$et Ceesf aattboct m van XOlsfmy Gebxutt te Untwevpen by^an Koelants en te ïoop te 2lmfter&am &^ ^entetd ttlfcertft 1566 'S-G RAVEN H AG E MARTIN US NU HO FF 1920 HET LEESKAARTBOEK VAN WISBUY GEDRUKT TE ANTWERPEN BY JAN ROELANTS EN TE KOOP TE AMSTERDAM BY johannesknudsen MET INLEIDING DOOR Dr. c. p. BURGER Jr. NAAR HET BENIGE BEKENDE EXEMPLAAR BEHOORENDE AAN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK TE KOPENHAGEN. HENDRICK ALBERTSZ 1566 UITGEGEVEN DOOK 'S-G RAVEN HAGE MARTINUS NIJHOFF 1920 GEDRUKT IN 220 EXEMPLAREN TRYKT HOS NIELSEN & LYDICHE (AXEL SIMMELKI*R) UDGIVERENS FORORD. Origiaalen til neerveerende Optryk er en lille hollandsk Bog, en Udgave fra 1566 af den saakaldte »VISBVSKE LJESEKORTBOG*. hvoraf vort kgl. Bibliotek ejer det eneste eksisterende eller i alt Fald for Tiden bekendte Eksemplar. Den bestaar af tre Dele, hvoraf her dog kun den forste og den sidste Del ér taget med, medens den midterste, Saretsartiklerne, er udeladt. Trods sin tarvelige Udstyrelse i typografisk og billedlig Henaeende og trods alle sine Mangler fra Indboldets Side er Bogen dog af stor Interesse som Repraesentant for et af de eeldste Udviklingstrin af den senere saa overvasldende rige hollandske nautiske Litteratur; interesserede Kredse bar derfor lasnge 0nsket en Nyudgave deraf, og en saadan forelasgges da hermed i det Haab, at den maa blive til Hjselp for de iovrigt ikke talrige Dyrkere af Nautikens og den maritime Kartograüs Udviklingshistorie. Optrykket, til Grundlag for hvilket er benyttet en af Dr. C. P. BURGER JR. i Amsterdam taget Afskrift, som velvillig er blevet Udgiveren overladt til dette Formaal, folger Originalen Bogstav for Bogstav, idet kun nogle faa aabenbare Trykfejl er rettede, i bvilke Tilfselde Originalens Lassemaade er anfort i Note under Teksten. Dog er der for Stednavnene, forsaavidt de i Originalen er skrevet med lille Begyndelsesbogstav, i denne Udgave gennemfert stort Bogstav. Interpunktionen er tiltojet af Udgiveren etter bedste Sk0n. Originalens Inddeling i Kapitler og Paragrafer er fuldstaendig overholdt, IV UDGIVERENS FORORD. men der er tilfyjet Numerering for at muliggore Henvisninger. Endelig er der i skarpe Klammer til de enkelte storre og mindre Stykker fojet Henvisninger til de 4 nasrmest beslxgtede Lassekortboger, nemlig DAS SEEBUCH {udg. afK.Koppmann 1876),JanSeuerszoonsDEKAERT VANDER ZEE af 1532 (udg. af Jobs. Knudsen 1914), Jan Jacobszoons KAERTE VAN DYE SUYDER ZEE og CAERTE VANDER ZEE OM OOST ENDE WEST TE ZEYLEN af 1540—41 (udg. af H. C. Rogge 1885) og Laurentz Benedicbts S0KARTET OFFUER 0STER OC VESTER S0EN af 1568 (udg. af Jobs. Knudsen 1915). I min Udgave af Laur. Benedicbts «Sokartetc er der meddelt en udferlig Kommentar til mange Enkeltheder vedrarende Tekst, Billedstof, Stednavne m. m., som for en meget stor Del vil kunne gure Tjeneste ogsaa for den «Visby'ske Laesekortbogs« Vedkommende. IdetArbejdet udsendes, ensker Udgiveren at udtale sin Tak til Bestyrelsen for den RABEN-LEVETZAUSKE FOND og til Hr. Generalkonsul V. GLÜCKSTADT for den pekuniasre SUttte, de saa beredvilligt har ydet dertil, og uden bvilken det ikke havde kunnet gennemfores; og ikke mindre til Dr. C. P. BURGER JR., der med usvatkket Vetvüje bar stillet sin enestaaende Indsigt paa dette Omraade til Udgiverens Raadighed ikke blot ved at yde Bistand med Korrekturen, men ogsaa ved med sin Indledning at have til fort Arbejdet en vassenlig forhojet Vasrdi. K0BENHAVN, i Oktober 1919. Johannes Knudsen. INHOUD. Mc Inleiding (door Dr. C. P. Burger Jr.) VII—XXXII Die Caerte vander See 1—177 Dat ghoede woort 178—181 Colophon 182 Die Caerte vander Suyder See 183—199 Colophon 199 Lijst van plaatsnamen 201—220 Spéciale Zeevaart onderwerp en 221—222 DRUKFOUTEN. Blz. 15, regel 17: dnde, lees: ende. INLEIDING. Die Caerte van der Zee is de titel van eene reeks 16eeeuwsche zeevaart-handboekjes, zoogenaamde «leeskaarten*. Deze boekjes waren uitsluitend voor practisch gebruik op zee bestemd. Zij waren ook in de practijk zelve ontstaan; de reeksen aanteekeningen over getijen, coersen, diepten en havens, die ze in bonte opeenvolging bevatten, zijn niet door geletterde schrijvers opgesteld, maar door stuurlieden. De behoefte der zeevaart zelve bracht mede, dat deze aanteekeningen verzameld, in groepen gerangschikt en in afschriften verspreid en bewaard werden. Eens gevormd, groeide de verzameling geleidelijk aan, en eerst betrekkelijk laat kwam men er toe, haar te laten drukken. Uitvoerig is deze ontwikkeling geschetst door Johannes Knudsen, in de inleiding tot de uitgaaf van De Kaert vander zee van Jan Severazoon (1532), het oudste gedrukte leeskaartboek1). Knudsen's uitgaaf sloot zich aan bij twee vroegere, het Seebucb, twee in handschrift bewaarde leeskaartboeken, uitgegeven door Koppman in 18762), en het leeskaartboek van 1540/41, in 1885 in facsimile herdrukt door de zorg van H. C. Rogge*). Door de *) De Kaert vander zee van Jan Seuerszoon (1532). Uitgeg. door Johs. Knudsen. G. E. C. Gads Forlag, Kobenhavn. M. Nijhoff, S'Gravenhage. 1914. 2) Das Seebuch. Herausgeg. von K. Koppmann. Bremen 1876. (Niederdeutsche Denkmaler I). *) Die Kaerte van dye Suyder zee, 1540. Die Caerte vander Zee om Oost ende West te zeylen, 1541. Réimpression par H. C. Rogge. Leide, 1885, VIII INLEIDING. nieuwe uitgaaf werd in dit geheele materiaal eenheid gebracht, want de bewerker gaf daarbij vergelijkingstabellen en registers ook op die vroeger herdrukte teksten en maakte daardoor verdere bestudeering van die geheele groep van oudere leeskaartteksten voor een ieder mogelijk en gemakkelijk. Hiermede drong zich als van zelf een nieuwe taak op, namelijk om ook het materiaal over het volgende tijdvak door practische uitgaven toegankelijk te maken. Immers ook de leeskaarten van de tweede helft der 16» eeuw zijn slechts in zeer enkele exemplaren en in ver uiteenliggende bibliotheken bewaard. En juist die tweede periode is van bijzondere beteekenis, èn omdat de leeskaart een nieuwe gedaante aanneemt — het wordt een boekje met houtsnee-illustratie —, èn omdat zij in dien nieuwen vorm eene vrij lange reeks van jaren aan de zeelieden als gids heeft gediend. Bovendien zijn juist die jaren een tijdvak van eene ongehoorde uitbreiding van de zeevaart. In 1915 liet Knudsen een herdruk volgen van de oudste Deensche leeskaart van 15681), weer in een met zorg bewerkte uitgaaf met vergelijkingstabellen en verwijzingen naar de vroegere uitgaven, en ook naar de nog niet uitgegeven Hollandsche leeskaart die het onmiddellijke voorbeeld van de Deensche was. Deze was daartoe reeds in hoofdstukken en paragrafen ingedeeld; om eene verdere bestudeering van het onderwerp mogelijk te maken, was het dus volstrekt noodzakelijk, dat ook die Hollandsche tekst onder het bereik van de onderzoekers werd gebracht. Dit geschiedt nu door deze uitgaaf van het leeskaartboek van 1566. De praktische noodzakelijkheid bepaalde de keus van dezen druk van het boekje; de uitgever moest zich houden aan het eenige volledige exemplaar dat nu in eene openbare bibliotheek ter beschikking is. Trouwens, hoewel de oorspronkelijke uitgaaf verloren is, hebben we toch voldoende aanwijzingen, dat deze en de andere herdruk- ') Sokartet offuer 0ster oc Vester Seen, prentet i Kiobenhaffn aff Laurentz Benedicht 1568. Med Indledning og Oplysninger ved Jobs. Knudsen. Kobenhavn 1915. INLEIDING. IX ken wel een nauwkeurig beeld geven van dat verloren boekje. De bestudeering van de teksten zelve en van allerlei verspreide gegevens verschaft ons bovendien een vrij volledigen kijk in de geschiedenis van het ontstaan van het boekje, en brengt ons zoodoende een vroeger niet bekend belangrijk hoofdstuk uit de ontwikkelingsgeschiedenis van de zeekaart. De leeskaart waarvan hier de tekst in druk wordt gegeven, vermeldt evenmin als de oudere een auteursnaam. We vinden den naam vermeld van den Antwerpschen drukker, en — in het hier niet afgedrukte Waterrecht — dien van een Amsterdamschen uitgever. Maar toch is de auteur zoowel in dezen druk als in al de andere te vinden; op een houtsneeprentje — zie bladz. 175 — zien we het naam-merk van een bekend kunstenaar, den Amsterdamschen schilder Cornelis Anthonisz. En we weten nu door aandachtige bestudeering èn van dit leeskaartboek èn van zijne andere werken, dat deze geniale man, dien we tot voor eenige jaren alleen als schilder en houtsnijder kenden, van beroep zeeman moet geweest zijn. Schilders hebben boven andere stervelingen het voorrecht, dat het hedendaagsche geslacht zich met grooten ijver wijdt aan onderzoekingen naar hunne levensgeschiedenis, en zoo vindt men ook over Cornelis Anthonisz in nieuwere werken veel naricht Maar tegenover die berichten is eene voorzichtige critiek noodig; de 16eeeuwsche namen geven zoo licht aanleiding tot persoonsverwisselingen. Voor eenige jaren heeft Moes') al de berichten van de biografen critisch onderzocht en daarbij veel ter zijde gesteld dat niet op dezen Cornelis Anthonisz betrekking had. Tot eene volledige biografie heeft hij het niet kunnen brengen, daar hij den kunstenaar nog niet kende als maker van zeekaarten2). ) Moes, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de 16e eeuw I p. 187 tn v. ') Burger, in : Her Boek, jaarg. 1913 p. 273 en v. X INLEIDING. Het leven en het werk van Cornelis Anthonisz. Het geboortejaar, door een der levensbeschrijvers dp 1499 gezet, is onzeker, maar vast staat de eerste vermelding in een akte van 1527. Cornelis Anthonisz werd toen door de Amsterdamsche weesmeesters benoemd tot beheerder van het goed van de vier minderjarige kinderen van zijn zwager. Wij zullen zijn zeemansloopbaan wel grootendeels vóór dien tijd, zijne werkzaamheid als schilder, als xylograaf en als cartograaf zeker na dien tijd moeten zetten. Deze werkzaamheid is zeer veelzijdig; we hebben vele kunstwerken van hem, die we niet licht aan een zeeman zouden toeschrijven. Toch komt de cartografische aanleg duidelijk in zijn werk voor den dag; èn als schilder, èn als houtsnijder toont hij voorliefde voor het afbeelden van landen en steden. Naast schutterstukken — slechts één, van 1533, draagt zijn naamteeken — schildert hij steden in vogelvlucht: Amsterdam in 1536. Naast houtsneewerken van stichtelijken aard ontmoeten we reeds in 1542: «Die stat van Al gier gheconterfeyt na tleven«. Dit kunstwerk was zeker door hem gemaakt in opdracht van Karei V; in het Gasthuis-archief te Amsterdam is een testament bewaard, dat hij in 1539 voor Schepenen had gemaakt «wegens een reis die hij zal ondernemen met den Keizer». Dit is zijn eenige reis, waarvan we naricht hebben; als stuurman zal hij in deze jaren niet meer hebben gevaren, daar zijn werk als kunstenaar hem te huis onafgebroken in beslag nam. Zijne werkzaamheid als zeekaart-uitgever was al eerder begonnen, misschien reeds veel vroeger. Als we ons afvragen, wie het kan geweest zijn, die den uitgever Jan Severszoon in 1532 op de gedachte heeft gebracht, het leeskaartboekje te doen drukken, dan denken we van zelf aan Cornelis Anthonisz. De leeskaart was vóór dien tijd alleen in handschriftexemplaren verspreid, maar een heel ander handboekje voor den zeeman, het Waterrecht, bestond reeds lang in druk1). Het was in 1505 uitgegeven *) Burger in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen 1909 p. 1, 49. INLEIDING. XI door Govert van Gbemen te Kopenhagen, naar een tekst die volgens eene mededeeling aan het slot gemaakt zou zijn door »de gemeyne kopman vnde schippers toWisby«. Welnu, de gedachte om de leeskaart te doen drukken en daarmede een herdruk van dit Waterrecht te verbinden moet toch wel van een practisch zeevaarder zijn uitgegaan. En we behoeven ons niet aarzelend af te vragen, of we bij zulk een slordig uitgaafje wel aan een zoo smaakvol kunstenaar als Cornelis Anthonisz mogen denken. Immers ook later zien we hem als schrijver van de leeskaart nog even kunsteloos werk leveren. Als hij de pen hanteert, is en blijft hij de eenvoudige zeeman; eerst als hij in hout of metaal graveert of het penseel ter hand neemt, is hij kunstenaar. De eerste stellige vermelding van Cornelis Anthonisz als zeekaartuitgever is van 1541. In de Amsterdamsche stadsrekening van dat jaar vinden we twee betalingen vermeld, door de Burgemeesteren gedaan aan «Cornelis Thonisz schilder". Eerst krijgt hij 10 Karolusguldens (1 L. XIII sc. IIII gr.) »uyt zaicke dat hy gemaickt heeft een chaerte van de gaeten diemen uyte noortzee inde zuyderzee inne compt«. Daarna nog eens 8 Karolusguldens (1 L. VIII sc. VIII gr.) »voer zyn sallaris ende vacatiën van tmaicken van een chaerte van de noort ende zuyder zee mette diepten ende zanden daer inne gelegen*. De beide betalingen hebben duidelijk op hetzelfde werk betrekking, en er kan ook geen twijfel blijven, welk werk dit is. Het is de nieuwe uitgaaf van de leeskaart die in 1541 het licht zag, en waarvan het eenige exemplaar in de Amsterdamsche Universiteitsbibliotheek bewaard is. Zij bestaat uit twee boekjes, een herdruk van de algemeene leeskaart naar een tekst die van den vroeger gedrukten afwijkt, en eene afzonderlijke beschrijving van de vaart in de Zuiderzee, waarmede weer een Waterrecht verbonden is. De Zuiderzee-beschrijving, die we dus zeker als een werk van Cornelis Anthonisz mogen beschouwen, gaf eene bijzondere waarde aan het boekje in het oog van den Amsterdamschen Magistraat. Dit wordt in de beide betalingsposten uitdrukkelijk gesegd. Men kon met dit XII INLEIDING. boekje duidelijk aan de Coninginne, d. i. de Landvoogdes, «verthonen die groote periculen ende costen die de coopvaerders van oisten coemende hebben ende lyden aleer zy met hoere schepen tot Amstelredam coemen mogenc Er werd namelijk toen een hardnekkige strijd gevoerd tusschen de landsregeering en de Stad Amsterdam over eene belasting die de landsregeering wilde doorzetten, en die voor den Amsterdamschen handel verderfelijk scheen. Jaarlijks bracht een groote vloot de graanoogst uit de Oostzeelanden naar Amsterdam, en vandaar werden de granen weer naar andere landen uitgevoerd. De landsregeering achtte dien graanuitvoer een voordeelig belastingobject en wilde daarop een verlofgeld vorderen, congie genaamd. De Amsterdamsche regeering verzette zich met alle kracht hiertegen, uit vrees dat bij deze verzwaring van lasten de graanhandel zich naar elders zou verplaatsen. Vandaar hare ingenomenheid met het kaartboekje dat haar een krachtig argument in handen gaf. We mogen aannemen, dat deze uitgaaf van de leeskaart in 1540/41 den zeeman-schilder van zelf bracht tot nieuwe plannen op cartografisch gebied. Naast de leeskaarten gebruikten de zeevaarders paskaarten, d. w. z. geteekende kaarten van de zeeën en kusten; ze gebruikten ook geteekende landverkenningen, afbeeldingen van de kust zooals men die uit zee ziet En practisch stuurman, die zelf den druk van de leeskaart bezorgd had, moest dus wel op de gedachte komen, dat het heel nuttig zou zijn, als ook paskaarten en landverkenningen in druk in den handel werden gebracht En voor een man als Cornelis Anthonisz, die met de pen maar matig goed kon omgaan, maar een meester was in de houtsnijkunst lag het dus voor de hand, hier te helpen. Het dringendst noodig was eene afbeelding van de Oostzeekusten. Geen zee werd door de Amsterdamsche schepen drukker bevaren dan juist de Oostzee, en voor geen vaarwater waren de hulpmiddelen gebrekkiger. Cornelis Anthonisz heeft het werk aangevat, en reeds in 1543 zag zijn »Caerte van Oostlant» het licht We kennen dit INLEIDING. XIII meesterwerk nog niet lang, al ontleende Ortelius er zijn kaart van Denemarken aan, met vermelding van den auteur. Van het origineel is eerst voor eenige jaren een exemplaar teruggevonden en beschreven door Dr. W. Ruge (eerste bericht 1903), en daarna in verkleinde afbeelding uitgegeven1). Het is niet de oorspronkelijke uitgaaf, en een jaartal is er niet op vermeld, maar een Amsterdamsche rekeningpost geeft ons ook hier eene betrouwbare aanwijzing: in 1543 kreeg «Cornelis Thonisz. schilder* betaling voor «twee chaerten by hem over de stede gemaickt vanden gaten vuyle bancken ende situatie van der oistersche zee*. De kaart, in negen bladen, is een meesterwerk van wetenschap en kunst tegelijk. De landen van het noorden waren tot op dien tijd nog ongelooflijk gebrekkig in kaart gebracht; hier is op eens iets voortreffelijks geleverd. Cornelis Anthonisz heeft nu als cartograaf zijn hoogtepunt bereikt. In het volgende jaar verscheen zijn andere, veel bekendere groote meesterwerk, de plattegrond van Amsterdam op 12 bladen. Van dit werk was hij zelf de uitgever; men vond het «te koop in die vermaerde koopstadt van Amsterdam achter de Nieuwe kerck bij den voorsz. Cornelis Anthonizoon, Schilder, in de schrijvende handt«. Zijn uithangteeken was een schrijvende hand met de woorden: Daniël 5. Mane. Tekel. Phares. Voor een derde hoofdwerk moeten we waarschijnlijk houden de kaart van Europa, door Ortelius vermeld als uitgegeven te Frankfort a. d. Main. Een exemplaar er van is nog niet teruggevonden, maar we mogen veronderstellen dat ook deze kaart, evenals die van OosÜant, een zeekaart was, en wel voor de westelijke vaart, zoodat ze de zeeën en dus ook de landen van West- en MiddenEuropa in beeld gaf. Van beide zeekaarten zal de oorspronkelijke uitgaaf ook wel het adres van [den auteur zelf als uitgever «in de schrijvende hand* hebben vertoond. 1) Door A. A. Bjornbo en C. S. Petersen, in: Anecdota cartographica septentrionalia (1908), kaart 5. Zie ook Knudsen in: Tïdsskrift f. Sevsesen 1913 blz. 113; en Burger in: Het Boek 1913 1. c. XIV INLEIDING. Met de paskaart-uitgaaf was nog slechts een deel volbracht van de taak die Cornelis Anthonisz op zich had genomen in het belang van de zeevaarders. Op de kaart van Oostlant zelve belooft hij nog een ander werk: een boekje, eerstdaags in 't licht te geven, waarin hij alles wat voor den zeeman noodig is, uitvoerig zal uiteenzetten èn tevens de landen zal afbeelden, zooals ze zich aan de zeevarenden vertoonen. Hiermede is het boekje aangekondigd, dat we slechts uit latere uitgaven kennen, dat hier in herdruk wordt gegeven naar die van 1566, het boekje dat ruim dertig jaren lang aan de zeevaarders van verschillende landen als gids heeft gediend, en dat alom bekend was als het zeekaartboek van Wisbuy. De oudste uitgaaf van het Leeskaartboek van Wisbuy. De oudste uitgaaf van het boekje moet verschenen zijn in 1551 *). Een 18e-eeuwsch boekenliefhebber vond in eene particuliere bibliotheek te Minden »ein rares Büchlein, welches zu Amsterdam 1551 gedruckt war; das Titelblatt harte sich unsichtbar gemacht. Am Ende stand: Hier eyndet dat godüantsche waterrecht, dat die gemeene Koopman ende Schipper geordenet enn gemacket hebben toe Wyszby, dat hem een yeghelyck daernae rechten mach«. Deze aanteekening vermeldt alleen het Waterrecht, maar we weten dat dit geregeld met het Leeskaartboek werd uitgegeven, en dat juist deze verbinding met een waterrecht dat te Wisbuy heette te zijn gemaakt, oorzaak is geworden, dat men ook het kaartboekje voor een oud werk uit het Gotlandsche Wisbuy hield. Dat werkelijk het boekje omstreeks dien tijd te Amsterdam in het licht gegeven moet zijn, wordt bevestigd door een in het oog vallende houtsnede die we in verscheidene latere uitgaven vinden, een drukkers- of uitgeversmerk, een valk voorstellende. Jan Ewoutsz, die het boekje in 1560/61 op nieuw uitgaf, beeldde den valk af met zijn eigen naamteeken en zijn huismerk den passer *) Zie Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen 1909 p. 2. INLEIDING XV . (ziep. XXII), Jan Roelants te Antwerpen gaf in 1566 dezelfde afbeelding met zijn naamletters (zie p. 182). Toch was de valk niet het gewone merk van een van hen, maar van een Kampenschen drukker van het midden van de 16 e eeuw, Steven Joessen »in den witten valk«, en deze drukte verscheidene boeken voor Cornelis Kareisen te Amsterdam tusschen 1546 en 1554. Ze toonen alle het valk-merk met de naamletters C K1). Zeker zal dus het bericht over het te Minden gevonden boekje juist zijn; het boekje moet in 1551 te Amsterdam zijn uitgegeven door Cornelis Kareisen, die het heeft laten drukken bij Steven Joessen, en het heeft ongetwijfeld dat valk-merk vertoond, dat in alle latere uitgaven is nagemaakt. Ook den vorm en den inhoud van het boekje kennen we goed, al is er geen exemplaar van bewaard. We kunnen het bestudeeren in twee reeksen latere drukken, Nederlandsche en Noordduitsche, die alle het karakter van de eerste uitgaaf weergeven, in vorm en inhoud. Deze eerste uitgaaf was ongetwijfeld, als al de latere, een boekje in klein-octavo formaat, van matige dikte. Het zal gewoonlijk gebonden zijn geweest in een slappen perkamentomslag, zoodat een zeeman het gemakkelijk bij zich kon dragen. Het bestond, evenals de oudere leeskaart van 1540/41 uit drie deelen: de algemeene zeekaart, de beschrijving van de Zuiderzee, en het Waterrecht Het was, zooals al de oudere leeskaartboekjes en ook de latere drukken, slordig gedrukt als een echt volksboekje. De letter was de in Holland gebruikelijke Gothische. De tekst was grootendeels die van de oudere leeskaart, maar met aanvullingen en belangrijke toevoegingen, die echter niet van heel anderen aard waren, en literair niet hooger stonden dan de oudere gedeelten. En de houtsneden? Men zou allicht verwachten, van iemand die op dit gebied meesterwerken heeft geleverd, hier iets zeer schoons te vinden. Maar neen, het zijn eenvoudige afbeeldingen voor de practijk; men ziet de kustlijnen, zooals ze zich aan den zeevarende vertoonen, in vrij grove teekening ) Moes in De Amsterdamsche boekdrukkers I p. 203—216. XVI INLEIDING. weergegeven. Zoo geven de latere drukken ze, en de oorspronkelijke prentjes van 1551 zullen wel niet fijner zijn geweest. Toch is ook in die latere copieen van de houtsneden de hand van Cornelis Anthonisz nog goed te herkennen. Op de titelbladen van alle drie de boekjes zien we in al de Hollandsche uitgaven een zeilend schip afgebeeld (zie 1. Schip ontleend aan den plattegrond van Amsterdam 1544. p. XIX en 3), dat sprekend gelijkt op de schepen die op den grooten plattegrond van Amsterdam den voorgrond vullen (fig. 1). Op het kleine, overigens gebrekkige houtsneetje van Helgoland (p. 17) staat een voor anker liggend schip, dat even kennelijk de hand van Cornelis Anthonisz verraadt. De krulversieringen onder den naam Heijlich laat op hetzelfde houtsneetje en op de afbeelding van de kustlijn en de kerken op Walcheren (fig. 2) hebben hetzelfde persoonlijke karakter; en de figuur waarop in den aanvang al gedoeld werd, »om aan die sterren te weten wat die clocke heeft* (p. 175) toont het naamteeken met de letters C[ornelis] T[honisz], dat we op vele van zijne INLEIDING. XVII schilderijen en houtsneden, o. a. zeer groot op de afbeelding van Amsterdam zien (fig. 3). Wat den inhoud van de oorspronkelijke uitgaaf van 1551 betreft, ook dien kennen we door de bestudeering der latere drukken. De algemeene zeekaart en het Waterrecht vinden we onveranderd terug in den hier uit- t^cmals almaar M«>n-.->,nv VL^T. too fet Die ffótööeünirdjfcfjc ï&oien / enöc «"» ~«ppnuurrEcn/otriupt ooit tocJ Too fimürHrh / pnftp innno* r«« ._ ——— ■"•rv> •w *<*v* ««nut uar ittrtl rrrtftlf prr» lP(v»hr> mur, k5•>,-.>. . . ——» •~pw ww»wuui uautill/ tuut 103 tliien naöem tegen geplant 63 looprt öaer Dte Jfcecr nitnop/flaet ter om/enOe Dtc ïoicn otementieet©*» tertrjiio ïoicn ouer chromen» tb (roten muf Die ooöct ft «QotcR/cnrje fjouöt Die Stjooinen ter «eetouer een 2. Halve bladzijde van de uitgaaf van 1566 (cf. p. 34—35). gegeven tekst van 1566; immers ook de platduitsche tekst die niet aan een lateren druk ontleend is, maar rechtstreeks aan dien van 1551, komt er mede overeen. De Zuiderzeebeschrijving echter zal een herdruk geweest zijn van die van 1540/41; we vinden deze terug in de oudere Duitsche uitgaven (1571/73 en 1575). De hier uitgegeven Zuiderzeebeschrijving van den druk van 1566 is eene later gemaakte, waarschijnlijk het eerst in 1560/61 gedrukt. XVIII INLEIDING. Maar eer we onze aandacht wijden aan deze latere uitgaven, en aan den tekst van de leeskaart, moeten we even terugkomen op het leven en het werk van onzen grooten zeekaarten-maker. Met de leeskaart-uitgaaf van 1551 is het werk van Cornelis Anthonisz op dit gebied, voor zoover ons bekend is, voltooid. Van hetzelfde jaar is er in teekening een afbeelding van de stad Weerp, die hij, zooals Amsterdam, ook in eene schilderij heeft weergegeven. Daarna is hij nog eens, denkelijk weer in opdracht van den Keizer, op 3. Naamteeken op den plattegrond van Amsterdam 1544. reis geweest, getuige een fraaie houtsnee in vier bladen (1553): het belech van Terwaen (Thérouanne) gheconterfeyt na tleven. Niet heel veel later is hij gestorven; in 1557 woonde zijne weduwe Geert Jansdochter »in de schrijvende hand op de N. Z. ooster achter burgwal«. De herdrukken en vertalingen van het Leeskaartboek van Wisbuy Bij de leeskaart-uitgaaf van 1540/41 was eene geregelde herziening «alle seven iaer« toegezegd. Zulke beloften worden uit den aard der zaak niet^ altijd vervuld; in dit geval is dat echter vrij trouw gedaan, al heeft de herdruk zich somtijds misschien iets langer laten wachten dan beloofd was. De nieuwe leeskaart met de houtsneden verscheen, zooals we zagen, na tien jaren (1551), en on- INLEIDING. XIX toen te fepleiwnisjmnöiebeff e lailoore/ en is ©t Wealoetnettc karnen gecolt{geert ötemen toeet te otnDen/en cl the rtift op-jiJn ge fte!t/öerl»etc« enoermeeföett met oeei fcljo ne figuetenQaec Upgemaecr.tfft oocfatmen Dier tnoittuCttiac een manoan noheia omme jbtuermanftrjapte leren.iCnno.1561. 4. Titelblad van de uitgaaf van 1561. XX INLEIDING. geveer even veel jaren verliepen, voorzoover ons bekend is, tot op de verschijning van een herdruk. Deze tweede druk is ons eerst kort geleden bekend geworden; de Hof-Bibliothek te Munchen bezit er een exemplaar van1). Het heeft nog niet als grondslag voor deze uitgaaf kunnen dienen; zelfs was het door de ongunst der tijden niet mogelijk den tekst in bijzonderheden met den nu uitgegevenen te vergelijken. Door photografische afbeeldingen van eenige bladzijden is echter gebleken, dat de uitgaaf die in 1560/61 het licht zag (fig. 4), geheel overeenkomt met die van 1566. De Zuiderzeebeschrijving is niet meer die van 1540, die nog in 1551 herdrukt was; zij is tusschen 1551 en 1560 geheel nieuw gemaakt Of deze nieuwe Zuiderzeeleeskaart nog het werk van Cornelis Anthonisz is of van een andere hand, is niet uit te maken. Cornelis Anthonisz was, zooals we zagen, in 1557 reeds niet meer in leven, en de uitgever Cornelis Kareisen was eveneens, in 1554, al overledens). De uitgever en drukker van den herdruk is Jan Ewoutsz die zich omstreeks 1535 als boekverkooper te Amsterdam had gevestigd »in den vergulden Passer« in de Kerkstraat3). Onder zijne uitgaven komen op den voorgrond eene reeks houtsneden van Cornelis Anthonisz (1536— 1544), wat wel opmerkelijk is, daar hij ook zelf een verdienstelijk »figuursnijder« was; hij is de stamvader van een geslacht van houtsnijders en graveurs, die den familienaam Muller dragen. Van 1550 af kennen we ook verscheidene boeken, door hem in 't licht gegeven, waaronder eene reeks valuacie-boekjes van de in omloop zijnde gouden en zilveren munten. Het is heel begrijpelijk, dat een uitgever die zulke practische boekjes met houtsneeafbeeldingen voor den handel leverde, ook op vernieuwing van het leeskaartboek bedacht was. Het blijkt wel, dat hij daarbij geene beschikking had over ■) Zie Her Boek 1919 p. 225. *) Moes, De Amster- dmmsche boekdrukkers I p. 203—216. Cornelis Kareisen is de stamvader van het graveursgeslacht Van Sichem. ) Moes, De Amsterdamsche boekdrukkers I p. 148—179. INLEIDING. XXI de houtsneden van Cornelis Anthonisz; hij zal dus het recht van uitgaaf niet van den vorigen uitgever hebben overgenomen. Het merk met den valk is door hem nagesneden met zijn eigen naamletters in de plaats van die van Cornelis Kareisen, met zijn «vergulden passer*, en met toevoeging van het wapen van Amsterdam (fig. 5). 5. Drukkersmerk van Jan Bwoutz. En zoo mogen we aannemen, dat hij ook al de andere houtsneden van Cornelis Anthonisz heeft nagemaakt; we vinden ze later weer in de uitgaaf van zijn zoon Harmen Jansz Muller. Geen volle zes jaren na de uitgaaf van Jan Ewoutsz verscheen die van 1566, waarvan de tekst hier in herdruk is gegeven met reproductie van al de houtsneden. XXII INLEIDING. Verrassend is het, dat het boekje ditmaal niet te Amsterdam maar te Antwerpen is gedrukt, en wel »in die Cammerstrate bi mi Jan Roelants woonende in onser liever Vrouwen thooren*. Toch is het in der daad een Amsterdamsche uitgaaf. Dit blijkt al uit het vignet met den valk, dat wel de naamletters heeft van den Antwerpschen drukker, maar tevens het wapen van Amsterdam; we lezen het ook achter het Warerrecnr, dat, hoewel hier niet herdrukt, een deel vormt van de uitgaaf: »Item men sal dese zeechaerten oock te coop vinden tot Amstelredam inden Gulden Bybel ten huyse van Heyndrick Aelb recht son boecvercooper*. Het leven en werk van Hendrick Albertsz heeft Moes uitvoerig behandeld in De Amsterdamsche boekdrukkers1); omstreeks 1551 begint zijne werkzaamheid, die doorloopt tot zijn dood in 1574. Zijn winkel was gevestigd in de Warmoesstraat »in den gulden Bijbel*. Tot de uitgaaf van het kaartboekje kwam hij wellicht door zijne betrekking tot de familie van Cornelis Kareisen; hij was voogd over diens kinderen. Het hier uitgegeven boekje, dat hij bij Jan Roelants te Antwerpen liet drukken als gemeenschappelijke uitgaaf — het was èn te Antwerpen èn te Amsterdam te koop —, is een eenvoudige herdruk, maar de houtsneden zijn niet die van Jan Ewoutsz van 1560/61. Het moeten óf de oorspronkelijke van 1551 uit de nalatenschap van Cornelis Kareisen zijn, of weer nieuwe copieën. Tot het laatste mogen we misschien besluiten uit het nieuwgesneden valk-merk (zie p. 182). Nog eene uitgaaf van het Leeskaartboek hebben we nagenoeg compleet: dezelfde drie boekjes, gedrukt by Harmen Jansz Muller, die zijn vader Jan Ewoutsz omstreeks 1570 in den Vergulden passer was opgevolgd. Ze dragen de jaartallen 1579 en 1580, en vertoonen dezelfde houtsneden als de uitgaaf van den vader. Het valkmerk komt tweemaal voor, eens met, en eens zonder het naamteeken I. E. (fig. 5 en 6). Den inhoud kon ik, dank zij de welwillendheid van den eigenaar van het eenige be- ') Moes, De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgevers in de 16e eeuw I p. 217—228. INLEIDING. XXIII kende exemplaar, Jhr. J. W. Six te 's Gravenhage, geheel met dien van de uitgaaf van 1566 vergelijken. Enkele kleine tekstverschillen die misschien eenig belang kunnen hebben, zijn onder den hier afgedrukten tekst aangegeven. Eindelijk bezit de Universiteitsbibliotheek te Göttingen 6. Drukkersmerk van Harmen Jansz Maller. nog een exemplaar van het voornaamste boekje, de Caerte van der zee, in 1588 gedrukt bij Cornelis Claesz te Amsterdam »opt water int schrijfboeckc De tekst is weer geheel dezelfde, met al de landverkenningen, en wel dezelfde houtsneden als in den druk van 1566. De onnoodige ornementhoutsneden zijn weggelaten, ook het valk-merk. XXIV INLEIDING. SBeUeefatte oft m tte$ t^o ftgeiett / x>t§ tat faffm Motmmbbet vtffen darten gtta* gen Dut» citx t>t>cv ïot> tf> t>at fimcsejfeHst 2tov ett!Uc$ vt .ftaro wtoSato f#fjw» «ttj xmo ut tfto ff gtltnfc' »a» aimffet. fetnt tr>ot 6ttwm-»tt0 ttf? toï (« WtbtttirjoSCmïsntem. 1*5}. lm. 7. Titelblad van de platduitsche uitgaaf van 1571. INLEIDING. XXV Deze laatste uitgaaf is een merkwaardig blijk van de vasthoudendheid van de zeelieden aan hun gewoonten. Er bestonden al lang verschillende veel betere zeevaarthandleidingen, en toch zag Cornelis Claesz zelf, die al die grootere en betere werken in den handel bracht, er voordeel in, ook dit primitieve en verouderde boekje nog eens onveranderd ter perse te leggen! Naast deze geheele reeks Nederlandsche uitgaven, die natuurlijk door nieuwe ontdekkingen nog grooter kan worden, bestaan er twee reeksen uitgaven van een Noorddu itsch en tekst: De Seekarte. De uitgevers zijn Johan Balhorn te Lubeck en Joachim Löw te Hamburg. Twee complete exemplaren heb ik er vóór eenige jaren van kunnen bestudeeren, een te Hamburg gedrukt in 1571/73 (fig. 7), bewaard in de Stadsbibliotheek te Lubeck, een Lubecksch van 1575 in de Universiteitsbibliotheek te Kiel. Beide bestaan uit dezelfde drie deelen als de Hollandsche uitgaven, en de tekst is eene letterlijke vertaling daarvan. Alleen de Zuiderzeebeschrijving verschilt van de bewaarde Hollandsche teksten; het is de oudere beschrijving, door Cornelis Anthonisz in 1540 gemaakt en uitgegeven, en waarschijnlijk in 1551 herdrukt Eene vergelijking van den platduitschen tekst met de Nederlandsche toonde hier en daar kleine afwijkingen en toevoegingen. Eene nauwkeurige collatie is echter destijds niet gemaakt en dit was nu geheel onmogelijk. De landverkenningen in de beide platduitsche boekjes zijn copieën naar de houtsneden van Cornelis Anthonisz. De inhoud van het Leeskaartboek van Wisbuy. Zooals reeds uit het hier gegeven overzicht van de verschillende uitgaven blijkt zijn de verschillen van volstrekt geene beteekenis. Voor bestudeering, voor vergelijking èn met de oudere èn met de latere leeskaartboeken is de kennismaking met een van deze boekjes geheel voldoende. Daarom kon de bewerker van deze uitgaaf zich zonder XXVI INLEIDING. bezwaar beperken tot den herdruk van het boekje van 1566 in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen. Hij heeft den tekst, evenals hij vroeger met oudere Hollandsche boekjes (1532 en 1540/41) gedaan had, en vervolgens ook met den Deenschen tekst van 1568, eenvoudig en practisch met hoofdstuk- en paragraafnummers voorzien, en kon zoo over en weer verwijzingen geven van den eenen tekst naar de overeenkomstige aanteekeningen in de andere, en ook hier een register op alle plaatsnamen aan de uitgaaf toevoegen. Door op deze verwijzende cijfers te letten kan ieder zich op elk punt rekenschap geven van het verschil en de overeenkomst tusschen de teksten. Een oppervlakkig, maar over 't algemeen juist inzicht in de geleidelijke ontwikkeling van het leeskaartboek, en bepaaldelijk in de beteekenis van de nieuwe bewerking van Cornelis Anthonisz verkrijgt men zelfs al door bestudeering van deze cijfers alleen, zonder nog de teksten zelve te vergelijken. De indeeling is in hoofdzaak dezelfde gebleven als die van het boekje van 1540/41. Ook hier komt eerst de beschrijving van de Noordzeekust, van Jutland tot Vlaanderen, dan die van de Fransche, de Spaansche en Portugeesche, de Engelsche kusten, en ten laatste de vaart op Noorwegen en naar de Oostzee. Deze volgorde is echter niet consequent volgehouden, herhaaldelijk komen aanteekeningen op plaatsen voor, waar men ze niet zou zoeken. Bij dit vasthouden aan de algemeene indeeling is echter in al de onderdeden wel iets gewijzigd. In sommige gedeelten zien we eene bepaalde omwerking, en overal zijn kleine of grootere toevoegingen. Geheel nieuw is, zooals we reeds zagen, de toevoeging van de houtsneeafbeeldingen. Nieuw bijgevoegd is de inleidende oude tekst, »den Spiegel van der Zee, dwelck overgheset is wt een out boeck«. Een interessant stuk, waarin we een ouden ervaren stuurman persoonlijk hooren, terwijl hij den jongeren de les leest, hun raadgevingen toedeelt, en in tal van bijzonderheden schetst, hoe een stuurman zijn erva- INLEIDING. XXVII i STtfm nm fttliirmttffter nnjhf re hennen/ } bat itjn teegbc ö urmen / cfi opt toefl epnöe Oaet een Ijoogbe ronde oimn/ cfi Daer Saen fittte rftnm on nm m tl ft hnfUAfc* fi te renléV «toe ote nut gno biengnen oouvrupot ooit oan o /100 jón bepbe tnc tapen oufteen/enloopctöd reent tot bi «i/tot öat gfcn otnot bte eerfie 3Ton/ enitc oacr itggfen twee 5Con«en tntgaot. ^^^^^^^^^^^^ Item Sebtrrnortttlter oogfje te Hermen/bat son ke ge bunnen/en op bat rocö epnöe fiaet eenm? öuon Due ffitoatbooger/enbebtelacrrHbteenrontg'jnnpettti oftgbojtit berbebtjtlant/enbe £cfjirmomtaer oogè te lama tmee móten. Mtnetanot. nr^em óp èfmebwot fiaeteen booge groote Tterrh ÜLmeteen ffornpe ^menui opt rorfl epnöe uanöen lanbtvenbcte gbeöerhtmct blauroefcbaüê/enöcöaer (tot een öeenê feupo bp coücn Die RertR/enbe fycör is aen te fien/oft een getaoM liantbuna mare/ cnöe öaer ugglien &ne boogljc bunnen We jtjn rund)/ en Kggben tntmlööcJ nanoen lanöc. Jtcin JfimelanDttolanca Me raaien. 8. Bladzijde van de uitgaaf van 1566 (cfr. p. 26—27). XXVIII INLEIDING. ring opdoet, zijne waarnemingen samenvat en in 't geheugen prent, en zich zoo bekwaamt voor zijn taak. In de beschrijving van de Noordzeekusten zien we al dadelijk dat de tekst van 1541 in 't algemeen wordt gevolgd, maar dat reeds hoofdstuk IV (Helgoland) belangrijk is uitgebreid; ook voor de vaart op Elbe en Weser zijn er uitvoerige beschrijvingen bij gekomen. Voor de Noordzee-eilanden is het verschil geringer. Wel merken we daar herhalingen en abusieve omzettingen op; zoo is tusschen de eilanden eene reeks meedeelingen over de Maas verdwaald (VII, VIII). Belangrijker is de toevoeging, ook op eene geheel verkeerde plaats, van een uitvoerig hoofdstuk over de vaart naar Far-aer en IJsland, en om dit eiland heen (VIII, n—IX, 11). De vaart in de Zeeuwsche wateren is weer eenigszins uitgebreid. In de volgende beschrijving van de stroomen langs de Vlaamsche en Fransche kust (XIX) zijn de oude aanteekeningen in omgekeerde volgorde geplaatst, zonder herziening van den tekst zeiven, waardoor onjuistheden en onduidelijkheden zijn ontstaan (b. v. XIX, 32 en 33). Toevoegingen vertoont de tekst hier bijna niet; daarentegen is dit geheele gedeelte verrijkt met een groot aantal landverkenningen: acht van de Duitsche, twaalf van de Nederlandsche, zestien van de Fransche kusten. Ook bij de Spaansche en Portugeesche kusten heeft Cornelis Anthonisz een zevental schetsjes gevoegd met tekst, en een paar niet onbelangrijke nieuwe beschrijvingen: »het groote diep van Lisseboen* (XXXII, 35), en de kust bij »Sipionen« en het kasteel van »Rottum«, met enkele zeer kleine afbeeldingen in den tekst zeiven («). De Engelsche kustbeschrijving heeft een elftal afbeeldingen met bijschrift, en enkele tekstuitbreidingen. Terwijl dus, in 't algemeen genomen, de beschrijving van de westersche wateren door Cornelis Anthonisz met een groote reeks afbeeldingen verrijkt is, maar overigens weinig uitgebreid, staat het met de beschrijving van de Oostersche vaart geheel anders. Daar vinden we slechts drie houtsneeschetsjes, maar juist eene belangrijke tekstuitbreiding. Nieuw beschreven is al dadelijk (XLI.25 — INLEIDING. XXIX XLII, M) de Noorweegsche kust van Der Nues (Lindesnas) noordwaarts, dan »die cust langhes Noorweghen » (XLV), en weer iets verder bijna de geheele Oostzeebeschrijving (XLVII.u— LXVII). Deze wordt vervolgens plotseling afgebroken door eene korte beschrijving van »die Banck« d. i. de ondiepte in de Noordzee als »de Bree-veertien* bekend; dan meedeelingen over *die gront op Amelantxd. i. de zeebodem benoorden de Noordzee-eilanden. Daarop volgt een hoofdstuk van bijzonderen aard, eene reeks korte meedeelingen over vaarten in verschillende zeeën, alle in den eersten persoon gesteld door den schipper: »ick hebbet gheseylt*. Hebben we hier, zooals niet onwaarschijnlijk is, persoonlijke meedeelingen van Cornelis Anthonisz, dan blijkt wel heel duidelijk dat het hem, bij zijn groote gaven als kunstenaar en cartograaf, aan schrijftalent geheel ontbrak. Er is zelfs geen poging gedaan om samenhang of orde in de korte aanteekeningen te brengen. De volgende beschrijvingen van den coers door de Belt zijn voor een klein deel aan het oudere boekje ontleend. Het meeste is nieuw, en geheel nieuw is wat daarna nog volgt (LXXII—LXXVII), deels Oostzee - coersen, deels aanteekeningen over de westelijke wateren. Aan het slot vraagt de auteur om medewerking door opgaaf van verbeteringen, en dan volgen twee afbeeldingen met tekst: »hoe die maen ontfanghet ende breeckt*, en de figuur »om aen die sterren te weten wat die clocke heeft*, die het naammerk van Cornelis Anthonisz draagt. Ook deze toegift tot de leeskaart heeft opgang gemaakt; de latere zeekaartboeken geven veel uitvoerigere geïllustreerde hoofdstukken over de instrumenten die den zeeman van dienst zijn. Ongeveer dertig jaren lang heeft het leeskaartboek, zoo als het door Cornelis Anthonisz geredigeerd en geïllustreerd was, den zeevaarders bijna uitsluitend als gids gediend, zoo als de beide hiervóór besproken reeksen van uitgaven, de Hollandsche en de Platduitsche, doen zien. Wel breidde ook in deze jaren de stof zich XXX INLEIDING. gedurig uit, wel kennen we uit dit tijdvak nog een paar namen van vermaarde stuurlieden die zich door nieuwe opteekeningen en schetsen verdienstelijk hebben gemaakt, maar zij stelden zich er mede tevreden, hunne nieuwe gegevens, geschreven en geteekend, toe te voegen aan het oude boekje, dat èn bij de vertaling èn bij den gedurigen herdruk niet wezenlijk veranderd en in het geheel niet verbeterd werd, terwijl wel oude fouten bleven staan en nieuwe inslopen. Vermeerderde en verbeterde uitgaven van de leeskaart. Een wezenlijk verbeterde uitgaaf van de leeskaart is de Deensche van 1568, verschenen bij Laurentz Benedicht te Kopenhagen, onlangs door de zorg van Knudsen nieuw uitgegeven1). De tekst is in hoofdzaak eene letterlijke vertaling van het leeskaartboek van Wisbuy, met geringe uitbreiding, klaarblijkelijk gemaakt naar exemplaren van het boekje met geschreven invoegingen. De vergelijkende tabellen die Knudsen in de toelichting geeft op p. 206—228 toonen duidelijk, hoe gering van omvang de toevoegingen zijn. We zien er ook uit, dat ze in verschillende hoofdstukken voorkomen, maar het meest in de Noordzee, de Zuiderzee en de Oostzee. Veel belangrijker is echter de nieuwe illustratie van het boek. De 57 afbeeldingen van het Hollandsche boek zijn bijna alle in iets fijnere houtsnee nagemaakt, maar het Deensche geeft er in het geheel 99, waaronder een aantal zeer groote en met zorg gemaakte. Vooral waar het Hollandsche voorbeeld weinig of geene prentjes had, bij de Nederlandsche wateren en bij de Oostzee, is het Deensche boek rijk geïllustreerd. Nog eene andere belangrijke uitbreiding heeft de leeskaart in deze uitgaaf gekregen, namelijk voorin een drietal compas - afbeeldingen, en aan het slot eene reeks figuren, nuttig voor het scheepsvolk; l) Zie hierover mijne bespreking in Het Boek 1917 p. 241. INLEIDING. XXXI aan de twee prentjes van Cornelis Anthonisz zijn er nog zes toegevoegd. Zoo is de Deensche leeskaart van 1568 reeds de vertegenwoordiger van eene nieuwe ontwikkelingsperiode, en we zullen aan dit tijdvak, tusschen Cornelis Anthonisz en Lucas Jansz Waghenaer liggende, vooral den naam mogen verbinden van Govert WUlemsz van Hollesloot. Deze vermaarde stuurman, uit het Waterlandsche dorp Hollesloot of Holisloot afkomstig, heeft zelf niets uitgegeven, maar na zijn dood zijn twee boeken als zijne nalatenschap in het licht gegeven, bekend als zijn groote en zijn kleine zeevaartboek, die feitelijk ook den tekst van het leeskaartboek van Wisbuy weergeven met vele toevoegingen. Het groote zeevaartboek, waarvan exemplaren bewaard zijn, is bovendien weer veel rijker geïllustreerd met tal van kaartschetsen, en ook met instrumentafbeeldingen. Daar deze laatste met hun bijschriften voor een deel met die van het Deensche boek overeenkomen, ligt de veronderstelling voor de hand, dat ook dit misschien voor een groot deel opgaven en teekeningen van Govert Willemsz geeft Nog een tijdgenoot moet naast dezen genoemd worden, namelijk Adriaen Gerritsz van Haarlem, die eveneens als «vermaard stuurman» genoemd wordt en van wien ook eene uitvoerige leeskaart met landverkenningen en kaartschetsen na zijn overlijden in het licht is gegeven1). Eveneens na zijn dood is op zijn naam eene fraaie «generale pascaerte* verschenen bij Cornelis Claesz, waarvan een op perkament gedrukt exemplaar te Leiden bewaard is'). Voordat de werken van Govert en Adriaen in druk verschenen (c. 1587) was er echter al een boek in den handel gebracht dat al het oudere verre overvleugelde, de Spieghel der zeevaert van Lucas Jansz Waghenaer. ') Zie over de kaartboeken van Govert Willemsz en Adriaen Gerritsz Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen 1910 p. 255, 1911 p. 69; Het Boek 1913 p. 113; 1917 p. 241. ') Zie Burger; in: De Amsterdamsche boekdrukkers en uitgeversin de /6e euw, IV p. 402, n 722. XXXII INLEIDING. Zijn oudste gedateerde kaart heeft het jaartal 1580, het eerste deel van de Spieghel verscheen in 1583. Voor de buitengemeene uitbreiding van de zeevaart in die jaren is het wel kenschetsend, dat naast dit voortreffelijke nieuwe kaartboek, ook die oudere werken nog door den druk verspreid werden, dat het groote zeekaartboek van Govert Willemsz zelfs meer dan eens werd herdrukt, en dat ook het oude Wisbujrsche leeskaartboekje zoowel te Amsterdam als te Lubeck, misschien ook te Hamburg nog weer eens ter perse werd gelegd. Er waren dus altijd zeelieden die' op den ouden bekenden gids nog het meeste vertrouwen hadden. C. P. Burger Jr. DIE CAERTE VANDER SEE 1566 banfter fbtt om ooft f noe meft te kvlm/enoc tg uan »cbrftc ptlootö/ enöe ttst öitaloer befle vffaerten jgtytramgtett btemen toeft temnOen/rnöcrlfheruQ optujn $;fflrif/Berin* tert/enbe orrmrer bert/met oeel frljoone Jrtgurrrn Dart bp0tina?chr.<6nöt oorh faJinrn bttrtn otnOtn/toat tin f¥laii nan noo&t te/omme ^nierman* ttbap te keren, JCnne. i s 6 6. TOT DEN LESER1). Eersamighe leser, in dese caerte suldy vinden noch den spiegel vander Zee, voor alle ionge Schippers oft stuermans seer profitelijck. Item noch hoe ende in wat manieren hem een Stuerman ende een Lootsman behoort te hebben om te seylen Oost ende West, ende van Noorweghen ende die noort cust van Ingelandt, die Wielinge in te seylen, Bertaengien ende Vrancrijck ende sommighe hauenen van Putouwen, ende dat coers van Kiliaerts, ende dat coers dweers ouer die Zee, die ghetijden van Poortegael. Die hauenen lancx die custen van Spangien ende Poortugael. Die getijden lancx die cust van Yerlant. Die hauenen lancx dye west cust van Engelant. Ende die diepte langes Engelant. Dat coers van Dansick, ende nae Rijghe, Reuel, Godtlant, ende van die Belt etc. Met schoone Figueren daer by ghestelt om kennisse vanden landen te hebben. Den verstandighen tot eenen spiegel. Ende den dwasen tot een verachtinghe. Vaert wel Al woude een Mensche nae sinen wensche lange leuen, Als hem dye doot daer wt stoot, wat heeft hy dan bedreuen? Niet! ') ontbreekt geheel in 1579. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 5 IA21 DEN SPIEGHEL VANDER SEE. Hier begint1) een boecxken ghenaemt den Spiegel vander Zee, dwelck ouer gheset is wt een out boeck, ende dat seer schoon ende pröfitelijck is voor Zeeuarent Volck, ende sonderlinge voor die Jonge Schippers oft Stuermans, hoe dat si haer sullen houden*). Item ten eersten willen wy ontdecken die ghebreken ende die onwetenheyt van sommige Stuerluy, ende waer by dattet toe coemt, dat die cunt ende die wetenschap vander Zee so cleyn is, ende verduystert wert ende te niet gaet, dat coemt by dat zeeuarende Volck, dat si in haer Ionge dagen ghewent zijn tot rebelheit ende onachtsaemheyt, tot drincken, tot spelen met Troefspel of met Teerlingen, of si brengen haer geit int Bordeel, also datter veel zijn, die haer huer ende geit onduechdelicken wech brenghen ende gheuen hem tot cleynicheyt, gelijck die Rabauwen, oft tot Schuymen, oft tot Potboeuen, die achter lant loopen ende en achten niet op enige cunt oft wetenschap te leeren, die hem soude dienen tot Stuermanschap, die een yegelijck van noot is te weten, eer si Stuermans mogen werden. In voorleden tyden plegen die oude Zeeluy die ionge Bootsluy te leeren die getij-/V.;den te rekenen, wat maen dat hooch water of leech water is8) in dese landen oft in hauen, ende oock in ander landen ende hauenen, ende oock die coersen lancx der Zee, ende vant vallen ende loopen van die stroomen, ende vande ghedaente ende diepten vande gronden, ende om landen te leeren kennen, hoe hem dese landen oft ander landen op doen, ende hoe die landen stereken, ende hoe *) 1566: bebint. *) »Hier begint I— houden* ontbreekt in 1579. ') 1579: hooch of leech water maeckt. 6 DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. die landen van den anderen liggen, ende hoe die hauenen ende eylanden van den anderen liggen; ende om die conde te weten ende te leren, soo pleghen sommige ionge ghesellen hem daer toe te gheuen, om dese conde te leeren; maer nv ter tijt en wert daer niet veel op ghedacht om te weten of te leeren, ende als si comen tot haer laren ende willen voor Stuerman varen, soo en zijn si in dese dinghen niet versien, want si hebben hier1) luttel in haere iuecht hier op ghedacht om dat ghene, dat hem van noot is te weten, ende dan ist een out hont quaet bassen te leern, ende ist dat hem yemandt wat onderwijsen wil, van ghetijden te rekenen, ende van coersen, ende van loopen ende vallen, ende wandelinge van stroomen, ende van diepte ende ghedaenten van gronden, ende van kennis van hauenen ende landen oft streken van kusten oft van voorlanden, of eenige ander cunde of Stuermanschap, diemen hem onderwijsen of leeren wille, dat versmaden si ende begheckent. Sy laten hem duncken, dat se wijs zijn in dese sake, om datse lanck byder Zee hebben gheuaren. Het is waer, hanteren doet leeren. Maer menich Man sent zijn Kinder wt te Louen oft Parijs om te leeren, IA 3] maer sommige reysen te Mastricht op die Maes ende werden clerck van dues aes, en comen te boefdynus2) weder thuys. Ende Also sent menich Man zijn Kinder ter Zeewaert, om dat si haer broot sullen leeren winnen, om int eynde schipper of Stuerman te worden. Maer nv ter tijt isser veel, die hem gheuen tot rebelheyt, als voor gheseyt is. Sy moghen sien in haer boecken, wat in dat Troefspel of opten teerlinck staet gheschreuen, ende wat si in die Bordeelen ende inde Tauernen hebben be- ') hier ontbr.in 1579. ') 1579: boesuynis. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 7 dreuen met vloecken, kijuen ende vecht en vrouweren, drincken ende Sweren. Het waer wonder, datmen so Stuermanschap soude leeren. Ende bouen alle dese ongeleertheyt, so versmaden si, ende schamen hem te ghebruycken dat ghene, dat hem seer behulpelick soude sijn te wesen, die schriften vander Zee te ondersoeken, daer hem die alderbeste Piloten of Stuermans mede behelpen, want de alder cundichste Stuerman, diemen vint, die en schamen hem niet te voeren Caerten ende haer selfs compassen, Lootlijndt, want si hebben cunt ende lering lief, ende dander ongeleerde verachten alle schriften ende lering. Maer als si dan beginnen voor Stuerman te varen, so slachten si eenen Timmerman, die zijn ambacht niet wel geleert en heeft. Want als hy een groot werc begint, so en ghelooft hy zijn eygen maet niet, want hi en heeft dat niet recht geleert. Oft gelijck een schriuer, die niet schriuen en can, die geeft die pen die schuit; also doen ooc die ongeleerde Stuerluy, si en geloouen haer coers noch compas gheen van beyen, om dat1) fv.] zijt niet en hebben gheleert (also die schrift seyt), soo is die ongeleertheyt een Moeder van alle dwalinghe. Ende een leeraer seyt: Hy en beuoeldt8) een Mensche tot gheen dinck bequaem, dye van hem seluen niet en weet, ende van een ander niet leeren en wil. Hier is nv gheseyt vande ongheleertheyt, ende war by dat*) toe coempt, dat die cunt ter Zeewaert met sommige stuermans so cleyn is ende te niet gaet. etc. Noch so willen wy7 schrijuen, hoe ende in wat manieren datmen cunt ende Stuermanschap behoort te leeren. Hoort inden eersten van getijden te rekenen oft eenighe ander cunt, het waer hem seer profijtelick, dat hy *) 1566: da. ') 1579: beuindt. *) 1579: dattet 8 DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. conde lesen ende schrijueh, om die Caerten vander Zee door te sien, wat daer in staet gheschreuen, van ghetijden, van coersen, van streken van custen, van loopen en wandelen ende van tvallen van stromen, ende van diepten ende ghedaenten van gronden, ende waert dat daer yemant waer, die getijden oft ander cunt wil leeren rekenen, die moeste al die ghetijden, die ouer een comen, setten by een, ende van coersen ende spreken1) van landen, ende .van uallen van stroomen desghelijcken, om van buyten te leeren, alsmen die Cisioanus op die vingeren rekent, want een Man, die veel goude penninghen ontfangt, die heeft een gout ghewicht, ende onder aen dat lidt van goutghewicht, daer staet een schrift, hoe menigherley penninghen datmen met een ghewicht mach weghen; alsoo plachmen die ghetijden te leeren rekenen, want sommige oude Stuerluy weten hier een weynich af te seggen, ende alsoe veel alsmen IA 4) vint Herwijc, Barwijc, Abberdaen, Swiers, Hanton ende Santwijc en Walrauen, zijt maeckt8) al een getijde; Enchuysen ende Buysen, Eyder ende Heuer, die Elf en Tswijn valt gelijck in; in alle dese twaelf oft derthien verscheyden hauenen maect al een ghetije: suyden ende noorden Maen hooch water, ende o. ende w. Maen leech water; ende alsmen die Caerten door wil sien, soo salmen noch veel meer desghelijcx vinden, ende van Coersen, van Custen desghelijcx, ende ghelijck die cust van Pomeren ende die cust van Vrieslant ende Vlaenderen, ende die west cust van Engelant hebben by na een streken8), ende so zijn daer oock som coersen, die ouer een comen, als van Vinstersteer nae Engelandt, ende wt die ') 1579: streken. *) 1579: si maken. ') 1579: eenen streek. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 9 Hoofden na Trijf1), ende van Godtlant na Dagheroort, ende meer ander desgelijcx; ende als men al dese coersen [ende] streken van custen ende alle die ghetijden, die ouer een comen, elck byden ander gheset zijn, so zijnse veel bet te onthouden, ende als glïy die ghetijden wel weet te rekenen ende dïe coersen wel weet, ende dat wel2) onthouden, so moetmen wel toesien voor sommige fauten, die daer onder loopen, want het is wel ghebuert als dat daer condige Stuerluy zijn gheweest, die souden stoppen lancx die cust van Engelant oft lancx Vlaenderen, dat si haer ancker8) lieten toe gaen ende verlorent, want den stroom was wel een vre lanck door ghebroken oft meer, want si en wisten hem voor alsulcke niet te wachten; ende voor sulcke fauten te wachten, so salmen weten, als die Son in Ghemini is ende Cancer, dat is in een van die hoochste teykenen, dat si hooch gaet, ende also [v.] gaet die Son oft Maen langher van dat o. n. o. tot oost suyt oost, dan si gaet vant suyt oost tot s. w., ende om dit onderscheyt te weten int claer, soo machmen dit best beuinden int lest van Mey oft int eerst van Junius, als die Maen een quaertier out is, soo behoort die Son ende die Maen acht streken verscheyden te staen, ende omtrent acht vren, als die Maen een weynich bouen der aerden is van dat laeste quartier, soo sietmen die Son ende die Maen binnen vi streken nae aenden ander; op ten selfden dach omtrent drie vren naden middach, soo sietmen die Son ende Maen buyten thien streken veer vanden ander, ende op dien selfden dach, als die Son onder wil, soo sietmen die Son ende Maen binnen ses streken na aenden ander, so dat voorgeseit is; nochtans hout ') 1579: Rijft *) 1579: dat wy wel. ') 1566: acnker. 10 DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. die Son ende die Maen haren naetuerlicken ganck int firmament, ghelijck op ander tijden; maer omt compas te sien ofte peysen1), soo beuintmen dese fauten, dat doet, dat die Son ende die Maen rijsen ouer dat enyde8) van die streken, ende smiddaechs gaetse by die pin ouer, ende tsavons soo daeltse ouer dat eynde van die streken, ende daer coempt8) die Son oft die Maen ouer lancx aent suyt o. ende vant s. o. tot suyt w. ras;1 want eer dat die Son suyt o. ten o. is, soo sal die Clock neghen slaen, ende die Son sal ouer suytwest ten westen wesen, eer dat die Clock drie slaet; daer om moetmen wachten voor twee contrarie fauten op eenen dach, als die Son of die Maen haeren hoochsten ganck heeft, ende voor fauten van coersen [AS] daer moetmen seer voor wachten, want hedt ghebuert dagelicx, dat een schip seylt door die Zee met een ras vaerweer ende met een hol Zee, ende men dan niet wel toe en siet opt stueren oft dattet qualick gestuert wert, soo leyt dat Schip veel tijts een streeck of twee bouen of beneden zijn coers, ende dan veer te seylen4) dat maeckt een groote faut, om wel te veruallen; ende die alder cundichste Stuerluy, diemen vinden mach, die moeten hem wachten voor een bedriegelick ende verradelick ende die slichte faut, want het is dicwijl ghebuert (ende tis te besorgen), dattet noch dick gebueren sal, ende dat daer condige Stuerluy zijn gheweest, die haer cunt wel hadden, ende setten een vast coers. Maer sommige quade hoofden zijn daer gemeenlick onder den hoop, die altijt anders raden dant behoort, ende wijten altijt dat quaet den Stuerman, hoe dattet een Stuerman maect, si willen altijts anders, ende maken dat volck ') 1579: peylen. s) 1579: eynde. *) 1566: comept. *) 1579: seylen ende. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 11 vroet, dat die Stuerman een quaet coers gaet, ende valt daer yemant met hem toe van die ouerste vanden schepe, so maken si een muterie int heimelick, ende wanneer dat die Stuerman een weinich wt die wech is, oft dat hi eedt of een weynich slaept, so setten si dat Coers na haren sin, ende alsmen dan qualick verualt, so moet die Stuerman die schuit hebben, ende alst aldus gebuert, so is die Stuerman bedriechlijck gestolen zijn eer ende zijn kunt, want hy en weet niet, waert hem mach liegen, ende ist by geual, dat dan dat Schip daer en bouen verloren wert, so moet die Stuerman zijn leuen lanck die schande hebben; door1) dese faute zW moeten si hem wel wachten. Ende ist dat yemant Lant wil leeren kennen, ter wijlen dat hy ionck is, so mach hi dat vernemen, als hi tot enige hauen seylt wt dese landen oft wt ander landen, so mach hy die landen wel besien aen beyde siden, wat daer opt lant staet, ende hoe die landen ghedaen zijn; ende als hy een stuck buyten die landen of hauen is, so mach hi dat lant noch bet sien, hoe dat lant zijnen afganck neemt, ende alsmen datlant van beneden niet meer sien en mach, so machmen inde Maers loopen, so siet ment noch bet af, ende also te besien; ende dat te onthouden, so machmen landen leeren kennen, ende alsmen eenige eylanden siet, so nachmen desghelijck doen, ende als ghy seylt oft laueert al lancx eenige landen of custen, so doet desghelijck, ende alsmen dubbelde of drie dubbelde landen siet, so machmen die oock besien, wantmen siet dubbelde landen dat veerste eerst, ende alsmen wt sulcken landen seylt, so sietmen dat veerste lest, ende sommige landen hebben dub- ') 1579: voor. 12 DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. belde landen oft oeuer landen tot sommige plaetsen, ende tot sommige plaetsen met sulcx ende ander sulcke1) moetmen acht op slaen, waer datmen coempt inde Ooster Zee, Noorwegen, oft Vrancrijck, Bertaengien, Poortugael of Spaengien, oft eenighe ander landen, diemen siet, daer moetmen acht op slaen, salinen landen leeren kennen, ende die landen toonen hem, nae dat weer is, ende somtijts talder hoochst, alst schoon weer is, somtijts leytet oft sincken woude; nae dat weer is, daer na doet hem dat lant op, alst quaet ghesicht, oft by sicht, oft doncker, oft IA 6] mottich ander quaet weer is, soo zijn die landen of hauenen quaet om kennen, daer om moetmen die landen wel besien, omtrent die hauenen by die wateren, want alst noot ende last is, soo moetmen herde byden lande wesen, salmense kennen; daerom mach een yeghelijck wel toe sien, en leeren alsulcke dingen, als yoorgeseyt is, dat haer seer van noode is. ITEM HOE ENDE IN WAT MANIEREN DAT HEM EEN STUERMAN ENDE EEN LOOTSMAN BEHOORT TE HEBBEN.2) Item also als voorgeseyt is van sommighe Stuerluy ende van haer ongeleertheyt, daer door dat schade ende schande comen mach, so ghebueret somtijes, als si comen voor eenighe gaten oft hauenen, dat Lootsmans water is, so hebben die sommige een ydel houaerdie, die hem "niet van nooden en is, ende daer door dat si selfs schade ende schande criighen moghen; want die sommighe willen in gheenderwijs, als dat die Schipper een Lootsman soude hueren, want si willen selfs die Man ') 1579: niet sulcx, op al dese. ') 1579: houden. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 13 wesen, daer si gheen baet af en hebben, dat hem onbehoorlijck is te doen, want die alder condichste Stuerluy, diemen vindt, die begheeren wel een Lootsman te hebben, want si hebben haer eer ende Reeders ende Coopluy goet lief. Ende een Schipper en wil somtijts gheen Lootsman hebben, dat hem nochtans inde Waterrechten verboden zijn1) te laten, of hy wil een Lootsman so weynich gheuen, datte *) alte cleyn is, ende om sulc-ZWken saken zijn daer veel costelicke schepen verloren; ende die Lootsluy hebben hem somtijts ooc qualic met die Schippers, ende ist dat die Schipper een Lootsman huert, so zijn sommighe Stuermans8) gram en loopen wt te wech ende en willen niet toesien, want si dencken, dat si daer door vermindert zijn, want dit is een groote cleynheyt. Aldus ist ghebreck aen alle canten, dit coempt door ongeleertheyt, si en weten van die perikelen niet, aldus isser van noode een behoorlick onderwijs tusschen die Schippers ende Stuermans ende Lootsmans om te salueren schip, lijf ende goet. Inden eersten so behooren hem die Lootsluyden te reguleren tot behoorlicke ende tot redelicke dingen te gebruycken tegens een Schipper, ende als een Lootsman hem redelic heeft tegens een Schipper, so behoort een Schipper niet onredelick te wesen ende hueren eenen Lootsman, want die water rechten also ghebieden, ende die Schipper en behoort die Lootsman niet te liegen, hoe diep dat zijn schip gaet, ende als een Lootsman in een schip coempt, so behoort hi te sien, oft die anckers claer zijn, ende oft die lootlijnt te rechte gemerct is, ende of dat seyl wel te punct staet om dat schip te wenden, ende voort meer*), ') 1579: is. ') 1579: dattet. *) 1566: Stuermas. 4) meer ontbr. in 1579. 14 DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. so behoort hi hem te wachten voor die can, ende die Stuerman behoort so dat Schip te regeren, want hi weet zijn manieren, ende niemant en sal een Lootsman veel vragen, als si ontrent een gat zijn, want hi behoort sorch te dragen voor schip ende voor goet om dat gat wel te vaten ende die stro omen wel te cauelen om te schouwen die periculen, in dien dat de Schipper ende die stuerman ende die IA 7] Lootsman hem qualick ghebruycken metten anderen, soo staet Reeders ende Coopmans goet in grooten perikel, want daer door is in voorleden tyden menich costelick Schip ende goet verloren; alsoo alst hier voor gheseyt is vande ongheleertheyt van sommighe Stuermans, ende van quade fauten, die daer door comen, ende van die bedrochlicke fauten, so machmen1) ooc schriuen van dye beclaghelike fauten, die daer spruyten wt die ongeleertheyt ende wt die rebelheyt vander Zee, dat alte seer te beclagen is, ende dat behoorlick is te straffen met iusticie, want daer door heeft menich reeder ende coopman groote schade gheleden, alst wel kenlick is, want8) als datter nv ter tijt veel Schippers zijn, ende hueren lichtelic een ongeleert Stuerman, ende die sommige maken een Stuerman van zijn Swagher of zijn Broeder of susterlinc, of een ander neef, si setten malcanderen voort ghelijck oft so behoorlic waer. Maer aldus wert reeders en Coopmans goet geacht, ende die ghemeene Stuerman gheuen hem die meeste helft tot droncken drincken ende ander rebelheyt, ende op dye leste vre, als die schepen tseil gaen, so comen die droncken Stuerluy tschepe, dol gedroncken gelijc een swijn ende en connen in eenen dach of twee niet ') 1579: ende quade fauten, so machmen. ') want ontbr. in 1579. DIE CAERTE VANDER SEE. INLEIDING. 15 tot haer seluen comen, ende dan wert tschip ende goet onbewaert, ende door sulcke ongeachtsaemheyt ende versuymtheyt is menich schoon ende costelic schip ende goet verloren, want het kenlick is, als dat daer scepen zijn gheseylt van Reuel ende zijn verseylt1) ende verloren, eer dat si tot Dageroort zijn ghecomen, door versu-zWmenis ende ongeachtsaemheyt ende rebelheyt, ende zijn ghebleuen ende verloren, die een op Roge, die ander op Woedesholm, die derde op Sibernes, ende van Rij des ghelijcx dien8) op Domisnes, die ander op Oesel; ende tot ander desghelicx wt die Sont na Schagen die een op Anout, die ander op Lesou, die derde op Nijninck3), ende wt Hollant ofte wt Zeelant na westen desghelijcx op Goych4) op CalisTlnde van Westen desgelijcx achter Engelant, ende op Bertaengien, ende meer ander plaetsen, daer Schepen verseylt ende verloren zijn door onachtsaemheyt ende door rebelheyt; daer om is voorgeseyt, als datmen dat ouerste van dat lichaem soude reinigen, alsmen een ordinantie byder Zee soude maken, want onder die Schippers ende Stuermans is dat meeste ghebreck, want si brengen menich schip ende goet wech door haer versumelheyt ende rebelheyt ende onachtsaemheyt; daer om is dit van die Stuermans gheseyt ende heb ondect haer ghebreken, ende door een goet onder wijs ende leeringhe so hebbe ic haer dat beste vermaent tot op een ander tijt, soo sal ick door die gracie, die Godt die Heere my ghegheuen heeft, dit selfde verbeteren. Hier mede vaert wel. *) ende zijn verseylt ontbr. in 1579. ') 1579: deen. *) 1568: Nidinck. 4) 1568: Godinck. I. DIT ZIJN DIE SEUEN EYLANDEN VAN JUTLANT. 1. Wtholm, Ameren, Sil, Rem, Maenou Fanou, Numinck. [1541, l,i; 1568,4,i]. II. BOUENBERGEN. 1. Item van Bouenberghen totter Elue streckt dat lant noort noort west ende suyt suyt oost, ver-/A«/scheyden xxxviij mijlen, ende maeckt vol Zee in alle1) hauen ende op Jutlant suyden ende n. maen. [Seeb. ll.is; 1532,2,ï; 1541,2,ï; 1568, 5,i]. 2. Item Bouenbergen is een vlacke lange berch, ende daer staet eenen Toren opt suydt eynde, ende bi noorden dat noort oost eynde staet mede een hooge Toren, ende daer af sijn hooge ruyge duynen, oft roecken hoys waren, al hen tot die Holms; ende dat coers is van Bouenbergen tot die Holms n. n. oost ende is verscheyden acht mijlen. [1541,38,16; 1568,5,2]. 3. Item dat Rijf streckt tusschen Bouenberghen ende die Holm west in Zee, oft daer omtrent. [1541,38,17; 1568,5,s]. 4. Item tusschen Bouenbergen ende die Elue op alle hauens omtrent s. ende n. maen vol zee. [Seeb. 11,is; 1532,2,i; 1541, 2,1; 1568,5,i]. Ut DIT IS DIE VRIESLANTSE SIDE. 1. Item die cust van Vrieslant strect oost n. oost ende west suytwest. [Seeb. 11, u, 1532,3,1; 1541,3,i; 1568,6,i]. *) 1541: aldese. DIE CAERTE VANDER SEE. III—IV. 17 2. Item die Eyder en Heyligelandt liggen aenden anderen oost ten noorden ende west ten suyden, twee cleyne kenningen. [Seeb. 11,3; 1532,3,3; 1541,3,2; 1568,6,3]. 3. Item Rijpen leyt van Heyligelandt noort oost ten noorden, twee groote kenningen. [Seeb. 11,4; 1532,3,4; 1541,3,3; 1568,6,4]. 4. Item Heyligelandt ende der Schillin1) liggen vanden anderen noortoost ten oosten ende suytwest ten westen, verscheyden drientwintich mijlen8). [1532,4,i; 1541,4,i; 1568,7,ij. 5. Item die suyt hauen moechdy in seylen op vijf vadem. [1532,4,2; 1541,4,2, 1568,7,2], 6. Item Heyligelandt en suldy niet nader coemen van buyten dan op ix of x vadem, bi noorden, want van8) die steen tot sommige plaetsen ist seuen vadem diep. [1532,4,3; 1541, 4,3; 1568,7,3]. W IV. DIT IS OM HEYLICH LANT TE SEYLEN. 1. Item van Heylige lant tot die Elue suydt ten oosten, twee kenninghen. [Seeb. 11,.,; 1532, 4,5; 1541,4,4; 1568,7,4]. 2. Item die wil setten onder Heylighelant ende die coempt van by westen, die en come *) 1579: der Schellinghen. ') 1568: IX smaa kiendinger. *) 1541: aen; 1568: aff. Die Caerte vander See (1566). 2 18 DIE CAERTE VANDER SEE. IV. Heyligelandt niet naerder van by westen dan thien vadem, also lange als ghy die Monick ende dat hooge Clijf doorsiet, ende seylt dan vrij nae dat Suytlandt toe, op vier of vijf vadem naetlant. [1568,7,s]. 3. Item als dat clif s. w. of w. s. w. van v leit, ende Scholuerhoec n. o. van v leit, daer is die beste reede op iiij of v vadem, schoon witte grondt; neuen Scholuerhoec ist oock schoon gront om te setten. [1568,7,6]. 4. Item als dat Werck suyt oost ten suyden van v leyt, so zijn die marcken ouer een. [cfr. 1566,6,8; 1568,7,?]. 5. Item als Mensen suyt van v is, so zijt ghy open voor die Weser. [cfr. 1566,6,9; 1568,7,.]. 6. Item als die caep op Rottem suyt oost ten oosten van v leyt, soo siet mense ouer een. [cfr. 1566,6,12; 1568,7,io]. 7. Item alm ^Borkum Toren suyt van v leyt, so zijt IBl] ghy open voor die Ooster Eems. [cfr. 1566,6,io; 1541,4,17; 1568,7,n]. 8. Item als Juster Toren noortoost van v leyt, so zijt ghy binnen die beyder Juster reuen, [cfr. 1566,6,ii; 1568,7,12]. 9. Item als die bakens op Schirmerinck Ooch oost suytoost van v leyt, soo sietmense ouer een. [cfr. 1566,6,is; 1568,7,13]. 10. Item van Rosbaken nae dat baken in die Meme suytoost ten oosten, ende neempt den slach vant suydt lant op seuen oft acht vadem. [1568,9,6]. 11. Item van dat baken op die Meme nae die ton op die Oeest oost ten noorden. [1568, 9,7]. 12. Item van die ton op die Oeest oost ten noorden, ende hebt*) dat noortlandt tot die Stoer toe. [1568,9,s]. 13. Item van Heylighelandt nae die Elue ') 1579: als. ') 1579: hout. DIE CAERTE VANDER SEE. IV—V. 19 suydt oost ten oosten, verscheyden twee kenninck. [Seeb. ll,s; 1532,4,5; 1541,4,5], 14. Item als ghy seylen wilt op die Elue, ende van by westen aen soecken wilt, ende1) soo loopt op veerthien vaedem aendt suytlant, ende die Elue is vijfthien vaedem diep ende is steeck gront. [Seeb. ll,e; 1532,4,8: 1541,4,6; 1568,9,io]. V. DIT IS HET COERS NAE DIE ELUE TE SEYLEN. 1. Item als ghi op die Elue seylen wilt, soo brenghet dye Cape en dat Nieuwe Werck ouer een, soo sult ghy die Schoer Ton vinden. ende die Schoer Ton2) nae die Ton vant nieuwe g«uï u. xen n., saueit altijt v stroomen, want die vloet valdt ghemeenlick o. ten s. in; dan soo loopt naet noortlant vi oft vij vaedem, dan soo valt si [v.j dat nieuwe gat in di eerste Ton, ende dat Werck suyt ende noort, ende by die eerste Ton ist diep vijftehallef vadem, oft daer omtrendt; houdt die Ton aent stuerboort, ende na die ander Ton oost ende west soo noordelick*); hedt Werck leyt van die ander Ton suydt west, ende is diep vijf oft ses vadem; voort nae die derde Ton oost suytoost wel soo suydelick in, ende het Werck van die derde Ton suyt west ten suyden, daer is diep water, seuen oft acht vaedem neuen die Ton; voordt nae dye vierde Ton oost suytoost, ende het Werc leyt s. w. ten w., ende die vierde Ton leyt dicht ande nieuwe gronden, ende die nieuwe gronden zijn schoer, want die nieuwe ') ende ontbr. in 1532 en 1541. s) 1579: Ton leyt ant suytlant, voort van de Schoer Ton nae die ton. ") 1579: oost in wel soo noord. 20 DIE CAERTE VANDER SEE. V. gronden ligghen drooch opt leechste Water; dan als ghy wter Zee coempt, moecht ghijt loden op vijf oft ses vadem van die voorschreuen tweede Ton hen tot die Rosbacken toe sonder eenich onderseylinghe, houdt altijt hedt suyt landt; voordt van die vierde Ton nae dye vijfte Ton suytoost, ende die vijfte Ton leyt ten eynde die nieuwe gronden, ende als ghy die Molen int lant Cruyskerck ouer een hebt, soo ghi zijt1) ghepasseert die nieuwe gronden; dat Werck ende die vijfde Ton ligghen vanden anderen west suyt west wel soo suydelick. 2. Item een Schip, dat van by Westen coempt, ende die wil wesen op die Elue, ende hy heeft eenen suydelijcken windt oft een west suytwesten windt, die loopt aen dat suytlant op twaelf vadem, soo veer als hi dat suytlant leyden wil om die Elue, want als hy beneuen die Elue is, so moechdij tsuytlandt leyden op seuen oft acht vadem, ende die diepte van die Elue is vijftien [B2[ vadem, ende die seuen ende acht vadem van dat suytlant moechdy leyden alsoo langhe, als dat Werck suyt oft daer omtrendt van v is, ende wijckt dan noorden nae die Ton van dat nieuwe gadt; van die vijfste Ton nae die seste Ton suyt oost ten suyden; soo langhe als ghy by die seste Ton sijt, soo siet ghy een Molen, ende een swarte hoochte, oft een Huys waer, indt landt te Halen; als dye Molen by oosten dat Huys staet, soo zyt ghy binnen die Roston, ende voort oost ten suyden nae die Rosbaken; als ghy neuen Rosbaken zijt, soo staet daer int landt te Halen een cleyne Kerck met een cleyne spitse Toren; als dye kerck coemt ouer een lant Huys oft een Cabel lanckte by Oosten Retsebetel, soo zijt ghy by dat Rosbaken; dan l) 1579: zijt ghy. DIE CAERTE VANDER SEE. V—VI. 21 ghaet suydtoost ten oosten op nae die Moen, ende houdt dat suytlandt op seuen oft acht vadem oft neghen vadem, soo lange als tot1) daer coempt loopen van by westen toe een scharpe Toren ende loopt voorby twee Thoornen, die op eenkerchof staen int Lant te Halen, ende heeten Oldenbroeck; ende als dye eene Toren soo voorby Oosten coempt, daer staen een coppel Boomen; als die Toren coempt in die Boomen, soo zijt ghy Romarder plaet ghepasseert, ende dan gaet oost nae Brunsbuttel, ende dan hout lieuer dat noortlant op vijf oft ses vadem, niet het süytlandt, om Pelgherem lant wille, dat sult ghy onder seylen. [1532,4.91541,4,?; 1568,9,n]. 3. Item moghet ghy doen, soo houdt dat noortlandt hen tot Billenborch toe; als ghy tot Billenborch coempt, so houdt noch dat noortlandt op seuen oft acht vadem, ende gaet oost suyt oost in, alsoo langhe als2) M Kugeroert, so hebt ghy dat oostlant, soo moet ghi wat suytlicker op na Stader landt. [1568,9,12]. VI. DIT IS DAT COERS NAE DIE WESER TE SEYLEN. 1. Item die van westen coempt ende wil op die Weser met eenen noortwesten oft noort noortwesten windt, die come Wangeroghe niet naerder dan x vadem, ende gae dan aent oost, soo langhe dat hy die wterste Tonne siet, dan soo leyt daer een sant aen bacboort ende heet die Mitplaet, die leyt op een hooch water niet dieper dan twee vadem ende leyt open voor die Weser; dan van die Ton nae die ander Ton oost. [1568,10,i]. 2. Item oft die windt waer suylick, soo ') tot ontbr. in 15?9. ») als ghy Staden brengt in die Bomen van Rugeroort. 22 DIE CAERTE VANDER SEE. VI. neempt dye slach van Wangeroge op viii of ix vadem. Dan wacht v op die acht vadem, dat ghy die steen balghe nyet onder en seylt, soo langhe dat Wangeroghe leyt suyt west van v ende Menser Kerck suyden ten oosten; dan coempt ghy by die buytenste tonne. [1568,10,2]. 3. Item Menser Kerck is jJÖCfiferTJrrth. een platte Kerck sonder /CSSSSS^Kj^ Toren, ende leyt in Vrou- den; als ghi dye ix vaedem crijghet, dan wacht v voor dye Wester Weser, dye gaet ix vaedem in, ende gaet door inde Jade, dat droochste is twee vaedem in die Wester Weser; van die ander Ton nae die derde Ton oost, soo leyt Mensen van v s. ten w. [1568,10,3]. [B3] 4. Item vande derde ton naet hooft vant Roode Sant is dat coers oost wel soo noordtlic, kauelt altijt v stroomen; daer leyt dan Mensen van v suyt suytwest, ende die baken, die daer staet op die Witte Grondt oost suytoost, die moet ghi aen bacboort laten staen; van daer opt1) ront Roode Sant nae die ton oppet Coers is dat coers suytoost wel so suydelick, ende is daer diep neghen, thien oft elf vadem. [1568,10,4]. 5. Item van die ton opt Coers nae die ton op die Stert van die Bollensiel ist coers suydtoost wel soo oostelick, als ghi die ton om lijt*) van bollensiel, so set v coers aent suyden aent westlandt, daer staen twee baekens op. [1568,10,5]. 6. Item als ghi by dat ander baken coempt, soo is daer goede reede op eenen westen wint. [1568,10,6]. *) 1579: van de Ton opt. ') 1579: sijt. kens lant; van die wterste Ton nae die ander Ton oost, soo leyt Mensen van v suy- DIE CAERTE VANDER SEE. VI. 23 lange moetöc 7. Ende Langwoerder Kerck leyt in Botiaerlant, ende wilt ghy voort aen, soo set v coers suydtoost nae die ton opt viacKe, als ghi die ton binnen ziit. soo neemt dip slarïi vant westlant op drie oft vier1) vadem, altemet coemt ghy dichte aent groen lant hen tot Blexsem Kerck toe, daer is die reede vanden schepen, die op den wint ligghen ende willen wtwaert seylen nae die Zee. [1568,10,7]. 8. Item als dat Nieuwerck suydtoost ten suyden lv.] van v leyt, so zijn beyde Capen ouer een. [cfr. 1566,4,4; 1568,7,7]. 9. Jtem als Menser Kerck suyt van v leyt, soo zijt ghy open voor die Weser. [cfr. 1566,4,7; 1568,7,9]. 10. Item als die Toren op Borkum suyden van v leyt, soo zijt ghi open voor die Ooster Eems. [cfr. 1566,4,7; 1532,5,i; 1541,4,i7; 1568,7,ii]. 11. Item als die Toren op Just noortoost van v leyt, so zijt ghi binnen die beyde Juster Reuen in die Wester Eems. [cfr. 1566,4,s; 1568. 7,12]. 12. Item als die Capen op Rottum suytoost ten oosten van v leyt, so zijnse beyde ouer een. [cfr. 1566,4,6; J568,7,io]. 13. Item als die Capen op Schirmerck Ooch oost suyt oost van v ligghen, soo sietmense beyde ouer een. [cfr. 1566,4,9; 1568,7,13]. ') oft vier ontbr. in 1579. 24 DIE CAERTE VANDER SEE. VII. VII. DIT IS IN DIE JADE TE SEYLEN. 1. Item wilt ghi in die Jade, als ghi dan dat Roodesant ghepasseert zijt, soo gaet suyden in, soo verde als ghi dan wesen wilt; Menser Kerck sult ghi laeten aen stuerboort; wilt ghy op Wadt, soo laet aen Backboort die Kerck ligghen. [1568, ll,i]. VJangcr ooge. 2. Item Wangher Ooge sult ghy kennen, daer staet een kleyn Kercxken op, ende die Toren staet aent west eynde. [1541,4,8; 1568,11,2]. 3. Item Sprijcker Ooge sult ghi kennen, ende het zijn slechte duynen. [1541,4,9; 1568,11,3]. 4. Item Langher Ooghe sult ghy kennen, hedt doet hem op aen twee duynen. [1541,4, io; 1568,11,4]. [B4] 5. Item Baltrom sult ghy kennen, dat west eynde zijn hooge duynen, ende het oost eynde leeghe duynen. [1541,4,n; 1568,11,5]. yuü. 6. Item Just sult ghy kennen aen twee deelen, ende daer staet een Kerck op, ende die Toren staet opt oost eynde vande die Kerck, ende die Molen is onder die Voet gewaeyt van Just, ende is wech, soo dat daer niet en staet1). [1541,4,13; 1568, ll,e]. *) 1541: ende daer staet en molen mede op Just. 1568: ocsaa staar der en Molle mit paa Landit DIE CAERTE VANDER SEE. VII. 25 7. Item Borckum sult ghy kennen, hedt deelt hem aen dnen, ende daer staet een Kerck op midden vant lant, ende heeft eenen stompen Toren, ende staet aen dat oost eynde aen die Kerck. [1541,4,14; 1568,11,u]. • 8. Item tusschen Just ende Borckum ghaet die Ooster Eems in. [1568,11,?]. 9. Item om Borckum te kennen, so wanneer datmen coempt van by westen, so ist ghedeelt aente sien in drie eylandekens, want tusschen elcke eylant is eenen slach van slecht sandt sonder duynen, ende opt middelste eylant staet een Kerck met een groue scharpe Toren f*,^^ opt oost evnde vander Kercke' [cfr. 1566,7,?; 1541,4,is; 1568,11,12]. 10. Item van die noortwesthoec van Borckum daer leyt een Rif af, ende het streckt westwaert.inde Zee, wel anderhalf mijl, ende daer moghet ghy langhes by in seylen die iXEftfrEems, ende gaet o. tens. in. [1541,4,ie- lOOS, 11,13]. 1 ' ' ' «W 11. Item die Ooster Eems strect oost suvt oost m, ende als Borckum toren van v is suyden soo hout na die strant1) op vierde half vaedem ende wyckt dan ouer van Juster rif soo crighet ghy terstont diep water, dan hout tot hem in. [1532,5,i; 1541,4,17: 1568,11,8] IZ. Item als Juster toren noortoost van v leyt, soo zijt ghi beyde die reuen ghepasseert pSsfni]80 zijt ghy binnen die °°ste^Ee™>- 13. Item die tonnen in die Wester Eems sult ghy nv2) laten ligghen aen stuerboort, ') 1566: stranc; 1579: strant. ') nv ontbr. in 1579. 26 DIE CAERTE VANDER SEE. VII. als ghi nv in coempt seylen in die Wester Eems, ende die lange Cape is die looper. [1568,11,1?]. motton* 14. Item die in die Wester Eems seylen wil, dye houde die twee Capen ouer een, ende houtse suytoost ten oosten van v, ende loopet recht na Rottom toe, alsoo langhe als ghi diep water hebt op seuen oft acht vaem, seylt dan lancx bi Borckum rif in, hen tot Borckum, toe daer ghi setten wilt, ende buyten bi die Tonnen yst op een leech water vierde half vadem diep. [1568,12,i]. 15. Item wilt ghi binnen die Wester Eems laueren, soo coempt dat rif van Borckum niet naeder dan op seuen vadem, ende die Kijl is thien oft twaelf vaedem, ende settet bi Borckum, ist xvi ende xvij vaedem1), ende harde by Borckum op acht vaedem oft daer omtrent8). [1568,12,2]. [B5] 16. Item Boessche opt west eynde zijn steyle hooghe duynen, ende daer en woont nyemant op. [1541,4,2i; 1568,12,s]. 17. Item om Schirmercker Ooghe te kennen, dat zijn leeghe duynen, ende opt west eynde staet een hooghe ronde duyn, ende daer staen twee capen op om in den8) Scholbalch te seylen, ende die sult ghy brenghen oost suydt oost van v, soo zijn beyde die capen ouer een, ende loopet dan recht tot hem in, tot dat *) ende die Kijl 17 vadem ontbr. in 1568. *) 1568: haffue i 16 oc 17 fauffne. *) 1566: een. DIE CAERTE VANDER SEE. VII. 27 ghy vindt die eerste Ton, ende daer ligghen twee Tonnen int gadt. [1541,4,23; 1568,12,6]. 18. Item Schirmonicker Ooghe te kennen, dat zijn leege duynen, ende op dat west eynde staet eennen duyn, dye is wat hooger, ende die Kerck die en cont ghy nyet sien, oft ghy zijt herde bijt lant, ende Schirmonicker Ooge is lanck twee mijlen. [1541,4,23; 1568,12,7], 19. Item op Amelandt staet een hooge groete Kerck met een stompe Torenken opt west eynde vanden lande, ende is ghedeckt met blauwe schaliën, ende daer staet een steenen Huys by oosten die kerck, ende hedt is aen te sien, oft een gebroken Lanthuys ware, ende daer ligghen drie hooghe duynen, die zijn ruych, ende ligghen int middel vanden lande. Item Amelandt is lanck drie miilen [1541,4,24,25; 1568,12,8]. [v.J 20. Item tusschen Schiermonicke Ooghe, ende Amelant daer gaet die Scholbalch1), ende heeft twee gaten, een langhes Amelandt, ende een langhes Schirmonicker ooghe. ri541.4.26: 1568,12,9]. 1 ,6 f Ijk m o n fr h r r oogbc. 10 n ') 1579: Schollebalich in. 28 DIE CAERTE VANDER SEE. VII. 3Gcr Scfjülinfl. 12 21. Item opter Schilling staen vijf Torenen, opt oost eynde, die is scharp, ende midtlants daer stater drie, die twee zijn plompe ende die alder hoochste is scharp, ende die opt west eynde staet, dats een hooge plompe Toren, dat is sinte Brandarius Kercke, ende Schillingher lant is twee mijlen ende een half lanck. [1541,4,2?; 1568,12,io]. 22. Item int Ranser Diep hooch water suytoost ende noordtwest die maen. [1532,7,2; 1541,4,2«; 1568,12,n]. 23. Item Huysduynen ende die Maese is verscheyden achtien mijlen. [1568,13,15]. 13 24. Item Petten dat zijn hooghe ruyghe duynen. [1541,4,3?; 1568,13,ie]. 25. Item Ketelduyn is een witte ghespleten duyn. [1541,4,38; 1568,13,17]. 26. Item Hollant streckt suyt suytwest wel so westelicken, noort noortoost wel soo noordelick1). [Seeb. 11,32; 1532,7,15; 1541,4,39; 1568,13,13]. 27. Item Tmaersdiep, ende die Hoofden ligghen vanden ander suytwest ten suyden wel so westelic ende noortoost ten noorden ') sc. oostelick. 1566 = 1541 en 1568. DIE CAERTE VANDER SEE. VII—VIII. 29 wel so oostelick verscheyden veertich mijlen [1532,7,1e; 1541,4,40; 1568,13,i]. 28. Item int Maersdiep maect hooch water een oost ende westen maen. [1541,4,4i; 1568, 13,2], [B6] 14 29. Item die Mase ende die Welingen is verscheyden drie kenninghen. [1568,13,18], 30. Item die Mase ende dat Maersdiep is verscheyden achtien mijlen. [1568,13,7]. VIII. DE MASE. oen a tmci. 1. Item die Mase strëckt oost suyt oost tottet Hooft toe, wel soe suydelick. 11532.8 ï • 1541,5,i; 1568,14,i]. 2. Item Oost Vorn holt tusschen Vierboeden, soo loopet byden Meylande in, ende voor die Maese maekt vol Zee een weest suydtwesten Maen, ende binnen suyt suydtwest. [Seeb ll,3s; 1532,8,3; 1541,5,2; 1568,14,2]. 3. Item kauelt v stroomen voor dat Vlie, ende die voorvloedt die valdt dwaers ouer die gronden om oost, ende die voor ebbe valdt weder contrarie ouer dye gronden omme west. 30 DIE CAERTE VANDER SEE. VIII. 4. Item om Vlielant te kennen, het zijn hooge witte duynen, maer daer staet een cleyn Thorenken op die kercke. [1541,4,29; 1568,13,8], 5. Item Vlielant ende dat Rif is verscheyden xi groote /V.y kenningen, ende Vlielandt is lanck drie mijlen. [1532,7,u; 1541,4,ao; 1566,13,9]. 6. Item tusschen Vlielandt ende Tessel licht een eylant, ende heet dat Eyerlandt, ende daer staet een cleyn Huys op. Kaeuelt altijt v stroomen voor Tessel, want die voorvloet met die achter ebbe valdt noortwaert ouer, ende dye achter vloet met dye voor ebbe valdt suytwaert ouer. Item Tessel is lanck twee mijlen. [1541,4,31,32; 1568,13,u,i4]. 7. Item wten Maersdiep nae den Swene is neghen kenninghen. [1541,4,33; 1568,13,3]. 8. Item vant Maersdiep tot dat Vlie is ses mijlen1). [1541,4,34; 1568,13,6]. 9. Item die wil seylen wt dat Vlie nae Hitlant, dat coers is noort noortwest ende wel soo westelick, ende het is vierdehalf eetmael voorden wint te seylen. ]1568,13,io]. 17 10. Item omme Hollant te kennen, Egmont is een plompe Thoren, ende staet op die Zee cant, ende te Egmont binnen staen twee Thoornen aen den anderen op een Kerchof. [1541,4,3e; 1568,13,12]. 11. Item Fayerhil ende Hitlant noort noort- ') 1541: 2 kenningen. DIE CAERTE VANDER SEE. VIII. 31 west ende suyt suytoost, vierdehalf eetmael seylens. [1568,14,4]. 12. Item Hitlant ende Kuikenes1) noorden wel so oostlic, s.2) wel also westelick, een eetmael seylens. [1568,14,5]. 13. Item Hitlant ende Vrbenay*) suytwest ende noortoost, ende alsmen tusschen beyden is, soo machment beyde ouer sien op een claer weer. [1568,14,e[. 14. Item Vrbenay4) ende Kuikenes5) suyt suytoost ende [B 7] noort noortwest, ende men macht lichtelicken ouer sien. [1568,14,7]. 15. Item dat suytwest eynde van Hitlant ende Fagherhil noort noortoost ende suytwest6) twee kennninghen. [1568,14,8]. 16. Item Fagherhil ende die Fero noortweest ende suydtoost. [1568,14,9]. 17. Item Fagherhil ende Fero7) noorwest ten westen, suyt oost ten oosten, een groot eetmael seylens, [1568,14,io]. 18. Item Hitlant ende Berghen leyt omtrent oost ende west, een eetmael seylens. [1568, 14,u]. 19. Item Hitlant ende Fero leyt weest noorwest ende oost suytoost, een groot eetmael seylens. [1568,14,12]. 20. Item Hitlant ende die oosterhoeck van Yslant noort west ten westen ende suytoost ten oosten, drie groote eetmael seylens. [1568, 14,13]. 21. Item Fero ende die Oosterhoeck van Yslant noort west ende suytoost, twee eetmael seylens. [1568,14,14], 22. Item vanden Oosterhoeck van Yslant tot die Berefoort suyt suytoost ende noort noortoost8) xv mijlen. [1568,14,is]. 4» ?««■ £\ckenes- ') 1579: ende suyden. ') sc.Vrkenay. ) 1568: Vrkenay. s) 1568: Buckenes. •) 1568: nordost oc su du est ') 1568: Fute. ") sc. n n w 32 DIE CAERTE VANDER SEE. VIII. 23. Item tot1) die Berefoert tot die Siden xii mijlen west suitwest, ende oost noortoost tot die Muydalen; die Siden is al leech slecht lant, binnen hooch. [1568,14,16]. 24. Item van die Muydaelen tot Webeni west, ende Webeny leyt drie mijlen vant lant, ende Webeny ende8) Muydaelen ses mijlen. [1568,14,1?]. 25. Item van Webeny tot Robenes west noortwest ende oost suyt oost xii mijlen; Robenes daer is eenen slechten smarten8) hoeck tusschen4). [1568,14,is]. 26. Van Webeny tot Robenes liggen vier hauens, ooc ligghen van Robenes drie eylanden w. s. w., die twee M Eylanden zijn twee mijlen, ende dat derde vier mijlen. [1568,14,19], 27. Item van Robenes tot dye Snenes5) Joekel noort west ten noorden ende suytoost ten suyden, verscheyden xii mijlen, ende hier en tusschen ligghen veel hauens. Inden eersten Sorshauen, ende Busanden, Kabbelwijck, Neerwij ck, Walsluse, Strent, Hanefoert, Hullem, ende een Eylant heet Wijdoe, een half mijle vant lant, ooc Walfoert. [1568,14,20]. 28. Item van die Snenes5) Joekel tot die Berderstrant suyden ende noorden, verscheyden twaelf mijlen, ende by die Joekels liggen drie hauens gheheeten Boedem, ende dan Stappen, ende het Rif; ende8) Boestem Rif liggen drie hauens, Kummerwock, in die Grindefoert, ende een Eylant heet Sletten. [1568,14,»]. 29. Item vande Berderstrant tot die Schagen noort ten oosten ende suyt ten westen, verscheyden seuen mijlen. Ende hier en tusschen ligghen vier voerden, het eerste Patersfoert, ende Telcfoert, oock Adneerfoert, Duerefoert, hier in zijn drie hauens. [1568,14,22]. ') sc. van. ') sc. tot. ') 1579: swarten. 4) 1568: Robenes er en siet sort hauff. •) 1568: Sneues. *) 1568: vnder. DIE CAERTE VANDER SEE. VIII—IX. 33 30. Item van die Schaghen tot Dijsefoert noort noort ost ende suyt suytweest, wel ses mijlen, hier en tusschen zijn twee foerden, Orenderfoert ende die Sugefoert. [1568,14,23]. 31. Item van Dijsefoert Schaelwijck1) noortoost ten noorden, suytwest ten suyden, drie mijlen. In Yssefoert ligghen drie hauens, Schutelsfoert, ende Altefoert, ende het Eylant Eedoe. [1568,14,24]. IX. DIT ZIJN DIE VOERDEN. 1. Item Suydnisfoert2), Heeftfoert, Schortefoert, Meyssefoerdt, Dijssefoerdt, Grumewick, Nerdefoerdt, die Jockelfoerdt, Rabbenfoerdt, [B8] Hester Berch, daer ligghen Waluis beenen op. [1568,15,1,2]. 2. Item van Schalwijck tot die Hadden Strant noort noortoost ende suytwest8) acht mijlen, hier ligghen drie Inwijcken, ende is heel lant. [1568,15,3]. 3. Item van die Hadden Stranden tot die Schagenfoert noort noortoost, west suytwest4), twaelf mijlen, hier en tusschen ligghen veel foerden. Int eerste die Sijngrinsfoert, ende dan die Bijter, ende die Putcfoert6), die Nijdefoerdt, ende Wijdedael, ende Wasdael, dye langhe dueren, [1568,15,4]. 4. Item van die Schaghenfoerdt tot die Wijdalen oost noortoost, west suytwest, vier mijlen; Schagenfoert is een hauen, ende heet Lapsons. [1568,15,5]. 5. Item van die Wijdalen tot den Ruwenhoeck oost noortoost, west suytwest, vijftien mijlen. Hier tusschen ligghen drie hauens, het eerste Sijgelfoerdt, ende dan Daefoert, dan Huyswick; ende drie foerden, het eerste ') 1568: til Skaeluick. :) 1579: Suydinsfoert ') 1568: n.n.o. og v.[!]s.v. 4) = 1568. 5) 1579: Putefoert. Die Caerte vander See (1566). 3 34 DIE CAERTE VANDER SEE. IX—X. Yedensfoert, ende dan Oelefsfoert, ende dan Erefoerdt. [1568,15,e]. 6. Item van die Roemhöeck tot Grinse omtrent den westen, ses mijlen. [1568,15,7]. 7. Item Grinse is een Eylant, ende leyt van Huyswick suyt suytoost, ende noort noortwest, ses mijlen. [1568.15,s]. 8. Item Grinse ende Duefoert suyt suytwest wel alsoo suydelick, noort noortoost wel alsoo noordelick. [1568,15,9]. 9. Item Grinse ende Sijgelfoert1) suytwest wel alsoo suydelick, noortoost wel alsoo noordelick, ende onder Grinse machmen ligghen voor een noortoosten wint op seuenthien vadem. [1568,15,io]. 10. Item van die Roemhöeck tot die Langenes oost suytoost, west noorwest, xii mijlen. Hier tusschen leyt een [v.] hauen in een loert, dye hauen heet Rooder hauen, ende die foert heet Sesstelfoert2), ende leyt by westen aen die Langhenes, ende is een in wiek*) ende Rooder hauen leyt van Langhenes omtrent oost ende west, ses mijlen. [1568,15,n]. 11. Item van die Langenes tot die Oosterhoeck suyt suyt oost ende noort noorwest, achtien mijlen. Hier en tusschen leydt een hauen, ende heetWornefoert4), ende by oosten aen die Langenes daer leyt een groote inwick etc. [1568,15,12]. X. VEERGADT. 1. Item alsghy dat Veergadt in seylen wilt, soo set die Middelburchsche Thoren ende Oost Cappel ouer een, oft suyt oost wel soo suydelick, ende loopet soo recht aen, tot dat ghy crycht een leeghe water van drie vadem, ende soo voort ouer die droocht, dan soo ') 1579: Sigelfoert. 2) 1579: Seltelfoert. *) 1579: inwijek. 4) 1579: Woornefoert DIE CAERTE VANDER SEE. X—XI. Ï5 crijcht ghy neghen oft thien vadem tegen Meylant, dan loopet daer die Meermin op staet ter Veer, ende die Toren, diemen heet Valentijns Toren, ouer een comen, so ismen neuen die oosterse Thoren, ende houdt die Thoornen ter Veer ouer een [Cl] ende loopt soo na daer1) toe, ènde kauelt altijt v stroomen, want suyden ende noorden Maen maeckt vol Zee van Walcheren aent lant. [1541,6,1; 1568,16,i]. 2. Om te kennen West Cappele, is een groue plompe Toren, ende by oost West Cappele staet Oost Cappele, ende is een scharpe Toren, ende noort by Oost Cappele staet Domburch, ende is ooc een scharpe Toren. [1568,16,2]. ') 1579: daer na. 36 DIE CAERTE VANDER SEE. XI. XI. DIT IS DIE WIELINGEN WT TE SEYLEN. 1. Item die Wielingen in1) te seylen so suldy dat derdendeel waters ligghen laten an bacboort also lange, als de kerc come bi die noorden aen den Abts toren van Middelburch op een half vadem na, so staet Oostmunster den Abts toren also verde, als die Coude kerc doet by noorden; als den Abts to-/Wren soo in de midden staet. Ende soo staet oock bi noorden Coudekerck een Toren, ende die heet Westmunster, si staet bet dan een Scheeps lanckte by noorden Coudekerck; als den Abts Toren int midden van die beyde voorschreuen Thoren staet, soo suldy loopen alsoo langhe ende houden alsoo staende, tot Ardenburch een groote Scheeps lanckte buyten Heyssant, ende dan soo moet ghy Vlaenderen kiesen om die Pols willen; om die andere marcken vast te nemen, soo cornet Weynduynen in een slecht*), ende dat glop mach twee Scheps lanckte langhe wesen int ooghe, ende dan suldy die smalle Torenkens sien, ende hedt heet Weynduynen, ende setten te midden int glop ende den Thoren cant naest, om die diepte waeters wille, want wat nae die Pols wat dieper water is, alsoo als den Heylighen voorschreuen zijn, ende als die Heylighen twee Scheeps lanckte verscheyden zijn, soo moechdy Sint Lambert by noorden aende duynen brenghen, oft als ghy vry door sien moghet een half vadem verscheyden, ende houtse alsoo vrij buyten alle wijle; ende om die Wielinge te vaeren8) van buyten in, soo set Sinte Lambert, alst voorschreuen is, soo langhe als die Hey- l) 1579: wt. s) 1579: slecht glop. ') 1532 en 1541: vaten. DIE CAERTE VANDER SEE. XI—XII. 37 lighen aen malcanderen comen, soo moechdy Sinte Lambert drie ofte vier vadem noort wt brenghen, ende seylen dan op die marcken vanden Abts Toren, als voorschreuen staet int begintsel, ende oft ghy den Abts Toren niet sien en moghet, so gaet noort noortoost op eenvloet, alsoo langhe als Ardenborch binnen Sinte Lambert coempt, so gaet recht in oost noort oost. [1532,9,1,2; 1541,7,1,2; 1568,17,i]. [C2] 2. Item voor die Wielinghe hooge Water suyt west ende noortoost, ende na Walcheren suyden ende noorden maen. [1532,9,3; 1541,7,3; 1568,17,2]. XII. DIE WIELINGHEN IN TE SEYLEN. I. Item int eerste, Sinte Katherijnen Toren dat is een scharpe Toren, ende het is die naeste Toren, die westwaert vander Sluys by den Water staet, ende van Sinte Katherijnen te Lantwaert in staet een ander scharpe Toren, ende dat is ter Knoecke. Ende van Sinte Katherijnen westwaert byden water staet Heys, ende dat is een scharpe Toren, ende is wat grooter dan Sinte Katherijnen Toren, ende daer nae byden Water staet Lisseweghen, dats een Kerck met een groote stompe Toren. Ende van Lisseweghen te landewaert in staet een Clooster, ende heet Terdoes, ende dats een Kerk met een cleyn scherp Torenken midden op die Kerck. Ende van Lisseweghen westwaert byden Water staet Blankenburch, ende dat is een Kerck met een plompe Toren, 38 DIE CAERTE VANDER SEE. XII—XIII. maer si is veel cleynder dan die Toren te Lisseweghen, ende tusschen Lisseweghen ende Blanckenburch te Lantwaert in staet Wt kerck, ende dat is een scharpe Toren, ende staet naerder by Blanckenburch dan by Lisseweghen, ende by westen Blanckenburch, daer staet Weynduynen, ende dat is een scharp Torenken. [1541,8,1; 1568,18,i]. [v.J 2. Item als die Toren tot Lisweghen ende vant Clooster Terdoes ouer een comen, soo ysmen neffen dat wt landt, dat1) Meylant af strecket, ende zoo zijt ghy binnen die Engelsche Pol, ende ghy dan ses vaedem hebt vant Meylandt, soo leydt die Pol aen bacboort van v, ende voort soo houdt die slach vant Maylant op v oft ses oft seuen vaedem, niet dieper, ende loopt soo in soo langhe, dat Sinte Katherijnen thoren ende dye thoren ter Knoeke ouer een comen, dat heeten dye Heylighen, dan soo zijt ghy die Enghelsche Pol ghepasseert, ende gaet soo voort in soo langhe, dat Sinte Katherijnen thoren come ouer een swarte hooghe Duyn, soo coempt ghy neuen die Fransche Pol, ende als dye thoren bedeckt wert onder dat Landt, dat by noorden der Sluys leydt, so zijt ghy dye Fransche Pol ghepasseert. [1541,8,2; 1568,18,2]. XIII. DIT IS OMME DIE BOTKUL IN TE SEYLEN. 1. Item als ghy die Botkijl in wilt seylen, soo sult ghy dat vaten ende setten die toren te Middelburch suydtoost van v oft daer omtrent, ende gaen so in, soo langhe dat West Cappele coempt oost suytoost van v, dan so coempt die kerck van West Cappele in een glop van die Duyn; hout die kerck alsoo ') 1541: wtsant, dat vant DIE CAERTE VANDER SEE. XIII—XVI. 39 staende, alsoo langhe dat Sinte Aechten Kerck voorby Oost Cappele compt, soo zijt ghy door dat nauwe, ende loopet soo na die strant inwaert na Vlissingen. [1568,25,1]. XIV. DIT IS OMME DIE DOERLOE IN TE SEYLEN. fC3] I. Item als ghy met Godt die Doerloe in seylen wilt, settet die hooghen Toren te Middelburch by noorden die plompe toren een luttel daer af, die twee Soutberghen by malcanderen, die binnenste eenen Wijnboom lanck by dye wterste, ende loopt soo in na Vlissinghen oft oost ten suyden oft daer omtrent ; ende die Soutberghen zijn twee scharpe tohorens, ende staen tusschen Middelburch ende Vlissinghen. [1568,26,i]. 2. Item Oost Cappele is een scharpe toren West Capple1), ende Sinte Aechten Kerck is mede een scharpe toren, die staet daer dan aen by oosten ende is veel hogher dan Oost Cappele. [1568,25,2]. XV. ZEELANT. 1. Item Zeelants side streckt dat lant suyt west ende noortoost, ende maeckt hooch water een suyt suytwesten suyden maen. [Seeb. 11,34; 1532,ll,i; 1541,9,i; 1568,19,i]. XVI. VLAENDEREN SIDE*). 1. Item als ghy wildt seylen in dat Clocken diep, so suldy West Cappele brenghen neffens Sinte Katherijnen kerck ter Clocken, so seylt ') 1568: nest vest Cappel. ') De opschriften van den kapp. XVI en XVII sijn verwisselt; cfr. 1532 en 1541. 40 DIE CAERTE VANDER SEE. XVI—XVIII. dat beste diep in. Ende Sinte Katherijnen toren dat is die naesten Toren naest den water vander Sluys. Ende die ander Toren, die staet te landewaerts in daer nae Heys ende daer nae Blackenburch, dat is eenen stompen Toren; daer nae Oost eynde daer staen drie Thoornen westwaert. [Seeb. 11,38,39; 1532,14,i; 1541, 12,i; 1568,22,1]. XVII. DAT CLOCKEN DIEP1). 1. Item Vlaenderen side streckt dat landt oost noort [v.] oost ende west suytwest, ende maeckt hooch water aent lant een suyden ende noorden Maen, ende buyten bancken suytwest ende noortoost. Ende teghen al die cust van Vlaenderen en ist niet dieper inden wtersten vaerwech dan vierentwitich vadem. [Seeb. 11,35; 1532,12,i; 1541,10,i; 1568,20,i]. XVIII. DAT ZWIJN. 1. Item wildy dat Swijn in laueren teghen die Wint, soo neempt een achter vloet ende voor ebbe, ende als ghy wildt seylen in Heysdiep, soo suldy die vier bakenen2) van Heys, die by die Molen staen, brenghen ouert Coor8) te Heys, soo seylt ghijt beste vant diep in, ende so gaet ghy ruym ghenoech vanden wtsant, ende so moechdi ouer een gaen na de Wielinghe oost noortoost; ende Enchuysen, Buysen ende dat Swijn loopet water ghelijk wt ende in. [Seeb. 11,36,37; 1532,13,1-3; 1541,11,1-3; 1568,21,i]. 2. Item als Duynkercke suyt suytoost van v ') De opschriften van de kapp. XVI en XVII sijn verwisseld; cfr. 1532 en 1541. !) 1579: siet ghy die bakenen. ") 1579: breng se over een Coor. DIE CAERTE VANDER SEE. XVIII-XIX. 41 leyt, en ghijt dan vande Koebrug effen sien moecht, so is daer een droochte van twee vaem, op een leech Water. [1568,19,2]. XIX. DIE LOOPINGHE VANDEN STROOMEN VAN VLAENDEREN, ENDE VAN NOORMANDIEN, ENDE VAN BERTACINGEN TOT DIE SEYMS LANGS DIE CUST. 1. Item voor al die cust van Vlaenderen ende van Zeelant, daer gaet dye vloet teghen die Sonne, ende dat laeste quaertier vloets ter Zeewaerts. Ende dat laeste quaertier ebbes valt naet landt toe, daer zijn bancken, daer en gaet ghenen stroom onder tijt1) sommighe Steden vander ebbe, ende tot som steden vander vloet oock mede alsoo. [1541,13,29; 1568,23,28]. [C4] 2. Die wil setten onder die Nesse8) by oosten op thien vadem, die sal beschut zijn van eenen west suyt westen wint. [Seeb. 5.35: 1532,34,5; 1541,13,28; 1568,23,27]. 3. Item midden vanden Hoofde valt die vloet noort oost ten noorden, ende die ebbe suytwest ten suyden. [Seeb. 2,22; 4,is; 1532,35,5; 1541,13,27; 30,5; 1568,23,26]. 4. Die wil setten onder deynde8) van Enghelandt, die sal setten op vijf ofte ses vadem, ende hi sal beschut zijn van eenen suyden wint. [Seeb.5,39; 1532,35,e; 1541,13,2e; 1568,23,25]. 5. Die wil setten van die Bolle4), die sal setten6) op vijf vadem, ende Sinte Margrieten Steygher sal van hem ligghen suyt suyt oost. [Seeb. 5,37; 1541,13,25; 1568,23,24], 6. Die wil setten binnen Sinte Margrieten Steygher, die sal setten op ses oft seuen oft acht vadem. [Seeb. 5,se; 1541,13,24; 1568,23,23], •n J I^41: tot 3) Seeb-: Dingnisse; 1532: Dignesse. ,L. „'.l532, 1541 en 1568: Tent- 4) Seeb. Boele, Boeke; 1541: Bolle; 1568: Bollen. 5) 1566: setteen. 42 DIE CAERTE VANDER SEE. XIX. 7. Van Oostende tot Sinte Katherijnen valt die vloet oost noortoost, ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 2,2e; 1532,18,2o; 1541,13,23; 1568,23,22]. 8. Van Greuelinghen tot Duynkercke valt die vloet noordtoost ten noorden, ende die ebbe suydtwest ten suyden. [Seeb. 2,13; 1532, 18,n; 1541,13,22; 1568,23,2i], 9. VanWolterslant tot Greuelinghen valt die vloedt noort noortoost, ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 2,21; 1532,18,ie; 1541,13,21; 1568,23,20]. 10. Vanden Nesse tot Wolterslant valt die vloet noort ten oosten, ende die ebbe suyden ten westen. [Seeb. 2,20; 1542,13,2o; 1568,23,19]. 11. Van Buenen tot den Nesse valt die vloet noortwaert, ende die ebbe suytwaert. [Seeb. 2,19; 1532,18,15; 1541,13,19; 1568,23,is]. 12. Van Staepels tot Buenen valt die vloet noort noortoost, ende die ebbe suyt suytwest. [Seeb. 2,is; 1532,18,14; 1541,13,18; 1568,23,17]. 13. Van Keyham tot Staepels valt die vloet noort oost ten noorden, ende die ebbe suytwest ten suyden. [Seeb. 2,n; 1532,18,13; 1541, 13,17; 1568,23,16]. 14. Van Diepen tot Keyham valt die vloet noort oost ten noorden, ende die ebbe suytwest ten suyden. [Seeb. 2,ie; 1532,18,13; 1541, 13,ie; 1568,23,15]. /v.y 15. Van die Struisaert tot Diepen in die roete valdt die vloedt noortoost ten oosten, ende die ebbe suytwest ten westen. [1541,13,is; 1568,23,u]. 16. Van Beruliet tot Struisaert vier oft vijf mijlen; vanden lande in die roete1) valt die vloet oost noortoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 2,15; 1532,18,12; 1541,13,14; 1568,23,is]. 17. Van Beruliet tot Seinshoofde valt die ') Portol. Versi 55: in rutta. DIE CAERTE VANDER SEE. XIX. 43 vloet oost suytoost, ende die ebbe west noortwest inden rechten vaerwech, ende men sal daer nietnaerder comen dan op twaelf vadem. [Seeb. 2,14; 1532,18,n; 1541,13,13; 1568,23,12]. 18. Item van Beruliet tot inden Hoeck1) valt die vloedt suyt suytoost, ende die ebbe west8) noortwest. [Seeb. 2,13; 1541,13,12; 1568,23,u]. 19. Van die Cape die Haghe tot dat Eylant Rennewaer, dat oock Aldernay ghenoemt wordet, valdt die vloet noortoost, ende die ebbe suytwest, ende die int Raes van Blenckert8) oock also. [Seeb. 2,12; 1541,13,u; 1568,23,io]. 20. Vanden Kiskas tot Beruliet valt die vloet oostwaert, ende die ebbe west. [Seeb. 2,n: 1532,18,io; 1541,13,io; 1568,23,9]. 21. Ende te Barcebartam die Kiskas valt die vloet noortoost ten noorden, ende dye ebbe suytwest ten suyden. [Seeb. 2,io; 1532,18,9; 1541,13,9; 1568,23,8]. 22. Van Garnsee tot die Kiskas valt die vloet oost suytoost een quaertier tijdes, ende dan valtse noortoost, ende die ebbe suytwest. [Seeb. 2,9; 1532,18,8; 1541,13,8; 1568,23,8]. 23. Item tot Sinte Ilgis binnen ende buyten valt die vloet*) oost suytoost, ende die ebbe west noortwest. [Seeb. 2,?; 1532,18,e; 1541,13,?; 1568,23,?]. 24. Van Lilebaes tot Merwanck byden lande valdt die vloedt oost ten suyden, ende die ebbe west ten noorden. [Seeb. 2,e; 1532,18,5; 1541. 13,e; 1568,23,6]. 25. Van die Fore tot dye Westpalen oft Lilebaes IC 5] valt die vloedt oost ten noorden, ende die ebbe west ten suyden. [Seeb. 2.5: 1532,18,4: 1541,13,5; 1568,23,s]. 26. Van Sinte Matheeus tot dye Fore valdt dye vloedt noorden ten westen, ende die ebbe ') 1541: Hockis. *) Seeb. en 1541: noort; 1568 = 1566. ) 1566: Blecnkert; 1579: Beynckert. 4) 1566: volet. 44 DIE CAERTE VANDER SEE. XIX. suyden ten oosten. [Seeb.2,4; 1532,18,3; 1541, 13,4; 1568,23,4]. 27. Item van Fontenaey tot Sinte Matheeus valdt die vloedt noorden ten oosten, ende die ebbe suyden ten westen. [Seeb. 2,3; 1532,18,2; 1541,13,3; 1568,23,3]. 28. Item by Heyssant noort noortoost daer af is een plaetse, daer ist diep tweeenvijftich vadem. Ende daer en mach gheen Schip rijden, want den stroom drayt daer ront omme. [Seeb. 2,2; 1541,13,2; 1568,23,2]. 29. Item van die Selms1) inden Breetsont tusschen Heyssant valt die vloedt oost noortoost, ende die ebbe west suyt west. [Seeb. 2,i; 1532,18,i; 1541,13,i; 1568,23,i]. 30. Item die cust van Vlaenderen strecket oost noortoost ende west suytwest. [cfr. 25,is; 1541,19,15; 1568,39,15]. 31. Item van Wolters lant tot Greuelinghen streckt dat lant noortoost ten oosten, [cfr. 25,i4; 1541,19,14; 1568,39,14]. 32. Item Wolters lant leyt vanden voorschreuen*) Rudtsen noortoost, een luttel ten oosten, verscheyden twee entwintich mijlen, [cfr. 25,13; 1541,19,is; 1568,39,is]. 33. Item die Rudtsen, die daer liggen buyten die Cape van Kaus, ligghen van Semshoofde8) noortwaerts verscheyden vier mijlen, [cfr. 25,i2; 1541,19,12; 1568,39,12]. 34. Item Seynshoofde leyt van Beruliet oost ten suyden, verscheyden sesthien mijlen, [cfr. 25,u; Seeb. 9,75; 1532,20,7; 154l,19,u; 1568,39,u]. 35. Item Beruliet leyt van die Kiskas oost ten suyden verscheyden twaelf mijlen, [cfr. 25,io; Seeb. 9,73; 1532,20,6; 1541,19,io; 1568,39,io]. 36. Item die Kiskas leyt van die Foer noort oost, [v] een luttel ten oosten, verscheyden xxxLj mijlen, [cfr. 25,o; 1541,19,o; 1568,39,o]. ') sc. Seims. *) ! v. § 33. ') 1579: Seynshoofde. DIE CAERTE VANDER SEE. XIX. 45 37. Item die Kiskas leyt van Westpalen noortoost, verscheyden vijfentwintich mijlen, [cfr. 25,s; 1541,19,s; 1568,39,8]. 38. Item Garenzee leyt van Westpalen noortoost, een luttel ten oosten, verscheyden twintich mijlen, [cfr. 25,?; Seeb. 13,9; 1532,15,s; 1541,19,7; 1568,39,7]. 39. Item Ylgis leyt van Westpalen oost noortoost, verscheyden twaelf mijlen, [cfr. 25,e; Seeb. 9,67; 1532,20,4; 1541,19,6; 1568,39,6]. • 40. Item Westpalen leyt van Heyssant oost ten noorden, verscheyden twaelf mijlen, [cfr. 25,5; Seeb. 9,66: 1532,20,s; 1541,19,5; 1568,39,5]. 41. Item Fontenay leyt van die Wester Pleymarcken noort west ende suydtoost1), seuen mijlen, [cfr.25,4; Seeb. 13,24; 1541,19,4; 1568,39,4]. 42. Item dat Coers van Bolijn tot die Wester Pleynmercken is west noortwest, soo ghaetmen ruym ghenoch buyten die Pleynmercken, ende het is vander Wester Pleynmercken tot het suytoost eynde van Bolijn achtien mijlen, [cfr. 25,s; Seeb. 9,44; 1532,23,is; 1541,19,3; 1568, 39,3]. 43. Item Bolijn leyt van Heys noortwest, ende het is van dat noortwest eynde van Heys [tot] dat suyt oost eynde van Bolijn twaelf mijlen. [Seeb. 9,3e; 1532,23,9; 1541,19,2; 1568,39,2]. 44. Item dat Coers van die Kiliaedts tot Heys toe is west noortwest, ende het is vander Kiliaedts8) tot dat noort west eynde van Heys thien mijlen, [cfr. 25,t; 1541,19,i; 1568,39,i]. 45. Item die wil setten by den Kiskas8), die en sal den lande van Seynshoofden niet seylen naerder dan op drie ofte vier Kabelen lanckten nae, om der bancken wille, die daer buyten leyt vanden lande, op vier oft vijf vadem, tot dat hi coempt tot die Kiskas*), l) 1566: suydtooost. ') 1566: Kilaedts. 3) Seeb.: Kredekans; 1532: Kiehauwe. 4) Seeb. en 1532: Cans. 46 DIE CAERTE VANDER SEE. XIX—XX. ende als hy voor dat Dorp is, so salmen setten op vijf ofte ses vadem, ende die banck leydt van Seynshoofde suyt west. [Seeb. 7,13; cfr. 9,7e; 1532,19,?; 1541,15,38,39; 1568,35,44,45]. [C6] 46. Item die wil setten voor Diepen, die sal setten voor die Stede, dat die Kerck ende die Galghe ouer een zijn, ende setten op tien vadem op een vol Zee, ende op een leech water op seuen vadem. [Seeb. 7,i4; 1532,19,8; 1541,15,40; 1568,35,46]. 47. Item die wil setten inde Fossen voor Keyham, die sal die Molen ende die vierbode ouer een houden, ende alsoo in seylen west aen die singhel, ende setten tusschen den hoeck vanden Hordelen ende Keyham; een Schip dat gaet anderhalf vadem diep, die moet hebben een tweedeel tijts, ende Fossen salmen laten blijuen1) op dat leech Water niet dan op anderhalf vadem. [Seeb. 7,is; 1541,15,4i; 1568,35,4?]. 48. Item die wil setten onder die Nessen8), die moet setten voor Oudezee8) op thien oft twaelf vadem, ende set hijt verder, soo vint hijt Rudtsachtich. [Seeb. 7,ie; 1532,19,9; 1541, 15,42; 1568,35,48]. XX. DIT ZUN DIE KISKAS. 1. Item als dat west eynde van die Kiskas suyt van v leyt, ende ghy daer vier mijlen af zijt, oft daer omtrent, daer ist xxxviij ende ') Seeb.: unde dat en sal in de fosse nicht deper blyven; 1541: ende die fosse en sal niet bliuen; 1538: Oc Fossen skal icke bliffue mere. 2) 1532: Oldernesse. ') Seeb.: Oldersele, Olde Selloe; 1532: Onderselle; 1541: Oudezee. DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 47 xxxix vadem diep, ende is wit root schelperich gront ende ooc veel witte steenen daer in; tusschen die Kiskas ende Poortlant ist vier[!] vaden diep. 2. Item die wil seylen in Garnzee, die sal seylen op die Cape te Gruwe, ende is ten eynde vanden west suytwest hoeck, ende hy sal seylen by suyden den hoeck drie oft vier Cabelen lanck daer af, ende dan sal hi seylen langes dat lant hen, tot dat hy siet dat Casteel, [v-1 ende als dat dwaers van v leyt, so sult ghi setten op vijf oft ses vadem. [Seeb. 7,io; 1532,19,4; 1541,15,34; 1568,35,40]. 3. Item die wil setten voor Sierenburch, die sal setten tegen dat Casteel op ses vadem, ende sal bedeckt zijn voor eenen west noortwesten wint. [Seeb. 7,tt; 1532,19,5; 1541,15,35; 1568,35,41]. 4. Item buyten dat west eynde vanden voorlanden van Beruliet ligghen Rudtsen, die zijn op een leech water bouen, ende ligghen een mijl vanden lande recht voor die groote Santbay. [1541,15,3e; 1568,35,42]. 5. Item die wil setten voor den Hoeck1), dye sal verde schouwen die noorthoeck, soo sal hy sien twee Kercken westwaerts van hem, die een op dat hooge lant, ende dye ander Kerck beneden, ende als beyde Kercken ouer een zijn, soo sult ghy setten op een leech water op ses vaedem, ende op een hooch water op neghen oft op thien vadem. [Seeb. 7,12; 1532,19,6; 1541,15,3?; 1568,35,43]. 6.patiht0. 6. Item sinte Pauwels ende Heyssant is ver*} Seeb.: Hocges, Hogges; 1532: Hugis; 1541: Hockis. 48 DIE CAERTE VANDER SEE. XX. scheyden thien mijlen, ende strecken west suyt west ende oost noortoost. [1568,35,34]. 7. Item .die wil seylen tot Westpaelen voor Sinte Pauwels in Leioenen, Die sal in seylen, by suyden leydt1) een groote Rudtze, ende sal daer vast by in seylen, ende als hy dan recht beneuen dye Rudtse is, soo sal hy setten op drie vaedem op een leech Water, ende op een hooch Water IC 7] op seuen vadem oft acht vadem, ende tusschen den Oostehoeck van den Eylant daer is een grote Rudtse2), die is een half tije onder Water. [Seeb. 7,s; 1541,l5,3i; 1568,35,36]. 8. Item die in Abbenwrack seylen wil, die sal dye groote Rudtsen by Oosten van hem laeten ligghen, ende gaen Suydtsuydt west, want8) hy coempt by dat Eylandt, ende als die Rudtsen ligghen ter zeewaert van hem, soo sal hy seylen langs dat landt oostwaert, ende als hy heeft een stuck gheseylt, soo sal hy vinden een Rudtse, dye leydt onder dwater, ende si breekt altoos, ende leyt int midden vant water, ende hy mach seylen aen welcke side dat hy wil, ende als hy ghepasseert is die Rudtsen een groot stuck, so sal hy setten op vier ofte vijf vaedem. [Seeb. 7,6; 1532,19,2; 1541,15,2a; 1568,35,32]. 9. Item noordt noordtwest van Abbenwrack, een mijl in die zee, leyt een legghe, die op een leech water maer ses vadem diep en is. [1541,15,28; 1568,35,31]. 10. Item als ghy laueren moet omtrent die Haghels4), soo moechdijt Clooster van Sinte ') leydt ontbr. in Seeb. en 1541. s)Seeb.: Tusschen den oesthuke van den eylande unde der groten rudzen, in den myddel van beyden, licht ene rudze. ") Seeb.: bet dat. *) 1532: Hage; 1541: Haechs. DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 49 Matheus wel een weynich buyten van den hoeck vant Koncket brenghen, ende brenget doch niet ver buyten. [Seeb. 13,is; 1532,20,12; 1541,15,27; 1568,35,30], 11. Item als Heylmanhijl aen dat noordtwest eynde is van dat voorschreuen Eylandeken, so sidy neffen dye suyder Haghels, ende houdt dat oostlandt wel tot Blancxhauen toe. [1541,15,2e; 1568,35,29]. 12. Item die Remenessen1) ligghen aen ses Eylandekens, die strecken benaest s. s. o. van Heyssandt. [1541,15,25; 1568,35,28]. 13. Item die wil van Blancxhauen noortdwaert, dye gaet n. n. w. ende wacht hem voor die n. hoeck van Blancxhauen, want die groote Clip daer voor [v.] ïeyt, ende alsmen noortwest ten westen daer af is, daer leyt een Rudtse ondert water niet meer dan derdehalf vadem diep op een leech water, ende is een scharpe Rudtse. [1541,15,24; 1568,35,27]. 14. Item die in Blancxhauen rijden wil, die sal setten neuen die middelste Baije op xv of xvi vadem. [1541,15,2s; 1568,35,2e]. 15. Item een weynich by suyden Koncket en ist niet dieper dan vijftehalf vadem op een leeghe water op een sprinck stroom. [1541,15,22; 1568,35,25]. 16. Item die by westen die Ventiers seylen wil, die moet den hoeck van Blancxhauen houden ouer die Blanckmongis, ende aldus te seylen suldijt diep vinden vier vadem op een leech water op een sprink stroom, ende als ghijt Koncket niet sien en moghet van die noort side by noorden die Ventiers, ende als ghy die hauen vant Koncket in sien moget, soo zijt ghy besuyden die Ventiers. [1541,15,21: 1568,35,24]. 17. Item voor Sinte Matheeus hoeck, die ') 1541: Kemenesse. Die Caerte vander See (1566). 4 50 DIE CAERTE VAN DER SEE. XX. daer setten wil op die beste reede, die sette op sestien oft seuenthien vadem, dat die hoeck van Sinte Matheeus noorwest ten noorden van v leyt. 18. Item Sinte Matheeus hoeck ende dat Ras van Fontenay liggen vanden ander noort ten oosten ende suyden ten westen, verscheyden vier mijlen. [Seeb. 13,21,22; 1532,17,i; 1541,15,19; 1568,35,22]. 19. Item den hoeck van Sinte Matheeus ende den hoeck van Claesduyne liggen vanden ander oost suytoost ende west noortwest, verscheyden twee mijlen. [1568,32,3]. 20. Item Colligiers leyt van Sinte Matheeus suyt suytoost, wel soo oostelick. [1568,32,2]. 21. Item die Henne met die Kuyckens leyt by den IC 8] westhoeck van Calesduyne, ende is met een hooch Water onder. [Seeb. 13,i7,is; 1532,15,ii en 20,u; 1541,15,is; 1568,35,2ij. 22. Item die Begijn leyt inden mont van Brust water, ende suytwaert daer af by naest daer een vierendeel van een mijle leyt een Rudtse, die niet drooch en wort dan op eenen sprinck stroom. [1541,15,17; 1568,35,20]. 23. Item die Fockeniers ligghen buyten Claesduyne, een weynich suytwaert, ende het is een hooge groote Rudtse, ende daer machmen binnen door seylen van Claesduyne nae dat Ras toe. [Seeb. 13,19; 1532,20,15; 1541,15,ie; 1568, 35,i9]. 24. Item west suydtwest van die Colligiers, een half mijl daer af, daer leyt een Rudtse niet meer dan vier vadem diep op een leech water. [1541,15,is; 1568,35,ie]. 25. Item als ghy laueren moet omtrent die Colligiers, ende het water soo is, dat ghy die Colligiers niet sien en moghet, so hout den hoeck vant Koncket buyten den hoeck, die daer vant noort west eynde van Sinte Matheeus DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 51 Clooster wtstrecket, soo en moechdy niet misdoen. [1541,15,14; 1568,35,17]. 26. Item die dweers marcken daer af, dat is den Winckelberch ende den Boecxberch, ende als die ouer een comen, so sidy neffens die Colligiers, ende als ghi die Colligiers sien moget bouen water, soo mocht ghy daer wel door seylen, oft ghy wilt. [1541,15,«; 1568,35,18]. 27. Item als ghy zijt van Heyssant noort ten westen soo verre, dat ghy dat bescheydelicken wt den hol moecht sien, soo is den Oosterhoeck dat hoochste van Heyssant, ende den hoeck is aen die oost side schoer, ende dat landt is slecht tot by den wester hoeck, ende die westerhoeck is een weynich houelachtich. [1541,22,1?; 1568,42,17]. 28. Item als ghy zijt van Heyssandt noordtwest ten noorden, so moechdy^den hoeck door sien, die by suyden den schoere is, ende als ghy daer af zijt noortweest ten westen, so is den voorschreuen hoeck bedeckt onder den schore hoeck. [1541,22,18; 1568,42,is]. 29. Item als Heyssant n. n. w. van v leyt, so ist aldus ghedaen, als hier bouen staet ghemaelt. [1568,42,i9]. 30. Item als ghy zijt van Heyssandt noordtweest ten westen ende west noordtwest, soo leyt daer een groote wtrudtse aenden noordtoost hoeck, ende ghy moghet door die Rudtse ende Heyssant door sien, ende langhes die 23 24 4 52 DIE CAERTE VANDER SEE. XX. noordtwest side van Heyssandt ist al vol groote swarte Rudtsen, ende die ligghen beneden int Water, ende aent West eynde leyt een Rudtse een stuck van den Lande, die en is niet groot, ende dieleydt aen twee houelkens. [1541,22,19; 1568,42,20]. 31. Item als ghy zijt van Heyssant west ten noorden, so beghint daer noch een Rudtse buyten den noort hoeck wt te comen, maer ghy moecht dan noch niet tusschen die Rudtsen ende Heyssant door sien. [1541,22,20; 1568,42,2i]. 32. Item als ghy zijt Westwaert van Heyssandt, soo moechdy twee groote Rudtsen sien ligghen buyten den noortoost hoeck, ende ghy moecht tusschen den hoeck ID i] in*) die Rudtsen door sien, ende dat Lant schijnt dan al bouen slecht te wesen ligghende binaest euen hooch. [1541,22,2i; 1568,42,22]. 33. Item als ghy zijt van Heyssant suyden ten westen also verde, dat ghijt bescheydelijck wt den hol moecht sien, ende ghijt dan al wt die Maersse siet, soo is dat west noortweest eynde al ghehackelt van veel Rudtsen. Ende aen dat oost suytoost eynde leyt een ronde Rudtse, ende ghy moecht tusschen Heyssant ende die Rudtsen door sien, ende een stuck oost suytoost daer af siet ghi dye Kemenesse, ende leyt aen drie Eylandekens, die ghy dan sien moecht. Ende daer leyter noch drie te Meylandewaert, maer dye en moechdy noch niet sien, ende dye ligghen elcx een stuck vanden ander, ende daer ligghen veel groote Rudtsen omtrent dat Eylant, dat naest aen Heyssant leyt, dat is al hompelachtich. [1541, 22,22; 1568,42,23]. 34. Item die Beiert die leyt een bogheschoot vanden hoeck vant Konket af, ende mettet leege Water coempt si bouen Water, ende het ') 1541: ende. DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 53 fftolm «SlocScr. 25 is een cleyne ronde slechte Clip, ende ghy moechter ront omme seylen. 35. Item die coers is van die Fore oost van die Bacouens na Blancxhauen suyt suytoost. [1568,32,7]. 36. Item als ghy wilt seylen int Breestwater af in Claesduynen van Sinte Matheeus hoeck af, soo houdt dat suydt Eylandt van die Kemes by suyden die Blancmongis, ende gaet oost suydtoost, [vJ so en moechdy niet misdoen aen die noordt side, want het is daer wijt ghenoech. [1568,33,i]. 37. Item die Kemenes heeft ses Eylandekens, ende thoochste Eylant is dat daer1) van Hyessant is2). [1568,32,?]. 38. Item op die Trae maeckt vol Zee, als die Mane is suytwest ende noortoost. [Seeb. 13,13; 1532,20,n; 1568,33 (opschrift)]. 39. Item die Seyms streckt in Zee twee ') 1568: tredie. ') is ontbr. in 1568. *) 1566: Item die op. 54 DIE CAERTE VANDER SEE. XX. mijlen lanck. Item die voor dat Ras te Fontenay rijden moet, die moet setten op veerthien oft vijfthien vadem. [1541,15,12; 1568, 35,14,15]. 40. Item die int Ras te Fontenay seylen wil, die legghe zijn voorschip noort noortoost, ende wacht hem voor den Keyser, want van die suyt suytoost side vande Keyser leyt een Rudtse int Ras. [Seeb. 9,ei; 1541,15,n; 1568, 35,12]. 41. Item coempt hi after een Schip wter Zee teghen Sinte Matheeus hoeck voor die Bersont, soo suldy sien een hooch landt, dat leydt oost int landt, aen fD 2] drie berghen, ende die noortoost is die hoochste, ende suytwaert daer af een half mijle om aen te sien, daer leyt noch eenen hooghen berch, ende is alleen hooch bouen dat ander lant. [1568,26,2]. 27 42. Item als dat Slaeplaken noort oft daer omtrent van v leyt, ende ghi dat wten Maers sien moget, so ist also gedaen als hier bouen staet ghemaelt. Ende die gront is wit cleyn sandt, ende daer zijn cleyne maykens in, ende daer ist lvij vadem diep ende oock lviij vadem diep, ende lix vadem diep, ende ghi en moecht die Seyms wtem Maers niet sien. [1568,89, g]. 28 43. Item als ghi zijt drie mijlen van Groij, oft daer omtrent, soo ist soo ghedaen, als hier bouen ghemaelt staet. Ende Groij ende Bolijn hebben bina een ghedaente ende liggen DIE CAERTE VANDER SEE. XX. verscheyden noort noortoost ende suyt suytwest oft daer omtrent, verscheyden ses mijlen, ende onder Groij ist ooc goet setten. [1568, 33,3]. 29 44. Item als Groij oost noortoost van v leydt, soo ist aldus ghedaen, als hier bouen ghemaeldt staet. M 6ro0. 30 45. Item als Groij noort ten westen van v leyt, so ist also ghedaen, als hier bouen ghemaelt staet. <Éfaïf. 46. Item als Groij noortoost van v leyt, soo ist also gedaen, als hier bouen ghemaelt staet. [1568,35,7]. 47. Item als Bolijn noort noortoost1) van v leyt, so ist also ghedaen, als hier bouen ghemaelt staet. [1568,35,5]. 48. Item den hoeck van Sinte Ghindast ende Gloilant ende die Enteringhe van Knappen ligghen van den ander suyt oost ende noort oost2), verscheyden vier mijlen, ende te wachtên van dese ondiepten, die in desen ') 1568: nord norduest. *) 1541: noortwest. 56 DIE CAERTE VANDER SEE. XX. vaerwech ligghen, so en suldy1) niet misdoen om dese marcken. [Seeb. 9,47,«; 1541,15,6; 1568,35,8]. 49. Item tusschen Gloylant ende dat Eylant, datmen Mottoen heet, daer leyt een legghe van Rudtsen, ende om die te schouwen, soo moetmen nemen dat derden deel vander Zee te Gloylande waerts, ende dat tweededeel totten Mottoen waert, ende dan machmen daer af seilen sonder vreesen. [Seeb. 9,49; 1541,15,7; 1568,35,9]. 50. Item dye wil seylen in Knappen, die moet soo1) nae by den Meylandt seylen, wandt8) den hoeck (D 3] van Gloylant suytoost van hem leyt, ende dan sal hy gaen noortwest, toe*) dat hy coempt voor die hauen, ende dan sal hi setten op vier vadem. [Seeb. 9,5o; 1541,15,8; 1568,35,io]. 51. Item die wil seylen wt Cant ende wil passen tusschen Mottoen ende die Legghe, die moet vast by Mottoen seylen, alsoo nae dat daer een Man opt Lant soude springhen, ende gaen dan suyt west ten suyden; als hy coempt buyten Gloeylandt, dan mach hy seylen sonder vreesen totter Pleynmarcken, die ligghen vandén anderen oost syutoost ende west noortwest, verscheyden seuen mijlen. [Seeb. 9,5i; 1541,15,9; 1568,35,u]. ütafyn. 33 52. Item als ghy zijt van Bolijn west oft daer omtrent van dat noortwesten, omtrent ') 1541: so suldi den hoec van Sinte Ghindast houden buten dat eylant vanden Mottoen een scheeps lancte, so moechdi niet misdoen etc. ') soo ontbr. in Seeb. ') Seeb.: bet dat; 1541: went 4) 1579: tot DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 57 drie mijlen vant lant, so ist aldus ghedaen, als hier bouen ghemaelt staet. [1568,33,4]. 53. Item van Bolijn na Heys is dat Coers suytwest, verscheyden twaelf mijlen, [cfr. 19,43 en 25,2]. 54. Item dye wil setten op dat oost eynde van Bolijn, dye sette die Molen omtrent een deel bouen1), ende setten op thien vaedem, daer sal hy omtrent legghen') van een noordtwesten*) wint, ende van eenen suytwesten ten westen4) wint, daer is goet redelick gront ende is grof root sant; ende die wil setten onder die noordt oost side, dye sal setten op elf vaedem ofte op twaelf vadem, die sal behoet6) ligghen van eenen suydoosten wint ende van eenen west noortwesten wint, ende siet") daer west waert op7) dat scharpe Torenken, al ouer ende weder ouer, ende gaet8) niet dieper dan twaelf oft derthien vadem; ende die liggen wil by dat scharpe Thorenken, die mach ligghen op acht ofte op thien vadem oft op twaelf vadem9). (1541, 15,4; 1568,35,4. 55. Item die van Bolijn wil seylen boven1U) Gloylant, die moet ghaen noort west ten westen, aldus soo sal hy seylen, tot dat hy is teghen den hoeck van Gloylant, diemen heet Sinte Ghindast om die daer ligghen wilu), die daer leyt tusschen Gloylant ende Groye. [Seeb. 9,4s; 1541,15,s; 1568,35,e]. 34 ') 1541: bomen. ») 1541: bescut liggen. ') 1541: n. w. ten n. *) ten westen ontbr. in 1579. 6) 1541: bescut ") 1541: het en is. ') 1541: op tot. ») ende gaet ontbr. in 1541. ") 1541 laat volgen: op viij vaem sal hij beschut leggen van eenen n. w. ten w. of n. w. wint. 10) 1541: binnen. ") 1541: om der legghe wil. 58 DIE CAERTE VANDER SEE. XX. 56. Item als Heys suytwest ten suyden van v leyt, ende' ghy daer een groote halue mijl daer af zijt, soo ist aldus ghedaen, als hier bouen staet. [1568,32,6]. 57. Item Heys is ander half mijle lanck. 58. Als Heys noort noortoost van v leyt, so ist aldus gedaen als hier bouen staet. [1568,34,3]. 59. Item die onder Heys rijden wil, moet setten op seuen vadem oft acht vadem oft op neghen vadem, het en is daer niet dieper, ende men mach daer niet drooger rijden dan op seuen vadem, ende teghen die oost side daer is die beste reede van Heys. [1541,14,5; 1568, 24,s]. [D 4] 60. Item dit is doort Coers van Heys na die Kiliazee oost suytoost, verscheyden xij mijlen, [cfr. 19,44; 1541,19,i; 1568,39,i]. 61. Die van Heys tot Peculiers seylen wil, die en coempt den lande van Armborstiers niet naerder dan twaelf vadem. [1541,14,6; 1568,34,4]. 62. Item Peculiers ende Heys liegghen van malcander noorden ten westen ende suyden ten oosten, verscheyden een groote kenninghe. Ende in desen vaerwech ligghen veel ondiepen. Die van Peculiers nae Beyewaert seylen wil, die wacht hem voor die Monicke legge, ende gae oost- noortoost, want1) dat casteel van Arm borstiers aende oost side van dat Clooster staet. Ende als dese marcken ouer een comen, soo moetmen ouer waerdt*) nae die Pietermeyn gaen. Ende van die Pietermeyn machmen wel oost suytoost gaen, want1) dat ') 1541: went. ') 1541: oostwaerts. DIE CAERTE VANDER SEE. XX—XXI. 59 Casteel van Armborstiers ouer dien eenen1) boom coempt, dan mach hi setten op ses oft seuen vaedem, waerdt hem best duncket, want daer machmen rijden, ende daer is weeck gront. [Seeb. 7,i; 1541,14,7,8; 1568,34,5,6]. 63. Die aende suytoost side van Bolijn seylen wil in die Baye, die moet gaen oost suytoost na die Peculiers, ende dat is verscheyden acht mijlen. Ende van die Peculiers tot die Monicken legghe oost noortoost, ende dat is een mijle, ende van die Monicken legge totten Pietermeyn oostwaerts, ende dat is een cleyne mijle. [Seeb. 13,27; 1532,17,6; 1541,14,9, io; 1568, 34,7,8]. XXI. DIT IS OMME DIE BAYE IN TE SEYLEN. l*J 1. Item als ghy wilt in die Baey seylen, soo suldy dat Kercxken, dat aen dat hooghelant staet, houden aen dat lant vanden Colleten, soo seylt ghy dat beste vanden Baye in. Ende als ghy die Grauwe in siet van Prendy, soo zijt ghy neffens die legghe, ende als ghi die voorby zijt, so moechdy gaen aent lant vanden Colleten inwaerts op vier vadem. [Seeb. 13,28,29; 1532,20,2i; 1541,15,i; 1568,35,i]. 2. Item in die Baye maket noortoost ende oosten Maen vol Zee. [Seeb. 13,34; 1532,20,23; 1541,15,2; 1568,35,2], 3. Die rijden wil onder Bolijn voor Sinte Pauwels, die mach setten op xiij oft xiiij vadem, ende die setten wil voor Pogemeson, die moet setten op eenentwintich oft tweeentwintich vadem. [Seeb. 9,39,4o; 1532,23,u; 1541,15,3; 1568,35,3]. 4. Die dat Poorters*) in seylen wil, die neme den slach van dat suytlant op acht oft neghen ') 1541: die eene. *) 1541: Poorthuys; 1579: Poortes. 60 DIE CAERTE VANDER SEE. XXI. vadem, ende als hi soo verde in coempt als tot Sinte Marien, so sal hy houden den Toren ouer dat bosch, dat leyt bi suyden den anderen hoeck van1) Roetsiel leyt. Ende als den hoeck van den bosch noordt oost van hem leydt, soo mach hi seylen, waer dat hy wil, suydtwaert oft noordtwaert. [1541,14,i; 1568, 24,i]. 5. Item die in die Kiliazee seylen wil, die neme den slach van die noordt side, die is die vlackste, ende dat suytlandt is wat schoer. Ende als ghy zijt neffen dat Blochuys dan, soo is die Kiliazee thien oft neghen oft acht vadem diep, ende die Kiliazee streckt suytoost en noortwest, ende houdt dat noortlandt wel hen tot dat bosch toe, ende van dat suytlandt vant Clooster af daer ist vlack, ende alst halue vloet is, soo moech- [D 5] dy vry ouer met een Schip, dat thien ellen diep gaet. [1541,14,23; 1568,24,2,3]. 6. Item die by den Bosch rijden wil, die moet setten op seuen oft acht vadem, ende daer is weeck gront. [1541,14,4; 1568,24,4]. 7. Item die Kiliasee streckt oost suytoost, ende west noortwest. 8. Item Poortes streckt van Roetsiel van die reede af west suytwest in Zee. 9. Item Tijt8) is te seylen van Roetsiel van die reede af na dat Brant Eylant, ende voort na Bernes toe. 10. Item van die Reede tot Roetsiel nae dat Brandt Eylant is dat Coers suyt suytoost ende wel so suydelick, verscheyden twee mijlen. jömtc roartens 1541: Kaus. ') 1541: Rutsen. DIE CAERTE VANDER SEE. XXVI. 71 te Vincent noortwaerts, verscheyden xxvi mijlen. [1541,20,s; 1568,40,3]. 4. Die Cape van Roxent leyt van die Cape Fitsiers noortwest, verscheyden acht mijlen. [1532,24,3i; 1541,20,4; 1568,40,4]. 5. Die Berlinx liggen van Roxent noort noortoost, verscheyden twaelf mijlen. [1532, 24,31; 1541,20,5; 1568,40,5; cfr. Portol. Versi 23]. 6. Die Cape te Finisterre leydt van die Berlincx noort waerts, verscheyden liiij mijlen. [1532,24,2e; 1541,20,e; 1568,40,e]. 7. Die Enteringhe van Bayone leyt van die Berlincx noorden ten oosten. [1532,24,3i; 1541, 20,7; 1568,40,7]. 8. Die Eylanden van Bayonen liggen van Finisterre suytoost ten suyden, verscheyden xvi mijlen. [1541,20,s; 1568,40,s]. 9. Die Enteringe van Morys leyt van Finisterre [E2] suytoost, verscheyden vier mijlen. [1541,20,9; 1568,40,9]. 10. Die cape te Coriane leyt van Finisterre noortwaert, verscheyden twee mijlen. [1541, 20,io; 1568,40,io; cfr. Portol. Versi 25]. 11. Cijsarge leyt van Coriane noortoost ten oosten, verscheyden thien mijlen. [Seeb. 9,w; 1532,24,13; 1541,20,n; 1568,40,n; cfr. Portol. Versi 25J. 12. Die cape Prior leyt van Cijsarge oost noortoost, verscheyden seuen mijlen. [Seeb. 9,w; 1532,24,14; 1541,20,12; 1568,40,12; cfr. Portol. Versi 26]. 13. Die hauen van Froele leydt van Cijsarghe oost, verscheyden seuen mijlen. [Seeb. 9,2i; 1532,24,15; 1541,20,13; 1568,40,13]. 14. Ortegier leyt van die Cape Prior noortoost, verscheyden acht mijlen. [Seeb. 9,ao; 1532,24,18; 1541,20,u; 1568,40,14; cfr. Portol. Versi 26]. 15. Ortegier ende Braijers ende die Rudtsen 72 DIE CAERTE VANDER SEE. XXVI—XXVII. van Gossum ende Massisacho in Bosschayen ligghen van malcanderen oost ende west, verscheyden vierensestich mijlen. [Seeb. 9,2a: 1532,24,19; 1541,20,is; 1568,40,15]. 16. Dat Eylant van Cijpriaen leyt van Ortegier seuen mijlen verscheyden. f 1541,20,16; 1568,40,16]. 17. Die Enteringe van Rijbedeeus leyt vant Eylant Cypriaen suytoost, verscheyden ses mijlen. [1541,20,17; 1568,40,17]. 18. Die Rudtsen van Gossum liggen van die Enteringe van Rijbedeeus noortoost ten oosten, verscheyden twaelf mijlen. [1541,20,18; 1568,40,18]. XXVII. MASSISACHO. 1. Massisacho leyt van die Rudtsen van Gossum oost, verscheyden veertien mijlen. [1541,21,i; 1568,41,1]. 2. Den hoeck van Figuer leyt van Massisacho oost, verscheyden twaelf mijlen. [1541, 21,2; 1568,41,2]. 3. Den hoeck van Bayone leyt vant Figuer noortoost, verscheyden vijf mijlen. [1541,21,3; 1568,41,3]. 4. Arkasoen leydt vanden hoeck van Bayone Ivj noortwaert, verscheyden derthien mijlen. [1541,21,4; 1568,41,4]. 5. Die Sane van Bordeeus leyt van Arkasoen noortwaerts, verscheyden achtien mijlen. [1541,21,5; 1568,41,5]. 6. Dat Poorthuys leyt van die Sane van Bordeeus noortwest, verscheyden thien mijlen. [1541,21,6; 1568,41,6]. DIE CAERTE VANDER SEE. XXVIII. 73 XXVIII. DIT ZIJN COERSEN DWAERS OUER DE ZEE. 1. Item die Caepe te Clare ende die Caepe te Coriane liggen dye een vanden anderen suyden ende noorden, verscheyden hondert mijlen ende seuenentwintich. [1532,25,i; 1541 22,i; 1568,42,i]. 2. Den Toren van Waternoort1) leyt van de Cape te Coriane noorden ten oosten, verscheyden hondert mijlen ende eenenveertich. [1532,25,2; 1541,22,2; 1568,42,2]. 3. Die cape Veyo in Yrlant leit vanden Toren van der Cooninghen2) noortwaerts, verscheyden hondert mijlen ende vierentwintich. [1532,25,3; 1541,22,s; 1568,42,s]. 4. Sellay leyt van Cijsarghe noorden ten oosten, verscheyden hondert ende elf mijlen, ende aldus te gaen suldy seylen drie mijlen by westen Sellay. [1532,25,4; 1541,22,4; 1568,42,4]. 5. Heyssant lyet van Cijsarge noort noortoost, verscheyden hondert ende vijfthien mijlen. [1532,25,5; 1541,22,s; 1568,42,s] 6. Die Cape te Coriane ende Lijsaert ligghen van malcanderen noordt noortoost ende suyt suytwest, verscheyden hondert ende achtentwintich mijlen. [1532,25,e; 1541,22,6; 1568,42,6]. 7. Die Seyms ende die hauen Ribedeeus ligghen die een vanden anderen noorden ten oosten ende suyden ten westen, verscheyden vijfentseuentich mijlen. [1532,25,7; 1541,22,7; 1568,42,7]. ' IE3] 8. Die Pleynmercken leyt van Viniers8) noort noortoost, verscheyden tachtentich4) mijlen. [1532,25,8; 1541,22,s; 1568,42,8]. n Ui?321 Wata-uoerd; 1541: Wateruoort; 1568: Vaternort .{ J~r c">*nge; 1541: Croongen. ') 1541: Viuiers. ) 1532 en 1541: lzzx. 74 DIE CAERTE VANDER SEE. XXVIII. 9. Masehol leit van Ortegier noorden ten oosten, verscheyden hondert ende twaelf mijlen. [1532,25,9; 1541,22,9; 1568,42,9. 10. Fontenay leyt van Ortegier noorden ten oosten, verscheyden lxxviij mijlen. [1532,25,io; 1541,22,io; 1568,42,io. 11. Groye leyt van die hauen van Viniers1) noortoost ten noorden, verscheyden lxxx mijlen. [1532,25,ii; 1541,22,n; 1568,42,n]. 12. Bolijn leyt van Ortegier noortoost, verscheyden lxxxviij mijlen. Ende aldus te seylen, soo sult ghy comen vijf mijlen bi oosten Bolijn. [1532,25,12; 1541,22,12; 1568,42,12]. 13. Item vijf mijlen die zijn hier gherekent voor een kenninghe. [1541,22,13; 1568,42,13]. 14. Item Sinte Ylgis is vier kenninghen bi oosten die Foer, ende daer leydt een groote wt Rudtse in die Zee. Ende als ghi daer af zijt noorden ten westen, also verde dat ghi dat lant bescheydelijck wt den hol moecht sien, so schijnet te wesen als eenen ronden Berch, die bouen wat plat is. [1541,22,u; 1568,42,u], 15. Ende aen die oost side vanden Berch is een weynich leechs, ende dat schijnt dan een half Scheeps lancte lanck te wesen. Ende die west side van den Berch is oock een weynich leechs, ende dat schijnt dan omtrent een Scheeps lanckte te wesen. Ende op dat leech op die west side staen twee houelkens, ende dat wterste van die twee is dat meeste. Ende daer leyt eenen hoogen Berch een stuck te landewaerts in, ende die leidt dan een stuck bi oosten die voorschreuen wt Rudtse. [1541, 22,u; 1568,42,14]. 16. Ende als ghy zijt van die voorschreuen wt Rudtse lv-] noortwest ten noorden, soo en siet ghy maer eenen hueuel op dat voorschreuen leech, dat aende west side van die ') 1541: Viuiers. DIE CAERTE VANDER SEE. XXVIII. 75 wt Rudtse leyt. Ende die voorschreuen hoogen Berch leyt dan een weynich bi westen die wt Rudtse. Ende als ghi zijt van die wt Rudtse voorschreuen noortwest ten westen, een kenningije vanden lande, soo is dat oost eynde vanden voorschreuen Rudtse schor, ende dat west eynde gaet een weynich schon1) af, ende men siet een houelken aen die west side. Ende westwaert van die voorschreuen Rudtse leyt een ander wtrudtse, die wat leeger is, ende die is bycans ront. Ende aen die oost side van die Rudtse leit een cleyn hueuelken, ende dat is wat grooter. Ende een cleyn stuc westwaert daer af liggen twee wtrudtsen, ende zijn geschapen oft lancachtige Bergen waren, ende die oost side is lanckste8), ende tusschen die twee ligghen oock twee hueuelkens niet hooch bouen water, ende alsmen noortoost van die voorschreuen lange Bergen is, omtrent een kenninge vanden lande, ende men siet wten Maersse, so ist tusschen al dese voorschreuen wtrudtsen al vol lange Rudtsen. Ende aent west eynde vanden wtersten langen Berch liggen oock langhe Rudtsen. Ende een goet stuck westwaert af leyt een lange legghe van leeghe Rudtsen, ende die liggen aen vier of vijf stucken. Ende in die legghe ligghen vier ronde hueuelkens, die wat hoogher zijn dan die legge, ende dat oostersche hueuelken leyt alleen een luttel oostwaert van die Legghe. [1541,22,is; 1568,42,15]. 17. Als ghy dan Goutstaert ouer coempt, alsoo verre dat ghy dat Landt moecht sien. by noorden IE 4] Blancxhauen, so is daer een hooghe Berch, ende is bouen een groot stuck al slecht, ende aen beyde eynden gaetse schouwe af. [1541,22,16; 1568,42,ie]. ') 1541: schow; 1579: schoon. '-) 1579: tlangste. 76 DIE CAERTE VANDER SEE. XXIX. XXIX. DIT ZIJN DIE GHETIJDEN VAN POORTUGALE, SPAENGIEN ENDE VRANCKRIJCK. 1. Item tot Calis malis maeckt leech water een oost suyt oosten maen. [Seeb. l,i; 1541, 23,i; 1568,43,i]. 2. Tot Sinte Lucas maeckt leech water die Maen suytoost ten oosten, voort hen tot die Riuier van Lisseboen al dat selfde. [Seeb. 1,2; 1541,23,2; 1568,43,2]. 3. Item al die cust van Spaengien ende van Garscongien, Putouwen ende Bertaengien hen tot Fontenay maect leech water een suytoosten maen. [Seeb. 1,3,4; 1532,24,2; 1541,23,3; 1568,43,3]. 4. Item in die Riuier van Bordeeus maekt leech water suytoost ten suyden. [Seeb. 1,3; 1532,23,20 en 24,s; 1541,23,4; 1568,43,4]. 5. Item int Ras te Fontenay maeckt lech water suytoost ten oosten. [Seeb. 1,5; 1532, 17,2; 1541,23,5; 1568,43,5]. 6. Tot Sinte Matheeus maecket leech water suytoost ten suyden. [Seeb. 1,6; 1532,15,9; 1541, 23,e; 1568,43,6]. 7. Item aen die Foore maecket leech water suyt suyt oost. [Seeb. 1,7; 1541,23,?; 1568,43,7]. 8 Item tot Abbenwrack maeckt leech water die Maen suyt suytoost. [Seeb. l,s; 1541, 23,s; 1568,43,8]. 9. Item aenden Bespalibaes oft Lilebas oft Westpalen, dat is altesamen een Eylant, ende dat leyt twee kenningen by oosten die Foore, ende daer maeckt leech water een suyden maen ende in die hauen suyt suytoost. [Seeb. l,io; 1541,23,9; 1568,43,«1. 10. Item twee mijlen buyten Heyssant maeckt [v] leech water een suyden maen, al DIE CAERTE VANDER SEE. XXIX. 77 dat selfde getijde gaet tot Lilebaes. [Seeb. l,u; 1541,23,io; 1568,43,n]. 11. In den rechten vaerwech, ende aen Heyssant, maect leech water een suytwesten maen. [1541,23,u; 1568,43,n]. 12. Item seuen mijlen buyten Lilebaes, daer maeckt leech water een suyt suytwesten maen. [Seeb. 1,«; 1541,23,12; 1568,43,ia]. 13. Item voor Marwanen maeckt leech water die Maen suyden ten westen. [Seeb. l,is; 1541,23,13; 1568,43,13]. 14. Tot Sinte Ylgis maeckt leech water suyt suytwest, ende vier mijlen inde Zee, tot Sinte Ylgis, maect leech water een suytwest ten suyden. [Seeb. l,u; 1541,23,u; 1568,43,14], 15. Item voor dat Eylant van Brijack maeckt leech water een suyt suytwesten maen. [Seeb. 1,15; 1541,23,«; 1568,43,15]. 16. Ende van Brijack tot inde hauen van Sinte Malex maeckt leech Water aent Landt die Maen suyden ten oosten. [Seeb. 1,15; 1541, 23,ie; 1568,43,15]. 17. Ende buyten inden vaerwech van Lilebaes tot Sinte Malex maeckt leech waeter die mane suytwest ten suyden. [Seeb. 1,15; 1541,23,17; 1568,43,16]. 18. Item van Roketuwes tot Sinte Malex ende Renneuiel tot Garnzee daer maeckt biden lande leech water een suyden maen, ende in die hauen van Garnzee maect leech water een s. ten o. maen. [Seeb. l,ie; 1541,23,is; 1568, 43,17]. 19. Item van Garnzee tot Kiskas maeckt leech water suytwest die mane, ende ses oft seuen mijlen buyten Garnzee maeckt leech water suytwest ten westen. [Seeb. 1,17; 1541, 23,io; 1560,43,18]. 20. Item tusschen Kiskas ende Foortlant 78 DIE CAERTE VANDER SEE. XXIX—XXX. langhes die cust maeckt leech water suytwest ten westen, ende seuen oft acht mijlen in die Zee maecket leech water die Mane west suytwest. [Seeb. 1,19; 1541,23,20; 1568,43,19], IE 5] 21. Item van Beruliet tot Seynshoofde inden vaerwech maeckt leech water west suytwest, ende alst een hooghe stroom is, so maeckt leech water west ten suyden. [Seeb. 1,21; 1541,23,2i; 1568,43,20]. 22. Item vanden Hoeck1) tot in die Seyne in die hauen maeckt leech water west suytwest. [Seeb. 1,23; 1541,23,22; 1568,43,2i]. 23. Item die Seyne maeckt leech water suytwest. [1541,23,2a; 1568,43,22], 24. Van Strusaerdt tot Keyham inden vaerwech maeckt leech water west ten suyden. [Seeb. 1,25; 1541,23,24; 1568,43,23]. 25. Item tot Keyham in die Fosse maect leech water west suytwest, ende tot Bertoy maeckt leech water west suytwest, ende tot Berthoy maeckt leech water*) een westen Maen, ende het is dan een luttel geuloeyt. [Seeb. 1,20; 1541,23,25; 1568,43,24]. 26. Item Buenen ende tot Calis ende tot Greuelingen ende tot Duynkercken ende Nieupoort ende alle die cust van Vlaenderen maeckt leech water een westen maen. [Seeb. 1,27; 1541,23,2e; 1568,43,25]. XXX. ITEM WOLTERS LANT. 1. Van Wolters landt totten Clooster tot dye Broers maeckt opter Stelle vanden stroome west suytwest. [Seeb. 1,28; 1541,24,i; 1568,44,i]. 2. Ende van daer tot Blanckenburch maeckt ') Seeb. Hocges, Hogges; 1541: Hockis; 1568: heuff Is (1). ') sicl DIE CAERTE VANDER SEE. XXX—XXXI. 79 opter Stelle suyt west ten westen. Ende van Blanckenburch tot Sinte Katherijn maeckt opt ter Selle suyt west. [Seeb. 1,28; 1541,24,2; 1568,44,2]. 3. Item Swijn maeckt suyden hooch Water. [Seeb. 1,28; 1541,24,3; 1568,44,3]. XXXI. DÏT ZIJN DIE HAUENEN LANGHES DIE CUST VAN SPAENGIEN ENDE VAN POORTUGALE. I, Item die wil seylen in Rijbedeeus, die sal seylen den oosterhoeck naest, ende hy sal voort na in seylen inden midden vanden water hen tot voor die Santbaye, ende daer mach hi setten op ses oft seuen oft acht vadem. [Seeb.8,i; 1532,24,i; 1541,25,i; 1568,45,i], 2. Van Rijbedeeus seuen mijlen noort westwaerdt daer leydt die voorde van Viuiers, ende die in die Viuiers seylen wil met eenen suyt westen wint, die sal in seylen byden west lande is1) eenen hoogen hoeck, en dan sal hi in seylen int middel van die voorde, ende hi moet daer en groot stuck in seylen, ende setten dan waer dattet hem best dunckt, op thien oft twaelf vadem. [Seeb. 8,2; 1532, 24,4; 1541,25,2; 1568,45.2]. 3. Item van die Viuiers west noortwest ses mijlen leyt den hoeck van Ortegiers, ende is een hoochlant. Ende buyten aenden hoeck, daer staen vijf oft ses Rudtsen af in die Zee, wel twee kenningen lanck vanden lande, ende dat zijn hooge Clippen ende het is daer tusschen die Clippen, ende dat lant twaelf vadem diep. [1532,24,5; 1541,25,3; 1568,45,3]. 4. Vande oost side van Ortegier, daer is een tijt hauen, die gaet totter stede van S. ') 1532: ende dat west lant is. 80 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXI—XXXII. Matheeus1). Ende die daer voor rijden wil, die sal setten voor dat Dorp Karing, dat daer beneden dat Casteel van Ortegier leyt, ende dat is maer een vierendeel van een mijle van die wtclippen suytwaert daer af, ende dat Dorp sal noortwest van hem liggen. [1532,24,6; 1541,25,*; 1568,45,4]. 5. Van Ortegier suytwest drie mijlen, daer leyt die hauen van Seueris, ende is een goede hauen, ende si gaet suyt oost in, ende die suyt side is eenen leeghen hoeck. Ende die daer in seylen wil, sal IE 6] hem houden aen die suyt side, want die noort side is Rudtsachtich, ende al vuyl. Ende als hy een luttel ingeseylt is, so moet hi setten op ses of seuen oft ahct vadem. [1532,24,?; 1541,25,5; 1568,45,s]. XXXII. DIE CAPE PRIOR. 1. Alsmen is noort noortoost vander Cape Prior vier oft vijf mijlen, soo is die Cape also ghedaen als hier na verclaert sal staen. [1532, 24,s; 1541,26,i; 1568,45,6]. 37 2. Item dat vlack eynde is dat suyt oost eynde ende dat schor eynde is dat noortwest eynde, ende het leyt op die Zee ende is eenen hoogen Berch ende is bouen hueuelachtich. [1532,24,9; 1541,26,2; 1568,45,?]. 3. Als ghi zijt van die cape Prioor noortwaert ende noorden ten westen, ende ghy niet verde daer af en zijt, so is die Cape bouen op dat hooge al gehackelt, oft daer Volck op sate'aen eenen reghel, ende elck een weynich ') 1532: S. Martijn; 1541: S. Martens. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 81 van den ander saet. Ende aen die noort side vander Cape ligghen twee Santbayen bi malcander. Ende aen die noort noortoost hoeck vander Cape leyt een reghel van leeghe Rudtsen, ende midden in den reghel leyt een groote Rudtse, ende die leyt, oft een Roochuys waer. Ende als ghy binnen die Cape coempt, so leyt daer aen die suyt side van die Cape een Saytbaye ende bi suyden de Santbaye leyt eenen leegen 1*1 platen Berch, ende die en is niet half so hooghe als dat hoohlant, dat daer achter leyt. Ende westwaert vant suyt eynde vanden platen Berch, daer ligghen twee groote Rudtsen hart aen malcander. Ende bi suyden den platen Berch leyt noch een Santbaye, ende een stuck bi suyden die Santbaye leyt eenen wthoeck van die Wijck, daer die hauen Frole in leyt. [1532,24,io; 1541,26,s; 1568,45,8]. 4. Als ghi wilt seylen inder hauen vander Frole, soo suldy inden Wijck seylen, also langhe dat ghy die hauen vander Frole open siet aen bacboordt van v, ende als ghi dat in sult seylen, ende seylt1) niet verder dan voor dat Dorp van dye Frole, ende settet1), want daer binnen ist al vlack; die hauen strect noortoost in, tis een goede hauen voor Craken, die suytwaert willen wesen. f1532, 24,u; 1541,26,4; 1568, 45,9]. 5. Die wil seylen in die Croongie, die sal gaen vander cape Prior suyden ten oosten nae de Croongie. Ende als hi is binnen die cape Prior, soo sal hi dat oost Lant naest seylen, want dat west lant is al vuyle. Ende hi sal sien suytwaert van hem wel twee mijlen verre staet eenen langhen smallen Toren8), ende die is bouen plomp, ende si staet niet seer hooch bouen die Zee. Ende suytoostwaert ') 1532: so suldi westlande naest seilen. ') 1532: settet daer; 1541: set het daer. ') O: de Herkules-Toren. Die Caerte vander See (1566). 6 82 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. vanden Toren omtrent twee booch schoten wechs, daer staet die stede van die Croongie. Ende van dat suyt oost eynde vander stede daer staet een Slot, ende in dat Slot staet eenen grouen viercanten Toren, ende die heeft bouen geen cap, ende oostwaert vant Slot, omtrent een scheps lancte vant lant, daer leit een legge van Rudtsen, alst vol Zee is, so sietmen iij oft iiij rudtsen bouen water dompen, ende als het leech water is, siet IE 7] men veel al. Ende suytwaert vant Slodt, omtrent een Scheeps lancte vant lant, daer leyt een groen berchsken, ende daer staet een Kercxken op van Sint Antonis, ende het staet oft een cleyn plat Huysken waer, ende hi sal den langhen Toren ende die gehackelde Rudtse metten leeghe Rudtsen ende dat groene Berchsken laten altesamen ligghen aendt stuerboort van hem. Ende als dat groene Berchsken ghepast ist, sal hi westwaert in seylen, tot dat hi beschut is vander Zee, ende dan mach hi setten waer hy wil, ende hoe diep dat hy wil. [Seeb. 8,s; 1532,24,12; 1541,26,»; 1568,45,io]. 6. Item Cijsarge leyt een stuck bi westen die Croongie, ende het is een cleyn Eilant, ende bouen ist slecht. Ende als ghi zijt een stuck binnen die Cape Prior, soo moechdy tusschen dat Eylant ende Cijsarge doorsien. ende onder Cijsarge en is geen goede reede. want ten is daer niet schoon. [1532,24,1e; 1541, 26,e; 1568,45,n]. maelt staet. [1568,45,ia], 8. Die wil seylen in Monsij en coemt van by oosten, die sal vinden buyten aen den 38 7. Als ghi van Monsij noortwest ten noorden zijt, so ist aldus gedaen, als hier bouen ghe- DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 83 oosthoek een groote hooghe Rudtse, ende die heedt Vijlen. Ende daer bi staen hooghe Clippen, ende zijn bouen scharp, drie oft vier si1) staen vanden anderen, ende staen ouer een oost suytoost ende west noortwest. Ende van desen hoeck noordt westwaerdt omtrendt vier Ca- Iv.i bellen lanck, daer af leyt een Rudtse onder twater, ende die sal hi laten aen stuerboort van hem, Ende als hy die Rudtse gepast heeft, so sal hi gaen suyt suytwest in. Ende dan sal hy sien die Kerck van onser Vrouwen bi westen hen, ende dan sal hi gaen op die Kercke toe, ende sal dan setten voor die stede tusschen die stede ende die Kercke, op seuen of acht vadem. [Seeb. 8,5; 1532,24,17; 1541,26,7; 1568,45,is]. 9. Item als ghi zijt m ^ noort ten westen van ftwniij. Monsij, soo ist aldus fiW^ 39 ghedaen, als hier *^^-=^=S^^^^^. bouen ghemaelt staet. [1568,45,u]. 10. Die in Monsij seylen wil van bi westen, die sal die cape van Coriane houden buyten die cape die daer binnen leyt, ende is een groote cape ende ront, ende si heet Botre, die lanckte van een Schip lanck, tot hi ondeckt heeft onser Vrouwen Kerck. Ende als hi die Kercke sien mach, soo mach hi setten op xij of xv vadem op die voorde, of hi mach binnen seylen voor dat Dorp op die beste reede. [Seeb. 8,e; 1532,24,»; 1541,26,8; 1568,45,i5]. 11. Item daer leyt een legge van Rudtsen tusschen die cape Finisterre ende die Coriane een half mijle in die Zee. [Seeb. 8,7; 1532,24,ai: 1541,26,9; 1568,45,16]. 12. Ende die wil seylen in Monsij, die wacht hem daer voor. Ende tusschen Finisterre ende die Coriane daer leyt een groote Santbaye, ') si ontbr. in 1541. 6* 84 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. daer ist goet setten op eenen oostenwint. Ende hi sal setten op thien of op twaelf vadem. [Seeb. 8,7,s; 1532,24,22; 1541,26,n; 1568,45,ie]. IE 81 3Wpcap« fMQtnt, 13. Item als die Cape te Finisterre suytoost ten oosten van v is oft daer omtrent, en zijt dan vier oft vijf mijlen van de Cape te Finisterre, so ist als hier bouen staet. [1568,45,17]. 14. Die wil onder Finisterre liggen, die sal twee Cabel lanck op vander Cape seylen ende een goede mijle seylen, tot dat hi siet onser Vrouwen kercke, ende dan sal hi setten beneuens die Kercke op thien of twaelf vadem; ende als die Cape westwaerdt van hem leyt, daer en is geen goede reede voor eenen suyden wint, ende die gront en is daer niet schoon, ende is ouer al vol Rudtsen. [1532,24,23; 1541, 26,n; 1568,45,18]. 15. Item een half mijle bi suyden die Cape te Finisterre daer leyt een goede hauen voor Schepen, die suytwaert willen wesen, ende heet Zeche, ende leyt oostwaert vande Cape. Ende om in dese hauen te seylen, so salmen bijt noortlant seylen, ende comen dat noortlant niet te na, want ten is niet al schoon te naken. Ende alsmen comt voor die hauen, daer leyt een swarte Rudtse, niet hooch bouen water, die salmen aen stuerboort laten liggen ende seylen inden middelwaert tusscen die Rudtsen ende eenen hoeck, die leyt tot Finisterre waert, ende seylen also verre noortwaerts inden middel vanden water, tot dat hi sal sien een Santbaye aen stuerboort van hem, ende teghen die Santbaye sal hi setten DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 85 op x oft xi oft xij vadem, ende verder in ist vlacker. [1532,24,24; 1541,26,12; 1568,45,»]. 16. Van Finisterre suytoost vier mijlen leyt den hoeck f+J Monteluer; in desen vaerwech liggen veel Rudtsen aen beyde siden, men mach die Rudtsen meest sien, die hem deren mogen. Monteluer is eenen grooten Berch ront1), daer is een Torenken bouen op, dat is den noorthoeck van die voorde van Morijs. [1532,24,25; 1541,26,is; 1568,45,20]. 17. Die wil seylen in Morijs, die moet eerst den berch Monteluer inden middel bouen een valeyken brengen; als hi is voor die hauen, soo sal hi gaen op Monteluer oost noortoost in. Ende als hi is tegen Monteluer, so sal hi sien eenen anderen hoeck voor hem liggen aen backboort van hem, ende sal van Monteluer seylen totten anderen hoeck vast by in, dan sal hi rechteuoordt*) die stede westwaert van hem sien, ende so sal hi seylen voor die stede op xij oft xv vadem. [Seeb. 8,9; 1532, 24,2?; 1541,26,h; 1568,45,21]. 18. Die wil seylen in Ponteuedere, die moet in seylen byden eylande, ende dat heet Blededones, ende is een leech Lant, ende een Eylant8), ende hi sal daer by suyden in seylen, ende hi sal gaen oost noortoost, wel twee mijlen verde, dan so sal hi vinden inden middel waert vander hauen een cleyn Eylant, ende hi sal dat laten aen backboort, ende bi suyden vanden Eylande sal hi sien eenen grooten Toren, ende dan sal hi seylen voor dien Toren ende setten op ses oft op seuen oft acht vadem; ende wil hi setten onder dat Eylandt, dat midden inde hauen leyt, soo sal hi setten op dat Eylant dat4) westwaert van hem leydt, *) 1541: ende ront *) 1541: rechte voort; 1532: terstont. «) 1532: Blededones ende is een leech eylant. *) 1532 en 1541: setten dattet eylant. 86 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. ende setten op seuen oft acht vadem. [Seeb. 8,10; 1532,24,28; 1541,26,15; 1568,45,22]. 19. Die wil bi noorden in seylen onder den Eylande van Bayone, die sal den Eylande naest seylen, ende aenden noort oost hoeck vanden Eylande, daer leit een Rudtse [Fi] onder water een cabel lanck daer af, anders ist schoon. [1532,24,29; 1541,26,ie; 1568,45,2a]. 20. Die wter zee coemt tegen dat Eylant van Bayonen, so en zijnder anders niet dan grauwe Clippen te verkennen. Ende die daer binnen seylen wil van bisuyden, die sal die Rudtsen aen die suyt sijde vanden Eylande totten Eylande waert laten ligghen, ende seylen van1) binnen. Ende dat middelste Eylant, daer die Heremijt2) op staet teghen die groote Santbay, daer is die beste reede op xij oft op xiiij vadem. Ende men sal den Eylande alsoo na setten, darmen dat noort eynde van dat Eylant ouer dat ander Landt heeft, dat daer nordtwaert van dat Eylant leyt. [1532,24,30; 1541,26,i?; 1568,45,24]. 21. Die wil seylen in Bayone, die sal in seylen tusschen den Eylande van Bayone ende die Cape Pasalis, ende hy sal ingaen oost ten noorden, tot dat hy soo verre inne is als die ander Cape, ende hy sal daer twee Cabels lanck te buyten seylen. Ende als hy gheleden is den hoeck, soo sal hy sien dye stede ende setten op thien oft twaelf vadem. [Seeb. 8,12; 1532,24,33; 1541,26,is; 1568,45,25]. 22. Item daer ligghen v oft vi Rudtsen aenden hoeck van Pasalis, ende die sal hy laten aen stuerboort van hem, ende hy en derf niet sorghen voor dat hy niet en siet. [Seeb. 8,13; 1532,24,34; 1541,26,i9; 1568,45,26]. 23. Item veerthien mijlen bisuyden dit ey- ') 1S32 en 1541: dan. 3) 1532: Heremitaenge. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 87 lant van Bayone daer leyt de Riuiere van Poorts poort. [1532,24,35; 1541,26,ao; 1568,45,27]. 24. Item die Riuier van Poortspoort is een goede tijt hauen, ende die daer seylen wil, die moet voor hem houden dat s. Lant ende wacht hem voor die Rudtsen, die daer ligghen in die Enteringhe vande Hauen, ende dat is een cort leedt in te seylen. Die suydt sijde is een leegher Lant, dan die noort sijde is. [1532,24,3e; 1541,26,2i; 1568,45,28]. 25. Item acht mijlen bysuyden Poortspoort daer leyt die hauen van Feer. [1532, 24,37; 1541,26,22; 1568,45,29]. 26. Item die hauen van Feer is een tijt Hauen, ende het lant bijden Water is een leech duynich Landt, ende om in dese Hauen te seylen, soo moetmen de mercken nemen vant suytlant, ende dat zijn drie bakenen van» masten, ende alsmen die drie bakenen ouer een hout alsoo lanck, alsmen daer harde by coempt, dan salmen noortwaerts daer af wijeken nae die ander singhel, die aende noortsijde vanden diepe leyt ende daer machmen setten op seuen oft op acht vadem. [1532, 24,38; 1541,26,23; 1568,45,so]. 27. Item seuen mijlen bisuyden die hauen vant Feer daer leyt die hoeck van Teliack1), ende is een schoon voorlant. Ende van den suythoeck van Teliack oost suytoost een mijle daer leyt Pijsaghe, ende is een tijt Hauen, ende Westwaert van dese hauen een quartier van een mijle vanden lande leyt een banck van seuen vadem, ende daer machmen achter rijden op xij of xiiij vadem, het is daer goeden gront, ende schoon, ende daer leyt een Dorp l) Waghenaer (Sp. d. Z.): »5 mijlen bz. Aueiro leyt de Cape van Montego», en hij heeft bijna letterlijk den grootsten deel van deze §. 88 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. bi noort noortoost van die Reede. [1532,24,39,40; 1541,26,24; 1568,45,31]. 28. Die setten wil onder de Berlincx, die sal voor die Heremitagie setten op x vadem, ■ hy mach daer comen van welcke sijde dat hy wil, want het is daer schoon. [Seeb. 8,14; 1532,24,4i; 1541,26,45; 1568,45,32]. 29. Suyt suytoost van die Berlincx xij mijlen, daer leyt eenen hoeck van Roxent, ende om dien hoeck is de reede van Kaskalis, ende die daer rijden wil, die mach setten, waert hem best dunckt, want daer is ouer al goet Anckergront, ende geen verschut van eenen s. w. wint. [1532,24,42; 1541,26,2e; 1568,45,33]. 30. Van Kaskalis Oost waert een mijle daer is den Hoeck van Sinte Gallien, ende is den Noorthoeck vande [F2] Reuier van Lisseboen. Ende die by dat Noordtlandt in Seylen wil, hy moet inde middel tusschen den hoeck van Sinte Gillighen ende vanden Lande die Malesay1) in Seylen tot binnen den hoeck van Sinte Gillighen, soo sal hy voort in seylen bijden Noortlande tot Sinte Katrijnen Baye toe, ende dan moet hy daer wycken naden Suytlande om der Rudtsen wille, die bi Rostiers leyt een booch schuet vant noortlandt, ende die Rudtse is op een leech Water onder, ende op een half tijde isse bouen. [1532,24,43; 1541,26,27; 1568,45,34]. 31. Sinte Kathrijnen Kerck dat is de eerste witte Kercke, die op dat Noortlant staet van Sinte Gilligen Oostwaert bij den water. Ende die ander Kercke is Rostiers, ende suytoost daer af op twaelf vadem is goede reede voor alle winden. [1532,24,44; 1541,26,28; 1568,45,35]. 32. Die wil seylen in dat groote diep van Lisseboen ende coemt van bisuyden, die sal dat zant van die Malesap aen Backboort laten ') 1532 en 1541: Malesop. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 89 ügghen, ende al die ander zanden brenghen aent stuerboort. Ende hy sal nemen die witte Santbay, die naest by Oosten den hoeck van Sinte Gillighen leyt, ende houden Noortoost ten noorden van hem, ende nemen den slach vanden Malesap op ses oft seuen vadem. Ende op dese mercken mach hy seylen totter Baye toe van Sinte Katerijnen, ende dan sal hy dat water deelen ende laten dat tweededeel aen Bacboort ende dat derdendeel aen stuerboort, ende seylen soo voor die stede van Lisseboen. Ende die wil setten voor die Cuypers, die set voor die Calckouen, ende Toye dwaers waert, ende setten den eenen Ancker op xiij vadem ende dander op vier vadem. [1532,24,45; 1541,26,29; 1568,45,3e]. (rj 33. Die voor die Vismarct seylen wil, en coempt1) den lande niet te na voor de Cuypers poort, want daer leydt een Rudtse een groot stuck af, ende daer ist quaet ligghen ouer al, om dat die stroom daer so draeyt vander ebbe, ende het is daer al Rudtsachtich [1532,24,4e; 1541,26,30; 1568,45,37]. 34. Item eenen steen werp bisuyden vanden sande vande Malesap ist acht vadem diep ende by tsandt bijde suydt sijde ist xüj vadem diep op een schips lanckte naden sande. Ende soo wie2) Sint Gilligens diep wt seylen wil wacht hem voor die ebbe stroom, want die valt seer teghen tsant van die Malesap. [Seeb 8,17,18; 1532,24,47; 1541,26,3i; 1568,45,38]: 35. Item die dat groote diep van Lisseboen wil in seylen, die sette dat Stet te Rostiers oost noortoost van hem, oft set den Toren te Rostiers by noorden aen dat voorlant vant suytlant, ende houden dat soo staende so langhe, als dat kercxken op Sinte Gülis hoeck noort noortoost oft daer ontrent van hem ') 1532 en 1541: come. ») 1532: ende die; 1541 = 1566. 90 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. is, dan gaet noortoost in na Sinte Kathrijnen bay, oft daer onfarent, ende Kauelt v stroomen wel. [1568,45,39]. 36. Die wil seylen tot Sinte Vues, die moet hebben een halfvloet, ende moet gaen vande Cape Fitsiers oost, soo sal hi voor hem sien binoorden hen een groot hooch lant, ende als hy dat groote hooghe lant gheleden is, soo sal hy den hoeck van die cape Pitsiers houden een espelincx lanct buyten den hooghen lande, ende sal so ingaen op dat merck, tot dat hy sal sien eenen Toren binoorden van hem, ende sal daer dan recht op gaen, tot dat hy is tot byden Thoren, ende als hy soo verre in is als die Thoren1), soo sal hy een luttel bet af seylen, int middel van den water, ende setten dan op thien vadem. [Seeb. 8,19; 1532,24,48; 1541,26,32; 1568,45,40]. [F 3] 37. Item als ghy . , ^ iiM,/. sijt vande cape ^ïet&pe^^^rt^ Vincent west oft 41 g "^Iplk daer ontrent, so ~~=^2N^^ ghedaen als ~ ~ hier bouen staet*). [1568,45,41]. 38. Die wil setten onder die cape tot Sinte Vincent, sal den eersten hoeck laten ligghen ende seylen een mijle bet in onder den anderen hoeck by dat roode Landt, ende setten op xv oft xx vadem, ende die landen zijn beyde al reyn, soo dat een man wt den schepe op dat lant soude moghen springhen. [Seeb. 8,20; 1532,24,49; 1541,26,33; 1568,45,42]. 39. Die wil seylen tot Sint Lucas inde Enteringhe vande Reuier van Ciuilien buyten voor de hauen, die sal den Toren van Sint Lucas houden oostwaert van hem, ende gaen in op vi vadem, ende die ses vadem sal by- ') 1579: Toren is. s) 1579: ghemaelt staet. Die caerte Vander see. xxxii. 91 cans dueren een mijle. Ende als hy coemt op ses vadem, soo mach hy setten, ende dan sullen rechteuoort die Lootsmans wtcomen. [Seeb. 8,21; 1532,24,óo; 1541,26,3*; 1568,45,43]. 40. Item by westen Sint Lucas leydt een Sant bay, daer machmen wel by seylen op vi vadem ende setten, oftmen wil. [Seeb 8221532,24,5i; 1341,26,35; 1568,45,44]. 41. Item coemt een man noortwaert aen van by noorden Sipionen, soo leyt Sipionen aldus ff Hij. Ende suytwest daer ontrent twee boech schuet, daer staet dat Slot opden wthoeck van dat lant ghelijck hier gemaelt staet gjy. Ende westwaert daer af ontrent vier boochschuet weechs, daer zijn rudtsen met een leech Ivj water drooch, datse effen bouen zijn, daer moechdy by nacht aen comen op xij oft xiij vadem, ende niet naerder, ende voort üj mijlen suytoost nae Rottum ist een witte strant sonder Duynen, ende Suytoost van Rottum streckt een steenruts af ontrent twee boochschuet, ende is altijdt bouen Water; daer achter is die reede voor cleyne Schepen, ende het Casteel van Rottum leydt aldus jrffc.. Ende dat dorp staet daer een weynich Noortoost af daer ontrent met een Torenken als hier staet m$k.. Ende wildt ghy nae Marijpoordt, soo gaet Oost oft Oost ten suyden, ende mijt een weynich dat Noortlandt om dien Steen, die te midden weghen inden vaerwech leyt ontrent Noortwaerts van die Porkus, ende wildt ghy by suyden den steen voorschreuen, soo mijt dye Porkus, wandt dye Porkus moechdy redelijck nae comen, wandt sy sijn passelijck schoon omme te Looden op vijf oft 00 ses vadem. [1568,45,45]. 42. Als Calis malis Noortwaert van v is, soo 92 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII. 42 ^rSi^^ n ist aldus ghedaen als hier bouen ghemaelt staet. [1568,45,46]. 43. Die wil setten tot Calis malis, die sal bijde Rudtsen in seylen, die ligghen by Westen Calis malis ende heet die Porkus. Ende hi sal die Rudtsen aen stuerboordt laten ligghen, ende seylen alsoo inwaert op vi vadem oft meer. Ende als hy is gheseylt voor de Porkus lij oft hij Babel1) lancte bet voor [F 4] die stede suydtwaert van hem ligghende, soo set hy op iij, iiij, v oft vi vadem. Ende recht by die Porkus by noorden ligghen Rudtsen ten haluen diepe8), ende het is daer diep op een leech water anderhalf vadem. [Seeb. 8,28,24; 1532,24,52; 1541,26,3e; 1568,45,4?]. 44. Item om te weten die mercken vanden steen tusschen Rottum ende die Porkus int vaerwater. [1568,45,48]. 45. Item als Sinte Kathrijnen Cappel, die opten watercant staet by westen Maripoordt, ende thuys dat op den hooghen berch staet, daermen by ouer gaet nae Sieres, die voorschreuen Cappel ende dat Huys ouer een, ende Sinte Marien Clooster te Calis malis buyten aen den hoeck van Calis opt noort eynde, noch twee Berghen ontrent Oost noortoost ende zijn hooge berghen, die by malcander zijn, in deser manieren als hier beneden staet ghehgureert. [1568,45,49]. l) 1541: cabel. ') 1541: diepte. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXII-XXXIII. 93 46. Item als dese twee hooghe Berghen ouer een comen, den cleynsten onder den grootsten, ende die voorschreuen Cappel ende dat huys, ende dat voorschreuen Clooster buyten aenden hoeck, soo zijt ghy recht op die voorschreuen steen, als voor verhaelt is. [1568,45,50]. 47. Item als ghy coemt wt die Zee met eenen ruymen wint, so set die voorschreuen Berghen in deser manieren, als inde ander sijde gemaelt staet, een weynich na- Iv.j der, soo mocht ghijse wel brenghen bysonder niet onder malcanderen, oft ghy sout op den steen seylen. [1568,45,5i]. XXXIII. DIT SUN DIE GHETIJDEN LANGHES DIE CUST VAN YERLANT ENDE VAN ENGHELANT. 1. Item in Yerlant by westen inden west cust maeckt hooch water die Maen oost noortoost ende west suytwest. [Seeb.3,i; 1541 27,i; 1568,46,1], 2. Inde Golzee van Galgis ende buyten inden vaerwech ende int lant van Romasien1) maeckt hooch water de Maen oost ten noorden ende meest*) ten suyden. [Seeb. 3,2; 1541. 27,2; 1568,46,2]. 3. Int Landt van Londay maeckt hooch water dye Maen oost. Ende tselfde getijde gaet tot aen Holmen totter stede van Brustou ende») maeckt vol zee die Maen oost ten suyden. [Seeb. 3,3,4; 1541,27,s; 1568,46,3]. 4. In Sellay maeckt vol zee die Maen noortoost ten oosten. [Seeb. 3,e; 1532,27,i; 1541,27 41568,46,4]. ') Seeb.: de eylande van Rommessy, Rummesy. 1541: Romezijn. ») 1541: west ') ende ontbr. In 1541. 94 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXIII-XXXIV. 5. In Musehol maeckt vol zee ende in Vaelmuyden oost noortoost. Ende drie oft vier mijlen inde zee inde Rotte maect vol zee die maen oost suytoost. [Seeb. 3,7,8; 1532,28,2; 1541,27,5; 1568,46,5]. 6. Teghen Vaelmuyden ende Vawijck midden inden Caniele maeckt vol zee die maen oost ten suyden. [1541,27,.;; 1568,46,6]. 7. Teghens Pleynmuyden ende teghen Dortmuyden midden inden Caniele maeckt vol zee oost suytoost, ende van daer hen tot Poortlant midden in die Caniele maeckt vol zee een oost suytoosten Maen. [1541,27,7; 1568, 46,7]. 8. In Vawijck ende in Pleymuyden ende in Dortmuyden maeckt vol zee die maen oost ten noorden, ende buyten oost suytoost. [Seeb. 3,9; 1532,29,2,30,i; 1541,27,8; 1568,46,8]. [F 51 9. Van Dortmuyden tot Poortlant maeckt vol zee inden vaerwech suytoost ten suyden. [Seeb. 3,io; 1541,27,9; 1568,46,9]. 10. Teghen Poortlant midden inden Caniel maket vol zee die Maen suyt suydtoost. Ende tselfde ghetijde gaet totten Eylande van Wicht inden midden vande Caniele inde Rotte. [Seeb. 3,n; 1532,32,s; 1541,27,io; 1568,46,io]. XXXIV. POORTLANT. 1. Int Ras van Poortlant maeckt vol zee die maen suytoost. Ende in die reede van Poortlant maect vol zee oost suytoost. [Seeb. 3,12; 1532,32,4; 1541,28,i; 1568,47,i]. 2. Aen die Naelde van Wicht maect vol zee die maen suytoost ten suyden, ende dat selfde ghetijde gaet tot Woltershorn harde by tlandt, ende drie oft vier mijlen in die zee maecket vol zee die Maen suyden ten oosten, DIE CAERTE VANDER SEE. XXXIV. 95 ende tot Sinte Heienen suytoost. [Seeb 3 131532,33,i; 1541,28,2; 1568,47,2]. 3. Item die vloetstroom en valt dat oosten van Wicht niet in, eer die maen is suytoost oft noortoost1). [1541,28,4; 1568,47,3]. 4. Tot Kalckersoorde ende tot Hamel ende tot Poortsmuyden maeckt vol zee die maen suyden ten oosten, ende tot Hamton aen dat Kain*) maeckt vol zee die maen ten suyden [Seeb. 3,u; 1532,33,2; 1541,28,4; 1568,47,4]. 5. Van Wicht tot Beuersier suyden ten oosten bijden lande. [Seeb. 3,15; 1532.33.ie1541,28,5; 1568,47,5]. 6. In die Camer Winckelzee ende Rijghe maeckt vol zee die maen suyden ten oosten, ende die zee buyten») suyt suytwest. [Seeb 3,17; 1532,34,i; 1541,28,e; 1568,47,ej. 7. Inde reede vander Nesse maeckt vol zee suyt suytoost, ende opter Stelle suyden, ende buyten inden vaerwech daer maeckt vol zee de maen suytwest. [Seeb. 3,»; 1532,34.2; 1541 28,7; 1568,47,7]. 8. Vande Nesse tot Romenien tot inden Hoofde maecket vol zee een suytwesten maen [Seeb. 3,19; 1532,34,3; 1541,28,8; 1568,47,s]. 9. Inden vaerwech ende int middel vanden Hoofde maecket leech water die Mane Suydtoost ende Noortwest. [Seeb. 13,2; 1532,15 1 35,2; 1541,28,9; 1568,47,9]. 10. Item tot Doeueren maeckt vol zee die maen suyden, ende inde Duyns ende aen Tent maeckt vol zee Suyt suytwest, ende aent Lant maect vol zee die maen suyden ende noorden [Seeb. 3,20; 1532,35,i; 1541,28,io; 1568,47,io]. ,J1 n?ïï*w"t:. ,56?: norduest. 2) 1541: Kayer; 1568: Kayr; 1579: Kaïr. «) 1579: ende buyten in die Zee. 96 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXV. XXXV. DIE LOOPINGHE VANDEN STROOMEN VAN YERLANT ENDE ENGHELANT. 1. Item vander Cape van Dorsay totten Eylande Dardon1) valdt die vloet Noort noortwest*) ende die ebbe suyt suytwest8). [Seeb. 4,s; 1541,29,i; 1568,48,i]. 2. Van Dorsay totter Cape te Clare valdt die vloet Oost ten Noorden ende die ebbe West ten suyden. [Seeb. 4,e; 1541,29,2; 1568, 48,3]. 3. Van die Cape tot Clare totten Eylande Salteys valdt die vloet Oost noortoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 4,7; 1541,29,3; 1568,48,3]. 4. Van die Cape van Yerlant tot den Eylande van Londay valt die vloet noortoost ten oosten ende die ebbe suytwest ten westen. [Seeb. 4,i; 1541,29,4; 1568,48,4]. 5. Van Londay tot Miluoorden valt de vloet Oost suytoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 4,3; 1541,29,5; 1568,48,5]. 6. Van Miluoorden teghens die Golzee van Gallis ende totten Eylande Roemezijn valt die vloet noortoost ende die ebbe suytwest. [Seeb. 4,4; 1541,29,6; 1568,48,6]. [F 6] 7. Inde middel vande Golzee van Gallis valdt dye vloet noort noortoost ende die ebbe west suyt suytwest4). [Seeb. 4,4; 1541,29,7; 1568,48,?]. 8. Inden Caniele van Brusto valdt die vloedt Oost noortoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 4,2; 1541,29,8; 1568,48,s]. 9. Van Sallay6) tot Lijssaert valdt die vloet ') Portol. Rizo 13: dardomi, dordomi, dromi; Atlas Catalan: Ardoin; Seeb.: dar dan; 1541: Dardom. ") Seeb., 1541 en 1568: n. n. o. s) 1579: suytsuytoost. *) sic! = 1568; 1541: z. z. w. 6) 1541: Sellay. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXV—XXXVI. 97 Oost ten noorden ende die ebbe west ten suyden. [Seeb.4,8; 1532,27,3; 1541,29,9; 1568,48,9]. 10. Van Sallayx) tot Enghelants eynde valt die vloet Oost Noortoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 4,9; 1541,29,io; 1568,48,io]. 11. Van die Cape tot Enghelants eynde totter Cape • Lijssaert valt die vloet oost ende die ebbe west. [Seeb. 4,io; 1541,29,u; 1568,48,n]. 12. Van Lijssaert tot Goutstaert valt de vloet Noort oost ten oosten ende die ebbe suyt west ten westen. [Seeb. 4,u; 1541,29,12: 1568,48,12]. 13. Item midden inden Caniele teghens Vaelmuyden ende Vawijck, Pleymuyden ende Goutstaert valt die vloet Noordtoost*) ende die ebbe West Suytwest. [1541,29,13; 1568,48,13]. 14. Van Goutstaert tot Poortlant valt die vloet inden middel vanden Caniele Oost noortoost ende die ebbe west suytwest. [Seeb. 4,12; 1532,31,2; 1541,29,14; 1568,48,14]. 15. Teghens Dortmuyden ontrent twee mijlen vanden Lande valt die ebbe Suytwest ten Suyden, ende bet oostwaert aen Suydt Suytwesten vanden8) Inwijck Excester ontrent twee mijlen vanden Lande valdt dye ebbe suytwest ten suyden. [1541,29,15; 1568. 48,15]. XXXVI. POORTLANT. 1. Item binnen tot Poortlant inden Sack valdt dye vloet noort oost ende die ebbe suytwest. [Seeb. 4,is; 1532,31,3; 1541,30,i; 1568,49,ij. 2. Van Poortlant tot Wicht valdt die vloet oost ten Noorden ende die ebbe west ten suyden. [Seeb. 4,14; 1532,32,e; 1541,30,2; 1568, 49,2]. ') 1541: Sellay. ») 1541 en 1568: o. n. o. 1579: en Tanden. Die Caerte vander See (1566). 7 98 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVI. Ivj 3. Van Wicht tot Beuersier valt de vloet oost ten noorden, ende na bijden lande op xv vadem valt die vloet noortoost ten oosten, ende die ebbe suytwest ten westen. [Seeb. 4,is; 1532,33,u; 1541,30,3; 1568,49,3]. 4. Item die wil seylen in Sellay inde Sorlinx ende coempt van by suyden, die sal betijts toesien ende wel voor hem sien om die Rudtsen wille, die int midden van die voorde leyt voor den mont, ende aen beyde sijden machmen wel in seylen, die oost sijde naest te houden is dat beste. Ende dan hout den toren inde midden vande santbaye, ende dan machmen setten op vi ende vij ende op viij vadem. [cfr. 1566,37,«; Seeb. 5,u; 1532,27,2; 1541,31,29; 1568,50,a*]. 5. In die Sorlincx maeckt hooch water noortoost ten oosten ende suytwest ten westen. Poonlant. $int èSuteico. 6. Item als die schoor hoeck van Poortlant noordtoost ten oosten van v leyt, ende zijt dan ontrent twee mijlen vant landt, soo ist aldus ghedaen, als hier bouen staet, maer by westen is veel meer landts aen dan hier ghemaeldt staet, ende een goet stuck by westen is dat lant witachtich om aen te sien. [i568,49,4]. 44 45 7. Item als Poortlant noort ten oosten van v leyt, ende zijt dan ontrent iiij oft vijf mijlen DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVI—XXXVII. 99 vant landt, soo is al- [F8 verso] dus ghedaen ende alst noort noortoost van v leyt, soo ist bouen plat ende leyt ront om aen te sien [1568,49,5]. 8. Van die Nesse tot Doueren valdt die vloet noortoost ten oosten, ende die ebbe west1) ten westen. [Seeb. 4,17; 1541,30,4: 1568 49,6]. 9. Inde Hoofden valt die vloet noortoost ten noorden ende die ebbe suytwest ten suyden. [Seeb. 2,22,4,18; 1532,35,s; 1541,30,s; 1568. 49,7]. XXXVII. DIT ZIJN DIE HAUENEN LANCX DEN WEST CUST VAN ENGHELANT. 1. Item van Beuersier oost noortoost seuen mijlen daer leyt die Nesse, ende is eenen schoonen hoeck ende leech. [1532,33,2e; 1541, 31,i; 1568,50,1]. 2. Van die Nesse westwaert anderhalf mijle leyt die Camer, dat is een goede tijt Hauen. Ende wie inden Camer seylen wil van by westen, die moet houden Beuersier buyten den hoeck, die van Vier leydt, ende seylen alsoo oostwaert, dattet huys noordt noortwest van hem leyt, ende seylen dan bijden singhel in. Ende als hi ten eynde vanden singhel coemt, soo moet hy setten op een cabel lancte na aenden singhel noortwest yanden hoeck op thien vadem, ende daer en £Lnï£,wtft [Seeb. 5,34; 1532,34,4; 1541,31,2; 1568,50,2]. «Seucrficr *) Seeb. en 1579: s. w. 7» 100 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 3. Item als Beuersier noordtoost ten noorden van v leyt, dan sijdy ontrent drye oft vier mijlen van landt1), ende het is wit crijt lant. [1568,50,24]. [F 7 verso] 4. Item die rijden wil onder Beuersier, die mach setten, waert hem best dunckt, want Beuersier is vlack aende Oost sijde, ende aende west sijde het is daer al goeden gront. [Seeb. 5,32; 1532,33,17; 1541,31,3; 1568,50,3]. »$cucrflcr. 47 5. Item als Beuersier Noortoost van v leydt, dan zijt2) ghy ontrent twee mijlen van landt, soo ist aldus ghedaen, als hier bouen ghemaelt staet. [1568,50,25]. 6. Beuersier leyt van die Kiskas noortoost ten oosten, verscheyden vijfuendertich mijlen. [1541,19,18; 1568,39,22]. uatrtjr. 7. Als Wicht noortwest van v leyt ende ghy daer af zijt drye mijlen vant Lant, daer ïiebdy xxxv vadem, ende den gront is groote groue steenen. [1568,50,4]. 8. Dye dat Oost eynde van Wicht in Seylen wil, dye wacht hem van Weghenbrugghe ende neempt den slach vanden Westlant vant diepe8). Ende voor Sinte Heienen Kerck machmen rijden op seuen oft acht vadem, ende die in seylen wil, die houde die Leemkuyl, die bouen Poortsmuyden leydt, ende ') 1568 laat volgen: da er det saa skickit. *) 1579: ende zijt dan. *) 1541: westcant vant diepte. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 101 den Thoren van Poortsmuyden ouer een, ende Seylt in, tot dye tweedeel waters aen Bacboort is, ende seylen also in tot Kalckers oorde toe. [Seeb.5,30; 1532,33,6; 1541,31,4: 1568, 50,5]. 9. In dat Oost eynde van Wicht maecket een noort- [F8 recto] noortweste maen voor in valt vander vloet. [1568,50,e]. 10. Die dat westeynde van Wicht in seylen wil, die moet den stroom Cauelen, want die vloet valt seer op dye Naelde, ende dye ebbe valt Westwaert ouer die banck, die daer westwaert ouer de Naelde leyt, het en is daer niet wijdt tusschen die Naelde ende die Plaet, ende hy sal recht seylen op die Naelde, tot dat hy daer by coempt, ende sal daer by in seylen, ende als hy binnen de Naelde is, soo sal hi tlant schouwen rechteuoort omme der Rudtsen wil, die daer leyt onder dwater harde bijden Eylande. [1568,50,7]. 11. Ende die wil setten onder den Singhel, die leydt "aende ander sijde, die sal setten op seuen vadem. Ende die voort in seylen wil, die sal, als hy binnen din1) Singel coempt, dat tweedeel waters houden totten Meylandewaert, ende seylen alsoo in tot het dorp Nieuwe Toren, datter staet op Wicht. Ende wil hy seylen nae Kalckers Oorde, soo moet hy seylen, dat hy die stede van Hamton sien mach buyten dat Clooster, ende setten dat Westlant naest van Kalckers oorde. [1568, 12. Die wil setten buyten Sint Andries Landt by der Naelde, die sal in Seylen voor een Dorp, sal*) hy setten met een leech water op drye vadem, ende die Naelde sal van hem ligghen suyt suydtoost, ende dat Water en wast niet meer dan eenen vadem op een doot ') 1579: die. ») 1541: daer sal. 102 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. stroom. [Seeb. 5,2e; 1532,32,12; 1541,31,8; 1568, 50,9]. 13. Die wil setten by Poortlant, die sal setten op seuen vadem. [Seeb. 5,25; 1532,32,8; 1541,31,9; 1568,50,io]. 14. Item vi mijlen by west Poortlandt is een Hauen, ende heet Jastix1), ende leyt binnen die Cape die is*) IF7 recto] Brije heet, ende leyt van Poortlant oost ende west, ende by oosten aen die cape te Brije staet een Kercke, ende teghen die kercke is goede reede op ses oft seuen vadem. [Seeb. 5,i; 1541,31,io; 1568, 50,u]. 15. Item als Torsbay noort noordtwest van v leydt, dan sijt ghy ontrent twee mijlen van lant. [1568,50,12]. ©oirmirpöm 49 16. Die wil setten byden hoeck van Torsbay, die sal setten op seuen vadem, ende dan sal hy bedeckt ligghen van eenen suytoosten wint. [Seeb. 5,24; 1532,31,9; 1541,31,u; 1568,50,is]. ') Seeb.: Jaestre, Jastre; 1568: Jastix. *) is ontbr. in 1541. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 103 17. Item als Dortmuyden noort noordtwest van v leydt, ende den hoeck van Torsbay noordt ten oosten van v leydt, soo is Goutstaert ende Dortmuyden aldus ghedaen, ende soo moechdy dat Sloetken ende Sinte Patrix Kercxken ende by westen een Thorenken sien. [1568,50,14]. IG U 18. Goutstaert leyt van die Fore noort noortoost, verscheyden dertich mijlen. [Seeb 13,43; 1532,31,6,13; 1541,19,ie; 1568,39,ie]. <éoutOarcf. 19. Item als Goutstaert west noortwest van v is, ende ghy zijt daer twee mijlen af, so ist aldus ghedaen. [1568,39,17]. 52 20. Item als Goutstaert noortwest van v leyt, ende ghy zijt daer drie oft vier mijlen af, soo ist also ghedaen als hier bouen ghemaelt staet. [1568,39,18]. 21. Poortlant leyt van Heyssant noortoost, verscheyden achtenveertich mijlen. [1532.32.ii: 1541,19,n; 1568,39,19]. Pooitlanr. positlant. 22. Item als Poortlant west ten noorden van v leyt, so ist aldus ghedaen. [1568, 39,20]. 23. Item als Poortlant noortoost ten noorden van v leit, so ist aldus gedaen. [1568,39,a]. 104 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 24. Dye wil seylen in Dortmuyden, die sal seylen op Sinte Patrix Kerck, die staet op den Westhoeck van die Hauen, alsoo dat hy dat Dorp, dat binnen aen die west side van die Hauen leyt, niet sien en mach buyten Sinte Patrix Kerck, maer hy sal dat wterste Huys van den Dorpe, dat aen die oost side leyt [v-1 vander Hauen, int ghesichte houden buyten dat Slodt, daer Sinte Patrix Kercke in staet, soo en mach hy niet misdoen aenden Westerhoeck. Ende als hi een cleyn stucxken binnen den hoeck is, dat aent oost eynde leyt, soo steeckt daer eenen scharpen hoeck van een Clip wt, ende vanden scharpen hoeck af leydt een Rudtse onder twater, ende die sal aent stuerboort blijuen ligghen. Ende als hy die Rudtse ghepast heeft, soo sal hy hem houden midts waters van die Hauen, ende dan sal hy voort in seylen. [Seeb. 5,23; 1532,31,io; 1541,31,12; 1568,50,15]. 25. Die wil setten onder Goutstaert, die sal setten op thien vadem, het is daer al schoon. Ende by Oosten Goutstaert daer is die reede. [Seeb. 5,22; 1532,31,4; 1541,31,13; 1568,50,ie]. 26. By Westen Goutstaert leydt een Hauen, ende heetPleynmuyden, ende die daer in seylen wil, dye moet zijn voorschip setten op die Hauen in dat middel vande Golue hen, tot dat hi coemt tot dat Eylant, datmen heet Cristam. Ende wil hy onder dat Eylandt setten, ais hy is alsoo verde als dat Eylandt, soo moet hi vast bide Oost side vanden Eylande seylen op thien vadem. Ende als hy1) dat Eylandt van hem leyt Suytwaerts, soo sal hijt setten op ses oft seuen vadem. [Seeb. 5,19; 1532,30,2; 1541,31,14; 1568,50,17]. 27. Die wil seylen int ooster Conuers, dats int Cat water, die sal seylen lancx dat Oost- ') 1541 = 1566; hy ontbr. in Seeb. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 105 landt, tot hi coemt voor dat Cat water. Ende hi sal den Suytoost hoeck vant Cat water schouwen, wandt die is al vuyle. Hi sal Seylen bij den Noordt west hoeck alsoo nae als twee Scheeps lanckte, ende Seylen dan Noordtoost ten Oosten een Boochschuet verde, ende setten dan [G2] op iiij oft vijf ses oft seuen vadem. [Seeb. 5,20; 1532,30^; 1541,31,15; 1568,50,18]. 28. By West Pleymuyden leyt een ronde Cape, dye heet Ramshooft, daer af leyt een Rudtse ij mijlen in die Zee, ende heet Idensteyn, ende leyt suytwaert van Ramshooft, ende1) die Hauen van Pleynmuyden leydt*) suyt suytwest. [Seeb. 5,s; 1532,30,4; 1541,31,1e; 1568,50,19]. 29. Die wil setten onder Ramshooft by Oosten, soo mach hy setten op viij oft ix vadem op een Boochschuet nae aende Cape, daer ist al schoon. [Seeb.5,2i; 1541,31,17; 1568,50,ao]. 30. Item vier mijlen westwaert van Ramshooft daer leyt een Eylandt, dat heet Louwe, ende is een cleyn ront Eylandt, ende men mach daer achter rijden met cleyne Schepen. Ende men mach daer achter seylen van by Oosten, oft van bi Westen, mer by Oosten ist daer best in te comen. Ende teghens dat middel van dat Eylant is die beste reede. [Seeb. 5,7; 1532,29,7; 1541,31,is; 1568,50,2ij. 31. Item twee mijlen by Westen Louwen daer leydt die Hauen van Vawijck, ende een stuck by Oosten Vawijck byden Lande leydt een Rudtse onder twater. Ende alsoo langhe alsmen Louwe sien mach buyten den hoeck, die daer westwaert af leyt, soo en machmen niet misdoen aen die Rudtse. [1541,31,19; 1568, 50,22]. 32. Item Vawijck is een tijt Hauen, ende *) 1541: ende van. *) 1541: leyt se. 106 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. in dat incomen van die Hauen staet aen elcke side op dat hooghe Lant een Kerck, ende die aende Oost side staet, dat is een cleyne Kerck, ende die aende West side staet, dye is grooter, ende si is wijdt ende heuet eenen plompen Thoren aen dat West eynde. [Seeb. 5,6,10; 1532, 29,4; 1541,31,io; 1568,50,23]. 33. Die. in Vawijck Seylen wil, die moet hebben een halue vloedt, ende hi sal Seylen int middel van [v.] den water. Ende als hy is tusschen beyde die hoecken, soo mach hy hem houden by wat Lande dat hy wil, maer byden Westlande ist twijtste water tusschen dye staecken ende den Toren, die aen die west side van die Hauen staet. Ende coemt ghi by dat westlant in, soo moet ghy also vroech, als ghy binnen den stake coempt, dat Westlant wat afwijcken, ende seylen also bycans tot middel vanden water, dat Westlant naest hen voor dat Dorp, dat aende West side leydt, daer is eenen kuyl, daer maehmen met een Schip op een leech water vlot ligghen, of men mach weder in seylen, ende men sal aen die west side vande Hauen sien staen eenen muer, daer staet een Dorp achter, ende daer is goet ligghen een Schips lanckte bi suyden die Muer byden oostlande, aen vier Touwen bemeert, oft men mach voort in seylen voorby dat Glop, dat aen die west side leyt, daer die Watermolen in staet, maer coemt den noorthoeck vanden Glop niet te na, want daer leyt een Rudtse af, ende alsmen daer by is een cleyn stuck, soo machmen Toyen te midts water, ende daer ist best te liggen voor diepgaende Schepen. Ende bi suyden die voorschreuen Muere mach een Schip, dat acht ellen diep gaet, wel vlot ligghen1). [cfr. Seeb. 5,e,io; 1541,31,2i; 1568,50,26]. *) Deze § wort bijna letterlijk in den «Styrmands- og DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. 107 34. Item daer leydt een Dorp binnen den Oosthoeck, alsmen eerst in coemt, ende voort Dorp is eenen poel, daer machmen met twee oft drie Schepen wel in ligghen, ende dye diepte vanden poel gaet binnen den Oosthoeck in. Ist dat hi by dat oostlandt in coempt, ende hy inden poel niet wesen en wil, soo sal hy, als hy binnen die staken eoempt, vant oostlant wat af wijeken, IQ 3] ende seylen dan twesterlant naest, want by dat oostlant leyt een Plaet, die streckt langhes dat oostlant beneffen dat eerste Huys vant wester Dorp. Ende waert saeck, dat die wint so scharp waer, datmen niet instrecken mocht, soo machmen buyten een Ancker laten vallen, dattet Schip buyten die staken coemt te rijden, ende corten dan met trijssen1) in; een Schip, dat ses of seuen ellen diep gaet, dat mach binnen achter die staken vlot liggen op een doot stroom. [1541,31,22; 1568,50,27]. 35. Item die hauen streckt noort noortoost in hen voorby die Kerck vandt Dorp, dat aende west side leyt, ende strecse noortwaert in hen voorby die water Molen, ende dat2) weder noort noortoost. [1541,31,23; 1568,50,28]. 36. Item die buyten setten wil, om te wachten zijn ghetijden, die mach setten op ses of seuen oft acht vadem, dat die Kerck, die opte oost side staet, noort noortoost van hem leyt, het is buyten al schoon. [Seeb. 5,io; 1532,29,5; 1541,31,24; 1568,50,2a]. 37. Die hauen van Vawijck ende Doodeman ligghen van malcanderen suytwest ende noortoost. [Seeb.5,s; 1532,29,8; 1541,31,25; 1568, 50,so]. 38. Die wil seylen in Vaelmuyden, die sie voor hem, ende deelet water vander voerde Loedsmands Haandbog« van Lorentz Bentsen (Copenh. 1746) gevonden (p.52). l) 1541: Trossen. ») 1541: dan. 108 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII. om die Rudtse wil, die inden middel leyt buyten voor die voorde, ende hy mach die Rudtse laten aen wat boort, dat hy wil, maer by oosten die Rudtse ist dieper water, ende als ghy die Rudtse ghepast hebt, so moechdy .setten int middel vande hauen, waer dat ghi wilt op vijf of ses oft seuen vadem, ende hy en seylt niet te verre in, om die bancke wil, die daer binnen leyt; ende wil hi binnen die banck, soo moet hy dye marcken weten van die Hauens. [Seeb. 5,9; 1532,28,3; 1541,31,26; 1568,50,31]. 39. Die wil seylen in Hiluoorden, dye heeft van [v-J noode een quartier tijdes, ende seylen byden Oosthoeck op vier vadem vast byden Lande, tot dat hy sal sien eenen Toren, hy sal den Toren bisuyden sien, ende teghens den Toren sal hy setten op vier vadem. Ende by den Westhoeck leyt een Rudtse onder twater, ende leyt Westwaert van die hauen. [Seeb. 5,ie; 1541,31,2?; 1568,50,32]. 40. Die wil setten in die reede van Musenhol, die moet comen van by westen, tot by eenen hooghen Berch, die is ront, ende by noorden den Berch dwaers, waert leyt eenen witten steen, ende daer teghen is die reede op vijf vadem, want op seuen vadem en ist niet schoon. [Seeb. 5,is; 1532,27,7; 1541,31,28; 1568,50,33], 41. Die wil Seylen inde Hauen van Sellay, ende coempt van by Suyden, die sal by tijden voor hem sien om die Rudtsen wille, die inde middel vande voerde leyt voor den Mont. Ende aen beyde siden machmen wel in Seylen, maer dye Oost side naest te houden is best, ende dan hout den Toren int midden vande Santbaye, ende dan machmen setten op vi oft seuen oft acht vadem. [Seeb. 5,u; 1532, 27,2; 1541,31,29; 1568,50,34; cfr. 1566,36,4]. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVII-XXXVIII. 109 42. Item Sellay is die Sorlincx, ende leyt by westen Enghelant. 43. Item van die punt van dat Voerlant nae die Lassen is dat coers west ten noorden ende oost ten suyden. [1568,50,35]. 44. Item omme die marcken te weten van die Lassen, daer staet een Bosken Boomen opt Voerlandt, ende Marigaert sult ghy brenghen bi suyden aen dat voorschreuen Bosken Boomen op een hantspeck lanckte daer aen, ende houdense alsoo, dan soo loopt ghi tusschen die Noorder Las ende die Suyden Las in, ende als die Roode Coluers aen een zijn, soo sidi door die naute van- [G4] de Lassen, ende gaet dan op v voorschreuen coers aen na Schap Oeen, ende als dat hooghe Lant van Schap Oeen suytwaert van v leydt, soo siet ghi eenen witten plompen Thoren staen op dat Noortlant, ende drie oft vier hooghe Boomen daer ontrent, brenckt die voorschreuen witten Thoren aende voorschreuen Boomen, so loopet ghi die Loernues in, ende dan coemdy in dat Zeerack, ende dat streckt west noortwest in. [1568,50,36], 45. Aent voorlant maeckt hooch water een Suyden ende Noorden Maen, ende dye Rockeluers dat zijn twee scharpe Thorens op een Kercke, ende en cornet niedt teghens Schaere Poenen1) aen op een leech water, wandt daer en is bouen twee voedt Waters niet. [1568, 50,37]. XXXVIII. DIE DIEPTE TEGHENS ENGHELANT. 1. Item de Cust van Vlaenderen inden rechten vaerwech en is het niet dieper dan xxiiij vadem. [1541,32,i; 1568,51,i]. *) 1579: Schareponen. 110 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVIII. 2. Tusschen Doueren ende Wolterslant, inden middel vanden Caniele, leydt een banck, daert op een leech water niet dieper en is dan drie vadem. [1532,35,4; 1541,32,2; 1568,51,2]. 3. Ende een half mijle bysuyden de banck ist diep seuenentwintich vadem, ende by Noorden xxv vadem. [1532,35,4; 1541,32,3; 1568,51,2]. 4. Tusschen Winckelzee ende Fickerdijen ist diep sessentwintich vadem. [1532,34,7; 1541,32,4; 1568,51,3]. 5. Item onder Olderzee inden Caniele daer ist diep xxv vadem. [1541,32,5; 1568,51,4]. 6. Item in die Caniele bi Oosten Beuersier op twee mijlen na ist diep xxvij vadem. [1532, 34,7; 1541,32,6; 1568,51,5]. [r] 7. Tusschen Beuersier ende Seinshoofde in .die Caniele ist diep achtendertich of veertich vadem. [1532,33,is; 1541,32,7; 1568,51,6]. 8. Tusschen Wicht ende Beuersier daer ist diep inde Caniele achtendertich oft veertich vadem. [1532,33,12; 1541,32,8; 1568,51,7]. 9. Ende drie mijlen buyten Wicht ist diep xxxvij vadem, ende ten salder niet alte schoon wesen te setten. [1532,33,12; 1541,32,9; 1568, 51,7]. 10. Item van Beruliet tot mits inden Caniele diepte1), ghy sullet daer vinden al Rudtsachtich, ende vander middel van die Caniele tot aende Cust van Enghelandt daer ist schoon. [1541,32,io; 1568,51,8]. 11. Byden Eylande Renueer ofte Aldernay ist quaet diepen, want vast byden Lande ist diep veertich vadem, ende byden Kiskas west suytwest daer af ist diep achtendertich vadem. [1541,32,u; 1568,51,9]. 12. Tusschen Poortlandt ende Kiskas in die Caniele ist diep veertich vadem, ende ander- ') 1541: diepet DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVIII. 111 half mijle in die Zee vanden Eylande van Reneueer daer leydt een plaetse, daert diep is der tic h vadem; anders waer al den Caniele tusschen Poortlandt ende die selfde Eylanden ist diep veertich vadem. [1532,32,io; 1541,32,12; 1568,51,io]. 13. Item een kenninge suyt suytoostwaert van Goutstaert ist diep ontrent veertich vadem, ende den gront is root santachtich cleyn sant1). [1541,32,13; 1568,51,n]. 14. In die Zee van Goudtstaert suyt suydtoost daer af een kenninghe ist diep vijuenveertich vadem; die wil gaen suytoost vander diepte, die sal vinden rechteuoort vijfuenvijftich vadem, ende dese valsche diepten zijn tusschen Koketuwes2) ende Goutstaert. T1532, 31,7; 1541,32,14; 1568,51,1a]. 15. Item suydtwaerdt van dat hooghe Landt van Dortmuyden te vollen Lande ist diep omtrent xliij [G5] vadem, ende den gront is wit zandt, ende daer loopen sommighe cleyne schelpens onder aen al te luttel8) cleyne lanckachtighe dingherkens ghelijck maykens, die int Speek zijn. [1541,32,is; 1568,51,13]. 16. Item vijf of ses mijlen suytwest van Goutstaert ist diep veertich vadem, ende den grondt is grau zandt root schelperich. [1541. 32,ie; 1568,51,14]. 17. Item x of xi mijlen suyt suydtwest van Goutstaert ist diep xlvij vadem, ende den gront is bleeck gruysich sandt, ende die is schelpich, ende daer zijn sommighe lancachtighe dingherkens als maykens onder, daer zijn oock steenkens onder. [1541,32,17; 1568, 51,15]. 18. Tusschen Dortmuyden ende Sint Ylgis in die Caniele ist diep lv vadem, ende van ') 1579: cley sant; 1541: cley. 2) 1541: Roketuues. ) 1579: Schelpkens onder aent als luttel. 112 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVIII. Inden steen1) vier mijlen in die Zee suyt suytwest van Pleynmuyden isset diep dertien vadem. [1532,31,8; 1541,32,18; 1568,51,ie]. 19. Tusschen Lijsaert ende Goutstaert en coempt den Lande niet naerder by nachte dan xl vadem; wilt ghy setten tusschen Lijsaert ende Goutstaert, soo sult ghy setten op xxv vadem, ende sult dan ligghen binnen der voorlanden stroom. [1532,28,4,30,5; 1541,32,ig; 1568,51,17]. 20. Tusschen Vawijck ende Westpalen ist diep achtenvijftich vadem in die Caniele, ende bi Enghelants eynde ist diep vijftich vadem. [1541,32,2o; 1568,51,18]. 21. Tusschen den Eylande van Londay ende Sellay ist diep inden vaerwech veertich vadem. [1541,32,2i; 1568,51,19]. 22. Item thien mijlen suytoost buyten dat Eylant van Salteys daer is grondt op veertich vadem, ende dat is root cleyn zant wasachtich. [1541,32,22; 1568,51,»]. 23. Van Miluoorden tot twee Eylanden van Sal- Iv.J leys*) ist diep inden vaerwege veertich vadem. [1541,32,2s; 1568,51,ai]. 24. Teghens tsant van Miluoorden, Oost suytoost daer af, leyt een Rudtse onder dwater, ende is een Boochschuet daer af. [1541,32,24; 1568,51,22]. 25. Vanden Eylande van Saltays totter Cape te Clare inden vaerwech ist diep Sessenueertich vadem, ende en coempt den lande niet naerder bi nachte dan veertich vadem want ghi en zijt dan maer twee mijlen vanden Lande. [1541,32,25; 1568,51,23]. 26. Item diept ghi buyten dye Cape te Clare ende vint ghijt diep lxxx vadem, ende den gront is waesachtich ende cleyn wit Sant daer onder, ghy sult de Cape sien bouen, ist ») 1541: Ydensten. ') 1541: Salteys. DIE CAERTE VANDER SEE. XXXVIII-XXXIX. 113 claer weder. Ende den gront leyt suytwaerts van die Cape. [1541,32,*; 1568,51,24]. 27. Item Suytwaert van Dorsay drie mijlen vanden Lande ist diep lxx vadem, ende den grondt is grauwe Sant ende cleyne schelpen daer onder. [Seeb. 6,9; 1541,32,2?; 1568,51,»]. XXXIX. DIE STRECKINGHE VAN ENGHELANT. 1. Item den hoeck van die Nes leyt vanden hoeck van Doeueren suytwest. [Seeb. 6.54: 1532,35,8; 1541,33,i; 1568,52^]. 2. Beuersier leydt vanden hoeck van die Nes West suytwest, Wolfershorne leydt van Beuersier West ten suyden. [1532,33,25,»; 1541. 33,2,3; 1568,52,2,3]. 3. Item die cust lancx dat Eylant van Wicht leyt van Wolfershorn westwaert ende strect west ten noorden. [1541,33,4; 1568,52,4]. 4. Poortlant leyt van Wicht westwaert. [Seeb. 6,50; 1541,33,5; 1568,52,5]. 5. Die hauen van Dortmuyden lëyt van Poortlant west. [1541,33,6; 1568,52,6]. 6. Goutstaert leyt van Poortlant west ten suyden. [Seeb. M; 1532,32,i; 1541,33,?; 1568, 52,7]. 7. Pleynmuyden leyt van Goutstaert west noortwest. [Seeb. 6,44; 1541,33,s; 1568,52,8]. IO 6] 8. Doodeman leyt van Pleynmuyden s. west ten westen. [Seeb. 6,43; 1541,33,9; 1568, 52,9]. 9. Lijsaert leyt van Goutstaert west ten suyden. [1541,33,io; 1568,52,io]. 10. Engelants eynde leyt van Lijsaert west noort west. [Seeb. 6,3s; 1541,33,«; 1568,52,u]. 11. Item het is vanden hoeck van Doeueren tot Beuersier derthien mijlen. [1532,33,»; 1541, 33,u; 1568,52,14]. ' Die Caerte vander See (1S66). 8 114 DIE CAERTE VANDER SEE. XXXIX—XL. 12. Het is van Beuersier tot Wolfershoren xvi mijlen. [1532,33,25; 1541,33,is; 1568,52,15]. 13. Van Wolfershoren tot Poortlant xij mijlen. [1532,32,2-, 1541,33,ie; 1568,52,ie]. 14. Van Poortlant tot Goutstaert ist xv mijlen. [Seeb. 6,48; 1541,33,17; 1568,52,17]. 15. Van Goutstaert tot Lijsaert xvi mijlen. [1541,33,18; 1568,52,18]. 16. Van Lijsaert tot Sellay derthien mijlen. [Seeb. 6,37; 1532,27,4; 1541,33,19; 1568,52,19]. 17. Van Lijsaert tot Enghelants eynde ix mijlen. [Seeb. 6,38; 1541,33,20; 1568,52,20]. 18. Van Engelants eynde tot Sellay ist vi mijlen. [Seeb. 6,35; 1541,33,2i; 1568,52,2i]. 19. Vijf mijlen zijn hier gherekent voor een kenninghe. [1532,26,12; 1541,33,22; 1568,52,22}. 20. Sellay leyt van Enghelants eynde west suydtwest. [Seeb. 6,35; 1541,43,13; 1568,52,13]. 21. Sellay leyt van Lijsaert west. [Seeb. 6,37; 1532,27,4; 1541,33,12; 1568,52,12]. XL. DIE STRECKINGHE ONTRENT ENGHELANTS EYNDE ENDE VAN YERLANT. 1. Item dat Eylandt van Londay leydt van Sellay Noortoost ten Noorden, verscheyden xiiij mijlen. [Seeb. 6,21; 1541,34,i; 1568,53,i]. 2. Wateruoert leyt van Sellay Noorden ten Oosten verscheyden twintich mijlen. [Seeb. 6,19; 1541,34,2; 1568,53,2]. 3. Die Hauen van Wateruoert leydt van Enghelants eynde Noort west ten Noorden, verscheyden xxi mijlen. [Seeb. 6,20; 1541,34,3; 1568,53,3]. 4. Die Hauen van Kerck leyt van Sellay Noort west, verscheyden twintich mijlen. [Seeb. 6,is; 1541,34,4; 1568,53,4]. 5. Die Cape te Clare leyt vanden Eylande DIE CAERTE VANDER SEE. XL—XLI. 115 Salteis west suytwest, verscheyden xxiiij mijlen. [Seeb. 6,11; 1541,34,5; 1568,53,5]. frJ 6. Ende daer tusschen leydt die Cape Veyo, ende leydt van Wateruoer seuentwintich mijlen. [Seeb. 6,12; 1541,34,5; 1568,53,5]. 7. Dat Eylande van Salteys ende dat Eylant van Romesijn ligghen die een vanden anderen noortoost ten noorden ende suydtwest ten westen, verscheyden twintich mijlen. [Seeb. 6,u; 1541,34,6; 1568,53,6]. 8. Dat Eylant van Dorsay leyt van die Cape te Clare noorden, verscheyden xii mijlen. [Seeb. 6,10; 1541,34,?; 1568,53,?]. 9. Dat Eylant van Blaskay leyt van Dorsay noorden ten westen, verscheyden sestien mijlen. [1541,34,s; 1568,53,s]. 10. Die cape Struuen leydt van Blaskay noort ten westen verscheyden acht mijlen. [1541,34,9; 1568,53,9]. 11. Nota bene. Vijf mijlen zijn hier ghereeckent voor een kenninghe. [1541,34,io; 1568, 53,io]. XLI. DIT ZUN DIE COERSEN ENDE STRECKINGHE ENDE GHETIJDEN LANGHES DIE NOORT CUST VAN ENGELANT. «fecrfernes Icyflaf «&cmmpöcn ttëfatcrdupn. 1. Item hier coempt die vloet van by noorden. [1568,54,i]. g 2. Item int eerste, vant eynde van Engelant tot die Nues 'noorden wel so westelijck, verscheyden twee kenninghen groot, ende maeckt vol Zee suyden ende noorden maen. [1541,35,i; 1568,54,2]. 3. Vande Nues tot Oerfernes noort noort- 8* 116 DIE CAERTE VANDER SEE. XLI. west, verscheyden twee kenninghen cleyn, ende vol Zee suyden ende noorden maen. [1541,35,2; 1568,54,3]. [G 7] 4. Item van Orfernes tot Leystaf noort, verscheyden seuendehalf mijle, ende tot Leystaf maecket vol Zee die Maen suyt suytoost. [1541,35,3; 1568,54,3]. 5. Item alst Voorlant van Engelandt suytwest van v leyt, ende ghy daer ontrent acht mijlen af zijt, daer zijn Bancken van xvij ende van xx ende van xxiij ende van xxiiij vadem, ende den gront is root wit schelpich, ende oock steen gront. [1568,87,u]. 6. Item onse lieue Vrouwen banck leyt in die Hoofden tusschen Calis ende Swartenes naest seuen ende thien ende twaelf vadem. [1568,87,12]. 7. Item neuen Goydinck hebdy sessentwintich vadem, grof root zant. [1568,87,12]. 8. Item die westhoeck vant Foerlandt ende die noort Oosthoeck van Goedinck ligghen van een ander suyt oost ten oosten ende noort west ten westen, verscheyden thien mijlen. [1568,54,19]. 9. Item den suythoeck van Goydinck ende den hoeck van Doeueren ligghen vanden ander suytwest ende noortoost. [1568,59,19] 10. Item van Leystaf tot Germuyen noordt noortwest, verscheyden vier mijlen; tot Germuyden maeckt vol Zee die maen suytoost ende noortwest. [1541,35,4; 1568,54,5]. 11. Item van Germuyden tot Winterduyn noort noortwest, verscheyden vier mijlen. [1541,35,5; 1568,54,6]. 12. Van Winterduyn tot die Schildt noorwest, verscheyden seuen mijlen. Ende daer maeckt vol Zee die Maen oost ende west. [1541,35,6; 1568,54,?]. 13. Item van die Schildt nae die Hommer DIE CAERTE VANDER SEE. XLI. 117 noortwest ten westen, verscheyden drie kenninghen, ende in die [v.] Hommer maect vol zee die Maen west suytwest. [1541,35,7; 1568,54,s]. 14. Item van die Schilt nae Vlamburger hooft noort west, verscheyden vijf kenninghen. [1541,35,8; 1568,54,9], 15. Item van die Hommer naet Hooft Noordenten westen, verscheyden twee kenninghen. [1541,35,9; 1568,54,io]. 16. Item van Thooft tot Vijlo Noortwest ten westen, verscheyden twee mijlen. [1541, 35,io; 1568,54,ii]. 1 17. Item van Vijlo tot Schardenburch Noortwest ten westen, verscheyden twee mijlen [1541,35,n; 1568,54,12]. 18. Item van Schardenburch tot Wijt bi Noortwest, verscheyden vier mijlen. [1541. 35,12; 1568,54,13]*. 19. Tusschen Schardenburch ende Wijt daer by leydt1) Ruebenhoedsbay, ende maeckt vol zee die Maen suyt west ende Noortwest*!. [1541,35,13; 1568,54,14]. ' 20. Item van Wijt by tot die Tees west Noortwest, verscheyden seuendehalf miile. [1541,35,14; 1568,54,15]. 21. Item die Tees leyt bi Hertepoel. ri541. 35,15; 1568,54,16]. 1 22. Item van Hertepoel na Thijnmuyen noort noortwest, verscheyden seuen mijlen, ende maket vol zee die Maen suytwest ende noortoost. [1541,35,ie; 1568,54,17]. 23. Item bi die Noortcust van Enghelant daer soo8) coemt die vloet van bi Noorden loopen. [1568,54,18]. 24. Item van Rubenhoedsbay nae Thijnmuyen oft Nieu Casteel noortwest. [1541.35.n 1568,54,20]. 1 :) 1541: ende Wytbi leit. a) 1541: noortoost. ») soo ontbr. in 1579. 118 DIE CAERTE VAN DER SEE. XLI—XLII. 25. Item vander Nues tot Schuytenes Suydt west1) ende Noortwest, ende is verscheyden vijf kenninghen. [1568,54,2i]. Ende om Schuytenes te kennen: Schuytenes is een slecht leeghe Landt, ende bi oosten Schuytenes loopt dat Lidt in nae Berghen, ende aen die Oost side van dat Lidt leyt een ronde Clip. [cfr. 46,i]. [G8] 26. Item vanden Nues tot Schuytenes Suytoost ende noortwest, ende is verscheyden vijf kenninghen. [cfr. 45,25; 1568,54,2i]. XLII. OMME SCHUYTENES TE KENNEN. 1. Schuytenes is een slecht leege Lant, bi Oosten Schuytenes loopt dat Lidt in nae Berghen, ende aen die Oost side van dat Lidt leydt een hooghe ronde Clip ende heet den Bock, ende drie mijlen bi suyden dat Lidt leyt een ronde Clip in Zee, ende heet die Veststeen, ende tusschen de Veststeen ende dat Lidt leyt een leech Eylandeken, ende het heet Wijtinghes ooghe, ende bi Westen van Schuytenes drie mijlen inde Zee daer leyt een Eylandeken ende heet die Wtscirsen, ende doet hem op aen twee Hompelen, ende en is niet hooghe. [1568,55,i]. 2. Item van Schuytenes tot Oldersont noort noortwest ende Suyt suytoost, verscheyden seuen kenninghen. [1568,55,2], 3. Item seuen mijlen bi Noorden Schuytenes leydt een hooge ronde Clip, ende die heet Sick, ende bi suyden Sick loopt inde Bommel, ende een stuck bi Noorden in die Soltuoert, ende bysuyden de Soltuoert ist leech lant, ende by Noorden ist hooch lant. [1568,55,3]. 4. Item tusschen Schuytenes ende Oldersondt ist1) van veers een luttelken vant Lant ist al gebroken lant, ende en is niet heel aen 'J 1568: sudost ') ist ontbr. in 1579. DIE CAERTE VAN DER SEE. XLII. 119 te sien, als op de Suyt side, ende daer zijn veel Hauens int lant tusschen Schutenes ende Olde. [1568,55,4]. 5. Item om Olde te kennen, Olde is eene hooghe Clip, ende leyt alleen, ende is als een sal1) van Suyden of /W van noorden, ende van westen rondt, ende so van Olde tot Kin drie mijlen, ende dat Coers is noorden ende suyden, ende tusschen Olde ende Kin daer en zijn gheen Hauens, oft ghy moecht loopen in Olde oft in Kinsont, ende voor Kinsont ligghen veel wt Clippen een groot stuck vant Lant. [1568,56,i]. 6. Ende om Kin te kennen, Kin is een ronde Clip, ende aen dat suyt west eynde van Kin statet als een Koes clauw oft een Bisschops hoet, ende leydt oock alleen. [1568,57,i]. 7. Item van Kin tot Oldersont twee mijlen, ende dat Coers is noorden ende suyden, dan tusschen Oldersont ende Kin leyt een ronde scharpe Clip, ende daer en zijn gheen Hauens tusschen. [1568,57,2]. 8. Item van Oldersont tot Stadt ses mijlen, dat Coers is noort noortoost ende suyt suytwest. [1568,57,3]. 9. Item om te kennen Oldersont tot2) Stadt ist al hoochlandt, ende ghy moecht daer dichte aen langhes seylen, daer en zijn gheen wtclippen, daer v schade af comen mach, want ghy mocht sien in Oldersont, daer is een goede hauen, ende by Kin is oock een goede hauen, ende heet VUewach. [1568,58,i]. 10. Item van Stadt tot Flouaer oft Heri is drie mijlen, ende streckt in oost noortoost ende west suytwest, ende het zijn al ghebroken Clippen. [1568,58,2]. 11. Item van Stadt nae Flo Godschesant streckt Noortoost ende Suytwest, ende is ver- ') 1579: Sael. 2) 1568: Fra Oldersundt til. 120 DIE CAERTE VANDER SEE. XLII—XLIII. scheyden vijf mijlen, ende Flowach is een ronde Clip, ende leydt alleen, ende dat oost eynde is een weynich leegher aen te sien dan dat west eynde, van Suyden aen te comen, ende by suyden loopet ghy in nae Flo, [Hij ende daer is een goede Hauen, ende by Westen loopet ghy in Ghyske, en strecket in Oost ende West, ende is een goede Hauen, ende tusschen Stadt ende Goessandt leyt een cleyn Eylant, ende heet die Swijn Oost, ende is omme claer te seylen. [1568,58,s, 59,i]. 12. Item om Ghyske te kennen, dat is een leech slecht Landt, ende daer staet een Kercke op met een ghart, ende daer leyt een swarte Clippe voor, ende twee oft drye blinde Clippen, ende die breecken int ghemeen al. [1568,60,iJ. 13. Item als ghy zijt twee oft drie mijlen West in die Zee van Ghyske af, soo strecket dat Lant Noortoost ende Suydtwest wel vijftich mijlen lanck, dan al Oostelijcker. [1568, 60,aj. 1 14. Item van Ghijske coempt ghi by gheen Landt dan een Eylandt, dat heet Ghrip, sqo siet ghi Stammeshest dwaers van v, te Landewaerdt in, wandt Ghrip leyt een kinninck in Zee, ende by Suyden Ghrip is best in te loopen; van1) Helle leydt al Oostwaert in, soo siet ghy een hooch Landt voor v ligghen, dat heet Toster Poster, ende als ghy coempt bijt Oostlandt al Noordtoost in, soo langhe als v een Boer2) aen coempt, ende aen beyden Landen zijnt Hauens. [1568,60,3]. XLIII. HIER BEGHINT HOEMEN IN NOORWEGHEN SEYLEN SAL. [v] ï. Item waert sake, dat een Man in seylen wil dat Oostergat by der Nuese, so ') 1568: och naar. ') 1568: bar. DIE CAERTE VANDER SEE. XLIII. 121 sal hy vaste byder Nuese in Seylen, op eenen Oosten wint, ende sal hem wachten voor dye Bisschops Boden, dye leyt midden in dat gadt bouen twater, ende wanneer ghy draghen laet door dat gadt, daer ghy ligghen sult, daer leyt een Bode in, daer wacht v voor ende settet achter dat Lant, daer ghy wilt [1532,36,i; 1541,36,i; 1568,61,i]. 2. Item waert saecke, dat ghy dat Wester gadt in seylen wout, soo loopet by Marcu in. Ende wanneer ghi een luttel inwaerts coempt, daer staet een cleyn waerde voor dat gadt, dat ghy daer siet midden door, ende wacht v voor dat Schilt, ende loopet also in, ende settet daer v Ancker. [1532, 36j; 1541,36 i: 1568,61,2]. 3. Item waert saecke, dat ghy in Scheresont in seylen wout, so sult ghy dat lant kennen byber1) Koe ende dat Calf, ende dat is ghebroken landt, ende daer leyt een wt Clip, dye heet Mels, ende dye ander dye heet Sparui, ende als ghi dan inwaert coempt, also verde als dat hert willet die Bode voor seylen, oft tusschen die twee Boden, ende dat ander lant door. [1532,36,3; 1541,36,s; 1568,61,3]. 4. Item wilt ghi in Hessenes seylen, so neemt dat westlant naest, daer leyt een Clippe, die heet Cognagel, daer wacht v voor, ende daer leyt een Clip, die Grauwenholm heet, die sult ghi laten liggen aen stuerboort, daer staen [H2] twee stengen op, ende als die twee ouer een zijn, so zijt ghi neffen die Cognaghel. Ende als ghy inwaert coempt, so leyt daer een Bode aen Backboort, dat lant sult ghi kennen, dat is een hooch Lant, ende Oostwaert ligghen die Drommelinge, ende ghy siet die Kercke van Mardon2) wel. Ende waert dat saecke, dat ghy Maerdon2) niet crijghen ') 1541: bijder. s) 1579: Mardou; 1541: Maerdo. 122 DIE CAERTE VANDER SEE. XLIII—XLIV. en conde, so sult ghy twee weecken zees veerder loopen tot eene ander Hauen, die heet Longhe, daer leyt een ronde Clippe voor, daer staet een Waerder op met een Tonne, ende houdt dat Lant wel, daer dye Tonne op staet, een Handt aen Stuerboort, dat gadt wijst, dat ghy van haer wij eken sult, ende dat daer een Bode is, die leyt op vijf Ellen, dye sult ghy schouwen. [1532,36,4,5; 1541,36,4,5; 1568,4]. 5. Item waert saecke, dat ghy in Caluesont Seylen wout, so sult ghy bi een hooch lant in loopen, dat heet Winghe, ende daer staen vijf waerden op, dye middelste is dye hoochste, aen dat Noortiant. Ende coempt ghy wt die Sonde, soo sult ghy dat lant kennen biden Distel, ende dat zijn altemael Wtrudtsen. Ende daer dye vijf Waerden op zijn, ende dye middelste is dye hoochste, soo sult ghy schouwen Distel een weynich, wandt ten is nyet alte reyn, ende loopen also Noortwaert lieuer ten Westen dan ten Oosten daer omme, al1) dat Lant ist reyne, dat ghy op die Clippen niedt en Seylt, die bouen twater ligghen, alsoo langhe dat ghy dye Waerden sien moghet, daer ghy achter ligghen sult. [1532, 36,e; 1541,36,6; 1568,61,5]. XLIV. DIT IS DIE CUST1) LANGHES NOORWEGHEN. [v.j l. Item Verderoe ende Schaghen ligghen vanden anderen Noort ten Westen ende suyt ten oosten, verscheyden thien mijlen. [1568,62,i]. 2. Item vander Nues tot Scharensont Oost Noortoost, verscheyden drie mijlen. [1568, 62,2]. ') 1541: y/ant. *) 1568: Kosen. DIE CAERTE VANDER SEE. XLIV. 123 3. Item van Scharensont tot Vleckeroer Oost noortoost, verscheyden vier mijlen. [1568,62,3]. 4. Item van Vleckeroer tot Reperwijch Oost noortoost, verscheyden twee mijlen. [1568, 62,4]. 5. Item van Reperwijch tot Maerdon1) Noordtoost, verscheyden ses mijlen. [1568, 62,5]. 6. Item van Maerdon1) tot Langhesont Noort noortoost, verscheyden ses mijlen. [1568,62,6]. 7. Item van Langhesont tot Verderoe Noort noortoost, verscheyden acht mijlen. [1568, 62,7]. 8. Item vander Nues tot Vinesont een mijle, Ende Vinesont streckt Noortwest in. [1568,62,8]. 9. Item van Vinesont tot Scharesont, ofte Westeriesont, een mijle verscheyden Noortoost. [1568,62,9]. 10. Item van Scharesondt tót Heylichsondt drye mijlen. [1568,62,io]. 11. Item van Heylichsont tot Vleckeroer een mijle, ende voort twee mijlen tot Wolfsont. [1568,62,u]. 12. Item van Wolfsont tot Blintsont een mijle, ende tot Hesnis twee mijlen. [1568,62,12]. 13. Item van Hesnis tot Maerdon, ende tot Oosterrijsen twee mijlen. [1568,62,13]. 14. Item van Oosterrijsen tot Jofferlant ij mijlen. [1568,62,14]. 15. Item van Jofferlant tot Langhesont een mijle, ende voort tot die Laerwijck twee mijlen. [1568,62,is]. [H3] 16. Item van die Laerwijck tot Santuert een mijle. [1568,62,16]. 17. Item van Santuert tot Mijleswater ij mijlen. [1568,62,17]. *) 1579: Maerdou. 124 DIE CAERTÊ VANDER SEE. XLIV—XLV. 18. Item van Mijieswater tot Verderoe ij mijlen. [1568,62,is]. 19. Item van Verderoe tot Rost1) drie mijlen, ende van daer tot Jasschesont drie mijlen. [1568,62,19]. 20. Item van Jasschesont tot Otturen een mijle ende voort tot Noorderwicholm een mijle. [1568,62,20]. 21. Item van Noorderwicholm tot Suyderwicholm drie mijlen. [1568,62,2i]. 22. Item van daer voort tot Bouwscher twee mijlen, ende voort tot Malesont een mijle. [1568,62,2i]. 23. Item van Malesondt tot Kercksondt een mijle, ende voort tot Mastrant twee mijlen, ende voort tot Kalfeont drie mijlen. [1568, 62,22]. 24. Ende dat8) looptmen in nae Keyhel8); ende voordt van Kalfsont tot Refsondt twee mijlen, ende dat8) looptmen in nae Meelues4). [1568,62,»]. 25. Item van Kefsont6) tot Munstersont achter Nijng6) vier mijlen, van daer tot Waesberghen twee mijlen, van daer tot Col xij mijlen. [1568,62,»]. XLV. DIT IS TE SEYLEN IN DAT WESTERGAT. 1. Item dat Westergat van Vleckero dat streckt Noordt noortoost in, ende dat Oostergat gaet West Noortwest in, ende laet dat Eylant met alle de groote Rudtsen aen Backboort ende loopet binnen de witte Holm ende laet die cleyne swarte Rudtsen aen Bacboort; *) 1568: Kost; 1579: Cost ') 1568: der. ') 1579: Koihil; 1568: Kongel. 4) 1579: Melues; 1568: Ny lose (o: Ny Lodase). 6) 1579: Refsont. 4) 1579: Nijng; 1568: Niding. 8 DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. 125 daer ist xviij vadem diep, ende voor dat oostergat moechdi de vos sien. [1541,37,i; 1568,63,i]. frj 2. Item een mijle by Westen Hesnis daer leyt Hamersont, ende zijn grauwe wtrudtsen. [1541,37,2; 1568,63,2]. 3. Item een half mijl bi Oosten Hamersont daer leyt Kerckfoert, ende daer staen twee Waerders op die swarte Clippén, ende die een aen stuerboort ende die ander aen Bacboort, ende gaet eerst noortwaert in, ende dan oostwaert, ende set dan op derthien vadem, ende by dat Westlant leyt een blinde Clip in dat vaerwater, ende die leyt op vier vadem. [1541,37,s; 1568,63,3]. 4. Item een half mijl bi oosten Kerckfoert leyt Hesnis, ende wilt ghy daer in, soo mijdt dat westlant wel, daer leyt een Clip voor int gadt, ende heet Cognaghel, ende daer leyt een Clip, ende heet Graenholm1), die sult ghy ligghen laten aen stuerboort, ende daer staen twee stenghen op, ende als die twee ouer een comen, soo zijt ghy neuen die Cognaghel, ende als ghy inwaerts compt, soo leyt daer een Clip aen Backboort, ende dat Landt sult ghy kennen, dat is een hooch Lant, ende die Drommels zijn van v Noort noortwest, ende by Westen zijn grauwe Clippen, ende by Oosten zijn ronde Clippen, ende daer staet een Witte Kercke op dye Strandt, dye en moecht ghy nyet sien, oft ghy moet daer harde by zijn. [1541,37,4; 1568,62,4; cfr. Lor. Bentsen: Soe-Bog p. 55]. 5. Item als die Drommels Noortwest van v leyt, so zijt ghi open voor Mardo ende*) dat Oost eynde van die wterste Meynholm*), ende dat Eylant leyt Noorden ten westen ') 1579: leyt noch een clip, de heet Graeuholm. ') 1568: og ved. ') 1568: Nyholm. 126 DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. ende suyden ten Oosten, ende ghy moet noortwest aen, sult ghy daer bouen loopen. [1541, 37,5; 1568,63,5]. 6. Een mijle by Oosten Mardo leydt Ossenfoert. [1541,37,6; 1568,63,?]. 7. Item een mijle by Oosten Ossenfoert daer leyt Fuert. [1541,37,?; 1568,63,?]. [H4] 8. Als die Drommels ontrent West van v leyt, daer leyt Longhe, ende daer leyt een ronde Clip voor, ende daer staet eenen Waerder op met een Tonhoudt1) dat Loot2) wel, daer die Ton op staet, ende daer staet een Hant van v aent stuerboort van dat gadt, ende die Handt wijst, dat daer eene blinde Clippe leydt op vijf Ellen. [1541,37,s; 1568, 63,8; cfr. Lor. Bentsen: Soe Bog, p. 50]. 9. Item die West Santfuert ende die Ooster Rijsen ligghen drie mijlen by Westen dat Jofferlant, ende die een gaet Noorden in, ende die ander Westen in. [1541,37,9; 1568,63,9]. 10. Item een weynich bi Westen dat Jofferlant daer leyt die Kijl. [1541,37,io; 1568,63,io]. 11. Item die Seylen wil in die Kijl, die hout den hooghen Berch, die naest dat Jofferlant leyt int lant, ende leyt alleen by westen dat Jofferlant, ende als den Berch Noortwest ten westen van v leyt, so zijt ghi open voor die Kijl; ende op dat Westlant daer staet een Baken op, dat is eenen witten hoeck. [1568, 63,n]. 12. Tusschen dat Jofferlant ende Langesont daer leyt Abbefuert by een groue schore cale Clippe. [1541,37,u; 1568,63,12]. 13. Die wil seylen in Langesont, die moet gaen Noort noortoost aen van die Ooster wtschaere van dat Jofferlant ende die groote wtclippen van die Nes, ende dan Noort noortwest nae die hooghe Ruyghe ronde Clip, daer ') 1579: Ton, hout; 1568: Tynne, holder. ») 1568: land. DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. 127 die Baers voor leyt, al Noort noortwest in. [1541,37,12; 1568,63,13]. 14. Van Verdero na dat Soenwater in Noorden ten westen, ende na Roghe noort noortoost, ende wilt ghi neuen Roghe setten neuen dat oost eynde, daer ist slecht strant Sandt, ende tusschen Roghe ende dat Calf moecht ghy oock door, ende wildt ghy onder Slecht Oost1), [v.] so loopt buyten die twee cleyne Rudtsen. [1541,37,is; 1568,63,14]. 15. Van Verdero noortoost ten Noorden aen na Elsanghe binnen die wtrudtsen, die binnen die Susters ligghen, ende buyten Roghe, ende loopt so recht teghen dat Lant, daer suldy sien een groote grauwe Clip, laet die aen Backboort, ende daer binnen ligghen cleyne Rudtsen, laet die aen stuerboort, ende loopt by dat Westlant om, soo siet ghi dat gat recht in dat nauwe, ende daer is wel Ancker grondt, ende binnen ist vlack ende weeck. [1541,37,u; 1568,63,is]. 16. Item van Verderoe Noortoost nae die Graswijck binnen dye Susters, ende laet die scharpe hoeck aen Backboort, daer is die Ancker gront, ende daer binnen leyt een ronde Clip, ende daer mocht ghi aen beyde siden om, ende Noorden van die Clip leyt eenen grooten inwijck, daer is oock goet Ancker grondt met een hoop Schepen om op die wint te ligghen, ende wilt ghi binnen, soo loopt by dat Westlant in, ende daer binnen leyt oock een ronde Clip, laet die aen stuerboort, ende daer mocht ghy oock setten, ende het strecket eerst Noorden in, ende om dat Eylant Noortoost, ende dan Noort noortwest in, by dat Westlant om. [1541,37,is; [1568,63,16]. 17. Item een groot stuck buyten dye Susters *) 1568: Slecto. 128 DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. daer leydt Schipel, dat welcke is bock een goede Sparhauen. [1541,37,ie; 1568,63,17]. 18. Item Masterlant leyt van Schaghen oost noortoost, ende wilt ghi daer in seylen, soo suldy sien eenen langen grooten Berch ende is slecht, ende daer bi Oosten eenen ronden Berch, hout den ronden Berch o. n. o. van v, so laet ghi dan dat Pater noster aen bacboort, so siet ghi Masterlant voor [HS] v ligghen, daer die groote waerder op staet. [1541,37,17; 1568,63,18]. 19. Item ses mijlen bi Oosten Masterlant leyt Winne, dat is een lange Clippe, ende als gbijse ruym sien moecht, soo ligghen aen dat eynde cleyn Clippen oft aen drien laech, ende dat leydt Oost ende West van Schaghen. [1541,37,18; 1568,63,19]. 20. Item twee mijlen by Oosten Winne leyt Konsback, ende Malesont ende Nijdinck leyt Noort oost ende Suytwest, ende Malesont is een ront Eylant, daer moecht ghy ronts omme seylen op vijf oft ses oft seuen oft acht vadem, ende West noortwest van Malesont leyt een blinde Clippe een scherpetijns Schuet daer af, ende noch een scharpetijns schuet daer af ende1) noch een Cüp recht bouen twater, ende daer staet eenen waerder opt West Noordtwest eynde; van daer opt Meylandt staen twee waerders, ende dye zijn groot, ende staen op die strant, elck op een wt Clip wat verscheyden, ende daer loopt een cleyne Hauen in tusschen die waerders, ende die Hauen leyt Oost noortoost van die Malesont, om den leeghen hoeck siet ghi Konsback Noortwaerts van v ligghen, daer ist seer vlack, ende tusschen Nijdinck ende dat Meylant moecht ghy oock wel door, daer ist schoon ende vlack. [1541,37,»; 1568,63,»). ') 1579: leyt DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. 129 21. Item Dernues leyt van Schagen west, verscheyden vijfuentwintich mijlen. [1532,37,25; 1541,38,26; 1568,64,40], 22. Item Verdero leyt van Schagen Noort noortwest, verscheyden thien mijlen. [1532, 37,26; 1541,38,2?; 1568,64,4i]. 23. Item Masterlant leyt van Schagen Noort1) noortoost, verscheyden thien mijlen. [Seeb. 12,s; 1532,37,27; 1541,38,2»; 1568,64,42]. [v.] 24. Nijdinck leyt van Waersberghen suytoost, verscheyden vier mijlen. [1532,37,29; 1541,38,30; 1568,64,44]. 25. Item Waersberghen leyt van Col suyden ten oosten, verscheyden neghen mijlen. [1532, 37,3o; 1541,38,3i; 1568,64,45]. 26. Item Waersberghen staet oft een wtclip waer, ende dat Lant oostwaert van Waersbergen is al heel lant, ende Westwaert ist al seer Rudtsich. [1532,37,32; 1541,38,33; 1568,64,48]. 27. Item Breetto is eenen hooghen ronden Berch ende leyt bi Masterlant, ende westwaert van Breetto leyt eenen langhen hooghen Berch. [1532,37,3i; 1541,38,32; 1568,64,4e]. 28. Item als Breetto oost noortoost van v leyt, so zijt ghy voor Masterlant. 29. Item Nijdinck dat is een leeghe slechte wtclip, ende leyt een mijle vant Lant, ghy moecht daer ront omme seylen. [1532,37,3i; 1541,38,32; 1568,64,47]. 30. Item Schaghen Rif ende die Trentel liggen van den ander suytoost ende Noort*) noortwest, verscheyden ses groote mijlen3), [cfr. 45,34 en 46,2i; 1568,63,22]. 31. Item die Trentel ende Anhoudt4) Rif liggen van den ander Suytoost ende noortwest, verscheyden seuen mijlen. [1568,63,23]. 32. Item Anhoudt Rif ende Col liggen van ') 1579: oost; = 1568. ') Noort ontbr. in 1579. *) 1579: seuen mijlen. *) 1579: Aenholt. Die Caerte vander See (1566). 9 130 DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. den ander Suytoost ende Noortwest, verscheyden acht mijlen. [1568,63,24]. 33. Item die Trentel leyt noortoost ende wel so noordelij ck van dat west eynde van Lesou, ontrent drie cleyne mijlen vant Lant, en hy streckt lankx der Zee; harde by die Trentel ist vier vadem diep, ende die Trentel is maer anderhalf vadem diep, ende binnen die Trentel ist vijf vadem diep oft daer ontrent. [1568,63,25]. [H 6] 34. Item Schaghen Rif ende die Trentel ligghen vanden anderen suytoost ende West, verscheyden ses mijlen, [cfr. 45,30 en 46,2i; 1568,63,22]. 35. Item Schaghen ende Waesberghen ligghen vanden ander Oost suytoost ende west noortwest, verscheyden twaelf mijlen. [1541, 37,2o; 1568,63,21]. 36. Item als Schaghen West te suyden van v leydt, ende ghi zijt daer een groote mijle vant Lant, daer ist xxxvij vadem diep, ende coempt Schaghen by nachte niedt naerder dan derthien oft veerthien vadem van by westen aen. [1568,63,2e]. 37. Item als ghy zijt suyt suytwest van den hoeck van Schaghen, ende ghy zijt daer een groote mijle af, daer en is gheen gront dan op achtendertich vadem. [1568,63,27]. 38. Item als Schaghen noortwest van v leyt oft daer ontrent, ende ghy zijt daer een mijle af vant Landt, daer hebdy gront op seuenthien oft achthien vadem. [1568,63,2$]. 39. Item tusschen Anoudt ende Waesberghen int Caniele isset tweentwintich vadem diep. [1568,63,29]. 40. Item van Lesou tot Waesberghen Oostwaert, ende als ghy van Lesou zijt Oost, soo verde dat ghy Lesou van den ouerloop nyet sien en mocht, ende opt verdeck wel siet, so DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. 131 en is daer gheene gront dan op veertich vadem. [1541,37,«; 1568,63,30]. 41. Item tusschen Schaghen ende Lesou ist diep xx vadem, weeck gront hen tot onder Noorweghen. [1541,37,22; 1568,63,3ij. 42. Item buyten Schaghen en is gheen gront, oft ghi hebtse van Jutlandt, dat is hart sant gront. Tusschen Lesou ende Anoudt ist al hart gront. [1541,37,23,24; 1568,63,32]. 43. Item neuen Waesberghen leydt een drooch- fvj te van seuenthien vadem. [1541, 37,25; 1568,63,33]. 44. Item van Valckenburch leydt een droochte van xij vadem hen tot Hollant1). [1541, 37,26; 1568,63,34]. 45. Item tusschen Anoudt ende Col leyt een droochte van seuen vadem, ende onderwijlen draeyt die stroom ouer een dat Cauelt*). [1541,37,2?; 1568,63,35]. 46. Tusschen Anoudt ende Zeelant leyt een Eylant, daer mocht ghi ronts om Seylen ende setten, ende dat leyt harde bi Zeelandt, ende daer loopt een rif af nae Zeelandt, ende van Zeelandt ist hart, ende aen Noorweghen ist weeck; ende noch een rif loopt daer af nae die Beidt, ende die reuen sijn seer schoor, ende dat Eylant heet Sedero. [1541,37,2»; 1568, 63,36]. 47. Item Noordtoost ten noorden van dat Noortwest eynde van Col daer leyt een Eylandt, ende heet Swederoer; die daer achter ligghen wil, die set neuen die witte Kerck*) op seuen vadem oft daer ontrent, het is daer vlack ende weeck, ghy moecht ronts omme seylen by Noorden ende bisuyden, waer dat ghy wilt. [1541, 37,as; 1568,63,37]. ') = 1541 en 1568. ») 1541: ende dat rauelt. •) Lor. Bentsen: See Bög, p.385: »paa 7 Faune ud for den huide Kirke af Turko eller Tureko«. 9» 132 DIE CAERTE VANDER SEE. XLV. 48. Van Anoudt tot Waesberghen Noortoost seuen mijlen. [1541,37,30; 1568,63,38]. 49. Item als Anoudt is van v Suyt suytwest, soo is dat Noordt eynde schoer, ende dat rif moecht ghy by westen looden op xviij vadem al tot in die Sonde toe, ende als ghy coempt wt die Sonde met eenen scharpen wint, so en mocht ghy niet looden. [1541,37,3i; 1568, 63,39]. 50. Tusscen Anoudt ende Lesou ist diep vij vadem, daer moecht ghy door seylen tot in die Beidt. [1541,37,32; 1568,63,40]. 51. Onder dat Noordt eynde van Anoudt moecht [H7] ghy setten op x oft xij vadem, op dat ghy dat Rif mocht ruymen om inwaerts te loopen. [1541,37,33; 1568,63,4i]. 52. Die wil seylen in Waesberghen, die brenckt Outbuy bi Noorden aent slot, ende loopet Noordt noordtoost aen, ende siet wel voor v, daer leyt een groote Clippe ghelijck dat Water, die moet ghy laten aen stuerboort van v, ende loopt so in tot neuen dat slodt, ende set dan op vier vadem oft daer ontrent. [1541,37,m; 1568,63,42]. 53. Lesou streckt Suyt ende Noort, ende op dat suyt eynde staet een langhe platte Kerck, ende daer loopet dat Rif af wel een half mijl, daer moet ghy om looden op vijf oft ses vadem, dat is vlack ende breet oostwaert af, ende als ghy wt die Sont coempt, soo mocht ghijt wel onder seylen, soo moet ghi by vijf vadem weder wt Oostwaert so langhe, dat dat Suyt eynde west van v is ende dat Noordt eynde noortwest van v is, daer soo hebbet ghy dan seuen vadem. [1532, 37,35; 1568,63,43]. 54. Item Noort ten Oosten van Nijdinck leydt een Eylandt, ende heet Malesont, daer moecht ghy achter setten, ende daer achter DIE CAERTE VANDER SEE. XLV—XLVI. 133 leyt een goede Hauen, ende heet Mijnstersont1), dat streckt Noort ende Noort noortoost in, ende daer leydt een Clip West Noortwest wel een halue slanghe schuet af, ende daer staet een waerder op, ende om dese twee voorseyde Eylanden machmen ront om seylen. [1541,37,3e; 1568,63,45]. 55. Item Suyt suytwest vander Nues ontrent neghen mijlen daer leyt een Banck van veerthien vadem, ende is grof root zant. [1541,37,3?; 1568,63,46]. XLVI. VANDEN SIJNE2) OOSTWAERT. [v] L Item Walgheren ende Schuytenes ligghen vanden anderen Suyden ende noorden, verscheyden Hondert Mijlen ende vier. [Seeb. 12,2; 1532,37,i; 1541,38,i; 1568,64,i]. 2. Item Walgheren ende der Nuese ligghen vanden anderen Suyden ten Westen ende Noorden ten oosten, verscheyden eenentnegentich mijlen. [Seeb. 12,i; 1532,37,2; 1541,38,2; 1568,64,2]. 3. Item der Nuese ende Bornrif ligghen vanden anderen suyden ende Noorden, verscheyden seuenentseuentich mijlen. [1532,7,13 en 37,3; 1541,38,3; 1568,64,3]. 4. Der Nuese ende dat Fart ligghen vanden anderen Oost noortoost ende west suytwest, verscheyden seuenentseuentich mijlen. [1532,37,4; 1541,38,4; 1568,64,10]. 5. Item der Nuese ende Holms vor Germuyden ligghen vanden anderen Noort noortoost ende Suyt suytwest, verscheyden lxxxi nujlen. [1532,37,s; 1541,38,s; 1568,64,u]. 6. Item der Nuese ende die Holms ligghen vanden ander suytoost ten suyden ende Noort- ') 1541: Munstersont *) 1541: Swine. 134 DIE CAERTE VANDÈR SEE. XLVI. west ten noorden, verscheyden veerthien mijlen. [1568,64,12]. 7. Goetschesant leyt van Walgheren Noortoost wel so noordelijck, verscheyden twaelf mijlen. [1532,37,6; 1541,38,6; 1568,64,13]. 8. Hollant streckt Noort noortoost ende suyt suytwest, ende dye wil van Goetschesande Seylen buyten dye Haecken, dye moet behouden Noorden ten Oosten, ende het is van Godtschesande totten Haecken sesthien mijlen. [1532,37,?; 1541,38,?; 1568,64,14]. 9. Item waert saecke, dat een Man quaem neuen Hollandt, dat hy dat Lant saghe, soo sal hy dat kennen by twee Toornen op een Kerck, ende heet Sinte Aelbert, ende ghy moecht dat Landt nae ghenoech lus] loopen op acht vadem, also verde als ghi dat Lant ruymen muecht op eenen Noortwesten wint, die waeyt daer dwaers opt Lant. [1532,37,8; 1541,38,8; 1568,64,15]. 10. Van die Haecken tot Bornrif noortoost, verscheyden neghen mijlen. [1532,37,9; 1541, 38,9; 1568,64,16]. 11. Wangerooge leyt van Bornrif oost noortoost, verscheyden sessentwintich mijlen. [1532, 37,io; 1541,38,io; 1568,64,1?]. (1) 12. Heylich lant leyt van Wangerooge Noorden ten Oosten, verscheyden seuen mijlen. [1532,37,n; 1541,38,n; 1568,64,is]. DIE CAERTE VANDER SEE. XLVI. 135 13. Item dat Rif streckt van Jutlant af westwaert in Zee, ende op twintich vadem op dat Rif, dat is suytwaert vander Nuese, verscheyden vijfthien mijlen. [1532, 37,u; 1541,38,13: 1568,64,19]. 14. Bouenberghen leyt van Heyligelant noorden ten westen, verscheyden achtendertich mijlen. [1532,37,is; 1541,38,u; 1568,64,20]. 15. Van Bouenbergen tot die Holms noort noortoost, verscheyden acht mijlen. [1532, 37,16; 1541,38,15; 1568,64,»]. 16. Bouenberghen is eenen vlacken langhen Berch, ende daer staet eenen Thoren opt suyt eynde, ende by Noorden daer staet oock eenen hooghen Thoren, Ivj daer ende1) zijn hooghe ruyghe Duynen hen tot Holme toe, ende dat is van Bouenberghen tot die Holms Noort noortoost. [1541,38,ie; 1568,64,»]. 17. Dat Rif streckt tusschen Bouenberghen ende dye Holms West in Zee. [1541,38,17; 1568,64,»]. 18. Van die Holms tot Robbeknuyt Noortoost, verscheyden ses mijlen. [1532,37,17; 1541, 38,is; 1568,64,»]. 19. Item West van Robbeknuyt leyt een Banck van twaelf oft derthien vadem diep, ende leydt drie mijlen vant Lant. [1568,64,»]. 20. Item van Hartshals2) tot Schaghen is dat coers Oost noortoost, verscheyden ses mijlen, [cfr. 46,23]. 21. Item die Trentel ende Schaghen Rif liggen van den ander Suydtoost ende Noordtwest, verscheyden ses mijlen, [cfr. 1566,45, 30,34; 1568,64,»]. 22. Van Robbeknuyt tot Hartshals drie mijlen, ende Hartshals leyt daer af Noortoost8) ten oosten. [1532,37,is; 1541,38,19; 1568, 64,»]. ") 1579: ende daer. s) 1579: Harshals. *) 1579: noort 136 DIE CAERTE VANDER SEE. XLVI-XLVII. 23. Van Hartshals tot Schaghen ses mijlen, [cfr. 46,2o; 1532,37,19; 1541,38,20; 1568,64,so]. 24. Item Schaghen is een leech Duynich Landt, en Lakeley is een hooch Lant, ende men macht ouer Schaghen sien, alsmen van Westen coemt. [1532,37,zo; 1541,38,»; 1568, 64,so]. 25. Item Schaghen Rif dat streckt van Schaghen Oost noortoost wel een half mijle inde zee. [1532,37,2i; 1541,38,22; 1568,64,si]. 26. Van dat West eynde van Lesou een groote mijle daer af Noortoost daer ligghen dye gronden van dye Trentel, ende en zijn tot som steden bouen anderhalf vadem niet diep. [1532,37,22; 1541,38,23; 1568,64,32]. 27. Item als Lesou West van v leyt, ende ghi dat vanden ouerloop moghet sien, daer en is gheen grondt op veertich vadem. [1568, 64,34]. [ii] 28. Lesou is een leech slecht Lant, ende Anoudt dat is hompelachtich, ende dat Rif streckt verre daer af. [1532,37,23; 1541,38,24; 1568,64,35]. 29. Col is een hooch Lant, ende het doet hem op aen drie Houelen. [1532,37,24; 1541, 38,25; 1568,64,3»]. XLVII. ITEM DIT IS TE SEYLEN WT DIE HOOFDEN NAE SCHAGHEN. 1. Item dye Noordt waert van Calis is vier mijlen, ende wil seylen naeden Reue, dye sal ghaen Noordt noordtoost in wel soo noordelijck tot op dat Rif op twintich vadem, ende dat is verscheyden tweentachtich mijlen, ende Noordt noordtoost ten Oosten totten Holme, noort noortoost nae Schaghen. [Seeb. 12,s; 1532,37,33; 1541,38,34; 1568,65,i]. 2. Van Schaghen tot Lesou Suytoost ten DIE CAERTE VANDER SEE. XLVII. 137 Oosten, verscheyden ses mijlen, dat is bi noorden de Trentel. [Seeb. 12,?; 1532,37,34; 1541,38,ss; 1568,65,2]. 3. Van Lesou tot Anoudt suytoost, verscheyden seuen mijlen. [Seeb. 12,8; 1532,37,3e; 1541,38,37; 1568,65,4]. 4. Van Anoudt binnen Colle suyt suytoost tot Lappesande toe. [Seeb. 12,9; 1532,37,37; 1541,38,38; 1568,65,5]. 5. Item Anoudt Rif ende Col ligghen van den ander suytoost ende noortwest, verscheyden acht mijlen. [Seeb. 12,9; 1532,37,38; 1541, 38,39; 1568,65,6]. 6. Item als Col een groote halue mijle van v leydt Noordtoost, daer ist vijfthien vadem diep oft daer ontrent. Ende tusschen Col ende Zeelant ist veerthien ende vijfthien vadem diep. Ende coempt Zeelandt by nachte niedt naerder dan twaelf vadem, ende tusschen Anoudt Rif ende Col ist xxiij ende xx vadem diep. 7. Item dye Swijne boede ligghen een Goet stuck [v.] binnen Col, ende als ghy die Sondt in seylen wilt, soo houdt dat slodt tot Elsinborch buyten den lande, soo en moechdy daer aen niet misdoen. [Seeb. 12,u; 1532,37,3»; 1541,38,40; 1568,65,?]. 8. Lappensande leyt een stuck by noorden Elsinuer aen die west side vande Sont, ende en coempt daer niet naerder dan seuen vadem, soo en moechdy niet onder seylen. [Seeb. 12,12; 1532,37,40; 1541,38,4i; 1568,65,8]. 9. Col ende Elsinuer ligghen vier mijlen verscheyden; van Drakero tot Valsterbode Rif is dat Coers1). [1532,37,«; 1541,38,42; 1568, 65,9]. 10. Van Elsinuer tot dat Rifhol2) suyden ') van Drakero . . . Coers ontbr. in 1532, 1541 en 1568; cfr. $ 11. ») 1541: Reef hol. 138 DIE CAERTE VANDER SEE. XLVII. ten Oosten verscheyden vier mijlen. [1532, 37,43; 1541,38,44; 1568,65,io]. 11. Van Drakero tot Valsterbode Rif is Suyden ten westen, ende als ghy niedt sien en mocht tusschen dat Slodt tot Valsterboede, ende die Kerck, soo sidy op dat droochste vanden Reue. [Seeb. 12,i4,is; 1532,37,44; 1541, 38,4s; 1568,65,u]. 12. Item Valsterboden ende Moen ligghen vanden anderen Suyt ten westen ende Noorden ten Oosten. [1568,65,12]. 13. Item tusschen Moen ende Valsterboen inde Caniele ist diep vijfthien ofte Sesthien vadem oft daer ontrent. [1568,65,13]. 14. Item tusschen Steden ende Valsterboen int Caniel isset diep twaelf vadem. Neuen Valsterboen ist vlack, ende by Steden ist diep derthien oft veerthien vadem. [1568,65,14]. 15. Item Moen leyt van Steden Suytoost ten suyden ende Noorwest ten Noorden, verscheyden twee groote mijlen. [1568,65,is]. 16. Item Valsterboen ende Jasmondt ligghen van den ander Suydt oost ende Noortwest, verscheyden twaelf mijlen, [cfr. 48,i; 1568, 65,i6]. [12] 17. Item Jasmondt ende Witmont ligghen vanden ander Oost suytoost ende West noortwest, verscheyden twee groote mijlen, [cfr. 50,e; 1568,66,8 en 68,s]. 18. Item Witmondt ende Doornbos ligghen vanden ander suytwest ten westen ende Noortoost ten Oosten, verscheyden drie mijlen, [cfr. 50,7; 1568,66,9 en 68,9]. 19. Item Jasmont ende Moyen ligghen vanden ander suytoost ten Oosten ende noortwest ten Westen, verscheyden seuen mijlen; [cfr. 50,5; 1568,66,io en 68,5]. 20. Item Witmont ende Borthollem ligghen vanden ander suytwest ten westen ende Noort- DIE CAERTE VANDER SEE. XLVII—IL. 139 oost ten oosten, verscheyden veerthien mijlen, [cfr. 50,s; 1568,66,11 en 68,10]. 21. Item die Bleek side strecket oost ten Noorden ende west ten suyden, verscheyden veerthien mijlen. [1568,66,12]. XLVIII. DIT IS AEN MISSONDE1) ENDE NAE GRUPE WOEDE2) TE SEYLEN. 1. Item van Valsterboen nae Jasmondt is dat Coers suytoost, verscheyden xij mijlen, [cfr. 47,ie; 1568,65,1e]. 2. Item van Jasmont na Peert is dat Coers Suyt suytoost, twee mijlen groot. [1568,66,1]. 3. Item van dat Peert nae dat Niewe diep suydt ende wel so westelijck, verscheyden twee mijlen. [1568,66,2]. 4. Item dye wil setten by Witmondt, dye mach alsoo verre in dye Wijck loopen ofte Seylen als hy wil, want het isser al schoon grondt; als ghy een verre*) Mijle vandt Landt zijt op dye veerthien ofte vijfthien Vadem, daer ist al steeck grondt, daer ligdy beschudt voor eenen Noordtwesten Windt, ofte i>7 voor een Noordt noortwesten wint, want op seuen oft acht vadem ende op neghen aent Lant ist al vuyl gront ende is steen gront. [1568,66,13]. 5. Item om te setten bi Jasmont, ende harde bi Jasmont te setten4) ist steenich grondt, ende setten op die thien5) vadem, ende daer is goet Crijt gront. [1568,66,14]. IL. DIT IS DOOR DIE DROOCHTEN TE LOOPEN. 1. Item om door die Droochte te Seylen van Valsterboen Rif nae Drakeroen6) Noorden ') 1568: Stralsund. ') 1568: Griffsuold. ') 1568: iiij. *) te setten ontbr. in 1578. 6) 1579: derthien. 6) 1579: Drakeroer. 140 DIE CAERTE VANDER SEE. IL—L. ten Oosten, neuen Drakeroen ist diep vijf vadem min een Elle, daer oft daer ontrent is dat droochste van dat diep, dat is die ander de1) Ton Kasperknije2) leyt op vi vadem oft daer ontrent, ende daer neuen ist diep seuen oft acht vadem; ende die mar eken te kennen, dat slot te Coppenhauen ende die spitse Thoren8) ouer een, voort noordt ten Westen nae die middel Ton; nae dat dien Wint oft stroom is onder die Solholm4), moecht ghy wel Looden dye middel8) Ton, dat is de suyderste molen by suyden Coppenhauen, voort ontrent Noordt noordtwest nae die derde Ton, daer leyt een hooch Houelken bi Westen, als die drie Hoeuelen dan comen by Noorden, nae dye Stadt naest van Coppenhauen, daer te neuen ist diep thien oft elf vadem, ende voort suyden ten westen6) nae Elschenoer, daer crijent ghi terstont voorby die Tonne neghen oft acht oft seuen vadem. [1568,67,i]. [131 L. DIT IS DAT COERS VAN ELSCHENOER NAE DRAKERS7). 1. Item van Elschenoer is dat Coers nae die Droochten suyden ten Oosten, ende voort door die Droochten suyden ten Oosten, verscheyden ses mijlen. [1568,68,i]. 2. Item voordt van Drakers7) nae Steden suyden ten Westen, verscheyden vier mijlen, ende tusschen Steden ende Valsterboen ist thien oft elf vadem diep, by Steden hebdy diep water. [1568,68,2]. 3. Item Moen leydt van Steden suytoost *) 1568: anden. 2) 1568: Kastorpsknae. ') 1568: Spiren paa Vor Frue Kircke. 4) Saltholmen. ') 1568: Middelgrunds. °) = 1568; 1579: voort noorden ten oosten. 7) 1579: Drakero. DIE CAERTE VANDER SEE. L—LI. 141 ten suyden ende Noordtwest ten Noorden, verscheyden drie mijlen. [1568,68,3]. 4. Item tusschen Moen en Valsterboen inden Caniel ist diep xv oft xvi vadem. [1568, 68,4]. 5. Item Moen ende Jasmont ligghen vanden ander suyt oost ten oosten, verscheyden seuen mijlen, [cfr. 47,is; 1568,66,io en 68,5]. 6. Item Jasmont ende Vitmont ligghen vanden ander Oost suytoost, verscheyden twee groote mijlen, [cfr. 47,17; 1568,66,8 en 68,8]. 7. Item Vitmont ende Dorenbos ligghen vanden ander suytwest ten Westen ende Noortoost ten oosten, verscheyden drie mijlen, [cfr. 47,is; 1568,66,9 en 68,9]. 8. Item Vitmont ende Bortholm ligghen vanden ander Noortoost ten Oosten ende suytwest ten Westen, verscheyden neghen mijlen, [cfr. 47,20; 1568,66,11 en 68,10]. LI. ITEM DIE WIL SEYLEN VAN VALSTERBOEN NAE DANSICK. 1. Item van Valsterboen nae Bortholm is dat coers Oost ten suyden, verscheyden vijfthien mijlen; langhes Bortholm Oost suytoost. [Seeb. 12,i6,i7; 1532,38,1,2; 1541,39,1,2; 1568,69,i]. /V-7 2. Item van Borthollem nae Refcol is dat Coers Oost ten Noorden, verscheyden achtien mijlen. [Seeb. 12,is; 1532,38,3; 1541,39,3; 1568,69,3]. 3. Item van Refcol nae Rijshooft is dat coers Oost noortoost, verscheyden twaelf mijlen. [Seeb. 12,m; 1532,38,4; 1541,39,4; 1568,69,4]. 4. Item van Rijshoofden tot Aexternesse Oost suytoost, verscheyden drie mijlen. [Seeb. 12,»; 1532,38,5; 1541,39,5; 1568,69,s]. 5. Item van Aexsternesse tot Vernoorde 142 DIE CAERTE VANDER SEE. LI—LIL suydt Oost, verscheyden een mijle. [Seeb. 12,2i; 1532,38,6; 1541,39,6; 1568,69,el. 6. Item van Vernoorde tot Heel Suydt suydtoost, verscheyden een mijle. [Seeb. 12,22; 1532,38,7; 1541,39,7; 1568,69,7]. 7. Item van Heel nae die Wijssel is dat Coers suyt ten Westen, verscheyden vier mijlen. [Seeb. 12,23; 1532,38,8; 1541,39,»; 1568, 69,8]. 8. Item den Nerinck van Dansick nae der Memel strecket dat lant Noordt noordtoost ende Suydt suytwest. [1568,69,io]. 9. Item Lobstedt1) is een slodt, ende het leyt op eenen hooghen Berch, ende leydt drie mijlen by Oosten Consbergher diep, ende daer staet een Molen by. [1568,66,3]. 10. Item dat Landt van Lobstedt1) tot der Memel streckt Noort noortoost ende Suyt suytwest, verscheyden neghenthien8) mijlen. [1568,66,4]. 11. Item vander Memel tot die Seuenberghen strect das Landt Noort noortwest ende Suydt suytoost, verscheyden acht mijlen. [1568,66,5]. 12. Item van die Seuen Berghen tot Luseroort strect dat Lant Noort ten Oosten ende Suyt ten Westen, verscheyden acht mijlen. [1568,66,6]. 13. Item der Memel ende Luseroort is verscheyden seuenthien3) mijlen. [1568,66,7]. LIL DIT ZIJN DIE MIJLEN LANGHES POEMERSIDE. [14] 1. Item van Reschoude tot Serneuiss hout drie Mijlen, ende voordt tot Wolnesack drye Mijlen, ende voort tot der Lijba een Mijle, ') 1579: Locstet; 1568: Lockstede. 2) 1568: ix. ') 1568: xxvij. DIE CAERTE VANDER SEE. LH—LUI. 143 ende tot der Lij ba daer gaet een Elle diep1) in van twee Ellen, ende voordt vander Lijba tot Rif Col, verscheyden vijf mijlen, ende voort Rif Col tot Garnshoude verscheyden drie mijlen, ende voort is dat Landt in een2) groote inwijck hen tot Jasmondt. [1568,72,i]. 2. Item van Granshoude tot Sijuolde3) twee mijlen, daer loopet een cleyn diep wt, dat heet die Wijper. [1568,72,2]. 3. Item van Sijuolde3) tot Colberghen seuen mijlen, daer loopt oock een cleyn diep wt. [1568,72,3]. 4. Item van Colberghen tot Jasmondt veerthien mijlen, ende ligghen vanden ander Oost ende West. [1568,72,4], 5. Item van Jasmondt tot Granschouede1) is dat Coers Oost noortoost ende West suytwest. [1568,72,5]. 6. Item die Pomers Cust die streckt West suytwest ende Oost noortoost. [1568,72,6]. 7. Item van Bordeholm tot Rif Col is dat Coers suytoost, verscheyden twaelf mijlen6). [1568,72,7]. LUI. DIT IS NAE REUEL TE SEYLEN. 1. Item van Valsterboen Rif by noorden Borthollem omme is dat Coers oost ten noorden, verscheyden veerthien mijlen. [1568,73,i]. 2. Item voort van Bortholm by suyden Godtlant omme is dat Coers Noortoost, verscheyden seuenendertich mijlen. [1568,73,2]. 3. Item6) van dye Ooster- [v.j tergaerde7) Noort oost, ende wel soo Noordelijck, verscheyden elf mijlen. [1568,73,3], ') 1568: en alne dyb. ') 1579: in dat lant een. *) 1568: Riuolde. 4) 1579: Garnschoude. 6) 1579: oost ten noorden verscheyden xxviij mijlen; 1568: viij mile. •) 1579: Item voort langes Godlant tot die Oostergaerden oost ende. 7) sic! 144 DIE CAERTE VANDER SEE. LUI—LIV. 4. Item vande Oostergaerde nae Dagheroort Noordtoost ten Noorden, verscheyden sessentwintich mijlen. [1568,73,4]. 5. Item voort van Dagheroort tot Sybernes vijf mijlen, wacht v voor Sybernes. [1568,73,b]. 6. Item van Sybernes tot Oedesholm is dat coers Noortoost ten Oosten, verscheyden ses mijlen. [1568,73,e]. 7. Item Oedesholm is een cleyn leech Eylant, ende het leyt twee mijlen vant Lant. [1568,73,7]. 8. Item van Oedesholm tot Roghe Oost noortoost lieuer ten Oosten, verscheyden drie mijlen. [1568,73,9]. 9. Item van Roge tot Nargen oost noortoost, lieuer ten Oosten, drie mijlen, ende Narghen laet ghi ligghen aen Backboort. [1568,73,io]. 10. Item van Narghen nae die Ton is dat coers oost, verscheyden een groote mijle, die Ton staet aent stuerbort. [1568,73,«]. 11. Item vande Ton nae Reuel is dat coers suyden ende wel so Oostelij ck, verscheyden twee mijlen tot Reuel. [1568,73,12]. LIV. DAGHEROORT TE KENNEN. 1. Item so hebben die van Reuel daer eenen Thoren laten setten op Dagheroort, ende die Thoren is van steen ghemaeckt sonder Kerck. [1568,74,i]. 2. Item Dagheroort ende Hontsoorde ligghen vanden ander suydtoost1) ende noordt noortwest, verscheyden ses mijlen. [1568,74,3]. 3. Item tusschen Dagheroort ende Hondts oort (isj dat is een groote inwijc, ende die Inwijck heet Hondtswijck. [1568,74,4]. 4. Item dit is dat Coers van Dagheroort tot Derwinda. ') 1568: s. s. o. DIE CAERTE VANDER SEE. LV—LVII. 145 LV. ITEM DIT IS DAT COERS VAN DAGHEROORT. 1. Item van Dageroort tot Derwinda is dat coers Noort ten Westen ende suyden ten Oosten, verscheyden seuenthien mijlen. [1568, 75,i]. 2. Item van Derwinda tot die Seuen Berghen strect dat Lant suyt ten westen ende Noort ten Oosten, verscheyden vierentwintich1) mijlen. [1568,75,2]. LVI. ITEM DIT IS DAT COERS VAN RUSHOOFDE TOT DERWINDA. U Derwinda is een slodt, ende daer staen drie cleyne Thoren op, die midden staet op dat slodt, dat is die hoochste, ende Derwinda1) staet op Coorlant. [1568,76,i]. 2. Item van Rijshooft tot Derwinda is dat Coers Noortoost ten Noorden, verscheyden xlvij mijlen. [1568,76,2]. LVII. DIT ZIJN DIE DWAERS COERSEN VAN COORLANT TOT GODTLANDT. 1. Item Derwinda ende Oostergaerde ligghen van den ander oost ende west, verscheyden xx mijlen. [1568,77,i]. 2. Item Derwinda ende Hobburch, dat Suytwest ende van Godtlant, ligghen vanden ander Oost Noortoost ende West suytwest, verscheyden xxxiij mijlen. [1568,77,2]. 3. Item het suytwest eynde van Godtlandt ende Heel ligghen van den ander suyt ende noorden, verscheyden seuenendertich mijlen. [1568,77,s]. *) 1579: vijfthien; 1568: xv. ») 1568: samme Slot Die Caerte vander See (1566). 10 146 DIÊ CAERTE VANDER SEE. LVII1—LIX. IvJ LVIII. ITEM DIT IS TE SEYLEN VAN RUSHOOFT NAE CONSBERGHEN. 1. Item van Rijshooft nae Consberghen is dat Coers Oost ten suyden, verscheyden xüj mijlen. [1568,78,i]. 2. Item Heel ende de Wissel tot Danswijck die ligghen vanden ander suyt ten westen ende Noort ten Oosten, verscheyden vier mijlen. [1568,78,2]. LIX. ITEM DIT IS TE SEYLEN VAN BORDTHOLLEM OMME NAE RIJGHE. 1. Item van Bordthollem nae Derwinda is dat Coers Noortoost ten oosten, verscheyden tsestich mijlen. [1568,79,i]. 2. Luseroort. Derwinda. Backouen. Item van Derwinda tot Luseroort is dat Coers Noortoost ten noorden, verscheyden drie mijlen. [1568,79,a]. litfcrooit. 3. Item van Luseroort tot Domenes is dat Coers Noortoost ten Oosten, verscheyden Thien mijlen. [1568,79,4]. 4. Item en scheydet niet van Coorlant, daer moechdy leyden byden Loode, ende wacht v wel voor Oesels side, die is steenich. [1568, 79,s]. 5. Item Luseroort dat moechdy om Looden op vier oft vijf oft ses vadem sonder misdoen, ende dye grondt is root Sandt, ende als ghy hebt derthien oft veerthien vadem, soo gaet Noortoost ten Oosten nae Domenes. [1568, 79,6]. 6. Item van Domenes tot Rijghe is dat Coers DIE CAERTE VANDER SEE. LIX. 147 suyt fiej oost ende west1) soo oostelijck, verscheyden sesthien mijlen. [1568,79,7]. 7. Item tusschen Coorlandt ende Oesel ist vijfthien oft sesthien vadem diep, ende van die Kerck op Oesel daer leyt een Rif af anderhalf mijl vant lant, ende dat Rif dat heet Swalueroort, coempt dat Rif niet naerder dan seuen vadem. [1568,79,8]. 8. Item tusschen Domenes ende Oesel ist twintich vadem diep, het is steeck eront. [1568,79,9]. 6 9. Item die onder Oesel wil setten voor eenen westelijcken Windt, dye sal Oesel aen loopen op seuen vadem ofte daer ontrent, daer is ghoet Ancker gront ende steeck gront, ende soo staet die Kercke op Oesel een half mijle weechs van v, ende si staet West ten Noorden van v oft daer ontrent, ende soo ligdy beschut voor een West suydtwesten windt, ende den hoeck van Oesel by Westen die Kerck, daer die huysen staen, dye leydt West van v, ende dat Rif dat streckt dwaers in zee recht van die Kerck af Suyden ten Westen anderhalf groote mijle weechs in Zee, ende leydt tot sommighe steden drooch, ende dat Landt naest, ende Coempt dat Rif van buyten niedt naerder dan acht vadem. Want het isser seer oneffen, ende is steenich gront; ende als ghy ligghet tot Oesel op die reede, so leyt den hoeck van Domenes Suyt oost van v oft daer ontrent, verscheyden twee groote mijlen. [1568,79,ioj. 10. Item van Derwinda tot die Seuenberghen streckt dat Lant Suyden ten Westen ende Noort ten Oosten, verscheyden acht mijlen. [1568,79,ii]. ') 1579: wel. 10» 148 DIE CAERTE VANDER SEE. LX—LXI. [v.] LX. ITEM DIT ZIJN DIE DWAERSE COERSEN VAN DOMENES ENDE VAN RUYNEN ENDE VAN OESEL. 1. Item Domenes is een Rijf, ende het streckt een groote mijle vandt Landt, ende het streckt Oost Noortoost in zee van den hoecke af. [1568,80,i]. 2. Item Domenes ende Ruynen liggen van den ander oost ten noorden ende west ten suyden, verscheyden ses mijlen. [1568,80,a]. 3. Item Ruynen ende Abrijck ligghen vanden ander Noordtwest ten Westen, verscheyden ses mijlen, ende Abrijck is een cleyn Eylant, ende het leyt een mijle van Oese1), ende daer is vuyl steen gront by. [1568,80,3]. 4. Item Ruynen ende Rijghe liggen van den ander suytoost ende noortwest, verscheyden twaelf mijlen. [1568,80,4]. 5. Item Ruynen dat is een Eylant, ende is een groote mijle weechs om te gaen, ende dat moecht ghy om Looden sonder misdoen op vijf vadem ende een half vadem. [1568, 80,5]. 6. Item die wil setten by de Noordtoost hoeck van Ruynen, die mach setten op vijf vadem neuen die Capel, het is daer al schoon gront, ende op die West suytwest side van Ruynen ist vervlack8) vant Lant af. LXI. ITEM DIE WIL SEYLEN VAN RUYNEN NA PARNO. 1. Item van Ruynen tot Kin is dat Coers Oost Noortoost, verscheyden neghen mijlen. [1532,39,3; 1541,40,2; 1568,81,i]. 2. Item voort van Kin nae Sorcholm ende voort nae Parno noortoost ten noorden, ver- *) sic! a) 1579: seer vlack. DIE CAERTE VANDER SEE. LXI. 149 scheyden ses mijlen, ende Parno dat leyt in eeninwijck. [1532,39,4,5; 1541,40,3,4; 1568,81,2], 3. Item Kin ende Sorcholm ende Magno*) dat zijn1) drie Eylanden, ende die laet ghi ligghen aen bac- 117] boort, als ghy seylt nae8) Parno, ende tot Parno daer staet een spitse Thoren. [1568,81,s]. 4. Item Kin is een leech houelich lant, ontrent twee mijlen lanck, ende het is vuyl gront. [1568,81,4]. 5. Item tusschen Coorlant ende Kin ist wijt drie mijlen. [1568,81,5]. 6. Item Coorlant is een schoone stranghe *), tusschen Coorlandt ende Kin ist diep thien vadem, ende tusschen Sorchollem ende Coorlandt ist diep vijf vadem, ende voort ist altemet vlacker nae Parno vier vadem ende drie vadem. [1568,81,6]. 7. Dit is die streckinghe van Parno tot Rijghe suyt ten Westen ende Noorden ten Oosten, verscheyden veerthien mijlen. [1568, 81,7]. 8. Item dat diep tot Parno is drie Ellen ende een quartier. [1568,81,8]. 9. Item coempt Domenes by nachte niedt naerder dan op vijfthien vadem van by Westen, ende harde by den wterste vant Rif ist seuenthien vadem diep, ende het wterste van Domenes ende Ruynen ist vierentwintich vadem diep. [1568,81,9]. 10. Item Domenes ende Ruynen ligghen Oost ten noorden ende west ten suyden, verscheyden ses mijlen, ende is steeck gront. [1568,81,io]. ') 1579: Mayo; 1568: Mangou. s) 1566: ijn. ') 1568: fra. 4) 1579: strant. 150 DIE CAERTE VANDER SEE. LXII—LXIII. LXII. ITEM DIT IS WEDEROMME VAN REUEL ENDE NAE DAGHEROORT. 1. Item van Narghen nae Sybernes is dat coers west suytvest ende wel soo suydelijck, verscheyden1) twaelf mijlen. [vj 2. Item van Sybernes tot Dagheroort is dat Coers suytwest ten suyden, verscheyden vijf mijlen, [cfr. 1532,41,5; 1541,42,e]. 3. Item van Dagheroort tot dye Oostergaerde is dat Coers Suytwest, verscheyden sestentwintich mijlen, ende die Oostergaerde leyt bi Suyden Godtlant, ende het leyt ontrent te halue Landt Godtlant, het is een goede reede, die wil wesen om Oost oft om west, ghy moghet daer rondts omme dat Eylandt Ruymen. [1532,39,io; 1541,40,?]. 4. Item van die Oostergaerde tot Bortholm is dat Coers suytwest, verscheyden xlviij mijlen. 5. Item die Westergaerde die leyt by noorden Godlant by Wisbuy. LXIII. ITEM DIT IS DAT COERS VAN DAGHEROORT BY NOORDEN GODLANT OM TE SEYLEN NA BORTHOLM. 1. Item van Dagheroort Godtskesant is dat coers suyt west ten westen, verscheyden xviij mijlen. [Seeb. 12,m; 1532,40,s; 1541,41,5]. 2. Item van Godtskesant tot Kaerlsoe is dat Coers suyt west ten suyden, verscheyden xviij mijlen. [Seeb. 12,35; 1532,40,e; 1541,41,6]. 3. Item van Kaerlzoe tot die Suythoeck vant Oellant is dat coers suydt suytwest, verscheyden xvi mijlen. [Seeb. 12,3e; 1532,40,7; 1541,41,?; 1568,84,15; cfr. 1566,65,s]. 4. Item dat Coers van die Suythoeck van ') 1566: verschey-. DIE CAERTE VANDER SEE. LXIII—LXIV. 151 Oellant tot Bordtholm is Suydtwest ende wel soo suydelijck, verscheyden neghenthien mijlen. Ende vanden hoeck van Oellandt streckt een Rif af in Zee een cleyne mijle vant Lant. [Seeb. 12,37; 1532,40,8,9; 1541,41,8,9; 1568,84,i6,is; cfr. 1566,65,9,u]. 5. Item van Reuel tot Narghen is drie mijlen. [1568,82,i]. 6. Item van Narghen tot Surpe een mijle. [1568,82,2]. 7. Item van Surpe tot Roghe is twee mijlen. [1568,82,3] [18] 8. Item van Roghe tot Oedeshollem drie groote mijlen, ende Oedeshollem is een cleyn leech Eylant, ende het leyt ander half mijle vant Lant. [1568,82,4]. 9. Item van Oedeshollem tot Sybernes ses mijlen. [1568,82,s]. 10. Item Sybernes dat is een hooch Lant, ende daer streckt een Rif vant Landt af een half mijle in Zee, ende aen die Oost side ist vlack, ende aen die west side ist schoor, ende het is Sant gront. [1568,82,e]. LXIV. ITEM DIT IS VAN DAGHEROORT BY NOORDEN GODTLANT OMME. 1. Item van Dagheroort nae Godtschesande suytwest ten Westen, verscheyden achthien mijlen, ende Godtschesande dat is een cleyn Eylandt, het staet vol met Boomen, ende daer en woont gheen volck op, daer moechdy reede op maken onder dat lant, want het isser al ronts om schoon witte stranghe1), ende het leyt Noort noortoost van Godtlant oft vanden hoeck van Fero, verscheyden drie mijlen. [1568,83,i]. 2. Item daer leyt een Rif van Godtlant af ') 1579: strant. 152 DIE CAERTE VANDER SEE. LXIV—LXV. vanden hoeck van Fero een groote mijle vant Landt af, ende dat Rif heet Salue onreyn ende is singelsteen, ende het streckt vant Lant Noort ten Oosten in zee. [1568,83,2]. 3. Item den hoeck van Fero ende dye Oostergaerde ligghen vanden ander Suyden ten Westen ende Noorden ten Oosten, verscheyden seuen mijlen. [1568,83,3]. LXV. ITEM DIT ZIJN SOMMIGHE DIEPTEN ENDE GRONDEN VAN GODTLANT ENDE OELANT. lv.] 1. Item tusschen Godtlant ende Oelant ist oneffen te diepen, somtijts hebdy xxüj vadem ende somtijts xxij vadem, ende die gront is swart gruys steen, ende somtijts steenen, alsoo groot als Arten, ende zijn swart eerdich, ende oock Neghenentwintich vadem, al swarte steenighe grondt, ende als die Suyder Noorden West van v leydt, ende ghy zijt daer twee mijlen van Landt, daer hebdy steeck grondt seuenentwintich vadem diep, ende oock neghenentwintich vadem. [1568,84,2]. 2. Item als ghy zijt twee mijlen by Westen die Oostergaerde, ende ghi zijt daer twee mijlen van Landt oft daer ontrent, daer hebdy steeck gront, eenendertich vadem diep. [1568, 84,3]. 3. Item als ghy zijt Noortwest ende noortwest ten noorden van Hobborch, ende ghi zijt daer twee mijlen van Lant, daer hebdy grof root steen zandt ende swarte steenen daer in als Boonen groot. [1568,84,4]. 4. Item als de Capel op Suyder Noorden noort noort west ende wel soo noordelijck van v leyt, ende ghi zijt daer een mijl van Lant, daer ist xiij vadem diep. [1568,84,5]. DIE CAERTE VANDER SEE. LXV. 153 5. Item als ghi Noordt noortoost oft daer ontrent van Hobborch zijt, ende ghy zijt daer af vijf mijlen oft daer ontrent, daer ist vijfthien vadem diep, steenich gront, ende ontrent twee mijlen suytwest ist tweentwintich vadem diep, ende is oock gruys steen. [1568, 84,6]. 6. Item als Suyder Noorden West noordtwest van v leyt, ende ghi zijt twee mijlen van Landt, daer ist xxxi vadem diep, ende is steeck gront ende Lijm gront. [1568,84,7]. [Ki] 7. Item als ghy Suyder Noorden voorby zijt, ende ghy zijt ontrent dye Clippen inden Vaerwech, daer ist steeck diep1) slijckich gront neghenendertich Vadem diep. [1568,84,8]. 8. Item van Kaerlesoe dat Suyt eynde van Oelant is dat Coers Suydt suydt west, verscheyden achthien mijlen, [cfr. 63,3; 1568,84,is]. 9. Item dat Suyt eynde van Oelant nae Bortholm is dat Coers suytwest ten Suyden, verscheyden achthien mijlen, [cfr. 63,4; 1568. 84,16]. 10. Item Oelandt is achthien mijlen lanck, ende is een groote mijle breet, ende op Oelant die Thoornen dat zijn altemael stompe Thoornen, ende Oelant streckt Noorden ten Oosten ende Suyden ten westen. [1568,84,17]. 11. Item van die suyt hoeck van Oelandt daer streckt een quaet steenen Rif af, ende dat heet Suyder Noorden, ende het streckt een mijle vant Lant. [cfr. 63,4; 1568,84,is]. 12. Item bi Westen Oelant daer loopet die Calmer sondt in, dat moechdy Seylen nae Stockholm, ende bi oosten Oelant ist vuyl steenich gront. [1568,85,i]. 13. Item west suytwest ses mijlen van Oelandt daer leyt een Eylant, dat heet die Clippen, dat moechdy ronts omme seylen, ende ') diep ontbr. in 1579. 154 DIE CAERTE VANDER SEE. LXV—LXVI. dat leyt van Borthollem Noort noortoost, verscheyden veerthien mijlen. [1568,85,2]. 14. Item Bordthollem ende Hanno ligghen vanden ander Suyt ten Westen ende Noort ten Oosten, verscheyden acht mijlen. Hanno is een hooch ront Eylant, ende daer moechdy Reede onder maecken, ende dat Landt strecket van Hanno nae Blaecksijt Suydt suytwest. [1568,85,3,4]. Iv.j 15. Item dat slodt op Bortholm ende die Eerthollem ligghen vanden ander West ten suyden ende Oost ten Noorden, verscheyden drie mijlen. [1568,85,s]. 16. Item die Eerthollem ende suyt eynde van Borthollem die ligghen vanden ander suydt ten Oosten ende Noort ten Westen, verscheyden twee groote mijlen, ende is vier vadem diep, ende het leyt twee groote mijlen van Borthollem. [1568,85,e]. 17. Item suytwest ten suyden van Borthollem van Brouwers Rif af, seuen mijlen van Borthollem af, leyt een Banck ende is vijf vadem diep, ende hy streckt suyt Oost ende Noortwest. [1568,81,13]. 18. Item Borthollem moghet ghy om looden sonder misdoen op twaelf vadem. [1568,81,14]. LXVI. ITEM DIE REEDE WIL MAECKEN ONDER GODLANT. I. Item Groote Kaerl ende cleyne Kaerl dye ligghen harde by den ander, ende het zijn twee cleyne hooghe Landen, ende si ligghen harde by Noorden Godlandt, by die Noortwest hoeck van Godtlandt, ende onder cleyne Kaerl is goede reede, dye om West willen wesen, ende cleyne Kaerle dye leyt naest aen Godlant, dat is al rondts omme al DIE CAERTE VANDER SEE. LXVI. 155 reyn, ende groote Kaerle is onreyn int noortwest ende int suytoost. [1568,86,1]. 2. Ende tusschen groote Kaerl ende cleyne Kaerl ist derthien oft veerthien vadem diep. [1568,86,2]. IK2] 3. Item Kaerlsoe ende Wisbuy ligghen vanden ander Noortoost ende suytwest, verscheyden vijf mijlen. [1568,86,3]. 4. Item tusschen Kaerlsoe ende Wisbuy leydt die Westergaerde. [1568,86,4]. 5. Item compt groote Kaerel by noorden niet naerder dan op Elf oft twaelf vadem. [1568,86,5]. 6. Item dye in die Oostergaerde wil seylen, ende dye compt van by Westen, die loopt die eerste hoeck voorby, ende dye loopt nae die ander schoer hoeck, ende settet daer op seuen oft acht Vadem, daer ist schoon grondt; ende tusschen dat Eylant ende Meylandt ist Elf Vadem diep, ende oock sesthien Vadem harde bijt Lant. [1568,86,e]. 7. Item een cleyn mijle bi Westen die Oostergaerde daer leydt oock een goede Hauen, die heet Sandtwijck, ende daer staet een Cappel bi die strant, ende daer noch vier Mijlen om West daer leydt een Hauen, dye heet Nerwijck, ende is vijf vadem diep, ende soo noch meer aender, Buswijghe ende Heylicholm ende Farasont ende dat Eylandt van dye Oostergaerde ligghen vanden ander suyt ten westen ende Noort ten oosten, verscheyden seuen mijlen. [1568,86,7]. 8. Item tusschen Hobborch ende die Oostergaerde hebdy een Banck van vierentwintich Vadem, grof Root steen zant. Ende dat Lant van Godtlant dat en moechdy wt dye Maers niet sien, ende oock hebdy daer by eene Banck by Oosten van veerthien Vadem diep, grauw Widt zandt, ende als ghy daer 156 DIE CAERTE VANDER SEE. LXVII. ouer zijt, daer en hebt ghi gheenen gront op veertich1) vadem. [1568,86,8]. [v.J LXVII ITEM DIT IS TE SEYLEN VAN DIE EERTHOLLEM NAE DERMEMEL. 1. Item van dye Eerthollem tot Dermemel is dat Coers Oost Noortoost, verscheyden vijuenveertich mijlen. [1568,87,i]. 2. Item als Rijshooft suytoost van v leydt oft daer ontrent, ende ghi daer drie Mijlen af zijt vant Lant, daer hebdy neghenentwintich vadem, ende dye gront is root Steen oft reef Zant waer. [1568,87,2]. 3. Item als Rijshooft suyt suytoost van v leyt, ende ghy daer een groot mijle af zijt, daer ist veerthien oft vijfthien vadem diep, ende het is wit zant gront. [1588,87,s]. 4. Item Rijshooft ende Godtlandt ligghen vanden ander suyt ende noorden, verscheyden xxx mijlen. [1568,87,4]. 5. Item als ghy coempt van Bortholm ende wildt wesen nae Dansick, ende ghi dertich vadem diep hebt, soo moecht ghy dat Lant niet wel wt den Marsse sien, ende die gront is grof wit zant. [1568,87,5]. 6. Item als Rijshooft suyt suytoost van v leyt, so doetet hem op als eenen sadel aen twee Houelen. [1568,87,6]. 7. Item als Rijshooft suyt suytwest van v leyt, ende ghi daer een cleyne mijle af zijt, daer ist wit grof zant, ende is dertich vadem diep oft daer ontrent. [1568,87,7]. 8. Item als Rijshooft west van v leyt ende ghy zijt een cleyn mijle vant lant, daer hebdy cleyn wit zant, ende daer ist xv vadem oft xvi vadem diep. [1568,87,8]. 9. Item als ghi zijt tusschen Rijshooft ende | 1579: vierthien; 1568: zL DIE CAERTE VANDER SEE. LXVII—LXIX. 157 Heel ende Heel naest, ende ghy zijt een half Mijle van Landt, daer ist diep xxxiij vadem, ende die gront is wit zandt. [1568,87,9]. [K3] 10. Ende voor Heel op die reede ist vijuentwintich vadem diep, ende die gront is swart zant. [1568,87,io]. LXVIII. DIE GRONT ENDE DIEPTEN. 1. Item die Banck dat is dat oost eynde noortwest ende die Roeck1) ende dat west eynde noortwest van Haerlem, ende midden ist breet twaelf oft veerthien oft vijfthien oft sesthien oft seuenthien vadem, als ghy zijt op die Breede Veerthiende, soo leyt dat Vlie oost suytoost van v.s> [1568,88,i]. LXIX. DIE GRONT OP AMELANT. 1. Item op twintich vadem grof root zandt met swarte zant schelpen, ende van daer suyden op sesthien vadem cleyn zant met schelpen, ende vier oft vijf Glasen lanck, al sesthien vadem, ende al cleyn zant, dat is Vlack van Amelant. [1568,89,i]. 2. Item op vijuentwintich oft op sessentwintich vadem Noordt vander Schillinck, daer ist cleyn Wit zant. [1568,89,a]. 3. Item van driendertich vadem op dat Rif tot vierentwintich vadem ende van vierentwintich vadem tot sessentwintich vadem al wit zant tot die opganck tot vierentwintich vadem ende tot twintich vadem, ende van twintich vadem tot seuenthien vadem, Grof steenich zant, dat is op Borckum, ende witte Schellen Terschellinck. [1568,89,s]. 4. Item op achthien vadem vander Schel- ') 1579: Kooch. s) Zie de verschillende lezingen van desen tekst en de verbetering van Lucas Jansz. Waghenaer in Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwesen 1909 p. 55 158 DIE CAERTE VANDER SEE. LXIX—LXX. ling daer is wit zant ende swart zant daer in. [1568,89,4]. 5. Item op Vlielant is wit zant, met roode schellen daer in, ende cleyn root zant daer in. [1568,89,5]. lv] 6. Item op achtien vadem neuen dat Oost eyndt vander Schellinck dat is cleyn Widt Sandt ende met swart zaet daer in ende cleyn witte Naelden daer in. [1568,89,e]. 7. Item ontrent Noort noordtoost vander Nues negen mijlen vander Nues daer leyt een droochte op veerthien vadem, ende is grof root sant, ende soo dreuen wy drie vren lanck ofte daer ontrendt, ende het was stille, suyden1) aen, soo hadden wy vierentwintich vadem, ende het was grof steenich zant. [1568,89,7]. LXX. ITEM DIT IS OM GISSINGE TE MAKEN. 1. Item ick hebbet gheseylt van Borthollem neuen Godtlant in achthien vren. [1568,90,i]. 2. Ende voort van Godtlant tot Derwinda in seuenthien vren met eenen stijuen doorgaende wint, ende dat schip was gheballast. [1568,90,i]. 3. Item die Herthollem2) ende dat West eynde van Borthollem ligghen vanden ander West ten Suyden ende Oost ten Noorden, verscheyden twee groote mijlen. [1568,90,2]. 4. Item dat slodt op Borthollem ende die Bleeck side ligghen vanden ander Suytoost ende Noortwest. [1568,90,3]. 5. Item ick hebt gheseylt wt dat Vlie ouer dat Rif in achtentwintich vren met eenen stijuen doorghaende wint, ende dat schip was gheballast. [1568,90,4]. ') 1579: ten suyden. *) 1568: Erdtholm. DIE CAERTE VANDER SEE. LXX. 159 6. Item voort soo seylden wy van Bordthollem tot Domenes in vierenveertich vren met eenen stijuen doorghaende wint. [1568,90,s]. 7. Item noch soo hebben wijdt gheseyldt in Thien Vren van Bordthollem neuen Oelandt met eenen [K4] stijuen doorgaenden wint. [1568,90,6]. 8. Item ick hebt gheseylt van Borthollem tot Godtlant in vierentwintich vren, ende neuen Godtlandt tot Derwinda in seuenthien vren, alsoo veel als dat schip lijden mochte. [1568,90,?]. 9. Item ick hebt gheseylt wt Poorters tot Bolijn in xxiiij vren met een passelijck vaerweer. [1568,90,s]. 10. Item ick hebt gheseylt vande Foer tot Wicht in driendertich vren met eenen stijuen wint. [1568,90,9]. 11. Item ick hebt gheseyldt wt die Hoofden tot Schaghen in xxxiijl) vren met eenen stijuen doorghaende Windt, dattet wel coelde drie Glasen twee Mijlen, ende wy seyldent, doen wy waren van dat Rif te Schaghen in seuenthien vren, also veel als dat Schip lijden mocht den derden dach Julius, met een gheladen Schip. [1568,90,io]. 12. Item voort so seylden wy van Schaghen neuen die Trentel in drie vren den derden dach Julius. [1568,90,u]. 13. Item ick hebt gheseylt van Vlissingen neuen Calis in thien vren met een stijuen doorgaende wint. [1568,90,12]. 14. Item ick hebt gheseylt wt die Hoofden tot Schaghen in vierdehallef etmael, alsoo veel alst schip lijden mocht, ende in drie etmael tot der Nues toe, elck glas een mijle. [1568,90,13]. 15. Item ick hebt gheseylt van Vribofch ') 1568: xciij. 160 DIE CAERTE VANDER SEE. LXX. van die Elf af tot Rutziel in vijf daghen, ende wy waren twee nachten in die Noort Zee, ende wy waren twee nachten tusschen die Hoofden ende die Foer, ende wi waren eenen nacht tusscen die Keyser ende Rutziel, met eenen stijuen doorgaenden W.] wint, also veel als Mast ende Rae lijden mocht. [1568,90,14]. 16. Item ick hebt gheseyt1) van die Ooster Pleynmercken tot Bolijn in acht vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,is]. 17. Item ick hebbet gheseyldt van Bolijn tot Heys in ses vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,16]. 18. Item ick hebbet gheseylt wtet Ras van Fontenay tot Sinte Martens Eylandt in vierentwintich vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,17]. 19. Item ick hebbet gheseylt Poortes wt tot*) Bolijn in vierentwintich vren in een cleyn passelijck vaerweer. [1568,90,is]. 20. Item ick hebbet gheseyldt van Bolijn tot Heys met een passelijck vaerweer in thien vren. [1568,90,19]. 21. Item ick hebt gheseylt van Bolijn tot die Clippen in seuen vren met een cleyn passelijck vaerweer. [1568,90,ao]. 22. Item ick hebbet gheseylt van Sinte Martens Eylandt tot Heys in seuen vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,a]. 23. Item ick hébbet gheseylt van Bolijn tot die Pleynmercken in neghen vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,22]. 24. Item ick hebbet gheseylt wt dat Ras van Fontenay tot Heys in xxij vren met eenen passelijcken wint oft vaerweer. [1568,90,23]. 25. Item ick hebbet gheseyldt van die Foer neuen Poortlant in vierentwintich vren met eenen passelijcken vaerweer. [1568,90,24]. ') sic! *) 1579: wt Poortes tot. DIE CAERTE VANDER SEE. LXX. 161 26. Item ick hebbet gheseyldt van die Naelde van Wicht tot Sinte Pauwels in achtentwintich vren met [K5] een goet passelijck vaerweer. [1568,90,25]. 27. Item ick hebbet gheseyldt van dye Foer neuen Wicht in driendertich vren met eenen stijuen doorgaende wint. [1568,90,26]. .ƒ Hooft daer leyt een Stedeken, ende heet Orondebuy, ende daer loopt een Lant loose gront lancx, ende heet die Calckgront, ende leydt ontrent een half mijle vant Lant. [1568,92,6]. 7. Item van Steuenshooft tot Syroe is dat Coers suydt suydtoost, verscheyden ses mijlen, ende Helm dat leydt van Steuenshooft drie Mijlen verscheyden, ende is een Eylandeken, ende leyt van Steuenshooft ontrendt suyden ten Westen, ende dye Rechte Kijl tusschen Steuenshooft ende Syroe is Elf oft twaelf oft derthien vadem diep, ende is steeck gront, ende ghi sult weten, als ghi zijt Oost suyt- 166 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXII. oost van Helm recht int vaerwater, daer leydt een Lant loose gront, ende heet Hattes Rif, ende is drooch ontrent op vier oft vijf oft ses Vadem, maer voort hebt ghy twaelf oft derthien Vadem diep, steeck Grondt, tot Syroe toe, ende dese Lant loose Gront leyt aende Oost side vant vaerwater, ende Oost suytoost van dese droochte daer leydt een Eylandeken, ende heet Hasseloe, ende leydt soo verde, dat ghijdt effen sien moecht, ende ontrendt Oost suydtoost van Syroe daer leydt Zeelandt, ende daer moecht ghy tusschen Hasseloe, ende Zeelant door seylen hent in dye Sonde toe, ende ontrendt West van Syroe daer leyt een Eylandeken, ende heet Weddero, ende daer streckt een Rif af, ende streckt ontrent een half mijle weghes nae aen Syroe, ende daer sult ghy tusschen Syroe ende dat Rif door seylen, ende laten dye tweede paerdt Waters aen het Westlandt (te weten) van Wedderoe siedy *) ende dat ander paert Waters aen Syroe*) side, maer [k sj loopet nyedt ringher dan dye twee paert Waters oft meer, dat ghy dye laet ligghen aen Wedderoe side (te weten) aende west side. Ende dat Rif streckt van Wedderoe ontrent Oost, ende die rechte Kijl is diep twaelf oft derthien vadem. [1568,92,7]. 8. Item van Syroe nae Ruffenes verscheyden drie mijlen, dat Coers is suydt suydtwest, ende van Ruffenes daer loopet een vlack af ontrent suytwest, ende een cleyn half mijle vant Lant af, ende en coemter niet naerder dan op thien vadem. [1568,92,8]. 9. Item van Ruffenes tot Roems verscheyden drie mijlen, dat Coers is suydt suydtoost, ende tot Roems daer loopt een vlacke Oost suydtoost af, ontrent een derde paert van een ') 1579: side. ') 1566: Sproe. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXII. 167 Mijl, daer mocht ghy achter rijden voor een Noortoosten wint ende voor een noorden ende Noortwesten wint, daer by Westen Roems en moecht ghy niet om seylen, ende by suyden Roems daer leyt een stedeken ende heet Caertemunt herde by. [1568,92,9]. 10. Item van Roems tot Syroe *) suydt suydtoost, verscheyden drie mijlen, daer loopet een Rif ken af vant suydt eynde ende streckt Noortoost af ontrendt een vierde paert van een Mijle, ende Nieborch leyt West suytwest van Sproe, ende Nieborch leyt int Lant van Vanenen, daer leyt een cleyn Eylandeken West suytwest van Sproe, verscheyden ontrent twee Mijlen, ende dat heet Vreessels, ende daer loopt een Rif af, daer moet ghy tusschen Trif van Sproe ende Trif van Vreesseis door, ende dat Rif dat strecket van fw.J Noordtwest ten Noorden van die'Vreestel, daer leydt een droochte ende leyt aen die Oost suydtoost side vant vaerwater. [1568,92,io]. 11. Item van Sproe tot Langhelandt Suydtoost, ende is verscheyden drie mijlen, ende ontrent West ten Suyden daer leyt een Eylandeken, ende heet Oms, ende leydt vant Noort eynde van Langhelandt verscheyden ontrent twee mijlen, ende vant Noorden ende*) vant Langhelant daer loopt een Rifken Noortoost oft ontrent een derdendeel paert van een mijle, ende Langhelant is lanck seuen mijlen ende streckt suyden ende Noorden, ende Oost suytoost teghen Langhelant daer leyt een Eylandt ende heet Lalandt, ende vant Suydt eynde van Lalant daer streckt een Rif af ontrent West Suytwest, ontrent een halue mijle vant Landt, ende by suytoosten ende Oost suytoost daer ist vlack water (te weten) vijf oft ses ofte seuen vadem. [1568,92,u,i2]. V 1568: Sproe. ») ende ontbr. in 1579. 168 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXII—LXXIII. 12. Item vant Lalant tot Femeren Oost Suytoost, verscheyden vijf mijlen. [1568,92,13]. 13. Voor die Coeborchgerheyt ende Femeren strecket west suytwest. [1568,92,14]. 14. Item van Femeren voor die Traeuen Suyt suytwest, verscheyden thien mijlen. [1568,92,15]. 15. Item om te weten dye Mercken van Lalandts Rif oft Lalants hoecken, soomen dat segghen wil, daer staet eenen langhen Thoren op Lalandt, ende staet in dye Stadt van Naskou, dye voorschreuen langhen Thooren staet een half Streecxken Noordelijcker1) dan ILi] Oostelijcker van v leydt, soo zijnder twee ronde Houelkens alleleens, oft twee Visschers Boeykens waren, als dye voorschreuen Visschers Boeykens ende dye Thooren tot Naskou ouer een zijn, soo zijt ghy tenden8) Lalant8) Haecken. [1568,92,16]. LXXIII. DIT IS DAT COERS VAN MOYEN NAE LUBEECK. 1. Item van Moyen nae Gestro Rif is dat Coers Suydt suytwest, verscheyden twee ken-' ninghen. Gestro Rif dat is Valcke*), ende leydt een groote mijle Weechs van Gestro, ende Rostwijck8) ende dat Rif ligghen Suyden ende Noorden, verscheyden seuen mijlen. [1568, 93,i,2]. 2. Item van Gestro Rif is dat Coers nae die Trauen6) Suytwest, verscheyden drie kenninghen. [1568,93,3]. 3. Missont7) ende Rostwijck6) ligghen verscheyden seuen mijlen te Lande. [1568,93,4]. 4. Rostwijck5) ende der Wijsmer is verscheyden seuen mijlen te Lande. [1568,93,5]. ') 1579: Noordelijcker, ende alset. *) 1579: teynden. ') 1579: Lalants. 4) 1568: en grand. ') 1568: Rostock. °) 1566: Tranen. ') 1568: Stralsund. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXIII—LXXV. 169 d. uer wijsmer ende JUubeeck is verscheyden acht mijlen te Lande. [1568,93,6]. 6. Item inden vaerwech nae Lubeeck te loopen isset diep veerthien ofte vijfthien oft sesthien Vadem. [1568,93,7]. lv.] LXXIV. ITEM DIT IS WIJSMER DIEP. 1. Item dat diep te Wijsmer in te seylen, dat by dat Oostlant in gaet, soo sal die Thoren, die opt suyt lant staet, suit van v zijn, ende seilt so in, tot dat die Thoren, die opt Oostlant, by dat Oostersche Huys cornet van die vijf ofte ses Huysen, ende by dien Huysen staen wat Boomen by een van dat Oostlant, ende daer loopt een Rifken af, ende dat strecket noorwest ten noorden van dat Oostlant, ende als die Thoren, die op dat Oostlant, aen die voorschreuen Huysen coempt, soo gaet suyt suytoost in, ende in dat diep is ses Ellen waters, ende alst in die Somer is, ligghen daer twee Tonnen, die een op die staert vant Rif, ende die ander op die ander vlacke gront, ende daer seyltmen door. [1568. 94,i]. 1 LXXV. ITEM DIT IS VAN DAT WIJSMER DIEP IN TE SEYLEN. 1. Item dat Wijsmer diep in te seylen, als ghy van by oosten compt, so seylt suytwest aen teghen dat Westlandt, tot dat die scharpe Thoren te Wijsmer compt aen die punckt van dat Oostlant, ende dan soo sult ghy ingaen suydt [L2] oost, ende houden den Thoren onder tlandt, ende dan soo vindy vlack Water, ende is vier ofte vijf Vadem diep, ende die rechte droochte is acht Ellen diep, ende als ghy die acht Ellen hebbet, soo leyt die Hoeck 170 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXV—LXXVI. van dat Westlant van v west ten suyden, ende ghi dye acht Ellen hebt, soo coempt ghy op vier oft vijf oft ses oft seuen Ellen, dan weder altemet op drie vadem, maer en twijfelt niet, maer betrout uwe Coers ende die voorschreuen marcken [1568,95,i]. LXXVI. ITEM ALTEMAEL VOL ZEE, CALIS MALIS HEN TOT HOMBURCH1) TOE. 1. Item tot Calis Malis Suydt suydtwest. [1568,97,1]. 2. Item tot Sinte Lucas suytwest ten suyden. [1568,97,2]. 3. Item dat selfde ghetijde gaet hen tot Lisseboen. [1568,97,s]. 4. Item alle die Cust van Spaengien ende nae8) Garschoengien ende Putouwen, Bartangien tot Fontenay suytwest ende noortoost. [1568,97,4]. 5. Item in die Reuier van Bordeeus hooch water suytwest ten westen die Maen. [1568, 97,5]. 6. Vol Zee int Ras van Fontenay Suydtwest ten suyden. [1568,97,e]. 7. Sinte Matheeus suytwest ten westen. [1568,97,7]. 8. Die Foer west suytwest hooch water die Maen. [1568,97,8]. 9. Tot Abbenwrack west suytwest ende Noort noortoost vol Zee. [1568,97,9]. 10. Item voor Sinte Pauwels in Zee Oost ende Iv.j west, ende in die Hauen van Sinte Pauwels West suytwest maecket vol Zee. [1568,97,io]. 11. Item twee mijlen buyten Heyssant maket hooch water Oost ende West, ende dat *) 1568: Hamborg. ') ende nae ontbr. in 1579. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXVI-LXXVII. 171 selfde ghetijde gaet hen tot Sinte Pauwels toe. [1568,97,ii]. 12. Item seuen mijlen buyten Sinte Pauwels West Noortwest. [1568,97,12]. 13. Item van die hauen van die Garnzee maect hooch water West ten suyden. [1568, 97,13]. ' 14. Item vande Garnzee tot dye Kiskas noort west. [1568,97,14]. 15. Item ses oft seuen mijlen buyten die Garnzee noortwest ten noorden. [1568,97,15]. 16. Tusschen die Kiskas ende Poordtlandt langhes die Cust Noortwest ten Noorden, ende seuen oft acht mijlen in Zee Noordt noortwest maket hooch water die Maen. [1568,97,ie]. 17. Item die Sorlincx oost ende West. Ende in Vaelmuyden Oost ten noorden, ende buyten Oost ten suyden, in Pleynmuyden ende in Dordtmuyden Oost ten Noorden, ende buyten in die zee Oost suytoost hen tot Poortlandt, in Poortlandt Oost Suydtoost, int Ras Suytoost vier mijlen, ende buyten Suyt suytoost, in die Zee suyt suytoost. [1568,97,i7,is]. 18. Item in die Naelde van Wicht suyt oost1) ten suyden, dye Elena suytoost, het oost eynde van Wicht ende buyten in die Zee suyt ten Oosten. [1568,97,19]. 19. Ende by Beuersier Suydt, buyten suydt Suytwest, in die Camer Suydt ten Oost, in die Duyns suyt suytwest. [1568,97,»]. [L3] 20. Ende buyten die Noortcust van Enghelandt Oost suytoost, die vloet coempt van by Noorden. [1568,97,2i]. LXXVII. ITEM AEN VLAENDEREN SIDE. 1. Item aen Vlaenderen side maecket dye Maen hooghe Water Suyden ende Noorden, ') 1566: suyt ooost 172 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXVII-LXXVIII. ende buyten in die zee Suytwest ende Noortwest1). [1568,98,i]. 2. Item aen Zeelandt side maeckt hooch water suyt west ten suyden. [1568,98,2]. 3. Item vor die Mase maeckt vol zee ten suytwesten8) suyden8) Maen, ende binnen suyt suytwest. [1568,98,3]. 4. Item int Maersdlep maket hooch water oost ende west. [1568,98,4]. 5. Item int Vlije suytoost ende noortwest. [1568,98,5]. 6. Item voor die Wester Eems ende die Ooster Eems maeckt hooch water suyt oost ende West*). [1568,98,6]. 7. Item voor die Weeser ende voor die Ellef ende voor Enckhuysen maket Hooch water Suyden ende Noorden. [1568,98,7]. 8. Item tot Hamborch Oost ende West. [1568,98,8]. 9. Item tot Amstelredam maeckt dye Mane hooch water Suytwest ende Noortoost. [1568, 98,9]. 10. Cauelt die Sonne ende Maen wel, dit6) maecket altemael hooghe water. [1568,98,io]. LXXVIII. BEMINDE LESER, ofter yemant ware, die in dese zeechaerten eenige fauten vonde, het si inde marcken oft diepten, dwelck wel soude mogen geschieden, ouermits dat die diepten dickwils verloopen, dat bidden wy v op alle vrientschap, dat ghi ons dat wilt te kennen gheuen, wy sullen dat ter naest er reysen, alse6) weder ghedruct worden, beteren7), also verde alst in onser macht is. [cfr. 1568, p. 193]. *) 1568: nordost. *) 1579: een suydtwest. *) 1579: en suyden. *) 1568: norduest. 6) 1579: die. •) 1579: al set. ') 1579: verbeteren. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXIX. 173 M LXXIX. ITEM HIER NAE SO HEBT GHY HOE DIE MAEN ONTFANGHET ENDE BREECKET ENDE WEDER OMME AF GAET. Item die weten wil, hoe veel die Mane achter die Sonne ofte voor is, so salmen weten, dat die Mane in een Etmael wasset ofte mindert op dese Figuer alle dage een streeck, ende vijf streecken maken vier vren, ende vijfthien streecken [L 4] maecken twaelf vren, so is die Maen vol van die Sonne oft daer bouen ende beneden, so als in dese ronde Figuer hier bouen verclaert staet. Icfr. 1568, p. 177]. 174 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXX. LXXX. ITEM DIT IS VANDEN WATER GHETIJDEN. 1. Als die Mane ontfanckt oft Vol is, ende Oost oft West is, so ist hooch water in Hollant op die Mase, int gadt vander Zee, dats tusschen Maeslant ende den Briel, oock voor Antwerpen, Oudenbossche, ter Gouwe, Sparendam etc. Als die Clock ses heeft Tsauonts oft Smorghens, ende leech water op die selue plaetsen, tot twaelf vren daechs oft snachts, Alle quartieren vander Manen, ist hooch Water ten twaelf vren des Daechs ende des Nachts op die selue plaetsen. Als dye Maen ontfanckt oft vol is, ende suydtoost, soo ist hooch Water tot Amstelreedam, Rotterdam, Dordrecht, ende voor dye Mase, tot Enchuysen, Harlinghen, Workum, ter Schellinghen, Staueren, ende voort alle dye Vriessche side hooch water tot drie vren tsauonts oft smorghens, ende alle quartie- lv.] ren, als die Mane Suytoost ofte Noordtwest is, soo isset tot dye selue plaetse hooch water te neghen vren tsauonts ofte smorghens. [1568, 99,i,2]. 2. Dese nae ghescreuen Hauenen als Enckhuysen, Eemdem, Buysen, dye Eyder, dye Heeuer, dye Elf maecken al een ghetijde, te weten vol Zee dye Mane Suyden ende Noorden ende dat leeghe water Oost ende West die Mane. [1568,99,s]. 3. Eemdem ende Diefsiel schillen twe vren int ghetij, Eemden ende Reen schelen ruym een gheheel ghetij, Eemden ende Gorckum1) schillen drye vren. [1568,99,4-e], 4. Nota bene. Dat dye volle vloet dickwijls een vre min ofte meer verlatet wort, als dye Wint Oost oft byden oosten is. [1568,99,7]. ') 1579: Borckum. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXX-LXXXI. 175 5. Hier by machmen alle ghetijden mercken vanden voorgheschreuen plaetsen, alsmen alle daghe een vre af reeckent vander nieuwer ofte voller Manen ofte quartieren, soo hebdy alle tijt dye selue ghetijden. [1568,99,8]. FINIS. 6. Den Verstandighen tot eenen spieghel ende den dwasen tot een verachtmehe. [L5] 6 LXXXI. MAECKT VAN COPER OFT YSER, oft om lichtelijck ende slecht te doen, soo maeckt van Hout eenen ronden hoep recht passer rondt, ende verdeeldt dye in xxiiij ghelijcker Velden, ende op elcke punckt daer steeckt een Pinneken op ende wint vier Coor- 176 DIE CAERTE VANDER SEE. LXXXI-LXXXII. den aen eenen Rinck, ende die twee Coorden bint van xii tot xii ende dye ander twee van vi tot vi ende houdt dye Unster1) door den Rinck als hier ghefigureert staet. [1568, p. 180]. [v.1 LXXXII. OM AEN DIE STERREN TE WETEN WAT DIE CLOCKE HEEFT. Item als die nachten cort zijn, so en isser gheenen belanck aen, maer als die nachten lanck zijn, soo isset goet, datment weet, ende om dat te weten so neempt waer den vierentwintichsten Nacht van Augustus, des Nachts, soo sietmen die twee Sterren, die op die Leyen wijsen, Tsauondts te Neghen Vren half wech maer1) int Noortwest, ende twaelf vren staense recht onder, ende te drie vren nae middernacht so staense half wech op nae het Oost, ende omme die tijt vanden Jaere, soo isset dach, eer dan die Sterren Oost van Leyen staen gelijcke hooch, ende vijfthien daghen ende vijf vren daer nae so comen die Sterren een vre eer op die plaetse voorschreuen, [L 6] ende soo voort aen dat heele Jaer lanck. [1568, p. 179]. Item die Sterren, die om Leyen ghaen, die ghaen eens Jaers meer omme, dan dye Sonne doet, wandt vijfthien daghen ende vijf vren is een vierentwintichsten deele van eenen Jare, ende alst een Schrickel Jare is, so ist een vre meer alle vijfthien daghen. [1568, p. 179]. Item den drientwintichsten dach Augustus is sinte Bartholemeeus Auondt, een vierendeel Jaers daer nae staen dye twee Sterren ghelijck int waterpas Oost van Leyen te middernacht, ende soo voort naet beloop des tijdts, ende alsmen aen dese rekeninghe een weke ') 1579: Leyster. ') maer ontbr. in 1579. DIE CAERTE VANDER SEE. LXXXII. 177 mist, so en mistmen maer een half vre, ende omme dit te meten ende seker te weten, dat machmen meten met die figuere, die hier voor aen gestelt is, te weten doet aldus. [1568, p. 179]. FINIS. DU Cierte vaador S«e (1566). 12 178 DIE CAERTE VANDER SEE. Iv.l DAT GHOEDE WOORT voor die Schipluyden tsauondts te roepen, alsmen dat Lof te singhen beghinnen sal omme Godt te bidden, voor alle waerlijckheyt te behoeden, om voorspoet ende ghelucke te gheuen, van eenen goeden vrient te printen ghebeden tot nutte ende Eer alle Zeeuarende luyden. Ghebenedicite. Ghebenedijt den Heere, ende spreeckt dat woort Ghebenedicite. Want Gods Lof sal worden ghehoort. Godt vanden Hemel een schepper van allen, Verleen ons, dat ons dese reyse wel moet gheuallen, Die Heere, die daer gheweldich is ouer water ende wint, In dijnen handen beuelen wy ons als die wel ghesint. Die selue wil ons leyden, Schip, ende steuen, Ende oock het Roer bewaren en een behouden vaert ons gheuen. Dat Top ende Kijl duer zijn ghena, Ende door zijn goetheyt gheen quaet en besta Ende wil ons bewaren bey Schip ende man, ende dat ons gheen noot noch weder vare en coempt aen [L7] Ende voor quaey Zee, quaet zant, ende een boos voorlant Die Heer dit Schip wil stueren met zijnder godlijcke Hant. Mede dat ons gheen quaet gheselschap en cornet nieren. DIE CAERTE VANDER SEE. 179 Maer dit Schip in een goede Hauen duer voeren met behouden goede ende met ghesonden Lijue. Ons ghestadich bewaren ende tallen tijden by ons blijue, Dat wy moghen rusten desen nacht In bescherminghe van die Godlijcke macht, Die morghen in ghenade en barmherticheyde aenschouwen. Dat door zijn ghoedertierenheydt in een vast betrouwen. Ende Godt alsoo louen ende ghebenedijen. Op dat ons gheen quaet weder en coemt bestrijen. Soo willen wy God onsen Schepper ende alder Vader: Hertelijck aenroepen ende spreken alle gader O Godt Vader in Hemel, inder eewicheyt planteyt, Siet aen ons v Kinderen hier in ellendicheydt. Tereeren uwer Mayesteydt gheheylichtwerde uwen name. En v rijck moet ons toe comen, ofte wy blijuen in blame. Uwen wille moet oock gheschien seer schoone Opter aerden alsse geschiet int Hemels troone. [yj Ons dagelijcx Broot des lichaems ende der sielen goet Wildt ons Heere huyden gheuen, wy bidden v met ootmoet Ende vergheeft ons Heere onse schuldt ende onse misdaet, Alsoo wy doen dye teghen ons ghedaen hebben quaet. Ende en leyt ons niet in becoringhe, sonder hulpe ofte bystant. Maer verlost ons Heere vanden quaden oft wy blijuen in schant. 12* 180 DIE CAERTE VANDER SEE. Benedicite. Benedicite Domhuis, Gods vreede si met ons hier. God verleen ons zijn vrede seer goedertier. Ghelucke, ende behouden reyse daer mede. Ende hier nae ons alleen verleene zijn eewige vrede mede. Gheluck ende behouden reyse met lieue te scheyden God wil ons goet weder en wint op dese reyse bereyen. AMEN. Hier nae singhet met den lof sanghen. Hier nae sal volghen die puncten vanden Water rechten. DIE CAERTE VANDER SEE. 181 [L8J Johannes predicte byder Jordanen, Doet penitentie van uwe sonden Inder Woestijnen der wilder banen Die des Heeren wech quam oorconden Soo Esayas heeft ontbonden Sprekende totten scharen daer Publicaen was zijn vermonden. Die Bijle is aen die wortel gheset openbaer Om omme te werpen, hoort hier naer, Die Boomen die gheen vruchten en draghen Ghy aderen gheslachte dits om hooren swaer Ghy hertneckighe tot allen daghen. [v.1 GEPRINT TANTWERPEN inde Cammerstrate in onser Lieuer Vrouwen Thoren by mi Jan Roelants voort staende op onser lieuen Vrouwen Kerckhof onder den groten Thooren. MCCCCCLXVI. DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE % 1566 StttëöteCaeritfóf oer &upDw£eeaotöattëlpetoe enDf tot dat fHarfotep toe/om met fcijepftu Wt oftcfatcfcptcnrMri JCmSf Ireüatu tet Zeruwmt en* Zit tttcc Zcc metier om tot Xoiflelitöarti. i s 6 6, C X)«i öerfiantrtgrjen tot onen Spicflrjei/efi öm 186 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. [v ] 1. Item om te Seylen van Amstelredam tot Tijoort, so hout mits water, ende als ghy buyten Tijoort comt, so seilt n. o. also lange, als Markerkerck comt buyten dat Leegerlant van Edam, ende houtse also staende so langhe, als Amstelredam coempt een groot stuck by noorden die Cappel van Tijoort, ende dan n. o. ten oosten ende o. n. oost also langhe, als Edam coempt aent oost van Merken, dan sidy ouer Pampus, ende dan n. o. nae Vrek, ende als ghy Vrek siet n. oost ten n. van v oft noordtliker, soe bint ghi wel toe weghe, ende aldus doende suldy hart gront crijgen ende dan weder weec, ende ooc dieper, ende dan hebdy dat rechte val; maer is Vrek n. o. van v, so sijdi na ghenoech aent sant het noortlant, ende seylt altemet nae Vrek noordtwaert altemet westelijcker soo lange, als die kerck coempt in die huysen, ende dan west n. west tot die Hofste, ende hout die kerck inde huysen soo langhe, dat Memelick staet een stuck buyten tlant van die Ven, houdt alsoo staende ter tijt toe, dat dat endt van die Ven coempt aen Enchuysen, neemt dan v afganck so langhe ende hout also staende, dat Grootebroeck coempt aen Hem, ende zijn beyde scharpe tornen, ende Memelick by noorden tslot, alst slodt breet is, ofte maer1), dit zijn mereken van die Crepel, ende leyt op iij vadem8) gront, ende dat IA 2] rechte diep is v vaem een elle min, steeck ghront. 2. Item van die Hofste na die Kreil dat is n. w. ten noorden, nae die wint ofte die ') 1579: meer. *) 1579: vier vadem. DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 187 stroom is, mercken van die Kreyl dat is Tuysck1) een stuck by westen die Koorenmoeien, die by westen Memelick staet, ende Myrns*) een plomp torentken coempt aent suydtende vant clif, dit zijn mercken van die Kreil, ende die ton leyt op vier vadem, dat rechte diep is vijf vadem. 3. Dat coers van die Kreil tot die Plaet dat is n. ten oosten, lantsmercken dat is Pandergha een plompe toren binnen tlant stande ende die buerdt huysen tot midden Worwolt ende Panderga, te weten die Buerthuysen Panderga naest, ende dwaersmercken dat is, Mijrns by oosten Staueren coempt aen een scharpe toren, dit zijn mercken van die Plaet, ende leyt op acht ellen, ende dat rechte diep is drie vadem. 4. Item van de Plaet tot die Tuyffelaer dat is n. n. o. nae dat die windt ofte die stroom is, lantsmercken8) dat is, een cleyn scharp torenken coempt aent koor van Panderga ende Mijrns, Molquerum, Hemelum ende die lange buerthuysen dit aen vieren, so vindy die ton, ende leyt op vij ellen op een leech water, tusschen die Plaet ende Tuyffelaer leyt die rechte droochte vant vlack, hoochwater suytoost ende noordtwesten maen. 5. Item van die Tuyffelaer tot west van Worckum n. ten westen oft westelick alsoo langhe, als daer twee torenkens noordtoost van v*), ende gaen lv-1 door malcanderen ende staen op die water cant een weynich door malcanderen wesende, soo sietmen noch twee torenkens een stuck by oosten, ende by noorden Bolswaert op een weynich aen malcander alsoo veele, als die ander verscheyden zijn die op die water candt staen, dan hebdy .*) 1579: Tuysche. 2) 1579: Mirns. ') 1579: lancxmercken. *) 1579: van v staen. 188 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. die Ton; dwaersmaerken, dat is een hooch huys aent oost ende van Koudom comt aent suytent van Hindelopen, dit zijn marcken van die ton west van Workum, ende leyt op drie vadem schaers, dat rechte diep is drie vadem, ende is weeck gront. 6. Item van west van Workum tot Ygelhoeck noorden, dwaers marcken dat is een lanck Dorp op die water candt, ende coemt een glop in, ende in dit glop compt een cleyn torenken, daer op leyt die ton van Ygelhoeck, leyt op vierdehalf vadem, dat rechte diep is weeck grondt vier vadem, het westlant schoor, het oostlant vlack. 7. Item uan Ygelhoeck tot die Middel grondt noorden, lansmercken dat is twee scharpe tornen n. oost van v, die comen ouer een, hier op leyt dye Middel gront, ende leyt op vier vadem, dat rechte diep is ses vadem, dat westlant is schor, ende dan noort noortwest toe Swaneballich. 8. Item om te weten die dwaers mercken1), van die ton op Swaneballich dat is: Bolswaert coemt een luttel by suyden Kormur aen een cleyn ront huysken, dit zijn mercken van Swaneballich, ende leit op drie vadem aent Oostlandt, men macht onder seylen, alsmen van binnen wt coemt. Ende dat IA 3] westlant machmen daer niet onder seylen, als men wt compt. 9. Item van Swaneballich tot Schuttesandt n. w. also lange, als Panderga comt bi noorden Ydse huyssen, dat is een rondt dorpken met een cleyn plomp torenken, ende staet bisuiden Mackum naest aen Mackum, ende hout Panderga mits dat suit endt van Mackum ende dat ronde dorpken, so en moechdy aen gene landen misdoen, ende is Panderga Mac- ') 1566: wercken. DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 189 kum naest, so hebdy1) dat noortlant, ende is Paederga*) dat ronde dorpken naest, so hebdy dat suytlant, daerom hout Panderga mets dat dorpken ende Mackum so langhe, alsment sien mach omtrent Kaeshoeck toe. 10. Item om te weten die mercken van Schuttesant, dat is een plompe toren ende comt ouer dat blochuys te Haerlinghen*), lansmercken dat is Boelsswaerdt by noorden die stijntsen, die by noorden Woens staen, dese ton leyt op vi vaem aent noort lant, ende is seer schoor, dat rechte diep is daer seuen oft vlij vadem, dat suydtlant machmen looden. 11. Item van Schuttesant tot Kaeshoec dat coers is w. noordt w., mercken van Kaeshoeck dat is: Franiker loopt door Haerlinghen ende compt omtrent die huysen vander Stede van Haerlinghen, ende leyt aent noortlant op vijf vadem. 12. Item van Kaeshoec tot Wolfshoec dat coers is n. n. w., ende dat Oostlant machmen wel looden van Kaeshoeck tot Wolfshoeck, dat rechte diep is aldaer thien of twaelf vadem diep, ende dat fr.} west lant is daer seer schor al tot dat sloot toe. 13. Item van Wolfshoeck tot Schirrincxhals n. ten westen, ende dat rechte diep is xij1) of viij vaem, ende van Schirrincxhals tot Langhersant n. west, ende men mach daer niet onder seylen, alsmen van binnen wt coempt; dese twee tonnen zijn gheen mercken of, toe weten Wolfshoeck ende Langhersant, maer Wolfshoeck leyt aent oostlant op iiij vaem, ende Langersant leyt ooc aent oostlant, ende leyt op v vadem, maer Langersant machmen onder seylen, alsmen van buyten in coempt aent oostlant, ende ') 1566: hbdy. ») sic! ') 1579: tot Harlinghen. *) 1579: vy. * 190 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. Schierrincxhals aent westlant, alsmen in coempt; blijft op vij of viij vadem, so moechdy niet misdoen. 14. Item Langersant tot die sloot dat is noorden, dat Oostlant is vlack. 15. Item te weten dat coers van die Kreil tot die suyder ton vant Wieringher vlack dat is w. n. w., ende als Tuysck is te midwegen die twee stompe torenkens, dat is Derdoes ende Almerdorp, so coempt dat vlack niet naerder met een diep gaende schip op een leech water, ende set den Oeuer n. w. ten westen van v; s. o. ende n. w. hooch water, ende als die maen oost ofte west is, soo ist hier stille water, ende dan ist best om ouer te loopen. 16. Item Mercken van die suyder ton vant Wieringher vlack, dat is Tuysck ouer Almerdorp, dwaers mercken dat is: Cleuerste coempt een luttel bi suyden dat westen der kercken van Wieringhen. 17. Item van die Suyder ton tot de anderde ton op Sochorn dat coerts is n. west ten n., ende dese ton IA 4] leyt aent westlandt op viij ellen, men moeter by oosten seylen, ende bi oosten ist dieper; merken dat is die molen aent suyt ent vanden Oeuer. 18. Item van Sochorn tot die noorder ton dat is n. n. w., dat oostlant is' vlack, ende dye rechte Kijl is achthallef ellen met een leech water, het west landt is niet vlack; dwaers mercken van die noorder ton dat zijn die twee oosterse tornen op Wieringhen ouer een, ende leyt op vij ellen aent westlandt. 19. Item van die noorder ton tot die Nes hout die noorder ton omtrent Memelick, alsoo langhe als mense sien mach, soo langhe die twee tornen ouer en comen, so hebdy diep DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 191 water, ende dan n. ten westen aen, neemt die slach vant westlant, dat is vlack, ende dat oostlandt is schor, ende dat rechte diep is vij vaem omtrent die ton, ende Mercken van die Nes: dat westersche torenken* op Wieringen coempt een stuck by westen die wterste huysen van Wieringhen, ende leyt op vi vaem aent oostlant, men moeter by westen seylen, neempt die slach vandt west lant op v vadem, so lange dat die waeter moeien coempt buyten dnoort ent1) vanden Oeuer, hout soo staende ter tijt toe, datmen crijgen x of xij vadem, dan w. n. w. tot Voghelsant, ende bey de landen zijn dan seer schor, ende alsmen omtrent Vogelsandt cornet, so sietmen Kogerkerc by westen die huysen, die by westen aen die molen staen, hout Kogerkerck by westen aen die huysen, die by westen die molen staen, also lange als die hooge splijs coempt buiten dat endt van die huysen, die beneden aen dat noortoost van />.ƒ dat hooch staen, ende hout die toren also een luttel buyten die huysen, so en moechdy aent suytlant niedt misdoen, op vijf vaedem al tot die reede toe, dat is den Horn omtrent den Wieringherdijck. ITEM DIT IS OM IN TE CO MEN WT DER ZEE NA AMSTELREDAM TOE TE SEYLEN. 20. Item vanden Bus inwaert tot Hobbesandt dat is suyden een weynich ten oosten. 21. Item dwaers mercken vanden Bus, die caep opter Schellinck aent suytent van die duyn vander Schellinck, ende leyt op v vaem aent oost lant, ende dat rechte diep is ix of thien vadem, aent westlant ist schor tot voorby Hobbesant, ende by Hobbesant valt ') 1579: tnoorteynt. 192 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE die voor vloet dwaers ouer nae die ton, ende men mach daer after seylen, alsmen van buyten in comt, daerom moetmen opt diep water blijuen, ende die voor ebbe valt weder na Vlielant toe. 22. Item mercken van Hobbesant, die alder oostersche scharpe toren opter Schellinck die coempt een stuck by oosten die lange Buerthuysen, ende dye ruighe duynen van Vlielandt die comen een luttel binnen die witte leeden, hier op leyt dye Ton, ende leyt op ses vadem aent Oostlant. 23. Item van Hobbesant tot Langersant suyden wel so westlic, comt dat oostlant niet naerder dan vij vadem, so moechdy Langersant niet onder seylen, want die ton leyt op v vaem aent oostlandt ende leyt op die steert van Langersant, daermen in dye IA 5] Gettinck loopen na Harlingen toe. 24. Item van Langersant tot Schirincxhals s. oost, comt niet drooger dan vij vadem, soo moechdy Schirincxhals aent westlant niet onder seylen, dwaers van Schirincxhals ist xi vadem diep. 25. Item van Schirincxhals tot Wolfshoec s. s. o., nemt die slach vant westlant op vi oft vij vadem, want omtrent Wolfshoeck ist viij vadem, ende die ton leyt op iiij vadem aent oostlandt, men macht onderseylen, alsmen van buyten in coempt, daerom blijft opt diep water. 26. Item van Wolfshoeck tot Kaeshoec s. o. ten s., neemt die slach vant oostlandt1), dat machmen dan wel looden op iiij of v vaem tot om Kaeshoeck toe, dat rechte diep is xi of xij vaem, dat westlant is steyl schor, die after vloet treckt dat oude Vlie in; mercken van Kaeshoeck dats: Franiker comt aent ') 1566: oostladt. DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 193 oostantJ) vander stede van Harlingen een weynich by westen die moeien, die by westen die toren van Harlinghen; hier op leyt die ton op vijf vadem. 27. Item van Kaeshoeck tot Schuttesant dat is oost s. o., also langhe als dat baken s. o. van Kaeshoeck dwars van v is, ende dan wort het metter tijt wat drooger, dat suytlant is dan vlack, men macht wel looden, dat rechte diep wort daer vijf vadem ofte daer omtrent, ende men siet Mackum ointrendt suydtoost van v, ende leyt opten water candt met een moeien, ende besuyden Mackum leydt een ront dorpken met een plomp torenken, ende tusschen dit dorpken ende dat suydtende van Mac- [v.j kum daer staet een plompe toren, ende heet Pandergha, dese toren houdet te midden dit dorpken ende dat suytent van Mackum, alsoo moechdy aen beide landen niet misdoen, ende is Panderga Mackum naest, so hebdy dat noordtlant, ende is Panderga dat dorpken naest, so hebdy dat suydtlandt, hierom hout Pandergha te midweghen alsoo langhe, dat Wijnnaldum coempt ouer dat hoochste vander ste van Harlinghen, ende dan vindy diep water, ende ghy hebt dan Baecken van die Doeueballich op die side; mercken van Schuttesant dat is: Wijnaldum aent blochuys te Harlingen ende Bolswaert by noorden die twee stengen, die binoorden Woens staen, ende dese ton leyt op vi vaem aent voorlant*) ende is schor. 28. Item van Schuttesant te Swaneballich n. w. ende s. o., hier machment oostlant niet onder seylen, want met een after vloet ende scharpe wint of stilte so moetment oostlant begeren, wandt die vloeden loopen also langhe suytwaert, als die maen is suyden of noorden, ') sic!; 1579: oost van. ') 1579: noortlant. Die Caerte Tander See (1566). 13 194 DIE CAcKTc VAN IJ c> K SUIUEK StU. ende die ebbe weder noortwaert also lange, als die maen ist oost oft west nochtans; hooch water s. o. ende n. w., ende die stroom draeyt hier al metter son ende opt vlack mede, ende omtrent Swaneballich machment westlandt onder seilen, daerom coempt niet droogher dan vijf vadem. 29. Item Dwaersmerken van die ton op Swaneballich dat is: Bolswaert coempt ouer een clein ront huysken, dat staet by suyden Kurmur, hier op leyt die ton aent oostlant, ende leyt drie vadem groot. 30. Item van Swaneballich tot die Middelgront IA 6] s. s. o. n. w.1), hout die ton in die Middel grondt omtrent Hijnde loopen, so sidi wel te wege; tusschen dese twee tonnen machment westlant best looden, ende dat oostlandt machmen onder seylen, alsmen van buyten in coempt, te weten daer die ton van dye Middel grondt op leyt, ende leyt op vier vadem of daer omtrent aent Oostlant. 31. Item Mercken van die Middel gront dat zijn twee scharpe tornen o. van v, ende heeten Aerom ende Pennigen, dit sijn dwaersmerken, ende men siet noch twee plompe tornen by oosten Harlinghen ende heeten Wijnnaldum ende Middelum, dit zijn Lantsmercken, si comen op een kerck langte aenden anderen. 32. Item van die Middel grondt tot Yghelhoeck suyden, dat oostlant is dan vlack, ende dat westlant is schor; dwaersmarcken van Ygelhoec dat is een dorp opten water candt, ende is een glop in, ende in dit glop coempt een cleyn torenken, dit zijn mercken vande ton, ende Ygelhoec leyt op vierdallef vaem aent oostlant. 33. Item van Ygelhoeck tot west van Worckum suyden; dat oostlant is vlac, ende dat ') 1579: suydt suytoost, n. noortwest DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 195 westlant is niet alte vlack, dat rechte diep is weeck gront; dwaers mercken van west van Worckum dat is een scharpe toren veer int lant bi noorden Hindeloopen, ende coempt ouer een buertken huysen, die by noorden Hindeloopen1) staen naest aen Hindeloopen, hier op leyt die ton ende leyt op viij ellen op een leech water, dat rechte diep is drie vadem steeck gront. 34. Item west van Worckum tot die Tuffelaer suyden ten oosten wél also oostelick alsoo lange; die />./ Mercken van die Tuyffelaer dat is Panderga een plompe toren bisuiden Voerwolt binnen tlant ende coemt en cleyn torenken ouer tkoor van Panderga, dit zijn Lasmercken2) van dese Ton; dwaes2) mercken dat is Hemelum, die buerthuysen, Molquerum, ende Mierns een plomp Torenken dit aen vieren, so vindi die Tuiffelaer ende leyt op viij ellen. 35. Item van die Tuyffelaer tot die Plaet dat coers is s. s. w., na dat ghy die wint ofte stroom hebt; tusschen beyde dese tonnen leydt dye rechte droochte vant vlack, ende hout Panderga omtrent die buerthuysen ende bisuyden die buerthuysen ter tijt toe; dae*) Mijrns een plomp torenken coemt by oosten Staueren aen een scharpe toren, die naest by oosten aen Staueren staet, dit sijn dwaersmercken van die Plaet, ende leyt op viij ellen; Lansmercken dat is dye Buerdthuysen schaers midweghen Voerwolt ende Panderga, te weten die Buerdthuysen Panderga naest, hier op leyt die ton, dat rechte diep is drie vadem. 36. Item van die Plaet toe Kreyl suyden ten westen, ende wort altemet dieper, ende loopt also langhe, als Tuycx coemt een luttel by westen die koren molen, dye bi westen ') 1566: Hndeloopen. ') sic! •) 1579: dat 196 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. Memelick staet, dit zijn Lansmercken; ende dwaersmarcken dat is Mirrens een cleyn plomp torenken coempt aent suydtent vant clit, hier op leyt die Kreyl ton, ende leyt op vier vadem; dat rechte diep is hier vijf vadem. 37. Item van die Kreyl tot die Hofste suydt suyt oost, also lange als daer een scharpe toren coempt [A 7] aent suytent vant clif; Grootebrock ende Hem ouer een, die zijn dwaersmercken van de twee tonnen, ende Memelicker toren bi noorden tslost1), alst slot breet is oft meer, dit zijn ooc dwaersmarcken; lansmercken dat is dat endt van die Ven omtrent dye wester kerck van Ene huysen; de Crepel leyt op drie vadem groot, ende Hofste leyt op iiij vadem aent oost lant, ende die Crepel leyt aent westlant, dat rechte diep is vijf vadem schaers, steeck gront. 38. Item van die Hofste tot Vrek oostsuytoost, also lange dat Medenblinck een luttel coempt buyten dat landt van die Ven, hout alsoo staende dat men die Kerck tot Vrek siedt in die huysen, ende houtse also staende, datmen by Vrek comen, ende loopet altemet wat suydelicker, alsoo langhe dat de kerck te Vrek is van v omtrent noort noordtoost, ende dan suytwest tot Pampus, ende als ghy Pampus alsoo nae coemt, datmen Amstelredam siet omtrent die Capel van Tijoort, hout alsoo staende, dat Merckerkerck compt omtrent dat slechte lant van Vydam, hout Merckerkerck alsoo staende tot in Thij toe, ende hoult1) dan midts waeter tot aen die stede van Amstelredam. 39. Item omme te seylen van Huyduynen inwaert, soo seylt noortoost ten oosten, wandt die landen aen beyde siden schoor zijn ende *) sic! DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 197 niet wel mogen looden, daerom seylt v coerts soo langhe, dat de kerck te Oosterent coempt by oosten dat hoochste ende Oostersche landthuys, dat by westen die kerck staet, alsoo moechdy aen Burck fv.] sant niet misdoen, ende dan n. o. soo langhe, dat die hoochste spitse toren coempt buyten die huysen, die aent noordtoost van Hogheberich staen; hout dye toren by noorden die huysen staende, also langhe dat die kerck in die Koech sonder toren met blaeuwe leyen gedect coempt omtrent die moeien, die tusschen Oosterent ende die Wael staet, ende dan o. suit o., hout die kerck omtrent die moeien alsoo langhe, als ghijse sien moecht, ende altemet soo coempt die water molen, die op gene side van Wieringhen staet, tusschen den Oeuer ende die ander koren molen, hout also staende ende neemt die slach vant westlant op vijf vadem aen, ende op seuen vadem oft van omtrent die ton ist recht diep seuen vadem. 40. Item Mercken van die ton op die Nes: dat westerse torenken coempt een luttel buy ten aen die alder westerse huysen van Wie ringen, ende leyt op vijf vadem aent oostlant, ende men mach daer after seylen; daerom neempt die slach vant westlandt; van dese Nes ton tot die noorder ton opt Vlack dat is suyden ten oosten, als de twee scherpe toren op Wieringhen ouer een comen, so hebdy iiij of v vadem dan moeten diep gaende schepen setten; die lichten willen: dat westlant is vlack, dat oostlant is niet vlac, ende seylt s. ten oosten, soe wordet metter tijt wat droogher, te weten acht ellen met een leech water! ende alsmen also na coempt, datmen die ton siet omtrendt Memelick, soo vindy die noor der ton vant vlack, ende dese ton leydt op vij ellen op een leech water, ende leyt aent 198 DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. westlant, men moeter bi [A s] oosten seylen; dwaersmercken van dese ton dat zijn die twee Oosterse tornen ouer een. 41. Item van die noorder ton tot die ander ton op Sochorn s. s. o.; mercken dat is die molen aent suyt ent vanden Oeuer, ende leyt op viij ellen ende leyt mede aendt westlandt; men moeter by oosten seylen. 42. Item van Soechorn tot die suyder ton dat is s. o. ten s. ende leyt op vij ellen; tusschen dese twee tonnen leyt die rechte droochte vant Vlac; dwaersmerken van die suyder ton vant Vlac dat zijn: v of vi huisen die comen een weynich besuyden dat westerse torenken van Wielingen, ende dese huysen heeten Cleuerste; lansmerken dat is Tuicx een scharpe toren by westen Memelick ende coempt ouer Almerdorp, ende Almerdorp is een cleyn stomp torenken. 43. Item van die suyder ton voort Vlac tot die Kreyl dat is o. s. o., ende om in die rechten te seylen, so loopt suyt o. ten o. also lange, dat ghi diep water crijghet ofte die langte van die Kreyl hebbet, dat is Mijrns aent suytent vant clif. 44. Item alsmen wilt seylen in noordergat bi Enchuysen1), soe settet die boom een weinich bi westen aen die toren, ende houtse also staende so langhe, dat westent coempt ouer dat groote hooge lanthuys, dat bi noorden die water molen staet, dit zijn mercken van die eerste ton; ende dan s. s. w. tot dye anderde ton, neemt die slach vant westlant op v of vi ellen aen ende op vij ellen of*); dwaersmercken vande anderde ton dat is: Boeckaspel ouer dat selfde hooge lanthuys, *) 1579: toe Enchuysen willen seylen van by noorden inwaert, soo set dat hooge rode huys bi westen an die toren also, datmen daer deur sien mach, ende holdet also staende tot dat het west eynde... :) 1579: weder of. DIE CAERTE VANDER SUYDER SEE. 199 lantsmercken: die molen by suyden Enchuysen coempt een [v.j luttel bi oosten dat hooge steenen geuelde huys, dat opt suyteynde staet, hier op leyt die ton, neemt die slach vant westlandt op eenen vloet, van dat oost lant machmen onderseylen, alsmen in coempt. 45. Item dwaersmarcken van die derde ton: Groote broec ouer dat selfde lanthuys bi noorden die water molens, lansmercken van dese ton: een huys met eenen steeuen geuel, ende staet opt noorteynt comende vande toren af, datmen daer door sien mach, dit zijn lansmercken van die derde ton. 46. Item om te weten die lansmercken van de ton bysuyden Enchuysen: naest aen Enchuysen dat waechuisken op die poort comt by oosten aen die toren, ende dwaersmarcken: die molen coempt aent koor van Boecaspel, hier op leyt die ton aent oostlant. 47. Item Lansmercken vande suyderste ton1): die molen aen die toren tot Enchuysen, dwaersmarcken: een scharp torenken coempt aent suydtendt van een Buert huysen omtrent een hooch landthuys; hier op leyt die suyder Ton. 48. Item men sal weten, dat dese gaten ende stroomen Lootsmans water is, ende die water rechten houden, dat een Schipper, die gheen Lootsman in nemen en wil, ende dat Schip daerom verliest, hy soude die Coopmans goet moeten betalen. Een yeghelijck wacht hem van schade. GHEPRINT TANTWERPEN IN DIE Cammerstrate bi mi Jan Roelants woonende in onser lieuer Vrouwen Thooren. Anno 1566. ) 1579: ton, dat is dat toorenken opt gasthuys comt een weynich by westen dat caepken, dat op die toren staet daer de anchers aen hangen, ende dwarsmercken dat is een scherp toorenken. LIJST VAN PLAATSNAMEN. (»Die Caerte vander Suyder See« is als Kap. 83 aangeduid.) Abbefuert [Kragen?] 45,1». Abbenwrack [Abervrach] 20a»; 22,so; 24,»,5; 29,»; 76» Abberdaen [Aberdeen] p. 8. Abrijck [Abro] 60a Abtstoren [te Middelburg] Il.i. Adneerfoert [Arnartjord] 8,29. S. Aechten Kerck [Aagtekerke] 13,i; 14,». S. Aelbert [?] 46,». Aerom [Arum] 83^i. Aexternesse [Heisternest] 51,4,6. Aldernay [Aldemey ofte Aurigny] 19,19; 38,u. Almerdorp [Opperdoes] 83,15,1»,o. rfi Altefoert [Alpta fjord] 8,si. ' Amelandt [Ameland] 7,19,20; 69,1. Ameren [Amrum] l,i. Amstelredam [Amsterdam] 77,»; 80,i; 83,i,ss. S. Andries Landt [Purbeck] 37,1». Anhoudt, Anoudt, Anout [Anholt] p. 15; 45,3i,ss,»,4o,46,«, 48,49; 46,28; 47,3—6. 4 S. Antonis [te Coruiia] 32,6. Antwerpen 80,i. Ardenburch [Aardenburg] Hi Arkasoen, Arkassoen [Arcachon] 27,4,6. Armborstiers [Noirmoutier] 20,01,62. Bacouens [Passage du Four] 20,35; cfr. Foer. Backouen [Backofen] 59a Baers [Bjorno] 45,1». Baltrom 7,6. Banck [De Bree Veertien] 68,1. Bangert [Boyard] 21,is. Barcebar, Barcebartam, Bartebart [valsche plaatsnaam, cfr. •Tijdschr. v. boek- en bibl. wezen* 1908, p. 258] 19,2i; 23,u; 24,i. Bardse van Olloen [Barcbes d'Olonne] 22,». Barent, Brant Eylant [Ile d'Aix] 21,9,10,15; 70,*. 202 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Bartangien v. Bertaengien. Bartebart v. Barcebar. Bartsche side [Cöte de Bretagne] 23,7. Baye, Beye [Bai de Bourgneuf] 20,«2,b; 21,i,a. Bayone [Bayona] 26,7; 32,». Bayone [Bayonne] 27,3,4. Bayonen, Eyland van [Eiland Bayona of Ciea] 26,8; 32,19—si,as. Begijn [Les Fillettes] 20,22. Belt, Beidt [de gehele doorvaart van Schagen door Lasso Rende, Samso Bselt, Storebselt, Langelandsbsslt en Femern fiaeir naar de Oostzee] p. 4; 45,m,5o; 71,1. Beiert [= Waghenaer: Le Bel? Petite Vinotien*?] 20^4. Berderstrant [Bardestrand] 8,28,29. Berefoort [Berufjord] 8,22,23. Berghen [Bergen] 8,is; 41,as; 42,i. Berlincx [Berlengas] 26,5—7; 32,28,29. Bernes [Boyardt] 21,9. Bersont v. Breetsont. Bertaengien, Bartangien [Bretagne] pp.4,12,15; 29,3; 76,4. Bertoy [Le Crotoy] 29,ïü. Beruliet [Cape Barfleur] 19,16-18,20,34,35; 20,4; 25,io,n; 29,ai; 38,io. Bespalibaes [= Lilebaes, Westpalen; Ile de Batz] 29,9. Beuersier [Beachy Head] 34,5; 37,i—6; 38,6-s; 39,2,11,12; 70,2s; 76,19. Bijter [Bitrufjord] 9a Billenborch [Bilemberg] 5fi. Bisschops Boden [Bispen] 43,i. Blaecksijt, Bleek side, Bleeck side [Bleking] 47a; 65,m; 70,4. Blankenburch, Blanckenbuch, Blackenburch [Blanken- berghe] 12,1; 16,i; 30,2. Blanckmongis [Les Moines] 20,ie,3s. Blancxhauen [Baie des Blancsablons] 20,11,13,14,16,35; 28,n. Blaskay [Blaskets-Islands] 40,9,10. Bleek en Bleeck side v. Blaecksijt Blededones [Eiland Ons] 32,». Blenckert, Raes van [Raz Blancbart] 19,ia. Blexsem [Blexen] 6,7. Blintsont [Blindsund] 44,ia. Bock [Bokn] 42,i. Boeckapsel, Boecapspel [Bovenkarspel] 83,44,46. Boecxberch [Cape de la Chèvre] 20,26. Boedem [Budir] 8,28. Boelsswaerdt v. Bolswaert. Boessche [Boscb Plaat] 7,i«. Boestem Rif [Rif] 8,28. Bolle [?] 19,6. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 203 Bollensiel [Mellumplaté] 6a Bolijn [Belle-Ile] 19,42,43; 20,43,47,52-55,63; 21,3; 22,9,11-15; 25,2,3; 28,12; 70,9, 16,17,19—21,23,35. Bols waert, Boelsswaerdt [Bolsvrard] 83,5,8,10,27,29. Bommel [Bemmelen] 42,3 Bordeeus [Bordeaux] 29,4; 76,6. Borckum [Borkum] 4,;; 6,10; 7,7-n,u,i6; 69a; (80,3). Bornrif 46,3,10,11. Borthollem, Bortholm, Bordeholm [Bornholm] 47,20; 50.8; 5U,t; 52,7; 53,1,»; 59,i; 62,4; 63,4; 65,»,w-w;67^: 70,i,ï,4.«-«,s» Bos, Bosch [?] 21,6; 70,37. Bosschayen [Biscaya] 26,16. Botiaerlandt [Butjardingen] 6,7. Botkijl [Oost-Gat] 13,i. Botre [Punta Buitra] 32,w. Bouenberghen [Bovbjerg] 2,1-4; 46,i4—17. Bouwscher [Buskaerene] 44,22. Braijers [Cabo Vares?] 26,15. Brandarius [Braadaris] 7,ji. Brant Eylant v. Barent E. Breede Veerthiende 68,1. Breestwater, Brustwater [Goulet de Brast] 20,22,3e. Breetsont, Bersont [Iroise] 19,29; 20,4i. Bretto [Bratte] 45,27,28. Briel 80,i. Brijack [Be de Bréhat] 29,16,16. Brije [Berry HeadJ] 37,14. Brouwers Rif [Broens Rev] 65,n. Brunsbuttel [Brunsbüttel] 5a Brustou [Bristol] 33a Brustwater v. Breestwater. Buenen [Boulogné] 19,u,n: 29,26. Burcksant 83,39. Bus 83,20,21. Busanden [Basendar] 8,27. Buswijghe [Burgsviken] 66,7. Buysen [Büsum] p. 8; 18,1; 8O.2. Caestemont [Kerteminde] 72,9. Calckgront [Kalkgrunden] 72,e. Calesduyne v. Claesduyne. Calf [Kalven] 43a Calis [Calais] 29,«; 41,e; 47,i; 70,is,si. Calismalis [Cadiz] 29,i; 32,43,48,46; 76,i. Calmer [Kalmar] 65,11, Caluesont v. Kalfsont. Camer [Camber] 34,6; 37,2; 76,u. Caniel, Kaniel [Het Kanaal] 22,20; 23,5,17; 33,6,7 ,10; 35,i3,u; 38,2,5—8, 10,12,18,20. 204 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Caniele van Brusto [Bristolkanaal] 35a Cant [Concarneau] 20,5i. Catwater [bij Plymouth] 37,27. Cijsarge [Sisargas] 23,b; 26,u—is; 28,4,5. Cijpriaen [San Ciprian] 26,i6,n. Ciuilien [Sevilla] 26,i; 32,39. Claesduyne, Calesduyne [Rade de Camaref] 19,19,23; 20,21,35. Clare, Cape te [Cape Clear] 28,i; 35,2,3; 38,25,2e; 40,5,8. Cleuerste [Ooster- of Westerklief op Wieringen] 83,16,42. Clippen [Utklipporna] 65,7,13; 70,2». Clocken, Knoecke [Knocke] 12,i,ï; 16,1. Clockendiep [Knockediep] 16,i. Coeborchgerheyt [Kolbergerbeidé] 72,n. Coers [?] 6,4,5. Cognaghel [Kobbernaglen] 43,4; 45,4. Col, Colle [Kullen] 44,25; 45,25,32,45,47; 46,29; 47,4—7,9. Colberghen [Colberg] 52,8,4. Colleten [de noordkust van de Ba/e de Bourgneuf] 21,1. Colligiers [La Parqueté] 20,20,24-98. Coonninghen v. Croongie. Consberghen [Königsberg] 51,9; 58,i. Coppenhauen [Kobenhavn] 49,i. Cordaen [Cordouan] 22a Coriane, Cape te [Cabo Torinana] 26,w,n; 28,1,2,6; 32,io—12. Cornewale [Cornwall] 23,10. Coorlant [Kurland] 56,i; 59,4,7; 61,5,6. Coude Kerc [Koudekerke] 1 l,i. Crepel [Kreupelzand] 83,1,37. Cristam [Drake's Island] 37,26, Croongie, Coonninghen [Coruna] 28a; 32,5,e. Cruyskerck 5,i. Cuypers [te Lissabon] 32,32,33. Cypriaen v. Cijpriaen Daefoert, Duefoert [0fjord1] 9,5,8. Dagheroort [Dagerort] pp. 9,15; 53,4,5; 54,i-4; 55,i; 62,w; 63,i; 64,i; 70,33,41. Dansick, Danswijck, Danisck [Danzig] p. 4; 51,8; 58,2; 67,5. Dardon [Achill Island] 35,i. Derdoes [= Almerdorp o: Opperdoes] 83,15. Dermemel [Memel] 67,i. Dernues v. Nues: Derwinda [Windau] 54,4; 55,i,s; 56,1,2; 57,1,2; 59,i,2,io; 70,i,s. Diepen [Dieppe] 19,48. Dijsefoert [Isafjord] 8,30,31; 9,i. Distel [Tistlarne] 43,5. Doerloe [Deurloo] 14,1. Doeueballich [Doove Balg] 83,27. Doeueren v. Doueren. Domburch [Domburg] 10a LIJST VAN PLAATSNAMEN. 205 Domenes, Domisnes [Domesnses] p. 15; 59,3,56,8,10; 60,1,2; 61,9,10; Doodeman [Dodman Point] 37,87; 39,8. Doornbos, Dorenbos [Dornbusch] 47,is; 50,7. Dordrecht 80,i. Dorsay [Dursey Head] 35,1,2; 38,27; 40,8,9. Dortmuyden [Dartmouth] 33,7-9; 35,is; 37,17,24; 38,16,»: 39a Doueren, Doeueren [Dover] 34,io; 36a; 38,2; 39,i,n; 41,9. Dragenes [Les Triagoz] 24,7. Drakero, Drakers [Drager] 47,», 11; 49,i; 50a Droochten [Drogden] 49,i; 50,i. Drommelinge, Drommels [Tromlingerne] 43,4; 45,4,5,8. Duefoert v. Daefoert. Duerefoert [Dyrefjord] 8,»9. Duynkercke [Dunkerque] 18,2; 19,8; 29,28; 70,2». Duins [Downs] 34,10; 76,19. Dwale, Dwael Gronden [Dvalegrundene] 71,12; 72,3,5. Edam [lees, Uitdam] 83,i, regel 5. Cfr. Vydam. Edam [Edam] 83,i, regel 9. Eedoe [Edey] 8a. ' Egmont 8,10. Eems [Ems] 6,10. Eemdem [Emden] 80,2,3. Eerthollem [Erthoknene] 65,15, is; 67,i; (70a*- Elsanghe [Helleskiltangen] 45,15. Elsinborch [Helsingborg] 47,7. Elsinuer, Elschenoer [Helsingor] 47,8-io; 49,i; 50,i; 70,48. Elue, Elf [Elbé] p. 8; 2,1,4; 4,13,14; 5,1,2; 70,15; 80,2. Enchuysen [Enkbuisen] p. 8; 18,i; 77,7; 80,1,2; 83,1,87,44,46,47. Engelant [England] pp. 4,9,15; 37,42; 38,io; 39,i; 41,5,2s; 76,20. Engelants eynde [Landsend] 23,8; 35,io,u; 38,ao; 39,io, 17,18,20; 40,3. Engelsche Pol 12a Erefoerdt [Axarfjord] 9a Eyder [Eider] p. 8; 3a; 80a Eyerlandt [Eijerland] 8,6. Excester [Exeter] 35,16. Fagherhil v. Fayerhil. Fanou [Fano] Ia Farasont [Farosund] 66,7. Fart [Firth of Forth] 46,4. Farum [Faro] 26,1,2. Fayerhil, Fagherhil [Fair Isle] 8,11,15-17. Feer [Veere] 32,25-27. Femeren, Firmeren [Femem] 71,i; 72,12,14. Fero [Faireeme] 8,10,17,19,21. Fero [Faro] 64,1-s. Figuer [Cabo de Higuer] 27,23. Finisterre, Cape te, p.8; 26a8-io; 32,n-i6. 206 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Firmeren v. Femeren. Flouaer, Flowach [Flaavaer] 42,io,n. Fockeniers [Le Tas des Pois] 20,». Foer, Foore, Fore [Passage du Four] 19,25,26,86; 24,6; 25,9 28,14; 29,7; 37,is; 70,io, 15,25,27,88; 76a Foerlant [North Foreland] 41a Fontenay [Pointe du Raz] 19,27,4i; 22,18; 25,4; 29,s; 76,4. Fontenay, Ras van \Passape du Raz\ 20.i«.m.M.4n: 20 s-7n,. 24; 76,6' Foore, Fore v. Foer. Franiker 83,n,26. Fransche Pol 12a Froele, Frole [Ferrol] 26,1»; 32a 4. Fuert[?] 45,7. S. Gallien, Gillighen, Gillis [San Juliano] 32,80-32,34,ss. Galwam [Grève de Goulven] 24,6. Ganghes Rif [?] 70,34. Garnshoude. Granshoude [ TershnftX "ö 1 %«. Garnsee, Garenze fGuernsevl 19.22.3s: 20.s: 24.i: 25.7: 2«J.i« 19; 76,18—15. Garscongien, Garschoengien [Gascogne] 29,3; 76,4. Germuyden [Yarmouth] 41,10,11; 46,6. Gestro Rif [Gedser Rev] 73,1,2. Gettinck 83,23. Ghijske, Ghyske [Gisk&\ 42,n—14. Ghindast [Pointe de la Jument] 20,48,55. Ghrip [Grip] 42,u. S. Gillighen, Gillis v. S. Gallien. Gloylant [Hes de Glénan] 20,48-51,56; 22,is; 23a Godschesant. Goessandt [GodoX 42.ii. Godtlant [Gotland] pp. 4,9; 53,2; 57as; 62,s; 64,2; 65,i; 66,1,8; 67,4; 70,1,2,8. Godtskesant [Gotska Sando] 63,12; 64,1. Goedinck, Goych, Goydinck [Goodwin Sands] p. 15; 41,7—0. Goetschesant [?] 46,7,8. Golzee van Galgis [Gulf of Wales] 33,2; 35,6,7. Gorkum sc. Borkum 80a Gossum [Cabo de Penas] 26,15,18; 27,i. Goutstaert [Srarf Poinf] 28,n; 35,12-m; 37,w-2o; 25,2s; 38,is, 14,16,17,19; 39,6,7,9,14,15. Gouwe [Gouda] 80,i. Goych, Goydinck v. Goedinck. Graenholm v. Grauwenholm. Granshoude v. Garnshoude. Graswijck [Grsésvik] 45,ig. Grauwenholm, Graenholm [Graaholm] 43,4; 45,4. Greuelinghen, Gruelinghen [Gravelines] 19,8,9,31; 25,u; 29a^ Grijpe Woede [Greifswald] 48,i. Grindefoert [Grundarfjord] 8,28. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 207 Grinse [Grimso] 9,6-9. Groy, Groye [Ile de Groix] 20,43—49,55; 28,u. Grootebrock 83,1,37,45. Gruelingen v. Greuelinghen. Grumewick [Grunnavik] 9,1. Gruwe [Plein-Mont Point] 20,2. Hadden Strant [Hornstrandene] 9,3,3. Haecken [De Haaks] 46a 10. Haecken, Haghe [Cape de la Hagué] 19,»; 70,29,30. Haerlem [Haarlem] 68,1. Haerlinghen [Harlingen] 80,1; 83,10,11,23,26,27. Haghels [Les Pfatresses] 20,io, 11. Halen [Hadeln] 5,2. Hamborch [Hamburg] 77,8. Hamel [HamWe] 34,4. Hamersont [Homborsund] 45,2,3. Hamton, Hanton [Southampton] p. 8; 34,4; 37,u. Hanefoert [Hafnarfjord] 8,27. Hanno [üfana] 65,14. Hartshals [Hirtshals] 46,20,22,23. Hasseloe [Hessefo] 72,7. Hattes Rif [Haüerrev] 72,7. Heeftfoert [Hestfjord] 9,i. Heel [He/a] 51,6,7; 57a; 58a; 67,9,io. S. Heienen [Oléron] 22,7. S. Heienen [St Helens] 34a; 37a Helle [Grip-Halen] 42,u. Helm [H/elm] 72.7. Helms [Hirsholmene] 71,13; 72,2,3. Hem 83,i,37 Hemelum 83,4,3*. ,"F. Henne [Le Coq] 20,21. Heremijt, Heremitagie 32,20,28. Heri [Hare] 42,io. Hertepoel [Harüepoot] 41,21,22. Herthollem v. Eerthollem. Hertick Carels toren [Chatelaillon] 21,15. Herwijc [Harwïch] p. 8. Hessenes, Hesnis [Hesnes 0] 43,4; 44,12,13; 45,2,4. Hester Berch [Hesteyre] 9,i. Heuer [Hever] p. 8; 80,2. Heylicholm [He/i^Aoim] 66,7. Heylichsondt [JVy Hellesund] 44,10.11. Heyligelandt [Helgoland] 3,2-4,8; 4,1,2,13; 46,i2,i4. Heylighen ll,i; 12a Heylmanhijl [La Helle] 20,u. Heys [Heyst] 12,i; 16,i; 18,1. Heys [I7e tfYea] 19,43,44; 20,53,56-62; 22,9,10; 25a; 70,17,20,24. Heysdiep 18,i. 208 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Heyssant [1568: Keysand] ll.i. Heyssant [Ouessant] 19,28,29,40: 20,8.12.29-33.37:22 io_«• ?1. M,v, &,t; 28,5; 29.io.li; 37,2i; 76,11. Hijndeloopen, Hindeloopen 83,5,30,33. Hduoorden [Heiford] 37,39. Hitlant [Shetland] 8,9,11-1», 15,18-20. Hobbesandt 83,20-23. Hobborch [Hoborg] 57,2; 65,8,5; 66,8. Hoeck [La Hougue] 19,i8; 20,5; 29,28. Hordelen [Hourdel] 19,47. Hofste 83,1,2,87,38. Hogheberich [Hoogeberg op Teasel] 83,39. Hollant p. 15; 7,2e; 8,10; 46,8,9; 80,i. Hollant sc. Hallant [Halland] 45,44. Holm. Holms fHansthnlm'\ ->».- ac... Hommer [Humoer] 41,is,is. Hondtswijck 54,3. Hontsoorde, Hontsfoert [Hundsorf] 54,2, s; 70« Hoofden, p.9; 7,27; 19,s; 34,s,9; 36,9; 41,6; 70,n,h,29,30. Horn [den Hoorn] 83,19. Hullem [Holmen o: Efferso] 8,27. Huysduynen 7,2s; 83,39. Huyswick [Husavik] 9a Idensteyn, Indensteen [Eddystone] 37,»; 38,is. Jade 6,s; 7,i. Jasmondt [Jasmund] 47,18,17,19; 48,1,2,5; 50,5,s; 5214,5 Jasschesont [Hafstens Sund?) 49,19,3». Jastix [Brixham] 37,u. Jockelfoerdt [Jekulsfjord] 9,i. Jofferlandt [Jomfruland] 44,14,15; 45,9-is. Just [Juist] 4,s; 6,11; 7,6,8,11,12. Jutlandt [Jylland] 2,i; 45,42; 46,is; 71,n Kabbelwijck [Keflavik] 8,27. Kaerlsoe. eroote en Mmm» TSStnm r xu_ v i_. 1 /--, 00,8; 00,1—6. : Kaeshoeck 83,», 11,12,20,27. Kain sc. Kaai 34,4. Kalckersoorde [Calshot Point] 34,4; 37,8,11. Kalfsont, Caluesont [Kalfsund] 43,5; 44,23,24 Kaniel v. Caniel. Karing [?] 31,4. Kaskalis [Cascaes] 32,29,30. Kasperknije [Kastrup Knas] 49,i. S. Katherijnen bij Knocke 12,1,2; 16,1; 19,7; 30 2 S. Katherijnen [Santa Catherina] 32,si,s». S. Kathrijnen Baye 32,30,35. S.Kathrijnen Cappel [Saafa Catalina] 32,46. Kaus, Cape van [Cape de la Hève] 19,8»; 25,12. Kefsont sc. Refsont [Rasfsund] 44,25. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 209 Kemenesse, Kemes [Queménès] 20,12,33,36,37. Kerck [Cork] 40.*. Kerckfoert [Vigkilea?] 45a*. Kercksondt [Kyrke-Sund] 44,33. Ketelduyn 7,25. Keyham [Cayeux] 19,13,14,47; 29,24,25. Keyhel [Kongelf] 44,34. Keyser [Tevennec] 20,40; 70,15. Kijl [Kilsfjord] 45,io,n. Kiliaerts, Kiliaedts, Kiliazee [Pertuis Breton] o. 4: 19m- 20,eo; 21,5,7; 22,»; 25,1. Kin [Kinn] 42,s-a; 61,i-o. Kinsont 42,5. Kiskas [Les Casquets] 19,30-22,35-37,45; 20,i; 24,4; 25,s-io; 29,19,20; 37,o; 38,11,12; 76,14,16. Knappen [Quimper] 20,48, so. Knoecke [Knocke] 12,i,2. Cfr. Clocken. Koe [Koen] 43,3. Koech, Kooch [Koog-] 68,1; 83,s». Kogerkerc 83,1». Koketuwes v. Roketuwes. Koncket [Le Conquet] 20,10,15,25,34. Konsback [Kungsbacka] 44,ao. Kormur, Kurmür [Komwerd] 83,8,29. Koudom [Koudum] 83a Kreil, Kreyl 83,2,3,15,36,37,43. Kugeroert sc. Rugeroort 5a Kuikenes [Buchan Ness] 8,12, u. Kummerwoch [Kumbaravaag] 8,28. Kurmur v. Kormur. Kuykens 20,21. Laerwijk [Laurvig] 44,15,16. Lakeley [Flade-Gjerum Bakker] 46a*; (71,i»J. Lalandt [Laaland] 72,u, 13,16. S. Lambert ll,i. Langhelant [Langeland] 71a-«; 72,ii. Langhenes [Langanses] 9,io,u. Langher Ooghe [Langeoog] 7,4, Langhersant 83,13,14,23,24. Langhesont [Langesund] 44,6,7,15; 45,12,13. Langwoerder [Langwarden] 6,7, Lappesande [Lappegrunden] 47,4,8. Lapsons [Hofsosf] 9,4. Lassen [Sunk en Long Sand] 37,43,44. Lauerdijn [Laverdun] 21,13. Leioenen, Leyoene [StPol de Léon] 20,7; 24,i. Lesou [Lasso] p. 15; 45,33, «-42, so,6i,5s; 46,26-38; 47,3,s; 71,u; 72,3,4. Leystaf [Lowestoft] 41,4,10. Die Caerte vander See (1566). 14 210 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Lijba [Leba] 52,1. Lijsaert, Lisaerts [Lizard] 23,s; 28,6; 35,«,u,m; 38,1»; 39,«,io,i6-i7,) Lilebaes [Ile de Batz] 19,24,2b; 23,7; 24,6; 29,», 10,12,17. Lisseboen [Lissabon] 29,2; 32,30,32,35; 76,». Lisseweghen [Lissevrege] 12,1,2, Lobstedt [Lochstadt] 51,9,10. Londay [Lundy Island] 33,»; 35,4,5; 38a; 40»i- Longhe [Lynger] 43,4; 45,8. Louen [Louvain] p. 6. Louwe [Looe-Island] 37,30,31. Lubeeck [Lübeck] 73,5,6. S. Lucas [San Lucar de Barrameda] 29,2; 32,sa,4o; 76,». Luseroort [Lyserorf] 51,12,13; 59,2,3,5. Mackum [Makkum] 83,9,27. Maenou [Mane] l,i. Maersdiep [Marsdiep] 7,27,28,30; 8,7,8; 77,4. Maes, Mase [Maas] p. 6; 7,29,30; 8,1,2; 77,3; 80,1, Maeslant [Maaslant] 80,i. Magno [Manijalaid] 61a Malesap, Malesay [Catchopo] 32,30,32,34. Malesont [Ma/0] 44,22,2»; 45,20,54. S. Malex [St. Malo] 29,16-18. Marcu [Marke] 43,2. Mardo, Mardon, Maerdon [Mserdo] 43,4; 34,5,8,13; 45,ö,g. S. Margrieten Steygher [Old Stairs] 19,5,6. S. Marien [op Ile de Ré] 21,4. S. Marien Clooster [te Cadiz] 32,46. Marigaert [Margate] 37,44. Marijpoordt [Puerto Santa Maria] 32,41,45. Markerkerck v. Mercken. S. Martens Eylant [Ile de Ré] 21,n-is; 70,18,22. Marwanen, Merwanck [La Méloine] 19,24; 29,u. Massisacho [Cabo Macbichaco] 26,is; 27,1,2. Mastrant, Masterlant [Marstrand] 44,23; 45,18,ia,23,27,28. Mastricht [Maastricht] p. 6. S. Matheeus [Pointe de St. Mathieu] 19,26,27; 20,10,17-20, 38,41; 29,6-, 31,4; 76,7. Meelues [Ny Lodese] 44,*4. Meermin [te Veere] 10,i. Memelick, Medenblinck [Medemblik] 83,1,2,19,38—88,40,42. Mels [?] 43,s. Meme [Medem Sand] 4,io,u. Memel 51,8,10,11,13. Mensen [Minsen] 4,5; 6,2—4,»; 7,i. Mercken, Marcken [Marken] 83,i,38,40. Merwanck v. Marwanen. Meyssefoerdt [Miefjord] 9,i Middelburch [Middelburg] 10,i; ll,i; 13,i; 14,i. Middelgront 83,7,30—s». LIJST VAN PLAATSNAMEN. 211 Middelum [Midlum] 83,3i. Mijleswater [Tonsberg Fjord?] 44,i7,w. Mijnstersont, Munstersont [0ckero Sund] 44,25- 45,64. Mijrns, Myrns, Mierns, Mirrens [Mirns] 83,ï_4,»i_se. Miluoorden [Milford] 35,5,6; 38,23,24. Missonde [Stralsund] 48 (opschrift). Mitplaet 6,i. Moen, Moyen [Meen] 47,12, is.15,1»; 50,*-b- 73 i Molquerum [Molkwerum] 83,4,34. Monick [bij Helgoland] 4,2. Monickelegghe [Grand en Petit Sécé] 20,62 es Monsij [Mugia] 32,7-io,i2. Monteluer [Monte Loiro] 32,i«,n. Morys, Morijs [Muros] 26,9; 32,i6,i7. Mottoen [Ife aux Moutons] 20,49,51. Munstersont v. Mijnstersont Musehol [Mousehole] 28,»; 33,5; 37,40. Muydalen [Myrdaien] 8,23,24. Naelde [The Needies] 34,»; 37,io,i2; 76,is. Nargen .Narghen Marge] 53,9,io; 62,i; 63,6,6; 70,s2,as. Naskou [Nakskov] 72,v>. Nerdefoerdt [Leirufjord?] 9,i. Neerwijck [Njardvik] 8,27. Nerinck [Frische en Kurische Nebrung] 51 g. Nerwijck [Narshamn] 66,7. Nes [Brunlanes] 45,is. Nes [Nesserzand] 83 ,19,40. Nesse [Dungeness] 34,7,8; 36,s; 37,1,»; 39,i,2. Nesse [Cape Gris-Nez] 19,2,10,11,48. Nieborch [Nyborg] 72,io. Nieu Casteel [Newcastle] 41,24. Nieupoort [Nieuport] 29,2». Nieuwerck, Werck [JVeuwerclr] 4,4; 5,1,2; 6,g. Nieuwe Toren [Newtown] 37 11 Nijdefoerdt [Midfjord] 9,». n^24 NijDg' Niidinck [Niddingen] p. 15; 44,26; 45,20, Noorweghen [Norge] p.4,I2; 43 (opschrift); 45,4». Noorderwicholm [Vedholm] 44,?o 21 Noort Zee 70,16. Nues, Dernues [Lindesnass] 41,25,2e; 43,i; 44,2,»; 45,21,66: 40,2—6,13; 69,7; 70,14. Nues [Toe JVaze] 41,2,». Numinck [Holmsland] l,i. aSfi&ZïïÊ^ p I5: *MS ^ Oelant Oellant [01and] 63,»,4; 65,i,8--i»; 70,7. Oelefsfoert [Olafsfjord] 9*. Oerfernes [Orfordneas] 41*4. 212 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Oesel [0sei] p. 15; 59,4,7-9; 60,3. Oeuer [den Oever) 83,15,17,39,41. Olde [Alden-0en] 42,4,5. Oldenbroeck [Altenbruch] 5a Olderdom [Oléron] 21,12,15. Oldersont [Aldefjord] 42,2,4,7—9. Olderzee, Oudezee [Audrecelles] 19,ts; 38,5. Olloen [Les Sables d'Olonne] 22,8. Oms [Oma] 72,n. Onse lieue Vrouwen banck [Banc de Colbart] 41,6. Onser Vrouwen Kerck 32,8io,i4. Orenderfoert [Qnundarfjord] 8,30. Orkanie [Rocbe Boxme] 22,8. Orondebuy [Grenaa] 72a Ortegier [Cabo Ortegal] 26,u—ie; 28,9,10,12; 31,3—5. Ossenfoert [Oksefjord] 45,6,7. Oost Cappel [Oostkapelle] 10,i,2; 13,i; 14,2. Ooster Conuers [Plymouth Water] 37,27. Ooster Eems 4,7; 6,10; 7a 11,12; 77,6. Osteynde, Oostende 16,i; 19,7. Oosterent 83,39. Oostergaerde [0stergarnsholmen] 53a*; 57,i; 62,3,4; 64,3; 65,2; 66,6—8. Oostergat [Gnnstjord] 43,i; 45,i. Oosterhoeck [Vestrahom] 9,11. Oostmunster [te Middelburg] ll.i. Ooster Pleymercken [lies de Glénan] 70,i«. Ooster Zee p. 12. Oost Vorn [Oostvoorne] 8a Osterrijsen [Ostra Risvr] 44,13,14; 45,9. Otturen [Otteroen] 44,20. Oudezee v. Olderzee. Oudenbossche [ Ouden bosch] 80,i. Outbuy [Gamle Varberg] 45,52. Pampus 83,i,38. Pandergha [Parrega] 83,3,4,9,27,34,35. Parijs p. 6. Parno [Pemov] 61,3,6—&, C. Pasalis [Cabo Silleiro] 32,21,22. Patersfoert [Patreksfjord] 8,29. Paternoster 45,is. S. Patrix Kerck [bij Dartmouth] 37,17,24. S. Pauwels [Le Balais] 21,3. S. Pauwels. in Leioenen [StPol de Léon] 20,6,7; 76,10—12. Peculiers [Ile du Pilier] 20,6i—63. Peert [Nord Pert] 48a s. Pelgherem lant [Belumar-Sand] 5a Penningen [Pingjum] 83,82. Petten 7,24. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 213 Pickerdijen [Picardie] 38,4. Pietermeyn [P/erre-ilfoine] 20,62,63. Pijsaghe [Figueira] 32,27. Pitsiers, Cape te [Cabo Espichel] 26,3,4; 32,36. Plaet 83,3,4,36. Pleymarcken, Pleymercken, Pleynmercken [Pointe de Penmarch] 19,42; 20,5i; 22,i«; 23,2; 25,3; 28,s; 70,23. Pleymuyden, Pleynmuyden [Plymouth] 33,7,8; 35,13; 37,28,28; 38,is; 39,7,s; 76,17. Pogemeson [Port Sauzon] 21,3. Pols 11,1. Pomeren, Poemeren [Pommern] p. 8; 52,i, 6. Ponteuedere [Pontevedra] 32,is. Poorters, Poorthuys [Permis d'Antioche] 21,4,8,12; 22,2 t; 27,6; 70,9,19,25,28,33—37. Poortlant [Port/and] 20,i; 29,»; 33,7,9,10; 34,i; 35,u; 36,1,2,8,7; 37,13,14,21-23; 38,12; 39,4—6,13,14; 76,i6,n. Poortsmuyden [Portsmouth] 34,4; 37,8. Poortspoort [Oporto] 32,23—25. Poortugael [Portugal] pp. 4,12. Porkus [Puercas] 32,41,43,44. Prendy [Prigny?] 21,i. C. Prior 26,12,14; 32,1,3,6,8. -ti$0$ Putcfoert [Hrutafjord] 9a Putouwen [Poitou] p. 4; 22,6; 29,s; 76,4. Rabbenfoerdt [Hrappafjord] 9,i. Ramshooft [Rame-Head] 37,28—30. Ranserdiep 7,22. Refcol, Rifcol [Revekol] 51,2,3; 52,1,7. Refsondt [R&fsund] 44,24,25. Rem [Rome] l,i. Remenessen v. Kemenesse. Rennewaer, Renueer [Alderney of Aurigny] 19,19; 38,n,i2. Reperwijch [Ribevig] 44,4,6. Reuel [Reval] pp. 4,15; 53,n; 54,i; 63,6. Reen [Rhein] 80,3. Rif, Rijf, Reue, Trijf [Jydske Rev] p. 9; 2,3; 8,5; 46,13,17; 47,i; 70a h. Rif [Rif] 8,28. Rifhol [Revshalen] 47,10. Rijbedeeus [Rivadeo] 26,n,i8; 28,7; 31,1,2. Rijghe, Rij [Riga] pp 4,15; 34,e; 59,6; 60,4; 61,7. Rijns v. Roems. Rijpen [Ribe] 3a Rijssonesse, Ruffenes [Refsnais] 71,7,8; 72,8,9. Rijshooft, Reschoude [Rixhöft] 51,3,4; 52,i; 56,2; 58,s; 67,2—4, 6—8. Robbeknuyt [Rubjerg Knudé] 46,18,19,22. Robenes [Reykjanass 8,25—27.] 214 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Roeck sc. Kooch [Koog] 68,1. Roemhoeck, Ruwenhoeck [Raudagnupr] 9,5,6,10. Roems, Rijns [Romso] 71,6,7; 72,9,10. Roetsiel, Rutziel [La Rochelle] 21,4,8—10,13. Roge, Roghe [Rooge] p. 15; 53,8,9; 63,7,8. Roghe [Rauo] 45,14,15. Roketuwes, Koketuwes [Les Roches Douvres] 29,w; 38,14. Romarder plaet 5,2. Romasien, Romesijn [Ramsey-Island] 33,2; 40,7. Romenien [Romney] 34,8. Roode Coluers, Rockeluers [Reculvers] 37,44,45. Rooder hauen [Raufarhavn] 9,io. Roode Sant 6,4; 7,i. Rosbaken 4,io; 5,1,2 Roston 5,2. Rost sc. Kost [Koster-0erne] 44,19. Rostiers [Torre de Belem] 32,30,31,35. Rostwijck [Rostock] 73,1,3,4. Rotterdam 80,i. Rottum, Rottem, Rottom [eil. Rottum] 4,s; 6,12; 7,14. Rottum [in Spanje] 32,41,44. Roxent, Cape van [Cabo da Roca] 26,4,5; 32,29. Ruebenhoedsbay [Robin Hood Bay] 41,19,24. Ruffenes v. Rijssones. Rutziel v. Roetsiel. Ruwenhoeck v. Roemhoeck. Ruynen [Runo] 60,2—8-, 61,1,9,10. Sack 36,i. Salue onreyn [Salvoref] 64,2. Salteys [Saltees Islands] 38,22,23; 40,5,7. Sane van Bordeeus [Les ênes] 22,1,2,5; 27,5,8. Sandtwijck [Sandviken] 66,7. Santwijc [Sandvricb] p. 8. Santuert [Sandefjord] 44,ie,i7. Schaelwijck [Skélavik] 8,31; 9,2. Schagen [Skagen] p. 15; 44,i; 45,18,19,21-23,30,34-38,41,42; 46,20, 21,24,25; 47,1,2; 70,11,12,14,34,40; 71,13; 72,1,2. Schagen [Skaga] 8,29,30. Schagenfoert [Skagafjord] 9a 4. Schardenburch [Scarborough] 41,17—19. Scharensont, Scheresont [Skjernasund] 43,3; 44,2,3,9,10. Schap Oeen, Schaere Poenen [Isle of Sbeppey] 37,44,45. Schelling, Schilling, Terschellinck [Terschelling] 3,4; 7,2/' 69,2-4,6; 80,i; 83,21,22. ■* Scheresont v. Scharensont. Schildt [Cromer] 44,12—14. Schilt 43,2. Schiphei [Skibergskilen] 45.n. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 215 Schirmerinck Ooch, Schirmerck Ooch, Schirmonicker Ooghe [Schiermonnikoog] 4,9; 6,13; 7,17,18,20. Schirincxhals 83,13,24,20. Schoer Ton 5,1. Scholbalch 7,17,30. Scholuerhoec 4,3. Schortefoert [Skötufjord] 9,1. Schutelsfoert [Skutulsfjord] 8,31. Schuttesandt [Schuitenzand] 83,»—11,27,33. Schuytenes [Skudesnaes] 41,35,2»; 42,i—4; 46,1. Sebuy [Sasfay] 71,io-i»; 72* Sedero [SejVo] 45,4»; cfr. Syroe. Sellay, Sallay [Scilly Isles] 22m; 28,4; 33,4; 35,9,10; 36,4, 37.41,42; 38,2i; 39,i6,i8,2o,2i; 40,1,2,4; cfr. Sorlincx. Serneuiss [Zarnowitz] 52,i. Sesstelfoert [Tbiatüfjord] 9,io. Seuenberghen 51,11,12: 55,2; 59,io. Seueris [Cedeira] 31* Seyms, Seims, Selms [Ile de Sein] 19,29; 20,39,42; 22,n, 10,17, 19; 23,4,5; 38,7. Seyne [Se/'ne] 29,22,23. Seynshoofde, Seinshoofde [Cape de la Hève] 19,17,33,34,45; 25,11,13; 29,2i; 38,7. Sibernes v. Sybernes. Sick [Siggen] 42* Sierenburch [Cherbourg] 20* Sieres \Jerea de la Frontera] 32,45. Sijgelfoerdt [Siglufjord] 9*». Sijngrinsfoert [Steingrimsfjord] 9* Sijuolde [Riigenwalde] 52*3. SU [Sild] l,i. Sinte Ilgis, Ylgis [Sept-Isles] 19,23,39; 24*4,7; 25,c; 28,u; 29,u; 38,18. Sipionen [Chipiona] 32,41. Slaeplaken 20,43. Slecht Oost [Slettereerne] 45,u. Sletten [F/are] 8,28. Sluys 12,1,»; 16* Snenes Joekel [Sn asfells Jakel] 8,37,2». Sochorn 83,17,18,41,42. Soenwater [Kristiania Fjord] 45,u. Solholm [Saltholm] 49* Soltuoert [Selbjornsfjord?] 42* Sonde, [Sont 0resund] p. 15; 43,5; 45,4», 6»; 47,7,8; 72,7. Sorcholm [Sorkholm] 61*3,8. Sorlincx [Scilly Isles] 23,13—15; 36*6; 37,42; 76,17. Cfr. Sellay. Sorshauen [Thorshavn] 8,27. Soutberghen [Oost en West Souburg] 14,1. Spangien [Spanien] pp. 4,12; 29,3; 76* 216 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Sparendam [Spaamdam] 80,i. Sparui 43,3. Sprijcker Ooge [Spiekeroog] 7* Sproe, Syroe [Sprogo] 71*6; 72,io,u. Staburg, Stabuy [Staberhuk] 71,i_s. Stader lant 5,3. Stadt [Kap Stat] 42,9-n. Staepels [Etables] 19,m,is. Stammesnest [Stemshesten] 42,u. Stappen [Stapi] 8,28. Staueren [Stavoren] 80,i; 83* Steden, Steuens [Sfevns] 47,u,is; 50,2,3; 71,ia. Steuenshooft [Stavnshoved] 71,9,10; 72*-7. Stockholm 65,i2. Stoer [Stor] 4,«. Strent [Straumsvik] 8,27. Struisaert [Etretat] 19,15,16; 29,24. Struuen fjKerry Headt] 40,io. Sugefoert [Suonderfjord] 8*1. Surpe [Surop] 63*7. Susters [Sestrene] 45,15-17. Suyder Noorden [01ands Sedra Udde] 65,1,4.6,7,11. Suyderwicholm [Soteskasr?] 44*. Suydnisfoert [Seydisfjord] 9,i. Swalueroort [Svalferort] 59,7. Swaneballich 83,7-9,28—30. Swartenes [Dungeness?] 41,6. Swederoer [Hallands Vsedero] 45,47. Sweeteringhe [Svitringen] 71,12; 72* Swiers p. 8. Swijn, Swene, Tswijn [Zwin] p. 8; 8,7; 18,i; 30*; 46,i; 47,7. Sybernes, Sibernes [Simpernaes] p. 15: 53,5,6; 62,1,2; 63*io. Syroe sc. Sproe [Sprogo] 71*; 72,io. Syroe, Sedero [Sejre] 45,te; 71,8,9; 72,7,8. Tees 41,20,21. Telcfoert [Talknafjord] 8,29. Teliack [Cabo Mondego] 32,27. Tent [Tbaner] (19,4); 34,io; (41,2). Terdoes [Terdoest] 12,1,2. Terschillinck v. Schelling. Tessel [Texel] 8* Thij [fIJ] 83,88. Thijnmuyen [Tynemouth] 41*24. Thooft v. Vlamburgerhooft. Tijoort ['IJ-oord[ 83,i,s8. Torsbay [Tor-Bay] 37,i5-n. Toster Poster [Tusteren en Stabben] 42,u. Trae [Goulef] de Brast 20,38. Trauen [Trave] 71,i; 72,u; 73* LIJST VAN PLAATSNAMEN. 217 Trentel [Lasse] Triadel 45,30,31,33,3*; 46,»,as; 47,a; 70,1*. Trijf v. Rif. Tswijn v. Swijn.- Tuyffelaer 83,4,0,34,35. Tuysck [Twisk] 83,2,15,18,30,42. Vaelmuyden [Falmouth] 33*»; 35,1»; 37,»: 76,17. Valckenburch [Falkenberg] 45,44. Valentijns Toren 10,5. Valsterbode, Valsterboen [Falsterbo] 47,«,ii-is,i4.w 48 v 49,i; 50,2,4; 51,151 53,i; 70,». Vanenen [Fyn] 72,io. Vawijck [Fowey] 33*8; 35,is; 37,31-33,37; 38,20. Veer [Veere] 10,n.i ft**Veergadt 10,i. Ven 83,i,38. Ventiers [Les Vinotièrres] 26,18. Verderoe [Fairder] 44,i,7,ig,w; 45,14-16,20. Vernoorde [Ferderorf] 51,6,». Veststeen [Feistenen] 42,i. Veyo, Cape [Old Head of Kiaaale] 28,»; 40,». Vierleydt [Fairlight] 37,2. Vijlen [Cap Villanó] 32,». Vijlo [Filey Bay] 41,1», 17. Vinstersteer v. Finisterre. Vincent, Cape te 26,2,»; 32,37,38. Vinesont [Finnosund] 44,8,9. Viniers v. Viuiers. Vitmont v. Witmont Viuiers, Viniers [Viveró] 28*n; 31*». Vlaenderen pp. 8,9; 11,»; 17,i; 19,i,»; 25,15; 29,»; 38,i; 771 Vlamburgerhooft, Thooft [Flamborougb Head] 41,t«—ie. Vleckeroer [Flaekkeré] 44* 4,11; 45,i. Vlie 8*»,»; 68,1; 70,5; 77*; 83,26. Vlielant 8,4-s; 69,»; 83,21,22. Vlissingen 13,i; 14,1; 70,1»,31. VUewach [Rognaldsvaag] 42,». Voerlant [North Foreland] 37,43-45; 41* Voerwolt [Ferwoude] 83*34,». Voghelsant [Vogelzand] 83,w. Vrbenay [Orkney-Ialanda] 8,1», 14, Vrancrijck pp. 4,12. Vrek [Urk] 83,i,w. Vressels, Vreestel [Vresen] 72,w. Vriborch [Freiburg] 70,is. Vrieslant p. 8; 3,i; 80,i. Vroukens lant [Jever Land] 6* S. Vues [St Ybea] 32,». Vydam 83,»». Cfr. Edam. Wael 83,». 218 LIJST VAN PLAATSNAMEN. Waersberghen [Varberg] 45,24-26,35,39,40,43,48,52. Walcheren, Walgheren 10,u; 11,2; 46,1.2. Walfoert [Hvalfjord] 8,27. Walrauen p. 8. Walsluse [Vatnsleyse] 8,27. Wangerooghe 6,1,2; 7,2; 46,11,12. Wasdael [Vatnsdaï] 9* Wateruoort [Wateford] 28,2; 40,2,3,6. Webeny [Vestmanna-0erne] 8,24-20. Wedderoe [Vejre] 71,s; 72,7. Wegbenbrugghe [The Owers] 37,8. Werck v. Nieuwerck. Weser 4,5; 6,1,9; 77,7. West Cappele 10,2; 13,i; 14,2; 16,i. Wester Eems 6,11; 7,10,13-15; 77,6. Westergaerde [Vestergarn] 62,b; 66,4. Westergadt [Reevosund] 43,2; 45,i. Westeriesont 44,9. Wester Pleymarcken [Roebes de Penmarcb] 19,41,4a; 25,3,4. Wester Weser 6* Westmunster 17,i. Westpalen [He de Batz] 19,25,37-40; 20,7; 24,i; 25,5-s; 29,9; 38^20. West Santfuert [Sandnesfjord] 45,9. Weynduynen [Wenduyne] ll,i. Wicht, Wijt [Wigbf] 33,io;34,2,3,5; 36,a,s;37,7-u;38*»;39*4; 41,18—20; 70,10,20—28,58; 76,18. Wielingen p. 4; 11,1,2; 18* Wieringhen 83,16, is,19,39,40,4a. Wieringher vlack 83,15. w. Wijdedael, [Wijdalen Vididal] 9*-5. Wijdoe [Videy] 8,27. Wijnnaldum 83,27,31. Wijsmer [Wismar] 73,4,5; 74,i; 75* Wijtinghes ooghe [Hvidingso] 42,i. Winckelberch 20,26. Winckelzee [Winchelsea] 34,6; 38,4. Winghe, Winne [Vinga] 43,5; 45,19,20. Winterduyn [Winterton] 41,11,12. Wisbuy [Visby] 62*; 66*4. Wissel, Wijssel [Weichsel] 51,7; 58* Witmont [Wittow] 47,i7,i8,ao; 48,4; 50,6—s. Witte Grondt 6,4. Woedesholm v. Oedesholm. Woens [Wons] 83,10,27. Wolfershoorn, Vol tershoorn [Dunnose] 34,2; 39*3,12,1». Wolfshoec 83,12,25,26. Wolfsont [Ulvosund] 44,n,i2. Wolnesack [Grosse Wollsacke] 52,i. LIJST VAN PLAATSNAMEN. 219 Wolterslant 19,9,10,31,32; 25,1», u; 30,1; 38,». Worckum 80,1; 83,5,6,33,34. Wornefoert [ Vopnafjord] 9,n. Worwolt v. Voerwolt. Wtholm [Utholm] l,i. Wtkerck [Uitkerke] 12,1. Wtscirsen [Utain] 42,i. Ydse huysen [Idsegahuizen] 83,9 Yedenfoert [Hjedenafjord] 9,5. Yerlant, Yrlant [Mand] p.4; 28,»; 33,i; 35,4. Ygelhoeck 83,6,7,33,33. Ylgis v. Sinte Ilgis. Yslant [Island] 8,20-22. Yssefoert [Isafjord] 8,31. Zeche [Cecee] 32,1». Zeelant [Zeeland] p. 15; 15,1; 19,i; 77,7. Zeelant [Sjselland] 45,46; 47,6; 72,7. Zeerack 37,44. SPECIALE ZEEVAARTONDERWERPEN Baken 4,9-n; 5,1,»; 6,4—6; 18,1; 32,2e; 45,n; 83,17. Bogheschot 20,34; 32,5; 37,27,29; 38,24. Cabellanckte 5,2; 19,46; 20,2; 32,8,14,21,43; 37,2. Caerten vander Zee p. 8,172. Cancer p. 9. Capen 4,6; 5,i; 6,8,12,13; 7,13,14,17. Caueln van den stroom 5,i; 6,4; 8,3,e; 10,i; 32,35; 37,io; 77,io. Cisiojanus p. 8. Compas p. 7,10. Diepgang 19,47; 21,6; 37,33,34. Eetmael 8,9,11,12,17—21; p. 173. Espelincx lengte 32,36. Ghemini p. 9. Gissinge van vaartsnelheid 70,i—40. Glasen 69,1; 70,11,34. Grond 4,3,4,u; 20,1,42,54,62; 21,6; 22,4,12,1a; 23,1,2,4—9,12—ie; 32,u, 27,»; 37,4,7; 38,18,15—17,22,26,27; 41,6,7; 48,4,5; 59,6,»; 61,io; 63,io; 65*5—7,1»; 67,»,»,6,7-10; 69,i-7; 71,»; 72*5,7; 83,1,6,6-, Hand 43,4; 45,8. Handspaak langte 37,44. Kenningen 3,2,3; 4,i,u; 7,2»; 8,5,7,15; 20,6»; 22,s,io; 28,13,14, is; 29,»; 31,3; 38,13,14; 40,n; 42,2,3,13,14,25,26; 42,2,u; 73* Leyen p. 176. Lootlijn p. 7,i3. Lootsman p. 12—14; 21,ie; 32,39; 83,48. Maan p. 5,9,10,173,174. Scheepslengte ll,i; 28,u; 32,5,10,34; 35,37; 37,33. Scherpetijnsschot 45,». Slangeschot 45,54. Staken 37,33,34. Stanghen 43,4; 45,4; 83,27. Steenwerp 32,34. Toren [als zeeteken] 54,i. SPECIALE ZEEVAARTONDERWERPEN. 221 Tonnen 4,ia; 5,1,2; 6,1—5; 7,13,14: 43,4; 45,8; 49,i; 55,io,n; 74,i; 83* 4—6,8,16,17,31,22,25,26,29,33—36,37,41,43—47. Vierboden 8,3. Waerden 43,2,4,5; 45,3,8,20,54. Weken zees 43,4; 71,1—10,13. Wijnboom lengte 14,i. Zon p. 9,10,173. J