's-Gtravenhage, 7 April 1921. De groote omvang van het terrein van werkzaamheid van de door Uwe Excellentie bij beschikking van 24 Juli 1920 ingestelde Commissie van Onderzoek naar de toestanden in het Bouwbedrijf is oorzaak geweest, dat zij met haren arbeid niet zoo spoedig gereed is gekomen, als wenschelijk is. Zij heeft daarom de eer U hierbij aan te bieden het eerste deel van haar rapport, handelende over bouwterrein en over arbeidsvoorwaarden en vormen van bedrijfsleiding bij den bouw. Het tweede, tevens laatste, deel van haar rapport, handelende over bouwmaterialen en den technisch-economischen opzet van den bouw, hoopt zij spoedig te kunnen laten volgen. De Commissie van Onderzoek naar de toestanden in het Bouwbedrijf, CHR. K. VISSER, Voorzitter. J. GOUDRIAAN Jb., Secretaris. Aan Zijne Excellentie den Minister van Arbeid. INHOUD. >$'i5^ Blad*. HOOFDSTUK I. Inleiding. . . 9 HOOFDSTUK II. Bouwterrein s 15 § 1. Inleiding 15 § 2. Onderzoek naar den voorradigen bouwrijpen grond 16 § 3. De prijzen van ruwen bouwgrond if . 17 § 4. De kosten van het bouwrijpmaken der terreinen. Ophooging, straataanleg, rioleering en rentebijschrijving 26 § 5. Conclusies 34 1. De beschikbare hoeveelheid grond 34 2. De prijs van den ruwen bouwgrond 34 3. Het bouwrijpmaken van den grond 38 Bijlagen van Hoofdstuk II. I. Vragenlijst 40 II. Prijs van ruwen bouwgrond in gemeenten met 10.000 tot 20.000inwoners 42 III. Idem in gemeenten met 5000 tot 10.000 inwoners 43 IV. Idem in gemeenten met 2000 tot 5000 inwoners 46 V. Idem in enkele gemeenten met minder dan 2000 inwoners ... 49 VI. Uittreksel uit het Wetsontwerp van den Heer van Hodten ... 50 HOOFDSTUK III. Arbeidsvoorwaarden 53 § L Inleiding 53 Eerste Afdeeling. Het arbeidsloon en de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden. § 2. De contractueele loonverhoudingen 54 § 3. De werkelijke loonverhoudingen , 49 HOOFDSTUK I. INLEIDING. Bij beschikking van Z. E. den Minister van Arbeid van 24 Jnli 1920, No. 2439 Afdeeling Arbeid, werd ingesteld een commissie van onderzoek naar de toestanden in het bouwbedrijf met opdracht: 1°. een onderzoek in te stellen naar de toestanden in genoemd bedrijf; 2°. in een rapport mede te deelen, in hoeverre de toestanden in het bedrijf als ongewenscht zijn te beschouwen en, mede met het oog op de voorziening in den woningnood, wijziging behoeven; 3°. in dat rapport mede te deelen, wat naar het oordeel der commissie als redelijke arbeidsvoorwaarden voor het bouwbedrijf zijn aan te merken. In deze commissie zijn benoemd: tot lid en voorzitter: professor Ir. Chr. K. Visser, hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft; tot leden: G. Elfferich, 2e voorzitter van den Centralen Raad voor de bouwvakken in Nederland, te Rotterdam; , Ir. W. M. T. Thijssen, secretaris van den Centralen Raad voor de bouwvakken in Nederland, te Amsterdam; H. Rutgers, bestuurslid van den Centralen Raad voor de bouwvakken in Nederland, te 's-Gravenhage;. P. de Vilder, bestuurslid van den Ned. R.-K. Bond van Bouwpatroons, te Sloten; A. Allessie, voorzitter van den R.-K. Bouwvakarbeidersbond St. Joseph, te Utrecht; H. J. Terwey, voorzitter van den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond, te Utrecht; L. van der Wal, voorzitter van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, te Amsterdam; C. A. de Klerk, voorzitter van de Land. Federatie van Bouwvakarbeiders in Nederland, te Amsterdam; Ir. L. A. Früijtier, hoofdinspecteur van den Arbeid, te 's-Gravenhage; Jhr. Ir. Gt. de Graeff, inspecteur van de Volksgezondheid, te 's-Gravenhage; Mb. M. A. Engels, destijds hoofdcommies, thans referendaris, bij het Departement van Arbeid, te 's-Gravenhage; 2 10 Mr. L. J. A. Trip, thesaurier-generaal bij het Departement van Financiën, te 's-Gravenhage; tot plaatsvervangers van deze leden: C. Kakes, bestuurslid van den Centralen Raad voor de bouwvakken in Nederland, te Zaandam; J. A. de Moet, bestuurslid van idem, te 's-Gravenhage; C. G. Simonis, bestuurslid van idem, te Rotterdam; E. B. Wirtz, bestuurslid van den Ned. R.-K. Bond van Bouwpatroons te Hilversum; C. A. van Zeeland, bestuurslid van den R.-K. Bouwarbeidersbond St. Joseph, te Utrecht; J. J. de Jongh, secretaris van den Chr. Nat. Bouwvakarbeidersbond, te 's-Gravenhage; G. Kapteyn, penningmeester van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, te Amsterdam; W. van Bleijenburgh, penningmeester van de Land. Federatie van Bouwvakarbeiders in Nederland; Ir. A. J. Kloos, inspecteur van den Arbeid, te 's-Gravenhage; Ir. W. v. Boven, inspecteur van de Volksgezondheid te 's-Gravenhage; Mr. G. Jansen, hoofdcommies bij het Departement van Arbeid, te 's-Gravenhage; Mr. A. Spanjer, hoofdcommies bij het Departement van Financiën, te 's-Gravenhage; tot secretaris: Ir. A. J. Kloos, inspecteur van den Arbeid, te 's-Gravenhage. Sinds hare instelling onderging de samenstelling der commissie onderstaande wijzigingen. In de plaats, ontstaan door het overlijden van Ir. A. J. Kloos, Secretaris en plaatsvervangend lid der commissie, werd bij ministerieële beschikking van 13 September 1920 als zoodanig benoemd Ir. J. Goudriaan Jr., Inspecteur van den Arbeid te Amsterdam. Bij ministerieële beschikking van 14 October 1920, No. 3511, werd aan den Heer G. Kapteym op zijn verzoek eervol ontslag verleend als plaatsvervangend lid en als zoodanig benoemd de Heer J. W. L. van Achterbergh, 2e Voorzitter van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, te Amsterdam. Op 31 Juli 1920 werd de commissie door Z. E. den Minister van Arbeid geïnstalleerd, met het uitspreken van de navolgende rede: Mijne Heeren, Het was mij aangenaam te vernemen, dat gij U beschikbaar wildet steUen voor het lidmaatschap der Commissie van Onderzoek voor de bouwbedrijven. De bereidheid om naast Uwen anderen arbeid nog een zoo moeilijke en veel omvat- 11 tende taak op U te nemen, als der Commissie wacht, wordt door mij zeer gewaardeerd. De aanleiding tot het instellen der Commissie is U bekend. Zij is gelegen in het conflict, dat gerezen is tusschen de patroonsorganisaties en een deel der werkliedenorganisaties en dat geleid heeft tot de uitsluiting van een deel der arbeiders in het bouwvak. Achter die aanleiding liggen als oorzaak de ongeregelde toestanden in het bedrijf, zich onder meer uitende door gebrek aan organisatie, partieele stakingen, waarbij een kleine groep den voortgang van bouwwerken stopzet en, naar althans door velen gemeend wordt, ongemotiveerde opdrijving der bouwkosten, zoowel door handelingen der werkgevers als door de eischen, die de arbeiders stellen. Deze staat van zaken kan der Regeering niet onverschillig zijn. Zulks reeds niet met het oog op den woningbouw. De voorziening in het woningtekort is een zaak van hoog maatschappelijk belang, welke de volle aandacht vraagt der Regeering. Ondanks het feit echter, dat jaarlijks tientallen millioenen guldens beschikbaar gesteld worden, kan van een voldoende bestrijding van den woningnood nog kwalijk worden gesproken. Ongewenschte toestanden in het bouwbedrijf zijn mede daarvan de oorzaak. Dat de Regeering, overtuigd als zij is van den ernst van het woningvraagstuk, op wegneming dier belemmeringen prijs stelt, zal geen betoog behoeven. De gang van zaken in het bouwbedrijf heeft voor de Regeering ook een financieelen kant. Optredende als grootste werkgeefster in dit bedrijf, heeft de Regeering — en niet alleen de Regeering doch ook ons geheele volk — er belang bij, dat de kosten voor den woningbouw niet boven hetgeen noodig is worden opgevoerd. Bij mijne beschikking van 24 Juli j.1. is aan Uwe Commissie opgedragen een drieledige taak. In de eerste plaats zal zij een onderzoek hebben in te stellen naar de toestanden in het bouwbedrijf. In de tweede plaats is zij uitgenoodigd, in een rapport mede te deelen, in hoeverre de toestanden in het bedrijf als ongewenscht zijn te beschouwen en, mede met het oog op de voorziening in den woningnood, wijziging behoeven. In de derde plaats wordt van de Commissie verwacht, dat zij in haar rapport zal aangeven, wat naar hare meening als redelijke arbeidsvoorwaarden voor het bouwbedrijf zijn aan te merken. De omschrijving van deze taak is zoo ruim gesteld, dat aan Uwe commissie alle vrijheid gelaten is om alle moeilijkheden en kwesties, zoowel van economischen als van socialen aard, die een behoorlijken gang van zaken in het bedrijf in den weg staan, onder de oogen te zien. Inzonderheid het derde deel der opdracht acht ik van groot belang, daar, naar ik hoop, Uw advies te dien aanzien als basis zal kunnen strekken voor de toekomstige regeling, in overeenstemming tusschen werkgevers en arbeiders, der arbeidsvoorwaarden in het bedrijf. Mocht dit onverhoopt niet het geval zijn, dan zal het» nochtans van groot nut knnnen zijn bij het standpunt, dat de Regeering als werkgeefster in het bouwbedrijf zal innemen ten aanzien van de bepaling van de loonen bij den woningbouw met rijksgeld. 12 Hoewel Uwe commissie geen dwingende bevoegdheden bezit, twijfel ik niet, of Gij zult bij Uw onderzoek naar de toestanden in het bouwbedrijf voldoende medewerking ondervinden van de zijde der belanghebbenden. De omstandigheid, dat in de Commissie acht leden en acht plaatsvervangende leden zitten, die ieder in hun kring het volle vertrouwen der bedrijfsgenooten bezitten, geeft goeden grond voor deze verwachting. Met het oog op de daarbij betrokken belangen, zal ik het zeer waardeeren, indien het door U uit te brengen rapport niet al te lang op zich laat wachten. Uwe taak is, zooals ik reeds zeide, een niet gemakkelijke. De samenstelling Uwer Commissie en de persoon van Uwen voorzitter wekken echter gegronde hoop, dat Gij Uwe moeilijke taak tot een goed einde zult weten te brengen. En hiermede, Mijne heeren, verklaar ik Uwe Commissie voor geïnstalleerd en wensch ik U een aangename samenwerking en een vruchtdragenden arbeid. In antwoord hierop werd door den voorzitter der Commissie Prof. Ir. Chr. K. Visser het volgende gezegd: Excellentie, mijne Heeren, Het is een feit, dat wel niemand eene ontwikkeling van het bouwbedrijf heeft verwacht in de richting, waarin zich dit in den laatsten tijd heeft bewogen. De crisis daarin is reeds begonnen in den oorlog, eensdeels als gevolg van steeds duurder wordende bouwmaterialen, anderdeels als gevolg van steeds hoogere arbeidsloonen. En nog steeds gaat dit door in stijgende lijn; nog steeds is het culminatiepunt der kromme, welke dit verloop aangeeft, niet in 't verschiet. De woningvoorziening moet op deze wijze onherroepelijk spaak loopen en het is daarom volkomen begrijpelijk, dat de Regeering, als groot werkgeefster, voorlichting verlangt. De aldus aan deze Commissie opgedragen taak is zwaar, doch tevens mooi. Uit naam der Commissie dank ik daarom Uwe Excellentie voor het vertrouwen in haar gesteld, en kan ik U de verzekering geven, dat zij alles in het werk zal stellen om overeenkomstig Uwen wensch U in den kortst mogelijken tijd alle inlichtingen te verschaffen, welke noodig zijn om den toestand te overzien. Ten slotte dank ik Uwe Excellentie voor de belangstelling, welke zij heeft getoond, door deze Commissie persoonlijk te installeeren. * * * In de eerste vergadering der Commissie werd besloten in het onderzoek naar de toestanden in het bouwbedrijf op te nemen alle factoren, welke op den goeden voortgang der woningproductie belemmerend kunnen inwerken. De Commissie splitste zich daarom in een viertal subcommissies, welk zich respectievelijk bezig hielden met: 1. de beschikbare hoeveelheid bouwterrein en de prijsvorming daarvan; 13 2. de technisch-economische opset en uitvoering van den bouw; 3. de beschikbare hoeveelheid bouwmaterialen en de prijsvorming daarvan; 4. de aanbestedings- en arbeidsvoorwaarden in het bouwbedrijf. De groote uitgebreidheid, die het onderzoek der Commissie hiermede heeft verkregen, is naar haar oordeel onvermijdelijk, omdat zij van meening is, dat alleen dan eene vruchtdragende oplossing van bepaalde moeilijkheden in het bouwbedrijf mag worden verwacht, indien de betrokken partijen de overtuiging hebben, dat maatregelen van gelijke strekking als ten aanzien van sommige van hen worden voorgesteld, ook voor andere partijen worden aanbevolen. Ten einde over bovengenoemde punten de noodige gegevens te verzamelen, is eene schriftelijke enquête gehouden en zijn vragenlijsten gericht tot gemeentebesturen, directeuren van gemeentewerken, besturen van woningbouwverenigingen, fabrikanten van en handelaren in bouwmaterialen en tot de besturen van patroons- en arbeidersorganisaties in het bouwbedrijf. In het bijzonder aan de gemeentebesturen en aan de directeuren van gemeentewerken, die haast zonder uitzondering aan elk verzoek om inlichtingen met de grootste bereidwilligheid hebben voldaan, wordt hierbij de dank der Commissie betuigd. * * * Het is der commissie niet mogen gelukken hare werkzaamheden met eenstemmigheid te volbrengen. Bij den aanvang van de op 16 Maart j.1. gehouden vergadering deelde het lid de Klerk mede, dat het bestuur der Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders, van welke organisatie hij Voorzitter is, hem had opgedragen ontslag te nemen als lid. Deze vergadering werd verder niet door hem bijgewoond. Bij schrijven dd. 24 Maart werd afschrift ontvangen van een tot Z. E. den Minister van Arbeid gerichte aanvraag om ontslag als lid en plaatsvervangend lid van de H.H. de Klerk en van Bleijenburgh, beiden bestuurslid van bovengenoemde Federatie. Als motieven voor dit besluit worden aangevoerd: 1°. het feit dat de Minister van Arbeid geen voldoende termen aanwezig acht, om te bevorderen, dat aan de Commissie een bij de wet geregeld enquêterecht wordt toegekend; 2°. dat zij zich niet kunnen vereenigen met een eventueel door de Commissie te nemen besluit, om een deel van het rapport, i. c. de hierbij aangeboden Hoofdstukken, voorloopig reeds den Minister aan te bieden. Op de dd. 16 Maart gehouden avondvergadering, toen, — nadat in deze en vorige vergaderingen Hoofdstuk I tot en met IV in concept waren vastgesteld, met uitzondering van de Conclusies inzake arbeidsvoorwaarden, — met de behandeling van deze conclusies, welke op verzoek van de arbeidersvertegenwoordigers was uitgesteld, zou worden aangevangen, werd door den Heer Achterbergh meegedeeld, dat hij geen vrijheid vond aan de beraadslaging over deze paragraaf deel te nemen, alvorens op dit punt nader overleg met zijn bestuur te hebben gepleegd. Aangezien de behandeling der conclusies op regelmatige wijze op de agenda der 14 vergadering was vermeld en de stukken, reeds meer dan drie weken in het bezit van de leden waren, vond de Commissie geen aanleiding deze behandeling andermaal uit te stellen, waarop de Heer Achterbergh de vergadering verliet. Bij schrijven dd. 22 Maart ontving de Commissie afschrift van een schrijven aan Z. E. den Minister van Arbeid van de H. H. v. d. Wal en Achterbergh, beiden bestuurslid van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, waarin zij respectievelijk als lid en plaatsvervangend lid ontslag verzoeken, op grond van motieven, welke vrijwel overeenstemmen met de boven, bij de ontslagname van de bestuursleden van de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders, aangegevene. De publicatie betreffende deze aangelegenheid in het Orgaan van den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond ') geeft de Commissie aanleiding tot de opmerking, dat zij de daarin vervatte mededeelingen in strijd acht met de, op de vergadering van de Commissie van 6 Augustus 1920, gemaakte afspraak, dat de in de Commissie te voeren besprekingen als vertrouwelijk zouden worden beschouwd. * * * Aan dit rapport is toegevoegd een nota van de leden Allessie en Terwey, welke zich niet kunnen vereenigen met in § 6 van Hoofdstuk III, punt 3, gestelde conclusies betreffende de minimum-uurloonen en gemiddelde uurinkomens. 1) Nummer van 31 Maart 1921. HOOFDSTUK H. BOUWTERREIN. § 1. Inleiding. De moeilijkheden, die het grondvraagstuk aan eene goede woningvoorziening in den weg kan leggen, zijn van tweeërlei aard: 1° gebrek aan grond, althans aan bouwrijpen grond, en 2° een te hooge prijs. Ten einde voor het onderzoek naar deze beide factoren de noodige gegevens te verzamelen, is aan de besturen van alle gemeenten, welke betrokken zijn geweest in de Rijkswoningtelling van 1919 een vragenlijst gezonden als hierachter als Bijlage I opgenomen. Deze vragenlijst is dus gericht tot alle gemeenten met meer dan 2000 inwoners en tot 42 kleinere gemeenten. In totaal zijn 69é exemplaren verzonden; van het aantal ingekomen antwoorden, dat in totaal 425 bedroeg, geeft onderstaand staatje een overzicht. 'Indeeling der Gemeenten in [Bevolking in elke gemeente- Aantal Aantal Klassen, naar het aantal. groep in percenten der verzonden ontvangen inwoners. totale bevolking. lijsten 2). antwoorden. I. Gemeenten met meer dan 100000 inwoners . ! 24,1 4 4 II. Gemeenten met 100000 I tot 50000 inwoners. . 7,0 7 7 III. Gemeenten met 50000 tot 20000 inwoners. . 13,6 31 26 IV. Gemeenten met 20000 ! tot 10000 inwoners. . I 12,5 64 43 V. Gemeenten met 10000 I tot 5000 inwoners . . 16,6 162 100 VI. Gemeenten met 5000 tot 2000 inwoners . . 18,2 382 221 VII. Gemeenten met minder dan 2000 inwoners . . j 8,0 44 24 1) Ingesteld bij Koninklijk Besluit van 3 Juli 1919 S. 465. 2) De cijfers in deze kolom zijn voor de gemeenten met 2000 of meer inwoners gebaseerd op de bevolkingscijfers op 31 December 1918. — Maastricht is sedert genoemden datum van klasse IDI in II overgegaan. Evenzoo is Enschede van klasse IV in III overgegaan, zoodat het aantal gemeenten in de derde grootte-klasse hetzelfde is gebleven. 16 § 2. Onderzoek naar den voorradigen louwrijpen grond 1). Van gebrek aan bouwterrein in dien zin, dat het vertragend werkt op de woningvoorziening, kan practisch alleen sprake zijn in de grootere gemeenten in het waterrijke gebied, waar de grond een voorafgaande bemaling en (of) ophooging moet ondergaan die een bepaalden tijd vereischt, vóór de grond voor bebouwing geschikt is In de kleine gemeenten, ook voor zoover zij in het polderland zijn gelegen bouwt men veelal langs bestaande wegen, en ook wanneer het terrein daarbij een' geringe bewerking moet ondergaan vóór met den bouw wordt aangevangen, is deze van zoo weinig belang, dat zij onmiddellijk vóór of tegelijk met den bouw wordt uitgevoerd en met tot stagnatie behoeft te leiden Het zijn dus vooral de groote stadsgemeenten in het polderland, waar gebrek aan bouwrijpen grond een belemmering kan zijn. Achterstaand overzicht (bladz. 18 en 19) waarin naast de prijzen een overzicht wordt geboden van de beschikbare hoeveelheden grond, is daarom beperkt tot gemeenten met meer dan 20000 inwoners. Over het algemeen is de indruk van deze gegevens, dat slechts in enkele plaatsen de voorraad bouwrijpe/ grond te wenschen overlaat. De gemeente Amsterdam, welke indertijd, ook in verband met de ongunstige gesteldheid van het terrein in de omgeving van de hoofdstad, de meeste reden tot bezorgdheid gaf, heeft thans de beschikking over circa 86 H. A. bouwrijpen grond By een bebouwingsdichtheid van omstreeks 100 woningen per H.A. is deze hoeveelheid voldoende voor den aanbouw van bijna 10.000 woningen, dus voor anderhalf a 2 jaar 2). Den Haag en Utrecht, waar de terreinsgesteldheid zooveel gunstiger is beschikken over ruim voldoende voorraden. Ook de opgave van Rotterdam wijst op een groote hoeveelheid bouwrijpen grond. Van de 7 gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners is alleen de voorraad bouwrijpe^ grond van Dordrecht gering te achten. Gemeenten als Maastricht, Nijmegen en Tilburg hebben weliswaar ook slechts geringe hoeveelheden direct beschikbaar, maar het bouwrijp maken vereischt in deze Plaatsen weinig tijd; alleen de onteigenings-procedures over de beschikbaarstelling kunnen vertraging geven. Van de 26 gemeenten met 20.000 tot 50.000 inwoners, welke opgaven verstrekten, hebben Breda, Gouda, Helder, Vlaardingen en Zaandam naar verhouding weinig bouwrijpen grond beschikbaar. Van uit Breda wordt er in het bijzonder op gewezen, dat in deze gemeente gebrek aan geschikten grond een ernstige belemmering is voor den voortgang van 1) Onder bouwrijpen grond wordt verstaan grond, welke voor onmiddellijke bebouwing geschikt is. w iq«? ™>rdra<*t ™ Burgemeester & Wethouders van Amsterdam van 25November 1919 i., , T Serekend oP.oea jaarlijkschen aanbouw van 6800 woningen. In het jaar 1919 werden echter slechts 2476 woningen gebouwd; in de eerste tien maanden van 1920, - mede als gevolg van het conflict in de bouwbedrijven — slechts 976. 17 den bouw. De gemeente beschikt over een terrein van circa 2 HA doch dit bevindt zich m zoodanigen toestand, dat het zonder zeer hooge kosten van uitgraving en aanvulling niet kan worden bebouwd. Bovendien wordt de bebouwing van dit terrein bemoeilijkt, omdat de aangrenzende gemeente geen uitbreidingsplan bezit. 4 H.A. Kijksgrond zijn thans ter onteigening ten behoeve der volkshuisvesting voorgedragen Overigens zijn er nog 25 H.A. open terrein, uitstekend geschikt voor oebouwing, doch deze zijn eigendom van het Departement van Oorlog en als zoodanig thans niet ter beschikking. * De enkele perceelen particulier bouwterrein, welke hier en daar verspreid liggen, bedragen niet meer dan 0,5 H.A. • De overige^ gemeenten geven - ook in verband met de gesteldheid van hun terrein — geen aanleiding tot opmerkingen. § 3. De prijzen van ruwen bouwgrond. De prijzen van ruwen bouwgrond, welke door de gemeentebesturen zijn opgegeven, hebben mtteraard niet meer beteekenis dan eene globale aanwijzing van het bedrag, dat onder normale omstandigheden voor den grond ter plaatse gemiddeld moet worden besteed. Vooral in de groote stadsgemeenten zal door de uiteenloopende ligging der perceelen, ten opzichte van het centrum en ten opzichte van de groote verkeerswegen een vrij sterk uiteenloopende prijsvorming ontstaan. Voor de plattelandsgemeenten geldt dit in veel mindere mate. De staat op blz 18 en 19 geeft een overzicht van de grondprijzen in de gemeenten met meer dan 20.000 inwoners. \' '~ - Het beloop der grondprijzen in de kleinere gemeenten is, voor zoover de gegevens zijn ^gekomen volledig opgenomen als bijlage II, III, IV en V, respectievelijk betrekking hebbende op gemeenten met 10.000 tot 20.000, 5000 tot 10.000, 2000 tot 5000 en met minder dan 2000 inwoners. vïreDS ^ aCht6r 6lke eemeente vermeld de omvang van het nog beschikbare gemeentelijk bouwterrein, het geschatte woningtekort en de noodzake lijke aanbouw per jaar, m verband met de toeneming der bevolking Een beknopt overzicht om een algemeen beeld te geven van den stand der grondprijzen m 1914 en medio 1920 is opgenomen op bladz. 20 3 18 19 OVERZICHT VAN DE PRIJZEN ™ RÜWEN EN BOUWRIJPEN GROND IN 1914 EN IN 1920, VAlsfSOHIKBARE GEMEENTELIJKE EN PARTICULIERE BOUWTERREINEN EN VAN DE BESTAANDE __ WONING-TEKORTEN EN GEBRUIKELIJKE BE BOUWING SDICHTHe) GEMEENTEN MET MEER DAN 20.000 INWONERS ^MAANDE g=gg=Bg!ggg!!!!gg^!!"~—— r in .__ Arbeiderswoningen. Midden <- ai'"' 'ogen Beschikbaar gemeentelijk bouw- Naam van de ~ ~ tt^ r r. t terrein in H A. Pnjs van rnwen grond per M». Brxjs van bouwrypen grond p van ^ijs van Bouwrijpen grond j üaarvaa Gemeenten. -, 1 : 1 k Per m • bouwrijp. i JnV914 Medi°^20 Juli 1914 Medio 1920 Juli 1914 Medio 19 Juii 1914 Medio 1920 ^|JS|^JS ~ 1 — i- 5 £ 7 » § 9 10 I 11 ! 12 13 Bouwrijp Z particulier bouwterrein. Totaal aan £ bouwrijpen grond. Woningtekort i op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke ^ aanbouw per jaar j in verband m et de toeneming der bevolking. Aantal woningen per H.A. Arbeiders- Middenwoningen, ^an. Amsterdam ,„_,,„ I- Gemeenten met i»a 100,000 inwoners. 'a-CWenha^: i ! £I'60 4 ^ ± 86 - 2 I 88 115700*) 4000 100 80 Rotterdam S . . . 1 f, o',70 a „ 1,10 [ 1-- a l'öO f%~ 2 f^T flh~ \ ffQ>~ f2,'fn * f^Tn 1 /2>50 k ^5 '«T * ffs~ 2) ±1.85° P ~ ± 12 ^ ~ ? 0llbeP- 13000 3300 50-150 50-150 Utrecht /1M ƒ 260 " " V, » ^ »7'50 '4 - S «fc^'- »25'7a»40'- 176 60 149 20 138 3°7 9063 2000 60-100 80-90 1 r ' f ^50 ^7>50 f 2,75 \ f 4,-j/ 12,50 ƒ 16.50 75 [ 75 25 25 5 | 55 | 2400 | 400 70 50 Dordrecht i/iKnwft-i*ox« IL Gemeenten met öot* 100,000 inwoners. Groningen A'%%3'- ^ ^5,-* ƒ20,- \ ™ - I 2 I - 2,7 | 1100 150 | 145 [100 Haarlem. .... /a,— a> 2,50 „ 250 *T -k " 8 ~ f l/ f °'9° ^ 1,40 II l ƒ7* ^/T^n £\ Xl 1 10 ~ 2400 300 60 | 50 Leiden ƒ175 ! 3— " f kok ^15, _ j _ p,_B/16f- flo,-*f2Q,- 44 27,5 28 i 13,5 - 41,5 2715 155 83 I 54 Maastricht .... 080 " W ' a' ' ,r„ ) ~ | ~ T ' T~ ^i80 3'72 - ! 2,7 — Onbep. 1100 88 90 i 90 Nijmegen .... "Z ! " 2 70 " '~ f ^ °'80 / 3,50 | . 5,- a~ a/10,- - - - - - ?P 296') 75 44 \ 36 Tilburg a-a ƒ1.25 2 - f2- " 1' ,0 7„* I - 3>10 l t««, ^ 5,25 "78) _ *} ~8)! ~8) 0nb- 3'8 i 610 300 70 38 ' ' i » 4 — ƒ2,- a ƒ2,25 ] — 4,- a ƒ4,50 1 _ 6 j - _ | _ ? | _ i850 300 50 [ 50 Alkmaar. ... 1 / 040 | ft fA , ,Q IIL Gemeenten met S»* «>f» inwnepg. Almelo . . . . . ƒ0 80 a'/2- ƒ125 a' ƒ9 50 ~ ! ^ '~ ^ °'70 ! f ^h0 f '~ fl°~ 8 °'8 i °>8 °>5 2-5 8>8 1 40° 90 60 45 Apeldoorn. . ''/OSO f1'2;*/2'50 ^ geen ƒ 1,- a ƒ 3- | ƒ 1,75 a' ƒ < geen geen 50 7 - -1 - L 400 200 35 20 Breda 3- _ ^ °'- 2 ^ ' ^ 1,50 ' f l'- f ' 80 20 ! 80 20 0nbeP- 0nbeP' 1000 300 26 3« ^ :: : : ^~\f^z fïiifr/?£}:f%- fo>foP^- f^ff-^-f^-Jf^- = " = = 7 7 ^ S Ede Vn cn ' " 1 " ' " ' . A',7~ „ 7,3o a „ 16,— idem idem ldem idem —9) _9) _ _ ? ? 208 1R0 Eiïdhóven: i : ! ;0;460° fl'ü flil f\f7 A- I fftl 1 - \ - ~ Onbep. Onbep. ?80 75 4~0 To Emmen .... ' S " 2_ " T » f^67 » ^ » 3,75 ; » ^ . 6,73 30 1,7 j - - Onbep. Onbep. 1800 600 34 20 loTdhaede : : : : fl>-fïJ>2'~ f^fi3™ a-jm- a-?a- ƒ!,-!ƒ'^rƒ6,- ^-4/8,- 2i5 = ^ = °&10) ^ S§ S 5 ü Sr: : : : : ^Av^ ^e,^- nips,- ^/f7l^^- ^,-a7io,- £ ^ 1^ 1 5 3^ JSS % SS g VHertogenbosch . ^ ' 25° f4l\~fB /8'50 ^ ^ ƒ 2,50 f r. ^ f - ƒ 8,50 45 45 - _ _ _ 441 270 50 42 Hilversum. . . . ƒ050 a ƒ1- ƒ050 3, ƒ1- ' ' '~ r„ T ~ '-"■f»,— .0«16,— 32 - , 32 — - 32 1100 66 40 50 Kampen. . . . . 7 'ƒ025 ƒ040' fT«* /3'7i?/3,5° ^ ~ ^ ƒ1,50 f 1,- k A ~ ƒ3,50 a ƒ4,50 35 _ Onbep. Onbep. 600 225 60 46 Kerkrade .... 080 1 50 ' i kh ' o' ~ ~ <7 ,~ ~ -!--- - 350 — 60 — Leeuwarden . . . 0 50 180 " k " 7~ / ^ f 2 ~ ^ 28 6 I 12 2 380 324 ~ 320 60 38 Lonneker .... ƒ2 —a ƒ350 1») " id "h " J'~ " 0,65 » 3>50 " » 8,— 23 60 | 1,5 4,7 1 7,2 900 175 - _ Schiedam .... ƒ2,50 ƒ4- ƒ 850 f 17kn /,?;„ id- f ofm ,f,'m ~ 7~ — — Onbep. Onbep. 300 100 70-100 60-80 Velsen .... l'_ T t'_ ' ^ 17'50 f 2,50 ƒ 4- ' ,8>ö° ƒ 17,50 80 20 5 2 - 7 700 400 70-100 90 Venlo ƒ0,80 a' ƒ 1.- ƒ1,-1' ƒ160 1 20 " 9^ » ï'S " 5'~ " ZZ » l~ 26 1 14 1 27 42 1200 300 55 50 Vlaardingen . . _ fB- " _ " in' " 1,50 " 2'50 " - " ,_ - _ _ _ Onbep. Onbep. 1000 - _ _ Vlissingen .... ƒ050 1— n i2n " Tn'~ ^ ~ » 3.— in: isn » 13'~ 30 - — — — _ 228 250 115 100 Zaandam +)o80 ±' f\ 40 + Vfl 4- 'a"7ok ^6 ~ ƒ5- a ƒ!) ' ; V" 's) £12,-a/15 - 28,4 4 : 0,26 4 1 53 330 25 _ 124 Zwolle ƒ1,50 h ƒ3- ƒ2-V>4- ƒ2-! >7 ^ 15'Ta(25- „ ± ƒ 0,80 i,-/,^ ^ ±,^15-^25- 37 - JL _ 85 70 70 ' ' ^ ' '*> d /4' !/^' a '4'- ƒ8- a ƒ9,- ƒ1,50 a ƒ3- ƒ 8 — a ƒ / V8 f 7'_ 1 ^8'~a ƒ 20,- 1213) 96iS) _ _ 1 1 555 86 60 j 50 bestemming Pteiïi4T^n"?f df^"wï voorbïrffi^ * ^ be,ang der Volkshnlevesting vlrSt^ g[°nd T *e kooPen-ïïet "lVoor opgespoten terrein; niet opgespoten alleen voor heid opgenomen in de rubriek arbeiderswoningen. "weiumg. ^ wnjp maKen vereiscnt niet veel oponthoud. arbeiderswoningen en dan circa 2,50 per M2. 2) Grond aan hoofdverkeerswegen buiten beschouwing ^Z°W7n de noodzakeiijke onbewoonbaarverklarir/ ^ De Gemeente heeft belangrijke gronden in eigendom. 18) örond wordt bouwrijp gemaakt bij uitgifte. geïf 60n- ■. t ., kLer-woninge°nningen ^ 2184 éënkamer' en 2395 O Allee1n1in bet dorp Emmen is voor arbeiderswoning- ^ ^«p. beteekent dat er practisch onbeperkte hoe- 3) Op 1 Augustus j.1. g ""^geu- 'oaw moeilijk aan geschikten grond te komen. veelheid bouwrijpen grond beschikbaar is. 4) Op 1 Januari 1919. , ) De Gemeente heeft slechts enkele perceelen in e^ '*■) Voor de nrr,^0„;„„ „«^ t?„*„i, j m u Geen of althans geen voldoende gegevens ontvangen ») Er ziin de laatste iaren a-een ™Mfl«n.t.niJBw™i «m' waaJ-aan noS geen definitieve bestemming is gegfl*' '',50 a ƒ 2,- omSeving ^ Enschede; voor Glanerbrug van Arnhem, Amersfoort, Haarlemmermeer, Hengllo, meer gebouwd J 8 middenstandswoningen Gewoonlijk wordt bij aanvragen om voorschot of ** ' " Rheden en Roosendaal & Nispen. ' ë ' 8 0,8 ; 0,8 0,5 2,5 50 7 J — — _ 80 20 80 20 Onbep. -*) Z») I z ? 7 — I — — Onbep. 30 1,7 — - Onbep. — — — Onb. io 26,5 — 19 - 26,4 20 5 I — - _ 44 16,4 16 4 10 45 45 — — — 32 _ 32 _ _ 35 — — Onbep. 28 5 | 12 2 380 23 60 i 1,5 4,7 1 — — — — Onbep. 80 20 5 2 — 26 1 14 1 27 — — — — Onbep. 30 - — - — 28,4 4 : 0,26 4 1 37 — i — _ _ 1213) 9,613)1 — — 1 20 OVERZICHT »an de stijging der prijzen van ruwen bouwgrond in 310 gemeenten met 2000 tot 20.000 inwoners. 18) Totaal aantal Gem | 77ml,. „ ' .„ I I 1 i ' | i i in elke rubriek. 45 | 89 46 | 67 | 19 j 27 [ 10 ] 2 j 2 [ 12 | [ 1 T310 19.01 t/m 11.- ^~ I J~ |7^7| )»)l| | ~ 7.50 t/ra 9.— li)} 12)T~ I 6.51 t/m 7,50 ~ T*ï)~ j- ."~7~" o 5,51 t/m 6,50 « ! ! : " 4,51 t/m 5,50 — — _ _ T)i 8)1 9)j _ i0)i ~4~ 5 3,51 t/m 4,50 — - _ 6)1 _ 3 2 1 \ ~~~ * 2,76 t/m 3,50 — — — 5)4 6 11 5 1 "27" * 2,26 t/m 2,75 - - — H 4 ~4~ 1 " " ; ""20" ft 1,76 t/m 2,25 - 1») 2*) 20 4 . 6 j 33 to ——A—■ —ï : : ~ ? 1,26 t/m 1,75 - 72) 14 21 4 115) 47 0,76 t/m 1,25 11) 40 22 10 1 i«) | 24 0,51 t/m 0,75 3 25 8 86 0,26 t/m 0,50 23 16 j Beneden 0,26 18 1Q 1 i l 18 s? .P -P ,P J^- _to to co*■c»c> 5Ö I (p Qtj g f 2 3,838 3 2 2 2 !S 2 I jflt § 1. "s b" 3" "s g~ , s"J.f '3 "s if f s ia* u° .P J* ^ j to to co *» cn o> »j <© 3-S S I » I s ,8 8 j a j b | a s I s I g g I g I 1 1 kp£ Prijs per M2 in 1914. i) Groenlo. 2) Dantumadeel, Katwijk, Sliedreeht, Berg-Ambacht, Huissen, Stein. 3) Wormerveer. *) Delfzijl en Holten. ») Schoten, Vrijenban, Zoeterwoude en Haren. 6) Mijdrecht. OudBeierland. 8) Gasselte. ») Sassenheim. i°) Enkhuizen. 11) 's Gravendeel. 12) Wijk aan Zee en Duin. 13) Geldermalsen. 1*) Hoek van Holland. i«) St. Annaland. 16) Koudekerke. 17) Overschie. 18) Het totaal aantal gemeenten van deze grootte bedroeg op 31 Dec. 1918, 608. Ter toelichting van deze grafiek diene nog, dat bijvoorbeeld het cijfer 3 in het zwaar omlijnde vakje beteekent dat er 3 gemeenten zijn, waar de prijs van ruwen bouwgrond in 1914 f 1.76 t/m. f 2 25 per M2. bedroeg, welke prijs in medio 1920 f 3.51 t/m. f 4.50 beliep. Uit dit overzicht blijkt wel dat de stijging van deze prijzen een vrij groote regelmatigheid vertoont. Behoudens enkele afwijkende gevallen, die beneden nog nader znllen worden toegelicht, is er een vrij normale verdeeling van de gemeenten over de verschillende prijsrubrieken waar te nemen. Dit wettigt de veronderstelling, dat het hier verzamelde materiaal, dat ten naaste bij de helft van alle gemeenten in deze grootteklassen omvat, als typisch mag gelden voor het geheel. Het is van belang de gemiddelde stijging van de prijzen van ruwen grond met 21 een enkel cijfer te typeeren. Daartoe is een algemeen gemiddelde berekend van den prijs van ruwen grond in 1914 en van ruwen grond in 1920 voor de gemeenten met 2000 tot 20.000 inwoners. Deze bedragen zijn respectievelijk f0,925 en ƒ1,50 per M2. Dit beteekent dus een gemiddelde stijging van 63% of van ƒ0,58 per M2. Een stijging van 100°/„ of meer per Jf2 ruwen grond wordt o.a. bericht uit onderstaande gemeenten: Aalten, Alphen a/d Rijn, Assen, Bussum, Dantumadeel, Katwijk, Middelburg, Onstwedde, Oosterhout, Ridderkerk, Roermond, Schoten, Sliedrecht, Sloten (N.H.)', Sneek, Veendam, Wageningen, "Weert, Wonseradeel; (allen met 10.000 tot 20.000 inwoners); Oud Beierland, de Bilt, Doniawerstal, Druten, Eibergen, G-aasterland, G-oes, Gorssel, Harderwijk, Haren, Heerde, Helden, Hemelumer, Lemsterland, Lichtenvoorde, Lochem, Loosduinen, Nederweerd, Oldenzaal, Olst, Oudenbosch, Rijssen, Rijswijk, Soest, Tubbergen, Vugt, Wassenaar, Wamel, Weesp, Westdongeradeel, Wierden, Wormerveer, Zwollerkerspel; (allen met 5000 tot 10.000 inwoners). Een stijging van ƒ 1.00 of meer per M2 ruwen grond wordt gemeld o.a. uit de gemeenten: Barneveld, Bussum, Dantumadeel, Katwijk, Menaldumadeel, Oosterhout, Roermond. Schoten, Sliedrecht, Sloten (N.H.), Veendam, Wageningen, (allen met 10.000 tot 20.000 inwoners); Oud Beierland, Bloemendaal, Boxtel, Hillegom, Loosduinen, Nederweerd, Olst, Oudenbosch, Rijswijk (Z.H.), Teteringen, Wassenaar, Westdongeradeel, Zevenbergen, Zierikzee, (allen met 5000 tot 10.000 inwoners.) Voor het overige blijkt uit de tabel met de bijbehoorende noten, in welke gemeenten de prijsbeweging een afwijkend karakter heeft gedragen. In het algemeen wordt ter verklaring van de prijsstijging gewezen op de waardestijging van gronden voor landbouwgebruik en op de algemeene waardedaling van het geld. Het eerste motief kan alleen beteekenis hebben voor de goedkoope bouwterreinen, welker prijs zich slecht weinig boven de landbouwwaarde van den grond verheft. De prijs van goed bouw- en weiland beliep vóór den oorlog ten hoogste ƒ 3000 k ƒ 5000 per HA. en van tuingronden ƒ 10000 a ƒ 12000 per HA. x). De tuingronden bedragen echter slechts 2 k 3°/0 van het geheele in cultuur gebrachte oppervlak; hun prijs kan dus voor het geheel nooit maatgevend zijn. Nu is opmerkelijk dat, blijkens de tabel van blz. 20, in 1914 slechts in 134 van de 310 gemeenten de prijs van den bouwgrond beneden ƒ 0.50.-^- per M2 (d.i. ƒ 5000 per HA.) stond. In de 176 andere bedroeg deze prijs reeds belangrijk meer en ook in de 134 eerst genoemde zal de prijs veelal niet onbelangrijk boven de geldende landbouwwaarde 1) Verslag van de Staatscommissie voor het Pachtvraagstuk 1920 Deel I. Bijlage C 22 zijn geweest, welke immers slechts bij uitzondering het hooge bedrag van ƒ 5000 — per H.A. bereikte. In elk geval kan een stijging van de landbouwwaarde — aannemende dat /?™nnde oorloSsjaren ten to°gste verdubbeld is, en dus thans wellicht ten hoogste ƒ 10000 per H. A. bedraagt — aUeen als verklaring worden aangevoerd voor een stijging van bouwgrond tot ƒ 1.00 a ƒ 1.25 per M2.; dat is dus een prijs, welke thans m 117 van de 310 gemeenten geldende is. In de 193 andere gaat de prijs daar met tientallen procenten bovenuit en ! bedraagt in sommige het 4 ö, 5 tot 10-voudige. De omstandigheden welke in het algemeen leiden tot de additioneele verhoogmg van den prijs van bouwgrond boven de landbouwwaarde zijn voldoende bekend. Het spel van vraag en aanbod beheerscht de prijzen, waarbij de positie van den grondeigenaar versterkt wordt, indien de gemeente zich snel uitbreidt, en waarbij zijn positie wordt verzwakt - en ten slotte teruggebracht tot die van den bezitter van gewonen landbouwgrond, wanneer er weinig of geen vraag naar grond voor woningbouw bestaat. *) Het overwegend belang dat deze positie op de prijsvorming uitoefent, blijkt wel uit de sterk uiteenloopende stijgiugspercentages. In gemeenten, waar de prijs in 1914 reeds min of meer belangrijk boven de de landbouwwaarde was opgeloopen en waar weinig of geen vraag' naar grond bestaat, is deze prijs of stationnair gebleven of nog in enkele plaatsen gezakt. Zoo worden gelijkgebleven prijzen gemeld uit de gemeenten: Tiel (met 11500 inwoners); Aalsmeer, Axel, Baarderadeel, Borger, Coevorden, Purmerend, Texel Woerden (alle gemeenten met 5000 tot 10.000 inwoners) en uit Anna Paulowna, Assendelft, Baarle-Nassau, Duiven, Genemuiden, Gramsbergen, Heilo, Wervershoof, Middelstum, Nieuwkoop, Zaamslag en Zijpe (alle gemeenten met20oÓ tot 5000 inwoners). Een daling wordt zelfs bericht uit Bergh (Gelderland) van 35 op 30 cent per M2, uit Sint-Annaland van ƒ 2.— op ƒ 1.50 en uit Koudekerke van ƒ 2.— op ƒ 1.—! Als reden^van deze daling wordt^respectievelijk opgegeven de crisistoestanden aan de Duitsche grens, het door de gemeente op grootere schaal dan vroeger aankoopen van grond voor particulieren woningbouw, en het duurder worden van de bouwkosten. Wat dit laatste betreft valt in het algemeen aan te nemen, dat het laag houden van de huren door de Huurcommissiewet, gepaard met het oploopen van de bouwkosten, tot nu toe een prijsdrukkende werking op den grond heeft uitgeoefend. Deze is echter alleen effectief kunnen worden, indien van de zijde van de vraag weinig of geen animo bestond. In de omgeving van alle zich uitbreidende groote steden en in de plaatsen 1) In de groote steden is bovendien de invloed van de bonwgrondmaatschappijen merkbaar, welke zich niet zelden met elkaar plegen te verstaan over de prijzen, waartegen zij de in hun bezit zijnde gronden verkrijgbaar stellen. 2a op het platteland, waar nieuwe industrie zich vestigde of een bestaande industrie zich sterk uitbreidde en in het bijzonder in de Mijnstreek, is eea> sterke stijging ingetreden, welke in vele gevallen de 100% bereikt en niet zelden overtreft. Ten aanzien van de groote steden is deze somtijds getemperd door de gemeentelijke grondpolitiek, welke vooral dan van gunstigen invloed is geweest, indien de gemeente zich vroegtijdig het bezit van den omliggenden grond heeft verzekerd. Karakteristiek is bijvoorbeeld, dat in een gemeente als Groningen met 89000 inwoners, welke van oudsher groote grondeigendommen heeft gehad, de prijzen van het ruwe bouwterrein slechts zijn gestegen van ƒ 0.80 op ƒ 1.10. Ook in absoluten zin is dit voor bouwterrein in de omgeving van een groote stad zeer laag te achten; het is, zooals uit den staat op blz. 18 en 19 blijkt, het laagste bedrag dat voor gemeenten van deze grootte wordt opgegeven. Te Amsterdam is de prijs van het ruwe bouwterrein nog vrijwel onveranderd gebleven, omdat de gemeente reeds jaren geleden groote hoeveelheden in haar bezit heeft gekregen en bij de uitgifte daarvan zoogoed als alleen de meerdere kosten van het bouwrijp maken boven den vroegeren prijs in. rekening brengt. De snellere omzet van den bouwrijpen grond maakt ook een lagere post voor rentebijschrijving mogelijk. Aangezien het grondbezit van de gemeente het overgroote deel van alle voorloopig voor bebouwing in aanmerking komende gronden omvat, is het mogelijk geworden hiermede den prijs van ruwen bouwgrond in particulier bezit sterk te drukken. In de omgeving van Amsterdam vertoonen echter de in aanmerking komende terreinen een sterke neiging tot het Amsterdamsche peil op te loopen; zoo wordt uit Sloten gemeld een stijging van 1 op / 2.— en uit Ouder-Amstel van ƒ 2.50 op 3 a ƒ 4.—. In den Haag wordt eveneens de prijsstijging van gronden in particulier bezit in sterke mate getemperd door het gemeentelijk grondbedrijf; opvallend is ook hier de sterke stijging van de grondprijzen in de omliggende gemeenten. Uit Rijswijk wordt gewezen op de speculatie die zich van de terreinen meester maakte en in betrekkelijk korten tijd de prijzen van / 2.— op ƒ 4.— heeft verhoogd. In Wassenaar is reeds door het vooruitzicht op een tramverbinding met den Haag de prijs van ƒ 0.90 tot / 2.50 per M2 opgeloopen. Uit Loosduinen wordt geklaagd over gebrek aan bouwterrein; dientengevolge is de prijs van ƒ1.— op ƒ 2.50 gestegen. In de omgeving van Utrecht, te Den Bildt, is de prijs gestegen van / 0.30 op f !•— In Leiden is de prijs gestegen van ƒ 1.75 op ƒ 3.— ; in het aangrenzende Zoeterwoude van ƒ 1— op ƒ 3.—. In Valkenburg bij Leiden van ƒ 0.75 op ƒ 1.50. In de omgeving van Haarlem en Delft is vrijwel hetzelfde verschijnsel. In Schoten liepen, .de prijzen op van ƒ 1.50 op ƒ 3.—. In Vrijenbam van ƒ 1.— op ƒ 3.—. In Delft zelve van ƒ 0.70 a ƒ 1— in 1914, tot ƒ 2.— a ƒ 6.— in 1920. In Rosmalen nabij den Bosch liep de prijs op van ƒ 0.50 tot ƒ 1.— Zeer sterke verhoogingen hebben plaats gevonden in het Mijndistrict. In Maastricht steeg de prijs van ƒ 0.80 op ƒ 3.50; in Heerlen van ƒ 0.60 a ƒ 1.20 op 24 ƒ 160 a/ 3.00; in Roermond van/1.50 op ƒ 2.50. De drie laatst genoemde gemeenten hebben thans ^en eigen grondbedrijf; dat van Roermond datefrt echter eeT^ zTodaf d W°rdT ^ ^ PWn t0t ^ ™> een kolenm jn bij "odJoT zoodat de prijzen reeds ver waren opgevoerd, teen dit werd ingesteld. In Melick-' fan 60 J ?dr°f ZijU dr PrijZ6n DOg ^ maar t0ch * kort" MaurS de toch' dl ^ T J* * d°°r van den St-tSmi n tot /3 - P atSe re6dS h°°ge Prijs ™ / 2.50 per M2 opgeloopen Alkma^tn'foro ^ ^"T'r V00ral sterke ^gen opgetreden in van f O 5oT f 2 t w{ ~ ! ^ Apeld°°rn ^ / °-3° °P ' L~ ! in kenter Z TT?M Ti ; 2- a ^ ' in Eindhoven van ƒ 0.40 op ƒ 1.50; in den Helder van / 1 - op ƒ 2.50 en in Leeuwarden van / 0.50 op / 1 80 In Leeuwarden dat zich de laatste 10 jaar sterk uitbreidde, wordt vooral de grond de noodzakelijke stad~- - - -SS te Wormerveer ƒ 0.50 op / 2.- en te Krommenie ƒ 0.30 op ƒ 1 ïo P 1 ' Een ander gebied van sterke verhoogingen is dat der Zuid-Hollandsche Eilanden en langs de Nieuwe Merwede in de omgeving van Dordrecht. In Oud Beierland liep de prijs van / 1.50 a / 2.- nog op tot ƒ 4 50 k f k ï n i?ie1r f 9 ko nn f ö • n • uus UP ïOT / *ou a ƒ ö.—, in s-Gravendeel van op ƒ 1 50 ' GieSSendam van / 2- °P / 4-50; in Sliedrecht van ƒ 0.60 h.hh Verd6r ^ .he- begfijpelijk' dat de Prijs st«rk toenam in plaatsen die bekoring hebben als vestigingsplaats of zomerverblijf voor meer welgestelden; zoo te Wijk a/Zee en Duin van / 5.- op/ 15.- voor de meest in trek zijnde gronden- te Bussum van ƒ 1.- tot ƒ 2.- a / 3.-; te Ubbergen van ƒ 1.50 tot / 2 75. ' T fraPPaDte g6Vallen' die ter kennis vaQ de Commissie werden gebracht mogen hier nog een plaats vinden. WoW,;Aalt6n ^,d,VTÏiS Van f a4° °P t0t / L40> ™Sens gel>rek aan bouwterrein (de gemeente heeft geen grond in eigendom); te Groenlo van/0.25 op ƒ 1 voor woeste gronden; te Sas van Gent van / 1 50 op / 3.- (hetgeen wordt geweten aan speculatieven grondaankoop door aldaar gevestigde fabrieken); te Weert van ƒ U.4U op /0.90 (men is van oordeel dat de grondeigenaren de verkoop zooveel mogehjk tegengaan, totdat het uitbreidingsplan ten uitvoer wordt gelegd); te Mijdrecht van / 1._ op /4.- door de toeneming der bevolking en uitbreiding der industrie (thans wonen nog vele, daar ter plaatse werkzame arbeiders in andere gemeenten); te Geldermalsen van ƒ 5.- op ƒ 11.- (hetgeen wordt verklaard uit de zeer gunstige ligging dezer gemeente als krnispunt van spoorwegen). fla aanvulling op de resultaten der enquête volgt hier een overzicht van de ui Nederland gevestigde Naamlooze Vennootschappen, welke zich met den handel in bouwterrein bezig houden, en van de door hen uitgekeerde dividenden over de 25 jaren 1906/07 t/m 1918/19. Deze gegevens zijn ontleend aan de statistiek der Rijksinkomsten, en zijn mede opgenomen in de Jaarcijfers. Bouwgrond- Bouwgrondmaatschappijen welke L _ _ j Alle, in Nederland Maatschappijen. I dividend uitkeerden. ! Dm" gevestigde N V Boek- —~r- j d6nd j -y1— & o/ I in °/o ; Dividend L. ., , jaar. [ Gestort I Gestort I % \ ta 1^7 ^ an" i Wfo=T Aan1 u ,i , Dividend van van van gestort m 'o L ! tal. |. kap*aal ; tal. k&Pltaal ta guidens 8-*"* Kolom I ^taal TafftaaT | m guldens; in guldens. | gUld6n8- kapi- der mt- *J j .1 I j ■ taal. , 3' | ^rende | N_ y —i Ë_J Ë 1 * 5 | 6 7 8 j 9 'H ~ 1906/07 146 33.522.000 - - 1455.000 - 434 _ a67 1907/08 156 33.996.000 36 7.992.000 2.480.000 31.03 7.30 11.22 6.47 1908/09 155 32.368.000 34 5.490.000 409.000 7.45 1.26 11.42 7.20 1909/10 169 31.175.000 45 7.610.000 1.391.000 18.27 4.46 10.20 6.51 1910/11 186 31.589.000 45 5.218.000 1.134.000 21.73 3.59 10.53 6.60 1911/12 181 30.918.000 54 7.799.000 1.568.000 20.10 5.07 11.55 7.73 1912/13 189 29.546.000 50 9.791.000 2.786.000 28.45 9.43 11.52 7.99 1913/14 199 30.824.000 57 9.481.000 1.262 000 13.31 4.09 12.78 8*98 1914/15 2031)32.416.000 55 5.239.000 1.563.000 29.83 4.82 12.37 8.12 1915/16 203 31.964.000 60 8.750.000 757.000 8.65 2.37 12.62 8.16 1916/17 200 30.938.000 60 7.964.000 1.516.000 19.04 4.92 16.15 11.03 1917/18 212 31.074.000 67 8.761.000 1.237.000 14.13 3.98 16.06 9.77 1918/19 — — 27 3.029.000 682.000 22.51 — 14.84 — Het speculatieve karakter, dat den handel in bouwgrond uitteraard eigen is komt m deze statistiek sterk tot uiting. Het dividend omgerekend in »/0 van het, in alle Spoormaatschappijen belegde kapitaal (kolom 8), is beduidend lager dan dat, hetwelk door alle, in Nederland gevestigde, N.V. gemiddeld wordt uitgekeerd over het totaal van hun kapitaal (kolom 10). Het dividend echter, uitgerekend in a/0 van het kapitaal van de bouwgrondmaatschappijen, welke dividend uitkeeren (kolom, 7), is zeer belangrijk hooger dan *) Hieronder 1 Maatschappij met f 100.000 gestort kapitaal, welke uitsluitend in het Buitenland werkzaam is. De overige uitsluitend in Nederland. 4 26 hetwelk gemiddeld door alle in Nederland gevestigde, en dividend uitkeerende, N.V. wordt betaald. In de 13 jaren, waarover de statistiek loopt, bedraagt het driemaal omstreeks 30 •/„ (28,45; 29,83 en 31,03 »/„), 5 maal omstreeks 20 /, (18 27 ; 21 73- 20,10; 19,04 en 22,51 °/0) en komt het slechts 2 maal beneden de 10 /„ (7,45 en 8,65 °/0). .,«52. * i l • i Uit dit verschil in rentabiliteit blijkt ook wel de moeilijkheid van de techniek der grondspecnlatie, welke niet door ^Ue personen die zich op dit terrein begeven wordt verstaan. Somtijds worden terreinen vroegtijdig aangekocht tegen een prijs, die na herhaalde rentebijschrijvingen te hoog oploopt om bij verkoop te kunnen worden behaald of wel liggen zij in een rayon waar de gemeente zich voorloopig niet verder uitbreidt. Alleen de groote kapitaalkrachtige maatschappijen, welke dan in staat zijn de bebouwing te forceeren door deze zelf ter hand te nemen, kunnen in dergelijke gevallen hun zaak zonder verlies voortzetten. Opmerkelijk is ook dat in de 12 jaren, welke door het overzicht volledig worden omvat, het aantal bouwgrondmaatschappijen slechts een geringe uitbreiding, van 146 op 212 onderging en dat het totaal gestorte kapitaal zelfs terugliep van 33 5 millioen in 1908/07 op 31,1 millioen in 1917/18. Dit beeld is geheel afwijkend van hetgeen alle N.V. te zamen over de beschouwde jaren opleveren: namelijk een uitbreiding in aantal van 5043 op 11.668 en van gestort kapitaal van 1343,8 millioen in 1906/07, op 2864,5 millioen in 1917/18. De verklaring van deze beperktheid in kapitaal, welke de bouwgrondmaatschappijen blijkt te kenmerken, mag wel voor een deel hierin worden gezocht, dat telkens slechts een beperkte hoeveelheid grond namelijk, die welke in een bepaalde zone is gelegen, zich voor hunne operaties leent. De invloed van de bouwbedrijvigheid vindt in de som der uitgekeerde dividenden (kolom 6) een vrij getrouwe afspiegeling _ De maxima der uitgekeerde dividenden over de jaren 1907 08 en 1912/13, vallen samen met de perioden van zeer groote drukte, die aan e slapte van,1908 en van 1914 voorafgingen; de minima liggen in de jaren 1908/09 en 1915/16 toen het bouwbedrijf voor een zeer groot deel stilstond. De verwachting is daarom gegrond dat, naarmate nu en in de naaste toekomst de woningvoorziening krachtiger ter hand wordt genomen, de winsten der bouwgrondmaatschappijen naar evenredigheid zullen stijgen, tenzij van overheidswege krachtige maatregelen daartegen worden genomen. § 4. De kosten van het bouwrijpmaken der terreinen. Ophooging, straataanleg, rioleering, en rentébijschrijving.l) De invloe* van de verschillende factoren, die tezamen den prijs van den bouwrijpen grond bepalen, kan het best worden beoordeeld aan de hand van eene eenvoudige formule. *"\ 1) De in deze § genoemde kostencijfers hebben over % algemeen betrekking op den toestand einde 1920. Sedertdien zijn de meeste eenigszins gedaald. 33 KAPITAAL VAN ƒ 100 MET RENTEBIJSCHRIJVINGBI.T EEN RENTEVOET VAN: Na een aantal 4 9/0 5 °/0 6 °/0 7 °/0 8 •/„ 10 •/„ 12°/o jaren: I I I I 104 105 106 107 108 110 112 2- 108 110 112 114 117 I 121 125 3. 112 116 109 222 126 ! 133 140 4. 117 122 126 131 136 I 146 157 5. 122 128 134 140 147 161 I 176 6. 127 134 142 150 159 177 197 7. 132 141 150 161 171 195 221 8. 137 148 159 172 185 214 247 9. 142 155 169 184 200 236 277 10. 148 163 179 197 216 259 310 j j , 11. 154 171 190 210 233 285 356 12. 160 180 | 201 225 252 314 389 13. 167 189 213 241 272 345 436 14. 173 198 226 258 294 380 488 15. 180 208 240 276 ' 317 419 547 16. 187 218 254 285 I 342 460 616 17. 194 229 269 316 370 505 686 18. 202 241 285 338 399 556 768 19. 211 253 302 362 431 612 861 20. 219 265 321 387 466 670 964 als gevolg van grondspeculatie eenigszins heeft vertraagd. De invloed daarvan kan echter niet zeer groot zijn geweest, omdat reeds vóór den oorlog bij deze speculatie een rente, (inclusief risicopremie) van 12°/0 niet overdreven werd geacht. In welke mate het berekenen van een dergelijk hoog rentepercentage tot opdrijving van den grondprijs bijdraagt, leert de tabel, waaruit blijkt, dat bij 12°/0 mèt geregelde rentebijschrijving, de kapitaalwaarde (boven de landbouwwaarde) in 20 jaar ten naaste bij vertienvoudigt. Ook bij berekening van een lager percentage is de rentebijschrijving nog een zeer drukkende last. De gemeenten moeten, den laatsten tijd voor opgenomen 5 36 in handen te krijgen als billijkerwijze mogelijk is, dan vertoont deze regeling nog verschillende leemten. ( Het initiatief voor tijdig ingrijpen berust geheel brj den Gemeenteraad. Onteigening immers ten name van Vereenigingen, Vennootschappen, of stichtingen, uitsluitend in het belang van verbetering der volkshuisvesting werkzaam, zal eerst worden aangevraagd wanneer de vraag naar bouwgrond nijpend is en dus de tijd voor goedkoope verkrijging voorbij. Of nu de Gemeenteraad tijdig van zijn initiatief gebruik zal maken is van velerlei oorzaken afhankelijk, maar de ervaring is tot nu toe geweest, dat slechts zeer weinige gemeenten — al zijn daaronder ook de belangrijkste — metterdaad hier een vooruitziende politiek hebben gevolgd. Hierbij moet ook in aanmerking worden genomen, dat .„vooral in kleinere gemeenten te dien aanzien valt te rekenen met de kans op verzet van eigenaren, die beschikken over een, in den gemeenteraad reikenden, sterken invloed". ») Wanneer het dus — wat thans in de overgroote meerderheid der gemeenten regel is — eerst tot aankoop of onteigening komt, wanneer het overduidelijk is, dat de gronden in korten tijd voor bebouwing in aanmerking moeten komen, zal de in artikel 92 der Onteigeningswet vastgestelde maatstaf voor schadevergoeding niet meer kunnen voorkomen, dat een prijs wordt betaald, die de waarde van den grond voor landbouwdoeleinden met een vrij belangrijk bedrag overtreft. Maar ook in die gemeenten, welke vroegtijdig groote hoeveelheden grond hebben willen occupeeren, leidt de regeling van art. 92 der Onteigeningswet niet tot bevredigend resultaat, indien zij wordt toegepast op de wijze als bijvoorbeeld door de Amsterdamsche Rechtbank is geschied, bij de onteigeningsproceduren voor het uitbreidingsplan Zuid. . . Mede in verband met de vele jaren, welke tusschen het ter visie leggen van de plannen en het bepalen der schadevergoeding waren verloopeu, ging de Rechtbank bij het bepalen der schadevergoedingen in vele gevallen uit van exploitatierekeningen. Deze berekeningen waren gebaseerd op den geldenden prijs voor bouwrijp terrein aan den rand der bebouwing; daaruit werd, aannemende een bepaald bebouwingspercentage, bepaalde kosten van ophooging, straataanleg en rioleering, een bepaald percentage van rentebijschrijving en een bepaald aantal jaren na welke de grond in kwestie voor bebouwing in aanmerking zou komen, de tegenwoordige waarde van den ruwen grond berekend. Het is duidelijk, dat op deze wijze door de gemeente geen prijsdrukkende werking kan worden bereikt, en dat veeleer, wanneer men bedenkt dat bijvoorbeeld door de deskundigen voor rentebijschrijving 6} /„ per jaar werd in rekening gebracht, «) terwijl de goed geleide grondexploitatie-maatschappijen veelal 12 °/0 calculeeren, 3) de prijs, welke bij onteigening aan den grondbezitter is betaald, hooger is geweest dan hem zou zijn ten deel gevallen, indien zijn gronden 1) Memorie van Toelichting op de nadere wijziging van de Woningwet; Zitting 1919-1920, No. 388, bladz. 5. 2) Onteigening in het belang der Volkshuisvesting, bladz. 32, 83. 3) Zie ook de statistiek der uitgekeerde dividenden, bladz. 26. 37 door particuliere maatschappijen waren aangekocht. En zoo is het dan ook te begrijpen, dat ook op de onteigening in het belang der volkshuisvesting van toepassing is hetgeen Mr. W. Thorbecke in* 1881 opmerkte over de onteigening in het algemeen: „dat de onteigening een voordeel voor den onteigende is geworden," welke wel „verre van te worden gevreesd, vurig wordt verlangd". *) De Commissie nu is niet van oordeel, dat het omgekeerde het geval moet zijn. Wanneer het algemeen belang onteigening van bepaalde goederen vordert, is er geen enkele reden waarom de toevallige eigenaars van die goederen meer zouden moeten worden getroffen dan andere bezitters van vermogen. Maar zij meent, dat het uit sociaal oogpunt volkomen geoorloofd — en niet alleen geoorloofd, maar in verband met de financieele gevolgen ook plicht is, — om maatregelen te treffen om de waardestijging van bouwgronden boven de landbouwwaarde tegen te gaan, zoodat de overheid zich het bezit van deze gronden kan verzekeren zonder daarvoor een prijs te betalen, die practisch ten slotte toch overeenkomt met die, welke direct of indirect bij ongebreidelde speculatie zou zijn bereikt. 2) In de litteratuur vindt men als middel ter bereiking van dit doel aangegeven het vastleggen of „bevriezen" van de prijzen van grond op een bepaald peil, zoodat verdere waardevermeerdering eens en vooral zou zijn buitengesloten. Deze gedachte is hier te lande belichaamd in het wetsvoorstel van den .Heer van Houten, ingediend in de Tweede Kamer op 3 Juni 1890, en opnieuw ingediend in de zitting der Tweede Kamer van 1892/93. De voornaamste bepalingen van dit voorstel zijn als Bijlage VI opgenomen. In artikel 7 van het voorstel van Houten wordt als maatstaf voor de schadeloosstelling aangegeven het veertigvoud van de belastbare opbrengst volgens de schatting van de heffing der grondbelasting. Het is de vraag, of een dergelijke mechanische regeling der schadevergoeding, welke geen rekening kan houden met de bijzondere omstandigheden van elk geval, practisch uitvoerbaar is. Het is ook de vraag, of niet in sommige gevallen te veel wordt betaald en of niet in andere het stellen van een eens voor al bepaalde limiet belemmerend werkt op het tot stand komen van maatregelen, die den grond wezenlijk ten goede zouden komen. De Commissie is daarom van oordeel, dat hetzelfde beginsel beter en opmeer elastische wijze tot uitdrukking kan worden gebracht door opneming van een clausule in Artikel 92 der Onteigeningswet, welke verband legt met de gebruikswaarde van den grond. Zij meent daarom, dat een redactie als in het onderstaande aangegeven^ overweging verdient: 1) Stelsel en toepassing der Onteigeningswet, bladz. 47, 48. 2) De Commissie van Preadvies voor de buitengewone vergadering van het Congres voor Openbare Gezondheidsregeling (1913 te Utrecht gehouden) was ook van oordeel, dat wijziging van Art. 92 in de hier aangegeven richting wenschelijk was, (Tijdschrift voor Sociale Hygiëne 1913, bladz. 148). VERSLAG VAN DE COMMISSIE VAN ONDERZOEK NAAR DE TOESTANDEN IN HET ROUWBEDRIJF le DEEL. BOUWTERREIN, ARBEIDSVOORWAARDEN EN BEDRIJFSLEIDING BIJ DEN BOÜW. UITGEGEVEN VOOR REKENING VAN HET DEPARTEMENT VAN ARBEID. 's-GRAVENHAGE. ZUID-HOLLANDSCHE BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ. — 1921. — Prijs f4 — VERSLAG VAN DE COMMISSIE VAN ONDERZOEK NAAR DE TOESTANDEN IN HET ROUWBEDRIJF le DEEL. BOUWTERREIN, ARBEIDSVOORWAARDEN EN BEDRIJFSLEIDING BIJ DEN BOUW. UITGEGEVEN VOOR REKENING VAN HET DEPARTEMENT VAN ARBEID 's-GRAVENHAGE. ZUID-HOLLANDSCHE BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ — 1921. — VI Bladz. § 4. De invloed van de loonen der bouwvakarbeiders op den kostprijs van de woning • • 69 § 5. De loonen en de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden van bouwvakarbeiders in vergelijking met die van andere arbeidersgroepen 75 1. Vergelijking van de minimumuurloonen 76 2. Vergelijking van de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden ... 78 3. Vergelijking van de gemiddelde uur- en weekinkomens 81 § 6. Conclusies 88 1. Algemeens gezichtspunten 88 2. De wijze van vaststelling en handhaving van het loon , 91 3. Het gemiddeld uurinkomen en het minimumuurloon • 95 4. De andere, op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden 99 Tweede Afdeeling. Veiligheid en Hygiëne in het Bouwbedrijf. § 7. Veiligheid .101 § 8. Hygiënische omstandigheden ..." » Jf • 103 § 9. Conclusies 107 Bijlagen bij Hoofdstuk III. I. Vragenlijst 112 II. Landelijke organisaties van patroons in het Bouwbedrijf . . . 114 III. Landelijke organisaties van arbeiders in het Bouwbedrijf . . . 118 IV. Tarief voor metsel- en opperwerk te Amsterdam, 1919/1920 . . 123 V. Tarief voor voegwerk te Rotterdam, 1920/1921 129 VI. Tarief voor stucadoorswerk, 1920/1921 130 VII. Lijst van onderdeden van timmerwerk, vatbaar voor algemeene tarifieering 134 VIII. Tarief voor hei- en fundeeringwerk te Amsterdam, 1920/1921 . 135 IX. Uittreksel uit het tarief voor vervoerarbeid te Amsterdam, 1913 en 1920 . . 136 X. "Weekinkomens van bouwvakarbeiders te Amsterdam, November— December 1920 138 XI. Uittreksel uit de rapporten der gemeentelijke opzichters omtrent oorzaken van stagnatie bij den bouw van gemeente-woningen te Amsterdam ' * - ■ • • 140 XII. Formulier voor wekelijksche opgave van loonen enz 144 XIII. Overzicht van aanbestedingen 145 ? XIV. Overzicht van de indexcijfers van de werkloosheid 146 ra Bladz. HOOFDSTUK IV. De Bedrijfsleiding tijdens den bouw 149 § 1. Inleiding 149 § 2. Het stelsel van aanneming lil • • • 1^0 § 3. De bepaling van de aanneemsom ♦. . . . 152 § 4. De risico's van den aannemer 157 § 5. Eigenbeheer en overgangsvormen tusscben eigenbebeer en aanbesteding ... 159 § 6. Aanbesteding van den arbeid aan productieve associaties. Bouw- gilden 161 § 7. De particuliere eigenbouw 166 Bijlagen bij Hoofdstuk IV. I. Overzicht van de particuliere bouwbedrijvigheid te Amsterdam . 171 II. Uittreksel uit de voordracht van B. en W. van den Haag tot aanbesteding volgens het 5 °/0 stelsel 172 III. Uitkomsten van bouwwerken, uitgevoerd volgens het 5 °/0 stelsel 174 IV. Uittreksel uit de voordracht van B. en W. van den Haag tot oprichting van de N.V. „Haagsche Aanneming-M15" 175 V. Gregevens over productieve associaties in het Bouwbedrijf . . . 178 VI. Uittreksel uit „Het Bouwgilde" 179 VII. Uittreksel uit Schema A van de Rotterdamsche regeling voor steun aan eigenbouw 181 Nota van de leden Allessie en Verwey betreffende de minimum uurloonen en gemiddelde uurinkomens 182 27 Wanneer men voorstelt met de letter: P de prijs van den ruwen bouwgrond in guldens per M2. ruwen grond; Z de kosten van ophooging in guldens per M2. ruwen grond; S de kosten van straataanleg in guldens per M2. straat; R de kosten van rioleering in guldens per M2. ruwen grond; X het bebouwingspercentage, d. i. het bebouwde oppervlak met bijbehoorende • erven in percenten van het geheele oppervlak, dan wordt de prijs van den bouwrijpen grond in guldens per M2. netto bouwterrein: «» (P + z + R, + aoo^SJL of wel: ~ (P + Z + S + R) — S. Hierbij is aangenomen dat de kosten van rioleering, welke strikt genomen evenredig zijn met de totale straatlengte per oppervlakte ruwen bouwgrond, ook evenredig zijn met deze oppervlakte zelf; m. a. w. de totale straatlengte per oppervlakte bouwgrond is als constant beschouwd. Wanneer de bouwblokken niet al te abnormale afmetingen hebben, mag dit wel worden aangenomen. Allereerst is nu na te gaan, binnen welke grenzen de bovengenoemde grootheden, nu en vóór den oorlog, varieeren.- Ten aanzien van den prijs van den ruwen bouwgrond P is dit in de vorige § reeds genoegzaam geschied. Voor den oorlog bedroeg deze in gemeenten met minder dan 20.000 inwoners gemiddeld ƒ 0.925 per M2. en in de grootere gemeenten ƒ 0.50 tot ten hoogste ƒ 2.00. Na den oorlog zijn deze getallen voor de gemeenten met minder dan 20.000 inwoners gemiddeld ƒ 1.50 per M2. en voor de grootere ƒ 1.00 tot ten hoogste ƒ 4.00 >). De kosten van het ophoogen Z zijn afhankelijk van het benoodigd aantal M3. zand en de prijs daarvan per M3. De benoodigde hoeveelheid loopt plaatselijk sterk uiteen. Te Amsterdam en Sloten wordt 3,75 a 5 M3. zand per M2. ruwen grond verwerkt; te 's-Hertogenbosch op een terrein dat 3,50 M3. moet worden opgespoten zelfs. 5,5 M3. Plaatsen op zandgrond gelegen, verwerken daarentegen niet meer dan 0,1 a 0,3 M3. Plaatsen als Leeuwarden en Veendam op vasten ondergrond gebruiken eveneens kleine hoeveelheden; Heerlen gebruikt 0,15 M3. De eenheidsprijs van het zand is sterk afhankelijk van de aanvoergelegenheid naar de plaats van verwerking en van de kosten van opbrengen. Aanvoer te water en opspuiten ter plaatse is in het algemeen het goedkoopste. Het gunstigst zijn dan ook in dit opzicht de aan goed vaarwater gelegen plaatsen. Te Amsterdam werd vóór den oorlog 0,50 a 0,60 per M3. gerekend; te Breda daarentegen ƒ 1,50; te Heerlen ƒ 1,00. Thans zijn deze bedragen respectievelijk ƒ 2.00; ƒ 3.00 en ƒ 2.30. Te Amsterdam bedroegen dus voor den oorlog de kosten van ophooging 1) Amsterdam en den Haag buiten beschouwing gelaten. 28 5 X 0,50 = ƒ 2,50 per M2. »); thans 5 X ƒ 2 = ƒ 10 per M2 ruwen grond. Te Heerlen daarentegen waren de kosten vóór den oorlog 0,15 X ƒ 100 = ƒ0 15 en nu nog slechts 0,15 X ƒ 2,30 = ƒ 0,35 per M2. ruwen grond. In gemeenten waar slechts weinig behoeft opgehoogd te worden zijn deze kosten dus nog betrekkelijk laag gebleven; in plaatsen waar veel zand moet worden opgebracht zijn de kosten thans buitengewoon hoog. Kampen vermeldt voor 1920 een bedrag van ƒ 6 ; den Bosch van bijna ƒ 5; Schiedam van ƒ 4, alles per M2. ruwen grond, alleen aan ophoogkosten. De hosten van straataanleg S hangen in sterke mate af van het bestratingsmateriaal. Onderstaand overzicht dat gebaseerd is op globale gegevens van de Gemeentewerken te den Haag geeft een voorloopigen indruk. De kosten van waalklinker- Bestratingsmateriaal. Aantal per M2. straat. I : 1914. Prijs per 1000 stuks. Materiaalkosten per M2. Loonkosten per M2. (eenmaal instraten). TOTAAL. Prijs per 1000 I stuks. 1920. i ■■ 1 Materiaalkosten per M2. Loonkosten per M2. (eenmaal instraten). TOTAAL. Grauwacke-keien . . j 35 j ƒ 120 4,20 0,30 4,50 I ƒ 200 7.00 0,75 7,75 Granietkeien . . . j 35 „ 168 5,88 0,30 6,18 „ 300 10.50 0,75 11,25 Waalklinkers . . . ; 85 „ 20 1,70 0,30 2,00 „ 60 5,10 0,75 5,85 béstrating bedroegen volgens dit overzicht vóór den oorlog ƒ 2 per M2. en thans ƒ 5,85. Echter zijn in werkelijkheid de kosten nog belangrijk hooger, omdat bij de genoemde bedragen nog in aanmerking moet worden genomen: 1. de duurdere bestrating van de hoofdwegen; 2. extra kosten voor trottoirbanden; 3. het onderhoud gedurende de bebouwing, waarbij gerekend wordt op tweemaal herstraten en bijlevering van 5 °/0 voor gebroken materiaal; 4. algemeene bedrijfskosten, toezicht, verzekeringspremie enz. Alles te zamen kunnen de gemiddelde kosten der bestrating van een voldoend groot complex met inbegrip van enkele groote verkeerswegen thans gesteld worden op bijna ƒ 10 per M2. 2); jn de kleinere plaatsen omstreeks ƒ 0,50 lager als gevolg van lageren loonstandaard. 1) Op ongunstig gelegen terreinen meer. In de onteigening Zuid werd gerekend op f 2 60 per T \7V?,0ri.e?n te™eln aan de Andreas Bonnstraat op f 3 per li2. Zie: Onteigening in het'belang der Volkshuisvesting, Uitgave van den Amsterdamsehen Woningraad, bladz. 32 en 68 , ") Dl* Setal is. °-m- gebaseerd op de begrooting van een bouwplan van circa 27 H.A. te s-Lrravenbage, hetwelk binnenkort in uitvoering komt. De kosten van den'straataanleg met inbeg"P vanalIe, bovengenoemde kosten zijn geraamd op iets minder dan f 10 per M2. straat (van de circa 70.000 M2. straat, zijn 27.000 M2. keibestrating, de rest waalklinkers en trottoirs). De kosten van rioleering (totaal ruim 6500 M.) zijn geraamd op f 265.000, dus f 40.10 per M. riool en circa T i.uu per M^. van net geheele oppervlak. De rioleering is echter zeer voordeelig: slechts over 500 M. komen hoofdriolen.de rest bestaat uit profilen van 30X45 en 40X65 cM. Bovendien ligt de rioleering met diep, op vele plaatsen zelfs minder dan 1 M., en de fundeering kan zeer licht worden gehouden. 29 Voor den oorlog konden deze totale kosten in de groote steden op ƒ 3,75, en in kleinere plaatsen op circa / 3,50 per M2. straat worden gesteld. De aanlegkosten van grint- of steenslagwegen, al of niet met gedeeltelijke verharding, zijn natuurlijk belangrijk lager. Zij konden voor den oorlog op ƒ 1.30 en ƒ 1,80 per M2" verhard oppervlak worden gesteld en in 1920 op ƒ 3.00 en ƒ 4.50; respectievelijk voor grint en steenslag-verharding !). De kosten van de rioleering worden veelal aangegeven per M. straatlengte. Zij zijn afhankelijk van de profielwijdte, de diepte van ingraving, de wijze van fundeering en van de noodzakelijkheid om al of niet dubbele rioleering toe te passen. De kosten van enkele rioleering met inbegrip van alle daarop komende kosten varieeren thans per M. straat van ƒ 25 tot ƒ 50; vóór den oorlog van ƒ12 tot ƒ25. De rioleeringskosten per M2. bouwgrond, R, zooals zij in bovenstaande formule zijn aangegeven, bedragen thans ƒ 0,60 tot ƒ 1,50 per M2.; vóór den oorlog ƒ0,30 tot ƒ 0.75. De rekenwijze per M2. bouwgrond heeft voor de hier gehouden beschouwing het voordeel, dat alle onkosten op eenzelfden maatstaf herleidbaar zijn en dus de relatieve beteekenis der verschillende posten beter kan worden overzien. Het bebouwingspercentage varieert over het algemeen van 50 tot 80 °/0 ; in de meeste gevallen wordt ongeveer twee derde van het terrein bebouwd, dus is het in de nabijheid van 67 °/0. Een samenvatting van bovenstaande cijfers geeft onderstaande tabel waarin de grenzen, binnen welke de aangegeven grootheden over het algemeen varieeren, zijn opgenomen. 1914 1920 Prijs van den ruwen grond p. M2., P. (Groote gemeenten)2) 0,50—2.00 1.00—4.00 » » » „ | | „ , P. (Kleine gemeenten) 0,15—1,75 0,25—3,50 Kosten van ophooging per M2. grond, Z. (Polderland, 1,5 a 5 Ms. zand) 1.00—2,50 2,50—10.00 Kosten van ophooging per M2. grond, Z. (Zandgrond of klei; 0,1 a 0,4 M3. zand) 0,10-0,40 0,25—1.00 Kosten van wegaanleg per M2. wegoppervlak, S. (Klinkerbestrating; keien in de hoofdwegen) 3.50—3,75 9.50—10.00 Kosten van wegaanleg per M2. wegoppervlak, S. (Grinten steenslagwegen) . I 1.30—1,80 3.00—4^50 Kosten van rioleering per M2. grond, R 0,30-0,75 0,60—1.50 Totaal: P + Z 4- S + R. (Ongunstigste geval) . . 9,00 25,50 „ : P + Z 4- S -f R. (Gunstigste geval). . . 1,85 4,10 Bebouwingspercentage X 50—80 °/0 50—80 °/0 1) Gegevens welwillend verstrekt door de Wegencommissie van den A. N. W. B. 2) Amsterdam en den Haag buiten beschouwing gelaten. 30 De prijs van den ruwen bouwgrond bepalende uit de formule: 2. (P + Z + S -f- R) — S, is het van belang de grenzen van de tusschen 2%. haakjes aangegeven grootheid te kennen nu en in 1914. Deze is daarom bepaald voor het gunstigste geval: bouw in een kleine gemeente op zandgrond, met lagen prijs van den ruwen grond, weinig of geen ophoogkosten, grintwegen en eenvoudige of geen rioleering, en voor het ongunstigste geval: eene stadsgemeente in het polderland, met hoogen grondprijs, kostbare ophooging en bestrating en gefundeerde rioleering. Voor het gunstigste geval wordt dan gevonden ƒ 1,85 in 1914 en ƒ 4,10 in 1920; voor het ongunstigste geval ƒ 9,00 in 1914 en ƒ 25,50 in 1920. De invloed van het bebouwingspercentage — de factor, die men onder alle omstandigheden in de hand heeft, — op de prijsvorming van den netto bouwgrond blijkt dan uit onderstaande tabel, die de waarde van „ (P 4- Z 4- S 4- R) aangeeft. Bebouwings- Som van: P4-Z + S + Riii guldens, percentage. j ~ X 2,50 | 5.00 10.00 15.00 20.00 25.00 30.00 _ 1 I 50 5.00 10.00 20.00 30.00 40.00 50 00 60.00 60 4,15 8,33 16,67 25.00 33.33 41.67 50.00 66.6 3,76 7,50 15 00 22,50 30.00 37,50 45 00 70 3,57 7,15 14,30 21,40 28,60 35,70 42,80 75 3,33 6,67 13,30 20.00 27,67 33,33 40.00 80 3,13 6,25 12,50 18,75 25.00 31,25 37,50 Voor elk bepaald geval moeten de getallen van deze tabel nog verminderd worden met S om den prijs van den netto grond te vinden; deze aftrekking oefent echter geen invloed uit op het verschil in prijs, dat verkregen kan worden door verandering van het bebouwingspercentage. Het is daarom van belang te constateeren, dat in de groote steden in het polderland, waar P 4- Z 4" S + R thans tusschen ƒ 15.— en ƒ 25.— ligt, een verlaging van het bebouwingspercentage van 70°/0 op 60°/0 het gevolg heeft, dat de prijs van den netto bouwgrond per M2. stijgt met respectievelijk ƒ 3.60 en ƒ 5.97 voor de aangegeven grenzen; een verlaging van het bebouwingspercentage van Q0°L op 50°/0, doet de prijs voor de genoemde grenzen opnieuw stijgen met respectievelijk ƒ 5 — en ƒ 8.33 per M2. Om den invloed van den grondprijs op den huurprijs van de woning te bepalen is het wenschelijk de grondkosten per woning te berekenen. Dit kan het gemakkelijkst plaats vinden, door uit te gaan van het aantal woningen W, dat per H. A. wordt gebouwd. Blijkens de beide laatste kolommen van de tabel op bladz. 18 en 19 bouwt men slechts in enkele gemeenten (te Dordrecht, Vlaardingen en Vlissingen en in 31 sommige wijken van 's-Gravenhage) meer dan 100 woningen per H. A.; in de meeste steden 80 a 100 en in de meer landelijke plaatsen 50 a 60; in enkele op den zandgrond 25 a 30. De grondkosten per woning bedragen, wanneer er W. woningen per H. A., dus per 10.000 M2., worden gebonwd : 10.000 (P 4- Z + R) + 100 (100 — X) S W of wel: ^-flOO (P + Z 4- R) + (100 — X) s]. Neemt men nu als globaal gemiddelde voor X de waarde 67,7 aan, dan kan de factor tusschen haakjes: 100 (P 4- Z -f R) 4- 33,3 S voor verschillende gevallen uit P, Z, R en S berekend worden, evenals boven voor P + Z + R + S is geschied. Voor het geval dat men uit de tabel van bladz. 29 de laagste cijfers neemt, vindt men dan: in 1914 ƒ 98.— en in 1920 ƒ 210.—; voor de hoogste cijfers uit de tabel: in 1914, ƒ 650 — en in 1920 ƒ 1883.—. Binnen deze grenzen ongeveer geeft onderstaande tabel uitsluitsel omtrent de grondkosten per woning bij een bepaalde bebouwingsdichtheid. GRONDKOSTEN PER WONING BIJ VERSCHILLENDE BEBOUWINGSDICHTHEDEN. Aantal woningen I Som van: 100 (P + Z + R) + (100 - X) S in guldens. per H. A. i W. 100 250 " 500 750 1000 I 1250 | 1500 1750 2000 30 333 830 1667 j — — ■ — — — — 40 250 625 1250 j 1875 — — — — — 50 200 500 1000 j 1500 2000 — — - \ — — 60 166 417 833 1167 1667 2080 — — — 70 143 357 715 j 1070 1430 1790 2150 j — — 80 120 313 [ 625 810 1250 1560 1875 j 2180 2500 90 111 278 555 833 1110 1385 1670 j 1945 2225 100 100 250 I 500 750 1000 1250 1500 1750 2000 120 — [ 288 417 j 625 835 1040 1250 I 1460 1670 140 — | 179 357 537 715 890 I 1070 1250 1430 160 — 166 312 468 625 780 940 1095 1250 180 - ! 145 280 417 555 695 835 975 1110 200 — | 125 ! 260 375 500 625 ; 750 875 1000 32 Ook uit deze tabel blijkt de zeer belangrijke invloed van de bebouwingsdichtheid In de groote gemeenten in het polderland, waar P circa ƒ3-- Z ƒ 5 - a' 100Vï*. 7 Tm {iAT,?.8 CilCa f 10- bedraagt' ^t'het bedrag tV 7, , } + '3 S m ronde ciJfers thans tusschen ƒ 1250 en f 1750 me\gr i20 n fan" W°n!ng stiJ>n dan V°°r de gen°emde neuswaarden, wanneer men van 120 op 100 woningen per H. A. overgaat, met respectievelijk ƒ 210 en ƒ 290gaat men yan 100 op 80 woningen per HA. over, dan stijgen deze kasten opnieuw mei ƒ oiu.— en ƒ 4dU.— per woning. Vóór den oorlog was de invloed van de bebouwingsdichtheid lang niet zoo sterk • onder overigens gelijke omstandigheden kon het bedrag 100 (P + Z 4- R) 4- 3R 3 q toen tusschen ƒ 500.- en ƒ 625.- worden. gesteld; mj overgatg vtn 120^ op 100 woningen per HA. was het prijsverschil dus respectievelijk ƒ83— en ƒ104-- bii overgang van 100 op 80 woningen respectievelijk ƒ 125.- en ƒ 196.- per woning iL , *\ °™ genten, waar men alle factoren in zijn voordeelheeft,' bedraagt de stijging bij vermindering van de bebouwingsdichtheid, ook op den voet der tegenwoordige prijzen, nog slechts enkele tientallen guldens In hoe sterke mate de invloed van de bebouwingsdichtheid op de grondkosten van de woning grooter wordt, naarmate de verschillende bestanddeelen van den prijs van den netto bouwgrond op hooger niveau komen te liggen, is aanschouwelijk voorgesteld in figuur 1 welke een grafische voorstelling geeft, correspondeerde met de tabel van bladz. 31. Het steeds steiler wordend beloop der kromme lijnen (hyperbolen) wanneer men bij een bepaalde bebouwingsdichtheid achtereenvolgens lijnen van hooger liggend prijsniveau beschouwt, wijst op het toenemend belang, om bij hooger wordende grondkosten de bebouwingsdichtheid niet meer 'dan noodig is te verkleinen Op zich zelf springt de waarheid van deze stelling in het oog; het is echter goed door een kwantitatieve bepaling den invloed voor elk bijzonder geval na te 'gaan. ka itaÏkoseten°VenStaande * ^ alle6n S*W6*Bt Va° Stijging der directe De exploitatiekosten echter zijn naar verhouding nog meer gestegen, omdat bovendien de rentevoet belangrijk is verhoogd. Deze stijging drukt weer in versterke mate op die deelen van de exploitatiekosten, welke moeten worden gestort korter of langer tijd vóórdat de bebouwing van den grond rentegevend wordt. Dit omvat dus: 1». het surplus dat voor den ruwen grond is betaald boven de landbouwwaarde; 2°. de kosten van ophooging wanneer de grond 1 of 2 jaar, en soms langer, noodig heeft om geschikt te zijn voor bebouwing; 3°. een deel van de kosten van straataanleg en rioleering In de bovengegeven formules moet dan ook voor P, Z, S en R telkens worden ingevoerd het bedrag der kapitaalsuitgave, vermeerderd met een correspondeerend bedrag voor rentebijschrijving. Vermoedelijk is de stijging van den rentevoet mede een van de oorzaken geweest welke tot nu toe het omhoogloopen van de pryzen van den ruwen grond Grondkosten per woning in guldens bij verschillende bebouwings-dichtheden en verschillende waarden van 100 (P -4- Z 4- R) + (100 — X) S *> 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 180 190 200 Woningen per H.A. l) De waarde van 100 (P -+- Z ■+■ R) -+- (100 — X) S af te lezen op de verticale lijn voor 100 woningen per H.A- Fig. 1. L 34 kapitaal 6x/2 a 7°/0 betalen. De daarmede gekochte gronden moeten dus tengevolge van rentebijschrijving in 12 a 10 jaar in prijs verdubbelen (voor zoover betreft het deel van den prijs boven de landbouwwaarde) en dit voorzeker is een omstandigheid, welke de uitbreiding van het gemeentelijk grondbezit, op den voet van de tegenwoordige regeling der schadeloosstelling bij onteigening zeer bezwaarlijk maakt. § 5. Conclusies. 1. De beschikbare hoeveelheid grond. Zooals reeds uit het medegedeelde in paragraaf 2 is gebleken zijn de beschikbare hoeveelheden bouwrijpen grond in het algemeen voldoende om den woningbouw voorloopig zonder stoornis te kunnen voortzetten. Slechts in zeer enkele gemeenten wordt geklaagd over gebrek aan bouwterrein; daarnevens werden echter uit andere gemeenten klachten vernomen over den langen duur van onteigeningen van sommige, betrekkelijk kleine, perceelen, welker bezit echter somtijds onmisbaar is, om tot de uitvoering van bepaalde bouwplannen te kunnen geraken. De Commissie meent dan ook te kunnen volstaan met zich op dit punt aan te sluiten bij de conclusies van Mr. Dr. J. Versteeg, neergelegd in zijn preadvies voor het congres van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten l) en luidende als volgt: „De onteigeningsprocedure moet worden verkort a. door zooveel mogelijk korte termijnen te stellen; b. door den eisch, dat pogingen moeten worden gedaan om de goederen bij minnelijke schikking te verkrijgen, te doen vervallen; c. door in het Koninklijk Besluit, dat de goedkeuring aan het Raadsbesluit tot onteigening verleent, tevens de onteigening executoir te doen verklaren en den eigendomsovergang te regelen en aan den rechter uitsluitend de regeling der schadeloosstelling op te dragen; d. door den eigendomsovergang van het onteigende tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling mogelijk te maken. (In verband hiermede ware te bepalen) dat aan de onteigende partij voor het geval dat de eigendomsovergang plaats heeft vóór het vaststellen der schadevergoeding een deel van de schadeloosstelling moet worden uitgekeerd". 2. De prijs van den ruwen bouwgrond. Ten aanzien van de prijzen van den ruwen grond kan worden geconstateerd dat deze gemiddeld met 50 a 80% en / 0.50 tot ƒ 1.— per M2 zijn gestegen, maar dat deze stijging'over het algemeen in die gemeenten, waar een groot woningtekort is, sterker is voor zoover zij niet door een, van vóór den oorlog dateerend, gemeentelijk grondbezit wordt getemperd. 1) Gehouden te Groningen op 24, 25 en 26 Juni 1920. 35 Deze stijging van den ruwen grond is tot nu toe in vergelijking met de prijsstijging van den bouwrijpen grond niet zeer belangrijk; zij blijft absoluut en relatief in sterke mate ten achter bij de vermeerdering van de kosten van het bouwrijp maken, die — globaal genomen — met 150 a, 200°/0 en / 2.— tot / 10 per M2 zijn gestegen. Hier staat echter tegenover, dat de laatst- bedoelde stijging voor een groot deel gevolg is van de onvermijdelijke verhooging der exploitatiekosten en van de stijging der loonen, terwijl de prijsverhooging van ruwe bouwterreinen boven de landbouwwaarde uitsluitend ten goede komt aan den grondbezitter en niet als belooning voor eenigerlei productieve werkzaamheid kan worden aangemerkt. De stijging van den prijs van ruwen grond met ƒ 0,50 tot ƒ 1.00 per M2 ruwen grond,' komt bij een bebouwingsdichtheid van 100 woningen per H.A., zooals ten naastebij in de nieuwe wijken der groote steden gebruikelijk is, overeen met een verhooging van ƒ 50.— tot ƒ 100.— per woning; bij een bebouwingsdichtheid van 50 woningen per H.A., zooals in de kleinere steden en de dorpen gebruikelijk is, met / 100.— tot ƒ 200.— per woning. Dit bedrag is belangrijk genoeg om de vraag te wettigen, of het voor vermindering, of althans. voor stabilisatie, vatbaar is en welke maatregelen daartoe wenschelijk zijn. Het is immers wel zeer waarschijnlijk dat — worden op dit punt geen bizondere maatregelen genomen — de prijzen van bouwterreinen geleidelijk verder zullen oploopen naar mate de huren worden verhoogd en naarmate op meer intensieve wijze de woningvoorziening wordt ter hand genomen. Het vraagstuk «van de stijging der grondprijzen en van den invloed daarvan op den Woningbouw is allerminst nieuw en de bestaande wetgeving verschaft aan de gemeentebesturen reeds middelen om deze prijsbeweging te beïnvloeden. Deze middelen zijn echter alleen dan effectief, indien de gemeente zich vroegtijdig het bezit van alle in aanmerking komende gronden heeft verzekerd, en blijkens den staat op bladz. 18 en 19 en. de gegevens van bijlagen II, III, IV en V, is dit nog slechts in zeer weinig plaatsen het geval1). De verkrijging van gronden door de gemeenten ontmoet ook eigenaardige bezwaren. Tot onderhandschen verkoop van de terreinen, die in de naaste toekomst voor woningbouw in aanmerking komen, zijn de eigenaren veelal alleen bereid tegen prijzen, die elke prijsdrukkende werking van de gemeente met haar bezit reeds bij voorbaat tot een illusie maken. 2) De onteigening ingevolge de Woningwet dient daaraan tegemoet te komen. Stelt men zich echter op het standpunt, dat het in het belang eener goede woning voorziening is, den grond zoo goedkoop 1) Hetzelfde wordt geconstateerd in het preadvies van Mr. Dr. Versteeg, bladz. 15. 2) Vanuit de Provincie Groningen werd bij de gehouden enquête er op gewezen, dat het beklemrecht een groote hinderpaal kan vormen, omdat er niet op valt te rekenen dat de eigenaar een publiekrechtelijk lichaam als de Gemeente als beklemde meier wil aannemen. — De jongste herziening van de Onteigeningswet bij de "Wet van 5 Juli 1920 (S. 329) maakt echter ook onteigening van zakelijke rechten mogelijk. Daarbij is tevens gedeeltelijk tegemoet gekomen aan de op bladz. 34 genoemde punten. 38 „Als de werkelijke waarde, bedoeld in Artikel 40, wordt aangemerkt de waarde, wélke de goederen op een tijdstip, gelegen 12 maanden voor den dag waarop het plan ter image is nedergélegd, vertegenwoordigden voor de' onderneming in haar bedrijf, dat er toentertijd op werd uitgeoefend. Wanneer er op genoemd tijdstip geen bedrijf op den grond werd uitgeoefend, wordt de waarde bepaald door vergelijking met andere gronden, welker waarde bepaald kan worden op den voet van den vorigen volzin." Als overgangsmaatregel ware te bepalen, dat gronden nimmer kunnen worden onteigend tegen een prijs, die lager is dan de koopsom, eventueel betaald door den eigenaar vóór het indienen van bovenbedoelde Wetswijziging. Met deze regeling der schadevergoeding is aan de billijkheid tegenover den eigenaar ten volle voldaan. Indien bijvoorbeeld in de omgeving van een groote stad 'een perceel weiland moet worden onteigend, is het billijk, dat bij de bepaling van de waarde daarvan rekening wordt gehouden met het feit, dat grond in de nabijheid van eene groote stad voor de veehouderij meer waard is dan veraf gelegen gronden, omdat de transportkosten van de melk naar de stad voor het nabij gelegen grondstuk lager zijn dan voor het verder gelegene. Het is ook billijk, dat warmoezeniers voor hun grond een waarde vergoed krijgen, die in overeenstemming is met de door hen gedreven intensieve cultuur. En dat een firma, die van oudsher een aan gunstig vaarwater gelegen fabrieks- of opslagterrein in eigendom heeft gehad, tenslotte, wanneer zij voor de stadsuitbreiding moet wijken, een waarde vergoed krijgt, die met deze omstandigheden rekening houdt, is eveneens ten volle gerechtvaardigd. Een differentieele liggings- en vruchtbaarheidsrente voor den grond zal in de schadeloosstelling steeds moeten zijn verdisconteerd. Maar niet oordeelt de Commissie het billijk, dat daarboven een monopolierente wordt vergoed, voortvloeiende' uit het feit, dat de grondeigenaar een volstrekt unieke machtspositie bezit tegenover de zich uitbreidende Gemeente. Alle pogingen, om dit monopolie te ontgaan door buiten den ring van duren grond de stadsuitbreiding tot stand te brengen, kunnen slechts succes hebben gedurende korten tijd, tot ook in de omgeving der nieuwe kolonie de grondprijs weer is opgeloopen. Vooral omdat in de naaste toekomst, wanneer de bomv op groote schaal wordt ter hand genomen en de huren der bestaande woningen wellicht in meerdere mate sullen worden vrijgelaten, een sterke stijging van de grondprijzen mag worden verwacht, is de Commissie van oordeel, dat regeling van deze aangelegenheid thans urgent moet worden geacht. 3. Het bouwrijpmaken van den grond. Uit het medegedeelde in § 4 is gebleken, dat de kosten van het bouwrijpmaken in vele gemeenten zeer belangrijk zijn gestegen. Daarmede krijgt de vraag beteekenis, of het mogelijk is daarop te bezuinigen, en het antwoord daarop is in de in § 4 gegeven beschouwingen reeds ten deele vervat. De Commissie vestigt nog de aandacht op onderstaande punten: o. De kosten van ophooging zijn buitengewoon veel hooger dan vroeger. Het is daarom wenschelijk in bepaalde gevallen aan de hand van nauwkeurige 39 berekening vast te stellen, of het niet beter is van ophooging tot één gelijk niveau van alle deelen van een uitbreidingsplan af te zien en te volstaan met afmaling van de diepst gelegen deelen tot een lager niveau. b. De kosten van straataanleg kunnen aanzienlijk worden verminderd door een wel overwogen indeeling in breede verkeers- en minder breede woonstraten. De invloed van het bebouwingspercentage op den prijs van het netto bouwterrein is in het voorafgaande voldoende gedemonstreerd. c. Het aantal woningen per H.A. zal niet lager mogen worden genomen dan uit hygiënisch oogpunt bevredigend is. In steden met hooge grondkosten zal men niet beneden 120 woningen per H.A. dienen te gaan 1). d. De straataanleg zal zoo dienen te worden gekozen, dat eene gemakkelijke bebouwing mogelijk is. Elke afwijking van het rechtlijnig en rechthoekig tracé leidt tot vergrooting van het straatoppervlak en geeft — omdat men nu eenmaal aan rechthoekige tworaruimten de voorkeur geeft — moeilijkheden bij de bebouwing, welker goede oplossing altijd prijsverhooging tot gevolg heeft. Daarom zal aan het rechthoekige of radiale schema van stadsaanleg, dat ook tot aesthetisch bevredigende resultaten kan leiden 2), meer de voorkeur moeten worden gegeven, dan bij vele uitbreidingsplannen van denjongsten tijd het geval is. e. De, in navolging van het buitenland (Engeland), meer en meer groeiende neiging om zgn, tuinstadbouw toe te passen, dient te worden gebreideld en in elk geval te worden beperkt tot zeer goedkoope terreinen. Zoolang de woningwooflf nog nijpend blijft en de kostenvraag bij de voorziening daarin eene alles overheerschende is, late men bij voorkeur den tuinstadbouw geheel achterwege. In het algemeen zal bij de goedkeuring der uitbreidingsplannen, meer dan tot nu toe geschiedde, met de economische zijde rekening moeten worden gehouden. Daarom verdient het aanbeveling wettelijk te verlangen, dat bij het uitbreidingsplan de grenzen van de beboutoingsdichtheid en een globale begrooting van kosten worden overgelegd, waaruit de grondkosten der in het plan te bouwen woningen, al of niet gesplitst in verschillende^ groepen, bij benadering kunnen worden bepaald. 1) Ter vergelijking zij medegedeeld, dat de Jordaan in Amsterdam gemiddeld een bebouwingsdicbtheid heeft van 233 woningen per H.A. (er zijn bovendien tamelijk veel bedrijfsruimten); de Staatsliedenbuurt 286; de nieuwe wijk aan de overzijde van Y (Spreeuwenpark) 88 woningen per H.A. Deze gegevens zijn ontleend aan De Jordaan, uitgave van den Amsterdamschen Woningdienst. 2) Men zie o. a. de vele voorbeelden van regelmatigen stadsaanleg in de oudheid, gegeven door Dr. Berlage in zgn boekje: Normalisatie in woningbouw. 40 41 VRAGENLIJST 1NZAKB>UWTERREIN. Wat is in Uwe gemeente de gemiddelde prijs van ruiven bouwgrond in guldens ner vierkanten met»,- ~«Lm a 7^ woningen)/ }' (Afz°"derllJk °» te *^en voor bouw-van volkswoningen en voor bouw van middenstand!- j ! 'den oX~ tal ?Sdi^^Afc«d^,M"tïr0,,a iD 8"ldr P6r Viei'kante" metei' in Juli WH (voor' 2 middenstandswoningen)( }' (Afi0ndeillJk °P te voor bouw van volkswoningen en voor bouw van J 20°alS ^ beb°UWinS ^maling, —j—| Z!jn 6r ^"""k" omstandigheden, die op het verschil in prijs invloed hebben uitgeoefend? Zoo ja, welke? 6 j Hoeveel woningen 1) worden in Uwe gemeente gemiddeld op 1 H.A. gebouwd' (Afzonderlijk op te geven voor volks- en middenstandswoningen). L_j f" welke verhoudi"g staat gemiddeld het bebouwde gedeelte tot het onbebouw^„n~_k~p_c^ j « I He6ft ÏSor f!??61146 SeS°hikten gr°nd V0°r VOlkS" e" -iddenstandB-woningbouw in eigendom V Zoo ja, hoeveel H.A. H°^el Metare van dezen grond was per 1 Augustus j.1. bouwrijp, dus geschikt om onmiddelijk te worden bebouw.lv j HOeV6e' HBCtare ™n deZe" gl'0üd ™ Per 1 AW M- """-rijp- ^schikt om onmiddellijk te worden bebouwd ? Is in Uwe gemeente grond beschikbaar voor fabrieksbouw ? " ~ j w° u' ''.?e™el b.ell0("'t hiervan in eigendom aan Uwe Gemeente ? » i~Mvxr t ffsur, ra rr.»,ti,kl.tK.''i"i,"« -j™b—*»■«— 11 Hoeveel bedroeg het aantal inwoners van Uwe Gemeente op nevenstaande data: 13 Hoevet;x%e"moeten iow"" gemid^^ 14 Gelieve ons een bouwverordening Uwer gemeente toe te zenden" " " 1) Het woord woning wordt opgevat in den zin der Woningwet. VOLKSWONINGEN. |_______JVin>p^ rwnsi "Feiio'W20. ' I __-°1920- - f „er m. 1 T P^2- „___________--Per M8' 1 / ! ~—iiï^r^ZZZ^ 192°- !____J^L___ j ___1^: | , perM,. ƒ , P«»- / • PerM2" I ' L _ jttH 1914. * MrilTlOTO. Per M2. bouwterrein _ . " f f ' M». zand k ƒ J ' n , Rioleering " „ , 1 Bestrating " „ , Loonen ' ' ' '.. ' ' " Transportkosten van zand, rioleering, bestratings- ^ materiaal enz ' ' _^ — — Totaal ... I ƒ > " ! -^___________^^ ——• mÏddenstandswoninges. % - .LZZZI •: •"0/0 1 • - Woningen per H.A. ' Woningen per H.a. ^ 8_-- — 1 " MID DENSTANDSWONINGEN. VOLKSWONINGEN. I . — " ' ~~ HA. gemeente bouwterrein. H A gemeente bouwterrein. Daarvan ■ H-A. bonwrijp. | b__ü__ |- ^K^N^i~ I - MiDDENSTAfTPSWOKINGEK. r"— . .... H A. particulier bouwterrein. H A. particulier bouwterrein. _'. , Daarvan H.A. bouwrijp. Daarvan H.A. bouwrijp. ' Daarvan"^ H.A. gemeentelijk fabrieksterrein. — — — r~—^s^Twf™^*^™™*™^3EDEBT ~ " j AANTAL INWONERS. | 1 j anuabi van het vobiq j aab, 1 1 Januari 191^0 . • ■ • |- .......J....... " ____^ 1950 _!__— ~ " woningen te kort op 1 Augustus 1920. O Volkswoningen per jaar. 6. Jliddenstandswoningen per jaar. - —— , den «- 6 42 BIJLAGE II. PRIJS VAST RUWEN BOUWGROND IN GULDENS PER M2. IN GEMEENTEN MET 10.000 TOT 20.000 INWONERS. Grond voor Grond voor NAAM VAN DE Arbeiderswoningen. Middenstands woningen. GEMEENTE. I Juli 1914. Medio 1920. Juli 1914. Medio 1920. Gem. Bouwterrein in Woning te kort op 1 Ang. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in Terband met de toename der bevolking. Aalten 0.40 1.20 0.60 1.76 — 28 105 Achtkarspelen 1.— 1.50 1.50 2— 0,5 — — Alpben a/d. Rijn 0.50 1.— 2.— 3.— 12.5 40 — Assen 0.30—1.00 0.75—2.00 2.00—3.00 3.00—5.5 5.-424 90 Bergh (G.) 0.35 0.30 0.55 0.45 — 100 — Barneveld 2.— 3.— 2.— 3.— 0.63 50 40 Bussurn 1.— 2.00—3.00 1.— 3.00—5.00 8.—333') 80 Dantumadeel 0.50 1.75 0.60 2.— — — — Epe 0.15 0.20 0.20 0.30 100 50 — Goricbem 1.75 250 2.— 3.— 7.—350- — Harlingen 1.50 3.— 2.50 5.— 2.— 75 — Helmond 0.60 0.85 — — 13.— 500 180 Hoorn 0.75 1.— 3.50 4 50 1.8 100 — Katwijk 0.50 1.50 1.50 4.— 27.—200 120 Leeuwarderadeel 0.75 1.125 — — 7.— 90 — Maasbree _____ 8 —200 30 Maassluis 2.— 2.50 2.— 2.50 15.—200 — Menaldumadeel 2.— 3.— 2.50 3.20 15.—200 20 Middelburg 0.75 1.50 4 . 2.50 4.50 — 400 — Onstwedde 0.25 0.50 0.75 1.50 10.—150 70 Oosterhout 1.— 2.25 1.25 2.50 — 100 20 Renkum 1.— 1.50 1.75 2.75 49.—300 40 Ridderkerk 0.50 1.25 2.— 4.— — 150 — Roermond 1.— 2.50 2.75 16.-160 86 Schoten 1.— 3.— 1.50 3.25 20.5 300 409 Schoterland — — — — 6.— 450 — Sliedrecht .0.50 1.50 1.— 4.— 27.—200 35 Slochteren 0.35 0.60 1.20 2.— — — 20 Sloten (N-H.) 1.— 2.— 2 50 10.— — 300 100 Sneek 0.75 1.50 0.75 1.75 20.—148 — Tiel 2.25 2.25 3.50 3.50 1.3 — — Tietjerksteradeel 1.25 1.25 2.— 2.— 1 — 50 30 Veendam 1.— 2.— 1.50 3.— 11.6 105 105 Voorst 0.40 0.625 0.625 1.75 — 150 — Wageningen 1.25 2.50 2.25 3.50 13.—100 51 Weerd 0.40 0.90 1.— 1.80 — 250 55 Winterswijk 0.75 1.40 1.— 2.— — 56 28 Wonseradeel 0.50 1.— 1.— 1.50 1.— 58 — Wijmbritseradeel 1.25 1.75 — 2— 50 — Zutphen 1.75 2.25 4.50 6.— I1)— | — 90 Geen of althans geen voldoende gegevens ontvangen van de Gemeentebesturen van: Bergen op Zoom, Hoogeveen, Hoogezand, Losser, Meppel, Odoorn, Ooststellingwerf, Prinsenhagen, Smallingerland, Weststellingwerf, Winschoten, Zeist. x) Niet nauwkeurig bekend. 43 BIJLAGE III. PRIJS VAN RUWEN BOUWGROND IN GULDENS PER M2. IN GEMEENTEN MET 5.000 TOT 10.000 INWONERS. Grond voor Grond voor NAAM VAN DE Arbeiderswoningen. Middenstandswoningen.| GEMEENTE. — Juli 1914. Medio 1920.) Juli 1914. Medio 1920. Grein. Bouwterrein in Woning te kort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toename der bevolking. Aalsmeer 1.25 1.25 1.25 1.25 5.6 65 — Alkemade 0.40 0.75 — — — 50 5 Appingedam 0.50 0.75 2.— 2.50 ' 5.— ! — — Axel 2.— 2.— — — — ! 701 —, Avereest 2.— 2.— 2.— 2.— 2.— 50 35 Baarderadeel 1.25 1.25 1.25 1.25 — I 11 — Beemster 2.50 3.— 2.50 5.— — 100 15 Bellingwolde 0.10 0.16 — — — — Beierland (Oud) 1.75 4.75 — — — j — — 't Bildt 0 75 1.25 1.— j 25 -tt de Bilt (Utr.) 0.30 1.— 0.50 1.50 — i 76 125 Bloemendaal 2.— 3.— — 3.— 7.— 150 100 Bodegraven 1— 1.50 1.— 1.50 — I — — Bolsward 0.35 0.50 0.35 , 0.50 5.0 100 — Borger 0,70 0 70 0.70 0.70 — j — I — Borne 1.— 1.50 2.50 4.— — 100' 36 Boskoop 0.70 0.70 0.70 0.70 7 — — Boxtel 1.50 2.50 3.— 6.— 0.10 175 60 Brammen 1.— 1.75 1.50 2.25 — | — 26 Coevorden 2.— 2.— 3.— 3.— — 91 30 Culemborg 1.— 2.— 1.— 2.50 — I — — Delfzijl 0.75 2.— 3.— 6.— — — — Denekamp 0.50 0.80 0.75 1.— — 25! 7 Deurne en Liessel 0.50 1.— 1.— 2.50 3.16 ! 30Ï 30 (N. B.) Doniawerstal (Fr.) 0.75 1.75 — — 0.88 6 — Druten 1.— 2.— 2.— 1— — 59 4 Edam 0.75 — — — — 50 25 Eibergen 0.35 0.80 1.— 3.— — 40 — Enkhuizen 4.— 5.— 4— 5— — 90 30 Ferwerderadeel 0.90 1.25 1.50 2.— 2— 20 — Franeker 0.60 1.— 0.80 1.50 9.— 60 13 Franekeradeel 0.60 0.80 0.75 1.10 2.— — .— Gaasterland 0.75 ' 1.50 1.50 3.— 28 20 Gendringen 0.30 0.45 0.70 1.— 0.80 75 — Gilse en Rijen 0.25 0.35 0.40 0.50 — 10 25 Ginneken en Bavel 0.80 1.— 1— 1.50 — 50 25 Goes 0.30 0 60 0.30 0.60 6.8 220 30 Gorssel 0.40 0.80 0.40 0.80 — 50 25 Groesbeek 0.70 1.~ 0.70 1.— — 20 20 Harderwijk 0.50 1.— 1.— 2— 1— | 60 20 44 Grond voor Grond voor ■vt* .„tt.xt t._ Arbeiderswoningen. Middenstandswoningen. NAAM VAN DE | . I . — GEMEENTE. Juli 1914. Medio 1920. Juli 1914. Medio 1920. Gem. Bouwterrein in H.A. Woning te kort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toename der bevolking. Hardingsveld 0.60 1.— 2.- 3.- - 125 25 Haren 1.— 3.— 2.— 5.— — —- — leegstede 2.- 2.65 2.- 2.76 1.15 57 100 Heerde 0.25 0.50 0 50 1.- - ~ 86 Helden 0.50 1.- 0.75 1.50 - 2o - Hellendoorn 0.30 0.50 0.60 0.80 7.- 46 50 Hemelmner 1.— 2.50 2.- 4.- - 10 ld Hennaarderadeel 0.35 0.50 — — — _ Hülegom 2.— 3.- 2.— 3.— — — — Hontinisse 0.50 0.75 0.60 0.75 - - Horst 2.60 3.- 1.60 2.- 5.- 40 25 Huizen 0.60 0.90 0.70 1.- 6.- 200 25 Idaarderadeel C-r 1.50 2.50 3.50 - 50 - Lemsterland 0.50 1.- 2.50 3.50 - 60 24 Lichtenvoorde 0.50 1.- 0.50 1.- - 35 20 SS» SS ï~ OS S "50 52 12 _:_Lr ?-6i _s & 10-- = Ls s Maassluis — _ krt qa Marum 0.20 0.20 0.50 0.50 - - 30 Nederweert 0.20 0.50 0.50 1.25 10 J? Nuenen 2.— 3.— 3. 4. Niikerk 0.40 0.50 0.80 2.- 6 - - Oldenbroek 2.- 2.50 2.- 2.50 ! - 10 26 Oldenzaal 0.25 0.65 1— 1.- - 125 60 Oegstgeest 1.- LBO E- E60 - - 15 Oost-Dongeradeel — — ... ' on _ Olst E- 2.- 2.50 4.50 1 20 - Oudenbosch E- 2.50 4.- 6.- 50 - OudenNieuwGastel 0.55 0.70 2.- 6.- — ^O ^ Purmerend 1.- 1.- 1. •_ • m ^ \ m H1 2- 4- 3- 6.- - 150 100 geïai* H° 0:20 a25 - - 12.5 10' 24 ssr1 ss ïss ïs as = =. = Schorst 0.25 0.40 I 0.25 0.40 - - 12 Ten Boer 0.05 0.09 — — ~~ ö ~ |_T- ï! ÏS 11 £ = » s Tubbergen 0.50 E— 0.50 1.— — TJden 0.25 0.35 | 0.30 0.40 [ - 23| - 45 Grond voor Grond voor NAAM VAN DE Arbeiderswoningen. jMiddenstandswoningen. GEMEENTE. ~T~ ~ Juli 1914. Medio 1920. Juli 1914. Medio 1920. Gem. Bouwterrein in HA. Woning te kort op 1 Ang. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de j toename der be- | volking. Valkenswaard 0.25 0.35 0.35 0.45 — 175j 35 Venray 0.20 0.30 0.30 0.50 — 25 17 Vugt 0.60 1.30 1.50 3.60 0.11 40 14 Wassenaar 0.90 2.50 — 2.50 3.5 150 60 Wamel 0.75 1.75 0.75 1.75 — 50| 30 Weesp 0.25 0.50 0.50 I.- — I 150; 25 Weerselo 0.30 0.75 0.30 0.75 — j 3 10 Westdongeradeel 1.— 2.— 1.— 2.— I 2.— 70 — Wierden 0.30 0.60 0.50 1.— — 80 _ Wisch 1.— 1.50 1.— 1.50 5.5 — I — Woerden 2.— 2.— 5.— 5— — 100 — Wormerveer 0.50 2.— ; 0.50 2.-— — j 194 30 Wijchem — — — — — I — i — Zevenbergen 2.— 3.— 2.50 4.— 0.6 60! 22 Zierikzee 1.50 2.50 2— 3.— M 0.5 50| — Zundert 0.125 0.225 0.125 0.225 — | 11: — Zwoller-kerspel 0.65 1.50 | 0.65 1.50 — ! 40 12 Geen of althans geen voldoende gegevens ontvangen van de Gemeentebesturen van: Alblasserdam, Alphen, Ambt-Doetichem, Ambt-Hardenberg, Baarn, Barradeel, Bedum, Beilen, Bemmel, Bergen (L.), Beverwijk, Capelle a/d. IJsel, Echt, Eindhoven, Ermelo, Etten en Leur, Oud en Nieuw Gastel, 's-Gravenzande, Grootegast, Haaksbergen, Haskerland, Kollumerland, Leek, Leerdam, Monster, Naaldwijk, Ter Neuzen, Nieuwe Pekela, Nieuwer Amstel, Noordwijk, Oud-Beierland, Oude Pekela, Putten, Raalte, Raamsdonk, Rhenen, Rucphen, Sappemeer, Sittard, Steenwijk, Steenwijkerwold, Stratum, Tegelen, Terneuzen, Utingeradeel, Vaals, Valburg, Veenendaal, Vechel, Vriesenveen, Waalwijk, Wa(idinxveen, Watergraafsmeer, Wildervank, Willemstad, Woensel en Zwijndrecht. 46 BIJLAGE IV. PRIJS VAN RUWEN BOUWGROND IN GULDENS PER M2. IN GEMEENTEN MET 2000 TOT 5000 INWONERS. Grond voor NAAM VAN DE | woningen. GEMEENTE. j Juli Medio 1914 1920 Gem. Bouwterrein in H.A. Woningtekort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toeneming der bevolking. | Grond voor Arbeiders- NAAM VAN DE woningen. GEMEENTE. j ~ 1914 I 1920 Gem. Bouwterrein in H.A. Woningtekort • op 1 Ang. 1920. Noodzakelijke aan- I bouw per jaar in verband met de toeneming der bevolking. I Ter Aar 1.50 2.— — 40 I 10 Diever 0.15 10.20 — I - 5 1 —" Aardenburg 1.— 2.— 18 12 — Doorn 0.50 1— — 10 10 Aarlanderveen 1.50 — — — Driebergen 0.40 1.— — 65 7 Aert 1.— 2.— — — j — Driel 0.25 0 75 — | 20 6 _Engwirden 1.50 2.50 — I — Duiven 0.40 0.40 — — — Ambt Delden 1.50 2.— — 30 4 Eijsden 2.— 3.— — 50 6 Ambt Ommen 0.10 0.25 — — — Pijnaart 1.— 150 — 10 12 Ambt Vollenhoven 1.— 1.50 0.50 ±100 18 Gasselte 2.— 5.— — 20 8 Ammerzoden 0 40 0.60 — — — Geldermalsen 5.— 11.— — 35 23 Amstel (Ouder) 2.50 3.50 — — ±10 Geleen 2.50 3.— 65 300 — Angerlo 0.40 1.— — — — Gemert 0.15 0 35 — 15 10 St. Annaland _.— 1.50 0.25 60 13 Genemuiden 0.60 0.60 4 20 10 Anna-Paulowna 0.40 0.40 — — | — Giesendam 2.— 4.50 — 20 14 Arnemuiden 1.— 1.50 1.1 — 5 Gieten 2.— 4.— — 10 10 Assendelft 2.— 2.— . 2 24 10 Giethoorn 0.33 0.60 — 20 — Asten 0.10 0.15 — 25 20 Goirle 0.10 0 50 2.— 50 25 Baarle-Nassau 0.75 0.75 — 20 6 Grauw 0.30 0.60 — — — Baflo 1.— 2.— 0.50 — — Grasbergen 0.50 0.50 — — — Beesd 0 25 0.40 50 — — 's-Gravendeel 2.50 8.— 1.— 60 ±15 Beesel 0.20 0.25 | — 60 12 Groenlo 0.25 1.— — 60 40. Bergambacht 0.46 1.30 — — — Grootenbroek 2.— 3.— — — — Bergen 0.50 1.— 0.6 ' ±25 20 Grijpskerk 0.50 0.60 — 12 — Berghem 0.15 0.30 — 40 — Gulpen 0.30 0.70 — 10 — Berkhout L— 2.— — — — Haaften 0.30 0.50 — — — Best 0 40 1.— — ± 5 ± 5 den Ham 0.50 1.— — I 50 25 Z. Beierland 0.70 1.50 — 4 — Hardenberg 1. - 2 50 6.— 18 — Bierum j 0.40 0.70 | — 5 8 Harencarspel 1.50 3.— — — — Biervliet 2 — 3.— 4 30 12 Hasselt 0.30 0.60 4.— j 12 — Boekei 0.015 0.03 — 10 — Hattem 0.50 1.— 30 165 13 Borculo 0.60 1.50 14.— 10 8 Hazerswoude 0.50 1.— — 25 14 Bovencarspel 1.25 2.— — — — Heemskerk 1.50 2.— — j 25 8 Breukelen 1.95 2.50 11 - — Heerhugowaard 0.70 1.10 — 40 25 Nijenrode Heeze 0.20 0.50 — 20 6 Beuningen 0.20 0.30 — ±30 7 Heilo 0.75 0.75 0 30 — 12 Brielle 1.— 2.— — ±20 — Heino 1.— 1.25 — 10 — Bruinissen 1.50 3.— — ±10 — N. Helvoet 52 — — Budel 0.12 0.20 30 — — • Hengelo 0.20 0.30 3.— I 5 15 Bunschoten 1.25 2.— — 37 — Heteren j 0.35 0.85 — 20 10 Clinge 0.35 0.40 — 75 30 Hilvarenbeek 0.27 0.66 — — 12 Cuijk en St. Agatha 0.60 1.— J — 25 8 Hoek (Zeeland) 1.— 4.50 — — 6 Dalen 10.30 0.60 j — 12 Holten 10.70 2.— 30 20 5 47 Grond voor Arbeiders- NAAM VAN DE woningen. GEMEENTE. Ju]1 1914 I 1920 Gem. Bouwterrein in HA. Woningtekort,. op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toe• neming der bevolking. | I Grond voor I ! ArbeidersNAAM VAN DE 1 woningen. GEMEENTE. j Juli Medio 1914 1920 Gem. Bouwterrein in H.A. Woningtekort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in ver-| band met de toeneming der bevolking.! Huissen 0.50 1.50 — — — Oostvoorne 0.75 1.— — 10 5 Hummelo (6f.) 0.25 0.45 ! — — j — Oostzaan 10.75 1.— 12 22 — St. Jansteen 1.- 1.35 I — — 8 Ossendrecht 10.675 0.675 — — — Kantens 0.50 1.— — 2 2 Ouddorp 0.25 0.50 — 15 10 Kesteren 0.60 1.50 — 12 6 Oudetonge 1.— 2.50 — 8 — Koewacht 1.— 2.— — 50 10 Overschie i [-:'■ 5.— 7.— 3 60 20 Koog a.d. Zaan 0.50 0.90 1.9 85 j 16 Rauwerderhem 1— 2 — — — — ' Koudekerke 2.— 1.— - 25 | - Roden 1.- 1.50 50 30 20 Krabbendijke 1.— 1.50 — 12 I .6 Rosmalen 0.50 1— — 10 10 Kruiningen 1.— 1.50 — 25 25 Rotterdam 7.— 10.— 30 25 — Krommenie 0.30 1.10 ' — 30 10 (H. v. Holland) Landsmeer 1.— 1.25 — 20 15 Rozenburg 0.30 0.40 — 10 2 Laren (G.) 0.05 0.10 j — 30 7 Ruurlo 0.20 0.30 2.5 5 12 Lekkerkerk 2.50 3.75 — ±80 10 Sassenheim 2.50 5.— 3 ±75 36 N. Lekkerland 0.30 0.60 — 5 — Sas van Gent * 1.50 3.— 4.3 100 12 Lienden 0.50 0.80 — 80 12 Schagen : 1.— 2.50 0.9 . 16 15 Loppersum 0.40 0.50 — — — Schinnen 10.60 1.— — i 45 45 Maartensdijk 0 50 1.25 — 15 — Schoonebeek 0.50 0.65 — — 21 Maasland 2.- 3.- — 10 - Sevenum 0.40 0.50 — 20 7 Made 0.40 1.— — Il00 25 St. Maartensdijk 0.75 1.50 0.4 20 — MedembHk 1.— 1.50 I — 5 4 Sleen 0.45 0 75 Melik (L.) 0.30 0.60 — j 13 — Sommelsdijk ! 1.60 3.— 1.77 10 "8 Meerssen 0.50 0.80 — |100 35 Stedum j 0.60 1.— — — — Middelharnis 0.80 1.20 2.26 25 — Steenderen \ 0.40 0.75 — 20 8 Middelstum 0.60 0.60 — j — - Stein 0 40 150 - 120 11 Midwolda 0.30 0.60 0.65 — — Susteren 0.30 1.— — 50 30 Mierlo 0.50 1 — — 40 30 Swalmen 2.50 4.50 1.- Mill 0.50 1— — 15 — Terschelling 1— 1.25 30 50 — Millingen 0.60 0.90 — ! 40 — Ubbergen [ 1.50 1.75 — — Mijdrecht 1— 4.— 8.— |l00 12 Udenhout ! 0.12 0.30 — — — Naarden 0.50 0.75 11.5 100 — Uithuizen j 0.83 1.66 - 15 — Neede 1.— 2.50 — 70 25 Vianen 0.30 0.70 3.34 60 — Nieuwehagen 1.50 3.— 25 100 60 Voerendaal 0.10 0.14 22 100 40 Nieuwkoop 2.50 2.50 — 10 10 Vorden 0.525 0.85 8 4 6 Nieuwwolda 0.40 0.60 — — — Vries 0.04 0.10 | — 50 — Norg 0.12 0.20 — I 2 15 Vrijenban 1.- 3.— j 0.5 25 — Noordbroek 0.35 0.90 — — — Warnsveld 10.875 1.67» — — — Noordwijkerhout 0.70 0.80 — |±60 15 Waspik ; 1— 2.— i — 9 — Numansdorp 0.50 1.— 0.9 j 18 12 Wateringen 2— 3.— 4.5 30 15 Oirschot 0.25 0.45 — 25 — Wedde 0.30 0.45 — — — Oldenmarkt 1.20 2.- — 20 10 Webl 0.30 0.45 — — — Olstburg 0.70 0.90 — 30 — Wemeldinge 3.— 4.— — 15 5 O. en W. Souburg 1.25 1.50 — 35 15 Werkendam 0.40 0.60 | — 100 30 48 Grond voor I ArbeidersNAAM VAN DE woningen. GEMEENTE. , ,. ,. Juli Medio 1914 1920 Gem. Bouw- ! terrein in H.A. Woningtekort op 1 Aug. 1920. " Noodzakelijke aan^" bouw per jaar in Terband met de toeneming der bevolking. Grond voor Arbeiders- NAAM VAN DE | woningen. GEMEENTE. , .. ,, ,. I Juli Medio 1914 1920 Gem. Bouwterrein in H.A. Woningtekort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toeneming der bevolking. Wervershoof 1.60 1.60 — j 7- — Zaamslag 1.60 1.60 0.50 25 10 Westerbork 0.10 0.20 0.64 — — Zaandijk 0.50 1.50 2.27 — ! — Winsum 0.35 0.50 2.— 2 — Zaltbommel 1.— 2— — 75 — Woensdrecht 0.10 0.15 — 5 — 't Zant 10.60 1.— 0.17 — — Workum 0.50 1.25 — 20 — Zoeterwoude I 1.— 3.— | - -20 | 5 Wormer 1.— 2.— 6,10 20 — Zuidbroek 10.35 0.55 — j 10 I — Woubragge 0.60 0.80 — j — — Zuid-Laren 0.20 j 0.40 — 1 ! 11 Wijk a. Zee a.Duin 4.— 9.— — — — Zijpe 13.— 3.— — — I — Geen of althans geen voldoende gegevens ontvangen van de Gemeentebesturen van: Almkerk, Ameland, Amerongen, Andijk, Anlo, Appeltern, Assen en Velden, Aienskerken, Assen, Barendrecht, Berk, Beek en Donk, Beers, Beerta, Bergeijk, Berkel en Roderijs, Berliknm, Bungel, Bocholtz, Boxmeer, Breskens, Broek op Langendijk, Buren, Capelle (N.B.), Castrikum, Deil, Stad Delden, Didam, Diepeveen, Dinteloord, Dinxperlo, Dirksland, Doesburg, Doetinchem, Dokkum, Doornspijk, Dreumel, Duinen, Dubbeldam, Dussen, Dwingelo, Echteld, Eelde, Eenrum, Egmond a/Zee, Elburg, Erp, Ewijk, Finsterwolde, Gameren, Geertruidenberg, Geldrop, Gennep, Gent, Gestel, Goor, Grave, Groede, Grondsveld, Haarlemmerliede, Halsteren, Havelte, Heer, Heesch, Hellevoetsluis, Hendrik Ido Ambacht, Herwen, Heijthuizen, Hillegersberg, Hoeven, 't Hof van Delft, H.-L. Zwaluwe, Hoogkerk, Hoogwoud, Houthem, Hulst, Ierseke, Ilpendam, Jutphaas, Kapelle (Z.), Klinge, Kloosterburen, Klundert, Krimpen a/d. Lek, Krimpen a/d. IJsel, Laren (N.-EL), Leens, Leiderdorp, Leusden, Loosdrecht, Maarssen, Maasniel, Marcelo, Maurik, St. Michielsgestel, Monnikendam, Moordrecht, Muiden, Muntendam, Nieuwendam, Nieuwerkerk a/d. IJsel, Nieuwleusen, Nistelrode, Nunen, Oisterwijk, St. Oedenrode, Oldenhove, Ooltgensplaat, O. en W. Barendrecht, Ottersum, Ouwerkerk, Oudewater, Oudvossemeer, Oudshoorn, Oudvroenhoven, Papendrecht, Pernis, St. Pieter, Reeuwijk, Rillandbath, Rockanje, Rolde, Ruinen, Ruinerwold, Rijnsburg, Schaesberg, Schoonhoven, Simpelveld, Sluis, Someren, Spijkenisse, Stolwijk, Stompwqk,* Strijen, Strijp, Ter Heijden, Termunten, Tholen, Ubach over Worms, Uitgeest, Uithoorn, Uithuizermede, Ulrum, Urk, Veenhuizen, Vinkeveen, Vledder, Vlijmen, Voorburg, Voorhout, Voorschoten, Vreeswijk, Warffum, Weespercarspel, De Werken, Westkapelle, Westzaan, Wieringen, Wilnis, Wissekerke, Wittem, Wolphaartsdijk, Woudenberg, Woudrichem, Wouw, Wijlre, de Wijk, Wijk bij Duurstede, Wijk en Aalburg, Ierseke, IJselmondo, Uselstein, IJzendijke, Zand voort, Zeeland, Zelhe, Zevenaar, Zevenhuizen, Zoelen, Zuid-Hom, Znidwolde. 49 BIJLAGE V. PRIJS VAN RUWEN BOUWGROND IN GULDENS PER M2. IN GEMEENTEN MET MINDER DAN 2000 INWONERS, genoemd in Artikel 1 van het K. B. van 3 Jnli 1919 (S. 465). Grond voor NAAM VAN DE Arbeiderswoningen. GEMEENTE. j Juli 1914. Medio 1920. Gem. Bouwterrein in H.A. Woningtekort op 1 Aug. 1920. Noodzakelijke aanbouw per jaar in verband met de toename der bevolking. Ambij 0.80 0.80 6.— 50 — Baardwijk 0.50 1.— 0.80 25 — Besoyen 1.— 4.— — 25 25 Blokzijl 1.50 2.— — — _ Buiksloot 1.— 2.— 7.— 14 6 Gronsveld*) 0.50 1.— 30 — 2 Hindeloopen 0.75 1.— 5 — Kloetinge 2.50 8.— — 10 — St. Ommen 0.10 0.25 15 — — Ootmarsum 2.75 4.25 — 18 3 Philippine 0.25 0.35 — 10.— — Schin op Geul 0.40 . 0.75 — 10.— — Valkenburg (L.) 1.— 1.60 — 20 10 Valkenburg bij Leiden *) 0.75 1.60 0.25 — — Vlaardinger Ambacht 2.60 3.— — 2.— Ulst JSjS 1.— 1.— 0.5 12.— — Geen of althans geen voldoende gegevens ontvangen van de Gemeentebesturen van: Amstenrade, Asperen, Breukelen-St.Pieter, Buren, Doorwerth, Driewegen, 'sHeer Arendskerke, Heukelum, Limbricht, Megen, Merkelbeek, Montfoort, Munstergeleen, Nieuwkuik, Nieuwpoort, Nieuwstad, Nisse, Oudenrijn. Ovezande, Ravenstein, Rijzenburg, Schinveld, Sloten (Fr.), Stavoren, Veere, Stad-Vollenhoven, Vrijhoeve-Capelle, Zoetermeer. 1) Niet genoemd in Artikel 1 van bovengenoemd K. B. 7 BO BIJLAGE VI. UITTREKSEL UIT HET WETSONTWERP VAN DEN HEER VAN HOUTEN. (Bijlagen van de Handelingen van de Tweede Kamer, Zitting 1892/93, N°. 119). Artikel 1. De Gemeentebesturen zijn bevoegd, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van belanghebbenden, overeenkomstig de bepalingen dezer wet eigendommen in hnnne gemeente te onteigenen en beschikbaar te stellen voor: a. Uitbreiding van steden, dorpen en buurtschappen. b. Vorming van nieuwe buurtschappen. e. Oprichting of uitbreiding van inrichtingen van nijverheid, woningen met tuinen voor bestuurders, beambten en werklieden hieronder begrepen. d. Ondernemingen van tuinbouw, landbouw, veeteelt en bouwteelt. Artikel 7. De schadeloosstelling bij onteigening volgens deze wet wordt bepaald met inachtneming van de volgende regelen. a. Geen schadeloosstelling wegens waardevermindering van aan den eigenaar verblijvende perceelen kan worden geeischt, dan voor zoover de gemeenteraad mocht hebben geweigerd de eigendommen, welke waardevermindering ondergaan, op daartoe op de wijze en binnen den termijn, in het tweede lid van artikel 4 bepaald, kenbaar gemaakt verlangen, in het plan op te nemen. b. De schadeloosstelling bedraagt, behoudens het bepaalde bij het volgend artikel, het veertigvoud van de belastbare opbrengst, volgens de schatting van de heffing der grondbelasting of, zoo deze niet in de kadastrale leggers is opgenomen of opnieuw geregeld moet worden, van de belastbare opbrengst van met de onteigende gelijkstaande eigendommen, een en ander, zoo daartoe termen zijn, verhoogd: 1°. met de waarde van te velde staande vruchten en kruidgewas, 2°. met de waarde van veen, klei en delfstoffen, op of in het onteigende voorhanden en waarvan de verwijdering kan plaats hebben zonder de juiste pacht- of huurwaarde te verminderen en 3°. met de kosten welke na het doen der schatting voor de heffing der grondbelasting aan het onteigende zijn besteed, voor zoover zij een blijvende vermeerdering zijner waarde hebben teweeggebracht. Bi c. Hun die het onteigende bewonen, of voor de uitoefening van een bedrijf in. gebruik hebben wordt, onverschillig of zij al dan niet eigenaar zijn, de schade vergoed, voortspruitende uit een verhuizing of uit een beperking, staking of verplaatsing van het bedrijf, welke door de onteigening noodzakelijk mochten worden. Artikelen 43 tot en met 49 van de wet van 28 Augustus 1851 (Sfbl. n°. 12B) zijn ook bij de onteigening volgens deze wet van teepassing. Binnen zes maanden na het in werking treden van deze wet is ieder aangeslagene in de grondbelasting, die van meening is dat de werkelijke waarde van eenig perceel, waarvoor hij is aangeslagen, ongerekend de verhoogingen sub. b 1°, 2°, 3°, in het vorig artikel vermeld, meer bedraagt dan het veertigvoud van de belastbare opbrengst volgens de schatting voor de heffing der grondbelasting, bevoegd aan het Gemeentebestuur schriftelijk het bedrag op te geven, waarmee de waarde naar zijn schatting dat veertigvoud overschrijdt. Ten aanzien van eigendommen waarvan de belastbare opbrengst volgens de wet van 26 *Mei 1870 (Sfbl. n°. 80) nog geregeld of opnieuw geregeld moet worden, heeft de regeling of nieuwe regeling op verzoek van den belanghebbende, kenbaar te maken binnen den termijn van zes maanden in het vorig lid bedoeld, dadelijk plaats en kan de aldaar bedoelde opgave nog gedaan worden binnen drie maanden nadat de belastbare opbrengst definitief is geregeld. Op de heffing der grondbelasting is de volgens dit artikel bevolen regeling zonder invloed. De volgens dit artikel opgegeven waarde treedt ingeval van onteigening in de plaats van het veertigvoud der belastbare opbrengst in artikel 76 bedoeld, ten ware mocht blijken dat de opgegeven waarde slechts denkbeeldig is, of de opgave slechts geschied is om de werking dezer wet te belemmeren. Ieder die een zakelijk recht op een onroerend grond bezit, terzake waarvan hij niet in de grondbelasting draagt, tenzij uithoofde dit onroerend goed van grondbelasting is vrijgesteld of een ander daarvoor is aangeslagen, is bevoegd binnen den in het eerste lid van het vorige artikel bepaalden termijn de waarde, waarop hij zijn recht schat, schriftelijk aan het gemeentebestuur op te geven. Indien degene, die zoodanige opgave heeft gedaan, bij onteigening overeenkomstig- deze wet van het goed, waarop zijn recht is gevestigd, bij toepassing der vorenstaande regelen minder zou ontvangen dan het bedrag,- waarop hij zijn recht bij zijne opgave heeft geschat, zal de rechter, daartoe termen vindende, het hem toe te wijzen bedrag met ten hoogste het door hem opgegeven bedrag kunnen verhoogen. 52 Artikel 10. Het staat den rechthebbende ten allen tijde vrij de volgens artikel 8 en 9 opgegeven waardeeringen bij schriftelijke opgave aan het Gemeentebestuur te verlagen. Deze waardeeringen kunnen in geen geval worden verhoogd en op een verlaging kan niet worden teruggekomen. Artikel 15. Van de volgens artikel 8 opgegeven meerdere waarde kan door de Gfemeente, met inachtneming van de bepalingen voor de heffing en invordering van plaatselijke Directe Belastingen voorgeschreven, een bijzondere belasting geheven worden van ten hoogste twee per duizend en per jaar. Artikel 16. De volgens artikelen 8 en 9 opgegeven eigen schattingen gelden als grondslag voor de bepalingen der waarde voor de heffing van registratie- en successierechten en voor den aanslag in de vermogensbelasting. Na verlaging overeenkomstig artikel 10 geldt hierbij het verlaagde bedrag HOOFDSTUK HL ARBEIDSVOORWAARDEN. § 1. Inleiding. Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden heeft de Commissie gemeend zich te kunnen bepalen tot een onderzoek naar het loon en de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden en naar de omstandigheden van veiligheid en hygiëne, onder welke in het bouwbedrijf wordt gewerkt. Het loon was van zelve aangewezen, omdat het in de afgeloopen maanden het voornaamste strijdpunt tusschen werkgevers en arbeiders heeft uitgemaakt. De omstandigheden van veiligheid en hygiëne verdienden daarnaast een plaats, omdat zij dikwerf tot klachten aanleiding gaven en hun invloed op den goeden gang van zaken in het bouwbedrijf niet onbelangrijk moet worden geacht. Als derde zeer belangrijk punt, dat de arbeidsvoorwaarden raakt, moet worden genoemd de eigenaardige losse verhouding tusschen patroon en arbeiders in het bouwbedrijf. Deze schijnt wel een onvermijdelijk gevolg te zijn van het stelsel van aanneming van werken, hetwelk er noodwendig toe leidt, dat een bepaalde patroon een groot aantal arbeiders in dienst neemt, wanneer hij een belangrijk werk in uitvoering heeft, maar deze voor het overgroote deel moet ontslaan, wanneer het werk is afgeloopen. De Commissie is van oordeel dat deze losse verhouding voor een belangrijk deel de oorzaak is van vele moelijkheden welke het bouwbedrijf in het bijzonder eigen zijn; zij heeft echter gemeend deze zijde van de arbeidsverhoudingen te moeten laten rusten, omdat deze meer op het terrein ligt van de Commissie tot regularisatie van den bouw. Eveneens heeft de Commissie gemeend te moeten laten rusten een aantal punten van meer ondergeschikten aard, zooals de regeling van de loonbetaling voor overwerk, vergoeding voor reiskosten bij werk buiten de woonplaats e.d. Behalve op de kennis welke de leden der Commissie krachtens den aard van hun werkkring van de arbeidsverhoudingen in het bouwbedrijf bezitten, berusten de onderstaande beschouwingen ook op de resultaten van een schriftelijke enquête naar arbeids- en aanbestedingsvoorwaarden, welke door de Commissie is ingesteld. Zij heeft daartoe aan Directeuren of Opzichters van Gemeentewerken in gemeenten met meer dan 5000 inwoners een vragenlijst gezonden, als hier achter als bijlage I opgenomen. Deze is bovendien gezonden aan een aantal organisaties van patroons en arbeiders en aan enkele andere daarvoor in aanmerking komende lichamen. 54 Een overzicht van het resultaat dezer enquête volgt hieronder: Aantal Aantal verzonden. ontvangen lijsten. antwoorden. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners . . 4. 4. Gemeenten van 100.000 tot 50.000 inwoners . . 7. 5. Gemeenten van 50.000 tot 20.000 inwoners . . 31. 19. Gemeenten van 20.000 tot 10.000 inwoners . . 64. 20. Gemeenten van 10.000 tot 5.000 inwoners . . 162. 69. Patroonsorganisaties. . 69. J) 30, Arbeidersorganisaties 7. 3. Diversen 8. — Eerste Afdeeling. HET LOON EN DE OP LOON HERLEIDBARE ARBEIDSVOORWAARDEN. § 2. De contractueele loonverhoudingen. Vanaf de tweede helft der 19e eeuw, toen de groote steden zich sterk begonnen uit te breiden, hebben de arbeidsverhoudingen in het bouwbedrijf een vrij ongeregeld karakter gedragen. Perioden van groote drukte en van haast volledigen stilstand wisselden elkaar af en weerspiegelden zich in de hoogte der loonen. In de periode 1875—1880 bijvoorbeeld, toen in Amsterdam geheele wijken werden bijgebouwd, bedroeg het loon van timmerlieden en metselaars f 25.— a ƒ 30.— per week, een voor dien tijd ontzaglijk hoog bedrag 2). Een twintigtal jaren later, omstreeks 1897, bedroegen de verdiensten in stukwerk niet meer dan ƒ 17.— a / 20.—. Dit onstabiele karakter, dat de bouwbedrijvigheid reeds tientallen jaren kenmerkt, heeft zoowel bij patroons als bij werklieden den wensch wakker geroepen tot meer standvastige verhoudingen te geraken. Het bouwbedrijf behoort dan ook onder de eerste, waar collectieve contracten werden afgesloten. Tot voor enkele jaren droegen deze een plaatselijk karakter en beperkten zich veelal tot een enkel beroep. Een der oudste, dateerend van vóór 1906, is het contract van de Amsterdamsche Patroonsvereeniging met enkele timmerliedenorganisaties. Het aantal plaatselijke contracten heeft zich vooral de laatste jaren belangrijk uitgebreid; in 1906 telde men er 42; in 1910, 13; in 1915, 81; en in 1919 niet minder dan 231. *) In dit getal zijn begrepen 55 afdeelingen van den Bond van Patroonsvereenigingen en 4 niet-aangesloten plaatselijke patroonsvereenigingen. 2) De toestand der werklieden in de bouwbedrijven te Amsterdam, pg. 27. 56 De landelijke arbeidsovereenkomst heeft in de bouwbedrijven eerst den allerlaatsten tijd ingang gevonden; er bestaan er thans vier. Het eerste landelijk collectief contract is in het steenhouwersbedrijf afgesloten in Mei 1918, tusschen den Bond van Steenhouwerspatroonsvereenigingen in Nederland eenerzijds en den Centr. Bond van Bouwvakarbeiders, den Christ. Nat. Bouwarbeidersbond, de Federatie van Bouwvakarbeiders, den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond en den Ned. R. K. Bouwvakarbeidersbond „St. Joseph" anderzijds. Het is in 1919 en 1920 telkens voor één jaar vernieuwd. Het tweede landelijk collectief contract werd in het schildersbedrijf gesloten in April 1919; het is in April 1920 voor een jaar vernieuwd en onlangs opnieuw voor een jaar' verlengd; het loopt dus thans tot April 1922. Dit contract is afgesloten tusschen den Ned. Schildersgezellenbond, de Ned. R. K Bouwvakarbeidersbond „St. Joseph" en den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond van de zijde der werknemers, en den Bond van Ned. Schilderspatroons, den Ned. R. K. Bond van Schilderspatroons „St. Lucas" en den Ned. Bond van Christelijke Schilderspatroons van de zijde der werkgevers. De beide andere landelijke collectieve contracten zijn afgesloten na den strijd van den zomer van 1920. Het zijn: het landelijk contract van het stucadoorsbedrijf en het algemeene bouwarbeiderscontract, omvattende timmerlieden, metselaars, opperlieden, grondwerkers en verschillende categoriën van betonwerkers. Het stucadoorscontract werd afgesloten tot 1 Mei 1921 door den Ned. R.K. Bouwvakarbeidersbond „St. Joseph", den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond, de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders en den Alg. Ned. Stucadoorsbond van werknemerszijde met den Ned. Stucadoorspatroonsbond en den Ned. R. K. Stucadoorspatroonsbond van werkgeverszijde. Het groote bouwarbeiderscontract loopt eveneens tot 1 Mei 1921 en is afgesloten door den Ned. R. K Bouwarbeidersbond „St. Joseph", den Ned. Chr. Bouwarbeidersbond in Nederland, den Alg. Ned. Bouwarbeidersbond, den Alg. Ned. Grondwerkersbond, den Ned. Neutr. Timmerliedenbond en de Landelijke Federatie van Bouwvakarbeiders van werknemerszijde, met den Bond van Patroonsvereenigingen in Nederland en den Ned. R. K. Bond van Bouwpatroons van de zijde der werkgevers. Aangezien noch aan patroons-, noch aan arbeiderszijde alle beoefenaren van het vak georganiseerd zijn, vindt men in dezelfde beroepen naast bovengenoemde landelijke contracten een groot aantal plaatselijke. De beroepen welke door deze contracten in het geheel niet worden bestreken, zooals die van heiers en fundeeringwerkers, voegers, loodgieters, granitowerkers en behangers, zijn alleen hier en daar door plaatselijke contracten geregeld. Zoo geldt voor het hei- en fundeeringbedrijf te Amsterdam een collectieve overeenkomst tusschen de Hei- en fundeeringwerkersvereeniging „Broederschap" en de plaatselijke Grondwerkers Patroonsvereeniging. Voor de loodgieters gelden een aantal plaatselijke contracten o.a. te Amsterdam, Den Haag, Groningen, Maastricht, Arnhem, Amersfoort, Haarlem, Leeuwarden en enkele kleinere plaatsen. 56 Voor het voegersbedryf hebben tot Mei 1920 een tweetal contracten te Rotterdam en Den Haag bestaan; te Amsterdam is dit beroep thans mede begrepen in een algemeene plaatselijke overeenkomst. Al deze plaatselijke contracten zijn afgesloten tnsschen plaatselijke vereenigingen van patroons en arbeiders of ook wel van arbeiderszijde met afdeelingen van de groote vakbonden. Aangaande den omvang en beteekenis der verschillende landelijke organisaties van patroons en arbeiders zij verder verwezen naar Bijlage II en III. De loonregelingen, welke de tegenwoordige landelijke collectieve arbeidsovereenkomsten bevatten, zijn thans uitsluitend gebaseerd op de vaststelling van minimumloonen bij een 45-urige werkweek, met uitzondering van het stucadoorscontract, waaraan naderhand een tarieflijst is toegevoegd. Onderstaand lijstje geeft van de thans geldende minimum uurloonen een overzicht: R le Gem. 2e Gem. 3e Gem. 4e Gem. 5e Gem. 6e Gem. eroeP' klasse. klasse. klasse. klasse. klasse. klasse. I Grondwerker 2). . . . \ 89 (85) 81 (78) 75 (72) 68 (65) I 61 (59) 54 (52) Timmerman2) . . . . 94 (90) 87 (83) 79 (76) 72 (69) 65(62) "57 (55) Metselaar2) . . . . . 94 (90) 87 (88) 79 (76) 72 (69) 65 (62) 57 (55) Betonwerker 2) . . . . 94 (90) ! 87 (83) 79 (76) 72 (69) 65 (62) 67 (55) Opperman 2) j 89 (85) 81 (78) 75 (72) 68 (66) 61 (59) 54 (52) Stucadoor 2) 94 (90) j 89 (85) 83 (80) 78 (75) 73 (70) 68 (65) Stucadoor 2) (opperman). 89 (85) 81 (78) 75 (72) 68(65) 62 (59) 59(52) Schilder ») 85 (92) 76 (83) 69 (76) 63 (69) 57 (62) - l) I I I Voor alle categoriën — uitgezonderd schilders en steenhouwers — is in het collectief contract een bepaling opgenomen, dat de oververdienste in stukwerk niet meer mag bedragen dan 40 °/0 boven het overeengekomen uurloon. Het meerdere zal volgens de contractbepalingen worden gestort in een fonds, waarvan doel en wijze van beheer nader door partijen wordt geregeld, maar dat uitsluitend ten bate der werknemers zal strekken. 4) Een bepaling, welke aan het loon een grens naar boven oplegt, is in de contracten in het bouwbedrijf niet geheel nieuw. Het contract, dat van 1 Mei 1908 tot 1 Mei 1913 te Amsterdam voor het metselbedrijf heeft gegolden, bevatte een clausule welke bepaalde, dat het loon in 1) In het schilderscontract _gn de gemeenten in 6 klassen ingedeeld. 2) De tusschen haakjes vermelde cijfers zijn die, welke oorspronkelijk bij het afsluiten van het contract in September 1920 hebben gegolden; zij zjjn op grond van de clausule over de indexcijfers tot het aangegeven bedrag verhoogd, met ingang van 4 December 1920. 3) De tnsschen haakjes geplaatste" cijfers zijn de uurloonen, welke zullen gelden bij het in werking treden van het hernieuwde contract per 1 April 1921. 4) Aanvankelijk was in het contract met de confessioneele organisaties deze bepaling niét opgenomen. 57 werk «onder voorafgaande raming ten hoogste 20 °/0 en ih werk met voorafgaande raming ten hoogste 40 °/o meer mocht bedragen dan het overeengekomen minimum uurloon. Een bepaling van overeenkomstige strekking, welke ten doel had opvoering van het in daggeld verdiende loon tegen te gaan, was opgenomen in de Amsterdamsche metselcontracten, geldend van Maart 1917 tot Mei 1918 en van Augustus 1918 tot Mei 1919; hierin was n.1. overeengekomen, dat „bij meerdere arbeidsprestatie" het loon kan worden verhoogd met ten hoogste 5 cent per uur. Deze laatste bepaling vindt men ook in da Amsterdamsche contracten voor het timmerbedrijf die vanaf Mei 1913, na herhaalde vernieuwing, hebben geloopen tot Mei 1919. In de contracten welke voor het jaar 1919—1920 voor het metsel- en timmerbedrijf werden afgesloten kwam de bepaling niet meer voor, omdat zij in de practijk te veelvuldig werd overtreden. Men vindt haar ook niet in andere plaatselijke contracten. De beperking van de oververdienste in stukwerk, welke men met bepalingen als die betreffende het maximum van 40 °/0 in de tegenwoordige overeenkomst wil bereiken, wordt van patroonszijde vooral nagestreefd, omdat men eenerzijds vergissingen, welke bij de vaststelling der tarieven kunnen worden begaan, niet een te grooten omvang wil laten aannemen en omdat men anderzijds het opdrijven der tarieven tusschen arbeiders en den individueelen patroon wil tegengaan. Een ander middel om dit te bereiken, is de tarieven zelve in de collectieve overeenkomst op te nemen. Vanaf den tijd, dat het bouwbedrijf in zijn moderne intensiteit en uitgebreidheid zich ontwikkelde, is het overgroote deel van den nieuwbouw in aangenomen werk verricht. Aanvankelijk stelde elke patroon naar eigen goeddunken deze prijzen vast voor zijn werk, in onderhandeling met zijn eigen arbeiders. In tijden van groote drukte liepen deze tarieven op; in tijden van slapte werden zij door de patroons verlaagd. Om het tegen elkaar opbieden van patroons in den drukken tijd tegen te gaan, ontstonden er in vele plaatsen onderlinge afspraken tusschen hen, over de meest gangbare eenheidsprijzen. Eerst de latere jaren is het voorgekomen dat deze tarieven deel gingen uitmaken van collectieve overeenkomsten met de arbeidersorganisaties. Voorbeelden daarvan vindt men in de plaatselijke collectieve overeenkomsten in het metselbedrijf te Amsterdam, van omstreeks 1908 tot 1920. De tarieflijst, welke aan het contract voor de periode 1919 tot 1920 was toegevoegd, is hierachter als bijlage IV opgenomen 1). 1) Het uurloon werd bij deze overeenkomst vastgesteld voor een metselaar op 70 cent per nur en voor een opperman op 67 cent per uur. De arbeidsduur op 8 uren per dag en 45 uren per week. Op deze tarieven is in de eerste maanden van 1920 een toeslag van 20 °/0 en vanaf einde September 1920 een toeslag van 35 °/0 toegekend. Deze wordt echter in vele gevallen overschreden; de tarieflijst maakt vanaf Mei 1920 geen deel meer uit van de collectieve overeenkomst. 8 58 Behalve te Amsterdam, bestaan in het metselbedrijf ook door de patroons overeengekomen tarieven in Den Haag (vanaf 1915) en te Rotterdam. Alleen in Den Haag zijn zij met medewerking van de arbeiders vastgesteld vanaf 1916 tot Mei 1920. l) Voor voegwerk bestaan tarieven te Rotterdam en Den Haag, welke tot Mei 1920 deel uitmaakten van plaatselijke contracten met de arbeidersorganisaties. Het thans geldende Rotterdamsche tarief, hetwelk evenals het thans geldende Haagsche tarief niet meer door de arbeidersorganisaties is onderteekend, is als bijlage V opgenomen. In het stueadoorsbedrijf bestonden reeds vele jaren plaatselijke overeenkomsten in zake de tarieven o.a. te Amsterdam, Den Haag, Leiden, Haarlem en Rotterdam. Na het afsluiten van het landelijk collectief contract in den afgeloopen zomer heeft men daaraan toegevoegd een tarieflijst, welke is opgenomen als bijlage VI; deze heeft geldigheid voor alle grootere plaatsen. Volgens algemeen gevoelen wordt dit tarief, een der weinige welke thans óók nog door de gezellenorganisaties zijn gesanctionneerd, met circa 30 °/o overschreden. In het timmer- en schüderbedrijf voor den woningbouw is het nimmer tot officieele vaststelling van tarieven gekomen. Wel bestaan ook hier en daar officie_.se afspraken tusschen patroons betreffende gangbare eenheidsprijzen, maar deze hebben nimmer vasten vorm aangenomen. Een lijstje van onderdeden van het timmerwerk, welke volgens deskundigen voor algemeene tariefieering vatbaar zijn, is als bijlage VII opgenomen. Voor hei- en fundeeringwerk zijn in de Amsterdamsche overeenkomst eenheidsprijzen opgenomen, welke als bijlage VIII hierachter zijn afgedrukt. 2) Bovendien bestaan in een aantal andere plaatsen verschillende min of meer officieuse afspraken tusschen de patroons betreffende de prijzen, waarvoor bepaalde standaardkarweien worden uitgegeven. Over het algemeen moet echter geconstateerd, dat er een vrij groote mate van regelloosheid ten aanzien van de tarieven heerscht. Zoowel de herhaalde loonsverhoogingen, als de inkorting van den arbeidsduur, welke telkenmale herziening van de tarieven noodzakelijk maakten, hebben het gevolg gehad, dat de vaste regels, welke vroeger als 't ware door de practijk zelf aan de hand werden gedaan, allengs verloren gingen. Ook het verzet van arbeiderszijde, wanneer bij yerhooging van het uurloon, of vermindering van den werktijd, de tariefprijzen niet in dezelfde verhouding werden herzien, heeft er toe bijgedragen dat thans in vele gevallen van vaste tariefprijzen niet meer kan worden gesproken en het werk wordt uitgegeven tegen prijzen, die de thans alleen nog maar van patroonszijde vastgestelde tarieven min of meer belangrijk overtreffen. Na dit globale overzicht van de loonverhoudingen zooals zij nu of in de afgeloopen jaren in contracten waren vastgelegd, is het van belang na te gaan, hoe het loonpeil zich in werkelijkheid heeft ingesteld. 1) Eeeds na de uitsluiting van November 1919, welke beëindigd werd met arbitrage door den Directeur-Generaal van den Arbeid, liet de handhaving der tarieven veel te wenschen over. Verg. Centraal Verslag Arbeids-Inspectie 1919, blz. 395. 2) In tegenstelling met alle voorafgaande, worden deze tarieven als wimwiMntarieven beschouwd. 59 Algemeen is de opvatting, dat in vele plaatsen, maar vooral in de vier groote steden, de maximum loongrens welke in het landelijke bouwarbeiderscontract en in het stucadoorscontract is vastgesteld niet wordt gehandhaafd. Fondsen, als bedoeld op bladz. 56, zijn tot nu toe niet gevormd. Het was dus voor de Commissie van groot belang hierover zoo juist mogelijke gegevens te verkrijgen. § 3. Be werkelijke loonverhoudingen. Om een indruk te krijgen van de werkelijke loonen welke op de bouwwerken werden uitbetaald, dus van het week- en het uurinkomen van bouwvakarbeiders 1), heeft de Commissie in hoofdzaak gebruik gemaakt van de loonlijsten, welke door aannemers van Rijks- of gemeentewerken moeten worden bijgehouden, in verband met de bestekbepalingen inzake minimumloon en maximumarbeidsduur. Zij heeft niet de zekerheid kunnen verkrijgen, dat te allen tijde het loon, dat op deze lijsten vermeld wordt, ook overeenkomt met het inderdaad uitbetaalde; wel mag worden aangenomen dat eventueele afwijkingen alleen naar boven, niet naar beneden hebben plaats gehad, omdat vermoedelijk in enkele gevallen aannemers van werken er bezwaar tegen hadden uit de loonlijst te laten blijken, dat de bepaling inzake maximumloon niet werd nageleefd. Gegevens zijn verzameld van de loonen bij den woningbouw in de vier grootste gemeenten, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, en van enkele kleinere plaatsen, waar rijkswerken (onderwijsgebouwen) 2) in uitvoering zijn. De statistiek van loonen van bouwvakarbeiders aan rijksbouwwerken bevat gegevens van Leiden, Arnhem, Delft, Amersfoort en Brielle over de maanden September en October 1920. Hierin zijn alleen opgenomen gegevens van arbeiders, die in een bepaalde week de volle 45 uren hebben gewerkt. Deze weekinkomsten zijn vervolgens ingedeeld in klassen, opklimmend met f 2,50 per week, en in elke loonklasse is vermeld het aantal malen dat een weekinkomen tusschen de bepaalde grenzen op de loonlijst voorkwam. In de staat op bladz. 60 en 61 zijn deze aantallen herleid tot percenten van het totaal aantal weekopgaven, hetwelk in een der rechter kolommen is aangegeven. Ten slotte is voor elke categorie van arbeiders een gemiddeld weekinkomen berekend door het totaal van alle loonbedragen te deelen door het aantal loon weken. 3) Verder vindt men het minimum en het maximum weekinkomen, 'dat volgens de contractbepalingen door elke categorie kan worden verdiend, in de loonrubrieken 1) Ten einde geen misverstand te wekken, wordt in de volgende pagina's met loon aangeduid het gecontracteerde vaste minimumloon; met uur- of weekinkomen, hetgeen _door arbeiders in verband met oververdienste voor tariefwerk werkelijk per uur of per week wordt ontvangen. 2) De gegevens van rijkswerken zijn beperkt tot die van onderwijsgebouwen, omdat deze de minste afwijking met woningbouw vertoonen. 3) Deze gegevens werden voor de Commissie welwillend bewerkt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. 60 61 OVERZICHT VAN UITBETAALDE WEEKINKOMENS AAN BOUWVAKARBEIDERS ^ RIJKSWERKEN (ONDERWIJSGEBOUWEN) TE LEIDEN, ARNHEM, DELFT, AMERSFOORT EN BRIELLE, GEDURENDE DË HlAANDEN SEPTEMBER EN OCTOBER 1920. (in piocenten^ ^ loonrubriek). _ „ „ . 1 j | " , Maximum Maart—April 1920. Van September f min- 30.00 32.50 35.00 37.50 40.00 42.50 45.00 47.50 50.00 52.50 55.00 57.50 60.00 62.50 65.00 67.50 70.00 ; ^ ^ ?& ^ „ ^ gQ I gg ^ „ Q() g_ gQ QQ J 9- Totaal Gemiddeld week- ~ tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot j tQt (Qt t.t tot tQt ^1. week" voTgens aantal G™S OctOberl920. f 30.00 32.50 35.00 37.50 40.00 42.50 45.00 47.50 50.00 6&60 55^00 57^50 ^6000 6W50 70M T2M; ^ __ „ „_„ _ __| ____ 8_>B0 9Q Q() 92 -Q 95 0Q| 97.Bo|lOO.O0 gaven. ink0men' Wff ink"" Leiden. Timmerlieden. — — — — 1 52 3 29 1 7 1 3 1 — — — — — 445 'ƒ45 225 / 52.29 417 'ƒ35.805 Metselaars. . - — — 2 — 67 — 17 0,4 1 10 1— - — — — — | ~ ~ _ __ _ — — — — 233 44.24 52.29 231 | 35.78 Opperlieden . — — 1 | 3 2 40 34 6 7 5 — — — — — — — — _ I ____ __'— — 270 j 42.655 49.14 300 \ 35.195 Schilders ..— — — — — 68 — 12 — 20 — — — — — — — — ____ j ~ J _ j'Z L J _ — — J — J — 68 | 42.885 — 75 | 33.99 Arnhem. Timmerlieden. — — - 41 29 27 3 — — — — — — — — — — — | »_ __ _ j _ 59 ƒ38 43 / 52.29 16 ƒ31.465 Metselaars. . — — j— 12 24 29 28 5 1 — — — — — — — — — ___ — _— — 102 40.595 52.29 41 32.085 Opperlieden .5 3 j 2 30 39 11 9 1 — ~ _ — _ — _—__ % ~ - — — - — j — 107 37.895 49.14 46 29.145 Delft. Timmerlieden. — — 2 2 — 7 17 12 2 — 18 18 11 l 3 1 2 0,3 i n 9 _ 0 o _ _. _ 365 / 51 855 ƒ 52.29 156 ƒ38.26 Metselaars. .— — — — — _ 11 1 , — 7 6 — - — — 46 7 ' TZ " ~ } Z — — — — -- — 408 68.56 52.29 234 60.075 Opperlieden . 0,4 — | 2 7 27 29 j 14 5 TT 4 2 1 0,3 0,3 0,3 0,3 — > r. . n 1 n 1 ___ — — —- 658 44.77 49.14 356 36.85 Schilders . . — — 38 61 — — ! — — — — — — — — — — - ~ ____________ 13 37-575 — 15 31345 Grondwerkers - — jT 7 35 35 10 4 2 — 6 — — — — — — — ~~ ~ _ ____ 111 41,065 19.14 143 36.105 Amersfoort. 1 j Timmerlieden. -—-- — — — 29 20 21 29 — — — — — — — — — _ ! _ \ 71 'ƒ44675 ƒ 49.77 164 ƒ38.31 Metselaars. .— — — _ — 55 8 22 8 5 — — — — — — — — | __ — — i'_ — 36 43 29 49.47 33 36.94 Opperlieden . — — 89 11 — — — — "_~ — — — _.__ _._ _____ — _ — — _ _ i _ ' — 9 ! 34 22 47.25 9 30.22 Grondwerkers — — 83 17 — — — — — — — — — — — — — — - " — | ' ) ! | 12 1 34.085 47.25 16 : 30.75 ____ . _ 1 j—[—! j—;—I 1 -f- Brielle. j Timmerlieden. — 64 36 — — — — —— — — — — — — — — — _ j _ \ 28 ƒ 31 915 / 45.36 21 ƒ26.885 Metselaars. . — | — 3 11 14 71 — - | — — — — — — — — -- — Z ! Z Z Z — i Z _ ' _ ! — — 35 ! 40.085 45.36 2 : 42.55 Opperlieden F~~^ — 83 17 — — — f"^ — — — — ___ — _____ j \ _ ' ; i j 30 34.48 42.84 6 30.465 Grondwerkers 45 35 10 6 3 — — j — — — — — — — — — — — Z ^ Z _-- — —'— — 31 ''■ 30-82 42-84 49 25'97 I _ ; 1 L 1 • 1 I S 62 aangegeven door de zwaar getrokken lijnen. — Ter vergelijking zijn mede opgenomen de gemiddelde weekinkomens over Maart en April 1920. Voor Amsterdam beschikte de Commissie le over de origineele loonlijsten van den bouw van gemeentewoningen en 2e over loonstaatjes, welke vanaf 1 November 1920 door den Gemeentelijken Wohingdienst worden bijgehouden van den woningbouw met overheidssteun, en welke door den directeur welwillend ter beschikking van de Commissie werden gesteld.x) Het is, ook na gehouden navraag bij de betrokken architecten, der Commissie niet gelukt de beschikking over de origineele lijsten van de werken der woningbouw-vereenigingen te verkrijgen. De gegevens van den Gemeentelijken Woningdienst worden verkregen door aan het einde van elke lóonweek voor elke categorie van bouwarbeiders op een bepaald werk samen te tellen het totaal aantal gewerkte uren en het totaal ontvangen loonbedrag. Uit deze gegevens is dus alleen af te leiden het gemiddeld inkomen, dat gedurende die week door een bepaald aantal arbeiders van een bepaalde categorie werd verdiend; individueele weekinkomens kunnen er niet meer uit blijken. Bovendien kan niet meer in aftrek worden gebracht het bedrag, dat als vergoeding voor onwerkbaar weer en eventueel voor feestdagen wordt uitgekeerd en dat strikt genomen niet over het aantal gewerkte uren mag worden omgeslagen. Dit laatste bedrag kan echter over het onderzochte tijdvak niet zeer belangrijk zijn geweest 2) en daarom zijn — ook om den arbeid der bewerking te bekorten — alle Amsterdamsche gegevens, dus ook die der gemeentewoningen, op deze vereenvoudigde wijze behandeld. De indeeling van de loontabellen is dezelfde als boven voor de Rijkswerken aangegeven. Het gemiddeld weekinkomen is nu voor elke categorie bepaald door eerst een gemiddeld uurinkomen te berekenen uit het totaal ontvangen loonbedrag en het totaal aantal gewerkte uren, en dit gemiddelde uurinkomen te vermenigvuldigen met 45. Nog zij opgemerkt, dat alle Amsterdamsche gegevens loopen over de weken van 1 November tot 24 December en voor dit tijdvak vrijwel alle arbeiders bij den gemeentelijken en vereenigingswoningbouw omvatten, met uitzondering van het werk in Oostzaan. Evenals de loonen van de rijkswerken zijn de Amsterdamsche gegevens ingedeeld in loonrubrieken, opklimmende met ƒ 2.50. Bijlage X bevat de absolute 1) Volgens mededeeling van den directeur laat de nauwkeurige invulling van de loonlijsten op de Amsterdamsche bouwwerken veel te wenschen over. 2) Bij onwerkbaar weer als gevolg van vorst wordt onder het tegenwoordig contract geen loon doorbetaald; als feestdag kwam alleen in aanmerking 24 December en deze dag (Zaterdag) werd veelal als pendag beschouwd. Toch is het goed zich rekenschap te geven van den invloed die de bovenaangegeven onjuistheid op het eindresultaat kan hebben. Daarom is voor den gemeentebouw, waarvan wèl de loonstaten beschikbaar waren, van timmerlieden en metselaars het gemiddeld weekloon eerst berekend volgens de boven aangegeven methode (Bijlage X) en vervolgens uit de loonlijsten onder aftrek van de vergoeding voor onwerkbaar weer. Volgens de eerste methode bedroeg het gemiddeld inkomen van timmerlieden en metselaars op de gemeentebouwwerken resp. f 63,90 en f 78,75 ; volgens de tweede f 63,45 en f 76,50. Het verschil is dus ininder dan l°/-0 voor de timmerlieden en circa 3,1 °/0 voor de metselaars. — Er is overigens ook uit methodisch oogpunt veel voor te zeggen het gemiddeld unrinkomen steeds te berekenen uit het totaal ontvangen bedrag gedeeld door het aantal gewerkte uren. Zie bladz. 81. 63 getallen; de staat op bladz. 64 en 65 de daaruit berekende procenten. Be zware lijnen geven weer de grenzen van minimum- en maximumloon aan, volgens het tegenwoordig collectief contract. Voor Rotterdam, den Haag en Utrecht is het de Commissie niet gelukt in korten tijd volledig materiaal bijeen te brengen. Uit elk dezer steden heeft zij van een paar werken de loonlijsten ter inzage gekregen; de belangrijkste daaruit verkregen gegevens zijn opgenomen in onderstaande tabel. WEEKINKOMENS VAN BOUWVAKARBEIDERS IN ROTTERDAM, DEN HAAGf EN UTRECHT IN HET LAATSTE KWARTAAL VAN 1920. Rotterdam. Den Haag. Utrecht. a Ti Gemiddeld ... Gemiddeld . ,al Gemiddeld Aantal week- Aantal week- AantaJ week- gewerkte inkomen week- inkomen gewerkte inkomen uren bjj45urige opgaven. bij45urige uren. bij46nrige werkweek. werkweek. werkweek. Timmerlieden Bouwwerk A 5446 52.87 158 54.00 1387 51,75 B 8057 56.70 326 54.50 5609 61.69 " C — — 212 56.70 6435 60.75 Totaal . . . 13503 54.90 696 55.25 12431 59.40 Metselaars Bouwwerk A 2354 57.15 21 55.90 991 58.05 B 3658 59.85 285 54.90 1196 62.55 C — — 227 56.70 3105 61.20 Totaal . . . 5992 59.-0 533 55.60 5291 60.75 ^ I I Opperlieden Bouwwerk A 2416 54.00 18 52.70 1263 54.45 B 2801 49.03 261 51.50 8767 54.00 " C — — 87 58.95 4770 45.90 Totaal . . . 5217 51.30 366 53.20 14800 51.30 Stncadoors Bouwwerk A 2044 58.72^ — — 1188 65.25 B — — — — 1890 66.60 Totaal . . . 2044 58.725 — ? 3078 66.15 64 OVERZICHT VAN WEEKINKOMENS VAN BOUWVAKARBEIDERS TE AMStp.t?t>aJ _ r . ƒ 30 82.60 86.00 87.60 40.00 42.50 45.0o! 47.50 50.(X)| 52.5o| 55.w'57.60 6^1 62^ 65.00 67.5o'Taool-J ZöZZtZZsO.OO 82.50 85^^50^00^2.50 95.00 97.50 100.00 102.00 105.00 107.50 QemU- „M^~en tot tot tot tot tot tot tot ; tot tot i tot i tot ! tot tot 1 tot tot tot tot to' tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot week_ weekin. volgens collecƒ 32.50 35.00 37.50 40.00 42.50 45.00 47.50| 50.00 52.50: 55.0oj 57.501 60.00 62.50' 65.00 67.50 70.00 72.50 75.1 77.50 80.00 82.50 85.00 87.50 90.00 92.50 95.00 97.50 100.00 102.50 105.00 107.50 110.00 opgaven, komen.*) tief contract. Grondwerkers -[- _ |j_3_ 0.7 2.4 1.3 9.8 12.8 Il7.3 I 3.9 |ll.5 9.2 llB 9 2 1 5 1 - 3* - 15 13 - - - - -. - I '- - - - - 900 /B7'60 f 56-07 Peering-' -:------!- 5.5 15.8 3.5 5.5 8.5 5.5 7.! 8.6 7.2 16.9 1.4 6.5 - - 2.3 2.8 - - - - 2.1 432 „73.80 werkers - - _—. 3.7 2.8 3.7 3.7 j25.1 - 1.8 11.1 1.8 15.8 28 - 65 - 3.7 4.6 - - 4.6 - 1.9 6.4 - - ~ - ^ « 68.40 - Timmerlieden - - 2.4 0.5 4.2 9.0 6.6 13.9 20.4, 7.7 10.0 5.6 4.2 5.5 1 0 2.51 2 4 1.4 1.0 0.8 - 0.5 - - - - - ~ 0.4 - 2677 „59.40 . 59.22 Metselaars. .. . - - - ___ 0.3 - 1.2 4.8 - 3.8 4.1 f , 3.7 12.1 8.2 16.8 12.1 1.5 3.2 4.4 2.9 0.5 5.0 0.9 0.8 3.0 - - 2.7 - - -> 1221 „69.30 „59.22 Opperlieden. - - - |__J - 0.7 0.3 0.8 0.5 10.9 4.3 ITT 9.7 7.2,9.7 12.2 5 7 3.3 2 0 4.9 4.5 3.1 3.4 0.7.1.5 4.1 - 1.6 - 0.4 - -2) 1203 „ 68.85 „56.07 Voegers . . - - - _ _ 5.0 - 2.5 7.4 28.4(^7 11.1 - - 15.9 3.7 9.9 4 9 7.5 - - - - - - ----- - - " 81 » 63-90 » j9'22 Stucadoors- ■ 1 Opperlieden [_] _ 3.5 25.0,1 - 64.5 3.5 - 3 5 - 28 „ 59.40 „56.07 Stucadoors . |__ 0.8 - 3.4 0.6 - 9.1 0.8\JT 9.5 3.0 10.3 13.9 17.3 5.1 5.5 - 0.4 - 5.3 - - 4.0 - -. - - - -s) 474 „ 72.45 „59.22 Schilders - - _ [TT 5.8 23.1 .19.8 28.8 12.9 1.7 1.2 |_~ _______ — - — — - - ~ _ - 400 „ 47.25 - Sjouwerlieden 1.1 1.1 1.4 5_3_ 12.3 6.8 21.6 11.5 5.7 16.6 3.51 3.0 - - 3.5 3.5 1.2 - - - 1.4 ------- - - - ~ 723 .f f ■ ^7 Cementwerkers - - - r_T 9.9 4.I 17.4 24.1 28.0 8 3 1.6 VTjl ______ 25 - 2.5 - -- -- -- - ~ ~ ~ J21 " " 5Q 92 Loodgieters . — — — _ 14.5 11.5 24.5 1.5 6.9 1.5 13.1 3.0 23.0 — — ____ — — — — — — — — 0.5 — — — — — 131 „ 49.50 „ 59.— i) Bovendien 1.3 % van ƒ 112.50 en 0.7 o/. van f 126. ») Bovendien 0.4 9/0 van f 112.50 en 0.7 °/0 van f mJ ») Bovendien 4.4 o/o Van f 126.90 en 4.1 % van ƒ 129.15. <) Vergelijk het meegedeelde op blz. 67. De gegevens uit Rotterdam loopen over het tijdvak van 1 October tot ~" ._, ~T~ Arn Amers- 24 December; werk A is gemeentelijke woningbouw, werk B is de bouw van een Gemiddeld Amster- Rotter- Den m_echt Leiden> A - Delft Brielle. school. De bewerking heeft plaats gehad door over het vermelde tijdvak van elke weekinkomen van: dam. dam. Haag. be_ • categorie van arbeiders alle gewerkte uren en alle ontvangen inkomsten bij elkaar ,g 40 54 90 55 25 59 40 45.23 38.43 51.86 44.68 31.92 te tellen, hieruit een gemiddeld uurinkomen te berekenen en dit te vermenig- SsXars ' ' ' 69 30 5940 55.60 60.75 44.24 40.60 68.58 43.29 40.09 vuldigen met 45 ter verkrijging van de in den staat vermelde gemiddelde week- < Opperlieden '. . . 68.85 51.30 53 20 51.30 42 6 5 37^90 4477 34^22 34?48 inkomens. Stucadoors .... 72.45 68.73 ? 66.15 ? < < ƒ -» . ' Schilders .... 47.25 ») J) ') 42.89 >) 37.5H ) ) De gegevens uit Den Haag loopen over hetzelfde tijdvak maar hebben uit- , .. „ . . . -.„ wrnl,Ver, Mi sluitend betrekking op den bouw van woningen voor de gemeente. Er is reden Met uitzondering van Amsterdam, waaH^aUe ^f^^f^ om aan te nemen dat het gemiddeld loonpi, in deze gemeente hooger is dan de ^LI"^ ^ hier vermelde getallen aangeven. l^lZl zij slechts gebaseerd zijn op enkele steekproeven. De moeilijkheden om De gegevens uit Utrecht zijn van de maand October en betreffen uit- het materiaal ter inzage te bekomen, en gebrek aan tijd noopten tot deze beperking, sluitend den bouw van gemeentewoningen. Zij zijn berekend als boven voor Rotter- De verzamelde gegevens bévestigen echter den bij de Commisie bestaanden indruk, dam aangegeven. -— 1) In deze plaatsen vertoont het loon der schilders geen belangrijke afwijking van de Een beknopte samenvatting van al deze gegevens geeft nevenstaande tabel. bedragen, uit andere vergelijkbare gemeenten vermeld. >5 GEDURENDE DE WEKEN VAN 1 NOVEMBER TOT EN MET 24 DECEMBER 1920. (in procent-1! per loonrubriek). +—_ ,- i"-' '— ' Zö^öoZo.OO 82.50 85^5olo^2.50 95.00 97.50 100.00 102.00 105.00 107.50 Totaal GemM- tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot -„reet. weekin- volgens collec- 77.50 80.00 82.50 85.00 87.50 90.00 92.50 95.00 97.50 100.00 102.50 105.00 107.50 110.00 opgaven, komen.4) tief contract. _ 1 q _ _ _ — — — i' — — — — [ — 900 z57'60 f 56-07 8.6 7'.2 16'.9 1.4 6.5 2.3 2.8 - - - 2.1 432 „73.80 ï li 31?0 tl ~ 0~5 - - -9 - = = 074 ~ 26?? „5912 32 44 2 9 0 5 5~0 oï 0.8 3.0 2.7 ') 1221 „69.30 „59.22 _;0 4-.9 4.5 3.i 3.4 0.7 1.5 4.1 - 1.6 - 0.4 - 1203 „ 68.85 „56. 7 4 9 7.5 _ - _ - - - ----- - - 81 „ 63.90 „ 59.22 ___ ___________ — — 28 „ 59.40 „ 56.07 ^5 _ 04 - 5.3 I - 4.0 - - - - -S) 474 „ 72.45 „59.22 5'5 _____ — — — — 400 „47.25 — — — ~ Z Z _' " — - — — — — — 723 „48.60 „ 56.07 ~ ~~ i'l _ _ _ - - - - 121 „ 50.85 „ 59.22 Z 1 ~ Z Z Z _ 0.5 - - - - - 131 « 49.50 „ 59.22 66 dat het tegenwoordig contract buiten de vier groote steden wel wordt nageleefd, met uitzondering van enkele plaatsen, waar gebrek aan bouwarbeiders bestaat. Te Delft bijvoorbeeld, waar de loonen van timmerlieden, metselaars en opperlieden de maximum contractloonen belangrijk overschrijden, wordt het betreffende werk uitgevoerd door arbeiders die van buiten de stad moeten komen. Amsterdam, hetwelk beneden uitvoeriger wordt besproken, een oogenblik buiten beschouwing latende, kan van de 3 andere groote steden worden geconstateerd dat de overschrijding der contractueele loongrenzen in Utrecht vermoedelijk het sterkste is. Dit blijkt reeds uit het feit dat de gemiddelde inkomens te Utrecht voor timmerlieden, metselaars en stucadoors hooger zijn dan de maximum inkomens volgens het collectief contract. En ook uit de loonlijsten bleek, dat weekinkomens van ƒ60 tot ƒ 80 voor timmerlieden en stucadoors vrij veelvuldig voorkwamen; metselaars bereikten veelal een loon van ƒ 65.—. In Rotterdam overschrijdt alleen het gemiddeld inkomen der metselaars het maximum van de collectieve overeenkomst; de individueele inkomens loopen niet hooger dan ruim ƒ70.— ; die der stucadoors bereiken een enkele maal ƒ80 of ƒ90, maar dit zijn uitzonderingen. In den Haag wordt het contract wellicht nog het minst overschreden; de loonen der metselaars evenals die der opperlieden zijn zelden hooger dan ƒ 60 a ƒ 61' die der timmerlieden komen doorgaans niet boven ƒ 58.—. Over de loonen der stucadoors konden geen gegevens worden verkregen; zeer waarschijnlijk zijn deze, evenals te Utrecht, belangrijk boven de maximumgrens. In Amsterdam is de toestand van dien aard, dat van heiers, metselaars, OVERZICHT VAN WEEKINKOMENS VAN BOUWVAKARBEIDERS TE •AMSTERDAM VAN 1 NOVEMBER TOT EN MET 24 DECEMBER 1920. (In procenten per loonrubriek). minderIvan ƒ40 van f5o|van ƒ60 van ƒ70 van ƒ80 van ƒ90 meer meer meer dan tot tot tot tot tot tot dan dan dan ƒ40 ƒ50 ƒ60 ƒ70 ƒ80 | ƒ90 ƒ100 f i00 f 60 ƒ80 • • -I _ M% gj 2g;S 2i;l d w Z <& : f - M W_ 80,51 9,31 8,8 12,9 - 61,0 21,2 «leden. ... - 16, 48 25,3 2 - M 353 .2,7 lSdrrr0PPerMen' - l8l?l,4 8V 27,9 5,7 4,0 8,5 8* 18,8 1j^h_: I: i o;l £? %S % vt tA- - r g 67 opperlieden, voegers, stucadoors en stucadoors-opperlieden de gemiddelde loonen méér bedragen dan het maximum, hetwelk in het collectief contract staat. Voor enkele categoriën is dit verschil gering, voor andere zeer aanzienlijk; voor metselaars, opperlieden en stucadoors bedraagt het niet minder dan f 10.— a f 12.—. En aangezien dit de gemiddelde loonen betreft, moet een zeer belangrijk percentage nog hooger zijn l). Dit wordt het beste geïllustreerd door het beknopte overzicht van bladz. 66, dat een samenvatting van de groote tabel van blz. 64—65 geeft. Uit dit laatste overzicht blijkt dus, dat in ronde cijfers bij een 45 urige werkweek meer dan f 60.— wordt verdiend door 39 °/0 van de grondwerkers, 95 0 /0 van de heiers, 61 °/0 van de fundeeringwerkers, 35 °/0 van de timmerlieden 80, respectievelijk 75 °/0 van de metselaars en opperlieden en 83 °/0 van de stucadoors. Meer dan / 80.— bij een 45-urige werkweek wordt verdiend door 32 °/0 van de heiers, 21 °/0 van de fundeeringwerkers, 18 tot 20 °/0 van de metselaars en opperlieden en 18 °/0 van de stucadoors. Een andere bijdrage tot de kennis van het. Amsterdamsche loonpeil wordt gevonden in de voorwaarden onder welke door de Federatie van zelfstandig werkende Groepen 2) een werk is aangenomen. Volgens de bedoeling van de leiding dezer Federatie wil men het loonpeil niet onbeperkt omhoogvoeren en heeft daarom een vast uurloon gesteld van ƒ 1.50 per uur of ƒ 67.50 per week. Men neemt echter aan, dat de leden zich financieele opofferingen moeten getroosten om tegen dit salaris werkzaam te blijven 3), en blijkens het voorafgaande kan dit voor zoover betreft de heiers, metselaars, opperlieden en stucadoors worden onderschreven; ten aanzien van grondwerkers, timmerlieden en schilders heeft de Federatie echter zonder twijfel tot opvoering van het loonpeil bijgedragen. Voor de kennis der werkelijke loonverhoudingen te Amsterdam is het verder van belang er op te wijzen dat, blijkens de cijfers van Bijlage X, het loon bij den bouw van «gemeentewoningen vrij belangrijk hooger is dan bij den vereenigingsbouw. De metselaars verdienden bij den Gemeentebouw gemiddeld ƒ 78.75, bij den vereenigingsbouw ƒ65.70; de opperlieden respectievelijk ƒ75.15 en/66.38; de stucadoors ƒ 77.40 en ƒ 66.15; de timmerlieden ƒ 63.90 en ƒ 57.60 per week. Een ander verschil ligt in het gemiddeld aantal arbeidsuren per arbeider en per week. In 't algemeen wordt in het bouwbedrijf de 45-urige werkweek niet bereikt; in den Haag bijvoorbeeld werkt men op Zaterdag 4 uur; in Amsterdam als regel 4| uur. Deze 44- of 44|-urige arbeidsweek wordt dan verder verkort door tijden van onwerkbaar weer, wegens regen of vorst. 1) EUerbij ia bovendien in aanmerking te nemen, dat het maximum in de rechter kolom van de tabel, op blz. 64—65 vermeld, slechts geldigheid had vanaf 4 December; vóór dien tijd was het uurloon 4 ct. lager; dus het maximum weekloon f 2.52 lager. 2) Zie Hoofdstuk IV § 6. 8) Zie „de Bouwer" van 20 Januari j.1. 68 Nu doet zich het opvallende verschijnsel voor dat, blijkens de loonstaatjes van den Gemeentelijken Woningdienst, in de periode van 8 weken (1 November tot 24 December) over welke de gegevens werden verzameld, het gemiddeld aantal arbeidsuren per week en per arbeider aan de gemeentewoningen veel lager is geweest dan aan de vereenigingswoningen. Onderstaand tabelletje geeft daarover de noodige inlichtingen. Aantal arbeidsuren gemiddeld Aa_tal week ven. per arbeider en per week. 1) I Bouw van Ge- ' Bouw van Ge- ;«•£.. Bouw van meentewoningen. Bouw van J meentewoningen. Vereenigings- —— Ver eenigings- — — woningen. Bouw- Bouw- woningen, j Bouw- BouwI groep A. groep C. j groep A. | groep C. Timmerlieden . . 43,3 40,2 36,8 1782 227 145 Metselaars . . . 40,0 32,2 33,9 773 49 176 Opperlieden ... . 40,3 37,6 34,6 776 49 103 Stucadoors . . . 44,8 35,6 198 25 Deze gegevens loopen over precies hetzelfde tijdvak, de invloed van de weersgesteldheid is dus nagenoeg gelijk. "Bij den vereenigingsbouw blijft deze binnen grenzen die aannemelijk kunnen worden geacht; bij den bouw van gemeentewoningen echter zijn klaarblijkelijk nog geheel andere oorzaken in het spel geweest. Deze worden het beste toegelicht door Bijlage XI, waarin een uittreksel is opgenomen uit de rapporten van de gemeentelijke opzichters op de werken omtrent de oorzaken, dié telkenmale tot stagnatie leiden. Een beknopte samenvatting komt hier op neer, dat er telkens conflicten ontstaan over de vaststelling der tariefprijzen, waarbij meermalen de werklieden den patroon voor het feit stellen óf deze te verhoogen óf het werk stil te laten leggen. Veelal worden deze „wilde", d.w.z. buiten de vakvereenigingen omgaande, stakingen na eenige dagen door bemiddeling beslist, waarbij dan als regel de tariefprijs min of meer belangrijk wordt verhoogd. Het gevolg is tweeledig: 1" een zeer belangrijk gedeelte van de beschikbare arbeidsuren 1) Bouwgroep B is niet in dit overzicht opgenomen, omdat enkele blokken daarvan bij één zelfde firma in uitvoering zijn. De mogelijkheid bestaat dus dat een bepaalde arbeider eën deel van de week op het eene, en een ander deel op het andere blok heeft gewerkt. In het overzicht zon zijn arbeidsduur dan 2 maal en telkens . gedeeltelijk voorkomen, zonder dat deze verkorting aan een van bovenbedoelde oorzaken ware te wijten. 69 gaat ongebruikt voorbij; 2e de tariefprijzen worden steeds verder opgedreven, zoodat ten slotte een gemiddelde verdienste wordt bereikt van ƒ 1.40 tot ƒ 1.80 per nnr. J) De boven geschetste omstandigheden doen zich in sterke mate voor bij den bouw van gemeentewoningen te Amsterdam en vormen aldaar een zeer wezenlijke belemmering voor een vlotten voortgang van den aanbouw; zij doen zich, zij het in mindere mate, ook voor bij den vereenigingsbouw. Ook in andere plaatsen, als Rotterdam, den Haag, Utrecht en enkele andere waar groote woningnood heerscht, zijn zij niet onbekend. § 4. De invloed van de loonen der bouwvakarbeiders op den kostprijs van de woning. Ter voldoening aan het tweede en derde punt van de opdracht onzer Commissie hebben wij gemeend ons rekenschap ervan te moeten, geven: 1". welke de invloed is van de loonen der bouwvakarbeiders op den kostprijs van een woning van gemiddelden omvang en constructie; 2°. welke de verhouding is tusschen de inkomens van bouwvakarbeiders en die van andere arbeiders, welke met hun gezin de groote meerderheid van de toekomstige bewoners zullen vormen. De invloed van de loonen der bouwvakarbeiders op den kostprijs van de woning is afhankelijk: le van de grootte en van de afwerking van de woning; 2e van de snelheid waarmede wordt gewerkt; 3° van de bedrijfsleiding; 4" van het gemiddeld uurinkomen, dus ook van de plaats waar gebouwd wordt. Het zeer sterk uiteenloopen van deze vier factoren maakt reeds, dat het alleen onder bepaalde voorwaarden mogelijk is, dezen invloed met een énkel voorbeeld te typeeren. In de eerste plaats is van belang het aantal arbeidsuren te kennen dat bij gemiddelde prestatie noodig is] om een woning van bepaald type te voltooien. Om hiervan een indruk te geven is onderstaand overzicht opgenomen dat bewerkt is uit gegevens, welke door den Directeur van den Amsterdamschen Woningdienst welwillend ter beschikking van de Commissie zijn gesteld. Deze gegevens hebben betrekking op complexen arbeiderswoningen te Amsterdam in hoogbouw en laagbouw, gedurende de laatste jaren uitgevoerd. Onder hoogbouw wordt hierbij verstaan 4-gezinswoningen, bestaande uit parterre en 3 verdiepingen met zolder; onder laagbouw 2-gezinswoningen, bestaande uit parterre en één verdieping met zolder. l) Van arbeiderszijde werd in de Commissie het vermoeden geuit dat enkele aannemers van gemeentewoningen deze conflicten zouden uitlokken, om dé zaak dermate in de war te sturen, dat het contract met de Gemeente zou moeten worden ontbonden. — De directeur van den Gemeentelijken Woningdienst te Amsterdam, die de rapporten der opzichters ter beschikking van de Commissie stelde, vestigde er de aandacht op, dat conflicten als boven bedoeld niet op alle werken voorkomen en dat daarbij ook de persoonlijkheid van den aannemer een grooten rol speelt. 70 I Aantal arbeidsuren per Aantal arbeidsuren per woning bij woning bij l _ HOOGBOUW. LAAGBOUW. Categorie van arbeiders. .— Hoogste Laagste Gemid- Hoogste Laagste Gemid- bedrag. bedrag. deld. bedrag, bedrag. deld. Onderbazen 117 21 51 101 31 65 Grondwerkers 108 22 54 187 78 117 Heiers 48 18 30 36 18 24 Fundeeringwerkers ...19 4; 7 9 4 j 7 Timmerlieden *).... 964 305 | 511 922 506 | 707 Metselaars 376 143 I 202 268 160 226 Voegers 65 15 26 30 18 23 Opperlieden en Bouwvak- siouwerlieden ..... 305 141 218 215 138 170 Stucadoors 230 105 l 145 177 104 148 Schilders 312 89 136 222 74 169 Loodgieters 114 25 | 45 105 65 81 Overige 356 . 88 239 516 146 325 Totaal arbeidsuren ») . . 2568 1145 1661 2596 , 1386 2065 I De gemiddelde bedragen voor hoogbouw zijn berekend over 1497 woningen; die voor laagbouw over 706 woningen. Voor het verkrijgen van een algemeenen indruk zijn deze gegevens voldoende; zij leeren tevens dat het benoodigd aantal arbeidsuren sterk kan uiteenloopen. Om van geval tot geval den invloed van het arbeidsloon vlug te bepalen is nevenstaande tabel samengesteld, welke telkens de directe loonkosten van een bepaalde woning leert kennen, wanneer het doorsnee-inkomen van den bouwvakarbeider 3) en het totaal aantal vereischte arbeidsuren per woning bekend is. 1) Aangenomen is dat trappen, deuren, kozijnen, kasten enz. klaar op het werk komen. Waar dit niet het geval is, is de aan het gereed maken besteede arbeid niet medegeteld. 2) De aangegeven, hoogste en laagste totaalcijfers zijn die welke werkelijk zijn voorgekomen; zij zijn niet gelijk aan de som der hoogste en laagste getallen voor de verschillende onderdeelen. Deze laatste getallen, welke dus wijder uit elkaar liggen dan de eerstbedoelde, bedragen respectievelijk 3014 en 976 voor hoogbouw en 2788 en 1342 voor laagbouw. 3) Als ruwe benadering kan het doorsnee-inkomen van den bouwvakarbeider voor deze berekeningen onder de tegenwoordige omstandigheden gesteld worden op het gemiddelde van dat van metselaars en timmerlieden. 71 Gemiddeld inkomen van Directe loonkosten in guldens per woning, welke bij een gemiddelde den bouwvakarbeider. arbeidsprestatie een aantal arbeidsuren vraagt van: p Per 45 urige rer uur werkweek, 1000 1200 1400 1600 1800 2000 2200 2400 2600 2800 3000 in centen. . .-. ' in guldens. 35 cent ƒ 19.25 l) 350 420 490 560 630 700 770 840 910 980 1050 40 ƒ 22.001) 400 480 560 640 720 800 880 960 1040 1120 1200 60 27.00 600 720 840 960 1030 1200 1320 1440 1560 1680 1800 70 31.50 700 840 980 1120 1260' 140011540 1680 1820 1960 2100 80 36.00 800 960 1120 1280 1440 16001 1760 1920 2080 2220 2400 90 40.50 900 1080 1260 1440 1620 1800 1980 2160 2340 2520 2700 100 45.00 1000 i 1200 1400 1600 1800 2000 2200 2400 2600 2800 3000 120 54.00 1200 1440 1680 1920 2160 2400 2640 2880 3120 3360 3600 140 63.00 1400 | 1680 1960 2240 2520 2800 3080 3360 3640 3920 4200 160 72.00 1600 1920 2240 2560 2880 3200 3520 3840 4160 4480 4800 180 81.00 1800 2160 2520 2880 3240 3600 3960 4320 4680 5040 5400 200 90.00 2000 2400 2800 3200 3600 4000 4400 4800 5200 5600 6000 De bovenste twee regels van deze tabel, voor een gemiddeld uurinkomen van 35 en 40 cent, correspondeeren met den toestand in de groote steden vóór den oorlog. Het aantal arbeidsuren van een woning van gemiddelden omvang en normale afwerking op 1800 aannemend, beliepen de loonkosten toen circa ƒ 600,— a / 700,—. Thans kan blijkens de tabel van blz. 65 het gemiddeld uurinkomen van de bouwvakarbeiders worden aangenomen te Amsterdam op circa ƒ 1,40; te Rotterdam en den Haag op ƒ 1,20; in kleinere plaatsen waar veel gebouwd wordt op ƒ0,90 a ƒ 1,00. De loonkosten van een woning van 1800 arbeidsuren varieeren dientengevolge van circa ƒ 2500.— te Amsterdam, tot circa ƒ 2100,— in den Haag en Rotterdam en ƒ 1500,— a ƒ 1700,— in kleinere plaatsen. Het grootste aantal uren, dat voor gesubsidieerden woningbouw kan worden vereischt, komt vermoedelijk niet boven de 2800 arbeidsuren per woning. Te Amsterdam bedragen de directe loonkosten dan ƒ 4000,—; den Haag en Rotterdam _ ƒ 3300,—; in kleinere plaatsen ƒ 2200,— a ƒ 2500,—. De kleinste woningen van 225 M3. en zeer eenvoudige afwerking, kunnen in hoogbouw in 1100 a 1200 arbeidsuren worden vervaardigd. De loonkosten bedragen dan in Amsterdam circa ƒ 1600,—; in den Haag en Rotterdam ƒ 1300,— a ƒ 1400; in kleinere plaatsen ƒ 900,— a ƒ 1000,—. 1) Bij een 55-urige arbeidsweek. De rubrieken welke thans het meeste voorkomen zijn zwaar omlijnd. 72 Met deze getallen zijn ongeveer de grenzen aangegeven, binnen welke de directe loonkosten zicb onder de tegenwoordige verbondingen bewegen. De Commissie wil verder een vergelijking maken tusschen de loonkosten nu en vóór den oorlog, tusschen loon- en materiaalkosten en tusschen de loonkosten van verschillende onderdeden. Zij wil deze vergelijking allereerst maken aan de hand van een zorgvuldige kostenberekening, welke welwillend tpt hare beschikking is gesteld door den Directeur van den Haagschen Woningdienst. Deze kostenbereking heeft betrekking op den bouw van 250 gemeente-woningen van gemiddeld 228 M3. inhoud aan het Afvoerkanaal te 's Gravenhage (Complex III), welke bouw is aanbesteed volgens het zoogenaamde 5 percents stelsel 1). Dientengevolge hield de gemeente controle op de boekhouding van den aannemer en konden daaraan de noodige gegevens worden ontleend. De loonen en prijzen voor 1914 zijn onderdeel voor onderdeel herleid, in verhouding van de minimum uurloonen toen en nu; met eventueele verandering in arbeidssnelheid is dus geen rekening gehouden. Uit deze berekening, waarvan een beknopte samenvatting op pagina 73 is afgedrukt, blijkt, dat de bouwkosten van deze woningen in 1920 hebben bedragen ƒ5348, en in 1914 circa ƒ2017 zouden zijn geweest; een vermeerdering dus van 100 op 266. De directe loonkosten zijn gestegen van _ ƒ 600 tot ƒ 1735 dus van 100 op 290. Thans bedragen zij 32,3 %; in 1914 zouden zij hebben bedragen 29.8% van de totale bouwkosten. Alles te zamen gerekend is de woning ƒ 3331 duurder geworden tegenover 1914, waarvan ƒ 1135 dus circa 34 % rechtstreeks op rekening komen van meerder uitgaven voor arbeidsloon 2). Hierbij is in aanmerking te nemen, dat het tot nu toe berekende bedrag uitsluitend betrekking heeft op de loonen der bouwvakarbeiders in engeren zin. Brengt men ook in rekening de loonkosten van bewaking, van transport van materialen naar het werk, van onderbazen, wier loon zich van zelfsprekend naar dat der eigenlijke bouwvakarbeiders regelt en bovendien van de verschillende verzekeringspremies, welke, uitgezonderd die van de invaliditeitsverzekering, recht evenredig met het loonbedrag op en neer gaan, dan is dit ruimere totaal van alle directe en indirecte loonkosten thans ƒ2066 en in 1914 circa ƒ737 per woning; een stijging dus van 100 op 280 of van ƒ 1329 per woning. Hieruit blijkt, dat van de ƒ 3331, welke de woning tegenover 1914 in totaal duurder is geworden, ƒ 1329 dat is rond 40 (precies 39.8) % veroorzaakt wordt door de stijging van het arbeidsloon bij den bouw. Dit ruimere totaal van directe en indirecte loonkosten, bedroeg in 1914 36.6 % en thans 38.5 % van de totale bouwkosten. Deze gegevens, welke voor den Haag zijn opgemaakt, kunnen voor de groote plaatsen wel als een bruikbaar gemiddelde worden aangehouden. In het algemeen zal de invloed van het loon grooter zijn in de grootere plaatsen met hoogen loonstandaard en in éénzelfde plaats weder van meer invloed zijn, naarmate de woning 1) Zie Hoofdstuk IV § 5. 2) In deze berekening is, in afwijking van de voorafgaande beschouwingen, in het arbeidsloon mede opgenomen de kosten van het klaarmaken van het timmerwerk in de fabriek. — Deze bedragen echter, blijkens de berekening, niet meer dan 1,9 % van alle kosten. 73 KOSTENBEREKENING- VAN DEN BOUW VAN 250 GEMEENTEWÖNINGEN TE 's-GRAVENHAGE (AFVOERKANAAL III) IN DEN LOOP VAN 1920. I t>„ • Allesinper- PerMB. Perwomjgvaa centen *an  KOSTEN M ' het totaal. 1920 1914 1920 1914 1920 1914 ffl M — ' ■ m 5 Loonen van: in guldens in guldens in percenten Grondwerkers . . ■ l 0.38 | 0.129 87 29.5 1.6 f 1.5 295 Metselaars. . . . 1.413 0.496 325 113.5 6.0 ,5.6 286 Opperlieden . 1.202 0.378 275 86 I 5.1 4.3 318 Timmerlieden (op 't werk) .... 2.285 0.825 520 188 9.8 9.3 1 276 (in fabriek) .... 0.43 0.128 100 i 29 1.9 ! 1.5 335 Stucadoors 'jg... . 0.88 0.346 200 | 79 3.7' 3.9 255 Schilders 0.78 0.254 178 [ 58 3.3 2.9 220 Behangers 0.03 0.011 7 j 2.5 0.1 0.1 I 272 Loodgieters 0,19 0.564 43 ! 14.5 0.8 0.7 297 Loonen bouwvakarbeiders .... | 7.59 | 2.631 1735 600 32.3 29.8 290 Loon bewaking 0.238 0.099 j 55 22.5 1.0 1.1 I 243 „ transport materialen .... 0.577 | 0.210 j 131 54.5 2.4 2.7 235 „ uitvoering (onderbazen) . . . 0.180 , 0.075 41 17 || 0.8 0.8 240 Ziekte, inval, en ongev. verzekering 0.467 0.194 104 44 2 0 2 2 240 j • . I . ||- 'I Totaal directe en indirecte loonkosten 9.052 j 3.239 2066 737 38.5 36.6 I 280 Woningdienst 0.19 0.079 43 18 0.8 0.9 240 Provisie (aannemer) 0.743 0.31 169 70 3.2 3,5 240 Totaal 9.985 3.628 | 2278 825.0 42.5 41.0 | 275 Materialen. . ... . . 13.529 5.240 | 3070 1192 57.5 59.0 I 257 Totaal generaal ƒ 23.514 ƒ 8.868 j ƒ 5348 ƒ 2017 | 100 j 100 || 266 10 74 beter is afgewerkt. De woningen, welke hierboven als voorbeeld zijn genomen, behooren tot de meest eenvoudige. Als ruw gemiddelde mag men aannemen, dat het gedeelte van de totale bouwkosten, dat direct en indireet bepaald wordt door het arbeidsloon ter plaatse waar gebouwd wordt, schommelt tusschen 30 en 40°/„. Vanaf 1914 is de relatieve invloed van het loon iets gestegen, maar vermoedelijk niet meer dan een paar percent. Wel is waarschijnlijk, dat, wanneer de daling der materiaalprijzen aanhoudt, de relatieve beteekenis van de loonkosten zal toenemen. Op drie punten meent de Commissie nog de aandacht te moeten vestigen. 1. De verhouding tusschen het inkomen van den aannemer en de totale productie kosten. De zoogenaamde 5 percents contracten bieden een in het algemeen niet veel voorkomende gelegenheid, het inkomen, hetwelk door den aannemer uit den bouw genoten wordt, precies te controleeren. Men mag aannemen, dat het in dit geval niet meer bedraagt , dan als redelijk wordt aangenomen voor een werk, waaraan slechts een beperkt risico l) is verbonden. Het vormt in de gegeven berekening een bedrag van / 169 per woning, of 3,2 °/0 van de totale productie kosten. Hierin zijn . verschillende algemeene onkosten begrepen, nader aangegeven in § 5 van Hoofdstuk IV. Uit deze gegevens blijkt ook, dat een volledige uitschakeling van den aannemer den bouw niet meer dan 3 °/0 goedkooper had kunnen maken of een loonsverhooging van nog niet ten volle 10 °/0 had kunnen verschaffen. 2. De verhouding tusschen de loonkosten van de diverse onderdeden. De kosten van het metselen en opperen vormen te zamen circa i/5 van alle loonkosten en Vb van den kostprijs van de woning. De kosten van het timmerwerk bij den bouw zijn iets lager. De kosten van het stucadoorswerk beloopen ruim één tiende van aUe loonkosten en ruim één dertigste van den geheelen kostprijs. Deze bedragen kunnen overigens plaatselijk vrij sterk niteenloopen. 3. De stijging van de loonkosten p§r onderdeel. Uit de gegeven berekening kan men aflezen, dat de kosten van die werkzaamheden, welke in hoofdzaak het arbeidsloon voor het werk bepalen, van 1914 tot 1920 zijn gestegen van 100 op 290. Dit resultaat is gebaseerd op de herleiding volgens de stijging der minimum-uurloonen. Een andere weg om de percentelijke stijging van de loonkosten na te gaan is de vergelijking van de tarieven volgens welke thans wordt gewerkt met die welke voor dezelfde standaardkarweien vóór den oorlog geldende waren. En ook deze vergelijking leidt tot een resultaat dat de boven gegeven conclusie bevestigt. In het metselbedrijf te Amsterdam bijvoorbeeld was nog in 1917 het tarief voor bouwmuren (steens of zwaarder) f 1,65 per 1000 steen; in het tarief van 1919 staat dit geprijsd op ƒ3,34; officieel wordt hierop 35°/, toeslag gegeven, zoodat tegenover 1917 de eenheidsprijs is gestegen van 100 op ten minste 274. Het metseltarief voor den Haag stond nog in 1916 voor het metselen in de fundeering op f 1,40 per duizend; in 1920 op f 3,45 tot f 3,80; het oppertarief > Beperkt risico omdat het grootste deel der materialen door de gemeente wordt geleverd. 75 voor de fundeering in 1916 op /' 0,90; in . 1920 op f 2,25 tot ƒ 2,50; over het algemeen dus een stijging van 100 op 250 tot 275; practisch vermoedelijk nog iets meer. In Rotterdam zijn de tarieven globaal gesproken driemaal zoo hoog als voor den oorlog. In het stucadoorstarief in den Haag, afgesloten voor het jaar 1916, is het vlakpleisteren van muren (wit) geprijsd op ƒ 0,13 per M2.; in het landelijk tarief van 1920, dat practisch met circa 30 °/0 wordt overschreden, staat dit op /0.30. Een vergelijking van de eenheidsprijzen voor vervoerarbeid te Amsterdam (Bijlage IX) leidt tot de conclusie, dat enkele dezer tariefprijzen zelfs verviervoudigd zijn. § 5. De loonen en de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden van bouwvakarbeiders in vergelijking met die van andere arbeidersgroepen. Als resultaat van het voorafgaande mag voor de naaste toekomst worden aangenomen, dat de directe en indirecte loonkosten van een woning tezamen 30 tot 40°/0 van de bouwsom uitmaken. Neemt men voor een ruwe schatting aan, dat de grondprijs in het algemeen niet meer dan 15 °/0 van de bouwsom bedraagt, dan vormen de directe en indirecte loonkosten te zamen 25 tot 40 °/0 van de kapitaalwaarde van de woning met inbegrip van den grond. Stelt men verder kapitaalrente en afschrijving te zamen op circa drie kwart van den huurprijs, welke voor de woning gevraagd moet worden voor een sluitende exploitatie, en neemt men in aanmerking, dat de arbeider 8 tot 25 °/0 van zijn inkomen aan woninghuur besteedt of in de naaste toekomst zal moeten besteden, dan volgt hieruit, dat het arbeidersgezin 1,5 tot 7,5 °/0 van zijn inkomen besteedt aan een uitgave, welke recht evenredig is met de loonbedragen, welke tijdens den bouw van de woning zijn uitgegeven, **|_f* Zelfs wanneer men aanneemt, dat de totale loonkosten in de grootere plaatsen gemiddeld per woning niet meer beloopen dan f 2000 — er zijn arbeiders-woningen waarbij het meer dan ƒ 2500 bedraagt — dan beteekent dit, dat deze post bij een rentevoet van 6 °/0 en een afschrijving van 1 °/0 overeenkomt met een deel van de jaarlijksche huursom a 7 °/0 van f 2000, dus ƒ 140,— of ƒ 2,69 per week. | De Commissie trekt uit deze getallen de conclusie, dat de invloed van de loonen der bouwvakarbeiders op de welvaart van de andere arbeiders zoo belangrijk is, dat de redelijkheid van de loonen in het bouwbedrijf mede beoordeeld moet worden in verband met de loonen en de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden van andere arbeidersgroepen. Bij de keuze van de groepen waarmede de arbeidsvoorwaarden van de bouwarbeiders worden vergeleken, heeft de Commissie zich laten leiden door de overweging, dat het wenschelijk was daarvoor die categoriën te nemen, welke evenals de bouwarbeiders over het geheele land verspreid worden aangetroffen, aan wier 1) De rentevoet van 6 °/0 is aangenomen omdat deze voorloopig zal gelden voor Rijkavöörschotten voor woningbouw, aangevraagd na 1 December 1920. Bij een rentevoet van 7 % wordt het ïn de tekst genoemde bedrag f 3.08 per week; bij 5% ƒ 2.31; bij 4 o/0 f 1.92. 76 loonstandaard voor de naaste toekomst een zekere mate van stabiliteit kan worden toegekend, en welke in mate van geschooldheid met een of meer vakgroepen uit het bouwbedrijf kunnen worden vergeleken. Het was uitteraard niet mogelijk groepen te kiezen, waarbij de typische omstandigheden worden aangetroffen die de arbeidsverhoudingen in het bouwbedrijf kenmerken, zooals het losse verband tusschen patroon en arbeider met de daaruit voortvloeiende weinig „vaste" positie van den bouwarbeider, seizoenwerkloosheid en werkloosheid als gevolg van ongunstig weer. Bij de beoordeeling van onderstaande gegevens dient daarmede rekening te worden gehouden, zooals door de Commissie ook is gedaan bij het opstellen harer conclusies in de volgende paragraaf. Achtereenvolgens zijn in het onderstaande vergeleken: 1. de minimum uurloonen volgens de landelijke collectieve contracten; 2. de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden, zooals: vacantieregelin'g, doorbetaling van loon op feestdagen en bij bijzondere gelegenheden, uitkeering bij ziekte, pensioen enz.; 3. de gemiddelde uur- en weekinkomens. 1. Vergelijking van de minimumuurloonen. Voor dit deel van de vergelijking zijn in de tabel op bladz. 77 bijeengebracht de minimum uurloonen krachtens loopende collectieve contracten l) in enkele belangrijke en over het geheele land verspreide takken van bedrijf, die van de Rijkswerklieden en die van de werklieden in dienst van enkele groote gemeenten. De beroepen, door welke elk bedrijf is vertegenwoordigd, zijn ingedeeld naar de mate van geschooldheid, waarbij de terminologie van het Normalisatie Bureau voor Arbeidszaken in de Metaalindustrie (N. A. M.) is gevolgd, zoodat wordt verstaan onder: geschoolden: beoefenaars van die vakken, die een langen leer- en oefentijd vereischen, waarbij als maatstaf is genomen een vakschool of daarmee gelijkstaande theoretische en practische opleiding; geoefenden: beoefenaars van die vakken, die een korten oefentijd vereischen, waarbij als maatstaf is genomen een opleiding, die zich hoofdzakelijk tot oefening beperkt; . ongeschoolden: beoefenaars van die vakken, die geen opleiding vereischen. ) Beroepen waarvoor bijzondere vakbekwaamheid of verantwoordelijkheid wordt vereischt, zooals bijvoorbeeld in de grafische vakken van machinezetters, zelfstandige rotatiepersdrukkers en stereotypeurs, zijn niet medegenomen. 3) De minimum leeftijden, waarop de aangegeven loonen kunnen worden bereikt, zijn voor het grafisch bedrijf 24 jaar; voor het meubelmakersbedrijf 25, voor de rijkswerklieden 28 en voor de meeste gemeentewerklieden 20 of 21 jaar. De gegevens over de metaalnijverheid loopen alleen over meerderjarigen. Voor het bouwbedrijf is geen minimum leeftijd vastgelegd. 1) Enkele dezer contracten zijn thans niet meer officieel afgesloten. 2) Vergelijk bladz. 4 van de Handleiding met vaklijst, Uitgave van het M. .... 8) Het gecontracteerde uurloon voor laatstgenoemde beroepen bedraagt respectievelijk 95 en »U cent, dus met inbegrip van toeslag 98 en 93 cent. 77 .... , I Indien het Minimum uurloon in minimum gemeenten der hoogste en uurloon in de or,™™ laagste klasse Contract laagste ge- BEROEP. 6 J__ meenteklasse | r~ j afgesloten tot: op 100 wordt Ge- 1 Ge- Onge- gesteld, be- schoold. | oefend. schoold. draagt het in ■ 1 j de hoogste: Metselaars, timmerlieden en stu- 94 (57) | — 1 Mei 1921 165 cadoors . Schilders 922) (62)| — 1 Aprü 1922 149 Grondwerkers, opperlieden . . — — 87 (54) 1 Mei 1921 161 Handzetters en drukkers. . . 88 (71) — 1 Jan. 1923 s) 124 Meubelmakers. . . ... 85 (74) — — 12 Maart 1921 115 Politoerders, beitsers, meubelschilders . — 80 (69) — „ 116 Atelier-kleermakers 87 (67) — — 15 Pebr. 1922 130 Reparatie-kleermakers. ... — 77 (62) — „ 129 Metaalbewerkers 69 4) (58) 63 *) (52) 56 *) (43) — ± 122 Bakkersgezellen . . . . . . 85 5) (72) 80 6) (67) — — 119 Sigarenmakers 78 7) (67) 668)(56V2) 16 Maart 1922 1») 117 Rijkswerklieden 9) I 85 (79) 75 (69) 72 (67) [ Onbepaald 109 Gemeentewerklieden Amsterdam 90 82 67 1 Jan. 1922 — „ Rotterdam 89 80 736 — — den Haag. 89 ; 82 755 — — Utrecht . 79 1 ö) ' 691 °) 641 °) — — „ Groningen 84VJ. 75!/2 ! 69 — — „ Eindhoven. 841/,, 75'/_ 64V2 1 Mei 1921 — „ Zaandam . 94 86 78 — — Werkplaats arbeider bij de Spoorweg Mij.en 12). . . . 88 (81) 80 (74) 72 (66) — 109 I) Het loon in gemeenten der laagste klasse is tusschen haakjes vermeld. 2) Vanaf 1 April 1921. 3) Met indexcijferclausule; looncijfers Inclusief toeslag van f 36 over de eerste 6 maanden van 1921, 4) Op 1 Juli 1920. In de metaalindustrie is in het collectief contract alleen het gemiddeld uxrcinkomen opgenomen. De gegevens der uurloonen zijn ontleend aan de publicatie van het N. A. M. N°. 10. 5) Deegmakers; voor ovenisten 87 cent; alles berekend uit de geldende weekloonen. Bovendien kindertoeslag van f 1.— per week per kind, vanaf het derde. 6) Bankwerkers. 7) Sorteerders. 8) Niet vakkundigen. 9) Bij de rijkswerklieden zijn de geoefenden ingedeeld in 2 groepen. Voor de werklieden met meerdere geoefendheid bedraagt het minimum uurloon 78 (72). Voor elk kind wordt voorts f 1.— .per week toeslag verleend. Bij de gemeentewerklieden zijn genomen de cijfers van de vijfde, derde en eerste loongroep. De 0 klasse (wakers enz.) is dus buiten beschouwing gelaten. In vele gemeenten zijn in de vijfde loonklasse vakarbeiders met bijzondere vakbekwaamheid ondergebracht; in die gevallen is dus de vergelijking ten gunste van de bouwarbeiders geflatteerd. 10) Voor elk kind na het tweede wordt f 1.— per week toeslag verleend. II) Met indexcijferclausule. 12) De aangegeven cijfers hebben betrekking op loonschaal 5, 3 en 1. Kindertoeslag vanaf het derde kind, voor elk kind 2V2 % van de bezoldiging. 78 Uit dit overzicht blijkt, dat in gemeenten der hoogste klasse de minimum uurloonen van geschoolde en ongeschoolde bouwvakarbeiders bij de thans loopende contracten een hoogte hebben bereikt, welke in geen ander particulier bedrijf door arbeiders van gelijke vakbekwaamheid is verkregen en door arbeiders in overheidsdienst alleen door de Zaandamsche gemeentewerklieden wordt geëvenaard. Over het algemeen bedragen de uurloonen der geschoolde arbeiders in de groote plaatsen 85 tot 90 cent, voor de geoefenden 75 tot 82 cent en voor de ongeschoolden 64 tot 72 cent; voor bouwarbeiders echter respectievelijk 94 tot 87 cent. In de gemeenten der laagste klasse daarentegen wordt het loon der bouwarbeiders door de meeste andere overtroffen. In de kleine plaatsen varieert het loon van de geschoolde arbeiders tusschen 67 en 74 cent, van de geoefenden tusschen 62 en 69 cent en van de ongeschoolden van 56 tot 60 cent; voor de bouwvakarbeiders daarentegen bedraagt het van 62 tot 54 cent. Zeer opvallend is dan ook, dat vrijwel in geen enkel ander collectief contract een zoo groot verschil gemaakt wordt tusschen de loonen in de laagste en die in de hoogste gemeente klasse rj. In het algemeen bedragen de gecontracteerde minimum loonen in de gemeenten der hoogste klasse 15 a 30 °/. meer dan die der laagste klasse. In het bouwbedrijf echter is dit verschil voor metselaars, timmerlieden en stucadoors 65 70, voor schüders 49 °/0, voor de ongeschoolde arbeiders 61 °/0. Hierbij is dan nog in aanmerking te nemen, dat in de groote plaatsen zeer belangrijk boven het minimum contractloon wordt verdiend, zooals in § 3 voldoende is gebleken, terwijl daarentegen in kleine plaatsen het contractloon in vele gevallen niet of ter nauwernood wordt bereikt. Het aantal georganiseerden is zoowel onder patroons als werklieden in de meeste kleine plaatsen reeds vrij gering en het komt bovendien voor, dat ook door georganiseerde patroons op het platteland het contractloon niet wordt betaald. 2. Vergelijking van de op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden. Deze vergelijking zou strikt genomen dienen te omvatten: o. regeling van vacantie; b. loonbetaling op feestdagen; c. loonbetaling bij bijzondere gelegenheden; (huwelijk, geboorte, overlijden, enz.); d. uitkeeriug bij ziekte; e. uitkeering bij ongevallen; ƒ. pensioenregeling. Hierbij ware dan nog te voegen de loonbetaling bij overwerk en de vergoeding van reiskosten bij werk buiten de woonplaats van den arbeider, en verder, als punt wat speciaal het bouwbedrijf raakt, de loonbetaling bij onwerkbaar weer, al of niet door vorst veroorzaakt. Wat deze laatste drie punten betreft, mag worden geconstateerd dat alleen 1) In het houtbedrijf bestaat een landelijk contract waarin het minimum 1?°\™0Ige8*}l°fjL*'in gemeenten der eerste klasse is vastgesteld op f 38.-, en in gemeenten der laagste klasse op f 24.—; dit verschil bedraagt dus 58 »/o- 79 over de loonbetaling bij onwerkbaar weer een wezenlijk verschil bestaat tnsschen patroons en arbeiders. In het algemeene bouwarbeiderscontract en in dat voor het stucadoorsbedrijf is bepaald, dat bij onwerkbaar weer de arbeider recht heeft op 70 °/0 van het minimum uurloon, gedurende ten hoogste 3 dagen achtereen met een maximum van 15 dagen per kwartaal. Deze bepaling geldt echter niet, indien niet gewerkt kan worden ten gevolge van vorst. In het schilderscontract is bepaald, dat bij verzuim als gevolg van regen de arbeider recht heeft op 50 °/o van net uurloon gedurende ten hoogste 18 dagen per jaar. Welke wijziging van deze bepalingen de Commissie wenschelijk oordeelt, vindt men aangegeven in punt 4 van § 6. Van de onder a, b, en d, aangegeven punten vindt men een vergelijkend overzicht in de tabel van bladz. 80. Hieruit blijkt, dat ten aanzien van de vacantieregeling het bouwbedrijf belangrijk bij de andere bedrijfstakken ten achter is; de regeling van de loonbetaling op feestdagen en de ziekteuitJceering stemt vrijwel overeen met hetgeen door het gros der arbeiders is bereikt. Dit laatste kan ook gezegd worden van de regeling van de loonbetaling bij bijzondere gebeurtenissen en van de uitkeering bij ongevallen. De regeling van het bouwarbeiderscontract, welke ook in het stucadoorscontract voorkomt, dat ten hoogste één dag loon wordt vergoed in geval van aangifte van huwelijk en van huwelijk van den arbeider, van bevalling van zijne echtgenoote, en bij overlijden en begraven van één zijner huisgenoten of van een zijner bloed- of aanverwanten in de rechte linie onbeperkt en tot den 2en graad van de zijlinie, komt ook in denzelfden geest voor in bet typografencontract, in de arbeidsovereenkomst voor de bakkersgezellen en in die voor de sigarenmakers. In de contracten voor het meubelbedrijf en voor het heerenkleedingbedrijf is op dit punt niets bepaald; ook de metaalbewerkers staan op dit punt ten achter: voor 56 °/0 van de werklieden in dienst van leden van den Metaalbond bestaat voor deze aangelegenheid geen regeling x). De regeling van vergoeding bij uitoefening der kiesbevoegdheid en bij landweeren militieinspecties is eveneens voor het bouwbedrijf vrijwel gelijk aan die voor andere arbeiders. Ten aanzien van de ongevallenuitkeering is in het bouwbedrijf bepaald, dat, voor zoover de ongevallenwet daarin niet voorziet, een uitkeering tot 70 °/0 van het loon wordt gegeven. Voor het particulier bedrijf, voor zoover opgenomen in bovenstaand overzicht, is alleen de regeling der bakkersgezellen welke tot 75 % en die der sigarenmakers welke tot 100 °/0 gaat gunstiger; in het laatste bedrijf echter wordt door de arbeiders 1 °/0 van het loon als premie gestort. Het gunstigst zijn de regelingen voor de Rijks- en gemeentewerklieden zooals ook uit de tabel genoegzaam blijkt. Ook op het stuk van pensioen verkeeren *) Mededeelingen van het N. A. M. NO 7 bladz. 14. Dit betreft den toestand op 1 Januari 1920. 80 „: H 1 ^ regeling Loonbetaling Vacanfaeregeling. der beide bij siekte Door- voorafgaande betaling | kolommen BEROEP. Vereischte loon op |komt overeen: 0, ^ ^ . fc* Inkomen. diensttijd feest- meteen. TO_^ ____? dagen. in dagen. inkomen ver- y~ , maanden. meerdering in on" we. en || procenten. || PerJaM-- , , , Bouwvakarbeiders — — — vol 2 70 : 13 ") Stucadoors — — vol 2 70 13 17) Schilders . . . . ... — vol 2 70 | 13 ») Typografen 6 vol-f-500/,, 12 2) vol 5 50 13 3) Meubelmakers enz 4 vol 12 4) vol 3,4 70 13 5) Heeren kleedingbedrijf ... 6 vol 12 6) vol 4 70 13 Groote metaalindustrie ... 3 50°/0 12 7) 50 % li 1,5 70 26 8) Verwarmingsindustrie.... 6 vol 36 9) voi 4 80 6 Electrotechnisch bedrijf ... 6 vol 12 »°) vol 4 ! 75 13 Bakkersgezellen 6 vol 611) vol , 4 75 20 Sigarenmakers 3 vol vol 3 100(67) 62 12) Rijkswerklieden 12 vol 18 13) | vol 6 100 26 li) Gemeentewerklieden Amsterdam 9 vol 4-ƒ 20 12 15) vol 6 100 39 „ Rotterdam 8 vol „ vol 4,7 100 26 „ den Haag. 12 vol „ vol 6 100 26 „ Utrecht 6 vol „ vol 4 100 26 „ Groningen 14 vol + ƒ21 l vol 7,7 100 52 , Zaandam . 18 vol4-/1818) „ vol 9 100 onbep. Arbeiders Spoorweg-Mijen. . . 14 vol 416) vol 6,7 100 52 1) Met ingang van het nieuwe contract ingaande 1 April 1921; vóórdien gedurende 6 weken. 2) „Onafgebroken en daadwerkelijk bij denzelfden werkgever"; andere werknemers hebben voor elke maand dienstbetrekking bij den werkgever recht op een hal ven verlofdag. 3) Indien de arbeider zich niet gedeeltelijk voor eigen rekening heeft verzekerd, behoeft de uitkeering slechts over 4 weken plaats të vinden. 4) Andere arbeiders hebben voor elke 3 maanden dienst recht op 1 vrijen dag met vol loon (8 uur). 5) De arbeider is verplicht zich voor de overige 80 % zelf te verzekeren. 6) Arbeiders met ten minste 6 maanden dienst hebben recht op 3 verlofdagen. 7) Volgens collectief contract. Blijkens mededeeling N». 7 van het N.A..M. (bladz. 10 vlgg.) werd (Januari 1920) aan circa 60 % der werklieden in dienst bij leden van den Metaalbond het volle loon op feestdagen doorbetaald; 15,4 % ontving niets; de overige dragen zelf in de loondoorbetaling bij en (of) ontvangen slechts een deel doorbetaald. Ruim 40 % der arbeiders had 3 of meer vacantiedagen met vol loon. 8) Gedeeltehjk wordt door de arbeiders meebetaald ; uitkeering ten hoogste gedurende 13 weken achtereen. 9) Arbeiders met 6 tot 12 maanden dienst, hebben recht op 3 dagen; met 1 tot 2 jaar dienst op 4 dagen; met 2 tot 3 jaar dienst op 5 dagen. 10) Geldt voor arbeiders die vanaf Mei van het vorige jaar in dienst waren. De aangegeven regeling geldt voor Amsterdam, maar wordt ook op vele andere plaatsen gevolgd. 11) De arbeider heeft in den loop van het jaar recht op vacantié, indien hij vanaf 1 Januari van dat jaar in vasten dienst bij den patroon is; anderen hebben voor iedere 2 maanden recht op 1 vrijen dag. 12) Werklieden dragen 1 % bij van hun loon; de patroon 2 %. De aangegeven regeling geldt ook bij ongevallen. 13) De arbeider die 6 mnd. in vasten dienst is, heeft voor elke maand boven de 6 recht op 1 vrijen dag. 14) Daarna gedurende 6 maanden 70 °/0; een overeenkomstige regeling geldt ook voor de genoemde gemeenten. 15) De werklieden hebben recht op 6 vrije dagen per jaar; indien in den loop van het jaar niet meer dan 3 dagen daarvan zijn verbruikt, hebben zij recht op één week vacantie met ƒ20 toeslag. 16) Bij meer dan 15, doch minder dan 25 dienstjaren, 4 dagen meer; enz. 17) Ten hoogste gedurende 6 weken achtereen. 18) Voor ongehuwden; gehuwden ontvangen f 22.— en voor elk kind f 4.—. 81 deze laatste categorien in de beste positie. Het aanhangig ontwerp-pensioenwet stelt voor het ovérheidspersoneel algemeen in uitzicht premievrij pensioen, tot een .bedrag van 2 °/0 van de middelsom der pensioengrondslagen voor elk dienstjaar met een maximum van 70°/0. De arbeiders in het particulier bedrijf, welke een premievrije verzekering alleen op de basis der Invaliditeitswet hebben, kunnen daarmede een uitkeering verkrijgen van ten hoogste ± ƒ 5.50 per week; in de naaste toekomst wellicht verhoogd tot _ ƒ8.50 per week. Dit is dus zeer belangrijk minder dan het pensioen der werklieden in overheidsdienst, dat bij een weekloon van ± ƒ 38,25, ruim ƒ 26 per week kan bedragen. Ook de vastheid der positie, zonder gevaar voor werkloosheid, moet bij vergelijking van de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel met die van arbeiders in het particulier bedrijf in aanmerking worden genomen. Als samenvatting van de beschouwing dezer verschillende punten moet geconstateerd worden, dat de bouwvakarbeiders op dit gebied geen bevoorrechte positie innemen. Grootendeels staan zij op één lijn met het meerendeel der arbeiders in particulieren dienst. Ten aanzien van de regeling der vacantie staan zij daarbij zonder twijfel ten achter. Aangaande de waarde, die deze laatste post, op loon omgerekend, vertegenwoordigt, geeft een der kolommen van de tabel op bladz. 80 uitsluitsel. ') Hieruit blijkt, dat, met uitzondering van de arbeiders uit de groote metaalindustrie, de bouwarbeiders ten aanzien van deze categorie van arbeidsvoorwaarden op loon omgerekend, gemiddeld 1 tot 3 a 4°/0 bij het meerendeel der overige groepen ten achter komen. 3. Vergelijking van de gemiddelde uur- en weekinkomens. Voor de vergelijking van de uur- en weekinkomens 2) is het niet mogelijk geweest alle in bovenstaande tabellen voorkomende beroepen te gebruiken omdat het der Commissie* niet mogelijk is geweest van al deze beroepen gegevens van voldoenden omvang en betrouwbaarheid te verzamelen, welke een oordeel over de in die bedrijven geldende uurinkomens zouden motiveeren. Ten aanzien van de bouwarbeiders zijn de beschikbare gegevens in § 3 van dit Hoofdstuk medegedeeld. Wil men de inkomens der andere arbeidersgroepen daarmede vergelijken, dan kan men zich globaal een indruk vormen door, uitgaande van de in de verschillende bedrijven geldende minimum contractloonen, deze te vermeerderen met een percentage dat gemiddeld in tariefwerk méér wordt verdiend, indien in die bedrijven 1) Een week vacantie is gesteld op 2% van het loon; toeslagen naar rato. Doorbetaling van loon op feestdagen (2e Paaschdag, Hemelvaartsdag, 2e Pinksterdag, 2 Kerstdagen en Nieuwjaar) eveneens op 2%. 2) Het N. A. M. definieert het uurinkomen .als B, : T, waarin E, het door den arbeider over een zeker tijdsverloop genoten totaalinkomen is, zooals dit ingevolge Art. 45 j° Art. 5 der Ongevallenwet wordt ingevuld in kolom 8 der loonlijst en T het totaal aantal in dat tijdsverloop gewerkte uren, waarbij de overwerkuren met het overgeldpercentage worden vermeerderd. Dj. dit uurinkomen is dus ook de invloed van vacantietoeslag, doorbetaling van loon op feestdagen enz. opgenomen. Dit is niet het geval met de op pag. 84, 85 verwerkte gegevens der gemeentewerklieden, bakkersgezellen en typografen. Hiermede is bij de vergelijking rekening te houden. 11 '82" tariefwerk regel is, of met een percentage dat rekenschap geeft van het bedrag, dat gemiddeld boven het minimum contractloon wordt uitbetaald. Bij gebreke van nauwkeurige statistische gegevens is men hier grootendeels op taxatie aangewezen. In de Typografie wordt zelden op stuk gewerkt; wel betalen enkele firma's, vooral grootere courantendrakkerijen, min of meer boven het minimum-loon.'Ten einde de grootte van dit verschil eenigermate te bepalen, zijn te Amsterdam in de laatste helft van December 1920 in een 4 tal groote zaken, waaronder 2 dagbladdrukkerijen, de loonen van alle volslagen handzetters opgenomen; deze gegevens liepen over 334 zetters en leidden tot een gemiddeld loon van ƒ 41,60, dus 8,8°/0 boven het toen geldend minimumloon van ƒ 38.25. Op kleinere drukkerijen is het verschil met het minimumloon in den regel geringer. Voor het eerste halfjaar van 1921 mag, in aanmerking nemend de verkregen toeslag welke overeenkomt met ƒ 1.39 per week, het gemiddeld inkomen voor alle handzetters op ƒ 42 a ƒ 43 worden geschat. Voor de Meubelmakers beschikt de commissie over de resultaten van een einde 1920 gehouden enquête van den Alg. Ned. Bond van Meubelmakers, welke het gemiddeld loon van 632 Amsterdamsche meubelmakers vaststelde op f 41.49 l). Voor het Kleedingbedrijf zijn geen gegevens verkregen; de loonstandaard is, in verband met de seizoendrukte, tamelijk onstabiel. Voor de Metaalindustrie waren de gegevens van het N. A. M. over het tweede halfjaar 1920 nog niet gepubliceerd ten tijde dat dit rapport werd vastgesteld; van werkgeverszijde werden de gegevens over 850 geschoolde metaalbewerkers te Amsterdam verstrekt, welke over het tweede halfjaar 1920 een gemiddeld weekinkomen aanwezen van ƒ 41.14. In het Bakkersbedrijf wordt vrijwel nimmer op stuk gewerkt en zelden boven het minimum loon betaald; men mag daarom de weekinkomens der geschoolde arbeiders wel gelijk stellen aan de minimum contractloonen; dus op ƒ 38.— voor de deegmakers en ƒ 39.— voor de ovenisten. Voor de gemeentewerklieden te Amsterdam bedragen de weekinkomens der beide hoogste groepen respectievelijk ƒ 38.70 en ƒ 40.50. Van geen dezer groepen is het waarschijnlijk te achten, dat het inkomen over 1921 belangrijk zal toenemen of afnemen. Als samenvatting mag men dus aannemen, dat het gemiddeld weekinkomen van groote groepen geschoolde arbeiders in 1921 vermoedelijk zal varieeren tusschen ƒ 38 en ƒ 43 2), met een globaal gemiddelde van ƒ 41 a ƒ 42. De Commissie meent, dat deze getallen als basis voor verdere beschouwingen dienst kunnen doen. Zij heeft het verder wenschelijk geacht een indruk te geven van de mate waarin het inkomen van de bouwarbeiders is gestegen vanaf het begin van den 1) Dit bedrag bevat niet de oververdienste in stukwerk. In een beduidend aantal fabrieken komt stukwerk echter niet voor of, wanneer het wel voorkomt, wordt er in doorsnee heel weinig oververdiend. - Er zijn echter ook fabrieken waar vrij geregeld 20 % wordt oververdiend. 2) Enkele groepen van zeer geschoolde arbeiders zijn hierbij niet in aanmerking genomen, zooals reeds op bladz. 76 werd uiteengezet. Weekinkomens van bouwvakarbeiders en andere arbeidersgroepen te Amsterdam in het tijdvak 1915 tot 1921. 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 83 oorlog in vergelijking met de inkomens van andere arbeidersgroepen. Be desbetreffende gegevens hebben uitsluitend betrekking op Amsterdam en zijn bijeengebracht in de tabel van bladz. 84, 85 en grafisch voorgesteld in figuur 2 en 3. Elk bedrijf is daarbij vertegenwoordigd door de talrijkste groep, met uitzondering van de gemeentewerklieden, van welke, in verband met andere door hen genoten voordeden, de hoogste loonklasse is genomen. In het algemeen omvat het overzicht alleen geschoolde arbeiders ; alleen de bankwerkers uit de broodbakkerij moeten tot de geoefenden worden gerekend; het loon der geschoolden in dit bedrijf is ƒ 2 a ƒ 3 per week hooger. De inkomens van metselaars en timmerlieden zijn ontleend aan de maandelijksche opgaven welke de Amsterdamsche Patroonsvereeniging van hare leden ontvangt. Deze maandstaatjes vermelden telkenmale voor elke groep het totaal aantal gewerkte uren en het totaal uitbetaalde loonbedrag. Door deeling wordt uit deze beide getallen een gemiddeld uurinkomen berekend. Ter verkrijging van het weekinkomen is dit telkens vermenigvuldigd met het aantal arbeidsuren per week, zooals dit in de collectieve regelingen is overeengekomen. Men mag de aldus berekende nominale weekinkomens niet gelijkstellen met de werkelijk over een geheel jaar behaalde verdiensten, omdat de invloed van werkloosheid, ook als gevolg van vorst of onwerkbaar weer, er niet in is opgenomen. Deze invloeden zijn sterk wisselend en kunnen moeilijk op een eenigszins aannemdijke wijze in rekening worden gebracht. Het is echter zeker, dat door gunstiger bepalingen in de collectieve overeenkomst, door de invoering der werkloosheidsverzekering en door de mindere werkeloosheid van 1919 en 1920 tegenover vorige jaren *\ hunne invloed in 1915 en 1916 grooter is geweest dan in 1919 en 1920. De nominale inkomens van 1915 en 1916 zijn dus méér te hoog dan die van 1919 en 1920. De gegevens van de A. P. V. loopen over 200 a 500 metselaars en 1000 a 1500 timmerlieden; een groot deel, vooral van de laatste categorie, is werkzaam in het „burgerwerk", waar de loonstandaard altijd lager is dan in den nieuwbouw. Dit verklaart het verschil tusschen deze inkomens en de in § 3 meegedeelde. De inkomens der typografen zijn gelijk gesteld aan de minimum contractloonen; de officieele bijslagregelingen in de contractperiode 1917 tot 1920 zijn in de tabel opgenomen. De inkomens der metaalbewerkers zijn ontleend aan gegevens van werkgeverszijde afkomstig, welke zeer zorgvuldig volgens de methode van het N. A. M. zijn verzameld. Zij loopen over circa 850 geschoolde metaalwerkers 2). De inkomens der gemeentewerklieden (loongroep V, welke in geschooldheid boven de bouwarbeiders' staat) zijn gelijkgesteld aan de loonbedragen volgens de officieele opgaven. Uitkeeringen in eens en dergelijke tijdelijke verhoogingen zijn 1) Zie Bijlage XIV. 2) Hiertoe behooren o. a. bankwerkers, blikslagers, draaiers, foroeerders, gasfitters, gereedschapmakers, instrumentmakers, ketelmakers (geen klinkers), koperslagers, loodgieters, plaatwerkers, rijtuigschilders, stempelmakers, vormers enz. — Het N. A. M. berekent de gemiddelde uur- en weekinkomens telkens per halfjaar. Dientengevolge moet het inkomen per 1 Juli 1920, hetwelk dus het gemiddelde is over het eerste halfjaar 1920, strikt genomen gedateerd worden op 1 April 1920 enz. — Met dit verschil is verder geen rekening gehouden..-■ - - -*4r-<~ 84 OVERZICHT VAN WEEKINKOMENS VAN BOUWVAKARBEIDERS EN ANDERE Timmerlied en Metselaar Datum waarop: en TIMMERLIEDEN A. P. V. Arbeidsuren per week. Minimum uurloon. Minimum weekloon bij volle arbeidsweek. Gemiddeld uurinkomen. Gemiddeld weekinkomen bij volle arbeidsweek. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. METSELAARS A. P. V. Minimum uurloon. Minimum weekloon bij volle arbeidsweek. Gemiddeld uurinkomen. Gemiddeld weekinkomen bij volle arbeidsweek. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. GEMEENTEWERKLIEDEN (Loongroep V). Datum waarop: Arbeidsuren per week. Weekloon = weekinkomen. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. B AKKERSGEZELLEN (Bankwerkers). Datum waarop: Arbeidsuren per week. Weekloon = weekloonen. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. TYPOGRAFEN (Handzetters). Datum waarop: Arbeidsuren per week. Minimum uurloon. Minimum weekloon bij volle arbeidsweek. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. GESCHOOLDE METAAL BE WERKERS. Datum waarop: Arbeidsuren per week. Gemiddeld uurinkomen. Gemiddeld weekinkomen. Alsvoren, gereduceerd op prijsniveau vóór 1915. Indexcijfers van de duurte. Datum waarop: Indexcijfer. 1 I '15 48 33 15.84 36 17.28 17.30 33 15.84 39 18,72 18.72 1 I '15 54 18.90 18.90 -, T,1fr ?/- _ _k _ i t'1557 21 15 39 15.39 1 I '15 54 33.3 17.98 17.98 Voorden 100 15 II '15 50 33 16.60 37 18.50 18.30 33 16.50 39 19.50 19.30 1 " oorlog 15 III '15 525 33 17.325 36 18.90 18.50 33 17.32 39 20.47» 20.— tot 11'15. 1 V" '15 50 34 17.— 37 18.60 17.90 34 17.— 40 20— 19.20 15 XI '15 48 34 16.32 36» 17.52 15.75 34 16.32 40 19.80 j 17.80 15 II '16 50 34 17 — 38 19.- ! 16.60 34 17.— \ 40 20.— I 17.60 1 I '16 54 18.90 16.70 i t_c! B7 27 15 39 13 60 15 VI '16 50 34 17.— 385 19.25 .16.20 34 17.— 42» 21.25 j 17.90 ok vt 'ir 1fi50 I12-50 ' 1 VII '16 154 35» 19.17 16;— 20 XI '16 48 38 18.24 40 19.20 j 15.50 38 18.24 j 43 20.64 | 16.70 v 1 U3-80 15 II '17 50 38 19.- 42 1 21.— 116.50 38 19.- I 415 20.75 | 16.35 1 III '17 54 18.90 14.75 l ï TTT,17 1firn 19qo , t '17 57 32 18 24 ü?™ 1 111 '17l 128-~ 15 Vin '17 50 38 19.- 43» 21.75 15.80 38 19.- 45» 22.75 16.60 15 VIII '17 54 18.90 13.75 1 irvtt-17 90_ iiai* " *14' 1 VII '17 54 38.8 20.95 15.90 15 VIII'17 137.60 15 XI '17 48 38 18.24 43» 21.84 15.60 38 18.24 53 25.40 j 18.15 m ' 15 II '18 50 38 19.— 49 24.50 17.05 38 19 — 58» 29.25 I 20.15 1 I '18 54 21.06 i}^20' II '18 _ 20.— 13.80 1 1118 54') 32 18.24 12.70 1 I '18 54 39.9 21.55 15.10 1 III'18 145.70 I V '18 50 62 26.- 61») 25.50 1.6.80 50 25.- 59v) 29.50 j 19.40 29 IV'18 541) 36 20.52 |__"§o 1 IX '18 50 52 26.— - — — 50 25.— — - j — 1 IX '18 54 21.06 12.70 _ _x ,lg 20.— 12.05 7 X'11 542) 24.02 I VII '18 54 45.3 24.46 15.35 I IX'18 165.90 15 XI '18 45 52 24.40 61 27.45 16.95 50 23.50 71 31.95 | 19.10 j 16 xi'18 23 50 | _ _ __q 1 XII'18 161.50 15 II '19 50 52 26.— ! 69 34.50 20.90 50 25.— 63 31.50 ; 19.10 1 I '19 j 54 30.74 | _f'qo 1 I '19 54 48.6 26.24 16.15 15 III'19 166.40 1 V '19 45 72 32.40 j 72 32.40 18.70 70 31.50 79 34.95 20.15 1 V '19 j 45 30.15 18.— \ 24 V'19 27.50 116*50 31 in'19 542) 27-52 Sl6 35 15 VI'19180-40 15 IX '19 45 72 32.40 1 84 37.80 20.70 70 31.50 96 43 20 23.60 1 X '19 45 35.10 {li"85i 1 X'19 52 30.- jJ4,80 29 IX'19 542) 31.02 |it f0 1 Vn '19 48 58.1 27.89 15.50 15 IX'19 183.20 15 XII '19 45 72 32.40. 88» 39.82» 19.90 70 31.50 1 02 45.90 22.80 ' '16,20 15 XII'19 200.10 15 III '20 45 72 32.40 92» 41.68» 19.50 70 31.50 1.11 49.95 23.40 15 III '20 j 45 35.10 16.45 II'2oi48 31.50 \14-50 1 I '20 48s) 85 38.25 ! )\qqq 1 I '20 48 64.8 31.10 15.35 15 III '20 213.80 15 IV '20 45 72 32.40 1.27 57.15 26.80 70 31.50 1.20 54.— 25.25 '1B'20 1 VI '20 45 90 40.50 0.98 44.10 20.65 90 40.50 1.13» 51.07»' 23.95 1 VII '20 45 40.50 j1630 1 VI'2048 34.50 j14-75, 1 V '20 48 67 32-16 15~ 16 VI'20 214-60 15 IX '20 45 90 40.50 1.03» 46.57» 21.00 90 40.50 1.10 49.50 22.30 15 1X^20 45 40.50 18.25 1 XI'20 48 36— ^15-55 5 VII'20 45 85 38.25 17.60 1 VII '20 48 75.7 36.34 16.80 15 IX'20 222.10 15 XII '20 45 94 42.30 1.19 53.55 24.10 94 42.30 1.31 58.95 ,36.55 15 XII '20 45 40.50 18.30 31 XII'20 39.64 j j 31 XII '20 *) 48 80 41.14 18.60 15 XII'20 221.50 1) Over de maand April. — Ten einde deze tabel niet te uit- De overeenkomst loopt tot 1 De overeen_;omst loopt tot 1 4) Strikt genomen moeten de voerig te maken, zijn de gegevens der A. P. V., die maandelijks Januari 1922. Januari 1923' over bet eerste half jaarlijksche gemiddelden 3 worden verzameld, slechts voor de meest markante tijdstippen halfjaar van 1921 zal in totaal maanden vroeger worden geda- opgenomen. — De inkomens, die voor de eerste van de maand t 30 toeslag worden uit- teerd. worden vermeld, zijn gemiddeld over de twee nevenliggende gekeerd. _______ maanden. 1) Berekend over 57 uur. I 2) Toeslagregeling. 85 ARBEIDERSGROEPEN TE AMSTERDAM IN HET TIJDVAK 1915-1921. 86 niet in de tabel opgenomen. Vanaf bet tot stand komen der laatste loonregeling in Juli 1920 zijn deze echter niet meer toegekend. De inkomens der bakkersgezellen zijn gelijkgesteld aan de minimum contractloonen.1) De beschouwing van de aldus verkregen weekinkomens, welke het gemakkelijkst kan plaats vinden aan de hand van figuur 2, leert, dat in 1915 het nominale inkomen der bouwvakarbeiders, berekend op de wijze als boven aangegeven, schommelde tusschen ƒ17.28 en ƒ18.90 voor de timmerlieden en ƒ 18.72 en ƒ 20.475 voor de metselaars; dat der vier andere groepen bewoog zich tusschen f 15.— en ƒ18.90. In 1916 en ook in 1917 wordt dit beeld niet belangrijk gewijzigd; alle inkomens ondergaan achtereenvolgens een verhooging met 10 tot 20 % ; alleen dat der bakkersgezellen, dat aanvankelijk het laagste was, iets meer. In 1918 echter begint een sterk verschil in te treden, dat grooter wordt in 1919 en véél grooter in 1920, met uitzondering van den tijd gedurende en onmiddellijk na de uitsluiting. De tweede helft van 1918, het jaar 1919 en de eerste helft van 1920 waren jaren van algemeene loonstijging; het niveau der loonen was dientengevolge sterk uiteenloopend, want de eene groep arbeiders slaagde er eerder in een bepaalde loonsverhooging te bereiken dan de andere. In den loop van 1920 echter wordt het beeld gewijzigd; er ontstaat een zekere verwachting van prijsdaling (gesterkt door de voortgaande daling der groothandelsprijzen) en een verlangen tot stabiliseering. Verschillende loonovereenkomsten worden afgesloten op langeren termijn, o. a. die der Amsterdamsche Gemeentewerklieden, welke loopt tot 1 Januari 1922. De sterke verschillen welke zich vertoonden in de periode van heftige loonacties worden weer meer genivelleerd; aan het einde van 1920 varieert het inkomen van de vier voor de vergelijking gebezigde groepen tusschen ƒ 36.— en/41.14 per week. Het opmerkelijke is nu dat deze stabiliseering, welke voor het economisch leven in het algemeen wenschelijk moet worden geacht, zich niet heeft uitgestrekt tot de loonen der bouwvakarbeiders. Tot het einde van 1919 kan men zeggen dat een zeker verband van hunne loonen met die der overige arbeidersgroepen bewaard bleef, en dat het verschil, dat aanvankelijk 10 tot 15 °/0 bedroeg, zich slechts weinig vergrootte. Vanaf dien tijd echter gaat de stijging der bouwvakarbeidersloonen voort, een tijdlang tegengehouden door de uitsluiting, maar in de maanden daarna opnieuw zich voortzettend, zoodat het gemiddeld weekinkomen over December 1920 voor timmerlieden en metselaars respectievelijk ƒ 53.55 en ƒ 58.95 bedraagt en over Januari 1921 ƒ 54.00 en ƒ 59.85. De loonen in den nieuwbouw zijn belangrijk hooger dan deze gemiddelden; zelfs staat het te vreezen, dat ook deze gemiddelden op zich zelf te laag zijn omdat vermoedelijk sommige patroons niet uit hunne loonopgaven willen doen blijken, dat zij het overeengekomen maximumloon overschrijden. Het verschil, dat zich vooral het laatste jaar tusschen de inkomens van de bouwvakarbeiders en die van andere groepen heeft gevormd, blijkt nog sterker uit figuur 3. Hierin vindt men een grafisch beeld van het inkomen der verschillende 1) Vergelijk voor een ander het medegedeelde op bladz. 82. 2) Opgaven van de A. P. V. Weekinkomens van bouwvakarbeiders en andere arbeidersgroepen te Amsterdam in het tijdvak 1915 tot 1921, herleid op het prijsniveau van vóór den Oorlog. 87 categorien, telkens herleid op het prijsniveau van vóór den oorlog. Hierbij is gebruik gemaakt van de duurtecijfers der Amsterdamsche budgetstatistiek, welke in de rechter kolom van de tabel (bladz. 85) zijn opgenomen. x) De lijnen, welke zoodoende voor elke groep worden gevonden, geven een indruk van de wisselingen, welke de welstand van de arbeidersgezinnen in de periode 1915 tot 1921 heeft ondergaan. Het steil omhoog gaan en het dan weder geleidelijk dalen is. een ander beeld voor hetgeen men den kringloop langs den vicieusen cirkel heeft genoemd. Het totaal resultaat vindt men nog samengevat in onderstaand overzicht. Gemiddeld Week- [ Als voren, Vooruitgang (+) tïu^t™ i • i inkomen per he.^lei.d °P of «htaruit. BMIOEP. weekinkomen f priisniveau gane(-)in 31 December „aa~ i I 1 iqik voor den welstand over lyio. loon 2^ i lvav. ) oorlog. tegenover 1915. Timmerlieden 18.20 53.78 24.30 -f- 33,5 °/0 Metselaars 19.70 59.40 26.80 + 36,1 °/0 Gemeentewerklieden . . . 18.90 40.50 18.30 — 3,1 °/0 Bakkersgezellen .... 15.00 36.00 16.20 -f 8,0 °/0 Typografen. 15.39 39.64 18.00 4- 17,0 %, Metaalbewerkers .... 17.9.8 41.14 18.60 4- 3,4 % Uit deze tabel blijkt, dat in de periode van 1915 tot einde 1920, de welstand van de bakkersgezellen, van de typografen en van de metaalbewerkers is vermeerderd met respectievelijk 8,0; 17,0; en 3,4 °/0, en dat de welstand der gemeentewerklieden (loongroep V) is gedaald met 3,1 0/0. Het is echter voor een volledig overzicht wenschelijk ook den invloed van de vacantie en, voor wat betreft de gemeentewerklieden, bovendien het premievrjje pensioen in aanmerking te nemen. Op bladz. 80 werd de invloed der vacantie voor bakkersgezellen, typografen en gemeentewerklieden op respectievelijk 2, 3 en 4 °/0 gesteld; het premievrije pensioen der gemeentewerklieden kan op circa 6 °/0 worden geschat. De vooruitgangcijfers worden dan respectievelijk: bakkers 10 °/0, typografen 20 °/0, metaalbewerkers 3,4 °/0 (invloed van vacantie was reeds in rekening gebracht), gemeentewerklieden 6,9 °/0. De welstand der timmerlieden echter is gestegen met 33,5, die der metselaars met 36,1 °/0. 1) Voor tijdstippen, voor welke geen duurtecijfer bekend was, is het tusschen twee waarnemingen geïnterpoleerd. De dubbele cijfers in de welstandsrubriek geven de welstand vóór en na een loonsverhooging aan. 2) Van timmerlieden en metselaars is het gemiddelde over December 1920 en Januari 1921 genomen; voor typografen is de per 1 Januari 1921 verleende toeslag in rekening gebracht; het inkomen der metaalbewerkers is feitelijk gemiddeld per 1 October 1920. 88 Deze laatste cijfers zijn gebaseerd op de loonstatistiek van de Amsterdamsche Patroonsvereeniging en het werd wenschelijk geoordeeld ze nader te toetsen aan gegevens uitsluitend ontleend aan den nieuwbouw. Voor de laatste maanden van 1920 werd het gemiddeld weekinkomen van metselaars in den woningbouw te Amsterdam in § 3 berekend op ƒ 65,70 aan vereenigingswoningen en ƒ78,75 aan gemeentewoningen; gemiddeld ƒ 69.30. Ter vergelijking met deze bedragen zijn nu over 1914 en over 1915 de weekloonen van metselaars bepaald uit de loonlijsten van gemeentelijke bouwwerken, welke in dien tijd in uitvoering waren. Over 1914 werd uit deze gegevens het gemiddeld weekinkomen van een metselaar berekend op ƒ 21.20 (als resultaat van 366 weekopgaven) en over 1915 op ƒ 21.60 (als resultaat van 678 weekopgaven). Voor de bewerking zijn alleen gebezigd alle weken in het tijdvak van 1 Maart tot I November, gedurende welke het normale aantal arbeidsuren is gewerkt. !) Wanneer men nu het gemiddelde in den nieuwbouw van Nov. Dec. 1920, dus ƒ 69.30, vergelijkt met het gemiddelde in den nieuwbouw van 1915, dus ƒ 21.60, dan blijkt *uit deze cijfers (bij een duurteindex van 221.5) een vooruitgang in welstand van ƒ 21.60 op ƒ 31.30 of met 44.8 °/0. De Commissie ontveinst zich niet, dat bovenstaande berekeningen, hoewel zooveel mogelijk naar nauwkeurigheid is gestreefd, nog op vele punten van ondergeschikt belang correctie behoeven: de vooruitgang ten aanzien van' doorbetaling van loon op feestdagen en bij bijzondere gelegenheden, de verbetering van ziekengelduitkeering enz. is er niet in verwerkt. Daar staat tegenover, dat de verhoogde belasting bij de Amsterdamsche duurtestatistiek niet in aanmerking is genomen. Deze punten zijn echter zoowel voor bouwvakarbeiders als andere categorien vrijwel gelijk, zoodat zij de onderlinge verhouding niet zullen kunnen wijzigen. Het eindresultaat kan dan ook geen ander zijn dan, dat te Amsterdam de welstand van timmerlieden en metselaars met 33 tot ruim 40°/0 is gestegen, terwijl die der overige arbeiders met ten hoogste 10 °/0 is gestegen en slechts een enkele groep, die der typografen, door een bijzonder sterke aaneensluiting tegenover de consumenten een vooruitgang van 20 °/0 heeft weten te bereiken. Deze gegevens betreffen Amsterdam. In minder sterke mate, maar in beginsel van den zelfden aard, mag men aannemen dat deze verschijnselen zich ook in andere groote plaatsen voordoen. § 6. Conclusies. 1. Algemeene gezichtspunten. Ter inleiding van hare conclusies, ten aanzien van de wijze van vaststelling en van de hoogte van de loonen van de arbeiders in het bouwbedrijf, wil de Commissie in het kort een samenvatting geven van den tegenwoordigen toestand, zooals deze in het voorafgaande meer in details is uiteengezet, en van de vooruitzichten welke deze, aan zichzelf overgelaten, oplevert. 1) Van de 366 loon weken over 1914 werd in 150 in stukloon gewerkt; van de 6781oonweken over 1915 werd in 426 in stukloon gewerkt. 89 De loonen, welke in het tegenwoordig collectief contract in minimum en maximum zijn vastgesteld, worden over het algemeen wel gehandhaafd, met uitzondering van de vier groote steden en van enkele andere plaatsen, waar gebrek aan bouwarbeiders bestaat. De verdiensten, welke in het bijzonder te Amsterdam door de bouwarbeiders worden behaald, zijn zoodanig gestegen, dat de verhouding, welke voor den oorlog tusschen de loonen in het bouwbedrijf en die in andere vergelijkbare beroepen bestond, geheel is verschoven, ten gunste van de bouwarbeiders en ten nadeele van de overige arbeidersgroepen, welke wegens de verhoogde loonen een aanzienlijk verhoogde woninghuur zullen hebben te betalen Bij de beoordeeling van den toestand, zooals deze zich in de naaste toekomst zal ontwikkelen, moet men in het oog houden, dat in de laatste jaren de woningvoorziening in de groote steden, waar de moeilijkheden in het bouwbedrijf het grootste zijn plaats vond op een altijd nog zoo beperkte schaal, dat het woningtekort nog elk jaar toenam. Een aanzienlijke vergrooting van de bouwbedrijvigheid zooals dit jaar en volgende jaren moet worden verwacht en gehoopt, doet tevens de vrees ontstaan, dat de arbeidsmoeilijkheden in dezelfde mate zullen toenemen Het tegenwoordig collectief contract is niet bij machte gebleken, patroons en werklieden er van terug te houden, op die plaatsen, waar de conjunctuur voor loonsverhooging gunstig was, hoogere loonen te vragen en aan te bieden, dan die welke overeengekomen waren, en deze drang tot overschrijding der maximum loonen zal toenemen, naarmate er drukker wordt gebouwd. Over de hoogte, welke het gemiddeld inkomen der bouwvakarbeiders naar het oordeel van de Commissie in redelijkheid mag aannemen, wordt in het derde deel dezer conclusies gehandeld; hier wil de Commissie enkel vooropstellen, dat, wanneer men de bepaling van het loon geheel aan het spel van vraag en aanbod overlaat, dit in de gemeenten, waar groote woningnood heerseht, een zoodanige hoogte zal aannemen, dat het als een onredelijke en anti-maatschappelijke druk op andere arbeidersgroepen, voor welke de conjunctuur minder gunstig is, moet worden gekwalificeerd. Bij het vooropstellen van deze gedachte geeft de Commissie zich rekenschap ' van onderstaande stellingen. r A. Bé opvoering van de loonen in het bouwbedrijf vindt geen natuurlijke rem meer m de vermindering van afzet, die in de meeste andere bedrijven een gevolg is van loonen van de daarmede veroorzaakte prijsstijging J). Immers, zoowel het bestaande groote woningtekort, dat voor vele jaren een abnormaal grooten nieuwen aanbouw noodzakelijk maakt, als de wil van de overheid om te bevorderen dat in dit tekort wordt voorzien, worden door de belanghebbenden als even zoovele waarborgen aangemerkt, dat er zal worden gebouwd - ongeacht Het eigenbelang van de aannemers verzet zich alleen in belangrijke mate raw Ï ™rband ma& Sjezen ™>rden op het boekdrukkersbedrijf. Ondanks de bestaande verZ f Zf Pon1So ™rknemers in de typografie niet gelukt een grootere welstands- vermeerdering dan 20<70 te verkrijgen omdat, naar algemeen gevoelen, verdere loonsverhooging een te sterke terugslag zou vinden in „werkvernietiging". 12 90 tegen loonopdrijving, voor zoover deze van invloed is op werken, die in uitvoering zijn; een duurzame terugslag in de bedrijvigheid behoeft door hen onder de tegenwoordige omstandigheden niet als gevolg daarvan te worden gevreesd. B. De opvoering van de loonen in het bouwbedrijf vindt niet — althans voor vele beroepen niet in belangrijke mate — een rem in toestroming van arbeiders uit andere bedrijven, die door de hooge loonen worden aangelokt. Het is een opvallend verschijnsel, dat het vooral de loonen van metselaars, opperlieden, stucadoors en te Amsterdam van de heiers zijn, welke het hoogste zijn opgevoerd. Meer geschoolde werklieden, als timmerlieden, of even geschoolde krachten, als schilders, verdienen bij de vrije prijsvorming beduidend minder dan de beoefenaars van de eerstgenoemde beroepen. De verklaring hiervan is, dat van de laatstgenoemde beroepen slechts een naar verhouding gering deel bij den nieuwbouw werkzaam is en een groote reserve aanwezig is, betrokken bij het burgerwerk en in allerhande andere betrekkingen. Metselaars, stucadoors en heiers daarentegen vinden haast uitsluitend werk bij den nieuwbouw en er zijn geen verwante groepen, waaruit zij onmiddellijk kunnen worden aangevuld. De stelselmatige opleiding van nieuwe, of de invoer van buitenlandsche krachten zal ter vermijding, ook van tijdelijke, werkloosheid, veelal slechts mondjesmaat worden toegepast, en doorgaans eerst in werking worden gezet, wanneer het bestaan van een wanverhouding tusschen vraag en aanbod in de hoogte der loonen uitdrukking heeft gevonden. Bij den zich geleidelijk uitzettenden omvang der bouwbedrijvigheid, welke in de komende maanden kan worden verwacht, mag men met zekerheid aannemen, dat deze middelen op zich zelf opvoering der loonen veelal niet tijdig kunnen voorkomen. C. De opvoering van de lóonen in het bouwbedrijf leidt in het algemeen niet tot verlaging maar tot verhooging van de winst en de risicopremie van den aannemer. Een bewegelijke, gestadig opkopende markt van de arbeidsloonen heeft tot onvermijdelijk gevolg, dat bij aanbestedingen de aannemer zich tegen deze risico's moet dekken door ze in de aanneemsom te verdisconteeren. Een enkele maal wordt dit niet in voldoende mate gedaan en wordt de aannemer, die aan de aanbesteding is blijven „hangen", het slachtoffer. Faillissementen bij de aannemers van volkswoningbouw zijn niet onbekend. Als regel echter schept de bewegelijke markt een algemeene neiging om zich te dekken; men kan niet nauwkeurig calculeeren en neemt het zekere voor het onzekere. Onmogelijkheid van nauwkeurige begrooting echter leidt tot verslapping van de concurrentie en is een zeer belangrijke factor bij de opvoering van de aanbestedingsbedragen. D. De mogelijkheid van loonsverhooging voor de arbeiders in het bouwbedrijf ts een geheel andere dan die voor andere arbeidersgroepen, met name voor de arbeiders in bedrijven, welke onderhevig zijn aan den invloed van buitenlandsche concurrentie. Derhalve mag men aannemen, dat, althans voor de komende jaren, de loonsverhooging van de bouwvakarbeiders voor een zeer groot gedeelte zal worden betaald door de andere arbeidersgroepen, welke de meerderheid der huurders vormen. 91 De omslag in de conjunctuur-, welke zich de laatste maanden in een aantal industrieën heeft doen gelden, heeft ^aan.de arbeiders in deze bedrijven, die door sterke werkloosheid worden getroffen, de mogelijkheid van verdere loonactie voor de naaste toekomst zeer verminderd; in enkele bedrijven hebben de arbeiders zelfs met verlaging van het loon genoegen moeten nemen. Ook al is deze werkloosheid in zijn grootsten omvang slechts van voorbijgaanden aard, men mag toch met zekerheid aannemen, dat de herleving van de buitenlandsche concurrentie de mogelijkheid van loonsverhooging in het algemeen zeer heeft beperkt. De eventueele verhoogingen van het loon, welke in de naaste toekomst nog .zullen worden bereikt, zullen van een geheel andere orde van grootte zijn, dan die welke de conjunctuur in het bouwbedrijf veroorlooft. Dit deze algemeene stellingen wil de Commissie deze algemeene conclusie trekken, dat het een aaak van algemeen belang is, dat de beweging van het loonpeü in het bouwbedrijf in bepaalde plaatsen van het land nauwkeurig wordt gekend en gevolgd. Zij geeft daarom aan Uwe Excellentie in overweging, aan vereenigingen, gemeenten of eigenbouwers, welke met directen of indirecten steun van Rijkswege werkzaam zijn in gemeenten, waar onredelijke opdrijving van de honen moet worden verwacht, de verplichting op te leggen, wekelijks opgave te doen van het aantal arbeiders, het aantal gewerkte uren, het totaal uitbetaalde loonbedrag over deze uren en het loon, uitbetaald als vergoeding voor onwerkbaar weer, feestdagen enz. Zij meent dat zonder veel administratieven omslag deze opgaven per briefkaart kunnen worden ingezonden, volgens een formulier als hierachter als bijlage XII opgenomen, en dat met betrekkelijk weinig kosten controle op de juistheid van deze opgaven kan worden uitgeoefend. Hiermede zou een waardevolle inlichtingendienst zijn verkregen, welke zoowel bij de beoordeeling van de vraag of vermeerdering van het aantal bouwvakarbeiders wenschelijk is, als bij de controle op de kosten van den woningbouw *) groot nut zou kunnen afwerpen. 2. Conclusies ten aanzien van de wijze van vaststelling en handhaving van het loon. De tegenwoordige landelijke collectieve contracten kennen alleen minimumen maximum-uurloonen. De stukwerktarieven maken geen deel meer uit van collectieve arbeidsregelingen; alleen in het stucadoorsbedrijf bestaat een landelijk tarief, dat ook door de gezellen-organisaties is gesanctionneerd, maar niet wordt gehandhaafd. De vaststelling van maximumuurloon en de aanvaarding van uitgewerkte stukloontarieven hebben voor een deel dezelfde bedoeling. De Commissie is van oordeel, dat aan de vaststelling van tarieven de voorkeur moet worden gegeven en dat vaststelling van een maximumloon moet worden verworpen. 1) Zie Hoofdstuk IV. 32 Wanneer immers de tarieven naar behooren zijn vastgesteld is een maximum loongrens overbodig, omdat er niets onbillijks in is gelegen dat een arbeider, die in een bepaalde verhouding boven het gemiddelde presteert, ook in dezelfde verhouding meer wordt betaald. Ook omgekeerd: wanneer in de vaststelling der tarieven onjuistheden zijn, kunnen deze door vaststelling van een maximumuurloon niet meer worden ondervangen, zooals de ervaring met het tegenwoordig contract voldoende heeft geleerd. Zijn dus de tarieven juist, dan is een maximumloon overbodig; zijn zij niet juist, dan kan het maximumloon het kwaad niet herstellen. Ook de hygiënische voordeelen welke somtijds aan het maximumloon worden toegekend, namelijk dat het waarborgen zou verschaffen tegen bovenmatige inspanning, waartoe een ongebreideld stelsel van loon naar prestatie onder bepaalde omstandigheden kan leiden, mogen niet worden overschat. In het algemeen heeft de verkorting van den arbeidsdag het gevaar van het zich vroegtijdig afjakkeren reeds sterk verminderd. Graat men nu een maximumloon zoo laag vaststellen, dat ook de zwakke of onbekwame werkman de grens kan bereiken en in opvoering van zijn arbeidssnelheid wordt geremd — en dit is noodzakelijk wil het hygiënische waarde bezitten — dan beteekent dit dat de vlugge en capabele arbeider, die deze grens zonder eenig bezwaar voor zichzelf zou kunnen overschrijden, in sterke mate in de ontwikkeling van zijn arbeidsprestatie wordt belemmerd. Hij krijgt voor zichzelf de overtuiging dat hij de meerdere prestatie toch „voor niets" moet leveren — met het gevolg dat hij die meerdere prestatie achterwege laat. Het maximumloon is dus uit een oogpunt van productiviteit schadelijk en uit een oogpunt-van hygiëne vrijwel waardeloos. Het minimum uurloon maakt reeds vele jaren deel uit van collectieve regelingen en is een goede basis om den arbeider een zekere mate van bestaanszekerheid te verschaffen en de risico's, welke uit tariefwerk altijd voortspruiten en welker "oorzaken in vele gevallen niet aan de zijde van den arbeider liggen, te temperen. Ter verkrijging van een behoorlijke arbeidsprestatie is het echter noodzakelijk dat de arbeider daarbij een vrij sterk sprekend materieel belang heeft. Daarom is het in bedrijven als de bouwambachten, waar het grootste deel van het werk „op stuk" wordt gemaakt, wenschelijk dat het minimumloon niet te hoog wordt opgevoerd. Men zal er rekening mee dienen te houden dat boven het gegarandeerde minimum voldoende speelruimte is voor differentieering van de loonen, zonder dat ter verkrijging daarvan een onredelijke hoogte hoeft te worden bereikt. Het zwaartepunt van de loonregelingen dient dus naar het oordeel der Commissie te worden overgebracht naar de vaststelling van uitgewerkte stukloon-tarieven* Deze tarieven berusten: 1°. op een vaststelling van de tijden, welke bij gemiddelde prestatie voor een bepaald werk noodig zijn; 93 2°. op de vaststelling van een gemiddelde verdienste per uur (gemiddeld uurinkomen), welke bij gemiddelde prestatie zal worden verdiend. Het verdient aanbeveling deze beide punten scherp te scheiden; de vaststelling van de gemiddelde uurinkomens zal rekening moeten houden met tal van uiteenloopende factoren; de vaststelling van de tijden echter is overwegend een technisch vraagstuk, waarover tusschen onpartijdige deskundigen geen diepgaand verschil van meening kan blijven bestaan. De Commissie is overtuigd, dat de woningbouw met overheidssteun technisch geschikt is voor een zeer ver doorgevoerde tarifieering, zooals ook wel blijkt uit de verschillende tarief overeenkomsten, welke in de voornaamste ambachten reeds officieel of officieus zijn tot stand gekomen en op welke in paragraaf 2 met bijbehoorende bijlagen is gewezen. Zij is daarom van oordeel, dat thans de tijd gekomen is om aan deze tarieven een hechten steun te verkenen, door ee plaatselijk te doen vaststellen voor élk ambacht door gemengde commissies, bestaande uit vertegenwoordigers van de arbeiders, van de patroons en van de overheid; de aldus overeengekomen tarieven, gebaseerd op een door de rijksoverheid vastte stellen gemiddeld uurinkomen, bindend te verklaren voor de begrooting van allen bouw met overheidssteun, en deze tot grondslag te nemen bij de beoordeeling van de aanbestedingsbedragen, zooals in § 3 van Hoofdstuk IV is uiteengezet. Ten einde den arbeid dezer tariefcommissies een duurzaam karakter te geven verdient het aanbeveling het tarief in tijdseenheden en niet in geld vast testellen' zoodat bij wijziging van het gemiddelde uurinkomen de getallen hunne bruikbaarheid behouden. l) De stabiliseering van de tarieven welke hiermede verkregen kan worden acht de Commissie een der eerste voorwaarden om in het bouwbedrijf tot gezonder toestanden te geraken. 2) Zij is ook overtuigd, dat een dergelijke wijze van loonvaststeUing, welke op een economisch gezonde basis berust, en door middel van de controle op de aanbestedingsbedragen economisch kan worden gesanctionneerd, in de practijk tot minder moeilijkheden en tot minder ontduiking aanleiding zal geven dan het thans bestaande maximumloon. Vaststelling van de tarieven zal bovendien van de zijde van den aanbesteder een veel scherpere controle mogelijk maken op de aannemingssommen en derhalve leiden tot een scherpere concurrentie onder de aannemers. De Commissie stelt daarom Uwe Exéllentie voor om te Amsterdam, Den Haag, Botterdam en Utrecht en verder in die plaatsen, waar dit wenschelijk blijkt, voor het Ê Een voorbeeld van een zeer ver uitgewerkt tarief dat collectief in tijdeeenheden is vastgesteld vindt men in dat van het heerenkleedingbedrijf. 2) De gemeentelijke Commissie van onderzoek naar de toestanden der werklieden in de bouwbedrijven te Amsterdam, ingesteld in 1897, vestigde in haar rapport reeds op dit zelfde punt ae aandacht: „Het zou wenschelijk zijn, dat tusschen patroonsvereenigingen en vakorganisaties overleg werd gepleegd om te komen tot de vaststelling van uitgewerkte standaardtarieven voor stukwerk, welke dan in de bestekken van kracht moeten verklaard worden" (bladzijde 34 van het gemeentehjk rapport). metsel', opper- en voegersbedrijf, het stueadoors-bedrijf, hé timmerbedrijf, het schilders* bedrijf, en het heiers- en fundeeringwerkersbedrijf over te gaan tot instelling van tariefcommissies bestaande uit 6 leden, waarvan 2 vertegenwoordigers van de vakorganisaties der arbeiders, 2 vertegenwoordigers van de vakorganisaties van patroons en 2 respectievelijk vertegenwoordigende de rijks- en de plaatselijke overheid, die voor élk bedrijf een lijst van gemiddeld noodzakelijke tijden zullen opmaken, welke voor de in den woningbouw meest voorkomende onderdeden zijn vereischt. Ten einde tusschen den arbeid dezer commissies het noodige verband te leggen lijkt het gewenscht, de vertegenwoordiging der rijksoverheid zooveel mogelijk aan eenzelfden persoon op te dragen. De door deze Commissies vastgestelde tijden worden, in verband met een nader door de rijksoverheid te bepalen gemiddeld uurinkomen, bindend verklaard voor de begrooting van allen woningbouw met overheidssteun in de betrokken gemeenten en gebezigd ter controleering van de aanbestedingssommen. *) Voor de bepaling van het gemiddeld uurinkomen ware het advies in te winnen van een commissie, ongeveer samengesteld als de hier bedoelde. Men moet er zich rekenschap van geven, dat de woningbouw met overheidssteun niet de geheele bouwbedrijvigheid omvat en dat er dus van den particulieren utiliteits- en luxebouw een vraag kan uitgaan, welke op de loonen bij den woningbouw prijsverhoogend inwerkt. Deze invloed kan niet zéér belangrijk zijn, omdat de woningbouw het grootste gedeelte van de markt in het bouwbedrijf beheerscht (zie Bijlage XIII inzake de aanbestedingsbedragen) zoodat met meer reden te verwachten is, dat de loonen bij den particulieren utiliteits- en luxebouw zich naar die van den woningbouw zullen richten dan omgekeerd. Toch zijn er gevallen aan te wijzen, waar de Woningbouw door bovenbedoelde omstandigheden storing heeft ondervonden. 2) Het strafrechtelijk of door middel van fmancieele waarborgen van de zijde der organisaties garandeeren van de overeengekomen tarieven heeft daarom in de Commissie een punt van bespreking uitgemaakt. Het strafbaar stellen van het overschrijden der tarieven door patroons of arbeiders wordt door de Commissie niet wenschelijk geacht; het zou de geheimhouding van overtredingen bevorderen en door de betrokkenen zeiven als in strijd met hun persoonlijke vrijheid worden gevoeld. Het stellen van financieele waarborgen door de organisaties wordt evenmin wenschelijk geacht, omdat zoowel de vakvereenigingen van patroons als die der werklieden althans in hunnen tegenwoordigen omvang van jongen datum zijn 3) en 1) De Commissie ziet niet over het hoofd, dat het niet mogelijk zal zijn allen arbeid bij den bouw van een blok woningen in de standaardtarieven in te deelen, maar zij is van meening, dat het wel mogehjk is dit met het overgroote deel van dezen arbeid te doen, zoodat de onzekerheid in de taxatie van het overblijvende deel van veel geringer invloed op de totaalkosten zal zijn, dan de thans bestaande onzekerheid voor het geheel. 2) Zie bijvoorbeeld Bijlage XI. 3) Zie Bijlage II en HL 95 het bedrijf niet voldoende beheerschen. Uittreding van leden zon bij het nog zeer groote aantal ongeorganiseerden niet kunnen worden tegengegaan, en zoodoende is er meer een verbrokkeling dan een versterking van de organisaties in het bouwbedrijf van te wachten. Juist de groei en de versterking der wederzijdsche organisaties echter moet als een der belangrijkste middelen voor de verbetering van de toestanden in het bouwbedrijf worden aangemerkt. ') . Er is echter één punt, waarover de commissie meent dat een nadere regeling moet worden getroffen, t. w. het afkoopen van arbeiders door den eenen patroon van den anderen. Dit leidt niet alleen tot ongemotiveerde loonopdrijving, maar ook tot stagnatie van het werk bij die patroons, welke het met de naleving van eenmaal getroffen overeenkomsten het nauwste nemen. Een middel om dit kwaad te bestrijden is het verplichtend stellen van identiteitskaarten voor bouwvakarbeiders, welke telkenmale door den patroon bij wien een arbeider het laatste heeft gewerkt moeten worden afgeteekend, met datum van indiensttreding en van ontslag. Green patroon, werkende aan gesubsidieerden woningbouw, zou arbeiders in dienst mogen nemen, wier kaart niet door den laatsten patroon voor ontslag was afgeteekend; de patroon, die zonder geldige reden door zijn arbeiders tijdens den bouw in den steek werd gelaten (het blijft immers mogelijk dat zij over zouden willen gaan naar werk buiten den gesubsidieerden woningbouw), dient recht van beklag te hebben op een gemengde commissie. Hiertoe ware aan te wijzen de in punt 4 van deze paragraaf voorgestelde commissie van beheer van het vacantiefonds, zoodat in geval van gegronde klachten het recht op vacantieuitkeering van de betrokken arbeiders kan worden ingetrokken. Anderzijds zou deze commissie het recht moeten hebben de identiteitskaart te legaliseeren voor ontslag, indien bleek dat de betrokken patroon om een niet als geldig beoordeelde reden afteekening had geweigerd. Als compensatie op het streven naar regulariseering van het bouwbedrijf, hetwelk de werkloosheid der bouwarbeiders voor een lange toekomst belangrijk kan verminderen, behoort deze waarborg tegen onloyale loonopdrijving door de betrokkenen, naar het oordeel der commissie, te worden aanvaard. 3. Het gemiddeld uur inkomen en het minimum uurloon. 2) ( In overeenstemming met het voorafgaande, waarbij de nadruk is gelegd op een juiste vaststelling van den tijd, welke bij een gemiddelde, redelijke, snelheid van werken voor bepaalde arbeidsverrichtingen is vereischt, hecht de commissie de 1) De Commissie vestigt er nog de aandacht op, dat de eenige arbeidersvakvereeniging, welke er tot nu toe in geslaagd is uit eigen kracht hare leden van het bedingen van hoogere 'dan de overeengekomen standaardloonen terug te houden, de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers, Bond is. Dit is alleen te verklaren uit het feit dat de vakbeweging practisch dit geheele bedrijf beheerscht en er geen ongeorganiseerden meer zijn of zouden kunnen bestaan. De flnancieele waarborgen, welke bij de hernieuwing van het Typografencontract in 1920 door de werkgevers aanvankelijk werden geeischt, zijn bij nadere overweging losgelaten. 2) De leden Allessib en Tbewey hebben in eene afzonderlijke nota, welke aan het eind van dit rapport is opgenomen, van een op dit punt afwijkend oordeel blijk gegeven. 96 meeste waarde aan de bepaling van een gemiddeld uurinkomen, hetwelk dan, met de eenheidstijden vermenigvuldigd, de tariefprijzen oplevert. De commissie wil daartoe allereerst haar oordeel geven over het bedrag, dat voor dit gemiddeld uurinkomen in de groote steden (gemeenten der eerste klasse) redelijk moet worden geacht voor geschoolde arbeiders. Bij het vormen van dit oordeel wenscht de commissie op de gronden, op bladz. 75 uiteengezet, verband te leggen tusschen de inkomens van de bouwvakarbeiders en die van andere arbeidersgroepen, met inachtneming van bepaalde punten van overeenkomst en van verschil. Zij meent, dat dit het eenige standpunt is dat voldoende objectiviteit bezit om als uitgangspunt te kunnen dienen en merkt op, dat als het als beginsel van rijks- en gemeentelijke loonpolitiek meer en meer ingang vindt. Ook in een enkel collectief contract wordt het naar voren gebracht (zoo bijvoorbeeld in artikel 29 van de arbeidsovereenkomst in de Typografie). Het gemiddeld weekinkomen van geschoolde arbeiders zonder bijzondere vakbekwaamheid in gemeenten der eerste klasse varieert, blijkens de in § 5 opgenomen gegevens, tusschen ƒ38 en ƒ 43, met een globaal gemiddelde van ƒ 41 a ƒ42. Voor rijks- en gemeentewerklieden en voor typografen kan men deze bedragen zeer waarschijnlijk als geldende voor het geheele jaar 1921 beschouwen. Bij de beoordeeling van het inkomen dat, uitgaande van deze bedragen, in redelijkheid aan de bouwvakarbeiders kan worden toegeschat, moet in de eerste plaats de invloed van de grootere werkloosheid in het bouwbedrijf in aanmerking worden genomen. In onderstaande tabel zijn voor de jaren 1911 tot 1920 de gemiddelde jaarlijksche indexcijfers voor de werkloosheid opgenomen van de bouwvakarbeiders en van alle verzekerde arbeiders te zamen, met uitzondering van de diamantbewerkers (zie voorts bijlage XIV). Indexcijfers van de werkloosheid. t a a ti t j -r> In alle beroeps- JAAR. In de Bouw- groepen, zonder bedrijven. | Dfama^tbewerkers. 1911 S§| 4,8 1,9 1912 3,6 1.4 1913 4,0 1,4 1914 - 10,5 . 7,0 1915 13,4 6,6 1916 15,1 2,7 1917 [7,6 4,2 1918 7,6 6,5 1919 8,1 7,5 Hieruit blijkt, dat in de jaren vóór den oorlog het indexcijfer van de werkloosheid in het bouwbedrijf schommelde tusschen 3,6 en 4,8 °/o en in de andere beroepen tusschen 1,4 en 1,9 °/0. 97 Ook in de oorlogsjaren is de werkloosheid in het bouwbedrijf grooter geweest dan in andere bedrijven. Voor de naaste toekomst is het echter aan gegronden twijfel onderhevig, of dit zoo zal blijven: de vooruitzichten op dit stuk zijn voor de bouwarbeiders in de groote steden belangrijk veel gunstiger dan voor andere catagoriën. Hier staat echter tegenover, dat in het bouwbedrijf, vooral voor metselaars en opperlieden, korte perioden van werkloosheid zullen blijven bestaan, als gevolg van ongunstig weer en voor vele categoriën van bouwarbeiders bij de wisseling van patroons telkens na het gereed komen van een bouwwerk. Bovendien komt de demoraliseerende invloed van het telkens zonder werk zijn in de indexcijfers alleen niet voldoende tot uiting. Alles te zamen meent de Commissie dat de invloed van meerdere werkloosheid ruim voldoende in rekening is gebracht, wanneer het loon der bouwvakarbeiders op dezen grond 10 °/0 méér bedraagt dan dat van andere vergelijkbare groepen. Een tweede punt dat bij de beoordeeling in aanmerking moet worden genomen is, dat in het bouwbedrijf een groote vraag naar arbeidskrachten bestaat. Alleen reeds om dit vak aantrekkelijk te maken en daarmede den toevloed van nieuwe krachten te verzekeren, is het noodzakelijk, dat het inkomen van den bouwvakarbeider meer bedraagt dan dat van andere arbeiders. Deze gedachte wordt gesteund door de overtuiging, welke sterk in de arbeidersklasse leeft en waar men derhalve rekening mee moet houden, dat het wenschelijk is dat arbeiders in die bedrijven, waar een gunstige conjunctuur heerscht, zich een betere positie verwerven dan hun klassegenooten. Zij zouden daarmede indirect de arbeidersklasse in haar geheel een steun geven in haren strijd voor meerdere welvaart. De Commissie is van oordeel, dat ook wanneer men zulks toejuicht, men in aanmerking zal hebben te nemen, dat deze steun slechts reëele waarde heeft zoolang een bepaalde afstand tusschen de loonen van de begunstigde groep en de overige arbeiders niet wordt overschreden; zoolang met name het economisch mogelijk moet worden geacht, dat de meerdere welvaart der begunstigde categorie ook in afzienbare toekomst door de andere arbeiders kan worden bereikt. Dit verband is bijvoorbeeld bij de Amsterdamsche loonen geheel te loor gegaan. Een welvaartsvermeerdering van 33 tot ruim 40 9/0, zooals de Amsterdamsche timmerlieden en metselaars zich hebben veroverd, is voor de arbeidersklasse m haar geheel in de naaste toekomst met volstrekte zekerheid onbereikbaar. Een zoodanige welvaartsvermeerdering voor de beoefenaars van een bedrijf, hetwelk in een eerste levensbehoefte voorziet, beteekent bovendien een benadeeling van de welvaart der groote massa. De commissie is dan ook van meening, dat op grond van de gunstige conjunctuur een loonverschil van hoogstens 10 tot 15 °/0 aannemelijk kan worden geacht. Zij komt dus als eindresultaat tot de conclusie, dat een gemiddeld weekinkomen, dat als redelijk voor de geschoolde arbeiders in het bouwbedrijf kan worden aanvaard, circa 20 tot ten hoogste 25 °/0 meer zal kunnen bedragen dan. de gangbare weekinkomsten der overige geschoolde arbeiders, dus, bij den tegenwoordigen loonstandaard, ƒ 50 a ƒ 52 in gemeenten der eerste klasse. De Commissie is dus van oordeel, dat voor het jaar 1921 het gemiddeld uurinkomen 13 98 van geschoolde bouwvakarbeiders (timmerlieden, metselaars en stucadoors) in gemeenten der eerste klasse omstreeks f 1,15 per uur behoort te bedragen, zoodat een gemiddeld weekinkomen wordt bereikt van f 51,75 bij een 45-urige arbeidsweek. In verband hiermede acht zij voor de geoefende arbeiders (betonwerkers, vlechterscn voegers) een gemiddeld uurinkomen van f 1,05 en voor de ongeschoolde arbeiders (opperlieden, grondwerkers) een gemiddeld uurinkomen van f 1— in gemeenten der eerste klasse redelijk. Voor de heiers en'fundeeringwerkers, die niet tot de geschoolden kunnen worden gerekend, maar wier beroep hen aan bijzondere gevaren blootstelt en extra kosten voor werkkleeding en schoeisel meebrengt, acht de commissie evenals voor de geschoolden een gemiddeld uurïnkomen van ƒ 1,15 billijk. Voor de schilders in den woningbouw, die in mate van geschooldheid met metselaars en stucadoors op één lijn kunnen worden gesteld, geldt niet het motief da]t in hun bedrijf een bijzonder gunstige conjunctuur heerscht; er is integendeel een zeer groote reserve in het burgerwerk. Daarom ware hun gemiddeld uurinkomen (in tariefwerk) te stellen op ƒ 1,05. In gemeenten der laagste klasse moet bij de bepaling van het gemiddeld uurinkomen rekening worden gehouden 1°. met het verschil in levensstandaard, hetwelk, mede in verband met hetgeen in andere collectieve contracten is bepaald, op omstreeks 20°/0 kan worden gesteld; 2°. met het feit dat in de kleine plaatsen niet of althans niet in die mate als in de groote steden woninggebrek bestaat, en de premie van 10 a 15°/„, die om deze reden voor gemeenten der eerste klasse in rekening is gebracht, dus teruggebracht kan worden tot ten hoogste 5°/0. De Commissie acht het dus redelijk, dat de loonen in gemeenten der laagste klasse 30 a 35°/0 lager zijn dan die, welke bovenaangegeven werden voor gemeenten der hoogste klasse. Zij acht daarom voor gemeenten der laagste klasse voor geschoolde, geoefende en ongeschoolde bouwarbeiders een gemiddeld uurinkomen van respectievelijk 75, 70 en 65 cent redelijk. Bij het uitspreken van een oordeel over het minimumloon is de Commissie uitgegaan van bovenstaande gemiddelde uurinkomens; zij heeft zich verder laten leiden door de gedachte, dat het in het bouwbedrijf, waar, vooral in den nieuwbouw, het meerendeel van het werk op stuk wordt verricht, practisch wenschelijk is gebleken ter verkrijging eener behoorlijke arbeidsprestatie de verdienste in tariefwerk circa 20°/0 hooger te houden dan het gegarandeerde minimum loon. Zij is daarom van oordeel, dat verhooging van de minimumuurloonen voor geschoolde en ongeschoolde arbeiders in gemeenten der hoogste klasse, welke thans bedragen respectievelijk '94 en 87- cent per uur, voor het jaar 1921 niet wenschelijk is. Voor gemeenten der laagste klasse bedragen de minimumuurloonen volgens de loopende contracten voor geschoolde en ongeschoolde bouwarbeiders respectievelijk 57 en 54 cent. Mede in verband met de minimumuurloonen der schilders, welke volgens het nieuwe contract 62 cent zullen bedragen in gemeenten der laagste klasse, is de Commiesk van oordeel, dat het minimumuurloon voor geschoolde bouwvakarbeiders in gemeenten der laagste klasse dient te worden verhoogd tot 64 cent per uur. 99 De loonschaal voor het minimumloon der geschoolde arbeiders, welke thans loopt van 94 tot 57 cent, ware dus te wijzigen in eene van 94 tot 64 cent Deze minima zullen alleen hebben te gelden voor volslagen valide arbeiders Een samenvatting van het bovenstaande is gegeven in onderstaande tabel. Minimum uurloon Gemiddeld uurinkomen Minimum uurloon volgens tegenwoordig volgens voorstel der volgens voorstel der collectief contract Commissie in Commissie in in gemeenten der gemeenten der gemeenten der Hoogste Laagste Hoogste Laagste Hoogste Laagste" klasse. klasse. klasse. klasse. klasse. klasse. Geschoolden 94 57 115 j 75 94 64 Ongeschoolden ..... 87 54 100 j 65 87 54 4. De andere op loon herleidbare arbeidsvoorwaarden. Aangaande de in den aanvang van § 5 genoemde punten heeft de Commissie gemeend alleen een conclusie te moeten stellen ten aanzien van de vacantieregeling en de uitkeering van loon in gevallen van onwerkbaar weer. De doorbetaling van loon op feestdagen en bij bijzondere gelegenheden is immers in het bouwbedrijf reeds naar behooren geregeld. De andere punten, zooala uitkeering m geval van ziekte, bij ongevallen en aan ouden van dagen zijn onderwerpen van algemeenen aard, die, naar het oordeel der Commissie, in het tegenwoordig stadium voor aMe arbeiders gelijktijdig dienen te worden geregeld. Ten aanzien van de vacantie is de Commissie van oordeel, dat het wenschelijk is den bouwvakarbeiders aanspraak te geven op 6 vacantiedagen achtereen per jaar met behoud van lom.:>m$W* De vacantieweek voor de arbeiders is een eisch des tijds geworden. Voorden oorlog waren het slechts zeer enkele groote werkgevers, die hun personeel in den zomer een week verlof gaven; de laatste jaren is de arbeidersvacantie echter stap voor stap gevorderd en maakt thans, blijkens het overzicht op bladzijde 80 deel uit van bijna alle landelijke collectieve overeenkomsten. Van werkgeverszijde wordt ook meer en meer erkend, dat het toekennen van een week vacantie in het algemeen gunstig werkt op de arbeidsprestatie en op de animo, waarmede wordt gewerkt. J) De Maatschappij van Nijverheid nam op haar laatste jaarvergadering ») de toekenning van een week vacantie met behoud van loon onder hare conclusies op, als één der middelen tot bevordering der productie. ») Zie o. a. Dr. LudwigEeyde. ürlanb für Arbeiter und Angestellten, waarin gunstige erva^^SSTïiTA * ^Lotharingen - ^-l«.SÏ?iS 2) Zie Tijdschrift Maatschappij van Nijverheid, Augustus 1920. 100 In het bouwbedrijf ontmoet de invoering zonder twijfel eigenaardige bezwaren, omdat het zomerseizoen samenvalt met de periode van de grootste drukte en ook wegens de losse verhoudingen in dit bedrijf. Wat het laatste punt betreft is het echter mogelijk, juist de vacantieweek te gebruiken als middel om het telkens veranderen van patroon zonder geldige reden tegen te gaan, door namelijk de vacantie niet toe te kennen indien de arbeider om ongeldige reden in den loop van het jaar een of meer malen zijn dienstbetrekking heeft verbroken. De Commissie denkt zich een regeling in hoofdzaak volgens onderstaande beginselen. |§ Er worden plaatselijke vacantiefondsen gevormd, welker inkomsten bestaan uit verkoop van vacantiezegels aan werkgevers, elk gelijk staande met een uur loon. Het fonds wordt beheerd door een gelijk aantal werkgevers en werknemers. 2. Een arbeider, die het normale aantal arbeidsuren per week heeft gewerkt, heeft recht van den werkgever een vacantiezegel te ontvangen. Dit recht blijft bestaan, wanneer als gevolg van onwerkbaar weer korter dan het normale aantal uren is gewerkt, mits niet korter dan 32 uur per week. 3. Elke vacantiezegel geeft recht op één uur verlof met behoud van loon in de maanden Augustus, September of October tot een maximum van 45 uren, zijnde één werkweek. Het verlof moet achter elkaar worden genomen, in overleg met den werkgever. Zegels boven de 45 geven recht op uitkeering van één uur loon. 4. Na 1 November verliezen alle vóór 1 September daaraanvoorafgaande uitgegeven zegels hunne geldigheid. v 5. Het recht op honoreering van de vacantiezegels door het fonds vervalt, indien tegen den betrokken arbeider klachten zijn ingebracht wegens ongemotiveerde verbreking van dienstbetrekking en deze klachten, na onderzoek, door het fondsbestuur gegrond worden geacht. Met een regeling in dezen geest worden de financieele kosten der vacantie gelijkmatig verdeeld en mag men verwachten, dat het afkoopen- van arbeiders in belangrijke mate wordt tegengegaan. rmjijk De Commissie meent te kunnen volstaan met het aangeven van de hoofdgedachte ; de vragen, of het wenschelijk is de vacantie voor alle werken in één gemeente in eenzelfde week vast te stellen en of er maatregelen moeten worden getroffen tegen het gevaar van beunhazen tijdens de vacantie, blijven hier onbesproken. Ten aanzien van de loonbetaling bij onwerkbaar weer heeft de Commissie overwogen de bestaande bepalingen ook uit te strekken tot gevallen van vorst. Zij heeft echter gemeend een oordeel in deze richting niet te mogen uitspreken omdat het daaraan voor den patroon verbonden risico te groot wordt geacht. Wel verdient het naar hare meening aanbeveling in de bestekken bepalingen op te nemen welke het voortzetten van het werk in geval van vorst zoo lang mogelijk verzekeren; — in tegensteUing met hetgeen nu somtijds gebeurt, dat door al te ver gedreven voorzichtigheid tot onnoodig stopzetten wordt verplicht. Tweede Afdeeling. VEILIGHEID EN HYGIËNE IN HET BOUWBEDRIJF. § 7. Veiligheid. Het bouwbedrijf wordt door bet groote publiek als een der gevaarlijkste beschouwd en niet ten onrechte. Onderstaand overzicht, dat bewerkt is uit de gegevens der Rijksverzekeringsbank over het tijdvak van 1908 tot en met 1917, levert daarvan het bewijs. ONGEVALLEN PER 1000 TYPE WERKLIEDEN, IN HET TIJDVAK 1908 TOT EN MET 1917. | Aantal ongevallen per 1000 type werklieden, die te weegbrachten: | g g Geen invaliditeit of invaliditeitkorter dan 3 dagen. Tijdelijke Invaliditeit. Van 3 of meer dagen doch uiet langer dan 6 weken. Van langer dan 6 weken dnnr. Jilyvende Invaliditeit. De verloren geschiktheid tot werken bedroeg bij vaststelling der rente in procenten: 0-20 20—40 40-60 60—80 80—100 100 0—100 O ö Totaal aantal ongeval per 1000 type werkliec 1 - 2 3.4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 Alle Bedrijven .... 24,74 72.27 5,80 0,55 0,67 0,26 0,19 0,05 0,06 1,78 0,41 105 Groep I—XVTII. ' >.>>>>>.>> Bouwbedrijven .... 24,24 87,72 7,16 0,64 0,91 0,38 0,26 0,08 0,09 2,36 0,52 122 Groep IV. Alle bedrijven zonder bouwbedrijven. . . . 24,96 69,40 5,53 0.53 0,65 0,26 0,18 0,05 0,05 1,72 0,39 102 Heiersbedrijf. E en S.») . 49,40 188,3o| 27,90 5,0 I 6,9 3,0 0,5 2,0 0,5 17,9 2,5 286 Schildersbedrijf. E. . . . 9,44 37,08 3,66 0,17 0,47 0,28 0,25 0,11 0,04 1,32 0,50 52 Loodgieters-Zinkwerkers- bedrijf. E 24,0 100,94 5,90 0,64 0,96 0,36 0,24 0,16 0,08 2,44 0,72 134 Metselaarsbedrijf. E. . . 18,0 91,86 8,70 0,61 1,08 0,54 0,36 0,08 0,15 2,82 0,62 122 Metselaarsbedrijf. S. . . 26,55 91,80 8,73 1,06 1,40 0,48 0,67 0,10 0,48 4,20 0,87 132 Stncadoorsbedrijf. E. . . 21,60 94,94 8,20 0,70 1,03 0,56! 0,18 0,09 0,14 2,70 0,56 128 Timmerliedenbedrijf. E. . 19,57 97,50 5,75 0,53 0,75 0,29j 0,21 0,06 0,07 1,91 0,27 125 Tünmerliedenbedrijf. S. . 25,52 100,60 7,21 0,78 0,86 0,30 0,22 0,07 0,13 2,36 0,31 136 1) Mèt E wordt aangegeven eene enkelvoudige onderneming; met S eene samengestelde, dus eene waar meerdere in het Classificatiebesluit genoemde bedrijven tezamen worden uitgeoefend. 102 De ongevallenfrequentie, t.w. het aantal ongevallen per 1000 type werklieden 1), bedroeg in het aangegeven tijdvak in het bouwbedrijf 122 en in alle overige bedrijven gemiddeld 102. Een zeer hoog cijfer wijst het heiersbedrijf aan, namelijk 286; de overige beroepen varieeren van 122 tot 136, met uitzondering van de schilders, die een zeer laag cijfer hebben, namelijk 52. Belangrijker nog dan de frequentie van alle ongevallen te zamen is die der ernstige, welke blijvende invaliditeit of den dood veroorzaken. In dit opzicht is de vergelijking voor het bouwbedrijf nog ongunstiger. De frequentie van alle ongevallen die blijvende invaliditeit veroorzaken is voor alle bedrijven buiten het bouwbedrijf over de periode 1908 t./m. 1917 gemiddeld 1,72; voor het bouwbedrijf 2,36; dus 38 °/0 hooger. Voor het heiersbedrijf is deze frequentie zelfs 17,9; voor het metselbedrijf E. en S. respectievelijk 2,82 en 4,20; voor het loodgietersbedrijf 2,44; voor het stucadoorsbedrijf 2,70. Alleen voor de schilders is ook dit cijfer laag, namelijk 1,32. De frequentie der ongevallen die den dood veroorzaken is voor alle bedrijven buiten het bouwbedrijf gemiddeld 0,39; voor het bouwbedrijf gemiddeld 0,52, dus 33 °/0 hooger. Voor het heiersbedrijf bedraagt deze frequentie niet minder dan 2,5; voor het metselaarsbedrijf 0,87 en 0,62; voor het loodgietersbedrijf 0,72; voor het stucadoorsbedrijf 0,56 en voor de schilders 0,50. Het timmerliedenbedrijf is blijkbaar, voor zoover betreft de ernstige ongevallen, een der minst gevaarlijke; de frequentie der doodelijke ongevallen is 0,27 en 0,31, dus beneden het algemeen gemiddelde (0,39); die der ongevallen welke blijvende invaliditeit teweegbrengen daarentegen 1,91 en 2,36, dus boven het algemeen gemiddelde (1,72). Aangezien het bouwbedrijf circa 15 °/0 van alle volgens de Ongevallenwet 1901 verzekerde typewerklieden omvat, is ook de absolute beteekenis van de ongevallen in dit bedrijf van groot belang. In de periode 1908 t/m. 1917 kwamen onder de verzekerde arbeiders 2828 doodelijke ongevallen voor, waarvan in het bouwbedrijf niet minder dan 652 of ruim 55 per jaar. In dezelfde periode werden 12.368 personen getroffen door een ongeval dat blijvende invaliditeit teweegbracht, waarvan 2501 in het bouwbedrijf of 250 per jaar. Van deze 2501 ongevallen in het bouwbedrijf hadden 855 een invaliditeit van 40 °/0 of meer ten gevolge, of ruim 85 per jaar. De som van de contante waarden der schadeloosstellingen beliep in het bouwbedrijf reeds vóór den oorlog meestal meer dan één millioen gulden per jaar; in de toekomst zal het, indien de ongevallenfrequentie niet vermindert, in verband met 1) Een type werkman wordt gelijk gesteld met 300 arbeidsdagen. Het overzicht is verkregen door alle ongevallen van 1908 t/m. 1917 rubrieksgewijze bij elkaar te tellen en daarvan de frequentie te bepalen in verband met het totaal aantal typewerklieden over de aangegeven periode. Voor zoover de daarvoor benoodigde gegevens niet in de Ongevallen-statistieken der Rijksverzekeringsbank waren gepubliceerd, zijn deze door het Bestuur der Bank welwillend ter beschikking van de Commissie gesteld. 103 loonstijging en meerdere bedrijvigheid op omstreeks 2 millioen gulden per jaar moeten worden geschat. De oorzaken van de bijzondere gevaarlijkheid van het bouwbedrijf vinden grootendeels in het afwijkende karakter van dit bedrijf hun oorsprong. In tegenstelling met werkzaamheden in een fabriek, welke in een nagenoeg gelijkblijvende omgeving worden verricht, welke afdoend kan worden beveiligd, heeft men in het bouwbedrijf een voortdurend veranderend milieu, dat telkens nieuwe bronnen van gevaar doet opkomen. Alleen een voortdurende zorg en het aankweeken van verantwoordelijkheidsgevoel voor de veiligheid bij de arbeiders en bij het toezichthoudend personeel kan dit gevaar verminderen. Nog moet er de aandacht op worden gevestigd, dat het feit, dat het bouwbedrijf in de groote steden een ander karakter draagt dan in de overige deelen van het land, ook in de frequentie der ongevallen tot uiting: komt. Men vindt daarvan veelvuldige bewijzen in de Ongevallenstatistieken der Rijksverzekeringsbank, welke voor het heiers-, schilders-, metselaars-, stucadoorsen timmerliedenbedrijf afzonderlijk^ opgaven bevatten over Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. De resultaten daarvan vindt men min of meer verwerkt in het Classificatiebesluit ex artikel 31 der Ongevallenwet 1901, waaruit blijkt, dat het bedrijf in de groote steden veelal in eene hoogere gevarenklasse is ingedeeld dan elders. Zoo is het heiersbedrijf in het algemeen ingedeeld in gevarenklasse 52, te Rotterdam daarentegen in klasse 83; het schildersbedrijf in klasse 17, maar te Amsterdam in klasse 20, te Rotterdam in klasse 29 en te Utrecht in klasse 32. Het metselaarsbedrijf is in het algemeen ingedeeld in klasse 32, maar te Amsterdam in 42, te Rotterdam, in 37 en te 's-Gravenhage in 41; het timmerliedenbedrijf in de provincie's N.- en Z.-Holland is ingedeeld in klasse '18, maar Rotterdam en Amsterdam in klasje 22, Den Haag in klasse 32 en Utrecht in klasse 42. Al geven deze classificatie's evenals de boven vermelde ongevallencijfers ook slechts een globale aanwijzing, omdat in elk bedrijf van het classificatiebesluit vele ondernemingen zijn opgenomen die onderling sterk afwijken en soms met den eigenlijken bouw weinig uitstaande hebben 1), zoo mag daarin toch eene bevestiging worden gevonden van het in vakkringen welbekende feit, dat het bouwbedrijf in de 4 groote steden belangrijk gevaarlijker is dan in andere plaatsen. § 8. Hygiënische omstandigheden in het Bouwbedrijf. Een uitvoerige bespreking van de beroepshygiene van de bouwambachten behoeft hier niet gegeven te worden. De Commissie meent te kunnen volstaan met aandacht te vragen voor achterstaande tabellen, ontleend aan de in 1917 verschenen statistiek van de sterfte volgens de beroepen; deze gegevens hebben betrekking op mannen van 18 tot 65 jaar, overleden in de jaren 1908 t/m. 1911. 1) Onder No. 49 van het classificatie besluit valt zoowel het huisschilders- en het rijtuigof decoratieschilders- als het scheepsschildersbedrijf. 104 OVERZICHT VAN DE STERFTECIJFERS VOLG-ENS DE LEEFTIJDEN EN DE POSITIE IN HET BEROEP IN DE BOUWAMBACHTEN. Aantal overledenen per Aantal overledenen in de positie jaar en per 1000 werk- A t/m D per 1000 in elke Naam van het beroep % zamen in de positie leeftijdsklasse per jaar. 2) I | A enB j O en D |A t/m D 18—24 25—34 35-4445—54 55—64 Metselaars en Opperlieden 6,40 7,48 7,27 3,60 3,82 4,59 11,15 24,47 Opperlieden-Steendragers — 7,92 — 4,45 2,99 4,96 15,07 22,30 Pleisteraars (Stucadoors) . 7,69 7,75 7,74 2,30 5,24 4,01 11,29 26,89 Timmerlieden 7,06 8,15 7,77 3,65 4,56 5,92 10,22 26,34 Loodgieters : . 7,47 8,90 8,45 3,01 4,33 4,24 14,10 33,43 Schilders 6,38 10,06 8,64 4,27 5,51 6,98 14,72 32,01 Steenhouwers en Marmerbewerkers 14,80 17,49 16,99 2,96 6,23 18,68 30,65 52,24 ^ttameT ^ ber°ePen j W. 3>67 4>02 5>48 10'49 24'42 ') De sterftecijfers van elk beroep zijn herleid op den leeftijdsopbouw van alle beroepen tezamen. 2) Met de letters A, B, C en D wordt de positie in het beroep aangegeven. Positie A omvat personen, die hoofd van een zaak zijn voor eigen rekening; positie B personen, die hoofd van een zaak zijn voor rekening van een ander; positie C personen, belast met toezicht of controle (opzichter, ploegbaas); positie D de arbeiders. OVERZICHT VAN DE STERFTECIJFERS AAN DE VOORNAAMSTE DOODSOORZAKEN IN DE BOUWAMBACHTEN PER JAAR EN PER 1000 WERKZAMEN. I Hersen- Acute en Hart- en I giekten ziekten, Keel- en chronische vaatziek- ^ Naam van het beroep *). Kanker. long- zieakat°*.der ^athiT' *£ejj: ziekten, tering. halings- mus,-aneu- or„angn I apoplexie. wegen. rysma. [ ^ I I Metselaars en Opperlieden . 0,93 0,57 1,65 1,02 0,08 0,02 Opperlieden-Steendragers 0,95 0,73 1,67 1,30 0,50 0,42 Pleisteraars (Stucadeors). . 1,03 0,23 2,07 0,73 0,72 0,46 Timmerlieden 0,80 0,74 2,32 1,05 0,73 0,41 Loodgieters 1,73 0,92 2,12 1,76 0,56 0,23 Schilders 1,13 0,66 2,63 1,24 0,78 0,35 Steenhouwers en Marmerbewerkers . . *f . . . 0,58 0,68 8,26 1,99 1,56 0,76 ^leSdettCen bWOeP 0,60" j 1,69 1,09 0,75 | 0,« ') De sterftecijfers van elk beroep zijn herleid op den leeftijdsopbouw van alle beroepen tezamen.— Voor de bouwbedrijven zijn alleen de cijfers voor de arbeiders (positie 0 en D) opgenomen. 105 De sterfte-cijfers van de verschillende bouwambachten, gespecificeerd éérst volgens de leeftijdsklassen en daarna volgens enkele voorname doodsoorzaken, zijn telkens vergeleken met de sterftecijfers van alle een beroep uitoefenende mannen. Deze vergelijking heeft voor het bouwbedrijf bijzondere waarde, omdat de bouwarbeiders vrij gelijkmatig over landbouw- en nijverheidsstreken verspreid zijn, en telkens in een vrij constante verhouding tot het geheel der plaatselijke bevolking voorkomen De invloed van het algemeene milieu (woningtoestanden enz.) op de sterfte verschilt dus voor de bouwarbeiders niet belangrijk met die voor de overige arbeiders. De omstandigheden onder welke de verschillende bouwambachten worden uitgeoefend loopen . sterk uiteen evenals de speciale beroepsgevaren. Dit blijkt ook uit de sterftestatistiek. Van metselaars en stucadoors ligt de algemeene sterfte (7,48 en 7,75) niet of althans niet belangrijk boven het gemiddelde (7,60), die der timmerlieden is beduidend hooger (8,15) en die der loodgieters, schilders en steenhouwers (respectievelijk 8,90; 10,06 en 17,49) is aanzienlijk veel hooger dan het algemeen gemiddelde. De metselaars en opperlieden vertoonen ook overigens geen ongunstige cijfers. De gegevens der opperlieden alléén staan echter op vrijwel alle punten bij eerstgenoemde ten achter. Toch kan tot een verhoogde sterfte als gevolg van bijzondere lichamelijke inspanning uit deze cijfers niet worden geconcludeerd; de sterfte aan hart- en vaatziekten (0,50) blijft belangrijk beneden het algemeen gemiddelde (0,75). 2) De stucadoors hebben een verhoogde sterfte aan keel- en longtering (2,07) tegenover het algemeen gemiddelde (1,69), waaraan wellicht de stofinademing bij het afsteken van oude plafonds niet vreemd is. De timmerlieden hebben een algemeen sterftecijfer dat 0,55 boven het gemiddelde staat; de sterfte aan keel- en longtering (2,32) is 0,63 boven het gemiddelde. De beroepen van loodgieter, schilders, en steenhouwer moeten als schadelijk worden gekenmerkt. Van de loodgieters -ligt het algemeene sterftecijfer (8,90) 1,30 boven het gemiddelde; de sterfte aan kanker (1,73) is zeer belangrijk, namelijk 0,80, boven het gemiddelde 3); de sterfte aan hersenziekten (0,92) is 0,32 boven het gemiddelde; de sterfte aan keel- en longtering (2,12) is 0,43 boven het gemiddelde; het sterftecijfer aan ziekten der ademhalingswegen (1,76) is ook opvallend hoog, namelijk 0,67 boven het gemiddelde. „ 1) Het meest afwijkend is de verspreiding der stucadoors; deze zijn grootendeels in de vier groote steden gehuisvest en in het bekende stucadoorsdorp Vught. Zie ook bijlage HL 2) Het zou van groot belang geweest zijn, de sterftecijfers der opp'erlieden in de vier groote steden, waar het bedrijf een bijzonder karakter draagt, afzonderlijk te kennen. Navraag bij het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft echter doen blijken, dat de daarvoor benoodigde gegevens niet meer beschikbaar zijn. 3) De gegevens waarnit deze cijfers voor dit betrekkelijk weinig talrijke beroep Zjjjn berekend zjjn uitteraard gering; zij vertoonen echter een opvallende regelmatigheid. (Bladz. 7 Beroepssterfte statistiek)/ 14 106 Van de schilders ligt het algemeene sterftecijfer (10,06), 2,46 boven het gemiddelde; hoog is de sterfte aan kanker (1,13), aan keel- en longtering (2,63) t.w. niet minder dan 0,94 boven het gemiddelde, en aan andere ziekten der ademhalingswegen (1,24) 0,15 boven het gemiddelde. In beide laatstgenoemde beroepen mag het omgaan met lood of met loodhoudende verfstoffen als een der verklarende omstandigheden voor den ongunstigen gezondheidstoestand worden aangemerkt. Niet in dien zin dat, een bepaalde, ontwijfelbaar als zoodanig te diagnosticeeren, loodvergiftiging in deze beroepen zoo bijzonder vaak is geconstateerd, maar wel in dezen ruimeren zin, dat het veelvuldig contact met lood en met loodverbindingen met verhoogde frequentie van aandoeningen van verschillende organen en van longtuberculose gepaard gaat Wat de schilders betreft, voor welk beroep de invloed van het lood meermalen is onderzocht, mogen hier de, conclusies worden herhaald van het onderzoek door de arbeidsinspectie, opgenomen in het Centraal Verslag over 1909. In de provincie Overijssel werden zoogoed als alle schilders onderzocht, en werd nagegaan, in welke mate zij met loodwit omgingen en hoe hun gezondheidstoestand was. Het resultaat wordt als volgt samengevat: „Het onderzoek van werkzame schilders in de provincie Overijssel heeft geleerd, dat naarmate gedurende langeren tijd of in gevaarlijker vormen met loodwit wordt omgegaan, de schadelijke invloed op de gezondheid grooter is." 2) Van het steenhouwersbedrijf komt de bekende schadelijkheid in het overzicht sterk tot uiting met een sterftecijfer van 17,49 hetgeen voor een zeer groot deel te wijten is aan hoogere sterfte als gévolg van aandoeningen van de ademhalingsorganen. De sterfte aan keel- en longtering bedraagt 8,26 tegen over een algemeen gemiddelde van 1,69; de sterfte aan andere aandoeningen der ademhalingsorganen 1,99 tegenover een gemiddelde van 1,09; ook de sterfte aan hart en vaatziekten is abnormaal hoog, namelijk 1,56 tegenóver een gemiddelde van 0,75. In dit bedrijf is de inademing van het schadelijke steenstof stellig de belangrijkste ongunstige factor. Door de Steenhouwerswet, welke eischen aan werklokalen en aanhorigheden, aan de wijze van werken, en aan de persoonlijke geschiktheid van den arbeider stelt (keuring), is reeds voor een belangrijk deel aan deze nadeelen tegemoet gekomen. 1) Zie o.a. L. Heijermans, Handleiding tot de kennis der Beroepsziekten bladz. 145 vlgg. en Prof. Stkphan Bauer, Gesundheitsgefahrliche Industrieën. In dit laatste geschrift wordt op bladz. 63 door Prof. Sommerfeld op grond van de statistiek van het Berlijnsche Ziekenfonds voor Schildersgezellen gezegd:" „De vormen, onder welke de loodvergiftiging voorkomt, zijn niet zelden zeer ernstige, omdat naast aandoeningen van de ledematen en van de spijsverteringsorganen vaak ernstig nierlijden, hersenziekten en algemeene physieke minderwaardigheid optreedt; ten slotte zij hier herhaald, dat ook vele gevallen van longtuberculose indirect tot de inwerking van het giftige loodwit zijn terug te brengen". 2) Bladz. 70 van dé afzonderlijke publicatie van het Onderzoek, uitgegeven door het Departement van Landbouw, Handel en Nijverheid. 107 Behalve de speciale nadeelen der verschillende ambachten, welke in het bovenstaande kortelijk zijn vermeld, is een algemeen nadeel voor de gezondheid verbonden aan den arbeid op bouwwerken, in zooverre schaft-, kleed- en waschgelegenheden en, in voorkomende gevallen, de slaapgelegenheden nog veelal te wenschen overlaten. § 9. Conclusies. De middelen welke men tot nu toe heeft aangewend om de veiligheid en . hygiëne in het bouwbedrijf te verbeteren zijn van drieerlei aard: 1'. het opnemen van bepalingen in de bestekken of in de Algemeene Voorschriften, welke in de bestekken van toepassing worden verklaard; 2. het opnemen van bepalingen in de gemeentelijke politieverordeningen of in de gemeentelijke bouwverordening; 3. wettelijke maatregelen, op grond van Arbeidswet, Veiligheidswet en Steenhouwerswet. De Algemeene Voorschriften van het Departement van Waterstaat, welke in vele bestekken van toepassing worden verklaard, bevatten sedert de wijzigingscirculaire van 19 September 1919 de navolgende bepalingen op dit gebied. In § 460 zijn voorschriften opgenomen in het belang der gezondheid welke de beschikbaarstelling van privaten, schaftlokalen, (indien in het bestek voorgeschreven), drinkwater, en middelen tot eerste hulp bij ongevallen verlangen. Ook worden voor- schriften gegeven voor minimum eischen waaraan keeten en slaapplaatsen moeten voldoen. Ten aanzien van het gebruik van loodhoudende verven en plamuren is bepaald: „Er wordt uitsluitend loodwitvrije verfstof gebezigd, tenzij in het bestek of de overeenkomst het gebruik van loodwithoudende verven of plamuren is gelast. Indien het gebruik van loodwit is voorgeschreven mag dit alleen in olie ge- • malen op het werk worden aangevoerd. Bij het verwijderen van oude loodhoudende verflagen worden, volgens aanwijzing der Directie, zooveel mogelijk maatregelen genomen ter voorkoming van loodvergiftiging." Verder wordt een behoorlijke afwatering van omliggende terreinen verlangd, en afsluiting van gebouwen ten einde het tochten gedurende den werktijd te beletten. In § 461 zijn maatregelen voorgeschreven ,ten behoeve van de veiligheid, welke zich bepalen tot enkele algemeene punten, zooals de aanwezigheid van leuningen en kantdeelen op steigers en het strooien van zand of asch in geval van gladheid. De Algemeene Administratieve Voorschriften van de Vereeniging van Delftsche Ingenieurs, de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst en den Nederlandschen Aannemersbond bevatten eveneens bepalingen op dit gebied. In § 41 is de aanwezigheid van goed drinkwater en van privaten voorgeschreven ; de omvang der verbandmiddelen is aangegeven indien deze in het bestek in algemeenen vorm zijn geeischt; en minimumeischen worden gesteld aan woonketen en slaapverblijven. In § 33 worden enkele algemeene bepalingen gegeven in het belang van de veiligheid; behalve de bij de A. V. Waterstaat genoemde punten worden ook schriksteigers verlangd. 108 Door vele gemeenten en weer, in navolging daarvan, door vele woningbouwverenigingen, worden de A. V. van Waterstaat in de bestekben van toepassing verklaard. Ten aanzien van een algemeen verbod van loodwit zijn de laatste jaren groote vorderingen gemaakt; de gemeenten den Haag, Eindhoven, Vlaardingen en Zaandam hebben het zoowel voor binnen- als buitenverfwerk ingevoerd. De maatregelen ter bevordering van veiligheid en hygiëne in de gemeenteverordeningen hebben in den regel in de eerste plaats ten doel de voorbijgangers tegen de gevaren van een bouwwerk te beschutten. Bepalingen in het belang van de arbeiders bij den bouw komen lang niet altijd voor. Van alle 43 gemeenten met meer dan 20.000 inwoners zijn de bouw- en woningverordeningen, uitgevaardigd ingevolge Artikel 1 der woningwet, op dit punt onderzocht. 1) Van een 4-tal gemeenten : Almelo, Eindhoven, Gouda en Haarlemmermeer was de verordening in herdruk en kon deze niet ter inzage worden bekomen. In de verordeningen van de gemeenten: Dordrecht, Haarlem, Leiden, Nijmegen, Apeldoorn, Deventer, Ede, Emmen, Heerlen, Hengelo, Kerkrade, Lonneker, Rheden, Roosendaal en Nispen, Venlo, Vlaardingen en Vlissingen, zijnde tezamen 17 gemeenten van meer dan 20.000 inwoners, worden bepalingen in het belang van veiligheid of hygiëne bij den bouw in het geheel niet aangetroffen. Van de 22 overige komen alleen in die van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Enschede, Hilversum en Velsen bepalingen voor die de beschikbaarstelling van drinkwater en de aanwezigheid van privaten en schaftlokalen verlangen ; de verordeningen van Amsterdam en Rotterdam eischen bovendien middelen voor eerste hulp bij ongevallen. De verordeningen van Utrecht en Zwolle geven op dit gebied alleen voorschriften voor beschikbaarstelling van drinkwater en aanwezigheid van privaten. De verordeningen van Arnhem, Groningen, Maastricht, Tilburg, Alkmaar, Amersfoort, Breda, Delft, Helder,.'s Hertogenbosch, Kampen, Leeuwarden, Schiedam en Zaandam bevatten uitsluitend bepalingen in het belang der veiligheid en deze zijn veelal beperkt tot enkele algemeene omschrijvingen zooals bijvoorbeeld, dat naar het oordeel van B. en W. het steigerwerk deugdelijk en goed onderhouden moet zijn. Alleen de verordening van Amsterdam bevat een volledig stel veiligheidsvoorschriften; ook die van 's-Hertogenbosch en Zwolle bevatten vrij gedetailleerde bepalingen. De Rijkswetgeving ten bate van de bouwvakarbeiders is te vinden in Arbeidswet en Veiligheidswet en in de op deze wetten steunende uitvoeringsbesluiten. Artikel 5 van het Arbeidsbesluit 1920bevat een verbod voor personen beneden 16 jaar ombepaalde gevaarlijke werkzaamheden te verrichten. De overige bepalingen zijn in hoofdzaak samengevat in het Veiligheidsbesluit 1916, dat behalve de algemeene eischen inzake privaten, schaftlokalen, kleed- en waschgelegenheden, beschikbaarstelling van drink- 1) In gemeenten met minder dan 20.000 inwoners komen de hier bedoelde bepalingen slechts zeer sporadisch in de bouwverordening voor. 109 water en van middelen voor eerste hulp bij ongevallen, in de artikelen 157 tot 180 een aantal voorschriften bevat, welke voor de veiligheid in het bouwbedrijf van bijzonder belang zijn. De beroepshygiene der steenhouwers is in het bijzonder verzorgd door de Steenhouwerswet en den daarop gebaseerden algemeenen maatregel van bestuur, vastgesteld bij K. B. van 20 Januari 1913, Sfbl. n°. 38. Het is wenschelijk uitdrukkelijk te constateeren, dat, ondanks deze drieerlei soort van bemoeiingen om de omstandigheden van hygiëne en veiligheid in het bouwbedrijf te verbeteren, toch de tegenwoordige toestanden nog veel te wenschen overlaten. Men mag dan ook zeggen, dat geen dezer drie vormen van bemoeiing tot nu toe het kwaad in het hart heeft aangepakt. De bestekbepalingen zijn daartoe niet geschikt; in de eerste plaats reeds niet, omdat zij facultatief zijn en dus de al of niet toepasselijk verklaring afhankelijk is van de mate van sociaal inzicht der betrokkèn directie, en in de tweede plaats niet, omdat het toezicht op de naleving daarvan wederom bij de directie van het bouwwerk berust, welke als zoodanig noch een uitgesproken belang, noch de speciale deskundigheid en toewijding hoeft te bezitten, om voor de naleving op de bres te staan. De gemeentelijke bouwverordeningen zijn blijkens bet boven meegedeelde slechts in zeer enkele gemeenten, onder welke Amsterdam de eerste plaats inneemt, zoodanig uitgewerkt, dat zij een bruikbaar uitgangspunt opleveren voor degelijk toezicht op de veiligheid; bepalingen in het belang van de gezondheid van de arbeiders zijn nog zeldzamer en komen slechts in een 8-tal gemeenten voor. De Rijkswetgeving, zooals deze belichaam d is in de Veiligheidswet, is krachtens haren oorsprong georiënteerd op arbeid in fabrieken en werkplaatsen en derhalve minder goed aangepast aan de toestanden in het bouwbedrijf. Ook al valt, na de wijziging van Juni 1915 (S. 281), een bouwwerk waar 5 of meer arbeiders plegen te werken reeds onder het bereik van deze wet, zoo blijft toch het bezwaar bestaan, dat de kleinere bouwwerken practisch zonder toezicht blijven ómdat hun bestaan niet tijdig genoeg bekend wordt. De bepaling van artikel 14 van de wet, welke aangifte van het bedrijf voorschrijft aan den Burgemeester binnen één maand, nadat de wet op het bedrijf van toepassing is geworden, wordt niet altijd stipt nageleefd, maar ook al was dit wel het geval", dan gaat hiermede toch geruimen tijd verloren. Een ander bezwaar is, dat eischen, door het Dictrictshoofd der Arbeidsinspectie gesteld, eerst bindende kracht verkrijgen na het verstrijken van den beroepstermijn van 14 dagen of c. q. nadat omtrent een ingesteld beroep is beslist. Deze regeling is voor het bouwbedrijf met zijn schier dagelijks wisselende situaties weinig effectief; hier ontbreekt de bevoegdheid om in gevallen van direct dreigend gevaar onmiddellijk te kunnen ingrijpen. Anderzijds moet worden opgemerkt, dat toekenning van de bevoegdheid, om eischen te stellen een mate van verantwoordelijkheid meebrengt, welke alleen door volkomen deskundigen kan worden gedragen. Als samenvatting van bovenstaande beschouwingen komt de Commissie tot de conclusie, dat het wenschelijk is, dat de bestaande leemte in onze veiligheidswetgeving wordt aange- 110 vuld door een afzonderlijke wet met uitvoeringsbesluiten, welke de speciaal voor de veiligheid en hygiëne in het bouwbedrijf noodzakelijke maatregelen voorschrijft. Het toezicht op de naleving daarvan ware evenals bij de overige maatregelen van arbeidsbescherming op te dragen aan de Arbeidsinspectie. De Commissie is van meening, dat reeds in normalen tijd een verscherping van het veiligheidstoezicht op bouwwerken wenschelijk was, maar dat dit dubbel noodzakelijk is geworden door de meerdere bedrijvigheid, welke in de naaste toekomst in het bouwbedrijf moet worden verwacht. Het is een bekend verschijnsel, dat door de ongevallenstatistiek telkens opnieuw wordt bevestigd, dat de ongevallenfrequentie in een bepaald bedrijf vrijwel gelijkelijk op- en neergaat met de bedrijfs.intensiteit. Over de periode 1908 t|m. 1917 kwamen in het bouwbedrijf, blijkens het overzicht op bladz. 101, gemiddeld 122 ongevallen voor per typewerkman. In tijden van groote drukte als 1912 en 1913 bedroeg dit getal daarentegen 128,3 en 132,1; in jaren van slapte als 1908 en 1915 bedroeg het 119,8 en 117,3. In de komende jaren zal de ongevallenfrequentie dus zeer waarschijnlijk ook boven de 122 stijgen, tenzij door verscherpt toezicht de algemeene veiligheidstoestand zou verbeteren. De kosten van het meerdere toezicht zullen niet onwaarschijnlijk uit geldelijk oogpunt door vermindering van ongevallen worden goedgemaakt, om hier niet te gewagen van de vermindering van leed voor de betrokkenen en hunne huisgezinnen, welke zich niet op geld laat waardeeren. De Commissie veroorlooft zich voorts de aandacht te vestigen op een drietal punten welke, ook afgescheiden van een wettelijke regeling, aanstonds ter hand kunnen worden genomen. L Het wordt den laatsten tijd meer en meer gewoonte in de bestekken voor te schrijven, dat de vloeren en plafond-betengelingen eerst mogen worden aangebracht wanneer het gebouw onder de kap is gebracht, of wel geheel glasdicht is. Er zijn voor dit voorschrift goede technische motieven aan te voeren, maar het heeft het nadeel, dat het gevaar van vallen door de open balklagen belangrijk grooter is dan bij den vroegeren revolutiebouw, toen de vloeren gelijktijdig met den opbouw werden aangelegd. Deze ongevallen, die vrij regelmatig voorkomen en haast altijd den dood of levenslange verminking ten gevolge hebben, dienen voorkomen te worden. Opneming van een bepaling in het Veiligheidsbesluit 1916, welke het aanbrengen bf van eene bevloering met hulpdeelen of van de plafondbetengelingen of van vangnetten voorschrijft, kan hieraan tegemoet komen, alsmede een aanschrijving aan uitvoerders van Rijkswerken en van gesubsidieerden woningbouw om een desbetreffende bepaling in het bestek met het juist genoemde veiligheidsvoorschrift aan te vullen. 1) 2. Het gebruik van loodwit neemt vrij sterk af, maar uit misplaatst conservatisme wordt er nog meer dan noodig is aan vastgehouden. 1) Alleen de bouwverordening van Zwolle bevat een desbetreffend veiligheidsvoorschrift (Art. 50); in sommige andere gemeenten wordt min of meer officieus op het nemen van maatregelen tegen dit gevaar aangedrongen. 111 De conclusies door de Loodwit-Commissie na zorgvuldig onderzoek opgesteld, zijn door de practijk sedert dien volkomen bevestigd. *) Er is geen enkele reden om tegenover de voortdurende bron van gevaar, die het loodwit oplevert, nog langer een afwachtende houding aan te nemen of zich te blijven bepalen tot het geven van een voorbeeld, zooals in de A.V. van Waterstaat op zich zelf overigens zeer terecht, is geschied. 2) Een wettelijk verbod van loodwit; waarop alleen voor buitenwerk, dat aan ongunstige atmosferische invloeden is blootgesteld, een uitsondering is toegelaten, onder goedkeuring van het districtshoofd der Arbeidsinspectie, verdient aanbeveling. 3. Artikel 35 van het Arbeidsbesluit 1920 heeft de verplichte keuring van jeugdige personen voor alle eenigermate schadelijke industriëele bedrijven ingevoerd. Voor de bouwambachten bestaat deze keuring in het Steenhouwersbedrijf krachtens de speciale wet; het is echter niet geheel zeker of het bovengenoemde artikel 35 ook den keuringseisen algemeen doorvoerbaar maakt voor het schildersbedrijf, en het schijnt uitgesloten, dat deze eisch zich ook uitstrekt tot het loodgietersbedrijf. Voor deze beide bedryven ware eveneens een verplichte keuring van alle jeugdige personen, wélke bij het vak komen, bij het arbeidsbesluit 1920 voor te schrijven. 1) De Loodwit-Commissie werd ingesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken in 1903 Het eerste voorloopig rapport verscheen in 1906; het tweede in 1908; het eindrapport in 1909 Voor de uitzonderingen op een algemeen verbod denkt de Commissie in het bijzonder aan de in punt II van het eindrapport (bladz. 26) genoemde gevallen: verfwerk aan stationsoverkappingen bruggen, e. d. ' 2) In den tekst werd reeds vermeld, dat in Amsterdam en den Haag gebruik van loodwit bij woningbouw voor de gemeente en vereenigingen steeds verboden wordt. In Frankrijk is loodwit zoowel voor binnen- als buitenwerk verboden bij Wet van 20 Juli 1909, nadat reeds vanaf 1849 successievelijk uitgebreide partieele verbodsbepalingen van kracht waren geweest Een overzicht van de verschillende beschermende bepalingen op dit gebied is gegeven in de dissertatie van M. Gnuhm : Uber die gesetzlichea Schutzmasznahmen gegen die gewerbliche Bleivergiftnng in den europaischen Landern. (Bijgewerkt tot 1912). 112 BIJLAGE 1 VRAGENLIJST ARBEIDS- EN AANBESTEDINGSVOORWAARDEN. Verzoeke Uw antwoord op elke vraag zooveel mogelijk te motiveeren. 1. i Hoe oordeelt U over de in het bouwbedrijf gebruikelijke wijze van aanbesteding (openbaar, onderhands etc.) uit een oogpunt van algemeen belang? 2. Komt het ü al of niet gewenscht voor, dat aan de voorwaarden van aanbesteding in.meerdere mate het beginsel ten grondslag wordt gelegd, dat de aannemer rmeofragtr is, m het blonder zóo dat a. eventueele loonstijgingen tijdens den duur van het werk, behoudens die bij collecbef contract vastgelegd, voor rekening van den aannemer bhjven ; 6. eventueele prijsstijging der benoodigde materialen te zijnen laste komen; i eventueele staking of uitsluiting van de het werk verrichtende werklieden al dan met door de patroons- of werkliedenorganisaties ondersteund, niet als overmacht wordt beschouwd i '- : " - —— 1 3. Zijn TJ ook gevallen bekend, dat, ten gevolge van onderlinge afspraken van aannemers bji aanbestedingen bedragen op de aannemingssom werden gezet, met het doel die, na gunning, onderling te verdeelen ? Zoo ja, welke? Hoe ware, naar Uwe meening, dit misbruik tegen te gaan.' 4. Acht U bij de aanbesteding voorwaarden mogelijk die groote risico's voor ^J^?"]^^ niettemin diens vak- en materialenkennis. ijver en toewijding tot hun recht doen toekomen/ Zoo ja, welke? B. Acht U het gewenscht, dat een bouwwerk in zijn geheel aan één persoon worde aanbesteed, dan wel dat de aanbesteding partieel plaats vinde? 6. Is u al of niet een voorstander van het bouwen van woningen in eigen beheer? 7. Acht U het al of niet gewenscht den bouw van woningen aan productieve arbeidersassociaties op te dragen? 8. Acht TJ het al of niet gewenscht, dat ook den particulieren bouwer door overheidssteun gelegenheid wordt gegeven, woningen te bouwen? I ^ . ■ — ; ■ — ' _ ' 9 Acht TJ de bestaande loonstelsels en arbeidsvoorwaarden meti het algemeent belang in strijd? Zoo ja welk loonstelsel en welke arbeidsvoorwaarden verdienen naar Uwe meening de voorkeur ( Hm waarom. 10 i Is een collectief arbeidscontract gewenscht? Zoo ja, van welken inhoud en strekking, voor welken j minimum-tijd, met welken opzeggingstermijn, met welke waarborgen tegen ontduiking en overtreding < • 11. ! Moet bij de bepaling van het loon ook met prijsverandering van levensbehoeften rekening worden gehouden? Zoo ja, hoe en in welke mate? 12 Verdient het aanbeveling naast of in mindering van het loon uitkeeringen aan fondsen ter bevordering van arbeidsbelangen te doen? Zoo ja, aan welke voorwaarden moeten deze fondsen voldoen en door wien (Staat of patroons), In welke mate en naar welken maatstaf moeten deze uitkeeringen geschieden t 119 ~ " ' _ " t— — . 14. Acht U maatregelen tot opvoering van de arbeidsprestatie in het bouwbedrijf gewenscht, door invoering van: a. stukloon ? Elk punt afzonderlijk te beantwoorden 0i specialisatie P en te motiveeren. . " c. vérgaande arbeidsverdeeling ? d. toekenning van premies? e. loon naar prestatie? f. participatie in de winst? g. arbeidsbeurzen ? «$!_i h. arbeidsbemiddeling? P^gfa i. vakcursussen ? j. verbod van staking en uitsluiting? k. verbod van contractbreuk? 15' Z^_W9g7VaUen b6k,end' dat 0PdrÜving boven de contractueel vastgestelde arbeidsloonen heeft nlaats gehad? Zoo ja, welke en in welke mate? En wat acht U hiertegen te doen? P 16- D?ir?IfaDïnZien8 hSt->' " . of luchtkokers op of tegen Hollandsche kappen worden . met 10 °/0 verhoogd. 13. Luchtkokers, als schoorsteenen gemetseld, worden als deze berekend. n afgedekt met een gemetselde kap of hardsteenen plaat: a. enkele van 1—3 kanalen per stuk » 2.59 b. , „3-5 I „ j , 374 c. dubbele van 6—10 „ „ „ » 4.89 Voor elke laag hooger dan 1 M. uit de kap: a. enkele ƒ 0.13; dubbele / 0.18. 14. Schoorsteenen, gelijk met den muur opgehaald: de steenen worden doorgeteld en berekend tegen 'den prijs van de 1/2 steens binnenmuren, uitgezonderd schoorsteenen tegen de bouwmuren, die berekend worden tegen den prijs van den bouwmuur. 15. Aardwulven per 1000 „ 5.47 16. Vertinnen . . . ' .' » M2. „ 0.06 17. Achter de hand volvoegen • • « » » 0.23 18. Voor- en achtergevel, steenswerk » 1000 st. „ 9.66 „ „ „ 4Va steens'en zwaarder. t&.. . . „ „ „ » 8.63 19 Zijgevels; steenswerk, met 1—2 kozijnen „ „ » „ 7.19 3 Vj2 steenswerk en zwaarder, met 1—2 kozijnen n „ „ - 6.33 20. Voor strekken en bogen zal niet worden bijbetaald, indien deze normaal zijn en niet hooger dan IV2 steen. 21. Trasraam, schoonwerk berekend als gevelprijs ter plaatse. 22. Hardsteen aan wérken n 8.90 Afd. 2. Villa-bouw en Heerenhuizen. 1. Gevelwerk, steenswerk, per 1000 stuks als woningbouw. „ IV2 steenswerk en zwaarder per 1000 stuks als woningbouw. 2. Fundeering, steenswerk per 1000 stuks als woningbouw. „ lVg steenswerk en zwaarder per 1000 stuks als woningbouw. 3. Vuil trasraam, steenswerk pér 1000 stuks als woningbouw. „ „ 1^2 steenswerk en zwaarder per 1000 stuks als woningbouw. Verder binnenwerk, ook schoorsteenen, enz. gelijk als de woningbouw. Afd. 3. Kantoor-, Bank- en Schoolgebouwen. 1. Fundeering, steenswerk per 1000 st. ƒ 2.88 "„ 1^2 steenswerk en zwaarder n „ » » 2.71 2. Trasraam, steenswerk . .* „ „ „ » 3.49 '11 / 9 steeuswerk en zwaarder ...... „ - » „ 3.29 Q 1 7 3. Bouwmuren, steenswerk » t> » » „ 11 / 2 steenswerk en zwaarder » n » » ^ ^ 128 4. Steensbinnenmuren, met kozijnen per 1000 st. / 3.45 Va Steensbinnenmuren, met kozijnen 4 37 ' * o n y> n n 5. Klazapwerk „ M2. „ 0.37 6. Drijfsteen | „ „ 0.37 V2 Drijfsteen „ \ ■ _ 0.43 7. Schoorsteenen naar evenredigheid, prijs en afmeting woningbouw. 8. Gevelwerk, steenwerk £ _ 1000 „ - 9.78 „ l1/2 steenswerk en zwaarder ...... „ „ _ 8.34 9. Zijgevels scboone bouwmuren 1 steens, per 10 M. lengte 1 kozijn „ , . _ &.62 Zijgevels schoone bouwmuren l'/2 steens, per 10 M. lengte 1 kozijn . .: . . . _ 1 _ . 5.75 10. Vuile achtergevel en binnenplaatsen, steenswerk. ... „ jjj - „ 6.33 » n - - l1/2 steenswerk en zwaarder | B „ _ 5.18 Verdere prijzen, hierin niet met name genoemd, als woningbouw. Afd. 4. Fabriek- en Pakhuiswerk. 1. Fundeering, trasraam en verder binnenwerk als scholenbouw. 2. Eén kant schoon-werk, zoo binnen als buiten, steenswerk per 1000 st. ƒ 8.05 Aan twee kanten schoon. n „ „ B 10.35 Eén kant schoonwerk, zoo binnen als buiten, l1/2 . . „ „ „ 7.48 Aan twee kanten schoon. . ., . . „ „ „ „ 9.20 3. 1/2 steens schoon-werk tusschen houten of ijzeren geraamten, ook voor pakhuizen en opslagplaatsen.... „ 9.20 Dito voor woningbouw „ _ 10.35 4. Rabatwerk, waalsteen, met plat vervoegen ...... . . „ M2- n „ 1.15 B kleine steen met plat vol voegen..... g „ _ 1.38 Dit is gerekend op uitgevlakten ondergrond. Deze prijs geldt ook voor. andere afdeelingen. TOELICHTING. Ter verduidelijking hebben wij de verschillende soorten werk in afdeelingen gegroepeerd. Soorten werk, welke in sommige afdeelingen niet genoemd zijn, daarin wel mochten voorkomen, worden berekend naar den prijs, zooals zij in een afdeeling zijn genoemd. De prijzen zijn berekend met het maken der steigers, ook de schriksteigers, 126 behalve het zetten der houten en het opzetten der opstuiters. Aan groote gebouwen, waar het steigerwerk een bijzondere werkzaamheid vereischt, valt dit daar buiten. Alle prijzen berekend volgens het werk, zooals dat, in verschillende afdeelingen genoemd, dagelijks voorkomt, uitgezonderd buitengewone gevallen. Wanneer strekken en bogen, vlechtwerk, lijstwerk, enz. van buiten gewonen vorm gemaakt moet worden, zal de prijs hiervoor afzonderlijk moeten worden bepaald. De prijzen van gevelwerk heerenhuizen zullen in overleg worden vastgesteld. Schoonwerk in portieken, warandamuurtjes, enz. aan weerskanten schoon, zal anderhalf maal den gevelprijs bedragen. Een voorman, die den patroon vervangt, zal betaald worden, als er meer dan 7 metselaars werkzaam zijn, voor iederen metselaar met ƒ 0.50 per week. Gebroken 'steenen zullen extra vergoed worden en wel als volgt: 8—15 % toeslag ƒ 0.44 30—35 % toeslag ƒ 1.12 15-20 °/0 „ „ 0.60 35-40 % „ „1-29 20-25 % „ „ 0.77 40-50 % , „ 1.46 25-30 70 , , 0.94V2 De normale voeg wordt bepaald op 8 m.M. Voegen, zwaarder dan 8 m.M., worden betaald: voor iederen m.M. zwaarder met 6 °/0 van den prijs voor het werk. Opperwerk. Pundeering, waalvormsteen, steenswerk . per 1000 st. ƒ 3.05 Trasraam, waalvormsteen, steenswerk „ „ - „ 3.36 Fundeering, waalvormsteen, l1/8 steens en zwaarder ... „ „ „ 2.82 Trasraam, waalvormsteen, l1/2 steens en zwaarder. ... - „ - 3.11 Fundeering, kleine steen - „ - „ 2.65 Trasraam, kleine steen „ „ „» 2.91 Huisverdieping, waalvormsteen - „ - „ 3.11 . kleine steen „ „ „ „ 2.76 Brandmuren onder Hollandsche kappen per 1000 atuks / 0.27 toeslag. Er wordt gemeten telkens per 3 M. Voor de eerste 3 M. stijgt, de prijs per 1000 st. met „ 0.75 „ „ tweede B „ „ „ „ „ „ „ „ „ 0.75 - derde „»» »» »»»»« °.87 vierde „Bn „„ »»»»» °.98 „ - vijfde „ „ „ - „ » „ „ „ „ 1-25 3. Kleine steen per 1000 st. - 0.75 4. Binnenschoorsteenen, met uitwasschen per „ „ 2.13 Bij elke verdieping een verhooging van n 0.58 per stuk tot 5 kanalen. 127 5. Uitwasschen per st. ƒ 0.46 6. Bmtenpijpen, enkele tot 1 M. bovenkant pot, 1—2 kanalen . I „ 2.63 Voor elke laag hooger, per laag, a. enkele ƒ0.13. b. dubbele ƒ 0.18. Buitenpijpen, enkele tot 1 M. bovenkant pot, 1—2 kanalen. 1 QO » » » »■ » i) » 3-5 „ . . B „ _ 2.30 Voor elke laag hooger, per laag, a. enkele/0.13. b. dubbele ƒ 0.18. Buitenpijpen, dubbele tot 1 M. bovenkant pot, 4 kanalen _ 2.30 6—10 kanalen..... 3.45 ■ op of tegen Hollandsche kappen worden met 10 °/0 verhoogd. 7. Luchtkokers, als schoorsteenen gemetseld, worden als deze berekend. l afgedekt met een gemetselde kap of hardsteenen plaat: a. enkele van 1-3 kanalen per st. „ 2.59 b. dubbele „ 3—5 „ 3 74 * » i 6—10 » • I - „ 4.89 Voor elke laag hooger dan 1 M. uit 'de kap: a. enkele / 0.13. b. dubbele / 0.18. 8. Dakpannen: a. bij de ladder opgedragen: de prijs van de hoogte, waar deze opgedragen worden, b. bij de trap opgedragen 1,1 maal den prijs van den bouwmuur. 9. Kademuren op Walwerk. Staan de steenen op de fundeering, dan zal daarvoor berekend worden per 1000 stuks 2.30 Op den weg of op terrein per 1000 stuks . " 2.88 10. Vertinnen, voor fundeering en huis per M2 0 03i Bij elke verdieping opklimmen: de huisverdieping / 0.06, de volgende verdieping ƒ 0.07 per M2. 11. Het maken van specie: a. wanneer voor het maken van specie van mechanische kracht wordt gebruik gemaakt, wordt daarvoor niet extra betaald. b. voor het maken van specie met den handmolen per 1000 st. . . . 0.46 c- » » » i) sterke specie met de hand per 1000 st.. . . „ 0.46 12. Klampwerk, ook drijfsteen per M2 " q 23 » tegen zij-, voor- of achtergevel medegenomen, zal extra betaald worden, per 1000 stuks 046 13. Kalk blusschen per H.L . . . . " o 29 » „ met zeef per H.L 0.35 14. Steigerwerk. o. het zetten van houten van 1—6 M. per stuk 0.35 " » » » » 6~9 » n » I 0.52 » » , » » » 9—12 ■ » » „ 0.67 b. Opstuiters tot 7 M qaq van 7—10 M. c. Schavotten per stuk " a 0.69 128 TOELICHTING. Fundeeringwerk. De afstand van de steenen, onder deze prijzen berekend, zal zijn 40 M. Voor elke M. boven 40 M. zal 6 ct. per 1000 vergoed worden. Bovenbouw. De steenen, welke verder staan dan 10 M. van den voet van de ladder, gemeten uit het hart van de tas (tas niet langer dan 10 M.) zal voor iedere M. of gedeelte met 7 ct. per M. extra betaald worden. Als de steenen van voren naar achteren gedragen moeten worden of in omgekeerde richting, zal daarvoor 7 ct. per M. extra betaald worden. Als iet gieten van steenen door de opperlieden verricht moet worden, zal daarvoor / 0.18 per 1000 extra betaald worden. Gebroken steenen zullen vergoed worden en wel als volgt: 8—15°/0 toeslag ƒ0.44 30—35 °/o toeslag / 1.12 15-20 °/0 „ „ 0.60 35-40 °/0 „ „ 1.29 20-25 % „ „ 0.77 40-50 °/0 , „ 1.46 25-30 °/0 „ „ 0.931/2 De normale voeg wordt bepaald op 8 mM. Voegen, zwaarder dan 8 mM. worden betaald voor iederen mM. zwaarder met 6 °/0 van den prijs van het werk. De speciemakers, welke des morgens aanvangen vóór den gangbaren tijd, d. w. z. vroeger moeten beginnen, zullen 50 °/0 van het verdiende loon ontvangen. Deze prijzen zijn, wat hoogte betreft, gesteld op 3 M., echter met dien verstande, dat er voor binnenwerk niet hooger geklommen behoeft te worden dan tot de plaats, waar de prijs stijgt: indien dit wel het geval is, zal naar verhouding bijbetaald worden. Onder deze prijzen zijn begrepen het steigeren aan eene zijde en het maken en rijzen van de schriksteigers. Voor steenen, ook tuf- en drijfsteen van 51/*. pond ^en zwaarder, zal / 0.58 per 1000 extra betaald worden. Als boven de steenen verder gedragen moeten worden dan 20 M., zal voor elke M. / 0.07 per 1000 meer betaald worden. Specie brengen, verder dan 40 M., zal met 4 ct. per 1000 worden vergoed voor de fundeering, te vervoeren met kruiwagen of mout. Bovenbouw. Speeie brengen, verder dan 20 M. van den ladder, zal met 4 ct. per M. per-1000- worden -vergoed. "Wanneer de specie met de lorrie wordt vervoerd, zal voor de eerste 100 M. f 0.40 per 1000-worden bijbetaald en iedere 50 M. daarboven (of gedeelte) f 0.12. Als boven de specie verder gedragen moet worden dan 20^ M., zal voor eiken M. f 0.05 per 1000 meer betaald worden. Wanneer de plaats, waar de specie wordt gemaakt, dieper ligt dan Vg—4 M.-als de plaats, waar de steenen staan, zal daarvoor / 0;23- per 1000 worden bijbetaald. Juli 1919. 129 BIJLAGE V. TARIEF VOOR VOEGWERK TE ROTTERDAM 1920/1921. a. Waalsteen aan voorgevel (snijwerk) 75 cents per jj2> b. Waalsteen aan achtergevel (knipwerk) 55 c. Waalsteen aan achtergevel • (platvol) ... qq d. Rijnsteen aan voorgevel (snijwerk) 100 e. Rijnsteen aan voorgevel (knipwerk) ... Ut/ » » » /. Rijnsteen aan achtergevel (platvol) 52 b g. Villa's, Scholen, Hotels en Kerken (knipwerk) 65 h. Woningbouw voorgevels Gemeentewoningen (knipwerk) . . 65 „ i. Woningbouw (Directie) (platvol) 4K • • • • w » » n 3. Woningbouw (Directie) (platvol halfsteens) .... 36 » » » k. Woningbouw (Directie) (knipwerk) 44 Het stellingzakken blijft in de tarieven begrepen, zoomede het afnemen van de stuikhouten. 1? 130 BIJLAGE VI. TARIEF VOOR STUKADOORWERK 1920/1921. Samengesteld door den Ned. Stuk. Patr. Bond en den Bond van R. K. Stukadoors Patr. met de vier gecontracteerde Gezellenorganisaties. Onderstaande tarieven mogen zonder toestemming van de tariefcommissie niet verhoogd worden. Plafondwerk (riet). Rieten en in het ruw .zetten per M2 0.35 Pafond rieten en achter elkaar afwerken per M2 . 0.65 Rapen en vlak pleisteren per M2 0.30 Trapplafonds. Steektrappen en bordessen rieten dubbel tarief (minimum te betalen breedte 1 M. Hierbij begrepen de plafonnetjes, die daaronder behooren). In het ruw zetten van een berinkelde trap per M2 | 0.25 Rieten en achter elkander afwerken per M2. . . ,s£|i. • ... 1.30 Afwerken van een gerinkelde trap per M2. . . • \a| .... 0.85 Met een wrong rieten en in het ruw zetten per M2. . . . . 0.85 Met twee wrongen rieten en in het ruw zetten per M2. . . . 1.— Rietmatten. I Rietmatten aanbrengen en achter elkaar afwerken per M2. . . | 0.93 jl aanbrengen en in het ruw zetten per M2 0.55 - gewoon afwerken per M2 0.43 „ aanbrengen per M2 0.33 Houtwee/seis. Aanbrengen ongesepareerd per M2 0.20 - gesepareerd per M2 0.26 In het ruw zetten per M2 0.20 Vlak afwerken per M2 I 0.33 | Aanbrengen en achter elkander afwerken met gips ongesepareerd 70 cent, gesepareerd 76 cent. Raap-, pleister-, schuurwerk. Muren vlak pleisteren (wit) per M2 0.30 „ „ ï (blauw) per M2 0.30 „ schuren per M2 0.30 4 '■ •* 4" ': 131 Gekletd rJeerwTPlC^ 'f? C6ment W°rdt t0*Z°™ë* blijft het tarief 30 cent. uemeura pleisterwerk als lambrizeering per M2. 0.30. Beton afwerken. Beton met cement en zand overgehaald en doorgeschuurd nader te regelen. Plafond op beton, rapen en pleisteren met kalkmortel . Fijn schuurwerk op beton met inbegrip van schoonstoffen en natmaken (mortel) G-rof geschuurd in kalkmortel . . ?* j? U.oO Cementwerk. Cementwerk (kalk, zand en cement) gemengd door opperman njn geschuurd Dito dito lambriseeringen q-3J Dito dito zand en cement uitrapen en 'schuren . . \ \ \ \ " 0 58 Met schelpkalk voor plafonds en muren 3 cent per M* Voor alle buitenwerk per M2, 5 cent meer. *> » | met afsteigeren ƒ 0.10 meer per M8. Met berapen van muren in kalkmortel per M2. / 0.20. Het pleisteren van beraapte muren per M2. ƒ 0.15. Lijsten op plafondwerk. Lijsten beneden 12 c.M. breed per M2. n on » 12 14 c.M. breed per M2. . . ' " "ï" , 14-16 ,; ' • 031 i 18-20 I ; ■ " : °-33 „ 20—22 ' °-34 l » • • • • » j 0.35 2 o»J°°r _*5 di_.HjSt en bag6t (z0nder fries) breed<* zijn dan 22 cM zal A cent per M2. worden bijbetaald. 4 6 P8ro!ij_0 cMbif * T'611 V°Ue,lijst b'V- Wanneer de L l„n ;• gnomen dat deze een breedte heeft van 12 cM dus wanneer een perklijst met baget gemaakt wordt, waarvan de perklijst 12 c M of minder breed is en het baget heeft een breedte van 4 c.M. dan St aanf" nomen dat de perklijst een breedte heeft van 12 + 4 = 16 cM 2iju daTlTcV^8* " ^ 8amen 22 C M * ™« bet fries -t breeder M. wordt bVefaald^ **' É ^ is *» 15 ^ zal 2 -nt per 22 totlTTm fïJi ^ r^ijst .6n bag6t in werk^^eid smaller zijn dan tot __ c.M. kan het fries breeder zijn dan 15 c.M. 132 Lijst of paneel op plafond wat kleiner is dan 8 M2. f 2.50 per stuk. De lijst (baget en fries inbegrepen) zal niet breeder mogen zijn dan 12 c.M. Is de lijst breeder, dan zal voor elke c.M. meer breedte dan 12, vijf eent per paneel meer betaald worden. De prijs der lijsten is berekend tegen 4 verstekken per lijst. Voor elk verstek meer dan vier van enkele lijst per Btuk. . . 1.— Voor elk verstek meer dan vier van lijst en 1 baget .... 1.50 Voor elk verstek meer dan 4 van lijst met 2 bagetten ..... . 2.— (niet voor kleine plakhoekjes). Het plaatsen van orriament. Ornament-middenstukken en boeken plaatsen 2 cent voor elke c.M. De middenstukken worden gemeten halve lengte en halve breedte. maat De hoeken worden gemeten aan een zijde maat Als de hoeken overhoeks langer zijn dan een zijde zal overhoeks \ .. gemeten worden. J ^«s^-. Kroonlijst om den schoorsteen ƒ 4. Hoekschoorsteen zonder omkoorsening. 3, plafond o De kroonlijst hierboven be'doeld mag de maat van 34 c.M. niet te boven gaan, haaks gemeten.' Voor elke c.M. 'groeter 5 cent meer. 2 ■» l* S> CD I tl Holle ronde en leepe hoeken straal 5 c.M. per Meter afgeschuurd 13 cent, getrokken 22 cent. Idem getrokken om ramen en deuren 30 cent per M1. minimumprijs / 1.50. Schiftingen (boven lambriseering). Getrokken enkele schifting per M2 0.17 „ dubbele „ . 0.20 j Bogen. Vlakke bogen op schinkel (uiterlijk 1 M. middellijn) 2 kanten . 1.50 Voor elke 10 c.M. breeder wordt de prijs verhoogd met. ... 0.15 j Getrokken bogen (uiterlijk 1 M. middellijn) ■ 2.25 133 Voor elke 10 c.M. breeder wordt dT^^r^d^ To2()T Deze bogen zijn met ronde, schuine of scherpe kanten. Bogen met kraal of profiel verhoogd met.... 0 75 Voor elke 10 c.M. breeder wordt de prijs verhoogd met" .' ^ ".' . 0.30 Getrokken bogen die in mnnr uitvloeien 50 cent per muurkant meer. Algemeene Bepalingen. a' IVt0l6n,en afd6re geb0uwen' 00k 7illa's waar de verdieping hooger is dan 3.75 M. is de patroon verphcht de stelling voor zijne rekening te laten zetten. f l Ti™ ratgemaakt m°eten worden is de P^roon verplicht te zorgen, dat er vo doende water op de verdieping aanwezig is, Is dit niet zoo, dan zal , hy voor eiken Meter muurwerk 2 cent boven tarief moeten betalen e. Wanneer het blijkt dat het werk van dien aard is, dat voor bovenstaande tarieven het werk niet gemaakt kan worden, is de patroon gehouden volgens beslissing van de commissie toeslag te betalen. d. Als in aangenomen werk gearbeid wordt, moet er wekelijks opgemeten wordende patroon is evenwel gerechtigd voor den Zaterdag (ook als dien dag meer' verdiend is) daggeld te betalen. 1 November 1920. 134 BIJLAGE VIL TARIFIEERING VAN TIMMERWERK. Lijst van onderdeden van woningbouw, geschikt voor tarifieering. Profilen stellen in den bonwput. Profilen stellen voor binnenwerk. Balklagen klaar maken en leggen per Ms. voor recbte huizen met aanbreng- en ankerwerk. (Begane grond, eerste-, tweede- en derde verdieping, zolder en platbalklaag afzonderlijk). Stellen buitenraamkozijn éénlicht. „ „ „ tweelicht. „ „ „ drielicht. „ buitendeurkozijnen enkel. » n n dubbel. „ geschouderd kozijn. „ balcon- en verandakozijn. n binnendeurkozijnen in metselwerk. „ „ „ in drijfsteen. Hardsteen stellen per M3. Kaphout maken en stellen per M3. Gootbodem-klossen-binnen en buiten boeiingen per M1. Dakschot, tengels latten, hoogbouw. „ „ „ , laagbouw. Boeiing met lat en schuinhout aanbrengen per M1. Dakkapel met zijschotten en boeiingen stellen. Platvloeren leggen per M2. Verdiepingsvloeren 26 m.M. leggen per M2. Kruizen of plank tusschen balklaag per stuk. Profilen stellen voor gevelwerk. Profilen laten rijzen. Tengelen zonder separaties per M2. „ met separaties per M2. Keuken afstellen met muurplanken en met schoorsteen. Een stel schuiframen inmaken. Een enkel draairaam afhangen. Een stel draai- of stolpramen afhangen. Een valraam afhangen. Een veranda- of keukendeur afhangen. Een stel „ „ „ deuren „ Binnendeuren met dorpels gereedmaken. Een stel schuifdeuren met portieken én 2 kasten stellen. Een enkel idem, idem. Een vertrekgevel betengelen met lambri- zeering en één raam. Een idem, idem en twee ramen. Het aanbrengen van een stel platstukken. Een hangkast afmaken zonder plank. Een plankenkast afmaken. Plinten per woning. Schilderijlijstje per M1. 135 BIJLAGE VIII. TARIEF VOOR HEI- EN" FUNDEERINGWERK. AMSTERDAM 1920/1921. Voor het Heïbedrijf: Voor woningwerk en soortgelijke werken zal betaald worden f 1.70 per paal .r„87„,nMeter' V°°r i6deren Met6r langer 25 cents Per Meter- Werken in de Onde btad f 2.10 per paal van 8-14 Meter, voor iederen Meter langer 25 cents per Meter. Voor bijzondere werken zal zoo beide partijen niet tot overeenstemming komen, door een commissie bestaande uit een gelijk aantal patroons en werklieden de prijs worden vastgesteld, aan welke uitspraak beide partijen gebonden zijn; voor en tijdens deze uitspraak zal in uurloon gewerkt worden; voor het alsdan verricht zijnde werk zal de prijs met terugwerkende kracht worden betaald. Voor het Fundeeringwerkersbedrijf: 1. Gewone huizenbouw 10 c.M. kespen bevestigd met nagel, loeven «n lasschen aan de schuifrib 55 cents per paal. w &emeente" of Particuliere werken, waaronder wordt verstaan vlakke koppen, 12 c.M. kespen, bevestigd met hakkelbout, 8 cM. vloer en 10 c.M. schuifrib zonder band 60 cents. Ditzelfde werk met band 65 cents. Ditzelfde werk met 40 c.M. lange treknagels en de vloer genageld 85 cents per paal. 3. Fabriek- en huizenbouw, waarvoor 12 c.M. kespen, bewerkt met pen en gat, 8 c.M. vloer en 10 c.M. schuifrib 95 cents per paal. 9. Het zagen van koppen voor betonwerken 20 cents per paal. Ditzelfde met aanmaken van band of hakkelbout of het aanhakken van zwaluwstaarten 35 cents per paal. 10. Het zagen van koppen aan kademuren als IJkade enz. 30 cents per paal; droog werk onderling te regelen. 11. Het maken van een komplete heistelling f 4.50 per Meter. 12. Al deze fundeeringen zullen wanneer die in de oude stad gemaakt moeten worden tusschen muren, stutten en stempels na overleg verhoogd worden. Verder keldervloeren afzonderlijk te berekenen, en wanneer veranderingen aangebracht moeten worden naar omstandigheden overeen te komen, en vervolgens deze tarieven als minimum te beschouwen. Indien de patroon de beschikking heeft over de afkomende dennen paalkoppen, zal hij daarvan de helft der totale lengte aan de fundeeringwerkers afstaan waarbij de keuze der koppen aan den patroon is. Paaleinden langer dan 1 Meter worden niet als paalkoppen beschouwd. (N.B. Enkele minder belangrijke posten (Nos. 4-8) zijn weggelaten). 136 BIJLAGE IX. UITTREKSEL UIT HET TARIEF VOOR VERVOERA RBEID TE AMSTERDAM, 1913 en 1920. Taeikp 6. Voor 't lossen van onderstaande materialen van de dekschuit op de kar, in magazijn of op 't werk, draag- of kruiwerk, daartnj gerekend, dat de afstand van wal tot opslag niet meer bedraagt dan 40 M. voor zakwerk, buizen en vaten cement en 25 M. voor andere materialen en dat de wal niet hooger is dan 1.60 M. uit de waterlijn gemeten. 1920. 1913. I Voor" elke Voor elke MATERIAAL. Tarief per 25 M1:.. Tarief per 25 eenheM meer en bn eenhefd meerenbij eenneiU. hoogeren eenixeia- hoogeren wal. wal. I I _________________ . j Porti, cement in zakken van 50 K.Gr. ... ƒ 0.02 ƒ 0.01 ƒ 0.01 ƒ 0.0025 Kluitkalk in zakken zonder opm 0.12J 0.02 0.025 0.005 Schelp- of steenkalk in zakken zonder opm.. 0.04| 0.01 0.Ö15 0.0025 Tras in zakken zonder opm 0.0_| 0.02 0.025 i 0.005 Poederkalk. . . . : 0.10 0.01 0.02 0.0025 Vuurklei incl. opm. . . . . . . :> . ' 0.15 0.02 0.05 0.0075 Vuurklei in zakken zonder opm 0.10 0.02 0,035 0.0075 Waalsteen 2.10 0.30 0.70 0,10 Drijfsteen 2.70 0 45 0.90 0.15 Pannen en bakken 2.70 0.45 0.90 0.15 Verblend steen 3.45 0.60 1.15 L 0.20 Verglaasde steen ...... '. ||| . 3.45 0.60 1.15 | 0.20 Vuursteen 2.70 0.45 O.90 0.15 Quenasttegels (11 stuk per M2.) 0.15 0.03 — — Goudsche steen . 'f| . . 1.05 0.22*1 0.35 0.075 Drielingen 1.45 0.30 0.45 0.10 Zand en grind ........... 0.90 0.30 0.30 0.10 Buizen t/m 15 cM. en potten t/m 9" . . . 0.01| 0,01 I 0.005 0.0025 Buizen boven 15 cM. en potten boven 9". . 0.03 0.01| 0.01 0.005 Vaten cement. ............ 0.10 0.10 0.025 j 0.025 138 139 BIJLAGE X. OVERZICHT VAX WEEKINKOMENS VAN BOUWVAKARBEIDERS TE AMSTERDAM 1 GEDURENDE DE WEKEN VAN 1 NOVEMBER TOT EN MET 24 DECEMBER 1920. (Inkomens van arbeiders, die gedurende een bepaalde week minder dan 45 uren hebben gewerkt zijn tot een 45-urige arbeidsweek herleid). ƒ 30.- 32.50 35.- 37.50 40.- 42.50 45.- 47.50 50.- 52.50 55.- 57.50 60.- 62.50 66.- 67.50 70_„ 72 50| 75 77 50 80._] 82.50 85.- 87.50 90.- 92.50 95.- 97.50 100.- 102.50 105.- 107.50 Totaal Gemid- Loon van- tot tot tot tot tot tot tot ; tot tot i tot tot tot tot tot tot [ tot tQt 1 tQt ! tot j tot tot | tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot tot week_ week_ ƒ 32.50 35.- 37.50 40.— 42.50 45.- 47.50,50.- 52.50| 55.- 57.50 60.— 62.50 65.- 67.50J 70— 72.50; 75.-j 77.5o! 80.- 82.50 85 — 87.50 90.- 92.50 95.— 97.50 100.- 102.50 105.- 107.50 110.- opgaven, inkomen. Grondwerkers b.v.») 12 6 16 8 81 94 | 91 9 103 83 130 11 39 , - 16 - 13 -- - - - | - - 712 57,60 q.,7) _____ — 6 4 7 21 I 65 26 — — 13 8 7 _19___ 12 - — — — — — — - — — — 188 58,05 HeierT" b. v. - -|- - 24 68 15 24 32 , 24 25 37 21 73 6 28 - - 10 12 - - - - - 399 72,90 G. ____----- -- --- - '» I 9-j 10 - -- -- -- - - - - .9 33 86,05^ Fundeeringwerkers BV. -"TT-TTT _T~~\7~8 4 | 4 27 - 2 j 12 2 17 ' 7 - 4 j 5 j - -^Y~^~ 2 7 - - - | - 108 68,40 _ Timmerlieden b7 - - - - 35 13 98 217 111 186 365 Il07 197 133 95 120 9 28■ 23 34 11 - I - - - - - - - - - - 1782 57,60 5 _ _ - - 80 - 15 23 66 185 181 | 99 71 16 18 26 18 38 40 6 15 21 - 15 - - - - - - 12 - 895 63,90 " . J j i ! Metselaars . 77 4 - I 15 28 1 34 36 j 73 45 85 45 185 l02 12 29 30 17 - | - 8 10 7 I -, I - - I - ' - -«) 773 65,70 G- ___—_- — — 31 — 12 14 i — — 65 55 19 45 6 10 23 18 6 61 3 — 30 — ' — 33 — — —}) 448 78,75 " _ 1 ' I ! 1 l ! ! Opperlieden bv - - - - I - 8. ! 2 ! - 7 86 27 76 86 j 58 87 122 r- 36 36~ 24 47 34 15 5 8 - 14 - - - ,1 - - -»■) 786 66,87» Upperlieolen g. _ _ _ _ t _ < t 10 - 45 25 12 31 ! 28 29 23 33 4 - 10 25 22 36 - 18 35 - 20 -.| 4 - -») 417 75,15 Voegers b.v. ~ _ _ ~ _ - 7t \- 2 6 23 3 9 j - - 18 j 7 8 ! 4 ! 6 - , - 1 - - J - J _ - 81 63,90 _ . 1 ■ , . —- Stucadoors By _;_____ — — — 1 7 — 18 1— 1 _>t ~; I _ .— — — — — — — 28 59,40 Opperlieden Stucadoors BV i — — — - 1 _ - 15 4 - 34 2 17 43 "82|___ ______ 7 _._!___ 198 66,15 btucaaoors g. V. _ _ _ _ 4 _ | 15 3 _ 28 - 12 11 12 32 23 _ J 24 26 — 2 - 25 - - 19 - - j - - -4) 276 77,40 Schilders "77 - - -I 7 5 1 20 44 81 51 2 5 j ----- j - _ - ____!__-_ - - - - I - - 215 49,05 G. — _ — 20 18 72 35 34 — 5 — — — 1 — I — ______ j _ — — — — — — , — — — 185 45,— Sjouwerlieden b. v.8) 8 3 8' TT 87 I 36 118 61 15 78 16 18" - - 11 12 ^TZ^Zr^lTTITZ - - - - 1 - - - - - 504 46,35 J . _ — 5 2 4 2 13 39 21 26 43 9 9 ^ — — 14 13 9 — —- — 10 — — — — — — ! — — — — — 219 54 — Cementwerkers b. v. - I - | - - |; 4 I 5 3~~19 4 10 - 2| - - - - _ _ 3 - 3 - -- -- -- -- -- 53 52,20 a __ __- 8 — 18 10 30 — • 2 ) — — — — — ____.____ — —— — — — — — 68 49,o0 n_ : I 1—\ \ Loodveters bv — i — ' — I — 12 9 13 — 9 ' 1 16 4 30 j — — __________------ 94 50,85 Loodgieters g. v. _ _|_|_ 7j6|i9 2 - 1 | 1 | - - | - - - ___________ 1 - - - - - 37 46,35 i) Bovendien 17 pers. van f 112.50. 2) Bovendien 9 pers. van f 112.95. 3) Bovendien 5 pers. van f 112.50. ^ Bovenaien 21 pers. van f 126.90 en 19 van f 129.15. 5) Bovendien 7 pers. van f 126.—. 6) Met B. V. is aangeduid dat de arbeiders op werken van Bouw-Vereenigingen werkzaam zijn. 7) ^et q., -IS aangeduid dat de arbeiders bij den bouw van Gemeentewoningen werkzaam zijn. 8) Bovendien een 8-tal arbeiders welke /' 27 a f 30 per week verdienen; deze zijn niet mede opgenomen. 140 BIJLAGE XI. UITTREKSEL UIT DE RAPPORTEN VAN DE OPZICHTERS BIJ DEN BOUW VAN GEMEENTEWONINGEN OMTRENT OORZAKEN VAN STAGNATIE BIJ DEN BOUW TE AMSTERDAM IN DEN LOOP VAN 1920. Bouwgroep A. . Week van 19 tot 24 April 1920. De geheele ploeg stucadoors is in de week van 5 tot 12 April overgeloopen naar den aannemer van de tentoonstellingswerken in het Paleis voor Volksvlijt, als gevolg van het feit dat aldaar zeer hooge loonen betaald werden. Volgens opgaaf van den aannemer dezer werken is in de voorafgaande week uitbetaald een weekloon van f 95.—. Week van 3 tot 8 Mei 1920. De stucadoors hebben deze week beduidend minder gepresteerd, hetgeen in de loonen zichtbaar is. Eenerzijds is dit ontstaan door onbekendheid met de werkzaamheden (nieuw aangestelde werklieden) doch anderzijds ook door het minder vlugge werken in verband met het bedingen van nieuwe tariefprijzen. Week van 17 tot 22 Mei 1920. Door stucadoors is deze week niet gewerkt. Het gevolg van deze staking is dat ook door de overige werklieden niet regelmatig kan worden voortgegaan. Week van 7 tot 12 Juni 1920. De stucadoors zijn in staking; eenige der aangestelde gezellen zijn door de patroons ontslagen naar aanleiding van hun werk. Als protest hiertegen en tevens in verband met de reeds eerder gevraagde tariefsverhooging hebben nu alle stucadoors het werk gestaakt. Week van 14 tot 19 Juni 1920. De stucadoors hebben de werkzaamheden nog niet hervat. De loodgieters kunnen met het leggen der grondleiding niet verder. Week van 4 tot 9 October 1920. De stucadoors ontvangen meer dan 140 % van het contractloon, waardoor weekloonen van / 60.— tot ƒ 95.— zijn betaald. __ _ a De metselaars en opperlieden zijn werkzaam als onderaannemers, waardoor zij meer dan 140 °/0 van het contractloon hebben ontvangen. Week van 22 tot 27 November 1920. De metselaars en opperlieden hebben den voorgaanden Zaterdag medegedeeld dat zij het werk niet zouden hervatten, voordat de tariefprijzen per 1000 zonden worden verhoogd. In verband daarmede is het meerendeel der timmerlieden Woensdag 24 November ontslagen. 141 Week van 29 November tot 4 December 1920 oorzaak der staking „ de eisch tot verhooging der tot heden betaalde SSp^^ ° Week van 6 tot 11 December 1920. werk tïÏTe tJL^^ J^X^r!^ 6 *■« « f.'d- Het Week van 20 tot 25 December 1920. Op 22T°J>,Sm?e' 2' d^Ü" SS" ^,b«™'« »W worde» ge.eM. zorgdragen. aangezegd dat hrj voor den voortgang van het metselwerk moet Week van 27 tot 31 December 1920. h^£*SL£^m£ïgr 18 n°g °PgeheV6n- D°°r de lieden worden Bouwgroep B. Week van 22 tot 27 Mei 1920. opperlieden in daggeld gewerkt Mel door de metselaars en dat f^^J^^T^J^^ f rr0°nS en Werklied-' werd beslist tarief moest worden betaald ' " °PPerIledea Per P«ceel boven het bestaande gewerd6"116"6 ~d> vanaf 20 Mei weder in tarief werd Week van 7 tot 12 Juni 1920. ongeve^^^ op Woensdag 9 Juni j.,. Na langhalen begon deze tinTerTaï _"eerst ^ Ta™ meT ^ V°°r ^ l0°d«ieter- slechts één gTatie w™^^81^^:?*f'' d°°r den aannem<* werd geconstateerd dat er staanden voet ontolglnf g ' 16 tlmmerman weg<^ te geringe arbeidsprestatie op 142 Hiermede gingen de overige 15 aldaar werkzaam zijnde timmerlieden niet accoord en legden na een bespreking van ongeveer 1 uur met den aannemer over deze kwestie, collectief het werk neer. Zij wilden echter wel weer beginnen wanneer de ontslagene weder te werk werd gesteld. De aannemer handhaafde echter zijn besluit. Als gevolg hiervan zyn de timmerwerken voor dit bestek vanaf 9 Juni geheel stilgelegd. Bouwgroep C. Week van 3 tot 8 Mei 1920. Op Maandag 3 Mei des morgens werd het timmerwerk stil gelegd. De timmerlieden eischen doorbetaling van hun loon gedurende Zaterdag 1 Mei, waartoe de aannemer echter niet genegen was. Op Woensdag 5 Mei werd het werk des morgens weer hervat zonder dat de eisch der timmerlieden ingewilligd was. Week van 17 tot 22 Mei 1920. De uurloonen der metselaars en opperlieden bedroegen deze week zonder regenverzuim resp. / 128 en / 1.17 zulks alleen gerekend voor de volslagen metselaars. Het in bovenstaande kolommen vermelde loon was den metselaars en opperlieden niet voldoende. In verband met de mogelijke gebeurtenissen was er politie toezicht verzocht bij de uitbetaling. Toen dit plaats vond, weigerden de metselaars en opperlieden hun loon in ontvangst te nemen. Hierop werd het politietoezicht ingetrokken en den aanwezigen rechercheur verzocht, zich in de nabijheid van het terrein te willen ophouden. Toen een en ander geschied was, weigerden de werklieden opnieuw hun loon in ontvangst te nemen, daar het volgens hen niet voldoende was. Zij eischen voor de heele ploeg metselaars en opperlieden een totale som van / 300.— (driehonderd galden) als bijbetaling. De metselaarpatroons gaven hun den tijd tot 1 uur n. m. om het loon in ontvangst te nemen. Toen zulks niet geschiedde verlieten zij de aannemerskeet.' De werklieden liepen echter met hen mede en versperden hun plotseling den doorgang, door in massa voor hen te gaan staan. Zij verklaarden hen niet van het terrein te zullen laten gaan voor de geeischte / 300.— betaald was, al moest het ook twee dagen dureD. Om erger te voorkomen werd genoemde ƒ 300.— toegestaan, terwijl de werklieden met hun goedvinden aangezegd werden met ingang van Woensdagavond 26 Mei 1920, daar de metselaar-patroons verklaarden aan dergelijke eischen niet te kunnen voldoen in verband met hunne aanneemsom en finantieele positie. De uitbetaling geschiedde nu volgens de loonlijsten, terwijl de geeischte / 300.— later in handen gesteld werden van den metselaar v. S., ter onderlinge verdeeling. Genoemde som is niet te beschouwen als loon of toeslag op loon, doch zuiver als geld, verkregen door afpersing. Week van 31 Mei tot 5 Juni 1920. Het metselwerk ligt stil evenals het timmerwerk. Week van 7 tot 12 Juni 1920. Het werk ligt stil met uitzondering van beton en sjouwwerk. Week van 14 tot 19 Juni 1920. Het werk ligt stil met uitzondering van beton en sjouwwerk. Week van 21 tot 26 Juni 1920. Het werk ligt nog steeds stil, wat betreft het metsel- en het timmerwerk. 143 Week van 28 Juni tot 3 Juli 1920. Week van 30 Augustus tot 3 September 1920. de JPSL^^£^^ V0°r de °r^isaties ^ven met uitzondering van of opP™nS^ -* gef enkele metselaar heeft aan de arbeidsbeurs. HeTwerk ligt dus nog sti[ doorlooPende °P™P geplaatst Week van 6 tot 11 September 1920. te nemen in verband met !un \2elw5_e ZTS "xf* " \ vT* SïS^a £ ______^3U^ V—de werkSraln- timmerlieden en betonwerker^ h<5t ~*k niet herVat is" Eenige Week van 13 tot 18 September 1920. Week van 20 tot 25 September 1920. Het werk zal dus weldra hervlt worden. m6tSelaar R> had Zlch van te ™ren teruggetrokken. Week van 27 September tot 2 October 1920. Week van 8 tot 13 November 1920. 144 BIJLAGE XII. ONTWERP FORMULIER, VOOR DE WEKELTJKSCHE LOONOPGAVEN. Werkweek aanvangende: / 192 Gemeente: Bouwwerk: a 4. i Totaal Vergoeding voor Categorie Arbeiders. AanU1 aanta> Uitbetaald flestdafen, arbeiders. gewerkte jocm onwerkbaar weer ! uren. enz. Grondwerkers . . . Heiers •„.] Fundeeringwerkers. . . Metselaars Opperlieden . . . . Voegers . . . . . . Timmerlieden j Stucadoors j Stucadoor-Opperlieden :., j Schilders ! Bouwvaksjouwerlieden | Cement werkers j Loodgieters . . . . I ! I De aannemer van het werk : 145 BIJLAGE XIII. OVERZICHT VAN AANBESTEDINGEN J) (afgerond op duizendtallen guldens). Aanbesteed door: °P 1?° gulden aan- I nemingssom wordt PER ! \ I . „ j " aanbesteed door: jParti-|Spoor-.! Woning Gemeen-. Rijk- en Totaal, w^^n JAAR- culie-! weg bouw". te bestu-l polder bouw- Overi- , ° vereem- 1 vereeni- culie- ren. [Mij.en gingen. ren. besturen. gingen ren' in millioenen guldens. 1914 15,584 4,700 1 7,261 10,839 ! 12,010 50,393 14,2 30,8 55,0 1915 14,467 3,747 ! 9,037 15,411 ' 12,885 55,547 16,3 26,1 57,6 1916 25,202 3,815 | 10,022 14,762 j 19,288 73,090 13,7 34,4 51,9 1917 14,429 1,058 17,823 15,238 j 20,711 69,260 25,7 20,8 53,5 1918 14,071 1,793 30,949 22,857 25,118 94,787 32,5 14,8 52,3 1919 37,734 4,906 60,1991 39,121 22,316 164,278 36,6 22,9 40,5 1920 45,23910,641 113,262 j 60,217 29,666 259,024 43,6 17,5 38,9 ! ! . PER MAAND over 1920. Totaal. Januari 3,164 0,126 5,690 2,742 2,435 14,156 40,3 22,3 38,5 Februari 3,812 0,074 6,854 | 7,970 2,717 21,428 32,0 17,8 40,2 Maart 8,199 0,878 12,697 9,102 1,555 32,432 39,3 25,3 35,4 April 3,472 1,532 13,716 4,089 2,003 24,813 55,1 14,0 30,9 Mei 5,056 1,655 10,865 4,778 1,864 24,220 44,8 20,8 34,4 Juni 2,989 3,998 7,862 3,494 2,447 20,790 37,7 14,3 48,0 Juli 3,262 — 8,886 3,916 6,773 22,838 38,9 14,3 46,8 Augustus 4,173 1,270 4,759 I 5,296 2,686 18,185 26,2 22,9 50,9 September 3,527 0,100 10,208 | 6,773 1,258 21,867 47,0 16,1 36,9 October 2,286 0,065 11,195 j 4,113 0,440 18,099 61,9 12,6 25,5 November 2,908 0,055 10,159 I 4,563 0,884 18,569 54,7 15,6 29,7 December 2,390 0,886 10,370 j 3,380 4,603 21,628 47,8 11,1 41,1 1) Gegevens door de Redactie van „de Aannemer" verstrekt aan liet Centraal Bureau van de Statistiek. Gegevens van onderhandsche aanbestedingen zijn in deze statistiek slechts gedeeltelijk opgenomen. 19 146 BIJLAGE XIV.- OVERZICHT VAN DE INDEXCIJFERS VAN DE WERKLOOSHEID »), j Indexcijfers voor werkloosheid, j Indexcijfers voor werkloosheid. MAANDEN. IndeBonw-lIn ^ehe- j Idem, zon- jinaeBouw-|In allebe" LIde,m' zon\ in w roeps- der diamant .. roeps- der diamant bedrijven, groepen. | bewerkers. [ bedrijven, groepen, j bewerkers. 1911. 1911. !913. Jannari 13,4 4,2 4,3 8,8 7,5 2,8 Februari 8,9 3,2 3,3 6,7 5,4 2,3 Maart 3,4 1,8 1,6 2,3 3,2 1,0 April 2,0 1,9 .1,2 1,1 3,3 0,6 Mei 15 2,1 1,0 1,4 4,2 0,6 Juni 17 19 1,0 1,8 3,8 0,7 Si, 2 2 2,0 S 2 4 3,6 0.8 Augustus 2,4 2.1 1,2 2,7 4,7 1,0 September 2,8 1,8 1.4 3,3 4,7 1,1 October 3,5 2,0 1,6 3,4 4,7 1,2 November 6,3 2,7 2,2 5,1 6,3 1,6 December 8,7 4,6 2,9 8,7 2,8 2,5 r ü i I Gemiddeld 4,6 2,5 1,9 | 4,0 5,0 | 1,4 1912. 1914- Januari - 12,0 5,1 4,1 16,4 10,4 4,3 Februari 10,5 5,2 3,6 6,8 6,6 2,2 Maart 3,3 4,3 1,4 8,2 4,9 1,8 Anril 11 5,0 0,8 2,4 4,7 1,1 Mei 08 29 06 19 5,8 1,0 J_i 09 28 06 2,7 6,7 1,2 Juli 18 2 6 0 7 2,3 7,4 1,2 Au_ustus 12 2 4 0 7 11,0 22,2 8,9 Setter l| §3 0,8 19 7 27,2 5 4 OH-nher 1,7 2,3 0,9 17,5 24,5 15,6 November 4,1 47 & 20,2 21,7 13 7 December 6,3 7,7 2,0 23,0 20,7 | 13,2 Gemiddeld 3,6 U 4,0 1,4 I 10,5 13,8 7,0 1) Het indexcijfer der werkloosheid geeft de verhouding weer (in pereenten) tusschen het werkelijk aantal dagen der werkloosheid per tijdvak en het totaal aantal dagen Sturende.welke alle nersonen van wie de werkloosheid is nagegaan, ten hoogste in dat tijdvak vverkloos hadden kunnfn rijn J verband met het feit, dat de werkloosheidsverzekering aanvankelijk vooral de tiTmerUeXn omvatte, wier werkloosheid geringer is dan die van andere bouwarbeider^ znn de cïteTs van de werkloosheid in de bouwbedrijven voor de eerste jaren vermoedehjk aan den lagen kant. 147 OVERZICHT VAN DE INDEXCIJFERS VAN DE WERKLOOSHEID. Indexcijfers voor werkloosheid. Indexcijfers voor werkloosheid. MAANDEN. TndeBouw_| ln alle be-1 Idem, zon- LdeBouw-l In alle be-1 Idem, zonhAÜr.*i.«n i r0eps" |derdiamant roeps- derdiamant | "ednjven. | groeperj| bewerkers. || bedrijven. | groepen, | bewerkers. i — : ■—| 1915- 1917. Januari 24,0 20,3 ' 12,8 14,4 71 54 Februari 22,2 17,3 10,3 25,5 114 95 Maart 18,6 13,9 9,6 9,6 7 6 51 APrü 13,2 12,8 6,5 2,9 Q,7 33 Mei 9,7 11,8 5,2 1,4 6,0 29 Jnm 9,7 10,6 6,6 1,3 5 6 2 6 Juli 10,2 11,1 5,9 2,2 3 0 24 Augustns 10,8 11,0 6,0 2,9 5,3 29 September 11,0 10,0 4,7 4 0 49 3'i October 8,3 9,3 4,7 5,8 49 34' November 10,9 8,1 4,6 7,3 6,0 42 December 15,7 8,5 5,4 14,2 7^ - ! _J L ' ' _ Gemiddeld 13,4 i 12,0 6,6 7,6 6,5 4 2 — j li ! 1916. 1918. Januari 15,1 8,4 5,2 21,4 9 7 8 4 Februari 10,1 7,1 4,0 13,7 7,9 66 Maart 6,0 5,8 2,9 7,3 i • 6 4 53 April 3,1 5,3 2,4 5,4 7,0 6,0 ^ei. 1.7 4,7 1,9 4,3 6,3 54 Juni 1,9 4,4 1,9 3,9 6,3 5 5 Jul1 1.9 4,1 1,8 4,2 6,3 5,6 Augustus 2,2 4,3 1,9 4,5 6,6 5 8 September 2,9 4,4 1,9 5,3 7 0 62 October 3,7 4,2 2,2 5,8 68 62 November 5,2 4,2 2,6 7,5 8_ 7*3 December 6,0 5,2 3,7 11,5 10^9 9,3 Gemiddeld 5,1 5,1 2,7 7,6 7,5 6,5 1 ! 1 L. i ' 148 OVERZICHT VAN DE INDEXCIJFERS VAN DE WERKLOOSHEID. Indexcijfers voor- werkloosheid. MAANDEN. In de Boaw I „ alle be- j Idem, zon- roeps- der diamant bedrijven. groepen, bewerkers. I i | 1919. Januari 16,7 12,2 11,2 Februari 29,8 16,1 15,9 Maart 11,7 12,2 12,2 April 5,1 10,3 10,3 Mei 3,2 8,8 8,8 Juni 2,9 7,8 7,8 Juli 2,5 6,1 6,0 Augustus 2,0 4,8 4,6 September 1,6 4,0 3,9 October 1,5 3,1 3,0 November 9,2 4,4 4,2 December 15,2 7,1 6,8 Gemiddeld 8,1 7,7 7,5 I 1920. Januari 17,6 8,7 8,3 Februari 10,2 6,9 6,2 Maart 6,7 6,4 5,6 April 4,9 6,7 5,8 Mei 3,9 6,2 4,6 Juni 2,8 5,0 3,3 Juli 2,5 4,2 2,6 Augustus 3,3 4,2 2,7 : September 1,6 3,3 2,0 October November December — j | Gemiddeld 1 HOOFDSTUK IV. DE BEDRIJFSLEIDING: TIJDENS DEN BOUW. § 1. Inleiding. In de halve eeuw die achter ons ligt heeft de leiding bij den bouw van arbeidersen nuddenstandswoningen niet steeds in handen van dezelfde groepen berust. De uitbreiding van de groote steden, die na 1870 in sneller tempo haar beslag kreeg, is aanvankelijk het werk geweest van de vakpatroons, vooral uit het timmerbedrijf, die naast hun eigenlijke bezigheid, welke in het „burgerwerk" was gelegen, den woningbouw nu en dan in tijden van mindere drukte ter hand namen, i) Allengs is zij overgegaan in de handen van de eigenbouwers of speculatiebouwers voor welke de volkswoningbouw het hoofdmiddel van bestaan uitmaakte. Het kenmerkende van hun werkzaamheid is, dat zij over een vrij beperkte kapitaalkracht beschikken en dus na de voltooiing van een betrekkelijk klein complex woningen genoopt zijn, óf tot verkoop óf tot zoo hoog mogelijke verhypothekeering over te gaan. Tot kort vóór den oorlog hadden zij, met uitzondering van den bouw voor hand661 Welge8teldeD' ~ de groote steden vrijwel de Seheele woningvoorziening in Het is vooral ontevredenheid over de hoedanigheid en over den vaak naar verhouding onredelijk hoogen huurprijs van de door hen geleverde arbeiderswoningen geweest, die tot het tot stand komen van de Woningwet heeft geleid. «) Eenerzijds legde deze wet aan de Gemeentebesturen de verplichting op, door het uitvaardigenvan bouwverordeningen er voor te zorgen, dat nieuw te bouwen woningen aan mimmumeischen van hygiëne en soliditeit voldeden; anderzijds opende zij de mogelijkheid om van overheidswege steun te verleenen aan vereenigingen, vennootschappen ot stichtingen, uitsluitend in het belang der volkshuisvesting werkzaam, ten einde deze m staat te stellen goede woningen te laten bouwen en te exploiteeren. Boven- *) Rapport Staatscommissie over de Werkloosheid, deel II, pg. 13. 2) Aangenomen in 1901; in, werking getreden 1 Augustus' 1904. 150 dien stelde zij aan gemeenten, die zelf den bouw ter hand wilden nemen, de mogelijkheid van rijkssteun in het vooruitzicht; daarmede de mogelijkheid welke voordien ook reeds had bestaan, dat de gemeente als bouwheer zou optreden, sterk vergrootende. Over den invloed die de woningwetgeving op de bedrijvigheid van de eigenbouwers heeft uitgeoefend kan verschillend worden gedacht. x) Het wordt echter wel niet betwist, dat, door welke oorzaken dan ook, de particuliere bouw zich reeds verscheidene jaren vóór den oorlog meer en meer van den bouw der meer eenvoudige woningen afkeerde, en vooral in de groote steden een toenemend tekort aan woningen zich openbaarde. Een nadere bevestiging vindt men in de statistiek van de bouwbedrijvigheid der laatste jaren te Amsterdam, welke als Bijlage I is opgenomen. Uit deze statistiek, welke gesplitst is naar de verschillende huurklassen, blijkt overduidelijk, hoe de bouw van arbeiderswoningen door particulieren geleidelijk is verminderd en thans practisch geheel heeft opgehouden. Slechts zeer langzaam en geleidelijk heeft de bouw op den voet der woningwet zich baan gebroken, grootendeels door middel van de woningbouwverenigingen, voor een klein deel rechtstreeks door de gemeenten. Met dezen woningwetbouw ondergaat het bouwbedrijf zooals het tot voor dien tijd werd uitgeoefend een principieele wijziging. Naast den eigenbouwer, die tegelijkertijd bouwheer, ontwerper en uitvoerder was, doen de architect en de aannemer als afzonderlijke figuren hun intrede. De Commissie stelt zich voor den verschillenden invloed, die eigenbouw, vereenigings- en gemeentelijke bouw op den opzet en uitwerking der bouwplannen heeft uitgeoefend, in een later hoofdstuk te bespreken. Thans stelt zij slechts op den voorgrond, dat de ervaring der laatste jaren genoegzaam heeft geleerd, dat alle drie deze vormen voorloopig naast elkaar zullen voortbestaan en dat voor de naaste toekomst het feit zich zal voordoen dat géén dezer vormen zonder directen of indirecten overheidssteun tot voldoende werkzaamheid zal kunnen geraken. Zij wil daarom in het onderstaande allereerst nagaan, welke voor- en nadeelen aan elk dezer vormen ten aanzien van de uitvoering van den bouw zijn verbonden, en op welke wijze de nadeelen kunnen worden ondervangen. § 2. Het stelsel van aanneming. Zooals boven reeds werd aangestipt, heeft dit stelsel op eenigszins ruimer schaal eerst sedert betrekkelijk korten tijd, namelijk vanaf den geweldigen uitgroei van den bouw door vereenigingen en gemeenten, zijn intrede gedaan in den woningbouw. Uitvoering in eigen 'beheer komt bij vereenigings- en gemeentelijken bouw slechts in beperkte mate voor; in de afgeloopen jaren was aanbesteding van het werk in den woningbouw de regel. J) Vergelijk Rapport der Staatscommissie inzake de Werkloosheid IX. Eindverslag pg. 68. 151 In zijn oorspronkelijken vorm, die bij utiliteitsbouw reeds meer dan een eeuw lang beeft bestaan, is de aannemer de man die tegenover den bouwheer de geheele uitvoering van het werk op zich neemt voor een vooraf bepaald bedrag en daarvoor alle risico en verantwoordelijkheid draagt. Hij koopt de verschillende materialen, verschaft de noodige hulpmiddelen tijdens den bouw en zorgt voor de benoodigde werkkrachten. De voordeelen, welke men voor dit stelsel opeischt, komen in hoofdzaak hier op neer, dat tijdens den bouw alle verantwoordelijkheid is gecentraliseerd bij één persoon, die er een sterk persoonlijk belang bij heeft om alles zoo goed en economisch mogelijk uit te voeren. De concurrentie onder de aannemers zou er van zelve toe leiden, dat alleen zij, die door persoonlijke eigenschappen en financieele draagkracht voor deze zware en gevaarlijke taak ten volle berekend zijn, zich zouden handhaven. Opklimmend van kleine werken tot grootere, zullen zij, veelal van jongs af aan in het vak opgegroeid, zich geleidelijk deze eigenschappen kunnen verwerven. Als nadeelen, welke voor den bouwheer aan de uitbesteding van werk verbonden zijn, worden hoofdzakelijk genoemd: 1. de belangentegenstelling tusschen aannemer en bouwheer, welke zich kan uiten in knoeierijen met materiaal of met de wijze van uitvoering en in het vragen van een hoogeren prijs — al of niet bij onderlingen afspraak — dan als redelijke vergoeding voor bewezen diensten kan worden aangemerkt; 2. de groote risico's welke voor den aannemer aan de uitvoering in vele gevallen zijn verbonden en welke, indien zij ongunstig uitvallen, ook den bouwheer kunnen treffen, wanneer deze zich niet, door middel van borgen, daartegen heeft gedekt; 3. moeilijkheden met de arbeiders; volgens sommigen zouden deze bij den volkswoningbouw in mindere mate bestaan, indien de arbeiders rechtstreeks in contact stonden met vertegenwoordigers van den opdrachtgever en daarmede beter zouden beseffen, dat de volkswoningbouw een zaak is van algemeen belang. Bij de beoordeeling dezer nadeelen is het wenschelijk er op te wijzen, dat zij zich in veel mindere mate hebben voorgedaan bij den utiliteitsbouw, zooals deze reeds tientallen jaren lang door aannemers wordt uitgevoerd. Dat zij bij den woningbouw in sommige gevallen afmetingen hebben aangenomen, die door iedereen moeten worden afgekeurd, is aan een complex van oorzaken te wijten, waarvan nog niet is uit te maken in hoeverre zij van blij venden aard zijn. De Commissie heeft daarom gemeend zich te moeten onthouden van het uitspreken van een algemeen oordeel, maar wil in het onderstaande de verschillende middelen nagaan, die men tot ondervanging van de nadeelen kan toepassen. Het onder 1 genoemde punt, namelijk het gevaar van knoeierijen met materiaal of met de wijze van uitvoering, vereischt geen afzonderlijke bespreking. Het kan door scherp toezicht van de zijde van den bouwheer tijdens den bouw worden voorkomen. Echter moet worden opgemerkt, dat het opzichtersloon, dat door de directie bij de totaliseering van alle onkosten van den bouw in rekening wordt gebracht, een uitgave hoofdzakelijk ten behoeve der controle is, welke gemakkelijk 1 tot 1.5 °/0 152 van de eigenlijke bouwkosten kan bedragen. Ook wanneer de opdrachtgever een grooter of kleiner deel van de materialen op het werk levert, kan dit de noodzakelijkheid van toezicht niet verminderen. § 3. De bepaling van de aanneemsom. Er is een algemeene klacht, dat bij aanbesteding zoogenaamde „opzetcontracten" worden toegepast, waarbij de aannemers overeenkomen het inschrijvingsbedrag met een bepaalde som te verhoogen, welke dan na gunning door den uitvoerder met de andere inschrijvers wordt opgedeeld. Van de 28 Directeuren van G-emeentewerken in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners welke de vragenlijst beantwoordden en onder welke de 4 grootste gemeenten volledig waren vertegenwoordigd, werd het bestaan van opzetcontracten door 17 erkend, door 7 vermoed en slechts door 4 als alleen „bij geruchte, maar niet met zekerheid bekend" geoordeeld. De directeur van èen provinciale hoofdstad in het Noorden meent zelfs „dat het nemen van opzetjes niet alleen bestaat, maar dat het zelfs bij uitzondering niet in practijk wordt gebracht." Uit Overijssel gaf men als voorbeeld de aanbesteding van een riooleeringswerk hetwelk op ƒ 14.598 was begroot. Bij aanbesteding vroeg de laagste inschrijver ƒ 18.314. Toen hier op niet tot gunning werd overgegaan, bleek deze bereid ƒ 2000 te laten vallen. Het werk is tenslotte uitgevoerd in eigenbeheer voor ƒ 82 beneden de begrooting. Een Directeur uit een gemeente in Noord-Brabant berichtte over een kleiner werk, begroot op ƒ 2700.—, waarvoor de inschrijvingen liepen tusschen ƒ 3300 en ƒ 4000. Het werd tenslotte gegund op ƒ 2750.—. Een andere bevestiging voor het bestaan der opzetcontracten vindt men in de lijsten van schuldeischers, welke bij faillissementen van aannemers worden gepubliceerd. Niet zelden komen daarop een aantal gelijke bedragen voor aan diverse crediteuren-aannemers, die het hun toekomende deel van het „opzetje" opeischen. Ook van de zijde der patroonsorganisaties wordt het bestaan van opzetcontracten erkend. De Nederlandsche Aannemersbond merkt daarbij op, „dat het sluiten van een zoogenaamde opzetovereenkomst zonder meer niet als misbruik is te achten, althans voor zoover het de strekking heeft vergoeding te geven voor gemaakte kosten en berekeningen en zich te dekken tegen het risico van foutieve of te lage inschrijvingen." 1) Ten aanzien van dit laatste punt is de Commissie echter van oordeel, dat het risico van foutieve en te lage inschrijvingen krachtens de onderDemersfunctie geheel door den aannemer behoort te; worden gedragen. Een ander ding is, of het billijk zou zijn vergoeding toe te kennen voor het uitrekenen van de begroöting. Op zichzelf kan deze billijkheid worden erkend en 1) Uit de beantwoording der enquête, gepubliceerd in „De Aannemer" van 28 December 1920. 153 zou het overwegmg kunnen verdienen orn bijvoorbeeld aan de laagste drie inschrijvers aan welke het werk met wordt gegund een bedrag toe te kennen voor gemaakte onkosten. wbri,~ Zal men CT daa^ toch °P b^acht moeten zijn dat, bij de thans meest gebrmkelyke w.jze van aanbesteding, het inschrijvingsbiljet niet anders bevat dan een enkel, met nader gespecificeerd, bedrag. Gegadigden kunnen dus bij onderling overleg gemakkelijk een aantal bedragen opgeven in de buurt van dat van den oTZ.Tt?T' v?fCr da*er d°°r hen eenige wezenliJke arbeid * verricht. Ook levert het beschikbaar stellen van een vergoeding voor serieuze inschrijvers met den minsten waarborg, dat daarboven, bij onderlinge afspraak, niet bovendien een opzetgeld zal worden genoten.^) Als middel tegen het geschetste kwaad is het toekennen van vergoeding op zich zelf dus geheel ontoereikend. W V T/ere midd,fle°' welke biJ de jonden enquête werden aangegeven tegen het kwaad der ,opzet''bedragen, die de redelijke onkosten van een begrooting verre overtreffen, laten zich m twee groepen verdeelen: J Ü ^* be00ge? de aaneensluitiQg ^sschen de aannemers te voorkomen of te doorbreken en de onderlinge concurrentie onder hen zoo scherp mogelijk te maken; (avchLrTY^t ZW?ïPUnt l6ggen in de deskQ^igbeidvandenaanbesteder (architect), die scherpe controle op de opgegeven bedragen uitoefent, en hetzij door niet-gunnmg, hetzij door uitvoering in eigenbeheer zijn positie kan verdedigen De onder 1 genoemde middelen kunnen van verschillenden aard zijn Aan bTver:nmaatregelen+alS: " d6 b6Stekken —hrijven, dat de inschr^ingsÏ 11 l lT P°S m°gen W°rden ™ het door uitvoerige opgaven in de bestekken zooveel mogelijk verminderen van de noodzakelijkheid, dat de aannemers zmh ter plaatse van het werk op de hoogte stellen, kan slechts weinig of geen waarde worden toegekend. K Meer algemeene beteekenis mag . worden gehecht aan het speciaal tot ïïrikZr mtrdlgen Yan enke1^ vertrouwde aannemers, waaronder bijvoorbeeld tot de ond X ? fmee;te+7ar het ™k ge^gen is. Dit is dus een toenadering waarin de fSt6 Welke de voorke^ ^ verdienen in die gevallen Tlkoln fge7i°,°r P6rr°nlijke waring een bepaalden aannemer al volkomen betrouwbaar heeft leeren kennen. In de derde plaats echter moet men er op bedacht zijn, dat de aard en de o V" Vt • WCrken/eed/ aanstonds ^ slechts enkele aannemers er op leunnen inschrijven, zoodat de kring van concurrenten van meet af aan beperkt s en daarmede tevens de kans vergroot, dat de betrokkenen elkaar kennen of Ztl^TV1 \ deZeD krfng te Verruim6n Staan twee middelen open, welke beide, binnen zekere grenzen, aanbeveling verdienen: 1) Het is bijvoorbeeld wel bekend, dat leden van Pw» r-w / ■ • 20 154 a. te voorkomen, dat blokken van al te grooten omvang ineens worden aanbesteed;1) b. het mogelijk maken partieele besteding. Dit laatste punt wil de Commissie iets uitvoeriger behandelen. Er is de laatste jaren van uit de kringen der vakpatroons, georganiseerd in de Vakaannemerscentrale (de voormalige Federatie van Nationale Bonden van vakpatroons), een sterke actie gevoerd om partieele besteding meer algemeen ingevoerd te krijgen. 2) Het ligt voor de hand, dat over dit onderwerp door hoofdaannemers en vakaannemers verschillend wordt gedacht. Uit het oogpunt van den bouwheer heeft de aanbesteding en bloc het voordeel alle verantwoordelijkheid voor de uitvoering op den hoofdaannemer te kunnen leggen; de bouwheer behoeft zich met de opeenvolging en het in elkander grijpen van de verschillende ambachten niet te belasten. Daarmede echter is voor hem tevens het contact met den eigenlijken bouw minder intensief geworden en dus het gevaar vergroot, dat hij tegenover een niet volkomen loyalen aannemer niet met deskundigheid zal kunnen optreden. De ervaring heeft voldoende geleerd, dat het onder alle omstandigheden aanbevelenswaardig is het timmer- en metselwerk in één hand te houden; deze werkzaamheden zijn zoo nauw met elkaar vervlochten, dat tweehoofdige leiding wel steeds nadeelig moet zijn. Ook het stucadoors- en loodgieterswerk dient met de beide eerstgenoemde onderdeden in één hand te zijn. Dit geldt niet in zoo absoluten zin van het grond-, hei- en fundeeringwerk, het schilderwerk en het behangerswerk. Deze onderdeden worden reeds nu in 9 van de 10 gevallen door den hoofdaannemer aan vakpatroons onderuitbesteed en de vraag, of het economischer is deze uitbesteding van onderdeelen door middel van den hoofdaannemer te doen geschieden dan wel rechtstreeks door den bouwheer, kan niet voor alle gevallen bevestigend worden beantwoord. Door afzonderlijke besteding mogelijk te maken in gevallen, waar het belang van het werk zich er niet tegen verzet, wordt de kring van gegadigden voor allerhande onderdeelen belangrijk grooter. Het mogelijk maken van partieele besteding van het schilderwerk en van het behangwerk kan daarom naar het oordeel van de Commissie aanbeveling verdienen; ten aanzien van de andere onderdeelen meent zij dat deze zich slechts in bijzondere gevallen voor partieele besteding zullen leenen. S^j» De sterkste waarborgen tegen misbruik echter zullen, welk stelsel van aanbesteding men ook verkiest, gevonden moeten worden in de op de vorige bladzijde onder 2 aangeduide richting, namelijk in de deskundigheid van den aanbesteder of van wie hem ter zake vertegenwoordigt. Prijsopdrijving door den aannemer moet afstuiten op een scherp berekende begrooting. De Commissie meent te mogen vaststellen, dat het feit, dat juist in de laatste jaren bij den woningbouw de misbruiken waartoe het stelsel van aanneming kan 1) Dit is ook reeds wenschelijk met het oog op het renteverlies tijdens den bouw, dat bij groote blokken naar verhouding veel grooter pleegt te zijn dan bij kleinere, en met het oog op de leiding en het toezicht bij den bouw, dat alleen bij blokken van beperkten omvang naarbehooren kan worden uitgeoefend. 2) Men zie o.a. de brochure over Partieele Besteding uitgegeven door de Federatie van Nationale Bonden van Vakpatroons. 155 leiden een groeten omvang hebben aangenomen, voor een groot deel verklaard moet worden mt de groote moeilijkheden die de wisselende prijzen en loonen aan het maken van een exacte begrooting in den weg leggen en somtijds ook aan gebrek aan zaakkundigheid bij hen, die als aanbesteder in den woningbouw optraden De woningbouwverenigingen, die van af 1918 de grootste aanbesteders waren ») beschikken uitteraard in hun Bestuur niet, of althans slechts zeer zelden over personen die door opleiding of werkkring als deskundig kunnen worden aangemerkt De architecten, die namens hen de aanbesteding leiden, hebben geen materieelen prikkel om de aanbestedingssom laag te houden; in sommige gevallen worden zij meer door artistieke dan door economische overwegingen geleid en somtijds beschouwen zij deze laatste als quantité negligeable, waarmede in den woningbouw niet gerekend zou behoeven te worden.») Ook de toepassing van nieuwe, tot nu toe in den volkswoningbouw geheel ongebruikelijke constructiemethoden, leidt in enkele gevallen tot ernstige bemoeilijking van een juiste calculatie. De gemeenten, die den woningbouw ter hand hebben genomen, verkeeren m gunstiger conditie, maar ook bij hen hebben de wisselingen van prijzen en loonen vaak een minder strenge begrootingswijze ingang doen vinden of liever: heeft de wisseling van loonen en prijzen er toe geleid, dat de tot nu toe meest gebruikte wijze van begrooting veel minder nauwkeurig is geworden. Als regel volstaat men met het aannemen van eenheidsprijzen - voor grondwerk en voor de verschillende onderdeelen van het metselwerk en van het timmerwerk per Ms., voor schilder- en stucadoorwerk per M2. - in welke eenheidsprijzen de kosten van diverse materialen en het arbeidsloon zijn verwerkt. Men vermenigvuldigt deze eenheidsprijzen met de totale hoeveelheden, voor uitvoering van het geheele bestek benoodigd, en verkrijgt door optelling het totaal begroote bedrag Deze methode is betrouwbaar zoolang de prijzen van materialen en arbeid standvastig zijn en men dus voor de bovengenoemde eenheidsprijzen door langdurige ervaring verkregen grootheden kan invoeren en blijven gebruiken. Zij verliest aan betrouwbaarheid naarmate de prijzen sterker wisselen, tenzij men zich te allen tijde goed bewust is van de hoeveelheden materiaal en arbeid, welke per M3 of per M2 werk benoodigd zijn en, uitgaande van deze hoeveelheden èn van de op een bepaald oogenbhk geldende eenheidsprijzen voor materiaal en arbeid afzonderlijk, de 1) Vergelijk Hoofdstuk m, bijlage XTTT 166 totale eenheidsprijzen per Ms of per M' werk telkens opnieuw berekent en deze nieuwe eenheidsprijzen in de begrooting invoert. Een ruwe schatting, welke, inplaats van uit de onderdeelen te berekenen, de eenheidsprijzen met een bepaalden percentelijken toeslag verhoogt, is bij de tegenwoordige bewegelijke markt geheel onbetrouwbaar. De Commissie meent, dat het niet voor tegenspraak vatbaar is, dat bij een belangrijk deel der tegenwoordige opdrachtgevers deze kennis ontbreekt of althans niet voldoende aanwezig is om, op het oogenblik van aanbesteding, met groote nauwkeurigheid te kunnen beoordeelen wat volgens de dan geldende prijzen van materiaal en arbeid het aanbestedingsbedrag behoort te zijn. Ware dit niet het geval: de misbruiken van aannemerszijde hadden nimmer groote afmetingen kunnen aannemen. Aan den anderen kant werd boven reeds erkend, dat het maken van een scherpe begrooting onder de tegenwoordige omstandigheden inderdaad zeer moeilijk is. Voor zoover betreft de post arbeidsloon is een juiste kennis der tarieven daarvoor onmisbaar ; ten aanzien van de materialen moet de beweging der marktprijzen voortdurend worden gekend en gevolgd. De Commissie is daarom van oordeel, dat een vaststelling der tarieven als in het 3 "e hoofdstuk is aangegeven een eerste voorwaarde is om tot scherpere begrooting te geraken. Daarnaast acht zij het noodzakelijk, dat de aanbesteder een volledig inzicht krijgt in den opbouw van het aanbestedingsbedrag. Set is daarom gewenscht, bij alle aanbestedingen, welke direct of indirect met rijksgeld worden gefinancierd, den eisch te stellen, dat een gedetailleerde begrooting wordt overgelegd. • Set verdient aanbeveling van Rijkswege voorschriften te geven betreffende de wijze waarop deze begrooting moet zijn ingericht. Wellicht is het wenschelijk, over dit laatste onderwerp vooraf advies te doen ■uitbrengen door een Commissie in welke ook vertegenwoordigers van de vakvereenigingen. van architecten en van de gemeentelijke diensten zijn opgenomen. In afwachting daarvan geeft de Commissie als haar oordeel te kennen, dat bij elke begrooting afzonderlijk dient te worden vermeld: 1. De totale kosten van grond- en fundeeringwerk, het metselwerk, het timmerwerk, het schilderwerk, het glaswerk, het stucadoorswerk, het loodgieterswerk, het betonwerk, het steenhouwwerk, het ijzerwerk en het behangerswerk — elk totaal gesplitst in materiaalkosten aan den wal of aan het station en arbeidsloon, waarbij afzonderlijk op te geven transportkosten naar het werk en verzekeringspremie. De post algemeene onkosten te splitsen in rente, afschrijving en onderhoud of huur van hulpmaterialen, loon (inclusief winst en risicopremie) voor de uitvoering en diversen. ') 2. De bedragen, waarmede het totaal van het aanbestedingsbedrag wordt verminderd indien het schilderwerk 2) en het behangwerk niet mede wordt aanbesteed. 1) De Directeur van Gemeentewerken te Vlissingen deelde bij de enquête mede, een overeenkomstige metbode reeds te volgen. Ook de af deeling Onderwijsgebouwen werkt in deze richting. Door den Directeur van Gemeentewerken te Heerlen werd het stelsel der gedetailleerde begrootingen warm aanbevolen. 2) Van het schilderwerk eventueel uit te sluiten: het éénmaal gronden van alle buiten- en binnen houtwerken. 157 In daartoe geëigende gevallen dit ook tot andere onderdeelen uit te strekken. In verband hiermede ware bij elke aanbesteding gelegenheid te geven op deze onderdeelen afzonderlijk in te schrijven. 3. De materiaal- en loonkosten van de onder 1 genoemde onderdeelen, gesplitst volgens de voornaamste bestanddeelen. Het metselwerk bijvoorbeeld te splitsen in fnndeering, trasraam, voorgevels, achtergevels, binnenmuren, separaties, schoorsteenen en diversen. Van elk dezer bestanddeelen afzonderlijk op te geven de verwerkte materiaalhoeveelheden en aantallen arbeidsuren, welke, na optelling van gelijksoortige hoeveelheden, elk met de geldende eenheidsprijzen worden vermenigvuldigd en daarmede de onder 1 bedoelde totalen opleveren. Teneinde overbodig rekenwerk te voorkomen en deze berekeningen overzichtelijk en van diverse inschrijvers gemakkelijk vergelijkbaar te maken, ware verder als eisch te stellen, dat in elk bestek een volledig uitgetrokken opgave van alle voorkomende materiaalhoeveelheden moet zijn opgenomen, en waren deze opgaven te geven in den vorm van gedrukte staten voor de verschietende onder 1 genoemde onderdeelen, welke door de inschrijvers moeten worden ingemüd. Indien bij de uitvoering bleek, dat de in het bestek genoemde hoeveelheden worden overschreden of niet bereikt, waren deze volgens een in het bestek op te nemen clausule over „meer of minder werk" tegen eveneens in het bestek op te nemen, daartoe geëigende, eenheidsprijzen te verrekenen. Toekenning van een redelijke vergoeding aan de drie laagste inschrijvers voor dezen — trouwens zeer vereenvoudigden — begrootingsarbeid is naar het oordeel der commissie te aanvaarden, mits de beslissing over al- of niet-toekenning blijve bij den aanbesteder en het bedrag zoodanig worde bepaald, dat het strikt rekening houdt met den in een bepaald geval werkelijk te verrichten arbeid. Uit de aldus inkomende gedetailleerde begrootingen moet het den opdrachtgever meer dan tot nu toe mogelijk zijn, zich rekenschap te geven van de in redelijkheid te betalen kosten. Instelling van een Rijkscontrole Bureau waaraan de ingekomen inschrijvingsbiljetten moeten worden overgelegd en welks goedkeuring is vereischt vóór dat tot gunning kan worden overgegaan, verdient wellicht overweging ten aanzien van bepaalde gemeenten, waar veel gebouwd wordt en bijzondere moeilijkheden zijn te vreezen voor aanbestedingen, die een bepaald bedrag overschrijden. § 4. De risico's van den aannemer. De risico's, welke de aannemer loopt, betreffen: 1. Het verrichten van meer of minder werk dan het bestek aangeeft. 2. Schommelingen in de materiaalprijzen. 3. Schommelingen in de arbeidsloonen. 4. Staking, of gebrek aan arbeidskrachten. 5. De weersgesteldheid. (Zie Hoofdstuk III § 6, punt 4). ^/i, ÏOO 158 Het eerste punt werd boven reeds besproken. Het tweede punt, de schommelingen in de materiaalprijsen, blijve als regel geheel voor rekening van den aannemer. Het is zeer begrijpelijk, dat de aannemers tijdens den oorlog en in de periode daarna, toen de prijzen opliepen, er op gesteld, en in de meeste gevallen economisch er toe genoopt waren, deze risico's geheel of gedeeltelijk van zich af te wentelen. Het is evenzeer begrijpelijk, dat zij, zoodra de materialenmarkt een neiging tot dalen vertoont, er op gesteld zijn, ze ten volle te dragen. En er is op zichzelf geen reden om, indien met zekerheid ware uit te maken, dat in de beweging der materiaal^ prijzen een bron van groote winst is gelegen, deze aan den aannemer over te laten. Deze zékerheid echter bestaat in geenen deele. Wel mag worden aangenomen, dat, indien de boven aangegeven wijze van besteding wordt gevolgd, een waarschijnlijkheid van prijsdaling in voldoende mate in de aanneemsom kan worden verdisconteerd. De besteder immers zal bij de controle der partieele bedragen zich telkens de vraag moeten stellen of de eenheidsprijs van een bepaald materiaal hooger in rekening is gebracht, dan volgens de gegevens welke hem ten dienste staan, hetzij van de open markt, hetzij van de C. B. V., tijdens den duur van de uitvoering geoorloofd is. Mocht dit inderdaad met groote waarschijnlijkheid het geval zijn, dan zal de besteder bij de onderhandeling over de gunning dit prijsverschil ter sprake moeten brengen en een prijsverlaging bedingen of leverantie door den aanbesteder — öf niet moeten gunnen en daarmede op den duur gedreven worden in de richting van een of anderen vorm van eigenbeheer. Binnen zekere grenzen moet het mogelijk zijn langs dezen weg de materiaalkosten terug te brengeü tot het peil, dat volgens den stand en de verwachtingen van de markt redelijk is. Inzake het derde punt van risico: veranderingen in het arbeidsloon kan, na het behandelde in Hoofdstuk III, de beoordeeling kort zijn. Indien een werk is aangenomen, en daarbij is uitgegaan van een bepaald gemiddeld uurinkomen van de verschillende categorien van bouwvakarbeiders, dat van overheidswege bij de financiering van den bouw is vastgesteld en het wordt, om welke reden dan ook, — hangende de uitvoering van het werk — wenschelijk geacht dit gemiddeld uurinkomen te wijzigen, dan is het een daad van eenvoudige rechtvaardigheid, dat deze loonsverandering, welke dus geheel onder goedkeuring der overheid plaats vindt, ook ten volle met den aannemer wordt verrekend. Het spreekt vanzelf, dat deze verrekening alleen zal dienen plaats te vinden over het aantal arbeidsuren van de verschillende categorien van arbeiders, hetwelk na het oogenblik van loonsverandering nog moet worden gewerkt. Dit aantal wordt bepaald door het aantal begroote uren (zie boven) te verminderen met het aantal gewerkte uren (te controleeren aan de hand van de op bladz. 91 genoemde opgaven). Geen enkele andere omstandigheid echter, dan een door de rijksoverheid goedgekeurde verandering van het loonpeil mag tot verrekening op de post arbeidsloon aanleiding geven. Ook ten aanzien van het vierde punt van risico, namelijk gevallen van staking, uitsluiting of gebrék aan arbeiders, kan de behandeling kort zijn. Indien onverhoopt van arbeiderszijde wordt geweigerd tegen de door de overheid vastgestelde voor- 159 waarden te werken, behoort het risico daarvan niet op den aannemer te rusten, maar op de overheid die de gewraakte arbeidsvoorwaarden vaststelde. Ook indien^ als een of andere vorm van lijdelijk verzet, de arbeiders zich tevreden stellen met het overeenkomen minimumunrloon als „presentiegeld" op te strijken, zonder daarvoor den noódigen arbeid te verrichten, moet een uitsluiting van de zijde van den aannemer gerechtvaardigd worden geacht. Anderzijds echter moet met de mogelijkheid worden gerekend, dat een staking of uitsluiting door den aannemer kan zijn uitgelokt, al of niet door afwijking van de van overheidswege vastgestelde bepalingen. Het is niet wel doenlijk de verschillende gevallen in een vaste formule te omschrijven, en geschillen op dit punt waren dus te beslissen door arbitrage. § 5. Eigen beheer en overgangsvormen tusschen eigen beheer en aanbesteding. ' Het is vooral het groote risico van de oploopende markt van materialen en arbeidsloonen geweest, hetwelk bij vele aannemers de geneigdheid tot inschrijving sterk heeft verminderd of hen alleen onder berekening van zeer hooge risicopremie's daartoe bereid deed zijn. Soms leidde dit ook tot gebrekkige uitvoering, omdat de aannemer niet bij machte was een eenmaal geloopen schade te dragen, of wel door traineering een gunstig oogenblik voor den inkoop van materialen wilde afwachten. Een en ander heeft gemaakt, dat men in de groote gemeenten, waar deze moeilijkheden zich het ergste deden gevoelen, heeft omgezien naar andere methoden van uitvoering. Slechts in enkele gevallen heeft men het bouwen onder volledig eigen beheer toegepast. Ter verklaring daarvan mag er op worden gewezen, dat vrijwel geen enkele gemeente over voldoende ervaren personeel beschikt om zelf dezen bouw te kunnen leiden. Van de 28 directeuren van Gemeentewerken in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners welke de enquête beantwoordden, verklaarden zich 14 tegen en 6 vóór eigenbeheer; terwijl een 8-tal zich twijfelachtig uitliet, of het alleen voor bijzondere gevallen geschikt achtte. Ook de woningbouw-vereenigingen beschikken slechts zelden over eigen uitvoerders. *) Om tusschen deze beide moeilijkheden door te zeilen, heeft men o. m. zijn toevlucht genomen tot de zoogenaamde percentenstelsels, welke als overgangsvormen tusschen eigen beheer en vrije aanbesteding kunnen worden aangemerkt. In den Haag zijn door den Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting 1) Van de 160 Woningbouwverenigingen welke inlichtingen verstrekten gaven 10, namelijk twee te s-Gravenhage en verder telkens één te Nijmegen, Delft, 's-Hertogenbosch, Hilversum /laandamj Eindhoven, Assendelft en Wormer op, dat zij in eigen beheer hadden gebouwd. De Commissie heeft gemeend over de resultaten van deze uitvoering in eigen beheer geen oordeel te moeten uitspreken, aangezien dit alleen op een zeer nauwkeurig onderzoek ter plaatse zou mogen zijn gebaseerd. Zij heeft echter naar aanleiding van de beantwoording van de enquête door den Nederlandschen Aannemersbond, welk antwoord door dien Bond werd gepubliceerd 'en waarbij de bouw van het tuindorp Vreewijk te Rotterdam werd aangevoerd als voorbeeld van onnoodig duren bouw, zich tot genoemden bond gewend bij schrijven d.d. 25 Februari, met het verzoek de feiten te mogen vernemen, waarop dit ongunstig oordeel steunde. Bij schrijven d.d. 4 April, ontvangen 9 April, rijn door den Aannemersbond eenige nadere mededeelingen gedaan, welke eenter voor dit deel van het rapport niet meer in behandeling konden worden genomen. 160 vanaf begin 1917 een groot aantal woningen, in totaal 1628, in bet zoogenaamde 5 percentsstelsel gebouwd. Een uittreksel uit de voordracht van Burgemeester en Wethouders van April 1917, waarin dit stelsel voor het eerst wordt ingeleid, is als bijlage II opgenomen; tevens is daarbij afgedrukt de desbetreffende bestekbepaling. Evenals bij gewone vrije aanbesteding is de aannemer gebonden aan een bepaald bedrag. Onder de gegeven omstandigheden was het echter aannemelijk, dat in dit bedrag een zeer hooge risicopremie zou zijn verdisconteerd, en men oordeelde het billijk, dat, indien bij uit voering bleek dat de werkelijk door den aannemer gemaakte kosten beduidend beneden dit geraamde bedrag bleven, de aanbesteder, dus in dit geval de Oemeente, daarvan zou profiteeren. Daarom is het -beding gemaakt, dat aan den aannemer niet meer wordt uitbetaald dan het bedrag van de door hem gemaakte kosten, vermeerderd met 5 °/0, en in geen geval meer dan het vooraf bepaalde maximum. Bij de beoordeeling van het bedrag van 5 % als vergoeding voor den aannemer is in aanmerking te nemen 1°. dat dit in den regel berekend wordt over circa twee derde van de geheele bouwsom, omdat de Gemeente harerzijds een groot deel der benoodigde materialen op het werk leverde; 2°. dat in dit bedrag mede is begrepen een algemeene post voor renteverlies. ]) De bedoeling van het 5 °/o stelsel kan alleen tot zijn recht komen indien het maximum niet hooger wordt gesteld dan bij vrije aanbesteding het geval zou zijn. Het gevaar, dat de uitvoerder tijdens den bouw zou verslappen in zijn inspanning om het werk met zuinigheid uit te voeren, is dan niet groot, omdat hij tot het laatste toe bloot staat aan de kans, dit maximum te overschrijden. Het werken om deze grens zoo dicht mogelijk te benaderen en dus de 5 °/0 te genieten over een zoo groot mogelijk gedrag schijnt dan ook niet te zijn voorgekomen, zooals uit bijlage III nader kan blijken. Van de 1628 woningen, welke volgens dit stelsel gebouwd zijn, waren de totale kosten begroot op ƒ 5.217.519,62; de uitvoering inclusief de 5 °/o kostte in totaal ƒ 5.018.919,56 zoodat de gemeente een voordeelig verschil bereikte van ƒ 198.600,06, of circa ƒ 122 per woning. Dit bedrag krijgt vooral beteekenis in dien men het vergelijkt met het inkomen van den aannemer, dat blijkens de tabel van bladz. 73 bij een dezer werken ƒ 169 per woning bedroeg. Vrije aanbesteding zou laatstgenoemd bedrag, blijkens de gegevens van bijlage III met ƒ 29.021 : 250 = ƒ 116 hebben verhoogd — dus het inkomen van den aannemer met ruim 68 °/o hebben doen stijgen. De Gemeente Utrecht heeft een stelsel toegepast, dat met het bovenstaande eenige gelijkenis vertoont. De directie regelt in overleg met den uitvoerder den materialenaankoop. De aannemer-uitvoerder krijgt een zeker percentage van de arbeidsloonen en materiaalkosten en bovendien een bepaalde premie voor goedkoop werk, waartoe, vóórdat de werkzaamheden aanvangen, een begrooting wordt opgemaakt. Volgens dit systeem worden een 1000-tal gemeente-woningen gebouwd aan het Ondiep en tot dusver is men over de werking zeer tevreden. 1) Uit de tabel op pagina 73 blijkt ook, dat bet ondernemersloon met inbegrip van winst en risicopremie slechts 3,2 °/0 van alle bouwkosten bedroeg. 161 Ook in dit stelsel is de uitvoerder dus tevens de man die belangrijke kapitaalvoorschotten moet doen voor loonbetaling en enkele andere uitgaven Zet men ook dit op zij, dan kan men zeggen dat het stelsel is overgegaan in een vorm van eigenbeheer, waarbij de uitvoerder groote zelfstandigheid heeft en volgens een aan de omstandigheden aangepast loonstelsel Wordt betaald De oude vorm van eigenbeheer rechtstreeks door de gemeentelijke diensten vindt, zooak boven reeds werd aangestipt, weinig toepassing en weinig verdedigers meer Een nieuwe vorm, meer in overeenstemming met moderne opvattingen inzake bedrijfsbeheer vindt men belichaamd in een instelling als de Haagsche Aanneming Maatschappij (H.A.M.), waarbij het gemeentelijk bouwbedrijf gedreven wordt l den vorm van een Naamlooze Vennootschap. De voordracht van Burgemeester en Wethouders tot oprichting van de H. A. M. is als Bijlage IV opgenomen De Commissie meent, dat het oogenblik nog niet gekomen is omtrent de meer of mindere deugdelijkheid van een dezer stelsels een oordeel uit te sprek nZij heeft in een vorige paragraaf als haar meening te kennen gegeven, dat het stelsel van Sf, ^ C°nt;°le °P ^ kost™b<*ekening «oor den aanbesteder o^ mrntr be ^ echter, **t, naar mate van aannemerszijde op minder bevredigende wijze wordt gewerkt, de noodzakelijkheid van uitvoering in -gen beheer groeit en meent, dat dit tot bevredigende resultaten kan leiden S de bedrijfsleider wordt gerecruteerd uit de personen die langdurige ervarinT^t leuling van den bouw hebben opgedaan en hem een plaats worft geboden die in vnjheid van handelen, verantwoordelijkheid en salarieering met die van den aannemer overeenkomt. § 6. Aanbesteding van den arbeid aan productieve associaties. Bouwgilden. Vooral na de uitsluiting van het vorig jaar is de strooming in kracht toegenomen die den bouw van woningen grootendeels aan arbeiders-associaties wil opdragen en de leverantie van materialen geheel door den bouwheer wil doen geschieden jaren be'ken'd arbeidersassociaties zijn in het bouwbedrijf reeds tientallen van - ^ T/rïl6 iQ arbeiderskringen er groote verwachtingen van, he Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond sprak zich meer dan eens ten gunste der productieve associaties uit, o.a. op zijn Jaarvergadering van 1877 , ^ deze beweging, welker practische resultaten zeer gering zijn geweest' is het hier te lande vooral de omstreeks 1901 door Fredexfk van Eed n opgenchte Vereemging „Gemeenschappelijk Grondbezit" geweest, welke een sterke propaganda onder de arbeiders heeft gevoerd om het bedrijfsbeheer in eigen handen tnemen. Na de groote stakingen van 1903 was de bodem daarvoor meer ontvan kelijk geworden en zoo verrijzen in de daarop onmiddellijk volgende jaren in de bouwbedrijven en ook in andere daarvoor geëigende bedrijfstakken enkele groepen van samenwerkende arbeiders. Men vindt associaties van metselaars en oppeEn" 21 162 van schilders, van stucadoors en van loodgieters. In het timmerbedrijf waren zij tot voor kort niet bekend. Deze associaties beschikken over een klein bedrijfskapitaal, door de ledenarbeiders bijeengebracht, voldoende om de noodige gereedschappen en hulpmaterialen te kunnen bekostigen, maar niet voldoende om zelf als aannemer-leverancier te kunnen optreden. Hun werkzaamheid bepaalt zich, vooral in het metselbedrijf, er dan ook veelal toe, op te treden als onderaannemer voor bepaalde karweien, in concurrentie met de ploegbazen, zooals die in het bouwbedrijf der groote steden wel bekend zijn. , . . Over het algemeen is de geschiedenis van deze associaties weinig rooskleurig. In het Centraal Verslag der Arbeidsinspectie over 1912 J) vindt men eenige beknopte mededeelingen omtrent de belangrijkste der bestaande associaties, coöperaties, enz. 2) De N V. Mij. voor Bouwhandwerkers „De Bouwersbond" te Amsterdam was juist geliquideerd ; „bij mededinging op de publieke markt kon de Vennootschap wegens de lage bestekprijzen slechts zelden tot inschrijving overgaan (Blz. 430). De op bladzijde 427 van het Verslag beschreven Coöperatieve Bouwersvereeniging Samenwerkende metselaars en opperlieden" tè Amsterdam, opgericht m 1910, liquideerde in 1914, omdat „het overgroote deel der deelnemers van samenwerking geen begrip had 3). Uit hare leden werden twee nieuwe groepen gevormd: de Coöp. Bouwersvereeniging „Vooruitgang" en de Vereeniging: Geassocieerde metselaars en opperlieden „Voorwaarts". Beiden bestaan thans nog en tellen respectievelijk 22 en 42 leden. De oudste van de thans bestaande is wellicht de Coöperatie der Samenwerkende Schilders, welke opgericht werd in 1904 en thans 21 leden telt. Na de uitsluiting van den afgeloopen zomer is den associaties nieuw leven ingeblazen en zijn verschillende nieuwe opgericht. In Amsterdam zijn in het laatst van het vorig jaar alle groepen tot aaneensluiting gekomen als „Federatie van zelfstandigwerkende groepen m het Bouwbedrijf te Amsterdam" over welker samenstelling Bijlage V nadere gegevens bevat. Deze Federatie bestaat uit 19 Groepen met tezamen circa 750 leden, dus iets meer dan één- tiende deel van alle Amsterdamsche bouwvakarbeiders en circa één vijlde deel van alle bij den nieuwbouw betrokkenen. Verder vindt men zelfstandige groepen hoofdzakelijk in de groote steden als Rotterdam, 's-Gravenhage, Leiden en Haarlem, en in enkele plaatsen daarbuiten; de namen dezer organisaties, voor zoover bekend, zijn eveneens m bijlage V opgenomen. De meeste dezer zijn na de uitsluiting van 1920 opgericht. i Dele^ktlolttter organisaties is somtijds de Coöperatie, soms de Naamlooze Vennootschap en som;12! eter gewone, rLtspersoonlijkheid bezittende, vereeniging. Ten aanzien van het wezenlijk karakter en doel der organisatie maakt dit weinig verschil 3) Tien jaren arbeid van de Vereeniging „Gemeenschappelijk Grondbezit , blz. 42. 163 Voor het begrijpen van de werkwijze, welke door de meeste dezer groepen wordt gevolgd, is het noodzakelijk er rekening mede te honden, dat zij vooral ontstaan zijn uit het streven van de arbeiders zich aan de gezagsuitoefening van den patroon als bedrijfsleider te onttrekken. In het meerendeel der reglementen dezer groepen is dan ook bepaald, dat de ledenvergadering voor ieder werk een uitvoerder aanwijst, die met de regeling van het werk is belast, daarbij volgende de aanwijzingen, hem door het dagelijksch bestuur gegeven. De uitvoerder is verantwoordelijk aan het bestuur en dit weer aan de ledenvergadering. De uitvoerder kan zich dus alleen handhaven zoolang hij met instemming van de leden handelt. Ten aanzien van de loonbepaling wordt niet door alle associaties dezelfde handelwijze gevolgd, maar in de meeste gevallen wordt aan de leden een vast en voor allen gelijk inkomen per uur gegarandeerd. Wanneer na aftrek van deze loonbedragen en alle andere uitgaven met inbegrip van rente over het aandeelenkapitaal een bedrag aan winst van de begrootingssom overblijft, wordt een bepaald gedeelte daarvan, bijvoorbeeld 50 /„ aan de leden uitgekeerd, in evenredigheid van de door elk lid bij de vereeniging gewerkte uren, en het overige gereserveerd of voor de propaganda bestemd. De associaties werken bij voorkeur met eigen-leden. Zij stellen voor de toetreding tot het lidmaatschap veelal een verplichten proeftijd van bijvoorbeeld 3 maanden. De betrokkene moet een goed vakman zijn, een behoorlijk werker en een goed kameraad in den omgang. In de kameraadschappelijke controle zoekt men ook den waarborg voor behoorlijke arbeidsprestatie; van leden, die door ouder worden of mindere lichaamskracht mindere arbeidsprestatie leveren, wordt dit door de vingers gezien ; de lijntrekkers zouden door de onderlinge controle worden uitgeworpen — zoo zij er al in geslaagd waren het lidmaatschap te verwerven. De economische literatuur is de productieve associaties slechts zelden gunstig gezind. De ervaring in de meeste landen met dezen bedrijfsvorm opgedaan komt hierop neer, dat