EINDVERSLAG VAN DE Technisch Onderwijs Commissie met 5 bijlagen WELTEVREDEN-BOEKHANDEL VISSER de moeilijkheden, die ze ons zullen bieden, zijn vele, maai de overtuiging, dat eene richtige oplossing zal leiden tot eene schitterende uitkomst, zal ons die moeilijkheden licht doen tellen. Bovendien, wij hebben vertrouwen in den in menig opzicht zoo gelukkigen aanleg van de bewoners van onzen archipel, een aanleg, die hen gemakkelijk hinderpalen zal doen overschrijden, die voor minder begaafden onoverkomelijk zouden blijken en wij mogen gelukkig rekening houden met de sterke zich schier op elk gebied openbarenden drang tot ontwikkeling van Jong-Indiê. Zoolang die drang, gesteund door een sterk sprekend verlangen naar lotsverbetering, blijft bestaan, -zal het pad van vooruitgang niet verlaten zijn. En al mocht dat pad niet dadelijk geheel nauwkeurig afgebakend zijn, mocht men zich al eens vergissen en op zijweg geraken; mochten enkelen wellicht blijven staan of halverwege terugkeeren, omdat de weg tot aan het succes zoo lang en zoo moeizaam is, de stuwkracht van de achteraankomenden zal het goede spoor doen terug vinden en de achterblijvers voortdrijven, of 01 zijde schuiven, 11 opdat zij niet onder den voet raken. In dien drang zien wij een waarborg voor welslagen, ook al mocht achteraf blijken, dat langs andere wegen misschien sneller en betere resultaten waren te verkrijgen geweest. De overtuiging zal ons niet leiden tot een te licht opvatten van onze taak, maar ze zal behoeden voor overschatting van de moeilijkheden. Het vraagstuk is al eenigszins vereenvoudigd door de verklaring van U.E-, dat de Commissie kan uitgaan van de stelling, dat hooger technisch onderwijs hier te lande noodzakelijk is, zoodat zij zich niet meer behoeft bezig te houden met het „waarom , doch al hare aandacht kan wijden aan het „hoe' . De gegevens te verzamelen, door ons gedelegeerd lid, aan wien met algeheele bewegingsvrijheid gelegenheid zal worden gegeven, de wijze te bestudeeren, waarop elders het vraagstuk van het hooger technisch onderwijs, in omstandigheden tot zekere hoogte gelijksoortig aan die, waaronder wij verkeeren, is opgelost geworden, zullen ons ongetwijfeld uitnemende aangrijpingspunten voor onze beschouwingen opleveren. Echter de fundamenteele moeilijkheden komt men daarmede niet nader. Wij zien ze daarin, dat hier voldragen zal worden ingevoerd, wat elders geleidelijk en moeizaam in eigen schoot is ontwikkeld ; dat hier van buiten zal worden aangebracht, wat elders uit het eigen organisme is uitgegroeid en dezelfde hartslag in zich voelt. De invoering van het hooger technisch onderwijs in Europa beoogde in den regel de vervolmaking van eene bestaande hoofdzakelijk practische leermethode; elders werd het gegrondvest op eene hoogstaande practische vakkennis. Er was dan een stevige grondslag, waarop voortgebouwd kan worden, en mochten daarbij fouten worden gemaakt, waar de onderbouw 12 zoo sterk was, gaf de herstelling daarvan niet zulke groote moeilijkheden. Hier echter moeten wij — om een beeld te gebruiken in den geest van ons onderwerp — een hoog gebouw optrekken op eene fundeering, waarvan ternauwernood de eerste lagen zijn gelegd, die zich nog niet heeft gezet; wanneer daarbij het draagvermogen wordt overschat, zal zij kunnen bezwijken en als gevolg daarvan, ook de bovenbouw kunnen ineenstorten. Wil men een ander beeld, dat in dit wonderbaarlijk vruchtbare land zeker niet misplaatst is, dan zou ik kunnen zeggen: Wij willen bepaalde vruchten hebben; wij weten aan welke boomen die groeien, maar wat wij niet weten, is of diezelfde boomen, overgebracht in onzen bodem en onder den invloed van ons klimaat, ook diezelfde althans gelijkwaardige vruchten zullen dragen. Helaas ontbreekt de onderstam, om daarop een ent van den uitheemschen boom te griffelen, maar de weg blijft ons kruisingen te planten, en gelet op de uitnemende uitkomsten, verkregen met de opleiding van Indische artsen, lijkt dat een proef, welker slaging op goede gronden waarschijnlijk mag worden geacht. En dan de vraag, zullen de vruchten voldoende koopers vinden? Een groot afnemer is er, dat weten wij, maar zal hij de opbrengst van den geheelen boomgaard opnemen, en zal zijn belang worden gediend, wanneer hij de geheele oogst, rijp en groen moet aanvaarden? Naar onze meening moeten, wil de nieuw te stichten instelling tot bloei komen en aan haar doel beantwoorden, alle, althans de groote meerderheid van hen, die met een goed getuigschrift de school verlaten, eene plaatsing kunnen krijgen. Zoodra de behoeften van de openbare diensten zijn vervuld, al zullen daarvoor ook jaren noodig zijn, zal slechts eene ontwikkelde nijverheid in staat wezen, de afgestudeerden op te 13 nemen. Echter de nijverheid zelve wacht op technisch personeel om haar vleugels te gaan ontplooien. Bij zulk eene wisselwerking zal het niet gemakkelijk zijn te onderkennen op welk oogenblik de opleiding moet worden afgesloten, om de ontluikende nijverheid ten spoedigste te helpen aan de krachten, die zij behoeft voor eene zoodanige ontwikkeling, dat zij straks aan de zich verder aanbiedende afgestudeerden eene plaatsing kan verzekeren. Het is hier de plaats om ook nog de aandacht te vestigen op een ander hoogst gewichtig punt. Niet de schoolsche kennis is het, al is zij ook onmisbaar waarvan het slagen in het leven afhangt; zelfs niet in de eerste plaats. Een veel belangrijker factor zijn de karakter-eigenschappen waarvan betrouwbaarheid, wilskracht, ondernemingsgeest en doorzettingsvermogen wel in de eerste plaats mogen worden genoemd. Ook deze moeten ontwikkeld worden. Elders geschiedt de karaktervorming in het gezin, en voor de studeerende jongelingschap wordt de samenleving geacht dit te doen. Hier echter zijn de omstandigheden geheel anders; van karaktervorming in het gezin mag voorloopig nog geen groote verwachting gekoesterd worden en de Indische Maatschappij kan daartoe thans ook nog niet veel bijdragen. Op dit gewichtig gedeelte van de opvoeding zal daarom de school haar volle aandacht moeter vestigen. Er is ergens — ik herinner mij niet meer waar — spottenderwijze gezegd, dat wij hier een universiteit moeten hebben met .een daaraan verbonden bewaarschool. Als de omstandigheden zulks vorderen, welnu, dan zal men zulk eene hoogere bewaarschool in het leven roepen. De realiteit mag niet aan de idee worden opgeofferd, heeft U. E. zooeven opgemerkt, en o.i. volkomen terecht. Wij 14 moeten bruikbare technici vormen — zoo goed en zoo spoedig mogelijk, want de behoefte wordt nijpend — en voor die opleiding den besten, zekeren, en het snelst tot het doel voerenden weg volgen, al is die ook geheel afwijkend van den elders gebruikelijken. Volkomen aanpassing aan de omstandigheden heeft de beste kans op welslagen. Wij kunnen nog niet voorzien, wat het resultaat zal zijn van den arbeid, dien wij staan aan te vangen, noch hoe de toekomst er over zal oordeelen. Wel kunnen wij de verzekering geven, dat hij zal worden gedragen door liefde en warme belangstelling voor het volk en in het land, dat menig onzer als zijn tweede vaderland is gaan beschouwen, en de wensch uitspreken, dat hij moge strekken tot zegen van deze gewesten. De Commissie hield haar le vergadering op den 13e« Maart 1918, en werd daarbij door haar als Secretaris aangewezen de Heer W. F. A. Daum, Secretaris van de Vaste Examen Commissie bij den Dienst der Staatsspoor- en Tramwegen, die onmiddellijk daarop zijne functie aanvaardde. De Commissie kwam in het geheel zeven maal bijeen; in den loop van haar bestaan werd aan de volgende Heeren, op hun verzoek, eervol ontslag verleend: Z. Stokvis, bij G. B. ddo. 26 Juli 1918 No. 75. A. J. Dijkstra, en E. Middelberg, bij G. B. ddo. 22 September 1919 No. 54. J. G. H. de V oogt, bij G.B. ddo. 4 Maart 1920 No. 62. F. van der Goot, bij G. B. ddo. 20 Augustus 1920 No. 40. 15 De Heer De V o o g t, had reeds den 5en Mei 1919 wegens vertrek naar Europa het Voorzitterschap overgegeven aan den Heer Damme. De vier andere heeren werden niet vervangen. Gedurende korteren en langeren tijd waren buitenslands de Heeren Coster Van Voorhout, Koch, Streiff en Hoekstra. De laatste vergadering werd gehouden op den 19en Maart 1920 en bijgewoond door den Voorzitter, den Heer M. H. Damme, het gedelegeerd lid, den Heer M. G. Hoekstra, den Secretaris den Heer W. F. A. Daum, en de volgende 7 leden; J. Blackstone, Ch.G. Cramer, Y.C. W. Heiweijer, J. F. van Hoijtema, D. de Iongh, J. N. van der Leij en A. H. Sirks. De besprekingen hebben geleid tot beschouwingen en voorstellen, waarover reeds ten deele in brieven en rapporten is bericht. Nu de Commissie ook gereed is met de vorming van haar oordeel over die deelen van het haar voorgelegde vraagstuk, welke in bedoelde brieven en rapporten nog niet behandeld werden, meent zij over deze onderdeden niet eveneens afzonderlijk te moeten rapporteeren, doch acht zij het doelmatiger, het thans afgeronde geheel harer inzichten betreffende het gansche vraagstuk van het ambachts- en technisch onderwijs hier te lande, met gedeeltelijke herhaling van reeds eerder door haar ontwikkelde denkbeelden, in de ondervolgende beschouwingen en voorstellen samen te vatten. I. Het Ambachts- en Technisch Onderwijs, voerende tot een peil van ontwikkeling, hetwelk hier te lande buiten de Technische Hoogeschool bereikbaar is. De vorming van ambachtslieden vindt hier te lande in hoofdzaak plaats in de werkplaats of fabriek en op het bouwwerk. Op betrekkelijk jeugdigen leeftijd gaan de Inlandsche jongelieden met hunne familieleden mede, en door het zien werken en later zelf werken, komen zij na tal van jaren tot eene geschiktheid, evenwaardig aan die, welke hun mentors bezitten, d.w z, krijgen zij de voor de practijk noodige handigheid in het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden. Van eene ambachtsopleiding is hierbij geen sprake, omdat zij slechts in een bepaald onderdeel van een ambacht worden ingewijd. Met dit systeem hebben de bestaande industriën zich kunnen vormen en handhaven, en tot voor korten tijd, geleidelijk kunnen uitbreiden, zonder dat eene belemmering van beteekenis in de aanvulling van werkwilligen werd ondervonden, zonder dat een noemenswaaidig aanbod van geschoolde werklieden bestond. Wel waren er hier te lande reeds in 1890 ambachts-scholen, doch deze hebben tot bedoeld aanbod zeer weinig bijgedragen. Door particuliere vereenigingen te Batavia, Semarang en Soerabaia opgericht, met de bedoeling aan weinig ontwikkelde Europeanen de kundigheden bi] te brengen, noodig, om als werkman in hun levensonderhoud te leeren voorzien, hebben deze inrichtingen aan de aanvankelijk hooggespannen verwachtingen niet voldaan. De jongelieden, welke men hoopte te 18 bereiken, meldden zich in geringen getale aan, en de weinigen, die den stap waagden, lieten al spoedig den moed zakken en bleven weg. Dit heeft er mede toegeleid, om het peil van het onderwijs van die scholen geleidelijk op te voeren en zich te gaan toeleggen op de vorming van onderopzichters, machinedrfjvers e.d.g-, waardoor deze inrichtingen in de waardeering der Europeesche Maatschappij stegen, en meer leerlingen trokken uit ietwat beter gesitueerde lagen der Europeesche Maatschappij. De Semarangsche Ambachtsschool heeft die omvorming het verst doorgevoerd en is thans eene, door het Gouvernement van Nederlandsch-Indië gesubsidiêerde, technische school tot opleiding van bouw- en werktuigkundigen, met driejarigen leergang. De directie van de Bataviasche Ambachtsschool droeg, in 1901, hare bezittingen, omvattende het aan den Vrijmetselaarsweg gelegen schoolterrein, de daarop staande gebouwen en de bijbehoorende inventaris kosteloos over aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië, onder beding, dat de Indische Regeering t.g-t. te Batavia zou oprichten eene school, waarbij Europeesche jongelieden, van wie verwacht kon worden, dat zij de Europeesche lagere School niet zouden kunnen afloopen, eene opleiding zouden kunnen ontvangen, geschikt om in technische richting een bestaan te vinden. Hiermede hield de Bataviasche Ambachtsschool op te bestaan; in hare localiteiten werd aanvankelijk ondergebracht de afdeeling B. van de inmiddels opgerichte Koningin-Wilhelminaschool, terwijl, toen voor deze technische afdeeling tot opleiding van bouwkundige, werktuigkundige en mijnbouwkundige opzichters een eigen gebouw was tot stand gekomen, de localiteit der voorma- 19 lige Bataviasche Ambachtsschool werd geoccupeerd door den ingevolge hooger genoemd „beding" van Regeeringswege opgerichte „Ambachtscursus' , In het jaar 1903 werd deze „Ambachtcursus", uitsluitend toegankelijk voor Europeesche jongelieden ingesteld. In verband met het hiervoren genoemde „beding", werd voor de toelating als eisch gevorderd, dat de candidaat den veértienjarigen leeftijd moest hebben bereikt en het onderwijs in de vijfde klasse eener Europeesch lagere school met vrucht moest hebben gevolgd. Aanvankelijk werd er bij dié inrichting onderwijs gegeven in het timmeren, het smeden en bankwerken, alsmede in het verven, doch ten gevolge van gebrek aan leerlingen is de opleiding van ververs gestaakt. In het jaar 1907 werd de ambachtscursus, van welken de naam inmiddels in ,,Ambachtsleergang" veranderd was, opengesteld voor jongelieden van anderen dan Europeeschen landaard, die de vijfde klasse eener Hollandsch-Inlandsche of Hollandsch-Chineesche school met vrucht hebben doorloopen en den veertienjarigen leeftijd hebben bereikt. De opleiding is geheel kosteloos, terwijl aan leerlingen, van buiten Batavia met Meester-Cornelis afkomstig, in den vorm van studiebeurzen, eene tegemoetkoming in de kosten van huisvesting kan worden verleend. Het onderwijs wordt gegeVen in een driejarigen leergang; de voertaal hiérbij is het Nederlandsen. Van de 51 lessen per week, zijn er 36 bestemd voor de eigenlijke ambachtsopleiding, 9 voor eenvoudig onderricht in het teekenen en 6 voor herhalingsonderwijs in Nederlandsch en rekenen. Hoewel deze opleiding dus verre van te theoretisch is, 20 heeft de Ambachtsleergang tot nu toe maar zeer weinige eigenlijke ambachtslieden afgeleverd. Gedurende de periode 1906 - 1919 werd aan 180 leerlingen het getuigschrift van voldoende afgelegd eindexamen uitgereikt. Deze abituriënten, welke algemeen gesproken de gediplomeerden van Nederlandsche ambachtsscholen in technische ontwikkeling niet overtreffen, zijn geworden: werkbazen, onderopzichters, teekenaars, instrumentmakers bij den Post-, Telegraafen Telefoondienst, geweermakers, machinisten, monteurs en opzichters bij den Gouvernements Telefoondienst, employés bij Cultuur-, Petroleum- en Mijnbouwmaatschappijen, monteurs bij autozaken, enz. De in l et jaar 1919 gediplomeerden vonden gereede plaatsing in betrekkingen, aan welke een aanvangssalaris, afwisselend van 65 tot 150 gulden per maand, verbonden is. Deze resultaten doen mede uitkomen, dat de arbeidstoestanden in deze gewesten geheel anders zijn dan in Westersche landen, en o. m. een veel meer gedifferentieerd toezicht houdend personeel vragen dan elders noodig is, waardoor het hier te lande mogelijk wordt, dat jongelieden met eene gewone ambachtsschool-ontwikkeling, welke de Nederlandsche taal voldoende machtig zijn, plaatsing kunnen vinden in betrekkingen van primair technischen aard, naar welke de abituriënten van Nederlandsche ambachtsscholen, daar te lande, niet grijpen kunnen. • Niet dus een te hoog opgevoerd peil van het theoretisch onderwijs bij den Ambachtsleergang, welke ingevolge artikel I van het Gouvernementsbesluit van 24 Mei 1917 No. 13 bestemd is tot vorming van ambachtslieden, maar de in deze landen op technisch gebied heerschende toestanden hebben den Ambachtsleergang gebracht op hooger plan en hem gestempeld 21 tot een school voor de vorming van technici staande tusschen de Inheemsche ambachtslieden en de abituriënten van onze openbare technische scholen met vierjarigen leergang tot opleiding van bouwkundige, werktuigkundige en mijnbouwkundige opzichters. In aanmerking genomen de nog altijd wassende vraag naar hooger bedoelde primair technische werkkrachten, kunnen ambachtsleergangen naar het Bataviaasch model in een Indisch technisch onderwijssysteem niet meer worden gemist. Het Bestuur van de Soerabaiasche Ambachtsschool, droeg in het jaar 1912, voor een bedrag van tien duizend gulden, zijne bezittingen, omvattende het schoolterrein, de daarop staande gebouwen en den inventaris, over aan het Gouvernement van Nederlandsch-Indië. Daarmede hield ook die ambachtsschool op te bestaan ; de beschikbaar gekomen localiteit werd ingenomen door de inmiddels opgerichte openbare technische school met vierjarige i leergang, tot vorming van bouw- en werktuigkundigen : de Koningin-Emmaschool. Zes jaar na de instelling van den Bataviaschen Ambachtsleergang, in het jaar 1909, werden de eerste Ambachtsscholen voor Inlanders opgericht niet als een gevolg van eene tot uiting gekomen vraag naar geschoolde fabrieksarbeiders, want de Indische industrie voelde de behoefte daaraan toen nog niet, maar inderdaad - Indië stond in die dagen in het teeken van de bevordering der Inlandsche nijverheid - als een poging, om door het geven van Ambachtsonderwijs, den Inlander de geschiktheid bij te brengen, om in de klein'ndustne met van buiten af aangevoerde werkkrachten te kunnen concurreeren. In aansluiting bij de Inlandsche scholen der 2de klasse, met 22 vierjarigen leergang, werden achtereenvolgens te Batavia te boerabaia en te Semarang ambachtsscholen voor Inlanders opgericht. Voor elke van deze scholen werd. boven de benoodigde bouwkosten een bedrag van rond vijftig du.zend gulden voor eerste inrichting beschikbaar gesteld ; tot directeuren werden aangewezen mannen, die konden bogen op eene langjarige Indische practijk, terwijl aan de toezichthoudende colleges op d,e inrichtingen, voor het overgroote deel samengesteld uit bedrijfsleiders, eene in deze gewesten tot nu toe ongekende vrijheid van handelen en beweging geschonken werd Deze colleges hadden o.m. de bevoegdheid te bepalen, voor welke van de, m het bij Gouvernements besluit van I October 1909 No. 27 Vastgestelde, Reglement betreffende de Ambachtsscholen voor Inlanders genoemde Ambachten • timmeren, metselen, smeden, ketelmaken, wagenmaken, hoefsmeden hekwerken, machinale metaalbewerking, meubelmaken, rotanbewerkmg, alsmede koper- en blikslaan, leerlingen in opleiding *>üden genomen worden en, in verband hiermede vast te stellen den aard der opleiding, het betrekkelijke leerplan en den lesrooster. Nevens deze uitgebreide educatieve bevoegdheid, verkregen bedoelde colleges het recht, de benoodigde Inlandsche Ambachtsonderwijzers aan te stellen, en, binnen de ,n hooger genoemd Reglement aangegeven gr-nzen, het bedrag van hunne bezoldiging te bepalen. Het merkwaardige is nu, dat bij alle drie inrichtingen, slecht, het timmeren en de ijzerbewerking als vakken van Ambachtsoplejding gekozen zijn. dat de opleiding driejarig gemaakt is. en dat aan het teekenonderwijs meer tijd is besteed, dan voor het eigenlijke doel: de opleiding van ambachtsheden voor de kleinimfetóne, bepaald noodig moet worden geacht. 23 Feitelijk zijn de hierbedoelde ambachtsscholen daardoor geworden : Ambachtsleergangen met Maleisen als voertaal. Het behoeft dus geen verwondering te baren, dat ook de abituriënten van deze inrichtingen, evenmin als die van den hiervoren genoemde Ambachtsleergang, slechts zelden eigenlijke ambachtslieden worden, en in hoofdzaak plaatsing vinden in de beter bezoldigde betrekkingen van mandoers, teekenaars, onderopzichters, machinedrijvers, e. d. g. waarvoor de kennis van het Nederlandsch geen bepaald noodige eisch is. Ofschoon dus bij de oprichting van de Inlandsche ambachtsscholen met driejarigen leergang, ter bereiking van het boven vermelde doel. zooveel doenlijk, alle bureaucratische invloed is uitgeschakeld geworden en een vaak gevraagde decentralisatie is betracht, is, ondanks die gunstige factoren, door te hoog mikken het eigenlijke doel gemist. In het jaar 1914 werden de hier bedoelde Inlandsche Ambachtsscholen, welke aanvankelijk ressorteerden onder het Departement van Onderwijs en Eeredienst, overgedragen aan het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, aan welk Departement inmiddels de bevordering der Inheemsche nijverheid was toevertrouwd. Hiervan is o. m. het gevolg geweest, dat voor de bestaande inrichtingen, bij Gouvernementsbesluit van 24 Juli 1916 No. 47, een nieuw reglement werd vastgesteld, waarbij de bevoegdheden der toezichthoudende commissiën, welke ook nu nog bestaan, belangrijk werden ingekrompen. Volgens dat Reglement leiden de hierbedoelde ondeiwijsinrichtingen thans op voor de ambachten van timmerman en van metaalbewerker, en wordt het onderwijs gegeven in een driejarigen cursus, overeenkomstig een door den Directeur van Landbouw, Nijverheid en Handel vast te stellen programma der lesse. Deze benoemt het Inlandsen onderwijzend perso. neel en kan, zoodra daaraan behoefte blijkt te bestaan, de opleidmg met andere ambachten uitbreiden. In zake den omvang van het te geven onderwijs bij die mnehtmgen ,s nu bepaald, dat van de 36 uren per week, er onde * 7°rden V°°r ^ -bachts- onderwrjs, 6 voor onderwijs ,„ 2eer eenvoudig teekenen en 4 voor het onderwijs m rekenen en vakkennis. bachtsïe^ r rekenmg mede' ^ dc" Bataviaschen Am- bo^n l TZ r g6geVen W°rden Van 45 minut- - de boven bedoelde lessen van 60 minuten zijn, dan laat het zich Inlandsche Ambachtsscholen inderdaad met onderdoet voor die van de abituriënten van den Ambachtsleergang ont tl ^ natUUf,iikmet ^n aard van hunne schoolsche IZTZ TS dC ab,tUriëntCn -^en Ambacht, chooTmil-8 IT, tCnim,nSJte 3Cht iarCn in een N^«'andsch o tl d" A ' ;CrdL' ^ ^ VandeA^achtsschole. voor Inlanders gedurende hunne zevenjange opleiding binnen hunne eigenlijke omgeving gebleven. aardÏiiÏd ^ T Van technischen hoe ' t °.T dC abltUnênten d" ,n,and8che ambachtsscholen, hoe geschikt z,, overigens ook mogen zijn, gehandicapt doo een gemis aan kennis van het Nederlandsen. Dit tastbaar nadeel bracht ons medelid: Ir. A H Sirk* nspecteur van het Inlandsch ambachts- en nijverheidsonderwi^ h t LT °nZC , mm,SS,e VO°r tC 'eggen het voorstel, om n het leerplan van laatstgenoemde inrichtingen op te nemen - het onderwijs ,n de Nederlandsche taal als^etTr1 TV6?8 ,nStemming- °Pgemerkt ™d' d*< als het bestaande leerplan voor de Ambachtsscholen voor 24 25 Inlanders met driejarigen leergang eene uitbreiding met een belangrijk aantal uren voor het onderwijs in het Nederlandsch zou toelaten, zonder de zoo noodige ambachtsvaardigheid in gevaar te brengen, daarmede toch zeker niet een evenwaardig, langs de wegen van de H. I. en H. Ch. scholen, verworven peil van Nederlandsche ontwikkeling zal kunnen worden bereikt. Integendeel oordeelde de meerderheid van onze Commissie, rekening houdende met eene nog steeds aangroeiende behoefte aan primair technisch onderlegd personeel, en met de aanwezigheid hier te lande van een nog steeds stijgend aantal Inlandsche ambachtsscholen met tweejarigen leergang, het doeltreffender, dat onder gelijktijdige opheffing van de drie bestaande Ambachtsscholen voor Inlanders met driejarigen leergang, zoo snel mogelijk worden overgegaan tot uitbreiding van het aantal Ambachtsleergangen, volgens het Bataviatype, aan welke inrichtingen, naar het eenstemmig oordeel van onze Commissie, ter voorkoming van niet te vervullen verwachtingen en geheel in overeenstemming met de door de practijk gestempelde bestemming der abituriënten den naam van: vakscholen voor bouw- en werktuigkundigen zou moeten gegeven worden. Na het vorenstaande zal gereedelijk moeten worden toegegeven, dat er voor de Indische Regeering op grond van de met die inrichtingen verworven ervaring, geen reden bestond, om het aantal van vorenbedoelde Ambachtsscholen voor Inlanders met driejarigen leergang uit te breiden, en dat zij, uit overweging dat in deze gewesten een tekort aan eenigszins geschoolde toekangs bestaat, er terecht toe overgegaan is om Ambachtsscholen met een meer beknopt leerplan op te richten. Van deze soort inrichtingen, met tweejarigen leergang, eveneens aansluitende bij de Inlandsche scholen der 2|e klasse, zijn er, door het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel, Koek K ^ R A SCh;'en °Pgericht tC Keb0emen' Koek Koeta-Radja en Tas.kmalaja voor het timroeren: te Djokjakarta voor het timmeren en de metaalbewerking terwijl -a- „ daadwerkelijke voorbereiding zijn Ambachtsscholen te Makasser, Paree, Sibolga en Palembang. Sprekende resultaten van deze scholen z,n er natuurlijk nog met, maar hetgeen thans reeds verkregen is, doet verwachten dat met deze ambachtsopleiding, welke de abituriënten een jaar vroeger m de verdiensten brengt, en daardoor binnen het lereik komt van eene breedere laag der fnheemsche bevolking, voorshands voor Ind.ë zal kunnen worden volstaan. De groote .ndustriëele ontwkkeling, welke NederlandschIndie gedurende de laatste jaren doormaakt en zich openbaart m de ultvo ring van omvangrijke bouwwerken geleideluke u,tbre.d.ng van de I„d1Sche metaalfabrieken, van atehers ten behoeve van suikerondernemingen en van scheepsherstellmgen, tot belangrijke ConstrucUewerkplaatsen, heeft de vraag naar eenigszins geschoolde arbeiders plots in sterke mate doen toenemen. De oude methode, de opleiding in de fabriek of op het bouW, gaat m de huidige omstandigheden te langzaan, en het , dus du.de jk, dat de Indtsche fabrikanten en bouwduect.es mede wdlen putten uit de hier te lande bestaande ,.ambachtsopleid.ngen, en „u verbaasd doen en klagen, dat zoo wem.ge van de ab.tur.ënten van d.e scholen „toekang" worden. D, wordt dan toegeschreven aan eene te ver doorgevoerde theore,sche ople.d.ng, waardoor die abituriënten zich te hoog zouden voelen, om als „toekang" werkzaam te zijn H.ervoren is deze misvatting reeds recht gezet. Onze Commissie heeft de vraa» • * • • , ue vraag. hoe te voorzien in de 26 27 behoeften aan eenigszins geschoolde ambachtslieden, in ampele overweging genomen en heeft die vraag meenen te moeten beantwoorden als volgt. De scholen tot opleiding van eigenlijke ambachtslieden moeten in deze gewesten, voorshands (') aansluitend op geen lager niveau dan door het einde van de Inlandsche school der 2e klasse wordt aangegeven. Als voertaal bij het Onderwijs, hetwelk geheel gericht behoort te zijn op de practijk, moet het Maleisch of de landstaal worden gebruikt. Als regel moet de opleiding bij die scholen twee jaar duren, en alleen waar locale omstandigheden het noodig maken en eene uitgesproken behoefte zich openbaart, kan aan die scholen een derde klasse, bij voorkeur voor speciale vakopleiding — gedacht wordt o.a. aan de vorming van vakkundige Chauffeurs — worden toegevoegd. In een versneld tempo dient van Regeeringswege de oprichting van de hier bedoelde ambachtsscholen te worden doorgezet, in een volgorde van uitvoering, die in hoofdzaak door de relatieve aanspraak der bevolking in de verschillende deelen van Indië op ruime gelegenheid tot het verkrijgen van doelmatig onderwijs, zal dienen te worden beheerscht. Daarnevens worde de ontwikkeling van een grooter aantal dezer scholen in streken, waar de industrie daaraan bijzondere behoefte gevoelt, bevorderd, door eene alsnog, spoedig, in te stellen billijke subsidieregeling, welke voor locale raden en (') De Commissie acht het niet geheel uitgesloten, dat bij iets grootere volkomenheid van het dessa-onderwijs in de toekomst ook in aansluiting hierop Vrachtbaar ambachts-onderwijs kan aansluiten. Bij den huidigen stand van zaken in dit opzicht meent zij echter pogingen in die richting hoe verleidelijk ook, te moeten ontladen. andere rechtspersonen het pad effent, om tot de oprichting van evenwaardlge ambachtsopleidingen over te kunnen gaan Voorts ,s onze Commissie van oordeel, dat als belanghebbende werkgevers bovenbedoeld noodzakelijk, alles behalve hoog ped van schoolsche ambachtsontwikkeling, nog te hooe v»nden, zij zelve de hand aan den ploeg zu.len^oell sW Zooals hiervoren reeds met enkele woorden werd vermeld hier te lande mede aanwezig scholen tot vorming van secundaire technici. De eerste van deze inrichtingen was verbonden aan de voormahge Konmgin-Wilhelminaschool, welke geopend werd in het jaar IVO I en waarbij, in aansluiting bij het einde van de openbare Europeesche lagere scholen, in een driejarigen leergang, ,„i de afdeeling A algemeen vormend en in de afdeeling B technisch onderwijs gegeven werd. Laatstgenoemd onderwijs had ten doel : de opleiding van bouwkundigen, werktuigkundigen en mijnbouwkundigen tot zoodanig peil als toen noodig werd geoordeeld voor de vervulling van de betreKkingen van opzichter bij de Burgerlijke Openbare Werken, de Staatsspoorwegen, en 's Lands mijndiensten, alsmede die van land- en scheepsmachinist. Toen de met die opleiding verkregen ervaring duidelijk uitgewezen had, dat de daarvoor noodige leerstof, in drie jaren alleen door de beste van de leerlingen met vrucht kon worden verwerkt, terwijl vast stond, dat de omvang van die leerstof met kon worden beperkt, leidde dit er ten slotte toe, bij den aanvang van het schooljaar 191 1-1912, den duur der opleiding op vier jaar te bepalen en eene meer geleidelijke verdeeling van de leerstof in te voeren. De practijk heeft geleerd, dat deze wijziging een zeer goede 28 29 is geweest, terwijl de toeloop van leerlingen er niet door wordt belemmerd. Inmiddels was bedoelde afdeeling B. in een zelfstandige school omgezet, aan welke de naam van Koningin-Wilhelminaschool werd gegeven. De in bet jaar 1913 en daaraan voorafgaande jaren gediplomeerde jongelieden: n. 1. 112 bouwkundigen, 85 werktuigkundigen en 8 mijnbouwkundigen hebben dus eene driejarige opleiding genoten; de in het jaar 1914 en volgende jaren uitgereikte diploma's hebben betrekking op den huidigen vierjarigen leergang. Eerst in het jaar 1912 werd de tweede technische school tot opleiding van bouw- en werktuigkundigen, de KoninginEmmaschool te Soerabaia opgericht. In 1917 kwam een school voor bouwkundigen, de PrinsesJuliana-school te Djocjakarta tot stand, terwijl in dit jaar een begin is gemaakt met de opleiding van bouw- en werktuigkundigen bij de technische school te Bandoeng. Al deze inrichtingen hebben een vierjarigen leergang en sluiten aan bij het einde van de Hollandsche scholen. Uit den aard der zaak zijn zij toegankelijk voor jongelieden van eiken landaard, die aan de weinig hooge exameneischen voor toelating voldoen. De plotselinge opbloei van den handel en industrie in deze gewesten, hebben de vraag naar abituriënten van onze technische scholen in de laatste jaren sterk doen toenemen, waarvan o.m. het gevolg is, dat bij de Landsbedrijven een bedenkelijk te kort aan bouw- en werktuigkundigen is ontstaan. Uitbreiding van het aantal reeds aanwezige openbare technische scholen met vierjarigen leergang, ook in de buitengewesten, acht onze Commissie daarom urgent, waarbij naar haar oordeel 30 gewaakt dient te worden tegen elke optredende neiging, om het peil van het onderwijs bij die scholen, hetwelk alleszins voldoende wordt geacht, op te drijven. De in de laatste jaren tot uiting gekomen meerdere behoefte aan opzichters voor den dienst der Landsgebouwen, maakt het nu noodig hier te lande tot de vorming van bouwkundige opzichters over te gaan. In dit verband acht onze Commissie het noodig: van af het einde van de 2de klasse de huidige opleiding tot bouwkundigen, te splitsen in eene voor de vorming van opzichters voor den Waterstaat en de Spoorwegen, en in eene andere voor bouwkundige opzichters. II. Het voor Indië noodige hooger technisch onderwijs. Inrichtingen tot vorming van hooger geschoolde technici dan onder I vermeld, bestonden er hier te lande tot voor kort niet. Voor deze was men dus nog uitsluitend aangewezen op Europa. Gedurende de laatste jaren is de vraag naar dit personeel steeds toegenomen, terwijl de daarmede tredhoudende verruiming van het aanbod is uitgebleven. Als gevolg hiervan ondervindt het Gouvernement dagelijks tot schade van het algemeen belang, dat verschillende takken van openbaren dienst haar taak niet ten volle kunnen verrichten door gebrek aan personeel, terwijl ook bijna alle particuliere ondernemingen, die de medeweiking van Ingenieurs behoeven, met een steeds nijpender wordend tekort te kampen hebben. De achterstand, welke aldus ontstaat, moet jaarlijks toenemen, wanneer niet een groot aantal bevoegde krachten beschikbaar komt. Een stap tot verbetering is naar het oordeel van sommigen onlangs gedaan door de stichting der Technische Hoogeschool te Bandoeng. Hoezeer ook de Commissie die stichting in meer dan een opzicht een hoogelijk te waardeeren aanwinst voor Indië acht, is de meerderheid harer leden, gelijk uit het ondervolgende zal blijken, toch van meening, dat deze Technische Hoogeschool zelfs op het beperkte gebied harer huidige werkzaamheid — dat der Civiel-Ingenieurs — weinig of niet zal tegemoetkomen aan de behoefte aan hooger gevormde technische krachten, waarop zoo juist werd gedoeld. 32 De richting waarin de denkbeelden der meerderheid van onze Commissie zich hebben bewogen, wettigt dan ook—zooals aanstonds blijken tal-hier de rol, welke de Technische Hoogeschool te Bandoeng op den duur zal hebben te vervullen, buiten beschouwing te laten. Geconstateerd moet dus worden, dat wij ten aanzien der bestaande diensten en bedrijven in een onhoudbaren noodtoestand verkeeren en waar voorts van de ontwikkeling eener nationale nijverheid evenmin sprake kan zijn, zoolang niet over een voldoend aantal hooger geschoolde technici kan worden beschikt, terwijl bij de zich steeds uitbreidende verkeersmiddelen, particuliere, gemeentelijke, gewestelijke en landsbedrijven een toenemende vraag naar technische werkkrachten te verwachten, is, zal het duidelijk zijn, dat niet langer mag worden berust in de afhankelijkheid, waar Indië ten deze verkeert. Zullen aanwerving en opleiding in Nederland voorshands nog krachtig zijn te bevorderen, daarnaast is opleiding hier te lande, mede uit ideëele overwegingen, noodzakelijk, en rijst dus van zelf de vraag: hoe moet die opleiding zijn ? De hier bedoelde technici laten zich gevoegelijk indeelen in twee groepen: a. zij, die belast zijn met de leiding van de afdeelingen van groote en de zelfstandige leiding van kleine bedrijven, en b. zij, die aan het hoofd van groote bedrijven staan, tot welke groep mede gerekend moeten worden de blijvende beoefenaars der zuivere ingenieurs-wetenschappen als constructeurs e.d.g. In verband met deze indeeling laten zich twee opleidingen denken. De eerste, als de Delftsche, tracht, van meet af aan, te leggen een theoretische basis, geschikt geoordeeld, voor het bekleeden van de hoogst denkbare posities. 33 Dit brengt van zelf mede, dat het wetenschappelijk peil der opleiding zoo hoog mogelijk moet worden opgevoerd, en dus het leerplan overbelast wordt met tal van onderdeelen van vakken, waarvan de kennis voor het later leven en de gedachte eindpositie van min of meer nut zal kunnen zijn. Dit heeft ten gevolge, dat voor tal van studenten het geestelijk voedsel te veel en te zwaar wordt en zij hunne studie staken. In de meeste gevallen zijn deze slachtoffers voor de techniek verloren. De abituriënten van deze 'opleiding nemen eerst plaats in groep A. en het hangt dan verder van de in de praktijk te verwerven bruikbaarheid, van voortgaande ontwikkeling en karaktereigenschappen af, of zij t.g.t. in groep B. zullen kunnen overgaan. Omdat het bij deze opleiding, uit den aard der zaak, gewenscht is de remmende invloed, welke uitgaat van onvoldoend onderlegde studenten, zoo spoedig mogelijk, tot de kleinste afmetingen terug te brengen, is het aangewezen het beginpunt der opleiding zoo hoog mogelijk te stellen, d.i. voor Nederland, daar waar de H. B. S. met 5-jarigen cursus eindigt. In tegenstelling met de eerste opleiding, bij welke in hoofdzaak, de volle aandacht geschonken wordt aan de behoeften van groep B. mikt de tweede, hier bedoelde opleiding aanvankelijk minder hoog. Zij rekent allereerst met de belangen van groep A, zonder evenwel die van groep B. te verwaarloozen. In dit verband moet zij dus bestaan uit twee deelen. In den onderbouw wordt alleen gegeven het bepaald noodige voor de vervulling van de betrekkingen genoemd in groep A., terwijl daarna, voor degenen uit deze groep, welke daarvoor den vereischten lusten aanleg, het doorzettings- en volhardingsvermogen bezitten, en wier levensomstandigheden dit overigens veroorloven, in een bovenbouw de gelegenheid geopend moet worden, om 34 de theoretische geschiktheid te verwerven voor de vervulling van de hoogste leidende posities. Deze indeeling maakt het mogelijk het beginpunt van den onderbouw eenigszins lager te stellen dan voor eerstgenoemde opleiding noodzakelijk is, iets te laten vallen van het in Nederland als beginpunt noodig geoordeelde peil van algemeene ontwikkeling, hetwelk het bezit van het huidige getuigschrift van voldoend afgelegd eindexamen eener H. B. S. met 5 j. c. waarborgen moet') en aan te sluiten bij het einde van de H. B. S. met 3 j. c. en andere scholen van overeenkomstig ontwikkelend onderwijs. Het is duidelijk, dat ook uitgaande van dit lager gelegen beginpeil, even goed een zelfde eindniveau kan worden bereikt, indien men er slechts voor zorgt, dat de voor den ingenieur nuttige en noodige hulpwetenschap, welke bij onze H. B. S. S. met 5 j. c. in de vierde en vijfde klasse onderwezen wordt, naar den onderbouw der laatst geschetste opleiding wordt overgebracht. Beperkt men zich tot die kennis alleen, dan wordt, zooals gemakkelijk valt in te zien, het zelfs mogelijk die kennis in vruchtdragender mate aan te brengen, daarmede te leggen een beteren, meer practischen grondslag en dus de kans voor het bereiken van het hooger aangegeven einddoel grooter te maken. Voor eene opleiding als de Delftsche moet de abituriënt van de H. B. S. met 5 j. c, die ingenieur worden wil, in het bezit zijn van den daarvoor noodigen aanleg en geschiktheid, maar daarnevens verzekerd zijn van de finantieele middelen, om de (') Volgens de ook hier te lande geldende voorschriften voor dat examen, kan een candidaat reglementair slagen, als hij in 12 van de 17 examenvakken onvoldoende kennis blijkt te bezitten. Zal dit geval, uit den aard der zaak, zelden voorkomen, veelvuldig zijn de gevallen, dat een candidaat in 6 en meer vakken minder dan even voldoende kennis toont en toch slaagt. 35 ingenieursstudie, welke veelal langer duurt dan officieel wordt aangegeven, te kunnen voltooien. Dit brengt van zelf mede, dat de studenten, in hoofdzaak, alleen kunnen voortkomen uit de welgestelde, de bemiddelde klassen der bevolking, en dat die opleiding, uit dien hoofde, practisch, voor de minder gegoede klassen gesloten is. Bij de in de tweede plaats vermelde opleiding treedt dit euvel in veel mindere mate naar voren. Deze getrapte opleiding maakt het mogelijk den onderbouw zoodanig in te richten, dat het behalen van het einddiploma ervan (diploma A), hetwelk de vervulling van behoorlijk bezoldigde technische betrekkingen opent, eenige jaren vroeger kan plaats vinden en die onderbouw daardoor mede toegankelijk wordt voor de kinderen van minder bemiddelden. Daarbij behoeft het dan niet te blijven. Immers, wanneer na eenige jaren van practischen arbeid het daarvoor noodige geld is overgelegd, kan de ingenieursstudie in den bovenbouw worden voortgezet en voltooid (diploma B.) Het behoeft geen betoog, dat de hier bedoelde jonge mannen, mede door hun moeitevol streven, uit den aard der zaak, van technisch maatschappelijk standpunt beschouwd, meer bruikbare ingenieurs zullen zijn, dan die abituriënten der Delftsche T. H. S., welke, „daartoe in staat gesteld door hunne meerdere gegoedheid, blijkens de algemeene ervaring, na veel sukkelen en zich telkens op nieuw aan een examen onderwerpende, zonder daarbij van werkelijken vooruitgang, te doen blijken, ten slotte toch slagen, omdat de examinatoren geen andere oplossing weten". ') ') Pcoi. Ir. Klopper. Het leerplan der op te richten Nederlandsen-Indische Hoogeschool. 36 De getrapte opleiding stopt dergelijke halfwaardige krachten bij de barrière, gevormd door het diploma examen A. Na het vorenstaande zal men bij de beantwoording der vraag, welke van de hierboven geschetste opleidingen hier te lande moet worden toegepast, verder alleen rekening kunnen houden met zuiver Indische factoren en verschijnselen. Gedurende de periode 1908-1920 is hier te lande aan 704 mannelijke candidaten het getuigschrift van voldoend afgelegd eindexamen der H. B. Scholen met 5-j.c. uitgereikt. Eene rangschikking volgens den landaard levert het volgende overzicht: Jaar Europeanen Inlanders Chineezen Totaal 1908 27 4 ! 2 33 1909 38 — I _ 38 1910 24 I 25 1911 49 3 - 52 1912 50 4 i 55 1913 48 4 2 I 54 1914 31 2 5 38 1915 30 3 3 . 36 1916 46 I ij 58 1917 47 4 4 55 1918 56 5 6 67 '919 72 8 13 93 1920 82 4 14 I 100 i i ■— Totaal 600 42 62 704 37 Rangschikt men deze candidaten naar den leeftijd in het jaar, waarin bedoeld getuigschrift werd behaald, dan verkrijgt men het volgende: ' I 16 l' 17 I 18 j 19'I 20 Imeerl Tusschen en : en en 1 en en d"\n j Totaal [ 17 1 18 1 '9 1 20 j 21 121 j.j i i 1 1 1 1 1 Europeanen . . j 11 77 I 149 161 j 105 j 97 600 Inlanders. H . j ~ 1 4\ 11 | 15 J 11 42 Chineezen. . . ! — | 6 16 | 19 ^ 14 | 7 | 62 Totaal .... i 11 84 | 169 j 191 | 134 11-5 | 704 Deze overzichten laten zien, dat de Inheemsche bevolking van onze H. B. S. S. met 5-j.c, welke reeds meer dan veertig jaren bestaan, weinig nut heeft kunnen trekken. Dit heelt er mede toe geleid voor de Inheemsche jeugd eene meer geëigende opleiding te projecteeren, welke gaat langs de H.I. school met zeven, de Muloschool met voorklasse met vier en eene middelbare school met drie leerjaren, en eindigt op een niveau, hetwelk het einde van de H. B. S. met 5-j.c. zeer nabijkomt. Resultaten van deze opleding zijn er nog niet; wel valt reeds nu te voorspellen, dat de abituriënten ongeveer meerderjarig zullen 'zijn, een leeftijd, naar het oordeel van ter zake bevoegden ') te hoog, om dan nog met eene ingenieursstudie te beginnen. i) O. m. de do.'r de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs ingestelde Commissie van advies in zake de vooropleiding tot en de opleiding aan de T. H. te Delft. 38 Beschouwt men de uitkomsten verkregen met onze H. B. S. S. met 5-j.c. in verband met hetgeen van de pas opgerichte afdeeling B. der algemeene middelbare school kan worden verwacht, den v*lt op te merken, dat onder de Europeesche abitunenten van die scholen, in betrekkelijk groote getale, voorkomen kinderen van „trekkers", welke aan eene opleiding in Nederland de voorkeur zullen blijven geven. Zondert men nu voorts af dezulken, welke te oud zijn, om de ingenieursstudie te beginnen en die, wier huiselijke omstandigheden van dien aard zijn,-en dit geldt ,n het bijzonder voor de kinderen der Inheemsche bevolking-dat zij aan eene voortgezette studie van vier en meer jaren niet denken kunnen, dan blijft er zoo weinig leerlingenmateriaal over, dat met eene ingenieursopleiding a 1'instar van Delft nimmer in de nog altijd wassende behoeften aan hooger geschoolde technici zal kunnen worden voorzien, en dien ten gevolge nimmer de gewenschte onafhankelijkheid van het moederland ter zake zal kunnen worden bereikt. Daarom dient eene met de Delftsche opleiding congruente instelling voor deze gewesten verworpen te worden. Trouwens, voor een land in opkomst, met een bevolking m opleiding, als Indië, is eene getrapte ingenieursopleiding als van zelf aangewezen, omdat algemeen gesproken de huiselijke omstandigheden van de Inheemsche bevolking zoo zijn, dat van een lang gerekte studie geen sprake kan wezen, en dat voor velen, welke uit dien hoofde aan een studie als de Delftsche niet kunnen denken, daarmede de gelegenheid geboden wordt, om zich te bekwamen voor de vervulling van de betrekkingen genoemd onder groep A. En die ingenieurs heeft Indië in grooten getale juist noodig, Voorts wordt bij deze opleiding het „afval" tot een minimum teruggebracht; zij werkt dus economisch en dit is juist noodig, I 39 omdat men ook in de naaste toekomst nog op een beperkte hoeveelheid bruikbaar leerlingen-materiaal aangewezen is. Dit leerling-materiaal kan voortkomen uit hen, die de Muloafdeeling van de algemeene middelbare school of de H. B. S. met 3-j.c. met vrucht doorloopen hebben, alsmede uit de leerlingen» welke van de derde naar de vierde klasse eener H. B. S. met 5-j.c. zijn bevorderd. En, daarnevens, indien men de gediplomeerde leerlingen van de openbare technische scholen nog a fair chance geven wil, om zich hooger op te werken, ook uit deze groep. Alleen bij de eindexamens der Muloscholen, welke, in hoofdzaak, bezocht worden door de kinderen der „blijvers" slaagden gedorende de periode 1915-1919 227 Europeesche, 72 Inlandsche en 34 Chineesche, dus in totaal 333 mannelijke jongelieden. In 1920 alleen, reeds 83 Europeesche, 50 Inlandsche en 1 I Chineesche of tezamen 144 mannelijke jongelieden. Er is dus een vooruitgang, welke verblijdende perspectieven opent, en doet verwachten, dat langs den weg van eene getrapte ingenieursopleiding, Indië zelf in zijn behoefte aan hooger geschoolde technici zal kunnen voorzien. Ten slotte, zonder veel nadruk, dient nog naar voren gebracht, dat die ingenieursopleiding, dè beroepskeuze vraagt op jongeren leeftijd, dan voor eene, a 1'instar van Delft, ingerichte opleiding noodig. is. Maar, wanneer men bedenkt, dat de levensomstandigheden van de meerderheid eener bevolking, waar ook ter wereld, dwingt tot een keuze op betrekkelijk jongen leeftijd, en, deze, hier in Indië, in casu, op ongeveer I 7-jarigen leeftijd zal moeten plaats vinden, dan behoeft n. h. v. op de bezwaren van hen, wier levensomstandigheden het veroorlooven, die beroepskeuze, voor hunne kinderen, nog eenige jaren uit te stellen niet verder te worden ingegaan. 40 Het voorafgaande samentrekkende, blijkt onze Commissie derhalve gekomen te tijii tot de volgende besluiten en geeft mitsdien in overweging: 1 e. Overeenkomstig het bestaande type op te richten een zeer groot aantal Ambachttscholen voor Inlanders, met, als regel, een tweejarigen leergang, aansluitende op geen lager niveau dan door het einde van de Inlandsche school der 2e klasse wordt aangegeven, en waar locale omstandigheden dit noodig maken en eene uitgesproken behoefte daaraan zich openbaart, een vervolgklasse voor meer speciale opleiding aan die school toe te voegen. De duur van de totale schoolopleiding van de abituriënten dezer inrichtingen is dus, ten minste, zes jaar. De oprichting van deze scholen te doen geschieden door het Gouvernement van Nederlandsch-Indië, maar, door het verleenen van eene billijke Regeerings-bijdrage in de bouwkosten en uitgaven voor eerste inrichting, alsmede voor de jaarlijke terugkec;ende bedrijfskosten, die oprichting ook voor Locale Raden en andere rechtspersonen mogelijk te maken. 2e. Onder opheffing, c.q. omzetting in de onder I genoemde inrichtingen, van de drie bestaande Ambachtsscholen voor Inlanders met driejarigen leergang, van Regeeringswege, reeds dadelijk over te gaan tot de oprichting van meerdere ambachtsleergangen volgens het te Batavia aanwezige type, ten minste aansluitende bij de vijfde klasse eener Europeesch lagere, Hollandsch-Chineesche of Hollandsch-Inlandsche School, aan welke inrichtingen de naam: Vakscholen voor Bouw- en Werktuigkundigen met driejarigen leergang, gegeven moet worden. 41 De duur der totale schoolopleiding van de abituriënten dezer imwictóngen, de primaire technici, is das ten minste acht jaar. 3e. Uitbreiding, in zoo snel mogelijk tempo, van het aantal der bestaande openbare technische scholen met vierjarigen leergang, en tevens, splitsing van den bij die inrichtingen bestaande» cursus tot opleiding van bouwkundigen, in een leergang tot opleiding van Waterstaats- en Spoorweg-opzichters en in een leergang tot vorming van bouwkundige opzichters, waarbij in acht zal moeten genomen worden, dat de huidige omvang van het betrekkelijke leerplan ongewijzigd blijft. De totale duur van de schoolopleiding van de door deze inrichtingen afgeleverde jongelieden is dus, ten minste, II jaar. 4e. De instelling van eene getrapte Ingenieursopleiding, omvattende : a. een onderbouw, met vierjarigen leergang, waarbij het onderwijs in schoolschen vorm gegeven dieper en verder gaat dan bij de in Nederland bestaande middelbaar technische scholen, uit den aard der zaak, mogelijk is, tot vorming van Civiele, Bouwkundige, Werktuigkundige en Scheikundige Ingenieurs — vgl. de bijgevoegde programma's van het onderwijs — en welke aansluit bij het einde van de Mulo-afdeeling der A. M. S. of van de 3e klasse eener H. B. S. en bij het, einde van de onder 3 genoemde inrichtingen. De totale duur van de schoolsche opleiding van de 42 abituriënten van den hier bedoelden onderbouw, de Ingenieurs met A diploma, is dus ten minste 14 jaar. b. een bovenbouw van twee jaren, toegankelijk voor de bezitters van het Ingenieurs diploma A, waarin de studenten onder deskundige leiding, zelfstandig leeren arbeiden en de theoretische geschiktheid kunnen verwerven voor de vervulling van de hoogste leidende Ingenieurs-betrekkingen. De uit den bovenbouw voortkomende Ingenieurs ontvangen het B-diploma Deze beslissing werd met acht tegen drie stemmen genomen. Vóór stemden de leden: Blackstone, de Iongh, Leegstra, van der Ley, Sirks. Stigter, het gedelegeerd lid Hoekstra en de Voorzitter Damme; tegen stemden de leden: Herweyer, Cramer en van Hoytema, welke m de hier bijgevoegde nota's van hun afwijkend oordeel hebben blijk gegeven. WELTEVREDEN, September 1920 Namens de Technisch Onderwijs Commissie De Voorzitter M. H. DAMME. De Secretaris W. F. A. DAUM. 1 Bijlage 1. Cursus tot Opleiding van Civiel-Ingenieürs. DIPLOMA A. Aantal lessen per week in de verschillende leervakken. i I II I III | IV STUDIEVAK vlo Vlo Vlo V|0 1111 Stelkunde ...... Stereometrie . . • ■ Gonio- en Trigonometrie . . . 2 — — Beschrijvende Meetkunde . . 3 6 — — — — — Analytische Meetkunde . . . 3 — — Differentiaal- en Integraalrekening . . — 6 — — Handteekenen • 3 — 4 — Natuurkunde . . /. 3 3 ■ Scheikunde . • • • 3 — 43 — Mechanica • • 2 —» 2 Nederlandsen. . • 2 — **» — Engelsen . . • • • • 2 Timmeren, metselen, jzerbewerking. — 14 — — — — — — Architectuur 4122624 Kennis en onderzoek van bouwstoffen — — 2 — 2 — — — Werktuigbouwkunde. . • 2 — — Waterbouwkunde . • • — 3936 Aanleg bruggen en wegen — ~~ — 2648 Toegepaste mechanica . . — — — — 13 13 Landmeten en waterpassen . . — — 2 — 22 Hydraulica . . . . • ~ ~ ? ^ Bestekken en begrootingen . . — 2- ' r~ïi r~ Totaal. . 18 23 20 22 18 24 16 26 N. B. Elke les duurt 45 minuten. De lessen in boekhouden en in kennis van wetten worden in den namiddag gegeven. PROGRAMMA der Lessen te geven aan den Cursus tot Opleiding van Civiel-Ingeiiieurs DIPLOMA A. Eerste jaar. Stelkunde. Rekenkundige reeksen van de eerste orde. Meetkundige reeksen. Vergelijkingen van hoogeren dan den tweeden graad, welke met behulp van vierkantsvergelijkingen kunnen worden opgelost. Exponentieele en logarithmische vergelijkingen. . Herhaling. Vraagstukken. Gonio en Trigonometrie. Goniometrische verhoudingen van scherpe hoeken. Berekeningen van rechthoekige driehoeken. Goniometrische verhoudingen van willekeurige hoeken. Herleidingsformules. Berekening van scheefhoekige driehoeken. Toegepaste driehoeksleer. Enkele goniometrische vergelijkingen. Rekenschuiven. Toepassingen. 3 Steriomctrie. Lijnen en vlakken. Twee-, drie- en veelvlakshoek Meetkundige plaatsen. Lichaamsleer van: het prisma, de pyramide, alsmede van enkele omwentelingslichamen. Vraagstukken. Beschrijvende meetkunde. Punten, lijnen en vlakken. Projecties van eenvoudige Lichamen. Doorsnijdingen. Ontwikkeling van oppervlakken. Omwentelingslichamen. Doorsnijdingen en afwikkelingen. Teekenoefeningen als inleiding tot het projectieteek enen. Oefeningen naar aanleiding van het in de theorielessen behandelde. Handteekenen. Schetsen en teekenen van projektievische en perspectievische afbeeldingen naar gebruiksvoorwerpen en bouwkundige onderdeelen. Natuurkunde. Warmte: Uitzetting van vaste lichamen, vloeistoffen en gassen. Meten van warmtehoeveelheden. Warmte een vorm van arbeidsvermogen. Kenetische theorie der warmte. Oplossen, smelten, stollen, verdamping en condensatie. Licht: Terugkaatsing en breking. Optische werktuigen. 4 Scheikunde. De voornaamste metalloïden en hunne verbindingen. De metalen en hunne verbindingen, welke in de techniek toepassing vinden. Mechanica. Samenstelling en ontbinding van bewegingen en krachten. Zwaartepunt. Evenwichtsleer. Timmeren, metselen en ijzerbewerking. Timmeren: Gereedschappen voor de houtbewerking. De meest voorkomende soorten van houtschroeven, draadnagels, spijkers, enz. en hun gebruik. Oefeningen in het zagen, steken en schaven ; eenvoudige lasschen en verbindingen. Metselen: De hier te lande voorkomende metselsteenen; afmetingen; metselspecie; eenvoudige metselverbanden; oefeningen, IJzerbewerking. Eenvoudige oefeningen in het smeden en lasschen. Nederlandsch. Taal- en Steloefeningen. Behandeling van enkele schrijvers uit de 19e. eeuw. Engelsch* Spreekoefeningen. Vertalen van technische stukken. N. B. Aan de abituriënten van technische scholen worden 9 lessen Nederlandsch en 12 lessen Engelsch per 5 week gegeven, welke mede dienstbaar gemaakt worden voor de behandeling van algemeen ontwikkelende onderwerpen. Zij volgen niet de lessen in „Timmeren, enz. Tweede jaar. Analystische meetkunde. Coördinatenstelsel in het platte vlak. Punt, lijn en cirkel. Meetkundige plaatsen. Kegelsneden. Behandeling van enkele vlakke krommen, welke met het oog op het verder onderwijs van belang zijn. Vraagstukken. Natuurkunde. Magnetisme. Electrostatica. Electrische stroomen. Practische oefeningen in het laboratorium. Scheikunde. Metaallegeeringen. Verfstoffen. Hoofdzaken uit de organische scheikunde. Brandstoffen. Smeermiddelen. Drink- en voedingswater. Practische oefeningen in het laboratorium. Mechanica. Voortzetting van de evenwichtsleer. 6 Arbeid es arbeidsvermogen. Wnjviag. Ronddraaiende beweging. Botsing. Vraagstukken. Handteekenen. Schetsen en teekenen van siervormen in verband met bouwkundige constructies. Architectuur. Verbindingen in hout, steen en ijzer. Onderdeden van gebouwen in hout en steen. Oefeningen. Kennis en onderzoek van bouwstoffen- Het voorkomen in den handel, de keuring en toepassing van djati- en wildhout, alsmede andere tropische plantaardige materialen. De fabricatie, keuring en toepassing van metselmaterialen. en mortels. Het voorkomen van Indische natuursteen en de bewerking daarvan. Werktuigbouwkunde. Het gebruik en de samenstelling van verschillende hefwerktuigen, alsmede het globaal berekenen van het vermogen daarvan. Grondbeginselen van stoommachines, benzine- en ruwoliemotoren, wateropvoerwerktuigen en heimachines. 7 Derde jaar. Differentiaal- en integraalrekening. Differentieeren en integreerén. Enkele typen van differentiaalvergelijkingen. Toepassingen op het gebied der meetkunde en der mechanica. Architectuur. IJzeren kappen. Constructies in gewapend beton. Ontwerpen van eenvoudige gebouwen. Oefeningen. W aierbouwkunde. Grondkeerende constructies in verschillend materiaal. Buis- en gemetselde duikers. Bewegelijke waterkéeringen en hare bewegingstoestellen. Oefeningen. Kennis en het onderzoek van bouwstoffen. Het voorkomen in den handel en de toepassing in de techniek van materialen als ijzer, zink, lood, glas, dakbedekkingen, verfstoffen enz. Aanleg bruggen en wegen. Bruggen: Onderzoek van den bouwgrond. Verschillende stelsels van fundeeringen. Berekening en constructie van landhoofden en pijlers. Constructie van vaste houten, steenen en plaatijzeren bruggen. Wegen: Aanleg en onderhoud van gewone wegen. Spoorwegen: ballastbed, aardebaan, overwegen en afsluitingen. Oefeningen. Toegepaste mechanica. Graphostatica. Elasticiteit: trek, druk, buiging en afschuiving. Belastingen en oplegkrachten. Oefeningen. Landmeten en waterpassen. Hulpmiddelen tot het meten en uitzetten van lijnen en hoeken, als, meetlatten en meetkettingen; trommelkruis; eenvoudige spiegelinstrumenten. De boussole. Opmetingen volgens de coördinaten methode. Vierde jaar. Architectuur. , Ontwerpen van utiliteitsgebouwen op vlakke en geaccidenteerde terreinen. Verdiepingsgebouwen. Oefeningen. Waterbouwkunde. Irrigatie: Bedoeling en beteekenis. Inlandsche bevloeiïngen. Geregelde of technische bevloeiïngen, voorbereiding ; voor- en eindontwerp; begrooting van kosten van aanleg en beheer; rentabiliteit. Beschrijving van bestaande bevloeiingswerken. 8 9 Havens: Beschrijving en constructie van werken en inrichtingen, welke bij havens voorkomen. Oefeningen. Aanleg bruggen en wegen. Berekening en constructie van vakwerk-, boog- en hangbruggen. Stationsemplacementen; wissels en kruisingen. Traceeren in Indische terreinen. Oefeningen. Toegepaste mechanica. Staaf- en oplegkrachten. Eenvoudige statisch onbepaalde vakwerken. Oefeningen. Landmeten en waterpassen. Theodolith. Driehoeksmeting. Uitzetten van rechte lijnen en bogen. De Tachymeter. Tachymetrische opname. Sextant. Coördinatenberekening en vereffening van fouten. Bepaling van oppervlakken. Barometrische hoogtemeting. Oefeningen in de regeling en het gebruik van landmeeten waterpasinstrumenten. Eenvoudige opmetingen en waterpassingen op nader aan te wijzen tijden. Hydraulica. Uitstrooming van vloeistoffen uit openingen in een dun- 10 nen wand en door korte pijpen. Beweging van water door buizen. Invloed van vernauwingen, verwijdingen, alsmede van bochten, kranen en kleppen. Beweging van water in kanalen en rivieren. Invloed van stuwen, brugpijlers en andere beletselen. Afvoer van water bij sluizen en overlaten. Golfbeweging. Oefeningen in het laboratorium. Bestekken en begrootingen. Het opmaken van bestekken en begrootingen. I Bijlage II. Cursus tot Opleiding van Bouwkundige Ingenieurs. DIPLOMA A. Aantal lessen per week in de verschillende leervakken. I II I III I IV STUDIEVAK —j i V O V O V O V O -Stelkunde . . . . . . 1 — — — — — — — Stereometrie . . . . . . 1 — — — — — — — Gonio- en Trigonometrie . . . 2 — — — — — — — Beschrijvende Meetkunde . . . 3 6 — — — — — — Analytische Meetkunde . . . . — — 3 — — — — — Differentiaal en Integraalrekening . • — — — — 3 — — — Handteekenen . . . . . — 3 — 4 — 3 — 3 Boetseeren . . . . . . — — — — — 3 — 3 Decoratieve Kunst en Kunstgeschiedenis . — — — — 1 3 1 6 Natuurkunde . . . 3 — 313 — — — — -Scheikunde . . 3 — 4 3 — — — — Mechanica . . . . . .2 — 2 — — — — — Nederlandsch. . . . . 2 — — — — — —• — Engelsch . . . . . .2 — — — — — — — Timmeren, metselen en ijzerbewerking . — 14 — — — — — — Architectuur . . . — — 4 12 4 10 5 10 Kennis en onderzoek van bouwstoffen — — 2 ~ 2 2 — — Werktuigbouwkunde . . . — — 2 — — —- — — Aanleg' Bruggen en Wegen . . — — — — 2 3 — — Toegepaste Mechanica . — — — — 1313 Landmeten en waterpassen . . — — — — 2 — 2 2 Bestekken en Begrootingen . . . — — — — — — 2 — Totaal. . 19 23 20 22 15 27 11 27 N. B. Elke les duurt 45 minuten. De lessen in boekhouden en in kennis van wetten worden in den namiddag gegeven. PROGRAMMA der lessen te geven aan den Cursus tot Opleiding van Bouwkundige-Ingenieurs. In het eerste en tweede jaar volgen de leerlingen van dezen cursus de lessen van den cursus tot opleiding van Civiel-ingenieurs. Derde jaar Differentiaal en intergraalrekening. Beginselen der differentiaal en integraalrekening. Handteekenen. Teekenen naar pleisterornament. Boetseeren. Boetseeren naar ornament en andere versieringsmotieven. Decoratieve kunst en kunstgeschiedenis. Grepen uit de geschiedenis der schilder- en beeldhouwkunst. Overzicht van de historische stijlen. Oefeningen in het opmeten en teekenen van decoratieve onderdeelen. Styleeren. Architectuur. IJzeren kappen. Constructies in gewapend beton. Aardbevingvrije constructies. Huisrioleering. Septictanks. 3 Gas-, en Waterleiding. Bliksemafleiders. Verlichting en ventilatie. Plattegronden en gevels van eenvoudige en verdiepingsgebouwen.Oefeningen. Kennis en onderzoek van bouwstoffen. Het voorkomen in den handel en de toepassing van materialen als : ijzer, zink, lood, glas, dakbedekkingen, enz. Oefeningen in het keuren van bouwstoffen. Aanleg bruggen en wegen. Onderzoek van den bouwgrond. Verschillende stelsels van fundeeringen. Eenvoudige brug- en duikerconstructies in hout, steen, ijzer en gewapend beton. Aanleg en onderhoud van gewone wegen. „ drinkwaterleidingen. De voornaamste systemen van rioleering. Oefeningen. Toegepaste mechanica. Graphostatica Elasticiteit: trek, druk, buiging en afschuiving. Belastingen en oplegkrachten. Oefeningen. Landmeten en Waterpassen. Hulpmiddelen tot het meten en uitzetten van lengten en hoeken, als meetlatten en meetkettingen; trommelkruis; eenvoudige spiegelinstrumenten. De boussole. Opmetingen volgens de Coördinatenmethode. Veelhoeksmeting. Waterpasinstrumenten en Waterpassen. Vierde jaar. Handteekenen. Pleister en natuurteekenen. Boetseeren. Boetseeren van in- en uitwendige versieringen van gebouwen. Decoratieve kunst en kunstgeschiedenis. Het ontwerpen van in- en uitwendige versieringen van gebouwen. Oefeningen. Architectuur. Het ontwerpen van gebouwen en gebouwen-groepen met een bijzondere bestemming, als postkantoren, pandhuizen, gevangenissen, scholen, ziekeninrichtingen, enz. De grondbeginselen van stedenbouw. Rooireglementen. Oefeningen. Toegepaste mechanica. Staaf- en oplegkrachten. Eenvoudige statisch onbepaalde vakwerken. Landmeten en waterpassen. Theodolith. Uitzetten van rechte lijnen en bogen. Bepaling van oppervlakken. 4 5 Oefening in de regeling en het gebruik van instrumenten betrekking hebbende op het landmeten en waterpassen. Eenvoudige opmetingen en waterpassingen op nader aan te wijzen tijden. tekken en begrootingen. Het opmaken van bestekken en begrootingen. 1 Bijlage III. Cursus tot Opleiding van Werktuigkundige Ingenieurs. DIPLOMA A. Aantal lessen per week in de verschillende leervakken. I II III IV STUDIEVAK —ï T —T— V O V O V O V O Stelkunde . . . . . 1 — — — —i Stereometrie . . . . . . 1 — — — —i — Gonio- en trigonometrie. . . 2 — — — — — Beschrijvende meetkunde. . . . 3 j 6 — — —j — — — Analytische meetkunde . . . . — ■— 3 — — i — — — Differentiaal en integraalrekening . . —;— —|— 6— —> Handteekenen ..... — 3 — — — — — Natuurkunde en Electrotechniek . . 3 — 5 3 — — — -- Scheikunde ... . . . 3 — 4 3 — — — — Mechanica . . . . 2 — 2 — — j — — — Nederlandsch. . . . . . 2 — — — — — — — Engelsch . . . . ! 21 — — — —j — — — Bankwerken en Smeden. . . . — 14 — — —i— — — Machinale metaalbewerking . . — — — 7 — — — — Werktuigbouwkunde . . . . — — 510 7 12 7 14 Mechanische technologie. . . . — — — — 2l— 2 — Kennis en onderzoek van materialen . — — — — 2 3 — — Toegepaste mechanica . . . —, — — — 2323 Machine laboratorium . . . . —j — — — — 5 — 8 Bouwkunde ...... — — — — — — 2 4 Totaal. 19 23 19 23 19 23 13 29 N. B. Elke les duurt 45 minuten. De lessen in boekhouden, en in kennis van wetten worden in den namiddag gegeven. PROGRAMMA der lessen te geven aan den Cursus tot Opleiding van Werktuigkundige-Ingenieurs (DIPLOMA A.) Eerste jaar. Stelkunde. Rekenkundige reeksen van de eerste orde. Meetkundige reeksen. Vergelijkingen van hoogeren dan den tweeden graad, welke met behulp van vierkantsvergelijkingen kunnen worden opgelost. Exponentieële en logarithmische vergelijkingen. Herhaling. Vraagstukken- Gonio- en trigonometrie. Goniometrische verhoudingen van scherpe hoeken. Berekening van rechthoekige driehoeken. Goniometrische verhoudingen van willekeurige hoeken. Herleidingsformules. Berekening van scheefhoekige driehoeken. Toegepaste driehoeksmeting. Enkele goniometrische vergelijkingen. Rekenschuiven. Toepassingen. Stereometrie. Lijnen en vlakken. Twee-, drie- en veelvlakshoek. Meetkundige plaatsen. 3 Lichaamsleer van het prisma, de pyramide alsmede van enkele omwentelingslichamen. Vraagstukken. Beschrijvende meetkunde. Punten, Lijnen en vlakken. Projecties van eenvoudige lichamen Doorsnijdingen. Ontwikkeling van oppervlakken. Omwentelingslichamen. Doorsnijdingen en afwikkelingen. Teekenoefeningen als inleiding tot het projectieteekenen. Oefeningen naar aanleiding van het in de theorielessen behandelde. Handteek^enen. Schetsen en teekenen van projectievische en perspectievische afbeeldingen naar gebruiksvoorwerpen en werktuigkundige onderdeden. Natuurkunde. Warmte: Uitzetting van vaste lichamen, vloeistoffen en gassen. Meten van warmtehoeveelheden. Warmte een vorm van arbeidsvermogen. Kinetische theorie der warmte. Oplossen; Smelten; Stollen; Verdamping en Condensatie. Geleiding, strooming en straling. Licht: Terugkaatsing en breking. Optische werktuigen. Scheikunde. De voornaamste metalloïden en hunne verbindingen. De metalen en hunne verbindingen, welke in de techniek toepassing vinden. * 4 Mechanica. Samenstelling en ontbinding van bewegingen en krachten. Zwaartepunt. Evenwichtsleer. Bankwerken en smeden. Bankwerkers- en vuurwerkersgereedschap, ijzer en staal. Eenvoudige oefeningen in het hakken, vijlen, klinken, smeden en lasschen. Nederlandsch. Taal- en steloefeningen. Behandeling van enkele schrijvers uit de 19e. eeuw. Engelsch. Spreekoefeningen. Vertalen van technische stukken. N. B. Aan de abituriënten van technische scholen worden 6 lessen Nederlandsch en 1 2 lessen Engelsch per week gegeven, welke mede dienstbaar gemaakt worden voor de behandeling van algemeen ontwikkelende onderwerpen. Zij volgen niet de lessen in „Bankwerken en Smeden". Tweede jaar. Analytische meetkunde. Coördinatenstelsels in het platte vlak. Punt, lijn en cirkel. Meetkundige plaatsen. Kegelsneden. Behandeling van enkele vlakke krommen, Welke met het oog op het verder onderwijs van belang zijn. Vraagstukken. Natuurkunde en electrótschniek. Mechanische warmtetheorie. Toepassingen op calorische werktuigen en koelmachines. 5 Magnetisme. Statische electriciteit. Electrische stroomen. Gelijkstroom- en wisselstroommachines. Transformatoren. Electrische verlichting en krachtoverbrenging. Practische oefeningen in het laboratorium. Scheikunde. Metaallegeeringen. Verfstoffen. Hoofdzaken uit de organische scheikunde. Brandstoffen. Smeermiddelen. Drink- en voedingswater. Practische oefeningen in het laboratorium. Mechanica. Voortzetting van de evenwichtsleer. Arbeid en arbeidsvermogen. Wrijving. Ronddraaiende beweging. Botsing. Vraagstukken. Machinale metaalbewerking. Behandeling van de draai- en schaafbank; de frais- en slijp-machine, het drijfwerk, enz. De in acht te nemen voorzorgen voor de veiligheid. Eenvoudige oefeningen. Derde jaar. Differentiaal en integraalrekening. Differentieeren en integreeren. Enkele typen van differentiaal vergelijkingen. Toepassingen op het gebied der meetkunde en der mechanica. 6 Werktuigbouwkunde. Beschrijving en constructie van hefwerktuigen, waterkrachtwerktuigen, vaste stoomwerktuigen en ketels. Oefeningen. Mech anische technologie. De winning uit ertsen van ijzer en andere metalen. De bereiding van smeedijzer en staal. De mechanische bewerking en het mechanische onderzoek van ijzer. Toegepaste mechanica. Graphostatica. Elasticiteit: trek, druk, buiging, torsie en afschuiving. Belastingen en oplegkrachten. Oefeningen. Machine laboratorium- Technische metingen. Onderzoekingen op het gebied van pompwerktuigen, stoomwerktuigen, enz. Vierde jaar. ^Werktuigbouwkunde. Beschrijving en constructie van locomotieven en spoorwegmaterieel. Verbrandingsmotoren en gasgeneratoren. Mechanische technologie. Beschrijving van enkele industrieele bedrijven. De inrichtingen ter beveiliging in fabrieken en werkplaatsen tot het voorkomen van ongevallen. De mechanische inrichtingen tot het tegengaan der verspreiding van gassen, dampen en stof bij verschillende 7 industrieele processen. Het reglement op de stoomtoestellen. Toegepaste mechanica. Staaf- en oplegkrachten. Eenvoudige statisch onbepaalde vakwerken. Oefeningen. Machine laboratorium. Voortzetting. Onderzoek op het gebied van verbrandingsmotoren. Bouwkunde. Overzicht van de voornaamste bouwconstructiën voor den industrieel. Oefeningen. 1 Bijlage IV Cursus tot Opleiding van Scheikundige Ingenieurs. DIPLOMA A. Aantal lessen per week in de verschillende leervakken. I II III IV STUDIEVAK —i j i i— V O V O V O V O Stelkunde . . . . . .Ij — —I — —J — — — Gonio- en trigonometrie . . . . 2 — — — — — — Stereometrie . . . . . . 1 — — — — — — — Beschrijvende Meetkunde . . . 3 6 — — — — — — Handteekenen . . . . . — 3 —- — i — — — Wiskunde . , . —'—5 — — — — Natuurkunde.. . . . . . 3 — 6 6 — — — I — Bijzondere Scheikunde . . . . 38512393 9 Mech anica . . . . . .12 — 2 — — — I — — Nederlandsch. . . . . . 2 — — — — — — — Engelsch . . . . . .2 — — — — — — — Analytische Scheikunde . . . . — — — — 3 12 — Algemeene Scheikunde . . ," — — — — 2 42 3 Delfstofkunde _ _ — _ 2 2- — — Werktuigbouwkunde . . . — — — , 2i— -— — Toegepaste Scheikunde . . — — — — — — 4 9 Mechanische Technologie . . . — — — — — — 3 — F abrieksbouw. . . . . . . — — — — 24 Totaal. 19 17 18 18 12 27 14 25 N. B. Elke les duurt 45 minuten. De leasen in boekhouden en in kennis van wetten, worden in den namiddag gegeven. PROGRAMMA der lessen te geven aan den Cursus tot Opleiding van Scheikundige-lngenieurs (DIPLOMA A.) Eerste Jaar. Stelkunde. Rekenkundige reeksen van de eerste orde. Meetkundige reeksen. Vergelijkingen van hoogeren dan den tweeden graad, welke met behulp van vierkantsvergelijkingen kunnen worden opgelost. Exponentieële en logarithmische vergelijkingen. Herh aling. Vraagstukken. Gonio en Trigonometrie. Goniometrische verhouding van scherpe hoeken. Berekening van rechthoekige driehoeken. Goniometrische verhoudingen van willekeurige hoeken; herleidingsformules ; berekening van scheefhoekige driehoeken. Toegepaste driehoeksleer. Enkele goniometrische vergelijkingen. Rekenschuiven met toepassingen. Stereometrie. Lijnen en vlakken. Twee-, drie- en veelvlakshoek. 3 Meetkundige plaatsen. Lichaamsleer van het prisma, de pyramide, alsmede van enkele omwentelingslichamen. Vraagstukken. Beschrijvende Meetkunde. Punten, lijnen eh vlakken. Projecties van eenvoudige lichamen; doorsnijdingen; ontwikkeling van oppervlakken. Omwentelingslichamen; doorsnijding en afwikkelingen. Teekenoefeningen als inleiding tot het projectieteekenen. Oefeningen, naar aanleiding van het in de theorielessen behandelde. Handteekenen. Schetsen en teekenen van projectievische en perspectievische afbeeldingen naar gebruiksvoorwerpen en werktuigonderdeelen. Natuurkunde. Warmte: Uitzetting van vaste lichamen, vloeistoffen en gassen. Meten van warmtehoeveelheden. Warmte een vorm van Arbeidsvermogen. Kinetische theorie der warmte. Oplossen, smelten en stollen. Verdamping en Condensatie. Geleiding, strooming en straling. Licht: Terugkaatsing en breking. Optische werktuigen. Bijzondere Scheikunde. De metalloiden en hunne verbindingen. Oefeningen in het laboratorium. 4 Mech amca. Samenstelling en ontbinding van bewegingen en klachten. Zwaartepunt. Evenwichtsleer. Nederlandsch. Taal- en steloefeningen. Behandeling van enkele schrijvers uit de 19de eeuw. Engelsch. Spreekoefeningen. Vertalen van technische stukken. Tweede jaar. Wiskunde. Hoofdzaken uit de leer van de analytische meetkunde, en de differentiaal- en integraalrekening. Natuurkunde. Ma gnetisme. Electrostatica. Electrische Stroomen. Theorie, gebruik en onderzoek van de balans. Soortelijkgewichts- en gasdichtheidsbepalingen. Electrisch geleidingsvermogen van verdunde oplossingen. Interferentie. Dubbele breking en polarisatie. Saccharimetrie. Oefeningen in het laboratorium. Bijzondere scheikunde. De metalen en hunne verbindingen. Oefeningen in het laboratorium. 5 Mechanica. Voortzetting van de evenwichtsleer. Arbeid en arbeidsvermogen. Wrijving. Ronddraaiende bewegingen. Botsing. Vraagstukken. Derde jaar. Analytische scheikunde. Qualitatieve en Quantitatieve analyse. Beginselen der microchemische analyse. Oefeningen in het laboratorium. Bijzondere scheikunde. Aliphatische verbindingen. Oefeningen in het laboratorium. Algemeene scheikunde. Stoechiometne. Atoomhypothese. Hoofdwetten. Atoom- en Moleculairgewicht. Valentietheorie. Stoechiometrie der gasvormige, vloeibare en kristallijne stoffen. Verdunde oplossingen. Bepalingen van atoomgewichten. Oefeningen in het laboratorium. Delj stof kunde. Kristallografie. Algemeene eigenscheppen der mineralen. Hulpmiddelen ter herkenning. 6 Werktuigbouwkunde. . Constructieve behandeling van toestellen in de Chemische industrieën in gebruik als: maal- en mengwerktuigen, filters, persen, verdampingstoestellen, condensors, pompen enz. Vierde jaar. Bijzondere scheikunde. Aromatische verbindingen. Oefeningen in het laboratorium, Algemeene scheikunde. De leer der chemische verwantschap. Chemische rust, beweging en evenwicht. Thermochemie. Electrochemie Photochemie Oefeningen in het laboratorium. Toegepaste scheikunde. Anorganisch-chemische industrieën, als glas, cement, aard ewerk, zwavelzuur, kalizouten, kunstmeststoffen enz. Organisch-chemische industrieën, als teerkleurstoffen, petroleum, oliën en vetten, suiker, enz. Mechanische technologie. Spinnen. Weven. Papierfabricage. Mechanisch en microscopisch onderzoek van papier, vezels, garens en weefsels. Fabrieksbouw. * De voornaamste bouwconstructieën voor den industrieel. Oefeningen. 1 Bijlage V. Twee brieven bevattende van die der meerderheid van de Technisch Onderwijs Commissie afwijkende meeningen nopens de Ingenieursopleiding in Nederlandsch-Indië. 1e. Van het lid lr. Y. C. W. Herweyer Aan de Regeering van. Nederlandsch-Indië pja den Directeur van Onderwijs en Eeredienst te WELTEVREDEN. De opleiding van Ingenieurs in Indië, zooals deze thans wordt voorgesteld door de meerderheid der Technisch Onderwijs Commissie bedoelt in het kort: le. het vormen in grooten getale van Ingenieurs—uit op Muloscholen vooropgeleiden—met eene lagere vakopleiding dan die te Delft. 2e. het vormen van Ingenieurs met eene vakopleiding, gelijkwaardig aan die te Delft uit de reeds sub 1 bedoelde Ingenieurs. Het eerste wordt door bedoelde meerderheid op den voorgrond • gesteld, de sub 2 bedoelde vorming beoogt uit de geschiktsten met de sub I bedoelde opleiding in twee jaren tijds volledig onderlegde Ingenieurs te maken. Schijnbaar is er wel veel voor te zeggen. Indië heeft behoefte aan meer Ingenieurs. Vele werkzaamheden vereischen niet de volledig onderlegde Ingenieurs als van Delft. Door zulke werkzaamheden tezamen te voegen en daarvan lager opgeleiden te kiezen, die jonger kunnen zijn en ook minder bezoldiging behoeven, kan worden bespaard, terwijl de lagere, 3 goedkoopere en meer algemeen bereikbare vooropleiding, alsmede de kortere studietijd aanleiding kan geven tot grooter toeloop dan voor een aan Delft gelijkwaardige Hoogeschool te verwachten. Voor de beter gesitueerden of voor de besten zou de hoogste opleiding beschikbaar blijven en de aldus gevormde Ingenieurs zouden dan ook voor die werkzaamheden worden bestemd, welke eene volledige Ingenieursopleiding vereischen. Ik heb tegen dit plan bezwaren. Wat zouden de practische geyolgen zijn? Ik geloof dat—of—indien werkelijk een overwegend aantal lager gevormde Ingenieurs zou wórden verkregen—eene algemeene achteruitgang van het gehalte zou optreden, ook van de Ingenieurs belast met de werkzaamheden, die volledige bevoegdheid vereischen, of het aantal afstudeerende minder bevoegden gering zou blijken tegenover de volledig bevoegden en dus het doel trapsgewijze opleiding grootendeels zou worden gemist, en die volledige en even lang durende opleiding toch achter zou blijken te staan bij die te Delft. Bovenstaande meening worde als volgt toegelicht: Onder de practische Ingenieurswerkzaamheden is er bijna geen enkele, welke niet tot voorwerp van een wetenschappelijke behandeling kan worden gemaakt, niet alleen op het gebied, der eigenlijke techniek, maar ook op het gebied van b.v. technische organisatie en administratie der werkzaamheden, alsmede niet het minst de leiding der arbeidskrachten. Juist in den nieuweren tijd blijkt dit overtuigend en meer breekt het inzicht baan, dat de Ingenieur zich voor de goede uitoefening van zijn beroep behoort in te werken in allerlei zaken, die niet strikt technisch zijn. De groote vooruitgang, niet alleen op zuiver technisch gebeid, maar vooral ook op het gebied van technische organisatie is aan dit inzicht te danken, Meer en meer wordt in Nederland aan de Ingenieurs met succes tot taak gesteld, 4 grootere en kleinere bedrijven geheel te overzien of te leiden, alsdus toegevende aan het besef van een steeds grooter wordende invloed van technische zaken op de samenleving. Het is dus van veel belang, ook voor Indië, dien invloed niet te breidelen door eene vermindering van hst gehalte. Nu moge het waar zijn, dat de lager opgeleide Ingenieur in de praktijk volstrekt niet achter behoeft te staan bij zijn hooger opgeleide collega,' wij allen weten echter uit ervaring, dat eene lagere opleiding juist bij de besten het zelfvertrouwen schaadt en verder ook, dat zeer velen dergenen, die buiten ons vak staan, ons wel degelijk terecht of ten onrechte beoordeelen naar den aard van ons diploma. Verder is het ook welbekend, hoe moeilijk het dikwijls is voor hoogere Ingenieursbetrekkingen alleszins geschikte krachten aan te wijzen. Komt er nu een groot quantum minder bevoegden beschikbaar, dan zal men terecht niet aarzelen, ook die in zijne keuze te betrekken. Zoodoende wordt het verschil tusschen volledig en minder bevoegden — het onderscheid aldus aangevende — spoedig uitgewischt en wordt het moeilijk, ook door den invloed der tot hoogere betrekkingen bevorderde minder bevoegden, een bezoldigingsverschil te handhaven. Het is duidelijk welk een onguhstigen invloed deze omstandigheden op de opleiding zelve zouden hebben. Het studeeren tot volledige bevoegdheid zou worden ontmoedigd; immers de betrekkingen, waarvoor deze toch noodig is, worden minder aantrekkelijk, er is geen meerdere bezoldiging of kans op betere toekomst aan verbonden. Gevolg, als reeds gesteld; eene algemeene achteruitgang van het gehalte van de Ingenieurs. De opleiding te Delft blijft echter bestaan en er zullen In- 5 genieurs van die Hoogeschool voodoopig naar Indië blijven komen. Deze bezitten echter boven de hier op te leiden volledig bevoegden het voordeel van de opleiding in de in vele opzichten steeds Indië vooruitblijvende Europeesche omgeving. Ongetwijfeld hebben deze Ingenieurs, die ook eene ruimere vooropleiding genoten, meer goede kansen dan de hier opgeleiden, zoolang in hoofdzaak de volledig bevoegden hier de leidende functies zullen bekleeden. Zullen echter deze Ingenieurs volgens de voren ontwikkelde mogelijkheid hebben plaats gemaakt voor de minder bevoegden, dan is een soort bijna onbewuste uitsluiting van de in Europa opgeleiden niet ondenkbaar en dan is eerst recht achteruitgang van het Indische Ingenieurscorps, verstoken van vergelijkingsobjecten als het dan zal zijn, te vreezen. Verwacht mag m.i. echter worden, dat de vergelijking met geimporteerde Ingenieurs vóórdien de meerderheid der hier studeerenden zal aansporen, om zooveel mogelijk de volle bevoegdheid te erlangen, teneinde niet bij de Delftsche collega's achter te staan. Zij kunnen zich dan echter toch nooit geheel gelijkwaardig met hen gevoelen, eenerzijds. omdat zij eene lagere vooropleiding genoten en dus minder de voor den modernen Ingenieur juist zoo noodig algemeene kennis hebben opgedaan, anderzijds omdat zij door de noodzakelijk overwegend schoolsche studie in tegenstelling met de Delftsche vrije studie in mindere mate behooren tot degenen, die geleerd hebben, zichzelf een plicht op te leggen. De groote meerderheid der afgestudeerden aan de Hoogeschool volgens het advies der T.O.C. zou dus dan slechts nadeel ondervinden van den opzet, welke ten deel heeft, hoofdzakelijk minder bevoegden op te leiden en zou meer gebaat zijn met eene inrichting als die te Delft aansluitende aan H.B.S. 5, 6 welke school, ondanks alle gebreken toch ontegenzeggelijk hare populariteit steeds ziet toenemen. Niet het minst schijnt dit toe te schrijven aan de latere beroepskeuze, die de vooropleiding aan zulk een school toelaat en die ook ik van zeer groot belang acht Het moge waar zijn, dat velen na het afloopen der H.B.S. nog onzeker zijn, wat de te kiezen richting betreft, deze onzekerheid bestaat toch ongetwijfeld nog meer bij de abituriënten van de Muloschool. De thans opgerichte A.M.S. geeft echter gelegenheid, om de publieke meening proefondervindelijk te peilen, terzake de wenschelijkheid om naast de H.B.S. vooropleiding een andere te stellen. Een enkel ander argument tot het advies der T.O.C. rest nog ter bespreking. Er moeten veel Ingenieurs komen. Zal de volledigè opleiding, als door mij en door verscheidene andere leden der T.O.C. gewenscht, het aantal niet drukken? Naar mijne meening niet. Ik geloof niet in belangrijke nadeelen als gevolg van een iets langere opleiding en het voorbeeld van Delft, waar het aantal studenten sedert en dus, naar men mag aannemen, ondanks de verlenging van de studie met een jaar, zoo reusachtig klom, wijst daarop ook. In werkelijkheid bevinden wij de pas afgestudeerden vaak te jong om aanstonds met meer belangrijk werk te worden belast. Voorbeelden zijn voor het grijpen, waarbij laat afgestudeerden aanstonds veel meer bruikbaar bleken. De meerdere kosten van eene langere opleiding is wel een reëel bezwaar, maar dit zou eerst een kwestie worden als het aantal op eene volledige school gevormde Ingenieurs afnam. Het is bovendien een zaak, waarbij met studietoelagen effect 7 is te bereiken. En is nu de behoefte aan Ingenieurs in Indië zoo groot, dat men niet alleen een eigen opleiding in Indië, maar ook een bijzondere productieve verlangt? Men kan niet zeggen, dat Indië zich op technisch gebied in de laatste 10 jaren niet bijzonder snel ontwikkelde. Dit is dus ten minste mogelijk gebleken, ondanks het reeds vaak geconstateerde tekort aan Ingenieurs. Er leven in het geheel iets meer dan 3000 Delftsche Ingenieurs, daarvan hebben rond 700, dus nog geen vierde deel thans hunne werkkring in Nederlandsch-Indië. Teneinde deze verhouding te kunnen doen ontstaan, heeft Delft in het verleden jaarlijks veel meer dan een vierde van zijn afgestudeerden naar Indië. moeten zien gaan, want eerstens is de diensttijd in Indië • veel korter dan in Nederland, anderzijds omvatten de in Nederland verblijvenden vele Indische en andere gepensionneerden. Thans studeeren in Delft ongeveer 100 Ingenieurs jaarlijks af. Dit aantal is bijzonder laag in vergelijking met het aantal studeerenden, hetwelk 2000 overtreft, zoodat als de invloed der oorlogsjaren (mobilisatie) voorbij is, een groote toename mag worden verwacht. Om het aantal van 700 Ingenieurs in Indië op peil te houden, zijn bij een gemiddelden diensttijd van 18 jaar jaarlijks rond 40 Ingenieurs noodig. Zoodra dus de jaarlijksche productie te Delft tot boven 160 is opgevoerd, kan de benoodigde vermeerdering van het aantal voor Indië beschikbare Ingenieurs worden verwacht. De van verschillende zijden geuite opvatting, dat Nederland reeds thans niet groot genoeg meer zou zijn, om de noodige Ingenieurs voor Indië te leveren, is dan ook m.i. eene dwaling. Dat er nu te weinig komen, ligt overigens uitsluitend daaraan, dat er in verhouding minder betaald wordt dan vroeger. 8 Terwijl vroeger een pas afgestudeerd Delftsch Ingenieur in Indië tenminste F. 250.- s maands ontving en ten hoogste F. 100.per maand in Nederland, zijn deze cijfers thans op F. 350.bij den Staatsdienst in Indië en meer dan F. 1 75.-in Nederland te stellen. Uit het onderzoek dezerzijds voor de T. O C. ingesteld naar de behoefte aan werktuigkundige Ingenieurs bij de Tractieen Materieeldiensten der Staatsspoorwegen en der particuliere Spoor- en Tramwegen in Nederlandsch-Indië bleken in totaal op 52 benoodigde Ingenieurs 1 1 te kort, terwijl de meerdere behoefte over 5 jaar op 17 bevonden werd. Om dit getal over 5 jaar bereikt te kunnen hebben, zijn, aannemende een gemiddelde diensttijd van 18 jaar, jaarlijks 8 a 10 Ingenieurs noodig. Voorwaar aantallen, die zonder bezwaar ook van een volledige Ingenieursopleiding hier te lande mogen worden verwacht. Het streven naar Ingenieursscholen met lagere opleiding gaat grootendeels uit van hen, die zich door de Ingenieurswetenschap pen als zoodanig minder aangetrokken gevoelen en hun kennis daarvan gebruiken als hefboom voor het bereiken van hoogere posities. Door den Ingenieur, die in de toepassing van zijne wetenschappen bevrediging vindt, dus de liefde voor zijn vak tot leidsvrouw heeft, wordt de beperking minder nagestreefd. Evenwel is slechts, overwegend, van de laatsten technische detailkennis en eene gezonde ontwikkeling van de techniek te verwachten. Het moge waar zijn, dat o.m. Engeland en Amerika het stellen met eene lagere Ingenieursopleiding en voorstanders daarvan halen dan ook steeds die landen als voorbeeld aan voor het bewijs van eene stelling, dat zulks ook voor ons land 9 voldoende zou zijn, niet te ontkennen is voor meer ingewijden, dat dezelfde landen ook die zijn, van de groote blunders op Ingenieursgebied (instorten der Quebec en Taybruggen) en ook overigens dat wat een groot land zich kan veroorloven een klein land meer afhankelijk van zijne omgeving, niet steeds kan doen. Ons land heeft op Ingenieursgebied een goeden naam in het buitenland en velen onzer Ingenieurs zijn in het buitenland werkzaam. Het schijnt daarom ook uit een politiek oogpunt niet aanbevelingswaardig, de Ingenieursstand te laten dalen en met een minder algemeene ontwikkeling genoegen te gaan nemen. Er worden telkens stemmen vernomen van hen, die meenen, dat de steeds vermeerderende leerstof en drang naar specialisatie bij de studie te Delft moet worden afgekeurd. Zij meenen, dat er een grens is aan het opnemingsvermogen der studenten en dat die grens is bereikt of wordt overschreden. Naar mijne meening ten onrechte. Veel van wat vroeger moest worden onderwezen, leert thans ieder kind door zijne omgeving buiten de school. Steeds maakt de voortschrijdende ontwikkeling der menschheid haar geschikter voor opname van nog meer, wat vroeger—getuige de schrifturen van vroegere meesters — slechts voor enkelen bereikbaar was, is thans bijna gemeen goed. Het nastreven van eene lagere opleiding voor Ingenieurs gaat dan ook m.i. tegen den tijdgeest in. Men kan mij tegenwerpen, dat een Hoogeschool voor Indië. voornamelijk voor Inlanders bestemd is, voor wien een andere maatstaf geldt. Wel bekend is echter de aanleg voor wiskunde van dezelfde Inlanders. Ook uit dat oogpunt bezien, behoeft men m.i. niet lager te grijpen dan een Technische Hoogeschool. Als resumé meen ik dus in afwijking van het advies der meerderheid te moeten aanbevelen t.z.t. in Indië op te richten 10 een Hoogeschool, aansluitende aan H. B. S. 5 en opleidende tot eene bevoegdheid in vollen zin gelijkwaardig aan die verkrijgbaar te Delft. Naar mijne meening is zulk een school in Indië voorloopig nog wel niet noodig en verdient het aanbeveling, de behoefte daaraan door een vrijgevig beurzenstelsel voor studie in Nederland nog eenige jaren te peilen- Nu echter het „Instituut' te Bandoeng verrijst, zal binnenkort de praktijk terzake uitsluitsel geven en dit maakt verdere beschouwing te dien aanzien thans overbodig. Semarang, 15 December 1919. 2e. Van de Heeren Ir. J. F. van Hoytema en Ir. Ch. G. Cramer. Aan Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië d.t.v. den Directeur van Onderwijs en Eeredienst. . Ondergeteekenden hebben zich op de vergadering der Technisch Onderwijs Commissie van 22 September jl. bij de bespreking van de vraag, in welke richting het technisch onderwijs in deze gewesten behoort te worden geleid, niet kunnen vereenigen met het bij groote meerderheid van stemmen genomen besluit om ten aanzien van de hoogere technische opleiding de beginselen te aanvaarden, neergelegd in de door het lid der Commissie, M. H. Damme terzake opgestelde nota. Gebruik makende van de bevoegdheid, hun bij Besluit van 6 Maart 1918 No. 32 ten vijfde verleend, veroorloven zij zich de overwegingen, waarop hunne van de meerderheid afwijkende zienswijze is gegrond, eerbiedig onder de aandacht van Uwe Excellentie te brengen. In de hoogerbedoelde nota van den Heer Damme wordt het denkbeeld ontwikkeld, h er te lande eene Hoogeschool te stichten, waarop het mogelijk zal zijn reeds na 7 jaren, gerekend van af de lagere school een diploma te behalen, dat aanspraak geeft op ongeveer dezelfde rechten in de maatschappij 12 als den Ingenieurs met het Delftsch diploma toekomen. De volledige Ingenieursgraad, die, wat technische ontwikkeling betreft, met laatstbedoeld diploma gelijk zal zijn te stellen, zou aan het zelfde instituut bereikt worden door een studie, waarvoor nog 2 jaar na het behalen van het beknopte Ingenieurs diploma wordt vereischt. Bij alle waardeenng, die deze poging en het onderwerpelijk vraagstuk tot oplossing te brengen verdient, rijst de vraag, of dit opleiding-stelsel geheel aanpast aan de maatschappelijke verhoudingen. In de Indische maatschappij is—dit heeft de praktijk wel reeds genoegzaam aangetoond—plaats voor drie hoofdgroepen van technici kortheidshalve aan te duiden met lagere technici, middelbare technici en hoogere technici, en ongeveer correspondeerende met opzichter, Architect en Ingenieur. De eerste groep brengt de gegeven opdrachten tot uitvoering ; de tweede geeft aan die uitvoering de noodige leiding, de derde is organiseerend, scheppend en in ruimeren zin leidend werkzaam. Het behoeft geen betoog dat een juist opleidingstelsel zich aan deze maatschappelijke groepeering behoort aan te sluiten en de vele moeilijkheden, die bij de huidige organisatie werden ondervonden, zijn voor een groot deel daaraan te wijten, dat de opleidingsmogelijkheden geen of niet voldoende rekening houden met de bestaande verhoudingen in de techniek. Zoowel voor de hoogere als voor de middelbare technici» ontbreekt thans voorzoovei de civiele vakken betreft, elke opleiding en de hoogste technische onderwijsinrichtingen hier te lande, de K. W. S., de K. E. S. en P. J. S. reiken een eindgetuigschrift uit, dat zelfs nog geen recht geeft op den rang van Opzichter. 13 Aannemende dat het mogelijk zal zijn, het onderwijs aan genoemde vakscholen zoover op te voeren dat de ahiturienten onmiddellijk geschikt zullen zijn, de opzichters plaatsen te bezetten dan blijkt derhalve de behoefte te bestaan aan twee andere instituten, n.1. de middelbare technische school en de technische hoogeschool. Hoewel niet wordt tegengesproken, dat de mogelijkheid om van de eene rang geleidelijk iii de volgende over te gaan bestaat en voor uitzonderingsgevallen moet blijven bestaan, kan toch in algemeenen zin worden gezegd, dat het essentieele verschil der genoemde drie groepen niet slechts in de technische opleiding, maar ook in het algemeen ontwikkelingspeil is gelegen. Het komt derhalve logisch voor, de genoemde vakscholen op verschillende niveaux der schoolopleiding te doen aansluiten, namelijk op de lagere school, de Muloschool of H. B. S. driejarige cursus- en de H. B. S. 5 jarige cursus. In het bekende Program van Actie der „Vereeniging van Bouwkundigen in N. I," is eveneens dezelfde gedachtengang gevolgd bij het onderscheiden van de technici in drie hoofdgroepen. Rekent men voor de eigenlijke vakopleiding telkens 4 jaren, dan is het hier aanbevolen stelsel als volgt, grafisch weer te geven. Bij het door den Heer Damme opgesteld schema ligt de verhouding voor de beide hoogste groepen geheel anders. 14 Bij dit stelsel zou de Opzichtersstudie gelijk blijven, doch de middelbare en hooge school worden tot één samengesmolten, aansluitende aan de 3 jarige vooropleiding. Grafisch voorgesteld aldus Uit bovenstaande figuren is duidelijk te zien, dat er volgens bedoeld voorstel slechts voor 2 groepen van technici wordt opgeleid, n 1. voor Opzichter en voor Ingenieur; de middelbaar technicus valt hieruit geheel weg. In de pratijk zal hiervan het gevolg zijn, dat of de Opzichter zonder genoegzame leiding, veel te zelfstandig wordt en eene verantwoordelijkheid moet dragen, die niet evenredig is aan zijne ontwikkeling, of de Ingenieur de plaats moet innemen van den middelbaar technicus, waardoor zijn scheppende en organiseerende taak op den achtergrond geraakt. De Hollandsche en buitenlandsche Ingenieurs hernemen de hoofdleiding en—de gevolgen kunnen niet uitblijven—de Indische Ingenieur wordt op het tweede plan 15 gedrongen en bereikt, ondanks aanleg en goeden wil, nimmer het punt waar zij voor „vol" worden aangezien. Aan dit bezwaar dat, kort uitgedrukt: het voorgestelde opleidingstelsel niet past in de maatschappelijke organisatie" wordt slechts op zeer onvoldoende wijze tegemoet gekomen door de te scheppen mogelijkheid, om door een twee jaar langere studie een hooger eindpunt te bereiken. Het is niet twijfelachtig, dat wanneer eenmaal de gelegenheid wordt geboden, om langs den weg van een 7 jarige studie (vanaf de lagere school) het Ingenieursdiploma te behalen, hetwelk maatschappelijk vrij wel dezelfde rechten geeft als dat van den volwaardigen Ingenieur de animo om na dat diploma nog 2 jaar te studeeren, uiterst gering zal zijn. Vooral wanneer in de praktijk een bezoldigingsverschil tusschen beide categorieën van Ingenieurs moeilijk te handhaven zal zijn. Alleen zij die de techniek beoefenen om der wetenschap wille en niet om zich eene positie te veroveren zullen daartoe besluiten. Zal echter de samenleving het verschil tusschen ,,Ingenieur met beknopte studie" en „Ingenieur met volledige studie" naar waarde weten te schatten? of zal zij beide categorieën over één kam scheren en, wetende dat het meerdendeel niet volledig bevoegd is den Irdischen Ingenieur blijven aanzien voor een technicus van den 2en rang? Naar alle waarschijnlijkheid het laatste. Het resultaat van het stelsel Damme (en dit ligt ook volgens den opzet in de bedoeling) zal dan ook zijn, dat in hoofdzaak niet volledig bevoegde Ingenieurs, wier opleiding niet gelijkwaardig is aan de Delftsche, af zullen studeeren. De hoogste betrekkingen blijven in hoofdzaak weggelegd voor de Ingenieurs uit Holland of Europa, terwijl de Indische Ingenieurs 16 zich in het algemeen tevreden zullen moeten stellen met de lagere rangen. De bovenstaande figuren leeren ons echter nog iets anders. De vergelijking van de Ingenieursstudie in het hier aanbevolen stelsel en in het voorstel Damme toont aan, dat deze in laatstbedoeld systeem bestaat uit drie jaren algemeene ontwik-, keling en zes jaar techniek. Het ongunstige van deze verhouding moge als volgt worden toegelicht. De op het eerste gezicht vreemd aandoende stelling, die aan de dezerzijds aanbevolen opleiding ten grondslag ligt, namelijk deze: dat het mogelijk is, bij een ongeveer gelijk aantal vakstudiejaren technici te vormen van zoo uiteenloopend kaliber berust op het ervaringsfeit, dat eene breedere vooropleiding ook al is daarbij aan de technische ontwikkeling geen enkel uur gewijd, in staat stelt, om in hetzelfde aantal jaren een veel grootere hoeveelheid technische kennis en van veel intensiever gehalte te verwerken dan bij eene kortere vooropleiding. Eene Commissie uit de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs, die de vooropleiding tot en de opleiding aan de T.H.S. in studie had genomen, kwam eenige jaren geleden zelfs tot de conclusie, dat het verkieselijk zou zijn, de vooropleiding te verlengen (6 jaar) en de technische opleiding te verkorten (4 jaar). Hiermede is niet gezegd, dat bij deze vooropleiding noodzakelijkerwijze alle lessen in de techniek moeten ontbreken, maar wel dat een zekere mate van algemeene ontwikkeling vereischt wordt, om een zekere hoeveelheid hoogere technische bekwaamheid in den vastgestelden tijd te kunnen verwerken. De Heer Damme, die dit feit niet ontkent, acht het evenwel mogelijk, de voor hoogere studie noodige algemeene ontwikkeling bij te brengen in de vierjarige, aan de vakopleiding gewijde, periode, die tot het beknopte Ingenieursdiploma voert. \ 17 Het is duidelijk, dat waar wij voor den middelbaren technicus een vakstudie van 4 jaar na een driejarige vooropleiding noodig achten, de mogelijkheid door ons niet kan worden ingezien, om diezelfde 4 jaar te laten dienen voor de opleiding tot Ingenieur en toch nog tijd te vinden, om in die vier jaar de algemeene ontwikkeling bij te brengen, welke voor de hoogere Ingenieursstudie vereischt wordt. Deze algemeene ontwikkeling zou moeten gaan ten koste van de vakstudie voor den Ingenieur met klein diploma, die daardoor wat de techniek betreft, zelfs achter zal komen te staan bij den door ons gedachten middelbaren technicus. De beknopte Ingenieursstudie zal voorts tijdverlies- beteekenen voor den hoogeren Ingenieur. De studenten toch voor het beknopte diploma zullen in dezelfde vakken worden onderwezen als de verdergaande, bet hooger diploma eischt alleen een dieper doordringen in die vakken. Waar het beknopt getuigschrift een afgerond geheel moet vormen, zal men bij de twee jaren voor het volledig diploma onvermijdelijk in herhalingen van de leerstof moeten vervallen. Uit de figuren blijkt dan ook, dat de voor de volledige Ingenieursstudie vereischte technische opleiding bij het plan Damme 6 jaren duurt, terwijl bij voldoende vooropleiding voor deze vakstudie 4 jaren voldoende zijn. Wel is waar wordt het eindpunt op denzelfden leeftijd bereikt, doch dit resultaat wordt verkregen ten koste van de algemeene ontwikkeling. De volgens het stelsel Damme opgeleide volledig bevoegde, Indische Ingenieurs zullen nu, in verband met hun minder algemeene ontwikkeling ten rechte of ten onrechte—het feit blijft echter bestaan—in de praktijk achtergesteld worden bij hunne collega's uit Delft. Of zulks strookt met den tijdgeest, meenen wij te moeten betwijfelen. Wat zijn voorts de hoofdmotieven geweest, welke hebben geleid tot het plan Damme? In de eerste plaats wel, door op een lager peil H.B.S. 3, Mulo enz. aansluiting te zoeken, het aantal candidaten voor de Ingenieursopleiding te vergrooten. Daarbij wordt dan gewezen op het gering aantal leerlingen, dat het eindexamen H.B.S. 5 met succes aflegt. Dit aantal, alhoewel stijgende, is zeker nog klein te noemen, maar hierbij mag niet uit het oog worden verloren, dat zoolang hier te lande geen hoogescholen en universiteiten bestaan, het voor de meeste ouders weinig zin heeft, hun kinderen de volledige H.B.S. af te laten loopen. Voor hen, die niet verder studeeren, is inderdaad een driejarige cursus na de lagere school voor de praktijk voor het leven voldoende te achten. Ongetwijfeld zal echter, nadat het mogelijk zal zijn hier te lande hooger onderwijs te genieten en bij uitbreiding van de H.B.S. of A. M- S. het aantal leerlingen, dat voor bedoelde hoogere opleiding in aanmerking komt, zeer snel en belangrijk stijgen. Voor een gering aantal leerlingen voor de inrichtingen voor H. O. behoeft dan ook niet te worden gevreesd, vooral niet wanneer op ruime schaal beurzen zullen worden verstrekt. Wat voorts de bezwaren betreft, dat het voor de meeste, vooral Inlandsche ouders, niet mogelijk zal zijn een zoo langdurige studie voor hun kinderen te bekostigen, daaraan kan evenals in Holland tegemoet worden gekomen, door op ruime schaal het beurzenstelsel toe te passen. Het kan en mag toch nooit in de bedoeling liggen, alleen de best gesitueerden in de gelegenheid te stellen, hunne kinderen het volledige Ingenieursdiploma te laten behalen en de andere, in hoofdzaak uit Inlanders bestaande, af te schepen met de lagere betrekkingen. Het is ons bekend, in den Volksraad kwam dit ook reeds 18 meermalen tot uiting, dat juist in Inlandsche kringen het streven bestaat, om voor hunne kinderen ook de hoogere rangen opengesteld te zien, wat slechts mogelijk is bij eene opleiding, die in geen enkel opzicht ten achter staat bij die in -Europa. Ten aanzien van den ouderen leeftijd, waarop de studie zal zijn voleindigd bij volledige Ingenieursopleiding, gelden dezelfde bezwaren als in Delft. Ondanks die bezwaren en niettegenstaande de totstandkoming van de M. T. S. in Nederland neemt het aantal studenten aan de T, H. S. te Delft toch maar steeds toe. Blijkbaar tellen die bezwaren daar niet al te zwaar en zullen zij hier ook niet overwegend zijn. Zij, die een lange studie achter den rug hebben en eerst op ouderen leeftijd de maatschappij binnentreden, zijn gewoonlijk ook meer waard voor die maatschappij, die dit dan ook erkent door direct een hooger salaris toe te kennen. Die meerdere jaren aan de studie gewijd zijn dan ook niet weggegooid noch voor de maatschappij, noch voor de personen in kwestie. Wat voorts de meerdere afval betreft, die het gevolg zal zijn van een langduriger en moeilijker studie, ook dit bezwaar geldt in Holland, maar opgemerkt wordt dat zeker een niet gering percentage niet afstudeert niet omdat dè studie te lang of te moeilijk is, maar omdat de studie aan de hoogescholen in Nederland zoo bijzonder vrij is, wat uiteraard voor- en nadeelen heeft. Die afval zal, waar in Indië een meer schoolsche opleiding zal worden toegepast, zeker belangrijk minder zijn dan in Nederland, zoodat bedoeld bezwaar in Indië veel minder zal wegen dan in Nederland, waar het toch ook niet overwegend is. Een schifting als door den Heer Damme wenschelijk geacht, krijgt men op betere wijze door naast een T. H. S. ver- 19 schillende M. T. S. op te richten, welke door jongelui met minderen aanleg enz. kunnen worden bezocht. Nog wordt hier aangeteekend, dat bij het stelsel Damme geen goede aansluiting wordt verkregen voor hen, die, eindexamen H. B. S. of A. M. S. gedaan hebbende, in Indië verder^ willen studeeren voor Ingenieur. Zij zullen daardoor een o meer jaren verliezen. Men werkt daardoor öf het studeeren in Nederland in de hand öf het afloopen van slechts een driejarigen cursus na de lagere school. Geen van beiden achten wij wenschelijk. Een ernstig bezwaar van het stelsel Damme achten wij nog dat op jeugdiger leeftijd reeds een beroepskeuze moet worden gedaan, die keuze wordt 2 a 3 jaren vervroegd. Een verkeerde keuze is maar al te dikwijls ook de oorzaak van het niet afstudeeren. Het opleidingstelsel Damme heeft o.i. dan ook naast veel nadeelen weinig voordeden en wordt hiermede niet bereikt, wat door de civiele faculteitscommissie van T. O. C. unaniem werd gewenscht (vgl. de notulen van de vergadering van 13 Januari), n.1. „dat wij hier moeten hebben een Technische Hoogeschool, waar de leerlingen een diploma althans voor Civiel Ingenieur kunnen verwerven gelijkwaardig aan dat van Delft." Hoewel het doel van deze nota geen ander is dan Uwe „ Excellentie in kennis te stellen met de zienswijze der minderheid inzake het bij de constructie van het gebouw der technische opleiding te volgen plan en d details dei halve voorloopig buiten dit bestek behooren te blijven, moge toch reeds dadelijk Hare aandacht worden gevestigd op de wënschelijkheid om in het door ons aanbevolen stelsel de gelegenheid open te houden, om van Opzichter den rang van middelbaar technicus te bereiken en van middelbaar technicus Ingenieur te worden. De 20 overgang heeft plaats bij de in figuur aangeduide punten A en B. Wanneer er na afloop der Opzichtersstudie leerlingen zijn, die den wensch te kennen geven tot den rang van middelbaar technicus door te studeeren, dan moet daartoe de gelegenheid bestaan. Evenzoo wanneer abituriënten van de middelbaar technische school den graad van Ingenieur willen behalen. Gaat de Opzichter bij punt A over, dan heeft hij 1 jaar vakschool en drie jaar vooropleiding gemist, maar daartegenover staat dat hij in de beginselen van het vak reeds 4 jaar onderricht heeft genoten. Getracht zal moeten worden het hem door vrijstelling van enkele vakken mogelijk te maken een nevencursus te volgen, die de noodzakelijke algemeene ontwikkeling bijbrengt. Een analoge oplossing zal ook voor het punt B moeten worden gevonden. Ook voor hen, die na volbrachte studie in de praktijk zijn gegaan, moet de gelegenheid openstaan, om voor den hoogeren graad door te studeeren, terwijl het in beginsel niet uitgesloten behoeft te zijn, dat personen, die geheel in de praktijk gevormd zijn, toch het door hen begeerde diploma halen na een of twee jaar studie aan de betrokken school. Op grond van de bovenstaande motieven nemen wij de vrijheid Uwer Excellentie eerbiedig in overweging te geven, het door de meerderheid der Commissie aanbevolen stelsel niet tot richtsnoer te doen nemen bij den opbouw van het technisch onderwijs h.t.1., doch in beginsel te besluiten tot de omvorming van de bestaande technische scholen tot Opzichterscholen en tot de stichting zoowel van een middelbaar technische school als van hoogere technische scholen. Waar het particulier initiatief reeds voor het hooger onderwijs eene inrichting in het leven roept, die in groote lijnen in het door ons aanbevolen schema past, ware thans in de eerste plaats met den meesten spoed 21 het initiatief te nemen voor de stichting van een of meer middelbaar technische scholen met als einddoel het diploma van middelbaar technicus. 14 Januari 1920. 22