54« -V" 4 Verbond van Nederlandsche Fabrikanten-Vereenigingen Tegen de Duurte, of tegen den Woeker? Een opbouwende kritiek op het ontwerp „DUURTEWET" Nassauplein 36- - Den Haag. rv 6 A Tegen de Duurte of tegen den Woeker? Verbond van Nederlandsche Fabri kanten-Vereenig ingen Tegen de Duurte, of tegen den Woeker? Een opbouwende kritiek op het ontwerp „DliURTE WET" Nassauplein 36. - Den Haag. De Regeering heeft voor eenigen tijd een Staatscommissie ingesteld om het duurtevraagstuk te bestudeeren en zoo mogelijk voorstellen te doen, die zouden kunnen leiden tot een bestrijding van de duurte. Het thans ingediende ontwerp van wet, dat wordt aangediend onder den weidschen naam van Duurtewet, schijnt te moeten worden beschouwd als een eerste proeve van het werk dezer commissie. Minister van IJsselsteyn, die het ontwerp met zijn ambtgenoot van Justitie voor zijn rekening heeft genomen, heeft het, nog vóór dat het bij de Tweede Kamer werd ingediend, om advies gezonden o.a. aan den Ngverheidsraad en den Middenstandsraad. Beide colleges hebben het ontwerp met grooten spoed onderzocht en advies uitgebracht. Zij die in staat waren het voor-ontwerp te vergelijken met het ontwerp, dat thans bij de Kamer inkwam, hebben kunnen constateeren, dat de Minister zich van die adviezen niet veel heeft aangetrokken. Wij betreuren dit. Met name ten opzichte van het advies van den Nijverheidsraad huldigen wij de opvatting, dat het wetsontwerp belangrijk beter aan haar bestemming zou hebben beantwoord, indien de Minister had willen profiteeren van de opbouwende kritiek van de officieele vertegenwoordigers der industrie. Eigenlek kan van het aanhangige ontwerp in het geheel niet verwacht worden, dat het „de duurte" als algemeen verschijnsel zal bestrijden. Dat was wellicht ook niet de bedoeling. De naam „Duurtewet" is misschien meer gekozen om redenen van welluidendheid. Maar al ware het ontwerp gedoopt met den meer eigenlijken naam van „Woekerwetf', (zooals het Engelsche prototype ook „Profiteering-Act" werd genaamd), dan nog zouden wij' zeer ernstige bezwaren hebben gehad. Immers dit ontwerp is niet alleen totaal ongeschikt om de duurte afdoende te bestreden; zelfs de woeker, die dan toch nog maar één — en niet eens de belangrijkste — is der vele oorzaken van de duurte, De Regeering heeft voor eenigen tijd een Staatscommissie ingesteld om het duurtevraagstuk te bestudeeren en zoo mogelijk voorstellen te doen, die zouden kunnen leiden tot een bestrijding van de duurte. Het thans ingediende ontwerp van wet, dat wordt aangediend onder den weidschen naam van Duurtewet, schijnt te moeten worden beschouwd als een eerste proeve van het werk dezer commissie. Minister van IJsselsteyn, die het ontwerp met zijn ambtgenoot van Justitie voor zijn rekening heeft genomen, heeft het, nog vóór dat het bij de Tweede Kamer werd ingediend, om advies gezonden o.a. aan den Ngverheidsraad en den Middenstandsraad. Beide colleges hebben het ontwerp met grooten spoed onderzocht en advies uitgebracht. Zij die in staat waren het voor-ontwerp te vergelijken met het ontwerp, dat thans bij de Kamer inkwam, hebben kunnen constateeren, dat de Minister zich van die adviezen niet veel heeft aangetrokken. Wij betreuren dit. Met name ten opzichte van het advies van den Nijverheidsraad huldigen wij de opvatting, dat het wetsontwerp belangrijk beter aan haar bestemming zou hebben beantwoord, indien de Minister had willen profiteeren van de opbouwende kritiek van de officieele vertegenwoordigers der industrie. Eigenlijk kan van het aanhangige ontwerp in het geheel niet verwacht worden, dat het „de duurte" als algemeen verschijnsel zal bestrijden. Dat was wellicht ook niet de bedoeling. De naam „Duurtewet" is misschien meer gekozen om redenen van welluidendheid. Maar al ware het ontwerp gedoopt met den meer eigenlijken naam van „Woekerwetf', (zooals het Engelsche prototype ook „Profiteering-Act" werd genaamd), dan nog zouden wij1 zeer ernstige bezwaren hebben gehad. Immers dit ontwerp is niet alleen totaal ongeschikt om de duurte afdoende te bestrijden; zelfs de woeker, die dan toch nog maar één — en niet eens de belangrijkste — is der vele oorzaken van de duurte, 6 zal er, ondanks de geweldige en kostbare machinerie, die in werking wordt gesteld, niet noemenswaard mede worden gekeerd. Wie de Staatsmacht mobiliseert tegen de duurte begaat Don Quichotterie. Wie met Staatsmacht den woeker wil bestrijden doet, mits met beleid handelend, een nuttig en noodzakelijk werk. Niet alleen de verbruiker, maar ook en vooral de bonafide fabrikant en handelaar, hebben er groot belang bq, dat een wet, die beoogt de oorzaken der duurte bloot te leggen en den woeker te bestrijden, goed in elkaar zit en redelijke kans op belangrijke resultaten oplevert. Het aanhangige ontwerp geeft die redelijke" kans o.i. niet. Het biedt overvloedige mogelijkheid voor allerlei chicanes. Het kan een onuitputtelijke bron worden voor allerlei bewuste en onbewuste plagerijen, hinder, schade en onrecht, zonder nochthans den blijkbaren woeker zoo stevig aan te pakken, dat dit monster er door wordt bedreigd, laat staan verdelgd. In het navolgende hebben wij getracht dit aan te tarnen en tevens aan te geven, hoe op meer afdoende wijze, zonder overbpdigen hinder voor het bedrijfsleven, het beoogde doel ware te bereiken. 's-Gravetohage, 10 December 1919. HET VERBOND VAN NEDEBLANDSOHE EABBI KANTEN-VEBEENIGINGEN. Namens het Dagelijks Bestuur: SIMON A. MAAS, Loco Voorzitter. MOLENAAB, Beoretwris. De Regeering heeft onder den naam „Duurtewet" bij de Staten-Generaal een ontwerp van wet ingediend, dat tweeërlei doel beoogt. In de eerste plaats wordt getracht de prijzen binnen redelijke grenzen te houden of terug te brengen, en in de tweede plaats worden regelingen ontworpen om den invloed van trustvorming op prijzen af te weren. Ten einde de prijzen, wanneer zij onredelijk hoog zijn, te drukken, heeft de Regeering aan den in te stellen centralen duurteraad de bevoegdheid gegeven om op eigen initiatief, zoowel als op klacht, prijzen te verminderen. De, in de verschillende gebieden op te richten, duurteraden kunnen eveneens de prijzen, - maar dan uitsluitend op verzoek van den klager verminderen. Ten einde den invloed van trusts te neutraliseeren, kent de Regeering voorts aan den centralen duurteraad de bevoegdheid toe bedingen, waarbij de vrijheid om overeenkomsten aan te gaan wordt beperkt, geheel of gedeeltelijk te vernietigen. Het ingediende wetsontwerp is dus voor een deel anti-trust-wetgeving! Wrj gelooven, dat de Regeering beter had gedaan af te zien van haar voornemen om bg deze gelegenheid den invloed van trusts te beperken. Vergeten toch mag niet worden, dat trustvorming een verschijnsel is, dat los staat van de tegenwoordig brjzondere omstandigheden. Anti-trust-wetgeving kent men reeds in Amerika en de 8 ondervinding heeft geleerd, dat wetten tegen de bestaande combinaties weinig vermogen uit te richten. In een spoed-ontwerp als het ingediende, dat een incidenteele en bovendien tijdelijke regeling bevat, de trust te willen opnemen, lijkt ons in hooge mate gewaagd. Het geldt hier een zeer ingewikkelde materie waarvoor Engeland b.v. een speciale studie-commissie heeft ingesteld. Maar ook afgezien daarvan, mag betwijfeld worden, of de trustvorming in ons land een omvang heeft aangenomen, die speciale wetgeving reeds noodzakelijk maakt. Dat overmatig hooge prijzen bestreden worden juichen wij toe, maar of arj het gevolg zijh van trusts, dan wel elders hunne oorzaak vinden, doet o.i. bij deze tijdelijke wettelijke voorziening niet ter zake. Een algemeene bestrijding van overdreven hooge prijzen zal ook zonder anti-trust-wetgeving doelmatig kunnen geschieden. Achten wq de invoeging van anti-trust-wetgeving in de door de Regeering ontworpen regeling dus in principe niet gewenscht, wij gelöoven ook, dat de Regeering "bij de uitwerking van dit deel van haar plannen niet is geslaagd. Wij hebben reeds medegedeeld, dat de Regeering den invloed van trustvorming op de prijzen wil doen bestrijden door den centralen duurteraad, die daartoe het recht verkrijgt om bepaalde bedingen, ja zelfs geheele overeenkomsten, te vernietigen. Dit vernietigingsrecht wordt niet aan de gewone duurteraden toegekend, juist omdat de trusts onder toezicht van den centralen duurteraad zullen vallen. Maar, zooals de wet nu luidt, zal de centrale duurteraad alle overeenkomsten kunnen vernietigen, ook wanneer van trustvorming geen sprake is. Wij gelooven niet, dat dit de bedoeling van de Regeering is geweest, en schrijven de, aan den centralen duurteraad gegeven, ongelimiteerde bevoegdheden toe aan onvoldoende uitwerking van 's Regeering's bedoeling. Maar zoo dit ontwerp eenmaal wet is geworden zal niets een zoo ruim mogelijke toepassing van de gegeven bevoegdheden beletten en zal deze allicht steun vinden in de mentaliteit der, voor allerlei 9 indrukken uiteraard zeer gevoelige, gelegenheidsrechters. Wij verwerpen dus de gedachte om bij deze gelegenheid incidenteel een anti-trust-wetgeving in te voeren. Wij stemmen echter van harte in met de bedoeling der Regeering om krachtdadig op te treden tegen hen, die de prijzen onredelijk opdrijven of hooghouden. Wij zeggen opzettelijk „bedoeling". Want het onderhavige ontwerp dekt die bedoeling geenszins. Door het ingediende ontwerp „Duurtewet" meent de Regeering tegemoet te komen aan talrijke klachten, die haar in verband met de duurte hebben bereikt. Zij geeft daarmede voet aan de veronderstelling, dat de wetgever tegenover het verschijnsel der duurte iets vermag te doen. Dit kan in zekeren zin een ongewenschten invloed hebben. Men verliest de ware oorzaken der duurte zoo licht uit het oog! Uit alle landen bereiken ons klachten over de duurte en dit kan ons niet verwonderen. De enorme vernietiging van arbeidskrachten, productiemiddelen en goederen, de trage productie, het interen op voorraden en nog tal van andere oorzaken hebben het productie-proces in de laatste jaren ernstig geschokt. Langen tijd hebben de Regeeringen door toeslagen en verkoop onder kostprjjs den schijn trachten te wekken, dat de schaarschte, en daarmede ook de duurte, verschijnselen waren, die onmiddellijk of kort na het beëindigen van den wereldstrijd zouden verdwijnen. Allengs is het den regeerders van Stad en Land duidelijk geworden, dat zij zich aan onvervulbare illusies hadden overgegeven en dat de d u u r t e t h a n s een economische noodzakelijkheid is. Wanneer men zich hiervan terdege rekenschap geeft, gevoelt men, dat de duurte alleen verholpen kan worden door zoo spoedig mogelijk tot een normaal productie-proces terug te keeren, door er voor te zorgen, dat een krachtige voortbrenging zoo min mogelijk wordt 10 belemmerd, en door in net algemeen het evenwicht tusschen den maatschappelijken rijkdom, de productie en het verbruik te herstellen i). De maatschappij behoort zich tot taak te stellen de geslonken voorraden spoedig aan te vullen en de hoeveelheid ruilgoederen tot zoo hoog mogelijk peil op te voeren. Wie maatregelen treft om de productie te stimuleeren en improductief verbruik tegen te gaan, bestrijdt de duurte! En- daarnaast is evenzeer noodzakelijk een geregeld en vlug vervoer te waarborgen, want wie produceert, gelijk de industrieelen in het Zuiden van Frankrijk, zonder behoorlijke mogelijkheid op afzet der producten naar de overige deelen des lands, kan evengoed zijn fabrieken sluiten. Maar, vóór van vervoer sprake kan zijn, moet toch in elk geval zijn geproduceerd, en het is hierop, dat bij de duurtebestrijding het eerst het oog behoort te worden gericht. Zal nu deze „duurtewet" hèt middel zijn om de duurte te bestrijden? Wij ontkennen het. Voor bestudeering van het duurtevraagstuk kan het instellen van een commissie nut hebben, voor bestrijding der duurte achten wij haar béteekenis minder dan problematiek. Maar, zal men tegenwerpen, er worden ook onredelijke prijzen gevraagd. Dit is juist, maar het verschijnsel is slechts een uiterst kleine factor in het duurtevraagstuk. Het vragen van woekerprijzen is altijd en overal voorgekomen, ook in normale tijden; — het valt den fabrikant, handelaar, winkelier of vervoerder thans alleen gemakkelijker, wijl door de verstoorde economische verhoudingen het publiek elk richtsnoer bij 1) Lord d'Abernon in de zitting van het Engelsche Hoogerhuis Tan 26 November 11. schrijft de duurte toe niet aan verminderde productie, niet aan woekeren, niet aan groote schuldenlast van den staat, maar aan den koers van het geld — d. i. aan de buitengewone toename van het papieren geld. 11 de prijsbeoordeeling; heeft verloren en men bovendien leeft in de angst, dat elk verzet tegen overvragen de kans om te koopen zal doen voorbij gaan. „Beter duur dan niet te koop" is tot een verderfelijke leuze geworden! Mc. Curdy, parlementair secretaris bij net voedselministerie en voorzitter van de „Central Profiteering Committee" in Engeland, zegt terecht: „One of the causes of profiteering is the fact that the public have lost all sense of what is a reasonable price to pay." Wat de wetgever dus te doen heeft is van tweeledigen aard, n.1. lo. maatregelen te treffen om het publiek den juisten kijk op prijzen te hergeven en 2o. klaarblijkelijken woeker op voorbeeldige wijze te doen straffen. Een procedure voor den strafrechter achten wij noodzakelijk. Wij betreuren daarom, dat de Regeering dezen weg niet wil inslaan. Zij toch, schrijft in haar Memorie van Toelichting: „De preventieve werking van de verreikende strafbepalingen wordt hiermede niet ontkend, zoomin als het feit, dat, meer wellicht nog dan prijsverlagingen, enkele veroordeelingen afschrikkend zouden werken. Het is echter de vraag, of men zich tot zoo vérgaande strafbaarstelling verantwoord mag achten." Wij achten een zoodanig ingrijpen niet alleen gewettigd, maar zelfs noodzakelijk, en verwachten er goede resultaten van. Dat wij hierin niet alleen staan bewijzen b.v. de wettelijke bepalingen tegen woeker in Duitschland. Daar is, ingevolge de Woekerwet van 24 Mei 1880, aangevuld door de wet van 19 Juni 1893, woeker strafbaar gesteld; eenvoudige woeker met gevangenisstraf tot 6 maanden en boete tot 3000 mark, gequalificeerde woeker met gevangenisstraf tot 1 jaar en boete tot 6000 mark, woeker als beroep of gewoonte met gevangenisstraf van minstens 3 maanden en boete tot 15000 mark. Bovendien is volgens § 3 — sedert 1 Jan. 1900 vervangen door de vrijwel gelijkluidende § 138 van het Bürgerliches Gesetzbuch — nietig „ein Rechtsgeschaft durch 12 das jemand unter Ausbeutung der Notlage, des Leichtsinns oder der Unerfahrenheit eines andern, sich oder einem Britten für eine Leistung (Kredit- oder Sachlwucher) Vermögensvorteile versprechen oder gewahren laszt, die den Wert der Leistung dergestalt übersteigen, dasz den Umstanden nach die Vermögensvorteile in auffalligem Miszverhaltnis zu der Leistung stenen." Het reeds gepresteerde kan op grond van onverschuldigde betaling teruggeëischt worden. Soortgelijke bepalingen bestaan in Oostenrijk en Hongarije. Een recent geval van woekerbestraffing is een vonnis van het „Landgericht" te Konitz, waarbij delinquenten werden veroordeeld tot 10 en 6 maanden gevangenisstraf, benevens onderscheidenlijk 12000 en 2000 mark boete. Het Reichsgericht te Leipzig, waarbij de veroordeelden in beroep kwamen bevestigde dit vonnis, zij het ook, dat het bedrag der opgelegde boete aanzienlijk werd verminderd. De Engeische Prwfiteering Act maakt strafvonnissen ook mogelijk. Den 25sten November nog werd, blijkens de (Manchester iGuardian, te Salisbury een slager schuldig bevonden in 44 aanklachten van overvragen op vleesch, varieerende van een paar pennies tot 24 shilling. De man werd veroordeeld tot een boete van £ 440 en tevens een maand „hard labour". Wij achten thans, nu het evenwicht tussehen voorraden, productie en verbruik zoo ernstig is verstoord, nu bovendien het verkeer allerlei belemmering ondervindt en een overvloed van circulatiemiddelen de begrippen van de waarde der goederen heeft vervaagd, woeker bedenkelijker, dan in tijden, dat over het algemeen, in alle kringen der bevolking, grooter relatieve welvaart en juister inzicht heerschen. In normale tijden kan de wetgever wellicht strafrechtelijke bepalingen ontberen, wetende, dat — zooals ook een oude encyclopaedie het uitdrukt — de woekeraar aan de publieke verachting is prijsgegeven. Maar thans, nu alle verhoudingen geschokt zijn, kan 13 het publiek het niet geheel zonder steun van den strafrechter stellen. Immers, hoe dikwijls staat men niet machteloos. Er zijn nu eenmaal artikelen, die'men moet hebben, diensten, die absoluut onontbeerlijk zijn. Daarom is het — afgezien van den opzet van het wetsontwerp — in de Regeering te prijzen, dat zij de voorgestelde bepalingen mede van toepassing wil doen zijn op „diensten". Indien men bij den coiffeur een gulden moet neertellen, den rijwielhersteller een halve gulden moet betalen voor het herstellen van een lekken band, dan vraagt men zich af, of deze lieden wel naar waardje beloond worden. Indien schippers vrachtprijzen vragen, die het dubbele zijn van die bij het spoorwegvervoer, dan zal men niettemin van hun diensten gebruik moeten maken, indien de plaats, waarheen vervoerd moet worden, behoort tot de z.g. natte stations, waarheen het vervoer per spoor voor tal van goederen verboden is. Wat wij dus verlangen is een wet, die den woekeraar strafbaar stelt en bovendien de strekking heeft het tijdelijk bij het publiek verloren gegane oriënteeringsvermogen, wat betreft redelijke prijzen, te herstellen — een wet dus van strafrechtelijk karakter eenerzijds, van opvoedend karakter anderzijds. Het Regeerings voorstel bepaalt, dat er zullen zijn een centrale duurteraad en vele duurteraden. De mogelijkheid tot het in het leven roepen van duurtecommissies, zooals die in den. Haag en enkele andere steden bestaan, wordt opengelaten, en met de toepassing van de nieuwe wet in verband gebracht. De taak van den centralen duurteraad nu, is in de eerste plaats om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van de duurte; het publiek in verband met zijn onderzoek nuttige wenken te geven; den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zoo mogelijk voorstellen te doen en Zijne Excellentie tevens desgevraagd van bericht en raad te dienen in zaken, de bestrijding van de duurte betreffende. Wat dit deel 14 van zijn taak betreft, is de centrale duurteraad dus studie- en enquête-commissie. Hij kan in deze functie zeer nuttig werk verrichten en wij denken er niet over, onze critiek tegen dit deel van het wetsontwerp te richten. Maar ten opzichte van de tweede bevoegdheid van den centralen duurteraad staat de zaak anders. Wanneer het den raad in het algemeen belang der bevolking, ter bestrijding van het onredelijk opdrijven of hooghouden der prijzen van goederen of diensten, wenschelijk lijkt, kan hq een bij overeenkomst bedongen prijs, verminderen, ja zelfs een overeenkomst geheel of gedeeltelijk vernietigen. Bedingen, waarbij de vrijheid om overeenkomsten aan te gaan, worden beperkt, kan hij ook geheel of gedeeltelijk met zijin veto neerslaan. In nauw verband met deze bevoegdheid staat een andere, n.1. die, om op verzoek van belanghebbenden het besluit. tot het terugbrengen van een prijs, gepaard te doen gaan met het bevel, dajt aan den belanghebbende het bedrag zal worden terugbetaald, dat naar de meening van den duurteraad te veel in rekening is gebracht. Naast den centralen duurteraad komen dan verder duurteraden, die, in de gebieden, waarvoor zij zijn aangesteld, de bevoegdheid erlangen om, met uitsluiting van de bevoegdheid van den centralen duurteraad, voor den kleinhandel, of daarmede gelijk te stellen bedrijven, op klacht een in rekening gebrachten prijs terug te brengen tot wat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk mag worden geacht. Ook deze raden kunnen terugbetaling van het te veel ontvangene bevelen! Men gevoelt, dat hier aan den centralen duurteraad en aan de duurteraden zeer ingrijpende bevoegdheden worden gegeven. Bit klemt te meer, wijl de Regeering het corrigeeren der prijzen van, en het vragen van terugbetaling voor alle mogelijke transacties mogelijk maakt. Artikel 2 beperkt het onderzoek naar de oorzaken der duurte tot de takken van nijverheid, handel, landbouw en verkeer, maar artikel 3, met zqn 15 vérstrekkende bevoegdheden, heeft zelfs de limiteering van het vorig artikel niet overgenomen. . Ieder dus, die een koop heeft gesloten of een dienst heeft laten verrichten, kan, wanneer het den kleinhandel [diensten in den kleinhandel(Ü)] betreft1), binnen 14 dagen voor den districtsduurteraad en wanneer het anderen handel betreft, tot in lengte van dagen voor den centralen duurteraad wijziging van de hem in rekening gebrachte prijzen vorderen. Terwijl bovendien ook vernietiging der geheele overeenkomst door den centralen duurteraad mogelijk is! Ons eerste bezwaar nu, richt zich tegen de toepasselijkheid der wet op overeenkomsten ten aanzien van alle artikelen, geen enkel uitgezonderd. Wij zeggen met opzet „van allé artikelen", wijl de wet geenerlei beperking geeft ten aanzien van de bedrijfstakken, waarop de wet toepasselijk is. Wel zegt de Memorie van Toelichting, dat het onderzoek „in het algemeen belang der bevolking" gewenscht moet zijn, maar hierin ligt o.i. geenerlei criterium, terwijl ook, al ware hier wel een criterium gegeven, zulks zonder beteekenis ware, wijl de wet onbeperkt op alle overeenkomsten en diensten toepasselijk is. Waarom niet, wanneer men toch de Engelsche Profiteering Act in hoofdzaak copieert, ook haar beperkte toepasselijkheid overgenomen? De Engelsche wet toch strekt zich sléchts uit tot die artikelen, die door de Board of Trade verklaard worden te zijn „in common use by the public or being material, machinery, or accessories used in the production thereof". De eerste lijst, door de Board of Trade samengesteld, bevatte dan ook b.v. allerlei kleedingstoffen, alle huishoudelijke artikelen, alle artikelen noodig voor het verstellen van goederen, alle artikelen voor meubileering (behalve antieke meubelen), alle bouwmaterialen en sommige voedingsmiddelen, als versche groenten en beschuit. Ongeveer twee maanden na de vast- 1) Wij geven in overweging de diensten te onderscheiden in die van plaatselijken aard en zulke, die niet geacht kunnen worden van plaatselijken aard te zijn. Deze laatste belmoren dan hij uitsluiting tot de competentie van den centralen raad. 16 stelling van de wet bleek de noodzakelijkheid, om haar uit te breiden met andere artikelen, b.v. drogisterijen, pharmaceutiscbe preparaten, medische en chirurgische instrumenten en uitrustingen, alle artikelen gebruikt voor brandstof en licht (behalve kolen) inbegrepen kaarsen, olie, petroleum, vuurmakers, lucifers enz., gereedschappen (inbegrepen die voor het boerenbedrijf en tumbedrgf, werktuigkundige en timmergereedschappen), maten en gewichten. Wanneer de wetgever overigens het aanhangige ontwerp mocht volgen, gelooven wg, dat hij goed zal doen de beperkte toepasselijkheid in de wet vast te leggen, al bbjft dit o.i. een lapmiddel, dat onze bezwaren tegen den opzet van het regeeringsontwerp natuurlijk niet ondervangt ]). Zelfs de „Profiteering Act" is nog ruim genoeg 2). 1) Een ingezonden stuk in de Manchester Guardian van 27 November 11. bevestigt onze meening. Men houde in het oog, dat de Engelsche wet wet op betrekkelijk weinig artikelen van toepassing is. Het luidt vertaald aldus: „De wet — een stuk overijlde paniek-wetgeving — moet gewijzigd worden. Misschien is het haar ernstigste gebrek dat zij eiken zakenman — ik heb de kleine, zwoegende winkeliers op het oog — blootstelt aan de vervolging van elk willekeurig lid van het publiek, dat lust mocht hebben, een klacht in te dienen De klacht mag nóg zoo dwaas zijn — het groote aantal niet vervolgde klachten bewijst, dat zij vaak dwaas is —, toch moet de zakenman zich op de klacht verdedigen, moet zich de moeite en de kosten getroosten, om met getuigen te verschijnen, uittreksels te maken, die de kosten en de winst aantoonen, procureurs en advocaten betalen, en wanneer hij dan het waardelooze van de klacht heeft aangetoond, kan hij geen penny van de kosten terug krijgen. Dit is in strijd met elk begrip van wet en rechtvaardigheid; en het moet verholpen worden door de bepaling, dat de rechtbanken eerst een voorloopig onderzoek zullen doen om te bepalen of er prima-facie reden tot vervolging is, en dat, zoo niet, de zakenman niet wordtdastig gevallen, en zoo ja, de zakenman, zoo hij vrij uit gaat, zijn redelijke kosten vergoed cal krijgen, terwijl de appèl rechtbanken op gelijke wijze de bevoegdheid krijgen tot vergoeding van kosten, zoowel in eerste als in tweede instantie, ingeval een klacht ongegrond is." 2) Het geval heeft zich zelfs voorgedaan, dat bij de commissie te Oxford een klacht werd ingediend, dat de Staat ongehoorde woekerwinsten maakte door de uitgave van papiergeld: een biljet kostte niet meer dan een stuiver en werd voor 12 gulden het publiek aangesmeerd: alzoo een winst van 23.900 pCt.! De bedoeling van deze zonderlinge klacht was niet de commissie aangenaam bezig te houden met een grapje, maar te wijzen op de ongezonde flnancieele toestanden in Engeland. De commissie nam de klacht echter niet in behandeling! 17 Wij vreezen bovendien, dat, wanneer de wet wordt uitgestrekt over alle contracten, die gesloten zjjn, de centrale duurteraad en de duurteraden voor een onmogelijk zwaren taak komen te staan. Immers ieder kan bq de duurteraden, en indien wij goed lezen, ook bn' den centralen duurteraad, een klacht indienen. Hoeveel klachten deze duurteraden te behandelen zullen krijgen, durven wij niet schatten, maar gering zal het niet zijn. Naar onze overtuiging, moet de arbeid dezer colleges ook om finantieele redenen, tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Wij komen thans tot een tweede bezwaar, ernstiger dan het eerste, wijl het de kern van het ontwerp raakt en diep ingrijpt in het bedrijfsleven. Aan den centralen duurteraad en aan de duurteraden wordt de bevoegdheid toegekend om een der essentialia van een overeenkomst, n.1. den prijs te wijzigen, terwijl' het eerste college alle bedingen, ja zelfs heele overeenkomsten, kan vernietigen. Wij laten hjier in het midden de juridische, grondwettige bezwaren, die zeer zeker van, te dien opzichte meer bevoegde zijde, tegen dit groteske concept zullen worden gemaakt. Wij bepalen er ons toe de industrieele en commercieele bezwaren naar voren te brengen. Hebben de samenstellers van dit ontwerp zich inderdaad rekenschap gegeven van de beteekenis van nijverheid en handel voor het geheele, maatschappelijke teven? Hebben zij ook getracht door te dringen in de structuur van nijverheid en handel? Hebben zg ook wel eens een oogenblik stil gestaan bij de psychologie van nijverheid en handel? Al zijn er menschen, die alle zegeningen des hemels verwachten van een maatschappelijke regeling, waarbij persoonlijke ambitie op zij is gesteld en als groote, motorische kracht uitsluitend op het gemeenschapsverantwoordelijkheidsgevoel van elk individu wordt vertrouwd, het valt niet te loochenen, dat het raderwerk der maatschappelijke machine op dit oogenblik nog wordt gedrevwn door den natuurlijken drang van élk individu om zijn positie te verbeteren. Wie deze waar- 18 heid miskent of onderschat bouwt theoriën zonder grondslag en wie zulke leerstellingen wil toepassen in het maatschappelijk leven, stelt de maatschappij aan de grootste ongelukken bloot. Nu wiL met een licht gebaar, dit ontwerp alle overeenkomsten op losse schroeven zetten. De subjectieve appreciatie van den centralen duurteraad zal voldoenjde zijn om een prijs te doen wijzigen, ja zelfs een geheelë overeenkomst te vernietigen. In den kleinhandel zal de gewone duurteraad de prijzen kunnen wijzigen naar zijn bon plaisir. Normen ter bepaling van de omstandigheden, waarin al dan niet van die bevoegdheid zal mogen worden gebruik gemaakt geeft het ontwerp niet. Want de vermelding, dat die bevoegdheid kan worden gebruikt wanneer dat, naar het oordeel van den betrokken Duurteraad, noodig is om in het algemeen belang der bevolking onredelijke prijzen te bestrijden, kan onmogelijk als norm gelden voor hem, die een overeenkomst aangaat. Rechtspraak zonder normen is reeds gevaarlijk. Dit ontwerp verdubbelt het gevaar door die rechtspraak zonder normen op te dragen aan leeken. Zij legt een zeer gevaarlijk instrument in bij uitstek onbevoegde handen, als ware, wanneer het geldt nijverheid en handel te taquineeren, thans „niets te dol". Theoretisch staat, volgens dit ontwerp, elke overeenkomst bloot aan wijziging of vernietiging, maar zelfs feitelijk is de mogelijkheid daarvan onbegrensd. Het is de subjectieve opvatting der duurteraden, die zonder hooger beroep en zonder vasten vorm van proces zal beslissen. Inderdaad de opstellers van dit ontwerp schijnen geen flauw besef te hebben gehad van de rol, die de overeenkomst, aan partijen tot wet strekkende, in het bedrijfsleven speelt, noch ook van de moeilijkheden, waarmede fabrikant en koopman heden ten dage hun bedrijf uitoefenen. Of zijn zij vergiftigd door den banalen geest der koffiehuis-economisten, volgens wie fabrikant en handelaar per se de schuld zijn van de duurte? Men moet feitelijk midden in het industrieele en 19 commercieele leven, staan, om te weten hoe, zelfs nu overeenkomst nog twet is, de onzekerheid verlammend werkt. De schommelingen in prijsnoteering, de ongeregeldheden van afvaart en aankomst van schepen, de ongewisheid van uitvoer- en invoerconsenten, de fluctuatie op de wisselmarkt, de mogelijkheid van werkstaking en opstopping in het spoorwegverkeer, dat alles drukt en beknelt reeds het initiatief van fabrikant en handelaar en hindert hem bij de vervulling van zijn maatschappelijke functie. Het groote handelsverkeer kan zich niet herstellen door al deze onzekere factoren en de geheele maatschappij ondervindt daarvan dagelijks de schade. De mogelijkheid van plotselinge prijsdaling maakt den fabrikant bang om groote voorraden grondstoffen te houden, waartoe overigens het ongeregelde verkeer hem moest stimuleeren. Tekort aan grondstoffen kan echter op een zeker oogenblik dwingen de productie stil te zetten. De onzekerheid van den afzet belet den fabrikant groote voorraden goederen klaar te maken, waardoor de kooper vaak moet wachten op uitvoering van zijn bestellingen. Op zijn beurt voelt deze zich belemmerd door de onzekerheid van het tijdstip van levering, een onzekerheid, die door allerlei omstandigheden voor hem fataal kan worden. Offertes van grondstoffen en goederen uit den vreemde worden door fabrikant en handelaar met angst en wantrouwen bekeken. Wanneer zal het aangebodene verscheept kunnen worden? Hoe zal zich inmiddels de wisselkoers gedragen? Wanneer zal het goed aankomen? Hoe zullen dan de prijzen zijn? Hoe de afzetmogelijkheid? Fabrikant en koopman zien niets dan vraagteekens, vraagteekens, vraagteekens! Daaraan wil dit wetsontwerp er nog eenige toevoegen. Zal de duurteraad, die straks den gecontracteerden prijs gaat beoordeelen, aan alle factoren, die partijen bij hunne berekening moesten laten meetellen, voldoende waarde toekennen? Wat zal de duurteraad beschou- 20 wen als het algemeen belang? Zal, wanneer een artikel er eenmaal is, de duurteraad weken, maanden later nog voldoende apprecieeren^ hetgeen op het oogenblik, dat de overeenkomst werd gesloten, in het licht der toen bestaande omstandigheden, van groote beteekenis scheen? Hoe zal de duurteraad bepalen wat een redelijke, wat een onredelijke prgs is? Zal hij bereid zijn den fabrikant te laten het voordeel van zijn betere outilleering, zijn meerdere technische bekwaamheid, zijn commercieele superioriteit, waardoor lrij zich boven zjjn collega's verheft? pf zal hjj (en wij vreezen dat dit de tendenz van het aanhangige ontwerp is) dit alles nivelleeren, op die manier den prikkel doodend om door nieuwe vindingen of economischer leiding een voorsprong op concurrenten te krijgen? Deze vragen kunnen alleen eenvoudig lijken voor wie nooit in de practijk van het zakenleven heeft gestaan. Maar de man van zaken weet, dat vaak de grensgevallen van de grootste maatschappelijke nuttigheid bleken te zijn. En vooral: ^qu'il faut juger les affaires d'après leur date" en hoe moeilijk, hoe vaak totaal onmogelijk het is de merites van een overeenkomst te beoordeelen, als men niet mee heeft doorleefd het ontstaan van die overeenkomst. Het is misschien hopeloos dit aan leeken duidelijk te maken. Maar juist die leeken zullen, volgens dit ontwerp, op fabrikant en handelaar worden losgelaten. Les dieux ontsoif! Deze wet zal hen lesschen. Het publiek, dat a priori overtuigd is van de misdadigheid van fabrikant en handelaar, zal rechter gaan spelen jn centrale en gewone duurteraden. De fabrikant en handelaar zullen hun risico's nog belangrijk vermeerderd zien door het gevaar, dat hun uit een onjuist vonnis van deze leekerechters bedreigt. Afgezien van het moreele effect zal natuurlijk de productie hierbij in het gedrang komen. * En waartoe dit alles?! Het ontwerp schiet haar doel voorbij. 21 Wanneer wij ons er nog eens terdege van doordringen, dat eenerzijds het publiek den juisten kijk op redelijke prijzen moet hergeven worden en dat anderzijds klaarblijkelijke woeker moet worden gestraft, dan gelooven wij, dat langs een anderen weg beter het beoogde resultaat kan worden bereikt. Immers het te hooi en te gras uitvaardigen van een bevel tot terugbetaling, zal tegenover woekeraars slechts een zeer gering resultaat opleveren! Wij gelooven dat de centrale raad en de duurteraden goede, wellicht onmisbare, diensten kunnen bewijzen bij het doen terugkeeren van meer normale begrippen omtrent billijke prijzen, en hoe krachtiger dit bevorderd wordt des te steviger grondslag wordt geschapen voor de beoordeeling van de vraag of woeker inderdaad aanwezig is. Zulk een grondslag zal ongetwijfeld preventief werken. En mocht desondanks toch woeker wórden geconstateerd, dan volsta men niet met het bevelen van terugbetaling van vaak luttele bedragen, waarvoor de [delinquent zich reeds bij voorbaat heeft gedekt, maar dan worde de woekeraar, die zich bewust aan het algemeen belang vergreep, als misdadiger door den strafrechter gevonnisd. Hoe denken wij ons nu den taak van den centralen duurteraad en de districtsduurteraden, met het oog op het doen terugkeeren van meer normale inzichten betreffende prijzen en de voorbereiding der strafactie? De raden zullen zich — in onze gedachtengang — in de eerste plaats moeten bezighouden met het vaststellen van normale prijsschalen voor artikelen, die de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel heeft aangewezen. Deze schalen zullen het publiek bij de beoordeeling van prijzen tot richtsnoer strekken. Nog een tweede bevoegdheid kan naar onze meening aan deze raden worden toegekend. Zij kunnen bevoegd worden verklaard klachten in ontvangst te nemen ter beoordeeling van de vraag, of er naar. de meening van den raad reden is deze klacht aan den strafrechter door te geven. Overwogen kan bovendien worden hun de bevoegdheid te geven het gerezen 22 geschil omtrent den prijs in der minne bij te leggen. Geeft de raad de zaak echter door aan den strafrechter, dan zal deze binnen korten tijd zijn uitspraak moeten geven en wellicht zal het gewenscht zijn hiervoor een speciale kamer aan elke rechtbank in te richten. Nu de.Regeering bij haar wetsontwerp voorstelteen diepen greep in ons privaatrecht te doen, wagen wij het hier een — zij het ook veel minder vergaand — novum op strafrechterlijk gebied in overweging te geven. Men aou voor woekerzaken den strafrechter de bevoegdheid kunnen geven in zijn veroordeel'end vonnis terugbetaling van het te veel gevraagde te gelasten. Het strafvonnis zou daartoe dan als executorialen titel geldend verklaard behooren te worden. In de veroordeeling van de beleedigende partij tot schadevergoeding door den strafrechter moge men voor het hier in overweging gegeven novum een aanknoopingspunt vinden. * De door ons hier aangegeven oplossing doet tevens de noodzakelijkheid van boekonderzoek door de duurteraden vervallen. Aan hen, die nog staan op het helaas veelal verlaten standpunt, dat men zich in de persoonlijke zaken van zijn medemensen niet zonder uitersten noodzaak mengt, zouden wij willen vragen: „bestaat hier die noodzaak? Is inderdaad boekonderzoek noodig om den woeker te bestrijden?" Het aanhangige ontwerp neemt dit a priori aan, ten bewijze, dat men in Regeeringskringen nog steeds min of meer leeft in de N.O.T.- en distributie-roes. Volgens het ontwerp zal in elk concreet geval met behulp van deskundigen en boekonderzoek beoordeeld worden of in het bepaalde geval — alle omstandigheden in aanmerking genomen —- een onredelijke prijs bedongen is. Dit wijst erop dat men de redelijkheid van den prijs niet wil afleiden uit algemeene, maar uit speciale, toevallige omstandigheden. Dat is dan niet meer een waken tegen excessief hooge winsten maar een drukken van prijzen tot het niveau van de laagst denkbare winst. 22 Aldus laat men nijverheid en handel alle slechte kansen en beneemt hen alle goede. Alsof op den duur beide zonder de goede kansen zouden kunnen leven. De dwaarsheid viert hier hoogtij. Het behoeft na hetgeen wij hierboven reeds aanstipten geen nader betoog, dat wij het bedenkelijk zouden vinden, wanneer speciaal de districtsduurteraden — gelijk de Regeering wil - de bevoegdheid kregen om boeken en bescheiden van eiken zakenman te doen openleggen en daarvan inzage te nemen. Wat men den onpartijdigen rechter kan veroorloven mag men niet den gelegenheidsrechter, den mogelijken concurrent, die lid van een duurteraad is, toestaan. Quod licet jovi non licet bovi. * * Resumeerend meenen wij onze bezwaren tegen het Regeerings wetsontwerp als volgt te mogen samenvatten. Anti-trust-wetgeving achten wij thans praematuur, bovendien onvoldoende voorbereid, en in een noodwet misplaatst. Er zijn onoverkomelijke bezwaren verbonden aan het verlagen van prijzen, vernietigen van bedingen en geheele overeenkomsten door een centralen duurteraad. Deze bevoegdheden komen eventueel uitsluitend den rechter toe. Op denzelfden grond en met meer nadruk meenen wij ons te mogen verzetten tegen de aan de gewone duurteraden te verfeenen bevoegdheid om prijzen te verlagen. Dat de nieuwe colleges het onbeperkte recht krijgen om de boeken van fabrikanten en handelaren, stoomvaartmaatschappij en, kortom van alle menschen, die boeken hebben, na te zien, kan niet door den beugel. Dat verder de bevoegdheid van den centralen duurteraden zich uitstrekt over vrijwel alle mogelijke artikelen en diensten, achten wij verkeerd, niet alleen in verband met spoedige beslissingen en uit vrees voor hooge kosten, maar vooral omdat het gansche bedrjjfs- 24 leven door dit ruwe ingrijpen op losse schroeven zal worden gesteld. Wij juichen een poging om woeker te bestrijden, vooral in dezen tijd in hooge mate toe, maar zijn van oordeel, dat hier de weg eener strafrechterlijke vervolging moet worden gevolgd en dat de ontmaskerde woekeraar niet krachtig genoeg kan worden gestraft. Maar naast dit doel gevoelen wij ook de noodzakelijkheid, dat de wetgever ertoe bijdraagt om het verloren gegane inzicht omtrent redelijke prijzen bij het publiek te herstellen, opdat binnen den kortst mogelijken tijd dit publiek zelf wederom tegen de hooge prijzen zal kunnen ageeren. Daarom achten wij het instellen van een centralen duurteraad en duurteraden gewenscht, maar wij meenen, dat hun werk moet worden beperkt tot het bestudeeren van het duurte/vraagstuk en voorts het publiceeren van schalen van redelijke prijzen voor artikelen, door den Minister daartoe aan te wijzen, terwijl, hun verder de bevoegdheid moet worden verleend klachten in ontvangst te nemen ter beoordeeling van de vraag of naar hun oordeel indiening van die klachten bij den strafrechter gewenscht is. Den centralen duurteraad en de duurteraden de bevoegdheid te geven bemiddelend op te treden, achten wij aanb evelens waard. Wij gelooven, dat wanneer de weg, door ons hier aangegeven, gevolgd wordt, met behoud van de ongeschondenheid onzer rechtsinstellingen, belangrijk betere resultaten zullen worden bereikt, dan met het ontwerp der Regeering mogelijk zal zijn. 1