dezer weekhuren beneden .f 1.—; zoo voor Ammerstol tot f 0.80, Haarlem f 0.50, Leiden f 0.50, Lochem f 0.(50, Maastricht f 0.75, Mookhoek-Schenkeldijk f0.80, Noordeloos f 0.80, Rotterdam f 0.75, Schiedam f 0.75, Vlissingen f 0.50, Voorst f 0.90. Winschoten f 0.75: te Nieuwe Niedorp zijn deze woningen te huur vanaf f 1.—. En het maximuiri klimt'voor dit woningtype nog boven de f-1.50 te Dordrecht (f 1.75), 's-Gravenhage (f 2.—), Leeuwarden (f 2.—), Rotterdam (f 2.20), Schoten (f 2.—, terwijl er het minimum op f 1.50 staat), Vlissingen (f 1.75), Zwolle (f 1.75). Het tweekamertype is overheerschend te Egmond aan Zee (alle b), Hummeloo-Keppel (b 100 tegen c 50) Krimpen a d Lek (meest b), Lochem (b 260 tegen c 851, Schoten (veel, tegen c een derde deel), Utrecht ib 6363 tegen c 3176)' Vlissingen (b 871 tegen c 646), Zwolle (ö 3017 tegen c 1267)! De huurprijzen dezer tweekamerwoningen bewegen zich tusschen f 1.50 en f 2.50. Het minimum gaat beneden deze grens voor Brummen (f 1.20),' Lochem (f 0.90) Schiedam (f 1.25), Strijensas (f 1.30). Vlissingen (f 0 60)' Weststellingwerf (f 1.40), Workum ff 1.40). Driekamerwoningen bestaan er niet in Strijensas. Dat de huurprijzen dezer woningen naar en boven de f 3.— loopen, kan na het vorenstaande geen verwondering wekken. En hier doet zich dan weer, naar getuigenis van Rotterdam, het verschijnsel voor van onderverhuring, zoodat het voordeel van ruimere woning toch weer verloren gaat. Te Leiden zijn nog 244 éénkamerwoningen. Onder deze zijn er 12 met een bevolking van 09 personen. Hóe moeten zulke menschen toch wel huizen? Uit vroegere jaren herinneren we ons een géval op een dorp, waar een groot gezin zich met een kleine woning behielp, door des avonds tegen bedtijd de tafel om te keeren en in te richten als ledikant voor een paar kinderen. Of ze dat in die éénkamerwoningen te Leiden ook doen. is ons niet bekend, poch- het genoemde geval lijdt navraag, want een dier kinderen heeft thans -een goede zaak in Amsterdam en wil het nog wel weten, hoe zijn ouders zich eertijds hebben móeten redden. Die woningen te Leiden zijn te laag van verdieping, hebben geen gootsteen, Tiet menage- en werkwater, alsook het huisvuil wordt eenvoudig op straat ge- 20 worpen. Sommige gezinnen hebben gemeenschappelijk gebruik van drinkwater en van privaat; er is een geval, waarin acht gezinnen het doen met één privaat. De wpningen worden slecht onderhouden, al doen zij nog .van f 0.50 tot f2.—, zegge twee gulden huur per week. We ontleenen deze gegevens aan het Weekblad „De Balans". Te Diemen bij Amsterdam zijn woningen zonder privaat; de bewoners wachten de schemering af, om dan ongezien het vuil uit te werpen in de vaart, de oude Keulsche vaart. Drinkwater kunnen ze er tegenwoordig halen uit de gemeenschappelijke dorpspomp, die water levert uit een Amsterdamsche bronwaterleiding. Het gemeentebestuur is daar nu in onderhandeling over electrische verlichting, aan te leggen van uit Amsterdam; als die verlichting er is, zal die woningtoestand hopelijk ook verbeteren; de slechte toestanden komen dan beter aan het licht. Te Haarlemmermeer stond, blijkens krantenbericht, een woning, waar het beddegoed in den barren wintertijd door den wand heen, naar buiten kwam. Of die woning er nog staat, is niet bekend. Wel bekend is, dat bij den storm van Dec. '14 aan den Sloterweg te Haarlemmermeer een boerderij in elkaar is geslagen. Er waren in die gemeente toen meer gevallen bekend, dat gedeelten van huizen in elkaar waren gedrukt; dat waren meest woningen, zoo zegt het bericht, „die eerstdaags toch onbewoonbaar zouden verklaard worden." Men zou zoo zeggen, .dat men dan in Haarlemmermeer wel tot het uiterste wacht met de onbewoonbaarverklaring. Woningen, die zoo gemakkelijk voor den storm vallen, of, zooals te Steenwijk, bezwijken onder een neerstortenden boom, mochten wel in de ongevallenverzekering opgenomen worden. Zulke voorbeelden illustreeren den woningtoestand. ') Te Brummen, in de buurtschap Hall, stond indertijd een woning, waar in het achterhuisje de koe den kop door de bedstede stak en den eenigen bewoner des nachts gezelschap hield. In diezelfde gemeente stierf een oude gemeente-arbeider, die zijn laatste levensdagen op kosten ') Te Haps in Noord-Brabant kwam in Februari 1915 in de vergadering van den gemeenteraad een deurwaarders-exploit ter tafel, waarin „de Baad werd gesommeerd, vóór 1 Maart de boomen voor de woning vaa den adressant te doen rooien" en, bij gebreke van dien, werd aansprakelijk gesteld voor „alle gebeurlijkheden bij storm en anderszins.'' 21 der diakonie sleet in een varkenshok. De deur was er tevens het raam. "Woningen met drie kamers zijn voor den werkenden stand en dèn kleinen burgerman niet bereikbaar wegens de hooge huurprijzen, zegt men te Appingedam. In het evengenoemde dorp Brummen zou bij een eenvoudigen bewoner een Northonpomp geslagen worden; de man, die opslag in de huur had gekregen, wenschte nu ook goed drinkwater. Doch de eigenares oordeelde, dat men maar niet zoo diep moest slaan, want tegenwoordig worden de menschen, als ze dienstbaar zijn bij de rijke lui, maar verwend en dan begint de weelde hun te steken, dan vragen ze later meer dan noodig is. Waar toch de weelde al niet steekt! Hoe „rijk" moet toch ons land wel geweest zijn aan éénkamerwoningen, dat er, ook nadat er tijdens de werking der woningwet ruim 70.000 zijn opgeruimd, nog zooveel zijn overgebleven, die aan het breekijzer ontkwamen. Menschen uit meer welgestelde kringen kennen deze woningen niet, want ze vallen niet in het oog; in de stad niet, waar ze deel uitmaken van een groot gebouw, buiten niet, waar ze hun kleinen omvang verbergen achter groen. En de ellende, die er binnen heerschen moet, wijl alle huiselijke bezigheden in een enkel vertrek moeten plaats hebben, een vertrek, dat keuken, woonkamer, ziekenkamer, soms nog werkkamer ook moet zijn, die ellende kent men evenmin, nooit gezien! Doch als de meergegoeden op een schoonen zomernamiddag op hun wandeling een woonwagen passeeren, en dan het hoofd afwenden van den rommel, dien ze met een enkelen blik door de openhangende deur in den wagen ontmoeten, dan begrijpen ze niet, hoe het mogelijk is, dat er menschen zijn, die zoo kunnen wonen. En dan hebben ze wel een éénkamerwoning gezien, al aarzelden ze om die te bekijken. Dan hebben ze een éénkamerwoning gezien, waarvan de bewoners nog bevoorrecht waren boven de bewoners van die 70.000 opgeruimde en die misschien nog eens 70.000 onopgeruimde, want die kermisreizigers werpen het vuil maar op straat en trekken weg, als ze er hinder van krijgen. En dat de bewoningstoestanden ten plattenlande al niet beter zijn dan in de steden, blijkt duidelijk op verschilschillende bladzijden van het rapport van de Staatscommissie 22 voor den Landbouw, waar dit rapport handelt over den toestand der landarbeiders. Ook al zitten er geen eiken balken en binten in het huis, zooals in sommige boerenwoningen op de Hooge Veluwe, ook al zit het woninkje van den arbeider eeniggzins wrak in elkaar, het houdt het hier te lande nog lang uit ; aardschokken komen in onzen drassigen bodem niet voor. En ook van den alles verwoestenden oorlog bleven we gelukkig langen tijd gespaard. Indien dan de toestand der kleinere woningen zoo slecht is, zelfs nog na zooveel jaren, dat de woningwet reeds heeft kunnen doorwerken, dan dringt zich de vraag op, of dan de gemeentebesturen wel met genoegzame kracht tot verbetering der volkshuisvesting zijn werkzaam geweest. We komen daarmee tot de antwoorden op Vraag 9: Wordt ten uwent door het Gemeentebestuur voldoende de hand gehouden aan het afkeuren van onbewoonbare woningen? Vraag 10: Worden zij ook ontruimd en binnen welken tijd? Op de eerste dezer beide vragen wordt in 17 rapporten bevestigend geantwoord; het zijn de rapporten uit Dordrecht, Egmond aan Zee, 's Gravenhage, Hummeloo-Keppel, Leeuwarden, Leiden, Gouderak, Nieuwe Niedorp, Oudbeierland, Oudkarspel, Rotterdam, Schagen, Utrecht, Veenendaal, Weststellingwerf, Wormerveer, Zaandam. Schiedam antwoordt met een vraagteeken, kennelijk bedoelende dat het moeielijk is een voldoende of onvoldoende uit te spreken in een geval, dat zoozeer voor persoonlijke opvattingen ontvankelijk is als het onderhavige. Doch 14 rapporten beantwoorden de vraag beslist ontkennend: Ammerstol, Amsterdam, Appingedam, Brummen, Krimpen a/d Lek, Kruiningen, Lochem, Moordrecht, Noordeloos, Poortugaal; Schoten, Vli ssingen, Voorst en Workum. Verder wordt uit nog 6 plaatsen de vraag eveneens ontkennend beantwoord onder bijvoeging, dat dit verzuim veroorzaakt werd, of althans verklaarbaar geacht wordt, doordat er geen goede woningen beschikbaar zijn. Ten slotte geeft Bafloo nog op, dat de gehechtheid van oude menschen aan hun woning, hoe slecht die dan ook zij. wel eens oorzaak is, dat men met de afkeuring wacht. Haastrecht spreekt zich over deze vraag niet uit. En nu vraag 10: Of ze wel ontruimd worden? „Neen, nooit, nimmer, komt niet voor", antwoorden 23 Ammerstol, Brummen, Haastrecht. Hummeloo-Keppel, Krimpen a/d Lek. Kruiningen, Lochem, Noordeloos. Veenendaal, Voorst en Zaandam. „Langzaam" antwoorden Amsterdam, Oudbeierland, Schoten en Zwolle. De overige antwoorden luiden bevestigend; 10 dezer geven als termijn van ontruiming op 6 maanden, Leeuwarden 7 maanden, Rotterdam 4 tot 6 weken, Leiden en Weststellingwerf 3 maanden, Op grond van bovenstaande komen we tot de conclusie, dat het bestaande woninggebrek een ernstige belemmerigg is voor de opruiming van woningen, die in velerlei opzicht achterblijven bij de eerste eischen van goede volkshuisvesting. Aanbouw. Vraag 4: Wat wordt er ten Uwent gedaan om het gebrek aan woningen te bestrijden: a. door particulieren? b. door Vereenigingen tot Verbetering der Volkshuisvesting ? c. door coöperatieve Bouwvereenigingen ? d. door de Gemeente? Wie erkent, dat de bewoningstoestanden nog vaak zeer treurig zijn, en dat de verbetering daarvan wordt belemmerd door het woninggebrek, verwacht, dat overal pogingen zullen aangewend worden om door aanbouw van nieuwe, goede woningen in de behoefte te voorzien. En zij, die gewoon zijn hun courant dagelijks van a tot z door te lezen, zullen ongetwijfeld uit de vele berichten van Vereenigingen, toegelaten tot Verbetering van de Volkshuisvesting en van aan die vereenigingen toegekende Rijksvoorschotten, den indruk verkregen hebben, dat het tegenwoordig met dien aanbouw van arbeiderswoningen toch wel allerwegen snel vooruitgaat. Het aantal dier vereenigingen heeft het cijfer van 2000 al bereikt: dat is echter nog slechts één op ieder der 1100 gemeenten, bijna .2. Bovendien duurt het geruimen tijd, eer zulk een vereeniging door al den omslag heen is, die nu eenmaal onvermijdelijk is, wanneer Gemeentebestuur, Gedeputeerde Staten en Rij ksregeering zich ieder op haar beurt er in laten kennen. Appingedam rapporteert, dat er in 11 jaren tijds 34 woningen gebouwd zijn door een coöperatieve vereeniging, die er nu nog 5 in aanbouw heeft. Vereenigingen, als bedoeld onder b en c bestaan nog niet te Brummen, Egmond aan Zee. Lochem, Mookhoek-Schenkeldijk, MoordrechtGouderak, Nieuwe Niedorp, Noordeloos, Schagèn, Strijensas, Veenendaal, Voorst en Workum. Te Winschoten bestond een vereeniging, doch deze heeft haar woningen maar verkocht : er zal nü een nieuwe vereeniging opgericht worden, de oude is ontbonden. Te Amsterdam wordt gebouwd, behalve door de Gemeente : doch in te matig tempo. Volgens het Verslag van den Woningraad werden er bijv. in 1912 aangebouwd: In den huurprijs van f2.50 tot f3.— 53 woningen. „ „fsf ■ I i -3.— jj -3.50 -197 n :» ' n ' v -3.50 „ -4.— 756 „ >i » 9 9 -4.— l -4.50 557 II f. »: -. .. .9 9 -4.50 ., -5.--. 457 „ • Totaal. . . 2320 woningen. In 's-Gravenhage aan weekwoningën in 1914: van f3.50 en hooger 312 weekwoningën. „ -3.— tot f3.50 '52 , . -2.50 „ -3.— 2 Daar beneden 0 „ Totaal. . . 366 weekwoningën. (Onze Gemeentepolitiek, 3-4-'15.) Men mag zich afvragen: hoeveel arbeiderswoningen zijn hieronder? In de vergadering van de Amsterdamsche Gezondheidscommissie toch van 16 November 1914 werd, blijkens het verslag in „De Telegraaf", aangenomen, dat „krachtige aanbouw van woningen met lage huurprijzen noodig is", waarbij onder lage huurprijzen werden verstaan huren tusschen f 1.80 en f 2.75 per week. Dit zijn dan huurprijzen voor gezinnen met een minimum-inkomen van f 11.— per week. Het tekort aan woningen noopt het gemeentebestuur de hand te lichten met het afkeuren der woningen. In normale gevallen zou de Gezondheidscommissie jaarlijks nog ongeveer 400 woningen tot onbewoonbaarverklaring kunnen voordragen. De aanbouw van arbeiderswoningen houdt dus in Amsterdam geen gelijken tred. noch met het aantal noodige onbewoonbaarverklaringen, noch met' den aanwas der bevolking, welke dien der woningen met 3 % overtrof. Te Haarlem gaat de particuliere bouw gestadig, dat is langzaam, te langzaam, voort. Een drietal vereenigingen tot Verbetering der Volkshuisvesting hebben er voorschotten aangevraagd voor den bouw van respectievelijk 10, 137 en 79 woningen, waarvan de huurprijzen zullen bedragen: tusschen f3.— en f4.— per week. Te Leiden worden door een soortgelijke vereeniging „om de tien jaren' een blok krotten opgeruimd en vervangen 26 door goede arbeiderswoningen. Het Weekblad „De Balans'7 schrijft: „De gemeente heeft eenigen tijd geleden een stuk weiland aan de Decimastraat gekocht om er een volkspark aan te leggen. Wij zouden echter willen voorstellen, dit terrein te bestemmen voor het aanleggen eener arbeidersbuurt, waardoor men al die poorten en sloppen, die, buiten al die gebreken, welke ze als plaats voor bewoning hebben, ook nog het onmisbare zonlicht derven, zou kunnen ontvolken." Te Utrecht worden, nu zich daar een deel der Amsterdamsche fabriek „Werkspoor" gaat vestigen in de buurt van het „Ondiep", ten behoeve van de arbeiders, die met deze industrie gaan uitzwermen, 383 woningen met Bijksvoorschot gebouwd. De huren zullen varieeren tusschen f2.75 en f3.50: de loonen bedragen gemiddeld f 20.—. Ieder lid. der Bouw.vereeniging stort f 50.— voor 2 aandeelen. Een drietal andere vereenigingen te Utrecht hebben zich om voorschot tot de gemeente gewend voor den bouw van respectievelijk 26, 106 en 23 woningen. De gemeente zelf bouwt niet. De huurprijzen, zoo bij particulieren bouw als bij bouw door vereenigingen, loopen van f2.40 tot f3.50 per week. Het aantal woningen in den huurprijs van f2.— of minder is sinds Juni 1911 met 276 of 3.98 "/„ afgenomen, daarentegen het aantal woningen in huurprijzen tusschen f2.— en f 3.01. toegenomen met 581 of 8.48 °/c. Het aantal leegstaande woningen in de eerste groep is sinds 1908 gestegen van 1.37 % tot 1.73 %, terwijl dat der leegstaande woningen in de duurdere groep is gedaald over hetzelfde tijdvak van 1.57 % tot 1.47 %. Dit schijnt weer te wijzen op de neiging, ook te Haarlem opgemerkt, om zich den hoogeren. eigenlijk te hoogen huurprijs maar te getroosten terwille van de voordeelen en gemakken eener ruimere woning. Omstreeks Juni 1913 was het percentage van leegstaande woningen dan ook het laagst in de prijzen tusschen f2.— 'en f2.51. Te Schoten wordt aanbouw belemmerd door de nabuurschap van Haarlem, dat bouwverbod legt op de bouwterreinen. Te 's-Gravenhage wordt door Vereenigingen ter Verbetering der Volkshuisvesting in de laatste jaren niet& 27 meer gedaan. Men heeft er vroeger een viertal groote blokken huisjes neergezet, zoogenaamde Commissiehuisjes, die tegen f 1.75 a f2.50 per week verkrijgbaar zijn, doch naar deze 1500 huisjes is de vraag zoo groot, dat men de liefhebbers ervoor op een ranglijst plaatst, opdat ze na vele jaren wachtens nog eens aan de beurt kunnen komen. Door particulieren worden in den, laatsten tijd veel maand woningen gebouwd: etage woningen, bekend onder den naam van< trap- of portiekwoningen, waarvan dus de bovenwoningen een vrijen opgang hebben: prijzen: benedenhuis f18.—, eerste étage f17.— en tweede étage f 16.— per maand. Nabij de visschershaven heeft men een blok arbeiderswoningen gebouwd, benedenhuizen a f3.— en vrije bovenhuisjes a f3.25 per week. Door de Gemeente is in 1912 te Scheveningen een blok woningen ten behoeve van de visschersgezinnen gebouwd in den prijs van f2.— per week. Door de Coöperatieve Woningvereeniging voor Gemeentepersoneel is aan den Gemeenteraad een adres gericht ter bekoming van een rentedragend voorschot van ten hoogste f 665.000 ten behoeve van den aankoop van. grond en den bouw daarop van arbeiderswoningen. Tegen dit adres werd, blijkens een bericht in het „Nieuws van den Dag" van 10 Mei 1913, door bouwondernemers een bezwaarschrift bij den Raad ingediend. En het prae-advies van Burg. en Weth. meldt, dat de overgelegde plannen wegens minder gunstige indeeling geen instemming vinden bij de directeur van de Bouw- en Woningtoezicht, die bovendien de berekening van de bouw- en exploitatiekosten onjidst achtte. Afgescheiden hiervan achtten Burg. en Weth. deze vereeniging van minvermogenden niet geschikt om haar een voorschot van meer dan 6,5 ton gouds te verleenen, omdat noch zij. noch haar leden persoonlijk kapitaal bezitten en niet eens in staat zouden zijn., om een deel der eerste kosten -san grondaankoop te dragen, daar de leden zelf het geraamde bescheiden bedrag aan aandeelen in een langdurig tijdvak door wekelijksche stortingen zouden moeten bijeenbrengen. Een plan is opgemaakt voor den bouw door de Gemeente zelf van 329 huizen, elk met één bovenwoning, op gemeenteterrein in de Westduinen onder Scheveningen. De Raad besloot. Burg. en Weth. uit te noodigen, te beginnen met den aanbouw van 36 huizen en bovenhuizen, tellende 28 alzoo te ■ zamen 172 woningen. ,.De bonw ligt echter nog in verre toekomst" zegt de toelichting bij de ingezonden vragenlijst. De vereenigingen zijn er nu, maar de aanvragen liggen reeds een jaar bij den Gemeenteraad te wachten op behandeling, zoo beweert Haarlem. We hebben nu kans, dat ei* eens gebouwd zal worden, antwoordt HummlooKeppel, want er is nu een Bouwvereeniging. In Lochem liet de gemeente een twintigtal arbeiderswoningen bouwen, doch niet doelmatig; overigens wordt er gebouwd door particulieren, die dan wel eens een arbeider bij zich laten inwonen. Te Brummen bouwen de patroons in de bouwvakken wel eens een woninkje bij wijze van werkverschaffing in den slappen tijd. Te' Egmond aan Zee wordt hoogstens door particulieren gebouwd. En zoo is ook in Apingedam, Bafloo, Dordrecht, Poortugal, Botterdam, Schiedam, Strijensas, Winschoten, Workum, Zaandam niet anders te melden, dan dat er eenige aanbouw plaats heeft, van te weinig beteekenis echter .om op den naam van woningbouw aanspraak te doen gelden. Ook te Krimpen aan de Lek wordt somwijlen door particulieren gebouwd; en jaren geleden zijn er eens door een coöperatieve vereeniging een twintigtal woningen gebouwd. De oogst is wel schraal! Maar nog schraler is hij te Ammerstol, Haastrecht, Kruiningen, Mookhoek-Schenkeldijk, Moordrecht-Gouderak, Noordeloos, OudBeijerland, Qudkarspel, Veenendaal, Voorst, waar overal niets, totaal niets, niemendal wordt aangebouwd. Te OudBeijerland is pas een bouwvereeniging opgericht: daar bestaat dus dezelfde kans als te Hummeloo-Keppel. Te Ammerstol moeten, evenals te Kruiningen, de arbeiders zelf maar bouwen, met geld van anderen: en dan komen er natuurlijk weer éénkamerwoningen. Te Moordrecht kon men niet tot de oprichting van een bouwvéreeniging geraken ; de poging stuitte af „op het feit, dat niet alle leden direct een woning zouden kunnen krijgen, daar zulks bij loting moest worden uitgemaakt." Te Veenendaal is de poging, om een bouwvereeniging op te richten, afgestuit op den eisch der gemeente, dat 20 pCt. van het „stamkapitaal'' bijeengebracht moest worden. En, bestaat er nu, voorzoover er dan van eenigen aanbouw sprake mag zijn, .overeenstemming tusschen de prijzen, waarin zich het woninggebrek vooral doet gevoelen en de prijzen, waarin door nieuwbouw woningen ter beschikking komen ? Men oordeele: 29. HUURPRIJZEN waarin het , I gebrek aan zo?alsL ? zooals bij nieuwbouw i woningen het we^.(fe^- worden bedongen: sterkst is: Ammerstol f 1.— af 1.25 fl.— af 1.25 X (geen aanbouw) Amsterdam -2.50 „ -3— -1.— „ -3.50 | f2.50 a f5.— Appingedam -140 „-2.25 -1 — „-2.50 -1.60 „-2.50 Bafloo 1-1.— „-1.30 -1.—„-1.30 -130 „-2.- Brummen -1.60 „-2.— j -1.— „-2.— j X Dordrecht -2.50 'ml.— „ -3— -2.50 ? Egmond aan Zee -1.50 „ -2— -1.60 „ -2.— X 's-Gravenhage -2.50 „ -3— -1.25 „ -3.50 -4.— Haarlem -250 „ -3.— ! -0.50 „ -3.— -3.—„-4.— Haastrecht -1.75 -L—'„ -1.75 X Hummeloo-Keppel -1.50 -1.— „ - 2 — -1.40 „ -1.70 Krimpen a/d Lek -2.— -1.— „ -2.25 -2.— Kruiningen • -1.25 „-1.50 -1.25 „-1.50 X Leeuwarden -1.— „ -2.80 -1.— „ -4.— -1.50 &-2.75 en hooger Leiden ! -2.— „ -3.— |-0.50 „-2.50 -2 —a-3.— Lochem -1.40 „-1.50 - 0.60 „-1.50 -1.40 M-1.50 Maastricht j -1.75 „ - 3.— ! - 0.75 „ - 3.— -1.75 „ - 3.— Mookhoek-Schenk.. j -0.80 „ -1.— | -0.80 „ -1.— X Moordrecht-Goud. -1.25 -1.—„-125 -1.50 „-1.75 Noordeloos | -0.80 „ -125 1 -0.80 „ -1.25 X Oudbeierland i-1.— „-1.50 -1.—„ -1.60 X Oudkarspel -1.75 „ -2.— ; -1.50 „ -2.50 -2.50 Poortugaal -1.20 „ -1.30 -1 — „-1.40 -1.40 Botterdam -1.50 „-3.25 - 0.75 „-4— -220 „-3.75 Schagen -1.50 „-2.— -1.— „ - 2.50 X Schiedam ! -2.— „ -2.50 - 0.75 „ -3.50 -2.25 „ -5 — Schoten -2.50 „-3.— -1.50 „-6.— -3.35 „ -6.— Strijensas -1.— „ -1.40 -1.— „ -1.30 -1.40 Utrecht -2.— „ -2.50 -1 — „ -3.— -2.40 „ -3.50 Veenendaal -1.— -1— -1.—„-1:20 Vlissingen -2.— „-3.50 -0.50 „-3.25 -2.75 Voorst I ? -0.90 „-1.30 X Weststellingwerf -1.20 -1.40 -1.40 „-1.80 Winschoten -1.50 „-2.— -0.75 „-2.25 -1.50,,-2.— Workum -1.—„-1.40 -1.— „-1.60 -1.40 „-1.60 Zaandam -2.50 „ -2.75 -1.— „ -4— -2.50 „ -5.— Zwolle -1.— „-2.75 -1 — „-4— X Aan de hand van deze'lijst vinden we meteen het antwoord op Vraag 8: Is de werking van de Woningwet in uwe Gemeente merkbaar wat betreft de verbetering van den Woningbouw? Zoo ja, heeft dit geleid tot hoogere huurprijzen ? 30 De hoogere cijfers toch in de derde kolom wijzen er duidelijk op, dat de huurprijzen door de werking der woningwet moeten gestegen zijn: menigmaal begint in de schaal van huurprijzen het minimum bij den nieuwbouw daar, waar het maximum eindigt der bestede prijzen uit de tweede of dat der gewilde prijzen uit de eerste kolom. Amsterdam teekent dan ook aan, dat de huurprijzen 6 % gestegen zijn; Mookhoek-Schenkeldijk zegt 25 a 30 %, Haastrecht 50 a 75 %. En daar voor deze beide gemeenten werd opgegeven, dat er geen aanbouw van huurwoningen plaats had, heeft dus hier de woningnood tot zoodanige verhooging van de prijzen geleid. Zelfs bij deze stijging der huurprijzen was het blijkbaar in die gemeenten niet voordeelig voor den particulieren bouwer, den aanbouw van arbeiderswoningen te ondernemen. Er is stilstand gekomen in den woningbouw, merkt Haarlem op. En waardoor? Vraag 6: Indien er ten Uwent gebrek is aan geschikte arbeiderswoningen, wat is dan de oorzaak, dat er niet meer vereenigingen ontstaan als in de vorige vragen onder b, c en e genoemd? Vraag IS: Zijn volgens Uw meening de grondprijzen van dien aard, dat zij het bouwen door vereenigingen beletten? Dat de grondprijzen het bouwen voor en door vereenigingen beletten, achtte men over het algemeen minder juist; men meende evenwel met volle gerustheid te kunnen getuigen van „bemoeilijken" en „belemmeren". Zoo achtten Amsterdam, Brummen, Dordrecht, Leeuwarden, Rotterdam, Schoten, Strijensas, Zaandam, Zwolle de grondprijzen een bezwaar. Ook Krimpen a/d Lek, Leiden, Maastricht, tenzij men genoegen kan nemen met achterafgelegen terreinen'. En dit kunnen de arbeiders ook weer niet, zegt Maastricht, want dan raken ze buiten de stad en verstoken van waterleiding, geneeskundige behandeling en armenzorg. Ook voor Utrecht acht men den grondprijs een bezwaar. Te Haastrecht, Hummeloo-Keppel, Noordeloos en Poortugaal acht men het gjroot-grondbezit een beletsel voor aanbouw '). ') Men mist er eenvoudig de beschikking over den grond. Hattem en Muiden kunnen niet uitbouwen. Bij de inwijding van het nieuwe Raadhuis te Muiden, op 11 Maart 1916, zeide de burgemeester aldaar, volgens het verslag in het N. v. d. D. van 13-3-15: „Met den bloei van Muiden gaat de groei van Muiden niet samen. De stad is te vergelijken bij gummi, dat gekneed en vast- 31 Te Haarlem, "Workum, Veenendaal, Lochem, 's Gravenhage acht men den grondprijs voor particulieren bouw van arbeiderswoningen: reeds te hoog, voor den bouw door vereenigingen kan het nog. Afgezien echter van de grondprijzen achtte men ook de bouwkosten zelf, den hoogen prijs der materialen en de hooge arbeidsloonen, een belangrijken factor van belemmering in den woningbouw. Met name werd dit gerapporteerd uit Ammerstol, Bafloo, Dordrecht, Leeuwarden, Oudkarspel, Poortugaal, Rotterdam, "Veenendaal, "Winschoten en Zwolle. En Amsterdam drukt zich daarbij aldus uit: Daar op het arbeidsloon bij den bouw niet beknibbeld kan worden, moet de oplossing wel gevonden worden in de grondprijzen". Andere rapporten weer, zooals die uit Leeuwarden, Schoten, Zwolle, noemen tevens de duurte of schaarschte van het geld een bezwaar. Echter, er wordt in de rapporten ook nog een andere oorzaak opgegeven, in het bijzonder als antwoord op de vraag, waardoor er niet meer bouwvereenigingen ontstaan. Appingedam, Dordrecht, Krimpen a'd Lek, Kruiningen, Leiden, Mookhoek-Schenkeldijk, Moordrecht-Gouderak,' Noordeloos, Oudkarspel, Schagen, Schiedam, Strijensas. Voorst drukken het uit als: gebrek aan initiatief: lakschheid: onbekendheid (met de wettelijke bepalingen?) en schroom: domheid en gemakzucht: lauwheid, enz. "We meenen in deze klachten de bekentenis te moeten zien, dat door nog te geringe geestelijke ontwikkeling de zin voor verenigingsleven nog niet tot genoegzamen wasdom is gekomen, om door de kracht van organisatie ieders bijzondere belangen te bevredigen in zoover deze met meer algemeene belangen overeenkomen. Ongetwijfeld evenwel is ook de administratieve omslag en de langzame gang dezer administratie weer voor een goed deel de verklaring voor dit verschijnsel van „gebrek aan volkskracht." "We kunnen nu het voorgaande aldus samenvatten: In gehouden wordt, doordat er druk op zit. Die druk - dat zijn de verboden kringen - zal moeten verdwijnen, zal Muiden zich kunnen uitbreiden. Er is dringend behoefte aan betere woningen." Ln dan Elburg? De Raad had besloten den ouden vestingmuur en de wallen te sloopen, om voor den bouw van arbeiderswoningen de noodige ruimte te verkrijgen. De Minister van Binnenlandsche Zaken m .mgegrepen en het gemeentebestuur telegrafisch medegedeeld,^dat m geen geval de oude vestingmuur mag worden gesloopt, voor dat de Minister ten deze heeft beslist. De Raad heeft nu besloten de zaak uit te stellen. {N. v. d. D. 27-2-'15). 32 den aanbouw van woningen is geen gang gekomen; hierdoor is hét woninggebrek eer groeiend dan dalend. De xipruiming van afkeurenswaardige woningen werd reeds door het woninggebrek gestuit. Voor zoover aanbouw plaats had, ging deze gepaard met een zoodanige verhooging der huurprijzen, dat de bewoners als minimum hadden te beschouwen, wat zij voor de oudere woningen als maximumhuur rékenen konden. Grondgebrek of hoogegrondprijs, schaarschte of duurte van geld, duurte van bouwmaterialen én hooge arbeidsloonen in de bouwvakken houden den aanbouw tegen. Verhooging van het peil van geestelijke ontwikkeling en daardoor Verheffing van het vereenigingsleven zou velerwegen bevorderlijk zijn aan de opkomst van Vereenigingen tot Verbetering van de Volkshuisvesting. We komen tot deze conclusie: De Woningwet, waarborgen eischend voor verbetering der Volkshuisvesting, heeft haar volle uitwerking gemist, doordien in de wet geen rekening is gehouden met de financieele draagkracht der arbeidersgezinnen en de onvermijdelijke stijging der huurprijzen. Gemeentezorg'. Vraag 14: Acht gij het noodig. dat het Gemeentebestuur ingrijpt en zelf den bouw van arbeiderswoningen ter hand neemt? In het oorspronkelijk ontwerp der Woningwet* kwam onder paragraaf 1 de formule voor: „De Volkshuisvesting is een voorwerp van aanhoudende zorg der Gemeentebesturen." Die formule is echter weer uit de wet geraakt, toen bleek, dat zij aanleiding gaf tot de opvatting, dat de volkshuisvesting uitsluitend gemeentelijk belang zou zijn. Ofschoon de Regeering een juiste onderscheiding vroeg voor Rijkszaak en Rijkszorg, voor Gemeentezaak en Gemeentezorg, en er als voorbeeld op wees, dat de Wet op de besmettelijke ziekten was Rijkszaak, maar niettemin tevens Gemeentezorg, het mocht niet baten. Men haalde er zelfs de autonomie der gemeenten, de zelfstandigheid der gemeenten, bij! Ware de formule in de wet van 1901 niet geschrapt geworden, misschien had dan in 1914 bovenstaande vraag 14 uit het woningrapport kunnen wegblijven. „Nadat velerlei onderzoek aan het licht had gebracht, dat in tal van gemeenten, maar geenszins uitsluitend in groote steden, nog treurige woningtoestanden worden aanaetrofft 'n en de ervaring had geleerd, dat zonder ingrijpen van het Centraal Gezag afdoende genezing niet te wachten is. ontstond allengs naar staatsbemoeiing met betrekking tot dit onderwerp een drang, welke bijval vond ook bij hen. die ten aanzien van menige andere aangelegenheid althans voorloopig onthouding voorstaan." Zoo begint de Memorie van Toelichting van 1901'. Men mag vragen: Zal er nu. in 1915, met betrekking tot dit onderwerp een drang ontstaan niet zoozeer naar staatsbemoeiing, doch naar gemeentelijke bemoeiing? En zal deze drang naar gemeentelijke bemoeiing dan ook bijval vinden bij hen. die voorheen aarzelden de Volkshuisvesting te maken tot een voorwerp van aanhoudende zorg der Gemeentebesturen ? '). ') Indien men de houding van den Amsterdamschen Wethouder voor Financiën, den heer Mr. S. de Vries, tegenover het Amsterdam- 34 De antwoorden op vraag 14 zijn zoodanig, dat men aan dien drang niet meer "twijfelen kan. Laten we Nieuwe Niedorp, waar wel éénkamerwoningen, doch geen woninggebrek heerschen, en Krimpen a'd. Lek en MookhoekSchenkeldijk, die zich over vraag niet uitspreken, wijl ze haar blijkbaar niet hebben zien staan, er buiten, dan is het opvallend, dat de vraag door Bafloo en Weststellingwerf kortweg met „neen" wordt beantwoord. Er zijn er meer, die den gemeentelijken bouw niet noodig achten: Egmond aan Zee en Oudkarspel drukken dit uit met de woorden : „niet direct noodig": Veenendaal zegt: voorloopig niet" ; Wormerveer, waar men zich royaal betoonde tegenover de arbeiders der blikfabriken uit Krommenie en intusschen de eigen arbeiders in minder gunstige conditie liet. zoodat men over hen liefst maar niet spreekt, beantwoordt de vraag, met een slag om iederen arm: „op dit oogenblik niet dringend noodig": Oud-Beij erland en Workum zeggen: „neen, als de vereeniging maar goed wérkt": Hummeloo-Keppel: „eerst afwachten, wat de vereeniging doet". Men ziet het: een onvoorwaardelijk „neen" is zeldzaam. Te Utrecht is de vraag in onderzoek, en dat onderzoek, reeds aangevangen ih of voor 1914: was op 19 Januari 1913 nog niet beëindigd. Han men in 1901 in 's lands vergaderzalen beslist, dat de Volkshuisvesting wel een voorwerp van aanhoudende zorg. der gemeentebesturen moet zijn, aan Utrecht en menige andere gemeente ware heel wat sche voorstel voor gemeentelijken aanbouw als een aanwijzing in dezen zin mag opvatten, dan dient de vraag bevestigend beantwoord. De Wethouder toch, die in de Raadsvergadering van 1 April de voordracht van financieele zijde beschouwde en zich den belangrijken tinsncieëlen last voor de gemeente niet mocht ontveinzen, bleek toch, blijkens het Verslag in het „N. v. d. D." van 2 April '15 voorstander van dezen gemeentelijken woningbouw, want „door de ellendige woningtoestanden in onze stad sterven menschen. die niet hadden behoeven te sterven, zijn er ongeneeslijk ziek geworden, die gezond waren gebleven als ze maar niet hadden moeten verblijven in zulk een onmenschelijke woning. Zulke toestanden mogen niet bestendigd worden! En de gemeente moet hier zeïi optreden, tenzij men kan aantoonen, dat er anderen zijn wier taak het dan wel is. Ér moet bij deze zaak geld bij. En dat zal het geval zijn of de gemeente beheert of dat de Woningvereenigingen het doen. Daar is in het college van B. en W. over deze zaak geworsteld en men is gekomen tot eenstemmigheid. Dat is gebeurd nog vóór den oorlog!" Men ziet het: van armenzorg wordt ganschelijk niet gesproken! 35 moeite en tijd van commissoriaal onderzoek bespaard geworden ! De algemeene vraag, of de Volkshuisvesting een voorwerp van gemeentezorg dient te zijn, wordt thans in de 1100 gemeenten onzes lands samen ook 1100 malen beslist, met kans, dat in twee naburige gemeenten de beslissing verschillend uitvalt. Brummen antwoordt: „het zou zeer bezwaarlijk gaan". Nu, dat zal waar wezen, want in die gemeente gaat bijna alles met groote bezwaren gepaard. De gemeente-arbeiders te doen opnemen in het pensioenfonds ging bezwaarlijk, „want die menschen zijn daar in tijdelijken dienst." Onderwijzers kan men er bezwaarlijk krijgen, men redt zich daar met de goedkoopere onderwijzeressen. Alle andere rapporten beantwoorden vraag 14 bevestigend; het zijn die uit Ammerstol, Amsterdam. Appingedamj Dordrecht, 's-Gravenhage. Haarlem, Kruiningen, Leiden Leeuwarden, Lochem, Maastricht, Moordrecht-Gouderak Noordeloos. Poortugaal; Rotterdam, Schagen, Schiedam^ Strijensas, Vlissingen, Voorst, "Winschoten, Zaandam en Zwolle. Dat zijn er 24. Amsterdam noemt als een der redenen, waarom de ge. meente zelf dient te bouwen: dat daardoor de bouwlust wordt aangewakkerd in een bepaalde buurt. Dordrecht, 's-Gravenhage, Poortugaal versterken hun „ja" met termen als „zeer noodig", „dringend noodig". Haarlem wenscht, dat de gemeente zal bouwen voor huren beneden de f3.— per week; Leeuwarden voor woningen van hoogstens f 1.50, voorzopver daaraan behoefte ontstaat tengevolge van afkeuringen. Leiden slaakt er de verzuchting bij: „er is meermalen bij den Raad op aangedrongen, maar het Gemeentebestuur voelt er niet veel voor." 24 Rapporten spreken zich dus beslist txwgemeentelijken liouw uit; een tiental antwoorden met een min of meer voorwaardelijk „neen", en slechts een drietal antwoorden eenvoudig ontkennend. De drang naar gemeentelijke bemoeiing bestaat al, en werd ook reeds gevoeld door het . Gemeentebestuur van _s Gravenhage, waar werd gebouwd door de gemeente, doch niet genoeg; en van Lochem, waar de gemeente niet doelmatig bouwde. ' Bij de behandeling van het Wetsontwerp Mendels in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, op 2 December 1914r sprak de heer Van Hamel, blijkens het Analytisch Verslag: 36 Het verhuren van woningen is nu eenmaal in handen van zuiver individueele eigenaars. Dat is een bezwaar. Spreker zou de woningvoorziening veel meer in handen der gemeenten, enz. wenschen en juicht in dit opzicht de richting der Woningwet toe. De richting der Wet! Maar de Memorie van Toelichting van 1901 sprak zich wat scherper uit: Voor alles moeten de gemeentebesturen, reeds lang tot behartiging van dit volksbelang geroepen, tot krachtiger optreden worden geprikkeld, desnoods gedwongen. Van dien dwang is blijkbaar niets gekomen; wellicht doordat men in 1901 heeft geweigerd de Volkshuisvesting te laten registreeren als voorwerp van aanhoudende zorg der gemeentebesturen. En we spreken dan nu niet meer van dwang, doch alleen van drang; maar dien drang erkennen we dan ook duidelijk in de antwoorden der verschillende rapporten op vraag 14. In die 24, waaronder de grootste gemeenten des lands behooren, en die alle de vraag met de meeste beslistheid in bevestigenden zin beantwoordden: en in die tien andere, waarin aan het „neen" een voorwaarde werd verbonden, welke de kracht der ontkenning grootelijks verzwakt. Bestaat er -drang naar gemeentelijke bemoeiing, en van verschillende zijden, er valt ook een drang in tegengestelde richting te constateeren. Nu het bekend werd, dat ook de Gemeente Amsterdam den woningbouw zou ter hand nemen, zond in Februari 1915 de Vereeniging van, Huisen Grondeigenaren „Het Eigendomsrecht" aan den Raad dezer gemeente een adres, waaraan het volgende is ontleend : onder het voorbehoud, dat men zich hoede voor overdrijving, daar Amsterdam tot .de gezondste steden in ons land behoort en de sterfte- en ziektecijfers in de verschillende volkswijken geen verband blijken te houden met den staat der volkshuisvesting aldaar, erkennend", dat in sommige gedeelten der gemeenten maatregelen ter voorziening in het gebrek aan volkswoningen en ter verbetering der volkshuisvesting alleszins gewettigd zijn, zou adressante niettemin aanneming der voordracht zeer onraadzaam achten. (Adressante meent), dat in de huidige omstandigheden zulk een verzwaring van het gemeentelijke budget allerminst gewettigd is, in ieder geval het tijdstip voor het nemen van ingrijpende maatregelen ten behoeve van de volkshuisvesting slecht gekozen moet geacht worden omdat sinds eenigen tijd de behoefte aan volkswoningen is verminderd en na den algemeenen vrede een uittocht van vele arbeidersgezinnen naar de nijverheidscentra elders hier te lande en in den vreemde kan worden verwacht. (Zij meent), dat de voordracht in afwijking van de normale beginselen van overheidsbemoeiing, om ter verwijdering van een maatschappelijk euvel en alvorens zelve rechtstreeks financieelen steun te verleenen, zich allereerst en zooveel mogelijk den bijstand van particuliere en andere instellingen te verzekeren en de uitwerking daarvan af te wachten, met passeering daarvan aan de gemeente den voorrang toekent, welke bijstand naar het oordeel van adressante gemakkelijk te verkrijgen zou zijn, indien bij het verstrekken van gemeentelijke voorschotten en bijdragen op het exploitatie-tekort niet langer de neutraliteitseisch werd gesteld. (Zij meent), dat aanneming der voordracht zou zijn de eerste schrede op den weg naar den verkeerden toestand, dat de gemeente zal worden geacht te voorzien in de behoeften van de minvermogenden aan woningen, waardoor hun afhankelijkheid van de gemeenschap verkeerdelijk zou vermeerderen met de nadeelen van dien, en de taak der overheid in strijd met het algemeen belang en onnoodig bovenmate moet bezwaren (Zij meent), dat zulks te meer klemt, nu de voordracht bedoelt, de te bouwen volkswoningen beneden den normalen en kostenden prijs te verhuren aan huurders, die tot nog toe uit eigen middelen hun huur betalen en zonder overheidshulp voor hun huisvesting zorgen, welke bedoeling strijdt met de eerste beginselen van de gezonde linanciëele politiek, dat elk zooveel mogelijk ten volle zijn eigen lasten betaalt, dat toch het wonen ten koste d.er gemeenschap zonder als armlastige te worden aangemerkt, in strijd is met het voor de minvermogenden noodzakelijk zetten van de tering naar de nering, het onafhankelijkheidsgevoel, liever van eigen middelen rond te komen dan ten koste van anderen te leven, verzwakt . (Zij meent), dat bovendien de wekelijksche toeslag van respectievelijk f 1.60 en f 0.65 op den kostenden huurprijs ad f3.30 per week, een verkapte bedeeling beteekent, welke in hooge mate het maatschappelijk zedenbedrijf (zedenbederf?) bevordert. (Zij meent), dat de ervaring hier te lande, o.a. te 's Gravenhage, maar voornamelijk in den vreemde als te Londen en te Liverpool, het ongewenschte van gemeentelijke bouw- en woning-exploitatie heeft aangetoond Dit stuk is overgenomen uit het „Handelsblad'"' van 23 Februari 1915: de ingehaakte woorden zijn duidelijkheidshalve bijgevoegd. We hebben hier de bezwaren van algemeene strekking, welke tegen gemeentelijken bouw worden aangevoerd'. En daar we nu reeds kennis gemaakt hebben met den drang naar gemeentelijken bouw. ontstaan blijkbaar uit het besef, dat de particuliere of Vereenigingsbouw niet voldoende is, kan het geen kwaad, eens kennis te nemen van de tegenargumenten. We hebben dan het voordeel, dat we van een erkend tegenstander van gemeentelijken woningbouw, als „Het Eigendomsrecht" nu eenmaal is, de erkenning kunnen opsteken, dat in sommige gedeelten der stad maatregelen ter voorziening 38 in het woninggebrek en ter verbetering der volkshuisvesting alleszins gewettigd zijn. En welke zijn nu de bezwaren ? Dat in de huidige om- Q>> standigheden zulk een verzwaring van het gemeentelijke budget allerminst gewettigd zou zijn, noemt adressante wel even, doch dit bezwaar telt ze zelf blijkbaar niet, want ze vervolgt onmiddellijk: in ieder geval, d. W. z. ook als het genoemde bezwaar geen erkenning kan erlangen, in ieder geval is het tijdstip voor ingrijpende maatregelen verkeerd gekozen. Nu, dit is ook geen principieel bezwaar tegen gemeentelijken woningbouw, ook hierom niet, wijl gemeentelijke maatregelen niet aan een tijdstip, veeleer aan een groote tijdruimte plegen te hangen. Het ,5") argument komt nog: sinds eenigen tijd zou de behbefte aan volkswoningen verminderd zijn. Hoe kan dat ? Is de bevolking plotseling afgenomen? Door de mobilisatie zijn velen vertrokken en de gezinnen zijn ter uitwinning van huurgelden wellicht gaan samenwonen. Haar dit is dan weer een voorbijgaand verschijnsel, dat bij herstel van den vrede dadelijk zal verdwijnen. Rest nog de onderstelde uittocht van arbeidersgezinnen naar de nijverheidscentra. Het zal echter de vraag zijn, of aan dien uittocht, die dan toch nog maar een voorspelling is, de gezinnen zullen deelnemen, of wel alleen de mannelijke bevolking, de ongehuwden, zooals er ook voor den oorlog velen in den vreemde werkzaam waren. Een zeer denkbeeldig bezwaar dus. r 5] Indien de gemeente voor de minvermogenden ging bouwen, J zou hun afhankelijkheid van de gemeenschap vermeerderen met de nadeelen van dien! Toch zeker ook wel met de voordeelen ervan? En het is nog niet bewezen, dat afhankelijkheid van particulieren te verkiezen zou zijn boven afhankelijkheid van de gemeenschap. De leden van „Het Eigendomsrecht" althans hebben zich een gemeenschap, hun vereeniging, geschapen, om wat minder afhankelijk te zijn • van hun particuliere -.huurders. fy De verdere argumentatie komt hierop neer, dat het verhuren van woningen beneden den kostenden prijs, zooals de gemeente Amsterdam in de betrekkelijke voordracht zich dat voorstelt, zou zijn armenzorg, verkapte bedeeling. Het verweer tegen deze argumenten behoeven we al niet meer zelf te leveren. We kunnen dat ontleenen aan het verslag |van het onderzoek der voordracht in de afdeelingen 39 van den Amsterdamschen Raad. We constateeren hier al vast, dat, indien ook deze argumenten geen steek mochten houden, er van alle aangevoerde bezwaren geen enkel ongerept kan blijven. Want de ervaring te 's Gravenhage opgedaan, kan als van te geringen omvang geen invloed hebben en wordt dan ook door adressante slechts ter loops, als bij vergissing, genoemd. In het „Handelsblad" van 11 Maart 1915 vinden we het Afdeelingsverslag over de voordracht voor de Volkshuisvesting in den Amsterdamschen Raad afgedrukt. Duidelijk blijkt uit dit verslag, dat de vereeniging „Het Eigendomsrecht er op rekenen kan, dat althans enkele leden van den Raad haar bezwaren zullen deelen en trachten, tijd te winnen. En nu die door „Het Eigendomsrecht" aangeroerde kwestie van armenzorg en verkapte bedeeling : In eenige afdeelingen werd door enkele leden de overtuiging uitgesproken, dat de werkman, die bijslag van de overheid aanvtardt, omdat zijn loon niet toereikend is, om een huur te betalen, die den Kostprijs dekt, zich overgeeft aan armenzorg. B. en W. trachten dit wel anders mt te leggen, maar het is hun niet gelukt, aan te toonen, dat hier geen armenzorg wordt bedoeld. Met groote kracht werd door verscheiden leden tegen deze bewe-" ring opgekomen Buiten de schuld en buiten het verlangen der arbeiders, om wie het hier gaat, zijn de huren van mensonwaardige woningen te Amsterdam zoozeer gestegen, dat zij voor hen vrijwel onbereikbaar zijn geworden. Vast staat ook, dat particuliere bouwers*" zoowel als bouwverenigingen niet kunnen bouwen voor prijzen, die dezen arbeiders meer passen. Daarom is het noodig, dat er van overheidswege wordt gebouwd en dat die woningen voor deze arbeidersgroepen beschikbaar worden gesteld tegen prijzen, die in overeenstemming zijn met hun draagkracht. ° mS nu wo/dt $ tal 7aa andere zak^ - speciaal bij hooger en~ middelbaar onderwijs - door de overheid bijslag verleend. En van dien bijslag wordt in hoofdzaak geprofiteerd door menschen, die in een betere financieele positie verkeeren dan de arbeiders. Men spreekt ook daarbij niet van armenzorg ^ Deze leden meenden voorts er op te moeten wijzen, dat personen, die tot heden gewoon waren, zich zelf te helpen door een redelijk en soms zelfs door een onredelijk deel van hun inkomen te besteden aan woDinghuur, door maatregelen van de overheid genoodzaakt worden woningen te gaan betrekken, welke voor het bedrag, dat zij aan womnghnur kannen uitgeven, niet meer verkrijgbaar zijn. Het is dus naar. het oordeel iran deze leden volkomen billijk, dat de overheid de consequenties van- de door haar in het algemeen belang genomen maatregelen aanvaarde, door hen, die door deze maatregelen worden getroffen, in staat te stellen, woningen te betrekken, voldoende aan de door haar gestelde minimum-eischen. Het is een hiaat in de wet, aat ayt niet dwingend is voorgeschreven, en de voordracht wil daarin 40 Ziedaar de weerlegging van de argumenten van „Het Eigendomsrecht." Ziedaar de erkenning, dat de gemeentebesturen tot krachtiger optreden hadden moeten worden gedwongen, zooals de Wetgever van 1901 zich, blijkens het aangehaalde uit de Memorie van Toelichting, dat ook had voorgesteld. En de formule, die men in de Wet heeft wet en te weren, de formule, dat de Volkshuisvesting zij een voorwerp ran de aanhoudende zorg der gemeentebesturen, duikt thans in het volksbewustzijn met volle klaarheid en kracht naar boven. En in hun Memorie van Antwoord op het hierboven gedeeltelijk aangehaalde Voorloopig Verslag zeggen B. en W. van Amsterdam dan ook: De uitvoering van de Woningwet is op dit punt door den Nederlandschen Wetgever wel niet aan de gemeenten verplichtend'gesteld, doch wordt toch van de gemeenten verwacht. Gezien den van zoo vele zijden opkomenden drang naar gemeentelijke bemoeiing, concludeeren we: Gemeentelijke woningbouw is onverwijld noodig, opdat de volkshuisvesting worde, wat ze van meet af had moeten zijn: yporwerp van aanhoudende zorg der Gemeentebesturen. De Woningwet. Nadat de Woningwet ongeveer tien jaren had gewerkt, werd op 13 Februari 1912 een Wetsontwerp tot nadere -wijziging der Wet ingediend, waarvan de Regeering op 28 December 1914 verklaarde, dat „op spoedige behandeling voorhands geen uitzicht bestaat." De Regeering, „die een krachtige toepassing van de paragrafen^T^ en""8T van de Woningwet zooveel mogelijk bevordert-^ en die' uit de stijgende prijzen van bouwmaterialen heeft voorzien, dat aan de woningbouwvereniging ook een hoogere rente berekend zou worden, waardoor het nog al moeilijker .zou worden een sluitende rekening te maken zonder de huren buitengewoon te verhoogen, heeft dan ook bij afzonderlijk ontwerp voorgesteld, den termijn van aflossing van voorschotten voor woningbouw van vijftig jaren te brengen op vijf en zeventig. De verlengde termijn zal slechts dan worden toegestaan, wanneer vaststaat, dat de te bouwen woningen niet binnen 75 jaar te sterk in waarde verminderd zullen zijn, of dat de grond een belangrijk deel der sticktingsr kosten vormt. Bovendien, dat bij aflossing in 50 jaren een sluitende rekening, ook door vereenvoudiging van den opzet der plannen, niet té verkrijgen is. Anders zou het particulier bedrijf, dat niet gemist kan worden, geheel verdrongen worden. Op 10 Maart nam de Tweede Kamer dit „noodwetje" aan zonder stemming. Uitzicht op behandeling van net „groote ontwerp van wijziging" kon niet worden bepaald. Intusschen, het langdurige uitstel der behandeling heeft de eritiek zich ten nutte gemaakt : de Sociaal-Technische Vereeniging van Democratische Ingenieurs en Architecten publiceerde haar brochure nog in 1912, terwijl de Besturen onzer drie grootste gemeenten in Maart 1914 zich met een adres tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal wendden. De Vereeniging voornoemd erkent, dat de voorgestelde wijziging hier en daar tekst verduidelijking en zelfs technische verbeteringen invoert, doch acht de wijzigingen in hoofdzaken een verzwakking van het imperatieve karakter 42 en van een vlotte uitwerking van tal van artikelen der wet, waardoor alleen de belangen der eigenaren en der hypotheekbanken gediend zouden kunnen zijn. De genoemde Gemeentebesturen wijzen op -gehéél andere bezwaren: allereerst achten zij den eisch, dat een Uitbreidingsplan zich ook over de bestaande bebouwing zal uitstrekken, onaannemelijk, wijl het daardoor aan de gemeenten letterlijk onmogelijk zou gemaakt worden, uitbreidingsplannen op eenigszins ruime schaal vast te stellen, omdat haar zulks op niet te schatten onkosten zou komen. Verder achten zij het bedenkelijk, dat aan Gedeputeerde Staten een recht van tusschenkomst wordt toegekend, waaruit zou zijn af te leiden, dat dit College geacht moet,worden nog 'beter met de locale aangelegenheden vertrouwd te zijn dan de gemeentebesturen zelf. Voorts komen zij er tegen op dat niet alleen voor elke nieuwe straat, ook wanneer deze na een eventueele beslissing der Kroon tegen de inzichten van de Gemeente in wordt aangelegd, maar voor elke bestaande straat in eenigen uithoek van de gemeente, de gemeente aansluiting zal 'moeten veiieenen aan de rioleering, aan de leidingen van gasfabriek, waterleiding, telephoon en electrisch bedrijf, wil zij geen gevaar loopen, zich voor den burgerlijken rechtergedaagdtezien . . . In die bepalingen zien de besturen een machtstoekenning aan eiken grondspeculant, om landerijen in den omtrek van de gemeente tot bouwgrond te proclameeren en de gemeente als het ware te dwingen tot politiezorg, verstrekken van onderwijs, enz. ten behoeve van de bewoners van in uithoeken van het gemeentelijk territoir opgerichten nieuwbouw. Tegenover al deze bepalingen in het belang der particuliere grondeigenaren hadden deze Gemeentebesturen verwacht tegenwicht te zullen" ontvangen in de wettelijke erkenning, dat vele maatregelen, krachtens de Woningwet door de gemeentebesturen genomen, leiden tot een waardevermeerdering, welke voor een goed deel aan de gemeentekas behoort ten goede te komen. Adressanten verzoeken de Kamer met aandrang, aan de Regeering in overweging te geven om, voorgelicht door de locale besturen hier te lande, een meer volledig stel bepalingen te ontwerpen, waarbij rekening wordt gehouden met de buitenlandsche wetgeving op dit gebied. 43 ;Noch in de critiek van de Soeiaal-TeclinLsche Vereeniging van Democratische Ingeniefs en Architecten, noch in die der eerste gemeentebesturen des lands blijkt van instemming mét de voorgestelde wijzigingen. We willen thans deze wijzigingen toetsen aan de conclusies, waartoe de bouwstoffen voor dit rapport ons hebben gebracht. 1 , Die conclusies zijn: I. Over het algemeen is er in Nederland'gebrek aan goede arbeiderswoningen. II. Groote gezinnen ondervinden, meer dan bekend is en stellig op alle plaatsen, vooral ook in arbeiderskringen,' moeilijkheid bij het zoeken van woningen; eensdeels door de wanverhouding tusschen huurprijs en inkomsten, andersdeels door de aarzeling der verhuurders, om groote gezinnen met kleine kinderen toe te laten. III. Het bestaande woninggebrek is een ernstige belemmering voor de opruiming van woningen, die in velerlei opzicht achterblijven bij de eerste eischen > van goede volkshuisvesting. IV. De Woningwet, waarborgen eischend voor verbetering der volkshuisvesting, heeft haar volle uit- . werking gemist, doordien in de wet geen rekening is gehouden met de fmancieele draagkracht der arbeidersgezinnen en de onvermijdelijke stijging der i huurprijzen. V. Gemeentelijke woningbouw is onverwijld noodig, opdat de Volkshuisvesting worde, wat ze van meet af had moeten zijn : voorwerp van aanhoudende zorg der Gemeentebesturen. We merken allereerst op, dat geen dezer conclusies aanleiding geeft, het door den minister aangekondigde uitstel der behandeling van het wetsontwerp van wijziging te bdlijken; integendeel, elk dezer conclusies bevat een aansporing, op grond van algemeen belang, tot spoedige behandeling. Trouwens, het uitstel is ook alleen als gevolg van de tijdsomstandigheden voorgesteld. Zoodra de maatschappelijke depressie zal zijn opgeheven, is elk argument voor verder uitstel vervallen, en is het onderwerp rijp voor beraadslaging; de tijd tot voorbereiding is dan voorzeker niet kort geweest. 44 De wijzigingen der Wet, ter zake van de punten, in de Vragenlijsten in onderzoek gebracht, zijn de volgende: 1. De Raad der Gemeente stelt niet alleen voor woningen, doch voor gebouwen in het algemeen voorschriften vast, ook voor het uitbreiden van gebouwen, (art. 1.) 2. Ten aanzien van bestaande woningen stelt de Raad ook voorschriften vast betreffende privaten, (art. 3: 3.) 3. De aangiften omtrent de verdeeling der woningen en omtrent het aantal der bewoners vervallen, (art. 9 en 10.) 4. De aanschrijving tot verbetering van een woning blijft buiten werking totdat beslist is op een aanvrage on financieelen 6teun van de gemeente, welke aanvrage de aangeschrevene kan doen, indien de slechte toestand der woning het gevolg is van geldelijk onvermogen van den eigenaar, (art. 17 al. 4.) 5. Geen onbewoonbaarverklaring heeft plaats of de eigenaar moet vooraf zijn toegelaten om bezwaren in te brengen, (art. 18.) 6. De last tot ontruiming van een afgekeurde woning wordt door den Raad gegeven, zoodra er een voor de bewoners passende woning beschikbaar is. (art. 18: bis:l.) 7. De Raad kan bepalen, dat de met name aan te duiden bewoner eener afgekeurde woning mag blijven wonen (art. 18 bis: 2.) 8. Burgemeester en Wethouders gaan niet over tot afbraak van een gebouw, voordat de eigenaar in gebreke is gesteld, (art. 22: 1.) 9. Als een woning na verloop van den voor ontruiming: gestelden termijn bewoond wordt', kunnen Burgemeester en Wethouders tot afbraak besluiten, (art. 22: 2.) 10. Indien aan een woning de bestemming om tot woning te dienen is ontnomen, kunnen Burgemeester en Wethouders het bord met ^onbewoonbaar verklaard" laten verwyderen tot wederopzeggen. (art. 26: 3) 11. Indien de eigenaar van een perceel, dat bij de gemeentelijke regeling der bebouwing door een bouw verbod wordt getroffen, bewijst, dat hij door dat bouwverbod schade lydt, wordt het bouw verbod eerst van kracht zoodra den eigenaar schadevergoeding is gegeven, (art. 27 ter: 3.) 12. Het Uitbreidingsplan eener gemeente omvat zoowel den reeds bebouwden als den nog onbebouwden grond der gemeente en behelst de bestemming voor de naaste toekomst van den grond, in dat plan begrepen, (art. 28.) 13. Het Uitbreidingsplan geldt voor de eerstvolgende tien jaren en wordt om de tien jaren herzien, (art. 28: 3.) 14. Aan eigenaren, die een aanschrijving hebben ontvangen tot verbetering van hun perceel en die geldelijk niet bij machte zijn, die verbeteringen aan te laten brengen, kunnen op hun verzoek door den gemeenteraad rentedragende voorschotten worden Verstrekt onder hypothecair verband, indien de minderwaardige staat der woningen een gevolg is van geldelijk onvermogen van den eigenaar, (art. 29: 1.) 15. Indien een voorschot wordt gegeven voor de vervanging van een woning door een nieuwe, kan de termijn van aflossing op hoogstens veertig jaren worden gesteld, (art. 29 bis: 2.) 15 16. De voorschotten en bijdragen, aan vereenigingen tot verbetering der volkshuisvesting te verstrekken, zullen worden afgelost in uiterlijk vijf en zeventig jaren. (art. 30: 4.) 17. Ook aan coöperatieve vereenigingen, al zijn deze niet uitsluitend in het belang van de verbetering der volkshuisvesting werkzaam, zullen rentedragende voorschotten verleend worden, onder voorwaarde van aflossing in uiterlijk vijftig jaren. (art. 30 bis: 1 en 3.) 18. Indien de gemeenteraad een verzoek om voorschot weigert of daarop niet binnen een half jaar beschikt, kan men voorziening vragen bij de Eijksregeering. (art. 30 ter: 1) 19 Onder bijdragen worden verstaan jaarlijksche giften ter tegemoetkoming in de rente en in de aflossing van de rentedragende voorschotten, (art. 32 bis: 2.) Uit nummer 1: De Raad stelt niet alleen voor woningen, doch ook voor gebouwen in het algemeen voorschriften vast, zou men kunnen afleiden, dat de wetgever heeft bedacht, dat vele menschen een groot deel van den dag doorbrengen buiten hun woning, in fabrieken en werkplaat sen, op kantoren en in winkels, in scholen en schepen en dus, indien dan de huisvesting en het verblijf binnen de wanden invloed hebben op den algemeenen gezondheidstoestand, ook al deze inrichtingen en gebouwen dienen te voldoen aan voorschriften, zooals men reeds gewoon was te stellen voor woningen alleen. Echter, voor fabrieken en werkplaatsen en eerder nog voor scholen, bestonden reeds voorschriften. Het waren algemeene bepalingen, waaraan de gemeentebesturen niets meer hadden toe te voegen. Doch ook aan voorschriften voor kantoren en winkels als verblijven voor personeel heeft de wetgever bij deze wijziging niet gedacht, want in art. 2 en volgende worden uitsluitend bepalingen behandeld met betrekking tot woningen: trouwens, de geheele eerste paragraaf heeft het opschrift: „Voorschriften betreffende aan woningen te stellen eischen" behouden. De voorgestelde wijziging werd aldus toegelicht : „Gebouwen, niet voor woningen bestemd, kunnen voor woningen van overwegende beteekenis zijn; men denke slechts aan de toetreding van licht en lucht." Maar welke voorschriften dan voor deze gebouwen zouden vastgesteld worden, dat moest maar aan de plaatselijke besturen overgelaten worden. Zoo erkent men de autonomie der gemeenten! De tweede wijziging: De Raad stelt ook voor bestaande woningen voorschriften vast ten aanzien van privaten," is een herinnering aan den heer Kerdijk, die in 1901 een amendement van deze strekking indiende, toen de betrokken minister nog huiverig was, omtrent bestaande woningen 46 verdere voorschriften uit te lokken dan voor de allereerste eischen van gezondheid en veiligheid noodig waren. Het amendement werd destijds met 44 tegen 33 stemmen verworpen. Dat de voorgestelde wijziging een verbetering is, behoeft na het voorgaande geën verder betoog. Punt 3. De aangiften omtrent de ver- en indeeling der woningen en omtrent de aantallen bewoners vervallen. Een geheele paragraaf zou zoodoende uit de wet gelicht worden. Een paragraaf, indertijd opgenomen teneinde de overbevolking te constateeren, welke de Regeering vooral in de groote steden vermoedde, doch waaromtrent „vele leden" meenden, dat 'ze juist in kleine gemeenten heilzaam zou werken. Een paragraaf, die, volgens den heer Drucker, zou leiden tot het vergaren van „bouwstof" voor de overweging, of in zekere gemeente een verordening noodig is en hoé die dan zou ingericht moeten zijn. Een paragraaf, waarvan de minister verwachtte, dat ze aan gemeentebesturen en gezondheidscommissiën een deugdelijken „legger" zou verschaffen. En deze paragraaf zou men thans willen schrappen, nu met name uit Maastricht werd gerapporteerd, dat sinds 1908 de statistiek niet meer is "bijgehouden" ; nu van een groot aantal en vooral der kleinste gemeenten verwacht mocht worden, dat ze allengs het voorbeeld der groote steden zouden volgen en een behoorlijke statistiek aanleggen! Hoe'zullen andere gemeentebesturen zich verdedigen tegen beschuldigingen aan hun adres, zooals de heer Schaper zich bij de behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal van het noodwetje, in den aanvang van dit hoofdstuk genoemd, zich veroorloofde, toen de spreker gewaagde van onwil bij gemeentebesturen en zelfs bij Gedeputeerde Staten! Nu op vraag2 onzer rapporten uit zoovele plaatsen als antwoord inkwam: „cijfers onbekend," meenen we, dat er voor den wetgever aanleiding is, niet alleen allerwegen het aanleggen van woningstatistieken voor te schrijven, doch ook de publicatie ervan verplicht te stellen. Onze tweede conclussie, inhoudende dat groote gezinnen-moeilijk een woning vinden, en, zooals! het Amsterdamsche rapport dat uitdrukt: geheel overeenstemmende met „heerschende begrippen en algemeene bevinding," is alleen met statistische gegevens aanvechtbaar en zonder zulke gegevens onaantastbaar. In plaats van schrapping hadden we voor de bepalingen in deze paragraaf uitbreiding naar alle richtingen mogen verwachten. 47 Punt 4 van ons lijstje van wijzigingen kunnen we gevoeglijk laten rusten tot de bespreking van punt 14. Punt 5: Geen onbewoonbaarverklaaring heeft plaats of de eigenaar moet vooraf zijn toegelaten om bezwaren in te brengen, is het stoomremtoestel, dat de Vereeniging van Huiseigenaren wenscht aangebracht. We kunnen ons geen huiseigenaar voorstellen, die tegen een verklaring van onbewoonbaarheid van een hem toebehoorend pand geen bezwaren zou weten bijeen te brengen, of zou schromen ze aan te voeren. „Indien een woning ongeschikt is ter bewoning: indien ze daarbij door het aanbrengen van verbeteringen niet meer in bewoonbaren staat kan worden gebracht," zoo zegt het oorspronkelijke art. 18, „eerst dan wordt die woning onbewoonbaar verklaard; niet door Burgemeester en Wethouders, neen, door den Raad, het lichaam, waarVan verwacht mag worden, dat het rekening zal houden niet met eenzijdige belangen. En dan nog eerst, nadat de Gezondheidscommissie zal zijn gehoord. Alsof in dezen gang van zaken geen voldoende waarborg aanwezig is tegen een lichtvaardig oordeel, zou men onder iedere acte van onbewoonbaarverklaring nu nog het „fiat" van den betrokken eigenaar hebben te vragen, die zijn bezwaren natuurlijk zou inbrengen bij pleidooi van den advocaat der Vereeniging van Huiseigenaren. Iedere aanschrijving tot verbetering van de woning zou den eigenaar koud kunnen laten: immers eerst wanneer hij opgeroepen zou worden, om eventueele bezwaren in te dienen tegen een voorgenomen onbewoonbaarverklaring, zou het tijd worden, zich bereid te verklaren de woning in verbeterden staat te brengen. De geheele paragraaf over verbetering van woningen en overbevolking is dan ook in het ontwerp van wijziging zoo goed als onaangeroerd gelaten. Terwijl onze derde conclusie reeds constateert, dat de opruiming van afkeurenswaardige woningen belemmerd wordt door het woninggebrek, zou er thans door de wijziging nog een nieuwe belemmering, geheel tegen de strekking der conclusie in, aan worden toegevoegd. Een eindeloos „reclame zitten" toch zou den voortgang der onbewoonbaarverklaring verkankeren. Deze wijziging is een noodrem, waaraan iedere eigenaar ongestraft en naar believen zou kunnen trekken. Voor den woningzoekende is ze onaannemelijk! Punt 6. De last tot ontruiming van een afgekeurde 48 woning wordt door den Raad gegeven, -zoodra er een passende woning beschikbaar is. Hier neemt de wetgever de functie van den rapporteur over; de toestand is thans allerwegen zoo, als het in deze wijziging wordt voorgesteld. En de wetgever had ons juist uit dezen toestand moeten brengen! Punt 7. De Raad kan bepalen, dat de met name aan te duiden bewoner eener afgekeurde woning mag blijven wonen. Het is waar: er kwamen gevallen voor, dat oude menschen er de voorkeur aan gaven, in hun woning, zoo slecht als die dan was, te blijven. Doch men meene toch niet, dat die voorkeur ontsproot uit de gehechtheid dier ouden aan de ellende hunner omgeving! Demosthenes koos zich een ton met wat stroo tot verblijf, zegt de legende; doch er wordt niet bij vermeld, dat die keuze geschiedde uit gehechtheid aan stroo en tonnen! En wanneer in onzen tijd oude menschen maar liever blijven wonen in een krot, dan geschiedt dit hier uit voordacht, dat men toch-de hoogere huur voor een modern verblijfje niet kan betalen, daar uit vrees, dat men genoopt zal worden toevlucht te zoeken bij familie, nu eens wijl men goed op een bovenhuis kan wonen, dan weer uit menschenvrees en valsche schaamte, beide des te sterker naarmate de armoede dieper is, welke men nog altijd zoekt te bemantelen en liefst zou meenemen in het graf. Dan is het misschien menschlievend, deze menschen niet op te jagen uit hun woninkje: doch deze menschlievendheid is dan toch al zeer kortzichtig en zeer goedkoop tevens. En er is allerminst grond, het beginsel dezer barmhartigheid, van dit. soort barmhartigheid, vast te leggen in de wet. Punt 8 van ons lijstje betreft de voorgestelde wijziging van, art. 22. Volgens de oude lezing van dit artikel wordt een woning afgebroken, indien ze, onbewoonbaar verklaard, na verloop van den voor ontruiming gestelden termijn blijkt gevaar of overwegenden hinder te veroorzaken voor de bewoning van andere woningen. De wijziging spreekt van gevaar of hinder voor de openbare veiligheid. Nu kan een afgekeurde woning zeer wel voor de bewoning van een ander perceel gevaarlijk of hinderlijk zijn zonder de openbare veiligheid te bedreigen. De wijziging is dus een regeling van een geheel ander onderwerp en behoort dus niet in dit artikel thuis; bovendien is de zorg voor de openbare veiligheid reeds bij gemeentewet 49 aan de gemeentebesturen opgedragen. En nu dat afbreken van een woning, die gevaar of hinder voor de omgeving oplevert: volgens het oude artikel besluiten Burgemeester en Wethouders, de Gezondheidscommissie gehoord, tot afbraak; volgens de wijziging noodigen zij den eigenaar uit, binnen een door hen te stellen termijn, de noodige maatregelen te treffen. De voorgestelde wijziging verhoogt het onderstelde gevaar of den onderstelden hinder, doordien zij vertraging, misschien wel noodlottige vertraging bewerkt in stede van bespoediging in de toepassing van veiligheidsmaatregelen. Punt 9.. Als een woning na verloop van den voor ontruiming gestelden termijn bewoond wordt, kunnen Burg. en Weth. tot afbreken besluiten. Ze doen dat dan natuurlijk weer, door eerst den eigenaar uit te noodigen, het breekijzer aan te wenden: eerst indien hij weigert, gaan ze zelf tot dien maatregel over, die blijkbaar is bedoeld tegenover lastige menschen. We kunnen ons het geval aldus denken: De woning is onbewoonbaar verklaard en de Baad heeft last gegeven tot ontruiming, nadat hij zich had vergewist, dat er een passende woning voor het uitgedreven gezin te vinden was (punt 6). Nu dringen echter vreemde menschen de ontruimde woning binnen! Ofschoon de Raad nu niet weet, of ook voor deze bewoners nog een passende woning in de gemeente te vinden zal zijn, kunnen toch Burg. en Weth. alvast met toebereidselen voor afbraak beginnen. Het schijnt, dat hier bij de constructie der artikelen van wijziging nog een balkje los is blijven hangen! Punt 10. Indien aan een woning de bestemming om tot woning te dienen is ontnomen, kunnen Burg. en Weth. het schandbord laten verwijderen „Tot wederopzeggen". Als dus- de bewoners zijn vertrokken, de ramen gedicht, mag het bouwwerkje blijven staan. De Regeering heeft hiermede blijkbaar Heemschut willen steunen! Maar dan dat „wederopzeggen!" Wat valt er toch op te zeggen? Er is toch geen sprake van een overeenkomst ? Punt 11. Schadevergoeding toe te kennen aan iemand, wiens perceel door bouwverbod getroffen wordt? Tegen schadevergoeding kan in het algemeen nooit bezwaar zijn. Den eigenaar vergoeding te geven voor bewezen schade uu te minder een bezwaar zijn, indien hem ook de voordeelen m reking werden gebracht, welke hij meermalen voor zijn 50 eigendom uit waardevermeedering der terreinen trekt. We herinneren hierbij nog even aan het in den aanvang van dit hoofdstuk verkort meegedeelde adres der drie grootste gemeenten des lands. Doch zonder twijfel is in de voorgestelde wijziging, waarbij een bouwverbod eerst van kracht zou worden, zoodra de schadevergoeding zou zijn uitgekeerd, het zeer laakbare middel gelegd, om door een langdurig geding over het bedrag der schadevergoeding de uitvoering van het bouwverbod te vertragen. Punt 12. Het uitbreidingsplan omvat ook den reeds bebouwden grond in de gemeente. Dit zal leiden tot veel werk voor het reeds bebouwde gebied, waar veelal toch geen verbouwing, althans niet van geheele wijken, te wachten is. Thans de punten 4 en 14, waarbij voor den kleinen eigenaar, onmachtig de noodige verbeteringen te bekostigen, uitzicht wordt gegeven op bijstand in den vorm van een rentedragend voorschot. Doch dat uitzicht loopt op niets uit, wijl het voorschot alleen verkrijgbaar zal zijn onder hypothecair verband, dat is als eerste hypotheek, als hoedanig het pand wel reeds bij particulieren belast zal zijn. Onder de punten 15 tot en met 18 is de nieuwe regeling voor de aflossing der bouwvoorschotten vermeld. Dat deze wijziging, waarbij voor nieuwbouw de aflossing op 75 jaren is gesteld, beantwoordt aan een algemeen gevoel den wensch, is uit onze rapporten duidelijk te bemerken. De huurprijzen zullen door dezen maatregel wat minder stijgen. Dat de tegenwoordige regeering bij noodwet deze wijziging nog heeft aangebracht in zoo ongunstige tijdsomstandigheden, verdient waardeering. Het voorstel, ook aan coöperatieve vereenigingen zulke voorschotten, zij het dan voor hoogstens 50 jaren, toe te kennen, zal ongetwijfeld den aanbouw kunnen bespoedigen, indien het mogelijk zal blijken de voorwaarden, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen, zoodanig te regelen, dat misbruiken worden uitgesloten zónder de activiteit der vereenigingen te belemmeren. Punt 19 is minder een wijziging als wel een toelichting. Maken we thans onze balans op! Terwijl in tal van gemeenten nog geen offieieele cijfers bestaan omtrent den toestand van bewoning, wordt bij wijziging voorgesteld de statistiek onbewerkt te laten; deze wijziging is op zijn minst ontijdig! In de punten 5, 6, 7 en 8 worden wijzi- 51 gingen voorgesteld, waarbij de maatregelen tot onbewoonbaarverklaring, ontruiming en afbraak worden tegengehouden ; deze wijzigingen bevatten slechts een verslapping van de oorspronkelijke bepalingen, een verslapping welke alleen in het particuliere belang kan zijn van grond- en huiseigenaren. De volle uitwerking der woningwet zal er nog meer door verhinderd, worden. Punt 10 bevat een wijziging, waarbij een woning verdwijnen zou zonder dat een wellicht wanstaltig gebouw werd opgeruimd; het loopt uit op vermeerdering in plaats van op beperking van het woninggebrek. De voorstellen om geldelijken steun te Verstrekken aan kleine eigenaren zijn beloften zonder schuld. Alleen in de verlenging van den anossingstermijn voor bouwvoorschotten en in het voorschrift omtrent privaten ook in bestaande woningen kunnen we een verbetering erkennen: twee verbeteringen, welke in het oorspronkelijke wetsontwerp zijn aan te brengen door de wijziging van' de cijfers 50 in 75 en door de toevoeging in paragraaf 3 van de enkele letter d. Doch wij missen in de voorgestelde wijzigingen de erkenning, dat woninggebrek in ons land heerscht: we missen de erkenning, dat groote gezinnen moeilijk een woning vinden, en het middel om kort en goed den onbevredigenden toestand te verbeteren. Inplaats dat de gemeentebesturen worden aangezet tot meerdere activiteit en zorg voor de huisvesting, worden zij bij de uitvoering van oude bepalingen in het belang van de volkshuisvesting telkens weer schaakmat gezet door een wijziging, ingegeven door het belang van dezulken, voor wie de woningwet niet is ingesteld geworden. We komen op grond van het vorenstaande tot deze eindconclusie: VI. De voorgestelde wijzigingen der Woningwet zijn, met uitzondering van die ten aanzien van voorschriften voor privaten in bestaande woningen en van de termijnen van aflossing van bouwvoorschotten, nadeelig inplaats van bevorderlijk aan de opheffing van het woninggebrek; zij ^nissen de strekking, de gemeentebesturen tot den aanbouw van arbeiderswoningen te provoceeren; ze zijn reactionnair en mitsdien verwerpelijk. Bijlage A. VOORLOOPIG RAPPORT uitgebracht door de Commissie tot bestudeering van het Wetsontwerp tot herziening der Woningwet, benoemd ingevolge Besluit der Jaarvergadering van het Algemeen Nederlandsen Werkliedenverbond, pf|| gehouden 23 en 24 Maart 1913 te Amsterdam. Door de jaarvergadering werden de Afdeelingen Amsterdam, Haarlem en Utrecht aangewezen om leden der Commissie te benoemen. Door Amsterdam werden aangewezen B. Franke en j. Kok, door Haarlem K. Bloeme en P. J. j. Klein, door Utrecht P. W. J. van Hassel. De eerste vergadering der commissie vond plaats te Amsterdam; alle aangewezen personen waren aanwezig. Kok opende de bijeenkomst en installeerde namens het Dagelijksch Bestuur de commissie ; deze benoemde Kok tot voorzitter, Franke tot secretaris-penningmeester, terwijl Klein tot rapporteur werd aangewezen. Deze eerste vergadering bepaalde zich tot 'het overzien van de taak der commissie: daarna besprak men de middelen om aan gegevens te komen en ten slotte het woningvraagstuk zelve. De commissie, overtuigd dat een nader onderzoek aan üou toonen, dat in vele plaatsen woningnood voorkomt, wilde zich in de eerste vergadering reeds een basis denken, met welke middelen de woningnood zou kunnen bestreden worden. Het bleek alras, dat men een veelzijdig vraagstuk behandelde: toch was er vrijwel eenstemmigheid in de commissie, tot op eens het coöperatieve kantje van de zaak verdeeldheid bracht. Een der leden meende, dat de oude vorm van woningcoöperatie niet meer gevolgd mocht worden: anderen meenden, dat alle middelen om den woningnood op te heffen, te baat moesten worden genomen, en eerst als de nood vrijwel opgeheven was, het goede of slechte van de middelen tot bestrijding in oogenschouw kon genomen worden. Doordat de commissie overtuigd was, in deze eerste vergadering geen bindende besluiten te kunnen nemen, werd als voorloopig standpunt bepaald, dat alle middelen te baat moesten worden genomen, te meer daar in de praktijk zulks geschiedt. In een latere vergadering werd door een der leden de opmerking gemaakt en door de aanwezige commissieleden beaamd, dat de jaarvergadering 1914, besprekende het 53 voorstel Leiden, in deze wel eenige richting zou kunnen aangeven. Als uitvloeisel van deze vergadering werd door de Amsterdamsche leden der commissie een vragenlijst samengesteld (Zie bijlage A); de overige leden hechtten hun goedkeuring aan deze lijst, bedoelende een enquête ten einde de commissie duidelijke gegevens te verschaffen van de bestaande toestanden. De ontworpen lijsten werden verzonden aan alle afdeelingen van het'Alg. Ned. Werklieden Verbond en aan alle afdeelingen van den Vrijz. Dem. Bond. In een volgende vergadering werden de ingekomen lijsten in behandeling genomen. Het bleek spoedig dat een zeer belangrijk dossier was verzameld, waaruit de woningnood duidelijk bleek. De commissie schrok echter terug voor de taak, om deze uitgebreide collectie te verwerken, vooral met het oog op den korten tijd, die nog voor de jaarvergadering van het Verbond beschikbaar' was. Men' besloot toen te zoeken naar een bondslid, die tijd en kennis had om alle ingekomen lijsten in rubrieken onder te brengen, alsdan uit deze rubrieken conclusies op te stellen, welke' door de jaarvergadering aan het Centraal Bestuur zou worden opgezonden. Men mocht niet slagen een dergelijk bondslid te vinden, de aangezochte personen weigerden allen. Op dezelfde vergadering werd besloten, den termijn van inlevering der lijsten te sluiten op 15 Maart 1914. Nog werd behandeld een raadgeving, ons door een der afdeelingen van den Vrijz. Dem. Bond gedaan, om officieel bij de gemeentebesturen om gegevens aan te kloppen. De commissie ging op deze raadgeving niet in. daarjuist die gemeenten, die het slechtste rapport kunnen uitbrengen, aan dit verzoek geen gehoor zouden geven. Nadat de pogingen, om een geschikt bondslid voor de rubriceering te vinden, mislukt waren, nam de commissie het besluit, ten einde voor de jaarvergadering geheel gereed te zijn, het rangschikken der cijfers, als te tijdroovend, op te geven, en zich te bepalen tot een voorloopig rapport, ten einde de jaarvergadering in de gelegenheid te stellen, een uitspraak te doen. of het nuttig is, de commissie alle gegevens te doen verwerken en een adres te verzenden aan de Tweede Kamer, behelzende de bezwaren van het Verbond tegen het Ontwerp Wet. Er waren ingekomen 39 antwoorden, loopende over 35 gemèenten, waaronder zoowel de grootste steden van ons land als plattelandsgemeenten: 20 antwoorden waren ino-e- 54 zonden door afdeelingen van het Verbond, 19 door afdeelingen van den V: D. B.; uit 4 plaatsen waren van beide richtingen gegevens. Bij vergelijking bleek, dat die antwoorden vrijwel eensluidend waren. Alleen vraag 14 gaf bij 2 plaatsen. De afd. van den V. D. B. waren van oordeel, dat de gemeente moet ingrijpen, terwijl de afd. van het Verbond gereserveerd bleven: vermoedelijk is woningcoöperatie hiervan de drijfveer. De volgende conclusies werden door de commissie vastgesteld: a. Lettende op de antwoorden, ingekomen onder vraag 1, van de onder bijlage A gezonden vragenlijst, welke alle 39 bevestigend waren, mag als onafwij sbaar vastgesteld worden, 'dat in geheel Nederland gebrek is aan woningen voor de arbeidersklassen. b. Lettende op de antwoorden betreffende vragen 6 en 13, welke voor het meerendeel te kennen gaven, dat vooral de grondprijzen oorzaak zijn van te weinig bouwen van arbeiderswoningen, daarnaast wordt door eenigen genoemd de dure geldmarkt, door anderen de werking der bestaande woningwet enz." kan worden geconcludeerd, dat voornamelijk de grondprijzen als algemeene oorzaak van den woningnood beschouwd kan worden. c. Lettend op de antwoorden in zake vraag 12 kan worden aangenomen, dat overal groote gezinnen latst ondervinden bij het zoeken van een woning voor een huur van f2 a f2.50, waar groote gezinnen ook geen woning kunnen bekomen; hierbij dient opgemerkt, dat in kleinere plaatsen in mindere mate: doch in grootere gemeenten zeer dringend gebrek blijkt aan woningen, speciaal voor grootere gezinnen ingericht. d. Lettende op de gegevens, verkregen door vraag 14 kan worden vastgesteld, daar het particulier initiatief ook met steun der gemeente thans lang niet voldoende is, dat het dus noodig blijkt, dat de gemeentebesturen ingrijpen en zelf den woningbouw ter hand nemen, en daarnaast het particulier initiatief krachtiger dan nu het geval is steunen. In verband met bovengenoemde 4 conclusies neemt de commissie de vrijmoedigheid de jaarvergadering van het Verbond te verzoeken, aan het Centraal Bestuur op te dragen, een adres te richten aan de 2de Kamer der Staten Generaal, waarin inzake 't aanhangige ontwerp "Wijziging "Woningwet, wordt aangedrongen op: a. Het verplichtend 55 stellen aan gemeenten, wanneer blijkt dat er woningnood is, dat. de gemeente zelf den bouw van arbeiderswoningen ter hand neemt : b. De voorgestelde wijzigingen in art. 18 betreffende onbewoonbaarverklaring niet goed te keuren, daar deze een verslechtering zullen ten gevolge hebben: doch integendeel zoodanige wijzigingen te doen, welke verscherping van de bepalingen omtrent onbewoonbaarverklaring ten gevolge hebben: c. de voorgestelde wijzigingen van art. 30 met het art. 30bis van het ontwerp aan te brengen, omdat daardoor mogelijk gemaakt wordt, dat de arbeiders zelve aan de hand van de Woningwet tot den bouw van arbeiderswoningen kunnen overgaan. Waar de commissie, acht slaande op de mogelijkheid, dat reeds zeer spoedig in de Tweede Kamer in openbare behandeling kan komen de Woningwet, gemeend heeft, dit voorloopig rapport te moeten uitbrengen, daar ligt het voor de hand, dat zij zelve van oordeel is, dat zij haar taak nog slechts ten deele vervuld heeft. Het onderwerp van behandeling is te veelomvattend, de ingekomen bescheiden te rijk aan materiaal voor verdere studiën, om, wat men noemt met een Franschen slag, zich er doorheen' te slaan. De commissie geeft daarom de jaarvergadering in overweging het Centraal Bestuur te machtigen, de commissie tot verdere afhandeling van haar taak in stand te houden. Hetwelk doende namens de Commissie: Oc.g.J P. J. J. KLEIN, Tr n , .„ Rapporteur. Voor afschrift: . . J. MEIJERINK. (Juli 1914.) Bjjlage B. Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond. VRAGENLIJST betreffende de Gemeente _ 1. Is er in de plaats Uwer inwoning gebrek aan arbeiderswoningen? Zooja, in welken huurprijs doet zich. dat gebrek het meest gevoelen? 2. Kunnen de arbeiders-woningen in Uwe Gemeente in types verdeeld worden ? fa. één kamerwoningen ? Hoeveel