Waarom Dienstweigering? Verdedigingsrede Vöor de Rechtbank te Zutfen door M. C. VAN WIJHE. * l\ 'eTen in °Pdraont van de Revolutionair Socialistische ^9 WilBg Hóór Ji 3„ BOS & Cö,t Uitgevers, Kinkef straat 300, Amsterdam, Waarom Dienstweigering? Verdedigingsrede voor de Rechtbank te Zutfen door M. C. VAN WIJHE. Uitgegeven in opdracht van de Revolutionair Socialistische Vereeniging door J. J. BOS & Go., Uitgevers, Kinkerstraat 300, Amsterdam, HET „DIENSTWEIGERINGS-MANIFEST". In September 1915 verscheen in ons land het volgende Manifest: Waarde Medeburgers! Wij allen, wier namen staan onder deze verklaring, richten ons tot het Nederlandsche volk om te getuigen tegen den geest van oorlog en militairisme die al meer en meer daarover vaardig wordt. Wij verklaren hier openlijk, dat wij ons met onzegansche ziel keeren tegen alles wat tot het militairisme behoort, ook in den vorm van een dusgenaamd volksleger. Voorzoovelen wij ooit tot gewapende landsverdediging verplicht gerekend zouden worden, hopen wij de kracht te bezitten om alle persoonlijke, rechtstreeksche deelname te weigeren, de kracht om liever gevangenisstraf te ondergaan, ja zelfs gefusileerd te worden, dan ontrouw te plegen aan ons geweten, onze overtuiging of wat wij de hoogste wetten van algemeene menschelijkheid achten. Voorzoovelen wij — hetzij mannen, hetzij vrouwen — om onderscheidene redenen nimmer in de termen van militieplicht zouden vallen, schenken wij toch door deze onderteekening onzen zedelijken steun aan hen, die op bovengenoemden grond elke persoonlijke geweldsdaad in dienst van het militairisme weigeren, terwijl wij zouden wenschen, ten volle in hunne aansprakelijkheid te mogen eh te kunnen deelen. Immers wij beschouwen dienstweigering als een der middelen welker samenwerking het militairisme zal vernietigen, waarbij de persoonlijke dienstweigering groote, zedelijke waarde heeft, mede om tot massale dienstweigering te geraken. „WAAROM DIENSTWEIGERING?" [Het hieronder volgende betoog is het tweede gedeelte der rede, waarmee ik ten overstaan van de rechtbank te Zutfen op 9 Februari 1916 mijn onderteekening van het Dienstweigerings-Manifest motiveerde.]') Ik kom nu, Mijnheer de President, tot het tweede2) gedeelte van mijn betoog, n.1. de uiteenzetting der motieven, ') Zij mocht slechts voor een deel uitgesproken worden. De rechtbank, die, met het juridische gedeelte meê, bijna twee uur ter verdediging toestond, gaf hiermee echter blijk, méér te voelen voor de vrijheid van spreken dan de S.D.A.P — De aanteekeningen aan den voet der bladzijden zijn later bijgevoegd. 2) In het eerste, juridische, gedeelte was op grond van de volgende argumenten vrijspraak geëischt: «. naar de beteekenis van het woord opruien, volgens het Wetboek van Strafrecht, welke beteekenis uitdrukkelijk gelijk wordt verklaard aan de taalkundige beteekenis, kan het manifest geen „opruiend", d.i. ophitsend, boosaardig geschrijf genoemd worden; i ook oaar den inhoud is het manifest geen „opruiing"; c. naar den oorsprong is opruiing historisch-onmogelijk; 4. opzet tot opruiing, door het W. v. S. uitdrukkelijk vereischt, kan, naar de historie van het ontstaan van het manifest, evenmin aanwezig zijn; e. protest tegen dezen oorlog is zeer natuurlijk; /. waardoor een beroep op art. 40 redelijk is, daar hier gehoorzaamd werd aan een onweerstaanbaren overtuigingsdrang; g. uitspraken van juristen: Mr. Teding van Berkhout, de rechtbanken te Heerenveen en te Alkmaar. 6 die mij er toe geleid hebben om van meet-af-aan mede te werken aan de totstandkoming van, en de verdere actie voor dit Manifest; de motieven, die speciaal Mevrouw H.Roland Holst en mij bewogen bebben tot het voorstel om de laatste, zoozeer gewraakte zinsnede aan het manifest toe te voegen. Het lijkt mij wenschelijk, vooraf eenige opmerkingen te maken. Ten eerste deze opmerking, dat Dienstweigering voor mij geen ethisch dogma is, afgeleid uit eenigerlei religieuze overtuiging. Het is voor mij geen vraagstuk op zichzelf; het probleem verschijnt voor mij in samenhang met tal van andere, speciaal maatschappelijke vraagstukken. Mijn positie in zake Dienstweigering is dus de resultante van sociaal-ethische overwegingen. — Een tweede opmerking hangt hiermee samen en is eigenlijk reeds in de eerste gegeven: Ik ben geen aanhanger van de absolute weerloosheid. Dit standpunt te bestrijden, is natuurlijk hier mijn taak niet. Alleen wil ik tegenover de relegieuze verdedigers van dit standpunt opmerken, dat m.i. het hoogste gebod. n.1. de Liefde, geen weerloosheid insluit; dat de z.g. „ethiek van het Christendom" m.i. niet gevuld kan worden met een uit den aard der zaak negatief beginsel, maar dat deze ethiek ons steeds heen wijst naar DE DAAD. Alleen voor zoover in de weerloosheid-verkondiging de nadruk gelegd wordt op de bereidheid, zich te offeren, kan ik met haar accoord gaan. Maar ook in den positieven strijd tegen onrecht en onderdrukking kan het zwaarste offer van ons gevraagd worden. En ik meen zelfs, dat de offerkracht der aktieve strijders wèl zoo zeer beproefd werd, wordt en zal worden, als van'welke andere groep ook. Deze opmerking maak ik echter alleen, M. d. P., om te voorkomen, dat mijn motiveering met die der weerloosheid worde vereenzelvigd. l) De weerloosheid bestrijdende, bestrijdt men mijn geestverwanten en mij niet, want de weerloosheid-zelf wordt ') Deze opmerking-vooraf moest wel gemaakt worden. Zelfs lieden 7 door ons bestreden. — „Mijn-geestverwanten-en-mij", zeide ik. — Waarom ? — Omdat de motiveering, d|e ik nu ga geven, berust op de sociaal-ethische inzichten, zooals ze worden aangehangen (in 't algemeen natuurlijk) door de leden van de Revolutionair Socialistische Vereeniging, en zooals ze worden uiteengezet in het tijdschrift dezer Vereeniging „De Internationale". — De kwestie der Dienstweigering verschijnt in samenhang met tal van andere vraagstukken en heeft dus haar bepaalde en betrekkelijke en tijdelijke beantwoording. — Van den meesten invloed op onze houding tegenover het militairisme van thans is ons antwoord op de vraag naar het karakter van speciaal dezen oorlog. Niet altijd heeft de revolutionaire Sociaal-Democratie een oorlog afgekeurd. Uit historisch oogpunt beschouwd, kan gezegd worden, dat de oorlogen, die b.v. de eenheids-staten Italië en Duitschland vormden, tegelijkertijd den grondslag legden, waarop de Sociaal-democratie haar strijd kon voeren, nJ, in de parlementen dezer landen en in de groote landelijke vakvereenigingen, tegen de nationaal-heerschende klassen. Terwijl de massa's der arbeiders de binnenlandsche revoluties der liberalen in de vorige eeuw steunden en de toenmaals revolutionaire liberalen hun overwinning dankten aan het vergoten arbeidersbloed in Parijs en Berlijn, maar het proletariaat geen andere belooning kreeg dan weinig of geen politieke rechten en een hoe langer hoe hopeloozer economische onderdrukking, groeide de kracht der arbeiders juist in den toen pas mogelijk geworden strijd om méér politieke rechten en tegen de economische verwerping. Deze strijd in 't algemeen moet de vormen aannemen, die zich aanpassen aan de voortgaande ontwikkeling van het kapitaals de redactie van Het Volk, en vechtlustige patriotten als Camiel Huysmans en Van der Goes, verwarren dienstweigering in loopgraaf, kazerne, munitiefabriek, transport, enz., als uiting van revolutionairen strijd tegen het imperialisme, en deel van of prikkel tot den massalen strijd hiertegen, met.... het Kwakerdom! Een blunder, zoowel wat betreft de socialistische als de kerkelijke geschiedenis. 8 lisme. Formeel is er dus niet een constante klassenstrijdtaktiek. Immers, wij weten: de maatschappij is een organisme, dat in iedere periode naar eigen wetten zich ontwikkelt en zich bij die ontwikkeling zelve verkeert in eigen tegendeel, zoodat ook door de arbeiders vroeger verworpen strijdmiddelen later noodzakelijk toegepast moeten worden.') — Het kapitalisme, aanvankelijk berustend op vrije concurrentie, slaat door concentratie van bedrijf en van bezit, door schepping van wereldmarkt in plaats van nationale markt, óm in een productie-vorm, waar het zwaartepunt hoe langer hoe meer verlegd wordt naar de groot-bedrijven. Het kartel, de trust, het monopolie verrijzen. De laatste 20 jaren zien razend snelle ontwikkeling. De zware industrieën, d.w.z. de productie van steenkool, van ijzer en staal, in de latere tijden ook de elektriciteits-werken, worden in plaats van hulp, hos langer hoe meer beheerschers der andere industrieën. Geweldige kapitalen, die van honderdduizenden tot miljoenen, tot tientallen en honderdtallen miljoenen stijgen, worden er in belegd. De ijzer-en-staal-productie omvat scheepsbouw en spoorwegen. De lengte der spoorwegen stijgt van 1891 tot 1911 van 617.000 K.M. op meer dan een miljoen, d.w.z. met 71 %• De kolenproductie stijgt van 512 miljoen ton op 1094 miljoen; de ruw-ijzer-productie van 25 op 69 miljoen ton, — d.w.z. respectievelijk met 110% en met 176 °/o- — ^et ') Van der Goes beweerde in Het Weekblad, dat „de klassenstrijd één der middelen" is om het kapitalisme te overwinnen. Dat is natuurlijk onzin. De klassenstrijd is en blijft het eenigste middel. Alleen: die klassenstrijd neemt andere vormen aan. Daar v. d. Goes echter die andere, de aanvallende, massaal-revolutionaire vormen niet wil, en onder het imperialisme de andere vormen uit de vroegere parlementaire, anti-anarchistische periode niet meer doeltreffend zijn gebleken, rest er voor dezen ,,Marxist" geen andere mogelijkheid dan het kapitalisme op andere wijze dan door den klassenstrijd te overwinnen, o a. door.... samengaan met het liberaal-imperialisme, door nationalisme, militaire concessies, honen en verdachtmaken der revolutionaire strijders-met-de-daad, enz. 9 de industrialiseering van Europa, die o. a. gepaard gaat met een onttrekking van arbeidskrachten aan het platteland naar de industrie-centra, en die noodig heeft een verbazende toeneming van de bevolking (Duitschland's bevolking stijgt in 30 jaar van 45 op 65 miljoen, die van Noord-Amerika van 50 miljoen op 91 miljoen bewoners), ontstaat behoefte aan meer landbouw-producten. Engeland voerde reeds in 1910 6,5 miljoen ton broodgraan in, Duitschland had 1.3 miljoen ton broodgraan uit 't buitenland noodig. Zelfs een land als Oostenrijk-Hongarije, tot ± 1905 een graan-uitvoerend land, had in 1912 voor 75 miljoen kronen graan noodig uit het buitenland. Daardoor werd het web van het wereldverkeer al dichter gesponnen. Het buitenland is hier vooral Amerika, en, naarmate ook Amerika meer geïndustrialiseerd werd (de uitvoer daalde van 41% van den verbouw in 1901 tot slechts 17 % in 1910), vooral Rusland. Maar niet alleen de behoefte aan de voedingsmiddelen, ook de stijgende behoefte aan verkoop-gelegenheden (afzetgebieden) voor de overmatige hoeveelheden van de waren, waarvan het hoe langer hoe meer opgehoopte (geaccumuleerde) kapitaal een hoe langer hoe grootere hoeveelheid voortbrengt, en ten slotte de behoefte aan steeds meer en aan de meest-voordeelige beleggingsgebieden, zijn de oorzaken, dat de trust en het monopolie hun zegetocht voortzetten over de gansche aarde en in Afrika zoowel 't Noorden als 't Zuiden, zoowel Egypte als Transvaal, en ten slotte de Congo en de Oost- en West-kust onder den invloed van het moderne kapitalisme brengen. Engeland betrekt uit Indië zijn grondstoffen, en belegt er zijn miljoenen; het Duitsche kapitaal zoekt zich te pooten en voort te woekeren in Turkije en in Klein-Azië, in China en in Zuid-Amerika, maar ontmoet overal het Fransche en het Engelsche, en stuit op de belangen van Rusland. — Een enkel cijfer duidt de geweldige omwentelingen aan, die op gebied van handel en kapitaal-verplaatsing plaats grijpen, — omwentelingen dus in den maatschappelijken ondergrond van het gansche mensch- 10 heidsbestaan met al zijn innerlijke verhoudingen. De handelsbeweging (d.w.z. totaal van invoer en uitvoer) steeg van 1891 tot 1912 voor Frankrijk van 8,5 op 14 miljard, voor Amerika van 7 op 16, voor Engeland van 15 op 27, voor Duitschland van 8 op... 21 miljard; — d.w.z.respectievelijk met 65, 130, 80 en 160 %! Wat willen deze cijfers zeggen ? Wat hebben ze te maken 'in een betoog over Dienstweigering? Zooals ik reeds zei, staat onze waardeering van Dienstweigering niet op zichzelf, maar het weigeren van den dienst, door de machthebbers dezer wereld aan ons gevraagd, hangt ten nauwste samen met het karakter van dien gevraagden dienst Welnu, deze cijfers laten ons reeds twee dingen zien : 1°. dat de belangen van die geconcentreerde kapitaal-machten hoe langer hoe omvangrijker, hoe reusachtiger worden, en dat de dienst dezer belangen al-beheerschend wordt; 2°. dat de belangen dier nationale groepeeringen in allengs feller wordenden strijd tegen elkander komen te staan in hun expansie-behoefte. Het imperialisme is niet meer de, politiek, passend bij de concurrentie der afzonderlijke bedrijven; het imperialisme is de reuzenworsteling der kapitaal-kolossen, die zich b$ hun worsteling bedienen van de zoo hoog mogelyk opgevoerde Staatsmacht en geleid worden voor het bank-kapitaal. Want — en nu raken we het probleem der Dienstweigering toch wel van zeer nabij — het militairisme, waarvoor van het volk wordt geëischt, goed en bloed, lijf en leven te offeren, dat militairisme is onder het imperialisme niet anders dan de macht, die de belangen dezer geconcentreerde kapitaalgroepen moet verdedigen, d.w.z. voor welks bedreiging een andere nationale kapitaal-groep zich moet terugtrekken, opdat eigen nationaal kapitaal de expansie-zucht kan botvieren. Daarom ging „de Panther" naar Agadir, daarom had Duitschland een aparte jvloot in de Chineesche wateren, en moet „ons" Indië „beveiligd" worden. Met „Vaderland- 11 liefde" of Landsverdediging heeft dit niets te maken, zooals een kind kan begrijpen. Reeds in 1898 wordt een antwoord van Bismarck gepubliceerd over de vraag over de verhouding van Engeland tot Duitschland. „Hij betreurt het", heet het daar, „dat die betrekkingen niet beter zijn, maar hij weet geen middel om ze te verbeteren, want het eenig hem bekende middel zou hierin bestaan, dat de Duitschers hun eigen industrie gingen inbinden"; en omgekeerd ziet reeds Lord Rosebery in Duitschland „den gevaarlijksten mededinger voor den Engelschen handel, die tot zelfs in Indië en Egypte door Duitschland wordt bedreigd". — Laat mij even terloops mogen opmerken, M. d. P., dat Engeland volgens dezen Engelschen staatsman Duitschland moet weerstaan, opdat Engeland zélf de Indische en Egyptische miljoenen kan behouden, — hetgeen iets anders is, ook ethisch, dan het motief der handhaving van de kleine staten. En tevens, dat, omgekeerd, Albion daarom zoo „perfide" is, omdat het nu eenmaal de goud-kanalen naar het eilanden-rijk heeft geleid, ih plaats van naar Duitschland. Bekend zijn de uitlatingen van b.v. Von Moltke: „De beurs heeft in deze dagen een invloed gewonnen, die de gewapende macht voor haar belangen in het veld roepen kan", zoowel als die andere, dat „oorlog slechts de voortzetting is der politiek met andere middelen". In Nederland schreef Jhr. de Savornin Lohman: „Het groot-kapitalisme strijkt over de landen neer als roofvogels. De groote Staten jagen naar het bezit van nieuwe streken. Het kapitalisme wordt gesteund door de krijgsmacht. Komt er dan oorlog, dan zorgen de leiders, dat het den schijn heeft, alsof men vecht voor hoogere doeleinden, voor zelfverdediging. Inderdaad is het anders. Men vecht voor de geldmakerij". — „Die groote Staten" is verkeerd uitgedrukt, want, zooals we straks zullen zien, ook de kleine doen het. En het is wel typeerend voor de plaats, die de genoemde Jonkheer zelf in den Staat inneemt, dat hij de groep kapitaal-bezitters, die bij een 12 oorlog belang hebben, eenvoudig „den Slaat" noemt. *) — In welke mate het Imperialisme zich door „de Krijgsmacht" laat steunen, blijkt onder andere hier uit, dat de jaarlijksche uitgaven voor militaire doeleinden in de zes groote State» gestegen zijn van 3.5 miljard in 1891 op 7.5 miljard in 1911, terwijl in hoofdzaak hierdoor de schuldenlast in dezelfde periode steeg van 57 miljard op 76 miljard. Dit zijn ongehoorde sommen. Deze getallen wijzen ons hierop, dat het imperialisme eenerzijds van de heele wereld één groot uitbuitings-terrein maakt voor de kapitalen-groepen, maar anderzijds de volkeren-zelf verplettert onder de militaire lasten. — En als het imperialisme losbarst! Als de electriciteit, die het imperialisme in de maatschappelijke atmosfeer ophoopt door zijn jacht naar kapitaal-belegging, door zijn krankzinnige militairistische uitspattingen, in den oorlogsdonder wordt ontladen, — dan zwiept de jammer en de ellende, de smart en de zedelijke verwildering de menschheid néér als een hagelstorm een graanland. Wie zal beschrijven, wat de menschheid aan 't hart zal voelen, als zij tot zich zelf komt? De kinderen, de zonen en de krachtige vaders, die — daar ergens — liggen in de verwoeste velden, of die gezonken zijn op den bodem der zee, — de weduwen en de weezen, de beroofde ouders, — de ontwrichte zielen, de gescheurde zenuwen, — want ik zeg U, M. d. P., daar moet eerst iets ontwricht en gescheurd worden in de menschenziel, daar moet eerst iets heiligs en zuivers kapot gemaakt worden, vóórdat een tnenschenkind aan zulk een walgelijke slachterij kan meedoen, — wie zal de woorden van bloed en tranen kunnen spreken om dit wereld-lijden uit te drukken? — Maar met dit bloed, met dit roode warme menschenbloed, moeten de dammen doorweekt worden, die het indringen van het dierbare nationale kapitaal in vreemde gewestea ') Waar wij spreken van Engeland, Duitschland, Nederland e«z., bedoelen wij de, bij het imperialistische drijven dezer landen belang hebbende klieken. 13 weerhouden. Het is niet genoeg, dat Engeland van 1908 tot 1913 in de koloniën 5230 miljoen, en in het buitenland 6750 miljoen belegt! — dat de republiek der Fransche bankiers alleen in Russische Staats-papieren 14.5 miljard belegt, waarom het republikeinsche Frankrijk het systeem van den bloed-czaar moet steunen. — En de diplomatie, wier taak het nu eenmaal is, te liegen, en de groote pers,') die overal de lakei is der heerschers, noemt dit samengaan van Robert en Bertram .... „den strijd voor democratie". En wiens hart breekt niet van jammer, als hij, deze dingen doorziende, met eigen oogen gadeslaat, hoe de volkeren in de Vallei des Doods zich laten binnenlokken!... O, gij arme volkeren der wereld, die reeds lang naar Vrede hijgt, — want fnaar Vrede smacht het innigste begeeren der Volks-ziel, al wordt deze ook nog overschreeuwd door een z.g.n. „vaderlandsliefde", die duizendvoudig vervloekt is, omdat ze druipt van {bloed, — gij Volkeren, moogt straks met verminkte lichamen zwoegen en ploeteren om de lasten te dragen, die deze uitbarsting van imperialistischen waanzin u op de schouders legt. 200 miljoen gulden per dag kost de oorlog!2) M Wat dat betreft, is het merkwaardig en leerzaam om te constateeren, hoe de Nederlandsche pers van „rechts" en „links", van De Standaard tot en met Het Volk, zich gedraagt tegenover de Dienstweigering-processen. Een enkele keer een goed verslag, bij uitzondering. Doorgaans öf doodzwijgen of hoon en schimpt Beide nobele strijdwijzen het sterkst bij .... Het Volk. De Voorzitter der S D.A.P., die, toen „de partij" in Zwolle nog niet genoeg bevroren was, door het ministeriëele ijs zakte, de Amsterdamsche wethouder Vliegen noemt de sociaal-democraten, die landsverdediging schrappen .decadent' ; Schaper gebruikt de kamer-tribune om ze zeer heldhaftig van af die plaats te beschimpen. Huysmans noemt hen „lafaards". De Duitsche Keizer bracht het destijds niet verder dan tot „vaderlandslooze bende". Ook op dit punt is de officiëele z.g.n. sociaal-democratie zeer hof-fahig geworden! 2) Heydebrand, de duitsche Conservatief, waarschuwt nu reeds met 't oog op de a.s. noodzakelijke oorlogsbelastingen, in dezen tijd 14 En als ze twee jaar duurt, dan is er — alle verwoestingen aan bodem, dorpen, steden, have en inboedel, fabrieken en boerderijen nog niet eens meegerekend — dan is er een bedrag van 100.000 miljoen verspild! — En aan dit bedrijf, dat met geen ander woord dan met „krankzinnige misdaad jegens de menschheid" kan worden genoemd, daaraan geven keizers en koningen, ministers en professoren, en — laat ik ze vooral niet vergeten — geestelijken van de kerken van Christus en officiëele „Socialisten" en rechters, die in dienst zijn van de heilige Justitia, hun zegen. — En de kerken en de gerechtshoven laten zich gebruiken voor de handhaving van deze „orde". Maar dat is tegelijkertijd het Kerkhof der Gerechtigheid. En achter de schermen werkt het bank-kapitaal, Ik noemde het nog niet. En toch is dit de macht, die thans regeert. HET BANK-KAPITAAL. In de functioneering van het bank-kapitaal klopt het hart van het imperialisme. Van daaruit stuwt zich de stroom van goud over de wereld. Vandaaruit wordt besloten tot de beleggingen in de overzeesche gewesten. Vandaaruit worden de geweldige bewapenings-industrieën beheerd, die er belang bij hebben — hoort het wel: er belang bij hebben, dat een oorlog zijn weedom eindeloos uitbraakt — Heeft Krupp niet 4 miljoen gestort ten bate van de oorlogs-slachtoffers, nadat de edele firma van de fleiszige Bertha 40 miljoen had verdiend in het nobele vak van het leveren der meest-soliede en meest-onfeilbare moordwerktuigen? De vijf grootste banken van Duitschland hadden aan deposito's in 1886 95 miljoen mark, van woeker-profijten en oorlogs-winsten, tegen het gevaar van uitmergeling van.... de bezittenden". Prosit! nationale Socialisten, die, als het bekende dankbare hondje, rekendet op kluifjes en brood, maar het kale bot alleen krijgt. Weest zalig in de boop op Sociale Hervormingen! De Notenkraker, die met zoo'n wellust schimpen kan op het i geloof in een Hiernamaals, moet het eens hebben over dezen „wissel" op dit vertijdelijkte hiernamaals der nationale wapenbroeders! 15 in 1910 1565 miljoen, ruim 1.5 miljard mark! Hun eigen kapitaal steeg in 40 jaar van 88 miljoen op 615 miljoen! — En door honderden van filialen beheerschen zij de geldmarkt, terwijl zij onderling aanéénsluitingen vormen, waardoor zij de heele groot-industrie beheerschen. Inderdaad, — de beste kenners van de tegenwoordige maatschappij-inrichting toonen het met vracht van cijfers aan, hoe het bank-consortium de industrie beheerscht en hiermee de buitenlandsche beleggingen, den aanbouw van spoorwegen en ^van havens, de exploitatie van mijnen, den bouw van vloten en kanonnen, om toch vooral voor de veiligheid £en de orde te waken in die overzeesche gewesten, die aan het „moederland" worden toegevoegd, maar waarheen de moeder niet haar eigen levenssappen doet toevloeien om zwak en teer leven in wezen te houden, maar om ' eigen, bijna barstend bestaan nog meer te doen aanzwellen. Het zijn de bank-direkteuren, die de zaken sturen der grootste industrieën. — Dr. Riesser ') gaf reeds in 1906 60 mijn-ondernemingen, 24 machine-fabrieken en scheepsbouw-ondernemingen, 29 electriciteit-ondernemingen en 9 ondernemingen in de chemische industrie, enkel als uittreksel van zijn gegevens over groot-industriën, die ten slotte van uit het geconcentreerde bank-kapitaal worden beheerd en beheerscht Om nog maar één voorbeeld te noemen: De „Deutsche Bank" alleen had reeds in 1903 door middel van haar direkteuren ^zitting in het bestuur van 221 industriëele ondernemingen. Dit ,bank-kapitaal nu, dat door zijn duizenden polyp-armen de buitenlandsche politiek beheerscht en daardoor onder het imperialisme ook de binnenlandsche, de koloniale, de militaire en de handels-politiek, — dat door zijn militairistische, reactionaire eischen de Sociale wetgeving onmogelijk of zoo goed als onmogelijk maakt, — dat bijv iedere leening groeit in macht over den Staat-zelf — dat in dezen oorlogstijd, nu met recht geld, en nog eens geld de ziel, de adem is van den strijd, reusachtig in invloed ge') Zie Nieuwe Tijd van 1914. 16 groeid is, — dat bank-kapitaal met zijn onzichtbare, maar vreeselijke werkingen is onttrokken aan alle openbare, demokratische kontröle. Dat bank-kapitaal maakt van demokratie in het imperialisme een paskwil. — En in zijn omsluierde konkelingen en kronkelingen sluiten de kapitaal-machten, wier belangen overeenstemmen, geheime verdragen, waardoor tot in 1915, nu de slavernij reeds eeuwen afgeschaft heet, over gansche volkeren met lijf en bloed beschikt wordt, zonder dat zij zelf er iets van weten. — En als dan in oorlogstijd het bevel gegeven wordt: „voorwaarts — voor huis- en haard, voor vaderland-en-vorst" ! dan weet de verkochte en misleide massa niet eens, tegen wie, — niet eens waarom, — niet eens waarheen. — Maar dit weet ze wel: dat zij het leven te verliezen, en dat een groep machtige bezitters meer macht en meer bezit te verwerven heeft, en dat ze met de leus „voor huis- en haard" bedrogen worden, en dat een land, dat hun tot „Vader" strekt, voor hen nergens, en voor het kapitaal overal is. — In ieder geval: dit moet het Volk weten. En het is goed om ronduit onzerzijds te erkennen, dat méé hierom over en voor het Manifest wordt gesproken, opdat het volk in zijn meest uitgebreide geledingen ga begrijpen, wat voor oorlog gevoerd wordt. En naarmate deze oorlog in doel en middelen afschuwelijker is, — in diezelfde mate is ons verzet heiliger en onze offer-bereidheid grooter. — Want dit is het karakter van den oorlog. Niet om defonafhankelijkheid van een land wordt gestreden. Dat is een [grove misleiding van boven-af jegens de niet-doordenkende en onwetend gehouden massa. Strijdt misschien de Indiër of de Algerijn aan den User en in Noord-Frankrijk voor zijn Vaderland, dat precies aan de andere zijde der wereld ligt? Strijdt de Britsche soldaat in Perzië en Macedonië voor zijn „huis-en-haard"? En de Engelschen zijn er juist trotsch op, dat hun huizen onbereikbaar zijn, zelfs voor Zeppelins ! — Strijden de Transvaalsche boeren in Egypte voor hun „vaderlijke erve" ? — En de met 17 handgeld gekochte Nederlandsch-Indische koloniaal, op wien de „heeren en dames" uit het „vaderland" neerzien, vindt van het „Vaderland" dat handgeld het liefelijkste, — wat de heeren zelf heel goed weten, want op de wervingsplaten staat niet het vaderland, maar met groote letters de som van het handgeld! Inderdaad: zoo heer, zoo knecht; — zoo knecht, zoo heer! Zoo middel, zoo doel; — zoo doel, zoo middel! Al die machten, die met het woord „onafhankelijkheid" ten strijde opwekken, onderdrukken in alle werelden zooveel volkeren als ze maar kunnen. Ik noem alleen: Engeland tegenover Transvaal en Egypte; Frankrijk tegenover Marokko; Italië tegenover Tunis; Oostenrijk tegenover Bosnië; Rusland tegenover de Finnen en Polen; Duitschland en het gevalZabern, — en wie geeft, om nog slechts één land te noemen, ook maar een oortje voor de z.g.n. onafhankelijkheid van Turkije bij een Duitsche overwinning? — Trouwens: men heeft het in te zien, dat het imperialisme juist is het met geweld verbreken der economisch-nationale grenzen, omdat de productiekrachten aan deze begrenzingen zijn ontgroeid.1) De onafhankelijkheid van eenig land is in het imperialisme daarom geen wezenlijke reden tot strijd, omdat ieder land, d.w.z. iedere nationale groep van bezitters, gedwongen is, kontrakten en verdragen te sluiten, en ieder kontrakt is een prijs-geven van „onafhankelijkheid".2) Geen volk spreekt daarin ') Hierbij een enkele aanteekening over het z.g.n. „zelfbeschikkingsrecht". Dit „recht", dat schier alle partijen in alle landen zeggen aan te hangen en na te streven, is geworden tot eene leuze, waarachter het zelfde bedrog verborgen is, als achter de misleidende leuze der „nationale eenheid". In het imperialisme is noch het een, noch het ander bestaanbaar. Als de volkeren werkelijk „zelfbeschikkings-recht" hadden, zou hun eerste daad zijn de wapens neer te smijten. „Zelfbeschikking" verwerven de Volkeren dan ook alleen, als ze tot deze laatste daad kunnen komen, althans de macht aanwenden tot bevrijding' van eigen en 'anderer overheersching. 2) Zie daarover de tallooze voorbeelden: in Brailsford, De oorlog van Staal en Goud. 18 mee. En in plaats van de onafhankelijkheid van eigen land wordt het belang van de kapitaal-bezitters, van de groote industrieën, van de bank-consortia, de zaak waarom gestreden wordt: door middel der diplomaten met leugens en valsche telegrammen en misleiding, — door middel van leger en vloot met dood en verminking. Juist de oorlog-zelf toont, hoe zeer de leuze der „onathanklijkheid" een leugen is. — Een land als België heeft geen oogenblik gevochten voor zijn onafhankelijkheid, om de eenvoudige reden, dat door het eerste schot zijn onafhankelijkheid met eigen hand doorboord werd, daar het zich hiermee inlijfde in de groep, die voor de belangen der gealliëerde kapitalen streed, en aan die belangen de z.g.n. „onafhankelijkheid" van tal van staten en staatjes wordt opgeofferd, evenals aan de andere zijde geschiedt. Ook al komt het zoover, dat — in het gunstigste geval — het Belgische grondgebied ontruimd wordt, ook dan nog zal België financieel, militair, handels-politisch en sociaal geheel o/hankelijk zijn van de groote geldschieters, met name van Engeland, terwijl tevens — want dit ligt in een mogelijke overwinning der Entente besloten — de onderdrukking der Finnen, der Polen en der Letten enz. zwaarder zal worden. — Ook dit heeft deze oorlog met de feiten bewezen, duidelijker dan eenige theorie het ons leeren kon: dat van aanvallende of verdedigende oorlog geen sprake meer is, en dat de breede massa van het volk en der arbeiders, indien zij blijft staan op het standpunt, waarop nü de massa der arbeiders zich gesteld heeft, n.1. op het standpunt van het nationalisme, telkens opnieuw in den vloedgolf van dood en verderf het beste zal zien vernietigd, wat zij tot stand bracht, en zal zien verbrokkeld, wat zij juist meende op te bouwen, n.1. een internationale eenheid van den arbeid tegen het internationaal heerschende imperialisme. Ik herhaal het uitdrukkelijk, dat onder het imperialisme de strijd niet meer kan gaan om de „onafhankelijkheid" van een land, — 19 van een koloniaal land als Nederland zeer zeker niet. Wil dat zeggen, dat wij „ons land" niet liefhebben? Lief heb ik het! De plaats, waar ik woon, de bosschen en de hei, de drijvende wolken, de teer-groenende berken, de wijd-opene vergezichten van-af de heuvels. — Lief heb ik die andere plaats, waar mijn moeder en mijn vader mij grootbrachten met hun liefde, hun waarheid en hun eigen levensstrijd. — Maar wat wil men? Dat de Duitscher of de Brit die bosschen zal stelen en brengen naar Berlijn of Londen ? De wolken der Holland sche luchten zal boeien en aan ankers zal leggen? Zóó lief heb ik het Nederlandsche volk, dat ik het zeg, dat ik het zeggen moet l): „Men misleidt U! Men zegt U, dat gij Uw „vrijheid" kunt, ja moet koopen met eigen bloed en met moord op anderen; maar boeren van mijn land en arbeiders uit de steden, dat is niet de prijs voor Uw Vrijheid", maar dat is Uw ellende vermeerderd en de macht van die U ellendig maken, vergroot! — Daar is — o, luistert naar die ') De heer Officier van Justitie verweet ons in zijn requisitoir, dat wij, „onze landgenooten, die in gevaar verkeeren, aan hun lot overlaten". Wij antwoorden: 1°. gij en de „orde", die door U verdedigd wordt, handhaven voortdurend dat gevaar. Iedere dag van imperialisme, iedere dag van militairisme, iedere dag van mobilisatie handhaaft voor de wereld, ook voor het Nederlandsche Volk, het gevaar-van-oorlog; voor het Nederlandsche Volk speciaal het gevaar, dat het het lot van België zal verkiezen boven dat van Griekenland; — 2". dat wij onze landgenooten zoo weinig aan hun lot overlaten, hen zoozeer wijzen op den o.i. eenigsten uitweg uit de gevaren van het imperialisme, dat ....de verdedigers van het imperialisme ons voor hun gerecht dagen! Dit is ook antwoord op zijn verwijt, dat wij „geenerlei verantwoordelijkheid dragen". Zou hij dat niet liever zeggen tegen de makersvan-oorlogswinst? Verder geef ik toe, dat ik niet de verantwoordelijkheid kan, noch durf dragen om terwille van „stoffelijk gewin" miljoenen levens te offeren. Dat moet de officier-van-justitie met de officieren-van-'t-leger maar uitmaken. Maar: voor wat wij doen en voor wat wij willen, aanvaarden wij de volle verantwoordelijkheid. Ministers, kamerleden, pers-mannen en de heeren van de balie mogen anderen hun loopgraven insturen, — wij gaan blijmoedig de onze in:'tzijvan de beklaagden-bank, 't zij van de cel. 20 „blijde boodschap"! daar is maar één grondslag voor Uw vrijheid: de éénheid der Volkeren, die in het Socialisme verwerkelijkt zal zijn, en die door den strijd voor dat Socialisme, door den moedigen, onvervaarden revolutionairen strijd voor dat Socialisme alleen verwerkelijkt kan worden!" — Maar indien het hiet de verdediging van eenig Vaderland is, dat de kern van dezen oorlog uitmaakt, waardoor wordt dan haar wezen bepaald? Na het gezegde is dat duidelijk: Deze oorlog — en iedere oorlog onder het imperialisme moet van gelijke geaardheid zijn — deze oorlog is de worsteling der groote kapitaal-machten om de wereldbuit. De machten, die dezen oorlog en de komende verwekken, hebben behoefte aan een ideologie, om een bepaalden kijk op de dingen aan de massa op te dringen, en wel déze, dat de massa in den waan van nationalisme, in den waan van eigen voortreffelijkheid wordt bevangen; in den waan, dat zij, vechtende, bloedende en stervende voor de belangen van bankkapitaal en zware industrieën, tevens lijdt voor eigen belangen. En als Gij nu vraagt, M. d. P., waarom ik dit manifest heb onderteekend, dan is het wel in hoofdzaak om meteen daad op te komen tegen dien maatschappelijken leugen, om, waar letterlijk alles wordt meegesleurd in den nationalistischen waanzin, niet alleen de regeeringen en de pers der machtigen, maar ook de kerk, ook de officiëele socialistische partijen, door de onderteekening van dit manifest te zeggen: GIJ DWAALT, GIJ LIEGT, GIJ WORDT BELOGEN. OOK NEDERLAND? Maar ik zou mijn uiteenzetting slechts ten halve geven, indien ik er niet nog wat bijvoegde. Het is de laatste zin van het manifest, die bij uitstek de aandacht heeft getrokken van allen, die in dit manifest een verkeerde daad zien, zij 't ook geen „boosaardige", zooals vereischt wordt voor de strafbaarheid van het feit van „opruiing". — Terecht. De zin luidt zóó: „Immers, wij beschouwen Dienstweigering als één dei 21 middelen, welker samenwerking het militairisme zal vernietigen, waarbij de persoonlijke Dienstweigering groote zedelijke waarde heeft om tot massale dienstweigering te geraken". Naar aanleiding hiervan, moet ik drie dingen bespreken : a. de noodzakelijkheid van den strijd' tegen imperialisme en militairisme, ook in Nederland; b. den strijd zelf en den vorm van den strijd; c. de waarde van het persoonlijk element in dezen strijd. Is het wel noodig om in Nederland over imperialisme te spreken; ja, is er in Nederland wel imperialisme en is er dus wel aanleiding om in Nederland tegen dit imperialisme stelling te nemen ? — Zoo vragen vele trouwe vaderlanders.') — Wij antwoorden: Zeer stellig! Nederland's politiek, de buitenlandsche en de binnenlandsche, zijn doortrokken van imperialisme. Wij verstrekken daartoe de volgende gegevens. — Het imperialisme wordt gemeten aan: concentratie van be- ') Ook de heer Officier van Justitie meent, dat de alinea van het manifest, waarin gezegd wordt, dat „de geest van oorlog en militairisme al meer en meer over Nederland vaardig wordt" een „belachelijke onwaarheid" is en wel op grond van deze overweging: 17 maanden hebben we onze neutraliteit gehandhaafd en ons best gedaan om juist niet in den oorlog te komen. Straks kom ik vanzelf op deze „belachelijke (maar niet onschuldige!) onwaarheid" terug. Maar ik wijs er nu reeds op, dat het militairisme in zijn huidigen vorm groeit in het imperialisme. Daarom is bet goed om reeds nü er op te letten, hoe het imperialisme in Nederland verbazend is toegenomen, en dat dus vóóraf reeds te voorspellen valt een noodzakelijke aanwas van nationalisme, als macht van waan, en van militarisme als stoffelijke macht. — Dezelfde wetten en dezelfde samenhang tusschen geestelijk en maatschappelijk zijn, tusschen economisch belang en politieke eischen, die overal elders bestaat, bestaat in Nederland natuurlijk ook. Er schijnen echter brave Vaderlanders te zijn (o a. de leiders en het beroemde „kader" der S. D. A. P.), die elders dezen samenhang erkennen, maar Nederland — misschien wel door de omheining van gemobiliseerden — afgesloten wanen van algemeen geldende wetten. Dat ware inderdaad een reden voor mobilisatie 22 drijf, speciaal van bank-kapitaal; aan militairisme; aan algemeene reactie; aan koloniale expansie. Eenige cijfers ter verduidelijking:1) Het cijfer der Nederlandsche handelsbeweging steeg van 1872—1912 van 10 miljoen ton op 98 miljoen ton, d. w. z. dat de toename van het handelsverkeer in de laatste tientallen van jaren in Nederland geenszins minder was dan in Duitschland, het land met de snelste ontwikkeling op dit gebied. De bevolking der steden steeg van 1870 tot 1909 met 88 %, die van het platteland met slechts 37 °/o '< de groote steden en industrie-centra stegen met 114— 574 °/0. Het aantal naamlooze vennootschappen, steeg van 3500 in 1901 tot 7600 in 1911, terwijl het daarin gestorte kapitaal steeg van ruim 1000 miljoen tot ruim 1700 miljoen. — Hoewel Nederland wegens gemis aan mijn-nijverheid geen „zware industrieën" zal kunnen krijgen als sommige andere landen, steeg toch de steenkolen-productie van 1899 tot 1912 van 213.000 ton op 1.680.000 ton, terwijl het steenkolen-verbruik sedert het jaar 1890 toenam van nog geen 4 miljoen ton op 9 miljoen ton in 1913, dus met 125%. De in- en uitklaring van schepen steeg van ruim 18.000 schepen met 35 miljoen ton inhoud in 1893, op ruim 34000 schepen met bijna 98 miljoen ton in 1912. — Van de drie groote bankèn bedragen de kapitalen en reserves in '85: ƒ20.5 miljoen, in '95: ƒ22.5 miljoen, in 1905: f 32.5 miljoen, om in 1913 reeds ƒ73.750.000 te hebben bereikt. Ook hier stijgt de meest zuivere thermometer van het imperialisme juist in de laatste jaren verbazend snel. Van de Nederlandsche groote ondernemingen, wier waarden op de Amsterdamsche effectenbeurs verhandeld worden, steeg het aantal van 21 in 1895 op 99 in 1912, en het nominale kapitaal van 180 miljoen in 1895 op 480 miljoen in 1912, terwijl door de hooge koersen de effectieve waarde belangrijk hooger is. Hier moet bijgevoegd worden de concentratie der bank-kapitalen: de Rotterdamsche Bank associeerde zich met, of aftnexeterde sedert 1911 niet minder dan negen andere ') Zie de artikelen van Van der Schans in de Nieuwe Tgd. 23 bank-instellingen. Ook de andere bankinstellingen leden een gelijk proces van machts-concentratie. De kartelleering der stoomvaart-maatschappijen is bekend. De besturen van de Twentsche, Amsterdamsche en Rotterdamsche banken hebben (de laatste nog „vergroot" door het opslokken van Labouchère Oyens' Bank) in 1913 zitting in niet minder dan 120 naamlooze vennootschappen, waaronder de allergrootste ondernemingen op het gebied van handel en industrie en koloniale ondernemingen. In een onlangs rondgezonden circulaire voor een emissie der Ned. Amerik. Hypotheekbank wordt geconstateerd, dat.ondanks de talrijke binnen- en buitenlandsche beleggingen, in Nederland nog steeds „kapitaal-overvloed" aanwezig is. Wij zien in deze enkele gegevens, dat ook hier het zuiver ekonomische fundament van het imperialisme geschapen is, gegroeid is uit de ontwikkeling van het kapitalisme van vóór 1900. Ook de andere kenmerken van zuiver imperialisme zijn in Nederland talrijk aanwezig. De nationale ideologie, het militairisme, de algemeene reactie, zijn met tal van voorbeelden aan te wijzen.') Tegenover de Duitsche en Engelsche uitingen van chauvinisme en militairisme plaatsen wij de uitingen van Prof. Kernkamp en Colun , b.v. het opstel van Colun in de Stemmen des tijds over „ons " meedoen aan de miljoenenjacht in China2), verschillende ') Het nu volgende is speciaal ter overweging aangeboden aan hen, die zich bedienen van de onware en belachelijke redeneering, als zou het militairisme in Nederland niet zijn toegenomen! i J) De laatste, gewezen en wellicht a.s. minister, 't zij van oorlog, 't zij van koloniën, zegt o a.: „als wij in Azië eens meêgesleept mochten worden in een krijg tegen Engeland's bondgenoot Japan" (d.w.z. zij-aan-zij met Amerika, — c.f. hieronder over contracten), „wat zullen daarvan de konsekwenties zijn in Europa? Het Japansche ultimatum bracht ons een nieuw gevaar voor verwikkelingen. Ook hierom moet het leger wachten „gereed tot daden". En als de heer C. schrijft over den as. vrede: „Dat kan voeren tot de noodzakelijkheid om onze neutraliteit te laten varen. Het oogenblik kan komen, dat wij onze stem moeten doen hooren". — M.a.w. Nederlandsche soldaten, houdt je 24 artikelen in Onze Eeuw, het pas verschenen geschrift van Van Heutsz : een uiterst krijgszuchtig boekje „Over de Staatk. oorzaken van den oorlog en de positie van Nederland", dat snakt naar „het beste geweer, de beste mitrailleurs, het beste geschut, de beste officieren en onderofficieren", en dat niet werkt met aardbevingen, noch met den vredes-engel, maar met Tromp en de Ruyter, met Dreadnottglits en zware mortieren, een geschriftje, dat barst van nationalistische opgeblazenheid. Ik wijs op het adres-Van Aalst, op de landstormwet, die den algemeenen dienstplicht reeds in zich sluit, die de beschikbare, d.w.z. aan het militairisme verraden slachtoffers aanzienlijk vermeerdert en waartegen het regeerings-orgaan Het Volk geen stelling durfde nemen, waartegen de arbeiders geen energiek verzet behoefden te stellen. Immers als de re geering dit noodig achtte voor de „neutraliteit" (= voor Indië, volgens Colun), moet het de brave regeering maar gegeven. — Ik wijs op de speciale oorlogs-belastingen van Treub, op het onophoudelijk gerommel en gerammel met de plannen voor de verdediging van Indië, die tallooze miljoenen zal kosten, op de 30 miljoen (dertig miljoen), die minister Rambonnet reeds mag vertimmeren en versmeden aan vechtschepen. — Ik wijs op de raadselen onzer buitenlandsche politiek, en dat zelfs de liberale bladen: Nieuwe Rotterd. Crt., Nieuwe Courant, Nieuws v. d. Dag enz., het onzekere en verborgene er van erkennen. — Ik wijs op de noodzakelijkheid voor het Nederl. Koloniale Kapitaal om, op welke manier ook, zich zekerheid te verschaffen omtrent het blijvende bezit van de Indische beroovings-gebieden, welke zekerheid alleen mogelijk is door zich te verbinden, of zich reeds verbonden te hebben, met één of meer der groote belanghebbenden: Amerika, Japan, Engeland en Duitschland, in welk verband de Indische vlootplannen moeten beschouwd worden'). — Ik wijs op de reactie, die bestaat in klaar om je terwille van het koloniale kapitaal (de heer Colun ia betrokken in petroleum-ondernemingen) te laten dooden, en gelooft dan, dat het gaat om „huis-en-haard". ') Zie Colun en Van Heutsz e.a. Het is toch wel zoo helder 25 de vermindering van de macht van het parlement d. w. z. vermeerdering der ongekontroleerde macht van regeering, diplomaten en bank-kapitaal. — Ik wijs uitdrukkelijk op de uitspattingen van het militair gezag, dat geen vrije meenings-uiting duldt; hoe zelfs een minister in een zoogenaamd vrijzinnig kabinet') openlijk durfde zeggen: „Er moeten geen proselieten worden gemaakt, door wien ook tegen onze landsverdediging en tegen ons nationaal gevoel". Dat is in één handgreep de vrijheid van spreken de nek omgedraaid. 2) Ik wijs op de oorlogswinsten, die ontzien, als glas, dat in dezen tijd, nu de groote kapitaal-machten der wereld er letterlijk alles voor over hebben om hun expansie-lust bot te vieren en hun winst-zucht te bevredigen, de rustige rust der Nederlandsche koloniale plunderaars in 't gedrang komt tusschen de felle dringende begeerten van 't naburige en van 't verre Oosten en Westen (Duitschland en Engeland, Japan en Amerika). En wie weet dat beter, dan die hun rust bedreigd zien? Het zou daarom wel een mirakel zijn, als het Nederlandsche koloniale kapitaal niet (zoo goed als zeker met Amerika) een afspraak had ter verdediging van „ons" Indië. Wat Troelstra in het boek (dat hem den weg openhoudt naar 't ministerschap!) n-1 „de wereldoorlog en de sociaal-democratie", zegt, is niet vierkant en absoluut tegengesproken! Maar een oorlog om de schatten van Indië zal (zie Colun enz.) noodzakelijk den „schijn" hebben van een z.g n. strijd om de onafhankelijkheid, omdat er ook Europeesche mogendheden bij betrokken zijn. — Hierin is duidelijk te erkennen voor ieder, die zien wil, dat onder het imperialisme onze „onafhankelijkheid" slechts schijn is! Zie, wat nu gebeurt met de mail, met het verbod van telegram-zenden, met de smokkel-maatregelen. Waar is onze „vrijheid' ? Wèg! En al dat gebral met „Tromp-en-de-Ruyter" — dat is eigenlijk opruien tot noodeloos bloedvergieten. Maar... dat laatste is geen „strafbaar feit". Wèl het voorkomen van bloedvergieten! ') Minister Bosboom, Handelingen 1154/55. Een minister, die volgens Wibaut en v. d. Goes en dergelijke, zal meewerken aan „de volledige democratie !" Leve de onnoozelheid van dat „luxe-socialisme". 2) Dat is in één woord: de zuiverste reactie ! En dat alles viert sedert Aug. 1914 in Nederland hoogtij! Dat is geen „belachelijke onwaarheid". Dat is vreeselijke ernst, de vreeselijke werkelijkheid van een nog oneindig rampzaliger overstrooming dan die de N. Hollandsche polders 26 op de oorlogslasten in allerlei vorm, die onophoudelijk zwaarder worden. — Ik wijs er op, dat onze „onafhankelijkheid" goeddeels slechts in naam bestaat.l) En geheel naar 't wezen zal zij verdwijnen, juist wanneer bet vplk, onder de bedriegelijke leuze van „voor-huis-en-haard", zich laat begoochelen om mee te vechten, 't zij voor de Duitsche Bank in Turkije, 't zij voor de Engelsche en Fransche miljoenen in Egypte, in Rusland en elders. Juist dan, als het volk zich laat meesleepen in een strijd, die 't belang is van de bank- en koloniale kapitalen, juist dan heeft het volk in die overgave aan het imperialisme niet alleen geen enkele waarborg voor de onafhankelijkheid, ten spijt van alle offers, maar ook die schijn-onafhankelijkheid is verloren, waarmee het zich tot nu toe liet trof. Dat is een vloedgolf van militairisme en nationalisme, zooals deze door het imperialisme over de heele „beschaafde" en verlichte (!!) wereld wordt gestuwd, waarin, de vrijheid der volkeren verdrinkt. En dan .... de vervolgingen zelf 1 Dat men zijn anti-militairisme niet eens mag uitspreken! Dat een liberale minister dat gestraft wil zien, een minister, wiens systeem zelf door revolutie tot macht is gekomen. Als men genoeg menschen doodslaat, krijgt men 't een of ander militair kruis (die godslastering! om zoo'n ding een „Kruis" te noemen) Als men er tegen opkomt, legt men ons het kruis op! Maar duizend maal liever van de machtigen dit kruis van hun Schande dan het Schande-„Kruis" van hun eer! ') Naumann . schrijft in „Das Gröszere Deutschland", het wekelijks verschijnende geschrift van den imperialist P. Rohrbach, over „Midden Europa": „Alle strijders in dezen wereldoorlog gevoelen instinktief, dat in den tegenwoordigen — en in den toekomenden tijd geen kleine staten of staten van middelbare grootte meer groote politiek kunnen maken Onze quantiteitsbegrippen hebben zich geweldig veranderd. Slechts zeer groote staten kunnen nog iets eigens beduiden; alle kleineren leven bij gratie van de grooten en zij moeten verlof vragen, als zij «en ongewone beweging willen maken. Nog is de dag ver, waarin het „éene kudde en een herder'' zal zijn, maar dé tijden zijn voorbij, waarin tallooze kleine herders hunne kudden ordeloos over de weiden van Europa dreven. De geest van het groot-bedrijf en de „überstaatliche Organisation", de organisatie boven den enkelen staat uit, heeft de politiek aangegrepen." Opwaarts, 28 Januari. 27 vleien. Maar juist dan zal het bovendien verliezen den eenigstmogelijken bodem, waarop, een wezenlijke vrijheid der volkeren kan op-blqeien, n.1. de internationale van het Socialisme. Een Waan. Het is een waan, M. d. P., een bewuste of onbewuste misleiding van zichzelf en van anderen, indien men meent, dat in het imperialisme de vrijheid der volkeren met onderzeeër, Zeppelin of uithongerings-blokkade ka» worden gehandhaafd. Daarmee wordt alleen winstzucht en gouddorst bevredigd, maar al het andere wordt vernietigd: cultuur, geweten, vrouweneer, menschenlevens en moraal, — maar boven alles volkeren-vrijheid; — want deze wordt door de geweldmiddelen van nu geketend aan de imperialistische drijfmachten, die zich over volkeren en landen uitstuwen. — En zoo zal dan onzerzijds verzet moeten worden gewekt en gepredikt als revolutionaire kracht. Juist nu! — Ja, juist nu! — Wie nü zwijgt, diens woord heeft na den oorlog geen waarde. Of moet men een brand blusschen als het huis verbrand is ? — De waarheid komt nooit te vroeg. Wij hadden al eerder moeten komen! In Aug. '14 had ons woord van verzet reeds overal moeten klinken. Maar zoomin imperialisme en militairisme ook maar één dag wachten met hun verwoesting, zoomin mogen wij wachten met onze principiëele propaganda er tegen. Het is hier: of meedoen of verzet. — Onze keus is gedaan. — Wij kiezen verzet en blijven dat handhaven: Men krijgt ons niet voor eenige onderhandeling, voor eenige concessie. En komt iemand met drogreden en met kleinzielige vrees, dan zeggen wij, gelijk Christus tegen Petrus: „Ga weg achter mij, Satan!" — „Na den oorlog" — zoo willen velen sussend spreken. Maar dan is het de tijd voor vrede-dtner's der diplomaten, voor vrede-preeken der kerken, voor vrede-resoluties der nationale Socialisten, — want alle drie zijn zij fraseurs, die op het oogenblik van de daad zich overgeven aan het imperialisme en militairisme; die daarna roerend zullen spreken 28 over wat — „helaas f — gebeurd is; die als wijze, nuchtere, politieke en vooral practische vredes-aanbidders.... zullen doorgaan met militaire uitgaven, doorgaan met lands-„verdediging", hoewel militairisme naar nieuwen oorlog drijft en de onnoozele „verdedigers" zelf niet weten, wanneer er sprake is van verdediging of van aanval: maar de heerschers weten, dat ook zij „bereid" zijn. Iedereen „wil wel vrede". Het komt er op aan, of mén de kapitaal-belangen ten oorlog durft weerstaan — ja of neen; of men de massa wil en durft wijzen op hun plicht, deze te weerstaan. En deze plicht nu wordt door ons, revolutionaire socialisten, aanvaard. Wij moeten in het Volk mèt het inzicht den wil wekken om zich te verzetten, den durf en de toewijding, de energie van het revolutionair verzet. En niet maar tegen één uiting van het imperialisme, maar tegen het imperialisme-zelf, tegen zijn wezen: d. i. de bestaande z.g.n. „Orde"; tegen zijn machtsmiddelen, d. i. het militairisme en het nationalisme; en tegen zijn machts-opeenhooping in de organisaties van bank en industrie. — Een verzet, niet in de eerste plaats een parlementair verzet, maar een massaal verzet, een verzet, direct zich keerend in telkens herhaalde volksbewegingen, waarbij de parlementaire macht orgaan is van deze machts-ontplooüng. Massaal-verzet. • Dat verzet moet gewekt worden, moet geleid worden. Overal waar het imperialisme heerscht, en dat is over heel de wereld. Zeer stellig niet het minst in ons eigen land! — Wat daar was aan mogelijkheid van verzet: de officiëele sociaal-democratie, — het is inééngestort. Maar over alle landen strooit de wind van verzet ons zaad: in de harten van onze helden in Rusland — eere zij hun moed en hun offerkracht! — in Servië, in Polen en in Litauen, in Italië, — en een minderheid in Duitschland en in Frankrijk en in Engeland: Liebknecht en Rühle, Bourderon en Merrheim en een deel derl.L.P., deze dapperen hebben het verzet gehandhaafd. Schijnbaar weinigen en zwak. Maar achter hen kloppen duizenden harten van begeerte om zich bij hen te voegen. — En in de neu- 29 trale landen verheft zich ook het koor der stemmen, dat in hun houding een baken ziet in dezen nacht van oorlogs-orkaan. — Onze stem is in dit koor. — Onze onderteekening getuigt er van. — Want wij achten hét niet genoeg, onze overtuiging uit te spreken. Wij achten het niet genoeg om te zeggen: het leger moet onbetrouwbaar worden als inbreektuig voor de heerschers in de schatkamers der wereld. Wij achten het niet genoeg, onze kritiek tegen het systeem van bloed-enmoord uit te brengen. Wij achten het niet genoeg, dat de grondslagen van een nieuwe waarachtige orde aanwezig zijn en door ons worden aangewezen. Wij weten óók, dat alleen door de toewijding der massa deze nieuwe orde kan worden gebaard. — Zooals een vrouw de voldragen vrucht in haar schoot draagt, — maar het is nog geen nieuw wezen, eerst zal zij de krampen moeten dulden en de kracht hebben om de vrucht ten Leven te persen, den moed om het lijden te doorstaan: — zóó zal de massa, het Volk, het Proletariaat der Wereld, kracht en moed en heiligen wil behoeven om te scheppen die wereld, waarin de volkeren vrij zullen zijn in de gebondenheid der eendrachtige samenwerking. — En dit is het heerlijke, dat deze oorlog ons heeft getoond: dat he* dogma der mechanische maatschappij-ontwikkeling geen heldenmoed wekt, dat niet alleen de praktijk der diplomatie, maar ook de praktijk van het van offerkracht beroofde Socialisme uitloopt op verscheuring en haat en vrijheidsberooving. Een Nieuwe Waarheid. En daarom staat uit deze ineenstorting een nieuwe waarheid op, n.1. dat het persoonlijk offer, gebracht uit Liefde en Saamhoorigheid tot de menschheid, niet vergeefsch is. Het oude Godswoord, dat het beter is geen schade te lijden aan de ziel, dan zelfs de heele wereld te winnen, geldt met grootere kracht, omdat de ziel voelt, dat zij staat als post, als voorpost, dus als deel van de menschheids-ziel. Want niet om de eigen ziel te redden, maar om de menschheid te redden staan onze namen onder dat Manifest, al weten 30 wij, dat alleen in het zich verliezen, in het zich onderdompelen in de zee van kameraadschap en solidariteit het zelfbehoud kan zijn gelegen, — .gelijk immers ook in het opgaan in de internationale Volkeren-eenheid het behoud van een Volk gelegen is. Nu moet gij, heeren van deze rechtbank, dit alles rechten. Formeel alleen de woorden van dit manifest. Want juridisch hebt u alleen met den inhoud daarvan te maken. Dit formeele geldt voor U. Maar ik wil het ook hier opénlijk zeggen, opdat het doorklinke tot anderen: onze bedoeling is om niet met dit manifest-alleen, maar in de actie, rondom dit manifest geweven, een geest van verzet voor te bereiden, die komen moet als de verlossende kracht, en waarmee alleen het proletariaat — ik zeg nu met opzet niet zijn „belang", maar zijn heil kan bewerken, dat tevens het heil der menschheid, der wereld is, en daarom een heilig terzet is, een verzet in de loopgraaf en in de kazerne, in de munitiefabriek en in het transport.') Een heilig verzet tegen de „orde", die door wat U „justitie" noemt, gehandhaafd moet worden. Die „orde". In de tijden van verzet, die komende zijn, zijn noodig moedige, durvende personen, die de kracht hebben om zich te geven aan het beste, wat de Menschheid noodig heeft. — Ik ben er trotsch op, zóó voor u te mogen staan. En dit zal mijn heerlijkste vreugde zijn, steeds dien moed te bezitten, die voor ons grootsch en heerlijk werk vereischt wordt. Ik weet, dat Gij er voor zijt om deze orde te handhaven, en ik weet, dat het mijn plicht is, deze orde te ondermijnen, opdat op de puinhoopen van Uw orde hoogere orde verrijzen kan: de orde der ééne menschheid. — Het is Uw noodlot, dat Gij ons daarin helpen moet. Gij kunt niet anders. Spreekt mij vrij — en U geeft mij in die maand 2) tijd om mijn Plicht voort te zetten en tot de hoofden en harten ') Zie de Statuten der Revolutionair Socialistische Vereeniging. 2) De Officier van Justitie eischte een maand gevangenisstraf. 31 te spreken van allen die naar ons luisteren. Veroordeelt mij — en den avond na dien termijn zullen de honderden tot duizenden zijn gegroeid om het woord tot heilig verzet in zich op te nemen en U zult mijn woord met Waarheid hebben geladen. — Oordeelt, zooals U meent te moeten oordeelen. — Volgens de letter der wet moet Gij mij vrijspreken. — U hebt de macht, om mij te treffen. Maar weet wel dit: over Uwe hoofden heen leg ik het gericht over ons in de handen der Toekomst En dat doe ik met een rustig en blij-verzekerd hart, want die toekomst — DIE TOEKOMST IS VAN ONS!!