PRIJS 15 CENT CHRISTEN-SOCIALISTISCH E VLUGSCHRIFTEN IX DéWïSSË ËN DE DIENSTWEIGERING HET DIENSTWEIGERINGS-VRAAGSTUK VA^ GEREFORMEERD STANDPUNT BEZIEN DOOR EEN GEREFORMEERDE Een hogere wijsheid is er voor het volkerenverkeer niet, dan die, waardoor het eenvoudigste Christenkind zich in zijn persoonlik leven last leiden. Von kstteler. UITGAVE J. P. HONNEF, ROTTERDAM 1917 4 é-tPC £7 6 Ds. WISSE EN DE DIENSTWEIGERING HET DIENSTWEIGERINGSVRAAGSTUK VAN GEREFORMEERD STANDPUNT BEZIEN DOOR EEN GEREFORMEERDE Een hogere wijsheid is er voor het volkerenverkeer niet, dan die, waardoor het eenvoudigste Christenkind zich in zijn persoonlik leven laat leiden. Von KetteLer. ============== UITGAVE J. P. HONNEF, ROTTERDAM 1917 IN VEREENVOUDIGDE SPELLING HET DIENSTWEIGERINGS-VRAAGSTUK VAN GEREFORMEERD STANDPUNT BEZIEN Door Ds. G. Wisse, die reeds in tal van grotere en kleinere geschriften z'n tijd- en geloofsgenoten over allerlei aktuele onderwerpen van voorlichting heeft willen dienen, is bij Gebr. den Hertog te Utrecht een boekje in 't licht gegeven, dat in 27 blz. het onderwerp „Dienstweigering" bespreekt. Op zichzelf is het zeer te waarderen, dat een gereformeerd moralist vari naam zich in een bepaalde studie over dit onderwerp uit. Trouwens, aan „doodzwijgen" doet deze schrijver niet, ook niet over dit onderwerp. In zijn „Het Tolstoyïsme" besprak hij in 1899 ook .de dienstweigeraars, die toen algemeen veel minder simpatiek werden beschouwd dan tegenwoordig. Want simpatie is er tans veel voor, voornamelik uit afkeer tegen de oorlog, met name van deze oorlog, waarvan nu welhaast ieder buitenstaander erkent, dat land- en winsthonger er de verdoemelijke oorzaak van zijn, en ook — wil ie eerlik zijn — erkennen moet, dat het militairisme er de voortreffelike voorbereiding toe was en is. Weiger nu het militairisme uw medewerking, en de oorlog wordt een onmogelikheid — moet dus de konklusie zijn. Hulde aan hen die deze reeds nu prakties trekken!1) Een Christen gaat dieper, en vraagt, wat Gods wil is. Ziende déze oorlog, moet hij erkennen: al ware het doel heilig — wat bij lange niet het geval i& — dan nog deze middelen niet! En ook zoo komt hij tot dienstweigering. 't Gaat met deze zaak net als met de geheelonthouding: som- ') Een hulde, te meer verdiend naar mate die praktijk meer bezwaren meebrengt. Wie gaat dienen, mist enige tijd z'n maatschappelike vrijheid, — wie dienst weigert moet dit tans in ons land betalen met gevangenisstraf en marteling. Zo werden de dienstweigeraars G. de Wit en G. Julianus tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld, de dienstweigeraar Buining liet men honger lijden, enz. Daarbij beloopt men de kans, straks in de burgerlike maatschappij achteruit gezet te worden. Onderteekenaars van het „manifest" (zie blz. 11) ondervonden dit ook reeds. 4 migen achten het een zó verheven standpunt, dat 't voor een gewoon mensekind bijna niet bereikbaar is. We zouden geneigd zijji, 't tegenovergestelde te pleiten: wie nog niet eens geheelonthouder is, toont al heel weinig sociaal gevoel te bezitten; — wie aan het oorlogvoeren van de tegenwoordige tijd mee wil doen, moet al 'n heel ruim geweten hebben! Wie echter te goeder trouw meent, z'n eigen leven voor landsverdediging of hoe men 't noemen wil, veil te hebben, erkenne toch de juistheid van de woorden, waarmee Ds. W. z'n vorengenoemd boekje besloot: „ik acht het een taak ook en vooral van „de anti-revolutionaire partij, om in de Kamer en in de Pers fier „partij te trekken voor hen, die om der consciëntie wille den „ „dienst" weigeren". Of de voorlichter van 18 jaar geleden dit juiste standpunt nog inneemt? Niet zo sterk meer. De oproep tot „fier partij trekken" — nu zoveel meer nodig — ontbreekt. Toch klinkt het: „Maar hoofdtaak blijve, dat een oplossing worde gegeven, daar waar het „werkelijk de consciëntie geldt, buiten gevangenisstraf". Dit wil niet zeggen: buiten straf. Integendeel, de schrijver veroordeelt de dienstweigering sterk, zoals uit z'n hele betoog blijkt. De aanhef der brochure doet dit niet vermoeden, — integendeel, de schrijver geeft duidelik de tweestrijd weer, die de ernstige dienstweigeraars zullen kennen: „Is oorlogvoeren wel geoorloofd? „Mag men wel de wapens hanteeren? Is dit niet in strijd met „beschaving en menschelijkheid? Staat er zelfs niet in den bijbel: „„gij zult niet dooden"? En is het niet naar Jezus' eigen leer ge„boden juist, om den booze niet te wederstaan? Is de Bergrede „niet een evangelie, dat lijnrecht overstaat tegen alle geweld en „militair bedrijf? Als mijn geweten, bij overweging al dezer dingen, „mij nu toch verbiedt een mensch te dooden of te verwonden, „kan, mag ik dan soldaat worden? Moet ik dan de stem van „mijn geweten niet volgen, en Gode meer gehoorzaam zijn dan „den menschen?" Bij het verder schrijven komt helaas dit innerlik mee-voelen op de achtergrond. Anders zou de schrijver ons op blz. 24 niet in de mond leggen: „als „wij" maar buiten den oorlog blijven, „dan mag men ons land wel inpakken". Terecht toornt hij daartegen: „Wij zouden ons dan rein houden van „geweld"; maar „hetwelk veroorzaakte (lees: dit zou veroorzaken), dat anderen „er des te slechter afkwamen. Men mag niet anderen voor ons „(lees: voor zich) laten „opdraaien", en rooken zelf thuis rustig „z'n pijpje." Misschien is aan dit soort oorlogbestrijders hiermee reeds te veel eer bewezen. Immers, als 't er op aan komt, zullen die lui heel netjes de uniform aantrekken. Gemakzucht en dienstweigering 5 gaan heus niet samen! Gaan gemakzucht en gewetenstrouw ooit samen? ') Het komt ons voor, dat we Ds. Wisse niet beter kunnen te woord staan, dan door zijn betoog op de voet te volgen. Een zijner voornaamste argumenten tegen de dienstweigering is eigenlik een argument tegen verschillende dienstweigeraars: dat ze ongelovigen zijn, tenminste niet als hij — en schrijver dezes — de gehele Bijbel als Gods Woord erkennen. Maar zelfs al waren alle dienstweigeraars Bijbelverwerpers — wat bij lange na niet het geval is, vooral wanneer men let op de talrijke verdedigers ervan in Engeland, Rusland, Zwitserland, Amerika en elders — dan nog dient bewezen te worden dat niet slechts hun Bijbelverwerping, maar ook hun gevoelen in zake dienstweigering veroordeeld moet worden. 't Volgend argument tegen dienstweigering is, dat 't een „caricatuur" is, want „het past niet in de sfeer dezer bedeeling"; „dit is een vooruitgrijpen, dat spreken doet van een hervorming „ „op den kop". Wie in deze wereld een levenspractijk uitoefent „als woonde hij te midden van louter engelen en heiligen, en „dus geen rekening houdt met het feit der zonde en derzelver „vruchten, is een slecht hervormer". Ons dunkt, dat hier het goede onderscheiden, dat de goede onderwijzer kenmerkt, gemist wordt. De Apostel Jakobus zegt (hoofdstuk 1:27), dat de zuivere en onbevlekte godsdienst o.m. is: zichzelf onbesmet bewaren van de wereld, m.a.w. als een heilige te leven onder de onheilige mensen, als een zondeloze in een zondige wereld. In tal van teksten wordt ons dit toegeroepen: „Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzoo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft" (1 Joh. 2 : 6). „Gelijk Hij, die u geroepen heeft, heilig is, zo wordt „ook gijzelven heilig in al uw wandel, daarom dat er geschreven „is: „Zijt heilig, want Ik ben heilig" (1 Petrus 1 : IS, 16). Iedere Bijbelkenner kan hier nog andere dergelijke teksten bijvoegen. En vermoedelik zal Ds. Wisse Zondags wel niet preken, dat men 't maar niet zo nauw moet nemen, de wereld is toch zondig. Integendeel: juist in deze zondige wereld moeten we tonen, niet ') Volgens de jongste berichten zijn er in Engeland tans ongeveer 40.000 dienstweigeraars, waarvan 35000 vrijstelling kregen, en bij 't aanleggen van wegen, het uitdrogen van moerassen, enz. werkzaam zijn gesteld, en ruim 4000 zijn gevangen gezet, velen van hen gestraft tot 10 (tien) jaar dwangarbeid. Prof. Ragaz meldt in „Neue Wege" van Julie 1917, dat er 3—4000 mannen in Frankrijk wegens prinsipiële dienstweigering gevangen of gedood zijn; voor Oostenrijk en Duitsland kan hij nog geen getallen opgeven, maar waarschijnlik bedraagt het aantal gefusileerden aldaar verscheiden honderden. In Zwitserland, Denemarken, Nederland, waar het aantal dienstweigeraars gedurig toeneemt, straft men ze* tans nog met de gevangenis, maar als de oorlog ook deze landen aangrijpt..! Hier staat de kogel er op! 6 van haar te zijn, en zö leven, dat we ze tot jaloersheid verwekken. We houden dus ter dege rekening „met het feit der zonde en derzelver vruchten", die we ook in ons zelf waarnemen, maar dit spoort ons te meer aan, om „ten bloede toe" (Hebr. 12:4) te strijden tegen de zonde in ons, zeker, maar ook buiten ons, evenals Ds. W. dit wil doen, óók door zijn boekje „Dienstweigering". Zö hebben we in gehoorzaamheid te doen wat onze hand te doen vindt- En als dan Ds. W. zegt: „niet wij hebben de geschiedenis te maken", dan is ons antwoord, dat we dat óók wel weten. Absoluut gesproken is het alleen God, die de geschiedenis maakt — „de gangen der eeuw zijn Zijne" (Hab. 3:6) — maar het belieft Hem, ons kinderen der mensen als Zijn „medearbeiders" (1 Kor. 3 : 9) te gebruiken. Dit weet Ds. W. natuurlik ook wel, maar welke bedoeling heeft dan het argument? • „'t Verschijnsel van de oorlog is ons verre van sympatiek. In „de eerste plaats, omdat dit alles ons den diepen val des menschen „doet zien, en ons ontsluiert wie en wat die mensch geworden „is, die God verloren heeft." Uitnemend gezegd, maar de konklusie daarvan is toch niet, dat we nu moeten trachten, nog meer des duivels te worden ? De vergissing, die menigmaal begaan wordt door de landsverdediging gelijk te stellen niet de bewaring van rust en orde door politie en deurgrendel, vinden we ook hier: „Men kan nu een„maal niet toelaten dat zoolang er nog inbrekers rondsluipen, „deuren en ramen 's nachts wijd open staan." Zover ons bekend, wordt dit wèl toegelaten, wordt 't openzetten van ramen 's nachts zelfs aanbevolen, en is het openzetten van de buitendeur nog niet strafbaar. Maar dit daargelaten — heeft de vijandelike soldaat inbrekers-neigingen of -bedoelingen ? Over het algemeen even veel of even weinig als schrijver dezes of zijn geachte tegenstander! Maar hij wordt geprest tot de aanval. Wat vreugde zou het zelfs de tegenstanders van dienstweigering zijn, als hij door mijn voorbeeld aangegrepen de wapenen aflei, en — liefst met al zijn kameraden in bond — van de aanval afzag! Mag men zo iemand (en mogen we niet naar den aard der liefde aannemen, dat de meesten zo zijn?) op-één lijn stellen meteen inbreker? Neen toch! „Daarenboven (dus een ernstiger argument dan dat van de inbreker zullen we krijgen!) hebben wij de stoffelijke en geestelijke „goederen, welke God ons nog wil verleenen, om Gods en om „des rechts wil zoozeer op prijs te stellen, dat we gehouden en „verplicht zijn deze te verdedigen, en ons die niet te laten ontvreemden zonder geducht verweer". Tot op zekere hoogte ') l) „Tot op zekere hoogte", omdat ook onze natuurlike drift tot zelfhandhaving in deze richting gaat. Maar of 't met de Schrift in de hand verdedigbaar is? 7 gaan we hiermee akkoord. Daarom geven we de dienstweigeraar gelijk, die het mensonwaardig (hoeveel te meer een Christen onwaardig!) acht, om door het aantrekken van de uniform zich te onderwerpen aan de krijgsartikelen, waarbij voorop staat: In alles blindelings gehoorzamen! Wat gij te doen, wat gij te laten, wat gij te zeggen, wat gij te zwijgen hebt, zullen wij u zeggen' Of ge een geweten, of ge een bijbel, of ge een paus hebt,'t kan ons niet schelen, maar wee u, als ge dat geweten, Mie bijbel die geestehkheid raadpleegt of ge ons wel zult gehoorzamen! Op welke wijze kan dan, de arme jonge man het „geestelik goed van z'n persoonlikheid verdedigen? Door „geducht verweer"? Ach neen! Als hij weigert, krijgt hij het „geducht verweer" tegenover zich 3 men slaat hem in boeien, en voert hem in de kerker! We willen nog de vraag stellen: kunnen ook geestelijke goederen met stoffelike middelen gehandhaafd wordèn? En wat stoffelike goederen betreft — eerder dan het bewaken en grijpen naar meer als n roofdier z'n prooi te vergoeliken, moest een prediker van het Evangelie het apostolies woord doen weerklinken: „Waarom «dt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? (1 Kor. 6 : 7.) Dan ontmoeten we de zonderlinge gedachte, 't eerst door Prof blotemaker de Bruine geopperd, en in „De Nederlander" naar waarde bestreden, om cms uit te sluiten van „voorrechten en genietingen die het leven in een georganiseerde maatschappij en „staat schenkt". Bij de in deze zin door ons schuin gedrukte woorden passen wel enige vraagtekens! Bovendien zijn hier twee voorname dingen geheel over 't hoofd gezien: Ten eerste bewijzen we reeds juist doorvoor dienstweigering op te komen aan de gemeenschap een veel betere dienst dan we ooit als soldaat zouden kunnen verlenen: we wekken gewetens; en ten andere zijn de dienstweigeraars ') bereid op andere' wijze dan in militaire dienst ten bate der gemeenschap, indien de overheid dat eist, enige jaren van hun leven af te staan De voorslag van „De Standaard" .van 25 Maart 1916, om ze bij „Waterstaat" in te delen, is dan ook in „Opwaarts" met instemming begroet. Wat niet zeggen wil, dat de gedachte om daarbij dan ook graden en rangen in te voeren, ons bizonder aantrekt Maar dit is bijzaak. Inmiddels kwam de heer G. Polvliet, de welbekende voorstander van algemene oefenplicht, in „De Telegraaf" van 9 Augustus 1917 meteen andere oplossing: men stelle de dienstweigeraars te werk bij de zeevisserij of de koopvaardijvaart. Daar deze bedrijven ook •? .N*tuur"k b.ed°elen we hier en elders in dit geschriftje de dienstweigeraars „uit beginsel , niet die uit gemakzucht of andere minderwaardige redenen 8 hun gevaren hebben, evenals de krijgsdienst, verdienen ze licht de voorkeur nog boven „Waterstaat". ') Het beroep op z'n geweten door de dienstweigeraar staat, zegt Ds. W., tegenover het beroep dat de overheid op zijn geweten doet- Letterlik zegt de schrijver: „De overheid zal hier mogen „antwoorden: maar mijn geweten verbiedt u zulks toe te laten, „ik ben niet vrij tegenover volk en vaderland, zijn rechten en „vrijheden, ja niet vrij tegenover God, die mij over dat volk „aanstelde, als ik de verdediging maar overliet aan ieders parti„culiere inzichten en overtuigingen." Deze schoonschijnende redenering gaat lijnrecht legen de Schrift in, die in Deut. 20 aangeeft, hoe het volk Israël had te handelen met allen, die bij een rechtvaardige oorlog liever niet meevochten- Wie een nieuw huis had gebouwd, en 't niet had ingewijd; wie een wijngaard had geplant, en geen vrucht daarvan genoten; wie een vrouw had ondertrouwd en nog „niet tot zich genomen"; bovendien alle man, die „vreesachtig en week van hart" was — die allen werden aangemaand terug te keren naar huis. Maar ruim drieduizend jaar later geeft een gereformeerd predikant aan de overheid zelfs bij een onrechtvaardige oorlog in overweging, zich tegenover een nauwgezet onderdaan te beroepen op het overheids-geweten, om hen te dwingen, de wapenen te hanteren. En als hij een geweten „ter verantwoording roept" (om na te gaan, of dat geweten zuiver is), is 't niet het geweten van de overheid (is dat in deze tijd en in dit verband de Koningin, die „le Christ avant tout" slechts van partikuliere betekenis wil achten, de wijsgeer Cort van der Linden, de minister van Oorlog, die onzedelike vertoningen vergoelikt, of deze drie bij elkander?) maar het geweten van de dienstweigeraar. Echter alleen van de Tolstoyaanse dienstweigeraar, met name van Hagemeyer in diens briefwisseling bovenbedoeld. Zijn tegenstelling „Christus — Bijbel" werd ook door ons in „Opwaarts" (no1. 450, van 10 November 1916) gewraakt. Daarmee komen we dus niet verder. ') De heer P. schrijft in hetzelfde artikel nog het volgende, dat wij onze tegenstanders ter overweging aanbieden: „Uitteraard is het vrijstellen van bedienaren van den godsdienst geen bezwaar, omdat het aantal procentsgewijze steeds zoo klein is, dat hun vrijstelling practisch de militaire weerkracht des lands 'niet beïnvloedt. Als toch de verdedigbaarheid van een land van enkele duizenden meer of minder moet afhangen, ziet het er met die verdedigbaarheid treurig uit. „Men kan zich echter voorstellen, dat het aantal vrijgestelden op grond van gemoedsbezwaren zoo groot zou worden, dat hiermede de veiligheid van de gemeenschap wel degelijk in gevaar zou worden gebracht. Welnu, als dit inderdaad het geval is, heeft die gemeenschap de gevolgen daarvan te aanvaarden. Hiertegen helpen geen straf- en andere wetten. Zulk een gemeenschap is natuur-historisch rijp voor oplossing, indien de Overige menschheid dergelijke opvattingen niet in evenredige mate koestert en in toepassing brengt." 9 Bovendien is hier toch te onderscheiden de taak van de zedeleraar en de roeping der overheid. De eerste mag zeggen: is uw geweten wel een zuivere maatstaf? toets het aan de objektieve zedewet! — de laatste heeft voor de stem van het geweten van de onderdaan, voor zover het 't vermoeden van achtbaarheid niet mist, eenvoudig uit de weg te gaan, zoals Dr. Kuyper schreef in „Ons Program" § 62 (door Ds. W. in z'n vorig werkje aangehaald op blz. 109 en gedeeltelik in dit op blz. 28): „De consciëntie is het schild der menschelijke persoonlijkheid, „de bron van alle burger vrij heden, de bron van het nationaal geluk. „En nu weten we zeer goed, dat in onze zondige toestanden „ook ten opzichte der consciëntie twee verkeerdheden kunnen „voorkomen: „le, dat men zijn consciëntie misbruikt als huichelachtig voorwendsel, en 2e, dat de consciëntie dwaalt in wat ze „wil. En we begrijpen dan ook uitnemend, dat de overheid, o, i,zoo gaarne van die omstandigheid gebruik zou maken om ook „dat laatste bolwerk, dat haar tot dusver weerstond, te overrom„pelen, door ons diets te .maken, dat te zwichten voor een onzekere „consciëntie, haar eere» te na komt. „Maar al geven we het bestaan dezer moeilijkheid volkomen toe, „dan aarzelen we toch nog geen oogenblik, om liever noodeloos tien„maal voor een verkeerde consciëntie uit den weg te gaan, dan ook „slechts één enkele maal een goede consciëntie te onderdrukken. „Tienmaal beter een Staat, waarin enkele zonderlingen een tijdlang door misbruik van de consciëntie vrijheid zichzelf belachelijk „kunnen maken, dan zulk een, waarin men, om deze exentrici„teiten te voorkomen de consciëntie zelve dorst aanranden. „En daarom staat het bij ons bovenaan als heilige, als onom„stootelijke regel1): zoodra een onderdaan zich op zijn consciëntie „beroept, wijke de Overheid uit eerbied voor het heilige terug. „Dan dwinge ze nooit. „Noch tot de eedsaflegging. Noch tot den krijgsdienst. ') Noch „tot schoolbezoek. Noch tot vaccinatie, of wat dies meer zij. „Want, in trouwe, als het op een strijd van het vaderland voor „zijn vrijheid aankomt, zal uw onafhankelijkheid tienmaal beter „beveiligd zijn door een krachtig consciëntie/even in de natie, dan „door een honderd Mennonieten meer in het gelid." Wij beroepen ons op Ds. Wisse van 1917 die ('t geweten van) de overheid wil doen heersen over 't geweten van de onderdaan, op Ds. Wisse van 1899, die deze kloeke woorden van Dr. K. zonder beperking onderschreef.2) ') De hier door mij gekursi veerde woorden worden tans niet door Ds. W. aangehaald! Dit is misschien geen „citaat-vervalsing", maar dan toch misleidende citaat-verminking! ') Nu doet hij 't ook — mèt beperking! Reeds uit het onvolledig her-citeren blijkt dit. 10 De dienstweigeraar Hagemeyer, hierboven door ons genoemd, heeft de in de Bergrede veel voorkomende tegenstelling: „Gij hebt gehoord, dat gezegd is ... maar Ik zeg u" aangehaald. Dit geeft Ds. W. aanleiding, om niet slechts deze aanhaling te veroordelen, maar om te beweren, dat „Christus in het heden zou „kunnen zeggen: „gij hebt gehoord, dat van de anarchistische „dienstweigeraars gezegd is geworden, dat men overheid en vaderhand niet in den krijgsdienst zal dienen; maar Ik zeg u, dat gij „de overheden en machten, die over u gesteld zijn, onderdanig „zult zijn, daar de overheid Gods dienaresse is, en het zwaard „niet te vergeefs draagt." (Rom. 13.) De overheid Gods dienares, zeer zeker. Dat wil zeggen, dat de overheid eerbiedig op Gods gebod heeft te letten, en naar Gods wil heeft te handelen, als een getrouwe slavin. Wordt ze opstandig, door tegen Gods wil te. handelen, dan verbeurt ze haar recht, om bij Gods gratie overheid te zijn, en kan het heilige plicht worden, haar „met geducht verweer", zou Ds. Wisse zeggen, te weerstaan. Zo deden onze vaderen goed, toen ze in 1581 Filips II de gehoorzaamheid opzeiden, en op elke Chr. school wordt deze revolutiedaad dan ook nadrukkelijk verdedigd. -De apostel, die Romeinen 13 schreef, heeft meermalen aan den lijve ondervonden, dat de overheid zeer vaak ongelijk heeft, en zal dus stellig met z'n vermaning, om de gestelde macht onderdanig te zijn, niet bedoeld hebben, dat die „gestelde macht" het steeds bij 't rechte eind heeft! * * * Wat we tot dusver behandelden, was nog maar de inleiding. Nu zal het „critisch onderzoek" komen, maar vooraf „een en „ander over het historisch verschijnsel der dienstweigeraars„beweging, zij het dan ook zeer en zeer beknopt". Het verheugt ons, dat het inderdaad zeer sobere geschiedkundig materiaal, dat de schrijver ons hier op ruim een halve bladzij geeft (plus een dito dosis op blz 20), op welkome wijze werd aangevuld door het onlangs bij Headley Brothers, Bishopsgate te Londen verschenen boekje van John W. Graham: „War, from a Quaker point of view" (Oorlog van Kwaker-standpunt bezien). Deze schrijver wijst op het merkwaardige feit, dat het „officiële" kerkelike standpunt plotseling in zijn tegendeel omsloeg na de „bekering" van Konstantijn, beter: nadat de kerk zich met de overheid, de overheid zich met de Kerk verzoend had, wat voor de kerk niet onverdeeld gunstig gebleken is.. Tertullianüs had met nadruk verklaard, dat Christus door Petrus te ontwapenen, iedere soldaat ontwapend heeft. Justinus Martyr had geleerd, dat het Christendom de vervulling bracht der profetie, dat de zwaarden tot spaden zouden geslagen worden. 11 Toch waren er enkele Christenen bij de Romeinse legioenen. Dit is geen wonder, want altijd zijn er wier leven van de leer afwijkt. Op hen sloeg dan de uitspraak van het concilie van Nicea (A. D. 325, welbekend door z'n geloofsbelijdenis, die nog in art. 9 van onze Nederl. Confessie wordt aangehaald): „Allen „die door genade geroepen zijnde, eerst hun ijver en geloof getoond „en hun militair beroep verlaten hebben, maar later er toe weergekeerd zijn als de hond tot zijn uitbraaksel, moeten drie jaar „lang toehoorder, en tien jaar berouwhebbende zijn." Maar hoe keerde het blaadje toen de keizer „zich bekeerde"! In 353 verklaarde de synode van Arles: „Allen die in vredestijd (d.w.z. nu er geen vervolging meer is) de wapenen wegwerpen, hebben zich van de tafel des Heeren te onthouden." De officiële kerk — Rooms of Protestant, dat maakt hier blijkbaar geen verschil —, is deze val nog niet te boven. Wèl heeft de Hervormde Kerk geen vonnis geveld tegen een ouderling, die het manifest') ondertekende (de heer W. de Jong, te Utrecht), hoewel de Haagse synode meende, dat Ds. B. de Ligt te Nunen, toen hij zich van de kansel in gelijke geest uitliet, waarop de militaire overheid hem verbande, een berisping verdiende; wèl heeft de Gereformeerde Kerk zelfs geen begin van kerkelike „behandeling" gemaakt met schrijver dezes en andere leden, wier namen onder het manifest voorkomen — maar het overheersend gevoelen is toch meer bij Arles dan bij Nicea! Dat de Kwakers, die de „herleving van het oorspronkelik Christendom" in hun vaan schreven, tot Nicea teruggingen, behoeft ons evenmin te verwonderen als dat Graham hieraan meer aandacht wijdt dan Ds. Wisse, die meent te kunnen volstaan met ze te noemen. Of neen — hij noemt slechts de „Amerikaansche ') Hier wordt bedoeld het bekende „Manifest" in zake dienstweigering dat in Maart 1.1. in zesde oplaag verscheen, voorzien van 1168 handtekeningen, en als volgt luidt: Medemenschen! « Wij allen, die onze namen hieronder hebben gesteld, verklaren hier openlijk, dat wij ons met onze gansche ziel keeren tegen alles wat tot het militairisme behoort, ook in den vorm van een dusgenaamd volksleger. Voorzoovelen wij ooit tot den militairen dienst verplicht gerekend zouden worden, hopen wij de kracht te bezitten om alle persoonlijke, rechtstreeksche deelname te weigeren, de kracht om liever gevangenisstraf te ondergaan, ja zelfs gefusilleerd te worden, dan ontrouw te plegen aan ons geweten, onze overtuiging of wat wij de hoogste wetten van algemeene menschelijkheid achten. Voorzoovelen wij — hetzij mannen, hetzij vrouwen — om onderscheidene redenen nimmer in de termen van militieplicht zouden vallen, schenken wij toch door deze onderteekening onzen zedelijken steun aan hen, die op bovengenoemden grond den militairen dienst weigeren, terwijl wij zouden wenschen, ten volle in hunne aansprakelijkheid te mogen en te kunnen deelen. Immers wij beschouwen dienstweigering als een der middelen welker samenwerking het militairisme zal vernietigen, waarbij de persoonlijke dienstweigering groote, zedelijke waarde heeft, mede om tot massale dienstweigering te geraken. 12 kwakers", hoewel hun dienstweigering in 'Engeland, waar het „Kwakerisme" (het woord is van Graham) onder George Fox 't eerst opkwam, toch wel de aandacht verdient. Immers, 't was in de dagen van Cromwell, toen Fox een officiersplaats in het leger van het Parlement weigerde en die weigering met een half jaar kerkerstraf moest boeten. En te dienen in het Parlementsleger, voor het protestantisme, onder het bevel van Cromwell straks, stond toch nog vrij wat hoger dan te dienen in een modern leger ten bate van het kapitalisme, dat overheden tot onderdanen heeft! Geen wonder dan ook, dat verschillende kwakers Cromwell toevielen, ja dat Fox zelf in hevige tweestrijd kwam, die enige jaren duurde en hem op het ziekbed wierp. Eindelik kwam hij tot klaarheid, en schreef uit Reading een „brief", waaruit wij het volgende vertalen: „Allen die beweren voor het Evangelie te strijden, zijn bedrogenen, want het Evangelie is de kracht van God, die er was „vóór de duivel, en vóór de val des mensen; en het Evangelie „des vredes was er vóór de oorlog. Daarom, zij, die dat beweren, „kennen het Evangelie niet, en allen, die spreken over strijden „voor Sion, zijn in duisternis, want Sion heeft zulke helpers niet „nodig. Allen, die Christus Jezus belijden en toch vleselike wapenen „aangrijpen, werpen de geestelike wapenen weg. Die met vlees „en bloed willen overwinnen, werpen Christus' leer weg. Die „zichzelf willen wreken, staan buiten Christus' leer, en die niet „elkander noch hun vijanden liefhebben, staan buiten Christus' leer." Waar het leger van Cromwell door bijna alle godvrezenden beschouwd werd als een middel, waarvoor en waardoor de Heere grote dingen wrocht, zoals de Kwakerprediker Edward Burrough betuigde, is deze uiting van Fox een daad van betekenis, en zijn lange tweestrijd waarlik wel Verklaarbaar. We willen van Fox geen afscheid nemen zonder nog het aardige antwoord te vermelden, dat hij aan William Penn gaf toen deze hem vroeg, of ie als edelman zijn degen kon blijven dragen: „Draag hem zo lang het u mogelik is." Een dergelijk antwoord geven we alle jonge mensen, die ons vragen, of zij „dienst" behoren te weigeren, 't Is het woord van Paulus: „Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd." (Rom. 14:5.) Na het histories overzicht krijgen we een „Critische beschouwing van het religieuse element". Dat met het aanhalen van het zesde gebod de zaak niet afgehandeld is, stemmen we Ds. Wisse volmondig toe. Niet echter, zoals de schrijver het doet voorkomen, alsof dit gebod geen betekenis zou hebben; omdat er zo veel voorbeelden zijn, dat God het doden beveelt. Ons dunkt, dat het enigszins anders staat. Het zesde gebod stelt de regel: „Gij 13 zult niet doodslaan!" Aan die regel hebben we ons te houden. Slechts de wetgever en niemand anders, heeft het recht op de gegeven wet uitzonderingen toe te staan, 't Is dus niet zo, als Ds. W. op blz. 13 van z'n boekje zegt, dat we op een openbaring Gods moeten wachten om te mogen niet-doden, maar juist andersom: we zijn verplicht ons aan den regel van het zesde gebod te houden, tenzij Godzelf ons daarvan ontslaat. Zulke uitzonderingen komen-in het Oude Testament veelvuldig voor. Ds. Wisse zegt: lÉkJfi ..Op bevel Gods en op dat der overheid het zwaard te gebruiken, ƒ „hetzij bij de rechtspleging, hetzij in den oorlog is nooit en | „nergens in de H. Schrift verboden, maar zelfs herhaaldelijk op f „Gods eigen bevel geboden." De bedoeling van deze kakografie ! is duidelik, maar mist alle kracht in de gevallen, dat Gods bevel en dat der overheid niet samenvallen voor het geweten van de onderdaan. Is dan de stem van de overheid de stemme Gods? altijd, of alleen als de overheid beveelt de vreemdeling te doden? En als die vreemdeling, eveneens met het zwaard in de hand, in gehoorzaamheid aan zijn overheid, dus óók aan God, u te lijf wil? Daar is de tweestrijd van de „man Gods" uit 1 Kon. 13 nog niets bij! Verwerpen we de pauselike onfeilbaarheid om er een koninklike voor in te ruilen? een kerkelike om een staatkundige? Het „Gij zult niet doden" is alleen voor de individuen geschreven, niet voor de overheid als zodanig, zegt Ds. Wisse. (En voor de personen dan, die de overheid vormen ?) Deze verfoeilike teorie, die neerkomt op de le