|M)E COÖPERATIEVE VERBRUIKSVEREENIGfG VRIJ NAAR T FRANSCH VAN CHARLES. GIDE DOOR J<$& Jt Pr C GOEDHART Voorzitter van d*o Nederlandschea- Coöperatieven Bond, Voorzitter van den Raad (Van. [Commissarissen van/ de t Coöperatieve Groothandelsvereeniging de Handelskamer' KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN De Coöperatieve Verbruiksvereeniging Vrij naar 't Fransch van CHARLES GIDE DOOR G. J. D. C. GOEDHART, Voorzitter van den Nederlandschen Coöperatieven Bond, Voorzitter, van den Raad van Commissarissen van de Coöperatieve Groothandelsvereeniging „De Handelskamer". 88888888888888888888885388888888 EERSTE HOOFDSTUK. Wat is het dioel van de coöperatieve verbruiksvereeniging ? Breed opgevat is er een coöperatie telkens wanneer eenige, personen, die dezelfde behoeften hebben, zich vereenigen om daarin gezamenlijk te voorzien op een betere wijze dan zij het zelf zouden kunnen doen elk afzonderlijk. Uit deze omschrijving zou volgen, dat elke coöperatieve vereeniging ten doel zou hebben voortbrenging, omdat men om te voorzien in een behoefte, moet voortbrengen. En inderdaad is dit dan ook het einddoel van de verbruikscoöperatie, maar een einddoel diat zy feitelijk eerst kan bereiken, wanneer zij een hoogeren graad van ontwikkeling heeft verkregen. Om te beginnen stelt zij zich tevreden met aan te koopen wat noodig is voor hare leden: zij is handelaarster, langen tijd voordat zij voortbrengster wordt. Gewoonlijk begint men met de voorziening in de belangrijkste van alle behoeften, dat is in die van de voeding of van een der onderdeelen daarvan als: brood, vleesch of kruidenierswaren. Zoo zeide dan ook Mgr. von Ketteler, aartsbisschop van Mainz, dat het vraagstuk van de coöpera- 3 tie zich eigenlijk oploste in een zuivere quaestie van voeding. Maar dit is toch niet hare waarde verminderen. Al had de coöperatieve verbruiksvereeniging geen ander doel dan aan de arbeidende klasse of aan de minder welgezetenen in onze maatschappij de gelegenheid te geven om zich beter en goedkooper te voeden, dan zou dit reeds zeer veel zjjn. Om zich te overtuigen dat dit niet een niet-noemenswaardig doel kan zijn, behoeft men maar even na te denken. Van een aanzienlijk deel van den arbeidenden stand — dat de heeren Charles Booth en Rowntree voor de Engelsche steden schatten op 27—30 % — wordt door het ontbreken van het minimum-inkomen hetwelk onvermijdelijk noodig ie voor het levensonderhoud, het aantal voedingseenheden, dat de hygiënisten hebben berekend als noodig voor het onderhouden van het menscbelijk1 lichaam, verre van bereikt. Maar in de tweede plaats: de middelen van aanschaffing, waarover de arbeider de , beschikking heeft, die op zich zelf reeds zoo beperkt zijn, worden nog verspild door de onmogelijkheid om er een economisch gebruik van te maken. Het arbeidersgezin koopt bij kleine hoeveelheden zijn benoodigdheden, voor een stuiver suiker of koffie, in kleine winkeltjes, waar men derde- » en vierde hands waren vindt, verminderd in hoedanigheid, maar vermeerderd in prijs, omdat elke hand waardoor zij gegaan zijn, er haar winst van heeft genomen. De arbeider moet hefcm ten gevolge van onwetendheid, hetzij ten gevolge van gebrek aan weerstandsvermogen, wanneer hij ver- 4 plicht is op crediet te koopen, alle vervalschingen aanvaarden, die de felheid van den strijd om het bestaan, aan de wederverkoopers wel haast moet doen begaan, daar zij even arm zijn als hunne schaarsche klanten. Hij moet zelfs aan den kleinen handelaar van wien hij zijn waren betrekt, in de verhooging van den prijs de assurantie-premie betalen, die deze noodig heeft om zich te dekken tegen de onzekerheid van de betaling van degenen zijner kameraden, die hun afname schuldig zijn gebleven. Dit zijn zóó ongunstige voorwaarden, dat, zooals men het met een eenigszins wreede ironie heeft gezegd, er weinig rijken zouden zijn, die zich de weelde zouden kunnen veroorloven om onder dezelfde voorwaarden als de armen hunne inkoopen te doen. De coöperatieve verbruiksvereeniging doet al deze ellende verdwijnen, vooral wanneer zij steunt op een machtige grootinkoopvereeniging. In de eerste plaats, wanneer zij alleen let op goedkoope prijzen, kan zij hare koopwaren leveren tegen een veel lager bedrag dan de gewone handel en zelfs wanneer zij, zooals veelal het <*eval is, verkoopt tegen dezelfde prijzen als de soliede winkels ter plaatse, doet zij den verbruiker ten minste genieten van de betere hoedanigheid der geleverde waar — dus van hare meerdere voedzaamheid, waar hit voedingsmiddelen, — van haren langeren duur waar het kleeding betreft — en ook van de grodtere hoeveelheid, die voortvloeit uit het geven van het juiste gewicht S en de juiste maat, bij brood, vleesch, steenkolen enz. Zij vormt een instelling van maatschappelijke voorzorg tegen ziekte in de eerste plaats en in Engeland zeker is haar werkzaamheid niet vreemd aan de zoo merkwaardige vermindering van de gevallen van tuberculose. Overigens, Mgr. von Ketteler moge er van zeggen wat hij wil, is de coöperatieve verbruiksvereeniging niet beperkt tot de zorg voor de voeding, maar kan zij hare werkzaamheid uitstrekken over alle dingen, die met de materieele welvaart der bevolking in verband staan, als: kleeding, meubilair, en vooral woning (bet laatste is een zeer belangrijk terrein voor de coöperatie). Maar ook tot de verzorging van de hoogere verstandelijke en zedelijke behoeften van den mensch strekt zich de taak van de coöperatieve vereeniging uit, tot alles wat strekt tot vermeerdering van het welzijn der bevolking, tot alles wat de behaaglijkheid en de schoonheid van het leven kan bevorderen. Men kan zich zeer goed voorstellen, en inderdaad bestaan zij reeds: coöperatieve sociëteiten, schouwburgen, dag- en weekbladen en kerken, instellingen geschapen en onderhouden door hen die er van willen genieten om zich te zien onderrichten, zich te vermaken of elkander op te bouwen. Wat zeker het welslagen van de verbruikscoöperatie heeft bevorderd, is juist, dat hare doeleinden zoo zeer verscheiden zijn: men kan haar vragen te ondernemen wat men wil, zij leent zich met een verwonderlijk gemak tot het komt er niet op 6 aan welk maatschappelijk doel; tot de meest verschillende doeleinden is zij geschikt, zelfs tot de bevordering van geheel en al tegengestelde. Men kan, zooals wijzullen zien, aan de coöperatieve verbruiksvereeniging vragen hetzij goedkoope waren, hetzij een vermeerdering van inkomen, hetzij een persoonlijke besparing, hetzij een middel om .een maatschappelijk vermogen in de doode hand te vormen, maar men kan haar niet vragen al deze doeleinden te gelijk te bevorderen; het is dikwijls zelfs verkeerd om ze' haar b.v. twee aan twee op te dragen. Vandaar dat men conservatieven of revolutionnairen, burgers of arbeiders, stedelingen of plattelanders, collectivisten of anarchisten, protestanten of katholieken beurt om beurt de coöperatie hoort prijzen, maar natuurlijk met geheel verschillende bedoelingen. Men moet er bovendien goed1 op letten dat buiten het doel, dat de coöperatieve vereenigingen onmiddellijk op het oog hebben, zij ook middellijk allerlei doeleinden bevorderen door de bestemming, die aan die winst wordt gegeven^ Zoo gebruiken, gelijk wij' zien zullen, de sociaal-democratische coöperatieve vereenigingen in België en Noord-Frankriijk haar overschotten voor die politieke propaganda. De Zionistische Israëlieten in Londen hadden een verbruiksvereeniging opgericht, waarvan de winsten tot een bedrag van 30 % moesten worden gebruikt voor de ontwikkeling van de Zionistische beweging, dat wil zeggen voor de voorbereiding van de vestiging van het nieuwe Koninkrijk van Jeruzalem. Dat is 7 een doel van een coöperatieve vereeniging, dat men zeker niet zou hebben gedroomd; maar er zullen nog wel andere dingen op coöperatief gebied komen dan men tot dusver heeft gezien. De Fransche staathuishoudkundigen, die zich bij het begin van de opkomst der • coöperatieve verbruiksvereenigingen met haar-bemoeiden, schreven haar geen ander doel toe dan het bevorderen van een zekere besparing. Maar deze'opvatting is tegenwoordig geheel en al verouderd. Waarin verschilt nu de coöperatie van het onderling hulpbetoon, de mutualiteit, zooals de Belgen haar noemen? Heeft deze ook niet ten doel om te voorzien in zekere behoeften by ziekte, ouderdom, overlijden, enz.? Zeker, de beide soorten van vereenigingen zijn zuster-instellingen, in zooverre, dat zy' beide dochters zijn van de onderlinge hulp en de solidariteit, maar toch hebben zij een verschillende uiterlijke verschijning. De vereenigingen van onderling hulpbetoon hebben ten doel den strijd tegen de gevolgen van de gevaren, die het menschelijk < leven bedreigen: tegen de ziekte, den ouderdom en den dood; zij hebben het karakter van liefdadigheid; men noemde ze dan ook vroeger „broederschappen". De coöperatieve vereenigingen hebben ten dfoel om te voorzien in die behoeften van het dagelijksche leven door een nieuwe economische wijze van handelen; zij vormen „ondernemingen" in de werkelijke betee- 8 kenis, die dit woord heeft in de staathuishoudkunde. En dit verschil in doeleinde is zóó zakelijk, dat de wetgever verschillende vormen heeft meenen te moeten voorschrijven voor beide; de vereenigingen tot onderling hulpbetoon zijn onderworpen aan een bijzondere wetgeving en de coöperatieve vereenigingen aan een andere: bij die laatsten wordt b.v. de voorafgaande storting van een zeker kapitaal geëischt, bij de eersten is het voldoende indien' op gezette tijden bijdiragieni worden gestort. 9 88 BB 88 88 88 SB 88 BB 88 88 B8 88 E8 TWEEDE HOOFDSTUK. Het coöperatieve programmaKritiek der staathuishoudkundigen. Het onmiddellijke doel van de coöperatieve vereenigingen is dus om beter en goedkooper te voorzien in de behoeften harer leden dan de tegenwoordige maatschappelijke organisatie het doet: b.v. indien het betreft brood, om brood te leveren van betere hoedanigheM, van1 meer juist gewicht en goedkooper dan de gewone bakkers dat kunnen doen. Is de meening, dat zy' daartoe in staat zouden zyn, gegrond? Het schijnt op het eerste gezicht wel wat stoutmoedig het te durven beweren, want is het waarschijnlijk dat eenvoudige verbruikers, die toch zeker geen specialiteiten ajn op dit gebied, in staat zouden zijn om brood te 'bakken of eenigen anderen dienst te verleenen, goedkooper 'en beter dam de bakkers of de mensoben van het vak dat kunnen? Zou dat niet in tegenspraak zijn met de groote wetten van de verdeeling van arbeidl en van de ruiling dier goederen, een1 terugtred naar den toestand van ombeschaafdheidl naar het leven van Röbinson Cruisoë of van het gezin in den tyd' der leenhoorigheidi, toen men gedwongen was om zelf en door eigen middelen te voorzien in alle behoeften dies levens? 10 Dit is een tegenwerping* die de staathuishoudkundigen met aandrang deden hooren. Evenwel heeft gedurende meer dan een halve eeuw de telkens opnieuwopgedane ondervinding, die door duizenden gevallen van welslagen is bevestigd, steeds weer op de meest onweerlegbare wijze aangetoond, dat deze bewering volkomen ongegrond is bevonden. Zonder twijfel moeten wij bij de wijze, waarop de coöperatieve onderneming wordt geleid, zeer groote moeilijkheden overwinnen: in de eerste plaats het gebarek aan bediryfebekwaamheid bij de bestuurder® en nog meer het ontbrekem van een persoonlijke leidïngi, van het „oog van den meester". De opwekking vaan het persoonlijk voordeel ontbreekt bij dien beheerder, of deze een eenvoudig bezoldigd ambtenaar of een phiiantroop zij. Maar aan den andere» kant kan de coöperatieve vereeniging, die alleen behoeft te zorgen voor de behoeften van haar eigen leden, te vorenl bijna precies berekenlen; wat zij daarvoor noodig aal hebben, vooral wanneer hare leden nauwkeurig zjjjn bij hun aankoopen en trouw aan hunne vereeniging, en zoo behoeft zij niet het gevaar te loopen van verkeerde speculatiëa te-doen en van het hebben van te groote voorradten, die met verlies moeten worden van de hand gezet. Daar bovendien de coöperatieve onderneming geen behoefte heeft of althans behoort te hebben aan weelderige uitstalkasten of dure reclame, daar zij saeh niet heeft te wenden' tot het gewone publiek, eni geen gevaar loopt van wanbetaling, wijl zij als 11 regel niet'op orediet verkoopt, is zij vrij van twee van de zwaarste lastem, die drukken op de gewone handelsonderneming. En eindelijk kan de coöperatieve vereeniging zich dikwijls die diensten verzekeren van bekwame, eenlijke en toegewijde beheerders tegen) belooningen, die zeer veel lager zijn dan die, welke de gewone kapitalistische ondeTmiemingen moeten betalen; De president van' het bestuur;, die de Sehotsche coöperatieve groothandielisvereeniging gedurende jaren! en jaren heeft geleid en haar tot een zoo hoogen graad van voorspoed heeft weten te Ibrengen, dat zij thans meer dan ƒ 130.000.000 per jaar omzet, ontving slechts £ 360 of ƒ 4200 per jaar. De voorzitter van de Engelsche Groothandelsvereeniiging, die meer dan ƒ 600.000.000 Omzet, ontvangt slechts ƒ 4800. Een van de vroegere voorzitters, de bekende John Mitohell', antwoordde aan een Amerikaanschen staathuishoudkundige, Graham Brooks, die hem vroeg, waarom hij zich met zulk een) klein salaris tevreden stelde : „Ik meen de achting te genietem van mijne collega's. Ik beschik over een aanzienlijken invloed. Ik heb een groot geloof in de coöperatieve idealen en dat acht ik voldoende belooning." Zoo brengt die coöperatie in de economische wereldorde een zeer belangrijken nieuwen factor voor de bevordering van nijverheid en verkeer: de belanglooze toewijding. Deze voordeelen kunnen voldoende geacht worden om op te wegen tegen de moeilSjikiiedien, voortvloeiende uit de aan- 12 v ankelij ke ongeoefendheid dier administrateurs en uit hunne minderheid) in zaakkennis tegenover de gewone kooplieden, om de coöperatieve vereeniiging tóch nog te plaatsen in een voordeelige positie. In werkelijkheid treft men dan ook, in tegenstelling met hetgeen men algemeen gelooft, niet meer mislukkingen en faillissementen aan in het öperatieve bedrijf dan bij den gewonen koophandel,' maar, voor zoover men de statistiek kan raadplegen, eer minder. Wat nu betreft de opmerking, dat de coöperatieve organisatie de verdeeling van den arbeid zou opheffen, die in de moderne maatschappij bestaat eni ons zou terugvoeren naar den tijd, toen ieder verplicht was om zelf voort te brengen wat hij noodig had voor zijn behoeften, zooals toen hij nog behoorde tot den oorspronkelijken stam, moet men wel onderscheidien. Zeker, men kan tot op zekere hoogte toegeven, dat de coöperatieve verbruiksvereeniging is als een groot huisgezin, dat — zooals vroeger en ook tegenwoordig nog gebeurt in zekere boerderijen —. by zich zelf het brood laat vervaardigen, vruchten inmaken, linnen Iaat weven, de wasch beredderen enz., maar het is niet de verbruiker, die dat alles zelf doet, neen, 'de vereeniging heeft daarvoor speciale werklieden, bij voorkeur ook leden. Indien dus de verdeeling van arbeid heeft opgehouden, gezien uit een economisch oogpunt, dan bestaat zij toch nog onverminderd in techniechen zin en dat is voldoende om den vooruitgang te verzekeren. Men zou dus met meer juistheid' kunnen 13 zeggen, dat de coöperatieve vereendging zich er toe bepaalt om de samenwerking, die reeds in onbewusten toestand bestaat' in de geheele mensehiélijke samenleving, om te zetten in een welbegrepen ew georganiseerde samenwerking. Het ie een van de meest geliefkoosde stellingen van die staathuishoudkundigen, om aan te toonen hoe de uitingen van de persoonlijke voorkeur der verschillende individuen onwillekeurig voeren tot een harmonische samenwerking. Ongelukkig bewijzen die feiten maar al te dikwiils, dat ' harmonie noar al eens ontaardt in een afschuwelijke cakophonie. Welnu, de coöperatieve vereeniging tracht iederem medewerker behoorlijk in de maat te laten spelen; zü is de leidster van het orkest. De functie, die wij aanwezen als de meest karakteristieke van die coöperatieve verbmiksvereeniging, die n.1. van op de meest economische wijze te voldoen aan alle behoeften des levens, schijnt voldoende voor het meerendeel der vereenigingen die thans in de wereld bestaan. Die functie alleen zou trouwens zeer voldoende zijn om van de coöperatie een factor te maken van het grootste belang voor den eoonomischen vooruitgang en om haar een steeds wassend aantal leden te verzekeren niet alleen onder de arbeiders, wier loon juist voldoende is om te leven, maar ook in die burgerklasse, onder de ambtenaren, beambten en kleine renteniers, gedrukt ale dezen worden tussohen de toeneming van hunne behoeften tengevolge van de ontwikkeling van de weelde en de vermindering van 14 hunne inkomsten tengevolge van de stijging der belastingen en de daling'van het bedrag dat zij aan inkomen ontvangen. Maar zoo' de groote menigte van de leden der coöperatieve vereenigingen' aan de coöperatie alleen een middel vraagt om beter te kunnen uitkomen met haar inkomsten, daarnaast bestaat er een klein aantal in alle landen, waar de beweging eenige uitbreiding heeft gekregen, die er iets meer van verwacht: n.1. het verwezenlijken van de sohoone gedachte van het brengen van meer rechtvaardigheid in de economische verhoudingen. Het is niet zonder beteekenis, dat de wevers van Rochd'ale zichzelf den naam gaven van „Stedelijke" Pioniets. Zij stelden zich niet tevreden met aan de coöperatieve beweging een vermeerdering van welstand te vragen voor de minder bevoorrechte klassen, „de kip in de soep", die door koning Hendrik IV beloofd was. Zij kwamen 'hierin met elkander overeen, dat zy er een werktuig in zagen om een maatsehappelij'ke hervorming te weeg te brengen niet alleen op het stuk van de ruiling der goederen, maar ook op dat van de voortbrenging- en van de verdeeling van den econotóibbhen rijkdom — van. de voortbrenging, want eeni coöperatieve organisatie van de verdeeling dér rijkdommen, die tot grondslag had een organisatie, waarin ten aanzien van de productie de concurrentie zou blijven bestaan, zou inderdaad een gebouw gelijken, dat zeer onvast en missehienl onbewoonbaar zou blijken; — van de verdeeling, want wanneer men op 15 dien voorgrond zou willen stellen, dat de verbruikers voor zichzelf het geheele product van de onderneming zouden, behouden., dan zou men daarmede verklaren, dat het kapitaal geen aandeel meer zou ontvangen. Het geldt hier dus het invoeren van een nieuw stelsel van verdeeling. Wij hebben dus hier met niets minder te doen dan met een nieuw economisch stelsel bestemd om het tegenwoordige kapitalistische stelsel te vervangen, door weer te naderen tot het stelsel dat dit was voorgegaan, tot het stelsel van de huishoudelijke economie. Men verwacht ook van de coöperatieve associatie een zedftüjken vooruitgang. Men hoopt, dat door het uitschakelen van het winstbejag, de eenige drijfveer in het tegenwoordige stelsel van de economische bedrijvigheid, en het,daarvoor alleen in de plaats stellen van de zorg voor het voldoen aan de bestaande behoeften, door het afschaffen van de reclame, de leugen, de vervalsching, of ten minste van de opwekking tot verkwisting, de coöperatie er in slagen zal om op het terrein van de ruiling der goederen de waarheid en de gerechtigheid te doen zegevieren, of om het eenvoudiger te zeggen, dat men er in slagen zal den rechtvaardigen prijs te doen vaststellen. Indien men dus in drie woorden het doel van de coöperatie zou willen uitdrukken, dan zouden déze voldoende zijn., Zonder twijfel «uilen de staathuishoudkundigen niet nalaten om te antwoorden, dat het zich stellen van een dergelijk doel onwetenschappelijk is, omdat het niet in de 16 macht ligt van wien ook, noch van de coöperatieve vereenigingen, noch van den staat, om een rechtvaardigen prijs vast te stellen, of welk een prijs ook, want dat het de economische factoreliii.süijn, voortvloeiende uit de wet van vraag en aanbod!, die alleen de macht daartoe hebben. Toch is het bevorderen van de vastheid der prijzen meer en meer het doel geworden, waarnaar door handel en nijverheid wordt gestreefd; men tracht het daarheen te leiden, dat de prijzen worden onttrokken aan de wisselingen veroorzaakt door de concurrentie. Daarom zijn niet alleen de groote bazars, maar ook de fabrikanten gaan trachten hoe langer zoo meer aan de kooplieden een vasten prijs op te leggen voor de artikelen, die hun handelsmerk dragen, met verbod aan de verkoopers om beneden den vastgestelden prijs de goefleren te verhandelen. Dit stelsel, dat in de Vereenigde Staten van Amerika een groote uitbreiding heeft gekregen onder den naam van „price maintenance", wordt elders nog weinig toegepast, behalve in de apotheken voor de speoialiteitsgeneesmiddelen en in den boekhandel. Maar deze vaste prijs heeft niets te maken met den billijken prijs van de coöperatieve vereenigingen. In plaats van de winst uit te schakelen, vestigt hij haar op vasteren grondslag door er een onafscheidelijk onderdeel der (prijsbepalüig van te maken. Indien dit stelsel algemeen! de overwinning mocht behalen, zou de verbruiker volkomen overgeleverd zijn aan de willekeur van den voortbrenger. Daarom moe- 17 ten wij er tegen strijden met het stelsel van de coöperatieve vereenigingen, dat ook bedoelt een vasten prijs in te voeren, maar een prijs vastgesteld door den verbruiker met verbod om boven het aangegeven bedrag de waar te verhandelen. Wij zullen laten zien door welken uitbouw van de coöperatieve gedachte men haar tot deze grootsche dingen hoopt in staat te stellen, maar wij kunnen ree Is dadelijk zeggen, dat dit zal moeten preseMeden door aan de coöperators te vragen om afstand te doen van de individueels bezuiniging die voor hen uit de toepassing der coöperatie voortvloeien, of van een gedeelte daarvan, of ten minste om in hunne vereeniging als spaargeld te laten de bedragen, die zij jaarlijks door de toepassing der coöperatie uithalen en de aldus bijeengebrachte kapitalen te gebruiken om fabrieken te bouwen, gronden aan te koopen, huizeni te bouwen, waarvan de opbrengsten natuurlijk weer aan de coöperatie ten goede komen — met het gevolg dat deze, als een sneeuwbal de sneeuw waarover zij wordt gerold, langzamerhand de winsten zal kunnen bijeenverzamelen, die tot dusver uitsluitend' ten goede komen aan hen, die het kapitaal bezitten. Het is dus niet de bedoeling om het kapitaal te onteigenen, dat zich bevindt in het bezit der tegenwoordige kapitalisten, maar om een nieuw kapitaal te stichten voor de gemeenschap. De sociaal-democraten werpen ons tegen, dat het een hersenschim is om te gelooveni, dat de klasse der loonarbeiders ooit in staat 18 zou zijn ons van haar loonen, die reeds onvoldoende zijn om er van te leveni, zooveel af te zonderen, dat zij in staat zou zijn om nieuw kapitaal te scheppen. Evenwel, waar zij verklaren (niet zonder overdrijving overigens, maar dat zullen wij hier thans ter zijde laten), dat al het kapitaal, dat thans bestaat, niets anders is dan het voortbrengsel van vroegeren arbeid en daarvan is afgezonderd, mogen wij vragen waarom zij niet toegeven, dat de arbeid' van heden en morgen met dezelfde moeite eenzelfde kapitaal zou kunnen voortbrengen en het behouden voor de gemeenschap? En indien de arbeid voortaan het oude kapitaal links laat liggen, om zich alleen bezig te houden met de vruchtbaarmaking van het nieuwe kapitaal dat het zijne zal wezen, zal dan het oude kapitaal niet langzamerhand onvruchtbaar worden, ledig en verdroogd als de pop, wanneer de vlinder is weggevlogen? Natuurlijk geven wij toe, dat het nog een heelen tijd zal duren alvorens dit ideaal werkelijkheid is geworden, en dat de coöperatie nog niet veel wijzigingen! heeft gebracht in de handelszeden. De zucht naar een groote uitkeering aan het einde des jaars (divi-huntihg, dividenden-jacht noemen het de Engelsohen) is weinig minder sterk dan de zucht naar winst, en er zijn zelfs vereenigingen, waar de slechtste ondeugden, die het gevolg zijn van gebrek 'aan burgerzin, tot zelfs het aannemen van geld voor clandestiene diensten toe, zijn voorgekomen of ingeslopen. Maar dat kan alleen gebeuren wanneer de coöperatie in 19 plaat» van den kring, waarin zij werkt, te verbeteren, zich door den geest, die aldaar heersebt, heeft dóén doordringen. Niettegenstaande de voorkomende gevallen van ontrouw en verraad aan de beginselen heeft de coöperatie toch dit karakteristieke kenmerk behouden van tegelijk te zijn zeer idealistisch en zeer practisch. Zij is tegelijk Martha en Maria, Don Quichotte en Sancho Pansa. Zij vervolgt den Blauwen Vogel, maar in plaats van hem te zoeken op een hersenschimmig eiland, 6luit zij hem op in een winkel. Zij stelt zich wel voor om de wereld te hervormen, maar zij begint daartoe met het voor haar deur schoon te vegen en haar huishouding naar beste krachten te drijven. Zij zoekt naar haar ster, maar zij ziet tevens toe waar zij den voet zet. Men hoort dikwijls deze een weinig scholastieke vraag doen: is de coöperatie doel of is zij alleen middel? Het antwoord' is: dat hangt van verschillende dingen af. Voor de zeer groote meerderheid van hen, die zich biji de coöperatie aansluiten, zooals men dikwijls zegt: bij de burgerlijke coöperatie,• is zij slechts een middel: een middel om beter te leven zonder meer uit te geven, of, zooals wij later zullen zien, om te sparen zonder zich daarom iets te onthouden. Voor de collectivistische sociaal-democraten en de anarchisten die tot dé coöperatie toetreden, is zij ook niets dan een middel: een middel om de nadering voor te bereiden van de collectivistische of de 20 anarchistische b edrijfsregeling door het volk mede te sleepenl en' het te wapenen voor dén klassenstrijd, terwijl mem het sterkere weermiddelen, aanvoerders en de noodige technische voorlichting! verschaft, opdat dadelijk na de zegepraal der revolutie het volk zich in staat gesteld zal zien om voorthrenlging en ruiling der goederen te verzekeren. Maar voor hen, die de coöperatie om haar zelf liefhebben, voor de ware coöperators, voor hen, die zich zelf de volgelingen gevoelen van de groote leeraren der maatschappelijke samenwerking, doch die door hun tegenstanders ironisch worden genoemd: dwepers, mystici, is dé coöperatie in zich zelf doel; niet omdat dezen zich zouden tevreden stellen met de reeds bereikte resultaten, maar omdat zij gelooven dat de coöperatie is een scheppende kracht en dat wat zij tot op het oogenblik reed6 bereikt heeft, reeds alle wenschelijke mogelijkheden voor de toekomst bevat, zooals de graankorrel in latenten toestand reeds de vrucht in zich heeft opgesloten — of, om zonder vergeliStóngen te spreken, zooals elke coöperatieve vereeniging, gehoorzamende aan de wetten die zij zich zelf heeft gegeven, reeds een kleine wereld vormt, die geregeld ie overeenkomstig dé rechtvaardigheid en de maatschappelijke nuttigheid en dat het voldoendé is de coöperatieve vereeniging zich van zelf te laten ontwikkelen, zoo langs den weg van den natuurlijken groei als langs langs dien van de opvolging van het gegeven voorbeeld, om in een toekomst, die naar omstandigheden verdér af of dichtbij kan zijn. 21 het ontstaan van de best mogelijke wereld te verzekeren. [En aan de staathuishoudkundigen, die zich vroolijk maken over dezen waan van de macht der coöperatie, om een maatschappelijke wedergeboorte tot stand te brengen, zou men kunnen doen opmerken, dat* het hier 'geldt de uitwerking van een beginsel dat juist dierbaar is aan de klassieke economische scholen, het beginsel dat Bastiat, enkele uren voordat hij zijn laatsten snik gaf, uitdrukte in deze woorden: „Men moet de staathuishoudkunde behandelen van uit het oogpunt van den verbruiker." Het programma der coöperators is juist die verheffing van den verbruiker. Het is waar, dat dte publieke opinie — speciaal bij de protectionisten en bij de sociaaldemocraten — meent dat de voortbrenger een economisch veel belangrijker personage is en dat hij ook, uit een zedelijk oogpunt beschouwd, veel edeler is dan de verbrui^jer,, omdat gene bijna altijd voor iemand anders voortbrengt, terwijl hij die verbruikt, dat altijd doet voor zich zelf, zoodat het bij gevolg zeer verkeerd zou zijn om den eerste aan den laatste op te offeren. Maar het is slechts woordenspel om te beweren, dat in de tegenwoordige economische organisatie de voortbrenger alleen zou leven voor anderen. Wanneer dé bakker brood bakt, doet hij dit niet met het doel om zijn klanten te voeden, maar om winst te maken en als hij zijn klanten voedt dan geschiedt dit alleen, omdat dit 32 voor hem het «enige middttl ie om deze winst te krijgen. Alleen in de coöperatieve associatie is de voortbrenging uitsluitend ingericht met het doel om aan de behoeften .der deelnemers te voldoen. Overigens is de bedoeling niet om' den voortbrenger aan> den verbruiker op te offeren, maar alleen om ieder de plaats te geven, die hem toekomt. Nu is het duidelijk, dat de voortbrenger slechts bestaat voor den verbruiker — de bakker voor hen die honger hebben — niet omgekeerd. Het is deze waarheid, die maar al te dikwijls wordt miskend in de tegenwoordige economische inrichting, die de verbruiksvereeniging weer in hare waarde heeft hersteld. 23 88 88 88 88 88 88 83 ^ 88 88 88 BS 88 HOOFDSTUK III. Geschiedkundig overzicht van de verbruikscoöperatie. § $j Engeland. Iedereen kent den datum der geboorte en de geboorteplaats van de coöperatie — 21 Deceinber 1844 te Rochdale (dicht bij Manchester) — en den naam van de verbruiksvereeniging, die geweest is en nog is de eerwaardige voorgangeter van een ontelbaar aantal coöperatieve vereenigingen, vervuld van haar geest en op haar gelijkende: the Equitable Pioneers of Kochdale. Het waren eenvoudige flanel wevers, waarvan eenigen waren leerlingen van Kobert Owen, d.w.z.. socialisten, anderen Chartisten, leden van een radicale hervormingspartij, maar die allen bet krachtige vertrouwen van de Engelscheïf' hadden in de macht, die gelegen i6 in de hulp, die men zichzelf verschaft of liever in de onderlinge hulp. Zij wijdden een geheel jaar groote moeite aan het bijeenbrengen van het kleine kapitaal dat zij noodig meenden te hebben voor dé uitvoering van hun dénkbeeld en nadat verschillende bijdragen waren teruggehouden, zagen zij zich eindelijk met hun 28tigen in het bezit van een kapitaal van £ 28 of ƒ 350. Dit was. het uitgangspunt van een bewe- 24 ging die op het oogenblik, na slechts SA van een eeuw, in elk land is doorgedrongen, meer dan 10 milJioen gezinnen omvat en hun voor ruim 2Mj milliard gulden aan levensbenoodigdheden levert. Men geeft dikwijls den naam van: vader der coöperatie, aan den socialist Bobert Owen, die nog leefde in den tijd) der Pioniers, waarvan er eenige zijne leerlingen waren. Het is waar, dat deze socialist (die tegelijkertijd een' groot werkgever was) op bewonderenswaardige wijze de coöperatie heeft omschreven door deze woorden: gij moet uw eigen kooplieden en uw eigen voortbrengers worden om u zelf de beste waar te kunnen leveren tegen den laagsten prijs. Het is ook waar, dat hij het woord coöperatie populair heeft gemaakt. Maar Owen, die zich vooral bezighield in zijn scheppingen New-Harmony en elders met de verwezmlijking van wat hij achtte te zijn: de geheel volledige coöperatie, in den vorm van het communisme en vooral van het gemeenschappelijk bezit van den bodem, heeft zich altijd wars getoond van de coöperatieve verbruiksvereeniging (the store), elke poging om zijn stelsel gedeeltelijk te verwezenlijken in coöperatieve winkels scheen hem meer geschikt om dat stelsel in ddseredïet te brengen dan er de verwezenlijking van te bevorderen. Ook moet er op gewezen worden, dat het een dwaling zou zijn om te meenen, dat Rochdale de eerste coöperatieve vereenigng heeft geherbergd'. Van af het einde van de XVCIIe eeuw kan men verscheidene van die vereenigingen aanwijzen. Men 25 heeft o.a. het bestaan ontdekt van een coöperatieve verbruiksvereeniging in 1794 in een dorp van het graafschap Oxford;, Mongewell. In 1820 werd reeds een bond opgercht voor de propaganda van de maatschappelijke samenwerking en tot 1840 was de propaganda-beweging voor de coöperatie zeer bedrijvig onder den invloed van Owen en zijn leerlingen: bonden, bladen, congressen, kleine geschriften in millioenen exemplaren verspreid, niets ontbrak daaraan. Honderdien verbruiksvereenigingen werden tengevolge van die campagne opgericht; in 1833 telde men er 300, terwijl in dat jaar reeds een coöperatieve groothandel (wholesale) te Liverpool werd opgericht. Zelfs zijn een tiental der thans nog bestaande coöperatieve vereenigingen, o.a. die te Liverpool, welke dateert van 1830, ouder dan die te Rochdale. Maar al die verbruiksvereenigingen (men noemt ze in 't Engelsen Histributive societies) waren besmet met een kwaad, dat haar ontwikkeling belette en ten slotte den dood tengevolge had: zij waren instellingen van philantropisohen aard, bijna met liefdadige bedoelingen gesticht door den patroon. Zij waren voortgekomen uit een gevoel van medelijden, uit den wensch om de ellende te verlichten van de arbeidende klassen en om steun te verleenen bij het neerdrukken van de loonen, dat zoo verschrikkelijk werkte in de eerste helft van de XlXe eeuw, toen de toeneming van de machines den 'handarbeid als het ware wegmaaide en de duurte van het brood dien toestand verergerde, welke duurte ten 26 top werd gedreven door de beschermende graanrechten ten voordeele van de landeigenaars — rechten, welke de dappere veldtocht van Riohard Cobden en John Bright (ook uit Rochdale) weldra zou doen afschaffen — en hieruit vloeide voort dat die instellingen door haar oorsprong zoowel als door haar doel, geleken op een soort van goedkoopheidsinrichtingen, die men thans op de spoorwegen noemt de: économats. Het is waar dat, terwijl destijds die instellingen weldra een middel bleken, dat erger was dan de kwaal, omdat zij een middel bleken te zijn om de beambten uit te buiten, de verbruiksvereenigingen belangeloos werkten. Maar zij waren al te zeer gesticht met gelden verstrekt door liefdadige personen, die in de vereeniging slechts een rol speelden van eereleden en zich niet voor hun eigen levensbenoodigdheden bedienden van den zoogenaamden coöperatieven winkel, en daarbij letten de beheerders van deze inrichtingen uitsluitend op goedkoope prijzen en trachten geen winst te maken of, zoo zij die behaalden, dan verdeelden ze haar onder de aandeelhouders en niet onder de koopers of schreven ze te goed aan een onvervreemdbaar reservefonds, dat slechts moest dienen voor toekomstige geslachten en waarvan de grootheid en het hersenschimmige doel den afnemers onbegrijpelijk was. Zij1 trokken dus de klanten niet aan en waar zij geen klanten hadden, konden zij zich niet ontwikkelen, maar draaiden voortdurend in een vieieusen cirkel rond. Men beproefde later de overschotten van de exploitatie 27 op een andere manier te gebruiken door ze n.I. op gelijken voet te verdoelen onder alle deelnemers, maar ook dit gaf geen gelukkiger uitkomst, want deze gelijke verdeeling behandelde de ijverige deelnemers die nauwgezet al hunne inkoopen in den gemeensohappelijken winkel deden, precies op dezelfde wijze als de onverschilligen, die nooit kwamen. Het denkbeeld van de Pioniers van Rochdale, dat waarlijk vruchtdragend heeft gewerkt — of van Oharles Howarth, want men mag onder al die anonymi wel één naam ten minste goed onthouden — was om de winsten niet langer te verdoelen naar de in geld gestorte bedragen van de aandeelen, nog minder ze toe te wijzen op den voet van gelijkheid aan alle deelnemers, maar ze uit te koeren overeenkomstig de aankoopen door ieder lid gedaan, welke aankoopen gecontroleerd werden door de uitreiking van een even groot bedrag aan koperen penningen als aan geld werd besteed. Het denkbeeld schijnt al zeer eenvoudig en was ook al door anderen toegepast dn eèn économat in 1827, maar toen waren de gevolgen niet na te gaan; wij zullen zoo straks zien waardoor. Hier was het echter de stoot die beweging bracht in het tot destijds onbewegelijke samenstel. Het is duidelijk, dat door deze nieuwe wijze van winstverdeéling de coöperatie een meer individualistisch karakter kreeg dan tot dusver. Zij was niet meer communistisch of gelijkmakend, zooals Owen zich haar gedroomd had, maar gaf aan ieder 28 dat deel van de winst, dat overeenkwam met het aandeel, dat hij in het maken daarvan had gehad. Ten hoogste bewaarde zij een deeltje van het communisme in zooverre zij de deelnemers uitnoodigde om een deel van de hun elk toekomende winst te beleggen in het gezamenlijke kapitaal, opdat dit groot zou worden en in het algemeen belang zou kunnen worden gebruikt, eerst voor de uitbreiding van dé vereeniging, daarna voor de propaganda en voor de ontwikkeling der leden in maatschappelijken zin. Het moet erkend worden, dat van die beide richtingen'in de coöperatieve beweging, die eigenlijk een beetje aan elkander tegenovergesteld zijn, de laatst omsohrevene, de individualistische, zich het meest ontwikkeld heeft,' maar men tracht tegenwoordig ook de oorspronkelijke strekking der coöperatie weer te doen herleven. Het is dus met recht, dat de geschiedenis aan de 28 flanelwevers, die dé coöperatieve vereeniging"dér Equitable Pioneers van Rochdale hebben opgericht, den naam heeft toegekend van: de vaders der coöperatie. Zij' hebben daarop een dubbele aanspraak. Die aanspraak berust in dé eerste plaats op de grootsche en profetische wijze, waarop zij het doel der coöperatie schetsen voor hun tijd' en voor alle toekomende tijden. Ziehier hun beroemd manifest: „De coöperatieve vereeniging heeft ten doel om een geldelijk voordeel te verkrijgen en om dén huiselijken en maatschap- 29 pelajkem toestand1 harer leden te verbeteren. Zij wenscht hiertoe een kapitaal bijeen te brengen verdeeld in aandeelen van een pond sterling en voldoende om bet volgende plan uit te voeren: een winkel te openen voor den verkoop van voedingsmiddelen, kleederen enz.; buizen te koopen of te doen bouwen voor diegenen der leden, die elkander wensehen te helpen om de voorwaarden van hun huiselijk en maatschappelijk leven te verbeteren; de voortbrenging te ondernemen van de benoodigdheden, die de vereeniging raadzaam zal achten te doen fabriceeren om arbeid te verschaffen aan diegenen harer leden, die zonder werk mochten zijn of gedrukt zouden worden door een voortdurende vermindering hunner loonen; gronden aan te koopen of in pacht te nemen om die te doen bebouwen door hare leden, die zonder werk mochten zijn of wier loon onvoldoende zou moeten heeten. Zoodra het mogelijk zou zijn, zou de vereeniging overgaan tot de organisatie van de voortbrenging, dé verdeeling en ruiling dér goederen en van dé ontwikkeling in haar midden en door eigen middelen, of, in andere woorden, zij zou zich vestigen als autonome kolonie (self-supporting), waarbinnen alle belangen met elkander in overeenstemming zouden worden gebracht en zij zou steun verleenen aan dé andere vereenigingen, die gelijksoortige koloniën zouden willen stichten. Ten einde dé matigheid te bevorderen. 30 zou de vereeniging in een van hare lokalen een matigheidsinstelling openen." In de tweede plaat6 hebben de Pioniers recht op den hum toegekenden titel, omdat zij zich niet tevreden hebben gesteld met de omschrijving van het program en het ideaal der coöperatie om in de verte het doel te toonen, dat zij langzaam doet naderen, maar omdat zij ook de doelmatige middelen hebben gevonden om het te verwezenlijken. Indien men nu bedenkt, dat deze grondregelen in eens zóó zijn vastgesteld door eenige flanelwevers, dat de ervaringen van meer dan' een halve eeuw niet de noodzakelijkheid hebben doen zien om er eenige verandering in aan te brengen en duizenden vereenigingen ze bijna woordelijk hebben gecopiëerd, dan zal men niet aarzelen daarin een van de merkwaardigste wonderen uit de geheele economische geschiedenis te erkennen. Toch ontging dit feit volslagen onopgemerkt aan alle de economen van dien tijd, zelfs aan Stuart Mill. Het coöperatieve stelsel is niet voortgesproten uit de hersenkas van een geleerde of van een maatschappelijk en hervormer, maar uit het volk zelf. Ziehier thans de meest in het oog springende gebeurtenissen van de geschiedenis der coöperatie in Engeland van den tijd der Pioneers. In 1852 en 1862 werden de wetten tot stand gebracht, die den naam dragen van Industrial and Provident 80cieties Acts. De eerste vooral, die als het ware de grondwet vormde van de 81 coöperatieve beweging, gaf de wettelijke sanctie aan de vereenigingen, die tot op de totstandkoming van die wet bestonden zonder eenigen waarborg en zonder rechtspersoonlijkheid, zoodat 'bare goederen konden worden ingepakt door dén eersten den besten deelnemer, die er zich van zon willen meester maken. Het tot stand komen van deze wet was voor een goed1 deel te danken aan de pogingen van een kleine groep van godsdienstige mannen, bekend onder den naam van „christelijke socialisten", waarvan de beroemdste was de predikant en romanschrijver Charles Kingsley en met medewerking Van dien groeten staathuishoudkundige John Stuart Mill — hoewel dezen overigens meer hun ideaal zagen in de coöperatieve productievereeniging dan in de verbruiksvereeniging en dus hun hoogste doel minder vonden in de navolging van de Pioneers van Rochdale dan in die van de Fransche socialisten van 1848. Voor de Engelsche christelijke socialisten was, evenals voor de Fransohen, het kwaad' dat zij te bestrijwoordigt (wanneer men Ierland aftrekt, waar de verbruikscoöperatie zeer weinig beteekenis heeft) ongeveer een derde van de bevolking van het eilandenrijk. Er zijn echter eenige gra af schappen, waar de verhouding klimt tot de helft en zelfs tot driekwart: er is hier en daar een groote stad, zooals Leeds, of een kleine, zooal6 lettering of Desborough, waar de oöperatiev;© beweging bijna de geheele bevolküpff omvat. Al deze verbruiksvereenigingen zijn sterk door het getal harer leden, want het gemiddelde ledental overtreft de 2.200 (in Frankrijk is dit slechts 290, in Nederland 700). Er zijn 70 vereenigingen die meer dan IOjOOO leden tellen en waarvan er een, die te Leeds, er 60jOOO heeft. Ook zijn de vereenigingen aldaar sterk 48 door het groote bedrag der zaken, die zy doen. De vereeniging te Leeds heeft een omzet van meer dan 30.000.000 gulden. De verkoopen door de Britsche coöperatieve verbrnik6vereenigingen aan hare leden hebben in 1914 een bedrag bereikt van meer dan 1100 mdllioen gulden, hetgeen vertegenwoordigt een som van 800.000/ gulden per vereeniging (in Frankrijk 54.000 gld. en in Nederland ook ongeveer) en een gemiddeld aan inkoopen per hoofd van 361 gulden, wat zeer veel hooflfer is dan overal elders. Dit zeer hooge gemiddelde bedrag wijst op twee dingen: in de eerste plaats hierop, dat de verbaruiksvereenigingen niet alleen magazjjnen van kruideniearswaren zijn, maar ook allerlei andere levensbenoodigdheden aan hare leden verschaffen en in de tweede plaats hierop, dat dé leden er zeer op letten om zich steeds van al wat zij behoeven, te voorzien in hun eigen winkels, een eigenschap, die elders zeer zeldzaam wordt gevonden en en die een der zekerste kenmerken mag worden genoemd van den coöperatieven ijver. Br is een vrij groot aantal werklieden in Engeland, die hun geheele loon naar den coöperatieven winkel brengen en bijna geen geld elders besteden. In het opgegeven cijfer der omzetten is met begrepen het bedrag der verkoopen van de coöperatieve Groothandelevereenigingen in Engeland en Schotland aan de tot haar toegetreden verbruiksvereenigingen, wélke verkoopen gestegen zijn tot ongeveer 700.000.000 guldén 's jaas, noch de zaken gedaan door de coöperatieve Bank, 49 die een omzet 'heeft gehad van meer dan 1250.000.000 gulden, noch het bedrag aan verzekeringen afgesloten door de coöperatieve verzekeringsmaatschappij, dat ook een half milliard gulden beloopt. Als men alles te zamen telt, komt men wel tot een bedrag van vijf milliard gulden. Duitschland is, zooals wij reeds gezegd hebben, vooral het land van de credietcoöperatie (18.000 vereenigingen met 2.500.000 leden), maar desniettemin neemt het ook op het gebied der verbruikscoöperatie de tweede plaats in en gaat met groote schreden vooruit. In de laatste jaren is die vooruitgang veel sneller geweest in Duitschland dan in Engeland, zooals uit de volgende cijfers blijkt: Engeland: Leden in Verkoopen in duizendtallen, millioenen guldens. 1902 1.709 625 1914 3.054 1100 Toename 178 p. 100 176 p. 100 Duitschland: Leden in , Verkoopen in duizendtallen, millioenen guldens. 1902 575 88 1914 1.717 329 Toename 300 p. 100 374 p. 100 Men ziet dat in den loop van dit laatste tiental jaren de Duitsehe coöperatieve vereenigingen haar ledental juist verdrie- 50 dubbeld hebben en hunne omzetten bijna vervierdubbeld, terwijl de cijfers van de Engelsche coöperatieve vereenigingen slechts met drie kwart zijn toegenomen. Het is waar dat men bij deze vergelijking er rekening mede moet houden: lo dat van elke beweging, zooals van elk organisme de toeneming te sneller i6, naar mate zy jonger is en 2o dat de bevolking van Duitschland de helft grooter is dan die van Engeland, zoodat zy' by gevolg ook 'n grooter veld voor uitbreiding aanbiedt. In elk géval echter staat de verbruikscoöperatie^in Duitschland nog verre achter by die van Groot-Brittanië, want het totaal van haar ledental is nog nauwelijks de helft van dat der Engelsche coöperatieve verbruiksvereenigingen en het cijfer harer omzetten bereikt nog niet het derde deel. Toch zyn er vele zeer belangrijke coöperatieve verbruiksvereenigingen in Duitschland, voor welke het by'voegelyk naamwoord: kolossaal, niet overdreven is. Wy wijzen in het bijzonder op die van Hamburg met 79.000 leden, op die van Leipzig met 65.000 en bovenal op die van Breslau, die de grootste is van de geheele wereld, en die die 100.000 leden heeft bereikt. Toch is het cijfer van den omzet van» deze laatste vereeniging, omdat zij zich slechts bezig houdt met de broodbakkerij en den verkoop van kruidenierswaren, veel geringer dan dat van de coöperatieve vereeniging te Leeds, n.1. slechts 16.000.000 gulden. In het algemeen trouwens is het gemiddelde van de inkoopen per lid in Duitschland veel lager dan in Engeland, slechts 51 192 gulden, hetgeen misschien minder is te verklaren uit gebrek aan coöperatieven ijver bij de leden, dan wel uit het feit, dat die verbruikevereendgingen er in het algemeen slechts kruidenierswaren verkoopen, zooals die te Rreel&u. Frankrijk staat, zooals wij reeds gezien hebben), na Rusland, op de eerste rij als men let op het aantal coöperatieve vereenigingen, maar het, heeft geen reden om op- dit feit roem te dragen, want dit groot aantal vereenigingen is geen teeken van voortreffelijke organisatie, maar integöo. deel van zwakheid; het feit wijst eenvoudig de Versnippering van de beweging aan. Ziehier als bewijs twee vergelijkende staatjes, aantoonende de toeneming van het aantal verbruiksveTeenigingen in Engeland en in Frankrijk. Het eerste staatje wijst de vermeerdering van het aantal vereenigingen en die van het aantal harer leden aan in Engeland. Aantal Aantal Aantal leden per vereenigingen. leden, vereeniging. 1862 331 89.000 269 1872 930 324.000' 348 1882 1.043 508.000 578 1892 1.420 1.127.000 794 1902 1.476 1.893.000 1.216 1912 1.399 2.750.000 1.970 1914 1.385 3.054.000 2.205 Men aiet, dat sedert 1902, het jaar waarin het maximum valt te constateeren, het aantal coöperatieve vereenigingen in 52 Groot-Brittanië is verminderd met bijna 100, terwijl het aantal coöperators is gestegen met bijna 2/3. Indien men teruggaat tot 1892, ziet men dat het aantal vereendgingen is gedaald met 35, terwijl het getal leden bijna is verdriedubbeld. Hier volgt nu een dergelijk staatje voor Frankrijk, maar daarvoor kunnen wij niet verder teruggaan dan tot het jaar 1900, omdat geen enkele behoorlijk geloofwaardige statistiek tot aan dat jaar bestaat. Aantal Aantal Aantal leden per vereenigingen. leden, vereeniging. 1900 939 375.000 400 1907 2.214 785.000 318 1914 3.156 876.000 278 Men ziet, dat eedtert 1900 hét aantal vereenigingen veel meer dan verdrievoudigd is, maat dat het gemiddeld aantal leden per vereeniging met een derde verminderd is; terwijl het aantal Engelsche coöperatieve vereenigingen\in het overeenkomstige tijdperk een weinig verminderde en het gemiddelde aantal leden per vereeniging zich bijna verdubbelde. Niets is meer bèteekenisvol dan een dergelijke vergelijking, die in het licht stelt dte zucht van de Angelsaksers naar aaneensluiting tegenover die naar. versnippering van de FranëChen. Zij toont duidelijk aan, dat in Frankrijk de toeneming van het aantal vereenigingen veel sneller is dan die Van het aantal leden, wat op hetzelfde néérkomt als wanneer men zegt, dat de vereenigingen hoe langer zoo kleiner wor- den, zoodat in Frankrijk de vermeerdering van het aantal vereenigingen hetzelfde beteekent als de toeneming der verbrokkeling. Ziehier waarom, zonder zelfe te spreken van Parijs, waar er 44 zijn, waarvan er slechts 6 of 7 eenigszins belangrijk zijn, wij er 54 vinden te Lyon, 21 te Oreusot, 11 te Monceau les Mines, 27 te Eoubaix, 18 te Tourcoing, 11 te Bourges, enz. Meer dan een vierde gedeelte der Fransche vereenigingen (meer dan 900) telden minder dan 100 leden; er zijn er zelf6 die slechts 7 leden tellen, juist het wettelijk minimum! Maar het is niet alleen met het oog op het gering aantal harer leden dat de Fransche vereenigingen zwak zijn, haar zwakheid blijkt evenzeer uit de cijfers van haar omzetten als uit die van de aankoopen der leden en dit is nog een ernstiger teeken van het gebrek aan coöperatieven geest, want het toont aan hoe zwak de lust om te coöpereeren bij de deelnemers is, zooals wij hierna zullen zien. Er is evenwel nog een andere oorzaak voor deze lage cijfers, dat is n.1. dat de groote meerderheid der coöperatieve vereenigingen (1300) zich slechts bezighouden met de bereiding en den verkoop van brood'; de omzet van deze vereenigingen is derhalve zeer beperkt. Zeldzaam zijn! de vereenigingen, die alles verkoopen. In Frankrijk is het gemiddelde bedrag van den verkoop per hoofd een beetje lager dan in Duitschland, maar vooral wat het gemiddeld ledental betreft en ook wat de omzetten aangaat, staat Frankrijk zeer bij dat land achter. Indien wij de cijfers van 54 den Fransohen nationalen bond vergelijken met die van den Hamburgschen, dan vinden wij voor dezen laatsten een gemiddelde van 1560 leden en 300.000 gulden omzet en voor genen slechts 315 leden en 67.000 Tuiden omzet. Ook hebben wij niet de kolossale vereenigingen van Duitsohland: slechts 6 Fransche coöperatieve vereenigingen hebben meer dan 10.000 leden. Zwitserland neemt een zeer eervolle plaats in onder de coöperatieve landen, want het telt 400 coöperatieve verbruiksvereenigingen met dicht bij de 300.000 leden, en dat bij een bevolking, die nog niet de 4 millioen zielen bereikt! Dit ie een verhouding die betrekkelijk gunstiger is dan die in Engeland (78 coöperators per duizend inwoners tegen 74 in Groot-Brittanië)!. Het cijfer van dé omzetten (bij dé 75.000.000 gulden) is een weinig geringer (20 gldL per inwoner tegen SO^gld. in Engeland!), maar veel hooger dan in Duitschland en 'het meerendeel der andere landen. Zwitserland heeft 5 coöperatieve verbruiksvereenigingen, die 10.000 en meer leden tellen, waarvan die te Basel er alleen 37.000 heeft (dat ie te zeggen ale men het aantal leden der huisgezinnen er bij telt, bijna alle inwoners van de stad) met een omzet van 13.500.000 gulden. Maar deze reusachtige toeneming is van betrekkelijk jongen datum. Zij heeft zich pas geopenbaard sedert de vestiging van den coöperatieven Bond te Basel in 1890, welke bond thans omvat meer dan 400 vereenigingen en een omzet heeft van meer dan 25.000.000 gulden. 55 Ben van de karakteristieke kenteekenen van de Zwitsersebe coöperatieve beweging ligt in het gemeenschapsgevoel waarmede bijna alle coöperatieve vereenigingen Zich nauw scharen om haren bond en dien aldus èen financieelen en zedelijken steun in elk opzicht verzekeren. Dit komt hieruit voort, dat Zwitserland zelf een federatieve democratie is, die de wapenspreuk voert: Bén voor allen en allen voor één, zoodat het volk zich wel bijzonder moet aangetrokken gevoelen tot die samensnoering zijner belangen op economisch gebied. In Italië is eveneens, hoewel de kentfee-1 kenen verschillen, de coöperatieve bewegihg^merkwaardig; het is van alle landen datgene, waar de samenwerking der drie groote vormen van werklied envereenigingen — vakvereenigingen, vereenigingen tot onderlinge» steun en verbruiksvereenigingen — het best schijnt te zijn verwezen», lijkt. Te Reggio Emilia voornamelijk hebben zij zich als het ware in een zeer möcb> tigen bundel samengevoegd. Er zijft weinig vereenigingen met een groot ledental, behalve eenige vereenigingen van bepaalde groepen, zooals de „Unione Militare" van Rome, of van beambten en kleine burgers, zooals de „Unione Cooperativa" van Mi^laan. De staathuishoudkundige ontwikkeling van Italië is achtergebleven bij zijn staatkundige; de eenheid van die beide stroomingen heeft men nog niet tot stand kunnen brengen. Itaïië is het eenige land, waar men er nog niet in geslaagd is om een coöperatieve grootinkoopsvereeniging op te richten. Er wordt nog steeds aan 56 gewerkt. Het ontbreken van statistieken maakt elke vergelijking der cijfers met die van andere landen onmogelijk. België is het eenige land, waar de coöperatieve beweging inderdaad een waarlijk oorspronkelijfcen vorm heeft aangenomen, een sociaal^temocratischen en politieken, maar te dien aanzien verwijzen wij naar hetgeen wij daarvan gezegd hebben in het voorafgaande hoofdstuk. Er is een klein land, waar de coöperatie een buitengewone ontwikkeling heeft gekregen, grooter dan in eenig ander land, zelfs dan in Engeland, n.1. Denemarken. Men telt er 1500 coöperatieve verbruiksvereenigingen, wat een ontzaglijk aantal is voor een landje met nauwelijk 3 millioen inwoners; dat getal zou, berekend naar het inwonertal van Frankrijk of Engeland, indien daar de coöperatie zich op dezelfde wijze had ontwikkeld, beteekenen 20.000 vereenigingen. Het is waar dat de Deensohe vereenigingen zeer klein zijn; het geheele ledental wordt geschat op 250.000, dat is weinig meer dan 160 per vereeniging. Dit komt hier vandaan, dat zij meerendeels plattelandsorganisaties zijn. In de dorpen heeft zich, in tegenstelling met wat in andere landen is gebeurd, de coöperatieve beweging in Denemarken in al hare vormen het meest ontwikkeld. Aan den anderen kant moet men, overgaande van het kleinste naar het grootste land, den blik vestigen op Rusland. De ontwikkeling van de coöperatieve beweging was aldaar zeer langzaam geweest tot aan de eerste jaren van deze eeuw, 57 maar zij heeft sedert tien jaren een geweldige vlucht genomen en de oorlog heeft haar een onverwacbten stoot vooruit gegeven. Zonder twij fel hadden' de mir en de artels reed6 doen zien welken ingeboren aanleg het Russische volk bezat voor gezamenlijk werken„ èn het i6 dus niet te verwonderen dat naar mate deze verouderde wijzen van samenwerking. verdwijnen, de geest van associatie van de verschillende belangen zich in dezen nieuwen vorm vertoonde. De democratische beweging vindt er bovendien een uitgangspunt in, dat zij1 op geen andere wijze zou kunnen vinden. De bijzondere opbloei van de beweging gedurende den oorlog vindt natuurlijk haar oorzaak in de noodzakelijkheid om tegen de ontzettende stijging der prijzen te strijden. Het aantal coöperatieve verbruiksvereenigingen wordt in Rusland geschat op ongeveer 13.000 — voor het meerendeel ten plattelande — en het aantal credietvereenigingen, waarmede wij ons hier overigens niet hebben' bezig te houden, op meer dan 15.000. Over de andere landen is niets bijzonders te zeggen. In Oostenrijk-Hongarije is een vrij1 groot aantal coöperatieve verbruiksvereenigingen, maar de verscheidenheid der rassen en de ongelijkheid van hunne staathuishoudkundige ontwikkeling verhinderen dat men aldaar slaagt in het maken van een behoorlijke organisatie van het geheel. Het eigenlijke Oostenrijk volgt van verre het voorbeeld van Duitschland. Hongarije 58 heeft, onder den aandrang van de groote vereeniging te Budapest, de Hangya (de Mier) een zeer groot aantal coöperatieve verbruiksvereenigingen weten te organiseeren, ongeveer 1300 en de Czeehen hebben te Praag een bond gesticht, die reeds meer dan een honderdtal vereenigingen telt. De Balkanlanden zijn nog niet verder dan de toepassing van de landbouw-coöperatie, die bet best voldoet aan hun economisch en toestand, maar zij beginnen nu met de verbruikscoöperatie. Zelfs Servië was op weg om een school te stichten, bijna een faculteit, voor het onderwijs in de coöperatie. Buiten Europa is een groot land, hetwelk men zich zal hebben verbaasd niet in de eerste rij te hebben zien behandeld in dit korte overzicht, wij- bedoelen de Vereenigde Staten van Amerika. De coöperatieve beweging is er tot nu toe bijna onbeteekenend geweest, zooals in de andere nieuwe landen en koloniën. Dit is te begrijpen. In de landen waar de werklieden ruim betaald worden en kjeine bezuinigingen versmaden en waar zij in den regel een bijna zwervend bestaan leiden, zijn de economische en maatschappelijke toestanden geheel en al ongunstig voor het welslagen van die coöperatieve beweging. Aan den anderen kant is de strijd om het bestaan, die precies de tegenstelling is van de coöperatie, nergens zoo sterk als in de Vereenigde Staten. Toch zijn eenige coöperatieve brandpunten bezig zich te vormen: eenerzijds ontstaan in Califomië coöperatieve landbouw- 59 produetie-vereenigingen, anderzijds komt in de andere staten, waar de bestaansvoorwaarden beginnen te gelijken op die van de landen in Europa, in Massaohusetts, NewJersey enz., die coöperatie wat op den voorgrond De coöperatieve beweging zal voorts ook een gunstigen bodem kunnen vinden in de middenpunten van de immigratie der Duitsebers, Italianen en Slaven, waar de landverhuizers de zeden van hun geboorteland hebben medegebracht en die bewaren. Minneapolis, waar men zeer vele Duitsobers en Scandinaviërs vindt, is reeds een coöperatief middenpunt. Het schijnt, dat de beweging zich ook zou moeten uitbreiden onder de Negers, maar dat zou haar crediet in Amerika niet vermeerderen. 60 88 88 88 88 88 88 88 88 88 B8 88 88 HOOFDSTUK V. De verschillende wijzen van verkoop. § 1. Verkoop tegen de plaatselijke prijzen. De algemeene regel, gevolgd door alle coöperatieve verbrnikevereeenigingen voor den verkoop van hare waren, is denzelfden prijs te vragen als de goede kleinhandelaren ter plaatse. Deze regel om den prijs te volgen van den plaateelijken handel schijnt op het eerste gezicht slecht overeen te komen met het denkbeeld, dat men zich heeft gevormd van de verbruikscoöperatie, want daar het maken van bezuinigingen op de uitgaven het naaste doel vormt van deze wijze van samenwerking, zooals wij gezien hebben, zou het natuurlijker schijnen om onmiddellijk dat doel na te jagen en tegen dien laagst mogelijken prijs te gaan verkoopen, dus bijna tot den kostprijs. Er zijn inderdaad1 coöperatieve vereenigingen, die ontrouw aan de regelen van Rochdale, aldus handelen. Men merke op dat deze vereenigingen hare leden vinden* aan de beide einden van de maatschappelijke ladder: a. Onder de burgers, ambtenaren en 'beambten, die groote inkomsten genieten, maar verplicht zijn een zekeren staat te voeren en die van de coöperatie niets meer vragen di&n dat zij hun een middel zal zijn 61 om aan de meeste behoeften te voldoen met de minst mogelijke kosten en die volstrekt niet de zucht in zich gevoelen om eenige maatschappelijke hervorming te verwezenlijken. Tot deze categorie behooren in het algemeen de groote coöperatieve vereenigingen van ambtenaren en officieren, zooals de C i v i 1 Service en de Army and Navy Stores, die de grootste winkels hebben van geheel Londen. Maar, zooals wij later zullen zien, worden deze instellingen door de Engelsche coöperaties beschouwd' als buiten de coöperatieve beweging te staan; b. onder de zeer arme werklieden, die door den nood worden achtervolgd, wier loonen onvoldoende zijn om hun ook maar het minimum van noodzakelijk levensonderhoud1 te verschaffen. Het zou onmogelijk zijn, en ook onmenschelijk, om hun niet de grootst mogelijke hoeveelheid voedingsmiddelen te verschaffen voor het geldi, waarover zij kunnen beschikken; zij moeten zien om voor eiken etui ver het maximale nuttig effect te verkrijgen. In Rusland b.v., waar dé loonen over het algemeen zeer laag zijn!, verkoopen de verbrniksvereenigingen tegen zeer lage prijzen. Maar het stelsel van den verkoop tegen kostprijs heeft zeer ernstige bezwaren. In de eerste plaats brengt dat stelsel de kleinhandelaren ter plaatee tot wanhoop door een concurrentie, waartegen zij niet op kunnen. En dit wel geheel onnoodig, want indien de coöperators geen ander doel voor oogen hebben dan eene vermindering van 62 hun uitgaven, zouden zij beter doen niet zieh niet te moeite te getroosten om een verbruiksvereeniging te stichten, maar zich eenvoudig te verstaan met de kleinhandelaren ter plaatse om van hen een korting te bedingen op hun prijzen, een korting die te aanzienlijker zou kunnen zijn, omdat het aantal der koopers er zeer sterk door zou stijgen. Dit zeer eenvoudige stelsel is overigens reeds zeer dikwijls toegepast en het is vooral zeer warm aanbevolen door hen, die daardoor aan het publiek de voordeelen der coöperatie hoop ten te verzekeren zonder nadeel toe te brengen aan den handel (zie hierachter: De strijd tegen de kooplieden). In de tweede plaats ontneemt het stelsel aan de coöperatieve verbruiksvereeniging de mogelijkheid om aan het publiek te verkoopen, want het zou eenerzijds een dwaasheid zijn om liefderijk aan de buitenstaanders dezelfde voordeelen toe te kennen als aan de leden' dier vereeniging, n.1. die van dien verkoop tegen kostprijs, — en het ie van den anderen kant wel wat moeilijk in de praktijk om twee verschillende prijzen te hebben voor elk artikel. Het ie waar, dat niet alle coöperatieve vereenigingen verkoopen aan het publiek en het is ook waar, zooals wij later zullen zien, dat die verkoop in het algemeen ook wordt afgeraden, maar zelfs wanneer de vereeniging alleen verkoopt aan hare leden, heeft toch de verkoop tegen zeer lage prijzen een ander bezwaar, n.1. dat dit stelsel zekere' leden aanzet om inkoopen te doen bij de vereeniging voor hunne vrien- 63 den of buren en zelfs te trachten daaruit voor zich zelf nog- een voordeeltje te halen door zich te laten betalen voor hun diensten als tusschenpersoon. Dit is een vrij sterk voorkomend misbruik, vooral in de Spaansche coöperatieve vereenigingen. In de derde plaats laat dit stelsel aan de vereeniging bijna geen middelen om andere doeleinden te bereiken, die wij nader zullen onderzoeken^ noch persoonlijke of gezamenlijke besparing, noch verzekering, noch voortbrenging, noch coöperatieve ontwikkeling, noch propaganda, noch zelfs de vorming van een kapitaal, want dit kan bijna alleen gevormd worden doordien wat te veel betaald is, bij de vereeniging in bewaring wordt gelaten. Al deze doeleinden, dat wil dus in het kort zeggen bet geheel coöperatieve beginselprogramma, worden opgeofferd aan de goedkoopheid. De vereenigingen, die dit stelsel toepassen, maaien hun koren voordat het rijp is. Zij verschillen niet veel van de bezuinigingsinstellingen der werkgevers. Daarom dus volgen in elk land bijna alle coöperatieve vereenigingen den regel van Rochdale en verkoopen niet tegen inkoops-, maar tegen den ter plaatse geldenden prijs. Het overschot dat aldus wordt verkregen, wordt den kooper aan het einde van het jaar of van het halve jaar terugbetaald. Door aldus te handelen, ontzeggen zich de coöperatieve vereenigingen -het genoegen om aan hare leden het voordeel van een dagelijksche bezuiniging te verschaffen, ten einde hun een ander voordeel te kunnen geven, n.1. van een ronde som te 64 ontvangen eens- of tweemaal per jaar en dus als het ware een coupon te knippen. Dit komt zonder twijfel een beetje op hetzelfde neer, maar de indruk, die op den verbruiker wordt gemaakt, is veel grooter. Inderdaad wordt dit stelsel van buitengewoon groote waarde geacht door de werklieden en nog meer door hunne vrouwen. Men mag zelfs zeggen, dat de waardeering te krachtig is, want van de millioenen coöperators, die er langzamerhand gekomen zijn, is het meerendeel slechts toegetreden om die uitkeering. Overal waar men werklieden vindt, die goed genoeg worden betaald, om met een eenigszins ruime hand te leven, meusehen, die genoeg weten van de coöperatie om er groote resultaten van te verwachten, met genoeg vooruitzienden blik om boven het oogenMikkelij'ke voordeel van de besparing van enkele stuivers per dag de aanvulling van hun inkomen of de vermeerdering van de kracht hunner vereeniging te stellen, zal men zonder aarzelen den regel toepassen van Rochdale, den regel van den verkoop tegen de prijzen in dé fatsoenlijke winkels ter plaatse. Men moge zelfs opmerken, dat in Engeland en in België een vrij gróót aantal vereenigingen, ten einde de te verdeelen bedragen wat te doen aanzwellen, hun prijzen stellen boven de plaatselijke. Sommige vereenigingen slagen er aldus in om 20 en zelfs 25% van het besteede bedrag als dividend uit te keeren. En de eoöperatórs, wel verre van zich te beklagen over dezen kunstgreep, die hierin bestaat dat men 65 hun een stuiver uit den zak haalt om hun dienzelfden stuiver over zes maande» terug te geven, juichen hem toe en dringen soms in de algemeene vergadering zelf op de toepassing daarvan aan. Zij doen dit, omdat zij daarin zien, zooals wij later zullen uiteenzetten, een soort van verplichte besparing. Maar dit stelsel van prjjsverhooging heeft zeer ernstige nadeelen, die wij hierna zullen aanwijzen, bepaaldelijk dat van den toegang tot de coöperatie te sluiten voor die armste klasse; doch aan den anderen kant moet men toegeven, dat deze overdrijving van het beginsel van de Rocbdalers een sterke coöperatieve geestdSrilt onderstelt, ik bedoel hiermede een krachtig geloof in de macht der coöperatie. In de landen waar dit geloof bdjua niet bestaat, zooals in Frankrijk, zou een coöperatieve vereeniging, die zou beproeven om boven den marktprijs te verkoopen, bijna geen enkel lid zien toetreden, welke dividenden zij later ook mocht geven. Veel talrijker zijn dan ook de vereenigingen, vooral in Frankrijk, die een gemengd stelsel in praktijk brengen, dat wil zeggen, die verkoopen, tegen iets lagere dan de marktprijzen, ten einde leden te trekken, maar die toch prijzen vragen, die hoog genoeg zijn om een zeker overschot te lwfeen, dat men kan bezigen voor een der doeleinden, die wij later zullen behandelen. Het voornaamste punt is, dat men tracht aan de coöperators te doen begrijpen, dat zij moeten kiezen en dat het onmogelijk is om tegelijk de voordeelen te genieten van de lage prijzen en van de hooge dividenden. 66 Indien men de weldaden van de coöperatie wil uitbreiden tot de armere klassen, moet men afstand doen van dè groote dividenden en tegen lage prijzen verkoopen, prijzen die echter zooveel speling laten tusschen in- en verkoop, dat er een klein dividend kan overschieten van b.v. 5 %. Men beklaagt zich in Engeland, dat de verbruikscoöperatie zich slechts richt tot den gezeten werkman en ontoegankelijk blijft voor de veel meer belanghebbende klasse en het coöperatieve vrouwengilde, waarover wij later een en ander zullen zeggen, tracht de coöperatieve beweging zich te doen richten op dé verheffing van de lagere klassen. Maar dit is niet gemakkelijk, want het is niet voldoende de prijzen laag te houden om de armere klanten te lokken, men moet er zich ook in schikken om waren te verkoopen van mindere kwaliteit, want alleen die kunnen de zeer arme. arbeiders, degenen die slechts nu en dan werk hebben (the easual and the unskilled) betalen, gegeven nu eenmaal hun gebrek aan voldoende middelen om iets betera te koopen. Dat is een groot bezwaar, want zooals bekend is, stellen de coöperatieve verbruiksvereenigingen er juist een eer in slechte de beste waren voorhanden te hebben. § 2. Verkoop a contant. De tweede regel die ten aanzien van den verkoop geldt in de coöperatieve beweging, is de verkoop a contant. Daarvoor pleiten evenzeer redenen van zuinigheid als van zedelijken aard. 07 Redenen van zuinigheid pleiten daarvoor, want elke zaak, die op crediet verkoopt, is verplicht hare prijzen hooger te 6tellen dan anders noodig zou zijn om het gevaar te ontloopen van te niet te gaan. Immers het is zeker, dat zij eenerzijds een deel van hetgeen haar toekomt, niet binnen zal krijgen en aan den anderen kant zal zij zich verplicht zien, omdat zij op crediet verkoopt, zelf op crediet te koopen van hare leveranciers en dus op minder voordeelige voorwaarden. Zij zal een grooter kapitaal noodig hebben dan anders het geval zou zijn, omdat zij het niet zoo dikwijls kan omzetten. Eene coöperatieve vereeniging nu mag zich niet brengen in zulk een toestand van minderwaardigheid. Redenen van zedelijken aard dringen zich evenzeer op, want het ie heel onzedelijk om aan de goede betalers, dat wil zeggen aan de nauwgezetste deelgenoot en, onder den vorm van hoogere prijzen, den last op te leggen van het onvermogen van hen, die hun schulden niet zullen betalen. Bovendien 6chijnt de gewoonte van op crediet te koopen voor het werkmansgezin, dat zich in deze verwikkeling van omstandigheden heeft laten mediesleepen, waaruit men niet meer kan loskomen , een ware slavernij te worden; het woord is niet overdreven, want wie schuld heeft bij zijn kruidenier of bij zijn bakker kan niet meer opkomen tegen den prijs, dien men vraagt, of het gewicht, of de kwaliteit, die geleverd wordt. Hij kan ook niet meer elders gaan: hij is verplicht alles aan te nemen op straffe van het bedrag van zyn rekening te zien opvra- 68 gen. En als dé arbeider ziet dat hij er nimmer meer in slagen zal om zich vrij te maken, vlucht hij ontmoedigd weg uit het stadsdeel waar hij' woont en verhuist tersluiks. Zelfs voor de verbruikers, die in goeden doen zijn en steeds eindigen met te betalen. i6 het koopen op crediet een verfoeilijke gewoonte, want niets wekt zoozeer op tot het döen van onnoodige uitgaven als de mogelijkheid om zonder geld te koopen. De kleinhandelaars weten dit zeer goed en daarom moedigen zij den verkoop op crediet aan. Hét is waar, dat zij dikwijls zelf het slachtoffer worden van de gewoonten, die zij hummen klanten hebben bijgebracht. Men heeft dikwijle gezien, dat modistes, naaisters, restauratiehouders verplicht waren hum zaken te sluiten, omdat zij er niet in slaagden om het bedrag hunner uitstaande rekeningen binnen te krijgen, zelfs niet van zeer rijke klanten. Het is dus niet alleen in haar eigen belang, maar ook en vooral in dat van de arbeidende klasse, dat de coöperatieve verbruiksvereeniging als regel moet aannemen het verkoopen a contant, want dit is een uitstekend middel van opvoeding om de werklieden en hunne vrouwen te bevrijden van een heel slechten vorm van afhankelijkheid. Dit was in de oogen van Gladstone, den beroemden staatsman, de grootste deugd van de coöperatieve vereeniging. Men moet evenwel toegeven, dat de regel niet altijd' wordt toegepast en dat een te groot aantal vereenigingen, zelfs in Engeland, nog op crediet verkoopt. Zelfs neemt 69 dit aantal toe; toch is het totaal van de bedragen, die men daardoor schuldig i6 gebleven, slechts 1.5 pCt. van de omzetten. Er is dus geen reden om bang te worden en het moet gezegd worden dat de verleiding groot is. Eenerzijds maakt het mensohelijk medegevoel het moeilijk aan een coöperatieve vereeniging om onbarmhartig brood te weigeren aan een der leden, die in moeilijkheden verkeert, terwijl men aan den anderen hoopt beter te kunnen strijden tegen de kleinhandelaars door hun klanten af te nemen door middel van het toekennen van dezelfde voordeelen als zij aanbieden met betere daarnaast. Maar het is een slechte politiek om te trachten zijn tegenstander te overwinnen door hem na te volgen in zijn slechte methoden; in elk geval is dit een taktiek, die uit een handelsoogpunt aanbeveling kan verdienen, maar het is geen goede coöperatieve wijze van handelen. Het ergste is echter, wanneer een coöperatieve vereeniging den verkoop op crediet gebruikt om de leden van een andere over te halen, die slechts a contant verkoopt. Ook dat gebeurt. Indien werkelijk de arbeidende bevolking van een plaats zoover is gekomen, dat zij zoozeer van de hand in den tand moet leven, dat zij niet eenig geld meer heeft om vooruit wat te kunnen koopen en steeds den dag der loonbetaling moet afwachten om haar voedingsmiddelen te kunnen betalen, is het beter om naast de verbruiksvereeniging een voorschotkas te vestigen — op de basis van philantropische voorzorg of op die van het wederkeerig belang, 70 welk laatste de voorkeur verdient «— ten einde aan de behoeftige arbeiders voorschotten te kunnen geven. Die voorschotten kunnen worden verleend op onderpand van het aandeelenboekje van het lid of door een borgstelling te vragen van eetuof twee van zijn kameraden, of eenvoudig op zijn woord, indien het lid dit vertrouwen waardig la Eenige verbruiksvereeniging-en hebben beproefd deze wegen te bewandelen. Wanneer de verbruiksvereeniging het waagt den gevaarlijken weg op te gaan van den verkoop op crediet, zal zij zich in elk geval ten minste behooren te binden aan zekere regelen. Zij zal öf wel het crediet moeten beperken tot een zekere som, die b.v. niet te boven gaat het bedrag der inleggelden van den betrokkene, welke inleggelden dan als waarborg voor de betaling zullen moeten strekken, öf zij zal slechts crediet moeten geven voor den verkoop van waren, die niet zoo spoedig verbruikt worden, zooals b.v. meubels. Daarvoor kan de verkoop op crediet of ten minste de betaling bij gedeelten met eenig recht toegelaten worden, omdat de uitgaaf in eens anders nog al groot kan zijn. In Frankrijk is er eengroot handelshuis, dat er in het bijzonder zijn werk van maakt om meubilair tegen betaling op termijnen te verkoopen en de resultaten daarvan zijn niet zoo slecht als men wel eens hoort zeggen. Wat betreft de leverantie van brood is het beter dat de vereeniging het voor niets geeft dan dat zij, het levert op crediet — op voorwaarde natuurlijk dat zij alleen zoo royaal is in bepaalde in de statnten om- 71 schreven gevallen als: werkloosheid, onvoorziene ongevallen en dergelijke. Zoo handelen de Belgische coöperatieve vereenigingen: zij1 g e v e n bepaalde hoeveelheden brood voor niets, maar die hoeveelheden worden vastgesteld overeenkomstig de waarde van de vroeger door het betrokken lid gedane aankoopen. Men merke wel op, dat in België de coöperatieve vereeniging niet alleen geen crediet geeft aan hare leden, maar dat dezen integendeel haar crediet geven door vooruit de bons te koopen, die zullen dienen om het brood te leveren voor de volgende week of de komende veertien dagen. Dit is een uitstekend middel om de werklieden te dwingen om zelf voorzorgen te nemen. § 3. Verkoop aan het publiek. De derde vraag, die zich opdringt ten aanzien van den verkoop is deze of de coöperatieve verbruiksvereeniging alleen moet verkoopen aan hare leden of aan den gaanden en komenden man, dus ook aan het publiek. Het is zeker, dat de verkoop aan het publiek de.coöperatie laat treden buiten haar eigenlijk* terrein en, men mag zelfs zeggen buiten hare ware grenzen, want wanneer dé vereeniging verkoopt aan het publiek, kan men niet meer zeggen, dat zij ten doel heeft te voorzien in de behoeften harer leden. De Duitsche wetgever, die blijkbaar van oordeel is, dat de verkoop aan het publiek onvereenigbaar is met het gronddenkbeeld van de coöperatie, verbiedt dan 72 ook onder bedreiging' met strenge straffen dien verkoop (wetten van 1 Mei 1889 en 12 Augustus 1896). De wet moet zelfs aangeplakt zijn in de winkels van de vereeniging De Pioniers van Rochdale echter verkochten aan het publiek, maar omdat zij niet wilden dat men hun zou kunnen verwijten precies te doen wat zij aan de gewone handelaars verweten, n.1. het publiek uit te buiten door winsten daarvan te trekken, hadden tot regel aangenomen om aan de koopers, die niet tot de leden der vereeniging behoorden, de helft toe te kennen van het dividend dat aan de leden werd' uitgekeerd, en dé andere helft goed te schrijven aan het reservefonds. Misschien zal men vragen: waarom werd niet aan het publiek het geheele bedrag van de winst uitgekeerd, dat op de aankoopen der niet-leden werd verdiend, dan zou elke uitbuiting vermeden zijn? Dit is waar, maar dan zou het publiek ook dezelfde lusten genieten als de leden zonder de lasten te dragen, die aan dezen zijn opgelegd (het storten van inleggelden, verantwoordelijkheid voor eventueele verliezen, enz.) en zoo zou het doel van de coöperatie om zooveel mogelijk leden der maatschappij tot zich te trekken, op eigenlijk belachelijke wijze zijn tegengewerkt. De vernuftig verzonnen regeling van de Pioniers om aan het publiek te verkoopen met aandeel voor de niet-leden in de winst, is door het meerendeel der Engelsche coöperatieve verbruiksvereenigingen evenzeer toegepast. Op het vasteland is men dienaangaande meer verdeeld van 73 meeninfr. De verkoop aan het publiek wordt in het algemeen in toepassing gebracht in Rusland, Spanje, Zwitserland, België, Holland, Italië en ook in Frankrijk sedert de coöperatieve verbruiksvereenigingen ten aanzien van de betaling van de patentbelasting gelijk zijn gesteld met de kooplieden. - Men geeft dus in het algemeen de voorkeur aan het stelsel van dien verkoop ook aan het publiek; in de eerste plaats omdat men meent, dat die verkoop het meest afdoende propaganda-middel is voor de coöperatie en in de tweede plaats omdat in dezelfde mate als zij den omzet van de verbruiksvereeniging doet 'toenemen, zij deze in de gelegenheid stelt om hare algemeene onkosten minder te doen drukken en hare voorraden spoediger te vernieuwen, terwijl ten slotte ook hare strijdmiddelen daardoor worden versterkt en vermeerderd. Indien de coöperatieve beweging de eerzucht heeft om den gewonen handel te willen vervangen, dan moet zij den strijd wel aanbinden door zich te wagen öp het terrein van hare tegenstanders. * Toch ontbreekt het aan de coöperators, die gekant zijn tegen het stelsel van den verkoop aan het publiek, niet aan uitnemende argumenten. In' de eerste plaats wenschen zij niet te worden verward met de kleinhandelaars. Daarom willen zij er wel oppassen om niet na te volgen, wat diezen doen, en zij meenen dat de gewoonte van te verkoopen aan het publiek geen ander resultaat zou kunnen hebben dan bij de coöperators den handels- 74 geest te ontwikkelen en de winzucht, waar zij reeds al te zeer toe neigen. Vele coöperators vreezen zelfs dat de verkoop aan het publiek geheel den coöperatieven geest zal dood en door alle leden van de coöperatieve vereenigingen eenvoudig tot kooplieden te maken. Deze bezorgdheid zou zeker gerechtvaardigd zijn, indien de coöperators zich er aan gewenden om onder elkander de winsten te verdoelen, voortkomende uit dien verkoop aan het publiek; maar dit zal minder het geval zijn, wanneer zij trouw blijven aan den regel van Rochdale, dat wil zeggen, wanneer zij aan de koopers, die geen lid zijn, een deel van de winst geven, die op hunne aankoopen zijn behaald, en de rest storten in de reserve- en ontwikkelingsfondsen. Toch moet men niet vergeten, dat het reservefonds ook aan de leden toebehoort, en hun ten goede moet komen in het gevaLvan ontbinding der vereeniging, zoodat alles wat in het reservefonds wordt gestort, toch 'zijdelings weer aan de leden ten goede komt. Ja zelf s al datgene watmen stort in de fondsen, die het uitvloeisel zijn van het gemeenschapsgevoel: ondersteuningskassen, ontwikkeling»- en ontspanningsfondsen, komt ten slotte alles ten goede aan de leden. Om eiken schijn van uitbuiting van het publiek door de coöperatieve vereeniging ter zijde te stellen, zou men de winsten, gemaakt op den verkoop van goederen aan niet-leden (of ten minste het gedeelte daarvan dat hun niet is terugbetaald), moeten uitkeeren aan eenig werk van algemeen nut, dat geheel buiten de 75 vereeniging staat.-Maar daartoe zou men zich eenigszins met elkander moeten verstaan, want als elke coöperatieve vereeniging hare aldus gemaakte winst ging uitkeeren aan een ander werk van openbaar nut, zou deze verbrokkeling geen groote resultaten kunnen opleveren. Alles samengenomen, schijnt het ons toe, dat men den verkoop aan het publiek slechts moet toelaten als middel van aanwerving van nieuwe leden, als een middel om de verbruiksvereeniging aan het publiek te leeren kennen en niet als een voortdurend wijze van zaken doen. Elke kooper moet zijn, zoo al niet een lid dan toch een adspirant voor het lidmaatschap. Overal waar dit beginsel wordt begrepen en toegepast, heeft de verkoop aan het publiek niet veel te beduiden; zij bedraagt in Engeland in den regel slechts 4 a 5, m Frankrijk niet meer dan 7 of 8 pCt. van den totalen omzet. Inderdaad duurt het dan ook niet lang of de koopers worden van buitenstaanders lid van de vereeniging. Men dwingt ze er zelfs toe en dan,, in plaats van dadelijk aan den vreemden kooper een verminderd gedeelte van de winst uit te keeren, waarmede hij misschien tevreden zou zijn, houdt men zijn deel van de winst in en schrijft het hem te goed, zoodat hij als het ware automatisch lid van de vereeniging wordt. Ongelukkig zijn er echter ook coöperatieve verbruiksvereenigingen die, wel verre van te trachten den buiten de vereeniging etaanden klant te maken tot hun niedelid, niets liever zien dan dat hij er 76 buiten blijft, opdat hij niet zal mededeelen in de winst en er dus voor hen zelf meer overblijft. Zoo 6taat het ten aanzien var een zeker aantal vereenigingen in Frankrijk en nog meer in Spanje. Te Bordeaux berekenen de coöperatieve vereenigingen dat bijna een derde van hunne verkoopen komt van het publiek. In Spanje, te Barcelona, zijn er coöperatieve vereenigingen, waar men ziet dat de leden, die tot de klasse der werklieden behooren, jaarlijks 150 a 180 gulden dividend genieten uit de winsten gemaakt op den verkoop aan hunne kameraden niet-leden, die zij als klanten naar de coöperatieve winkels weten te trekken. Dit is eenigszins hetzelfde stelsel, dat gevolgd wordt door de werklieden, die een kamer of een bed verhuren aan kaneradlen, die armer zrijn dan zij* waardoor zij zich een voordeeltje verschaffen te hunnen koste. Het kan ook gebeuren dat de overgang van den klant tot het lidmaatschapverhinderd' wordt, niet door de winzucht van de vereeniging, maar door de onverschiliigheid van den kooper. Ten einde rekening te kunnen houden met die lastige onaamdbenlijkheid: van het publiek, heeft een groot aantal vereenigingen in Frankrijk een soort tusschenweg geschapen tueschen vreemde klanten en leden, n.1. de deelnemers. Men telt ze in alle statistieken als leden mede, en toch zijn ze het naar de wet niet, omdat zij- noch het register hebben geteekend, noch inleg^elden hebben gestort. Men eischt slechts van hen een zeer kleine entree, gewoonlijk van ƒ. 1.—; zij hebben geen zeggenschap in het beheer 77 van de vereenigingen worden niet toegelaten tot de algemeene vergadering, maar zij Krijgen toch in den regel hetzelfde dividend als de leden. Dat is een manier om aan den winkel, zoo niet aan de vereeniging, de werklieden te binden, die niet genoeg voor de coöperatie gevoelen om het inleggeld te storten of er de middelen niet toe bezitten. 78 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 HOOFDSTUK VI. De verdeeling van de winst. Daar. zooals in het vorig hoofdstuk is uiteengezet, de coöperatieve verbruiksvereeniging, die tegen de plaatselijke prijzen verkoopt, winst moet maken bij goed beheer, dienen wij na te gaan wat het beste gebruik zal zijn dat van die winst kan worden gemaakt. Dit is een der gewichtigste vraagstukken bij de toepassing der coöperatie Wij hebben reeds doen uitkomen welk een genie het verraadt, dat de Pioniers van Rochdale juist de wijze van1 aanwending van de behaalde winst hebben gevonden, die het de verbruikscoöperatie heeft doen slagen, n.1. dè verdeeling van de winst tusschen alle deelgenooten naar evenredigheid van de waarde hunner inkoopen. Men moet inderdaad erkennen dat de toepassing van dezen regel de ontwikkeling van dé coöperatieve verbruiksvereenigingen heeft verzekerd door aan elk lid een belooning toe te kennen, evenredig aan zijn ijver en trouw om zich te doen bedienen uit zijn eigen zaak. Die regel berust trouwens op een economische wet, waar- 79 van wij de werking steeds hebben kunnen nagaan, n.1. d'at de sterkste factor van het welslagen eener handelsonderneming minder het kapitaal is dan de clientèle. Hjet is dus niet meer dan billijk, dat dé voordeelen worden toegekend aan hen, die door hun daden vooral den bloei der vereeniging verzekeren. Maar men moet toch ook toegeven, dat door de toepassing van dezen regel dte coöperators van Rochdale, al waren zij dan ook leerlingen van Owen, toonden individualisten te zijn, waar zij het persoonlijk belang inriepen als de groote drijfkracht ook voor hunne beweging. Maar deze- re°el bracht niettemin een geheel nieuw beginsel in onze economische organisatie, iets werkelijk revolutionnairs, want het is toch geen kleini ^heid', noch als feit, noch als beginsel, om te verklaren dat het kapitaal nooit recht heeft op de winst, vooral omdat het hier werkelijk zeer groote bedragen gold 'en later nog meer zal gelden. Het is niets meer of niets minder dan zijn vervallenverklaring of ten minste zijn ondergeschiktverklaring als factor van productie, want wanneer men vaststelt, dat alle winsten, die het kapitaal Vroeger ontving als zijn wettig-aandeel, zullen worden terugsegeven aan degenen van wie zij geheven waren, en dat het aandeelen-kapitaal evenzeer als het obligatiën-kapitaal zal wordlen beperkt tot het heffen van een vaste vergoeding, bepaald op het minste bedrag, waarvoor men zijn diensten zal kunnen huren, dan verklaart men, dat het kapitaal voortaan precies zoo behandeld 80 zal worden als hot zelf vroeger den loondaenaar behandelde. Maar er is meer. Het is niet alleen een ontzetting uit het •bezit van de eenen ten bate van de anderen, een overbrenging van de winsten van den kapitalist op den verbruiker, het is ook het doen verdwijnen van dé winst zelf, want wanneer men zegt, dat dé winst zal worden «teruggegeven aan hen van wie ze genomen was, beteekent dit hetzelfde als haar afschaf fén./Deee gevolgtrekking wordt helder uitgedrukt door de Fransche benaming om déze zoogenaamde winsten aan te duiden. Men noemt ze nimmer aldus, maar steeds: tegoed, teruggaaf of, noer beter, te veel ontvangen gelden. In Engeland zeide men veelal: divi (dividenden), maar tegenwoordig zegt men daar: surplus, overschot, 1 Dit is een manier om tot het lid-verbruiker te zeggen: wij hebben u wat te veel laten betalen, dat wil zeggen iets meer dan den juisten prijs, en dat wel om verschillende redenen — hetzij om u het sparen gemakkelijk te maken, hetzij om u aan het einde van het dienstjaar een aangename verrassing te bezorgen — maar wat wij te veel van u hebben genomen, dat geven wij u nu terug: hier is het. Nu ie de uitschakeling van dé winst, dé verwezenlijking van een maatschappelijkén toestand, waarin elk voortbrengsel verkocht zou worden tegen den kostprijs, dat is tegen een waarde die precies vertegenwoordigt de som der rijkdommen en van dén handenarbeid, die noodig zijn geweest 81 voor die voortbrenging: dit zou dus niets minder zijn geweest dan de verwezenlijking van den droom van alle socialisten, te beginnen met hem, die de aanstichter was van de coöperatie, met Bobert Owen. En het zou evenzeer zijn, dit mag men zeggen zonder daarom iets onmogelijks te beweren, de verwezenlijking van het ideaal van alle staathuishoudkundigen van de vrijzinnige richting, want drijven dezen niet naar een toestand van volmaakte concurrentie, wat geen ander gevolg zou kunnen hebben dan het percentage van de winst terug te brengen tot nul? Inderdaad, alle concurrentie heeft de strekking om den verkoopsprijs te doen naderen tot den kostprijs en dus de winsten te verminderen. De voortbrengers weten daar iets van. Deze wet kan haar volkomen werking in den tegenwoordigen ecomomischen toestand niet hebben, omdat allerlei' hinderpalen, in den vorm van feitelijke of wettelijke monopolies, daaraan in den weg staan, maar indien ondier een hypothetisch stelsel van volstrekte vrije mededinging, al die hinderpalen waren opgeheven, dan zou de overeenstemming tusschen verkoopsprijs en kostprijs bijna bereikt worden, zoodat — hoe hersenschimmig een diergelijke verzekering ook moge klinken — men mag zeggen dat de algemeene toepassing van die coöperatieve gedachte precies het doel zou doen bereiken, dat de vrije mededinging tot nu toe te vergeefs in het oog had gevat. Om het deel te berekenen, dat aan elk lid van een coöperatieve vereeniging uit de winst toekomt, moet men eerst precies 82 het bedrag kennen van,'ïijn aankoopen. Daarom opent men dus een afzonderlijke rekening voor elk lid of men echriift zijn aankoopen in een boekje dat hij eiken keer moet meebrengen en dat hij ook moet laten zien op het oogenblik van de afsluiting der boeken, of wel men stelt aan eiken kooper een bedrag aan coupons ter hand overeenkomende met het totaal van zijn aankoopen of een bon, waarop een telmachine het bedrag heeft gedrukt. Wij kunnen hier de technische waarde van die verschillende methoden niet bespreken. Wanneer aldus het bedrag van de aankoopen bekend is, blijft nog het bedrag te berekenen van hetgeen het lid zal terugkrijgen. In het algemeen neemt men de verhouding tus„scben den bruto-omzet en de netto-behaalde winst en past dit percentage toe op het bedrag van de aankoopen van ieder lid'. Indien de vereeniging voor 500.000 gulden heeft verkocht en de netto-winst bedraagt 75.000 gulden, dat is 15 pet, dan zal het lid dat voor 500 gld heeft gekocht recht hebben op 75 gld. teruggaaf. Maar daar de winsten zeer sterk wisselen naar de verkochte artikelen, en voor sommige waren gelijk nul zijn (zooals voor de suiker), voor andere (als voor de producten der 6lagerij) dikwijls in verlies zijn veranderd en voor andere daarentegen weer zeer hoog zijn (zooals voor ingelegde groenten en vruchten), vloeit daaruit voort, dat het lid dat slechts goederen heeft gekocht waarop geen winst is gemaakt, zeer bevoordeeld zou worden door deze verdeeling van het overschot. Om aan deze ver- 83 keerdhedd tegemoet te 'komen hebben sommige vereenigingen als regel aangenomen om den prijs van elk artikel vast te stellen op 20 pet. boven dien kostprijs, om zoo op alle artikelen dezelfde winst te behalen. Maar dan zijn de prijzen, die aldus werktuigelijk zijn vastgesteld voor het eene artikel zeer veel benedien en voor het andere zeer veel boven den plaatselijken prijs en voor weinig nauwgezette leden vloeit daaruit de verleiding voort om in hun eigen vereeniging slechts de artikelen te koopen die daar beneden den plaatselijken prijs worden verkocht en haar te laten zitten met die artikelen, die hooger geprijsd zijn, omdat zij deze ergens anders bij een kleinhandelaar gaan betrekken. Maar daarenboven is het zoo noodzakelijk om te trachten de ongelijke verdeeling van de voordeelen, die de leden moeten kunnen ondergaan, bij de uitkeering van de winsten zoo nauwkeurig te verbeteren? Wij gelöoven het niet: die schijnbare onrechtvaardigheid is juist een treffende toepassing van de wet dier solidariteit, die deze coöperatieve vereenigingen moet beheerschen. In den regel toch zijn de winsten het hoogst op de weelde-artikelen en het laagst op de eerste levensbenoodigd heden. Zoo worden dan de arme leden te gemoet gekomen uit de aankoopen der rijkere, en dat is heel goed. In welken vorm wordt die winst aan de leden uitgekeerd? Meestal in geld, naar den regel van Eochdale, die bijna overal wordt gevolgd. De Belgische coöperatieve vereenigingen 84 hebben echter een ander stelsel in toepassing gebracht, n.1. die teruggaaf te verdeelen in den vorm van bon6, die in waren inwisselbaar zijn in de verschillende winkels van de vereeniging. Het voordeel aan dit stelsel verbonden is, dat het lid niet elders, wellicht bij de concurrenten dier coöperatie of bij den verkooper van. sterken drank, het geld kan gaan verkwisten dat de vereeniging hem heeft uitgekeerd, en daardoor neemt daarenboven de omzet der vereeniging natuurlijk ook jaarlijks toe met het bedrag der uitgekeerde bedragen. Desniettegenstaande schijnt dit stelsel niet aan te bevelen — noch uit een zuinigheidsoogpunt, want het houdt dwang in om goederen te koopen, daar het lid zijn tegoed niet kan gebruiken op een andere wijze dan door zijn uitgaven te vermeerderen, noch uit een zedelykheidisoogpunt, want dit stelsel doet ten voordeele dier coöperatieve vereenigingen manieren van zaken doen herleven, die men in de patronale inrichtingen zoozeer afkeurde en evenzeer bij de kleinhandelaren, die aan hunne klanten rabatzegels uitgaven, die alleen inwisselbaar waren tegen levensbenoodigd heden in hun winkels. . Het dwingt den werkman om zijn geheele loon te verteren in den gemeenschappelijken winkel en laat hem zelfs niet de voldoening van vrij te kunnen beschikken over een enkel stukje zilvergeld. Het geld nu beteekent: vrijheid om het uit te geven. Zonder twijfel kan men van die vrijheid misbruik maken, maar ook deze vrijheid kan men slechts goed leeren gebruiken door haar uit te 85 oefenen en niét door de menschen te stellen onder een soort van voogdij. Het halfjaarlijksch dividend beteekent voor het arbeidersgezin een toeslag op bet inkomen, die zeer gewaardeerd wordt door de huisvrouw en die inderdaad dit waard is. Ik weet wel, dat zij die altijd afgeven op de coöperatie en den draak steken met hare eerzuchtige bedoelingen, zeggen: Wat is dat nu heelemaal? Reken eens uit wat, zelfs in een omgeving, waar de coöperatie bet meeste succes beeft gehad, in Engeland de 165 millioen dividend (na aftrek van dén interest zooals bet behoort), verdeeld! over de 3 millioen coöperators, beteekent: 55 gulden per gezin! Dit zal toch zeker dén toestand van de arbeidende klasse niet zooveel veranderen: een verhooging van het loon, veroverd" door dé goede vakvereenigingsorganisatie of door het sluiten van collectieve arbeidscontracten zou minstens, evenveel kunnen helpen. Men vergete echter niet dat dit bedrag van 55 gulden slechts een gemiddelde vertegenwoordigt, dat wil zeggen, dat het geheel fictief is. Hét is niet te verwonderen, dat het gemiddelde bescheiden is als men bedenkt: in de eerste plaats dat onder de coöperatieve verbruiksvereenigingen er verscheidene zijn, die zich volstrekt niet ten doel stellen om het inkomen van hare leden te vermeerderen, maar alleen het oogmerk hebben om de waren goedkoop verkrijgbaar te stellen of een ander doel te bereiken, dat wij later zullen ontmoeten; in de tweede plaats dat onder de 3 millioen coöperators er verscheidene zijn, 86 die het slechts zoo heeten en die, daar zij nooit in dien coöperatieven winkel komen, ook geen dividend ontvangen. Het ligt in dien aard van de vrije maatschappelijke instellingen, en het is haar eer, dat zij slechts nuttig kunnen zijn aan hen, die er zich van willen bedienen en dat weten te doen. Men kan derhalve niet van haar vragen om belangrijke diensten aan hen te bewijzen, die er geen belangstelling voor toornen. Indien wij dan ook, in plaats van het algemeen gemiddelde te berekenen,, eens nagaan wat deze toeslag op het inkomen, waarover wij thans spreken, kan zijn bij zekere coöperatieve vereenigingen en voor zekere leden, dan zullen wij uitkomsten zien, die verre van onbeteekenend zijn. Wij kunnen b.v. vaststellen^ dat volgens een onderzoek eenige jaren geleden in Engeland ingesteld een lid van de coöperatieve verbruiksvereeniging van Perth 3300 gulden had ontvangen in 26 jaren, een ander 2600 gulden in denzelfden tijd dat is dus resp. 127 en 100 gulden per jaar. In de vereeniging van Manchester en Salford had een lid zelfs in 18 jaren ontvangen 4500 gulden, wat betkekent 250 gulden per jaar. Waarschijnlijk was dit een beambte van zekeren rang en niet een werkman, maar dat doet er niet toe. Het cijfer voor Frankrijk is niet bekend; de Fransche coöperatieve vereenigingen geven geen openbaarheid aan hare uitkeeringen. Om redenen, die wij zullen medtedeelen, zijn de dividendten in Frankrijk veel lager; het gebeurt bijna nooit, dat 87 iemand- 50 grilden ontvangt; over het algemeen bedragen ze niet meer dan 15 of 20 gulden, dikwijls minder. Toch bewijst de coöperatie ook daar nog diensten in de kleine gezinnen, zooals men kan bemerken aan de teleurstelling en de ontevredenheid van de leden als er eens een jaar geen dividend wordt uitgekeerd. De belangrijkheid van den bijslag op het loon die aan de leden wordt uitgekeerd, hangt af van verschillende vrij ingewikkelde omstandigheden. In de eerste plaats spreekt het van zelf, dat de coöperatieve vereeniging behoorlijk beheerd' moet worden. Het is duidelijk dat als zij slecht wordt bestuurd, zij het 'lot zal ondergaan van alle industrieele ondernemingen, die in een dergelijk geval verkeeren;.zij. zal geen winst maken en bij gevolg niets hebben om uit te keeren. Wanneer een coöperatieve vereeniging geen of slechts zeer magere dividenden uitkeert, kan zij dat doen uit beginsel, zooals wy' weldra zullen zien, maar ook ten gevolge van de onbekwaamheid van de beheerders, en dat komt het meeste voor: slechte controle, onnauwkeurige administratie, onbekwaamheid bij het doen van inkoopen, waarvan de slechte gevolgen nog verergerd worden door de afwezigheid van een grootinkoopsvereeniging, oneerlijkheid der beambten, te hoog opvoeren van die algemeene onkosten, enz* In de tweede plaats kan de oorzaak liggen in den weinigen ijver van de ledten om alleen in den coöperatieven winkel te gaan koopen. 88 Vele leden en vooral hunne vrouwen, die daadwerkelijk alleen beslissen waar gekocht zal worden, zijn daarin al zeer weinig nauwgezet. Zelfs in de vereenigingen, waar het coöperatieve vuur 't sterkst blaakt, is er een groot aantal ledten, dat slechte zelden in den eigen winkel koopt, hetzij omdat deze te ver af ligt of uit onverschilligheid, of eenvoudig, dit is het meest voorkomende motief, omdat hun vrouwen er de voorkeur aan geven om hun inkoopen te doen bij den kruidenier van den hoek der straat. Er zijn vereenigingen, die trachten de nauwgezetheid der leden te bevorderen door de leden uit te sluiten, die in het jaarof in het halfjaar niet voor een zeker vastgesteld bedrag hebben gekocht in den eigen winkel, maar deze maatregel wordt zelden werkelijk toegepast, ook al is hij in de statuten vastgelegd, want hij zou ten gevolge hebben dat automatisch elk jaar te veel leden zouden worden afgevoerd. De nauwgezette medewerking der ledten moet een gevolg zijn van de coöperatieve opvoeding en niet van dwang. In de derde plaats is een zaak van- gewicht, dat de coöperatieve winkel alles moet kunnen leveren, wat die leden noodig hebben. Als de coöperatie niets levert dan brood of koloniale waren, spreekt het vanzelf, dat het lid, al is hij nog zulk een overtuigd coöperator en al wil hij nog zoo gaarne het maximum van zijn benoodigdheden bij zijn eigen zaak koopen, toch het bedrag van zijn verbruik, en dientengevolge ook dat 89 van zijn dividend slechts zeer beperkt zal zien, Indien daarentegen de coöperatieve winkel alle mogelijke artikelen verkoopt, spreekt bet evenzeer vanzelf, dat het lid, dat heelemaal geen lust gevoelt om elders te gaan koopen, er bijna al zijn inkomsten zal verteren en dus op al de ondlerdeelen van zijn budget de winst zal kunnen boeken als een bijslag op zijn loon» Gedeeltelijk hierdoor moet Engeland het gemiddelde van het bedirag der inkoopen per lid zoo zeer hebben zien stijgen boven dat in andere landen, terwijl wij weten dat in Frankrijk bijna de helft der coöperatieve vereenigingen slechte brood verkoopt ■ en de andere helft niets dan kruidenierswaren. In de vierde plaats moet gelet worden op het gemis aan concurrentie. Indien er ergens geen andere winkel is dan die der coöperatieve vereeniging — zooals het geval is waar de coöperatie een instelling van een groote fabriek of van een mijn is — dlan ligt het voor die hand dat dte arbeider er alles zal koopen wat hij noodig heeft. Daardoor is bij de Coöperatieve vereeniging van Anzin het gemiddelde bedrag der inkaopen per lid meer dan het dubbele van het gemiddelde over geheel Frankrijk, n.1. ongeveer 400 gulden, wat beteeken t dat het gemiddelde dividend ongeveer 75 gulden bedraagt, wat overeenkomt met een maand loon. In de vijfde plaats heeft ook de vastgestelde verkoopsprijs grooten invloed', want het is nog al duidelijk, dat wanneer alle andere omstandigheden gelijk zyn, de grootte van het dividend afhankelijk t«l 90 wezen van den verkoopsprijs. De vraag van de vaststelling der prijzen heeft dan ook alle coöperatieve congressen nog al eens bezig gehouden. De laagste prijs, dat is dde welke het naast bij den kostprijs komt, wordt toegepast aan de beidé uiteinden van dé ladder, in de eerste plaats door de vereenigingen, die hare leden vinden in de armste wijken, waar men, alvorens te denken aan besparing en dividend, in de eerste plaats moet denken aan eten, maar ook door dé vereenigingen van ambtenaren en beambten, die wel moeite hebben om hun budget te doen sluiten, maar toch niet zitten te wachten op een kleine uitkeering. De booge prijzen, dat wil zeggen: prijzen booger dan in den plaatserijken handel, zijn zeer in eeré in de kringen, waarin dé coöperatieve gedachte goed begrepen wordt en de coöperatieve plant wortel heeft geschoten, die kunnen evenzeer bestaan uit sociaal-democraten als personen behoorende tot de burgerij. Het verschil tusschen de eenen en de anderen ligt al-r leen in het doel, waarvoor men de uitkeering, die men van het vorderen van hoogere prijzen mag verwachten, wil gebruiken. Voor de burgerlijke vereenigingen zal het doel zijn om aan dé leden het hoogst bereikbare dividend uit te keeren. Men zal er zich een eer van maken om 20 pCt. of, zooals sommige Sehotsche vereenigingen, 25 pCt. dividend uit te keeren; voor de sociaal-democratische vereenigingen, zooals de Belgische coöperaties, zal het doel zijn 91 om rijkelijk de werken van maatschappelijken solidariteit te steunen en zelfs een uitkeering te geven voor den politieken strijd van de partij, zonder daarom laag neer te zien, zooals men zou kunnen onderstellen, op de uitkeering van de leden individueel. Er is echter tegenwoordig een zucht om het vragen van hooge prijzen tegen te gaan en zich tevreden te stellen met een matig dividend. De verkoop tegen hooge prijzen maakt die coöperatieve vereeniging ontoegankelijk voor de armste klassen. Hij heeft ook dikwijls ten gevolge dat tussohen.de coöperators van dezelfde stad' een betreurenswaardige prijsopdrijving wordt opgewekt, omdat elke vereeniging tracht de leden tot zich te trekken door het lokaas van het geven van een grooter dividend dan de andere. Bovendien bederft dit stelsel den coöperatieven' geest door de zucht naar groot gewin op te wekken en gaat alzoo in tegen het einddoel van alle coöperatieve opvoeding. Het vraagstuk wat men Wel verstaan moet onder een „goed dividend" en naar wélken maatstaf men dit moet afmeten, is vooral dikwijls in Engeland het onderwerp geweest van opzettelijke besprekingen. Het antwoord' schijnt ons te zijn dat een goed dividend datgene is, dat alleen wordt verkregen door een goed beheer en dat een dividend, hoe hoog het ook moge zijn, altijd slecht is, indien het slechts ie verkregen door een van dé volgende hulpmiddelen: opjaging van de prijzen boven die van de goedé winkels ter plaatse; — 92 laag- houden van de loonen benedien de doorgevoerde eischen van de vakvereenigingen; — onthouding van elke bijdrage aan werken van algemeen nut; — overdreven beperking van het gedeelte der winst dat moet worden goedgeschreven aan de reserve- en aflossingefondsen. Wat zal nu het lid doen met den toeslag op zijn inkomen? Het is mogelijk, dat hij hem verteert en er dus geen ander Voordeel van heeft dan dat hij als het ware voor niemendal wat meer kan gebruiken. Men zou coöperatieve vereenigingen te Parijs kunnen aanwijzen, waar het, dividend, zoodra het is uitbetaald, gebruikt wordt om er een feestje van aan te leggen, maar indien het bedrag wat gaat beteekeneii en eenige bankbiljetten of goudstukken noodig zijn om de som te kunnen betalen, en daarbij de coöperatieve geest der leden voldoende ontwikkeld is, lijkt het waarschijnlijk, dat deze som niet naar de kroeg zal worden gebracht, maar gebruikt zal worden voor het doen van de eene of andere buitengewone uitgaaf, zooals de aankoop van een noodig meubelstuk (dit komt het meest voor bij de Engelschen, die er van houden Jiun home goed aan te kleeden), het teruggeven van de eene of andere oude schuld, het afdoen van de doktersrekening, het betalen van noodzakelijke uitgaven voor het huwelijk van de kinderen. In elk huishouden, zelfs in dat met de meest bescheiden inkomsten, komen „buitengewone uitgaven" voor, zooals ook in de huishoudingen van staat, provincie en gemeente, en men zou dus, om daar- 93 tegen altijd- opgewassen te zijn, ■naast zijn gewone inkomsten, een begroeting van buitengewone inkomsten moeten kunnen hebben. Daar nn diergelijke hulpbudgetten bij den werkman veelal niet voorkomen, raakt hij nog al eens in schulden, en die coöperatie kan hem nu helpen , door de uitkeering van het dtrvidend aan zulk een hulp-budget. Heeft bij het geluk geen buitengewone uitgaven te behoeven te doen, dan kan hij den aldus op zijn loon verkregen bijslag gebruiken voor besparing. Daarvoor zal hij ook zijn vereeniging ingericht vindenen ziehier nn weer juist een zeer belangrijk doel van de coöperatieve beweging, voor het najagen waarvan de staathuishoudkundigen haar bij voorkeur prijzen, terwijl zij zelfs gedurende langen tijd in Frankrijk zoowel alfe in Engeland aanbevolen hebben om naar de verwezenlijking van geen ander doel te streven. Men merke hierbij wel op, dat deze wijze van besparen dit verwonder^jke heeft, dat zij geen enkele ontbering vraagt van den spaarder. Dit is de eenige toepassing der spaarzaamheid waarvan men zoo iets kan zeggen. De spaarzaamheid wordt door de staathuishoudkundigen steeds vereenzelvigd met onthouding en het schijnt dan ook tegenstrijdig met het begrip van besparing, dat men zou kunnen sparen zonder zich zelf iets te onthouden. D|t is echter de ouadratuur van den cirkel, dien de coöperatie op de meest sierlijke wijze heeft opgelost door de solutie, die men eehertsender wijze heeft genoemd: „de besparing door vertering!''. 94 Men merke hierbij wel op, dat deze besparing niet alleen gemakkelijk is, maar dat zij bovendien verplichtend wordt en vanzelf plaats heeft, wanneer het dividend in plaats van in klinkende munt aan de leden te worden uitbetaald, wordt ingehouden en op hun rekening tegoed geschreven, totdat een zekere som ie bereikt. Deze regel nu wordt in bijna alle coöperatieve vereenigingen toegepast tegenover die leden, welke bjj hunne toetreding slechts een tiende der inleggelden hebben gestort of slechts hun entree hebben betaald Hun dividend wordt ingehouden, totdat zij hun inleggelden op die manier hebben volgestort. Wanneer nu eenmaal het lid zoo gewoon is geworden, dat zijn dividend wordt ingehouden en voor hem beheerd, dan zal hij te gemakkelijker de gewoonte aannemen van het vrijwillig bij die vereeniging te laten, ook nadat hij zijn inleggelden heeft volgestort en dus de inhouding niet meer verplichtend is. Zoo begint, dan de coöperatieve vereeniging te werken als een spaarbank. Een van de manieren van besparing, die het meest gewaardeerd wordt door de coöperaties, is de verkrijging in eigendom van een huis door de betaling van de jaarlijksebe dividenden. Wij komen daarop nader terug. Er is nog een andere wijze van toepassing der spaarzaamheid!, die bij zonder is aangewezen voor de arbeiders: dat is de verzekering tegen de geldelijke srevolspen van ziekte, ouderdom en werkloosheid! — 95 ik spreek hier niet van de ongevallenverzekering, omdat in de meeste landen de werkgever daarvoor heeft te zorgen. De werkman, die zich tegen de boven aangeduide gevaren gewaarborgd! wil zien, moet toetreden tot een vereeniging van ondterlingen steun of tot een vakvereeniging, öf tot beide en bij ieder harer een bijdrage storten, die een vrij' zwaren druk beteekent op het arbeidersbudget. Welnu, de dividenden, die uitbetaald worden door de coöperatieve verbruiksvereeniging, kunnen ook alweer strekken om dien druk te verlichten, want terwijl het lidmaatschap van elke andere vereeniging geld kost, brengt dat van de coöperatie integendeel geld in. - Men heeft berekend dat de premiëni, welke betaald moeten worden om zich te verzekeren tegen de vijf verschillende risico's, die het werkmansgezin bedreigen: ziekte, invaliditeit, ouderdom, werkloosheid en vroegtijdig overlijden van den kostwinner niet het bedrag overtreffen van ƒ 25.—, en deze som kan gemakkelijk jaarlijks gewonnen worden door de toetreding tot een verbruiksvereeniging, indien de werkman maar zorgt er alles te koooen, want zij vertegenwoordigt slechts een dividend van 5 pCt. bij een totaal bedrag voor inkoopen van ƒ 500.—. Maar dan moet de coöperatie ook alle levensbenoodigdheden leveren, zoodat het werkmansgezin er alles kan koopen, wat het behoeft. Fransche schrijvers geven den dringenden raad om voortdurend op te wekken tot zulk een gebruik van het dividend, waarbij zij de heilzame werking' van de wederkeerige hulp roemen. Wij hebben er geen bezwaar tegen, ondier voorwaarde echter dat men aan den coöperator zelf de zorg overlate om de bestemming van het dividend voor dit doel te bepalen. Indien echter die coöperatieve vereeniging, uit gebrek aan vertrouwen in den lust der leden om zelf te zorgen voor de toekomst, ambtshalve als het ware de dividenden wil overdragen aan de vereenigingen tot ouderlingen steun, zouden wij ernstig bezwaar moeten inbrengen tegen dit stelsel, want dan zouden de coöperatieve verbruiksvereenigingen niet anders worden dan de melkkoetjes van die vereenigingen. De coöperatie heeft den plicht om hare hulpmiddelen te gebruiken tot het najagen van haar eigen doel en niet om tot werktuig te dienen- voor het bereiken van de oogmerken van andere instellingen.. Het is overigens merkwaardig om op te merken, dat tédezen aanzien de staathuishoudkundigen die het stelsel voorstaan van het in het leven roepen van instellingen van voorzorg, hier de sociaal-democraten ontmoeten, die ook, in theorie ten minste, de indivddueele verdeeling van de dividenden veroordeelen en deze willen gebruikt zien voor het verwezenlijken van maatschappelijke of politieke doeleindten/ Wanneer een coöperatieve vereeniging het geheele bedrag van hare winsten verdeelt onder hare leden, uitgenomen dan het gedeelte dat volgens de wet in het reservefonds moet worden gestort, dan is het geoorloofd om aan te nemen, dat zij te veel 97 let op de individueele belangen der leden en zich niet genoeg onderscheidt van de zuiver kapitalistische ondernemingen. Men verwacht van haar dat zij althans eenige voldoening zal geven aan den wensen om een hooger, meer maatschappelijk doel te bevorderen. De Pioniers van Rochdale hadden dit wel begrepen en door een bewondterenswaardigen aandrang gedreven, hadden zij dan ook tot regel aangenomen om ■i/2 pCt. van hun netto-winst te bestemmen voor ontwikkelingsdoeleinden. Indien alle Engelsche. verhruiksvereenigingen ook dien regel hadden aangenomen, zou dit een budget voor de volksontwikkeling hebben doen ontstaan, dat met onbelangrijk was te noemen, wamt op een totaal van- 165 millioen gulden winst, zou deze 2V2 pót. meer dan 4 millioen per jaar hebben bedragen. In werkelijkheid echter houden niet alle Engelsche coöperatieve vereenigingen zich aan dit tarief. Het totaal bedrag, dat door de Engelsche coöperators aan ontwikkeling wordt besteed, bedraagt niet veel meer dan 1.500.000 gulden, dus iets minder dan 1 pCt. In al hunne congressen en in hunne bladen beklagen zich deze coöperators dat hunne vereenigingen zulk een klein deel van de winst opofferen voor de ontwikkeling der leden, terwijl bet bedrag in plaats van te stijgen, integendeel nog vermindert. Een hunner verklaarde, dat het dividend! ( dat wordt uitgekeerd! aan de leden met meer zou moeten bedragen dan 6 of 7 pbt. en dat de rest, dus een ongeveer geluk bedrag want het gemiddelde percentage 98 van het dividend is 13.5 pCt., zou moeten worden gestort in de ontwikkelingsfondsen. De coöperatieve ontwikkeling, heeft Holyoake meermalen gezegd, is de grondl6lag van allen vooruitgang. Toch wordt door Engeland veel' meer voor die ontwikkeling gedaan dan in andere landen, waar er veelal geen cent voor op de lijst der uitgaven voorkomt. De coöperatieve ontwikkeling moet hij het kind beginnen, maar zij moet ook uitgestrekt worden tot de volwassenen; zij heeft ten' doel om een goed inzicht" in de leer der maatschappelijke samenwerking te verschaffen — inrichting, geschiedenis, bewezen diensten, beginselen — maar ook de algemeene onderrichting: om goede coöperators te maken, moet men eerst flink ontwikkelde menseben maken, evenals de maatschappij slecht© beter kan worden, wanneer men er in slaagt om betere, meer ontwikkelde burgers te maken. Wedstrijden met prijzen worden ingericht voor de kinderen en de beste opstellen worden in de coöperatieve bladen -.nbaar gemaakt. Commissies voor de out prikkeling worden gevormd door de coöperatieve vereenigingen of door den Coöperatieven Bond, welke beurzen uitloven om de Zomercursussen te kunnen volgen te Oxford, Cambridge en Edinburg. Ongeveer ƒ 62.50 tot ƒ 75.— wordt voor. een verblijf van veertien dagen toegestaan, waarin seriën van 10 tot 12 lessen over een bepaald' onderwerp worden gegeven en waarvoor men dan zoolang kan wonen in een van de colleges van de Universiteit. 99 Maar men is niet erg tevreden over den uitslag, want die beurzen voeren tot net resultaat, dat eenige jonge werklieden worden gemaakt tot burgermannetjes, terwyi men liever een college zou zien geschapen dat in het bijzonder was ingericht voor de ontwikkeling van de kinderen van de coöperators. . ■ Er worden ook talrijke lezingen gehouden en, wij behoeven het nauwelijks te zeggen, er zijn vele volksbibliotheken die ook daarom te nuttiger zun, omdat de boeken zeer duur zijn in Engeland. Het is waar, dat de kosten voor ontspanning, welker grenzen niet gemakkelijk zijn te onderkennen van die van de ontwikkelinir een te groot deel, meer dan een derde zegt* men, opslorpen van de gelden van de ontwikkelingsfondsen, voornamebjk inden vorm van thé'e, pic-nics, concerten, toontjes enz., maar al deze dingen dragen er toch toe bij om bij de leden onderling het gevoel te ontwikkelen van eene aangename broederlijke verhouding en om de coöperatieve vereeniging aantrekkelijk te maken voor de vrouw en voor de kinderen, die de coöperators van morgen zullen zun. Wat de uitgaven betreft voor de uitingen van gemeenschapsgevoel (de Jüngelrsohen vreezen nietjdit het uitoefenen van liefdadigheid te noemen) deze vormen op het budget van de Engelsche coöperatieve beweging een weinig minder bedrag, ongeveer ƒ 1.200.000, hoewel andere instellingen zooals de friendly societies en ook de vakvereenigingen met deze dingen meer_ in het bijzonder belast zijn. Men mag b.v. net 100 mooie herstellingsoord roemen, dat de Engelsche GroothanöVlsvereenigimg op haar buitengoed Boden heeft'gesticht. In Frankrijk heef t de Coöperatieve Bond een commissie van ontwikkeling in het leven geroepen, groepen van leerlingen en kransjes, zoo mogelijk voor elke vereeniging, die de taak hebben om het heilige vuur brandende te houden, Eenige coöperatieve vereenigingen hebben bibliotheken ingericht, sommige feestlokalen, theaters, zalen voor, het houdlen van voorlezingen, gelegenheden waar men voorlichting kan krijgen' op elk gebied!, arm-en-apotheken^ gymnastiekzalen enz., die men dan begrijpt onder den algemeenen naam van volkehuizen. Op het oogenblik dat de Volksuniversiteiten een groote vlucht beginnen te nemen, hebben enkele coöperatieve vereenigingen haar subsidiën toegekend, maar de resultaten, die men hoopte te bereiken door het samengaan van de beide bewegingen, werden niet verkregen. In Spanje, dit eenigszins wonderlijke feit behoort hier te worden geboekstaafd, hebben de coöperatieve vereenigingen, hoewel zij nog slechts zeer weinig bloeiend1 zijn, veel gedaan om kinderscholen in te richten, die voortreffelijk worden geleid, en zoo een grooten steun verleenen aan het neutrale onderwijs, dat in dat land nog zeer onvoldoende is — evenals in Engeland in- den tijd der Pionniers. Bij de Belgische coöperatieve vereenigingen neemt de volkeontwikkeling ook een groote plaats in; niet omdat een groot deel 101 van die winst er aan zou worden toegekend, maar de coöperatie oefent in- het algemeen een grooten invloed uit op het leven harer leden, door samenkomsten, bladen, lezingen, gezamenlijke tochtjes voor de kinderen met ontvangst in sociaaldemocratische kringen in dén vreemde en ook, dit is een van de belangwekkende kenmerken van de Belgische coöperatieve beweging, door de propaganda tegen het gebruik van alcoholhoudende dranken. Men verkoopt noch brandewijn, noch ander gedistilleerd in dé winkels van de Belgische coöperatieve vereenigingen. Men kan dit belaas niet evenzeer zeggen van de Fransche; die hebben blijkbaar niet denzelfden moedi. Zij laten als verontschuldiging gelden, dat indien zij den verkoop van alcohol zouden opheffen, het gebruik van sterken drank daardoor in het geheel niet zou verminderen, maar dat hare leden dien eenvoudig elders duurder en veel giftiger van samenstelling zouden koopen, n.1. bij den slijter, zoodat èh. hun gezondheid èn hun beurs daaronder zoudén lijden, terwijl zij misschien zelf voor de vereeniging verloren zouden gaan. Misschien, maar zooveel te erger, want men mag het gerust noemen verlaging dér coöperatieve beweging en haar heilzame werking dboden, wanneer men zoo haar zedelijke en opvoedende werking opoffert aan haar handelsbelang. Onder de middelen van ontwikkeling en opvoeding voor coöperators moet men in de eerste plaats dé bladen noemen — ik bedoel hiermede dé bladen, die met de bepaalde bedoeling om dé leden te bereiken 102 worden uitgegeven door de coöperatieve vereenigingen. — Men kan zelfs zeggen, dat de ontwikkeling van de coöperatieve beweging in een land voor een groot deel afhangt van het aantal der leden, dat de coöperatieve Maden leest. In Engeland bereikt het „Cooperative News", dat eens in de week verschijnt, ongeveer de 100.000 en het kleine blaadje „The Wheastsheaf" de 500000 exemplaren. Maar de toestand is nog beter in Zwitserland welk kleine land 182.000 abonnenten telt op het voornaamste coöperatieve blad Ik* moet er echter de aandacht öp vestigen, dat alle leden van de aangesloten coöperatieve vereenigingen ambtshalve door hunne verschillende vereenigingen als abonné werden ingeschreven en dat men den abonnementsprijs eenvoudig van hun dividend afhoudt. In Frankrijk zijn wij zeer ver van deze cijfers. Het blad „L'Action Cooperative" kan slechts in het leven worden gehoudten dank zij een subsidie, dat de coöperatieve bond uit zijn middelen geeft, wat trouwens het meest nuttig gebruik is, dat hij van die inkomsten zou kunnen maken. Wil de coöperatieve ontwikkeling afdoende helpen, dan moet zij in de eerste plaats gericht worden op de vrouwen, niet alleen om deze algemeene reden, dat dezen het zijn, die de opvoeding van dén man voltooien, maar om deze bijzondere reden, dat dte vrouwen van nature niet bijster geneigd zijn tot de coöperatie en dat toch deze niet zonder haar kan bestaan. Er zijn bijna nooit ongehuwden onder de leden der coöperatieve vereenigingen; dezen koopen nu 103 eens hier dan wéér daar, al naar het hun gelegen komt. Het is dus van belang om de vrouw te bekeeren. Zij bestuurt het huishouden, zij doet de inkoopen, zij draagt de boodschappen-mand. Zooals men het geestig gezegd heeft: de vrouw met haar mand vormt een dier groote typen van de werkende mensehheid, even goed als de landbouwer met zijm ploeg of de smid met zijn hamer. Nu geeft de vrouw in het algemeen de voorkeur aan het koopen bij den winkelier om den hoek, niet alleen omdat hij dichter bij woont, wat van- niet gering- belang is voor een huisvrouw, die dikwijls vermoeid is of slechts weinig tijd over heeft tusschen haar werk, maar ook, omdat zij er een beleefder onthaal vindt en soms eenige kleine voordeelen voor haar zelf kan behalen, die het winkelboekje van , do coöperatie onmogelijk zou maken. De Engelsehen hebben dan ook in 1884 een coöperatief vrouwenverbond geschapen (The British Cooperative Women's Guild), dat nu reeds meer dan- 29.000 leden telt, jaarlijks congressen houdt en een afzonderlijk hoekje heeft in het „Cooperative News". Het gild' wijdt zich aan een ijverige propaganda; vooral strijdt het tegen die individualistische neigingen en tegen den koopmansgeest, die in de coöperaties trachten door te dringen en beproeft het den toegang tot de coöperatie voor de armen gemakkelijker te maken, terwijl het voor de vrouwen een grooter aandeel in het beheer der coöperatieve vereenigingen tracht te verwerven. In Holland en in Hongarije zijn soortge- 104- lijke bonden opgericht, niet zonder eenig succes, maar in Frankrijk heeft een poging eenige jaren geleden beproefd onder ber gunstiging van den vroegeren coöperatieven bond, schiübreuk geleden. In Nedierland begint er ondér bekwame leiding eenige werking te komen in den Coöperatieven Vrouwenbond1. Het adres is: Mej. Marg. Meijboom, „Westerbro", Rijswijk (Z.-HL) 105 BB 83 88 88 88 88 88 BB 88 88 BS 88 88 HOOFDSTUK VII. De leden. De gelijkheid van alle leden is het gróndbeginsel van die kleine republieken, die de coöperatieve vereenigingen vormen. Om die vrijheid te verzekeren is het regel, dat elk lid wat ook het bedrag der inleggelden zij, dat hij heeft gestort, niet meer uitbrengt dan een stem. Eén man, één stem, dit is het grondbeginsel van het algemeen stemrecht. Dit is zeer verschillend van) het stelsel, dat in gebruik is in alle kapitalistische vennootschappen waar elk aandeelhouder beschikt over een aantal stemmen, dat hier meer, daar minder verband houdt met bet aantal zijner aandéelen en waar dikwijls zelfs de verkiesbaarheid tot beheerefunotiën wordit voorbehouden aan de zeer ^groote aandeelhouders. Zoo is dus in de coöperatieve wereld het kapitaal na ontzet te zijn van zijn recht op dé winsten, bijna evenzeer ontzet van zijn recht op het beheer. Zelfs indien men tot het uiterste mocht willen gaan bij dé toepassing van dit beginsel, zou men het recht van stemming slechts moeten toestaan aan de leden-verbruikers en misschien hun een aantal stemmen geven, dat verband hield met de belangrijkheid van hun verbruik. Maar dit laat die wet niet 106 toe. Een vereeniging- van leden kan slechts bestuurd worden door de ledten en in hunne hoedanigheid éls zoodanig. De gelijkheid' der leden wordt ook hierin uitgedrukt, dat die laatst toegetredtenen in de coöperatieve vereeniging op dezelfde voorwaarden kunnen toetreden al* zij, die het eerst lid zijn geworden en gemeten dezelfde rechten als zij. Met name storten zij hetzelfde bedrag als anleggeld. Wel verechiöend is de toestand in de gewone naamlooze vennootschappen, waar degene, die aandeelhouder wist worden, een aandteel moet koopen, dwz. zich dlat aandeel moet doen afstaan door een anderen aandeelhouder. Indien nu de vennootschap voorspoedig is, zal hij een prijs moeten betalen hooeer dan de oorspronkelijke prijs van uitgifte, misschien wel tienmaal meer. Dit komt omdat in de gewone naamlooze vennootschappen het aantal aandeelen beperkt is, terwijl bij die coöperatieve vereenigingen ieder steeds zun mieggeld kan betalen en dan volgerechtigd lid ie. De regel der wet, die bepaalt dat de coöperatieve vereeniging steeds open moet staan voor nieuwe leden, ie toch niet onvereemgbaar met stellen van bijzondere voorwaarden voor die toetreding. De coöperatieve vereenigingen die b.v. alleen toelaten personen, die eenzelfde beroep uitoef enen zijn vrij talrijk: men üeeft coöperatieve verbruiksvereenigingen van spoorwegbeambten, van ambtenaren, van officieren, van werklieden verbonden aan eenzelfde fabriek, zooale de coöpera- 107 lieve verbruiksvereeniging van ^ mijnwerkers van Amzin of van de werklieden van le Creueot, ena. Deze coöperatieve vereenigingen van vaklieden hebben hare voordeelen, maar leveren ook wel moeilijkheden op. Het voordeel is, dat de geest van saamhoorigheid, de geest van tot een zaak in betrekking te staan, veel meer ontwikkeld is bij personen, die hetzelfde vak uitoefenen als onder menschen, die van alle kanten bij elkaar komen. Deze verbrniksvereenigingen worden over 't algemeen sterk en krachtig; zij gedijen goed in de handen van hunne beheerders. Vandaar het welslagen door het geheele land van dhe groote coöperatieve verbruiksvereenagingen van burgerlijke ambtenaren en van miMtairen. Te Londen staan die beide vereenigingen, die de namen dragen van C i v 11 S e r v i c e en Aimy and Navy, stores evenzeer in het voorste gelid als L'Unione Militaire te Rome en La bociete des employés civile de Paris et du département de la Seme te Parijs, zoowel wat betref t het ledental als ' het cijfer van den omzet. De andere kant van de medaille is echter dat dergelijke vereenigingen zich in het algemeen afzijdig houden van dé bevordering van dé coöperatieve beweging als zoodanig, omdat, daar zij geen ander doel hebben dan goedkoop goede waren te kunnen verkrijgbaar stellen, zij geen belang hoegenaamd stellen in de maatschappelijke bedoelingen van die coöperatie en du© gevaar loopen te verbaeteren tot een- 108 voudige handelsondernemingen, wat overigens natuurlijk niet wegneemt, dat ze zeer wezenlijke diensten bewijzen aan de categorie van personen, waarvoor ze zijn opgericht. De sociaal-democraten zien met heel weinig pleizier diergelijke coöperatieve verhruiksvereenigingen, die zich beperken tot de boefenaren van een bepaald vak, vooral wanneer zij alleen bestaan uit werklieden óf beambten in dienst van eenzelfden patroon of eenzelfde maatschappij. Zij rangschikken dergelijke vereenigingen onder de instellingen boven aangeduid alte économats (vereenigingswinkels), die zich voordoen als coöperaties en noemen ze: „de gelen", waarmede zij willen aanduiden dat die vereenigingen in een soort van lijfeigenschap verkeeren ten aanzien van de werkgevers. Ten onrechte, want het zijn dikwijls de brandpunten van het verzet tegen den patroon, en indien het waar is, dat diergelijke verbruiksvereenigingen dikwijle geneigd zijn om die aigemeene belangen van die coöperatie op te offeren aan hare gezamenlijke belangen en belangetjes, dan kan men hetzelfde zeggen van de sociaal-democratische coöperatieve vereenigingen, waar niet anders worden toegelaten dan werklieden, dikwijls alleen de werklieden, die lid zijn van een vakvereeniging en dikwijls ook niet andere óon de werklieden, die lid zijn van die sociaal -democratische partij — zooals men trouwens ook al coöperatieve vereenigingen heeft, waar niet andere worden toegelaten dan zij, die den eenen of anderen 109 godsdienst belijden. Aan de politieke en godsdienstige vakvereenigingen kan men ongeveer hetzelfde verwijt terugkaatsen, dat zij voortdurend doen klinken tegen de „gelen", van alleen te werken in het belang van een partij, een kerkgenootschap of een klasse en daardoor geheel en al het karakter te miskennen van de verbruikscoöperatie, die, zooals haar omschrijving reeds aangeeft, algemeen van aard is en dus aan hen, die tot haar toetreden niets anders mag vragen, dan verbruiker te zijn. Men mag nimmer «enigen maatregel aanbevelen, waardoor verdeeldheid in de coöperatieve vereeniging kan ontsaan en waardoor dus de kracht van de beweging zou worden verzwakt. Wij zullen op dit punt nog terug moeten komen, wanneer wij de sociaal-democratische coöperatie gaan behandelen. ' Het is dus het beste om zooveel mogelijk de oprichting te vermijden van dergelijke coöperatieve verbruiksvereenigingen uitsluitend bestaande uit vakgenooten. Maar er kunnen omstandigheden zijn, waardoor de oprichting als het ware noodzakelijk wordt. Wanneer het geldt de werklieden te helpen van werkplaatsen of wijken, die ver van de steden liggen, dan moet de coöperatieve vereeniging wel worden opgericht en gesteund door de werklieden van dezelfde onderneming, daar er niemand anders ter plaatse woont Wanneer het geldt de beambten van een spoorwegmaatschappij — aan wie deze bijzondere voordeelen heeft toegekend ten aanzien van het vervoer der waren, die zij natuur- 110 lijk niet zon kunnen schenken aan d!e gewone kleinhandelaars — dan spreekt het van zelf, dat de betrokken coöperatieve vereeniging ook niet haar gelederen kan openen voor iedereen, die maar zou willen komen. De vrijheid van aansluiting bij een coöperatieve verbruiksvereeniging moet als aanvulling hébben de vrijheid van uittreding. Dit is dan ook werkelijk dé regel. Toch ie deze in de practijk niet gemakkelijk toe te passen. Indien de vrijheid van dé leden om uit te treden, evenals bij de gewone naamlooze vennootschappen op aandeelen, was vastgekoppeld aan de noodzakelijkheid! om zijn inleggeld over te dragen op een ander, dus een kooper daarvoor te vindén, dan -zou die vrijheid al zeer beperkt zijn, want dé inleggelden der coöperatieve vereenigingen ' hebben niet zulk een uitgebreide markt als de aandeelen van dé Fransche bank of van de groote nijverheidsondernemingen; het zou dus zeer moeilijk kunnen zijn om een plaatsvervanger te vinden. De moeilijkheid zou nog grooter zijn, wanneer dé vereeniging zich het recht voorbehield om dén plaatevervanger al of niet toe te laten. Toch begrijpt men het aantrekkelijke van een dergelijk voorbehoud, want er i6 voor een coöperatieve vereeniging een groot gevaar in gelegen dat iedereen maar zou kunnen komen om een uittredend lid te vervangen. De coöperatieve vereenigingen zijn inderdaad vereenigingen van personen, in onderscheiding van de gewone naamlooze vennootschappen, 111 die sléchts samenvoegingen zijn van kapitalen. De meest vrijzinnige maatregel is de vrije uittreding van leden toe te laten en hun bij hun heengaan hun inleggelden terug te betalen. Maar dan stelt zich de vereeniging ook aan groote gevaren bloot, want dan is het voldoende, dat eenige ontevredenen (en die zijn er altoos) een relletje opzetten en tegelijk dé teruggaaf vorderen van hun inleggelden om haar in de grootste moeilijkheden te brengen en misschien zelfs haar ondergang te veroorzaken. Om dergelijke gevaren te bezweren of ze tenminste tot geringere afmetingen terug te brengen, moet dé vereeniging zich een zekeren tijd voor dé terugbetaling voorbehouden, zooals bij dé instandhoudingsclausule van dé spaarbanken. Dikwijls laten zelfs de statuten dé terugbetaling slechts toe in geval van overlijden van het lid of van het verlaten van de stad'; toch schijnt het ons toe dat ook een verandering van woonplaats voldoende reden moet zijn voor de terugbetaling, ten minste in de groote steden. Het lid van een coöperatieve vereeniging is dus vrij om uit te treden, evenzeer als hij of zij vrij was om tot de vereeniging toe te treden, maar heeft de vereeniging ook het recht om een lid uit zijn of haar Mdmaatschap te ontzetten, wanneer het bestuur of de algemeene vergadering meent dat zijn of haar tegenwoordigheid onvereenigbaar is met de belangen der vereeniging? In beginsel zeer zeker, en dit recht is dan ook neergelegd in de statuten 112 van het meerendeel der ceöperatieve vereenigimgen. Toch heeft een Fransche wet van den laateten tijd (van 191'3) een zeer ernstige hinderpaal aan de uitoefening van dit recht in den weg gelegd, door als voorwaarde voor de ontzetting' van een lid de bijeenroeping te eisehem van een buitengewone vergadering, waarvoor dezelfde strenge bepalingen gelden als voor die wijziging der statuten, dw.z., dat ten minste 8/4 van het bedrag der 'inleggelden vertegenwoordigd moet zijn en de beslissing moet genomen worden met 2/8 der uitgebrachte stemmen. Dit beteekent voor de groote vereenigingen dé onmogelijkheid van elke ontzetting uit het lidmaatschap. De vraag of een coöperatieve vereeniging open moet staan voor een iedér of niet, houdt ook nog verband met deze meer bijzondere of zij open moet staan voor alle leden van eenzelfde gezin of maar. voor één hunner. In werkelojkheid is in dén regel slechte één persoon van het gezin lid van de coöperatieve verbruiksvereeniging en dat is de man, hoewel het dé vrouw is, die dé inkoopen doet. Daar nu dé inkoopen worden gedaan voor de geheele huishouding, schijnt het nog al nutteloos dat dé andére leden van het gezin zich ook als lid laten inechrijven. Zij zouden dan- ook hunne inleggelden moeten storten zonder dat zij zelf of dé vereeniging daar iets mede wonnen, immers dé omzet zou er niet den minsten invloed' van ondervinden, daar er noch meer, noch minder om verkocht zou worden. 113 Men werpt echter hiertegen op dlat het zeer nuttig zou zijn dlat de andere leden van het gezin en meer bepaaldelijk de vrouwen lid werden, omdat zij dan deel zouden kunnen nemen aan de algemeene vergaderingen en haar invloed zouden kunnen dóen gelden op het beheer der vereeniging. De huievrouwen zijn tot dusver uitgesloten juist door het feit, dat zij bijna nooit lid zijn. Daarom is dan ook het coöperatieve vrouwengilde (the Cooperative Women guild!) met kracht opgetreden voor de vrije toetreding van alle leden van het gezin, wat dó Engelsche coöperators noemen: the open memberg h i p. Bovendien heeft voor jonge mannen en jonge vrouwen de titel van lid een niet te onderschatten waarde, ten minste van een opvoedkundig standpunt; het feit dat zij kunnen toetreden, verzekert de aanvulling der vereenigingen met jongere geslachten. De ervaringen die reeds door vele groote verbruiksvereenigingen zijn opgedaan, die de vrije toetreding in toepassing brengen, schijnen te bewijzen dat dit stelsel ten gevolge heeft dat het cijfer der aankoopen van elk gezin merkbaar stijgt, juist andersom dan men zou meenen. Men kan dit verschijmeel verklaren door het feit, dat alle leden van het gezin meer de gewoonte krijgen om den coöperatieven winkel te bezoeken en dat zij meer het gevoel krijgen van hun gemeenechapeplichten van het oogenblik af, dat zij het lidmaatschap hebben verworven. Eindelijk heeft dit eteleel he t voordeel van de verhouding te verbete- 114 ren tusschen het bedrijfskapitaal en den omzet, omdat het gezin, dat vroeger maar het inleggeld Voor één lid gestort had1, nu voor elk dat bedrag betaalt, en wij zullen in het volgende hoofdstuk zien dat die vermeerdering van het bedrijfskapitaal zeer gewènseht is. 115 88 88 88 88 88 BS BS BB 88 88 B8 88 88 HOOFDSTUK VIII. Het Bedrijfskapitaal. § 1. Vorming van het bedrijfskapitaal. Het bedrijfskapitaal van de coöperatieve vereeniging wordt in den beginne, even-, als dat van andere rechtspersonen, gevormd door de storting van bijdragen van ben, die deelgenoot willen worden; hier dns door de betaling der inleggelden. Om deze stortingen voor iedereen mogelijk te maken, heeft de Fransche wet van 1867, die de oprichting van coöperatieve vereeniging regelde, het bedrag van de inleggelden vastgesteld op 25 francs, terwijl daarvan slechts Vio dadelijk behoeft gestort te worden, dus 2.50 frs. per lid. De Nederlandsche wet laat de bepaling van het bedrag der inleggelden geheel vrij, maar het is natuurlijk gewenscht, dat het bedrag zóó gesteld wordt, dat de leden goed voelen en begrijpen, dat de zaak met hun geld gedreven wordt, zoodat het aan de leden van den beginne af aan volkomen duidelijk is, dat het hier hun zaak geldt. - In den regel zijn de gestorte bedragen ook ten onzent niet groot. Gelukkig voor de coöperatieve ^erbraiksvereenigingen eischt de aard van haar onderneming geen groot kapitaal, te minder omdat het bedrijfskapitaal' zich op korten termijn vernieuwt, ja bij de coöperatieve bakkerijen 116 zelfs dagelijks, zoodat zelfs een gering kapitaal voldoende kan zijn om een zeer groeten omzet te bereiken. Dit is het groote voordeel, dat de verbruikscoöperatie heeft boven de productieve associatie ten aanzien van de gemakkelijkheid dier oprichting en de snelheid harer ontwikkeling. Men heeft zelfs coöperatieve verbrudksvereenigingen zien ontstaan en tot bloei geraken bijna zonder dlat zij in den beginne bedrijfskapitaal bezaten, buiten een onbeteekenend inieggeld Daar zij soms hare waren op crediet koopen en ze tegen contante betaling afzetten aan hare leden, kunnen ze bijna zonder geld beginnen, wanneer ze zelf slechts hare eenvoudige inrichting hebben kunnen betalen. Natuurlijk kan een vereeniging op dergelijke wijze ontstaan, toch weldra in moeilijkheden geraken, indien het bedrijfskapitaal niet automatisch wordt vergroot door daaraan de steeds groeiende winst toe te voegen, die de leden dus geheel of gedeeltelijk moeten laten staan out die vereeniging te helpen en zich zelf een spaarduitje te verzamelen. Men heeft de gewoonte de leden daartoe uit te nöodigen of ze er zelfs toe te verplichten, wanneer ze slechts een deel hunner inleggelden hebben betaald bij hunne toetreding. Hun winstuitkeering wordt dan ingehouden door de vereeniging totdat het inleggeidi geheel en al is gestort. Niet alleen laat een groot aantal leden zijn winstaandeel bij' de - vereeniging staan, maar er zijn er heel wat die hun spaarpenningen bij haar brengen, zooals zij dat 117 zouden doen bij een spaarbank, hetzij voor ©enigen tijd, hetzij voor een langoren duur. Indien het bedrijfskapitaal der Engelsche verbruiksvereeiiigimgen slechts gevormd was door de gewone inleggelden der leden, zou dit voor de S.OOO.000 coöperators nauwelijks 37.500 000 gld. hebben bedragen, terwijl het bedrag thans gestegen is tot £ 58.000.000 of 696.000.000 gld Zoo wordt dus het bedrijfskapitaal gevoed door drie bronnen: a. de inleggelden bij de toetreding; b. de winstuitkeeringen, die als spaargeld of als betaling op de inleggelden worden overgeschreven; c. de gelden door de leden aan hunne vereeniging geleend Van deze drie bronnen is de eerste de meest belangrijke. De tweede geeft het meest, vooral in Engeland.. In Zwitserland levert de derde het meeste op. In den regel trachten de coöperatieve verbrniksvereenigingen zich vooral geen groote bedrijfskapitalen te verschaffen, integendeel; zij trachten het veelal juist te ontgaan. Het meerendeel der coöperatieve verbruiksvereenigingen beperkt in de statuten het bedrag der inleggelden, dat elk lid kan bezitten. De Pioniers van Rochdale gingen daarin niet zoover als vele vereenigingen op het vaste land. Zij beperkten het inleggeld tot ƒ 60. In Oostenrijk laat men slechts den inleg toe van 10 Kronen, dat is ƒ 6 en in Engeland gaat men thans tot £ 200 of ƒ 2400. Waarom heeft men zulk een ongewoon wantrouwen tegen het kapitaal? 118 Dit kan verklaard worden uit drie beweegredenen, n.1. hieruit: a. dat de geest van de coöperatieve beweging is anti-kapitalistisch. Immers zij wil de heerschappij van het kapitaal afschaffen en het'schijnt dus niet voorzichtig aan dit kapitaal die deur te openen en het de gelegenheid' te geven zich als meester in de vereeniging te kunnen gedragen, en indien nu het een of andere lid een groot bedrag aan inleggelden zou kunnen bezitten, zou het te vreezen zijn, dat dit lid een overwegenden invloed' verkreeg, niettegens taande de regel is, dat elk lid slechts een stem heeft in de algemeene vergadering, want hij zon een groote macht kunnen uitoefenen alleen door de bedreiging van de vereeniging te zullen verlaten en dus zijn inleggeld terug te nemen. b. dat waar het bedrijfskapitaal van de coöperatieve vereenigingen bijeengebracht wordt op de wijze als wij hebben uiteengezet, dit evenzeer een gevaar als een voordeel beteekent voor de coöperatie. Immers, alles wat bijeengebracht wordt door het in de vereeniging laten van het dividend, kan naar den wil van den inlegger dadelijk worden teruggevraaggd, en ook het inleggeld zelf zal, in tegenstelling met het aandeelen-kapitaal in de gewone naamlooze vennootschappen, terug betaald moeten worden in *t geval het lid zijn ontslag neemt. Dit maakt den financiëelen toestand zeer gevaarlijk, zoo zelfs dat een gewone crediet-inst elling het niet zou kunnen aanvaarden zonder gevaar te loopen 11» van op een gegeven oogenblik den ondergang te gemoet te gaan.. De coöperatieve vereenigingen kunnen net wagen met dien toestand genoegen te nemen, omdat zij mogen rekenen op den geest van saamhoorigheid der leden, die niet maar gewone klanten zijn en zeker de vereeniging niet waarvan zij deel uitmaken, in gevaar zouden willen brengen. De tegenwoordige oorlog heeft in elk land een bewonderenswaardig voorbeeld van deze loyaliteit doen zien. Op hetzelfde oogenblik, dat de gewone banken en de spaarkassen belegerd werden door groote massa's; inleggers, zijn de verbruiksvereenigingen er over het algemeen in geslaagd' om elke paniek onder hare leden te voorkomen of daaraan spoedig een eind te maken. In Engeland is het coöperatieve kapitaal in den loop van het jaar 1915 alleen, tegen alle waarschijnlijkheid in, toegenomen met meer dan ƒ 50.000.000» c. Een derde reden is, dat de verbruiksvereenigingen wanneer zij zich bepalen tot hare gewone operaties, niet zouden weten wat zij zouden moeten doen met een overvloedig bedrijfskapitaal, dat zij niet zouden kunnen gebruiken. Waarom zouden zij zich dan de gevaren en moeüijkheden op dón halte halen, die wij aangaven, waar zij daartegenover geen enkel voordeel daarvan zouden kunnen trekken I Men heeft berekend, dat een bedrijfskapitaal van ƒ 50 per lid, en zelfs minder, zooale wij gezien hebben, voldoende is. De moedervereeniging, die van de Pioniers van Rochdale, welker kapitaal thans ongeveer ƒ 5.000.000 bedraagt, kan in haar eigen- 120 lijfee zaken daarvan slechts een vierde gedeelte gebruiken,, dus % blijft beschikbaar voor andere doeleinden. Natuurlijk beschikt deze vereeniging door haar groote afschrijvingen gedurende tal van jaren over een betrekkelijk groot kapitaal, dat geheel renteloos te harer beschikking staat. Maar sedert eenigen tijd begint men zich te weer te stellen tegen de beperking van de inleggelden. De coöperators hebben geleerd — en dit kan voor de staathuishoudkundigen de gelegenheid geven om een gemakkelijke overwinning te vieren — om zoo niet de verdiensten dan toch de voordeelen van het bezit van een behoorlijk kapitaal te waardeeren.. Naarmate de wenschen en begeerten van de coöperators zich hebben ontwikkeld, hebben zij den last gevoeld van. den breidel, dien zij zich zelf door de beperking van het inleggeld hebben aangelegd. Hét springt in het oog, dat de verbrui'ksvereenigingen er niet aan kunnen denken om de voortbrenging aan te vatten, welker organisatie toch haar einddoel is, wanneer zij niet beschikken over het noodige kapitaal om fabrieken te bouwen en gronden aan te koopen. Daarom eischt dan ook de verbruiks- en spaarvereeniging te (Hamburg, die den beteekenisvollen naam draagt van „Produktion", dat elk harer leden ten minste een inleggeld zal bezitten van ƒ 125. Het vroegere wantrouwen is dan ook goeddeels verdwenen, want zoolang het kapitaal in de coöperatieve vereeniging noch recht heeft op het medebesturen, noch deel in de winst, is zijn invloed! niet te duchten en is dé mee- 121 ning, dat men zich tegen zijn macht te weer moet stellen-, vrij wel hersenschimmig. De vrees dat het kapitaal zal weigeren toe te vloeien en het nagaan van de middelen om het aan te trekken, schijnen nu weer de geesten bezig te houden» Indien er dus nog kapitalisten zijn, die goedmoedig genoeg zijn om zich geneigd te betoonen om een groot aantal obligatiën te nemen of een flink bedrag aan inleggelden te storten, is het waarlijk niet in te zien waarom de vereeniging een strenge grens zou moeten stellen aan hun goeden wil en zich van het gebruik van een nuttigen steun zou moeten onthouden. Mocht men vreezen, dat dergelijke kapitalisten de vereeniging in moeilijkheden zouden kunnen brengen door op een goeden dag uit boosaardigheid zich terug te trekken en tegelijk hun inleggeld uit de zaak te nemen, dan kan men toch dergelijk gevaar gemakkelijk bezweren door in de statuten de teruggaaf van de inleggelden aan zoodanige voorwaarden te binden als men noodig zal achten. In Engeland doen zich dan ook reeds stemmen hooren, die eischen dat uit de statuten elke beperking van' het bedrag der inleggelden, dat ieder lid zal moeten storten, wordt weggenomen en zelfs de bepaling, dat geen lid meer zal mogen te goed hebben bij zijn vereeniging dan ƒ 200 ie menigen coöperator een doorn in het oog. Op alle congressen doet men dan ook luide weerklinken, dlat het de plicht is van elk lid om zijn dividend bij zijn vereeniging te laten staan. 122 De coöperatieve vereenigingen van de meeste andere landen rekenen maar niet op groote stortingen bij nare leden. Haar ontwikkeling is dan ook in bet algemeen tot dusverre niet zoo snel en zoo sterk, dat zij heel groote bedragen noodig hebben. Slechts enkele vereenigingen hebben zich aan zoodanige uitbreidingen gewaagd, dat zij groote bedragen noodig hebben, maar haar kost het groote moeite hare leden zoover te krijgen, dat zij deze ter beschikking van de besturen stellen, en dan lukt dit nog maar voor een deel'. § 2'. De belooning van het kapitaal. De regel is, zooals wij weten, dat in de coöperatieve beweging het kapitaal geen aandeel krijgt in de winst. Dit is een zeer groote opoffering voor de houders van de kapitaal-stortingen. Immers, dit aandeel in de winst is niet maar 5 of 10 %, maar het beloopt in goed' geleide coöperatieve vereenigingen tot 60 en meer procenten. Indien de geheele winst van de Engelsche coöperatieve verbraiksvereenigingen, die eenige jaren geleden 200.000.000 gulden bedroeg, was toegewezen aan het gestorte kapitaal, dat nog geen 550.000.000 gulden bedroeg, zou de uitkeering over het kapitaal ongeveer 50 % hebben bedragen en er zijn vereenigingen te vinden, waar de rente een nog hooger cijfer zou aanwijzen. Men moet erkennen, dat toen de Pioniers van Eochdale het beroemde beginsel op den voorgrond stelden van de toewijzing 123 van de winst aan den verbruiker, au meenden dat het bedrag daarvan van weinig belang zou wezen en indien zij ook maar hadden kunnen vermoeden dat de rentevoet zoo hoog zou stijgen als thans het geval blijkt, 'dan zoud en de aandeelhouders van destijds misschien wel eenigszins geaarzeld hebben alvorens voor goed. van een aandeel daarin af te zien. Tot zoover de quaestie van de uitkeering van de winst, maar nu hebben wrj nog te spreken over de betaling van de rente, wat iets 'heel anders is. . . Moet de coöperatieve vereeniging interest betalen hetzij van den inleg, hetzij van het geleverde kapitaal? Het antwoord op deze vraag kan niet twijfelachtig zijn. Nergens schijnt de eisch van de betaling van kapitaal-rente meer gewettigd dan hier. Het geldt hier inderdaar kapitalen, die zonder tegenspraak de vruchten zijn van den arbeid en de spaarzaamheid, kapitalen, die de coöperatieve vereeniging ontvangt van haar eigen leden. Het spreekt ook van zelf, dat dit kapitaal aan de vereeniging groote diensten bewijst en dat het rechtvaardig is, dat deze diensten betaald worden. De toekenning van een interest, die' gewoonlijk beperkt is tot 4 of 5 %, ie ^ ook regel in bijna alle coöperatieve verr eenigingen. Dit toekennen wekt dikwuls een vry levendigen tegenstand, en niet alleen brj de sociaalnlemokraten. In Duitschland is het regel om geen rente te~ vergoeden over het inleggeld. .Men 124 kan zeggen: indien de leden trouwe klanten zijn van kun vereeniging, hebben zij er volstrekt geen voordeel bij om rente van hun inleggeld te krijgen, want als men hun die niet toekent, vinden zij haar toch terug in het hoogere dividend van hun inkoopen bij de vereeniging. Zij moeten dus wenschen dat de voordeelen, die de vereeniging afwerpt, geheel vrij van daarop drukkende lasten zullen zijns want alleen dan kunnen zij zoo hoog mogelijk zijn. Geldt het daarentegen leden, die zich niet bedienen van hun gemeenschappelijke onderneming en dus hun plichten verzaken, dan is het niet meer dan rechtvaardig, dat zij gestraft wórden doordien men hun elke rente van bun aandeelen onthoudt. Maar dit dilemma is als de meeste van dergelijke tegenstellingen niet afdoende. De redeneering zou juist zijn, indien alle leden een gelijk bedrag bij de vereeniging hadden gestort, hetzij in den vorm van inleggelden, hetzij in dien van geleende gelden, en indien het uitsluitend' van hen zelf afhing om hetzelfde bedrag aan aankoopen bij de vereeniging te doen. In zoodanig geval zou het er inderdaad weinig toe doen of zij hun interest afzonderlijk kregen of opgelost in het dividend'. Maar noch het eene noch het andere geval komt in de werkelijkheid voor, en kan ook niet voorkomen. Daarom schijnt het ons rechtvaardig dat de belooning van den dienst aan de vereeniging, bewezen in den vorm van het 'voorschieten van een deel van het bedrijfskapitaal', die niet van minder beteekenis is dan de dienst die aan de 125 vereeniging bewezen wordt door van baar te koopen, ook vastgesteld worde. Er moge ook nog op gewezen worden, dat indien de vereeniging geen interest toekende aan het inleggeld, geen lid meer daarop zou storten dan onvermijdelijk noodig was, om aankoopen te kunnen doen bij de coöperatie en te deelen in de winst, daar de storting van een grooter bedrag geen voordeel hoegenaamd zou opleveren. Zoo doende zou dus de vereeniging haar bedrijfskapitaal beperken tot een minimum, dat elke uitbreiding zou uitsluiten. Het komt ook voor, dat vereenigingen, die getrouw willen blijven aan het beginsel van de opheffing van de kapitaal-rente, er zich toe bepalen als het ware een diepe buiging voor dat beginsel te maken, door den interest te schrappen voor het eerst te storten gedeelte van het inleggeld, dat zij op een maximaal bedrag bepalen, maar wel rente uit te keeren voor alle bedragen, die de leden daarboven ©torten, terwijl zij een flinke rente toekennen aan de bedragen, die de leden bij hunne vereeniging in bewaring laten of die zij haar leenen. § 3. Gebruik van de inleggelden. Wij hebben vroeger gezegd, dat al© een verbruiksvereeniging er in geslaagd is om een vrij groot aantal leden tot zich te trekken, zij bij goed beheer weldra haast niet meer weten zal wat zij met haar inleggelden moet doen, daar deze dan al ras •meer zullen bedragen dan zij aan bedrijfskapitaal voor haar eenvoudigen handel noodig heeft, zoodat zij als het ware last krijgt 126 van haar rijkdom. De Engelsche coöperatieve vereenigingen — wij bedoelen hier de groothandels- zoowel als de verbruiksvereenigingen — hebben aan inleggelden zoowel als aan- deposito's thans meer dan 750.000.000 gulden en zij hebben niet meer dan de helft noodig als vlottend kapitaal. Daar heeft men dus reeds de vraag te beslissen gehad wat met dit overvloedige bedrijfskapitaal moet worden gedaan. Het te beleggen, zooals de gezeten burgers doen, in rentegevènde effecten of in vaste goederen, zou zijn als het ware aan de tegenstanders van de coöperatie de wapenen over te geven, die men heeft gesmeed om hen te bestrijden, het voorschieten van kapitaal aan de ondernemingen, die men juist hoopt te zullen doen opheffen. Wat xdue_ noodig is, is dat de coöperatieve vereeniging haar overvloedige penningen gebruikt voor het spoediger en beter bereiken van haar eigen idealen, door ze aan te wenden tot het oprichten van fabrieken, het beheeren van boerderijen of het steunen van productieve associaties van werklieden. Voor het steunen van dergelijke ondernemingen zal de coöperatieve beweging nooit te veel geld kunnen hebben. De coöperatieve groothandeksvereendgingen in Engeland en Schotland hebben in de coöperatieve productie meer dan 50.000.000 gulden gestoken en de coöperatieve verbTuiiksvereenigingen bijna evenveel. De tegenwoordige oorlog zal later zeker blijken in deze richting een zeer sterken stoot te hebben gegeven, want de stijging van alle prijzen heeft aan de verbruiksvereeni- 127 gingen de noodzakelijkheid doen gevoelen om, willen zij de gevolgen daarvan «enigszins diraaglijk maken, tot aan de bronnen van de voortbrenging zelf op te klimmen, dus tot die van de grondstoffen. Er is echter nog een ander gebruik te maken van de inleggelden, een meer bescheiden gebruik, maar dat van groot nut kan zijn voor de arbeidende klasse en zelfs . voor alle andere deelen van de maatschappij, een gebruik dat bovendien een groote zekerheid aanbiedt als belegging, het is de bouw van goedkoope en goed ingerichte woningen. Maar ook hierdoor zal men het beschikbare inleggeld in den regel niet geheel hebben aangewend, zoodat voor de rest elders belegging moet worden gezocht en dat geschiedt wel eens minder gelukkig in staatsschuldpapieren, hypotheken en zelfs in ob'Mgatiën Van nijverheidscndernemingen, die concurreeren met die van de coöperatieve beweging. ~ Maar in elk geval wordt door het gebruiken van de inleggelden zoowel in de voortbrenging in het algemeen als in den bouw van arbeiderswoningen of de uitbreiding van de verbruikscoöperatie zelve, het grootste gedeelte van de kapitalen, die door de coöperatie bijeengebracht zijn, weer in dienst gesteld van het volk zelf. Daardoor oefenen de verbruiksvereenigingen reeds een maatschappelijken invloed uit, die verder reikt dan die van de spaarbanken, want de milliarden, die bij de spaarbanken worden gestort, plegen bijna geheel belegd te worden in ©taatsschuld- 128 litteken of in andere soortgelijke effecten. Zooals de heer Luzatti het zeer gelukkig heeft uitgedrukt, leent de spaarbank het penninkske van den arme aan dien rijke, terwijl de coöperatieve verbruiksvereenigingen dat penninkske van dën arme weder aan de armen ten goede doet komen. In Frankrijk en ook ten onzent hebben de verbruiksvereenigingen als regel niet de beschikking over zulke groote sommen, zoodat de belegging van hunne inleggelden bdtü niet veel hoofdbreken kost. Hun eerste gedachte ie steeds, wanneer zij' daarvoor voldoende middelen hebben, omeen mooien Winkel te maken en vele vereenigingen wachten niet eene totdat zij daarvoor geld genoeg hebben, maar leenen het voor dit doel van hunne leden. Deze bouwmanie kan men gedeeltelijk verklaren door de züebt om de levenskracht van de vereeniging te bewijzen en om te wedijveren met de groote particuliere zaken met het oog op de daarvan uitgaande reclame. Toch kan het voldoen aan die zucht gevaarlijk zijïi< en zij heef f dan ook den ondergang van verschillende vereenigingen ten gevolge gehad: de dag, waarop „hun paleis'" werd geopend, was voor vele harer tevens di«rT waarop het afglijden naar den afgrond begon; 120 88 88 BS 88 88 88 BS 88 88 88 B8 88 88 HXX)FDSTUK IX. De verschillende soorten van verbruiksvereenigingen. Om geheel en al te voldoen aan de omschrijving, die wij hebben gegeven, zon de verbruiksvereeniging aan hare leden alles moeten kunnen leveren, wat zij noodig hebben, zoodat dezen niets zouden behoeven te koopen buiten de coöperatie. Maar diergelijke volledige inrichting ie onmogelijk, gegeven nu eenmaal onze tegenwoordige maatschappelijke en economische inrichting. Er zijn zekere maatschappelijke behoef ten waarin de staat, de gemeente of andere monopolistische ondernemingen voorzien, andere wier vervulling door de vrije beroepen geschiedt en die waarschijnlijk wel nimmer in handen van de coöperatie zullen komen. Men kan niet in dien coöperatieven winkel zijn belastingen storten zijn boeten en examengelden betalen, het honorarium van zijn rechtsgeleerden raadsman, van zijn notaris, van zijn geneesheer voldoen, noch er een spoorwegkaartje, een tramboekje, een bewijs van toegang voor den schouwburg koopen, al zou een deel van deze dingen toch door de coöperatieve vereeniging nog wel voor hare leden geregeld kannen worden. Maar als men deze dingen buiten rekening laat, die misschien geen 5 % zouden uitmatoen 130 van het arbeidersbudget, dan zou de coöperatieve vereeniging vrijwel alle overige benood%dheden kunnen leveren: voedingsmiddelen, kleeren, woning, meubilair, boel ken, geneesmiddelen, in één woord alles wat de mensen noodig heeft van zijn geboorte tot zijn dood, van de luiermand af tot den krans op de laatste rustplaats toe. Er zijn dan ook coöperatieve vereenigingen, waar men het zoover heeft gebracht, dat men al deze dingen aan de leden kan leveren.. De coöperatieve vereeniging kan aangetroffen worden onder twee verschillende vormen, die men ook vindt in den gewonen Ideinhandel, m.1. in dien van een algemeenen bazar, waar de verbruiker alles vindt wat hij; kan wensohen, of in dien van specialiteit, wanneer de handel beperkt ie tot een bepaalden tak van bedrijf, zooals: zuivel, wijnen, vleeschwaren, aardappelen en brandstoffen^ Tot dusver trekt de eerste vorm vooral degenen, wien die coöperatieve ontwikkeling der maatschappij, ter harte gaat en dit kan- ook wel niet andere, want de behoeften van het werkmansgezin bepalen zich tot weinige categoriën en de tijd, waarover moeder de vrouw beschikt tot het doen van haar inkoopen is te beperkt om haar de gelegenheid te laten om van den eenen winkel naar den anderen te loopen. Maar het zou anders kunnen worden van het oogenblik af, dat de coöperatie er in zou l5ü!n"0m de DUT»arij te veroveren. Er zijn b.v. reeds in eenige groote steden coöperatieve verbruiksvereenigingen, waar men automobielen aan die leden levert met 181 alles wat voor het onderhoud daarvan noodig; m In de Vereenigde Staten fflln talrijke ooöperatSieve vereenigingen, die aan de leden têieionieche verMndfingen verschaffen, enz. Men kan dus in het algemeen wel zeggen, dat er haast geen mensohéiijke benoodigdheden zijn, die de coöperatie met tot het voorwerp van haar onderneming zou kunnen maken. Wij kunnen ze niet alle de revue laten passeerèn, maar wrj zullen er toch de tolangrijkste van aanwezen. § 1. De kruidenierswinkel. Door de inrichting van een kruidenierszaak zijn het meerendeel van de coöpera-^ tieve verbruiksvereenigingen naar het voorbeeld van de Pioniers van Rochdale haar arbeid begonnen, en nog heden ten dage houdt de zeer groote meerderheid der coöperatieve verbruiksvereenigingten zich met den handel in kruidenierswaren in de eerste plaats bezig. Dit is niet, omdat daardoor voorzien zou worden in de meest noodzakelijke levensbehoeften, maar eenvoudig, omdat deze handel eigenlijk het gemakkelijkst te drijven is. Immers in de eerste plaats vormen de waren, die het voorwerp van dezen handel uitmaken: koffie, thee, chocolade, peper, suiker, gedroogde groenten, zeep, veriSébtingsartikelen enz. dagelykMhe behoeften en dekken met het brood bi»fna geheel wat de arbeidende klasse noodig heeft. Zij worden dus- voortdurend gevraagd, wat een groot ding is. In de tweede plaats eischen rij voor het 132 meerendeel geen bijzondere behandeling;} in de derde plaats kunnen zij gemakkelijk bewaard worden, veel gemakkelijker dan vleesch, vruehten, melk, boter enz., zoodat er weinig onverkoopbare dingen overblijven; in de vierde plaats heeft het feit, dat er in een kruidenierswinkel zoo ontzaglijk veel goederen worden verkocht tengevolge, dat het eene het andere om zoo te zeggen steun geeft tegen verlies ten gevolge van prijsverandering en tegen het gevaar van met sommige waren te blijven zitten. In de vijfde plaats eischen kruidenierswinkels geen groot kapitaal om mee te beginnen en toch hebben zij het vermogen in zich \ om zich te ontwikkelen tot ontzaglijke ondernemingen, en eindelijk in de zesde plaats is het in dezen tak van bedrijf niet moeilijk om spoedig te doen zien, dat men eerlijken handel drijft, omdat in geen anderen zoo ontzaglijk geknoeid wordt met de waren en de prijzen, wat de coöperatie natuurlijk nimmer doet. Dit zijn alle groote voordeelen, waar de bestuurders meestal geheel nieuwelingen in den handel zijn. Het beste bewijs overigens dat deze tak van handel de meest toegankelijke van alle is, ligt wel hierin, dat hij het meest gewild is. Men ziet kruidenierswinkels op alle hoeken van straten, juist omdat zich in deze soort zaken allen begeven, die noch de noodige bekwaamheid, noch het noodige geld hebben om iets anders te beginnen. Alle huisbedienden, boeren, werklieden, oude militairen enz., die koopman willen worden, zich willen „vestigen", zooals hët 138 heet, beginnen met een kleinen kruidenierswinkel te openen of een tapperij, maar het is wel merkwaardig dat een soort van bedrijf, dat ahs het meest eenvoudige en alledaagsche wordt beschouwd en dat zelfs langen tijd als wrijfpaal heeft gediend voor allen die den burgerlijken geest belachelijk wilden maken, juist heeft gediend tot nest voor de coöperatie, van waar deze blauwe vogel zijn vlucht heeft genomen. § 2L De bakkerij. Na den handel in kruidenierswaren is de bakkerij het bedrijf, waarmede zich de meeste coöperatieve vereenigingen bezig houden. Toch is dit bedrijf ingewikkelder dan dat van den handel in kruidenierswaren, daar het niet alleen een onderneming is, die den verkoop van brood' ten doel heeft, maar ook de bereiding. Doch van alle takken van voortbrenging is die van de vervaardiging van brood de oudste, de meest bekende, de meest werktuigelijke; de bakkerij ie in- vele plaatsen nog een deel van het huishouden. 'Ook zij eischt slechts een matig kapitaal; in bet klein opgezet kan zij bijna zonder werktuigen worden gedreven; de grondstof is meestal dezelfde, de prijs verandert in gewone omstandigheden slechts weinig; tegenvallers behoeven bij voorzichtig beheer niet te worden gevreesd. En welke voordeelen staan daar tegenover, voordeelen die alle overtreffen, die in geen anderen tak van bedrijf worden behaald. De bakkerij levert een voedings- 134 middel dat onontbeerlijk is voor het leven, althans van het blanke ras, een voedingsmiddel dat eiken dag noodig1 is, waarvan de kosten een zeer groote plaats innemen — dikwijls meer dan een vierde deel — op het arbeidersbudget en waarvan het gebruik zoo volkomen door onze behoeften is geregeld, dat het geen stuiver per dag verschilt. Men weet vooruit — wat men ten aanzien van geen enkele andere koopwaar zou kunnen opgeven — welke hoeveelheid brood per jaar door elk lid zal worden gebruikt en dus ook door alle leden ; en indien het lid een enkelen dag mocht nalaten om in de coöperatieve bakkerij zijn behoefte te dekken, springt dit dadelijk in het oog, want men weet zeker, dat hij geen dag buiten brood: heeft gekund. Dit is een der voorname redenen, waarom vele coöperatieve vereenigingen bij voorkeur een bakkerij drijven, want daardoor houden zij gemakkelijk het oog op hunne leden. Wanneer zij bemerken, dat een lid gedurende enkele dagen geen brood heeft genomen, zendt men iemand naar hem toe om te onderzoeken waarom hij dit heeft nagelaten en, wanneer er aanleiding toe is, om zijn ijver wat aan te wakkeren. Het ie bovendien onmogelijk, dat een vereeniging, die hun het dagelijksch brood levert, geen groote plaats zou innemen in het leven der leden en dus geen stevige banden tuesohen dezen onderling zou vormen, daar bij werkstaking werkloosheid' of andere ellende de uitdeeling van brood dadelijk een afdoende en onmiddellijke hulp biedt.. 135 Aan den anderen kant kan, juist omdat de broodbereiding de oudste vorm van voortbrenging is, de coöperatie er belangrijke verbeteringen in aanbrengen. Zoo zijn er in de bereiding van bet brood i vier verkeerdheden, die bet onafwijsbaar noodzakelijk is te doen verdwijnen, maar die maar steeds blijven hangen door den sleur of het egoïsme van de verbruikers. Wie heeft echter meer kans om de verbruikers daartoe te brengen dan de coöperatieve verbruiksvereeniging! a. Het kneden van het deeg met de handen. — Deze wijze van kneden is niet alleen een zeer vermoeiend werk voor den arbeider, die er mede belast is, maar het ie „ ook een smerig werkje, gezien uit het oogpunt van den verbruiker; misschien is het zelfs gevaarlijk, indien de werkman lijdt aan tuberculose of aan een andere besmettelijke ziekte en de hitte van den oven niet diep genoeg doordringt in het deeg om alle bacillen te dooden. De sleur, zoowel bij de werklieden zelf als bij de verbruikers, had tot nu toe de indienststelling van kneedmachines tegengehouden, maar het meerendeel der groote coöperatieve bakkerijen heeft den tegenstand weten te breken. b. Nachtarbeid. — Het brood wordt grootendoels in den nacht bereid. Waaroml De eenige reden is, dat de verbruikers het brood' versch moeten hebben bij hun ontbijt. Nu is de nachtarbeid uitputtend, wanneer hij. eiken nacht moet plaats hebben en nog wel in een bakhuis, een onderhuis of een slecht geventileerden keider. Wat 136 zou er nu noodig zijn om de loonslaven, die daaraan onderworpen zijn, daarvan te verlossen? Eenvoudig dit, dat de verbruikers zich bij hun eerste ontbijt tevreden stelden met het brood van den vorigen dag, dat zij bovendien toch nog kunnen roosteren en met boter besmeren, zoodat zij het als toast kunnen eten. Het is niet gemakkelijk voor den wetgever om den nachtarbeid te verbieden in een nijverheid, die bijna een huisindustrie is. De taak om deze werklieden te bevrijden rust dus eigenlijk meer op de verbruikers en in het meerendeel der coöperatieve vereenigingen heeft men de opvoeding der verbruikers in zooverre reeds voltooid. c Overdreven builen. — Om het brood heel wit te krijgen, built men het meel zoodanig, dat bijna de helft verloren gaat met de zemelen, wat een zeer groote ver kwisting is. Bovendien kan men dit brood;. - hoe smakelijk het ook is, wanneer het versch wordt genoten —, bijna niet eten wanneer het oudbakken is. Dit geeft aanleiding tot een nieuwe verkwisting, omdat het overgebleven brood dientengevolge wordt weggeworpen. Het zou dus een zeer groote besparing zijn, die te schatten is op millioenen, wanneer wij; — zonder haar terug te voeren tot het zwarte brood onzer voorouders — aan de bevolking weer den smaak wisten bij: te brengen voor een brood waarvan de grondstof niet voor een deel was verspild en dat veel smakelijker is en rijker aan minerale bestanddeelen dan het fijne witte brood', terwijl het beter bewaard kan worden. 137 De coöperatieve bakkerijen hebben bun uiterete best gedaan om het publiek na deze richting op te voeden. Misschien echter zouden zij daarin niet geslaagd zijn — zóó sterk was de tegenstand — indien de oorlog niet een beslissende les had gegeven aande onwilHgen. Thans ie iedereen bezag zich te bekeeren. Sedert Mei 1916 heeft m Frankrijk de wet verboden om het meel te builen tot benedien de 77-%, en iedereen heeft het thans gebakken brood uitmuntend bevonden. In Italië heeft de wet zelfs het builen beneden de 85\% verboden, waardoor het. brood geheel bruin is geworden. Hoe hier te lande het brood geworden is, weet men helaas maar al te goed. d. Buitengewone toeneming van personeel bij de voortbrenging en den verkoop. — De achterlijke toestand in de bakkerij heeft op den verbruiker een drukkenden last gelegd, die zich' laat becijferen op honderden millioenen, terwijl men, door van de meest verbeterde voortbrengingswijzen bij de meelbereiding en de bakkerij.gebruik te maken, het brood bijna tegen denzelfden prijs zou kunnen leveren als het koren, gewicht tegen gewicht. Het koren verliest een kwart van zijn gewicht door het malen, maar dit gewicht komt weer terug door de toevoeging van water en zout, die noodig is voor het maken van het deeg. Het koren kostte voor den oorlog 12.5 cept het K.G., maar het brood werd verkocht voor 18 tot 20 cents, wat dus een toeslag beteekende van 40 tot 60 % op den prijs van het koren. Indien men berekent dat er jaarlijks heel 138 wat koren in wordt gebruikt) dlan kan men nagaan dat de totale som, die daardoor wordt geëischt van den verbruiker, een heel bedrag uitmaakt. Wij mogen er echter wel de aandacht op vestigen, dat deze buitengewone verhooging van den prijs van het brood daarom nog den bakker geen buitengewone winst oplevert, want zijn inkomsten zijn in den regel zeer matig, omdat er zoo belachelijk veel bakkers zijn, die elkander concurrentie aandoen en dus elk maar een zeer matigen omzet hebb en, waardoor de algemeene onkosten zeer op het bedrijf drukken» Hoe komt het nu, dat de wet der samentrekking van de bedrijven niet op dit terrein heeft gewerkt, terwijl haar invloed' • zich zoo sterk doet gevoelen in tal van andere vakken, zooal© b.v. in het kruidenierebedrijf? De oorzaken daarvan zijn niet gemakkelijk te vinden. Men moet ze zonder twijfel zoeken in de betrekkingen van goede nabuurschap, die ontstaan tussehen den bakker en zijn klanten, in de gewoonte om het brood thuis te bezorgen en misschien ook in die van het leveren op •crediet. Maar nu de gewone wijze van het beheeren van bakkerijen onmachtig is gebaren om de voortbrenging van brood 'behoorlijk te organiseeren, ie de coöperatie daarin uitnemend geslaagd. Wanneer een coöperatieve bakkerij groote afmetingen heeft aangenomen, stelt zij zich niet meer tevreden met het meel waarvan het brood; zal gemaakt worden', elders aan te koopen, maar koopt zij zelf het koren om er meel van te maken, dat 189 wil dus zeggen, dat zij een meelmolen naast de bakkerij opzet, waardoor zy gehoorzaamt aan de wet van de eenheid der nijverheid; . .. , ■ . Een kleine coöperatieve bakkerij zal niet veel goedkooper kunnen leveren dan een gewone bakker; zij zal den klanten echter veelal beter gewicht geven, doch wanneer de coöperatieve bakkerij er m slaagt om de klandizie te verwerven van eenige duizenden gezinnen, dan kan zij een werkelijke omwenteling veroorzaken m dezen oorspronkelüken tak van den handel. Wanneer zij, zooals de coöperatieve bakkerijen van Glasgow, Rijssel en Roubaix 20 tot 40,000 K.G. brood daags kan verkoopen, kan zij, zelfs bij lagere prijzen dan de gewone bakkers moeten vragen,, een dividend geven van 5 cent per K.Lr. § 3. De slagerij. Van alle takken van bedrijf zou men zeggen, dat de slagerij een der meest aangewezene zou zijn voor de coöperatie, want de prijzen van het vleesch zun m den • regel zeer hoog, terwijl de verkoopsprijs over de toonbank geheel onevenredig schijnt te zijn aan dien van het vee... Toch zijn er slechts een klein getal coöperatieve slagerijen, een veertigtal in Frankrijk en elders nog veel minder. Dat komt omdat van alle mogelijke ondernemingsvormen de slagerij het moeilijkst is toe te passen voor de coöperatie. De redenen daarvan zullen wij slechts kortelijk • aanwijzen, want zij zullen een ieder wel duidelijk zijn:* 140 lo is het vleesch moeilijk te bewaren, de verkoop onregelmatig en de prijs van de grondstof, het vee, zeer veranderlijk, wat de onderneming blootstelt aan groote misrekeningen; 2o leent zich de waar, ten gevolge van de ongelijkheid van de kwaliteit en waarde der verschillende stukken, moeilijk tot het inaehtnemen van de gelijkheid1, die natuurlijkerwijze moet heerschen tusschen de leden van dezelfde vereeniging en indien daaraan wordt geraakt, duurt de goede verstandhouding nooit lang; 3o eiseht die slagerij, hoewel men dit, oppervlakkig beschouwd, niet zoo zou denken, zeer bijzondere vakbekwaamheden, zoo ten aanzien van den aankoop van het vee als ten aanzien van den verkoop der verschillende stukken van het rund, van de toevoeging van vet en beenderen, zoodat het daar nog moeilijker is dan' in andere bedrijven om „het oog van den meester" te vervangen; 4o eiseht de exploitatie van een slagerij een groote lenigheid in de bepaling van de prijzen in het algemeen en van elk stuk in het bijzonder: de slager zal den prijs verlagen of de verdeeling voor de klanten voordeeliger maken naar mate de dag verloopt en hij vreest anders met vleesch te blijven zitten; maar een diergelijke bevoegdheid kan de patroon zelf wel uitoefenen, doch deze kan men moeilijk laten aan een beheerder; 5o kunnen de slagers zich verstaan met hunne vakgenooten om zich te ontdoen van stukken, die zij te veel hebben of die hun 141 Manten niet vragen; de een verkoopt zoo doende het mindere, de andere het beste vleesch aan een bevrienden slager, maar een coöperatieve slagerij kan hiertoe de toevlucht niet nemen, daar de gewone slagers steeds in een staat van stille ot openlijke samenspanning tegen haar rijn. Deze samenspanning kan haar ook den aankoop van het vee zeer moeilijk en kostbaar maken. Het slagerebedrijf slaagt daarom beter, wanneer het in plaats van een zelfstandige coöperatieve onderneming te rijn,, slechts een onderdeel vormt van het bedrijf eener coöperatie, die ook andere takken van bedrijf uitoefent. De algemeene onkosten worden dan kleiner en de risico wordt weder verdeeld over alle andere bedrijfskosten. De verkoop wordt zoo doende ook regelmatiger. ; De coöperatieve vereenigingen hebben der maatschappij een belangrijken dienst bewezen door zich te ©pannen voor den invoer van bevroren vleesch, diende landbouwer© hadden weten tegen te houden doordien onder hun invloed hooge invoerrechten waren uitgevaardigd, onder het voorwendsel' dat het gebruik van bevroren vleesch diende te worden tegengewerkt, omdat het schadelijk voor de gezondheid was. Misschien zouden de coöperatieve vereeniginq-en in haar lofwaardig streven niet rijn geslaagd, indien de oorlog niet aan de aarzeling van het Gouvernement een einde bad gemaakt, maar daar niets was voorbereid en de slager© zich weinig geneigd betoonden om den verkoop van bevroren 142 vleesch' te vergemakkelijken, hebben zich de coöperatieve vereenigingen er mede belast, geholpen door de stedelijke, gewestelijke en staatsbesturen. § 4. Restauratiën en andere kleinbedrijven. Waarom zou de coöperatieve verbruiksvereeniging, in plaats van alleen de ongekookte voedingsmiddelen te verschaffen, ze niet geheel klaar gemaakt leveren? Zy kan dit zonder twijfel en in dit geval wordt zij niet alleen winkel, maar ook restauratie, hetzij zelfstandig, hetzij als onderdeel van den kruidenierswinkel, de slagerij of de bakkerij. Maar zulke coöperatieve restauraties zjjn nog slechts weinig talrijk: er bestaan er slechts een vijftiental in Frankrijk. Talrijke van dergelijke ondernemingen zijn ondergegaan. In de eerste plaats is dit het gevolg hiervan, dat zij slechts een zeer beperkte clientèle hadden. Tot haar treden niet toe, zooals vanzelf spreekt, zij, die in een gezin leven of die, ook al zijnvzij alleenlevend, toch liever thuis blijven eten. Van den anderen kant kunnen zij niet, als de gewone restauraties, rekenen op de reizigers, want dezen, die slechts doortrekkende zijn, kunnen moeilijk tot een coöperatieve vereeniging toetreden. De coöperatieve restauratie trekt dus slechts zeer beperkte categoriën van personen, zooals studenten, werklieden en werkende vrouwen, die ver van hun woning arbeid hebben gevonden en dergelijke. Maar deze bevolking is altijd; een beetje zwervend en onregelmatig en in elk geval hebben er dikwijls veranderingen in de sa- 143 menstelling plaats, en waar de coöperatieve vereeniging- juist behoefte beeft aan regelmaat en vastheid, heeft zij van dien toestand: veel last; immers de wettelijke voorschriften, de formaliteiten, die deze eischen, de verantwoordelijkheid van bestuur en leden, de noodzakelijke stortingen, die van , tijd tot tijd moeten worden geëisebt, zijn even zooveel moeilijkheden bij een dergelijk bedrijf. Daarom geeft men dan ook wel eens de voorkeur aan den ohilantropischen vorm, dat wil zeggen, dat de restauratie wordt gesticht met het geld van eenige welwillende bezitters, de waren worden geleverd' tegen den kostprijs, maar de bezoekers krijgen geen recht van meespreken en gaan ook geen enkele verplichting aan. Het is echter mogelijk, dat de coöperatieve restauratie bestemd is om een groote ontwikkeling te krijgen, zoo voor de gezinnen van de meer bevoorrechte burgerij, die steeds meer moeite hebben om dienstboden te krijgen als voor die der werkliedten, naarmate de -vrouwen minder gaarne /zelf den pot zullen koken, omdat zij onder dien invloed van het meer en meer zich ontwikkelende feminisme, liever andere dingen doen. Dan zal de coöperatieve restauratie weldra een onderdeel worden van de gemeenschappelijke woning. Zoo stelde zich het vraagstuk althans in Amerika. Aan den eenen kant zijn daar moeilijk dienstboden te krijgen en eischen zij ontzaglijk hooge loonen en aan den anderen/kant denken de Amerikaansche vrouwen, zelfs die uit den werkenden stand, er niet aan om zich met de huishouding te be- 144 moeien of zelf den pot te kóken, waarvoor zij trouwens de bekwaamheden schijnen te missen. Onder die omstandigheden is er voor de burgergezinnen geen andere uitweg dan in een hotel te gaan wonen en voor de ongehuwden om hun intrek te gaan nemen in het clubgebouw, terwijl de arbeidersgezinnen er zich toe zullen moeten bepalen om de maaltijden geheel gereed gemaakt te krijgen. Men komt dus zoo op den weg, die ,vroeg of laat moet leiden tot de verwezenlijking van het phalanstère van Fourier, dus tot de vervanging van de enkele door de algemeene huishouding. Men zou meenen dat de coöperatieve koffiehuizen meer kans op welslagen zouden biedien dan de coöperatieve restaurants in dezen zin, dat de clientèle er meer bestendig is. In alle steden, vooral in de kleinere, ontbreken nergens in de café's de vaste klanten. De besparing, die er door te krijgen zou zijn, zou dus aanzienlijk moeten wezen, want de prijs der verteringen wordt aanzienlijk opgedreven in de andere koffiehuizen, toch zijn de coöperatieve café's nog minder geslaagd dan de restaurants. Waarschijnlijk is dit te verklaren uit het fei.t, dat men nu eenmaal niet naar het koffiehuis gaat uit een geest van; spaarzaamheid of om een maatschappelijk ideaal te dienen. Men heeft wel eens beproefd om coöperatieve koffiehuizen te stichten, die slechts niet-alcoholische dranken zouden verkoopen, maar deze onthouders-koffiehuizen hebben in Frankrijk geen succes gehad. V4& Een zeer bijzondere tak van coöperatief bedrijf vormen de militaire coöperatieve vereenigingen, die in den laateten tijd zeer zijn toegenomen. Wij bedoelen hiermede niet de groote coöperatieve vereenigingen van officieren, maar de kleine, die in de kazernes zijn ingericht om aan de soldaten de waren, die zij noodig hebben, tegen goedkoopen prijs te leveren en hun daarbij te steunen in de kosten van hun ontspanning. Verscheidene harer vragen in het geheel geen storting in het bedrijfskapitaal, omdat de kosten van inrichting betaald zijn of ten minste voorgeschoten door de compagnieskas, enkele anderen laten een contributie betalen van 5 of 10 cent per maand. De winsten van dergelijke militaire vereenigingen worden besteed aan de verbetering van het onderwijs, aan de inrichting van gemeenschaps- en voorzorgskassen, van bibliotheken, steunfondsen, voorschotkassen voor het verlof enz. Het spreekt van zelf, dat de militaire coöperatieve vereenigingen het mikpunt zijn geweest van levendige aanvallen, vooral van de zijde van hen, aan wie zij het grootste gedeelte van hunne inkomsten ontnamen. Daarom hebben eenige van de bevelvoerende officieren ze verboden of ten minste haar werking bemoeilijkt door b.v. den verkoop van wijn aan deze instellingen te verbieden. Andere bevelhebbers namen tot voorwendsel eenige misbruiken, die gebleken -waren, om te verklaren dat de coöperatieve vereenigingen aan hunne manschappen slechts de middelen verschaften om zich goedkoop te bedrinken, 146 terwijl zy aan de officieren, die belast waren met de organisatie, den tijd ontnamen, dien zij zoo goed konden gebruiken voor ander werk. De matigheidevereenigingen — wel verre van de vrees te deelen van hen; die in deze militaire coöperaties scholen tot ontwikkeling van den lust tot drinken te zien, verwachten juist veel van haar hulp tot steun in den strijd tegen den alcohol, want al mocht men er dan wel wat veel wijn verkoopen, men verhandelt er althans geen cognac of absinth. Bovendien leer en de soldaten er den geest van de coöperatie kennen, zoodat zy' daarvan de toepassing begrijpen en er den smaak van beet krijgen, wat hun in,hun verder leven ten goede moet komen. Toch zijn de herhaalde aanvallen van de vijanden der coöperatie op deze militaire vereenigingen niet zonder resultaat gebleven, doordien de Fransche Minister van Oorlog hun aantal heeft beperkt.' Hij zou beter sredaan hebben met het coöperatieve stelsel uit te breiden tot de geheele voedselverstrekking aan het leger. De officierstafels zijn feitelijk reeds coöperatieve keukens. Men zou dit denkbeeld dus slechts verder hebben uit te werken en toe te passen, en dit begint men in enkele regimenten te doen. In Nederland heeft men reeds talrijke coöperatieve keukens, die — in vredestijd goed werk doende — thans inderdaad voor menigeen een uitredding zy'n. Het instituut ie voor een groote uitbreiding vatbaar en naar mate de coöperatieve gedachte 147 verder doordringt, zullen zeker overal coöperatieve keukens ontstaan af of niet verbonden met coöperatieve woningen in den vorm van coöperatieve pensions. § 5. Apotheken. In het buitenland te Brussel, te Milaan, te Genève en elders heeft men evenals in Den Haag en andere plaatsen in Nederland, coöperatieve apotheken, die uitnemend geslaagd zijn, wat zich gemakkelijk laat begrijpen, want niet alleen verkoopen zij de geneesmiddelen tegen veel lageren prijs dan de gewone apotheken, maar bovendien geven zij aan de leden nog de helft van het bedrag hunner aankoopen terug. Er moet echter de aandacht op gevestigd worden dat deze groote voordeelen niet alleen voortvloeien uit het feit, dat de volksapotheken niet zulke groote sommen op de prijzen leggen als de gewone apothekers, maar ook hieruit dat de volksapotheken niet alleen verkoopen aan hare leden, maar ook aan het overige publiek, terwijl zij de behaalde winst alleen verdeelen onder de leden, wat natuurlijk het-percentage dat dezen krijgen, doet verdubbelen. Maar, al zou men den verkoop ook alleen beperken tot de leden of aan dezen slechts de winst toekennen, die op hun eigen aankoopen is betaald, dan nog zouden de gemaakte besparingen aanzienlijk genoeg zijn (van 30 tot 60 % op de prijzen, gevraagd door de particuliere apotheken); vooral indien de volksapotheken op een groote schaal worden gedreven, zooals te Brussel, waar zij 148 een centraal geneesniiddelenniagazijn hebben voor de bereiding en behandeling van de geneesmiddelen. Bij gevolg zou de aansluiting aan dergelijke apotheken van groot nut zijn voor alle menschen met smalle beurzen, wanneer zij in de droevige noodzakelijkheid komen om hun toevlucht te nemen tot het gebruik van genees-middtelen. Deze vorm van coöperatie bestaat niet in Frankrijk, omdat de wet slechts den verkoop van geneesmiddelen toestaat aan de apothekers, die het diploma hebben behaald en eigenaar zijn van een apotheek. Een uitzondering is slechts gemaakt voor de vereenigingen tot onderlingen steun, die geneesmiddelen mogen laten bereiden voor en verkoopen aan hun leden, maar natuurlijk onder voorwaarde dat het bedrijf wordt beheerd door een gediplomeerd apotheker. De Fransche coöperatieve vereenigingen zouden dus de moeilijkheid kunnen ontloopen door zich om te zetten in vereenigingen tot onderlingen steun, maar dit zou natuurlijk weer allerlei moeilijkheden met zich brengen. Zoo moet in de eerste plaats de apotheek volkomen afgescheiden zijn van alle andere winkels; ten tweede kan het kapitaal, dat noodig is voor de oprichting, niet worden bijeengebracht in aandeelen, omdat dan feitelijk de coöperatieve vereeniging de eigenaar zou zijn en dus de wet worden geschonden; in de derde plaats mag een dergelijke apotheek niet verkoopen aan het publiek en eindelijk in de vierde plaats mogen de eventueele winsten 149 niet verdeeld! worden tussehen de leden, maar moeten zij in de ka© van de vereeniging' worden gestort. Slechts de groote coöperatieve vereenigingen kunnen aldus langs middellijken weg volksarjotbeken beheeren, want men neemt aan, dat ongeveer 2500 het minimum aantal klanten is, dat noodig is om een apotheek te kunnen blijven in stand houden. Maar wat kleine vereenigingen niet afzonderlijk kunnen doen, zóu wel mogelijk zijn, indien deze kleine coöperaties zich vereenigden tot grootere coöperatieve bonden, zooals die waarover wij later zullen spreken. In Engeland heeft men dergelijke moeilijkheden, als» ik hier heb aangewezen, niet. De Engelsche coöperatieve vereenigingen kunnen een af deeling voor geneesmiddelen openen zoowel als voor1 alle andere artikelen. De eenige voorwaarde die aldaar moet vervuld worden, is dat er een vakman aan het hoofd staat. Toch zijn er slechts een gering aantal' Engelsche coöperatieve vereenigingen, die van deze bevoegdheid gebruik maken. Ook in Nederland zijn slechte weinig coöperatieve vereenigingen, die eigen apotheken hebben. De Haagsche vereeniging „De Volharding" staat met hare apotheken, polikliniek en laboratoria vooraan en heeft een schitterend voorbeeld gegeven aan hare zustervereenigingen. § 6. De coöperatieve woning. Men heeft reeds honderden malen gezegd, maar men zal het nooit genoeg her- 150 halen, dat de invloed van de woning niet alleen op het levensgeluk van het gezin, maar ook op de volksgezondheid en de maatschappelijke moraliteit van ontzaglijk gewicht is. Goede woningen zijn onafwijsbaar noodzakelijk, wil de strijd gelukken tegen alcoholisme, prostitutie en tuberculose, terwijl juist in de tegenwoordige economische omstandigheden het uiterst moeilijk is om aan de zoo dringende behoefte aan goede woningen die voldoening te geven, die noodzakelijk zou zijn. Van alle uitgaven is deze het juist, waarvan de stijging het zekerst is, het snelste en het minst in overeenstemming met het inkomen van het arbeidersgezin. Waarom zou, waar dit vast staat, de coöperatie zich niet bezig houden met de behartiging ook van dit belang1? Zij heeft dit dan ook zeker niet nagelaten en op twee manieren in die behoefte trachten te voorzien, nJ. door de oprichting van coöperatieve bouwvereenigingen en door den bouw van woningen te trekken binnen de taak van de coöperatieve verbruiksvereeniging, zoodat deze een afdeeling: „verkoop en verhuring van huizen" zich zag toegevoegd, zooals zij reeds een afdeeling had voor meubilair en huishoudelijke artikelen. Laat ons eerst de tweede manier behandelen. Zal een coöperatieve verbruiksvereeniging de levering van woningen en huizen op zich nemen, dan zal zij eerst een behoorlijke uitbreiding moeten hebben gekregen, zoodat zij zeer aanzienlijke kapitalen heeftkunnen bijeenbrengen. 151 Immers het bouwen van huizen en vooral van een zoodanig aantal als voldoende zal zijn om aan alle behoeften van de leden te voldoen, onderstelt de beschikking over aanzienlijke bedragen, want zelfs kleine huizen kosten tegenwoordig 7 tot 9 duizend gulden. En anderzijds wordt het kapitaal, dat in den aankoop op den bouw van vast goed wordt aangeleerd, slechts zeer langzaam terugbetaald, hetzij doordien de huizen worden verkocht aan de leden, die ze slechts betalen in annuïteiten verdeeld over een periode van 15 tot 20 jaar, hetzij dat de woningen slechts verhuurd worden, in welk geval de vereeniging in de huur het bedrag moet terugvinden, dat noodig is voor de jaarlijksche aflossing. Maar indien de verbruiksvereeniging aanzienlijke kapitalen bezit, die niet voor het geheele bedrag noodig zijn voor het drijven van hare handelszaken, is het bouwen en verhuren aan haar leden, eventueel verkoopen van huizen een van de beste wijzen om ze te gebruiken. De coöperatieve verbruiksvereenigingen in Engeland zijn reeds zoover gekomen. Vele harer kunnen in hun eigenlijke handelsbedrijf hun te sterk gestegen kapitalen niet meer geheel aanwenden, zoodat zij het grootendeels trachten terug te geven aan de leden. Zoo als wij reed© hebben doen zien, is slechts ongeveer dé helft van de 750 millioen gulden, die zij hebben bijeengebracht, noodig voor hun handelsbeweging en er is dus bij hen een bedrag beschikbaar voor andere doeleinden van meer dan 3i50 millioen gulden. Toch zijn maar 100 millioen gulden op zijn hoogst besteed 152 voor den bouw van ongeveer 40.000 huizen voor de leden, maar indien zij bij elkaar stonden, zou dat toch al een aardige stad wezen, immers het groote Parijs telt maar ongeveer 100.000 huizen. Slechts een derde van de coöperatieve verbruiksvereenigingen houdt zich met den bouw van huizen bezig en de Engelsche coöperators vinden dit dan ook heel weinig en meenen, dat men vooral op dit gebied veel meer moet doorzetten. Een coöperatieve verbruiksvereeniging, die van Woolwich, vlak bij Londen, heeft besloten alleen 4000 huizen te doen zetten, 400 per jaar, op een heel groot terrein dat zij gekocht heeft en deze kolossale onderneming is men reeds bezig uit te voeren. In Frankrijk zijn er nog geen coöperatieve verbruiksvereenigingen, die huizen laten bouwen om ze te verhuren aan hunne leden, maar er zijn er wel, die bij den bouw van hunne winkels, de bovenverdiepingen zoo laten inrichten, dat zij aan de leden verhuurd kunnen worden. De coöperatieve bouwvereenigingen, dat wil zeggen: ,de vereenigingen, die zijn opgericht met het doel om zich speciaal bezig te houden met de verbetering van de volkshuisvesting, hebben veelmeer gedaan. Bij honderdduizenden telt men de huizen door hen gebouwd in de Vereenigde Staten, in Engeland en ook in Duitschland en Nederland, maar hare organisatie is veel ingewikkelder ingericht dan die van een gewone verbruiksvereeniging. Het is gemakkelijk om hiervan de reden te begrijpen. Daar deze speciale vereenigingen niet 153 kunnen putten uit die reserves van een kapitaal, dat voor andere doeleinden is bijeengebracht, zijn zij gedwongen om het benoodigde kapitaal zelf bijeen te halen en, daar zij niet kunnen hopen, dat zij het van hun leden zullen krijgen — want, indien dezen voldoend kapitaal hadden om voor zich zelf een huis te laten bouwen, zouden zij er niet aan ^denken om daarvoor expres een vereeniging op te richten — zijn zij verplicht het te leen en, hetzij van de spaarbanken, zooals in België, hetzij van de gemeenten, zooals in Duitschliand. Zij zouden echter beter handelen door een speciale categorie van leden te scheppen, die eenvoudig toetreden tot de vereeniging om hun spaargelden te plaatsen, niet om zich huizen te laten bouwen, — en die dus het noodige geld zullen voorschieten om degenen, die wèl huizen begeeren, onder dag te kunnen brengen. Bet laatste stelsel wordt vooral in Engeland en in de Vereenigde Staten in praktijk gebracht in de leen- en bouwvereenigingen en heeft daar inderdaad verrassende resultaten opgeleverd. Wij kunnen natuurlijk de inrichting dezer vereenigingen, die inderdaad zeer ingewikkeld is, hier niet in bijzonderheden behandelen. In Frankrijk waren in 1913 slechte 258 coöperatieve bouwvereenigingen, naast 162 philantropische woningvereenigingen. Zij verschaften zich de benoodigde gelden erg gemakkelijk bij het publiek, omdat zij als onderpand voor de teruggaaf de huizen konden verbinden met den grond, waarop zij, gebouwd zijn. Zij zouden liever ter markt 154 zijn gegaan bij de spaarbanken of bij de consignatiekas, omdat zy' daar voor een lagere rente klaar zouden zijn gekomen, maar deze laatsfen hadden geen lust in de hun aangeboden plaatsingen, hoewel de wet ze er feitelijk op aanwees. Maar wie ook de huizen bouwt, de coöperatieve verbruiksvereeniging als nevenbedrijf of de speciale coöperatieve bouwvereeniging, de vraag komt in de eerste plaats op den voorgrond wat beter is: de huizen aan de bewoners te verkoopen of ze hun te verhuren. Langen tijd is het eerste steeds aangeraden en dan ook zonder veel verschil van gevoelen voortdurend toegepast; men ging uit van de meening, dat de verkrijging van een eigen huis op den arbeider een zedeK}ken invloed' uitoefende, dat hij in elk geval door de opvolgende stortingen, die de aankoop noodzakelijk eischte, voor hem een verplichte wijze van belegging van zijn besparingen opleverde, die alle andere te boven ging. Nog heden ten dage volgen bijna alle bouwvereenigingen dit stelsel. Maar de coöperatieve verbruiksvereenigingen, die huizen laten bouwen, neigen tegenwoordig tot het andere stelsel, d.w.z. zij geven de voorkeur aan het stelsel, waarbij zy de eigenaressen van de woning blijven. Zy zien daarin de volgende voordeelen. vIn de eerste plaats behouden zij het recht van controle over de wijze van bewoning, zoodat zij kunnen zorgen, dat de huizen behoorlijk hygiënisch worden behandeld en dë misbutiiken kunnen worden 155 tegengegaan, die zich dikwijle voordoen, wanneer de arbeider eigenaar van zijn huis geworden, het verwaarloost, er koetgangere in gaat houden; of het verhuurt om zoo zijn kameraden te exploiteeren op dezelfde manier als hij zelf vroeger ook ie geëxploiteerd, óf ook wel het misschien verkoopt aan een dïanksljjter. In de tweede plaats behouden zij voor zich zelf de kolossale overwaarde, die in alle zich uitbreidende steden de woonhuizen en vooral de bouwterreinen krijgen en die de bron is geweest van de grootste fortuinen. De toeëigeningen van die zeer groote waardetoenemingen zijn zeer moeilijk te rechtvaardigen uit een rechtvaardigheidsoogpunt, omdat zij het gevolg zijn van zuiver maatschappelijke oorzaken; daarom noemen de staathuishoudkundigen die waardevermeerdering met een leelijken naam „the uneamed increment" ^de onverdiende meerwaarde). Zij behoorde dus niet door de individueele eigenaars te worden ingeelokt, maar moest het gemeenschappelijk erfdeel zijn van de gemeenschap. Indien dit stelsel ingang mocht vinden, zou het een werkelijke economische omwenteling ten gevolge hebben vooral ten aanzien van het grondbezit in de steden; In de derde plaats zien zij er het voordeel in van den werkman meer onafhankelijkheid te laten, want het zijn van eigenaar van een huis legt een band aan, die hinderlijk kan zijn voor den werkman. Het is niet alleen goed in het belang van den werkman, maar het ie bovendien nood- 156 zakelijk om de daling van de loonen in het algemeen te voorkomen, dat de arbeid zeer groote bewegingsvrijheid hebbe en dat de arbeider vrijeHjk daarheen kan gaan, waar zijn werkkracht het meest wordt gevraagd. Ik moet hier echter bijvoegen, dat de coöperatieve vereenigingen, die den arbeider eigenaar willen' maken van zijn woning, zeer vernuftige middelen hebben weten te vinden, die het hem mogelijk maken om weer van dien eigendom los te komen als hij het wenscht. In Engeland heeft men behalve de coöperatieve verbruiksvereenigingen, die huizen verhuren aan hare leden, sedert korten tijd coöperatieve vereenigingen van huurders zien ontstaan (men noemt ze tenants copartnersbips), die tot eenig doel hebben om goed en goedkoop te laten wonen, maar — en dit in onderscheid met de gewone woningvereenigingen — volstrekt niet de bedoeling hebben om de leden eigenaar te doen worden van het huis dat zij bewonen. Zy zijn 't echter toch indirect als leden van de vereeniging, die de eigenaresse blijft van de huizen, en zij hebben dezelfde zekerheid die de eigendom hun zou geven, want hun kan de huur niet worden opgezegd of verhoogd, zoolang zij op tijd betalen, terwijl zij bovendien gebruik kunnen maken van de vrijheid van beweging, die de huurder heeft, want zij kunnen verhuizen wanneer zij willen, hetzij dat zij aandeelhouder BJdjven, hetzij dat zij hunne aandeelen overdoen. Deze huurdersvereènigingen zetten hunne woningen in den regel buiten de groote 157 steden, ten einde meer lucht en ruimte te hebben en elk huis of de geheele kolonie te omringen met een krans van boom en en groen; zij worden dan tuinsteden genoemd en zij hebben de eerzucht van een geheel nieuw tijdperk in te leiden van hervorming in den stedenbouw.. Hun programma kan men samenvatten als volgt: de bestaande steden, die geschapen en gegroeid zijn onder den druk van uitsluitend geschiedkundige, staatkundige en economische oorzaken, zullen altijd in verkeerde hygiënische en esthetische omstandigheden blijven. Bovendien komt de meerwaarde van den bouwgrond uitsluitend ten goede aan de individueele eigenaars, als een ongerechtvaardigde bron van de grootste fortuinen. Alle pogingen, die men moge doen aanwenden door de coöperatieve vereenigingen of door vereenigingen op anderen basis om in dezen staat van zaken verandering te brengen, zullen noodzakelijkerwijs onvruchtbaar moeten blijven zoolang men den nieuwen huizenbouw doet plaats hebben in het milieu zelf, dat dien weer moet brengen in den bestaanden slechten toestand. De eenige mogelijke oplossing is dus de steden uit te trekken, om verre van haar, op het platte land, naar een in elk opzicht rationeel ontwerp nieuwe steden te bouwen. De grond en de gebouwen zullen het eigendom van de coöperatieve vereeniging blijven of van de nieuwe gemeente, want beide cofporatiën zullen eigenlijk een en dezelfde zijn. De oorlog kan ook op dit gebied een 158 grooten invloed blijken te hebben uitgeoefend door het denkbeeld van de inrichting van tuinsteden bij het volk bekend en geliefd te maken. De droeve noodzakelijkheid, waarin de Franschen verkeeren om vele steden te moeten herbouwen, althans voor een goed' deel, en die duizend dorpen geheel en al, heeft natuurlijk nieuwe plannen voor huisvesting doen ontstaan, waarbij aan de voldoening aan hygiënische en esthetische eischen gelukkig een groote plaats is ingeruimd. § 7. Coöperatieve vereenigingen tot het voorzien in intellectueele behoeften. Wij begrijpen onder dezen naam de coöperatieve vereenigingen, die zich ten doel stellen om te voorzien niet in de stoffelijke, maar in de verstandelijke, geestelijke en artistieke behoeften van hare leden. Het zou mogelijk .zijn om coöperatieve universiteiten, dagbladen, schouwburgen en kerken te stichten (de laatste zijn het in het wezen der zaak reeds, waar de scheiding van kerk en staat is doorgevoerd), evenzeer als er reeds coöperatieve koffiehuizen bestaan, terwijl1 de sociëteiten of clubs feitelijk niets anders zijn. Men moge er zelfs den nadruk op leggen, dat met het oog op de behoefte, het juist deze instellingen zijn, waarvoor de coöperatieve de meest aangewezen vorm schijnt, want indien de mensch al, zoo noodig, afzonderlijk kan werken, koopen en verbruiken, zoo moet 't hem nog al moeilijk vallen om zich zelf te onderrichten of zich moederziel alleen te ontspannen. Het solitaire spel en het leg- 159 gen van patiencee is niet erg opwekkend. Toch zijn deze coöperatieve vereenigingen tot het voorzien in intellectueele behoeften voor het meerendeel nog alleen maar vrome wenschen. Op een groot aantal universiteiten in de Vereenigde Staten vindt men coöperatieve vereenigingen van aldaar studeerenden voor den verkoop van alle mogelijke dingen die de studenten noodig'hebben, maar vooral van boeken en schrijfbehoeften. Men heeft er over gedacht om dergelijke vereenigingen ook in Frankrijk op te richten, die ook het drukken van de proefschriften zouden kunnen bezorgen, wat anders een zeer drukkende uitgaaf voor de studenten met zich brengt, maar tot nog toe is het bij plannen gebleven. Zoo i6 evenzeer j de oprichting van coöperatieve Vereenigingen voor den aan- en verkoop van schoolboeken slechts zeer zelden verder gekomen dan het maken van plannen. De boekverkoopers en uitgevers werken dit overal met alle kracht tegen. Zij hopen daardoor hun eigen belang te bevorderen, maar zij werkeri daardoor zeer zeker den boekhandel en dus de verbreiding der beschaving tegen, want hoe duurder een artikel is, hoe minder vraag er naar ontstaat. Dit geldt evenzeer — en misschien nog in sterkere mate — van andere artikelen, i / Men kan ook hebben coöperatieve leesvereenigingen, vereenigingen van personen, die alleen maar boeken wenschen te lezen, doch er geen prijs op stellen ze zelf 160 te bezitten. Men zou dit ook een soort van verbruikscoöperatie kurrnéfl noemen. flerfta'aldè'lijk is er sprake geweest van de uitgifte van een coöperatief dag- en ffièttwsblad. Wij doelen* Kernlede na^trtÜ4lijk niet op de bladen, die door de coOpterlÉ-' tieve bondetii en* de gróOte coöperatieve vereenigingen worden uitgegeven en die reeds in elk land bestaan en waarvan enkele een aantal geabonneerden hebben, dat de uitgevers der gewone couranten zou doen Watertanden, maar op bladen als deze laatste. Daarbij zou tweeërlei coöperatie mogelijk zyn, het zou een coöperatie kunnen zijn vari de geabonneerden, die zich vereenigd hadden om een blad naar hun smaak te krijgen, maar het zou ook kunnen wezen een coöperatie van redacteurs, die zich vereenigd hadden tot de uitgaaf van een blad om de Winsten daarvan voor zich zelf te houden. In het eerste geval zou er sprake zy'n van een verbruiksvereeniging, in het laatste van een productieve associatie. Eenige pogingen zijn reeds aangewend om een coöperatie in laatstgemelden zin te doen slagen, maar een coöperatie van geabonneerden heeft men nog nergens beproefd. Het zou trouwens een zeer moeilijk werk zyn. Hetzelfde geldt van het denkbeeld van de oprichting van een coöperatieven schouwburg, waarvan de verwezenlijking wel beproefd is in den vorm van een productieve associatie — de Comédie Francaiee is de oudste van dergelijke associaties — maar nog nimmer in den vorm van 161 eene coöperatie van toeschouwers, en toch, wannéér er onder de toeschouwers maar een groot aantal abonnés is, zou men maar één stap verdér behoeven te gaan om de geheele zaak op coöperatieven grondslag te vestigen. Een zeer belangwekkende vorm van coöperatieve ondernemingen van dezelfde soort zijn de coöperatieve vereenigingen voor ontspanning buiten, wat de Engelsen en noemen "Cooperative Holidays. Zij hebben ten doel om aan de minder bevoorrechte klasse de middelen te verschaffen om eenige dagen met vacantie door te brengen in de bergen of aan de zee. Voor dit doel worden dan huizen gehuurd of ook wel gebouwd op geschikte plaatsen en de prijzen voor het verblijf en de reis worden tegen kostprijs berekend. Eerlijk gezegd vereenigingen, die aldus werken, meer philantropische instellingen dan eigenlijk gezegde coöperatieve vereenigingen, want het initiatief gaat niet uit en het beheer is evenmin in handen van dé belanghebbenden zelf.; Niets belet echter dat ook zy zich later kunnen ontwikkelen tot een meer strikt coöperatieven vorm of wel, dat zy' deel gaan uitmaken van een gewone verbruiksvereeniging.^ De Engelsche vereeniging heeft reeds 13 plaatsen, waar de leden hun vacantie kunnen doorbrengen in Engeland, Schotland, Zwitserland en Frankrijk; de inrichting is er voortreffelijk en de prijzen zyn zeer matig. In Nederland heeft de Bond van Onder. wijzers te Lunteren een dergelijk herstellingsoord, terwijl de Rotterdamsche Pen- 162 ©ionvereeniging te Nurispeet het uitstekende coöperatief pension „Dennenheuvel" beheert. Zoo zyn op dit gebied in Nederland verschillende welgelukte proefnemingen gedaan, wier groote ongeluk is dat zij geen voldoende publiciteit aan hun "bestaan hebben gegeven. Op dit gebied is nog zeer veel te doen. Het gebruik maken van een coöperatief buitenverblijf is natuurlijk alleen mogelijk voor hen, die eenige dagen vacantie kunnen krijgen. Dit is wel het geval met bet meerendeel der ambtenaren en beambten van allerlei slag, maar onder de werklieden zyn er nog maar al te veel, die daarvan nog niet mogen genieten en toch zou geen maatschappelijke klasse er meer behoefte aan hebben. Zonder eenigen twijfel zal dan ook de actie voor eenige vacantiedagen op die* van den wekelijkschen rustdag volgen. De sociëteiten kunnen als coöperatieve vereenigingen worden beschouwd in dien zin, dat de leden tegelijkertijd ook de voordeelen «renieten, maar daar sociëteiten nimmer gedreven worden met de aandeelen, maar alleen met de bijdragen der leden, hebben zy een geheel ander rechtskarakter. Er zijn echter landen; waar de coöperatieve vereenigingen aan hun hoofdkwartier een soort van sociëteit hebben verbonden, waar de leden hun conversatie- en leeszalen vinden en waar zij allerlei genotmid'delen kunnen gebruiken. Deze coöperatieve sociëteiten vormen een uitnemend middel om nauwere aanrakingen te verkrijgen tusschen de leden dan dit mogelijk is alleen 163 door het bezoek van de jaarlftksche, halfjaarlyksche of driemaandelijksché algemeene vergaderingen. § 8.. Coöperatieve .assurantie. Er ie een behoefte, waarvan de voorziening, al is zij ook niet stoffelijk, zooals die van voedsel en woning, toch niet minder dringend is dan deze; het is die van het hebben van zekerheid tegen allerlei onvoorziene omstandigheden. Natuurlijk ligt v het niet in onze macht om one een waarborg te echeppen tegen alle gevaren dee levens, maar het ie wel mogelijk om ten minste de geldelijke gevolgen daarvan door het eluiten van assurantiën te dekken. Men weet dat het gronddenkbeeld van deze bewonderenswaardige instelling hierin bestaat, dat men het grootst mogelijke 'aantal individuen samenbrengt om bepaalde gevarenkansen gezamenlijk te dragen, zoodat, wanneer een hunner door een bepaald ongeluk getroffen wordt, de gevolgen door alen te zamen gedragen worden, en dus ieder slechte een zeer kleine schade heeft te torsen. Elke assurantie-onderneming is derhalve „coöperatief", wanneer wij dit woord in een ruimen zin opvatten.. Toch past men dit woord niet op de assurantie toe, wanneer zij is georganiseerd als winstbedoelend bedrijf, door een vennootschap, die met vaste premiën werkt, zooals men dat noemt, want de aandeelhouders staan in geen enkele betrekking tot de verzekerden, behalve in deze, dat zij te hunnen koste ontzaglijke dividenden maken. 164 Men moet.ook niet de onderlinge verzekeringsmaatsehaooij verwarren met de coöperatieve. De eerste wordt gevormd zonder kapitaal, maakt geen winst, leeft slechts van haar contributiën en kan de heloopen schade niet verder dekken dan tot het bedrag van die contributiën. De laatste heeft wel een maatschappelijk kapitaal, maakt winsten en verbindt zich om de geleden verliezen geheel te betalen naar de vastgestelde voorwaarden. De coöperatieve verzekeringsmaatschappij lijkt dus veel meer op een gewone verzekeringsmaatschappij met vaste premiën, echter met dit belangrijke en principieele verschil, dat de winsten, inplaats van onder de aandeelhouders verdeeld te worden naar gelang van het getal aandeelen dat zij bezitten, worden teruggegeven aan d)e verzekerde coöperators in verhouding tot de premiën, die zij betaald hebben. De verzekeringsmaatschappijen, die werkelijk coöperatief mogen genoemd worden, zijn zeer weinig talrijk; dit is zeker een gevolg van de moeite, die het zou moeten kosten om de groote kapitalen bijeen te brengen, die noodzakelijk zijn om dergelijke instellingen naar eisch te doen werken, maar als er geen kapitaal is bijeen te brengen, dan vervalt men noodzakelijkerwijze in de onderlinge verzekering. Doch waarom is het noodig om afzonderlijke coöperatieve verzekeringsmaatschappijen op te richten? Zou het niet veel eenvoudiger zijn, dat de coöperatieve verbruiksvereeniging dezen tak van dienst toevoegde aan die, welke zij reeds uit- 165 oefent? Wij hebben gezien dat wanneer de coöperatieve verbruiksvereeniging een zekere hoogte heeft bereikt, zij over overvloedige kapitalen beschikt. Welnu, die zouden hier nuttig en zeker te gebruiken zijn. Wij eindigen hier ons overzicht van de verschillende vormen van coöperatieve verbruiksvereenigingen. Wij hebben twee categoriën van coöperatieve vereenigingen ter zijde gelaten, hoewel zij toch nauw verwant zijn aan de verbruiksvereeniging: de aankoopvereenigingen van grondstoffen en werktuigen en de coöperatieve crediet- en spaarkassen. Zjj komen zeer veelvuldig voor onder de landbouwers, maar nog zeer zelden in de >ndustrieele wereld. Zij hebben ten doel om in zeer dringende behoeften te voorzien — en wel door hetzelfde middel, n.1. door de associatie van de belanghebbenden, maar wij zouden hier komen op het gebied van de voortbrenging en niet van het verbruik. De meststoffen en zaden aangekocht door de landbouwvereenigingen, hebben evenals de kapitalen, die in voorschot worden gegeven door de boerenleenbanken, geen ander doel dan dienst te doen voor de landbouwvoortbrenging en men zou daaraan dus een afzonderlijke studie moeten wijden. 166 88 88 88 B8 88 8888 BB 88 88 BB 88 88 HOOFDSTUK X. De coöperatieve vereenigingen van coöperatieve vereenigingen. Zoodra in eenig land de coöperatieve beweging een zekere ontwikkeling heeft verkregen, beginnen de coöperatieve vereenigingen zich aaneen te sluiten in een bond — evenals trouwens alle andere soorten van vereenigingen in zulk een geval plegen te doen. Deze bonden kunnen van tweeërlei aard zijn. De een en hebb en een maatschappelij k en zedelijk doel, de anderen hebben een handelsbelang op het oog; het eerste is de ontwikkeling te bevorderen van 't gevoel van saamhoorigheid onder de coöperatieve vereenigingen, het andere om de aankoopen samen te brengen in één middenpunt en zoo mogelijk ook de voortbrenging te organiseeren. Het is mogelijk om de behartiging van beide soorten van belangen op te dragen aan eenzelfde orgaan (dat gebeurt b.v. in Zwitserland en had ook vroeger in Nederland plaats), maar voor een goede arbeidsverdeeling is het beter, dat de taak wordt opgedragen aan zelfstandige lichamen, die echter met elkaar zekere voeling onderhouden, zoo ongeveer als de beide Kamers in den parlementairen regeeringsvorm. In elk geval is het wenschelijk om ze afzonderlijk te behandelen. 167 § 1. De coöperatieve bonden. De coöperatieve bonden zijn, zooals wij zooeven reeds deden opmerken, opgericht met het uitsluitende doel om onder de aangesloten vereenigingen het gevoel van saamhoorigheid te ontwikkelen, haar het gewicht te doen gevoelen van de haar opgelegde taak en de grootte van haar macht, van haar op te vragen en wederkeerig haar te verschaffen de statistieke, juridische en economische opgaven, die noodig zijn voor de kennis en de bevordering van de beweging, periodieke congressen samen te roepen, bladen en brochures uit te geven, propaganda te oefenen op alle mogelijke manieren, om zoo mogelijk op te maken een programma voor gezamenlijke actie, de werkingssfeer te bepalen van de verschillende vereenigingen, ten einde te voorkomen, dat zij elkander in de wieiep rijden door het voeren van eene concurrentie, die niet past aan zustervereenigingen — in één woord de algemeene belangen van de beweging te dienen, waarop haar invloed, zooals vanzelf spreekt, er alleen een is van zuiver zedelijken aard. Haar rol is daarom toch van niet minder belangrijken aard. ten minste daar waar de leden der aangesloten vereenigingen het arevoel hebben dat de ondergrond vormt van elke sterke beweging, dat van de noodzakelijkheid van organisatie en discipline, en waar zy niet gescheiden zyn door te fel op de spits gedreven tegenstellingen op het gebied van den godsdienst of van de staatkunde. 168 De diensten' die aan de Engelsche coöperatieve beweging zijn bewezen door den Britsohen coöperatieven Bond te Manchester, sedert zijn oprichting in 1869, zijn onschatbaar., Van Italië en Zwitserland kan men evenzeer als van Nederland zeggen, dat hun coöperatieve geschiedenis eerst begint met de oprichting van een coöperatieven bond daar te lande, in 1881 voor het eerste, 1890 voor het tweede, en derde. De Britsehe coöperatieve bond vormt bet middenpunt van 1285 vereenigingen, te zamen tellende 3.187.000 leden, dat wil zeggen, bijna alle Britsehe coöperators. In Zwitserland heeft de bond 400 deelgenooten, waarvan enkele geen verbruiksvereenigingen zijn, op de ruim 400 aldaar bestaande coöperatieve vereenigingen. De Nedterlandsehe Coöperatieve Bond .telt ongeveer de helft van het aantal in Nederland bestaande coöperatieve verbruiksvereenigingen, terwijl daarnaast ettelijke vereenigingen zijn georganiseerd in den Bond van Nederl. Arbeiderscoöperaties, in den R.-K. Bond en in den Christelijken Bond. Het Centraal Verband van Duitsehe coöperatieve verbruiksvereenigingen (opgericht in 1902) telt 1200 verbTOikevereenigingen met 1.700.000 leden. In Frankrijk telde de Nationale Bond voor den oorlog 900 deelgenooten op meer dan 3000 bestaande coöperatieve verbruiksvereenigingen, met 256.000 leden van het totaal van 880.000. Dus zelfs niet het derde deel der vereenigingen, noch der leden zijn toegetreden, maar wel hebben de toegetreden veTeenigingen meer dan eenderde van 169 dien. totalen omzet der verbruiksvereenigingen in Frankrijk (111 op de 320 millioen), betgeen bewijst, dat de toegetreden vereenigingen in bet algemeen voorspoediger zijn dan degene, die zich afzijdig hebben gehouden. Het kwaad ligt niet 'hierin, dat de bonden niet elk jaar een zeer groot aantal nieuwe verbruiksvereenigingen* tot zich trekken, die van de raadgevingen partij wenschen te trekken, welke zij kunnen geven, maar hierin, dat wanneer die vereenigingen groot worden, zij meenen verplicht te zyn haar onafhankelijkheid te toonen door zich af te scheiden van den Bond en te verklaren, dat zij sterk genoeg zijn om zelfstandig te kunnen optreden. Doch al ware dit juist, dan behoorden dergedojtoe vereenigingen toch te bedenken, dat zy juist omdat zij groot en rijk zijn geworden, een kracht voor den bond zouden kunnen zijn, een steun voor de kleine vereenigingen, die getrouw zijn gebleven, en dat zy ernstig zondigen tegen den plicht der solidariteit, door haar dien steun te onttrekken. In Frankrijk hadden de oude thans ver) dwenen bonden, niettegenstaande hun zwakheid, veel gedaan voor de ontwikkeling van de coöperatieve beweging. De coöperatieve bond had talrijke telkens wederkeerende congressen georganiseerd; hy' gaf een bulletin uit en sedert 1893 een almanak. Daarbij had hij de eerste statistieken verzameld van de coöperatieve beweging in Frankrijk, de afdeeling voor verbruikscoöperatie in orde gebracht op de beide wereldtentoonstellingen 170 van Parijs,- van 1889 en 1900 en op de meeste tentoonstellingen in het buitenland. Hij had deelgenomen aan de schepping van den Internationalen Coöperatieven Bond; hi,j had onmiddellijk of door middel van zijn rechtsgeleerd adviesbureau duizenden adviezen gegeven, medegewerkt aan de samenstelling van een groot aantal statuten en vele vereenigingen verdedigd tegen de overdreven eischen van den fiscus. Wanneer men nu weet, dat zijn inkomsten nauwelijks ƒ 7500 bedroegen, zal men zeker bewonderen, dat met zoo weinig geld zooveel is kunnen gedaan worden. Be tegenwoordige Nationale Coöperatieve Bond zal nog meer doen. De overtuigde coöperators, die hem leiden, verwaarloozen niets van. hetgeen kan dienen tot de economische en zedelijke ontwikkeling van de coöperatieve beweging in Frankrijk. -ken blad,, een jaarboek, een veldtocht door middel van lezingen, telkens wedermierende samenkomsten, jaarhjksche conga-essen, het zenden van afgevaardigden naar de internationale congressen, ziedaar zoovele middelen als de bond voortdurend aanwendt, en gedurende den oorlog, die zijn werkzaamheid zou hebben kunnen verlammen, heeft hij integendeel ongehoopte en onverwachte gelegenheden gevonden om zijn invloed uit te breiden. In België heeft eveneens de verdeeling naar politiek inzicht de vorming van een kraehtigen bond verhinderd, terwb'1 in Nederland dezelfde invloed, verzwakkend werkt. In Duitschland was er een tiental coöperatieve bonden, maar even verward 171 en moeilijk ingericht als de van de staten van den ouden Dmtechen bond. Alle vormen van de coöperatieve samenwerking, verbruiks-, voortbrengangs crediet-, bouwcoöperatie enz., alles was er door elkander, in samengehoopt, en aangezien al deze organisatiën op sommige punten strijdige belangen en idealen hebben, brachten zij elkander meer dan rij. elkaar hulp verleenden. Wn hebben * reeds gezegd, dat een splijting was ontstaan in de belangrijkste van deze bonden, die van Berlijn, het Allgemeine Verband geschapen door Schulze-Dektasoh, en dat een nieuwe bond, bestaande uitsluitend mt verbruiksvereenigingen vooral van arbeiders, was opgericht te Hamburg, het Z-entral Verband, maar dit verband, heeft niet alle Duitsche coöperatieve verbruiksvereenigingen tot zich getrokken. Alle bonden zijn samengesteld overeenkomstig het parlementaire stelsel, met dat onderscheid evenwel, dat hun parlement, dat is het congres, slechts eene per jaar samenkomt gedurende enkele dagen, maar i» den tusschentijd wordt de beweging vertegenwoordigd door een permanent bureau, samengesteld uit afgevaardigden gekozen door de toegetreden vereenigingen voor een zeker aantal: jaren. Als gezegd hebben de jaarvergaderingen en de bureaux van deze coöperatieve bonden slechts een zuiver zedelijk gezag in de beweging. Zou men hun niet een daadwerkelijke macht kunnen geven op dit gebiedt Zeker wel, indien de bond werd omgezet in een werkelijke nationale coöperatieve vereeni- 172 ging, waarvan de plaatselijke vereenigingen slechts filialen waren. Dit is het grootsohe plan, dat werd voorgesteld door den algemeenen secretaris van den Britschen Coöperatieven Bond, J. C. Gray, op het conpres van 1906, in de door hem gehouden openingsrede te Manchester. Daardoor zouden dte plaatselijke vereenigingen niet alleen haar zelfstandigheid verliezen, maar zij zouden ook slechts de helft van haar zuivere winst behouden (ƒ 82.500.000 per jaar), de rest zou moeten gestort worden in de kas van de Nationale Coöperatieve Vereeniging, die daarover zou beschikken, zooals zij dat het meest zou achten in het belang van de coöperatieve beweging. De Raad van die Nationale Coöperatieve Vereeniging, die eveneens de groothandelsvereeniging zou opslikken, zou natuurlijk worden gekozen door alle leden over het geheele land verspreid. Dit plan heeft niet veel kans om spoedig verwezenlijkt te worden. Niet alleen zijn de bestaande coöperatieve vereenigingen, die zeer naijverig zijn op haar onafhankelijkheid, er niet op gesteld om zich te laten opslikken in zulk een collectivistische organisatie en haar de helft van hare winsten te laten, maar indien zij er zich in mochten schikken, zou het te vreezen zijn, dat zij door een aantal van hare leden zouden worden verlaten. Natuurlijk kan de arbeid van deze bonden niet worden verricht zonder geld en dus niet zondër een zekere kas. Deze moet worden gevormd door de contributie van de toegetreden vereenigingen, zoodat de 173 ontwikkeling van deze bonden, en bijgevolg die van de coöperatieve beweging zelve, meer of minder afhangt van den goeden wil van de vereenigingen om hun bijdragen te geven. De inrichting van den EnWschen Coöperatieven Bond is vrij ingewikkeld. Hij wordt bestuurd door een grooten Raad' (Central Board), bestaande uit 67 leden, gekozen door de districtsafdeelingen, welke Raad slechts tweemaal 's jaar© bijeenkomt, daaronder 6taat een minder talrijk lichaam (United Board), bestaande uit 14 leden, die meermalen vergadert en bovendien heeft een secretaris-generaal, die in werkelijkheid het hoofd' van het bestuur is, de algemeene leiding. De zetel van den Bond is Manchester. De kosten van deze bonden zijn in den regel de bezoldigingen van een vasten secretaris en dikwijls ook van andere ambtenaren, de huur van een bureau als vergaderplaats voor den Raad, de kosten van correspondentie en publiciteit. In Engeland bedraagt dit een aanzienlijke som. De bijdragen der toegetreden vereenigingen, gesteld op 5 ets. per lid, vormen een som van meer dan ƒ 200.000; de buitengewone inkomsten en de verkoop van publicaties van den bond doen dit reeds zeer indrukwekkende cijfer stijgen tot boven de ƒ 250.000. § 2. Bonden van inkoop-, coöperatieve groot-inkoop- of handelsvereenigingen. De coöperatieve groothandelevereenigingen hebben bloot een economisch doel: den gezamenlijken inkoop van de handelswa- 174 ren,'die noodig' zijn om de aangesloten vereenigingen daarvan te voorzien» [ Deze coöperatieve vereenigingen van coöperatieve vereenigingen leveren de volgende voordeelen op: In de eerste plaats hebben zij de strekking om den inkoopsprijs voor elke aangesloten vereeniging te verlagen ten gevolge van het eenvoudige feit, dat de aankoopen in het groot worden gedaan. Het is duidelijk, dat evenzeer als de aaneensluiting van individuen voor den geineenschappelyken inkoop van levensmiddelen de gelegenheid geeft om den inkoopsprijs der benoodigde goederen te verlagen, het gezamenlijk optreden van de vereenigingen, die door deze aaneensluiting van personen zijn ontstaan, hetzelfde gevolg moet hebben. De groothandelsver eeniging is immers slechts de coöperatieve vereeniging der coöperatieve vereenigingen en wie haar bestaansrecht ontkent, wie niet toegeeft, dat de coöperatieve lijn steeds verder behoort te worden doorgetrokken, die heeft van de coöperatie het abc nog te leeren. In de tweede plaats zal het bestaan en de werkzaamheid van de coöperatieve groöthandëlsvereeniging het in werking treden van de jongere vereenigingen zeer Vergemakkelijk en. Aan niemand kan het onbekend zyn, dat het tijdperk van het eerste optreden altijd 't moeilijkste is. Dit geldt vooral in de coöperatie. Een coöperatieve vereeniging heeft bij haar eerste begin veelal slechts een klein aantal leden, weinig bedrijfskapitaal, 175 geen ervaring ten aanzien van het doen van zaken; daarbij staat zij bloot aan de vijandschap van alle kooplieden des lande, zoodat zij alle kane heeft om reeds op jeugdigen leeftijd onder te gaan. Men zucht dikwijle over de groote kindersterfte: ongeveer een kwart der kinderen eterft in het jaar na de geboorte. Welnu, de kindersterfte hij de coöperatieve vereenigingen ie ook verschrikkelijk. Nu spreekt het vanzelf, dat het bestaan en de werkzaamheid van een coöperatieve groothandélevei-eeniging in dezen erbarmelyken toestand een algeheele verbetering kan brengen, want zij zal aan de kleü ne vereenigingen dezelfde voorwaarden stellen ale aan de groote. Zij zal haar de waren, waaraan zij behoefte hebben, leveren tegen denzelfden prije, en niet alleenzal zy ze doen profiteeren van dezelfde prijzen ale haar oudere zuetere betalen', maar zij: zal haar in de gelegenheid steilte» om de kwade gevolgen te ontgaan van het nemen van allerlei proeven en het doen van verkeerde stappen, door haar voor te lichten en haar op het eerste teeken in alles te helpen, wat zy noodig hebben. De coöperatieve vereenigino-. die wordt opgericht, behoeft dus in haar midden geen bij zonderen zaakkundige te hebben, die zich allicht te veel op den voorgrond stelt en some de vereeniging op verkeerde banen zou kunnen voeren, zij heeft alleen aan de groothandelevereeniging te schrijven: wij hebben zooveel leden, zend One alles wat wy noodig kunnen hebben. En wat nu betreft de groote vereenigin- 176 gen, die het soms versmaden om haar toevlucht te nemen tot de groothandelsvereeniging, onder het voorgeven dat zij krachtig genoeg zijn om van. de leveranciers dezelfde voorwaarden en prijzen te bedingen als deze, het schijnt ons toe, dat zij behoorden te begrijpen, dat zelfs indien zij bij de toetreding al geen winst zouden behalen die in geld is uit te drukken (wat overigens niet juist is) toch ook dan haar ontwikkeling en zelfs haar bestaan samenhangen met — en eng verbonden zijn aan die van haar kleinere zustervereenigingen en van de geheele coöperatieve beweging. In de derde plaats brengt de aansluiting aan de groothandelsvereeniging en het getrouw afnemen van haar waren mede, dat het geven en ontvangen van onrechtmatige provisiën daardoor wordt belet (het geven en aannemen van fooien), zoodat de coöperatieve vereenigingen worden bewaard voor de besmetting met een ondeugd, die maar al te zeer is verspreid. Wanneer de inkoopen geschieden door middel van een coöperatieve groothand els vereeniging, behoeven de leden van de besturen der coöperatieve verbruiksvereenigingen volstrekt geen omgang meer te hebben met andere zakenmenschen. Men zal mij- misschien tegenwerpen, dat dan de bestuurders van de groothandèlsvereeniging de fooien in den zak zullen steken. Misschien is dit mogelijk, hóewei heeren «reen fooien aannemen en tot directeur van zulk een reuzenlichaam zullen natuurlijk alleen hoogstaande coöperators worden benoemd; maar, al ware het anders, dan zou in elk geval toch het 177 kwaad maar tot zeer enkelen worden beperkt, terwijl bet zich anders over duizenden zou kunnen uitbreiden. Een vierde voordeel, dat voor de coöperatieve beweging voortvloeit uit het bestaan en de werkzaamheden van een coöperatieve groothandelsvereeniging is, dat daardoor het ■boycotten der aangesloten vereènifrinsen vanwege de particuliere kooplieden en leveranciers wordt belet- Het komt wel eens voor, dat de leveranciers in een bepaalde ©treek, in de hoop van een coöperatieve vereeniging te nekken, overeenkomen om te weigeren baar te leveren. Dat heeft men meermalen kunnen zien gebeuren, maar deze taktiek wordt onmogetijfc gemaakt en is onmachtig, wanneer de coöperatieve vereenigingen achter zich hebben een groothandelsvereeniging, die zich belast met haar alles te leveren waaraan zij behoefte hebben. Wat kan haar in zulk een geval de weigering om te verkoopen schelen van de plaatselijke grossier©! Zij zullen er eenvoudig om lachen, en zoo hebben zelfs kleine coöperatieve verbruiksvereenigingen haar tegenstanders tot een smadelijke overgaaf kunnen dwingen. De Engelsche coöperatieve groothandeisvereeniging heeft daarin niet alleen de bij haar aangesloten vereenigingen steeds bijgestaan, maar zij heeft zelfs een bedrag toegestaan van meer dan een half millioen gulden om de pogingen tot boycatten, die zich in de toekomst zouden kunnen voordoen, tegen te gaan. In de vijfde plaat© maakt het bestaan en de werking van de coöperatieve groothan- 178 delsvereenigingen de schepping mogelijk van coöperatieve fabrieken. — Het is niet zoo gemakkelijk voor een coöperatieve verbruiksvereeniging om alleen een schoenen-, een hoeden- of een zeepfabriek op te richten en in stand! te houden, omdat zy niet in staat is om baar een voldoend afzetgebied te bezorgen, tenzij de vereeniging een zeer groot aantal leden heeft, maar zulke coöperaties zijn er nog heel weinig. Wanneer daarentegen een coöperatieve groothandelsvereeniging de bestellingen bijeen kan voegen van honderden verbruiksveTeeniginsren, dat wil ze^en van tienduizenden huisgezinnen, dan kan zij zeker fabrieken inrichten en drijven, omdat zy vooruit weet welken omzet zij ze zal kunnen verzekeren. Zoo heeft de Engelsche coöperatieve groothandelsvereeniging, the Cooperative Wholesale Society te Manchester, meel molens, fabrieken van zeep, kaarsen, schoenen, conserven enz. kunnen in werking brengen, die een omzet hebben van meer dan ƒ 150.000.000 per jaar. Waar zijn de coöperatieve verbruiksvereenigingen die door eigen kracht alleen dergelijke ondernemingen zouden kunnen beproeven? En toch erkent men dat alleen door de verovering van het geheele terrein van de voortbrenging de coöperatieve beweging in staat zou zijn om het huidige economische stelsel te hervormen en op -hooger peil .te brengen. De samenvoeging der coöperatieve verbruiksvereenigingen tot groothandelsvereenigingen dringt zich derhalve onweerstaanbaar op, want wie het doel wil, moet ook de middelen willen. 179 Ten zesde geeft het bestaan en de zegenrijke werking van de coöperatieve Groothandelsvereeniging de gelegenheid om instellingen te organiseeren van algemeen nut, zooals een coöperatieve bank, een assurantie-afdeeling enz. Indien men toch aan elke vereeniging de zorg overlaat om dergelijke wenschelijke instellingen op te richten, dan zullen zulke verspreide pogingen op niets moeten uitloopen. De aaneensluiting van de coöperatieve verbruiksvereenigingen kan tot stand gebracht worden in drie graden, men zou kunnen zeggen in drie tempo's. De eerste is: het bureau voor handelsinkchtmgen. Een dergelijk bureau bepaalt er zich toe om de inlichtingen over' leveranciers en prijzen, die rij machtig kan worden, mede te deelen aan de aangesloten vereenigingen en omgekeerd aan de leveranciers de van de vereenigingen ontvangen bestellingen over te brengen. Deze eerste vorm is de gemakkelijkste, omdat hij noch een magazijn, noch kapitalen eiseht, maar alleen een eenvoudig, kantoor, dat slechts bescheiden koeten voor beheer en correspondentie vordert. . . Indien aldus de inrichting weinig kostbaar is, dan bewijst rij echter ook slechts zeer beperkte diensten. Zij kan geen der groote voordeelen opleveren, die wij straks hebben opgenoemd, maar alleen wellicht eenige prijsverlaging te weeg brengen en misschien een zekeren waarborg van kwaliteit der geleverde waren verschaffen. Toch schijnt hetv oorzichtig op deze bescheiden wijze te beginnen. 180 De tweede vorm is die van het syndicaat. Dit is niet, zooals de eerste vorm, een zuivere overbrengingeinriohting, maar het Syndicaat werkt in commissie; het voegt zelf de van de vereenigingen ontvangen orders bijeen en koopt voor haar rekening van de leveranciers. Zoo werkt nog het grootste gedeelte van de landbduwaankoopvereenigingen van mest en zaaizaden. Soms, wanneer de directie het oogenblik daarvoor gunstig acht, koopt het syndicaat ook voor eigen rekening. Deze tweede vorm is reeds machtiger dan de vorige, maar het syndicaat kan geen bedrijfskapitaal ontberen; het heeft althans een zeker waarborgkapitaal noodig om aankoopen te doen en zijn verantwoordelijkheid te kunnen dekken tegenover de leveranciers. De derde vorm is de GTOothandelsvereeniging. Dit is de werkelijke coöperatieve vereeniging van de coöperatieve vereenigingen, de coöperatie in de tweede macht, zooals wij haar zoo straks hebben omschreven. Zij koopt direct van de voortbrengers of van de fabrieken met haar eigen middelen alles wat zij noodig acht om te kunnen voorzien in de behoeften van de aangesloten verbruiksvereenigingen en verkoopt het dezen met een zeer kleine winst, die alleen genomen wordt om onvoorziene risico's -te dekken, terwijl de winsten, die dan nog mochten ontstaan, niet worden verdeeld onder de aangesloten vereenigingen, maar onder de vereenigingen, die goederen hebben afgenomen, zoodat dus hetzelfde beginsel hier wordt toegepast, dat 181 de coöperatieve vereenigingen ook in praktijk brengen ten aanzien van hun eigen leden. Voor een dergelijk bedrijf heeft men niet alleen een aanzienlijk bedrijfskapitaal noodig, maar ook groote magazijnen en een geheelen staf van beambten. Zoo kan men dan echter ook komen tot een graad1 van onbegrensde macht en. begint men dan ook in Engeland te Vreezen, dat de Wholesale er toe zal komen om de geheele Engelsche coöperatieve beweging een beetje despotisch te beheerschen. De bewonderenswaardige Pionniers Van Rochdale, die alles voorzien hadden, hadden van hun eigen "coöperatieve verbrunksvereeniging tevens een coöperatieve groothandelsvereeniging gemaakt om de andere coöperatieve vereenigingen te helpen, maar eerst in 1864 werd de ware Coöperatieve Groothandelsvereeniging gesticht, the English Cooperative Wholesale Society Limited'. Zij is begonnen met 50 deelgenooten en ƒ 12.500 kapitaal, maar thans heeft zij tot zich getrokken 1200 coöperatieve verbruiksvereenigingen, die 28.5 millioen gulden aan inleggelden hebben gestort, heeft zij; meer dan 50 millioen gulden geleend kapitaal in haar zaken aangelegd en heeft zij 21.000 beambten en werklieden, ontzaglijke magazijnen, waaruit zij jaarlijks voor meer dan 700 millioen gulden verkoopt, 70 fabrieken, waar voor meer dan 150 millioen gulden artikelen van allerlei aard worden voortgebracht. Zij voert met haar eigen stoomschepen voor meer dan 100 millioen gulden in uit alle vreemde landen 182 en heeft voor 625.000 gulden een ontzaglijk terrein aan het kanaal van Manchester naar de zee gekocht om daar dokken aan te leggen. Zij heeft drie kantoren in Denemarken (waar zij jaarlijks voor 50 millioen gulden aan boter en spek koopt), een in de Vereenigde Staten, een in Duitschland (Hamburg), een in Zweden; twee in Frankrijk (Rouaan en Galais),, een in Spanje, een in Canada en een in Australië. Buiten haar aankoopkantoren in den vreemde heeft de Wholesale een fabriek van talk in Australië en theeplantages in Ceylon. In Engeland zelf bezit zij zes groote domeinen, in het geheel 1436 H.A., waar zij frambozen, komkommers en tomaten teelt en een rusten herstellingsoord voor de beambten der beweging en hunne gezinnen exploiteert. Weldra zal zij kolenmijnen bezitten. Gedurende den oorlog heeft zy' groote bestelling gehad van voedingsmiddelen en kleeding van de Engelsche Regeering, terwijl zy' aan Rusland groote hoeveelheden schoenenf heeft geleverd. Het bedrijfskapitaal van de Groothandelsvereeniging is geleverd gedeeltelijk door de inleggelden, die de aangesloten vereenigingen moeten storten tot een bedrag van 15 £ per 10 leden en gedeeltelijk door leeningen gesloten bij de aangesloten vereenigingen. De Wholesale heeft om hare ontzaglijke operaties te regelen een bank, die al hare bankzaken verricht en, dank zy welke instelling, ook de kleinste der aangesloten' deelgenooten■ leeningen, kan plaateen, wanneer zy" soliede is althans, tegen een rente 183 veel lager dan de grootste kapitalisten zouden kunnen bedingen bij de Engelsche bank. Wij hebben reeds medegedeeld, dat de Whdleeale ook het sluiten van assurantiën op elk gebied heeft ondernomen. Zij tracht geen winst te maken op het ontzettend cijfer van zaken, die zij op dit gebied doet en dat de 3 milliard1 gulden overtreft. Toch legt zy daarop een klein ibedrag, daar zy' natuurlijk de risico's niet met volkomen juistheid vooraf kan berekenen; zoo heeft zy' daarop een overschot van een 15 millioen gulden per jaar (in 1915 ongeveer £ 1.970.000). Haar macht is zóó groot, dlat men zon kunnen vreezen dat zij daarvan misbruik zou kunnen maken in zooverre dat zij de coöperatieve beweging zou kunnen zoeken te veranderen in een groote gecentraliseerde en bureaucratische instelling; wij zullen ons later hebben bezig te houden met deze vrees. Toch bestaat er nog een groote mogelijkheid, voor 'hare ontwikkeling, want iten slotte is zy' er nog verre af van alles aan de coöperatieve verbruiksvereenigingen te leveren wat deze verkoopen aan hunne iHjen. Het cijfer van hare omzetten zal dus nog zeer kunnen stijgen vanaf het oogenblik dat de verbruiksvereenigingen zich den regel zouden stellen van zich alleen te voorzien van hunne waren bij de Wholesale en het is zeker dat zy' voor deze trouw aan hunne beginselen zich beloond zouden zien door een stijging van hunne winsten. 184 Men kan uit een et^thpishoudkundig oogpunt geen instellingen aanwijzen die met de Wholesale zouden te vergelijken zyn dan de trusts en de kartellen. Er zijn trouwens tusschen deze ^instellingen punten van overeenkomst, die reeds dikwijls zÜn aangewezen. Het ie zeker dat de aankoopscentralen van de coöperatieve verbruiksvereenigingen werkelijke trusts van verbruikers zijn, die zich stellen tegenover die van de voortbrengere en die juist het heilzame gevolg zullen hebben van te beletten dat de markten en het publiek anders zonder de mogelijkheid om zich te verdedigen zouden overgeleverd worden aan de verbonden grootkapitalisten. Het is waar dat deze mammoeth der coöperatie eenig is in de geheele wereld. Nochtans zijn te Glasgow voor Schotland en te Hamburg voor Duitschland reeds coöperatieve groothandelsvereenigingen opgericht, die eveneens een indrukwekkend aantal' millioenen omzetten. De Wholesale te Glasgow, hoewel zij zeer veel minder omzet dan die te Manchester, staat nauwelijks by deze .laatste achter ten aanzien van de verscheidenheid harer ondernemingen en haar eerzuchtige bedoelingen. Zij heeft eveneene een groot aantal fabrieken, wier productie gestegen i* tot een 50 millioen gulden en zij heeft het voornemen om centrales op te richten yoor het voortbrengen van eleetrisehe kracht De Groot-inkoopsvereenaging te Hamburg heeft tot middenpunt gediend, voor de arbeiderscoöperaties, die waren' uitgestoo- 185 ten of zich hadden afgescheiden van den Algemeenen Coöperatieven Bond te Berlijn op het congres van Kreuznach m Het is waarschijnlijk dat de Inkoops-centrale te Hamburg een aanzienluke mtbreiling zal krijgen, te meer daar de Duitschers meesters zijn op het gebied' van organisatie en aaneensluiting. Inderdaad indien men den vooruitgang (van haar gebruik in 1894 tot 1914) vergelijkt met dien van de Wholesale te Manchester gedurende een gelijk tijdpers van twintig jaren (van-haar ontstaan m 1864 tot 1884), dan ziet men dat deze zeiis sneller is, want in het twintigste jaar van haar bestaan, in 1884, had de Engelsche Groothandelsvereeniging slechts een omzet van 34 millioen gulden, terwijl de Grootinkoopsvereeniging te Hamburg na denzelfden tijd van bestaan een omzet had van 99 millioen gulden, maar de laatste heeft nog slechts een eigen productie van 6 millioen gulden. ;. . Hoewel in België de bedrijvigheid op coöperatief gebied zeer groot is, kan men de coöperatieve groothandelsbeweging aldaar nog niet roemen. Wel bestaat er ook in België een coöperatieve groothandelsvereeniging, maar zij heeft nog slechts een klein aantal aangesloten vereenigingen. De Nederlandsche coöperatieve broothandelsvereeniging, de Handelskamer te Botterdam, heeft een 250-taideelgenooten en een omzet van rond 10 millioen gulden. Begonnen in 1890 als een eenvQudigen commissiehandel, heeft zij haar grooten bloei eerst gekregen, toen zij was omgezet in een 186 werkeljjken coöperatieven Groothandel. Zjj beschikt over een schitterend gebouw te Rotterdam en heeft zich ook reeds begeven op het gebied der productie door de inrichting van een Zeepfabriek aan den Moerdijk. In Frankrijk is men nog zeer ten achter. In 1887 was het centraal comité, dat thans verdwenen is, er met groote moeite in geslaagd om een groothandelsvereeniging op' te richten, welker aanvankelijke pogingen niet slecht waren geslaagd, daar zy' in 1892 was geklommen tot een omzet van VA millioen gulden, maar zy is desniettegenstaande ten onder gegaan ten gevolge van allerlei oorzaken, die het ons te ver zou voeren hier thans te gaan uiteenzetten. Deze mislukking , heeft de ontwikkeling van de coöperatieve beweging in Frankrijk zeer vertraagd. Op het congres van de coöperatieve verbruiksvereenigingen, dat gehouden werd ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling van 1900 en waar by' uitzondering de coöperatieve vereenigingen behoorende tot den Franschen coöperatieven bond en die welke waren aangesloten aan de sociaaldemocratische coöperatieve beurs waren samengekomen, werd een motie aangenomen, die de wenschely'kheid uitsprak om een gezamenlijke groot-inkoopsvereeniging te stichten. Toch slaagde men er niet in om zich genoegzaam te verstaan en twee afzonderlijke, zelfs elkander bestrijdende organisaties werden in het leven geroepen. De eerste was het „Office Coöpératif", aangesloten by' den Franschen coöperatie- 187 ven bond, dat oorspronkelijk een «envoudjï kantoor voor inlichtingen « ™Jf£ werd uitgebreid tot een ey wteEinsren te verzamelen en eindeJruK itrSfvormd tot een grool^ndelsvere*Sng- Gesticht in 1900 had zij nóg den ïïïïf van 1 millioen gulden in 1912, toen zij werd samengesmolten met den inkoopsbond der sociaaldemocraten. De tweede instelling was de sociaaldemocratische beurs. Dank zij het levendiger gevoel van saamhoorigheid, dat de verbruiksvereenigingen beheereeht die deelnemen aan den kla^enstinjdwas deze sterker gegroeid. Gesticht in 1006, had SS «t reeds de % millioen gulden overschreden, toen in 1912 de samensmel- ^aSrop S oogenblik zijn de eertijds met elkander wedijverende organisaties samengesmolten in'de Coöperatieve Groothandelsvereeniging van de Rue bt. Maur. De sterke toeneming van den omzet dae men van deze samensmelting verwachtte, is niet dadelijk verkregen en de Groothandelsvereeniging beeft ^f\moel£* oogenblikken te dóórstaan gehad- Ueze crisis was trouwens onvermydebjk, gege, ven de geringheid van haar mlegkapitaal 44.000 gulden. Om een omzet van zes millioen gulden te kunnen beheerschen, ;ou dit kapitaal honderddertig maal per , iaar hebben moeten rondloopen, dat is eenmaal in elke drie dagen. De ^oothandelsvereeniging moest dus haar bedrijfskapitaal vinden in gedeponeerde gelden (1.175.000 gulden), wat een moeilijken toe- 188 stand deed geboren worden en wat zelfs zeer gevaarirrjk zou zijn geweest voor een gewone bant. Gelukkig waren de geldsebiete rs van de Groothandels vereeniging coöperatieve vereenigingen en syndicaten, die baar wenecbten te helpen, maar baar niet in verlegenheid wilden brengen. Aan den anderen kant k wamde Engelsche Wholesale haar jeugdige zuster edelmoedig te hulp door haar 300.000 gulden ter leen te geven. Intussohen is de oorlog uitgebroken, die haar alles bijeengenomen meer goed' dan kwaad heeft gedaan, want de locale crisis is opgelost in — en ale het ware weggevaagd door — de algemeene crisis en er ie geen twijfel aan of de centrale coöperatieve inetelriiBg zal uit deze beproeving sterker te voorschijn treden, dan zij te voren was. Op het gebaad van de voortbrenging was de Fransche Groothandelsvereeniging nog niet ver gevorderd, daar zij nog slechts twee echoenenf al rieken had, die met haar beide maar een omzet hadden van 375.000 gulden. Behalve deze beide nationale verbonden waren er in verschillende doelen van Frankrijk, in het noorden, in de Ardennen, in het departement van de Beneden-Seine, in het departement du Gard, een vijftiental dïstrictsbonden ontstaan. De nieuwe organisatie omvat dan ook 17 van detge^ lijke coöperaties, maar de nieuwe bonden staan in geen enkele betrekking met de vroeger bestaande, die ie opgeheven. Het zijn eenvoudig plaatselijk beperkte rechtspersonen, die niet 't recht hebben om aan- 189 of verkoopen te doen en die bijna geen zelfbestuur hebben, behalve dan dat zij het recht bezitten om een afgevaardigde te zenden naar de driemaandelijksche bijeenkomsten. Misschien zou het voorzichtiger zijn geweest om in een land met zoovele verschillende tokken van voortbrenging als Frankrijk, een land dat niettegenstaande zijn schijnbare eenheid een zeer scherp particularistischen geest heeft behouden, een zekere mate van zelfbestuur te laten aan de districtsverbonden. Zoo iets tracht men trouwens te doen door ze te maken tot een soort van filiaal-instellingen van de Coöperatieve Groothandelsvereeniging. De oorzaken, die het leggen van een nauwer verband, zoo ten aanzien van den inkoop van waren als alleen van de propaganda, tusschen de verschillende verbruiksvereenigingen in Frankrijk zoo moeilijk maken en zoo langzaam doen gelukken, zouden een afzonderlijke bestudeering verdienen. Het komt ons zeker voor, dat zij liggen in het nationale gemoedsleven, dat m Frankrijk wijst niet in de richting van het individualisme, maar in die van het particularisme. Er komt ook een beetje ijdelheitö bij te pas, die maakt dat de leden zelfs van de kleinste vereeniging niets willen afstaan van hun recht van zelfbestuur en dat de leden van de besturen hun recht van beslissen en van inkoopen niet aan anderen willen overlaten; zij willen zelf onmiddellijk met hunne leveranciers onderhandelen. En wat nog erger is, zy handelen dikwijls uit vrees, dat men de 190 misbruiken anders zal zien en zal willen afschaffen, waaraan zij gehecht zijn geraakt of waarvan zij wellicht gedeeltelijk leven; de fooien van de leveranciers of hunne agenten zouden zij immers moeten verliezen, indien de bestellingen plaats hadden door middel van een centraal orgaan of van een groothandelsvereeniging. Zekere gebeurtenissen, die nog onlangs in Engeland hebben plaats gevonden, hebben ons geleerd dat zelfs de Engelsche vereenigingen niet volkomen gevrijwaard waren tegen deze pest, die honderden Fransche vereenigingen heeft gedood en tallooze andere heeft bezoedeld. Boven de nationale bonden zou er plaats zijn voor een internationaal verbond. Dit bestaat inderdaad, ten minste bij wijze van proef, onder den naam van: Internationale Coöperatieve Bond. Een van degenen, die er den eersten stoot aan gegeven hebben, was onze vriend,, de heer 1de Boyve, die het voorstel tot de stichting deed op het congres van de Engelsche coöperatieve vereenigingen te Plymouth in 1886. De bond trad echter eerst officieel in het leven in 1895, toen het eerste internationaal congres te Londen samenkwam. Hij heeft .sedert alle drie jaren een congres gehouden: te Parijs, te Delft, te Budapeet, te Cremona, te Hamburg, te Glasgow en de verslagen van die samenkomsten leveren belangrijk studiemateriaal voor het leeren kennen van de coöperatieve beweging over de gebeele wereld. De bond heeft een bibliographie uitgegeven in alle talen en geeft een 191 maandelijksch bulletin «H in de Engelscbe Fransche en Boitsehe talen, welke Uitgaat zoo goed. en zoo kwaad als het gaat, ook gedurende den oorlog Wordt voortgezet. De DJternationale Coöpera*ieve Boftd Wordt beheerd door een bestuur, dat zwïti zelf vroeger aanvulde door «OÖptatie, maar waarvan de leden tegenwoordig worden gekozen door" de bonden van de ve*sefarilende landen. Het aantal vertegenwoordigers waarop elk land reeht heeft» wordt bepaald door de hoegrootheid van zyn bydragen aan de geldmiddelen van den bond Een bijdrage van 125 gulden geeft recht op één lid, en een bijdrage van 7500 gulden op zeven, leden, welk laatste aantal door geen enkel land kan worden overeehreden. Dit kiesstelsel, dat meer gelijkt op een censuskiesetefeel dan wél op een democratische organisatie, geeft wel aanleiding tot eenige cïitiék, maar toch hebben de sociaal-democraten daaraan den meesten steun verleend'. . , De Internationale CoöperatAeve tfona omvat alle vormen van coöperatieve verbruik, productie, cfediet, lp<*°«"f' enz., hoewel de eerste de strekking heeft om meer en meer overbeerschend te worden. , In den beginne evenwel had' deze bonXt vooral ten doel om de rechten der voortbrengers te beveiligen, ten einde hen niet over te leveren aan de despotische mac&t van de verbruikers, zooals deze vooral te vreezen was van de teeds toenemende macht van de Wholesale; het was een soort van individualistische tegenstand tegen 192 wat men zon kunnen noemen bet coöperatieve collectivisme. Te dien einde eisehte hij, zoo al niet de coöperatieve associatie van de voortbrenging, ten minste het doelen in de verkregen winsten van alle arbeiders en in de eerte plaats van de arbeiders en beambten in dienst van de coöperatieve productie-vereenigingen. Maar dat ideaal van den eersten aanvang werd langzamerhand ter zijde gesteld, daar de winstdeetóng niet slaagde en bovendien het sociaaldemocratische element, dat langzamerhand toenam in het bestuur van den Internationalen Bond, daaraan sterk vijandig was. Be Internationale Coöperatieve Bond beeft thans in zich vereenigd alle groote 'coöperatieve bonden van de verschillende landfen en bovendien een groot aantal afzonderlijke vereenigingen. Engeland betaalt alleen ongeveer de helft van de contrabutiën, maar Duitschland en Oostenrjjk vermeerderen snel hun toetredingen en hun invloed. Reeds vóór den oorlog was bet te voorzien, dat het niet lang meer zou duren of de zetel van den Bond zou van Londen naar het vasteland worden verlegd. Het programma van den Bond, zooals het is geformuleerd door zijn president, Willaam Maxwell, zegt, dat de Bond drie doeleinden tracht te verwezenlijken: in de eerste plaats een van zedelijken en opvoedkundigen aard: de coöperaties van de verschillende landen met elkander in aanraking te brengen, opdat zij elkander kunnen onderrichten en door haar " vereenigde pogingen de coöperatieve Beweging tot 193 grootere ontwikkeling zouden kunnen brengen; in de tweede plaats een van practiscbén aard niet bet oog op de handelsbetrekkingen, n.1. de coöperatieve vereenigingen der verschillende landen met elkander in betrekking te brengen, opdat de voortbrengselen van de productievereenigingen een afzetgebied zouden kunnen vinden bij de verbruiksvereenigingen, die op deze wijze de benoodigde waren onder de best denkbare voorwaarden zouden kunnen verkrijgen. Men denkt er zelfs aan een internationale Groothandelsvereeniging te stichten; en het derde doeleinde is van meer een verheven aard, n.1. den vrede tussehen de natiën te waarborgen Indien men werkelijk gelooft, dat de oorlogen vooral uit economische oorzaken voortkomen, die hun grond vinden m den strijd om winst te behalen, waarom zou het dan hersenschimmig rijn om te hopen dat de coöperatie, die tot ideaal heeft de afschaffing van de zucht tot het behalen van winst, ons den vrede zou kunnen waarborgen! In elk geval moet men toegeven, dat van deze drie doeleinden het eerste alleen tot op zekere hoogte is bereikt. De verwezenlijking van het tweede schijnt zelfs vrijwel schipbreuk te zullen lijden, voorloopig althans, daar de landbouw- en credaetoooperaties en zelfs de productieve associaties, verschrikt door de schijnbaar heerschzuchtige bedoelingen van de verbruiksvereenigingen, zich langzamerhand van den lnterLtionalen Bond losmaken. Wat het derde doeleide betreft . i i men mag nauwelijks 194 hopen, dat een volgend geslacht dit zal bereiken» Toch ie de Internationale Coöperatieve Bond gedurende dep. oorlog blijven bestaan en is hij er zelfs in geslaagd om den band, die de coöperatieve vereenigingen verbindt, ook die in de strijdende landen, te doen blijven, o.a. door de uitgaaf te doen voortgaan van zijn maandelijksch orgaan, dat verschijnt in drie talenFranech, Engelsch en Duitsch. 195 88 B8 88 B8 88 88 B8 88 08 88 88 88 88 HOOFDSTUK XI. De strijd tusschen de coöperatieve yejeeni- " gingen en de particuliere kooplieden. Het is gemakkelijk te begrijpen, dat de bedoel^- van de coöperatieve verbruiksvereeniging om zich hoe langer zoo meer vaT aïTSkken van het handelsverkeer meester te maken, niet naar den smaak ie van de kooplieden en vooral niet van diegenen onder hen, die zich meer onmiddellijk bedreigd' gevoelen in hun bestaan, n.1. van de kleinhandelaren. Er zijn groote steden, zooals Leeds, Breslau, Bazel en vele kleinere plaatsen tevens, waar de omzetting reeds bijna plaats heeft gehad, dat wil zeggen, waar bijna de geheele bevolking zich reeds bedient van den coöperatieven winkel. Daarom is de strijd m elk land vinnig, en in Frankrijk meer nog dan elders, omdat dit misschien van alle landen datgene is, waar de kleinhandelevenzeer als de kleine mjverheid en het bezit van kleine vaste goederen — Het meest ontwikkeld is. Deze quaestie heeft dikwijle zelfs de verkiezingen beheerecht, vooral die voor de gemeenteraden. By de gemeentelijke verkiezingen van mu te Parijs hebben de eociaal-democraten een betrekkelijk groote nederlaag geleden, die ^ _ ,en waarschijnlijk niet zonder reden _ toeschreven aan de woede van de koop- 196 lieden tegen de coöperatieve Vereenigingen. Jaurès schreef na deze verkiezingen in „L'Humanité": „De kleinhandel meende dat de verbruikersmacht der werklieden zijn eigendom was. Hij deed het voorkomen alsof de werklieden bijna een diefstal -pleegden, wanneer zij zich veroorloofden om vrijelijk ten • voordeele van hun verbruiksvereenigingen over die verbruikersmacht te beschikken, en hij heeft 'daarom de werklieden eens willen kastijden, door ze aan de reactie over te leveren." § 1. De strijdmiddelen. De strijdmiddelen die de handelaren aanwenden tegen de coöperatieve vereenigingen, behooren niet alle tot de meest eervolle. Daar is 'b.v. de verkoop op crediet vooral aan de arbeidende klasse, of wel het geven aan de keukenmeisjes en soms ook wel aan de buishoudsters van de leden der volksklasse van een dubbeltje op eiken gulden, die besteed wordt. Er is ook een methode, die zich in sommige landen, vooral in Zwitserland verbreid heeft, n.1. het stelsel van het uitgeven van rabatzegels, waardoor men tracht te wedijveren met het dividend van de verbruiksvereenigingen. Dit stelsel bestaat hierin dat men aan eiken klant, die contant betaalt, een coupon geeft, die 10 % vertegenwoordigt van de gekochte waren, maar die alleen verwisselbaar is tegen andere benoodógdheden in hetzelfde magazijn voorhanden. Dit is 197 dus niets dan een oaricatuur van het Rochdaler stelsel. Dit middel van reclame en van strijd tegen de coöperatie heeft gedurende eenigen tijd nog al opgang gemaakt, maar het is in discrediet geraakt van bet oogenblik af, dat men begrepen heeft, dat het noodzakelijk moest leiden tot het exploiteeren van de klanten of den ondergang van de handelaren. • % '" Doch men beperkt zich niet tot deze middelen, maar meestal neemt men zun toevlucht tot andere methoden. De handelaars organiseeren den 'boycot der verbruiksvereenip'ingen, dat wil zeggen dat zij zich wederzijds verbinden in de eerste plaats om alle betrekkingen af te breken met de fabrikanten en de grossiers, die leveren aan de verbruiksvereemgingen en in de tweede plaats om al hunne bedienden te ontslaan, die lid mochten zijn van een coöperatieve vereeniging. Ook wenden zich de handelaren dikwijls tot de Regeering om haar te verzoeken hen te beschermen tegen de coöperatieve vereenigingen. Zij vragen daarbij zoo ongeveer in alle landen hetzelfde. In de eerste plaats wenschen zij, dat de coöperatieve vereenigingen zullen worden onderworpen aan dezelfde verplichtingen en lasten als de handel, waarvan zij (als niet bestaande uit beroepskooplieden) in vele landen waren vrijgesteld, n.1. dat zij zouden betalen patentrecht, aan de handelsrechtspraak zouden worden onderworpen, aan het toezicht op den reinheid en zuiverheid1 der waren, enz. Wat den handelaren hinderde was minder de ongelijkheid van de gelde- 198 ly'ke verpfóohtingen, die door de aangehaalde vrijstellingen was ontstaan, dan wél het feit, dat daardoor als het ware een stralenkrans van menschMevendheid en belangeloosheid was opgezet aan, de coöperatieve verbruiksvereenigingen, wat voor die vereenigingen een zeer sterke en afdoende reclame opleverde. Op al deze punten hebbende handelaren voldoening gekregen. Men mag zelfs zeggen, dat in verschillende landen de coöperatieve verbruiksvereenigingen veel zwaarder bélast zijn dan de kleinhandelaren, vooral gedurende dezen oorlog; terwijl men haar het leven zoo zuur mogelijk heeft gemaakt in plaats van ze juist te steunen, wat in het algemeen belang zou zyn geweest. De kléinhandelaren eischen verder, dat aan de coöperatieve verbruiksvereenigingen verboden zal worden om aan het publiek, dus aan de niet-leden, te verkoopen, zelfs waar zy ondérworpen zyn aan dezelfde regelingen en belastingen als die kleinhandelaren. Men eiseht dus dat de coöperatieve vereenigingen aan het voor allen geldende recht zullen worden onderworpen, waar het geldt lasten te dragen en te betalen, maar men stelt ze buiten datzelfde gein eene recht, waar het geldt den verkoop. Hoe weinig rechtvaardig deze eisen ook zy, toch is hy in Duitschland door den wetgever ingewilligd. In Hongarije hebben de handelaren niet alleen het verbod geèisoht voor de coöperatieve vereenigingen van verkoop aan niet-leden, maar zij hebben 199 bovendien den eisch gesteld, dat deze geen open winkels zouden mogen hebben, zoodat zij door uitstalling geen reclame zouden kunnen maken. De coöperatieve vereeniging zou zich dus moeten verbergen. In de derdie plaats wordt overal de eisch gehoord, dat aan de ambtenaren en beambten van Staats provincie en gemeente verboden zal worden toe te treden tot een coöperatieve verbruiksvereeniging of al^ thans deel uit te maken van het bestuur. Het argument, dat men voor dien eisch aanvoert, is nog al merkwaardig. Men zegt n.L dat de ambtenaren en beambten, die betaald worden uit de gelden bijeengebracht door de belastingschuldigen (en dus ook door de kooplieden voor een deel), het recht niet hebben om deze gelden te gaan besteden bij vereenigingen. die bedoelen den koopmansstand op te heffen. Dit lijkt als twee druppelen water hierop of men ten voordeele van de kooplieden de verplichting zou willen doen herleven uit den leenheerlijken tijd', toen de lijfeigenen hun koren alleen mochten laten malen op den molen van den heer of laten bakken in diens oven!, De redeneering van de kleinhandelaren heeft tot nog toe verschillende Regeeringen piet overtuigd en in Frankrijk, Zwitserland en Duitschland is zelfs bij verschillende gelegenheden formeel het recht erkend van de ambtenaren en beambten om tot coöperatieve vereenigingen toe te treden en ook deel uit te maken van hare bestuurscolleges. Natuurlijk 200 Toch hebben ook in sommige landen de openbare besturen wel het oor geleend aan deze wenschen der kleinhandelaren en aan ambtenaren en beambten, zoo al niet het recht ontzegd om toe te treden tot een coöperatieve verbruiksvereenigittg, dan toch hun verboden op te treden ale lid van het bestuur. Men voerde ale reden daarvoor aan, dat het drijven van handel onvereenigbaar ie met elke openbare bediening en dat sommige categoriën van ambtenaren, zooale die der belastingen of der telegrafie, in verleiding zouden worden gebracht om hun vereenigingen te begunstigen. De coöperatieve vereenigingen zijn overal krachtig tegen dergelijke beslissingen opgekomen en hebben meestal bij de hoogere autoriteiten gelijk gekregen. Wanneer bet inderdaad' vast stond dat een ambtenaar of beambte geen handel mag drijven, dan zou dit zijn, omdat bij al rijn tijd moet geven aan den dienst van den staat, maar het wordt hem niet verboden om, aandeelhouder of zelfs Md van den Raad van beheer van een spoorwegmaatschappij of van een bankinstelling of iets dergelijks te rijn, waarom zou hij dan geen deel mogen nemen aan het besturen va» de in den regel kleine coöperatieve vereenigingen, zelfs wanneer rij verkoopen aan het publiek? De oorlog zal zeker voor goed1 een einde hebben gemaakt aan dit optreden tegen de coöperatieve beweging, want in de oorlogvoerende landen, zelfs in Duitschland, heeft de administratie zich gehaast om alle beperkingen op te heffen, die aan ambte- 201 naren en beambten mochten verhinderen om toe te treden tot coöperatieve vereenigingen. Soms hebben de kleinhandelaren de buitensporigheid zoover durven dirijven van tè eischen dat het verboden zou worden om toe te treden tot een coöperatieve verbruiksvereeniging aan ieder, die niet tot de werkliedenklasse behoorde of dat althans het bedrag van de afname voor niemand hooger zou mogen zijn dan 400 gulden. 'Andere kleinhandelaren hebben den eisch doen hooren, dat het aan de coöperatieve verbruiksvereenigingen zou verboden worden om groot-inkoopsvereenigingen te vormen, maar de eerepalm voor het doen van onmogelijke eischen verdient de Kamer van Kunsten en Bedrijven te Hanover, die in het jaar 1912 nog heeft durven vragen, dat het recht om een coöperatieve vereeniging in het leven te roepen telkens zou moeten worden onderworpen aan een onderzoek naar de noodzakelijkheid van haar bestaan. § 2. Uitslag van den strijd. Het is merkwaardig dat in dezen strijd de sympathie van het publiek over het algemeen ten gunste is van de kooplieden, of ten minste van de kleine winkeliers, die meer onmiddellijk worden getroffen door de concurrentie van de coöperatieve verbruiksvereenigingen. Men zegt tot ' zich zelf: wat zal er van die menschen worden op het oogenblik dat^le coöperatie ze door haar ontwikkeling geheel zal hebben over•wonnen? Zullen de voordeelen daarvan 202 voor de verbruikers zóó groot zyn, dat bet goed' en verdedigbaar kan zyn daarvoor zooveel millioenen menseben tot den bedelstaf te brengen, die het grootste gedeelte van den middenstand uitmaakten? Hierop ie bet volgende te antwoorden ^ In de eerste plaats is dezelfde grief altijd' aangevoerd tegen eiken vorm van economisch en vooruitgang: tegen de spoorwegen, tegen de stoomwerktuigen, tegen de groote banken en vooral tegen de groote winkels. Men moet echter begrijpen dat elke vooruitgang op economisch gebied juist ten doel heeft om een zekere hoeveelheid arbeid, die nutteloos is geworden, te doen ophóuden en dus te gelijk hen overbodig te maken, die dezen arbeid verrichten. Er zyn in ïrankrijk 2 millioen handelaren tegen 16 millioen personen werkzaam in de voortbrenging zoo op landbouw- als op nyverheidegebied (werklieden en ondernemers), dat wil dus zeggen dat de dienst van de verdeeling der goederen op het oogenblik 1 op de 9 menschen bezighoudt Het ie*, dunkt ons, duidelijk, dat indien men een stelsel kon invoeren, waardoor dezelfde dienst kon verricht worden met 1 op de 100 menschen, dit een vooruitgang zou zyn, waarmede men de menschheid zou moeten gelukwenschen. Degenen, die daardoor overbodig zouden worden, zouden dan moeten trachten om nuttiger bezigheden te vinden dan duimen te draaien voor een groot deel van den tijd. In de tweede plaats zal men toch moeten toegeven, dat de kooplieden niets andere 203 kunnen zijn dan de dienaren van het publiek. Waar het nu slechts is het tentoonspreiden van een zeer kostbare weelde, hetgeen trouwens hoe 'langer zoo meer uit de mode raakt, om te veel huisbedienden -er op na te houden, spreekt het van zelf, dat het voor de maatschappij als aangewezen is om, vooral in het belang dier armen, het aantal tusschenpersonen, dat leeft op haar kosten, zooveel mogelijk te verminderen. Een Engelsen schrijver, Joh. Watts, zeide zeer terecht: „Het is een vreemd verschijnsel, dat de armen het grootste aantal bedienden hebben en ze ook moeten betalen. Indien het volk rijk wil worden, is het eerste wat het te doen heeft, die menschen te ontslaan." Wij zullen later zien dat de coöperatieve verbruiksvereeniging slechts één beambte heeft op de veertig leden. Dit is dus reeds een vooruitgang. De coöperatieve vereeniging is dus het middel voor den verbruiker om de noodige beperking in de uitgaven voor de ruiling der goederen tot stand te brengen, die andere de maatschappij zouden uitputten. Natuurlijk zal men medelijden gevoelen met hen, die aldus worden uitgesehakeld, mieschien juist inzonderheid met hen, omdat de handelaren, niettegenstaande de misbruiken waartoe zij zijn gedreven, minder nog misschien door de zucht om eigen voordeel na te jagen dan door den druk van de .concurrentie, een zeer belangwekkende klasse der maatschappij vormen. Zij zijn de dragers van eenige der schoonste burgerdeugden, nl. onafhankelijkheidszin, 204 zucht om zich zelf te helpen, spaarzaamheid. Zij zijn de zonen van die groote kooplieden, die één van de factoren vormden van de nieuwere beschaving, al zijn zij niet meer wat hun vaderen waren, maar achteruitgegaan in maatschappelij k en invloed1 en beteekenis. Uit een staatkundig en maatschappelijk oogpunt houden zij het midden tusschen den sleurgeëst van de landelijke bevolking en het onrustige, opbruisende temperament van de arbeiders. Maar men zou in elk geval nog eens na moeten gaan of dé kooplieden — hieronder dan te verstaan de onafhankelijke handelslieden en de handelsondernemingen op individualistischen grondslag — zouden zijn gered, zelfs indien de coöperatieve beweging nooit had bestaan. Er is alle reden om aan te nemen, dat zij toch uitgeschakeld zouden zijn; maar dan ten voordeele van de groote ondernemingen en de handelszaken met filialen. En deze oplossing zou toch zeker nog slechter zijn geweest in de oogen van degenen, die zooveel belang stellen in het welzijn van den middenstand, want alles bijeengenomen houden de coöperatieve vereenigingen toch den middenstand eigenlijk nog meer staande dan dat zij trachten hem op te heffen, omdat zij een groote menigte deelhebbers tot zich trekken en steunen, die te weinig bezitten om renteniers te worden, maar niet genoeg om niet een levendig belang te stellen in de vermeerdering van de welvaart. En indien het collectivistische stelsel van voortbrenging en verbruik de overwinning zou moeten behalen, zou 206 toch zeker de dood van den kleinhandel wel vast staan. Bovendien schijnt het niet dat de werkzaamheid der coöperatieve verbruiksvereenigingen voor de handelaars een dreigend gevaar oplevert, want de stastlstiek toont niet aan dat hun aantal daalt, zelfs niet in de^ steden waar de coöperatieve beweging het meeste voortgang heeft gemaakt, maar stijgt! Indien de strijd slechts liep tusschen de coöperatieve verbruiksvereenigingen en den kleinhandeh zou de uitslag niet twijfelachtig zijn ^want de laatste schijnt werkelijk veroordeeld door de economische ontwikkeling als een kostbaar en verkwistend stelsel, dat aanleiding geeft tot tijdverspilling en tot uitzuiging van den verbruiker. % Natuurlijk moet men niet dezelfde veroordeeling uitspreken over de kleine industrie en den kleinen landbouw. Wellicht zouden de kleinhandelaren zich beter hebben kunnen handhaven, indien zij, in plaats van kabaal te maken tegen de coöperatie, haar hadden weten te benutten door hunnerzijds zich te vereenigen tot den inkoop in het groot en zelfs tot de fabriekmatige voortbrenging van goederen, terwijl zij dan natuurlijk hunne klanten tegeMjk hadden moeten laten doelen in de voordeelen van de bezuiniging, die zij aldus zouden hebben te weeg gebracht. Zij hebben dit trouwens hier en daar beproefd. In verschillende steden van Duitschland hebben zij verkooplokalen en 206 bazare opgericht om er gezamenlijk hunne waren te verkoopen, en in Parijs hebben zij voor den handel in kruidenierswaren een inkoopsagentschap opgericht met een daaraan verbonden grootsch verkooplokaal. Maar deze onderneming heeft schipbreuk geleden en andere pogingen van dien aard hébben geen ander lot gehad. Het schijnt dat er een natuurlijke vijandschap bestaat tusschen den coöperatieven en den individualistisehen ondernemingsvorm. Maar voornamelijk zijn het de groote magazijnen, welker concurrentie voor de coöperatieve vereenigingen te vreezen ie, vooral van af het oogenblik dat zij zich niet beperken tot den handel in nouveautés, maar zich ook hebben geworpen op dien in kruideniers- en andere voedingswaren. Toch hebben de coöperatieve vereenigingen zekere werkelijke voordeelen boven de groote magazijnen, voordeelen, die haar de overwinning beloven, want terwijl zij aan haar leden dezelfde voordeelen aanbieden als de groote magazijnen aan hunne klanten: goedkoopte, contante betaling, tijdbesparing, daar zij evenals deze alle mogelijke waren verkrijgbaar stellen, behoorlijk in verschillende afdeelingen verdeeld hebben zij niet de groote bezwaren, die aan de groote magazijnen aankleven, n.1. de onnutte uitgaven voor reclame, kostbare catalogi, uitstallingen, tentoonstellingen, uitverkoopen en andere ongezonde opwekkingen tot het doen van aankoopen door duizende vernuftige middelen, die zelfe ten gevolge hebben gehad dat by de klanten een bijzondere ziekte 207 van misdadigen aard' is ontstaan, de kleptomanie, de aandrift tot diefstal. Bovendien mag men hopen — waar 't geldt de betrekkingen niet met het publiek, maar met de beambten en bedienden — dat de coöperatieve vereenigingen de belangen van deze onmisbare medewerkers niet zullen opofferen aan den wensen om lage prijzen te kunnen stellen, waartoe de beheerders der groote magazijnen maar al te dikwijls geneigd zullen zijn en dat zij zullen weigeren om kleedingstukken aan te bieden, waarvan de aankoop misschien een goede zaak zal zijn voor de klanten, die ze betrekken, maar waaraan de werkster, die ze beeft gemaakt, maar een dubbeltje per uur heeft, verdiend- Eindelijk mogen wij er op wijzen, dat het toch beter is, dat dé coöperatieve winkels een groote massa leden' steunen in den strijd om het bestaan dan dat groote magazijnen in staat zijn om eenige multi-millionnairs te scheppen. Men zou dus mogen hopen, dat de verbruikscoöperatie ons in de gelegenheid zou stellen om te ontsnappen aan den tweeledigen eisch, die anders den verbruiker zou worden gesteld van öf te blijven bijdragen in de kosten van een verouderd stelsel als dat van den kleinhandel öf zich te stellen onder de heerschappij van een feodalen handelsstand. ,Maar wat eenigszins verontrustend is voor het toekomstig welslagen van de coöperatieve beweging is de nieuwe vorm, dien tegenwoordig de handel gaat aannemen, evenzeer die in nouveautés als' in voedingswaren, n.1. het magazijn met filia- 208 len^dlat men zou kunnen noemen: het lindworm-inagazijn. In plaats van samentrekking is dit de uitbreiding; in plaats van den klant tot zich te laten komen, gaat men hem opzoeken in zijn kleine stad, in zijn stadsdeel", in zün landelijk gehucht, zelfs in zijn afgelegen boerderij, door öf er een vasten winkel te vestigen, öf een wagen met waren rond te zenden, öf voortdurend schriftelijke aanbiedingen te doen. Natuurlijk moet men om dit nieuwe stelsel te doen slagen, eenige voordeelen van de samentrekking opofferen — b.v. worden de koeten van het huren van de benoodigde huizen, zeer verhoogd — maar aan den anderen kont kan men bezuinigen op dé koeten voor salariseen en loonen, daar de bedienden worden vervangen door verantwoordelijke beheerders, die in plaats van aan de ondernemingen meer te koeten, haar meer inbrengen, en het bedrag van de spillage zeer verminderen, omdat de beheerder daarvoor verantwoordelijk wordt gesteld. Bovendien kan men door de invoering van dit stelsel bezuinigen op de kosten van reclame, enz. , Om deze geduchte tegenstanders té kunnen bestrijden, hebben de coöperatieve verbruiksvereenigingen geen ander middel weten te vinden dan hen te bekampen met hun eigen wapenen, dat wil zeggen ook filialen op te richten met beheerders, die voor de leiding daarvan verantwoordelijk zijn, maar daardoor hebben zij eenigszins moeten afwijken van de eigenlijke coöperatieve beginselen. Deze strijd zal natuurlijk moeten ein- 209 digen door de uitroeiing' van een der strijdende partijen, maar zou men niet eenig middel kunnen vinden, waardoor zij zich met elkander zouden kunnen verstaan? Vredelievende menschen hebben daarvoor verschillende oplossingen aan de hand gedaan. Een middel dat niet alleen is voorgesteld, maar ook beproefd, is de opheffing van den coöperatieven winkel en het opdragen van de levering der waren aan den kleinhandel. De vereeniging zou dan niets anders te doen hebben dan in naam van hare leden te onderhandelen met die kleinhandelaars en van hen kortingen te bedingen, die te aanzienlijker zouden kunnen zijn, naar mate de vereeniging hun een grooter aantal klanten zou kunnen aanbrengen, die — zoo noodig — voor elkander borg zouden zijn. Indien het alleen gold verbruikers, die niets anders op het oog hebben dan besparing, schijnt het werkelijk, dat men hier op die wijze kortingen zou kunnen verzekeren, die wellicht niet geringer zouden zijn dan de besparingen, die de vereenigingen zouden kunnen verkrijgen door zelf als kooplieden op te treden en dat wel, terwijl zij vrij zouden zijn van alle beslommeringen en risico's, die de exploitatie en het beheer van een winkel medebrengen, omdat zij geen magazijn zouden behoeven in te richten noch daarvoor kapitaal zouden hebben bijeen te brengen. In één woord de klanten zouden geen coöperatieve vereeniging behoeven op te richten, maar zouden eenvoudig kunnen besluiten tot het 210 tot stand brengen van een vereeniging van verbruiker©. Men beeft dit stelsel beproefd, maar niet met veel succes. De coöperatieve beweging zou er trouwens geheel door ten gronde gaan, en de coöperators zullen nooit bun idealen kunnen verwezenlijken, indien zy' hun actie niet zoodanig voeren, dat zjj het zonder de kleinhandelaren kunnen doen. Een andere oplossing, die wij hier slechts vermelden als curiositeit en die geheel tegenovergesteld is aan de zooeven behandelde, is die welke is voorgesteld in het boek van Camille Sabatier over „Le Morcellisme" (het verbrokkelingsstelsel.), dat is: het opkoopen van de particuliere winkels door de coöperatieve verbruiksvereenigingen. Maar met welke middelen zouden deze tot die kolossale operatie overgaan? Met hunne dividenden, waarvan drie kwart zou moeten worden besteed voor dit doel. Om de coöperatieve verbruiksvereeniging hierby' te helpen, zou de staat haar een ondersteuning moeten schenken, die, zoo stelt de schry'ver voor, ten minste een derde van de wingtuitkeeringen zou moeten bedragen, totdat de geheele operatie van den aankoop van al deze winkels zou zyn volbracht. De coöperatieve verbruiksvereenigingen zouden dan erkend worden als inrichtingen van openbaar nut en onderworpen worden aan de controle van den staat, hetgeen tengevolge zou hebben, dat haar prestige en haar crediet zeer zouden stijgen. Is het nog noodig om te doen opmerken, dat, indien deze aankoop met onderling 211 goedv indien zou moeten geschieden, zooals de meening van den schrijver schijnt te zijn, het weinig waarschijnlijk is dat de kleinhandelaars er zich toe zouden leenen, noch dat zij zich zouden laten overtuigen door het argument, dat daar zij anders het slachtoffer ^ zouden worden van een onteigening zonder schadeloosstelling, het voor hun eigen belang maar beter zou zijn, indien zij nu hun winkels verkochten! Maar, zelfs voor een oogenblik aannemende, dat zij zouden toestemmen in of gedwongen zouden worden tot den verkoop, zon dan het bedrag dat jaarlijks daarvoor beschikbaar zou komen niet zoo belachelijk klein zijn, dat men nauwelijks het aantal eeuwen kan schatten dat noodig zou zijn om deze onteigening geheel door te voeren? Zonder nog mede te rekenen het bezwaar, dat van het oogenblik af, dat de leden der coöperatieve verbruiksvereenigingen zich beroofd zouden zien van een groot deel van hunne dividenden, zij zeer waarschijnlijk die vereenigingen zouden verlaten, zoodat niet dè kleinhandel, maar de coöperatie aldus zou zijn uitgeschakeld.. Ons eindoordeel moet dus wel zijn, dat elk stelsel dat bedoelt een soort van overeenstemming tot stand te brengen tusschen twee ondernemingsvormen, die door hun aard zelf tegenstanders moeten zijn, hersenschimmig is. Maar hetgeen zeer mogelijk en zelfs waarschijnlijk ie, is dit, dat er langzamerhand vanzelf een verdeeling van arbeid tusschen beiden zal komen: de kleinhandelaar zal de taak behouden van te voorzien in de behoeften, die een bijzon- 212 der, tijdelijk karakter hebben, behoeften bh' welker voorziening smaak beslist, behoeften onderhevig aan de wisselingen der mode, en de coöperatie zal zich gaan bezighouden met de voorziening in al die behoeften, die een algemeen en duurzaam karakter hebben en waarvoor de middelen steeds goeddeels gelijk zijn. 213 BB 88 88 B8 88 881888888 83 BB BS 88 HOOFDSTUK XII. Oorzaken van het welslagen of mislukken van coöperatieve verbruiksvereenigingen. Van alle hoofdstukken van dit boek zou dit het belangwekkendste moeten zijn; maar ongelukkig zou het, om te zijn zoo ale het behoort, een uitvoerige uiteenzetting vorderen van een geheele zielkundige beschouwing van de coöperatieve beweging, en het leveren daarvan zou verre de grenzen overschrijden van de bedoeling, waarmede dit boek is geschreven en bovendien zou een voldoend bewijsmateriaal daarvoor ontbreken. Dikwijls zien wij coöperatieve vereenigingen een wonderlijke ontwikkeling krijgen en andere op een droevige manier naar haar einde sukkelen en ondergaan zonder dat men weet waarom. In Frankrijk vooral is de eterfte onder de coöperatieve vereenigingen zeer bijzonder indrukwekkend. De statistiek van de coöperatieve verbruiksvereenigingen, die elk jaar door de Directie van den arbeid openbaar gemaakt wordt, geeft telkene het aantal aan der verdwenen coöperatieve vereenigingen. In het tijdvak van tien jaar, 1904—1914, was dit getal 802, dus meer dan 80 per jaar, hetgeen op een aantal van 2500 verbruiksvereenigingen (het gemiddelde tusschen dat Van 1904 en dat van 1914) zou vertegenwoordigen een 6terfte van 32 per 214 1000, wat ongeveer het dubbele is van de normale sterfte der bevolking. Maar het cijfer der ondergegane coöperatieve vereenigingen dat opgegeven werd door de bestuursambtenaren, is altijd lager dan het werkelijke cijfer. Men mag gerust het dubbele rekenen, indien men dit laatste nabij wil komen, zoodat men dan komt op een ondergang van 60 per 1000, wat dus voor de coöperatieve vereenigingen in Frankrijk wijst op een levensduur van 16 a 17 jaar. Elders zijn de ervaringen gunstiger. § 1. Bestuur. Telkens wanneer een coöperatieve vereeniging schipbreuk lijdt, is bet publiek onmiddellijk klaar om de verklaring daarvan te geven: het heeft gelegen aan het beheer. Nu is dit wel niet altijd juist, maar men moet toegeven, dat het nog al dikwijls het geval is. Een van de voornaamste redenen van mislukking is geweest, zooals men wel van te voren had' kunnen nagaan, de onbekwaamheid' van bestuurders, die volstrekt niet behoorlijk waren voorbereid om het werk van den koopman te verrichten, die niets wisten van de kunst om op het juiste oogenblik en op de juiste plaats aankoopen te doen, noch iets wisten van de vaststelling van in- en verkoopplaatsen of van het controleeren der waren, die binnenkomen of het verificeeren der magazijnvoorraden en van de administratie. Natuurlijk heeft men voor al deze werkzaamheden een geschikten betaalden beambte trachten te benoemen, maar in de'eerste plaats zijn die niet zoo 215 gemakkelijk te vinden, want degenen die hun vak kennen, blijven liever in den dienst van de gewone handelshuizen, waar zij meenen meer zekerheid te hebben van een betere toekomst en een grooter bezoldiging. Ten onrechte natuurlijk, maar bet resultaat is, dat de coöperatieve vereenigingen veelal' slechts zulke beambten krijgen, wier/ eigen zaken niet zijn geslaagd, zoodat, zooals de coöperator Cernesson het zeer juist uitdrukte, de hoofdbeambten der coöperatieve vereenigingen nog al eens worden benoemd na een selectie in de verkeerde richting. Het komt echter wel voor, dat de vereeniging de hand weet te leggen op een leider, die tegelijk een goed man van zaken en een belangeloos menschenvriend is. Dergelijke personen echter zijn zeer zeld zaam. Maar aangenomen dat de coöperatieve vereeniging het geluk heeft van bedrijfsleiders te vinden, die bekwaam zijn of die er althans mee door kunnen, dan is het te vreezen dat hun: beleid zeer zal worden bemoeilijkt door de bemoeizieke werkzaamheid van de bestuursleden, die, uitgaande van dé overigens juiste opvatting, dat zij hun taak ernstig moeten opnemen, telkens tusschenbeide willen komen, tijdig of ontijdig, en dikwijls zelfs te onpas. Indien dan, wat gelukkig ook wel gebeurt, de bedrijfsleider eindigt met een grooten invloed te krijgen, dank zij zyn bekwaamheden, zyn ervaring en de diensten, die hij bewezen heeft, dan ie het te vreezen, dat vroeg of laat er een verzet tegen hem zal ontstaan, waarbij men al zijn daden met 216 onwelwillendheid gadeslaat, zijn heerschzucht aanwijst en eindigt met hem den dienst op te zeggen. Wij zelf hebben gezien, dat een bedrijfsleider van een coöperatieve vereeniging, die aan deze gedurende meer dan een kwart eeuw een buitengewonen voorspoed had bezorgd en eigenlijk overdreven dividenden, gedwongen werd rijn ontslag te nemen ten gevolge van lasterlijke aantijgingen, waaraan feitelijk niemand geloofde, maar die een voldoend voorwendsel aan de hand deden om een eind te maken aan een beheer, dat te lang duurde en plaats te maken voor anderen, die op het kussen wenschten te komen, want er zijn „Streber", zelfs in de coöperatieve vereenigingen. Stuart Mill beeft geschreven: Set ideaal van de democratie is dat het volk de meester rij, maar dat het voor de uitoefening van de macht dienaren kiest, die bekwamer zijn dan het ^zelf is." Dat moet ook juist het ideaal rijn van de coöperatieve verbruiksvereeniging. Ongelukkig is dit desideratum echter niet gemakkelijk te verwezenlijken. Men bevindt zich hierbij tusschen twee klippen, Seylla en 'Charybdis. Aan den eenen kant is het wenschelijk en zelfs noodzakelijk dat alle leden van de vereeniging, bestuurders zoowel als gewone leden, een actief aandeel nemen aan het leven van de coöperatie — al zouden de laatsten dit alleen doen door het indienen van klachten, wanneer zij niet tevreden zijn en door hun tegenwoordigheid op de algemeene vergaderingen; zij behooren zich werkelijk 217 thuis te gevoelen in hun eigen zaak. Maar aan den anderen kant mogen zij door hun tusschenkomst het beheer niet bemoeilijken. Men kan er in slagen om die met elkander strijdende wenschen te vervullen door een goed geregelde verdeeling van den arbeid, door een goede scheiding te maken tusschen het toezicht op- en de uitvoering van den dienst en door afwisselend verschillenden leden dezelfde taak op te dragen, maar er is in elk geval veel goede wil noodig om alles zonder schokken te laten loopen. De vorm zelf van de coöperatieve vereeniging, zooals die door de wet geschapen is en door de natuur der dingen is ontstaan, n.1. dat het een vereeniging is met verschillende inleggers van gelden, maakt het reeds moeilijk een goede administratie te voeren. Dezelfde moeilijkheden als hier bestaan ook in de groote kapitalistische maatschappijen, die natuurlijkerwijze verre achter staan bij de private ondernemingen, ten aanzien van initiatief en controle, maar die bezwaren doen zich zonderling verergerd' voor bij de coöperatieve vereeniging. Het is waar dat bij de kapitalistische vennootschappen de Raad' van beheer nagenoeg almachtig is, al was het alleen maar omdat dikwijls zijn leden het grootste gedeelte van de aandeelen bezitten. Er is slechts een algemeene vergadering per jaar; er komen niet veel aandeelhouders, soms zelfs worden alleen de groote aandeelhouders toegelaten; het is zeer zeldzaam dat zij het woord nemen en dikwijls 218 antwoordt de president op hunne bezwaren, dat hij hun niets heeft te zeggen. Aan den anderen kant zijn de coöperatieve vereenigingen ware kleine parlementaire repuplieken, waarin zich bijna altijd twee partijen vormen, die welke aan het roer zit en die welke in de oppositie is. Natuur!'jk tracht deze altijd gene uit het zadel te wippen, of haar althans op verzuimen te betrappen. Elke algemeene vergadering, en er zijn er ten minste twee per jaar, weergalmt van tallooze, heftige 1 beschuldigingen, vooral indien om de eene of de andere reden het dividend achteruit is gegaan. Hiermede is echter niet gezegd, dat er veel aandrang by de leden is om die algemeene vergaderingen bij te wonen; — er zyn vereenigingen met 20.000 leden, waar er niet meer dan 3 a 400 van opkomen, maar het zijn juist de meest woelzieke leden, die de vergaderingen het getrouwst bijwonen. Het is daarby zooveel te moeilijker om dev orde te handhaven, omdat bijna nimmer de voorzitter van de vergadering vertrouwd is met het beheer. Zoo kan de oplossing van moeilijke vraagstukken en zelfs het volgen van een bepaalde gedragslijn, die lang overwogen en met moeite is voorbereid, aan het toeval van een blinde stemming worden onderworpen. § 2. Verbrokkeling. De staat van verbrokkeling, de oprichting van te veel coöperatieve vereenigingen, is een van de slechtste karaktertrekken van de Fransche coöperatieve beweging: het aantal coöperaties is in Frank - 219 rijik grooter dan overal elders, maar net spreekt vanzelf, dat wanneer men in een zelfde, soms kleine stad een half dozijn of zelfs meer coöperatieve verbruiksvereenigingen vindt, dit een bewijs is van zwakheid en niet van kracht. Er vloeit noodwendigerwijs uit voort, dat die vereenigingen elkander de leden afhandig trachten te maken (wat de Engelschen noemen overlapping) en dat zij zoo alle bezwaren weer doen ontstaan, die aan de concurrentie eigen zijn en die de coöperatie juist bedoelde te doen verdwijnen. Het is natuurlijk onvermijdelijk dat de rivaleerende coöperatieve vereent ringen dan nieuwe leden trachten te winnen, hetzij door het onvoeren van de dividenden, hetzij door de verlaging van de verkoopprijzen, twee middelen, die beide even verkeerd kunnen werken, hoewel zij lijnrecht tegen elkander ingaan. Voeg daarbij de opdrijving van de algemeene onkosten — hetzij door de veelheid van de gebezigde gebouwen en van de in dienst genomen beambten, wier tijd verspild wordt doordien zij niets anders te doen hebben dan te wachten op de zeldzame klanten, — hetzij door de thuisbezorging der waren, waardoor men in dezelfde stad drie, vier van de daarvoor bestemde wagens elkander kan zien kruisen om de leden van de verschillende vereenigingen te bedienen, waar een enkele wagen voldoende zou zijn geweest. En nu lette men er wel op, dat waar het reeds moeilijk genoeg is om in een zelfde plaats genoeg bekwame mannen te vinden om een goeden raad van beheer samen te stellen, bet 220 geheel en al onwaarschijnlijk is, dat men er zooveel meer zal vinden als noodig zijn om de raden van beheer van al die vereenigingen samen te stellen. De 3200 coöperatieve verbruiksvereenigingen in Frankrijk hebben noodig 30 a 40.000 goede bestuursleden. Waar zal men die vinden! Deze stand van zaken vloeit voort uit het volkskarakter. Indien dit de , splijtziekte begunstigt, zal de kwaal er het ergste zijn. Maar de kwaal kan nog verergerd worden door bijkomstige omstandigheden. Men kan b.v. den lust zien1 ontstaan om coöperatieve verbruiksvereeniaringen voor bepaalde vakken op te richten en zelfs voor onderdeelen daarvan. Of wel men ziet de vereenigingen verdeeld naar het politiek of godsdienstig inzicht der leden. In België en in Nederland ziet men in de grootere en zelfs in de kleinere steden dikwijls twee of meer coöperatieve verbruiksvereenigingen, een neutrale, een sociaaldemocratische en een katholieke; maar op het belangrijke vraagstuk van de vermenging van de politiek met de coöperatie komen wij later terug. Eindelijk is de verbrokkeling ook nog een gevolg van de specialisatie der coöperatieve vereenigingen in verschillende vakken, zoodat de eenen zich uitsluitend bezighouden met de bakkerij, de anderen zich wijden aan den kleinhandel in kruidenierswaren en andere weer zich werpen op dieft handel in wijnen. Zoo doende moeten er natuurlijk evenveel verschillende verbruiksvereenigingen ontstaan als er vakken zijn van handel, waarop zij zich 221 kunnen toeleggen. Om tegen deze verkeerde richting in te gaan, zou men de verbruiksvereenigingen van dezelfde stad er toe moeten kunnen brengen om zich in elkander op te lossen, — dat is wat de Engelschen doen onder den naam van amalgamation en dit doet bet wonderlijke feit begrijpen, dat het aantal der Engelsche coöperatieve vereenigingen Voortdurend vermindert, terwijl bet aantal' leden steed toeneemt. In Duitschland heeft men door dé1 samensmelting van de verschillende verbruiksvereenigingen die in dezelfde stad bestonden, de schepping weten te bereiken van de kolossale verbruiksvereenigingen waarvan wij vroeger gesproken hebben. Men begint in Frankrijk en elders zich ook in die richting te bewegen, maar daar stoot men zich voortdurend tegen den hevigen tegenstand van de vereenigingen, die. uit een gevoel van fierheid, dat overigens niet te misprijzen is, te meer er aan hechten om te blijven bestaan naar mate zij kleiner zijn en dus minder hebben bij te zetten. Inderdaad heeft ieder zijn eigen bescheiden geschiedenis en men wenscbt onder elkander te blijven. Overigens zou het zeer onvoorzichtig zijn, om, waar de samensmelting gelukt is, alle winkels te gaan sluiten van de opgeloste vereenigingen, met het uitsluitende doel om de algemeene onkosten te verlagen en al de diensten samen te brengen in een hazar: het middel kon dan wel eene erger blijken dan de kwaal. De bouw van zulk een groot gebouw zou het geheele 222 bedrijfskapitaal van de vereeinging kunnen eischen of wel het sluiten van een groote leening. Aan den anderen kant zouden vele leden, die noodzakelijkerwijze, als zij ver wonen van het centrale magazijn, er minder pp zijn geworden, de vereeniging wel eens weer kunnen verlaten, en daarop mag de politiek van een coöperatie nooit gericht zijn. Wat dus noodig is, is één bestuur, maar de vereeniging moet filialen hebben in de verschillende wijken, waar een voldoende kern van leden is. De groote vereeniging te Leeds heeft 120 filialen, die te Bazel bezit er meer dan 100. Naast het hierboven beschreven bezwaar, bestaat ook nog dat van de concentratie van het bestuur. De groote verbruiksvereenigingen eischen natuurlijk administratieve bedrijvigheid evenredig aan hun belangrijkheid in hunne bestuurders en het geven van meer tijd aan de zaken der vereeniging. Zij bieden ook meer verleiding tot oneerlijkheid, omdat de controle moeilijker is, terwijl de leden elkander niet kennen. Om al deze redenen ie het mogelijk dat een geheele samensmelting nog wat zal moeten uitgesteld worden en dat het wijzer lijkt om zich — te einde de concurrentie uit te schakelen — voorloopig tevreden te stellen met het tot stand brengen van een voortdurend overleg tusschen de verschillende vereenigingen, waardoor elk zich met een bepaald stadsgedeelte alleen bemoeit, alle hetzelfde dividend uitkeereh en de inkoop gemeenschappelijk plaats heeft. 223 § 3. Zedelijke ontwikkeling. De graad van zedelijke ontwikkeling die de leden van een coöperatieve vereeniging bereikt hebben, is zeker een der belangrijkste factoren, zoo het niet de allerbelangrijkste is, voor het welslagen of het mislukken van de coöperatieve vereeniging. Hét is dan éok niet zonder goede reden, dat Robert Owen aan zijn stelsel den naam gaf van the new moral world, de nieuwe zedelijke wereld. De zedelijke ontwikkeling is van groot belang voor de leden van de 'besturen, want alleen zij kan behoeden voor de verleiding van het vragen of aannemen van fooien; zy' is van groot belang ook voor de gewone leden, want zij kan hen er toe leidén slechts eerlijke bestuurders te kiezen, omdat zy' hen weerhoudt van het beginnen van onderlinge twisten en omdat zy' er hen toe brengt om den eersten en voornaamsten plicht van een goed) lid ter harte te nemen, die is om in den gemeenschappely'ken winkel te koopen, zelfs wanneer de winkel van den naasten kruidenier dichter by is of deze het eene of het andere artikel goedkooper aanbiedt en om met voortdurende plichtsbetrachting deel te nemen aan alle deelen van het gemeenschappelijke bedrijf. Toch zijn de leden heel zeldzaam, die nauwkeurig deze plichten waarnemen, zooals wy' reeds hierboven hebben aangeduid. Men moet bekennen, dat indien de coöperatieve beweging in Frankrijk en ook in sommige andere landen zeer achterlijk ie, vergeleken 'bij die van de groote coöperatieve landen, dit gedeeltelijk zyn oorzaak 224 hierin vindt dat het peil van de zedelijke ontwikkeling in de coöperatieve vereenigingen, al staat het dan ook in het algemeen hooger dan in den eigenlijken winkelstand, nog niet erg hoog is. De coöperatieve vereenigingen zijn niet zeldzaam, die ondergegaan zijn door de schandelijke practijk van het aannemen van fooien door beambten en bestuurders, en nog veel grooter is het getal der vereenigingen, die zonder er aan onder te gaan, toch een kwijnend leven voeren > ten gevolge van dat kwaad, waaraan zy zich zoozeer hebben aangepast, dat men niets doet om ze er van te genezen, ja, waar zelfs de geeigende middelen om er aan te ontkomen worden teruggewezen, zooals de toetreding tot een grootinkoopvereeniging, juist omdat dit middel het kwaad op een te grondige wy'ze zou bestrijden. Men moet toegeven, dat het gevaar groot is voor klöine beden, om, waar zy' nooit meer in handen hebben gehad dan hun weekloon, nu zaken te doen, waarmede tienduizenden guldens gemoeid zyn. Bovendien is de helling onmerkbaar en zeer glad. Van het onschuldige kleine geschenk door een leve, rancier gedaan in den vorm van een kistje sinaasappelen aan mevrouw of van een doosje met bonbons voor de kinderen, tot aan zooveel procenten van de rekening, die soms zelfs onbeschaamd weg worden gevraagd, is de weg langer of korter al naar de zedelijke ontwikkeling van de betrokkenen. De leveranciers en hunne vertegenwoordigers zijn zeer behendig in het spelen van de rol van verleider. Men moet hierbij 225 niet vergeten, dat het geven van één of meer procenten commissie in den handel gebruikelijk is en dat tusschen de geoorloofde commissie, waarvan de vereeniging het voordeel geniet, en de ongeoorloofde, die de bestuurder in den zak steekt, de scheidingslijn soms niet gemakkelijk te trekken is. De coöperatieve verbruiksvereenigingen die onder hare leden ambtenaren tellen van de openbare administratiën, zooals van de Posterijen en Telegrafie, die vrij talrijk zijn, leeraren van de Hoogere Burgerscholen en lycea, militairen, kleine renteniers, in één woord hen, die men begrijpt onder de benaming van: de burgerij, zijn beter beveiligd voor deze verzoeking, omdat de leden elkander daar beter kennen en dus beter op elkander letten, terwijl de kennis die zij in hun ambt hebben verworven van het boekhouden en het behandelen van geldzaken, hen beter op hun hoede doet zijn tegen de verleiding. Wij willen hiermede zeker niet zeggen, dat de zedelijke ontwikkeling van de werklieden vanzelfsprekend lager zou staan dan die van de burgerij, daar zij juist in de school van deze de gewoonte van het aannemen van fooien hebben geleerd, maar wij hebben wel willen zeggen dat, wanneer burgers en werklieden leden van dezelfde vereeniging zijn, de eenen zich nauwlettender nagegaan voelen door de anderen en zich dus inspannen, ook al voor de eer van hun maatschappelijke klasse, om zich goed te houden. Men kan dus ook in dit opzicht het slechts betreuren, dat door de sociaal- 226 democratische coöperatieve vereenigingen practisch de niet-werklied en worden uitgesloten. In elk geval ligt hier weer een reden te meer voor de noodzakelijkheid van het bijbrengen van ontwikkeling aan de leden van coöperatieve vereenigingen. Wanneer wij overigens spreken van zedelijke ontwikkeling als van een factor van het welslagen of van den ondergang van coöperatieve vereenigingen, doelen wij daarmede niet alleen op het vasthouden aan de eerlijkheid1 in den strikten zin van het woord, maar denken wij aan alles wat het begrip van den coöperatieven gemeenschapszin versterkt, alles wat bij de leden van de verbruiksvereeniging den lust aanwakkert om hun plicht als zoodanig te doen, te beginnen bij het vasthouden aan de trouw aan de vereeniging, die van hen eiseht hun inkoopen steeds bij haar te doen. De oorzaken van minder welslagen, die wij hier aan hebben geduid, treffèn wij niet aan bij de coöperatieve vereenigingen van elk land. De toestand schijnt veel beter in de Engelsche, Duitsche, Deensche en Zwitsersche coöperaties. • Hoewel het aannemen van ongeoorloofde commissies ook somtijds wordt gewraakt in de Engelsche coöperatieve bladen en door kleinhandelaren dikwijls wordt gezegd, dat die zonde ook daar voorkomt, meenen wij dat deze getuigen een beetje verdacht zijn. Men kan dan ook zeggen, dat daar het kwaad zeer zeldzaam zich voordoet, terwijl het zoowel door de wet als door de zeden zeer stren" wordt tegengegaan. Het aannemen 227 van fooien in het algemeen wordt door alle fatsoenlijke lieden afgekeurd, maar het aanbieden zoowel als het aanvaarden van belooningen voor het geven van bestellingen door bestuurders en beambten van coöperatieve vereenigingen overtreft aan laagheid zoo wat elke menschelyke verkeerdheid. Zq gelqkt het meest op verraad. § 4. Het volkskarakter. Het volkskarakter, het geheel der eigenschappen, die het ras vormen, oefent ontegenzeggeiyk een grooten invloed uit op de coöperatieve beweging. Om zich daarvan te overtuigen is het voldoende om met elkander te vergelijken eenerzyde de Engelsch-Germaansche en aan den anderen kant de Bomaanscbe landen. Men zal dan zien, dat terwyl in Groot-Brittanië, Holland, Duitschland, Oostenryk en de vier Scandinavische landen (Finland inbegrepen) de verhouding van het aantal coöperators tot dat der geheele bevolking gemiddeld ie 131 per 1000, integendeel voor Frankryk, België, Italië, Spanje en Portugal die verhouding slechte is 65 per 1000, derhalve precies de helf t. Maar er is nog een veel sterker bewy's, omdat men daar te doen heeft met de bewoners van eenzelfde land en daardoor eenigszins sommige factoren wegvallen, die de vergeiyking anders bemoeilijken, zooals de ongeïykheid van beschaving en onderwy's, van welvaart. Laat ons b.v. Zwitserland eens Mvezien. In de Duitsche kantons is de verhouding van het cyfer der coöperators tot dat der bevolking ongeveer 7 per 100, in 228 de vijf Romaansche kantons (de vier Fransche: Genève, Vaud, Neufchatel, Freiburg' en het eene Italiaansche Tessino) is zij 3 per 100. Zoo is het ook in België, waar de Vlaamsehe provincies een grooten voorsprong aanwijzen 'boven de Waalsche, al is die niet zoo groot als in Zwitserland1. Uit deze cijfers schijnt wel te mogen worden:. afgeleid, dat het Anglo-Germaaneche ras juist de deugden en misschien ook de gebreken bezit, die het meest het welslagen van de coöperatie bevorderen: ordelievendheid, eerbied* voor de discipline, gemeenschapsgevoel, zin voor organisatie, welke alle de vorming en het leiden van groote menschengroepen vergemakkelijken. De trusts en de kartels zijn uitingen van denzelfden geest, maar zonder het gemeenschapsgevoel. Be Latijnen zelf schijnen meer aanleg te hebben voor gemeenschappelijk en arbeid dan wij. De Italianen hebben merkwaardige begaafdheden getoond ten aanzien van de coöperatieve associatie, vooral van sommige takken daarvan. Wat, zal men zeggen, behoort Frankrijk dan niet tot de Latijnsehe landen1? Wat taal en beschaving betreft zeker wel, maar niet wat afstamming betreft: de Franschen behooren tot het Keltische ras; zij zijn van Gallisch bloed, van die Galliërs, wier weerspannige harden zelfs Vercigetorix niet kon vereenigen in een nationaal verband. De naaste bloedverwanten der Franschen, uit een rassenoogpunt beschouwt, zijn de léren. Welnu, wanneer men de ontwikkeling van de coöperatie in Ierland verge- 229 lijkt met die van de beweging- in GrootBrittanië, dan zal men getroffen worden door haar achterlijkheid, ten minste wat den vorm van coöperatie betreft, die het onderwerp vormt van deze studie, de verbruikscoöperatie, j § 5. De omgeving. De omgeving, waarin de coöperatie beproefd wordt, heeft evenzeer een zeer machtigen invloed op den uitslag. De coöperatieve verbruiksvereeniging heeft veel mee/- kans in een industrieele omgeving dan in eén landbouwende streek, De ontwikkeling van de coöperatie houdt bijna in elk land gelijken tred met de industrieele ontwikkeling. In Zwitserland zijn de drie grootste coöperatieve verbruiksvereenigingen, van 20.000 tot 40.000 leden sterk, gevestigd in de drie groote industrieele centra, Basel, Zürich eu Genève. Wanneer men in Frankrijk een scheidingslijn trekt van Lyon tot Bordeaux, dan zal men zien dat de overgroote meerderheid van de verbruiksvereenigingen zich bevindt in de noordelijke helft en zeer weinige worden aangetroffen in de zuidelijke. Toch bevinden zich in de zuidelijke helft groote steden als: Toulouse, Montpellier, Nimes, Marseille, Toulon en Nizza, maar de ontwikkeling der nijverheid is er zeer gering. De verklaring van het verschijnsel is gemakkelijk. De arbeidersbevolkingen, werkzaam in de groote nijverheid, zijn reeds door de macht der omstandigheden samengebracht in de fabrieken, waar zy 230 samen werken en in de wijken, waar zij samen wonen; zij gevoelen zich dus rijp voor de samenwerking in verbonden groepen, zooals de vakvereeniging en de coöperatie. Bovendien worden zij naar de coöperatieve verbruiksvereeniging gedreven door den drang, dien de stijging van de kosten van het levensonderhoud op hen uitoef ent De bewoners van het platte land daarentegen hebben weinig behoeften -en de behoeften, die zij hebben, vinden gemakkelijk bevrediging. Voor een goed deel wordt daarin voorzien door de voortbrengselen van de boerderij zelve en van een ander deel door rondreizende kramers. De boeren hebben den tijd niet om naar den gemeenschappelijk en winkel te gaan of geven er de voorkeur aan om hun inkoopen op de marktdagen in de naburige stad te gaan doen. Bovendien drijft hun individualistische aanleg hen niet in de richting van samenwerking. Het is waar, dat in Frankrijk de landbouwsyndicaten en in den vreemde de boerenleenbanken schitterend zijn geslaagd, maar dat komt omdat al deze vereenigingen meer onafhankeHjk7 beid laten aan hunne leden; zij verschaffen hun voordeelen zonder van hen om zoo te zeggen eenige opoffering te vorderen. Aan den anderen kant zijn de landbouwers aan de verbruiksvereenigingen weinig welgezind, omdat zy meer letten op de belangen van den voortbrenger dan op die van den verbruiker; zij zijn protectionistisch gezind, zij wenschen hooge prijzen en steunen den middenstand en den kleinhandel. Daarom zien wij in Frankrijk de land- 231 bouwsyndicaten, hoewel zij het recht opeischen om aan hun leden alles te verkoopen wat noodig is voor de uitoef ening van het landbouwbedrijf, die syndicaten verloochenen die waren en benoodigdheden "verkoopen voor het persoonlijk gebruik van de aangeslotenen en zoo zich vervormen in coöperatieve verbruiksvereenigingen; zij willen geen concurrentie aandoen aan den plaatselijken kleinhandel. Het bewijs dat dit antagonisme wel zakelijk vast staat is dit, dat alle pogingen sedert een vijftiental jaren aangewend om een betere verstandhouding te weeg te brengen tusschen de coöperatieve verbruiksvereenigingen en de landbouwcoöperaties, tot nu toe steeds mislukt zijn — hoewel het toch wel natuurlijk scheen, dat de eersten wat zij aan voedingsmiddelen noodig hebben, direct opdeden bij de laatsten. Waar aldus de industrieele centra gunstiger voedingsbodem opleveren voor de verbruikscoöperatie dan de landelijke districten, volgt daaruit logisch, dat de verbruiksvereenigingen zich beter ontwikkelen in de steden dan op het platteland. Zij zyn de producten van den trek naar de steden. In Denemarken schijnt dit een en ander niet te gelden, want daar zijn de coöperatieve verbruiksvereenigingen ten platten lande zeer talrijk. Er is bovendien nog een belangrijke uitzondering op de boven uiteengezette wet. De coöperatieve verbruiksvereenigingen slagen evenzeer slechts zelden in de zeer groote steden, in de hoofdsteden. Men zeide vroeger dat Londen een coöperatieve w/oes- 232 tijn was en te Parijs waren het vooral de buitenwijken, waar men de coöperatieve verbruiksvereenigingen vond, waarvan er trouwens verscheidene zijn ondergegaan, al is er nu ook eenige vooruitgang te bemerken. Wat het platteland betreft, is er nog een factor, waarop gelet moet worden; het is deze, dat de bevolking er te veel verspreid woont om zich tot een gemeenschappeljjken winkel aangetrokken te gevoelen; elk dorp heeft dan ook zijn kleine tusschenhandelaren of stelt zich tevreden met rondgaande kramers. Wat de hoofdsteden aangaat, schijnt de oplossing van het raadsel, waarom de coöperatie er zelden gelukt, niet zoo gemakkelijk. Waarschijnlijk ligt de reden hierin, dat daar omgekeerd zich de machtigste handelsorganisaties bevinden en het zeer moeilijk ie voor de coöperatieve verbruiksvereenigingen om tegen de concurrentie van de groote huizen te strijden, dfe zoo machtig georganiseerd zü- voor den tak van handel dien zij beoefenen. Een andere reden ligt misschien ook hierin, dat de bewoners van de groote steden dikwijls van woning veranderen, zoodat daardoor de vorming wordt bemoeilijkt van zoodanige vaste kernen als noodig zajn om coöperatieve verbruiksvereenigingen goed te doen gedijen. 233 8888888888888888888888 88 88 HOOFDSTUK XIII. Juridische kenmerken van de coöperatieve verbruiksvereeniging'. De voorwaarden van juridisohen aard, welke noodzakelijk rijn voor de vorming en de goede werking van een coöperatieve verbruiksvereeniging, zijn de volgende: lo. een minimum van formaliteiten en kosten voor de oprichting van de coöperatieve vereeniging; 2o. een minimum van verantwoordelijkheid van de leden voor de verbintenissen aangegaan door de vereeniging — deze voorwaarde schijnt te meer aangewezen, daar een verantwoordelijkheid gelegd op werklieden, die in den regel geen eigen-; dommen bezitten, toch geheel en al illusoir zou blijken; 3o. verdeeling van het bedrijfskapitaal in kleine stukken, zoodat het inleggeld ook kan worden opgebracht door werklieden, die maar over weinig spaargelden beschikken; 4o. mogelijkheid om dit bedrijfskapitaal onbepaald uit te breiden naar mate de uitbreiding van de werkzaamheid het noodig en de toetreding van nieuwe leden het mogelijk maken; 5o. rechtspersoonlijkheid, die aan de vereeniging de mogelijkheid heeft geopend om op eigen naam te handelen en in rech- 234 ten op te treden zonder al de leden telkens daarvoor bijeen te roepen. Echter voldoen de acten van oprichting, die naar de coöperatiewet moeten worden opgemaakt door een notaris, niet altijd aan deze eischen en het is daarom gewenscht, voor men tot het verlijden der acte overgaat, deswege advies in te winnen bij een competent lichaam.*) *) In Nederland wende men zioh tit het secretariaat van den Nederl. Coöperatieven Bond te 's-Gravenhage, waar men model-statuten kan krijgen. 235 BS 88 88 88 88 88 88 88^88 88 88 88 HOOFDSTUK XIV. De belastingen opgelegd aam de coöperatieve verbruiksvereenigingen. Met bet juridisch karakter van de coöperatieve verbruiksvereeniging hangt eenigszins samen de belastbaarheid van die instelling. Men zou het recht hebben te meenen dat de belastingwetten wel erg welwillend zouden zijn ten aanzien van de coöperatieve verbruiksvereenigingen, omdat de wetgeving voortdurend weer de strekking heeft om de arbeiders te steunen in hun pogingen om hun maatschappelijke positie te verbeteren. Toch is dit niet het geval. De coöperatieve verbruiksvereeniging ontvangt volstrekt geen steun en is evenmin bevrijd van het betalen van eenige belasting. Dit een en ander vindt ook wel hierin zijn oorzaak, dat zij voortdurend naijverig worden gadegeslagen door de kleinhandelaren, aan wie zij concurrentie aandoen en dat dezen voortdurend1 heftig bezwaar maken tegen eiken maatregel, die gunstig zou zijn voor de coöperatieve vereenigingen. Daar nu de invloed van den kleinhandel op den uitslag van de verkiezingen grooter is, ten minste tot dusver, dan die van de coöperatieve beweging, neigen de machthebbenden vanzelf naar den kant van de sterksten. In Frankrijk waren tot kort geleden de 286 verbruiksvereenigingen vrijgesteld) van de belasting op het handeldrijven, genaamd het patentrecht. De Raad van State nam volgens eene vaststaande jurisprudentie aan, dat de verbruiksvereenigingen eigenlijk gezegd geen handel dreven. De coöperaties toch koopen geen goederen om ze weder te verkoopen, zooals de handelaren dat doen, maar zij koopen om ze onderling te verdeelen, alleen die waren, die zij noodig hebben voor hun verbruik. Dit is zóó waar, dat de beambten, die met den dienst in de winkels zijn belast, in het algemeen niet worden aangeduid met den naam van verkoopers, maar van répartiteurs (verdeelers). Men kan niet gelooven welke hartstochten die patentquaestie heeft opgewekt — aan den een en kant bij de coöperators, die de uitzondering voor hun vereenigingen wenschten, aan den anderen kant bij hunne bestrijders, de handelaren, die gelijke toepassing van de wet op allen eischten. Op deze klip is de organisatiewet op de coöperatieve vereenigingen vijf of zes keer gestooten en ten slotte gestrand, daar de meerderheid van den Senaat op de hand der kleinhandelaren was, d.w.z. vóór het opleggen van de belasting aan de coöperatieve vereenigingen. De zaak is op het oogenblik afgedaan, daar de wet op de regeling van het financiewezen van 19 April 1905 de coöperatieve vereenigingen, zelfs die welke alleen verkoopen aan hun leden, heeft onderworpen aan het patentrecht op d enzelf d en voet als de kooplieden. Zy maakt alleen een uitzondering voor de 237 coöperatieve vereenigingen, die geen open winkels hebben en die er zich toe bepalen om de bestellingen van hun leden te verzamelen. Maar er ie bijna geen enkele vereeniging, die zoo ie ingericht dat zij van deze uitzondering kan genieten. De kooplieden hebben dus de overwinning behaald, maar rijden nu de coöperatieve vereenigingen veel onder deze wetgeving'? Wy gelooven het niet. Wat zij vooral van haar duchtten was minder de financieele last, dien zij haar zou opleggen, want die , was gemakkelijk te dekken door de wineten, die behaald werden op den verkoop aan het publiek, die voortaan wettig toegelaten was, maar meer den zedelijke indruk daarvan. De toepassing van het patentrecht op de coöperatieve verbruikevereenigingeh werd' door de coöperators zoowel als door hunne tegenstanders beschouwd van dit standpunt, dat zij noodzakelijkerwijs de gelijkstelling zou moeten medebrengen van de coöperatieve verbruiksvereenigingen met de kleinhandelaren, waarvan dan weer eenige lastige juridische quaesties het gevolg zouden zijn. De coöperatieve vereenigingen zouden onderworpen zijn aan de rechtspraak van de handelsrechtbanken, die zijn samengesteld uit kooplieden, dw.z. uit hunne tegenstanders, burgerrechtelijke of zelfs strafrechtelijke aansprakelijkheid van de bestuursleden bij inbreuk op de wetten betrekkelijk den verkoop van levensmiddelen, onvere enigbaarheid van het bestuurslidmaatschap met verschillende publiekrechtelijke functiën, enz. 238 Wij hebben echter steeds 'behoord tot het kleine getal coöperators', die meenden dat deze bezorgdheid niet gegrond was of althans zeer was overdreven, ja, die integendeel van oordeel waren dat die coöperatieve vereenigingen er bij zouden winnen, indien zij patent moesten betalen. Zij zonden daardoor de vrijheid winnen, iets wat zij nooit te duur zouden kunnen betalen, om aan het publiek te verkoopen en om naar hun eigen welbehagen te beschikken over hunne winsten, wat hun anders niet vrijstond Aan den anderen kant maakt de betaling van het patentrecht de vereeniging niet tot een kleinhandelaar. Dit wordt wel 'hierdoor bewezen, dat het patentrecht ook moet worden betaald door den advocaat, aan wien in Frankrijk juist het handeldrijven ontzegd is. De beslissing van de vraag of iemand koopman is, kan trouwens niet afhangen van de betaling van de eene of andere belasting, maar alleen van den aard van zijn bedrijf. Wanneer de coöperatieve vereeniging ook verkoopt aan het publiek, drijft rij handel, of rij patent betaalt of niet, maar wanneer zy niet verkoopt aan het publiek, meenen wij dat rij niet onder de handelslichamen wordt gebracht, ook al betaalt rij patent. En zelfs voor die vereenigingen, welke de eisch van de betaling van patent er toe mocht hebben gebracht om aan het publiek te verkoopen, volgt daaruit niet noodzakelijk een verlaging van het coöperatieve ideaal en de ontwikkeling van een mercantilistischen geest. Het voorbeeld 239 van die Engelsche verbruiksvereenigingen kan ons in dit opzicht gerust stellen. Het is zelfs zeer waard om er de aandacht op te vestigen, dat de sociaal-democratische verbruiksvereerdgingen, aan welke men niet kan ontzeggen een werkelijk gevoel van saamhoorigheid en van strijdlust, zich hebben verklaard ten gunste van de toepassing van het patentrecht op de vereenigingen. Maar nu is bijna overal dè algemeene inkomstenbelasting voorgesteld of ingevoerd, zal nu dezelfde discussie weer beginnen? In Engeland heeft men daar reeds langen tijd van genoten. Als algemeenen regel geldt daar, dat de naamlooze vennootschappen inkomstenbelasting betalen van hunne , zuivere winst, maar deze dan kunnen afhouden van de dividenden, die zij aan hunne aandeelhouders uitkeeren. De kleinhandelaren vragen dat op rezelfde wijze zal worden gehandeld tegenover die coöperatieve vereenigingen en op 7 Juni 1916 nam de gemeenteraad van Manchester nog met bijna algemeene stemmen het besluit om „de aandacht van den Kanselier der Schatkist te vestigen op de onrechtvaardigheid, waarvan alle belastingschuldigen het slachtoffer zijn, dat de coöperatieve vereenigingen zijn vrijgesteld1 van de inkomstenbelasting". Deze quaestie is natuurlijk zeer veel verscherpt, nu de oorlog de inkomstenbelasting zoo zeer de hoogte in heeft gedreven. Trouwens in verschillende landen zijn sedert de coöperatieve vereenigingen aan 240 allerlei belastingen onderworpen, even goed als andere rechts- en zelfs natuurlijke personen. Nood. kent nn eenmaal geen verbod, en bet ie moeilijk in te zien boe de staat zijn steeds vermeerderende kosten zou kunnen dekken, indien de coöperatieve vereenigingen, zooale te hopen ie, zich 6teeds uitbreidden en daardoor allerlei zelfstandige ondernemingen tot zich trokken, maar geen belasting zouden behoeven te betalen ! De staat zou dan zeker te kort komen. De coöperatieve vereenigingen hebben steeds het argument doen klinken, dat zij niet aan de belaeting onderworpen kunnen worden, omdat zij geen winst maken. Hoewel het daarvoor gebruikte woord „dividend" een verwarrenden indruk maakt, kan men toch niet zeggen dat de coöperatieve Vereeniging eigenlijk gezegde winetuitdeelingen doel; zy geeft terug, zooale de Franeche uitdrukking het nauwkeuriger zegt, het te veel betaalde. Maar moeten dan de leden geen belasting betalen van hetgeen zy' terug ontvangen? Het antwoord van de coöperatieven luidt evenzeer ontkennend, omdat dit geld niet een deel ie van het inkomen van den betrokkene, maar een teruggaaf. Doch zelfs, indien men dit argument als van te spitsvondigen aard mocht verwerpen, zou men nog op feitelijke gronden het ontkennende antwoord moeten volhouden. Immers de inkomstenbelasting treft alleen de belastingschuldigen, wier inkomen een zeker cijfer te boven gaat en het meerendeel der leden van de coöperatieve vereenigingen heeft slechts een inkomen, dat daar beneden blijft. Zij 241 zouden dus allen 'het recht hebben om teruggaaf te vragen van de belasting, dde ten onrechte van hun tegoed' is afgetrokken, wat een ontzettenden rompslomp zou berokkenen aan den fiscus, zoodat de kosten de opbrengst aanzienlijk zouden overtreffen. In het niet onwaarschijnlijke geval, dat de kleinhandelaren er ergens in mochten slagen om de winsten van de coöperatieve vereenigingen zwaar te doen belasten, zou het te vreezen zijn dat deze, om zich te verdedigen, hun winsten zouden verminderen door ongeveer tegen den kostprijs te gaan verkoopen, wat naar het ons voorkomt, zeer ernstige gevolgen zou hebben voor de toekomst van de coöperatieve beweging. In den loop van den oorlog hebben de regeeringen van verschillende der oorlogvoerende landen, en meer bepaaldelijk Duitschland en Italië, de hoegrootheid der dividenden, die de vennootschappen aan hare aandeelhouders zouden mogen uitkeeren, beperkt en de vraag is toen gerezen of deze beperking ook van toepassing was op de coöperatieve verbruiksvereenigingen. Men heeft over het algemeen deze vraag ontkennend beantwoord1, steeds op grond van hetzelfde argument, n.1. dat de dividenden, uitgekeerd door de coöperatieve verbruiksvereenigingen, geen winsten zijn. Maar deze patent- en inkomstenbelastingen zijn niet de eenige, waarin men de coöperatieve vereenigingen kan aanslaan. Er zijn er nog verscheidene andere — al de gewone belastingen, die op het personeel, 242 de grondbelasting, het zegelrecht enz. treffen natuurlijk ook de coöperatieve vereenigingen. / Niet alleen in Frankrijk en Engeland) is het fiscale recht ten aanzien van de coöperatieve vereenigingen nog slecht afgebakend, maar in bijna elk ander land is het evenzeer zoo. Merkwaardig is de toestand in Zwitserland, waar een opzettelijk onderzoek aan den dag heeft gebracht, dat de belastingen van de coöperatieve vereenigingen in elk kanton verschillend zijn en ontzettend uiteenliepen, zoodat b.,v. in Bazel wordt betaald 90 gulden en in Graubunderland ongeveer 5000 gulden. Ook in Nederland is de fiscue er steeds op uit de coöperatieve vereenigingen in alle belastingen te betrekken, ook in die waarin zij zeker niet behooren te worden aangeslagen. De Nederlandeche Coöperatieve Bond voert reeds e enigen tijd strijd over den aanslag van het inlegkaptiaal in de inkomstenbelasting en over dien in de registratiebelasting van datzelfde kapitaal. De Nederlandeche coöperatiee willen gaarne de belaeting betalen, die zij gevoelen echuldig te zijn, maar niet van hunne schulden. 243 88 88 88 B8 88 88 B8 88 88 88^ 88 88 BlOOFDSTUK XV. De voortbrenging van goederen, door de verbruiksvereenigingen. § 1. De verschillende stappen in de richting van de eigen voortbrenging. Het is natuurlijk dat van het oogenblik af, dat de coöperatieve verbruiksvereeniging een zekeren graad van ontwikkeling heeft bereikt, hare bestuurders er aan denken om haar arbeidsveld uit te breiden tot. de voortbrenging. Dit doel wordt op eigenaardige wijze aangegeven door den naam, dien een der grootste verbruiksvereenigingen te Hamburg heeft aangenomen, n.1. die van „Produktion". Men denkt aan bet overgaan tot de voortbrenging in het eerst alleen uit een oogpunt van bezuiniging, omdat men hoopt de goederen goedkooper te zullen hebben, wanneer men ze zelf maakt in plaats van ze, als tot dusver, te koopen bij den een of anderen fabrikant. Men gaat dan uit van de vrij eenvoudige gedachte, dat men, na zich eerst meester gemaakt te hebben van de winst van den tusschenhandelaar, en daarna door de oprichting van een coöperatieven groothandel van die van den grossier, nu ook wel de winst van den fabrikant er bij kan nemen door zelf ook tot de fabricage van de benoodigde goederen over te gaan. Door aldus het produkt reeds bij 244 zijn geboorte in handen te nemen, zou men den laatsten stap doen om tot de grootst mogelijke goedkoopte te naderen, althans wanneer men ook zelf de voortbrenging van de grondstoffen in handen neemt. Het ie overigens niet alleen om het genoegen te beleven om den koetprije tot het minimum terug te brengen, dat de besturen der coöperatieve verbruiksvereenigingen de neiging hebben om zelf de voortbrenging te ondernemen, maar het is vooral omdat zij begrijpen dat zij alleen langs dien weg kunnen geraken tot de economische vervorming van de inrichting dér maatschappij. Hetzij men gedreven wordt door den wenech om het collectivistisch programma te verwezenlijken van het brengen van alle productiemiddelen in handen der gemeenschap, betzij men getrouw blijft aan het oude ideaal van de bevordering van dén gemeenschapezin, de afschaffing van het loonstelsel, hetzij zelfs dat men, zonder daarom te denken aan de afechaffing van het loonstelsely'de loontrekkenden alleen wil bevrijden van de heffingen hun opgelegd door de meesters van den grond en de leiders van de nijverheid, in al die gevallen ontstaat de behoefte om de^ voortbrenging ter hand te nemen of althans de controle daarvan te veroveren. Het zou zijn: halverwege blijven staan, half werk doen, indien men zich ging beperken tot de verdeeling der goederen overeenkomstig de coöperatieve beginselen, maar de voortbrenging daarvan maar steeds • liet voortduren naar de wetten van de concurrentie. Ook op dit gebied hebben de 245 nederige wevers van Rochdale den niaatsehapjpelijken toestand voortreffelijk begrepen en reeds vooruit aangewezen wat die uiterste consequentie zou moeten zijn van het optreden van de verbruikscoöperatie. Laat men zich de artikelen van hun manifest maar leens herinneren en met name het voorlaatste: „Zoodra mogelijk zal de vereeniging overgaan tot de regeling van de voortbrenging door haar eigen leden en met baar eigen middelen. Zij zal zich vormen tot een kolonie, die voorziet in haar eigen behoeften (self supporting)". En men ziet dat de Pioniers ook hebben aangewezen de beide etappen, die achtereenvolgend zouden moeten gedaan worden om dit doel te bereiken: „lo. het ondernemen van de voortbrenging van zoodanige goederen als de vereeniging zal noodig achten, en 2o. het aankoopen of pachten van de noodige gronden om die te bebouwen." Men bedoelde dus eerst de nijverheid en daarna den landbouw te veroveren. Laat ons deze béide middelen eens van meer nabij bezien. A. Be voortbrenging in de nijverheid De voortbrenging in de nijverheid', dat wil zeggen de schepping van fabrieken en werkplaatsen, kan niet uitgaan van een alleen staande coöperatieve verbruiksvereeniging, tenzjj zij vele duizenden leden telt, en dit niet alleen omdat zij veelal het noodige kapitaal zal missen, maar vooral omdat zij: geen afzetgebied genoeg zal hebben, want indien driehonderd gezinnen voldoende kunnen zijn om een bakkerij te 246 doen bestaan, dan is het duidelijk dat er veel meer gezinnen noodig zijn om fabrieken van schoenen, zeep, laken en katoenen goederen voortdurend aan bet werk te houden. De voortbrenging of bereiding van geen andere artikelen, dan die vroeger, en thans op het platteland ook nog wel, in bet gezin zelf werden vervaardigd, bij wijze .van huisindustrie, zooals brood, koekbakkerswerk, later ook confituren en vleeschwaren, kan met goed gevolg ondernomen worden door een coöperatieve vereeniging, waarvan het ledental niet eenige honderden overtreft. Maar van het oogenblik af dat de verbruiksvereenigingen zich hebben aaneengesloten voor den gezamenfiijken inkoop en een blok vormen van verscheidene duizenden, honderdduizenden of millioenen leden zooals in Engeband, kunnen zij zonder vrees de groot-industrie, de voortbrenging in het groot aanvatten. De schepping van een groot-inkoopsvereeniging is dus een voorbereidende stap, die bijna onvermijdelijk moet worden genoemd en wij hebben reeds als een van de voornaamste voordeelen daarvan aangewezen, dat hij de voortbrenging door de coöperatie voorbereidt en mogelijk maakt. De groothandelsvereeniging der Engelsche coöperatieve verbruiksvereenigingen, eenig in haar soort, het meest verbazingwekkende economisch verschijnsel misschien van de XlXe eeuw, heeft reeds een twintigtal fabrieken' gesticht, die zich bezig houden met de voortbrenging of verwerking van de meest verscheiden artikelen (meel, boter, spek, biscuits, bonbons, 247 confituren, conserven, groenten, chocolade, tabak, sigaren, sigaretten, zeepen, kaarsen, schoenen, kleeren van wol en katoen, linnengoederen, ooreetten, borstelwerk en meubelen). Zij heeft een fabriek voor het behandelen van spek in Denemarken, een voor de verwerking van schapenwol in Australië, een veertigtal boterfabrieken in Ierland, thee-plantages in Ceylon en notenperken in Afrika. De Schotsche Groothandelsvereeniging, hoewel nog een heel eind ten achter staande hij haar oudere zuster, heeft ook reeds belangrijke fabrieken (die zelfs leveringen aan Rusland hebben gedaan gedurende den thans woedenden oorlog). De beide groothandelsvereenigingen te zamen brengen jaarlijks voor een bedrag van ongeveer 200.000.000 gulden voort. Bovendien bedraagt hetgeen de coöperatieve verbruiksvereenigingen zelf doen produceeren ook nog eens een 235.000.000 gulden per jaar, zoodat men mag aannemen dat per jaar reeds voor meer dan 400.000.000 gulden wordt voortgebracht door de coöperatieve beweging van Groot-Brittannië. Het is waar, dat deze cijfers, welk een eerbiedwaardige hoogte zij reeds bereikt hebben, toch nog maar het derde deel vertegenwoordigen van de geheele waarde der koopwaren, die de Engelsche coöperators jaarlijks noodig hebben, zoodat er nog heel wat te doen overblijft, alvorens het programma van Rochdale verwezenlijkt is, zoodat zy allen voortbrengen wat zij noodig hebben en dus self supporting zijn geworden, maar zij naderen toch stap voor stap dit ideaal, want de verhouding tus- 248 schen het cijfer van de voortbrenging- en dat van den omzet verbetert regelmatig en vrij spoedig. Ziehier de cijfers van 1914 vergeleken met die van 17 jaren vroeger: Voortbrenging m i 11 ioen gld. Omzet. 1897: 120 530 1914: 407 1100 Zooals men ziet, is dus in een betrekkelijk kort tijdvak de coöperatieve voortbrenging vervieidubbeld, terwijl de omzet slechts even verdubbeld i6. In elk geval is het echter van belang hierbij te doen opmerken dat zelfs wanneer de voortbrenging gelijk mocht worden aan den omzet, dit daarom nog niet zou beteegenen, dat de coöperatieve beweging zich zelf van alles zou voorzien, want deze voortbrenging heeft plaats met grondstoffen, die elders zijn gekocht en waarvan de waarde natuurlijk i6 begrepen in de cijfers, die wij gaven. Dit brengt ons tot de bespreking van de noodzakelijkheid voor de coöperatieve vereenigingen om ook de voortbrenging van de grondstoffen te ondernemen. B. Voortbrenging van landbouwartikelen. De industrieele productie heeft alleen ten doel de voortbrenging van voortbrengselen, die een bewerking ondergaan — kleederen, meubelen, huishoudelijke artikelen, of verwerking van voedingsmiddelen — maar dit i6 slechts het kleinste deel van den verkoop van de coöperatieve verbruiksvereenigingen. Wij weten dat inderdaad het meerendeel wordt gevormd door 249 de kruidenierswaren, bakkerijvoortbrengselen en allerlei fruit, wat wil zeggen dat zy hoofdzakelijk (en meestal zelfs uitsluitend) slechts de voortbrengselen van den bodem verkoopen, hetzij binnenlandsche, hetzij overzeesche, en de verkoop van steenkool en petroleum, die ook voortbrengselen zijn zoo niet van den grond dan toch van onder den grond, neemt ook een groote plaats in. Derhalve, indien zij werkelijk de bedoeling hebben om in de eigen behoeften van de leden geheel te voorzien, zullen zij hun aandacht moeten wijden aan de productie van de voortbrengselen van den land- en den mijnbouw niet alleen van het eigen land, maar ook van de landen over zee, Zelfs reeds vóór den tyd van de Pioniers, had het congres van 1832 onder den invloed van Owen verklaard, „dat men wel moest begrijpen, dat het groote einddoel van alle coöperatieve vereenigingen was het gemeenschappelijk bezit van den bodem." HW&ft De tegenwoordige oorlog heeft aan deze beweging een sterken stoot gegeven, want de coöperatieve vereenigingen hebben bij hun pogingen om te strijden tegen de stijging der prijzen en de overdrijving van de winsten, hun onmacht moeten toegeven om de overwinning te behalen, zoolang zij niet een afdoende controle konden uitoefenen op de bron zelve van de voortbrenging, op den bodem en op de grondstoffen. Men lette er nu wel op, dat het niet alleen voor de voortbrenging van voedingsmiddelen noodzakelijk is om deze controle 250 uit te oefenen, maar dat deze ook noodzakelijk ie over de grondstoffen die voor de nijverheid dienen en die op hun beurt ook door den bodem worden voortgebracht. De Engelsche coöperatieve verbruiksvereenigingen verkoopen jaarlijks voor 12% millioen gulden aan schoeisel, maar hoe zouden zij den prijs daarvan kunnen verminderen zoolang rij afhangen van de huidenverkoopers en van dé leerlooiers'? En wat zou jiet hun helpen indien zy zich wijdden aan de leerbereiding en aan het leerlooiersbedrijf, indien zij zich zelf de huiden niet konden verschaffen door zich aan den veeteelt te wijden? En hoe zouden zy' dit bedrijf kunnen beoefenen zonder in het bezit te zijn van den bodém? Men zal dus immer daartoe moeten komen. Uit dezen gedachtengang is voortgekomen wat men noemt het plan-Shillito (dan naam van den voormaligen president van de Engelsche coöperatieve groothandelsvereéniging), voorgedragen in .zyn openingsrede voor het coöperatief congres van Doncaster. De eerzucht van dezen waardigen coöperator is niet alleen die van zyn Engelsche vrienden. In Zwitserland voedt men dezelfde gedachte, gelijk bly'kt uit het voorstel dat in het congres van Sehaffhausen in 1916 met 256 tegen 105 stemmen is aangenomen: ,,De vergadering der deelgenooten, overwegende: lo. dlat het de plicht is van den Bond om. in het belang van de verbruikers, de voortbrenging te ondernemen in alle 251 takken van bedrijf, zoowel in den landbouw als in alle andere; 2o. dat deze plicht niet kan worden volvoerd dan door de verkrijging en de exploitatie van de landbouwterreinen; 3o. dat deze verkrijging, indien zij: mogelijk is tegen matigen prijs, geen overdreven gevaren met zich brengt; 4o. dat de Zwitsersche bond in staat is om zich de noodige middelen te verschaffen voor den aankoop van een of meer landgoederen, zonder dat uit het vastleggen van deze middelen een nadeel voortvloeit voor zijn andere bedrijfstakken; machtigt den Raad van beheer om voor rekening van den Zwitserschen Coöperatieven Bond een of meer landgoederen aan te koopen en staat hem daarvoor het noodige crediet toe tot een maximum van 175.000 gulden." Reeds heeft de behandeling van het plan-Shillito ontwerpen doen opmaken tot den aankoop van 100.000 acres (40.000 H.A.) in Canada, waarvan de verwezenlijking zou kosten 2.000.000 gulden en zon opleveren 6 a 700.000 H.L. koren; of tot de verkrijging van 10.000 H.A. thee-plantages op Ceylon, die voldoende thee zouden opleveren voor den geheelen tegenwoordigen thee-verkoop van de Wholesale; of ook wel tot de overname van de noodige steenkolenmijnen, welk denkbeeld reeds een tijd lang voor den oorlog aan de orde van den dag was. Tegenwoordig is men nog wel ver van het doel, maar men beweegt zich toch langzamerhand in de goede richting. Er zijn in 252 Engeland reeds 81 coöperatieve verbruiksvereenigingen, die te zamen gekocht of gepacht hebben ongeveer 5000 H.A. land (3500 RA. gekocht en 2500 H.A. gepacht ongeveer) om er den landbouw op te drijven.. Onder die vereenigingen bekleedt natuurlijk de Wholesale, dé Groothandelsvereeniging, de eerste plaats; zij bezit zes landgoederen (te zamen groot 1500 H.A.), waarop zij reeds allerlei landbouwproducten teelt. Zij bezit ook acht thee-plantages op Ceylon en in Engelsch-Indië, groot te zamen ongeveer 2000 H.A., die reeds een goed deel van de thee opleveren, welke de Engelsche coöperatieve vereenigingen noodig hebben. Ér zijn dus reeds heel wat Engelsche coöperators, die smullen van hun eigen tomaten, frambozen, bessen en die hun eigen thee drinken. En deze grondaankoopen worden hoe langer hoe veelvuldiger. In den loop van het jaar 1916 hebben de coöperatieve bladen ons medegedeeld, dlat de Engelsche Wholesale, de Groothandelsvereeniging, in het graafschap Cambridge gekocht had een landgoed van 551 acres (2i21 H.A.) voor den prijs van 375.000 gulden en te zamen met de Schotsche Wholesale, vier plantages in Engelsch-Indië, op Oeylon en in WeetAfrika,'evenals de Engelsche Wholesale in West-Af rika vijf of zes jaar geleden eenige palmbosschen heeft aangekocht, die de olie leveren, welke tot grondstof voor de zeepbereiding dient, door welken maatregel zij in staat gesteld is om den zeeptrust van de groote zeepfabrieken te overwinnen. Men kan overigens nog niet zeggen, dat 253 de resultaten van deze proefnemingen op het gebied van den landbouw tot dusver heel bemoedigend zyn geweest. De exploitatie van de bovengenoemde 5800 H.A. heeft voor 1916 opgeleverd een winst van £ 8.863 en een verlies van £ 5.865, zoodat er een totale netto-winst is overgebleven van £ 2,998 of 37.500 gld., wat op een bedrijfskapitaal van meer dan 5.000.000 gulden (£ 427.000) slechts een bedrag is van % % of ƒ 6.50 per H.A., maar dit zijn dan ook de netto-bedragen, dat wil zeggen dat de interest van den aankoopspry's van den grond en de pachtprijs voor de gehuurde gronden onder de kosten is opgenomen. Overigens meenen wij te moeten doen opmerken, dat waar het geldt het nagaan van proefnemingen op maatschappelijk en wetenschappelijk gebied, het werken met gemiddelden een afkeurenswaardige methode is: een enkele proef die gelukt, moet meer gewicht in de schaal leggen dan honderd', die mislukken. Het was immers wel te verwachten, dat de coöperatieve verbruiksvereenigingen, bestaande uitsluitend uit werklieden en beambten in de steden, slecht zouden zijn onderlegd om den landbouw te beoefenen.. Bet tegendeel toch zou wel zeer verrassend zyn geweest. Maar in elk geval, sommige proefnemingen van landbouwexploitatie door verbruiksvereenigingen zijn zeer goed geslaagd. Men verhaalt van een coöperatieve verbruiksvereeniging te Norton, dat zij op een landgoed van 80 H.A. 1500 gulden netto zou hebben verdiend, na 2820 gulden op de waarde van gebouwen en werktuigen te hebben afge- 254 schreven. De thee-plantages geven ook goede resultaten. Er ie evenzeer reden om aan te nemen, dat een van de redenen van het geringe \ welslagen met de exploitatie van deze boerderijen hierin gelegen is, dat zij hun opbrengsten, evenals de andere boerderijen, leveren voor dé markt, inplaats van die opbrengsten uitsluitend te kunnen bestemmen voor de behoeften van de leden. Men vergeet maar al te zeer, dat indien de coöperatoren zich gaan toeleggen op den landbouw, dit niet moet gebeuren met het doel om de voortbrengselen van hunne boerderijen te -verkoopen, maar om ze zelf op te eten. De grondeigenaar, die op zijn eigen land woont en van de vruchten daarvan leeft, verliest niet als hij geen geld overhoudt, maar leeft er toch ruim van. Zoo moeten de coöperatieve verbruiksvereenigingen ook doen. Men .heeft berekend dat een landgoed van 400 H.A. voldoende zou kunnen opleveren om te voorzien in de behoeften vaa een verbruiksvereeniging van 2> tot 3000 leden. C. De staats-, provinciale- en gemeentebedrijven. Het schijnt voor goed! onmogelijk te zijn, dat de coöperatieve vereeniging ooit eenig etaate-, provinciaal- of gemeentebedrijf — zooals de exploitatie van spoor- en tramwegen, de levering van gas, water en electiièiteit — zou kunnen tot zich trekken. Maar waarom? Omdat daarvoor zoo groote kapitalen 255 noodig zouden zyn? Die kapitalen zouden' toch zeker niet grooter behoeven te zyn dan de bedragen waarover nu reeds de met elkander verbonden coöperatieve grootbedrijven beschikken. Of zou de reden gelegen zyn in den aard dier bedrijven, die bedoelen diensten te bewijzen en niet om bepaald waren te leveren? Ook niet, want de telefoondienst, die van denzelfden aard1 is, wordt in heel wat steden van de Vereenigde Staten beheerd op coöperatieve wijze. Of zou het dan zyn omdat het in den aard van die diensten ligt, dat zy aan allen worden aangeboden, dat het publieke diensten zijn in de volle beteek en is van het woord' en dat het d us zedelijk, noch feitelijk mogelijk zou zijn om ze te reserveeren alleen voor een bepaalde groep van deelhebbers? Ook deze reden schijnt niet beslissend, omdat wij weten dat een groot aantal, zoo niet het meerendeel, van de coöperatieve verbruiksvereenigingen ook levert aan het publiek. De ware reden schijnt ons hierin gelegen, dat de publieke dienst zich niet kan onderwerpen aan de wet van langzamen, steeds snelleren groei, die alle levende wezens beheerecht en waaraan elke groepeering daarvan in vereenigingen evenzeer onderworpen is. De publieke dienst moet groot en geheel gewapend ter wereld komen., Een tramdienst is niet levensvatbaar tenzij zyn lynen van het eerste ontstaan af althans de voornaamste wegen van de stad bedienen; men kan zich dien haast zelfs niet anders voorstellen. Hy kan niet van straat tot straat zyn rails doen leggen 256 naar mate daar deelhebbers kunnen wonen. Daarom kunnen de publieke diensten slechts worden ingericht in den vorm van groote ondernemingen, hetzij door kapitalisten, hetzy door die stedelijke-, provinciale- of rijksbesturen. Maar is de publieke dienst, goed bezien, eigenlijk ook niet een coöperatieve instelling? Werkt hij niet uitsluitend' met het doel om zoo goed en goedkoop mogelijk te voorzien in de behoeften van hen, die er gebruik van maken en zonder het doel om winst te maken? Of zelfs indien er winsten mede worden gemaakt, zijn dan deze niet ongeveer van denzelfden aard ale de winsten van de coöperatieve vereenigingen, in dezen zin, dat zy' ten goede komen aan werken van algemeen nut, of zelfs aan de verbruikers worden teru"-"egoven, dat wil hier zeggen aan de burgers ten goede komen in den vorm van verlaging der belastingen? Want het is toch duidelijk dat alles wat de Overheid trekt als winst uit de publieke diensten, minder van de belastmgschuldigen behoeft te worden gevraagd. Wij mogen dus vooral het gemeentelijke bedryf beschouwen als een soort van coöperatieve onderneming, die alle bewoners van' de stad omvat, als de bijzondere onderneming, die zich heeft ontwikkeld tot een algemeen coöperatief bedryf. Natuurlyk is er een onderscheid, dat de staathuishoudkundigen en dte individualisten niet nalaten met zekere verontwaardiging te onderstrepen; dat ie, dat wy bij de gemeente te maken hebben met een dwang- 257 gemeenschap, omdat iedereen er deel van moet uitmaken , op grond van het enkele feit, dat hij in de gemeente woont en zijn bijdragen aan deze worden geheven in den vorm van belastingen. Wij dénken er niet aan dit onderscheid te ontkennen, noch daaraan weinig gewicht toe te.kennen. Maar men zou toch wel kunnen aanvoeren, dat er tal van overeenkomsten zijn (bij de rechtsgeleerden bekend als overeenkomsten van toetreding) waarin de vrije toestemming wordt ondersteld, hoewel zij niet is uitgesproken; — b.v. wanneer de huurder een huis betrekt of iemand tot een sociëteit toetreedt, — wordt hij geacht daarvan de gevolgen op zich te nemen. Kan men nu niet aldus redeneeren, dat het feit, dat iemand zich in een stad vestigt of er blijft, hoewel hij naar elders zou kunnen gaan, ook een contract van toetreding vormt aan dé gemeenschap samengesteld uit de bewoners dér gemeente, en dat er bijgevolg tusschen de vereeniging, die zich de coöperatieve noemt en de vereeniging, die gemeente heet, slechts een gradueel "een principieel verschil bestaat? En dit verschil zou men zeer goed kunnen rechtvaardigen door de aanhaling van het feit, dat het hier behoeften geldt, als de voorziening van licht en water, die in de behoefte van vervoer van de woonplaats naar de plaats, waar men zijn brood verdient, die zulk een algemeen karakter hebben en zoo noodzakelijk zijn, dat men zou kunnen zeggen, dat allen gelijkelijk gedwongen worden er gebruik van te maken. 258 Het is niet mogelijk en gedeeltelijk zelfs niet geoorloofd, dit na te laten. Zoo wordt men er toe gebracht om drie vormen van onderneming te onderscheiden, die correspondeeren met drie soorten van behoeften: a. de individueele onderneming voor alle nieuwe behoeften of voor behoeften, die zonder nu geheel nieuw te zijn, slechts voorzien in ieders persoonlijke smaak, zooals de kunstny'verheid-ondernemingen; b. de coöperatieve onderneming, die strekt ter voorziening in de behoefte van het groote verbruik van. alles wat van gelijken aard is, hoewel natuurlijk ook daarbij1 ieders smaak mede beslist; c. de publieke onderneming gedreven door den staat, de provincie of de gemeente voor alle algemeen noodzakelijke behoeften, In elk geval, al moge men deze uiteenzettingen te spitsvondig achten, staat het wel vast, dat de coöperatieve vereenigingen er meer en meer toe overhellen om de gemeentelijke bedrijven te beschouwen als zeer nauw verwante ondernemingen en zy' beijveren zich, hetgeen niet kan mishagen aan de vrijzinnige richting, om zich uit te bouwen in coöperatieve richting door ze hun administratief en bureaucratisch karakter te ontnemen, door ze te laten beheeren door de verbruikers zelf, buiten eiken politieken invloed, en zy verzoeken dientengevolge aan de gemeentebesturen om hun bet beheer van de daartoe vatbare ondernemingen op te dragen. Evenwel dezelfde tegenstrijdigheid van belangen, die wy straks zullen bemerken 259 in de andere takken van voortbrenging, zal zich ook weer bieT doen gevoelen, want de beambten van de publieke diensten wenschen deze ook omgezet te zien in coöperatieve vereenigingen, maar in prodluctiévereenigingen en niet in verbruiksvereenigingen, en zjj verlangen ook van staat, provincie en gemeente, dlat men hun het beheer van deze bedrijven zal overlaten. Maar misschien zou men deze tegenstrijdige eischen kunnen verzoenen door hetzelfde middel, dat wij straks zullen zien aangewend voor de bebouwing van den bodem: de vereeniging van de verbruikers zou de leiding kunnen nemen, maar zij zou de uitvoering kunnen overlaten aan vereenigingen van handwerkers. § 2. De strijd van belangen tusschen de verbruikscoöperatie en de productieve associatie» Wanneer zij zich wagen op het gebied van de voortbrenging, stooten de verbruiksvereenigingen niet alleen op den tegenstand van dte particuliere ondernemers, maar ook op dien van een anderen vorm van coöperatieve onderneming, n.1. de productieve associatie der werklieden, die beweert dat dit terrein behoort aan den arbeidenden stand. Hieruit spruit voort een strijd over bevoegdheden, die zekerlijk het gewichtigste en moeilijkste vraagstuk oplevert, die hier is op te lossen, want het raakt feitelijk den grondslag van de gefa eele wetenschap der staathuishoudkunde, omdat daarbij de vraag rijst: aan wie zal 260 die winst toekomen, die den kapitalist ontwrongen is? Aan den arbeider of aan den verbruiker? Het onderzoek van de productieve associatie behoort niet tot de taak, die wij ons met de samenstelling van dit boek gesteld hebben, maar iedereen weet dlat men onder dien naam begrijpt een vereeniging van arbeiders in eenzelfde vak, die door eigen middelen zekere waren voortbrengen of zekere werken uitvoeren om onder elkander de winst te verdeelen. Het zijn ondernemingen, die den verkoop aan het publiek ten doel hebben evenals welke werkgeversonderneming ook, maar met dit principieele verschil dat de patroon uitgeschakeld wordt en vervangen door een kleine republiek, waarvan de samenstelling overigens op de meest verschillende wijzen plaats vindt. Men weet eveneens dat deze bijzondere vorm van coöperatieve samenwerking groot enthousiasme heeft verwekt, in het bijzonder in Frankrijk, en gedurende de omwenteling van 1848, maar dat hij ook in Engeland bij de christen-socialisten en gedurende een geheel menschengeslacht is beschouwd als de ware oplossing van het maatschappelijk vraagstuk. Laat ons hier dadelijk zeggen, dat zonder nu de groote uitkomsten te hebben bereikt, die men er van verwacht heeft, deze associaties zich toch voortdurend uitbreiden en in verschillende landen, vooral in Frankrijk, eenige schitterende resultaten hebben doen zien, waarvan het Familistère de Guise, het Maison Leclaire en de 261 Timmerlieden-associatie te Parijs de meest bekende zijn., Dit zoo zijnde begrijpt men dat deze productieve associaties, die reeds genoeg te doen hadden om den strijd vol te houden tegen de patroonsorganisaties, niet erg tevreden waren, toen zij de coöperatieve verbruiksvereenigingen ook nog zagen komen jagen op het terrein, dat zy meenden dat haar van nature toekwam. Te meer daar zij dezelfde bedoeling hadden, n.1. zich meester te maken1 van de voortbrenging en zij, om dat doel te bereiken, zich juist bedienden van hetzelfde middel ale de verbruiksvereenigingen, dat wil zeggen, dat zij zich bij elkander aansloten om de concurrentie op te heffen en beter te kunnen verkoopen wat zij voortbrachten, evenzeer als de andere zich bij elkander hebben aangesloten om beter voort te brengen, wat zy' noodig hadden. De wederzydsche bedoelingen schijnen dus onvereenigbaar met elkander en a priori is het niet gemakkelijk een uitepraak te doen wie het hier by' het rechte eind heeft, want elk harer speelt tegen de andere zeer goede argumenten uit. Laat ons in de eerste plaats de voorstanders hooren van het stelsel der voortbrenging door autonome associaties — wat men in Engeland noemt het mdividuaüistieche stelsel, hoewel het hier toch een onderneming geldt, niet in den individualiistischen vorm, maar in dien van samenwerking. Zij zeggen, dat in de eerste plaats de vereenigingen van voortbrengers van zelf beter geschikt rijn voor den arbeid der 262 voortbrenging' dan die van verbruikers. De voortbrenging dus toe te vertrouwen aan de verbruikers, is het werk opgedragen aan menschen, die er niets van weten; het is de afschaffing van de wet van verdeeling van arbeid en van specialiseering der werkzaamheden, zoodat alle economische vorderingen, die daaruit zijn voortgevloeid, in gevaar zouden worden gebracht. De ervaring leert ons overigens, dat de verbruiker een passieve, moeilijk te bewegen, . aan sleur gewend rakende persoonlijkheid is, die slechts met misnoegen de technische vorderingen gadeslaat, maar er nooit het initiatief toe neemt. Alle nieuwe vindingen in de nijverheid en op het terrein van de mode komen van de voortbrengers. In de tweede plaats, zeggen zy, dat alleen de productieve associaties kunnen hopen de bevrijding van de arbeidende klasse tot stand te brengen door de afschaffing van het loonstelsel; zij alleen knnuien de werklieden in staat stellen om hun eigen patroons te worden en de geheele opbrengst van het arbeidsproduct te ontvangen. De verbruikscoöperatie daarentegen, zou, wanneer zy de voortbrenging tot zich wist te trekken, slechts het loonstelsel doen voortleven, want de arbeiders in dienst van de coöperatieve verbruiksvereenigingen zouden zich volstrekt niet in andere positie bevinden tegenover hunne vereeniging dan de werklieden in dienst van1 den een of anderen werkgever of van een groote maatschappij tegenover deze. Zy zyn en zullen altyd loontrekkenden blij- ' 263 ven, al is het waar, dat zy .in dienst zijn van andere werklieden. Maar wat helpt hun dit! Zijn zij meer onafhankelijk? Zij, die eenige ervaring1 hebben aangaande de coöperatieve vereenigingen, weten, dlat een werkman het nog veel onaangenamer vindt om tot chef een van zijn kameraden' te hebben, dan een ander particulier. Krijgen zy meer loon? De werkman krijgt bij een vereeniging niets meer, zegt men, dan bij een patroon, laat ons zeggen: by een goeden patroon. Hy zal volstrekt niet de geheele opbrengst van zyn arbeid ontvangen, omdat van het arbeidsproduct een gelijk deel (als anders wordt toebedeeld aan den patroon) hier eveneens wordt afgehouden, met dit onderscheid alleen dat het zal gaan naar de verbruikers onder den naam van winstaandeel. Een werkman, die medewerkt aan de fabricage van schoeisel, zal daarvan voor een verkoopwaarde van laat ons zeggen 1500 gulden afleveren. Of hij nu bij een patroon werkt of by een coöperatieve verbruiksvereeniging, zal geen verschil voor hem opleveren, want hij zal in beide gevallen niets meer krijgen dan zijn loon van b.v. 1000 gulden, terwijl hy bij een zelfstandige productievereeniging ook nog de winst zal ontvangen. Maar aan den anderen kant ontbreekt het aan de voorstanders van de productie door de verbonden verbruikers, de groothandelsveréenigingèn, niet aan goede antwoorden op deze beide argumenten. Zij geven n.1. in de eerste plaats toe, dat de verbruiker geen vakkennis heeft, maar, zeggen zy, men vraagt hem dan ook niet 264, om zelf zyn brood! te bakken of zyn schoenen te maken; het ie duidelijk dat hy' dit zal overlaten aan de menschen van het vak. De wet van de verdeeliug van arbeid komt dus volstrekt niet in het gedrang-. Het nieuwe stelsel zou alleen ten gevolge hebben dat aan den verbruiker het beheer en de controle over de voortbrenging komt. Nu is de omstandigheid, dat aan iemand, die niet van het vak is, de directie wordt toevertrouwd, voor een onderneming niet noodzakelijk een reden om minder goede uitkometen te verwachten. Dit is geen paradox: om goed het beheer te voeren is het noodzakelijk te weten wat men wil en waar men heengaat, maar het ie niet noodzakelijk om de vakkundige uitvoering volkomen te kennen, en het ie nog minder noodig, dat men zelf het werk kan doen. Men moet toegeven, dat in den tegenwoordigen economiechen toestand de verbruiker weinig in etaat blykt om het leiderschap op zich te nemen, dat men hem wil opdragen. Maar de menechen, hetzy zy' verbruikers zijn of niet, doen niets zoolang men het hun niet vraagt. Bovendien is het eerst kort geleden, dat men begonnen is met aan den verbruiker zyn rechten en zyn verantwoordelijkheid te doen gevoelen. De verbonden der koopers, die sedert eenige jaren zyn opgericht in de Vereenigde Staten en kort geleden ook zyn binnengeleid in Frankrijk, zyn een zeer treffend bewy's van hetgeen men op dat gebied' doen kan en het betreden van het terrein van de voortbrenging zal voor de georganiseerde verbruikers het beste middel zyn om 265 hun economische en maatschappelijke opleiding te vervolmaken. Het is natuurlijk waar, dlat de verbruiksvereeniging, wanneer zij zelf overgaat tot de voortbrenging, het loonstelsel niet afschaft en dat zij dus niet den droom verwezenlijkt van de sociaal-democraten van 1848 op dit punt, maar zij schaft toch" wel het kapitalistische werkgeverschap af, en dat is toch in den grond datgene wat men toen ook wenschte. De arbeiders in dienst van een coöperatieve verbruiksvereeniging zijn niet bloot in den dienst van hunne mede-arbeiders, zooals de critici zeiden, maar zij kunnen en zullen zelf ook lid worden van de vereeniging, indien zij den coöperatieven geest bezitten. Werken voor een verbruiksvereeniging, waarvan men zelf deel uitmaakt, lijkt zeer veel op het werken voor zich zelf; in elk geval is het een toestand, die heel wat verschilt van den ouden loondienst en — dit moge men wel opmerken — die van het werken in de productieve associatie niet zoo veel verschilt als het schijnt, want ook deze laatste bevindt zich bijna altijd in de noodzakelijkheid om de toevlucht te nemen tot betaalde handwerkers. Men zegt, dat de arbeider werkzaam in een verbruiksvereeniging slechts zijn loon krijgt en niet hetgeen er op de exploitatie overschiet,' omdat dit verdeeld wordt onder de leden. Maar men bedenkt dan niet, dat indien de arbeider zelf lid is van de verbruiksvereeniging en indien hij daarvan afneemt een bedrag gelijkstaande met zijn loon of met drie vierden daarvan, zeg 266 van 1000 gulden, hij als dividend zal ontvangen 75 tot 100 gulden, zoodat hij zich daardoor ten minste geplaatst zal zien in denzelfdenltoestand als de arbeider, die lid is van een productieve associatie, alleen met dit verschil dat hij in plaats van winst te krijgen als voortbrenger, deze -nu ontvangt als verbruiker.. Of men nu de winst krijgt met de eene of met de andere band schijnt ons niet zoo heel veel uit te maken. Aan den anderen kant verklaren de voorstanders van de vakbonden en daaronder alle sociaal-democraten nog dat de zelfstandige coöperatieve produ«tie-vereeniging, de productieve associatie» steeds onmachtig" zal zijn om een maatschappelijke hervorming van eenige beteekeniarjtot stand te brengen, zooals de alfeeanffing vaö het loonstelsel, dat zij alleen eenige kleine groep en van arbeiders in e enigszins beteren toestand zal kunnen brengen door ze van den toestand van loontrekkenden te doen overgaan in dien van kleine deelhebber* in een bedrijf, maar dat deze enkele, verspreide ondernemingen niets zouden kunnen bijdragen tot de algemeene verbetering van den toestand der arbeidende klasse. Ja erger, dat zij deze zullen verzwakken door daaruit de krachtigste en meest ontwikkelde persoonlijkheden weg te lokken. De tegenstanders meenen dat de geschiedenis van dé productieve associatie de juistheid van deze beweringen heeft bewezen. Wat heeft de productieve associatie, zoo vragen zij, gedurende meer dan zestig jaar zelfs in Frankrijk, haar geboorteland, bereikt! Zy is er in. geslaagd om 267 20.000 deelgenooten in vereenigingen bijeen te brengen, die te zamen voor 35 millioen gulden zaken hebben gedaan. En de uitkomsten zijn niet schitterender in Engeland, en nog veel minder in de andere landen. De voorzitter van de Engelsche Coöperatieve Groothandelsvereeniging, de heer •SfciMito, stelde op het congres te Dorcastear met trots de vorderingen van de voortbrenging door de verbonden verbruikers tegenover die door de zelfstandige productieve associaties. Inderdaad, wanneer wij de laatste tienjarige periode nemen, dan zien wij , dat de voortbrenging, van de zelfstandige coöperatieve werkliedenvereenigingen slechts is gestegen van 14 tot 22V2 millioen gulden, wat een vermeerdering beteekent van 60 %, terwijl de voortbrenging van de twee Groothandelsvereenigingen, de Engelsche en de Schotsche, in' «hetzelfde tijdvak is gestegen van 60 tot 161 millioen gulden, wat een vermeerdering aanduidt van- 233 %, andere gezegd: met meer dan het dubbele. Zelfs wanneer men toegeeft, dat de productieve associaties zich zoozeer zouden bunnen ontwikkelen, dat zij de geheele nijverheid zouden kunnen veroveren, wat zou dan een bevolking zijn die aldus 'was samengesteld en door welken geest zou zij zijn bezield? Uitsluitend door den lust tot ontwikkeling van haar bedrijven; de alge* meene belangen van het geheel zouden worden opgeofferd aan de belangen der vereenigingen. Als tot nu toe zou de heerschappij van dte concurrentie en van het 268 winstbejag' er hoogtij vieren, alleen met dit onderscheid dat er geen groote particuliere werkgevers meer zouden zijn. De vooruitgang zou dus al heel gering blijken. Het federatieve stelsel heeft het groote geluk dlat het zijn voorstanders vindt — wel een zonderlinge samenloop van omstandigheden —, zoowel onder practische lieden al6 onder de sociaal-democraten: de practische menschen, de menschen van zaken voelen er voor ten gevolge van de voortreffelijkheid der verkregen uitkomsten; de sociaal-democraten, omdat een maatschappelijk stelsel, waarin de geheele voortbrenging in handen zou zijn wan alle verbonden verbruikers in plaats van te zijn georganiseerd in onafhankelijke bedrijven, zou zijn geworden een maatschappelijke dienst, die veel gelijken zou op het collectivisme. Het zou dus reeds de socialisatie zijn van de middelen van voortbrenging, die de eerste plaats inneemt op alle eoHectivistische programma's. Men behoeft alleen maar in gedachte de Wholesale van Manchester zoover uit breiden, dat zij zich heeft meester gemaakt van de geheele fahrieks-, handwerk- en landbouwnijverheid van Groot-Brittanië, zoodat deze groote administratie het geheele samenstel van de voortbrenging beheerschte onder de leiding van directeuren gekozen door de verbruikers — dat wil dus zeggen door iedereen —, om een denkbeeld te hebben van: hetgeen de collectivistische maatschappij, de .soeiaal^democratie, zou zijn. Ziedaar waarom alle congressen van de sociaal-dtemocratische coöperatieve veree- 269 nigingen de organisatie eischen van de voortbrenging: door de verbniiksvereeniigingen. Natuurlijk, omdat die sociaal-democraten aan de coöperatieve beweging geen ander doel toeschrijven, dan het doel van de sociaal-democratie zelve, dat is de omvorming van den kapitalietieehen eigendomsvorm in dien van gezamenlijk bezit, en het is duidelijk dat een goed middel om die omvorming te naderen is, dat de coöperatieve productievereenigingen het eigendom worden van alle verbruikers. Maar juist dit perspectief behaagt nu eenmaal niet aan' iedereen en het ie ten gevolge van deze eenigszins compromettante gelijkenis tusschen de federalistische coöperatie en het collectivisme, ten gevolge Van de vrees dat de coöperatie zal eindigen met de regeering van de bureaucratie en van de algeheele samentrekking der bedrijven, dat vele coöperators, niettegenstaande zijn onvolmaaktheden, trouw blijven aan het oude stelsel van1 de voortbrenging door vrije productieve associaties, die zooveel mogelijk met elkander verbonden zijn. • » * Zoover de tegenstelling tueechen de beide etelëèls. Maar ie die tegenstelling dan niet tot geringere afmetingen terug te brengen, zoodat men noodzakelijkerwijze zich voor het eene of voor het andere zou moeten verklaren? Of zou men niet veeleer moeten toegeven dat beide hun reden van bestaan hebben, het eene stekte! zoowel ale het andere, en dat beide hun plaats moeten vïïöen in eene algemeene coöperatieve or- 270 ganisatie? Wij gelooven het laatste en inderdaad!, zelfs indien men door een hypothese, die overigens zeer verre van hare verwezenlijking is te achten, eens zou mogen onderstellen, dat de coöperatieve verbruiksvereenigingen de geheele bevolking van een land hadden opgeslorpt en haar het geheele bedrag leverden van het huishoudelijke verbruik, wanneer men daarbij mocht aannemen dat alles wat zij verkoopen, werd voortgebracht door den arbeid van hunne leden, werkzaam in hun eigen fabrieken en werkplaatsen — dan nog zouden duizenden en millioenen werklieden blijven buiten het personeel der coöperatieve vereenigingen als voortbrengende organen, n.1. al degenen die staan in dienst van den staat, de gemeentelijke diensten, de spoorwegen, de koopvaart, de' zeevisscherij, de uitvoernijverheid, de industrie van kunst- en weelde-artikelen, die het moeilijk denkbaar en ook niet wenechelijk zou zijn vast te leggen in den coöperatieven vorm. Bovendien zouden er nog zijn de werklieden-in het boeren- en in het mijnbedrijf, want men kan wel nagaan uit hetgeen wij straks hebben vooropgezet, dlat de tijd nog verre is, dat de verbruiksvereenigingen den grond en den ondergrond zullen* hebben aangekocht. Waarom zouden dus op dit ontzaglijke terrein, naast de coöperatieve verbruiksvereenigingen, de productieve associaties niet het recht hebben om, waar Zjj> dit kunnen, zich zelf een onafhankelijke positie te scheppen? En waarom zou zelfs in de takken van nijverheid'die beschouwd kunn en worden ali» te behoor en 271 tot het terrein van de coöperatieve verbruiksvereenigingen: en die voorbestemd zijn om eenmaal door haar opgeslorpt te worden, de coöperatieve productie zich ook niet dOen gelden in afwachting van dien nieuwen tijd, om zich dan te vervormen, wanneer de volheid der tijden is gekomen, in organen van de Groothandelsvereeniging? In Engeland belet de belangenstrijd, dien wij boven hebben uiteengezet niet, dat tusschen de coöperatieve productie- en consumtie vereenigingen betrekkingen zijn ontstaan, die hoe langer zoo nauwer zijn geworden. In de coöperatieve verbruiksvereenigingen zoeken de productie-vereenigingen in dë eerste plaatst de kapitalen, die zij noodig hebben voor hunne vestiging, kapitalen die zij veel moeite zouden hebben om elders zich te verschaffen, terwijl de coöperatieve verbruiksvereenigingen soms niet weten wat zij met hunne kapitalen moeten doen. Dit is de reden, waarom de helft van het bedrijfskapitaal van de productie-vereeniging te Paysley, een derde van dlat van de vereeniging te Hebden Bridge, zes zevende van die te Airedale, zijn verschaft door de verbruiksver*eenigingen. Hetzelfde is het geval met de productie-vereenigingen in Schotland waarvan men niet meer zou kunnen zeggen of zij onafhankelijk zijn of eenvoudige aanhangsels zijn geworden van1 de coöperatieve verbruiksvereenigingen. De Duitsche sociaal-democraat Lassallé vroeg aan den staat 100 millioen thaler (187.000,000 gulden) voor de arbeidersverenigingen, zich 272 eterk makende dat hij met deze som de idealen van de sociaal-democratie zou kunnen verwezenlijken, en tegenwoordig' zouden de coöperatieve verbruikevereenigingen ongeveer het dubbele van dde som in den dienst van de productieve arbeidereassociaties kunnen stellen. In de tweede plaats zoeken de productievereenigingen in de coöperatieve verbruiksvereenigingen de afnemers, die voor hun voortbestaan nog veel noodzakelijker zijn dan het kapitaal, en niet minder moeilijk zijn te vinden. Dank zij dit veretandig eteunen weet b.v. de productie-vereeniging van echoenmakers vooruit hoe groot bet aantal paren schoenen' zal zyn, dat zij te leveren zal hebben en zij kan haar werkzaamheden dus met zekerheid daarop baseeren. In Frankrijk kunnen de zaken niet aldus gaan, want de beide wijzen van met elkander in verbinding te treden, die wij zooeven aanwezen, schijnen daar onmogelijk in toepaesing te brengen. Vooreerst hebben de Fransche verbruikevereenigingen niet meer kapitaal dan wat strikt noodig ie voor haar eigen behoeften of zij hebben hun kapitaal vastgelegd in den bouw van hun winkels. Kunnen zij dus aan de coöperatieve productie vereen iging geen * geld voorschieten, zij kunnen haar nog minder aan klanten helpen, en dit wel om de afdoende reden, dat het meerendeel harer slechte kruidenierswaren en brood verkoopen. Wat zouden zij dus kunnen afnemen van de coöperatieve productievereenigingen der arbeiders? 27a Ziedaar waarom de samenwerking tusschen de coöperatieve verbruiks- en de coöperatieve productievereenigingen, die zoo dikwijls is aanbevolen in de congressen, het tot heden toe nog niet verder heeft gebracht dan een vrome wenseh te zijn. Men kan echter eenige wel gelukte pogingen aanwijzen, maar die staan nog op zich zelf. Zoo zijn b.v. de glasblazerij der arbeiders te Albi en de coöperatieve papieren zakkenfabriek te Parijs opgericht met de kapitalen, die hun gedeeltelijk waren verschaft door de coöperatieve verbruiksvereenigingen en zij zijn slechts min of meer geslaagd, dank zij de aankoopen die deze laatste bij hen deden. Om de glasblazerij te Albi bij haar, eerste optreden te steunen, hebben sommige coöperatieve verbruiksvereenigingen er zelfs in toegestemd om haar de flessohen die zij leverde, te betalen tegen 20 % bovenden anders geldenden prijs. Overigens, al denkt men zich nu eens de samenwerking tusschen de coöperatieve productie- en de coöperatieve verbruiksvereenigingen tot stand gebracht zóó als zij in Engeland de strekking vertoont om zich te verwezenlijken, dan lost deze samenwerking nog niet alle moeilijkheden op, zooals het zou behoor en. Indien maar alleen de eene of andere coöperatieve verbruiksvereeniging optreedt om de eene of andere coöperatieve productie-vereeniging geld voor te schieten, zou dit leiden tot een ongeregelde, anarchistische voortbrenging, die misschien niet eens zooveel meer waard zou zijn als het tegenwoordige stel- 274 eel van algemeene iconcurrentie. Van' dien anderen kant, indien het geld) wordt voorgeschoten door een coöperatieve groothandelsvereeniging handelende voor rekening van de plaatselijke verbruikscoöperaties, dan zullen de coöperatieve productievereenigingen geheel afhankelijk worden van dezen grooten klant evenzeer als de kleine fabrikanten, die tegenwoordig werken voor de „Bon Marché" of het „Louvre", deze groote warenhuizen te Parijs. Dus. is het noodzakelijk dat aan het verleen en van hulp over en weer door coöperatieve verbruiksvereenigingen aan coöperatieve productievereenigingen een behoorlijke controle worde verbonden. De coöperatieve verbruiksvereenigingen zullen in bun dubbele hoedanigheid van voornaamste afnemers en van voornaamste geldschieters op de coöperatieve productievereenigingen een overwegenden invloed hebben. En, hoewel deze invloed zeer heilzaam zal kunnen zijn om in de werkliedenvereeniging de goede richting te bewaren, wat anders nog al eens moeilijkheden oplevert, moet men toch erkennen dat die controle wel eens zóó zou kunnen zijn, dat zij het zelfbeschikkingsrecht; van de productieve associaties eenigszins illusoir zou maken en de toestand erg zou gaan lijken op een federalistische coöperatieve inrichting der maatschappij. Dit zou b.v. het geval kunnen worden wanneer de coöperatieve verbruiksvereenigingen de eenige geldschieters en de eenige afnemers waren van de prodtactie-vereenigingen. Dien kant schijnt het uit te gaan in En- 275 geland, niettegenstaande de pogingen yan Van Sittart Neale en Holyoake gedurende de vorige generatie en die van Aneurin Williams en de Copartnerahip-beweging van tegenwoordig. Terwijl dezen zouden wenschen dat de coöperatieve verbruiksvereenigingen zich er toe zouden bepalen om de coöperatieve verbruiksvereenigingen te ondersteunen tot het oogenblik, waarop zij in staat zouden zijn om opeigen wieken te drijven, trachten de coöperatieve verbruiksvereenigingen, die tot een veel hoogeren graad' van organisatie en samen1werking zijn gekomen dan de productievereen i gingen, deze dikwijls eer te verstikken dan zij ze helpen. Men heeft dan ook gezegd, dat de coöperatieve groothandelsvereenigingen van Engeland en Schotland beter zouden hebben gedaan met in plaats van zooveel fabrieken op te richten, de daarvoor benoodi«de gelden te besteden om als geldschieters op te treden van de coöperatieve productievereenigingen, maar het is zeer te betwijfelen of men, door die methode te volgen, dezelfde resultaten zou hebben bereikt, waarop men nu prat kan gaan. Het schijnt evenwel dat de landbouw zich vrij goed tot deze samenwerking zou leenen, want wij hebben gezien dat de verbruiksvereenigingen niet bijzonder goed zijn geslaagd, toen zij zich ook toelegden op het landbouwbedrijf. Zouden zö daarom niet beter doen met de bebouwing van den grond over te laten aan de coöperatieve vereenigingen van landarbeiders — hetzij door hun dien te verhuren, .zoodat de arbei- 276 ders dan een coöperatieve pachtersvereeniging zoudeD moeten vormen — hetzij door hen zelfs te helpen om zich te constitaeeren tot coöperatieve productie-vereenigingen van mede-eigenaars? Er zou dan echter een vrij groote moeilijkheid ter oplossing blijven, want indien die coöperatieve landbouwvereenigingen de opbrengsten van haar pachthoeven zouden moeten bewaren voor de coöperatieve 'verbruiksvereeniging, dan zouden zij geheel van deze komen af te hangen, zoodat deze den prijs zou kunnen bepalen zooals zij wiih' maar, indien, integendeel deze coöperatieve landbouwvereenigingen het recht zouden hebben om ook op de open markt te verkoopen, zou de coöperatieve verbruiksvereeniging er weinig voordeel bij hebben om ze te helpen. Wat zal men dus moeten doen om ten aanzien van deze moeilijke vraag tot een juiste beslissing te geraken? Men zal het beste doen met de productieve coöperatie en dte verbruikscoöperatie zich vrijelijk te laten ontwikkelen, elk in haar eigen sfeer, ook zelfs wanneer die sferen mochten schijnen in elkander op te gaan, want terwijl zij elkander langzamerhand meer doordringen, zullen zij eindigen met in elkaar op te gaan, zoodat er ten slotte slechts een meer zal zijn. Laat ons wel opmerken, dat juist door de natuurlijke wet van haar ontwikkeling te volgen, die beide vormen van coöperatie elkander zoo zeer naderen, dat men zal eindigen met ze niet meer van elkander te kunnen onderscheiden. Immers indien de 277 coöperatieve verbruiksvereenigingen werkplaatsen mochten openen voor de voortbrenging van hun waren, dian kunnen toch de coöperatieve productie-vereenigingen ook winkels openen voor dien verkoop van hunne voortbrengselen. Indien die coöperatieve verbruiksvereenigingen aan hun beambten en bedienden een aandeel in die winst toestaan, dan zijn er in Engeland vele coöperatieve productievereenigingen, die aan bun klanten ook een deel van de behaalde winsten toekennen. Stellen wij ons nu aan den eenen kant voor een verbruiksvereeniging die haar winsten verdeelt tusscben haar leden^afnemers en baar beambten elk voor de helft, en aan den anderen kant een coöperatieve productie-vereeniging, die ook haar winsten verdeelt tusschen de aandeelhouderswerkliedlen en de klanten (wat waarschijnlijk dan zullen zijn de verbruiksvereenigingen) lijken die beide dan niet erg veel op elkaar? Het schijnt ons dus toe dat men juist in die naar elkaar toe buigende wegen evenzeer de coöperatieve verbruiksals de coöperatieve productie-vereenigingen moet zien vooruit te krijgen. Zoo zullen die beide groote coöperatieve bewegingen, hoewel zij van de beide tegenover elkander zich bevindende polen zijn uitgegaan, elkander kunnen wedervinden in een hoogere eenheid, waarin aan den verbruiker de besturende rol, die de economische logica hem aanwijst, zal toevallen, maar tegelijkertijd aan de voortbrengende arbeiders een grootere onafhankelijkheid wordt verzekerd dan die zij tegenwoordig hebben en 278 vooral het zeer te waardeeren geval, dat zij zelf hun onderneming besturen, dat zij werken voor zich zelf en dat zij van de vruchten van bun arbeid alles krijgen wat bun moet toekomen. De verwezenlijking van deze synthese is daarom zooveel te waarschijnlijker, omdat het zeker dezelfde menschen zullen zijn, die in de beide organisaties optreden. 279 88 88 88 88 88 88 88 88 83 BS 88 88 BS HOOFDSTUK XVI. De beambten! en de werklieden van de coöperatieve vereenigingen. Men zou kunnen meenen, dat dit hoofdstuk slechte handelt over onderwerpen van inwendig beheer, die alleen belang kunnen hebben uit een oogpunt van goed bestuur van de coöperatieve vereenigingen. Niets ie echter minder juist dan dit; het handelt integendeel over het meest het leven zelf rakende onderwerp voor de toekomst van de geheele coöperatieve beweging, dat denkbaar is, want het etelt tegenover elkaar de beide met elkander strijdende opvattingen, die men zou kunnen noemen bet socialisme der arbeiders en het socialisme der verbruikers. Deze tegenstelling doet zich daadwerkelijk gevoelen door het bestaan van het conflict, dat steeds min of meer in latenten toestand aanwezig ie tusschen de coöperatieve" en de vakbeweging. § 1. De conflicten tusschen de coöperatieve vereenigingen en haar beambten. De quaestie van de beteekkingen tusschen dè coöperatieve vereenigingen en hare beambten wordt niet op de-epite gedreven, zoolang de coöperatieve vereenigingen zich beperken tot den handel en bijgevolg slechts handelsbedienden in hun 280 dienst hebben, die een beetje aan den buitenkant staan van de eigenlijk gezegde arbeidende klasse. Maar het is vooral van het oogenblik af, dat zij zich op de voortbrenging gaan toeleggen, zoodat zij ook handwerkslieden in dienst moeten gaan nemen, die veelal lid zijn van een vakvereeniging, dat de toestand anders wordt. Het vraagstuk, dat dan oprijst, is eenigszins gelijk aan dat hetwelk de verhouding tusschen den staat en zijne beambten betreft, waardoor in Frankrijk en ook elders reeds vrij ernstige moeilijkheden zijn ontstaan en waardoor de staatkundige toestand al meer en meer bedreigd schijnt te zullen worden. Het syndicalisme ziet in eiken arbeider een uitgezogene en in eiken patroon een uitzuiger en het is niet genegen om een uitzondering te maken in dit opzicht voor de werklieden en beambten in dienst van een coöperatieve vereeniging of een coöperatieve groothandelsvereeniging. Het verzaakt voor hen den klassenstrijd niet en laat het wapen van de werkstaking ook te hunnen opzichte niet ongebruikt. Het wil zoo hoog mogelijke loonen, zelfs wanneer deze niet anders kunnen verkregen worden dan door een verhooging van de prijzen. Het coöperatieve stelsel daarentegen ziet den uitgezogene in den verbruiker en wil dus dezen vrij maken. Het kent geen klassenstrijd omdat, zooals blijkt uit den naam zelf, de functie van verbruiker onafhankelijk ie van elk verschil van klasse of van sekse. Het tracht de mogelijkheid van het 281 verkrijgen van goedkoope levensmiddelen voor allen te verwezenlijken door de kosten van- de voortbrenging tot bet minimum terug te brengen. Men zou kunnen meenen dat de betrakkingen tusschen de coöperatieve vereenigingen en hunne beambten zouden moeten worden vergemakkelijkt door het feit, dat de leden en de beambten beiden behooren •tot de arbeidende klasse en elkander dus zouden moeten beschouwen als kameraden. Maar dit is niet volkomen het geval, want aan den eenen kant toonen zich de arbeiders, wanneer zy een onderneming hebben te beheeren, dikwijls veel strenger dan de burgerlijke patroons, en aan den anderen kant boezemen de bestuurscolleges van de coöperatieve vereenigingen, die samengesteld zyn uit werklieden, die volkomen onwetend zyn ten aanzien van alles wat niet hun vak betreft, aan hunne beambten niet denzelfden eerbied in als een burgerlijke patroon, wiens bekwaamheid door allen erkend wordt. Vandaar dat tusschen de eenen en de anderen dikwyis de verhoudingen een weinig gespannen zyn. Er is dus een zekere tegenstelling van belangen, omdat het doel waarnaar beide partyen streven, niet hetzelfde is en men kan nauwelijks tegengaan dat deze tegenstelling zich in de practyk uit door conflicten. De syndicalisten vragen van de coöperatieve vereenigingen: lo. om aan hunne arbeiders het hoogste loon toe te kennen, dat wil zeggen het door de vak vereeniging geëischte loon; 2o. om hun den minimalen werktijd op 282 te leggen, dat ie acht en veertig uren per week; 3o. slechte georganiseerde arbeiders én beambten in dienst te nemen; en zy beklagen zich dat deze voorwaarden slechte door een beperkt aantal coöperatieve vereenigingen worden aanvaard1. Toch doen deze vereenigingen in het algemeen haar best om te voldoen aan deze eischen, ten minste aan de eerste. Alle doen dit, wanneer zy van de sociaal-democratische kleur zyn. En het meerendeel, zelfs wanneer zy tot de neutrale richting behooren, volgen den stelregel om aan hunne werklieden en beambten zoodanige gunstige arbeidsvoorwaarden te verzekeren als de economische voorwaarden toelaten, waaronder zy verplicht zyn te leven, en zij geven hun meestal een hooger loon en een lager aantal werkuren dan hunne concurrenten vorderen. Natuurlijk zyn er ook coöperatieve verbrxrikevereenigingen, die niet beter handelen dan de gewone patroons, maar het ie een onrechtvaardig generaliseeren te beweren, zooals in een congres van den Socialen Bond van Verbruikers werd gedaan, dat de coöperatieve vereenigingen zich niets aantrekken van de verbetering van de arbeidsvoorwaarden en van het loon van de werklieden. Maar met dat al kunnen de coöperatieve vereenigingen zich niet verbinden om altijd het hoogste loon te betalen of om de winkels slechts acht uur per dag open te laten, ook wanneer dergelijke arbeidsvoorwaarden haar niet zouden toelaten om de concurrentie tegen de kleinhandelaars uit 283 te houden en zy dus verplicht zouden worden om hunne winkels te sluiten. Dit zou ingaan tegen de belangen der arbeidende klasse, omdat zoodoende de coöperatieve vereenigingen zouden worden gedood! om te gehoorzamen aan de voorschriften van de vakvereenigingen. Toch trachten de coöperaties, ook waar zij niet het vakvereenigingsealaris kunnen geven, ten minste een minimum-arbeidsloon aan hun werklieden te verzekeren, en zij geven in het algemeen voor hetzelfde werk hetzelfde salaris aan vrouwen als aan mannen. Zy vinden het dus zeer onrechtmatig als hunne arbeiders het werk staken, vooral wanneer het geldt solidariteitsstakingen, dat wil zeggen stakingen begonnen zonder eenige grief tegen de coöperatieve vereeniging, maar alleen om de staking te steunen, die was uitgebroken tegen de kleinhandelaren of de fabrikanten. Dit is o.a. te Parijs eenige jaren geleden gebeurd bij een staking van bakkersgezellen. De bakkersgezellen van de coöperatieve vereenigingen werden toen gedwongen ook hun arbeid neer te leggen, tot groote verontwaardiging van de leden dier vereenigingen. Deze laateten deden met volkomen recht opmerken, dat deze dwang niet alleen een aanslag was tegen de belangen van de arbeidende klasse, omdat de coöperatieve vereenigingen over het algemeen zijn gemaakt door en voor werklieden, maar ook een tactische dwaling, omdat het voor het welslagen van de werkstaking zelve nuttig zou zyn geweest dat de coöperatieve bakkerijen open waren gebleven, al 284 ware het alleen maar om brood voor de stakers te bakken. Aan den derden eisch der vakvereenigingen werd toegegeven door eenige sociaal-democratische coöperatieve vereenigingen, maar ie over het algemeen afgewezen. Het schijnt inderdaad afdoende aan de vakvereenigingen dit te antwoorden: verplicht gij eiken aangeslotene om zich het lidmaatschap te verwerven van een coöperatieve verbruiksvereeniging, althans indien er een te vinden is, die voor hem niet te ver gelegen is? Neen, zeker niet, welnu, waarom komt gij dan aan de coöperatieve vereeniging vragen wat de vakvereenigingen niet doen voor de coöperatie? De beide organisaties moeten trachten leden te winnen door haar eigen daden, maar zij hebben niet wederkeerig de rol te spelen van recruteeringsagent voor elkander. Het spreekt echter van zelf, dat indien de coöperatieve vereenigingen haar beambten niet hebben te dwingen om toe te treden tot een vakvereeniging, zij ze nog minder van de toetreding moeten trachten terug te honden, zooals vele patroons doen. Zij moeten te dezen aanzien volkomen vrijheid laten. Wat de coöperatieve vereenigingen een beetje meer moeite hebben om toe te laten ie, dat hare beambten een vakvereeniging vormen, die uiteluitend ie samengesteld uit beambten van coöperatieve vereenigingen. Een dergelijke organisatie heeft zelfs iets abnormaals, want een „vakvereeniging" ie — haar naam duidt het aan — een vereeniging van vaklieden. Nu ie het de uitoefe- 285 ning van een vak, wanneer men ie kruidenier, bakker of echoenmaker, maar het zijn van „beambte van een coöperatieve vereeniging-" ie niet de aanduiding van een vak. Het is goed dat de beambte van een coöperatieve verbruiksvereeniging zich aansluit bij de vakvereeniging van de kruideniersbedienden, of de werkman in een coöperatieve bakkerij hij den bakkeregezellenvakbond, maar als zij onderling een vereeniging stichten ven niet met hun kameraden, die in hetzelfde vak werkzaam zijn, dan ie het in het oog springend, dat zij zich slechts aaneensluiten tegenfde coöperatieve vereenigingen. Toch zijn dergelijke aaneensluitingen tot stand gekomen in verschillende landen en haar bestaan zelf doet het conflict op den voorgrond treden, waarop wij zooeven hebben gewezen. In Engeland omvat de A.U.C.E. (Amalgamated Union of Cooperative Employees), opgericht in 1891, meer d&n 50.000 beambten van coöperatieve vereenigingen. De zaken zijn zelfs zoover gekomen, dat de coöperatieve vereenigingen er toe over hebben moeten gaan om een verdedigingsfonds te stichten (The Defense Fund) om den dwang van de vereeniging der beambten tegen te staan. Evenwel is er een permanent comité van verzoening, bestaande uit afgevaardigden van coöperatieve vereenigingen en van vakvereenigingen, dat tot taak heeft om de conflicten tusschen de coöperatieve vereenigingen en de vakvereeniging der beambten op te lossen, maar geen van beide partijen is verplicht om in geval van 286 conflict tot de tussehenkomst van dat comité haar toevlucht te nomen. § 2. De middelen van verzoening-. Men heeft drie middelen van verzoeningbeproefd: A. Het maken van den beambte tot lid der coöperatieve vereeniging. Zou het eenvoudigste middel van verzoening niet zijn om aan eiken beambte of arbeider van een coöperatieve vereeniging den plicht op te leggen om zich als lid bij haar aan te sluiten? Daar bij op deze wijze zijn eigen werkgever geworden was, zou er geen tegenstelling van belangen meer zijn tusschen hem en de vereeniging of liever er zouden geen patroon en werknemers mee* zijn, maar er zouden alleen arbeiders zijn, waarvan ieder zijn eigen taak had', maar die allen elkanders gelijken warenOngelukkig is de oplossing niet zoo eenvoudig als zij schijnt. De coöperatieve vereenigingen hebben ten aanzien van dit vraagstuk twee of zelfs drie tegenovergestelde standpunten ingenomen: verplichting, weigering, vrijheid. De eersten, dat zijn die welke een sociaaldemocratische kleur hebben, hebben de eerste oplossing aangenomen. Zij zoeken hunne beambten slechts onder de leden der vereeniging of leggen hun de voorwaarde op tot de vereeniging als lid toe te treden. Maar een groot aantal andere coöperatieve vereenigingen, waaronder vele Engelsche, eischen integendeel, dat hunne beambten en werklieden geen leden zullen 287 zijn (behoudens, wel te verstaan, hun recht om lid te zijn van een andere coöperatie, indien er een in de plaats is). Zij beschouwen de hoedanigheid van beambte en die van lid der vereeniging alsonvereenigbaar. En men moet erkennen, dat indien deze uitsluiting al uit het oogpunt van de coöperatieve leer irrationeel en etootend schijnt, zij uit een doelmatigheidsoogpunt zich op stevige argumenten kan steunen. In de eerste plaats toch zij opgemerkt, dat indien de beambte lid is der vereeniging, daar alle leden gelijke rechten hebben, rechtens en feitelijk, de,discipline en ' de ondergeschiktheid, die onafwijsbaar noodig zyn1 voor den goeden loop van zaken, zeer in het gedrang kunnen komen. Indien de chef opmerkingen wil maken aan een beambte, zal deze kunnen antwoorden^ dat hij bij zich thuis is, op denzelfden grond als de chef en indien men hem kan ontslaan als beambte, kan men hem dan toch niet wegzenden als lid. Maar vervolgens, indien de beambteverkooper ook lidi-kooper is, indien hy bijgevolg aan zich zelf kan verkoopen, zal daarin een zekere verleiding liggen voor onrechtmatige handelingen. Indien, voorts, de beambte beheerder wordt en als zoodanig geroepen om zyn eigen daden te controleeren, is het duidelijk dat een dergelijke dooreenmenging van functiën gevaarlijk is voor den goeden gang van zaken.. Zelfs wanneer men elk vermoeden van oneerlijkheid ter zijde stelt, is de tegenwoordigheid van de beambten in de algemeene vergaderingen met het recht om deel te nemen aan 288 de stemming en evenzeer met het recht ook verkozen te worden, zeer geschikt om de taak van de bestuurders te verzwaren. Men zegge nu niet, dat bet getal beambten zeer gering ie in vergelijking met dat der leden en dat bijgevolg hun tegenwoordigheid in de vergaderingen en bij de verkiezingen geen groote moeilijkheden kan veroorzaken, want zeer waarschijnlijk zuilen deze beambten degenen zijn, die zich het meest genoopt zullen gevoelen om naar de vergaderingen te gaan, omdat zij steeds eenige grieven daar zullen hebben te luchten. En wanneer dan de gewone leden er in tegendeel niet al- te vlijtig heengaan, wat altijd het geval is, zou het kunnen wezen dat de maatregelen, die er worden genomen, veel gnnetiger zijn voor de belangen der beambten dan voor die van die vereeniging. Deze argumenten echijnen ons niet afdoende om aan de beambten van coöperatieve vereenigingen het gemeene recht te onthouden, dat de vrije toetreding van een ieder tot de vereeniging eiseht. Hun dit te weigeren, beteekent hun een beleedigend wantrouwen toedragen, wat hen reeds vooruit tegen de coöperatie zou innemen. Indien men beducht is dat de beambte aan zich zelf zal gaan verkoopen, zou men zoover moeten gaan van hem het récht te ontzeggen van in den winkel te koopen, waar hu werkzaam is, zelfs wanneer deze voor het publiek geopend is, en dit zou toch zeker wel wat al te kras rijn! Wat nu de tegenwoordigheid betreft van de beambten in de vergaderingen, deze kan, behoudens eenige moeilijkheden, ook 289 wel goede gevolgen hebben. Natuurlijk'veronderstelt de toestand, dat in een onderneming rij die gecontroleerd moeten worden zich zelf moeten controleeren, een beogen graad van zedelijke ontwikkeling bij de geoontroleerden, maar het is juist het ontstaan en de werking van zulk een collectief geweten als het ware, dat de coöperatieve vereenigingen behooren te bevorderen. In plaats van te meenen, dat het gelijktijdige bezit van de hoedanigheid van lid en beambte tot misbruik van vertrouwen zal aandrijven,'anoet men zoo optimistisch aangelegd rijn van te gelooven dat dit juist een bescherming zal rijn tegen den lust daartoe, omdat overigens elke verduistering voor een deel ook den beambte, die tevens lid is, zelf benadeelt, doordien rijn winstaandeel-er door wordt verminderd Tusschen deze beide aan elkander tegenovergestelde houdingen, die ten aanzien van de beambten kunnen worden aangenomen — verplichting om lid te worden of weigering van toelating als zoodanig — heeft het meerendeel der coöperatieve vereenigingen eenvoudig den middenweg gehouden, dien n.1. van aan de beambten de vrijheid' te baten om te doen wat hun goed dunkt in dit opricht en dit is, naar het ons - voorkomt, het wijste wat zij doen kondten. Dit is dezelfde zienswijze trouwens, die wij hebben aanbevolen ten aanzien van de gelijksoortige vraag of alle beambten van coöperatieve vereenigingen moeten behooren tot vakvereenigingen. De zaak wordt lastiger wanneer het geldt 290 de vraag om de beambten niet alleen toe te laten in de coöperatieve vereeniging, waarin zy' werkzaam zijn, maar ook tot bet lidmaateehap van de besturen. Wy' gelooven echter dat, indien men bet recht erkent van den beambte om lid van de vereeniging te zyn, dat wil dus zeggen: kiezer, men hem niet het recht kan ontzeggen om ook gekozen te worden tot beètuurslid, onder voorwaarde evenwel dat het aantal zetels, dat aan de beambten in het bestuur kan worden toegekend, beperkt worde, want het is rechtvaardig en zelfs nuttig voor den goeden gang van zaken in de coöperatieve vereeniging, dat de beambten aandeel kunnen hebben in het besturen van de zaak, maar het zou ontoelaatbaar wezen, dat zy door hen beheerd werd'; zij behoort niet aan hen, maar aan de leden. Er zijn eenige sociaal-democratische coöperatieve vereenigingen, die een plaats geven aan hunne beambten in het bestuur der vereeniging, zelfs wanneer zy' geen lid zijn. EJet recht dat men hun aldus toekent, is uitsluitend gegrondvest op hunne hoedanigheid van arbeider en met op die van lid. Dit ie hetzelfde beginsel ale dat op grond waarvan de ambtenaren en beambten van den staat het recht opeischen om vertegenwoordigd te worden in de colleges aan welke de openbare administratie en de Regeering is opgedragen. En voor deze laatsten gelpoven wij, dat deze nieuwheid gunstig zou kunnen worden ontvangen en dat de gang van\ het openbaar bestuur er by zou kunnen winnen. Maar, voor zoover aangaat het 291 beheer van coöperatieve vereenigingen, me enen wij, dat die zaak anders staat. Het schijnt toch al te dwaas dat een beambte, die zoo weinig belangstelling toont voor de coöperatieve vereeniging, dat hij weigert er deel van uit te maken, het recht zou verkrijgen om haar mede te besturen. Een dergelijk voorschrift zou trouwens in Prankrijk beslist onwettig zijn en daar de nietigheid van de acte van oprichting ten gevolge hebben. Bij de naamlooze vennootschap heeft de algemeene vergadering niet het recht om tot bestuurders personen te kiezen, die vreemd aan de vennootschap zijn. Deze kan slechts worden beheerd door hare aandeelhouders en indien beambten-niet-aandeelhouders de algemeene vergadering bijwoonden en daar stem uitbrachten, zouden de vergadering en hare besluiten beiden nietig zijn. B. De beambte-deelhebber in de winst. Een ander middel dat is voorgesteld om een duurzamen vrede te vestigen tusschen de coöperatieve vereenigingen en hunne beambten, evenals tusschen werkgevers en loontrekkenden in de overige ondernemingen, is het mededeelen in de winst. Men kent de geschiedenis van deze instelling die, gedurende een geheelen menschenleeftijd, de oplossing heeft geschenen van het maatschappelijk vraagstuk, maar die thans vrij wel achter de bank ligt. Zij 'heeft evenwel juist in de coöperatieve wereld zeer warme verdedigers behouden, en zij vormt, zelfs het grondbeginsel van de 292 coöperatieve richting in Engeland), die men daar de school van het Arbeideredeelgenootsohap (Labour CopartnerShip) noemt. Toch schijnt veeleer -de coöperatieve verbruiksvereeniging van alle vormen van onderneming diegene te zijn, waar het deelen in de winsten door de beambten het meest misplaatst ie. Men zou zelfs kunnen zeggen, dat het onzin- is om te spreken van „deelen. in de winst" bij ondernemingen, die zelf ontkennen winst te maken. Dat men in een particuliere onderneming, in een naamlooze vennootschap of zelfs in een coöperatieve productie-vereeniging aan den arbeider een aandeel toekent in de winsten der onderneming e venals aan den kapitalist, die het bedrijfskapitaal heeft verstrekt, schijnt ons zeer goed. Maar wij weten dat de coöperatieve verbruiksvereeniging juist ten doel heeft om het maken van winst uit te echakelen. Zij geeft geen winet aan aandeelhouders. Wat zij verdeelt onder hare leden, is eenvoudig wat te veel gelegd ie--op den inkoop en dus te veel van de leden is geheven bij hun aankoopen, wat men in Frankrijk noemt: la ristourne. Welken titel kunnen de werklieden of de beambten van dergelijke vereenigingen dus doen gelden op de bedragen, die aldus worden teruggegeven aan de koopers? Die bedragen zijn toch zeker niet bijeengebracht door de werklieden, maar zij zijn regelrecht gekomen uit de zakken van de klanten! Én bovendien, wanneer de vereeniging tot die coöperaties behoort, die tot regel hebben om geen uitkeering van de winst te doen aan hare leden, zou men dan wel aan de 293 werklieden en beambten een winstaandeel moeten toekennen ? Ook met het oog op de practijk schijnt het invoeren van, de winstdeeling voor de beambten ip de coöperatieve verbruiksvereenigingen nog minder aanbevelenswaardig, want deze winstdeeling, die niet andere kan worden uitgevoerd dan door het daarvoor noodige bedrag af te nemen van het bedrag bestemd voor uitkeering aan de leden, zal noodzakelijkerwijs ten gevolge moeten hebben de vermindering van dit bedrag en kan daardoor de uitbreiding van de coöperatieve vereeniging zélve in de waagschaal stellen. Het is waar, dat de voorstanders van de winstdeeling zeggen dat dit stelsel, dat de vlijt van de beambten en werklieden moet aanvuren, ten slotte tot de uitkomst zal moeten-leiden dat de productie-kosten moeten dalen, zoodat de winst voor allen zal moeten stijgen. Maar deze voorspelling eehijnt vrij optimistisch als men aan den eenen kant bedenkt hoe weinig instemming het denkbeeld van de winstdeeling bij de arbeiders in het algemeen vindt en aan den anderen kant hoe bescheiden de verhooging van het loon is, die zij ten gevolge kan^hebben. Voor de Engelsche vereenigingen, die haar in practijk brengen, vertegenwoordigt die verhooging gemiddeld niet meer dan 5 % van het loon', dat WÜ dus zeggen: nauwelijks meer dan een derde yan het dividend dat op het verbruik aan de leden wordt gegeven en dat gemiddeld 13% ie. Maar deze tegenwerpingen hebben voor- 294 al betrekking op de winstdeeling naar het oude stelsel, dat wil zeggen, als opluistering, verbetering, smakelijker making van het loon. Maar, dit ie het niet wat de Engelsche Copartnership-school bedoelt en leeraart. Wat zij verstaat onder copartnership is niet het eenvoudige deelen in de winst (profitsharing), maar wat wij noemen het deelhebberschap van den arbeid, dat wil zeggen het deelen van den arbeider of den beambte in de winst niet als loontrekkende, maar als mede-eigenaar. Onder dien vorm werd zij in toepassing gebracht door de Coöperatieve Groothandelsvereeniging te Glasgow, maar deze heeft haar juist onlange afgeschaft. Het Copartnership onderstelt dus dat de arbeider of beambte niet alleen kan worden deelhebber, maar dat hij moet toetreden als zoodanig — doch laat ons er wel op letten dat hier geen sprake kan zijn van het storten van inleggelden of het verkrijgen daarvan door te goed eehrjjving, die de beambte dan zou kunnen storten of verkrijgen zooals elk lid-verbruiker (als ten minste de vereenigingen niet behooren tot die coöperaties, welke aan haar beambten het recht ontzeggen om ale lid toe te treden), neen, het betreft hier een bijzonder eoort van aandeelen, n.1. de aandeelen voor den arbeid als zoodanig, die aan dezen een aandeel toekennen in de winst niet als verbruiker, maar als voortbrenger, hoewel natuurlijk de beide hoedanigheden in een persoon vereenigd kunnen zijn. Wat de tegenwerping aangaat, dat er 295 geen quaestie kan zijn van deelen in de winst, waar geen winst wordt gemaakt, zij geldt hier niet. Of er sprake is van winst of van besparing, van d i v i, zooals de Engelschen zeggen of van ristourne, zooals de Franschen het noemen, altijd is er een voordeel verkregen, en beeft een schepping van nuttigheid plaats gehad1, die veroorzaakt is door de samenwerking van drie factoren: arbeid, kapitaal en vraag naar de voortgebrachte goederen; het is dus rechtvaardig dat elk dier factoren zijn aandeel krijgt in dat voordeel. De coöperatieve onderneming zou zelf het voorbeeld behooren te geven van een billijke verdeeling. C. De beambte verantwoordelijk beheerder. Er bhjft eindelijk nog een derde manier over om den strijd van belangen op te lossen tusschen de coöperatieve vereenigingen en hare beambten; dat is om van dien beambte bijna een onafhankelijk beheerder te maken, maar dan natuurlijk voor zijn beheer verantwoordelijk. Men moet bekennen, hoewel deze bekentenis een weinig vernederend is, dat de coöperatieve vereenigingen deze instelling eigenlijk hebben ontleend aan hen, die zij wilden uitschakelen, n.1. aan de 'kleinhandeleren. Men kent de ontwikkelingsgeschiedenis van den kleinhandel in de jongste tijden, die men kan resumeeren in deze drié deelen: den kleinen winkel, de samentrekking door het groote magazijn, de decentralisatie door het stichten van filialen. Juist in tegenstelling met hetgeen men dacht, 296 schijnt het groote magazijn niet hoven een zekere grenslijn te kunnen uitgroeien, ten geyojge van een merkwaardpe 4^a#,thu^s^uJ$k\uadige wet. Men leeraarde dat de algemeene onkosten vertegenwoordigden een afdalende verhouding naar mate de onderneming grooter werd en dat ^jaaraan vooral lag de voortreffelijkheid van de voortbrenging in het groot. Men heeft ech- N ter bemerkt, dat wanneer de ontwikkeling van het bednyf tot een zekere hoogte ja gekomen, de lijn zich naar den anderen kant ombuigt en dat het percentage van de algemeene onkosten, inplaats van te blijven dalen, steeds vermeerdert, zoodat er niet alleen niet altijd een voordeel in steekt om verder met de uitbreiding voort te gaan, maar er zelfs een vermindering van voordeel in kan steken om het bedrijf nog te vergrooten in hetzelfde gebouw. Dus om uit deze moeilijkheid te komen, heeft men de exploitatie van succvuïsales,,of dochterwinkels beproefd, dat wil zeggen: het groote magazijn heeft zich als ^ ware verspreid en inplaats van te beproeven om den klant tot zich te trekken, heeft de houder van zulk een magazijn tot zich zelf gezegd: laat ik liever tot den klant gaan. De practische moeilijkheid, die zich hierbij opdeed, was hoe de succursalen te controleeren. Om dit vraagstuk op te lossen, heeft men eiken beheerder van zulk een winkel verantwoordelijk gesteld voor het bedrag aan koopwaren, dat hjj onder zich heeft; ontbreekt daaraan wat, dan moet Mj de waarde vergoeden en daarvoor stort hij een borgstelling. Hij wordt bezoldigd door hem - 397 een zeker percentage van den omzet toe te kennen. Dit stelsel van controle heeft zich in het gebruik als zoo afdoende doen kennen, dat het dikwijle gebeurt, dat de beheerder van de succursale verlies lijdt ten bate van de moeder-onderneming en deze daarin een bron vindt van bijkomstige winsten. De coöperatieve vereenigingen hebben voordeel weten te trekken uit deze lessen, Zy hebben zich gehaast om den kleinhandel te volgen in zijn beweging door ook de twee opvolgende overgangstijdperken van concentratie en expansie, van middenpuntzoekende en middenpunt-vliedende kracht, door te maken. In de eerste plaats heeft men getracht om in een coöperatieve verbruiksvereeniging alle de verbruiksvereenigingen. op te nemen in een zelfde plaats werkende. Zoo is men er in Engeland' en in Duitschland in geslaagd om zeer groote vereenigingen tot stand te brengen, zooals hiervoren is uiteengezet in het hoofdstuk betreffende den strijd tegen de kleinhandelaren. Maar dit is alleen gelukt door rondom die groote vereenigingemiddenpunten een groot aantal euccursalen of filialen te stichten. Het was daarvoor voldoende dat men de winkels van de vroegere vereenigingen liet bestaan, ten einde de gewoonten van hunne leden niet in den war te sturen, zoodat men gevaar zou loopen van ze te verliezen, maar bovendien moest men nieuwe winkels openen, zoodra men in een wijk een voldoende aantal nieuwe leden telde. Zoo hebben sommige groote coöperatieve ver- 298 eenigingen nu tot aan honderd' succursalen' toe. Maar de verdeeling van de beambten over al deze kleine dochter-winkels, waar dikwijls niet meer dan één beambte aanwezig zal zyn om den winkel te houden, moet noodzakelijk ten gevolge hebben, dat het toezicht moeilijk en zelfs vrijwel onmogelijk wordt. De middelen, die wij langs ons oog hebben doen voorbijgaan, n.1. den beambte-verkooper lid te maken of deelgenoot in de winst, schijnen niet afdoende om de vereeniging te beveiligen tegen verduisteringen en diefstallen van den beambte. Maar door de instelling van het verantwoordelijk beheerderschap is het belang van de vereeniging geheel en al een met dat van' den beheerder. Hy' heeft er belang by' zooveel mogelijk te verkoopen, omdat zyn belooning daarvan afhangt, en om de spillage tot een minimum te beperken, omdat hy 'voor het bedrag aansprakelijk zal zyn. Zoo houdt de beambte op een zuiver loontrekkende te zyn en wordt een zelfstandig ondernemer, met dit onderscheid dat hy' niet zelf den prijs der waren bepaalt, noch beslist van waar ze zullen worden betrokken. Dit stelsel geeft dus te gejijk aan de vereeniging de noodige zekerheid en aan den beambte de noodige vrijheid by zyn arbeid Wanneer de succursale groot genoeg is om verschillende beambten noodig te hebben, wordt het persoonlijke bestuur vervangen door het gezamenlijke beheer, dat wil zeggen, dat alle beambten van de succursale een onder-coöperatie vormen, die 299 verantwoordelijk is tegenover de moedercoöperatie. Men moet wel toegeven, dlat door aldus een waarborg en een aanvuring te zoeken in toet persoonlijk belang van het personeel de coöperatie gaat steunen op het beginsel zelf, dat zij zoekt af te schaff enu Dit is zonder twijfel een moonsequentie, maar geen instelling, hoe revolutieonnair van aard zij ook moge zijn, kan het milieu, de omgeving waarin zij werkt, omvormen zonder daarin zelf haar steunpunt te zoeken. Bovendien trachten de coöperatieve vereenigingen waar zij aan den' kleinhandel' dit stelsel ontleenen, daaraan alles te ontnemen wat daarvan een middel tot uitÉïtiiging maakte ten behoeve van de moederzaak. Men kan echter niet de borgstelling schrappen, maar het verschil dat mag voorkomen, wordt ruim genoeg genomen om den beheerder niet te verworgen en een minimum van belooning ie hem in elk geval verzekerd. 300 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 88 HOOFDSTUK XVII. De coöperatieve vereenigingen en de sociaal-democratie. Toen het woord coöperatie (samenwerking) het eerst door Robert Owen en zijn leerlingen werd gebruikt om een nieuwe inrichting der maatschappij aan te wijzen, bedoelde men dat het zou zijn een woord dat gelijke beteekenis had' als socialisme of nog meer (want dit woord! was toen nog weinig hekend) als communisme; het werd ale de tegenstelling bedoeld van het woord concurrentie, zoowel door de Owenisten in Engeland als door de Fourieristen in Frankrijk. Tot ongeveer 1878 loopen de geechiedenis van de coöperatieve beweging en die van de socialistische ineen. Maar omstreeks dien tijd voltrekt zich een scheiding, een echeuring. Een nieuw socialisme komt ten tooneele, het Marxisme — een socialisme dat tot kenmerkende eigenschap heeft van te zyn beslist en uitsluitend in het belang van den werkman, een socialisme dat tot grondslag had de stelling dat de meerwaarde, geschapen door den arbeid, wordt opgezogen door het kapitaal, een socialisme dat tot programma had den klassenstrijd en tot doel de revolutie in den vorm van onteigening. Dit socialisme, de sociaaldemocratóei kon slechts weinig- waarde hechten aan de coöperatie, omdat deze zich 301 op al deze punten tegenover haar bevond. Zjj, de coöperatie, bield zich niet zoozeer bezig metr-het vraagstuk van de berooving van den arbeider als voortbrenger, dan wel met de uitzuiging, die op hem werd toegepast als verbruiker. Zij bemoeide zich niet, en kon dit ook niet doen, met de verdéeling van de maatschappij in verschillende klassen, wamt de hoedanigheid van verbruiker ie juist de eenige, die gemeen is aan alle menschen, en eindelijk had1 zij niet ten doel de onteigening van de reeds verzamelde kapitalen, maar de vreedzame en langzame schepping van een nieuw kapitaal. De coöperatie werd dus beschouwd als een „burgerlijke" oplossing van het maatschappelijk vraagstuk, en zonder de stoffelijke voorbeelden te ontkennen, die zij zou kunnen opleveren voor de arbeidende klasse, legde men er zich op toe om ze in miscrediet te brengen als zou zij eigenlijk haar oorsprong hebben in schraapzucht. Jules Guesde zeide, toen hij van de coöperatie sprak: „de sociaaldemocraten verkoopen zich niet voor een schotel linzen". Evenwel leerden de sociaal-democraten door het voorbeeld van hun Belgische partijgenooten beter deze voordeelen te Waardeeren en men kwam er aldus toe om toe te laten, en zelfs aan te bevelen, de vorming van coöperatieve verbruiksvereenigingen, maar op voorwaarde dat zij slechts organen zouden zijn van-, en onderworpen aan de sociaal-democratische partij, instellingen, die slechts ten doel zouden hebben om haar nieuwe leden toe te voeren, haar 302 in gewone tijden inkomsten te verzekeren en bij werkstakingen aan de stakers brood te verstrekken. Men heeft de sociaal-democraten er dan ook van beschuldigd! de coöperatieve vereenigingen tot de melkkoeien te willen maken voor de sociaal-democratie. De coöperators van alle landen hebben natuurlijk verzet aangeteekend tegen de rol, waartoe men wilde dat de coöperaties zich zouden bepalen en het recht opgeëiseht voor het coöperatieve stelsel om op te treden als een onafhankelijke beweging, die in zich zelve haar eigen doel had gezocht en gevonden en niet eenvoudig een werktuig wilde zijn in den dienst van de sociaaldemocratie en de vakbeweging. Dit wil nu echter niet zeggen, dat de ware coöperators zich zelf niet zouden beschouwen als socialisten. Een programma zooals wij dat hebben beschreven, inhoudende afschaffing van winstbejag, beheer door den verbruiker, de voortbrenging voortaan geregeld met het oog op de behoeften en niet meer op de te behalen winsten, het bestuur van *de nijverheid uit de handen van den kapitalist overgaande in die van den verbruiker — zulk een programma kan moeilijk anders worden aangeduid als een programma voortgesproten uit gemeenschapezin. De tegenstanders noemen het dan ook socialistisch, maar dit socialisme der coöperators is van een heel anderen aard dan de sociaal-democratie en dat socialisme wenschen de coöperators niet los te laten. De gemeenschapszin der coöperators vindt zijn inepiratie in het 303 oude Fransche soci&Mtame van 1848; het ie idealiötÜeh en vrijheidlievend1 gebleven. Dit recht van zelfbepaling van de coöpe*ftti*ye beweging- heeft in alle landen aanleiding gegeven tot levendig twistgeschrijf , maaf nergens sterker dan in Frankrijk. Gedurende 17 jaren, van 1895 tot 1912/, blééit dét twistgeschrijf de bladen vafl onze coöperatieve pers gevuld en al onze congressen bezig gehouden. WerkMeden-coöper'aties tegen burgerlijke coöperaties, sociaal-dentocra ten tegen neutralen, rood en tegên gelen, de school van Saiöf Claude tegen die van Nimes, deze hartstochtelijké gedachtenwisseHngen zullen, hoewel zij tegenwoordig gelukkig tot bet verleden behooren en nog slechte een geschiedkundige herinnering zijn, een leerrijk hoofdstuk blijven vontten van de coöperatieve geschiedenis. Ten slotte heeft dan toch de stelling van de zelfstandigheid van de coöperatiivo beweging de overwinning behaald. Zij had een krachtigen steun gevonden in Engeland, in Zwitserland en zelfs in DutWchland, waar toch de banden tusschen den Coöperatieven Bond van Hamburg en de sociaal-democratie nog al zeer lauw waren. Zij is plechtig bevestigd! door het Internationaal Sociaal-democratisch Congres van Kopenhagen van 1910, dat na hulde gebracht te hebben aan de „niet alleen materieele" voordeelen, die de coöperatie heeft verschaft aan de werkers, aldus heeft besloten: „de werkende klasse heeft in haAr strijd tégen het kapitalisme het grootste belang er bij, dat de Vakvereenigingen!, 304 de coöperatieve vereenigingen en de sociaal-democratische partij, terwijl zij hunne eigene zelfstandigheid en hun eigen eenheid bewaren, vereenigd worden door hoe langer hoe nauwer bandten." Het congres van den Internationalen Coöperatieven Bond, eenige dagen later in Hamburg samengekomen, nam acte van deze verklaring, die ook tot grondslag heeft gediend! voor de verwezenlijking van de eenheid in Frankrijk, die zooals wij gezien hebben, twee jaar later is voltrokken. De meest vooruitstrevenden in die organisatie, die men dan burgerlijk noemt, en de meest gematigdien in de sociaal-democratische beweging hebben zich gemakkelijk verstaan over een gemeenschappelijk programa, dat ten slotte eigenlijk was het klassieke manifest van de Pioniers van Rochdale, zooals het in dit boek is uiteengezet, met de onbeteekenende wijzigingen, die de maatschappelijke vooruitgang noodzakelijk heeft doen schijnen. Maar indien al de sociaal-democratische vereenigingen er van af hebben gezien om te beproeven de neutrale vereenigingen op te slokken, zoo bestaan er toch niet minder in de coöperatieve wereld', vooral in Frankrijk, niettegenstaande de eenheid daar verwezenlijkt is, toch zeer verschillende stroomingen, die door verschillende typen van coöperatieve vereenigingen worden vertegenwoordigd. Men kan ze tot een drietal terugbrengen: het individualistische, het sociaal-democratische en 't eigenlijk gezegde coöperatieve type. 806 § 1. Het individualistische type. Het individualistische type noemt men in Frankrijk ook de burgerlijke coöperatie. Wat moet men daaronder verstaan? Het meest wordt deze aanwijzing gebruikt door de 6ociaal-democraten en door hen toegepast op zekere coöperatieve vereenigingen. eenvoudig omdat rij onder hare leden of in haar bestuurslichamen hebben burgers, ambtenaren, kleine renteniers en beambten, of omdat haar leden behooren tot de gematigde politieke partijen of een zeker godsdienstig geloof belijden of wel geen steun verieenen in geval van staking enz., in het algemeen genomen kan men zeggen, dat men naar hare neigingen onderzoek doet ter bepaling van haar karakter. Maar indien men aan de hier behandelde aanwijzing van hoedanigheid een werkelijke wetenschappelijke beteekenis wil toekennen, dan mag men haar slechts toepassen op de coöperatieve vereenigingen, die meer of minder naderen tot de kapitalistische vennootschap en die geen ander doel hebben dan de bevordering van het individueel belang harer leden. In de eerste plaats heeft men dan te zien naar die vèreenigingen of vennootschappen, waar de winsten worden toegekend aan het kapitaal, dat wil zeggen, waar zij worden verdeeld tusschen de leden naar verhouding van het bedrag hunner aandeelen of inleggelden. Zulks geschiedt b.v. in de vennootschap der burgerlijke ambtenaren en beambten te Londen (Oivil service store). Deze vennootschap, die de 308 grootste der Engelsche coöperatie drijvende vennootschappen is, is ook de grootste van dien aard wat betreft 't aantal aandeelhouders en den omzet. Zy' maakt hare winsten slechts onder die afnemers, die aandeelhouders rijn. En ofschoon' rij tot regel heeft om zeer goedkoop te verkoopen, kan zij, daar het cijfer van haar omzet ontzaglijk groot en het getal van haar aandeelhouders zeer klein ie, groote dividenden aan dezen uitkeeren, terwijl de aandeelen een zeer hoogen koers hebben. Er rijn te Londen nog andere vennootschappen, die op dezelfde grondslagen rusten — één voor de hoogere ambtenaren, één voor de militairen, enz. Maar zy' worden niet onder dé eigenlijke coöperatieve vereenigingen gerekend en maken dan ook geen deel uit van den Coöperatieven Bond; zy' dragen ook niet officieel den naam van coöperatieve vereeniging, maar zyn bekend onder dien van supply societies, vereenigingen of vennootschappen tot levering van benoodigdiheden. Zy hebben in elk geval dit nut, dat rij voldoen aan de behoeften van een belangwekkende categorie van verbruikers, door hun het voordeel te verschaffen van goedkooper te kunnen levenMen moet hetzelfde zeggen van de vereenigingen of vennootschappen, die, zonder nu voor aandeelhouders het totale bedrag van haar winst te reserveeren, hun er een deel van uitkeeren; hoe klein dit deel ook moge zyn, het is voldoende om haar juridieoh en zedely'k het karakter te ontnemen dat uitsluitend aan de coöperatieve vereeniging eigen is, tenzij het dit vaste bedrag 307 is, dat men rente noemt en dat niet kan genoemd worden een deel van de winst, maar dat integendeel moet worden gerekend onder de bedryfsonkosten. In de tweede plaats hebben wij dan een enkel woord te zeggen over de coöperatieve vereenigingen, die, hoezeer zij de winst verdoelen over alle koopers, twee categorie» van leden hebben: de aandeelhouders, waarvan het aantal beperkt ie en die alleen de vereeniging besturen, en de deelnemers die geen deel hebben in het beheer en ook niet toegelaten worden tot de algemeene vergaderingen. Daaronder behoort b.v. de vereeniging van burgerlijke beambten van den Staat, de etad Parijs en het departement van de Seine. De deelnemers kunnen alleen aandeelhouder worden, wanneer één der aandeelhouders hun zijn plaats afstaat en hun zijn aandeel verkoopt. Deze aandeelen zijn dan ook zeer gezocht en kunnen een koers hebben boven pari, zooals de aandeelen van de gewone naamlooze vennootechappen (op het oogenblik staan zij 141 de 50 frs.). Natuurlijk kan hun waarde niet zoo hoog stijgen als die van de gelijksoortige aandeelen in de Engelsche vennootschappen, die wij beschreven, omdat de aandeelhouders gelijk zijn gesteld wat het dividend betreft met de deelnemers, maar toch hebben zij een meerwaarde verkregen ten gevolge van het feit dat de aandeelhouders alleen recht hebben op het reservefonds, dat steeds Süjgt en ook van de omstandigheid, dat de vraag naar de aandeelen grooter is dan het aanbod'. Deze groote 'maatschappij 308 werkt als de Londensche geheel afzonderlijk van de andere coöperaties en is altijd, ook door de besluiten van den Baad van .State, beschouwd als een handelsvennootschap. In de derde plaats hebben wij te wijzen op de vereenigingen, die een deel van hare winsten toekennen aan de leden van het bestuur. De Baad van State heeft ook daarover op dezelfde wijze geoordeeld bij verschillende gelegenheden. Toch kan een zeker presentiegeld worden toegelaten: dit is een guaestie van meer of min. Misschien kan de uitbetaling van die presentiegelden dit goede resultaat hebben, dat zjj de zucht om onwettige commissies op te strijken, dat is fooien aan te nemen, doet verminderen. Die presentiegelden kunnen bovendien beschouwd worden als de bezoldiging van werkelijk verrichten arbeid en, al zou men er een soort van verkapt winstaandeel in moeten zien, dan schijnt dit. niet meer afkeurenswaardig dan het deelen in de winst, die toegekend is aan de beambten — althans indien de toekening van dergelijke presentieglden niet een verkeerden wedstrijd opwekt om bij de verkiezingen tot bestuurslid de overhand te krijgen. In de vierde plaats hebben wij de aandacht te vestigen op de coöperatieve vereenigingen, die niet democratisch worden bestuurd, wij bedoelen die vereenigingen, waarin zekere leden een overwicht ,-hebben ini de algemeene vergaderingen, naar mate van het aantal hunner aandeelen of rechtens Md rijn van het bestuur zonder dat rij daartoe gekozen behoeven te worden, zoo- 309 aJos dit het geval is in eenige werkgeversverbruiksvereenigingen, die in 't algemeen zijn voortgekomen uit de z.g. Economats. De vier categorieën van vereenigingen, die wij bier hebben opgenoemd, zijn feitelijk valsche coöperateve vereenigingen, hoewel zij dien eerenaam dragen en worden gewoonlijk niet door de coöperatieve bonden tot het lidmaatschap toegelaten. Maar zij zijn niet talrijk; er zijn echter andere coöperatieve organisaties', en dat is het grootste aantal, die, hoewel zij zijn ingericht naar de klassieke regelen, toch .niettemin mdividualistische bedoelingen hebben, of wil men burgerlijke of commercieele doeleinden, in dien zin dat zij er zich slechts op toeleggen om aan hare leden individualistische voordeelen te verschaffen. Haar karakter verschilt naar mate van het land, waar rij gevestigd zijn. In Frankrijk herkent men ze vooral aan haar afwijzing van elke bijdrage voor de coöperatieve propaganda en ontwikkeling, evenzeer als voor de uitbreidingsfondsen, aan dien weinigen lust om toe te treden tot den coöperatieven bond en de groothandelsvereeniging. Zij zeggen dat zy daaraan geen behoefte hebben voor zich zelf en dat, indien andere vereenigingen daaraan die behoefte wel gevoelen, dit haar zaak is, of zy stemmen slechts wederstrevend in de heffingen toe, die noodig zyn om deze bonden te doen leven en werken. In Engeland daarentegen zal men byna geen enkele coöperatieve vereeniging aantreffen, die hare verplichtingen niet nakomt ten aanzien van de wedOrrijdsche 310 hulp, maar haar individualistische aanleg uit zich in den vorm van de jacht naar een hoog dividend, divi-hunting, zooals de Engelschen het noemen. Die jacht heeft zulke afmetingen aangenomen, dat er bijna geen nummer van het „Cooperative News" verschijnt, waarin men geen brieven vindt of verslagen van vergaderingen, die aan dezen pest zyn gewijd!, zooals men die dividenden-jacht wel noemt. Evenzeer kan men geen anderen naam dan die van individualistische vereeniging toekennen aan de coöperatieve verbruiksvereenigingen, die geen ander oogmerk hebben dan aan haar leden den smaak voor en de toepassing van de spaarzaamheid bij te brengen. Wij hebben reeds doen opmerken' dlat dit juist de rol'was, die de liberale staathuishoudkunde toedacht aan de coöperatieve vereenigingen in het algemeen. Dit was o.a. de opvatting, die Schulze-Delitzsch zich had' gevormd van de ci^iet-coöperatie en van de verbruikscoöperatie en waaraan het Algemeene Verbond dat hij' heeft geschapen, trouw is gebleven, hetgeen weder de scheuring ten gevolge heeft gehad, waarvan wij reeds gesproken hebben. En zoo was ook de opvatting die Léon Say er van had. In een debat over dit onderwerp in de vereeniging voor staathuishoudkunde (November 1866) duidde hij de coöperatieve vereenigingen (verbruik©-, crediet-, bouw- en andere coöperaties) aan als „vervolmaakte spaarkassen, waarvan de kapitalen worden gebruikt voor en door degenen, die ze beschikbaar hebben gesteld". Deze definitie 311 herhalende in een rede van 27 November 1866, voegde hij er aan toe: „Indien de coöperatieve beweging de zedelijkheid bevordert, geschiedt dit door de vrijmakende werking van de spaarzaamheid." Hy ontveinsde zich overigens,niet, dat „dit uitgangspunt hoogheid van doel zou schijnen te ontberen in de oogen van een zeker aantal personen, die in de coöperatieve beweging zijn, voor wie het doel niet is de spaarzaamheid te bevorderen, maar de vrijmaking van de arbeiders. Desniettegenstaande zijn de karaktertrekken, die wij hebben opgenoemd: geest van afscheiding, winstbejag, op den voorgrond1 plaatsen van de individueele spaarzaamheid en besparingen, geen voldoende redenen om de vereenigingen van dezen aard te disqualificeeren en haar den titel van coöperatieve vereenigingen te onthouden.. Zooals zij zijn, kunnen zij toch nog groote diensten bewijzen en vormen zij zelf© een noodzakelijken overgangstoestand in den coöperatieven vooruitgang: het zijn de poppen, waaruit de ware coöperatie zich moet ontwikkelen en waarin zij dus reedis besloten ligt. § 2. Het sociaal-democratisch type. Wij hebben reeds gezien dat de sociaaldemocratische coöperatieve vereenigingen bij haar leden over het algemeen meer discipline hebben weten te kweeken eh meer offervaardigheid dan de burgerlijke coöperaties bij de hare. Dit is zeer natuurlijk; in elk opzicht en in alle tijden gaan de lust om te strijden en om elkander by te 312 staan, hand. aan hand en rij die zijn opgegaan in dien een of anderen strijd, zijn veel meer geneigd om de gelederen te sluiten en om zich opofferingen te getroosten, dan zij, die alleen een ideaal trachten te ■bereiken, dat dichterbij of verderaf ligt Men kan wel denken, dat zij die strijden onder de roode banier, waarschijnlijk veel vuriger zullen rijn dan rij, die naar bun ster der hope streven — een eter, die toch zeker alleen zichtbaar is voor een klein aantal volgelingen. Maar in haar inrichting en werking verschillen de eociaal-democratieche coöperatieve vereenigingen niet wezenlijk van de zoogenaamde burgerlijke. Hier volgen echter eenige kenmerken waaraan men ze zal kunnen herkennen. In de eerste plaate kennen zij meerendeels geen rente toe over de inleggelden, al zijn zy natuurlijk verplicht om rente te betalen van het geleende geld, wanneer rij tot leening haar toevlucht moeten nemen. In de tweede plaats zijn zij veelal standevereenigingen, dat wil zeggen, dat zy niet anders dan werklieden of hoogstens ook nog andere loontrekkenden toelaten. Er rijm er zelfe, die alleen leden van vakvereenigingen toelaten. En de coöperaties die in de oude beweging behoorden tot de „Bourse des Coopératives Socialietes" lieten slechts hen toe, die verklaarden zich te vereenigen met het programma van de sociaal-democratische party. Deze houding getuigt van onverdraagzaamheid, maar zy is logisch; men begrijpt natuurlijk dat de coöperatieve vereenigingen, die de coöpe- 313 ratie brengen op hot terrein van den klassenstrijd, niet zonder inconsequentie haar gelederen zouden kunnen openen voor leden die juist behoor en tot de klasse, waartegen zij strijden en waarvan de tegenwoordigheid slechts tot gevolg zou kunnen hebben om haar actie te verzwakken. Ten derde zijn zij veel strenger wat betreft de socialisatie van de voortbrenging, dat wil zeggen zij laten de productieve ondernemingen slechts toe als instellingen afhankelijk van de verbruiksvereenigingen, als eenvoudige werkplaatsen, maar niet ale zelfstandige vereenigingen en zij gaan zelfs zoover van de nationalisatie te eischen van den bodem. In de vierde plaats moet men wat betreft de verdeeling van de winet, onderscheiden tusschen theorie en practijk. In beginsel veroordeelen zij elke individueele verdeeling van de winst als van kapitalistischen en zelfzuchtigen aard en verklaren zij dat die winsten geheel moeten worden besteed aan werken van algemeen maatschappelijk nut, die wij zullen, aanwijzen. Maar in de werkelijkheid' wordt dit ideaal' slechts verwezenlijkt door een heel klein deel der coöperatieve vereenigingen, misschien slechts door een enkele, „La Fraternelle" van Saint Olaude, die beschouwd wordt als het volmaakte type van de sociaal-democratische coöperatieve vereeniging. Verreweg de groote meerderheid van de sociaal-democratische vereenigingen verdeelt aan hare leden een groot gedeelte van de winsten, omdat zij wel weten dat. indieö 314 zy deze concessie aan de nienschelyke zelfzucht niet deden, zij een goed deel van hare leden zouden verliezen of ten minste er geen nieuwe by zouden winnen. Ten hoogste geven zij zich de moeite om een buiging te maken als het ware voor het beginsel, door de individueele verdeeling terug te brengen tot het minimum dat noodig is om haar leden te behouden en vooral de huismoeders. Zoo beperkt men dan de uitdeeling gewoonlijk tot 5 % van den omzet en besteedt de rest aan het steunen van werken van algemeen nut. Deze wijze van bestemming van het overschot van de winst karakteriseert de sociaal-democratische coöperatieve vereenigingen en de werken, waaraan de uitdeeling ten goede komt, zyn nog al van verschillenden aard1. In de eerstee plaats ziet men dan het gezamenlijk nut van de leden behartigen in den vorm van bijdragen aan ondersteuningskassen by ziekte, werkloosheid, ouderdom, aan voorschotkassen, aan ziekenfondsen, in het algemeen aan werken bekend onder die van werken van onderlinge hulpverstrekking. De Belgische coöperatieve vereenigingen hebben hier het voorbeeld gegeven. Dank zy' de vele voordeelen, die zy' aan de werklieden aanbieden, kunnen zy een groot aantal leden tot zich trekken en ook behouden op veel meer afdoende wy'ze dan zóu geschieden door de nitdeeling van winsten in geld. Men weet overigens dat zelfs het deel van de winst dat aan de leden individueel wordt uitgekeerd, hun/niet in geld wordt 315 ter hand'gesteld, maar in bons van levensbenoodigdheden, weder in te wisselen in de winkels van de vereeniging. De groote sociaal -democratische coöperatieve vereenigingen van het Noorden van Frankrijk hebben dit voorbeeld gevolgd. De inrichting van een kosteloozen geneeskundigen dienst is een der meest belangwekkende dingen, die de sociaal-democratische coöperatie heeft tot stand igebracht en trof de Engelsche afgevaardigden, die een bezoek brachten aan deze streek, ten zeerste. In het algemeen hebben op de hulp van dezen dienst alleen de leden recht, die een jaar lang reeds tot de vereeniging behooren en die een minimum van aankoopen bij haar hebben gedaan — 3 a 400 frs. voor een huishouden, 180 tot 200 frs, voor een vrouw alleen. Men schat de kosten van dezen dienst per gezin op 4 a 5 frs. ten laste van de vereeniging, op voorwaarde natuurlijk dat men zich onderwerpt aan de eischen van de medici en zoo e enigszins mogelijk op hun spreekuur komt en hen niet telkens thuis laat ontbieden. In de tweede plaats wordt de overblijvende winst aangewend ten dienste van de verbreiding van de coöperatieve beweging zelf door propaganda en onderricht. Dit was reeds, zooals wij vroeger opmerkten, een van de grondbeginselen van het programma van Rochdale. Verder is een der karakteristieke gewoonten van het gebruik van het overschot van de winst, om daarvan een deel toe te staan aan den steun in den klassen- 316 strijd, hetrij door. hulp te verleenen in levenebenoodigdheden of in geld bij stakingen, hetrij door geldelijke hulp te geven bij den verkieringsstrijd. Dat doen de sociaaldemocratische coöperatieve vereenigingen in België en in het noorden van Frankrijk. Maar daardoor plaatsen zich die coöperatieve vereenigingen openlijk op het terrein van de politiek en, dit doende, moeten zij noodzakelijk uit hare gelederen uitsluiten al degenen, die niet onder hetzelfde vaandel zich scharen. Dit gebruik van de overgeschoten winsten heeft den scherpsten personenstrijd uitgelokt tusschen de sociaal-democraten en de neutrale coöperators. Wij komen daarop nader terug. Eindelijk is nog een. belangwekkende manier om de meerdere winst te gebruiken, maar daarvan zijn weinig voorbeelden aan te wijzen; het is de schepping" van een gemeenschappelijk onverdeelbaar en onvervreemdbaar fonds, dat, zelfs bij ontbinding van de coöperatieve vereeniging, niet in handen kan komen van de leden, maar dan vervalt aan de gemeente of aan eenig werk van algemeen nut. Wij vinden hier de schepping van een goed in de doode hand door leeken. In de vereeniging „La Fraternelle" van St. Clande vindt men een dergelijke belangwekkende instelling, maar de verbreiding van een dergelijke manier van beschikking over de winst is weinig waarschijnlijk, want rij vergt van het thans levende geslacht een beetje te veel belangeloosheid — en; ten voordeele van wie? Van toekomende geslachten van het proletariaat dat 317 zal ontstaan en dat waarschijnlijk beter in de gelegenheid zal zijn om zich zelf te redden dan het tegenwoordige. Men weet dat Buchez de eerste productie-vereeniging op dit beginsel gebouwd had, maar dat hij het heeft moeten loslaten. § 3. Het coöperatieve type. - Het meerendeel van de coöperatieve vereenigingen in elk land kan worden gebracht onder een der twee 'hiervoren behandelde categoriën, maar noch de eene, noch de andere beantwoordt aan het denkbeeld, dat men zich moet maken van de ware coöperatie, zooale wij hebben beproefd baar te schetsen in dit boek, en zelfs kan men zeggen dat de eene zoowel als de andere slechts afwijkingen zijn van den vorm van het type van coöperatieve vereenigingen, dat is ontworpen door de Pioniers van Rochdale. Daarom moeten wij ons beet döen om dit te herstellen met de wijzigingen, die de maatschaooeljjke vooruitgang noodzakelijk heeft gemaakt. Dit is de taak, waaraan in Frankrijk, nu reeds gedurende weldra dertig jaar, zich hebben gewijd zij, die men dikwijle heeft genoemd de neo-coöperators, maar die zich zelf tevreden stellen met den meer bescheiden naam van de school van Nimes, waarvan wij hiervoren reeds den oorsprong hebben uiteen gezet. Zy heeft volstrekt niet de inbeelding van een nieuw Evangelium aan de menschheid te brengen; zij wil alleen weer dat van de Pioniers aan het daglicht brengen, een beetje als de Hervormers van de XVIde eeuw, die zich de ware opvol- 318 gers van de apostelen noemden. De bereikte uitkomsten zijn niet heel belan