ENKELE OPMERKINGEN OVER HET GEMENGDE, PUBLIEK-PRIVATE, BEDRIJF (ACADEMISCH PROEFSCHRIFT) > VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM ENKELE OPMERKINGEN OVER HET GEMENGDE, PUBLIEK-PRIVATE, BEDRIJF ACADEMISCH PROEFSCHRIFT :- ter verkrijging van den graad van -: DOCTOR IN DE RECHTSWETENSCHAP, op gezag van den rector Dr. h. h. kuyper, hoogleeraar in de faculteit der godgeleerdheid, in het openbaar te verdedigen op vrijdag 26 maart 1920, des namiddags te 2*/, ure, in het gebouw der maatschappij voor den werkenden stand, door CORNELIS ZEVENBERGEN, ^ geboren te puttershoek -: 1920 drukkerij l1bertas — rotterdam AAN MIJN OUDERS. AAN MIJN VERLOOFDE. Aan het einde gekomen van mijn academischen loopbaan, moge ik op deze plaats mijn oprechten dank betuigen aan alle Hoogleeraren, wier onderwijs ik ontving. Die dank geldt in het bijzonder den Hoogleeraren der Juridische Faculteit en met name U, hooggeleerde DIEPENHORST, hooggeschatte Promotor, voor de welwillendheid en onvermoeide bereidvaardigheid, waarmee Gij mij bij de samenstelling van dit proefschrift terzijde hebt willen staan. INLEIDING. Het gemengde, publiek-private, bedrijf, dat we ons voorstellen in dit geschrift te behandelen, mag zich niet in een onverdeeld gunstige gezindheid ten zijnen opzichte verheugen. Wel kan het zich er op beroemen, de aantrekkelijkheid der jeugd te bezitten, maar dit neemt niet weg (of moet daarin juist de reden gezocht worden?), dat de waardeering voor zijn beteekenis voor het economisch leven ver van eenstemmig kan worden genoemd. Zoo ziet de een daarin een modegril, die even spoedig verdwijnt, als ze gekomen is. De ander meent, dat het een vorm is, die in de toekomst vruchtdragend kan zijn, vooral ook, omdat den arbeiders medezeggenschap kan worden verleend in het bedrijf. Nog anderen vinden er niets goeds in, omdat het zoowel de bezwaren aan het overheidsbedrijf, als die aan het particulier bedrijf verbonden, in zich sluit. Weer anderen verkiezen het in zoover, als het minder bezwaren heeft dan het overheidsbedrijf. In elk geval is bij allen dit gemeenschappelijke op te merken, dat het gemengde, publiek-private, bedrijf altijd bezien wordt in het nauwste verband met het overheidsbedrijf, dat hun opvatting over de doelmatigheid van het laatste van grooten invloed is op de'houding tegenover het eerste. We meenden dan ook goed te doen, alvorens tot de bespreking van het gemengde bedrijf over te gaan, een hoofdstuk aan het overheidsbedrijf te wijden, om daarin onze opvatting daarover in het kort uiteen te zetten. In het tweede hoofdstuk wordt dan het gemengde, publiekprivate, bedrijf behandeld, terwijl dan in het laatste hoofdstuk het eigen standpunt daartegenover zal worden uiteengezet. HOOFDSTUK I. Het overheidsbedrijf. De kort achter ons liggende oorlogsjaren hebben zich onder meer hierdoor gekenmerkt, dat de overheid haar bemoeienissen zeer sterk buiten haar natuurlijke grenzen uitbreidde en al dieper ingreep in het maatschappelijke leven. Wel waren „geklaag, geween en veel gekerm" over den benauwenden druk .aan de orde van den dag, wel wordt telkens een zucht geslaakt van verlichting, als de Staat weer een stuk van het bedrijfsleven uit zijn banden ontslaat, maar ondanks de gevoelige les, die de mannen van het „Staatsabsolutisme" ontvangen hebben, is niet gering het getal dergenen, die nog meer uitbreiding begeeren, en daarvan de verwachting koesteren, dat het de op velerlei gebied heerschende sociale- en economische misstanden zal kunnen doen verdwijnen. Niet het minst wordt dit verwacht van de „annexatie" van de bedrijven. De Staat „ondernemer", dat is de syrénen-zang, waarmee het volk in verrukking wordt gebracht, dat is de leus in het vaandel, waaronder zeer velen ten strijde worden verzameld tegen allen maatschappelijken nood en ellende. Zoo is dan ten slotte het vraagstuk van het „overheidsbedrijf" in het centrum van het sociaal-economische leven komen te staan. Wanneer we op de ontwikkelingsgeschiedenis van het 1 overheidsbedrijf, waaronder dan het gemeentebedrijf1) de belangrijkste plaats inneemt, achtslaan, dan zien we, dat het in ieder land zijn bijzondere, eigenaardige historie heeft.s) In ieder land valt zijn beteekenende opkomst op onderscheiden tijdstippen en heeft de snelheid van uitbreidende ontwikkeling zijn bijzonder tempo. Dit vindt niet het minst zijn grond hierin, dat elk land bij de opkomst van dit nieuwe instituut oude beginselen had te overwinnen en dat in elk land de staatkundige inrichting, met name de vrijheid van de gemeenten ten opzichte van de naasting van bedrijven, zeer verschillend is. Ondanks al deze verschillen vinden we echter dit overeenstemmende, dat de opkomst van het overheidsbedrijf is een „Begleiterscheinung des modernen Industriestaatas und der mit ihm verbundenen stadtischen Agglomeration" 8) en dat het aanvankelijk slechts practische overwegingen waren, die de overheid tot naasting hebben genoopt. De groote vlucht, die de moderne ^industrie in het begin der vorige eeuw begon te nemen, de uitvindingen van allerlei aard, die haar den weg opvoerden van technische vervolmaking en streng doorgevoerde arbeidsverdeeling, waren oorzaak, dat»met onweerstaanbare kracht groote menschenmassa's naar de steden werden getrokken. De snel toenemende bevolkingsdichtheid en uitbreiding van < de groote steden plaatsten de overheid voor geheel nieuwe sociaal-economische en -hygiënische toestanden. Het gevaar voor epidemieën was niet denkbeeldig, doordat behoorlijke watervoorziening ontbrak, de openbare veiligheid eischte maatregelen van doeltreffende verlichting, de groote *) Men zie de onder leiding van Dr. Puchs samengestelde 128-130e Band van de „Verein für Sozialpolitik", waarin de ontwikkelingsgeschiedenis in de verschillende landen breedvoerig is beschreven. Tevergeefs zal men daar iets over Nederland zoeken. ') Zie: Dr. Puchs: Die Entwicklung and allgemeine Bedeatung der Gemeindebetriebe u.s.iv. in de Verhandlangen des Vereins für Sozialpolitik in Wien, 1909, bldz. 111 v.v. ") Zie: Dr. Fuchs, t.a. p. bldz. 114. 2 omvang van de steden vroegen om snellere verkeersmiddelen tusschen de verschillende wijken. Wel was aanvankelijk ook hier ruimte gelaten voor het particulier initiatief (zij het dan door concessie's), maar de practijk leerde, dat het ten dezen faalde, dat er een zeer ernstig conflict ontstond tusschen het particulier belang en de zorg voor de gemeenschap, zoodat tenslotte de overheid meende den Gordiaanschen knoop door te hakken, door zelf deze bedrijven te naasten of van den aanvang af zich niet aan een dergelijke proef te moeten wagen. Bescherming tegen uitbuiting, behoorlijke verzorging van de behoeften der burgerij, die juist bij monopolistische bedrijven het voortdurend conflict vormden, deden voor hef eigen beheer partij kiezen. De praktijk eischte een krachtig ingrijpen, de noodzakelijkheid van het werkelijke leven drong de overheid in het verkeer als ondernemer op te treden, alle theorieën ten spijt. Het is dan ook Engeland,*) waar het overheidsbedrijf het eerst is toegepast. Opgekomen tusschen 1840—'50, heeft het zich vooral in de jaren tusschen 1860—'70 zeer sterk uitgebreid. Opvallend is het zeker, dat het land, dat de bakermat is geworden van het liberalisme, het eerst tot een tegenovergestelde praktijk zijn toevlucht moest nemen. De individualistische leer van het „eigenbelang" heerschte omstreeks het midden der vorige eeuw op het gebied der wetenschap met schier onbeperkte macht. s) De mannen van de Manchesterschool, de consequente volgelingen van deze leer, die van geen enkele inmenging van den. Staat in het economisch leven wilden weten en alle belemmering van een ongestoorde ontwikkeling van dat „eigenbelang" wilden zien uit den weg geruimd, legden den Staat geen andere taak op, dan de bescherming van de openbare veiügheid. Onbelemmerde, ongestoorde vrijheid ook op economisch gebied was de onver- J) Zie: Dr. Fuchs: t. a. p. bldz. 114 v.v. ') Mea zie: Mr. Treub: Hoofdstakken ait de geschiedenis der Staathuishoudkunde, 4e druk. Haarlem 1919, bldz. 81. 3 biddelijke leus. Zelfs werd die vrijheid zoover doorgevoerd, dat van Staatsmonopolie's (-bedrijven)*) in het geheel geen sprake kon zijn, van particuliere slechts weinig, ja zelfs werd ten aanzien van bedrijven, die toch naar hun aard monopolistisch zijn, de vrijheid van de concurrentie ook daar toegelaten. Wat deze vrijheid in de praktijk opleverde, is zeer wel in te zien en het is dan ook begrijpelijk, dat hier de overheidsbemoeienis ook op dit terrein dankbaar werd aanvaard.2) „Die schrankenlose Freiheit hatte sich sowohl politisch wie wirtschaftlich hier in England hinreichend „ad absurdum" führen können, und ihre Unrigtigkeit vom „business"-Standpunkt aus für die Interesse der Gemeinde war allmahlig klar geworden." „Die Mangel des Privatbetriebes auf dem Gebiete der öffentlichen Gesundheitspflege, Beleuchtung u. s. w.", die waren het, die de overheid noopten zelf het bedrijf ter hand te nemen. Niet anders ging het in Duitschland. *) Zijn opkomst is hier van lateren datum, omdat dit land zich later als industriestaat ging ontwikkelen. In de zeventiger jaren zien we het overheidsbedrijf dan ook hier opkomen. Zijn ontwikkeling ging echter sneller. De industrie kwam hier veel sneller tot hoogen bloei, het economisch-liberalisme had hier niet zulk een vasten voet gezet, maar ook traden weldra mannen op, die de overheidsbemoeienis theoretisch (Rodbertus, Wagner, e. a.) en practisch (Bismarck) verdedigden. Dit neemt niét weg, dat uit practische overwegingen men van meet af zijn toevlucht nam tot het overheidsbedrijf. Geen sprake van de „Ausführung eines theoretischen Programs", maar het was „im groszen und ganzen, wenn im einzelnen auch hier oft 1) Men zie: Mr. W. G. Koster: Fiscale monopolies, proefschrift V.LL 1918, bldz. 30. 2) Als een historische merkwaardigheid vermeldt Dr. Fuchs, dat de stad Manchester reeds in 1817 de eerste was, die een gasfabriek in eigen beheer nam. t. a. p. bldz. 114. *) Zie: Dr. Fuchs: t. a. p. bldz. 122 v.v., die met Duitschland Oostenrijk en Zwitserland op één lijn stelt. 4 die ungenügenden LeiStungen einer Privatunternehmung, namentlich bei Gaswerke und Straszenbahnen den Anstosz gaben, ein Kind der Not." Ook ons land r) kan als voorbeeld van dergelijken gang van zaken worden genoemd. De snelle uitbreiding van de groote steden deed reeds vroeger de overheid tot naasting overgaan, maar de beslissende strijd ten aanzien van het overheidsbedrijf werd geleverd in de hoofdstad des lands in de negentiger jaren.2) Practische overwegingen deden b.v. in 1869 Rotterdam besluiten tot eigen exploitatie van de waterleiding, *) practische bezwaren tegen de concessie's brachten Amsterdam tot een beslissenden strijd en deden het tenslotte voor het overheidsbedrijf kiezen. „De actie stelde geen dogma tegenover het concessiestelsel, er was niets leerstelligs in. Ze toonde eenvoudig de reëele nadeelen van de concessie's aan en vond er werkelijk stof genoeg in. De eigen qualiteiten van de concessie's hebben deze doen vallen." 4) Snelle uitbreiding van de steden, allerlei verbeteringen in de techniek (waarvan de noodzakelijke toepassing door particulieren achterwege bleef) veroorzaakten allerlei wrijvingen met hen. Het particulier belang kwam in conflict met het welzijn van de gemeenschap, zoodat tenslotte de eenige oplossing gevonden werd in het „verlaten van de concessie's, om alzoo grooter vrijheid en zelfstandigheid te hebben tot behartiging van het publieke belang." „Het verlangen alzoo om bij monopolistische bedrijven ') Hiervoor raadplege men: Theodardus Emonds: Gemeentebedrijven en concessie's in Nederland. Leiden (z.j.). ') Hierover: Mr. S. Zadoks: Geschiedenis der Amsterdamsche concessie's, proefschrift S. U. Amsterdam, 1899. s) Men zie: J. Gerritsz: Modern Gemeentebeheer, met medewerking van: Mr. D. Hudig Jr., Mr. S. J. R. de Monchy, G. A. Ootinar en H. W. J. A. Schook, 's-Gravenhage (z.j.) bldz. 555. *) Geciteerd door Prof. Mr. P. A. Diepenhorst in Sociale Gemeente' politiek. Utrecht 1919, bldz. 21. Men zie ook: Mr. S. Zadoks, t.a.p. bldz. 260. ]. Gerritsz, t. a. p; bldz. 514. 5 de ^burgerij te beschermen tegen schade en willekeur, dat was het leidend motief, hetwelk met warmte voor eigen beheer deed partij kiezen." J) Was het daarom nuchtere „Realpolitik", die de overheid dreef en waren het slechts de naar hun aard monopolistische bedrijven, die het voorwerp van naasting waren en werd ten deze een opportunistisch standpunt ingenomen 2) (zij het dan in het ééne land gedurende langeren tijd, dan in het andere), thans wordt door velen een geheel andere houding begeerd en verdedigd. Niet bij wijze van uitzondering wordt thans het overheidsbedrijf verdedigd, maar veeleer omgekeerd zal het streven van de Overheid erop gericht zijn, om elk bedrijf tot zich te trekken en de geheele productie en distributie op zich te nemen. Het economisch-liberalisme, dat tot in het derde vierendeel der vorige eeuw niet schier onbeperkte macht heerschte, dat „met een voor moraal en recht en voor de belangen der misdeelden ontvankelijk gemoed" was begonnen, werd door zijn buitensporige verheerlijking van de individueele vrijheid tot de door Carlyle zoo gesmade „dismal science", die haar lijfspreuk scheen te hebben in Caïn's: „ben ik mijns broeders hoeder?" s) Het vrije spel van de maatschappelijke krachten, de vrije ontplooiing van het individu,, dat de verlossing zou brengen van alle maatschappelijken nood, bracht dan ook niets anders dan onuitsprekelijke ellende, deed in haar naam gruwelen van helsche tyrannie bedrijven. Dat allesbeheerschende beginsel van absolute staatsonthou- *•) Men zie: Overheid en bedrijf, referaat door Prof. Mr. P. A. Diepenhorst gehouden voor het 2e Christelijk Sociaal Congres te Amsterdam. Maart 1919. ') Een geheel bijzondere plaats neemt Italië hier in, waar het overheidsbedrijf van meet af onder sterk socialistischen druk stond. Zie: Dr. Fuchs, t.a.p. bldz. 121. Gisela Mirhels-Lindner: Geschichte der modernen Gemeindebetriebe in Italien. Schriften des Vereins für Sozialpolitik, 130e Band, 2e dl., bldz. 1 v.v. ') Aldus Mr. Treub: t.a.p. bldz. 82. 6 ding met zulke droeve resultaten, moest een sterke reactie opwekken en in zijn tegendeel omslaan. Niet van de individueele vrijheid werd eenig heil meer verwacht, maar thans werd het oog gericht op den „almachtigen Staat". Van dien Staat zou de hulpe komen, van hem zou de leiding, de regeling uitgaan. Hij zou beslag leggen op heel het leven, ook het economisch leven zou hij opzuigen. De „Staat", die aan geen enkel boven hem staande autoriteit gebonden is, die alle macht ontleent aan zichzelf, die „lacht om de rechten en Vrijheden van individuen en groepen", die almachtige Staat is ook op economisch terrein tot ingrijpen bevoegd, als het hem nuttig voorkomt. Dat Staatssocialisme a) (het op het economisch gebied toegepaste Staatsabsolutisme), uitgaande van het'beginsel, dat „er niets is, absoluut niets, hetgeen de Staat, is er algemeen belang of zelfbehoud in het spel, niet mag",a) is het, dat door zeer velen tot richtsnoer wordt genomen en voor de uitbreiding van het overheidsbedrijf (met name in Duitschland) van beteekenis is geworden. Wel wordt, vooral wat dit punt betreft, groote voorzichtigheid betracht, maar tegèn de onbeperkte bevoegdheid van den Staat, om zelfs de gansche voortbrenging Staatszaak te maken, alleen al omdat hij dit nuttig oordeelt, is principieel geen enkel particulier bedrijf meer beschermd en wordt het daarom al meer en meer in gevaar gebracht. Dit gevaar is niet verminderd, sinds het Staats-socialisme versterking ontvangen heeft van de Sociaal-democratie.3) Deze versterking is veelszins merkwaardig en niet zonder beteekenis. Immers van eenige gemeenschap van het onvervalschte Socialisme met „den Staat en al wat des Staats is" ') Zie; Mr. P. A. Diepenhorst, Voorlezingen over de Economie,Dl.l, 2e dr. Utrecht 1912, bldz. 203 v.v. Zie: Mr. D.P.D. Fablus: Sociale vraagstukken. Leiden 1905,bldz.362 v.v. ■) Zie hierover: Mr. D. P. D. Fabius, ta.p. bldz. 385 v.v. s) Zie: Prof. Mr. P. A. Diepenhorst: De Staat moet het doen, Utrecht 1918, bldz. 8 v.v. Mr. G. A. Diepenhorst: Socialistische ministers in een niet-socialistisch ministerie, proefschrift V. U. 1914. 7 kon geen sprake wezen. Revolutionair is het Socialisme van huis uit. Verscherping van den klassenstrijd, omverwerping van de bestaande orde, dat was het beginsel, waaruit het Marxisme leefde. x) Wel werd principieel de particuliere ondernemingswinst veroordeeld en moest de voortbrenging in handen van de gemeenschap worden gebracht, maar wie meende, dit te kunnen doen langs den weg der hervorming en met behulp van de Staats(al)macht, kon niet met den naam van Marxist worden genoemd. Vernietiging van de kapitalistische maatschappij, dat was het groote einddoel, dat moest worden nagestreefd. Langzaam nam echter het getal toe dergenen, die langs meer geleidelijken weg tot den socialistischen heilstaat wilden komen. Niet door omkeering, maar door hervorming, niet door revolutie, maar door evolutie, moest het Socialisme verwezenlijkt worden. Was het aanvankelijk een zwak geluid en werd het lang overstemd door het: „Eerst de revolutie" van" Jules Guesde e. a., weldra groeide het aan, zoódat tenslotte alleen de echo van Guesde's strijdkreet nog zwak werd vernomen. Werd meer en meer aansluiting gezocht aan het bestaande en het revolutionaire standpunt verlaten, krachtige propaganda voor het naasten van de bedrijven (met name door de gemeenten) was het eerste, wat thans terhand werd genomen. Het overheidsbedrijf op zichzelf, de uitholling van de particuliere onderneming, was de buit, waarnaar de sociaal-democratie begon te grijpen, maar dan met behulp van de Staats(al)macht. Door de resolutie 2) van het 5e Internationaal-socialistisch ») Zie hierover: Mr. P. A. Diepenhorst: Voorlezingen over de Economie, Dl. L Utrecht 1912. 2e druk, bldz. 260 v.v. Mr M. W. F. Treub: Het wijsgeerig-economisch stelsel van Karl Marx, Amsterdam, Haarlem, Dl. I, 1902, Dl. II, 1903. bldz. 181 v.v. en zijn reeds geciteerd geschrift bldz. H6 v.v. ^ Ze is opgenomen in: Overheid en bedrijf, het referaat door Prof. Mr. P. A. Diepenhorst op het 2e Christelijk Sociaal Congres gehouden, bldz. 46. 8 congres, in 1900 te Parijs gehouden, werd de oflicieele goedkeuring aan dezen nieuwen koers gehecht. Sinds nu het revolutionair karakter verloochend werd, de weg van bloed en tranen verlaten en vreedzamer pad werd gekozen, groeide hun aantal met den dag en wist men allengs zijn invloed te doen gelden. ~) Zoo was de bond met het Staatssocialisme tot stand gekomen. Het offer aan den Staat was gebracht. Thans kon met verdubbelde kracht de aanval op het particuliere bedrijf worden voltrokken. Voor beiden is het de „Staat", die het moet doen. Voor het Staats-socialisme uit nuttigheids-overwegingen, met den maatstaf van het „algemeen belang," *) voor de sociaal-democratie, om ons naar den nieuwen heilstaat te voeren. „De Staat moet het doen, de gemeente moet het doen!" Dat is de machtige strijdkreet, waarmee door het Socialisme én (door hem meegesleurd) het Staats-socialisme wordt opgetrokken tegen alle particuliere vrijheid. „De Staat moet het doen!", dat is het Schibboleth, dat ons thans over de Jordaan van sociale- en economische misstanden zal heenbrengen. Zoo is dan de houding van de Overheid (vooral in de groote steden, waar de macht van het Socialisme zeer beteekenisvol is geworden) tegenover het bedrijfsleven onder den druk van den steeds wassenden stroom van het Socialisme komen te staan en daarom zijn haar bemoeienissen reeds zeer ver uitgebreid. Dit proces is zeer vergemakkelijkt door de oorlogsjaren. De alomheerschende schaarschte van voorraden, de steeds toenemende ontreddering van het economisch leven, de groote nood op allerlei gebied, maakten in alle landen het ingrijpen van de Overheid dringend noodig. Ook ten aanzien van het werken van den particulieren ondernemer moest de Overheid regelend optreden, teneinde een algemeen debacle J) Zie Mr. G. A. Diepenhorst, t.a.p. bldz. 221 v.v. !) Over de noodlottige consequentie's hierin verscholen, zie men: Mr. D. P. D. Fabius, t. a. p. bldz. 353 v.v. 9 te voorkomen. Wat nu als tijdelijke maatregel was bedoeld, wordt door velen als een duurzaam instituut begeerd. Dankbaar wordt van deze abnormale toestanden gebruik gemaakt, om de wenschelijkheid, zelfs de noodzakelijkheid van het overheidsbedrijf te bepleiten. Ook de groote steden in ons land vertoonen bier een niet zeer aantrekkelijk beeld van wat de socialistische druk in dezen vermag. Welke houding moet nu door ons hiertegenover worden aangenomen? Dan moet tegen tweeërlei richting positie worden genomen en wel tegen die van de algeheele Staatsonthouding aan den eenen en die van de Staatsalmacht aan den anderen kant. Eerstens kunnen we niet meegaan met het „laisser faire, laisser aller" van de oud-liberale school, die haar consequente verdedigers gevonden heeft m het „Manchesterdom". Geen enkele bemoefihg van den Staat met het economisch leven, vrije ontwikkeling van de maatschappij, was het beginsel, dat, voortvloeiend uit de hypothese van het „eigenbelang", ook in het economisch leven het allesbeheerschende moest Zijn. Ieder moest vrij worden gelaten om zijn eigen belangen voor te |staan en te verdedigen, dan werd de grootst mogelijke harmonie in het leven geroepen.J) Dit beginsel kan voor ons het richtsnoer niet- wezen, omdat hier één factor buiten rekening is gelaten, die van beslissende betee- , kenis is.2) De zonde, die in deze wereld is ingekomen, heeft net geheele menschelijke leven verkankerd en verduisterd, niet het minst het economisch leven. Hierdoor is het veelgeroemde principe *) van het „eigenbelang" (ieder zoekt zijn eigen belang, ieder kent zijn eigen belang het best, ieder is het best in staat zijn eigen belang te bevorderen) een ') Zie hierover: Mr. P. A. Diepenhorst, Voorlezingen over de Economie, Dl. I, 2e dr. Utrecht 1912, bldz. 151 v.v. ") Evenzoo Mr. W. A. Vroolijk: Enkele opmerkingen over de verhouding van den Staat en de Circulatiebank. Proefschrift V. U. 1919, bldz. 108. *) Men zie hierover ook: Mr. Treub: Hoofdstukken uit de geschiedenis der Staathuishoudkunde. 4e dr., Haarlem 1919, bldz. 79 v.v. 10 hypothese geworden, die, welke schoone samenleving ook er uit werd gededuceerd, in de praktijk tegenovergestelde resultaten moest opleveren. De geschiedenis heeft dan ook voldoende geleerd, dat, waar de Overheid haar plicht vergat, deze ongebreidelde vrijheid tot bandeloosheid, grove misbruiken, vernietiging van de zwakkeren door de sterkeren, schreiende disharmonie hebben geleid. Een stelsel van volkomen vrijheid kunnen we dus niet aanvaarden. Maar ook tegen het andere uiterste, de „Staatsalmacht", moet onze stem worden verheven. Tegen het streven om die (al)macht te gebruiken, om het maatschappelijke leven naar bepaalde regelen te vervormen, om alles door een bepaald keurslijf te omsluiten en aldus binnen de grenzen van mogelijkheid en doelmatigheid het socialisme tot uiting te brengen, moet ons verzet gaan. Het is niet de taak van de Overheid om uit overwegingen van „algemeen belang" de maatschappij in zich op te slokken en alle maatschappelijk leven in zijn wortel te dooden, het geheele bedrijfsleven te gieten in een vorm, die haar wenschelijk voorkomt, noch ook om als concurrent naast het particulier bedrijf op te treden, wat alles moet doen uidoopen op vernietiging van de vrijheid van het individu. Die taak is een geheel andere. Ze heeft zelfstandige rechten te ontzien, niet het minst dat van het particulier initiatief. Ze heeft de vrijheid van het particulier bedrijf in beginsel te eerbiedigen. Dit sluit niet in, dat ze zich daarvan verder niets heeft aan te trekken. Integendeel, waar ze is ingesteld, „om der zonden wil", heeft ze te waken, dat die vrijheid niet ontaardt „in bandeloosheid, waarbij willekeur vrij spel heeft en de macht beslist." *) „Ze heeft de roeping .zondige onderdrukking, ook uit het maatschappelijk leven, te keeren. Daarom is de economische sfeer geen onaantastbaar gebied; ook daar heeft de Overheid Men zie: Mr. D. P. D. Fabius, t a. p. bldz. 350 v. recht te bestellen, de orde te handhaven, de maatschappelijke krachten te schragen en te leiden. In die opvatting van het karakter der O verheidsroeping ligt verzet tegen het socialistisch drijven besloten. Niet opzuiging, maar leiding van de maatschappelijke kracht zal de Overheid zich tot taak stellen. Rekent zij zich het tot normale roeping om als economisch-zelfhandelend, naast de burgers als hun concurrente op te treden of met verdringing van deze. uitsluitend het economisch terrein voor zich op te eischen, dan treedt ze in een sfeer, die niet de hare is. Zij gebruikt dan haar macht, die haar stelt boven het bedrijfsleven van het volk, om hierin zelve werkzaam te zijn. In uitzonderingsgevallen, waar ter bescherming van de volkskracht de leiding aan de particulieren niet mag worden toevertrouwd, heeft de Overheid toe, te treden en zeer wel kan zij zich aan plichtsverzuim schuldig maken, door niet- zelve de exploitatie van bedrijven te aanvaarden." l) Duidelijk is hiermee het standpunt geteekend. Geen roeping heeft de overheid, om ter hand te nemen, wat aan het particulier beleid kan worden overgelaten. De overheid moet ervan uitgaan, dat het niet op haar weg ligt in het bedrijfsleven op te treden, omdat „zaken doen op zichzelf nooit is Overheidstaak, maar een taak, die rust op de schouders van het volk, dat door de overheid wordt geregeerd." s) Medewerken. jom alle kracht, die er in het maatschappelijk leven schuilt, 'tot ontplooiing te brengen, de voorwaarden scheppen of versterken, waaronder het volksleven zich naar de daarin wonende krachten kan ontwikkelen, vrije ontwikkeling van de maatschappij, dat is het, wat de overheid moet doen. Eerst dus het particulier initiatief. Echter, wanneer dat tekortschiet of aan hetzelve ter bescherming van de volkskracht de leiding niet kan worden toevertrouwd, eerst dan l) Aldus Prof. Mr. P. A. Diepenhorst: Sociale gemeentepolitiek, bldz. 31 •) Men zie: J. A. Nederbragt: De Overheid en het bedrijf. God (z.J.) bldz. 1 v.v. 12 mag, ja zelfs moet de overheid de exploitatie aanvaarden. Een schematische opsomming van de gevallen, waarin de overheid tot naasting zou kunnen overgaan, is niet mogelijk,*) omdat h^et leven een duizendvoudige verscheidenheid biedt en de onderscheiden tijdsperioden allen hun eigenaardig karakter dragen. Zijn het genoemde overwegingen, die ons dringen, om ons tegen de huidige uitzetting van het overheidsbedrijf te verzetten, bovendien is de ervaring, die hiermee is opgedaan, niet van dien aard, dat we met warm enthousiasme voor haar zouden kunnen worden bezield. ■> Niet te gering moeten deze bezwaren worden geacht, die de praktijk aan het licht heeft gebracht. Ze zijn van zooveel gewicht, dat het overheidsbedrijf verre moet achtergesteld bij het particuliere. De voornaamste worden hier genoemd, om van den ernst daarvan te overtuigen. Voorop gaat het bezwaar, dat overheidsexploitatie economisch minder voordeelig werkt, dan particuliere. *) Onderscheiden omstandigheden moeten hiervan als oorzaak worden genoemd. Voor alles is het, het ontbreken van den prikkel van het „eigenbelang", die in het algemeen bij ambtenaren, hoogere zoowel als lagere, ontbreekt. Et wordt niet gevonden een rusteloos zoeken naar nieuwe vindingen tot verhooging van de techniek van het bedrijf, geen onafgebroken streven om het afzetgebied te vergrooten, geen volkomen toewijding om het werk te doen slagen en in het algemeen de onderneming zoo goed mogelijk te doen loopen. Zuinigheid tegenover het materiaal wordt niet gevonden. Geen zuinig bearbeiden van de grondstoffen, geen zorgvuldig behandelen van het materiaal. Integendeel slordigheid en onverschilligheid in het behartigen van de belangen van het bedrijf maken een economisch beheer zeer moeilijk. Niet alleen de ambtenaren zelf, ook buitenstaanders nemen Men leze hierover het meergenoemde referaat van Prof. Mr. P. A. Diepenhorst. Proces-verbaal 2e Christelijk Sociaal Congres, bldz. 55 v.v. 1 *) Aldus Prof. Mr. P. A. Diepenhorst, Sociale gemeentepolitiek, bldz. 22. 13 een veel vrijmoediger houding aan in het bereiken van voordeel tegenover de overheid, dan tegenover particulieren en maken het economiseeren daardoor ook zeer bezwaarlijk. Zoodra men maar lont heeft geroken, dat de Staat aan iets behoefte heeft, schroomt men niet den prijs eenige malen te verdubbelen, zelfs wordt het dan tot een voorwerp van speculatieve handelingen gemaakt. „Een der pijnlijkste ervaringen van de oorlogsjaren was wel. dat begrippen van recht en gerechtigheid in de verhouding tot den Staat bij breede volksklassen verdonkerden, dat onder de leus „het komt toch uit de staatskas" een georganiseerde strooptocht werd geopend, waarbij men uit de schatkist zocht te halen, wat te halen is. Bijzonder gemakkelijk is men royaal op kosten van derden." Waar de schuldenlast van^ Staat en gemeente tot onrustbarende hoogte is geklommen en een massale kapitaalvernietiging in de laatste jaren heeft plaats gehad en mitsdien kapitaalvorming en spaarzaamheid als dringende eisch moet worden gesteld, roept dit bezwaar om groote voorzichtigheid en terughoudendheid bij de naasting van bedrijven door de overheid. Van niet minder beteekenis is de moeilijkheid, waarmee de bedrijfsleiding zelve te kampen heeft. *) „Es liegt eben in der Natur der Sache, dasz man den Beambten, der öffentiiches Eigentum verwaltet, nicht so frei schaken und walten laszt, wie das die Aktionare einer Aktiengesellschaft den von ihnen gewahlten Vorstand treu lassen können. Hierop is gewezen o.a. door: Mr. Dr. Bordewijk: Economie en behoefte. Groningen, den Haag, 1918, passim. Dr. Most: Die Gemeindefinanzen nach dem Ktiege in Die Neuordmmf der Deutschen Finanzwirtschaft, München, Leipzig, 1918, bldz. 353. 3) Men zie: L. Pohle: Die Ursachen des neuedichen Vordringens des öffentlichen Betriebs in Zeitschrift für Sozialwissenschaft. IX Jahrg. 1918. Neue Folge Heft 3 und 4, bldz. 139 v.v. Wilhelm Majerczik: Kommnnale gewerbtiche Unternekmungen als Kampfmittel gegen die fmanzieüe Notlage der Deutschen Stadie. Berlta 1919, bldz. 86. Aus diesem - Dilemma kommt man bei dem öffentlichen Betrieb nur schwer heraus: Die Fürsorge für die Erhaltung der öffentlichen Gelder, die der Beambte verwaltet, erfordert eüie weitgehende Mitwirkung der oberen Instanzen, die für diese Gelder mit verantwortlich sind. Zur zweckmaszigen Ausrüstung einer Unternehmung für die Konkurrenzkampf dagegen gehort, dasz die Personen, die an der Spitze des Unternehmens stehen, möglichst frei über die Mittel der Unternehmung verfügen können." Dit is het conflict, waarvoor men bij het overheidsbedrijf telkens weer komt te staan. Aan den eenen kant is vereischt een ongehinderde werking van het persoonlijk initiatief. De bedrijfsleiding dient ongestoord de teugels in handen te hebben en in staat te zijn de gunstige conjunctuur op het juiste moment te grijpen. Er dient ruimte te worden gelaten, om beslissingen te nemen op korten termijn, als bij tijdelijke daling van de markt aanbiedingen worden gedaan, waarvan het voordeel voor de hand ligt; vrijheid is er vereischt, omr bij uiteenloopende vragen passend, ook verschillend te kunnen beslissen; eigen ingevingen en inzichten moeten kunnen worden gevolgd, om gunstige factoren in het bedrijfsleven te kunnen inbrengen en ongunstige te kunnen wegnemen, zonder te behoeven af te wachten, wat anderen daarvan zeggen. Maar daartegenover werkt als een voortdurende rem, de gebondenheid aan de begrooting en instructie, de omslachtigheid van het hiërarchisch verband. Hoe dikwijls is niet gezien, dat, terwijl een voorstel bezig* is den langen hierarchischen weg te bewandelen, het gunstige oogenblik voor de uitvoering reeds lang vervlogen is. Bovendien wordt door de vertegenwoordigende lichamen angstvallig over de begrooting gewaakt en de minste afwijking daarvan doet de vroede vaderen met schrik vervullen en ter verantwoording roepen den man, die wel verantwoordelijk wordt gesteld, maar die gewoonüjk weinig of geen technische kennis bezit. Dit heeft tengevolge, dat deze verantwoordelijke wethouder of minister zich hier- 15 tegen tracht te wapenen, door voor de bedrijfsleiding een instructie te formuleeren, die haar zooveel mogelijk aan handen en voeten bindt, om daardoor zelf gedekt te wezen. Deze logheid en stroefheid waaraan men bij het overheidsbedrijf niet kan ontkomen, doet haar dan ook ver bij het particuliere achterstaan. Als gewichtig bezwaar moet eveneens worden genoemd de personeelkwestie.1) Het is een algemeen bekend verschijnsel, dat, wanneer iemand in dienst getreden is van de overheid, hij anders is of wordt dan gewone menschen. Immers hiërarchisch verband, bureaucratische inrichting kan hier in een goed geordende gemeenschap niet worden gemist, arbeidsverdeeling naar vaste regels is dus noodzakelijk. Alles moet naar een gelijk model worden ingericht; arbeidsduur en -verdeeling moeten naar een vast systeem geschieden; niet het minst wordt de promotie, het daarmee verband houdende arbeidsloon volgens vaste tabellen bepaald en van een maatstaf, los van subjectieve eigenschappen, afhankelijk gesteld. Niet te verwonderen is dan ook, dat deze rustige en veilige ambtelijke loopbaan den ambtenaar een rustig en veilig gevoel geeft, dat hij thans „voor zijn leven geborgen is". Als hij maar gestadig in den tredmolen blijft voortloopen en zich aan geen buitensporigheden schuldig maakt< blijft hij op zijn plaats en maakt hij zijn promotie, als het zijn beurt geworden is, Wat oud-minister van Gijn zeide van den rijksambtenaar (wat gevoegelijk kan gegeneraliseerd) teekent den toestand voldoende, als hij zich aldus uitlaat: „Wat betreft den ambtenaar aan het departement kan meH zeggen: zoolang hij niet met een stuk in zijn kraag in het Kabinet van den Minister komt en dezen uitscheldt, gaat hij er heusch niet uit".2) Het behoeft wel geen betoog, dat hierdoor de energie weinig geprikkeld en de ijver niet wordt aangewakkerd. Wie eenige ervaring op dit gebied heeft, weet het zeer >) Zie: Prof. Mr. P. A. Diepenhorst, Sociale gemeentepolitiek, bldz. 24 en 25. >) Geciteerd door Prof. Mr. P. A. Diepenhorst, t.a.p. bldz. 25. 16 wel, dat het geen uitzondering is, dat waardeering voor bekwaamheid en ijver niet in die mate gevonden wordt, als verwacht werd. Het feit is bekend, dat er kringen zijn, waarin iemand, die zich met bijzonderen ijver aan zijn arbeid geeft, in zijn omgeving als „diénstklopper" wordt gesignaleerd, die den gewonen en gelijkmatigen gang van het werk in gevaar brengt en dat het meermalen voorkomt, dat zulk een, als gevaarlijk voor de rust en sleur van het ambtenarenleven, niet die hulp en steun ontvangt, die noodzakelijk is tot verhooging van de productiviteit van den enkeling zoowel als van de geheele onderneming. Als een ernstig bezwaar moet ook worden genoemd, dat het ambtenarenleger sterk vermeerdert en daarmee het getal dergenen, die van de overheid afhankelijk worden.1) Steeds meer personen komen in een onzelfstandige positie. In hun persoonlijke vrijheid worden ze steeds meer beperkt, doordat ze gedrongen worden zich te onderwerpen aan een macht, die „sie bindet weit über das, was die Technik von ihnen verlangen würde." Niet alleen wordt hun het loon verstrekt, ook maakt de overheid gebruik van de middelen, die haar ten dienste staan, om de werklieden te verzekeren tegen ouderdomsziekte enz., wat steeds meer moet leiden tot algeheele „Absorbtion der Persönlichkeit." Bovendien komt ook de politieke vrijheid in het gedrang, doordat het 'gevaar niet denkbeeldig is, dat het bedrijfsleven zelfs onder invloed van de politiek van partijen komt te staan en de „vette baantjes" alleen aan partijgenooten worden gegeven. Aan den anderen kant is, vooral sinds de invoering van het algemeen kiesrecht, de mogelijkheid niet uitgesloten, dat ') Zie Mr. W. G. Koster, t. a. p. bldz. 87. Eveneens wees op dit bezwaar Dr. Alfred Weber bij de in 1909 te We en en op het congres van de „Verein für Sozialpolitik" gehouden debatten, waar hij zelfs sprak van het „Gefahr der Verspietzbürgerung und Verphilisterung unserer ganzen Gesellschaft." Zie de „Verhandhmgen", blz. 242 v.v. 17 door de steeds wassende schaar van ambtenaren, beambten en werklieden getracht zal worden, op de besluiten der publiekrechtelijke lichamen invloed uit te oefenen. Nauw samenhangend hiermee moet nog worden gewezen op het feit, dat het bedrijfsleven veelzins wordt getrokken binnen het politieke strijdperk. Daardoor zal de overheid gedwongen worden alle gewicht te schenken aan de sociale belangen, terwijl de economische (van beslissende beteekenis voor de rentabiliteit van het bedrijf) daardoor geheel op den achtergrond worden gedrongen.1) Dit geldt voor de loonspolitiek, *) maar niet minder voor de prijzenpolitiek.3) Wat het eerste betreft, zagen we bij de bepaling van het loon en bij de in dé laatste jaren noodzakelijk geworden verhoogingen een te grooten nadruk leggen op het maatschappelijk belang, terwijl daardoor andere eischen uit het oog werden verloren of daaraan te geringe beteekenis werd toegekend. Maar ook in de prijzenpolitiek kwam een element naar binnen geslopen, dat ons met voorzichtigheid daartegenover moet vervullen. Het „leveren beneden kostprijs", 'dat voor gevallen van nood werd aanvaard, wordt door velen als normale taak van de Overheid verdedigd en voorgestaan, en maakt het Overheidsbedrijf tot een instituut van staatsbedeeling, dat niet bevorderlijk kan worden genoemd voor de ontwikkeling van de volkskracht. Daarbij komt dan nog het onheilig spel van loven en bieden tusschen verschillende politieke partijen, om zich hierdoor de erkentelijkheid en vriendschap van de kiezersmassa (met name van het ambtenarenleger) te verzekeren. De geschiedenis van de laatste jaren vooral geeft ons hiervan geen aantrekkelijk beeld. ») Zie: Mr. W. G. Koster, t. a. p. bldz. 88. 2) Zie ook: L. Pohle, t.a.p. bldz. 141. 3) Zie: Prof. Mr. P. A. Diepenhorst: De Staat moer het doen. Utrecht 1919, bldz. 19. 18 Al deze bezwaren kunnen ons dan ook niet tot warme voorstanders maken van de Overheidsexploitatie, al is het dan, dat we haar in uitzonderingsgevallen zullen moeten aanvaarden. Maar ook bij hen, die sympathiek tegenover het Overheidsbedrijf staan, zijn er, die een waarschuwende stem doen hooren, om toch bij de toepassing de noodige reserve te betrachten. x) Zelfs werd in Duitschland „die Frage der Verstaatlichung" van de kolenmijnen ontkennend beantwoord, wijl een „Staatsbetrieb mit seiner bureaukratischen Auffassung schwere Hindernisse für eine wirtschaftliche Ausnützung der Bergwerke bedeutet." ^ Anderen hebben getracht, middelen aan te geven, die het mogelijk maken het overheidsbedrijf van zijn bureaucratischen sleur en dwingende gezagsbanden te bevrijden. 8) Weer anderen staan den vorm van de naamlooze vennootschap voor, met het volledig aandeelenkapitaal in handen der Overheid, zooals het reeds is toegepast *) en thans bij de provinciale electriciteitsvoorziening in enkele provincie'? zal toegepast worden. Eindelijk wordt ook in het gemengde, publiek-private bedrijf, zooals het sinds kort in Duitschland is opgekomen, het middel aangeprezen, om de bezwaren, die het overheidsbedrijf aankleven, weg te nemen. Dezen nieuwen bedrijfsvorm stellen we ons voor, in dit geschrift te behandelen. ) Zie: Dr. Most: Die Gemeindefinanzen noch dem Kriege, in DieNeu~ ordnung der deutschen Fina.nzwivtscha.ft, Mfinchen en Leipzig 1918, dl: II, bldz. 291 v.v. *) Zie: Vorlaupger' Bericht der Sozialisierungskommission über die Frage der Soziaüsierung des Kohlenbergbau.es, Berlin 1919, bldz. 5. ^ Zie: Dr. Bos: Het beheer van Staatsbedrijven, overgedrukt uit Vragen des Tijds, 1908. Mr. Patijn: Door welke beginselen behoort het uitoefenen van bedrijven door de Gemeente te worden beheerscht? praeadvies aan het le Congres van de Nederl. Vereeniging voor Gemeentebedrijven. 1910, bldz. 18 v.v. 4) Zie: J. Gerritsz, t. a.p. bldz. 571. 19 Waar wij ons op het standpunt stellen, dat de Overheid gedwongen kan zijn zelf actief op te treden, wanneer het particulier initiatief te kort schiet, willen we dan onderzoeken of zij, niet door zelf als bedrijfsleider op te treden, maar door gemeenschappelijken arbeid met het particulier initiatief de waarborg biedt, dat de belangen, die haar toevertrouwd zijn, behoorlijk behartigd worden en daardoor de bezwaren, die eigen zelfstandig optreden aankleven, worden ondervangen. In het volgende hoofdstuk zal dan eerst worden nagegaan, wat onder dezen bedrijfsvorm moet worden verstaan. Daarna zal de geschiedenis van enkele belangrijke bedrijven worden behandeld. Vervolgens zal kort worden aangegeven, welke rechtsvorm bier voor dit instituut is aangewend, terwijl daarna zullen worden besproken achtereenvolgens de belangrijkste bepalingen, die het contract bevat. In het laatste hoofdstuk zal worden onderzocht, of en in hoeverre de uitbreiding en ruimere toepassing kan worden voorgestaan. 20 HOOFDSTUK II. Het gemengde, publiek-private, bedrijf. § 1. Het begrip. Vooraf dient nu te worden vastgesteld, wat we onder het „gemengde, publiek-private, bedrijf" hebben te verstaan. Terecht zegt Clemens Heisz: „Die gemischt-wirtschaftliche Unternehmung macht nicht geringe Schwierigkeiten, wenn es gilt, ihren Begriff zu bestimmen." Immers lijkt het, wanneer we van dezen bedrijfsvorm spreken, dat daaronder worden begrepen al die bedrijven, die niet zijn zuiver overheids- of zuiver particulier bedrijf; dat een „gemengd bedrijf" dan reeds aanwezig zou zijn, als daarin de overheid en particulieren samenwerken. Waar echter in het verkeersleven die samenwerking zich in groote verscheidenheid kan voordoen en er een rijke schakeering is tusschen het Overheidsbedrijf aan den eenen en het particuliere aan den anderen kant, is het dus noodig aan te duiden, welke van al die schakeeringen kunnen worden betiteld als een „gemengd, pubhek-privaat, bedrijf", om zoodoende uit te sluiten al die andere vormen en deze dus buiten het terrein van ons onderzoek te plaatsen. Onder het „gemengde, publiek-private, bedrijf" wordt dan verstaan „het bedrijf, waarvan het aandeelen- 21 kapitaal deels door particulieren, deels door de Overheid :) is bijeengebracht en ook de leiding door deze gemeenschappelijk wordt uitgeoefend." Behoudens een enkele uitzondering wordt dit algemeen als criterium voor het al of niet aanwezig zijn van een „gemengd bedrijf" aangenomen n.m. dat het kapitaal en de iéiding in beider handen berust.*) Nader worden deze vereischten niet geformuleerd. ^ Niet wordt vereischt, dat er een bepaalde verhouding of evenredigheid is ten aanzien van de verdeeling van het kapitaal onder de overheid en de particulieren. Passow, die de geschiedenis en inrichting van de belangrijkste dier bedrijven heeft te boek gesteld, laat dit ook duidelijk uitkomen. Evenmin is noodig een bepaalde vorm of wijze van deelneming in de bedrijfsleiding. 8) Waar de praktijk van het leven dezen bedrijfsvorm heeft in het leven geroèpen en eigenlijk zijn ontstaan te danken is aan den strijd tusschen het particulier initiatief en'de uitbreidende inmenging van de Overheid ook op economisch gebied, is het zeer wel te verstaan, dat deze punten in hun oplossing groote verscheidenheid vertoonen. !) Hoewel deze vorm hoofdzakelijk is toegepast door de gemeenten, bezigen we het woord „Overheid", omdat ze eveneens door den Staat en de provincie kan aangewend worden. ») Aldus ook: Passow:Die gemixht privaten und öffentlichen Untet' nehmungenaufdem Geblete der ElektrizUBf - und Gasversorgung und des Straszenbahntvesens. Jena 1912, bldz. 1. L. Pohle: t.a.p. bldz. 148/ Eduard Harms: Die Ueberführung kommanaler Betriébe indieForm der gemischturirtachaftlichen Unternehmung. Berlin 1915, bldz. 25. Clemens Heisz: Die gemischt-urirtschaftlichen Untemehmungen bei der öffentlichen Blektrizitatsoersorgung. Schmollers jahrbuch. 40e jahrg. Dl. n 1916, bldz. 314. J. Kopsch: InterkommunaUgeweTblicheUruernehmungeninDeutscnland. Berlin 1913, bldz. 90. - ») Een en ander zal bij nadere bespreking dezer punten duidelijk blijken. 22 We zagen dus, dat het „gemengde bedrijf" vereischt een samenwerking van Overheid en particulieren, maar ook, dat niet iedere samenwerking als zoodanig kan worden aangemerkt. Om nu den aard van het „gemengde bedrijf" scherper te doen uitkomen, zullen we die vormen, waarbij wel sprake is van samenwerking tusschen Overheid en particulieren, maar waaraan de genoemde kenmerken ontbreken, nader aanduiden en voor zooveel noodig toelichten met voorbeelden. Niet is alzoo een „gemengd bedrijf", een onderneming, waarvan de Overheid wel een deel van het verantwoordelijk kapitaal heeft ingebracht, maar in geen enkel opzicht deelneemt aan de leiding. Als voorbeeld kan worden genoemd het in Duitschland veelvuldig voorkomende geval bij locaalspoorwegen: de aanleg geschiedt door de Overheid en particulieren, terwijl de exploitatie van den aanvang af aan een particuliere onderneming is opgedragen.*) Voorts het geval van de naamlooze vennootschap „Spoorwegmaatschappij de Veluwe", opgericht voornamelijk met het doel het verkeer te bevorderen tusschen Nijkerk, Barneveld en Ede. De gemeenten namen elk 22 aandeelen, particulieren de overige 34. De exploitatie is opgedragen aan de „Nederlandsche Centraal-Spoorwegmaatschappij." s) Evenmin mag als een „gemengd bedrijf" aangemerkt worden, het bedrijf, waarbij de Overheid wel invloed uitoefent op de leiding, maar niet het geringste aandeel heeft in het kapitaal. Als voorbeeld kunnen hier genoemd worden de talrijke gevallen, waarin de Overheid bij het verleenen van concessie's* *) bij het afsluiten van contracten tot gebruik van openbare wegen, zich in belangrijke aangelegenheden, de bedrijfsleiding l) Passo w, t. a. p. bldz. 1 noot 2. *) Dit voorbeeld vonden wij bij het lezen van: Modern Gemeentebeheer, t. a. p. bldz. 572. ') Men zie hierover: Theodardui Emonds: t.a.p. bldz. 176 v.v. 23 betreffende, medezeggenschap, soms zelfs de beslissing heeft voorbehouden. Men denke hier ook aan de Nederlandsche bank, waar de aandeelhouders alleen particulieren zijn, maar de Staat zich, wat het beheer betreft, grooten invloed heeft weten te verschaffen. Buiten het begrip vallen voorts die gevallen, waarin de Overheid een particuliere onderneming steunt, b.v. door het verleeneq van rentelooze voorschotten of door het tegen zeer lagen prijs of kosteloos beschikbaar stellen van grond of gebouwen en zich daardoor een belangrijken invloed heeft voorbehouden inzake de uitvoering (b.v. bij bouwmaatschappijen enz.). Omdat de Overheid hier geen deel heeft in het verantwoordelijk (eventueel aan te spreken) kapitaal, kan hier niet van een „gemengd bedrijf" worden gesproken. Ook kan niet als een „gemengd bedrijf" worden beschouwd de onderneming, waarvan het kapitaal in zijn geheel door particulieren is bijeengebracht, terwijl de leiding geheel bij de Overheid berust. Als voorbeeld noemen we hier de Duitsche Rijksbank, }) waar het aandeelen-kapitaal in zijn geheel in handen is van particulieren, maar de Staat de leiding in haar geheel voor zich heeft opgeëischt en de "Vergadering van aandeelhouders tot een adviseerend college is gedegradeerd. Omgekeerd is van geen „gemengd bedrijf" sprake, als de Overheid het kapitaal in zijn geheel verschaft, maar de exploitatie aan particulieren is overgelaten, zooals dit geschiedde door de gemeente Maastricht, die een stoomtramlijn heeft aangelegd naar de Belgische grens, maar de exploitatie opdroeg aan een particuliere maatschappij.2) Tenslotte vallen buiten het begrip, het z.g.n. pachtcontract *) *) Over haar inrichting zie men: Mr. W. A. Vroolijk, t. a. p. bldz. 51. L. Pohle noemt haar ten onrechte als voorbeeld voor een „gemengd bedrijf", t.a.p. bldz. 148. 2) Dit voorbeeld ontkenen we aan: ]. Gerritsz, t. a. p. bldz. 573. s) Passow waarschuwt, om deze twee vormen niet te verwarren, zooals ten onrechte soms geschiedt, door dit instituut ook als een „gemengd bedrijf" 24 en leveringscontract. *) Bij het eerste heeft de Overheid den eigendom van den aanleg, maar ze heeft haaf verpacht aan een particuliere maatschappij (b.v. de verpachting van de Haagsche tram). Wat het tweede betreft, deze vorm vindt in Duitschland veelvuldige toepassing bij de electriciteitsvoorziening; de stroom wordt door particulieren met eigen werken opgewekt, aan de Overheid verkocht, die dan zelf weer zorg draagt voor de distributie onder de ingezetenen. Hiermee zijn de voornaamste vormen aangegeven, die wel niet zijn zuiver Overheid»- of particulier bedrijf, maar die op grond van hun inrichting niet vallen onder het boven aangegeven begrip. Een volledige opsomming was niet mogelijk, omdat tusschen die genoemde hoofdvormen weer schakeeringen denkbaar zijn, maar dat was ook niet onze bedoeling. Enkel lag het streven voor, om door de meest frappante gevallen aan te geven, duidelijker in het licht te stellen, welke vereischten aan het „gemengde, publiek-private, bedrijf" moeten worden gesteld. te beschouwen. Immers: „es handelt dabei aber doch um etwas völlig anders als um eine wirklich gemeinschaftliche Verwaltung, und man wird deshalb gat tan, die beiden Falie scharf zu unterscheiden, wobei das Beiden Gemeinsame: Abwendung vom rein kommunalen Betrieb nicht verkannt werden kann". t. a. p. bldz. 2 noot 2. ') Evenzoo Harms, die beide brengt onder „die Formen der gemeinsamen Unternehmungen" en ze een overgang noemt tot de „gemischt-wirtschaftlichen Unternehmungen in engeren Sinn", maar ze daardoor ook naast deze plaatst, t. a. p. bldz. 25 v.v, 25 § 2. Geschiedenis. Het gemengde, publiek-private, bedrijf1) heeft nog slechts een korte ontwikkelingsgeschiedenis achter zich. Wel komt het reeds vroeger sporadisch voor2), maar zijn algemeene beteekenis en groote ^uitbreiding trad eerst in, toen het toegepast- werd bij de electriciteitsvoorziening en gasverzorging enz. Toen hiervan eenmaal gebruik werd gemaakt, 't zij bij de oprichting van nieuwe bedrijven, 't zij bij de omvorming van reeds bestaande (zuiver particuliere- of zuiver overheidsbedrijven) is het zeer snel uitgebreid en heeft het binnen korten tijd een zeer veelvuldige toepassing gevonden. Het eerst ging tot de inrichting van zulk een bedrijf over in 1908 het „Rheinisch-Westfahlisch Elektrizitatswerk"8) in Essen, dat dan ook algemeen als het meest typeerende voorbeeld van dit nieuwe instituut wordt genoemd. Al spoedig zijn andere publiek-rechtelijke lichamen gevolgd. Letten we op de geschiedenis van de belangrijkste dier bedrijven, zooals ons die door'Passow is voorgeteekend, dan zien we de grootst mogelijke verscheidenheid. Elk heeft zijn bijzondere ontwikkeling, bij ieder hebben bijzondere motieven tot het totstandkomen geleid. Ook de rechtsvorm, die hier- l) Kortheidshalve later aangeduid door: gemengd bedrijf. J) Men zie: Dr. Leoni: Die Verbindang von Gemeinden and Prwetkapital za wirtschaftlichen Unternehmungen, in Technik und Wirtschaft, Jahrg. 1914, bldz. 532. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 314. *) Kortheidshalve verder aangeduid door JRh.W. E. W." 26 voor is gebezigd, is verschillend; verscheidenheid is er ook, wat betreft de inwendige organisatie. Uit het verkeersleven opgekomen, hebben plaatselijke toestanden en omstandigheden en inzichten van leidende personen er ook hun duidelijk merkbaren stempel opgezet. Die groote vrijheid, waarin het gemengde bedrijf zich bij zijn opkomst heeft mogen verheugen, is dan ook van niet geringen invloed geweest en „mann gewinnt den Eindruck, dasz gerade die Freiheit, mit der sich diese Betriebe entwickelt haben, ihnen besonders förderlich gewesen ist". Een uitvoerige geschiedenis hier te geven is niet wel doenlijk, omdat de beschrijving van elk bedrijf in zijn geheel dan zou moeten geschieden; daarom zal met de bespreking van een enkel, meest karakteristiek bedrijf moeten worden volstaan. Dan dient aan de bespreking van het „Rh. W. E. W." A.G. (Aktiengesellschaft) in Essen ^ een belangrijke plaats te worden ingeruimd. In 1898 werd door den gemeenteraad van Essen na langdurige beraadslagingen besloten, om, inplaats van tot oprichting van een eigen bedrijf over te gaan, den bouw en de exploitatie van een electriciteitswerk aan particulieren op te dragen. Een concessie van 40 jaar werd daartoe aan de Firma Lahmeyer verleend. Enkele maanden later richtte deze met enkele groote banken een bijzondere maatschappij op, het „Rh. W. E. W.", dat de concessie van de Stad Essen overnam. Oorspronkelijk beperkt tot de stad zelf, werd in 1900 het bedrijf uitgebreid daarbuiten, doordat de centrale, die in het, in de onmiddellijke nabijheid van de stad gelegen steenkolenmijnvak was gebouwd, daarin werd opgenomen. Bij contract werd bepaald, dat Lahmeyer tot 1905 het bedrijf zou leiden, terwijl hem onder zeer bezwarende voorwaarden de levering van materiaal werd gegund. In 1902 werd het contract (doordat het te bezwarend bleek te zijn) reeds ontbonden, terwijl een zeer belangrijk deel van ') Passow, ta.p. bldz. 5 v.v. Leoni, t.a.p. bldz. 533 v.v. 27 de aandeelen in het „Rh. W. E. WY* in handen was gekomen van twee groot-industrieelen n.m. Hugo Stinne* en August Thyssen. Een ingrijpende verandering had hierdoor plaats. Het bestuur werd gewijzigd en in den Raad van Commissarissen werd Hugo Stinnes de leidende persoon. Zijn streven was het, om het werk zoo ver mogelijk uit te breiden en het kon ook niet anders of de bedrijfsleiding werd hiervan ook geheel doordrongen. „Der Ausbau des Werkes ist ein noch unvollstandiges und bedarf'nach fast allen Richtungen der Erweiterung und Erganzung."x) Hierin was het streven in de eerstvolgende jaren belichaamd en al de handelingen van het bestuur waren daarop gericht. Door het arbeidsveld zoover mogelijk uit te breiden en daardoor van het arbeidsvermogen van het materiaal een zoo groot mogelijk gebruik te maken, kon de productiviteit en rentabiliteit aanmerkeÜjk worden verhoogd. Daarom werd er naar gestreefd, om het heele RijnschWestfaalsche industriegebied in zijn netten te omsluiten, zelfs verdere gebieden van Rijnland en Westfalen werden in het werkplan opgenomen. Eveneens wilde men de gasverzorging volgens een vast plan organiseeren. Een voortdurende kapitaalvermeerdering was natuurüjk daarbij noodig, zoodat ook herhaaldelijk tot verhooging van het aandeelenkapitaal en uitgifte van nieuwe leeningen werd besloten.8) Langzaam werd voortgegaan op den weg, die tot de verwezenlijking van genoemde plannen moest leiden. Het arbeidsveld breidde zich hoe langer hoe meer uit. Steeds werden nieuwe contracten voor het leveren van stroom met nieuwe gemeenten, industrieele ondernemingen enz. afgesloten. Ook werden wel kleine particuliere en overheidswerken aangekocht. >•) Bij Passow geciteerd uit het verslag over het bedrijfsjaar 1902/3, t. a. p. bldz, 7. ') Men zie: Passow, t.a.p. bldz. 8. 28 In 1906 was reeds de arbeidssfeer zeer sterk uitgebreid en het scheen wel, alsof de plannen zonder eenigen tegenstand zouden kunnen worden verwezenlijkt. Echter, wijl het „Rh. W. E. W." zich niet beperkte tot particuliere consumenten in en buiten zijn geboorteplaats, maar zijn weg moest zoeken door en langs gemeenten en districten, moest ten slotte een concurrentiestrijd ontbranden, die dan ook niet lang meer uitbleef. Toen dan ook het „Rh. W. E. W." tot aan de poorten van de stad Dortmund genaderd was en reeds onderhandelingen werden aangeknoopt over den aankoop van haar electriciteitswerk en hef „Rh. W. E. W." was overgegaan tot den bouw van een nieuwe centrale in Kruckel in het mijnbekken „Wiendahlsbank", barstte plotseling de storm los. In de pers en in de gemeente- en districtsbesturen werd plotseling te velde getrokken tegén het „Stinnische Elek-trizitatsmonopol". De staat veranderde plotseling van een voor- in een tegenstander. De groote electrotechnische fabrieken zagen zich bedreigd door de expansie-politiek van het „Rh. W. E. W." en steunden de oppositie. Enkele steden als Keulen, Dusseldorf e. a. sloten een defensief verbond. Thans was de strijd ontbrand, die met groote heftigheid werd gevoerd. Natuurlijk braken de onderhandelingen met Dortmund af, dat besloot „unter dem Drucke der drohenden Umklammerung (door het „Rh. W. E. W.") und die Gefahrdung der Erhaltung der Selbstandigkeit und dauernden Rentabilitat des Dortmundes Elektrizitatswerkes",1) dit te vergrooten en nu onder dezelfde voorwaarden, als het „Rh. W. E. W." bedong, het omliggende gebied met stroom te voorzien. Verschillende steden, als Bocchum, Hagen, enz. ontwierpen plannen, om zelf een centrale te bouwen. Alles bereidde zich voor, om den strijd door te zetten. Echter werd aan deze moordende concurrentie een einde ') Men zie: Passow, t.a.p. bldz. 9. 29 BBKHBH9 gemaakt, doordat in Maart 1908 besloten werd tot de oprichting van het gemengde bedrijf, het „Westfalisches Verbandselektrizitatswerk in Kruckel", waarin het „Rh. W. E. W." zijn nieuwe centrale „Wiendahlsbank" zou inbrengen. Terwijl nu het „Rh. W. E. W." meegewerkt had tot de oprichting van genoemd bedrijf, was het zelf al bezig zich van een particulier tot zulk een bedrijf om te werken. Reeds in 1905 was door S tin nes beproefd, om de Overheid in die omvangrijke en beteekenisvolle onderneming te betrekken. Aan de Pruisische regeering en de belanghebbende gemeenten en districten tezamen bood hij 51 % van het totale aandeelenkapitaal aan. De poging mislukte echter. Evenmin kon hij a\e provincie Rijnland er toe bewegen. Wat nu de Staat en de provincie niet hebben gewaagd, hebben verschillende gemeenten en districten ondernomen. De steden Essen, Gelsenkirchen e. a. kochten voor en na tegen verschillende koersen van particulieren belangrijke hoeveelheden aandeelen. In April 1908 besloot het plattelandsdistrict Essen aandeelen aan te koopen van het „Rh. W. Ë. W.", terwijl heel kort daarop andere publiek-rechtelijke lichamen dit voorbeeld volgden. Bij de kapitaal verhooging, die in 1910 volgde, maakten de (aandeelhouders) publiek-rechtelijke lichamen gebruik van hun voorkeursrecht en traden nog andere tot de maatschappij toe. In 1912 waren er volgens Passow 16 gemeenten en districten aandeelhouder van het „Rh. W. E. W." voor 30% van het kapitaal.1) Tesamen hebben ze 14 van de *) Aldus verdeeld: (nominaal) Stadt Essen 4725000 Mk., Stadt MühlheimRuhr caV 1000.000 Mk., Gelsenkirchen ca. 500.000 Mk., Kreis Essen-land 787.000 Mk., Kreis Solingen 787.000 Mk., Kreis Dinslaken ca. 650.000 Mk. Kölnland 500.000 ML., Mettmann 500.000 Mk.; Rheinbach 500.000 Mk., Geldern 500.000 Mk., Cleve 500.000 Mk., Kempen 500.000 Mk., Mörs 500.000 Mk., Rees 500.000 M., Gemeinde Altenessen 250.000 Mk., Gemeinde Hermülheim 250.000 Mk. Zie Passow, t. a. p. bldz. 32. 30 24 plaatsen in den Raad van Commissarissen bezet. De overige aandeelen en zetels zijn in het bezit van particulieren. Het gezamenlijke verantwoordelijk kapitaal is 38.000.000 Mk. Sedert deze inwendige verandering, die het ,.Rh. W. E. W." heeft ondergaan, heeft het zich zeer sterk uitgebreid. Daar het rekening heeft moeten houden met de bestaande toestanden, die het op zijn weg ontmoette, vinden we binnen zijn werkkring de meest verschillende vormen, zooals het pachten van trams,]) de levering van electriciteit, het z.g.n. „Bauvertrag" 2). (waarbij het „Rh. W. E. W." een trambaan voor rekening van een district of gemeente op zich neemt te bouwen en de exploitatie voor éen aantal jaren daarvoor krijgt) enz. De werkzaamheden van het „Rh. W. E. W." bepaalden zich niet tot de electriciteitsvoorziening, maar het heeft ook de levering van gas en water op zich genomen. Het beperkte zich ook niet tot uitbreiding van eigen werkzaamheden, maar trachtte, door deel te nemen in andere bedrijven, zijn invloedssfeer te vergrooten.3) Vandaar dan ook, dat het van verscheidene andere ondernemingen aandeelhouder is. De belangrijkste moge hier worden genoemd, n.m.: „die Rheinisch-Westfalische Bahngesellschaft *) m(it) b(eschrankter) H(aftung)" in Essen.6). In 1895 was het beheer van de trams in Essen, die niet alleen het verkeer binnen de stad, maar ook daarbuiten met de naburige gemeenten onderhouden, in hemden van de „Süddeutsche Eisenbahn-Gesellschaft A. G." 6) in ') Een „Pachtvertrag" vinden we afgedrukt bij Passow, t. a. p. bldz.21. *) Een „Arbeitsvertrag" („Bauvertrag") bij Passow, t. a. p. bldz. 17. 3) Hierover zie men: Passow, t. a. p. bldz. 33 v.v. 4) Kortheidshalve later aangeduid door „Rh. W. B. G." ') Zie: Passow, t.a.p. bldz, 34 v.v. Dr. Schöningh: Die Kleinbahnen des rheinisch-westfalischen Kohlenreviers. Paderborn 1911, bldz. 321 v.v. Verkort tot „S. E. G." 31 Darmstadt gekomen, die nog verscheidene andere banen in exploitatie heeft. Daar de „S. E. G." niet geneigd was de trams in Essen aan belanghebbenden voor een hun aannemelijke prijs af te staan, kwam men op de gedachte, de meerderheid van dé aandeelen van de „S. E. G." aan te koopen en daardoor de controle over de trams in Essen te verkrijgen. Het gelukte aan het „Rh. W. E. W." een definitief aanbod te verkrijgen (14.000.000 Mk. van (het maatschappelijk kapitaal) 26.000.000 Mk.) en verbond zich daarvoor met de stad en het district Essen. Een afzonderlijke maatschappij, de „Rh. W. B. G", werd door hen opgericht, *) die nu door een klein aandeelenkapitaal (1.700.000 Mk., waarvan 25% gestort werd) en door een geldleening (waarvoor de stad en het district de borgtocht op zich namen) zich het benoodigde geld wist te verschaffen. Hoewel tot nog toe de „Rh. W. B. G." zich beperkt heeft tot de controle over de „S. E. G.", is eigenlijk toch hierdoor de „S. E. G." in een gemengd bedrijf omgezet. Ook op het „Westfalisches Verbandselektrizitatswerk2) A. G. in Kruckel. waarbij het „Rh. W. E. VVV' voor de totstandkoming zulk een belangrijk aandeel heeft gehad, moet hier nog iets nader worden ingegaan.8) Herinnerd zij hier nog even, dat het „Rh. W. E. W." door de oprichting van zijn centrale „Wiendahlsbank" een heftige oppositie had in het leven geroepen. 4) Deze kwam o.a. ook hierin uit, dat het reeds vroeger opgerichte electriciteitswerk „Westfalen", de stad Dortmund, die tot uitbreiding van zijn eigen werk besloten had en het nieuw opgerichte electriciteitswerk „Mark", tot overeenstemming kwamen, om, ') Het statuut van deze maatschappij vindt men in een bijlage aan dit geschrift toegevoegd. *) Verder aangeduid door „W. V. E. W." *) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 57 v.v. Kopsch, t.a.p. bldz. 115 v. ':mÊ^M 4) Men zie hierboven: bldz. 29. 32 teneinde de concurrentie met het „Rh. W. E. W." met meer succes te kunnen volhouden, één groote centrale op te richten. In 1906 werd het ontwerp voor eèn contract opgesteld, tot oprichting van een „G. m. b. H." (Gesellschaft mit beschrankter Haftung) voor den bouw Van bedoelde centrale. Een zware concurrentiestrijd zou hiervan het onvermijdelijke gevolg geweest zijn. Om nu dezen strijd te voorkomen, werden tenslotte onderhandelingen aangeknoopt met het „Rh. W. E. W." Het plan was, dat dit zijn centrale „Wiendahlsbank" in een nieuw op te richten maatschappij zou inbrengen. Het „Rh. W. E. W." verklaarde zich daartoe in beginsel bereid. Langdurige besprekingen volgden. Meeningsverschil was o.a. hierover of het „Rh. W. E. W." een deel moest worden afgestaan van het aandeelenkapitaal en dus aan Hugo S tinnes een plaats moest worden ingeruimd in den Raad van Commissarissen. De meerderheid was er echter voor, met het oog vooral op de rentabiliteit van het werk. In Maart 1908 kwam dan het „W. V. E. W." tot stand. Het aandeelen-kapitaal werd bepaald op 3.300.000 Mk. ^ Het „Rh. W. E. W." bracht zijn centrale „Wiendahlsbank" met al haar toebehooren in de Maatschappij in, terwijl het Vil van het aandeelen-kapitaal mocht behouden. Door een z.g.n. „demarkatiecontract" werd het afzetgebied van de nieuwe maatschappij vastgelegd. Bovendien werd door de aandeelhouders gezamelijk een „syndicaat-contract" 2) gesloten, waarbij bepalingen werden gemaakt over het gebruik van de rechten, uit het bezit van . aandeelen voortvloeiende. Het bestuur is uit meerdere directeuren samengesteld. *) Aldus verdeeld: (nominaal) Stadt Dortmund 1.350.000 Mk., Kreis Horde 300.000 Mk., Stadt Hörde 150.000 Mk., Elektrizitatswerk-Westf ahlen óOOiOOOMk., Harpener Bergbau-Aktiengesellschaft 300 000 Mk., Gelsenkirchener-Bergwerks-Aktiengesellschaft 300.000 Mk., Rh. W, E. W. 300.000 Mk. Zie: Passow, t. a. p. bldz. 58. !) In een bijlage is het aan dit werk toegevoegd. 33 In 1911 werd boven de geheel volgestorte aandeelen een leening van 6.721.200 Mk. gesloten, waarvoor de Stad Dortmund de eerste borgtocht, de andere aandeelhouders de tweede borgtocht op zich namen. Waar zulke omvangrijke bedrijven, als het „Rh. W. E. W." waren overgegaan tot de inrichting van een „gemengd bedrijf", kon het niet anders of meerderen moesten dit voorbeeld volgen. Spoedig volgde dan ook de stad Straszburg, die in December 1908 overging tot de oprichting van het „Elektrizitatswerk Straszburg", met een maatschappelijk kapitaal van 425.000 Mk.1), terwijl in 1912 de „Straszburger Straszenbahngesellschaft" tot stand kwam.3) Zoo werd in 1911 ook opgericht de „OberrheinischeEisenbahngesellschaft A.-G." in Mannheim met een maatschappelijk kapitaal van 8.000.000 Mk.3) en in 1912 de „Hessische Eisenbahn-Aktiengesellschaft" in Darmstadt met een maatschappelijk kapitaal van 4.000.000 Mk.*) Ook op het gebied der gasverzorging kwamen „gemengde bedrijven" tot stand, als de „Gasgesellschaft Eszlingen A.G."') en de „Frankfurter Gasgesellschaft A.G."6) '(12.000.000 Mk.), en eveneens op het gebied der watervoorziening. In een tijdperk van ruim 5 jaar breidde dit nieuwe instituut zich zoozeer uit, dat Passow reeds, behalve het „Rh. W.E.W." met zijn dochter-maatschappijen, nog ongeveer 30 van deze bedrijven als de „wichtigsten Falie" tot voorwerp van bespreking kon maken, terwijl dan nog niet genoemd werden die, ') Zie Passow, t.a.p. bldz. 78 v.v. Kopsch, t.a.p. bldz. 100 v.v. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 119 v.v. Kopsch, t.a.p. bldz. 105. 3) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 65. 4) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 70. Kopsch, t.a.p. bldz. 107. s) Zie: Kopsch, t.a.p. bldz. 115, 116. «) Zie: Passow, t.a.p. Bldz. 124. 34 welke in het „Stadium der Vorverhandlungen" waren. In 1914 vermeldde Dr. Leoni *), dat reeds 75 steden aan 91 gemengde bedrijven deelnamen en dat van het kapitaal, dat daarin gestoken was en dat door hem werd geschat op X milliard Mk„ ruim 126.000.000 Mk. (nominaal) in handen was van de steden en ruim 4.000.000 Mk. in handen van andere publiekrechtelijke lichamen, terwijl het overige deel van het kapitaal berustte bij particulieren. Dat de oorlog in deze ontwikkeling geen stilstand bracht, blijkt wel hieruit, dat in 1918 de stad Berlijn overging tot de overname van de Engelsche gasmaatschappij, van deze gelegenheid tevens gebruik maakte, om tot de oprichting van een „gemengd bedrijf" te besluiten, terwijl ze echter hier een geheel bijzondere constructie aanbracht. Er werden n.1. twee maatschappijen gevormd, de éen, de kernmaatschappij met een aandeelenkapitaal van 83.000.000 Mk., de andere, de bedrijfsmaatschappij met een aandeelenkapitaal van 5.000.000 Mk. In de eerste, die voor de publieke belangen zou hebben op te komen, viel de meerderheid van het aandeelenkapitaal in handen der publiek-rechtelijke lichamen; in de tweede kregen de particuliere aandeelhouders de meeste aandeelen. Beide maatschappijen zouden door een „BetriebführungsVertrag" met elkander verbonden zijn.*) Wat ons land betreft, zoo biedt het hier weinig stof tot bespreking. Tot een praktische toepassing, zooals het in Duitschland geschiedt, is het nog niet toegekomen, hoewel het reeds een enkele maal besproken werd. Zoo kwam het ter sprake bij de debatten over het Nederlandsche hoogovenbedrijf en de verleening der Djambiconcessie aan de Koninklijke Nederlandsche Petroleummaatschappij, maar het vermocht niet tot een feitelijke toepassing te komen.8) ■) t.a.p. bldz. 537. ') Zie: Majerczik, t. a. p. bldz. 91. s) Zie: F. van Iter»on: Samenvoeging der electriciteitsvoorziening. Economisch-Statistische berichten. Jaarg. 1918, le halfjr., bldz. 469 vv en 492 v.v. 35 § 3. De Rechtsvorm. Thans is aan de orde de beantwoording van de vraag, welke rechtsvorm voor dit bedrijfsinstituut is aangewend. Dat hier een rechtsvorm noodig is, volgt reeds uit het enkele feit, dat meerdere partijen of personen gemeenschappelijk optreden, zoodat rechtens deze verhouding nader dient vastgesteld, om daardoor wederzijdsche rechten en verplichtingen, die door deze samenwerking in het leven worden geroepen, behoorlijk af te bakenen. „Das wirtschaftliche Bedürfnis pflegt sich meistens selbst seine Rechtsforme zu schaffen und hat es auf diesem Gebiete schon getan." *) Doordat bij dit nieuwe bedrijfsinstituut samenwerking plaats vindt tusschen publiek-rechtelijke lichamen en private personen, moest de rechtsvorm gezocht worden op het gebied van het privaatrecht. Al aanstonds kwamen niet in aanmerking de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap en de (hiermee op enkele punten afwijkende) „stille Gesellschaft," „weil sie sich selten für gröszere wirtschaftliche Unternehmungen der hier fraglichen Art eignen."2) In het algemeen wordt ook geen enkel „gemengd bedrijf" aangetroffen, dat één van deze genoemde rechtsvormen gekozen heeft. ') Zie: Andreas Voigt: Gemischter und ungemischter Staatssozialismus; in het Zeitschrift für Sozialwissenschaft. Neue Folge. Jahrg. IV, bldz. 10. ') Zie: Dr. Harms, t.a.p., bldz. 35. 36 Geheel anders staat .het met de coöperatieve vereeniging, de naamlooze vennootschap en de „G(esellschaft) m(it) bfeschrankter) H(afiung)." Wat nu de eerste betreft, deze rechtsvorm heeft, speciaal op het gebied der electriciteitsvoorziening, haar toepassing gevonden. Hier dient onderscheiden te worden tusschen de productieen de ferèruf/cscoöperatie. Bij de verbruikscoöperatie wordt de stroom in het groot aangekocht, terwijl de vereeniging zelf voor de verdeeling zorgdraagt onder haar leden. In Duitschland wordt hiervan een ruim gebruik gemaakt.J) Ze kan hier echter verder buiten bespreking gelaten worden. De productie-coöperatie, waarbij de productie op den voorgrond staat en die er zich op toelegt met eigen werken stroom op te wekken, is in Duitschland bij de electriciteitsvoorziening .ook wel aangewend. 2) Echter vindt haar doelmatigheid geen onverdeelde instemming en wordt betwijfeld of voor het „gemengde bedrijf" hier de juiste vorm gekozen is. s) Immers gaat het hier om ondernemingen, die „die dauernde Investierung groszer Kapitalien erfordern." Een groot bezwaar is nu, dat de leden ten allen tijde het recht hebben om uit te treden, welk recht wel kan beperkt, maar niet kan ontnomen worden, waarmee dus samenhangt, dat het beschikbare kapitaal aan groote wijziging onderhevig is. Bovendien moet de onbeperkte aansprakelijkheid4) in de statuten worden opgenomen, omdat alleen hierdoor een behoorlijke geldleening mogelijk wordt. Wel kan dit bezwaar nu ten deele worden ondervangen, ') Zie: Dr. Kopsch, t.a. p., bldz. 16 v. *) Zie: Dr. Kopsch, t.a.p., bldz. 91. 3) Zie hierover: Dr. Kopsch, t.a.p. bldz. 97. Passow, t.a.p. bldz. 143 v. Dr. Harms, t. a.p. bldz. 35. *) De Duitsche wet onderscheidt n.m.: de Genossenschaft mit unbeschrankter Haftpflicht, mit beschrankter Haftpflicht, mit unbeschrankter Nachschuszpflicht. 37 doordat publiekrechtelijke lichamen lid zijn, die veel geld inbrengen en door hun borgtocht geldleeningen gemakkelijker doen plaatsen, maar doordat ieder lid van de vereeniging, ongeacht zijn inbreng, slechts één stem heeft, is een groot nadeel „für die öffentliche Korporation die leicht mögliche Majorisierung durch die Mehrzahl der Genossen." Als gewichtig bezwaar geldt ook, dat het bestuur en de Raad van Commissarissen door en uit de leden moet gekozen worden. Deze en andere x) punten zijn oorzaak, dat deze vorm voor het gemengde bedrijf minder geschikt moet worden geacht. De rechtsvormen, die het meest zijn toegepast, zijn de naamlooze vennootschap en de „Gesellschaft mit beschrankter Haflung". Deze laatste vorm, die in ons recht formeel niet erkend is, is als verwant aan de naamlooze vennootschap te beschouwen. Het verschil komt hierin uit, dat hij is vrijgesteld van sommige formaliteiten en verplichtingen, die de naamlooze vennootschap in acht moet nemen, dat geen Raad van Commissarissen vereischt is, dat de balans niet behoeft te worden openbaar gemaakt, dat de deelnemers aansprakelijk zijn ook voor den inleg van hen, die tot storting nalatig blijven en dat de overdracht alleen bij authentieke akte kan plaats hebben.2) Deze rechtsvormen nu, die overwegend bij het „gemengde bedrijf" zijn toegepast, hebben in de praktijk getoond, vooral door de groote vrijheid van speciale regeling, de vormen te zijn, die „das wirtschafdiche Bedürfnis" ten dezen kunnen 11) Hiermee hebben we het oog op de punten, die in het algemeen worden aangevoerd, om te betoogen dat de productie-coöperatie niet de meest geschikte vorm is voor groote ondernemingen; ze kunnen echter hier verder buiten bespreking blijven. Zie hierover: Philippovich, Grundrisz der politischen Oekonomie. Tfibingen 1919, Dl. I, bldz. 201 v.v. Diepenhorst, „Voorfezino-en", Dl. II, bldz. 269 v.v. *) Zie: Mr. Polak: Handboek voor het Nederlandsche Handels- en FailUssementsrecht. Dl. I, 2e dr. Groningen, Den Haag, 1918, bldz. 333, 334. 38 bevredigen. Het meest is gebruik gemaakt van den naamlooze vennootschapsvorm, hoewel volgens Passow de „G.m.b.H." toch nog voordeelen biedt boven den eersten. Hij meent de oorzaak hiervan te moeten zoeken in het feit, dat verscheidene ondernemingen, toen de publiek-rechtelijke lichamen als deelnemers toetraden, reeds dezen vorm hadden en ze dus behouden bleef, terwijl bij het oprichten van nieuwe bedrijven dikwijls in dezen vorm, met zijn uitvoerige wetteüjke regeling, een grooter waarborg werd gezien voor de rechten en belangen van de publiek-rechtelijke lichamen *) Dr. Fr eund heeft echter gemeend, dat voor dezen nieuwen bedrijfsvorm ook een nieuwe rechtsvorm vereischt was en heeft in de Deutsche Juristenzeitung bepaalde wijzigingen en wettelijke bepalingen voorgesteld.2) Op grond van de overweging, dat de publiek-rechtelijke lichamen in de eerste plaats als „Vertreterin des öffentlichen Interesses" in het „gemengde bedrijf" optreden en dat de tegenwoordige wet geen voldoende waarborg biedt, met succes voor dat „öffentliche Interesse" te kunnen opkomen, omdat deze lichamen gewoonlijk de minderheid der aandeelen zullen hebben (in het omgekeerde geval acht hij het gevaar groot, dat de particulieren dan niet geneigd zullen zijn saam te werken8)) stelt hij het volgende voor:4) Treedt een publiek-rechtelijk lichaam bij de oprichting van èen naamlooze vennootschap, „G.m.b.H.", of coöperatieve vereeniging toe, dan zal rechtens het volgende plaats hebben: le. Een zetel in den Raad van Commissarissen moet het ingeruimd worden; bij de „G.m.b.H."' kan het daartoe de instelling van dien Raad eischen. 2e. In de statuten moet vastgelegd, dat het „een recht van veto" krijgt tegen alle beslissingen van elk orgaan van de *) t. a. p. bldz. 145. ») Zie: zijn „Die gemischte wirtschaftliche Unternehmungen, eine neue Gesellschaftsform. XVI Jahrg. 1911, bldz. 1113 v.v. 3) Zie hiertegenover: Dr. Kopsch, t.a.p. bldz. 124. 4) t.a.p. bldz. 1118. 39 maatschappij, uit te oefenen binnen korten termijn en op grond, dat hierdoor „Interessen der Korporation verletzt werden würden", terwijl de kwestie dan nader aan het oordeel van een op bepaalde wijze samen te stellen scheidsgerecht moet onderworpen worden; 3e. daartegenover heeft het de verplichting, onder gemakkelijke voorwaarden crediet te verleenen, zijn personeel kosteloos ter beschikking te stellen en op andere wijze (in de statuten nader te bepalen) de onderneming te steunen. Wijziging in de statuten van deze punten kan alleen met toestemming van het publiek-rechtèlijk lichaam geschieden. Bij toetreding tot bestaande ondernemingen is het aanbrengen van de onder 2 en 3 genoemde wijzigingen mogelijk, met inachtneming van de voorwaarden, die de bestaande wet aangeeft, omdat verdergaan beteekenen zou het schenden van „bestenenden und wohlerworbenen Rechten". Of nu dergelijke wettelijke regeling, waarbij dan het publiek-rechtelijke lichaam een recht van veto en van controle (door vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen) krijgt, gewenscht is, valt te betwijfelen. Dat deze wijziging in haar geheel alleen wordt noodzakelijk verklaard in geval van oprichting van nieuwe bedrijven en in geval van aansluiting bij bestaande slechts gedeeltelijk, neemt al aanstonds veel van den drang dier noodzakeüjkheid weg. Bovendien gelden tegen het veto-recht niet onbelangrijke bezwaren.*) Immers hierdoor zou het gemengde bedrijf veel van zijn voordeel van grootere bewegelijkheid, dat het heeft boven het overheidsbedrijf, inboeten. Ook al wordt bet beperkt tot de „Verletzung" van de „Interessen der Korporation", dan staat daar tegenover, dat het zeker moeilijk is, vast te stellen, wat daaronder moet worden verstaan. Dr. Freund geeft wel eenige aanwijzing (vaststelling van de tarieven, verbetering van de verkeersmiddelen, de sociale zorg voor het personeel), maar meer niet en dus zal deze *) Zie vooral: Voigt, t.a.p. bldz. 11. 40 vraag geheel afhangen van het inzicht van den vertegenwoordiger van het publiek-rechtelijk lichaam en is het gevaar niet uitgesloten, dat, waar ten slotte alle handelingen de belangen van de gemeenschap raken, de geheele onderneming tezeer van het willekeurig inzicht van een persoon afhankelijk gesteld en dus de leiding feitelijk wordt verlegd naar de verkeerde plaats. In de praktijk is goeddeels hierin reeds voorzien, doordat de publiek-rechtelijke lichamen (aandeelhouders) naast de vaststelling van de statuten, uitvoerige regelingen getroffen hebben (zooals de volgende § § van dit hoofdstuk duidelijk doen zien) in verband met de te verleenen concessie's, terwijl van deze gelegenheid dikwijls gebruik is gemaakt, om zich bijzondere rechten voor te behouden, speciaal wat betreft de punten1), die Freund aan het vetorecht wil zien onderworpen, welke overeenkomsten veelal versterkt zijn door straf bedingen of wel door de bepaling, dat bij niet-nakoming de concessie komt te vervallen.*) Ook is reeds herhaaldelijk overeengekomen, dat bij verschil van meening over bepaalde punten, de vraag aan de beslissing van een scheidsgerecht zal zijn onderworpen.') Wat betreft de vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen, met het oog op de controle, moet onderscheiden tusschen de naamlooze vennootschap en de „G.m.b.H." Bij de laatste is de samenstelling en instelling aan geen wettelijke verplichting onderworpen, In de praktijk is reeds regelmatig de instelling van dezen Raad bedongen en heeft het publiek-rechtelijke lichaam zich een behoorlijke vertegenwoordiging weten te waarborgen.*) Geheel anders is het met de naamlooze vennootschap gesteld, ]) Zie: § 7 van dit hoofdstuk. ') Een voorbeeld vinden we bij: Kopsch, t.a.p., bldz. 104 *) Passow geeft ook een voorbeeld, waarbij aan het publiek-rechtelijke lichaam een uitgebreid recht van veto is toegekend, t.a.p. bldz. 148. *) Zie: § 6 van dit hoofdstuk. 41 wijl biet de instelling en samenstelling wettelijk3) is bepaald en dus vertegenwoordiging van bepaalde (groepen van) aandeelhouders in de statuten niet kan verzekerd worden.2) In de praktijk is getracht op verschillende wijze hierin te voorzien. Zoo hebben soms meerdere aandeelhouders (publiek-rechtelijke lichamen) een „syndicaat" gevormd*), met het oog op de zekerheid van een constante meerderheid in de algemeene vergadering en dus ook van vertegenwoordiging in den Raad van Commissarissen. In andere gevallen zijn uitvoerige rege/ ingen getroffen. Geschiedde dit in de statuten, zooals dikwijls voorkomt, dan ontbreekt hieraan de noodige rechtskracht, omdat alleen omtrent het getal iets mag worden bepaald. Ook bepalingen hieromtrent bij afzonderlijk contract, wat meer voorkomt, missen eveneens hun rechtskracht, omdat dit beteekent een verkorting van de rechten van de algemeene vergadering. Indirect heeft men soms tot nakoming van dergelijke overeenkomsten de bepaling in de statuten opgenomen, dat de bijzondere overeenkomsten hieromtrent moeten geëerbiedigd, op straffe van beëindiging van de concessie. *) Weliswaar geven deze oplossingen niet de noodige rechtszekerheid, en zou wijziging wellicht gewenscht zijn, met het oog op de bescherming van de minderheid, maar die wenschelijkheid bepaalt zich dan zeker niet tot dezen bedrijfsvorm, piflar zou ook in het algemeen van beteekenis zijn, Bovendien zou de vraag gewettigd zijn of het publiekrechtelijke lichaam door het toekennen van éen zetel gebaat 1) Der Aufsichtsrat besteht, sofern nicht der Gesellschaftsvertrag eine höhere Zahl festsetzt, aus drei von der Generalversammlung zu wahlenden Mitgliedem. Aldus § 243 van het H. G. B. 2) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 150 v.v. •) Zie: bldz. 50. «) Zie: bldz. 60, noot 1. Passow, t.a.p. bldz. 80. 42 zou zijn, omdat het hierdoor toch altijd in de minderheid zou zijn. Was het de bedoeling van eenvoudige controle, dan zou dit ook verkregen kunnen worden, door voor zich te bedingen, dat een vertegenwoordiger (geen lid) naar den Raad van Commissarissen worde gezonden, die bij sommige vragen zou moeten worden gehoord, zooals dit reeds geschied is. 3) Het voorstel-Freund wordt dan ook algemeen afgewezen, omdat men, vooral door het vérstrekkende vetorecht, dat hij wil toegekend zien, vreest, dat het „das private Kapital von der Beteiligung an gemischt-wirtschaftlichen Unternehmungen zurückhalten müszte," *) maar niet het minst ook, doordat de praktijk bewezen heeft, dat, ondanks de uitvoerige wettelijke regelingen, de moeilijkheden, die opkomen, contractueel kunnen worden ondervangen. *) !) Zie: Paisow, t.a.p. bldz. 125. *) Zie: Clemens Heisz, t. a.p. bldz. 379. *) Zie: Dr. Leoni, t.a.p. bldz. 551. 43 § 4. Het kapitaal; Verdeeling der aandeelen; Regeling van het stemrecht. A. Het kapitaal. Hierboven zagen we, welke rechtsvorm voor dit instituut wordt aangewend, thans moet worden nagegaan, hoe hier het benoodigde bedrijfskapitaal wordt verschaft.3) Als voorbeeld is hier genomen, wat in particuliere maatschappijen regelmatig pleegt te geschieden, wanneer het tenminste een onderneming van eenigen omvang is. Immers wordt daar het voor het bedrijf benoodigde kapitaal uit tweeërlei bron verschaft. Eerst uit het maatschappelijke (aandeelen)kapitaal, dat dan ook den grondslag vormt, en verder door het uitschrijven van geldleeningen, waartoe men dikwijls overgaat, als direct verhooging van het maatschappelijk kapitaal niet doenüjk of ook niet wenschelijk is. Wat nu bij de particuliere maatschappijen regelmatig voorkomt, 2) geschiedt bij de gemengde bedrijven in veel sterker mate. Bij de gemengde bedrijven is het normaal, dat het geleende kapitaal het maatschappelijke ver overtreft en wel zoodanig, dat de verhouding van het eerste tot het tweede is als 2:1. De „Paderborner Elektrizitatswerk- und Straszenbahn-Aktiengesellschaft" b.v. had volgens de balans van 1911 een aandeelenkapitaal van 1.200.000 Mk. l) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 153 v.v. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 329 v. J) Men zie hierover: Philippovich, t.a.p. (Dl. I) bldz. 196 v.v, 44 en een geleend kapitaal van 2.500.000 Mk.J) Zelfs is hier nog buiten rekening gelaten of de aandeelen al of niet zijn volgestort, omdat alleen gelet is op de nominale waarde van de aandeelen en dus in werkelijkheid die verhouding nog veel grooter kan zijn. Een voorbeeld hiervan vinden wij bij het „Rh. W. B. G.", waarvan het aandeelenkapitaal bepaald werd op 1.700.000 Mk., terwijl hiervan slechts 25% werd gestort en het geleende kapitaal op ± 12.000.000 Mk. 2) Bovendien is in de statuten of bij afzonderlijk contract bepaald, dat deze eenmaal verworven verhouding zal blijven gehandhaafd, voor het geval het bedrijfskapitaal zal moeten worden verhoogd. „Eine solche Bestimmung macht es den beteiligten Körperschaften möglich, ohne selber auf einem langwierigen Wege Anleihen aufnehmen zu müssen, eine Kapitalerhöhung als Anleihe der gemischt-wirtschaftlichen Unternehmung für die die Gemeinde die Bürgschaft übernimmt, durchzuführen. *) Gaat toch een publiek-rechtelijk lichaam ertoe over, om een gemengd bedrijf op te richten, dan zijn, met het oog op den grooten omvang, die zulke bedrijven gewoonlijk zullen hebben (electriciteitswerken, gasfabrieken, trams, enz.) belangrijke sommen hiermee gemoeid en waar dan ten-koste van lange en moeizame onderhandelingen overeenstemming is verkregen betreffende de verdeeling van het aandeelenkapitaal (die weer van beteekenis is voor de macht in de algemeene vergadering) is het ook gewenscht, die verhouding zoo lang mogelijk te handhaven. Ging nu de maatschappij, bij behoefte aan bedrijfskapitaal, aanstonds over tot het uitgeven van nieuwe aandeelen, dan zou de (belanghebbende) overheid, ter handhaving van de eenmaal verworven positie, noodgedrongen moeten overgaan tot aankoop van een evenredig deel van de nieuwe aandeelen. Ze zou dan zelf weer nieuwe leeningen moeten uit- ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 44. s) Zie: Passow, ta.p. bldz. 39. 3) Zie: Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 329. 45 schrijven, om aan geld te komen voor de aankoop van die nieuwe aandeelen, wat met het oog op de vele formaliteiten, daaraan verbonden (toestemming van hoogere autoriteiten, enz.), een zeer omslachtig gedoe zou geven. Dit bezwaar nu is veelszins ondervangen door de bovenaangegeven regeling, om n.m. zelfs vóór de volstorting van de aandeelen, geldleeningen uit te schrijven en zich hierdoor het benoodigde geld te verschaffen. *) Als regel wordt door de publiek-rechtelijke lichamen (aandeelhouders) voor die leeningen de borgtocht op zich genomen.2) Hieraan is ook weer een belangrijk voordeel verbonden. De publiek-rechtelijke lichamen, die op de beurs, wat betreft hun finantieele politiek, goed bekend staan, oefenen hierdoor een niet geringen invloed uit op het vlotte verloop. Ook zullen aanmerkelijk gunstiger voorwaarden bedongen kunnen worden (met name betreffende de rente en aflossing). Bovendien stellen de waarborgen, die door dezen borgtocht geboden kunnen worden, de maatschappijen in staat zulke relatief hooge leeningen aan te gaan. Omdat in deze wijze van kapitaalverschaffing direct voor de maatschappij, indirect dus voor de (aandeelhouders) publiekrechtelijke lichamen reeds voordeel gelegen is, wordt in het algemeen voor dezen borgtocht geen bijzondere vergoeding gevraagd. Een enkele uitzondering komt hierop wel voor, zooals bij het „Elektrizitatswerk Westfalen", waar de districten Bocchum en Gelsenkirchen een jaarlijksche vergoeding verlangden van 0.2 "Vo van het geleende kapitaal. s) Zelf is de overheid dan weer gedekt, doordat haar een hypotheek is verleend op de eigendommen van de maat- >) Zie ook: Passow, t.eup. bldz. 8, 39, 44, 46, 56, 61. Kopsch, t.a.p. bldz. 108, 120. *) Zie ook: Passow. t.a.p. bldz. 39, 44, 46, 56, 61. Kopsch, t.a.p. bldz, 108. 3) Cf. Passow, t.a.p. bldz. 49. Kopsch, t. a. p. bldz. 60. 46 schappij of ook doordat de particuliere aandeelhouders een tweeden borgtocht hebben op zich genomen.l) Bij de „Oberrheinische Eisenbahngesellschaft" heeft de stad Mannheim de verplichting aangegaan, voor de geldleeningen (het tweevoudige van het aandeelenkapitaal) den borgtocht voor rente-betaling en aflossing op zich te nemen „gegen Bestellung erststelliger Sicherungshypothek für die daraus erwachsenden Forderungen der Stadzgemeinde Mannheim an den verpfandbaren Grundstücken der Aktiengesellschaft". *) Denzelfden borgtocht nam de stad Darmstadtop zich voor geldleeningen (evenzoo 2 X het aandeelenkapitaal) van de „Hessische Eisenbahnaktiengesellschaft". De „Suddeutsche Eisenbahngesellschaft" nam in verhouding tot haar aandeelen daartegenover een tweeden borgtocht op zich.3) Soortgelijke bepalingen vindt men in het syndicaat-contract, dat de aandeelhouders na de vestiging van het „W.V.E.W" gezamenlijk afgesloten hebben.4) Daarnaast komt ook nog voor, dat door het publiekrechtelijk-lichaam (aandeelhouder) aan het gemengde bedrijf geld wordt geleend op langen .termijn 5) hoewel dit op de andere gevallen een uitzondering mag worden genoemd. B. Verdeeling van de aandeelen. Waar deze verdeeling zeer nauw samenhangt met de macht en invloed, die op de bedrijfsleiding kan worden uitgeoefend, is ze „weniger eine Frage der Finanzierung als eine Frage der Einfluszabgrenzung". Zeer begrijpelijk is het dan ook, dat deze vraag bij het totstandkomen van een gemengd bedrijf een der hoofdpunten van de beraadslagingen heeft uitgemaakt. Ook wat dit punt l) Zie ook: Passow, t.a.p. bldz. 56, 61. «) Cf. Passow, t. a. p. bldz. 155. *) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 108. 4) Men zie: Bijlage II, § 6. ') Zie: Passow, t. a. p. bldz. 40. 47 betreft, wordt de grootste verscheidenheid aangetroffen. Niettemin meent Passow de volgende groepen te kunnen onderscheiden:l) le. Een enkel publieksrechtelijk lichaam bezit de meerderheid van de aandeelen. Deze verdeeling vindt men o.a. bij het „Elektrizitatswerk Straszburg", waar de stad Straszburg van het aandeelenkapitaal van 11750000 Mk. in het bezit is van 5876 (elk van 1000 Mk.) aandeelen.') Overigens is ze bij vele gemengde bedrijven toegepast. 2e. De grootste helft is in handen van een enkelen particulier. Als voorbeeld wordt o.a. genoemd de „Elbtalzentrale Pirna", waar 29 % van het (aandeelen) kapitaal in handen is van het „Elbtal-Elektrizitats-Verband" (waarin de gemeenten (aandeelhouders) zijn opgenomen) en het overige kapitaal bij de „A. E. G." 8) (Algemeine-Elektrizitats-Gesellschaft Berlin) berust.1) Deze verhouding komt evenwel zeer sporadisch voor. 3e. Een particuliere maatschappij en een publiek-rechtelijk lichaam hebben ieder precies de helft van het aandeelenkapitaal. Bij slechts enkele bedrijven is deze verdeeling toegepast o.a. bij het „Stolberger Licht- und Kraftwerk"6) (de stad Stolberg en het „Thuringer GasGenossenschaft" bezitten hier ieder de helft van de aandeelen). 4e. Een particuliere maatschappij en een stad bezitten ongeveer de helft van de aandeelen, terwijl een derde (publiek-rechtelijk lichaam) door het bezit van de overige (slechts een gering aantal) aandeelen den doorslag kan geven. 1) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 156 v.v. ' '|g&iff? Clemens Heisz, t.a.p. bldz.-330 v.v. 2) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 81. Kopsch, t.a.p. bldz. 105. *) Deze maatschappij droeg haar aandeelen later weer over aan de „ElektrizitSts-Lieferungs-Gesellschaft." 4) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 104. 5) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 113. 48 Hoewel beperkt toegepast, is hier wel een enkel voorbeeld van aan te geven, n.m. de „Hessische Eisenbahngesellschaft". *) Het aandeelen-kapitaal (4000000 Mk.) is hier aldus verdeeld : de stad Dortmund 50 %> de „Süddeutsche Eisenbahngesellschaft" 49 %• de provincie Starkenburg 1 %• Eigenaardig is hier, dat de provincie alleen aan de stad Dortmund de meerderheid kan bezorgen, niet omgekeerd.3) 5e. Een groot aantal aandeelhouders is aanwezig, terwijl daarbij direct niet een constante meerderheid is. Hier kan dan weer onderscheid worden gemaakt, naar gelang de publiek-rechtelijke üchamen tezamen het overwicht hebben dan wel, deze berust bij de particuliere aandeelhouders tezamen. Het laatste vinden we bij het „Rh. W. E. W.", *) waar ze 70 % van de aandeelen bezitten, het eerste bij de „Rh. W. B. G." 4) waarvan het stamkapitaal (1700000 Mk.) 1275000 Mk. in handen is van de overheid. Het behoeft wel geen betoog, dat dit schema geen ander dan een formeel karakter draagt. Theoretisch zal deze verhouding zich moeten weerspiegelen bij het gebruik maken van het stemrecht, omdat bij de uitoefening daarvan het stemmenaantal afhankelijk is gesteld van het bezit van het aantal aandeelen. In de praktijk zal zich daarbij dan ook wel een schommeling en afwijking vertoonen, vooral als de particuliere aandeelhouders, zooals dit vrij regelmatig is geschied, zelf weer een maatschappij hebben gevormd, waarin niet altijd eenstemmigheid zal zijn, l) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 70. Kopsch, t.a.p. bldz. 108. *) Ondertusschen is in den loop der tijden hierin verandering gekomen, doordat de „S.E.G." 11% van haar aandeelen heeft vervreemd aan een particuliere maatschappij, wat feitelijk echter geen verschil geeft. 3) Zie: Passow, t.a.p. blz. 32. *) Zit: Passow, t. a.p. bldz. 37. 49 omdat het geen onomstootelijke wet zal zijn, dat altijd het particulier belang scherp tegenover dat der overheid zal staan, ook al worden er ingrijpende beslissingen genomen. De praktijk heeft de mogelijkheid van versnippering van een eenmaal verworven meerderheid voorzien en getracht dit bezwaar te ondervangen. Daarom hebben bepaalde groepen van aandeelhouders hun aandeelen in een z.g.n. „syndicaat" gebracht, teneinde zoo „eine einheitliche, geschlossene Geltungmachung ihrer Stimmrechte zu sichern". Een dergelijke bepaling is opgenomen in het statuut1) van de „Oberrheinische Kraftwerke", dat in § 2 al. 5 bepaalt, dat de particuliere aandeelhouders een syndicaat zullen vormen, waardoor dan de meerderheid is verzekerd. Anderzijds is zulk een syndicaat gevormd door de publiekrechtelijke lichamen, zooals bij de „Elbtalzentrale" in Pirna, waar de gemeenten (aandeelhouders) het „ElbtalElektrizitatsverband" hebben gevormd, dat enkel ten doel heeft op deze wijze in de algemeene vergadering de meerderheid te behouden tegenover de particuliere aandeelhouders. ") Meerdere bepalingen zijn gemaakt, om de eenmaal vastgestelde verhouding en daarmee dan ook de „Einfluszabgrenzung" zooveel mogelijk te kunnen handhaven. In de eerste plaats betreffen die bepalingen de verhooging van het aandeelen-kapitaal zelf. In de vorige § zagen we. welke overwegingen o.a. noodig maakten, verhooging van het aandeelen-kapitaal zoo lang mogelijk uit te stellen. Waar deze taktiek aan grenzen gebonden is. daar ligt het voor de hand, om, wanneer tot uitgifte van nieuwe aandeelen moet worden overgegaan, de aankoop daarvan in enkele opzichten te beperken of aan zekere regels te binden, om op deze wijze de mogelijkheid van machtsverschuiving af te snijden. l) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 86. s) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 102, die bet statuut in zijn geheel in Bijlage III heeft afgedrukt. 50 Daarom werd dan ook regelmatig bepaald, dat de aandeelhouders, op grond van hun aandeelenbezit, een evenredig deel van de nieuwe aandeelen zouden kunnen aankoopen en het dus zelf in handen zouden hebben, de bestaande verhouding te handhaven. „Im Falie der Erhöhung des Stammkapitals steht den Gesellschaftern das Recht der Übernahme nach Verhaltnis ihrer Stammeinlagen zu." Alzoo bepaalde § 5 van het Statuut van de „Rh. W. B. G."x) Slechts ten deele is hierdoor het bezwaar ondervangen, omdat door (latere) verkoop van aandeelen toch nog een wijziging zou kunnen plaats hebben. Met het oog hierop is veelal in de statuten of bij afzonderlijk contract bepaald, dat de aandeelen niet binnen een bepaalden tijd of alleen met toestemming van de algemeene vergadering zullen mogen worden verkocht.2) „Die Geschaftsanteile dürfen bis zum Ablauf des zehnten Betriebsjahres ohne gegenseitige Genehmigung weder verauszert, noch verpfandet werden."8) In geval men toch tot verkoop wenscht over te gaan, hebben de aandeelhouders zich dikwijls het recht voorbehouden, de ten verkoop aangeboden aandeelen tegen een bij het contract vastgestelde som vóór anderen te mogen koopen.4) „Jeder der beiden Gründer hat ein Vorkaufsrecht auf die samtlichen Anteile der anderen und darf in seiner Ausübung nicht gehindert werden. Bevor einer der beiden Gründer dazu übergeht, seine Anteile an der Gesellschaft zu verauszern oder einem Dritten zu übertragen, musz er dem andern davon Mitteilung machen. Vor Ablauf von 15 Jahren nach Inkrafttreten des Gesell- l) Zit Bijlage I § 5. ') Zie ook: Kopsch, t. a. p. bldz. 56, 117. s) Deze bepaling uit het statuut van de „Uberlandzentrale Südharz" G.m.b.H. in Bleicherode vinden we geciteerd bij Passow, t.a.p. bldz. 111. 4) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 112. 51 schaftsvertrages ist eine Verauszerung der Anteile ausgeschlossen."1) C. Regeling van het stemrecht. In het algemeen zijn, ten aanzien van dit punt, geen bijzondere bepalingen gemaakt.2) De toepassing van de wettelijke bepalingen zal dus vooropgaan. De wet8) laat echter de gelegenheid open in de statuten hierover bijzondere bepalingen te maken, waarvan in een enkel geval dan ook is gebruik gemaakt. Zulke bepalingen bedoelen ook veelal de minderheden te beschermen. Zoo heeft de stad Aken de verplichting op zich genomen van haar rechten, uit het aandeelenbezit in de „Aachener Kleinbahngesellschaft" haar toekomende, gedurende een bepaald aantal jaren slechts voor een deel gebruik te maken, zoodat haar stemmenaantal niet boven de helft uitgaat, hoewel ze de meerderheid van de aandeelen heeft.4) De aandeelhouders van het „W. V. E. W." zijn overeengekomen ten aanzien van de uitoefening van het stemrecht geen verbintenis aan te gaan met elkander, teneinde een constante meerderheid in de algemeene vergadering te hebben.6) (Op zichzelf staande kan geen enkele aandeelhouder een meerderheid doen gelden). Terwijl de wet6) reeds voor bepaalde beslissingen een ') Deze bepaling uit het ontwerp-contract van de „Niederrheinische Licht- und Kraftwerke A.G. in Rheydt, is geciteerd bi] Passow, t. a. p. bldz. 100. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 159 v.v. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 337 v.v. 3) Men zie hiervoor: § 252 van het H. G. B. 4) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 116 en 117. <) Zie Bijlage II § 5 al. 5. ") Uit het Handelsgesetzbuch (betr. de A.G.'s): §§205, 207 al. 3. 243 al. 4, 270, 275 al. 1, 2, 288 al. 1, 292 al. 1, 303 al. 1, 304 al. 2; vergel. § 80 al. 2, van de G.m.b.H.Gesetz. Uit de G.m.b.H. Gesetz (betr. de G.m.b.H.) §§ 53 al. 2, 60 al. 1. 52 gequalificeerde meerderheid van de vergadering eischt, zijn toch nog bijzondere overeenkomsten getroffen, waarbij die gevallen nog zijn uitgebreid of verscherpt. Daarbij ligt veelal de bedoeling voor, om die gevorderde verhoogde meerderheid zoo te stellen, dat de enkele aandeelhouders niet kunnen worden overstemd. Zoo bepaalde § 29 x) van het statuut van de „Frankfurter Gasgesellschaft" A.G. te Frankfort a/d. M.: „Beslüsse über Erhöhung des Grundkapitals und über die aus § 282 abs. 1 des H. G. B. folgenden Rechte (betr. Zuteilung neu auszugebenden Aktien) bedürfen eine Mehrheit von sieben Achteln des bei der Beschluszfassung vertretenen Grundkapitals", s) terwijl verder nog meerdere gevallen zijn aangegeven, waarin dezelfde meerderheid vereischt wordt. Eveneens bepaalt de „Rh. W. B. G.", dat */i meerderheid van alle stemmen van het aandeelenkapitaal in bepaalde gevallen vereischt zou zijn. s) Als een bijzonderheid wordt door Passow hier ook nog genoemd en als een bescherming van de minderheden beschouwd, de bepaling, dat de publiek-rechtelijke lichamen, die de meerderheid van de aandeelen bezitten, verplicht zijn, om van de particuliere aandeelhouders of van enkele hunner de aandeelen tegen een vooraf vastgestelden koers over te nemen, voor het geval deze niet met de resultaten van het gemengde bedrijf tevreden zijn. Dergelijke verplichting nam o.a. de stad Dusseldorf op zich, toen zij de meerderheid verwierf van de aandeelen in de „Rheinische Bahngesellschaft." 4) De v stad Straszburg verbond zich, toen zij de meerder- ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 125. 2) De stad zelf bezit hier een 7t van de aandeelen. *) Men zie Bijlage I § 16. 4) Bij gelegenheid hiervan, richtte zij een „Fonds zur Beteiligung an gewerblichen Unternehmungen" op. Zie: Passow, t.a.p. bldz. 118 noot 1, en bijlage IV. Most: Die Gemeindbetciebe der Stadt Dusseldorf, in Schriften des Verein für Sozialpolitik. Bd. 129" bldz. 67, 123 v.v. 53 heid van de aandeelen verworven had, tegenover alle aandeelhouders, die hun aandeelen wilden vervreemden, deze „binnen eine Frist von 3 Wochen nach zu erlassender öffendicher Aufforderung zum Kurse von 150 % abzunehmen." In dit verband wordt ook nog gewezen op het geval, dat de aandeelen soms verdeeld zijn in verschillende soorten, n.m. preferente- en gewone aandeelen, terwijl dan aan de eerste bijzondere rechten en voordeelen zijn toegekend. Zulk een verdeeling vond plaats bij het „Elektrizitatswerk Unterelbe" *) en bij de „Straszburger Straszenbahngesellschaft", *) terwijl dan één van beide categoriën in haar geheel of in handen van de overheid of in die van de particuliere aandeelhouders is. De wet s) erkent zulk een verdeeling met de daaraan verbonden gevolgen, maar stelt den eisch, dat bij belangrijke beslissingen door de bezitters van elke categorie aandeelen afzonderlijk zal moeten worden besloten.4) De „Straszburger Straszenbahngesellschaft" nu gaf hieraan nog een uitbreiding door in haar statuten het volgende op te nemen: „Finden Antrage über den Bau neuer Linien und über Herabsetzung der zurzeit geitenden Tarife im Schosze des Aufsichtsrates nicht einstimmige Annahme, so ist jedes Mitgbed des Aufsichtsrates berechtigt, die Vorlage der Angelegenheit an die Generalversammlung zu verlangen. In diesem Falie findet getrennte Beratung und Beschluszfassung der Vorzugsaktien wie der Stammaktien statt, und es sind zur Übernahme des Baues neuer Linien und zur Herabsetzung der Tarife übereinstimmende Beschlüsse beider Aktiengattungen erforderlich." 6) *) Kopsch, t.a.p. bldz. 113. Zie: Passow, ta. p. bldz. 105. ") Zie: Passow, t.a.p. bldz. 121. ») Men zie: § 185 H.G.B. ') Zie: §§ 275 al. 3, 278 al. 2, 288 al. 3, H.G.B. ') Geciteerd bi) Passow, t.a.p. bldz. 162. 54 § 5. Het bestuur.*) Bij het totstandkomen van de gemengde bedrijven lag het streven voor, om deze „nach kaufmannsschen Grundsatze" te leiden en zooveel mogelijk overeenkomstig particuliere ondernemingen in te richten. Ook hiervoor wilde men zekere waarborgen hebben en hebben de particuliere aandeelhouders bij afzonderlijk contract dit beginsel doen vastleggen of zich van de vertegenwoordigers der publiek-rechtelijke lichamen dergelijke verklaring laten doen. „Es ist verstandlich, dasz das private Aktienkapital entsprechend den Tendènzen seiner Beteiligung Sicherheit dafür haben will, dasz der Betrieb der Aktiengesellschaft durch das Vorwiegen des kommunalen Aktienbesitzes nicht in bureaukratischer oder sonstwie unwirtschaftlicher Weise geführt wird. Es ist deshalb durch den § 7 eine Bestimmung, die dieser Möglichkeit vorbeugen soll, eingeführt worden. Der Betrieb der neuen Aktiengesellschaft soll in wirtschaftlicher Hinsicht ein durchaus kaufmannischer sein." Aldus het geschrift, naar aanleiding van de oprichting van de „Oberrheinische Eisenbahngesellschaft" opgesteld.1) Na afloop van de besprekingen in den gemeenteraad over de oprichting van het „Elektrizitatswerk Straszburg" deelde de burgemeester aan den gemeenteraad o.m. mede: „Ich habe "*) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 169 v.v. Clemens Heisz, t. a.p. bldz. 338 v.v. ') Zie: het citaat uit het „Gründung der Oberrheinischen Eisenbahngesellschaft" bij Passow, t.a.p. bldz. 176. 55 deshalb der anderen Vertragspartei folgende Erklarung abgegeben. Im Falie des zustandekommens des vorliegenden Vertrages werde icb stets meinen ganzen Einflusz dafür einsetzen, das der Vertrag von der Stadt loyal... aufgefaszt werden wird .... Insbesondere soll die Leitung des Werkes eine kaufmannische sein." x) Waar nu van den bedrijfsleider de geheele geest van de leiding en ook het resultaat van het bedrijf afhankelijk is, hebben in het algemeen de particuliere aandeelhouders zich hier bijzóndere rechten betreffende diens aanstelling voorbehouden, hoewel de wijze, waarop dit geschied is zeer verschillend is. Bij bedrijven, die reeds als zuiver particulier bestonden, maar zich geleidelijk hebben omgezet in een gemengd bedrijf, lag het voor de hand, dat de reeds aanwezige directeur(en) en de op particulieren voet ingerichte leiding behouden bleven, wat dan ook bij zulke is geschied en waar dus een uitvoerige regeling veelal is achterwege gebleven.2) Geheel anders is dit het geval bij bedrijven, waarin van den aanvang af particulieren en overheid tezamen gingen. Hier worden regelmatig bepalingen aangetroffen, die aan die particuliere aandeelhouders bij het aanwijzen van bestuurders een zeer belangrijke rol toekenden. Zoo werd tusschen de stad Kassei en de „Algemeine Elektrizitats-Gesellschaft s) te Berlijn bij de oprichting van de „Mitteldeutsche-Elektrizitats-Lieferungsgesellschaft" overeengekomen, dat zoolang de „A.E.G." en de aan haar verbonden maatschappijen daarbij geinteresseerd zijn, zij het recht heeft aan den Raad van Commissarissen voor de vervulling van bestuursplaatsen of van andere door den Raad te benoemen personen, voorstellen te doen. Deze zelfde ,,A.E.G." heeft zich bij afzonderlijk contract, ') Zie: Passow, t. a. p. bldz. 80. ») Zoo bij het „Rh.W.E.W." e.a. *) Kortheidshalve later aangeduid door „A.E.G." 56 als aandeelhouder van het „Elektrizitatswerk Unterelbe", soortgelijke bevoegdheid voorbehouden, terwijl daaraan werd toegevoegd, dat de door haar voorgestelde personen alleen dan konden worden gepasseerd, „wenn wichtige Gründe hierfür sprechen". Bij het „Groszkraftwerk Franken" (Neurenberg) werd in de statuten een soortgelijke bepaling vastgesteld1): Bij de „Oberrheinische Eisenbahngesellschaft" werd contractueel vastgelegd, dat een directeur van de „Süddeutsche Eisenbahgesellschaft" en die van de „Rheinische Schuckertgesellschaft" tezamen gedurende 10 jaar deel zouden uitmaken van het bestuur. Voor het geval een der directeuren uit het bestuur uittrad zou een van deze maatschappijen gedurende de rest van dien tijd het recht hebben een persoon hiervoor aan te wijzen, terwijl hierover nader werd bepaald: „Die Ablehnung dieses Vorschlages kann innerhalb der ersten fünf Jahre nach Beginn der Aktiengesellschaft nur mit einer Mehrheit van s/i der Zahl der Aufsichtsratsmitglieder erfolgen" Een verreikenden invloed wist de „A. E. G." te verwerven bij het „Elektrizitatswerk Reutlingen", waar haar, behalve het recht van aanstelling van den directeur, bovendien nog de bevoegdheid om „den ganzen Betrieb standig zu kontrolieren und den samtlichen Angestellten Anweisungen zu erteilen", werd toegekend. De aanstelling en het ontslag van' het geheele technische personeel zou geschieden „nach den Anweisungen der „A.E.G."" Soortgelijke macht wist de „A. E. G." aan zich te trekken bij de „Saarbrücker Elektrizitats- und Gasvertriebgesellschaft". Een der directeuren werd aangesteld door de „A. E. G.", de andere door de stad Saarbrücken. „Sowie den Betrieb als die Wirtschaftsführung der Vertriebsgesellschaft" nam ze op zich „laufend zu kontrolieren." Enkele voorbeelden worden ook gegeven, waar ten aanzien van het aanstellen van het bestuur geen bijzondere bepalingen zijn gemaakt. *) Zie: Kommunaie Praxis, Jahrg. 1912, kol. 215 v.v. 57 Zoo bij het „Elektrizitatswerk Rheinhessen" en de „Paderborner Elektrizitatswerk- und StraszenbahnA.G.", waar in de practijk hieraan geen behoefte was, omdat bij den aanvang een door de(n) particuliere aandeelhouder!» aangewezen directeur voor een zeer langen tijd werd aangesteld. Een bepaling ontbreekt eveneens bij het „Elektrizitatswerk Rausenmuhle", omdat hier de particuliere aandeelhouder 6 van de 9 leden van den Raad van Commissarissen aanwijst. In tegenstelling met bovengenoemde gevallen, waarin aan particuliere aandeelhoudersbelangrijke invloed werd toegekend, komen ook andere voor, waarin ze bij de publiek-rechtelijke lichamen berust. Dit had plaats bij de „Hessische Eisenbahngesellschaft" *); hier werd bij de oprichting in de statuten bepaald, dat de stad Darmstadt (aandeelhouder) en de particuliere aandeelhouder het recht zouden hebben, zoolang elk tenminste 26% van het aandeelenkapitaal zou bezitten, voor het te benoemen bestuur (vastgesteld op 1 of 2 directeuren) iemand voor te dragen. Bij het „W. V. E. W." b.v. werd het bestuur samengesteld uit 3 directeuren, van wien één werd aangewezen door de stad Dortmund, die daarvoor den directeur van haar electriciteitswerken benoemde. Overeengekomen werd, dat bij dezen de eigenlijke bedrijfsleiding zou berusten. Het district Hohenstein werd als aandeelhouder van de „Überlandzentrale Südharz" het recht toegekend, één van de twee directeuren voor te dragen. Als „ganz abweichend von allen anderen Fallen" noemt Passow ook nog het geval bij de „Krefelder Straszenbahn A.G.", waar de stad Krefeld. nadat zij de meerderheid Van de aandeelen verworven had, een slads-ambtenaar als eenigen directeur van deze maatschappij aanstelde. J) Zie ook: Kopsch, t.a. p. bldz. 108. 58 § 6. De Raad van Commissarissen Dit college, dat zijn taak, die volgens den wetgever») alleen zou bestaan in toezicht houden en controleeren. in de praktijk verder heeft uitgebreid, heeft zich volgens Passow *) langzamerhand ontwikkeld tot deelnemer aan de bedrijfs- Uitgebreide bevoegdheden worden haar dan ook in de statuten toegekend, als het aanstellen en ontslaan van het bestuur, beshssen in belangrijke aangelegenheden, het geven van instructie s en aanwijzingen enz. Het is dan hier ook voor de aandeelhouders van zeer groot belang hoe deze Raad wordt samengesteld en ^ dfeVY°°r2iT ^ dC Vervangende voo'! geSen 9'wichtigste functie bekleedt, zal worden De bijzondere bepalingen, die dit punt betreffende veelvukhg gemaakt zijn, hebben meestal hun plaats gevonden in J) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 162 v.v. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 342 v.v ') Zie: §246 H.G.B. Wat de Nederlandsche wetgeving betreft, door haar wordt reeds een ruimere werkkring verondersteld. Zie hierover: Mr. Polak, t.a.p. bldz. 383 v. 59 een afzonderlijk contract, omdat zij in de statuten toch geen rechtskracht zouden hebben.1) Een enkele maal is de aanwijzing van het aantal zetels in dezen Raad vastgesteld overeenkomstig de deelname in het aandeelenkapitaal. Als voorbeeld wordt genoemd: Het „Kommunales Elektrizitatswerk Mark", waar bepaald werd, dat op de 150.000—300.000 Mk. één, op de 300.000—600,000 Mk. twee, en verder op iedere 300.000 Mk. meer de deelnemer één lid van de Raad van Commissarissen mag aanwijzen.2) De „Rheinische Bahngesellschaft", die overeenkwam met de stad Dusseldorf, toen deze als aandeelhouder toetrad, dat ze „für je ein volle Million Aktienbesitz Anspruch auf je eine Stelle im Aufsichtsrat hat und dasz der Rest der Aktionare auf die übrigen Stellen im Aufsichtsrat Anspruch hat.1) Het „W. V. E. W.", dat aan de aandeelhouders het recht toekent „für die Wahlen zum Aufsichtsrat für je volle ^ seiner Beteiligung am Gesamtaktienkapital ein Aufsichtsratsmitglied vorzuschlagen." 4) Het „Elektrizitatswerk Unterelbe", waar de stad Altona 5 zetels (waaronder die van den voorzitter), de particuliere aandeelhouders 4 zetels tezamen bezetten 5), wat ongeveer J) Zie: §243 H.G.B. §46 van de Genossenschaftsgesetz. De „Reichtsgesetz betr. die Gesellschaften mit beschrankter Haftung", die tot het instellen van een „Aufsichtsrat" niet verplicht, (zie verder § 52). Wel is soms in de statuten bepaald, dat bi) niet-nakoming van de overeenkomsten betreffende de samenstelling van den Raad van Commissarissen de concessie vervalt. Zie: Passow, t. a. p. bldz. 151 noot 2. ') Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 57. *) Zie Passow, t. a. p. bldz. 118; hij teekent hierbij aan, dat deze bepaling voldoende rechtskracht mist, omdat ze in de statuten is opgenomen, t.a.p. bldz. 164 noot 1, 117. 4) Zie: Bijlage II § 2. ') Zie ook: Kopsch, t. a. p. bldz. 113. 60 beantwoordt aan de verhouding van het aandeelenbezit. terwijl'daarbij overeengekomen is, dat de stad verplicht is mee te werken, dat van de voorgestelde personen door de particuliere aandeelhouders, zooveel gekozen worden, dat de verhouding bestendigd blijft. De „Niederrheinische Licht- und Kraftwerke" en het „Elektrizitatswerk Reutlingen", waar de publiekrechtelijke lichamen en de particulieren ieder de helft der aandeelen hebben en ook ieder de helft van de leden van den Raad van Commissarissen kiest. *) Hiernevens komen talrijke gevallen voor, waarin het aantal zetels in den Raad van Commissarissen niet aan de verhouding van het aandeelenkapitaal beantwoordt. Zoo zijn de publiekrechtelijke lichamen overwegend sterker vertegenwoordigd, dan de particuliere aandeelhouders bij het „Rh. W. E. W.", waar de particuliere aandeelhouders slechts 11 van de 29 zetels mogen bezetten. *) Over de samenstelling van den Raad van Commissarissen werd hier verder alléén bepaald, dat de publiekrechtelijke lichamen, die later toetreden als aandeelhouder, onafhankelijk van hun aandeelen-bezit een lid van den Raad van Commissarissen mogen aanwijzen.s) Zoo zijn bij de „Uberlandzentrale Südharz", 3 van de 7 zetels toegewezen aan het district Hohenstein, hoewel dit slechts voor 50.000 Mk. (van het totaal 2.000.000 Mk.) deelneemt.4) Tegenover de voorgaande gevallen, komt het ook meermalen voor, dat de particuliere aandeelhouders in den Raad van Commissarissen de publiekrechtelijke lichamen onevenredig aan het aandeelenbezit overtreffen. Zoo kiest de stad Worms, aandeelhouder (voor 50%) ') Zié ook: Kopsch, t. a.p. bldz. 118. ') Zie: Clemens Heisz, t. a. p. bldz. 343. bldz. 20. ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 165. Hierin ligt de reden, dat het cijfer zich telkens kan wijzigen. 4) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 112. 61 van het „Elektrizitatswerk Rheinhessen" 3 van de 7 leden van den Raad van Commissarissen, waaronder echter den voorzitter.:) Zoo kiest de stad Straszburg als aandeelhouder (voor meer dan de helft) van het „Elektrizitatswerk Straszburg" en van de „Straszburger Straszenbahngesellschaft", slechts 3 resp. 4 van de leden van den Raad van Commissarissen (10 leden), terwijl ze daarbij bedongen heeft, dat ze in beide gevallen „auch in etwaigen Kommissionen des Aufsichtsrats vertreten sein musz," 2) De stad Aken is zeer zwak (1 a 2 zetels) in den Raad van Commissarissen van de „Aachener Kleinbahngesellschaft" vertegenwoordigd.s) De stad Frankfurt a. M. heeft geen enkelen zetel in den R. v. C. van de „Frankfurter Gassgesellschaft", maar heeft zich bijzondere rechten voorbehouden, om den gang van zaken regelmatig te kunnen contröleeren.4) Bij de „Hessische Eisenbahngesellschaft" is tusschen de stad Darmstadt en de „Süddeutsche Eisenbahngesellschaft" overeengekomen,6) dat van de 11 leden van den Raad van Commissarissen, één gekozen zal worden door de provincie Starkenburg, de overigen voor de helft door de beide contractanten. Met de aan ieder ten dienste staande stemmen in den Raad van Commissarissen en de Algemeene Vergadering zouden ze het aan ieder toekomende aantal zetels helpen vervullen. Bij eenvoudige meerderheid van stemmen zou de Raad van Commissarissen uit haar midden twee gelijkgerechtigde voorzitters kiezen. Bij staking van stemmen zou geen besluit tot stand komen. Zoolang echter de stad voor minstens 50 % aandeelen bezit, zal in dit ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 78. ') Zie: Kopsch, t.a.p. bldz. 103. ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 116. *) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 125. s) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 108. 62 geval, wanneer het personen betreft, hij gekozen zijn, wien de vertegenwoordiger van de stad aanwijst. De vertegenwoordiging van de pubüekrechtelijke lichamen n den Raad van Commissarissen is gewoonlijk opgedragen aan het hoofd van de bestuurslichamen (burgemeesters enz.). Zijn er meerdere plaatsen daarbij te bezetten, dan worden daaraan leden van het bestuur (stad, provincie e.a.) toegevoegd, terwijl dan bepaald is, dat deze personen ophouden lid te zijn, wanneer ze den overheidsdienst verlaten, en dat de bijzondere voordeden uit hun lidmaatschap voortspruitend (als tantièmes en andere vergoedingen) moeten afgedragen worden aan het lichaam, dat ze vertegenwoordigen, waarvoor dit dan weer dikwijls de financieele verplichtingen overneemt. *) 4) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 213 § 11. 63 § 7. Verdere belangrijke bepalingen. De hier nader volgende bepalingen, die in de statuten of afzonderlijke contracten soms zijn opgenomen, betreffen veelal onderwerpen, die niet van zulk een algemeen geldende beteekenis zijn, als de hiervoren besprokene. Immers behoor en ze meer tot die, welke noodig zijn voor meer bijzondere en speciale uitwerking van het contractueel verband tusschen partijen, terwijl de hiervoor aangegeven bepalingen daarvan de kern uitmaken. De belangrijkste van die bepalingen volgen hier dan. A. Bepalingen over de uitbreiding van de onderneming. Niet zelden worden hierover (dikwijls nauwkeurige) formuleeringen gemaakt. Overeengekomen wordt dan, dat de publiek-rechtelijke lichamen (aandeelhouders) het recht zullen hebben, te eischen, dat de onderneming wordt uitgebreid. Daaraan wordt dan tevens de voorwaarde verbonden, dat zij het benoodigde kapitaal zullen verschaffen en zekerheid zullen stellen, dat de maatschappij door deze uitbreiding geen onmiddellijk verlies zal lijden. Dit werd bij het totstandkomen van de „Oberrheinische Eisenbahngesellschaft" aldus geformuleerd: „Die Vertragschlieszenden sichern der Stadtgemeinde Mannheim zu, dasz die Oberrheinische Eisenbahngesellschaft *) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 172 v. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 347 v.v. 64 ihr gegenüber die Verpflichtung zum Bau und Betrieb derjenigen Bahnen, Anlagen und Einrichtungen zur electrischen Licht- und Kraftversorgung innerhalb des Interessengebiets der Aktiengesellschaft übernimmt, deren Bau und Betrieb die Stadtgemeinde Mannheim beantragt. Voraussetzung ist jedoch, dasz die Stadtgemeinde Mannheim der Oberrheinischen Eisenbahngesellschaft das zum Bau erforderliche Kapital darleiht und ihr für die beim Betrieb erwachsenden Ausfalle an der Verzinsung und Tilzung dieses Kapitals aufkommt. Die von der Stadtgemeinde auf Grund dieser Garantie gezahlten Betrage sind ihr aus etwaigen Betriebsüberschüssen künftiger Jahre vorweg zu erstatten." De stad Dusseldorf stelde, toen ze als aandeelhouder van de „RheinTsche Bahngesellschaft" wilde toetreden, voor o.a. de volgende bepalingen op te nemen (die werden geaccepteerd): „Falls die Stadt Dusseldorf durch ihren Aktienbesitz die Erweiterung des Bahnnetzes beantragt oder durchsetzt, hat sie eine Mindestbrutto-Einnahme von 35 Pf. für das zweiachsige Wagenkilometer auf den von ihr beantragten und durchgesetzten Strecken zu garantieren. Soweit die Vèrtreter der Stadt Dusseldorf durch den Aktienbesitz der Stadt die Ausführwng von Anlagen gegen den Willen der übrigen Aufsichtsratsmitglieder und der übrigen Aktionare durchsetzen, hat die Stadt Dusseldorf der Rheinischen Bahngesellschaft die hierzu erforderlichen Mittel in Höhe bis zu 5000000 Mk. zu dem jeweilig üblichen Zinsfusze für Stadt Dusseldorf-Obligationen zur Verfügung zu stellen."1) In het nieuwe contract, dat de stad Straszburg met de tramwegmaatschappij (naar aanleiding van het verwerven van de meerderheid van de aandeelen) afsloot, werd de bepaling opgenomen, dat deze verplicht was nieuwe banen te bouwen en exploiteeren, als de behoefte van het verkeer 'O Zie: Passow, t.a.p. bldz. 118. 65 dit eischte. Werd deze verplichting gehandhaafd tegen het verzet vau de maatschappij in, dan was de stad verplicht bij verlies een zekere (in het contract bepaalde) vergoeding uit te keeren aan de maatschappij. *) Bene bepaling, die eigenlijk tegenovergesteld is aan de vorige, is de volgende: „Die Stadt wird eine Erhöhung des Kapitals der Gesellschaft nicht ablehnen und mit den ihr gehörigen Aktien für die Erhöhung stimmen, sofern die Erhöhung für Bauten oder Erweiterungen bestimmt ist, bei den eine Verzinzung des investirten Kapitals nachgewissen ist, welche die von der Stadt für ihre Anleihen zu zahlenden Zinsen um 2 % übersteigt." B. Bepalingen, die tusschen de contractanten onderling en tegenover de gemeenschappelijke onderneming de concurrentie uitsluiten.") Het meest belangrijke is het zgn. „Demarkationsver trag", een contract, waarbij de arbeidssfeer aan de partijen wordt toegewezen. Zulk een contract werd afgesloten bij de oprichting van het „W. V. E. W. in Kruckel", waarbij aan het „Rh. W. E. W.", het „Elektrizitatswerk Dortmund", het „Elektrizitatswerk Westfalen" en het „W. V. E. W. in Kruckel" ieder hun arbeidsveld werd aangewezen, terwijl daarbij tevens een belangrijk gebied, aan elks arbeidsveld grenzend, voor de concurrentie werd vrijgelaten. *) Op het voetspoor hiervan aijn meerdere zulke contracten afgesloten, vooral door het „Rh. W. E. W." 4) Dikwijls is de bepaling erbij opgenomen; dat de aangrenzende werken de verplichting hebben, door aan elkander l) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 106. *) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 174 v. Clemens Heisz, t. a. p. bldz. 357 v.v. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 58. Kopsch, t.a.p. bldz. 116. 4) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 10. 66 aan te sluiten, over en weer elkander in dringende gevallen van stroom te voorzien.*) Daarnaast staan ook gevallen, dat deze bepalingen niet in een afzonderlijk contract (..Demarkationsvertrag") maar in de statuten zijn neergelegd. Zoo werd bij de oprichting van de „Oberrheinische Eisenbahngesellschaft", (haar doel was de bouwen exploitatie van trams enz. om de stad Mannheim), bepaald, dat de stad Mannheim, die als aandeelhouder toetrad, voor het gebied, dat ze met haar eigen trams en electriciteitswerk exploiteerde, terwijl deze dan ook niet in de maatschappij werden ingebracht, buiten de concurrentie werd geplaatst.*) Tusschen de stad Straszburg en het „Elektrizitatswerk Straszburg" werd overeengekomen, dat „der Umkreis von 100 Km. von beiden Vertragsteilen als die natürliche Interessensphare des Elektrizitatswerkes Straszburg wird angesehen" en dat hunnerzijds geen werk zou worden opgericht, om te concurreeren of iets zou worden gedaan, om de concurrentie door derden in de hand te werken. C. Bepalingen, die aan de particuliere aandeelhouders zekere monopolie's verschaffen tegenover het gemengde bedrijf.8) Deze monopolie's zijn te onderscheiden in: a. monopolie's van leveringen aan het werk zelf; b. monopolie's van levering van materiaal en installatie's aan de afnemers. Wat nu de eersten betreft, deze worden veelvuldig aangetroffen, hoewel men ze niet vindt bij het „Rh. W. E. W.", dat altijd als het type van een gemengd bedrijf wordt genoemd. Wel zijn ze een enkele maal ook hier door de directie in afzonderlijke gevallen voorbehouden, maar een overeenkomst *) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 10 noot 3, 56. ») Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 112. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 175 v.v. Clemens Heisz, t.a.p. bldz. 349 v.v. 67 hieromtrent werd door de particulieren en publiek-rechtelijke lichamen (aandeelhouders) niet getroffen. Daarentegen komen ze regelmatig voor, als bezitters van electrotechnische fabrieken als aandeelhouder toetreden. Hierdoor verkrijgt deze particuliere aandeelhouder het recht, om (veelal gedurende een bepaalden tijd) alles te leveren, wat noodig is voor het bedrijf (machines, kabels, kolen, enz.) of wel bij nieuwen aanleg naast de levering zelf, het werk uit te voeren (zgn. „Bauvertrag"). „Sie haben sich nicht nur ausbedungen, dasz die erste Anlage vollstandig von ihnen auszuführen ist, sondern sie haben sich regelmaszig auch zu sichern lassen, dasz auch alle Nachlieferungen innerhalb eines langeren (meist lOjahrigen) Zeitraumes ihnen zufallen."1) Zulk een „bouwcontract" werd afgesloten o.a. tusschen de „A.E.G." en het „Elektrizitatswerk Unterelbe", waarbij aan de „A. E.G." de bouw van een nieuwe centrale werd opgedragen, terwijl haar verder ook de herstelling en de uitbreiding van het werk werd toevertrouwd.2) Ook wist de „A.E.G." bij de „Electrizitat- und Gasvertriebgesellschaft in Saarbrucken" gedurende 10 jaar alle leveringen voor het stroomverzorgingsnet voor zich te bedingen.3) Bij het „Kommunales Elektrizitatswerk Mark" werd in een afzonderlijk contract bepaald, dat de accumulatorenfabriek, die als aandeelhouder toetrad, gedurende 10 jaar de levering van de benoodigde accumulatoren zou hebben. Ontbreken zulke monopolie's volgens contract, dan zijn ze toch feitelijk aanwezig, waar deze firma's zich een beslissenden invloed op de bedrijfsleiding hebben weten te verwerven4), zooals de „A. E. G." dit meermalen heeft weten te bewerken. l) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 175. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 106. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 110. Kopsch, t.a.p. bldz. 114. 4) Zie: Passow, t.a.p. bldz. 175 noot 1. 68 Wat de tweede soort monopolie's betreft, waarbij de particuliere aandeelhouders zich het recht hebben voorbehouden, alleen de benoodigde materialen en installatie's te mogen leveren en uitvoeren voor de verbruikers, deze komen in geen enkel contract voor, volgens Clemens Heisz. De voornaamste reden ligt volgens hem daarin, dat het in de meeste Duitsche bondsstaten aan de gemeenten verboden is, dergelijke monopolie's te verleenen. Dat ze echter feitelijk wel voorkomen 1), blijkt ook hieruit, dat het „Groszkraftwerk Franken" in zijn statuten het verleenen van dergelijke monopolie's uitdrukkelijk verbood.*) Bovendien is hier ook weer van beteekenis, wat gezegd werd bij de bovenstaande monopolie's van den invloed, dien de (aandeelhouders) electriciteitsfirma's hebben weten te verwerven op de bedrijfsleiding. D. Bepalingen betreffende de tarieven.8) Een bepaling, die de verlaging van het tarief beperkt, werd getroffen bij de „Hessische Eisenbahngesellschaft", waarbij zonder toestemming van de „Süddeutsche Eisenbahngesellschaft" of haar opvolgers, mits in het bezit van minstens 26 % van het aandeelenkapitaal niet mocht worden overgegaan tot vermindering van de tarieven van de stedelijke electrische trams. Een bepaling, waarbij tariefverhooging wordt beperkt en maximumprijzen zijn vastgesteld, komt meer voor. Zulk een uitvoerige regeling werd getroffen bij het „Elektrizitatswerk Unterelbe",4) waarbij de stad Altona bedong, dat tarieven niet mochten worden verhoogd, zonder toestemming van het stedelijk bestuur; dat ze in Altona nieï hooger mochten zijn, dan in Hamburg, en dan bij ') Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 108. 1 Zie: Kommunale Praxis, Jahrg. 1912. kol. 215 §2. Kopsch, t. a. p. bldz. 110. 1 Zie: Cl emens Heisz: t.a.p. bldz. 359 v.v. 4) Zie ook: Kommunale Praxis, Jahrg. 1912, kol. 483. 69 andere bedrijven, die onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden werken; dat in dat geval en verder na een bepaald aantal jaren op verlangen van den magistraat de algemeene tarieven moeten worden verlaagd.:) Verminderde tarieven voor straatverlichting of voor verlichting van gebouwen hebben de publiekrechtelijke lichamen soms voor zich bedongen, terwijl de verplichting daarbij meestal op hen rust, al de benoodigde stroom van de onderneming te betrekken. In de oprichtingsacte van het „Groszkraftwerk Franken", werd het afsluiten van zulk een contract met verminderd tarief aan bepaalde afnemers toegestaan, terwijl daarbij tevens bepaald werd, dat dit eerst zou kunnen geschieden als de winst minstens 7 % van de oorspronkelijke kosten van aanleg bedroeg. Dergelijke bepaling, echter zonder die voorwaarde, werd getroffen bij het „Elektrizitatswerk Unterelbe". E. Bepalingen omtrent den duur en opheffng van het contract.2) Deze bepalingen ontbreken natuurlijk niet, maar ze ontleenen hare belangrijkheid niet aan de vaststelling van den duur of de wijze, waarop en den tijd, waarbinnen de wil tot ontbinding moet worden aangekondigd, maar aan de min of meer uitvoerige regeling die getroffen is, ten aanzien van al hetgeen tot de onderneming behoort, wanneer tot ontbinding wordt overgegaan. In het bijzonder, wanneer de publiek-rechtelijke lichamen als aandeelhouder toetraden en tevens hun eigen werken (trams, centrale's enz.) inbrachten, zijn uitvoerige bepalingen daaromtrent gemaakt, omdat, waar het ondernemingen betreft, waarbij het maatschappelijk leven ten zeerste betrokken is, een toestand van onzekerheid dienaangaande niet gewenscht was. l) Zit ook: Passow, t. a. p. bldz. 77 noot 1. *) Zit: Clemens Heisz, t. a. p. bldz. 364 v.v. 70 Waar zich hier ook de grootste verscheidenheid biedt, moet met een enkel voorbeeld worden volstaan.*) Zoo kreeg bij het „Elektrizitatswerk Unterelbe" (opgericht in 1912) de stad Altona het recht, om na 10 jaar (terwijl het contract voor 50 jaar werd afgesloten) reeds de aandeelen van de particuliere aandeelhouders te mogen aankoopen tegen 22K X de zuivere winst of een koers van minstens HO %, terwijl ze na 15 jaar en vervolgens na iedere 10 jaar het geheele werk of slechts het electriciteitswerk, noodig voor de verzorging van de stad kon aankoopen, terwijl daarvoor de koopprijs nauwkeurig was vastgesteld.*) Bij de „Hessische Eis enbahngesellschaft" (opgericht in 1912) werd aan de stad Darmstadt, die haar trams en electriciteitswerk in de onderneming inbracht, het recht toegekend, om later de geheele aanleg terug te koopen. Het statuut8) bepaalde daarover: De duur van het contract is onbepaald. Vanaf 1 April 1942 heeft de stad het recht, zoowel in geval van opheffing van het bedrijf als bij ontbinding van de maatschappij, de geheele aanleg, met alles wat daartoe behoort, over te nemen. Maakt ze van dit recht geen gebruik, dan loopt het contract telkens voor een periode van 5 jaar verder. In het eerste geval en telkens na zulk een periode moet de stad, wanneer ze van haar recht gebruik maakt, dit binnen 2 jaar voor het aanbreken van dit tijdstip aanzeggen. Het gevolg hiervan is, dat onmiddellijk onderhandelingen moeten worden geopend over het vaststellen van de overnemingsprijs. Is men binnen drie maanden niet tot overeenstemming gekomen, dan moet een commissie van deskundigen worden ingesteld. Wat de overname betreft, de prijs wordt vastgesteld in ') Zie verder: Passow, ta.p. bldz. 73, 115, 123. *) Zie ook: Passow, t.a.p. bldz. 107. Kopsch, t.a.p. bldz. 113. *) Zie het gedeelte daaruit geciteerd bij Passow, t.a.p. bldz. 73 v. 71 1942 uit de helft van de reëele waarde + de waarde van de opbrengst (terwijl nader is bepaald, hoe deze wordt vastgesteld), in 1952 uit */s van de reëele + Ys van de waarde van de opbrengst, terwijl in 1962 alleen de geheele reëele waarde in aanmerking komt.x) F. Bepalingen ten behoeve van de arbeiders en beambten.2) Door de publiek-rechtelijke lichamen is algemeen, bij het toetreden als aandeelhouder van een gemengd bedrijf, (als ze tevens hun eigen werken inbrachten), bedongen, dat ook al hun personeel, onder dezelfde voorwaarden als waaronder het reeds werkte, zou worden overgenomen.s) In een afzonderlijk contract komt nog bovendien het volgende voor: het bestuur heeft de toestemming noodig van den Raad van Commissarissen en in dringende gevallen alleen die van den (c.q. plaatsvervangenden) voorzitter, als het het uit den stadsdienst overgenomen personeel wil ontslaan of met hen een contract wil afsluiten, waardoor hun arbeidsvoorwaarden worden gewijzigd. Verder strekt zich de bijzondere bemoeienis van de overheid ten behoeve van het personeel niet uit. Passow noemt een enkel geval, dat hierop een uitzondering maakt. De stad Straszburg heeft hier bij de oprichting van het Elektrizitatswerk Straszburg" bijzonderen invloed weten te verwerven, doordat het navolgende werd overeengekomen:*) Het gemengde bedrijf is verplicht zijn in de stad werkzaam zijnde personeel een behoorlijk loon te waarborgen. Op verzoek van den burgemeester moeten de traktement- en loonstaten overlegd en de genoegzaamheid van traktementen en loonen worden aangetoond. !) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 409. *) Zie: Passow, t. a. p. bldz. 180 v.v. 3) Zie ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 108. 4) Zie hierover ook: Kopsch, t.a.p. bldz. 103. 72 Zijn ze naar het inzicht van den burgemeester onvoldoende, dan moeten ze overeenkomstig zijn beschikking worden verhoogd. Een pensioenkas moet worden gevormd, voor de pensioeneering van het invaliede personeel, welke kas bij terugkoop van het werk door de stad zonder vergoeding op de stad overgaat, die zich dan verplicht een bepaald bedrag ineens ter beschikking van de kas te stellen. Het personeel mag voor den inleg in de kas niet gekort worden op het inkomen. Het moet toestaan, dat de meerderjarige arbeiders commissies vormen, voor wier bevoegdheden enz. hetzelfde geldt als voor de commissies bij de stedelijke bedrijven. Moet zulk een commissie worden gehoord en komt geen vergelijking tot stand, dan kan door beiden de beslissing van den burgemeester worden gevraagd. Het coalitie-recht van het personeel moet worden erkend. Aanstelling of ontslag van het personeel mag niet afhankelijk worden gesteld van godsdienstige opvattingen of van het lidmaatschap van een politieke- of vakvereeniging. Toen later de stad Straszburg ook toetrad tot de trammaatschappij werd alleen in het contract bepaald, dat „wahrend der Vertragszeit keine Verschlechterung der Versorgungsrechte des Personals" mocht ontstaan. Echter werd hier ten behoeve van de stedelijke beambten overeengekomen, dat in bepaalde omstandigheden op verzoek van den burgemeester aan, tot een bepaalde hoeveelheid (250) daartoe aangewezen, personen met hun leerplichtige kinderen kaarten en abonnementen tegen verminderd tarief zouden worden afgegeven. Bij de „Hessische Eisenbahngesellsshaft" moet een commissie „zur Beratung des Vorstandes" worden gekozen naast den Raad van Commissarissen, bestaande uit 2 leden, gekozen door de stad Darmstadt en de particuliere aandeelhouders; bij verschil van meening krijgt deze een derde lid toegevoegd. Behalve andere bevoegdheden, die haar werden 73 toegekend, werd ook nog bepaald: „Auch die Arbeits- und Dienstordnungen, die Lohn- und Gehaltstarife 'sind dieser Kommission vorzulegen, bevor sie in Kraft gesetzt werden.1) In een afzonderlijk contract is bepaald, dat overeenkomstig de bij de stedelijke bedrijven reeds bestaande, ook hier inrichtingen moeten in het leven geroepen, die het bestuur volledig inlichten over belangen en wenschen van geheel het personeel. Met uit hun midden gekozen vertrouwensmannen moet overleg gepleegd. „Insbesondere soll auch der Vorstand der neuen Aktiengesellschaft in allen geeignet erscheinenden Fallen (so bei der Entscheidung über Antrage, Wünsche und Beschwerden allgemeiner Natur) die Vertrauensmanner des Personals oder der Ausschüsse anhören." ') Zie: Passow, t.a.p. bldz. 167, 7-1 HOOFDSTUK III. Beoordeeling. Beschouwden we in het vorige hoofdstuk de ontwikkeling en inwendige organisatie van het „gemengde bedrijf", zooals het zich in korten tijd in Duitschland heeft ontwikkeld, thans moet aan de hand van die gegevens onder de oogen worden gezien, in hoeverre dit bedrijfsinstituut elementen bevat, die recht geven, dat een ruimere en breedere toepassing wordt voorgestaan. We stellen ons voor, de licht- en schaduwzijden zooveel mogelijk naar voren te brengen, om dan tenslotte ons standpunt gemakkelijker te kunnen bepalen. Alvorens echter hiertoe over te gaan, moet eerst een vraag worden beantwoord, die indirect van bijzondere beteekenis is, of het n.m. aan de overheid in het algemeen geoorloofd is, wanneer ze een bedrijf uitoefent, daaruit winst te halen? Stelt men zich toch op het standpunt, dat het aan de overheid daarbij niet geoorloofd is, winst te halen, dan heeft men hierdoor al aanstonds zijn houding bepaald, want dan kan er van een welwillende houding tegenover het „gemengde bedrijf" geen sprake zijn. Immers zou men dan de overheid toestaan langs indirecten weg te verkrijgen, wat men haar verbood langs directen weg te verwerven. Maar tevens was dan alle bestaansgrond voor het „gemengde bedrijf" afgesneden, omdat het zeer wel is in te zien, 75 dat geen particulieren zouden te vinden zijn voor een samenwerking met de overheid in bedrijven, waaraan altijd groote risico verbonden zou zijn, terwijl dan a priori het behalen van een (althans redelijke) winst was uitgesloten. De wenschelijkheid van het onder oogen zien van genoemde vraag, blijkt dus hieruit voldoende. Hoewel deze vraag voor ieder overheidsbedrijf (staat, provincie, gemeente) geldt, wordt ze toch vrijwel algemeen bij het gemeentebedrijf ter sprake gebracht. Op deze vraag meenen we te moeten antwoorden, dat de winst als rechtsgrond moet verworpen, maar als gevolg kan worden aanvaard -1) Dat de overheid haar winstbejag nooit als rechtsgrond mag beschouwen, m.a.w. dat 'ze nooit een bedrijf mag ter hand nemen enkel en alleen om hierdoor gemakkelijker aan de door haar benoodigde inkomsten te komen, volgt uit onze in het eerste hoofdstuk verdedigde opvatting van de taak der overheid. Maar dat zij, wanneer zij eenmaal een bedrijf aan zich heeft getrokken, met inachtneming van de zorg voor de belangen, waarvoor ze heeft op te komen, die bedrijven economisch, inricht, d.w.z. zoodanig^ dat de kans op het maken van winst zeer groot is, achten we een der doeleinden te zijn, welke zij heeft na te streven. Dat de gemeente uit haar bedrijven winst kan trekken wordt in het buitenland, speciaal in Duitschland, practisch aanvaard en theoretisch verdedigd.8) Ten onzent kan deze J) Men zie: Mr. Patijn, in zijn reeds geciteerd praeadvies, bldz. 10, en daartegenover het praeadvies over dezelfde vraag van W.H. Vliegen bldz. 1 v.v. Mr. P. A. Diepenhorst: Sociale gemeentepolitiek, bldz. 36 v.v. J. A. Nederbragt: t.a.p. bldz. 21 v.v. Mr. V. Rutgers: Overheidsbedrijf, in het Procesverbaal van het 2e Christel. Soc. Congres 1919. bldz. 71 v. *) Zie daarover:^. Mombert: Die sazialpolitiach* Bedeutung der Gemeindetmternckmnngen in de Verhandlungen des Vereins für Sozialpolitiek in Wien, 1909 en verder uit de debatten daarover, bldz. 217 v. 76 politiek geen onverdeelde instemming verwerven en ontvangt van menige zijde niet geringen tegenstand. „De afgeschafte gemeente-accijnzen komen hier vermomd terug in de bijdragen uit de winst der ondernemingen in de gemeentekas gestort." *) Dit is het bezwaar, dat tegen het winstgevend beheer van het overheidsbedrijf wordt ingebracht.*) Deze gemeente-accijnzen toch, die in 1865 zijn afgeschaft, welke maatregel „de Gemeentewet tot blijvend sieraad strekt", zouden onder de vermomming van winst uit het gemeentebedrijf zijn teruggekeerd. Een belasting dus, maar dan één in zeer slechten vorm, daar ze geen rekening houdt met de „draagkracht" van de verbruikers. Moeten nu in deze bedrij f s winsten de accijnzen worden gezien? Alvorens deze vraag te beantwoorden, moet de nadruk worden gelegd op het feit, dat in 1865 de gemeente-accijnsen wél. maar de staatsaccijnsen niét zijn afgeschaft en dus in den grond van de zaak hier niet van een principieel verzet tegen de accijnsen als zoodanig kan worden gesproken.*) Maar wanneer we overigens een vergelijking maken, zien we, dat ze niet zijn gelijk te stellen met de accijnsen.4) Immers de overwegingen, die tot de afschaffing hebben geleid n.m, de opheffing van de belemmeringen van het verkeer, de besparing van de hooge inningskosten, de opheffing van de aanleiding tot smokkelarij, kunnen zich niet doen gelden, om van het trekken van winst uit de gemeentebedrijven afkeerig te zijn. Moet dan toch aan deze inkomsten het karakter van een belasting worden toegekend? ') Zie: P. L. Tak: De Gemeentebedrijven, in de Kroniek van 1 Juni 1902. *) Zie ook: het reeds genoemde praeadvies van W. H. Vliegen bldz. De Gemeente van 15 Maart 1909 en 15 Mei 1910. 3) Zie: Jhr. Mr. ]. A. Stoop van Str ij en: Opmerkingen over Verbm en Volkswelvaart, den Haag 1910, bldz. 103. 4Ï Zie hierover: Mr. Pafiïn in riin reeds aeciteerd Draeadvies, bldz. 10' 77 Tweeërlei oorzaak is er, die dwingen deze met belasting (en wel indirecte) op één lijn te stellen.x) Deze winsten, die het gemeentebedrijf afwerpt, hebben toch tengevolge, dat ze, waar ze met de andere belastingen in één gemeenschappelijke kas vloeien* die andere belastingen verminderen. Maar bovenal vindt het zijn oorzaak hierin, dat de bedrijven, die de gemeente uitoefent 'tzij naar hun aard 't zij feitelijk monopolie's zijn, zoodat de verbruikers alleen op deze bedrijven zijn' aangewezen. Wel is het waar, dat men evengoed buiten die zaken kan leven, die de stad levert (b.v. gas. electriciteit enz.) maar, wanneer men eenmaal daarvan gebruik wil maken, moet men toch bij het gemeentebedrijf terecht komen, zoodat men bij het gebruik van die zaken belasting betaalt voorzoover de betaling de kostprijs overtreft. Echter moet hier op het verschil met de eigenlijke indirecte belastingen met nadruk worden gewezen, n.m. dat de opbrengst uit het overheidsbedrijf altijd een betaling in zich sluit voor bewezen diensten of geleverde goederen, maar ook, dat het stijven van de schatkist nooit het doel mag zijn van gemeenteexploitatie, terwijl de belastingheffing dat wel is. Aangenomen nu, dat in de winst uit het gemeentebedrijf een belasting moet worden gezien, dan kunnen hier meer voordeden *) worden genoemd boven de andere indirecte Verbruiksbelastingen.s) Zoo oefenen de prijszettingen geen sterken druk uit, daar ze zeer geleidelijk werken. Ook kunnen zij, die anders moeilijk in de gemeentebelasting kunnen worden betrokken, eenigermate meedragen in de kosten. Dit is niet zonder beteekenis. Immers de sociale zorg der gemeenten breidt zich hoe langer hoe meer uit. Daarom mag niet als een onbillijkheid worden !) Zie: Mr. Patijn, t.a.p. bldz. 12. Dr. Mom bert, t.a.p. bldz. 163 v.v. ^ Zie: Mr. P. A. Diepenhorst, t.a.p. bldz. 40. *) Over de vraag: of en in hoeverre indirecte belastingen in het algemeen verdedigbaar zijn zie men Jhr. Mr. Stoop van Strijen, t.a.p.bldz 104 v.v. 78 beschouwd, dat iedereen, ook de min-gegoeden bijdragen in de kosten door betaling boven den kostprijs, daar toch die sociale zorg der gemeenten overwegend deze volksklasse ten goede komt. Verder zijn hier geen inningskosten aan verbondenBovenal is ook van beteekenis, dat door deze prijspolitiek de opdrijving der directe belastingen op onmerkbare wijze wordt gedrukt. Dit is in het algemeen van belang, omdat het opvoeren van directe belastingen aan grenzen gebonden is.1) Niet absoluut, want zoolang er iets „tchalen" is, kan de fiscus eischen, maar wel redelijkerwijs. Maar voor de gemeenten klemt dit des te meer. Immers het belastinggebied is in 1865 belangrijk ingekort voor de gemeenten. Bovendien kleeft aan deze belasting-heffing het bezwaar, dat ze plaatselijk is èn dus iedereen, wien ze niet aanstaat, zich daaraan vrijelijk kan onttrekken, zooals de praktijk telkens weer bewijst, dat plaats heeft. Daartegenover staat, dat het begrootingscijfer telkens al grooter wordt, waardoor de gemeenten genoodzaakt zijn uit andere bronnen hun opbrengsten te zoeken en uit bestaande te vermeerderen. Tot de indirecte belastingen, die nu eenmaal geen genade kunnen vinden in veler oogen, behoeft men dan geen toevlucht te nemen. Niet het minst moet als een voordeel worden genoemd, dat hier met de „draagkracht" van de verbruikers kan worden rekening gehouden.2) Het bezwaar, dat dit niet geschiedt, dat allen dezelfde prijs moeten betalen en dus de mindere klassen naar evenredigheid zwaarder gedrukt worden, is het zwaarste argument, dat tegen de indirecte belasting in het algemeen en tegen de winst uit het overheidsbedrijf in het bijzonder wordt aangevoerd.8) Dit bezwaar nu kan hier met succes ondervangen worden. J) Zie: Jhr. Mr. Stoop van Strijen, t.a.p. bldz. 95 v.v. !) Zie: Mr. V. H. Rutgers, t.a.p. bldz. 71. Mr. Pat ij n, t.a.p. bldz. 14 v.v. Dr. Mombert, t. a. p. bldz. 164 v.v. s) Zie ook: }. Gerritsz, t.a.p. bldz. 519 v. 79 Waar we nu enkele bezwaren tegen deze prijspolitiek hebben onder de oogen gezien, meenen we, dat de winst uit het overheidsbedrijf als gevolg kan aanvaard uit de volgende overwegingen: le. Waar de overheid op grond van maatschappelijke belangen een bedrijf naast, wordt dat belang niet alleen gediend door den prijs der producten en diensten zoo laag mogelijk te stellen, maar ook $001 een gezonde financieele toestand, waartoe het batig saldo van het bedrijf kan bijdragen.1) 2e. Het is onmogelijk, de bedrijven zoo te exploiteeren, dat ze zonder overschot werken. Immers bij elk bedrijf is de conjunctuur van meer of minder beslissende beteekenis (b.v. bij gas de wisselende prijs der steenkolen), zoodat bij de geringste wijziging van de markt tariefverandering zou moeten volgen. Maar ook zou het afwezig blijven van overschot een positieverbetering der arbeiders ten zeerste belemmeren, omdat ze in elk geval tariefverhooging na zich zou moeten sleepen. 3e. De winsten uit de bedrijven geven de overheid de middelen in de hand, om aan haar steeds grooter wordende sociale zorgen met meer succes zich te kunnen wijden. De kracht hiervan wordt steeds meer erkend, zoodat zelfs principieele tegenstanders hierin een rechtvaardiging vinden, om tarieven te verhoogen, als de totstandkoming van een groot sociaal werk daarvan afhankelijk is.2) Uit het bovenstaande blijkt dus, dat uit dien hoofde een verzet tegen het „gemengde bedrijf" niet wel gerechtvaardigd is. Thans kunnen we dus overgaan tot het bespreken van de licht- en schaduwzijden, die het „gemengde bedrijf" aankleven. Eerst zal op de lichtzijden worden gewezen. Uit het vorige hoofdstuk bleek ons, dat de bedoeling voorlag bij het totstandkomen van de verschillende gemengde bedrijven, dat het bedrijf en de leiding geheel naar particulier model l) Zie ook: Theodardus Emonds. t.a.p. bldz. 35. 1 Zie: Mr. Rutgers, t.a.p. bldz. 72. 80 zou worden ingericht en op particuliere leest zou worden geschoeid, en dat daarvoor in verschillende vormen waarborgen werden gezocht, dat daarvan niet zal worden afgeweken. Deze inrichting als particulier bedrijf biedt velerlei voordeelen boven het overheidsbedrijf. Hier dringt zich allereerst de vraag op of die bezwaren, die zoo tegen het overheidsbedrijf in het veld worden gebracht, niet eenvoudig zijn te ondervangen door de naamlooze vennootschap, waarvan de overheid het bezit heeft van de aandeelen (de privaatrechtelijke bestuursvorm dus) zooals reeds een enkele maal is toegepast bij de provinciale electriciteitsvoorziening enz. We meenen hierop ontkennend te moeten antwoorden, niet, zooals von Iterson meent1), omdat deze rechtsvorm hieraan zou in den weg staan, maar, wijl het ons voorkomt weinig verschil te geven, daar alleen de vorm anders is, terwijl toch het wezen (overheidsbedrijf) hetzelfde blijft. Wel is hier grooter vrijheid betreffende de bedrijfsleiding mogelijk en zal b.v. de personeelskwestie zich hier in zachter vorm voordoen, maar het lijkt ons toe, een gradueel, geen principieel verschil te geven. In onmiddellijk verband hiermee doet zich een andere vraag voor. Welk verschil geeft het dan,'of we te doen hebben met een overheidsbedrijf of met een particuliere naamlooze vennootschap, die, zooals hier bijna altijd het geval is, van grooten omvang is? Immers missen we hier het diepingrijpend risico bij den ondernemer, maar bovenal kan niet worden geloochend, dat de naamlooze vennootschap zich van een staf van beambten moet bedienen en dus een zeker bureaucratisch beheer niet kon worden gemist. Vooral het laatste heeft sommigen ertoe gebracht, de naamlooze vennootschap gelijk, zoo niet achter te stellen aan het overheidsbedrijf.*) Hiertegen moet worden opgemerkt, dat in het kapitaalrisico !) t. a. p. blz. 492, 493. ') Zie o.a.: Clemens Heisz: t. a. p.' bldz. 328. 81 niet de beteekenende functie moet worden gezocht van den ondernemer, maar dat integendeel het opheffen van dezen last veelal gelegenheid biedt tot ruimer ontplooiing van het initiatief. l) Maar ook is verkeerd, om de ondergeschikten bij een naamlooze vennootschap op één lijn te stellen met die in overheidsdienst zijn,2) want „die Stellung des Angestellten einer Aktiengesellschaft ist eine ganz andere als die eines Angestellten des Staates oder auch der Gemeinde." „Der Staatsbeambte insbesondere is unkündbar, er bezieht ein festes, regelmaszig steigendes Gehalt Der Privat- betrieb dagegen regelt seine Beambtenverhaltnisse lediglich nach erwerbswirtschaftlichen Gesichtspunkten. Er hat also im Gegensatz zum Staatsbetriebe: Kündbarheit, Gehalt nach Leistung, besondere Belohnungen für besondere Leistungen, gegebenenfalls durch Interessierung am Erfolg." Het verantwoordelijkheidsbesef, gebaseerd op het „Selbstinteresse" is het, dat bij de eerste wel, bij de laatste niet tot verhoogde krachtsinspanning, tot meer economisch arbeiden aanzet, wijl „dessen Motive, wie Gemeinsinn, Ehrgeiz, Pflichtgefühl, Mitleid u. s. u. lediglich ethischer Art sind." 8) Ook komt het verschil uit in de vrijheid, die het beheer en de leiding kan worden gegund. Wel kan in het overheidsbedrijf ver worden gegaan, maar een ingrijpende en allesomvattende controle kan en mag niet worden uitgesloten, omdat bij het overheidsbedrijf de uitoefening geschiedt door een publiek-rechtelijk lichaam, dat dikwijls zelf weer aan een andere autoriteit verantwoording schuldig is (als deel van een grooter geheel), maar ook, omdat hier beschikt wordt over kapitaal van de gemeenschap door haar orgaan, zoodat dit l) Zie: Mr. P. A. Diepenhorst: „Voorlezingen" Dl. II, bldz. 208. *) Zie hierover: L. Pohle: t.a.p. bldz. 136 v.v. ^Srt-*» Zie ook: Philippovitsch, t.a.p. 2e Bd., Ie Dl. bldz. 226. *) Zie: Voigt: t.a.p. bldz. 6. (Cursiveering van mi).) Men leze ook: de merkwaardige klachten in het reeds geciteerde rapport der Duitsche Socialiseeringscommissie bldz. 5. 82 dan ook de verantwoordelijkheid moet dragen. De particuliere naamlooze vennootschap vormt één zelfstandigheid, die aan niemand en niets verantwoording schuldig is. 1. Het gemengde bedrijf nu, zooals het zich voordoet, biedt voordeden boven het overheidsbedrijf, die zich in enkele belangrijke punten duidelijk doen gevoelen. a. De gebondenheid van de overheidsexploitatie wordt hier niet aangetroffen.1) Dat deze „Schwerfalligkeit" een ernstig bezwaar is tegen het overheidsbedrijf, blijkt wel uit de vele middelen, die worden aanbevolen, om hieraan te kunnen ontkomen.a) Hier is echter geen sprake van een langen hierarchischen weg, directeur—wethouder^—gemeentebestuur, maar is elk bedrijf een zelfstandigheid, los van de overheid als zoodanig. In niets is haar inrichting onderscheiden van een gewone particuliere onderneming, behalve dat het publiek-rechtelijke lichaam,, op grond van zijn deelneming in het kapitaal, het recht ontvangt mede aan de behandeling van vragen, het bedrijf betreffende, deel te nemen en aldus zijn belangen hierbij voor te staan. Daarvan is ook het totstandkomen van de gemengde bedrijven afhankelijk, dat ze naar „kaufmannische Grundsatze" zouden worden ingericht, terwijl de particulieren ook hebben getracht zich waarborgen in het leven te roepen, opdat dit ook blijvend zou zijn, al is het dan ook, dat daarbij de belangen der publiek-rechtelijke lichamen zouden mogen worden uit het oog verloren. Geen enkel contact heeft het bedrijf met het publiek-rechtelijke lichaam dan door middel van de personen, die het heeft aangewezen te vertegenwoordigen, zoodat van een directen invloed geen sprake is. Los staat het bedrijf van de overheid als zoodanig *) Zie: Dr. Krasny: die wirt schaftlichen und rechtlichen Grundlagen der Elektrizitatsversorgung Böhmens und Mahrens in Elektrotechnisch Zeitschnft, 1913 No. 44. Dr. Schöningh: t. a. p. bldz. 307. ') Zie o.a. het Rapport inzake de electrüHteitsooorziening pan Nederland. uitgebracht in November 1919, bldz. 17 v. 83 en heeft dus principieel dezelfde vrijheid, als die in een particulier bedrijf wordt aangetroffen. „Sie werden losgelöst von der Schwerfalligkeit der Verwaltungsordnung und dern Einfluszallgemein guitiger Kentnisse und Erfahrungen unterstellt, um dadurch das Unternehmen als solches zu technisch vollkommenster Einrichtung und wirtschaftlich höchster Leistung zu bringen." ]) b. Ook hierdoor kan de medewerking worden verkregen van „Persönlichkeiten, die ihre hervorragende Specialkentnisse, ihre Organisationstalent, ihre Erfahrungen und ihre Beziehungen in den Dienst der Unternehmung stellen."2) In alle bedrijven is technische kennis noodig, moet bij degenen, die de leiding in handen hebben, aanwezig zijn een speciale kennis van het praestatievermogen van het personeel en materieel, wil van een organisatie naar „Kaufmannischen Grundsatzen" sprake kunnen zijn. In het belang van het bedrijf is het dus, wanneer mannen, die deze inzichten door ervaring verworven hebben, daaraan verbonden kunnen worden, en inderdaad is. dit in vele gevallen reeds geschied (b.v. bij het „Rh. W.E.W."). In tweeërlei opzicht is dit vooral van beteekenis. Met vakkennis kunnen personen voor de dagelijksche leiding worden aangewezen en ook wordt de controle over de directie uitgeoefend door een licbaam, dat in zich sterk heeft vertegenwoordigd personen, die met kennis van zaken kunnen oordeelen, in tegenstelling met het overheidsbedrijf, waar dit element in het gemeentebestuur (c.q. St. Generaal) matig of in het geheel niet is vertegenwoordigd. c. Het bedrijf komt te staan buiten den invloed van de ') Zie: het citaat bij Passow, uit het „Denkschrift" naar aanleiding van de oprichting van de „.Niederrheinische Licht- und Kraftwerke in Rheydt", t.a.p. bldz. 98. ') Zie: Dr. Leoni: t.a.p. bldz. 544. Dr. Krasny: t.a.p. Dr. Schöningh: t.a.p. bldz. 307. 84 politiek.J) Iii de laatste jaren vooral heeft het politieke leven al meer eh meer beslag gelegd op de bedrijfsvraagstukken. Niet lang geleden konden we zien, hoe bij de debatten in de Amsterdamsche gemeenteraad bij de bespreking van de loonsverhooging van het gemeentepersoneel de politiek de technische vraagstukken al te zeer op den achtergrond wist te dringen Bij het gemengde bedrijf is dit niet het geval, wat om tweeërlei redenen van belang is. De overheid wordt daardoor van een taak ontslagen, die ver ligt buiten de haar oorspronkelijk toegedachte en krijgt hierdoor meer gelegenheid zich aan zaken te wijden, die meer op haar weg liggen. Ook het bedrijf zelf komt op meer hechten grondslag te rusten, doordat de ongunstige inwerking van verscheidene „auszerwirtschaftliche" invloeden (als b.v. onredelijke tariefverlaging, opdrijving van loonen) zooveel mogelijk wordt tegengegaan en doordat het begrip „algemeen belang", op grond waarvan veel maatregelen geëischt worden, die voor het bedrijf te bezwarend zijn, met meer ernst wordt getoetst en ook op de keerzijde wordt gelet. d. De personeelskwestie komt in een geheel ander licht te staan, doordat het personeel arbeider blijft en niet stadsbeambte wordt.2) Het gevaar, dat onloochenbaar gelegen is in het toenemen van het overheidspersoneel, wordt hierdoor getemperd. Juist het toenemen van het aantal overheidsbedfyperi (b.v. trams) heeft hun getal niet onbelangrijk doen vermeerderen. Hier doet zich de moeilijkheid zeer sterk gevoelen, dat de overheid zich naast haar oorspronkelijke taak van wetgever, ook die van werkgever ziet op de schouders gelegd. Hier nu „wird die Regelung der Personalfragen eine ein- *) Zie: Dr. Leoni, t.a.p. bldz. 546. Dr. Krasny, t.a.p. Dr. Schöningh, t.a.p. bldz. 308. *) Zie: Dr. Leoni: t.a.p. bldz. 547. 85 fachere, da das Personal ohne Rüchsicht auf Bestimmungen des Beambtenrechts lediglich nach seiner Tüchtigkeit und Leistungsfahigkeit ausgewahlt werden kann." l) 2. De overheid kan door ook daadwerkelijk aan de bedrijfsleiding deel te nemen, krachtig voor de belangen van het algemeen opkomen en ook hier invloed aanwenden, dat naast de economische beginselen, die het bedrijf beheerschen de sociale eischen niet worden uit het oog verloren.2) Niet mag worden vergeten, dat bij bedrijven waarbij de overheid betrokken is, wel maatschappelijke belangen in het spel zijn, maar niet de boventoon voerens), en aan den anderen kant, dat ze overwegend 't zij naar hun aard 't zij feitelijk een monopolistisch karakter dragen en dat het gevaar niet denkbeeldig is, dat het „grijp-maar-raak "-systeem met verdubbelde kracht zal worden toegepast, wanneer door de overheid het terrein geheel wordt vrijgelaten. Terwijl wij langzaam in het vrije maatschappelijk leven boven dien „rücksichtlosen Egoismus" schijnen uit te groeien, toonen de feiten, dat het nog niet het geval is, waar de concurrentie ontbreekt, De algemeene belangen nu, die de overheid kan hebben voor te staan, zijn zeer verschillend en bij elk bedrijf weer anders. Zoo is het niet onmogelijk, dat ze bij de waterleiding hebbe op te komen voor verminderd tarief voor de economisch zwakkeren, dat bij het tram-bedrijf moet worden aangedrongen op verruiming van het tramnet, die wellicht niet zeer hooge profijten zal afwerpen. Zoo kan de overheid ook opkomen voor de belangen van het personeel, zoodat ze ervoor wake, dat niet de winsten uit de bedrijven worden opgedreven ten koste van de maatschappelijke toestand van het personeel. ') Zie ook het reedsgenoemde citaat uit het „Rheydter-Denkschrift" bij Passow, t. a. p. bldz. 98. ») Zie: Dr, Schöningh, U.p. bldz. 309. ') Zie daarover: Dr. Max Weisz: die finanzpolitische Bedeutung der Gemeinde-unternehmungen, in de Verhandlungen des Vereins für Sozialpolitik, 1909, bid. 171 v.v. 86 In veel gevallen heeft ook de overheid, als ze deelnam aan het totstandkomen van een gemengd bedrijf, waarborgen getroffen, dat deze vraagstukken niet uit het oog werden verloren of, doordat ze in de minderheid was, werden afgewimpeld, en ze kon dit dan met des te meer succes, omdat het bedrijf toch -bij haar in veel gevallen moest aankloppen, om concessies of andere noodzakelijke faciliteiten te verkrijgen.*) 3. Verder heeft het gemengde bedrijf een lichtzijde, doordat de wijze, waarop het benoodigde kapitaal verschaft wordt, zeer voordeelig en gemakkelijk is.s) In § 4 van het vorige hoofdstuk kwam dit al uit. Dit geldt zeker voor de particulieren, die in het gemengde bedrijf deelnemen. Immers door de relatief-hooge geldleeningen, die kunnen worden aangegaan, behoeft het verantwoordelijke kapitaal gering te zijn, terwijl dan nog maar slechts een deel door hen wordt ingebracht. Bovenal geldt dit voor de publiek-rechtelijke lichamen, die in een gemengd bedrijf deelnemen. Het beteekent een „Hntlastung von dem Kapitalbedarf der Untèrnehmungen". Sedert de crisisuitgaven de cijfers der begrootingen hebben doen stijgen en niet het minst hierdoor het aangaan van geldleeningen door de publiek-rechtelijke lichamen (speciaal de gemeenten) zeer bezwarend geworden is, beteekent het een niet-geringe verlichting van de schuldenlast. Heeft een publiek-rechtelijk lichaam b.v. de helft van de aandeelen in een gemengd bedrijf en bedraagt de geldleening het tweevoud van het aandeelenkapitaal, dan beteekent dat, dat het publiekrechtelijke lichaam slechts voor Ye van net geheele bedrijfskapitaal moet zorgen. *) Zie: hoofdst. II § 7. *) Zie Majerczik, t.a.p. bldz. 93. Or. Krasny, t.a.p. Zie ook in dit verband: Passow, t.a.p., bldz. 140 v.v., 135. Dr. Liefmann: die Unternehmungsformen, Stuttgart, 1912, bldz. 185. 87 4. Ook is niet zonder belang, dat de risico verdeeld wordt in zoover het verantwoordelijke kapitaal door elk is ingebracht. *) Wel neemt het publiekrechtelijke lichaam de borgtocht dikwijls op zich voor de geldleeningen, maar deze borgtocht is zelf weer gedekt door een hypotheek of een tweede borgtocht, zoodat wel gezorgd zal worden, dat voldoende dekking bestaat. Nu kan niet geloochend, dat bij verreweg de meeste bedrijven, die de overheid uitoefent de risico sterk vermindert, maar dan staat hier toch tegenover, dat bijna geen enkel bedrijf aan de conjunctuur onttrokken kan worden. Bovendien zit die vermindering van de risico niet in het bedrijf zelf, maar ligt het aan het feit, dat de bedrijven door de overheid ter hand worden genomen, die, beproefd door het initiatief van den particulieren ondernemer, büjk gegeven hebben van levensvatbaarheid te bezitten. Derhalve zal, wanneer tot de oprichting van een ■ nieuw bedrijf zal worden overgegaan, het gewicht van de beteekenis van de risico-verdeeling moeten worden erkend.8) Men denke aan het Staatselectriciteitsbedrijf, dat door de desbetreffende Staatscommissie wordt voorgesteld op te richten en waarmee „mettertijd een kapitaal van ten minste 125.000.000 gulden of meer gemoeid zal zijn." s) 5. Ook mag niet over het hoofd worden gezien, dat het cijfer van de bedrijfswinst wordt verhoogd.4) Voor alles werkt daartoe mee, dat het bedrijf geheel naar particulier model is gevormd en de leiding meer is gericht op het maken van winst. Verder is ook een gunstige factor de wijze, waarop het benoodigde kapitaal wordt verschaft (het grootste gedeelte is geleend, zoodat hiervoor een vast, meestal heel laag procent behoeft uitgekeerd), de gemakkelijke voorwaarden, waaronder het geleend wordt, de wijze, waarop de J) Zie: Dr. Leoni, t.a.p., bldz. 548, *) Zie in dit verband: Passow, t.a.p., bldz. 135. 3) Zie: het „Rapport", bldz. 17. ') Zie: Majerczik, t.a.p. 94. 88 borgtocht verstrekt wordt. Ook de faciliteiten, die de overheid verleend door middel van het beschikbaarstellen van openbare eigendommen (straten, wegen enz.), door behulpzaam zijn bij onteigening enz., kunnen zoodanig verschaft worden, dat het niet anders dan tot verhooging van de rentabiliteit van het bedrijf strekt. Thans moet een plaats worden gegund aan de schaduwzijden, die bij het gemengde bedrijf worden aangewezen. 1. Dan wordt met nadruk gewezen op het feit, dat het zwaartepunt van de leiding berust bij de particuliere aandeelhouders en dat de publiek-rechtelijke lichamen juist de gelegenheid gelaten wordt, om „een vinger in de pap te hebben." Die geringe invloed, die aan die publiek-rechtelijke lichamen ten deel valt, weegt niet op tegen hun aandeel in het kapitaal en de risico. Zoo goed als altijd hebben de particulieren zich het recht voorbehouden de bestuurders aan te stellen, 't zij doordat zij de meeste plaatsen in den Raad van Commissarissen hebben bezet, 't zij doordat zij zich op andere wijze de keuze hebben voorbehouden. Ook in den Raad van Commissarissen hebben ze een, zij het niet overwegende, dan toch zeer sterke positie ingenomen. En eindelijk kan een meerderheid in de algemeene vergadering de publiek-rechtelijke lichamen slechts in enkele gevallen helpen, want „bei den der Generalversammlung zu unterbreitenden Fragen handelt es sich jedoch vielfach nur um Angelegenheiten von überwiegend formaler Bedeutung und darüber hinaus um eine beschrankte Anzahl besonders groszer Fragen. Die für das Gemeinwohl maszgebende Geschafspolitik und Betriebspolitik setzt sich^aber aus einer Kette belangreicher Entschlieszungen. die dem Vorstand und zum kleinen Teil auch dem Aufsichtsrat obliegen, und aus einer groszen Anzahl kleiner er Masznahmen zusammen; diese Politik ]) Zie: v. Iterson, t. a. p., bldz. 492. Dr. Krasny, t.a.p. Clemens Heisz, t.a.p., bldz. 369 v. 7 89 bestimmt sich demgemasz vor allem durch dep im Vorstande des Unternehmens herrschenden Geist." :) Wanneer we dan ook nagaan, hoe de regeling in verschillende gevallen getroffen is (zie hoofdstuk II vooral §§4, 5 en 6), dan zien we, dat de particulieren zich een bijzondere positie hebben toegeëigend vooral betreffende de bedrijfsleiding en mag daarom het gevaar niet worden te licht geacht, dat hier in de bevoorrechte positie van de particulieren ten koste van de publiek-rechtelijke lichamen verscholen lijkt te zijn, al zullen er veel gevallen zijn aan te wijzen, waarin deze verhouding niets drukkends voor éen van beide partijen met zich brengt. 2. Een ander zeer ernstig bezwaar, waarop wordt gewezen, is, dat bij verreweg de meeste gemengde bedrijven zich de particulieren monopolies hebben doen verschaffen (zie hoofdstuk II, § 7 C) en dat, waar deze monopolie's contractueel niet zijn gegeven, ze feitelijk toch bestaan door den invloed, die ze op de bedrijfsleiding (kunnen) uitoefenen.2) Deze monopolie's toch sluiten in zich de moeilijkheid, om bepalingen te treffen, die beide partijen bevredigen, waar de conjunctuur zich altijd meer of minder zal doen gelden. Op verschillende wijzen is getracht deze moeilijkheid op te lossen (o.a. door prijszetting op de basis der „Sebstkosten", welk begrip zelf weer „schwankend" is) maar meeningsverschillen uit den weg te ruimen, zal zeer moeilijk blijken te zijn.8) Maar bovenal sleepen ze twee ernstige bezwaren met zich. ') Zie: Emil Schiff: Sollen die Berliner Elektrizitafswerke verstadtlicht werden? Berlin 1914, bldz. 77. *) Zie: Passow, Gemischt private und öffentliche Elektrizitatswerke und Straszenbahnen, in Elektrotechnisch Zeitschrift, 1912, No. 50. Edmund Harms, t.a.p., bldz. 64 v. Dr. Kopsch, t.a.p., bldz. 126 v. Dit bezwaar kwam ook te berde bij de debatten op de 4e Duitsche Stëdtetag, 1914. Zie : Stëdte-Zeitung, 7 juli 1914. 3) Zie: Passow, t.a.p., bldz. 175 v.v. 90 Vrije, maatschappelijke, gezonde concurrentie is hierdoor uitgesloten, terwijl de bestaansmogelijkheid van een groot deel der industrieele middenstand wordt weggenomen. Maar ook moet er een ernstig gevaar in worden gezien voor de rentabiliteit van het bedrijf. „In solchen Pallen ist das Privatkapital nicht mehr der Regulator der Rentabilitat, sondern durch das Interesse, möglichst viel konkurenzlos und zu hohen Preisen zu liefern, ein Hindernis der Rentabilitat und des technischen Fortschrittes." *) Zelfs is dit bezwaar zoo breed uitgemeten, dat men in deze bedrijfsvorm „niches weiter als ein-wenn auch verstecktes, aber desto gefahrliches-Monopol" te moeten zien en te moeten beschouwen als „ein weiterer gefahrlicher Schritt zur Vertrustung und Monopolisiering der Elektrizitatsindustrie und der Elektrizitatsversorgung Deutschlands." ') Zooals uit het vorige hoofdstuk blijkt, komen deze monopolie's niet zelden voor, en zijn de bezwaren tegen deze toestand goeddeels gegrond, maar de vraag is gewettigd of ze „gründsatzlich" zijn te beschouwen als een argument „gegen die Zwechmaszigkeit der gemischtwirtschaftlichen Unternehmungen",8)'temeer waar het reeds is voorgekomen, dat de monopolie's contractueel werden uitgesloten. *) 3. Tenslotte wordt ook naar voren gebracht het bezwaar, dat, mocht al tijdelijk en aanvankelijk een gunstige samenwerking tusschen de particulieren en de publiek-rechtelijke lichamen zijn verkregen, een goede harmonie niet blijvend zal kunnen zijn, omdat een botsing van belangen zal ontstaan.6) „Der Private hat nur kapitalistisches Interesse und die Stadt nur ein öffentliches." l) Zie: Dr. Schöningh, t.a.p., bldz. 309. !) Zie: Clemens Heisz, t.a.p., bldz. 374. ") Aldus: Majerczik, :.a.p., bldz. 92. 4) Vergelijk: bldz. 69. ') Zie: Passow, t.a.p., bldz. 185. Clemens Heisz, t.a.p., bldz. 375 v. Hiertegenover: Majerczik, t.a.p., bldz. 92. 91 „Es werden sich dann fortgesetzt Reibungen zwischen den Vertretern der sich widersprechenden Interessen ergeben, und diese Reibungen werden auf die gesammte Entwicklung nicht minder schadlich einwirken als der Verzicht auf einen genügenden Einflusz. Besonders würde ein dauernd in sich oder mit dem Vorstande zweispaltiger Aufsichtsrat der Sache mehr schaden als nützen."1) Het algemeen belang en dat der particulieren zal telkens scherp tegenover elkander komen te staan, welk conflict zich hoe langer hoe meer zal toespitsen. Bij Clemens Heisz vinden we enkele voorbeelden van „wirkliche Interessenkollisionen" genoemd2): 1. Een stad kan b.v. uit het oogpunt van bevolkingspolitiek er belang bij hebben, om nieuwe stadsdeelen aan het kabelnet of tramnet aan te sluiten; hoewel dit in de naaste toekomst geen voldoende profijt zal opleveren. 2. Een stad kan er belang bij hebben, dat door lage electriciteitstarieven de industrie naar de stad gelokt wordt. 3. Een belangen-conflict treedt op bij het eindigen van de concessie, om onder (voor haar) gunstige voorwaarden de concessie te verlengen of het bedrijf in eigen beheer te nemen, waartegen het belang van de gemengde onderneming zich verzet. Deze gevallen, „die ja beliebig vermehrt werden können", toonen, dat het begrip „algemeen belang" niet. kan bogen op een'scherp omlijnde formuleering. Tot „öffentliche Interesse" kan dus door den een worden geproclameerd, wat de ander meent, dat niet te zijg. Ook wordt haar gebied min of meer uitgebreid naar mate het maatschappelijk leven sociaal meer ontwikkeld is. Daarom is generaliseeren hier niet mogelijk, maar zal „die Interessenkolision" zich bij het eene bedrijf in de eene periode der geschiedenis scherper doen gevoelen dan bij een ander bedrijf in een andere periode. Derhalve mag aan dit bezwaar niet die beteekenis worden toegekend, dat hierdoor r) Zie: Emil Schiff, t.a.p.. bldz. 78. a) t. a. p. bldz. 375. 92 het gemengde bedrijf in het algemeen moet worden veroordeeld, al moet worden toegegeven, dat het in bepaalde gevallen een wezenlijke belemmering zal vormen tegen een goede ontwikkeling van het gemengde bedrijf. Wanneer thans de vraag te beantwoorden staat, in hoeverre tegenover het gemengde bedrijf toepassing en meerdere uitbreiding moet worden voorgestaan, dan meenen we ons standpunt aldus te moeten bepalen, dat een algemeene regel niet is te geven en dat in het algemeen niet naar toepassing mag worden gestreefd, maar daï telkens voor ieder voorkomend geval moet worden onderzocht, in hoeverre het gemengde bedrijf kon worden aangewend. Tweeërlei overweging noopt ons tot deze opvatting. Ten eerste dwingt ons zijn (hoewel korte) geschiedenis en ontwikkeling dit standpunt in te nemen /Ons onderzoek leerde toch, dat de opkomst van het gemengde bedrijf niet is een toepassing van theoretische beginselen, dat het niet de uitvoering is van een vooraf uitgewerkt systeem. Vandaar dat de practische toepassing aanmerkelijk uiteen looptJ Dit is niet alleen het geval bij het ontstaan van de verschillende bedrijven, zooals we zagen uit de gevallen, die we bespraken. Maar in de uitwerking van de verschillende speciale punten in de contracten kan niet van een vast beginsel worden gesproken; zoowel wat betreft den rechtsvorm, als ook ten aanzien van de financiering en bezetting van den Raad van Commissarissen enz. werd pluriformiteit waargenomen. Maar ook de motieven, die tot de oprichting hebben geleid, zijn niet dezelfde. Wel komt bij allen uit, dat de bezwaren aan het overheidsbedrijf verbonden tenslotte tot de keus van dezen bedrijfsvorm hebben geleid, maar bij de eene gaf de gebondenheid aan het overheidsbedrijf den doorslag, bij de andere geschiedde dit, om ongezonde concurrentie te voorkomen of weg te nemen, bij weer andere, omdat men er tegenop zag het bedrijf op zich te nemen, zonder de hulp van het particulier initiatief, bij 93 nog andere meende men hierin een geschikten vorm te hebben gevonden voor bedrijven, die meerdere gemeenten (provinciën) omvatten, om daardoor aan allen medezeggenschap op eenvoudige wijze te kunnen verschaffen, Hieruit blijkt ten duidelijkste, dat men uit enkel practische overwegingen tot dezen bedrijfsvorm zijn toevlucht genomen heeft, zoodat hier overgegaan werd tot de oprichting van een gemengd-trambedrijf, daar tot de oprichting van een gemengdelectriciteitsbedrijf, elders tot een combinatie van beide, al naar gelang de plaatselijke toestanden tot het een of het ander noopten of de invloed van leidende persoonlijkheden in de een of andere richting dreef. Maar bovenal wordt onze houding bepaald door onze opvatting omtrent het overheidsbedrijf en wel in het bijzonder omtrent de taak, die de overheid heeft ten aanzien van het maatschappelijke leven. In het eerste hoofdstuk hebben we getracht duidelijk aan te geven welke deze taak, naar onze meening, is. Daar werd erkend, dat soms de overheid verplicht is handelend op te treden in het maatschappelijke leven, dat ze echter voor alles heeft te onderzoeken of ze, alvorens dat terrein voor zich op te eischen, gelegenheid heeft de maatschappelijke krachten, die niet opkomen of zich in een anti-maatschappelijke richting ontwikkelen, op te wekken of in goede banen te leiden. In het. gemengde, publiek-private bedrijf nu wordt haar een van de middelen aan de hand gedaan, dat kan worden aangewend, om op sommige terreinen van het maatschappelijk leven hulp te bieden. Van de zijde van de overheid wordt het terrein beperkt, doordat met het uitoefenen van het bedrijf maatschappelijke belangen moeten gemoeid zijn (b.v. trams, gas, electriciteit, enz.), zooals uit onze opvatting omtrent de overheidstaak volgt. Daarmee is aan de overheid aanstonds de pas afgesneden om een gemengd bedrijf te gaan oprichten om „een zoet winstje te behalen", om eens zaken te willen doen. Anderzijds zal het terrein beperkt worden, doordat de 94 deelneming alleen mogelijk is van den kant van particulieren, als het bedrijf zelf het behalen van winst toelaat, m. a. w. als daarbij het economisch beginsel de belangrijkste factor is, terwijl toch daarbij de belangen der gemeenschap een groote stem in het kapittel hebben Wanneer nu al deze factoren aanwezig zijn, dan, meenen we, zal het gemengde bedrijf in vele gevallen met succes kunnen worden aangewend. Wel sluit het bezwaren in zich en zullen daarbij moeilijkheden zijn te overwinnen, maar ondanks dat alles biedt het zooveel voordeelen boven het overheidsbedrijf, dat het in veel gevallen, door gebruik te maken van het particulier initiatief voor het economisch leven van zeer groote beteekenis zal kunnen zijn. We meenen dan ook, dat ernstig dient overwogen te worden of het landselectriciteitsbedrijf, voor welks oprichting zeer wordt geijverd en waar „zoowel een deugdelijke en snelle uitvoering der werken, als een vlotte en commercieele exploitatie van het bedrijf een zaak van het hoogste belang is" 1), geen gelegenheid biedt voor de inrichting van een gemengd bedrijf, mits men gebruik maakt van de ervaringen die elders zijn. opgedaan. Zeker zouden nog te noemen zijn het trambedrijf, in het bijzonder wanneer het bedoelt het verkeer tusschen kleinere plaatsen te vergemakkelijken, en het grondbedrijf, die zich in het bijzonder eigenen voor het gemengde bedrijf, maar we onthouden ons van verdere aanwijzing, omdat het ons niet doenlijk is een uitputtende opsomming te geven. Overigens zullen steeds de feitelijke toestanden en omstandigheden den doorslag moeten geven bij de overweging of de doorvoering van een gemengd bedrijf mogelijk zal zijn. l) Zie: het reeds geciteerde Rapport van de „Staatcommissie Electriciteitsvoorziening enz,", bldz. 17. 95 BIJLAGE I. Statut der „Rheinisch-Westfalische Bahngesellschaft".J) § 1. Die Stadt Essen, der Landkreis Essen und das Rheinisch-Westfalische Elektrizitatswerk A.-G. in Essen èrichten eine Gesellschaft mit beschrankter Haftung unter der. Firma Rheinisch-Westfalische Bahngesellschaft mit beschrankter Haftung mit dem Sitz In Essen. § 2. Gegenstand des Unternehmens ist der Erwerb von Konzessionen für den Bau und Betrieb elektrischer Bahnen, der Bau und Betriep solcher Bahnen, sowie de Beteiligung an Bahnunternehmungen, insbesondere der Erwerb von Aktien der Süddeutschen Eisenbahngesellschaft. § 3. Das Geschaftsjahr beginnt am 1. Oktober und endigt am 30. September jeden Jahres. Das erste Geschaftsjahr beginnt mit der Eintragung und endet mit dem 30. September 1909. § 4- Das Stammkapital betragt 1700000 M. An dem Stammkapital sind die Gesellschafter mit folgenden Stammeinlagen beteiligt: - die Stadt Essen 816 000 M. der Landkreis Essen 459000 . das Rheinisch-Westfalisch Elektrizitatswerk 425000 „ Die Stammeinlagen sind bar zu zahlen. Die Gesellschafter können über den Betrag der Stammeinlagen hinaus die Einforderung von weiteren Einzahlungen (Nachschüssen) bis zur Höhe und nach Verhaltnis der jeweiligen Stammeinlagen beschlieszen, § 5. Im Falie der Erhöhung des Stammkapitals steht den Gesellschaftern das Recht der Ubernahme nach Verhaltnis ihrer Stammeinlagen zu. ') Passow, t.a.p. blz 36 v.v. I Will ein Gesellschafter sein Ubernahmerecht nicht ausüben, so geht das Recht auf die übrigen Gesellschafter nach Verhaltnis ihrer Geschaftf anteile über. Die Gesellschafter können beschlieszen, dasz das Ubernahmerecht der Gesellschafter ausgeschlossen werden soll, insoweit es sich um Angliederung neuer Unternehmungen unter Aufnahme neuer Gesellschafter handelt. § 6. Die Verauszerung eines Geschaftsanteiles oder von Teilen eines Geschaftsanteiles an einen Gesellschafter bedarf nicht der Genehmigung der Gesellschaft, jedoch musz jeder Teil des Geschaftsanteiles durch 1000 teilbar sein. § 7. Die Verauszerung von Geschaftsanteilen oder Teilen von solchen an Nichtgesellschafter bedarf der Genehmigung der Gesellschaft. Sucht ein Gesellschafter die Genehmigung zur Verauszerung nach, so hat er der Gesellschaft Verauszerungspreis und Verauszerungsbedingungen mitzuteilen. Den Gesellschaftern steht das Recht ZU, den zu verauszernden Geschaftsanteil oder den zu verauszernden Teil eines solchen unter den mitgeteilten Bedingungen zu übernehmen. Dieses Eintrittsrecht kann dem Verauszerer gegenüber nur einheitlich ausgeübt werden. Die Erklarung, ob das Eintrietsrecht ausgeübt werden soll, ist innerhalb 2 Monaten nach Empfang der Mitteilung durch die Geschaftsführer mit Verbindlichkeit für alle Gesellschafter abzugeben. Ist innerhalb dieser Frist diese Erklarung nicht abgegeben, oder wird die Übernahme abgelehnt, so musz die Verauszerung an den Nichtgesellschafter zu den mitgeteilten Verauszerungsbedingungen genehmigt werden, sofern nicht die Verauszerungsbedingungen Leistungen vorsehen, welche nicht von jedem Gesellschafter vertretbar sind. In letzterem Falie kann die Genehmigung mit 4/s Mehrheit aller Stimmen dennoch erteilt werden. Die in diesem Paragraphen vorgesehenen Mitteilungen und Erklarungen haben durch eingeschriebenen Brief zu erfolgen. § 9. Das Eintrittsrecht steht den übrigen Gesellschaftern nach Verhaltnis ihrer Stammeinlagen zu. Die Geschaftsführer haben die Gesellschafter unter Mitteilung der Verauszerungsbedingungen zur Erklarung über die Ausübung ihres Eintrittsrechts unverzüglich aufzufordern. Stimmt die Erklarung der Gesellschafter nicht überein oder erklart sich ein Gesellschafter innerhalb vier Wochen nach Anfforderung durch die Geschaftsführer nicht, so ist unter Mitteilung der abgegebenen Erklarung alsbald eine GesellschafterVersammlung zu berufen. Lehnt ein Gesellschafter die Übernahme alsdann endgültig ab, so wachst sein Eintrittsrecht den übrigen Gesellschaftern nach Verhaltnis ihrer Stammeinlagen zu. II § 9. Zur Vertretung der Gesellschaft werden ein oder mehrere Geschaftsführer bestellt. Werden mehrere Geschaftsführer bestellt, so Ist jeder Geschaftsführer zur Vertretung der Gesellschaft berechtigt. Die Bestellung erfolgt durch den Aufsichtsrat. § 10. Der Aufsichtsrat wird von der Gesellschafter-Versammlung gewahlt. Die Zahl der Mitglieder wird bis auf weiteres auf 9 festgesetzt. Der Aufsichtsrat wahlt aus seiner Mitte den Vorsitzenden und seinen SteHvertreter. Die Mitglieder des Aufsichtsrates erhalten für ihre Tatigkeit keine Vergütung. Auf den Aufsichtrat finden die §§ 246, 247 H. G. B. Anwendung, nicht aber die §§ 243 (Absatz 1, 2, 4), 244, 245 248, 249 H. G. B. § 11. Alle MitgliedeJ des Aufsichtsrates scheiden gleichzeitig alle 3 Jahre aus. Die Gesellschafter-Versammlung kann jederzeit die Wahl einzelner oder aller Aufsichtsratsmitglieder widerrufen. § 12. Die Geschüftsführer sollen die Genehmigung des Aufsichtsrates einholen: a) zur Bestellung von Prokuristen, b) zur Anstellung von Beamten mit langerer als sechsmonatlicher Kündigung oder mit einem Gehalt von mehr als 5000 M., c) zum Erwerb, zur Verauszerung oder zur Verpfandung von Immobilien, Aktien, Konzessionen und dergleichen, d) zum Abschlusz von Vertragen, sofern sie von grundsatzliche Bedeutung sind oder die Gesellschaft für mehr als ein Jahr binden. § 13. Der Aufsichtsrat kann mit der Wahrnehmung oder Bearbeitung bestimmter Geschafte, insbesondere mit der Ausübung des Stimmrechtes aus dem Aktienbesitz der Gezellschaft eines oder einzelne seiner Mitglieder beauftragen. § 14. Die ordentliche Versammlung der Gesellschafter findet alljahrlich innerhalb 6 Monaten nach Abschlusz des Geschaftsjahres statt. Auszerordentliche Versammlungen können auszer durch die Geschaftsführer durch den Vorsitzenden des Aufsichtsrates oder dessen Stellvertreter berufen werden. Die Berufung der Versammlung ist mit einer Frist von mindesten» 3 Tagen zu bewirken. m §15. *it: Jeder Gesellschafter kann se ine Rechte In der Gesellschafter-Versammlung nur durch eine Person ausüben lassen. Vollmacht zur Wahrnehmung der Rechte der Gesellschafter in der Gesellschafter-Versammlung dürfen nur Gesellschaftern und solchen Personen erteilt werden, die gesetzliche Vertreter eines Gesellschafters oder Mttglieder der Verwaltung sind. Über die Zulassung anderer Personen befindet der Aufsichtsrat, § 16. Wenn in der Gesellschafter-Versammlung: a) eine Abanderung des Gesellschaftsvertrages, b) eine Erhöhung des Stammkapitals, c) die Nichtausübung des Ubernahmerechts (§ 5), d) die Genehmigung zur Verauszerung von Geschaftsanteilen oder Teilen von solchen unter nicht vertretbaren Bedingungen (§ 7 Absatz4). e) der Widerruf der Wahl von Aufsichtsratsmltgliedern (§ 11) beschlossen werden soll, so bedarf es hierzu einer Mehrheit von 1/s aller Stimmen des Stammkapitals. § 17. Im Falie der Auflösung der Gesellschaft kann der Aufsichtsrat andere Personen als die Geschaftsführer zu Liquidatoren bestellen. IV BIJLAGE II. „Syndikatsvertrag" tusschen de aandeelhouders van het „Rh. W. V. W". 0 § 1. Beteiligung. Die Aktionare der Aktiengesellschaft Westfalisches Verbands-Elektrizitatswerk in Kruckel schlieszen sich mit den nachbenannten Aktienbetragen zu einem Syndikat zweeks gemeinschaftlicher Verwaltung ihrer Aktien unter den nachstehenden Bedingungen zusammen: a) die Stadt Dortmund mit M. 1350000 b) der Kreis Horde „. „ 300000 c) die Stadt Horde „ 150000 d) das Elektrizitatswerk Westfalen „ 600000 e) die Harpener Bergbau-Aktien-Gesellschaft 300000 f) die Gelsenkirchener Bergwerks-Aküen-Gesëllschaft ,. „ 300000 g) das RWE „ 300000 zusammen M. 3300000 § 2. Bindung. Keta Beteiligter ist berechtigt. 'wahrend der Dauer dieses Vertrages seine Aktien an Nichtaktionare zu verkaufen oder zu verpfanden. Durch Verkauf wird die Bindung im Syndikat nicht berührt. Jeder Aktionar hat seine Aktien ohne Erneuerungs- und Gewinnanteilscheine unverzüglicn nach Vollziehung dieses Vertrages der Syndikatsleitung (§ 4) unter Beifügung eines Nummernverzeichnisses zu übergeben. Diese hat alsdann die samtlichen Aktien der Berliner Handelsgesellschaft zur bankmaszigen Verwahrung einzuliefern, wobei die genannte Bank zu verplichten ist. die eingelieferten Aktien als geschlossene Posten für die einzelnen Aktionare in Verwahrung zu nehmen. Die Verfüging über die einzelnen Aktien posten steht wahrend der gemeinsamen Verwaltung nur der Syndikatsleitung nach Maszgabe der folgenden Bestimmungen zu. ') Passow, t.a.p. blz. 58 v.v. Jeder Beteiligte willigt darin ein, dasz das mit den Aktien verbundene Simmrecht in den Generalversammlungen einheitlich gemasz der Beschluszfassung des Syndikats durch einen oder mehrere dazu ermachtigte Vertreter ausgeübt werde- Ausgenommen sind: a) diejenigen Falie,, in denen das Handelsgesetzbuch oder der Gesellschaftsvertrag für die Generalversammlungsbeschüsse eine DreiviertelMehrheit vorschreibt, oder in denen abweichend vom Gesetze an Stelle der Dreiviertel-Mehrheit der Gesellschaftsvertrag eine andere Mehrheit bestimmt. In diesen Pallen hat jeder Beteiligte das Recht, zu verlangen, mit seiner Aktienbeteiligung für sich selbst zu stimmen; b) ferner hat jeder der beteiligten Aktionare das Recht, für die Wahlen 10 „ <£ zum Aufsichtsrat für je volle —— seiner Beteiligung am Gesamtaktien- kapital ein Aufsichtsratsmitglied vorzuschlagen. Der Ausschusz ist verpfiichtet, in den Generalversammlungen den auf diese Weise von den einzelnen Mitgliedern vorgeschlagenen Personen seine Stimme zu geben; c) endlich hat jeder der Beteiligten das Recht, um seine Teilnahme an jeder Generalyersammlung zu ermöglichen, mit einer Aktie das Stinunrecht für sich selbst auszuüben, An den Aktien entsteht kein Gesamthandseigentum: jeder Beteiligte bleibt vielmehr Eigentümer der von ihm eingelieferten Aktien. § 3. Rechte innerhalb des Syndikats.. Die Rechte der Syndikatsmitglieder an der gemeinsamen Verwaltung bestimmen sich nach der Anzahl der von jedem Beteiligten eingelieferten Aktien. Bei Beschluszfassung der Mitglieder gewahrt jede Aktie eine Stimme. § 4. Geschaftsführung. Die Geschaftsführung wird einem Ausschusse von höchtens 5 Personen übertragen, der in der ersten Syndikatsversammlung (§ 5) aus den Syndikatsmitgliedern gewahlt wird. Der Ausschusz hat die Beschlüsse des Syndikats auszuführen, insbesondere nach diesem Vertrage und nach den von den Mitgliedern gefaszten Beschlüssen das Stimmrecht auszuüben, abgesehen von den Fallen, wo jedes Mitglled für sich das Stimmrecht ausübt. Auszerdem wird der Ausschusz èrmachtigt. das Syndikat der Hinterlegungsstelle und etwaigen anderen Personen gegenüber zu vertreten. Er hat den Briefwechsel mit der Hlnterlegungsstelle sowie mit den beteiligten Aktionaren zu führen. Die Unkosten der Geschaftsfürung werden auf die Beteiligten nach Maszgabe ihrer Anteile umgelegt. Nach Einberufung einer Generalversammlung der Aktiengesellschaft Westfalisches Verbands-Elektrizitatswerk hat der Ausschusz sogleich den VI Beteiligten den Tag, die Stunde, den Ort und die Tagesordnung derVer sammlung mitzuteilen; er hat ferner die Beschluszfassung der Mitglieder über die Tagesordnung herbeizuführen, sofern nicht die Ausnahmefalle, in denen Jeder für sich stimmt, vorliegen. Der Ausschusz hat der Hinterlegungsstelle die Anweisungen über die Art und Weise der Anmeldung der Aktien zur Ausübung des Stimmrechts in jeder General versammlung zu erteilen. Hierbei ist zum Zwecke der Ermöglichung der Teilnahme an der Generalversammlung auf Verlangen jedes Beteiligten auf dessen Namen eine Aktie rechtzeitig anzumelden. In dem Falie, dasz jedes Mitglied das Recht hat, für sich zu stimmen, ist der auf ihn entfallende Anteil auf seinen Namen ansumelden. Sollten in solchem Falie noch andere Punkte auf der Tagesordnung stehen, für die gemasz der gemeinscbaftlichen Beschluszfassung zu stimmen ist, so hat jedes Mitglied insoweit nach dem gefaszten Beschlusse zu stimmen. § 5. Syndikatsversammlung. Die Beschluszfassung der Mitglieder erfolgt in Versammlungen oder auf schriftlichem oder telegraphischem Wege. Auf schrifdichem oder telegraphischem Wege ist die Beschluszfassung nur zulassig, sofern nicht ein Mitglied innerhalb einer Woche seit Zustellung des Schreibens oder Telegramms protestiert. Auf Antrag nur eines Mitgliedes musz die Beschluszfassung in einer Syndikatsversammlung stattfinden. Die Versammlung wird durch den Ausschusz berufen, der auch den Versammlungsort bestimmt. Die Einladungen sind unter Wahrung einer mindestens einwöchigen Frist im eingeschriebenen Briefe unter Mitteilung der Tagesordnung oder des Wortlauts der gestellten An trage zu erlassen. Eine Versammlung musz durch den Ausschusz berufen werden, wenn Mitglieder, die über ein Zehntel Syndikatsanteil verfügen, dies unter Angabe des Verhandlunhsgegenstandes beantragen. In der Versammlung fürt der Vorsitzende des Ausschusses den Vorsitz. Bei Beschluszfassungen auf schriftlichem oder telegraphischem Wege hat der Ausschusz die Schriftleitung. Hierbei ist der Entwurf des Beschlusses jedem einzelnen Mitgiiede zur Meinungsauszerung zuzustellen. Alle Mitglieder verpflichten sich, wegen der Ausübung ihrer Stimmrechts bei der gemeinsamen Verwaltung keinerlei Vereinbarungdn zwecks dauemder Majoritatsbildung zu schlieszen, widrigenfalls jedem Mitgiiede das Recht zusteht, unter sofortiger Aufkündigung des Syndikatsvertrages aus der gemeinsamen Verwaltung seine Aktien sofort auszuscheiden. § 6. Geldbesehaffung. Für den Fall, dasz die Aktiengesellschaft in die Lage kommen sollte, an Stelle der in Aussicht genommenen Ausgabe von Schuldverschreibungen eine einheithche Anleihe bei der Landesbank der Rheinprovinz oder bei der VII Landesbank der Provinz Westfalen aufzunehmen, verpflichten sich hierdurch die samtlichen beteiligten Aktionare, nach Verhaltnis ihres Aktienbesitzes unter Ausschlusz gesamtsehuldnerischer Haftung die Bürgschaft für vertragsmaszige Verzinsung und Rückzahlung des Anleihekapitals entweder der Anleihegeberin gegenüber oder, falls die Stadtgemeinde Dortmund zunachst die Bürgschaft eingeht, dieser gegenüber die gesamtschuldnerische Rückbürgschaft bis zur Gesamthöhe ihrer Beteiligung zu übernehmen. § 7. Zulassung zur Börse und Verkauf. Durch Beschlusz der Syndikatsversammlung, deren Mehrheit einen Besitz von mindestens der Halfte des Aktienkapitals, der Aktiengesellschaft umfassen musz, kann beschlossen werden, die der Aktiengesellschaft nahestehende Bank oder Banken zu beauftragen, die Zulassung der Aktien zum Handel und zur Notiz an der Berliner oder einer anderen deutschen Börse zu beantragen. Alsbald nach Zulassung der Aktien zum Handel und zur Notiz an der betreffenden Börse hat der Ausschusz die samtlichen Mitglieder zu befragen, ob und wiewei Aktien ihres Besitzes sie zum Verkauf für gemeinschaftliche Rechnung aller derer, welche Aktien hjerzu zur Verfügung stellen, freigeben. Wenn von einem Mitgiiede binnen vier Wochen eine Antwort hierzu nicht eingegangen ist, hat der Ausschusz anzunehmen, dasz es Aktien nicht zur Verfügung stellt. Für alle nicht zum Verkauf für gemeinschaftliche Rechnung zur Verfügung gesteltten Stücke gilt eine Sperre von drei Jahren vom Tage der ersten Notiz der Aktien an der betreffenden Börse ab, dargestelt, dasz die betreffenden Aktionare innerhalb dieser Frist ihre Aktien weder verkaufen noch verpfanden dürfen, sie vielmehr unverandert in der in § 2 bezeichneten Verwahrung lassen müssen. Auf alle zum Verkauf zur Verfüging gestellten Aktien haben die Aktionare einen Spesenbauschbetrag von eins vom Hundert des Nennwertes der Aktien, zusammen insgesamt aber mindestens fünfzehntausend M. zu entrichten. Für jede wirkliche zum Verkauf gelangende Aktie haben die Beteiligten eins vom Tausend des Nennwertes als Verkaufsprovision zu entrichten. Zu Lasten der gemeinschaftlichen Rechnung aller Aktionare, welche Aktien zum Verkauf gestellt haben, kann im Interesse des Marktes der eingeführten Aktien von den verkauften Aktien höchstens der fünfte Teil zurückerworben werden. § 8. Vertragsdauer. Die Dauer dieses Vertrages' wird zunachst bis 31. Marz 1918 festgesetzt. Erfolgt nicht ein Jahr vorher eine Kündigung, so verlangen sich der Vertrag stillschweigend um je ein weiteres Jahr. VIII INHOUD. Bladz. INLEIDING. HOOFDSTUK U Het overheidsbedrijf 1 HOOFDSTUK II: Het gemengde, ptibliek-private bedrijf 21 § 1: Het begrip 21 § 2: Geschiedenis 26 § 3: De rechtsvorm 36 § 4: Het kapitaal; Verdeeling der aandeelen; Regeling van het stemrecht 44 § 5: Het bestuur .55 § 6: Raad van Commissarissen 59 § 7: Verdere belangrijke bepalingen . . . 64 HOOFDSTUK III. Beoordeeling 75 BIJLAGEN I—VIII STELLINGEN. i. De toepassing van het gemengde, publiek-private, bedrijf kan alleen worden verdedigd, voorzoover het in bijzondere gevallen de nadeelen van het overheidsbedrijf kan wegnemen. II. Bij een (in de toekomst) op te richten lands-electriciteitsbedrijf is de vorm van het gemengde, publiek-private, bedrijf te verkiezen boven dien van het overheidsbedrijf. III. De Romein in krijgsgevangenschap (van den vijand) was geen servus sine domino. IV. Bij wederkeerige overeenkomsten heft de ontoerekenbare onmogelijkheid van de eene partij om de bepaalde zaak te leveren, de verplichting tot praestatie van de andere partij niet op. V. Een wegens verkwisting onder curateele gestelde, kan 'gedurende zijn curateele bij testament zijn curator tot erfgenaam benoemen. VI. Het verkoopen van ingekochte waren is op zichzelf geen daad van koophandel. VIL De dagvaarding alleen maakt het geding voor den rechter aanhangig. VIII. In geval van faillissement moet, indien meerdere hypotheken op het goed zijn gevestigd, bij executie ex art. 1223, al. 2, B.W., de eerste hypothecaire schuldeischer het overschot aan den curator verantwoorden. IX. De meening, dat door handelingen van private personen de onzijdigheid van den staat niet kan worden in gevaar gebracht, is onjuist (zie art. 100, 10 eerste zinsnede W.v.Sr.) X. De -soms gevolgde praktijk, dat de rechter-commissaris tijdens het voor-onderzoek den raadsman van den verdachte bij de verhooren toelaat, is in strijd met de wet. XI. Opneming van een bepaling in art. 59 van de Gemeentewet, dat de benoeming moet geschieden uit een voordracht van den Raad der gemeente, levert geen strijd op met de Grondwet. XII. De besturen van gesubsidieerde bijzondere lagere scholen, die aan hun onderwijzers een hoogere jaarwedde toekennen, dan de Lager-Onderwijswet bepaalt, verliezen hierdoor alle aanspraak op subsidie. XIII. De Overheid houde bij de bepaling van het loon voor haar personeel rekening met de grootte van het gezin.