1157 VEREENIGING [ Zfj TOT HET BEVORDEREN VAN DE BEOEFENING DER WETENSCHAP ONDER DE KATHOLIEKEN VAN NEDERLAND. GENEESKUNDIGE AFDEELING. PRAE ADVIES c OVER HET GENEESKUNDIG ONDERZOEK VOOR HET HUWELIJK, DOOR Dr. E. A. M. DROOG. Algemeen Rapporteur; internist. Dr. L. F. DRIESSEN. Voorzitter; gynaecoloog. Dr. J. J. H. MVKLESSENS. Neuroloog-Psychiatèr. Dï. A: H. M. E. LOMMEN. Specialist in Huiden Geslachtsziekten. 47 VEREENIGING TOT HET BEVORDEREN VAN DE BEOEFENING DER WETENSCHAP ONDER m DE KATHOLIEKEN VAN NEDERLAND. :-: 2 iVZf GENEESKUNDIGE AFDEELING. PR AE AD VIES over HET GENEESKUNDIG ONDERZOEK VOOR HET HUWELIJK, door Dr. E. A. M. DROOG. Algemeen Rapporteur; internist. Dr. L. F. DRIESSEN. Voorzitter; gynaecoloog. Dr. J. J. H. M. KLESSENS. Neuroloog-Psychiater. Dr. A. H. M. E. LOMMEN. Specialist in Huid-en Geslachtsziekten. INHOUD. HOOFDSTUK % Historisch Overzicht cn Doel* Bladzijde Het G. O. v. h. H. in oude tijden 5 Het G. O. v. h. H. in de laatsten tijd 6 Doel van het G. O. v. h. H 12 HOOFDSTUK II. Ziekten en G* O. v. h. H. A. Venerische Ziekten* Syphilis 14 Gonorrhoe 15 Veelvuldigheid der Venerische Ziekten . . 17 Beteekenis van het G. O. v. h. H. voor Syphilis 20 Beteekenis van het G.O.v.h.H. voor Gonorrhoe 23 B. Besmettelijke niet-Venerische Ziekten. Tuberculose 24 Beteekenis v. h. G. O.v. h .H. voor Tuberculose 25 Andere Besmettelijke Ziekten 26 C. Chronische Ziekten in 't algemeen 26 Bladzijde D. Erfelijke Ziekten 27 EUGENETIEK. Ontwikkeling der Eugenetiek .... 29 Positieve en negatieve Eugenetiek. . . 30 en 31 Beteekenis v. h. G. O. v. h. H. voor Erfelijke Ziekten in 't algemeen. . . 33 Erfelijke Ziekten van zintuigen en stofwisseling 34 en 35 Bloedverwantschap en ouderdomsverschil . . 36 Erfelijke Geestesstoornissen, Zenuwziekten en Spierziekten 36 Haemophilie (Bloederziekte). ...... 40 Misvormingen en gynaecol. afwijkingen . . 41 E. Vergiften 41 HOOFDSTUK HL Toepassing en Bezwaren v* h» G* O» v* h* H* Vrijwillig Onderzoek 44 Wettelijk Verplicht Onderzoek 46 Medische bezwaren, 48 Het Beroepsgeheim van den geneesheer 50 Vrijwillig Onderzoek en beroepsgeheim .... 54 Wettelijk verplicht onderzoek en beroepsgeheim. 55 Conclusies der Geneeskundige Commissie. Bijlage 1. Huwelijkswetgeving ten onzent. Bijlage 2. Huwelijkswetgeving in Minnesota. Huwelijkswetgeving volgens Dr. Wijnaendts Franken. Bijlage 3, Litteratuuropgave. HOOFDSTUK I, Historisch Overzicht en Doel van het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk* Het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwtlyk is een onderwerp van studie, dat reeds vóór den grooten oorlog en in verband met de moreele verwording door den oorlog ontstaan, nu op nieuw in hooge mate de aandacht van burgerlijke en geestelijke autoriteiten trekt. Geen wonder dus, dat niet alleen staathuishoudkundigen, juristen en theologen er een oordeel over hebben uitgesproken; maar dat ook de beoefenaars der geneeskunst, die de rampen door onberaden huwelijken veroorzaakt, zoo van nabij gadeslaan, van hunne belangstelling op ruimen schaal deden blijken. Of zij de eersten waren, die door woord en geschrift waarschuwingen deden hooren oï van raad dienden, is moeilijk uit te maken. Reeds in de oude Indische Rechtsboeken vindt men waarschuwingen tegen een huwelijk met dronkaards en gebrekkigen en volgens Maimonides voerden ook de oude Joden op hun wijze een keuring vóór het huwelijk in. Erasmus in zijn „Colloquia familiaria" deinst voor de meest energische middelen niet terug, vindt syphilis niet alleen een reden tot echtscheiding, maar wil zelfs de syphilitische echtgenooten verbranden. (Zie Julius Halier in „das arztliche Heiratszeugnis" blz. 30). Westerbeek van Eerten (l) (1) Westerbeek van Eertcn. Eugenetiek. Hist. critiach overzicht. Diss. 1920 5 vermeldt, dat in de 17de eeuw Tommaso Campanella, een Italiaansche monnik, in zijn boek „la Citta del Solo" 't voorstel doet, dat de candidaten voor een huwelijk, waaruit kinderen kunnen voortkomen, zich moeten onderwerpen aan het oordeel van een geneeskundige commissie, wier uitspraak bindend is. Volgens Hector TreuM1) zouden ook Thomas Morus in zijn „Utopia" en de uit den tijd der Fransche revolutie bekende philosoof Cabanis middelen hebben aanbevolen tot voorkoming of bestrijding der noodlottige gevolgen van onberaden huwelijken en in het midden der vorige eeuw gaf de priester-geneesheer Debreyne(2), nadat hij eenige ziekten heeft opgenoemd, die zich van den eenen op den anderen echtgenoot kunnen overplanten en andere „qui sont ordinairement héréditaires et qui souvent font dégénérer les families ou les races" aan zijn meening uiting in de volgende bewoordingen: „une législation prévoyante et sage devait prendre en considération ces données et ces faits, et surtout y pourvoir, et n'y aurait-il pas autant et plus de raison pour cela que pour certains degrés de la parenté?". Hij schijnt dus tegen verbodsbepalingen in zake het huwelijk, die bedoelen de op hygiënisch gebied soms funeste gevolgen te keeren, geen principieel bezwaar te koesteren. Door de noodlottige gevolgen van den oorlog op het gebied der venerische ziekten, we wezen er reeds op, maar ook door de meerdere en betere kennis van de oorzaken en de bestrijding van ziekten is in den laats ten tijd de belangstelling voor het onderhavige onderwerp zeer gegroeidjen tal van geneeskundigen hebben op het eind der vorige, in het begin dezer eeuw en in de laatste jaren, zoowel in 't buitenland als in ons land, door geschriften van hun gevoelen doen blijken. Reeds vóór 1900 verschenen „Syphilis et mariage, Paris 1880" door Alfred Fournier; „Blénorragie et mariage" door Louis Jullien, Paris Baillière 1898; „Die Bedeutung von Krankheiten für die Ehe met besonderer Berucksichtigung der Erblichkeit, Berlin 1886" door Paul Berger; „Marriage and disease, Londen 1892" door S. A. K. Strahan; „Met wie mag men trouwen?" door Seved Ribbing, uit het Zweedsch vertaald, Leiden 1893; Demaatschap- (1) Studie* In Volkskracht. 2de Serie No. 3. Geneesk. Huwelijkswetgeving. (2) P. J. E. Debreyne. Moechialogie. Traité des péchês contre les sixième et neuviême commandements du dècalogue. etc 2e edition. Paris 1847. p. 312. 6 pelijke beteekenis van het erfelijksvraagstuk door J. v. Rees (Handelingen van het 5de Natuur- en Geneesk. Congres 1895, p. 295.); „De gonorrhoe bij jonge meisjes" door W. Nolen, N. T. v. G. 1898 I p. 114; „Het huwelijk van den gonorrhoicus" door G. C. Nijhoff, Geneesk. Bladen I No. IX 1894 en tal van andere geschriften. In 1900 verscheen H. Treub's „Huwelijk en Ziekte" in de Geneesk. Bladen en enkele jaren later zijn zeer lezenswaardig opstel „Geneeskundige Huweüjkswetgeving", (Studies in Volkskracht, 2de serie No. 3). Veel van wat Treub daarin geeft, is ontleend aan het groote „Sammelwerk" van H. Senator und S. Kaminer: „Krankheiten und Ehe", München 1904. Na dien tijd werd van Nederlandsche zijde nog over het onderwerp geschreven o. a. door de artsen prof. Nijhoff. H. J. Damen en S. Greydanus; in „Pro en Contra" en onlangs (1920) in een zeer lezenswaardige dissertatie van B. J, Westerbeek van Eerten over „Eugenetiek"; verder mogen ook de redevoeringen en propagandauitgaven der leden van het „Comité ter bevordering van het Geneesk. Onderzoek voor het Huwelijk" (Bromberg, Premsela) en de van het comité uitgegane prijsvraag (beantwoord door de heeren Zuidweg en Schuurmans Stekhoven) bier niet onvermeld blijven. Voor belangstellenden vermelden wij in Bijlage 3 een opgave van voornamelijk geneeskundige litteratuur op ons onderwerp betrekking hebbende en voor een deel ontleend aan Treub's „Geneesk. Huwelijkswetgeving." (J) In schrille kleuren maalden ons de letterkundigen Brieux in „Les avariés" en Felix Rutten in „Slachtoffers", medisch misschien niet geheel juist, maar in elk geval op aangrijpende wijze de droefheid en zielestrijd, door verwaarloozing van moreele en hygiënische voorschriften ontstaan. Ook de wetgevers hebben zich niet geheel onbetuigd gelaten. Vele Noord-Am erikaansche Staten en enkele Europeesche hebben in hun wetgeving artikelen opgenomen, die ten opzichte van de huwelijksverbintenis veel meer ingrijpen dan in andere landen en ten onzent het geval is. In Amerika bestaat (volgens een rede van mr. H. C. Dresselhuys op 3 Maart '21 in Amsterdam gehouden) in 12 Staten (1) Het nieuwste snufje op dit gebied is het zeer lezenswaardige boekje „Das artzliche Zeugnis" door Dr. Max Hirsch en anderen in 1921 uitgegeven. 7 huwelijksverbod onder bepaalde omstandigheden» In Michigart is blijkens Hegar's mededeelingen in de Politisch-anthropologiscbe Revue 1902, p. 104 het huwelijk van krankzinnigen en idioten verboden en worden syphilitischen en lijders aan gonorrhoe, die huwen, ztfer streng gestraft, met geldboete of met gevangenis of met beide. De echtgenooten kunnen gedwongen worden tegen elkaar getuigenis te geven; ook de behandelende geneesheer is verplicht dat te doen. Als maatstaf van den ernst van den ziektetoestand wordt gestïchtsopname beschouwd. Hegar laat op die mededeeling volgen; „Das Gesetz ist noch mangelhaft, indem der Alkoholismus, die Epilepsie und andere schlimme Erbfehler nicht aufgeführt sind". Blijkbaar vindt hij dus» dat er nog niet genoeg „gemaszregelt", wordt. Enkele Amerfkaansche Staten, want ook nu nog is men van dergelijke strenge maatregelen niet teruggekomen, trachten het bezwaar van het ambtsgeheim te ondervangen door de aanstaande echtelieden te doen zweren, dat zij vrij zijn van de ziekelijke aandoeningen in de wet aangeduid. Alsof de leek dat zelf kan en wil beoordeelen. Het aannemen van gestïchtsopname als huwelijksbeletsel kan er toe leiden, dat deze opname zeer in miscrediet geraakt en de flnantieel beter gestelden, die tïch thuis kunnen laten verplegen, de maatregelen ontduiken. Andere dier Staten noemen in hunne wetten de namen der afwijkingen en vragen den arts, of de huwelijkscandidaat daaraan lijdende is. 'tValt niet te ontkennen, dat dit voorschrift voor enkele ziekten praktisch resultaat kan afwerpen; maar ieder geneesheer weet hoe moeilijk het vooral bij geestesafwijkingen kan zijn, den aard en het verloop der aandoening niet zekerheid te deflnieere». De meeste uitspraken van bevoegden noemen de uitwerking van deze wetten dan ook waardeloos of berichten» dat de wet niet in toepassing wordt gebracht. (l) De wetgeving van den Staat Minnesota, voor zoover die op ons onderwerp betrekking heeft ne door Treub aangehaald wordt, laat ik in een bijlage (2) volgen. (1) Weeterbeek van Eerten. Eugenetiek blz. 148 verwijst naar G. von Hoffman. Die Rassenhygiëne in den Vereinigten Staaten von Nord-Amerika 1913 en Dr. H. W. Maler. Die Nord-Amerik. Gesetien gegen die Vererbung von Verbrechen und Geistesstörung. 8 Volgens bovengenoemde rede van Dresselhuijs wördt sedert 1910 in Indianopolis zelfs het castreeren van gevangenen toegepast. In 1914 zouden er 620, waaronder 120 vrouwen, op deze wijze zijn behandeld. Westerbeek van Eerten noemt ook Washington en Nevada als Staten, waar de onvruchtbaarmaking (sterilisatie, castratie) wordt toegepast niet alleen bij sexueele, maar ook bij gewoontemisdadigers, dus ten deele ook om eugenetische (rasverbeterings-) motieven. Verder stelden volgens dienzelfden schrijver Cafifótnit, Connecticut, Indiana, ]owa en Noord-Dakota een medische commissie aan, die op eugenetische gronden voorstellen doet en de sterilisatie laat verrichten. Daar berust alle macht bij de medici van de staatsinrichtingen; hooger beroep is uitgesloten. Kansas, New-Yersey, New-Yötk en Michigan (de wet van Oregon werd spoedig opgeheven) laten eene medische commissie uitspraak doen behoudens controle van staatswege. *t Is begrijpelijk, dat de drastische bepalingen in dergelijke wetten opgenomen, op alle mogelijke manieren ontdoken worden. Eberstadt (zie Pro en Contra, Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk blz. 18) zegt dan ook, dat het huwelijksverbod voor geestes-zieken en lijders aan geslachtsziekten in Michigan werkeloos is. Even pessimistisch luidt het oordeel van Dr. Sontag in „Das arztliche Heiratszeugnis."^1) Hij zegt: „Von 48 Staaten der Vereinigten Staaten haben 35 Eheverbote fur Ëpileptiker, Geisteskranke und ungeheilte Geschlechtskranke eingeführt, und ein grosser Teil dieser Staaten bedroht diejenigen, die wissentlich zuwider diesen Gesetzen handeln, mit Strafe bis 1000 Dollar oder mit Gefangnis, aber den Ehegesundheitsschein harten von diesen 35 nur 3 Staaten eingeführt, die übrigen begnügen sich damit, dem Brautpaare Fragen vorzulegen, ob es an den genannten Krankheiten leidet, zum Teil auch ob es in den letzten fünf Jahren Armenunterstützung empfangen habe, und wenn das Brautpaar eidlich diese Fragen verneint, so wird es als gesund angesehen, und die Ehe wird geschlossen. Im Staate New Jersey werden zum Uberflusse noch Zeugen befragt, aber in der vorsichtigen Form: „Haben Sie Kenntnis da von, dass einer der beiden Teile geisteskrank usw. ist?" Das Brautpaar bringt Sich (1) Das arztliche Heiratszeugnis" von Dr. Max Hlrach. Leipzig. Verlag von Curt Kabitzsch. 1921. bL 50. 9 natürlich nur Zeugen mit, die mit guten Gewissen beschwören können, dass sie keine Kenntnis davon haben. Gemass dieser höchst imperfekten Gesetzgebung ist auch die Skepsis über die Wirkung dieser Gesetze in der amerikanischen Literatur allgemein. Ein Schriftsteller aus Indiana schreibt, er habe nie gehort, dass in seinem Staate auch nur einem einzigen Paare die Ehe wegen Krankheit verweigert worden sei. Dabei werden den Brautpaaren in Indiana 27 Fragen vorgelegt. Es kommt hinzu, dass man sich in Amerika nicht wie in unserm gründlichen Europa die Mühe nimmt, Statistiken zu führen, sondern dass die Berichte, welche sich über den angeblichen Segen dieser Eheverbotsgesetzgebung verbreiten, sich in ganz allgemeinen Redensarten ergehen. Die Unkenntnis der amerikanischen Beamten, die ja mit jeder politischen Wahl wechseln, über ihre eigenen Gesetze ist so gross, dass Ausserungen von Beamten berichtet werden, denen die Eheverbotsgesetzgebung ihres eigenen Bezirks nicht vertraut war. Demgemass haben die amerikanischen Gerichte auch keine Urteile zu verzeichnen, die wegen Ubertretung dieser Ehegesetze ergangen sind. Nun bleiben noch die drei Staaten, in denen Gesundheitszeugnisse verlangt werden. Es waren "Washington, Nord-Dakota und Oregon. In Washington war das Gesetz ganze 6 Monate in Kraft, dann musste es wegen einstimmigen Widerspruchs aus dem ganzen Staatsgebiet aufgehoben werden. Ersetzt wurde es auch hier durch die eidliche Aussage der Brautleute. In Nord-Dakota und Oregon wird vorsichtigerweise das Gesundheitszeugnis nur von den Mannern verlangt. Ob aber diese Gesetze noch in Kraft sind, habe ich nicht feststellen können. Aber gegen ein Privilegium, sei es auch nur odiosum. der Manner wird sich unser, nach Gleichstellung der Geschlechter strebendes Zeitalter wohl verwahren." Onder de Eucopeesche Staten zijn er eveneens eenige, die door krasse maatregelen getracht hebben de nadeelige gevolgen van onberaden huwelijken te voorkomen. Volgens Lodewijk van Mierop (Over het Geneesk. Onderzoek voor het Huwelijk 1906, 's-Gravenhage) heeft de Roemeensche regeering in 't begin dezer eeuw een wetsontwerp ingediend tot huwelijksverbod voor personen, die aan ongeneeslijke syphilis, longtering en epilepsie lijden. Of deze wet tot stand is gekomen, is ons niet bekend. 10 In Zweden bestaat sedert 1915 een wet, die bet huwelijk om hygiënische beweegredenen in bepaalde gevallen verbiedt. Het resultaat schijnt echter volgens mededeelingen in de reeds vermelde groote propagandavergadering van het Comité ter bevordering van het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk gedaan, niet schitterend te zijn. In Noorwegen bestaat, volgens Dr. Sontag, sedert 3 jaren het „Ehegesundheits zeugnis". „Aber zu seiner Ausstellung ist der Hausarzt zustandig, und, wie mir ein Norweger sagte, wird lebhaft über die allzu grosse Nachsicht mancher Hausarzte Klage geführt. Wird aber einem Nupturienten der Gesundheitsschein verweigert, so heiratet das Paar in Danemark." Ook in een klein Russisch" district, Terek (Kaukasus) is, volgens Ledermann, voor een aantal jaren den geestelijken bevolen geen huwelijken te voltrekken in geval een der toekomstige echtgenooten aan Lepra leed of een zijner voorouders er aan geleden had. Valsche verklaringen, onwettige huwelijken enz. maakten dit huwelijksverbod zoo illusoir, dat het weer ingetrokken moest worden. (Zie Pro en Contra. Serie IX, no. 4 1914 bl. 17 Contra: Dr. Ch. Bles.) De Turken zijn in dit punt meer bedachtzaam opgetreden. Volgens een bericht in de „N. R. C." van \2—<4—'\7 meldt het blad „Hilal" dat in Turkije niet het huwelijksverbod, maar het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk is ingevoerd. Het tijdschrift „Gynécologie et Obstétrie 1921 No. 4" geeft het volgende bericht over wettelijke maatregelen, die in Denemarken in voorbereiding zijn: „La commission parlementaire préparatoire de la loi sur le mariage a adopté a 1'université les mesures suivantes: Le sujet n'ayant pas et n'ayant jamais eu de maladies vënériennes qui désire contracter mariage, en fait par ecrlt une dèclaration sur 1'honneur. Le sujet, qui se trouve dans le cas contraire doit présenter un certificat médical de moins de quinze jours, attestant qu'il ne présente aucun danger d'infection conjugale ou de transmission héréditaire-ou a defaut il doit être établi que 1'autre partie contractante a été avisée de la maladie et instruite de sa gravité. De Nederlandsche wetgeving heeft beperkende bepalingen voor het huwelijk, wat betreft consanguiniteit (art. 87 en 88 B. W.) 11 gebrek aan verstandelijke vermogens (art. 116 3° B. W.), verkwisting (art. 116 7° B. W.) en minderjarigheid (art. 86 B. W.). In een Bijlage (1) vermelden wij de artikelen van het Burgerlijk Wetboek, die volgens Treub betrekking hebben op onze Geneeskundige Huwelijkswetgeving en tevens de artikelen door Dr. Wijnaendts Franken als proeven ontworpen en wenschelijk geacht om wettelijk huwelijksverbod te verkrijgen, niet alleen bij gebrek aan verstandelijke vermogens, maar ook bij andere ziekelijke toestanden. H. Treub bespreekt deze proeve van wetgeving in zijn artikel „Geneesk. Huwelijkswetgeving", noemt ze onmogelijk toe te passen en bovendien onrechtvaardig. Zijn argumenten lijken ons afdoende. Doel v/h G. O. v. h. H. ^ Het G. O. v. h. H. heeft ten doel, 't is bijna overbodig dit te releveeren, de nadeelige gevolgen, die onder hygiënisch opzicht uit een huwelijk kunnen ontstaan, te voorkomen of te beperken; of ten minste te zorgen, dat de aanstaande echtgenooten niet het slachtoffer worden van eigen onwetendheid of gewetenloosheid van de andere partij. De gevaren, die wij hier bedoelen, kunnen van drieerlei aard zijn. Ze kunnen de gehuwden zelve betreffen, hun huisgezin of kinderen bedreigen of zelfs nog op het nageslacht inwerken en dan van groot maatschappelijk belang zijn. Een ander niet te onderschatten voordeel is, dat het G. O. v. h. H. de huwelijks-candidaten dwingt zich ook rekenschap te geven van hun geschiktheid voor het huwelijk 'uit een hygiënisch oogpunt. Op maatschappelijke belangen, op stand en fortuin der trouwlustigen wordt, meer dan noodig is, de nadruk gelegd; om ellende in het huwelijk te voorkomen, ware het beter aan den hygiënischen toestand als factor voor het echtelijk geluk meer aandacht te besteden. In dien zin uit zteh ook het „Comité, tot bevordering van het Geneeskundig Onderzoek vóör het Huwelijk" in zijn propagandabrochure. (*) Indien dus de geneesheer bij dat onderzoek een ziekte of gebrek vindt, of ook op goede gronden meent, dat in of door 't huwelijk (1) Wat zou van overheidswege kunnen worden gedaan, 'opdat geneeskundige raadpleging vf 6 het huwelijk zoo spoedig mogelijk in de praktijk toepassing vrhdeï bij A. W. Sijthoff te Leiden 1919 12 COMITÉ TER BEVORDERING VAN GENEESKUNDIG ONDERZOEK VOOR HET HUWELIJK. EERE-VOORZITTER: Mr. H. C. DRESSELHUYS ....Ook de verklaring.dat 91 j door den geneesk und ige zijt ingelicht omtrent elkanders gezondheidstoestand.i» in.orde.-vJ(u? huipelüh zal ik thans ooi trekken buitengewone gevaren voor de gezondheid te duchten zijn, dan zal hij daarvoor waarschuwen en de huwelijkscandidaten niet in de onzekerheid laten. Daarbij mag hij echter niet vergeten, dat hij rekening moet houden met het ambtsgeheim en niet lichtvaardig te werk mag gaan, maar op positieve gegevens moet steunen; want om kleine moeilijkheden of hypothetische gevaren mag de mensch niet aan zijn natuurlijke bestemming, het huwelijk, onttrokken worden of door vrees worden weerhouden. Zoo opgevat kan het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk eene zegenrijke instelling zijn. Menigeen zal tijdig gewaarschuwd het gevaar nog ontwijken, althans afwachten totdat hij zijn gezondheid heeft teruggekregen, of in het huwelijk zelf zich verstandig gedragen. 't Spreekt vanzelf, dat daar, b.v. bij huwelijken op laten leeftijd, waar geen nakomelingschap te wachten is, men ook met de gevaren voor die nakomelingschap geen rekening behoeft te houden en evenzeer, dat, als iemand zich uit liefde voor den aanstaanden echtgenoot wil opofferen, de ziekte van dien echtgenoot niet steeds een huwelijksbeletsel voor de andere partij behoeft te zijn. Ten slotte zal het om de boven aangegeven bedoeling van het onderzoek tot haar recht te doen komen, wenschelijk, zelfs noodig zijn, dat beide trouwlustigen zich aan een onderzoek onderwerpen en het resultaat daarvan behoorlijk aan elkaar mededeelen. Theorethisch is de zaak dus nog al eenvoudig; in de praktijk doen zich echter tal van bezwaren voor, wier beteekenis in Hoofdstuk III zal worden overwogen. 13 HOOFDSTUK II. Ziekten en Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk* We zullen nu wat nader ingaan op de gevaren, die van medisch standpunt de jonggehuwden bedreigen kunnen, indien zij zorgeloos het huwelijksbootje instappen en daarbij tevens overwegen door welke maatregelen die ellende te voorkomen is en in hoeverre vooral het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk daarop van gunstigen invloed kan zijn. We stellen ons daarom voor in het kort die ziekten te bespreken, welke gevaar voor het huwelijk opleveren. In hoofdzaak zijn dat besmettelijke geslachtsziekten (venerische), enkele besmettelijke niet-venerische, erfelijke ziekten en sommige andere chronische aandoeningen. De ziekten, die het allereerst in aanmerking komen om hare ernst, hardnekkigheid en veelvuldig voorkomen, zijn de: A. Besmettelijke Geslachtsziekten of Venerische ziekten. Deze ziekten zijn Syphilis en Gonorrhoe. De zoogenaamde Venerische helkose (bubo) is vrij zeldzaam en minder besmettelijk. Syphilis. De syphilis is eene door de „spirochaete pallida (treponema pallidum)" veroorzaakte besmettelijke ziekte, die wel plaatselijk 14 begint, meestal aan de geslachtsorganen, soms ook elders; maar die zich spoedig door het geheele lichaam verspreidt, 't Is dus een constitutioneele, algemeene ziekte en in tegenstelling met de gonorrhoe gaat ze bijna altijd in een chronisch stadium over. De infectie heeft niet zoo gemakkelijk plaats als bij de gonorrhoe, omdat een al is 't dan ook zeer kleine verwonding noodig is, opdat het besmettelijk mikroörganisme zijn entree in 't lichaam kunne doen. Evenals bij de gonorrhoe zijn man en vrouw beiden even ontvankelijk voor deze ziekte. Geen enkel orgaan of weefsel is ten slotte voor haar inwerking gevrijwaard; huid, slijmvliezen, spieren, bloedvaten, hersenen en zenuwen, beenweefsel, dat alles kan in de verschillende stadia der ziekte worden aangetast, 't Ergste zijn misschien nog de in latere jaren na een schijngenezing optredende parasyphilitsche aandoeningen; de progressieve paralyse en ruggemergstering, beide ten slotte doodelijk en de leucoplasia, een hardnekkige slijmvliesaandoening van den tong, dikwijls ontaardend in tongkanker. Het treponema pallidum zetelt ook in het bloed en kan langs dien weg de menschelijke vrucht reeds vóór de geboorte besmetten. Dan kan miskraam of vroeg-geboorte volgen of wel, als de vrucht blijft leven, treedt dikwijls de zoogenaamde congenitale syphilis van het kind met al haar misère op. In latere stadia der ziekte of na een goede tegen de syphilis gerichte kuur blijven echter die ernstige gevolgen meestal uit. In sommige landstreken, (het matrozengebied der Manche) is bijna de geheele bevolking min of meer luetisch aangedaan, en in Nieuw-Guinea dreigen, zegt men, de inlanders door deze ziekte geheel uit te sterven. Gonorrhoe. De Gonorrhoe is eene door den „gonococcus" veroorzaakte besmettelijke ziekte, die aanvankelijk alleen plaatselijk aan de organen der urine-secretie optreedt, maar toch vaak op de geslachtsorganen, zelfs op de gewrichten overgaat en dan een chronisch verloop neemt, Ze kenmerkt zich door een etterige ontsteking dier organen. Ook de oogen zijn zeer gevoeüg voor de ziektekiemen (gonococcen) dezer ziekte, en blindheid in de eerste dagen na de geboorte verkregen is bijna altijd te wijten aan de druiperziekte. Ze gaat gemakkelijk van man op vrouw of van vrouw 15 Op wan over door het geslachtelijk verkeer en bij onzindelijkheid ook op kinderen. vooral op meisjes. Bij den. man kan ze bij goede behandeling wel in een paar maanden genezen; maar de genezing kan ook een schijngenezing zijn en 't is te bejammeren, dat velen, zich, gedreven door schaamtegevoel of weenende reeds voldoende genezen te zijn, aan de behandeling onttrekken. Meestal wordt de ontsteking dan chronisch of tast ook den zaadbal (testikel), aan en kan dan tot steriliteit van den man leiden. Op lateien leeftijd doen de gevolgen dier zorgeloosheid bij den man zich ook wel (volgens sommigen in 10 procent der gevallen) door vernauwn* gen en andere tot bezwaren bij bet urineeren aanleiding gevende verschijnselen kennen. Bij de vrouw treedt de ziekte aanvankelijk ook alleen aan de organen der urine-secretie op en geeft dan winder bezwaren dan hj| den man; maar het groote gevaar is hier de overgang op de geslachtsorganen, baarmoeder, eileider en eierstok (s^pingo-oopho* rijft), en dat heeft in ongeveer 25 °/Q der gevallen plaats volgens Mendes da Costa. De ontsteking dier organen, soms met abcesvorming en doorbraak in de, buikholte, kan dan tot noodlottige gevolgen leiden. Een maanden- en jarenlang durend buijdijden, zelfs de dood door buikvliesonts^ekiiig en in zeer veel gevallen onvrucht* baarheid Steriliteit) van de echtgenoote kan er het gevolg van rijn. Prof. Hector Treub, de bekende nu overleden gynaecoloog, verhaalt. (*) dat onder 80 gevallen van oneracjtffeaar hmelffk. waarvoor men zijn hulp over een zeker tijdperk inriep, de oorzaak dier onvruchtbaarheid in minstens 36 gevallen lag in gonorrhoe van den man en bovendien nog minstens 7 maal in gonorrhoe van de vrouw. Volgens ee» onderzoek van Kehrer zou 5 a 6% van alle huwelijken steriel zijn ten gevolge van gonorrhoe. (2) Dikwijls zijn man en vrouw zich de oorzaak hunner ellende niet bewust; maar op de vrouw drukt de zware \ast bet meest. „JLres maria, zegt Louis JuUien ni«t ten onrechte (% nnt la conscience tranquiUe, ils courent a leurs affaires, a leurs cercles, se créent plaisirs et relations nouvelles et désertent la moroe alcove. Ils peuvent compter sur toutes les sympathiea. car qui ne les piainr drait d' avoir épousé des femmes de Si mauvaise santé 1" m Zie Nederl. T. v. Verlosk, en Gyn. XIV, ISK» p. 389 (2) Volgen. Max Hlnch zijn ia DMt»chland van de 500.000 huwelijken 100,000 du. 1/5 onvruchtbaar en daarvan de helft door de gevolgen van gonorrhoe, d. t dus «•/<, van alle huweh|keB. ^ Bltnorrhagie et nwriage. Paris, BaiUiêre 1898, p. 141. 16 Veelvuldigheid, der venerische ziekten in 't algemeen. De veelvuldigheid en beteekenis der venerische ziekten blijkt o. a. uit de volgende gegevens, die ik aan het bekende leerboek van prof. Mendes da Costa ontleen: (]) „De meeste betrouwbare statistische opgaven komen uit Scandinavië en Denemarken, omdat daar het aangeven van gevallen van venerische ziekten voor de doktoren verplichtend is. In Kopenhagen werden in 10 jaar + 2,5% van alle inwoners besmet met eei der geslachtsziekten; in de provinciesteden van Denemarken + 0,3 en op het platte land + 0,038% der bevolking. Blaschko (Die Hauftigkeit des Trippers) berekende dat gemiddeld 20% der mannelijke bevolking tusschen den 20- en 30-jarigen leeftijd in Kopenhagen jaarlijks een geslachtsziekte krijgt. Hij komt tot dezelfde verhouding ten opzichte van Pruisen." „Voor de mannen tusschen 20 en 30 jaar (36% der volwassen mannen) en over het geheele jaar vindt hij, dat in Berlijn 4ets minder dan 20% der jonge mannen gonorrhoe en 2,4% lues (syphilis) krijgt. De venerische ziekten in de verschillende volks-' klassen van Berlijn bedragen volgens een „Momentaufnahme" op 30 April 1900: onder soldaten .... 4% onder arbeiders .... 9% onder kooplieden . . . 16% onder studenten .... 25% onder geheime prostituees 30% Het aantal gevallen van gonorrhoe blijkt daar 70 % van alle venerische ziekten te bedragen. Men krijgt eenig denkbeeld van de volstrekte frquentie uit de mededeeling, dat in groote steden slechts zeer weinig mannen uit de bezittende klasse van gonorrhoe verschoond blijven of gebleven zijn. In de groote steden der beschaafde landen worden de geslachtsziekten echter meer aangetroffen dan daarbuiten; in Rusland en Turkije is ook de bevolking op het land voor een groot gedeelte aangetast door de syphilis. Gonorrhoe komt onge¬ il) Leerboek der venerische ziekten, 1914. Erven Bohn, Haarlem, p. 2 en 3. 17 veer driemaal zoo vaak voor als syphilis." Tot zoover de gegevfens van. prof. Mendes da Costa. De toename der geslachtsziekten met de grootte der steden geldt ook voor ons land. In 't algemeen zijn de bezittende klassen in sterker mate besmet dan de onvermogende; voor een groot deel daaraan te wijten, dat de bezittenden gemiddeld op veel lateren leeftijd huwen. Het tijdschrift „Sexueele Hygiëne", orgaan der Nederl. V. t. b. d. Geslachtsziekten (*) onder redactie van Dr. W. F. Veldhuizen, geeft tal van statistieken omtrent de verbreiding der geslachtsziekten. Daaruit stip ik aan, dat in Nederland in 1909 per 1000 soldaten 24,7 aan een geslachtsziekte leden, dus bijna 2,5 % en dat tegen 1 geval van venerische ziekte in gemeenten beneden 20000 inwoners, er 5 voorkomen in gemeenten van 20000—100000 inwoners en 18 in gemeenten boven de 100000. De gonorrhoe is, na de mazelen, de meest verspreide besmettelijke ziekte; men kan volgens den schrijver in „Sexueele Hygiëne" zonder overdrijving zeggen dat 75% der volwassen mannelijke bevolking der groote steden gonorrhoe heeft of gehad heeft. (2) Het aantal vrouwen dat besmet is, is veel moeilijker te bepalen, doch is ook stellig zeer groot. Bijna zonder uitzondering besmet de gehuwde man die gonorrhoe heeft, zijn wettige vrouw. Dat omgekeerd de vrouw de besmetting aanbrengt komt eveneens, zij het minder dikwijls, voor. Bij 1000 geslachtszieke miÜtairen vond Dr. Gans (Heidelberg) als hoofdbronnen der besmetting (gedurende den oorlog) keiberinnen, dienstmeisjes en straatprostituées 13, 14 en 15%; bordeelprostituees, fabrieksarbeidsters' 9, 8 en 8%; eigen vrouw7,4%; burgerdochters en soldatenvrouwen 4, 2 en 4 %. Als sociaal gevolg treden verües van arbeidskrachten en onvruchtbaarheid van het huweüjk op den voorgrond. Dujardin vond dat (1) Afl. I. Deel I. Januari 1921 bij J. Ploegsma, uitgever te Zeist. (2) In het Nederl. T. v. Geneesk. van 23 Juli 1921, blz. 457 vermeldt Dr. A. Hendriks te's Gravenhage onder den titel. «De Frequentie van geslachtsziekten, Kanker en Tuberculose in de gewone Praktijk" dat hij in zijn fondspraktijk slechts ruim 9 »/o lijders aan venerische ziekten telt Het overzicht omvat 10 jaar. Hij acht 75 °/o veel te hoog. Men neme in aanmerking, dat dit cijfers zijn van een niet-specialist. Brauser (Zte „Das arzdicke Heiratszeugnis bL 58 vond van 300 willekeurig gekozen mannen slechts 14,7 °/o volkomen vrij van gonorrhoe; want 5433 % hadden draden en leucocyten. 27,7 °/o slijm en epitkeliën en 33 °/o gonokokken in de urine. 18 in de groote steden van alle jonge mannen tusschen. 18 en 30 jaar minstens 21l.2°l0 absoluut onvruchtbaar geworden zijn door gonorrhoe; bovendien heeft bij 10°/o het vermogen om kinderen te verwekken min of meer ernstig geleden. De gonorrhoe vermindert het aantal geboorten sterker dan de misdadig opgewekte miskraam. Ook de kinderen van lijders aan druiperziekte ondervinden dikwijls nadeel van de kwaal hunner ouders. In weerwil van de weldadige uitwerking van de prophylactische oogindruppeling bij de geboorte (methode van Crédé) werd toch onder 114 kinderen van 10 tot 17 jaar, verpleegd in het Blindeninstituut te Amsterdam, bij 10 lQ gonorrhische oogbindvüesontsteking der jonggeborenen als oorzaak der blindheid gevonden, (*) Zeer hardnekkig is ook de gonorrhoische ontsteking der uitwendige geslachtsorganen (vulvo-vaginitis) der kleine (4-14-jarige) meisjes, die veelal tot stand komt door besmetting met sponzen of doeken (ook door personeel). De syphilis, schoon, zooals wij reeds vermeldden, driemaal minder voorkomend dan de druiper, besmet toch volgens „Sexueele Hygiëne" in ons land in de groote steden 13 a 14% der mannelijke bevolking; in Brussel, Parijs, Berlijn en Weenen nog meer en soms ook geheel onschuldige huisgenooten. Immers ook buiten geslachtelijk verkeer kan ze zich voortplanten, b. v. indien het versch ziektegif met een wondje, schram of ander huiddefect in aanraking komt. Het sterftecijfer van syphilitici is bijna tweemaal zoo groot als van niet-syphilitici; terwijl 10°/o van het aantal mannen, in onze Nederlandsche krankzinnigengestichten opgenomen, lijdende is aan een hersenziekte, de dementia paralytica, als gevolg van syphilis. Beroerten, aneurysmata, ruggemergstering, vaat-verkalking zijn vaak veroorzaakt door lues (*) en de noodlottige gevolgen voor huisgezin en nageslacht spreken zich uit in de talrijke miskramen, vroeggeboorten en gevallen van aangeboren syphilis. Men mag aannemen, dat gemiddeld 60% der kinderen uit svphilitische huwelijken sterven, hetzij vóór de geboorte, hetzij in het eerste levensjaar. (1) Van de 36000 blinden in Duitschland. is ln 30 »/o der gevallen de blindheid door Gonorrho veroorzaakt. (2) andere naam voor „syphilis". 19 Van 1100 kinderen in de London County Council scholen voor blinden waren 343 (31,2%) met stelligheid en nog 31 (2,8 7Ü) waarschijnlijk blind ten gevolge van syphilis. Kerr Love (Glascow meent dat in 25% der gevallen de aangeboren doofheid op syphilis berust en Dr. E. de Vries stelde vast, dat bijna 25 % der verpleegden in een zwakzinnigen-gesticht aangeboren syphilis had. Tot zoover de statistieken van „Sexueele Hygiëne". Al deze cijfers, men moge er tegen aanvoeren, dat ze in hoofdzaak den toestand in groote steden aangeven, men moge zelfs beweren, dat ze overdreven zijn; ze bewijzen toch voldoende, dat de venerische ziekten het groote gevaar vormen, waarvoor huwelijkscandidaten zich hebben te hoeden en dat het streven, die onheilen door tijdig waarschuwen of op andere wijze te voorkomen, niet ongemotiveerd is. 't Is duidelijk dat hier zonder voorbehoedende maatregelen groot onheil zoowel voor de aanstaande echtgenooten als voor hun kinderen misschien ook yoor hun verder nageslacht, en voor de maatschappij te duchten is. Beteekenis van het G« O. v. h. H. voor Syphilis. Wat kan het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk hier bereiken? Wat de syphilis betreft, hebben wij vastgesteld, dat deze ziekte gevaarlijk is; omdat de aanstaande echtgenooten elkaar kunnen besmetten, ook hunne kinderen en huisgenooten en een progenituur kunnen verwekken, die bij de geboorte besmet of reeds vóór de geboorte gestorven is. Deze kans is in het begin der ziekte het grootst; na eenige jaren wordt die kans veel geringer, tenzij de ziekte bijzonder kwaadaardig is, Of ook het derde en latere geslacht* klein en achterkleinkinderen, nog de gevolgen ondervinden is twijfelachtig; van Fransche zijde wordt 't wel aangenomen. Men weet zeker, dat de lues alleen door infectie wordt overgebracht en zoo ook door het bloed van de moeder op het kind. Alleen bij hooge uitzondering is de verwekker der ziekte, 't treponema palUdum, nog in het derde geslacht gevonden, als nieuwe infectie uitgesloten was. Wel kunnen de zaad 6f eicellen van het luetisch geboren kind door de lues zijn verzwakt en dit kind op later leeftijd zwakke nakomelingen voort- 20 brengen; maar een echte erfelijke ziekte (deze worden later nog besproken) is het niet. (*) De natuur zorgt ook voor regeneratieve factoren en Blaschko (2) oordeelt tamelijk optimistisch over den invloed van de syphilis op het ras. Gelukkig kan nu de geneeskunde hier curatief veel bereiken door toepassing van zeer werkzame geneesmiddelen, terwijl telkens nieuwe gezichtspunten op dit gebied geopend worden, onlangs nog door de onderzoekingen van Dr. Klarenbeek te Utrecht (8) over konijnensyphilis. De geneesheer, die om raad gevraagd wordt, zal dus het huwelijk niet behoeven af te raden, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn: „dat na een krachtige behandeling de reactie van Wassermann gedurende meer dan twee jaar negatief gebleven is, in dien tijd geen behandeling heeft plaats gehad en ook geen verschijnsel der ziekte was op te merken. Is na talrijke krachtige behandelingen de bloedreactie nog positief, maar zijner verder geen verschijnselen, dan verzetten verreweg de meeste syphilidologen zich niet tegen een huwelijk. Le Pileur vraagt zelfs: „si 1'on interdit le mariage aux tuberculeux, aux épileptiques, aux aliénés, aux syphilitiques, que resterait-il de procréateurs ?" Wel heeft de patiënt dan eenigen kans nog eens teekenen der ziekte of paralyse of tabes te krijgen. Ook kan oude lues hoewel zelden nog besmettelijk zijn, (Blaschko meent dat de syphflislijder slechts gedurende betrekkelijk korten tijd besmettingsgevaar oplevert) en kan zij oorzaak zijn van een ziek, zwak of minderwaardig nageslacht; maar die kansen zijn te gering, te weinig als direct dreigende gevaren op te vatten om daarvoor het huwelijk te verbieden, gesteld dat de medicus daartoe de macht heeft. (4) De raad van den dokter zal dus bij svphilis en evenzeer bij gonorrhoe, zooals nader zal blijken, gewoonlijk neerkomen niet op afstel, maar op uitstel. Van Fransche zijde worden over 't algemeen aan de syphilislijders, die willen huwen, heel wat zwaardere eischen gesteld, welke vooral wegens het gevaar voor het ontstaan van paralyse (1) Matzenaueri Die Vererbuag d. Syphilis. Aren. Derm-und Syphilis 1903. (2) Prof. Dr. A. Blaschko. Hygiëne d. Geslechtskrankheiten (Weils Handbuch d. Hygiëne. Llefe- rung 34, 1920, Leipzig.) (3) Tijdschrift voor diergeneeskunde van 15 Juli. Referaat Is 't T. v. Sociale Hygiène Aug. 1921. (4) Mendes da Costa. Leerboek 1914 blz. 370 e. v. 21 en tabes niet ongemotiveerd schijnen. Immers veelvuldig ziet men deze ruggemerg-, hersen- en zenuwziekten ontstaan juist na de lichtste gevallen van Syphilis. De ziekte verloopt dan aanvankelijk zonder waarneembare verschijnselen, totdat van lieverlede enkele onbeteekende bezwaren de langzaam voortschrijdende metasyphilitische aandoening of de nerveuse syphilis, vaak te laat, aan het licht brengen. Juist hier geeft de reactie van Wassermann dikwijls een negatieven, dus onzekeren uitslag. Drie tot vijf % der luetisch besmetten krijgen tabes of paralyse. Nonne vond op 150 eevallen van paralyse en tabes 20 maal conjugala besmetting. In menig opzicht illustratief zijn waarnemingen als die van Erb, die zag dat van 5 jonge heden, die cohabiteerden met een zelfde vrouw, 4 syphilis kregen, terwijl alle aan tabes, resp. paralyse (Lewandowsky, II p. 960) gingen lijden. Tabes en Paralyse wordt ook op de kinderen overgebracht; Dr. Klessens zag zelf een 15 tal gevallen van kindertabes- en paralyse. Het rapport door dc Commissie der „Société francaise de Dermatologie et de Syphiligraphie" in Juni 1920 uitgebracht over het huwelijk van den Syphilis-lijder met het oog op den tijd en den aard der behandeling, noodig om den noodlottigen invloed op de nakomelingschap te ontgaan, is van groot belang voor dit vraagstuk. (!) Zij acht alvorens het huwelijk toe te staan: lo. een waarnemings- resp. behandelingstijd van minstens een jaar noodig, nadat klinisch en serologisch de verschijnselen verdwenen zijn, doch dan moet de behandeling reeds begonnen zijn vóórdat de serologische reacties positief waren; — waren deze in bloed of lumbaalvocht reeds positief, of was de ziekte reeds in het secundaire tijdperk gekomen, dan moet het waarnemingstijdpetk tot 2 jaar verlengd worden. In het secundaire stadium moet ook bij negatieve reacties de behandeling worden voortgezet. 2o. Blijft de reactie van het bloedserum ondanks de behandeling toch positief, dan kan hei huwelijk van den man worden toegestaan na 4 è 5 jaar krachtige behandeling, mits het lumbaal vocht normaal is. Bij de vrouw wordt eerst na 6 a 7 jaar het huwelijk toegestaan en dan nog moet tijdens iedere zwangerschap de vrouw behandeld worden. 3o. Bij positieve reactie van het lumbaal vocht wil de commissie, ook als de bloedserumreactie negatief is, het huwelijk verbieden op grond der gevaren van eene latere aandoening van het Centrale Zenuwstelsel. Wordt het lumbaalvocht later negatief, dan mag onder voortdurende controle door herhaald onderzoek van het lumbaalvocht den patiënt na 2 jaar toegestaan worden te huwen. (1) Bulletin de la Sociétê francaise de Dermatologie et Syphiligraphie. No. 6 et No. 8 en Ned. T. v. Geneesk. 1921 BI. 268 I. 22 Als er een blijvende afwijking is van het Centrale Zenuwstelsel, opgeheven reflexen, pupilstijfheid., verzette men zich onvoorwaardelijk tegen het huwelijk. Kan de huweüjkscandidaat geen nauwkeurige aanwijzingen geven betreffende de voorafgegane behandeling, zooals meestal helaas het geval zal zijn, dan stelt de Pransche Commissie voor, aldus te handelen: a. bij een definitief letsel, vooral van het centrale zenuwstelsel, verbiede men het huwelijk.' b. Is de serumreactie positief, doch zijn er geen klinische verschijnselen, dan wordt een behandeling geeischt van minstens één jaar na het negatief worden der reactie, — blijft ze positief, dan eerst wordt het huwelijk toegestaan onder de sub 2 genoemde voorwaarden. Is de liquorreactie positief, dan geldt het sub 3 genoemde. Zijn de klinische verschijnselen afwezig en de reacties normaal, dan passé men de reactieweringsproef toe; is deze positief dan is behandeling gedurende een jaar noodig, is deze negatief dan kan het huwelijk worden toegestaan, mits de candidaat gedurende twee jaar geen besmettingsverschijnselen vertoond heeft. In de discussie over het rapport gehouden was men het in het algemeen eens. Sommigen wenschten nog intensievere behandeling. De steeds noodzakelijke controle door lumbaal vocht onderzoek werd o. i. ten onrechte bestreden. Leredde achtte het onthouden van huwelijkstoestemming bij menschen met sommige neurologische afwijkingen niet gewenscht. Nog werd de aandacht gevestigd op het huwelijk van personen met syphilis congenita, die in Frankrijk bijna even veelvuldig zou zijn als de gewone syphilis. Ten opzichte van de nakomelingschap bieden de lijders aan geërfde syphilis ongunstige kansen, doch hier zijn de regels veel persoonlijker en niet in een schema onder te brengen. Beteekenis v, h. G. O. v. h. H. voor Gonorrhoe. De Gonorrhoe is de tweede, zooals wij reeds zagen, nog veelvuldiger optredende geslachtsziekte, niet minder belangrijk dan de syphilis. We merken nog even op, dat de gonorrhoe voor man en vrouw besmettelijk is, wel meestal maar niet altijd lokaal blijft, in vele gevallen ernstige complicaties vertoont en de kinderen bij de geboorte reeds besmetten kan; maar in tegenstelling met de Syphilis gewoonlijk de constitutie niet aantast, zoodat gevaren voor het ras niet te duchten zijn; ook zijn de bezwaren voor het gezin, ten minste wat den man betreft, geringer. Voorzichtigheid is echter geboden, want zelfs indien geen verschijnselen meer optreden en geen ziekteverwekkende bacteriën (gonococcen) meer zijn te vinden, kan de gonorrhoe toch niet geweken en nog besmettelijk zijn; de gonococcen kunnen op zoo verborgen plaatsen zetelen, dat men ze niet kan opsporen. Als echter geen duidelijke verschijnselen en geen gonococcen meer te vinden zijn, is men niet gerechtigd de echtverbintenis te verbieden; anders is het 23 absoluut noodig ze uit te stellen, Nog zij opgemerkt, dat behoorlijke en tijdige geneeskundige behandeling bij de acute gonorrhoe spoedig en bij de chronische (verouderde) dikwijls, hoewel eerst na langen tijd, beterschap kan brengen. B« Besmettelijke niet-venerische ziekten» De voornaamste besmettelijke niet-venerische ziekte, die wij hier te behandelen hebben is de tuberculose. Tuberculose. Het is een bekend feit, dat de tuberculose tallooze slachtoffers eischt en in en na den grooten oorlog is wel gebleken, dat ze op het verzwakte menschdom een bizonder nadeeligen invloed uitoefent. Dr. A. Hendriks te 's-Gravenhage vond gedurende 10 jaar in zijn algemeene praktijk op 2061 ziektegevallen 99 maal tuberculose, d. i. 4,8 % en onder de 98 sterfgevallen 20 aan tuberculose, dus meer dan 20 % en dan meestal in s'levens bloeitijdperk. Dat is wel hoog. (*) Volgens Greydanus kost de tuberculose aan Frankrijk jaarlijks 150 duizend levens. Volgens Saltet is het sterftepercentage van tuberculose van de beschaafde wereld vóór den oorlog ongeveer 13 %; voor ons land ruim 10% van alle sterfgevallen. (2) Besmet wordt minstens 70% der bevolking, dat blijkt uit de obductieverslagen der gasthuizen; doch slechts een betrekkelijk klein percentage daarvan wordt ziek. Blijkbaar heeft dus niet iedereen den aanleg voor tuberculose geërfd, zooals dat bij mazelen b. v. wel het geval blijkt te zijn. De besmetting wordt overgebracht door de lijders aan zoogenaamde open tuberculose, waarbij de tuberkelbacillen door süjm of etter in de buitenwereld worden verspreid; bij gesloten tuberculose blijven die bacillen in het lichaam opgesloten. Behalve besmettelijk is de tuberculose waarschijnlijk dus ook een overerfelijke ziekte, d. w. z. de aanleg ervoor gaat van geslacht op geslacht over, totdat voldoende vermenging met gezond bloed (1) Zie N. T. v. Geneesk. 23 Juli 1921 bh. 460 Erven Bohn. (2) Saltet. Gezondheidsleer 1913, bij Erven Bohn te Haarlem. 24 daaraan een einde maakt; een dubbele reden dus óm ér dé aandacht op te vestigen. Beteekenis v. h. G. O. v. h. H. voor Tuberculose. Sommige schrijvers vinden het onbegonnen werk huwelijksbeletselen voor lijders aan tuberculose te scheppen. Reibmayer plaatste zich op het standpunt alleen de prophylactische en curatieve hygiëne zoo goed mogelijk te maken en verder Gods water over Gods akker te laten loopen. Treub wil het huwelijk verbieden (voor zoover de geneesheer daartoe macht heeft) aan spruiten van een duidelijk phtisisch ras en aan de lijders zelve; het huwelijk ontraden aan hen, die onder hunne voorouders enkele sporadische gevallen van tuberculose tellen, met een lid van een geslacht, dat onder dezelfde omstandigheden verkeert; toestaan, zegt hij, kan men aan deze personen het huwelijk met een krachtig lid van een gezond geslacht. Hector Treub was geen man van halve maatregelen, dat blijkt ook in dit geval. Naar onze meening is de erfelijkheid hier te sterk op den voorgrond geschoven en de besmettelijkheid te veel op den achtergrond gehouden. Sinds Treub zijn „Huwelijk en Ziekte" schreef, is gebleken, dat kinderen zeer gevoelig zijn voor besmetting met tuberkelbacillen en de geneesheer, die een van tuberculose verdacht persoon toestaat te huwen, kan misschien veel onheil voorkomen door er op te wijzen, dat ook echtgenoot en verdere omgeving, maar vooral de kinderen tegen besmetting moeten worden gevrijwaard. (Hamburger) De besmettelijkheid en veelvuldige besmetting door open tuberkulose, het langdurig verloop, het aangetast worden in den bloei der jaren, het bijzonder gevaar voor de kinderen, het overerven van den aanleg en de ongeneeselijkheid van vergevorderde gevallen (tering) leggen o. i. aan den lijder van tuberculose den plicht op vóór het aangaan van een huwelijk terwille van hemzelf, echtgenoote en nakomelingschap, deskundigen raad in te winnen en niet alleen naar eigen verlangens zich te richten. De raad van den geneesheer zal, behalve een praeventieve strekking, toch ook dikwijls curatieve beteekenis kunnen hebben; praeventief in zooverre bij duidelijke tuberculose tot onthouding van 't huwelijk, bij twijfelachtige gevallen en praetuberculose tot voorzorgsmaat- 25 regelen kan worden geadviseerd, terwijl de curatieve beteekenis daarin kan schuilen, dat nu de patiënt vooraf een kuur ondergaat of althans zich ernstig onder behandeling stelt. De beslissing is hier vaak moeilijk. Natuurlijk is er geen reden, zooals ook in andere gevallen, een huwelijk af te raden, waarvan geen kinderen te wachten zijn en een der candidaten uit pure liefde gevaren wenscht te trotseeren; maar hier is het uiteraard wenschelijk dat de andere partij dan ook het gevaar in vollen omvang kent door een uitgebreid geneeskundig onderzoek. Men is in 't algemeen van meening, dat aan eene vrouw, met het oog op zwangerschap, die vaak ongunstig het tuberculeuze proces beïnvloedt (]) het huwelijk eerder is af te raden dan aan een man, en dat een meisje met tuberculose eerst mag huwen, als eenige jaren verloopen zijn sedert actieve verschijnselen van het lijden zich hebben vertoond. Man noch vrouw met open tuberculose mogen een huwelijk aangaan en met actieve tuberculose (koorts, vermagering,) evenmin. Voor het overige blijft de beoordeeling nog moeilijk; de grens tusschen bovenstaande duidelijke en de onduidelijke gevallen is niet rechtlijnig en de sociale omstandigheden zijn ook niet zonder beteekenis. De geneesheer moet ten slotte van het standpunt uitgaan, dat hij zieken, geen ziekten behandelt. Andere besmettelijke ziekten. Wat de overige besmettelijke ziekten betreft, is 't duidelijk dat de acute, de snel verloopende ten opzichte van het G. O. v. h. H. niet belangwekkend zijn. Het zal zelden voorkomen dat een heftig zieke in dien toestand in het huwelijk wenscht te treden. Anders is het natuurlijk met de chronische besmettelijke ziekten (luchtpijpaandoeningen, lepra, dyssenterie, bacillendragers, wormziekten enz.). C» Chronische ziekten in 't algemeen* Verschillende andere aandoeningen van long, hart, nieren of lever van slependen aard kunnen aanvankelijk of tijdelijk met een schijnbaar goede gezondheid gepaard gaan en dan in het huwelijk (1) C H. Davis. (Yearbook of Obstetrics 1920) vermeldt dat Bacon meent uit de Statistiek te mogen besluiten, dat ongeveer 33 % der tuberculeuze vrouwen binnen een jaar na de bevalling overleden ia. Het aantal tuberculeuze vrouwen, dat jaarlijks in de V. S. bevalt, schat hij gemiddeld oo 30000. 26 zeer verergeren, zoodat van besturen Van een gezin of Van brood verdienen geen sprake is. 't Is alleszins redelijk, dat de aanstaande echtelieden in zulke gevallen van elkander's toestand niet onkundig zijn en de gezonde echtgenoot er op voorbereid zij, dat hij in hoofdzaak den rol van ziekenverpleger, niet dien van vader of moeder van een krachtig geslacht zal vervullen. De patiënt zelf zal dat meestal ook wel begrepen hebben en er rekening mee hebben gehouden, toen hij huwelijksplannen maakte. De geneesheer zal de zaak weer naar omstandigheden (von Fall zu Fall) moeten beoordeelen. D» Erfelijke ziekten. Tot de erfelijke ziekten behooren eenige stofwisselings-(constitutioneele) ziekten, zooals jicht, vetzucht, suikerziekte, waarschijnlijk ook chronische nierziekte en kanker; verder enkele zintuigvaat- en bloedziekten (familaire doofheid, kleurenblindheid, vroegtijdige vaatverkalking, haemophilie); volgens sommigen ook misdadige aanleg, alcoholisme en misvormingen als gevolgen van degeneratie; maar vooral ziels- en zenuwziekten. De erfelijke ziekten ontleenen hare belangrijkheid in hoofdzaak aan de gevaren, waaraan zij het nageslacht blootstellen. Het begrip „erfelijk" in den zin, waarin het hier gebruikt wordt, vereischt wel eenige nadere toelichting. Al de bij de geboorte bestaande of in aanleg aanwezige eigenschappen zijn aangeboren. Men dient ze echter te onderscheiden in geërfde of erfelijke en in verworven eigenschappen. De erfelijke zijn die, welke reeds vóór het ontstaan van het individu in de zaadcellen (spermatozoa, eicellen) van vader of moeder aanwezig waren; de verworven eigenschappen ontstonden in den loop der ontwikkeling van het individu, hetzij dan binnenbaarmoederlijk (vóór de geboorte) of buitenbaarmoederlijk (na de geboorte). Alles dus, wat het kind na de bevruchting van zijn ouders of op andere wijze overneemt, is verworven. Van veel beteekenis is, dat deze verworven eigenschappen hoogstwaarschijnlijk nooit overgeërfd worden (theorie van Weismann.) Het kind eener vrouw, die bij de bevruchting zelf syphilitisch geïnfecteerd werd, wordt ook bijna altijd syphilitisch geboren en brengt die ziekte dus als aanaeboren kwaal mede; maar in de medische 27 beteekenis der woorden is dat een verworven, geen geërfde of* erfelijke eigenschap. Evenzoo een kind, dat bij de geboorte eenig letsel opdoet. De baardaanleg daarentegen en familiaire lichaamsgebreken, zenuw- bloed of constitutieziekten zijn meestal geërfde eigenschappen. De aanleg voor tuberculose kan geërfd zijn; de tuberculose zelf, gebonden aan den tuberkel-bacil, is een verworven ziekte. Daaruit büjkt tevens, dat alle aangeboren eigenschappen of ziekten en met name de erfelijke niet steeds voor den dag komen bij de geboorte. Die erfelijke eigenschappen zijn niet alleen kenmerkend voor een bepaald individu of eene sexe; maar ook dikwijls eigenaardigheden van eene familie of een ras. Men denke slechts aan den grooten neus van de Bourbons en het kroeshaar der negers. Erfelijke aanleg voor ziekten is veelvuldig; erfelijke ziekten zijn er veel minder. Gelukkig komt niet elke erfelijke aanleg tot uiting en wordt dus niet elke drager van een ziekte-aanleg inderdaad ziek. (wetten van Mendel) Bij de besmettelijke ziekten b. v. moet naast de indirekte oorzaak (den aanleg) zich nog de direkte voegen (de bacterie). Wie niet vatbaar voor diphteritis of typhus is. zal deze ziekten niet krijgen; wie wel vatbaar is, krijgt ze alleen dan, als hij ook besmet wordt. De beteekenis van het erfelijkheidsvraagstuk is voor huisgezin en maatschappij eene zéér groote; omdat niet alleen gunstige, maar ook ongunstige eigenschappen zich door overerving gemakkelijk kunnen voortplanten. Die overerving geschiedt niet zoo. dat alléén goede of kwade eigenschappen van vader of moeder worden overgedragen; maar ook die van lang vergeten voorouders en dat soms op voor ons oog de meest grillige wijze (atavisme, rood haar). We zien daar in 't dagelijksch leven dikwijls frappante voorbeelden van en voelen in ons maatschappelijk bestaan de nadeelen in hooge mate. Volgens een voordracht van Mr. H. C. Dresselhuys voor het Comité tot bevordering van het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk zouden er in ons land 13000 verwaarloosde kinderen zijn en bij de meeste daarvan hereditaire verschijnselen bestaan, die met geestesstoornissen, alkoholmisbruik, syphilis of tuberculose der ouders verband houden. Duitschland telt, volgens een schatting van GtQtjahn in zijn „Soziale Pathologie", 180.000 krankzinniaen 28 (waarvan 30.000 volslagen idioten), 90.000 epileptici, 120.000 drankzuchtigen, 156.000 kreupelen, 36.000 blinden, 18.000 doofstommen en 300.000 longlijders in een vergevorderd stadium, te zamen bijna een millioen. Daarvan zou drie-kwart hun gebrek door overerving gekregen hebben. EUGENETIEK. Ontwikkeling dei-Eugenetiek. De vrees voor ontaarding (degeneratie) van het nageslacht door overerving van slechte eigenschappen heeft dan ook aanleiding gegeven, dat in verscheidene landen vereenigingen zijn opgericht ter bevordering der Eugenetiek (rasverbetering). Uitvoerig handelt daarover de dissertatie van B. J. Westerbeek van Eerten. Hij verhaalt daarin hoe reeds Plato en Campanella (een Italiaansche monnik) van de Staatsmacht wilden gebruik maken tot het kweeken van een bepaalde superieure menschensoort, eene utopie naar zijn meening, die slechts door geweldpleging aan de meest eenvoudige beginselen der zedeleer te verwezenlijken zou zijn. In de vorige eeuw wijdde Sir Francis Galton, een kleinzoon van Charles Darwin, zijne krachten aan dit vraagstuk en stichtte „Galton's Laboratory for national Eugenics". De vrees voor degeneratie werd niet weinig versterkt door de sombere theoriën van Malthus en Lomboso, de romans van Zola en de werken van Ibsen. In Amerika werd het misdadigersvraagstuk onderzocht door Robert Dugdale (*) en de familie „The Jukes" ten tooneele gevoerd. „Van de stammoeder Margaret Jukes (citaat naar van Eerten), die ons de twijfelachtige eer aandoet landgenoote te zijn door tot de eerste Hollandsche emigranten te behooren, kon hij in 75 jaar 1200 nakomelingen nasporen. Hiervan werden er 310 beroepsbedelaars, die te zamen 2300 jaar in armhuizen werden verpleegd; 50 waren prostituees, 7 moordenaars, 60 beroepsdieven en 130 andere misdadigers. Al deze gedegenereerden hebben tezamen den Staat in 75 jaar de som van 1.300.000 dollars gekost." In een eenzaam dorpje in Zwitserland werden over de steeds onder elkaar huwende Duitsche familie Zero, die te midden van Romanen woonde, onderzoekingen verricht door Dr. Jörgen. (2) (1) Robert L. Dugdale. „The Jukes". G. P. Putmans Sons, New-York, 1877. (2) Archlv. f. Rassen u. Gesellschaftblologle 1905, I p. 494 II p. 305. 29 Hier kon aangetoond worden dat een groote stam van vagebonden, dieven, moordenaars etc. ontstond door een huwelijk van een van twee zonen met een ketellapster; doordat de zoon uit dit huwelijk met een lid der beruchte familie Markus huwde was de degeneratie volkomen. Slechts twee meisjes uit hun nakomelingschap, die later in Duitschland gingen werken en daar met gezonde boerenzoons huwden, hebben later weer haar nageslacht geregenereerd. De andere van de bovengenoemde twee zonen die in het dorp zelf weer huwde, kreeg een goede nakomelingschap, ondanks de „Inzucht" d. i. het huwen van verwanten onderling. Dr. Alex Graham Bell deed onderzoekingen over doofstommen en kwam tot de wel wat voorbarige conclusie, dat. wanneer erfelijk belaste doofstommen bij voortduring onder elkaar trouwen, zich een zelfstandige, doofstomme menschensoort vormt en zoo kreeg de meening ingang, dat in bepaalde famüies een zieke menschen-varieteit zou kunnen ontstaan. In 1910 ontstond als gevolg van dit alles de zoogenaamde „Eugenic Section" van de „American Breeders Association". Die Eugenic Section heeft een Record Office te Gold Spring-Harbour, New-York onder directie van Dr. C. B. Davenport en houdt zich vooral bezig met de studie der wetten van Mendel. Duitschland bleef ook niet achter en stichtte in 1905 te Berlijn de „Internationale Gesellschaft für Rassen-Hygiène" en op 29 Januari 1913 werd in een vergadering van de medische faculteit te Parijs de „Société francuise d'Eugénique" opgericht, terwijl in Nederland „Eugenetica" ontstond. Positieve Eugenetiek. Enthousiaste voorstanders der Eugenetiek trachtten de theorie in praktijk te brengen en menschenfokkerijen op te richten. Zoo stelde een groot grondbezitter te Perm in Noord-Oost-Rusland een poging in 't werk om onder zijn arbeiders een kolonie te stichten van schoone en gezonde menschen-exemplaren en ontstond in Amerika de Oneida-gemeenschap, De laatste verdween in 1879; van ' de eerste hoorde men niet meer. Dat was dus positieve eugenetiek, die dieren- en menschenfokkerij op een lijn stelde, vergetend dat lichamelijk en zieleschoon niet parallel gaan, dat er ook geen superarbiter bestaat, wiens oordeel in zake schoonheid 30 beslissend is en dat eventueel de schepselen die niet aan de verwachting beantwoorden, zoo maar niet uit de maatschappij kunnen worden uitgestooten, m. a. w. de stelregel: „het doel heiligt de middelen" op hen niet mag worden toegepast. Westerhöfec (Zie Heiratszeugnis blz. 5 en 6) breidt het begrip Positive Deszendenzhygiëne" (positieve eugenetiek) verder uit. Hij vergelijkt den volksstam met een krachtigen boom. Al wat de gezondheid en levensvoorwaarden van dien boom bevordert en verbetert, is positieve eugenetiek. Hoe beter men hem verzorgt, hoe gaver de vruchten zullen zijn. Toch zullen er altijd nog onrijpe en wormstekige blijven en terugkeeren, ook als men ze zorgvuldig meent verwijderd te hebben; maar dat hindert den boom niet zich verder te ontwikkelen. Negatieve Eugenetiek. De negatieve eugenetiek nu wil niet zoozeer volmaakte menschen fokken; maar het voortplanten van de minderwaardige beletten. Zoolang men voor dit doel geen dwangmiddelen aanwendt, en dat wenschen Galton en de andere Engelsche eugenetici ook niet, kan men tot zekere hoogte dit goedkeuren. In Amerika echter is men er toe gekomen zeer heroieke, toch niet succesvolle middelen aan te wenden of aan te raden: castratie, (J) provocatio abortus, echtscheiding, wettelijk huwelijksverbod en indirect kan men daaronder ook het minder heroieke, Verplicht Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk rangschikken; ofschoon dit middel wel in de eerste plaats dient het bestaande en niet het toekomende geslacht te beschermen. De wetgever dient dus met het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk, voor zoover het tot eugenetische doeleinden wordt aangewend, voorzichtig te zijn. Nietzsche, door Max Hirsch verheerlijkt als de wegwijzer en woordvoerder der eugenetische moraal; Zola, Ibsen en Hauptmann, die volgens denzelfden schrijver, als propagandisten voor de „Entwicklungsgedanke, Vererbungslehre und biologische Ethica mitte inne stehen imGeisteder (1) In théorie gaan sommige ook Europeesche eugenisten nog verder. In navolging van Karl Binding (Strafrechdehrer) en Hocht (psychiater) die de stelling van „die Frelgabe der Vernichtung Iebensunwerten Lebens" propageeren, wil Mae Hirsch de 30000 idioten van Duitschland „aus einem mehr als viehischen Dasein durch milde Art erlösen, wenn die Augehörigen es wünschen oder züstimmen". 31 Zeit" schijnen ons gevaarlijke voorlichters op juridisch gebied. De hypothesen van Malthus, Morel (degeneratie-theorie), Lombroso (leer van de aangeboren misdadigheid), evenals de biogenetische theoriën van Lamarck, Darwin (pangenesis), Weismann (continuïteit van het kiemplasma), Hugo de Vries (mutatie-theorie) en Lotsy vormen nog het onderwerp van breede discussies, en kunnen dus niet als wetenschappelijk fundament voor dwingende wetgeving gebruikt worden. Dat geldt ook voor de wetten van Mendel en het familie-onderzoek van Dr. Czellitzer. (Berlijn); al valt niet te ontkennen, dat daarmede waardevolle resultaten over de kennis van erfeüjke ziekten ook bij het menschdom verkregen zijn. Zooveel staat wel vast, dat de natuur blijkbaar beschikt over krachtige middelen, om het historische menschentype onveranderd te laten. De extremen hebben weinig neiging om zich voort te planten, zeker niet duurzaam. Van de 1030 meest eminente Engelschen bleven volgens Havellock Ellis 277 ongehuwd en van de gehuwden 205 kinderloos; Socrates, Kant, Newton, Gauss, da Vinei en Napoleon leefden niet in nakomelingen voort. Aan den anderen kant weten wij, dat idioten meestal steriel zijn. Van de vele mongoloiede zwakzinnigen op de Amsterdamsche scholen voor achterlijken, bereikte zelfs geen enkele den volwassen leeftijd. (*) Zoo snijdt de natuur zelf de dorre takken af; wij maaien wellicht met het onkruid ook het koren. En voor de lichamelijke eigenschappen geldt iets dergelijks: op de huwelijksbeurs staan reuzen en dwergen even laag genoteerd. Ofschoon Pearson bewees, dat de helft van alle geboorten plaats vindt bij het armste vierde gedeelte der bevolking en men dus achteruigang zou kunnen verwachten, blijkt juist, dat wij in de laatste 50 jaar, zooals Bruinsma voor de lordingen en Schuckink Kool voor de schoolbevolking aantoonde, een sterke lichamelijke vooruitgang in ons ras waarnemen; zoo zelfs dat Bolk meent dat dit onmogelijk aan hygiënische verbeteringen te danken kan zijn, maar een periodiek verschijnsel is. (2) We behoeven niet opnieuw aan te toonen, dat de toepassing van bovengenoemde eugenetische theoriën ook vaak met de Christelijke zedenleer in botsing komt. Met dit al geven we (1) Dr. D. Herderschee. Geneesk. Bladen, 20ste Reeks, No. VIDL (2) Ook van de Noord-Amerikanen en Australiërs kan men niet zeggen, dat de misdadige elementen, die na de ontdekking dier landen van uit Europa daarheen werden gestuurd, op den duur een ongunstigen invloed op de bevolking hebben uitgeoefend. 32 gaarne toe, dat het daarom nog geen ongeoorloofde handeling is, indien een dokter er op wijst, dat uit een bepaalde echtverbintenis, waar beiderzijds erfelijke belasting aanwezig is, b.v. van een epileptica die huwt met een sterken drinker, of van iemand met aangeboren doofheid die met een andere erfelijk zwaar belaste persoon huwt, of van een misdadigerstype dat met een half-idioot trouwt, nadeelen voor het nageslacht te wachten zijn. Ieder dokter zal echter toegeven, dat de appel wel eens ver van den boom valt en waar ook goede spruiten uit een bedenkelijk huwelijk niet zeldzaam zijn, ga men er niet spoedig toe over het „beter te zijn dan niet te zijn" voor die gave vruchten tot een fictie te maken. Men moet ook niet uit het oog verliezen, dat juist uit de onevenwichtigen soms, al zijn het dan ook eenzijdige, talenten zelfs genieën geboren kunnen worden. (]) Bij slot van rekening kan ook een gebrekkig mensch hier en hiernamaals gelukkig zijn, al brengt hij voor ouders en maatschappij weinig voordeel aan. Al is dit de hoofdzaak niet, we willen er toch nog even op wijzen, dat de erfelijke ziekten het huwelijk niet alleen onwenschelijk kunnen maken voor het nageslacht; maar eveneens voor de huwelijks-candidaten zelf. Een erfelijke ziekte, die op betrekkelijk jeugdigen leeftijd zich openbaart, kan juist in de jaren, waarin de huwelijksplichten het zwaarst drukken, de echtelieden voor hun taak geheel ongeschikt doen zijn (impotentie bij suikerziekte in 43% der gevallen). Beteekenis van het G. O. v. h. H. voor Erfelijke Ziekten in 't algemeen» Bij al deze toestanden is de groote moeilijkheid van goeden raad voor de huwelijks-candidaten niet gelegen in een beoordeeling van den actueelen toestand; maar in eene van de toekomst. „Ihm ruhen in der Zeites Schoosse, Die schwarzen und die heiteren Loose." Bij de huwelijksaanvraag zal maar zelden, behalve dan bij e-kele geestesafwijkingen, kleurenblindheid en misvormingen en misschien bij de drankzucht, eene der bovengenoemde ziekten (1) Voordracht Prof. K. H. Bouman in de Neurologenvereeniging. Volgens F. Leppmann in „das Heiratszeugnis blz. 29" zon Goethe's vader krankzinnig gestorven zijn, de vader van Beethoven een drinker geweest zijn en de vader van Frederik de Groote aan zwaarmoedigheid geleden hebben. 33 aanwezig zijn, maar door den erfelijken aanleg van een der huwelijks-candidaten kunnen ze met meer of minder zekerheid voor hem of zijn nakomelingschap verwacht worden. En die moeilijkheid om raad te geven is zooveel te grooter, omdat zooals wij reeds zeiden, de ziekelijke aanleg gelukkig niet steeds bij alle nakomelingen te voorschijn komt. De onbekende grillige verdeeling van het geestelijk en lichamelijk familie-bezit, ebt zich in onze goede en kwade eigenschappen afspiegelt, maakt juiste voorspellingen omtrent de meer- of minderwaardigheid van den mensch „in statu nascendi" tot nog toe vrij wel onmogelijk en voor de eerste honderd jaar niet waarschijnlijk. Met behulp van de wetten van Mendel, familieonderzoek en van statistieken, zooals Galton dat wenschte en bevorderde, kan men hier kansberekeningen maken, of zullen die wellicht in de toekomst gemaakt kunnen worden; maar de wetten van Gregor Mendel gelden bij den mensch slechts voor enkele anomalieën (atrophie van de gezichtszenuw), evenzoo familie-onderzoek (sterke bijziendheid, bloederziekte); in de meeste gevallen treedt 't princiep van „Polymerie" op den voorgrond, zijn de geërfde eigenschappen een zamenstel van verscheidene andere, en zelfs goede en goed verklaarde statistieken geven slechts algemeene conclusies; alleen bij erfelijke belasting beiderzijds heeft men meer houvast. Ten slotte zal het subjectieve oordeel van den geneesheer, desnoods in overleg met den moralist, den knoop moeten doorhakken. Dat is beter dan het zekere voor het onzekere te nemen door steeds af te raden of het vertrouwen te schokken door zijn onkunde te erkennen. Erfelijke Ziekten van Zintuigorganen. Onder de erfelijke ziekten der zintuigorganen behoort het daltonisme (kleuren-blindheid). Zelden is deze aandoening echter zoo ernstig, dat 't voor gehuwden of nageslacht groote bezwaren geeft, hoogstens maakt de kleurenblindheid voor bepaalde vakken ongeschikt b. v. voor treinbestuurder of loods. Erger is 't gesteld met de lijders aan vergaande brekingsanomolieën van het oog (myopie), aan retinitis pigmentosa en oogzenuwatrophie. Iets anders is het ook met de doofheid. Aangeboren doofheid levert dan vooral gevaar op voor erfelijke overdracht oo nakomelinaen. 34 wanneer de ziekte niet een geïsoleerd geval voorstelt, maar in de familie nog andere doove leden zijn. Vermenging van twee doofstommengeslachten en vooral, om denzelfden reden, consanguine huwelijken ouder dergelijke lijders zijn, volgens de onderzoekingen van Fay, (') die een nauwkeurige statistiek van 3500 huwelijken van dooven samenstelde, zeer gevaarlijk, al mag men niet zoo ver gaan te beweren, dat erfelijke doofstomheid als regel op de nakomelingschap wordt overgedragen. Later zich openbarende doofheid kan ook op erfelijken aanleg berusten; maar 't is dikwijls zeer moeilijk te bepalen of dat zoo is en bezwaarlijk te zeggen in een gegeven geval, of de kans op ziekelijk aangelegde nakomelingen groot is. Voor elkander zijn doofstommen van groot nut en de afwijking is niet zoo fataal om er 't huwelijk voor te verbieden, ook al acht men een dergelijk huwelijk minder wenschelijk. Men wijze op de mogelijkheid der geboorte van doofstomme kinderen. Erfelijke Stofwisselingsziekten» Stofwisselingsziekten als vetzucht, suikerziekte, jicht, chronische nierziekte, vaatziekten (arteriosclerose) en kanker geven meestal eerst op lateren leeftijd bezwaren. Is de huwelijkscandidaat alleen erfelijk belast, dan zal het verstandig zijn den raad van Prof. Stokvis op te volgen en geen „voorzienigheidje te spelen." Bestaan die ziekten vóór het huwelijk, dan zal onder gewone omstandigheden een advies nuttig kunnen zijn, omdat b. v. voor diabetes, jicht of vetzucht, ook voor nier- en vaatziekten, bepaalde leefregels kunnen worden voorgeschreven. Hier eischt weer de billijkheid, dat de andere partij weet wat ze aanvaardt; en wil ze desondanks toch huwen, dan draagt ze mede de verantwoordelijkheid voor haar eigen lot. Dat er gevallen voorkomen, waar de dokter gedwongen zal zijn een afwijzend advies te geven, hebben we reeds toegelicht op blz, 29. Ook wet en gewoonte stellen reeds lang beperkende bepalingen, zelfs huwelijksverbod ten opzichte van sommige huwelijken, waarbij voor de partijen of het nageslacht onheil kan (1) E. A. Fay. Mariages of the deaf in America. Washington 1898. Zie ook dissertatie van P. de Wilde: Verwantschap en Erfelijkheid bij doofstomheid en retinitis pigmentosa (bij van Rossen 1919.) 35 verwacht worden. Ik bedoel gevallen, waarbij tusschen de partijen bloedverwantschap bestaat of groot verschil in ouderdom; andere waar minderjarigheid of gebrek aan geestvermogens in aanmerking komen. De ervaring heeft, zonder offkieële statistieken, het menschdom er toe gebracht, bij deze verhoudingen regelend op te treden, al zijn ook hier de gevolgen niet met zekerheid te voorspellen. Bloedverwantschap. Wat de bloedverwantschap betreft, wordt van medische zijde beweerd, dat huwelijken tusschen bloedverwanten alleen dan schadelijk zijn, indien door die verbintenis een in de betrokken familie bestaande ziekelijke aanleg kans heeft versterkt op de nakomelingschap te worden overgebracht f,1) zooals b. v. bij de reeds besproken familiaire doofheid (onderzoek van Fay). Is zoo'n ziekelijke aanleg er niet, dan is er van medisch standpunt tegen een huwelijk onder familieleden geen bezwaar. In den oud-Egyptischen tijd zouden de Pharao's vaak zelfs hun zusters hebben gehuwd. Ouderdomverschil en minderjarigheid. Groot verschil in ouderdom wordt eveneens voor de nakomelingschap minder gewenscht geoordeeld; voor den man is de leeftijd van 25.—50 en voor de vrouw van 20-40 jaar de meest geschikte voor de voortplanting. (*) Ten opzichte van de minderjarigen en de geestesgebrekkigen stelt de wetgeving van vele landen beperkende bepalingen en voor zoover dat niet het geval zou zijn, is 't toch „luce clarius", dat de leeftijd slechts tot een zeker minimum 't huwelijk toelaat. Erfelijke geestesstoornissen, zenuwziekten en spierziekten. Itnbeciüen en krankzinnigen, kortom alle zwakzinnigen en geesteszieken die gestichtsverpleging behoeven, zijn uiteraard door de ziekte zelf reeds totaal ongeschikt voor het huwelijk. Ook dementia praecox met eene tijdelijke verbetering is een huwelijksbeletsel. Weer anders staat het met lichte gevallen van zwakzinnigheid (1) N. P. van der Stok. Huwelijken tusschen bloedverwanten, Den Haag 1888. (2) L J. M. Damian, Recherches sur la question de lage dans le mariage, Thèse Bordeaux, 1892. 36 en lichte of twijfelachtige epilepsie en met menschen die eene psychose (geestesstoornis) hebben doorgemaakt of met een lijder aan manisch-depressieve psychose, die zich behoudens een gedrukt karakter verder jaren goed bevindt, 't Verloop is in zulke gevallen zoo wisselend, dat in 't geheel geen positieve uitspraak valt te doen. Genuine Epilepsie wordt wel het meest aangezien als een beletsel voor het huwelijk. Er is nauwelijks een waarneming in de medische litteratuur met meer stelligheid vastgelegd dan de groote invloed van de. erfelijkheid op het ontstaan der Epilepsie. Zelfs bij den leek is dit denkbeeld zoo sterk doorgedrongen, dat deze geneigd is te meenen, dat iemand in het algemeen slechts epilepsie krijgt als er een erfelijke aanleg in de familie voorkomt. Deze opvatting evenals de meening, dat Vallende Ziekte alleen voorkomt als de ouders slecht oppassen, is onjuist. Veelvuldig treedt epilepsie op bij kinderen van gezonde, oppassende ouders en aan de erfelijkheid komt zeker niet een dergelijke beteekenis toe voor het .ontstaan der ziekte als er hier en daar aan gehecht wordt. In sommige landen b. v. Minnosota, U. S. A. heeft men zelfs een huwelijksverbod uitgevaardigd voor epilepsielijders, overtuigd als men daar is van den sterken erfelijken invloed op het nageslacht. En ook elders b.v. in Engeland (') zijn meermalen pogingen aangewend om de epileptici door een huwelijksverbod van nageslacht uit te sluiten. Om dergelijke bepalingen te rechtvaardigen moet men wel zeer overtuigd zijn van den grooten invloed der erfelijkheid op de epilepsie. Toch als men bij de verschillende onderzoekers eens nagaat in hoeveel gevallen zij erfelijke momenten bij lijders aan vallende ziekte aantroffen, dan ziet men de meest uiteenloopende gegevens, schommelend ongeveer tusschen 64 en 22 %(2). Dergelijke groote verschillen bij betrouwbare onderzoekers vinden hunne verklaring in de wijze, waarop die onderzoeker de erfelijkbelasting bepaalden, terwijl de eene allerlei lichte nerveuse (1) Rentoul. Proposed sterilisation of certain mental and physical degenerates. Medical Press and Clrcular 1935. Hij wil lijders aan lepra, kanker, epilepsie, idiotie, imbecillitas, cretins, sommige achterlijke krankzinnigen, vergevorderde hart-, long-, nierlijders, etc. steriliseeren. Ngche In Duitschland, van Rees in Nederland zouden de chronische alcoholisten desnoods door castratie van nakomelingschap willen uitsluiten. (2) Dr. D. M. van Londen. N. T. v. G. 15 October 1921. bladzijde 2048. 37 toestanden en eigenaardigheden mederekent, neemt de ander slechts bij sterke nerveuse belasting een erfeüjk moment aan. Als men in dit geval alleen aan de zwaardere zenuwstoornissen beteekenis hecht en zich tot de naaste bloedverwanten bepaalt, komt men tot veel gunstiger cijfers, wat de erfelijkheid betreft. Ook moet men hier nog uitschakelen factoren van vergiftiging, die op zich zelf tot epileptische aanvallen kunnen leiden, zooals bij lues. Als de ouders b.v. aan hersenlues lijden, de kinderen aan lues congenita, dan is hier slechts schijnbaar een erfelijke epilepsie in het spel. Ten slotte is het een feit, dat kinderen de epileptische aanvallen hunner ouders soms nabootsen. Rekening houdende met een dergelijke beperking der herediteit is het begrijpelijk, dat men een veel minder sterken overgang der echte epilepsie op de nakomelingen vindt. Dit standpunt is ook daarom gerechtvaardigd, wijl de groote moeilijkheid om de kleine aanvalletjes (petit-mal) te karakteriseeren en van de hysterie te scheiden, de diagnose vaak onzeker doet zijn. Van groot belang voor dit vraagstuk zijn de nauwkeurige en uitvoerige onderzoekingen van Van Londen. Van Londen (*) onderzocht 95 huwelijken, waar een der gehuwden aan epilepsie leed; 81 waren met kinderen gezegend. Onder de 232 kinderen hadden slechts 9 hinder van krampen. ErfeÜjke belasting vond hij bij deze 95 personen slechts 8 maal, waarvan 5 maal gelijksoortige (echte epilepsie) en 3 maal een ongelijksoortige (*), d.w.z. eene aan epilepsie verwante ziekte (psychose). Het groote verschil, dat we hier vinden tusschen de gegevens van Van Londen en die der vroegere onderzoekers, zal wel zijn verklaring vinden in het andere materiaal. Hier betreft het niet het gestichtsmateriaal, doch de bezoekers der polikliniek, speciaal tegen Vallende Ziekte, in een groote stad; er wordt hier uitgegaan van een categorie epileptici die nog gehuwd zijn, dus die tot de (1) Jaarverslag der Ned. V. t. b. d. Vallende Ziekte, 1918. (2) De erfelijkheid van zenuwziekten kan zich ook uiten door het optreden van aanverwante ziekten (polymorphie der zenuwziekten) bij het nageslacht, of minderwaardigheid (Idiotie b.v.). Als zoodanig kan men ook de hier bedoelde krampen opvatten, Krampen en stuipen in den kinderleeftijd blijken later wel eens vormen van epilepsie te zijn geweest. Van Londen vond slechts een gering percentage; Volland trof bij 55 op de 136 kinderen van 24 epilertische families krampen aan. Te Rotterdam treft men op ongeveer 500000 Inwoners meer dan 3000 epilepsielijders aan of gemiddeld 6 op 1000. De vruchtbaarheid bij huwelijken van epileptici schijnt grooter te zfln dan bij niet-eplleptlcl. 38 meer gunstige gevallen behoorden of die het eerst laat gekregen hebben. Doch dit is juist ook de categorie, waarbij met een onderzoek voor het huwelijk rekening gehouden moet worden. Onze ervaringen voor Amsterdam (Dr. Klessens) zijn in hoofdzaak als door Van Londen aangegeven en zullen nader in cijfers gebracht worden. De directe erfelijkheid bedroeg nog geen 6°/o. Verre van volledig te willen zijn beoogt bovenstaande beschouwing aan te geven, hoe in de loop der tijden de erfelijkheid bij de epilepsie heel wat geringer is gebleken en in het algemeen zeker niet als beletsel voor het huwelijk kan gelden, wat de nakomenlingschap betreft. Sociaal en economisch zijn er natuurlijk andere gevaren voor het huisgezin verbonden aan de zware vormen van epilepsie (dementie, ongelukken). Doch voor de lichtere gevallen gelden deze bezwaren niet. Van de erfelijke organische zenuwziekten treedt de Huntingtonsche Chorea eerst op lateren leeftijd op; de lijder aan Familiaire amaurotische idiotie sterft gewoonlijk reeds vroeger; de Ziekte van Wilson is evenals de Myotonia congenita zeer zeldzaam, zoodat hare beteekenis niet groot is voor dit vraagstuk. Van meer belang nog, hoewel toch ook vrij zeldzaam, zijn de Erfelijke Spierziekten (de juvenile vorm van Erb vooral), de Friedreichsche ataxie en Litttesche ziekte. Ze hebben iets meer beteekenis voor het huwelijk; omdat ze zich in sommige gevallen eerst tegen den huwbaren leeftijd zoo duidelijk manifesteeren, dat ze den patiënt ter onderzoek naar den geneesheer voeren. Een algemeene regel is hier niet te geven; elk geval zal afzonderlijk moeten beoordeeld worden. Misdadige aanleg, moreel defect, komt ongetwijfeld voor. Of echter uit een misdadige, op wien de degeneratie haar stempel heeft gedrukt, een misdadiger zal geboren worden is onzeker. Toch zouden wij een huwelijk van een misdadiger met iemand, die daarmede ook erfeÜjk belast is, niet gaarne aanraden, als is het waar dat de opvoeding veel kan goed maken. Juist de dégénéré zoekt den dégénéré, waardoor de kans op een sterk ontaard nageslacht des te grooter wordt. 39 Haemophilie. De haemophllie is een bloedziekte, die zeer bijzondere verschijnselen vertoont. Het eigenaardige bij deze lijders is, dat hun bloed niet stolt. Ze zijn meestal van het mannelijk geslacht (10 mannen op 1 vrouw). Is de vader een bloeder, dan blijft de nakomelingschap van zijn zoons in den regel vrij; maar breekt de ziekte opnieuw uit bij de mannelijke nakomelingen zijner dochters, ook als deze geen enkel verschijnsel der ziekte vertoonen. (!) 't Huwelijk van een zoon is in dit geval minder bedenkelijk dan dat eener dochter. In een hieronder volgenden stamboom is dat te zien en tevens hoe, door vermenging met een gezonden stam, terugslag tot het gezonde type kan ontstaan, want onder de negen mannelijke nakomelingen in 't vierde geslacht was slechts een bloeder. De hoofdletters stellen bloeders, de kleine letters gezonde personen voor. Ernstige bloeders worden gewoonlijk niet oud en de familie sterft, als geen vermenging met een gezonden stam plaats heeft, spoedig uit. Zoo is het met meer gevaarlijk erfeüjke ziekten; de geslachten sterven uit: „le combat finit, zegt Treub, faute de combattants." „De haemophilie komt gelukkig niet veel voor en is niet altijd zoo ernstig, dat een huwelijksverbod er door gewettigd is. ~i (0 "lÜÏÏ! h, * ,f ah*>l bd°OP Van -""■•opMid" k« kort aldus weergegeven: „De overerving geschiedt niet zelden van den vader door de dochter op de kleinzoons (Enkel) even™ T moeder door de dochter op de kleinzoons; het zeldzaamst van d™ v»H„ _ j_ „ 40 Misvormingen. Misvormingen (hazelip, ontbreken of overtalrijk zijn van sommige lichaamsdeelen, hand, vingers, teenen) komen zeer zeker erfelijk voor; maar ook hier is de toekomst niet te voorspellen, noch wat betreft het ontstaan eener afwijking bij de nakomelingen, noch wat betreft den ernst ervan. Echtverbintenis behoeft dus op erfelijke gronden niet te worden afgeraden. Hazelip b.v., die immers zeer voldoende door operatie kan verbeterd worden, is toch zeker geen reden om het huwelijk te beletten. Ten slotte vertoont bijna elke familie wel sommige eigenaardigheden; groote neus, rood haar, zelfs het veel voorkomen van tweelingen is een familietrek, 't Hangt natuurlijk geheel af van de beteekenis dier eigenaardigheden of ze verder nog verdienen er notitie van te nemen, Is er bloedverwantschap tusschen gehuwden, dan krijgt zoo iets meer beteekenis; omdat de aanleg voor misvorming dan kans heeft bij de nakomelingschap in versterkte mate op den voorgrond te treden. Gynaecrologische afwijkingen. Sommige misvormingen aan de genitaliën zijn, althans tijdelijk, een huwelijksbeletsel: atresia vaginae, uteri, bekkenanomalieën, hermaphroditisme, hypospadie etc.; maar die kunnen meestal langs operatieven weg zooveel verbeterd worden of op andere wijze ongevaarlijk gemaakt, dat zij voor den lijder geen huwelijksbezwaar meer opleveren. E. Vergiften. Ten slotte zijn er enkele vergiften, die op het individu en het nageslacht een noodlottigen invloed kunnen uitoefenen, indien ze in bepaalde hoeveelheden. op het menschelijk lichaam inwerken. Bedoeld worden lood en alcohol. Deze vergiften werken nadeelig op de kiemcellen (blastophtorie), waarschijnlijk reeds vóór de bevruchting en bovendien op de vrucht langs het bloed van de moeder, indien de moeder vergiftigd is. Men kan dus verzwakte nakomelingen verwachten, al mag men niet van een echte erfelijke ziekte spreken. Immers in het 3de geslacht zal, indien niet opnieuw de schadelijke oorzaak optreedt, de zaak weer in orde kunnen zijn, daar verworven eigenschappen als zoodanig niet overerven. 41 De statistiek geeft veel abortus, vróêg- en doodgeborenen aari van vrouwen met Zoot/vergiftiging en, zoo beide ouders er aan lijden, bovendien bijzondere afwijkingen aan den schedel en andere lichaamsdeelen. Gelukkig is loodvergiftiging te genezen en zal dus allicht slechts tot uitstel van een huweüjk kunnen leiden. De alcohol werkt op dezelfde wijze schadelijk op de progenituur, waarschijnhjk door kiembeschadiging of direct door 't bloed van de moeder. Als de alkoholist tijdig met drinken ophoudt, kan die schadelijke invloed beperkt blijven; maar wat is tijdig? 't Is ook voorgekomen, dat een man in de drankperiode minderwaardige kinderen verwekte en toen hij geen misbruik meer maakte, normale, 't Is alweer moeilijk alléén om eugenetische redenen hier het huwelijk af te raden; maar gewoonlijk is er een tweede, overwegende reden, 't Is van algemeene bekendheid, dat de chronische alkoholist de verwoester is van het huwelijksgeluk en van den economischen welstand, en dat reeds maakt menigeen huiverig voor een huwelijk met iemand, die zich aan alkohol te buiten gaat. 42 HOOFDSTUK III. Toepassing en Bezwaren van het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk» Van veel belang is de wijze, waarop de maatregel zal worden toegepast. Een vraag, die zich dadelijk opdringt, is deze: zal het onderzoek vrijwillig mogen zijn of zal een wettelijk verplichte keuring worden ingevoerd en zoo ja, zullen daaraan alle consequenties worden verbonden, die men er uit trekken kan? Velen opperen hier de bedenking, dat het middel wel eens erger zou kunnen zijn dan de kwaal; omdat vele voorstanders van het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk zich niet wenschen te bepalen tot het vrijwillig onderzoek; maar verder gaan en wettelijke verpÜchting daartoe, dus gedwongen onderzoek als doel beoogen, terwijl anderen zelfs in bepaalde gevallen een huwelijksverbod er aan willen verbinden. 't Verst gaan zij, die op eugenetische gronden (voor de tot stand koming van een meerwaardig nageslacht) door onvruchtbaarmaking (sterilisatie of castratie) de mogelijkheid van voortplanting aan misdadigers en gedegenereerden (alcoholisten, vagebonden, lijders aan ernstige epilepsie, sommige geesteszieken) willen ontnemen. In het historisch overzicht vermeldden wij reeds enkele landen, waar wetten van dien aard zijn ingevoerd. 't Is begrijpelijk, dat tegen het laatste middel vooral vele be- 43 Zwaren worden geopperd en ook het huwelijksverbod heeft wegens de noodzakelijk daaraan verbonden gevolgen zooveel bedenkelijks en wordt door de ervaring zoo weinig gerechtvaardigd, dat we ons ontslagen rekenen daarvoor of daartegen nog andere argumenten te opperen dan die reeds van theologische en juridische zijde werden aangevoerd. De bespreking kan zich dus bepalen tot de vraag, of van medisch standpunt tegen het Vrijwillig en het Wetteüjk verplicht Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk bezwaren bestaan. Vrijwillig Onderzoek. Het vrijwillige onderzoek wordt in het algemeen van medische zijde gunstig beoordeeld. Er zijn echter moeilijkheden. Eerste bezwaar. Het is, dat valt niet te ontkennen, wenschelijk, dat bij het Geneeskundig onderzoek vóór het Huwelijk meer dan b.v. bij een onderzoek voor een levensverzekering, gelet worde op den toestand der geslachtsorganen; omdat juist geslachtsziekten een zoo groot, door een gedeeltelijk onderzoek moeilijk te herkennen gevaar voor het huwelijk opleveren en nu kan een grondig sexaeel onderzoek van virgines niet alleen onaangenaam voor de betrokken personen zijn uit een ethisch oogpunt, maar ook voor de betreffende organen en zelfs bij gevoelige, nerveuze personen voor het zenuwstelsel schadelijk wezen. In 't algemeen acht men bij een vrijwillig onderzoek dit bezwaar, niet van belang; desnoods kan de candidate zelf bepalen of zij ook onderzoek der geslachtorganen wenscht toe te laten, eventueel door een vrouwelijke arts, of ze daarbij de tegenwoordigheid van moeder of gehuwde zuster wenscht en ten slotte kan ook een betrekkelijk oppervlakkige inspectie der genitalia (constateeren van een primairaffect b.v.) of een rectaal-onderzoek reeds" veel leeren. Tweede bezwaar. Men kan ook het bezwaar opperen, dat door de misschien niet eens tot verwezelijking komende voorspelling van ziekte of gebreken, de gemoedsrust blijvend kan worden gestoord en dat het beter is den mensch maar in onwetendheid te laten. Veel hangt hier af van den geneesheer; hij zal moeten overwegen, in hoeverre zijn raad op vaste, althans behoorlijk gefundeerde gegevens berust en wat zijn raadnemer verdragen kan. Hij zal ook moeten bedenken, dat hier niet alleen het belana 44 van één persoon, maar van meerderen in 'tspel is en zich afvragen, welke belangen het zwaarst wegen. In 't algemeen wordt den geneesheer eerder verweten, dat hij te weinig, dan dat hij te veel zijn gedachten bloot legt en daarom mag men vertrouwen, dat hij hier ook met de noodige voorzichtigheid zal te werk gaan. Een derde bezwaar is, dat het onderzoek weinig baten zal. Als eenmaal de buren en vrienden met het voorgenomen huwelijk op de hoogte zijn en allerlei verdere maatregelen zijn getroffen; als de verhouding van bruid en bruidegom gedurende de verloving te intiem is geweest met de gevolgen van dien; als de huwelijkscandidaten zich door hartstochtelijke üefde en niet door het verstand laten leiden, dan is het zeer moeilijk den band los te maken. Slechts een enkele maal, zegt Dr. Damen in „De Katholiek (Deel CXXVI, bladzijde 298)" werd mij de vraag gedaan: „Zijn er van uw kant geneeskundige bezwaren tegen een huwelijk? Ik moest weieens ontradend antwoorden, maar heb nooit beleefd dat iemand zich aan dat advies stoorde." Daar staat tegenover, dat in de meeste gevallen (b.v. bij de venerische ziekten) de band niet geheel verbroken behoeft te worden, maar de verbintenis moet worden uitgesteld. De gevallen, waarin het onderzoek om andere redenen te laat gebeurt, zou men in vele gevallen kunnen voorkomen door ook vóór de verloving geneesk. onderzoek te verlangen. Een vierde bezwaar ook tegen het vrijwillig (in meerdere mate tegen het gedwongen) onderzoek is, dat moreel niet hoogstaande menschen, door een brevet van ongeschiktheid voor het huwelijk, er toe geleid zullen worden voldoening voor hun hartstochten te zoeken in een immoreel leven. Dat dit zal voorkomen is aan te nemen, maar niet zoo vaak als verondersteld wordt. Het brevet van ongeschiktheid zal veelal slechts tijdelijk zijn; want voor venerische ziekten (en daarvoor wordt keuring het meest gewenscht) zal, zooals we reeds opmerkten, gewoonlijk uitstel, niet afstel van het huwelijk noodig zijn. Voor het overige mag men hier o. i. den stelregel toepassen, dat men van twee kwaden het minste moet kiezen. Op de vijfde plaats beweert men wel, dat een keuring voor een levensverzekering even goed zou zijn als het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk. Treub verhaalt, dat in Indië van 45 aanstaande schoonzoons nog al eens geeischt wordt zich daaraan te onderwerpen. Er is echter wel een verschil in doel en methode van onderzoek. Bij keuring voor levensverzekering wordt slechts gevraagd, welke levenskansen men heeft, niet of men geschikt is voor een huwelijk. Het tijdstip der keuring is willekeurig en op geslachtsziekten wordt minder gelet. De Staat zou het Vrijwillig Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk eenigszins kunnen bevorderen door den ambtenaar van den burgerlijken stand de vraag te doen stellen, door prof. Vlaming in zijn praeadvies aangegeven, méér nog door de mogelijkheid open te stellen de keuring gratis door deskundige ambtenaren te doen geschieden of door beide maatregelen; zoowel overheid als particulieren zouden door verspreiding van (met de christelijke moraal niet strijdige) propaganda-geschriften onder dit opzicht veel goed kunnen doen. (*) Wettelijk verplicht onderzoek. Het wettelijk verplicht onderzoek heeft ook voordeden en nadeelen. Voordeden. Het groote voordeel is, ten eerste dat het onderzoek nu algemeen zijn en dke huwehjkscandidaat. die anders door zorgeloosheid of onwetendheid, misschien met boos opzet van de andere partij een weinig belovend huwelijk ingaat, nu willens of onwillens wordt wakker geschud, zich laat behandelen of voorzorgsmaatregelen neemt; of ook zich terugtrekt en weigert het huwelijk aan te gaan. In de tweede plaats zullen beide partijen, in tegenstelling met de vrijwillige keuring, nu zeker zich de gelegenheid kunnen verschaffen om van de resultaten van elkanders onderzoek kennis te dragen; zoodat het „onschuldig erin loopen" niet behoeft te gebeuren. (1) In 's Gravenhage is men. volgens een bericht in Jhet Handelsblad" van 24 October '21 in leze richtina zeer werkzaam 'j Amersroort, 's-Qravenhage, Hengelo(O) Hilversum, Leeuwarden, Maastricht, N.Lekkerland,Poortugaal,Utrecht,Vlissingen, Zaandam, Zan d voor t, Zutphen/,0.*^ 46 Ten derde zal het gedwongen onderzoek vooral praeventief nuttig kunnen werken. Iemand, die weet dat hij kort vóór het huwelijk zich zal moeten laten keuren, zal allicht tevoren, en vooral als hij zich niet gerust gevoelt, een onderzoek van zijn huisdokter vragen. Een vierde voordeel noemt Prof. H. Treub. Hij is van meening, dat bij verplichte keuring vele vrouwen, die nu de positie van muurbloempjes zich moeten getroosten en toch eigenlijk veel meer voor het huwelijk geschikt zijn dan menige andere, betere huwelijkskansen verkrijgen en dat is ook een voordeel voor de Maatschappij in 't algemeen. Nadeelen. De nadeelen van het wettelijk verplicht onderzoek liggen meer op ethisch dan op medisch terrein. De ethici zeggen; 1. Men mag het schaamtegevoel niet kwetsen, allerminst door dwangmaatregelen van den staat. Niet alleen het lichamelijk welzijn ook het zedelijk bewustzijn moet ontzien worden en onbedorven blijven. Aldus Mevr. C. Ewing—Mazel in Vragen v. d. Dag (*) en prof. Struycken op de vergadering der juridische afdeeling van 11 Juni '20 en Mr. Jhr. Rethaan Macaré in zijn later nog te vermelden rede. 2. Beperking der vrijheid moet men zooveel mogelijk vermijden. Is men eenmaal dien weg opgegaan, dan leidt dat tot excessen. „fa de keuring verplicht, dan dwingt de Staat de huwelijkscandidaten (aldus B. J. Westerbeek van Eerten) raad te vragen bij den medicus. Noodzakelijker wijze moet hij dus controle uitoefenen door b.v. een verslag(bewijs) te eischen, dat het onderzoek geschied is en dat beide partijen van het onderzoek hebben kennis genomen " En verder: „De praktijk zal leeren, dat speciale artsen, liefst staatsambtenaren de keuring moeten verrichten of althans nauwgezet moeten contröleeren. Blijkt nu dat de candidaten nog huwen in weerwil van een afwijzend advies, dan moet de Staat zich niet aan zijn eigen ambtenaren storen; maar dit ongewenschte huwelijk toch bekrachtigen. De consequentie eischt, dat de Staat dan ook huwelijksverbod oplegt." Dwang is niet geoorloofd, zoolang andere geoorloofde middelen als b. v. propaganda niet onvoldoende zijn gebleken en in (1) Nov. 1920 blz. 86S, Vragen v. d. Dag. 47 deze zaak is de propaganda pas in haar begin. Zoo oordeelde Dr. Meulman op bovengenoemde vergadering der jurid. afdeeling. Men moet het menschdom opvoeden en tot de overtuiging van het goede brengen, doch niet door wetten, zelfs niet door premies, zooals Verkuijl (*) wil, het goede trachten te bevorderen, zeggen anderen. Men kan daartegen aanvoeren en wijst dan op de leerplichtwet, dat dit argument niet altijd steek houdt en wettelijke dwang wel eens een stoot in de goede richting vermag te geven. 3. Verordeningen of wetten, die het huwelijk belemmeren, zoo is de redeneering van den Contra-schrijver, Dr. Ch. Bles, in „Pro en Contra" zijn uit den booze te achten en om wille van een gezond volksleven naar het lichaam mag men hoogere zedelijke goederen niet prijs geven, (zie praeadvies Borret der jurid. Afd. blz. 5) niet den kans loopen het gezinsleven, steunpilaar der maatschappij, te ontwrichten. Geenszins in zoo sterke mate als het huwelijksverbod; maar toch vrij zeker zal een gedwongen onderzoek enkelen uit vrees voor dat onderzoek, misschien daardoor uit overdreven angst voor het huwelijk, weerhouden van dien grooten stap, oorzaak zijn van een losbandig leven, nieuw-malthusiaansche praktijken of van moedwillig veroorzaakte zwangerschap vóór de keuring. 4. Veel bureaucratie, veel drukte en veel onkosten. Wat dit laatste betreft; indien de keuring voor de trouwlustigen gratis geschiedt, zal bij 50.000 huwelijken per jaar in ons land al spoedig een millioen uit de staatskas met het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk gemoeid zijn. 5. De diffamatie, het ontnemen van iemands goeden naam, als hij afgekeurd wordt. Immers onder de ziekten waarvoor wordt afgekeurd, zullen de venerische een belangrijke plaats innemen. Men kan die ziekten echter ook zonder eigen schuld oploopen en dan dubbel gedupeerd zijn. Mag men nu iemand wettelijk verplichten tot een daad, waardoor hij kans loopt ten onrechte zijn goeden naam kwijt te raken? Als zuiver medische bezwaren zijn nog de volgende punten de overweging waard. Medische bezwaren. li De beslissing over aan- of afraden van een huwelijk is meestal moeilijk en bij gedwongen onderzoek, waarop immers een (1) Vraoen v. d. Daa. 1020. hl*, «i 48 positieve uitspraak verwacht mag worden, is de verantwoording voor den geneesheer nog grooter. Is deze taak voor menig geneesheer niet te zwaar; kan men hem die toevertrouwen? Maar al te vaak ontbreken Voldoende positieve gegevens en zal een zeer vaag antwoord het eenige zijn, dat een betrouwbaar geneesheer geven kan. 2. Iemand, die vrijwillig zich laat onderzoeken, zal geen geheimen voor zijn geneesheer hebben. Wie daartoe gedwongen wordt, zal in menig geval trachten den geneesheer te misleiden en soms niet gemakkelijk te ontmaskeren zijn, daar voor de herkenning van vele ziekten de anamnese (ondervraging) een hoofd* rol speelt Zoo b. v. bij de epilepsie (vallende ziekte), ook bij syphilis en gonorrhoe. 3. Voorts zijn de bezwaren, die tegen het vrijwillig onderzoek aan te voeren zijn in hoofdzaak ook medische bezwaren; de schok van het sexueel onderzoek, de stoornis in de gemoedsrust en het geringe succes, dat volgen sommigen van den goeden raad te wachten is, omdat die raad in vele gevallen te laat zal komen. Immers in „Pro- en Contra" verhaalt Dr. Bles, dat volgens tellingen bij twee standamtern te Berlijn 40 % der eerstgeborenen, voor zoover dit echte kinderen waren, vóór het huwelijk geconcipieerd waren en prof. Verrijn Stuart vermeldt, dat van 100 eerstgeborenen in de jaren 1901 tot 1910 onder de Katholieken 19,4 %, onder de Protestanten 27,4 % en onder de Joden 29,5 % binnen 6 maanden na 't huwelijk 't levenslicht aanschouwden. Men mag gerust aannemen, dat in meer dan 90% dier gevallen de conceptie vóór het huwelijk heeft plaats gehad. De schatting, dat in 't algemeen wel in 50% der gevallen reeds vleeschelijke gemeenschap Vóór het huwelijk heeft plaats gehad, is ook voor ons land (Zeeland en Drenthe) niet onwaarschijnlijk. Wegens ingetreden zwangerschap of omdat reeds ziekte is overgebracht, zal men in die gevallen dikwijls bet huwelijk niet meer ontraden en is het onderzoek nu nutteloos en dwang nog minder gemotiveerd. Om zooiets te voorkomen zou het Geneeskundig Onderzoek plaats moeten hebben vóór de verloving; maar dfe is niet wettelijk te regelen, dus ook niet het G. O. Vóór de verloving. {*) (1) In een referaat van het T. v. Sociale Hygiëne Aug. 1921 blz. 173 kan men vinden, dat ook een op 't gebied van geslachtsziekten zoo bekend en ervaren geneesheer als Blashko zich geen absoluut voorstander betoont van het verplichte geneesk. onderzoek. 49 Tenslotte mag als bezwaar van geneeskundige zijde de vraag gesteld worden of bij een Geneeskundig Onderzoek van het Huwelijk de positie van vertrouwen, die de dokter inneemt, m. a. w. het ambtsgeheim van den geneesheer niet in den knel komt Het Medisch Beroepsgeheim. Omtrent de toepassing van het medisch ambts- of beroepsgeheim is nog geen eenheid van opvatting verkregen. Er zijn er die, vergetende dat het ambtsgeheim zich verder uitstrekt dan de voor willekeurige uitlegging vatbare woorden van den ambtseed, de meening huldigen, dat de geneesheer alleen behoeft te verzwijgen, wat hem in de uitoefening van zijn beroep als geheim is ter kennis gekomen, hetzij door mededeeling van den patiënt, of langs anderen weg. De beroepseed luidt sedert 1878 volledig aldus: Ik zweer (beloof), dat ik de genees-, heel-, en verloskunde volgens de daarop wettelijke vastgestelde bepalingen naar mijn beste weten en vermogen zal uitoefenen, en dat ik aan niemand zal openbaren, wat in die uitoefening als geheim mij is toevertrouwd of ter mijner kennis is gekomen, tenzij mijne verklaring als getuige of deskundige in rechten gevorderd of ik anderszins tot geven van mededeeling door de wet verplicht worde: zoo waarlijk helpe mij God Almachtig. (Dat beloof ik.)'' De meeste geneesheeren huldigen deze meening niet. Mr. J. N. J. E. Thijssen houdt in zijn dissertatie (l) een betoog voor een zeer strenge opvatting van den beroepseed, stelt het geheim van den geneesheer ongeveer gelijk met dat van den biechtvader en volgt geheel de zienswijze van Brouardel: „le secret medical est absolu ou il n'est pas." Hij grondt zijn meening ook op de woorden van den eed. De kwestie gaat daarover of de woorden „als geheim" ook bij „ter mijner kennis is gekomen." behooren, dan wel of die laatste uitdrukking op zichzelf staat. Taalkundig de woorden van den medischen beroepseed ontledende, komt hij tol de conclusie, dat alles wat tot de kennis van den medicus komt in de uitoefening zijner bediening, hetzij het als geheim is toevertrouwd, hetzij niet, door hem behoort te worden verzwegen. Hij meent, dat, waar deze strenge opvatting van den eed in botsing dreigt te komen met maatschappelijke (1) Het geheim van den Medicus, Leiden 1890. 50 belangen, zooals soms bij geboorte-aangifte (art. 30 en 31 B. W.) en zeker bij aangifte van besmettelijke ziekten, (art. 16 der wet tot voorziening tegen besmettelijke ziekten,) de schrandere geneesheer wel een uitweg weet te vinden. Mocht dit niet het geval zijn, dan kan hij zich op een noodrecht beroepen volgens art. 42 van de strafwet. (*) Dr. A. M. C. Beukers schreef in 1915 een proefschrift (2), waarin een eenigszins mildere opvatting van het beroepsgeheim gehuldigd wordt. Hij verdedigde de volgende stelling: „Het is de plicht van den dokter om van wat hij in zijn beroep ervaart, alles geheim te houden, wat hij redelijkerwijze veronderstellen kan, dat de patiënt als geheim wil opgevat zien." Hij wijst er nog eens uitdrukkelijk, op, dat de verplichting tot geheimhouding blijft bestaan ook zonder den beroepseed en niet staat of valt met het eedsformulier. Hij meent (blz. 109) dat bij een eventueele ziektewet de wetgever door geneeskundige ambtenaren buiten het beroepsgeheim om aan de noodige gegevens kan komen; maar acht (blz. 99) aangifte van besmettelijke ziekten en zoo noodig aangifte van geboorte (blz. 102) plicht van den geneesheer, ook al wenscht de patiënt dat niet; omdat het algemeen belang bier door zwijgen sterker wordt benadeeld dan door openbaren. J. Keulier, professor der moraal, (s) beschouwt het beroepsgeheim en ook den eed als een contractueele verplichting, waarbij echter de medicus zich niet stilzwijgend verbindt en ook niet verbinden mag onder alle omstandigheden het geheim te bewaren (onrechtvaardige eed). Mr. H. J. Huber verdedigde in 1912 te Groningen de stelling „Het beginsel van het „secret absolu" van den medicus, is in zijn consequenties onhoudbaar." Jhr. Mr. A. J. Rethaan Macaré komt in zijn rede op 19 Juni 1920 te 's Gravenhage gehouden voor de Ned. V. t. b. v. Geslachtsziekten tot een geheel eigenaardige conclusie omtrent de beteekenis en bruikbaarheid van den medischen ambtseed. Hij voelt niet veel voor het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk, omdat hij het ten opzichte van vrouwen onkiesch vindt en we (1) Art 42 van de strafwet luidt „Nier strafbaar is hij. die een (strafbaar) feit begaat in de uitoefening van een wettelijk voorschrift" Dit voorschrift is in dit geval het bewaren van het ambtsgeheim (art. 272 der strafwet). (2) ACM. Beukers. Het Beroepsgeheim van den Geneesheer. (3) De verantwoordelijkheid van den Geneesheer bij Theonville, Leiden. 51 „vrouwenkeuring tot nog toe alleen hebben gekend, wanneer ze tot de diepst gezonkenen van haar sexe behoorden." (de Geneesk. Commissie deelt die meening niet; men denke aan levensverzekeringen en keuringen voor ambt of betrekking.) Hij verwacht ook sterke oppositie tegen het instituut van vrouwelijke zijde. In sommige gevallen meent hij echter dat er een ander middel bestaat om een ongelukkig huwelijk te voorkomen en juist bij de vermelding van dit middel treedt zijn geheel andere opvatting van den beroepseed zeer duidelijk op den voorgrond. Hij zegt: Als een aan besmetteÜjke geslachtsziekte lijdende persoon niettegenstaande den welgemeenden raad, in het belang van derden door zijn geneesheer gegeven, om voorloopig niet te trouwen, dien raad in den wind slaat, dan moet zijn geneesheer zich tot den daartoe aangewezen Hoofd-Inspecteur van de Volksgezondheid wenden en dezen verzoeken stuiting van het huwelijk aan te vragen. Daartoe zou dan artikel 120 van ons Burgerlijk Wetboek, handelende over het recht van stuiting van een voorgenomen huwelijk, moeten aangevuld worden met b.v. deze zinsnede: „Zoomede op schriftelijk verzoek van den Hoofd-Inspecteur dér Volksgezondheid". Daarna betoogt hij dat hier geen strijd is met het medische beroepsgeheim, want le. voorzoover het op de wet steunt, zegt de eedsformule duidelijk: „tenzij mijne verklaring als getuige of deskundige in rechten gevorderd of ik anderszins tot het geven van mededeeling door de wet verplicht worde". (Dit aanhangsel van den ambstseed wordt door Mr. Thijssen als in strijd met het verschoningsrecht waardeloos en verwarring stichtend geacht.) Ook met den trouwens verouderden Hippocratischen eed is hier geen strijd, volgens Jhr. Rethaan Macaré. 2e. voorzoover het steunt op het maatschappelijk belang, eischende dat ieder lijder zijne geheimen onbeschroomd aan zijn geneesheer kunne mededeelen, zonder vrees „dat deze daarvan te eenigen tijd misbruik ten zijnen nadeele zal maken", is er geen strijd, omdat hier van misbruik of benadeeling feitelijk geen sprake zou zijn. Overigens is, volgens Jhr. Macaré, ook de rigoureuze opvatting van het geheim in strijd met artikel 450 van het Wetboek van Strafrecht, dat dengene, die getuige is van een andermans levensgevaar, op straffe verpücht den bedreigde zooveel mogelijk hulp te verleenen. 52 Zeer interessant zijn ten opzichte van dit vraagstuk de niet in den handel verkrijgbare praedviezen over: „De Verantwoordelijkheid van den Geneesheer", voor onze Vereeniging gedrukt bij G. F, Theonville te Leiden (zonder jaartal). De nu reeds overleden professor der moraal, J. M. L. Keulier, blijkt, zooals ik reeds vermeldde, daarin geen voorstander van het „secret absolu" te zijn en Mr. Dr. G. v. Hugenpoth tot Aerdt, na op de moeilijkheden bij aangifte van geboorten, besmettelijke ziekten, doodschouw, levensverzekering, keuringen, consulten met anderen, onderwijs, enz., gewezen te hebben, roept zelfs uit: „Tot medici tot sensus" en beklaagt ons geneesheeren, omdat „wij lijdende zijn aan een ambtseed, waarbij de openbaring van het beroepsgeheim strafbaar wordt gesteld". Zijn conclusie luidt: „Volgens de meerderheid der geneeskundigen schijnt de oplossing te moeten worden gezocht in die richting, dat het „secret absolu" het recht worde van den behandelenden geneesheer, dat daarentegen doceerende, keurende of ambtelijke geneeskundigen minder zware verplichting tot geheimhouding zullen hebben". (*) De reden, waarvoor deze laatste geneesheeren meer vrijheid mogen genieten, is daarin gelegen dat zij niet als behandelend geneesheer optreden, de gekeurde dus geen recht heeft den dokter als vertrouweling te beschouwen. Zelfs Mr. Thijssen is van meening, dat, indien de medicus een functie uitoefent, die niets te maken heeft met zijn gewoon beroep; b.v. als hij als deskundige optreedt, afgevaardigd door de rechtbank om een onderzoek in te stellen, zijn eed hem niets in den weg legt. Als slotsom meenen wij te mogen vast stellen, dat het ambtsgeheim in het algemeen door de doktoren ernstig wordt opgevat en door de meerderheid het „secret absolu" als doel voor oogen wordt gehouden; dat echter een deel meent van dat doel te mogen afwijken, als de plicht tot zwijgen in botsing komt met andere, nog zwaarder wegende verplichtingen. (*) (1) Ook Mr. R. B. Ledeboer behandelt de eedskwestie in Afl. 1 der Annalen 1910; hij bespreekt den beroepseed meer in 't algemeen. (2) De kwestie of de patiënt den arts van zijn geheimhouding kan ontslaan, wordt ook verschillend beoordeeld. Er is eene minderheid, die meent dat zulks niet kan; omdat de betrokken personen meestal niet de beteekenis en gevolgen der openbaarmaking begrijpt en overziet Er kunnen feiten voor den dag komen, die zij zelf niet vermoedden, omdat de kennis ervan (b.v. In geval van ongeneeselijke ziekten) hun om eigen bestwil onthouden werd. 53 Het antwoord op de vraag, of het ambtsgeheim van den geneesheer in den kneel komt. hangl ook af van de wijae, waarop het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk zal worden toegepast, n.1. of het vrijwillig of wettelijk verplicht zal rijn en of het door huisartsen of ambtenaren zal geschieden. Ambtsgeheim en vrijwillig onderzoek. Bij vrijwillig onderzoek zonder meer, zonder dat dus voor of door iemand eene geneeskundige verklaring wordt gevraagd, kan natuurlijk geene sprake zijn Van schending van een ambsgebeim. Zoo stelt blijkbaar Ook Dr. Damen (') zich het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk voor. Hij acht raadpleging van den geneesheer vóór het huwelijk zeer aan te raden. „Maar men kome niet informeeren, als alles reeds vast staat, dan wordt een afwijzend advies toch niet ogevolgd". Dwang acht hij geheel uit den booxt; overigens gaat bij in zijn zeer lezenswaardige artikelen niet diep op de kwestie in. Volgens Prof. G. C. Nijhoff (2) moet de gewoonte bevorderd worden, dat de man aan de vrouw, de vrouw aan den man den uitslag van het geneeskundig onderzoek mededeelt in dien zin, dot de dokter verklaart, dat hij — op grond ven zijn geneeskundig onderzoek — den heer K. of mej. IJ, het aangaan van een huwelijk wel of niet had ontraden of den heer K. of mej. IJ. had aangeraden met het aangaan van een huwelijk voorloopig te wachten. Verplichte keuring wenscht Nijhoff dus niet en de verklaring zal. als hij door den gekeurde zelf gevraagd wordt, naar onze meening, door geen arts worden geweigerd. Prof, Vlaming stelde op de 11 Juni 1921 te Breda gehouden vergadering der juridische afdeeling van onze vereeniging voor, dat den ambtenaar van den burgerlijken stand (zie ook zijn canoniekrecfatehjk j»raeadvies bladzijde 17) tot verplichting zou worden gesteld om, vóór tot den „actus civilis" over te gaan, van beide partijen eene verklaring te vorderen, dat zij óf zich aangaande elkanders vrij zijn van gevaarlijke besmetting vergewist hebben, óf ook zonder dat ten huwelijk willen gaan. Hier wordt een zachte dwang op de huwelijkscandidaten uitgeoefend, maar geen belemmering (*) H. }. Damen. Kindersterfte, Neo-MahhusiartM», Huwelijk in de Katholiek 1904. bladzijde 387. (2) Pro£ Dr. G. C Nijhoff. De noodzakelijkheid van het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk 1908, bladzijde 54. 54 voor het huwelijk gesteld et) de arts in geen moeilijker parket gebracht dan in 't vorige geval. Er is dus ook geen bezwaar. Evenmin kan de invoering van het nieuwe Noorsche stelsel, waarbij zij, die een huwelijk wenschen aan te gaan. eerst schriftelijk moeten verklaren, dat zij, voor zoo ver zij weten, niet aan een geslachtsziekte lijden (zie strafrechtelijk praeadvies van Mr. joh. Hermans), moeilijkheden geven voor het ambtsgeheim. De besproken wijzen van invoering van het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk betroffen alléén gevallen, waarbij de keuring vrijwillig is. Er kunnen zich echter ook hier complicaties voordoen. Het kan gebeuren, dat een der partijen om gewichtige redenen bij den geneesheer van de andere partij inlichtingen of eene verklaring vraagt zonder medeweten van den gekeurde, dan komt de moeilijkheid. De geneesheer kan in casu de toestemming tot mededeeling der resultaten van het onderzoek aan den gekeurde vragen of hem zelf tot mededeelen aansporen en dan zal de zaak wel vlotten; maar bij weigering van den gekeurde en in 't algemeen, als de arts weet, dat door zijn zwijgen anderen ongelukkig zullen worden (door besmetting b.v.) kan de arts in sterken gewetensstrijd over de verplichtingen van zijn ambtseed geraken en voor de gevallen komen te staan, die Jhr. Rethaan Macaré in zijn bovenvermelde voordracht bespreekt en op eene voor vele medici zeker onaannemelijke wijze wil oplossen. Ambtsgeheim en Verplicht Onderzoek. Bij wettelijk verplicht onderzoek nemen de moeilijkheden toe. Toch is ook hier keuring zonder conflict met den beroepseed wel mogelijk; dat hangt geheel af van de wijze, waarop men het Geneeskundig Onderzoek voor het Huwelijk inricht. De Heer en Zuidweg, de schrijvers van het met den lsten prijs bekroond antwoord op de prijsvraag van het Haagsche Comité t. b. v. h. Geneeskundig Onderzoek v. h. Huwelijk, bevelen de volgende door de wet te nemen maatregelen aan: „Bij den ondertrouw leggen beide partijen aan den ambtenaar van den burgerlijken stand eene schriftelijke verklaring van den geneesheer over, dat hij het onderzoek heeft verricht en het resultaat heeft medegedeeld. Bovendien leggen beide eene schriftelijke verklaring over, dat zij inzage hebben genomen van eikaars formulier." „Deover- 55 hcid wijst voor dit onderzoek geneesheeren aan, die blijk hebben gegeven van speciale kundigheid in dit opzicht. Overigens zij hef aantal aangewezen artsen zoo groot mogelijk en blijven de te onderzoeken personen vrij een keuze daaruit te doen." „Het is wenschelijk den arts het onderzoek te doen verrichten volgens een wettelijk formulier, waarop hij bepaalde vragen heeft te beantwoorden en waarnaar hij zijn oordeel heeft te vormen; hij is gerechtigd en verplicht het resultaat van het onderzoek aan de(n) onderzochte mede te deelen en als deze de beteekenis ervan niet beseft, hem (haar) nader in te lichten. Hij eindigt zijn mededeeling met de raadgeving al of niet, of met inachtneming van bepaalde wenken, tot het huwelijk over te gaan. Het bedoelde formulier, waarop ook het eindresultaat vermeld is, wordt den onderzochte overhandigd." „Zonder de vereischte verklaringen gaat de ambtenaar niet tot den ondertrouw over." W. Schuurmans Stekhoven, schrijver van het met den 2den prijs bekroonde antwoord, wil de geneeskundige verklaring doen overleggen en ter inzage verstrekken in tegenwoordigheid van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand; zoodat misldding als bij het voorstel Zuidweg, niet kan plaats hebben. Het beroepsgeheim behoeft hier niet geschonden te worden; voor den keurenden arts-ambtenaar geldt het niet en de huisarts kan desnoods voor zijn eigen patiënten het onderzoek weigeren, zooals menig arts dat ook bij keuring voor levensverzekering doet. Mr. Dr. A. Borret geeft een wettelijke regeling aan, die evenmin den ambtseed raakt en den gekeurde meer vrijheid schenkt. Hij laat den candidaat onderzoeken door een geneesheer naar eigen keuze op eenige, met name aangeduide, duidelijk geformuleerde lichaamsgebreken of ziekelijke verschijnselen. De geneesheer geeft aan den candidaat twee verklaringen af, de eene voor den ambtenaar van den Burg. Stand, waarin vermeld wordt dat de daarin genoemde persoon zich heeft laten onderzoeken met het oog op zijn aanstaand huwelijk; de andere voor den gekeurde zelf met als resultaat van de keuring de woorden: „geschikt" of „ongeschikf'. Bij ongeschiktheid wordt den candidaat de reden daarvan mondeling medegedeeld. In dit geval worden de trouwlustigen niet genoodzaakt elkander mededeeling van de beslissing des geneesheers te vraaen, al wordt het wenscheliik creacht. 56 Strijd met den ambtseed komt dan eerst ter sprake, indien een huisarts zich voor deze keuring beschikbaar stelt en nu een der partijen aan den geneesheer inlichtingen vraagt over de andere, b. v. omdat aan de oprechtheid van de andere getwijfeld wordt. Volgens Mr. Borret (blz. 8 van het praeadvies der Juridische Commissie) zou dan de geneesheer om het groote belang der zaak zijn geheimhouding mogen verbreken: volgens anderenfmag hij dat alleen doen, indien de keurende geneesheer ambtenaar was, dus niet als vertrouwensman fungeerde en evenals bij een levensverzekering voor de belangen van zijn werkgever, in dit geval den Staat, optreedt. Maar ook hiermede is niet ieder het eens. Immers, zoo redeneert men, door zijn kennis komt de ambtenaar achter geheimen, de te keuren persoon wordt door het onderzoek praktisch gedwongen, zich bloot te geven; het is dus niet fair deze geheimen mede te deelen. De vrijheid die iemand heeft om al dan niet een huwelijk te sluiten, is minder groot dan om een levensverzekering te sluiten, of een positie te verkrijgen. Evenwel de te keuren persoon is geen patiënt, heeft dus nietshet recht in dit geval den arts als vertrouwensman te beschouwen en al is dat niet aangenaam voor den gekeurde, de arts-ambtenaar heeft als dienaar van den Staat zijn plicht te doen. 't Zelfde geval doet zich voor bij keuring voor den militairen dienst. Bij Verplicht Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk zal toch de huisarts wel eens in het gedrang komen, 'tls zeer goed denkbaar b.v. dat de keurende arts in twijfel is omtrent de geschiktheid van den candidaat voor het huwelijk, toch een oordeel moet vellen en dan zich tot den huisarts wendt om inlichting. Wil de patiënt van den huisarts.'hem niet van de geheimhouding ontslaan, dan is het conflict geboren. Bij een vrijwillige keuring zal de candidaat waarschijnlijk eerder geneigd zijn toe te laten, dat de geheimhouding verbroken wordt. Ook zal het nogal eens voorkomen, dat de meer coulante arts geprefereerd wordt boven den meer strengen en de niet hoogstaande, voor gunstbewijzen of praktijkoverwegingen gevoelige geneesheer, het zoo nauw niet neemt. 't Moet dus eén punt van ernstige overweging uitmaken, aan wie bij verplichte keuring het Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk wordt toevertrouwd, aan den huisarts, den ambtenaar r»f misschien aan pene aeneeskundiae commissie, waarin huisartsen 57 èn specialisten zitting hebben. Immers behalve van den gewonen arts zal ook dikwijls het oordeel van specialisten noodig zijn. Prof. Treub wil als wettelijke maatregel het volgende voorschrift (zie Geneeskundig Huwelijkswetgeving 1905) invoeren: „Geen huwelijk mag voltrokken worden zonder dat beide partijen overleggen eene verklaring van een geneeskundig onderzoek, hoogstens 14 dagen vóór het huwehjk verricht De andere partij en zij, die krachtens het Burgerlijk Wetboek toestemming hebben te verkenen, moeten de verklaring voor .gezien" teekenen en ten slotte moet dit ook geschieden door een anderen geneesheer dan dengene die het onderzoek gedaan heeft" Dit laatste met de bedoeling dat controle wordt uitgeoefend en zoo noodig overleg gepleegd. Het voorstel van Treub heeft het groote bezwaar, dat van den geneesheer eene volledige gezondheidsverklaring gevraagd wordt, die door een anderen geneesheer zal moeten worden gecontroleerd en becritiseerd en deze verklaring zal wellicht op grond van het ambtsgeheim geweigerd worden; indien de keurende geneesheer tevens behandelend geneesheer (huisarts) is en de te keuren persoon (patiënt) niet wil medewerken. Dr. Wijnaendts Francken wenscht een getuigschrift, dat het bedoelde huwelijk geen ernstig gevaar oplevert voor voortplanting van zwaren ziekelijken aanleg op het nageslacht. Dat getuigschrift zou door daartoe aangestelde deskundige ambtenaren, die van ingeleverde attesten van behandelende doktoren gebruik zouden mogen maken, worden afgeleverd en huwelijksverbod tot gevolg kunnen hebben. Om meer dan een reden; maar toch ook wegens schending van het ambtsgeheim is een dergelijke maatregel ongeoorloofd. 58 CONCLUSIES. 1. Vrijwillig G. O. v. h. H. is aan te bevelen en verdient steun zoowel van particulieren als van de overheid. 2. Voor het vrijwillig G. O. v. h. H. is de eigen geneesheer (huisarts) de eerst aangewezen persoon. 3. Het wettelijk verplicht G, O. v. h. H. is niet wenscheïijk en blijkens de tot nog toe opgedane ervaring ook niet doeltreffend gebleken. 4. Het wettelijk verplicht G. O. v. h. H. zou ook door den huisarts kunnen geschieden; maar zal dan eerder tot gemoedsbezwaren der medici aanleiding geven dan indien het door ambtenaren geschiedt. 5. Geneeskundig onderzoek vóór de verloving is zeer aan te raden; maar maakt het G. O. v. h. H. niet overbodig. 6. 't Is wenscheïijk, dat beide huweüjkscandidaten met de resultaten van elkander 's onderzoek bekend zijn. 7. Het G. O. v. b. H. is vooral met het oog op geslachtsziekten maar toch ook om andere ziektegevaren aan te raden; op het terrein der eugenetiek leidt het dikwijls niet tot een beslissende uitspraak. 8. Van wettelijk huwelijksverbod is ook op hygiënisch gebied weinig resultaat te verwachten. 9. De Katholieke arts zal bij het G. O. v. h. H. rekening moeten houden met de overwegende beteekenis, die een leven hiernamaals voor het individu en de vorming van een gezin voor de maatschappij in de levensbeschouwing der Katholieken inneemt en daarom tegen een eventueel huwelijk, ook al is er economisch niet veel van te verwachten, slechts om dringende redenen gekant zijn. Bijlage 1. Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk. De volgende artikelen van het Burgerlijk Wetboek hebben betrekking op onze Geneeskundige Huwelijkswetgeving. Art. 85 B. W. Tot het wezen van het huwelijk wordt de vrije toestemming der aanstaande echtgenooten vereischt. Art. 86 B. W. Ben jongman, den vollen ouderdom van 18, en eene jonge dochter, den vollen ouderdom van 16 jaren niet bereikt hebbende, mogen geen huwelijk aangaan. De Koning 'échter kan, om gewigtige redenen, dit verbod opheffen. Art. 144 B. W. Indien een huwelijk is aangegaan door een persoon, welke den bij art. 86 vereischten ouderdom niet bereikt had, zal de nietigverklaring kunnen worden gevraagd, hetzij door den echtgenoot, hetzij door het openbaar ministerie. De wettigheid des huwelijks zal nogtans niet kunnen worden betwist: 1°. 2°. Wanneer de vrouw, den vereischte ouderdom niet hebbende bereikt, vóór den dag der regtsvordering zwanger is. Art. 87 B. W» Het huwelijk is verboden tusschen alle personen, die elkander bestaan in de opgaande en nederdalende linie, hetzij door wettige, hetzij door onwettige geboorte, of door aanhuwelijking; en in de zij-linie tusschen broeder en zuster, wettig of onwettig. Art. 88 B. W. Ook is het huwelijk verboden: 1°. Tusschen schoonbroeder en schoonzuster, wettig of onwettig. Bijlage 1. 2°. Tusschen oom of oud-oom en nicht of achternicht, mitsgaders tusschen moei of oud-moei en neef of achterneef, wettig of onwettig. De Koning kan, om gewigtige redenen, het verbod, in dit artikel vervat, door het verleenen van dispensatie opheffen. Art. 91 B. W. Eene vrouw kan geen nieuw huwelijk aangaan, dan na verloop van drie honderd dagen na de ontbinding van het vorig huwelijk. Art. 310 B, W. Het kind, hetwelk drie honderd dagen na de ontbinding des huwelijks wordt geboren is onwettig. (N.B. De art.: 91 en 310 zijn beslist niet te billijken. De zwangerschap kan langer dan 300 dagen duren. Ze staan overigens met de keuring vóór 't huwelijk niet in verband.) Art» 92 B. W. Echte kinderen kunnen, gedurende hunne minderjarigheid, geen huwelijk aangaan, zonder de toestemming van hunnen vader en hunne moeder te hebben verzocht en dezelve te hebben verkregen, hetzij van beiden, hetzij van den vader alleen, indien de moeder zich niet verklaart, of met den vader in gevoelen verschilt. In het laatste geval is de vader gehouden, hetzij bij de akte van toestemming, hetzij ten overstaan van den ambtenaar van den burgerlijken stand, te verklaren dat de toestemming van de moeder is gevraagd geweest. Wanneer de vader overleden is of zich in de onmogelijkheid bevindt om zijnen wil te verklaren, wordt de toestemming van de moeder vereischt. De art. 93—98 regelen wie, zoo noodig, in de plaats van vader en moeder komen moet zoo voor echte als voor natuurlijke kinderen. Art. 99 B. W. Echte kinderen, die meerderjarig zijn, doch den vollen ouderdom van 30 jaren nog niet hebben bereikt, zijn insgelijks verplicht om tot het aangaan van een huwelijk de toestemming van hunnen vader en hunne moeder te verzoeken. Wanneer zij deze toestemming niet hebben bekomen, kunnen zij Bijlage 1. de tusschenkomst inroepen van den kantonregter, binnen wiens gebied de vader of de moeder met der woon gevestigd zijn, en zulks met inachtneming der bepalingen van de volgende artikelen. Art. 100 B. W. Binnen den tijd van drie weken, te rekenen van den dag waarop het verzoek aan den kantonregter is gedaan, zal deze voor zich doen verschijnen den vader of, bij gebreke van den vader de moeder, mitsgaders het kind, ten einde hun alle zoodanige vertoogen te doen als hij in hun wederzijdsch be^ lang zal oorbaar achten. De kantonregter zal een proces-verbaal van de verschijning der partijen opmaken, zonder daarbij de redenen op te geven welke door haar over en weder zijn aangevoerd. Art. 103 B.W. Indien, partijen verschenen zijnde, de vader of bij gebreke van dien, de moeder bij de weigering volhardt, mag het huwelijk niet voltrokken worden, dan na verloop van drie volle maanden, te rekenen van den dag der verschijning. Art. 116 B. W. De vader, of, bij gebreke van dien, de moeder, kan het huwelijk stuiten in de volgende gevallen: 1°. 2°. 3 . Wanneer eene der partijen uit hoofde van gebrek aan verstandelijke vermogens, onder curateele gesteld of een curateele uit dien hoofde verzocht, en op dat verzoek nog niet is beslist; 4° ** 5° _ 6° 7°. Wanneer eene der partijen, uit hoofde van verkwisting, is onder curateele gesteld, en het voorgenomen huwelijk blijkbaar het ongeluk van hun kind zoude teweeg brengen. Bijlage 2. Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk. Marriage Law. State of Minnesota. U. S. A. Chapter. 234 — S. F. No. 185. An Act regulating marriage, and prohibiting marriage bij or with persons afflicted with imbeciflity, feeble-mindedness, epilepsy, or insanity, and prescribing penalties fox the punishraent of persons violating the provisions of this Act. „Be it enacted by the Legislature of the State of Minnesota: Section I — No woman un der the age of forty-five years, or man of any age, except he mary a woman over the age of forty-five years, either of whom is epileptic, imbecil, feeble-minded, or afflicted with insanity shall herafter mtermary or mary any other person within this State. It is also hereby made unfawful for any person to mary such feeble-minded, imbecil, or epileptic person, or any one afflicted with insanity. Section II — No officer authorised by law to issue marriage licences in this State shall hereafter issue such a licence to any persons either of whom is afflicted with any of the diseases mentioned in Section I of this Act, knowing them to be so afflicted unless the female party to such marriage is over the age of 45 years. Section III — No clergy-man or officer authorised by law to solemnise marriages witkin this State shall hereafter perform a marriage-ceremoy uniting persons in matrimony either of whom is afflicted with epilepsy, imbecility, feeble-mindednes or insanity' Bijlage 2. knowing them to be so afflicted, unless the female party of such marriage is over the age of 45 years. Section IV — Any person violating any of the provisions of this Act shall, upon conviction thereof, be punished by a fine of not more than 1000 dollars, or by imprisonment in the State prison for not more than three years, or by both such fine and imprisonment. Section V — These Act shall take effect and be in force from and after its passage. Approved 114 April 1901. In Nederland heeft Wijnaendts Franken het door hem wenschelijk geachte huwelijksverbod aldus geformuleerd: „Met verbodsbepalingen moesten getroffen worden; 1. Personen, die lijden aan krankzinnigheid of aan bepaalde psychopathische verschijnselen, zooals epilepsie, die bij uitstek overerfelijk zijn. 2. Lijders aan tuberculose in een bepaalden graad. 3. Personen, die behept zijn met zekere venerische ziekten als gonorrhoe en syphilis, zoolang die ten minste niet dermate genezen zijn, dat er voldoende waarborg bestaat, dat de gezondheidstoestand van vrouw of kinderen er niet meer door bedreigd wordt. 4. Onverbeterlijke krankzinnigen, en eindelijk 5. Wellicht ook die personen, welke een gevangenisstraf van bepaalde lengte ondergaan hadden ter zake van bepaalde misdaden, wier pleging niet kan geweten worden aan zekeren samenloop van omstandigheden, maar moest worden toegeschreven aan een aangeboren misdadigen aanleg, die gemakkelijk vatbaar is vpor overerving." Bijlage 3. Geneeskundig Onderzoek vóór het Huwelijk, Litteratuur. Paul Berger, Die Bedeutung von Krankheiten für die Ehe mit besondere Besückzichtigung der Erblichkeit. Berlin 1886. S. A. K. Strahan, Marriage and disease. London 1892. Seved Ribbing, Met wie mag men trouwen? Leiden 1893 (Uit het Zweedsch vertaald.) A. Heg ar, Die beste Vorbeugung gegen Krankheit und Gebrechen. Deutsche Revue. Januar 1900. A. Heg ar. Die Unfakigkeit zür Fortplanzung und zum Geslechtsverkehr. Polit-Antropol. Revue 1902. H. Cazalis, La science et le mariage, Paris 1900. J. F. Nisbet, Marriage and heredity. A view of psychological evolution, 3e ed. London 1903. H. Senator und S. Kaminer, Krankheiten und Ehe. Darstellung der Beziehungen zwischen Gesundheitsstörungen und Ehegemeinschaft. München 1904. Hector Treub, Huwelijk en Ziekte. Geneesk. Bladen 1900. Idem, Geneesk. huwelijkswetgeving. (Studies in Volkskracht, 2e serie no. 3.) Dr. G. C. Nijhoff. De noodzakelijkheid van geneeskundig onderzoek voor het huwelijk. 1908. Lod. van Mierop. Over het geneeskundig onderzoek vóór het huwelijk. 1906. Bibliotheek voor Reiner Leven. UitgeversVereeniging „Vrede" te 's Gravenhage. Dr. C. J. Wijnaendts Francken. Wenschelijk huwelijksverbod 1901. Vragen des Tijds en als brochure verschenen bij Tjeenk Willink te Haarlem. „Pro en Contra" Pro: J. J. Berdenis van Berlekom. Serie IX No. 4 Contra: Dr. Ch. Bles. Hollandia-drukkerij te Baarn 1914. J, B. Westerbeek van Eerten. Eugenetiek. Acad. proefschrift Utrecht 1920 bij A. A. van Deutekom, boekdrukkerij Varsseveld. Hist-critisch overzicht. Dr. Felix Rutten: Slachtoffers. N. T. v. G. 16 April 1921 blz. 2237 (Interpellatie v. Kol.) Bijlage 3. Rede mevr. van Itallie-van Embden uit Leiden over „ Wenschelijkheid en mogelijkheid van verplicht geneesk. onderzoek vóór het huwelijk." (Congres v. Openb. Gezondh. regeling 1920. den Haag.) Brieux: Les avariés. J, v. Rees. De maatschappelijke beteekenis van het erfelijkheidsvraagstuk, Hand v. h. 5