I De familie van den Binckhorst Roman door Suze la Chapelle-Roobol Scheltens & Giltay Amsterdam 8 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. kamer. De eigenlijke huisdeur was onder den toren. Op een prachtigen zomerdag zat mevrouw van Hoogerdam in den namiddag onder den beukenboom. Zij was bezig met erwtjes te doppen. Over haar japon droeg zij een wit schort en tusschen de knieën hield zij een steenen kom voor de erwtjes. Naast haar, op den grond, stond een blank geschuurde, koperen emmer, waarin zij de schillen wierp. Haar handen waren groot en grof geaderd, met zwarte randen om de nagels. Slechts Zondags werden die zoo goed mogelijk schoon gemaakt, door de week, als ze vruchten en bloemen plukte en groenten schoonmaakte, gaf het toch niet. Mevrouw Theodora van Hoogerdam was een dame van om en bij de zestig, klein, niet gezet, maar toch van grooten omvang. Haar eene heup was aanmerkelijk hooger dan de andere en ook haar ruggegraat vertoonde een zekere afwijking van den normalen stand, maar zij zou hoogst verontwaardigd zijn geweest, wanneer men er op gezinspeeld had dat zij mismaakt was. Haar geelgrijs haar droeg zij in het midden glad gescheiden en achter de ooren met schildpadden kammetjes vastgestoken. Zij had een mager gezicht en een geelachtig vel. Om haar kin en op de bovenlip prijkten stugge, grijs-blonde haartjes. De lichtblauwe oogjes, onder vrij zware, borstelige wenkbrauwen, blikten scherp rond, maar konden ook wel vriendelijk kijken, de dunne, als zij stil zat, stijf gesloten lippen van den grooten mond, DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 9 gaven een uitdrukking van vastberadenheid aan het heele gezicht. Zij zag er niet gezond uit en had ook inderdaad veel kwaaltjes, waarvan er geen enkele ernstig was en waarover zij graag sprak. Met een gewichtig, medelijdend gezicht, neergeslagen oogen en omlaag getrokken mondhoeken vertelde zij dikwijls van haar onpasselijkheden en voegde er altijd een verontschuldigend „met permissief' bij, wat wel noodig was. Mevrouw van Hoogerdam's groote voeten staken winter en zomer in vilten pantoffels met sterke, zware zolen. Zij droeg een grijzen stoffen japon met een puntlijf en pofmouwtjes. Het linnen omgeslagen boordje was door een gouden broche gesloten en een paar lange, gouden bellen versierden haar ooren die van breede randen en groote lellen voorzien waren. Zij dopte ijverig door, maar niets ontging haar, zelfs niet de minste beweging van den tuinmansjongen die op een kleinen afstand bij het reseda-bed bezig was. Haar gehoor scheen ook zeer scherp want zij keek even op toen de scharnieren van het ijzeren hek, heel in de verte, piepten. Maar zij bleef nog eenige minuten rustig doordoppen en keek eerst op, nadat zij de laatste erwtjes in de kom had gedaan; toen, kalm, nam zij de voeten van het groen geverfde bankje en ging de nieuw aangekomene, die thans vlak bij het Huis was, tegemoet. „Wel Coba, daar doe je wel an, warmpjes hè, maar heerlijk weertje." De bezoekster kuste de toegestoken wang en veegde zich over het roode, verhitte gezicht. Zij 10 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. was een knappe dame, veel jonger dan mevrouw van Hoogerdam. De crinolines hadden nog niets van hun heerschappij verloren en een paar hoepels verbreedden haar paarsche japon, waarover zij een zwart en paars-geruite sjaal droeg, die in een punt eindigde. Niettegenstaande de hitte was haar hoed met breede linten onder de kin vastgestrikt. Uit het strooien hoofddeksel, dat haar gezicht nauw omsloot, kwamen de bruine haren, die in doffen bij de slapen waren opgestoken, te voorschijn; het van achteren stijf uitstaande, zoogenaamde nekje, was met paars lint getooid en groote rozetten van dezelfde kleur prijkten binnen in den hoed, boven het glimmende voorhoofd. „Dat zegt u wel, nichie", antwoordde zij, puffend plaats nemend op den toegeschoven tuinstoel en de vierkante broche met een mozaïekje, waarmee haar sjaal was vastgestoken, vóór zich op de tafel leggend, „maar ik dacht, ik moet toch eens gaan kijken, hoe de nichies en oom -het maken." „Vader is best, nicht Heintje heeft veel hoofdpijn, maar als ik dat bij mij vergelijk." „Bent u niet zoo erg goed?" In de stem klonk iets gemaakt deelnemends. „Maar Coba, wanneer ben ik goed? Den heelen nacht werd ik weer geplaagd door een ondragelijke jeuk, op een plaats, die... met permissie ..." „Ja, ja", leidde Coba af en in de kom met erwtjes kijkend, vervolgde zij: DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 11 „Uw dorperwtjes zijn toch veel mooier dan die wij krijgen, nicht. Zoo klein en zoo gelijk hebben wij ze nooit." De grijs-blauwe oogen van mevrouw van Hoogerdam flikkerden eventjes onder de ruige wenkbrauwen en de als op elkaar gemetselde dunne lippen, ontsloten zich langzaam. „Onmogelijk, kindlief. De beste groenten en vruchten van den Binckhorst gaan altijd naar de familie. Hoeveel heb je gisteren voor het aggel betaald?" „Een kwartje, dat's niet te geef." „Neen, ik zal er met den tuinman over praten. Als er klachten zijn..." „Ach, klachten, zoo erg is 't niet", en met een diepen zucht: „als 't anders niet was?" Mevrouw van Hoogerdam zette de kom boven op den emmer met schillen; toen wenkte zij het dienstmeisje, dat juist aan den anderen kant van het Huis, waar de keuken onder een groot afdak was uitgebouwd, verscheen. „Hier Grietje, neem de erwtjes mee, maak 't hier in orde." Grietje, een flinke deern, in een zwarten rok en stijf gestreken paars katoenen jak, het bolroode gezicht door een witte muts met gepijpte strookjes omsloten, nam de kom en den emmer mee en kwam toen terug met een doek, waarmee zij de tafel afwreef en een rood-en-groen geblokt kleedje erover uitspreidde. Mevrouw verdween even in de huiskamer en plaatste toen zij terug kwam, een zwart met gouden vogels gelakt blaadje, 12 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. waarop zes puntig geslepen glaasjes, op de tafel. Grietje volgde met twee karafjes, in het eene madeira* in het andere morellen op brandewijn en een rond trommeltje op een dito blaadje van hetzelfde lakwerk als het grootere. Niet voordat deze dingen netjes op de tuintafel waren uitgestald, beantwoordde mevrouw van Hoogerdam de half uitgesproken verzuchting van haar gast. „Vertel eens kind, je hebt toch geen zwarigheid?" „Zwarigheid en zwarigheid zijn twee, maar ik heb zorg over je petekind, nicht Door." „Wat is er? Toch niets met Dora, ze is toch wel?" Er sprak wezenlijke bezorgdheid uit de angstige vraag. Mevrouw van Hoogerdam had nooit kinderen gehad ofschoon er, zooals zij gaarne breedvoerig vertelde en zelf ook inderdaad geloofde, dikwijls sprake van was geweest. Alle gevoelens van moederlijke teederheid die zij bezat, had zij overgebracht op de tweede dochter van haar nichtje Coba de Weerd, die sedert eenige jaren haar man verloren had. 't Was Coba niet heel fortuinlijk in de wereld gegaan; toen Dora geboren werd, boden neef en nicht van Hoogerdam aan om 't meisje tot zich te nemen en geheel als hun eigen dochter op te voeden. Maar de Weerd, die met vrouw en twee kinderen van een matig inkomen moest leven, en, volgens de familie een lichtzinnig mensch, zonder eenig begrip van geld was, weigerde beslist DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 19 en mevrouw de Weerd de hand gereikt had, zette hij zijn hoed op een naast hem staanden leegen tuinstoel, toen veegde hij zich het bezweette gelaat met een wit en rood gebloemden zijden foulard en zei met een kwaadaardig lachje: „Wel, wel, dat zit hier maar te pimpelen alsof 't geen geld kost." Heintje werd rood en schoof haar glaasje ongemerkt op zij, maar haar schoonbroer merkte de beweging en vroeg hatelijk: „Je hoeveelste is het wel, Hein?" „Bewaar me, Herman", hakkelde Heintje verschrikt, „ik drink nooit meer als één glaasje en dan nog maar een enkelen keer." Coba keek hem verontwaardigd aan, maar mevrouw van Hoogerdam zei, de stijf gesloten lippen nauwelijks bewegend: „Herman houdt van een grapje", toen, rechtstreeks tot haar heer en meester: „wil ie een bittertje?" „Geef me eerst maar wat morellen, maar een groot glas hoor, dan drink ik strakjes een borrel met vader, hè ouwe heer." De oude Koerhof lachte en knikte. Doortje schudde het hoofd en Heintje zei bijna schreiend: „Hoe kan je dat nu vragen, Herman? Je weet toch dat vader geen sterken drank mag hebben." «Nee, jij drinkt 't liever zelf, is 't niet vader?" Heintje kreeg de tranen in de oogen en Coba zei medelijdend: „Foei, neef Herman, hoe kunt u nicht zoo pla- 22 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Maar nicht liep met de oogen naar den grond geslagen en zocht naar de slakken, totdat zij plotseling opschrikte door de klok van den Binckhorst, die met zijn bronzen geluid het zachte gegons der insecten, evenals het gezang der vogels, overstemde en vier zware slagen in den n omtrek deed weerklinken. Toen zij bij de tafel onder den bruinen beuk kwam, vond zij haar echtvriend in den makkelijksten tuinstoel. Hij was half ingedommeld, zijn gezicht zag vuurrood en een brandende sigaar hing tusschen de geopende lippen. Een tot aan den rand gevuld glas stond voor hem. Doortje keek even bezorgd naar het glas, toen nam zij hem de sigaar uit den mond zonder dat hij het merkte en bracht al de karaffen en glaasjes naar binnen. lederen Zondagmorgen gingen de bewoners van den Binckhorst ter kerke en dit geschiedde altijd per rijtuig. In den zomer, als het heel warm was, verscheen er precies om kwart over negenen een open landauer uit Voorburg met twee stevige paarden bespannen, in den winter was het een dichtgesloten vigilante. Het rijtuig wachtte aan de Trekvaart, de pont om de familie over te zetten lag gereed. Voor het vertrek had er meestal nog een beraadslaging tusschen de zusters plaats of de landauer al dan niet gesloten, of de kap ten minste niet zou worden opgezet, opdat vader geen kou zou vatten. De koetsier werd ook dikwijls naar zijn meening gevraagd in zake dit gewichtig 24 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. De feestelijk gedekte tafel, met het wit porseleinen, met smalle gouden randjes afgezette, servies, met de goudbruine tulband in het midden, geflankeerd door schaaltijes rookvleesch en tong, met de vruchtentestjes van wedgewood waarin de prachtige aardbeien op zachte wingerdbladeren hoog-rood lagen te blozen, verleende iets vroolijks aan de overigens sombere kamer, die op een binnenplaats uitzag. Het tamelijk ruime vertrek diende mevrouw de Weerd en haar dochter ook tot woonkamer, achter het plaatsje hadden zij ieder nog een Jclein slaapkamertje, verder was het vrij groote huis verhuurd aan een oude freule, aan een deftig echtpaar zonder kinderen en aan een lid van de Eerste Kamer, die dikwijls maanden afwezig was en voor een groote huur de mooiste kamers op de eerste verdieping bewoonde. Boven de vierkante, leeren kanapé, met mahoniehouten randen, hing een groot portret van papa de Weerd. De photographie van den lichtzinnigen graveur, die zich nooit om geld had bekommerd, was door den tijd wel verbleekt, maar toch kon men nog duidelijk de onbezorgde glimlach zien die om de fijne lippen speelde en zich verbeelden hoe stralend de uitdrukking van die vroolijke oogen bij zijn leven geweest was. Het portret hing tusschen een paar aardige schilderijtjes, aan de Weerd vereerd door enkele zijner vrienden onder de schilders, wier werk thans wel wat vergeten is, maar misschien over eenigen tijd opnieuw gewaardeerd zal worden. Verder was er niets bijzonders in de kamer met DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 25 het gebloemde behangsel en vloerkleed, met de mahoniehouten secretaire en stoelen, met de hooge wit gestukadoorde nis, waarvoor de kachel, met breede, platte pijp, winter en zomer bleef staan. Mevrouw de Weerd liet een laatsten onderzoekenden blik rondgaan of alles wel in orde was, toen haar dochter Dora binnenkwam en het ietwat sombere vertrek plotseling vervroolijkt en verhelderd werd. De trots, waarmee de moeder het mooie kind aanschouwde, was begrijpelijk en gerechtvaardigd. De tegenwoordige jonge dames zouden Dora in haar stijfgestreken wit neteldoeksch japonnetje, waarin fijne groene takjes gedrukt waren, misschien belachelijk gevonden hebben. Ze zouden zeker afkeurend oordeelen over de crinoline en den wijduitstaanden rok, tot op de helft met smalle strookjes bezet. En het kapsel! Lieve hemel, hoe kon men er ooit toe komen, zulk prachtig donkerblond, golvend haar in een net te stoppen, in een net van bruine chenille nog wel, met zilveren kraaltjes versierd? Alles toch maar een kwestie van mode, wie weet wat onze jonge meisjes over enkele jaren zullen dragen? In de oogen van haar tijdgenooten zag Dora er allerliefst uit en was haar eenvoudig toiletje een toonbeeld van sierlijkheid en goeden smaak. „Ze zijn er nog niet", zei zij, met een muzikaal stemmetje. „De kerk is zeker laat uit." „Ja, hoor eens kind. Nu moet je niet zoo'n leelijk gezicht trekken als neef Herman of oom Jacobus je een zoen geven, en ook niet je oor, 26 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. in plaats van je wang aan de nichies toesteken." Dora lachte, maar de volle, roode lippen trokken zich pruilend samen. „Ik wil heelemaal niet gezoend worden door die akelige neef Herman; hij ruikt zoo naar. Ik ben vies van hem en van die ouwe oom nog erger. De gezichten van de nichten prikken, vooral van nicht Door." „Onzin", antwoordde Coba ongeduldig. Tegelijkertijd vervulde haar een vage vrees hoe haar dochter het voorstel, om voor onbepaalden tijd op den Binckhorst te komen logeeren op zou nemen, want zij had er nog maar wijselijk over gezwegen, wel wetend, dat Dora, als mevrouw van Hoogerdam 't haar zelf vroeg, zonder geldige reden niet botweg zou durven weigeren. „U hebt de Catsen nog vergeten!" zei het meisje. „Dat is waar ook, kind", en mevrouw de Weerd knielde voor een ouderwetsch hoekkastje en haalde er, niet zonder moeite, een paar dikke boeken uit. Zij had ze, om de plaatjes, bewaard uit de nalatenschap van haar vader, maar zij, noch haar dochter, verdiepten zich ooit in de stichtelijke lectuur van vader Cats. De twee lijvige boekdeelen werden nu alleen gebruikt als nicht van Hoogerdam kwam koffiedrinken. Men plaatste ze op haar stoel daar zij, klein van postuur zijnde, op een gewonen stoel te laag zat. „Daar zijn ze!" riep Dora, toen de klank van de bel door het huis galmde. Zij hoorde Keetje in den gang sloffen, moeder zette de kamerdeur wijd open en een oogenblik later zeilden de nichten met groote plechtigheid naar binnen. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 27 De zusters droegen thans hun zwart zijden japonnen en niettegenstaande de warmte, prachtig geweven, veelkleurige, perzische sjaals. De hoed van mevrouw van Hoogerdam was van wit stroo met een binnengarnituur van wijnrood lint en met breede keellinten in dezelfde kleur vastgestrikt. Nicht Heintje droeg een blauw-zijden hoed met witte bloemetjes en tullen brides. Oom en neef waren natuurlijk in zwart laken. Oom Koerhof had zijn Zondagsche pruik op, die nog meer op glanzend geboend mahoniehout geleek, dan zijn door-de-weeksche. Nadat de wederzijdsche begroetingen waren afgeloopen en Dora zich, zoo goed en zoo kwaad het ging, aan de liefkozingen der familie had onderworpen, echter niet zonder zich nog eens speciaal te ergeren over neef Herman, die met zijn warme, grove hand over haar bescheiden ontbloot, poezel halsje streek;nadat zij de sjaals en de mooie hoeden van de nichten en de hooge hoofddeksels van de heeren op het zijkabinetje in veiligheid had gebracht, het eerste kopje koffie was ingeschonken en men de verschillende schaaltjes voor het eerste boterhammetje gewisseld had, begon het eigenlijke gesprek. „Waarom zijn jullie niet in de kerk geweest?" vroeg nicht van Hoogerdam. Dora was druk bezig met de eieren, die Keetje juist, behoorlijk met een servet toegedekt, had binnengebracht, rond te dienen en veinsde niet te hooren, maar Coba antwoordde: ,,'t Speet ons wel nicht, maar ik kon niet, u 30 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. den bij de herinnering aan de dierbare woorden die haar zoo gesticht hadden, „een troost en een opbeuring. Aan dien lieven man hebben we veel te danken. Vader was ook zóó onder den indruk, nietwaar va?" „Ik geloof dat je wel een 'uiltje geknapt hebt, hè, ouwe heer?" plaagde Herman. „Maar mooi was het en jij, klein ding", dit, quasie meesmuilend tot Dora, „hadt beter gedaan met naar de preek te gaan hooren, dan met je zuster te kwebbelen." Het jonge meisje had een brutaal antwoord op de lippen, een veelbeteekenend kuchje van haar moeder weerhield haar en zij vergenoegde zich met neef den rug toe te keeren. De tulband was tweemaal gepreseriteerd. Keetje werd gebeld en, door Dora geholpen, ontruimde zij zoo snel mogelijk de koffietafel. Coba noodde tot een liqueurtje, de dames bedankten. Herman schonk zijn glas zoo vol dat hij 'op het tafelkleed morste en oom Koerhof kreeg, na een protest van mevrouw van Hoogerdam en een paar zuchten van Heintje, een half glaasje. Ook de sigaren kwamen voor den dag. Herman vroeg hoeveel ze kostten en toen nicht Coba verklaarde dat zij er vier cents 't stuk voor betaald had, zei hij dat ze voor den gek was gehouden. Zij moest hem den schobbejak van een winkelier maar eens aanwijzen, dan zou hij hem onderhanden nemen. Voortaan zou hij haar-wel sigaren bezorgen als zij ze noodig had. Hij begon in 't breede over tabak uit te wijden, waarvan hij, zooals van vele zaken, DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 31 verstand beweerde te hebben, toen nicht Door met eenige plechtstatigheid het onderwerp van gesprek veranderde, door te zeggen: „Maar nu hebben we nog niet over 't voornaamste gesproken en daarvoor zijn we toch eigenlijk hier gekomen." Coba schoof even op haar stoel heen en weer en wilde, om zich een houding te geven oom nog eens inschenken, 't geen met een gilletje van schrik door Heintje verhinderd werd. Herman liet de veroordeelde sigaren door zijn vingers glijden en moffelde er ongemerkt een paar in zijn zak. Dora keek verwonderd en vroeg: „Is er wat bijzonders, nicht?" „Ach kind, zoo heel bijzonder is 't niet, maar ik heb een plannetje gemaakt en dat geldt voornamelijk jou." „Mij?" „Ja, luister eens. 's Winters is 't op den Binckhorst stil en gaat er soms wel een heele week voorbij, zonder dat er bezoek komt, maar in den zomer kan 't soms heel druk zijn. Avond aan avond hebben we thee-visite." „Vooral als er volop aardbeien en kersen zijn", bromde Herman, ,,'t lijkt bij ons wel den zoeten inval." „Ja", nicht Doortje knikte met een trotsch glimlachje, „maar dat vind -ik plezierig en 't is de menschen gegund. Al dat theeschenken em bedienen is mij wel eens wat druk. Nicht Heintje helpt wel zooveel zij kan, maar zij heeft haar eigen huishouden en de heele zorg voor vader. Nu zou 32 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. ik het heerlijk vinden Dora, als jij eens een tijdje bij ons kwam voor wat gezelschap en hulp." Het meisje werd vuurrood. „Ik", stotterde zij, „ik... op den Binckhorst... en moeder dan?" „O, ik heb aan Keetje meer dan genoeg hulp", verzekerde Coba haastig; zij vond dat nicht 't zaakje heel handig aanpakte en voegde er bij: „Voor mij moet je dat pretje niet opgeven, kind, en als je de nichten nu nog van dienst kunt zijn óók." „Ja Dora, we zouden 't erg plezierig vinden en neef ook, niet Herman?" De heer van Hoogerdam had over 't algemeen een kwaadaardigen dronk, maar zoo'n licht verheugenis je als een paar glaasjes curacao stemde hem nog wel eens goedmoedig. Hij liet zijn leelijke, zwarte tanden zien en riep lachend: „Waarachtig, ik zie wel eens graag een mooie, jonge meid, van jullie twee oude tooverkollen, heb ik allang het moois afgekeken." Heintje bloosde pijnlijk. Doortje klemde de dunne lippen even heel stijf op elkaar en uit haar grijs-blauwe oogen lichtte een allesbehalve vriendelijke blik, daarna keek zij Dora weer aan, maar het meisje zei verontwaardigd: „Als neef zulke grove, onaardige dingen zegt, kom ik nooit meer op den Binckhorst." Mevrouw van Hoogerdam legde de hand op den schouder van haar gemaal en verkondigde: „Zoo is hij altijd, maar het goede hart, dat onder de ruwe schors klopt, ken ik alleen, nietwaar Herman?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 33 >Ja, ja", antwoordde hij, een beetje overbluft door den pathetischen uitval, maar dadelijk weer tot zichzelf komend, voegde hij er, nijdig haar hand wegduwend, bij; „Denk dat ik mijn beste jas aan heb." Er volgden een paar oogenblikken van pijnlijk zwijgen. Dora keek verwijtend naar haar moeder Ze had dadelijk begrepen dat het doorgestoken werk was en ze zich moeilijk zou kunnen verzetten, maar ze was woedend en toen nicht Doortje vriendelijk vroeg: „Wanneer denk je dan dat je zou komen kindje?" antwoordde zij bits: „Dat moet u maar met moe uitmaken, nicht." Coba en nicht wierpen elkaar een veelbeteekenenden blik toe; zij vonden het beter om Dora's ontstemming niet op te merken en mevrouw van Hoogerdam hernam: „Woensdag dan? Ik vind het heerlijk dat je komt en we zullen alles doen om het je Drettitr te maken." s „Ja", voegde Heintje er bij, „ik wist niet wat ik hoorde toen Door mij van het plannetje vertelde, maar we waren in onzen schik, hè vader?" De oude mummelmond lachte en de bevende dorre vingers klopten het jonge meisje op den schouder. Zij voelde haar ergernis wijken. * Die oudjes waren hartelijk en goed en 't gaf haar een warm gevoel van erkentelijkheid, omdat zij haar komst zoo op prijs stelden, maar moe zou zij onderhanden nemen, dat beloofde zij zichzelf Men begon aanstalten tot het vertrek te maken 34 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Het rijtuig kwam altijd precies op tijd en Herman werd woedend, wanneer zijn vrouw en schoonzuster niet klaar waren en het moest wachten. „Komen jullie van avond misschien nog een uurtje?" vroeg Heintje aarzelend, ,,'t is zulk heerlijk weer." Coba keek even naar haar dochter maar zij zag een onheilspellende uitdrukking in de donkere dogen en toen loog zij: „Van avond zouden we met Claar en Piet naar Scheveningen gaan." „Naar Scheveningen?" herhaalde Herman, „dat is niet mis op Zondag. Hoe gaan jullie?" „Wel, met de Gondel natuurlijk. We zouden om kwart voor zevenen bij den Dierentuin op elkaar wachten." „Heb jullie gezien dat we nu toch een paardentram krijgen naar Scheveningen. De Gemeenteraad heeft het ontwerp aangenomen." ,/t Kan me zooveel niet schelen," meende Coba, „ik vind de schuit ook heerlijk, vooral als 't zoo warm is. En we hebben toch ook nog de omnibus op de Plaats." „Maar men moet met zijn tijd meegaan", meende Doortje. „Die omnibus Co, is een akelig ding. Binnenin om te stikken en voor oude menschen is 't niet te doen om naar boven te klimmen." „Ouwe wijven blijven ook waar ze zijn", zei Herman, „de jonge meisjes klauteren wel naar boven en zoo'n kuitenparade is allemachtig aardig." Nicht Heintje wendde zich geërgerd af; die 120 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Er volgden dagen van hardnekkig, mokkend zwijgen. Moeder en dochter spraken bijna geen woord tegen elkaar, de toestand werd onhoudbaar. Wanneer Dora, ten einde raad, het goed wilde maken en probeeren gemoedelijk met haar te praten, snauwde Coba haar af; wanneer zij haar behulpzaam wilde zijn in haar huiselijke bezigheden, zuchtte mevrouw de Weerd en zei hatelijk: „Blijf me maar met je lievigheden van 't lijf, je bent toch bezig mij in 't graf te helpen, jou hulp heb ik niet noodig." Het meisje zweeg, wel wetend dat het niet baatte, moeder op het onredelijke van die woorden te wijzen. Uren achtereen zat zij in de sombere achterkamer, met haar handwerk en keek naar het binnenplaatsje, dat niet vervroolijkt werd door een paar winterplanten en een kooi met twee tortelduiven. Zij ging niet veel uit. Moeder had haar ten strengste verboden om Frits op straat te ontmoeten of met*hem te wandelen en ofschoon Dora voor dien tijd wezenlijk voor een vrij zelfstandig deerntje kon gelden, had zij toch niet den moed het ouderlijk gezag zóó te trotseeren, misschien vond zij het ook voorzichtiger moeder niet al te veel te verbitteren. Dus schreef zij een brief aan Frits Herkraad, waarin zij hem alles vertelde, hem van haar onwankelbare trouw verzekerde en hem zei dat zij elkaar de eerste weken maar niet moesten zien en op bétere tijden hóopen. Hij moest ook maar niet antwoorden, moeder haalde de brieven altijd zelf uit de bus en wanneer er een van hem was had zij reden om te veronderstellen DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 121 dat deze niet in haar handen zou komen. Aan dat laatste verbod hield Frits zich niet. Hij schreef Dora een brief, die desnoods door moeder Coba mocht gezien worden, maar waarin zijn meisje, tusschen de regels door, alles lezen kon wat zij wenschte. Het toeval was echter gunstig, het epistel kwam toen mevrouw de Weerd uit was en Dora haar schat dus ongestoord voor zichzelf kon houden. De brief was haar troost. Coba kon ook niet altijd blijven mokken en zwijgen. Van weerskanten begonnen zij moed te scheppen. Dora hoopte dat een stil volhouden, zonder hevig verzet, moeder ten slotte zou doen toegeven en mevrouw de Weerd dacht dat het kind, als zij nu maar niets meer van dien jongen hoorde, eindelijk haar hoofd wel zou buigen. Sedert het plotselinge vertrek van den Binckhorst waren zes Weken verloopen. Het was al October en de herfst begon vroeg dat jaar. Stormvlagen ontbladerden de boomen en deden de hoop op een mooi najaar vervliegen. Af en toe, als 't haar benauwd werd in het huis in de Molenstraat, dacht Dora aan den Binckhorst. Zij verlangde naar de nichten. Haar woede tegen nicht Doortje was lang verdwenen en zij begreep wel dat haar peet niets van zich hooren liet op hoog bevel van Herman. Coba was een keer of drie, vier op de Plaats geweest, maar zij zei niets van die bezoeken en wanneer Dora er naar vroeg kreeg zij zulke ontmoedigende antwoorden dat zij er maar liever over zweeg. De Binckers waren in 122 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. al dien tijd ook niet komen koffiedrinken en toch snakte Dora er na iets van hen te hooren. Zij dacht er over of zij niet eens naar nicht Heintje kon gaan, maar zij durfde niet. Ook verzette haar trots zich. Zij had niets kwaads gedaan, neef had haar zijn huis ontzegd. Uit zichzelf zou zij er niet terug komen. Maar toch was zij blij toen Piet en Clara op een avond vertelden dat zij op den Binckhorst waren geweest. „Hoe maken de nichten het?" „Goed", zei Piet, „dat wil zeggen, nicht Door vertelde van haar kwalen met permissie, ik wou haar zeggen dat ik geen permissie gaf, maar Claar stootte mij aan." Dora lachte: „Vroegen ze niet naar mij?" „Stel je dat maar uit je hoofd", zei Coba smadelijk, „van jou willen ze niets meer weten en daar hebben ze gelijk in." „Nicht Heintje en oom Koerhof hadden 't druk over jou en het bekende geval", zei Piet. „Toen Herman even de kamer uit was, vroeg nicht Doortje met een plechtig gezicht of je nog niet tot andere gedachten was gekomen, en toen heb ik gezegd dat je in ieder geval niets misdaan had en dat 't bespottelijk was om zoo nijdig op je te zijn." „Wat wil je gebruiken Piet?" vroeg Coba, die het gesprek een andere richting wilde geven. „Een biertje moeder", antwoordde Terborg en zich weer tot Dora wendende: „Ik heb ook gezegd dat j e groot gelijk had om niet met dien ouwe DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 123 boemelaar van een Hoogerdam te willen trouwen." „Heb je dat gedaan?" en Dora liep met stralende oogen op haar schoonbroer toe en kuste hem. „Wat zei nicht Door?" „Ze zuchtte alleen maar en keek doodsbenauwd toen Herman weer binnen kwam, toen heb ik maar niets meer gezegd." „Je zoudt zulke uitdrukkingen tegenover neef van Hoogerdam ook wel voor je gehouden hebben", meende Coba, „wie geeft jou het recht om zoo over zijn neef te praten? De man is niet oud en geboemeld heeft hij zeker niet." „Ach kom moeder, wat weet u daarvan? Ik ken hem. Ons Doortje kan waarachtig wel wat beters krijgen." Mevrouw de Weerd liep kwaad de kamer uit Clara zuchtte, ,,'t Geeft allemaal niets om moeder nog meer uit haar humeur te brengen. Zoolang de Binckers niet willen, wil zij ook niet." „Ik houd ook van de nichten, maar dat moeder zoo bang voor ze is, vind ik flauw", zei Dora. „Jij hebt goed praten, jij weet niet." „Ik weet best, moeder krijgt een toelage. Denk Jij dat nicht Door dat zou kunnen doen zonder Herman? Neef van Hoogerdam is er de man met na om dat onder zich te houden. Reken er maar op dat hij het links en rechts vertelt" Clara keek boos. „Het is vervelend, altijd' dat akelige geld, dat maakt je afhankelijk van iedereen. Ik weet nu wel dat het niet gaat, maar als 124 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. jij Jan getrouwd had, dan was moeder er misschien voor goed uit geweest." „Onzin", hernam Piet, nog vóór Dora iets zeggen kon. „De heele zaak is dat de Binckers voor een huwelijk met Frits Herkraad gewonnen moeten worden. Met de nichten zal het wel gaan, de moeilijkheid zit in neef Herman." „Als ik eens..." aarzelde Dora. „Nu?" „Naar Dominee Bergkamp toeging. Tegen hem durft zelfs Herman niet op. Hij, als dominee, moet toch ook vinden dat het beter is een man te trouwen waar je van houdt, al heeft hij dan ook geen geld, dan om je, om allerlei leelijke redenen te laten koppelen aan iemand die je niet uit kan staan." „Je kunt het net zoo goed laten", meende Piet. „Hij zal je aanhooren en dan zalvend zeggen dat het kinderplicht is om je moeder te gehoorzamen, je een boel voorbeelden uit den bijbel aanhalen. Ik ken dien ouden klaplooper." „Maar Piet", zei Clara verontwaardigd. „Ja, ik weet wel, jij deelt de algemeene bewondering. Alle vrouwen vinden dat hij mooi preekt. Ik beweer het tegendeel niet, daar heb ik geen verstand van. Maar een klaplooper is hij. Is hij niet laatst, de hemel weet door wat voor slinksche streken, te weten gekomen dat de ouders van mijn vriend, Willem Wolsen, een oesterpartij gaven en kwam hij dien avond niet toevallig zijn lieve vrienden bezoeken? Toen hij van de oesters hoorde, wilde hij natuurlijk^ dadelijk heen- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 125 gaan, maar hij bleef en Willem heeft mij verzekerd - dat hij er zeker wel vijftig verorberd heeft. In de eenvoudige predikantswoning kwamen oesters nooit voor. Zulke verhalen doen bij tientallen de rondte." Dora lachte totdat de tranen haar in de oogen stonden, maar Clara vergoelijkte: „De menschen overdrijven altijd en spreken kwaad." „Hier overdrijven zij niet", meende Piet heel beslist. „Dominee Bergkamp leeft in zijn eenvoudige woning heel goed van wat oude freules en in den Heere op hem verliefde juffrouwen hem toestoppen." „Maar Piet", zei Clara, nu heel verontwaardigd. „Wat praat je toch voor taal en dat in 't bijzijn van 't kind." „De waarheid, mijn engel. Kijk niet zoo kwaad, want dan zie je er zóó lief uit dat ik je moet zoenen, ook in 't bijzijn van 't kind. Neen, met dominee Bergkamp is niets te beginnen. De nichten doen ook mee aan de algemeene afgoderij en hij weet te goed dat, als hij Herman kwaad maakt, er van nicht Door ten minste niet veel te halen is." „Maar wat moeten we dan doen?" vroeg het schoonzusje bekommerd. „We zullen beginnen met nicht Heintje heelemaal voor ons te winnen. Claar en ik hebben haar te logeeren gevraagd." „Heintje? Ach kom, die gaat toch niet van oom Koerhof vandaan." 126 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Er is heel wat om; te Idoen geweest, maar „vaasje" gaat dan bij nicht Door logeeren. Ik heb nicht Heintje beloofd dat ze eens met ons naar de comedie mocht." „Heintje naar de comedie?", Dora zette groote oogen op. „Je hadt haar gezicht moeten zien toen ik er van sprak, 't Is wel een wereldsch, goddeloos vermaak, maar ze zal er voor te vinden zijn. Als ze bij ons is laten we haar kennis maken met Frits en die moet haar dan maar weten in te palmen. „Piet, je bent een engel", riep Dora opgewonden, maar Piet deed een veelbeteekenend „st" hooren. Coba kwam binnen met een strak gezicht en er werd over iets anders gepraat. Voor 't eerst, na vele weken voelde Dora zich dien avond weer echt vroolijk. Nu Piet zich zoo geheel tot haar bondgeinoot verklaard had, leek de toekomst ineens opgeklaard. Aan Clara alleen had zij geen steun genoeg. Die hinkte soms op twee gedachten en hechtte te veel aan het voordeelige van een huwelijk met Jan van Hoogerdam en aan de mogelijke erfenis van de Binckers in de toekomst. Clara, hoeveel Dora ook van haar hield, had toch meer het karakter van moeder, maar Piet, die leek wel een eigen zoon van haar lieven vader. Op den duur kon het wel niet anders of moeder moest toegeven, wanneer de schoonzoon er zich zoo voor spande. In haar opgewekte stemming wilde zij moeder weer een nachtzoen geven en zij voelde zich niet eens heel DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 127 ongelukkig toen Coba haar den rug toedraaide met een spijtig: „Hou jij je zoenen maar voor je, daar meen je toch niets van." Mevrouw van Hoogerdam had zich 't gebeurde zoo aangetrokken, dat zij ziek was geworden. Al haar gewone kwaaltjes waren verergerd en de eerste twee dagen na Dora's vertrek bleef zij te bed, tot groote ergernis van Herman en tot groote ongerustheid van Heintje. Tusschen die twee was het ook nog tot onaangenaamheden gekomen, want Heintje had het gewaagd te zeggen dat zij het kind niet zoo vreeselijk schuldig kon vinden en ofschoon Herman vloekte en raasde, zij was bij die meening gebleven en had alleen gezwegen op een teeken van haar zuster. Toen Doortje weer de slaapkamer kon verlaten, was Jan van Hoogerdam gekomen. Oom en tante zaten binnen, want de mooie, warme dagen waren nu voorbij, buiten leek het triestig en kil en die atmosfeer scheen zich ook aan de bewoners van den Binckhorst te hebben meegedeeld. Tante Dora zat in haar grooten stoel aan de tafel, zij was den heelen dag ook nog te lijdend geweest om toilet te maken of zich te kappen, daarom droeg zij een witte muts met lila strikken, de crinoline en het corset had zij gemakshalve uitgelaten, en zich gekleed in een rok van groen moiré en een ruim, zwart jak. Toen Jan binnenkwam zag hij met een enkelen blik hoe de zaken stonden. Hij kneep de kleine oogen dicht en haalde verachtelijk den neus op: 128 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Een vies luchtje hier, tante", zei hij met zijn hooge piepstem en hij wees op de enkele fleschjes en op het steenen keteltje, waarin sennebladen en anijszaad op een klein lichtje stonden te trekken. „Ik ben niet goed, beste jongen", verontschuldigde tante zich. Neef vroeg niet wat er aan scheelde. Hij wendde zich tot oom, die er in zijn oude kamerjapon en kalot ook niet smakelijk uitzag. Een komfoor met een gloeiend stuk vuur, waaraan hij af en toe zijn pijp aanstak en een kwispeldoor stonden voor hem op tafel. Hij had na de begroeting nog geen woord gezegd. Neef dankte voor de aangeboden sigaar en stak er een uit zijn eigen koker op. Mevrouw van Hoogerdam trachtte door kuchen en andere geluiden de opmerkzaamheid van haar echtvriend tot zich te trekken. Hij keek hardnekkig voor zich en toen zij bijna van haar stoel viel, doordat zij haar rechtervoet te ver uitstrekte en trachtte hem daarmee op de teenen te trappen vroeg hij norsch: „Wat mot je toch?" „Niets", stamelde zij en met een diepen zucht schikte zij het kussen in haar stoel weer terecht. Zij zat op spelden, klaarblijkelijk wilde Herman niets zeggen en Jan vroeg ook niet waar hét nichtje was. In 'shemelsnaam, dan moest zij er maar over beginnen. *. Een paar keer opende zij de lippen maar slechts om ze vaster te sluiten, toen echter vermande zij zich en begon op zeer meewarigen toon: „Dora is Woensdag vertrokken Jan." DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 129 Jan nam het Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage op-, tuurde er in en zei heel onverschillig: „Zoo tante, jammer voor u, vooral nu u een beetje ongesteld is." „Ach beste jongen, voor mg... Maar voor jou, ik weet niet hoe ik het je zeggen moet." Neef legde de courant neer, trok zijn wenkbrauwen hoog op en vroeg op zóó hoogen, uiterst verbaasden toon: „Wat bedoelt u, tante?" dat de goede vrouw geheel in de war werd gebracht. „Het spijt ons zoo vreeselijk", stamelde zij, „je oom was zoo beleedigd dat hij haar dadelijk heeft weggestuurd, maar... Dora heeft je aanzoek afgeslagen." „Aanzoek!" herhaalde Jan alsof hij zich ten hoogste verwonderde. „Ik mag sterven als ik u begrijp tante." De smalle, drooge lippen van mevrouw van Hoogerdam vergaten zich te sluiten, met open mond keek zij 'haar man aan. 't Werd zelfs Herman te kras. „Houdt je nu niet van den domme, jongen", zei hij, „ik heb die meid beduid, dat zij hier niet meer hoeft te komen en dat verdient zij. Je hebt haar de eer aangedaan haar ten huwelijk te vragen en zij wil niet, in der eeuwigheid willen wij niets meer met haar te maken hebben, meer kon ik er ook niet aan doen." Jan keek beurtelings oom en tante aan en wreef zich over het voorhoofd alsof hij inderdaad niet vatte waar zij 't over hadden, toen begon hij plot- 9 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 133 dagen bij ons komt dan gaan we eens naar de comedie." „Naar de comedie kind?" „Ja, u is er toch wel meer geweest?" „Toen Heintje en ik jong waren", zei Doortje afgemeten, „kwam zoo iets in een deftig burgergezin nog niet voor." 1$/^ „Maar we zijn toch eens in het ballet geweest. Herinner je je niet Door, toen we in Amsterdam, bij tante Doeselburg logeerden?" „Ja, tante was ook wel een wereldsche vrouw." „Als u zooveel houdt van dansen, gaan we ook eens naar de Fransche opera, daar is ook dikwijls een ballet, prachtig, nietwaar Claar?" zei Piet. Het schemerde Heintje voor de oogen. Zonder dat de anderen het wisten las zij altijd heimelijk de verslagen van de comedie en de opera in de courant. Ze had steeds dolveel van dergelijke vermaken gehouden maar er niet voor durven uitkomen. In haar jeugd hadden ze in haar kring voor zondig gegolden. Nu dacht men daar anders over. Zij wist dat de opera zelfs in trek was bij heel deftige menschen die ook wel kerksch waren. De Hollandsche comedie was niet zoo voornaam, maar eigenlijk trok die haar nog meer. Er werden zulke prachtige stukken gegeven, wel heel ijselijk, want altijd kwam er van moord, misdaad en andere vreeselijkheden in, maar 't eindigde toch steeds mooi, zoo'n misdadiger kwam er slecht af en werd gestraft. Als zij zoo iets eens in de werkelijkheid kon zien, in plaats van er maar zoo'n beetje over te lezen, dat zou zalig zijn. 134 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Zij was zóó in de voorstelling van die heerlijkheid verdiept, dat zij haar kopje bijna van schrik uit de hand liet vallen toen Herman's schorre stem haar toevoegde: „Ben je gek Hein? Jij naar de opera? Zoo'n mal draaisel motten ze daar niet hebben." „Foei Herman!" weerde zij af, maar de tranen kwamen haar in de oogen. „U bent heelemaal niet aardig neef", zei Clara verontwaardigd. „Hij plaagt me maar kind", hernam oude Heintje zachtmoedig, „het is vreeselijk lief van jullie, maar ik kan er natuurlijk niet aan denken." Doortje ging rechtop in haar leunstoel zitten en het klonk heel beslist van tusschen de gesloten lippen: „Ik zou niet weten Heintje, waarom je je dat genoegen niet gunnen zoudt. Ik ben er erg vóór dat je de invitatie aanneemt nu neef en nicht Terborg je zoo vriendelijk nooden." „Ziet u nu wel nicht?" riep Piet vroolijk, „dat is dus afgesproken." „Jongenlief", giggelde Heintje verlegen en verrukt. Herman was heel rood geworden, zijn leelijke, lichte oogen schoten vonken, toen hij nijdig vroeg: „En wat mot er dan met vader?" „Vader komt die dagen bij ons, dat spreekt toch van zelf", antwoordde zijn vrouw rustig. „Maar mijn lieve Door", begon juffrouw Koerhof, toen haar schoonbroer haar in de rede viel: „Aan je ouwe vader hadt jij niet eens gedacht. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 135 Dat is eeuwig „vaasje voor en vaasje na", tot je er misselijk van wordt en as er sprake is van een pretje, laat je de ouwe stakkerd wat graag in den steek. Dan kan je half zieke zuster voor hem opdraaien hè, en dat heeft dan den mond vol van allerlei moois. Je moest je schamen." Mevrouw van Hoogerdam had te vergeefs gepoogd haar echtgenoot te onderbreken. Piet liet zich met moeite door de veelzeggende wenken van Coba in bedwang houden. Heintje begon te snikken. Maar Doortje keek haar man eens aan. Een heel enkelen keer kon de bulhond niet op tegen de oude keeshond, die nog wel een paar scherpe tanden in den bek had. „Herman plaagt je", zei zij tegen haar zuster. „Je weet heel goed dat hij er niets van meent. Foei, je moest hem beter.kennen en niet zoo kinderachtig zijn. En jij Herman, je weet toch ook dat Heintje geen gekheid verdragen kan." „Gekheid!" bromde Herman, terwijl zijn schoonzuster haar tranen droogde en zenuwachtig stamelde: „Hij heeft gelijk. Ik had er dadelijk aan moeten denken, dat jij zooveel drukte niet verdragen kunt Door." Het kostte heel wat moeite om Heintje te overtuigen, maar mevrouw van Hoogerdam, gesteund door het jonge echtpaar, hield vol dat het heel goed zou zijn als zij dat pretje nu eens waarnam en toen haar zuster nog steeds tegenstribbelde, veinsde zij beleedigd te zijn, omdat Heintje zoo- 136 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. veel bezwaren maakte. Dacht zij soms dat vader het minder goed zou hebben of dat er niet opperbest voor hem zou gezorgd worden? Nu kon juffrouw Koerhof wel niet anders doen dan zich gewonnen geven en zij zei met een hoogrood gezicht dat 't toch ook buitengewoon lief was van de jongelui en zij dan over een paar weken dolgraag voor een dag of vijf in de stad bij hen ■kwam. Zij deed nu maar of zij 't kwaadaardige gebrom van Herman niet hoorde. Clara en Piet namen afscheid, de eerste vriendelijk en voorkomend, ook tegen neef, de laatste met een zeer triomfantelijk gezicht en uitbundige hartelijkheid tegenover de beide zusters. Mevrouw de Weerd voelde zich beleedigd, zij wilde er niets van zeggen, maar toen Dora een uitnoodiging van haar schoonbroer en zuster kreeg om den volgenden avond mee naar de comedie te gaan en zij niet werd gevraagd, zette zij een zuur gezicht. „Vindt u 't goed moe, als ik meega?" vroeg Dora aarzelend. „Dat hoef je niet zoo zoet te vragen", antwoordde zij spijtig. „Wat heb ik tegenwoordig in te brengen? Jullie doet allemaal wat je goedvindt." Clara, die haar zusje was komen uitnoodigen, begreep wel waar de schoen wrong. „We gaan ook eens met nicht Heintje naar de opera", zei zij vriendelijk, „en dan heeft Piet plan om u mee te vragen moe, U begrijpt twee keeren allebei dat.. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 137 „Kind, waar denk je aan?" riep Coba met een hooge kleur, omdat haar dochter ried wat er in haar omging. „Nu jullie al die onkosten met nicht Koerhof maakt is 't toch heelemaal niet noodig dat Piet ons meevraagt. De opera en de comedie, dat is nog al niet duur, maar Dora begrijpt zoo iets niet, die, profiteert maar..." Het jonge meisje wilde iets zeggen, maar Clara gaf haar een wenk en zij wist ook wel dat het veel beter was om te zwijgen. Het eind van het lied was dat moeder een paar dagen later mee zou gaan naar de opera. Dora leefde in een zenuwachtige spanning. Zij dacht dat Piet een plan beraamde ten gunste van haar en Frits en dat hij op dien comedie-avond met de uitvoering zou beginnen, daarom natuurlijk werd moeder niet meegevraagd, maar hij liet niets los, keek haar alleen met zijn ©olijke, zwarte oogen aan, ook Clara zette een veelbeteekenend pruimenmondje en schudde lachend het hoofd, als het meisje iets vroeg. Dora zou op den gewichtigen dag bij broer en zuster gaan eten. „Je hebt je veel te mooi gemaakt", vond moeder toen het meisje klaar was met kleeden, „in de hollandsche comedie, daar dirken de menschen zich niet zoo op. Je zult zien dat Clara haar beste japon ook niet aan heeft." „Met Piet zitten we zeker wel op dure plaatsen en wat heb ik aan mijn nieuwe jurk als ik die nu bij zoo'n gelegenheid niet draag?" „Nu jij moet het weten", en, verzacht door 138 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. het vooruitzicht van de gang naar de opera, voegde zij er bij: ,,'t Staat je keurig, dat mot gezeid worden." Dora vond dat ook. Zij had zich met zorg gekleed. Het rose barêge japonnetje, waarvan de rok strak over de crinoline spande, was overal met wit zijden strookjes en rozetten gegarneerd. Een zwart fluweelen lint, waaraan een eenvoudig goud medaillonnetje, sierde het blanke, een weinig gedecolleteerde, halsje. Het mooie haar was nu niet in een net weggestopt, maar in vlechten om het hoofd gelegd, een kransje van roze en witte bloemetjes omspande het kapsel. Toen zij zich in den spiegel bekeek klopte haar hartje van voldanen trots, zij was blij en gelukkig dat de kans om Frits dien avond te ontmoeten nu niet geheel was buitengesloten en hij haar dan eens zóó zien zou. Ook haar zuster Clara was is feestkleedij. Haar blauw-zijden japon was van voren tot onder het, in een langen punt eindigende lijfje, met smalle strookjes van een donkerder tint,bezet en zij droeg een overrok die toen in de mode begon te komen. Aan de polsen zeer wijd uitloopende mouwen met witte kanten en een eveneens wit kanten pellerientje voltooiden haar toilet. Haar haar was eenvoudig opgemaakt, in het midden gescheiden, achter het linkeroor hingen drie of vier lange krullen. Maar ofschoon de zusters er beide allerliefst uitzagen en Piet zei, niet weinig trotsch te zijn, om met twee zulke mooie vrouwtjes uit te gaan, niets kon de pracht evenaren, waarmee nicht Hein- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 139 tje Koerhof zich voor deze gelegenheid getooid had. Nu zij er eenmaal toe gekomen was om den Binckhorst en vader te verlaten, was zij als een ander mensch. Zij voelde zich bovenmate gelukkig in de lieve woning van het jonge echtpaar, 't Huis, in gezelschap van Herman, durfde zijden mond haast niet open doen, hier luisterde men beleefd en vriendelijk' naar haar woorden, zij werd nooit afgesnauwd, integendeel, men scheen alles aardig te vinden wat zij zei en zij praatte, praatte totdat zij er schor van werd. Dora was haar dadelijk komen verwelkomen, zij had het jonge meisje gekust en haar blijdschap, haar weer te zien, op zoo ondubbelzinnige wijze te kennen geven dat het kind zich alles goeds van nicht's bezoek durfde voorspellen. In het vooruitzicht van naar de comedie te gaan had Heintje den nacht, die den grooten dag voorafging, weinig kunnen slapen. ,.-i»v* Clara, die altijd bang was om in publiek de opmerkzaamheid tot zich te trekken, voelde zich niet geheel gerust omtrent het punt van Heintje's kleeding. De logée was nog niet klaar, toen men reeds aan tafel zat. Eindelijk kwam juffrouw Koerhof binnen, met een ietwat verlegen en toch zeer voldaan gezicht, want zij twijfelde geen oogenblik aan den gunstigen indruk, die haar verschijning zou maken. Dora kon een glimlach niet onderdrukken en Piet trapte haar onder tafel op de teenen. Clara keek bedenkelijk, maar zij hield zich in en knik- 146 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. dierbaren vriend toe te lachen, Piet in den arm te knijpen en hem toe te fluisteren: „Je bent een schat." „Waarom kind?" f . . Omdat je gemaakt hebt dat Frits hier ts. "ik?" zei Piet onnoozel. „Ben je mal? Is Herkraad hier? Wat een toeval!" „Houdt je maar dom. Ik weet veel beter. O Piet, in de pauze hè?" Maar Terborg had geen tijd meer om te antwoorden. Het scherm ging langzaam omhoog, het gemompel en gepraat in de zaal verstomde. Dora wierp nog snel een tintelenden, juichenden blik achter zich, trachtte toen haar aandacht te bepalen bij hetgeen op het tooneel gebeurde. Heintje zat met open mond en vergat alles om zich heen. Zij luisterde ademloos. Reeds in het voorspel was het vreeselijk en prachtig. Een beeldschoon, ze-, ventien-jarig meisje, — Heintje werd boos op Clara, omdat deze beweerde dat zij leelijk was, en toen zij den volgenden morgen hoorde dat mevrouw Valois, die er voor speelde, even oud was als zij zelf, wilde zij het niet gelooven —, trouwde met een jongen, schatrijken graaf, de acteur met de kromme beenen. Markiezen en baronnen waren op de bruiloft genoodigd, dames in kostbare japonnen die schitterden van goud en edelgesteenten, zaten op vergulde stoelen en sofa's; lakeien m roode livrei met gouden tressen, liepen heen en weer. Maar de jonge graaf was een speler, het bleek al heel gauw dat hij schulden had en in groote, geldelijke moeilijkheden verkeerde; er DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 147 werden sommen genoemd waarvan Heintje duizelde en in het voorspel verdobbelde hij reeds de bruidschat van zijn aanstaande vrouw, eer hij gegetrouwd was. Er was nog iemand, die Heintje al dadelijk niet vertrouwde, een prins of een hertog, dat wist zij niet precies, maar hij deed valsch, in plaats van den jongen man onder het oog te brengen dat hij heel slecht handelde, hitste hij hem aan, hij meende het zeker niet goed met het jonge paar. Heintje voelde haar oogen al vochtig worden toen de bruid aan den arm van haar vader, een buitengewoon deftig heer met sneeuwwitten baard en hoofdhaar uit de kerk terugkwam en deze haar in de armen van haar echtgenoot voerde. De zeventienjarige snikte, ofschoon zij nog van den prins geen kwaad wist, maar omdat het er nu eenmaal bij behoorde dat bruiden snikten op hun huwelijksdag, de gasten omringden haar allen gelukwenschend en belangstellend, de „valsche", Heintje kon hem niet anders noemen, stond er bij met een glimlach op zijn bleek gezicht. Hij kuste haar de hand en riep luid: „Veel geluk, mevrouw de Gravin!" Toen ging de heele stoet, het bruidspaar voorop, door de andere heeren en dames paarsgewijze gevolgd, langzaam van het tooneel en het scherm zakte. Er werd luid geklapt, de spelers kwamen terug en bogen voor het publiek. Heintje had niet alles kunnen volgen, er waren nog dingen die haar duister bleven en zij wendde zich tot, Dora om opheldering, maar 't zij deze zelf niet alles had 148 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. begrepen, 't zij dat zij niet goed geluisterd had, zij gaf slechts heel onvolledige antwoorden en Heintje verwonderde zich waarom zij zoo onophoudelijk terzijde keek. Er viel daar niets te zien en toen zij zich daarvan overtuigd had, vroeg zij aan Clara hoe 't nu eigenlijk precies in elkaar zat. Mevrouw Terborg legde haar alles uit, maar vermaande-nicht om, als het scherm nu weer opging, niet zoo telkens te fluisteren en te vragen, dat hinderde de menschen en zoo iets deed men niet. Juffrouw Koerhof kreeg een kleur en beloofde dat zij verder onder het spelen zoo stil zou zijn als een muis, maar 't was moeilijk; de indrukken werkten zoo machtig op haar en volgden elkander zoo snel op, 't leek haar bijna onmogelijk om dat alles stilzwijgend te verwerken en niet af en toe iets te zeggen. Dora wenschte zich geluk dat zij nicht een beetje had afgescheept. Zij draaide zich zooveel mogelijk derzijde en begon nu een oogen en gebarenspel met Frits 'Herkraad. Ze begrepen elkaar volkomen en duidelijk, beter nog dan zij in twintig brieven hadden kunnen schrijven. Piet keek met zijn binocle in de zaal en scheen zijn schoonzusje heelemaal vergeten te hebben. Clara had juffrouw Koerhof voor haar rekening genomen. De pauze duurde lang, wel een half uur. Het publiek werd ongeduldig en men begon te stampen en te roepen. Om het wat af te leiden, speelde het orkestje het miserere uit de Trouvère. Heintje, die langzamerhand ook uitgepraat was, trapte de maat met haar voet en wiegde met haar hoofd heen en weer, waarop Clara haar zachtjes zei, dat ze dat niet DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. - 149 doen moest, 't stond een beetje gek. Eindelijk, het muziekstuk was nog niet heelemaal uit, klonk het belletje en het scherm rees langzaam omhoog. ~ Dora zuchtte, wat haar aanging, had de pauze nog een uur kunnen duren, maar 't allerheerlijkste, de groote pauze, moest nog komen. Zij werd nu ook genoeg geboeid door de handeling op het tooneel, die al spannerder werd. Dora vond het al even prachtig als nicht Heintje en leefde geheel in de verschrikkelijkheden van het drama. De toestand was aanmerkelijk akeliger geworden dan in het voorspel. Tien jaar waren sedert de bruiloft verloopen. De graaf had ettelijke sommen verspeeld en ook het paarlen halssieraad met het juweelen slot van zijn vrouw verdobbeld, hetgeen hem ijselijk kwalijk genomen werd door zijn schoonvader, die zijn dochter voorstelde haar man te verlaten. Toen zij weigerde volgde de vadervloek in optima forma. De echtgenoot had al eenige malen een aanzienlijk bedrag moeten betalen om niet gegijzeld te worden of in de gevangenis te komen. Door een en ander was hij meer en meer onder den invloed van den valschaard geraakt en deze bracht hem eindelijk zoover dat hij valsche wissels teekende. Onder het mom der vriendschap leverde de slechte vriend hem toch aan het gerecht over en nu volgde er een vreeselijk tooneel met zijn ongelukkige vrouw die hem, ondanks al zijn misdaden, toch teederlijk bleef beminnen. Om hem te redden wilde zij haar laatste juweelen en kost- 150 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. baarheden offeren en kwam toen tot de vreeselijke ontdekking dat hij die reeds lang geleden van haar gestolen en voor valsche verwisseld had. Hij werd naar de gevangenis gevoerd, terwijl zijn vrouw met een ijselijken gil, waarvan Heintje hevig schrok, ter aarde stortte. Juffrouw Koerhof kon haast niet meer zien door haar tranen, maar dat was niet erg, er waren veel zakdoeken in beweging en in de zaal werden vele neuzen gesnoten. Dora en Clara hadden het ook te kwaad, maar zij schaamden zich een beetje voor hun omgeving en veegden zich slechts steelsgewijze de oogen af. Het tweede bedrijf was alweer veel later en met de jaren werd de ellende steeds grooter. In de plaats van het grafelijk verblijf was een armoedige bovenverdieping gekomen. De gravin liep, armelijk gekleed, met door het leed vergrijsde haren, rond. De dobbelaar, die ook al aan den drank was verslaafd, zonk na zijn verblijf in de gevangenis al dieper en dieper. Hun eenige zoon hadden zij op de een of andere manier al jaren geleden verloren. Zekerheid omtrent zijn dood bestond niet, de valschaard had er de hand in gehad, maar de beklagenswaardige moeder dacht dat het kind gestorven was. Zij vertelde van haar jongen, die beeldschoon en rijk begaafd was geweest, en die geboren was met een zeker kenteeken, hij had namelijk een roode vlek in den vorm van een aardbei, in de palm van zijn linkerhand gehad. Aan het einde van dit bedrijf waren de speler en zijn vrouw geheel tot den bedelstaf gebracht en DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 151 moest de eerste vluchten wegens de een of andere euveldaad. Nu kwam de groote pauze. Heintje Koerhof was erg {opgewonden'. Zij dacht niet aan den Binckhorst, niet aan haar zuster en schoonbroer, zelfs niet aan vader. Geheel en al had zij zich verplaatst in den toestand van de ongelukkige gravin, zelfs toen zij met de anderen naar den foyer ging, moest zij zich nog telkens de oogen afwisschen. Zij vond de pauze eigenlijk niet prettig, veel liever had zij gewild dat men maar doorspeelde, want zij trilde van verlangen hoe het nu verder met het diep beklagenswaardig gezin zou afloopen. Maar eenmaal in den foyer vond zij alweer zooveel te zien dat het andere voor het oogenblik op den achtergrond raakte. Ze hadden veel bekijks. Dora en Clara staken met hun mooie toiletjes iedereen de oogen uit en Heintje vond zichzelf ook smaakvoller gekleed dan de dames, die haar in hun breede rokkenpracht voorbijruischten. Zij zat met Clara op een rood fluweelen sopha, lepelde een portie vanille ijs en lachte en fluisterde met haar nichtje over een japon, een hoed, een in haar oogen gek kapsel of over iemand die aan de nieuwe mode durfde meedoen om de crinoline door een druk gegarneerde rok en een zoogenaamde tournure te vervangen. Clara geneerde zich wel een weinig over de opgewonden, oude juffrouw, waarover hier en daar geglimlacht werd, maar het goede mensch had blijkbaar zoo buitengewoon veel plezier, dat zij haar genot niet wilde bederven. Dus vergenoegde zij zich met zachtjes te beamen en 152 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. nu en dan maar eens een bedaard st.. te doen hooren als nicht al te uitbundig werd. Maar waar was Dora? O, daar stond ze, op een kleinen afstand, te praten met een jongmensen. „Wie is dat?" vroeg Heintje nieuwsgierig. „Een knappe persoon, nu, je kan wel zien dat hij ons Doortje aardig vindt." Clara lachte en daar haar zusje juist dien kant uitkeek, gaf zij haar een wenk. Daar naderde Dora, gevolgd door haar aanbidder. „Nicht", zei het meisje met een verhoogden blos. „Mag ik u Frits Herkraad voorstellen? Hij vindt het heel prettig eindelijk eens kennis met u te maken." Heintje Koerhof werd vuurrood. Een oogenblik wist zij niet wat zij doen moest, maar het jonge mensen keek haar aan met zulke oolijke en toch zoo trouwhartige donkere oogen, hij had zoo'n prettig, knap gezicht en schudde haar zoo hartelijk de hand, dat zij zich dadelijk gewonnen moest geven. Hij ging naast haar zitten en begon met haar te praten, eerst als ter loops over den Binckhorst. Dora had hem dikwijls van de Plaats en vooral van juffrouw Koerhof en van den ouden heer, nog zoo bewonderenswaardig voor zijn leeftijd, verteld. Hij vond het nu heerlijk haar persoonlijk te leeren kennen. Op gepaste wijze, zonder te indringerig te zijn, zette hij de niet verwende Heintje in het zonnetje en pakte de goede ziel heelemaal in. Daarna wikkelde hij haar in een druk gesprek over het stuk. Evenals zijzelf, had hij zoo'n diep medelijden DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 153 met de arme gravin, zoo'n verachting voor den speler en zoo'n afschuw voor den valschaard, dat het nicht bijna speet, naar de zaal terug te moeten. Alles was ook even heerlijk op dien zaligen avond. Toen zij door de nauwe gang van de Baignoires naar de Stalles gingen, stak Dora haar arm door die van Heintje. „Wat zegt u nu van hem, nicht?" fluisterde zij met een trillend stemmetje. Nicht gaf haar een veelbeteekenend kneepje. „Hij is een aardige, lieve jongen, ik kan niet anders zeggen." „Niet waar? Toch heel wat anders dan neef Jan?" Ja, dat moest Heintje toestemmen. Op dezen avond kwam Jan met zijn krakende, piepstem, zijn spottende, altijd toegeknepen oogjes en vooral zijn aanmatigende, onaangename houding tegenover haar, haar zelfs afschuwelijk voor. „U zult bij moeder en bij nicht Doortje wel een goed woord voor mij doen?" vroeg het meisje weer, toen zij al gezeten waren. Heintje zag heelemaal geen zwarigheden. Gevleid over de manier waarop zij behandeld werd, onttrokken aan haar gewone, eentonige leven van kleine beslommeringen, leefde zij in een geheel andere wereld. Zij knikte Dora toe en zei geruststellend: „Vertrouw maar op mij kind, 't zal wel in orde komen." Zij verstond niet meer wat het nichtje antwoordde want daar ging het scherm omhoog en het ge- 154 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. beuren op het tooneel nam weer al haar aandacht in beslag. Nog meer dan in de beide eerste bedrijven vergat Heintje waar zij was. Zij keek en luisterde in ademlooze spanning. Het tooneel stelde een donker bosch voor. Op den voorgrond een armzalige hut, in tweeën gedeeld. Aan den eenen kanteen schamel slaapvertrek, aan den anderen een woonkamer, waarin zich slechts het hoognoodigste bevond. Aan de houten tafel in dit droevig verblijf zat de voormalige gravin. Een armoedige doek was haar om de schouders geknoopt, de grijze haren waren door een witte muts gedekt, haar geheele verschijning droeg de sporen der grootste ontbering en ellende. Geen wonder, haar echtgenoot, weer uit de gevangenis of van Ide galeien teruggekeerd, was nu gedaald tot 'den staat van wilddief, roover en aanrander. Maar nooit had de nobele vrouw er aan gedacht hem te verlaten, steeds trachtte zij hem tot een beter leven over te halen' en hem zijn zonden voor oogen te houden, hetgeen hem buitengewoon verveelde en haar dikwijls een pak ransel bezorgde. Zoo ook nu, de roover kwam thuis, geheel verwilderd. Buiten begon het te stormen, in de verte ratelde de donder. Heintje Vond het meer dan griezelig. De man eischte drank, zijn vrouw deed hem eenige liefderijke verwijten en wilde niet aan zijn verlangen voldoen. Hij nam een groot stuk hout, met een ijselijken vloek en rollende oogen stortte hij zich op haar. Heintje uitte een gesmoorden kreet, die gelukkig door niemand gehoord werd. Gelaten, in de houding van een boetvaardige Magdalena DE FAMILIÉ VAN DEN BINCKHORST. 155 wachtte de vrouw den doodelijken slag, toen er luid op de deur gebonsd werd en de man den dreigenden arm liet zinken. Buiten stond een reiziger die voor het noodweer een schuilplaats en zoo mogelijk een verblijf voor den nacht eischte. „Goede vrouw, ik zal u rijkelijk beloonen." Zij wilde weigeren, maar daar kwam de echtgenoot, hij was nu overdreven en kruiperig beleefd. Zijn vrouw begreep er alles van. Hij wilde den reiziger in hun woning lokken, hem uitplunderen, misschien wel vermoorden. Onder vreeselijk oogengerol en afschuwelijke wenken'achter den vreemdeling om, heette hij haar alles klaar te zetten wat hun armoedige stulp aan spijs en drank bevatte en het slaapvertrek in orde te brengen. Het publiek was intusschen, door allerlei bijomstandigheden, te weten gekomen dat de reiziger de eigen zoon was van het echtpaar. De belanghebbende partijen waren er nog onkundig van; maar het zou wel uitkomen. In doodelijken angst, met wijd opengesperde oogen en een kloppend hart, wachtte Heintje Koerhof af, wat er nu gebeuren zou. Haar eene hand was om de leuning van haar fauteuil geklemd, met de andere had zij die van Dora gezocht en hield haar krampachtig vast. De vreemdeling was verzadigd, de voormalig6 gravin geleidde hem naar het slaapvertrek. Bij het licht van een flikkerende kaars, onder het geluid van den, in de verte ratelenden donder en de neerstroomende regen, ontdeed hij zich van zijn bovenkleeren en wierp zich op de schamele legersponde. De tocht blies de kaars uit. Het 158 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. In de propvolle, kleine kleedkamer wachtten de dames tot zij hun mantels en hoeden kregen. Zonder een woord te spreken stond Heintje tusschen de beide zusters. Zij verbeeldde zich dat Clara nog wat ontstemd was, omdat zij zich zoo gek had aangesteld. Zij had er ook veel spijt van; nu zij daar zoo nuchter tusschen al die menschen stond en zich afvroeg hoe Piet ooit hun goed zou kunnen bemachtigen, begreep zij niet, hoe zij zich zoo had laten meeslepen, 't Was toch alles maar comediespel en niet echt gebeurd. Zij nam zich vast voor zich een volgenden keer beter te gedragen, want, dat voelde zij wel, in geen jaren had zij zóó genoten en wanneer zij zich niet goed kon houden, zouden Clara en Piet haar niet meer mee willen nemen. Daar kwamen de heeren, Herkraad was er ook weer bij. Heintje werd door Piet geholpen. Zij zag hoe zorgzaam Frits Dora in haar wit en zwart geruiten sjaal wikkelde. Toen was het een stooten en dringen door de menigte heen en eindelijk ademde zij diep op, want zij stonden op straat. Er werd besloten dat Piet Dora zou thuisbrengen. Frits zou de twee andere dames begeleiden. Galant bood hij Heintje den arm en zoo stapten zij met hun drieën het Plein over, door de Poten, het Spui en de Lange Gracht naar de Wagenstraat, 't Was al laat en heel stil. Zij spraken over 't stuk, Clara had het ook wel heel mooi gevonden, maar die gravin, neen, dat was toch onnatuurlijk, als zij zoo'n man had gehad, was zij DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 159 direct van hem weggeloopen. Frits lachte en Heintje werd weer één en al vuur. Dat vond zij juist prachtig. Als je eenmaal van iemand hield, dan bleef je van hem houden, ook al deed hij het ergste. Frits drukte den arm van de oude vrijster een beetje dichter tegen zich aan en zei dat juffrouw Koerhof gelijk had, zij begreep de ware liefde en toen, op zachten toon, begon hij Heintje te beduiden dat van haar het geluk van Dora en hem zelf afhing. „Van mij?" vroeg Heintje verschrikt. „Mijn goeie meneer, wat kan ik er aan doen?" „U kunt in de eerste plaats Frits zeggen, want ik word toch uw neef en dan, lieve juffrouw Koerhof, u, met uw fijn gevoel, uw groote ondervinding in dergelijke zaken, kunt alles. Op u is al onze hoop gebouwd." Zoo ratelde hij voort en toen ze eindelijk in de Wagenstraat waren aangeland had hij oude Heintje zoo warm gemaakt, haar zoo in de hoogte gestoken en haar eigenlijk zóó van de wijs gebracht, dat zij alles beaamde en alles beloofde wat hij wilde. Er was toch ook een zeker gevoel van trots in haar, omdat zoo'n knappe, jonge man zooveel vertrouwen in haar stelde en haar zooveel macht toeschreef. Herkraad nam aan de deur afscheid. Ze hadden zoo langzaam geloopen dat Piet al aankwam, toen Frits nog met Heintje fluisterde. Hij maakte er een grapje van en beweerde dat hij 't aan Dora zou vertellen, waarop nicht goedig lachte en zei 160 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. dat hij 't gerust mocht doen; zij wilde nu werkzaam zijn voor 't geluk van die beide kinderen. Herkraad bedankte bescheiden om nog mee naar boven te gaan. Clara verdween in de slaapkamer. Er moest nog een boterhammetje gegeten worden en zij wilde haar mooie japon eerst uittrekken. Zij keerde terug in haar wit geborduurden onderrok en nachtjakje, waarin zij er minstens even lief uitzag als in haar statiepak. Nicht mocht niet helpen, Clara smeerde het brood, met haar fijne handjes ontdeed zij de Engelsche gerookte bokking voorzichtig van vellen en graten, terwijl Piet voor ieder een schuimend glas bier schonk. Na de opwinding van den avond smaakte het keur^e huishouding bepaalde reden voor op te kunnen geven tien eenT naar hoat thuiskwam' wille zi"'m7ar met haaa^?P?n g*\n 0m.te WJke« "oever nicht zïizelf JeïZ*f h TST"21* gelukkiZ bedacht hoe SSli V lg had dat 21 zich heelemaal niet be- 5" voeteStaoaSeten- NU \00rde Zij °°k een krak-" aen voetstap en geruisch van rokken op de trap DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 165 vorigen avond te praten terwijl Coba haar bezigheden met Keetje regelde, die moest dan maar probeeren het alleen af te doen, nu er onverwacht bezoek was gekomen moest mevrouw binnen blijven. Eerst toen zij met hun drieën aan de koffietafel, waarop Heintje's goede gaven prijkten, gezeten waren, begon de oude juffrouw: „Heeft Dora je verteld wie we gisterenavond ontmoet hebben?" „Nee nicht, hoezoo?" „Ik heb nu eindelijk eens kennis gemaakt met Frits Herkraad." Dora verslikte zich in haar heete koffie. Zij vond dat nicht niet verstandig deed om zoo ineens met de deur in huis te vallen. Coba zette, met een besliste beweging, haar kopje neer. „Nee, dat zal ze wel uit haar hart laten, 't Zal wel doorgestoken werk zijn geweest met Clara en Piet. Op die twee kan ik ook niet meer vertrouwen. Prettig als je zoo door je eigen kinderen behandeld wordt." „Maar mijn lieve Co", Heintje schrok toch wel omdat mevrouw de Weerd dadelijk heftig werd, „wind je nu niet zoo op. 't Is een aardige, nette jongen; ik begrijp eigenlijk niet waarom je er zoo tegen bent." „Ziet u nu wel moe?" begon Dora, maar haar werd met een wenk het zwijgen opgelegd. ,/t Kan wel zijn dat hij aardig is", zei Coba met eenige minachting, „maar een muziekant zonder fortuin is geen partij voor mijn dochter." 174 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. gedacht, maar Heintje beweerde dat het onmogelijk was. Zij zouden heelemaal over Voorburg moeten rijden, want 's winters zette de pont na vier uur niet meer over, en het achterhek was natuurlijk gesloten. Zoo'n omhaal durfde zij ook niet te maken. Op weg werd zij kalmer, 't Had gelukkig de laatste dagen niet geregend en 't straatje was begaanbaar. De lichten van den Trekweg wierpen eenig schijnsel op het smalle pad en zoo, geholpen door Piet, die een zaklantaarn had meegenomen en haar voorzichtig bijlichtte en hielp, kwamen zij aan het hek van de Plaats, dat nooit gesloten werd. Maar bij het piepen van de scharnieren hoorden zij van uit de verte, het diepe gebas van Sultan, den waakhond. „Hij loopt toch 's avonds niet los?" vroeg Piet angstig. „Nee, nee jongen, st maar Sultan, goed volk. „Wees toch voorzichtig nicht, 't is hier zoo satansch donker." In het schijnsel van het lantaarntje liepen zij langs het groote grasveld. Door het geblaf van den hond was men in huis opmerkzaam geworden en toen zij dicht bij de voordeur waren gekomen, werd deze op een kier geopend en schreeuwde Herman: „Wie is daar? Geef antwoord of ik stuur de hond op je af." „Ik ben het Herman", riep Heintje geagiteerd. „Ik, met neef Piet." De deur werd nu geopend en Herman vertoon- 178 DE FAMILIE VAN DEN^JBINCKHORST. Herman sloeg met de ^k^^fuïï met ie mooie praatjes van 't lijf. Je weet heel ?oed dat ik 't over Hein heb. Waarom heb je haar niet gezeid dat zij van nacht bij jullie moest blijOmdat zij weg wou. We hadden haar dolgraag nog een VL dagen gehouden maar t is niet in oU opgekomen ons te verzetten tegen niDe8 Vriendelijke gastheer bromde iets en schoof hèt courantjef waarin hij had zitten lezen van z ch af. Piet zag dat het een effectenblaadje was. lEr is een groote daling in de Amerikaansche NhM^S gezicht werd zoo mogelijk nog rooder Hij keek Piet aan alsof hij hem verscheuren wilde en stamelde heesch:! Waarom zeg je dat?" Zoo maar"; hernam Terborg, wezenlijk verwonderd omdat neef zoo buitengewoon kwaadaardig was, „u maakt je kwaad om mets. Er volgde geen antwoord. Wat ik had, heb ik al een week of zes geleden, op raad'van mijn makelaar, , weggedaan begon Piet weer. „Ik heb er geen schade door, ik hoop dat u ook zoo gelukkig bent. He?man rees overeind. Hij stiet een zwaren vloek uit, en Piet met zijn vuist dreigend schreeuwde hij hem toe: , „Satansche lammeling, zeg je dat om me te pesten?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 187 met haar geld gekocht, zij had er in gekend willen zijn. ;? , Haar grauw gezicht werd bruinrood, zij voelde dat zij driftig werd, maar beheerschte zich. „Daar hadt je geen recht toe, dat hadt je mij eerst moeten vragen", zei zij. Hij sloeg met de vuist op de tafel. „Vragen?" schreeuwde hij woedend. „Ik geloof dat je gek bent geworden. We zijn in gemeenschap getrouwd zou ik denken. Wat weet jij van zaken?" Zij zweeg. In zijn rooden kop zag zij de oogen kwaadaardig flikkeren en zij kende zijn uitbarstingen van woede. Altijd had zij ze alleen en in stilte verdragen, zij wilde niet dat Heintje van dat heel erge getuige zou zijn. Hij stond op zijn bevende hand strekte'zich naar de flesch cognac uit en zij had den moed niet haar weer weg te nemen. Bekommerd liet zij hem begaan. Herman scheen het tegendeel verwacht te hebben. Zijn gezicht ontspande zich eenigszins, hij dronk zijn glas langzaam leeg en loerde af en toe naar zijn vrouw. Zij zat heel stil, de meestal bezige handen werkeloos in den schoot, de lippen tot een streep verdund. Hij schoof onrustig op zijn stoel heen en weer, slurpte de laatste druppels uit zijn glas. „Ik heb ook altijd pech", begon hij. De invloed van den drank deed zijn kwaadaardigheid tot een stemming van stumperig zelfbeklag overslaan, „dat zie je nu weer met vader." Doortje schrok op. Zij zag dat zijn oogen wa- 188 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. terig stonden, dat hij onduidelijk begon te praten. Voorzichtig waagde zij het de flesch wat verder weg te schuiven. „Wat heeft vader er mee te maken?" vroeg zij"angstig. „Weet hij er van?" „Je bent nog stommer dan het achtereind van een koe", bromde Herman, „maar we waren nou zoo'n mooi eind op weg. As de ouwe baas nou uitgeknepen was had ik de hypotheek kunnen inlossen en nou wordt hij waarachtig weer beter." Stom van afgrijzen staarde Doortje hem aan. Het drong niet tot haar door dat hij zoo iets waarschijnlijk niet zou gezegd hebben als hij volkomen nuchter was geweest. Integendeel, zij wilde zijn woorden liever toeschrijven aan den eenigszins ontoerekenbaren toestand, waarin hij zich bevond en ofschoon haar stem beefde, antwoordde zij op den terechtwijzenden toon, dien zij soms tegen hem aansloeg: „Als je wist wat je deed Herman, zou je zoo iets vreeselijks niet zeggen. Goddank weet ik, dat je het niet meenen kunt." Maar die verontschuldigende manier van spreken maakte hem weer nijdig. „Waarachtig meen ik het", bromde hij met een dikke tong. „Hij is vier en tachtig, een schandaal om zoo lang te leven." Doortje stond op. „Ik wil je niet meer aanhooren", zei zij, trillend van verontwaardiging, „dit is erger dan alles wat je mij hebt aangedaan." Zelfs in zijn halve dronkenschap begreep hij te DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 189 ver te zijn gegaan, hij stamelde binnensmonds dat zij geen grap kon verdragen, maar Doortje gaf geen antwoord. Zij begon zwijgend op te ruimen en stak de kaars aan. Brommend en in zichzelf vloekend, liet hij haar begaan. Als zij zóó beslist tegen hem optrad, zijn verwenschingen en kwaadaardige uitvallen zóó negeerde was hij instinctmatig bang voor haar. Toen hij reeds lang met open mond lag te snurken, zat Doortje nog overeind in bed en tuurde in de duistere kamer. Zij dacht aan de jaren van haar huwelijksleven, hoe zij altijd alles verzwegen en de schandelijkste befeedigingen, de grootste grofheden verdragen en verontschuldigd had. Toen hij haar ten huwelijk vroeg was de arme ziel zoo vereerd geweest, zoo grenzenloos dankbaar, omdat hij haar tot den rang van mevrouw van Hoogerdam verhief, omdat zij in haar eigen oogen en in die van haar zuster en toenmalige vriendinnen op zulk een hoog standpunt kwam te staan dat zij zich beloofde hem boven alles lief te hebben, hem te vereeren en te gehoorzamen. Zij had hem heel anders gezien dan hij was en aan de enkele stem die haar onmeedoogenloos te kennen gaf dat hij haar om haar geld en niet om haar persoon trouwde, geen geloof geschonken. Al heel spoedig was het haar duidelijk geworden hoeveel waarheid die waarschuwing bevatte. Zij had het nooit bekend, zelfs niet aan Heintje, zij kon geen afkeurend woord, van wie ook, over haar Herman verdragen. Zij had zichzelf geblinddoekt, maar soms, zooals nu, rukte zij zich dien blinddoek van de 190 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. oogen, dan zag zij hem in zijn ware gedaante van bruten geldwolf die naar haar en haar vader's dood verlangde, die haar fortuin opmaakte en haar misschien nog tot den bedelstaf zou brengen. Haar vermogen was door zijn onvoorzichtig speculeeren verminderd,' de Binckhorst zwaar belast. Door al die schrikbeelden kon Doortje den slaap niet vatten, zij doorwaakte een ellendigen nacht, waarin zij eindelijk ook nog geplaagd werd door de zelfbeschuldiging dat het niet vader s toestand was die haar belette in te sluimeren, maar enkel de zorg voor het aardsche slijk, waarover zij zich tot nog toe zoo weinig bekommerd had. De oude heer Koerhof werd inderdaad spoedig beter, maar het was een beterschap die Doortje in 't geheel niet voldeed, die Herman nog woedender maakte en die Heintje, al was zij dankbaar voor vader's behoud, toch af en toe met angst vervulde. De dokter was wel zeer tevreden, hij verklaarde dat de lichamelijke toestand heel goed was, hij had het woord beroerte niet uitgesproken, maar het was een feit dat vaasje's gezicht een beetje scheef stond, dat hij zijn linkerbeen en arm moeielijk bewegen kon, dat hij zijn geheugen, in den laatsten tijd toch al ver van schitterend, heelemaal verloren had, dat hij in één woord „kindsch" was geworden. Heintje wilde er niet van hooren. Evenals Door haar lieven echtvriend voor de wereld hoog had gehouden, trachtte zij het haar versuften, idioten DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 191 vader te doen. Op de medelijdende, bezorgde vragen antwoordde zij dat het met den patiënt heel goed ging. Het was hem alleen een beetje op de spraak geslagen, maar zij kon hem best verstaan en zij verzekerde dat hij alles begreep, het eten smaakte hem zooals in geen jaren. Hij kon, wel is waar, niet meer wandelen, maar hij zat echt prettig in zijn leunstoel voor het raam. Toen de dokter hem voor hersteld verklaarde, was haar eenige angst dat de waarschuwing, waarvan de geneesheer toch wel even gewaagd had, zich herhalen en zij hem verliezen zou. In haar onbewust egoïsme wenschte Heintje hem nog jaren te behouden, zij dacht er niet aan dat het leven voor den ouden man geen waarde meer had, evenmin als het ooit in haar opkwam dat zij door de voortdurende zorg waarmee zij hem omringde, iets van haar levensvreugde opofferde. Door vader's ziekte had Heintje het engagement van Dora en haar belangen bijna vergeten; nu het gevaar, althans voor de naaste toekomst, voorbij was, begon dat alles zich weer op den voorgrond te dringen. Coba en Clara waren herhaaldelijk op den Binckhorst naar den zieke komen informeeren, zelfs Dora had zich in het hol van den leeuw gewaagd. Eerst kon zij het niet over zich verkrijgen Herman de hand te reiken, maar toen hij zich vergenoegde met een paar woorden tusschen de tanden te brommen en haar norsch toe te knikken, stak zij hem bij het weggaan twee vingers toe. Zij verkeerde in een te dankbare en 192 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. gelukkige stemming om haatdragend te zijn en dan... zij deed het alleen ter wille van de nichten. Piet wendde drukke bezigheden voor, hij verklaarde zijn vrouw dat.hij bij dien ongelikten beer geen voet meer over den drempel wilde zetten, maar mevrouw Clara trachtte hem te beduiden dat het onverstandig was om de uitvallen van dien halven gek hoog op te nemen. Ruzie maken met de Binckers, dat ging toch niet. Als Piet het over zich verkrijgen kon om, altijd ter wille van de nichten, weer naar de Plaats te gaan, moest hij maar net doen alsof er niets gebeurd was. Toen het nu voor de naast betrokkenen een voldongen feit was dat vader Koerhof zich wel nooit meer met wereldsche zaken kon bemoeien en Heintje nu alleen meesteres was over haar eigen en vader's inkomen, begon er een wonderlijke verandering in Herman's gedrag tegenover zijn schoonzuster te komen. Hij snauwde haar niet af, hij plaagde haar niet, ja, af en toe gaf hij zich zelfs eenige moeite om beleefd en voorkomend te zijn. De goede Heintje was eerst "buiten zichzelf van verbazing geweest, maar toen „de gunstige weergesteldheid", zooals Coba het lachend uitdrukte, bleef aanhouden, was zij een en al dankbaarheid. Zij beschuldigde zich Herman verkeerd beoordeeld te hebben, Door had gelijk, hij was waarlijk niet kwaad en zij ging zelfs zoo" ver om zijn leelijke uitvallen op den avond van haar thuiskomst en zijn verschrikkelijk humeur in die dagen toe te schrijven aan zijn ongerustheid over vader. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 193 Toen zij Doortje deelgenoot maakte van deze veronderstelling, knikte mevrouw van Hoogerdam met buitengewoon stijf gesloten lippen. Zij had geen enkel woord gesproken over hetgeen er tusschen haar en Herman was voorgevallen en zij liet Heintje graag in haar waan, ofschoon zij voor zichzelf wel meende te kunnen vermoeden waaraan Herman's tegemoetkoming was toe te schrijven. Dora's verloving was nu ook voor de Binckers een feit. Doortje had haar petekind nog wel eens onder handen genomen, maar zij was al lang voor de zaak gewonnen door al hetgeen Heintje haar van Frits Herkraad verteld had. Alleen over de geldkwestie bewaarde zij een hardnekkig stilzwijgen. Schuchter en verlegen, want zij wist niet hoe het zou worden opgenomen, vroeg Heintje of 't niet verstandig zou zijn, wanneer Doortje haar testament veranderde, haar kapitaal aan haar eigen familie en het vruchtgebruik aan Herman vermaakte. Dat was toch rechtvaardig en vader had zich, toen hij nog goed was, ook in dien zin uitgelaten. Dat laatste wist Doortje van Hoogerdam wel, toch antwoordde zij niet op hetgeen Heintje haar voorstelde, met een nadenkend gezicht en hermetisch gesloten lippen keek zij voor zich uit. Herman vloekte ternauwernood over het engagement, zijn hoofd was met ernstiger zaken vervuld. Hij haalde alleen de schouders op en zei dat die meid in haar verderf kon loopen als zij het wilde. Hij zou er zich niets van aantrekken, maar zij moest op geen cent van hem rekenen. De offici- 13 194 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. ëele voorstelling van Frits Herkraad had ook plaats gehad. De heer van Hoogerdam had zich wel voorgenomen onbeschoft te zijn, maar toen hij tegenover zijn aanstaanden neef stond, verloor hij den moed. Hij trok zijn klauwen altijd in, wanneer hij te doen had met menschen die niet bang waren voor zijn grooten mond en hem zelfbewust en flink tegemoet kwamen en zoo liep het eerste bezoek tot aller tevredenheid af. De nichten waren opgetogen over den aardigen jongen, die hen vermaakte met zijn vroolijke invallen; Dora zei wel tienmaal tegen Heintje dat zij nooit zou vergeten wat zij voor haar gedaan had en Herman vertrok zijn mond tot een grijns en smaalde alleen maar op den mooien jongen, toen hij weg was. Op een kouden avond in December zaten de Binckers eendrachtelijk bijeen: Zij waren boven, in Heintje's huiskamer, want zij wilde, vooral 's avonds, liever niet naar beneden gaan, zij was altijd bang dat vader haar noodig kon hebben, ofschoon hij heele avonden en nachten aan een stuk doorsliep. De kamer met haar glanzend gewreven mahoniehouten meubels zag er gezellig uit. Het haardvuur weerkaatste zich in de paneelen van de ouderwetsche secretaire met haar koperen balpooten en mooi geciseleerde sloten. Aan de wanden hingen konterfeitsels van verschillende leden der familie Koerhof. Van onder hun pruiken en breedbestrikte mutsen keken zij met goedige gezichten op hun nageslacht neer en toonden allen een sterke gelij- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 195 kenis met vader en de nichten. In de wit porceleinen koppen met zwaar vergulde randen en oortjes dampte de geurige slemp. Herman had er in stilte den neus voor opgetrokken, maar Heintje schonk geen cognac. Zij presenteerde hem een glas rooden wijn; tot haar verwondering sloeg hij het af en verklaarde goedmoedig wel een kopje slemp te lusten. Hij liet ze zich dan ook goed smaken, dronk ettelijke koppen en maakte nog aanmerking wanneer Heintje ze niet boordevol schonk. In haar dankbare, opgewekte stemming, omdat haar schoonbroer zich tamelijk fatsoenlijk gedroeg inplaats van te vloeken en te snauwen, merkte Heintje niet dat het gezicht van haar zuster bekommerd stond, ofschoon zij niets liet merken, maar van onder de borstelige wenkbrauwen keken de grijsgroene oogen dikwijls met een bedenkelijke uitdrukking naar Herman en de onderkaak stak vooruit, zoo vast sloot zij de dunne lippen, als de twee anderen spraken. Toen Herman het heele trommeltje met kaneelbeschuitjes had leeggegeten en zich benauwd voelde van al de slemp, begon hij: „Zeg nou es eerlijk Hein, hoe vin jij vader?" Terstond trok er een zware schaduw over Heintje's opgewekt gezicht. „Goed, Herman, heel goed, de dokter is tevreden." Herman zuchtte: „Ja, we motten dankbaar zijn, maar zie je, 't maakt me toch kapot as ik de man anzie." 196 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Doortje zat onbewegelijk, maar Heintje kreeg de tranen in de oogen en legde schuchter de hand op Herman's schouder. „Ja, jij hebt er veel weet van Herman, maar we' hebben geen reden van klagen. Suf is vader niet, hij kan alleen maar niet op zijn woorden komen, maar zoo verstandig as die me van middag toch ankeek toen ik hem een stukje zwezerik en wat appelmoes voerde." „Hij wordt toch nooit meer wat ie geweest is", zei de heer van Hoogerdam meewarig. „Van zijn kapitaal beheeren of zijn zaken doen is geen sprake meer." Doortje maakte een zonderling geluid. Herman wierp een loenschen blik in de richting van zijn vrouw, maar hij hield zijn gezicht in bedwang. „Wat heb je?" vroeg Heintje bezorgd aan haar zuster. „Zulke steken in mijn linkerheup, 't komt plotseling op." „Kou gevat, lieverd. Neem nog een kopje warme melk, dat doet je goed. Niet? Nou, dan neem ik nog een drupje", en zich toen weer tot Herman wendend: „Daar ben ik ook wel bang voor. Maar ik heb een groote steun aan meneer van Mieren, vader's makelaar. Hij is al een paar keer bij me geweest en bedisselt alles voor me." „Dat had ik niet van je gedacht Hein, as ik 't eerlijk zeggen moet, 't valt me van je tegen." Juffrouw Koerhof "werd onrustig. Zij begon een DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 197 klein beetje te begrijpen waar de schoen wrong en zij vroeg verlegen: „Wat bedoel je?" „Ik had nooit gedacht dat je vreemde hulp zoudt nemen als je nog een broer hebt. Nou, zie je, ik wil er niks van zeggen, maar 't grieft me. Wat motten de menschen er wel van denken? Zeg jij nou es, Door?" „Heintje zal er haar redenen voor hebben", zei Doortje zacht, maar zij keek haar zuster niet aan. „Redenen?" herhaalde Herman geërgerd. Zijn goedmoedige rol begon hem te vervelen en onder tafel balde hij de vuisten, maar daar hij volkomen nuchter was, begreep hij zich te moeten matigen. „Ik heb 't als een beleediging gevoeld", vervolgde hij, „laat ze dan met die redenen voor den dag komen." Heintje's gezicht was donkerrood geworden. „Meneer van Mieren was altijd vader's raadsman", zei zij, zonder Herman te durven aankijken, ,,'t sprak toch van zelf dat hij de mijne bleef. Ik kon den man zoo niet voor 't hoofd stooten." „Neen", antwoordde hij, „maar je eigen zwager, de man van je bloedeigen züster icon je wel voor 't hoofd stooten." „Maar Herman!" „Nou, 't doet er niet toe. 't Heeft me gehinderd, dat zeg ik ronduit. Maak 't nou maar ongedaan en zeg an die snuiter dat ik voortaan je zaakjes doe. Ik zal alles voor je beheeren, alsof 't voor mijzelf is." Heintje was ontroerd door zijn vriendelijkheid. 198 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Ik zou 't graag doen, heusch Herman, maar ik kan niet." Hij keek haar kwaadaardig aan. „Wat zijn dat voor malle uitvluchten? Je bent toch niet bang voor die van Mieren." „Nee", hakkelde Heintje, „maar ik heb vader, toen hij nog goed was, plechtig beloofd om na zijn dood nooit een anderen raadsman te nemen en alles aan meneer van Mieren over te laten." De heer van Hoogerdam werd blauwrood, Doortje keek hem strak aan. „Dat kan je altijd nog doen. Vader is toch niet dood", zei hij met moeite. „Spot er niet mee, Herman. Vader bedoelde daar natuurlijk mee als hij 't zelf niet meer doen kon. Ik zou liever sterven dan hem ongehoorzaam zijn, dat zou jij ook niet willen." Hij dacht nu te stikken Van kwaadaardigheid. Bliksemsnel drong het tot hem door dat zijn schoonvader, dien hij voor een sufkous had uitgemaakt, hem te slim was geweest door maatregelen te nemen, die schoonzoon verhinderden, misbruik te maken van Heintje's goedgeloovigheid en onkunde in zaken. Die van Mieren was een degelijk, hoogst fatsoenlijk, voorzichtig en doodeerlijk makelaar, daarmee viel niets te beginnen. Herman hikte een paar maal, hij kon nog niet praten, o als hij dien ouden idioot onder zijn bereik had gehad, hij zou hem met plezier den nek omdraaien. Heintje keek angstig. Mevrouw van Hoogerdam stond op. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 199 „Ik geloof dat ik vader hoor, Hein", zei zij. „Meen je?" vroeg juffrouw Koerhof, dadelijk verschrikt, „je mot 't je verbeelden, 't is doodstil." „Nee, nee", drong Doortje aan, „ga maar eens kijken..." Heintje verdween in de slaapkamer. Herman staarde voor zich uit met een vuurrooden kop en uitpuilende oogen. Zijn vrouw stiet hem aan. „Ik zou je raden", zei zij gedempt, „om je te beheerschen en niet te vloeken err te tieren tegen Heintje. Het helpt niet, je maakt 't alleen erger." „Ik wou ik wou..." stamelde Herman heesch, „dat jullie allemaal stikten. Die ouwe..." hij balde de vuist in de richting van de slaapkamerdeur. Maar op dat oogenblik kwam Heintje terug. „Vader slaapt as een roos", zei zij tot haar zuster. „Je hebt je zeker vergist." „Des te beter, maar we gaan nu maar naar beneden Hein." „Nu al, 't is nog geen tien uur." „Ja, maar ik heb erge pijn in mijn heup, 't wordt beter als ik in bed ben." Zij gaf Heintje een wenk. Herman was vreeselijk kwaad, dat zag juffrouw Koerhof, zij kon het wel begrijpen, maar 't was haar schuld toch niet. Vader was op dat punt zoo stijfhoofdig geweest, hij had Herman nooit in zijn eigen zaken willen raadplegen en wat vader wilde, was voor Heintje een evangelie. Zij zou zich liever in 200 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. stukken laten hakken dan daaraan iets te veranderen. „Nu, gaan jullie dan maar", zei ze en terwijl zij haar schoonbroer de hand toestak, voegde zij er bij: ,,'t Spijt me heusch erg Herman, maar je moet niet boos zijn, ik kan het niet helpen." Met een gesmoorden vloek stiet hij haar hand weg en volgde Doortje. Bekommerd en verdrietig begon Heintje op te ruimen en haalde toen vader's bijbel om nog een hoofdstukje te lezen, voor zij naar bed ging. Mevrouw van Hoogerdam had wel begrepen dat Herman zou losbranden wanneer zij alleen met hem was, maar zij voelde zich wezenlijk niet in staat om een ruzie met hem door te maken en zij verklaarde doodmoe te zijn en dadelijk naar bed te willen. Herman vloekte en schreeuwde, 't was zeker doorgestoken werk geweest, zij heulde met haar zuster, dien ouden idioot zou hij het toch nog betaald zetten enz. Bevend, maar vastbesloten, ging Doortje voor hem staan: „Morgen zal ik met je praten Herman, ik zeg nu geen enkel woord, versta je, al zou je me ook vermoorden." En zij begon zich uit te kleeden en liet hem razen en tieren. Ten slotte begreep hij dat het hem niet baatte, hij vergenoegde zich met zijn verwenschingen alleen nog maar binnensmonds te mompelen, wierp zich op bed, trok al het dek van zijn vrouw weg, en viel in slaap. Doortje stond DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 201 zuchtend op om nog een deken uit de kist te halen, zij wikkelde er zich zoo goed mogelijk in, maar zij bleef koud en huiverig, uren lang tuurde zij in de duistere kamer en luisterde naar het gesnurk van haar beminnelijken echtvriend. Toch stonti zij den volgenden morgen gesterkt op, want haar plan was gemaakt, niemand wist wat zij in die slapelooze uren had doorleefd, hoeveel het haar kostte de dierbare illusies, waarmee zij zich al die jaren getroost had, te moeten prijsgeven en Herman, ook voor zichzelf, te moeten zien zooals hij was. Zij kon hem niet meer hoog houden voor haar eigen ik, maar zij zou het blijven doen voor de menschen, zij zou hem dwingen haar raad te volgen, zij moest probeeren hem in zeker opzicht de baas te worden. ' Bij Herman's bord lag, behalve het Dagblad, een brief. Doortje keek naar het adres en herkende de hand van neef Jan. Zij bedacht een oogenblik of zij den brief niet weg zou nemen en hem aan haar man geven wanneer zij met hem. gesproken had. Er kon slechte tijding in staan en dan werd haar taak des te moeielijker, maar Doortje bezat een moedige natuur, zij overwon haar angst, schoof den brief onder de courant, maar liet hem liggen. Zonder een woord zette Herman zich aan tafel. Daar hij gulzig, gauw en veel at was hij reeds bijna met zijn ontbijt klaar, toen hij Jan's epistel gewaar werd. Nijdig sneed hij het couvert met zijn mes open en begon te lezen. Zijn vrouw bespiedde zijn gelaat, dat eerst ophelderde en zich toen weer verstrakte. Eindelijk 202 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. wierp hij het papier met een „Wel allemachtig!" op tafel. „Is er kwade tijding, Herman?" Tot antwoord smeet hij haar den brief in het gezicht. Doortje zette haar bril op en las: Waarde Oom en Tante, Bij deze heb ik het genoegen U kennis te geven van mijn verloving met freule Christina de Raadt van Oogen. Ik doe dit schriftelijk, daar ik, zeer tot mijn spijt, in den eersten tijd geen gelegenheid zal nebben u te bezoeken, want wij trouwen spoedig en gaan dan vooronbepaalden tijd naar het buitenland. Mijn a.s. vrouw is zeer gefortuneerd en wil gaarne dat ik ontslag uit mijn betrekking neem om mij geheel te kunnen wijden aan de verplichting, die mijn voorgenomen huwelijk en de positie, waardoor ik in een geheel anderen kring van menschen kom, als waarin ik totnogtoe een enkelen keer verkeerde, van mij eischen. Hopende dat het u bij voortduring wel moge gaan, verblijf ik hoogachtend, Uw neef, Jan van Hoogerdam. Doortje voelde dadelijk dat zij in dit schrijven een bondgenoot had, maar zij wilde eerst weten hoe Herman 't opnam. „Nu?" vroeg hij, haar onderzoekend aanziende. „Is dat die ouwe freule de Raadt van Oogen, die altijd over ons in de kerk zit?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 203 „Ja, die dikke, opgedirkte malloot. Ze moet wel twintig jaar ouder zijn. 't Is of de jongen gek is." „Hij zal 't om 't geld doen." „Om de centen, om de voornaamheid. Zie je niet uit dien brief dat meneer mijn neef voortaan te grootsch is om hier te komen. Een rijke freule, god bewaar me." „Jan heeft zijn hart altijd hoog gedragen", meende mevrouw van Hoogerdam, „ik heb nooit begrepen dat hij onze Dora hebben wou." „Hij zou zich nog wel bedacht hebben. Maar al heb ik me indertijd vergooid door jou te trouwen, ik blijf die ik ben, zou ik denken, Herman van Hoogerdam. En als mijn neef en zijn nieuwe adellijke familie te voornaam voor mij is, dan kan hij naar de maan loopen. Opdringen zal ik me niet." „Daar heb je groot gelijk in", antwoordde Doortje, die 't verstandiger vond om de aangedane beleediging maar weer te slikken. In haar toon klonk iets opgeruimds dat hem hinderde, hij werd dadelijk weer heel kwaadaardig. „Je hoeft daarom niet te denken dat ik meer met jou familie op heb", zei hij. „Mijn neef blijft mijn neef en je zal zien, dat hij uit zichzelf weer hier terugkomt, al was 't alleen maar uit eigenbelang." Doortje vierde inwendig een kleinen triomf, maar zij was zoo wijs om haar gezicht in de plooi te houden. Sedert Herman's bekentenis dat de Binck- 204 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. horst bezwaard was en hij een deel van hun inkomen met speculeeren verloren had, was haar vertrouwen in het verstandig beleid van haar echtgenoot zeer geschokt. Zij juichte thans vader's doorzicht, waarover zij zich vroeger wel eens geërgerd had, toe en na haar gesprek met Heintje was zij vastbesloten om naar den notaris te gaan en haar testament in zoover te veranderen, dat Herman, na haar dood, alleen het vruchtgebruik van haar vermogen kreeg. Zij oordeelde nu dat het oogenblik gekomen was om hem deelgenoot te maken van dat plan en vertelde hem haar voornemen : „Als Jan alleen uit eigenbelang naar hier komt, zou hij dus later wel eens leelijk op zijn neus kunnen kijken", voegde zij er bij. Herman voelde wel hoe de woede in hem opbor: relde, toch hield hij zich in. Aan den eenen kant kreeg hij een bittere pil te slikken door de wetenschap dat die vervloekte de Weerds en Terborgs later al het geld zouden krijgen, maar de pil werd verguld door het idee van neef Jan een poets te spelen. De koude, hooghartige toon van den brief had hem ontzettend gegriefd, veel meer dan hij weten wilde. Hem dat betaald te kunnen zetten, was een genot en dan... Door met haar ziekelijk lichaam, zou wel zoo heel lang niet leven, voor zichzelf rekende hij nog wel op een vijf en twintig jaar. Hij hoorde het plan dus aan en bewaarde een grimmig stilzwijgen. Doortje vond het al een groote overwinning dat hij niet in verwenscbingen losbrak. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 205 Op de een of andere manier moest hij echter zijn woede koelen. „Je zuster moet mij niet onder de oogen komen", bromde hij, „ik trap ze de deur uit." Maar Doortje liet zich door dien uitval niet van de wijs brengen. „Onzin Herman, je hebt Heintje noodig, dat weet je zoo goed als ik." Hij had zich een pijp gestopt en blies zijn vrouw, een dikke rookwolk in het gezicht. „Vader heeft ons altijd geholpen", vervolgde Doortje, nadat zij had uitgehoest, „en er is geen enkele reden waarom Heintje dat ook niet doen zou, mits..." „Nou, wat met je „mits", herhaalde hij, „ik zal toch niet naar de pijpen van je zuster hoeven te dansen, zou ik denken." Doortje kneep de lippen stijf dicht en knikte een paar maal voor zich heen. „Zit niet als een idioot te knikkebollen, je maakt iemand dol." „Ik heb een heeleboel met je te bepraten Herman, maar als je me niet belooft bedaard naar me te luisteren en niet te vloeken en te schreeuwen zeg ik niets." „Praat dan maar op", bromde hij en hij draaide haar den rug toe. „Je hebt me verteld dat de Binckhorst belast is, dat je een boel geld met speculeeren verloren hebt en dat we schulden hebben..." „Als je niks anders weet, hou dan je mond maar." 206 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Je moet me ook niet in de rede vallen en ik moet bij het begin beginnen",' vervolgde zij onverstoorbaar. „De schulden moeten betaald worden, we kunnen dat niet van ons inkomen doen, ik wil niet op nog zwaardere lasten komen te zitten. Heintje zal ons zeker helpen, ik ben overtuigd dat zij ons het geld renteloos zal voorschieten en later, als vader eens komt te vallen, kunnen wij het terug betalen. Ik weet dat het onderhoud van den Binckhorst veel kost en het zou misschien verstandiger zijn om het goed te verkoopen, maar dat kunnen we ook alweer niet doen zonder Heintje." Hij balde de vuisten. „Ik wou, ik wou", stamelde hij, „dat ze op slag dood viel, zij en die ouwe." Doortje werd weer overvallen door een hoestbui, zij deed alsof zij zijn laatste woorden niet hoorde. „De Binckhorst behoort haar net zoo goed als ons. We hebben de Plaats indertijd met vader samen gekocht. Aan vader heb je natuurlijk moeten vragen om een hypotheek op het goed te nemen. Hij heeft er in toegestemd, maar ik geloof dat hij 't toen beter vond om zijn eigen zaken voortaan heelemaal door meneer van Mieren te laten beheeren en daarvoor ook zijn maatregelen in de toekomst te nemen. Ik laat in,'t midden of vader gelijk had, maar jij hebt 't aan je zelf te wijten." Deze kleine genoegdoening wilde Doortje zich niet laten ontnemen al trok zij ook instinctmatig DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 207 het hoofd tusschen de schouders terug als vreesde zij dat hij haar het een of andere harde voorwerp, binnen zijn bereik, in het gezicht zou werpen. Maar hij deed alleen diepe halen aan zijn pijp en zij ging verder. „Vader heeft altijd veel van den Binckhorst gehouden en herhaaldelijk zijn wensch te kennen gegeven om er zijn hoofd te ruste te leggen. De lieve God geve dat het nog jaren moge duren, maar zoolang hij leeft zal Heintje niet van verkoopen willen hooren. Vader's wil is voor haar en voor ons natuurlijk heilig. Maar wat wij te kort komen in het onderhoud van de Plaats zal zij zeker willen bijpassen en zoolang zij haar kapitaal niet aanspreekt is zij vrij de renten te verteeren, daarin zal meneer van Mieren haar niet bemoeielijken. We zullen rustig op den ouden voet kunnen voortleven. Heintje zal ons in alles tegemoet komen, daar sta ik voor in, maar op voorwaarde..." „Nou wat dan? Moet ik je lieve Hein soms..?" „Je moet voelen", viel zij hem in de rede, „dat je van haar afhankelijk bent. Je moet haar voortaan fatsoenlijk behandelen. Als je dat niet doet, als je voortgaat met haar te plagen en te beleedigen, zooals je altijd gedaan hebt en vooral als je ook maar een enkel woord ten nadeele van vader zegt, zal Heintje de handen van je aftrekken. Daar waarschuw ik je voor. Zij heeft alles verdragen, terwille van mij, omdat ze door en door goed is. Maar nu voelt ze toch wel dat ze heelemaal haar eigen baas is en dat brengt 208 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. meneer van Mieren haar genoeg aan het verstand. Wanneer je niet heel behoorlijk tegen haar bent, zou zij den raad van vader's makelaar wel eens kunnen opvolgen en dat zou voor ons, voor jou tenminste, niet dienstig zijn." Zijn blauw-dooraderde hand lag, tot een vuist gebald, op tafel. Wat zij gezegd had was nauwelijks tot hem doorgedrongen na dat: „Je moet weten dat je afhankelijk bent van Heintje." Afhankelijk zijn kon hem niet schelen. Hein was dom en hij had altijd gedacht van haar te kunnen profiteeren, zonder dat het eigenlijk tot haar doordrong dat zij de sterkste partij was. Maar nu men haar dat aan het verstand had gebracht, nu hij begreep niet meer tegen haar te kunnen snauwen en vloeken, haar niet meer te kunnen behandelen alsof zij hèm in plaats van hij haar dankbaar moest zijn, werd hij woedend. Dat alles had die ouwe schoonvader, dien hij voor te onnoozel had gehouden om ooit iets tegen hem te ondernemen, hem aangedaan. Hij balde de vuisten in machtelooze kwaadaardigheid. | „Dat is nog niet alles, Herman", begon Doortje opnieuw. „Wat mot je nog meer, de heele boel kan me niet verdommen." „Mijn petekind gaat in 't voorjaar trouwen." „Voor mijn part mag ze honger lijden." „Honger lijden zal ze niet. Herkraad verdient redelijk en Heintje geeft een toelage. Coba kan de zware kosten van een uitzet en wat er bij komt niet dragen. We hebben Claartje indertijd / DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 209 geholpen en we zullen het Dora nu ook doen. Ik betaal Dora's uitzet en we geven samen met Heintje de trouwpartij." Met uitpuilende oogen keek hij haar aan. „Ik geloof", hikte hij, „dat je stapel bent, je weet wat we zelf verloren hebben." „Daar mag het kind niet onder lijden. Ik moet duizend gulden hebben voor haar uitzet." Het was gedaan met zijn geduld. Hij sloeg met zijn vuisten op tafel. „Geen cent krijg je", siste hij. „Ik ben baas over het geld. Ik smijt het nog liever in het water dan dat ik 't an die meid geef en zonder mij kan je niks." Doortje werd wel een beetje bang voor zijn vuurrood, door woede vertrokken gezicht. Zij ging vlak bij de slaapkamerdeur staan om dadelijk den aftocht te kunnen blazen als hij haar soms te lijf wilde. Toen zei zij, terwijl haar scherpe blikken zich in zijn met bloed beloopen oogen boorden: „Als je mij 't geld niet goedschiks geeft, praat ik niet met Heintje, dan vraag ik haar niet om ons te helpen en laat ik haar heelemaal aan van Mieren over. Dora trouwt toch, verder kom je er niet mee, bedenk dat wel." Meteen verdween zij in het slaapvertrek, weliswaar zeker van de overwinning, maar toch eenigszins beducht voor de gevolgen. Herman viel in zijn stoel terug. „O, die wijven", siste hij tusschen de tanden, „die vervloekte wijven!" Ze hadden hem in haar macht. Hij was u 210 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. afhankelijk van die twee „mismaakte, ouwe papegaaien", zooals hij zijn vrouw en zijn schoonzuster dikwijls genoemd had. Met al zijn machtsvertoon, zijn geschreeuw en zijn onhebbelijkheid, kon hij niet tegen 'ze op. Hij was stom geweest,en had niet op zijn geld gepast. Zijn neef trouwde een rijke, voorname vrouw en liet hem in den steek nu hij hem niet meer noodig had. Hij moest het aanzien dat Hein dien ouwen, kindschen idioot vertroetelde en hij mocht er niets van zeggen en er mee instemmen, terwijl zijn handen jeukten van verlangen om zijn schoonvader uit de wereld te helpen. Hij moest niet alleen dulden dat Dora, die hem beleedigd en gebrutaliseerd had, trouwde met een vent waaraan hij een instinctmatigen haat had, maar hij moest zelf de partij geven voor dat huwelijk, want hij kende zijn vrouw en hij wist dat zij pal stond, nu zij eenmaal het juk, dat hij haar door zijn eigen stommiteit ondragelijk had gemaakt, afschudde. Hij zou de gezichten van de familie, die hij zoolang onhebbelijk behandeld en afgesnauwd had, van leedvermaak zien grijnzen, als zij hem aankeken. Als hij dat alles verdroeg en hij kreeg geen beroerte van kwaadaardigheid was het een wonder God's! Een prachtige Meimorgen in het jaar onzes Heeren 1865. Nooit had de meidoorn weliger gebloeid en zoeter gegeurd, nooit hadden rijker en voller takken paarsche en witte seringen in de zoele voorjaarskoelte gewuifd, nooit hadden weelderi- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 211 ger trossen gouden regen geschitterd in den gulden zonnegloed. De groote zaal op den Binckhorst prijkte met een overvloed van bloemen, er waren geheele tropheeën in de hoeken. Alles wat de Binckers bezaten aan oud en kostbaar porcelein en glaswerk, was voor den dag gekomen, dagen lang hadden de zusters gepoetst en gewreven. Het s kristal fonkelde en het zilver schitterde, het was een feest zooals zij er nooit een gegeven hadden en er nooit meer een zouden vieren, het was Dora's trouwdag. Voor Heintje waren de toebereidselen, al weken van te voren begonnen, een aaneenschakeling van genoegens geweest, alleen verduisterd door het besef dat vader er niet van genieten kon en er zoo heelemaal geen weet van had, want Heintje kon zich geen illusies meer maken, vader was geheel en al kindsch, maar hij leed niet, het eten smaakte hem best en zij voelde zich toch nog gelukkig dat zij hem kon verzorgen, dat zij hem kon zien zitten in zijn stoel en zich het hoofd kon breken met wat hem nog 't lekkerst scheen te smaken. Herman, nu ja, hij was niet zóó als in de eerste weken van vader's ziekte, hij bewaarde in haar tegenwoordigheid meestal een norsch zwijgen, maar zij was toch niet meer zoo bang voor hem als vroeger, hij maakte geen aanmerking op alles wat zij zei en plaagde haar niet. Toen zij Doortje haar meening te kennen gaf dat Herman in den laatsten tijd toch veel gemakkelijker was 212 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. geworden, knikte mevrouw van Hoogerdam met stijf gesloten mond. Doortje sprak nooit over hetgeen zij persoonlijk van Herman's humeur te verduren had, want hoe meer zij hem in het bijzijn van anderen in bedwang hield, hoe onhebbelijker en kwaadaardiger hij losbarstte wanneer zij alleen waren. Zij verdroeg het, zooals zij het altijd verdragen had, tevreden wanneer de buitenwereld het maar niet te veel merkte en in de illusie levende dat de menschen haar voor een gelukkige vrouw en echtgenoote hielden. Zij kon zich nu ook makkelijker in haar lot schikken, want ondanks zijn uitvallen van machtelooze woede, ondanks zijn bedreigingen, wist zij wel dat zij hem in haar macht had, en dat, al sprak zij het nooit uit en al liet zij het niet merken, hij daarvan volkomen overtuigd was. Toen zij hem zei dat hij getuige moest zijn bij Dora's huwelijk, was hij zóó buiten zichzelf geweest, dat zij een oogenblik vreesde dat hij een beroerte van drift zou krijgen, maar hij eindigde met toe te geven en hij hield zich in toen Piet, die Dora's tweede getuige zou zijn, er met hem over kwam spreken. En nu, na ontelbaar vele beslommeringen en zenuwachtig heen en weer geloop, stond het drietal 's morgens om tien uur gereed om ter bruiloft te gaan. Zij zouden ditmaal niet met de pont worden overgezet. Het hek aan den achterkant was den heelen dag open en de bruiloftsstoet zou over Voorburg, tot aan den ingang van het Huis terug rijden. Coba, die ook wel begreep, dat in haar sombere achterkamer geen gelegen- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 213 heid was tot het geven van een partij, had het aanbod van de nichten dankbaar aanvaard. Toen Claartje trouwde was haar voor-suite op de eerste verdieping nog niet verhuurd en het trouwdejeuner had daar plaats gehad, maar nu was het een uitkomst dat de groote zaal op den Binckhorst ter hunner beschikking werd gesteld en Dora was opgetogen. De Binckers dan wachtten in de huiskamer op het rijtuig, dat hun eerst naar Coba's huis, waar al de bruiloftsgasten te samen kwamen, vervolgens naar het stadhuis en dan naar de kerk in de Laan zou brengen. Heintje was met een beetje beklemd hart naar berieden gekomen, want zij droeg voor het eerst een chignon, die als een groote bal gehakt aan haar achterhoofd bengelde. Op dit kapsel paste de kapothoed met het nekje, die door oudere dames toch altijd gedragen werd, niet en Heintje had zich in de plaats daarvan met een klein, blauw tullen hoedje met brides en een interieur van dezelfde kleur getooid. Haar kleed, van een licht, geelachtig bruin met volants versierd, spande over haar crinoline en een dubbele sjaal, van dezelfde stof als haar japon, met blauw-zijden borduursels afgezet, maakte haar gestalte nog omvangrijker. Heintje vreesde dat haar costuum, als wat jeugdig en opzichtig, Doortje's goedkeuring niet zou wegdragen, maar mevrouw van Hoogerdam vergenoegde zich met Heintje's toilet zwijgend, met slechts licht gefronsde wenkbrauwen, te bekijken. Herman grinnikte nijdig en bromde: 214 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Wel mensch, mot je nou de blommen al buiten zetten, 't is nog geen Pinkster." Waar zij misschien op bewondering gehoopt had was Doortje's zwijgen wel een teleurstelling voor juffrouw Koerhof, maar toen zij naar haar zuster, die een kleed van bruin zijden taf met witte kanten opgemaakt en daarover haar perzische sjaal droeg, keek, vond zij zichzelf zooveel mooier en eleganter, dat zij de licht afkeurende blik en het niets zeggen aan een beetje begrijpelijke jalousie toeschreef. Wat Herman aanging, zij oordeelde er genadig af te komen, omdat hij niet hatelijker was. De heer van den Binckhorst zag er redelijk uit in zijn zwart laken statiepak. Het was wel eenige modes ten achter, maar zelfs de nichten oordeelden dat er dat voor een heer van zijn leeftijd niet zoo erg op aan kwam en zij vonden Herman deftig in zijn rok, hooge boord en witte das. Hij had wel de heele week tegen zijn vrouw gevloekt en gescholden, maar nu de dag eenmaal daar en het vele geld uitgegeven was, besloot hij voor zichzelf er dan maar van te genieten wat hij kon, hij nam zich voor om zooveel te eten als hem mogelijk was en de mooie, jonge meisjes te zoenen in zijn hoedanigheid van peetoom en toeziende voogd van de bruid. In de Molenstraat reden de trouwrijtuigen al op en neer en een kleine menigte had zich aan weerskanten van de huisdeur en aan den overkant opgesteld om het jonge paar naar het stadhuis te zien rijden. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 215 In de achterkamer, ditmaal vervroolijkt door een menigte bloemen en door feestelijk gekleede menschen met opgewekte, stralende gezichten, namen Piet en Clara de honneurs waar. Het bruidje en haar moeder toefden nog in de slaapkamer waar de laatste hand aan Dora's toilet werd gelegd en waar de kapper bezig was de tullen sluier over het kunstig gekapte, donkerblonde haar te plooien. Met niet weinig trots keek Frits naar zijn mooi vrouwtje zooals zij daar ongedwongen en vroolijk stond te praten. Het zachte rood van haar kleedje, wij zouden nu spreken van „fraise", paste uitnemend bij haar donkere oogen en haar. Over den wijd uitstaanden rok slingerden zich guirlandes van witte rozen. Hals en schouders, laag gedecolleteerd, schemerden door een pelerientje van witte blonde. In de krullen van haar kapsel staken eveneens witte rozen. Dan was daar in de eerste plaats de bruidegom Zelf, onberispelijk in zwarten rok, wit vest en witte das. Zijn knap gezicht met de donkere oogen straalde, het deed goed om naar hem te kijken. Af en toe schudde hij de lange artistenlokken en tuurde met niet te bedwingen ongeduld naar de deur der slaapkamer, totdat de een of ander hem aansprak en zijn aandacht voor een oogenblik werd afgeleid. Onder de gasten bevond zich ook' de heer Botgorscheck. Tot niet geringe opgetogenheid van het bruidspaar, want zij rekenden het zich tot een groote eer, had hij er in toegestemd om getuige bij het huwelijk te zijn. Zijn lange, magere 216 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. gestalte stak boven iedereen uit, hij radbraakte zijn taal die geen DuitsCh meer was en geen Nederlandsch kon heeten en even warm en zenuwachtig als wanneer hij op het terras van het badhuis heen en weer draafde, veegde hij zich ook nu onophoudelijk het donker gekleurde, met lange rimpels doorploegde gezicht. Maar zijn vriendelijke, mooie oogen hadden een bijzonder zachten glans, hij klopte zijn jongen vriend nu en dan op de schouders met zoo groote gemoedelijkheid, dat Frits hem telkens weer de hand drukte en hij droeg, Clara Terborg verzuimde niet er dezen en genen zoo terloops opmerkzaam op te maken, de kleine kruisjes van zijn vier vreemde ridderorden; dat deed hij anders alleen als koningin Sophie op het badhuis kwam en hij haar een bouquet aanbood. De kamer was haast te klein voor de gasten en vooral voor de dames met hun crinolines en daar kwamen de Binckers nu nog binnenzeilen in al hun statie. „Je kan er haast niet door", bromde een achtig heertje, een oom van Frits, zoowat zijn eenig familielid op het feest. Maar de bruidegom sins* de nieuwe gasten tegemoet en Clara maakte dadelijk zooveel ruimte dat hij begreep dat ze meer golden als de anderen. Toen, plotseling, verstomde het stemmengeruisch, de deur werd geopend en de bruid verscheen, gevolgd door haar moeder. Er ging als een trilling van ontroering door de gasten, zoo liefelijk, zoo onschuldig* en bovenal zoo stralend van geluk was de jonge verschijning. Het hoog aan den hals gesloten wit zijden bruids- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 217 kleed met de lange mouwen, flatteerde haar misschien niet zoo als haar luchtiger, kleuriger toiletjes maar over haar heele wezen lag een glans die iedere andere schoonheid te niet deed. Een oogenblik bijna met eerbied, maar dadelijk met zijn overgelukkigen, trotsch stralenden glimlach, trad Frits op haar toe en schoof haar handje door zijn arm. Men verdeelde zich in twee rijen om hen te laten passeeren. Toen zij langs Botgorscheck kwamen en het bruidje hem vriendelijk toeknikte voelde de oude Oostenrijker zijn oogen vochtig worden en prevelde hij in zichzelf: Du bist wie eine Blume, So hold, und schön und rein en als Dora in het voorbij gaan eventjes nicht Heintjes hand zocht en die een snel, veelzeggend drukje gaf, moest de goede ziel zich geweld aandoen om niet te gaan huilen. Men stapte in de rijtuigen. Eerst het bruidspaar, toen, in dezelfde volgorde, waarin de stoet het stadhuis zou binnenkomen, de andere gasten. Moeder Coba, trotsch als een pauwin, maar heel knap en deftig in haar grijs zijden japon, zwart kanten sjaal en strooien hoed met marabous, reed achter het bruidsrijtuig met de van Hoogerdams en Botgorscheck. De afstand was kort maar de koetsiers namen een kleinen omweg en reden de Molenstraat uit, door het Noord-Einde en de Hoogstraat naar het Stadhuis. Stralend blauw bleef de hemel, 't was zooals Botgorscheck zei, alsof alles, de natuur en zelfs de menschen die zij voorbij' reden, mee feestvierden. 218 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. In de gang van het stadhuis en in de trouwkamer veel publiek, maar voor de meesten was het gebeuren op 'het Stadhuis bijzaak. De eigenlijke trouw, de opening van het feest, dat was de plechtigheid in de kerk. Zoowat al de vrienden en bekenden van de familie de Weerd en Terborg hadden zich in het eenvoudige gebouwtje in de Laan verzameld. De banken in de onmiddellijke nabijheid van den preekstoel en velen daarachter waren gevuld. Men zag er talrijke vriendinnetjes en vriendjes van Dora en ook nog van Clara; de mooie zusjes de Weerd waren in hun kring van bekenden altijd bijzonder bemind en gevierd geweest. Men wachtte vol ongeduld, *i was al bijna een kwartier over den tijd, daar vertoonde zich de dikke gestalte van de kosteres bij den ingang, ineens ruischten de orgeltonen door dei ruimte, de bruidsstoet schreed langzaam over het met een looper bedekte middenpad tot voor den preekstoel, waar twee stoelen voor het jonge paar en de in een halve maan daaromheen geplaatste banken voor de familie en getuigen stonden geschaard. Zelfs de gewijdheid van de plaats kon een onderdrukt „hè" van bewondering, bij de verschijning van het mooie bruidspaar, niet weerhouden. Gelukkig dempten de zware orgeltonen een nóg onderdrukter gegiggel en gefluister, toen achter Coba en Herman van Hoogerdam, nicht Doortje zich vertoonde aan den arm van den heer Botgorscheck. Het was ook inderdaad een potsierlijk paar. De kleine, scheeve Door, nog omvangrijker DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 219 dan anders door haar extra wijde crinoline en sjaal, reikte den langen Oostenrijker nog niet tot de schouders en hij moest zich tot haar overbuigen, maar het komiekste was wel dat zij zich geen van beiden bewust waren, ook maar eenigszins belachelijk te zijn. Met volmaakte hoffelijkheid geleidde Botgorscheck zijn dame en de ernst en statie, waarmee mevrouw van Hoogerdam voortschreed, waren een schouwspel op zichzelf. Piet volgde met Heintje welke laatste ook wel haar aandeel aan de stille spotlust moest betalen. Terborg met zijn vroolijk, fleurig gezicht keek overal rond. De kerk en de thans ernstig staande gezichten van de menschen en vooral van de bruiloftsgasten, die zoo plechtig deden alsof zij in een begrafenisstoet liepen, intimideerden hem geenszins, en tot groote ergernis van Clara, die vlak achter hem ging, ontzag hij zich niet, hier en daar een bekende toe te knikken. Maar eindelijk had iedereen zijn plaats ingenomen, de kosteres, bruidsmeisjes ontbraken, want in die dagen waren fatsoenlijke burgerfamilies nog eenvoudiger in hun eischen, was er in geslaagd Dora's sleep te plooien, het orgel zweeg, dominee Bergkamp beklom den preekstoel en de dienst begon. De gemoedelijke, zalvende steni sprak zich uit in bloemrijke, sierlijk afgeronde zinnen, die vooral door de dames prachtig werden gevonden. Het zwakke geslacht was meer onder den indruk dan het sterke, de zakdoeken kwamen te voorschijn en men hoorde snikken. Ook het bruidje ma- 220 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. noeuvreerde even met haar kanten doekje onder den sluier om een enkel traantje af te wisschen, een traantje dat de bruidegom dolgraag had weggekust. Moeder Coba was zeer aangedaan, Herman overlegde bij zichzelf of er bij het verlaten van de kerk met open schalen zou gecollecteerd worden. Op het stadhuis had hij al een gulden geofferd. Botgorscheck's mooie, donkere oogen keken over zijn gouden lorgnet onafgebroken naar den prediker, maar ik geloof niet dat hij hem zag. Behalve het bruidje, wier fijn profiel hem toegewend was, zag hij niets van zijn omgeving. Hij vertoefde met zijn gedachten in zijn vaderland, dat hij als jongmensen verlaten had, maar dat hem dierbaar was gebleven, dierbaar om zijn jeugdherinneringen en bovenal om die eene herinnering aan het frissche, mooie Wienerinnetje, waarmee hij aan de oevers van den schoonen, blauwen Donau gedweept en zijn eerste kunstenaarsdroomen gedroomd had. Zij was gestorven en hij was een sentimenteele, beminnelijke, oude vrijer geworden met een groote, ridderlijke vereering voor alle vrouwen, maar met een te teere, innige herinnering aan de knop, die hij niet tot roos mocht zien volbloeien, om aan die eerste liefde ontrouw te worden. Piet Terborg vond dat Bergkamp meer dan ooit kletste, ofschoon hij graag toegaf geen verstand van preeken te hebben. Bovendien had hij het te kwaad met zijn hoogen hoed, zijn eigen trouwhoed had hij een paar jaar geleden weggegeven, omdat hij zoo'n kachelpijp toch nooit droeg. Zeer DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 221 tot Clara's ergernis wilde hij voor deze gelegenheid geen nieuwe koopen, maar leende er een. Daar het exemplaar hem echter té wijd was, had hij tusschen het binnenleer een courant gestopt, die er uit dreigde te rollen. Hij begreep dat zijn vrouw het hem nooit zou vergeven, wanneer dat ongeluk zou gebeuren. Heintje was een en al gevoel en aandoening. Zij wist zelf niet waarom zij zoo huilde, maar haar tranen vielen zoo overvloedig dat haar zakdoek te klein bleek om ze af te wisschen en haar paille glacé handschoenen totaal bedorven werden. Wat Dora van Hoogerdam aanging, zij voelde zich buitengewoon zenuwachtig en toen Bergkamp aan een rustpunt in zijn rede gekomen was en de gemeente tot zingen uitnoodigde, stond zij op en verwijderde zich met volmaakte bedaardheid, om na een tien minuten terug te komen en, plechtig door het middenpad laveerend en zeilend, haar plaats weer in te nemen. Een paar jonge meisjes dachten te stikken in een onderdrukte lachbui, Clara Terborg verklaarde later dat nicht Doortje de heele familie geschandaliseerd had. Daar daalde dominee Bergkamp van den preekstoel, het bruidspaar knielde op de gereed liggende kussens en de laatste toespraak hield de aandacht geboeid, daarna nog een kort gezang, door de heele gemeente staande gezongen, het nagebed en den drievoudigen zegen en toen werd de bruidsstoet weer opgesteld en verwijderde zich door het breede middenpad. Het was alsof iedereen zich verlicht voelde, een gegons van stemmen 222 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. zoemde door het kerkgebouw. De gezichten stonden niet meer plechtig en ernstig. Men keek vrij rond, lachte, groette elkaar en praatte niet meer fluisterend. In de kleine consistoriekamer was het propvol. Jonge meisjes verhieven zich op de teenen en trachtten wanhopend het bruidje te zien te krijgen. Zij had haar sluier teruggeslagen en liet zich glimlachend zoenen. Moeder Coba, met een gevoel alsof zij nooit een onaangenaam woord met haar dochter gewisseld had, stond thans met een stralend gezicht, nadat zij eerst nog even, onder tranen, aan Frits gevraagd had of hij wel goed voor haar kind zou zijn. Herman zoende de bruid op beide wangen en lachte kwaadaardig in zichzelf, toen hij zag dat zij een gezicht trok alsof zij een operatie onderging. De bruidegom verbeet zich de lippen, al dat gekus hinderde hem verschrikkelijk. Botgorscheck vergenoegde Zich met de vingertoppen der bruid eerbiedig met de lippen te beroeren. Maar toen nicht Heintje voor het pas getrouwde vrouwtje stond, kuste Dora de oude juffrouw uit eigen beweging en fluisterde haar toe dat zij nooit, nooit zou vergeten wat zij voor haar gedaan had en ook de felecitatie van haar peet werd zóó hartelijk ontvangen dat de omstanders, die geneigd waren een beetje den draak te steken met het potsierlijk voorkomen der beide nichten, onder elkaar opmerkten dat Dora toch wezenlijk heel veel van hen scheen te houden. Heintje had nog altijd moeite met opkomende tranen. Haar gemoed was zoo overvol. O, in de DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 223 eerste plaats was zij blij, innig blij en dankbaar voor het kind, maar toen zij het jonge meisje zag, zoo stralend en heerlijk mooi in haar nieuw geluk, zoo aangebeden en bewonderd door iedereen en bovenal toen zij den blik opving waarmee Frits haar nu en dan aankeek, kwam er een zonderlinge gewaarwording over haar. Het was geen afgunst, goddank neen, dat niet, maar zij werd zich bewust van een pijnlijk weemoedige zekerheid, dat zij datgene in haar bestaan gemist had wat er alleen waarde en volheid aan geven kon, het was een treurig besef dat zij tekort was gekomen en eigenlijk altijd als een misdeeld stiefkind in het leven had gestaan. Daar hoorde zij de vroolijke stem van Piet Terborg die haar den arm bood en haar toevoegde: „Kom nicht Heintje, nu geen waterlanders meer, nu gaan we echt jolig feestvieren." En ofschoon de goedige oogjes nog vochtig waren, lachte zij hem vriendelijk toe. De droeve gedachten vervaagden, zij herinnerde zich de feestelijk versierde zaal op den Binckhorst en het mooie feest dat zij nu gingen vieren. Vroolijk en fleurig deelde zij in de algemeene opgewektheid. Een heerlijke rit, eerst door de stad, waar de voorbijgangers stilstonden om in de rijtuigen van den langen stoet te gluren, toen langs de Trekvaart, tusschen de prachtige weiden, waar alles bloeide en groeide in volle lenteweelde. Men reed door Voorburg, het heele dorp liep uit, de jeugd joelde, de jongelui in de achterste rijtuigen wierpen centen onder de kinderen. 224 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Daar stak de hooge, witte toren van den Binckhorst uit het groen omhoog. Het was alsof het oude Huis verjongd was en een nieuw gewaad had aangetrokken, zoo heerlijk prijkten de witte muren in de gouden zonnestralen, zoo fonkelend schitterde de wijzerplaat van den eeuwenouden klokketoren in de stralenbundels van licht. Bij het achterhek stonden de tuinman en de drie arbeiders in hun Zondagsche kleeren. Zij hieven een luid hoera aan en Dora knikte en dankte, zooals Frits lachend zei, als een jonge burgtvrouw die haar slot in bezit komt nemen. En toen het bruidje nu, aan den arm van haar echtgenoot, de groote zaal binnentrad en zij al de feestelijke toebereidselen zag die ter harer eere gemaakt werden, toen was het haar alsof zij droomde en maakte zulk een overstelpend gevoel van geluk en dankbaarheid zich van haar meester dat zij een oogenblik duizelde en de oogen moest sluiten. Maar het was alles werkelijkheid, de zaal, die er nooit zoo had uitgezien, nu het zonlicht door de vijf groote, geopende vensters ongehinderd naar binnen stroomde en fonkelde in het zilver en christal van den feestdisch, de mooi aangekleede mensehen die allen zoo vroolijk waren, en haar als om strijd hun hulde bewezen, de stralende gezichten van de nichten, tot zelfs Herman. Zij zat tusschen hem en Frits in en al had zij den vorigen dag nog gezegd dat vervelend te vinden, nu knikte zij hem met haar lief sten glimlach toe en zei dat het toch nergens prachtiger en heerlijker was dan op den Binckhorst en de oude DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 225 nijdas vergat voor enkele seconden al zijn kwaadaardige grieven, meesmuilde en mompelde iets wat zij niet verstond. Onder veel drukte en rumoer, vooral aan het lager eind van de tafel, waar de jeugd een gezellig clubje vormde, nam men plaats. Toen verstomde voor een oogenblik het stemmengeroes en verzocht Herman dominee Bergkamp om een goed woord te spreken. Men vouwde de handen, de jonge meisjes keken op hun bord en de oude dames sloten de oogen stijf. Het duurde niet lang, het zeer plechtig en zacht uitgesproken Amen was niet in staat de vreugde te dempen, dadelijk leefde het geroezemoes van stemmen weer op en Bergkamp, die altijd opgeruimd en vroolijk was wanneer hij zich te goed deed aan de tafel van zijn talrijke vrienden, begon aardigheden en grappen te vertellen die misschien wel oud waren, maar hier toch nog uitstekend dienst deden. Het feest was in vollen gang. Doortje en Heintje zonden elkander telkens telegrafische berichten met de oogen. Zij hadden te kampen met hun zenuwen want zij voelden zich niet volkomen overtuigd dat Grietje en Geertje, die in stijf gestreken paarsche japonnen met witte katoenen handschoenen aan, bedienden, heelemaal voor hun taak berekend waren. Zij fluisterden af en toe met de dienstmeisjes, maakten zulke tegenstrijdige opmerkingen en gaven zooveel wenken dat de boel een oogenblik waarlijk in het honderd dreigde te loopen. Piet Terborg zat met Heintje tegenover het 226 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. bruidspaar. Hij was ceremoniemeester en had de oogen overal. Handig regelde hij een paar kleinigheden, fluisterde Heintje in dat zij 't maar eens aan hem moest overlaten en hij zette de dienstmeisjes weer op hun gemak. Maar er waren toch nog vele dingen bij het bruiloftsfeest die Doortje op spelden deden zitten. Herman had zelf voor den wijn willen zorgen, niets had hem daarvan af kunnen brengen, maar er werd lang niet royaal genoeg geschonken naar Doortjes zin, de vischwijn ging pas rond toen de tarbot verorberd was, en zij kon haar echtvriend niet bereiken, hoogstens zich wat vooroverbuigen en dan trachten hem een wenk te geven die hij natuurlijk nooit opving. Toen bemoeide Piet zich met het geval. De flesschen stonden in volgorde achter hem bij den schoorsteen en hij liet zelf de fijne wijnen rondgaan. Herman keek met uitpuilende oogen maar Piet wist wel dat hij nu toch niet durfde uitvaren en de gastvrouw knikte hem dankbaar toe. Dan was er de eerste toast, die Herman, in zijn hoedanigheid van toeziende voogd van de bruid, moest slaan. Doortje was bang dat hij onkiesche toespelingen zou maken, ofschoon zij nog dien eigen morgen tegenover Heintje beweerd had dat Herman, na dominee Bergkamp, de beste spreker aan tafel was. Toen hij dan ook, nog voor het dessert begon, tegen zijn glas tikte, en Piet deftig verkondigde dat de Heer van Hoogerdam het woord had, en een plotselinge, doodelijke stilte het luidruchtig lawaai verving, voelde Doortje steken in DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 227 haar linkerheup en pijn in haar ingewanden. Herman onthield zich van beleedigingen. Wel ergerde hij Piet en zou hij het 't bruidspaar gedaan hebben als zij geluisterd hadden. Maar nu de aandacht voor een oogenblik van hen was afgeleid, wist Frits het handje van zijn vrouwtje te bemachtigen en vast te houden, en in die aanraking verloren zij zich zoo geheel dat zij alles om zich heen vergaten en nauwelijks wisten waar zij zich bevonden. De eigenaar van den Binckhorst herinnerde aan de eerste jeugd van de bruid en verkondigde hoeveel zij aan hem en zijn vrouw te danken had. Hij liet doorschemeren wat zij ook nu voor het petekind gedaan hadden, hoe zij het feest hadden gegeven en het uitzet bekostigd. Doortje werd heel rood, maar toch, nu Herman, in tegenwoordigheid van al die menschen een paar woorden van lof over haar sprak, voelde zij zich zoo gelukkig, dat zij de grofheid van het andere vergat en geneigd was zich wijs te maken dat hij bijzonder goed gesproken had. Er volgde nu een heele serie van toasten, waarin het bruidspaar zooveel moois en goeds werd toegewenscht dat, als er ook maar een tiende van vervuld zou worden, zij zeker tot de gelukkigste stervelingen zouden behooren. Dominee Bergkamp sprak lang en hartelijk, bloemrijk en geestig op zijn manier. Hij verzuimde niet de gasten opmerkzaam te maken op al de goede gaven des Heeren die hun hier zoo ruimschoots werden geboden en waarvan hij en zijn vrouw met kinderlijke dankbaarheid genoten omdat in hun eenvou- 228 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. dig leven en in hun schamele predikantswoning zulke prachtige feesten zeker tot de grootste zeldzaamheid behoorden. ' Zijn vrouw maakte, terwijl er gesproken werd en niemand op haar lette, van de gelegenheid gebruik om ongemerkt de grootste helft van een naast haar staand mandje met bonbons in haar zak te doen verdwijnen. Toen zij echter, na met iedereen geklonken te hebben, weer ging zitten, vergat zij dat de meeste bonbons met liqueur gevuld waren. Haar blauw zijden japon vertoonde een kleverige vlek van niet geringe afmeting. De jonge meisjes proestten het uit, maar daar niemand het haar durfde zeggen, bleef zij gelukkig onkundig van het feit, totdat zij, thuisgekomen, zich ontkleedde, en den treurigen toestand gewaar werd waarin haar zak en de platgezeten bruidsuikers en fondants verkeerden. Botgorscheck sprak en verzocht de gasten zich met hun gedachten te verplaatsen in de middeneeuwen, toen de Heeren van den Binckhorst nog heerschten en al hun macht en pracht op de trotsche, voorvaderlijke burgt ten toon spreidden. Maar nooit zeker was er een heerlijker feest gegeven en vooral nooit had schooner, liefelijker bruid den feestdisch gesierd. Ten slotte raakte de oude heer een beetje verward in zijn visioenen, hij kon er in het Duitsch, noch in het Hollandsen meer uitkomen en maakte er maar een eind aan. Dora en Frits voelden echter dat het bijzonder hartelijk gemeend was. Moeder Coba werd natuurlijk niet vergeten en DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 229 geprezen als «een voorbeeldige moeder die van haar beide dochters een paar pronkjuweelen had gemaakt, waarop de maatschappij trotsch mocht zijn. Mevrouw de Weerd aanvaardde met een bescheiden glimlachje al die loftuitingen. Clara riep haar man over de tafel toe dat hij zulk een juweel wel in waarde mocht houden. Dora dankte en bloosde, het laatste om iets, dat Frits even gelegenheid vond haar in te fluisteren. Maar terwijl Herman met zijn bevende handen de champagneflesschen trachtte te ontkurken, begon Piet Terborg te spreken, niet mooi, niet bloemrijk en niet lang, heel onopgesmukt en gewoon. Hij dronk ryet op het bruidspaar, hij dronk op nicht Heintje die ook al wel herdacht was, maar die hij afzonderlijk eenige woorden van waardeering wilde wijden. En hij sprak de goede ziel zoo hartelijk toe, stelde haar lieve hoedanigheden zoo duidelijk in het licht, dat Heintje met een verheerlijkt gezicht en tranen in de oogen verlegen voor zich keek. Toen Piet eindigde met een „Hiep, hiep, hiep, hoera, lang zal ze leven!" verhief zich een daverend gejuich, iedereen stond op om met heintje te klinken, degenen die te ver van haar af zaten verlieten hun zitplaatsen en Dora kwam met haar man naar nicht Heintje, omhelsde haar en gaf Piet een zoen, omdat hij zoo mooi gesproken en zoo juist had weergegeven wat zijzelf voelde. Het was een mooi oogenblik in het leven van de oude vrijster, zoo overstelpend heerlijk dat zij szelfs niet onaangenaam getroffen werd toen Her- 230 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. man haar, te midden van de algemeene opgewondenheid, toebeet: „Denk maar niet dat hij er iets van meent, hij houdt je voor den gek." Eindelijk stond de bruidegom op en dankte, ook uit naam van zijn bruid, voor al de goede wensehen op hun uitgebracht, Voor al de hartelijkheid hen bewezen. Coba de Weerd wisselde een paar blikken van verstandhouding met de nichten, het bruidspaar verliet hun plaats aan tafel om zich te gaan verkleeden. In de slaapkamer van neef en nicht van Hoogerdam, verwisselde Dora, door haar moeder geholpen, haar bruidstooi voor haar eenvoudig reiscostuum. Het feest was ten einde, Piet Terborg probeerde nog wel de stemming er in te houden door een paar jongelui de leege plaatsen van het bruidspaar te doen innemen, maar het wilde met meer vlotten. De nichten vooral waren zeer onrustig. Zij konden het in de zaal niet meer uithouden en gingen naar de slaapkamer waar zij Dora bijna gereed en Coba in tranen vonden. Dit was het teeken voor het openzetten van alle traansluizen. Toen het bruidje in haar grijs pakje met het kleine hoedje en den langen gazen sluier weer binnenkwam, snikten de nichten. Ook Clara huilde, Dora schelde, maar, zooals zij later tegen Frits beweerde, alleen omdat het zoo aanstekelijk was. De bruid werd weer terdege afgezoend, de jonge echtgenoot 'verdroeg het met engelengeduld en vertrok ternauwernood zijn gezicht toen hij den DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 231 spottenden, meewarigen blik zag, waarmee Terborg hem aankeek. De vigilante was inmiddels voorgereden en de koffers opgeladen. Het heele gezelschap vergezelde het jonge paar tot aan de voordeur. Dora wist niet hoe zij in de vigilante kwam, maar daar zat zij en het rijtuig zette zich in beweging. Zij boog zich uit het portier en wuifde en knikte en lachte. Het laatste wat zij zag was nicht Heintje, die op een stoel was geklommen om, boven de hoofden van de anderen uit, haar laatsten groet te brengen. Toen, met een zucht van welbehagen sloot zij de oogen, zij voelde den arm van haar man om zich heen, zijn lippen zochten de haren en zij zonk weg in een extase van geluk. Zoo gingen zij vol illusies het nieuwe leven tegemoet. Misschien zou de toekomst ook voor hen wel teleurstelling en verdriet verborgen houden. Maar thans waren zij zoo volkomen en heerlijk gelukkig, genoten zij zóó van het stralende morgenlicht hunner jeugd, dat die glans toch nooit geheel zou kunnen verduisterd worden door de schaduw van den avondstond. 232 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST.. NASCHRIFT. De 'heer en mevrouw van Hoogerdam bleven nog eenige jaren op den Binckhorst, toen stierf de oude sheer Koerhof, diep betreurd door zijn beide dochters. Herman had zich in dien tijd zoo dikwijls woedend gemaakt omdat het leven zóó in zijn schoonvader geroest scheen, dat hij er zich bijna niet meer in kon verheugen toen de oude eindelijk, zonder er iets van te merken, den eeuwigen slaap inging. De erfenis viel tegen, ten deele door het groote voorschot dat van Hoogerdam reeds tijdens zijn leven had gehad, ten deele door legaten die vader Koerhof aan verschillende instellingen had vermaakt. Na rijp beraad wisten Doortje en Heintje hem over te halen den Binckhorst te verkoopen. Hij zag zelf ook wel in dat het boven zijn krachten ging om de groote plaats te blijven bewonen. Er werd een huis in de stad gekocht en Heintje besloot, ofschoon Coba en de heele familie het haar ontried, bij zuster en schoonbroer in te gaan wonen. Maar Herman, wiens aangeboren nijdigheid door de ondervonden teleurstellingen, tot een bijna krankzinnige kwaadaardigheid werd, maakte haar het leven zóó onmogelijk dat zij, na een jaar genoodzaakt was heen te gaan, daar haar gezondheid niet meer bestand was tegen dagelijks terugkeerende ruzies en plagerijen. Of het nu machtelooze woede was, omdat hij DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 233 door zijn eigen schuld Heintje, die een zeer belangrijk deel in de huishouding betaalde, verjaagd had, weet ik niet, maar kort na haar vertrek trof Herman een zenuwberoerte en werd zijn vrouw van hem verlost. Ten minste, de familie vond het een verlossing, en Heintje, die veel te goedig en te plichtmatig vroom was om zich in zijn dood te verheugen, meende nu toch wel dat er voor haar en haar zuster nog eenige rustige, aangename jaren zouden aanbreken. Maar Doortje miste haar tiran, na zich bijna veertig jaar onder het juk gebogen te hebben, kon zij niet meer wennen aan een bestaan, waarin zij niet gescholden en uitgevloekt werd. Bij zijn leven had zij hem voor iedereen hoog gehouden, nu hij dood was prees zij hem als een heilige en ergerde zij Coba, Clara en de jongelui Herkraad door ellenlange verhalen over Herman's voortreffelijkheid. Zij betreurde hem, zooals zij het misschien niet zou gedaan hebben als hij in waarheid aan het ideaal beantwoord had dat zij voorstelde en zij overleefde hem slechts korten tijd. Heintje, eerst geknakt door de opeenvolgende slagen, kwam haar verdriet langzamerhand te boven. Zij leefde nog verscheidene jaren, bemind en vertroeteld door haar neven en nichten, goed doende waar zij kon en geloovende in haar medemenschen. Toen Piet het eens waagde den draak te steken met de edele hoedanigheden van dominee Bergkamp en haar de ware reden van zijn talrijke bezoeken wilde onthullen, was zij zoo 234 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. bitter bedroefd en verontwaardigd geworden, dat Terborg aan zijn vrouw verklaarde hoe hij nog liever zou willen dat dominee Bergkamp met de heele erfenis ging strijken dan nicht Heintje haar illusie omtrent haar zieleherder te ontnemen. Die angst werd echter te niet gedaan, want Heintje overleefde Bergkamp en voor de vrouw en de dochters van den dominee voelde zij niet de vereering, die een compensatie voor een zeker gemis in haar leven was geweest. En de Binckhorst? Nog jaren verhief de witte toren zich uit de omliggende bosschages en beierden de bronzen tonen van de oude klok in den omtrek. Maar langzamerhand geraakte het goed meer en meer in verval, het werd bij gedeelten verkocht en ging steeds in andere handen over. De bosschen werden gekapt, het klokkenspel was vernield, het huis werd door verschillende gezinnen bewoond. Wie het nu nog gaat zien vindt niets meer terug van de eenmaal zoo trotsche ridderhofstede, zelfs niet van de mooie, deftige huizinge uit den tijd der Binckers. Het is alles voorbij, thans is het te vergelijken met een eenmaal schoone vrouw, die geheel is afgetakeld en te lang heeft geleefd. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Tusschen Voorburg en den Haag staat, te midden van weilanden en kleine bosschages, een oud, vervallen gebouw, door verschillende gezinnen bewoond, terwijl de omliggende grond tot een speeltuin is ingericht. Wie het heden aanschouwt moet al zijn verbeeldingskracht te hulp roepen om het te zien zooals het eenmaal was, een trotsch riddergoed met ophaalbrug en slotgracht, voorzien van schietgaten en hoektorens. De Binckhorst, dien naam draagt het nog, is een van de oudste kasteelen van Nederland en bestond al in het jaar 1076. In den loop der tijden verbrand, geslecht en weer opgebouwd, werd het in het begin der 19e eeuw tot een mooi buitenhuis, een wit gepleisterd gebouw, met een breeden, vierkanten toren, die den heelen omtrek overheerschte. Langen tijd was het het eigendom geweest der nakomelingen uit het geslacht der heeren van den Binckhorst, maar reeds na 1750 wisselde het goed telkens van bezitter totdat het, ongeveer zestig jaar geleden, het eigendom werd van den heer Herman van Hoogerdam. Het kasteel was inmiddels verbouwd tot een boven- en benedenhuis. De eigenaar met zijn vrouw woonde beneden, zijn hoogbejaarde schoonvadër met zijn tweede, eenig overgebleven dochter, boven. 6 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Behalve de vierkante klokkentoren, waarvan de wijzers meestal op vier uur stonden, zoodat het tot een spreekwoord is geworden en een horloge dat niet loopen wil, heet „op den Binckert te gaan", sprak er niet veel meer van de voormalige grootheid. Wel was er een legende in omloop als zou er, van uit den kelder met booggewelven, een onderaardsche gang loopen naar het Huis de Werve. Ten tijde der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, toen de Binckhorst, wiens eigenaar tot de Hoeksche partij behoorde, door den vijand werd verwoest, zou de toenmalige slotvoogd zijn schatten in die gang in veiligheid hebben gebracht en haar daarna laten dicht metselen. Herman van Hoogerdam was .goedgeloovig genoeg geweest om te trachten die geheime schatkamer te ontdekken, maar zijn pogingen bleven vruchteloos. Een ander gedenkteeken uit vervlogen tijden, was het in zandsteen gebeiteld geslachtswapen, dat, in eerbiedwaardige grijsheid, den voorgevel sierde. De Binckhorst ligt ongeveer een half uur van den Haag verwijderd. In dien goeden, ouden tijd van meer dan een halve eeuw geleden voede, van af het Zieke,een smal straatje, bekend onder den naam van het Voorburgstraatje, naar het smalle landwegje, waarlangs men het Huis bereiken kon. In dat straatje woonden alleen arbeiders van de groote ijzerfabriek die toenmaals aan het eind van het Zieke stond. Een andere toegang tot den Binckhorst was er niet. De landweg liep DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 7 evenwijdig met de Trekvaart en de Rijswijksche weg, toen nog door geen enkel huis ontsierd. Wanneer de bewoners van het oude kasteel naar de stad wilden en er tegen op zagen om het Voorburgstraatje, waar altijd een min of meer vieze, vettige rook hing, door te gaan, moesten zij zich laten overzetten met het pontje van een kleine uitspanning naast den Binckhorst gelegen, om zoo, langs de Trekvaart, naar de residentie te wandelen. Maar het smalle pad door de weilanden was allerbekoorlijkst. Van de stad komende liep rechts de breedere vaart, waarlangs de schippers hun schuiten boomden; links was het pad alweer door een smal slootje, dat zich kronkelde als een zilveren lint, van de weilanden gescheiden. En voorbij de Molen aan de vaart kwam men langs den koepel van den Binckhorst. Een ouderwetsch, steenen koepeltje, met groen geverfde luiken, aan het einde van het bosch, dat de Plaats ter rechteren ter linkerzijde omringde. Dan, na een paar minuten, zag men het groote ijzeren hek en daarachter, op een afstand van misschien honderd meter, het Huis. Een groot, rond grasveld, zorgvuldig geschoren, lag er voor als een reusachtig smaragdgroen tapijt. Aan weerskanten voerde een wandelpad naar de woning. Vlak achter het grasveld bevond zich een enorm perk met bloeiende hortensia's, geflankeerd door bedjes violen en reseda. Links van het Huis stond, onder een breedgetakten, bruinen beuk, een groengeverfde tafel met dito stoelen en een bank. Een dubbeleglazen deur gaf onmiddellijk toegang tot de huis- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 13 en dus bleef de kleine Dora thuis als nicht van Hoogerdam's petekind. Haar opvoeding werd ten deele door de rijke petemoei bekostigd, zij was op een deftiger school geweest dan haar zuster Claartje, die maar tot haar veertiende jaar onderwijs had genoten en verder haar opleiding op de naaischool van de juffrouwen Kolb voltooid had. Maar Claartje was sedert een jaar of vier goed getrouwd met een ambtenaar, die wel is waar geen schatten verdiende, maar een aardig kapitaaltje van zijn ouders had geërfd. Toen vader de Weerd zijn lichtzinnig hoofd, waarin nooit berekenende gedachten gehuisd hadden, voor goed ter ruste legde, bleef zijn vrouw met Dora alleen over. Zij moesten van een schraal inkomen leven. Op raad van nicht van Hoogerdam verhuurde de weduwe kamers en zoo kon zij, al was het dan niet zonder zorg, toch fatsoenlijk rondkomen. „Ze is zoo gezond als een visch", antwoordde Coba, op de angstige vraag van mevrouw van Hoogerdam, „maar der zitten dingen in, die der uitmotten. Ze is lichtzinnig." „Een aartje naar haar vaartje", zei nicht en de mondhoeken trokken bedenkelijk naar omlaag. „Ja, alles wat ze krijgt gaat aan opschik", klaagde de moeder. „Ze is jong, maar opgedirkt ziet ze er toch niet uit." „Nee, zeker niet als ze hierkomt, maar enfin .. dat is 't ergste niet. U weet die geschiedenis met die jongen, die Herkraad?"... „Die muzikant?"... 14 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Ditmaal klonk er bepaald angst uit nicht's stem. „Nu ja, hij speelt viool in het orchest van de Fransche Opera en hij geeft lessen." ,,'t Is toch heelemaal niets voor Dora, 't kind zou dood ongelukkig worden." „Dat zeg ik ook, maar ze heeft een willetje en Claartje, nou ja, die spreekt haar wel niet vóór, maar ze houdt een slag om den arm." „je maakt me bang Co. Je komt niet vertellen dat ze geëngageerd is?" „Nee, zoover is 't gelukkig nog niet. Ik ben er ook nog, maar ik heb m'n huishouden en ik kan ze niet altijd achterna loopen. Ik ben niet zeker dat ze hem niet af en toe ziet en afspraakjes maakt. Ik wou dat ik haar eens voor een tijdje weg kon sturen." De insinuatie was vrij duidelijk, maar nicht bleef zwijgen en verjoeg een dikke paardenvlieg, die om het karafje met morellen gonsde. „Zou ze niet een tijdje hier op den Binckhorst kunnen komen?" vroeg Coba zacht en aarzelend. „Dat heb ik ook al gedacht, maar ik weet niet of neef Herman..." Mevrouw de Weerd had een scherp antwoord op de lippen. Zij wist wel dat neef schriel was en ieder dubbeltje omkeerde en dat zijn vrouw niet veel had in te brengen, maar aan den anderen kant, het geld was toch alleen van haar, hijzelf bezat geen cent. „Zou ze het niet naar vinden?" vroeg nicht weer weifelend. „Zoo bij ons, ouwe menschen, alleen?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 15 „Naar... hier in den zomer? 't Is heerlijk en wat krijgt u met die mooie dagen niet veel bezoek. Vergelijkt u de achterkamer en het plaatsje waar wij zitten, eens met den Binckhorst. 'tKind zou 't goddelijk vinden." „Je moet niet zulke overdreven uitdrukkingen gebruiken, Coba. Ik zal er met neef over praten en dan komen we Zondag met ons vieren koffie drinken om alles te overleggen." ,,'t Zou een uitkomst zijn, maar ik wist wel, bij nichie Door klop ik niet te vergeefs aan als 't haar petekind geldt." „Ja, ja", weerde mevrouw van Hoogerdam bescheiden, maar toch gevleid, af, „daar heb je vader en nicht Heintje, die hebben hun middagwandelingetje gemaakt." Coba stond op om den ouden heer tegemoet te gaan. Jacobus Koerhof was een tamelijk kras mannetje van midden in de tachtig. Zijn lange, magere gestalte, gekleed in een zwarte, tot ver over de knieën reikende sluitjas met dubbele rij knoopen, was nog niet gebogen. Van uit den hoogen zijden stropdas, die hem bijna worgde, stak zijn smal, lang hoofd door een ouden, breedgeranden stroohoed gedekt. De menschen zeiden dat hij op den minister Thorbecke geleek en inderdaad, in den vorm van het lange gezicht met de ingevallen, door honderden rimpels doorploegde wangen, was wel eenige gelijkenis met zijn beroemden tijdgenoot te bespeuren, maar de geestige scherpzinnigheid, die het gelaat van den grooten staatsman 16 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. tot een belangwekkenden, karakteristieken kop maakte, ontbrak hier geheel. De troebele oogjes, waarvan de kleur niet meer te onderscheiden viel, leefden niet meer op en gingen schuil in de plooien van de veilige, slappe kaken. Hij had iets suffigs en goedigsr vooral als hij den tandeloozen mummelmond tot een glimlach verbreedde. Door zijn beide dochters werd hij gekoesterd, ontzien en verpleegd, met zooveel overdreven bezorgdheid, dat zelfs zijn suffige goedigheid er een enkelen keer tegen in opstand kwam. Heintje, ongeveer een tiental jaren jonger dan haar zuster, vertoonde wel eenige overeenkomst met de „vrouwe van den Binckhorst", zooals haar man, als hij in een goede luim was, haar schertsend noemde. Ook Hendrika's figuur was ineengedrongen, maar het bepaalde zich bij haar tot een klein beetje scheef zijn. Verder leek zij veel op haar vader, dezelfde uitdrukking van sullige meegaandheid, maar hier nog niet tot sufheid, slechts tot een heel vriendelijke welwillendheid getemperd. Zij droeg een bruin barège japon met gekleurde bouquetjes, op dezelfde manier gemaakt als die van mevrouw van Hoogerdam en ook haar, nog donkerbruin, haar was glad gescheiden, maar in plaats van in doffen, lag het in gelijkmatige golfjes om de ooren. Wegens de warmte hield zij den grooten tuinhoed van grof stroo in de hand. Toen de eerste begroetingen en de uitroepen van: „Wel, wel, dat 's een verrassing, nicht Coba", gewisseld waren, toen men voldoende naar DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 17 efkaar's gezondheid had geïnformeerd en nicht Doortje de glaasjes begon te vullen, zette de oude heer met een zucht van welbehagen zijn hoed af en wuifde zich koelte toe. „Vaasje", vroeg Heintje bezorgd, „zou u dat nou wel doen? U bent zoo bezweet." „Hier onder den boom zit je beschut", vond Doortje en nicht Coba voegde er bij: „Oom draagt toch een pruik." Dat was waar, het oude hoofd was gedekt door een kastanje-bruine pruik, die tot laag in den hals reikte en stevig om de ooren plakte. Met een begeerigen blik keek het oudje naar de morellen, maar de zusters wisselden een blik van verstandhouding. „Vader heeft zeker liever een glaasje citroensap met water en suiker", veronderstelde Dora. De mummelmond protesteerde: „Nee, nee kind, ik lust wel een morelletje." „Ze zijn nog al sterk en straks aan tafel drinkt u tdch ook een kelkje wijn." „Kom nicht Doortje", zei Coba een beetje kregel, „in de glaasjes gaat zoo weinig, niet waar oom, daar zal u de hoogte niet van krijgen?" „Nee zeker niet, meidlief" en Jacobus wreef zich de knokige, geaderde handen, toen zijn dochter, met een bedenkelijk gezicht, een glaasje voor hem neerzette. De koekjes deden de rondte, er waren een paar zachte, uitsluitend voor vader. „Herman nog niet thuis?" vroeg Heintje. Zij keek wat onrustig om zich heen. 2 18^ DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Nog niet, als hij naar stad is komt hij toch meestal niet zoo vroeg." Coba lepelde haar morellen en berekende de kans op een tweede glaasje. Je werd er wel erg warm van, maar dat moest ze toegeven, nergens dronk je ze zoo lekker als bij nicht van Hooger- Het gesprek werd algemeen, niemand had de naderende voetstappen gehoord, ineens schoof Heintje haar leeggedronken glas achteruit en . zei met een plotselingen blos: „Daar is Herman." „Heere neef", lachte Coba, „je zou een mensch doen schrikken. ,Dan heb je een kwaad geweten", antwoordde de" eigenaar van den Binckhorst, het vreedzame kringetje met stekelige blikken monsterend. Hij was een groote, breedgeschouderde man van een goede zestig jaar, met een gladgeschoren, pokdalig gezicht. De lichte oogen, onder zware wenkbrauwen, hadden een sluwe, nijdige uitdrukking, zijn gezicht was roodbruin verbrand en om den grooten mond met de zwarte, brokkelige tanden, speelde een zuurzoete glimlach, die dikwijls tot een kwaadaardigen grijns werd. Een krans van grijs krullend haar kwam van onder den hoogen hoed, die hem achter in den nek stond, te voorschijn, verder droeg hij een zwart laken pak met satijnen vest en een bruin zijden stropdas, waarin een geëmailleerde speld, met kleine parels en robijntjes versierd, stak. Eerst nadat hij tegen zijn huisgenooten geknikt 20 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. gen. 't Goeie mensch trekt 't zich veel te veel an." „Laat ze", antwoordde hij. „Hoe maakt t je kleine kleuter Co, waarom heb je haar niet meegebracht?" „Ze kon vanmiddag niet meekomen, maar als u 'der zoo graag ziet, dan kunt u spoedig..." Hier ontmoette zij den blik van nicht van Hoogerdam, die haar beduidde niet verder te gaan en een beetje verward eindigde zij: „Maar ff wordt mijn tijd, ik moet maken dat ik weg kóm." „Wacht even Coba", zei Doortje, „dan breng ik je tot het hek." Terwijl mevrouw de Weerd afscheid nam, ging nicht naar binnen en kwam spoedig terug met een tweede gelakt blaadje, waarop een klein geslepen fleschje met bitter en een grooter, vierkant, met jenever. Heintje was ook opgestaan en nam den ouden heer onder den arm. „Kom vaasje, we gaan naar boven, 't is al gauw etenstijd." Gearmd met Coba, die wel anderhalf hoofd boven haar uitstak, liep Dora van Hoogerdam langs het groote grasperk. Af en toe zette haar breede voet zich met een even op elkaar persen der lippen op een slak, wanf 't had de voorlaatste dagen geregend, en maakte die tot een brijige massa, bedaard aanmerkend, toen Coba zich griezelig afwendde: , , , „Die slakken doen zooveel kwaad. Ik vinü net beter om nog maar niet over ons plan om Dora hier te laten komen, te spreken", ging zij voort, DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 21 „ik zal er eerst eens met neef alleen over praten." „Zou hij het goed vinden?" vroeg Coba aarzelend. Een vluchtig rood verhelderde even de geelbruine wangen van mevrouw van Hoogerdam. „Natuurlijk", antwoordde zij. „Neef houdt ook veel van Dora en dan... hij weet dat ik 't prettig vind." Coba knikte. Zij wist heel goed wat die liefde van neef Herman voor Dora beteekende, hij mocht graag een mooi snoetje zien en zou, als hij gedurfd en gekund had, zijn boekje nog wel eens te buiten zijn gegaan, Coba zou er haar hoofd niet op geven, dat hij het toch niet wel eens deed, maar zij wist ook dat het lieve snoetje geen gewicht in de schaal lag als het zijn dierbare duiten gold. Zij dacht wel het hare van die behoefte om iets te doen wat zijn vrouw prettig vond, maar nicht Doortje liet 't graag voorkomen, alsof haar nijdas van een man een voorbeeldig echtgenoot en haar huwelijksleven een hemel van geluk was, dus zweeg Coba wijselijk. Bij 't hek namen de dames afscheid. „Nu kind, tot Zondag, dan komen we koffie drinken." „Graag nicht en alvast heel hartelijk bedankt." Toen verwijderde zich mevrouw de Weerd langs het schilderachtige landwegje in de richting van de stad, en keerde mevrouw van Hoogerdam langzaam naar huis terug. De muggen zoemden om haar heen, bijen en kapelletjes dartelden over het grasperk. In de hooge boomen der boschjes, aan weerszijden van het Huis, kweelden de vogels. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 23 vraagstuk, totdat de heer van Hoogerdam er met een vloek of een nijdig: „Is het gezeur nu gedaan?" een eind aan maakte en zijn vrouw zonder veel plichtplegingen in het rijtuig duwde. Heintje, na er vader in geholpen te hebben, stond dan nog op de trede, terwijl de koetsier de paarden al aanzette en plofte met een kreet van angst op de kussens, tot groot vermaak van haar schoonbroer; maar daarna reed men verder eendrachtelijk naar de remonstrantsche kerk op de Laan, waar dominee Bergkamp, ook een speciale vriend van den heer en mevrouw van Hoogerdam, iederen Zondag preekte. Na afloop van den dienst onderhield men zich nog een oogenblikje met de verschillende kennissen en vrienden en bij droog, goed weer, wandelde men dan naar de familie, die de eer te beurt viel om het viertal aan de koffietafel te ontvangen. Dit gunstbewijs werd zorgvuldig verdeeld, zoodat iedereen zijn beurt kreeg, men kon dus wel een beetje vooruit berekenen, wanneer men het heugelijk feit wachtend was, want niemand was er op gesteld „de Binckers", zooals zij in de wandeling genoemd werden, onverwachts op de koffie te krijgen. Kloks|ag twee uur verscheen het rijtuig, dat dan in den Haag stalde, weer en geschiedde de uittocht onder herhaalde dankbetuigingen over de „verrassing" die men door de zoogenaamd onverwachte komst aan de familie bereid had. Maar Coba de Weerd was ditmaal door de toezegging van nicht Dora dubbel voorbereid en dus wachtte zij de gasten in de achterkamer van haar huis in de Molenstraat. 28 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. weet hoe Kee is, een best mensen, maar ik kan niet alles aan haar overlaten." „Dat begrijp ik, maar Dora..." „Dat wou je wel, Hein", liet de onaangename stem van neef Herman zich hooren, „jij loert op het grootste ei, maar dat wil ik hebben." „Heere Herman, hoe kom je er bij?" stamelde de dood-onschuldige Hendrika, vuurrood wordend. „Die Herman toch", mummelde oom Koerhof, „altijd grapjes." „Nietwaar?" beaamde zijn schoonzoon, maar hij maakte zich toch van het mooie, groote ei meester. „Vaasje, u morst", zei Heintje, en zij stond even op om den oude, wien het geel van het ei langs de mondhoeken droop, het servet onder de kin te binden. Oom protesteerde, vooral toen Herman riep: „Je lijkt wel een papkind" en ook Dora lachte, maar hij onderwierp zich toch aan Henrikje's wil, en liet zich het te zacht gekookte eitje nu maar heelemaal voeren. „Maar kindje", hernam mevrouw van Hoogerdam, „nu heb je me nog altijd niet gezegd waarom of jij niet naar de kerk bent geweest." ,/t Was mij niet mogelijk nicht, ik moest naar Claar, en..." „Claar!" viel Herman haar in de rede, „hoe maakt ze 't?" „O best neef, heel goed." „En nog altijd niks te doen?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 29 Dora deed alsof zij hem niet verstond en grinnikend ging Herman voort: „Wel, wel en al vier jaar getrouwd. Nou, ik had gedacht, dat die Piet zijn zaakjes beter verstond, wat jij vader?" Hij gaf den oude een por in de ribben, maar deze had juist heimelijk zijn kopje naar Coba geschoven, want hij wist wel dat een tweede kop koffie hem verboden was en reageerde dus niet. Heintje voelde zich weer rood worden. „Hoe kan je zoo iets zeggen, Herman?" vroeg nicht Doortje, met deftige, bedaarde afkeuring. „Wij waren al wel zeven jaar getrouwd, toen ik.." „Ach jij!" protesteerde haar echtgenoot met /vollen mond. „Wie praat er nou over jou? Maar Claar, zoo'n mooie, stevige meid, nee, dat's Piet zijn schuld." „Dwaasheid", hernam Doortje met kalmte de grofheid van haar man negeerend, „ik verzeker jullie, dat er geen twijfel bestond. Maar na een maand of vier was het mis en toen de dokter mij onderzocht, legde hij mij alles heel nauwkeurig uit en zei dat... met permissie..." Hier verslikte Heintje zich en begon te hoesten. Dora, die schoone bordjes had rondgegeven, wendde zich, alsof zij het voorafgaande niet had gehoord, tot haar peet met de vraag: „En was de preek mooi, nicht? „Prachtig, kind. Je hebt veel gemist. Dominee Bergkamp heeft zichzelf overtroffen." „Ja, 't was eenig", stemde Heintje toe en zij veegde haar oogen af die vochtig waren gewor- __de^amiuejvan DEN BINCKHORST. 35 Herman toch en dan nog wel op Zondag maar zij wachtte zich wel om iets te zeggen daa^en van het afschfeid nemen, vergat men de laatste onhebbeliikheid van den'eigenaar van den Binct Moeder en dochter deden hun gasten tot od de stoep uitgeleide. Er werd gekust en gewuifd ToeöZt^ D°0rtje' "a Vri^' Veel moeite, findel Jk' goed zat, riep zij nog: J „Ik zal Woensdagochtend den tuinmansjongen tZ hai\dwa§e" Sturen' voor J'e goed, Dora » Toen werden de parasols, waarvaJ de stok als een waaier kon worden dichtgevouwen en dfe met tijne, lange franjes waren omzoomd uiteesnan nen en de landauer verstoorde met zijn hfrTgerateL van gummibanden was nog geen sprake de Zondagsche rust in de stille Molenstraïïl ' Zonder een woord te spreken, begon Dora de glaasjes m elkaar te zetten en op te mimen Haar heele houding en haar bewegiijgen gaven echter S°vtSd te k6nnen' d^ha~d- 5 „Ben je nu zoo kwaad, kind?" „Kwaad", barstte Dora los. ,/t Is laag en gemeen >t zoo met nicht te bekonkelen. Denkt u dat ik 't niet begrijp?" „Denk tegen wie je spreekt", zei Coba .™ T }et m!isje was' °°k °mdat zij zich zoo even had moeten inhouden, buiten zichzelf- „U wilt me hier vandaan hebben en daarom stuurt u me naar den Binckhorst, op die manier 36 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. denkt u dat ik het uit zal maken met Frits, maar ik zeg u vooruit..." . Te hoeft niets uit te maken met die jongen , viel de moeder, nu ook driftig, haar in de rede: „Er mag niets zijn versta je. Ik wil het niet en ik ben je moeder." , Dora wierp haar hoofdje achterover. „En ik geef hem niet op", zei ze uitdagend, toen plotseling tot een ander uiterste overslaand, barstte zij in tranen los: Wat heeft u toch tegen hem en waarom plaagt u me zoo? Toen Claar met Piet wou trouwen was alles dadelijk goed." j Piet heeft een ordentelijke betrekking en geld van zichzelf. Maar waar moet die jongen m shemelsnaam op trouwen. Dat zou ik wel eens willen weten." j Moeder en dochter hadden zich erg opgewonden en hoorden niet dat er gebeld werd Eerst toen Claartje binnenkwam «n met een verschrikt: „Wat is hier te doen, waarom huil je Dora? m de deur bleef staan, kwamen zij tot zichzelf. De sop is de kool niet waard", mopperde moeder de Weerd. „Dag Claar, dag kind, daar doe ie wel an." f Mevrouw Clara Terborg was een jaar of zes ouder dan haar zusje, die de vorige week haar twintigsten verjaardag had gevierd. De zusters leken niet op elkaar maar ook het jonge vrouwtje zag er heel lief uit en verpersoonlijkte, wat de moeder in haar jeugd moest geweest zijn Het glanzend zwarte haar droeg zij gescheiden, maar het DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 37 was met blauwe strikken, die van uit het wit strooien kapotje te voorschijn kwamen, gesierd Haar crinoline was omvangrijker dan die van Dora en over haar mousselinen rok met zeer breede blauwe en witte strepen spande een lang, smaller gestreept jaquetje met lintjes in dezelfde kleur afgezet. Witte mitaines voltooiden haar wezenlijk elegant toilet. „Nu, wat is er gebeurd?" vroeg zij nogmaals den arm om haar zuster heenslaand. „Hebben jullie ruzie?" Elkaar telkens in de rede vallend, zetten moeder en dochter hun grieven uiteen. „Je lijkt wel mal Door", vond Clara. „Vin je dat nu zoo erg om een beetje naar den Binckhorst te gaan? Met dat heerlijke zomerweer lijkt 't een genot." „Zie je nu wel?" riep Coba triomfantelijk. „Een ander meisje zou dankbaar zijn." „Dat is het niet, jij weet ook wel Claar dat moeder 't met nicht van Hoogerdam overlegd heeft t is alles doorgestoken werk. Ze willen me van Frits aftroggelen." Clara gaf haar zuster een wenk en keek haar moeder met een nauw merkbaar hoofdschudden aan. „Kom, kom", zei zij, „dat is van later zorg. De nichten zijn heusch niet kwaad en je zult 't er meer dan goed hebben." „De menschen zijn dol op het kind", hernam Coba,. „we kunnen ze niet dankbaar genoeg zijn." s 38 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „U hebt anders genoeg op ze aan te merken", zei Dora bits, „en daar net hebt u nog maar niet eventjes tegen nicht Heintje gelogen." „Gelogen, ik?" „Ja, toen ze vroeg of we van avond kwamen hebt tt gezegd dat we met Claar en Piet naar Scheveningen moesten." „Wel allemachtig. Hadt jij dan soms naar den Binckhorst willen gaan?" „Nee, maar u hoefde er niet om te jokken. Dat doet u altijd. U doet ook soms zoo klagend tegen de nichten en u wilt niet dat ik mijn mooie goed aandoe als ik naar ze toe ga. Ik weet best waarom. Dat kan ik niet uitstaan." Nu kwamen de waterlanders bij moeder de Weerd. „Je bent een ondankbare, brutale meid", klaagde zij, „al wat ik doe, doe ik voor jou bestwil, maar ik trek m'n handen van je af, ga jij je gang en doe, wat je wilt." „Beginnen jullie nu niet opnieuw", kwam Clara bedarend tusschenbeide. „Dat leugentje om bestwil is waar te maken. Piet en ik gaan van avond naar het Badhuis en jullie gaat mee. Ja zeker Dora, geen koppigheden alsjeblief. Vertel liever eens. Hebben de Binckers hier koffie gedronken? Dan heb ik het feest de volgende week. Hoe zagen ze er uit, moe?" „De nieuwe sjaals, ze zijn prachtig, maar je begrijpt..." Clara begon te lachen. „Ik kan 't me voorstellen. Potsierlijk, die kleine, kromme nichten, ik zou me niet hebben goedgehouden. Trek nu DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 39 maar niet zoo'n preutsch gezicht Door, je hebt er ook dikwijls genoeg om gelachen." Dora zei niets. Zij kon het laatste niet tegenspreken, maar zij was nu in geen stemming om toe te geven. ,,'t Is jammer moe", vond Claartje, „dat u zoo'n mooie sjaal niet hebt." „Ik kind? Dat zal voor mij wel tot de vrome wenschen blijven behooren." „Hoe komen de nichten zoo rijk?" vroeg mevrouw Terborg peinzend. „In onze familie was toch nooit geld." „In je vader's familie niet", zei Coba wat spijtig, „oom Koerhof was een broer van mijn moeder." „Maar grootmoeder..." Clara vulde den zin niet aan. „Nee, rijk waren mijn ouders niet, toch was er voor ons, we waren met z'n drieën, ieder nog een tienduizend gulden, die heeft hij", een blik in de richting van het portret van wijlen de Weerd „opgemaakt." „Opgemaakt?" herhaalde Dora verontwaardigd. „Voor ons ja, vader heeft 't niet voor zichzelf genomen." „Dat zeg ik niet. We hadden maar een klein inkomen en die tienduizend gulden zijn in den loop der jaren versmolten. Je vader..." „Maar nu weet ik nog niet hoe oude oom Koerhof", begon Clara opnieuw. „Gespeculeerd", antwoordde Coba beslist, „dat moet wel. Zijn vrouw had ook geld en Heintje heeft me eens verteld dat haar vader lang ge- 40 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. leden een groote prijs in de loterij heeft gewonnen." „Dus 't geld is van de Koerhof's? Neef van Hoogerdam..." 7,Neef", Coba maakte een keelgeluidje, „die had geen cent. Denk je dat hij nicht Door anders getrouwd had? Hij heeft haar om haar geld genomen, dat is zoo klaar als een klontje." „Ja, maar als nicht dan eens dood is, dan moet dat geld toch eigenlijk aan ons komen." Dora begon te lachen. „Wat lijk jij toch op moeder, Claar, vader en ik, we zouden nooit over zoo iets gedacht hebben." „Dat was verkeerd van vader", zei Clara kalm. „Zonder geld kan je nu eenmaal niet leven en je hoeft niets te versmaden, wat je van rechtswege toekomt." „Maak je maar niet blij met een doode musch", hernam moeder de Weerd, „ze zijn in gemeenschap van goederen getrouwd." „Hoe dom van nicht Door." „Hij zou haar anders niet genomen hebben." „Vond oom Koerhof dat dan goed?" „Die had niets in te brengen. Nicht Dora was dol verliefd op haar mooien Herman." „Op zoo'n draak? Hij zal wel altijd even akelig geweest zijn." „Tegen anderen is hij lief genoeg. Zooals hij nicht behandeld is schandelijk." „Ik begrijp niet hoe ze 'f uithoudt", zei Dora, „als ik er ben zal ik 't hem af en toe zeggen, daar kan hij op rekenen." DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 41 „Bemoei je er niet mee, als je een raad van mij wilt aannemen", ried Coba. „Nicht doet altijd alsof ze 't niet merkt. Hij is nijdig omdat oom Koerhof zoo lang leeft, want nu heeft hij nog alleen maar wat nicht Door van haar moeder geërfd heeft. En Heintje maakt hij 't leven zuur, omdat ze niet heeft kunnen verhinderen dat oom zijn fortuin door zijn eigen makelaar en niet door Herman laat beheeren." „Maar dan komt 't geld toch aan ons als ze dood zijn", hield Clara vol. „Dat denk je maar, neef Herman heeft nog zijn neef Jan, waar hij dol op is." „Ook een mooi exemplaar", zei Dora verachtelijk. „In ieder geval honderd percent beter dan hij", meende Claartje, „maar Jan kan toch niet erven van oom Koerhof of van de nichten." „Ach kind", zuchtte moeder. „Wil ik je eens wat zeggen? Neef Herman overleeft ze all emaal, zijn vrouw vermaakt hem alles wat ze krijgt en dan laat hij zijn neef erven." „Dat zou onrechtvaardig zijn!" „Schei er nu toch uit", riep Dora verontwaardigd. „Jullie bent echte geldwolven, praat alsjeblief over wat anders." Mevrouw Terborg stond op. „Ik moet naar huis, dus van avond om half zeven aan de schuit?" „Ik weet niet", zei Dora humeurig. „Gekheid, je wilt natuurlijk heel graag. We gaan gezellig met ons vieren uit." 42 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Zij kuste moeder en zuster. Coba liet haar uit en oogde haar na. Zij aanbad haar oudste dochter. Toen zij nog thuis was haddien ze ook wel dikwijls gekibbeld, maar sedert zij getrouwd, en goed getrouwd was, konden zij 't uitstekend samen vinden en ofschoon moeder de Weerd ook veel van Dora hield, Claar ging boven alles. Op den afgesproken tijd wandelden de dames de Weerd naar de aanlegplaats van den Gondel, tegenover den Dierentuin. Moeder Coba zag er deftig en knap uit. Haar mosgroen taffen kleed, spande strak over de breede crinoline. Zij droeg een langen, zwart zijden mantel, zeer eng sluitend om de taille en een strooien kapothoed met groene keellinten en witte bloemen. Dora had haar zelfde japonnetje van 's middags, waarover thans een kort, wit jacquetje met zwart fluweel geboord. Een klein rond hoedje, „tudor" genaamd, met fluweelen rand en rose bloemetjes sierde het blonde haar. Haar gezichtje stond wat strak en een ietwat ontstemde uitdrukking maakte het minder aantrekkelijk dan anders. „Loop wat aan moeder", zei zij, „anders is de heele roef vol en ik bedank er voor om' met die warmte in de kajuit te zitten." ,,'t Zal zoo vol niet zijn", meende Coba, maar toen zij 't Smidswater waren afgeloopen en de schuit in 't oog kregen, bleek het dat Dora gelijk had. Het gansche dek was gevuld met dames die breed uit op de smalle, in 't rond loopende bank hadden plaats genomen. Clara werkte zich met moeite uit de kleurige massa omhoog. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 43 ,,'t Is al vol", zei zij spijtig, „wat komen jullie ook laat, „gaat u maar op mijn plaats zitten, moeder." Mevrouw Coba keek eens om zich heen, maar de dames met hun omvangrijke crinoline's schenen geen zin te hebben om wat in te schikken. Sommige zetten zelfs al een zuur gezicht toen mevrouw de Weerd, die meer plaats in beslag nam dan de tengerder Clara, zich tusschen haar zette. „Kunnen we niet naar boven gaan?" vroeg Dora aan haar zwager Piet Terborg, die bij H trapje stond. „Dat wil Clara niet." „Daar bedank ik voor", bevestigde het jonge vrouwtje, „boven, op Zondag, dat kan je niet doen." Op 't bovendek was 't lang zoo deftig niet als in de roef of in de kajuit, 't Kostte ook maar een dubbeltje, terwijl voor de andere plaatsen twintig cents werd betaald. Geen wonder dat Claartje Terborg, die zich nog al voelde als vrouw van een ambtenaar, daar dan ook niet wilde zitten, maar Dora had geen lust om in de snikhieete kajuit te gaan en wilde reeds het trapje naar boven opklimmen, toen Piet, die even met den schipper gepraat had, haar terugtrok. Er werden een paar vouwstoeltjes in het midden geplaatst, 't Was nu zoo vol dat de schipper zich ternauwernood een weg kon banen tusschen de wijde hoepelrokken, maar het paard begon te loopen en statig gleed „de Gondel" langs het 44 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. kanaal. Nog vóór zij de Javastraat voorbij waren zagen zij hoe de volgende schuit, die van kwart voor zevenen, ook alweer bestormd werd door een menigte menschen. 't Was altijd een heerlijk tochtje, zoo met de Gondel naar Scheveningen. Gauw ging het niet, 't duurde minstens een half uur, zelfs als 't propvol was en men de verschillende aanlegplaatsen niet aandeed, maar rustig en kalm gleed het vaartuig voort, langs de Kanaalvilla en de toenmalige zwemschool, totdat men aan het duin kwam, waar nog geen Seinpost te bespeuren viel. In plaats daarvan stond de Koepel, een langwerpig houten gebouwtje, waar, vooral Zondag's, het burgerpubliek zich verzamelde. De deftige Hagenaars togen naar het Badhuis en trokken den neus op voor den Koepel of voor Zeerust. De Gondel liep leeg en de menigte verspreidde zich. Langs het Paviljoen von Wied en de pensions aan den voorkant liep men naar het Badhuis. Het was al heel vol op het terras, maar doordat er een paar heeren opstonden, vond de familie nog 'n plaatsje vooraan aan den zeekant. Dat was 'n buitenkansje, daar kon je zoo echt genieten van de flaneerende menigte, die vlak langs de verschillende tafeltjes liep, zonder dat het iemand hinderde. Men nam zelfs geen aanstoot aan de jeugdige Scheveningers die, als zij hun kans schoon zagen, de klontjes suiker van dë even verlaten tafeltjes gapten. Piet bestelde voor vier personen thee en Dora, wier goed humeur door het fleurige, prettige DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 45 gedoe om zich heen, was teruggekomen, bood aan om thee te schenken. Nauwelijks had de kellner den rookenden theestoof en het witte serviesje met het zwarte trekpotje gebracht of daar begon de muziek. Al dadelijk verzamelde het publiek zich om de tent om te luisteren naar het orkestje, dat onder leiding van den heer Botgorscheck verschillende populaire muziekstukken ten gehoore bracht. Botgorscheck was het muzikale middelpunt van het Badhuis-leven. Alle vermakelijkheden in de Kurzaal, bals, concerten en comedie-voorstellingen vonden plaats onder zijn bestuur. In zijn jeugd had hij naam gemaakt als solo-fluitist en nu nog speelde hij de eerste partij op dat instrument in het orkest der Fransche opera. Hij was een eigenaardig type zooals hij daar stond te dirigeeren, of eigenlijk de maat te slaan, want Zondag's nam hij 't zoo nauw niet en hanteerde hij zijn dirigeerstok als een automaat. Als men den ouden, deftigen Oostenrijker in zijn volle kracht wilde zien, dan moest men op een mooien Donderdagof Zaterdagavond op het terras komen, ft Gebeurde dan soms dat Hare Majesteit, koningin Sophie, een bezoek aan het Badhuis bracht en reeds drie kwartier voor de aankomst der hooge gast kon men de magere, lange gestalte van Botgorscheck in zwarten rok en witte das, den hoogen hoed achter in den nek en een bouquet in de hand, van het eene eind van het terras naar het andere zien draven. Hij veegde zich onophoudelijk het donkergekleurde, scherp gelijnde gezicht, door lange 46 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. rimpels als met naden doorsneden, maar als dan eindelyk de vorstelijke gestalte der Koningin zich vertoonde, de kapelmeester eerbiedig naderde en het hem vergund werd aan de zijde der voorname bezoekster het terras een of twee keer op en neer te loopen, verdween de zenuwachtige spanning uit zijn trekken en kwam er een zachte glans in de trouwe, donkere oogen, dan keek hij vol liefde en bewondering naar de hooge vrouwe die hij mocht begeleiden, dan was hij in zijn element. Mevrouw de Weerd genoot, 't Gebeurde niet dikwijls dat zij uitging, door de week zelden, behalve eens een kort bezoek bij de kinderen. Zij had er geen tijd voor, maar als zij zoo, met haar beide dochters en haar schoonzoon, op het terras van het Badhuis zat, voelde zij zich trotsch en gelukkig, dan was zij echt „mevrouw de Weerd", niet de juffrouw van weleer, die zich voornamelijk op aandringen van Clara dien deftiger titel liet aanleunen. Dora praatte *% meest met Piet, terwijl moeder en haar getrouwde dochter de voorbijgangers becritiseerden en op- en aanmerkingen wisselden over een bespottelijke japon of een gekken hoed; zij genoten innig als zij gegroet werden door hun kennissen en zagen hoe hun mooie, Zondagsche toiletten menig bewonderende blik tot zich trokken. 't Was pauze. Al dichter en dichter werd de wandelende menigte, tot zelfs in de gangpaden, tusschen de verschillende tafeltjes, schuifelden de menschen, voetje voor voetje. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 47 „Blijven we zitten?" vroeg Dora. „Als we allemaal opstaan, zijn we ons tafeltje kwijt." „We hoeven ook niet met ons allen te gaan" meende Piet. „Moeder wil misschien wel eens rondwandelen." Coba kreeg een kleur van plezier, 't Leek haar het toppunt van heerlijkheid om zich, netjes aangekleed zooals thans, te vertoonen aan den arm van haar knappen schoonzoon die in haar oogen den volmaakten meneer vertegenwoordigde Maar zoo^ iets kwam toch eigenlijk de jongeren toe. ' ,/t Is toch beter dat de meisjes gaan" aarzelde zij. „Nee moe, wij blijven zitten, maakt u maar een toertje met Piet." Terborg knikte zijn vrouwtje lachend toe en bood den arm aan zijn schoonmoeder. Mevrouw de Weerd zette haar gezicht in de plooi, toen drentelde het paar weg. „Waarom wou jij niet wandelen?" vroeg Dora „We zitten hier best en dan... ik moet eens met je praten." „Zoo... waarover?" „Vin je 't wezenlijk zoo naar om naar den Binckhorst te gaan?" „Ik houd er niet van om als een kind behandeld te worden. Moeder heeft 't met nicht Dora klaar gespeeld, ze denken op die manier het met mij en Frits uit te maken." „Moeder heeft gelijk", sprak Clara zacht. „Waarom?" 48 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Dora werd vuurrood en haar oogen keken haar zuster verontwaardigd aan. „Begin jij ook al? Er valt niet dat op Frits te zeggen." „Dat weet ik wel, maak je niet boos", kwam Clara bedarend. „Ik heb niets tegen Herkraad, maar je moet toch toegeven dat moeder van haar standpunt..." „Ik geef niets toe en ik heb met geen standpunt te maken." „Muziekmeester en artist", het laatste werd niet zonder eenige minachting gezegd, „er zijn heelemaal geen vooruitzichten." „Ik heb liever een artist als een bureauklerk", zei Dora bits, met het hoofdje in den nek. „Piet is geen bureauklerk, maar adjunct-commies aan het Departement van Financiën", antwoordde Clara kalm, in het besef harer meerdere waardigheid, „en ik heb niets gezegd Doortje, dat je recht geeft om zoo onaardig te zijn." Het jonge meisje moest ondanks zichzelf lachen om de deftigheid waarmee zij op haar plaats werd gezet. Van haar zuster en haar schoonbroer ondervond zij werkelijk niets dan hartelijkheid. „Je hebt gelijk Claar", zei zij vriendelijker, „maar al dat gezeur brengt me ook buiten mezelf." Mevrouw Terborg zweeg en keek nadenkend voor zich. Zij verweet zich, de oorzaak te zijn, dat Dora op dien musicus verliefd was geworden, al beweerde Piet dat zoo iets bespottelijk was. Een half jaar geleden hadden de Terborgs Dora meegenomen naar een partijtje bij hun kennissen, waar ook Frits Herkraad zich on- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 49 ston^l HbeV°ndi ^e JOn^e musicus was terstond onder den indruk van het mooie jonge meisje gekomen. Hij had gelegenheid gévonTn haar nog dikwijls te ontmoeten en de wenschen van het jonge paar werden moeder Coba meege S on dadelijk 6en St°rm Van verontwaard - Snl P> V5 ee" en^gement kon niets komen de jongen verdiende nog niet eens zooveel om zich teL^^*0*^*''-toe kon hjj aa« bouwen denken? Er werd familieraad gehouden De nichten van den Binckhorst, ook Heintje Schu2de„ bedenkehjk de hoofden, toen zij hoorden van e n artist, van iemand die in het orkest van de fransche opera speelde. Dat stond een beetj'e Jefiik met een ichtmis. Zij vonden het niet f atsoen I k heelemaal geen partij voor het kind en L werd onherroepelijk beslist, dat Dora met dien jongen niets uitstaande mocht hebben ^ Ook Clara Terborg was het met de anderen eens wat de deftigheid en de vooruitz chten be trof maar z,j vond Herkraad wel aardig hij was van fatsoenlijke familie en dan... Claartje JhSd Seren1 Jpa0Hhfar ^ J'°^re -^ter Als kinderen, toen het zesjarig verschil in leeftijd zooveel grooter was dan nu, had zij altijd moedeX over de kleme gespeeld. Zij beroemd " er zkh op Dora eigenlijk te hebben opgevoed. De zorgelooze vader die zijn kinderen nooit iets verbood, ze, zoolang hij zelf iets te geven had gaf wat zij verlangden, bekommerde zifh niet veel om £ ?p™ed,ng en moeder Coba beweerde zuchtend dat zij er te veel voor aan haar hoofd haS 50 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Dus waren de meisjes op elkaar aangewezen en zonder een systeem of wijze lessen ging het toch wel heel goed. Clara, die al heel vroeg het moederlijk instinct in zich voelde, had al die teederheid op het zusje overgebracht en nu kon zij niet zien, dat het kind ongelukkig was. Want zonder zich nog om toekomstplannen veel te bekommeren genoten de kinderen van het oogenblik. Ze hielden van elkaar en dachten er niet aan het verbod om elkaar niet meer te zien, op te volgen. Er werden dus heimelijke afspraakjes gemaakt en briefjes geschreven. Coba merkte nu en dan wel eens wat, er volgde dan een scène, moeder en dochter boudeerden elkander een paar dagen, totdat de eerste weer bijdraaide, omdat er met dat koppige kind toch niéts was aan te vangen. Clara wist ook wel hoe de zaken stonden, maar, zooals zij tegen haar man zei, zij hield er zich buiten. Dat buiten houden bestond echter daarin, dat zij met beide partijen mee praatte, beide gelijk gaf. Wanneer mevrouw Terborg in hooger kringen der maatschappij verkeerd had, zou zij zekeren aanleg voor diplomatie niet verloochend hebben, thans gebruikte zij dat talent om partij te trekken van de omstandigheden en die, zooveel zij kon, aan zich te onderwerpen. Te hoeft het je niet aan te trekken , antwoordde zij, op het laatste gezegde van haar zusje. „Als je op den Binckhorst bent, kan je dikwijls genoeg wat verzinnen om naar den Haag te gaan en je kunt schrijven zooveel je wilt." DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 51 ge?ost?"ChrijVen' maat hOC krijg ik de brieve« éAir^y™ "eef Herma" mee als N1 «aar geërgerd „Neef Herman, dan ben ik aan een goed kan oor. Als ik jou de brieven kan sturen en jij wilt ze dan verder bezorgen?" „Nooit" antwoordde Clara beslist. '„Dat mag en dat wil ,k niet doen tegenover moeder" g „Nee, natuurlijk niet. Jij wilt je niet branden." „Maar ik wil je wel een goeden raad geven " Dora zweeg. Met een bitter gevoel had zii z.ch van haar zuster afgewend enVek nu naar de voorbijgangers. „Als ik jou was", begon Clara weer zacht rlanteZOwUinnen"B,nCkerS ^ "t ^ ^ „De nichten? Ze krijgen al een half ongeluk van schrik als zij Frits' zijn naam maar hoofen " „ t Doet er niet toe. Nicht Door is dol op ie en ze is rijk. Met wat slimheid en goeden wil' palm je ze in. Herkraad verdient wel wat aMs Semiet f Tf" J* ^ beginnen te P">b££ hem het kasteel binnen te loodsen en maken dat de nichten van hem gaan houden, dan breng je het zoover dat ze je een toelage geven en juli e kunne trouwen. Later erven wij ?an ze. Als jij wilt, kan je nog rijk worden." „Je hebt mooi praten", pruttelde Dora Aan zoo'n luchtkasteel heb ik niets." „Je moet het bestaande kasteel overrompelen 52 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. en innemen", lachte Clara, „dat is vooreerst je levensdoel. Stil, daar heb je moeder en Piet." „Heerlijk gewandeld", zei mevrouw de Weerd, „en zooveel kennissen gezien. Gaan jullie nu een van beiden ook nog een rondgangetje maken." Maar ze bleven liever zitten, ze gingen misschien toch nog wel terugloopen ook. ,/t Zal toch wel heerlijk zijn als er een tram is", zei Piet. „Om 's avonds in 't donker met de Gondel te gaan is niets aardig." „Zou er wezenlijk een tram komen?" vroeg Coba, „neef Herman had ?t er van middag ook over." „Ja, 't geharrewar in den gemeenteraad schijnt eindelijk gedaan. We krijgen het volgend jaar een paardentram langs den Scheveningschen weg." „Nu, maar ik weet niet of ik er inga", zei Coba. „Zou 't niet gevaarlijk zijn?" Maar zij werd uitgelachen. Piet beweerde dat als de tram er eenmaal was, de Gondel en de omnibus van Zijdenbos, die nu nog van de Plaats afreed, gauw tot het verleden zouden behooren. De muziek was afgeloopen. Het terras begon leeg te worden en de lantaarns werden, op enkele na, gedoofd. Men beraadslaagde over het al of niet terugwandelen. Dora was er vóór, maar moeder Clara voelde zich ineens moe, zij moest den anderen dag ook weer vroeg op. 's Maandags was het altijd druk. Dus holde men de badhuisstraat door, uit vrees den laatsten Gondel mis te loopen en in de overvolle, snikheete kajuit kregen zij nog een paar DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 53 plaatsen Dora verklaarde dat je niets had aan al de frischheid van zoo'n heerlijken avond op Scheveningen, als je in dat warme ding terug moest maar moeder vond, dat zij beter deed met haar schoonbroer en haar zuster te bedanken voor het prettige tochtje en onder lichtelijk gekibbel wandelden moeder en dochter, nadat zij bij den Dierentuin uitgestapt en van de anderen afscheid hadden genomen, huiswaarts. De zon ging onder in een waas van nevelig rood en de hitte hing zwaar over de weilanden. In de sloot, langs het smalle weggetje dat naar den Binckhorst voerde, begonnen de kikkers te kwaken. Een broeiende loomheid maakte zich meester van menschen en dieren zelfs de grashalmen hingen slap en vermoeid van de droogte. Dora's zwarte stoffen laarsjes zagen dadelijk vuil grijs; tevergeefs veegde zij ze telkens langs de bestoven bladeren aan den kant Zii was, zonder dat iemand het merkte, het hek uitgeslopen. Men at om kwart over vieren op den Binckhorst en om zeven uur werd de thee in de warme zomeravonden op de tafel onder den beuk klaargezet. Bij groote uitzondering waren er dien avond geen gasten want, hoewel er in den winter weken voorbijgingen zonder dat iemand het de moeite waard vond, om de meestal modderige winderige wandeling af te leggen, op mooie zomeravonden kwamen de kennissen en vrienden tut den Haag in heele scharen aanzetten en genoten van de groote schalen met aardbeien en de 54 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. wijn die mevrouw van Hoogerdam met wat praalzieke gulheid ten beste gaf. Dat talrijke bezoek was dikwijls een ergernis voor neef Herman, die de royaliteit van zijn vrouw niet uit kon staan en haar het genot niet gunde om haar kennissen te onthalen. Hij had wel graag zijn nijdig humeur getoond, maar dat durfde hij niet. Hoogstens veroorloofde hij zich een stekelige aanmerking tegenover bedeesde, oude dames of kinderen. Als de gasten vertrokken waren, stelde hij zich echter schadeloos door te beweren dat zijn vrouw zich niet inbeelden moest dat de menschen om haar persoon kwamen; 't was enkel omdat er zooveel te halen viel, dat bleek duidelijk, want 'swinters lieten ze haar lekker in den. steek. Wanneer Heintje hem zoo hoorde spreken, werd zij vuurrood en zei hakkelend dat 't heel onchristelijk was om zoo liefdeloos over je naasten te oordeelen. Zij wist wel dat zij door die terechtwijzing telkens een snauw van haar schoonbroer opliep, maar zij vond het toch haar plicht om niet te doen, alsof zij door te zwijgen, met hem instemde. Nicht Dora wist meestal een dreigend krakeel, dat bij Herman dikwijls in schreeuwen en vloeken, bij Heintje in tranen eindigde, te vermijden door er haar zuster op te wijzen dat Herman zulke dingen enkel maar zei, om haar te plagen, maar dat hij er niets van meende, want in werkelijkheid was hij de gulheid en de gastvrijheid zelf. Soms kreeg zij een: „Stik met je gastvrijheid", als dank voor haar goede meening, maar 't gebeurde ook wel dat Herman grijnsde tegen DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 55 Hendnka en haar toeriep: „Ik zou me maar excuus vragen, je zuster zal wel gelijk hebben." In beide gevallen sloot Doortje de lippen vast op elkaar Het logeetje schonk altijd thee .voor de gasten en hielp met bedienen. Nicht vond het heerlijk het behulpzame, vroolijke meisje bij zich te hebben. Dora vertoefde nu ruim veertien dagen op den Binckhorst. Zij was Zaterdags bij moeder geweest en had toen gelegenheid gevonden een briefje aan haar vriend te posten, waarin zij hem vroeg of hij een paar avonden het weggetje wilde opwandelen. Zij zou dan probeeren hem na zeven uur 'n half uurtje te ontmoeten. Gisterenavond was er veel visite geweest, Dora vreesde dat hij dus een vergeefschen tocht had gemaakt, maar nu, de lucht zag betrokken, nicht beweerde dat de regenput stonk, de kikkers kwaakten vervaarlijk en de stilte in het bosch werd den heelen dag door den roep van den koekoek verbroken. '| Zou wel gaan regenen en H bleek dat de Hagenaars de wandeling naar den Binckhorst niet durfden te ondernemen. Dora had geen hoed op en geen handschoenen aan, de nichten zouden het zeker erg hebben gevonden dat zij zich zóó buiten het hek waagde maar zij dachten natuurlijk dat zij een beetje op de Plaats rondwandelde. Zij voelde de drukkende warmte niet en had geen oog voor de zich meer en meer samenpakkende loodgrijze wolken. Zij keek maar recht voor zich uit of zij op den doodstillen, verlaten weg niet iemand zag naderen. En waarlijk, daar kwam hij aan met snellen, veerkracht 56 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. tigen tred, zijn hoed zwaaiend toen hij haar bespeurde. Zij renden op elkaar toe. „Ben je mal Frits?" zei zij hijgend, zich onttrekkend aan zijn omarming. „Denk toch, dat we op den publieken weg zijn." Maar hij lachte: „Ach kom, hier ziet ons geen sterveling." „Dat denk je maar", en meteen wees zij naar den overkant, waar een man, moeizaam en gebogen zijn schuit voorttrók, terwijl een ander op het dek, het met turf geladen vaartuig boomde. Die twee waren echter te ingespannen om te kijken, maar een paar kinderen en opgeschoten bengels gaapten hen aan. De eerste met open monden en groote, ronde oogen, de laatste, eerst dom lachend, toen, een toeter van hun handen makend, riepen zij iets naar den overkant, wat het verliefde paar niet verstond of veinsde niet te verstaan. Maar Frits Herkraad liep nu toch rustig naast zijn meisje voort, alleen sloop zijn arm om haar middel. Hij was een knappe jongen met een open, prettig gezicht en donkere oogen, de trotsche, opgetogen blik, waarmee Dora hem nu en dan van terzijde aankeek, was volkomen gerechtvaardigd. In kleeding en voorkomen verloochende hij zijn „artist" zijn niet, want het zwarte, aan de punten omkrullende haar droeg hij laag in den hals en de lange lok die over zijn oogen viel, moest hij herhaaldelijk wegstrijken. Hij droeg een kort, openhangend jasje en in plaats van hooge boorden en stropdas, $en DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 57 tot aan de kin dichtgeknoopt vest, los omgeslas agen boord, een blauw zijden das met lange slippen en een geruit, linnen vest. „Ben je gisterenavond voor niets gekomen?" vroeg Dora. „Ja, maar dat doet er niet toe. Ik wil honderdmaal voor niets komen, als ik het vooruitzicht neb je een enkelen keer te treffen." Zij vertelde van haar verblijf op den Binckhorst en hing een humoristisch tafereel op van de nichten oude oom Koerhof en neef Herman Frits lachte tot hem de tranen in de oogen kwamen „ t Maat me met mooi, zoo den gek met ze te steken" zei Dora berouwvol, „de nichten zijn lieve, goede menschen en ik houd ook wezenlijk van ze." „Maar ze houden niet van mij", merkte Frits op „Umdat ze je niet kennen." „Maak dan dat ik ze veroveren kan", lachte hij „Ik wil dolgraag een visite op den Binckhorst maken en nicht Heintje het hof maken" Dora peinsde: „Met nicht Heintje zou misschien nog wel iets zijn aan te vangen, als je maar een andere betrekking had." Maar nu liet Frits haar plotseling los: Daar moet je niet over praten, Doortje, ik houd van mijn betrekking: buiten de muziek kan ik niet leven en mettertijd zal ik ook wel vooruitkomen Weet je dat ik er weer een nieuwe les heb biigekregen?" J „Een nieuwe les?" informeerde zij belangstellend, „wie is het?" * 58 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Een jong meisje." Dora's gezicht betrok. „Hoe kom je daaraan?" „Meneer Botgorscheck heeft mij die les bezorgd. Ze is een dochter van kennissen van hem, rijke menschen, ik krijg f2.50." „Is ze mooi?" „Een beeld", antwoordde Frits plagend. „Lange, blonde krullen, oogen als vergeet-mij-nietjes, een tint van enkel rozen en lelieën, jij bent er niets bij." „Zoo," zei zij geraakt, zich een paar schreden van hem verwijderend, „zie dan maar dat je haar krijgt, zoo'n rijke partij is voordeelig voor jou en dan ben ik met eere van je af." „De eer zou er bij inschieten als ik een andere prefereerde", maar toen hij zag dat zij wit om den neus werd en haar lippen begonnen te beven, trok hij haar naar zich toe: „Malle meid, ik plaag je immers maar wat. H Is een leelijk, mager schepsel met een neus als een driehoek." Maar Dora pruilde. ,/t Kan me niet schelen, je hoeft niet te denken dat ik jaloersch ben." „Dat ben je wel. Maar wil ik je eens wat zeggen Doortje? Al was die juffrouw een schoonheid, een Venus, een ik weet niet wat, ze kan me gestolen worden. Voor geen duizend mooie vrouwen geef ik jou. Versta je dat?" Die ontboezeming moest natuurlijk met meer dan een kus bezegeld worden en nog verloren zij zich in de zaligheid daarvan, toen zij plotse- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 59 lmg een voetstap vlak achter zich hoorden, een lang, mager, manspersoon hen, den hoed afnemend, voorbijging en een hooge piepstem, waarin een treiterend' sarcasme niet te miskennen viel heel duidelijk zei: * „Goeien avond, Dora." Verschrikt lieten zij elkaar los. Het meisje met een hoogroode kleur, stamelde onverstaanbaar: „Dag meneer van Hoogerdam." Herkraad herstelde zich dadelijk en groette beleefd, maar de ander liep hem voorbij, zonder meer om te kijken. „Wie was dat?" vroeg Frits. „De neef van neef Herman, ook een meneer van Hoogerdam. Hij gaat er heen." „Nu wat zou dat?" Hij voelde zich lichtelijk geërgerd, omdat zij zoo ontsteld was. „Wat dat zou?" herhaalde zij half schreiend „Ben je niet goed wijs? Hij vertelt natuurlijk dadelijk dat hij ons gezien heeft, en dat je me stond te zoenen midden op den weg, 't staat nog al netjes." s „Dan moeten ze ons maar de gelegenheid geven om elkaar in huis te zoenen. Zoenen moeten we toch." Ondanks zichzelf moest Dora even glimlachen maar haar vroolijkheid was weg. „Ik weet niet wat ik beginnen moet", zei zij angstig. Zij zag de hooge, magere figuur juist het hek binnengaan. „Schaam je je zoo voor mij?" vroeg hij bitter. 60 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Ach, dat weet je wel beter. Maar wat wil je dat ik doe?" „Ronduit de waarheid zeggen, dien vent desnoods voorkomen eer hij met zijn kletspraatjes beginnen kan en die heele familie van je, kort en goed aan *i verstand brengen dat je met mij geëngageerd bent en dat we elkaar niet opgeven, al moet het ook jaren duren." De diplomatieke raadgevingen van Clara schoten Dora te binnen. „Ach jij..." hernam zij ongeduldig. „Op zoo'n manier zouden we alles bederven. „Ga nu maar heen. Ik moet natuurlijk naar huis." „En wanneer dan weer?" vroeg hij, haar terughoudend. „Ik weet niet. Ik zal wel schrijven. Laat me nu gaan. Iedere minuut dat ze met hem alleen zijn en kakelen maakt het erger." „Nou, ga dan maar", riep hij geërgerd en zonder meer keerde hij zich om en liep het pacf af. Zijn opgewekte stemming was verdwenen. De stad in de verte leek een grijze, sombere massa, geheel verloren in de vochtige nevels en de zware, omhoog stijgende rookkolommen van de fabriek. De eerste groote regendroppels begonnen te vallen. „Verdoemde kerel!" bromde Frits terwijl hij zijn hoed steviger opzette, zijn jasje dicht knoopte en zich voort repte. Inmiddels liep Dora op een holletje naar het hek. Zij slipte voorzichtig binnen en ging dadelijk in het boschje. Zij wilde niet langs het groote DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 61 grasperk gaan, opdat men haar kon zien aankomen. Onder den beuk voelde je den regen vooreerst niet en misschien zaten zij nog buiten. Beter als zij uit het bosch kwam, dan had 't er meer van of zij op de Plaats gewandeld had. Ze moest den storm maar afwachten. Met kloppend hart naderde zij. De familie wilde juist opbreken. Men besloot maar naar binnen te gaan want er dreigde een zware bui. Nicht Heintje spoorde oude oom Koerhof tot spoed aan. Hij had alleen maar zijn kalotje op en al was 't niet meer dan een tiental schreden tot aan 't bovenhuis, je kon toch nog nat genoeg worden, op vader's leeftijd was 't gevaarlijk. Het was te donker onder den beuk om de gelaatstrekken te onderscheiden. Dora zag dat neef Herman den bezoeker een sigaar aanbood. „Kind?" zei mevrouw van Hoogerdam, „wat ben je lang weggebleven. Waar kom je vandaan?" „Gewandeld", stamelde het meisje; juist ratelde de eerste donderslag, zoodat haar antwoord niet vernomen werd. De regen viel plotseling in stroomen. „Gauw, gauw", jammerde Heintje. „Hier is mijn parapluie", zei de bezoeker. Dora nam haar uit zijn hand en hield haar beschermend boven den ouden heer en nicht. Toen zij veilig in hun eigen woning waren, keerde zij terug. Mevrouw van Hoogerdam was met haar man en haar gast naar binnen gegaan. „Dora, kind, doe de blinden voor de ramen,dat we het licht niet zien, alles goed dicht, hoor." 62 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. ,/t Is nog zoo warm." „Ja, maar als 't onweert, wil ik niets open hebben. Ga ook eens in de keuken kijken en vraag of Grietje boven alles heeft gesloten." Toen Dora met geruststellende berichten daaromtrent terugkwam, waren de beide olielampen in de groote kamer ontstoken. Nicht Doortje was ijverig bezig bij het buffet en wenkte het jonge meisje om haar te helpen met het klaar zetten van het avondboterhammetje. Over de ronde tafel werd een damasten servet gespreid, in het midden plaatste Dora de fijn geslepen kristallen kom, tot aan den rand met room gevuld. Aardbeien, een prachtig goudgeel Edammer kaasje, breede, dunne sneedjes wittebrood en een schaaltje versche boter voltooiden het souper. De heeren zaten intusschen aan een zijtafeltje te rooken. Herman luisterde met aandacht naar 't geen zijn neef vertelde, maar dat belette hem niet, goed toe te zien naar 't geen er werd opgedischt. Dora voelde dat de blikken van den gast haar overal volgden, zij vermeed het naar hem te kijken en trachtte zoo onbevangen mogelijk te zijn. Hij had nog niets gezegd, dat was duidelijk, want nicht toonde zich vriendelijk als altijd; maar als zij slechts even den kant, waar htj zat, opkeek en zij ontmoette den spottenden blik van zijn kleine, kippige, halfdicht geknepen oogjes, steeg het bloed haar naar de wangen en dacht zij ieder oogenblik de gevreesde woorden te zullen hooren. Jan van Hoogerdam was iemand van goed in de dertig. Herman, de broer van zijn sedert lang DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 63 gestorven vader, prees hem altijd hemelhoog, ofschoon hij dien lof niet verdiende. De nichten wisten heel goed dat Jan nog al eens rare dingen had uitgehaald en het geld, dat zijn moeder hem had nagelaten, met zijn vroolijke vrienden had doorgebracht. In dien tijd, toen hij met jonge officieren en studenten verkeerde, hij studeerde zelf ook in Leiden maar bracht'het niet verder dan tot candidaat in de rechten, trok Jan den neus op voor den Binckhorst, voor neef Herman en voor de familie Koerhof. Hij voelde zich veel te voornaam om met hen om te gaan en ofschoon Herman 't niet wilde bekennen en, als hij 't wel zien moest, tegen zijn vrouw beweerde dat 't enkel om haar en haar familie was; in zichzelf vloekte hij den jongen stijf, omdat die hem negeerde. Maar sedert een jaar of vijf Avaren de bordjes verhangen. Jan was tot inkeer gekomen. Daar hij wel verwaand en aanmatigend, maar niet buitengewoon dom was en het voor dien tijd reeds als een onderscheiding gold een beetje gestudeerd te hebben, gelukte het hem een betrekking aan de Rekenkamer te krijgen en bracht hij het al spoedig tot commies. Hij begon nu ook te begrijpen, dat het geen kwaad kon, zich weer eens op den Binckhorst te vertoonen en zich de gastvrijheid van nicht Doortje te laten welgevallen. In den beginne trachtte Herman wel eens stug te zijn, maar hij blufte toch veel te graag tegenover zijn vrouw en schoonzuster op zijn neef, die hij als een volmaakten dandy beschouwde en in zijn hart was hij eigenlijk te bang voor het jonge 64 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. mensch, dat hem in honderd dingen wist vast te zetten en hem met een nederbuigenden hoogmoed behandelde waar hij niet tegen op kon, dan dat hij niet heel spoedig zijn ingenomenheid met de hernieuwde bezoeken te kennen gaf. Nicht Dora was minder in de wolken, ter wille van haar man toonde zij het niet en heette zij Jan beleefd welkom; zij moest wel, want toen zij het eens waagde op het verleden te zinspelen, werd Herman woedend en ontkende hij alles. Zijn neef was tenminste iemand waarmee je voor den dag kon komen, een echte heer en meer waard dan haar heele familie en hij stond er op dat hij vriendelijk ontvangen werd en men hem toonde hoe zijn bezoeken op den Binckhorst op prijs werden'gesteld. Op het bovenhuis van oom Koerhof kwam Jan nooit en als hij den ouden heer en zijn dochter bij de van Hoogerdams ontmoette, verwaardigde hij zich niet veel notitie van hen te nemen. Nicht Heintje vond het niet prettig als hij kwam. Hij intimideerde haar, veel meer nog dan haar schoonbroer, hij was natuurlijk wel minder grof en zei geen onhebbelijke dingen, maar de minachtende spot waarmee hij op ieder onschuldig gezegde van vader of van haar zelf antwoordde en de sarkastische uitdrukking van de, bijna geheel achter de brilleglazen wegschuilende, kippige oogjes, maakten haar bang. Spot, dat was het wapen waarvan Jan van Hoogerdam zich bij voorkeur bediende, geen goedaardige, onschuldige plagerij, maar scherpe, aanmatigende critiek. Van zijn zoogenaamde aardig- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 65 heden moest ook nicht Doortje niets hebben en het ergerde haar steeds wanneer hij, als hij bij hen at, zijn bril voor een lorgnet verwisselde en haar altijd netjes gedekten en goed voorzienen disch met minachtend opgetrokken bovenlip bekeek en de deksels van sommige dicht gedekte schaaltjes oplichtte. Meestal was zij verstandig genoeg om te doen alsof zij het niet merkte, maar een enkelen keer werd het haar te machtig en vroeg zij„Bevalt het je niet, neef?" En dan, om haar te plagen, haalde hij de schouders op, rook met een vies gezicht aan het een of ander en lispelde zachtjes, met zijn hoog geluid: „Hm... ja... „pinkischgoed", tante." Dat was een van zijn geliefkoosde uitdrukkingen, die niemand begreep, maar waarvan de beteekenis toch duidelijk genoeg iets minachtends was. Oom Herman lachte steeds uitbundig om de aardigheid, tante Doortje klemde de lippen stijf op elkaar, werd vuurrood en zei niets of antwoordde gebelgd: „Ik denk dat het „pinkischgoed" je toch wel zal smaken, neef." Dan lachte hij, tevreden, omdat hij haar geërgerd had, klopte haar even op den schouder en zei: „Maar een aardigheidje, tante." Maar tante hield niet van die aardigheden zij verwerkte haar ergernis en sloot haar op in den diepsten schuilhoek van haar hart, waar zij ook de beleedigingen, die haar echtgenoot haar aandeed, voor iedereen trachtte te verbergen. 5 66 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. Dora hield ook niet van Jan, ofschoon zij hem toch beter kon uitstaan dan neef Herman. Tegen haar en haar zuster Clara was hij altijd beleefd en vriendelijk geweest, want al vond Jan de aangetrouwde familie van zijn oom van Hoogerdam een „zoodje", dat hij eigenlijk liever op een afstand hield, waar het mooie, jonge meisjes of vrouwtjes gold, maakte hij een uitzondering. Met zijn lange, uitgerekte figuur, zijn al gerimpeld gezicht, zijn zwart, sluik, geplakt haar, dat echter reeds hier en daar begon te grijzen en zijn bril, beschouwde Dora hem al zoo'n beetje als een ouden heer en zij had het uitgeschaterd toen hij haar eens voorstelde, hem bij den naam te noemen. „Maar meneer van Hoogerdam, dat zou toch al'te gek zijn. U, zoo'n deftig heer en ik, nog maar een kwaje meid, zooals neef Herman altijd zegt." Hij had op zijn beurt zijn ergernis verbeten en was er niet meer op teruggekomen, maar hij nam tegenover het jonge meisje soms een air van jeugd en gelijkheid aan, dat haar belachelijk voorkwam. „Willen de heeren nu maar aan tafel komen? Het boterhammetje staat klaar", noodde nicht Doortje vriendelijk'. Jan van Hoogerdam stond op, hij keek Dora aan, toen ontspande zich de strakheid van zijn gezicht en gaf hij haar een oolijk knipoogje van verstandhouding, zij wendde zich geërgerd af „Ik weet niet of ik nog wel blijven zal', aarzelde de gast, „het weer...." DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 67 „Je kunt er nu niet door", viel nicht hem in Wma'ar "6 ^ n°g ^ de ruite"" „Maar 't is de vraag of 't over een uur beter is " „Nu, dan bhjf je maar hier logeeren" zei neef Herman gastvrij. ' Nicht Doortje keek bedenkelijk. Zoo onverwachts een logé, vond zij niet prettig, de groote logeerkamer, Dora sliep op een klein kamertje HnrfH u+aal' Wf In£ePakt en "iet gelucht. Zij durfde echter niet met bezwaren voor den dag komen en zei aarzelend: ë zien"6' Cn °Ver UUr w altijd nog Maar haar echtgenoot werd dadelijk nijdig"^l,^' ben Je ^ek ^worden, vrouw? Al wordt t droog, de weg is de eerste uren onbegaanbaar. Denk je dat ik mijn neef in die modder en duisternis naar huis zal sturen? Hij blijft hier en daarmee uit." „Ik bedoel ook niets anders, Herman" zei zijn vrouw bedaard. „Dora en ik, we zullen de logeerkamer wel voor een nacht in orde brengen " „t Zou mij vreeselijk spijten als ik u zooveel moeite gaf, tante", piepte Jan, met zijn hooge stem, „en mijn bekoorlijk nichtje zal ook wel moe zijn van haar wandeling." Dora werd vuurrood. Nicht zag het en glimlachte Zoo n jong, onschuldig ding toch, dat een kleur kreeg bij het minste complimentje „Word maar niet verlegen, kindje", en zij kneep het meisje even in de wang. „Dat lastige 68 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. bloed, hè? Maar zoo was ik net eender in mijn jonge jaren, ik bloosde als men maar naar mij keek." „Daar zal je veel last van gehad hebben", bromde Herman en men zette zich aan tafel. Dora had kunnen schreien van ergernis. Zij begreep nu wel dat Jan niets zou zeggen, maar zij wist niet of zij er niet de voorkeur aan zou gegeven hebben als hij maar dadelijk gepraat had. In de eerste plaats, wat moest hij wel van haar denken? Hij keek haar af en toe zoo spottend, met zulk een beleedigende vertrouwelijkheid aan dat zij hem graag een klap in zijn gezicht had gegeven. Ook schoof hij zijn stoel telkens wat dichter naar haar toe. Zijn knie raakte de hare en een paar maal gaf hij haar een zacht trapje op den voet. Zij zat als op spelden. „Je eet haast niet, kind. Smaakt het niet?" vroeg nicht bezorgd. „Ik heb niet veel honger." „Als je maar geen kou hebt gevat, je bent ook straks zoo lang buiten gebleven en 't begon al te regenen." „Ach tante", zei Jan en zijn flikkerende, zwarte oogjes scholen heelemaal weg in de rimpels en plooien van zijn gezicht, „als zoo'n jong meisje alleen loopt te droomen, dan voelt zij geen kou, dan maken haar gedachten haar warm, hè nichtje?" Maar het meisje antwoordde niet. Nicht keek haar verwonderd aan, het kind was zeker zenuwachtig. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 69 '\waag.. ar niet zo°' Jan" zei zii goedig. „Wat drommel, daar moet ze tegen kunnen" nep Herman. „Van zoo'n kruidje-roer-me-niet' wil ik niets hebben, hoor meid." „Wil ik nu de logeerkamer in orde gaan maken nicht?" vroeg Dora, opstaande. „Ik weet toch heusch niet", aarzelde Jan Hij opende een der blinden en keek naar buiten De lucht zag heel donker, het had opgehouden te onweeren, maar de regen gudste in stroomen neer en de paden waren doorweekt. „Je kunt er niet door", besliste mevrouw van Hoogerdam, die hem gevolgd was. „Maar ik heb niets bij mij, tante.' Geen waschgerei, niets." „Je kunt van mij wel een slaapmuts krijgen" opperde Herman. ? Jan trok een scheef gezicht en ondanks zichzelf moest Dora glimlachen. „Draagt u een slaapmuts, meneer van Hoogerdam?" vroeg zij. 6 „Zoo verstandig zal Jan wel zijn", meende nicht Doortje. „Maar waarom zeg je zoo deftig meneer van Hoogerdam", 't is toch je neef" " Nicht was zeer familieziek, zij rekende de bloedverwantschap tot in den versten graad uit en vond het verschrikkelijk wanneer iemand, die ook maar eenigszins recht had „nicht" óf „tante" te zeggen, haar met „mevrouw" aansprak. „Meneer van Hoogerdam is heelemaal geen familie van mij", antwoordde Dora stuursch, nog niet eens aangetrouwd " 70 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Roep Grietje maar", zei nicht, „dan zullen we de logeerkamer voor één nacht in orde maken. Je moet het voor» lief nemen, neef. Ik zal zien of ik niet een kam en een haarborstel voor je kan vinden." „Ik herhaal tante, 't is verschrikkelijk dat ik u zooveel moeite geef." Maar tante en Dora waren de kamer al uit. „Wil je nog een sigaar?" vroeg Herman. „Dank u oom, ze zijn mij te zwaar", en Jan haalde zijn eigen sigarenkoker voor den dag. „Wacht even jongen, proef die eens." De gastheer ging naar de secretaire en kreeg er een kistje uit, dat hij voor neef neerzette. Jan knikte even, goedkeurend. „Dat 's beter spul." „De Zondagsche", grinnikte Herman. „Die voor dominee Bergkamp, als hij op visite komt." Het duurde heel lang eer Dora dien avond den slaap kon vatten. Het was warm in het kleine kamertje en zij kon het venster niet openzetten omdat het inregende. Rusteloos keerde zij zich om en om en bedacht wat zij doen moest. „Had ik Claar maar hier", zuchtte zij, „die zou wel raad schaffen", maar zelfs al kon zij een voorwendsel vinden om den volgenden dag naar de stad te gaan en alles aan Clara te vertellen, dan was Jan van Hoogerdam weg en vóór zijn vertrek moest zij een gelegenheid gevonden hebben om hem alleen te spreken. Zij zag tegen dat onderhoud op, was er zelfs bang voor, maar zij wilde DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 71 toch ook niet in zwijgende verstandhouding met hem staan. Dus, tobbend en overleggend wat zij zeggen zou, viel zij eindelijk in een lichte, onrustige sluimering en droomde van Jan van Hoogerdam, die met een slaapmuts op 't hoofd en gedost m een ouderwetschen^ gebloemden sitsen slaaprok van oom Koerhof, bij de nichten aan tafel zat en allerlei leelijks van haar Dora vertelde. ' ' Maar toen zij den volgenden morgen wakker werd scheen de zon. Zij sprong uit bed en opende het raam. Een kreet van verrukking ontsnapte haar. Smetteloos blauw was de hemel en bundels gouden zonnestralen schitterden tusschen het zware loover van de hooge boomen. De regen had alles verfrischt en de druppels fonkelden nog op struiken en bloemen. De geheele achterkant van het Huis was bedekt door een reusachtigen moerbeiboom, waarvan de takken alle vensters in een breede lijst van geurig, sappig groen zette. Wanneer Dora zich uit haar raam boog en de fijngeaderde, zachte bladeren oplichtte, had zij de roode lippen maar vooruit te steken om de purperen vruchten op te happen. Het was verboden, neef Herman maakte een standje voor iedere bloem dien je zonder zijn toestemming plukte, voor iedere vrucht, die je zonder zijn toestemming in den mond stak, maar zij stoorde er zich niet aan en hapte rechts en links, genietend en blij als een kind. Het was nog vroeg, als zij zich nu vlug aankleedde en naar buiten ging, dan had zij kans Jan van Hoogerdam vóór het ontbijt te ontmoe- 72 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. ten. Zij voelde zich nu juist in de goede stemming om haar angst en verlegenheid weg te lachen en hem precies te zeggen waar het op stond. Maar toen zij een klein uur later langs de bloemperken drentelde en Jan's magere, lange figuur uit het huis zag komen, begon haar hart toch verraderlijk te kloppen en om zich een houding te geven, maakte zij een praatje met den tuinman die aan het wieden was. Zij deed alsof zij Jan niet zag aankomen, maar ofschoon de nog vochtige aarde het geluid van zijn schreden dempte, voelde zij dat hij achter haar stond. „Wel Dora, lekker geslapen? Wat een heerlijk weer. Wie had dat gisterenavond kunnen denken?" Op het hooren van zijn krassende piepstem keerde zij zich om en nam de toegestoken hand aan. In die heerlijke omgeving, bij het groote bed bloeiende hortensia's, kwam hij haar, in zijn zwart laken pak, buitengewoon leelijk voor. De tuinman in zijn werkkostuum, was een schilderachtige figuur, maar hij leek wel een vogelverschrikker. ,,'t Is prachtig buiten", antwoordde zij en meteen wendde zij zich af en begon de mooiste, volste reseda's uit het andere perk te plukken. „Dat mag niet juffer", kwam Klaas verschrikt, „meneer wil het niet." „Juist daarom Klaas", zei zij lachend. „Aan een boom zoo volgeladen..." Maar de oude schudde het hoofd. „Laat ze maar niet kijken", ried hij. „Loopt u een eindje om voor het ontbijt?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 73 vroeg Dora, zich nu rechtstreeks tot van Hoogerdam wendend. „Heel graag", antwoordde hij gevleid, „zoo'n voorrecht valt mij niet alle dagen te beurt." Zij liepen naast elkaar op het breede wandelpad, het bouquetje reseda stak zij tusschen de over de borst gekruiste plooien van haar rood en wit gestreept katoenen kleedje. ,,'t Staat mooi", knikte hij, bewonderend grijnzend. „Ik geloof Doortje, dat jij graag iets doet wat verboden is." „Soms wel", zei zij, staan blijvend en hem vol aankijkend. Hij voelde hoe het bloed hem naar de wangen schoot. „Allemachtig, wat een weergaasch mooie meid was zij toch, als ze je met die prachtoogen zoo driest overmoedig aankeek, raakte je bijna van je stukken. „Soms?" herhaalde hij, hij waagde het haar even onder de kin te streelen. „Zooals gisteren avond hè?" Zij trok haar gezicht onwillig terug. „Wat ik gisterenavond deed, was heelemaal niet verboden", antwoordde zij kalm, maar zij kleurde zoo hevig, dat zelfs het blanke halsje met een licht rood overtogen werd. „Zoo!" het klonk heel spottend. „Wel Doortje, je houdt er mooie ideeën op na. Een fatsoenlijk jong meisje Iaat zich toch maar zoo niet op den openbaren weg door den eersten den besten jongen zoenen. Wat denk je dat nicht Dora daarvan zeggen zou?" 74 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Dat weet ik niet, ik weet alleen dat het niet onfatsoenlijk is om je te laten zoenen door je aanstaande. Ik ben geëngageerd." „Zoo", hernam hij weer. Hij kneep de kleine oogjes heelemaal dicht en uit al de lijnen van zijn hoekig gezicht sprak spottend, treiterend ongeloof. „Dat is dan zeker gisterenavond beklonken, zoo op straat maar. Een eigenaardige manier. En op den Binckhorst heb je hem nog niet gepresenteerd, wel?" „Nee", antwoordde Dora heftig, „maar de heele geschiedenis gaat u niet aan. Ik verbied u om u er mee te bemoeien." Maar nu zij zich kwaad maakte, verloor zij terrein, dat voelde zij wel. Jan lachte, zijn aanmatigend, spotziek lachje, dat haar woedend maakte. „Kom meid", zei hij quasie-goedmoedig en zijn arm sloop om haar middel, „ik beloof je dat ik mijn mond zal houden, dat heb je toch dadelijk gemerkt; ik dacht wel dat ik ander vleesch in de kuip had, maar als je van die kracht bent, kan je ook wel wat vriendelijker tegen mij zijn." Zij stiet hem terug, met zooveel kracht, dat hij bijna tuimelde. „Laat me los", riep zij met vlammende oogen. Wat denkt u wel? Ik zeg u, ik ben geëngageerd met meneer Frits Herkraad. Hoe durft u me zoo te beleedigen?" Hij was wezenlijk geschrokken, maar hij herstelde zich dadelijk en keek haar weer aan met zijn spottend lachje. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 75 „Wel Dora, als je 't zoo opneemt, geloof ik inderdaad dat ik je excuus moet vragen omdat ik wat anders gedacht heb, maar dan geloof ik ook dat ik geen oogenblik langer kan wachten om oom en tante met dat engagement geluk te wenschen, dan weten ze er natuurlijk alles van." „Doe gerust wat u niet laten kunt", zei het meisje kalm en hem een vernietigenden blik toewerpend, draaide zij hem den rug toe en verwijderde zich in de richting van het Huis. In gedachten verzonken volgde Jan haar van verre. Hij wandelde het heele grasperk om en ging toen nog het bosch in. Als hij eindelijk in de huiskamer verscheen vond hij de heele familie reeds verzameld. Herman stond bij het mahoniehouten buffet, hij was bezig rookvleesch te snijden. Dora legde de dunne plakjes, die hij met het smalle, vlijmscherpe mes van het groote stuk afsneed, voorzichtig op een schaaltje. „Als je 't waagt onder de hand te snoepen, geef ik je een smeer", dreigde hij, toen hij meende dat het meisje een stukje in den mond wilde steken. Zij haalde de schouders op. „JLet maar op uw pijp", zei zij. „Je kunt onmogelijk snijden en rooken tegelijk, Herman", meende zijn vrouw, die aan de ontbijttafel bezig was. Met een halfgesmoorden vloek legde hij de pijp, die uit zijn scheef omlaag trekkenden mond hing, naast zich. Voorzichtig nam Dora haar tus- 76 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. schen twee vingers en bracht haar naar den schoorsteenmantel. „Die stinkende pijp bij het rookvleesch, dat is vies", zei zij. „Blijf er met je fikken af", grauwde hij nijdig en hij wilde haar de pijp ontrukken, toen Jan zich in de geopende deur vertoonde. „Goede morgen, allemaal, wel gerust?" grijnsde hij. De ongeschoren, roodbruine tronie van Herman, die er van onder zijn kalotje met afhangenden kwast nog onvoordeeliger uitzag dan anders, ontspande zich. Haastig sjorde hij het koord van zijn kamerjapon wat vaster, maar neef had toch al gezien, dat hij zijn nachtcostuum nog aan had. Hij vond het négligé van oom niet passend en keek onderzoekend naar tante. Deze was nog zonder crinoline en droeg een donkergroenen rok, met een wit spencer, Jan wist niet of het een nachtjak was, om den hals was een zwart sjaaltje geknoopt, van het haar zag men niets, want het ging geheel schuil in een witte ochtendmuts met twee stijf gepijpte strooken. Nicht Doortje begroette Jan met een zekere deftige, weemoedige vriendelijkheid, die zij 's morgens aan het ontbijt gepast vond. Herman verborg zijn kwade luim en vroeg gekscheerend, toen hij zag dat Dora geen notitie van den binnenkomende nam: „Wel meid, mot je neef Jan geen morgenzoen geven?" „Dora en ik hebben van morgen al in den tuin DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 77 gewandeld", antwoordde Jan en hij gaf het meisje een geruststellend knipoogje, maar zij keek hem slechts even, strak, aan. Men zette zich aan tafel. Dora schonk thee. „Niet lekker geslapen, tante?,, vroeg Jan. „Ach jongen, wanneer doe ik dat ooit? Als ik zoo tegen den morgen een paar uurtjes rust, is 't al veel." „Onzin", bromde Herman. „Een paar uurtjes! Je hebt den heelen nacht gesnurkt!" „Ik slaap zoo licht. Hoe kan je zeggen dat ik snurk?" „As een grenadier." „Een eitje nicht?" vroeg Dora om haar aandacht af te leiden. „Dank je kind, je weet wel, een heel dun boterhammetje en een sneedje roggebrood is voor mij voldoende." „Gebruikt u zoo weinig tante?" informeerde neef weer. „Ja, zie je, ik ben altijd een kleine eetster, maar 's morgens kan ik haast niets naar binnen krijgen. Ik heb dan, met permissie, zooveel last van.. j§ „Hou je mond Door", donderde haar echtgenoot. „Op de verhalen van je kwalen zijn we niet gesteld." Mevrouw van Hoogerdam voelde haar gezicht brandend warm worden, maar zij perste de dunne lippen saam en zei niets. „Heb je haast, Jan?" vroeg Herman, een oogenblik later. 78 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Wel neen oom. Als ik tegen half elf op 't bureau kom, is 't tijd genoeg." „Jullie maakt het je gemakkelijk", grinnikte de gastheer, „maar als je dan nog een half uurtje geduld hebt, dan kleed ik me aan en ik breng je een eindje." „Graag oom." De oude heer verdween om zijn toilet te maken. „Loop je nog wat met me in den tuin, nichtje?" vroeg Jan en hij keek Dora veelbeteekenend aan. „Neen", antwoordde zij bits. „Ik moet het ontbijt omwasschen." „Maar kindje", zei nicht Dora goedig, „laat dat voor van morgen maar staan en houd neef nog een oogenblik gezelschap, 't is buiten heerlijk." „Toch niet, nicht. Als u me hier niet noodig hebt, ga ik even naar boven, naar nicht Heintje. Ik heb haar wat te vragen." „Als 't geen geheimen zijn, zou ik mee kunnen gaan", kraakte Jan's piepstem. „Ik heb juffrouw Koerhof en den ouden heer gisterenavond maar een oogenblik gezien." De grijsblauwe oogen van mevrouw van Hoogerdam begonnen te glanzen. Ze vond het een buitengewone vriendelijkheid van neef Jan die, zooal niet bepaald lomp, dan toch ver van toeschietelijk tegenover haar vader en zuster was. „Doe dat neef, dat zal va prettig vinden." „Ik zeg u dan meteen goeden dag tante en hartelijk bedankt voor de betoonde gastvrijheid. Waar is Doortje nu?" DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 79 „Zeker vooruitgegaan. Wat scheelt 't kind van morgen toch? Ze doet zoo vreemd." „Jongemeisjes kuurtjes, tante. Ik blijf niet lang boven, als oom klaar is, kom ik onmiddellijk." Een half uur later liepen de beide van Hoogerdam's langs het smalle pad, dat naar de stad voerde. „Een beroerde toegang toch tot je buiten, oom", smaalde neef. „Een fatsoenlijk mensen kan haast niet door dat smerige Voorburgstraatje. Is daar nu niets op te verzinnen?" „Er zou een achterweg te maken zijn van uit Voorburg, maar ik zou je danken, 't is mij veel te duur." „Kom, wie praat er nu van duur? Zoo'n richard als u." „Dat denk je maar." „De Binckhorst zou enorm in waarde stijgen als er een behoorlijke toegang was." ,,'t Kan me niet schelen, ik zal 't goed toch zoo lang niet meer kunnen blijven bewonen, je weet niet wat zoo'n gedoe kost, de inkomsten dekken de uitgaven nog voor geen twee derden." „Dat was toch te voorzien. Waarom bent u 't dan begonnen?" Herman haalde de schouders op. „Misschien ook een stommiteit. Maar je tante wou graag buiten wonen." Neef liep een beetje schuin achter oom aan en dus kon deze het schamper lachje niet zien, waarmee de eerste die mededeeling ontving, want Jan wist beter. Hij kende zijn oom van Hooger- 80 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. dam genoeg om overtuigd te zijn dat hij nooit iets zou doen ter wille van een ander, ook wist hij, door allerlei kleine omstandigheden, dat Herman den koop van den Binckhorst had doorgedreven, ofschoon zijn vrouw groote bezwaren opperde; eerst toen zijn schoonvader, op aandringen van Heintje, te hulp wilde komen en zich bereid verklaarde het bovenhuis te bewonen, kon hij zijn plan volvoeren. Want Herman van Hoogerdam leed aan grootheidswaanzin. Hij vond het voornaam om heer van den Binckhorst te zijn en had in den beginne zelfs den heimelijken wensen1 gekoesterd, zich met dien titel te kunnen tooien. Maar zijn pogingen daartoe hadden schipbreuk geleden en slechts teleurstelling gebracht. Hij wilde nu maar graag ontkennen dat zijn eerzucht ooit zoo hoog was gestegen, want hij vreesde het sarkastische lachje en den sportenden blik van neef Jan als dat, nu gevreesde, onderwerp ter sprake kwam. Het weggetje werd erg smal, zij moesten een eind achter elkaar loopen, eerst toen het zich weer verbreedde, begon Jan opnieuw. „Een aardige afleiding op den Binckhorst, oom, dat nichtje van tante." „Ja", zei Herman grimmig, „en een mond meer. Mijn vrouw vraagt maar logées, 't lijkt bij ons wel dien zoeten inval. lederen avond menschen." „Maar oom, 't zou me haast spijten dat ik gekomen ben." Verschrikt stond de oude heer stil. „Dat slaat DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 81 niet op jou, dat weet je wel. Jij moest veel meer komen." „Wie weet wat ik doe nu er zoo'n trekpleister is. Die Dora is een bl... mooie meid geworden." „Maar ze heeft geen cent." „Voor het oogenblik niet. Ze is toch het petekind van uw vrouw." „Ja, maar we zijn in gemeenschap van goederen getrouwd, je tante kan best vóór mij gaan." „Menschelijker wijs is dat ook te verwachten, maar als ik 't nichtje trouw, dan hebt u toch, als u eens komt te vallen..." Herman kreeg een rooden kop. Dat was hem toch te bar, zelfs van zijn geliefden neef. „Ik houd er niet van dat de mensche op mijn dood speculeeren", zei hij, „dat zou tegen kunnen vallen." „Wie praat daarvan?" antwoordde Jan, ,,'t was maar zoo'n invallende gedachte." De heer van Hoogerdam zweeg. Ze waren nu in het Voorburgstraatje dat, door den 's nachts gevallen regen, vuiler en modderiger was dan ooit, maar neef onthield zich verder van opmerkingen, die oom misschien nog meer zouden ontstemmen. 'Eerst toen zij de toenmalige draaibrug over en op het Zieke gekomen waren, hernam hij, op zijn horloge kijkend: ,,'t Is niet meer de moeite waard om van morgen naar 't bureau te gaan." „Kan je maar zoo spijbelen?" ,,'t Is geen school. Weet u wat? Laten we een eindje in 't Bosch wandelen, in de tent een oogen- 6 82 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. blikje zitten en dan op de Witte gaan dejeuneeren. Ik inviteer u." Herman werd opnieuw rood. Het lidmaatschap van de Witte was altijd een onbereikbaar ideaal voor hem geweest en het idee om in de sociëteit, op kosten van een ander, lekker te eten en te doen alsof hij er dagelijks kwam, lokte hem aan. Maar toen hij de dichtgeknepen oogjes van Jan zag, vertrouwde hij 't niet. „Ik ben geen lid", zei hij norsch, „dat weet je toch wel." „Ik was 't waarachtig vergeten", antwoordde neef. „Iedereen is eigenlijk lid van de Witte, 't Komt er niet op aan, dan introduceer ik u." „Dat kan toch niet als je inwoner van den Haag bent", bromde Herman kwaadaardig. Jan lachte en klopte hem op den schouder. „O, maar dat bent u niet. U woont buiten. U is heer van den Binckhorst. Gaat u maar mee." Herman wist niet of hij 't als een grap moest beschouwen, maar Jan zou 't wel weten, toch kon hij de bedekte hatelijkheden van zijn neef nog niet vergeten. „Nou 't is goed", bromde hij. ,/t Zit er bij jou aan, dat moet ik zeggen, je zult daar ook niet voor niks eten." Maar neef keek onverschillig met een air van „grand seigneur", dat oom wel voornaam vond. Öp zijn beurt zette hij een hooge borst en eendrachtelijk liepen zij het Zieke en het Spui af en sloegen de Lange Poten in om naar het bosch te gaan. DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 83 Inmiddels was Dora bezig om in de zaal stof af te nemén. Dat gebeurde tweemaal in de week Nicht Doortje deed het anders altijd zelf wantj behalve bij groote kamerbeurten, werd Grietje' nooit in de zaal toegelaten, nu echter had Dora aangeboden die taak over te nemen. Zij vond het een prettige bezigheid. De zaal, waarvan het ameublement en de stoffeering ten deele door van Hoogerdam van den vorigen eigenaar waren overgenomen, was een groote, vierkante kamer met zes hooge ramen, in kleine ruitjes verdeeld. Door de vensters had men overal een prachtig uitzicht, maar meestal waren de jalouzieën neergelaten, want nicht vreesde den invloed van de zon op het geele damast der meubelgordijnen. Dora trok ze zoo hoog mogelijk op en opende een raam om haar stofdoek te kunnen uitslaan. Nu het licht binnenstroomde, kon zij alles weer eens op haar gemak bewonderen. Ofschoon meneer en mevrouw van Hoogerdam er veel aan bedorven hadden en, in plaats van het oude goudleeren, maar hier en daar gehavende behangsel te laten repareeren, er een druk papier met Japansche poppetjes en bloemen over hadden laten plakken, bleef er toch nog veel over dat aan de vroegere grootheid herinnerde. Boven den kleinen, in de wit gebeeldhouwde schouw gemetselden spiegel, prijkte een weelderig, kleurig stilleven, in de achttiende eeuw geschilderd. De smalle schoorsteenmantel was wel weer een beetje ontsierd, doordat nicht hem met een kleed had bedekt, en de twee groote, mahoniehouten 84 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. ' leunstoelen, vloekten hevig tegen het wit gelakte, met geel damast overtrokken empire ameublement en de eveneens bekleedde divans in de twee tegenover elkaar gestelde hoeken van de zaal. Een waar prachtstuk was het groote, satijnhouten buffet, met paneeltjes van japansch lakwerk en met paarlmoer ingelegd. Op het grijs marmeren blad stond een kolossale empire pendule, de godin Juno voorstellende, gezeten in een door twee leeuwen getrokken zegewagen. Dit buffet met de pendule en de bijpassende candelabres was het bijzonder eigendom van nicht Doortje, evenals de twee kleine, rozenhouten, met satijnhout ingelegde kastjes, waarvan het eene met Saksische poppetjes en vaasjes, het andere met een mooi sèvres mandje prijkte. Deze kostbaarheden had mevrouw van Hoogerdam reeds in haar jeugd geërfd van een tante die aan Heintje een antieke secretaire en een kleine verzameling zeldzaam blauw porcelein had vermaakt. De mooie, ingelegde vloer, waarop waarschijnlijk eertijds perzische tapijten hadden gepronkt, was nu door een gespijkerd kleed bedekt. Mevrouw Doortje had het voor onmogelijk verklaard een zaal van die afmeting iedere week te laten boenen en daarenboven vond zij het ook gevaarlijk. Vader zou, als hij op visite kwam, kunnen vallen. Wanneer hij ze bezeten had zou de tegenwoordige eigenaar van den Binckhorst graag geschilderde familieportretten aan de Wanden hebben gehangen, maar hij had ze niet en zelfs hij begreep, dat de photografieën van zijn vrouw, DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 85 zijn schoonzuster en andere familieleden, ook het groote konterfeitsel, dat bij gelegenheid van zijn huwelijk met Doortje, vervaardigd was, hier teveel zouden misstaan. Dus waren de breede wanden tamelijk kaal, tusschen de vensters hingen in tweeën gedeelde penantspiegels met fraai lofwerk en verder een paar schilderijtjes in olieverf die leelijk waren, maar door mevrouw van Hoogerdam als kunstwerken werden geprezen. Terwijl Dora de Saksische poppetjes in de hand nam en de vruchtenmandjes, die zij in de vooruitgestoken armpjes droegen, met een fijn, expresselijk daartoe bestemd, borsteltje schoonmaakte overlegde zij bij zichzelf of zij de nichten vertellen zou wat er den vorigen avond gebeurd was. Zij durfde niet goed, maar toch, zij wilde met dien akehgen Jan geen geheim hebben, zij begreep dat hij er op den een of anderen tijd toch misbruik van zou maken en zij hem het wapen, dat hij er door in de hand meende te hebben, moest ontrukken. De deur werd geopend en de nichten kwamen samen binnen. Doortje, thans geheel gekleed, Heintje, die zich wel wat veel liet voorstaan op de tien jaar, die zij jonger was dan haar zuster, in een blauwe neteldoeksche japon, met groote witte bouquetten. „Wat treuzel je van morgen kind", zei mevrouw van Hoogerdam. „Ik dacht dat je al lang klaar was." „Ik kan niet tooveren, nicht", klonk het bitse antwoord. 86 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Maar Dora", kwam Heintje vermanend. ',',Scheelt er wat aan liefje?" vroeg Doortje vriendelijk, het meisje onderzoekend aankijkend. „Ik zou niet weten wat mij zou kunnen schelen", en" Dora zette een paar vaasjes harder neer dan noodig was. „Voorzichtig kind", riep Heintje verschrikt, „denk om de vaasjes, ik heb net zoo'n paar; tante Doeselburg vermaakte er mij vier, twee heb ik er later aan m'n zuster gegeven, verbeeld je dat er eens iets mee gebeurde." „Er gebeurt niets." „Kom kind", zei mevrouw van Hoogerdam gemoedelijk, „je hebt iets wat je hindert. Je kunt het ons toch wel zeggen." Nog altijd geen antwoord. „Je was straks ook al zoo bits tegen neef Jan", hernam Heintje, „en ik moet zeggen, ik heb hem in geen tijen zoo aardig gevonden als juist van morgen." Maar nu brak Dora's zenuwachtige stemming los in een woedend: „Neef Jan kan voor mijn part naar de maan loopen." De beide oude dames keken elkaar verwonderd aan. „Je meent het niet", zei Doortje, een beetje angstig, „je hebt toch geen ruzie met Jan gehad." „Ja, dat heb ik, hij is een ellendeling, als hij weer hier komt, wil ik hem niet zien." En nu het ijs eenmaal gebroken was, loste Dora's overspanning zich op in een vloed van tra- DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 87 nen. Ontsteld trad nicht van Hoogerdam op haar toe. Zij gaf haar zuster een wenk en deze haalde een glaasje water. Onder lieve woordjes lieten zij het meisje drinken, toen troonden zij haar mee naar een der divans, namen haar in hun midden en presten haar, hun nieuwsgierigheid zooveel mogelijk onder den schijn van belangstelling verbergend, om te zeggen wat er toch gebeurd was. Onder horten en stooten, afgebroken door Dora's snikken en door vragen en uitroepen van de nichten, kwam toen het heele verhaal. De Binckers keken elkaar met geschandaliseerde gezichten aan. Heintje was heel rood geworden, Doortje had den arm, die zij om het jonge meisje heen had geslagen, langzaam teruggetrokken. „Ik meende Dora dat die geschiedenis met dat jonge mensen uit was", zei zij stijf. „Dat heb ik nooit gezegd, nicht, integendeel, ik heb tegen moeder en tegenover iedereen volgehouden, dat ik Frits nooit opgeef." „En dan, je op den openbaren weg te laten zoenen", fluisterde Heintje met afgewend gezicht, als durfde zij de woorden niet uitspreken, „je moest je schamen." „Als Frits bij moeder thuis mocht komen of hier op den Binckhorst ontvangen werd, zouden we dat niet doen, en..." met een plotselingen inval keerde zij zich tot mevrouw van Hoogerdam, „u zult toch wel begrijpen nicht Doortje, dat je wel eens wilt zoenen als je van elkaar houdt." 88 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Zulke gezegden komen niet te pas", antwoordde' nicht, maar ondanks zichzelf voelde zij zich eenigszins gevleid en zij keek even naar haar zuster die kleur op kleur kreeg. „U spant allemaal tegen mij samen", begon Dora opnieuw; maar thans met een klagend stemmetje, „en waarom in 's hemelsnaam? Er valt niets op Frits te zeggen. Ik begrijp niet wat moeder bezielt." „Er zijn vooruitzichten meisje. En dan... zoon muziekmeester!... Jij kunt heusch wel wet beters krijgen." „Ik wil niemand anders, toe nicht..." en Dora sloeg ineens de armen om den hals der oude vrouw en vlijde haar mooi kopje tegen den scheeven schouder, „mag hij iniet eens hier komen? Ik weet zeker, als u kennis met hem gemaakt hebt, zult u van hem houden." „Waar denk je aan kind? Je moeder heeft je hier na toe gestuurd omdat je van die ongelukkige geschiedenis af zoudt komen en dan zou ik ... dat zou toch de omgekeerde wereld zijn." „U of nicht Heintje zoudt eens met mij kunnen gaan wandelen of boodschappen doen in de stad en dan kunnen we hem toevallig tegenkomen", hield Dora vol. Het jonge meisje keek de eerzame Hendrika Koerhof aan en zij meende iets in het gerimpelde gezicht met de hoogroode kleur te ontdekken dat haar hoopvol deed voortgaan: „Nicht Heintje wil mij wel helpen, ik zie het aan haar oogen." Maar toen mevrouw van Hoogerdam den stren- ' DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 39 gen blik op haar zuster richtte, schudde deze beschaamd het hoofd, en stamelde: „Nee, nee... 't is ongehoord." „Dat zou ik ook denken", hernam Doortje. „Je moeder is de eenige, die hierover iets te zeggen heeft en ik ben 't heelemaal met haar eens, een muzikant, een artist, dat 's niet degelijk, dat is niets voor jou." Dora stampte driftig met haar voetje op den grond. „Wat weet u daar nu van, nicht? U kent Frits heelemaal niet. U praat alleen maar zoo omdat u wel eens verhalen van artisten gehoord heeft, die u doet denken dat ze allemaal een beetje'raar zijn. Herkraad is zoo niet. Daar hebt u nu meneer Botgorscheck, die kent neef toch ook. Dat is een heel deftig heer." „Daar heeft 't kind gelijk in", kwam Heintje te hulp. „Vader heeft hem vroeger ook wel ontmoet, een heel fatsoenlijk, achtenswaardig mensen." ,/t Is mogelijk", weifelde Dora, „maar in ieder geval, je moeder heeft hier alles te zeggen en die wil het beslist niet." •„Moe denkt alleen maar om het geld. Zoudt u dan niet eens met haar willen praten, nicht?" „Nee Dora, want ik zie er zelf ook geen heil in." Er heerschte een paar oogenblikken stilzwijgen. Dora had zich in een hoek van den divan geworpen en snikte, de nichten wendden zich van haar af en keken elkaar met medelijdende gezichten aan. 90 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Ze trekt 't zich erg aan", fluisterde Heintje. Mevrouw van Hoogerdam antwoordde niet. Coba weet toch niets bepaald kwaads van dat jongemensch, is 't wel,?" klonk de bedeesde stem van juffrouw Koerhof weer. „Dat geloof ik niet." „Nu dan..." Verder durfde zij niet gaan. Haar zuster keerde zich weer tot Dora. „Je moet nu niet langer huilen kind. Omdat je zoo verdrietig bent wil ik je niet beknorren; maar je hebt verschrikkelijk verkeerd gedaan om afspraakjes te maken en je zoo op den openbaren weg aan te stellen. Ik schaam me voor neef Jan. Wat moet hij wel van je denken?" „Dat kan me niet schelen." „Mij wel. Beloof me dat 't nooit, nooit, versta je, meer gebeuren zal." „Zorgt u dan dat ik geen afspraakjes meer hoef te maken." „Ik, wat bedoel je meisje?" „Dat u naar moeder gaat en haar vraagt of zij' 't goed vindt dat Frits af en toe hierkomt?" „Maar Dora, dan zou ik je moeder haar toestemming vragen tot een formeel engagement." Het nichtje sprong op en pakte de oude vrouw opnieuw beet. „Ja, doet u dat lieve, beste nicht Doortje. Als u 'met moeder praat, doet ze zeker wat u haar aanraadt, wanneer u 't goedvindt, vindt zij 't ook goed." „Gekheid kind, je moeder heeft haar eigen, verstandige redenen." DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 91 „Je zoudt toch wel eens met Coba kunnen overleggen", meende Heintje schuchter, „daarmee is nog niets verloren." „Neen, zeker niet", riep Dora. „Ik wist 't wel, nicht Heintje begrijpt mij tenminste, die kan er in komen." Hendrika voelde zich gevleid en Doortje's mondhoeken trokken omlaag, toen zij met een air van kalme meerderheid zei: „Dat kan ik ook, meisje. In ieder geval is het mijn plicht je moeder te vertellen wat er gebeurd is, natuurlijk zal ik dus met haar praten." Dora wist niet of zij zich over die toezegging moest verheugen of niet, maar zij bedacht dat er tenminste over gesproken zou worden, dat was al iets, alles vond zij beter dan dat haar engagement met Frits werd doodgezwegen. De nichten zeilden de zaal uit. Doortje ging met haar zuster mee naar boven. Zij moest haar gewone morgenbezoek aan vader brengen. Toen zij samen de trap opgingen fluisterde Heintje: „Je houdt er Herman voorloopig toch buiten." Mevrouw van Hoogerdam was dit van plan geweest, maar nu haar zuster haar voorkwam, vond zij 't noodig om met eenige plechtigheid te antwoorden. „Dat denk ik niet. Een vrouw moet geen geheimen hebben voor haar man." Heintje zweeg. Zij hield niet van Herman, omdat hij haar altijd treiterde en haar onaangenaamheden zej, waar iedereen bij was, maar zij zou 92 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. toch nooit een enkel woord ten zijnen nadeele gezegd hebben. Zij herinnerde zich den tijd toen van Hoogerdam Doortje het hof maakte, het leek toen of hij twijfelde wie van de zusters hij nemen zou en Heintje' wist heel goed hoe vurig zij in stilte gehoopd had dat zij de uitverkorene zou zijn. Door was ondernemender dan zij geweest en slaagde er ten slotte in de weegschaal ten haren gunste te doen overslaan. Hendrika voelde misschien wel een beetje naijver, maar het stemde de goede ziel heelemaal niet bitter of afgunstig. Integendeel, zij had altijd tegen haar zuster opgezien en nu die een getrouwde vrouw was, vond zij haar nog veel achtenswaardiger. Dora en nicht van Hoogerdam wachtten tot één uur met de koffie. Herman had niet gezegd dat hij zou uitblijven en ofschoon de gezette tijd twaalf uur was, zij wisten wel dat er een nijdige uitbrander zou volgen, wanneer zij zonder hem begonnen. Eindelijk meende Doortje met een gerust hart te kunnen gaan eten. De middag verliep verder kalm, zonder bezoek. De nichten maakten met vader en het logéetje een kleine wandeling over de buitenplaats. Dora had steeds geprobeerd, toen zij met haar peet alleen was, het gesprek op het onderwerp van dien morgen terug te brengen, maar nicht kneep de dunne lippen heel stijf dicht en zei alleen: „Ik wil en kan mij over niets uitlaten Dora, voor ik je moeder op de hoogte heb gebracht." Nu, op de wandeling, wist het meisje het zoo DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 93 aan te leggen, dat zij met Heintje liep en Doortje met oom Koerhof, die gearmd en langzaam gingen, een hèel eind achter zich lieten. Zij trachtte de oude juffrouw te bewerken en vertelde zooveel moois en liefs van Frits en van hun liefde voor elkaar, dat Heintje beurtelings koud en warm werd en het zweet haar eindelijk aan alle kanten uitbrak. Maar zij voelde zich toch verheerlijkt door het vertrouwen van het kind en ofschoon zij anders bang was zich aan koud water te branden, beloofde zij te zullen helpen en haar voorspraak te wezen, waar zij kon. Herman kwam eerst tegen het eten thuis. Hij was in een bijzonder goede luim, kneep Dora met vaderlijke welwillendheid in de wangen en in plaats van zijn vrouw, toen zij vroeg Waarom hij niet was komen koffiedrinken, met een snauw het zwijgen op te leggen, vertelde hij dat hij met neef Jan op de Witte geluncht had. Natuurlijk ontbrak het niet aan uitbundige loftuitingen op zijn dierbaren bloedverwant, waarmee nicht Van harte instemde. Dora zat met een verhoogde kleur en gaf weinig antwoord, ofschoon neef haar telkens in 't gesprek betrok. Toen hij na het middagmaal geslapen had, scheen zijn stemming nog opgewekter te worden. De thee werd onder den grooten beuk klaargezet en hij stelde voor, naar boven te gaan en te vragen of Heintje met vader kwamen theedrinken. Doortje's grijs-bruin gezicht was als verjongd, zij waagde het zelfs hem een kus te geven, iets wat het logéetje nog nooit gezien had, en in plaats 94 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. van een kwaadaardig, stekelig gezegde, lachte hij goedmoedig en zei meesmuilend: „Nou, nou ouwetje, bedaar, wat moet het kind wel denken?" Het kind dacht er het hare van. Zij vertrouwde de zaak niet. Zij kon het ook niet met zich zelf uitmaken of neef Jan iets gezegd had, maar dat deed er niet toe, de nichten waren nu toch van alles op de hoogte. Er kwam bezoek. Tegen kwart over zevenen maakte Dominéé Bergkamp zijn opwachting. Hij was een kleine, gezette man, van ongeveer vijftig jaar, zijn gezicht zag er uit alsof hij het altijd met donkergeele olie insmeerde. Achter groote, ronde brilleglazen fonkelden een paar scherpe, zwarte oogjes, hij had vettig, donker haar, iets krullend aan de punten en een zwarte, sterk grijzende ringbaard, die van het eene oor tot het andere reikte, maakte zijn gezicht nog groezeliger. Toen de nichten hem langs het grasperk zagen naderen, voer er als een electrische schok door haar heen. Heintje werd vuurrood en stamelde: „Dominéé Bergkamp! Vaasje, leg uw pijp neer. Dora, kind, ga hem te gemoét." Het meisje deed alsof zij het bevel niet verstaan had. Mevrouw van Hoogerdam rees haastig overeind en begroette den bezoeker met haar welwillendsten glimlach. Herman legde dadelijk de courant neer. „Goeden avond, vrienden", klonk het op jovialen toon, terwijl dominéé zijn hoogen hoed afnam en zich het glimmend gezicht veegde, „ik DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 95 dacht, met zulk een bijzonder schoonen avond, ga ik eens een bezoek brengen op den Binckhorst." „Wel dominéé, daar doet u wel aan, wij zijn wezenlijk vereerd, ja, we hebben prachtige avonden." „Een gezegende zomer. Zoo meneer Koerhof, altijd nog flink en kras? Ja, ja, dat ziet men u wel aan." „Ik heb geen klagen, dominéé", mummelde de oude heer. ,,'t Slapen gaat best en alles bekomt me nog goed." „Reden van dankbaarheid te over, maar zoo gaat het. Een gelukkige ouderdom is het deel van hen die braaf en plichtgetrouw geleefd hebben. De Heer vergeet de Zijnen niet, niet waar juffrouw Koerhof?" „Zeker niet, dominéé", zei Heintje met een verheerlijkt gezicht. „Dora, laat dominéé hier zitten, zoo kan hij het best genieten van het mooie uitzicht." „Ja, zoo zit ik heerlijk, wel wel, Dora ook hier? Hoe is 't, mijn kind? Maar dat hoef ik niet te vragen. De roosjes bloeien op de kaken. Is moeder ook wel?" „Dank u dominéé, heel wel, voor zoover ik weet. Ik heb haar in een paar dagen niet gezien, want ik logeer hier." Herman was inmiddels naar binnen gegaan en had uit de secretaire het bijzondere kistje sigaren gehaald. Hij bood 't zijn gast aan die dadelijk opstak en geweldig begon te dampen. Welgevallig leunde hij in zijn stoel achterover. 96 DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. „Dat is prettig, mevrouw van Hoogerdam, zoo'n jong deerntje om u heen. Ja, ja, jeugd, en bloemen en zonneweelde, alle zegeningen des Heeren." „En had mevrouw geen lust om mee te komen?" informeerde Doortje. „Ach, ziet u, mijn lieve mevrouw. Door de week heeft mijn goede vrouw weinig tijd. Een zware huishouding en niet veel hulp, slechts Zondag's kan zij zich de ontspanning van een bezoek of een wandeling gunnen." Heintje keek meewarig. Dominéé had een groot gezin en zijn vrouw was niet jong meer. Verschrikkelijk toch, dat zoo'n man zich geen meerdere hulp kon verschaffen. Heintje vergat dat er twee volwassen dochters in huis waren en dat een uitbreiding van personeel dus geheel overbodig zou zijn. „En de gezondheid laat niets te wenschen over, mijn lieve mevrouw van Hoogerdam?" „Wat zal ik u zeggen dominéé, ik mag niet klagen, maar ik heb veel pijn in de linker heupstreek en soms weet u, als ik gegeten heb, krijg ik, met permissie " „Een christenvrouw draagt zulke kleine beproevingen zooals het betaamt", viel dominéé haastig in de rede en zich tot Dora wendend: „Ja, m'n lieve kind, suiker en melk, van beiden weinig." Hij roerde het aangeboden kopje thee om, smakte met de lippen en vervolgde: „Heerlijke thee, wij mogen de gaven, dien de goede God binnen ons bereik brengt, op prijs DE FAMILIE VAN DEN BINCKHORST. 97 stellen, dat is zelfs plicht. Zulke geurige thee drink ik nooit, daarom geniet ik er zoo van." Nicht Doortje glimlachte: ,/s Avonds, als er bezoek komt, doen wij altijd een schepje fijne thee bij de andere." „Juist, en in een predikantsgezin komt fijne thee niet voor, maar ach, de onze smaakt mij ook goed, wanneer mijn lieve vrouw of een van mijn dochters ze schenkt." Heintje nam zich dadelijk voor, bij de eerste de beste gelegenheid een kistje fijne thee aan mevrouw Bergkamp ten geschenke te geven. Het gesprek werd nu minder algemeen; de beide de heeren hadden het over de politiek, een onderwerp van gesprek, dat in dien goeden, ouden tijd buiten het bereik van burgerdames bleef en waar zij zich dus wijselijk van onthielden. Eerst toen dominéé het zoo had weten te draaien dat er over de laatste preek gesproken werd, liet Doortje haar meening hooren, die natuurlijk zeer gunstig was. Dora werd eenigszins in verlegenheid gebracht, omdat zij zich den tekst niet meer herinneren kon, iets wat haar grootmoedig werd vergeven. Heintje verklaarde dat het buitengewoon dierbaar was geweest en