106 DUITSCH OOST-AFRIKA. mocht niet baten: dank zij het krachtig optreden van den rijkskanselier en van den keizer, bleven de eenmaal bereikte resultaten voor Duitschland bestendigd. Niet lang daarna stierf keizer Wilhelm I en trad Bismarck af als rijkskanselier, of liever hij werd als zoodanig afgezet door den opvolger in het keizerschap. Het ambt, zoovele jaren door Bismarck bekleed, ging over op Caprivi, en het was deze die op 1 Juli 1890 het'plotseling bekend geworden tractaat sloot met Engeland, waarbij Duitschland in ruil voor Helgoland al zijn rechten afstond op Zanzibar, Mombasa en het noordelijk daarvan gelegen Witu-land. Door tal van deskundigen als Reichard, Meyer, Baumann e. a. werd ten sterkste dit tractaat afgekeurd, waarbij het zoo gewichtige Zanzibar, dat zichzelf reeds gesteld had onder Duitsch protectoraat, geheel aan Engeland werd overgegeven, want de aldaar resideerende Sultan verkreeg ëvenals de Khedive van Egypte niet veel meer dan een schijngezag. Gelijk in Duitsch Zuid-West Afrika Engeland zich in Walvischbaai had weten te nestelen, zoo had het thans ook van Duitsch Oost-Afrika den sleutel of poort in handen weten te krijgen. Terzelfder tijd evenwel werd bij het genoemde tractaat Duitschland in het onbetwist bezit erkend van het huidige Duitsch Oost-Afrika, een gebied dubbel zoo groot als het moederland. Toch zou ook dit bezit niet geheel ongestoord zijn. Zoo brak er in 1889 een groote opstand uit onder de Arabieren, die gelukkig onderdrukt werd door von Wissmann en die eindigde met het ophangen van den hoofdrebel Buschiri in Pagani op 14 Dec. Twee jaren later weer werden de manschappen van Luitenant von Zelewsky door den stam der Wahehe in het binnenland vernietigd. Maar ook deze tegenspoed werd ten slotte overkomen en de kolonie bleef voor Duitschland behouden, hetgeen zeker in de eerste plaats is te danken aan het krachtig en doel- DUITSCH OOST-AFRIKA. 107 treffend optreden van von Wissmann, den mihtair-reiziger die ten slotte zoo noodlottig op de jacht zou omkomen op zijn landgoed in Stiermarken. Evenwel de Duitschers, niet als de Engelschen en de Hollanders beschikkend over eene koloniale ervaring en oefening van eeuwen, toonden zich tot dusverre nog alles behalve onfeilbaar in hunne kolomaal-politiëk. De kolonie werd veel te veel bestuurd van uit het moederland, en Duitsche toestanden zocht men daarheen over te planten, zonder voldoende rekening te houden met de volkomen afwijkende omstandigheden. Ook droeg het beheer veelal eèn te sterk bureaucratisch karakter, met alle gebreken daaraan verbonden als traagheid, omslachtigheid, papierheerschappij, het eindeloos volschrijven van rapporten, verklaringen enz. zelfs over de onbeduidendste aangelegenheden, en dat met een gewichtig-doenerij als gold het de belangrijkste en ingrijpendste maatregelen. Daarbij voegden zich dan nog de bekende verschijnselen die plegen te woekeren in de beambtenwereld: kleingeestige afgunst, kwaadsprekerij, vormelijkheid, oogendienarij, formalisme, overschatting van de waarde van rechtskundige en wetskennis ten koste van de eischen der praktijk en van de waardëering van persoonlijke karakterdeugden. Het huidig Duitsch Oost-Afrika bezit een kustlijn van 1000 K.M. en een oppervlakte van bijna één millioen K.M8; d. i. grooter dan Duitschland en Oostenrijk te zamen. De zwarte bevolking bedroeg in 1908 omstreeks 10 millioen zielen, waaronder ± 3000 blanken, alsmede eene Schutztruppe van 270 Duitschers en 2500 kleurlingen en eene politiemacht van 40 Duitschers en 1700 kleurlingen. De hoogste bergen van het land bevinden zich in het Noorden dicht bij de grens van Britsch Oost-Afrika. Inzonderheid valt hier te noemen DUITSCH OOST-AFRIXA. de Kilimandscharo, welke naam in het Kisuaheli beteekent „Berg van den geest Ndscharo". Zijn beide door een kam verbonden toppen dragen afzonderlijk de namen Kibo en Mawenzi. Terwijl de laatste meer oostelijke top een gekloofden rug vertoont, heeft de meer westelijke Kibo d. i. „helverlichte" den vorm van een gewelf den koepel, en deze hoogste top bereikt een hoogte van 6000 M. De koepelvormige kruin is geheel met sneeuw bedekt, maar gewoonlijk is hij reeds enkele uren na zonsopgang in dichte nevelen gehuld en veelal komt hij dagenlang niet daaruit te voorschijn. Deze Kihmandscharo is een uitgebluschte vulkaan, die thans slechts nu en dan enkele aardstooten vertoont en enkele heete bronnen bezit aan zijn hellingen Het schijnt dat reeds eeuwen geleden de Portugeezen in Mombasa eenig besef hadden van het bestaan van dien reusachtigen berg, maar het duurde toch tot Mei 1848 alvorens de zendeling Rebmann als eerste Europeaan den met sneeuw bedekten top mocht aanschouwen. In 1861 was het von der Decken die den berg poogde te bestijgen, maar hij kwam slechts tot een hoogte van 13000 voet. In 1887 geraakten de beide Oostenrijksche reizigers Teleki en von Höhnel tot 4800 M., en eindelijk in 1889 wisten Hans Meyer en de bekende sedert overleden Salzburger alpinist Purtscheller. op 6 October den hoogsten top te bereiken. Sedert is de bestijging, die een drietal dagen in beslag neemt, meermalen uitgevoerd. De voet van den Kihmandscharo is tegenwoordig gemakkelijk te bereiken met behulp van een der beide spoorlijnen die de kolonie rijk is, namelijk de Usambara-spoorweg, aanvangende bij Tanga. Deze werd in Februari 1905 geopend ') 70 K.M. meer Westelijk ligt de minder hooge vulkaan Meru. DUITSCH OOST-AFRTKA. 109 tot aan het 130 K.M. ver gelegen Mombo; maar in 1911 i& de voortzetting daarvan gereedgekomen tot aan Moschi, vanwaar een karavaanweg loopt naar het spoorstation Voi aan den Uganda-spoorweg, een afstand van ±150 K.M. De tweede en grootere spoorlijn is die welke aanvangt bij Dar es Salam. Zij volgt de oude karavanenroute, loopende over Tabora naar Udjidji aan het Tanganyika-meer, behalve dat deze iets noordehjker aan de kust, in het thans in beteekenis vervallen Bagamoyo, vlak tegenover Zanzibar, een aanvang nam. De nieuwe hoofdstad der kolonie toch bezit een veel betere haven. Deze groote spoorlijn naar het binnenland werd begonnen op 1 Februari 1905 en 16 December 1907 kon zij geopend worden tot aan Morogoro, een afstand van 209 K.M. De voortzetting tot Kilossa, 81 K.M. verder, werd geopend op 1 Juli 1909; en thans is onlangs de lijn gereed gekomen tot aan Tabora, de oude gewichtige handelsplaats. De bouwkosten zijn niet gering; zij beliepen een 84.000 Mark per K.M. Toch is de bedoeling de lijn verder door te trekken, eensdeels tot aan het Tanganyikameer, waar dan aansluiting moet verkregen worden met de Congo-sporen, anderdeels met een noordelijke zijlijn van uit Tabora tot naar Muanza aan het Victoria Nyanza, terwijl wellicht in de toekomst ook de lijn Tanga-Moschi naar die laatste plaats zal worden doorgetrokken. Dar es Salam of „Haven des vredes", de hoofdstad der Duitsche kolonie met 30.000 inwoners waarvan één duizendtal blanken, ligt slechts 22 zeemijlen van Zanzibar verwijderd. De stad bezit een goede haven, waarvan de invaart een schoonen aanblik biedt bij de met prachtig palmenbosch bezette kust. De stad zelf is keurig netjes aangelegd, maar zij maakt na het woelige, levendige en drukke Zanzibar een doodschen indruk. Te midden der huizen rijzen twee groote DUITSCH OOST-AFRIKA. 113 en een muildier om mij en mijn bagage in anderhalf uur nog een 500 M. hooger te brengen naar het hooggelegen Amani, waar ik werd ingekwartierd in het nette kleine Logierhaus, een soort van pasangrahan als mij vroeger op Ceylon en Java zoo memgmaal tot nachtverblijf strekte. Vóór het huis werd het verbhjf veraangenaamd door een breede veranda met prachtige bloeiende Bougamvillia vol heerlijke paarse bloemen; terwijl men achter het huis een mooi uitzicht had over de diepe vallei en haar omgeving. Amani is een schilderachtig gelegen bergdorp, bijna 1000 M. boven de zee, dat niet ten onrechte zijn naam draagt die „vrede" beteekent. Op den smallen bergweg, die hier twee dalen scheidt, liggen de verschillende gebouwen der in den aanvang dezer eeuw gestichte wetenschappehjke instelling, waar allerlei onderzoekingen gedaan worden die van belang zijn voor de planters in de kolonie, zooals over caoutchoucsoorten, termieten, ziekten van de katoenplant enz., en waar op het uitgestrekte heuvelachtige terrein waarover men de beschikking heeft, met behulp van een aantal inboorlingen proefnemingen en proefaanplantingen op groote schaal worden bewerkstelligd. Leider was aanvankelijk de bekende, thans in Hamburg woonachtige Afrika-vorscher Stuhlmann, die werd opgevolgd door Prof. Zimmermann, die te voren jarenlang werkzaam was in den plantentuin te Buitenzorg. Als medewerkers heeft hij een viertal Europeesche beamten onder zich, namelijk twee botanici, een chemicus en een zoöloog, alsmede een uit Indië meegebrachten uitstekenden Javaanschen teekenaar. Nadat ik den avond na een lange oriënteermgswandeling in den famihekring van den director had doorgebracht, maakte ik den volgenden morgen om zes uur met hem een morgenrit van een paar uren door de verschillende aanplantingen van koffie, tamarinde, casuarinen, cacao, ananas, caout- 114 DUITSCH OOST-AFRDXA. chouc, enz., waarbij de beide muildieren die het instituut rijk is, ons goed te pas kwamen. Op deze hoogte, omgeven door uitgestrekte bosschen, was de atmosfeer heerlijk verfrisschend, de warmte hoegenaamd niet drukkend. Nadat de morgenrit was afgeloopen, besteeg ik dan ook dadelijk den nabijgelegen Bumole. Op den top daarvan, een rustig en vreedzaam plekje, heeft men een mooi en wijd uitzicht over heel Oost-Usambara met al zijn dicht met oerwoud overdekte bergen, met den hoogen Magrotto als achtergrond. Ten slotte bezocht ik een paar uren de verschillende laboratoria en bezag er de verzamelingen van het instituut, om daarop, na zes uren achtereen in touw geweest te zijn, thuis gekomen mij bij de lunch de weelde van een half fleschje Henckel Trocken te veroorloven. In den namiddag ga ik weer omzwerven in het prachtige oerwoud, dat meer dan iets anders mij imponeerde en dat vooral in de uren die aan den nacht voorafgaan, zonder de felle verlichting van den middag, zich op zijn schoonst voordoet. Een drietal bastaard-terriërs, toebehoorende aan de verschillende Duitsche heeren, grijpen deze ongezochte gelegenheid aan om mij te vergezellen en mede een avondwandeling te maken. Overigens heerschte in het woud eene volkomen plechtige en indrukwekkende stilte. Voerde mij gisteren mijn weg in de richting van Mongo, ditmaal koos ik dien naar Kwamkorro, welke de schoonste heet van gansch Usambara. Het oerwoud,' dat Amani onmiddellijk omsluit, is in zijn overweldigende schoonheid onmogelijk in woorden weer te geven en ik zal dan ook niet zoo dom zijn zoo iets te beproeven. Noch op Java, noch op Ceylon, noch aan de hellingen van de Himalaya, zag ik majestueuser tropisch geboomte, behoorende tot de meest verschillende familiën. Geweldige tot 70 M. hooge, slank oprijzende stammen, die eerst op 40—50 M. hoogte hun bladerkroon dragen; daar- Oerbosch bij Amani. DUITSCH OOST-AFREKA. 117 tusschen aan den voet een ondoordringbaar kreupelhout, waarboven zich grillige lianen als even zoovele reuzenslangen van boom tot boom slingeren; een oneindige rijkdom van epiphytische boomvarens, Aroïdeae, Orchideae en Bromeliaceae; een geheimzinnige stilte, slechts nu en dan onderbroken door neerritselende verdorde bladeren, het gebrom van zwermende bijen of het weemoedig gekir van een woudduif in de verte, — men moet dat alles zelf hebben ondervonden om er zich een rechte voorstelling van te kunnen maken. Want door eene bloote beschrijving, hoe nauwkeurig ook, is dit even onmogehjk als het is iemand, die nimmer een gletscher van nabij aanschouwde, een voorstelling te geven van het hooggebergte of iemand, die nooit den blik liet rusten op den oceaan, een beeld bij te brengen van de majesteit der oneindige watervlakte. Hoe gaarne had ik mijn tocht in Usambara uitgestrekt tot het gezondheidsetablisement Wugiri en Wilhelmsthal alsmede het aan den voet van den Kihmandscharo gelegen Moschi. Maar de beschikbare tijd liet dit niet toe, en reeds met zonsopgang moest ik den volgenden morgen vertrekken, wilde ik bijtijds in Sigi den trein halen voor de terugreis. Geen tijd gehad hebbend tot ontbijten, verdreef ik in den loop van den morgen den oprijzenden eetlust met een aan een der stations gekocht busje sardines uit Noorwegen, de smakelijke ohe mede verorberend waarin kruidnagelen ronddreven, die waarschijnlijk van Zanzibar waren aangevoerd en zoo den ganschen langen weg terugmaakten om een hongerig reiziger met hun aroma te verkwikken. vin DE UGANDA-SPOORWEG. Den 27sten October kwam ik met een kleine kustboot van de D. O.-A. L. in Mombasa aan, om vandaar door te dringen in het binnenland van Centraal-Afrika. De afstand van Tanga hierheen bedroeg slechts 77 mijlen en de vaart duurde 6 uren. Mombasa is een belangrijke havenplaats van 30.000 inwoners, onder welke slechts enkele honderden Europeanen. Reeds lang voordat die laatsten zich hier kwamen vestigen, dreven de Arabieren er een levendigen handel. Den 7den April 1498 landde hier Vasco da Gama op zijn beroemden tocht naar Indië, waarbij hij de eerste omvaart van Afrika volbracht, al bestaan er verhalen (Herodotus TV. 42) dat reeds zes eeuwen vóór onze jaartelling in opdracht van koning Necho van Egypte door Phoenicische zeevaarders in omgekeerde richting van Oost naar West hetzelfde zou volbracht zijn. Vasco da Gama voer de kust nog hooger op tot aan Malinda, om vandaar over te steken naar Kalikut aan de kust van Malabar, waar hij den 20sten Mei landde, daarmede eindelijk het doel bereikend waarmee hij was uitgevaren en dat door zoovelen vóór hem tevergeefs was nagestreefd. Met de, komst van den grooten Portugeeschen zeevaarder 120 DE UGANDA-SPOORWEC begint een langdurig tijdperk van bloedige botsingen tusschen zijn landslieden en de Arabieren die, naijverig op de te behalen handelsvoordeelen, eeuwenlang elkander op Afrika's oostkust bevochten. Daarvan getuigt nog het groote oude, in 1593 gebouwde fort in Mombasa, schilderachtig gelegen aan de rotsige kust en thans gebruikt tot strafgevangenis. Het was in dat fort, dat de Portugeezen van 15 Maart 1696 tot 13 Dec. 1698, d. i. 33 maanden lang, heldhaftig een belegering doorstonden. En het was slechts een handvol menschen, 50 Europeanen en 2500 inboorlingen, die zóólang den aandrang der Arabieren wist te weerstaan; terwijl ten slotte, toen de veste werd ingenomen, niet meer dan 11 man en 2 vrouwen waren overgebleven om over de kling gejaagd te worden door de verbitterde belegeraars. Te tragischer was die afloop na zooveel heldenmoed, omdat twee dagen later de reeds lang verwachte vloot tot ontzet uit Goa verscheen, juist even te laat om nog van nut te kunnen zijn, op dezelfde wijze als iets dergelijks in onzen tijd geschiedde bij de langdurige verdediging van Khartum tegen de Mahdisten. Het zeer warme Mombasa is gelegen op een klein koraleneiland en vormt tegenwoordig de haven voor kleinere schepen, terwijl de grootere komen te liggen bij het naburige Kilindini, waar evenals bij Mombasa het water wemelt van vraatzuchtige haaien. De stad bezit o. a. een net ziekenhuis, vlak aan de kust gelegen, waar zich een aardig voetpad slingert langs den rotsigen zeeoever. Verder een standbeeld van den Schot Sir William Mackinnon, den grondvester der British East Africa Association, die in 1896 overging in het East Africa Protectorate. Om in de bovenstad te komen kan men gebruik maken van door negers voortgeduwde trollies, soortgelijk aan die welke in Beira worden aangetroffen. De beide hotels der stad verheugen zich niet bepaald in den besten DE UGANDA-SPOOBWEG. 123 Het is nog slechts dertig jaren geleden dat Joseph Thomson in 1883—84 als eerste blanke van de kust tot het Victoria-Nyanza doordrong ongeveer langs dezelfde route als thans door den spoorweg wordt doorloopen. Maar vóór deze was gebouwd, waren minstens vier maanden noodig om dien tocht te volbrengen, welkë thans in twee etmalen kan worden afgelegd. Terecht doorzag de Engelsche regeering, eenmaal in het bezit van dit grondgebied gekomen, dat vóór alles een spoorweg noodig was om de kolonie tot een winstgevend gewest te maken. Niet ten onrechte heeft Dernburg eens gezegd: „Koloniën ohne Eisenbahnen sind gleich Goldminen ohne Schacht". Ook de Vereenigde Staten b. v. zouden nimmer in zoo korten tijd zulk een hooge vlucht genomen hebben zonder eene spöorwegverbmding met het Westen; en zoo zag men ook hier in, dat niet onjuist wel eens is gezegd dat het verschil van den besten en den slechtsten spoorweg altijd nog onbeteekenend is, vergeleken met het verschil tusschen den slechtsten spoorweg en in 't geheel geen.. Zoo is reeds thans, zoo korten tijd slechts na de voltooiing van den Uganda-spoorweg, bij de omwonende mboorlingen duidelijk een vooruitgang in beschaving waar te nemen, die anders nog zeer lang op zich zou hebben laten wachten. Oorspronkelijk zeer zeker is die spoorweg niet gebouwd juist met dit doel, maar uit pohtieke overwegingen óm aan Engeland een overwicht te verzekeren in de landen van den Boven-Nijl. Maar nu hij er eenmaal is, heeft hij reeds thans eene zóó groote handelswaarde verkregen, dat hij een jaarlijksche winst afwerpt van omstreeks £> 80.000. Door den in aansluiting aan de spoorlijn ingerichten bootdienst op het Victoria Nyanza werd de lijn al spoedig het uitvoerkanaal van de handelsprodukten van een aanzienlijk deel der aan het meer gelegen Duitsche bezittingen, en zoo konden weldra 124 DE UGANDA-SPOORWEG de uitgaven worden bedropen door de inkomsten; terwijl het feit, dat wekelijks niet minder dan vier treinen loopen in beide richtingen, genoegzaam aantoont hoeveel behoefte er was aan zulk een spoorweg. Maar Engelsche ondernemingsgeest en energie was noodig om dit werk in zoo betrekkelijk korten tijd tot een goed einde te brengen. De moeiehjke projecteering van den kortsten en voordeehgsten weg werd begonnen door Majoor Macdonald in het jaar 1891. Met den eigenlijken bouw van de spoorlijn werd aangevangen in 1896, en reeds zes jaren later, in 1902, kon zij voor het verkeer worden geopend. Om dit resultaat te bereiken waren niet minder dan 20.000 koehes als wegwerkers uit Indië overgekomen, want het was onmogelijk in de weinig bevolkte streken een voldoend aantal geschikte werkkrachten te vinden. De lengte van de lijn bedraagt 584 E. M. en de bouwkosten bedroegen niet minder dan bijna £ 10.000 of meer dan een ton gouds per mijlx), d. i. totaal bijna 6 millioen pond sterling. De enorme kosten lagen vooral in het aanbrengen van het materiaal en de verschaffing van arbeidskrachten. Aan bruggen behoefde niet veel te worden uitgegeven; in het waterarme land worden bijna geen rivieren gekruist; wel komt men langs een paar waterbekkens, het zoete Naïvasha én het brakke Nakuru en Elmenteita-meer, gelegen in de zoogenaamde Rift-valley, die zich over een grooten afstand van het noorden naar het zuiden uitstrekt. Evenmin behoefden veel kosten te worden besteed aan tunnelbouw, want tunnels worden op dezen spoorweg evenmin als op de ZuidAfrikaansche sporen gevonden; wèl daarentegen een aantal viaducten, soms van uitgestrekte lengte, die in het bergachtig gedeelte over diepe kloven heenvoeren. De hoogte- ') Dat is naar onze maat f 72.000 per K M. 126 DE UGANDA-SPOORWEG. verschillen die daarbij de lijn heeft te overwinnen, zijn zeer aanzienlijk. Het Victoria Nyanza dat bereikt moest worden, ligt reeds 3650 voet boven den zeespiegel; maar alvorens dat punt te bereiken, moesten eerst twee bergruggen van 7400 en 8200 voet worden overschreden. Over de geheele lijn vindt men een 38-tal stations. Deze liggen op een afstand van omstreeks één uur rijdens van elkander en hun ligging is dikwijls uiterst eenzaam te midden van een volkomen onbewoonde vlakte. De dienst wordt waargenomen door Indisch personeel, en overal vindt men een groote watertank ter drenking van de dorstige machine. De voornaamste stations die men van de kust tot aan het Victoria-meer passeert, zijn de volgende: Afstand van Mombasa Hoogte boven de zee Voi 103 E.M. 1830 Eng. voet Makindu 209 „ 3280 „ Nairobi 327 „ 5450 „ v Escarpment 364 „ 7390 „ „ Kijabe 372 „ 6790 , Naïvasha 391 „ 6230 „ Nakuru 448 „ 5950 „ „ Mau Summit 492 , 8200 „ Landiani 500 „ 7411 r „ Port Florence 584 „ 3650 „ De treinduur voor dit geheele traject is feitelijk 40 uren; maar doordat men een nacht langdurig stilstaat aan het station Nakuru, doet men er bijkans twee etmalen over. Gemiddeld is dus de snelheid niet meer dan 15 E.M. of 24 K.M. per uur, mede doordat men telkens geruimen tijd verliest met de vulling der machine evenals in Rhodesia. Wat de kosten betreft betaalt men voor de tweede klasse, al is die niet veel minder van inrichting, slechts de helft DE UGANDA-SPOORWEG. 127 van den prijs der eerste klasse; terwijl in beide een retourbillet, dat maandenlang geldig is, berekend wordt op anderhalf maal een enkelvoudig. Dat de kosten niet bovenmatig boog zijn blijkt wel hieruit, dat men voor een retourbillet eerste klasse te betalen heeft: van Mombasa tot Port Florence per trein . 584 E.M. 158 Rupees of £ 10.10 van Port Florence tot Entebbe per boot. . 175 „ 47 ,, „ „ 3.3 Totaal. . 759 E. M. 205 Rupees of £ 13.13 Een dergelijk doorloopend billet, hoewel een waarde van meer dan ƒ150 en een reis van verscheidene etmalen vertegenwoordigend, en geldig voor een afstand als naar Rome of Moskou, bestaat uit niets dan een gewoon kartonnen spoorkaartje en ziet er niet anders uit dan bij ons een billet van Den Haag naar Leiden. Hetzelfde hadden wij te voren in Zuid-Afrika ondervonden, waar in dit opzicht eenzelfde geriefelijke eenvoud heerschte. De compartimenten in den trein zijn ruim en luchtig, terwijl de vensters van buiten halverwege bedekt zijn door uitstaande neerhangende houten luiken ter beschutting tegen regen en zonneschijn. Aangenaam ook is het, dat de locomotief met hout gestookt wordt, wat veel minder rook geeft en de reis zindehjker maakt dan in Zuid-Afrika; slechts moet men eenigszins acht geven op den vonkenregen die nu en dan uit de pijp opstijgt bij het opstoken der machine. Daar het onderweg 's nachts goed koud kan zijn, heeft men dan dek noodig, maar dit moeten de passagiers zelf medebrengen. Eveneens is het aanbevelenswaardig vooruit een plaats te bespreken, al is men niet karig met de toebedeelde ruimte, want er zijn geen afzonderlijke slaapwagens. . Evenmin een eetwagen; men voedt zich op Amerikaansche DE UGANDA-SPOORWEG. 131 aan, deels van Semitischen of Hamitischen oorsprong zooals de Galla en Somali, deels met Nilotisch bloed zooals de Kavirondo. De Somali bijv. hebben ondanks hun donkere zwartbruine huid niets te maken met Bantoe-Negers. Ook hun karakter is zeer verschillend; zij zijn intelligent, sluw, fier en onafhankelijk, trotsch, fanatiek en twistziek. Evenwel deze Somali, hoewel tot Britsch Oost-Afrika ter wille van handeldrijving afzakkend, behooren toch thuis in noordelijker streken. Dit is niet het geval met de M a s a i, een van de interessantste volksstammen die, wellicht opgedrongen door de Galla en Somali, uit het noorden tot in Duitsch OostAfrika is doorgedrongen en over welken wij,om zijn ethnographisch belang, iets nader willen mededeelen. Over de niet minder belangwekkende, aan de oevers van het Victoriameer huizende Kavirondo spreken wij later. De Masai *) dan wonen thans tusschen 34 en 38° O.L. en 3° N. en 7° Z.B. dus aan beide zijden van den aequator. Het verst naar het zuiden drongen zij door in 1830; maar zij werden toen teruggedreven door de Wagogo en de Wahehe. Oorspronkelijk schijnen zij noordehjker gewoond te hebben tusschen den Witten Nijl en het Rudolph-meer. Door Johnston worden zij beschouwd als voortgesproten uit eene vermenging van Hamieten en Nijlnegers. Merker daarentegen hield de Masai voor afstammelingen van hetzelfde nomadiseerend Semietenvolk, als waartoe het herdersvolk der oudste Hebraeën behoorde, terwijl volgens hem onder de huidige Joden het zuivere Semietentype slechts bij uitzondering is aan te treffen. Evenwel Merker's voorstelling als zouden de Masai circa 5000 v. C. met hun vee zóóver naar het zuiden zijn doorgedrongen, alsvorens nog ') Uit te spreken als Masai. Hoofdbronnen voor de kennis van dit volk zgn: M. Merker. Die Masai. 2 Aufl., Berlin 1904 en A. C. Hollis. The Masai. Oxford 1905. 132 DE UGANDA-SPOOBWEG. de Egyptenaren het Boven-Nijldal bezet hadden, schijnt moeiehjk houdbaar en heeft weinig bijval gevonden. Evenmin als de Somali gelijken de Masai op negers. Hun gelaatsvorm is niet prognaath; en behalve in hun mond bezitten zij veeleer Caucasische gelaatstrekken. Groote liefhebbers zijn zij van het aanbrengen van kunstbewerkingen aan den kop. Zoo wordt het haar in het aangezicht zorgvuldig uitgetrokken, zoodat er nimmer een baard of snor aan te bespeuren valt. Evenzoo worden gewoonlijk de beide onderste snijtanden weggenomen. De oorschelpen ondergaan een geweldige deformatie door het doorboren van de oorlel en het daarna indrijven van een ronde houtschijf in de gemaakte opening, terwijl dan onder aan de zoo uitgerekte oorlel met ijzerdraad versieringen gehangen worden. Vooral de vrouwen dragen geweldig veel van dergelijke metaalversierselen. Haar hals, armen en beenen zijn dermate daarmede omhangen, dat zij een soort van pantser vormen waarin slechts knie en elleboog zijn vrijgelaten. Die sieraden zijn gevormd uit een groote spiraal van ijzerdraad, die om de ledematen wordt gewonden, en die niet eenvoudig kan worden afgenomen maar gewoonlijk tot aan den dood toe onophoudelijk wordt meegesleept. En aangezien nu het totaal van die versieringen een kolossaal gewicht vertegenwoordigt, is het duidelijk dat daardoor de bewegingen zeer worden belemmerd en zelfs de gang veelal iets waggelends verkrijgt. De Masai zijn bootvaarders noch vischvangers maar een echt herdersvolk. Hun hoogste geluk bestaat in een zoo talrijk mogelijken veestapel, en hun geheele denken en streven ligt in het behoud en de uitbreiding hunner kudden, voor welke zij een groote aanhankelijkheid ten toon spreiden en die zij behandelen als levensgezellen. Wat het schaap is voor de Hottentotten en de geit voor de Kaffers, dat is het rund voor de Masai. Toch hebben ook de Masai geiten 136 DE UGANDA-SPOORWEG. herdersvolk, welks eenige bezigheid bestaat in veedrijven, rondtrekken en krijgvoeren, maar dat ongeschikt bhjkt voor eiken regelmatigen arbeid en daarom waarschijnlijk is opgeschreven om uit te sterven, waartoe ook de onder hen heerschende pokken en runderpest bijdragen. Zelfs hun wapenen worden niet eenmaal door henzelven vervaardigd, maar door hen gekocht van den stam der Wadschagga, wonende in de buurt van den Kihmandscharo en bekend als kundige smeden, maar op wie desondanks de Masai als op minderwaardigen neerzien. Deze wapenen bestaan in de eerste plaats in een lange, schoongevormde speer, die den trots uitmaakt van den krijgsman, en verder in een groot ovaal schild van een meter lengte, beschilderd met wapenfiguren. Ouden van dagen dragen zulk een schild niet, maar zijn toegerust met pijl en boog of met uit één stuk bewerkte knotsen van hard hout, die veel gelijkenis vertoonen met de knobkerries der Zoeloes. Komen wij thans tot Nairobi, de hoofdstad van Britsch Oost-Afrika, gelegen aan de spoorbaan nagenoeg juist halverwegen tusschen de kust en het Victoria-meer. De stad heeft een 20.000 inwoners, waaronder 3000 Indiërs en een lOOOtal Europeanen. De stad zelf is verre van schoon; en in het handelsgedeelte vindt men vele huizen opgetrokken van het leelijke, in Afrika zoozeer verbreide, gegolfde plaatijzer, welke blikken huizen uit aesthetisch oogpunt volkomen in de schaduw gesteld worden door de hutten der inlanders. De woningen der Engelsche beambten, evenals de residentie van den High Commissioner en het hospitaal, liggen hooger op de koele heuvelen. De vele Europeesche honden en rijpaarden die men hier op de wegen ziet, toonen reeds genoegzaam dat het klimaat hier een veel minder DE UGANDA-SPOORWEG. 137 tropisch karakter draagt dan aan de kust; en inderdaad schommelt de temperatuur in het 1700 M. hoog gelegen Nairobi tusschen 42° en 86°. Het interessantste in de stad zijn het groot aantal inboorlingen van verschillende stammen, die uit den omtrek hier op de markt te zamen stroomen. Zelfs zijn enkele dromedarissen uit het Noorden tot hiertoe afgezakt, maar het hoofdverkeer per trekdier geschiedt door de schilderachtige Indische zebu's met hun groote vetbulten, die met hun kalme gelatenheid toonbeelden vormen van philosophische berusting. Het eenige in aanmerking komend Norfolk-hotel bleek uit te munten in miserabel voedsel, slordigheid en wanbeheer; het was duur maar slecht, het treurigste specimen van zijn soort dat wij in Afrika ontmoetten. Daarenboven bleek men er niet eens beveiligd tegen diefstal; ten minste aan mijn vrouw, die de onvoorzichtigheid had begaan op een avond haar handtasch een oogenblik onbeheerd te laten liggen in haar kamer waarvan wel de deur gesloten maar het venster opengebleven was, werden een honderd Rupees in goud en papier daaruit gestolen, terwijl aan venster en geldbeurs duidehjk sporen van inbraak vielen waar te nemen. Wèl werd de diefstal dadelijk bemerkt en onmiddellijk den volgenden morgen aan het vlak tegenover het hotel gelegen politiestation aangegeven; maar gelijk het gewoonlijk in dergelijke gevallen gaat, zonder eenig voor de bestolene vruchtbaar gevolg. Het Norfolk-hotel is een groote verzamelplaats van jagers op groot wild, die uit Europa overgekomen zich in Nairobi uitrusten om wat men noemt „on safari" te gaan. Geheele zulke expedities met een groot aantal dragers van tenten, proviand enz. worden hier door bepaalde daarop ingerichte firma's ineengezet. Het groot wild toch schuilt bij voorkeur in weinig bewoonde streken, waar hoegenaamd geen voedsel 138 DE UGANDA-SPOORWEG. te bekomen is en waarheen men dus alles zelf moet meenemen, ook voor de dragers; het geschoten vleesch toch, voor zooverre eetbaar, bederft spoedig, en gezondheidshalve kan men ook niet geruimen tijd alleen daarvan leven. Behalve al die dragers wordt verder een blanke deskundige meegenomen, die voor zijn diensten met £ 60—100 per maand betaald wordt: de beroemdste van deze is wel Mr. R. J. Cunningham, die ook voor Roosevelt in 1909 de expeditie ineenzette en die een niet minder kundig en ervaren jager schijnt te zijn dan de bekende Selous. Natuurlijk wordt die jacht niet altijd alleen om haarzelfswille beoefend, maar speelt daarbij veelal ijdelheid en zucht tot vertoon tegenover de buitenwereld een groote rol, terwijl dikwijls de belangstelling voor hét land en zijn bewoners geheel op den achtergrond treedt en bijkans het eenig doel er in is gelegen, jachttropeeën mee naar huis te brengen en avontuurlijke jachtverhalen op te kunnen disschen. In Engeland wordt een ontelbaar aantal boeken met die stóf uitgegeven; en onwillekeurig vraagt men zich af wie toch wel de lezers zijn mogen van al die eenvormige en vervelende jachtverslagen. Een eigenaardig voorbeeld van zulk een jachtmonomaan, wien het er slechts om te doen is zooveel mogelijk in korten tijd te dooden, was een Duitscher die in Dar es Salam aangekomen, daar slechts één week aan land bleef, in die week drie dagen jaagde in het binnenland, daarbij een aantal verschillende diersoorten schoot, en onmiddelhjk daarop rechtsomkeert maakte om met de eerste de beste vaargelegenheid weer naar huis te keeren; d. w. z. die een reis maakte van minstens zeven weken ter wille van drie dagen sport. Maar afgezien van zulke uitwassen, valt niet te ontkennen dat voor velen, die nu eenmaal jagen willen en met een hartstocht voor de jacht bezield zijn, hier in Oost-Afrika een uitstekende gelegenheid daartoe bestaat DE UGANDA-SPOORWEG. 139 en zij er heel wat meer bewijzen van moed en volharding kunnen afleggen dan bij de tamme gevaarlooze jacht zonder eenige ontbering in eigen land. Terecht merkt Churchill te dien opzichte op: „Surely they are perverse, unenterprising folk who spend fortunes each year in preserving with so much artificial care, and to the inconvenience of other dwellers in a small island, well-counted herds of more or less tame deer, when in a month, and for less expense than the year's rent of their forests, they could pursue wild animals of every kind in their natural haunts and gain experiences that would last them all their lives." Inderdaad, aan wild van allerlei soort is hier nog geen gebrek; de wildrijkdom is er nog zóó groot, dat het in de laatste jaren wel is voorgekomen dat een rhinoceros of een leeuw door den trein werd overreden of dat telegraafdraden door voorbijrennende giraffen gebroken werden. Dikwijls werd op een der eenzame stations een mensch door een ronddolenden leeuw verscheurd of althans vreesehjk toegetakeld. De zebra's en in Uganda de nijlpaarden en buffels, heeft men moeten vervallen verklaren van de bescherming die zij tijdelijk van regeeringswege genoten, omdat zij zich daarmede zóó sterk vermeerderden, dat de landbouw te veel werd geschaad en het leven der inwoners te veel in gevaar gebracht. Wordt nu de jacht op een eerlijke manier gedreven en niet b.v., zooals naar het heet wel is voorgekomen, den leeuwen vergiftigd vleesch geboden of hun drinkplaats vergiftigd om zich de verovering van hun huid gemakkelijk te maken, dan is de jacht op de -vier gevaarlijkste soorten van groot wild: leeuwen, buffels, olifanten en rhinocerossen, ondanks uitstekende schietwapenen en alle voorzorgsmaatregelen zeker niet van lijfsgevaar ontbloot. Voor eenige jaren werd een jager als Dr. Kolb, die reeds ettelijke neushoorns had geveld, ten slotte in de buurt van de Kihmandscharo door 140 DE UGANDA-SPOORWEG. een neushoornkoe, die haar jong bij zich had, aangevallen en door den hoorn van het beest doorboord. In de laatste tientallen van jaren zijn aldus tal van blanken en inboorlingen door wilde dieren omgekomen, volgens Roosevelt in 3 a 4 jaren meer dan vijftig blanken er door gedood of verwond, en dat wel meérendeels door leeuwen. Wat den leeuw of simba betreft, onder gewone omstandigheden valt hij den mensch niet aan, tenzij hij op de jacht in 't nauw gebracht geen uitkomst meer ziet of wel door honger wordt gedwongen, in welk geval hij een binnendringen in kralen of wagens niet schroomt. Een uitzondering ook vormt het, wanneer men te doen heeft met een zoogenaamden „man^eater" die, eenmaal menschenbloed geproefd hebbend, daarop verlekkerd is geraakt en nu voortaan daaraan de voorkeur geeft boven zijn gewonen dierenbuit. Een treurige vermaardheid als zoodanig verwierven zich de man-eaters van Tsavo. Tijdens den bouw van den spoorweg werd bij die rivier in een nacht op het einde van 1898 een zekere Mr. Ryall, verbonden aan het politiecorps, eenvoudig uit een spoorwagen gesleept. Als metgezellen had deze dien nacht een Duitscher, die boven in een kooi sliep, en een Italiaan; en wegens de warmte hadden zij de deur opengelaten. De Engelschman zou de wacht houden en uitkijken, maar was blijkbaar in slaap gevallen. Plotseling nu sloop ongemerkt een groote leeuw door de openstaande deur, stapte over den Itahaan die op den grond lag te slapen heen, greep den voor het venster gezeten Engelschman, en wist met dezen door het venster te ontkomen, hoewel de Duitscher op het gerucht ontwaakt in het donker uit zijn bed gesprongen . was en daarbij op den rug van den leeuw was terecht gekomen. Een paar honderd meter verder werd het slachtoffer kalmpjes opgepeuzeld. Maar het zou bij dit ééne geval niet blijven. Bij lang- DE UGANDA-SPOORWEG 141 zame treinvaart wordt kort daarop een arbeider in een open goederenwagen door een leeuw gegrepen en uit den wagen meegesleurd. Een inboorling wordt, na 's nachts van een dergelijk lot nog juist bijtijds te zijn bevrijd, ten tweeden male en nu voorgoed weggeroofd; terwijl een ander maal een leeuw een inlander grijpt, die bevrijd wordt door zijn metgezellen, en daarop, als' diens vrouw de wonden uitwascht, het met bloed gedrenkte water komt opslorpen. Soortgelijke voorvallen van toenemende brutaliteit veroorzaakten een dergelijke paniek, dat in die maand December 1898 het werk tijdelijk moest gestaakt worden ter wille van een paar bestiën, die reeds 28 Indische koelies achtereenvolgens hadden weggeroofd. Ten slotte werd de een daarvan door een zekeren Mr. Patterson gedood, terwijl de andere in een opgestelde val werd gevangen. Hoewel er thans natuurlijk niet meer zooveel leeuwen in Oost-Afrika voorkomen als vroeger, toen zij nog 's avonds door de tegenwoordig electrisch verlichte straten van Dar es Salam rondzwierven, toch wemelt het op sommige plaatsen nog ervan, en aan avontuurlijke leeuwenverhalen uit vroeger en later tijd is dan ook geen gebrek. Zoo b.v. dat van een leeuw, die een van een avondfeest huiswaarts keerend Europeesch kolonist aangrijpt, maar spoedig weer loslaat om liever in plaats van hem zijn vooruitloopenden zwarten jongen te verscheuren, naar het heet tot die verandering van keuze geleid door den whiskeystank die van den blanke uitging en hem minder behaagde. Maar dat ook thans nog in Britsch Oost-Afrika geen gebrek is aan leeuwen, bewijst het avontuur dat tijdens mijn verblijf werd beleefd door een daar gevestigden Transvaalschen Boer. Op een avond met zijn ossenspan voorttrekkend werd hij achtervolgd door een troep hongerige leeuwen, die toen hij zijn nachtkwartier ging opslaan, zijn trekossen begonnen aan te 142 DE UGANDA-SPOORWEG. vallen. Met zeldzame koelbloedigheid schoot de Hoer toen in weinige minuten alle zeven leeuwen, met het gevolg dat vijf ervan op de plaats dood bleven, terwijl de beide andere die zwaar gewond waren den volgenden dag stervend in de buurt werden teruggevonden. Zeker een zeldzaam rijke jachtbuit voor één enkelen namiddag. Ik zelf, de jachtkunst niet meester, noch in het bezit van de noodige vuurwapenen, was niet voornemens mij met jacht op groot wild bezig te houden en zou daartoe trouwens ook niet den benbodigden tijd beschikbaar gehad hebben. Wel daarentegen had ik gelegenheid om gedurende mijn kort oponthoud in Nairobi een eind ver naar het noorden het binnenland verder in te trekken in de richting van den om zijn ohfantenrijkdom bekenden 5600 M. hoogen Mount Kenia. Dit was mogehjk doornat de Boma Trading Co. een paar malen in de week een automobiel liet loopen naar Fort Hall, den regeeringszetel der provincie Kenia, al was die dienst verre van geregeld en betrouwbaar. Van de twee beschikbare machines was er één onbruikbaar, de andere juist een week tevoren onderweg bezweken. Deze laatste evenwel was gelukkig juist weer hersteld. Bóven op het achtergedeelte van het geweldig gevaarte wordt een kolossale massa hout en andere bagage opgeladen en die goederenstapel wordt gekroond door een aantal inboorlingen die voor enkele rupees mogen meerijden. Ik zelf zit voorop met een paar blanken, terwijl achter ons als in een soort van tweede klasse een Indiër met vrouw en kind heeft plaats genomen. De machine, hoewel van 44 paardekrachten, rijdt door haar aanmerkelijke belasting en het zeer heuvelachtig terrein met steile weghellingen slechts langzaam. Het uitzicht is niet bizonder, maar aardig zijn de papyrusbosschen in de lager gelegen moerassige gedeelten en vooral interessant het groot aantal inboorlingen, inzonderheid DE UGANDA-SPOORWEG. L45 een bull-terrier, in Amani een paar bastaard-terriërs geweest, thans geeft een groote pointer mij de eer van zijn gezelschap. Het schijnt nu eenmaal, dat overal waar ik kom de honden met hun fijn instinkt dadelijk bemerken dat zij met een goed vriend te doen hebben, dien zij vertrouwen kunnen en die hun bijzijn op prijs stelt. Want nog afgescheiden van de gezelligheid die het meebrengt, waardeer ik zulke bewijzen van aanhankehjkheid omdat zulk een makker in een land vol vreemdsoortige gedierten een, — zij het ook wellicht ongerijmd en ongewettigd, — gevoel van veiligheid suggereert. De eenige gast die met nuj dien nacht in het huis logeerde, was een Amerikaan in khaki-kostuum, die zoo juist een groote reis volbracht had door Azië. Met hem en den beschaafden jeugdigen hotelhouder Mr. Draper bracht ik een aangenamen avond door, pratende over allerlei koloniale aangelegenheden. Toen wg eindehjk naar bed gingen, was in de verte in den maneschijn het janken van een hyena te hooren. Aan roofgedierte trouwens was hier geen gebrek. Reeds had ik in den laten namiddag een grooten aasgier boven het huis zien zweven; en niet lang geleden was 'snachts een luipaard op het erf verschenen en was er in de buurt een hippopotamus geschoten. Mijn nachtrust evenwel het niets te wenschen over, toen ik mij met mijn revolver naast mij ter ruste had begeven, weldra insluimerend onder het slaapwekkend ruischen van den nabijgelegen waterval. I Uit Thika in Nairobi teruggekeerd, zetten wg daags daarna onze treinreis naar het Victoria-Nyanza voort. Bij het station Kijabe heeft thans een Duitsche firma uit Mombasa een soort van sanatorium gebouwd, hoog gelegen te midden van een boschrijke omgeving. Voor wie een paar dagen beschikbaar heeft en ergens onderweg nog eens wil uitstappen, schijnt inderdaad dit punt met zijn schoon uitzicht 10 146 DE UGANDA-SPOORWEG. >ver de vlakte het meest geschikt. Iets verder m het lager gelegen Naivasha, waar het landschap veel op onze heide gelijkt en het gouvernement een groote proef boerderij heeft jpgericht, wordt juist de groote jaarhjksche schapenmarkt gehouden. Hier zijn wij aangeland aan de reeds boven genoemde groote Rift-vallei, een geweldig uitgestrekte bodeminzinking die zich op ongeveer den 36sten lengtegraad uitstrekt van het Nyassa-meer tot aan het Rudolph-meer en Abyssinië, terwijl volgens sommigen ook de Roode en de Doode Zee er toe behooren. Westelijk daarvan loopt een tweede groote Centraal-Afrikaansche inzinking langs den 30sten lengtegraad, waartoe de Tanganyika, Kiwu, Albert Edward en Albert-meren behooren. Kort na Nakuru, waar wij aan het station in den stilstaanden trein den nacht doorbrengen, komen wij aan het station Njoro, waar Lord Delamere met ruime beurs een groote estate heeft aangelegd en onderhoudt. Zij doet mij denken aan de proeffarm van Rhodes bij Boelawayo; maar het schijnt mij zeer de vraag of de op zulk een wijze bereikte resultaten veel bewijzen voor de mogelijkheid van vestiging van landbouwers met meer bescheiden middelen. Thans komt het bergachtigste gedeelte vol ravijnen en viaducten, dat zeker wel het kostbaarst van aanleg is geweest en in verloop waarvan het hoogste punt der spoorbaan wordt overschreden. Daarna daalt men vrij snel af in de richting van het Victoria-meer, komende in een groote vlakte, in welker hoog gras een ontelbare menigte van losstaande en bevallige schermacacia's met haar vlak uitgebreide bladerkroon verspreid liggen, hier en daar afgewisseld door enkele groote kandelaber-euphorbiaceae. Dit gebied, waar het laatste gedeelte van den spoorweg doorheen loopt, is weer veel sterker bevolkt, en wij zien er talrijke kudden DE UGANDA-SPOORWEG. 147 van geiten en runderen, die bij de nadering van den trein wegvluchten in het hooge gras. Deze streek wordt bewoond door den merkwaardigen stam der Kavirondo, waarmede wij den volgenden dag nader zullen kennis maken. Met dat doel toch reis ik met een voortrein, waardoor wij een paar nachten in Port Florence kunnen overblijven: Het blijkt dat wij waarlijk geen spijt behoeven te hebben van dat besluit. Want niet alleen is de plaats zelf fraai boven het water gelegen met een reeks van bergen in 't verschiet, maar ook hebben wij nu gelegenheid zoowel om een hier gevestigd landgenoot op te zoeken als om de bewoners meer van nabij te leeren kennen. In Port Florence of Kisumu aangekomen, waar onze spoorreis ten einde loopt en wij voor de eerste maal de Victoria-Nyanza aanschouwen, nemen wij onzen intrek m de dak-bungalow van de spoorwegmaatschappij, gelijkende op de soortgehjke logeerhuizen in Engelsch-Indië die in aangenaamheid van rustig verbhjf zeker niet voor hotels onderdoen. Zoo was ook hier bij aanmerkehjk lager prijzen de kwaliteit van het voedsel heel wat beter dan in het dure hotel te Nairobi. Na den maaltijd genoten wij een prachtigen maneschijn; maar de vredige stÜte van den avond werd helaas op onaangename wijze verstoord door een troep rumoerige, schreeuwende en zich als idioten aansteUende dronken Engelschen. Welk een aUerongunstigsten mdruk moest zoo iets niet maken op den Indischen hotelbestuurder en zgn zwarte bedienden, aan wie zelf geen drank mag verstrekt worden op straffe van langdurige opsluiting in de gevangenis. Als ik 's morgens opsta, omzweven een paar haviken en een paar groote aasgieren het huis. Na het ontbijt is onze eerste gang door den Indischen bazar naar een van de inboorlingenkampen. Maar op dit uur van den dag leek dit wel 148 DE UGANDA-SPOORWEG. uitgestorven, en slechts hier en daar zat een vrouw voor haar hut. Blijkbaar was alle drukte verplaatst naar de markt, waar ons een der interessantste tafereelen wachtte van de gansche reis en men zoo recht de sensatie verkreeg midden in Afrika te zitten. De levendige handel in vleesch, granen en kleedingstukken, waaraan voornamelijk door druk uit lange pijpen rookende vrouwen werd deelgenomen, vond hier plaats in volstrekt Adamscostuum of zooals de Engelschen het aardig uitdrukken „birthday-suit". Slechts een klein bandje om het midden met een miniatuur-kralenschortje of een van achter als een staartje aanhangend lapje of bosje koolblaren, vormde de gansche kleedij, die verder nog werd aangevuld met enkele versieringen van arm-, been- of oorringen. Vooral de mannen en de ongehuwde vrouwen gaan geheel naakt. De gehuwde vrouwen dragen het zooeven genoemde staartje van touw of andere stof; en merkwaardig is het dat de aanraking van dit eenig lichaamsbedeksel door een stamgenoot of zelfs door den echtgenoot wordt aangemerkt als eene groote beleediging, die slechts kan worden uitgewischt door de offering van een geit om het anders dreigend onheil te voorkomen of den dood der vrouw af te wenden. Evenzoo moeten de gehuwde mannen, zoo zij een kind hebben, een stukje geitenhuid dragen; terwijl de schoonmoeder nauwkeurig toeziet dat hieraan de hand gehouden wordt, ook al draagt de schoonzoon ldeedingstukken. De hchaamsvormen der jonge vrouwen waren zeer fraai, vooral wat de ledematen aangaat; en voor beeldhouwers ware deze markt te Kisumu een uitstekend veld geweest voor observatie. Het is een eigenaardige gewaarwording zich zoo moederziel alleen als eenig Europeaan te bewegen tusschen zulk een dichten drom van naakte menschen, al valt door de donkere huidskleur die naaktheid lang niet zoozeer in 't oog als dit bij ons blanken 't geval zou wezen. Door Kavirondo-Kezin. DE UGANDA-SPOORWEG. 151 die donkere kleur toch raakt men daar spoedig zoozeer aan gewend, dat het mij omtrent tal van plaatsen onmogelijk zou zijn mij te herinneren, in hoeverre de inboorlingen van kleedingstukken voorzien waren. De zwarte tint heeft inderdaad het effect van zelf een kleedingstuk te zijn; en het is mij dan ook niet recht duidelijk waarom zoo dikwijls geijverd wordt voor hét aanleggen van dikwijls onzindelijke kleedij, waardoor noch de aesthetica verhoogd, noch de moraal bevorderd wordt. Maar door het binnendringen eerst van Arabieren, later van Europeanen en van Indische handelaars, alsmede door den invloed der zending is het meer en meer zeldzaam geworden tlat men een ganschen volksstam in zijn natuurlijken staat kan waarnemen. De moraliteit anders is met die verandering niet toegenomen; de Kavirondo althans zijn van meening dat integendeel het dragen van kleederen leidt tot onzedehjk gedrag; en trekt bij hen een vrouw die aan, dan verspeelt zij daarmede haar goeden naam. Het heet dat juist de naakt gaande stammen gewoonlijk de meest moreele zijn. Ten opzichte van de Kavirondo gaat die stelling zeker door: bij hen wordt het als een groote schande beschouwd indien een meisje bij haar huwehjk bhjkt geen maagd meer te wezen, en in dat geval wordt zij aan hare ouders teruggegeven en moet niet slechts de voor haar geschonken prijs worden terugbetaald, maar moet daarenboven nog eene schadevergoeding voor de aangedane beleediging daaraan worden toegevoegd. Zoo kan men ook van andere Negerstammen zeggen dat de ingetogenheid der vrouwen door het dragen van kleederen eer af- dan toeneemt, zoodat het heel geen zin heeft dezen met zwembroekjes als anderszins te bedeelen in de veronderstelling dat daarmede het zedehjk peil zou verhoogd worden en de Christelijke opvatting omtrent het verkeer der geslachten hare intrede zoude doen. Ook schijnt het dat de 154 DE UGANDA-SPOOBWEG. b.v. staan zij langen tijd evenals een ooievaar op één Deen, waarbij zij de voetzool van het andere been doen rusten tegen de knie: een houding trouwens die, naar mij uit afbeeldingen bleek, ook wordt teruggevonden bij de Masai alsmede bij de Shüluks en Dinka's aan den Witten Nijl. Welhcht is de physieke welgesteldheid voor een deel te danken aan de omstandigheid dat een strenge exogamie onder hen heerscht, waardoor zij huwen buiten eigen clan. Verder huldigen zij de polygamie, waardoor het hoogst zelden voorkomt dat een vrouw ongehuwd blijft; desnoods biedt zij, zoo daarvoor vrees mocht bestaan, zichzelve aan tegen verminderden prijs. Ten opzichte van de zusters zijner vrouw bezit de man een recht van voorkeur zoodra zij huwbaar geworden zijn; eerst wanneer haar schoonbroeder ze weigert, mogen zij naar een ander echtgenoot omzien. Vraagt een vader een te hoogen koopprijs voor zijn dochter, dan laat zij zich door haar minnaar schaken. Sterft een vrouw zonder haren man kinderen te hebben gebaard, dan wordt de vóórhaar betaalde bruidsschat teruggegeven, tenzij in plaats van haar een zuster wordt ten huwehjk genomen. Wordt de vrouw slecht behandeld, dan kan zij tot haren vader terugkeeren, die dan een gedeelte van den bruidsschat terugbetaalt; gedraagt omgekeerd de vrouw zich slecht, dan wordt zij gewoonlijk vervangen door eene harer zusters. De geboorte eindelijk van een tweeling wordt gevierd met feest en dans, want zoo iets wordt beschouwd als een bij uitstek gunstige gebeurtenis. Van de markt na een langdurig- bezoek terugkeerend, ontmoeten wij op den weg nog een grooten troep spiernaakte kerels, die zoo juist door een planter voor zijn plantage zijn aangeworven als arbeiders. Onder luid gezang voortsnellend, omringen zij ons om ons meer van nabij gade 168 HET VICTORIA-NYANZA. In de tijden dat Speke en later Stanley als ontdekkingsreizigers in deze streken aanlandden, heerschte er als opvolger van Ssunna (1836—60) een koning Mtesa (1860—84), een wreedaardig en bloeddorstig vorst, die het leven van duizenden zijner onderdanen opofferde aan zijn bijgeloof en despotisme en de Christenen onder hen vervolgde. Toen hij na een langdurige regeering in 1884 stierf, werd hij opgevolgd door zijn zoon Mwanga, die den Europeanen slecht gezind was en in Oct. 1885 den Engelschen bisschop Hannington deed vermoorden. Kort daarop verdreven, zocht hij een toevlucht op Duitsch grondgebied. Later kwam hij weer aan het bestuur en bezorgde hij aan de Engelsche regeering zeer veel last en verwikkelingen, totdat hij eindelijk voorgoed werd verbannen naar de Seychellen eilanden, waar hij eenige jaren geleden stierf. Te voren was reeds in 1894 het Britsch protectoraat over Uganda uitgevaardigd. Uganda is van de verschillende aan het Victoria-meer gelegen landstreken het vruchtbaarste en gezondste. Het heeft een bevolking van omstreeks V* millioen inwoners, de Waganda, die in inteUectueelen aanleg de meest ontwikkelde mogen heeten van geheel Centraal-Afrika '). Zoo b.v. zijn zij zeer ervaren in bootbouw en verschillende andere industrieën. De Arabieren vermochten hier nimmer de heerschappij te bemachtigen en werden slechts geduld als handelaars. Nadat Stanley in 1875 bij zijn omvaring van het meer het land had bezocht, vestigde hij de aandacht der Zending op dit gebied, dat hem toescheen een vruchtbaar veld voor hare werkzaamheid op te zullen leveren2). Aan zijn ') Het geheele protectoraat met een oppervlakte van 15.000 E.M*. heeft een bevolking van omstreeks anderhalf millioen zielen, waaronder Ven 300 Europeanen. ') Stanley's brief werd uit Uganda meegenomen door den Belg Linant HET VICTORIA-NYANZA. 169 roepstem werd gehoorgegeven zoowel door Protestantsche genootschappen als door de Roomsch-Katholieke Pères blancs; en het gevolg van beider bemoeiingen is, dat er thans in Uganda meer dan 200.000 inwoners kunnen lezen en schrijven en meer dan 100.000 tot het Christendom bekeerd zijn. Het voornaamste voedsel der talrijke bevolking bestaat in bananen die gekookt tot een vezelachtige groenige brei, worden opgediend als onze gewreven aardappelen. Dit is niet in gevolge van eenig vegetaristisch beginsel, maar alleen bij gebrek aan beter; want de Negers verorberen bijna alle voedsel dat zij maar krijgen kunnen en versmaden nagenoeg geen enkele diersoort, rupsen, sprinkhanen en krokodillen niet uitgezonderd. Ook het zout is schaarsch en wordt beschouwd als een bijzondere lekkernij. De kleeding wordt tegenwoordig gemaakt van ingevoerd Indisch katoen, die de vroegere veel te duur geworden kleeding van boombast geheel heeft verdrongen. Alvorens ons reisbericht voort te zetten, willen wij nog melding maken van een tweetal ziekten waarmede de bevolking veel is geteisterd. Vooreerst die, welke veroorzaakt wordt door de zandvloo of Pulex penetrans. Dit insekt huist in het gras of in den drogen tijd ook in het zandstof der wegen, vanwaar het door de blootvoetige Negers in de huizen verbreid wordt. Het kleine bijkans onzichtbare gedierte (lringt door in de huid van den voetzool en nestelt zich bij voorkeur in het nagelbed. Hier legt het ondershuids een aantal eieren die eene pijnlijke zwelling veroorzaken; gelukkig evenwel weten de meeste Negers op handige wijze de Bellefonds, maar deze werd onderweg op zjjn reis naar Egypte vermoord door de Bari aan den Boven-Ngl. De brief echter bleef behouden, werd later teruggevonden en kwam in handen van Gordon die hem naar Engeland opstuurde. HET VICTORIA-NYANZA, L75 te zenden om de Franschen vóór te zijn x). Ten allen tijde hebben de Engelschen meesterhjk de kunst verstaan zich van het bezit der meest gewichtige punten van den aardbodem te verzekeren, en in de daartoe aangewende middelen betoonden zij zich nooit erg zwaartillend. ') Het eiland Socotra werd door koop verkregen in 1876. X EGYPTISCH SUDAN. Khartum, de hoofdstad van het 950.000 E.M2. groote Anglo-Egyptisch Sudan, ligt op een afstand van 4196 E. M. van Londen. Een kwart eeuw geleden was het van uit Caïro nog slechts in een tweetal maanden reizens te bereiken, maar thans is dat heel wat korter en gemakkelijker gemaakt, dank zij de sedert aangelegde spoorwegen; ja zelfs is dit bij goede aansluitingen van de snelste verbindingen, hetzij langs den Nijl, hetzij door de Roode Zee over Port Sudan, mogehjk geworden in 4 etmalen. Wekelijks vaart er een boot van de Khedivial stoomvaartlijn van Suez naar laatstgenoemde haven in aansluiting aan een daar beginnenden sneltrein, evenals in omgekeerde richting. En aan de andere zijde verkeeren wekelijks tusschen Khartum en Wadi Halfa in beide richtingen twee treinen in verbmdhig met een snellen bootdienst tusschen laatstgenoemde plaats en Shellal, vanwaar weer dagelijks treinen loopen naar Luxor en Caïro. Terwijl in Egypte op de gewone retourbilletten slechts 5 °/o reductie wordt gegeven op den prijs van een dubbel spoorbillet, kan men tegenwoordig rondreisbilletten krijgen, loopende over de zooeven genoemde spoorhjnen, waarvan 178 EGYPTISCH SUDAN. de prijs grootendeels met 20 °/o is verminderd en zoodoende Eerste klasse, inclusief het gebruik van slaapwagens, ruim 23 Egyptische of 24 Engelsche ponden *) bedraagt, terwijl een week oponthoud in Luxor wordt toegestaan en de reis in beide richtingen kan worden ondernomen. Van zulk een billet nu maakte ik gebruik; de prijsberekening er van, nader gespecifieerd, is als volgt: Caïro—Suez, per trein in 6 uur £>. E. 1.— Suez—Port Sudan, 709 mijl, per boot in 3 dagen „ 5.20 Port Sudan—Khartum, 492 E. M., per trein in 1 etmaal „ 3.90 Khartum—Wadi Halfa, 575 E. M., per trein in 1 etmaal „ 4.70 Wadi Halfa—Shellal, 214 E.M., per boot in l1/* etmaal2) „ 4.30 Shellal—Cairo, 555 E. M., per trein in 1 etmaal „ 2.60 Voor twee nachten gebruik van slaapwagen . . „ 2.— Totaal . . £. E. 23.70 Zoo vertrokken wij dan Woensdag 29 November uit Caïro naar Suez, om ons aldaar op de „Keneh" in te schepen naar Port Sudan. Waren wij van Mombasa gereisd met de Union Castle Line, die tegenwoordig eenmaal 'smaands ook een boot langs de Oostkust van Afrika doét varen, dan hadden wij daarmede dadehjk die haven kunnen bereiken, daar die booten er onderweg ophouden, hetgeen met de Deutsch Ost-Afrika Linie, waarmede wij kwamen ') De Egyptische pond namelijk is verdeeld in 100 Piaster of 1000 Millièmes, ons tiendeelig stelsel volgende. De Engelsche pond nu bedraagt 97 '/s PiaBter of '/*» minder. Veronachtzaamt men dit wisselverschil, dan kan men de waarde van een Piaster rekenen op '/6 shilling of V franc. ') Deze tfld wisselt al naargelang van den stroom en van de richting, tusschen één en twee etmalen. EGYPTISCH SUDAN. 179 omdat wij er doorgaande billetten voor hadden, niet het geval is. Op die terugvaart door de noordehjke helft van de Roode Zee, die thans niet bovenmatig warm was, hielden wij onderweg nog eenige uren op in Tór, een quarantainestation voor. Mekkagangers die per bootgelegenheid uit het Noorden komen, gelegen dicht bij de punt van het Sinaïschiereiland, waar de Roode Zee zich splitst in de Golf van Suez en de Golf van Akaba, onderling gescheiden door den Horeb en den 7450 voet hoogen Sinaï. In Tór was het op 't oogenblik doodstil, maar op het uitgestrekte kale en vlakke terrein waren reeds alle maatregelen getroffen voor de aanstaande komst der pelgrims, waarvan de aanvang een week later te wachten stond. Op den derden dag daarna bereikte onze kleine, maar gemoedelijke boot met haar aardig reisgezelschap en Oostersche bemanning, het eindpunt Port Sudan. De iets zuidelijker gelegen haven Suakin heeft veel van haar vroegere beteekenis verloren en wordt langzamerhand in de schaduw gesteld door de nieuw gegrondveste havenplaats met haar dieper water en beter havenwerken, waar de spoorweg naar het binnenland een aanvang neemt, langs welken thans de invoer naar Sudan ongeveer even groot is als die van het Noorden af. Die nieuwe spoorlijn, thans een zes jaren oud, welke in Atbara zich vereenigt met de hoofdlijn uit Egypte, was in aanleg en onderhoud lang geen gemakkehjk werk. Soms bijv. wordt door een plotselingen overvloedigen regenval de zandige bodem doorwoeld en de weg op menig punt ondergraven. Zoo was thans daardoor juist het zijlgntie naar Suakin, waarover anders dagelijks een verbmdingstrein loopt, tijdehjk onbruikbaar geworden en moesten daarom een paar onzer medereizigers aan boord een paar dagen in het onherbergzame Port Sudan wachten op de eerstvolgende scheepsgelegenheid om de plaats hunner bestemming te bereiken. EGYPTISCH SUDAN. 181 Kosti verbindt een tweede groote spoorbrug den Oostelijken en Westelijken oever van den Witten Nijl, waarover de spoor dan verder loopt over Sennaar tot aan El Obeid, de hoofdstad van Kordöfan, een der 13 provinciën van AngloEgyptisch Sudan. Khartum, regelmatig gebouwd met breede rechthoekig elkaar kruisende straten, telt thans ruim 14000 inwoners, waarvan een tiende gedeelte Europeanen. Door den inval der Mahdisten is de bevolking aanmerkelijk geslonken, want vroeger was die heel wat talrijker: zoo werd zij in 1860 door Hartmann geschat op 40.000. In het midden der uitgestrekte stad verheft zich een nieuwe Engelsche kathedraal en eveneens een nieuwe groote moskee met twee hooge minarets, dicht bij de ruime inlandsche markt. Verder een mooi ruiterstandbeeld van Gordon, hoog zetelend bovenop een kameel met gekruiste beenen en de fez op het hoofd, opgericht dicht bij de plaats waar hij, na de stad gedurende een jaar te hebben verdedigd, in dienst van het vaderland 't leven liet. Een goede mijl zuidoostelijk van het centrum eindelijk ligt het inboorlingen-dorp met een bevolking van 4000 zielen, behoorende tot zeer verschillende volksstammen, naar al dadelijk uit den uiteenloopenden vorm der woningen valt op te maken Langs den Nijloever loopt een breede laan, waaraan de voor- ') Men vindt in Afrika voornamelijk vier soorten van behuizingen der inlanders, namelijk: 1°. De vierhoekige hutten als in gebruik zijn aan de kust van Guinea, in Kamerun en aan den Congo. 2°. De b ij e n kor f hutten van Somali en Kaffers, van Zuid-West Afrika en Ruanda. 3°. De cylindervormige hut met kegelvormig dak als gebruikelijk aan den Boven-Njjl, in Oost-Afrika en Sudan. 4°. De T e m b e, het Sahara- of Berberhuis, ook gevonden bjj de Masai en in Centraal Duitsch Oost-Afrika. 182 EGYPTISCH SUDAN. naamste regeeringsgebouwen en een aantal fraaie woningen van hooge Engelsche ambtenaren gelegen zijn te midden van groote met behulp van sakyeh's gedrenkte tuinen. Aan het westehjk uiteinde dier laan ligt naast den zoogenaamden zoölogischen tuin, die echter bijna geen dieren bevat, het Grand Hotel met zijn uitzicht op de volkomen vlakke overzijde van den Nijl, terwijl aan den horizon de heuvelen van Kerreri opduiken, waar het leger van den Khalifa werd vernietigd. Op de rivier zelve liggen eenige van de eigenaardig gebouwde witte Nijlbooten voor anker, met haar platten bodem en groot scheprad aan den achtersteven. Hoog in de lucht zweven een aantal op buit beluste haviken rond met piepend gekras; en aan den waterkant draaien met het eentonig en weemoedig krakend geluid, dat zoo goed bij de pmgeving past, eenige sakyeh's: het typische groote waterrad met zijn krans van aangehechte kruiken, gehjkende op een kleine baggermachine en dienende ter opvoering van het Nijlwater, voortbewogen door een paar buffels, zebu's of gewone runderen, soms ook door een ezel of kameel. Naar het oosten opwandelend passeert men de fraaie villa van Baron Rudolph von Slatin Pascha, den Oostenrijker die reeds in 1879 in Sudan kwam en na jarenlange gevangenschap bij den Khalifa, waaruit hij eindehjk in het begin van 1895 wist te ontsnappen, thans de betrekking bekleedt van Inspector General, waarbij hem zijn grondige kennis van taal, land en volk uitstekend te pas komt. Een eind verder ligt de woning van den huidigen Sirdar Sir Reginald Wingate, in welker ruime gangen tal van oorlogstropeeën bewaard worden uit de Soedaneesche oorlogen. Ook hier weer een groote en fraaie tuin, waarin wij plotseling een exemplaar van de zonderlinge en zeldzame shoebill of Balaeniceps rex zien rondwandelen: een reusachtigen EGYPTISCH SUDAN. 183 maraboutachtigen ooievaar uit Bahr el Ghazal, van afschuwwekkende leelijkheid met zijn geweldig breeden pelikaanachtigen bek en een grappig kuifje boven op zijn kop Met onverstoorbare kalmte posteert hij zich onbeweeglijk naast zijn verren neef, den gewonen ooievaar met zijn veel geringer afmeting en zijn beweeglijker en vreesachtiger temperament. Nog een eind verder komen wij aan het groote Gordon College, opgericht van de opbrengst eener publieke inschrijving, waar meer dan driehonderd inwonende leerlingen, zonen van Sheik's en andere inlandsche aanzienlijken, door Engelsche en Arabische onderwijzers onderricht worden in talen, technische wetenschappen enz., om later bekwaam te zijn voor opzichter, beambte, onderwijzer enz. en daarbij dan tevens de Europeesche beschaving over het gansche land te verbreiden en de gehechtheid aan het Engelsen bestuur te versterken. Nevens de schoollokalen bezit het gebouw enkele kleine maar goede archaeologische, oeconomischethnographische en pathologisch-anatomische verzamelingen, alsmede een bacteriologisch-chenusch laboratorium. Hier is namelijk gevestigd, voornamelijk voor het onderzoek van tropische ziekten, een „Wellcome Tropical Research Laboratory", waaraan verschillende onderzoekers zijn verbonden en dat op 't oogenblik onder leiding stond van Dr. Andrew Balfour. Wij zagen hier o. a. de aardige muizensoort Gerbil, die in de woestijn leeft en hier gebruikt werd voor injectieproeven. Verder een konijn, dat eenige weken geleden was ingeënt met een virus, ontleend aan een hond die eenige *) Zijn poot en gelijken die van een reiger. Onlangs werd een levend exemplaar overgebracht naar den Zoölogischen tuin te Londen. Volgens Harry Johnston is de vogel niet zeldzaam aan den noordelijken oever van het Victoria-Nyanza. Den ouden Egyptenaren schijnt hij onbekend te zijn gebleven; althans wij vinden hem nimmer afgebeeld in hunne menigvuldige wandversieringen. 84 EGYPTISCH SUDAN. menschen gebeten had en vermoed werd lijdende geweest te zijn aan rabies. Juist op den dag van ons bezoek was dat konijn zeer verdachte verschijnselen gaan vertoonen en weldra stierf het. Toen wij nu een paar dagen later des avonds uit Khartum vertrokken, vonden wij aan het station ook den kundigen en voorkomenden director, die plotseling naar Cairo reisde om er zich onder behandeling te stellen in het daar gevestigd filiaal van het instituut Pasteur. Hij had namehjk eenigen tijd te voren wat injectiestof in zijn oog gekregen; en na telegraphische aanvrage bij Roux te Parijs, had deze als antwoord het raadzaam geoordeeld tot zulk een behandeling over te gaan. Was alzoo de aanleiding van zijn reis verre van verbhjdend, wij zeiven verkregen daardoor in de eerstvolgende dagen het aangenaam en leerrijk gezelschap van hem en zijn vrouw 1). Nadat wij Khartum voldoende hadden bezichtigd, kwam de beurt aanhet ethriographisch veel interessanter Om du r man, een stad met meer dan 40.000 inwoners, onder welke nagenoeg geen Europeanen, zeker niet meer dan een honderdtal. De stad ligt aan de overzijde van den Witten Nijl, schuins tegenover Khartum. Zij werd gesticht door den Mahdi en was na diens dood veertien jaren lang de residentie van den Khalifa Abdullah, die haar tot schouwtooneel maakte van allerlei gruwelijke wreedheden en ongerechtigheden. Nevens Slatin Pascha zuchtten ook Karl Neufeld en de Tiroler pater Ohrwalder jarenlang hier in gevangenschap. Ook den laatstgenoemde, die thans wederom in Omdurman werkzaam is, gelukte het ten slotte, evenals na hem aan Slatin, met een paar nonnen naar Korosko te ontkomen, welke avontuurlijke tocht door hem later is te boek gesteld. ') Uit latere briefwisseling is rog gebleken dat de doctor, die sedei aar Engeland verplaatst werd, weer geheel hersteld is. 194 EGYPTISCH SUDAN. dadelpalmen van 600.000 tot 376.000. Maar na de vernietiging der Mahdisten en het herstel van orde en vrede, is langzamerhand de welvaart weer toegenomen; en al zal ook Egyptisch Sudan, dank zij zijn bodemgesteldheid, in verhouding tot zijn uitgestrektheid wel nimmer een dichtbevolkt gebied worden, toch staat er onder het energiek medebestuur van Engeland eene goede toekomst te verwachten, vooral wanneer de verkeersmiddelen met CentraalAfrika en met de westelijke Soedaneesche landstreken zijn voortgegaan zich uit te breiden, op de wijze als reeds thans El Obeid per spoorweg is te bereiken. Aan den avond van den 7den Dec. vertrekken wij met den nachttrein uit Khartum naar het Noorden, de terugreis naar het vaderland aanvaardend. Vroeg in den volgenden morgen passeeren wij Berber, de plaats waar oostelijk de 246 mijl lange karavanenweg afslaat naar Kassala, de plaats ook waar het overal in Centraal-Afrika in den vorm van bruinachtig lange kegels verkochte zout wordt gewonnen. Niet lang daarna wordt bij Abu Hamed het dal van den Nijl verlaten en met vermijding van de groote westelijke Nijlbocht over Dongola met haar drie watervallen of liever onbevaarbare rotsige stroomversnellingen de weg bijna vlak noordelijk genomen, dwars door de groote Nubische woestijn, om eerst na 230 mijlen door eene eindelooze zandvlakte vol troostelooze eenzaamheid en woestenij, die in een tiental uren wordt doorspoord, bij Wadi Halfa den Nijl weer te bereiken en dezen als een welkome oase te begroeten. Deze merkwaardige spoorbaan werd indertijd voor militaire doeleinden aangelegd door Girouard, den lateren gouverneur van Britsch Oost-Afrika, om ter wille van de herovering van Sudan een snelle verbinding te verkrijgen met Egypte. Urenlang dringt het fijne woestijnzand — onaangenamer EGYPTISCH SUDAN. 195 en prikkelender hier dan in Rhodesia of op den weg van Port Sudan — overal door, niet het minst in de adem- halingswegen, waar het de wanden van keel en "neusgang geheel opdroogt. De oogen vinden gelukkig een goede beschutting tegen den hellen zonnegloed van-den middag door de aangebrachte zwartblauwe vensterglazen, die werken als een grooten zonnebril. Maar gedurende den langen, warmen en stoffigén rit is er langs den weg weinig merkwaardigs te zien behalve de duidelijke en bedriegelijké fata morgana of luchtspiegeling, die op korten afstand het beeld van watervlakten, zelfs van hare weerkaatsingen voortoovert. Het eenige wat men passeert zijn de telegraafpalen en een zestal spoorbaanposten, waar de machine water opneemt en enkele weinige inlandsche spoorbeambten woonachtig zijn in volstrekte afzondering van de buitenwereld. Want zelfs de 8—10 dagreizen lange karavanenweg van Abu Hamednaar Korosko ligt nog een heel eind verder oostehjk; en gansch Nubië met zijn niet meer dan een '100.000 inwoners, behoorende tot Berberstammen, is slechts uiterst schaars bevolkt. Eindelijk laat op den avond in Wadi Halfa aangekomen, bestijgen wij daar een nette, gezellige en geriefelijke Khedivial-boot, welke ons in een etmaal stroomafwaarts zal voeren naar de eerste cataract. Den beroemden rotstempel van Abu Simbel met zijn 20 M. hooge, onmiddellijk in de rots uitgehouwen beelden van Ramses den Grooten, passeeren wij helaas midden in den nacht, zoodat wij er niets van te zien krijgen, daar onze boot geen tijd heeft er te wachten tot het aanbreken van den dag. Eenigermate wordt ons die teleurstelling vergoed door de heerlijke Nijlvaart gedurende den ganschen volgenden dag op den breeden rustig voortvloeienden stroom met zijn prachtig schilderachtige oevers en voortdurend wisselende aspecten. Aan het einde der vaart in Shellal aangeland, bezoeken 196 EGYPTISCH SUDAN. wij daar den volgenden morgen den beroemden bij de eerste, cataract gebouwden dam ter opstuwing van het Nijlwater. Deze werd gebouwd in de jaren 1898—1902 volgens het ontwerp van Sir William Willcocks, en de eerste steen ervan werd gelegd door den Hertog van Connaught die zoo menigmaal verschillende Engelsche koloniën in Afrika bezocht. De totaalkosten van den bouw bedroegen ongeveer 31/* millioen. Egyptische ponden; maar Lord Cromer be- G. N. Morhig, Khartum. De rotstempel van Abu Stmbel. rekende de voordeden van den dam door de waardevermeerdering van het land dat er door van water voorzien wordt, op £ 24.000.000. Thans heeft men den dam nog 23 voet verhoogd met een extra-bouwkosten van l1/» millioen ponden; en in verband met dien bouw is een gansche stad van fraaie witte huizen noordelijk van den dam verrezen. De bevloeiing is dusdanig geregeld, dat omstreeks 1 Dec. de sluisopeningen achtereenvolgens gesloten worden, waardoor boven den dam een meer gevormd wordt dat tegen Bijlage C. KOSTEN-REKENING. Aan groote trajecten: Bootr eis Southampton tot Durban £ 40.— Spoor- en wagenreis Durban tot Beira . . . „ 30.— Bootreis Beira tot Marseille „ 44.— Retourbillet spoor en boot Mombasa tot Entebbe „ 14.— Rondreisbillet spoor en boot Caïro tot Caïro . „ 24.— Totaal . . £ 152.— Aan verdere uitgaven in 140 dagen „ 138.— Totaal . . £ 290.— d. i. ƒ 3500 of gemiddeld f 25.— per dag, terwijl blijkbaar 52 °/o of ongeveer de helft van het bedrag werd uitgegeven aan vervoermiddelen, waarbij dan echter natutu*hjk op de booten voeding en behuizing zijn inbegrepen, De Hamburg—Amerika Linie rekende voor hare gezelschap sreis in 1911 van 127 dagen door dezelfde streken, waarbij evenwel de toer door Sudan, die betrekkelijk het duurst was, niet was inbegrepen, een bedrag van Mark 6500.—, d. i. f 30 per dag, zonder wijn, persoonlijke uitgaven, fooien enz., d. i. dus, laatstgenoemde op f 3.— daags berekenend, ongeveer 1/a hooger kosten dan ik zelf besteedde. 204 CHRONOLOGISCH OVERZICHT. 1848. Ontdekking van den Küimandscharo en den Kenia. 1850—55. Heinrich Barth bereist geheel Westelijk Sudan. 1852—56. David Livingstone doorkruist Afrika van Loanda tot Quelimane en verkent den ganschen loop van de Zambesi. 1856. Eduard Vogel vermoord in Wadaï. 1857. Het eiland Perim bezet door Engeland. 1858—59. Ontdekking van het Tanganyika-meer en van het Victoria-Nyanza. 1858—61. Tweede reis van Livingstone: ontdekking van het Nyassa-meer. 1861. Von der Decken aan den Kihmandscharo en den Kenia. 1864. Samuel Baker ontdekt het Albert-Nyanza. 1865—67. Gerhard Rohlfs trekt van Tripoli over Bomu naar Lagos aan de Kust van Guinea. 1868, Engelsche veldtocht onder Napier tegen Koning Theodorus van Abyssinië: bestorming van Magdala. 1868— 71. Schweinfurth in het gebied der Niam Niam. 1869. Alexandrine Tinne vermoord in de Sahara. Opening van het Suez-kanaal. 1869— 74. Dr. Nachtigal trekt door al de Oostelijke Sudan- staten van Tripoli over Bornu naar Egypte. 1871. Stanley vindt Livingstone te Ujiji aan het Tanga¬ nyika-meer. 1872. Nederland staat de Goudkust af aan Engeland. 1873. Ashanti-oorlog onder Géneraal Wolseley: inneming van Kumasi. Livingstone sterft te Tschitambo bij het Bangweolo-meer (4 Mei). 1873— 75. Cameron doorkruist Afrika van Zanzibar tot Benguela. 1874— 77. Stanley vaart rondom het Victoria-Nyanza en het Tanganyika-meer en zakt den geheelen Congo af. CHRONOLOGISCH OVERZICHT. 205 1877. Transvaal door Engeland mgelijfd. 1877—79. De Serpa Pinto doorkruist Afrika van Benguela door de bronnenlanden van de Zambesi en door de Kalahari-woestijn naar Transvaal. 1879. Zoeloe-oorlog der Engelschen met Cetewayo. 1879—80. Oskar Lenz trekt van Marokko over Timboektoe naar .Senegambië. 1881. Transvaal's onafhankelijkheid erkend door Engeland. 1881—82. Hermann von Wissmann doorkruist Afrika van Loanda tot Zanzibar. 1882. Opstand .van Arabi Pascha in Egypte: slag bij Tel-el-Kebir; Arabi verbannen naar Ceylon.' 1883. Joseph Thomson trekt van Mombasa door Masailand naar het Victoria-Nyanza. 1884. Duitschland verkrijgt het protectoraat over Zuid- West Afrika. 1885. Khartum ingenomen door den Mahdi: dood van Gordon. Grondvesting van Duitsch Oost-Afrika. 1885— 87. Oskar Lenz doorkruist Afrika van den Congo over het Tanganyika-meer naar den mond van de Zambesi. 1886. Ontdekking van goud in Transvaal; stichting van Johannesburg. 1886— 87. Hermann von Wissmann doorkruist Afrika ten tweeden male van den Congo over Nyangwe tot den mond van de Zambesi. 1887— 88. Graf Teleki en Leut. von Höhnel ontdekken het Rudolph- en het Stephanie-meer. 1887—89. Stanley's tweede doorkruising van Afrika langs Congo en Aruwini; hij ontdekt den Ruwenzori en het Albert Edward Nyanza en vindt Emin Pascha aan het Albert-meer (29 April 1888). 1888. Opstand der Arabieren in Duitsch Oost-Afrika. 206 CHRONOLOGISCH OVERZICHT. L889. De Italianen vestigen zich aan de Oostkust vai Somali-land (Benadir). Karl Peters' Emin Pascha expeditie door Tana land naar Uganda. Oprichting der Chartered Corapany. 1890. Zanzibar aan Engeland afgestaan. 1890—92. Reis van Oscar Baumann naar Ru«nda. 1892. Emin Pascha vermoord te Kinema in Congoland 1893. Verovering van Dahomey door de Franschen onde Generaal Dodds: Koning Behanzin naar West-Indi verbannen. Eerste Matabele-oorlog. 1893—94. Graf von Goetzen doorkruist Afrika van Oos naar West en ontdekt het Kivu-meer. 1893—95. Dhanis en Lothaire bevechten de Arabieren aai den Boven-Congo; inneming van Nyangwe. 1894. De Franschen bezetten Timboektoe. 1895—99. Marchand trekt van Loango aan de Westkus langs Congo en Ubangi naar Fashoda en verder doo Somah-land naar Djibouti aan de Golf van Ader 1896. Madagascar ingehjfd bij Frankrijk. De Italianen onder Generaal ^aratieri bij Adu verslagen door de Abyssiniërs. Tweede Matabele-oorlog. 1897. De Cape-Caïro-spoorweg geopend tot aan Boelaway in Rhodesia. Engelsche expeditie tegen Benin. 1898. De Khalifa door Kitchener verslagen bij Omdurma en Khartum heroverd. Tunis mgehjfd bij Frankrijk. Spoorweg geopend van Matadi tot Stanley Poo 1899. Uitbreken van den Boerenoorlog. 1017 ===^=^======1 . VAN KxUPSTAD TOT KHARTOEM RHODESIA — OEGANDA — SOEDAN DOOE Dr. c. j. wijnaendts francken MET 10 SCHETSKAARTEN EN 20 AFBEELDINGEN H. D. TJEENK WILLINK & ZOON KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2055 8117 i VAN KAAPSTAD TOT KHARTOEM m /O/7 v o VAN f KAAPSTAD TOT KHARTOEM KHODESIA — OEGANDA — SOEDAN DOOR Dr. c. j. wijnaendts francken MET 10 SCHETSKAARTEN EN 20 AFBEELDINGEN HAARLEM H. D. TJEENK WILLINK & ZOON 1914 BOEK- COUBAHT- EN STEENDRUKKERIJ O. J. THIE1IH, NIJMEGEN VOORREDE. „De jonge man, die veel gereisd heeft, bezit meer ervaring dan de oudste lieden die thuis bleven," zoo luidt een van de zinrijke spreuken der Suaheli. Maar indien dit zoo is, dan rust op zulk een bereisde, eenmaal in zijn land teruggekeerd, ook min of meer de zedelijke verplichting anderen, die in dit opzicht minder begunstigd werden, van zijn bevindingen en ervaringen in vreemde gewesten wat mede te deelen. Dit dan ook is het doel der navolgende bladen, die zich hoofdzakelijk bezighouden met zelden of nooit door landgenooten bezochte streken, waarover in onze taal nog weinig of niets is verschenen. Men verwachte hier evenwel geen romantisch verhaal van vreemdsoortige avonturen. Evenmin ligt het in mijne bedoeling een uitvoerig verslag te geven van allerlei persoonlijke lotgevallen; zoo iets toch wordt allicht vervelend en heeft weinig belang voor anderen. Een eigenlijke reisbeschrijving treedt hier geheel op den achtergrond en wordt alleen gebezigd als een soort van verbindende draad. Want wenschelijker scheen het mij toe om VI VOORBEDE. met de noodige afwisseling en zonder eene voor den lezer vermoeiende uitvoerigheid, in geordenden vorm een aantal historische, ethnographische en geographische bijzonderheden mede te deelen omtrent de bezochte landen, waarbij ik voor toekomstige bezoekers tal van gegevens hoop te verstrekken, die zij elders moeielijk zullen kunnen vinden. De aan den tekst toegevoegde, door den schrijver geteekende kaarten en de aan zeer verschillende bronnen ontleende platen, alsmede de aan het slot gegeven geschiedkundige tabel mogen velen niet onwelkom zijn en tot verduidelijking van den tekst bijdragen. INHOUD. Hoofdstuk Bladz. I. Kaapstad en omgeving 1 Zeereis — Lobito Bay — Jan van Riebeek Tafelberg — De Groote Schuur — De Paarl. II. Natal 22 Port Elisabeth — De groote trek — Durban — De Zoeloes — De negers. TTI. Naar Transvaal 37 Pietermaritzburg — De vrijheidsoorlog — De groote Boerenkrijg — De Unie — Het inboorlingen vraagstuk. TV. Naar de Victoria-watervallen 59 Zeerust — Mafeking—De Kaap-Kaïro spoorweg— De Boschjesmannen — De Zambesival. V. Rhodesia 78 Boelawayo — Geschiedenis van Rhodesia — Cecil Rhodes — De Matoppo's — Zimbabwe — Beira. VI. Zanztbar 93 VII. Duitsch Oost-Afrdia 104 Geschiedenis — De Kihmandscharo — Dar es Salam — Tanga — Usambara en Amani. vm inhoud. Hoofdstuk Bladz. VIII. De Uganda-spoorweg 119 Mombasa — De spoorlijn Het natuurüjke wildpark — De Masai — Nairobi — Jagers en leeuwen — Tocht naar Thika— De Riftvalley — De Kavirondo. IX. Het Victoria-Nyanza 156 Ontdekkingsgeschiedenis van het meer. Zijn verbinding met het Nijlgebied — Kampala — Bezoek aan een negervorst—Uganda—De slaapziekte — De Ripon Falls. X. Egyptisch Sudan 176 Rondreisbiljet — Port Sudan — Khartum — Omdurman — De Mahdiopstand — De Khalifa — Slag bij Kerreri — De woestijnspoorweg De Nijldam. Bijlagen: A. Reisjournaal. B. Afstanden. C. Kosten. D. Chronologie der koloniale en ontdekkingsgeschiedenis van Afrika 200 SCHETSKAARTEN. 1. Omstreken van Kaapstad 15 2. Immigratie van Afrikaansche bevolking 35 3. Transvaal en zijn distrikten 55 4. Zuid-Afrika '61 5. De Victoria-watervallen van de Zambesi 69 6. De Uganda-spoorweg in Oost-Afrika 118 7. Hoogte- en afstandskaart van dezen 125 8. Brongebied van den Nijl 159 9. Sudan en Egypte 177 10. Omgeving van JQiartum 180 I KAAPSTAD EN OMGEVING. Midden in een smoor heet en zomer maakte ik mij op tot een reis naar het zwarte werelddeel, om daarmede eindelijk een plan tot uitvoering te brengen, dat reeds jarenlang had bestaan maar dat eerst door den oorlog, later door andere omstandigheden, nog steeds niet had kunnen volvoerd worden. Wel was Afrika voor mij geen onbekende meer, want reeds lang geleden was ik den Nijl opgevaren tot aan de eerste cataract, en later had ik Marokko, Algiers en Tunis bereisd van Kaap Spartel tot aan Biskra en Carthago. Maar thans gold het een gansch ander gedeelte en stonden Zuid- en Oost-Afrika op het program. Met het oog op het jaargetijde in verband met de Roode Zee, besloot ik met het Zuiden aan te vangen om vandaar geleidelijk noordwaarts te trekken, en daartoe voor de. heenreis de Union-Castle Line, voor den terugweg de Deutsch Ost-Afrika Linie te kiezen, om zoodoende bij de omvaart van het werelddeel met beide stoomvaartlijnen kennis te maken. Ik zou dan wel de aanmerkelijke prijsreductie missen van een retour- of rondvaartbilletx); maar aangezien ik een heel stuk over land *) Men verleent namelijk een reductie van 20 °/'o op de terugreis, dus van 10 °/o op het geheele bedrag; en bij de Messageries maritimes is die 1 2 KAAPSTAD EN OMGEVING. zou reizen en daardoor over een afstand van 767 zeemijlen van zulk een billet toch geen gebruik zou maken, kwam ten slotte de vervoerprijs" bij zulk een verdeeling over verschillende maatschappijen niet duurder uit'). Zoo vertrok ik dan in't begin van oogstmaand uit Holland. Den 5den Augustus ging ik in Southampton scheep op de Galician, een van de zoogenaamde „intermediate" booten. Deze zijn veel kleiner dan de eveneens wekelijks varende dubbel zoo groote mailbooten, die vijf dagen korter doen over de reis naar Kaapstad. Toch kan ik niet anders dan aan een ieder die kleinere booten aanbevelen. Zij zijn ruimschoots voldoende van grootte en behuizing, het leven aan boord is er gezelliger en ongedwongener, minder weelderig en vormelijk; terwijl daarenboven, ondanks de kortere reis, de overtocht op de mailbooten l'/i maal zoo duur is. Inderdaad de vaart op de Galician heeft de aangenaamste herinneringen bij ons achtergelaten. Het verstrekte voedsel was uitstekend en het 6757 ton groote schip stond onder bevel van een volkomen vertrouwen wekkenden gezagvoerder, een man vriendelijk en voorkomend, maar tegelijk een strenge tucht handhavend. Het aantal eerste-klasse passagiers bedroeg slechts 18, vermeerderd met een zevental vroolijke en aardige kinderen; en dank zij dit gemoedelijk kleine aantal, leefden wij te zamen als in een groote familie. De tweede klasse daarentegen was geheel bezet en stampvol doordat een groot gezelschap artisten medereisde, die te Johannesburg in music-halls gingen optreden en die ons gedurende den overtocht meermalen op concerten en yoor- korting zelfs nog veel hooger. Een billet voor de geheele rondvaart rondom Afrika bij de D. 0. A. L. kost 1800 Mark. Sedert 1900 vaart ook de Union-Castle lijn éénmaal 's ruaands langs de Oostkust. ') Voor de béide bootbHletten betaalde ik te zamen per hoofd £ 40 + 44 = £ 84 of juist f 1000.— KAAPSTAD EN OMGEVING. 3 drachten op het dek vergastten. Verder werd de tijd aangenaam gekort des morgens met gezamenlijke gymnastische oefeningen ter bevordering van de gezondheid, in den loop van den dag door verschillende dekspellen, waarin de Engelschen zoo vindingrijk zijn, en des avonds door een spel bridge of door een danspartijtje onder begeleiding van een piano of een grammophoon. In de laatste week eindelijk hadden groote onderlinge wedstrijden plaats in vereeniging met de tweede-klasse passagiers, waarbij mij met behulp van mijn vroüw een paar eerste prijzen ten deel vielen, namelijk in de " threadening the needie race" en vervolgens voor het best gekeurde fancy-dress kostuum, waarbij ik was uitgedost als Italiaansch struikroover. Het was grappig te zien, hoe ik door het' verwerven dier prijzen plotseling aanmerkelijk scheen te rijzen in de achting van een groot aantal mi jner medepassagiers: de ambitie voor sport en gambling verlaat den Engelschman nergens. De vermelding onzer medereizigers ware onvolledig, indien ik geen gewag maakte van een groep aardige Syrische ezels en ezelinnen die wij aan boord hadden. De arme dieren moesten de gansche reis onbeweeglijk in hunne hokken staan; en het was dan ook niet te verwonderen dat een der mannetjes telkens een klaaglijk gebalk aanhief en dat een tweetal zijner metgezellen onderweg ten slotte van uitputting stierven alvorens hun nieuwe vaderland bereikt te hebben. Vijf dagen na ons vertrek uit Southampton komen wij aan de haven van Las Palmas, gelegen op een van de aan Spanje behoorende Canarische Eilanden. Het is reeds donker, zoodat wij niet veel te zien krijgen en wij maar niet meer met de sloep ons aan land laten brengen. Dan volgen 14 dagen zonder dat eenig land in 't zicht komt, behalve één avond in de verte het licht van den vuurtoren bij Cap Verde. 4 KAAPSTAD EN OMGEVING. Eindelijk, den 23sten Aug., komen wij voor anker te liggen aan de kade van Lobito Bay in Portugeesch Angola, waar wij voor de eerste maal den Afrikaanschen bodem betreden en al dadelijk kennis maken met katoenboomen, boababs, eucalyptussen, palmen en andere tropische gewassen. De Lobito Bay is een smalle maar zeer diepe natuurlijke haven; de smalle landstrook, die haar van de zee scheidt, ziet er zandig uit, maar heeft een rotsigen bodem. Het is in deze nog gansch jonge havenplaats dat de spoorlijn een aanvang neemt, die op 't oogenblik gebouwd wordt naar het binnenland tot aan Katanga, het rijke mijndistrict in het Zuidoosten van Angola. Nu wij er een dag stilliggen voor het lossen van spoorwegmateriaal, hebben wij gelegenheid met een extratrein te rijden tot aan Katumbela, ongeveer halfweg Benguela gelegen aan de uitmonding van de vallei, waarin zoowel Livingstone als later Cameron aan het einde van hun tochten dwars door Afrika uitkwamen. Voor zoover de tijd het toeliet dringen wij een paar uur ver in het dal door over stoffige wegen tot aan de plaats waar met een kunstmatigen dam het water der rivier wordt opgehouden. Aan den avond van denzelfden dag varen wij verder, en zes dagen later komen wij aan in de Tafelbaai. De laatste dagen heeft een koude zuidenwind gewaaid; aan de Kaap wachten ons prachtige, zonnige en onbewolkte luchten en heldere, koele sterrennachten. Laat op den dag passeeren wij Robben-Eiland, gebruikt als toevluchtsoord voor krankzinnigen en lepralijders, alsmede voor een zeker aantal veroordeelden. Meer en meer nadert de kust, totdat wij het anker uitwerpen in de baai, waar zich een 'zoo belangrijk deel van onze koloniale geschiedenis heeft afgespeeld. Het was in het jaar 1486, dat de Portugees Barthelomeu KAAPSTAD EN OMGEVING. Diaz voor de eerste maal de Kaap omzeilde tot een eind voorbij de Algoa-baaiDe Kaap werd door hem met 't oog op het hier heerschende ruwe weder Cabo tormentoso of Stormkaap gedoopt; maar die naam werd door PortugaTs koning veranderd in den minder afschrikwekkenden van Cabo de boa esperanca. % Nadat in de daarop volgende jaren de weg naar Indië gevonden was, werd aanvankelijk de Kaap gebruikt als een station om zich te voorzien van versch water enz. Zoo liep in 1503 Antonio de Saldanha de Tafelbaai binnen en deze beklom voor de eerste maal den Tafelberg. Sedert evenwel in 1510 Francisco d'Almeida, eerste onderkoning van Indië, met vele voorname edelen eenen smadelijken dood had gevonden in een schermutseling met Hottentotten, werd de Kaap door de Portugeezen gemeden en verkozen zij in plaats daarvan het eiland Sint Helena als ververschingsstation op de lange reis naar Indië. Maar toen de Hollanders eveneens dien weg gingen bevaren, kwam de Kaap weer in eere en werd zij o. a. de plaats, waar als in een soort van postbus door voorbijkomende zeeheden brieven werden achtergelaten, gelegd onder steenen, zooals er thans nog bewaard worden in het Museum te Kaapstad, om met een eerstvolgende gelegenheid door een ander schip te worden meegenomen. In het midden der 17de eeuw, nadat in 1647 het schip De Haarlem bij de Tafelbaai had schipbreuk geleden, besloot de Oost-Indische Compagnie tot eene duurzame vestiging aan de Kaap. De man, aan wien de uitvoering van dat besluit werd opgedragen, was Jan Antoniszoon van Riebeek. Deze eerste Kommandeur der Kaapkolonie en ') Diaz stierf in Mei 1500 op zee, toen hij Cabral vergezelde op den tocht waarop de kust van Brazilië ontdekt werd. 6 KAAPSTAD EN OMGEVING. stichter van Hollands Zuid-Afrika speelt een zóó voorname rol in de geschiedenis van het land, dat wij hier enkele bladzijden aan hem dienen te wijden. Geboren in 1618 te Culemborg, was hij reeds vroeg gaan varen en had hij, vóór hij nog aan de Kaap kwam, niet alleen reeds gewoond in Japan en in Tonkin, maar ook in 1649 een reis naar Groenland, in 1650 eene naar West-Indië ondernomen. Het was dus waarlijk geen beginneling, aan wien de taak werd toevertrouwd. Op een somberen winterdag vóór Kerstmis, den 24sten Dec. 1651, zeilt van Riebeek van Texel uit met drie schepen: de Dromedaris, de Reiger en de Hoop; hij zelf noch zijn jeugdige gade zouden ooit meer hun geboorteland terugzien. Na een buitengewoon voorspoedige reis van slechts 104 dagen bereikte men den 6den April 1652 de Tafelbaai, waar den volgenden dag werd aan land gegaan, zonder dat op dit gedenkwaardig oogenblik de aangekomenen konden vermoeden welk een groote toekomst eenmaal voor die landstreek was weggelegd. De eerste kolonisten hadden met veel moeiten en ontberingen te kampen. Zij hadden veel last van wilde dieren: in de onmiddellijke buurt der vestiging zwierven leeuwen, luipaarden en wilde katten rond en het vee had veel van hun aanvallen te lijden. Zelfs rhinocerossen kwamen voor, en ontmoetingen met leeuwen waren geen zeldzaamheid, zoodat eene premie gesteld werd van 25 shilling op het dooden van zulk een bestie. Verder werden de emigranten bestookt door in de omgeving wonende Hottentotten, die er op uit waren om zoo mogelijk hun vee te stelen. Tot dezen behoorde ook een zekere Harry, eigenlijk Autohumao geheeten, een hoofdman der strandloopers, die vroeger eens op een Engelsch schip het eiland Java bezocht had en die daarom thans als tolk gebruikt werd, maar overigens verre van betrouwbaar bleek en kort na Van Riebeek's vertrek Landing van Van Etebeek — Naar de schilderij van C. B. Bell. Copyright Fhoto miot. KAAPSTAD EN OMGEVING. 9 stierf. Eveneens eene zekere Eva, die bij het heerschend gebrek aan vrouwen, na gedoopt te zijn, huwde met Pieter van Meerhof, een Deen in Hollandschen dienst. Daar de onbeschaafde inboorlingen zich weinig leenden voor geregelden arbeid, werden weldra slaven aangevoerd van uit Madagaskar en Indië tegen een koopprijs van 50 a 100 gulden. Hun lot was hier evenwel veel minder hard dan in Amerika; velen zelfs wérden vrijgelaten als vrijheden, en vele slavinnen kregen kinderen bij blanken, wat niet te verwonderen was bij een zóó gering aantal blanke vrouwen, dat nevens 110 kolonisten aanvankelijk slechts 15 vrouwen en kinderen gevonden werden. De volksplanting aan de Kaap bleek niet onnoodig. Reeds ten tijde van Van Riebeek kwamen er jaarlijks gemiddeld een 25 a 30 Nederlandsche schepen voor anker, elk met een 200 man aan boord. De Kaap werd niet slechts een proviandmagazijn en een plaats waar ontredderde schepen werden opgelapt, maar ook een soort van herstellingsoord, waar in het milde klimaat duizenden schepelingen herstel van gezondheid vonden, om na enkele weken met nieuwe krachten de reis naar Indië of naar het vaderland voort te zetten. Tien jaren lang bleef de vestiging onder het bestuur van Van Riebeek, die aanvankelijk een traktement ontving van slechts 90 gulden 's maands, d. i. dus ƒ 1000 's jaars, terwijl reeds dadelijk na de overdracht aan Engeland in 't begin der 19de eeuw Lord Somerset een jaargeld ontving van £ 10.000, d. i. meer dan honderdmaal zooveel. Later werd Van Riebeek's traktement wel verhoogd tot 130 gulden, maar een verzoek om opslag tot 150 gulden werd door de bewindvoerders afgeslagen, evenals dat om den titel van Raedt van India te mogen voeren. Van Riebeek maakte zich anders verdienstelijk genoeg en hij mocht wel door de Compagnie 10 KAAPSTAD EN OMGEVfNG. worden op prijs gesteld. Want hij muntte uit in ijver en pHchtsbetrachting; en het was geen ijdele klank dat zijn lijfspreuk luidde: „Die advancement soeckt sal geen naerstigheijt sparen". Die vlijt heeft hij mede ten toon gespreid in het schrijven van een uitvoerig Dagverhaal, dat in onzen tijd werd uitgegeven door het Utrechtsch Historisch Genootschap in drie deelen van te zamen nagenoeg 2000 bladzijden druks, zoodat Theal daaromtrent kon opmerken dat het nevens al de overige werkzaamheden die hij had te verrichten, meer geschrijf omvat dan eenige gewone klerk lust zou gehad hebben te ondernemen. Maar het was niet alleen onvermoeide ijver, die Van Riebeek's karakter kenmerkte, ook ernstig plichtsbesef, verstandig beleid, flinke doortastendheid en veel zelfbeheersching. Voorzichtig en met kalm overleg ging hij te werk, gesteund door zijn opgewekt humeur, optimistischen aanleg en godsvertrouwen; en zachtmoedig van aard, was hij niet haatdragend en toonde hij spoedig medelijden. Een man met al dergelijke eigenschappen was voor de Compagnie goud waard. „Geen bestuur," zegt Theal, „had ooit een meer plichtsgetrouw dienaar; want hij spande zich in tot het Jan van- Riebei ïilderij. KAAPSTAD EN OMGEVING. 11 uiterste om naar den geest en naar de letter de opdrachten uit te voeren die hem verstrekt werden." En elders legt dezelfde beroemde geschiedschrijver van Zuid-Afrika het volgende vleiend getuigenis omtrent hem af: „Een man van aanmerkelijke bekwaamheid, die geen gelegenheid liet voorbijgaan om kennis te vergaren. A little fiery tempered, resolute man, in the prime of life with perfect health, untiring energy and unbounded'zeal, he was capable of performing a very great amount of useful work. No better officer indeed could have been selected for the task that was to be taken in hand." In al zijnen arbeid vond Van Riebeek een uitstekenden steun in de voortreffelijke vrouw, met wie hij in Maart 1649 te Schiedam gehuwd was. Van geboorte heette zij Maria de la Quellerie. Den 20sten Oct. 1629 te Rotterdam geboren, was zij later opgevoed in Leiden. Gezond, zacht van karakter, gelijkmatig van humeur, rustig en volhardend, was zij juist de vrouw waaraan een man als Van Riebeek behoefte had. In- Maart 1650 baarde zij hem een zoon Anthony; later aan de Kaap in Oct. 1653 een anderen zoon Abraham. Deze laatste bracht het in zijn levensloop tot Gouverneur van Ned.-Indië (1709—1713); onder zijn bestuur werd de eerste Java-koffie te Amsterdam aan de markt gebracht en was de bekende geschiedschrijver van Oost-Indië, Francois Valentijn, predikant op Amboina. Na een tienjarig onafgebroken verblijf aan de Kaap werd Van Riebeek op zijn verzoek verplaatst naar Indië. In Mei 1662 vertrekt hij daarheen, komt den 6den Juli in Batavia aan, en bekleedt vervolgens voor drie jaren de betrekking van Konunandeur van Malacca, gedurende welken tijd de vrouw die zooveel lief en leed met hem gedeeld had, den 2den Nov. 1664 op eerst 35-jarigen leeftijd sterft1). Hijzelf ') Haar vriendelijk aanschijn is vereeuwigd in het schoone portret van D. Craey, hangende in het Rijksmuseum. 12 KAAPSTAD EN OMGEVING. zou haar nog twaalf jaren overleven. Onder het bestuur van Maetsuyker, die een kwart-eeuw lang (1653^1678) Gouverneur-Generaal was van Indië, in 1665 benoemd tot diens secretaris, hertrouwt Van Riebeek in 1666 te Batavia, om aldaar den 18den Jan. 1677 te overlijden en den dag daarop begraven te worden. Op zijn grafsteen, eerst onlangs teruggevonden, wordt hij vermeld als stichter der Kaapkolonie. Maar schooner hulde aan zijne verdiensten was het, dat in 1804 zijn familiewapen werd toegevoegd aan het Kaapsche stadswapen. Het rechtopstaand anker der hoop, geplaatst in een gouden veld, wordt sedert dien gedekt door een vierkant rood schild met een drietal in een driehoek geplaatste gouden ringen. In onzen tijd is als nieuw eerbewijs sedert 1899 daarbij gekomen het bronzen standbeeld van Van Riebeek, staande in Kaapstad vlak aan den waterkant, een schepping van den beeldhouwer John Tweed en een geschenk van Cecil Rhodes, die altijd veel belang heeft gesteld in de geschiedenis van zijn nieuwe vaderland. De ligging van Kaapstad is prachtig en de baai kan met de schoonste wedijveren. Voor ons ligt de geweldige, het landschap geheel beheerschende, 1082 M. hooge, breede en platte Tafelberg, die naar voren met loodrechte wanden neervalt, naar links door een zadel verbonden is met de ietwat lagere, 997 M. hooge, spitse Duivelspiek, en naar rechts door een breede en diepe kloof gescheiden van den veel lageren 664 M. hoogen Leeuwenkop. Van verschillende zijden bezien, vertoont de Tafelberg zeer uiteenloopende vormen: van het Noorden, d. i. van de baai af, doet de top zich voor als een lange horizontale lijn, waaraan de berg zijn naam dankt; van het Westen, d. i. van Campsbay af, als de sterk gekloofde zoogenaamde Twaalf Apostelen; van het KAAPSTAD EN OMGEVING. 13 Zuiden als geleidelijk glooiend afloopend en dan ook van die zijde gemakkelijk, zelfs te paard, van Gonstantia Nek af te bestijgen; en eindelijk van het Oosten af als gedeeltelijk verborgen achter de Duivelspiek. De directe bestijging van Kaapstad uit duurt drie uren en wordt dikwijls in maannacht ondernomen, hetzij langzaam stijgend door Kasteels-Poort, hetzij steil door de Platteklip. Boven vindt men eenige waterbekkens en een macht van bloemen, terwijl hier ook huist de zoölogisch zoo merkwaardige rockrabbit of Hyrax capensis. Kaapstad met haar 80.000, of de voorsteden medegerekend 100.000 inwoners, is wat haar beneden- of handelsgedeelte betreft weinig indrukwekkend. De woonhuizen herinneren soms aan die van Indië; het geheel trouwens biedt een wonderlijk mengsel van Indië en Amerika of, zooals de Engelsche oorlogscorrespondent Steevens het uitdrukte, het aanzien van „Denver with a touch of Delhi". De benedenstad wordt in haar geheele lengte doorsneden door de breede en lange Adderley Street, de voormalige Heerengracht, beginnende aan het strand bij het standbeeld van Van Riebeek. In die straat zijn niet alleen alle voorname winkels, maar ook bijna al de groote publieke gebouwen gelegen : het Spoorwegstation, de Standard Bank, het Postkantoor, de oude Nederlandsen Hervormde kerk, de Bibliotheek, de nieuwe Gouvernementsgebouwen en de Rechtbank. Zij- voert ook naar den Botanischen tuin, die een standbeeld bevat van Cecil Rhodes en prachtige exemplaren van boomen, terwijl hij omgeven is door het Museum, het African College en het ouderwetsche huis van den gouverneur. Die botanische tuin is een schepping van Simon van der Stel, den zoo verdienstelijken gouverneur die hier niet lang na de grondvesting der kolonie gedurende twintig jaren (1679—1699) het bewind voerde. Van der Stel was een 14 KAAPSTAD EN OMGEVING. groot bevorderaar van den landbouw en van den aanplant van allerlei uitheemsche boomsoorten, die thans de pracht uitmaken van Kaapstad's omgeving; hij ook was het, die een groot marine-hospitaal oprichtte en Constantia en Stellenbosch stichtte, terwijl ook Simonstown naar hem is geheeten omdat hij voor het eerst deze haven als schutplaats voor schepen gedurende de wintermaanden in gebruik stelde. Het was waarlijk niet onverdiend, dat aan dezen uitnemenden bevelhebber in 1690 ter belooning de titel van gouverneur werd toegekend. Geheel aan het ondereinde der stad ligt het oude Kasteel, welks bouw werd aangevangen in 1666, nadat tevoren een voorloopig fort gebouwd was op de plaats waar thans het postkantoor verrijst. Fraai bewaard gebleven is nog de oude ingangspoort. De vesting dient thans tot kazerne; en de laatste gevangene van beteekenis, die hier werd opgesloten, was de oproerige Zoeloe-vorst Cetewayo. In de bovenstad liggen de moderne woonhuizen der meergegoeden, fraai verspreid tusschen dennenboomen en eikenlanen, aan Kensington Crescent, Hofstreet, Orangestreet enz,.; en gemakkelijk zijn al die hooggelegen wegen te bereiken met behulp van tramlijnen. Hier ook liggen de beide voornaamste hotels der stad: Mount Nelson Hotel en het International Hotel. Wij logeerden in het eerstgenoemde, dat geriefelijk bleek maar met zeer gepeperde prijzen: de goedkoopste kamers kostten 12 shillings voor logies en ontbijt en voor onze scheepswasch hadden wij een 25 gulden te betalen. Een onzer eerste tochten in den omtrek was die per automobiel rondom den Tafelberg; een weg van 53 K.M., voerende langs Houtsbay, Constantia en Groote Schuur. Deze prachtige weg, waarvan een gedeelte werd aangelegd door Rhodes, biedt een groote afwisseling van heerlijke KAAPSTAD EN OMGEVING. 15 tafereelen. Bij Constantia, zoo genoemd naar Van der Stel's schoondochter Constance, passeeren wij de wijngaarden door hem aangelegd in 1688; zij heeten den besten wijn te leveren van de geheele kolonie. Een afzonderlijke namiddag werd besteed aan het bezoek van Groote Schuur, de vroegere woning van den in 1902 16 KAAPSTAD EN OMGEVING, te Muizenberg overleden Cecil Rhodes en door hem bestemd tot woonplaats voor den Eersten Minister der kolonie. Het huis is gebouwd in denzelfden oud-Hollandschen lagen gevelstijl, dien men ook in enkele andere oude huizen, zij het in minder gemoderniseerde en geacheveerde afwerking, terugvindt. Boven de ingangsdeur is een reliëf aangebracht dat de landing van Van Riebeek voorstelt. De inwendige inrichting van het huis, dat in Maart 1896 gedeeltelijk door brand vernield werd maar later weer werd opgebouwd, is zeer artistiek en tegelijk behaaglijk, vol donker roodbruin Indisch teakhout, oude meubels en antiquiteiten, waaronder vele Hollandsche, en verder niet een prachtige boekerij over Afrika, zijn geschiedenis, ontdekkingsreizen enz. Daarin toch stelde Rhodes altijd zeer veel belang, en geheele daarop betrekking hebbende ongedrukte manuscripten liet hij typographeeren en vertalen. Aan de achterzijde van het huis is naar Indischen bouwtrant een zuilengalerij aangebracht, waar men een zeer schilderachtig uitzicht heeft op den Tafelberg en de Duivelspiek met een hellenden voorgrond van mooie weiden en groepen naaldboomen, terwijl hoog boven dit achterterrein zich het Rhodes-memorial verheft, welks voornaamste figuur eene zinnebeeldige voorstelling moet aanduiden van "physical energy". Ondanks de vurige aanprijzing van reisgidsen kon mij dit gedenkteeken slechts matig bekoren. Ten slotte maakten wij ons vierdaagsch verblijf in Kaapstad ten nutte door een bezoek aan Stellenbosch en De Paarl. De spoorweg hierheen, reeds dagteekenend van 1857, is de eerste die in de kolonie werd aangelegd. Stellenbosch is dan ook na Kaapstad de oudste stad van Zuid-Afrika, door Van der Stel gegrondvest in 1680 en genoemd naar hem en naar zijn vrouw, die van geboorte Van den Bosch heette. De stad, die uitmunt door prachtige eikenlanen, is in 't bezit De Groote Schuur (achterzijde). I KAAPSTAD EN OMGEVING. 19 van een aantal scholen en reeds lang een belangrijk centrum van opvoeding. In De Paarl aangekomen, bezichtigen wij eerst het uitgestrekte en welvarende dorp met zijn keurig nette kerk en zijn groote wijnkelders. De plaats is namelijk een belangrijk centrum van wijnbouw. Vervolgens brengen wij een bezoek aan een ouden kennis, dien ik reeds vroeger in Galifornië leerde kennen, Mr. R. Koch, die in Drakenstein een uitgestrekt landgoed beheert. Wij worden er heen gereden in een primitief Kaapsch wagentje,met een boerenknaap als koetsier. Door dezen hebben wij gelegenheid voor de eerste maal met het echte en onvervalschte Kaapsche Hollandsen kennis te maken, dat ondanks zijn eigenaardige uitdrukkingen toch met eenige moeite best was te verstaan. In de uitspraak wordt elke letter of klank die gemist kan worden weggelaten, terwijl elke verbuiging of vervoeging van woorden zoo mogelijk wordt vermeden. „Ons taal en ons geaardheid komt net overeen: in ons woorde nie meer letters as nodig is nie, en in ons werk gen omslag nie en min onkoste" '). Geen wonder dus, dat de Kollëwijnsche vereenvoudigde spelling hier een gunstig onthaal vond. De Kaapsche taal is rijk aan aardige woorden die wij missen, b.v. vuurhoutje voor lucifer, olievischje voor sardine, verkleurmannetje voor cameleon, — alles woorden die wij ook zelf best konden gebruiken en waarmede wij onze eigen taal zouden kunnen verrijken. Merkwaardig is het dat die taal, ondanks hare eeuwenlange aanraking met vreemde elementen, zoo zuiver is gebleven, en dat b.v. de talen der inboorlingen geen anderen invloed er op hadden dan dat zij eenige woorden leverden voor nieuwe voorwerpen. Noch Hottentotsch, noch ') Men lette op de gebruikelpe dubbele ontkenning, zooals ook in eene uitdrukking als „Ik weet niks nie van die ding af nie." 20 KAAPSTAD EN OMGEVING. Kaffersch hebben het Hollandsen omgevormd, en ook het Duitsch en het Fransch hebben weinig sporen nagelaten; beider invloed is slechts uiterst gering geweest. Het Fransch b.v. der Hugenoten die na de terugroeping van het Edict van Nantes in 1688 en 1689 naar de Kaap kwamen, ging geheel verloren, eensdeels door gemengde huwelijken, maar anderdeels ook omdat hunne kinderen Hollandsen moesten leeren en hunne nederzettingen verspreid Werden tusschen die der Hollanders. Wanneer van eenigen invloed op het oorspronkelijke Hollandsen in syntaxis en vormleer sprake is, dan moet volgens prof. Hesseling veeleer gedacht worden aan het Maleisch-Portugeesch, waaraan vele woorden ontleend werden en waaraan zekere wijzigingen kunnen worden toegeschreven; want volgens hem doet de taal der kleurlingen in Ned.-Indië dikwijls denken aan die der Afrikaanders door zekere punten van overeenkomst 2). Merkwaardig ook is het zeker, dat die Afrikaander taal ondanks hare verbreiding over een zoo reusachtig uitgestrekt gebied, toch overal waar zij gesproken wordt nagenoeg gelijkluidend is blijven klinken, zonder aanleiding te hebben gegeven tot de vorniing van dialecten, ja zelfs zonder noemenswaardige differentieeringen. Terecht kan dan ook de Afrikaander getuigen: „Ons taal is wonderlik eenformig deur die hele land." Daardoor bleef zij steeds een uitstekend middel voor onderlinge verstandhouding, dat er toe bijdroeg de eensgezindheid te verhoogen en het gevoel van tot eenzelfde natie te behooren. „Er ontstond," zegt Theal, „een ') Aan hun komst herinneren namen als Joubert, Du Toit, de Villiers, Du Plessies. Namen van andere oudste volksplanters uit die eerste tijden zijn Pretorius, Potgieter, Wessels, Steyn, Botha, Erasmus, Smuts, De Wet, Bok. a) D. C. Hesseling. Gids Jan. 1897, alsmede: „Het Afrikaansch, bijdrage enz." Leiden 1899. KAAPSTAD EN OMGEVING. 21 nieuw dialect voor gewone gesprekken, doch het bleef in zijn wezen Hollandsen; en niemand in de kolonie, die had leeren lezen, heeft het ooit moeielijk gevonden den Bijbel zooals die in Holland gebruikt werd te verstaan." Ten slotte nog een enkele proeve van dat Kaapsche Hollandsen, ontleend aan een soort van grammatica of leerboek: „Die Afrikaanse taal is eintlik .een tak van die Hollanse taal. Mar in die loop van die tijd, veral nadat die kolonie van Holland los geraak het, is dit heeltemal verander, so dat een Hollander wat hier kom ons nie kan verstaan nie, omdat ons so veul ander woorde in ons taal opgeneem het, en die Hollanse woorde in ander vorme en betekenis gebruik." Maar zóó slim als die laatste bewering het zou doen vermoeden is het toch niet, en de proeve zelve zou hiervan ten bewijze kunnen strekken. II N A T A L. Na in den vooravond den verjaardag onzer koningin mede gevierd te hebben in een kring van in Kaapstad en omgeving gevestigde Hollanders, te midden van welke ik ook kennis mocht maken met den oud-president van den Oranje-Vrijstaat Reitz, gingen wij op Zondag 3 Sept. scheep op de ruime Dover Castle, die ons in vier dagen zou brengen naar Durban. Onderweg houden wij een halven dag op in Port Elisabeth. De haven is hier slecht en de landing moeilijk; toch vindt er een levendig goederenverkeer plaats wegens het aanzienlijke en welvarende achterland. Port Elisabeth is ook de groote stapelplaats en hoofdmarkt voor struisvogelveeren, die er tweemaal in de week in 't openbaar in partijen geveild worden. De grijze wijfjesveeren zijn veel minder waard dan de zwarte of witte mannetjesveeren; en beide soorten zijn veel mooier en gaver bij gekweekte dan bij wilde struisvogels. Behalve die markt vindt men in de stad nog een aardig klein museum en —- typisch Engelsen — een groot bronzen gedenkteeken voor de in den oorlog gesneuvelde paarden. Na Port Elisabeth passeert men aan de kust de stad East London en verder het zoogenaamde Kaffraria, deuitge- NATAL. 23 strekte en zeer bergachtige Kaffer-reservation in den oostelijken hoek van de Cape Colony, bestaande uit Tembuland, Griqualand en Pondoland, waar bijna een nnllioen inlanders te zamen leven, te midden van welke slechts een zeer gering aantal blanken wonen, meest voor handelsdoeleinden. Zoo komen wij goed en wel in Natal het land dat zoo nauw verbonden is met de geschiedenis der Boeren. Na de vestiging der Hollanders aan de Kaap onder Van Riebeek, bleef de volksplanting eeuwenlang beperkt tot de naaste omgeving. De bevolking der kolonie was niet groot en haar doel een ander dan groote landuitbreiding. Handel was er niet veel te drijven; en door niet ver het binnenland in te dringen, vermeed men botsingen met de veelal vijandig gezinde inboorlingen. Wèl leende het binnenland zich voorveeteelt en landbouw, maar de er wonende bevolking was schaarsch en onbeschaafd, zoodat in tegenstelling met Indië, — waar eensdeels de handelswaren voor 't grijpen lagen, anderdeels zich een talrijke bevolking voor werkkrachten aanbood, — hier aanzienlijke en kostbare voorbereidselen vereischt werden om het land te bebouwen. Maar op den duur zou het anders worden. In 1795 werd de Kaap op de Hollanders veroverd door de Engelschen, en wel is waar in 1802 bij den vrede van Amiens tijdelijk teruggegeven, maar in 1806 wederom vermeesterd, zoogenaamd om de kolonie tegen Frankrijk te beschermen, en in 1815 werd zij, tegelijk met Demerary, bij den vrede van Parijs voorgoed aan Engeland afgestaan, terwijl het heette dat Engeland haar van ons afkocht voor 6 nnllioen ponden, ook al zagen wij niet veel van die koopsom en al bracht zij ons niet het minste profijt aan. Aanvankelijk droeg die overdracht nog geen ernstige gevolgen. Maar op den duur wies er een groote ontevredenheid met het nieuwe bestuur. Eensdeels toch werd het 24 NATAL, gebruik van de Hollandsche taal tegengewerkt, anderdeels door de Engelsche regeering in 1834 de bestaande slavernij afgeschaft, al was deze volgens het getuigenis van Froude en Theal geenszins bizonder drukkend te noemen. Door dien laatsten maatregel werden de Boeren ten zeerste in de uitoefening van hun bedrijf belemmerd; de maatschappelijke gelijkstelling van blanken en naturellen was hun geenszins naar den zin en strookte hoegenaamd niet met hunne inzichten. Zoo heet het in een door Piet Retief uitgevaardigd manifest dat, al waren de Boeren willens zorg te dragen dat niemand in den staat van slavernij werd gehouden, het toch hun vaste voornemen was om passende bepalingen te zien in stand gehouden om misdaad te onderdrukken en tusschen heer en dienaar de noodwendig gewenschte verhouding te bestendigen. De Boeren toch vreesden niet ten onrechte dat de voormalige slaven door de plotselinge verandering van hun sociale positie tot overmoed en landlooperij zouden vervallen. Daarenboven waren zij met hun landbouwbedrijf op slavenarbeid aangewezen, terwijl thans het verkrijgen van de benoodigde arbeiders zeer werd bemoeielijkt en in ieder geval de prijs voor den arbeid aanmerkelijk werd verhoogd. Wel werd hun voor de omstreeks 40.000 in vrjjheid gestelde slaven eene schadevergoeding toegekend van £ 1.200.000; maar het grootste gedeelte van dat bedrag kwam hun niet eenmaal in handen en bleef onderweg hangen, terecht komend in de zakken van tusschenpersonen en bemiddelaars. Op grond van al die tegenwerking en van voortdurende kleingeestige plagerijen van Engelsche zijde besloten de Boeren uit hunne oorspronkelijke woonsteden naar elders te vertrekken en een nieuw gebied als woonplaats op te zoeken. De trek, zoo schreef destijds een hooggeplaatst Engelsch ambtenaar naar Londen, werd veroorzaakt door NATAL, 25 de onzekerheid van leven en bezit, die voortvloeiden uit de jongste maatregelen van bestuur. Zoo dan trokken in 1835 en 1836 een 5000-tal boeren onder leiding van Piet Retief naar Natal, kort daarop gevolgd door een kleiner aantal onder Andries Pretorius en Gerrit Maritz. Tal van moeielijkheden stonden den moedigen en vrijheidlievenden trekkers te wachten: de namen Weenen, Bloedrivier, lijdenburg e. a. toonen genoegzaam met hoeveel strijd en ellende de bezetting der nieuwe landstreken gepaard ging. In het begin van 1838 werd met het opperhoofd Dingaan in Natal een verdrag gesloten; maar bij de feestelijke viering daarvan op 6 Febr. werden een aantal boeren, waaronder ook Retief, verraderlijk door de kaffers vermoord en nog een grooter aantal moest bij de Blauwkransrivier het leven laten. Een bloedige weerwraak werd genomen door Andries Pretorius in de buurt van het huidige Maritzburg op Zondag 16 Dec. 1838, toen 460 Boeren stonden tegenover een macht van 12000 Zoeloes, van welke zij er 3000 op het slagveld wisten te doen sneuvelen. Nog steeds wordt jaarlijks die datum als „Dingaansdag" gevierd als een nationale feestdag. Ten opzichte van de inboorlingen was zoodoende voorloopig rust verkregen, maar weldra kregen de Boeren weer te doen met de Engelschen. Aanvankelijk verzetten zij zich met succes tegen hunne inmenging en wisten zij den bevelhebber Smith in te sluiten; maar deze werd gevrijwaard voor overgave doordat hulp opdaagde uit de Kaapkolonie, nadat deze nog juist bijtijds was ontboden door den beroemden rit van King, die in tien dagen naar Grahamstown wist te rijden, dwars door het woeste en onherbergzame land waar thans de Kafferreservations zijn gelegen. Zoo moesten ook thans weer de Boeren voor de overmacht zwichten en werd Natal in 1843 bij Engeland ingelijfd, op grond dat de emigranten als Britsche onderdanen geen recht hadden een 26 NATAL. onafhankehjken staat te vestigen. Ook later werkten de Engelschen voortdurend de opkomst van een zelfstandig Boerenrijk tegen, telkenmale de door hen bezette landstreken voor Britsch grondgebied verklarend en zich zelfs niet ontziende de inboorlingen tegen de Boeren op te stoken en hen te steunen. Wel werd bij het verdrag van Bloemfontein op 23 Febr. 1854 de Oranje-Vrijstaat als Boerenrepubliek erkend; maar dit was alleen daaraan te danken, dat de Engelschen geen kans zagen daar zelf de Kafferstammen in bedwang te houden, tenzij ten koste van te groote uitgaven en een te groote legermacht. Toen dan ook later bij Kimberley in 1869 de rijke diamantmijnen ontdekt werden, zag Engeland er hoegenaamd geen gewetensbezwaar in zich dit gedeelte, het zoogenaamde Griqualand toe te eigenen, tegen welke wederrechtelijke mpalming de wijze President Brand de Britsche overmacht inziende, zich maar liever niet verzette 8). Maar keeren wij terug tot Natal. De naam is afkomstig van „dies natalis" of geboortedag, omdat Vasco de Gama op zijn reis naar Indië hier juist op Kerstdag van het jaar 1497 aankwam. De in 1835 gegrondveste voornaamste stad Durban is geheeten naar den toemnaligen gouverneur der Kaapkolonie. Ook hier weer is de benedenstad opgebouwd tut een reeks van leelijke businessstyaten, de bovenstad — de zoogenaamde Berea ■— daarentegen, waar de woningen liggen der meergegoeden, vol mooie wegen en in 't bezit *) Deze was bjjna een kwarteeuw (1865—1888) president van den OranjeVrijstaat. Theal 'getuigt van hem: „Van Brand kan gezegd worden dat Zuid-Afrika geen waardiger naam kent, want niemand heeft ooit meer dan hij bijgedragen tot het heil van de bevolking." 2) Wel werd voor het ingelijfd gebied eene schadevergoeding uitgekeerd van £ 90.000, nadat protest tegen de eigenmachtige handeling was aangeteekend. 27 van een fraai Mitchell Park en van een Zoölogischen tuin met goede dier-exemplaren. De haven der stad is ruim, diep en met zorg aangelegd; terwijl noordelijk daarvan de Beach zich uitstrekt, een strand niet groot maar met een heerlijke badplaats vol branding en door een hekwerk afgesloten van eventueele roofzuchtige haaien. Na in de stad genoegzaam te hebben rondgekeken, daarbij gebruik makend van de karakteristieke, door bont getooide Zoeloes voortgetrokken ricksha's, sporen wij dicht langs de kust zuidelijk naar het station Umkomaas, varen daar de rivier van dien naam met een motorboot op tot aan het Drift-hotel, en zien onderweg aan den oever een menigte bavianen in groote troepen samenlevende. Den volgenden dag nemen wij den trein naar Pinetown, om daar het groote Kaffer-zendingsstation Marianhill met zijn trappistenklooster te gaan zien, maar ontvangen daar helaas de tijding dat wegens een kerkelijk feest de inrichting dien dag voor bezoek gesloten is. Natal is een waar land van Kaffers, meer speciaal van Zoeloes, en het is dus zeker niet misplaatst hier eenige bizonderheden omtrent dien merkwaardigen volksstam in te vlechten. De bewoners van Afrika zijn te splitsen in vier hoofdafdeelingen van een naar aantal en verbreiding zeer ongelijken omvang, namelijk: 1°. De nigritische Soedanbevolking bezuiden de Sahara: de Soedan-negers, die het West-Afrikaansche kultuurgebied samenstellen. 2°. De meer zuidwaarts wonende Bantoe-negers, waarschijnlijk ontstaan uit eene vermenging van de eerstgenoemden met Proto-hamieten en uit het noorden naar het zuiden getrokken tot ver beneden den aequator. 3°. De lichtkleurige Neo-hamietm, zooals de Bischarin, 28 NATAL. Gaüa, Somali, Hausa en Fulbe'), voornamelijk woonachtig in Noord-Oost Afrika, maar ook westwaarts doorgedrongen, 4°. De overblijfselen eener dwergachtige oerbevolking; de Akka's in Centraal-Afrika, de Boscbjesmannen en de Hottentotten in Zuid-Afrika. Tot de tweede nu dezer afdeelingen behooren de verschillende kafferstammen als Betschuanen, Basuto's, Matabele en Zoeloes. De naam „Ba-ntoe", aan al deze Negers van Midden- en Zuid-Afrika gegeven, beteekent in de inlandsche taal niet anders dan „mensehen", terwijl de naam „Kaffers" afkomstig is van het woord kafir of ongeloovigen, waarmede oorspronkelijk de Arabieren alle inboorlingen, met welke zij in aanraking kwamen, betitelden. De naam Zoeloe eindelijk beteekent „hemel"; het volk met dien naam aangeduid, de Ama-Zoêloe *), heet dus daarmede „volk des hemels". De Kaffers zjjn een prachtig gebouwd menschenras, dat zoowel geestelijk als lichamelijk ver staat boven de leelijke en onontwikkelde Boschjesmannen en Hottentotten, ja dat in lichaamsbouw nagenoeg alle andere negerstammen overtreft. Ook zijn zij voortreffelijk ter been en kunnen daardoor met groote volharding kolossale afstanden afleggen, waarbij zij steeds de rechte lijn als kortsten afstand volgen, zonder zich te storen aan wegen of zich te bekommeren om terreinverheffingen. Door die groote loopkracht weten zij in tijd van oorlogvoering hunne legerscharen verrassend snel te verplaatsen. Hun huid, die een sterken en voor velen onaan- ') Ook de Berbers, Kabylen, Touaregs, Mooren en Abyssiniers van Noord-Afrika behooren tot de Hamieten, een der afdeelingen van het Middellandsche ras. *) De bijvoeging Ama = vele duidt den geheelen stam aan; zoo spreekt men ook van Ama-tonga enz. In Oost-Afrika treedt in plaats daarvan het voorvoegsel Wa. NATAL. 29 genamen geur verspreidt, smeren zij in met een glanzend vet, door welke bewerking verschroeiing en eene te sterke transspiratie wordt tegengegaan, koude en vocht geweerd worden en de huid lenig blijft. De rijke haardos wordt door de vrouwen na haar huwelijk gedragen in den vorm van een naar boven en achteren puntig uitloopenden kegel; en hij wordt gebruikt niet slechts om beejien naalden in te steken, maar ook om er allerlei voorwerpen van dagelijksch gebruik in te bergen, zooals b.v. de snuifdoos, die ook wel in kokervorm gedragen wordt in de opengespleten oorschelp. De Zoeloe, indien hij niet op roof uit is of krijgvoert, maakt zich het leven gemakkelijk en spant zich niet bovenmatig in. Hij rookt, snuift, drinkt, eet, slaapt, danst en jaagt naar hartelust, terwijl hij zijn spoedig verouderende vrouw al het werk laat verrichten, zoowel den huisarbeid en rijststampen als den zwaren veldarbeid, waarbij de kleine kinderen gedragen worden in een zak op den rug,- waaruit slechts het waggelende hoofdje uitsteekt. De Zoeloe's zijn een landbouwvolk, dat het bezit van runderen zeer op prijs stelt. Hun rijkdom bestaat in ossen en vrouwen; en die laatsten worden gekocht met de eersten of anders in den oorlog buitgemaakt. In zijn spijs is de Zoeloe verzot op honig en sprinkhanen, maar van visch en eieren heeft hij een bijgeloovigen af keer. Als bedwelmenden drank drinkt hij een soort van bier, dat gebrouwen wordt uit sorghum of Afrikaansche gierst. En als tabak rookt* hij daarbij de zoogenaamde dagga, een soort van hennep, uit fraai gevormde groote koehoorns. Wat zijn wapenen betreft, deze bestaan vooreerst in de assagaai of speer en het groote langwerpige fraaigevormde schild van runderhuid. Verder in de knobkierie, een knots bestaande uit een ongeveer één el langen ronden stok van zwaar ijzerhout, eindigende in een kogelronden knop. Met dit wapen 30 NATAL. wordt niet slechts geslagen, maar ook met groote behendigheid van uit de verte geworpen b.v. om dieren.te bemachtigen. Kaffermeisje uit Swaziland. De Zoeloes zijn een zeer heldhaftig en krijgszuchtig volk. In het begin der 19de eeuw werden zij jarenlang geregeerd NATAL. 31 door hun opperhoofd Tschaka (1812—1828), een zeer bloeddorstig, maar begaafd en energiek vorst. De strijdwijze zijner onderdanen hervormende door de irua of stootspeer als wapen in te voeren, vernietigde of onderwierp hij alle stammen tusschen de Delagoabaai en de huidige Kaapkolonie. Het heet dat hij daarbij .een 100.000 vijanden versloeg; maar behalve dat doodde hij ook een enorm aantal zijner eigen stamgenooten, zoodat naar schatting een millioen Kaffers gedurende zijn regeering zouden zijn ter dood gebracht. Zoo liet Tschaka bij den dood zijner moeder Mande een duizendtal zijner onderdanen ombrengen als een soort van begrafenisoffer, een gruwel die herinnert aan de walgelijke gebruiken die eertijds in Dahomey in zwang waren. Ten slotte werd de wreedaardige despoot vermoord door zijn broeders en een dezer, Dingaan, besteeg den troon (1828—1839). Het was deze vorst, die in 1838 door Pretorius zoo bloedig werd verslagen na zijn aan de Boeren gepleegde ontrouw.. Gevlucht tot de Amatonga, werd Dingaan door dezen gedood en toen in de regeering opgevolgd door zijn broeder Panda, een man . van een veel goedaardiger karakter die tot het jaar 1872 aan het bewind bleef. Na zijn dood werd deze weer opgevolgd door zijn zoon Cetewayo, die reeds in 1857 zijn mededingénden broeder Umbelasi aan de Tugela had verslagen en daarna al zijn tegenstanders had laten vermoorden. In 1879 brak onder dien laatsten vorst de bekende Zoeloeoorlog uit, waarin de Engelschen aanvankelijk op den 22sten Jan. gevoelig geslagen werden bij Isandhlwana. Ook de eenige zoon van Napoleon verloor in dien krijgstocht het leven. Met een kleinen troep op verkenning uitzijnde, werd deze gedurende een rust overrompeld door een bende Zoeloes; en de prins, niet in staat snel genoeg zijn paard te bestijgen, werd bij die gelegenheid doorstoken, terwijl zijn metgezellen 32 NATAL. kalm wegreden, zonder naar hem om te zien. Nadat éénmaal dé aanvankelijke aanvoerder Lord Chelmsford vervangen was door Generaal Wolseley, was de oorlog spoedig geëindigd. Cetewayo, die vijf jaren later stierf, werd gevangen genomen, terwijl nog een tijdlang (1882—1886) zijn onlangs te Middelburg in Transvaal overleden zoon Dinizulu als koning optrad maar om daarna voorloopig verbannen te worden naar St. Helena. Zoeloeland werd toen in 1887 geannexeerd en tien jaren later bij Natal gevoegd, nadat in 1894 reeds hetzelfde had plaats gevonden met Pondoland ten opzichte van de Kaapkolonie. Nu wij toch over de Zoeloes spreken, mogen nog enkele beschouwingen volgen over de Negers in 't algemeen. Anthropologisch zijn deze gekenmerkt door verschillende welomschreven karaktertrekken. Zoo is de baardgroei zeer gering, maar het hóófd bedekt door rijkelijk donker kroeshaar. De schedel bezit een sterk dolichocephalen.vorm en het gelaat kenmerkt zich door een aanmerkelijke prognathie. De dikke lippen zijn vooruitstekend en omgekruld; de platte en breede neus heeft een concaven rug en uitstaande neusgaten. De groote oogen liggen ver uiteen, en de mond is bezet met een rij van prachtige en welonderhouden, maar veelal door afvijling misvormde tanden. In zijn psyche gelijkt de Neger in menig opzicht een groot kind.. Hij is hchtzinnig, opgeniimd, veranderlijk, ijdel, lachlustig, belust op versierselen, dans en luidruchtige muziek. Spoedig tevreden, kent hij weinig behoeften en voelt hij zich den koning te rijk bij een genoegzamen voorraad van voedsel en vrouwen. Gul en gastvrij, is hij tegelijk diefachtig, vadsig en lichtgeraakt. Sanguinisch van aard, vertoont hij een sterke reactie op affecten, die meer dóór uitwendige zmtuighjke prikkels dan door inwendige voor- NATAL. 33 stellingen veroorzaakt worden en weinig nablijvende sporen in het onderbewustzijn achterlaten, want de secundaire functie is bij hem gering. Realistisch en materialistisch, is hij zinnelijk van aanleg en afkeerig van abstracte bespiegelingen. Zich neerleggend bij het bestaande, komt hij niet in verzet tegen het noodlot en toont hij een goede dosis kalme berusting in het onvermijdelijke, zonder te tobben over het onkenbare. En weinig intelligent of ruim van begrip en zeer conservatief in zeden en gewoonten, is hij afkeerig van alle ernstige geestehjke inspanning. Bizonder vatbaar is hij daarbij voor suggestie en beïn-, vloeding. Sterk is hij daardoor in mechanische nabootsing, en gemakkelijk onderwerpt hij zich aan een krachtigen vreemden wil. Aan zijn opperhoofd of aan den meester die taktvol met hem weet om te gaan, onderwerpt hij zich in blinde gehoorzaamheid en vertrouwen. Hij heeft behoefte aan leiding die hem ontheft van eigen verantwoordelijkheid en aan een opgelegde taak; het is veeleer die psychische gesteldheid dan wel vrees die zijn gehoorzamen zin verklaart. Het gevoelsleven van den Neger is oppervlakkig. Hij leeft onder den indruk van het oogenblik en laat zijn genietingen niet vergallen, noch door herinneringsbeelden uit het verleden, noch door voorstellingen omtrent de toekomst. Ingewikkelde moreele beginselen en overwegingen houdt hij er niet op na en hij wordt zelden gekweld door een gevoel van berouw. Onwaarheid spreken beschouwt hij niet als doodzonde, en bij gebrek aan critischen zin is hij geneigd de werkelijkheid en de scheppingen zijner phantasie dooreen te mengen. Zijn intellectualiteit is zeer beperkt. Hij is zeer leerzaam, in zooverre het een mechanischen geheugenarbeid betreft, maar schiet geheel te kort waar originaliteit of inventorische scheppingskracht vereischt wordt, want daartoe ontbreekt 34 NATAL. het hem aan , een genoegzame gave van combineeren en coördineeren om tot samengestelde gevolgtrekkingen te geraken in verband met voorafgaande doelvoorstellingen. Wetenschappehjke grootheden, uitvinders of reformatorische geesten zijn onder de Negers niet te zoeken. De beschavingsgeschiedenis heeft niets aan hen te danken; en waar zij zelfstandige staten vormen als op Haïti of in Liberia, leveren zij niets dan gebrekkige copieën der blanken. Wie den volbloed Neger eene Europeesche beschaving wil bijbrengen of trachten op te dringen, bewijst hem allerminst een weldaad, want daarmede ontwortelt hij hem aan zijn bodem en doet hem zijn moreelen steun en richtsnoer verliezen. Datgene, waartoe zijn geest en aanleg zich leenen, eigent hij zich vanzelf snel en automatisch toe; maar datgene, waarvan zijn natuurlijke aard zich afkeerig betoont, vermag niet duurzaam door te dringen en slechts een schoonschijnend maar schadelijk vemis bij te brengen. Voor wat boven zijn bevatting gaat heeft de Neger weinig bewondering, en de praestaties der Europeanen worden door hem veelal meer aan bepaalde toovermiddelen toegeschreven dan als een bhjk van hooger intellect aangemerkt. Naar de onderzoekingen van Frobenius, Ankermann en Stuhlmann ons geleerd hebben, is de oorspronkehjke eigenbeschaving van den Neger zeer gering. Hij bezat geen kennis van houtzagen, pottebakkersschijven of van lampen, kende noch steenbewerking noch looiing van leder. Al wat men van dergelijke hoogere kultuurelementen bij hem aantreft stamt van elders, inzonderheid van Azië. En slechts datgene, wat in zijn huishouding en materieele leven paste, heeft hij overgenomen; wat zich niet aansloot aan zijn heerschende zeden liet weinig sporen na, ontaardde of ging weer verloren. De Negers vormen een volk dat moeiehjk assimileert. Niet slechts somatisch-anthropologisch maar ook geestelijk vormt NATAL. 35 het een afzonderlijken tak der menschheid met eigen ontwikkelingsgang; en zelfs daar waar het, gelijk in Amerika, geruimen tijd met Europeesche beschavingstoestanden samenleefde, is het Negerras achtergebleven zonder gelijken tred te kunnen houden met zijn omgeving. Gelijk reeds opgemerkt, het grootste deel van Afrika's materieele beschaving zoowel als zjjn bezit aan kuituur- planten en huisdieren, ja zelfs een groot deel van zijn taal, is afkomstig uit Azië; en wellicht zelfs is dit het geval met sommige zijner godsdienstige voorstellingen en sociale gebruiken. In 't bizonder waren het de landen rondom de Perzische golf die hun invloed deden gelden. Misschien wel heeft er in een voorhistorische periode eene vaste landverbinding bestaan tusschen Azië en Afrika aan het zuidelijk uiteinde der Roode Zee bij de huidige nauwe straat Bab 36 NATAL. el Mandeb, en was daardoor een verbindingsweg gevormd die den overtocht en de toestrooming van volkeren vergemakkelijkte. Hoe het zij, de bakermat van de lichamelijke en geestehjke beïnvloeding van Afrika's binnenlanden, dateerende reeds uit voorhistorische tijden, is te zoeken in ZuidWest Azië. Vandaar had een sterke binnendringing plaats van hamitisch-semitische of erythraeïsche volkeren; en het schijnt dat wij in deze een drietal verschillende stroomen mogen onderscheiden, namelijk 1°. een die zich bewoog langs de Noordkust van Afrika om zich daarna naar het Zuiden te wenden; 2°. een die zich langs den Zuidrand der Sahara door de huidige Oostelijke Soedanstaten naar het Westen voortbewoog; en 3°. een die van uit dé buurt van Aden Zuidwaarts en Zuidwestwaarts doordrong. m NAAR TRANSVAAL. Op den middag van Zaterdag 9 Sept. vertrekken wij per sneltrein uit Durban naar de politieke hoofdstad van Natal. De weg voert vol kronkelingen door een niet zeer mooie streek over een heuvelachtig terrein. In vier uren bereiken wij Pietermaritzburg, een groote en zeer rustige plattelandsstad, gesticht in 1839 dicht bij de plaats waar kort te voren Dingaan door Pretorius was verslagen, en gedoopt naar de beide Boerenaanvoerders Pieter Retief en Gerrit Maritz, maar gewoonlijk bij verkorting alleen Maritzburg of P. M. Burg geheeten. Den volgenden morgen wonen wij er een godsdienstoefening bij in de Hollandsche kerk, waar wij onder het gehoor zitten van Ds. Pelletier, met wien wij na de preek kennis maken, evenals met zijn diaken, den taalleeraar Prof. Besselaar. Bij den laatste drinken wij thee, na eerst het Museum en den Botanischen tuin bezocht te hebben; en 'savonds ontmoet ik heel toevallig den redacteur van „De Afrikaander", Dr. Vrolik, een ouden kennis met wien ik reeds in 1887 een reis maakte door Noorwegen. 's Anderen daags sporen wij in anderhalf uur verder naar Howick, om daar den beroemden en inderdaad zeer schoonen 360 voet hoogen waterval van de Umgeni R. te gaan zien; 38 NAAR TRANSVAAL. en later in den dag nog 31/* uur verder tot Ladysmith, waar wij afstappen in het Royal Hotel. De kamer, die mij wordt toegewezen, is blijkens het inschrift: „Room, occupied by Col. Frank Rhodes when shelled by the Boers Nov. 1899", tijdens het beleg bewoond geweest door een broeder van Rhodes, terwijl de wanden van het vertrek destijds doorboord werden door tal van kanonskogels, zooals nog duidelijk aan allerlei sporen te zien valt. In Ladysmith gaat een zijlijn van den spoorweg door de Van Reenen's pas naar Harrysmith in den Oranje-Vrijstaat, dicht langs de oostgrens van Basuto-land, dat bewoond wordt door den onafhankelijken stam der Basuto's en dat om zijn hooge bergen wel het Zwitserland van Zuid-Afrika wordt geheeten. Wij echter zetten onze reis voort langs de hoofdlijn naar Pretoria. Kort na Ladysmith komen wij langs Elandslaagte, dat zulk een treurige vermaardheid verkreeg door den slag, die hier heel in 't begin van den oorlog op 21 Oct. 1899 geleverd werd en waarbij ook onze landgenoot Dr. Coster, voormalig staatsprocureur van Transvaal, sneuvelde. In Newcastle overnachten wij in Hotel Salisbury, zeer eenvoudig maar met zorgzame bediening, waar wij den avond met andere gasten gemoedelijk in den famiUekring doorbrengen. Den volgenden dag wacht ons een interessante rit dwars door het Drakengebergte. Wij komen daarbij dicht langs den vermaarden Majuba-hill, een steilen en zeer hoogen heuvel, welks aanblik diepe bewondering wekt voor het krijgsfeit dat de Boeren er verrichtten. Hier toch was het, dat op den eeuwig gedenkwaardigen 27sten Febr. 1881 een troepje van 87 Boeren niet alleen den door den vijand bezetten en onneembaar geachten berg bestormden en vermeesterden, maar daarbij ook binnen weinige uren niet minder dan 92 Engelschen — waaronder den bevelhebber NAAR TRANSVAAL. 41 Sir George Colley — doodden, 134 verwondden en 59 gevangen namen, terwijl zij zeiven niet meer dan één gesneuvelde en 5 gewonden hadden aan te wijzen. Eenmaal in ■ de Transvaalsche vlakte neergedaald, munt de rit verder niet uit door schoonheid van landschap. De Zuid-Afrikaansche vlakten kenmerken zich door waterarmoede en eentonigheid, dorheid en boomloosheid. Een weeldrigen en verkwikkenden plantengroei zal men er tevergeefs zoeken. Maar het klimaat is er heerlijk, opwekkend en gezond, droog en warm zonder drukkend te zijn, en de onmetelijke vlakten met haar verre heldere horizonten verkrijgen op den duur een eigenaardige bekoring, die de bewoner niet voor iets anders zou willen inruilen: het hooge veld wekt een gevoel van vrijheid als wellicht nergens elders in die mate gewekt wordt. Zoo bereiken wij in den laten avond het voorloopig doel van onze reis Pretoria, de hoofdstad van Transvaal, het land waarin de vrijheidlievende Boeren, steeds verder trekkende, zich hadden neergelaten, toen hun een zelfstandige regeering in Natal door Engeland belet was. Want ten. allen tijde was hun vrijheidszin den Britten een doorn in 't oog, en voortdurend is door dezen tegen de Boeren gekuipt en gehuicheld, gedraaid en gesard op eene wijze als in de wereldgeschiedenis nauwelijks haar wedergade vindt en die het begrijpelijk maakt dat gesproken wordt van een perfide Albion, dat geen middelen versmaadt om zijn nationale zelfzucht te bevredigen. De geschiedenis van Natal zien wij herhaald in de Transvaal, nadat aldaar de Boeren eerst het land bebouwd en de inboorlingen verdreven of onderworpen hadden. In 1877 begonnen ook daar de Engelschen zich ongevraagd met de binnenlandsche aangelegenheden te bemoeien. Wel was hier langzamerhand eene onderlinge verdeeldheid gaan heerschen en een gebrek aan 42 NAAR TRANSVAAL. tucht en orde, waar de Boeren weigerden belasting en de renten hunner staatsschulden te betalen of ook hun krijgsdienst regelmatig te vervullen, en zij in eigengerechtigheid en eigenwaan niet beliefden te luisteren naar den raad van hun welmeenenden president Burgers, vol vooroordeelen, wantrouwen en ijverzucht als zij waren tegenover alle vreemdelingen, de Hollanders in de eerste plaats. Maar in dit alles kon toch geen voldoenden rechtsgrond gevonden worden om Transvaal op 12 April 1877 eenvoudig door Sir Shepstone te laten annexeeren, ditmaal onder voorwendsel dat het land niet krachtig genoeg was om zelf zijn onderdanen te verdedigen tegen de inboorlingen, met name het Kafferhoofd Secocoeni, met wien een oorlog was uitgebroken. Niets toch rechtvaardigde een dergelijke inmenging en optreden. De Transvalers bleven dan ook gesteld op hun eenmaal met moeite en inspanning verworven vrijheid. Een paar gezantschappen, eerst van Krüger en Jorissen, later van Krüger, Joubert en Bok, werden naar Engeland gezonden ter bepleiting hunner rechten, maar tevergeefs: onverrichter zake keerden zij huiswaarts, nergens de gevraagde hulp en bescherming gevonden hebbende. Toen kwam Transvaal in verzet tegen het nieuwbakken en opgedrongen Engelsen bestuur en greep zelf naar de wapenen, nadat in Dec. 1880 op eene bijeenkomst te Paardekraal daartoe was besloten. Reeds weinige dagen daarna kwam het tot een treffen bij Bronkhorst Spruit, waar den Engelschen een gevoelig verlies werd toegebracht, weldra gevolgd door nieuwe overwinningen bij Laings Nek op 28 Jan. en vooral bij Majuba Hill op 27 Febr. Toen besloot Engeland, waar destijds Gladstone eerste minister was, aan Transvaal zijn vrijheid te hergeven, behoudens ten opzichte van het sluiten van traktaten met vreemde mogendheden, uitgezonderd den Oranje-Vrijstaat. De stoute en verwaande uitspraak NAAR TRANSVAAL. 43 van Wolseley in 1879, dat „Transvaal een Engelsch land zou blijven, zoolang de zon zou schijnen en de rivieren naar zee stroomen", werd daarmee teniet gedaan en in haar waanwijsheid aan de kaak gesteld. Maar ook thans zou de staat van vrede niet op den duur stand houden. De toenemende welvaart des lands, de spoorwegverbinding met de kust en het vinden van rijke goudnüjnen aan den Witwatersrand deden meer en meer vreemdelingen stroomen naar de nieuwe Republiek. De Engelschen onder dezen, die de meerderheid vormden en die er niet aan dachten zich ooit te laten haturaliseeren, zich daartoe veel te goed achtend en het land niet anders beschouwend dan als een bron van rijkdom vanwaar zij, na schatten bijeen vergaard te hebben, zoo spoedig mogelijk huiswaarts keerden, — de Engelschen begonnen onder de leuze „no taxation without representation" stemrecht te eischen zonder naturalisatie: een staatsrechtehjk ongehoorde eisch. Dat de Boeren niet maar aanstonds aan dat verlangen toegaven en het begeerde stemrecht verleenden, was niet anders dan een maatregel van zelfbehoud en alleszins begrijpelijk na de ellendige behandeling, die zij reeds zoo dikwijls van Engeland hadden ondervonden. Waarom zouden de Transvalers niet op eigen terrein volgens hun eigen inzichten hunne wetten mogen inrichten, een recht trouwens dat hun bij de traktaten van 1881 en 1884 was gewaarborgd? Waarom moesten zij zich de wetten laten voorschrijven door een groep van ongenoode uitlanders, meest speculanten en mijnbezjtters, die lang niet het puik der menschheid vertegenwoordigden en verre van uitmuntten in moraliteit; uitlanders, gekomen om zich zoo snel mogelijk te verrijken en dan het land weer te verlaten, die weigerden in tijden van gevaar op commando te gaan om het land te verdedigen? Niemand had die uitlanders geroepen; en kwamen zij uit eigen be- 44 NAAR TRANSVAAL. weging, dan konden zij zich aan de bestaande landwetten onderwerpen of anders, indien deze hun niet bevielen, wegblijven of weer vertrekken. Gesteld eens dat in Engeland een troep van dergelijke vreemdelingen, die weigerden zich te laten naturaliseeren, aanspraak gemaakt hadden op een invloedrijk kiesrecht! Maar natuurlijk, Engeland heeft steeds gemetèn met twee maten en er een dubbele moraal op nagehouden: wat tegenover hem zelf niet te pas kwam, was wèl geoorloofd tegenover anderen. Aardig werd die eigenaardige, zelfzuchtige en van zelfoverschatting getuigende politiek eens door Gladstone in het Parlement gehekeld in de woorden: „Wij zijn begiftigd met een verhevenheid van karakter, eene edele belangeloosheid, een onkreukbare eerlijkheid, die de andere volkeren der wereld niet willens zijn te erkennen; en wij zijn dom genoeg om te denken dat wij, verheven schepselen als wij zijn, gebonden zouden wezen aan dezelfde algémeene regels, die terecht van toepassing zijn op Adam's gewone zonen." Het is duidelijk dat, indien inderdaad die ontevreden uitlanders zoozeer dat geliefde stemrecht begeerden, — hoewel het nog lang niet zoo zeker is dat dit de eigenhjke drijfveer was van hun woelingen, — zij hadden kunnen beginnen met te voldoen aan de daartoe gestelde yereischten, die veel minder omvangrijk waren dan in de meeste andere staten of in de Britsche koloniën. En indien zij zich werkelijk zoo onderdrukt gevoelden, dan was het wel vreemd dat alleen de Engelsche regeering zich beklaagde over het lot hunner landgenooten, terwijl de tot andere natiën behoorende uitlanders, wier aantal niet gering was, — 40 °/o van het mijnkapitaal was een tijdlang van Franschen oorsprong, — geenszins in dat beklag deelden en zelfs, toen eenmaal de oorlog was uitgebroken, zich voor een deel vrijwillig schaarden onder de vanen der Boeren. Uit alles bleek NAAR TRANSVAAL. 45 duidelijk dat hier een kunstmatige opruiing en opzweeping van hartstochten in 't spel was, ten einde een geschikt voorwendsel te kunnen vinden tot inmenging, en dat juist daarom de Engelschen zich onwillig toonden om de zaak in der minne te schikken. Al moge er ongetwijfeld een natuurlijke tegenstelling geweest zijn tusschen het conservatieve Boeren- en het vooruitstrevende uitlander-element, toch ware bij eene rustige en geleidelijke uiteenwikkeling der geschilpunten in verloop van tijd wel eene vreedzame oplossing te vinden geweest. Maar door Rhodes en zijn opruiende pers werden die verschillen uit eigenbelang uitgebuit tot eene voortdurende heftige .agitatie tegen de Transvaalsche regeering met het doel het rijke goudland in handen der Engelschen te spelen. Het streven was tweedracht te zaaien, grieven te vinden en ontevredenheid te wekken om desnoods met wapengeweld te kunnen ingrijpen. Op kwistige wijze gebruikt Rhodes zijn verworven goud en weet hij zich van de hulp der pers te verzekeren om, geen enkel middel versmadend, brutaalweg en zonder gewetensbezwaren zijn doel na te streven en zijn plannen te verwezenlijken met gebruikmaking van tal van anderen als voertuigen. In die Jezuïetische politiek vindt Rhodes een uitstekend handlanger in den Engelschen minister Joseph Chamberlain, die als zijn geestverwant elk voorstel tot onpartijdige arbitrage weigert, elke gelegenheid te baat neemt om zich op onsympathieke wijze met de Transvaalsche aangelegenheden te bemoeien, de punten van oneenigheid opblaast, van bestaande misstanden opgeschroefde voorstellingen geeft, de Republiek sart en tot verzet prikkelt, en volgens Engelsche methode zijn beweegredenen en doeleinden hult in schoonschijnende drogredenen en bemaskert met voorwendsels van humaniteit, waaraan geloof te schenken zijn landgenooten zichzelven wijsmaken. Zoo wordt de aangewakkerde en kunstmatig gevoede 46 NAAR TRANSVAAL. ontevredenheid van een deel der Johannesburgsche bevolking uitgespeeld en aangewend als een casus belli. Bekend is de zoogenaamde Jameson Raid waarbij, indruischend tegen alle regelen van volkenrecht, 600 man der Chartered Co. met Kerstmis 1895 van Mafeking uit naar Johannesburg oprukten, maar door het snel en cordaat optreden der Boeren op 2 Jan. 1896 bij Doornkop door Cronjé werden ontwapend en gevangengenomen. Bekend, hoe die mislukte overrompeling gevolgd werd door een schijnproces in Engeland, waarbij Rhodes zijn vriend Chamberlain redde door diens schuld op eigen schouders te laden en het in hem door de Zuid-Afrikaansche partij gesteld vertrouwen voor goed verspeelde. Drie jaren later volgt dan de groote oorlog, die van 11 Oct. 1899 tot 31 Mei 1902 duurde en waaraan ook de OranjeVrijstaat deelnam, dat den 17den Maart 1897 een verbond gesloten had met Transvaal om gezamenlijk elkander te helpen, aan welke belofte het zich trouw heeft gehouden, daarmede eene onafhankehjkheid verliezende, die het vroeg of laat toch had moeten prijsgeven. Tevergeefs werd, nadat in den loop van het jaar 1900 na een aanvankelijke reeks van schitterende overwinningen der Boeren bij Magersfontein, Spioenkop, Colenso enz. eerst Cronjé bij Paardeberg zich had moeten overgeven, later na ontzet der belegerde steden Roberts zijn intocht had gedaan in Pretoria en Krüger zich in Delagoabaai op de Gelderland naar Europa had ingescheept, niettegenstaande dat alles de oorlog nog bijna twee jaren lang in guerillavorm door De Wet e. a. voortgezet, in de ondanks allerwegen verworven sympathie vergeefsche hoop dat nog een of andere grootmacht bemiddelend zou tusschenbeide treden. Maar dit alles ligt nog te versch in ieders geheugen om er nog verder over uit te weiden. Door dien oorlog, zegt Samassa, is het aanzien van Enge- NAAR TRANSVAAL. 47 land in Zuid-Afrika niet toegenomen maar veeleer verminderd. Daarenboven, merkt hij op, kan men zeggen, dat Engeland als 't ware al het mogelijke heeft gedaan om zich het regeeren in Zuid-Afrika te bemoeielijken. Te meer, nu door den oorlog het zelfbewustzijn der Boeren machtig is gestegen en ieder hunner zich is gaan gevoelen als een medelid van een volk dat 2 Va jaar lang gestaan heeft in het middelpunt van het wereldtooneel% Maar gelukkig is de wrok sterk verminderd, doordat na het tijdelijk bestuur van den onsympathieken Milner met medewerking van den humanen Campbell Bannerman in 1910 de Unie tusschen de verschillende ZuidAfrikaansche staten is tot stand gekomen. Nog een enkel woord over de bevolking dier Unie. Zuid-Afrika is voor zooverre het de Engelsche bezittingen aangaat, volgens de volkstelling van 1 April 1904 opgebouwd uit de navolgende landstreken: Opper- Bevolking |5j g |Ig vlakte in — ■ o»s K'MI1- Blanken Zwarten Totaal S£§ tijë | | < a Kaapkolonie 717.000 580.000 1.830.000 2.410.000 3 1:3.2 Natal en Zoeloeland 93.500 97.000 1.012.000 1.110.000 12 1:10 Oranje-Vrijstaat. 125.000 143.000 242.000 385 000 8 1: 1.7 Transvaal en Swasiland 305.000 30Ö.000. 1.050.000 1.350.000 4 1:3.5 Basutoland 27.000 900*) 348.000 350 000 13 Betschuana Protectoraat 648.000 1.000 120.000 121 000 0.2 Rhodesia 1.058.000 15.000 [1.112.000 1.130.000 1 ') Paul Samassa. Das neue Süd-Afrika. Berlin 1905, pag. 50, 67, 222. ') Deze wonen voornamelijk in de hoofdplaats Maseru, dicht bij de grens van den Oranje-Vrjjstaat. 48 NAAR TRANSVAAL. De geringste bevolking vindt men dus in Betchuanaland, de dichtste daarentegen in Natal en in Basutoland, alsmede in het oostelijk deel der Kaapkolonie (Kaffraria). In deze drie gebieden wonen, ondanks de betrekkelijk geringe oppervlakte, meer dan twee millioen inwoners of meer dan een derde der totaal-bevolking; en in deze dichtstbevolkte streken te zamen stijgt de verhouding van zwarten tot blanken tot op ongeveer 20:1. De huidige Unie is opgebouwd uit de eerste vier der bovengenoemde gebieden: Cape of Good Hope, Natal, Orange Free State x) en Transvaal. Het grootste aantal blanken in verhouding tot dat der kleurlingen woont in den Oranje-Vrijstaat, het, geringste relatieve aantal blanken in Natal. Kaapstad werd verheven tot zetel der gemeenschappelijke wetgeving, terwijl .Pretoria zetel werd van het gouvernement. In het Huis van Afgevaardigden zijn natuurlijk alle vier de staten vertegenwoordigd en wel Cape of Good Hope met 51, Natal met 17, Orange Free State met 17 en.Transvaal met 36 leden. De Engelsche en Hollandsche taal zijn beide erkend als gelijkwaardige talen en genieten dan ook officieel gelijke rechten, zoodat alle parlementsstukken in beide talen worden uitgevaardigd. Tot eerste gouverneur-generaal der Unie werd benoemd Lord Gladstone, terwijl als eerste minister werd gekozen de vroegere Boeren-generaal Botha, die bij de verkiezing in Sept. 1910 met een meerderheid van 13 nationalisten als zoodanig bleef gehandhaafd. Al was nu ook hiermede de jarenlange krijg tot een niet onbevredigend einde gebracht, vooral toen Louis Botha tot eerste minister van den nieuwen statenbond werd aange- ■) Deze naam werd op 31 Mei 1910 teruggegeven, nadat hg tgdelp bij de inljjving van den staat in Orange River Colony was herdoopt sedert 28 Mei 1900. NAAR TRANSVAAL. 49 wezen, het was er toch verre van af dat een volstrekte innerlijke rust en vrede bereikt was. Want daartoe is Zuid-Afrika te rijk aan verschillende, uiterst moeilijk oplosbare vraagstukken, die voortdurend de gemoederen in beweging houden. Als zoodanig noem ik inzonderheid een viertal: het vraagstuk van de nationaliteit, dat van de taal, dat van den arbeid en dat van de inboor¬ lingen, van welke de beide eerste en de beide laatste onderling nauw samenhangen. Slechts bij het laatste dier vier vraagstukken wil ik iets uitvoeriger stilstaan. In tegenstelling van Amerika zal voorloopig Zuid-Afrika niet een gebied zijn. waarheen zich een sterke stroom van landverhuizers beweegt. Bezwaarlijk kan verwacht worden, dat dezen zich zouden richten naar een streek der aarde, waar telkens klachten .. . Louis Botha. oprijzen over oeconomische toestanden. Al ware het niet ongewenscht dat in vele takken van arbeid, waarin thans zwarten werkzaam zijn, deze laatsten vervangen werden door blanken, mede omdat daardoor het numerieke overwicht dier zwarte bevolking zou verminderen, toch zal van zulk eene vervanging vooreerst nog wel geen sprake kunnen zijn. Want ook al ligt in menigen tak van handenarbeid eene goede verdienste, een onoverkomelijk beletsel dat deze door blanken zou worden waargenomen, is gelegen in de omstandigheid dat, waar blanken en naturellen samen wonen, de eerstgenoemden elk werk dat door 50 NAAR TRANSVAAL. laatstgenoemden verricht wordt als iets oneervols beschouwen dat hunner onwaardig is, ook al is het een soort van arbeid waartegen zij' in Europa te midden van rasgenooten hoegenaamd geen bezwaar zouden hebben. Reeds om deze reden is de arbeid der inboorlingen een onontbeerlijk bestanddeel der samenleving. Gegeven echter het karakter der Negers, is het verre van gemakkelijk steeds een voldoend aantal arbeiders te verkrijgen tegen redelijke bezoldiging. Al is de slavernij terecht afgeschaft, toch zal men zich moeten hoeden voor een te ziekelijk overdreven philanthropie, die zich verzet tegen allen dwangarbeid en die op den duur voor beide partijen de nadeeligste gevolgen na zich Jtan sleepen. Zoo is de grondige Afrika-kenner Rohlfs van oordeel, dat slechts van een obligatorischen arbeid heil is te vérwachten voor de beschaving der Negers, wier betaalde1 arbeid moet staan onder staatstoezicht, en in verband waarmede de opleiding der Negers vóór alles bestaan moest in éen aanleeren van handenarbeid en van ambachten, niet in' een taalonderricht of godsdienstige leering, die boven hun bevatting gaan en niet passen bij hun inborst. Maar in plaats daarvan is veelal de Engelsche regeering geneigd op eene in 't oog van velen schromelijk overdreven wijze den inboorlingen de hand boven 't hoofd te houden, te vertroetelen en tegenover de blanken in bescherming te nemen. De positie echter van den blanke te midden van de zwarten in Centraal- en gedeeltelijk ook in Zuid-Afrika is niet ongelijk aan die van een dierentemmer in een kooi vol leeuwen en tijgers. Evenals hier moet met omzichtigheid en takt worden te werk gegaan, geen sluimerende hartstocht worden wakker geroepen, noch blijk gegeven van een vreesachtige lankmoedigheid die de tucht ondermijnt en aan het gezag afbreuk doet. Het staat niet aan mij in dit moeielijk vraagstuk een NAAR TRANSVAAL. 51 bevoegd oordeel uit te spreken. Maar toch komt het mij voor, dat voor den bloei der koloniën het allerminst gewenscht is zich afkeerig te betoonen van eiken krassen maatregel jegens de zwarte bevolking, tegenover welke men de rechtvaardigheid kan betrachten, ook zonder haar in rechten gelijk te stellen met de blanken. Zoo vernam ik in Britsch Oost-Afrika, dat daar ondanks het protest van den Gouverneur niet lang geleden een der meest geziene kolonisten op bevel van het Departement te Londen uit het land was verwezen, omdat hij een man, die zich schuldig had gemaakt aan herhaalden diefstal van schapen, had neergeschoten toen hij hem eindelijk op heeterdaad betrapte, omdat hij anders bij gebreke aan een absoluut bewijs geen rechtsingang van strafvervolging tegen hem had kunnen verkrijgen. Beter, dunkt mij, dan zulk een geval'van uit de verte te beoordeelen, ware het geweest zulk een verdienstelijk en geacht kolonist niet voorgoed uit het land te verwijzen, maar hem liever, gelijk dat onder de inboorlingen zeiven gebruikelijk is, eene schadevergoeding aan de familieleden te laten uitbetalen. De doctrinaire neiging om de inboorlingen als gelijken te behandelen spreekt zich o. a. uit in de kwestie van het kiesrecht. Het moge zijn dat op den langen duur zulk een kiesrecht aan de zwarte inwoners der Zuid-Afrikaansche staten niet kan onthouden worden, maar zeker behoeft men met die toekenning geen haast te maken op grond van theoretische beginselen. De Boeren hebben steeds het stelsel gevolgd van nimmer den Kaffers een aandeel te geven in het landsbestuur maar hen te behandelen als onderhoorigen, deel uitmakend van een minderwaardig ras; en uit het oogpunt der praktijk is die gedragslijn steeds voortreffelijk gebleken. Zij zagen in, dat slechts door geëischten eerbied en gehoorzaamheid, alsmede door een strenge, hoewel rechtvaar- 52 NAAR TRANSVAAL. dige behandeling, de zwarten in toom te houden waren en nuttig konden worden aangewend. De rasaard toch der Negerbevolking wettigt een dergelijk optreden; en zonder huldiging van zulk een standpunt, dat door den feitelijken toestand wordt gerechtvaardigd, is het onmogelijk eene sterke onbeschaafde meerderheid door een oneindig kleiner beschaafde minderheid te regeeren en in bedwang te houden. Immers al moge zich die zwarte bevolking door den omgang met blanken zekere beschaving toeëigenen en zekere levens*, gewoonten van hen overnemen, toch blijft gewoonlijk die uitwendige beschaving aan de oppervlakte: een wellicht fraai vernis, maar dat niet geassimileerd en verwerkt wordt tot een wezenlijk bestanddeel van geestelijk leven. Wij zien het aan de vruchten der Zending, waar de zoogenaamde bekeerden onder de Negers geenszins altijd zich kenmerken door een Christelijken levenswandel, integendeel dikwijls minder gunstig staan aangeschreven dan zij die hun natuurlijken volksaard behouden hebben, en veelal bekend staan als luier, onbetrouwbaarder, oneerlijker en verwaander. Het gevaar dat van de zwarten te duchten staat, nu zij meer en meer met de blanken in aanraking komen, is niet gering te tellen, waar zij langzamerhand hun kracht zich bewust worden, rechten gaan eischen waarnaar zij vroeger niet taalden, en een sterk nationaal gevoel zich bij hen begint te ontwikkelen. Sommige deskundigen hebben zich in verband daarmede zeer pessimistisch over de toekomst uitgelaten. Zoo is Passarge van meening dat, worden de veeten tusschen de verschillende stammen door de tussehenkomst en inmenging der Europeanen opgeheven, er in de huidige aethiopische beweging een onmiskenbaar gevaar schuilt, te meer wanneer een telkens aanwassende middenstand van zwarte handwerkslui, kooplieden enz. zich verheft, wier devies is „Afrika voor de zwarten". Gegeven dat die naar transvaal. 53 zwarten in den grond met haat bezield zijn jegens de blanken, staat in de toekomst een geweldige rassenkamp te vreezen, nu eenmaal het Boeren-regime is verlaten en er een valsche humaniteit en een Christelijke geest van gelijkheid wordt gepredikt; hetzij dat die onderlinge strijd den vorm aanneemt van een burgeroorlog, hetzij dien van eene verdringing doordat op den duur de aandrang der zwarten niet is te weerstaan. En ook al werd zulk een opstand met inspanning van alle krachten en door een overwicht van moderne oorlogswapenen tijdelijk met geweld onderdrukt, dan zouden toch de daartoe vereischte ontzaglijke kosten en krachtsaanwending voor de blanken van zeer uitputtende en verzwakkende gevolgen zijn en aanzienlijk afbreuk doen aan hun oeconomische draagkracht. Van overwegend belang is bij dit alles het enorme numerieke overwicht der zwarten, hetwelk ernstig de vraag doet rijzen of op den duur Zuid-Afrika voor de blanken zal behouden bhjven als een „witmansland", dan wel zal verkeeren in een „zwartmansland". Het Kaffer-vraagstuk bestaat niet slechts in een arbeidskwestie of een van kiesrecht, maar veel meer nog in een van verdringing door aantal, al is men huiverig daarover te spreken, geen geneesmiddel ziende en daarom maar liever een struisvogel-politiek volgend, hoewel die de zaak niet verbetert en het gevaar niet opheft. De cijfers uit de officieele verslagen toonen aan dat van 1891 tot 1904, dus in dertien jaren, het aantal naturellen in de Kaapkolonie steeg van één miLlioen tot 1.424.000 en in Natal en Zoeloeland van 628.000 tot 904jOOO, d.w.z. in dat korte tijdperk een vermeerdering aanwees van meer dan 40 °/o. En van de 4.650.000 Kaffers binnen de Unie woonden er in 1905 slechts 2.450.000 in de reservations, dat is dus iets meer dan de helft; de overigen, meer dan 2 millioen, leefden in streken waar zij met dat cijfer het aan- 54 NAAR TRANSVAAL. tal blanken nagenoeg tweemaal overtroffen. Hun geweldige aanwas is niet te verwonderen, nu zij sedert het eindigen hunner vroegere bloedige onderlinge oorlogen elkander niet meer in grooten getale dooden met assagaaien. Want de Kaffers zijn uiterst vruchtbaar, en hun productie van nageslacht wordt sterk bevorderd door hun veelwijverij. Daarenboven verschaffen zij zich vrouwen door aankoop; en nu hunne loonen en verdiensten sterk zijn gestegen bij de toegenomen vraag naar werkkracht, terwijl hunne behoeften en uitgaven gering bleven, kunnen zij al hun bespaard geld voor zulk een aankoop van vrouwen aanwenden en daarmede hun nakroost vermeerderen, of ook wel door aankoop zich meer en meer land toeëigenen in particulier of gemeenschappelijk bezit. De machtigste dam tegen den dreigenden Kafferovervloed is nog te zoeken in een oeconomisch welgestelde Boerenbevolking; en juist daarom is door de schade, aan deze laatste door den grooten oorlog toegebracht, niet slechts groot materieel nadeel berokkend, maar ook de positie der blanken tegenover de zwarten in Zuid-Afrika ernstig verzwakt. De ervaring toch heeft geleerd dat de Boeren in hun bedrijf moeilijk kunnen vervangen worden. Want wegens het heerschend klimaat, den aard van den bodem en den gevorderden arbeid, zijn slechts weinigen in staat de rol der Boeren te vervullen; en de immigratie van Engelschen, die men als landbouwers en veetelers naast hen trachtte te vestigen, heeft ondanks de verwachtingen die Engeland daarvan koesterde niet veel resultaten opgeleverd: physisch noch psychisch bleken die immigranten opgewassen tegen al wat de ingrijpende verandering van levensstaat van hen eischte. Transvaal strekt zich uit van 22° tot 27° Z. B. en 25° tot NAAR TRANSVAAL 55 32° O. L. Het land heeft eenigszins den vorm van een onregelmatig vierkant en bezit eene oppervlakte ongeveer gehjk aan die van Hongarije en driemaal zoo groot als die van denOranje- Transvaal en zijn districten Vrijstaat. De hoofdstad Pretoria, gesticht in 1855 en genoemd naar den eersten president Pretorius, werd tot hoofdstad verheven in 1863, nadat eerst Potchefstroom als zoo- 56 NAAR TRANSVAAL. danig had dienst gedaan. Thans is zij sedert de Unie van Zuid-Afrika met haar 37.000 inwoners verheven tot de administratieve hoofdstad dier Unie. Aan de vroegere tijden der Boerenrepubliek herinnert nog de vroegere woning van Paul Krüger, gelegen op den hoek van Kerk- en Potgieterstraat, tegenover de Gereformeerde Dopperkerk waarin hij zelf meermalen optrad. In het huis met zijn eigenaardige leeuwenkoppen, dat er thans zeer vervallen uitziet, ontving tal van jaren de staatspresident op zijn „stoep" of veranda zijn bezoekers des morgens vroeg tusschen 5 en 7 uur, hen daarbij op koffie onthalend, in overeenstemming met de benaming van zijn representatieinkomen dat „koffiegeld" genoemd werd. Vlak achter de woning ligt het kerkhof, waarop voor het vroegere staatshoofd een mooi grafmonument is opgericht; en aan de overzijde der straat verheft zich thans op een granieten voetstuk zijn standbeeld, dat zoolang in Lorenco Marquez lag opgeborgen alvorens het hierheen mocht worden gevoerd. Vijf kwartier treinens van [Pretoria ligt Johannesburg, de groote industrie- en handelsstad, genoemd naar een schoonzoon van Krüger, maar ook wel eens spottend naar aanleiding van de vele in de stad woonachtige uitheemsche Joden „Jew(hannes)burg" geheeten. Eerst in 1886 verrezen hier de eerste huizen of liever hutten, nadat er in de. buurt goud ontdekt was, terwijl nog geen twintig jaren later, in 1904, de stad reeds 160.000 inwoners telde. Slechts Amerikaansche steden van het Westen als Chicago hebben haar in die fabelachtige snelheid van ontwikkeling geëvenaard. En gelijken tred met die bevolkingstoename hield de rijzing der grondwaarde. Zoo bracht in 1897 een perceel in Prichard street reeds £ 40.000 op en moest weinige jaren later de Standard Bank voor zijn grond in de Commissioner street, vier perceelen beslaande, £ 145.000 betalen. NAAR TRANSVAAL. 57 Het drukke en rumoerige Johannesburg met al zijn gelukzoekers biedt een groote tegenstelling met het zooveel rustiger Pretoria. Welke van beide steden iemand als woonplaats verkiest zal geheel afhangen van zijn beroep, smaak, karakter en temperament. Ook zal door sommigen de eerste stad verkozen worden om hare hoogere ligging; want het 1370 M. boven de zee gelegen Pretoria ligt 370 M. lager, en dit niveau-onderscheid spreekt zich uit iü een warmer en vochtiger klimaat. De beide steden zijn overigens te algemeen bekend en te dikwijls beschreven om er hier nader bij stil te staan. Ik wil dan ook niet uitweiden over den dierentuin, het museum, de gevangenis, het magazijn van De Bussy, de tabakskerverij van Van Ercom enz., door mij in Pretoria bezocht; noch over de Prenrier-Dianranimijn, waarheen de behulpzame Dr. Engelenburg, redacteur van „De Volksstem" mij per auto geleidde, — de mijn waar destijds de beroemde Cullinan gevonden werd, zoo genoemd naar den man die deze onderneming op touw zette tot misnoegen van de Kimberleymagnaten, die vreesden dat door overlading van de markt, de diamantprijzen sterk zouden dalen. Ook het bezoek aan de goudmijn te Turffontein (Village Deep), een half uur bezuiden Johannesburg, waar wij tot 4000 voet onder den grond afdaalden onder leiding van Mr. Saner, een mijningenieur dien wij op de boot hadden leeren kennen, en waar o. a. ook de „compounds", in welke de Negerarbeiders te zamen wonen, zeer interessant waren, — ook daaromtrent zal ik, hoeveel er ook over te vertellen ware, niet m bizonderheden treden. Genoeg zij het te vermelden, dat wij in Pretoria en in Johannesburg een paar weken vol afwisseling doorbrachten, waarin wij met tal van bekende personen kennis maakten, o. a. met den beeldhouwer A. van Wouw en met president Botha, dien wij reeds te voren de eer hadden gehad 58 NAAR TRANSVAAL. in Londen te ontmoeten. En een aangename plicht is het mij, hier met een enkel woord van dankbaarheid te gedenken de gulle gastvrijheid die wij genoten eerst in het huis van den particulieren secretaris van Botha Dr. E. W. Bok te Pretoria, later in dat van Mr. E. J. van Gorkom te Johannesburg, wier beminnelijke echtgenooten het hare bijdroegen om ons in het verre land het verblijf te veraangenamen en er ons een tijdelijk „home" te bezorgen. IV NAAR DE VICTORIE-WATERVALLEN. Voor onze reis naar Rhodesia koos ik ten einde de groote spoorlijn door Betchuanaland te bereiken de route over Zeerust. Wel kon men dien weg nog niet geheel per trein afleggen, maar hij was 300 E. M. korter en daarbij veel interessanter, doordat wij op die manier nog een paar steden zouden leeren kennen en een eind ver per wagen zouden reizen. Tot aan Zeerust is de 148 E. M. lange spoorlijn reeds geopend sedert 1907. Men doet over dien afstand 91/» uren. De route, loopende over Krügersdorp, is ongeveer gelijk aan die welke door Jameson gevolgd werd bij zijn strooptocht naar Johannesburg op het einde van December 1895. De weg levert weinig op aan uitzichten; en de kleine stationsgebouwen met hun net aangelegde tuintjes, hun eucalyptusboomen en hier en daar kudden ossen of geiten, doen zich ook hier weer voor als oasen in de woestijn. Een zelfden weldadigen indruk krijgt men van de bloeiende plaats Marico, kort voor Zeerust gelegen in de vruchtbare vallei van dien naam. En in het avondduister konden wij weer nu en dan groote phantastisch oplaaiende grasbranden waarnemen. In het eindstation Zeerust, een welvarend landelijk stadje, vonden wij een goed nachtkwartier in het Hotel National, 60 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. onder hetzelfde beheer staande als het Hotel Imperial te Pretoria en het Hotel Victoria te Johannesburg. Alle drie kan ik als de m. i. meest verkieselijke gerust aanbevelen, evenals het Hotel Royal in Durban, het Hotel Imperial in Maritzburg en het Hotel International in Kaapstad. Den volgenden morgen vroeg maakten wij een wandeling door het stadje, na het reeds den vorigen avond onder maanlicht gezien te hebben. Op de markt woonden wij een aardigen afslag bij van goederen (hoopen hout, groenten enz.), en op de plaats naast de kerk troffen wij een groot Boerenkamp van bewoners uit den omtrek, die naar het scheen het avondmaal op den volgenden dag kwamen bijwonen. Veel tijd tot rondzien hadden wij echter niet, want wij moesten dien dag nog verder tot aan het 39 E. M. verwijderde Mafeking. Voor £ 4 krijg ik een karretje met twee paarden, waarin onze bagage ternauwernood kon geborgen worden. Halverweg in Ottoshoop wordt geluncht bij eene Duitsche familie met 10 kinderen en wordt een versch stel paarden aangespannen, zoodat wij, al was de weg tamelijk slecht en al hadden wij heel wat schokken te verduren, reeds te 4 uur de plaats onzer bestemming bereikten. Zoo hadden wij nog tijd tot een wandeling van een paar uur door Mafeking en omgeving. Het welvarende stadje telt 3000 inwoners, is rijk aan inboorlingen, én bezit op het pleintje voor zijn nieuwe stadhuis een monument ter herinnering aan de belegering der stad door de Boeren, welke een half jaar duurde (Nov. 1899 tot 17 Mei 1900) totdat de plaats, nadat reeds te voren Ladysmith en Kimberley ontzet waren, bevrijd werd na de dappere verdediging door Baden Powell, den lateren grondlegger der padvinderbeweging. Zondag 1 Oct. vingen wij daarop den langen rit naar het Noorden aan over een gedeelte van de geprojecteerde CapeCaïro spoorlijn. Tot aan Boelawayo kwam deze gereed in NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. 61 62 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. Nov. 1897; de verbinding tusschen die plaats en Beira in Oct. 1902; de voortzetting tot aan de Victoria Falls in Juni 1904. Thans loopt de spoorlijn nog 375 E. M. verder door tot aan Broken Hill ter wille van de rijke kopermijnen van Katanga in den Congo-staat. Is de lijn eenmaal tot laatstgenoemde plaats doorgedrongen, dan ontmoet zij daar den van uit de Westkust (Lobito Bay) in aanbouw zijnden Angola-spoorweg en zal het mogelijk zijn geworden om geheel Afrika van West naar Oost per spoor te doorkruisen. De afstand van Mafeking tot Boelawayo bedraagt 492 E. M. en wordt in juist 24 uren afgelegd. De weg, voerende door de oostelijke uitloopers der Kalahari en door Betchuanaland is eentonig en de stof er onbeschrijfelijk. Alles wordt door een dikke laag overdekt; in de gangen en tusschen de wagens lijkt het wel een zandstorm en soms kan men nauwelijks ademhalen, terwijl des nachts deswege ondanks de hitte alle vensters gesloten blijven. Telkens houdt de trein langdurig op tot het innemen van water uit tanks voor de dorstige machine. Men heeft dan aan de stations gelegenheid iets te zien van de uiterst schaarsche bevolking, die er snijwerk verkoopt en flesschen melk aan de Belgen, die, op weg naar Katanga, met tal van vrouwen en kinderen onzen trein vullen. De Betchuanen, waartoe ook grootendeels de mboorlingen van Transvaal behooren, verbreiden zich over een gebied dat zich uitstrekt van de Oranje-rivier tot aan de Zambesi en van de Kalahari tot aan de woonplaatsen der Zoeloes. Zij vormen een mooi negerras, behoorende tot de groote Kaffer-afdeeling der Bantoevolkeren. Geheel afwijkend van hen, zoowel uiterlijk als in zeden en gewoonten, zijn de niet ver van hier in de Kalahari levende Boschjesmannen; en deze zijn een ethnographisch te interessant volk om er niet een oogenblik bij stil te staan. NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. 63 De Boschjesmannen behooren met de Hottentotten tot de zoogenaamde Koi-koin of Man-Mannen, een naam door de Hottentotten zichzelven gegeven. Het was de bekende anthropoloog G. Fritsch, die het eerst wees op het sterk van de overige Afrikaansche bevolking afwijkend protomorphe type der Koi-koin, waarvan de Boschjesmannen de zuiverste vertegenwoordigers uitmaken, terwijl de Hottentotten bloedmenging vertoonen met Negers of met Hamieten. In hun geelbruine kleur en haarvorm vertoonen zij eenige overeenkomst met den bodem waarop zij wonen en met de boschjes van het Karroe, welke omstandigheid werkt als een wellicht phylogenetischdoor natuurlijke selectie toegenomen soort van mimicry, die van nut is bij de jacht waarvan de Boschjesmannen leven. Klein en kinderlijk van gestalte, niet hooger dan 4 voet, vormen zij een ras van Boschjesman. pygmaeën met dunne lede- a>*0'- °- Fritv* > maten en een dikwerf dikken buik ten gevolge van de groote massa verorberd moeilijk verteerbaar voedsel. In uiterlijk zijn zij afstootend door hun breede vooruitspringende jukbogen en vlakken diepliggenden neusrug. Eveneens door het verschijnsel van steatopygie, dat evenals bij de Hottentotten ook bij hen, hoewel in minder sterke mate, wordt aangetroffen en dat bestaat in een grooten vetbult boven op de billen. Deze eigenaardige vorming, die men in het Hollandsen met den naam „spekstuitigheid" zou kunnen betitelen, her- 64 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. innert aan den bult van dromedaris en kameel, en evenals deze wordt zij door Dr. Hillier beschouwd als een soort van voedselreservoir in verband met de onregelmatige voedselopneming bij het leven in de woestijn. De Boschjesmannen behooren met de Australiërs tot de laagststaande menschenrassen met geringste schedelcapaciteit. Zij maken nog vuur op de oorspronkelijke wijze van wrijving van stukken hout, en in hun taal komt geen woord voor dat een hooger getal dan drie aanwijst. Merkwaardig evenwel is daarbij hun natuurlijke kunstzin, zich uitsprekend in hunne voortreffelijke natuurgetrouwe teekeningen op rotswanden, vergelijkbaar bij die der rotsbewoners van Europa in den steentijd. Deze teekeningen van menschen en dieren als rhinoceros, eland, giraffe en antiloop, zijn hoogst karakteristiek en munten uit door de juiste weergave der voornaamste kenmerkende trekken. De Boschjesmannen behooren tot de weinige volkeren wier graphische kunst, evenals die onzer voorouders in den palaeolithischen tijd, niet van ideoplastisch maar van physioplastisch karakter is, d.w.z. niet wordt dienstig gemaakt aan het weergeven van vooropgestelde voorstellingen en gevoelens, die storend inwerken op het realisme, maar er naar streeft om zonder een dergelijke ondergeschiktheid eenvoudig de simpele realiteit te benaderen, zooals die door de zintuigelijke waarneming gekend wordt1). De bedoelde teekeningen, die inzonderheid jachttafereelen voorstellen welke in het leven en den gedachtenkring der Boschjesmannen een zoo groote rol spelen, geven in enkele omhjningen op treffende wijze de verschillende bewegingen weer; en de figuren van jagers endieren zijn met zooveel waarheid afgebeeld, dat men geen oogenblik ') Verg. Max Verworn. Zur Psychologie der primitiven Kunst. Jena 1908. Zie ook de verhandeling van Dr. Otto Moszeik „Die Malereien der Buschmanner in Süd-Afrika" in Intern. Arch. ffir Ethnogr. Bd. XVIII. 1908. KAAK DE VICTORIA-WATERVALLEN. 65 in de onzekerheid verkeert omtrent de bedoeling dier primitieve schetsen en zich verlustigt in de welgeslaagde nabootsing. De Boschjesmannen zijn een echt nomadisch levend jachtvolk zonder vaste woonplaatsen noch kudden of bebouwde gronden. Slechts levende voor het heden, zijn zij zorgeloos Boschjesmanteekening: Vervolging van veeroovers door Kaffers. — Naar E. Andree. voor de toekomst. Met een onbedwingbare behoefte aan vrijheid en onaf hankelij kheid voeren zij een Zigeunerbestaan, dat hen onvatbaar maakt voor hoogere beschaving en ongeschikt voor eenigen geregelden arbeid. In dat ongedurig jachtleven komen zij overeen met de in het oerwoud van Centraal-Afrika levende Pygmaeën, met welke zij wellicht verwant zijn als afstammelingen van eenzelfde oerwoud-ras. Hun wapens bestaan in korte houten bogen en pijlen met 66 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. vergiftigde beenpunten. Als jagers zijn zij onovertreffelijk in gehardheid en volharding, en hun sedert eeuwen in den strijd om 't bestaan geoefend jachtinstinkt grenst aan het fabelachtige. Hun speurzin, waarnemingsscherpte en oriënteeringsvermogen zijn buitengewoon ontwikkeld, en zij kunnen geweldig snel en lang achtereen loopen, wat hen in staat stelt enorme afstanden af te leggen en het wild geruimen tijd te vervolgen. Geduldig en met onuitputtelijke volharding besluipen zij hun prooi; en is deze eenmaal buitgemaakt, dan wordt de jachtbuit op communistische wijze onderling verdeeld. Is dan de jacht voorspoedig geweest en de buit overvloedig, dan proppen zij zich den buik vol als slangen, zich schadeloos stellend voor langdurig vasten en zich niet kieschkeurig betoonend ten opzichte van den aard van het verorberde voedsel1). De Boschjesmannen evenwel zijn opgeschreven ten doode. Hun uitsterving'nadert met rassche schreden; en evenals de Tasmaniërs, de Noord-Amerikaansche Indianen en vele andere onbeschaafde volkeren zuilen zij in den strijd om 't bestaan met hooger ontwikkelde van het aardrijk worden weggewischt. Volgens de schatting van Leutwein is hun aantal thans reeds geslonken tot 30 a 40 duizend; en de Boschjesmannen, die eenmaal gansch Zuid-Afrika bewoonden, zijn opgestuwd door de Kaffers en Europeanen en aireede teruggedrongen tot boven de Oranje-rivier, de Kalahari en Groot-Namaqualand. Maar zelfs in die onherbergzame streken zijn zij op den duur tot ondergang gedoemd, daar zij zich niet als de Hottentotten tot veeboeren omvormen, hun wild langzaam maar zeker door de Europeesche vuurwapenen wordt weggeschoten en uitgeroeid, en door de inbeslagneming hunner ') Eene levendige beschrijving van de jacht der Boschjesmannen kan men vinden in het boek van Passarge: Die Buschmanner der Kalahari. Berlin 1907, pag. 40—75. NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. 67 jachtvelden door de blanken hun eenig bestaansmiddel hun ontnomen wordt. Ook de Hottentotten, hoewel groote kudden bezittende en in de Kaapkolonie wonende, sterven langzamerhand uit. Een groot deel hunner werd na hunne aanraking met de blanken in 1713 en later in 1755 op vreesehjke wijze weggemaaid door de pokken. Ten tijde van de komst van Van Riebeek werd hun aantal geschat op 150.000 zielen, maar in 1891 was dat cijfer reeds gedaald tot 45.000; en eveneens bedraagt in Duitsch Zuid-West Afrika hun aantal tegenwoordig nog slechts 15 a 20.000, terwijl het in het begin der 19de eeuw nog geschat werd op 50.000. In Boelawayo aangeland, ijlden wij naar het drukke en rumoerige Grand Hotel, om er na den langen en stoffigen rit zoo spoedig mogelijk een bad te nemen. Maar daarna ging het na een paar uren oponthoud weer dadelijk verder, om in nogmaals 20 uren sporens de Victoria-watervallen te bereiken J). De Victoria-watervallen van de Zambesi, gelegen op 18° Z.B, en 26° O. L., werden ontdekt door Livingstone in Nov. 1855 op zijn eerste groote reis dwars door Afrika van Loanda aan de West- tot Quilimane aan de Oostkust. Bij die gelegenheid landde hij op het sedert naar hem genoemde eilandje midden in den rand van den waterval, en sneed er zijn thans nauwelijks meer herkenbare initialen in een boom, die nog steeds wordt aangewezen ter herinnering aan den ') Alvorens daar af te stappen, treinde ik eerst nog 9 E. M. verder tot aan Livingstone, de nieuw gestichte hoofdstad van Noord-Westelijk Rhodesia, waar voor de winkels overal leenwenhuiden te koop hingen. Hooger op aan de Zambesi woont de stam der Barotsi of Barutse, wier voormalige Koning Lewanika, die resideerde in Lialui, uit vroegere reisbeschrijvingen welbekend is. 68 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. grooten ontdekkingsreiziger. „This is the only instance in which I indulged in this piece of vanity" zegt de bescheiden man in zijn boek „Travels in South-Africa". Sedert is de bereiking van dit machtige natuurwonder, al is het 1642 E. M. van Capetown verwijderd, gemakkelijker gemaakt, dank zij den Kaap-Caïro-spoorweg, die op verzoek van Rhodes hier langs werd gelegd. Het was in Mei 1904, dat die grootsche spooraanleg tot hier was genaderd, terwijl in Aug. 1905 de spoorbrug die er over de Zambesi voert, werd geopend door Prof. Darwin van de Cambridge University. Deze brug, die even beneden den val de kloof in één geweldigen boog van meer dan 600 voet overspant, is de hoogste brug der aarde, want het water er beneden stroomt op een diepte van omstreeks 130 M. De oevers namelijk van de Zambesi boven en beneden den val zijn even hoog: de watermassa ploft neer in een diepe en breede geul, welke zich dadelijk daarop vernauwt tot een lange en nauwe kloof of canyon die, niet ongelijk aan de Coloradocanyon in Arizona, als een smalle spleet den bodem doorploegt en zich sterk kronkelend 40 E. M. ver voortzet. Daardoor krijgt men den waterval, hoewel zijn geweldig geluid reeds op mijlen afstands is te hooren, eerst op het laatste oogenblik te zien, wanneer men vlak bij er plotseling tegenover staat. Het verrassende van den indrukwekkenden aanblik wordt hierdoor niet weinig verhoogd en deze verkrijgt een gansch bizonder karakter. Door die plotselinge vernauwing ook van het rivierbed wordt een machtige waterkolk geboren, waaruit voortdurend geweldige dampen opstijgen. Vandaar dat de inlanders den val Mosi-oa-Tunya d. i. Donderrook of „Rook die geluid maakt" genoemd hebben, een zeer teekenende benaming. De Arabieren, meer het eenzame en grootsche weergevend, hebben gesproken van Musii-nunya, d. w. z. het einde der wereld. •KanvAHaivA-vraoioiA aa hvvk co 70 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. Inderdaad, de aandoeningen die den aanschouwer hier bestormen zijn onbeschrijfelijk. De ontelbare aanprijzende aankondigingen en alom verspreide afbeeldingen waren wel geschikt om iemands argwaan op te wekken omtrent de schoonheid die hem wordt voorgespiegeld en om hem zich voorbereid te doen houden op mogelijke teleurstelling van te hoog gespannen verwachting. Maar eenmaal ter plaatse aangekomen, verbleekt alle voorafgemaakte voorstelling voor de werkelijkheid. Geen woorden vermogen daarvan een denkbeeld te geven, maar de aanblik hier geboden grift zich pnuitwischbaar in den geest. In den aanvang is men nog niet in staat het geheel te omvatten; het is alles te ongewoon machtig en overweldigend van afmeting. Eerst na dagen achtereen telkens weer het schouwspel op zich te hebben laten inwerken, vermag de reiziger het eenigermate in al zijn omvang te beseffen en te doorgronden. „A spectator," zegt de Engelschman Knight, „feèls as if he had entered a universe where the phenomena are so far vaster and more majestic than those of his previous earthly experience, that his limited mundane senses fail to grasp them at first, and can only gradually, by extending their perception, adapt themselves to that larger nature." Alles hier is reusachtig van afmeting: de breedte van den val 5800 voet of bijna 2 K. M.; de hoogte 400 voet of 125 M.; de kracht die het neerploffende water, al naargelang van het jaargetijde vertegenwoordigt, 300—600 duizend paardekrachten. De hoeveelheid aangevoerd water is verschillend al naarmate van de maanden des jaars. De sterkste aanvoer vindt plaats na de langdurige zomerregens, d. i. in Mei; de geringste omgekeerd zes maanden later in November, na de langdurige winterdroogte; en in verband daarmede is het Livingstone-eiland alleen te bereiken gedurende de vijf maanden Juli tot November, omdat anders de stroom veel Victoria Falls (middengedeelte). (Fhot. Sr. South Africa Comp.) NAAK DE VICTORIA-WATERVALLEN. 73 te sterk is. In ons voorjaar dus is de waterval het grootst; een voordeel daarentegen van ons najaar, de tijd waarin ook ik zelf er kwam, is hierin gelegen dat alsdan de val veel beter is te zien doordat hij niet zoozeer door opstijgende dampen en nevelen aan 't oog wordt onttrokken. Het omringend landschap is van nature dermate gevormd, dat een uitstekende gelegenheid geboden wordt om den Zambesival van alle kanten goed te aanschouwen. Vooreerst van de overzijde der kloof waarin hij neerstort, waar men op een afstand van slechts 115 M. recht er tegenover staat en men langs den rand wandelend, die hier loodrecht is afgesneden, den val over zijn geheele breedte kan vervolgen. Hier ligt, besproeid door den onophoudehjken waterdamp, een mooi tropisch bosch met prachtige boomgroepen, aan hetwelk in 1870 door E. Mohr de passende naam Rain-forest werd gegeven. Van terzijde kan men den geheelen waterval overzien van af een paar kale rotsplateau's; terwijl een paar eilanden, die aan den rand midden in den waterval zijn gelegen en dezen in drie ongelijke stukken verdeelen, — het Boaruka of Cataract- en het Livingstone eiland, tusschen welke beide de hoofdval neerploft, — een uitstekende standplaats opleveren om het neerstortend water vlak van boven af te zien: een duizelingwekkend gezicht in den schuimenden afgrond. Die eilanden toch zijn, als boven opgemerkt, een groot deel des jaars per kano te bereiken, dank zij de geringe stroomsnelheid van de breede rivier boven den val, die daar ter plaatse volkomen rustig voortvliet, onbewust van het lot dat haar zoo aanstonds staat te wachten. Hier gelijkt het watervlak door de geweldige breedte- en de vele verspreid liggende kleine rotseilanden veeleer op een meer dan op een stroom; vandaar zelfs dat hier belangrijke roeiwedstrijden gehouden konden worden. In Aug. 1910 toch vond hier een tweestrijd plaats om het wereldkampioenschap in sculling 74 NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. tusschen de roeiers Arnst uit Nieuw-Zeeland en Barry uit Engeland, waarbij de Australiër de zege behaalde. Het pleit wel voor den sporthartstocht van het Angelsaksische ras, dat beide kampioenen er niet tegenop zagen om ter willevan het uitvechten van dien vreedzamen strijd eventjes een 8000 mijlen ver hierheen te komen. Al biedt het landschap rondom de Victoria Falls weinig bezienswaardigs, voor den waterval zeiven, wil men dien in al zijn onderdeelen goed leeren kennen, heeft men verscheidene dagen noodig; en een eenvoudig hotel, ongeveer een mijl ver van de brug gelegen, verschaft daartoe de gelegenheid. Het is hier materieel best uit te houden, maar het was er gruwelijk warm. Spiernaakt strekte men zich uit op zijn legerstede onder het muskitonet; en nam men 's middags zijn bad, dan voelden bij het zich weer aankleeden alle kleedingstukken gloeiend aan, als kwamen zij uit een oven. De eetlust was door de hitte uiterst gering, de dorst daarentegen des te grooter. De tong kleefde voortdurend aan het gehemelte, en men had steeds een gevoel als zou men de zee wel kunnen uitdrinken. Zelfbeheersching evenwel was geboden; en daarin werd men gesteund door de omstandigheid dat het Zambesiwater gronderig smaakte en nauwelijks drinkbaar was, terwijl men voor een glas sodawater ƒ 0.60, een half fleschje bier. ƒ1.— te betalen had, zoodat men reeds bij zeer matig drankgebruik een ƒ5.— per dag aan drinkwaren moest besteden. Een geluk was het, dat althans de nachten tamelijk koel waren. Te half zes opstaande ging ik dadelijk op weg, om eerst na terugkomst te 9 uur te ontbijten, daarna een paar uur te gaan slapen en dan weer in den namiddag opnieuw van 4 tot 7 uur op pad te gaan, op al welke tochten mij regelmatig eenleelijke maar vriendelijke witte bull-terrier als wandelmakker vergezelde. NAAR DE VICTORIA-WATERVALLEN. 77 Den vierden en laatsten dag van ons verblijf besteedden wij aan een grooten tocht per kano naar de eilanden hoogerop in de Zambesi gelegen. Terwijl wij op de kleinere tochten geroeid werden door een vijftal negers, twee vooraan en drie achteraan, allen met groote kracht en regelmaat hun spanen pagaaiend, waarbij de achterste neger tegelijk als stuurman fungeerde, kregen wij thans slechts een drietal stevige roeiers mede, met wie wij eerst het eiland Loando, later het eiland Kandahar aandeden, op drie verschillende plaatsen aan land stappend. Tevergeefs zagen wij dien dag uit naar rivierpaarden, die hier anders lang niet zeldzaam zijn. Zeker hielden zij zich schuil met de hitte des daags, althans wij kregen er geen een te zien; wèl daarentegen op de eilanden in het droge gras aan den oever te midden van het oerwoud overal hun onmiskenbare voetsporen; en ook een jeugdige kaaiman werd hier door onze onverwachte komst opgeschrikt, terwijl des morgens vroeg bij onzen gang naar de af vaartplaats der booten een groote aap vlak voor ons uit was gesprongen. In den laten avond van dien dag brachten wij in een schitterenden maannacht ons laatste bezoek aan de Zambesivallen, die wij wel nimmermeer in ons leven zouden wederzien. In sprakelooze aandacht staarden wij onder de tooverachtige en geheimzinnige verhchting op den neerbruisenden stroom in het hartje van Afrika, welks donderend geweld in de roerlooze stilte der schemerige omgeving dermate fascineerend werkte, dat wij met geweld ons er aan moesten ontrukken, onvergankelijke herinneringen voor het leven met ons meedragend. V RHODESIA. In Boelawayo teruggekeerd, hebben wij thans meer tijd om de voornaamste stad van Zuid-Rhodesia wat nader te bezien. De stad met haar 4000 inwoners is niet zeer bezienswaardig. Gelegen in een volkomen platte vlakte, is zij nog geheel nieuw en opgebouwd uit rechte breede en stoffige straten, in een van welke midden op den weg een standbeeld prijkt van Rhodes, gemaakt door John Tweed en den nationalen held voorstellend in een brutale en nonchalante houding. Enkele mijlen van Boelawayo ligt de plaats waar eertijds de vorsten der Matabele, Lobengula en vóór hem Mpselikatse, hun kraal hadden en hun bloedig willekeurig recht spraken; De naam „Boelawayo" beteekent dan ook in de Kaffertaai niet anders dan „plaats des bloeds". Thans staat op de plek, waar voorheen die rechtspraak plaats vond, het Gouvernementshuis ; maar de indaba-boom bleef nog bewaard, onder welke de Matabele-vorsten hun doodvonnissen velden. De geschiedenis van Rhodesia en zijn inbezitneming door Engeland is in 't kort als volgt. In het jaar 1837 was deKafferhoofdman Moselikatse door de Boeren verdreven uit het gebied tusschen de Oranje- en de Vaalrivier en was hij getrokken over de Limpopo om een nieuw rijk te vestigen RHODESIA. 79 in Matabele-land, totdat hij omstreeks 1870 stierf en opge volgd werd door zijn zoon Lobengula. In 1887 was de Transvaalsche regeering, na te voren niet voortvarend ge' weest te zijn ten opzichte van eene uitbreiding van haai gebied naar het Noorden, met laatstgenoemden vorst in onderhandeling getreden door bemiddeling van zekeren Piel Grobler, die er in geslaagd was met hem tot een overeen komst te komen en een voorgesteld tractaat te zien goed gekeurd. Op de terugreis evenwel werd die afgezant vermoord Daargelaten of aan dien moord een aanstoken van Engelsche zijde geheel vreemd was, in ieder geval haastte zich thans Rhodes een gezantschap naar Lobengula te zenden en van dezen het uitsluitend recht te verkrijgen om in Matabele' land naar mineralen te mogen zoeken. In Mashonaland namelijk was goud ontdekt; en nu teekende in goed ver trouwen de Kaffervorst een verdrag, waarvan hij de beteekenis moeielijk kon beseffen, evenniin als de diplomatieke en willekeurige uitlegging die daaraan zou gegeven worden, Sarcastisch merkt dan ook de bekende historicus Theal naai aanleiding van den aard en de wijze van totstandkoming van dit tractaat op: „Volgens hedendaagsche begrippen is het eene gewelddadigheid een land te betreden, dat door een lager ras wordt bewoond, en het in bezit te nemen volgens het recht van den sterkste. Maar het is volkomen geoorloofd en wordt als zedelijk beschouwd, een opperhoofd ovei te halen een merk te zetten op een document, waarvan hij de strekking niet begrijpt, en om zóó onder den naam van concessie te nemen wat men begeert." Zoo wordt den 29sten Oct. 1889 de Chartered Companj opgericht. Dit zou niet geschieden zonder verwikkelingeii met Portugal, dat op grond van historische rechten in verzei kwam tegen een dergelijk doordringen van Engeland, dat bezield was met den wensch zich van eventueele goudmijnen 80 RHODESIA. meester te maken en terzelfder tijd den Boeren een verdei doortrekken naar het Noorden te beletten. Toen het verze van Portugal niet hielp, stelde het voor de kwestie doo een scheidsgerecht te laten beslissen; maar dit voorste werd door Lord Salisbury afgewezen, die weigerde er op ii te gaan en, ondanks de erkenning van Portugal's rechte] door Frankrijk en Duitschland, eenvoudig den 11 den jaE 1890 volgens, het recht van den sterkste, een ultimatun zond aan de Portugeesche regeering. Het gevolg was, da de -kleinere staat moest zwichten voor de overmacht ■& berusten in het onvoordeelig tractaat van 28 Mei 1891 Hierbij werd o. a. bepaald, dat Portugal geen doorvoerrechte: zou mogen heffen voor goederen die bestemd waren voo Rhodesia, terwijl toch de Kaapkolonie dit wèl deed voo goederen naar Transvaal en zelfs dat laatste land den ii voer van zulke zwaar belaste goederen niet eenmaal moch bemoeielijken ten bate van zijn eigen spoorwegverkeer ove Delagoa-baai. Verder moest Portugal niet alleen het vervoe van troepen en oorlogsmateriaal door zijn gebied toestaai maar ook ter wille daarvan een spoorweg aanleggen tot aa de grens van Mashonaland; terwijl ten -slotte het gebie rondom de Shire en het Nyassa-meer moest worden afg< staan en tevens een vrije doortocht daarheen over de Zan besi werd bedongen. Inmiddels had Rhodes, uit vrees dat alsnog de Boere Mashonaland mochten gaan bezetten, alsmede beducht g< worden voor Duitschland sedert dit in Oost-Afrika getoon had evenmin afkeerig te zijn van landbezit in het zwarl werelddeel, op eigen hand eene expeditie op touw gez( naar de streken waarover werd onderhandeld. In de maan Juni van 1890 was van uit Betchuanaland een gewapend bende opgebroken van 700 blanken en 150 Ueurlingei onder bevel van Rhodes' vriend Dr. Jameson, waarbij d RHODESIA. 81 bekende, volkomen met het land vertrouwde jager Selous tot gids strekte. Na de Limpopo te zijn overgetrokken, werd door ongebaande streken een marsch afgelegd van 500 E. M. en werd over het huidige Tuli, Victoria en Charter op den 12den September de plaats bereikt waar thans de stad Salisbury is verrezen. Hier sloeg, nadat vooraf in de zooeven genoemde plaatsen posten waren"gevéstigd, Jameson zijn zetel op. De emigranten gingen volkomen militairement te werk, richtten forten op, gedroegen zich als meesters van het land en deden wat zij wilden, zonder zich in 't minst aan rechten van inboorlingen te storen. Het einde was dan ook een uitgelokte oorlog met de Matabele, die het onderspit dolven, bedwongen door de Maxim-kanonnen hunner vijanden. Zij werden verdreven naar de Boven-Zambesi, en hun koning, die moest vluchten, stierf kort daarop in 1894. Wel werd nog in 1893 een verzet beproefd, maar tevergeefs; en in April 1895 werd aan het nieuw ingelijfde gebied officieel de naam Rhodesia gegeven, in plaats van het aanvankelijke „Britsch Zambesia", nadat reeds te voren in 1891 Nyassaland tot een afzonderlijk protectoraat was verheven. In 1896, na de mislukking van Jameson's inval in Transvaal, brak toen nogmaals een opstand uit onder de onderworpen Matabele, maar ook deze wordt gedempt; en een jaar later eindelijk komt de spoorweg gereed tot Boelawayo. Onmogehjk kan men over Rhodesia spreken zonder den man te herdenken, die aan het land zijn naam schonk en die de ziel was van de gansche onderneming welke tot de verovering voerde; den man ook, die in de geschiedenis van Zuid-Afrika op het einde der vorige eeuw zulk een invloedrijke rol gespeeld heeft en die een zoo werkzaam aandeel heeft genomen in de voorbereiding van den grooten Boerenoorlog. 6 82 RHODESIA. Cecil Rhodes werd geboren op 5 Juli 1853 als zoon van een Engelsch predikant met een groot gezin. Reeds op jeugdigen leeftijd komt hij in 1870 ter wille van zijn gezondheid met een broeder naar Zuid-Afrika, onbewust van de groote toekomst die hem daar wachtte. Door gelukkige speculatie in de diamantmijnen van Kimberley verwerft hij zich groote rijkdommen. Geld was voor hem geen doel, maar middel; want met geld, oordeelde hij, kon men alles gedaan krijgen, en volgens hem was rijkdom een eerste g^^^ vereischte om tot macht te É[ '^^4 komen. „Het is den mensch wk |g van geen nut er grootsche ideeën op na te houden, inymgfSm dien hij niet eerst het geld heeft om ze ten uitvoer te ^^^Ëi^j^ÊÈÊ$%&*. brengen" luidt een zijner uit^^^ppSr* J1^^^^^^"" spraken. Toen hij eenmaal Br zich dat middel had verworven, ging. hij. het aanwenden ter verwezenhjking zijner grootsche voornemens en beCecil Ehodes. gon hij een politieke rol te spelen. Aanvankelijk streefde hij naar een soortgelijk doel als Krüger: een vereenigd ZuidAfrika; maar het stond hem nog niet scherp voor oogen in welken vorm dit moest verwezenlijkt worden. Voorloopig doet hij 't mes aan beide kanten snijden en paait hij Engeland met de voorstelling van een Britsche vlag voor het vereenigd gebied, terwijl hij den Afrikaander Bond tracht te winnen voor zijn plannen door het begrip federatie op den voorgrond te stellen. Voor de uitvoering van die plannen evenwel kon hij het RHODESIA. 83 niet stellen buiten de medewerking van president uruger, zijn evenknie in staatsmans-doorzicht, zijn meerdere in oprechtheid x). Maar hij vermocht het vertrouwen van dezen niet te winnen. Beider geaardheid, idealen en moraal waren te uiteenloopend dan dat zij elkander hadden kunnen begrijpen en waardeeren, en zij leverden in dit opzicht slechts een voorbeeld van datgene wat in 't algemeen' tusschen Britten en Boeren viel vast te stellen. Want zoowel door den aard van zijn werkkring als door zijn herhaaldelijk terugkeeren naar Europa hield de Engelschman veel meer voeling met het moederland en was hij in zijn neigingen veel vooruitstrevender dan de geïsoleerde en conservatieve Boer met zijn aartsvaderlijke gewoonten en inzichten. „Der Englander," zegt Samassa 2), „hat den Charakter der Buren nie ver^ standen und es zu tun nie versucht; und daraus erwuchs jenes Mistrauen, durch das die besten vorhandenen Ansatze stets zerstört wurden." Toen nu Rhodes zag dat hij Krügèr voor zijn plannen niet kon winnen en deze hem vol wantrouwen bejegende, begon hij hem met alle eerlijke en oneerlijke mMdelen te bestrijden om zijn macht en invloed te fnuiken 8). Meer en ') Paul Krüger werd vier maal als president gekozen. Zij, die achter: eenvolgens dat ambt in de beide Boerenrepublieken bekleed hebben, zijn: Transvaal. Oranje-Vrijstaat. 1857—1860 Pretorius 1860—1864 Schoemann 1860—1863 Pretorius 1864—1871 Pretorius 1865—1888 Brand 1871-1877 Burgers 1888—1895 Reitz 1883—1900 Krüger 1896—1900 Steijn De hier genoemde Pretorius was de zoon van den held van Dingaansdag en stierf eerst op 19 Mei 1901 te Potchefstroom op 83 jarigen leeftijd. ') Paul Samassa. Das neue Süd-Afrika. Berlin 1905, pag. 67. ') Een anecdote verhaalt dat toen aan Rhodes eens gevraagd werd: „Hatten Sie denn memals Gewissensbisse?" hij antwoordde: „Was sind das für Uhgeziefer?" 84 RHODESIA. meer verkreeg thans het door hem nagestreefd Zuid-Afrika een imperialistisch karakter met uitbreiding der Engelsche machtspheer. In letterlijken zoowel als overdrachtelijken zin werd het zijn levensdoel de roode kleur op de wereldkaart zooveel mogelijk te vergrooten en andere natiën in hare pogingen tot vermeerdering van landbezit te belemmeren. Het vereenigd Zuid-Afrika moest onder Engelsche vlag komen; want het Britsche volk was het uitverkoren volk om de wereld te beheerschen en men doet een godgevallig werk met dien heilstaat te bevorderen. En in de huldiging van die jingo-opvatting wordt Rhodes gesteund door den Engelschen minister Joseph Chamberlain, die gemeene zaak met hem maakt' en die evenmin kieschkeurig is in de door hem aangewende hulpmiddelen, wier bedenkelijk karakter door hun doel moet worden geheiligd. De Transvaalsche onafhankelijke Boerenstaal, die Engeland in zijn imperialistische expansie in den weg staat en die wellicht eenmaal den grondslag zou kunnen vormen voor een Vereenigde-Staten van Zuid-Afrika buiten Engeland om, moet dus als zelfstandig gebied worden uit den weg geruimd. In verband daarmede moet den Boeren de weg naar het Noorden en Westen worden afgesloten en vooral hun belet worden dat hun grondgebied komt te grenzen aan dat der Duitschers in Zuid-West-Afrika, waardoor Engeland zich niet meer in één onafgebroken gebied naar het Noorden zou vermogen uit te breiden. Vandaar de vestiging van het latere Rhodesia; vandaar ook dat de inboorlingenstammen, zooals die der Basuto's en der Betschuanen, in hun oorlogen en verzet tegen de Boeren, zoowel in vroeger als later tijd, telkens openlijk of bedektelijk gesteund worden. Door annexatie van kustland, ook al was dit zonder waarde, wordt daarenboven den Boeren'steeds verhinderd om b.v. in de S. Lucia-baai een eigen haven en uitweg naar zee te RHODESIA. 85 verkrijgen en daarom Tongaland onder Engelands protectoraat gesteld. Anders toch zouden de profijten van den doorvoerhandel verloren gaan en Transvaal in zijn betrekkingen tot andere natiën onafhankelijker kunnen worden van Engeland. Wij weten hoe als slot van al die intriges, tegenstand en verbittering ondanks het vredelievend en beleidvol bestuur van Krüger de onvermijdelijk geworden groote oorlog is uitgebroken, waarin Rhodes is ingesloten en belegerd geweest in Kimberley. Het einde van den langdurigen oorlog heeft hij niet mogen beleven, evenmin als Koningin Victoria; want den 26sten Maart 1902 is hij op 48-jarigen leeftijd in zijn eenvoudig buitenverblijf te Muizenberg aan de False Bay bij Kaapstad gestorven. Wat nu moet ons eindoordeel zijn over den sluwen geweldenaar? Het valt niet gemakkelijk zoo kort na zijn dood een juist en billijk oordeel over hem te vellen onder den nog zoo verschen indruk van al de gruwelen en ongerechtigheden, die met den Boerenoorlog zijn verbonden. Groote mannen, die wat tot stand brengen, hoe men ook over hun arbeid denken moge, zijn gemeenlijk groot zoowel in hun gebreken als in hun deugden. Dit is in ieder geval zeker, dat wij in Rhodes te doen hebben met een — naar Nuys hem noemt — „man van daden in een eeuw van praters, een ernstig werker in een wereld van genotzoekers" 1). Hij is een mooi voorbeeld van een selfmade-man, van iemand die zich heeft opgewerkt zonder kruiwagens of regeeringshulp. „Het Britsche Rijk," heeft hij eens gezegd, „is niet ontstaan door de Regeeringen, maar ondanks deze." Alles verwachtte hij van persoonlijke energie, ijver en volharding. En een ') Eigenaardig noemde Rhodes eens de Engelsche edellieden, die niets anders deden dan behaaglijk leven, „brandkas tsleutels met een broek aan". 86 RHODESIA. diploniaat in den gewonen zin was hij aüenninst; hij ging zichzelf niet te buiten aan beleefdheden, vormelijkheden of pUchtplegingen. Op ruwe, spottende of grappige manier zegt hij zijn meening, zonder eenige poging die te hullen in een hoffelijk kleed. Ook in zijn uitwendige verschijning is hij volkomen ongegeneerd; en als hij op audiëntie verschijnt bij den Duitschen Keizer in verband met den grooten •spoorweg dien hij heeft ontworpen, verschijnt hij in een gewoon grijs reispak. Voor niemand heeft hij eerbied; maar wèl is hij gesteld op den omgang met vertrouwde vrienden en kameraden, met wie hij ongedwongen kan verkeeren en voor wie hij veel overheeft. Want al is hij in zijn privaat leven ondanks al zijn rijkdommen eenvoudig en afkeerig van opschik en praal, hij is tegelijkertijd vrijgevig en allerminst gierig waar het andermans belangen geldt. De edele en wijdblikkende William Stead, die een tijdlang met Rhodes heeft medegewerkt totdat verschil van inzicht beide mannen uiteendreef, heeft eens omtrent Rhodes getuigd: „Indien men zich kon voorstellen de samensmelting van een van Rome's oude keizers met een van Cromwell's Ironsides en men zich het resultaat daarvan opgevoed dacht door Ignatius van Lpyola, dan zou men een produkt verkrijgen dat eenigszins geleek op Cecil Rhodes." Het spreekt vanzelf, dat het oordeel over zulk een man geheel zal afhangen van het gezichtspunt waaronder men hem beziet. Laat men bijv. het licht in 't bizonder vallen op de laatste der zooeven genoemde bestanddeelen van zijn karakter, dan wordt het begrijpelijk dat een Krüger geraakte tot de minder vleiende uitspraak: „Rhodes is de man die het meest heeft bijgedragen tot al het onheil dat Zuid-Afrika heeft getroffen, die, wat zijn bewonderaars ook mogen beweren, een der meest gewetenlooze personen is die ooit geleefd hebben; een man die in de politiek tot levensmotto had gekozen: RHODESIA. 87 het doel heiligt de middelen. Deze man is de vloek geweest van Zuid-Afrika." Ten slotte nog enkele woorden over de uitwendige verschijning van hem die wel eens de „Napoleon van Afrika" genoemd is. Wij kiezen daartoe de navolgende teekening door den Duitschen reiziger Moritz Schanz, die zich aldus uitlaat: „Zijn gestalte hoog en breed, de kop vol uitdrukking eenigermate aan Goethe herinnerend, het blozend gelaat glad geschoren, de grauwe oogen scherp en koud, het golvende haar vóór den tijd geheel vergrijsd, in nonchalante, somwijlen ietwat tooneelspelerachtige houding met dunne hooge stem en leelijke nerveuse hand- en armbewegingen, houdt er van in het Kaapsche Parlement een soort van monologen te houden, welker brutale uitdrukkingen geenszins altijd parlementair zijn." En hij voegt er aan toe: „De geheele man, geen genot- maar een geweldmensch, behoort tot de categorie dergenen, die men nu eens helden, dan weer roovers pleegt te noemen, al naargelang van de opvatting van den beoordeelaar en van het succes van den beoordeelde." Den vollen dag, dien wij in Boelawayo beschikbaar hebben, bestéden wij aan een bezoek van de Mato ppo-heuvelen met het graf van Rhodes. Het weer is prachtig: heerlijke zonneschijn en niet te warm; en de stille Zondag past zeer stemmingsvol bij onze voornemens. Daar de afstand 18 E. M. bedraagt, maken wij den tocht per auto; en daarom had ik reeds in den trein een paar medereizigers uitgenoodigd ons te vergezellen. Een dezer was de Oostenrijksche Grafin H. uit Weenen, die tot Mombasa met ons zou medereizen: een merkwaardig type gelijk men nu en dan in verre landen aantreft. Deze vrouw van meer dan zestig jaren stelde er als een echte globe-trotter haar eer in zooveel mijlen mogelijk over de 88 RHODESIA. aardoppervlakte af te leggen. Nu eens begaf zij zich naar Peking, dan weer naar Californië of Argentinië. Ditmaal had zij een rondreisbillet genomen rondom Afrika per zelfde boot der D. O. A. L. van Hamburg tot aan Napels. Om de lange vaart wat af te wisselen was zij in Kaapstad afgestapt om nog even over Kimberley en de Victoria-Falls een kleine 3000 mijlen over land naar Beira te reizen en daar haar boot weer op te vangen. Vól jeugdigen ijver was zij zeer vroeg bij de hand en liet geen bezienswaardigheid onbezocht in de plaatsen die zij passeerde. In het eerstvolgend najaar dacht zij Java met een bezoek te vereeren. Na een paar uur rijdens, waarbij wij komen langs Rhodes' proefboerderij met allerlei boomaanplanting en langs een aardige struisvogelkweekerij, bereikt onze auto de Matoppo's: een uitgestrekt en grillig gevormd rotsgebergte, herinnerende aan de Karst of aan Montenegro. Wij stappen uit en hebben dan nog 40 minuten te stijgen tot Rhodes' graf op de plaats, door hem zeiven aangewezen. In zijn testament toch heet het: „I admire the grandeur and loneliness of the Matoppos in Rhodesia, and therefore I desire to be buried in the Matoppos on the hill which I used to visit and which I called the View of the World." Aan dien wensch is gehoor gegeven, en in Aug. 1902 is hij daar ter aarde, besteld, bij welke begrafenis duizenden Negers en Europeanen uit den omtrek zich hier verzamelden en 32 ossen geslacht werden, gelijk dit gebruikelijk is bij den dood van inboorlingenhoofden. Het was ook in deze Matoppo's, dat Rhodes zes jaren te voren, den 24sten Aug. 1896, ongewapend en slechts vergezeld van Hans Sauer en van Johan Colenbrander als tolk, het kamp der Matabele had opgezocht tijdens hun opstand, om met hen te onderhandelen over de vredesvoorwaarden, ■ welke manmoedige daad niet had nagelaten indruk te maken RHODESIA. 89 op de mboorlingen en bekroond was geworden met het gewenschte gevolg. Thans zal zijn graf wel ten eeuwigen dage bedevaartgangers trekken. Ook wij trokken met enkele andere bezoekers erheen. Als wij boven zijn gekomen is het doodstil; slechts een enkele hagedis schiet langs de rotsblokken van reusachtige afmeting en van min of meer ronde gedaante, die hier den top van een der hoogste koppen bedekken. Van uit de verte doet dan ook de grafplaats denken aan een groot hunnebed, evenals het omliggend landschap met al zijn erratische blokken sterk herinnert aan de zoogenaamde klippen van den Harz. Inderdaad, deze eenzame plek van grauwe rotsen, helder afstekend tegen de blauwe lucht in een zongeblakerde omgeving, is zeer indrukwekkend, al is de naam van Malindidzimo of „Worlds View" niet vrij te pleiten van grootspraak. Een zwijgende inboorling^soldaat houdt de wacht bij den grafsteen te midden der rotsblokken, waarop alleen gebeiteld staan de woorden: „Here lie the remains of Cecil John Rhodes." De overledene wilde hier niet alléén begraven liggen, zijn denkbeeld was dat de omringende grond ook bestemd zou worden voor anderen die zich tijdens hun leven voor Rhodesia bizonder verdienstelijk gemaakt hadden en een aanzienlijk aandeel hadden genomen in den bloei en ontwikkeling van het land. Zoo verwacht men dat ook Jameson hier later een rustplaats zal vinden. Maar naast Rhodes mag slechts diegene er begraven worden, die met 2/s der stemmen van het wetgevend lichaam der Zuid-Afrikaansche federatie verklaard wordt zich inderdaad voor Rhodesia verdienstelijk genoeg te hebben 'gemaakt om zulk een eer waardig te zijn. Op het oogenblik is dit nog slechts het geval met de overblijfselen der 34 soldaten, die onder Majoor Wilson op het einde van het jaar 1893 na dapperen tegenstand tot den 90 RHODESIA. laatsten man sneuvelden in een strijd met de inboorlingen aan de Shangani-rivier in de buurt van Victoria. Het aan hun nagedachtenis gewijd monument bestaat in een hoog vierkant van witte hardsteenen blokken, in welks vier zijden bronzen paneelen of basreliëfs zijn aangebracht, den troep op marsch en in zijn laatsten strijd voorstellend. Het hoofdopschrift luidt niet meer dan: „to brave men", terwijl elders nog het volgende treffend sobere inschrift staat te lezen: „To the enduring memory of Allan Wilson and his men whose names are hereon inscribed and who feil in fight against the Matabele on the Shangani River on December the 4th 1893. There was no survivor." Van Boelawayo treinen wij in twee etmalen in eens door over Gwelo, Salisbury en Umtali dwars door Mashonaland naar Beira aan de kust. Van Gwelo voert een zijlijn zuidwaarts naar Selukwe. Van daaruit kan men verder per wagen het 80 E. M. verwijderde Victoria bereiken, in de buurt waarvan gelegen zijn de beroemde ruïnes van Zimbabwe of Simbabye, een naam die in de Kaffertaai „burg" of „legerplaats" beteekent. Deze ruïnen, wier herkomst nog duister is en die tot veel wetenschappehjken strijd hebben aanleiding gegeven, werden ontdekt in September 1871 door Karl Mauch, een Wurtemberger die van 1866—1871 dit gedeelte van Afrika bereisde. Zij zijn samengesteld uit een rondbouw met een ingewikkeld systeem van gangen en kamers, terwijl op de muren monolithen en uit speksteen gevormde op zuilen rustende groote vogels gevonden worden. Binnen de bouwvallen werden zeer veel gouden voorwerpen en sieraden aangetroffen, zelfs lansspitsen met goud overtrokken, waarom men vermoed heeft dat hier in de buurt RHODESIA. 91 in overoude tijden een uitgebreide mijnbouw moet zijn gevestigd geweest. De ontdekker Mauch hield Zimbabwe voor het Bijbelsche land Ophir, waarvan sprake is in I Kon. X vs. 11 e. v. Later werd diezelfde meening verdedigd door Karl Peters, die van oordeel was dat de oude Egyptenaren reeds omstreeks 36 eeuwen vóór onze jaartelling de Zuid-Afrikaansche goudvelden gekend en ontgonnen hebben. Evenwel dat standpunt wordt tegenwoordig onder de mannen der wetenschap weinig meer gehuldigd; en na de onderzoekingen van Glaser e. a. schijnt het waarschijnlijker het bedoelde land Ophir, in plaats van aan de kust van Sofala, te zoeken in Zuid-Arabië aan de kust van de Perzische gdlf, al zou dan ook het goud dat daarvandaan kwam afkomstig geweest zijn uit ZuidAfrika. Hoe het zij, in ieder geval bewijst de tentoongespreide bouwkunde, het gebruik van steenen enz. genoegzaam, dat op de plaats van Zimbabwe in oeroude tijden een beschaafd en ontwikkeld volk moet gewoond hebben. Volgens sommigen als Bent zou die beschaving afkomstig zijn van de Phoeniciërs die hier goud haalden; volgens anderen daarentegen van emigranten uit Zuid-Arabië (Sabeeërs). Weer geheel anders luidt het oordeel van Maciver, die onlangs (1905) als zijn meening uitsprak, dat de ruïnen eerst van recenten datum zijn, stammende uit de laatste helft der Middeleeuwen (14de of 15de eeuw), en geenszins als overblijfselen van tempels maar van vestingen te beschouwen zijn. Ook Von Luschan verklaarde dat de gevonden voorwerpen niet uit Azië stammen maar als echte Kafferarbeid zijn aan te merken. Wij staan hier dus nog voor raadselen, waaromtrent de deskundigen weinig eensgezind zijn en geenszins gehjkluidend oordeelen. Maar dit is zeker, dat de Simbabyekultuur daar staat als een vreemde in hare omgeving, wijzende op een 92 rhodesia. tenonder gegaan beschavingstijdperk. Ook in de buurt van Boelawayo zijn eigenaardige ruïnen gevonden, zooals die van Mombo, Kami en Mundi, al zijn die lang niet zoo fraai en rijk van inhoud. In laatstgenoemde werden een aantal sceletten aangetroffen, die nog voorzien waren van talrijke goudversieringen, terwijl, uit hunne ligging als anderszins viel op te maken dat de plaats door vijanden was overvallen en verwoest. En dat ook hier het gevonden goud en de antiquiteiten niet reeds lang geplunderd waren door Kaffers, schijnt te danken te zijn aan bijgeloovige voorstellingen die hen daarvan terughielden. In Beira, waar wij aankomen juist zes weken na onze landing in Kaapstad, hebben wij sedert Durban een weg afgelegd van meer dan 2400 Engelsche mijlen in een totaal van 6 etmalen en tegen een prijs van bijna dertig ponden; alles verdeeld als volgt: Weg Aantal E. M. Aantal uren Kosten p. hoofd Durban—Pretoria ... 509 24 £ 3.18 Pretoria—Johannesburg . 45 Vft „ 0.6 Johannesburg—Zeerust . 148 10 „ 1.5 Zeerust—Mafeking ... 39 Mafeking—Boelawayo . . 492 24 j 6.3 Boelawayo—Victoria Falls 280 20 „ 3.10 Victoria Falls—Boelawayo 280 20 „ 3.10 Boelawayo—Beira ... 675 44 „ 8.8 Totaal . . 2468 E. M. 144 uren £ 27.— Gemiddeld was tIus de prijs van het spoorbillet 13.5 cent per Eng. mijl of 8.3 cent per K.M., d. i. bijna driemaal zooveel als bij ons te lande. De bijkans 4000 K.M. werden afgelegd met een gemiddelde snelheid van 27 K.M. of van hoogstens 32 K.M. per uur. VI ZANZIBAR. Beira dagteekent eerst van'het jaar 1892, als 't ware de plaats innemend van het oude, iets zuidelijker aan de kust gelegen Sofala, dat reeds vóór Vasco da Gama er aankwam, van uit het Noorden bereikt was. De stad telt thans 4500 inwoners, onder welke de Hollander Diepenveen, die hier van den aanvang af verblijf hield. De afstand van hier over zee naar Southampton is oostelijk en westelijk om Afrika heen nagenoeg gehjk, namelijk ongeveer 7600 mijlen; de stad ligt dus juist halverweg'eene vaart rondom Afrika vanuit Engeland. De plaats is eenvoudig ontstaan als eindpunt van den spoorweg; zij ligt op een zandbank, die aan de zeezijde door een hoogen steenwal beschut wordt tegen afspoeling en overstrooming, terwijl aan de landzijde over de Pungwerivier een brug is geslagen, die de stad verbindt met het aan de overzijde gelegen spoorstation. Wij logeeren in Beira in het dure maar goede Hotel Savoy, waar de bediening geschiedt door net gekleede Negers in korte sarong: een mooi slag volk met krachtigen bouw, rechtopgaande houding en mooi glimmend zwart haar. Hier rusten wij een paar dagen uit van al onze vermoeienissen in de laatste weken. Veel toch is er in de plaats 94 ZANZIBAR. niet te zien: de voornaamste eigenaardigheid zijn wel de grappige kleine wagentjes voor twee of vier personen, die door het mulle zand op rails door Negers worden voortgeduwd en die wij later in Mombasa zullen terugvinden. Den 14den October verlaten wij voorgoed Zuid-Afrika en vertrekken wij uit Beira met de Prinz Regent, een goede boot met magistrale marmeren rookkamer van de Deutsch Ost-Afrika Linie, die ons op den weg naar het Noorden een tiental dagen zal herbergen. Die tijd zal ons niet lang vallen, want aan boord treffen wij een aangenaam en niet te groot, zeer internationaal gezelschap van medereizigers, met wie wij voortdurend afwisselend Fransch, Engêlsch en Duitsch hebben te spreken. Onder hen toch bevinden zich zoowel Belgen van de Congo als Engelschen uit Rhodesia, terwijl de bemanning natuurlijk tot de Duitsche natie behoort. Daarenboven verkeeren wij veel met een aan'tafel tegenover ons gezeten, bennnnelijk, eerwaardig en bejaard hooggeplaatst Fransch RoomschKatholiek geestelijke, een zekeren Mgr. Dupont, die een kwart eeuw lang in Nyassa, Rhodesia en het Congogebied is werkzaam geweest en die thans wegens verval van krachten voorgoed naar Europa' terugkeert. Behalve inlandsche talen spreekt hij slechts Fransch, en natuurlijk weet hij veel interessants uit zijn langdurige en eigenaardige levenservaring te verhalen. De afstand van Beira tot aan Zanzibar bedraagt ruim duizend zeemijlen of bijna tweeduizend KM. Onderweg zullen wij slechts een tweetal kustplaatsen aandoen. Vooreerst Chinde, de haven voor Nyassaland en Noord-Rhodesia, gelegen dicht bij de uitvloeiing in zee van de Zambesi, maar niet aan den eigenlijken mond dier machtige rivier, die eindigt in een ondiepe vlakke delta. Van een eigenlijke beschutte haven is dan ook heel geen sprake. De boot blijft een heel eind van de kust liggen; en onder een ge- ZANZIBAR. 95 weldige deining worden de passagiers die hier afstappen overgescheept in een kleinere boot door middel van een groote slingerende mand. Onder die passagiers bevindt zich een Europeesche dame met haar zwak kind, op weg naar haar man in Blantyre, hoofdplaats van Nyassaland-protectorate en genaamd naar de geboorteplaats van Livingstone. Eerst na een lange vaart over de Zambesi zal zij hare bestemming bereiken; het is te hopen dat haar kind de vermoeienissen en ontberingen van die reis door een ongezonde streek zal kunnen doorstaan. De tweede stopplaats onderweg is Mozambique. Deze Portugeesche stad met een kleine 10.000 inwoners is gelegen op een klein langwerpig koraleneiland drie mijlen van de kust, en eene der oudste vestigingen waarvan de stichting reeds dateert van het jaar 1508. Vroeger hoofdstad van Portugeesch Oost-Afrika, is thans de zetel van het bestuur overgebracht naar Lourenco Marquez. en is Mozambique geworden tot een vervallen grootheid, waar nog. slechts een 400 blanken wonen. Alom heerscht er een groote stilte; ook op het oude fort, waar eenige oude kanonnen bewaard worden. Aardig echter is de wijk der inboorlingen, voornamelijk behoorende tot den stam der Makua. Zij is goed te zien van uit den breeden hoogen weg die dwars er doorheen voert. Het is hier in Mozambique, dat een Hollandsche dame, gehuwd met den Duitschen consul, ons verlaat om er eenige jaren te gaan wonen. Wij benijden haar niet, niet slechts om het afgestorven leven dat haar wacht, maar ook omdat de plaats bekend is om haar ongezond klimaat, vooral in het regenseizoen van November tot Maart. In den vroegen morgen van den 19den October komen wij in de haven van Zanzibar aan. De naam Zanzibar is afkomstig van het Arabische Zendsch 96 ZANZIBAR. Bar, dat „zwarte streek" of „land der zwarten beteekent, welke naam oorspronkelijk door de Arabieren werd toegepast op geheel tropisch Afrika. In 1840 vestigde zich hier de Sultan van Mascat, Said bin Hamed. Toen deze in 1856 stierf, werd hij opgevolgd door zijn oudsten zoon Said Madschid, evenals deze weer bij zijn dood in 1870 door zijn jongeren broeder Said Bargasch. Nadat ook deze gestorven was in 1888, volgden een vijftal andere sultans met slechts kort durend bestuur. Inmiddels werd bij het bekende tractaat van Caprivi van 1 Juli 1890 het protectoraat over Zanzibar door Duitschland aan Engeland afgestaan in ruil voor Helgoland. Toen nu in 1896 de sultan naar den zin der Britten te zelfstandig begon op te treden, werd de stad gebombardeerd, des sultans oorlogsboot „Glasgow" in den grond geboord, hij zelf van zijn waardigheid ontzet en een ander in zijn plaats aangesteld, die regeerde tot aan het jaar 1902. In dat jaar kwam aan de regeering Said Ali bin Hamud bin Mohamed, een vorst die, geboren in 1884, in Engeland zijn opvoeding had genoten en in 1903 een pelgrimstocht volbracht naar Mekka. Deze ontving van het Engelsche gouvernement een jaarlijksch traktement van £> 12.000 en leefde meestentijds in zijn landhuis Shukwani aan de zuidzijde van het eilarid. In het einde van 1911 deed hij, naar het heet om gezondheidsredenen, afstand van den troon, en in 1913 schijnt ten slotte Zanzibar te zijn gevoegd bij Britsch Oost-Afrika. In de tweede helft der vorige eeuw was Zanzibar de woonplaats o. a. van den beroemden Arabischen handelaar Tippo Tib, die er den 13den Juni 1905 stierf, bijna op hetzelfde tijdstip als Majoor von Wissmann en één jaar na Stanley, de beide vermaarde Afrika-reizigers met wie hij zooveel in aanraking was gekomen. Want hij was steeds een machtige hulp en steun bij de uitrusting der expedities, ZAW7/TRAR. 97 die gewoonlijk van Zanzibar uit werden aangevangen; en op die wijze heeft hij nuddelhjk veel bijgedragen tot de cartographie van Oost-Afrika en van den Congostaat. Ook hij* zelf, een bastaard met negerbloed in de aderen, was zeer bereisd in Centraal-Afrika. Zijn eigenlijke naam was Hamed bin Mohamed: de betiteling Tippo Tib was slechts een bijnaam, dien hij daaraan te danken had dat hij zoo sterk met de oogen knipte. Een tweede persoon, die in verband met Zanzibar een afzonderhjke vermelding verdient, is de Oostenrijksché geograaf-reiziger Oscar Baumann; want aan hem hebben wij een uitvoerige driedeelige monographie van den Zanzibar Archipel te danken, verschenen in de jaren 1896—99 kort vóór zijn dood. Baumann, die in 1864 geboren slechts den ouderdom bereikte van 35 jaren, heeft in zijn korten levensloop aanzienlijk veel gepresteerd. In 1888 had hij het eiland Fernahdo Po bij Kamerun, in 1891 het bergland Usambara nauwkeurig opgemeten en in kaart gebracht, en verder een belangrijke en uitgestrekte reis ondernomen dwars door Masailand naar Ruanda, waar hij meende in den oorsprong der Kagera de ware Nijlbron ontdekt te hebben. Te voren was in 1889 eene goed uitgeruste expeditie van hem, te zamen met Hans Meyer, mislukt door den opstand der Arabieren onder Buschiri in de kuststreken van Duitsch Oost-Afrika, Deze Buschiri, die later werd terechtgesteld, nam de beide reizigers kort na den aanvang hunner groote reis gevangen, en al hun proviand en reismateriaal ging verloren. Gelukkig evenwel bleven Baumann's waardevolle kaartopnemingen bewaard om later te worden teruggevonden, en Baumann zelf werd door dezen tegenspoed niet afgeschrikt van verdere ondernemingen. Door zijn jarenlang verkeer met Negers was hij langzamerhand geheel verafrikaand: hij sprak het Kisuaheli als zijn moedertaal, n 98 ZANZIBAR. en maandenlang kon hij evenals Livingstone onder de zwarte mboorlingen vertoeven zonder eenigen Europeaan te ontmoeten of het gemis daarvan pijnlijk te gevoelen. Maar keeren wij terug tot Zanzibar. Het is een langgestrekt, 50 E. M. lang eiland, dat door een 16 E. M. breed kanaal van het vasteland is gescheiden. De oppervlakte bedraagt 625 E. Ma. en het aantal bewoners 300.000. Het eiland is verdeeld in een drietal distrikten: Mkokotoni in het noorden, Mwera in het midden, en Chwaka in het zuiden. Het klimaat is vochtig — het droogst in September — maar zeer gelijkmatig. De koelste maanden zijn Januari tot Mei, maar de temperatuurschommeling beweegt zich het heele jaar door slechts tusschen 25 en 32° C. en het verschil tusschen dag en nacht bedraagt slechts 1—2° C. Industrie vindt men op het eiland nagenoeg niet: de in de stad verkochte snuisterijen zijn meest alle afkomstig uit Indië en Japan. Daarentegen wordt er een uiterst levendige handel gedreven: de stad Zanzibar, al is zij gelegen op een eiland, is het brandpunt en de stapelplaats van den geheelen handel van het binnenland. Van eigen produkten zijn de voornaamste kopra en krmdnagelen. De kopra, afkomstig van kokosnoten, wordt hoofdzakelijk uitgevoerd naar Frankrijk ; de kruidnagelen naar de geheele beschaafde wereld. Ja de eilanden Zanzibar en Pemba leveren te zamen 7/s of bijna 90 °/o van het totale kruidnagelenverbruik; zoo bedroeg de oogst in 1904/5 een waarde van meer dan 6 millioen gulden. En dat, terwijl de kruidnagelteelt hier en op het noordelijk gelegen kleine en ongezonde Pemba eerst in 1818 werd ingevoerd. De eenige plaats van beteekenis is de stad Zanzibar met 70.000 inwoners, waaronder 20.000 Indiërs, 7000 Arabieren en slechts een 3—400 Europeanen. Door een gedurende de ZANZIBAR. 101 eb droogloopende kreek wordt de stad verdeeld in twee helften die door een breede brug zijn verbonden. Aan de eene zijde ligt het Arabische stadsgedeelte Shangani, aan de andere aan den zeekant de Indische wijk Malindi en meer binnenwaarts de inboorlingenwijk Ngambo. De Arabische stad met haar wirwar van nauwe straatjes en hooge huizen draagt een geheel Oostersch cachet en is gevuld met een dicht straatgewoel van vertegenwoordigers van allerhande natiën en rassen uit geheel Oost-Afrika en Zuid-Azië. Arabieren, Somali, Suaheli, Indiërs, Parsi en Japanneezen bewegen zich hier dooreen in bonte verscheidenheid. Bij onze aankomst in de haven worden wij al dadelijk aardig en karakteristiek opgewacht door een aantal kleine Somali-jongens in smalle kano's, die zij vlug en handig met de handen als roeispanen voortbewegen onder het voortdurend geroep van „have a dive", om evenals zij dit bij Aden gewoon zijn, proeven af te leggen van kunstig duiken naar door de passagiers van het dek af in het water geworpen muntstukken, die zij in hun mond opbergen. Dadelijk na het ontbijt varen wij naar den wal. De gidsen die zich aan ons opdringen, hoe matig ook in hunne eischen, slaan wij af, want zij ontrooven iemand de bekoring van zelf op het onbekende phantastische terrein een kleinen ontdekkingstocht te maken vol verrassingen, al moge daarbij nu en dan eens een bezienswaardigheid ontgaan. Al spoedig zijn wij verzeild in het net van nauwe straten, waarin zich een eindelooze sprookjesachtige menschenstroom krioelend voortbeweegt. Onder de meestal witte vierkante huizen met platte daken zijn er verscheidene van rijke koopheden met prachtig bewerkte groote en zware deuren van teak-hout. Goaneesche en Singhaleesche handelaars bieden hun uitgestalde koopwaar aan, waaronder veel voorwerpen van ebbenhout of elpenbeen, zijde, sieraden met ingelegde 102 ZANZIBAR. steenen, kettingen, ringen, armbanden enz. Na het mooigelegen Britsche gouvernementshuis gepasseerd te hebben, waar wij juist den jeugdigen hoogen staatsambtenaar zien uitrijden, geraken wij in de uitgestrekte native-town, waar wij een paar uur ronddwalen. Het is hier, dat wij voor de eerste maar ook eenige maal op deze langdurige reis, worden overvallen door een hevigen tropischen regen. Maar deze duurt slechts kort, en onder het afdak van een verlaten hut kunnen wij goed schuilen. Het leven in Zanzibar in al zijn bontheid en romantiek zal ik niet trachten weer te geven. Het ware een onbegonnen werk zoo iets te beproeven; en met een bloote opsomming van feiten ware niets gewonnen om een juisten indruk te wekken. Gelijk ik destijds in een gevoel van onmacht er van afzag het Oosten of Engelsch-Indië in al hun eigenaardige en geheimzinnige bekoring te trachten af te malen, zoo overviel mij ook hier weer datzelfde gevoel. en het besef dat slechts een dichter met welversneden pen, die terzelfder tijd beschikte over een scherpe waarneming en genoegzame ethnographische kennis, — eene combinatie die zich wel hoogst zeldzaam zal voordoen, — in staat ware aan hen, die haar niet uit eigen aanschouwing leerden kennen, een eënigermate getrouw beeld te geven van de Oostersche wereld 1). Na urenlange wandeling nemen wij een uitstekende lunch, besproeid met een flesch Chianti, op het dak van het Africahotel. Maar onze rust zou niet lang durèn. Om twéé uur stappen wij weer, vlak bij het zonderling gebouwde Sultahspaleis, in het kleine treintje, dat ons noordwaarts langs de kust in 40 minuten zal voeren naar het 7 E. M. verwijderde *) Een benijdenswaardig meesterstuk van dien aard is voor mij altijd Edmondo de Amicis' Constanünopel. ZANZIBAR. 103 station B u b u b u. Dit smalsporig lijntje met drie treindiensten daags, werd gebouwd door eene Amerikaansche maatschappij en geopend in December 1905. Aanvankelijk rijdt de trein, die niet meer is dan een stoomtram, midden door den geweldig drukken Indischen bazar, verderop langs eenige mooie schamba's of landhuizen. In Bububu aangekomen, dwalen wij een paar uren rond door de prachtige kruidnagelplantages in den omtrek, waar zoo juist de groote pluktijd der specerij een aanvang zal nemen. De kruidnagelboomen, tusschen welke reusachtige mangbboomen, zijn slechts 9—12 M. hoog, eeuwig groen, en leveren elk 3 a 4 K.G. kruidnagelen. Het was reeds donker toen wij aan het einde van den langen dag, waarop wij zes uren lang onder tropische hitte hadden rondgewandeld, boordevol van indrukken en zeer vermoeid op ons gastvrij schip terugkwamen. VII DUITSCH OOST-AFRIKA. Toen de oorlog met Frankrijk in 1870—1871 was geëindigd en het vereenigd Duitschland zegevierend uit den strijd was getreden, ging het nieuwe Germaansche rijk weldra bij den opbloei zijner industrieën en de voortdurende vermeerdering zijner bevolking de behoefte gevoelen aan het bezit van overzeesche koloniën. Maar met zijn streven om deze te verkrijgen kwam het in den loop der wereldgeschiedenis te laat om nog van de beste, d. i. vruchtbaarste en zich voor kolonisatie meest leenende streken des aardbodems zich te kunnen toeëigenen. Deze toch waren reeds onder de andere beschaafde natiën van Europa verdeeld; en het was vooral Engeland geweest, dat nimmer de gelegenheid verzuimd had om, waar het er maar eenigszins kans toe zag, op de meest winstgevende of gezondste plekken van vreemde werelddeelen beslag te leggen. Zoodoende bleef er voor Duitschland niet veel meer over waarheen het zijn blik kon richten, ook al bleek Bismarck geenszins afkeerig om met zijn gewone vaardigheid en energie de kolonisatiebeweging te bevorderen en te steunen. Het beste arbeidsveld daartoe was nog het zwarte werelddeel. Nadat Vasco da Gama, als zeevaarder de evenknie DUITSCH OOST-AFRIKA. 105 van Magelhaens en Cook, rondom de Kaap zeilend de kust van Oost-Indië bereikt had, wisten de destijds zoo stoutmoedige en ondernemende Portugeezen, zijn voetspoor drukkende, in korten tijd de geheele Oostkust van Afrika te veroveren op de Arabieren, die er reeds eeuwenlang handel dreven en het binnenland intrekkend den Islam verbreidden. Op den duur evenwel wist Portugal zich niet overal in zijn veroveringen te handhaven. Het vermocht er geen stand te houden in den oorspronkelijken omvang; en in het begin der 18de eeuw was het geheele noordelijk deel der kust van Kaap Guardafui tot bezuiden Zanzibar weer in handen der Arabieren, terwijl slechts het zuidelijk gedeelte rondom de Zambesi-mondingen van Kaap Delgado tot aan de Delagoa-baai in de macht bleef der Portugeezen. Zoodoende bleef nog een groot gedeelte beschikbaar voor Europeesche kolonisatie. In het voorjaar van 1884 was in Zuid-West Afrika een groot stuk land gekomen onder Duitsche rijksbescherming, en kort daarop was een maatschappij voor Duitsche kolonisatie opgericht. Het was toen in het najaar van 1884, dat de bekende Karl Peters in gezelschap van Graf Pfeil, vanuit Zanzibar zijn avontuurlijken tocht ondernam naar de binnenlanden, met het doel verdragen af te sluiten met inlandsche hoofden. Nadat hij hierin geslaagd was, aanvaardde den 27sten Febr. 1885 de Duitsche Keizer het protectoraat over deze landen. Wèl kwam de Sultan van Zanzibar Said Bargasch daartegen in verzet, waarschijnlijk opgestookt door Engeland bij monde van zijn bekwamen en mvloedrijken gevolmachtigden diplomatieken agent in Zanzibar John Kirk, wiens onvermoeid streven het was de gansche Oostkust voor Engeland te verwerven 1). Maar het ') Deze Dr. later Sir John Kirk had Livingstone vergezeld op diens tweede groote reis door Nyassa-land. 110 DUITSCH OOST-AFKDXA. kerken op, alsmede een standbeeld voor von Wissmann en een voor von Bismarck. Bij ons bezoek hadden wij toevallig gelegenheid een groote parade te zien, bijgewoond door den vertrekkenden gouverneur von Rechenberg, een zeer ijverig, ongehuwd gebleven ambtenaar, wiens werkzaamheid bij de kolonisten zeer verschillend werd beoordeeld al naarmate van hunne belangen en die zich bij velen ongeliefd gemaakt had door zijn bescherming, van de Indiërs en hun handel. Terwijl hem op zijn terugreis in Mombasa een ovatie werd gebracht door de Oosterlingen, zagen de Europeesche planters en koopheden van Tanga hem zonder weemoed vertrekken. Het is nu eenmaal moeielijk het een ieder naar den zin te maken. Bij die parade hadden wij alle gelegenheid tot bewondering der in een keurige en praktische uniform gekleede Askari's. Deze inlandsche soldaten, wier aantal een paar duizend bedraagt, werden oorspronkelijk door von Wissmann in 1886—89 gevormd uit Sudaneezen die aan den Egyptischen veldtocht hadden deelgenomen. De parade werd mede aangegaapt door tal van inboorlingen die in de omliggende boomen geklauterd waren, en de aanblik was dan ook wel de moeite waard. Alleen maakte het een ietwat komisch effect die zwarte soldaten en hun onderofficieren zich te zien voortbewegen in den bekenden, onnatuurlijk stijf beenigen parademarsch, die verre van schoon of indrukwekkend is en waarvan ook het nut in oorlogstijd moeielijk is in te zien. Ook in Britsch Oost-Afrika zagen wij inlandsche soldaten met een soortgelijk praktisch kostuum van khaki, om de lendenen bevestigd met een gordel en met een korte, even boven de knie afgesneden broek. Hoofdbedeksel vormt een kepi zonder klep, gelijkende op een omgekeerden bloempot en met een over h*et achterhoofd neerhangenden doek van dezelfde kleur die er één geheel mede vormt. De kuiten zijn DUITSCH OOST-AFRIKA. 111 naakt of omwonden met blauwe putties, en de voeten naakt of bekleed met bruine schoenen of met sandalen die door een bandje tusschen de teenen worden vastgehouden. Een dag later waren wij in Tanga, de tweede voorname kustplaats der Duitsche kolonie. De haven hier staat in deugdelijkheid verre achter bij die van Dar es Salam, maar de handel is er wel zoo levendig door de vele planters die hier in het achterland wonen. Zooals het meer gaat, heerscht een groote wedijver tusschen de beide zustersteden, en Tanga is b.v. zeer trotsch op zijn muziekkapel die de hoofdstad mist. In 't algemeen is het leven hier veel vrijer, ongedwongener en minder stijf dan in de residentie met haar beambtenwereld. Bekend is Tanga om zijn aardige en bloeiende inlandsche school, vroeger staande onder Paul Blank, thans onder den heer Barth en twee andere Duitsche leeraren. Nadat ik geruimen tijd in die school had doorgebracht, maakte ik een wandeling door de prachtige palmenbosschen rondom de stad, maar werd daarbij smadehjk op de vlucht gedreven door een plotselingen onverhoedschen aanval, in de buurt van het spoorstation, van een grooten zwerm wilde bijen. Dicht onder het oog gestoken, moest ik mij in de apotheek laten behandelen met ammonia, terwijl gelukkig eene nabehandeling met aluminiumacetaat niet meer noodig bleek. In Tanga bleef ik achter en liet de Prinz Regent zonder mij vertrekken. Toevallig toch had ik gelegenheid vier dagen later met een kleine kustboot naar Mombasa te komen, en ik wilde daarvan gebruik maken óm een bezoek te gaan brengen aan het prachtige bergland Usambara met zijn heerlijk koortsvrij klimaat en vreedzame bevolking, onder welke zich vele Protestantsche en Katholieke zendingstations gevestigd hebben. Meer in 't bizonder gold mijn bezoek de 112 DUITSCH OOST-AFRIKA. plaats Amani, waar van regeeringswege een biologischlandbouwkundig instituut is gevestigd, welks directeur Prof. Zimmermann van mijn komst was verwittigd. Zoo vertrok ik den volgenden morgen in de vroegte met den Usambara-spoorweg. Na een aantal sigal-plantages te zijn gepasseerd, waar een soort van agaven ter bereiding van vlas gekweekt wordt, en na aan het station Ngomeni een eentonigen negerdans te hebben bijgewoond, bereik ik na 27* uur het station Tengeni. Hier vindt onder een hevig loven en bieden een levendige verkoop plaats van suikerriet, met het gevolg dat weldra de gansche gemeente der derde klasse, inzonderheid haar vrouwehjke helft, lustig op de halmen zit te kauwen, na eerst de oneetbare harde schors te hebben verwijderd. In Tengeni moet ik een paar uur wachten om over te stappen in het een paar maal in de week rijdend Sigi-spoortje, slechts bestaande uit een tweetal primitieve wagentjes. Ook op dit smalsporig.lijntje wordt de machine met hout gestookt en komt men slechts langzaam voort; want bepaald snel rijdt men op beide lijnen niet, en nog afgescheiden van den wachttijd onderweg, doe ik over den geheelen afstand van 68 K.M. niet minder dan vijf uren, waarvoor ik evenwel den geringen prijs van 6 Rupees of nog geen 5 gulden betaalde. Het eindstation is een zaagmolen in het Sigi-dal, die juist voor het vervoer van zijn hout het bergspoortje als particuliere onderneming deed aanleggen. Van de hier gewonnen houtsoorten is het vooral die van den Mwule-boom of Chlorophora excelsa, welke bijzonder geschat wordt. Die boom toch, die een gladden stam heeft tot 25 M. boven den grond, is een soort van esschenboom, welke een soort van teak-hout levert, dat niet wordt aangetast door termieten en dat in kleur, bouw en reuk gelijkt op Mahagoni. Aan het Sigi-station word ik opgewacht door een dragei DE UGANDA-SPOORWEG. 121 roep; althans schertsend is wel opgemerkt dat, indien men in het eene zijn intrek neemt, men altijd berouw heeft niet het andere gekozen te hebben. Den avond van mijn aankomst bracht ik gezellig door in den huisehjken kring van den Hollandschen consul den heer Besseling, sedert kort gehuwd met een Leidsche jonge dame. Het was aardig in de gastvrije woning, die een verrukkelijk uitzicht bood op de haven en wier inrichting een zeer vaderlandschen stempel droeg, weer eens na langen tijd Hollanders te ontmoeten; en aangenaam deed het aan, zijn landgenooten vertegenwoordigd te zien door een zoo beminnehjk jeugdig echtpaar. Ik kan niet nalaten naar aanleiding van dit bezoek nog even een vermakelijk en teekenend incident te vermelden. In den loop van het gesprek deelde de hulpvaardige consul mij mede, dat er bij hem reeds geniimen tijd een naar het scheen gewichtige brief op mij lag te wachten. Deze bleek niet minder te zijn dan een fraai gezegelde missive van ons Departement van Buitenlandsche Zaken. Ik had namelijk vóór mijn vertrek uit Europa door bemiddeling van een bevriend kamerlid verzocht om eene introductie bij den gouverneur van Britsch Oost-Afrika. En wat nu bleek dat aangeteekend staatsstuk, een papier van reusachtigen omvang en van de prachtigste hoedanigheid, te bevatten: een onbeduidende mededeeling om mij voor te stellen aan den consul, met wien ik N. B. reeds een dag aangenaam en familiaar had doorgebracht. Gelukkig had generaal Botha, eerste minister van Zuid-Afrika, met wien ik de eer had eerst te Londen, later te Pretoria kennis te maken, mij een allervriendelijkst persoonlijk aanbevelmgsschrijven aan den Britschen gouverneur medegegeven, niet aarzelend om dadelijk aan mijn verzoek te voldoen. Onze eigen minister te 's-Gravenhage scheen zoo iets een veel te gewichtig staats- 122 DE UGANDA-SPOORWEG. stuk te achten om het zoo maar aan een reizend landgenoot, hoewel te goeder naam en faam bekend, te verstrekken. Van eenige waardeering, dat een beschaafd man in weinig bezochte verre streken de eer van ons kleine land ophoudt, scheen bij onze regeering niet de minste sprake te zijn. Aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, voor welks onderhoud men jarenlang zijn belasting betaalt, zijn wel tal van hooge ambtenaren verbonden die in hun waardigheid nauwelijks zijn te benaderen en tegenover wie men allerlei plichtplegingen en vormelijkheden pijnlijk heeft in acht te nemen; maar waar het aankomt op een spoedige en praktische zakelijke hulp, daar is men daarmede uiterst spaarzaam, wellicht uit een voorzichtigheid die ontaardt in kleinmoedige vrees om zich aan koud water te branden. Reeds vroeger had ik een soortgelijke ervaring opgedaan in Berlijn, waar het mij de grootste moeite gekost had eenige noodige, maar niet veel om 't lijf hebbende hulp van het gezantschap te verkrijgen en niet als een schooljongen te worden behandeld. Maar laat mij eindigen over zulke ergernissen, in staat om iemands reisgenot te vergallen en zeker niet geschikt om zijn vaderlandsliefde te verhoogen. Na mij een dag in Mombasa te hebben opgehouden voor allerhande regelingen en bezorgingen, aanvaardde ik de reis met den Uganda-spoorweg naar het binnenland. Deze spoorlijn ontleent haar naam aan de omstandigheid dat men met haar Uganda kan bereiken, alhoewel zij zelve niet tot aan dat land doordringt. De lijn loopt van de kust af in een Noord-Westelijke richting door vier van de zeven districten van Britsch Oost-Afrika en vrijwel evenwijdig aan de grens tusschen de Engelsche bezitting en de Duitsche kolonie. Door haar is een geweldig gebied van Centraal-Afrika ontsloten voor handel en verkeer en een uitvoerweg geopend voor tal van produkten van het binnenland. 128 DE UGANDA-SPOORWEG. manier in eetvertrekken aan bepaalde stations, waar op vaste, tijden en tegen vaste prijzen maaltijden verstrekt worden: een methode die m. i. veel aanbeveling verdient. Zóó toch eet men veel rustiger en zonder eerst een reeks van schuddende spoorwagens te behoeven door te loopen; terwijl het korte oponthoud een aangename verpoozing en onderbreking vormt op den dagenlangen rit. Nu en dan ook worden door handelaars spijzen te koop aangeboden; zoo troffen wij aan het station Kibigori een eierenverkooper in Adamskostuum, terwijl aan een ander station een neger voor één Rupee kleine mandjes met aardbeien verkocht, die bhjkbaar afkomstig waren van een plantage in de buurt en die grif van de hand gingen. Tevergeefs evenwel zag ik uit naar den verkoop van ethnographische curio's; nergens waren die aan de stations te bekomen, zelfs niet al waren er een aantal Masai of andere mboorlingen; slechts in Mombasa kon ik mij die in de magazijnen van bepaalde handelaars aanschaffen. Het landschap dat men onderweg te zien krijgt is bij de aanzienlijke stijging en daling van het niveau zeer afwisselend. In 't kort kan men in het gebied dat doorloopen wordt een viertal gedeelten onderscheiden: de kuststreek, de hoogvlakte, het bergachtig terrein en de streek langs het Victoriameer. Het eerste gedeelte, nadat men de kust verlaten heeft en de brug bij Kilindini is overgetrokken, voert tusschen de stations Chamgamwe en Mazeras door prachtige bosschen van palmen en bananen, tusschen welke een dichte bevolking huist, waarom dan ook tot aan Mazeras verscheidene lokaaltreinen loopen. Een heel eind verder komt men aan het eerste belangrijke station Voi, het uitgangspunt voor den verbindingsweg over Taveta naar het in Duitsch Oost-Afrika gelegen Moschi en naar den vijf dagreizen ver verwijderden Kihmandscharo, die bij helder weder van hieruit duidelijk zichtbaar is. Dan volgen de DE UGANDA-SPOORWEG. 129 stations Tsavo en Simba, gelegen in een streek berucht om haar leeuwenrijkdom, waarover zoo straks nader, en dan — weer een heel eind verder — komen wij in de groote vlakte, de zoogenaamde Athi en Kapiti-plains, waar een beroemde wild-reservation van regeeringswege wordt in stand gehouden, soortgelijk aan die in het Yellowstone Park van de Vereenigde Staten en aan die welke onlangs bij Zernetz in Grauwbunderland en voor bisons ergens in Canada gegrondvest werden. Op die manier blijven een aantal merkwaardige diersoorten tegen totale uitroeiing behoed; en inderdaad wordt door het enorm groot aantal gazellen en antilopen welke in die reservation gevonden worden, nu zij er niet willekeurig mogen worden weggeschoten, genoegzaam bewezen op welk een roekelooze en moorddadige wijze de Boeren in Zuid-Afrika jarenlang met hun jachten onder die diersoorten hebben huisgehouden, zóó dat men er thans bijna geen meer te zien krijgt en zij uiterst zeldzaam geworden zijn in streken waar zij vroeger bij duizendtallen gevonden werden. Gelijk de bison op de weidevlakten van Noord-Amerika zonder noodzaak en als systematisch werd weggeschoten, gewoonlijk niet eenmaal om het vleesch of zelfs de huid, maar alleen uit een soort van onverzadiglijken moordlust, — zoo is het ook in Afrika gegaan met de antilopen. De genoemde game-reservation wordt dwars door den spoorweg doorsneden; en het is inderdaad urenlang of men spoort door een natuurlijk wildpark van de grootste verscheidenheid, daar al het wild zeer mak is en zoo gewend geraakt aan de treinen, dat het weinig meer wegvlucht. Voortdurend wisselen elkander af groepen van struisvogels, kraanvogels en aasgieren, van gnoes, gazellen, zebra's en giraffen. Vooral veelvuldig zagen wij de bevallige, gestreepte, onophoudelijk den korten staart bewegende sabelantiloop of Hip- 9 130 DE UGANDA-SPOORWEG. potragus mger, het veel grooter en lomper hartebeest, kongoni of Bubalis caama, en het donkerkleurige, breedgeschouderde, schuinruggige, meer het buffeltype naderende wildebeest of Connochoetes taurinus. Al die diergroepen teekenden zich op de vlakte scherp af tegen den horizon en bewogen zich zóó dicht bij de treinrails, dat zij duidelijk zonder behulp van vergrootglas waren te herkennen en gemakkelijk van uit den trein hadden kunnen geschoten worden. Niet lang na de reservation bereikt men het hoofdstation Nairobi, waarover zoo aanstonds nader. Maar eerst dienen wij nog wat te zeggen omtrent de verschillende volksstammen van Britsch Oost-Afrika, door wier woonplaatsen de groote spoorweg heenvoert. Terwijl in Zuid-Afrika de groote massa der inboorlingen op enkele kleine groepen na een groote eenheid van ras en afstamming aanwijst, is dit hoe Noordelijker wij komen veel minder het geval, aangezien hier uit het Noorden allerlei volksstammen zijn binnengedrongen en er een groote verscheidenheid van rasmenging heeft plaatsgevonden. Aan de sterk bevolkte kust wonen hier evenals aan de geheele Oostkust van Midden-Afrika vooral de Suaheli, een volk dat veel geschiktheid vertoont voor Ueinhandel en dat den Europeanen het grootste aandeel levert der benoodigde dragers, bedienden en werkheden. Hun taal is langzamerhand geworden tot de algemeene omgangstaal van Natal tot Aden, van Mombasa tot aan den Congo; zij vervult in Oost-Afrika dezelfde rol als het Maleisch in den Indischen Archipel'). Deze Suaheli zijn nog echte Bantoe-negers. Meer in het binnenland evenwel treffen wij allerlei volksstammen ') De uitstekende en wellicht veelzjjdigste huidige Afrika-kenner Sir Harry Johnston noemt die taal ,easy, simple, expressive, harmonious." DE UGANDA-SPOORWEG. 135 en schapen; en wel eerstgenoemde van een korthoornig soort, terwijl de schapen heel geen hoorns en een korten dikken vetstaart bezitten. Daarbij komt dan nog een leelijk soort van honden, die als de meeste Afrikaansche honden niet blaffen maar slechts huilen als jakhalzen. In de jaren zijner jeugd treedt de man op als krijgsman en hij trouwt eerst op 27-30 jarigen leeftijd. Vóór dien tijd leeft hij, na zijn besnijdenis, in vrij sexueel verkeer met de nog onvolwassen meisjes van zijn stam, naar het heet omdat die anders kans zouden loopen door vijandige stammen verleid te worden. Met die jonge vrouwen leven de krijgslieden samen in afzonderlijke kralen, terwijl zij gedurende dat tijdperk zich uitsluitend voeden met vleesch, melk en bloed en niet mogen rooken noch bedwelmenden drank drinken. Op later leeftijd leven de Masai-vrouwen zeer ingetogen, ofschoon tegenwoordig prostitutie en geslachtsziekten niet zeldzaam, meer schijnen te zijn. Haar lot is evenals bij de Kaffers verre van benijdenswaard. De mannen met hun rijzige gestalten bezitten een sterken, nationalen trots en koesteren een diepe minachting voor de Negers, met wier onderworpenheid hun vrijmoedige houding een scherpe tegenstelling vormt. Daarbij versmaden zij alle soort van arbeid, achten slechts het oorlogvoeren den man waardig, en meten zijn aanzien af naar den omvang van zijn veebezit en het aantal zijner vrouwen. Want evenals bij de Kaffers vertegenwoordigt elke vrouw een zekere hoeveelheid arbeidskracht, die wordt aangewend in huishouding en veeverpleging. Ook hier zijn de vrouwen in tegenstelling van de een lui leventje leidende mannen den ganschen dag druk bezig; en voor de gehuwde vrouw bestaat, nadat zij zich eerst in de kraal der krijgslieden naar hartelust aan zingenot heeft kunnen overgeven, nagenoeg geen enkele uitspanning meer. De Masai zijn een krijgshaftig en roofzuchtig nomadisch DE UGANDA-SPOORWEG. 143 Kikuyu, die wij tegenkomen, van wie de meeste vrouwen zware lasten dragen, niet als elders boven op het hoofd, Kikuyu. maar op den rug, bevestigd aan een over het voorhoofd geslagen band, evenals dit geschiedt bij de Amerikanen van 144 DE UGANDA-SPOORWEG. Zuid-Amerika. Deze Kikuyu, wonende in het land tusschen Nairobi en den Mount Kenia, zijn wel niet zeer krachtig gebouwd, maar een ijverig en werkzaam menschenslag dat, hoewel minder romantisch dan de Masai, uit sociaal oogpunt heel wat sympathieker is. Na een rit van ruim drie uur bereiken wij het 29 E. M. ver gelegen gehucht T h i k a, gelegen aan den gelijknanligen stroom, die den bovenloop vormt van de groote Tana-rivier. De herberg waar ik hier afstap, het zoogenaamde Blue Post Hotel, is wel de eigenaardigste waarin ik ooit overnachtte. In een groote langwerpige schuur zijn de eetzaal en de onmisbare bar ondergebracht; en rondom dit gebouw staan een dozijn nette ronde hutten in den vorm van die der inboorlingen met spits toeloopend dak en opgetrokken van stevig papyrusriet, terwijl in den wand een klein venster en een houten deur zijn aangebracht. Het geheel lijkt veel op een gemoderniseerde Kafferkraal; en elk der genoemde hutten bhjkt een slaapkamer te vertegenwoordigen voor de gasten: een lang niet ongeschikte methode, want op die manier logeerde men rustig en vrij, terwijl de plantaardige dakbedekking het vertrek heerlijk koel liet. Onder de lunch komt een Neger-courier in Adamskostuum een brief brengen op de eigenaardige, in Afrika veel gebruikelijke wijze van een in de hand gedragen stokje, dat van boven gespleten den brief houdt ingeklemd. Na afloop van het maal begeef ik mij op 't pad: in den omtrek namelijk liggen twee mooie watervallen, de een van de Chania, de ander van de Thika, waarin de Chania zich uitstort. Beide watervallen zijn verbonden door een voetpad door echt oerbosch, en in de rivier zelf schijnt tamelijk veel visch te huizen. Op dien tocht werd ik weer eens vergezeld door den jachthond van den hotelhouder. Waren het aan de Zambesi 152 DE UGANDA-SPOORWEG. zindelijkheid der Negers door die gave der beschaving geenzins gunstig wordt beïnvloed. De Kavirondo, behoorende tot de groep der Niloten of Nijlnegers, zijn een zóó merkwaardige stam, dat wij er nog wat meer over willen meedeelen. De naam Kavirondo, waarvan de beteekenis onzeker is, stamt van de Suaheli, maar zichzelven noemen zij Ja-Luo. Als een vreedzaam en welvarend, arbeidzaam en gelukkig landbouwvolk leven zij aan de Noord-Oostelijke kust van het Victoria-Nyanza; desondanks zijn zij slechte scheepvaarders maar goede brugbouwers en visschers, welk laatste bedrijf zij veelal's nachts bij fakkellicht uitoefenen. De Kavirondo wonen groepsgewijs te zamen in dorpen of kralen. Deze zijn omgeven door een ronden wal of door een heg van euphorbia's. De hutten zijn rond met een kegelvormig dak en een breede veranda rondom den wand. Iedere volwassen man heeft zulk een hut voor zichzelven en verder een voor ieder van zijn vrouwen, terwijl men daarnaast korenmagazijnen vindt in den vorm van groote manden, op palen boven den grond staande en met puntige daken. Midden in de hut vindt men achter elkander twee vuurplaatsen. Van vreemdelingen of gasten, die niet tot het eigenlijke gezin behooren, zou het als een groote onbeleefdheid worden aangemerkt, indien zij aan de tweede meer naar achter gelegen vuurplaats zouden plaats nemen. Evenzoo wordt het als een slecht omen beschouwd indien iemand, de hut verlatende, de deur achter zich sluit térwijl er nog iemand in de hut achterbleef: slechts door offering van een geit kan zulk een verzuim worden goedgemaakt en het onheil bezworen. Sluit een echtgenoot die deur achter zijn vrouw, dan geldt dit als eene echtscheiding en keert de vrouw tot haar volk terug. De Kavirondo zijn echte omnivoren. Zij eten alle soorten DE UGANDA-SPOORWEG. 153 van vleesch behalve dat van de hyena. De vrouwen eten geen gevogelte, noch drinken zij melk tenzij gekookt met voedsel. Om verschillende redenen wordt de melk vermengd met runderurine. Verder zijn allen groote liefhebbers van het rooken van tabak of van hennep in lange dunne pijpen. Hetzij men ze vóór de opening van hun hut ziet zitten, hetzij lastdragend van de markt komen, onafscheidelijk zijn zij vergezeld van die smalle pijpen met kleinen kop. Beide sexen zijn aan dat rooken verslaafd, maar bij gehuwde vrouwen wordt het nadeelig geacht voor de zwangerschap. De Kavirondo gelooven in een goede en een slechte godheid. Daarnevens kenmerken zij zich door een aantal ingewikkelde bijgeloovigheden. De beide onderste snijtanden bijv. worden uitgetrokken om ongeluk te voorkomen. Maar bovenal wordt gehecht aan allerlei gunstige of ongunstige voorteekenen die men op zijn weg ontmoet. Schreeuwt een vogel aan de linkerzijde van den weg, dan is dit een slecht teeken in geval van oorlog, een goed daarentegen indien men een bezoek gaat afleggen; schreeuwt het dier aan de rechterzijde, dan is het juist omgekeerd. Kruist een kat den weg van rechts naar links dan is het een goed, omgekeerd een slecht omen. Stoot een man onderweg zijn kleinen teen dan is het een zeer ongunstig, stoot hij zijn grooten teen een zeer gunstig voorteeken. Is de eerste persoon, dien een man wiens oudste kind een jongen is, op reis ontmoet een man, dan is het een goed, een vrouw dan is het een slecht voorteeken; is daarentegen zijn oudste kind een meisje, dan is het weer juist omgekeerd. Evenzoo meenen zij dat, gaat een man op expeditie, het mogelijk is vooruit te bepalen of hij gedood zal worden, door te onderzoeken welke kronkelingen de op den grond uitgespreide ingewanden van een rund of schaap aannemen. De Kavirondo zijn welgemaakt en zeer lenig! Gemakkehjk DE UGANDA-SPOORWEG. 155 te slaan, blijkbaar niet minder geïnteresseerd in onze verschijning dan wij in de hunne. Een goede gelegenheid is dit om nog eens de eigenaardige figuren te zien waarin het hoofdhaar wordt geschoren: een gewoonte die ook in verschillende andere streken van Afrika verbreid is en dikwijls den indruk maakt van een gedragen kapsel. In den namiddag wacht ons een gansch andere bezigheid. In den trein' namelijk, die ons naar Port Florence bracht, hebben wij gereisd met eenige Pères blancs, zoo juist uit Europa aangekomen en op weg naar hunne standplaatsen in de buurt van Bukoba aan den westelijken oever van het Victoria-Nyanza, de meesten hunner getooid met eerwaardige en indrukwekkende lange baarden. Onder hen bleek ook een Hollander te zijn, de heer Van Hemert uit Nijmegen. Deze vertelde ons dat in Kisumu reeds lang een ander landgenoot van ons woonachtig is en was zoo vriendelijk dezen op onze komst voor te bereiden. Hem nu gaan wij een bezoek brengen. Het is Pater Gorgonius Brantsma, Miss. Apost., een stevige en gezonde Fries in de kracht des levens en reeds jarenlang in Centraal-Afrika werkzaam als zendeling van de Engelsch-Kathoheke, bij Londen gevestigde Mill Hill-mission. In den loop der jaren heeft hij over een zevental verschillende talen le eren beschikken. Hij blijkt een allerprettigst mensch, die ons zeer vriendelijk ontving en niet moede werd een paar uur lang al onze nieuwsgierige vragen te beantwoorden. Met hem bezoeken wij de nabij gelegen gevangenis alsmede zijn eigen kleine kerk, waarin wij den doop bijwonen van een kleinen Goanees, bij welke plechtigheid een neger in rood ornaat als koorknaap fungeert. IX HET VICTORIA-NYANZA. Het Victoria-meer is ten nauwste verbonden met de ontdekkingsgeschiedenis der Nijlbronnen. Het schijnt dat de Ouden reeds een nauwkeuriger kennis van het binnenland bezeten hebben dan dit in later eeuwen het geval was; zoo spreekt Aristoteles in zijn Historia animalium (VTII: 2) reeds van „de kraanvogels, die tot aan de meren boven Egypte trekken, alwaar de Nijl ontspringt". In onzen tijd evenwel moesten door nieuwe ontdekkingstochten dergelijke geruchten bewaarheid worden. Het was de Engelschman Speke die, na eerst -het Tanganyika-meer ontdekt te hebben, van uit Kaseh, het huidige Tabora, waar zijn zieke reisgenoot Burton achterbleef, het Victoria-meer op 3 Aug. 1858 bereikte en er zijn tegenwoordigen naam aan gaf. In Europa teruggekeerd, verklaart hij het tot bron van den Nijl; maar in die bewering niet geloofd, begeeft hij zich in 1860 opnieuw er heen, ditmaal — in plaats van met den naijverig geworden Burton, die onder meer beweerd had dat het Victoria-Nyanza slechts bestond uit een aantal kleine meertjes — in gezelschap van een ander Indisch officier met name Grant. Op dien tocht bereikt Speke in Jan. 1862 het rijk Uganda en ontdekt HET VICTOBIA.-NYANZA 157 hij den 28sten Juh de uitstrooming van den Nijl, zoodat hij van uit Alexandrië naar huis kon telegrafeeren: „The Nile is settled". Op den terugweg noordwaarts naar Gondokoro trekkend, mist hij door het afsnijden van een rivierbocht den aanblik van de Albert-Nyanza, waarvan de ontdekking in Maart 1864 bewaard bleef voor zijn vriend Samuel Baker, dien hij in Gondokoro *) ontmoet had in gezelschap van zijn moedige vrouw, een Hongaarsche van geboorte 2). Het bleef evenwel aan Stanley voorbehouden in 1876 voor de eerste maal het geheele Victoria-meer om te varen en in kaart te brengen; aan hem ook om in 1889 het Edward Nyanza en het Ruwenzori-gebergte te ontdekken en daarmede de opsporing der Nijlbronnen te voltooien. Het Victoria-meer was te voren reeds lang bekend aan de Arabieren, die het U-Kererve noemden naar het eiland Kerewe, gelegen in den zuid-oostelijken hoek bij Muanza, dicht bij de plek waar Speke het meer voor de eerste maal aanschouwde en waar Stanley zijn omvaring van het meer aanving. Het Victoria-Nyanza ligt 600 K.M. van de kust, juist op den aequator; en de Engelsch-Duitsche grenslijn, loopende op 1° Z.B., verdeelt het in twee ongeveer gelijk groote helften. De waterspiegel ligt ruim 1100 M. boven de zee, en het waterbekken is gelegen tusschen de hoogste bergen van Afrika: de Ruwenzori ten Westen, de Kenia en de Kihmandscharo ten Oosten. Het meer behoort tot de *) Reeds in 1862 was Gondokoro van uit het Noorden bereikt door onze onverschrokken landgenoot e Alexandrine- Tinne, die eenige jaren later in de Sahara vermoord werd. *) Vermelding verdient het tragisch uiteinde van den volhardenden reiziger, die aan duizenden gevaren, ellenden en ziekten glansrijk het hoofd geboden had. Enkele maanden toch na zijn terugkomst in Engeland (Sept. 1864), verloor Speke op de jacht bg Bath op eerst 37-jarigen leeftijd het leven door het toevallig losbranden van zijn geweer bij het overklimmen van een hek. L58 HET VICTOBIA-NYANZJ grootste der aarde en beslaat een oppervlakte ongeveer zoo groot als Beieren. Op zijne wateren varende, verkrijgt men dan ook geheel den indruk van een volle zee; het kan er ook mooi spoken, want stormen zijn er geen zeldzaamheid. De diepte van het meer is niet groot, gemiddeld niet meer dan 75 M., veel minder dan die van het Tanganyika en het Nyassa-meer. De hoogste waterstand wordt bereikt na den sterken regenval van April, in de maanden Mei en Juni; want het door de rivieren aangevoerde water is onbeteekenend in vergelijking van het onmiddelhjk neervallende regenwater, evenals de afvloeiing door den Nijl onbeduidend (ongeveer V<0 is in vergelijking met het waterverlies door verdamping. De grootste watertoestrooming geschiedt nog door de Kagera, door Stanley „Alexandranijl" genoemd, die aan de westkust uitmondt dicht bij de Engelsch-Duitsche grenslijn. In het meer vindt men een aantal groote vischsoorten zooals Siluroïden Langs zijn geheelen oever is het bezet met eilanden, die hier en daar een archipel vormen, waarvan de grootste is de Sesse-archipel in het noord-westen. De rijkdom aan eilanden is veel grooter dan die in het Tanganyika en Nyassa-meer; en evenzoo is de oever veel meer gegroefd en gekorven. Wel moet men dan ook de doorzettingskracht van Stanley bewonderen om met zijn beperkte hulpmiddelen in 58 dagen het destijds nog zoo weinig bekende meer in zijn ganschen omtrek om te varen. De tochten verder westehjk naar het binnenland en naar het Congo-gebied worden gewoonlijk ondernomen vanuitEntebbe of Bukoba aan den westehjken oever van het meer. Zulk een tocht evenwel véreischt een heele expeditie; want men dient daartoe een karavaan van dragers mee te nemen, die ') Zoo komen er volgens Stuhlmann voor: Silurus, Protopterns, Labeo, Chrorais, Barbus nigrolinea enz. HET VTCTORIA-NYANZA. 159 ieder tot 60 ponden gewicht dragen en gewoonlijk per dag 20—25 K.M. afleggen in 4 a 5 uren, bij voorkeur de morgenuren tusschen zes en elf. Ofschoon de verdiensten dier dragers slechts zeer gering zijn, wordt zulk een onderneming zeer kostbaar door het groot aantal dat men mee moet nemen; want aangezien men komt door zeer schaars bevolkte onvruchtbare streken, die men dagenlang heef door te trekken en waar men heel geen proviand kan inslaan moet men een groote massa voedsel, ook voor de dragers met zich meevoeren. De verbinding tusschen het Victoria-meer en den Nijl waar deze bij Gondokoro bevaarbaar wordt en een gere gelden bootdienst bezit, geschiedt over Butiaba • aan he 160 HET VICTORIA-NYANZA. Albert-meer. Men kan die plaats bereiken hetzij van uit Jinja, en wel eerst tot aan Kakojo per spoor en dan verder den Nijl volgende over het Choga-meer en Foweira; hetzij direct van Entebbe door de hooglanden van Toro tot aan het zuidehjk uiteinde van het Albert-meer, daar waar de Semliki binnenstroomt: een afstand van 178 E. M., dien men per ricksha kan afleggen. Van het Albert-meer kan men dan verder per stoomsloep over Wadelaï komen tot aan Nimuli, een afstand van 165 E. M., die vier vaardagen in beslag neemt; terwijl dan ten slotte de 112 E.M. van Nimuli tot Gondokoro over Fort Berkléy in 8 dagen wordt afgelegd. De geheele route tot aan het 455 E.M. verwijderde Gondokoro neemt zoodoende omstreeks een maand in beslag en kost ongeveer ;£ 100.—, terwijl dan verder de reis naar het 1100 E.M. meer noordehjk gelegen Khartum per Nijlboot wordt voortgezet *). Werd er dus een spoorhjn gebouwd tusschen de Victoriaen Albert-meren, alsmede eene tusschen Nimule en Gondokoro, dan ware het mogelijk de gansche route Mombasa tot Cairo per spoor en waterweg af te leggen. En is eenmaal de Rhodesia-spoorweg voortgeschreden tot aan het zuidelijk uiteinde van het Tanganyika-meer, dan blijft slechts de bouw van het traject: noordelijk uiteinde van dat meer tot aan het Victoria-Nyanza over, om van Kaapstad overland naar Cairo te kunnen reizen. Zondag 5 November vertrokken wij uit Port Florence om het Victoria-meer te bevaren op een vijfdaagschen tocht met de Clement Hill, een boot van 1100 ton. Behalve door 'J Van hier toch bestaat tusschen beide plaatsen een veertiendaagsche bootdienst. Voor de reis, welke stroomafwaarts 11 dagen duurt, betaalt men, voeding inbegrepen, £ 30, terwjjl de reis in omgekeerde richting stroomopwaarts 14 dagen duurt en £ 85 kost. HET VICTORIA-NYANZA. L61 deze wordt de dienst op het meer onderhouden door twee andere kleinere booten, de Winifred en de Sybül, benevens een speciale cargoboot de Nyanza. De boot die wij troffen was netjes ingericht, met keurige inlandsche matrozen en met ruime hutten, die alle door passagiers bezet werden. Aan tafel werd men bediend door Indiërs, en voor de verstrekte goede voeding betaalde men 5 Rupees per persoon per dag. Verder had men aan boord de vrije besclu^king over een kleine maar uitgezochte bibliotheek, die ditmaal eens niet bestond uit kleurlooze en onbeteekenende novellen, maar uit degelijke boeken die betrekking hadden op Centraal-Afrika. Onze afvaart was niet bepaald gelukkig. Eerst moesten wij een paar uren wachten op een nakomenden extra-trein; en toen die eindelijk was aangekomen en wij zouden vertrekken, raakten wij vast door een ongeschikte scheepsmanoeuvre, waaraan wellicht het duchtig feestvieren van den eersten machinist den vorigen avond niet geheel vreemd was, gezien den erbarmehjken staat waarin wij hem toen hadden aangetroffen. Zoodoende verloren wij een aantal kostbare uren en vertrokken wij ten slotte eerst te half drie in plaats van te tien uur. Gelukkig werd de verloren tijd weer ingehaald doordat wij 's avonds des te langer voeren alvorens op het meer ergens in de buurt van het eiland Lolui voor anker te gaan liggen. Maar ik was blijde dat wij bij de gevaarlijke vaart door het ondiepe water, tusschen al de eilandjes door, die aan den nauwen ingang van de Kavirondo-golf gelegen zijn, beschikten over het heldere licht van een bijkans volle maan. Onze tocht verliep verder zonder ongevallen en onze geheele vaart werd begunstigd door prachtig weder, hoewel de regentijd reeds was aangebroken en men in Uganda smachtend uitzag naar hemelwater, ja reeds begon te vreezen voor een hongersnood ingeval de droogte nog langer bleef 11 162 IET VICTORIA-NYANZA. aanhouden. Hoezeer dus wellicht ook te betreuren voor den landbouw, voor ons toeristen was dat uitblijven van den regen een buitenkansje; want waren natheid en wolken ons deel geweest, de excursie over het meer ware voor een goed gedeelte in letterlijken en figuurlijken zin in 't water gevallen. De vaart was daarbij geriefelijk zóó ingericht dat men alleen bij daglicht voer en 's nachts voor anker lag, om met het morgenkrieken de reis weer te vervolgen. Zoodoende komt men den tweeden dag in Entebbe, den derden in Port Kampala, den vierden in Jinja, en eindelijk den vijfden weer terug in Port Florence, terwijl men in elk dier plaatsen voldoenden tijd heeft om er de bezienswaardigheden te zien. Het eerste gedeelte, zoolang men nog binnen de golf van Kavirondo blijft, is de kust erg bergachtig; daarna echter wordt zij meer vlak en eentonig. De eerste havenplaats, waar wij aan een pier voor anker komen te liggen en precies te twaalf uur in den middag aankomen, 175 mijl van Port Florence, is Entebbe, de residentie van den Engelschen commissaris van het Uganda-Protectorate. Dicht bij de aanlegplaats is schilderachtig vee aan 't grazen op groene weide. Een breede weg voert naar boven naar het nieuw aangelegde nette stadje, en weldra komen wij aan den ingang van het in een grooten tuin gelegen Victoria Hotel, de vroegere gouvernementswoning, waar men over een schoonen voorgrond een goeden blik geniet over de baai, terwijl dicht daarachter langs de kust de ruime Botanische tuin vol tropische gewassen zich uitstrekt. Als wij van Entebbe verder varen, is met enkele andere passagiers ook een Europeesche knaap van tien jaren aan boord gekomen, afkomstig uit het Congo-gebied. Met een Australiër en een Belg is hij in enkele weken overland „on safari" hierheen gekomen, op weg naar-een kostschool HET VICTORIA-NYANZA. 163 in Nairobi. Uit jongens, die op zoo jeugdigen leeftijd reeds een dergelijke leerschool van levenservaring doorloopen zonder bij moeders pappot te blijven hangen, moéten later wel stevige en onversaagde kerels groeien. Des morgens te half negen komen wij in Port Kampala aan, waar wij aan den kant bij een partij groote olifantstanden, die op inscheping wacht en waarschijnlijk bestemd is voor New-York, de ricksha vinden die wij den vorigen dag te Entebbe bij de firma Hansing & Co besteld hebben om ons te brengen naar het 7 E. M. verwijderde Kampala '). De wagen werd bediend door een viertal mannen, waarvan één vooraan tusschen de boomen liep en de drie anderen van achteren voortduwden. De voorman, die blijkbaar als leider fungeerde, stootte bij den opgang van hellingen of bij snellen draf telkenmale op zangerigen toon en met groote snelheid een reeks onsamenhangende woorden uit, die dan de drie achtermannen door een eentonig refrein deden volgen dat in klank eenigszins geleek op hauwadeh-hcm. Dit beurtgezang bij gezamenlijken handenarbeid herinnerde mij iets soortgelijks bij de roeiers op de Zambesi en bij het scheepsvolk op den Nijl; het i& trouwens, naar o. a. Büchner betoogt in zijn „Arbeit und Rhytmus", geenszins zonder physiologische beteekenis. De weg dien wij volgen is breed en goed onderhouden. Er heerscht een druk verkeer; wij komen er o. a. vele zware met katoenbalen beladen karren tegen, die op weg zijn naar de haven. Op zijde liggen tal van hutten verscholen in bananenbosschen; ook passeeren wij een steenfabriek, waar groote matroode briksteenen worden vervaardigd. Na vijf kwartier rijden bereiken wij Kampala, de hoofdstad van *) Ook kan men direct van Entebbe daarheen komen over een 24 E. M. langen goeden rjjweg, die ook door motorcars wordt bereden. 164 HET VICTORIA-NYANZA. Uganda. Als gewoonlijk voert onze wandeling vóór alles naar de levendige marktplaats, waar onder de vele vrouwen ook eenige Nubische te herkennen vallen en waar onder meer ook aardig aardewerk wordt te koop geboden. Daarna bezoeken wij de ruime kazerne met een groot aantal in regelmatige orde opgestelde hutten van den gewonen vorm maar met wit gepleisterde wanden. Dan gaat het verder naar de Zendingstations. Kampala, een stad van 60.000 inwoners, is evenals het oude Rome een stad op heuvelen gebouwd, en het gaat dan ook voortdurend sterk berg op berg af. Op drie der heuvelen liggen drie verschillende missies, namehjk: op den Nsambya-heuvel de R.-Cath. Mill Hill mission, op den Rubaga-heuvel de R.-Cath. White Fathers, op den Namirembe-heuvel de Eng. Protestantsche missiel). Bij gebrek aan tijd om die alle te bezoeken, beperken wij ons tot de beide eerst genoemde. In een half uur zijn wij aangeland bij de Mill Hill vestiging, waar wij vriendelijk worden rondgeleid door onzen landgenoot Scheffer uit Rotterdam. Eerst bezichtigen wij de uitgebreide koffie- en rubberplantages, die thans reeds een hooge waarde vertegenwoordigen, daarna de zeer origineele kerk met haar reeks van primitieve houten zuilen en haar eenvoudige, maar keurig nette bezoldering van geelachtig matwerk, doorsneden met donkere dwarsbanden. Helaas verneem ik dat men die kerk wil gaan vervangen door een zooveel leelijker en onkarakteristiek steenen gebouw zonder eenige locale kleur. Dan komt de school aan de beurt, waar aan de zwarte jeugd juist den catechismus wordt ingeprent; en ten slotte het hospitaal onder bestuur van een kranige en energieke liefde- •) De hierbg behoorende groote kathedraal, die ingewijd werd op 20 Juni 1904 en vijf duizend menschen kon bevatten, brandde, door den bliksem getroffen, in Oct. 1910 tot den grond toe af. HET VICTORIA-NYANZA. 165 zuster, die terzelfder tijd de welvoorziene apotheek beheert. Trouwens de meeste broeders en zusters, hoewel Katholiek, stammen uit Schotland; en het is dus niet te verwonderen dat hier een doortastende arbeidzaamheid wordt tentoongespreid. Na drie uren in de missie te hebben doorgebracht, zetten wij onzen tocht door Kampala voort. Thans voert onze weg naar het stadsgedeelte Mengo, waar de residentie is gelegen van den vorst, verscholen tusschen bananenbosschen en omgeven door een aantal omheiningen, die als even zoovele voorhoven een kenteeken zijn van hoogen rang en waardigheid. De huidige koning of Kabaka van Uganda, Daudi Chwa, is nog zeer jeugdig, eerst een 16 jaren oud, en wordt opgevoed door een Engelschen leeraar. Deze laatste is juist op reis en het staat dus té vreezen dat wij den koning niet te zien krijgen. Evenwel de poging om ook zonder diens bemiddeling tot eene audiëntie te worden toegelaten gelukt, dank zij het denkbeeld van mijn reisgezel om, bij gebrek aan een officieel introductieschrijven, in plaats 166 HET VICTORIA-NYANZA. daarvan een paspoort te vertoonen. Het hierop gedrukte groote wapen met leeuwenpaar alsmede de bijgevoegde Fransche tekst schenen den noodigen indruk te maken, althans wij worden tot het bezoek toegelaten en de koning is bereid ons te ontvangen. Zelfs komt hij ons op den drempel van zijn veranda tegemoet, noodigt ons uit binnen te komen en biedt ons een paar zetels aan. Lang en slank van gestalte maakte hij in zijn eenvoudig half-Europeesch costuum geen ongunstigen indruk, Hoewel de Engelsche taal tamehjk machtig, was zijn spraakzaamheid niet bovenmatig groot en maakte hij ietwat de impressie van schuchterheid. Vermoedende dat het gebruikelijk was hem een geschenk aan te bieden, had ik voor dat doel uit mijn reisbagage een eenvoudig remontoir-horloge meegenomen; en inderdaad scheen hij zulke geschenken gewoon, want zonder er zelfs voor te bedanken, nam hij dadehjk het horloge in ontvangst. Toen ik hem de constructie en het gebruik even wilde uitleggen, zei hij dadehjk: „I know that, I have one myself already." Ten slotte werden wij uitgenoodigd onze handteekeningen te plaatsen in een groot visitors-book, waarin wij reeds de namen van President Roosevelt, de Hertogin van Aosta en vele Engelsche grootheden aantroffen, terwijl wijzelven waarschijnlijk wel de eerste Hollanders waren die er hun naam in teekenden. Daarmede was de weinig interessante audiëntie afgeloopen. Onze rondgang door Kampala werd besloten met een kort bezoek aan de missie der Pères blancs, de stichting van kardinaal Lavigerie in 1878, die haar hoofdzetel heeft in Algiers, maar die overal ih Centraal-Afrika stations vestigde, waarvan deze in Uganda een der eerste was. Als zendelingen troffen wij hier aan een stel krachtige, jonge, gezond en gelukkig uitziende mannen en vrouwen, vol toewijding, energie en idealisme, onder wie ook hier HET VICTORIA-NYANZA. 167 ■weer sommige landgenooten niet ontbraken. Wat ik zoowel hier als elders van de Roomsch-Katholieke zending in het hartje van Afrika heb te zien gekregen, maakte op mij een zeer gunstigen indruk en gaf mij een hoogen dunk van den arbeidslust, bescheidenheid en opoffering dier mannelijke en vrouwelijke zendelingen, die in de kracht van hun leven op die verafgelegen posten met zooveel opgewektheid werkzaam zijn en die zich in dien werkkring zeer bevredigd schijnen te gevoelen ondanks al de ontberingen die zij zich daarvoor moeten getroosten. Een andere vraag evenwel is het, of zij zich niet te veel voorspiegelen omtrent de ware verkerstening der zwarte inboorlingen en zich niet in hun beminnelijk idealisme laten verleiden tot in dit opzicht te overdreven voorstellingen en verwachtingen. De tijd zal dit moeten leeren; maar in ieder geval zal het Islamisme met zijn gemakkehjker te begrijpen, eenvoudiger en meer bij den landaard passende leer aan de Christelijke zending in Afrika een geweldige concurrentie blijven aandoen. Het was inmiddels laat geworden. De dag was reeds ver verstreken en de zon aan den horizon verdwenen, toen wij den terugtocht uit Kampala aanvaardden. Op den thans stillen en eenzamen donkeren weg zwermen duizende vuurvliegen en in de verte zendt een spookachtige grasbrand rookzuilen ten hemel. Bij de nadering van den oever van het meer worden wij begroet door krekelgetjirp en glasachtig klinkend kikvorschgekwaak, en in één uur hebben wij ons schip bereikt. Onze manpaarden hebben zich den geheelen dag uitstekend gehouden: zeker een 25 K.M. hadden zij over een voortdurend op en neergaand terrein en bijna steeds in draf geloopen, wederom toonend hoe goed Negers zich voor zulk soort van sport en arbeid leenen. De ruime fooi, waarmede zij aan het slot van den dag beloond werden, was zeker welverdiend. 170 HET VICTORIA-NYANZA. met een naald het eierennest te verwilderen. De genoemde zandvloo schijnt eerst in 1872 door een schip uit Brazilië in zijn zandballast van uit Amerika te zijn overgebracht, en wel oorspronkelijk naar Angola. Vandaar trok het insekt langzamerhand door heel Afrika; en toen het op dien weg in 1898 de Oostelijke kust bereikte, werd het door Baumann humoristisch betiteld als „der neueste Afrika-durchquerer". Ernstiger is een tweede kwaal, de s 1 a a p z i e k t e. Deze werd in Juli 1901 ontdekt door een dokter in Kampala. Haar wetenschappelijke naam is Trypemosomiasis. In April 1903 wees Col. Bruce aan, dat de ziekte werd voortgeplant door den steek van een soort van Tsetse-vlieg, namelijk de Glossina palpalis. Deze vliegensoort is tweemaal zoo groot als onze gewone huisvheg of Musea domestica, maar iets kleiner dan onze horzel, en zij schuift, wanneer zij zich ergens op neerzet, hare vleugels horizontaal over elkander. Het is aan een andere soort van Tsetsevlieg, de Glossina morsitans, dat de verspreiding der beruchte runderpest is te wijten, die zich als een besmettelijke ziekte van dier op dier voortplant. Klein vee (geit, schaap) heeft hiervan weinig te lijden; maar grooter vee en paarden worden er dermate door aangetast, dat waar die vheg heerscht alle veeteelt en paardentransport wordt onmogelijk gemaakt1). Het is vooral de zooevea- genoemde Col. David Bruce E. R. S., die zich in de naspeuring dezer ziekten hoogst verdienstelijk heeft gemaakt. Reeds in 1895 vond hij dat de Nagana-ziekte van paarden en vee in Zuid-Afrika was te wijten aan de aanwezigheid in het bloed van een bepaalde kurketrekkervormige eencellige parasiet, de Trypanosoma Bruceï. Onder Trypanosoma's verstaan wij protozoa, die in ') Deze laatste vlieg bjjt zelden gedurende den nacht, schijnt nimmer rivieren over te steken, en komt zelden voor boven 1000 M. hoogte. HET VICTORIA-NYANZA. 171 het midden van hun celhchaam een groote kern vertoonen en aan hun voorste uiteinde een kleine vlek bezitten, terwijl aan dat uiteinde ook een lange trildraad of nagellum is aangehecht. De genoemde parasitische Trypanosoma nu wordt in het bloed gebracht door den steek van de Tsetsevheg, en wel overgeplant van in 't wild levende diersoorten als buffel en antilope, bij welke dieren zelf de aanwezigheid der protozoa geen kwaad sticht. In Uganda nu vond Bruce dat de slaapziekte eveneens aan eene verwante Trypanosoma-soort, de T. Gambiense, moest worden toegeschreven, doordat deze zich, na in het bloed te zijn opgenomen, ging nestelen in het lymphatisch cerebro-spinaal vocht. En evenals wij het bij de zandvloo zagen, zoo schijnt ook de deze ziekte overplantende Glossina palpalis de Trypanosoma der slaapziekte te hebben aangevoerd vanuit West-Afrika. De slaapziekte verbreidde zich in Uganda dermate, dat op het einde van 1905 het aantal slachtoffers reeds méér dan 200.000 bedroeg en gansche dorpen en oeverstreken er door ontvolkt werden. De bekende bacterioloog Dr. Koch werd uitgezonden om de ziekte te bestudeeren; en sedert is deze gelukkig, dank zij de doortastende maatregelen van het Engelsen bestuur, sterk verminderd. De inboorhngen b.v. mogen niet meer wonen binnen een paar mijlen van het meer, in verband met het feit dat de Tsetsevlieg zich niet ver daarvan verwijdert, en alle struikgewas in de buurt van het water wordt uitgeroeid op bevolkte plaatsen. Het gevolg van al dergehjke maatregelen was, dat terwijl het aantal sterfgevallen in 1903: 30.000 en in 1905 nog 8000 bedroeg, dit in 1909 reeds gedaald was tot 975. Ons laatste station op de Victoria-Nyanza-vaart is J in ja. De plaats is voor den toerist alleen van belang door de L72 HET VICTORIA-NYANZA. nabijgelegen Ripon Falls »), door Speke zoo genoemd naar den toenmaligen voorzitter der Geographical Society Riponr evenals de meer noordelijk gelegen Murchison Falls door Baker zoo genoemd werden naar diens opvolger. Terwijl het water van het Nyassa-meer door de Shire naar de Zambesi en daarmede naar den Indischen Oceaan, het water van het Tanganyika-meer door de Lukuga naar den Congo eü daarmede naar den Atlantischen Oceaan afvloeit, zoo vormt het water van het Victoria-Nyanza de hoofdbron van den Nijl en stroomt zoodoende naar de derde waterbegrenzing van Afrika, de Middellandsche Zee. Bij de Ripon Falls nu is de plaats waar de Nijl uit het meer naar het Noorden gaat stroomen om na een loop van 3526 E.M. zich in zee uit te storten s). In miniatuur vertoont die waterval een soortgelijk karakter als de Zambesi-vallen: ook hier is de breedte van bijna 300 M. zeer groot in verhouding tot de hoogte en wordt de val gebroken door een aantal kleine eilanden die hem in stukken verdeelen. Maar in grootheid van aanzicht kan deze waterval niet in de schaduw staan van de VictoriaFalls. Toch is de hoeveelheid doorstroomend water, gegeven de snelheid van den stroom, zeer aanzienlijk en wordt berekend op gemiddeld 575 M'. per seconde; er is dan ook reeds het denkbeeld opgeworpen om die waterkracht te gebruiken voor een electrischen spoorweg van het Victoria- naar het ') De weg daarheen heeft door het wegkappen van al het hout in verband met de bestrijding der slaapziekte al zijn vroegere schoonheid verloren. s) Üe grootste hoeveelheid van dit -kostbaar water evenwel verdampt nutteloos in de uitgestrekte Sudd of versperring van Papyrus-riet in den Boven-Nijl. Daarom ontwierp Sir William Garstin het plan om door een kanaal het Nijlbed daar ter plaatse naar het Oosten te verleggen en zoodoende het water aan Sudan ten goede te doen komen. HET VICTORIA-NYANZA. 173 Albert-meer. De omtrek bergt een rijke dierenwereld. Zalmachtige visschen zien wij tegen den wal opspringen, reigers zitten op de steenen in de nabijheid, en een reusachtige otter ligt op de loer en heft telkens zijn kop als een slang uit het water. Ook krokodillen en hippo's zijn in de buurt, en somwijlen schijnt van laatstgenoemde kolossen een exemplaar in den waterval te geraken, terwijl dan zijn hjk een eind daar beneden wordt opgehaald en opgepeuzeld. Van Jinja varen wij direct terug naar Port Florence en vandaar sporen wij onmiddellijk zonder verder oponthoud in twee etmalen naar Mombasa, waar wij, na nog een laatsten avond te hebben doorgebracht in de gastvrije woning van den Hollandschen consul, den volgenden dag Oost-Afrika voorgoed vaarwelzeggen om met de 6300 ton groote Rhenania naar de Roode Zee te stoomen. Wij varen af van het naburige Kilindini, dat voor groote schepen een ruimer en dieper haven biedt. Onder de passagiers aan boord treffen wij den bekenden reiziger Dr. Hans Meyer uit Leipzig, die zoo juist een groote zesmaandsche reis had beëindigd door Ruanda, het prachtige bergachtige en dicht bevolkte, gezonde en hooggelegen land in den noordwestehjken hoek van Duitsch Oost-Afrika tusschen het Victoria-Nyanza en het Tanganyika meer, — een gebied reeds vroeger bereisd door Thomson, Baumann, Kandt, Graf Götze, den Hertog van Mecklenburg e. a. Deze intelligente man, die te voren reeds meermalen Oost-Afrika had bezocht en daarnevens o. a. ook geweest was in de Andes van Zuid-Amerika, bleek een zeer vriendelijk, aangenaam en behulpzaam mensen, met wien ik vele leerrijke gesprekken mocht voeren en die in zijn wijze van omgang gunstig afstak bij al de ingebeelde en gereserveerde Duitsche ambtenaren, die wij aan boord hadden op hun terugweg naar het vaderland en die oorzaak waren dat er lang niet zulk een ongedwongen toon heerschte als onder het inter- 174 HET VICTORIA-NYANZA. nationale reisgezelschap van onze vorige boot de Pnnz Regent. Overigens verhep de vaart naar Port Saïd ongestoord en werd zij opgevroohjkt door een alleraardigsten papegaai uit Centraal-Afrika: een wonderbaarlijk beest dat floot als een zangvogel en, wanneer het in zijn nopjes was, alle mogelijke geluiden maakte, tot het miauwen van een poes incluisIn Aden met zijn mooie rotsige kust, waar wg gelukkig vrij koel weder troffen, kwamen wij in den morgen aan en hadden daardoor gelegenheid gedurende het kolenladen de stad aan de andere zijde van het schiereiland te gaan bezoeken. Een Somali-koetsier bracht er ons heen in zijn wagentje, en wij zagen er de kameelenmarkt en de beroemde, op dat oogenbhk geheel leege watertanks. Onderweg werden ons een paar pas gevangen leeuwen getoond en ontmoetten wij een fabelachtig aantal dromedarissen, plechtstatig en onaandoenlijk met kalmen tred voortschrijdend. Sedert 1838 behoort het 40.000 inwoners tellend Aden aan Engeland. Om een geschikt voorwendsel te vinden tot inbezitneming het het een koopvaardijschip onder Britsche vlag van Bombay zeilen, in de buurt van Aden stranden en uitplunderen, om daarna voldoening te vorderen voor die uitgelokte euveldaad. Het nabijgelegen eilandje Perim, midden in de nauwe straat Bab el Mandeb of „poort der tranen", kwam op niet minder avontuurlijke wijze in 1857 in het bezit van Engeland. Een Fransch admiraal was uitgezonden om op dat gewichtig punt aan den aanvang der Roode Zee de vlag te hijschen. Maar onthaald op een feestmaal in Aden, het hij zich in zijn roes het doel zijner geheime zending ontvallen; en toen hij nu kort daarop aan de plaats zijner bestemming aankwam, vond hij daar tot zijn verbazing en teleurstelling reeds lustig de Engelsche vlag wapperen, want de Britten hadden niet getalmd er dadehjk zelf een oorlogsschip heen L80 EGYPTISCH SUDAN. De eerste uren van den langen spoorrit tot aan de stations Gebeit en Sinkat voeren door een zeer schilderachtig heuvelachtig landschap, een reeks van hooge rotsen als in Arabia Petrea, die bij het bewolkte uitspansel zeer schoon verhcht werden door de namiddagzon en die, door lange schaduwen overtogen, mij herinnerden aan den onvergetelijken rit door Zuid-Utah over de Denver en Rio Grande Railroad naar de Mormonenstad. En tusschen al die kale rotsen was thans na de kortelings gevallen hevige regens der herfstmaanden overal frisch groen struikgewas opgeschoten. Eindelijk aan den avond van den tweeden dag bereiken wjj Khartum, gelegen in een vlakke en weinig fraaie omgeving. De stad, stichting van Mohammed Ali, den genialen en vèrzienden heerscher van Egypte in de eerste helft der 19de eeuw, dankt hare ligging aan het feit dat Blauwe en Witte Nijl hier samenvloeien. Even boven dit punt van samenkomst is zij gebouwd aan eerstgenoemde rivier; en een groote spoorbrug verbindt haar thans met den tegenovergelegen noordehjken oever. Een eind zuidehjker bij EGYPTISCH SUDAN. 185 Om Omdvrrman te bereiken, rijdt men eerst met een tramlijn tot aan Ras Khartum, het punt waar de beide Nijlarmen te zamen vloeien, en steekt dan in aansluiting daaraan verder met een stoomferry over naar den westelijken oever. Wij reizen op die ferry met een hoog Mohammedaansch personnage, een oud Mekkaganger die zelfs van Mohammed's familie heet af te stammen en die omgeven is door een staf van vereerders, in halven cirkel rondom hem gezeten, terwijl (.'. X. Morhig, Khartum. Graf van den Mahdi te Omdurman. uit het publiek velen hem eerbiedig de hand komen kussen. Aan de overzijde aangeland wacht ons aan de primitieve haven of Murada een hoogst schilderachtig tafereel. Een groot aantal groote inlandsche zeilbooten met haar lange, schuine, gebogen en puntig uitloopende masten liggen er voor anker, het graan aanvoerend voor de volkrijke woestijnstad, en aan den kant, waar hooge houtstapels voor brandmateriaal liggen opgehoopt, staan groepen ezeljongens met 186 EGYPTISCH SUDAN. hun goedmoedige, altijd tot arbeid gereedstaande dieren de aankomenden op te wachten. Wij bestijgen een paar van die trouwe langooren met hun breed zadel zonder stijgbeugels. Zoo gaat het eerst naar de Beit-el-Amana, het vroegere arsenaal der derwischen, thans de bewaarplaats van de oude versleten wagens van den Khalifa, de bijna ineengevallen piano van Gordon, alsmede ontelbare pistolen, geweren en mutsen van het groote slagveld, die als souvenir voor weinige shillingen te koop worden geboden. Daarna komt aan de beurt het vroegere huis van den Khalifa en het dicht daarbij gelegen, door een ijzeren hek afgesloten, half verwoeste graf van den Mahdi, wiens hjk na de inneming der stad door de Engelschen in den Nijl geworpen werd, terwijl de graftombe werd vernield, om te beletten dat zij een plaats van bedevaart zou worden voor fanatieke Mohammedanen. Ten slotte bezoeken wij den uitgestrekten bazar met zijn reeks van schoenmakers, zilversmeden, kleermakers enz., alsmede de groenten- en vruchtenmarkt, waar overal een bont mengelmoes van vertegenwoordigers der verschillende stammen is aan te treffen en wij geheel verplaatst zijn in een Oostersch-Afrikaansche wereld. Na hier geruimen tijd te hebben doorgebracht, keeren wij terug naar het veer en passeeren daarbij nog een diepen put, waarin eertijds de hoofden der terechtgestelden geworpen werden en die, volgens den dragoman die ons vergezelt, wel een achtduizend daarvan op zijn bodem moet herbergen. Het slagveld van Kerreri, zes mijlen noordehjk van Omdurman, is in het eigenlijke toeristenseizoen direct per stoomboot van Khartum uit te bereiken; thans, nu dit nog niet was aangebroken, was dit slechts mogehjk per ezel of kameel over een leelijken weg, waarbij mén een gedenkteeken passeert ter eere van gesneuvelde Engelsche cavalerie. EGYPTISCH SUDAN. L87 Kameelen*) zijn hier als rijdieren natuurlijk zeer gebruikelijk en ook het leger beschikt over een afzonderhjk corps van kameelruiters. Trouwens het berijden van een kameel is verre van onaangenaam2). Vóór en achter bezit het breede en zachte zadel een hoogen zadelknop en men zit kruiselings met de beenen geslagen om den voorsten daarvan. Bij het voortschuivend stappen wordt het bovenlijf van den berijder voortdurend zacht schommelend vóór en achterwaarts gewiegd, terwijl, gaat het dier in draf over, een verticale beweging daarvoor in de plaats treedt; maar de schok wordt alsdan geheel gedempt door de groote, als kussens werkende zolen van den dromedaris in den zandigen muilen bodem. Over den galop kan ik niet oordeelen, daar ik dien niet bij ondervinding ken; maar het heet dat het voor den daarin niet geoefenden ruiter uiterst moeilijk valt daarbij in den zadel te blijven en niet van uit de aanmerkelijke hoogte in letterlijken zin in het zand te bijten. Omdurman is onafscheidelijk verbonden met den grooten Mahdi-opstand. De Mahdi, van geboorte Mohammed Achmed geheeten, was afkomstig uit Dongola in Nubië en een vroom en welsprekend, maar tevens zinnelijk en wellustig man, die het leven zocht na te bootsen van den Profeet. Vooral met behulp van den krijgshaftigen Bedouïnenstam der Bagara's wist hij zijn macht meer en meer uit te breiden; en de opstand dien hij in 't leven riep werd gevoed door de ontevredenheid over het beheer der Egyptische ambtenaren, ') Natuur] ijk wordt hier bedoeld de éenbultige dromedaris, niet de tweebnltige, veel meer behaarde en zwaarder gebouwde kameel uit Midden-Azië. ') Ook Ebers oordeelt ergens: „die Unbehaglichkeit der Fortbewegung durch das Schift der Wüste wird bedeutend übertrieben." 88 EGYPTISCH SUDAN. alsmede door de afschaffing van den slavenhandel in gevolge van de conventie tusschen Egypte en Engeland van 4 Aug. 1881. Een ter demping van den opstand op hem afgezonden Egyptisch leger van 3000 man onder Yusuf werd dermate verslagen, dat er slechts een luttel overschot van overbleef. Voortdurend nam de aanhang van den Mahdi toe en zette hij zijn zegetocht voort. Den 17den Jan. 1883 viel El Obeid, de hoofdstad van Kordofan, hem in handen, toen na dappere verdediging de bemanning zich door honger en gebrek gedwongen zag zich aan hem over te geven. Een nieuw leger van 12000 man, onder Hicks Pascha in September 1883 uit Khartum tegen hem opgetrokken, wérd den 3 Nov. bij Kaschgil in Kordofan totaal vernietigd; en een zelfde lot wedervoer oostelijk van den Nijl aan Baker Pascha die, opgetrokken uit Suakin, in Febr. 1884 verslagen wordt bij El Teb. Maar nog steeds was Khartum in het bezit van de Egyptenaren onder Gordon. Op die stad richtte zich thans het begeeren van den Mahdi, die zijn hoofdkwartier in Omdurman had opgeslagen, vooral toen hij hoorde dat de Engelschen met versterkingen aanrukten. Maandenlang wist de nobele, energieke en taktvolle Gordon de stad te verdedigen. Maar voortdurend klom de nood, en daarom had de bevelhebber een viertal stoombooten afgezonden om de naderende Engelschen tegemoet te varen en tot spoed aan te manen. Den 21sten Jan. 1885 waren deze booten, den Nijl afzakkend, in Gubat aangekomen, maar eerst na drie dagen wachtens keerden twee ervan met een Engelsch detachement naar Khartum terug, waar zij den 28sten voor de stad aankwamen. Maar het was reeds te laat: door het noodeloos talmen van generaal Wolseley kon thans hulp niet meer baten, want reeds twee dagen te voren, den 26sten Jan. 1885, was de stad in handen gevallen van den EGYPTISCH SUDAN. 189 vijand, die er verschrikkelijk had huisgehouden en binne G. K. Morhig, Khartum. Sudaneesche vrouw. zes uren tijds 4000 menschen vermoord, onder welke ooi den edelen verdediger. 190 EGYPTISCH SUDAN. Maar de Mahdi zou niet lang genot hebben van zijn overwinning. Reeds vijf maanden later, den 22sten Juni 1885, stierf hij in Omdurman, volgens sommigen aan hartvervetting of aan de gevolgen zijner menigvuldige uitspattingen, volgens anderen aan vergif, hem toegediend door een vrouw die hij, na haar man en kinderen te hebben laten dooden, in zijn harem had opgenomen. De Mahdi wordt opgevolgd door Abdullah-et-Taaschi. Deze, een nomadisch Arabier uit Darfur en vertrouweling van den Mahdi die hem op zijn sterfbed als zijn opvolger had aangewezen, toont zich al spoedig een uiterst hardvochtig en wreedaardig dwingeland; zoo worden 67 Betahins, die ongehoorzaam hadden durven zijn aan zijn bevelen, tot straf daarvoor opgehangen, onthoofd of van rechterhand en linkervoet beroofd. Slatin Pascha, de voormalige Gouverneur in Egyptischen dienst van Darfur, die zich den 23sten Dec. 1883 aan de gezanten vaii den Mahdi had moeten overgeven, wordt door Abdullah ter voldoening van zijn trots in zijn onnhddelhjke nabijheid gehouden en deze dwingt hem tot allerlei vernederende diensten. Slatin Pascha, die daardoor in de gelegenheid is gedurende vele jaren den Khalifa van nabij gade te slaan, teekent hem af als wellustig, ijdel, achterdochtig en huichelachtig. Maar onmogelijk is het met dat hij uit spijt en wraak over de zoo langdurig ondergane krenkende vernedering het beeld te overdreven ongunstig heeft afgemaald, al zou dit niet bepaald getuigen van dankbaarheid dat hij in 't leven gespaard bleef, terwijl de Khalifa hem ieder oogenblik op een enkelen wenk had kunnen laten ombrengen *). ') Het schijnt dat zijn boek „Vuur en Zwaard in Sudan* slechts met voorbehoud is te vertrouwen, evenals zulks wel beweerd wordt van de werken van Stanley. EGYPTISCH SUDAN. 191 In 1889 doen de Mahdisten een vergeefsche poging om naar het noorden van Egypte door te dringen onder den Emir Nejumi, denzelfden die het leger van Hicks Pascha had vernietigd. Den 3den Aug. wordt deze bij Toski door Kitchener verslagen en hij zelf sneuvelt in dien slag. Maar de Khalifa zou nog jarenlang zijn despotisch bestuur handhaven. Toch kon de toestand _op den duur niet zoo blijven; de eer en de' positie van Engeland, dat na den opstand van Arabi Pascha in 1882, waarbij Frankrijk zich had teruggetrokken, vrij spel in Egypte had verkregen, het dit niet toe en de moord van Gordon moest vroeg of laat gewroken worden. Aan de geweldige militaire .talenten van Kitchener is het te danken, dat Engeland in dat voornemen slaagde en Egyptisch Sudan wist te heroveren. In 1896 gelast de Britsche regeering eene expeditie zoowel ter weder inbezitneming van Dongola als om zich baan te breken tot de bronlanden van den Nijl en daarmede eene verbinding tot stand te brengen met Britsch OostAfrika. Als Sirdar of opperbevelhebber van die onderneming wordt Kitchener aangewezen, die zich reeds in 1884 geheel alleen in Dongola gewaagd had tot onderzoek van den stand van zaken en die thans door zijn voorzichtig, nimmer falend beleid zich den naam verwierf van „Sudaneesche machine". Inderdaad werkt hij zonder overhaasting, langzaam maar zeker als een groote machine die onmisbaar en regelmatig haar doel nastreeft. Tegelijk gevreesd en geëerbiedigd om zijn karakter en zijn krijgsmanstalenten, schrijdt hij met koele gestrengheid gevoelloos en onverbiddelijk voort, aller krachten opeischend, maar evenmin zichzelven sparend of ontziende. Over alles laat hij zijn oog gaan, niets ontsnapt aan zijn aandacht; en de noodzakelijkheid inziende van een korten en snellen verbindingsweg ten einde niet van Boven-Egypte te worden afgesneden, laat hij door L92 EGYPTISCH SUDAN. Ie Nubische woestijn een spoorweg aanleggen, die er toe bijdraagt zijn leger tot emdelijke overwinning te voeren. De dag dier overwinning zou ten slotte aanbreken op Vrijdag 2 September 1898, toen de groote slag gestreden werd dicht onder de poorten van Omdurman, een slag jarenlang voorzien en voorbereid. In de morgenuren van dien dag werd zes mijlen noordehjk van Omdurman bij de heuvelen van Kerreri het 35.000 man sterke leger van den Khalifa vernietigd en daarmede de smet uitgedelgd van de vroegere nederlagen onder Engelsche bevelhebbers. In dien moorddadigen slag, welke een einde maakte aan de dertienjarige heerschappij van den Khalifa, heeten gesneuveld te zijn 10.000 derwischen, terwijl 16.000 gewond werden en 4000 gevangen gemaakt; terwijl van EngelschJEgyptische zijde slechts 46 dooden en 320 gewonden vielen aan te wijzen, dank zij de moderne verwoestingsmiddelen waarover de Engelsche legermacht beschikte en die door de fanatieke Moshm met echt fatalistische doodsverachting waren tegemoet gerend. De meeste Mahdisten sneuvelden lang vóór zij nog de vijandelijke linie bereikt hadden en de slag nam den vorm aan eener groote slachting. . De Khalifa zelf wist aan het bloedbad te ontkomen en vluchtte naar het zuiden, maar werd den 24sten November 1899 door Kolonel Wingate1) achterhaald bij Om-Debrikat, waar hij in zijn legerkamp te midden van zijn lijfgarde den dood vond, boetende voor al zijn euveldaden. Naar het heet het Wingate het hoofd van het hjk afslaan en naar Engeland opzenden. Dadelijk nadat Omdurman door het zegevierend leger was *) Deze bekwame militair had in 1891 een werk uitgegeven over „Mahdism and the Egyptian Sudan"; na afloop van den oorlog werd hjj Sirdar. EGYPTISCH SUDAN. 193 ingenomen, werd overgestoken naar Khartum, waar aan Gordons nagedachtenis een welverdiende hulde gebracht werd. Terzelfder tijd bereikte daar de Engelschen de onwelkome tijding dat Fashoda, de hoogerop aan den Nijl gelegen hoofdstad van het land der Shilluks, — het huidige Kadok, — reeds sedert 10 Juli is bezet geworden door den Franschman Marchand, die van de Congo uit tot daartoe heeft weten door te dringen en er de Fransche vlag geplant heeft. Dit bericht was een groote teleurstelling; maar zonder dralen trekt Kitchener onmiddellijk er heen en maakt hij aanspraak op het bezit van het geheele gebied van den BovenNijl. Het is bekend tot welk een gespannen houding deze aangelegenheid tusschen beide natiën heeft aanleiding gegeven, daarmede eindigend dat Frankrijk zich op aandrang van Engeland terugtrok, terwijl de kranige Marchand zijn tocht dwars door Afrika voleindigde door zijn reis tot aan Djibouti aan de Oostkust door Somaliland voort te zetten. Na den zoo schitterend geslaagden veldtocht bleef voor Engeland nog veel te doen overig. Zoo was door het wanbestuur van den Mahdi en van den Khalifa Sudan nagenoeg geheel ontvolkt. In de dagen van Mohammed Ali had dit gebied meer dan 8.000.000 inwoners bezeten, maar sedert waren door epidemieën en door den langdurigen oorlog meer dan 8I* daarvan weggemaaid, terwijl ook hongersnood en slachtingen op groote schaal het hunne daartoe hadden bijgedragen, zoodat in verloop van tijd eene groote uitgestrektheid van bebouwden grond verwoest was of verlaten. En hetzelfde gold van Dongola. Terwijl volgens de opgaven van Dawkins en Garstin de bevolking aldaar in 1885 nog 75.000 inwoners had bedragen, was deze in 1896, dus slechts elf jaren later, geslonken tot 56.000, evenals 35.000 H.A. bebouwde grond tot 12.000, het aantal sakyeh's van 6450 tot 1545, het vee van 38.000 tot 12.000 stuks, het aantal EGYPTISCH SUDAN. 197 1 Febr, is volgeloopen. Tegen einde April wordt dan dit water geleidelijk weer vrijgelaten naar het benedenland van Egypte, totdat midden Juli het reservoir geheel is leeg geloopen. De dam ligt dicht bij Assuan, en hier was mijn Afrikaansche reis feitelijk ten einde, want ik bereikte er een gebied dat mij reeds van vroegere reizen bekend was. Toch was het mij zeer welkom de heerlijke herinneringen van negentien jaren geleden weer eens in vogelvlucht te kunnen verlevendigen; zegt niet een Arabisch spreekwoord: Wie eenmaal Egyptisch water gedronken heeft, ondervindt steeds heimwee daarnaar. Opnieuw werd ik in Egypte inzonderheid getroffen door de tegenstelling tusschen de kale en dorre, in de zon blakerende en glinsterende zandwoestijn en de vruchtbare groene vallei van den statig voortvliedenden Nijl, die als een groote watergeul de woestijnvlakte doorploegt, omboord door prachtige dadelpalmbosschen, waartusschen de dorpjes met hun woningen van grauwe klei verscholen liggen, terwijl langs den oever overal sakyeh's en shadufs*) het vruchtbaar water naar de akkers omhoog voeren. Vervolgens — om van de geweldige en indrukwekkende historische bouwwerken niet te spreken — door de zoo talrijk vertegenwoordigde dierenwereld, de menigvuldige, vreedzaam bijeenlevende huisdieren: plechtstatig voortschrijdende dromedarissen, geduldige prachtezels, zachtzinnige gemoedehjke runderen, phlegmatisch herkauwende buffels, door Fellah-kinderen voortgedreven Nubische schapen en geiten met overmatig lange ooren. Maar ook — ') De s ha duf met zj)n enkelen op een mand gel{jkenden emmer, die als bij een ophaalbrug door een tegenwicht wordt opgehaald, wordt door één man gehanteerd en soms zjjn er verschillende van zulke shadufs in een reeks van verdiepingen boven elkaar geplaatst. Voor de sakyeh's zie boven bij Khartum. 198 EGYPTISCH SUDAN. om eerHjkheidshalve met iets minder poëtisch te eindigen — door de geweldige stoffigheid en vuilheid der wegen, waarom de bevolking zich weinig schijnt te bekommeren, voortdurend opgewerveld als de stof wordt door de onpraktisch lange, langs den bodem slepende gewaden zoowel van mannen als van vrouwen en kinderen. En eindelijk ook door de afschuwelijke vliegenplaag, die hier somwijlen wordt tot een ware marteling. Want de vlieg, al is die in uiterlijk niet van de onze verschillend, is hier niet het onschuldig insekt dat wij kennen, maar kenmerkt zich door een veel bloeddorstiger, aanvallender en in haar aanval volhardender karakter, terwijl daarbij de aanblik van al het vuil waarop zij kan zijn neergestreken alvorens onszelven met een bezoek te vereeren, alleronaangenaamste associaties wekt die bhjkens de veelvuldig heerschende oogziekten geenszins van redehjken grond ontbloot zijn. In Luxor bezochten wij nogmaals den prachtigen tempel en de reusachtige bouwvallen bij Karnak; aan de overzijde der rivier de Memnonscolossen, het Ramesseum, den tempel van Medinet Habu en zoovele andere overbhjfselen van het oude Thebe. Evenzoo werden in Caïro oude herinneringen opgefrischt door een kameelrit van Gizeh's pyramiden naar de zandgraven van Sakkara, de plaats van het oude Memphis en het schilderachtig dorp Bedrachien; door een bezoek aan Heliopolis en Helouan; door een rit naar de heerhjke Khalifengraven en een bezichtiging van de Moskeeën van Sultan Hassan, Mouayad en de Barkukiyeh. Het waren onze laatste dagen op Afrika's bodem; weinige uren later schepen wij ons naar Marseille in te Port Saïd, om thans voorgoed dien bodem vaarwel te zeggen, vol dankbare herinneringen afscheid nemend van het zwarte werelddeel waarin wij zoo lang hadden rondgezworven. Met weemoed verlaten wij dezen grond, die ondanks al zijn ongeriefehjkheden en gevaren, EGYPTISCH SUDAN. 199 een zoo groote aantrekkingskracht oefent op hem die eenmaal met het vrije en ongebonden leven op zijn uitgestrekte hoogvlakten kennis maakte, — dit werelddeel, waaromtrent Guy de Maupassant in een zijner meesterlijke novellen zoo naar waarheid getuigt: „Cette Afrique nue, sans arts, vide de toutes les joies intelhgentes, fait peu a peu la conquête de notre chair par un charme inconnaissable et sur, par la caresse de 1'air, la douceur constante des aurores et des soirs, par la lumière délicieuse, par le bien-être dont elle baigne tous nos organes." Bijlage A. VERKORT REISJOURNAAL. 5—29 Aug. Van Southampton over Lobito Bay naar Capetown. 30 Aug.—2 Sept. Capetown en omgeving, 3—6 Sept. Van Capetown over Port Elisabeth naar Durban. 7—8 „ Durban en omgeving. 9—13 „ Van Durban naar Pretoria. 14— 28 „ Pretoria en Johannesburg. 29 Sept.—2 Oct. Van Johannesburg over Zeerust en Mafeking naar de Victoria Falls. 3—6 Oct. Aan de Victoria Falls. 7— 10 „ Van de Victoria Falls over Boelawayo en Salisbury naar Beira. 11—14 „ In Beira. 15— 22 „ Van Beira over Mozambique en Zanzibar naar Dar es Salam. 23—26 „ Tanga en Amani. 28 Oct.—4 Nov. VanMombasaoverNairobinaarPortFlorence. 5—9 Nov. Op en aan het Victoria-Nyanza. 10—12 „ Terugreis naar Mombasa. 13— 24 „ Van Mombasa over Aden naar Port Saïd. 25—28 „ Caïro en omstreken. 29 Nov.—4 Dec. Van Caïro over Suez en Port Sudan naai Khartum. 5—7 Dec. In Khartum en Omdurman. 8— 13 „ Van Khartum over Wadi Halfa en Luxoi naar Caïro. 14— 15 „ In Cairo. 16— 24 „ Van Caïro over Port Saïd en Napels naai Marseille. Bijlage B. AFGELEGDE AFSTANDEN. I I i — Per boot Per spoor „ ... , Etmalen Zeemijlen Mijlen Southampton—Capetown over Lobito Bay. 6300 25 Capetown—Durban 822 4 Durban—Victoria Falls—Beira . . 2468 (6) Beira—Zanzibar—Mombasa. ... 1160 6 Mombasa—Port. Florence en retour. 1168 4 Port Florence—Entebbe en retour . 350 (2) Mombasa—Suez 2920 11 Suez—Port Sudan 709 3 Port Sudan—Khartum 492 17* Khartum—Wadi Halfa 575 1 Wadi Halfa—Shellal 214 1 Shellal—Caïro 555 1 Caïro—Port Saïd 145 Port Saïd—Marseille 1573 77» Totaal . . 114048 | 5403 I 73 Bijlage D. CHRONOLOGISCH OVERZICHT der voornaamste feiten uit de koloniale en ontdekkingsgeschiedenis van Afrika tot het jaar 1900. 640. Verovering van Egypte door de Mohammedanen. 1352. De Arabische reiziger Ibn Batuta bereikt van uit Tanger den Boven-Niger. 1485. De Portugeezen bereiken den mond van den Congo. 1486. Barthelomeu Diaz bereikt Kaap de Goede Hoop. 1498. Vasco da Gama omzeilt Afrika en bereikt Indië. 1517. Egypte veroverd door de Turken. 1574. Portugal grondvest de kolonie Angola. 1595. Eerste Hollandsche schepen aan Afrika's westkust. 1642. Eerste vestiging der Franschen op Madagascar. 1652. De Hollanders bezetten Kaap de Goede Hoop. 1778. Het eiland Fernando Po in de Bocht van Guinea aan Spanje afgestaan. 1795. Mungo Park bereikt den Niger van de Westkust af. De Engelschen nemen bezit van Kaap de Goede Hoop. 1797—99. Friedrich Hornemann trekt van Caïro door de Lybische woestijn over de oase Siwah naar Murzuk en Tripoli. 1798. Veldtocht van Napoleon naar Egypte. 1810. De Engelschen veroveren Mauritius op de Franschen. 1811. Mohammed Ali vernietigt de heerschappij der Mame- lukkén in Egypte. 1814. De Kaap aan Engeland afgestaan. 1823. Stichting van Khartum. 1830. Verovering van Algiers door de Franschen. 1843. Natal wordt verklaard tot een Britsche kolonie. 1847. Constantine wordt veroverd door de Franschen en Abd al Kader (f 1883 in Damascus) geeft zich over.