291 Vergadering een plaats zou worden toegewezen. De beslissing in deze zaak werd intusschen uitgesteld tot de vergadering van 15 September, toen de Algemeene Vergadering er na eene korte discussie toe overging om over de aanwijzing der leden van de commissie te stemmen. Door Japan waren als candidaten aanbevolen de heeren Motta (Zwitserland), Seferiades (Griekenland) en Peralto (Gosta Rica), terwijl Luxemburg voorstelde de heeren Van Swinderen (Nederland), Zahle (Denemarken) en Olszowski (Polen). Bij de stemming werden door de heeren Zahle 24, Motta 23, Van Swinderen 23, Seferiades 16, Peralto 16 en Olszowski 14 stemmen verkregen, zoodat de drie eerstgenoemde, alle drie vertegenwoordigers van kleine Staten, als aangewezen waren te beschouwen. Reeds in de zitting van 16 September kon zij mededeeling van den uitslag harer werkzaamheden doen. De commissie, van de zijde van den Uitvoerenden Baad aangevuld met de heeren Hymans (België), Quinones de Léon (Spanje) en Wellington Koo (China), gaf als 'uitslag harer overwegingen, dat door haar eenstemmig de Noorschen hoogleeraar Beienman als vierde plaatsvervangend rechter werd aanbevolen. Dadelijk bij de eerste stemming vereenigde de Algemeene Vergadering zich met deze keuze, terwijl van de zijde van den president van den Uitvoerenden Raad eene gelijke mededeeling werd ontvangen. Het nieuwe Hof van Justitie van den Volkenbond kon hiermede geconstitueerd worden gerekend, en de heer Van Karnebeek gevoelde zich als president der vergadering terecht gedrongen om in deze woorden dit belangrijke oogenblik te herdenken: „Messieurs, un acte international de la plus haute importance poütique et morale vient de s'accomplir. La Société des Nations a réussi 14 oü la seconde Conférence de la Paix de 1907 avait échoué. Plus de quarante Etats représentant toutes les parties du globe se sont mis d'accord, par un système d'élection des plus ingénieux, sur le choix dé quinze hommes d'édte qui auront pour ndssion d'exercer la plus haute justice que 1'histoire ait jamais connue. Inclinons-nous respectueusement devant eet événement historique, qui marqué une ére nouvede dans la vie de la communauté internationale. Offrons aux juges nouveaux, avec nos fédcitations du témoignage de confiance et d'estime que leurs mérites leur ont valu, nos voeux les plus sincères et les plus ardents dans l'accomplissement de leur noble tftche. Puisse la Cour de Justice, par la sagesse et par 1'impartiadté de ses jugements, contribuer 4 étabdr dans les relations internationales le régime du droit et de la justice dont le Pacte de la Société des Nations s'est inspiré." terwijl in de zitting van 21 September d.a.v. door den Voorzitter mededeeling kon worden gedaan, dat het secretariaat van alle voor de hooge ïunctie aangewezen personen bericht had ontvangen, dat zij bereid waren deze te aanvaarden. Had na de verkiezing van het laatste plaatsvervangend lid de Columbiaan Restrepo aanleiding gevonden om den Voorzitter voor te stellen een telegram te richten tot alle leden van den Volkenbond, hun mededeeling doende van dezen belangrijken stap — thans was het de Itahaansche afgevaardigde Scialoja, die er op aandrong, dat het secretariaat al het mogelijke zou doen om de inwerkingtreding van het Hof zooveel doenlijk te bespoedigen. De installatie van het Hof Dat zulks door het Secretariaat inderdaad is gedaan, bewijst het feit, dat aan het einde van de eerste maand van het niéuwe jaar reeds de rechters van het nieuwe Hof van Justitie in het gebouw van het Vredespaleis — hetwelk tevoren in den loop van diezedde maand getuige kon zijn van de vreedzame oplossing van het in 1916 zoo dreigend aanziende „Tubantia"-geschd door eene onpartijdige NederlandschDuitsche commissie van rechters en deskundigen — werden samengeroepen. Waaraan van de zijde van het secretariaat — welks vertegenwoordigers in den loop van November 1921 te 's-Gravenhage vertoefden om er de noodige besprekingen te houden en voorbereidingen te treffen, en er met de Garnegie-stichting over het gebruik van het Vredespaleis contractueele bepalingen af te sluiten — een geschrift over het nieuwe Hof voorafging, waarin het ontstaan, de beteekenis, de samenstelling, de inrichting van dit Hof werden geschdderd en waarin terecht de beteekenis werd geschetst in deze woorden: „L'arbitrage, bien que constituant un grand pas en avant dans le domaine des relations internationales, n'a pu contribuer sensiblement au développement, au sein de la communauté des nations, de 1'idée de la justice et du droit. L'arbitrage a été — et selon sa nature d n'en saurait être autrement — un moyen pour résoudre un confdt déterminé plutót qu'un instrument pour la réadsation de la justice. C'est a la fois . la force et la faiblesse de l'arbitrage; la force, paree qu'il répond ainsi aux tendances inhérentes a 1'idée des relations entre Etats; la faiblesse, paree que, pour la même raison, il ne pourrait coopérer d'une manière efficace a établir le règne du droit dans les relations entre Etats; mais ce que l'arbitrage n'a pas réussi & obtenir, il appartient a la Cour permanente de Justice internationale de le réadser. Créer peu a peu,' grace a des solutions pratiques et graduelles le sentiment de la Justice dans la communauté des Nations, inspirer a cette communauté 1'amour de la justice, amener les peuples a sentir et apprécier les bienfaits inestimables du droit, tels sont les re.-ultats que ceux qui sont a égale distance de 1'en- 292 293 thousiasme irréfléchi de certains, et du scepticisme irraisoné d'autres, peuvent espérer avec confiance de la nouvelle institution." Op 15 Februari 1922 heeft de plechtige installatie van het Hof van den Volkenbond plaats gehad. Ter voorbereiding daarvan was het meerendeel der rechters en plaatsvervangende rechters einde Januari samengekomen teneinde uitvoering te geven aan het voorschrift van artikel 24 van het statuut van het Hof, krachtens hetwelk dit zijn eigen innerdjk reglement vaststelt. Het Hol koos tot zijn President Mr. B. G. J. Loder; wees tot vice-president aan den Franschman Weiss en tot grillier den Zweed Hammerskjöld, tevoren aan het secretariaat van den Volkenbond verbonden. Bij de instadatie waren H.M. de Koningin en de verdere leden der vorstedjke landde tegenwoordig, terwijl, evenals in 1913, een uitgelezen gezelschap geheel de groote rechtszaal van het Vredespaleis vulde. Gesproken werd achtereenvolgens door den gezant van BraziUë te Parijs, den heer Da Cunha als vertegenwoordiger van den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond; Sir Eric Drummond als Secretaris-Generaal van den Volkenbond; Minister van Karnebeek namens de Nederlandsche Regeering; Mr. J. A. N. Patijn als Burgemeester van 's-Gravenhage, terwijl daarna de President van het Hol, de heer Loder, de eigendjke installatie-rede hield. Daarvan verdient aangehaald deze, bijkans aan het slot uitgesproken passage : Men klaagt er dikwijls over dat het volkenrecht geen wetboek heeft, • dat men zeds nauwedjks het recht heeft gebruiken en gewoonten als aangenomen te beschouwen en dat zij in elk geval ontbloot zijn van eiken waarborg. De oorzaak daarvan is eenvoudig deze, dat het verkeer tusschen de Staten zich nog in zijn kiridschheid bevindt. De schepping van een Volkenbond is ten eenen male een nieuwe vinding. Recht tusschen natiën, wat was het? Er was alleen macht, er was alleen egoïsme. Zijn eigen voordeel volgen, den buurman zijn grond afnemen, zich ten zijnen koste verrijken, zijn welzijn vernietigen, dat alles heette het tevorderen van den roem van zijn land, dat was het uitoelenen van het recht van souvereiniteit. Zeker, men sloot tractaten, maar eertijds waren de staatslieden niet zeldzaam, die den stelregel vérkondigden dat een tractaat niet langer bindend was, indien het belang van hem, die erdoor gebonden was, medebracht, het te •verbreken. De Staten onderdng zullen denzedden weg van evolutie moeten volgen, dien de burgers van de Staten hebben moeten doorloopen. Vrijheid en gedjkheid voor de wet voor een ieder worden niet verkregen dan in den loop der eeuwen. Deze evolutie is voleindigd voor de individuen, maar ze begint pas voor de Staten. Dat begin is echter een feit geworden. Na de sombere jaren die wij hebben doorloopen brak het Ucht zich baan. De geUjkheid der Staten voor recht en rechtvaardigheid is thans erkend en ronduit Ü98 11. (pag. 49) In zijn reeds aangehaald „Traité thêorique et pratique de l'arbitrage international" (1895) wijdt Prol. Mérighnao een afzonderlijk tweede gedeelte (pag. 319—516) aan de geschiedenis en de toekomst eener internationale jurisdictie. In een eerste boek geeft hij de op dat oogenblik nog slechts zeldzame precedenten weer; in het tweede geeft hij een overzicht van de door volkenrechtgeleerden en -organisaties voorgestelde stelsels van internationale rechtspraak en levert voor een deel critiek daarop ; in het derde, zeker niet het minst belangrijke gedeelte, gaat hij de organieke wetten, de procedure in verschillende instanties, het vonnis, het hooger beroep en ook de uitvoering der vonnissen van zoodanige internationale jurisdictie na. De overzichtelijke vorm, waarin deze opmerkingen zijn vervat, maken eene vergelijking tusschen het standpunt, dat toen en nu wordt ingenomen, gemakkelijker dan bij andere werken over ditzelfde onderwerp. 12. (pag. 54) Art. 3 der overeenkomst van 1899 luidt: „Afgescheiden van dat beroep (van de partijen in geschil op derden), achten de ondergeteekend hebbende Mogendheden het nuttig, dat eene of meer buiten het geschil staande Mogendheden uit eigen beweging, voorzoover de omstandigheden zich daartoe leenen, hare goede diensten of hare bemiddeling aan de Mogendheden in geschil aanbieden. Het recht van goede diensten of bemiddeling aan te bieden, komt toe aan de buiten het geschil staande Mogendheden, zelfs gedurende den loop der vijandelijkheden. De uitoefening van dat recht kan nooit door de eene of andere partij in geschil als eene minder vriendschappelijke daad worden beschouwd". Zie de uitvoerige commentaar, op dit artikel gegeven in het werk van schrijver dezes : „De Haagsche overeenkomst betreffende de vreedzame beslechting van internationale geschillen en het Permanente Hof van Arbitrage", deel I (1907), pag. 191- 239. 13. (pag. 58) Dr. Wehberg heeft er in „De Nieuwe Courant" in Maart 1910 de aandacht op gevestigd, dat in de vredesliteratuur geruimen tijd strijd heeft geheerscht over de vraag, wie in 1899 Duitschland ertoe heeft bewogen, na lang verzet de stichting van het Permanente Hof goed te keuren. De verdienste van de overwinning van het Dultsohe verzet komt blijkens Wehberg's mededeeling zoo goed als uitsluitend toe aan den Duitschen hoogleeraar Zorn, die reeds in 1906 in de „Deutsche Revue" verklaarde, dat de voorstelling als zou uitsluitend Amerikaansche invloed den doorslag hebben gegeven, onjuist is. De sfeer van aangename en prettige samenwerking, die in 1899 in het comité d'examen tusschen Prof. Zorn en zijn collega's heerschte, Is aan dezen persoonlijken aandrang van den Duitschen gedelegeerde, die door den Amerikaansehen invloed werd ondersteund, niet vreemd geweest. 14. (pag. 72) Ten aanzien van de in deze artikelen vervatte algemeene begrippen omtrent arbitrage moge worden verwezen naar: „La Conférence internationale de la Paix", eene historische en critisohe studie van de eerste Vredesconferentie van 1899 van Prof. de Mérighnac, pag. 291-312. In dit gedeelte bestrijdt Mérignhac opnieuw de zienswijze, dat bepaalde soorten van geschilion, b.v. die welke de eer of de onafhankelijkheid der volken raken, niet aan arbitrage konden worden onderworpen. 15. (pag. 73) Ten aanzien van de taak van het internationaal bureau van het Permanente Hof van Arbitrage moge worden verwezen naar eene reeks van uitvoerige artikelen van schrijver dezes in het tijdschrift „Eigen Haard" van 19 November 1910 e.v. Daarin is gezegd: „Aan het hoofd van het bureau staat, als gezegd, de secretaris-generaal, die voor zijne verantwoordelijke positie tegelijk diplomatieke en administratieve naast juridische talenten moet hebben en daarvoor dan ook een ministerleele bezoldiging geniet; de belangrijkheid van deze functie is, op voorstel van den Luxemburgsehen gedelegeerde Eyschen, in 1899 ook in den titel van dezen functionaris vastgelegd. Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat voor deze bij uitstek cosmopolitische functie de nationaliteit geen gewicht in de schaal legt, en dat daarom, al is het bureau ook in de Nederlandsche residentie gevestigd, evenzeer en evengoed daartoe een vreemdeling kan worden benoemd, maar tot nu toe heeft de hoffelijkheid den Permanenten Raad van Beheer immer een Nederlander doen aanwijzen voor deze betrekking. De ambtenaren van het bureau zijn nu nog zeer gering in aantal, en worden niet gelijk het Russische ontwerp eerst wilde, door dezen functionaris aangewezen, doch evenals hijzelf benoemd door den Raad van Beheer, terwijl evenmin in de conventie uitdrukkelijk de bepaling opgenomen is, gelijk Sir Julian Pauncefote had voorgeschreven willen zien, dat de eerste ambtenaren £"■1 300 gerechtshof te Lausanne, hetwelk als bestaande en onmiddellijk samen te roepen, meer voor de oplossing van dergelijke financieele of commercieele geschillen in aanmerking kwam. In den loop der eerste jaren van het bestaan van het Permanente Hof valt te bemerken, hoezeer bij vele internationale geschillen, belangrijk vooral uit een oogpunt van politiek, onmiddellijk aan het Hof en aan zijne rechtspraak werd gedacht. Om slechts enkele voorbeelden te noemen, moge hier worden herinnerd aan de Roemeenseh-Bulgaarsche grensquaesties van 1901, aan het levendige Panamakanaal-geschil tusschen Columbia en de Vereenigde Staten, aan de incidenten tusschen Bolivia en Brazilië, aan de in 1900 bij het verdrag van Peking zoozeer bestreden vraag of China zijne schadeloosstellingin gouden of zilveren munt zou betalen e.d. meer. Vragen ongetwijfeld, die op h.et eerste oog niet van overwegend belang schijnen, maar waarvan het, gezien de eigenaardige complicaties, die internationaal-politiek steeds mogelijk waren, geenszins vaststond, dat zü niet tot oorlog, in elk geval tot hoogst ernstige verwikkelingen konden leiden. 20. (pag. 94) Alvorens het Permanente Hof van Arbitrage tot bewoning vanhet Vredespaleis overging, werd — zulks geschiedde blijkens het jaarverslag van den Raad van Beheer in den loop van 1912 — eene overeenkomst tusschen dit Hof en het bestuur der Carnegiestiohting gesloten, ten aanzien van ieders bevoegdheden. Uit deze overeenkomst blijkt, dat de Carnegie-stichting op zich nam om het Vredespaleis behoorlijk in te richten en ter beschikking van den Raad van Beheer te stellen dat gedeelte, voor het Permanente Hof bestemd, terwijl de Raad ook de vrije beschikking over de bibliotheek alsook over tuin en park heeft. De stichting neemt voor hare rekening het onderhoud en verzekering van het gebouw, waarbij inbegrepen herstellingen, veranderingen, niet alleen aan het gebouw zelf, maar ook aan al wat daarin staat; het onderhond van de tuinen en terrassen en van de hekken; tevens alle kosten van de bibliotheek, wat aangaat den aankoop van boeken, zoowel voor de eerste aanschaffing als het binden der boeken en het bijhouden der bibliotheek. Be Carnegie-stichting verzocht aan den Uitvoerenden Raad om jaarlijks in de kosten bij te dragen een bedrag, hetwelk bepaald werd op ƒ49.504 voor 1914. Bi de vergadering van den Raad van Beheer van 4 Dec.; 1912, gehouden ter vaststelling van het budget voor 1913, werd van de zijde van Engeland goedkeuring geschonken voor dezen post, onder reserve evenwel, dat deze slechts van jaar tot jaar zou gelden en dat Engeland zich gemachtigd kon rekenen om zijn aandeel in dat bedrag dan eventueel niet te betalen. Totaal bedroeg de begrooting van de Carnegie-stichting over 1920 ƒ 95/0 ,. waarvan aan tractementen ƒ58.000, aankoop voor de bibliotheek ƒ7.000, verwarming en verlichting ƒ 7.000, onderhoud van het gebouw ƒ 10.000, onderhoud van den tuin ƒ 8500 en bureaukosten ƒ 12000. Toen vaststond, dat het nieuwe Hof van Justitie van den Volkenbond mede zijn intrek zou nemen in het Vredespaleis, werd met het secretariaatgeneraal van den Volkenbond, hetwelk administratief dit nieuw rechterlijk college vertegenwoordigde, eene overeenkomst aangegaan van soortgelijken aard als in 1912 met het Permanente Hof werd gesloten. 21. .(pag. 118) De volledige tekst van de uitspraken, door rechtbanken van het Permanente Hof gewezen, is te vinden in de achtereenvolgende jaargangen van het Internationaal Jaarboek ,»Grotius". Bovendien zijn door het Permanente Hof de uitspraken gedeeltelijk in afzonderlijke boekdeelen, gedeeltelijk in de jaarverslagen, in extenso weergegeven, terwijl van die arbitrage-gedingen — en deze vormen de meerderheid — bij welker behandeling geene gesloten deuren werden gevraagd, tevens zijn openbaar gemaakt de processenverbaal van de verschillende zittingen en de voorafgaande gewisselde schriftelijke stukken. Intusschen geven in het meerendeel der gevallen de processenverbaal weinig weer van de argumenten, die mondeling door de partijen en hare raadslieden zijn ontwikkeld; zij bepalen zich in den regel tot het vermelden van degenen, die het woord hebben gevoerd. In de Nederlandsche dagbladen zijn van verschillende dezer arbitrages waardevolle verslagen verschenen : in het bijzonder mag hier wel worden herinnerd aan de uitnemende overzichten, die van de mondeling door de partijen voorgedragen argumenten werden gegeven in het zoo belangrijke, maar tegelijkertijd zoo ingewikkelde New Foundland-geschil, dat in den zomer van 1910 voor het Permanente Hof diende. 22. (pag. 121) De hier volgende aanteekeningen betreffende de totstandkoming van het Vredespaleis zijn bijna woordelijk ontleend aan het bijschrift, 301 dat door schrijver dezes werd toegevoegd aan het bekende oöicieele standaardwerk omtrent het Vredespaleis, hetwelk onder leiding van Prol. Ir. Q. J. Van der Stem-, den bouwkundigen adviseur der Carnegie-stichting, bij de JJirma Nijgh en Van Ditmar in den loop van 1920 verscheen. Dit werk bestaat, gelijk bekend mag worden verondersteld, uit eene uitvoerige reeks keurig bewerkte reproducties, die het architectonisch schoon, zoo van het innerlijk als van het uiterlijk van het Vredespaleis, uitnemend weergeven. 23. (pag. 121) Hoezeer de bestemming van huizingen in het bijzonder in eene internationale residentie als Den Haag veranderlijk is, en steeds meer worden zal mag worden afgeleid uit het feit, dat deze aristocratische woning die in den loop der 17de, 18de en 19de eeuw menig aristocratisch en patricisch geslacht tot onderdak heeft gediend, korten tijd na de ontruiming door het Permanente Hof is verkoeht aan het comité uit de Haagsche arbeidersbeweging, dat zich ten doel stelde een eigen volksgebouw te stichten. Het vroegere gebouw van het Permanente Hof, vereemgd met een daarnaast staand perceel, is thans het centrum van de Haagsche arbeidersbeweging. Van het oogenblik af, dat het Vredespaleis in gebruik kon worden genomen, is het regelmatig ter bezichtiging gesteld voor het publiek, zulks tegen een toegangsprijs, aanvankelijk van 25 ct. Van de aldus gekweekte inkomsten is een steunfonds opgericht ten behoeve van de personen, dienstdoende bij het Internationaal Bureau. Dit fonds wordt gevormd uit de inkomsten, verkregen door het bezoek, na aftrek van de daarvoor te maken onkosten als aanstelling van den portier, verlichting, verwarming e.d. Het aantal bezoekers bedroeg achtereenvolgens: „„_ . _ in 1913 : 37.867 in 1914 : 99.284, in 1915 : 66.238, in 1916 : 35.895, in 1917 : 23.877, in 1918 : 25.362, in 1919: 69.059, in 1920 : 45.889; in 1921: 55.904. 24. (pag. 126) De statuten van de voorgenomen Academie voor Internationaal Recht, die door Prof. Jhr. Mr. Dr. W. J. M. Van Bysinga als bijlage werden gevoegd bij zijn overzicht van internationaal-juridische feiten in den jaargang-1914 van het Internationaal Jaarboek „Grotius", zijn eveneens als bijlage tot het betreffende jaarverslag van het Permanente Hof verschenen, en opnieuw opgenomen in den jaargang 1919-1920 van het Jaarboek Grotius (pag. 329—340). In dezen laatsten jaargang worden zij voorafgegaan door een overzicht, dat in korte trekken weergeeft de wijze, waarop deze internationale academie voorloopig is totstandgekomen, en waarbij duidelijk blijkt het groote aandeel, dat naast het Carnegie Endowment Nederlandsche rechtsgeleerden daarin hebben gehad. Blijkens art. 5 dezer statuten zal een curatorium van 12 personen worden Ingesteld, zijnde de president en de oud-presidenten van het Institut de Droit Biternational, die deze functie aanvaarden; de directeur van de afdeeling voor internationaal van het Carnegie Endowment, en een Nederlandsch lid, aangewezen door den Raad van Beheer van de Academie., als hoedanig rechtens de directie der Carnegie-stichting optreedt. De aldus aangewezen leden zullen, zoo dit eventueel noodig is,, de leden van het curatorium benoemen om het aantal van 12 vol te maken. Art. 2 bepaalt: .Cette Academie constitue un centre de hautes études de droit international (public et privé) et des sciences connexes, pour faclliter Texamen approfondl et impartial des questions se rattachant aux rapports jurid.ques internatlonaux'. En art. 8 voegt daaraan toe: .Dans ce but 11 est fait appél aux hommes les plus compétents des différents états pour enseigner, au moyen de cours, de conférences ou de séminaires, les matières les plus importantes au point de vue de la théorie, de la pratique, de la législation et de la Jurisprudence internationale, telles qu'elles resultent notamment ^es délibérations des conférences et des sentences arbitrales." Geconstateerd moet worden, dat in de laatste jaarverslagen van het Carnegie Endowment geenerlei verwijzing valt op te merken, die kan doen veronderstellen, dat het in de bedoeling van dit Endowment en van zijn juridlschen raadsman, den /heer Brown Scott ligt, om de stichting der Academie, voor welke alles in het Vredespaleis werd in orde gebracht, opnieuw krachtig ter hand te nemen. 25. (pag. 130) De totstandkoming van het Vredespaleis is met tal van incidenten gepaard gegaan. Hierbij mag eraan worden herinnerd, dat werkelijk in bouwkundige kringen de mogelijkheid is besproken om het bestuur der Carnegie-stichting een proces aan te doen, in verband met het feit, dat bij de bekroning aanmerkelijk van de voorwaarden der prijsvraag, in het bijzonder wat aangaat de toegestane kosten, werd afgeweken. Later is, toen zich moei- 302 Üjkheden met de aannemers voordeden, een prooes van die zijde overwogen» dat gelukkig niet is doorgegaan. 26 (pag. 130) Dat er wel eens moeilijkheden zijn gerezen ten aanzien van het inwendig beheer van het gebouw, valt niet te betwijfelen, gezien de uiteraard niet scherpe afscheiding van bevoegdheden tusschen Carnegiestichting eenerzijds en Permanente Hof anderzijds. Hier mag dan ook melding worden gemaakt van hetgeen werd besloten in de zitting van den Raad van Beheer van 27 Mei 1914, waarin werd aanvaard het aanbod van de „Pennsylvania Arbitration and Peace Society" om een geschenk aan het Vredespaleis te geven, en eene commissie, bestaande uit de vertegenwoordigers van Duitsch • land, Amerika, Frankrijk, Romenië en Rusland werd benoemd om deze zaak verder te regelen. Teneinde, aldus heet het in het verslag dezer vergadering, in de toekomst elk verschil van inzicht te vermijden, betreffende de bevoegdheden van den Raad van Beheer en het bestuur der Carnegie-stichting, voor wat aangaat het plaatsen in het Vredespaleis van borstbeelden, schilderijen, e.d., en in het algemeen wat aangaat het gebruik, waartoe het Vredespaleis is bestemd, acht de Raad het nuttig te constateeren, dat het bestuur der Carnegie-stichting de gebouwen, de bibliotheek en de tuinen van het Vredes ■ paleis onderhoudt ten gebruike van het Permanente Hof. De Raad is overtuigd, dat voortaan elk voorstel, betrekking hebbende op een der bedoelde gedeelten yan het Vredespaleis, wat aangaat eenig gebruik, niet rechtstreeks met' het doel der stichting in verband staande, door den president van het bestuur van het Vredespaleis en den president van den Raad van Beheer zal worden onderzocht, welke laatste, in twijfelgevallen, den Raad zal raadplegen.; Wellicht is eenig verschil van inzicht, dat zich openbaarde ter gelegenheid1 van het onthullen van een borstbeeld van wijlen Wil Ham Stead, welke plechtigheid aanvankelijk in hefc voorgedeelte van het Vredespaleis zou hebben plaats gehad, aan deze uitlating in het officieel verslag der zitting niet geheel vreemd ! 27. (pag. 134) De Amerikaansche gedelegeerde, de oud-Staatssecretaris Root, van wiens tegenwoordigheid groote invloed is uitgegaan, werd vergezeld door den- heer James Brown Scott, technisch gedelegeerde ter tweede Vredesconferentie en directeur van het Carnegie Endowment. Deze heeft eene speciale uitgave van het Endowment, getiteld: „The project of a permanent Court of international justice" gewijd aan de beraadslagingen der Juristencommissie, waarin persoonlijke indrukken zijn neergelegd, die natuurlijk in de officieele uitgave van den Volkenbond niet zijn te vinden. 28 (pag. 137) Op 13 Maart 1904 werd het tractaat tusschen Chili en Argentinië gesloten, ter herinnering waaraan op een der hoogste toppen van da Audes, het grensgebergte, dat Chili en Ardentinië scheidt, een gedenkteeken is geplaatst, welk gedenkteeken is de bekende Christusfiguur, die in verkleinde afbeelding prijkt in het Vredespaleis te 's-Gravenhage. In 1902 stonden Chili en Argentinië, twee Staten in. Zuid-Amerika, die voortdurend om de hegemonie hebben gevochten, tegenover elkander naar aanleiding van een nieuw grensgeschil, dat voor minnelijke schikking niet vatbaar werd geacht. Toen bood Koning Edward VII van Engeland zijn bemiddeling aan, welke een scheidsrechterlijke uitspraak werd, die het vertrouwen tusschen beide Staten gedeeltelijk herstelde en leidde tot beperking van bewapeningen ter zee. Men heeft in het verdrag een aanknoopingspunt gezien voor een dergelijke regeling tusschen groote Europeesche Staten; anderzijds de waarde van het verdrag onderschat door te betóogen, dat daarmede alleen verkregen werd de verkoop van enkele oorlogsschepen, die spoedig in beide landen door andere zouden zijn vervangen. Dit laatste is werkelijk niet juist gebleken, aangezien Chili en Argentinië zich aan de bepalingen van dit verdrag hebben gehouden. 29 (pag. 138) In zijn werk, gewijd aan „Die wichtigsten Arten der völkerrechtlichen Schiedsgerichtsvertrage" deelt dr. Karl Strupp de verschillende tractaten van arbitrage, die sedert kort voor de eerste Vredesconferentie zijn ontstaan, naar verschillende soorten in. Hij onderscheidt daarbij allereerst tusschen verdragen van gemengden inhoud, die eene scheidsrechterlijke clausule bevatten, dus alle minder of meer geprononceerd tot die der compromissoire clausule behooren, en de zuiver scheidsrechtelijke verdragen, die geen of bijna geen ander doel hebben dan de scheidsrechtspraak te regelen. Daarbij weer onderscheidt hij tusschen de verdragen, die slechts ten doel hebben toevallige scheidsgerechten in het leven te roepen en die, welke regelmatig het optreden van scheidsgerechten voorzien. Wat de laatste betreft, noemt hij 304 plichte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassing van verdragen en schadevergoeding, uitlegging of toepassing van zuiver juridische, adnunistratieve, economische, handels- en scheepvaartverdragen, en weigering van recht. IX. Noorwegen-Italië (4 Deo. 1910) Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid en integriteit, doch verplichte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassing van verdragen en schadevergoeding, mits het beginsel is erkend, terwijl de vraag zelve of een zoodanig geval aanwezig is, langs arbitralen weg wordt opgelost. X. Italië-Braziiië (22 September 1911). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid, bepalingen van de Grondwet of de belangen van eene derde Mogendheid, doch verplichte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassing van verdragen en uitlegging van volkenrechtsregelen. XI. Spanje-Mexico (11 Jan. 1902). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid en nationale eer, die in geen geval worden aangetast gerekend in geschillen betreffende uitlegging en toepassing van verdragen van juridischen, commercieelen, economischen en dergelijken aard ; in geschillen over privaatrecht; in geschillen over schadevergoeding ; in geschillen over uitlegging of toepassing van volkenrecht, internationaal privaat- of strafrecht; in geschillen, die in het bijzonder op vriendschaps-, scheepvaart en handelsverdragen betrekking hebben. XII België-Rusland ,30 Oct. 1904). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid, eer, levensbelangen, uitoefening van het Staatsgezag, doch verplichte arbitrage vóór allo geschillen, die op internationaal privaatrecht en op procesrecht betrekking hebben en in gevaUen, die geldelijke vorderingen betreffen. XIII. België-Roemenië (27 Mei 1905) Als sub 12 ; met deze uitzondering intusschen, dat niet uitsluitend geschillen betreffende recht van vereeniging, doch handels- en economische onderwerpen in het algemeen als verplichtend worden genoemd. . XIV. Denemarken-Frankrijk (9 Aug. 1911). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor eer en levensbelangen, doch verpUchte arbitrage voor geldelijke aanspraken; bij verdrag overeengekomen schulden; uitlegging en toepassing van handels- en scheepvaartverdragen; idem betreffende verdragen van algemeenen internationalen aard als privaatrecht, arbeidersbescherming, post en telegrafie, maten en gewichten, sanitaire onderwerpen vischvangst en handel in meisjes en vrouwen e.d. Als uitnemende verzameling van scheidsrechterlijke tractaten, die onderUng geringe, maar desniettemin belangrijke verschülen vertoonen, mag worden verwezen naar de uitgave: „Vierzig standige Sehiedsvertrage" van dr. Hans Wehberg. Ook deze doet zien, dat het model-tractaat, door de Interparlementaire Unie in hare zitting te Londen in 1906 aangenomen, niet vergeefs werd behandeld ! 30. (pag. 174) Inderdaad herinnert de wijze, waarop' Choate zich de samenstelling van het Hof voorstelde, aan de wijze van verkiezing, die thans door den Volkenbond is aanvaard, met dit onderscheid intusschen, dat het systeem van den Volkenbond een zeker overwicht voor de groote Mogendheden, in dén Uitvoerenden Raad opgenomen, erkent, terwijl het systeem van Ghoate medebracht, dat alle Staten als geheel gelijkgerechtigd zouden worden beschouwd. Bovendien mag erop gewezen worden, dat het sub 1 vermelde de candidaatsteUing rechtstreeks aan de Staten liet, terwijl juist een der aanbevelenswaardige elementen in de oplossing, die de Volkenbond voor zijn internationaal Hof heeft aanvaard, deze is, dat zelfs de candidaatsteUing aan de Regeeringen is onttrokken, en is opgedragen aan de nationale groepen in het Permanente Hof, welke, voorgelicht door de aangewezen juridische Uchamen in elk land, mogen worden verwacht minder poUtieke beteekenis in hare voordracht te zullen leggen, meer uitsluitend met juridische bekwaamheden te zullen rekening houden dan door welke Regeering ook alUcht zal geschieden. 31. (pag. 175) Be officieele Engelsche tekst van de acte der Carnegiestichting komt voor in de Handelingen van de Tweede Kamer zitting 1903 '04, bijlage A III 9, pagina's 9 tot 10. In de Handelingen van hetzelfde jaar (bijlage A III 7, pagina's 2, 9-10) is melding gemaakt van het advies der door den Minister van Buitenlandsche Zaken benoemde Commissie, terwijl de „Nederlandsche Staatscourant" 1904 No. 153 melding maakt van de benoeming van de bestuurders van de Carnegie-stichting. Het op 17 November 1904 bij de Kamer ingediende ontwerp betreffende aankoop ten behoeve van een schenking van grond aan de Carnegie-stichting, hetwelk op 5 Mei 305 1905 werd Ingetrokken, is te vinden in de Handelingen 1904—'05 Bijlage 117. Op 28 April 1905 werd ingediend het ontwerp, waarbij ƒ700.000.— werd gevraagd voor aankoop van plm. 5 H.A. grond van de Maatschappij Het Park Zorgvliet. (Zie Handelingen Tweede Kamer 1904-'05 pag. 2095 tot 2098 ; Verslag van de Handelingen van de Eerste Kamer pagina 517 en 535 tot 538 ; Stbl. 1905 No. 204 . De wensoh betreffende het nieuwe Hof van Arbitrage is de eerste ln de slotacte van 1907 en luidt: De conferentie beveelt aan de Mogendheden onderteekenaars de aanneming van het ontwerp, hierbij gevoegd, aan van een Verdrag voor de instelling van een Arbitraal Gerechtshof en de mwerkingstelling zoodra een aocoord zal zijn tot stand gekomen over de keuze van de rechters en de samenstelling van het Hof. . _ ' Zie den officieelen tekst in de „Actes et Documents" van de tweede Vredesconferentie, verschenen in drie folio deelen: deel I pag. 689. In de Actes et Documents" vindt men in deel II opgenomen de uitvoerige beraadslagingen van de eerste Commissie, die omtrent alle vraagstukken van besleohting van internationale geschillen de ontwerpen voorbereidde; van haar Commissiên van Onderzoek A. B. en C. en van haar sub-commissiën. Ten aanzien van de beraadslagingen over het nieuw op te richten Hof moge worden vermeld, dat de eerste tot en met achtste, zijnde alle zittingen van het Comité d'Examen B. daaraan waren gewijd (pag. 593 tot 708), terwijl in de bijlagen, die loopen van pag. 1035 tof pag. 1070, zijn te vinden de verschillende ontwerpen voor eenige oplossing, ook wat betreft de verplichte arbitrage die achtereenvolgens door de verschillende delegaties of combinaties van delegaties werden ingediend. De eerste Commissie in pleno behandelde in haar negende zitting deze aangelegenheid; zie pag. 177 tot 191. 32. (pag 176) Uit het Yearbook 1921 van het Carnegie Endowment (zie Annual Beport of the Bivlsion of International Law), blijkt dat de pogingen destijds door Knox ondernomen, niet geheel op zichzelf stonden. Beeds door Bacon die vóór hem Staatssecretaris was, werd aan de Amerikaansche vertegenwoordigers ter Zeerecht-conferentie te Londen 1908-09 opgedragen om pogingen in het werk te stellen, dat daar zou worden besloten om het te 's-Gravenhage in 1907 ontworpen Internationale Hof in werking te stellen met een reehterskeuze op denzelfden grondslag als v-n het Bitern. Prijzenhof, dus naar het systeem van rouleering. Het bleek, gelijk wel te voorzien was, onmogelijk om te Londen dit denkbeeld te verwezenlijken, maar er was voldoende sym-. pathie voor om eene bespreking met Groot-Britannië, Duitschland en Frankrijk te Parijs mogelijk te maken. Daar werd overeensternming bereikt ten aanzien van het Intern. Prijzenhof en tevens besloten, dat het Hof van Batem. Justitie te 's-Gravenhage zou worden geïnstalleerd nadat het Prijzenhof in werking was getreden, zulks op den grondslag, dat voor een aanwijzing der rechters naar het rouleer-systeem overeenstemming zou worden verkregen. Van deze overeensternming, die in Maart 1909 te Parijs werd bereikt, werd mededeeling gedaan aan den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken, die het voorstel deed haar te onderwerpen aan de Mogendheden, die ter tweede Haagsche Vredesconferentie waren vertegenwoordigd. Be moeilijkheden, die zich tengevolge van de houding van het Engelsche Hoogerhuls voordeden met betrekking tot de 'inwerkingtreding van het Prijzenhof, brachten Knox er toe om opnieuw rechtstreeksche onderhandelingen aan te gaan, die er toe leidden, dat de zes groote Europeesche Mogendheden met Japan, Amerika en Nederland werden uitgenoodigd om' het Hof van internationale Justitie voor zichzelf op te richten, bestaande uit negen rechters, van wie vijf het quorum zouden vaststellen, en welke aan eiken Staat in geschil zouden toestaan om een eigen rechter daarnevens aan te wijzen. Maar inmiddels liep het Presidentschap van Taft teneinde; bij fcWUson bleek meer belangstelling voor algemeene arbitragetractaten en voor het Peace Plan van Bryan te bestaan. Wel heeft Brown Scott de gedachte van Knox. na bespreking met Bacon en Root, aan het oordeel van den toenmaligen Minister Loudon onderworpen, die er belangstelling voor gevoelde en bij nota van 12 Januari 1914 uitvoerig daarover werd geïnformeerd, doch daarna kwam de oorlog tusschenbeide, die voorgoed verhinderde, dat aan de gedachte uitvoering werd gegeven. 33. (pag. 180) Bij het beoordeelen van de ontwerpen, resp. door Engeland en Duitschland ingediend, moet niet uit het oog worden verloren het geheel verschillend. standpunt, dat ten aanzien van een komenden oorlog Dultsohland en Engeland innamen. Immers, Engeland, met zijne krachtige vloot ook 20 309 leur était confiée iucouditionnellement. Le traité général en charge donc, le cas échéant, un organe indépendant. C'est précisément pour empêcher les parties d'entraver le fonctionnement régulier des commissions qu'il met a la tête de la cour et du conseil des comités présidentiels, artt. 6 s. et 89 s. Le délai accordé aux parties pour s'entendre une fois passé, sans que Ia nomination du président de la commission alt eu lieu, le comité présidentiel compétent y procédera, artt. 21, al. 3 et 4, et 99, al. 4 et 5". En In hare vergelijking met het ontwerp van 1907 zeide § 8: ,,L'avant-projet pourvoit la communauté des états d'une puissante organisation destinée & assurer la paix. La. cour internationale d'arbitrage connaitra les litiges juridlctionnels; le conseil International de conciliation décidera tous les autres différends et, au besoin, il présentera aux intéressés ses bons avis-. Comparé a la convention de 1907, 1'avant-projet 1'emporte donc de beaucoup. En 1907 un corps compétent pour offrir des conseils bienveillants et pour trancher, d'un décret obligatoire, les différends qui ne sont pas susceptibles d'arbitrage, n'a pas été érigé. Faut-il donc dire que, au moins, le système d'arbitrage tel qu'il a été réglé en 1907, équivaut a celui que 1'avantproject organise ? On fera bien de ne pas se laisser tromper par les apparehces. C'est peut-être précisément a 1'égard de l'arbitrage que 1'avant-projet réalise les plus grands progrès. Le traité projeté établit, d'abord, une cour vraiment permanente. Les commissions qui, en son nom, jugeront entre les parties, trouvent, dans 1'avant-projet, la charte qui assure leur existenoe. La constitution des commissions est, en effet, rendue complètement indépendante du bon vouloir des parties. Comp. § 5. A eet égard, 1'avant-projet rapproche l'arbitrage international de la juridiction ordinaire. C'èst déja un point capital. Mais on est en droit d'attacher encore plus d'importance a ce que 1'avant-projet permet aux états de f onder, par un traité spécial d'arbitrage conclu après la mise en vigueur de la convention projetée, la compétence de la cour sur une base solide et large. Comp. § 3. En tant que les états qui conviendront d'un tel traité spécial, n'enlèveront pas a la cour le droit d'établir, a la demande d'une seule d'elles, un quasi-compromis, ils se seront obligés d'obtempérer aux sentences que la cour croira devoir prononcer. De cette manière 1'avant-projet accorde aux puissances Ia faoulté — il est sams doute permis d'y insister — de nouer des rapports jurldlques qui ne pulssent pas être troublés par un appel a la force". Het eerste hoofdstuk van het ontwerp, hetwelk door een drietal Introductieve algemeene bepalingen werd voorafgegaan, behandelde het Internationale Hof van Arbitrage. Titel I van dit hoofdstuk sprak over de samenstelling van het Hof, titel II over de competentie, titel III over het proces, titel IV over het kort geding; • titel V over de internationale commissiên van onderzoek. Ten aanzien van de competentie van het Hof bepaalde art. 16 : „La Cour connait des conflits d'ordre juridique entre les Etats contraotants. i Sont considérés comme tels: tous les conflits concernant 1'interprétation de traités et de la teneur de regies ou principes du droit des gen , y compris la fixation de dédommagements dus pour violation de traités, de regies ou de principes de ce droit. La Cour connait également des différends surgis entre Etats contractats, lesquels par quelque traité particulier sont soumis a l'arbitrage. Ces différends sont considérés comme étant d'ordre juridique, même s'ils ne tombent pas sous la définition de 1'alinéa précédent de eet article". 43. (pag. 206) De Voorzitter van de internationale studiecommissie, Mr. Loder, richtte tot de leden der commissie eene uitvoerige lijst met vragen, opgenomen op pag. 44 e.v. van het eindrapport dezer commissie, in October 1917 door de zorgen van de Centrale Organisatie verschenen. Van deze vragen zijn vooral die, genoemd onder 3, 4 en 5, van belang; zij luidden: 3. Acceptèz-vous le principe général de l'art 2, que les Etats Contractants devront s'engager sans réserve a soumettre leurs différends, soit a la Cour Internationale d'Arbitrage, soit au Conseil de Conciliation 1 4. Estimez-vous juste la distribution de la compétence des deux organes (Artt. 16—20, 98) en termes généraux: les différends d'ordre juridique a la compétence de la Cour, les autres a la compétence du Conseil 1 Approuvez-vous qu'éventuellement des différends, même sans être d'ordre purement juridique (art. 16) pourront être portés devant la Cour, et que par contre, les parties pourront porter au Conseil des différends d'ordre purement juridique (art. 98, 1 ) ? Êtes-vous d'accord avec le principe général que, pour que la Cour puisse en connaitre un différend, tout juridique qu'il soit, devra être préalablement 310 ïeconnu comme tel par un compromis ou un quasi-compromis (artt. '17 et 18) et que, par conséquent 1'Avant-Projet n'accorde a la Cour qu'une compétence provisoire ? 5. Approuvez-vous que, pour autant que les parties seraient obligées d'avoir Tecours a l'arbitrage, non seulement par le traité général, mais encore par un traité spécial, postérieur au premier, la Cour pourra dresser un quasi-compromis, même a la requête de 1'une des parties (art. 17 al. 3 jo. art. 18), sauf que la compétence de la Cour serait exclue ? Que par conséquent s'il existe un traité postérieur, la Cour connaisse elle-même de la .question préalable, si en eöet le litige doit être soumis a, l'arbitrage pour autant que sa compétence a eet égard ne soit pas exclue, ni en général, ni dans le cas spécial ? (art. 20 al. 3 jo. 18 Conf. art. 53 de la Convention de 1907 suivant lequel, au contraire, cette compétence devrait être accordéc explicitement). De derde vraag werd door Dr. Lammasch toestemmend beantwoord onder de mits, dat de contracteerende Staten eveneens het recht zouden' hebben hunne geschillen te onderwerpen aan eenig ander Hof van eigen keuze. Door de overige leden der commissie werd zonder eenig voorbehoud de vraag toestemmend beantwoord. 'i*»"jSöa Het gestelde in de vierde vraag werd in het algemeen door alle leden toestemmend beantwoord. Prof. Lammasch maakte bij het tweede gedeelte dezer vraag het voorbehoud, dat zijn toestemmend antwoord slechts gold voorzoover betreft de beslissing van het Hof over niet-juridische geschillen. Prof. Broda gaf ten aanzien van het derde deel een ontkennend antwoord, aangezien naar zijn oordeel het eischen van een voorloopig compromis het gezag van het Hof zou verzwakken. Lowe's' Bickinson antwoordde evenals Rowe op het tweede gedeelte van de vraag ontkennend. Beiden meenden, dat niet-juridische geschillend rechtstreeks voor den Baad van Verzoening dienden te worden gebracht. Dr. Starr Jordan oordeelde het antwoord op de eerste vraag eene zaak vooral van ondervinding. De vijfde vraag werd algemeen toestemmend beantwoord. Prof. Broda voegde daaraan de mits toe, dat men niet een compromis zou kunnen ter zijde .stellen en Lowes Dickinson de mits, dat het posterieure tractaat uitdrukkelijk de uitgestrektheid 'van de bevoegdheid van het Hof vaststelt. Op den grondslag van deze antwoorden en daarnevens in het bijzonder van de uitvoerige beschouwingen, die werden ontvangen van de zijde van Prof. Lammasch en van Prof. Gram, werd door den heer Loder een supplementair rapport van de Nederlandsohe commissie samengesteld, hetwelk tevens het eindrapport van de internationale commissie vormde, te vinden óp de pag. 93—113 van de reeds genoemde uitgave. Hieruit dient dit gedeelte vermeld : S^nf?!!* „L'Avant-Projet de la Commission V a rencontré une vive oritique de la part de M. le Prof. Lammasch et le rapporteur de cette Commission y a brièvement répondu. La discussion du 18 juin s'occupait de deux questions importantes concernant les deux institutions proposées dans 1'Avant-Projet. Celui-ci se pense la création d'une Cour d'Arbitrage et celle d'un Conseil de Conciliation. La première sera appelée a vider entre les Etats les litiges de nature juridique ou autre; la seconde a pour but de les prévenir. M. Lange et quelques autres autorités avec lui n'en sont point satisfaits. Ils désirent 1'institution de deux Cours pour la juridiction entre Etats. L'une serait une Cour de Justice, oom-, posée de quelques juges permanents, nommés soit pour la vie, soit pour un temps déterminé, élus parmi les grands connaisseurs de droit international, des savants de réputation mondiale, de n'importo quelle nationalité. Cette Cour serait appelée a décider tous les litiges qui pourraient naitre entre Etats. Tout Etat, membre de la Conférence de la Paix, pourra appeler devant cette Cour tout autre Etat, membre comme lui, pour entehdre décider leurs différends. Entre les divers Etats la Cour occupera la même place que le juge ordinaire dans chaque pa s entre ses habitants ou ceux qui se trouvent sur son sol. Point de questions de personnes, de nationalité, de compétence, de récusation. Les juges sbnt toujours en fonction, toujours prêts. Toujours droit sera fait, et comme dans chaque pays une jurisprudence öxe se formera sur les diverses questions qui se présentent, ainsi la Cour de Justice formera sa jurisprudence pour les questions de droit international qu'elle va décider. Puisque dans la vie privée des individus les cas se présentent oii les parties préfèrent passer la juridiction du juge professionnel pour se confier au jugement d'arbitres, il faut être possible que les Etats puissent en faire autant, s'ils préfèrent un jugement arbitral a celui de la Cour. Pour ces cas il est a créer une Cour d'Arbitrage. Mais il i ne faut pas confondre ces deux insti- 312 48. (pag. 222) In de uitgave van de Deutsche Liga fttr Völkerbund : „Die TJrkunden der ETiedensverhandlungen", vindt men weergegeven de nota van de Duitsche delegatie van 9 Mei 1919 over den Volkenhond, waarop door de Vredesconlerentie op 10 Mei voorloopig en op 22 Mei zeer uitvoerig werd geantwoord (zie resp. pag. 33, 34 en 36 van het deeltje: „Der Kamp! um den Rechtsfrieden" ■■. Het volledige voorstel van Duitsohland met betrekking tot den Volkenbond is te vinden in de uitgave van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken : „Die deutschen Gegenvorsohlage zu den JTriedensbedingungen der allierten und assozierten Machte", terwijl het door verschillende schrijvers, onder wie Zorn en Schücking , is toegelicht. In een vlugschriltje, dat Dr. Hans Wehberg voor de Deutsche Liga für Völkerbund heeft geschreven, is de volledige tekst van het voorstel opgenomen met enkele toelichtende notiti n. 49. (pag. 224) De Oostenrijksche nota werd op 23 Juni 1919, vergezeld van een tweetal bijlagen, aan dé Parijsche Vredesconferentie overhandigd. Uit de nota zelve en deze bijlage zal men bemerken, dat daarin voor een groot deel wordt teruggekomen op de voorstellen, die reeds door Prof. Lammasch, den adviseur der delegatie, in dit opzicht waren gedaan aan den voorzitter van de internationale studiecommissie der C.O. (aant. 43). 50. (pag. 227) Het ontwerp van Cosentini bestaat uit totaal 65 artikelen, waarin verwerkt de bepalingen van het ontwerp van 1907 ; die van de ontwerpen, door Amerika en de neutrale Staten opgesteld; van het reglement van het Hooge Hof van Amerika en van het Bondsgerechtshof van Zwitserland ; de verschillende wenschen, die door internationale vredesliohamen werden geuit:; de resultaten van de discussie, die te Rome tusschen de leden van de juridische commissie van het Congres plaats had, en de beginselen en voorstellen, reeds in vroegere werken van dezen hoogleeraar voorgebracht. 51. (pag. 227) Van de Conferentie te 's-Gravenhage, die van 16 tot 27 Februari plaats had, is het ontwerp ln het licht gegeven met daarbij de toelichting op den arbeid der Conferentie, bestaande uit totaal 17 paragrafen. Zie te dezen aanzien ook het vermelde in het Internationaal Jaarboek „Grotius", jaargang 1920/1921. 52. (pag. 239) De zooveel mogelijk dagelijksche mededeelingen, welke ten aanzien van den arbeid der Internationale Juristencommissie aan de pers werden verstrekt, en die eenigszins een beeld geven van de ontwikkeling der werkzaamheden, zijn volledig opgenomen in het Internationaal Jaarboek „Grotius", jaargang 1920/1921. 53. (pag. 253) Onder de uitgaven van den Volkenbond nemen die, welke betrekking hebben op de totstandkoming van het Internationaal Hof van Justitie, eene niet onbelangrijke plaats ln. Het zijn thans drie dikke deelen, van welke het eerste geeft de documenten, die ter beschikking stonden van de internationale Juristencommissie van Juni/Juli 1920 ; het tweede de processen-verbaal van deze Juristen-commissie; het derde de stukken en verhandelingen, welke betrekking hebben op de definitieve totstandkoming van het Hof in den Volkenbond en in zijne Algemeene Vergadering. Als document van de Algemeene Vergadering/1920 No. 44 werd aangeboden een overzicht van de diverse stukken, die op den arbeid van het internationaal Juristencomité betrekking hebben. Daarin werden aangetroffen het ontwerp der Juristencommissie met het volledig rapport van Prof. de Lapradelle; de wenschen, door de internationale Juristencommissie kenbaar gemaakt ; het rapport en de beslissing door den Uitvoerenden Raad ten aanzien van het ontwerp genomen in de zittingen van San Sébastiaan en van Brussel, en de rapporten ten aanzien van de quaestie der talen en de honoraria, door den Uitvoerenden Raad aangenomen. 54. (pag. 257) Het rapport, door Léon Bourgeois te San Sebastiaan uitgebracht, is in extenso te vinden in het Journal Offioiel van den Volkenbond, no. 6 (Sept. 1920) van den eersten jaargang, pag. 318 e.v. Van dit rapport dient geciteerd: „Un second point a longuement occupé les Juristes réunis a La Haye. Vous avez pu remarquer avec quel soin les Juristes de La Haye ont essayé de rapprocher 1'organisation et le fonctionnement de la Cour nouvelle des conditions habituelles de PAdininistration de la justice interne. Sur plusleurs points, cependant, et notamment sur un point essentiel, le 313 Comité des Jurisconsultes a maintenu certaines dispositions qui sont comme un rappel des formes et procédés de la Cour d'arbitrage de La Haye. Nous touchons ici a la question trés délicate et tres pratique de savoir si la oomposition de la Cour doit être modifiée a raison de la nationalité des parties en cause. La difficulté devant laquelle on s'est trouvé est la sulvante : Un Etat, partie en cause, peut-il avoir un de ses nationaux dans le tribunal chargé de statuer % Deux solutions se présentaient pour que 1'égaÜté ne fut pas rompüe entre les parties. H fallait ou bien admettre la récusation obligatoire des juges appartenant a 1'un des Etats en cause, ou il fallait, dans le cas oh 1'un seulement d'entre eux serait représenté dans le tribunal, appeler 1'autre Etat a s'y faire représenter par un juge de sa nationalité. Les Juristes ont choisi la seconde des solutions. De bons esprits pourraient soutenir que c'est la première solution qui est la plus conforme aux regies mêmes de la Justice. II ne m'appartient pas d'exprimer une opinlon personelle sur ce point, mais il était nécessaire' que 1'attention du Conseil f jt appelée sur lui. Au contraire, lorsqu'il s'est agi de déterminer si, comme devant la justice interne, un Etat pourrait en assigner un autre devant la Cour de Justice Internationale, sans qu'il fut besoln pour cela d'une convention antérieure, les Jurisconsultes n'ont pas hésité a déroger au principe généralement admis d'après lequel, entre États, il n'y avait pas de citatlon possible sans Tassentiment expres des deux parties, en un compromis particulier pris par 1'exécution d'une convention généralé d'arbitrage ! C'est en vertu de la convention générale, telle qu'elle résulte a leurs yeux de l'interprétation des principes du Pacte et même de son Article 13, qu'il leur a paru possible d'admettre la suppression de ce compromis et le droit, pour 1'une des parties, d'appeler 1'autre directement devant la Cour et de laisser a la Cour elle-même le droit d'interpreter si le différend était bien de sa compétence. C'est le statut même de la Cour qui vaudrait a eet égard une convention générale d'arbitrage. Je n'ai pas besoln de souligner 1'importance de cette résolution soumise désormais a 1'examen de votre Conseil". Op voorstel van den heer Quinones de Leon, werd de volgende resolutie aangenomen: „Le Conseil, Approuve le rapport de M. Léon Bourgeois; Décide de faire expédier aux Gouvernements des Etats Membres de la Société des Nations le projet préparé par le Comité Consultatif de Juristes et le' rapport présenté a ce Comité par son rapporteur, avec une lettre d'envoi, dont le texte est reproduit a 1'Annexe; Charge M. Léon Bourgeois de préparer en se tenant en contact avec les autres Membres du Conseil, un rapport préliminaire sur le projet du Comité, pour servir de base a 1'avis définitif du Conseil; Autorise le Secrétaire Général de la Société des Nations de faire parvenir aux Membres du Comité Consultatif de Juristes une lettre, dont le texte est reproduit a 1'Annexe, leur exprimant Fappreciation et les remerciements du Conseil". 55. (pag. 262) Zie betreffende de amendementen, in de derde commissie bij de behandeling van het ontwerp voor het Internationale Hof van Justitie aanhangig gemaakt, de documenten 217 en 221 van de Algemeene Vergadering, waarin deze diverse voorstellen zijn opgenomen. Zie tevens no. 216, het rapport door den heer Hagerup aan de Algemeene Vergadering uitgebracht, waarin artikelsgewijze de verschillende amendementen werden behandeld en de wijzigingen aangegeven, die in de oorspronkelijke artikelen van het door den Uitvoerenden Raad voorgelegde ontwerp werden noodig geacht. 56. (pag. 264) Verg. ten aanzien van deze bepalingen het XLUde hfdst. van het Vredesverdrag van Versailles, in het werkje van schrijver dezes onder dien titel verschenen als nos. 1—7 van de serie Staten en Volken (pag. 135 e.v.). Op den grondslag van deze bepalingen berustte de nota, welke de directeur van het Internationaal Arbeidsbureau, de heer Albert Thomas, tot de derde commissie richtte. De inhoud van deze nota is in het stuk no C 16, aan de Algemeene Vergadering van den Volkenbond van 1920 rondgedeeld, vrij uitvoerig weergegeven, terwijl de voorstellen, die de heer Albert Thomas noodig achtte, in den vorm van amendementen werden opgenomen. Daarvan zijn vooral belangrijk de amendementen op de oorspronkelijke artt. 3 (samenstelling van het Hof): 12bis (verkiezing van de leden voor de 314 arbeidsgeschillen) en 28bis (bevoegdheid van het Hof). In de nota van den heer Thomas luidden deze achtereenvolgens: Art. 3. La Cour comprend deux sections: une Section générale et une Section spéciale du Travail. La Section générale se compose de 15 membres: 11 juges titulaires et 4 juges suppléants choisis parmi les personnes possédant une compétence notoire en matière de droit international . La Section spéciale se compose de membres appartenant a la Section générale et de juges spéclalement choisis parmi les personnes possédant une compétence notoire en matière de législation du Travail et sur les questions sociales. Elle est assistée d'experts versés dans les matières industrielles. Le Président de la Section générale est également Président de la Section spéciale du Travail, dans laquelle siègent deux autres membres de la Section générale pris dans I'ordre du tableau, et 6' membres spécialement élus pour y siéger. Pour remplacer ces derniers membres, elle comprend, en outre, deux juges suppléants répondant aux mêmes conditions que les juges qu'ils sont appelés a remplacer. Le nombre de trois juges appartenant a la Section générale, qui doivent siéger a la Section spéciale, est parfait, en cas d'absence, par 1'entrée en fonctions de juges qui les sulvent dans Pordre du tableau. La Section spéciale est assistée de trois experts spécialement choisis pour chaque affaire, conformément aux dispositions de 1'article 12ter (article nouveau). Art. 12bis. Les mêmes dispositions s'appliquent a l'élection des membres de la Section spéciale du Travail, sauf les réserves suivantes: a) Les membres de la Section spéciale sont élus par la Conférence Générale du Travail et par le Conseil d'Administration du Bureau International du Travail sur une liste de personnes présentées par les États mentionnés a 1'Annexe au Pacte et par ceux qui seront ultérieurement entrés dans la Société des Nations; b) Un mois, au moins, avant la date de l'élection, les États mentionnés a 1'Annexe an Pacte ou entrés ultérieurement dans la Société des Nations, font connaitre au Secrétaire Général de' la Société des Nations, pour être communiqués au Directeur du Bureau International du Travail, les noms des personnes qu'ils présentent comme étant en situation de remplir les fonctions de membres de la Section spéciale du Travail de la Cour. Chaque État ne peut , en aucun cas, présenter plus de deux personnes. sans distinction de nationalité. Art. 28bis. La Cour connait des. litiges entre États. Elle est également compétente: Pour les litiges entre les États ou leurs ressortissants et la Société des Nations considérée sous son doublé aspect d'Organisation politique et d'Organlsation du Travail; Pour les litiges entre la Société des Nations et ses ibnctionnaires". 57. (pag. 264) Be derde Arbeidsoonferentie heeft in deze bepaling een uitweg gevonden voor de oplossing van een geschil van beteekenis, dat zich bij haar voordeed ten aanzien van de geloofsbrieven van den Nederlandschen gedelegeerde, den heer Serrarens. De tekst toch van art. 389 (hfdst. XIII) van het Vredesverdrag van Versailles doet niet duidelijk uitkomen, of de Regeering van eenig land bij de aanwijzing van de afgevaardigden der werkgevers en der werknemers, heeft rekening te houden met de voordracht van de meest representatieve vakvereeniging dan wel van de meest representatieve vakvereenigingen. De Nederlandsche Minister van Arbeid, die voor de aanwijzing van de arbeiders-gedelegeerden voor Washington (1919) en Genua (1920) de aanwijzing had gevolgd van het, het grootste aantal leden tellende Nederlandsohe Verbond van Vakvereenigingen, aanvaardde voor de conferentie te Genève (1921) den candidaat der R.K. Vakactie, die gesteund werd door de christelijke en de neutrale oentrales, welke drie te zamen een grooter ledenaantal hebben dan het N.V.V. De betreffende vraag heeft te Genève een onderwerp van uitvoerige schriftelijke disoussie uitgemaakt; door de Internationale der vakvereenigingen werd eene nota bij de Conferentie ingediend, die door de Nederlandsche gedelegeerden Nolens en Zaalberg werd beantwoord , terwijl adviezen dienaangaande door de commissie voor de geloofsbrieven werden ingewonnen bij de juridische sectie van den Volkenbond en bij den juridischen adviseur van de Arbeidsorganisatie, den heer de Villalonga. De betreffende stukken zijn te vinden in het Internationaal Jaarboek „Grotius". uitgave 1921/1922. De Conferentie, die het rapport van de commissie voor de geloofsbrieven over deze aangelegenheid eerst aan het einde der 315 conferentie ontving, toen de heer Serrarens reeds regelmatig had zitting genomen en gestemd, ja zelfs als plaatsvervangend voorzitter eener commissie was opgetreden, besloot de zaak niet in beginsel uit te maken, den heer Serrarens voorlooplg toe te laten, doch middels den Uitvoerenden Baad advies te verzoeken aan het Hof van Justitie betreffende de juiste uitlegging van art. 389. Zoodanig advies kwam zoodoende in, de eerste zitting van het Hof aan de orde. Eveneens heeft de Fransche Regeering middels den Uitvoerenden Raad advies aan het Hof verzocht betreffende de vraag, of de internationale Arbeidsconferenties bevoegd kunnen worden geacht, op grond van de bepalingen van het Versailler Vredesverdrag om over vraagstukken van den landbouwarbeid te beslissen. Be Fransche Regeering stelde zich, blijkens hare nota's aan de Arbeidsconferentie te Genève,. op het standpunt, dat dit niet het geval was, een standpunt intusschen, dat door hare eigen werknemersgedelegeerden en door de groote meerderheid der Conferentie niet werd gedeeld. Wel werd, om zuiver actueele redenen, besloten te Genève niet den achturigen arbeidsdag in den landbouw te behandelen; doch tevoren was in eene resolutie de bevoegdheid der Conferentie tot het behandelen van landbouw-vraagstukken in het algemeen vastgesteld. Ook deze aangelegenheid kwam in de eerste zitting van het Hof ter sprake. Hierbij dient aangeteekend, dat in verband met het voorschrift ln het door het Hof vastgestel reglement, dat vragen om advies nauwkeurig moeten worden geformuleerd en dat conform de vraag het advies wordt verstrekt, de aan de betreffende zitting van den Uitvoerenden Raad voorafgaande voorbereiding niet zonder beteekenis is. Dit is in het eerstvermeld geval gebleken. Immers, in de te Genève op voorstel der Commissie voor de geloofsbrieven aangenomen motie werd van de benoeming speciaal van den Nederlandschen arbeidersafgevaardigde niet gerept; slechts werd gesproken over de betreffende alinea van art. 389, die niet alleen in dit geval,, maar reeds in meerdere gevallen dubbelzinnig was gebleken. Advies zou aan het Hof gevraagd worden niet omtrent de aangelegenheid van benoeming van dezen arbeidersafgevaardigde in het bijzonder, maar omtrent geheel de uitlegging van de betreffende alinea van art. 389. In de brieven, door den Directeur van het Arbeidsbureau tot den Uitvoerenden Raad gericht, is de aangelegenheid aanvankelijk dan ook aldus gesteld, maar in het laatste schrijven van Albert Thomas, in' bijlage No. 343 tot het proceeverbaal der zitting Uitv. Raad 11—17 Mei 1922 vermeld, komt aan het einde de zinsnede voor, dat dus moet worden uitgemaakt of de benoeming, gelijk zij door de Nederlandsche Regeering geschied is, juist is. In de zitting van den Uitvoerenden Raad stelde Balfour de vraag of niet de Nederlandsche Regeering, derde partij in deze zaak, moest worden gehoord, waarop Albert Thomas antwoordde, dat zulks niet noodig was, aangezien de Nederlandsche afgevaardigden te Genève zich met het vragen van advies hadden vereenigd. Wat in zooverre onjuist was, aangezien niet deze formuleering van het advies is aanvaard, maar in het algemeen het vragen van advies over de uitlegging van de bewuste alinea van art. 389 bij de Nederlandsche Regeering geen bedenking ontmoette. Terecht is door Mr. J. Limburg in zijn pleidooi, in dei zitting van het Hof van 29 Juni 1922 uitgesproken, op deze onjuistheid gewezen, en door de Nederlandsche Regeering is niet nagelaten den Uitvoerenden Raad op dezen gang van zaken te wijzen. .. Ten aanzien van de aanvankelijke twee vragen om advies, aan het Hof voor te leggen, werd in de zitting van den Uitvoerenden Raad van 11 17 Mei 1922 door Markies Imperiali (Italië) gerapporteerd. Daarbij werd erop gewezen, dat de Uitvoerende Raad zich niet mag beschouwen als algemeen doorzend-bureau van vragen, die men aan het Hof wenscht voor te leggen, maar dat het voor den Volkenbond zeker van belang is, dat een zijner voornaamste instellingen : de Arbeidsorganisatie, op een juridisch perfecte wijze functioneert, en dat mitsdien deze beide vragen gemotiveerd waren te achten. De Fransche Regeering, die terzake van de regeling van den landbouwarbeid door het Internationaal Arbeidsbureau een nöta zond aan den Uitvoerenden Raad, deed er ook een toekomen aan den President van het Hof. Daarin werd een vraag toegevoegd aan de vraag, reeds betreffende den landbouwarteid voorgelegd, en wel een dusdanige, dat ook beslist diende te worden of het onderzoeken van voorstellen betreffende de organisatie en de ontwikkeUng der landbouw-productiemiddelen en van aUe andere dergelijke kwesties onder de bevoegdheden van de Internationale Arbeidsorganisatie valt ? De Fransche Regeering verzocht tevens of het aan het , Hof niet wenschelijk voorkwam om voorloopig het onderzoek tot later uit 316 te stenen, opdat het probleem in zijn geheel zou kunnen worden onderzocht. De president van het Hof bleek, gelijk uit zijn mededeeling in de openbare zitting volgt, na overleg met de andere rechters tot de slotsom te zijn gekomen, dat bij het Hof tot dusverre slechts één vraag betreffende de bevoegdheid van de Internationale Arbeidsorganisatie in landbouw-aangelegenheden was aanhangig gemaakt, welke vraag aan het Hof werd voorgelegd door de bevoegde organen, d.w.z. door den Raad en door de vergadering van den Volkenbond, en dat het Hof verplicht was het antwoord hierop binnen den kortst mogelijken termijn te verstrekken. Het Hof was mitsdien van oordeel, dat het moest overgaan tot het onderzoeken van dé aanvankelijke vraag en dat het een tweede vraag zou onderzoeken, indien en zoodra deze officieel aan het Hof werd voorgelegd. In verband met de beslissing van de buitengewone zitting van den Uitvoerenden Raad, einde Juli 1922 te Londen gehouden, kon de behandeling der supplementaire vraag toch nog in deze zitting van het Hof plaats vinden. Zie ook Bulletin OfBciel van de Arbeidsorganisatie, Vol. VI, No. 4. 58. (pag. 266) Zie betreffende de behandeling in de derde commissie de processen-verbaal van de zittingen der commissies der eerste Algemeene Vergadering no. 3 (26 Nov. 1920) en no 5 (28 Nov. 1920), waarin de eerste en de tweede zitting van de derde oommissie uitvoerig worden behandeld. Voorts de nos 17, 17, 24, 25 en 32 van het „Journal de 1'Assemblée," waarin de volgende zittingen dezer commissie en ook van de uit haar middent benoemde sub-commissie van tien leden worden behandeld. De laatste vergadering der derde commissie had plaats op 17 December 1920. 59. (pag. 267) De discussiën betreffende het ontwerp voor het Hof hadden plaats in de zittingen van de Algemeene Vergadering van 13 December 1920. Achtereenvolgens. werd daarin het woord gevoerd door de heeren Léon Bourgeois, president der derde commissie en Hagerup, rapporteur; Mr. Loder (Nederland), Lafontaine (België), Blanco (Uruguay), Fernandez (Brazilië),' Negulesco (Roemenië), Arias (Panama), Zolger (Servië), Urutia (Columbia), Korheo (Peru), Schanzer (Italië), Costa- (Portugal), De Aguero (Cuba), Balfour' (Engeland), Motta (Zwitserland), terwijl tenslotte de heeren Bourgeois en Hagerup op de verschillende opmerkingen antwoordden en de Nederlandsche afgevaardigde Loudon eene kleine wijziging in verband met de berechting van zaken van doorvoer en verkeer voorstelde. Zie het Compte-rendu provisoire van de 20ste en 21ste zittingen van de Algemeene Vergadering 1920. Zie voor wat de verkiezing der leden van het nieuwe Hof van Justitie in de Algemeene Vergadering van 1921 betreft, het proces-verbaal van de zittingen, resp. van 13 en 14 September. Verg. tevens met betrekking tot de vraagstukken, die ter eerste en tweede Algemeene Vergadering in verband met het nieuwe Hof werden behandeld, de uitvoerige verslagen, die door den' Minister van Buitenlandsche Zaken namens de Nederlandsche delegatie aan de Tweede Kamer zijn aangeboden; wat het verslag over de vergadering 1920 aangaat bij brief van 24 Maart 1921; wat dat van de zitting 1921 betreft bij brief van Maart '22. Het protocol betreffende het statuut van het nieuwe Hof is bij Koninklijke boodschap van 5 April 1921 (stukken Tweede Kamer, zitting 1920 — 1921, no. 459) aangeboden. Zie ten aanzien van de bepalingen de uitvoerige Memorie van Toelichting, daarbij gegeven. 60. (pag. 268) Het reglement gelijk het thans in deze eerste bijeenkomst is vastgesteld, is onderverdeeld in hoofdstukken, waarvan het eerste de samenstelling en den arbeid van het Hof regelt. In bijzonderheden^ worden hier de vragen geregeld met betrekking tot het zitting nemen der rechters en hun voorrang; ditzelfde hoofdstuk bevat ook de regelen betreffende de oproeping der plaatsvervangende rechters in de daarvoor krachtens leeftijd vastgestelde volgorde, 'en de aanwijzing van rechters van de nationaliteit van een der voor het Hof verschijnende partijen, indien zoodanige partij niet door een rechter in het Hof is vertegenwoordigd. Voorts wordt de procedure met betrekking tot de technisohe bezitters, die de speciale kamers van het Hof en ook eventueel het geheele Hof bijstaan in zaken betreffende den Arbeid en den Doorvoer, toegelicht. Een afzonderlijke afdeeling heeft betrekking op de verkiezing en de verplichtingen van president en vice-president. Een andere afdeeling spreekt van de door het Hof ingestelde Kamers, nl. die voor Kort Geding, voor Arbeid en voor Doorvoer en Verkeer. Ook is er een afdeeling, die betrekking heeft op de aanwijzing van den griffier en die in het algemeen een schets geeft van den arbeid van 317 de Griffie. In bijzonderheden is dit laatste onderwerp geregeld in speciale instructies en regelingen. _ .. ' L ,., , Onder het hoofd: De werking van het Hof, zijn bijeengebracht artikelen, die vermelden de data en uren van bijeenkomst en zitting, en ook de wijze, waarop voor elke zitting de rol wordt vastgesteld. Hier worden gevonden voorzieningen betreffende de wijze waarop het Hof tot zijn beslissingen raakt; leder lid, dat tegenwoordig is, is verplicht gemotiveerd zijn oordeel te geven, en de beslissing van het Hof moet gegrondvest zijn op de conclusiën, die worden aangenomen na een slot-discussie van de verschillende meeningen, door de leden geuit. ,' , .wis v. Het tweede Hoofdstuk van het reglement bevat de artikelen, noodig voorzoover het Statuut van het Hof die niet reeds gaf, betrekking hebbende op de prodecure voor het Hof. Het eerste deel van dit hoofdstuk bevat het belangrijk beginsel, dat de aanvaarding van deze regelen van prooedure niet uitsluit, dat het Hof zoodanig andere regelen aanneemt als door de betrok-, ken partijen worden voorgesteld. Tevens komt onder de algemeene beschikkingen een artikel voor, dat bij het bepalen van termijnen zooveel mogelijk met afspraken der partijen" zal worden rekening gehouden. In het algemeen maakt dit hoofdstuk een onderscheid tusschen de procedure voor het volledige Hof en de speciale Kamer voor Arbeids- en Doorvoerzaken eenerzijds, en de Kamer voor kort geding anderzijds. Een zaak wordt voor het Hof gebracht, hetzij tengevolge van een speciale overeenkomst tusschen de partijen (compromis) of, wanneer de rechtspraak van het Hof verplichtend ls voor wat aangaat de betreffende zaak of wel de betrokken partijen, door een toepassing van het voorschrift. Deze toepassing of mededeeling stelt vanzelf vast in hoeverre het volledige Hof dan wel een der Kamers de zaak zal hebben te behandelen en in hoeverre bijzitters noodig zijn. r_ ■' , Uitgezonderd, wanneer procedure in kort geding plaats heeft, wordt ais volgt gehandeld. Het Hof stelt den termijn vast binnen welken partijen haar geschreven documenten moeten produceeren als memories, contra-memories en antwoorden. Wordt een zaak niet door een mededeeling der partijen voor het Hof gebracht, dan geschiedt vanwege het Hof mededeeling aan de andere partij, die een antwoord kan doen volgen. In alle omstandigheden echter stelt het Hof een termijn vast binnen weiten de betreffende partij haar stukken heeft te produceeren en evenzoo een termijn voor de contra-memorie. Er mogen nog andere geschreven stukken worden geproduceerd: zoo een antwoord op de contra-memorie en een repliek op dit antwoord. Vastgesteld dient, dat indien geen antwoord op de contramemorie volgt, dit wordt gelijkgesteld met niet-verschijnen; ln zulke omstandigheden kan het Hof op de wijze als in het statuut bepaald, uitspraak bij verstek doen gaan, altijd indien na nauwgezet onderzoek wordt vastgesteld, dat de zaak tot de jurisdictie van het Hof behoort en dat de aangebrachte eisch wordt bevonden juist en billijk te zijn. Hetzelfde geschiedt uiteraard, indien het Hof verwerpt het bezwaar, dat van de zijde van den gedaagde tegen zijn bevoegdheid zou zijn Ingebracht. Na de beëindiging van het geschreven bedeelte der procedure stelt de president den datum voor het begin van het mondeling gedeelte vast. Deze datum moet vallen binnen een der zittingen van het Hof, hetzij de gewone zitting, die op 15 Juni begint, hetzij de buitengewone zitting, die door den president kan worden bijeengeroepen. Het mondeling gedeelte bestaat uit het hooren van getuigen en het voorbrengen van de zaak door de vertegenwoordigers en de raadslieden der partijen. Het Hof kan beschikkingen treffen voor het hooren van getuigen bulten het Hof en tot het verkrijgen van technische adviezen. Het spreekt vanzelf, dat elke stap, die daartoe dient gedaan op het grondgebied van den vreemden Staat, moet geschieden in overleg en met toestemnüng van de regeering, onder welker jurisdictie het grondgebied valt. Op elk oogenblik gedurende de debatten, kunnen de partijen een schikking treffen of op andere wijze overeenkomen de zaak van het Hof terug te nemen. Het Hof stelt het bereiken van overeenstemming vast en daarmede is de procedure beëindigd. Bij normaal verloop evenwel wordt de uitspraak van het Hof geacht de beëindiging van de procedure te vormen. Deze uitspraak is finaal en zonder beroep, maar een aanvrage tot revisie kan worden ingediend, indien deze gegrondvest is op de ontdekking van eenig werkelijk nieuw en zeer belangrijk feit. Het reglement van het Hof geeft uitvoerige bijzonderheden betreffende de procedure, die dient te worden gevolgd, zoowel in het geval van gewone procedure als in het geval van procedure in revisie. 318 Het reglement regelt ook de eventueele Interventie in een geding, gelijk voorzien in het statuut. Deze interventie is van tweeërlei aard; eerstens indien deze geschiedt 'door een der partijen in het geding, en tweedens indien zij geschiedt door een Staat, die mede heeft deelgenomen aan een overeenkomst, welker uitlegging in geding is. Teneinde het den Staten mogelijk te maken om voor zichzelf uit te maken in hoeverre zij al dan niet tusschenbeide wenschen te komen, is bepaald, dat de griffier door het Hof kan worden gemachtigd om de memories en de contra-memories in iedere zaak ter beschikking van de Staten te houden, die geacht worden ln een geding tusschenbeide te kunnen komen. De procedure in kort geding, ingesteld teneinde spoedige beslissing van zaken te verkrijgen, gelijkt voor het grootste deel op die voor het volledige Hof en de speciale Kamers. Er zijn intusschen belangrijke verschillen. De Kamer voor kort geding kan alleen een zaak ter hand nemen op grond, van een speciale overeenkomst tusschen de betreffende partijen. Zij moet gereed zijn om elk oogenblik zitting te nemen, en de bedoeling is dat, zoo mogelijk, de uitspraak zal worden gegeven op den grondslag enkel van twee geschreven documenten, resp. door de beide partijen ingediend om haar inzicht in de zaak uiteen te zetten. Partijen hebben eohter het recht om in de aldus geproduceerde documenten naar voren te brengen, dat mondelinge toelichting gewenscht is. Zoodanig mondelinge behandeling kan door de Kamer worden toegelaten, wanneer zij acht, dat uitvoeriger toelichting dan in de documenten is vervat, noodzakelijk is. Wel kan zoodanige mondelinge behandeling bij overeenkomst tusschen partijen worden vermeden. De uitspraak volgt als in de gewone procedure. Krachtens art. 14 van het statuut van den Volkenbond en het Hof heeft dit niet alleen uitspraak te doen in voor het Hof gebrachte zaken, maar is het ook belast met de taak om advies te geven op verzoek van den Uitvoerenden Baad of de Algemeene Vergadering van den Volkenbond. Zoodanige adviezen worden gegeven door het volledige Hof. Het reglement bevat enkele voorzieningen betreffende deze adviezen. Het Hof geeft slechts adviezen ten aanzien van vragen, die nauwkeurig zijn omschreven en betrekking hebben op actueele gebeurtenissen. Tevens draagt het Hof zorg om bij de behandeling daarvan licht te verkrijgen van de zijde van regeeringen of internationale organisaties, die in staat mogen worden geacht zoodanig licht te verschaffen. Door het Hof is van een nauwkeurig opvolgen van dit voorschrift zeker wel" blijk gegeven bij de behandeling van de totaal drie adviezen, in de eerste zitting gevraagd. In verband met het aanhangig maken van de eerste twee adviezen werd door de Britsche en de Tsjecho-Slowaaksche Regeeringen medegedeeld, dat zij gehoord wenschten te worden in de beide vragen; door de Nederlandsche Regeering dat zij gehoord wenschte te worden' in de kwestie van art. 389 ; door de Hongaarsche en de Roemeensche Regëeringen, dat zij gehoord wenschten te worden in de kwestie van den landarbeid; door de Portugeesche Regeering, dat zij gehoord wenschte te worden, gelijk eerst later bleek, alleen in de zaak van den landarbeid, en van het Internationaal Vakverbond, dat dit over beide kwesties gehoord wenschte te worden. Eenigszins vooruitloopend op de procedure had de Internationale Landarbeidersfederatie zich reeds tot het Hof gewend om bink'' te geven yan haar meening, dat een opvatting van de bepalingen van het tractaat van Versailles als door Frankrijk ten aanzien van den landbouwarbeid werd ingenomen, niet juist was. Met betrekking tot het advies inzake art. 389 van het tractaat van Versailles hield het Hof, dat op 15 Juni voor de eerste formeele zitting' bijeenkwam, openbare zittingen op Bonderdag 22 Juni, Zaterdag 24 Juni, Maandag 26 Juni, Woensdag 28 Juni, Donderdag 29 Juni en Vrijdag 30 Juni. Achtereenvolgens waren in deze openbare zittingen aan het woord de vertegenwoordiger der Engelsche Regeering Sir Ernest Pollock, bijgestaan door een drietal advocaten; het Internationaal Vakverbond, vertegenwoordigd door Mr. M. Mendels, die bijgestaan werd door den heer J. Oudegeest; het Intern. Christ. Vakverbond, vertegenwoordigd door den heer Serrarens; de TsjechoSlowaaksche Regeering, die zich moest excuseeren, wijl niet voldoende tijd van voorbereiding had bestaan; de Nederlandsche Regeering, vertegenwoordigd door Mr. J. Liraburg, die werd bijgestaan door Mr. A. M. Joekes van het Departement van Arbeid, en de Directeur van het Internationaal Arbeidsbureau, de heer Albert Thomas, die de zienswijze van genoemd bureau in deze kwestie vertolkte. Afgescheiden daarvan gaf de Zweedsche Regeering, die het niet noodig achtte voor het Hof te verschijnen, te kennen, dat in overeen- 319 stemming met den toestand te dezen opzichte in Zweden, de Zweedsche Regeering eenigen tijd geleden bij de benoeming van gedelegeerden ter vertegenwoordiging van den arbeid, als vanzelfsprekend personen had gekozen, die de eigenlijk gezegde centrale organisatie vertegenwoordigen, nl. de organisatie, welke het grootste aantal van de meest belangrijke arbeidersvakbonden ""Ten aanzien van de uitvoerige pleidooien, in deze zittingen uitgesproken, die slechts een enkelen keer door positieve vragen van den President van het Hof of van een der rechters werden onderbroken, moge worden verwezen naar het proces-verbaal en naar de uitvoerige mededeelingen, opgenomen in het Bulletin Offioiel van de Arbeidsorganisatie, Vol. VI, No. 3. Op Maandag 3 Juli ving de behandeling van het tweede advies aan, over deze vraag: Strekt de bevoegdheid van de Internationale Arbeidsorganisatie zich uit tot de internationale regeling van de arbeidsvoorwaarden der in den landbouw arbeidende personen ? De volgorde van degenen, die daarin •gehoord werden was aldus: Be Pransche Regeering; de Britsche Regeering; de Hongaarsche Regeering; de Roemeensche Regeering; de Portugeesche Regeering; de Deensche Regeering; de Tsjecho-Slowaaksche Regeering; de Italiaansche Regeering; het Internationaal Vakverbond; de Internationale Iiandbouwcommissie van het Intern. Instituut te Rome; de Internationale ver eeniging voor wettelijke arbeidersbescherming; het Internationaal Arbeidsbureau. Tijdens deze zitting werd aan deze beide vragen om advies een derde toegevoegd, van de Fransche Regeering uitgaande en luidende : of het onderzoek van voorstellen vobr de organisatie en ontwikkeling van de landbouwproductie-middelen • en van alle andere voorstellen van denzelfden aard al dan niet binnen de bevoegdheid valt van de Internationale Arbeidsorganisatie 1 In dit advies voerde namens de Fransche Regeering opnieuw Prof. A. de Lapradelle van de Universiteit van Parijs het woord, terwijl na hem op 8 Augustus de heer Albert Thomas als vertegenwoordiger van het Internationaal Arbeidsbureau werd gehoord. In zijn zitting van 31 Juli gaf het Hof arrest in de zaak van den Nederlandschen arbeidersafgevaardigde te Genève en oordeelde, dat de Nederlandsche Regeering correct heeft gehandeld en een juiste opvatting heeft getoond van de betreffende alinea van dit artikel. In zijn zitting van 12 Augustus - gaf het Hof zijn advies in de beide andere aangelegenheden, en beantwoordde de door de Fransche Regeering aanhangig gemaakte vragen resp. met ]a en met neen; oordeelde dus, dat vragen van den landbouwarbeid onder de competentie van de Internationale Arbeidsorganisatie en van de van haar uitgaande Arbeidsconferenties vallen, terwijl daartegenover Is vastgesteld, dat een onderzoek van de middelen van productie niet binnen de bevoegdheidssfeer van de Arbeidsorganisatie valt, afgezien dan van bepaalde punten ten aanzien waarvan het Verdrag van Versailles uitdrukkelijk de bevoegdheid van deze organisatie vaststelde. De eerste zitting van het Hof werd daarna door den President gesloten. Het nieuwe Hof heeft tijdens zijn eerste, min of meer informeele zitting, waarbij in elk geval geen te berechten zaken aan de orde waren, de verdeeling in Kamers aldus vastgesteld: Kamer voor kort geding: President de heer Loder; leden de heeren Weiss en Huber; plaatsverv. leden Lord Finlay en de heer Altamira; in de eerste formeele zitting is de heer Moore in de plaats van den heer Huber getreden. Kamer voor Arbeidsgeschillen: President Lord Finlay ; leden de heeren Bustamente, Altamira, Anzilotti en Huber; plaatsverv. leden de heeren Nyholm en Moore. Kamer voor doorvoer en verkeersgeschillen: President de heer Weiss; leden de heerep Barbosa, Nyholm, Moore en Oda; plaatsverv. leden de heeren Anzilotti en Huber. Ben bewijs van vertrouwen in het nieuwe Hof is zeker gegeven door Tsjecho-Slowakye en Oostenrijk, die in het tusschen beide Staten gesloten politieke tractaat zich hebben verbonden om in alle geschillen, die zich tusschen deze Staten zullen voordoen, toevlucht te nemen tot de verpliohte arbitrage van het nieuwe Hof van Justitie van den Volkenbond of tot een ander arbitraal Hof. Hoewel het nieuwe Hof open is ook voor niet bij den Volkenbond aangesloten Staten, hebben Zwitserland en Buitschland in het onlangs tusschen beide landen totstandgekomen, op 3 December 1921 te Bern gesloten arbitrageverdrag, dat allo geschillen aan een procedure van vreedzame beslechting onderwerpt, voorkeur gegeven aan het Haagsche Hof van 1907, waartoe beide zijn toegetreden. Dit verdrag, waarvan de tekst (zie „La Société des Nations onder Redactie van Dr. B. de Jong van Beek en Donk te Bern van Januari/ 320 Februari 1920 No. 1-2, pag. 49 e.v.) belangrijk mag worden genoemd en door Hans Wehberg in zijn artikel in de mededeelingen van de Deutsche Völkerbundliga als belangrijk wordt erkend, herinnert vooral aan het Peaceplan van Bryan, hoewel de beide Instanties, zoowel die voor belangen- als voor rechtsgeschillen, hier breeder zijn uitgewerkt 61. (pag. 295). Ongeacht de voorzieningen, getroüfen in het door het Hol vastgestelde reglement, bleven nog enkele punten ter regeling over, waarvoor de medewerking van den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond noodzakelijk was. Dit betrol allereerst de toegang van niet-leden van den Volkenbond tot het Hol, ten aanzien waarvan de Uitvoerende Raad in zijn 18e zitting, gehouden te Genève 11—17 Mei 1922, eene regeling heelt vastgesteld. Krachtens deze regeling is het Hof open voor elk niet-lid van den Volkenbond, mits zoodani* land tevoren aan de Griffie van het Hof eene verklaring doet toekomen, blijkens welke het de jurisdictie van het Hof, in overeensternming met het statuut van den Volkenbond en de bepalingen van het statuut en het reglement van het .Hof, aanvaardt en zich verbindt om te goeder trouw de gegeven uitspraak op te volgen en niet tot den oorlog over te gaan tegen eenigen Staat, die zich krachtens de uitspraak van het Hof gedraagt. De bedoelde verklaring kan een bijzonder dan wel een algemeen karakter hebben; bijzonder Ingeval zij geldt voor bepaald aangewezen gevallen; algemeen, indien zij voor alle mogelijke gevallen wordt afgelegd. Is dit laatste het geval, dan kan het betreffend niet-lid van den Volkenbond ook tot het protocol, bedoeld in art. 36 van het statuut van het Hof, toetreden en mitsdien de verplichte bevoegdheid van het Hof aanvaarden. De origineelen van deze verklaringen blijven bij den Griffier van het Hof bewaard, terwijl de Uitvoerende Raad van den Volkenbond zich heeft voorbehouden om van de getroffen regeling af te wijken en een nieuwe regeling vast te stellen, wanneer dit noodig wordt geoordeeld. Het Hof zelf heeft tijdens de eerste formeele zitting zich beziggehouden met het vaststellen van de methode, volgens welke het Hof rechtstreeks met de Regeeringen van verschillende landen zich in verbinding kan stellen. Dit kan b.v. noodig zijn voor de mededeeling van verzoeken om getuigen te doen hooren door rogatoire commissies, d.w.z. door nationale Hoven namens het Internationale Hof. De meerderheid van de Staten leden van den Volkenbord, die op de desbetreffende vragen van het Hof antwoordden, heeft te kennen gegeven, dat een dergelijke mededeeling rechtstreeks aan den Minister van Buitenlandsche Zaken moet worden gedaan ; de overigen wezen hun diplomatieke vertegenwoordiger te 's -Gravenhage aan. Het eerste is het geval met Oostenrijk, België, Denemarken, Frankrijk, Engeland, Italië, Nederland, Servië, TsjechoSlowakye, Nieuw-Zeeland en Noorwegen; het laatste slechts met Zweden, terwijl Finland en Roemenië versohillende methoden, afhangende van omstandigheden, aangaven. Ook is het oordeel gevraagd van Amerika en Duitschland ; Amerika wensoht de vragen te ontvangen aan het adres van het Staatsdepartement te Washington ; Duitschland aan het adres van het Gezantschap te 's -Gravenhage. In de bovengenoemde zitting van den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond kwamen ook ter sprake de honoraria van d.g. „nationale" rechters, die zitting nemen in het Hof voor een enkelen keer als aangewezen door een partij, niet in het Hof vertegenwoordigd, en tevens van de technische bijzitters. Blijkens het memorandum van het Hof was dit van oordeel, dat zoodanige rechters wat honoraria en vergoeding van kosten betreft, op gelijken rang moeten worden gesteld met de plaatsvervangende rechters; dus dienen te genieten eene uitkeering voor eiken dag, dat zij zitting hebben; voorts vergoeding van verblijfkosten naar een bepaald tarief en van de gemaakte reiskosten. Voor de technische bijzitters in Arbeidszaken werd een dergelijke regeling gewenscht geacht, schoon op een lager cijfer dan voor de bovengenoemde' rechters zal gelden. De Uitvoerende Raad heeft in dien geest de regeling vastgesteld; voor de technische bijzitters, wat aangaat zaken van Doorvoer en Verkeer echter alleen dan op kosten van het Hof, wanneer zij op verlangen van het Hof zitting hemen. Geschiedt dit op verzoek van een der partijen, dan is de behandeling van den betreffenden bijzitter wel dezelfde; maar vallen de kosten op de bedoelde partij. De cijfers van vergoeding en kosten zouden nader, gehoord de Budgeteommissie, worden vastgesteld. De vraag werd door het Hof gesteld hoe te handelen ten aanzien van rang en titel van de rechters in het Hof. Dienaangaande is van de zijde van den Uitvoerenden Raad de aandacht gevestigd op het feit, dat totdusver geen enkele regeling is getroffen met betrekking tot rang en diplomatieken titel van de vertegenwoordigers der verschillende landen in de Algemeene Vergadering, in den Raad of in een der organisaties van den Volkenbond; ook niet 321 L aanzien van de ledenjan.»* "Tg^^l^lLïï togen, door den Uitvoerenden J^d m vew en de en van lehouden, was dienaangaande eoe,^«flSk „eregeld. De Uitvoerende Raad ÏSA n^UMnksterie van Buiten- tentohe Zaken te '8 Gravenhage. 21 REGISTER HOOFDSTUK I DE GEDACHTE VAN EEN INTERNATIONAAL HOF DOOR ALLE EEUWEN. Vredesgedachten bij Grieken en Romeinen .... 1 Het ééne wereldrijk 1 Het internationale hol in de ontwerpen 2 Ontwerp van Dubois. ■ 3 Ontwerp van Podiebrad. 4 Erasmus en Paus Leo X 5 Grondslagen van Grucé's ontwerp 6 Het „groote plan" van Henri IV 7 Grotlus' opvattingen 8 Grotius' navolgers 9 William Penn en de Kwakers 10 Arbeid van den Abbé de St. Pierre 11 St. Pierre's ontwerpen 11 „Forme des Délibérations, etc 12 St. Pierre's beoordeeling 14 Kardinaal Alberoni 15 Ontwerp van 1745 16 Tose en Von Loen IC Von Palthen . . . lï La Harpe en Gaillard 18 Von Lilienfeld 18 Heilige Alliantie van 1782 20 Bentham 23 Schindler en Pallier de St. Germain 23 Schlettwein '. 24 Immanuel Kant 24 De Heilige Alliantie en Napoleon , 25 De georganiseerde vredesbeweging en de Statenorganisatie 26 323 HOOFDSTUK II - DE ONTWIKKELING VAN DE SCHEIDSRECHTELIJKE GEDACHTE IN HET ALGEMEEN 27 Scheidsgerecht in de Oudheid Scheidsrechters in den Griekschen tijd *° Het „jus fetialae" van den Romeinschen tijd Arbitrage en bemiddeling in de Middeneeuwen. . . . Scheidsrechtelijke uitspraken 3Q Verdragen van arbitrage Arbitrage voor vooraf omschreven geschillen ai Voorbeeld van Zuid-Amerika Pan-Amerikaansche conferentie te Washington .... Scheidsrechtelijke uitspraken in Europa ™ De Alabama-arbitrage Compromissoire clausule , De motie-Mancini „_ Toepassing der compromissoire clausule • Het permanente tractaat van arbitrage ™ Vredesbeweging en arbitrage Arbitrage op de Vredescongressen * Conferentie Interparlementaire Unie in 1894 • • • • Een permanent scheidgerecht '. .. Aandrang uit de Parlementen voor een internationaal hof 41 Engeland .„ Italië ^ Overige Parlementen 44 Frankrijk Duitschland en Oostenrijk . Engelsch-Amerikaansch tractaat van arbitrage .... « Propaganda voor arbitrage in Engeland en Amerika . 46 Het Venezolaansch conflict Ontwerpen van volkenrechtgeleerden HOOFDSTUK III - DE ARBITRAGE TER EERSTE HAAGSCHE VREDESCONFERENTIE (1899) A. De debatten 49 De taak der conferentie Ontwikkeling der arbitrage Drie ontwerpen • • • ^ Het Engelsche voorstel Fransche inzichten . • • • De discussiën 5- Duitsche tegenstand 5g De grondslagen voor art. 27 Bezwaren tegen het Fransche voorstel Een wederzijdsohe plicht der Staten De aanneming van het voorstel 324 B. De inrichting van het Permanente Hof van Arbitrage De Haagsche overeenkomst van 1899 72 Internationaal Bureau 73 De rechtbanken uit het Hof 73 Zetel van het Hof 75 Arbitrale procedure . . . 75 Instructie en debatten 77 De uitspraak 7g • Revisie en kracht der uitspraak 78 G. Instelling van eene reeks van gevallen van verplichte arbitrage Het Russische voorstel betreffende verplichte arbitrage . 79 De toelichting 89 Artikel 10 \ 81 Het Duitsche standpunt 84 Het permanente tractaat van arbitrage krachtens art. 19. 85 HOOFDSTUK IV — DE PRACTIJK VAN HET PERMANENTE HOF VAN ARBITRAGE A. De inwerkingtreding van het Permanente Hof en het Internationa al Bureau. Installatie van den Raad van Beheer 86 Het tweeledig karakter van het Internationaal Bureau. . 88 Archieven van het Permanente Hof . 89 De taak van het Internationaal Bureau 90 Het Permanente Hof als universeel rechter 91 De tweede Vredesconferentie en het Permanente Hof . . 92 Facultatieve rechtspraak van het Permanente Hof . . 93 Kosten en verdeeling der kosten . \ . 94 B. De processen, gevoerd voor het Perma¬ nente Hof van Arbitrage I Het eerste geding 96 Ia Amerikaansoh-Mexicaanscb geschil (1902). II Venezolaansch geschil' (1903) III Japansche belastingen (1905) IV Mascate geschil (1905) V Casablanca geschil (1909) 325 VI Grensgeschil tusschen Zweden en Noorwegen (1908) VII New-Foundland-geding (1910) VIII Amerikaansch-Venezolaansch geschil betreflende de OrinocoMaatschappij (1910) IX Arrestatie van Savarkar (1911) X Turksch-Russiscbe oorlogsschuld (1912) XI Italiaansch-Perüa'ansch financieel geschil (1912) XII/XIV Fransch-Italiaansch geschil betreffende aanhouden van schejpP***' , pen (1913) XV Timor-kwestie (1913) XVI Geschillen van Frankrijk, Engeland en Spanje met Portugal (1921) XVII Fransch-Peruaansch financieel geschil (1921) G. Het Permanente Hof van Arbitrage in het Vredespaleis te 's-Gravenhage . . 121 HOOFDSTUK V — DE ARBITRAGE TER TWEEDE VREDESGON-, FERENTIE VAN 1907 Het scheidsgerecht bij den aanvang der tweede Vredesconferentie 134 Permanente tractaten van arbitrage 135 Chili en Argentinië 136 Model-permanent tractaat van arbitrage 137 Reeks van gesloten permanente tractaten .... 140 A. Verplichte arbitrage Een algemeen verdrag voor verpUchte arbitrage . . . 144 GevaUen van verpUchte arbitrage . . . 145 Het resultaat der discussiën /*')§?>• • *50 B. Beslechting van geschillen, voortspruitende uit het innen van schulden uit overeenkomst Enkelvoudig tractaat van verpUchte arbitrage .... 151 Geweld bij inning van schuldvorderingen 152 Drago-leer 153 Amerika's houding 156 Het verdrag nopens beperking van wapengeweld bij het innen van schulden 158 326 G. De uitbreiding van het Hof van Arbitrage Uitbreiding van het Permanente Hof 161 Andere voorstellen . . . . . • • • 163 Het Amerikaansche ontwerp . . 164 Twee hoven naast elkander 166 Voorstellen der voorbereidende Commissie 167 Permanente delegatie 168 Benoeming der rechters . . 171 Resultaat der discussiën) I75 D. De instelling van het Internationaal Pr ijzen h 0 f Het Duitsche ontwerp voor het Prijzenhof 178 Het Engelsche ontwerp 180 De ev. werking van het Prijzenhof 182 HOOFDSTUK VI — IN DE JAREN VOOR EN TIJDENS DEN OORLOG Na 1907 189 Nederl.-Deensche en Nederl-Italiaansche verdragen . . 190 De Taft-tractaten. . . 151 Bryan's Peace Plan 193 Ontwikkeling der algemeene gedachten • 193 Derde Vredesconferentie . . 194 Beteekenis en ontwikkeling van het Permanente Hof. . 195 Het Hof orgaan van het Statenverband? . . . . ., . 197 De Minimum-Programma's tegen den oorlog 199 Nieuwe groepeering der Staten 200 Ontwikkeling der rechterlijke organen 201 Het Minimum-Program van N.A.O.R. en C.0 203 Rapporten van mrs. Heemskerk en Loder 205 Het Hof in het statuut van Parijs 208 Art. 14 van het statuut 209 Arbitrage en Rechtspraak 210 HOOFDSTUK VII —DE VOORBEREIDING VOOR HET HOF VAN DEN VOLKENBOND Het Hof in den Volkenbond . 211 Het Zwitsersche ontwerp: 213 B. La cour internationale de Justice C. La cour des conflits Rapport der Nederlandsche studie-conimissie 212 Het Scandinavische ontwerp 216 Italiaansche voorstellen 4 / ... 221 Duitsche voorstellen 22" Het Oostenrijksche ontwerp 220 Niet-officieele ontwerpen 224 Verband met het Permanente Hof 227 Conferentie te 's-Gravenhage in Februari 1920 . . . • 227 Het ontwerp dezer conferentie 228 Samenstelling van het Hof 228 De rechters Bevoegdheid van het Hof 229 Procedure 230 Uitvoering van vonnissen . • 231 Toelichting tot het ontwerp 231 HOOFDSTUK VIII — HET INTERNATIONALE HOF VAN JUSTITIE VAN DEN VOLKENBOND EN ZIJNE TOTSTANDKOMING. Uitvoering van art. 14 235 Rapport-Léon Bourgeois te Londen 236 Samenstelling der Juristen-Commissie 238 Bijeenkomst te 's-Gravenhage 238 Het ontwerp der commissie • • • 239 HOOFDSTUK tl Van de samenstelling van het Hof HOOFDSTUK II: Van de bevoegdheid van het Hof HOOFDSTUK III: Van de Procedure Rapport de Lapradelle 251 De vooruitgang van het Haagsche Hof 253 Wenschen der Internationale Commissie 254 De Uitvoerende Raad over het ontwerp 256 Rapport van Léon Bourgeois te Brussel 257 Wijzigingen in het ontwerp 260 De derde commissie te Genève . . 261 Amendementen op het ontwerp 262 Rechtspraak in arbeidsgeschillen 262 Voorstellen van Albert Thomas ... 264 Het ontwerp in de derde commissie 265 Het ontwerp ln de algemeene vergadering 267 Het definitief verdrag 267 Het aanvullend protocol 269 De wenschen der Juristen-cormnissie 270 327 328 HOOFDSTUK IX — DE INWERKINGTREDING EN OPRICHTING VAN HET HOF VAN JUSTITIE De protocollen . S 273 Onderteekening der protocollen . . 274 Ratificaties 27e De aanwijzing der candidaten 278 Nadere ratificaties 282 De toetreding in de Nederlandsche, Zwitsersche en Belgische Parlementen . .< 282 De candidaten voor de rechtersplaatsen. 284 De verkiezing der rechters 288 De verkiezing der vier plaatsvervangende rechters . . . 290 De installatie van het Hof . 292 AANTEEKENINGEN. 296 REGISTER. 322 SS HET PERMANENTE HOF VAN INTERNATIONALE JUSTITIE TE 'S-GRAVENHAGE (artt. 18-16 van het statuut van den volkenbond) HISTORISCH-CRITISCHE SCHETS VAN ARBITRAGE EN RECHTSPRAAK IN INTERNATIONALE GESCHILLEN, EN VAN DE POGINGEN OM TOT EEN INTERNATIONAAL HOF TE KOMEN doos H. Ch. G. J.VAN DER MANDERE A.W, SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ LEIDEN HET PERMANENTE HOF VAN INTERNATIONALE JUSTITIE TE 'S-GRAVENHAGE Geschenk van? HET PERMANENTE HOF VAN INTERNATIONALE JUSTITIE TE 'S-GRAVENHAGE (artt- 18-16 van het statuut van den volkenbond) HISTORISCH-CRITISCHE SCHETS VAN ARBITRAGE EN RECHTSPRAAK IN INTERNATIONALE GESCHILLEN, EN VAN DE POGINGEN OM TOT EEN INTERNATIONAAL HOF TE KOMEN door H. Ch G. J.VAN DER MANDERE A.W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ LEIDEN HOOFDSTUK I DE GEDACHTE VAN EEN INTERNATIONAAL HOP DOOR ALLE EEUWEN Vredesgedachten bij Grieken en Romeinen Zonder vrees voor tegenspraak kan men zeggen dat de eedarhtP rft"LT6 °n"er de v°»' de menschheid sfdert 5ï oudsfe Sen heeft beheerscht. Men behoeft daartoe niet slechts het Oude Testament den godsdienst van Perziërs, Indiërs en Ghineezen te raadplegenTir n ES Z briekSCr m R°meinSChe ^enaaÏÏfsSliX ivd lT mrChen St6edS aan ™erde inzfchten 'te wljtm i£~ SSf die^barSr^ h™16 V°lkeren buiten Griekenland CiceTo genoemd dtT ^f? aang6Zien- Van de Romeinen dient zelfs in f *egm het waPe*geweld ijverde; Salustius, die difvrnV * de scheidsrecbtelijke procedure aanbeval ■ Seneca Taoit,,? „° ^ g W ne leven tot moordenaars zouden stempelen • In !ip V00r arbeid ontwikkeling van het algemeen we d de vrrng en strijd °™ai van Clermont werd S ^ ^ ziJ he^esluit van het kerkcongre^ en zwaSn kernen V00T^™* tegenover hulpeloozen bedreieTt™ * lge' z00wel ^rkelijke als wereldlijke, straffen bedreigd tegenover degenen, die deze voorschriften zouden ov^treden Het ééne wereldrijk (*) wensVhlr^eSf 0626 te constateeren een _J«ehnaar_vrede en verzoemng. Maar evenzeer als de gedachten onbekender loop' d£ ?7er?n0l18:aeneudw IZT*™** rWpen' ta *et een Internationale Statenorgnisatfe a] dan^iT™!? ^f^™.116 Bedachte van hof, ziin voor het mppS»„i SftiT j D)e,Lmet een Internationaal Gerechtster Meniën: Der Gedank P?d*ontle™d aan het voortreffelijk werk van Dr f in 1917 verschenen!a£ «SSnrtdifwiv 0r^nisation in seiner to££uïï£ '"«--enste^^^^^ 1 stemd en vaag waren, evenzeer was het moeilijk tte miaaeieu iei unvoering te vinden. In de dagen van het Romeinsche Keizerrijk hebben staatslieden en pbilosofen geloofd aan het ééne groote wereldrijk, dat langzaam maar zeker geheel de aarde zou gaan omvatten en dat vanuit één centraal punt zou worden beheerscht. Het uiteenvallen van bet Romeinsche Rijk heeft niet dadelijk aan de verwachtingen van het totstandkomen van dit wereldrijk een einde gemaakt; nog eeuwen achtereen heeft men zoodanig wereldrijk verwacht onder leiding van den Roomsch-Duitschen Keizer. De strijd der nationaliteiten begon pas en moeilijk kon toen worden beseft; dat deze nationaliteiten zouden' moeten worden de onafhankelijke deelen van het geheel, waaruit eerst thans het internationaal organisme der Stateneenheid kan worden opgebouwd Wie de ontwerpen voor een Volkenbond uit alle deze eeuwen tér hand neemt, zal daarin worden getroffen door de ruimheid der begrippen, door de weinig scherpe omlijning van de noodige grenzen, door het gebrek aan erkenning van de nationale staatsgedachte als, onmisbare factor. Trouwens, eerst uit den aUerlaatsten tijd dateert de algemeene erkentenis, dat slechts langs den weg der interstatelijke organisatie langs den weg van den Volkenbond als gemeenschap van onderling -onafhankelijke deelen, een zoodanige internationale toestand is te verkrijgen, dat daaruit, zij het ook waarschijnlijk na jarenlangen strijd en voorbereiding, een duurzame vrede is te verwachten. Het internationale hof in de ontwerpen Temeer daarom treft het, dat in de ontwerpen voor een Volkenbond, die ons sedert den aanvang der veertiende eeuw bekend zijn, en die begrijpelijkerwijze in den laatsten tijd meer belangstelling gemeten dan tevoren het geval was, zoo groote plaats telkenmale wordt gegeven aan eenig internationaal hof van justitie, hetwelk de geschillen tusschen de Staten zal hebben te beslechten. Geen der ontwerpers stelt zich op het standpunt, dat een tijd zal aanbreken, waarin geschillen tusschen de Staten niet meer voorkomen; ieder dezer erkent, dat zoodanige geschillen altijd aanwezig zullen blijven. Voor een deel constateeren zij de rechtmatigheid van het wapengeweld ter beslechting van deze geschillen, doch niet de wenschelijkheid'. Zij bedoelen in de plaats van dit wapengeweld te stellen een vredelievend en tegelijk afdoend organisme, hetwelk zij vinden in de rechtspraak. Vandaar, dat zn allen,; zonder uitzondering, de noodzakelijkheid erkennen om. aan de gedachte interstatelijke organisatie een centraal punt te geven. Het karakter van dit centraal punt is verschillend naarmate de opvatting van net ontwerp streeft in de richting van een staatkundig dan wel van een juridisch totaal. In die ontwerpen, welke ingegeven z*jn, hetzij direct hetzij indirect, door staatkundige bijbedoelingen, treedt vanzelf eene grootere macht van de politieke raadgevers op den voorgrond; in ttie daarentegen, die uitsluitend ten doel hebben den vrede onder de vol- keren op hechten grondslag te vestigen, treedt naar voren de wensen om aan het rechterlijk lichaam, het eenig onbevooroordeelde, objectieve zoo groot mogelijke zeggenschap te verschaffen. Somwijlen ziet men' daardoor, dat aan dit internationale hof eene geheel onafhankelijke plaats wordt gegeven ; somwijlen ook, dat daaraan functies worden opgedragen, die middellijk of onmiddellijk met het centraal te scheppen staatsgezag verband houden. Hoe het echter zij, in alle deze ontwerpen valt te constateeren, dat de macht van eene dergelijke internationale rechtbank als onaantastbaar wordt erkend, en dat gezocht wordt naar de beste en doeltreffendste middelen om de uitvoering harer vonnissen te verzekeren. Ontwerp van Dubois Het ontwerp van den Parijschen rechtsgeleerde Pierre Dubois dat omstreeks 1302 het licht moet hebben gezien, is het eerste in de lange reeks van deze geschriften. Van politieke bijbedoelingen was het reeds daarom met vrij, wijl het de Christelijke vorsten in eenzelfden bond wilde vereenigen ter bestrijding van de ongeloovigen, ter voorbereiding dus van den kruistocht, die het Heilige Land aan hunne macht zou , omrukken. Maar bovendien, gelijk later gebleken is, bestonden er van Pierre Dubois' geschrift: „De recuperatione terra sancte" twee deelen van welke het laatste onomwonden sprak over de vergrooting van den Pranschen invloed ten koste van Duitschland, den Paus én Spanje, en dat de gedachte internationale organisatie als middel aanbeval om de Fransche suprematie te vestigen. Dubois dacht zich een Statenbond te stichten door een Concilie van prelaten en souvereine vorsten, onder wie ook de Byzantijnsche Keizer zou zitting nemen, en onmiddélüjk na welks bijeenkomen alle vijandelijkheden zouden worden gestaakt Ter beslechting van de geschillen, die zich tusschen de souvereine Staten zouden voordoen, stelde Dubois de oprichting van een internationaal scheidsgerecht voor. Het Concilie zou de geestelijke en wereldlijke rechters aanwijzen, uit welke bij de beslechting van een voorkomend geschil de partijen elk drie wereldlijke en drie geestelijke rechters zouden kiezen teneinde de rechtbank samen te stellen. Deze zouden op eene telkens in het bijzonder aangewezen plaats bijeenkomen; beèedigd worden ; kennis nemen van klaagschriften'en antwoorden, en dan kort i en bondig, met vermijding van alle overvloedige en onpassende woorden getuigen hebben te hooren, bewijsstukken in ontvangstee nemen'en' op deze gronden uitspraak doen. Voor het verhoor van iederen getuige zouden tenminste twee getrouwe en wijze, beêedigde mannen worden opgeroepen; de mededeelingen der getuigen zouden worden neergeschreven en door de rechtbank worden bewaard. De kosten zouden door de partijen worden gedragen; de rechters zouden zich van alle overbodige uitgaven hebben te onthouden. Zij zouden zich bijzitters kunnen toevoegen, blykbaar bedoeld in den zin van deskundigen die 3 in het goddelijk, het kerkelijk en het burgerlijk recht ervaring moesten bezitten. Dubois blijkt reeds bekend met het denkbeeld eener hoogere instantie, want zou eene der partijen zich met een uitgesproken • vonnis niet kunnen vereenigen, dan zouden de rechters zelve het geheele geschil, met alle daarbij behoorende procesacten en het vonnis, aan den Apostolischen Stoel doorzenden,, opdat het door den Paus zou kunnen worden verbeterd en veranderd als hem noodig voorkwam, of wel worden bevestigd. Ontwerp van Podiebrad Ook de Boheemsche Koning Georg von Podiebrad, het hoofd der Hussieten, die na den dood van den jongen Koning Ladislav van „Gubernator" tot Koning werd verheven, en zijn raadsman, de eenigszins avontuurlijke Marini, hebben bij het door hen opgemaakte plan «e'ene niet geringe plaats toebedeeld aan een internationaal hof. Het plan "van Podiebrad berustte op dezelfde grondgedachten als dat van Dubois: "vereeniging van alle Christelijke vorsten in denzelfden bond teneinde 'tegen de Turken, die een steeds dreigender gevaar voor het Christelijke Europa schenen te worden, te kunnen te velde trekken. Podiebrad echter beoogde daarmede zichzelf eene eerste plaats onder de Christelijke vorsten te geven en wilde den Paus in den bond nauwelijks erkennen, laat staan de hem in alle ontwerpen ruimschoots toebedeelde eereplaats toekennen. Podiebrad en Marini ontvingen krachtigen steun van den toenmaligen Pranschen Koning Lodewijk XI; werden afgewezen aan het hof van den Hertog van Bourgondië, die langs vertrouwelijken weg den Paus van hunne plannen op de hoogte Jstelde, hetgeen ten gevolge had, dat toen Marini ten tweeden male bij de Venetiaansche doges aanklopte, deze voor zijne voorstellen doof bleven. Podiebrad's ontwerp had ten doel om een eeuwigen bond der Christelijke vorsten te stichten, die elkander wederkeerige vriendschap toezegden, elkander trouw en steun beloofden en zich onderling van wapengeweld zouden onthouden. De verbondenen namen op zich er tegen te waken, dat noch de Staten 'noch de onderdanen der Staten de rust in den bond zouden storen; zouden twee Staten toch langs den weg van wapengeweld trachten een geschil tot oplossing te brengen, dan stond tusschenkomst van geheel den bond te verwachten. Tevens zou worden besloten tot de instelling van een bondsgerechtshof, dat den naam van consistorie, ook wel parlamentum of juditium droeg. De wetgevende macht in den bond werd door de algemeene vergadering, collegium universitas of congregatio, uitgeoefend, doch geheel zelfstandig werd de rechtspleging aan het gerechtshof overgelaten. De algemeene vergadering stelde daarvoor uitvoerige bepalingen vast, doch reeds in de Grondwet werd vastgelegd, dat in naam van den 'bond zou worden rechtgesproken; dat de zittingen zouden plaats hebben in dezelfde stad waar de bondsregeering gevestigd was, en dat rechters en assessoren kort en bondig over i alle twisten en geschillen tusschen de vorsten hadden recht te spreken. Als leden van den bond waren gedacht de koningen van Frankrijk en andere Gallische vorsten ; de Duitsche koningen en vorsten; de doge van Venetië en de Italiaansche vorsten en republieken, en de koning van Gastilië en de andere koningen en vorsten van Spanje. De Paus zou niet als alle deze groepen stem in het kapittel hebben; slechts zou men zijn invloed te hulp roepen om de betaling der lasten van ieders zijde mogelijk te maken en om de Italianen tot den bouw van eene krachtige vloot tegen de Turken aan te sporen. Voor een niet gering gedeelte moet het ongetwijfeld aan de ondergeschikte plaats, die aan den Paus in dit ontwerp werd toegekend, worden toegeschreven, dat het zoo weinig resultaten heeft gelaten. Erasmus en Paus Leo X Het ontwerp van Podiebrad werd openbaar gemaakt in den tijd dat de wereld reeds den drempel van den nieuwen tijd, door de Hervorming in te luiden, naderde. Het is de philosoof van dat tijdperk, de groote Erasmus, geweest, die gepleit heeft voor beslechting van geschillen langs den weg van het scheidsgerecht; die heeft gevraagd of niet de uitspraken van wijze en welberaden mannen aan de volkeren grootere zekerheid boden dan het steeds wisselend geluk der wapenen. Hij heeft echter de gedachten, die hij op dit punt ronddroeg, slechts in algemeenen zin geuit; met in eenig concreet denkbeeld of voorstel belichaamd zoodat daarvan weinig invloed is uitgegaan. Anders was dit bij den toenmahgen Paus Leo X, die zich moeite gaf om aan de Christenheid onderling den vrede te verschaffen, ook hij met het doel om de Turken met meer kans op succes te bestrijden. De Congregatie van kardinalen die in 1517 daartoe onder zijne leiding samenkwam, heeft eene reeks van vragen beantwoord, die met de mogelijkheid eener interstatelijke organisatie ten nauwste verband hielden. Aan de twee machtigste vorsten van dien tijd, den Franschen Koning Frans I en den Duitschen Keizer Maximiliaan werd mededeeling gedaan van de beraadslagingen van de Congregatie en van de door haar genomen conclusiên. ' Frans I, spoedig met zijn antwoord gereed, verwierp het denkbeeld met, doch behandelde het in zoodanig algemeene en vage termen dat men aan zijn woorden weinig waarde kon hechten. Keizer Maximiliaan daarentegen, dezelfde, die op den Rijksdag van Worms den eeuwigen landsvrede deed afkondigen, bleek de plannen van den Paus te willen ondersteunen, mits daartoe practisch de gelegenheid zou worden geopend. Een wapenstilstand tusschen de Christenvorsten scheen hem daartoe noodig teneinde krachten te verzamelen voor den strijd tegen de Turken. Maatregelen te treffen ten aanzien van de verdeeling van het te veroveren bezit scheen hem eveneens noodig, gelijk blijken mag uit zijn voorstel om een algemeen scheidsrechtelijk hof in te stellen 5 6 en in laatste instantie daarover den Paus te doen beslissen. Men krijgt, aldus een kundig beoordeelaar van deze aangelegenheid, den indruk, dat zij, die deze memories vervaardigden, werkelijk meenden wat zij zeiden; men wilde den Europeeschen vrede teneinde den heiligen krijg te kunnen beginnen, maar de groote moeilijkheid bleef, ook nadat de Pauselijke bul van 1518 was verschenen, de oplossing van de geldvraag, die tenslotte tot niet-uitvoering leidde. Wel is het algemeen tractaat onderteekend achtereenvolgens door Hendrik VIII van Engeland, Frans I van Frankrijk en Karei van Spanje, die inmiddels Maximiliaan was opgevolgd, terwijl de Paus het ratificeerde; wel was dit tractaat gegrondvest op een algemeen begrip van Christelijke samenwerking, maar de politieke omstandigheden brachten, ih het bijzonder door de verkiezing van den nieuwen keizer, zoodanige tweespalt teweeg, dat men tot uitvoering van de plannen niet kwam. Grondslagen van Crucé 's ontwerp In alle ontwerpen van de Middeneeuwen gevoelt men de beheerschende gedachte van vereeniging. der Christelijke vorsten tegen de ongeloovigen. De vrede onder de Europeesche volkeren werd noodzakelijk geheeten ter wille van den strijd tegen de ongeloovigen; de bevordering van den vrede was dus geen op zichzelf staand doel. Anders daarentegen in het ontwerp, hetwelk in den aanvang der zeventiende eeuw half anoniem (Le nouveau Cynée) te Parijs verscheen en hetwelk is gebleken van den monnik Emeric Crucé te zijn. Dit ontwerp predikte den vrede om den vrede zelf; dacht zich geene interstatelijke organisatie, die zich tegen de ongeloovigen zou hebben te richten, maar wilde een algemeenen bond van alle volkeren, waarvan de Paus het voorzitterschap zou voeren en waarin als tweede macht onmiddellijk na hem de Turksche Sultan werd genoemd. Het ontwerp van Crucé iS — belangrijke geleerden op het gebied van het volkenrecht hebben er herhaaldelijk op gewezen — het eerste te achten, dat de gedaohte van den 'Volkenbond gelijk wij dezen tegenwoordig, voorloopig nog slechts in theorie, verstaan, heeft gehuldigd. Oorspronkelijk in zijne samenstelling was het niet; evenals de ontwerpen van Dubois, van Podiebrad en van anderen dacht het zich een algemeenen Statenbond, in welken de oplossing van geschillen anders dan langs vredelievenden weg zou zijn uitgesloten en welks leden zich onderling zouden verplichten tot naleving van deze uitspraken. Te Venetië, destijds als een centraal punt van Europa te reke-nen, gemakkelijk bereikbaar vanuit alle landen, wilde Crucé den zetel van den internationalen bond vestigen; daar zou niet aUeen de internationale raad bijeenkomen, doch ook het permanente internationale scheidsgerecht gevestigd zijn. Dit scheidsgerecht zou worden samengesteld uit de gezanten van de souvereine vorsten, die den bond samenstelden; de gezanten van degenen, die belanghebbenden waren in eenig geschil, zouden de klachten van hunne meesters uiteenzetten, en de overigen zouden, „zonder zich door hartstochten te laten verleiden", uitspraak in het geschil doen. Na den Paus en den* Sultan zou aan den Keizer de derde plaats in den bond toekomen, aan Frankrijk de vierde en aan Spanje de vijfde, terwijl daarna volgden de gezanten van Perzië, China, Tatarije, Moscovië, Groot-Brittannië, Polen, Denemarken, Zweden, Marokko, den Groot-Mongool en andere Indische en Afrikaansche koninkrijken, nevens welke de afgevaardigden der Republieken — onder welke Crucé de Vereenigde Nederlanden niet noemde — slechts van advies zouden hebben te dienen. Degenen, die de uitspraken van het scheidsgerecht niet zouden opvolgen, werden door de moreele veroordeeling van alle anderen getroffen. Teneinde echter aan de afgevaardigden van het internationale lichaam zoo groot mogelijke autoriteit te verleenen, zouden alle vorsten zweren de besluiten der meerderheid op te volgen. Geen oorlog zou mitsdien meer tusschen leden van den bond kunnen uitbreken, want instede van de wapenen tegen elkander op te nemen, zouden zij zich kunnen beklagen bij de algemeene vergadering van den bond. Zoodat dus in dit overigens voortreffelijk en terecht geprezen ontwerp, hetwelk aanving met in het algemeen den oorlog te veroordeelen, als verkwistend te schilderen, geene scheiding werd gemaakt tusschen eene internationale bijeenkomst van de gevolmachtigden der leden, aan welke bovendien eene zeer beperkte taak ten deel viel, en tusschen het gerechtshof; eene fout, die, slechts wat de d. g. belangengeschillen aangaat, in het verdrag van den Parijschen Volkenbond wordt teruggevonden. Het groote plan van Henri IV Van geheel anderen aard en, ook uiterlijk van geheel anderen vorm, was het ontwerp, vrijwel tegelijkertijd totstandgekomen, hetwelk aan Koning Hendrik IV of aan zijn minister Sully moet worden toegeschreven, eene ,keuze, die tusschen de deskundigen nog steeds niet is beslist, maar waarvan de beantwoording meer en meer in de richting van het auteurschap van den laatste neigt. Naar dit ontwerp „le grand dessein" genaamd, zou de op te richten Christelijke Republiek het bestaande uiterlijk der Europeesche Staten niet veranderen, noch zouden de Staten door de Grondwet van den bond in zoodanige nauwe verbinding treden, dat hunne onafhankelijkheid gevaar liep. Slechts wérd bedoeld een dusdanigen toestand te scheppen, dat elke •gewelddadige aanval van een der leden op een ander uitgesloten zou zijn. De zes erfmonarchieën: Frankrijk, Spanje, Engeland, Zweden, Rusland en Lombardije; de vijf kiesrijken: Duitschland, Bohemen, Hongarije, Polen en de kerkelijke Staat, en de drie Republieken: Venetië, de Nederlanden en Zwitserland zouden met een uit Italiaansche Staten te vormen nieuwe Republiek de leden van deze Christelijke Republiek vormen. Een senaat van de Republiek, bestaande uit zestig leden, was aangewezen om de gemeenschappelijke aangelegenheden te regelen, en naast deze zou een opperst gerechtshof worden geroepen om alle geschillen te beslechten. De algemeene raad zou zijn zetel hebben in eene stad in Midden-Europa, die elke jaar door een der vijftien leden uit vijftien steden zou zijn te kiezen. Naast den algemeenen raad zouden er zijn zes provinciale raden: in Danzig voor het Noord-Oosten, in Neurenberg voor Duitschland, in Weenen voor Oost-Europa, in Bologna voor Italië, in Gonstanz voor Zwitserland en Lombardije en in eene stad in het Westen voor Frankrijk, Spanje, Engeland en de Nederlanden. Alle deze raden zouden, naar het voorbeeld van de Grieksche amphyktionen, zooals Sully uitdrukkelijk in zijne gedenkschriften zegt, de bevoegdheid verkrijgen om alle geschillen,' zoowel die tusschen den souverein en zijn volk als die tusschen de Staten onderling, te beslechten. De hoofdtaak van den algemeenen raad zou zijn om de algemeene vragen van politieken aard tot oplossing te brengen en in hooger instantie uitspraak te doen over de vonnissen der provinciale raden, doch bovenal alle zaken en oorlogen, die geheel de Republiek betroffen, te behandelen. Hieruit volgt wel duidelijk, dat het ook in Henri IV of Sully's voornemen lag om geen scherp onderscheid te maken tusschen den algemeenen raad, die reeds door zijne samenstelling een sterk politiek karakter vertoonde, en een eventueel in te stellen opperst gerechtshof, dat slechts 'aan het recht zijne beslissingen zou hebben te ontleenen. Integendeel, men mag uit de bewoordingen, waarin het „grand dessein" is vervat, opmaken, dat de politieke gedachten, die dit beheerschten, den ontwerper niet hebben vergund aan eene afzonderlijke en afdoende regeling van de oplossing van geschillen zijne aandacht te schenken. Grotius' opvattingen Emeric Crucé en Henri IV waren tijdgenooten van Grotius, den schepper, den ontdekker van het volkenrecht. Crucé en Grotius waren zelfs stadgenooten, want het was in denzelfden tijd, dat Crucé 's werk verscheen, dat Grotius verblijf hield aan de Seine. Hoe geheel anders is niet de arbeid van Grotius en welk een geheel anderen invloed heeft hij niet op de ontwikkeling der internationale gedachte en organisatie gehadl Grotius' werk over het „recht van oorlog en van vrede" is daarom een standaardwerk geworden en gebleven — een standaardwerk, waatvan het geenszins uitgesloten is, dat het door'een ander werd voorgegaan, zonder dat Grotius dit wist — omdat het zich niet heeft begeven in beschouwingen of plannen van het gewenschte, doch zich strikt heeft beperkt tot eene uiteenzetting van wat naar het oordeel van den schrijver bestond, zij het ook niet zichtbaar voor iedereen. Men moge ten aanzien van Grotius' arbeid de opvatting huldigen, die men wil; men moge uit zijn werk de gevolgtrekking maken, dat 8 Grotius slechts die oorlogen commenteerde, welke als rechtvaardige, z.n. bestraffingsoorlogen waren aan te merken; men moge anderszins meenen, dat Grotius' boek bedoelde zich aan te passen bij den bestaanden toestand van onrecht en daarin een leiddraad voor recht te geven — een en ander neemt niets weg van het feit, dat Grotius aan de toenmalige groote massa, aan de staatslieden van zijn tijd heeft o n t d e k t, dat er, ongezien voor hen, ongeschreven regelen voor eene algemeene internationale verhouding bestonden, die moesten worden nageleefd, ongeacht of men dit wenschte en voorhad. Vandaar, dat het geene' verwondering kan wekken, dat Grotius aan gedachten als die van eene internationale organisatie der Staten in een tijd, dat nog steeds de gedachte van den nationalen Staat werd aangerand; als scheidsgerecht en bemiddeling op een oogenblik, dat geheel Europa onder den invloed van godsdienst- en bevrijdingsoorlogen stond, geene bijzondere aandacht heeft geschonken, en dat het zelfs moeite kost om in zijn werk de enkele regelen terug te vinden, die aan arbitrage gewijd zijn. Grotius' navolgers Wat intusschen niet wegneemt, dat in den Westfaalschen vrede van 1648 de door hem uitgesproken gedachten werden belichaamd; dat in dat tractaat voor het eerst is vastgelegd, dat oorlog slechts mogelijk is tusschen souvereine Staten eenerzijds en anderzijds, dat de regeling der inwendige aangelegenheden van een souvereinen Staat nimmer aanleiding kan zijn tot beoorloging door een anderen Staat. Hier behoeft niet in den breede te worden uiteengezet, dat de navolgers, die Grotius' werk vond, langzamerhand zijne opvatting van het natuurrecht hebben verloochend en zijn gekomen tot een meer en meer positief recht, dat de oorspronkelijke opvattingen van Grotius geheel tegenover stond. Zouche en Campanella, twee tijdgenooten van Grotius, hebben slechts in het algemeen het probleem van de internationale organisatie beschouwd. Anders daarentegen de bekende Duitsche jurist Pufendorff, die den leerstoel te Heidelberg bezette en in wiens in 1671 verschenen „Jus naturae et gentium" eene internationale conferentie en het scheidsgerecht als middelen tot beslechting van geschillen tusschen de volkeren werden aanbevolen en in een uitvoevoerig schema werden toegelicht. Zijne algemeene opvattingen werden bestreden door Samuel Rachel, een staatsman uit Sleeswijk-Holstein, die diensten bewees aan het Nijmeegsche vredescongres en die zich tegen Pufendorff's opvatting keerde, dat het geheele volkenrecht in natuurrecht opging. Hij eischte recht van bestaan voor een zelfstandig volkenrecht op. Ook hij intusschen geloofde aan de noodzakelijk.heid van een algemeen gerechtshof tusschen de volken, dat zoo noodig met gewapende macht voor het behoud van het recht zou zorgdragen. Zouden niet alle volken zich daartoe willen of kunnen verbinden, dan zouden in' elk geval de Christelijke natiën daartoe verplicht zijn! 9 10 Reeds dit laatste deel der zeventiende eeuw is rijk aan gedachten, die beoogen den'vrede tusschen de volkeren te bevestigen. Dat kan niet verwonderen, omdat de geschiedenis leert, dat juist die tijdperken, die tot de bloedigste behooren, het meest vatbaar blijken voor pogingen tot vestiging van een duurzamen vrede. Heeft trouwens de vredesbeweging niet de onmiddellijke gevolgen ondervonden van den FranschDuitschen oorlog van 1870 en van den zoo juist geêindigden grooten oorlog ? Zelfs kunnen in dezen tijd twee vorstelijke legeraanvoerders genoemd worden, die aandacht aan dit probleem schonken, en wel de landgraaf Ernst von Hessen—Rheinfelz en hertog Karei van Lotharingen, de verdediger van het Oostenrijksche huis. Wilde deze laatste eene organisatie op zuiver staatkundigen grondslag, waarin het scheidsgrecht eene ondergeschikte plaats innam — de vorst van Hessen daarentegen trad in het krijt voor de oprichting van een Katholieken vorstenbond die in Luzern, als centraal gelegen punt, een permanent scheidsgerecht zou oprichten, als welks leider en hoofd de Paus zou erkend worden. Het behoeft geen betoog, dat dergelijke ontwerpen, als 't ware nog met één voet in de traditiên der Middeneeuwen staande, weinig kans hadden op verwezenlijking in een tijd, zoo geheel afwijkende van vroegere eeuwen. Wïlliam Penn en de Kwakers Veel meer aandacht dient dan ook geschonken aan de ontwerpen, die door enkelen van de vooraanstaanden onder de secte der Kwakers in Engeland werden openbaar gemaakt. Het geschrift van Wïlliam Penn den stichter van Pennsylvania, geschreven in den tijd van zijn gevangenschap, toen hij van bedenkelijke handelingen in Pennsylvania werd beschuldigd, is verdeeld In een viertal deelen, waarvan slechts het laatste over de wijze van verbetering spreekt. Ook Penn wilde een algemeenen rijksdag, een parlement, waarin de souvereine vorsten van Europa door afgevaardigden vertegenwoordigd waren, welke vergadering jaarlijks bijeenkwam en alle geschillen tusschen de souveremen oploste voorzoover deze niet tevoren door afzonderlijke gezanten beslecht konden worden. Weigerde een der souvereinen zich naar de uitspraken van dézen raad te gedragen, dan zou de te vormen bond m staat moeten zijn dwingend geweld op hem toe te passen. Penn, die uitvoerig voor den vrede in het krijt trad, en reeds énkele bezwaren weerlegde, die zich tegen den duurzamen vrede uit psychologisch oogpunt hadden verheven, schonk .echter geene aandacht aan de afzonderlijke regeling van het scheidsgerecht; ook bij hem vormde de algemeene raad, op politieke wijze samengesteld en voor politieke doeleinden telkenmale samenkomend, het opperst gerechtshof In gelijke mate was dit het geval in het ontwerp van John Bellers, eveneens een Kwaker, die intusschen grooter nadruk legde op de economische bezwaren, die het voortduren van den bestaanden toe- il stand voor Europa meebracht, en die dan ook voor een deel naar economische overwegingen de oplossing zocht. Arbeid van denAbbé de St. Pierre Evenwel, onder degenen, die in de verloopen eeuwen naarstig hebben gezocht naar het middel om den vrede tusschen de volkeren van duurzamen, althans zoo duurzaam mogelijken aard te doen zijn, zal ten allen tijde de Abbé de St. Pierre, Charles Irenée de St. Pierre, eene bijzondere plaats blijven innemen. Geen is er als hij, die geheel zijn leven heeft gewijd aan gedachten van algemeenen, philosophischen en socialen aard; geen ook, die blijkens zijne geschriften zijn tijdgenooten zoover vooruit was als hij. Opgegroeid in den kring der diplomaten, als secretaris van den Abbé de Polignac te Utrecht bij de vredesonderhandelingen van 1713 aanwezig, verkeerend aan het hof, moet het geen geringe zedelijke moed zijn geweest, die hem heeft vergund door te gaan, ook toen men zijne ontwerpen weinig ernstig nam en toen zijne weigering om Lodewijk XIV als „den grooten" te erkennen, hem uit de Academie deed stooten. Slechts in zooverre heeft de Abbé de St. Pierre toegegeven aan uiterlijke vormen, dat hij in zijn ontwerp deze belangrijke wijziging aanbracht, dat het aanvankelijk bedoelde te propageeren een bond van. Staten en vorsten op zichzelf, met een algemeen doel als ook Crucé voor oogen stond, terwijl hij later, blijkbaar om den Pranschen „allerchristelijksten" Koning te believen, daaraan de bijgedachte van een veldtocht tegen de „ongeloovigen" verbond. Maar overigens is de Abbé de St. Pierre steeds zichzelf gelijk gebleven; blijven strijden voor de opvatting, die zich vertolkte in de woorden, in zijne laatste levensdagen uitgesproken, dat eerst over 200 jaren de wereld rijp zoude zijn voor het scheidsgerecht. Er zijn tal van ontwerpen van zijne hand bekend, die in onderdeelen en zelfs in enkele belangrijke hoofdzaken verschillen, doch die alle gelijkelijk ten doel hadden om den duurzamen vrede, „la paix perpétuelle", te grondvesten. St. Pierre's ontwerpen Nemen wij het ontwerp van 1713, dan blijkt daaruit, dat de Abbé de St. Pierre beoogde eene federatie van alle Europeesche Staten, den eenen keer met, den anderen keer zonder Turkije, tot stand te brengen. -De toegetreden Staten zouden ieder een vertegenwoordiger afvaardigen naar den Europeeschen senaat. De functiën van den senaat en de nadere bepalingen voor de ontwikkeling der Europeesche federatie legde de St. Pierre neer in een verdrag, bestaande uit een twaalftal articles fondamentaux, uit een drietal articles importants en uit eene reeks articles utiles. Uit de articles fondamentaux blijkt, dat de gedachte organisatie zich niet in de innerlijke aangelegenheden 12 van eiken Staat zou mengen, tenzij de bestaande vorm van regeering werd bedreigd. Zou tusschen leden van den bond oneenigheid ontstaan, dan rustte op de partijen den plicht zich te wenden tot den senaat, permanent zetelend in de vredesstad — als hoedanig Utrecht voorloopig was aangewezen —; eene commissie, die de senaat daartoe aanwees, zou dan tusschen de strijdende partijen trachten te bemiddelen; gelukte dit niet, dan zou de senaat als scheidsrechter de zaak voorloopig door besluit der meerderheid en definitief met f meerderheid tot een einde brengep. St. Pierre had zich Utrecht als vredesstad gedacht, geheel daarvoor ingericht, waar de senaat permanent zou zetelen onder leiding van een prins van den senaat, welke functie bij toerbeurt door de versobillende leden van den senaat zou worden waargenomen. St. Pierre stelde zich niet tevreden met eene organisatie, die slechts ten doel had de gewelddadige oplossing van geschillen te voorkomen ; hij wilde in haar de kiemen leggen voor eene daadwerkelijke internationale samenleving. Zoo treft men dan ook bij hem bepalingen aan, die wijzen op de instelling van internationale bureaux voor de ontwikkeling van aangelegenbeden, die alle Staten gelijkelijk aangaan, in het bijzonder handel en nijverheid; zoo wil hij handelskamers stichten in de verschillende deelen van Europa teneinde de gemeenschappelijke uitwisseling van producten te bevorderen. St. Pierre wijdde gelijke aandacht aan de hoofdzaken en de bijzaken, al kan men niet ontkennen, dat hij ten aanzien van de bijzaken, in het bijzonder wat aangaat den innerlijken toestand der vredesstad, wel eens wat al te zeer in bijzonderheden afdaalde en de groote lijnen uit het oog verloor. Uitvoerige bepalingen heeft hij ook gegeven ten opzichte van de wijze, waarop niet alleen de senaat, maar ook de te stichten bureaux zouden beraadslagen en handelen. Hoe hij zich de practijk van het scheidsgerecht dacht, blijkt het best uit de bepalingen, die hij daarvoor samenstelde : V. Forme des Délibérations, etc. L'Assemblée ne délibérera sur aucun mémoire, qu'il n'ait été signé de trois Sénateurs qui certifieront qu'il est a propos de 1'examiner; toutes les délibérations se feront sur mémoires imprimés, ils seront distribués par le Secrétaire a tous les Députés; buit jours après la distribution on délibérera dans 1'Assemblée é. la pluralité, s'il est él propos de faire examiner ce mémoire ; si la résolution passé a 1'examen, le Secrétaire le donnera au Prédident du. bureau, qui a la connaissance de la matière du mémoire. Le mémoire renveyé a un bureau y sera examiné suivant les tormes dont on conviendra, le Président du bureau donnera au Secrétaire du Sénat 1'avis du bureau avec les motifs, le Secrétaire en fera faire des copies imprimées, qu'il distribuera a tous les Sénateurs, le jour sera marqué par le Prince du Sénat S. la plu- 13 ralité des voix, afin que chacup y puisse apporter son suffrage selon 1'importance de 1'affaire ; le jour marqué arrivé, chaque Sénateur écrira et signera son avis au pied du mémoire et le renvoyera au Secrétaire. Au jour de 1'Assemblée le Secrétaire lira de suite tous les avis semblables 1'un après 1'autre et les comptera; et le Prince dira tout haut ft quel avis la chose passé et le jugement sera mis au pied du mémoire, apporté ft la Secrétairerie par le Président du bureau, oü 1'affaire avait été examinée; le jugement ou décision de 1'Assemblée sera signé par le Prince, par les membres du Conseil des cinq et par le Secrétaire ; toutes ces décisions se mettront, en divers registres, dont dn donnera tous les ans une copie imprimée ft chaque Sénateur; on fera en sorte, autant qu'il sera possible, d'éviter de condamner nommément un Souverain par aucun jugement; mais le Sénat fera une loi générale sur le fait particulier, qui est ft décider, sans nommer aucune partie, afin que le Souverain après cette loi fasse de lui-même ce qu'elle ordonne. Dans le premier bureau on examinera les lettres des Ambassadeurs et des Résidents de 1'Union et on y fera les réponses après qu'elles auront été approuvées de 1'Assemblée générale, on y choisira les sujets pour remplacer les Ambassadeurs, les Résidents, les Officiers des Ghambres Prontières, les Gonseils du Sénat etc. Dans le second on choisira les Officiers de la Garnison, on y examinera les affaires de la guerre, s'il y en a; le choix d'un Général de 1'Union en tout ce qui regardera les troupes des frontières de 1'Europe. Dans le troisième on examinera les affaires de Pinances, les comptes, les choix des Officiers de Finances. Dans le quatrième on examinera les mémoires sur les Règlements, qui peuvent regarder, ou 1'Union générale, ou la Ville de Paix et son territoire, ou les lois des Ghambres Frontières. Outre ces quatre Bureaux perpétuels, il y aura des Bureaux passagers, formés exprès pour concilier les différends entre Souverain et Souverain: ces Bureaux de conciliation seront composés de membres, nommés par lettres du Sénat ft la pluralité des voix; les Commissaires de ce Bureau seront remerciés et'auront une gratification, en cas qu'ils parviennent ft la conciliation des parties et ft leur faire signer un accord; et en cas qu'ils n'y réussissent pas, le Président donnera 1'avis du Bureau au Secrétaire Général, qui en distribuera des copies imprimées ft tous les Sénateurs, afin qu' étant informés ils puissént donner leur avis par écrit en pLine Assemblée au Secrétaire et, si après la loi faite par le Sénat pour tous les cas pareils il arrivait que le Souverain qui a tort ne voulüt pas déférer ft la loi, alors le Prince du Sénat prononcera un jugement nommément contre le Souverain, dont la demande ou la défense n'aura pas paru juste aux autres Souverains. 14 Ge jugement arbitral sera prononcé a la pluralité des voix pour la provision et six mois après par un second jugement aux trois quarts des voix pour la définitive; ainsi il y aura toujours sur chaque différend deux jugements. II sera marqué un temps pour donner les suffrages et un temps tel que les Plénipotentiaires des états les plus éloignés puissent avoir les instructions de leurs Souverains. Si quelqu'un ou quelques uns n'avaient pas recu réponse dans le délai prescrit, le Sénat pourra ft la pluralité des voix donner un nouveau délai, après lequel il sera procédé au jugement, soit que le Plénipotentiaire, qui refuse de donner son suffrage, soit présent ou absent. Tous ces Bureaux s'assembleront dans 1'enceinte du Palais du Prince, ft moins que la santé du Président d'un Bureau ne demandftt que 1'on s'assemblftt chez lui. Le Sénat aux trois quarts des voix nommera les Présidents et les membres des Bureaux, qui seront composés de cinq Députés et de dix Vice-Députés; le Secrétaire du Bureau sera sujet de 1'Uniori, soit par naissance, soit par lettres. Les Députés des Républiques de Hollande, de Venise, des Suisses et de Gênes seront toujours du Gonseil des cinq quand un Député d'une de ces République sera Prince du Sénat, la place qui vaquera dans ce Gonseil sera remplie tour a tour ft recommen• oer par le Député du Prince qui aura présidé le dernier ft 1'Assemblée générale. La langde du Sénat, dans laquelle ses délibérations seront faites, les mémoires donnés, sera la langue qui se trouve le plus en usage et la plus commune en Europe entre les langues vivantes. Chaque Député aura libre exercice de sa religion, un temple dans son palais, avec les Ministres convenables ; ceux qui seront de sa religion, soit de sa nation, soit d'autre nation, y auront la même liberté; le Sénat lera trés expresses défenses, sous peine de prison et de plus grandes peines, selon les cas, d'y apporter aucun trouble, d'en tourner quelque chose en raillerie publiquement et de rien écrire ou imprimer contre elle dans le territoire de la République et ce sera une raillerie censée publique, quand elle sera faite en présence de quelqu'un de la religion attaquée. L'Union tftchera de convenir du titre et du poids des monnaies, d'une même livre, d'un même pied, du même calcul astronomique par toute 1'Europe; et surtout au commencement de chaque année." St. Pierre's beoordeeling Men moge al dan niet den Abbé de St. Pierre in zijn tijd ernstig hebben genomen, niet ontkend kan worden, dat velen, zelfs de 15 grootsten onder zijne tijdgenooten, aandacht aan zyne werken hebben gewijd. De rusteloos werkzame aard van St. Pierre dwong daartoe in mindere ot meerdere mate. Er is wel niemand, die het oordeel van den kardinaal Dubois tegenspreekt toen hij de ideeën van de St. Pierre als „le rêve d'un homme de bien" aanduidde. Met Frederik den Grooten is de Abbé meermalen in relatie getreden; aanvankelijk had hij de grootste verwachtingen van dezen souverein, in welken hij den aangewezen man zag om zijne denkbeelden in practijk te brengen; later heeft hij niet onduidelijk doen kennen, dat ook Prederik de Groote naar zijn oordeel slechts naar egoistische eigenmacht streefde. Leibnitz, die zelf in 'vele zijner geschriften de totstandkoming van een duurzamen vrede een plicht der Christelijke natiën noemde, achtte het intusschen onmogelijk om bij de vorsten van ,zijn tijd belangstellende aandacht voor de ideeën van de St. Pierre te vinden. Wel heeft hij zelf in zijn „De jure suprematus" een plan uitgewerkt voor eene Europeesche federatie met Keizer en Paus als leiders ; wel kwam in dit plan een scheidsgerecht voor, hetwelk van de souvereinen, die daarvoor zouden hebben te verschijnen, eene cautie had te verlangen,, maar deze gedachten waren van voorbijgaanden aard en hebben niet geleid tot nadere ontwikkeling. D'Argenson, die onder Lodewijk XV enkele jaren het ministerschap van buitenlandsche zaken waarnam, ontwikkelde in zijne critiek .op de gedachten van St. Pierre eigen denkbeelden, waarin hij vooral de economische voordeden eener volkerenorganisatie op den voorgrond bracht en aan Frankrijk de rol van arbiter voor geheel Europa wilde opdragen. Bekend is ook, dat Rousseau, die aanvankelijk den Abbé de St. Pierre prees, later critiek op dezen oefende, waarbij hij eigen gedachten eener algemeene federatie' met Statencongres, gerechtshof en dwingend geweld, ontwikkelde. Doch Voltaire, die meer dan eenig ander door zijn welsprekend woord den oorlog heeft bestreden, gelijk de Encyclopaedisten, 'ongetwijfeld door hem geïnspireerd, het na hem deden, heeft zich niet gewaagd aan eenig plan tot organisatie, overtuigd als hij was, dat het 'heerschende egoisme aan de verwezenlijking van zulk vast plan in den weg zou staan! Kardinaal Alberoni Geen eeuw schijnt zoo overvloedig aan ontwerpen en gedachten op dit gebied als de achttiende; allicht is dit daaraan te danken, dat uit geene eeuw zoovele geschriften ons zijn gebleven als juist uit deze. Uit de achttiende eeuw dagteekenen allereerst de denkbeelden van den bekenden kardinaal-staatsman Giulio Alberoni, die een uitvoerig geschrift wijdde aan eene duurzame organisatie van internationalen aard, waarin hij — de ontwerper ook van een der honderd plannen tot vernietiging van de Turksche macht' in Europa. — zich het toenmalig Roomsch-Duitsch Keizerrijk als voorbeeld nam en voorschreef, dat alle geschillen, onder Christelijke vorsten en Staten zoowel over 16 punten van religie, erfopvolging, huwelijken, als alle andere zaken en vorderingen, door een permanenten rijksdag zouden worden beslecht naar een stemmenaantal als door de Grondwet en de meerderheid zouden zijn uit te maken. Ontwerp van 1745 Er is een klein geschrift in 1745 anoniem verschenen, waarin een stelsel werd uiteengezet, dat ten doel had het evenwicht tusschen de huizen van Frankrijk eri Oostenrijk te bewaren; een stelsel, ook berustende op een bond van Staten, waarin het recht van verdragen sluiten nauwkeurig geregeld was, waarin verkeersvrijheid werd voorgestaan en waarin ook hier voor de vreedzame beslechting van geschillen de noodige maatregelen werden voorgereid. Het heette daarin: „Nul Souverain ne prendra les armes et ne fera aucune hostilité que contre celui, qui aura été déclaré ennemi de 1'Union. Mais s'il a des sujets de se plaindre de quelqu'un des membres, ou quelque demande a lui faire, il fera donner son mémoire a\ 1'Union dans la Ville de Paix par son plénipotentiaire et elle prendra soin de concilier les différends par ses Gommissaires Mediateurs, ou s'ils ne peuvent être conciliés, de les juger par jugement arbitral &. ia pluralité des voix pour la provision et aux trois quarts pour la définitive. Ge jugement se donnera par les Députés Plénipotentiaires & la Ville de Paix, après que chacun d'eux aura informé son maïtre, et qu'il en aura recu les instructions. Le Souverain, qui avant la déclaration de guerre de 1'Union prendra les armes, ou qui refusera d'exécuter un réglément ou un jugement de 1'Union, sera déclaré -son ennemi. Elle lui fera la guerre jusqu'4 ce qu'il soit désarmé et jusqu'a ce qu'il ait executé les réglements et le jugement du Sénat. II payera même les frais de la guerre et le pays qui sera conquis sur lui, restera pour toujours séparé de son état. S'il arrivait qu'après 1'Union générale formée un Sonverain d'Europe refüsétt d'y entrer, elle le déclarera ennemi et lui fera la guerre, jusqu'a ce qu'il y soit entré, pour la süreté commune". Tose en Von Loen De Mecklenburgsche hoogleeraar Eobalt Tose, die dit werkje aan een uitvoerige critiek onderwierp, geloofde niet aan de mogelijkheid van verwezenlijking zijner gedachten, omdat voor hem het beginsel der internationale organisatie tegenspraak inhield met het begrip der staatssoevereiniteit ; hij keerde zich ook tegen St. Pierre's theorie van den status quo, omdat hij de meening huldigde, dat de Staten ten allen tijde voor hunne eigene rechten moeten zorg dragen. Geheel anders de Pruisische Geheimrat Johann Michael Von Loen, die in 1747 zijn 17 „Èntwurf einer Staatskunst" in het licht gaf, waarin hij bepleitte de instelling van een dusgenaamden vredesraad, bestaande uit 40 50 op den voorgrond tredende mannen, die tot taak zou hebben de oplossing te verzekeren van alle internationale vraagstukken, die zich zouden voordoen, een Hof dus voor geheel Europa. Saintard daarentegen legde meer nadruk op de economische zijde van het vraagstuk en keerde zich tegen het stelsel van politiek evenwicht. Geheel oorspronkelijk ' was het denkbeeld van Ange Gondart, die een wapenstilstand voorsloeg als overgang tot den vrede. Hij dacht zich een dergelijken wapenstilstand voor een tijd van twintig jaren ; weliswaar mochten de Staten na beëindiging van deze twintigjarige periode opnieuw naar de wapenen grijpen, maar naar Gondart's oordeel zouden nieuwe inzichten ertoe leiden, dat daartoe niet dan in uitzonderingsgevallen werd overgegaan. Hij wilde een algemeen congres, bijeenkomend krachtens een tractaat, voor de uitvoering van hetwelk alle vorsten zich garant verklaarden. De wapenen van geheel den bond zouden zich keèren tegen dengene, die de voorschriften van den bond overtrad ')■ Von Palthen Johann Pranz von Palthen, rechter en dichter, ons wellicht het meest bekend uit de ironische critiek, die Lessing — overigens geen tegenstander van het denkbeeld van den wereldvrede — op hem heeft geoefend, heeft in zijn geschrift, gewijd aan eene internationale organisatie, in het bijzonder uitvoerige aandacht geschonken aan de samenstelling van de vredesrechtbank. Hij achtte het noodig, dat een vredesparlement zou worden ingesteld, waaraan alle Staten gehoorzaamheid verschuldigd waren: „Da es nicht fehlen kann, dass nicht zwischen freien Staaten und Republiken Streitigkeiten entstehen sollten, welche niemand entscheiden kann, weil man keinen Oberherrn über sich erkennen will, so würde zur Erhaltung eines allgemeinen und immerwahrenden Priedens in Europe zuförderst nötig sein, ein allgemeines Parlamerit oder Tribunal zu errichten, dessen Aussprüchen sich zu unterwerfen, alle europaischen Staaten sich verpflichteten. Danachst kame es darauf an auszumachen, wo ein solches Tribunal seinen Sitz haben und aus welchen und wie vielen Personen es bestehen sollte, imgleichen auf was Art es das Recht zu sprechen habe und dessen Aussprüche zur Völlstreckkung zu bringen sein mochten." Dit parlement, waarvoor hij als zetel Hamburg, Neurenberg of Leipzig aanwees, zou uit 88 leden, gekozen door alle Europeesche Staten, ook Turkije, worden samengesteld. Uit zijn midden zou het parlement vier presidenten en even zoovele vice-presidenten benoemen, alle welke functionarissen mannen van groote bekendheid moesten zijn, kenners van geestelijk en wereldlijk recht, van historie, van staatsrecht en natuur- en volkenrecht. Het zou in alle geschil- 18 len tusschen de leden hebben te beslissen, waarbij allereerst het nationale recht, daarna het algemeen privaatrecht en tenslotte het natuuren volkenrecht zou worden toegepast: „Für dieses Tribunal nun müssten alle streitigen Rechtsangelegenheiten, die sich zwischen freien Staaten hervortun können, von welcher Art sie immer sein mochten, sie mochten aus Vertragen, Erbverbrüderungen, verletzten Friedensschlüssen, Erbschaften, neuerlichen Ein griffen in eines andern Rechte und Freiheiten, oder sonst aus irgend einem Grunde entstehen, gebracht werden, so dass man zuvörderst auf die einheimischen Gesetze einer jeden Provinz und eines jeden Landes, in Ermangelung derselben aber auf das römische bürgerliche, geistliche, und Lehensrecht, dann aber auf das allgemeine Natur- und Völkerrecht bei der Entscheidung zu sehen hatte." La Harpe en Gaillard De Fransche Academie heeft in 1766, tengevolge van eene door haar uitgeschreven prijsvraag, aan La Harpe en anderen gelegenheid gegeven zich over het denkbeeld der internationale organisatie te uiten. Intusschen heeft niet het ontwerp van La Harpe, met den eersten prijs bekroond, blijvende aandacht getrokken, doch wel dat van Gaillard, die zich niet alleen in eene uiteenzetting van de weldaden van den vrede begaf, maar het stelsel van politiek evenwicht afbrak en de fouten daarvan in het licht stelde. Hij wilde een internationaal gerechtshof, dat over dwingende middelen beschikte ; en kern zou zijn van een algemeenen Statenbond, waarin alle leden gelijke rechten zouden hebben. .Von Lilienfeld Vrijwel tegelijkertijd was het een Lijflandsch edelman, een officier, Von Lilienfeld, die een omvangrijk werk getiteld: Neues Staatsgeb&ude, in licht gaf, waarin hij den oorlog het karakter van een rechtsproces ontzegde ; de noodzakelijkheid bepleitte van eene vredesrechtbank; de mogelijkheid in het licht stelde, dat de Staten hunne souvereiniteit zouden behouden in den daartoe te vormen bond. Het door hem gedachte congres zou zich moeten stellen op het standpunt van den status quo, dooh juist in verband daarmede alle particuliere verdragen moeten verbieden. Hij achtte het noodig, dat het congres overleg zou plegen en besluiten zou nemen ten aanzien van alle aangelegenheden, die het rechterlijk optreden en de verdere taak van, den bond betroffen : „1. Ein ewiger unwandelbarer Friede zwischen allen christlichen Staaten und die Niederlegung der Waffen. 2. Der jetzige Besitz aller Lander und Stadte, und die Aufhebung ■■HM m 19 nicht allein aller Angriffs- und Verteidlgungsbündnisse, sondern auch aller Anforderungen der vergangenen Zeit, mit Beibehaltung aller eröffneten Rechte rechtmassigen Ansprüche der künftigen 3. Die Befugnis der künftig in allen erforderlichen Fallen zu haltenden allgemeinen und gesetzgeberischen Kongresse, deren heilsame Anordnungen, Abanderungen und Verbesserungen sowohl dem Naüonentribunale als allen europaischen Staate jederzeit zur ersten Richtschnur und zum höchsten Pundamentalgesetze dienen müssten. 4. Das Staaten- oder Fürstenrecht. 5. Alle Sachen und Falie, wovon das Nationentribunal das Forum Gompetens sein sollte. 6. Der Ort und Sitz des Friedensgerichts. 7 Die Anzahl, der Vorschlag, die Wahl, Beschaffenheit und Eigenschaften Ansehen, Stand und Würde, Besoldung, Tracht, Ritterorden Wappen, Eid und Pflicht, Anwartschaften, Kompentenz, Titel, Vorrechte, der Train, das Zermoniell etc. der Friedensrichter und Kanzelleibedienten etc. 8 Die Tribunalchargen, die Autoritat des Prasidenten und Souvernanitat des ganzen Tribunals. - 9. Die Sprache und das Archiv des Nationentribunals kosteÏr Kri6gSStaat nebst dem Bestande aller jahrlichen Tribunal- 11. Die Quelle aller Tribunaleinkünfte, nebst dem Tribunalkontingent emes jeghchen Macht. s 12. Alles was die bestandigen Residenten aller Machte und deren einzureichende Schriften etc. betrifft. 13^ Die Beweisführung, Sporteln, KanzeUeigebühren, Stimmenord- n 6 gai\ze/rozessor(inung und das gerichtUche Verfahren etc. 15. Der Eid der höchsten Landesobrigkeiten beim Antritt ihrer Regierungen und die Huldigungsakte ihrer Untertanen 16. Die Exekutionsordnung des Nationentribunals 17. Das Verhalten in Ansehung der Truppen etc 18 Die Zahl der Truppen, die eine jegliche Macht noch auf den Bemen behalten dürfte." Jl"1^ ?Cht het Nationaal gerechtshof als bestaande uit een president, acht opperste raden, twintig raden en veertig bijzitters totaal 69 personen. Het gerechtshof zou gevestigd dienen te z,n in eene stad midden in Europa; de keuze Lr rechteS de beshssingen over hunne bekwaamheden en eigenschappen, zouden door het gerechtshof zelf aldus moeten geschieden: „Weil nun selbiger die Wage lenken und den Ausschlag geben Sn b 8et, f-*011* fÜgtliCh an' dass aus einemTegn chen Reiche gleichviel Glieder in Tribunal waren. Ich nehme also 20 an dass eine jegliche Macht drie Personen vorschlagen könnte, wo'runter das Tribunal eine, die die nötigen Eigenschaften besasse, zu walden hatte; dergestalt dass sich in dieser Versammlung immer ein vorgeschlagenes Glied aus einem jeglichen Staate befinden müsste. Der Pall dieses Vorschlages der Machte ware also allein auszunehmen, und immer da, sobald ein solches Glied ausginge. Die Höfe behielten zwar die Preiheit, auch ausser diesem Pall vorzuschlagen, oder vielmehr zu empfeben, allein die Wahl ware nichts destoweniger ganz frei und ungezwungen, und geschahe in diesen und allen übrigen Fallen aus eigener Bewegung des Tribunals und . zwar in folgender Ordnung: Der Prasident und die Oberrate hatten allemal und ohne Ausnahme zu einem zu erwühlenden Mitgliede drei Kompetenten vorzustellen, wovon durch die meisten Stimmen der ganzen Gesellschaft, oder des sogenannten Öuorum, einer gewSblet würde. Es stünde frei, dass ein jeder, der sich dieser Würde fahig fuhlte sich selbst darböte, oder durch Priedensrichter, oder andere an'preisen liesse; alles dieses streitet wider keine freie und gute Wahl sondem"kommt ihr zustatten, wann nur der letzte und eigentliche Vorschlag durch den Prasident und die Oberr&te geschieht, und eine genaue Prüfung der gesellschaftlichen Wahl vorgehet." . Von Lilienfeld was de eerste, dié niet alleen aan de dwingende kracht van het samen te stellen gerechtshof aandacht schonk, maar die ook de noodzakelijkheid erkende van een internationaal wetboek, niet uitsluitend uit staatsverdragen en andere belangrijke internationale acten samengesteld, maar opgebouwd uit het voortreffelijkste deel van het natuur-, volken- en burgerrecht. Dat aan de rechtbank zelve een belangrijken invloed werd toegekend op de maatregelen, te nemen tegen die landen en vorsten, welke aan de uitspraken van het gerechtshof geen gehoor wilden schenken, behoeft in verband met het bovenstaande nauwelijks te worden vermeld. Heilige Alliantie van 1782 Zou men alle ontwerpen, sommige van bekende, andere zelfs van JLel onbekende hand, die in den loop der achttiende eeuw het licht Sen aan «me bespreking willen onderwerpen, men zou daarvoor reeds'en^le boekdeelen op zichzelf noodig hebben. Zelfs Dr. J. ter Meulen die in zijn uitnemend werk over de ontwikkeling van de Schte der internationale organisatie niet alleen de voornaamste der bekende ontwerpen aan ons oog voorbrengt, maar ook eene reeks 2 genTT tot nu toe mindere bekendheid genoten, geeft geene geheel STg'e opsomming. Aan zijn werk. ontleenen wij mededeelingen Iver een plan dat reeds in 1782 werd geopperd voor eene heilige Z ant ? et bondgenootschap van de vier toenmalige Europeesche 21 grootmachten: Oostenrijk, Frankrijk, Spanje en Pruisen, die een soort van toezicht zouden uitoefenen over de overige volken; een bondsleger zouden onderhouden en desnoods met dwang zouden waken voor het instandhouden van ieders rechtmatig bezit. Geheel anders was bet schema, dat Karl Gottlob Gühther in 1787 deed verschijnen, en hetwelk geheel de internationale organisatie grondvestte op een scheidsgerechtshof. Het zou naar zijn oordeel moeten zijn niet een boven de Staten staand orgaan, maar een gerechtshof, dat echter wel over dwingende middelen zou hebben te beschikken. Weer van andere opvatting was het vredesproject, dat in hetzelfde jaar in het „Niederelbische historisch-poiitisch-literarisch Magazin" gepubliceerd werd. De naam van den schrijver is onbekend gebleven, maar zijn plan verdient vooral in dit werkje, gewijd aan de ontwikkeling van de gedachte van een permanent hof, aandacht, omdat meer dan een zijner tijdgenooten hij de bijzonderheden voor de werking en de inrichting van het Hof heeft besproken. De stad, waar het gerechtshof zijn zetel zou hebben, moest naar zijn oordeel liefst in Europa en dicht aan zee zijn, zoo, dat de bondsvloot daar een goede haven tot hare beschikking had. De rechters moesten door alle Staten uit de meest naar voren tredende mannen worden gekozen: „Es würden nun aus allen Landern und Nationen etwas hundert oder mehr Manher von der tiefsten Gelehrsamkeit und gepraftesten Rechtschaffenheit an den Ort des Gerichts berufen urn das Gericht zu besetzen. Ein jedes Reich oder Nation hatte das Recht deren einen oder mehrere zu erwShlen und nach Willkür ein- und abzusetzen Die Mitglieder des Völkergerichts würden von allen interessierten Reichen und Machten gewahlt, gesetzt und erhalten. Das Deutsche Reich z.B. setzte ihrer drei und es würden innen ihre Salarien aus den Reichsteuern angewiesen uns zugestellt. Ihre Wahl geschehe auf den Reichstagen oder auf eine andere Weise durch Einverstandnis des Kaisers und der Kurfürsten. In monarchischen Staaten ersahe der Monarch sich die seinigen, u.s.f. Und wenn sie wegen des vorbestimmten Alters oder anderer dringender Ursachen zurückberufen waren, würden sie in ihren Vaterlande aufs anstandigste versorgt undj sofern sie ihr Amt untadelig geführet, wie obengesagt, vor andern in Ehren gehalten." Om goed te doen uitkomen, welke hooge beteekenis en onafhankelijkheid aan het ambt van rechter dienden te worden verbonden werden verschillende voorwaarden voor de benoembaarheid en de werkzaamheid der rechters gesteld: „1. Urn das Amt eines solchen Richters zu ambiëren, es sei direkt oder mdirekt, das müsste bei Lebensstraffe verboten sein. 2. Ein jeglicher Monarch oder Staat müsste bei der Wahl eines Völkerrechters weder auf Geburt noch Stand, sondern allein und ganz eigenlich auf Weisheit, Gelehrsamkeit, Frömmigkeit und öffentUch bekannte Verdienste sehen. 22 3. Damit ein solches Amt nicht ein Mittei würde zu grossen Reich■ tümem zu gelangen, so müsste das Gehalt der Richter bloss nach den Bedurfnissen eines rechtschaffenen frugalëh Mannes mit seiner Familie eingerichtet sein und auch ein gewisses Vermogen angenommen werden, über das ein Völkerrichter nicht haben dürfte; und so er dessen mehr bekame, müsste er zurückberufen werden. 4. Damit nicht aus jugendlicher Hitze und Unbedachtsamkeit oder Schwacbbeit des Alters gëhandelt würde, so Müsste im Völkergericht niemand unter 35 und niemand über 65 Jahre alt sitzen. 5. Es müssen diesem Kollegium strengere Vorschriften inbetrefl des Luxus gegeben werden, al sallen andern vornehmen Leuten, damit dem Geschenkenehmen sowohl als aller Vereitelung und Veraniassung unweise und parteiisch zu urteilen also van aussen auch vorgekommen würde; wie denn überall zu Völkerrichtern keine andere als solche zu erwahlen waren, von denen man mit möglichster Gewisheit wüsste, dass sie die Ehre und den Trost dem ganzen menschlichen Geschleohte wohlzutun aller Bequemlichkeit des Lebens und allen Reichtümern vorzögen. 6. Geschenkenehmen müsste, erwiesen, mit dem Tode bestraft werden. 7. Wenn die Richter ausserordentlicher Versammlung miteinander über ihre zu gebenden Stimmen vertraulich ratschlagten und einer sich bemühlte den andern in seine Meinung zu ziehen, das müsstè nach Befinden an Leib und Ehre bestraft werden. 8. Wer sein Amt wohl verwaltet hatte, der müsste die Hoffnung haben in seinem Vaterlande einst einer vorzüglichen Ehre zu geniessen; so wie derjenige, der sich falsche Dinge hatte zusschulden kommen lassen, auch eine sonderliche Ignominie bei seinen Landesleuten und aller Welt zu erwarten haben müsste." De schrijver van dit ontwerp achtte in elk geschil de aanwezigheid van alle rechters noodzakelijk; deze zouden met meerderheid van stemmen een oordeel vaststellen. Het presidium van het hof zou afwisselend door verschillende leden worden gevoerd; het Hof zou den status quo als juisten toestand hebben te erkennen. Het zou bevoegd zijn voor alle geschillen, die tusschen de Staten zouden ontstaan. In de innerlijke aangelegenheden van de Staten zou het Hot zich slechts dan mengen, wanneer hier of daar eene revolutie ontstond, die de belangen van geheel den bond bedreigde: „Alle Zwiste der Potenzen untereinander würden hinfort ausführlich vor das Völkergericht gebracht und daselbst entschieden. Und zwar gehörten an dies Gericht, wie sich versteht, durchaus keine Klagen eines Volks wider seine Regierung, denn das ware seinem Zwecke fremd; sondern allein und einzig solche Sachen, die quaüfiziert sind einen Krieg zwischen Reich undReich hervorzubringen. Der einzige Fall möchte hierbei auszunebmen sein, wenn ein Volk 23 mit 'seiner eigenen Regierung in solche unauslösliche Verwicklung geriete, dass dasselbst ein bürgerlicher Krieg und ein Ruin des ganzen Landes und Regiments zu Befürchten ware; da dann zwar keine Klage eines Teils stattfinden, wohl aber das Völkergericht befugt und verbunden sein müsste in den Handel ex officio hineinzugreifen und die Ruhe wieder herzustellen." Bentham Gaat men geheel deze lange reeks van ontwerpen na, dan wordt men getroffen door het feit, dat zelfs in een tijd van zoo groote politieke verwarring en onrust, zoovele plannen waren gegrondvest op het ietwat abstracte denkbeeld van het schoone, het verhevene, het edele van den vrede én dit slechts met de politieke moeilijkheden trachtten te verzoenen. Crucé roerde de economische voordeelen, die in de stichting van den bond lagen opgesloten, slechts even aan; de Kwakers, in bet bijzonder John Bellers, schonken er grooter aandacht aan, maar eerst aan het einde der achttiende eeuw was het de Engelsche philosoof Jeremy Bentham, die op de economische noodzakelijkheid geheel een ontwerp voor den duurzamen vrede bouwde. En het was dan ook voornamelijk door economische middelen, dat Bentham in zijn ontwerp, dat omstreeks de tachtiger jaren van de achttiende eeuw tot stand kwam, doch eerst meer dan eene halve eeuw later werd openbaar gemaakt, den vrede wilde verzekeren. Wij, kinderen van de' twintigste eeuw met hare ten top gevoerde bewapeningen, glimlachen ietwat, wanneer wij hem hooren gewagen van de groote, steeds voortgezette militaire toerustingen, waaronder de landen gebukt gaan. Evenwel, al grondvestte Bentham zijn stelsel op economische middelen, dit kon hem niet ervan weerhouden om ook de gewone organen, onder welke bij hem eveneens het internationaal gerechtshof eene belangrijke plaats innam, als noodzakelijk te erkennen. Bentham echter ook maakte van het internationaal politiek lichaam, vanzelf voortkomende uit eene regelmatig terugkeerende vergadering van vertegenwoordigers der Staten rechtstreeks, en van het alleen tot rechtspreken geroepen internationaal hof, één en hetzelfde lichaam. Schindler en Pallier de St. Germain Eene gelijke gedachte .treft men aan in het plan van den Sleeswijkschen theoloog Schindler, die het door hem noodzakelijk geoordeelde congres als statengerechtshof wilde doen optreden. Anders daarentegen Pallier de St. Germain, die nadruk legde op het vereischte, dat de souvereinen van de macht om zichzelven recht te verschaffen afstand zouden doen. Zou een geschil tusschen twee Staten uitbreken, dan moest naar zijn oor-deel elk der partijen uit de neutrale machten aan de tegenpartij twee scheidsrechters opgeven, uit welke dan één zou worden gekozen. De twee aldus van weerskanten gekozen rechters zouden tezamen het gerechtshof vormen, hetwelk het geschil in eerste instantie zou hebben te beslechten. Zouden de beide scheidsrechters geen eenstemmig uitgesproken oordeel kunnen bereiken of zou eene der beide partijen zich niet bij de uitspraak willen neerleggen, dan zou het groote gerechtshof, uit de afgevaardigden van alle verdragsluitende Staten bestaande, worden geroepen om een definitief oordeel uit te spreken, hetwelk door den bond, desnoods met gewapende macht zou worden ten uitvoer gelegd. Schlettwein Schlettwein, de verdediger van de physiocratische leer in Duitschland, stelde zich naast Bentham op het -economisch standpunt; oordeelde het de eerste taak van het bijeen te roepen en regelmatig te houden Europeesch Statencongres om algemeene verkeersvrijheid af te kondigen. Hij was een der weinigen, die zich principieel keerde tegen een permanent hof, en die voorkeur gaf aan rechtspraak door afzonderlijke scheidsgerechten. Hoe hij zich de'uitwerking dezer scheidsrechtspraak nader dacht, blijkt niet duidehjk uit de vage passage, die aan dit onderdeel gewijd is: „Alle entstebende Reohtshandel zwischen zwei oder mehreren Staaten, z. B. über die Grenzen der Lander oder andere Vorfalle sollen nur durcb Schiedsrichter und Austrage und zwar bloss nach der wesentlichen unwiUkürlichen Gerechtigkeit oder nach dem allgemeinen reinen Rechte der Vernunft und der Menschheit ausgemacht, diese Austrage aber für alle Machte in der vollkommensten Gleichkeit auf immer bestimmet, oder auch, wenn dieser Weg nicht getallen möchte, jedesmal von den streitenden Parteien aus den übrigen Staaten gewahlt werden. Sonst könnte wohl auch ein allgemeines bestandiges Nationalgericht zu Entscheidung aller vorfallenden Reohtshandel von allen Staaten niedergesetzt werden, wie schon in dem bekannten grossen Plane Heinrichs IV von Prankreich der Gedanke war, allein ich halte dies aus tausend Ursachen, die, ohne dass ich sie berühre, wo nicht alle, doch grössenteils meinen Lesern in den Sinn kommen werde, nicht für so heilsam als den Weg der Nationalaustrage Europens!" Immanuel Kant Kant, de groote philosoof van Koninsbergen, wiens „Zum Ewigen Frieden" gedachten uitsprak, welker verwezenlijking geheel eene völ- 24 25 gende eeuw zou in beslag nemen, heelt — gelijk trouwens geheel in zijn geest en zijne opvattingen paste — geen plan voor een Statenbond, laat staan voor een permanent hof, uitgewerkt. Zijn geschrift had ten doel om in het algemeen aan te geven de gebreken, die de maatschappij vertoonde en te wijzen op de middelen, die tot opheffing zouden kunnen leiden. Vandaar dan ook, dat Kant zich vergenoegde met het zestal zijner bekende praeb'mïnaire artikelen, uit welke men eensdeels de critiek gevoelt op den Baseier vrede van 1795, een voorbeeld van een zuiver politieken vrede-, anderdeels den wensch om scherp het licht te doen vallen op enkele der voornaamste gebreken van dien tijd als door hem geacht werden de staande legers, de inmenging van den eenen Staat in de innerlijke aangelegenheden van den anderen, de voorbereiding van oorlog in vredestijd door middel van spionnage, en het voeren van den oorlog met tal van moreel ongeoorloofde middelen. Kant achtte geheel eene omwerking van de moreele begrippen in het verkeer der Staten onderling noodzakelijk. Hij drukte zich forsch uit door zijne drie eischen, dat de Grondwet van eiken Staat op repubükeinschen leest diende te worden geschoeid; dat het volkenrecht op eene federatie van slechts vrije Staten zou worden opgebouwd, en dat bet wereldburger^ recht met voorwaarden van algemeene gastvrijheid zou hebben rekening te houden. Kant verstond onder een federalisme van vrije Staten eene zoodanige samenwerking tusschen deze Staten, dat het min of meer beperkte doel van de verzekering van den vrede zou worden gesteld in plaats van het vroeger meer vage begrip eener eenheid van geheel het internationale, destijds nog zoo volkomen ongeorganiseerde Statenleven. Kant's werk is zoowel op philosophisch terrein als op pacifistisch gebied een grootsch werk te achten, dat echter in geheel zijne omlijsting niet anders kon doen dan een algemeenen leiddraad geven, een. algemeenen weg aanwijzen, langs welken moeilijk en geleidelijk dit verheven doel zou worden bereikt. Van Kant's werk kon en mocht men niet verwachten, dat het zich zou begeven in eene bespreking van details, in eene uiteenzetting van onderdeelen als, van hoe belangrijken aard ook, de samenstelling van het centrale hof er een in den Volkenbond is. De Heilige Alliantie en Napoleon In Kant's geschrift gevoelt men reeds den geest van den nieuwen tijd, die zich meer en meer gaat baanbreken. Het was de tijd, die aan den overkant van het groote water de Noord-Amerikaansche federatie zag totstandkomen, mét haar permanent congres ter behandeling der gemeenschappelijke aangelegenheden eenerzijds en haar Bondsgegerechtshof ter beslechting van alle geschillen anderzijds. Nu, wijl het denkbeeld van de georganiseerde Statenfederatie ons geene Openbaring meer is, zien wij nauwelijks de beteekenis, die het samenstel der Amerikaansche constitutie voor de tweede helft der achttiende eeuw 26 moest hebben, toen zij vertolkte een geheel nieuw geluid. Niet langen tijd daarna zou uit de acte van Weenen van 1815 voortspruiten een soortgelijk hof, dat zou hebben te beslechten alle geschillen tusschen de Staten, opgenomen in den Duitschen bond.; tevens een, dat in het permanent neutraal verklaarde Zwitserland alle geschiUen tusschen de kantons zou hebben te berechten. Uit de Fransche revolutie, die pacifistisch moest zijn in haar democratischen ondergrond, ook al was het haar niet mogelijk dit pacifisme steeds in verwezenlijking te brengen, is tenslotte voortgevloeid de Heilige Alliantie, die daarom tevoren tot mislukking gedoemd was, wijl zij niet een verbond van de volkeren, maar een verbond van de vorsten vormde — een onderscheid, dat alle vergelijking van den tegenwoordigen Volkenbond met de Heilige Alliantie te niet doet. Zelfs Napoleon, voor velen de groote Europeesche rustverstoorder, heeft zijne gedachten laten gaan over een Volkenbond met een door dwang ondersteund gerechtshof; hij heeft het in zijne op St. Helena gedicteerde memoires duidelijk gezegd, dat de denkbeelden der Heilige Alliantie hem waren „ontstolen". Intusschen, hij behoefde daarom niet rouwig te zijn, want is ooit eene organisatie gefaald in de taak, die zij zichzelve had gesteld, dan zeker wel de Heilige Alliantie. De vorsten namen hierin het rechtersambt ter hand; zij beraadslaagden in hunne bijeenkomsten tegelijk over het politieke en het juridische deel van internationale problemen, met het gevolg, dat de leiding der Heilige Alliantie al spoedig is ontaard in de meest egoistische, die het streven eener Statencombinatie slechts kon naar voren brengen. De Heilige Alliantie heeft zich nimmer moeite gegeven onpartijdig en objectief rechter te zijn; haar optreden had noch met bemiddeling, die geen dwang van uitvoering kent, noch met arbitrage, die tot op dat oogenblik vrijwillig diende te worden aanvaard, iets gemeen. De Heilige Alliantie was niet anders dan een politiek lichaam, van hetwelk eerst Engeland en na de revolutie van 1830 ook Frankrijk zich afscheidde, waardoor zij vanzelf hare voornaamste krachten verloor s). De vredesbeweging en Statenorganisatie Is het niet eenigermate bevreemdend, dat juist de aanvang der negentiende eeuw, die zoovele nieuwe, geheel ongedachte mogelijkheden opende, arm is aan denkbeelden omtrent internationale organisatie? De georganiseerde vredesbeweging, die in 1815 in Amerika is ontstaan en al spoedig eerst naar Engeland, later naar het continent van Europa werd overgebracht, heeft zich slechts met directe practische mogelijkheden beziggehouden, heeft niet de vorming eener internationale organisatie als eerste noodzakelijkheid erkend. Wel is het Krause, de Duitsche philosoof, geweest, aan wiens plan nogdezer dagen werd herinnerd, die in deze dagen zich, in zijn ontwerp voor een Europeeschen Statenbond, als grondslag voor den algemeenen vrede een hooggerechtshof dacht; wel heeft 27 zelfs de overwinnaar van Aspern, Aartshertog Karei van Oostenrijk, in zijne „Aphorismen " aan de vredelievende beslechting van geschillen aandacht geschonken, maar niet anders dan toevallig en door de omstandigheden Beïnvloed geschiedde dit. De ontwikkeling der vredesbeweging in de eerste helft van de negentiende eeuw is er eene van geheel afzonderlijken aard, en het mag wel merkwaardig heeten, dat zij zelfs op de eerste congressen, die zij in 1848 en volgende jaren in verschillende plaatsen van Europa hield, niet meer aan de hand van vroegere denkers en staatslieden het algemeen scheidsgerecht, het internationale hof van justitie zag als een belangrijk onderdeel van een groot geheel, maar in den vorm van een afzonderlijk lichaam, op te richten reeds dadelijk, aan te passen aan den zoo geheel van internationale organisatie verschillenden toestand, door de staatkundige omstandigheden geschapen. Dat de vredesbeweging zich tientallen van jaren achtereen in weinig omlijnde begrippen heeft verloren, is zonder twijfel te wijten aan het feit, dat zij, in tegenstelling met wat de persoonlijke denkbeelden van vroegere eeuwen hadden geleerd, den grondslag voor geheel eene betere Staten organisatie losliet. Dat het denkbeeld van een permanent hof, een scheidsgerecht, samengesteld naar bepaalde eischen en ter oplossing van elk geschil tusschen souvereine Staten gereed staande, in de practijk zoo langzaam vooruitgang heeft gemaakt, is zonder twijfel een gevolg daarvan, dat men dit Hof van zijn fundament beroofde door het te willen vestigen op een bodem, zoo weinig daarvoor geschikt als die, welke de Europeesche staatkunde tientallen van jaren achtereen heeft geboden. HOOFDSTUK II DE ONTWIKKELING VAN DE SCHEIDSRECHT EL IJKE GEDACHTE IN HET ALGEMEEN Scheidsgerecht in de Oudheid Niet alleen in de theorie, doch ook in de practijk van het Statenleven is zoowel in de oude als in de meer moderne tijden gebleken, dat men van het gebruik van scheidsgerechten niet afkeerig was, hetgeen temeer aandacht verdient, wanneer men de tijden beziet, in welke dat geschiedde en de omstandigheden nagaat, waaronder aldus gehandeld werd. Herodotus wist reeds te vertellen van een geschil, dat door den Perzischen koning Darius als arbiter werd beslecht; de uitspraak van Darius werd wel na diens dood herzien, doch Arafernes, satraap van Sardus, drukte de afgevaardigden der steden op het hart liever den gerechtelijken weg te bewandelen dan tot de wapenen hun toevlucht te nemen. 28 Scheidsrechters in den Griekschen tijd In de Grieksche geschiedenis komt het optreden van scheidsrechters meermalen voor, waarbij echter de Grieken, evenzeer als later de Romeinen, scheidsrechters slechts mogelijk rekenden voor oplossing van onderlinge geschillen en niet tegenover de buitenwereld. Ten tijde van Solon werden vijf Spartanen gekozen als rechters tusschen de Atheners en hunne tegenstanders, in het bezit van een der vele Grieksche eilanden. Themistocles beslechtte een conflict tusschen de Korinthiêrs en hunne tegenstanders op het schiereiland Loecades en besliste, dat dit door beide partijen zou worden bezeten na betaling van twintig talenten door de Korinthiêrs. Toen onder de regeering van Antigone de bewoners van Lebedos genoodzaakt werden om hun vaderland te verlaten en zich te Théos te vestigen, rezen verschillende belangengeschillen tusschen de oude en nieuwe bewoners van deze stad, die door het stadsbestuur van Mytilene, daartoe aangewezen door Antigone, werden beslecht. Van belang is ook de arbitrage in het geschil tusschen Athene en Oropus, ontstaan tengevolge van het plunderen van deze laatste stad door de Atheners, die deswege door den Romeinschen Senaat werden ter verantwoording geroepen en het optreden van scheidsrechters toebeten. Maar niet alleen werden in tal van gevallen geschillen, eenmaal ontstaan, langs den scheidsrechtelijken weg beslecht, er valt ook melding te maken van verdragen, die arbitrage voorschreven voor conflicten, welke in de toekomst zouden ontstaan. Zoo mag worden gewezen op een verdrag van alliantie tusschen Argos en Lacedemonië, hetwelk de clausule bevatte, dat indien een geschil tusschen de beide steden zou ontstaan, zij als arbiter zouden uitnoodigen eene andere stad, door haar onpartijdig geoordeeld. In het jaar 445 voor Chr. sloten Athene en Sparta een wapenstilstand gedurende dertig jaren, welke eene volledige dusgenaamde compromissoire clausule, de bestemming hebbende om alle geschillen in de toekomst aan arbitrage te onderwerpen, bevatte. "Waaruit wel duidelijk blijkt, dat de Grieken het stelsel van scheidsgerecht zeer goed kenden, al was de keuze der arbiters bij hen wel eens wat zonderling, wijl zij veelal de overwinnaars, in den dichterkamp gekroond, of de op den voorgrond tredende athleten daartoe aanwezen. Het „jus fetialae" van den Romeinschen tijd Ongetwijfeld hebben ook de Romeinen de arbitrage gekend en toegepast. Degenen echter, die uit het bestaan van het „jus fetialae" en uit het optreden der Fetialen, eigenlijk priesters, afleiden, dat reeds.de gedachte aan een permanent gerechtshof bij de Romeinen bestond, vergissen zich naar het oordeel van den Franschen hoogleeraar Merigbnac, die in zijne uitvoerige studie over wezen en ontwikkeling der arbitrage daaraan ettelijke pagina's heeft gewijd. Naar diens oordeel moet 29 geheel het instituut der Petialen worden teruggebracht tot eene reeks ceremoniën, die de Romeinen noodig achtten alvorens een oorlog kon worden aangevangen. De Petialen volbrachten de reeks van ceremonieele voorschriften, die zoowel tegenover het Romeinsche leger zelf als tegenover den tegenstander nauwkeurig werden in acht genomen,-aangezien men vreesde, dat anders de Goden hunne goedkeuring niet aan dien oorlog zouden hechten. Inderdaad moet worden opgemerkt, dat de Romeinen, die zich ten doel stelden geheel de wereld onder hunne heerschappij te brengen, moeilijk aanhangers konden zijn van het werkelijk scheidsrechtelijk stelsel, aangezien dit een oordeel onderstelt tusschen gelijke souvereine partijen en de Romeinen geene souvereinen naast zich op de wereld erkenden. Arbitrage en bemiddeling in de Middeneeuwen De Middeneeuwen, de Nieuwe Geschiedenis hebben het scheidsgerecht tal van malen in toepassing gezien. Hierbij dient wel gewezen op de omstandigheden, waaronder de volken en vorsten in deze tijden leefden. Vooral in de Middeneeuwen was de invloed van de Kerk overheerschend en het kan niét verwonderen, dat somtijds een enkel woord van een invloedrijk Kerkvorst voldoende was om aan een strijd tusschen wereldlijke partyen een einde te maken. Daarbij komt, dat eerst later, bij de intrede der Nieuwe Geschiedenis, het onderscheid tusschen bemiddeling en scheidsgerecht voldoende werd vastgesteld. Bemiddeling toch veronderstelt eene vriendschappelijke actie van een onpartijdigen derde, die zich ermede tevreden stelt de strijdende partijen met elkander in verbinding te brengen of door zijne onderhandelingen tot verzoening te leiden. Bemiddeling echter gaat niet verder dan tot het uitbrengen van eene raadgeving, voor welker navolging de beide partijen geheel vrij worden geacht. Daartegenover staat de arbitrale uitspraak, die op den grond van recht moet berusten, maar aan welke dan ook moet worden gehoorzaamd. Aangezien zoowel in de Middeneeuwen als in den aanvang der Nieuwe Geschiedenis bemiddeling geschiedde hetzij door Kerkvorsten, hetzij door machtige wereldlijke vorsten, werd het uitbrengen van de dusgenaamde vrije raadgeving heel ' licht gevolgd door de gedwongen uitvoering van deze raadgeving. Zoodoende zijn er tal van gevallen aan te wijzen, waarin het zelfs met de stukken in de hand moeilijk valt vast te stellen of arbitrage dan wel bemiddeling heeft plaats gehad; gevallen, waarin de bewoordingen dezer stukken dusdanig verwarrend werken, dat het niet mogelijk is zich daaromtrent een vast oordeel te vormen 3). Scheidsrechtelijke uitspraken Zeker is het, dat vooral in Italië in den loop der dertiende eeuw tientallen van scheidsrechtelijke uitspraken zijn gegeven; dat de achtereenvolgende Pausen zich levendig voor de toepassing van dit vrede- 30 lievend middel interesseerden. Bij het tractaat van Nonancourt van 1177 werden drie bisschoppen aangewezen als arbiters tusschen Lodewijk den Jongeren en Hendrik II van Engeland ten aanzien van Auvergne en andere leengoederen. In 1276 werden twee bisschoppen en een ridder tot scheidsrechters benoemd tusschen den koning van Hongarije en dien van Bohemen. Bij tractaat van 9 Augustus 1475 werden alle oorzaken van geschil, bestaande tusschen Lodewijk XI en Eduard van Engeland, onderworpen aan het oordeel van den aartsbisschop van 'Parijs en graaf Dunois voor Frankrijk en den aartsbisschop van Canterbury en den hertog van Glarence voor Engeland. Nevens kerkelijke personen werden, tengevolge van de eigenaardige verhoudingen als overblijfsel der leentijden, tal van malen de vorsten, in het bijzonder de machtigen onder hen, tot scheidsrechter aangewezen. De HeiUge Lodewijk was arbiter tusschen Hendrik III van Engeland en zijne baronnen in 1263 en tusschen de graven van Luxemburg en Bar in 1268. Philips VI, Karei V, Karei VII, Lodewijk XI en andere koningen van Frankrijk werden eveneens als arbiters meermalen aangezocht. Een enkelen keer geschiedde dit ook met steden, zooals het tractaat van Westminster tusschen Frankrijk en Engeland, in 1655 gesloten, de stad Hamburg daarvoor aanwees, terwijl in 1655 de Groote Raad van Mecheien tusschen den Keurvorst van Brandenburg en de Nederlandsche Staten-Generaal uitspraak deed ter zake van schulden, die nog op den Keurvorst zouden rusten. Een enkelen keer zelfs nam men reeds zijn toevlucht tot de groote jurisconsulten, in het bijzonder tot die van de Italiaansche Universiteiten, onder welke die van Bologna de meest geëerde was. Zij werd aangewezen om eene beslissing te geven in de vraag of het huis van Farnese rechten had op den troon van Portugal; zelfs was er onder hare juristen een, die recht te spreken kreeg over de souvereiniteit en de onafhankelijkheid van verschillende Italiaansche en Duitsche vorstendommen. Geen wonder dan ook, dat een nauwkeurig overzicht van de geschiedenis dier dagen tal van scheidsrechtelijke uitspraken aan het licht brengt, die evenwel reeds daarom berustten op een alleszins onvasten bodem, wijl toen het uit handen geven der souvereine macht streed met geheel den grondslag van de toenmalige politieke samenleving. Verdragen van. arbitrage Dit spreekt zich ook duidelijk uit in het feit, dat niettengenstaande een groot aantal scheidsrechtelijke beslissingen, vele geenszins van staatkundig belang ontbloot, zijn aan te halen, toch de tractaten, die in arbitrage preventief voorzien, zeldzaam zijn, zeldzamer zelfs dan ten tijde van de Grieksche oudheid. In een verdrag, dat in 1233 tusschen Genua en Venetië werd gesloten, vindt men eene bepaling, waarin naar de arbitrage van den Paus werd verwezen, indien een geschil tusschen beiden zou ontstaan. Het statuut, dat in 1291 door de kantons Uri, 31 Schweiz en Unterwalden werd bekrachtigd, voorzag eveneens in scheidsrechtelijke oplossingen. Het tractaat, dat Frans I in 1516 te Freiburg met de Zwitsersche kantons aanging, bevatte eene scheidsrechtelijke clausule, die in bijzonderheden de wijze van beslechting regelde. En de Hanze onderhield sedert 1418 een goed georganiseerd scheidsgerecht, dat zijn zetel in Lübeck had en zelfs over middelen van sanctie beschikte. Veelal echter is, juist waar de eerste noties van het volkenrecht nog slechts begonnen te rijpen, aan het beginsel der arbitrage geweld aangedaan, en in elk geval het onderscheid met bemiddeling, met staatkundige interventie zelfs, niet in het oog gehouden. Vandaar dan ook, dat de toepassing der arbitrage in de eeuwen, die aan de negentiende zijn voorafgegaan, wéinig meer dan historische waarde heeft, en dat de gesloten tractaten slechts zelden dienen om. daaraan eenige bepaling, die ook thans nog geldend zou zijn te maken, te ontleenen. Hierbij moet worden aangeteekend, dat reeds in 1595 de Fransche ministers, geroepen om tusschenbeide te komen in de troebelen te Aken tusschen KathoUeken en Protestanten, toonden het verschil tusschen bemiddeling en arbitrage te kennen en te eerbiedigen. Tevens dient opgemerkt, dat uit de regelen, getroffen voor arbitrage in die tijden, niet eens, doch meermalen blijkt, dat geheel de procedure van den' modernen tijd, de wijze van samenstelling der rechtbank, bekend waren en bijna volledig werden nagevolgd. Arbitrage voor vooraf vastgestelde geschillen Arbitrage en bemiddeling hebben een dubbel, wel te onderschei- den karakter. Eenerzijds kan door arbitrage of bemiddeling een internationaal geschil worden opgelost, nadat het is ontstaan; anderzijds echter kunnen arbitrage en bemiddeling juist dienen teneinde tevoren zekerheid te verschaffen, dat langs vredelievenden weg eenig geschil zal worden beslecht. Wil men dit laatste bereiken, dan is het noodig tevoren een tractaat te sluiten, bepalende, dat en op welke wijze geschillen, hetzij alle, hetzij bepaalde, aan het oordeel van een scheidsrechter of een bemiddelaar worden onderworpen. Hebben vroegere eeuwen in het algemeen vooral arbitrage en bemiddeling te zien gegeven zoodra en nadat een geschil was ontstaan; was het daarbij eiken keer opnieuw twijfelachtig of de wapenen dan wel vreedzaam overleg zouden beslissen; het streven der negentiende eeuw is juist erop gericht geweest om aan de internationale samenleving, die op steeds hechter grondslagen ; werd gevestigd, een meer duurzaam vredelievend karakter te geven. Voorbeeld van Zuid-Amerika Niet vanuit Europa is de drang naar deze tractaten, die scheidsrechtelijke oplossing voor alle of bepaalde soorten van conflicten voorzien, uitgegaan. Integendeel, dit geschiedde vanuit Amerika, en wel in het bijzonder vanuit Zuid-Amerika. Nog waren de Spaansche troepen uit Zuid-Amerika niet geheel verdreven of op voorstel van Simon Boli-- 32 var werd door Golumbia met Peru, met Chili, met Mexico, en met de Vereenigde Staten van Midden-Amerika een verdrag gesloten, dat niet slechts staatkundige samenwerking bedoelde, doch ook de scheidsrechtelijke oplossing van geschillen in zich sloot. Op het in 1826 te Panama samengeroepen congres, waar de bovengenoemde Staten waren vertegenwoordigd, kwam het tot een verdrag van bondgenootschap en eeuwige federatie, hetwelk in art. 16 eene algemeene compromissoire clausule bevatte. Al is dit verdrag nimmer in werking getr'eden, toch zijn de Zuid- en Midden-Amerikaansche Staten doorgegaan met tractaten te sluiten, waarin, in het eene uitgebreider dan in het andere, de scheidsrechtelijke oplossing van geschillen werd verzekerd. In 1828 kwam een zoodanig tractaat tusschen Argentinië en Brazilië tot stand ; in 1,829 tusschen Golumbia en Peru ; in 1832 tusschen Mexico en de Midden-Amerikaansche Republieken, en Ecuador en Peru; in 1836 tusschen Bolivia, Ecuador en Peru; in 1839 tusschen Guatemala en Nicaragua; in 1842 tusschen Golumbia en Venezuela; in 1845 tusschen Guatemala en Honduras, en in 1845 tusschen Gostarica en Salvador. Op het te Lima gehouden Latijhsch-Amerikaansch congres van 1847 werd ten tweeden male, weer tevergeefs, beproefd eene algemeene federatie tot stand te brengen, die tevens eene bepaüng betreffende scheidsgerecht omvatte. In 1848 traden, dank zij het vredesverdrag van Guadeloupe-Hidalgo, voor het eerst de Vereenigde Staten met een anderen Amerikaanschen Staat, ditmaal Mexico, in overleg om de scheidsrechtelijke beslechting bij wederzijdsche geschillen in te voeren. Voortdurend is het streven in Zuid-Amerika er op gericht geweest om het gebied van het scheidsgerecht uit te breiden. In de jaren tusschen 1848 en 1889 werd eene reeks van verdragen ontworpen, deels niet geratificeerd, deels niet in werking getreden, waarbij tenslotte ook Europeesche Staten werden betrokken, het eerst Spanje, Zwitserland en België. Zelfs werd in de Grondwet van Ecuador van 1878, van Brazilië van 1891, van Venezuela van 1904 en van San Domingo de bepaling opgenomen, dat vredelievende beslechting van geschillen moet worden beproefd alvorens naar de wapenen te grijpen. Nog eens, in 1864, kwamen enkele der voornaamste Zuid- en Midden-Amerika-Staten tezamen teneinde eene federatie en een daarmede samenhangend algemeen arbitrageverdrag in overweging te nemen, zonder dat intusschen uit deze poging een duurzaam resultaat voortvloeide. Het op 3 September 1880 tusschen Golumbia en Chili gesloten algemeen permanent en volledig scheidsrechtelijk verdrag was dat van de andere Zuid-Amerikaansche Staten en van Europa verre vooruit. Pan-Amerikaansche conferentie in Washington In 1889 kwam te Washington de eerste Pan-Amerikaansche conferentie samen. Hier behoeft niet te worden herinnerd aan de aanleiding tot het bijeenroepen dezer conferentie, voornamelijk te vinden in de grootere belangstelling, die, naar het oordeel van Staatssecretaris Blaine de Vereenigde Staten hadden te toonen tegenover S hetwelk meer en meer aan Europeeschen invloed zich begon óver te geven. De conferentie te Washington, die geruimen tijd duurde heeft geleid tot een algemeen scheidsrechtelijk verdrag, hetwelk in het bi zonder den tegenstand van Chili ondervond, weli land zich met onïe perkte scheidsrechtelijke oplossing van geschillen niet kon vTreenÏÏen en in zijn tegenstand ook op latere Pan-Amerikaansche coherente van welke er sinds vier zijn gehouden, heeft volhard *). Te WaSon ™-,,dlt alg6meen arhi^getractaat gesloten, krachten hTwe^aUe ge chillen, waarin de eer of de levensbelangen der Staten ntet"n betrokken, aan de uitspraak van een scheidsgerecht, welks Wenste? ling nader werd geregeld, zouden zijn onderworpen, kier trof fen du doch waarlijk met voor het eerst, de uitzondering aan van geSen T "T,?,16^1561^" betreffen. Het is helend, dT£2X de ontwikkehng der scheidsrechtelijke gedachte degenen die zich stel SthnP/et StandPUm d6r Strikte ^atensouverelnitei , zijn ÏlijÏ n" Zlf T deM ClaUSUle" Somt«ds ^rak men van eer en levens" belangen andere keeren van integriteit van het grondgebiedvan Grondwet, van bestaande grenzen, waarmede men in heaÏemeS wOde aangeven dat arbitrage voor een onafhankeUjken en ouve dn n Staat met zou zijn te aanvaarden, wanneer eene uitspraak vanTe arbi er zou kunnen leiden tot eene verandering, die van owweWen invloed voor geheel het land is. Daartegenover is door de vooSan b ^7d"mSe' ^«geleerden mlermalTn d Statn in hef a, arbltrage aanvaardt voor ge^nülen tusschen wtt.J i ! ^meen; mdlen men dus vertrouwen toont te bezitten m de uitspraken van het recht, ten deze door de arbiters ver tegenwoordigd, zulks wel allereerst dient te gelden voofdie gescnillen" ™ hengen om het gegevenivooï beeld na te volgen. Integendeel, men bleef zich in Europa beperken tot h had megn Z *** e6lmaal ™ ontstak L vanzeU 1 Er zto eet f S6ene afZ0nd6^k6 iuridische organisatie van noode f te wözerf m denloon^ m ^ngrij-ke arbitrages aan' ' w^ =,h f P d6r neeentiende eeuw ; het totaal aantal geschillen periÓïe 1800 8m *«* wordVvtr dè P 6 Van 1TO4-1800 op 4; voor die van 1801-1820 op 12; voor 3 33 34 die van 1861—1880 \>p 54; voor die van 1881—1900 op 111 en voor die van 1901—1910 op 25 gesteld. Deze nieuwe periode, die men rekent een aanvang te nemen met het beroemde Jay-verdrag, dat op 19 November 1794 tusschen de Vereenigde Staten en Engeland werd gesloten en ten eersten male in de Nieuwe Geschiedenis eene reeks van belangrijke geschillen aart het scheidsgerecht onderwierp, kent scheidsrechterlijke beslissingen over de meest uiteenloopende onderwerpen. Merighnac verdeelt ze naar geschillen, betrekking hebbende op het vasthouden van onderdanen en vertegenwoordigers van deneenen Staat door den anderen; op betwisting van grenzen of gebieden; op geldelijke schadevergoeding van onderdanen, voortvloeiende uit de -handelingen van een anderen Staat; op vragen, gerezen ten aanzien van het zeerecht. Er zijn eene reeks van bekende vonmssen, die hij daarbij aanhaalt, waaronder zeker mogen worden genoemd de arbitrages, die betrekking hadden op de blokkade van 1834 en 1835 en op de toegewijde kloosters (Sinai, Athos e. d.). Uit de latere tijden dateeren de arbitrages inzake de grenzen van Italië en Zwitserland ; tusschen GhUi en Argentinië betreffende neutraliseering van de Straat Magelhaen; tusschen de Vereenigde Staten en Amerika inzake visscherijrechten m de Behringzee ; tusschen Groot-Brittaniè en Venezuela inzake grensregeling • tusschen Engeland en Portugal inzake de Delagoa-baai; tusschen Duit'schland, Engeland en de Vereenigde Staten inzake Samoa, en tusschen Engeland (Canada) en de Vereenigde Staten inzake de grenzen van Alaska. Het zijn er slechts enkele uit de zeer lange reeks van beslissingen, die langs arbitralen weg werden gegeven •). Ook Nederland heeft zoodanige uitspraken gekend, waarvan de beslissing der grenzen van Guyana door den Russischen Czaar en de oplossing van het geschil met het vaartuig „Costarica Packet" wel de belangrijkste kunnen heeten s. De Alabama-arbitrage Onder de arbitrages van de negentiende eeuw is er geene, die van zóó groot belang is te achten en zoozeer het vertrouwen in het scheidsrechtelijk middel heeft versterkt als de dusgenaamde Alabama-arbitrage die in 1373 te GenSve Werd voltrokken. Zij vloeide voort rechtstreeks uit den burgeroorlog tusschen de Noordelijken en de Zuidelijken in Amerika. In dien burgeroorlpg waren door Engeland, naar het oordeel van Amerika, geene volgens de neutraUteitsrégelen vereischte voldoende maatregelen genomen teneinde te beletten, dat Zuidelijke kaperschepen schade konden toebrengen aan inwoners van het Noordelijk Amerika. Reeds tijdens den burgeroorlog werden hierover besprekingen gevoerd, doch de rechtstreeksche actie van Amerika werd eerst geopend, nadat de burgeroorlog tot het verleden behoorde. De Engelsche Regeering deed de beginselen der neutraliteitsrechten onderzoeken door eene commissie, die kwam tot veel minder ver strekkende conclusies dan door Amerika waren gesteld. Zoodoende is het tractaat van Washington, hetwelk den grondslag legde voor 35 de arbitrage, geworden een compromis, te vinden in de drie bekende neutraliteitsregelen, die vaststelden op welken grondslag het samen te stellen tribunaal zou hebben te oordeelen over de tekortkomingen, waaraan eventueel Engeland zou worden schuldig verklaard. Het scheidsgerecht, bestaande uit arbiters door de beide partijen en door neutrale Staatshoofden aangewezen, heeft ten gunste van Amerika beslist. Een oogenblik scheen het als zou de indiening van indirecte schade, welke een groot bedrag vertegenwoordigde, de taak van het scheidsgerecht uitbreiden buiten het verdrag om, en eene verantwoordebjkheid op Engeland leggen die voor geen enkelen Staat te aanvaarden viel. Voordat de uitspraak'van de rechtbank viel, was evenwel deze moeilijkheid ter zijde gesteld De door Engeland aangewezen rechter in het tribunal onderteekende de uitspraak met, en deed in eene afzonderlijke memorie van zijne afwijkende meening blijken. Dat zulks Engeland niet kon weerhouden om de uitspraak van het gerechtshof te aanvaarden; dat voor betaling van de met onbelangrijke schadevergoeding binnen zeer korten tijd werd zorggedragen, spreekt wel bijna vanzelf voor een ieder, die weet, dat ondanks het totaal ontbreken van middelen van sanctie,' totnutoe geene arbitrale uitspraak valt aan te wijzen', die onuitgevoerd is gelaten Wat natuurlijk geenszins insluit, dat geene middelen van sanctie zouden noodig zijn, zulks te eer, omdat, naarmate de arbitrage eene grootere rol m de internationale samenleving gaat spelen, het belang bij het nakomen harer uitspraken betrokken, intensiever en de kans' tot afwijking van de gegeven uitspraken grooter wordt! G om p r omi s s oi re clausule Langzaam, maar zeker is eene evolutie ingetreden in de toepassing van de scheidsrechtelijke gedachte. Aanvankelijk, wij zagen het in de Grieksche oudheid, in de Middeneeuwen en in de Nieuwe Geschiedenis, bepaalde men zich ertoe om arbitrage dan in te roepen wanneer een onoplosbaar geschil tusschen twee Staten aanwezig was, dat dreigde tot oorlog te leiden. Dat evenwel de omstandigheden, waaronder in zoodamg geval de onderhandelingen over de arbitrage dienden te worden gevoerd, niet van de meest gunstige waren, werd zonder omwegen erkend en leidde tot de overweging, dat het gewenscht ware tevoren zekerheid betreffende eene arbitrale oplossing te verkrijgen. Eensdeels kon men dan zorgdragen, dat de organisatie van het scheidsgerecht de vaststelling der procedure, de regeling in één woord van alle die schijnbaar onbelangrijke bijzonderheden, tevoren zorgvuldig geschiedde ; anderzijds zou de openbare meening, gerustgesteld door de overweging dat een bestaand tractaat de oplossing door middel van arbitrage voorschreef met geraken in die spanning, die tijdens een hangend internationaal geschil van zoo grooten nadeeligen invloed kan zijn. Het middel om dit te bereiken, werd aanvankelijk aanwezig geacht in de dusgenaamde compromissoire clausule, die later, naarmate zij van'meer algemeènen 36 en uitgebreider aard werd, wel moest leiden tot het permanent tractaat van arbitrage. • De compromissoire clausule had ten doel om, hetzij voor geschillen, voortvloeiend uit een bepaald tractaat, hetzij voor eene reeks nader omschreven geschillen, tevoren de scheidsrechtelijke oplossing vast te legden Meer en meer kwam het voor, dat twee Staten, die tezamen over eenig politiek, economisch of financieel onderwerp een tractaat aangingen, daarin de bepaling opnamen, dat geschiUen, uit de toepassing van dat tractaat voortvloeiend, niet door de wapenen, doch door de uitspraak van een arbiter zouden worden beslecht. Eene zoodanige bepaling, compromissoire clausule geheeten, was van beperkten aard wanneer zij slechts betrekking had op de geschillen, voortvloeiende uit het verdrag zelf, doch kon van algemeenen aard worden, wanneer ook 'andere geschillen aan de arbitrale uitspraak werden onderworpen Reeds in 1868 waren Noorwegen en Zweden ertoe overgegaan met Siam eene zoodanige bepaling te aanvaarden in een tractaat van vriendschap, handel en scheepvaart; België en Italië hadden nog m datzelfde jaar, Oostenrijk-Hongarije een jaar later dit voorbeeld gevolgd. In 1882 kwam tusschen Spanje en Venezuela, in 1883 tusschen Salvador en Zwitserland, in 1884 tusschen België en Venezuela, m 1887 tusschen België en Ecuador, in 1888 tusschen Zwitserland en Ecuador een tractaat tot stand, bedoelende de betrekkingen op economischen scheepvaartgebied te regelen, doch tevens bevattende de algemeene compromissoire clausule, die vrijwel zonder uitzonderingen was. De internationale verdragen voor het postverkeer, het telegraafverkeer, de bescherming van den literairen en artistieken eigendom, de spoorwegen en andere soortgelijke algemeene doeleinden gesloten, waren op een uit den aard der zaak omvangrijker terrein voorgegaan. De motie-Mancini In 1873 diende de afgevaardigde Mancini, die voor de totstandkoming van het internationaal privaatrecht zich zoo groote verdiensten heeft verdorven, eene motie bij de Italiaansche Kamer in krachtens welke TezTzou uitspreken, dat in tractaten, met andere Mogendheden te £ten zooveel mogelijk diende opgenomen de bepaling tot scheidsrechbesüssing der daaruit voortvloeiende geschiUen. Deze motie, die" tot voSd strekte aan tal van andere Parlementen -in Nederland aan de motie-Van Eck-Bredius, die in 1874 werd aangenomen, heeft ertoe geleid dat de compromissoire clausule in steeds grooter aantal weïd aanva6a7d en langzaam, te langzaam, voorloopig nog slechts op SonS en financieel gebied, de zekerheid ging brengen, dat mternatiöTle ge chillen niet meer uitsluitend door de wapenen zouden wordeï be lecht ook dan, wanneer moeizame diplomatieke onderhandelingen hadden gefaald. Mochten degenen, die zich tegenstanders dachten IZ de vredesbeweging, beweren, dat daarmede weinig bereikt was, IZJz enuitÏoTdfnige financieele en economische tractaten in den 37 regel geen oorlog ontstaat, zij verzuimden daarbij tweeërlei te bedenken : dat eene opeenhoping van kleine en onbelangrijke geschillen dikwerf heeft geleid tot eene uitbarsting, die naarmate zij te langer is tegengehouden, te heviger wordt; en dat de geschiedenis wel leert dat de directe aanleiding tot eenigen grooten oorlog veelal schuilt in eene zeer onbeteekenende, onbelangrijke, onverschülige aanleiding. De arbitrage stelt zich ten doel om een fundament van zekerheid te brengen aan de internationale samenleving en naarmate zij zich ging uitstrekken over een grooter gebied, slaagde zij erin dit fundament krachtiger te doen zijn. Toefpassin'gj jd ejr| je o m pVo m ijs s o i r ej [clausule Gaat men na de tractaten, waarin na 1873 de compromissoire clausule werd opgenomen, dan zal men kunnen constateeren dat de stem der Parlementen niet onverhoord is gebleven. Weliswaar waren het nog slechts tractaten, die de Europeesche Staten met Zuid-Amerika of met exotische Staten sloten, welke in het bijzonder vatbaar werden gerekend voor opname van de compromissoire clausule, gelijk uit de met Korea gesloten verdragen blijkt, maar er waren ook enkele verdragen tusschen Europeesche Staten onderling, waarin eene compromissoire clausule van steeds grooter omvang werd opgenomen. Het tractaat hetwelk op 5 Juli 1894 te Lissabon tusschen Nederland en Portugal werd gesloten, met betrekking tot de regeling van grensmoeilijkheden op Timor, bevatte eene algemeene scheidsrechtelijke clausule de eerste van dien aard, waarop niet ten onrechte met zekeren trots door den eersten Portugeeschen gedelegeerde ter Vredesconferentie van s-Grayenhage in 1899 de aandacht werd gevestigd Een overzicht, dat door den rapporteur van de conventie betreffende vredelievende beslechting van geschillen terzelfde conferentie, ridder (thans baron) Descamps, werd uitgebracht betreffende de toepassing der compromissoire clausule, toonde aan, dat meer en meer alle Staten bij de beweging ten gunste van arbitrage waren betrokken «) «t££ 8T0ll Van de P£m-Amerikaansche conferentie te Washington stelden de Vereenigde Staten zich bij schrijven van 23 October 1890 in verbinding met verschiUende Europeesche Regeeringen teneinde te verkrijgen, dat tusschen Amerikaanche en Europeesché Staten arbitrale overeenkomsten zouden worden aangegaan. In het bijzonder door Prank°enema;kei1 en Zwitserland werd dit schrijven toestemmend beantwoord, waarbn Zwitserland kon venvijzen naar een reeds in 1883 tot de Vereenigde Staten gericht verzoek om tot het sluiten van een alge- g aCtaat °Ver te gaan' aan welk verzoek intusschen door Amerika nog geen gevolg was gegeven. Tusschen België en Mexico ST* 2 /9 Nov,ember 1893 een eerste zoodanig verdrag tot stand ; België sloot vervolgens 8, Zwitserland 6, Oostenrijk-Hongariie Dene marken, Italië, Portugal, Zweden en Noorwegen ieder 1 verdrag met Amerikaansche Staten, dat een scheidsrechterhjke clausule bevatte. 38 Het permanente tractaat van arbitrage Van de compromissoire clausule in haar meest uitgebreiden vorm leidde de weg rechtstreeks naar het permanente tractaat van arbitrage. Immers, de compromissoire clausules leverden veelal dit nadeel op, dat zij in hare betrekkelijke kortheid niet anders konden doen dan de gevallen omschrijven, dat arbitrage de beslechting zou brengen, doch geene regelen treffen aangaande de wijze, waarop de arbitrage zou worden ten uitvoer gelegd. Bepalingen over de samenstelling van de rechtbank, over de te volgen procedure, over de dn acht te nemen termijnen en al dergelijke meer konden — daarover was men het volkomen eéns — beter worden voorbereid in tijden, dat geen geschil dreigde dan op oogenhlikken, dat de spanning tusschen twee landen was gestegen en maar al te zeer aanleiding tot wantrouwen gaf. In het permanente tractaat van arbitrage werd het middel aanwezig geacht om deze bezwaren te ondervangen. Dit tractaat toch bedoelt om vast te stellen in welke gevallen tot arbitrage zal worden overgegaan, en tevens op welke wijze, deze zal worden geregeld. Feitelijk was de stap van de algemeene compromissoire clausule naar het permanente tractaat niet groot, waarbij evenwel niet uit het oog dient te worden verloren, dat dit permanente tractaat eene uiting van arbitrage zonder meer was, terwijl daarentegen de compromissoire clausule te allen tijde met eenig practisch tractaatrechtelijk belang verband hield. Het tusschen Argentinië en Italië op 23 Juli 1898 totstandgekomen verdrag was bet eerste, dat alle bestaande en in de toekomst zich voordoende geschillen aan een scheidsgerecht onderwierp. Weliswaar was reeds in het jaar tevoren een zoodanig verdrag tusschen Engeland en Amerika, dank zij krachtigen aandrang van de openbare meening dier beide landen, onderteekend, maar het had geene rechtskracht verkregen tengevolge van het feit, dat bij de stemming in den Amerikaanschen Senaat een drietal stemmen aan de vereischte meerderheid van f ontbraken. Toch kan niet worden ontkend, dat de propaganda, gevoerd voor dit EngelschAmerikaansche verdrag, het feit op zichzelf, dat dit verdrag kon worden gesloten, van groote beteekenis is geweest voor de ontwikkeling van de gedachte der arbitrage en zeker ook tot voorzieningen ter conferentie te 's-Gravenhage van 1899 heeft geleid. Want het permanente tractaat van arbitrage doet op veel sprekender wijze dan de compromissoire clausule uitkomen, dat de scheidsrechtelijke gedachte in eene geheel nieuwe phase Was getreden; die, waarin de facultatieve arbitrage door de verplichte stond te worden vervangen. In dit opzicht toch bleef er bij de vele punten van verschil overeenstemming tusschen bemiddeling en arbitrage, dat beide door souvereine Staten slechts vrijwillig werden aanvaard. Van dit al dan niet vrijwillig aanvaarden deden de souvereine Staten, zij het ook krachtens hun eigen wil, afstand door zich tevoren jegens een of meer landen te verbinden om in bepaalde gevallen arbitrage te aanvaarden. Naarmate dit 39 ^aantal gevallen grooter werd, naarmate de uitzonderingen op de algemeene compromissoire of andere clausules geringer in aantal of beteekenis werden, ging zich het veld dezer verplichte arbitrage ook verder uitstrekken. Ter eerste Vredesconferentie te 's-Gravenhage heeft men eene poging beproefd, later in 1907 ter tweede Vredesconferentie herhaald, om in een algemeen verdrag, zooveel mogelijk alle Staten der wereld omvattende,-gene dergelijke verplichte arbitrage vast te leggen voor een aantal, voorloopig nog onbeteekenende gevallen, waarin men intusschen niet is geslaagd. Wel heeft de eerste Vredesconferentie, gelijk nader zal blijken, krachtig medegewerkt tot uitbreiding van het permanente tractaat van arbitrage, hetwelk in zijn tegenwoordigen vorm eigenlijk aan deze Haagsche bijeenkomst is te danken. Vredesbeweging en arbitrage De georganiseerde vredesbeweging, die sedert 1815 — afkomstig uit de Vereenigde Staten van Amerika, en vandaar naar Engéland, later naar het vasteland van Europa overgebracht — hare aandacht allereerst wijdde aan maatregelen ter voorkoming van den oorlog, heeft aan de beteekenis en de ontwikkeling der arbitrage uit den aard der zaak hare krachten niet onthouden. Naar veler meening heeft zij belangstelling zelfs overmatig ruim geschonken, aangezien zij zoodoende slechts ging zinnen op directe middelen teneinde den oorlog 'onmogelijk of overbodig te maken, en te weinig aandacht gaf aan middelen ter verbetering van geheel den grondslag der internationale organisatie. Het eerste werkelijk internationale vredescongres, hetwelk in 1848 te Brussel werd gehouden, sprak dan ook van het groote belang om . er bij de Regeeringen op aan te dringen, dat door een scheidsgerecht langs vredelievenden weg en volgens regelen van gerechtigheid, de geschillen zouden worden beslecht, die tusschen de natiën ontstonden, voor welke beslechting hetzij bijzondere scheidsrechters, hetzij in laatste instantie een internationaal gerechtshof dienden te worden geroepen. In 1849, toen het vredescongres onder voorzitterschap van Victor Hugo te Parijs bijeenkwam, werd eveneens op den uitbouw van de middelen voor internationale overeenstemming nadruk gelegd. In 1850 te Frankfort werd betoogd, dat door niets het behoud van den algemeenen vrede beter kon worden verzekerd dan wanneer de Regeeringen die geschillen, die tusschen haar ontstonden en die niet door diplomatieke onderhandelingen ten einde waren te brengen, aan scheidsrechtelijke beslissing onderwierpen ,0). Arbitrage en de Vredescongressen Toen in 1889, ter gelegenheid van de tentoonstelling te Parijs, eene nieuwe reeks vredescongressen stond aan te vangen, werd ook daar 40 voor invoeging van de scheidsrechtelijke clausule in internationale tractaten gepropageerd. Dit geschiedde zoowel op het algemeen vredescongres als op de bijeenkomst der Interparlementaire Unie, welke na 1889 bijna elk jaar onmiddellijk na elkander, vrijwel ook steeds in dezelfde stad, zijn gehouden. Te Londen in 1890 werd uitgesproken, dat geen verdrag door eene volksvertegenwoordiging Ware goed te keuren, wanneer niet eene scheidsrechtelijke clausule daarin opgenomen was. Te Rome in 1891 sprak zoowel het vredescongres als de bijeenkomst der Interparlementaire Unie zich uit voor versterking van de internationale organisatie; te Bern, waar men in 1892 bijeenkwam, en waar zoowel het Interparlementair Bureau als het Internationaal Vredesbureau werden gesticht, uitte de Bondspresident Schenk zich op deze wijze : „Wij zijn trotsch en gelukkig de leden der Europeesche Parlementen bij ons te zien, maar veel gelukkiger en trotscher zullen wij zijn op den dag, dat de ministers van alle landen, van officieele volmachten voorzien, samenkomen om een algemeen verdrag voor het permanente gerechtshof voor te bereiden. En deze dag zal komen I" Conferentie Interparlementaire Unie in 1894 Het was ter Interparlementaire Conferentie, die in 1894 te 's-Gravenhage onder voorzitterschap van den toenmaligen Nederlandschen Senator Rahusen in de zaal van de Eerste Kamer plaats had, dat Philip Stanhope, thans Lord Weardale, rapport uitbracht over de event. organisatie van een permanent scheidsgerecht. Hij hield het voor aangewezen, dat de Interparlementaire Unie het initiatief daartoe zou nemen, te meer, daar de mogelijkheid van verwezenlijking door Gladstone in de bekende Lagerhuiszitting van 16 Juni 1893 reeds erkend was. Zijne uiteenzettingen over de grondslagen van een dergelijk permanent gerechtshof brachten vanzelf eene lange discussie met zich. Naar zijn oordeel moesten de volgende viér punten bij de samenstelling tot grondslag dienen: 1. de volkomen zelfstandigheid der Staten; 2. het facultatief karakter der toetreding; 3. de gelijkwaardigheid van eiken Staat, groot of klein; 4. de door de rechtbank gedane uitspraak moet als eene Europeesche uitspraak beschouwd worden. Het was in deze discussie, dat de Duitsche Rijksdagafgevaardigde dr. Max Hirsch verklaarde, dat de Duitsche Regeering nooit het voorstel tot zoodanige rechtbank in overweging zou kunnen nemen; men moest vóór alles vermijden zich den vloek der bespottelijkheid op den hals te halen; de tegenstanders toonden zich maar al te geneigd de conferentiebezoekers voor droómers uit te maken. Tegenover hem heeft de Belgische Senator Houzeau de Lehaye betoogd, dat de motiveering eener zaak niet kon worden bestreden met het woord bespottelijk alleen ; het blijven stilstaan om het gelach der dwazen zou de wijsheid het voortgaan beletten. En het was Prédéric Passy, die opmerkte, dat nog nooit eene groote verbetering, iets nieuws in het algemeen, tot- 41 standgekomen was, waarvan aanvankelijk niet werd gezegd, dat het nooit zou kunnen gebeuren. Een permanent scheidsgerecht Het voorstel van Stanhope werd aanvaard en eene commissie van zes leden met de redactie van het definitieve ontwerp belast. Daarnevens sprak de Haagsche Interparlementaire Conferentie den wensch uit, dat de Mogendheden zouden onderhandelen over het samenkomen van een internationale conferentie, welker doel het zou zijn om de ontwikkeling van het scheidsgerecht te bestudeeren. Met een door den Pranschen senator Trarieux opgesteld manifest wendde de conferentie zich tot de pers van alle landen. De Interparlementaire Conferentie van 1895, die te Brussel bijeenkwam, vond een door de commissie uitgewerkt ontwerp voor de oprichting van een permanent hof voor zich liggen. Het werd door Senator Houzeau de Lehaye toegelicht; later aan de Mogendheden toegezonden met eene door den toenmaligen ridder Descamps opgestelde memorie, in welke het wezen der arbitrage en de noodzakelijkheid van hare ontwikkeUng op overtuigende wijze werden uiteengezet. De Interparlementaire Conferentie van Budapest in 1896 nam het voorstel van den Engelschen afgevaardigde Randel Cremer aan om zich met enkele Europeesche Regeeringen in verbinding te stellen teneinde deze ertoe te brengen het Brusselsche ontwerp voorloopig te aanvaarden ; Cremer stelde zich op het standpunt, dat indien slechts enkele, zelfs kleine landen het voorbeeld laadden gegeven, de navolging voor de grootere gemakkelijker zou zijn. De Budapester conferentie werd als toehoorder bijgewoond door den toenmaligen Russischen consul-generaal Basily, die, een jaar later geroepen aan het Ministerie van Buitenlandsche Zaken, de aandacht van graaf Lamsdorff op de door hem bijgewoonde beraadslagingen vestigde en zoodoende geacht kan worden een intermediair te zijn geweest voor de Russische voorstellen ter Vredesconferentie van 1899. Tevoren reeds, ter bijeenkomst van de Interparlementaire Unie van Brussel in 1897, was, in het bijzonder in de rede van den Belgischen staatsminister Beernaert, krachtig nadruk gelegd op de noodzakelijkheid, dat de gedachte van het algemeen scheidsrechtelijk tractaat zich practisch zou ontwikkelen en tot verwezenlijking leiden. Zoo kan inderdaad worden gezegd, dat de vredesbeweging, zoowel in de officieuse jaarlijksche congressen als in de meer officieele bijeenkomsten van de Interparlementaire Unie, het hare heeft bijgedragen teneinde studiemateriaal te verzamelen voor de verwezenlijking van de gedachte van een internationaal gerechtshof, als nadere stap voor de ontwikkeUng der arbitrage. Aandrang van de Parlementen voor het internationale hof Dat intusschen niet nagelaten was en werd de aandacht der wetgevende vergaderingen van de verschillende landen op dit belangrijke vraagstuk 42 te vestigen, kan uit een historisch overzicht, dat in onderdeelen hier slechts oppervlakkig wordt gegeven, onmiddellijk blijken. Ook in dit opzicht, het diént' erkend, is Amerika aan Europa voorgegaan. Reeds in 1835 richtte de American Peace Society zich, door bemiddeling van Ladd en Thomson, met een verzoek tot den Senaat teneinde middelen in het werk te stellen om den oorlog door eene rechtspraak, betzij van tijdelijken, hetzij van permanenten aard, te vervangen. De Senaat nam de conclusiën van het verzoekschrift aan, evenals het rapport van de commissie, ter bestudeering benoemd ; maar beide documenten konden in verband met de sluiting der zitting niet meer worden besproken. In 1837 toonden de beide Kamers van den Staat Massachusetts zich gunstig gestemd tegenover eene petitie betreffende de instelling van een hooggerechtshof tusschen de natiën. In 1837, 1838 en 1839 werden gelijkluidende conclusiën in het meerendeel der Amerikaansche Staten aangenomen; in een enkele wetgevende vergadering slechts ver-worpen. In 1851 sprak de commissie voor buitenlandsche zaken van den Senaat en in 1853 de Senaat zelf zich uit voor de invoeging der compromissoire clausule in alle tractaten, door de Vereenigde Staten te sluiten; in 1866 deed de Regeering te Washington het voorstel om de beslissingen in internationale geschillen op te dragen aan ■eminente juristen uit neutrale landen. In 1873 onderwierp de Senator Sumner den Senaat het ontwerp eener resolutie, ten doel hebbende, dat elke oorlog zou worden voorkomen door de instelling van een internationaal gerechtshof. In 1874 nam de Kamer van Afgevaardigden te Washington op voorstel van Smith het besluit, luidens hetwelk er redenen waren om den oorlog door een scheidsgerecht te vervangen en om in alle tractaten met andere Regeeringen eene clausule op te nemen, waarin de toevlucht tot arbitrage verpachtend werd gesteld. De Senaat sprak zich nog dienzelfden dag in gelijken zin uit, en de wetgevende vergadering veroorloofde den President om onderhandelingen te openen teneinde een internationale organisatie voor vreedzame beslechting van geschillen in het leven te roepen. In 1887 deed Wilson het voorstel om den President der Vereenigde Staten te machtigen tot onderhandelingen met de overige Mogendheden betreffende de stichting van een internationaal gerechtshof. In 1888 nam de Senaat eene resolutie aan, ten doel hebbende de beslechting van geschillen tusschen de Vereenigde Staten en andere volken langs den weg van arbitrage te vergemakkelijken. In 1890 werd dit besluit, op voorstel van Sherman, door het Congres bevestigd, en deze diende tevens een wetsontwerp in, ter nadere ondersteuning van het denkbeeld van een internationaal gerechtshof. Eenigszins afgescheiden daarvan kunnen gerekend worden de pogingen, die, met instemming natuurlijk van alle degenen, die voor de ontwikkeUng der arbitrage in het algemeen gevoelden, werden gedaan om speciaal de betrekkingen tusschen Engeland en Amerika in den vervolge door een scheidsrechtelijk verdrag te dóen beheerschen. 43 Engeland In Engeland zijn het Buckingham en Gobden geweest, die in 1849 in bet Lagerhuis eene motie indienden teneinde te verkrijgen, dat Engeland's geschillen met andere landen voortaan langs den weg der arbitrage zouden worden beslecht. In het daarop gevolgde debat sprak Cochrane uit, dat hij het voorstel bespottelijk en vreemd achtte; Urquarth verklaarde zelfs, dat dit voorstel de onafhankelijkheid der Staten, hunne nationaliteit en laatstelijk het internationaal recht bedreigde. Palmerston, destijds Staatssecretaris voor buitenlandsche zaken, meende, dat het voorstel op een verkeerden grondslag berustte ; het stelsel van Gobden was voor Engeland schadelijk, maar voor de andere landen onaannemelijk. Het voorstel werd dan ook met 176 tegen 97 stemmen verworpen, wat intusschen de Peace Society niet verhinderde door middel van openbare vergaderingen op de openbare meening te werken, tengevolge waarvan Palmerston van inzicht veranderde en reeds in 1851 verklaarde met Gobden's voorstel te kunnen medegaan. Op 8 Juli 1873 diende Henry Richard, op wiens schouders, naar het oordeel van Gladstone, de mantel van Gobden was gevallen, het voorstel in om de regeering uit te noodigen in overleg te treden met alle Mogendheden teneinde het internationaal recht te verbeteren en een algemeen permanent stelsel van arbitrage in te voeren. Gladstone verklaarde, dat wel zijn inzicht was, dat telkenmale, wanneer dit practisch kon s geschieden, tot arbitrage moest worden overgegaan, maar dat naar zijne meening nog geen voldoenden vooruitgang in Europa's geweten te constateeren viel om eene zoodanige algemeene proef te nemen. Intussehen werd Richard's motie met èene kleine meerderheid aangenomen; het antwoord op het adres aan de Koningin deed intusschen doorschemeren, dat niet anders zou worden beproefd dan arbitrage toe te passen in alle omstandigheden, die daarvoor practisch in - aanmerking kwamen. Later, in 1887, heeft de markies van Bristol in het Hoogerhuis opnieuw op de instelling van een internationaal gerechtshof aangedrongen, maar tegenover den lijdelijken en ontwijkenden tegenstand van Salisbury nam hij zijn voorstel terug. Italië Nadat in Italië reeds in 1871 door Morelli een motie was aanhangig gemaakt voor de instelling van een internationaal gerechtshof naar den geest en den aard der Amphyktionen, stelde Mancini in November 1873 zijne bekende en traditioneel gebleven motie voor: „De Kamer uit den wensch, dat de Regeering des Konings in hare betrekkingen met het buitenland zal pogen de arbitrage tot een algemeen aanvaard middel te maken om naar gerechtigheid internationale geschillen tot oplossing te brengen, alle onderwerpen, die voor arbitrage 44 vatbaar zijn; bovendien, dat zij zal voorstellen eiken keer, wanneer de gelegenheid daartoe geopend is, om in de tractaten eene clausule op te nemen, krachtens welke moeilijkheden over uitlegging en uitvoering van zoodanige verdragen aan arbitrage worden opgedragen". Visconti Venosta vereenigde zich namens de Regeering met dit voorstel, hetwelk door de Kamer met algemeene stemmen werd aanvaard. In 1890 werd zoowel in de Kamer als in den Senaat eene discussie geopend over hetzelfde onderwerp, waarbij de toenmalige minister-president Grispi verklaarde, dat de Regeering sympathie bleef behouden voor de scheidsrechtelijke gedachte, maar dat men zich in het aangezicht van de steeds toenemende bewapeningen geene illusie over hare toepassing mocht maken. Overige Parlementen Het voorbeeld, door Mancini in de Italiaansche Kamer gegeven, werd in tal van Parlementen nagevolgd. De Deensche Rijksdag sprak zich op 18 Maart 1875 voor de instelling van een Europeesch arbitraal gerechtshof uit; in 1888 en 1890 verklaarde het Polkething opnieuw zijne sympathie voor eene arbitrale instelling van permanenten aard. Op 26 November 1874 nam de Tweede Kamer der Staten-Generaal op voorstel van de heeren Van Eek en Bredius eene motie aan, krach-' tens welke de Regeering werd uitgenoodigd alle pogingen in het werk te stellen, opdat arbitrage het algemeen aanvaard middel zou worden om geschillen tusschen de beschaafde Staten te beslechten, en dat in afwachting Nederland de compromissoire clausule in alle tractaten zou opnemen. De Tweede Kamer van den Zweedschen Rüksdag deed insgelijks. De Belgische Kamer van Afgevaardigden nam op 20 Januari 1875, korten tijd daarna door den Senaat gevolgd, eene motie aan, die instemming betuigde met het denkbeeld van internationale arbitrage. Eerst in 1890 is in de Spaansche en Noorsche Parlementen, in 1893 in het Roemeensche Parlement insgelijks geschied. Frankrijk Aan de Fransche Kamer, die reeds in 1848 en 1849 voor zich had gezien de voors'tellen-Bouvet betreffende oprichting van een internationaal gerechtshof, werden in 1886 en 1887 onderworpen de voorstellen van Passy en Noyer betreffende een scheidsgerecht en de uitbreiding van de vreedzame middelen ter beslechting van internationale geschillen in het algemeen. Den eersten keer besloot de commissie, die rapport over deze voorstellen had uit te brengen, te dien aanzien tot de orde van den dag over te gaan; den tweeden keer evenwel, toen het voorstel door 44 handteekeningen was bekrachtigd, werd het in discussie gebracht en aangenomen. Duitsohland en Oostenrijk In het algemeen hebben de Duitsche Parlementen zich eenigszins afzijdig gehouden van alle dergelijke voorstellen. Op 28 Februari 1893 interpelleerde dr. Barth in den Rijksdag den Staatssecretaris voor buitenlaiidsche zaken over de vraag of de Regeering zich bij het streven van Engeland en Amerika om internationale geschillen door arbitrage te beslechten, kon en wilde aansluiten. Staatssecretaris Von Marschall gaf de bereidwilligheid der Regeering onomwonden te kennen, maar verklaarde, dat de Vereenigde Staten aan de desbetreffende mededeeling geene uitnoodiging hadden verbonden. Zoowel in den Rijksdag als in de Beiersche en Wurtembergsche Parlementen werd over de wenschelijkheid van versterking van den vrede in het algemeen beraadslaagd. Daller deed in 1894 in de Beiersche Kamer het voorstel, dat de Rijksregeering stappen zou doen om tot de oprichting van een internationaal scheidsgerecht te komen. Löwenstein deed insgelijks in de Eerste Kamer van Beieren en Lerno in de Tweede Kamer van Beieren, zonder dat evenwel verdere stappen daaruit voortvloeiden. In Oostenrijk werd in 1892 de vraag gesteld waarom in het handelsverdrag met Servië de compromissoire clausule niet was opgenomen. Achtereenvolgens in 1895 in de Delegaties, in 1896 in den Oostenrijkschen Rijksraad werd de instelling van een internationaal scheidsgerecht, met den Paus aan het hoofd, verdedigd. In het laatstgemelde jaar werd door den Boheemschen afgevaardigde Kramarsj, den lateren eersten minister van buitenlandsche zaken van het onafhankelijk Bohemen, aan graaf Goluchowsky de vraag gesteld hoe hij stond tegenover het streven naar internationale arbitrage. Deze antwoordde sympathiek daartegenover te staan, maar in de toenmalige omstandigheden geene mogelijkheid tot directe verwezenlijking te zien. Een voorstel, nog in datzelfde jaar gedaan om de Regeering uit te noodigen inzake de instelling van scheidsgerechten met andere Mogendheden in overleg te treden, werd ter nadere overweging afgewezen; wel echter werd op 3 December 1896 eene motie van baron Von Pirquet, die het arbitraal beginsel meer in het algemeen stelde, aangenomen. Enge1s c h - A merikaansch tractaat Uit een en ander blijkt, dat geene pogingen zijn nagelaten om te komen tot toepassing van de arbitrage in de practijk, hetzij door middel van permanente tractaten, hetzij door instelling van een internationaal gerechtshof, dat elk oogenblik ter beschikking van geschilvoerende partijen. zou zijn. Al hebben de desbetreffende pogingen niet tot een practisch resultaat geleid, toch mag aan de voorbereiding van het bekende Engelsch-Amerikaansche tractaat aandacht niet worden onthouden. In de zitting van 16 Juli 1893 van het Engelsche Lagerhuis diende Randal Cremer eene motie in om te komen tot een 45 46 Engelsch-Amerikaansch scheidsrechtelijk verdrag. Petities, voorzien van meer dan twee millioen handteekeningen, ondersteunden deze aanvraag, ten aanzien waarvan Gladstone eene tevoren niet gekende welwillende houding aannam. Gladstone wees in eene beroemd gebleven redevoering op de groote lasten, die het militarisme Europa oplegde; op de talrijke gevallen, waarin Groot-Brittannië reeds tot arbitrage zijn toevlucht had genomen, en verklaarde aan de voorstellen der Vereenigde Staten een nauwkeurig onderzoek te zullen wijden. De moeilijkheden lagen slechts in de verwarde betrekkingen der Europeesche Staten onderling. Gladstone verklaarde er vooral waarde aan te hechten om een middel in toepassing te brengen, dat in het belang van den algemeenen vrede was. De oprichting van een gerechtshof uit te lokken, dat een centraal gerechtshof van Europa zou zijn, een raad van de groote Mogendheden, in welks midden de tegenovergestelde eigenbelangen zouden worden ter zijde - gesteld, aldus schetste hij het einddoel. Gremer's voorstel werd met algemeene stemmen aangenomen; Lord Boseberry, destijds Staatssecretaris van buitenlandsche zaken, deed van het besluit mededeeling aan den Engelschen gezant te Washington, die het ter kennis van de Amerikaansche Regeering bracht. In zijne boodschap van 4 December 1893 wees President Gleveland met grooten nadruk op de getoonde sympathie en sprak de overtuiging uit, dat de overeenstemming tusschen beide Staten tot bereiking van het doel zou leiden. Propaganda voor arbitrage in Engeland en Amerika De vredesvrienden noch in Engeland noch in Amerika zaten stil. Een voorstel, dat door Garmichale in 1894 met betrekking tot beperking der bewapeningen en internationale overeenstemming in het Lagerhuis werd ingediend, werd door den toenmaligen Staatssecretaris Grey beantwoord met de mededeeling, dat de Engelsche Begeering overwoog welke practische voorstellen waren te doen. In de zitting van 20 Maart 1895 kwam het, ingevolge het voorstel-Lawson om met £ 1000 de marinebegrooting te verminderen, tot eene levendige discussie, waarbij de uiteenzettingen van Gremer en anderen aan de Regeering de woorden ontlokten, dat zij besloten was arbitrage met Amerika tot stand te brengen. In den Amerikaanschen Senaat diende Sherman opnieuw het voorstel-Alison in, krachtens hetwelk de Regeering $ 80.000 zou ter beschikking stellen voor de dekking van reiskosten van vertegenwoordigers, belast om in Europa onderhandehngen voor het internationaal gerechtshof te voeren. Randal Gremer ging naar Amerika en overhandigde op 18 Januari 1895 aan President Gleveland in het Witte Huis eene door 354 leden van het Engelsche Lagerhuis onderteekende resolutie, den wensch uitdrukkende, dat het Congres van de Vereenigde Staten de Engelsche Regeering tot het sluiten van het gedachte scheidsrechtelijk tractaat zou uitnoodigen. Eenige dagen tevoren was 47 reeds de in 1890 aangenomen resolutie «betreffende onderhandelingen van Amerika over de oprichting van een permanent scheidsgerecht hernieuwd. Het Venezolaansch conflict Toen nu in den aanvang van het jaar 1896 de moeibjkheden, die tusschen Venezuela en Engeland ontstonden betreffende de grenzen van Guyana, leidden tot eene minder goede verstandhouding met de Amerikaansche Unie, die de Monroeleer reeds in gevaar rekende, werd opnieuw de propaganda voor het scheidsrechtelijk verdrag ter hand genomen. Op 3 Maart 1896 had in de Londensche Queenshall eene groote vergadering onder Stanfield's voorzitterschap plaats; de door haar aangenomen resolutie werd door Lord Salisbury namens de Regeering beantwoord met de mededeeling, dat de onderhandelingen tusschen de beide landen waren aangevangen. Nogmaals door de nationale scheidsrechteüjke conferentie, die te Washington in April 1896 plaats had, werd de aandacht der beide Regeeringen op de wenschehjkheid van een permanent tractaat gevestigd. In Juni 1896 overhandigde Cremer aan den Engelschen premier eene memorie, door bijna 6.000 leden van trade-unions onderteekend. Aldus door de openbare meening voorbereid en gedragen, kwam op 10 November 1896 het bekende AngloAmerikaansch scheidsrechtelijk verdrag tot stand, hetwelk een permanent tractaat in den meest uitgebreiden zin was en, zij het ook met de destijds nog regelmatig terugkeerende uitzonderingen, alle geschillen tusehen de beide landen aan arbitrage onderwierp. Het werd op 11 Januari 1897 te Washington door den Amerikaanschen staatssecretaris Olney en den Engelschen gezant Paum-efote geteekend; het telde vijftien artikelen en gaf de noodige aanwijzingen voor de samenstelling van de scheids' gerechten, die weliswaar geen volkomen permanent karakter hadden, maar toch gemakkelijk bijeen te roepen waren. Het tractaat diende, krachtens de Amerikaansche constitutie, door den Senaat te worden bekrachtigd met f der stemmen; er bleken bij de stemming, die op 5 Mei 1897 plaats had, drie stemmen aan deze vereischte meerderheid te ontbreken, zoodat dit tractaat, met zoo groote moeite voorbereid, nimmer in werking is getreden. Toch kan men zonder vrees voor tegenspraak zeggen, dat het zijn invloed op de verdere ontwikkeUng van het scheidsrechtelijk beginsel niet heeft gemist. Het voorbeeld was door twee groote en in belangen tegenover elkander staande Staten gegeven; het kon door anderen worden nagevolgd. Ontwerpen van volkenrechtgeleerden Dat in den loop . van de tientallen jaren, die den Pransch-Duitschen oorlog van de eerste Haagsche Vredesconferentie scheidden, ook de autoriteiten op het gebied van het internationaal recht en de pubUcisten bunne aandacht aan het denkbeeld van het internationaal gerechts- hof niet hebben onthouden, blijkt uit tal van ontwerpen, die van de band van de meest bekende volkenrechtgeleerden afkomstig zijn. Voor de ontwikkeUng van het denkbeeld van het internationaal gerechtshof was het eerstens noodig, dat de arbitrage tot algemeene toepassing zou komen, maar daarnevens ook, dat men de vroeger krachtig aangehangen gedachte opnieuw naar voren zou brengen, dat een centraal lichaam — niet staande boven de Staten, maar wel onafhankelijk van de Staten — zou worden belast met de oplossing van de geschUlen, die tusschen deze Staten zouden rijzen. Wie ook maar oppervlakkig de volkenrechteUjke literatuur van het laatste deel der negentiende eeuw raadpleegt, zal daarin tal van ontwerpen tegenkomen, die op de samenstelling van zulk een internationaal gerechtshof betrekking hebben. De vraag moet zelfs worden gesteld of niet te veel aandacht aan dit denkbeeld is geschonken; of niet onvoorbereid tal van absoluut ondeskundige personen zich daarop wierpen; of niet daardoor de gedachte van het internationaal gerechtshof te veel is gekomen in het gebied der fantasieën, waarin zij aUerminst thuis behoorde en mocht worden gebracht. Er kwamen tientallen van brochures, die met beminneUjke oppervlakkigheid dit groote en grootsche vraagstuk behandelden; geschriften van personen, door eene invallende gedachte als 't ware gegrepen, die meenden zoodanige gedachte niet aan de menschheid te mogen onthouden. Bijna geen vredescongres kon in den loop dezer jaren plaats hebben of het vond een zoodanig geschrift voor zich. Dat neemt intusschen niet weg, dat ernstige, weloverwogen gedachten ook door de groote geesten op het gebied van het volkenrecht werden geuit. Saint Simon heeft reeds aan de mogelijkheid eener internationale organisatie aandacht geschonken ; Duitsche philosophen en staatslieden hebben zulks eveneens gedaan. Onder degenen, die in de tweede hebt der negentiende eeuw aan het vraagstuk van het internationaal gerechtshof hunne aandacht wijdden, dienen in het bijzondér genoemd Secretan, Laroque, Henry, Marchand, Ahrens, De Martens, Halschner^ Kluber en Ott, Malardier, Sigaud, Perrer, Révont, Pecqueur, Mérighnac en tal- van anderen, wier voorsteUen soms overeenkomst vertoonden met die van de schrijvers uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Merkwaardig is het wel, dat veel meer dan in den loop dier eeuwen geschiedde," thans uit alle deze geschriften de gedachte naar voren trad als zou het mogelijk zijn om een internationaal gerechtshof op zichzelf te vestigen, dus ook zonder dat dit op den- grondslag eener tevoren gevestigde internationale organisatie van Staten kwam te rusten. Zelfs volkenrechteUjke grootheden als Bluntschü, Lorimer, Kamorowski en Piore hebben deze, thans vrijwel geheel ter zijde gestelde, opvatting blijkbaar aangehangen. De plannen van deze vier volkenrechtgeleerden, aan welke het ontwerp van den Bonnschen hoogleeraar Kaufmann zou zijn toe te voegen, geven een juist denkbeeld van het stadium, waarin het vraagstuk aan het einde der negentiende eeuw verkeerde. 48 49 rjfore wilde eene permanente magistratuur, steunend op internationale- en' voïkerenbijeenkomsten. Dudley Field ontwierp in de artt. 532—536 zijner bekende code eene regeling, ongetwijfeld ingegeven door de Amerikaansche constitutie. Kamarowski verdedigde de instelling van een permanent gerechtshof, hetwelk zijn zetel te Brussel zou hebben en waarvan de leden door de Regeeringen zouden worden benoemd. Lorimer ten slotte, die zijn gerechtshof haar een civiele en een strafrechtebjke sectie indeelde, stichtte dit op den grondslag eener internationale organisatie, welke aan den toenmaUgen toestand van Europa vrijwel geheel vreemd kon heeten. Het zijn alle deze ontwerpen, die aan de leden der eerste Vredesconferentie in herinnering werden gebracht in de verzameling van documenten, aan hunne aandacht onderworpen aan den vooravond van den aanvang hunner beraadslagingen. Wie deze beraadslagingen heeft gevolgd, zal tot de erkenning komen, dat zelfs de voorstellen van deze groote geesten geen merkbaren invloed daarop hebben geoefend, opgebouwd als zij in den regel waren op theoretische gronden en moeilijk aanpasbaar als zij daardoor werden aan de internationale nraetiik 11 i HOOFDSTUK III DE ARBITRAGE TER EERSTE HAAGSGHE VREDESCONFERENTIE (1899) A. DE DEBATTEN De taak der conferentie Het manifest van den toenmaligen Russischen Keizer Nicolaas II dacht zich, gelijk uit zijne bewoordingen duidelijk valt op te maken de bijeenkomst, die de eerste Vredesconferentie is geworden, als eene ter bespreking van middelen om aan den toenemenden wedstrijd in bewapeningen een einde te maken. De openbare meening heeft wat al te spoedig uit dit manifest gelezen, dat het zou leiden, althans zou kunnen leiden tot ontwapening, terwijl aan Nicolaas II, gebjk hij zelf memgmaal heeft opgemerkt, ten hoogste beperking der bewapeningen voor oogen stond. Intusschen, de bezwaren, die van vele zijden tegen de regeling juist van dit slechts miUtair geziene vraagstuk werden ingebracht, waren van zoodanig overwegenden aard, dat, wilde men de conferentie met tevoren tot mislukking doemen, aan de bijeenkomst een ander karakter moest worden gegeven. Wel bleven de voornaamste onderdeelen van het militaire vraagstuk, eene reeks voorstellen tot beperking der bewapeningen, formeel de eerste plaats op het programma der aanstaande conferentie innemen, maar daarnevens werden voorstellen gedaan tot herziening en verbetering van het oorlogsrecht, en werd tevens aan 50 de agenda toegevoegd eene regeling van de vredelievende middelen ?er besSting van internationale geschiUen. Zoo is, als achtste en laaV s e punt ook de .regeling van de arbitrage op de agenda van 1899 gelomen/terwijl juist de resultaten op dit gebied aan de eerste Vredesconferentie haar voornaamste reliëf zouden geven. Ontwikkeling der arbitrage r>P ontwikkeUng der arbitrage diende, gelijk door de deskundigen me?toa"ÏÏogogo! te worden gezocht in tweeërlei richting. EenerSfds moest worden getracht om in een algemeen tractaat vast te Een het verplichte karakter, dat meer en meer de vroeger uitsluiteTfaÏÏiatieve arbitrage ging verkrügen. Door middel van compro-s soTre clausules en permanente tractaten van arbitrage hadden m de voorgatnde aren reeds verschillende Mogendheden zich bereid veraard omvooraf geschiUen aan eene scheidsrechtelijke uitspraak te onderweenhet kwam er nu maar op aan deze toezeggingen in een enkel Tgemee'n verdrag te omvatten, waardoor vanzelf, zij het ook aanvankeSHT-E bescheiden en beperkt gebied, verplichte jJJlMJ. worden totstandgebracht. Anderzijds kon het bezwaar met worden ontkend Aan een toestandf dat telkenmale voor het verkrijgen van eene scbeidsrecb eHike uitspraak, de rechtbank moest worden samengesteld, *n de voor ^róCSen worden opgemaakt, waaronder recht zou worden geLarTebevestiging van het scheidsrechtelijk beginsel zou mitsdien daan. Ier "eve^igi g v00rwaarts beteekenen. Zulks ^TrUlK S NedSandsche Staatsbegroting voor 1898 Sraanlluig gegeven, dat in de Staten-Generaal tot ^n toenmab„pn Minister Mr W. H. de Beaufort de vraag werd gericht of met van ^deïd aandrang in deze richting den Minister wérd geantwoord, dat aandrang jmst van de zijde van eene kleine Mogendheid niet aanbevelenswaardig voorkwam In belde middelen ter versterking van de scheidsrechtebjke gedachte breven dat aan het door de Interparlementaire Urne in 1891' omwor „T2mï"ft een Hol en aan de daarop gegeven toeliehtingtal = «lts mm WimSB Wel echter was" het eene verrassing zoowel voor de gedelegeerden ter c^n erentie als voor degenen, die nauwlettend de handelingen der conïerentie volgden, dat naast Rusland ook Amerika en Engeland ont- 51 werpen voor een permanent .hof indienden en van het voornemen daartoe blijk gaven in de eerste zitting, die de met deze vraagstukken belaste commissie der conferentie hield. Drie ontwerpen De drie ontwerpen voor een Hof van Arbitrage, het Engelsche het Amerikaansche en het Russische, berustten op geheel verschillenden grondslag. De voornaamste punten dezer drie voorstellen waren als volgt: A. Engelsch ontwerp: i. Aanwijzing door elke onderteekend hebbende Mogendheid van een geluk aantal scheidsrechters, die als leden van bet Hof op eene lijst worden ingeschreven. 2. De onderteekend hebbende Mogendheden, die tot het Hof haar toevlucht wenschen te nemen ter vredelievende oplossing van een tusschen haar gerezen geschil, hebben uit deze lijst de vrije keuze voor het aanwijzen van het in het compromis overeengekomen aantal scheidsrechters, die zoodoende in het betreffende conflict de arbitrale rechtbank vormen. Ook eene niet onderteekend hebbende Mogendheid kan tot het Hof hare toevlucht nemen, doch volgens de in de reglementen voorgeschreven bepahngen. 3. Inrichting te X. van een centraal bureau, het Hof dienende tot griffie en belast met de waarneming zijner financieele aangelegenheden. 4 Instelling, zoo spoedig mogelijk na de ratificatie van het verdrag van een permanenten raad van beheer, bestaande uit vijf leden en' een secretaris. Deze is belast met de vestiging en inrichting van het centraal bureau, dat onder zijne leiding en contróle moet werken; hij stelt de noodzakebjke reglementen daarvoor vast; benoemt en ontslaat ambtenaren en beambten van het bureau en bepaalt de salarissen. BlJ nadere wijziging werd het karakter van dezen raad in dier voege veranderd, dat hij zou worden samengesteld uit de vertegenwoordigers der Mogendheden te 's-Gravenhage, onder voorzitterschap van den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken. B. Amerikaansch ontwerp: 1. Benoeming van één lid van het internationaal gerechtshof door het hoogste rechterlijk college van eiken toegetreden Staat. 2. Oprichting van het internationaal gerechtshof zoo spoedig mogelijk, in geen geval langer dan zes maanden na de ratificatie van het verdrag door negen Mogendheden, zijnde acht Europeesche en een Amerikaansche, van welke minstens vier het verdrag van Parijs van 1856 behooren te hebben onderteekend en waarbij het Keizerrijk Duitschland als opvolger van Pruisen en het Koninkrijk Itabe als opvolger van Sardinië werd erkend. 3. Samenstelling der arbitrale rechtbanken in elk bijzonder geval gelijk de verdragen tusscben de partijen in geschil dit voorschrijven. Die verdragen kunnen alle leden van het tribunaal tot scheidsrechters aanwijzen of slechts enkele, steeds in oneven aantal, echter nooit minder dan drie, in welk geval tevens geen hunner afkomstig uit of burger en onderdaan van een Staat wiens belangen in het geschil zijn betrokken, kan zijn. 4. Recht der 52 Staten in enkele bepaalde gevallen en binnen een zekeren tijd, op eene tweede voorbrenging van het geschil voor dezelfde rechters. G Russisch ontwerp: i. Aanwijzing door de conferentie voor den tijd die zal verloopen tot de bijeenkomst eener nieuwe conferentie, van vnf Mogendheden, die elk in de gevallen, dat arbitrage wordt verzocht, een rechter hebben te benoemen, hetzij uit hare onderdanen, hetzy daarbuiten. Deze vijf arbiters vormen telkenmale het gerechtshof, bevoegd om kennis te nemen van het bedoeld geschil. Mochten onder de Staten in conflict er een of meer zijn, niet vertegenwoordigd in het Hof van Arbitrage, dan hebben deze het recht aan de arbitrale rechtbank een rechter van hunne keuze toe te voegen, die gelijke rechten als de overigen uitoefent. 2. Instelling van een permanent bureau door dezelfde vijf Mogendheden, die daarvoor de reglementen vaststeUen de ambtenaren benoemen en hunne salarissen bepalen. Jaarlijks doet het bureau verslag zijner werkzaamheden, hetwelk door de vijf aangewezen Mogendheden aan de overige onderteekenaars ter kenms word gebracht 3. De aanvraag om arbitrage in elk gerezen conflict moet worden gericht tot het bureau, hetwelk, nadat daaraan door beide partijen de noodige stukken zijn verschaft, deze onverwijld aan de vijf Mogendheden mededeelt. Gedurende de effectieve werkzaamheden van het Hof wordt door het bureau het secretariaat van de rechtbank waargenomen. Het Engelsche voorstel De eerste Vredesconferentie had de dêrde der uit haar midden gevormde commissiën aangewezen ter behandeling van alle aangelegenheden, diJ Óp de vredebevende beslechting van geschiUen' betrekking hebben, en deze derde commissie benoemde een Comité d'examen, bestaande uU de meest vooraanstaanden onder de kenners van arbitrage en volkenrecht, teneinde het ontwerp voor te bereiden van een algemeen verSag Toen deze derde commissie op 26 Mei 1899 bijeenkwam vond zij voor ÏÏ?' de twee Russische voorstellen, bet eene bevattende de insteUmg van ■ ïen permanent hof, het andere die van een code van arbitrage. In SezeUde zitting echter deed Sir John Pauncefote mededeelmg van het „n de Engelsche Regeering om een ontwerp voor de stich;ngT ee permanent hof in te dienen. De toelichting tot di voorstTwas kort en duidelijk. Het komt mij voor, aldus de Engelsche LdelegeeTde dat nieuwe wetboeken en reglementen voor arbitrage foe wmenstelijk deze ook mogen zijn, de groote zaak, welke ons bier vereenigt slechts weinig zuUen vooruitbrengen. WH men werkelijk ïen TeSngrJken stap voorwaarts doen, dan is het naar mijn oordeel Soluut noodzakelijk een internationaal gerechtshof van permanenten S te scheppen, dat onmiddelüjk kan bijeenkomen, wanneer dit tenLolge van hangende geschillen noodzakelijk is. Eenmaal dit beSIe vastgesteld, achtte Sir John Pauncefote het niet moeilijk oni overeenstemming te verkrijgen ten aanzien van de bijzonderheden. De noodzakelijkheid van een dergelijk gerechtshof en de voordeelen, die het aanbiedt, evenals de aanmoediging, die het aan de toepassing der arbitrage zou geven, zijn reeds in het verleden duidelijk aangetoond. Van Engelsche zijde werd erop gewezen, dat totnutoe voor een arbitrale uitspraak steeds de instelling was noodig geweest van rechtbanken ad hoe, waartegenover nu de mogelijkheid moest worden overwogen om een speciaal daarvoor toegerust lichaam, permanent van aard zijnde, aan te wijzen. Het was dan ook op Engeland's voorstel, dat de Commissie besloot om allereerst het denkbeeld van het permanente hof in overweging te nemen en dit tot oplossing te brengen. Pransche inzichten Van Pransche zijde werd het, aangezien reeds drie ontwerpen aan de Conferentie werden overgelegd, niet noodig geacht een eigen ontwerp in te dienen. Léon Bourgeois, die als president van de derde commissie der eerste Vredesconferentie is opgetreden en aan wiens groote gaven en tact voor een niet gering gedeelte de resultaten van haar arbeid zijn toe te schrijven, heeft dit uitdrukkelijk uiteengezet in de eerste zitting, welke de volledige commissie hield. „Onder den dubbelen waarborg van de vrijheid om de toevlucht te nemen tot het Permanente Hof en van de keuze der scheidsrechters, aarzelen wij niet," aldus verklaarde bij, „om het denkbeeld te ondersteunen eener permanente mstelbng, te allen tijde toegankelijk en belast met het toepassen van de regelen en het volgen van de procedure, die zal worden vastgesteld tusschen de Mogendheden, ter Haagsche conferentie vertegenwoordigd. WÜ aanvaarden een internationaal bureau teneinde den dienst der griffie regelmatig te verzekeren, en het secretariaat en de archieven der arbitrale rechtspraak op zich te nemen ; wij gelooven in het nut van de continuïteit van deze diensten, niet alleen om een gemeenschappelijk aanrakingspunt tusschen de natiën te behouden en om de eenheid van procedure en daardoor ook die van jurisprudentie grooter te doen zijn maar vooral om onafhankelijk alle volkeren door een duidelijk en merkbaar teeken onder het oog te brengen het verheven denkbeeld van recht en menschhevendheid, ten opzichte waarvan het initiatief van den Russischen Keizer den beschaafden Staten vergunt om gemeenschappelijk de verwezenlijking ter hand te nemen. De Pransche delegatie gelooft zelfs, dat het mogelijk zal zijn om aan deze permanente instelling eene meer werkdadige rol te verschaffen. Zij is van meening, dat dit internationaal bureau kan worden toegerust met een nauwkeurig omschreven internationaal mandaat, hetwelk daaraan een eigen recht van initiatief geeft teneinde in tal van gevallen de toevlucht tot de arbitrage te vergemakkelijken. In het geval, dat zich tusschen twee of meer Mogendheden een geschil voordoet van zoodanigen aard 53 dat volgens dit tractaat beslechting door arbitrage mogehjk of verzekerd is, zou het bureau belast kunnen worden om aan beide partijen de betreffende artikelen van het tractaat in herinnering te brengen evenals de vrijwiUig gegeven belofte harerzijds om tot arbitrage de toevlucht te nemen; het zou zich als eene soort van intermediair tusschen de partijen kunnen aanbieden teneinde de procedure van arbitrage in beweging te stellen en haar den toegang tot de jurisdictie van het hof te vergemakkelijken. Dikwerf is het eene begrijpeUjke schroomvalligheid, een gevoel van hooger orde, dat juist twee natiën, die door een geschil worden gescheiden, verhindert den weg van vreedzame beslechting te gaan bewandelen. Naar den tegenwoordigen toestand zou die beide der Regeeringen, die het eerst arbitrage aanvraagt, kunnen vreezen dit initiatief te zien beschouwd, zelfs in het eigen land, als een bewijs van zwakheid en niet als een bewijs van haar geloof in het goed recht der voorgestane zaak. Zou men aan het te stichten bureau een dergelijk recht van initiatief verleenen, dan zou deze klip vanzelf omzeild ziïn. In gelijken geest heeft de derde oommissie reeds aan de neutralen het recht toegekend hunne bemiddebng aan te bieden en, juist teneinde de neutralen in deze richting aan te moedigen, verklaard, dat hunne inmenging nimmer als eene daad van minder vriendschappelijken aard mag worden beschouwd. (Zie art. 3 der overeenkomst '*}. Te sterker spreekt de mogebjkheid om in de speciale, daarvoor door dit tractaat aangewezen gevaUen, het bureau met een dergelijk initiatief te bekleeden. Het zal opdracht ontvangen om aan de partijen die artikelen van het tractaat in herinnering te brengen, van welke het meent, dat zij op de betreffende aangelegenheid slaan, en het zal haar mitsdien hare instemming vragen om onder de voorwaarden, door haarzelven tevoren onderteekend, tot de beslechting langs scheidsrechtelijken weg over te gaan, d.w.z. slechts hare eigene beloften in te lossen. Tegenover eene vraag, die aldus zal worden gesteld, zal het antwoord gemakkelijk zijn en de vrees voor verlies van eigen waardigheid wegvallen." Tegelijk dus, dat Léon Bourgeois de houding der Fransche Regeering 'tegenover het permanente hof in het algemeen uiteenzette, gaf hij reeds het voornemen te kennen om een voorstel in te dienen, dat tot het latere artikel 27 der conventie van 1899 heeft geleid. De discussfën Toch was het waarlijk niet met instemming alleen, dat het denkbeeld van een permanent hof in het midden der commissie werd ontvangen. Misschien droeg hiertoe de naam, dien men zich voorstelde aan de nieuwe instelling te geven, voor een niet gering gedeelte bij. De tegenstand toch, die zich openbaarde, richtte zich in de eerste plaats tegen een werkelijk permanent gerechtshof, en slechts gedeeltelijk voorzagen de ingediende voorsteUen daarin. Ofschoon de Engelsche en Amerikaansche voorstellen de oprichting van een permanent gerechtshof 54 55 in'het algemeen wilden, stelden zij slechts eene permanente lijst van als scheidsrechters aan te wijzen personen voor, en het Britsche ontwerp daarnevens een centraal bureau. De details weken in de beide voorstellen echter van elkander af, zoo o.m. in het aantal en de wijze van benoeming der leden van het hof, de verdeeling der kosten en de aanvrage óm revisie. Het Russisch ontwerp daarentegen had met de beide andere dit principieel verschil, dat het niet alleen een gerechtshof in posse oprichtte, doch de instelling daarvan in esse naderde. Het hoofddeel der rechtbank toch zou voor het meerendeel der gevallen niet door de partijen zeiven worden aangewezen, doch door vijf Mogendheden, eenmaal daartoe benoemd, die dat minstens tot de bijeenkomst der volgende conferentie zouden blijven, en misschien dus een mandaat ontvingen voor zeer langen tijd. Hier in het bijzonder kwam het vooruitstrevend karakter der Russische voorstellen naar voren, dat echter voor een eersten stap op een zoo doomigen weg als te vérgaand werd beschouwd, waarom sir Julian Pauncefote in eene langdurige bespreking met zijné Amerikaansche collega's Holls en Seth Low alle moeite deed om tot volkomen overeenstemming te geraken betreffende de door hen beiden ingediende ontwerpen, hetgeen in allen deele gelukte en waardoor dus de beide uitersten tegenover elkander kwamen te staan. Ten slotte werd aan het Britsche ontwerp, hetwelk, bij het begin der werkzaamheden ingediend zijnde, de leden der commissie onvoorbereid had gevonden en zoodoende op aandringen van de heeren Nigra, Beernaert en Bourgeois voorloopig ter zijde was gelegd, de voorkeur bij de beraadslagingen verleend op voorstel van den heer de Stael en met goedvinden van den heer Holls, zoodat het ten grondslag kwam te strekken voor de discussie, waarmede het Comité d'examen op 9 Juni in zijne zittingen in de Trèveszaal een aanvang maakte. In deze zitting opende Ridder Descamps — nadat sir Julian Pauncefote zijne Russische en Amerikaansche collega's had dank gezegd voor de aan zijn voorstel gelaten eer der prioriteit — deeigenhjke discussie met een redevoering, waarin hij als beproefd strijder voor de arbitrage het onderwerp inleidde en waarin hij evenals de president de instelling van een permanent hof ten zeerste aanbeval en verdedigde. De instelling van permanente arbitrale gerechtshoven, zoo betoogde hij daarbij, is niet te beschouwen als een innovatie zonder precedent. Integendeel, de Conventie van Bern van 14 October 1890 houdt de instebing van een vrij arbitraal gerechtshof in, waaraan de Duitsche delegatie bij de eerste conferentie van 1878 nog gewichtiger functies had willen toevertrouwen. Andere instellingen van gelijken aard zijn in het volkenrecht werkzaam. De oprichting van een permanent gerechtshof brengt geene onoverkomelijke moeilijkheden met zich en voor de oplossing van het internationale vraagstuk, dat voor de Haagsche conferentie werd gelegd, kon zij een factor van de grootste beteekenis zijn. 56 Duitsche tegenstand In tegenspraak met het aangehaalde voorbeeld van 1878 was het echter thans Duitschland's stem, die zich tegen de permanente instelling verhief, gelijk uit de verklaring van Prof. Zorn bleek. Na met veel lof van de edelmoedigheid en de beteekenis eener dergelijke instelling te hebben gewaagd, zag de toenmalige hoogleeraar te Koningsbergen zich genoodzaakt te verklaren, dat zijne Regeering onmogelijk instemming met deze voorstellen kon betuigen, omdat zij zich wilde houden aan het achtste punt van het door Rusland uitgewerkte conferentieprogramma, waarin van de oprichting van een gerechtshof sprake was voor elk bepaald geschil en waardoor vanzelf eene permanente instelling uitgesloten was. Aan dit argument ten aanzien. van den vorm van de voorstellen voegde de Duitsche gedelegeerde, wat het voornaamste punt der quaestie aanging, tal van argumenten toe. Duitschland achtte bezwaren aanwezig eerstens tegen het denkbeeld zelf en ten tweede tegen de mogehjkheid der verwezenlijking; voor het eerste geval stelde het nogmaals de quaestie van de heerschappij van het hoofd van den Staat, en voor het tweede den te jeugdigen leeftijd der arbitrage in de internationale verhoudingen, welk groote proefnemingen voor het systeem zelf gevaarlijk maakte. De organisatie van eene permanente rechtsmacht zou eene beperking van de souvereiniteit van den vorst en de onafhankelijkheid van het Rijk in zich sluiten. Eene overeenkomst tot arbitrage tusschen twee Rijken ten aanzien van een nauw omschreven onderwerp 1 was geheel wat anders dan een scheidsgerecht, waartegenover een Staat zich voor eene onbepaalde toekomst bond. Een monarch, die zijn titel dankte aan het goddelijk recht, kon geen oogenblik eraan denken zich van een deel zijner opperste waardigheid te ontdoen ; deze toch gaf hem het recht de bestemming des Rijks in een critiek geval van buitenlandsche politiek te leiden. De Duitsche Keizer dan ook wilde zich niet verplichten zich te onderwerpen aan de uitspraak van niet door hem benoemde rechters in conflicten, die nog niet bestonden. Overigens betoogde Prof. Zorn, dat het zeer gemakkelijk was een rechter voor het leven aan te wijzen, doch dat het tevoren onmogelijk was na te gaan hoe hij zich zou gedragen, terwijl nog eene tegenwerping, hoewel volgens hemzelf minder belangrijk, door den Duitschen gedelegeerde werd gevonden in het feit, dat de voorgestelde instelling een jaar lang kon bestaan en zou moeten worden onderhouden zonder dat zich eenig geschil voordeed. En ten laatste meende hij, dat er geen enkele waarborg was, dat in zekere omstandigheden de permanente internationale, rechtbank niet eene uitspraak zou doen, die als niet juist door de veroordeelde partij zou worden geweigerd en behalve deze misschien ook door niet-belanghebbende, buiten het conflict staande Staten. Daaruit zou een vooroordeel der Regeeringen en der volkeren tegen het arbitrale Hor voortvloeien en men zou er zijne toevlucht niet meer toe nemen. 57 Het: denkbeeld zelf der arbitrage zou in discrediet geraken en de toestand zou slechter worden dan hij tevoren was. Deze verklaring van Prof. Zorn deed, gelijk te begrijpen viel, in den boezem van het Comité d'examen verwarring ontstaan, die om beurten de meest op den voorgrond tredende leden ertoe bracht alle beschikbare argumenten aan te wenden om het mislukken van dit onderdeel der werkzaamheden te voorkomen. De Nederlandsche Staatsraad Asser zeide te gelooven, dat de tijd voor proefnemingen voorbij was, daar ruimschoots daarvoor gelegenheid was gegeven bij deincidenteele arbitrale rechtbanken, tegenover welke trouwens het op te richten .centrale rechtslichaam slechts in de verhouding van eene gedeeltelijke permanente voortzetting stond. Graaf Nigra en Ridder Descamps richtten zich in dringende bewoordingen tot den Duitschen afgevaardigde om hem te bewegen te handelen in verzoenenden geest en wel te bedenken wat de gevolgen zouden zijn van eene absolute besUssing in negatieven zin over dit vraagstuk, welks oplossing geheel de menschheid belang inboezemde. De Russische gedelegeerde Von Martens legde er nadruk op, dat de Russische Regeering bh het ontwerpen harer, circulaire van December 1898 slechts in algemeene lijnen de in te dienen voorstellen had aangegeven, zoodat dit programma op elk' afzonderlijk punt preciseering en aanvulling behoefde, als hoedanig ten opzichte van de arbitrage in het algemeen de oprichting van een permanent gerechtshof viel te beschouwen. Prof. Lammasch, hoewel deze zich alle reserves voorbehield voor de Oostenrijksche Regeering, verdedigde ook de groote en edele beginselen van het voorstel, welks verwerping aan geheel de wereld een schok van ontmoediging zou veroorzaken. „Deinzen wy terug," zoo riep de Zwitsersche afgevaardigde Odier uit," „dan zullen wij eene algemeene teleursteUing opwekken, en zal de verantwoordelijkheid zwaar op ons en op onze Regeeringen drukken," en de Amerikaansche technische gedelegeerde Holls voegde hieraan toe: „Eene conferentie, die geheel de menschheid belang inboezemde, de Arbeidsconferentie, is reeds te Berlijn vereenigd geweest door de nobele en edelmoedige ingeving van Keizer Wilhelm. Waartoe beeft zij geleid? Tot platonische resultaten. Thans wacht de publieke opinie opnieuw: zij zal ons geene nieuwe teleurstelling vergeven en de hoopvolle verwachtingen, die zij in ons heeft gesteld, geven Ons een denkbeeld van de teleursteUing, die het afbreken onzer werkzaamheden zal met zich brengen." Prof. Zorn ontkende niet bewogen te zijn door deze dringende woorden en de tusschenkomsf zijner medeleden, welke zelfs, teneinde zijne bezwaren op te heffen, voorstelden, dat in het verdrag duidelijk aan de contracteerende Mogendheden de keuze zou worden gelaten tusschen het in te stellen permanente gerechtshof en den vrijen arbiter of rechtbank. De Duitsche gedelegeerde trok zijne praejudicieele vraag, welke bedoelde het ontwerp van de agenda af te voeren, terug, hetgeen natuurlijk geenszins beteekende, dat hij zich voor zijne Regee^ 58 ring hond Nog dienzeliden avond echter vertrok hij met den heer Holls naar Hannover om. te trachten den Duitschen Keizer, die zich daar ophield, tot medewerking te bewegen in de aan de orde zijnde quaestie. In zijne gedenkschriften heeft de toemalige Amerikaansche gezant te Berlijn, de heer Alexander White, die met den Duitschen Keizer en Von Bülow persoonlijk bevriend was, iets meer medegedeeld van den loop der door hen gevoerde onderhandelingen; dank zij het aandringen van den heer Holls, dank zij de warme aanbevelingen van Wbite slaagden de beide gedelegeerden erin den Duitschen Rijkskanselier en den Staatssecretaris voor Buitenlandsche Zaken een juist inzicht te doen verkrijgen in het belang der zaak. Hunne reis slaagde naar wensch en in de zitting van het Comité d'examen van den 1 Juli kon Prof. Zorn zijn collega's dan ook mededeelen, dat Duitsehland zich ten aanzien van het permanente hof niet van de overige Mogendheden zou afscheiden, tot welk besluit naast de inmiddels verkregen zekerheid, dat van verplichte gevallen van arbitrage in de Haagsche overeenkomst niet zou worden gerept, ook heeft bijgedragen de overtuiging, dat vermoedelijk slechts Turkije zich aan zijne zijde zouhebben geschaard 13). Prof. Zorn stelde er zich thans mede tevreden de discussie aan te binden omtrent den naam, aan de nieuwe instelling te geven. Nadat hij dien van rechtbank en hof had verworpen, bleek hij voorkeur te hebben voor het nietszeggend woord: instelling, omdat in werkelijkheid geheel de organisatie op eene lijst van arbiters neerkwam welke nimmer in plenum over eene zaak zouden rechtspreken. Ridder Descamps kwam er echter tegenop den reeds aangenomen naam van Hof" te veranderen en de heer Holls wees, om de handhaving dezer benaming te rechtvaardigen, op het Suprème Court of the State of New-York, welks leden nog nimmer in gemeenschappelijke zitting waren bijeengekomen en hun rechtelijke besUssingen in de af deehngen gaven. Tenslotte besloot men op voorstel van de heeren Asser en d Estournelles de Constant de uitdrukking van „Hof" voor de instelling in haar geheel te behouden, en' elke door hare leden gevormde afzonderlijke arbitrale commissie te betitelen met den naam van „rechtbank . De grondslagen van art. 27 Reeds in de redevoering, waarmede Léon Bourgeois namens de Pransche delegatie ter Vredesconferentie instemming had betuigd met het denkbeeld van een permanent hof, had deze ervan gewaagd om aan de nieuwe insteUing eene taak van geheel bijzondere en oorspronkelijke beteekenis toe te vertrouwen. In dezelfde bijeenkomst van bet Comité d'examen van 1 Juli, waarin Duitschland officieer blijk gaf z«n tegenstand tegen het permanente hof te latenjarenlei'nam de eerste Pransche gedelegeerde dit voorstel, welks juistheid in den loop der debatten meer en meer op den voorgrond was getreden en welks^noodzakelijkheid niemand kon betwisten, te minder, daar reeds bij de rege- 59 ling Ivan het stelsel van bemiddeling en goede diensten in art. 3 eene analoge bepaling was opgenomen, die voor het eerst in het volkenrecht de bevoegdheid van neutrale Mogendheden vastlegde om in geschillen bemiddeling oi goede diensten aan te bieden. „Men zal aan de internationale arbitage een grooten en onschatbaren dienst bewijzen", aldus betoogde Bourgeois, „door in deze overeenkomst het middel te aanvaarden hetwelk de Mogendheden tot het scheidsgerecht leiden en hare Regeeringen met zachte hand daarheen dringen kan." „Men moet," voegde baron d'Estournelles de Constant aan deze verdediging toe, „de Staten gewoon, vertrouwd maken met de gedachte om tot deze innovatie hun toevlucht te nemen, maar daartoe dient men de partijen in conflict te steunen door haar een tusschenweg te openen. Het karakter van dit hulpmiddel, dat het initiatief moet uitlokken, doet weinig ter zake, maar met het oog op de gevoeligheid van de openbare meening, den tegenzin der gouvernementen om zich vóór een tegenpartij beslissend uit te spreken, moet een mechanisme ten dienste staan, dat. uit eigen beweging handelt en de Staten in de noodzakelijkheid brengt om zich uit te spreken. Een automatische beweegwijze is noodig, die hen dwingt zich voor of tegen de arbitrage te verklaren voor de rechtbank der wereldgeschiedenis, voor volk en parlement". Graaf Nigra en de heer Holls vielen den gedelegeerde der Fransche Republiek onmiddellijk bij in zijn voorstel; professor Von Martens ondersteunde het denkbeeld in warme bewoordingen, doch achtte het Internationaal Bureau niet van overwegenden invloed genoeg, de leden van den Raad van Beheer te zeer door hunne diplomatieke instructies gebonden om onafhankelijk de aangewezen taak van bemiddelend lichaam te kunnen vervullen; de heeren Odier, Zorn, Descamps en Lammasch ten slotte zagen in het voorstel een groote schrede voorwaarts, mits het in een practischen vorm werd vervat. Duidelijk bleek het, dat de algemeene stemming de noodzakelijkheid der gedachte erkende en toen de bijeenkomst uiteenging kon men beginnen de practische moeilijkheden, die zich daarbij ongetwijfeld voordeden, op te lossen. De Pransche delegatie bracht zoo eene solutie reeds in de volgende zitting, toen de heer Bourgéois een door hem met medewerking van d'Estournelles opgesteld ontwerp-artikel indiende om aan de conventie te worden toegevoegd. De voorgestelde bepaling luidde : „De onderteekend hebbende Mogendheden, het als een plicht beschouwende, om, ingeval een gespannen conflict tusschen twee of meer harer tot uitbarsting dreigt te komen, aan dezen te herinneren, dat het Permanente Hof van Arbitrage voor haar openstaat, verleenen den Secretaris-Generaal van het Internationaal Bureau volmacht om zich in genoemd geval ter beschikking te stellen van elk der belanghebbende Partijen door zich schriftelijk te wenden tot hare vertegenwoordigers in het Koninkrijk der Nederlanden. De uitoefening van deze volmacht zal nimmer als een onvriendschappelijke daad kunnen worden beschouwd." Bij dit artikel voegden de Pransche gedelegeerden tevens een ontwerp-schrijven, waarvan d'Estournelles voorlezing deed, en hetwelkvoor eiken keer, dat het betrokken geval aanwezig werd geacht, het traditioneel formuber zou moeten uitmaken, door den secretaris-generaal tot den vertegenwoordiger aan het Nederlandsche Hof te richten. Dit ontwerp was in deze termen vervat: „Mijnheer de Minister Daar de Mogendheden, onderteekenaars van de algemeenè acte van 's-Gravenhage, zich opzettelijk hebben verbonden om niets na te laten voor de bevordering der vreedzame oplossing van conflicten, die zouden dreigen tot uitbarsting te komen tusschen twee of meer harer, en daar die Mogendheden, ingevolge artikel.... derzelfde acte aah den Secretaris-Generaal van het Internationaal Bureau volmacht hebben verleend om, wanneer het oogenblik daartoe is gekomen, aan de belanghebbende Partijen deze verbintenis in herinnering te brengen, heb ik de eer U te doen weten, dat ik mij te Uwer beschikking houd om het Permanente Hof van Arbitrage bijeen te roepen, ingeval de regeering van - zal meenen mij hare bedoelingen te dezen opzichte te moeten mededeelen evenals de namen der aangewezen arbiters." Na nog op een vraag van den Zwitserschen afgevaardigde, den heer Odier, te hebben geantwoord, dat voor de niet in he"t corps diplomatique der Nederlandsche residentie vertegenwoordigde Mogendheden, de Secretaris-Generaal zich rechtstreeks met den Minister van Buitenlandsche Zaken van het betrokken rijk in verbinding moest stellen, spiak d'Estournelles eene uitvoerige rede uit ter verdediging van zijn voorstel, dat door de Fransche gedelegeerden uitdrukkelijk als een persoonüjk initiatief werd gequalificeerd, aangezien de tijd had ontbroken om het kabinet te Parijs naar instructies te vragen. „Wij zijn", sprak hij, „aan het einde van ons werk gekomen. Wij zullen een gerechtshof, een internationaal scheidsgerecht tot stand brengen; dat is veel, wanneer men bedenkt, dat vóór deze samenkomst nimmer iets dergelijks heeft bestaan — weinig echter, wanneer men bedenkt wat de wereld van ons heeft verwacht. Dit weinige moet tenminste werkelijk zijn. De conferentie heeft reeds groote teleursteUing opgewekt door hare weigering om aan de bewapeningen en legeruitbreiding paal en perk te steUen, doch hoe zal men tegenover 'de openbare meening staan, indien ook liet Permanente Hof op papier blijkt te staan en inplaats van de vervulUng dezer zending, het afwenden van den oorlog, slechts verklaringen worden geformuleerd. Er is op gewezen, dat in een hevig conflict in negen van . de tien gevallen de betrokken Staten zullen nalaten op het scheidsgerecht een beroep te doen', 60 61 omdat vele hunner en bovenal de zwakkeren, zich, hetzij uit een soort point d'honneur, hetzij door nationale gevoelens, hetzij door moreele onmogelijkheid, zouden laten weerhouden om de eerste schrede te,doen. Hoe anders is zulk een gevolg, dat zoo geheel met onze bedoelingen in strijd is, af te wenden dan door de zaak tot in haar wortel te onderzoeken en met nadruk er aan te herinneren, dat er voor de Staten niet slechts gemeenschappeüjke belangen en rechten, maar eveneens gemeenschappelijke plichten zijn. Men kan zich geene illusies meer maken, in alle beschaafde landen gaat de arbeidersklasse gebukt onder dezelfde kwaal, overal wordt hare kracht geknot door deze drie vreesehjke lasten: de in het verleden ongekende internationale concurrentie op economisch gebied, die door de gestadige transport-vermeerdering op alle punten der aarde ontstaat; de toenemende ontwikkeUng van het machinewezen; en de financieele en persoonlijke dwang van den gewapenden vrede, die geheel Europa in een militair pantser houdt. Is het niet gevaarUjk te verklaren, geluk kolonel Von Gross Vón Schwarzhoff (de Duitsche gedelegeerde, die bij het ■debat over de beperking der bewapeningen het woord voerde) openUjk gedaan heeft, dat deze lasten niet te vermijden zijn ? De volkeren zullen misschien niets antwoorden, misschien ook wel, wie kan dit zeggen? Maar de algemeene stemming in Europa, de demonstraties van alle zijden manen tot voorzichtigheid, pleiten voor verandering; in elk geval zullen op den dag, dat de algemeene ontevredenheid zich door daden mocht toonen, niet slechts die Regeeringen in gevaar verkeeren, die zich aan kortzichtige illusies overgaven, maar ook aUe andere beschaafde Staten, één door het feit, dat een band van gemeenschappeüjke pUchten en gemeenschappelijke belangen hen onverbreekbaar tezamen. vereenigt. In naam dezer solidariteit," zoo eindigde de Pransche gedelegeerde met een krachtig beroep op zijn medeleden, „bezweer ik U aUen een werk te voleindigen, dat waarachtig leeft en weldadig is, om zeiven namens uwe Regeeringen het initiatief als een voorbeeld te doen strekken van wat de wereld met ongeduld van U verwacht. Ik stel u het middel voor, niet om de strijdenden te verplichten, maar, wat op hetzebde neerkomt in de praktijk, om hen in de noodzakelijkheid te brengen formeel tusschen vreedzame oplossing en oorlog een keus te doen, om hen te dwingen met volle behoud van hunne ongeschonden waardigheid of onafhankelijkheid, openlijk, voor het oordeel der gansche wereld, de hoogste toevlucht tot eene minneUjke schikking en rechtvaardige uitspraak te verwerpen of te aanvaarden. Deze onwaardeerbare uitkomst zou "kunnen worden verkregen, indien men slechts één woord in den tekst verandert, indien men het woord recht vervangt door plicht. Ja, dat woord plicht zou aan de algemeene akte der Haagsche conferentie, in den meest uitgebreiden moreelen zin, haar volle macht schenken. Het stemt overeen met hetgeen ons eigen geweten ons zegt, met het edelmoedige streven van den Keizer van Rusland en met de op ons gevestigde heiUge verwachtingen der menschheid." 62 Bezwaren tegen het Pransche voorstel Hoewel erkend moet worden, dat het hier ging om een, teneinde alle politieke scrupules of onaangenaamheden te voorkomen, tevoren vastgesteld en in alle gevallen eensluidend schrijven van een internationaal ambtenaar, tot .deze daad door een conventioneele volmacht gemachtigd, eene handeling dus, die hoogstens de risico kon loopen van te mislukken, hetgeen met aanbiedingen van mediatie en arbitrage eveneens vele malen plaats vindt zonder dat daarbij, gelijk in dit geval, de mogelijkheid kan worden uitgesloten, dat niet een onafhankelijke en souvereine Staat zich door zulk eene weigering gekrenkt voelt —niettegenstaande deze overigens gunstige omstandigheden verhieven toch de meeste gedelegeerden, nu zij het eenmaal voor zich zagen, hun stem tegen het Pransche voorstel, echter meer naar quaestiën van den vorm, waarin dit werd ingediend dan wel naar het beginsel van den wederzijdschen plicht, die daarin was vastgesteld. De heer Holls wilde den secretaris-generaal niet met de staatkundige verantwoordelijkheid belast zien om te beoordeelen of het gunstige oogenblik daar was om van zijn volmacht gebruik te maken en meende, dat eene ontüdige interventie een conflict eer kon verergeren dan verbeteren, terwijl daarnevens door hem als vertegenwoordiger der Amerikaansche Unie in dit onderdeel der discussiën voor de eerste maal de traditióneele politiek der Monroeleer werd ingeroepen als een punt van overweging, dat, onverwacht als hij door d'Estournelles' „vérstrekkend" amendement was getroffen, een nauwkeurig onderzoek vereischte om na te gaan in hoeverre het voorstel den Vereenigden Staten zou kunnen verplichten tot opheffing van hun steèds gevolgde gedragslijn om zich niet in zuiver Europeesche aangelegenheden te mengen en den Europeeschen Mogendheden niet toe te laten zich overheerschend stem te verschaffen in conflicten op het Amerikaansche continent. Volgens professor Zorn zou de keuze van een secretaris-generaal wel zeer moeilijk worden, indien de Mogendheden in oogenblikken van conflict raadgevingen van hem moesten aannemen volgens een volmacht, waaraan overigens door zijne zeer geringe zedelijke autoriteit weinig kans van slagen viel toe te kennen; is bovendien, vroeg de Duitsche jurist, de secretaris-generaal in staat te beoordeelen of een conflict een gespannen toestand inhoudt en kan de Minister van Buitenlandsche Zaken der Nederlanden als voorzitter van den Raad van Beheer de verantwoordelijkheid aanvaarden om het moment te weten, waarop hij, niet ingewijd in de dessous der geschilvoerende Mogendheden, den secretaris-generaal adviseert het officieele schrijven te verzenden? En evenmin als de vertegenwoordiger van Keizer Wilhelm een secretariaat met eene dergelijke politieke verantwoordelijkheid wilde vestigen, evenmin geloofde de Oostenrüksche professor Lammasch, dat de inmenging van den secretaris-generaal, als niet meer dan griffier aangeduid, door de betrokken Mogendheden anders dan als hinderlijk zou worden beschouwd. 63 Descamps vreesde ook, dat eene enkele verkeerd opgevatte inmenging het aanzien van het nieuwe Permanente Hof zou schaden en achtte het denkbeeld van d'Estournelles in den voorgestelden vorm bovendien van weinig practisch belang, daar de in bijna dezelfde omstandigheden verkeerende secretaris-generaal van het Bureau der Interparlementaire Unie nimmer succes had gehad bij het volbrengen eener zelfde taak, waartegenover deze in zijn beroep op de strijdende Mogendheden nog wel in eenigszins bevoorrechte positie stond, als handelende uit naam van een internationale unie van volksvertegenwoordigers ! Professor Von Martens betuigde zijn ingenomenheid met het voorstel der Pransche delegatie, doch erkende ten volle, dat er bezwaar tegen Was om den permanenten secretaris te machtigen zich in de souvereine aangelegenheden der Staten te mengen, waarom hij in overweging gaf het mechanisme in dier voege te wijzigen, dat het hoofd van het Internationaal Bureau zich zou richten tot den een of anderen neutralen Staat om dezen aan het bestaan van het Permanente Hof te herinneren en aan zijn beleid het al of niet noodzakelijke eener interventie over te laten. Graaf Nigra, die er reeds op gewezen had, dat waar het hier slechts den stap van een ambtenaar betrof, de uitdrukkelijke stipuleering van het niet onvriendschappelijk karakter der daad zonder bezwaar kon vervallen, gaf eveneens een kleine afwijking in overweging; zouden de door de geschilvoerende Staten aangewezen leden van het Permanente Hof, ongetwijfeld mannen van invloed en naam, niet de juiste personen zijn om aan de respectieve gouvernementen het centraal rechtsUchaam in Nederlandss residentie in herinnering te brengen ? Staatsraad Asser ten slotte sprak zich wel in gunstigen zin voor het Pransche voorstel uit, doch zag zich bij gebreke van definitieve instructies genoodzaakt eenig voorbehoud te maken, daar de Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken als a. s. president van den administratieven gezantenraad inderdaad eene groote verantwoordehjkheid op zijne schouders geladen zag, indien eenmaal zulk een schrijven werd vastgesteld om door den onder zijn contröle staanden secretaris-generaal te worden verzonden. Slechts de heer Odier en sir Julian Pauncefote lieten zich onverdeeld gunstig uit over de gedachte van de Pransche gedelegeerden, die hun voorstel met enkele woorden nog tegen de verschillende aanvallen verdedigden. Het richten van een vooraf zorgvuldig opgestelde missive, door den secretaris-generaal aan de gezanten der betrokken rijken, kon nimmer het Internationaal Bureau tot een pobtiek secretariaat maken, daar het hier betrof eene eenvoudige mededeeüng volgens een internationaal mandaat, hetwelk den afzender tot woordvoerder van al de onderteekend hebbende Mogendheden maakte zonder meer; de uit staatkundig oogpunt geringe waardigheden van den secretaris-generaal, zijn weinige zedelijke autoriteit, zijn zwakheid, dus, waren voor de op te dragen zending een weldaad en vereischte tevens, omdat slechts de bescheidenheid, het karakter van automatisch instrument van dezen functionaris, hem konden maken tot het. 64 eenig werktuig, dat de arbitrale procedure in zeer gespannen oogenbUkken in beweging kan brengen; de eenige persoon, wiens initiatiel, ronder eenige Regeering te kwetsen, de betrokken Staten kon dwingen zich voor Parlement en volk openlijk uit te spreken omtrent besbssing tusschen oorlog en scheidsgerecht. Hoezeer ook instemmende met het beginsel van d'Estournelles'voorstel, kunnen wij toch niet nalaten op te merken, dat de Pransche gedelegeerde een weinig uit het oog verloor, dat zelfs de schoonste theorie dikwerf door de omstandigheden der praktijk wordt omvergeworpen; dat, al kon in principe elk staatkundig karakter aan de handeling van den secretaris-généraal ontnomen heeteii, een niet af te houden loop van zaken dit anders kan maken. Alleen reeds het feit, dat, naar de voorsteller aanvoerde, de chef van het Internationaal Bureau door de vertegenwoordigers der betrokken landen van den stand van zaken op de hoogte moest worden gehouden om te weten, wanneer het geschikte oogenblik is gekomen voor het expedieeren der missives, gaf aanleiding tot nadenken, daar op deze wijze de secretaris-generaal wel niet zelf tot een diplomatiek persoon, maar niettemin tot een middelpunt van pobtieke intriges was te maken, en tevens van de vredelievende gezindheid der te 's-Gravenhage geaccrediteerde gezanten in de gespannen conflicten veel, ja bijna alles ging afhangen, aangezien het dan hunne mededeelingen moesten zijn, die den internationalen functionaris voorlichtten. Juist het gecompUeeerde aanzien, dat door al' deze combinaties en in nog meerdere mate door des heeren Von Martens gevaarlijk voorstel (immers werd hierbij de vraag in het midden gelaten tot welke Mogendheid of Mogendheden het schrijven zou moeten worden gericht en dit punt geheel aan de prudentie van den secretaris-generaal overgegeven) de aanvankelijke gedachte van d'Estournelles verkreeg, deed haar in haar oorspronkelijke gedaante verloren gaan. Men had de vertegenwoordigers der betrokken Staten geheel buiten spel moeten laten; niet dan door een hoogstens officieuse contröle van den president van den Administratieven Raad, den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken met de verantwoordelijkheid moeten belasten van het afzenden van de documenten betreffende beslechting van een geschil, waarin ook Nederland zelf eenmaal kan betrokken zijn; niet de leden van dezen Raad van Beheer in de gelegenheid moeten stellen om de internationale staatkunde in hunne bijeenkomsten te introduceeren. Integendeel, men had aan den secretarisgeneraal het voorgestelde mandaat in absolute vrijheid en onafhankelijkheid moeten verstrekken om het zonder hooger contröle naar eigen inzicht te gebruiken; de keuze van dezen hoogen functionaris was dan wel moeilijker en belangrijker geweest, maar het ware toch allerminst onmogelijk te achten, dat een geschoold staatsman zich door eigen officieuse inlichtingen en connecties voldoende op de hoogte hield van den stand van zaken in een gespannen conflict en dat zijn blik op internationale verhoudingen, zijn kennis van politieke toestanden, geheel zijn beleid en optreden bovendien, hem in staat zouden stellen zoo een volmacht te gebruiken zonder ontstemming te wekken door ontijdig ingrijpen. Voor diegenen, die zulk een functie te verantwoordelijk achtten voor een persoon, die feitelijk dus in geen enkel opzicht rekenschap zou behoeven te geven van zijn handelen, had men de waardigheid van ambassadeur van een der groote Mogendheden bij het Hof van een ander lid van het Europeesche concert als zeker niet minder zwaar, eerder belangrijker antecedent kunnen aanhalen. Uit de discussie bleek intusschen meer dan duidelijk, dat onder een anderen vorm d'Estournelles' denkbeeld de goedkeuring van het Comité kon verwerven, aangezien het verheven principe van een wederzn'dschen plicht door niemand was aangevallen. Aan de vlugge opmerkingsgave van den president was dit niet ontsnapt, en de debatten dan ook resumeerende, zeide de heer Bourgeois, dat slechts het toekennen eener politieke verantwoordelijkheid aan den secretaris-generaal der meerderheid der gedelegeerden een verkeerden maatregel toescheen, doch dat allen gelijk van meening mochten worden geacht, dat den Mogendheden den plicht kon worden opgelegd de arbitrage aan geschilvoerende Staten in herinnering te brengen, voor welke handelwijze een raderwerk gemakkelijk te vinden ware. Het volledig voorstel van d'Estournelles werd daarop verworpen met vijf stemmen, die van de heeren Zorn, Descamps, von Martens, Nigra en Lammasch tegen en slechts drie stemmen voor, die van de heeren Bourgeois, Odier en Pauncefote, nevens wie de vertegenwoordigers van Nederland en Amerika, de heeteh Asser en Holls, hun votum in blanco uitbrachten. Dank zij de tusschenkomst van den president werd het door de Pransche delegatie voorgestane principe gered. De eerste alinea, die in algemeenen zin den plicht der Staten tot wederzijdsche herinnering vaststelde, werd zonder verdere discussie eenstemmig aangenomen en daaraan toegevoegd eene nader geredigeerde paragraaf, om te doen uitkomen, dat eene handeling als de aangeduide intervenieering ten gunste der arbitrage slechts kan worden geacht te vallen onder het begrip der internationale goede diensten en dus niet worden opgevat als het schenden der meest volstrekte neutraliteit, als het begaan van een onvriendschappelijke daad tegen welke der partijen in conflict ook. Alzoo werd voor de eerste maal een wederzijdsche plicht geproclameerd tusschen de beschaafde natiën en als een resumé, kort maar veelbeteekenend, van de moreele en praktische beteekenis' van deze uitspraak eener internationale conferentie, kon men met de woorden van den heer Léon Bourgeois zeggen: „Voortaan kunnen de Staten zich niet meer als onverschillig jegens elkander beschouwen. Zoodra een conflict dreigt twee of meer hunner met de wapenen in de hand tegenover elkander te doen staan, zijn zij niet meer onbeweeglijke onzijdigen maar solidaire leden eener gemeenschap, op wie de plicht rust den algemeenen vrede te handhaven. De impuls van waarachtig leven, die aan het verrichte werk ontbrak, is gegeven; dat is het voornaamste; het 5 65 66 mechanisme, waardoor de beweging zal worden overgebracht, zal zonder moeite worden gevonden 1" Een wederzijdsche plicht der Staten Echter scheen zelfs deze erkenning van een wederzijdschen plicht, waartoe het voorstel van d'Estournelles zich ten slotte zag beperkt, voor sommige regeeringen nog te ver te gaan en het zou ook op dit punt evenals tevoren bij de voorschriften betreffende de internationale commissiën van onderzoek de tegenstand der kleinere Staten zijn, die bij de behandeling van het ontwerp, door het Comité opgemaakt, in de zittingen der derde Commissie tot jheftige debatten aanleiding gaf. Reeds onmiddellijk na de aannneming van het artikel, waaraan in de geschiedenis der conventie de naam van d'Estournelles onverbreekbaar zal zijn Verbonden, was onder de vertegenwoordigers der Balkanrijken eenige oppositie ontstaan, die door onderhandelingen en telegrafische instructies was gevolgd, zoodat de Russische Staatsraad von Martens in een der laatste zittingén van het Comité het dan ook noodig had geoordeeld zijn coUega's te waarschuwen, dat hem van verschillende zijden was gevraagd er op aan te dringen de woorden: „beschouwen als een pUcht" te vervangen door de minder sprekende: „erkennen als nuttig". In de bijeenkomst der derde Commissie van den 20en Juli diende de Roemeensche afgevaardigde, de heer Beldiman, inderdaad een amendement in van deze strekking, waarvoor door hem als reden werd opgegeven, dat geheel de uitdrukking van plicht deed denken aan het reeds verworpen denkbeeld der verpachte arbitrage. DadeUjk werd dit voorstel van de züde der Servische delegatie ondersteund, die trachtte aan te toonen, dat artikel zeVen en twintig in meer dan één opzicht eene herhaling was van reeds aangenomen bepalingen; dat geen enkele situatie zich kon voordoen, waarin niet reeds door andere paragrafen van het tractaat was voorzien, en die daarbij de bepaling ten onrechte qualificeerde als eene uitnoodiging voor de groote Mogendheden om stappen te doen, welke voor de nationale zelfstandigheid en de waardigheid der kleine Staten kwetsend moesten worden geacht. Aldus heftig aangevallen, zag het artikel zich echter krachtig verdedigd. De vertegenwoordigers van Rusland, Engeland en Italië, de gevolmachtigden van Frankrijk, Zwitserland, de Amerikaansche Unie en Nederland, de gedelegeerden van Duitschland en België, ieder met zijn persoonUjk accent, maar allen met gelijke welsprekendheid, met gelijke liefde en ijver voor het onderwerp, sprongen voor de handhaving van het artikel en het daarin neergelegde principe in de bres; vestigden de aandacht op het gevaar, de onmogelijkheid om ook hier weer eene teleurstelling te scheppen. Baron d'EstourneUes bestreed de meening, dat aan de geschilvoerende partijen ook maarden minsten dwang werd opgelegd; het waren integendeel de neutrale Mogendheden, wien verpachtingen op de schoud'ren werden geladen; het belang der zwakkere en kleinere Rijken was hier geenszins uit het oog verloren, 67 daar juist voor hen in omstandigheden, die zonder deze bepaling den toegang met onoverkomebjke moeilijkheden zouden versperren, eene instelling werd geopend, waardoor hunne rechten worden be schermd en waarvan zij in de eerste plaats voordeel zouden genieten. Eene verklaring van hooge waarde is in dit artikel uitgesproken ten opzichte van de verhoudingen der volkeren; op zoodanige uitspraak kon men niet terugkomen, zij is onuitwiscnbaar, meende de Pransche gedelegeerde. En professor Zorn zeide, dat juist Duitschland, in naam van welks regeering hij op het weglaten der verplichte arbitrage, die haar in de onmogeUjkheid had gesteld het ontwerp te aanvaarden, had aangedrongen, tegen het neerschrijven van een zedelijken plicht geenszins bezwaar maakte; bevatte bet artikel weliswaar denkbeelden, reeds tevoren aanvaard, dan was dit geen bezwaar, omdat daardoor de basis van het .ontwerp nog sterker zou worden en nog meer strekken tot een zoo uitgebreid mogelijke toepassing van vreedzame middelen ter beslechting van geschillen, terwijl bovendien hier niet een bepaalde formule van juridischen aard was opgesteld, maar slechts eene aanbeveling van zuiver moreelen aard om zoo min mogelijk wapengeweld te gebruiken. De Zwitsersche gedelegeerde, de heer Odier, hoewel eenigszins de vrees voor inmenging in souvereine aangelegenheden, door de Servische gedelegeerden geuit, begrijpende, omdat ook hij kwam uit een land, klein van omvang, klein van inwonerstal, deed hen niettemin opmerken, dat aan de Mogendheden in conflict volkomen vrijheid van handelen bleef voorbehouden, doch dat slechts voor de telkenmale wisselende onzijdige Mogendheden een nieuw tijdperk bleek aangebroken ; een tijdperk, waarin het haar pbcht werd het grijpen naar de bloedige wapenen zooveel mogelijk te beletten op wettige en vooraf overeengekomen wijze en niet meer een schuldig stilzwijgen te bewaren, doch zich in alle opzichten waardig te maken den naam van Pacigerant, door ridder Descamps zoo terecht voor hun nieuwe rol aangehaald en door de Haagsche conferentie met wijding omgeven. De vertegenwoordiger der nieuwe wereld, de heer Holls, aarzelde niet artikel zeven en twintig de kroon op het werk te noemen, eene gedachte, die eene nieuwe aera van vreedzame betrekkingen inluidde, terwijl graaf Nigra uitriep: „Er zijn hier geen groote en kleine Staten, doch slechts vertegenwoordigers van gelijke regeeringen, die onafhankeUjk be'raadslagen over een nuttig en edel werk." Toch werd de oppositie van de afgevaardigden der Balkanrijken niet zoo spoedig overwonnen of ook maar verzwakt; even hardnekkig als tevoren de heer Beldiman het nut der commissiën van enquête wilde voorbij zien, bleef nu de heer Veljkovitch op het hem vanuit Belgrado voorgeschreven standpunt staan. De Servische diplomaat zag in de aangenomen bepaling geenszins de groote vredesburcht en het machtig werktuig tot voorkoming van den krijg, dat men hem daarin wilde doen zien: was het artikel inderdaad ingegeven door een gevoelen van welwillende zorg 68 der groote Staten jegens de kleine, dan belette immers niets den regeeringen om daaraan uiting te geven ook buiten de conventie om, welker moreele waarde trouwens in meerdere mate door het toestemmen in de verpachte scheidsrechtelijke procedure een frappante uitspraak had kunnen verkrijgen ten bate van de gelijkheid tusschen de Staten, dan zij ontleenen zou aan deze bepaling, die in een anderen Vorm reeds een belangrijk deel uitmaakte van het gebied der goede diensten en bemiddeling. Het feit alleen reeds, dat de Servische delegatie zich vóór de verpüchte arbitrage verklaarde, duidde voldoende aan, dat niet de uitdrukking van 'eensgezindheid en vrede tusschen de Staten door haar in artikel zeven en twintig werd bestreden, maar wel datgene, wat de heer Veljkovitch daarin namens baar zeide te zien- eene onnoodige aanleiding tot inmenging in de internationale of nationale aangelegenheden der kleinere Staten van de zijde der groote Mogendheden. Want, men kon wel verklaren, dat geen groote en kleine rijken meer bestaan, men veranderde daarmede niets aan de werkebjkheid, die den kleinen Staten niet zou veroorloven zondermeer de heerschende internationale opvattingen te overtreden, en een wederzijdsch gebruik te maken van de bepalingen der conventie m dit opzicht jegens de groote Mogendheden gelijk, deze het jegens hen zouden doen. Daarom bleef de Servische vertegenwoordiger zijn bezwaren handhaven; en maakte voorbehoud. Eerstens wilde hij in de uitdrukking van gespannen conflict niet anders zien dan die van ernstig geschil gelijk bet tweede artikel der conventie die gebruikte ten opzichte der bemiddehng, zoodat aUeen in het bijzondere geval, dat een oorlog zonder inmenging onvermijdelijk scheen, deze bepaling kon worden toegepast. In de tweede plaats rangschikte hij de interventie ten gunste der arbitrage onder de goede diensten en maakte dan ten opzichte daarvan dezelfde algemeene reserves, door hem daarbij uitgesproken. In dien zin bleef verzekerd, dat de inmenging volgens artikel zeven en twintig niet anders kan worden uitgeoefend dan met de uiterste bescheidenheid en terughouding; dat deze goede diensten nimmer kunnen worden gebruikt op eene wijze en in omstandigheden, die haar het aanzien eener interventie in de binnenlandsche aangelegenheden van een Staat zullen verschaffen, en ten slotte, dat de weigering eener regeering om te voldoen aan bet op haar gedaan beroep, nimmer als een ónvriendschappenjke daad kan worden beschouwd jegens de Mogendheid of de Mogendheden, die het haar pbcht hebben geacht het bestaan van het Permanente Hof in herinnering te brengen. De aanneming van het voorstel Nu scheen voor den heer Bourgeois het oogenblik gekomen om door de kracht van zijn woord den vertegenwoordigers der Balkanstaten de overtuiging te schenken omtrent de goede trouw der bestreden be- ■ paling en in een dringend beroep op hunne medewerking niet alleen „ 69 het waar karakter van het artikel in het licht te stellen, maar tevens den zedelijken invloed daarvan niet te doen verzwakken door de reserves van meerdere Staten. „De conflicten, op welke het ontworpen artikel betrekking heelt," sprak de president der derde commissie, „zijn slechts die, door welke de vrede ernstig ih gevaar kan worden gebracht, omdat alleen in omstandigheden als dan aanwezig zullen zijn, een beroep op het scheidsgerecht gewettigd kan geacht worden, indien dit als een werkelijk vriendschappelijke interventie van de vredelievende Mogendheden jegens de geschilvoerende Partijen wordt gezien. Meent de Servische gevolmachtigde, dat een groote Mogendheid zich van artikel zeven en twintig zal kunnen bedienen om zich op voor haar voordeelige wijze te mengen in binnenlandsche aangelegenheden, dan dient eenvoudig geantwoord, dat zij zich niet alleen aUerminst op de bepalingen van dit artikel zal kunnen beroepen, maar daarmede in lijnrechten strijd zou handelen, tegen den geest en het doel, die bij het opmaken daarvan hebben voorgezeten, en, zoo wij de overtuiging hadden, dat deze innovatie tot zulke gevolgen aanleiding zou geven, dan hadden wij niet alleen nagelaten haar voor te stellen, maar er zelfs, ware zij door anderen ingediend, onze stem aan onthouden. Blijft de heer Veljkovitch de practische noodzakelijkheid van het artikel ontkennen, hij zal moeten toegeven, dat de principes, waardoor de contracteerende Mogendheden zich bij het eerste artikel hebben laten leiden teneinde voor vreedzame beslechting van alle geschillen haar beste pogingen in het werk te stellen, logisch medebrengen, dat hunne strekking wordt herhaald ten opzichte van de internationale arbitrage; dat gelijkelijk als bij een voorstel tot bemiddeling ook het karakter van goede diensten wordt toegekend aan den raad om tot het Permanente Hof van Arbitrage de toevlucht te nemen, endaardoor wordt bevestigd de plicht, die op de onzijdige Mogendheden rust om onder dezen vorm alsmede door alle andere denkbare gouvernementeele handelwijzen, een ernstige poging te doen voor het behoud van den wereldvrede." Tot zoover bepaalden zich de korte opmerkingen van den spreker tot de voordeelen, de practische juistheid van het amendement der Pransche delegatie, maar hooger Vlucht namen zijne gedachten, toen hij zich begaf in eene uiteenzetting van het moreele nut der bepaling, dat eiken dag grooter zou worden. „Velen", zoo ging de heer Bourgeois voort, „velen, die van de macht der denkbeelden niets weten, willen beweren, dat hetgeen wij tot stand brengen, gering is ; ik echter ben overtuigd , dat als wij uit elkander zullen zijn gegaan, en de rechtmatige zorgen voor de belangen van elk rijk op zichzelf ons niet meer bezighouden in zoo sterke mate als zij het ons thans als vertegenwoordigers der Staten moeten doen, wij zeiven de beteekenis van onzen arbeid beter zullen gaan beoordeelen om, hoe meer de tijd verloopt, ook des te duidelijker de belangrijke zijde daarvan aan ons oog'te zien voorbijgaan. Het moreele nut van-de bepalingen van arti- 70 kei zeven en twintig bestaat daarin, dat een gemeenschappeüjke plicht tusschen de natiën is erkend, als een feit verkondigd de plicht om den vrede te bewaren. Gelooft gij, dat het eene kleinigheid is, dat hier in deze conferentie, dat wil zeggen niet in eene bijeenkomst Van theoretici en philosophen, die wij kunnen rekenen, dat alleen voor hun persoon aansprakeüjk zijn voor hunne woorden, maar in eene vergadering, waarin de regeeringen van bijna alle beschaafde Staten officieel vertegenwoordigd zijn; dat daar zulk een internationale pbcht openüjk wordt erkend en dat deze pbcht, die vanaf dit oogenblik voor altijd tot het geweten der volkeren moet zijn doorgedrongen, zich voortaan bij' alle handelingen der gouvernementen en der naties zal doen gelden? Ik richt tot onze collega's, die tegen het artikel protest aanteekenden, het verzoek, de bede om hun bUk toch niet af te houden van het doel, waar zij deze voortdurend op gericht moeten houden; zij schijnen, waar het de arbitrage-vraagstukken geldt, te veel vervuld van de vrees voor de tegenstrijdige belangen der groote en kleine Staten. Graaf Nigra heeft het zoo juist gezegd: er zijn hier geen groote en kleine Mogendheden; voor den te verrichten arbeid zijn allen gelijk. Doch zoo deze bepalingen den eenen Staat werkebjk meer dan den ander bevoordeelen, zouden het dan niet eerder de kleine rijken zijn, die er bij moeten winnen ? Zoo vaak er totnutoe een gerechtshof totstandkwam en een weloverwogen en onpartijdig oordeel den strijd van belangen en hartstochten vermocht te beslechten, was het dan niet immer een den zwakke verleende waarborg tegen de misdaden en het geweld de overmacht ? Onder de volkeren zal het eenmaal evenzoo gaan als onder de individuen ; internationale instelbngen als deze zullen de zwakken beschermen tegen de ruwe krachten der sterken. In de conflicten van het geweld, waar het er slechts om gaat om levende en metalen strijd-krachten tegenover elkander te stellen, daar zijn wel groote en kleine Staten; * zoo men de zwaarden in de weegschaal legt, zal het gewicht van het staal de balans aan de eene zijde niet veroorloven eene gelijke hoogte te bereiken als aan den anderen kant het geval is. Maar wanneer men aan het recht en de /denkbeelden des tijds de besbssing overlaat, zoo men met deze de schalen van het symbool van Justitia belast, dan houdt alle ongelijkheid op, dan wegen de rechten van den kleine en zwakke eVen zwaar als die van den sterke en machtige en heffen diens meerderheid volkomen op. Dat gevoel is het, dat ons onzen arbeid heeft voorgeschreven, dat ons bezield heeft bij een voortdurend waken voor de belangen juist der zwakke Mogendheden. Mogen dezen ons begrijpen en onze hoop verwezenlijken, door zich bij onze pogingen aan te sluiten en met ons er naar te streven, dat in de toekomst der menschheid de heerschappij van het recht meer en meer gevestigd zü en rechtvaardigheid zal heerschen." Het was een lang aangehouden storm van bijvalsbetuigingen, die het einde dezer met den gloed der overtuiging uitgesproken redevoering 71 begroette, welke niet alleen een der schoonste en meest indrukwekkende van de geheele conferentie was, doch tevens aan het beginsel van den individueelen Statenplicht de besüssende zege bezorgde. Na de discussies over de verplichte scheidsrechtelijke uitspraak en de oprichting van het Permanente Hof was dit de derde en laatste groote slag op het gebied der arbitrage, welke een werkelijke overwinning aan het vaandel. van vrede en rechtvaardigheid ten deel deed vallen. De eene afgevaardigde na den anderen kwam den voorzitter de hand drukken om hem voor zijn welsprekend pleidooi in het belang der goede zaak dank te zeggen en hem geluk te wenschen en de heer Veljkovitch rees op om in overeenstemming met de Roemeensche gedelegeerden zijne bewondering te uiten voor den president der Pransche delegatie, en te verklaren, dat met de door dezen aan het artikel gegeven interpretatie, het gestelde principe voor de Servische vertegenwoordigers aannemen1 jk was geworden, ên zij hunne instennning volledig daarmede konden betuigen. Artikel zeven en twintig werd aangenomen, maar niettemin hadden de uit Washington ontvangen instructies den gedelegeerden der Amerikaansche Unie bijna verpUcht het vraagstuk opnieuw ter sprake te brengen, aangezien deze onverwachte telegrafische bevelen hen tot het onderteekenen der conventie slechts machtigden, indien artikel zeven en twintig eene verandering had ondergaan. Het gouvernement van Mac Kinley scheen waarbjk de meening toegedaan zijn, dat dit artikel de gevaarbjke interpretatie kon verkrijgen van te worden beschouwd als een der meest ernstige en flagrante inbreuken op de traditioneele denkwüzep, waarnaar de Amerikaansche buitenlandsche pobtiek zich toen nog regelde. En inderdaad, bij den eersten aanbbk schenen deze grondbeginselen, de leer van Washington en Monroe en Drago, die Amerika voor de Amerikanen wil gelaten zien en inmenging in Europeesche aangelegenheden tegengaat, een tweeledigen slag te ontvangen, daar artikel zeven en twintig aan den buitenlandschen Staatssecretaris der Unie den pbcht oplegt in conflicten tusschen Europeesche Mogendheden te interverieeren of interventie, van hoe primairen aard ook, van de continentale Staten der oude wereld in zuiver Amerikaansche geschillen toe te laten als goede diensten, die nimmer een onvriendschappebjke daad kunnen beeten. Deze schijn was voor de Amerikaansche gedelegeerden een zoo groote schaduw, dat keer op keer, naar het rapport der Pransche delegatie meldt, met ben moest, worden onderhandeld alvorens tot overeenstemming kon worden gekomen; toen zelfs nog niet wilden de afgevaardigden der nieuwe wereld hunne onderteekening plaatsen onder het belangrijke staatsstuk dan nadat de heer Alexander White daarbij voorbehoud had gemaakt ten opzichte van de verklaring, door hem afgelegd in de vergadering van het plenum van den 25 Juli 1899 en vervat in deze termen: „Geene enkele zinsnede, die deze overeenkomst Inhoudt, kan aan zoodanige interpretatie worden onderworpen, dat daardoor 72 de Vereenigde Staten van Amerika gedwongen worden te handelen in strijd met hunne traditioneele politiek,, volgens welke ziï zich onthouden tusschehbeide te komen, zich te mengen in of zich te bemoeien met staatkundige vraagstukken, de inwendige politiek of administratie van een enkelen vreemden Staat. Het spreekt vanzelf, dat eveneens geene bepaling van dit tractaat verklaard kan worden in dier voege, dat de Vereenigde Staten van Amerika daardoor hunne traditioneele houding omtrent zuiver Amerikaansche quaestiên zouden moeten opgeven." B. DE INRICHTING VAN HET PERMANENTE HOP VAN ARBITRAGE De Haagsche overeenkomst van 1899 De Haagsche overeenkomst tot vredelievende beslechting van geschillen, van 1899, die totaal 61 artikelen omvatte, wijdde er slechts veertien aan de bemiddeling en de goede diensten en aan de commissiên van onderzoek, en gaf voor het overige hare aandacht geheel aan de arbitrage. De vierde titel, die de internationale arbitrage 'regelde, bestond uit drie deelen, waarvan het eerste de arbitrage in het algemeen, het tweede het Permamente Hof van Arbitrage en het derde de arbitrale procedure behandelde. Ten aanzien van de arbitrage in het algemeen bepaalde art. 15, dat zu' ten doel had de oplossing van geschillen tusschen de Staten door rechters naar hun keuze en op den grondslag van eerbiediging van het recht, Art. 16 stelde vast, dat in geschillen van juridischen aard en in de eerste plaats in alle geschillen, die de uitlegging of de toepassing van internationale verdragen betreffen, de arbitrage door de contracteerende Mogendheden als het meest juiste en tegelijkertijd meest billijke middel werd beschouwd om alle geschillen te regelen, die niet langs diplomatieken weg oplossing kunnen vinden. Art. 17 bepaalde, dat eene arbitrale overeenkomst werd gesloten, hetzij voor geschillen die reeds bestonden, hetzij voor toekomstige geschillen; tevens, dat zoodanige overeenkomst elk geschil of alleen geschillen van eene bepaalde soort zou omvatten. Art. 18 legde vast, dat arbitrage medebrengt de verplichting om zich aan de uitspraak van den arbiter te onderwerpen14). Alle deze artikelen zijn door de tweede Vredesconferentie van 1907 vrijwel onveranderd gelaten, met uitzondering dan, dat zij een ander cijfer hebben gekregen, tengevolge van bet feit, dat eene reeks bepalingen betreffende de commissiên van onderzoek werd ingelascht, noodzakelijk geacht door de ervaringen, opgedaan bij de toepassing van dit middel bij het incident van Huil van 1904. De artt. 20—29 van het verdrag van 1899, thans de artt. 41—50, behandelen de instelling van hét «Permanente Hof. Het eerste dezer artikelen is het beginsel-artikel, waarin de contracteerende Mogendheden, „teneinde de directe toevlucht tot de arbitrage te vergemakkelijken 73 voor alle gesclillen, die niet langs diplomatieken weg regeling kunnen vinden," overeenkomen een Permanent Hof van Arbitrage in te richten, toegankelijk te allen tijde en, tenzij bet tegendeel overeengekomen wordt, het recht toepassende en uitoefenende overeenkomstig de in de Haagsche overeenkomst neergeschreven regelen. Art. 21 bepaalde, dat het Permanente Hof bevoegd is voor alle gevallen van arbitrage, tenzij tusschen de partijen is overeengekomen om eene speciale rechtbank met de beslechting van eenig geschil te belasten. InternationaalBureau Art. 22 regelde de instelhng van het internationaal bureau van bet Permanente Hof. Dit is te 's-Gravenhage gevestigd. Het internationaal bureau dient het Hof tot griffie, doet dus practisch als zoodanig dienst eiken keer, dat eene rechtbank uit bet midden van het Permanente Hof wordt gevormd. Tevens is het intermediair voor alle mededeeüngen betreffende de bijeenkomst van het Hof. Het bewaart de archieven en verricht alle administratieve werkzaamheden. Teneinde van dit internationaal bureau tevens een centraal punt te maken, dat kan oordeelen over den vooruitgang der arbitrage, verbonden de contracteerende Mogendheden zich om daaraan toe te zenden een afschrift van elke bepahng betreffende arbitrage, die tusschen haar werd overeengekomen en van elke arbitrale uitspraak, haar betreffende, die door de een of andere speciale rechtbank werd gewezen. Alle wetten, reglementen en andere documenten, die op de uitvoering van de uitspraken, door eene rechtbank uit het Hof voortgekomen, betrekking hebben, .worden eveneens aan het internationaal bureau medegedeeld16). De rechtbanken De artt. 23 en 24 stelden vast op welke wijze het Permanente Hof, dat van niets verder verwijderd is dan van een zuiver permanent karakter, zijne rechtsprekende taak uitoefent. Elke contracteerende Mogendheid verpüchtte zich om binnen drie maanden na de ratificatie van de overeenkomst ten hoogste vier personen aan te wijzen vari algemeen erkende bevoegdheid in vraagstukken van internationaal recht en die zich mogen verheugen in de hoogste moreele consideratie, om op te treden als leden van het Permanente Hof. De aldus aangewezen personen worden op eene bjst ingeschreven, en deze lijst wordt door de zorgen van het internationaal bureau aan alle contracteerende Mogendheden medegedeeld. Hetzelfde lid kan door meer dan één Mogendheid worden aangewezen, terwijl tevens twee of meer Mogendheden zich ten aanzien van de keuze der leden kunnen combineeren. Wanneer nu twee of meer contracteerende Mogendheden zich tot het Permanente Hof willen wenden om een tusschen haar gerezen geschil aan zijn oordeel te onderwerpen, hebben zij de keuze der arbiters te doen uit deze 74 lijst. Is tusschen haar niet anders overeengekomen, dan benoemt elk der partijen twee arbiters, welke vier arbiters tezamen den vijlden, tevens opperarbiter, kiezen. Staken de stemmen ten aanzien van de keuze van den opperarbiter, dan wordt deze aangewezen door eene derde Mogendheid, die door de beide partijen in onderling overleg wordt benoemd. Leidt zoodanig overleg niet tot de aanwijzing van eene derde Mogendheid, dan wijst ieder der partijen eene verschillende Mogendheid aan en geschiedt de keuze van een opperarbiter in overleg tusschen deze beide Mogendheden. Is eenmaal de rechtbank, voor welke het geschil zal worden gebracht, samengesteld, dan geven de partijen aan hét internationaal bureau kennis van hare besbssing om zich tot het Hof te wenden en van de namen der arbiters. De rechtbank komt op den door de partijen bepaalden dag bijeen; hare leden genieten als leden van het Permanente Hof in de uitoefening hunner functiën de diplomatieke voorrechten. Men heeft dus niet geheel en al ongelijk, wanneer men in den naam van let te 's-Gravenhage gevestigde Permanente Hof eene sterke tegenstrijdigheid ziet met het karakter dezer instelhng. Inderdaad, het Permanente Hof is slechts permanent in de papieren lijst züner leden, die nimmer dan in het ondenkbare geval, dat zoovele partijen zich tot het Hof zouden wenden, dat alle leden daarin betrokken zijn, in gemeenschappelijke zitting kunnen bijeenkomen. Hoewel over tal van onder'deelen dezer inrichting, in het büzonder over de wijze van benoeming van den opperarbiter, verschil van gevoelen bij de leden van het Comité d'examen, later ook bij de leden der voltallige derde Commissie bestond, kan toch worden gezegd, dat vrijwel in algemeene overeenstemming bet resultaat is bereikt, dat in de Haagsche overeenkomst werd neergelegd. Men dient niet te vergeten, dat deze overeenkomst aan geheel uiteenloopende eischen moest voldoen. Eenerzijds moest zij brengen den aanvang eener werkelijk permanente Internationale rechtspraak; aan den anderen kant moest zij niet door al te rigoureuse bepalingen afschrikken die Staten, die toch reeds vreesden van een te groot deel van hunne souvereiniteit te moeten afstand doen. Hoewel het ontwerp, aan de bijeenkomst der interparlementaire conferentie van Brussel van 1897 te danken, groote verdiensten had in algeméén opzicht, zou het, gelijk door tal van deskundigen aan den vooravond der eerste Vredesconferentie werd betoogd, geene kans hebben tot overeenkomst te worden verheven, indien men andere dan algemeene bedoelingen aan dit ontwerp had ontleend. Léon Bourgeois l eeft dan ook duidelijk doen uitkomen hoezeer het Engelsche ontwerp, dat tot grondslag voor de discussie strekte, erin geslaagd was de geheel verschillende standpunten, die ter conferentie werden ingenomen betreffende eene permanente rechtspraak, te vereenigen. Het rapport der Pransche delegatie, later in een Pransch geelboek gepubliceerd, merkte terecht op, dat het te 's-Gravenhage aangenomen ontwerp zich onderscheidde door de verzoening, die het op gelukkige 75 wijze tot stand bracht tusschen twee bijna tegenovergestelde denkbeelden. Door het Haagsche Hof kwam te bestaan, een gerechtshof, gewenscht en gesteund door de openbare meening der beschaafde wereld. Het was geen politiek orgaan, het was eene rechterlijke instelling; de gedachte alleen van het recht beheerscht hare beslissingen, en juist daardoor zou elk harer uitspraken de kracht van het recht in de wereld verhoogen. Maar anderzijds liet zijne organisatie niet na te doen uitkomen, dat het aan het vertrouwen, dat elk der Staten in het Permanente Hof zal hebben, overliet om al dan niet daaraan gewichtige opdrachten toe te vertrouwen. Zetel van het Hol De zetel van het Hol zou te 's-Gravenhage zijn, gelijk reeds uitgemaakt was door het feit, dat het internationaal bureau te 's-Gravenhage werd gevestigd. Aanvankelijk lag in het ontwerp van Sir John Pauncefote opgesloten, dat een Raad van Beheer, bestaande uit vijf leden en een secretaris, de gestie van dit internationaal bureau zou controleeren. Voor dezen Baad van Beheer is in de plaats gekomen de Raad van gehjken naam, bestaande uit de te s'-Gravenhage geaccrediteerde gezanten der contracteerende Mogendheden, met den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken als voorzitter. De beteekenis van dezen Raad van Beheer is een zuiver administratieve; hij is belast met de leiding en de contröle van het internationaal bureau. Bij de constitueering van het Permanente Hof en van het internationaal bureau heeft deze Raad van Beheer de noodige reglementen van orde vastgesteld; hij beslist in alle administratieve aangelenbederï; hij benoemt, schorst en ontslaat het personeel van dit bureau; stelt hunne salarissen vast en beslist over begrooting en uitgaven. De tegenwoordigheid van aanvankelijk vüf; na de uitbreiding van 1907 negen leden in elke behoorlijk bijeengeroepen vergadering staat aan den Raad van Beheer toe om te beslissen. Elk jaar wordt in een rapport aan de contracteerende Mogendheden mededeeling gedaan van de werkzaamheden van het Permanente Hof, van de werkzaamheden van het internationaal bureau, en verantwoording gedaan van de uitgaven16). De rechtbanken uit het Permanente Hof komen, krachtens het oorspronkelijke art. 25 der overeenkomst, te 's-Gravenhage bijeen, teneij in het verdrag, dat de arbitrage vaststelt, anders tusschen partijen is overeengekomen. Niet alleen echter voor rechtbanken, uit het Permanente Hof voortgekomen, kan dit zijne lokalen, tegenwoordig het Vredespaleis, openen, maar ook voor rechtbanken of alleensprekende arbiters, buiten het Permanente Hof benoemd. Aan. deze bepaling lag de gedachte ten grondslag, dat het in elk geval aanbeveling verdient om de internationale rechtspraak, zij het slechts in de plaats waar deze recht doet, te centraliseeren. Men kon weinig vermoeden dat de reeks van gedingen van het Haagsche Permanente Hof juist op eene dergelijke wijze zou worden geopend, toen aan den Neder- 76 landschen Staatsraad Mr. T. M. G. Asser als eenig arbiter in het Bussisöh-Amerikaansch geschil betreffende de robbenvangst in de Behringzee, werd toegestaan in de lokalen van het Hof te zetelen. Het laatste artikel van dat gedeelte van het verdrag, dat over het Permanente Hof handelt, spreekt over de verdeeling der kosten. Deze heeft plaats naar dezelfde verhouding als door de betreffende verdragen is vastgesteld voor de onkosten in de Internationaal Postunie, die niet alleen destijds, maar ook in vele volgende gevallen als voorbeeld voor de verdeeling der kosten is genomen. Ook aanvankelijk bij den Volkenbond, hoewel men daar om verschillende redenen op dat stelsel van repartitie is moeten terugkomen. Arbitrale procedure Het laatste gedeelte van het verdrag van 1899, de artt. 30—57, behandelde de arbitrale procedure, stelde de regelen vast, krachtens welke de rechtbanken, voortgekomen uit het Permanente Hof, zouden rechtspreken. Naar het oordeel van tal van deskundigen ware het niet noodig geweest, dat ook dit gedeelte van de Haagscbe overeenkomst van facultatieven aard werd verklaard; had men veüig kunnen vaststellen, dat het volgen dezer voorschriften verpachtend is en afwijking daarvan niet toegestaan. Thans is het aan de Mogendheden, die zich aan de uitspraak van een rechtbank uit het Permanente Hof onderwerpen, te allen tijde mogelijk geweest om afwijkende regelen vast te stellen, waardoor — had men van deze bevoegdheid veelal gebruik gemaakt — de uniformiteit van de arbitrale rechtspraak niet zóu zijn gediend. Aan het arbitrale geding gaat telkenmale vooraf de onderteekening van eene speciale acte, compromis genaamd, waarin het onderwerp van geschil alsmede de uitgestrektheid van de bevoegdheden der arbiters nauwkeurig zijn omschreven. Is een souverein of Staatshoofd tot arbiter gekozen, dan regelt deze de arbitrale procedure zelf. Overigens kunnen de scheidsrechtelijke functies worden toevertrouwd hetzij aan een enkelen arbiter, hetzij aan meerdere arbiters; treft het compromis geene bepabngen ten aanzien van de samenstelling van de rechtbank, dan wordt deze samengesteld op de wijze als speciaal voor het Permanente Hof is bepaald. De opperarbiter is van rechtswege president van het scheidsgerecht; kent het scheidsgerecht geen opperarbiter, dan benoemt het zelf zijn voorzitter. Komt een der scheidsrechters te overlijden, neemt een hunner ontslag of is een dezer verhinderd, dan wordt in zijne vervanging, om welke reden ook noodig, voorzien op gelijke wijze als bij de benoeming der rechters. De partijen hebben het recht om bij het scheidsgerecht gedelegeerden of speciale agenten te benoemen, die tot taak hebben als intermediair te dienen tusschen de partijen en de rechtbank. Partijen zijn bovendien gerechtigd om met de verdediging harer belangen en rechten advocaten te belasten. Aanvankelijk bepaalde elke rechtbank zelve de 77 talen, in welke het geding zal worden gevoerd, eene bepaling die in tal van processen tot heel wat moeilijkheden heeft aanleiding- gegeven en die dan ook ter tweede Vredesconferentie van 1907 wijziging onderging, in dien zin, dat het compromis de talen vermeldt, en de bepaling daarvan bij gebreke van zulk een voorschrift, aan de rechtbank is overgelaten. Instructie en debatten De arbitrale procedure zelve wordt in twee deelen verdeeld: de instructie en het debat. De instructie bestaat uit mededeelingen door de respectieve agenten aan de leden van de rechtbank en aan de tegenpartij van alle gedrukte of geschreven acten en van alle documenten, die middelen inhouden ter ondersteuning van hare zaak. Elk door eene der partijen geproduceerd stuk moet aan de andere partij worden medegedeeld. De debatten omvatten de mondelinge ontwikkeUng der voorgebrachte middelen door de partijen voor de rechtbank. Deze debatten, die door den voorzitter van de rechtbank worden geleid, zijn slechts dan openbaar, wanneer de rechtbank eene beslissing van dien aard met toestemming der partijen neemt. Alleen de processen-verbaal, opgemaakt door de secretarissen, die door den president worden benoemd, hebben authentieke waarde. Is eenmaal de instructie gesloten, dan beeft de rechtbank het recht om van het debat uit te sluiten aUe nieuwe acten of documenten, welke eene der partijen aan haar wü onderwerpen zonder toestemming van de andere partij. De rechtbank blijft echter vrij om in overweging te nemen alle nieuwe acten en documenten, op welke de agenten of de advocaten van eene der partijen hare aandacht vestigen. De rechtbank heeft dan het recht om het voortbrengen van zoodanige documenten te gelasten, waarbij de verplichting bestaat om van den inhoud kennis te geven aan de tegenpartij. Bovendien kan de rechtbank van de agenten der partijen het voortbrengen van alle bestaande stukken eischen en alle inUchtingen vragen; wordt beantwoording van eene dergelijke vraag geweigerd, dan neemt de rechtbank daarvan acte. De agenten en de advocaten hebben het recht om mondeling voor de rechtbank alle middelen voor te brengen, die zij voor de verdediging der zaak van belang achten. Zy hebben ook het recht om excepties en incidenten op te werpen; de beslissingen van de rechtbank op deze punten zijn definitief en kunnen tot geene discussie aanleiding geven. De leden van de rechtbank kunnen vragen stellen aan de agenten en aan de advocaten, en ophelderingen verzoeken over twijfelachtige punten. Noch deze vragen noch de opmerkingen, door de leden van de rechtbank tijdens de debatten gemaakt, kunnen -worden beschouwd weer te geven de meening van de rechtbank in het algemeen of van hare leden in het bijzonder. De rechtbank is bevoegd om hare competentie vast te stellen door uitlegging van het compromis alsmede van de tractaten, die in de bewuste aangelegenheid kunnen worden ingeroepen, en door toepassing van de beginselen 78 van het internationaal recht. De rechtbank heelt tevens het recht om regelen vast te stellen voor de leiding van het proces, de wijze en de tijdstippen, binnen welke elke party hare conclusiën moet nemen en alle overige formaliteiten vervullen, die in het proces worden geëischt. De uitspraak De beraadslagingen van de rechtbank hebben met gesloten deuren plaats; elke besbssing wordt bij meerderheid van stemmen genomen, en de weigering van een der leden van de rechtbank om aan de stemming deel te nemen, wordt in het proces-verbaal aangeteekend. De uitspraak is met redenen omkleed; zij wordt op schrift gesteld en aanvankelijk dóór ieder der leden van de rechtbank, na de in 1907 aangebrachte wijziging slechts door voorzitter en secretaris, onderteekend ; die leden, welke bij de beslissing de minderheid hebben gevormd, kunnen van hunne afwijkende meening blijk geven. De uitspraak wordt in openbare zitting voorgelezen, nadat de agenten en de advocaten der partijen behoorbj'k zijn opgeroepen. De uitspraak besbst definitief en zonder beroep over het geschil in quaestie. Evenwel kunnen partijen zich in het compromis de bevoegdheid voorbehouden om revisie van deze uitspraak te vragen. In dit geval en behoudens tegenovergestelde bepaühg, moet de vraag om revisie gericht worden tot de rechtbank, die het vonnis heeft gewezen. Zy kan slechts worden gemotiveerd door de ontdekking van eenig nieuw feit, van nature om een besbssenden invloed op de uitspraak uit te oefenen en dat bij de sluiting der debatten onbekend was aan de rechtbank zelve en aan de partij, die revisie vraagt. De procedure van revisie kan slechts worden geopend door eene beslissing van de rechtbank, welke het bestaan van het nieuwe feit constateert; daaraaan het bovenbedoeld karakter toekent en op dien grond de aanvraag om revisie ontvankelijk verklaart. Het compromis stelt in het bedoelde geval een termijn vast, binnen welken revisie moet worden gevraagd. Revisie en kracht der uitspraak Wie de debatten van de derde Commissie en van het Comité d'examen in 1899 heeft gevolgd, zal zich herinneren hoe groote moeite het heeft gekost om ten aanzien van de regeling der revisie tot overeenstemming te komen. Voor de Amerikanen, die leergeld hebben betaald te dién opzichte in de practijk der arbitrage, stond het beginsel der eventueele revisie bovenaan de lijst der wenschen, terwijl van andere zijde de onmogelijkheid van revisie in het arbitrale proces werd betoogd. Uit art. 55, dat de bovenvermelde regeling in de overeenkomst van 1899 trof, blijkt duidehj'k het verzoenend karakter der bepaling, die ten slotte is aanvaard en in 1907 gehandhaafd. De arbitrale uitspraak wordt slechts verpbchtend geacht voor de partijen, die bet compromis hebben gesloten. Betreft het de uitlegging van een verdrag, waarin andere Mogendheden dan de partyen in geschil betrok- 79 lsen zijn, dan wordt door deze laatste aan alle medecontractanten mededeeling van het gesloten compromis gedaan. Ieder dezer medecontractanten heeft dan het -xecht om in het proces tusschehbeide te komen. Heeft een of meer dezer medecontractanten van deze bevoegdheid gebruik gemaakt, dan wordt de uitlegging, die in de arbitrale uitspraak is opgenomen, mede voor haar bindend geacht. Elk der partijen in geschil betaalt de eigen kosten en een genjk deel van de kosten van de rechtbank. Ziedaar in het kort de regelen, waaraan eene rechtbank, voortkomende uit het Permanente Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage zich had en ook in de toekomst nog zal hebben te onderwerpen. Voor een groot deel zijn deze regelen ontleend aan reeds in 1899 bestaande verdragen van arbitrage; voor een niet minder groot deel echter zijn zij geboren uit de noodzakelijkheid om in principieele verschilpunten een zoodanige redactie en besbssing te treffen, dat beide partijen zich daarmede konden vereenigen. Slechts in onderdeelen werden zij in 1907 gewijzigd: de d.g. sommaire procedure werd voor niet ingewikkelde gedingen ingevoerd (artt. 86—90), terwijl de ontwerpen voor het Hof van den Volkenbond, in 1920 in het Vredespaleis voorbereid, wel doen zien' hoezeer zi] in het algemeen en ook voor de toekomst van belang werden geacht17). G. INSTELLING VAN EENE REEKS VAN GEVALLEN VAN VERPLICHTE ARBITRAGE Het Russische voorstel betreffende verplichte arbitrage Tot op het oogenbUk; dat in 1899 de eerste Vredesconferentie bijeenkwam, was — het kon niet worden ontkend — het beginsel der verplichte arbitrage zoo goed als niet in de verhoudingen der Staten aanvaard. Wel hield de compromissoire clausule een eerste begin van verplichte arbitrage in; zij toch deed den Staat, die eene zoodanige clausule aanvaardde, tevoren verklaren, dat hij in bepaald omschreven geschillen bereid was om de uitspraak van een arbiter te aanvaarden. Zelfs dan echter, wanneer de compromissoire olausule van algemeenen aard was, deed zij niet anders dan een beperkt aantal Staten binden t. a. v. een uit den aard der zaak beperkt aantal geschillen. Vanzelf heeft zoodoende het herhaaldelijk afsluiten der compromissoire clausule, later van permanente tractaten van arbitage, aanleiding gegeven tot de vraag of het niet mogelijk was, dat in één algemeen tractaat, zooveel mogelijk omvattende alle Staten, eene gelijke verpbchting, uitgewerkt tot in bijzonderheden, werd neergeschreven. Eerst door een dergebjk algemeen tractaat kon het beginsel der verplichte arbitrage, zij het aanvankelijk ook in zeer bescheiden vorm, geacht worden zijne intrede in het internationale Statenleven te hebben ge- 80 daan. Zulks werd beoogd door de reeks van Russische voorstellen, die t.d.o. aan de eerste Vredesconferentie werd aangeboden. De toelichting De erkenning van de verplichting van arbitrage, al zou dit in zeer beperkten omvang zijn," aldus lichtte de Russische memorie het betreffend voorstel toe, „zou leiden tot bevestiging van de beginselen van' het recht in de verhoudingen tusschen de volkeren; zou waarborgen verschatten tegen inbreuken en aanslagen; zou ertoe kunnen leiden om minder of meer uitgebreide terreinen van internationaal recht als 't ware te neutrabseeren. Voor de Staten zou de verplichte arbitrage een gemakkelijk middel zijn om die talrijke misverstanden, webswaar van weinig ernstigen aard, doch die niettemin de goede verhouding verstoren, tot oplossing te brengen. Dank zij de verplichte arbitrage zouden de Staten hunne rechtmatige aanspraken beter kunnen doen gelden en, wat nog belangrijker mag heeten, zich gemakkelijker kunnen onttrekken aan niet gerechtvaardigde pretenties." De oorzaken van internationale geschiUen," aldus ging het geschrift voort, „zijn talrijk en wisselen tot in het oneindige af. Welke echter het onderwerp van conflict moge zijn, de aanspraken, die de eene Staat op den anderen doet gelden, kunnen tot deze twee groepen worden teruggebracht: lo een Staat eiscbt van een anderen eene materieele schadeloosstelUng voor nadeel en verlies, hemzelf of zijne onderdanen toegebracht door de handelingen van een anderen Staat of van diens onderdanen, die niet volgens het recht worden geoordeeld; 2o een Staat eischt van een anderen Staat om uit te oefenen of met uit te oefenen bepaalde bevoegdheden van souvereinen aard, te doen of na te laten bepaalde handelingen, die materieele gevolgen na zich sleepen. Wat aangaat de conflicten van de eerste categorie, de toepassing van arbitrage is daar altijd mogelijk en wenschehjk. Conflicten van dien aard hebben betrekking op rechtsvragen; zij betreffen noch de nationale eer, noch de levensbelangen, gezien het feit, dat een Staat, welks eer of levensbelangen zouden zijn aangetast, zich zeker niet zal beperken tot het vragen eener materieele schadeloossteUing. Een oorlog, die altijd een hoogst betreurenswaardig feit in zich sluit, zal elke beteekenis verliezen en geene enkele moreele rechtvaardiging vinden, indien deze wordt ondernomen voor de oplossing van een conflict, geheel gelegen op het terrein van feiten van weimg ëssentieele beteekenis, gelijk afrekeningen van geleden schade worden geacht. Maar temeer de oorlóg onmogelijk is in zoodamge gevallen temeer is het noodzakelijk om de verplichte arbitrage als het beste middel aan te wijzen voor de definitieve oplossing van conflicten van dien aara. De geschiedenis der internationale betrekkingen toont onweerlegbaar aan, dat in het groote meerendeel der gevallen juist eischen tot schadevergoeding onderwerp van arbitrage zijn geweest. De grondslagen, waarop deze eischen berustten, zijn zeer verschülend. 81 Men kan als voorbeelden aanhalen de schending van neutraüteitspbchten; aanslagen op de rechten van neutrale Staten; onwettige inhechtenisneming van een vreemden onderdaan; verliezen, aan een' vreemden onderdaan toegebracht door de fouten van het Staatsbestuur; de inbezitneming van privaten eigendom van een oorlogvoerende op den vasten grond; de onwettige inbezitneming van schepen; schending van visscherijrechten, e.d. In het algemeen kan gezegd worden, dat welke ook de redenen tot of de omstandigheden van het conflict mogen zijn, voor de Staten geene bezwaren bestaan om eene zoodanige aangelegenheid aan arbitrage te onderwerpen. Er kan dus ook geen reden zijn, dat de conferentie niet op dezen weg voortgaat, door arbitrage verpbchtend te verklaren voor de oplossing van conflicten van dezen aard. Het spreekt vanzelf, dat in buitengewone gevallen, waarin de schadeloosstelling een karakter van uiterst belang aanneemt, b.v. in het geval dat het om het faillissement van een Staat zou handelen, elkeStaat, onderinroeping van nationale eer of levensbelangen, in de mogeHjkheid zal verkeeren om arbitrage als middel tot oplossing van het conflict terzijde te stellen. „Wat betreft de conflicten, behoorende tot de tweede categorie, die van veel belangrijker aard zijn en veel meer den algemeenen vrede bedreigen, het heeft den schijn, dat verplichte arbitrage daarop niet kan en niet moet worden toegepast. In deze categorie behooren de conflicten van elke soort, die zich op pobtiek terrein voordoen, en veelal de levensbelangen en de nationale eer der Staten raken. Verpbchte arbitrage zou in zoodanige gevallen den belanghebbenden Staat de handen binden, zou dezen tot eene rol van passiviteit veroordeelen, zulks juist dan, wanneer zich vraagstukken voordoen, die aan zijn eigen souverein oordeel onderworpen moeten bhjven. Wanneer men de verplichte arbitrage in het internationale leven der Staten wil binnenleiden, moet men eene groote mate van omzichtigheid betrachten en niet den sfeer van toepassing zoodanig uitbreiden, dat het vertrouwen in hare beteekenis verloren gaat en het middel zelf in de oogen der regeeringen en der volkeren in discrediet wordt gebracht. „Men moet niet uit het oog verhezen, dat iedere Staat en vooral iedere groote Staat, er de voorkeur aan geeft om de ontbinding voor te stellen van het arbitragetractaat, eerder dan verpbchte arbitrage te aanvaarden in die gevallen, waarin zijne vrije beshssing moet blijven gehandhaafd. In deze gevallen, juist in het belang eener aanstaande ontwikkeUng van de arbitrage, dient de conferentie hare toepassing te beperken tot een bepaald aantal rechtsquaestiën, die zich voordoen op het terrein van uitlegging van tractaten en die van elke poütieke beteekenis vrij zijn. Die tractaten moeten tevoren door de conferentie worden aangeduid en de opsomming dezer tractaten kan mettertijd worden vervolledigd in gelijke mate als de ontwikkeUng en de practijk van het internationaal recht toenemen." Artikel 10 De Russische nota dus; zich steUend op bet oude, reeds destijds veelal 6 82 betwiste standpunt, dat vrageh, waarin de nationale eer, de levensbelangen, de Grondwet, de integriteit van bet grondgebied en nog eene reeks dergehjke alles beheerschende vragen zijn betrokken, geen onderwerp voor arbitrage kunnen uitmaken; zich dus keerend tegen de toen reeds meer en meer bij de deskundigen veld winnende opvatting, dat vragen, die de nationale eer of de levensbelangen betreffen, in den regel wel de indirecte aanleiding, maar niet de directe oorzaak tot een oorlog vormen18), stelde daarom een artikel in de Haagsche overeenkomst voor, hetwelk van deze strekking zou zijn: ARTICLE 10 A partir de la ratification du présent Acte par/ toutes les puissances signataires, 1'arbitrage est obbgatoire dans les cas suivants, en tant qu'ils ne touchent ni aux intéréts vitaux, ni a 1'honneur national des Etats contractants: I. En cas de différends ou de contestations se rapportant a des dommages pécuniaires éprouves par un Etat ou ses ressortissants, a la suite d'actions iUicites ou de négbgence d'un autre Etat ou des ressortissants de ce dernier. tl. En cas de dissentiment se rapportant a rinterprétation ou a 1'appUcation des traités et conventions ci-dessous-mentionnées: lo. Traités et conventions postales et télégraphiques, de chemins de fer, ainsi qu'ayant trait ö. la protection de cables télégraphiques sous-marins; règlements concernant les moyens destinés a prévenir les colbsions de navires en pleine mer; conventions relatives a la navigation des fleuves internationals et canaux interoééaniques. 2 o. Conventions concernant la protection de la propriété Uttéraire et artistique, ainsi que de la propriété industrieUe (brevets d'invention, marqués de fabrique ou de commerce et nom commercial) ; conventions monétaires et métriques ; conventions sanitaires, vétérinaires et contre le phyUoxéra. 3o. Conventions de succession, de cartel et d'assistance judiciaire mutuelle. 4o. Conventions de démarcation, en tant qu'elles touchent aux questions purement techniques et non politiques. Art. 11 voegde daaraan toe: L'énumération des cas mentionnés dans 1'article ci-dessus pourra être complétée par des accords subséquants entre les puissances signataires du présent acte. — En outre, chacune d'entre alles pourra entrer en accord particuber avec une autre puissance, afin de rendre 1'arbitrage obligatoire pour les susdits avant la ratification générale, ainsi que pour étendre sa compétence a tous les cas qu'elle jugera possibles de lui soumettre. 83 Eindelijk bepaalde art. 12: Pour tous les autres cas de conflits internationaux non mentionnés dans les articles ci-dessus, 1'arbitrage, tout en étant certainement trés désirable et recommandé par le présent acte, n'est cependant que purement facultatif, c'est-éi-dire ne peut être appliqué que sur 1'initiative spontanée de 1'une des parties en litige et avec le consentement exprès et de plein gré de 1'autre ou des autres parties. De oorspronkelijke artikelen 10, 11 en 12 leidden aanvankelijk niet tot den tegenstand, dien men had verwacht. De niet uitvoerige discussie in de eerste vergadering van het Comité d'examen, waarin deze artikelen aan de orde werden gesteld, leidde ertoe om aan enkele leden uit het midden van dit comité op te dragen eene meer gedetailleerde redactie voor art. 10 te ontwerpen. Deze stelden voor om art. 10 aldus samen te stellen : L'arbitrage est obligatoire entre les Puissances signataires dans les cas suivants, en tant qu'ils ne touchent ni aux intéréts vitaux, ni k 1'honneur national de ces Puissances: I. En cas de différends ou de contestations se rapportant a des dommages pécuniaires. II. En cas de dillérends ou de contestations touchant 1'interprétation ou 1'appliGation des conventions ci-dessous mentionnées: lo. conventions postales, télégrapbiques et téléphoniques: 2o. conventions concernant la protection des cables télégrapbiques sous-marins; 3o. conventions concernant les transport par chemin de Ier; 4o. conventions et règlements concernant les moyens destinés é. prévenir les collisions de navires en mer; 5o. conventions concernant les secours aux malades et blessés en temps de guerre; 6o. conventions concernant la protection des oeuvres littéraires et artistiques et la propriété industrielle (brevets d'invention — marqués de fabrique ou de commerce — nom commercial) ; 7o. conventions concernant le système de poids et mesure; 8o. conventions sanitaires. Convention contre les épizooties et le phylloxéra; 9o. conventions concernant 1'assistance gratuite réciproque des malades indigents; lOo. conventions de délimitation en tant qu'elles touchent aux questions purement techniques et non politiques. Deze redactie werd door het Comité d'examen voorloopig aanvaard, nadat het eerste gedeelte was veranderd in dien zin, dat slechts dan 84 verplichting tot arbitrage voor geldelijke schadeloosstelling bestond, wanneer de schadeloosstelling in beginsel tusschen de partijen was erkend en dus niet meer de verantwoordelijkheid van den Staat op zichzelf, doch uitsluitend bet bedrag, waarin deze verantwoordelijkheid diende te worden uitgedrukt, aan bet oordeel van arbiters zou zijn te onderwerpen. Het Duitsche standpunt Evenwel in de zitting, die door het Comité d'examen op 4 Jub 1899 werd gehouden ter tweede lezing van dit deel van het ontwerpverdrag kwam Prof. Zorn namens de Duitsche Regeering mededeelen, dat deze niet bereid was het beginsel van verpbchte arbitrage te aanvaarden. Wel erkende hij, dat reeds in tal van bestaande verdragen 'de vooraf overeengekomen arbitrage was neergelegd, en was Duitschland volkomen bereid zijne medewerking te verleenen haar daarin te behouden, maar Duitschland wenschte thans met verder te gaan Prof Zorn herinnerde aan de concessie, door Duitschland gedaan ten aanzien van het Permanente Hof; hij hoopte, dat de eenheid van gevoelens, die de leden van het Comité d'examen onderling bij hunne werkzaamheden had bezield, ertoe zou leiden, dat in deze aan Duitschland's gevoelens werd gehoor gegeven. Het Comité d'examen, dat, teneinde een transactioneelen tekst te vinden, uit de opsomming der gevallen van verpbchte arbitrage reeds verschillende punten had doen verdwijnen, die men nochtans wenschebjk of noodzakelijk oordeelde, vond zich dus geplaatst tegenover eene bijzondere moeilijkheid. Men had zich van den aanvang af op het standpunt gesteld, dat het noodzakelijk was om zooveel mogelijk eenheid van handelen te bewaren. Zou men eene overeenkomst sluiten, ten aanzien waarvan Duitschland met betrekking tot een paar der gewichtigste artikelen bij de onderteekening zou moeten verklaren niet daarmede in te stemmen, dan zou het moreel gezag, aan het verdrag toe te schrijven, aanmerkelijk verminderen. Aan den anderen kant beschouwde men het artikel der verplichte arbitrage als een der hoeksteenen van het nieuwe gebouw, hetwelk men bezig was op te trekken Nog deed de Russische Staatsraad Von Martens eene pogmg om door eene meer milde redactie Duitschland's bezwaren te overwinnen en art. 10 in den geest van verpbchte arbitrage te redigeeren zonder nochtans het woord „verplichte" daarin te noemen. Maar Prof Zorn bleef aan zijne bezwaren vasthouden. Naar het oordeel ' züner Regeering was het oogenblik nog niet gekomen om in een algemeen verdrag eene reeks van gevaUen van verpbchte arbitrage vast te leggen. Ridder Descamps, het voorstel-Von Martens met zijne onderscheiding tusschen „verpbchte", „aanbevolen" en „geheel facultatieve" arbitrage verwerpende, kwam toen met den tekst voor art. 19 van het verdrag van 1899, waarin de contracteerende Mogendheden zich de vrijheid voorbehielden om, geheel ter zijde van dit verdrag, 85 „nieuwe arbitrageverdragen te sluiten, hetzij van algemeenen, hetzij van meer beperkten aard, die de scheidsrechtelijke uitspraak zouden uitstrekken tot abe die gevallen, welke zij daarvoor in aanmerking brachten." Het permanente tractaat van arbitrage inart.19 Wie art. 19 van bet verdrag van 1899 leest, dat ook bij de gedeeltelijke herziening in 1907 werd gehandhaafd, zal zich afvragen of het practisch zoowel als theoretisch noodig was om dit in het tractaat neer te schrijven. Het spreekt toch wel vanzelf, dat de te 's-Gravenhage vertegenwoordigde Staten ter zijde van de door hen aanvaarde verpbchtingen, voUedige vrijheid behielden om onderbng afzonderlijke verdragen van arbitrage te sluiten. Niemand, die aan deze souvereine vrijheid van handelen wilde of kon tornen. Maar, de redactie van art. 19, door Descamps opgesteld vermoedebjk onmiddellijk nadat hij bericht van Duitschland's verzet tegen art. 10 had ontvangen, bedoelde een protest te zijn tegen dezen Duitschen tegenstand. In art. 19 werd uitgesproken, dat abe Staten, ter eerste Vredesconferentie vertegenwoordigd, bereid waren om, zij het ook in zeer bescheiden mate, de verpbchte arbitrage in een algemeen verdrag te aanvaarden; art. 19 is er het bewijs van, dat men aan dit denkbeeld wilde blijven vasthouden ook toen de Duitsche tegenstand het onmogebjk maakte om het in een daad om te zetten en door te voeren. Ter Vredesconferentie van 1899 oordeelde men art. 19 eene manifestatie zonder meer; men kon toen niet veronderstellen, dat op grond van ditzelfde artikel enkele jaren later Frankrijk en Engeland, de tevoren schijnbaar onverzoenlijke vijanden, eene nieuwe pobtieke entente cordiale zouden inluiden met een permanent tractaat van arbitrage, dat alle geschillen omvatte behalve die, welke de eer en de levensbelangen betroffen. Het Fransch-Engelsche permanente tractaat van arbitrage (1903)is totstandgekomen dank zij de onvermoeide werkzaamheid van Baron d'Estournelles de Constant eenerzijds en van Sir Thomas Barclay anderzijds. Het is het eerste geweest in de lange reeks van zoodanige permanente tractaten, die in de daarop volgende jaren de verschillende Europeesche en Amerikaansche Staten onderbng en met elkander verbonden. De discussie over de verplichte arbitrage nam eene geheele zitting van het Comité d'examen in beslag. Eenerzijds kon men met Graaf Nigra en den heer Holls constateeren, dat men het artikel betreffende verpbchte arbitrage in den vorm, waarin het tenslotte was gebracht, niet belangrijk genoeg achtte om daarvoor eene verbreking der eenheid te wagen; anderzijds kon men bij de heeren Bourgeois en Van Karnebeek eene levendige teleursteUing bemerken, dat de langdurige discussiën omtrent verpbchte arbitrage zoo moesten eindigen, maar tevens de erkentenis, dat tegenover Duitschlaiid's tegenstand moeilijk anders dan te berusten viel. «smS Er zün er, die beweren, dat de eerste Vredesconferentie, tengevolge van de beslissing inzake de verplichte arbitrage, is tekort geschoten in eene der voornaamste aangelegenheden, die aan haar oordeel waren onderworpen. Het wil ons voorkomen, dat deze uitspraak niet juist is en door den loop der omstandigheden ook geenszins wordt bevestigd. Ongetwijfeld, in den jare 1899 zou de aanneming van een artikel als dat, hetwelk door de eerste Vredesconferentie werd ontworpen, een grooten stap voorwaarts hebben beteekend, en ongetwijfeld hebben bijgedragen tot versterking van het moreele aanzien, dat de scheidsrechtelijke practijk reeds genoot. Anderzijds zouden de tegenstanders niet hebben nagelaten om te wijzen op het betrekkelijk onbeteekenende van den vooruitgang en nadruk hebben gelegd op het feit, dat slechts zulke geschillen aan verpbchte arbitrage werden onderworpen, welke noch de eer noch de levensbelangen van een der geschüvoerende Staten betroffen. Juist, waar de reeks van opgenoemde gevallen van betrekkelijk onbeteekenenden aard was; waar het onderteekenen van een verdrag, bevattende zoodanige gevallen, niet meer was geweest dan een beau geste, dat ongetwijfeld in het credit zou zijn geschreven, moet de houding van Duitschland ter eerste Vredesconferentie verwondering wekken. Er zijn er, die deze houding hebben toegeschreven aan het star conservatisme van den eersten Duitschen gedelegeerde Graaf Munster, en inderdaad moet worden erkend, dat toen Duitschland in 1907 door den bekwamen diplomaat MarschaU von Bieberstein was vertegenwoordigd, het op geheel andere wijze optrad, ook al toonde het ten aanzien van de ontwikkeling der scheidsrechtelijke practijk eene even groote terughouding. Als in 1899 het artikel der verplichte arbitrage ware totstandgekomen, was nimmer in het Haagsche verdrag art. 19 aanvaard, hetwelk op de meest gelukkige wijze heeft geleid tot eene reeks van permanente tractaten van arbitrage, die, zonder dat zij op zichzelf buitengewoon de practische toepassing van het scheidsrechtelijk beginsel hebben bevorderd, niettemin op uitnemende wijze ertoe hebben bijgedragen om de beteekenis der arbitrage te doen verstaan en de noodzakelijkheid van vredelievende oplossing van geschillen te versterken. HOOFDSTUK IV DE PRACTIJK VAN HET PEBMANENTE HOF VAN ARBITRAGI A. DE INWERKINGTREDING VAN HET PERMANENTE HOF EN HET INTERNATIONAAL BUREAU Installatie van den Raad van Beheer De slotbepaUngen van de Haagsche overeenkomst van 1899 bevatte] de gewone en gebruikelijke voorschriften ten aanzien van ratificati 86 87 en. Inwerkingtreding van het verdrag. Ook van toetreding, doch hier van eenigszins bijzonderen aard, aangezien met opzet de toetreding tot het gesloten verdrag niet voor elk land werd opengesteld en afhankelijk bleef van de toestemming der reeds toegetredenen, een voorschrift, beïnvloed door dezelfde voorzorgen, die ook de deelneming aan de Conferentie zelve hadden beperkt. In September 1900 bleek het, dat reeds een groot aantal der toegetreden Staten de acte van ratificatie hadden neergelegd; in April 1901 kon, naar het oordeel van den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche Zaken, toenmaals Mr. W. H. de Beaufort, als president van den Raad van Beheer geroepen om het initiatief te nemen, tot de installatie en de constitueering van den Raad van Beheer worden overgegaan. Dit geschiedde zonder eenige plechtigheid; van de inwerkingtreding van het Hof werd eenvoudig per rondschrijven mededeeling aan de contracteerende Mogendheden gedaan, terwijl zoo spoedig mogelijk daarna de eerst noodige vergadering van den Raad van Beheer werd bijeengeroepen teneinde tot. de benoeming van functionarissen over te gaan. Tot eersten secretaris-generaal werd benoemd Mr. R. Melvil baron van Lynden, lid van de Eerste Kamer en rechter te Utrecht, die reeds spoedig daarop, tot Minister van Buitenlandsche Zaken in het KabinetKuyper aangewezen, aftrad en opgevolgd werd door den heer Jhr. Mr. L. H. Ruyssenaers, destijds secretaris-generaal van het Departement van Buitenlandsche Zaken, wiens plaats na zijne benoeming tot lid van den Raad der Suez-Kanaalmaatschappij, werd ingenomen door Mr. L. P. H. M. baron Michiels van Verduynen, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaai, die tot op den dag van heden deze functie is blijven vervullen. Van den aanvang van de werkzaamheden van het Permanente Hof af werd de secretaris bijgestaan door den eersten secretaris Jhr. Mr. Dr. W. Roëll, die enkele jaren geleden, benoemd tot particulier secretaris van H. M. de Koningin-Moeder, de plaats openliet voor den heer Crommelin, tevoren in Nederlandschen diplomatieken dienst werkzaam. Wat is er in deze eerste dagen niet gespot met de „werkzaamheid" van het Permanente Hof, waarvan men zeide, dat het slechts inktkokers behoefde ter versiering, niet om te arbeiden. En inderdaad, de spotters en klagers waren niet alleen aan de zijde van hen, die vijandig tegenover het vredesbeginsel stonden; niet alleen aan de zijde van hen, die Nederland's zoo bescheiden bijdrage in de algemeene kosten voor het internationaal bureau „weggegooid geld" achtten; zij waren ook aan andere en meer hooggeplaatste zijde. Toen de Pransche Regeering in haar geschil met Engeland betreffende een tweetal ondergeschikte zaken in Afrika het Permanente Hof voorbijging en den Belgischen baron de Lambermont tot eenig scheidsrechter benoemde, uitte de Oostenrijksche oud-minister van Justitie Graaf Schönborn zich in een brief aan de „Temps" op lang niet vriendelijke wijze, en de Pransche Senator Baron d'Estournelles de Constant, die op de eerste Vredesconferentie niet een der minste figuren was, liet 88 niet na dit voorbeeld te volgen teneinde allengs de publieke opinie wakker te schudden en te prikkelen. Het tweeledig karakter van het Internationaal Bureau Gezien de samenstelling van het Permanente Hof, kon het in de practijk niet anders of het Internationaal Bureau, zijn eenig permanent onderdeel, zou zich in veler belangstelling mogen verheugen. Het uitsluitend administratief karakter van dit bureau maakte intusschen, dat alle aanrakingen met de internationale politiek vanzelf dienden.vermeden. In gewone omstandigheden is het International Bureau een secretariaat, zooals Prof. Zorn het noemde. Eerst wanneer eene uit het Hof voortgekomen rechtbank voor het een of ander geschil zetelt of gastvrijheid aan eene daarbuiten staande rechterlijke instelling wordt verleend, treedt het in zijne dubbele positie op den voorgrond. Eenerzijds oefent het dan de werkzaamheid van griffie uit en verricht vanaf het oogenblik, dat het scheidsgerecht officieel is geconstitueerd, alle de daaraan verbonden werkzaamheden; door bemiddeling van den secretaris-generaal worden bij de instructie van het geding de memoriên en wederzijdsche conclusiën en schuldvorderingen evenals later de contra-memoriën uitgewisseld, en het is dezelfde ambtenaar, die vóór de opening der debatten tot den datum, door het compromis of door de rechtbank vastgesteld, gemachtigd is om alle op het geding betrekking hebbende documenten in ontvangst te nemen en gedeponeerde copieën der dossiers tegen afgifte van recu's aan de agenten of gemachtigden der andere in het geding betrokken Mogendheden af te geven. En bij de zittingen eener rechtbank zijn de ambtenaren van het Bureau aanwezig om de arbiters in hunne werkzaamheden bij te staan, de interlocutaire vonnissen en besbssingen van het tribunaal op te maken en hunne tusschenkomst te verleenen ten aanzien van de mededeelingen van de rechters onderbng of aan de agenten en advocaten der partijen; kortom, het zetelende gerechtshof zijne taak te vergemakkelijken en het te ontheffen van abe die kleine zorgen, die zonder den bijstand van een weiingericht bureau bezwaarlijk drukken. Anderzijds echter beheert het Internationaal Bureau de administratieve aangelegenheden, draagt zorg voor den geregelden gang van de dagebjksche zaken, terwijl ook de mededeebngen betreffende de vergaderingen van het Hof door zijne tusschenkomst geschieden; hier vervult het dus de rol van secretariaat, waartoe men zich te allen tijde om inlichtingen kan wenden en waaraan tevens bij het samenstellen der Haagsche overeenkomst geheel dat tijdelijk toevabig karakter is ontnomen, dat anders onyermijdebjk aan de bijeenkomsten zijner rechtbanken zou aankleven. Hoezeer zoodanige inrichting voor eene spoe 89 óUge behandeling der zaken, die geene onaangenaamheden, geene protesten, geen ongeldig aanzien aan de arbitrage kan geven, valt aan te bevelen, behoeft geen nader betoog, en zulks temeer niet, daar hier slechts van een deel van de taak van dit Bureau sprake is en daaraan nog andere zorgen zijn toevertrouwd. Het Internationaal Bureau toch is belast met de bewaring van het archief van het Permanente Hof, hetwelk door verschillende bepalingen gemaakt kon worden tot eene rijke bewaarplaats van de belangrijkste documenten betreffende alle arbitrale uitspraken, hetzij algemeene, hetzij bijzondere. De door de heeren Asser en Von Martens te dezen opzichte voorgestelde amendementen bedoelden dit archief te maken tot eene centrale bewaarplaats van arbitrale projecten, daar aan de contracteerende Mogendheden de verplichting werd opgelegd om van abe tusschen haar totstandgekomen scheidsrechtebjke tractaten en door bijzondere rechtsmachten gedane arbitrale uitspraken, evenals van abe wetten, reglementen en bescheiden, waaruit de uitvoering der door het Hof gedane vonnissen blijkt, aan het Internationaal Bureau een gewaarmerkt afschrift te doen toekomen. Niet abeen viel zoodoende de grondslag te leggen voor archieven, die van historische en wetenschappelijke beteekenis konden worden, en tevens voor de arbiters in elk volgend gesclul van belang en nuttig om te raadplegen, doch tevens behield het Internationaal Bureau hierdoor eenig toezicht op en contröle over de maatregelen, welke eene uitspraak minstens voor eene der partijen in geding na zich moet sleepen. Archieven van het Permanente Hof Eene poging om het openbaar nut van het archief uit te breiden meer dan, in verband met de gegeven voorschriften, voorloopig het geval kon zün, werd namens de' Amerikaansche delegatie in 1899 door den heer HoUs gedaan, die een amendement indiende, hetwelk ten doel had het nemen van maatregelen om stukken en documenten, waarover het Bureau in de gedingen beschikt en de bescheiden welke het onder zijne berusting ontvangt, openbaar te maken. Het Comité d'examen was echter, na opmerkingen van de heeren Van Karnebeek, Zorn en Bourgeois, in dezen van oordeel, dat vóór abes met de rechten van de belanghebbende Staten moest worden rekening gehouden, vooral ten opzichte van de publiciteit, die abicht bij de debatten niet was toegestaan en uit vrees waarvoor, uit diplomatieke of staatkundige overwegingen en bezwaren, de Mogendheden zich weerhouden zouden gevoelen tot het Permanente Hof haar toevlucht te nemen. Imperatief wilde men dus een zoodanig voorschrift niet in de conventie opnemen, doch met deze beperking achtte men geen hinderpaal aanwezig om volgens de bepalingen van het artikel zelf en van de reglementen, die uit zijn bestaan voortvloeien, zooveel mogelijk aan den wensch van den heer Holls te voldoen bij elke voorkomende gelegenheid. Inderdaad kon eene ruime openbaarmaking 90 van alle officieele vonnissen en mededeeling van communiqué's het beginsel der arbitrage niet dan ten goede komen, wijl het de daartegen bestaande argwaan kan verminderen en uit den weg ruimen. In de praktijk heelt deze bepaling intusschen weinig kunnen opleveren. De taak van het Internationaal Bureau Het karakter van het Internationaal Bureau van het Permanente Hof heeft zich in de jaren getoond — en zou zich, ware het Internationaal Prijzenhof reeds totstandgekomen, zeker in meerdere mate nog getoond hebben — als geheel verschillend van de bureau's, voortgekomen uit internationale vereenigingen als de Postunie, de Telegraafunie, die tot bescherming van den industrieelen en literairen eigendom, die voor maten en gewichten e. d., te Bern, Parijs en Brussel opgericht. Deze hebben met het Internationaal Bureau te 's-Gravenhage slechts het algemeen cosmopolitisch karakter gemeen ; zij gelijken overigens in niets op dit, daar hunne functies eenerzijds uitgebreider, anderzijds van minder beteekenis zijn. Zij waken voor de uitvoering van het verdrag, waaraan zij hun bestaan danken, zij zijn er eenigszins verantwoordelijk voor, dat aan de bepalingen van dit verdrag nauwkeurig de hand wordt gehouden; zij bewerken en verzamelen voorts uitgebreide gegevens van statistischen aard, de wettelijke opgaven en jaarlijksche rapporten, die voor het wereldverkeer van zoo groot belang zijn; zij hebben een vasten en uitgebreiden werkkring, die nog vergroot wordt door de voorbereiding van de wijziging der conventies, het publiceeren van periodieke uitgaven, het verschaffen van inlichtingen, terwijl enkele als het Postbureau, dat onder toezicht van de Zwitsersche postadministratie staat, zelfs een arbitraal karakter hebben, daar dit een meestentijds opgevolgd advies moet geven in de daaraan opgedragen quaestiën van geschil. Het Internationaal Bureau te 's-Gravenhage daarentegen is niet een informatie-bureau voor alle toegetreden Staten in dien zin, dat het opgaven van statistieken vervaardigt, al moet het natuurlijk aan de contracteerende Mogendheden alle die inlichtingen verschaffen, welke deze vragen. Het heeft de zorg voor zijn archief, doch dit deel zijner taak eiseht een minder innerlijken dienst. Het Bureau te 's-Gravenhage staat onder onafhankelijk toezicht, kan geen arbitraal vonnis of geding instellen, maar het voorziet naast zijne eigen administratie in die van een belangrijker lichaam en dient dit in zijne speciale uitingen tot rechterlijk secretariaat. Het Bureau is niet, zooals bij de bedoelde internationale vereenigingen, de quintessence van het werk, waarvoor de voornaamste bepalingen zijn vastgesteld; het is slechts het meest levenskrachtig onderdeel in geheel een samenstel, dat tot de vredebevende beslechting van internationale geschiUen werd ingerioht. Sir John Pauncefote herinnerde bij de stichting van het Permanente Hof aan de bureau's van de Interparlementaire Unie en voor den Vrede, die te Brussel en te Bern bestaan; deze beide hebben echter geene door de regeeringen der Staten gesanctionneerde rechtspraak als fundament onder zich, doch ontleenen de kracht hunner pogingen aan de autoriteit hunner bestuurders. Evenals deze beide instellingen is wel het Internationaal Bureau ingericht om de spil te zijn waarom alles draait; zijn optreden en zijne werkkracht konden veel tot de bevordering van de arbitrage bijdragen. De rol, door den secretaris-generaal te spelen, hing en hangt geheel af van de persoonlijkheid van dezen functionaris; stelt hij er zich mede tevreden om nauwkeurig de plichten te volbrengen, die het verdrag op hem legt en zich vooral te onthouden van al datgene, waarvan dat verdrag onthouding van hem eischt, dan kan hij niet veel meer zijn dan een ambtenaar, zeker een hooge ambtenaar. Wenschte hij echter aan de ontwikkeling van de door hem beheerde instelling krachtig bij te dragen, dan was daartoe, mits het met den noodigen tact geschiedde, door hem veel te verrichten. Het Permanente Hof als universeel rechter Men koesterde in den aanvang van het Permanente Hof geene groote verwachtingen. Deze slechte verwachtingen zijn niet in allen deele uitgekomen. Ongetwijfeld, voor degenen, die meenden, dat de instelling van het Permanente Hof een einde zou maken aan den oorlog in het algemeen; die meenden, dat door middel van het Permanente Hof voortaan alle geschillen,' welke de Staten scheiden, ook de meest belangrijke, zouden worden beslecht, heeft zijne werkzaamheid teleurstelling op teleurstelling gegeven. Tot eene dergelijke belangrijke taak was het Permanente Hof, zeker niet in den vorm, waarin het in 1899 werd opgericht, geroepen. Zijne instelling beteekende slechts een eersten, heel bescheiden stap op den weg, af te leggen teneinde tot een werkelijk internationaal rechtsprekend lichaam te komen. Het Permanente Hof moest meer beschouwd worden als een symbool, dat den Staten en den volkeren had duidelijk te maken, dat eindelijk de tijd was aangebroken, waarin de mogelijkheid eener afdoende internationale rechtspraak werd geopend. Het Permanente Hof heeft echter niet alleen in den loop der twintig jaren van zijn bestaan eene reeks van geschillen te beslechten gehad, die zeker niet alle van beteekenis waren ontbloot; zijn bestaan is ook tal van malen in herinnering gebracht, wanneer ernstige geschillen zich voordeden. Maar bovendien, telkenmale, wanneer tusschen twee of meer Staten een arbitraal tractaat gesloten werd, hetwelk niet het Permanente Hof als rechter aanwees, gingen er stemmen van protest op; werd gewezen op de wenschelijkheid en noodzakelijkheid om het Permanente Hof tot centralen internationalen rechter te maken. De lange reeks van tractaten, die de vroegere compromissoire clausule weer opnamen, uitsluitend voor de geschillen, uit de toepassing van het tractaat zelf voortkomende en die daarbij het Permanente Hof als rechter aanwezen, 91 92 werd geopend met het Duitsch-Nederlandsche Kabelverdrag van 1901. Tengevolge van het Pan-Amerikaansche congres te Mexico in datzelfde jaar traden alle Zuid-Amerikaansche Staten, die niet tot de eerste Vredesconferentie waren uitgenoodigd, en bloc tot het Haagsche verdrag toe, waartoe hun officieel de gelegenheid werd gegeven korten tijd voordat de tweede Vredesconferentie ook voor deze Staten werd opengesteld. Het is meer dan aan eenig ander aan d'Estournelles de Constant, den invloedrijken Pranschen Senator, te danken, dat niet alleen de reeks van procedures voor het Permanente Hof werd geopend, doch tevens, dat aan het Permanente Hof als rechter zoo voortdurend aandacht is geschonken. Toen eindelijk in 1903, dank zij de daarvoor gedane stappen, het Engelsch-Pransche permanente tractaat van arbitrage werd gesloten, was het aan het Permanente Hof te 's-Gravenhage, dat de berechting werd opgedragen van alle volgens dit tractaat aan arbitrage te onderwerpen geschillen. En het behoeft geen betoog, dat de lange en steeds voortgezette reeks van zoodanige permanente tractaten, die vervolgens tusschen groote en kleine Staten van Europa en van Amerika werden gesloten, ook vrijwel onverdeeld aan het Permanente Hof de qualiteit van rechter toekende. Weliswaar vallen' in den loop der jaren na 1901 nog gevallen aan te wijzen, waarin met voorbijgang van het Permanente Hof werd gehandeld; vaUen in dezelfde jaren, dat het Permanente Hof achtereenvolgens geheel eene reeks van geschillen te behandelen kreeg, nog enkele, zij het ook niet talrijke, uitspraken aan te treffen van arbitrale rechtbanken, buiten het Permanente Hof totstandgekomen, maar in den regel was dit te wijten aan bijzondere omstandigheden, die eiken keer dienden te worden erkend en geëerbiedigd19). De tweede Vredesconferentie en het Permanente Hof De tweede Vredesconferentie heeft in het samenstel van het Permanente Hof van Arbitrage, gelijk het door haar voorgangster in 1899 was opgebouwd, weinig, en zeer zeker geene belangrijke veranderingen aangebracht. Ten aanzien van den Raad van Beheer werd beslist, dat het quorum voor zijne vergaderingen niet meer op vijf, doch op negen leden zou worden gesteld, zulks in verband met de tal van Amerikaansche Staten, die thans tot het Permanente Hof waren toegetreden en een veel grooter aantal leden van den Raad aanwezig deden zijn. Aan het oude art. 27, in de nieuwe nummering 48 geworden, werd eene uitbreiding gegeven in dezen zin, dat ingeval zich tusschen twee Staten een geschil voordoet, elk dezer Staten het recht heeft eene nota te richten tot het Internationaal Bureau, waarin deze van zijne bereidwilligheid om het geschil aan de uitspraak van het Permanente Hof te onderwerpen, blijk geeft, welke nota dan door 93 den secretaris-generaal aan de overige contracteerende Mogendheden wordt medegedeeld. Al was het ook in anderen vorm, practisch kwam men hier terug op het Fransche voorstel van 1899, omdat, stel het geval, dat de secretaris-generaal van het Permanente Hol zich genoopt zou gevoelen tot de beide partijen een schrijven te richten als destijds voorgesteld, zulk eene daad toch zeker niet van hem zou uitgaan dan wanneer hij zich tevoren overtuigd had, dat althans aan eene der beide zijden de neiging tot vredelievende beslechting bestond. De Conferentie van 1907 heeft het Permanente Hof in den eenmaal vastgéstelden vorm laten voortleven; het heeft wel — gelijk in 't volgend hoofdstuk meer uitvoerig zal blijken — pogingen in het werk gesteld om daarnaast eene verbeterde uitgave, tevens krachtiger uiting, tot stand te brengen, doch is daarin niet geslaagd. Facultatieve rechtspraak van het Permanente Hof Het oordeel, dat in den loop der jaren, vooral dan, wanneer het oorlogsmonster over de wereld rondwaarde, ten aanzien van het Permanente Hof zich uitte, vloeide veelal voort uit slecht verstaan, slecht begrijpen, bovenal slecht kennen van de positie, die het Permanente Hof inneemt. Immers, dit is slechts internationaal gerechtshof dan en vanaf, dat het door beide geschilvoerende partijen als zoodanig wordt erkend; op eigen initiatief kan het zich geene rechtspraak aanmatigen; het kan niet, zooals de rechter in den nationalen Staat, overgaan tot berechting, wanneer niet tevoren beide partijen deze berechting wenschen. Toen reeds korten tijd na de eerste Vredesconferentie het conflict tusschen Engeland en de Zuid-Afrikaansche Republieken losbarstte, heeft men meermalen gemeend, dat het Permanente Hof in staat zou zijn om in deze tusschenbeide te komen; zelfs de vertegenwoordigers van de Boerenrepublieken hebben de formeel geheel onjuiste handeling verricht om een uitvoerig schrijven te richten tot den Raad van Beheer, waarin zij dezen verzochten aan het Permanente Hof eene uitspraak in de betreffende aangelegenheid „op te dragen". De meest oppervlakkige kennisneming van de artikelen van het Haagsche verdrag had hen tot de conclusie kunnen brengen, dat de Raad van Beheer, zelfs al ware deze in zijn geheel de zaak der Zuid-Afrikaansche Republieken toegedaan, niet op een •dergelijk verzoek had kunnen ingaan, aangezien de macht, aan dezen Raad gegeven, in geenen deele stappen van dien aard toestaat of zelfs maar veronderstelt. De eenige taak van den Raad van Beheer is toezicht uit te oefenen op de gestie van het Internationaal Bureau ; ervoor te waken, dat dit eenerzijds zijne plichten nakomt, anderzijds zijne bevoegdheden niet overschrijdt. Men heeft aan de eerste Vredesconferentie de mogelijkheid toegeschreven de directe en vrijwel vobedige ontwapening van Europa tot stand te brengen; dank zij deze over- 94 dreven verwachtingen kon de eerste Vredesconferentie niet nalaten aan de openbare meening eene teleursteUing te verschaffen. Ten aanzien van de internationale rechtspraak was het evenzoo. De naam van het Permanente Hof van Arbitrage — in dit opzicht dient den Duitschen gedelegeerde gelijk te worden" gegeven — leidde tot een misverstand in dien zin, dat de openbare meening in Den Haag aanwezig dacht een internationaal rechtslichaam, bevoegd, gereed en in staat om in aUe internationale conflicten ten bate van het recht tusschenbeide te treden. Dat een lichaam van zoodanigen aard eerst na lange, lange voorbereiding, wanneer een andere geest over de volkeren zal zijn vaardig geworden, kon worden ingesteld, behoefde voor al degenen, die het vraagstuk der internationale rechtspraak hebben bestudeerd, geen betoog. Kosten en verdeeling der kosten Korten tijd nadat de eerste rechtbanken van het Permanente Hof hare vonnissen hadden geveld, werd, dank zij tendentieuse courantenberichten, de meening verkondigd, dat de rechtspraak van het Permanente Hof buitengewoon kostbaar zou zijn. Ook hier werd geoordeeld met gemis aan kennis. Want de voorschriften van het Permanente Hof luiden, dat elke partij een gebjk aandeel draagt in de kosten van de rechtbank en bovendien hare eigen kosten betaalt. Wanneer men zag op welke wüze enkele partijen in geding zich van hulp voorzagen, geheel een staf van medewerkers medebrachten, dan kon het niet verbazen, dat hooge kosten dienden te drukken op den betreffenden Staat; kosten echter, die met de rechtspraak van het Permanente Hof niets te maken hebben en die — dit entre parentheses — toch wel heel wat keeren moeten geschieden om zelfs maar één enkelen dag oorlogvoeren te equivaleeren. Dat de kosten, die de Haagsche overeenkomst op de aangesloten Mogendheden legt, niet hoog zijn, moge blijken uit de jaarUjks, tegelijk met het jaarverslag, gepubbceerde cijfers van de rekening en verantwoording van bet Internationaal Bureau, die over 1920 een totaal aanwijzen van / 95.223.10, aldus verdeeld: 1. JaarUjksche bijdrage in den dienst van het Vredespaleis:/49,504; 2. tractementen, salarissen e. d.: ƒ21.771.80 ; 3. onderhoud en verzekering van het meubUair: / 241.58 ; 4. veiwarming, verlichting, waterverbruik e. d.: / 16.257.39£; 5. bureaukosten, porti, telegrammen e. d.: ƒ 922.59J ; 6. bibliotheek en archief : / 236.52 ; 7. druk- en schrijfwerken: ƒ5298.65; 8. diversen en onvoorzien: ƒ1019.96; In deze onkosten, door Nederland voorgeschoten10), was, naar de verdee- Ung, vastgesteld van het Post verdrag van Bern, door de Staten bijgedragen als volgt: 95 Eenheden: Duitschland 25 Gld. 5.151.50 De Ver. Staten van Amerika 25 „ 5.151.50 Argentinië 5 jj 1.030.30 België i5 * 3.090.90 Bolivië 3 g 618.18 De Ver. Staten van Brazilië 15 3.090.90 Bulgarije 5 l!o30.30 Chili 5 „ 1.030.30 China 25 „ 5.151.50 Golumbia 5 1.030.30 Cuba 3 , 618.18 Denemarken 10 (| 2.060.60 San Domingo 3 n 618.18 Ecuador 3 ^ 618 lgf Spanje 20 „ 4.121.20 Frankrijk 25 „ 5.151.50 Groot-Britanniê 25 5.151.50 Griekenland 5 " i.'o3o!30 Guatemala 3 >} 61818 HaIti . . . . J 3 £ 618.18 Italië 25 „ 5.151.50 JaPan 25 „ 5.151.50 Luxemburg 3 ^ 61g 18 De Ver. Staten van Mexico 5 1.030.30 «Montenegro ) t \ 206.06 Nederland i5 , 3.090.90 Nicaragua 3 * 61818 Noorwegen 10 2.060.60 Panama 3 g^8, g Paraguay ' . . 3 " 618;i8 Peru 5 „ 1.030.30 Perziê 3 „ 618.18 Portugal 10 „ 2.060.60 .Roemenië 15 [ 3_090-90 Busland 25 „ 5.151.5Ó Salvador 3 '.. 618 18 Servië 5 „ 1.030.30 Slam 3 „ 618.18 Zweden 15 „ 3.090.90 Zwitserland 15 < 3.090.90 Turk«e • • • • 25 „ 5.151.50 Uruguay 3 „ 618.18 De Ver. St. van Venezuela ........ 3 61818 Totaal. . 451 Gld. 92.933.06 96 B. DE PROCESSEN, GEVOERD VOOR HET PERMANENTE HOP VAN ARBITRAGE Het eerste geding Het heeft, gelijk reeds tevoren is opgemerkt, een betrekkelijk geruimen tijd geduurd alvorens voor den eersten keer het oordeel van het Permanente Hof van Arbitrage werd ingeroepen. Het scheen zelfs een oogenblik alsof men zijn bestaan geheel had vergeten. D'Estournelles de Constant bleef onvermoeid zijne aandacht aan de zaak wijden, en het is aan zijne persoonlijke tusschenkomst bij den toenmaligen Amerikaanschen President Roosevelt te danken, dat Amerika het initiatief nam om een reeds jarenlang bestaand geschil met Mexico aan het oordeel van het Permanente Hof te onderwerpen. Zeker zou dit geschil, handelende over de z.g. Pius-aanspraken van de Katholieke Kerk in den Staat Californië tegen de Mexicaansche Republiek, afkomstig nog uit den tijd van de Mexicaansche heerschappij aan de kust van de Stille Zuidzee, geen aanleiding tot oorlog hebben gegeven, maar wel was dit geschil een der vele van zoodanigen aard om mede te helpen brandstof op te hoopen tusschen twee Staten, welke brandstof juist dan gevaarlijk wordt, wanneer zich in de verhoudingen dier beide Staten een ernstig geschil voordoet. Op 22 Mei 1902 werd te Washington het compromis geteekend, hetwelk de scheidsrechters van weerszijden aanwees en als onderwerp van geding noemde den eisch van Californischen kant van schadevergoeding van een millioen dollar aan de Katholieke Gemeente in Californië. Als scheidsrechters werden, aangewezen: van Amerikaansche zijde de heeren Mr. T. M. C. Asser en Jhr. Mr. A. P. de Savornin Lohman, beiden Nederlandsche leden van het Permanente Hof; van Mexicaansche zijde Sir Edward Grey, lid van den Engelschen Privy Council,.en Prof. Von Martens, resp. Russisch en Engelsch lid van het Hof, die tezamen den Deenschen Hoogleeraar Matzen als opperarbiter verkozen. Een elftal zittingen werden door het aldus samengestelde scheidsgerecht aan de zaak gewijd, waarbij Pardo de Mexicaansche en Ralston de Amerikaansche belangen als algemeen agent behartigde. In de zitting van 14 October 1902 sprak deze arbitrale rechtbank haar vonnis uit, waarbij zij de eischen van den Aartsbisschop van San-Prancisco als rechtmatig erkénde en de Mexicaansche Regeering veroordeelde tot uitbetaling van eene som van 1.420.682 Mexicaansche dollars en eveneens tot uitbetabng ten eeuwigen dage van jaarlijks 43050 Mexicaansche dobars naar den wettebjken Mexicaanschen koers. De uitspraak van dit eerste geding verwekte in Mexico geene aangename ontvangst, vooral tengevolge van de beslissing van het scheidsgerecht, dat de uitbetabng moest geschieden in zilveren munt. Men sprak, zooals het in den regel in dergelijke gevallen gaat, van diplomatieke intriges en dergeUjke meer. Men beweerde zich niet aan de uitspraak te willen onderwerpen, maar men liet het ook in dit geval bij de bedreiging. 97 Het is in dit verband wel merkwaardig te herinneren aan de discussiën op het Vredescongres te Milaan in 1906, waarin de Franschman Dumas en de Engelschman Darby tegenover elkander stelden de twee richtingen, die zich in de vredesbeweging meer en meer ontwikkelden te karakteriseeren als de school van de wet en de school van het moraliteitsbegrip — de eerste, gevormd door hen, die alles verwachtten van uitvloeisels der ordenende en straffende internationale wetten en die de aanneming van zulk een wet tot uitsluiting van de voordeelen van post, telegraaf en dergelijke verdragen gedurende bepaalden tijd gelijk schenen te stellen met hare richtige naleving in het volkerenleven ; de tweede daarentegen bestaande uit degenen, die geloofden, dat de kracht der wetten ligt in de heerschende begrippen der zedelijkheid en voor wie de wetten alleen zijn de normen, welke de gevallen bepalen en omschrijven. Het viel toen niet gemakkelijk te zeggen ; welk van de beide standpunten het juiste was en de beslissing van het congres, met groote meerderheid genomen ten gunste van Dumas, • genomen echter ook in de haast en de verwarring vóór de sluiting beteekende principieel niets. Onwillekeurig werd men door de beschou; wingen van den Heer Darby teruggevoerd tot Grotius' „De jure belli ac pacis", dat juist eene scherpe afscheiding tusschen het natuurlijk : en het conventioneel recht niet noodzakelijk achtte, maar aan het i laatste de taak stelde om naast de wetenschappelijke en philosophische ontwikkeling van het eerste, de gemeenlijk gevolgde internationale gebruiken in bepaalde omschrijving vast te leggen; herinnerd aan den vooruitgang der internationale regelen, die in dit veelbeheerschende • vraagstuk door de werken van voor- en tegenstanders als Wolff en Vattel, Hobbes en Pufendorf is gebracht. Onmogelijk is het te ontkennen, dat de leer van Darby, hoe theoretisch zij ook klinken mocht veel bekoring in zich verborg, welke ook op het Vredescongres te Genève in 1912 nog niet bleek geweken ; onmogelijk ook te weerspreken, dat I geene materie als die van het volkenrecht, hetwelk vanaf de tijden | der vroegste oudheid tot aan de dagen der moderne samenleving toe | juist in ontwikkeling van algemeene begrippen hare kracht heeft moeten I zoeken, m dezulke den grondslag heeft gevonden voor de tracI taten, die de hoeksteen van zijn gebouw zijn geworden. Maar I anderzijds was de bevordering der arbitrage geen willekeurige zaak te acht ten; is zij met den loop der historie samengegroeid en zijn de gevallen te I talrijk om te weerspreken, dat dikwerf het bestaan van een compromis een ernstig conflict kalm heeft doen overdrijven dat I anderzijds het aangaan van zulk een compromis reeds voldoende was . om. aan de verhitte gemoederen afleiding te schenken. Daarom was ■ elke schrede voorwaarts op den weg naar verplichte arbitrage voor 1 fle die geschillen, welke daarvoor in aanmerking kwamen, een gewenschI te verbetering, die men kon doorzetten, nevens pogingen om hooger | begrippen van politieke moraliteit door Regeeringen en volkeren te doen huldigen ; daarom moest voor de toen aanstaande Haagsche conferentie van 98 1907 het vraagstuk der arbitrage hoofdzaak blijven, in welke al een goed resultaat verkregen viel te achten, indien tot algemeen voorbeeld werd verheven het uitgebreide tractaat tusschen Denemarken en Italië ol zells deze rang werd verleend aan het model-tractaat, te Brussel ontworpen door de Interparlementaire Conferentie en m den algemeenen zin niet te hooge verplichte eischen stellend. Toch mocht allerminst uit het oog worden verloren, dat Darby gebjk had toen hij er tegen waarschuwde om niet te veel en onnoodig de onbetrouwbaarheid der Regeeringen en der diplomatie op den voorgrond te stellen teneinde waarborgen voor de executie eener uitspraak te rechtvaardigen. Wilt ge een dollen hond hebben, tracht dan met alle machl er een te zoeken en ge zult dien vinden, achtte hij een Enge sch . snreekwoord, dat in dit verband wel eenigszins op zijn plaats was. Want niets lokt ontrouw aan een gegeven belofte zoozeer uit, vraagt daarom als 't ware meer dan wanneer de belanghebbende telkenmale verneemt dat die ontrouw verwacht wordt, dat daarin niets bijzonders "s te zien En niets ook stelde zoozeer als zulke opvatting ten onrechte de pessimisten, die een ideaal van vrede door recht tot eene utopie verklaren, in het gelijk; ten onrechte, omdat menigmaal de kracht der openbare meening een niet weg te cijferen factor is gebleken omdat menigmaal gebogen is voor een uitgesproken oordeel op grond van meer redelijke overwegingen dan verwacht werden in zoodanig geval te gelden Merkwaardig is het dan ook, dat geconstateerd kan worden ih hoe betrekkelijk weinig gevallen van belangrijken aard de uitvoering van het arbitrale vonnis door de veroordeelde partij is geweigerd.-, zelfs in een geding als dat van de beroemde Alabama-zaak in 1873, toen de Engelsche arbiter Cockburn zijne afwijkende meemng bijde uitspraak in een afzonderlijke nota motiveerde, was er geen oogenblik Ïale van, dat de uitvoering der beslissing door Engeland als veroordeelde partij zou worden terzijde gelegd. Zeker er was in de laatste jaren - men behoefde slechts de uitspraak tusschen Portugal en Brittannié in de quaestie van den spoorweg bij de Delagoabaai, de vonnissen in het Venezolaansch geding en iTdat aangaande Samoa door Koning Oscar van Zweden te noemen ^meermalen door de bladen van het veroordeelde land met heftigheid beweerd, dat in zulk een vonnis niet berust mocht worden, maar wanneer kon men vragen, is van die onwil ook gebleken bij de organen, welke beter gezega konlen worden bet betreffende land te vertegenwoordigen? Ia. Intusschen was, als reeds gemeld, aan het Amerikaansch-Mexicaansch geding op meer incidenteele wijze voorafgegaan de feitelijke opening van het Permanente Hof, destüds gevestigd op de Prinsegracht te 's-Gravenhage. Den eersten keer toch, dat er een geding m deze zalen werd behandeld en vonnis werd gewezen, geschiedde dit ingevolge de bepalingen van het toenmalige art. 26 van het verdrag hetwelk aan het Internationaal Bureau toestond de gebouwen van het Hof ook ter 99 beschikking van andere rechtbanken te stellen dan die, uit het Permanente Hof voortgekomen. Het was zoodoende in den' aanvang van October 1902, dat onze landgenoot Staatsraad Mr. T. M. G. Asser, als alleensprekend arbiter in het geschil betreffende de robbenvangst in de Behringzee tusschen Amerika en Rusland, zetelde. Een betrekkelijk niet groot aantal zittingen was voldoende om deze aangelegenheid — tot een incident in 1891 teruggaande en voornamebjk betreffende de vraag of het belang van het behoud van het geslacht der zeerobben in de Behringzee, den Staten, op welker kusten en eüanden die dieren zich ophouden, het recht gaf de vangst op een verderen afstand van de kust dan de gewone uitgestrektheid der territoriale zee te beletten en tevens of niet in allen gevabe het recht bestond om buiten de grens der territoriale zee schepen aan te houden en daarna verbeurd te verklaren, wanneer deze verdacht werden zich aan ongeoorloofde robbenvangst te hebben schuldig gemaakt — tot een einde te brengen en te komen tot het vonnis, waarin de verwerende partij (Rusland) werd veroordeeld aan Amerika te betalen de som van 28.588 Amerikaan-" sche dollars. Het spreekt wel vanzelf, dat er groote belangsteUing heerschte bij de behandeling van deze zaak, te merkwaardiger, omdat zij het meer en meer zeldzame schouwspel van den abeensprekenden internationalen rechter vertoonde. II. Het tweede geding, dat betrekkebjk spoedig na het AmerikaanschMexieaansche aan het Permanente Hof van Arbitrage werd onderworpen, was er een van veel grootere beteekenis ; en ook een, dat een veel grooter aantal Staten belang inboezemde en tot partij maakte; een tenslotte, dat van internationaal-politieke beteekenis niet geheel en al viel vrij te pleiten. Venezuela was door het wanbeleid van President Gastro in moeiHjkheden geraakt met het meerendeel der Europeesche Mogendheden, die met deze avontuurbjke Republiek in relatie stonden; en te midden van deze moeilijkheden hadden drie dezer Staten: Duitschland, Engeland en Italië, zich aangegord tot de z.g. vredelievende blokkade, waarvan het erkend-volkenrechtelijk karakter ten zeerste werd in twijfel getrokken. Toen nu het Venezolaansche gouvernement na lange onderhandelingen bereid bleek tot regelmatige afwikkebng der verschillende aanspraken, en de diverse arbitrage-commissies t.a.v. de vorderingen der afzonderlijke landen in werking zouden treden, werd door de drie Mogendheden, die hadden geblokkeerd, voor hare daarvoor gemaakte kosten aanspraak gemaakt op eene preferente betaling uit de 30 % der havenrechten van La Guayra en Puerto Cabello, welke de Venezolaansche Regeering als garantie voor de te verleenen schadeloosstelling onder buitenlandsche contröle had gesteld. Hiertegen kwam verzet van de zijde der andere reclameerende Staten: Frankrijk, Spanje, Amerika, Nederland, Zweden en Noorwegen en ook Venezuela zelf, en langen tijd bleef deze ingewikkelde kwestie bestaan,,totdat ten slotte op voorstel van president Roosevelt de protocollen van Washington van den 7 Mei 1903 werden geteekend, waar- 100 bii de vraag of de drie genoemde Mogendheden op preferente betaling recht hadden, aan de jurisdictie van bet Permanente Hol werd overgegeven en de Keizer van Rusland werd uitgenoodigd de drie arbiters daarvóór te benoemen. Het vreemde geval deed zich toen voor, dat, daar twee der genoemde arbiters weigerden, op den 1 September 1903 den in het protocol genoemden datum van bijeenkomst van het scheidsgerecht, slechts een der arbiters aanwezig was namehjk de Russische Minister Murawieö, en dat eerst een maand later toen ook de beide andere scheidsrechters, de Oostenrijksche Professor Lammascb en de Russische Staatsraad von Martens, aanwezig waren, tot de werkelijke behandeling van het geding kon worden overgegaan Het spreekt wel vanzelf, dat, waar in een geding als dit, er zooveel partijen Sn, en deze partijen 'uitnemende vertegenwoordigers stelden als voor Duitschland Prof. Zorn, voor België de heer Woeste, voor Amerika de heten Bowen en Mac' Veagh, voor Frankrijk Prof. Renault en de advocaat Fromageot, voor Engeland de heer Arthur Larcon en S r Robert Finlay, voor Italië de Senator Pierantoni, voor Mexico de heer Pardo voor Nederland en voor Zweden en Noorwegen wijlen de heer von Weckherlin en voor Spanje de heer de Vibas nda, de debatten met kort konden zijn, gezien alleen reeds de gezichtspunten, die werden ontwikkeld en de stukken, die werden toegelicht, zoodat dan ook na een vijftiental lange zittingen eerst den 22 Februari 1904 het vonnis kon worden uitgesproken. Dit vonnis stelde, breed ge^tiveerd de drie geblokkeerd hebbende Mogendheden in het gebjk en gaf haarde gevraagde preferentie uit de douane-gelden voor de vergoeding harer kosten mt geding heeft enkele merkwaardige kanten. De eerste wel deze, dat het zeer lang duurde alvorens .na de voorafgaande onderhandelingen de ïfak iSef aan het Permanente Hof werd onderworpen; zoolang zeï da de oïngewijden, die het ware, onpolitieke karakter van hef'internationaal Bureau te 's-Gravenhage mmmer sch «nen te hebben kunnen vatten, zich ongeduldig afvroegen of de bench en dienaangaande werkehk waar waren. In de tweede plaats door het zeer groote S van talen, die in dit geding voor het Permanente Hof moesten worden toegestaan, en die voortdurend t^jj-noojg maakten welke niet strekten om het geheel te verduidelijken. En S of de'rdrplaats wel door het minder voldoening gevend slotwurwerk waarmede db geding werd beëindigd: de rede, die de opper-arbiter, Graaf Murawieff, uitsprak na het voorlezen van het vonnis. Het was in die dagen (Maart-April 1904), dat juist de Russisch-Japansche ootil; was Xbroken, en de daarop ^^^^J^^ rede was er eene van dien aard, dat de Japansche gezant bij ons Hof belast werd daartegen officieel protest aan te teekenen. Toen deed zich echter voor een vraag, welke ook voor de toekomst met onbelangryk was, tot wTen hij zich met dit protest wenden moest. Tot onze Nederlandsche Regeering werd in de eerste plaats geopperd, daar men nog maar tomer niet scheen te begrijpen, dat met de inwendige za- 101 ken van het Permanente Hof van Arbitrage Nederland als zoodanig niets heeft uit te staan, en het gouvernement te 's-Gravenhage door de betrekkelijke overeenkomst der Mogendheden daartoe slechts in dezelfde verhouding staat als b.v. de Zwitsersche Bondsregeering tot de Roode Kruis-Gonventie: het heeft daarop dus niet meer invloed dan dat het de vrijheid en onschendbaarheid zijner leden en zittingen moet garandeeren en het door zijn archieven en kanselarijen is, dat aansluiting van nog niet toegetreden Mogendheden kan worden verkregen. Tot de Staten, die het verdrag van 1899 onderteekenden of tot hunne aan het Nederlandsche Hof geaccrediteerde gezanten, die den Raad van Beheer over de instelling vormen, heeft men vervolgens beweerd, in welk geval het protest aan den heer Melvil van Lynden moest worden overhandigd, niet in zijn kwaliteit van lid van het Nederlandsche kabinet, maar van Voorzitter van den bedoelden Baad. Dit is toen geschied, maar een open vraag bleef het, welk nut deze documenteele handeling kon bewerken, en men wist toen ook reeds te zeggen, dat het eenig gevolg zou zijn, dat een afschrift van de nota aan de Mogendheden en hare kabinetten zou worden medegedeeld ; veel beteekenen deed dit zeker niet. De gezanten konden het document voor kennisgeving aannemen en er hunne archieven mede verrijken, maar de Haagsche gezantenraad kon moeilijk anders handelen zonder zich aan eenige ten opzichte van het Permanente Hof zoozeer gevreesde staatkundige manifestatie of discussie te wagen; want evenzeer als nauwlettend aan het Internationaal Bureau en zijn Secretaris-Generaal eiken schijn van iets wat tot politieken invloed kan leiden, werd ontnomen en dit duidelijk in de processen-verhalen werd gepreciseerd, evenzeer werd bij het achtentwintigste artikel van de Haagsche Conventie, waarin de bevoegdheden van den Raad van Beheer waren geregeld, uitdrukkelijk voorgeschreven, dat hij alle administratieve kwestiën zou beslissen, die zouden kunnen ontstaan ten aanzien van de werking van het Permanente Hof, terwijl hem verder slechts een toeziende en beheerende macht werd toegekend ten opzichte van het Internationaal Bureau, dat onder den Secretaris-Generaal permanent is en het Hof tot griffie dient. Uit welk oogpunt de Raad van Beheer hier dus had kunnen ingrijpen, is niet duidelijk. Men heeft bij de discussiën ter Vredesconferentie elk politiek karakter aan deze instelling willen ontnemen, heeft de mogelijkheid tot allen prijs willen vermijden, dat staatkundige invloeden op een internationaal rechtsgeding konden inwerken. Een arbitrale rechtbank, uit de leden van het Permanente Hof samengesteld, is daarom terecht voor eiken drang van het corps diplomatique gevrijwaard; hare leden zijn volkomen onafhankelijk als internationale rechters en moeten dit ook zijn. Op Graaf Murawieff in casu, den President van het Venezolaansch scheidsgerecht, kon de administratieve Raad van Beheer zich niet doen gelden tijdens zijn arbiterschap; hoeveel te minder toen dit was geëindigd en de band was verbroken. III In de jaren 1905—1909 werden door het Permanente Hol slechts drie zaken behandeld. De eerste betrof een geschil tusschen Frankrijk Duitschland en Engeland eenerzijds en Japan anderzijds ten aanzien van belasting, te betalen door vreemdelingen, die in Japan stukken Irond hadden gepacht en daarop gebouwen geplaatst. Het scheidsgerecht festond uit den Japanschen gezant Motono eenerzijds den Franschen hoogleeraar Louis Renault, door het lot aangewezen tusschen de drie Europeesche Mogendheden anderzijds, die tezamen den Noo^egschen Munster Gram als opperarbiter aanwezen. Op 22 MM 19M.deed^h scheidsgerecht met meerderheid van stemmen uitspraak ten ongunste van Japan en verklaarde de betreffende gebouwen der vreemdehnfn van belasting vrij. Het Japansche lid van het —gerecht kon. vto met deze uitspraak niet vereenigen en teekende zulks op het vonnis aan. IV Mede in 1905 werd aan het oordeel van het Permanente Hof onderworpen het geschil tusschen Engeland en Frankrijk betreffende de «ing van de Masoate-conventie van 10 Maart 1862. Het ging h er dm 2 soevereiniteit van den Sultan van dit kleine, maar daarom met onbeteekenende gebied in de Perzische Golf. Engeland wees den Amerikaanschen recnter Melville W. Puller als arbiter aan; »ijk Jhr Mr A F de Savornin Lohman, terwijl de Italiaansche Koning, krach tens het compromis uitgenoodigd om den opperarbiter aan te wijzen, daartoe den Oostenrijkschen hoogleeraar Lammasch ^™*».™ scheidsgerecht besliste, dat weliswaar de vaartuigen van Mascate recht op onschendbaarheid konden doen gelden zoodra zij de Fransche vlag vertoonden, doch dat dit recht niet aan anderen kon worden over- . gedragen èn dat de onderdanen van den Sultan van Mascate ook niet faar welgevallen zich op deze onschendbaarheid konden beroepem Eene uitspraak dus, die beiden partijen wat gaf en wat nam , m de oogen van velen meer eene schikking dan eene rechterlijke uitspraak. V. Insgelijks was het geval, toen in 1909 het Gasablancageschilivoor het Permanente Hof kwam. Zeker was dit geene 0^^n^%aoa£" genheid. Wat toch was in korte trekken het geval.? Zes soldaten, fenoorende tot het deel van het Fransche ^«^«^^ eerd te Casablanca, van wie drie oorspronkelijk van Duitsche natio faSeil waret deserteerden en riepen de f\™*™™^0Zn sul in die door dezen werd verleend. Voordat zij zich konden inschepen werden zij door Fransche soldaten in hechtenis genomen en CTn^hermmg van den consul onttrokken■ >*«?»W^SS£ omdat de Duitsche consul geen recht had beschermmg aan.^ts°hers te verleenen in Marokko; Duitschland daarentegen stelde zich op het andpunt, dat deze deserteurs van Duitsche nationalUei tengevolge van de 'extra-territoriale jurisdictie van Dmtschland ^ Marokko uitsluitend onderworpen waren aan het gezag van ^J^f^ ™ sul te Gasablanca. Een geschil als dit, klein van aard en van omvang, 102 103 van weinig practische en materieele beteekenis, kon, gezien de gespannen verhoudingen, die in de jaren 1906 en 1911 tusschen Duitschland en Frankrijk hebben bestaan ten aanzien van alles wat Marokko betreft, ongetwijfeld een incident teweegbrengen, in staat om een oorlog te doen ontbranden. Dank zij het bestaan van het Permanente Hof, kon nu onmiddellijk aan de beide partijen dit geschil worden onttrokken. Frankrijk wees Sir Edward Fry en Louis Renault als scheidsrechters aan; Duitschland Geheimrat Kriege en Prof. Fusinato, terwijl deze vier den Zweedschen Minister Von Hammarskjöld als opperarbiter aanwezen. Op 1 Mei 1909 werden de zittingen geopend; op 17 Mei 1909 werd de laatste zitting gehouden, terwijl uitspraak werd gedaan op 22 Mei. De rechtbank stelde vast, dat het bestaande conflict tusschen de beide jurisdicties niet tot oplossing was te brengen door eenigen absoluten en algemeenen regel, maar dat, gezien de omstandigheden van het geval, deze deserteurs van Duitsche nationaliteit, behoorende tot de Fransche strijdkrachten gelegerd in Casablanca, uitsluitend waren onderworpen aan de militaire jurisdictie van Frankrijk, juist wijl zij verblijf hielden in een gebied, door Frankrijk bezet en door Frankrijk's legermacht gecontroleerd. Gezien evenwel de samengesteldheid van het geval, sprak het scheidsgerecht als zijne meening uit, dat den Duitschen consul geen blaam kon treffen, dat hij bescherming aan deze deserteurs had verleend, doch dat wel de secretaris van het consulaat eene ernstige schending zijner rechten had begaan door deze bescherming ook uit te strekken tot personen, die niet van Duitsche nationaliteit waren. De rechtbank sprak verder uit, dat de Fransche müitaire autoriteiten het gezag van den Duitschen consul hadden moeten eerbiedigen door de deserteurs aan hem te laten totdat de vraag van jurisdictie was opgelost, en dat zij uitsluitend zoodanige stappen hadden behooren te doen als noodig om ontvluchten dezer deserteurs te voorkomen. Het gebruik van krachtige middelen van de zijde der Fransche soldaten werd dan ook als ongeoorloofd beschouwd, doch gezien het standpunt van de rechtbank, dat in de gegeven omstandigheden de deserteurs uitsluitend aan de Fransche müitaire rechtspraak waren onderworpen, kon geen reden tot teruggave der deserteurs worden aanwezig geacht. VI. Belangrijk was ook, zoowel wat aangaat de uitspraak als de daarbij betrokken belangen, het geschil, dat voor het Permanente Hof tusschen ■ het gescheiden Noorwegen en Zweden werd beslecht. Bij compromis van 14 Maart 1908 besloten Zweden en Noorwegen tot arbitrage betreffende de grens tusschen beide landen, voorzoover deze niet in het scheidingsverdrag van 15 Maart 1904 was vastgelegd. De rechtbank zou nu hebben te beslissen in hoeverre de grens geheel of slechts gedeeltelijk moest loopen als bepaald bij het grenstractaat van 1661 en, zoo dit niet het geval was, de grens vast te stellen in overeenstemming met de beginselen van het internationaal recht. Noorwegen 104 wees Prof. Beichmann, Zweden den heer Von Hammarskjöld als arbiter aan, die als opper-arbiter kozen den Nederlandschen oud-minister van Justitie Mr. J. A. Loeff, niet behoorende tot de leden van het Permanente Hof. De rechtbank kwam van 28 Augustus tot 18 October 1909 bijeen; bezocht de streek, welker grenslijn het betrof, en deed uitspraak op 23 October 1909. Zij bepaalde daarbij, dat de grens niet volledig was vastgesteld in het tractaat van 1661 en dat een deel van de grens onzeker was. Krachtens de beginselen der practijk stelde zij eene grens vast, die de Grisbadana vischbanken aan Zweden en de Skjotte Grunde aan Noorwegen gaf. VII. Wel het meest belangrijke, tevens het meest omvangrijke geding, dat in den loop van zijn bestaan de aandacht van het Permanente Hof heeft getrokken, werd aan zijn oordeel onderworpen in 1910, toen uitspraak moest worden gedaan in de dusgen.aamde New-Foundlandquaestie, waarin Engeland en Amerika partijen waren; partijen, reeds geruimen tijd gescheiden door deze aangelegenheid. De rechtbank kreeg te beslissen in deze zeven vragen: „1°. of de Amerikaansche visschers bij de uitoefening op de verdragskusten van de hun bij het verdrag van 1811 toegekende rechten gehouden waren de regelingen inzake de visscherij van de Engelsche koloniën na te leven, dan wel of hiertoe de medewerking tot of de goedkeuring van die regelingen door Amerika vereischt was; 2°. of de inwoners van Amerika bij de uitoelening van hunne vischrechten gerechtigd waren, niet-Amerikanen te gebruiken als leden van hun visschers-bemanning; 3°. of de Amerikaansche visschersschepen verplicht waren op de verdragkusten in de douanekantoren te declareeren en de haven- of bchtrechten te betalen bij de uitoefening hunner verdragsrechten; 4°. of die schepen tot inklaring of declaratie en betaling Van rechten als bedoeld in de vorige vraag, verplicht konden worden, wanneer zij voor een der in het verdrag van 1818 veroorloofd verklaarde doeleinden — het zoeken van beschutting, het halen van hout en water of het verrichten van reparatiên — op de niet-verdragskusten de baaien of havens binnenbepen; 5°. of de drie zeemijlen, binnen welke op de niet-verdragskusten het visschen, drogen en zouten van viscb aan de Amerikanen is verboden, in de baaien moesten gemeten worden vanuit de kust dan wel vanuit de lijn, die de kapen verbindt, m.a.w. of het woord baaien in de afstandsclausule van het verdrag van 1818 moest worden opgevat in de geografische beteekenis van dat woord, dan wel in den rechtskundigen zin; 6°. of de inwoners van Amerika krachtens het verdrag gerechtigd waren in de baaien, kreken en havens van New-Poundland te visschen, enz. dan wel alleen op de kusten daarvan; 7°. of de Amerikanen, die hun vischrecht uitoefenden, gerechtigd waren tot handelsvoorrechten voor hun visschersschepen." De uitspraak van deze rechtbank, samengesteld uit de heeren Prof. Lammasch, opper-arbiter, Jhr. Mr. A. P. Savornin Lobman, den Argen- 105 tijnschen oud-minister Drago, den Engelschen rechter Gray en den president van het Ganadeesche hooggerechtshof Sir Charles Fitzpatrick, heeft in haar breed gemotiveerd vonnis niet in alle opzichten de definitieve uitspraak gebracht; zij heeft op de verschillende vragen ook verschillend de beide partijen in gelijk en ongelijk moeten stellen. Zij heeft Engeland gelijk gegeven voorzooverre betreft de bindendheid der Engelsche visscherij-wetgeving ook voor de Amerikaansche visschers op de verdragskusten, en evenzeer ten opzichte van de baaien-quaestie op de met-verdragskusten; Amerika in hoofdzaak op de andere punten. Doch ten opzichte van een der voornaamste van die vragen, de billijkheid van de te erkennen visscherij-wetten der Britsch-Amerikaansche koloniën, besliste het aan eene afzonderlijke commissie, waarin de Nederlandsche deskundige Dr. P. P. c. Hoek als onpartijdig gedelegeerde zitting verkreeg, een nader onderzoek op te dragen. Zeer zeker is dit geding wel het langdurigste geweest, dat aan één stuk het Permanente Hof heeft gekend, maar even zeker is het ook datgene geweest, hetwelk naar buiten het duidelijkst heeft kunnen toonen, dat het bij deze gedingen moest gaan om recht en om recht alleen; dat alle andere invloeden van buiten kunnen worden vermeden en dat een arbitraal geding even goed en evenzeer uitsluitend een rechtszaak is als een proces, dat voor eene nationale rechtbank wordt behandeld. VIII. Na de New-Foundland-arbitrage, die in de warme zomerdagen van 1910 de rechters, agenten en advocaten der partijen tot een zoodanig aantal vereenigde, dat zij in de Ridderzaal de groote bovenzaal moesten innemen, aangezien de andere localiteiten van te beperkten omvang waren, kwam nog vóór het einde van datzelfde jaar een geschil tusschen Amerika en Venezuela de aandacht vragen. Het betrof hier eene vordering van de Orinoco-Maatschappij, te berechten door de heeren Beernaert (België), de Quesada (Cuba) en Lammasch (Oostenrijk), de laatste als opper-arbiter. Dit scheidsgerecht diende te beslisssen eene principieele vraag, die zonder overdrijving kon worden gezegd de internationale scheidsrechtspraak in een groot belang te raken. Want de quaestie, waarom het ging in dit geschil, buiten en behalve de eigenlijke vordering der stoomvaartmaatschappij, was van tweeledigen aard: zij betrof in de eerste- plaats de nietigheid van een gegeven arbitraal vonnis, en het daarmede samenhangend recht voor de veroordeelde partij om het niet te doen uitvoeren; zij raakte in de tweede plaats de revisie van dit gewezen vonnis en de gronden, waarop deze kan worden aangevraagd en toegestaan. Het eerste punt omvatte een der grootste practische moeilijkheden, welke de internationale arbitrage in hare toepassing biedt, zoowel in zichzelve als in de vraag wie de nietigheid zal hebben te beslissen. En ze. is vanaf de jongste tijden, dat de arbitrage zich in de verhoudingen tusschen de Staten heeft doen gelden, dan ook door de meest op den voorgrond tredende schrijvers over internationaal recht als zoodanig 106 uitdrukkelijk erkend. Vattel liet nietigverklaring eener arbitrale uitspraak toe indien ze van sprekend onbillijken aard is en geheel tegenovergesteld aan wat het verstand zegt, maar hij voegde er aan toe, dat indien deze onbillijkheid slechts kleine gevolgen heelt en indien deze niet in alle opzichten duidelijk sprekend is, men ter wille van den vrede en het vredesbeglnsel iets moet oiferen. Heffter laat zes gevallen van^ nietigheid bestaan; Galvo eveneens zes, die tamelijk wel op hetzellde neerkomen; Bluntschli erkende slechts drie gevallen en meende zeer beslist ÏÏTlnien men de nietigheid toelaat voor het geval, dat het vonnis onbiUijk zou zijn, men nooit tot oplossing van het geschil kan komem Plore Pierantoni; Pradier Fodéré en Bulmerincq laten een verschillend aantal gevallen in groote lijnen op hetzellde neerkomen ; Kamarowsky acht in het geval dat het vonnis onmogelijk in overeenstemming is te brengen met * algemeene beginselen van het internationaal recht eveneens nietigheid aanwezig. Goldschmidt noemt niet minder dan elf gevaUen van nietigheid, welke ook voorkomen in zijn aah het Instituut voor internationaal recht voorgelegd ontwerp betreffende de arbitrale rechtsolesing Doch het Instituut, dat een dergelijk ontwerp m groote lijnen vaststelde, achtte het met het oog op de eenigszins uiteenloopende meemngen der groote rechtsgeleerden gewenscht, slechts deze vier geva^van nietigheid vast te leggen: nietigheid van het compromis der betreffende zaak; overschrijding van rechtsmacht door de arbiters omkooping van den scheidsrechter; dwaling in het wezen d er zaak. En deze vier punten zijn door de tegenwoordig geldende regelen van het vo kenrecht" ook werkelijk vatbaar gemaakt om een «tatati vonra . met nietigheid te treffen, niet alleen in het oog van de veroordeelde nartii maar in het oog van ieder, die daarover oordeelt. Het gaat er ' slSts om eiken keer in het bijzonder te bewijzen, dat een der gevïhen Jnwezlg is, wat vooral voor het eerste en het laatste der genoemde niet altijd even gemakkelijk kan zijn fll,hitrale De eerste Vredesconferentie, die in het laatste deel van de ^itrale overeenkomst van 29 Juli 1899 een eerste poging deed om te komen tot een code voor arbitrale procedure, heeft in dat tractaat de vraag der nietigheid onaangeroerd gelaten, omdat de moeilijkheid werd ingezien om hier een tekst te geven, die in de practische gevolgen geen bezwaren zou opleveren. Het Russische ontwerp had te ™ opzichte eene bepaling, welke zeer sterk geleek op de door het Instituut voor gestelde redactie, maar men vroeg zich al, welk gezag voor- tot:xat preken der nietigheid aan te wijzen zou zijn. Men heeft zich* bezwaar gebogen, maar tegelijkertijd heeft men m de convent e• 8^°^ het toenmalig artikel 55, thans art. 83, hetwelk eene mogelijke revisie van de gegeven uitspraak regelt. Daarin is, voornamelijk dank zij Amerika aan de Partijen in geschil de bevoegdheid gegeven om zich m het compromide revisie voor te behouden, en behoudens bepaling van het tegendeel vastgesteld, dat de vraag van revisie aan de rechtbank, die het vonnis wees, moet worden onderworpen; slechts kan worden gemoti- 107 veerd door de ontdekking van een nieuw feit, dat eerst na de sluiting der debatten ter kennis is gekomen; en dat de revisie-procedure alleen ontvankelijk te verklaren is door een uitspraak van de bedoelde rechtbank, welke dan aan het nieuwe feit het karakter, noodig voor de revisie, toekent. De conferentie van 1907 heeft deze redactie onveranderd gehandhaafd, hoewel ook toen, evenals in 1899, de Russische professor Von Martens alle moeite deed om haar op te heffen; al zijn argumenten evenwel (aldus de Gubaansche hoogleeraar de Bustamente in zijn uitvoerig werk over deze conferentie), vallen als vanzelf weg voor het feit, dat de revisie, als in dit artikel geregeld, tot grondslag heeft overeenstemming tusschen de partijen en er dus geen enkel motief kan zijn om haar te beletten ervan gebruik te maken. Dit dringt te meer, wanneer men bedenkt, dat geheel de procesorde der Haagsche conventie — dus ook de erkenning der nietigheid — door het tegenwoordig art. 83 niet verplichtend, maar voor elk geval facultatief van toepassing is gemaakt. Duidelijk volgt hieruit, dat zoowel de conferentie van 1899 als die van 1907 aan de rechtbanken, gevormd uit het Permanente Hof, de bevoegdheid heeft gegeven om tot een revisie te besluiten ; uitdrukkelijk verklaart art. 83 zelfs op dit bijzonder punt, dat in het compromis eene andere regeling dan de hier gegevene kan worden getroffen, en dat dus twee partijen zeer wel eene andere rechtbank dan die, welke over het geschil in eerste instantie heeft beslist, kunnen aanwijzen om over de al of niet geldigheid, van een aangebracht nieuw feit te oordeelen. Dit neemt echter in het algemeen niet weg, dat ook nu evenals in den tijd, dat Grotius -zulk een gemis ten zeerste betreurde, feitelijk geen lichaam bestaat, dat over de wettigheid van inroepen der nietigheid van het vonnis uitspraak kan doen; door de aarzeling, die de Vredesconferentie op dit punt toonde, is zelfs de officieele erkenning van de vier punten der nietigheid uitgebleven, en zou nu bij eene revisie niet alleen moeten worden nagegaan of van één dier punten sprake kan zijn, doch tevens of in het bewuste geval deze soort nietigheid aanspraak kan maken op het karakter van een nieuw feit. Men gevoelt als vanzelf, dat bij kwade trouw de gelegenheid tot niet-uitvoeren van een arbitraal vonnis open staat; en dat niet-uitvoering als vanzelf zal leiden tot een nieuw conflict tusschen de beide geschilvoeredde Staten, waartegenover de vonnis gewezen hebbende rechtbank uit het Permanente Hof machteloos staat, daar zij als internationale rechtbank ontbonden is op hetzelfde oogenblik, dat zij haar uitspraak heeft gedaan. Amerika en Venezuela hebben in het geval der Orinoco StoomvaartMij. een goed voorbeeld gegeven. Een confbct tusschen beide Staten, gerezen over eene vordering van de Amerikaansche maatschappij, was aan het scheidsrechtelijk oordeel eener gemengde commissie, die tot opperarbiter den toenmabgen gouverneur van Curacao, den heer Barge, had onderworpen j de uitspraak, welke door dezen' 108 laatste werd. gegeven, achtte Amerika voor nietigheid vatbaar; te Washington wilde men dus niet alleen het vonnis niet uitvoeren, maar eischte men tegelijkertijd een nieuwe arbitrale behandeling van het oorspronkelijk geding. En deze dubbele pretentie leidde natuurbjk tot een nieuw conflict, dat diplomatiek niet kon worden opgelost. Het compromis, dat tusschen beide Staten te dezen aanzien gesloten werd, bet op dit punt aan duidelijkheid niets te wenschen over, en hielp er zeker toe mede om de waarde der internationale arbitrage m de verhoudingen der volkeren te verhoogen. Wanneer een Staat de nietigheid inroept van een arbitrale overeenkomst, wordt abicht kwade trouw verondersteld, maar wanneer tegehjkertijd diezelfde Staat zién bereid verklaart de opgeworpen nietigheid zelve en ook daarna de geheele vordering aan een nieuw scheidsgerecht te onderwerpen, dan verlaagt hij niet de waarde der internationale arbitrage, maar verhoogt hij eer deze. De conferentie van 1899, die een eersten stap deed op een moeibjken weg, had geen ongelijk, dat zij ten opzichte van revisie en toelaatbaarheid der nietigheid voorzichtig was ; kon evenwel, aldus is gevraagd, voor een volgende conferentie dit voorbeeld van Amerika en Venezuela niet een wenk geven om de oplossing, reeds eeuwen achtereen door de meest bekende schrijvers over internationaal recht noodzakebjk geheeten, in die richting te zoeken, dat aan elk der partijen in een geschil de bevoegdheid gegeven wordt om een der vier genoemde gevallen van nietigheid in te roepen, doch onder dit voorbehoud, dat een nieuwe rechtbank van het Permanente Hof over het al dan met juiste van haar standpunt nader zal moeten oordeelen. Op die wijze maakte men het Permanente Hof tegelijkertijd tot een rechtbank en tot een hof van revisie voor noodzakelijk voorkomende gevallen zoowel binnen als buiten zijn jurisdictie. Thans is de oplossing voor de hand bggend: men drage deze zaak over en weer aan het Hof van Justitie van den Volkenbond op. Wat het geschil, dat aldus voor het Permanente Hof bepleit werd, zelf aangaat, het was een geschil zooals er tallooze reeds berecht zijn voor arbitrale rechtbanken en zooals er ook tallooze voorkwamen uit de geschiedenis van Venezuela onder het presidentschap van Gastro. Merkwaardig was zeker wel, dat de aanvechting van Amerika tegen de uitspraak op den grond van overschrijding van rechtsmacht berustte, daar de opperscheidsrechter zich ten opzichte van het toe te passen recht niet gehouden zou hebben aan de grenzen, door het compromis gesteld; merkwaardig niet minder was de grond van klaarblijkelijke dwaling in het Wezen der zaak, waarop Amerika als tweede reden voor nietigheid sterk den nadruk legde. De rechtbank had zoodoende met alleen in de groote lijnen van deze zaak over een moeibjk punt recht te doen maar niet minder in de details van een ingewikkelde quaestie. Van Amerikaansche zijde was het te begrijpen, dat de gelegenheid aangegrepen werd om dit precedent voor de mogelijkheid eener revisie bij opgeworpen nietigheid te vestigen ; de herinnering aan de uitspraak 109 van 1875 in de Amerikaansch-Mexicaansch arbitrage over de La-Abramijn, waarbij na afloop duidelijk valschheid in de middelen van overtuiging bleek, maar waarin niettemin geen revisie kon volgen, omdat het compromis in dat geval niet had voorzien, mocht nog te sterk sprekend worden geacht om niet deze lacune zooveel mogelijk op te heften, zij het niet in de theorie, dan toch in elk geval in de practijk. In zijne beslissing heeft het scheidsgerecht geen uitspraak gegeven langs een vaste lijn. Het heeft niet voor geheel het geding allereerst de vraag der nietigheid besproken, en, zoo deze nietigheid was vastgesteld, daarna opnieuw recht gedaan; maar het heeft elk der vier punten, welke de vordering omvatte, op zichzelf beschouwd, en afwisselend al dan niet gehandhaafd. En in dit opzicht is de uitspraak voor Amerika niet gunstig geweest. Weliswaar heeft het zich twee bedragen zien toegewezen, welke het tevoren waren ontzegd geworden, maar juist de groote geldelijke eischen vielen hier buiten. Ongetwijfeld heeft het scheidsgerecht consciëntieus zijn plicht vervuld, gelijk van de arbiters, die in dit scheidsgerecht zitting namen, ook niet anders te verwachten viel, maar toch vraagt men zich af of het/-niet te betreuren was, dat het de gelegenheid liet voorbijgaan om in het gewichtige punt der mogelijke nietigheid een scheidsrechterlijke uitspraak te geven in principe. Want dit laatste is slechts zeer zwak en zeer ten halve geschied, al konden de voorstanders van revisie zich verblijden met de erkenning, die in elk geval het beginsel der revisie heeft ondervonden. IX. In den aanvang reeds van 1911 kwam opnieuw een geschil de aandacht van het Permanente Hof vragen, thans tusschen Frankrijk en Groot-Brittanniê, te berechten door Beernaert (België) als opper-arbiter, de heeren Rênault en de Savornin Lohman, door Frankrijk als arbiters aangewezen, de heeren Gram en Graaf Desart, als arbiters door Engeland aangewezen, in welk geschil dus voor het eerst de te 's-Gravenhage in 1907 gemaakte bepaling, dat bij de samenstelling eener arbitrale rechtbank van vijf leden, van de zijde van beide partijen ten hoogste één rechter van eigen nationaliteit mocht worden aangewezen, in werking trad. Het ging bij dit geschil om eene vraag van schijnbaar onbelangrijken, doch in den grond voor eene der partijen, in dit geval Engeland, geenszins onbelangrijken aard, wijl meer daarachter stond dan op het eerste oogenblik kon worden vermoed. Wat toch was het geval ? De Hindoe Vinayak Damodar Savarkar, Engelsch onderdaan, wonende te Londen, was aldaar gearresteerd en werd na onderzoek opgezonden naar Bombay om daar ter stede berecht te worden als „agent provocateur" en medeplichtige aan den moord op den een jaar te voren te Nasik vermoorden Engelschman Jackson. Hij werd aan boord gebracht van het stoomschip „Morea" (van de P. & O. Gy.), dat Marseille zou aandoen. Toen de mailstoomer de Pransche haven binnenliep, slaagde Savarkar erin aan de waakzaamheid zijner begeleiders 110 te ontsnappen, sprong in zee en bereikte zwemmende den oever. Doch daar viel hij onmiddellijk in banden van de Pransche gendarmes, die hem weder uitleverden aan de Engelsche beambten, die hem onm'iddelbjk achtervolgd hadden. Na zijn terugbrenging op de „Morea", liep de reis verder zonder ongevallen af; Bombay werd bereikt en Savarkar's proces was nu daar hangende. Maar de Pransche regeering, kennis genomen hebbende van de feiten, had te Londen geprotesteerd op grond, dat Savarkar, volgens de wet, als pobtiek-gedetineerde niet kon worden uitgeleverd, van 't oogenblik af, dat hij den voet op Fransch grondgebied bad gezet. Het „Journal des Débats" deed opmerken, dat arrestatie en uitlevering volkomen wettig zouden zün geweest als de vluchteling een deserteur was, omdat in het internationaal recht — zelfs zonder tractaat dienaangaande —' eenmaal is aangenomen, dat een zeeman, die in de territoriale wateren eener andere Mogendheid zijn schip ontvlucht, indien gearresteerd, aan boord van zijn schip moet worden teruggebracht door de autoriteiten van het land, waar hij poogt zich schuil te houden. Maar voor Savarkar lag het geval gansch' anders. Savarkar was geen maritiem deserteur en zebs indien strafbare feiten als waaraan hij zich bad schuldig gemaakt, in de tusschen beide landen bestaande tractaten waren voorzien, kon hij niet aan de Engelsche beambten worden teruggegeven, omdat aan de formaliteiten, voor uitlevering vereischt, in geenen deele was voldaan. De „Times" antwoordde hierop, dat de Engelsche Regeering aan de Pransche pobtie had medegedeeld, dat de „Morea" een gevangene aan boord had, opdat de pobtie maatregelen kon nemen om eventueele onaangename incidenten in de haven van Marseille te voorkomen • dat dus de Pransche overheden te Marseibe zich met de Engelsche' autoriteiten aan boord der „Morea" hadden behooren te veTstaan. Gezien de beroeringen in Engelsen-Indië — toestand van veel zorg voor de Engelsche belangen — was het niet te verwonderen, dat Engeland dezen gevangene tot voorbeeld wilde steden. Het gold hier voor Engeland een quaestie van gezag, en zoo al Frankrijk in deze zaak menschenlievendheid bepleitte, verdedigde Engeland zijn imperialistische veiligheid. Van 25 October 1910 dateert het compromis in deze zaak; op 14 Februari 1911 kwam het scheidsgerecht voor het eerst bijeen; op 24 Februari d. a. v. werd uitspraak gedaan. Daarbij overwoog het scheidsgerecht, dat men in de betrokken omstandigheden niet te doen had met een geval, waarin listige kunstgrepen of daden van geweld waren gebruikt om zich in het bezit te stellen van iemand, die op vreemd grondgebied was gevlucht, en dat er in het feit der arrestatie van Savarkar niets gelegen was, waardoor de souvereiniteit van Frankrijk werd aangetast; dat allen, die bij het incident waren betrokken, stellig te goeder trouw waren geweest en niet gemeend hadden in strijd met de wet te handelen. Op grond van deze en nog enkele andere overwegingen van meer bijzonderen aard, besbste het scheids gerecht, dat de Engelsche Rgeering niet gehouden was om den Hin- 111 doe aan de Fransche Regeering uit te leveren, wat in dezen zou beteekend hebben hem in vrijheid te stellen. '51»; X. Voor den eersten keer ten tijde, dat er in Europa een oorlog gestreden werd, kwam weer een scheidsgerecht uit het Permanente Hof van Arbitrage bijeen in 1912. Het was ter regebngvan quaestiën, betrekking hebbende op de oorlogsschuld, die Turkije ingevolge de bepalingen van den vrede van 1877 gehouden was aan Rusland eri aan Russische particuberen te betalen. Op 15 Februari 1911 kwam de rechtbank, bestaande uit den Zwitser Lardy als opper-arbiter; de Russen baron De Taube en Mandelsstam, en de Turken Herante Abro Bey en Ahmed Rechid Bey — uit welke tegenwoordigheid van twee rechters van elk der strijdende nationaliteiten reeds blijkt, dat het hier eene. rechtbank buiten de bepalingen vanhet Permanente Hof betrof—bijeenteneinde enkele vragen van procedure te iegelen ; zij constitueerde zich toen, doch de werkelijke behandebng ving eerst op 28 October 1912 aan en eindigde op den 6den November d.a.v., terwijl de uitspraak op 11 November 1912 gegeven werd, alles dus ten tijde, dat Turkije zijn laatsten, wanhopigen strijd om de suprematie op den Balkan streed. Het feit op zichzelf werd, zij het ook met meer tact dan het in 1904 door den Russischen Graaf Murawieff geschiedde, herdacht bij de opening der' zittingen. Waarom het in dit geval ging ? Wij ontleenen ten aanzien van de beteekenis van deze arbitrage aan een artikel in „Vrede door Recht" het volgende overzicht: Het scheidsgerecht nam het beginsel van de aansprakelijkheid der Staten aan; stelde vast, dat zoodanige aansprakelijkheid bij niettijdige betaling eener geldsom zich omzette in de betabng eener geldelijke schadevergoeding. Dit vooropstellende, ging het na vanaf l wanneer de schadevergoeding verschuldigd was en trachtte de beantwoording van die vraag te vinden in de algemeene beginselen van pubbek en privaat recht. Te dien aanzien concludeerde het, dat, waar in een groot aantal Europeesche landen een schuldenaar eerst in gebreke gesteld moet worden alvorens rentevergoeding kan worden gevorderd, de Staat-schuldenaar niet strenger behandeld mag worden dan een particulier. Dientengevolge moest Turkije formeel in gebreke gesteld zijn, wilde Rusland schadevergoeding kunnen eischen, en volgens arbiters was dit niet geschied. Het scheidsgerecht nam aan, dat de Russische nota van 31 December 1890, welke het kapitaal benevens de interest eischte, niet als zoodanig kon gelden. Was reeds vroeger in de Russische nota's van het reclameeren van interest sprake geweest, in de nota van 1890 werd voor het eerst uitdrukkelijk en in volstrekt besliste termen de betaling van kapitaal en rente geëischt. Met voorbijgang van verschillende tegenwerpingen van Turkije oordeelde het scheidsgerecht, dat waar Rusland in de briefwissebngen die na de nota van 1890 plaats hadden, steeds spreekt van het restant der vordering of wel van het totaal van 112 bet restant, zonder daarbij nog over renten te reppen, dit land zün recht bad verwerkt. Paste men tocb de regelen van het gemeen privaatrecht op het ontstaan, op den omvang van het recht op schadevergoeding toe, dan diende men op dezebde wijze het te niet gaan van dit recht te bepalen. Met een beroep op o.a. het Pransche recht werd ten slotte' de eerste vraag ontkennend beantwoord, waardoor de tweede vraag vanzelf verviel. Rusland werd dus door het arbitrale hof in het ongelijk gesteld. XI. InhetzeUde jaar 1912 was een Itabaansch-Peruaansche aangelegenheid aanhangig gemaakt. Itabê had voor enkele vorderingen van de famibe Ganevaro de Zuid-Amerikaansche Repubbek verantwoordelijk gesteld. Het scheidsgerecht, bestaande uit den Pranschman Prof. Renault als opper-arbiter, den Italiaan Pusinato en den Peruaan Galderon, veroordeelde inderdaad Peru in de hoofdzaak tot betaling der schuld met papieren van de Peruaansche leening van 1889, en niet, gelijk door Italië was gevorderd, tot betabng van het verschuldigde bedrag in goud. XII-XIV. In 1913kwamen tegelijk een drietal geschillen tusschen Frankrijk en Italië aan de orde, die rechtstreeks voortsproten uit den TurkschItaliaanschen oorlog van 1911—1912. Het betrof de inbezitneming van de Pransche schepen „Manouba", „Garthage" en „Tavignano" en tevens het lossen van kanonschoten op de Tunesische vaartuigen „Gamonna" en „Gaulois". De arbitrale rechtbank, samengesteld uit den Zweed Von Hammarskjöld als opper-arbiter, den Itabaan Fusinato en den Duitscher Kriege aangewezen door Itabë; den Franschman Renault en den Rus Baron de Taube, aangewezen door Frankrijk, had ten slotte slechts over de inbezitneming der twee eerstvermelde schepen uitspraak te doen, aangezien de Fransche en Italiaansche Regeeringen omtrent de inbezitneming van het derde en de daarmede samenhangende beschieting der twee Tunesische vaartuigen nader rechtstreeks in overleg traden en tot eene minnelijke schikking kwamen. Opnieuw aan een overzicht, in het tijdschrift „Vrede door Recht" gegeven, ontleenen wij ten aanzien van de inbezitneming der beide schepen: Op 15 Januari j.1.1912 vertrok de pakketboot „Garthage" der Compagnie Générale Transatlantique van Marseille met bestemming naar Tunis. Den volgenden dag in het gezicht der kust van Sardinië gekomen, werd het schip door een Italiaansche torpedoboot aangehouden en gevisiteerd. Aan boord bevond zich een vliegmachine van Duval, bestemd voor Tunis. De Italiaansche officier, die het onderzoek leidde, meende, dat de werkelijke bestemming bet oorlogsterrein was en eischte de onbruikbaarmaking van den aeroplaan. Toen de Fransche kapitein dit weigerde, werd hij gedwongen koers te zetten naar de Italiaansche haven Cagbari, waar het schip den 18den Januari aankwam en sedert verplicht werd te blijven. De Fransche Regeering begon, zoodra zij van een en ander op de 113 hoogte gebracht werd, ormiddelhjk te protesteeren en eischte van Italië de oogenbhkkelijke vrijlating van het schip. Naar aanleiding van dien eisch merkte de Italiaansche Regeering op dat zij wist, dat Duval een contract met Turkije gesloten had en de vliegmachine bestemd was voor de Turksche troepen. dat zij nu wel het schip wilde vrijlaten, maar dat dan de vliegmachine moest achterblijven. Toen de Fransche Regeering hiermede niet accoord ging, deed Italië een nieuw voorstel: het zou ook de vliegmachine vrijlaten, mits Frankrijk garandeerde, dat zij niet naar het oorlogsterrein zou vliegen. Ook op dit voorstel ging de Fransche Regeering niet in, en wellicht had het conflict een ongunstige wending genomen, indien niet de vader van Duval „spontanément" op het Fransche Departement van Buitenlandsche Zaken was komen verzekeren, dat zijn zoon er niet aan dacht met zijn machine iets anders te doen dan demonstraties in Tunis en Egypte te houden. Minister Poincaré, hoofd van genoemd Departement, seinde deze verzekering aanstonds naar den Franschen zaakgelastigde te Bome met de opdracht erbij de Italiaansche Regeering erop te wijzen, dat deze verzekering, voor welker naleving de Fransche Regeering besloten was te waken, voldoende mocht heeten om de dwaling der Italiaansche autoriteiten te bewijzen en de ongerustheid harer Regeering weg te nemen. Inderdaad geschiedde dit. Italië achtte de garantie van den ouden heer Duval voldoende en liet de „Garthage" vrij. Ziehier de toedracht der feiten betreffende de „Garthage". En nu de „Manouba". Op 5 Januari 1912 ontving de Fransche Minister van Buitenlandsche Zaken van den Turkschen gezant te Parijs een lijst van 28 met name aangeduide personen : doktoren, verplegers en ziekendragers, uitmakende de tweede missie van het Turksche Boode Kruis. Hierbij was de mededeeling gevoegd, dat deze organisatie van plan was bedoeld gezelschap onverwijld naar Homs (in Tripolis) via Sfax uit te zenden, terwijl de Fransche Regeering herinnerd werd aan haar reeds gegeven belofte om vrijen overtocht te waarborgen. Het tijdstip van het vertrek ontbrak echter in de opgave. Zes dagen later zond de Fransche Minister de Selves instructies aan de Fransche vertegenwoordigers te Gonstantinopel en aan de autoriteiten te Tunis, inhoudende het bevel den doortocht der Turken te bevorderen, maar tevens met zorg de identiteit der Turken te verifiëeren. Weder zes dagen later, 17 Januari, vertrok de „Manouba" met de Turken aan boord uit Marseille. Inmiddels was de Italiaansche Regeering gewaarschuwd, dat de Turken vermomde officieren waren. En dit had tengevolge, dat op dienzelfden 17 Januari, maar na het vertrek der „Manouba", de Italiaansche gezant te Parijs een bezoek kwam brengen aan Poincaré, den opvolger van de Selves, om hem mede te deelen, dat een Fransche. 8 114 pakketboot uit MarseiUe vertrokken was met 29 Turksche officieren aan boord Hü wees den Pranschen Minister op art. 6 van de Haagsche conventie van 1907 (resultaat der tweede Vredesconferentie) luidende: De Verantwoordelijkheid eener onzijdige Mogendheid wordt met gemoeid door het feit, dat afzonderlijke personen de grens overtrekken, om bij een der oorlogvoerenden in dienst te treden." Dientengevolge mocht Frankrijk de groep Turksche officieren niet doorlaten, waarom hii verzocht het gezelschap tegen te houden en waar ze reeds een groep gevormd hadden, den Turken ook te beletten afzonderlijk de grenzen over te trekken. Dit laatste stond Poincaré niet maar zoo aanstonds toe, maar dat, zoo te Tunis de identiteit der Turksche militairen mooht blijken, de doortocht van de groep belet zou worden, werd volmondig verzekerd. Tot zoover ging alles goed. Maar nu geschiedde er: „une déplorable initiative de 1' autre part", gelijk- Poincaré het kwalificeerde. Den volgenden dag toohwerd de „Manouba" door een Italiaansche torpedbboot aangehouden en wegens de aanwezigheid der Turken — op het Italiaansche oorlogsschip was men van de gemaakte afspraak onkundig — evenals de „Garthage" naar Gagbari opgebracht. Gevolg hiervan hevige agitatie in Frankrijk. Poincaré seinde een cijfertelegram naar den Pranschen vice-consul te Gagban om hem van de onschendbaarheid der Turken op de hoogte te stellen maar het telegram kwam als onleesbaar terug, met als gevolg, dat bedoelde vice-consul in overeenstemming met den Pranschen zaakgelastigde te Rome (die niet eens van de voorgenomen reis door zijn Regeering was op de hoogte gebracht), - beiden wegens het ontbreken vm elke instructie vanuit Frankrijk verplicht naar eigen inzicht te handelen-de achterhouding der Turken te Gagliari goedvonden, waarna de „Manouba" haar reis vervolgde. Nu volgden telegrafische en mondelinge conferenties tusschen de beide Regeeringen, waarvan bet einde was, dat Italië den eisch om zelf de identiteit der Turken vast te stellen, liet varen, aan Frankrijk in dezen volledige genoegdoening gaf en dus het onderzoek door Frankrijk zou geschieden, terwijl overigens alle kwesties, zoowel de inbeslagneming der „Garthage" als de „Manouba" betreffende, aanhet oordeel van het Haagsche Hof van Arbitrage zouden worden onderworpen. Deze arbitrale rechtbank, benoemd volgens het compromis, door. beide partijen op 6 Maart 1912 gesloten, had reeds vóór bet einde van 1912 moeten samenkomen. Maar, aangezien Fusmato eene hoofdrol bij de toenmalige Italiaansch-Turksche vredesonderhandelingen te Lausanne-Ouchy speelde, moest deze bijeenkomst worden verschoven. Zoodoende kwam het scheidsgerecht eerst op 31 Meen 1913 samen; het hield tien zittingen, waarvan de laatste op 26 April 1913 en deed op 6 Mei d.a.v. uitspraak, die grootendeels ten gunste van Frankrijk was en de inbezitneming der beide schepen voor ' ongerechtvaardigd verklaarde. 115 In de zaak van de „Garthage-" overwoog het scheidsgerecht o m ■ dat de Pransche postboot „Garthage" op 16 Januari 1912 tijdens haar gewone reis tusschen Marseille en Tunis, in vobe zee werd aangehouden door den torpedojager „Adogat" van de KoninkUjke ItaUaansche marine; dat de commandant van de „Adogat" de aanwezigheid aan boord geconstateerd hebbende van een vliegtuig toebehoorende aan den Pranschen vüeger Duval, en aan diens' adres te Tunis verzonden, den kapitein der „Garthage" had medegedeeld, dat dit vliegtuig door de Italiaansche Regeering als oorlogscontrabande werd beschouwd, en aangezien het vbegtuig niet kon worden overgeladen, den kapitein der „Garthage"had gelast, de „Adogat" te volgen naar Gagbari, waar de „Garthage" tot den 20sten Januari was opgehouden ; dat echter de vijandige bestemming van het vbegtuig — die een essentieel element van de inbeslagneembaarheid vormde — geenszins kon worden afgeleid uit de aan de Itahaansche autoriteiten verstrekte inbehtingen. De gegevens, waarover dezen beschikten vormden geen voldoende juridische motieven om aan eenige vijandig bestemming van het toestel te gelooven. Mitsdien werd de vordering van Frankrijk tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van 160.000 francs, zijnde 75 000 francs voor de Compagnie Générale Transatlantique, 25.000 francs voor den heer Duval, 60.000 francs voor de passagiers en bevrachters der pakketboot In de andere zaak werd overwogen: dat de postboot „Manouba" tndens haar gewone reis tusschen Marseille en Tunis op 18 Januari 1912, door denzebden torpedojager was aangehouden en nadat aan boord 29 Turksche passagiers waren geconstateerd verdacht te bebooren tot het Turksche leger, naar Gagbari werd gevoerd waar het schip m beslag werd genomen toen de kapitein weigerde de Turken uit te leveren; dat eerst op uitnoodiging van den Pranschen vice-consul te Gagbari de 29 passagiers op 19 Januari aan de Itahaansche Regeering werden uitgeleverd; dat de aanvankelijke aanhouding der „Manouba" en de dwang, op den kapitein uitgeoefend om de „Adogat" naar Gagbari te volgen, onwettig waren, aangezien een en ander aUeen geoorloofd was geweest, indien de kapitein na daartoe gedane sommatie geweigerd had de Turksche passagiers uit te leveren: hoedanige sommatie intusschen niet was gedaan vóór de aanhouding; dat echter de overige daden van de Itahaansche marineautoriteiten wettig waren Mitsdien werd in deze zaak de schadevordering van Frankrijk slechts toegewezen tot een bedrag van 4000 francs. In beide zaken was door Frankrijk gevorderd de veroordeeling van- de Itahaansche Regeering om abe vergoeding van kosten, schaden en interessen bovendien nog te betalen: lo. één franc wegens aanranding van de Pransche vlag; 2o. honderdduizend francs voor herstel van het moreel en pobüek nadeel voortvloeiend uit het niet-inachtnemen van het internationaal' 116 semeene reent en de tractaten, welke wederzijdsche verplichtingen medebrengen voor ItaUë evenzeer als voor Frankrijk. Iets dergelijks was in deze zaak ook door Italië gevorderd, wegens de schending van het internationaal recht met name ten aanzien van het recht van een oorlogvoerende Mogendheid om de hoedamgheid van individuen te verifiêeren, die verdacht worden vijandelijke militairen te ziin en aan boord van neutrale koopvaardijschepen worden aangetroffen. Het scheidsgerecht overwoog daaromtrent, dat ingeval een Mogendheid in gebreke is gebleven zijn algemeene of bijzondere verplichtingen na te komen tegenover een andere Mogendheid, het constateeren van dit feit, vooral in een arbitrale uitspraak, reeds een ernstige sanctie vormt; een straf, welke eventueel nog wordt verstel kt door de betaling van schadevergoeding voor de materieele verhezen. In het algemeen, afgezien van bijzondere omstandigheden, schenen deze sanctiën voldoende en zou de invoering van een andere geldelijke sanctie overbodig zijn en het doel van de internationale rechtspraak overschrijden. IV Het volgende geschil, het vijftiende in de reeks, dat in de zalen van het Permanente Hof werd berecht, het zestiende, indien men het geschil der Behringzee daarbij rekent, deed voor den eersten keer Nederland partij zijn voor dit Hof, op zijn grondgebied gevestigd en deed ook voor den eersten keer een alleensprekend rechter.den Zwitser Lardy, optreden. Het betrof bier de dusgenaamde Timor-quaestie, de regeling van de grenzen op dit eiland, gedeeltelijk aan Holland, gedeeltelijk aan Portugal toebehoorend. Men weet, dat, voordat dit geschil in behandeling werd genomen, nogal aandacht is gegeven aan het feit, dat de beide in het geschil betrokken Mogendheden lieten bemerken, dat zij van het Permanente Hof geen gebruik wenschten te maken, en de daarvoor vastgestelde procedure ook niet wenschten te volgen. Er hebben dan ook bij de behandeling van deze aangelegenheid geene openbare zittingen plaats gehad; de alleensprekende rechter heeft met^ als destijds door den Staatsraad Asser geschiedde, de agenten en advocaten der geschilvoerende Staten aan het woord gelaten De quaestie ging om de grenzen, gelijk deze zijn vastgesteld bij tractaat van 20 April 1859 ■ de betwiste grensregeling was reeds meermalen onderwerp van onderhandelingen tusschen Nederland en Portugal geweest en had'eeds meermalen de aandacht van wederzijdsche «onimissiën getrokken. Na eene langdurige diplomatieke conferentie werd op 3 April 1913 te s-Gravenhage het compromis geteekend, waarbij de grensregeling aan het oordeel van een scheidsrechter werd onderworpen, die op 25 Juni 1914 zijn oordeel uitsprak, dat bijna geheel ten gunste van de Nederlandsche opvattingen luidde. XVI Of het de oorlog is geweest, die de werkzaamheid van het Permanente Hof ernstig heeft onderbroken, dan wel, dat toevallige omstandigheden daarvan schuld droegen, dit neemt neits weg van het 117 feit, dat in de vier lange oorlogsjaren geenerlei zaak voor het Permanente Hof werd behandeld en de spotters maar al te zeer gelegenheid hadden om te beweren, dat het Vredespaleis „te huur" stond. Op 31 Juli 1913 reeds was tusschen Frankrijk, Engeland en Spanje eenerzijds, en Portugal anderzijds een compromis geteekend betreffende de beslechting van geschillen over betwiste goederen van godsdienstigen oorsprong in Portugal. Maar door allerlei omstandigheden kwam het scheidsgerecht, bestaande uit den Amerikaanschen oud-Staatssecretaris Root als opperarbiter en de heeren de Savornin Lohman en Lardy als arbiters, niet meer samen, voordat de oorlog uitbrak. Men moest, zoo is blijkbaar geoordeeld, met deze berechting wachten totdat de oorlog tot het verleden behoorde en zoodoende constitueerde eerst in den zomer van 1920 het scheidsgerecht zich definitief, aan welke bijeenkomst de aanwezigheid van Root in de Hollandsche Residentie, in verband met de besprekingen der Internationale Juristenconferentie over het Internationale Hof van den Volkenbond, niet vreemd was. Als agent van de Fransche Regeering trad op de bekende adviseur van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken Promageot; als agent voor de Engelsche Regeering Malkin ; als agent voor Portugal de rechter Gomez. Het scheidsgerecht had slechts één enkele zitting noodig om de wederzijdsche eischen, schriftelijk uitvoerig voorbereid, aan te hooren. Wat den vorm aangaat, overwoog het scheidsgerecht, dat waar de vorderingen, aan arbitrage onderworpen, alle dezebde feiten ten grondslag hadden, zij in één en hetzebde vonnis konden worden beslist. Wat de zaak zelve aangaat, nam het scheidsgerecht de omstandigheden in overweging, onder welke de eischers in Portugal de door hen geèischte goederen bezaten zoomede de lasten, die daaruit voortvloeiden en meer in het bijzonder het feit, dat zij kapitaal in het land hadden aangebracht. Voorts overwoog het scheidsgerecht, dat het evenmin in de bedoeling van de regeering der Portugeesche Republiek heeft gelegen om in de 'inbeslagneming der bedoelde goederen een bron van geldehjk voordeel te zoeken als het in de bedoeling der eischers heeft gelegen om inbreuk te maken op den eerbied, verschuldigd aan de wetten en instebingen van Portugal; dat onder deze omstandigheden eene transactioneele regebng van de vorderingen als rechtvaardig en bilhjk voorkwam en als geëigend om tegemoet te komen aan de wederzijdsche aanspraken der partijen, terwijl alle vorderingen van welken aard ook, hetzij van den kant der eischers, hetzij van den kant der Portugeesche regeering met betrekking tot de opgevorderde goederen voor definitief gekegeld en vervallen verklaard werden. Op deze gronden besbste het scheidsgerechtt: lo. De regeering der Portugeesche republiek zal als eigenaar de goederen behouden, welke zij in beslag heeft genomen krachtens het decreet van 8 October 1910 en welke in den breede in beide vonnissen worden omschreven ; 2o. de regeering der Portugeesche Repubbek zal binnen 30 dagen na deze 118 uitspraak resp. in handen van de Pransche en Engelsche legatie te Lissabon een som storten resp. van 328 contos, 887 exudes en 50 centavos en van 91 contos, 787 exudes, ten behoeve van de verschillende eischers, een en ander met nadere beschikkingen van het scheidsgerecht te dien aanzien, onder meer onder bepaling, dat deze bedragen na het verstrijken van de desbetreffende termijnen 0°/o/rente zouden dragen. Wat de Fransche vorderingen betreft, werd nog beslist, dat de Portugeesche regeering de schulden zou hebben te betalen, welke op 8 October 1910 ten laste van verschillende met name genoemde eischers bestonden. Voorts zou de kapel van Pieras met alle voorwerpen en sieraden, voor den eere-dienst bestemd, worden gelaten aan de dames Denise Alus en Marie Polomiac om ter beschikking te worden gesteld van den nuntius te Lissabon, terwijl het gebouw te Porto, dat opgevorderd werd door zekere mevrouw Dupé en waarin een opvoedingsinrièhting voor jonge meisjes was gevestigd, deze bestemming zal behouden en wanneer bedoelde bestemming mocht ophouden, zal terugkomen aan de Portugeesche regeering, welke in dat geval, binnen 30 dagen daarna, 8 contos schadeloostelling aan bedoelde mevr. Dupé zal hebben te betalen. Van de Engelsche vorderingen werd die van Joseph Bramley terzijde gesteld-, daar de Engelsche regeering deze had laten vallen, terwijl van de Pransche vorderingen, die van mevr. Marie Mémart niet-ontvankelijk werd verklaard, omdat de Fransche regeering de nationaliteit van genoemde dame niet had vastgesteld. Alle verdere vorderingen voor de toekomst met betrekking tot de bedoelde goederen werden, zooals reeds boven is overwogen, vervallen verklaard. Den dag daarop besliste ditzelfde scheidsgerecht ten aanzien van de 19 vorderingen, die door Spanje waren aangebracht, dat 17 dezer niet ontvankelijk waren, wijl de Spaansche nationaliteit der betrokken personen niet was bewezen, terwijl de twee andere werden ontzegd. XVII. Op 3 October 1921 werd voor het Permanente Hof het geschil tusschen Frankrijk en Peru, hetwelk Fransche eischen, overgenomen van zijne onderdanen, tegen Peru betrof, die bij compromis van 2 Februari 1914 aan de jurisdictie van hét Haagsche Hof werden onderworpen, behandeld*1)- Als scheidsrechters waren benoemd de heeren Ostertag, president van de Zwitsersche Bondsrechtbank, opper-arbiter, Sarrut, president van het Hof van Cassatie te Parijs en F. Elguera, oud-gezant van Peru. Het is te hopen, dat spoedig de wensch in vervulling zal gaan, dien de heer Root uitte bij de opening der zittingen van het voorlaatst bijeengekomen tribunaal; de wensch, dat nog tal van malen in de schitterend ingerichte zalen van het Vredespaleis, toen voor het eerst door eene arbitrale rechtbank gebruikt, gelegenheid zal bestaan om het recht in de IHHIH 119 internationale verhoudingen te doen naar voren komen. Een wensch, tot welker verwezelijking de Internationale Juristenconferentie-1920 onmiddellijk heeft bijgedragen. In een tijd-ruimte van ongeveer twintig jaren, waarvan evenwel meer dan vijf door oorlog voor de werkzaamheid van het Permanente Hof ten zeerste improductief zijn geworden, zijn dus totaal 17, met het geschil der Behringzee medegerekend 18 conflicten voor het Permanente Hof tot oplossing gebracht. Totaal vier van deze gevallen zagen in het gebouw van het Permanente Hof eene rechtbank samenkomen, die niet, althans niet uitsluitend, uit leden van dat Hof bestond en dus niet een scheidsgerecht van het Permanente Hof kon worden geheeten. Bij deze 18 gevallen was Frankrijk 10 maal party, Engeland 6 maal, Amerika en Italië 5 maal, Duitschland 3 maal, Rusland, Mexico, Venezuela, Zweden, Noorwegen, Spanje, Nederland, Portugal en Peru 2 maal; België en Turkije éénmaal. Niet minder dan zeven maal namen Hollandsche juristen als rechters aan deze rechtbanken deel in de personen van Asser, de Savornin Lohman en Loeff, bij de Mexicaansch-Amerikaansche aangelegenheid zelfs twee Hollanders tegelijk. Vijf maal was dit het geval met Zweedsche en Noorsche rechters, de heeren von Hammarskjöld en Gram, terwijl Frankrijk in den persoon van Prof. Renault , eveneens vijf maal in de arbitrale rechtbanken vertegenwoordigd was. Zeer op den voorgrond tredend was ook wijlen de Obstenrijksche hoogleeraar Lammasch, die vier malen als rechter optrad. Engeland zond twee malen Sir Edward Grey, eenmaal Sir Charles Pitzpatrick en eenmaal Graaf Desart; Rusland twee malen Prof. von Martens, twee maal ' de Taube en éénmaal Mandelstam; Italië drie maal Pusinato, terwijl Zwitserland drie maal door zijn gezant te Parijs, den heer Lardy, vertegenwoordigd was. In 16 van de 18 gevallen was, aangezien slechts twee maal een alleensprekend rechter aan het woord was, een opper-arbiter noodig, welke functie vier maal ■— daarvan echter drie maal ten opzichte van eenzelfde gerechtshof — door een Zweed (Hammarskjöld) werd uitgeoefend ; drie maal door een Oostenrijker (Lammasch); eenmaal door een Pranschman (Renault), een Rus (Muraview), een Noor (Gram), een Nederlander (Loeff), een Belg (Beernaert), een Deen (Matzen), een Zwitser (Lardy) en een Amerikaan (Root) werd uitgeoefend. De op den voorgrond tredende positie, die Nederland in deze rij naast Zweden inneemt, is daarom te merkwaardiger, wijl deze niet minder dan vijf maal den heer de Savornin Lohman gold eb bovendien een land, dat zelf slechts éénmaal eene zaak voor het Permanente Hof bracht, dus ook slechts éénmaal de bevoegdheid had een scheidsrechter aan te wijzen. In de 18 behandelde aangelegenheden werden tien maal onderdanen der partijen tot scheidsrechters gekozen; drie maal werd de aanwijzing van de scheidsrechters aan eene buitenlandsche Regeering of Staatshoofd toevertrouwd. Slechts zes maal 120 geschiedde de aanwijzing van den opper-arbiter in het compromis en niet door de keuze der andere rechters. Tenslotte mag er op worden gewezen, dat van de zes vonnissen, die ingevolge het voorschrift van de overeenkomst van 1899, door alle scheidsrechters onderteekend moesten worden — na 1907 behoefde dit namens het scheidsgerecht door voorzitter en griffier te geschieden — slechts éénmaal de scheidsrechter, die door het veroordeelde land was aangewezen, zich niet met de uitspraak bleek te kunnen vereenigen. Een ander maal, dat dit geschiedde, toen in de Newfoundlandsche aangelegenheid Drago zich van de meening der andere scheidsrechters afscheidde, kwam dit niet in het vonnis, doch bij afzonderlijke nota tot uiting. De geschiedenis van het Permanente Hof van Arbitrage is er eene van de geschillen, die aan het oordeel van rechtbanken uit zijn midden zijn onderworpen. Zij is, men kan het zonder bezwaar zeggen, eentonig, wat intusschen niet wegneemt, dat zij bouwstoffen voor het internationaal recht oplevert, die van beteekenis zijn te achten. In den aanvang van het bestaan van het Permanente Hof heeft men menigmaal, en geenszins slechts van de zijde der principieele bestrijders van het pacifisme, de opmerking vernomen, dar eene rechtbank uit het Permanente Hof alleen dan te beslissen had wanneer het betrof aangelegenheden, waaruit nimmer een oorlog kon voortkomen. Hebben degenen, die aldus oordeelden, wel eens nagegaan welke oorzaken dikwerf de rechtstreeksche aanleiding zijn geweest tot de meest bloedige oorlogen ? Wanneer men tenslotte de werkelijke aanleiding tot den grooten oorlog van 1914 en volgende jaren nagaat, is zü te vinden in het feit, dat Oostenrijk, in verband met den moord p zijn troonopvolger, verlangde, dat een onderzoek in Servië zou orden ingesteld met medewerking van Oostenrijksche commissaris* .ai, welke eisch, als strijdende met de souvereiniteit van dat land, d.or Servië niet geheel werd afgewezen, doch voor een nader onderzoek van het Permanente Hof werd aanbevolen. Arbitrage, in belangenquaesties bemiddeling, biedt juist dit groote voordeel, dat zy ervoor zorg draagt, dat niet tal van elk op zichzelf onbeteekenende quaesties zich opstapelen en een toestand van spanning tusschen twee of meerlanden doen ontstaan, die slechts eene willekeurige aanleiding noodig heeft om tot oorlog te leiden. De noodzakelijkheid van arbitrage wordt nog temeer bewezen door tractaten als die, voortgekomen uit het bekende Peaceplan van den Amerikaanschen Staatssecretaris Bryan, dat juist beoogt tijd te winnen; tyd noodig om de opgewonden gemoederen tot bedaren te doen komen. Wanneer men van beide zijden tevoren weet, dat een geschil, van welken aard ook, welke belangen daarbij ook zijn betrokken, niet tot een oorlog kan leiden, wijl arbitrage of bemiddeling is overeengekomen, zal niet zoo licht een toestand van opwinding in de wederzijdsche landen ontstaan; zal geene chauvinistische pers of oorlogszuchtige partij haat, wrevel kunnen aanwakkeren. 121 En dat te getuigen, is het symbool, dat onverbreekbaar blijft verbonden aan het Permanente Hof van Arbitrage, in het bezit van eene taak even bescheiden als aanvankelijk voor uitbreiding vatbaar, zetelend _ sedert 1913 in het Vredespaleis I En thans, maar voor hoelang, in datzelfde gebouw naast het Hof van den Volkenbond, dat — , kenmerkend onderscheid! — geen arbitrage, maar rechtspraak brengt. G. HET PERMANENTE HOP VAN ARBITRAGE EN HET VREDESPALEIS TE 's-GRAVENHAGE22). Aanvankelijk (in 1901) heeft de Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken voor het Permanente Hof van Arbitrage, en voor zijn permanent Internationaal Bureau, huisvesting gezocht en gevonden in eene van die, voorname oude huizingen op de Prinsegracht, die daar staan als bewijs nog steeds, dat eenmaal deze breede verkeersweg een der deftigste van het vorstelijk 's-Gravenhage was. Van zijne installatie, in 1901, tot 1913, toen het Vredespaleis gereed was om te worden betrokken, was het Permanente Hof er gevestigd. De ruimte was er niet overvloedig'; de groote zalen en suite op de verdieping gelijkvloers gelegen, lieten bij eene eenigszins belangrijke arbitrage nauwelijks het daarvoor opgekomen publiek toe, maar geheel de omgeving ademde eene zekere voornaamheid en rust en paste bij de bezoekers, die zich hier in den regel vertoonden23). Evenwel, al spoedig bleek het, dat voor het Permanente Hof van Arbitrage eene betere huisvesting zou worden gevonden. Andrew Carnegie, de Amerikaansche milüonnair, die aan tal van openbare bibliotheken in zijn vaderland door zijne milde hand het aanzijn heeft gegeven, was degene, die bereid bleek om aan het Permanente Hof eene woning te verschaffen, die als symbool voor de gedachte der internationale arbitrage zou kunnen dienen. Wie intusschen zou meenen, dat eene zoo symbolieke en diepzinnige gedachte uitgangspunt was van Andrew, Garnegie's handelen, toen hij zijne millioenen voor den bouw van het Vredespaleis beschikbaar stelde, vergist zich. Het doel, dat hem voor oogen stond, was meer nabij, meer nuchter samengevat, en zelfs het initiatief daartoe is niet in hem geboren. Alexander White, die jarenlang de Amerikaansche Unie te Berlijn vertegenwoordigde en aan wiens persoonüjken invloed bij Keizer Wilhelm II het viel toe te schrijven, dat in 1899 Duitschland zijn aanvankelijken tegenstand tegen de oprichting van het Permanente Hof opgaf, heeft den oorsprong van het Vredespaleis zoo aardig geschetst in den brief, dien hij kort vóór de opening in Augustus 1913 aan wijlen Alfred Pried schreef. De Russische Staatsraad von Martens, de eigenlijke grondlegger van den practischen arbeid der twee Vredesconferenties, bracht bij een bezoek aan de Amerikaansche ambassade te Berlijn in het najaar van 1900 de vraag ter sprake of niet een der Amerikaansche millionnairs, wier milde hand 122 zich over zoovele openbare bibliotheken uitstrekte, edelmoedig een aanbod aan de Mogendheden mede doen om het te 's-Gravenhage gestichte Permanente Hof een waardig onderkomen, doch tegelijk eene passende bibliotheek, mede ter bevordering van het internationaal recht te schenken. White achtte slechts één man daartoe bereid: Carnègie en met dezen opende hij eene correspondentie, die geringe> zakelijke resultaten had, doch leidde tot eene dier zoozeer op prijs gestelde uitnoodigingen om op Skibo Gastle enkele dagen te komen doorbrengen, teneinde er het denkbeeld mondeling te behandelen. Zes dagen zweeg Garnegie tegenover den gast over geheel het plan; de zevende, de laatste, bracht hen samen op de forellenvangst, waarbij echter naar White's schrik, niet gesproken mocht worden ! Doch denzelfden avond, vóór het vertrek, nam de gastheer hem mede in een afzonderlijken hoek der kamer en sprak hem over zijne voornemens, die bewezen, dat hij de te Berlijn geopperde gedachte volkomen wilde verwezenlijken. Dat deed hij, toen hij, te New-York terug een eersten brief richtte tot den Nederlandschen gezant Baron Gevers. In dien brief moge slechts van eene bibliotheek ten dienste van het Permanente Hof sprake zijn geweest; Garnegie kwam - gelijk blijkt uit de mededeelingen in de Memorie van Antwoord op het hoofdstuk van Buitenlandsche Zaken der Nederlandsche Staatsbegroting voor 1904 — tengevolge van de plaats hebbende gedachtenwisseling al spoedig tot de overtuiging, dat zulk eene bibliotheek alleen dan aan haar doel zou beantwoorden, wanneer de zetel van het Hof er nauw mede verbonden bleef en dat het, teneinde dit te verzekeren, noodig zou zijn om den bouw dier bibliotheek gepaard te doen gaan met de oprichting van een Daleis voor het Hof zelf. Zoo kwam in gedachte het Vredespaleis tot stand 1 Er is gelijk de toenmalige Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken, wijlen Mr. R. Melvil baron van Lynden, ten overvloede in het openbaar heeft verzekerd, geen sprake van geweest, dat de Nederlandsche Regeering het aanbod van Garnegie heeft geweigerd; evenmin dat zij het in den aanvankelijken vorm niet met sympathie is tegemoet getreden, al is daarvan naar buiten niet overvloedig gebleken ! Maar de Regeering mocht - in volkomen tegenstelling met die leden van ons Parlement, die bij de goedkeuring der tractaten van 1899 slechts oog hadden voor het „gevaar", dat de vestiging van den zetel van dit internationaal rechtslichaam in ons land kon opleveren _ warm gevoelen voor het groote belang, dat ook in engeren zin voor Nederland met de stichting van het Vredespaleis gemoeid was, zij had ' tegelijk op formeele bezwaren, opgesloten in de verwezenlyking der plannen, te letten. Minister van Lynden voelde die formeele bezwaren -sterk. Dat bleek duidelijk toen - nadat courantenberichten Nederland en de buitenwereld voor het eerst van de gift van Garnegie hadden doen hooren — de zaak in onzen Senaat ter sprake kwam. Het Permanente Hof heeft geene rechtspersoonlijkheid ; het is met te rangschikken onder een van de lichamen, aan welke onze wetgeving ze 123 toekent, het kan dus geene schenking in ontvangst nemen en heheeren, aldus de Minister. Het Permanente Hof is, zijnde gevestigd door een internationaal tractaat, dat door den Nederlandschen wetgever is goedgekeurd, jnede door den Nederlandschen Staat wordt onderhouden, vanzelf rechtspersoon, aldus de heer Van den Biesen en andere Eerste-Kamerleden, die niet nalieten op het gewicht van de te nemen beslissing te wijzen. Dat bracht er den Minister niet toe zijn standpunt op te geven, al kon hij toen reeds tegelijkertijd doen doorschemeren, dat gelukkig dit bezwaar met de totstandkoming op Nederlandschen bodem van wat reeds onmiddellijk het Vredespaleis werd geheeten, in den weg zou staan. Maar de Minister werischte voor zich den tijd om den juisten juridischen vorm te vinden, waarin de gift zou kunnen worden aanvaard : de stichting, die schoone uitweg, dien onze wetgeving aan zoovele moeilijke problemen geeft, werd hiertoe aangegrepen. En zoo kon in de akte, die op 7 October 1903 op Skibo Castle door Carnegie is geteekend en van de medewerking der Nederlandsche regeering gewaagt, aldus worden verklaard : „A deed to create a „stichting" (foundation or trust under the Netherland law) for the purpose of erecting and maintaining at The Hague (Kingdom of the Netherlands) a court house and library for the permanent court of arbitration established by the treaty of the 29th of July 1899. Believing that the establishment of a permanent court of arbitration by the treaty of the 29th of July 1899, is the most important step forward of a world wide humanitarian character, which has ever been taken by the joint Powers, as it must ultimately banish war, and further, being of opinion, that the cause of the peace conference will greatly benefit by the erection of a court house and library for the permanent court of arbitration; I, Andrew Garnegie, of the city of New York, am willing to furnish a sum of one and one half million dollars for the said purpose, which sum has been placed at the disposal of the Netherland Government. Understanding, that it would be desirable to give a permanent character to my intention, and that it will be necessary, for the purpose, to create with the said sum a „stichting" (foundation or trust under the Netherland law), I, Andrew Garnegie, have declared and declare hereby: to create with the sum of one and one half million dollars, mentioned above, and named, by me in my letter to baron Gevers, dated 22. of April 1903, a „stichting" (foundation or trust under the Netherland law) for the purpose of building, establishing and maintaining in perpetuity at The Hague a court house and library (temple of peace) for the permanent court of arbitration established by the treaty of July 29th 1899. 124 The seat ol the Stichting is at The Hague. In accordance herewith I renounce irrevocably by, lor ever, for myself and my heirs, the sum aforesaid, destined for the erection, ; establishment and maintenance of the court house and library lor the permanent court of arbitration. The Netherland Government, according to agreement, will see to the appointment ol a board of directors under proper control, and draw up the rules, according to which the Stichting shall be governed so as to ensure in pepertuity its maintenance and efficiency. The words maintaining, maintenance, in this agreement are not to be construed as relieving the signatory powers to the treaty of July 29th 1899 from the financial obligations incurred and so far discharged in connexion with the permanent court of arbitration. II at any time the purpose for which the Stichting was founded, should fail, the assets of the Stichting shall be employed for promoting the causa of international peace and concord in such a marnier' as shall be dertermined jointly by the Sovereign of the Netherlands and the President of the United States. Formeel thans genoodigd door deze akte, werden door den Minister de noodige stappen gedaan. Op den 6den Juni 1904 werd de notarieele akte verleden, waarbij de statuten der Garnegiestichting, vastgesteld ingevolge het Koninklijk Besluit van 30 Mei 1904, in den vereischten wettelijken vorm werden gegoten en aan de Stichting zelve het werkelijk leven gegeven werd, natuurlijk onder de uitdrukkelijke bepaling, dat de Nederlandsche wetten op haar van toepassing zijn. Het Bestuur der Stichting, welker doel is: „het oprichten en het onderhouden van een gebouw en eene bibliotheek ten dienste van het Permanente Hof van Arbitrage", is ingevolge deze statuten samengesteld uit vijf leden, die allen Nederlanders moeten zijn en van wie vier telkens voor den tijd van twee jaren door de Koningin der Nederlanden, het vüfde door den Raad van Beheer van het Permanente Hof voor een gelijk aantal jaren worden benoemd. Het Bestuur, dat niet zelf zijn voorzitter en zijn secretaris-penningmeester kiest, doch deze uit zijn midden door de Koningin ziet aangewezen, staat onder contröle van een Raad van Toezicht van negen leden, gevormd door den Minister van Buitenlandsche Zaken als president, de Ministers van Justitie, Financiën en Waterstaat, de Voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal, den Vice-President van den Raad van State en den President van en den Procureur-Generaal bij den HoogenRaad. Het Bestuur heeft de voorafgaande machtiging van dezen Raad noodig voor benoeming en ontslag van ambtenaren; het voeren-van processen, aangaan van dadingen, aannemen of weigeren van schenkingen, erfstellingen en legaten; het verkoopen, bezwaren, verhuren ol ter leen verstrekken van aan de Stichting behoorende zaken (de boeken der bibliotheek natuurlijk uitgezonderd); het koopen van alle onroerende 125 zaken en van roerende zaken boven een bedrag van /1000 ; evenzoo het verrichten van herstellingen boven dit bedrag; het aangaan van geldleeningen of gelijke verbintenissen boven { 25000 ; en het bouwen of verbouwen van onroerende eigendommen. Het Bestuur dient elk jaar Bij den Raad van Toezicht eene begrooting in, welke door den laatste dn eene vergadering, waarin de bestuurders adviseerende stem hebben, wordt vastgesteld; het Bestuur legt eveneens aan den Raad van Toezicht elk jaar rekening en verantwoording af en brengt verslag van zijn beheer uit. De Raad van Toezicht regelt de eventueele bezoldigingen van de bestuurders en op voorstel van het Bestuur die van de verdere ambtenaren der Stichting; de Baad stelt eene instructie voor het Bestuur vast; de Raad geeft de wijze van belegging van de gelden der Stichting aan en bepaalt de fondsen, waarin die belegging zal kunnen geschieden. Hij heeft de bevoegdheid om eventueel aan de Koningin het voorstel te doen tot ontslag of schorsing van een of meer bestuurders, die voor hunne daden als zoodanig alleen dan aansprakelijk in hun vermogen zijn, wanneer zij door opzet of grove schuld aan de Stichting nadeel hebben berokkend. Het blijkt uit dit korte overzicht van de statuten, die in haar geheel weiden opgenomen als bijlage tot de Memorie van ToeUchting van het Wetsontwerp, den 15den November 1904 bij de Tweede Kamer ingediend ten behoeve van schenking van grond aan de Garnegiestichting, dat, zoo het Bestuur inderdaad het eenig verantwoordelijk college is, het toch onder toezicht staat van een uitvoerend lichaam, dat wel niet de Regeering der Nederlanden officieel vertegenwoordigt, maar zoodanige hooge staatsambtenaren als leden telt, dat feitelijk verband met de Regeering moeilijk kan worden ontkend. Teneinde aan dén plicht, voortvloeiende uit de akte van 6 Juni 1904, te voldoen, heeft de Garnegiestichting, toen de bouw van het Vredespaleis haar voltooiing naderde en ter verwezenlijking van de gedachte, dat het Permanente Hof hier een passend onderkomen zou vinden, kon gaan strekken, de noodige maatregelen van uitvoering genomen. Zoo vindt men het voorste gedeelte van het monumentaal gebouw tot woning dienend voor het Permanente Hof en zijn Internationaal Bureau; het andere gedeelte, nauwelijks zichtbaar daarvan afgescheiden, in gebruik genomen door de bestuurderen der Garnegiestichting, welke het beheer en de leiding der bibliotheek hebben opgedragen aan den bibliothecaris-generaal, tot welke functie de heer Albéric Rolin, de algemeen-secretaris van het Institut de Droit International, in 1913 werd geroepen. In dit gedeelte zijn, dank zij enkele inwendige verbouwingen, geheel ter bewoning gereed de ruime lokalen voor de Academie voor Internationaal Recht, welker totstandkoming na langdurige onderhandelingen met het Carnegie-Endownent te Washington in 1914 verzekerd mocht heeten en welker statuten aanduiden, hoe men zich de aanvankelijk aangekondigde „lectures" door de beste geleerden van alle landen als vacantieleergangen voorstelde, waartoe 126 slechts leerlingen, langs vooruit bepaalden weg door de verschillende landen aangewezen, toegang zouden hebben"). En mede in dit gedeelte vindt men — in de nissen van de breede gang, waarop de practisch ingerichte, ruime en van uitstekend licht voorziene leeszalen uitkomen — de bustes, die aan de Carnegiestichting zoowel bij de opening van het Vredespaleis als later zijn aangeboden, die van Sir Randal Gremer, • van Wïlliam Stead, van Hugo Grotius, terwijl in het voorgedeelte daarentegen de buste van Koning Edward VII van Engeland staat en in de zijgang plaats is verleend — in de benedengang — aan Odé's fraai standbeeld van wijlen Staatsraad Asser, in de bibliotheek reeds herdacht in de afzonderlijke „Asser-stichting" ter verzameling van werken voor internationaal privaatrecht. Eene Commissie van Voorbereiding, door Minister Melvil van Lynden als adviseerend lichaam ingesteld, terzelfder tijd, dat hij persoonlijk de stichting juridisch voorbereidde, telde naast bouwkundigen als Dr. Cuypers, Knuttel, Muysken, Peters en Salm ook enkele van Nederland's eerste mannen op volkenrechtelijk gebied: Asser, Ruyssenaers, de Savornin Lohman tot zijne leden ; had Jhr. Mr. Dr. W. Roêll, secretaris van het Internationaal Bureau vanaf den aanvang, in 1917 vervangen door den heer Crommelin, tot secretaris. Zij had tweeërlei taak, gelijk uit de qualiteit harer leden bleek: zij had advies te geven omtrent de plaats waar het te bouwen Vredespaleis, voornaamste onderwerp der Stichting, zou komen te staan en, vanzelf daaruit voortvloeiend, omtrent de inrichting van het gebouw. In haar rapport, dat zij met prijzenswaardigen spoed op 10 Februari 1904 bij den Minister indiende, ging zij de verschillende terreinen, welke haar in 's-Gravenhage of naaste omgeving voor het doel geschikt waren voorgekomen, na en onderwierp deze aan een onderzoek, waarbij het bleek, dat bijna alle bezwaren hadden van sterk sprekenden aard. Eén terrein maakte daarop eene uitzondering; het was dat, gelegen onmiddellijk achter de Maliebaan, daarvan gescheiden door den grooten weg, die het Benoordenhout en het Bezuidenhout verbindt; dit terrein bood het dubbele voordeel aan, dat het de kosten van bouw aanmerkelijk zou verminderen en dat, gelijk men wist, dat tot de wenschen van Carnegie behoorde, het gebouw er zou komen te liggen in eene boschrijke omgeving en met eene groote open vlakte voor zich. Echter, nauweUjks was het rapport verschenen of van vèrschillende zijden werden nieuwe terreinen aan de hand gedaan; het Bureau tot voorbereiding der Stichting voor Internationalisme kwam, als daarna steeds is geschied, ijveren voor de internationale stad met het Vredespaleis als middelpunt, die naar het ontwerp van De Bazel rondom den Musschenberg moest verrijzen; anderen pleitten voor andere punten in de Haagsche omgeving, van wie de heer Kleyn het meest de aandacht trok met zijn voorstel om het Vredespaleis te bouwen op het hoogste punt van de Scheveningsche Boschjes en het zoodoende, gelijk het Paleis van Justitie te Brussel, geheel de stad te doen beheerschen. Regeering en bestuurderen der Garnegiestichting bleken de bezwaren te deelen, die door de Commissie tegen verschillende terreinen waren in het midden gebracht, doch van hunne zijde viel de keuze evenmin op het laatstgenoemde terrein, waardoor het Vredespaleis te zeer van het gewone verkeer ware afgesloten. Wel bleek men met de Commissie te gevoelen voor eene aansluiting bij het oude Bosch ; bleek men daarbij echter te denken aan het terrein aan den uitersten hoek van den dusgenaamden Koekamp. Ten opzichte van de beide terreinen, die zoodoende het meest in aanmerking kwamen, de voortzetting van de Maliebaan en de Koekamp, rees echter eenzelfde bezwaar: de akte van redëmptie van 1576, die naar de meening van het Haagsche Gemeentebestuur de beschikking over deze terreinen onmogelijk maakte zonder zijne toestemming, welke opvatting, al werd zij door den Minister niet gedeeld, dezen ertoe bracht, teneinde elk conflict te voorkomen, Onderhandelingen voor een vergelijk te openen. Toen kon Den Haag toonen wat het bezit van het Vredespaleis, het fundament voor de aanstaande wereldorganisatie, haar, de aloude stad van internationaal negotieeren en verkeer, waard was ; wat zij bereid was af te staan om aan het Vredespaleis zekerheid te geven van te worden gebouwd op de schoonst daarvoor denkbare plaats. Men heeft — dat is toch wel opmerkelijk — in de gehouden discussiën niet gevraagd naar de eischen, die het internationaal bouwwerk, eenig toen in geheel de wereld, voor zich mocht opeischen ; men heeft zich bij voorkeur afgevraagd welke rechten de Gemeente kon doen gelden, uitgerekend het aantal boomen, dat zou moeten worden geveld en dat heel wat geringer was dan dat, 't welk, o ! bittere ironie van het noodlot, slechts enkele jaren later de elementen als bij voortduring aan het Bosch zouden ontnemen. Toen beide plannen bekend werden, kwamen de protesten ; eene adresbeweging werd op touw gezet en zooals het toenmalige Raadslid, de heer Kolkman, het geestig zeide : de liefde voor het Haagsche Bosch bleek éénmaal te meer weer eens heel wat grooter dan het gering aantal wandelaars, dat men er ontmoet, zou doen veronderstellen. In September 1904, daarna op 23 Januari 1905 voor den tweeden keer, wees de Gemeenteraad een verzoek om medewerking, teneinde het deel achter het Malieveld beschikbaar te stellen, af en verklaarde zich, tegen het voorstel van B. en W. in, zelfs niet bereid om een gedeelte van den Koekamp daarvoor ^aan te wijzen, hetgeen daarom weinig aan de zaak veranderde, wijl later bleek, dat ook naar het oordeel van het Bestuur van de Caraegiestichting bouwen op dit terrein onmogelijk was geweest, daar men dan bijna alle boomen had moeten offeren en juist behoud van het groen had gewenscht. Bij de verschillende plannen was stilzwijgend uitgegaan van de gedachte, dat de Stichting het terrein, benoodigd voor den bouw, door bemiddeling van de Nederlandsche Regeering, als blijk van sympathie 127 128 jegens de edelmoedige gift van Garnegie, zou ontvangen. Toen het hu onmogelijk bleek om openbaar terrein voor dien bouw te bestemmen, zag men naar particulier aan te koopen grond om en -meende, in overleg met het Bestuur der Stichüng, eene gelukkige keuze te doen door aankoop van den grond van Gravin van Bylandt, gelegen aan en achter den Benoordenhoutschen weg. Een wetsontwerp tot dat doel, gedateerd 17 November 1904, werd bij de Tweede Kamer ingediend, doch werd, alvorens ook maar in behandeling te zijn genomen, den 5den Mei 1905 ingetrokken. Immers, er waren stemmen opgegaan om te betoogen, dat deze terreinkeuze niet beantwoordde aan de wenschen, die de 'schenker had geuit en waarmede toch evenzeer rekening diende gehouden als reeds geschiedde tegenover de zijnerzijds verti ouwelijk uitgesproken gedachte, dat ons land, door beschikbaarstelling van den noodigen grond, oprechte belangstelling zou toonen in het Vredespaleis. De opmerkingen van buitenlandsche leden van het Permanente Hof, die in den winter van 1904 te 's-Gravenhage vertoefden in verband met aanhangige rechtsgedingen en die zeer ongunstig luidden voor de gekozen plaats van vestiging, meende men als aanwijzigen van beteekenis te moeten erkennen. Weer werd plaatsing in den Koekamp besproken, doch zonder resultaat, terwijl terzelfder tijd de Regeering van het Bestuur der Garnegiestichting vernam, dat dit om redenen, die nader werden ontvouwd en vooral van practischen aard waren, prijs stelde op plaatsing van het Vredespaleis op het terrein van het oude Buitenrust aan den ingang van den Scheveningschen weg, welk terrein door de Bouwmaatschappij „Zorgvliet" in exploitatie werd gebracht. Reeds ■ vroeger was dit terrein in bespreking gebracht, maar toen als onmogelijk verworpen, wijl twee servituten op de bebouwing rustten. De langdurige beraadslagingen hadden echter — iets goeds tegenover 't vele kwade en voor het Bestuur teleurstellende en onaangename! — een dezer krachteloos gemaakt; 't andere kon na onderhandelen worden opgeheven, en zoodoende kon aan den wensch der Garnegiestichtmg ' gevolg gegeven en overgegaan worden om het Vredespaleis te doenl verrijzen in de onmiddellijke nabijheid van de plaats, waar eenmaa Jacob Gats zijn buitenverblijf had 1 Dat ook dit plan, vóórdat het tot verwezenlijking kwam, tegenstand ontmoette, spreekt vanzelf; dat het ten slotte in de Kamer bijna éénstemmig werd aangenomen, mocht eveneens tevoren worden verwacht, al hebben toen enkele afgevaardigden gemeend in hunne redevoeringen de zeven ton gouds, welke de Nederlandsche Staat voor dit terrein zou uitgeven, te moeten aanduiden als eene luxe-uitgave, niet verantwoord tegenover de dringende sociale nooden en in geen enkel opzicht rendeerend te achten 1 Met 56 tegen 6 stemmen werd ten slotte in de zitting van 19 Mei 1905 het door de Ministers Van Weede van Berencamp en De Marez Ovens verdedigde wetsvoorstel, waarbij een bedrag van / 700.000 voor den aankoop van den grond aan het Garnegiebestuur werd aangeboden door de Tweede Kamer goedgekeurd; in de zitting van 2 Jum 129 1905 door de Eerste Kamer zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het Vredespaleis had nu zijne plaats van bouw 1 - Het dient met waardeering erkend, dat het Bestuur der Garnegiestichting, hoezeer zelf tegengewerkt door de herhaalde bezwaren der terreinkeuze, nadat eenmaal de beslissing over den bouwgrond was gevallen, geen tijd verloren liet gaan om de verdere maatregelen voor te bereiden, welke tot de spoedige verrijzing van het verlangde „Vre.despaleis" konden leiden. Op 15 Augustus 1905 reeds — een datum, zoo snel volgend op de beslissing van het Nederlandsche Parlement, dat de veronderstelling niet gewaagd is, dat de voorbereidende besprekingen lang tevoren waren gehouden — werd de prijsvraag voor den bouw openbaar gemaakt en aan de architecten van alle landen gelegenheid gegeven hunne ontwerpen in te zenden, naast welke vrije mededinging het Bestuur tegelijkertijd, teneinde zekerheid te hebben dat de bekwaamsten niet zouden achterblijven, de als zoodanig erkende uit de voornaamste Rijken tot mededinging uitnoodigde en hun deze financieel vergemakkelijkte. Dat de prijsvraag weerklank vond in geheel de wereld der scheppende kunstenaars, bleek ten duidelijkste, toen na acht maanden de termijn van inzending verstreken was en niet minder dan 216 plannen, alle nauwkeurig bewerkt en met tezamen een drie duizend teekeningen toegelicht, bleken ingekomen als ontwerpen naar de prijzen, die een totaal bedrag van ƒ 40.000,— beliepen. Even internationaal als de schare der mededingers, was de jury, die over deze prijsvraag te beslissen had en bestond uit de bouwmeesters Th. E. Golcutt (Londen), P. !. H. Guypers (Roermond), G. von Ihne (Berlijn), Prof. K. König (Weenen), H. Nenot (Parijs) en Prof. W. R. Ware (Milton in Massachusetts). Zij vereenigde zich onder voorzitterschap van den heer Van Karnebeek op denzelfden dag, dat de inzending werd gesloten, op 15 April 1906; op 11 Mei deed zij haar uitspraak kennen, die uitspraak, zoo menigmaal, zoo heftig aangevallen, zoowel op practische als op artistieke gronden. Bij haar uitspraak kende de jury den eersten prijs ten bedrage van ƒ 6000,— toe aan het ontwerp van den Noord-Franschen architect L. Cordonnier te Lille, wiens ontwerp den stijl der monumentale gebouwen van zün vaderland aanstonds in herinnering bracht; den tweeden prijs van / 4500,— aan den architect Marcel te Parijs, wiens teekeningen het Petit Palais aan de Seine voor oogen deden komen; den derden prijs van / 3500,— aan Franz Wendt te Charlottenburg, wiens bouwwerk van geheel klassieken stijl was; den vierden! prijs van ƒ 2500,—aan Otto Wagner te Weenen, wiens ontwerp door deskundigen werd geroemd, als eene wonderschoone uiting van zijne nieuwe school; terwijl zij ten slotte de vijfde en zesde prijzen van /1500,— elk, verdeelde tusschen de New-Yorksche architecten Greenley en Olin en den Duitschen architect Schwechten te Berlijn, wier ontwerpen minder dan de overige eene kort te omschrijven gedachte weergaven en minder dan ook bij 130 de tentoonstelling der ontwerpen, die op de uitspraak volgde en druk werd bezocht, de algemeene aandacht van publiek en critiek trokken Er was tegen de uitspraak der jury — hoezeer zij als gewoonlijk, onbillijk werd aangetast — één verwijt van niet geringe beteekenis aan te voeren, niet gering vooral van zuiver technisch standpunt beschouwd. Zij bekroonde een ontwerp, dat het reglement voor de prijsvraag, voor zooverre de kosten van den bouw betrof, zeer aanmerkelijk overschreed en zich zoodoende in schoonheid van aspect een belangrijken voorsprong op zijne mededingers kon verwerven. Inderdaad, het toegestane bedrag van ruim anderhalf millioen gulden voor den bouw van het Vredespaleis zou nimmer toereikend zijn geweest voor uitvoering van het oorspronkelijk denkbeeld van Gordonnier, wiens paleis aanvankelijk door twee van die fraaie torens, welke in de gebouwen van noordelijk Frankrijk dra opvallen, werd bekroond. Het Bestuur der Garnegiestichting behoefde zich een dusdanig verwijt met aan te trekken; dit had zich bij.de voorwaarden der prijsvraag, welke overigens met groote nauwkeurigheid de détails der indeeling bevatten, alle mogeüjke vrijheid voorbehouden ten aanzien van de beslissing, met het oog op de uitvoering te nemen. Niet alleen washet Bestuur na de uitspraak der jury vrij een ander dan het met den eersten prijs bekroonde ontwerp te doen uitvoeren ; het was evenmin verplicht om de uitvoering op te dragen aan den architect, van wien het ontwerp afkomstig was. De opdracht aan Gordonnier om het Vredespaleis te bouwen is gevolgd na besprekingen, waarin de mogelijkheid werd geopend om het bekroonde ontwerp, met behoud van zijn sprekend karakter, zoodanig te wijzigen, dat de kosten daarvan tot het oorspronkelijk geraamde bedrag zouden worden teruggebracht, en waarbij tevens werd overeengekomen, dat in de leiding medezeggenschap zou hebben een bekwaam Nederlandsch bouwmeester, bekend met de eigenaardigheden van het Nederlandsch terrein, gewend aan Nederlandsche aspecten. In overleg met Gordonnier werd, nadat tusschen dezen en de Garnegiestichting volkomen overeenstemming was verkregen, tot die eervolle taak geroepen de heer Ir. J. A. G. van der Steur destijds architect te Haarlem, adviseur der Stichting gebleven na de opening in 1913 en thans tevens hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft. Na diens benoeming in Mei 1907 werd de hand aan het werk van den bouw geslagen, waarbij reeds vaststond het zeker als gelukkig te prijzen denkbeeld om wel de woning van het Permanente Hof en zijn Internationaal Bureau af te scheiden van de te stichten internationale bibliotheek, maar niet in den bouw die afscheiding zoo te markeeren als zij aanvankelijk door middel eener overdekte galerij door Gordonnier was gedacht; zich te bepalen tot eene m den bouw uit te werken scheiding tusschen deze beide 26). Toch kon de spoed, waarmede de beide architecten en de afzonderlijke bouwcommissie, door het bestuur der Garnegiestichting uit zijn midden met medewerking van de heeren Muysken en Knuttel ingesteld, hunne taak 131 begonnen, niet bewerken, dat in den zomer van dat jaar, toen de tweede Vredesconferentie te 's-Gravenhage bijeen was, de plannen zóóver waren gevorderd, dat men reeds van een vastgesteld program van werkzaamheden kon spreken en dat de voorloopige grondboringen ook de gewenschte resultaten hadden opgeleverd. Hetgeen evenwel terecht geen bezwaar werd geacht om van de aanwezigheid van de hooge internationale vergadering voordeel te trekken, teneinde de plechtigheid der eerste steenlegging de zekerheid van een ongemeenen luister te verschaffen. Op 30 Juli 1907, nadat tevoren de plaats, waar de eerste steen — nu aan te treilen in den rechterhoek der groote rechtszaal — zou worden gemetseld, nauwkeurig was vastgesteld, om te voorkomen, dat dit symbolieke stuk later op eene andere plaats zou moeten worden overgemetseld, had, begunstigd door het heerlijkste zomerweder, de plechtigheid plaats. Zang gal daaraan de noodige wijding, en woorden van de bij deze plechtigheid naast betrokken hoofdpersonen, den heer Van Karnebeek als voorzitter der Garnegiestichting en den heer de Nelidoff als voorzitter der tweede Vredesconferentie, vertolken de gedachten, die de talrijke aanwezigen op dit oogenblik moesten bezielen. Spoedig, nadat de tweede Vredesconlerentie hare slotzitting had gehouden, werd, voorzoover het seizoen dit toeliet, een aanvang gemaakt met de werken voor den eigenlijken bouw. In December 1907 had de eerste aanbesteding plaats, welke toen slechts betrof de grondwerken en de afsluiting en omrastering van het terrein, door aankoop van de Garnegiestichting zelf een weinig uitgebreider geworden dan aanvankelijk was gedacht; aannemer was de heer J. Knijnenburg te Scheveningen. Den 29sten April 1908 volgde de aanbesteding voor het maken van de fundeeringen en ■ van den onderbouw, gegund aan de aannemers Nollen en Heymerink te 's-Gravenhage; den 22sten Februari 1909 die van de natuursteenwerken, uit te voeren in Obernkirchner zandsteen, gegund aan de Rotterdamsche Steenhouwerij te Rotterdam. En ten slotte had op 22 Mei 1909 de aanbesteding plaats voor het maken van den bovenbouw, welke is uitgevoerd door de firma Boersma te 's-Gravenhage. Men herinnert zich, dat eens gedurende den bouw een treurig ongeval zich voegde bij de niet onbewogen wordingsgeschiedenis van het Vredespaleis; een ongeval, dat menschenlevens te betreuren gaf; overigens had men slechts oog voor den inderdaad kracbtigen vooruitgang van dezen bovenbouw. Men lette er op om den toren omhoog te zien komen en te zien uitsteken boven geheel zijne omgeving, daaraan met den dag meer te zien aanpassen het reeds door zijn gevel en zijne afmetingen indrukwekkende gebouw, dat het eerste internationale Paleis van Justitie der wereld werd geheeten. In de jaren, die verliepen alvorens van een dag van oplevering kon worden gesproken, was menigmaal de datum van inwijding een onderwerp van gesprek en berichtgeving; meer dan eens werd zulk een datum genoemd en weer gewijzigd, totdat ten 132 slotte vaststond, dat in 1913, aanvankelijk in Juni, later einde Augustus, de plechtige inwijding zou plaats hebben, samenvallend zoodoende met het tijdstip, dat Nederland herdacht zijne honderdjarige onafhankelijkheid in een gelukkig, vreedzaam en welvarend bestaan. Dat het zou zijn- een internationaal paleis, internationaal niet alleen tegenover het recht, dat daar gesproken wordt, maar internationaal ook in zijne inrichting, wist men tevoren. De tweede Vredesconferentie toch, op voorstel van den Pranschen gedelegeerde Baron d'Estournelles de Constant, besloot in hare slotzitting van 18 October 1907 den wensch uit te spreken, dat elk der onderteekenende Mogendheden door een geschenk van nationalen aard, in overleg met de architecten bepaald, aan het Vredespaleis een bewijs van haar sympathie zou geven, opdat het, „uiting van den wil en de hoop van geheel de wereld, reeds in hare samenstelling alle landen zou vereenigd zien". Het moge menigeen toeschijnen, dat het artistieke cachet van de inrichting van het Vredespaleis hieronder geleden heeft, de rijkdom van zijne uitvoering heeft er zeker bij gewonnen, het wereldkarakter zijner innerlijke inrichting is er door bevestigd. Voordat men den stijlvol aangelegden tuin binnentreedt, stuit men op de massieve hekken, prachtvolle stukken van Duitsch smeedwerk, terwijl de deur, die den hoofdtoegang naar het paleis afsluit, eene schenking van België is. Bij het betreden van de hal ziet men zich geplaatst tegenover de marmeren eeretrap, door de gemeente 's-Gravenhage aangeboden, stemmig belicht door de gekleurde glazen, die het Nederlandsch gouvernement tot geschenk bestemde, tegelijk, dat het uit verborgen kunstschatten vier doeken van Bol afstond. De treden van de trap naar den hoofdingang zijn van graniet, door Noorwegen aangeboden ; het mooiste gedeelte van het graniet van den voorgevel is door Zweden geschonken. De klok, die boven in den toren het uur aangeeft, is Zwitsersch werk; de marmeren pilaren In de groote vestibule zijn grootendeels gegeven door Italië, het eerste land, dat den door de tweede Vredesconferentie geuiten wensch in eene daad omzette; de zes rijk versierde kandelaars, die de hal kunnen verlichten, vormden Oostenrijk's geschenk. Engeland gaf voor de groote rechtszaal de gebrande glazen ; Frankrijk, dat een gobelin voor de kleine rechtszaal toezegde, bood voor de groote rechtszaal een decoratief tableau van Besnard aan. De vroegere Czaar van Rusland schonk de kostbare vaas van jaspis, die onmiddellijk in het oog valt, wanneer men de kleine rechtszaal betreedt; Roemenië gaf voor de antichambres fraaie tapijten. De vergaderkamer van den Raad van Beheer is over geheel het oppervlak harer wanden versierd met de meest kostbare en kunstvolle uitingen van Japansche weefkunst, speciaal voor dit doel in het werk gesteld, terwijl de grond dier zaal bedekt wordt door een Turksch tapijt. De Zuid-Amerikaansche Staten Brazilië, Salvador en Haïti schonken hout, dat artistiek in het Vredespaleis verwerkt is, evenals Nederlandsch- Indië, dat djati-hout uit 133 zijne beste verzamelingen afstond. Denemarken zegde eene porceleinen fontein van K openhaagsch werk voor den binnenhof toe ; Hongarije vazen; Chili bracht beeldhouwwerk aan evenals Amerika, dat een aUegorie en Argentinië, dat eene reproductie van het bekende Andes-beeld deed plaatsen; China stelde vazen ter beschikking. Griekenland bood een troon aan, gecopieerd naar de overblijfselen eener antieke, op Creta opgegraven; Spanje zilveren inktkokers voor bet Raadsvertrek. Moge dan ook de motie der tweede Vredesconferentie, gelijk de heer Van Karnebeek bij de opening van het Vredespaleis uitdrukkelijk heeft doen uitkomen, geen der onderteekenenden Staten eenige verplichting hebben opgelegd, deze hebben zichzelven eene verplichting geschapen, die velen trouw zijn nagekomen. Op 28 Augustus 1913 had de inwijding van het Vredespaleis plaats. Zij bepaalde zich tot de overdracht door het Bestuur der Carnegiestichting aan den Raad van Beheer van het Permanente Hof van het gebouw, waarin dit voortaan geherbergd zou zijn. De tegenwoordigheid van Nederland's Koningin, vergezeld van Haar Gemaal en Haar Moeder; de aanwezigheid van Andrew Carnegie, noode gemist, toen in 1907 de eerste steen werd gelegd, gaven aan de plechtigheid een bijzondere beteekenis, hare uitdrukking ook vindende in dat voornaam en van kleurrijke uniformen schitterend gezelschap, dat bij de inwijdingsplechtigheid tegenwoordig was. Weer was het zang, die wijding gaf aan dit op zichzelf reeds wijdingsvolle uur; weer waren het twee redevoeringen, die onder woorden moesten brengen wat daar gedacht werd door degenen, in dit werkelijk historisch uur bijeengekomen. Weer was de heer Van Karnebeek de eerste spreker, en hij, die thans namens den Raad van Beheer de overdracht van het gebouw aanvaardde, was de Nederlandsche Minister van Buitenlandsche Zaken Jhr. Mr. R. de Marees van Swinderen, die juist op den laatsten dag van zijn vijfjarig ministerschap deze historische missie te vervullen had. Het Vredespaleis, dat in 1914 voor het eerst voor een congres van min of meer officieuse'n aard, de jaarüjksche bijeenkomst der International Law Association, die er nu in 1921 bijeenkwam om er onder leiding van professor Josephus Jitta de „Hague rules" vast te stellen, zou zijn beschikbaar gesteld, had in de maanden, die onmiddellijk op het einde van den oorlog zijn gevolgd, niet zijne minst belangrijke gebeurtenissen te boeken. Nadat toch in Februari 1920 op uitnoodiging van de Nederlandsche Regeering eene conferentie was samengekomen van vertegenwoordigers van deze met die van Noorwegen, Zweden, Denemarken en Zwitserland teneinde te beraadslagen over den meest geschikten vorm voor een ontwerp voor eèn internationaal gerechtshof van den Volkenbond, aan den uitvoerenden Raad van den Volkenbond aan te bieden, werd, op verzoek van dien Uitvoerenden Raad, het Vredespaleis te 's-Gravenhage beschikbaar gesteld voor de bijeenkomst der Internationale Juristenconferentie, die de officieele opdracht 134 ontving om het ontwerp, door art. 18 van het Volkenbondsverdrag geëischt, in gereedheid te brengen. Deze Juristenconferentie, voorgezeten door den Belgischen Senator Baron Descamps, die de medewerking had van eerste juristen uit alle landen als den Amerikaan Root, den Nederlander Loder, den Pranschman ' Lapradelle, den Engelschman Phlllimore, den Spanjaard Altamira, heelt weken achtereen naarstig gearbeid, lange en vruchtbare beraadslagingen gehouden, waaruit het ontwerp is voortgekomen, dat in de zitting van den Uitvoerenden Raad van San Sebastiaan in Augustus 1920 aan dezen werd ter hand gesteld en dat in de eerste algemeene vergadering van gedelegeerden van den Volkenbond te Genève, op 15 November 1920 geopend, werd aanhangig gemaakt27). En ook daarom was dit ontwerp voor het Vredespaleis en voor 's-Gravenhage van beteekenis, wijl daarin werd voorgesteld, dat de zetel van het internationaal rechtsüchaam van den Volkenbond, het eerste dat, zij het ook in zeer beperkte mate eene internationale rechtspraak stelt in de plaats van de totnutoe geheerscht hebbende arbitrage, zou zijn gevestigd te 's-Gravenhage; dat dus dit internationaal rechtslichaam zal voortzetten de traditiën van het werk van Den Haag, door de Vredesconferenties van 1899 en 1907 gekweekt. Door de Internationale Juristen conferentie van 1920 werd — het is met voldoening geconstateerd — gebroken met de opvatting, die bij de Vredesconferentie te Parijs blijkbaar voorzat, dat het werk van 's-Gravenhage als niet gedaan werd beschouwd ; met de meening, dat dit geen enkelen grondslag bood, waarop kon worden voortgearbeid ! HOOFDSTUK V DE ARBITRAGE TER TWEEDE VREDERCONFERENTIE VAN 1907 Het scheidsgerecht bij den aanvang der tweede Vre desconferentie Wie den toestand, waarin de gedachte van het internationaal scheidsgerecht verkeerde in de weken, die onmiddellijk aan de eerste Vredesconferentie voorafgingen, vergelijkt met den toestand, waarin zij verkeerde bij den aanvang der tweede Vredesconferentie, zal worden getroffen door een grooten en merkbaren vooruitgang. Deze vooruitgang was voor een groot deel gelegen in de toepassing van art: 19 der'overeenkomst van 1899, het artikel, getreden in de plaats van de aanvankelijk bedoelde bepaling betreffende verplichte arbitrage. De Fransche Senator d'Estournelles de Constant, die eenerzijds pogingen aanwendde om te komen tot het onderwerpen van gedingen aan de jurisdictie van het Permanente Hol van Arbitrage, trachtte anderzijds 135 met groote volharding te bereiken, dat een verdrag van arbitrage totstandkwam tusschen Engeland en Frankrijk. Niet ten onrechte zag hij in een zoodanig verdrag materieel een stap voorwaarts, en ontveinsde hij zich geenszins, dat daaruit moreel een groote invloed zou voortkomen. Op 14 October 1903 werd het Fransch-Engelsche permanente tractaat van arbitrage gesloten; het geschiedde tijdens datzelfde bezoek van den toenmaligen Koning Edward VII aan Parijs, dat den grondslag heeft gelegd voor de samenwerking op internationaal gebied tusschen Engeland en Frankrijk, voor de latere Triple Entente, die een maar al te gevaarlijk tegenhanger van de Triple Alliantie zou blijken te zijn. Dit tractaat luidde: Le Gouvernement de la République Irancaise et le Gouvernement de Sa Majesté Britannique, signataires de la convention pour le règlement pacilique des conflits internationaux, conclue a La.Haye, le 29 juiUet 1899: Considérant que, par 1'article 19 de cette convention, les hautes parties contractantes se sont réservé de conclure des accords en vue du recours a 1'arbitrage, dans tous les cas qu'elles jugeront possible de lui soumettre, Ont autorisé les soussignés 4 arrêter les dispositions suivantes: Art i—Les dilférends, d'ordre juridique ou relatils a 1'interprétation des traités existant entre les deux parties contractantes, qui viendraient a se produire entre eUes et qui n'auraient pu être réglés par la voie diplomatique, seront soumis .a la cour permanente d'arbitrage établie par la convention du 29 juület 1899, è. la Haye, a la oondition toutelois, qu'ils ne mettent en cause ni les intéréts vitaux, ni 1'indépendance ou 1'honneur des deux Etats contraetants et qu'ils ne touchent pas aux intéréts des tiercés puissances. Art 2.—Dans chaque cas particulier, les hautes parties contractantes, avant de s'adresser è. la cour permanente d'arbitrage, signeront un compromis spécial, déterminant nettement 1'objet du litige, 1'étendue des pouvoirs des arbitres, et les délais a observer, en ce qui concerne la constitution du tribunal arbitral et la procédure. Art. 3.—Le présent arrangement est conclu pour une durée de cinq années, a partir du jour de la signature. Fait a Londres, en doublé exemplaire, le 14 octobre 1903. Permanente tractaten van arbitrage Niet slechts de propaganda van enthousiasten als d'Estournelles de Constant in Frankrijk en Sir Thomas Barclay in Engeland waren, is van beteekenis geweest voor de uitbreiding van het permanente tractaat van arbitrage. Evenals vroeger was geschied ten aanzien van de compromissoire clausule, geschiedde ook ten aanzien van het permanente tractaat van arbitrage, hetwelk in Zuid-Amerika, ook tusschen Zuid- en Noord-Amerika, aanmerkelijk veelvuldiger werd 136 toegepast dan in Europa destijds nog het geval was. Ter tweede PanAmerikaansche Conferentie te Mexico in 1901, die de toetreding van de Zuid-Ameiikaansche Staten tot de Haagsche overeenkomst van 1899 vaststelde zoodra de bepalingen dezer overeenkomst die toetreding zouden mogelijk maken, werd een algemeen verdrag aangenomen met gedeeltelijk verplichte arbitrage en tevens een verdrag, dat uitsluitend die geschillen, welke zich betreffende schadeloossstelling van burgers van de eene Republiek tegenover de andere zouden voordoen, aan arbitrage onderwierp; het eerste verdrag werd door 10, het tweede door 17 Staten onderteekend. De derde Pan-Amerikaansche Conferentie, die in 1906 te Rio de Janeiro plaats had, verlengde dit laatste tractaat met vijfjaren; de vierde Pan-Amerikaansche Conferentie, die in 1910 te Buenos Ayros werd gehouden, verlengde het onbeperkt. Maar terwijl onderling in Amerika de scheidsrechterlijke clausule werd toegepast, liet men ook met na deze met het Spaansche moederland in practijk te brengen. Op 11 Januari 1902 sloot Spanje met Mexico een permanent tractaat van arbitrage, later gevolgd door zoodanige met Argentinië, San Domingo, Uruguay en San Salvador. Eveneens als gevolg van de conferentie sloot Spanje deze met Bolivia en met Guatemala, terwijl het later met Nicaragua en Honduras contracteerde — in alle welke tractaten als scheidsrechter allereerst het Staatshoofd eener Zuid-Amerikaansche Republiek, daarna een uit Spanjaarden en Spaansch-Amerikanen samengesteld gerechtshof, en eerst daarna het Haagsche Permanente Hof werd aangewezen. Reeds in 1899 — op denzelfden dag, dat de Vredesconferentie werd geopend — sloten Brazilië en Chili een vrijwel volledig permanent tractaat; Argentinië volgde dit voorbeeld tegenover , Uruguay, Paraguay en Peru, terwijl de Midden-Amerikaansche Staten de zeer vérgaande verplichtende bepalingen van San José onderteekenden, op welke plaats later tevens een Midden-Amerikaansch gerechtshof zou worden opgericht. Dit verdrag heeft zich niet in een langen levensduur mogen verheugen, doch is in 1906, toen de vrede tusschen de Midden-Amerikaansche Staten totstandkwam, vervangen door een ander, dat de oprichting van een permanent en verplichtend Hof te Gartago in Costarica en zekere ontwapening met zich bTacht. Niet ten onrechte is dit verdrag, al vervolledigde het de scheidsrechtelijke gedachte slechts tusschen een aantal kleine Staten in MiddenAmerika — welker beteekenis tengevolge van de hervatting der Panamawerkzaamheden intusschen toenam — als belangrijk beschouwd ; wie de bepalingen daarvan nauwkeurig naleest, zal tot de overtuiging geraken, dat het eene Statengemeenschap bracht, die eigenlijk verder gaat dan de Volkenbond van Parijs en die tusschen de betrokken Staten een toestand van berechting van geschillen deed ontstaan, welke aan dien tusschen de burgers van eenzelfden Staat vrijwel gelijk is I Chili en Argentinië Wel'het meest belangrijke tractaat intusschen werd in deze periode 137 gesloten tusschen Chili en Argentinië. Chili en Argentinië, het zijn voor de Europeesche openbare meening twee Zuid-Amerikaansche Republieken, waarvan men nauwelijks den omvang, de levensomstandigheden, laat staan de politieke en economische geschiedenis kent. Maar Chili en Argentinië zijn voor ieder, die in de geschiedenis van Zuid-Amerika niet geheel vreemd is, twee voortdurende vijanden ; twee tegenstanders, even vijandig tegenover elkander staande als Frankrijk en Duitschland in Europa sedert 1871 moesten worden beschouwd. In 1902 dreigde, in verband met grensaanspraken in de bijna ontoegankelijke Andes-bergen, opnieuw een strijd tusschen Chili en Argentinië; van beide zijden versterkte men zich, niet alleen te land, maar ook te water. Totdat, mede dank zij de kracht der openbare meening, een scheidsrechtelijk tractaat totstandkwam, waarin de Engelsche Koning Edward VII als arbiter werd aangewezen, maar waarin tevens de noodige voorzorgen werden genomen, dat niet meer door overbewapening een oorlog zou kunnen ontbranden. De Argentijnsche en Chileensche arbitrage-overeenkomst van 1902 is daarom in de geschiedenis der vredelievende beslechting van internationale geschillen van zoo groot belang te rekenen, wijl hier het compromis vergezeld ging van eene afspraak, die leidde tot gedeeltelijke ontwapening, in elk geval tot belangrijke beperking der bewapeningen ter zee. Chili en Argentinië hebben zich daarbij, zij het ook niet met zooveel woorden, op het practisch standpunt gesteld, dat, waar in het gerezen geschil van de kracht der wapenen vrijwillig . afstand was gedaan, er ook geene redenen aanwezig waren om een kostbaar leger, eene kostbare vloot nog langer tijd te onderhouden "). Model tractaat van arbitrage Hoezeer het beginsel van het permanente tractaat van arbitrage zich uitbreidde, kan ook blijken uit het feit, dat de Interparlementaire Unie, te Londen bijeengekomen in 1906, hare aandacht wijdde aan een dusgenaamd model .permanent tractaat van arbitrage. Immers, in den" loop der jaren was gebleken, dat zicb tusschen de verschillende gesloten permanente tractaten verschillen van niet onbelangrijken aard voordeden. Het Engelsch-Fransche verdrag bevatte de bekende uitzonderingsclausule betreffende de eer en de levensbelangen ; het Fransch-Italiaansche en het Engelsch-Italiaansche, die spoedig hierop volgden, bevatten eene gelijke uitzondering. In bijna alle tractaten, die de Europeesche Staten onderling of met Amerikaansche Staten sloten, bleven deze uitzonderingen gehandhaafd. Het arbitragetractaat, dat in 1904 tusschen Nederland en Denemarken totstandkwam, was het eerste van geheel onbeperkten aard, tegen welks uitgebreide werking men in het Nederlandsche Parlement van bepaalde zijde niet minder bezwaren bleek te hebben dan vier jaren later het geval was met het eveneens onbeperkte arbitrage-tractaat, dat Nederland met Italië aanging. Intusschen, deze beide voorbeelden, die eene nadere beschou- 138 wing ten volle waard zijn, mogen in Nederland de meest bekende zün, zij zijn niet de eenige. Er zijn tractaten door België en door Denemarken gesloten, die eveneens van onbeperkten aard zn'n, nog daargelaten, dat het Italiaansch-Argentijnsche verdrag van 1898 reeds in deze richting was voorgegaan. Tusschen de tractaten, bevattende de uitzondering van eer en levensbelangen en tusschen de geheel onbeperkte in stond eene categorie, die wel uitzonderingen, maar slechts van zeer beperkten aard aanvaardde; het tusschen Rusland en België gesloten arbitragetractaat was daarvan een voorbeeld'»). Teneinde nu den Regeeringen, die een tractaat van arbitrage voorbereidden, den weg te effenen, stelde de Interparlementaire Conferentie in 1906,' op voorstel van den Oostenrijkschen Senator Von Plener, een model voor een permanent tractaat van arbitrage vast, dat tusschen beide uitersten eene bemiddelende gedachte vertegenwoordigde. Het opgemaakte ontwerp sprak eene algemeene verplichting tot arbitrage in beginsel uit; het wilde alle geschillen door de Mogendheden daaraan onderworpen zien, en daarvan naar de langdurig gehuldigde traditie slechts uitsluiten die, welke de onafhankelijkheid, de levensbelangen en de uitoefening der souvereiniteit betreffen, dan wel belangen van derde Mogendheden raken. Doch waar in alle die overeenkomsten aan de betrokken Regeeringen op het oogenblik van het conflict werd overgelaten uit te maken in hoeverre die gewaarborgde uitzonderingen in het spel zijn, dus haar bij kwade trouw de gelegenheid werd geschonken om aan de toepassing der verplichting onder aanvoering van een moeilijk te weerleggen argument te ontkomen, wanneer de nakoming haar min gewenscht voorkwam; waar zoodoende de gevolgde formuleering de toepassing ten allen tijde tot een onzekere kon maken, vooral in ernstige gevallen — daar gaf dit ontwerp althans voor een groot aantal bepaald omschreven soorten van conflicten, een waarborg voor de oplossing langs arbitralen weg. Want — en hier bleek duidelijk, dat rekening was gehouden met de ervaringen van de Vredesconferentie van 1899 — al bleef contractueel elke partij vrij in de beoordeeling der uitzonderingen, de onderteekenaren stelden in dit ontwerp van tevoren vast, dat deze vrije uitlegging geen recht van bestaan voor een reeks van gevallen zou hebben, die integendeel immer aan een scheidsrechtelijke uitspraak moesten worden onderworpen. Het aangenomen tractaat onderscheidde daarbij drie categoriën. Tot de eerste behoorden de geschillen betreffende de uitlegging of de toepassing van reeds gesloten of nog te sluiten overeenkomsten, waarbij opgesomd: handels en scheepvaartverdragen, overeenkomsten betreffende de internationale bescherming van arbeiders, verdragen over posterijen, telegraphie (al of niet draadloos) en telphonie, conventies tot bescherming van onderzeesche kabels en betreffende het spoorwegverkeer, tractaten en reglementen omtrent het voorkomen van aanvaringen op zee, overeenkomsten tot bescherming van letter^ 138 kundigen, artistieken en industrieelen eigendem (octrooien van uitvinding, fabrieks-, handels- en andere merken), overeenkomsten betref-, lend'e het stelsel van munten en van maten en gewichten, sanitaire tractaten en die betreffende bescherming tegen veeziekten, phyUoxera en andere plagen van den landbouw, verdragen tot wederzijdsohe kostelooze hulpveileening aan onvermogende zieken, tractaten betreffende onderwerpen van internationaal privaatrecht, gelijk die in de laatste jaren in verschillend opzicht gesloten waren, overeenkomsten tot regeling van handels- en nijverheidsondernemingen, verdragen aangaande het burgerlijk of penaal proces, en uitleveringstractaten. De tweede categorie omvatte terreinopnemingen voor de vaststellingvan grenzen, zoolang aan deze een politiek karakter vreemd was, teïwijl ten slotte de derde reeks de geschillen vermeldde betreffende geldelijke vorderingen wegens schade, ingeval het beginsel der schadevergoeding van weerszijden werd erkend. In hoofdzaak waren dus die gevallen, welke in 1899 het ontwerp van het verplichtend artikel der arbitrale conventie vormden, in deze opsomming opgenomen. Een stap voorwaarts was bij dit model daarom te constateeren, omdat het in 't algemeen ook alle andere conflicten aan een scheidsgerecht wilde onderworpen zien en van deze verplichting slechts vrijstelling verleende, indien de daarbuiten vallende uitzonderingen van dubbelzinnigen aard, terecht ol ten onrechte, formeel werden aangehaald, terwijl daarentegen het voorstel van 1899 zelfs deze practische poging onbeproefd het en zonder meer omtrent alle buiten de opsomming vaUende geschiUen aan de Mogendheden in conflict de facultatieve keuze der oplossing liet. Theoretisch een niet gering verschil dus, omtrent welker practische waarde het effect slechts in de praktijk kon blijken 1 Alleen moest het betreurd worden, dat een tweetal punten, namelijk de geschillen betreffende de scheepvaart op internationale stroomen of interoceanische kanalen, in 1899 op verlangen van Amerika geschrapt, en de conflicten, voortkomende uit consulaire conventies, destijds door ridder Descamps voor opname in de reeks warm aanbevolen, ook nu bij de opsomming achterwege waren gebleven, hoewel het overigens duidelijk was, dat te 's-Gravenhage, werd dit model tot grondslag aangenomen, amendementen de lijst nog aanzienlijk konden uitbreiden en haar gewicht vergrooten. Tot zoover de groote lijnen van het ontwerp. Wat de uitvoering der regeUng aangaat, hét tractaat stipuleerde daarbij zeer terecht in afzonderlijken vorm, dat de overeenkomst ook van toepassing was in geval de geschiUen mochten zijn voortgekomen uit gebeurtenissen, die vóór haar vaststellen waren voorgevaUen. Als scheidsrechteUjk lichaam, hetwelk ten allen tijde en zonder eenige uitzondering de vredeUevende uitspraak zou geven, noemde het ontwerp het Permanente Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage, gelijk dit voor elk geval werd ' samengesteld krachtens de overeenkomst van 29 Juli 1899, zoodat, waré in geüjken vorm eene internationale wet verkondigd, deze 140 instelling zoo uitgebreid mogelijk ware geworden tot het centraal punt der volkerenrechtspraak. Dit vormde een reden temeer, waarom een herziening van de inrichting van het Permanente Hof dringende eisch genoemd moest worden, teneinde zijne nu slechts tijdelijk bijeenkomende tribunalen te vervormen tot vaste kamers, die elk oogenblik vergaderen en rechtspreken konden; zijn internationaal bureau van griffie te maken tot een departement van den dienst der vredelievende beslechting. Trouwens, ook in ander opzicht hield het ontwerp aan de Haagsche conventie vast, omdat het bepaalde, dat bij gebreke van andersluidende afspraken, de contracteerende Mogendheden zich bij elke arbitrage zouden voegen naar de bepalingen, welke voor de benoeming der scheidslieden en de wijze van procedeeren in de artikelen 30 tot en met 59 van dat algemeen verdrag waren vastgesteld. Weliswaar stond daarnevens in het ontwerp geschreven, dat het compromis, hetwelk noodzakelijk aan elk arbitraal geding moet voorafgaan, een termijn zou aangeven, binnen welken de wisseling van memories en bescheiden omtrent het onderwerp van geschil tusschen de partijen moest geschieden, een wisseling, die in elk geval vóór de opening, van de zittingen van het scheidsgerecht en den aanvang der openbare procedure moest zijn afgeloopen — doch uitdrukkelijk werd hieraan verbonden, dat deze bepaling in niets te kort deed aan hetgeen reeds de Haagsche conventie in haar geslaagd reglement voor de arbitrale rechtspleging omtrent de instructie had bepaald. Een goede toevoeging aan dit reglement gaf overigens het ontwerp, hetwelk uit acht artikelen bestond, in de bepaling, dat de uitspraak der scheidsrechters de termijnen had vast te stellen, binnen welke zij ten uitvoer moest worden gebracht, zoodat dus ook omtrent dit vele malen doornige punt alle onzekerheid zou worden weggenomen. Reeks van gesloten tractaten Wil men nagaan tot welke resultaten het Engelsch-Pransche voorbeeld heeft geleid, dan kan het volgend lijstje van permanente tractaten van arbitrage, die in de jaren 1903-1907 werden gesloten, beteekenis hebben: 1903. 18 Mei. Paraguay-Peru. 14 Oct. Frankrük-Groot-Britannië. 3 Nov. Guatemala-Nicaragua-Honduras-Salvador. 25 Dec. Frankrijk-Italië. 1904. 1 Febr. Groot-Brittannië-Italië. 12 Febr. Denemarken-Nederland. 26 Febr. Frankrh'k-Spanje. 27 Febr. ■ Groot-Brittannië-Spanje. 141 6 April. Frankrijk-Nederland. 31 Mei. Portugal-Spanje. 9 Juli. Frankrijk-Noorwegen. -~9 Juli. Frankrijk-Zweden. 12 Juli. Duitschland-Groot-Brittannië. 11 Aug. Groot-Brittannië-Noorwegen. 11 Aug. Groot-Brittannië-Zweden. 1 Oct. Nederland-Portugal. 4 Oct. Spanje-Nicaragua. ■ 20 Oct. Bolivia-Chili. 30 Oct. Belgiê-Rusland. I Nov. Frankrijk-Vereenigde Staten. 15 Nov. Belgiê-Zwitserland. 16 Nov. Groot-Brittannië-Portugal. 16 Nov. Groot-Brittannië-Zwitserland. 21 Nov. Zwitserland-Ver. Staten. 22 Nov. Duitschland-Ver. Staten. 23 Nov. Portugal-Ver. Staten. 23 Nov. Italië-Zwitserland. 30 Nov. België-Noorwegen. 30 Nov. België-Zweden. 3 Dec. Oostenrijk-Zwitserland. 9 Dec. Noorwegen-Rusland. 9 Dec. Rusland-Zweden. 14 Dec. Frankrijk-Zwitserland. 14 Dec. Italië-Ver. Staten. 17 Dec. Noorwegen-Zwitserland. 17 Dec. Zweden-Zwitserland. 31 Dec. Spanje-Ver. Staten. 1905. 6 Jan. Oostenrijk-Hongarije-Ver. Staten. II Jan. Groot-Brittannië-Oostenrijk-Hongarije. 20 Jan. Zweden-Noorwegen-Ver. Staten. 23 Jan. België-Spanje. 23 Jan. Noorwegen-Spanje. 23 Jan. Zweden-Spanje. 11 Febr. Ver. Staten-Japan. 15 Febr. Groot-Brittannië-Nederland. I Maart. Denemarken-Rusland. 18 April. Italië-Peru. 19 April. België-Griekenland. 26 April. België-Denemarken. 6 Mei. Noorwegen-Portugal. 6 Mei. Portugal-Zweden. II Mei. Italië-Portugal. 13 Mei. Spanje-Honduras. 14 Mei. België-Roemenië. 142 6 Mei. Portugal-Zweden. 18 Aug. Portugal-Zwitserland 15 Sept. Denemarken-Frankrijk. 25 Oct. Denemarken-Groot-Brittannië. 26 Oct. Noorwegen-Zweden. 1 Dec. Denemarken-Spanje. 16 Dec. Denemarken- Italië. 1906. 13 Febr. Oostenryk-Hongarije-Portugal. 6 Maart. België-Nicaragua. 20 Juli. Guatemala-Honduras-Salvador. 29 Juni. Prankrijk-Portugal. 25 Sept. Gostarica-Guatemala-Honduras-Salvador. 1907. 2 Jan. Bolivia-Paraguay. 20 Maart. Denemarken-Portugal. 23 Apr. Nicaragua-Salvador. 14 Mei. Zwitserland-Spanje. 18 Sept. Italië- Argentinië. 16 Oct. Italië-Mexico. 20 Dec. Costarica-Guatemala- Honduras- NicaraguaSalvador. Hoezeer dit aantal nadien is toegenomen, blijkt wel uit de onderstaande opgave, aan de mededeelingen van het Permanente Hof van Arbitrage (opgave in de Jaarverslagen) ontleend: 1908. 10 Februari. Amerika-Frankrük. 29 Februari. Amerika-Zwitserland. 24 Maart. Amerika-Mexico. 28 Maart. Amerika-Italië. 4 April. Amerika-Groot-Brittanië. 4 April. Amerika-Noorwegen. 6 April. Amerika-Portugal. 20 April. Amerika-Spanje. 2 Mei. Amerika-Nederland. 2 Mei. Amerika-Zweden. 5 Mei. Amerika-Japan. 18 Mei. Amerika-Denemarken. 17 Juli. Denemarken-Zweden. 8 October. Denemarken-Noorwegen. 8 October. Amerika-Cbina. 5 December. Amerika-Peru. 8 December. Noorwegen-Pörtugal. 16 December. Columbia-Frankrijk. 21 December. Amerika-Salvador. 30 December. Golumbia-Groot-Brittannië. 1909. 7 Januari. Amerika-Bolivia. 143 7 Januari. Amerika-Ecuador. 7 Januari. Amerika-Haïti. 13 Januari. Amefika-Costarica. 15—Januari. Amerika-Oostenrijk-Hongarije. 13 Maart. . Amerika-Paraguay. 15 Maart. BraziUë-Portugal. 7 April. Brazihë-Frankrijk. 30 April. Brazilië-Venezuela. 18 Juni. Brazilië-Groot-Brittanmë. 25 Juni. Bolivia-Brazilië. 13 Juli. Brazilië-Noorwegen. 17 Juli. Nicaragua-Portugal. 3 Augustus. Brazilië-China. 9 Augustus. Argentinië-Portugal. 20 November. Italië-Nederland. 16 December. . Spanje-Griekenland. 1910. 8 Januari. Costarica-Italië. 15 Augustus. Spanje-Rusland. 13 Augustus. Brazilië-Rusland. 2 September. Spanje-Italië. 19 October. Oostenrijk-Hongarije-Brazilië. 27 October. Italië-Rusland. 18 November. België-Italië. 4 December. Italiê-Noorwegen. 1911. 25 Februari. Ecuador-Italië. 13 April. Italië-Zweden. 11 Mei. Italië-Paraguay. 17 Mei. Bolivia-Italië. • 9 Augustus. Denemarken-Frankrijk. 22 September. Braziliëltalië. 27 November. Brazilië-Denemarken. 1913. 13 Mei. Guatemala-Italië. 13 Mei. Spanje-Panama. 19 Juni. Spanje-Zwitserland. 8 Augustus. Chili-Italië. 2 September. Oostenrijk-Hongarije-Zwitserland. 20 September. Guatemala-Amerika. 1914. 11 Mei. Italië-Paraguay. 10 Juni. Groot-Brittanië-Zwitserland. 24 Juni, Noorwegen-Amerika. 15 September. Groot-Brittannnië-Amerika. 16 November. Groot-Brittannië-Portugal. Is het wonder, dat men verwachtingen van de tweede vredesconferentie koesterde ten opzichte van den vooruitgang der scheidsrechtelijke beginselen? In 1899 zijn deze op het programma der 144 eerste Vredesconferentie gebracht zonder dat men ze verwachtte; in 1907 vormden zij voor de openbare meening het hoofdpunt van discussie, en de teleurstellende indrukken, die van de werkzaamheden der tweede Vredesconferentie zijn behouden, zijn voor een niet gering gedeelte te wijten aan het maar zeer gedeeltelijk welslagen van den arbeid van die commissiên, die zich aan de oplossing der scheidsrechtelijke problemen hadden te wijden. A. VERPLICHTE ARBITRAGE Een algemeen verdrag voor verplichte arbitrage> Men zou, dit stond tevoren vast, in 1907 de poging herhalen die in 1899, dank zij het toen ingediende Russische ontwerp voor verplichte arbitrage, reeds was beproefd. Er was te dien aanzien niet slechts één voorstel aanwezig; er waren er talrijke ingediend, vooral van den kant van Zuid-Amerika, die, hoe goed ook bedoeld, toch dit nadeel met zich brachten, dat zü door het groot aantal der voorgestelde oplossingen de discussién eerder bemoeilijkten dan vooruitbrachten en in het algemeen niet nalieten verwarring te stichten. Ongetwijfeld heeft de tactvolle Duitsche eerste gedelegeerde baron Marschall von Bieberstein daarvan gebruik gemaakt toen hij in zitting der betreffende sub-commissie van 23 Juli 1907 in eene redevoering in grooten stijl, zooals er slechts enkele tijdens de conferentie werden uitgesproken, verklaarde, dat het eene vergissing zoude zijn om eene compromissoire clausule als neergeschreven in tal van tractaten tusschen twee landen, tot model te nemen voor een algemeen, een mondiaal verdrag. Hn' achtte den toe-. stand in beide gevallen van zeer verschillenden aard; het veld der mogelijkheden in een mondiaal verdrag is van zóó ontzaglijke uitgestrektheid, vergeleken tegenover dat, hetwelk tusschen twee bepaalde Staten zich voordoet, dat vergelijking als vanzelf is uitgesloten. En bovendien, zoo meende hij, wanneer wij tegenover geheel de wereld de vlag van de verplichte arbitrage ontplooien, dan moet deze iets dekken, dat gezien kan worden, en hij vreesde juist, dat men zich als in 1899 zou moeten beperken tot eene zoodanig vage reeks van vage gevallen, dat de toepassing daarvan in de practijk niets of bh'na niets zou opleveren. Hij erkende, dat er ongetwijfeld in de internationale betrekkingen der Staten tal van gevaUen zijn, die voor verplichte arbitrage in aanmerking komen; maar de uniformiteit van de toepassing van internationale verdragen als die voor post, telegraaf en telefoon, als die voor het internationaal privaatrecht, zou juist bedreigd worden door uitspraken van arbitrale rechtbanken, die van 145 geheel verschillenden aard kunnen zijn. 01 het deze meer practische, dan wel andere, minder naar voren gebrachte overwegingen waren, die den Duitschen gedelegeerde bewogen aldus te spreken — zooveel bleek uit-zijne redevoering en de daarop gevolgde beschouwingen van den Duitschen technischen gedelegeerde Kriege,, dat Duitschland het sluiten van een mondiaal tractaat van verplichte arbitrage onmogelijk achtte, omdat in een zoodanig mondiaal verdrag slechts onbelangrijke geschillen zouden kunnen worden opgenomen, die het bijvoeglijk naamwoord : verplichte tot een eeretitel zonder meer zouden maken. Tevens gal Duitschland uiting aan zijne opvatting, dat vooruitgang van arbitrage slechts kon worden verkregen door middel van tractaten tusschen twee ol enkele landen onderling en dat deze vooruitgang eerder bedreigd werd dan bevorderd door een algemeen verdrag. Tegenover de argumenten van Duitschland werden de argumenten van andere landen gesteld. Het waren in het bijzonder de heeren Renault {Frankrijk) en Ghoate (Amerika), die met Marschall von Bieberstein in discussie traden en tot in den treure betoogden, dat het verschil niet goed viel in te zien tusschen het afsluiten achtereenvolgens met 43 Staten van een tractaat, waarin bepaalde gevallen als verplichtend voor arbitrage worden aangemerkt, en het sluiten van één enkel tractaat tusschen de 44 Mogendheden, waarin diezelfde verplichting tegenover dezellde 43 tegelijk wordt aanvaard. Tevergeefs heeft men tegenover den Duitschen tegenstand, die hoffelijker werd getoond dan in 1899, maar niet minder duidelijk, erop gewezen hoezeer de openbare meening eene daad van deze tweede Vredesconferentie verwachtte en hoe de afwijzing van het beginsel der verplichte arbitrage, eenmaal voor deze conferentie gesteld zijnde, algemeene teleurstelling zou verwekken. De tegenstand werd Duitschland vergemakkelijkt, doordat van de zijde van enkele Staten, waaronder Brazilië met zijn invloedrijken gedelegeerde Ruy Barbosa eene eerste rol speelde, bezwaren werden geopperd tegen een te algemeene toepassing van het beginsel der arbitrage; de noodzakelijkheid van uitzonderingen als die van de eer en de levensbelangen nog eens nadrukkelijk werd betoogd, en daaraan eene reeks dergelijke uitzonderingen werd toegevoegd, betrekking hebbende op de grondwet, de integriteit van het grondgebied, de wetten en wat dies meer zij. Alsof werkelijk van deze tweede Vredesconferentie, die zich in vele gevallen de opvolgster van de eerste wist, kon worden verwacht, dat zij een algemeen tractaat van verplichte arbitrage zou hebben aanvaard zonder ééne enkele uitzondering I Gevallen van verplichte arbitrage Dank zij het geduld van den president dezer Commissie, den heer Léon Bourgeois, gelukte het intusschen, zij het ook na lange en moeilijke discussiën, tot stemming te komen over voorstellen, die door Servië, Portugal, Amerika, Zweden, Zwitserland en Engeland ten opzichte van 10 146 verplichte arbitrage aan de conferentie waren voorgelegd. De gevallen, waarin deze mogelijk werd geacht, waren de volgende : a. overeenkomsten betreffende wederkeerigen bijstand bij inheemsche ziekten; 12 stemmen voor, 4 tegen en 2 onthoudingen. Tegen stemden Duitschland, Oostenrijk, België en Griekenland; Rusland en Zwitserland onthielden zich. 6. internationale bescherming van arbeiders; dezelfde stemming als boven. c. voorkomen van aanvaringen; dezelfde stemming als boven. d. maten en gewichten; dezelfde stemming als boven. e. reddingsmiddelen aan boord van schepen; dezelfde stemming als boven. ƒ. salarissen en erfenissen van overleden matrozen; dezelfde stemming als boven. g. eischen van schadeloosstelling voor geleden nadeel in het geval, dat door beide partijen het beginsel der schadeloosstelling is aanvaard; 12 stemmen voor, 5 tegen, waarbij -Zwitserland zich onthield, Rusland aan de zijde der meerderheid kwam en Brazilië zich bij de minderheid voegde. h. bescherming van literairen en artistieken arbeid ; 10 stemmen voor, 4 tegen en 4 onthoudingen. Tegen stemden de vier landen, onder a genoemd, terwijl Italië en Zwitserland zich onthielden. i. regime van handels- en industrieele ondernemingen; 9 stemmen voor, 5 tegen en 4 onthoudingen, waarbij Argentinië zich voegde bij de minderheid, terwijl Brazilië, Italië, Mexico en Zwitserland zich onthielden. j. schadeloosstelling tengevolge van buitenlandschen- of burgeroorlog, tengevolge van inhechtenisneming van vreemdelingen of sequestreering hunner goederen ; 9 stemmen voor, 5 tegen en 4 onthoudingen, waarbij als Staten, die zich onthielden, dienen genoemd Brazilië, Amerika, Rusland en Zwitserland. fc..sanitaire voorschriften ; 9 stemmen voor, 6 tegen en 3 onthoudingen; tegen stemden Duitschland, Argentinië, Oostenrijk, België, Griekenland en Italië; Engeland, Rusland en Zwitserland onthielden zich. I. gelijkstelling- van vreemdelingen met de eigen onderdanen ter zake van belastingen; dezelfde stemming als boven, waarbij Brazilië in plaats van Italië tegen stemde en Amerika in plaats van Engeland zich onthield. m. douanetarieven; dezelfde stemming als boven. n. maatregelen tegen landbouwziekten ; 9 stemmen voor, 7 tegen en 2 onthoudingen (Mexico en Rusland). o. muntstelsel; 8 stemmen voor, 8 tegen en 2 onthoudingen. p. rechten door vreemdelingen te verkrijgen en te bezitten; dezelfde stemming als boven. q. civiele en commercieele procedure ; 8 stemmen voor, 5 tegen en 5 onthoudingen. 147 t. uitlegging en toepassing voor alle soorten van geschillen, betrekking hebbende op geldelijke overeenkomsten; 8 stemmen voor, 6 tegen en_4^ onthoudingen. s. overeenkomsten betreffende het terugzenden van personen;. dezelfde stemming als boven. t. overeenkomsten betreffende post, telegrafie en telefonie; 8 stemmen voor, 5 tegen en 5 onthoudingen. w. belastingen geheven van schepen (haven-, kade- en vuurtorenrechten) ; lasten en belastingen geêïscht in geval van aanvaring en schipbreuk; 7 stemmen voor, 7 tegen en 4 onthoudingen; v. internationaal privaatrecht, waarbij Frankrijk, Engeland, Noorwegen, Nederland, Portugal, Rusland en Servië voor stemden; Duitschland, Argentinië, Oostenrijk, België, Brazilië, Griekenland en Mexico tegen, terwijl Amerika, Italië, Zweden en Zwitserland zich onthielden. — De discussies, gelijk deze zijn gevoerd in de eerste sub-commissie van de Vredesconferentie van 1907, behoeven, waar zij niet tot eenig practisch resultaat hebben geleid, geene verdere uitvoerige vermelding. Niet zonder begrijpelijke voldoening hebben Amerikaansche juristen menigmaal vastgesteld, dat uit de stemmingen volgt, dat over alle gevallen van verplichte arbitrage door de aanwezige vertegenwoordigers van Amerika eene gunstige beslissing werd genomen, zoodat de val van het stelsel der verplichte arbitrage niet aan Amerika is te wijten. Het was dan ook in de zitting van de Commissie van 7 October 1907 de Amerikaansche technische gedelegeerde Brown Scott, de groote machthebber van het Carnegie Endowment, die eene laatste, maar mislukte poging deed om tot overeenstemming te komen. Men had reeds langdurig van gedachten gewisseld over de wijze, waarop althans, naar het voorbeeld van 1899, een compromis zou zijn te verkrijgen; men wilde daarbij echter de gedachte aan eenige verplichte arbitrage niet zoo spoedig loslaten als toen geschiedde. Tengevolge van de stennningen, die in de betreffende sub-commissie plaats hadden, werd men ten slotte geleid naar het ontwerp eener overeenkomst, uit een negental artikelen bestaande, en aldus luidende : Article premier. — Les différends d'ordre juridique et en premier lieu ceux relatif 4 1'interprétation des traités existant entre deux ou plusieurs des États contractants qui viendraient désormais se produire entre eux, et qui n'auraient pu ètre réglés par la voie diplomatique, seront soumis ö. 1'arbitrage, & la condition toutefois qu'ils ne mettent en cause ni les intéréts vitaux, ni lïndépendance ou 1'honneur de 1'un ou 1'autre desdits États, et qu'ils ne touchent pas aux intéréts d'autres États ne participant pas au litige. Art. 2. — II appartiendra è. chacune des puissances signataires d'apprécier si le différend qui se sera produit met en cause ses 148 Intéréts vitaux, son indépendance ou son honneur, et, par conséquent est de nature è être compris parmi ceux qui, d'après 1'article précédent, sont exceptés de 1'arbitrage obligatoire. Art. 3_ — Les hautes parties contractantes reconnaissent que certains des différends visés a 1'article Ier, sont de nature a être soumis è. 1'arbitrage sans les réserves mentionnées dans 1'article 2. Art. 4_ — Dans eet ordre d'idées, elles conviennent de soumetre a 1'arbitrage sans réserve, les dillérends suivants: 1°. Contestations concernant 1'interprétation et 1'appUcation des stipulations conventionnelles relatives aux matières suivantes: o. Assistance gratuite réciproque des malades indigents; o. Protection ouvrière internationale des travaileurs; c. Moyens de prévenir les collisions en mer; d. Poids et mesures ; e. Naufrages de navires; f. Salaires et successions des marins décédés; g. Protection des oeuvres littéraires et artistiques. 2°. Réclamations péciuniaires du chef de dommages, lorsque le principe de 1'indemnité est reconnu par les parties. Art. 5. — Les hautes parties contractantes décident en outre d'annexer a la présente convention un protocole énumérant: l*. Les autres matières qui paraissent actuellement susceptibles de faire 1'objet d'une stipulation d'arbitrage sans réserve; 2°. Les puissances qui dés a présent contractent entre elles et sous condition de réciprocité eet engagement pour toutes oupartie de cesmatières„ Le protocole fixera également les conditions dans lesquelles pourront être ajoutées les autres matières reconnues pour la suite comme pouvant faire 1'objet de stipulations dans lesquelles les puissances non signataires seront admises é. adhérer au présent accord. Art. 6. — Si tous les États signataires d'une convention visée par les articles 3 et 4 sont parties dans un litige concernant 1'interprétation de la convention, le jugement arbitral aura la même valeur que la convention elle-même et devra être également observé. Si au contraire le litige surgit entre quelques-uns seulement des États signataires, les parties en Utige doivent avertir en temps utile les puissances signataires qui ont le droit dïntervenir au procés. Le jugement arbitral sera communiqué aux États signataires qui n'ont pas pris part au procés. Si ceux-ci a 1'unanimité acceptent 1'interprétation du point en Utige adoptée par la sentence arbitrale, oette interprétation sera obUgatoire pour tous et aura la même valeur que la convention elle-même. Dans le cas contraire, le jugement n'aura de valeur qu'entre les parties en Utiges, ou pour les Puissances qui auront formeUement accepté la décision des arbitres. Art. 7. — La procédure a suivre pour constater 1'adhésion au principe établi par la sentence arbitrale dans le cas visé par 1'aUnéa 3 de 1'article précédent, sera la suivante: 149 S'il s'agit d'une convention établissant une Union avec un bureau spécial, les parties qui ont pris part au procés transmettront le texte de la sentence au bureau spécial par 1'intermédiaire de 1'Etat dans le^têrritoire duquel le bureau a son siège. Le bureau rédigera le texte de 1'article de la convention conformément a la sentence arbitrale et le communiquera par la même voie aux Puissances signataires qui n'ont pas pris part au procés. Si celles-ci acceptent a 1'unanimité le texte de 1'article, le bureau constatera 1'assentimént au moyen d'un protocole qui sera transmis en copie conforme a tous les États signataires. S'il ne s'agit pas d'une convention établissant une Union avec un bureau spécial, les dites fonctions du bureau spécial seront exercées a eet égard par le bureau international de La Haye, par 1'intermédiaire du Gouvernement des Pays-Bas. II est bien entendu que la présente stipulation ne porte aucune atteinte aux clauses d'arbitrage déja contenues dans les traités existants . Art. 8. — Dans chaque cas particulier, les puissances signataires établiront un acte spécial (compromis) conformément aux constitutions et aux lois respectives des puissances signataires, determinant nettement 1'objet du litige, 1'étendue des pouvoirs des arbitres, la procédure, et les délais a observer en ce qui eoncerne la constitution du tribunal arbitral. Art. 9. — ii est entendu que les stipulations relatives a 1'arbitrage qui figureraient dans les traités déja conelus ou qui seraient conclus dans 1'avenir resteront en vigueur. Het protocol, in art. 4 bedoeld, zou luiden : Art. 1. — Chaque Puissance signataire du présent protocole acceptera 1' arbitrage sans réserve pour celles des matières énumérées au tableau ci-annexé qui sont indiquées par la lettre A, dans la colonne portant son nom. Elle déclaré contracter eet engagement vis-a-vis de chacune des autres Puissances signataires dont la reciprocité a eet égard est de la même manière signalée au tableau. Art. 2. — Chaque Puissance aura toujours la faculté de notifier son acceptation de telles matières énumérées au tableau pour lesquelles elle n'aura pas préalablement accepté 1'arbitrage sans réserve. A cette fin elle s'adressera au Gouvernement des Pays-Bas qui fera inscrire cette acceptation dans le tableau et communiquera aussitót le tableau ainsi complété en copie conforme a toutes les Puissances signataires. Art. 3. — Deux ou plusieurs Puissances signataires, agissant d'un commun accord pourront en outre s'adresser au Gouvernement des Pays-Bas pour lui demander d'ajouter au tableau des matières additionnelles pour lesquelles elles sont prêtes è accepter 1'arbitrage sans réserve. Ces matières additionnelles seront inscrites au tableau 150 dont le texte corrigé sera aussitöt communiqué en copie conforme a toutes les Puissances signataires. Art. 4. — Les Puissances non signataires sont admises è adhérer au présent protocole en notifiant au Gouvernement des Pays-Bas les matières inscrites au tableau pour lesquelles elles sont prêtes a accepter 1'arbitrage sans réserve. Het resultaat der discussie Dit ontwerp werd, samengesteld als boven aangegeven, aan stemming onderworpen ; het werd aangenomen met 32 tegen 9 stemmen en 3 onthoudingen. Italië, Japan en Luxemburg onthielden zich; Duitschland en Oostenrijk bleven den tegenstand tegen de verplichte arbitrage voortzetten en vereenigden daarbij, naast enkele Balkan staten, rond zich Roemenië, Zwitserland en België. Evenwel, reeds tevoren was in de sub-commissie, in de volledige zitting der conferentie eveneens, de vraag van verplichte eenheid gesteld. De vraag van verplichte eenheid in dezen vorm of eene overeenkomst door de conferentie kon worden aanvaard, wanneer niet alle Staten, of zoo ' goed als alle Staten, zich daarmede vereenigden? In 1899 had men zich, zonder dat het werd uitgesproken, op dit standpunt gesteld; hoe kon men in 1907 anders doen ? De Russische Staatsraad Von Martens deed eene poging tot afwijking door het voorstel, dat aan de landen, die bereid waren dit ontwerp als additioneele acte te aanvaarden, daartoe de gelegenheid zou openstaan ; zulks nadat een verderstrekkend voorstel om aan elk der vertegenwoordigde Staten over te laten om vast te stellen welke gevallen van verplichte arbitrage deze wenschte te aanvaarden, reeds was verworpen. Maar Oostenrijk-Hongarije, hetwelk ten einde toe Duitschland in zijn tegenstand ondersteunde, stelde daartegenover het voorstel om het vraagstuk van verplichte arbitrage naar de verdere studie der Regeeringen te verwijzen, die dan na een bepaalden tijd mededeeling zouden doen van de verkregen resultaten. Aanneming van dit voorstel zou gelijk hebben gestaan met algeheele verwerping van de gedachte der verplichte arbitrage. Toen heeft de Italiaansche gedelegeerde Graaf Tomielli gelegenheid gevonden om althans de eer te redden door voor te stellen eene resolutie van dezen inhoud: La Conférence, se conformant 4 1'esprit d'entente et de concessions réciproques qui est 1'esprit méme de ses délibérations, a arrèté la déclaration suivante, qui, tout en réservant a chacune des Puissances représentées le bénéfice de ses votes, leur permet a toutes d'affirmer les principes qu'elles considèrent comme unanimement reconnu. Elle est unanime: 1°. A reconnaitre le principe de 1'arbitrage obligatoire; 2'. A. déclarer, que certains différends, et notamment ceux rela- 151 tiis & 1'interprétation et a 1'application des stipulations eonventionnelles internationales, sont susceptibles d'être soumis, a 1'arbitrage sans aucune restriction. Elle est unanime, enfin a proclamer, que, s'il n'a pas été donné de conclure dès maintenant une convention en ce sens, les divergences d'opinions qui se sont manilestées n'ont pas dépassé les limites d'une controverse juridique, et qu'en travaillant ici ensemble pendant quatre mois, toutes les Puissances du monde, non seulement ont appris a se comprendre et a se rapprocher davantage, mais ont, su dégager, au cours de cette longue coUaboration, un sentiment trés élevé du bien commun de 1'humanité. Deze resolutie, die voor het oog der wereld niet verborgen kon laten de geleden nederlaag, werd met algemeene stemmen aanvaard. Zij is er het bewijs van, dat in zooverre een vooruitgang was verkregen op 1899, dat zells Duitschland de verplichte arbitrage in beginsel aanvaardde; daarentegen geen oöicieelen tegenstand meer kon bieden. Practische resultaten echter werden daardoor in 1907 in Den Haag met verkregen, dan ter zijde van de conferentie, waar de vertegenwoordigers van Italië Argentinië en Mexico onderling permanente tractaten van arbitrage sloten, die vrijwel geheel het gebied van internationale geschillen bestreken. B. BESLECHTING VAN GESCHILLEN, VOORTSPRUITENDE UIT HET INNEN VAN SCHULDEN UIT OVEREENKOMST. Enkelvoudig tractaat van verplichte arbitrage Intusschen, geheel zonder eenig tractaat van verplichte arbitrage tot stand te hebben gebracht, is de tweede Vredesconferentie niet uiteengegaan. ZH heeft inzake de toepassing der d.g. Drago-leer eene verpachting aanvaard, die weliswaar in vage termen is vervat, in min of meer twijfelachtige omstandigheden werd aangegaan, maar die naast de theoretische verklaring, te danken aan de reSolutie-Tornielli, het denkbeeld van verplichte arbitrage — de gedachte dus, dat, zij het ook op zeer beperkt gebied, arbitrage tevoren dwingend wordt aanvaard — in de practijk heeft uitgewerkt. Reeds maanden vóór de bijeenkomst der tweede Vredesconferentie was het eene vraag van groot belang in bevoegde kringen in hoeverre bij de daar te openen discussie een beslissing uit te lokken . ware, die de houders van aandeelen in de staatsschuld van vreemde landen niet meer geheel machteloos zou doen staan tegenover definancieele handelingen van het betrokken gouvernement, hen althans ook buiten een eigenmachtig optreden der Regeering van eigen Rijk om, iets zou doen genieten van de gewone bescherming van eiken pn- 152 vaatrechtehjken eigendom. In Nederland was het de heer Van Daehne Van Varick, die deze quaestie stelde en van meerdere zhden haar gewicht zag ondersteund, zonder dat evenwel nagelaten werd, van een kant het bezwaar te opperen dat zoodanige regeling weinig practisch nut zou hebben, daar de bankroete Staat zelf reeds het grootste voordeel in een spoedig herstel van het vertrouwen der geldmarkt moest erkennen; van anderen kant op te merken, dat feitelijk zoodanig vraagstuk niet tot het ressert der Vredesconferentie zou behooren. De eerste bemerking mocht beantwoord worden met de weerlegging, dat, afgezien van alle practisch nut, het toch in allen deele een eisch van staathuishoud'kundigen en juridieken aard kon heeten om de staatsleeningen in rechtskracht gelijk te stellen met internationale tractaten en de Regeeringen dus te machtigen voor haar benadeelde onderdanen op te treden, door directe tusschenkomst, desnoods door opzegging van handelsverdragen of afsluiting van markten. En tegenover de tweede diende wel direct de wedervraag gesteld of een regeling van de betrekkingen tusschen geldleenende Staten en hun credietgevers niet een middel zou vormen, om de meest gevaarlijke verwikkelingen te voorkomen en alsnog onder de objecten voor bemiddeling en arbitrage een plaats moest innemen? Geweld bij inning van schuldvorderingen Inderdaad, wanneer men van dit meer breede standpunt de zaak bezag, kon men het verband met de arbitrage onmogelijk loochenen ; niet alleen voor een recent geval als de oplossing der Venezolaansche schuld-quaestièh, maar in volmaakt piincipieelen zin voor alle analoge conflicten. Direct mocht deze regeling van volkenrechtelijke problemen geheel afgescheiden kunnen gelijken van de vreedzame beslechting der internationale geschillen, indirect begon ze daarbij steeds meer een plaats in te nemen nu de scheidsrechtspraak zich op vaste gronden ging ontwikkelen en behoefte verkreeg aan zekere regelen om haar vonnissen op te doen steunen, ze te maken van uniforme en vertrouwenwekkende kracht. En temeer men het vroeger ongeschreven internationaal recht en zijn opvattingen weet te brengen binnen grenzen van vaste uitspraken, neergelegd niet alleen in moties van onverantwoordelijke congressen, maar tot verplichte navolging gemaakt in geratificeerde tractaten, temeer wordt de taak van den arbiter er ook eene, die de taak van den rechter in nationale of gemengde rechtbank nabijkomt. Bovendien, staan eenmaal de juridieke verhoudingen buiten twijfel, dan is de oplossing van het geschil reeds vanzelf vergemakkelijkt. Tot dusverre was, wanneer zich zulk een vraag voordeed, eigenlijk een dubbel conflict aanwezig; eerst dat betreffende de rechtmatigheid der vordering, vervolgens dat aangaande de te verkiezen oplossing. Het is waar, dat ondanks het bestaan van die overeenkomsten toch de rechtmatigheid kan en veelal ook zal worden bestreden, maar ze is dan gemakkelijker op te lossen, terwijl het feit van het bestaan der conventie zelf reeds doet veronderstellen de aanwezigheid van eenige 153 arbitrale clausule. Ten opzichte van geldleeningen gold daarbij de overweging, dat bet gebied van het geschil zich meestentijds uitstrekt over meer Mogendheden en dus meer dan eenig ander met zeer verschüiende inzichten-heeft rekening te houden. In het model van het permanent tractaat van arbitrage, te Londen door de Interparlementaire Unie aanvaard; eveneens in de ter Vredesconferentie ingediende voorstellen tot gedeeltelijk verplichte arbitrage, ten slotte in enkele der reeds tusschen onderscheidene Staten in Europa en Amerika afgesloten verdragen, werden met name aangeduid de geschiUen betreffende geldebjke vorderingen wegens schade, ingeval het beginsel der schadevergoeding was erkend, maar onder de zoodanige vaUen de bedoelde financieele conflicten aUerminst. „Tot nu toe" had men er aan kunnen toevoegen, rekening houdend met de pogingen, juist toen in deze richting aangewend. Want waren die leeningen geregeld in algemeene verdragen, men zou ze met zoovele andere conventies van pubbekrechtelijk onderwerp kunnen brengen onder de clausules van een arbitraal tractaat; thans was dat moeilijk, zoo niet onmogelijk, en maakte de machtige Staat maar al te gaarne van dwang- en krachtmiddelen gebruik om te verkrijgen wat langs den strikt formeelen weg onmogelijk scheen. Men zou ook nog tegen een arbitrale oplossing en haar nut kunnen aanvoeren, dat financieele geschiben niet licht tot oorlog aanleiding zuben geven, omdat den bankroeten Staat daartoe de nervus rerum ontbreekt. Doch daargelaten de rechtbevende opvatting, die tegen zulk een argumentatie zich verzet, mocht men de hulp van buiten niet uit het oog verliezen, waar het deelnemen aan staatsleeningen van oorlogvoerende Rijken niet als schending der neutraliteit is erkend, en, al geeft men het bijzonder karakter dier deelneming op de beurs gaarne toe, formeel tegen dezen steun al even weinig is aan te voeren als tegen maatregelen, die, onvriendschappelijk bedoeld, in gewone tijden die beurs voor een bepaalden Staat doen sluiten. Vredescongressen konden om dien steun moreele veroordeelingen uitspreken, doch daarin bgt geen kern van actie. Drago-leer In welk opzicht nu evenwel, kon men vragen, hield deze regeling der staatsleeningen verband met de Drago-leer; wat is deze laatste en wat wilde zij ? Het verband betrof het practisch waargenomen feit, dat de afwezigheid van elke regeling op dit gebied, de machtige Regeeringen der credietgevende particuberen dikwerf tot onrechtmatige, in elk geval alleen door eigen opvatting gewettigde daden van half of heel geweld voerde teneinde den gedebiteerden Staat aan zijn verpbchtingen te laten voldoen; het wezen en het doel der Drago-leer vond men vanzeb terug in haar korte gescheidenis. Het was toch eerst in 1902, dat de toenmabge Minister van Buitenlandsche zaken van Argentinië, dr. Luis Drago, aan het gouvernement der Unie te Washington de krachtige nota richtte, die bestemd was om een nieuwe doctrine te vestigen in de internationale verhoudingen. De vereenigde Europeesche Mogendheden waren tegen Gastro's wanbestuur in Venezuela in- verzet gekomen, hadden op grond van de schuldbrieven harer onderdanen in de staatsleeningen dier Republiek, hare eischen doen hooren, en Duitschland, Engeland en Italië waren tot de „vredelievende blokkade" overgegaan als eerste dwangmiddel. De Vereenigde Staten, welker ambassadeur Bowen de diplomatieke onderhandelingen zeer zonderling had verward en opgehouden, hadden tegen deze stappen geen bezwaar gemaakt, alleen aan den eisch der Monroe-leer herinnerd, dat definitieve inbezitneming van Amerikaansch grondgebied door Europeesche Staten niet geduld kon worden; het Latijnseh-Amerika, dat in Venezuela niet het eenige land bezat, welks schulden drukkend zün was in onrust over deze eerste bedreiging. Aan die onrust gal Argentinië — dat anders in zijn financiën die onrust niet behoefde te deelen —- uiting door bij de Regeering te Washington aan te dringen op aanvaarding van het principe, dat evenmin als eenige territoriale expansie op Amerikaansch grondgebied is geoorloofd, ook niet eenige directe pressie op de volkeren van Amerika's continent mocht worden uitgeoefend ter wille van het feit alleen, dat een ongelukkige financieele situatie zoo een volk verplichtte tijdelijk de voldoening zijner renten en schulden te verschuiven. Met andere, woorden wilde Drago duidelijk elke staatsschuld buiten de gelegenheid stellen te dienen als basis voor een gewapende interventie of een materieele bezetting van den bodem der Amerikaansche landen door eenige Europeesche Mogendheid. En de knappe staatsman ontwikkelde daartoe een reeks argumenten van juridischen financieelen en economischen aard, die in hoofdzaak hierop neerkwamen, dat al is de natie, die openbare schuldbrieven uitgeeft, over het geheel natuurlijk gehouden alle geldelijke verphchüngen, daarmede samenhangende, nauwgezet na te komen, geen souverem land mag worden beroofd van het recht om wijze en tijd dier voldoening zelf te kiezen; dat, al is zulk uitstel dikwerf van direct nadeelingen invloed, ten slotte de schuldenaar daarbij evenveel belang heeft als de schuldvorderaar, omdat eer en crediet van den Staat op het spel staan; dat ten slotte het belang van het land zelf naar spoedig herstel van het financieel evenwicht dringt hetwelk even-, wel door militair geweld, dat handel en nijverheid schade doet, allerminst in de hand wordt gewerkt. Garlos Galvo, de gezant van Argentinië te Parijs, was een warm aanhanger van deze leer, die geheel aanpaste bij zijne eigen, vroeger verkondigde theorie, dat diplomatieke vertoogen of bemoeiingen in zulke zaken allerminst gewettigd zijn; na hem aanvaardden tal van Zuid-Amerikaansch politici haar onverdeeld terwijl ook Minister Root, Amerika's leider der buitenlandsche politiek in 1906 bij zijn rondreis over het Zuidelijk continent, haar practische waarde erkende als een nuttige, en door eischen der moderne politiek geboden aanvulling op de Monroe-leer, die den Vereenigden Staten tot '917 grondslag was in buitenlandsche staatkunde. 154 155 Men gevoelt wat de gevolgen moesten en konden zijn van deze leer zoo in juridisch en financieel, als in politiek en economisch opzicht; men gevoelt welke veranderingen haar gedwongen aanvaarding zou brengen in de houding van het oude Europa tegenover de Nieuwe Wereld. Het volkenrecht won er een nieuw begrip door, dat evenwel, voorloopig althans, practisch alleen kracht had tegenover de Zuid-Amerikaansche Republieken en daarin merkbaar zou zijn, in alle onderdeelen, gelijk de Monroeleer in 1899 de Unie verplichtte artikel 27 der Haagsche Conventie, dat den moreelen plicht eener onderlinge Statensolidariteit erkent, onder het voorbehoud dezer doctrine en haar gevolgen te aanvaarden. De financieele wereld, vooral de in Noord- en Zuid-Amerikaansche fondsen gelntesseerde landen, zag in deze leer natuurlijk een bedreiging harer belangen en eene eerste aarzeling die belangen door nieuwe schuldbrieven uit te breiden. En de economische verbintenissen zouden van dit verschijnsel den terugslag wel moeten gevoelen, omdat gebrek aan kapitaal ook gebrek aan verdere ontwikkeling, en bloei tengevolge moet hebben. Ook politiek bleven de uitkomsten van het grootste en meest intense belang, gelijk de heer Drago zelf onomwonden heeft erkend in een interview met de „Franklurter Zeitung". Te Rio de Janeiro op het Pan-Amerikaansch Congres van 1906, was meer de zuivere juridische quaestie aan de orde gesteld, doch' thans ging het om het practisch resultaat. En teekenend voor het karakter zijner denkbeelden is het zeker wel, dat de Zuid-Amerikaansche staatsman onmiddeUijk Duitschland, Engeland en Italië, die aan de blokkade van 1902 deelnamen, tot de tegenstanders daarvan rekende ; van het meerendeel der Amerikaansche Staten steun verwachtte en Rusland's houding zelve in een geschrift van professor Von Martens onvoldoende weergeven achtte, wijl deze wel het principe aannam, doch t.a.v. den tendenz naar de Monroeleer overhelde, welke geen dwingende kracht voor Europeesche Staten zou bezitten. Ziedaar pas het criterium ; men mocht de rechtvaardigheid van Luis Drago's stellingen erkennen, en deze volledig accepteeren ten bate van het volkenrecht, doch men kon ze daarom in de internationale practijk niet toepassen, omdat nu eenmaal vele Zuid-Amerikaansche Republieken verre van sohed geregeld waren, en in haar steeds wisselende regeeringspersonen machtsmiddelen noodig maakten, die, alweer noodgedwongen, anders uitsluitend toepassing vinden tegenover onbeschaafde volksstammen. En — zeer verstandig — principieel gesteld zou de Drago-leer, waaromtrent Minister Drago op zijn reis van Buenos-Ayres naar Den Haag reeds met het stamverwante Spaansche gouvernement confereerde, dan ook niet worden. Er werd een middenweg gevonden in de erkenning, dat in elk geval dwangmaatregelen tegenover de nietnagekomen betaling van staatsschulden, welke zich door de gebruikmaking van maritieme of militaire strijdkrachten uiten, niet geoorloofd zijn alvorens door den schuldeischer een aanbod tot scheidsrechterlijke beslissing zal zijn gedaan, hetwelk geweigerd of onbe- 156 antwoord is gelaten, dan wel dat de Staat, die schuldenaar is, in gebreke is gebleven uitvoering te geven aan het vonnis betreffende bedrag der schuld, uitbetaling of garantie. Deze erkenning werd nu aan de Haagsche Conferentie ter voteering aangeboden. Amerika's houding Amerika wilde allerminst a tort et a travers de wanbetalende Staten van Zuid-Amerika beschermen; het erkende op duidelijke wijze het recht der Europeesche Mogendheden om, wanneer elke gewettigde vredelievende poging vergeefs was gebleken, de belangen harer onderdanen met eenig mogelijke middelen der krachtige argumentatie van bezetting en blokkade te beschermen ; het onderschreef hier in theorie wat het in practijk — het was bij het Venezolaansche incident en bij meerdere gelegenheden onomwonden gezegd — reeds meermalen aanvaardde. Het benam daardoor echter tevens Europa de gelegenheid zich door zuiver diplomatieke pressie eenig economisch of commercieel voordeel van blijvenden aard op het Zuidelijk continent te verzekeren, en stelde, daar het in de Monroeleer de verdediging van het tijdelijk karakter eener bezetting van douanekantoren en havenplaatsen vond, elke Mogendheid buiten de gelegenheid om zich van het niet-nakomen eener staatsschuld te bedienen voor expansieve bedoelingen. En zoo, geheel in de lijn zijner politiek, een politiek, die na de aanvaarding der Monroe-leer door Europa moeilijk was te bestrijden, trad Amerika in het krijt voor een reglementaire en billijke afdoening van schulden. Het wilde de rechtvaardigheid van zoodanige eischen niet in eenige instantie doen uitmaken door de nationale rechtbanken van den schuldenaar, die hét blijkbaar niet voldoende vertrouwde, noch door die van den schuldeischer, die het niet onpartijdig genoeg achtte; het wilde daartoe direct de autoriteit inroepen van een onpartijdig lichaam als een arbitraal tribunaal, hetzij afzonderlijk voor deze gelegenheid samengesteld, hetzij uit het Permanente Hof voortgekomen. Trouwens, Amerika kon moeilijk voorstellen, de bevoegdheid uit te spreken van het oordeel der interne tribunalen, waar juist het elfde amendement zijner -eigen Constitutie — Edward L. Andrews vestigde er de aandacht op in een belangwekkend opstel in de „North American Review" geschreven, nadat de Senaat de ratificatie der permanente tractaten van arbitrage met Europeesche Mogendheden niet had toegestaan dan onder een voorwaarde van zoo dwingend staatsrechtelijken aard, dat President Roosevelt weigerde die te aanvaarden — vreemde particulieren verhindert om, ook al kwam de Staat zijn voorschriften niet na, dezen voor eigen rechtbank te dagen ter afdoening. Verwondering behoefde het allerminst te wekken, dat het Amerikaansche voorstel, hetwelk wel aan de Drago-leer zijn basis ontleende, maar allerminst slaafsch de gevolgen dezer leer tot de zijne maakte, 157 door de vertegenwoordigers der Latijnsche Staten niet met ingenomenheid werd begroet. Dit temeer niet, omdat het in generaliseerenden zin sprak van contractueele schulden, voortspruitende uit verbintenissen tusschen particulieren en Staten, onder welke niet dan met zeer geforceerde interpretatie ook de dividend-uitkeeringen der staatsleningen te vatten waren. Er werd dan ook van af den eersten dag der Haagsche bijeenkomst druk onderhandeld tusschen de ZuidAmerikaansche gedelegeerden, die eerst op grond van des heeren Van Daehne van Varick's beschouwingen besloten schenen tot indiening eener nota van een tiental artikelen betreffende een principieele regeling van het vraagstuk, doch daarvan blijkbaar hadden afgezien en in de plaats deden treden de afzonderüjke voorstellen der diverse delegaties. Chili ging daarin tamelijk wel met de Amerikaansche propositie mede, doch wilde de toepassing der arbitrage, verplicht vóór de gebruikmaking van geweld, uitgestrekt zien tot alle eischen van pecuniairen aard, hetzij deze van schadevergoeding of geldelijke verhezen afkomstig waren, hetzij ze voortkwamen uit niet-naleving van contracten, wanneer de partijen zeiven naüeten de autoriteit in de procedure eener oplossing van eventueele geschillen vast te stellen. Argentinië daarentegen eischte uitdrukkelijk de behandeling van het financieel geschil in eerste instantie voor de nationale rechtbanken van het land, dat schuldenaar is, en gaf eerst daarna de gewettigheid toe van een appèl op het Permanente Hof in den Haag; uitdrukkelijk echter ook erkende het — in tegenstelling met Argentinië, dat daarover zweeg, feitelijk in strijd met de nota, die zijn vertegenwoordiger van toen, de heer Louis Drago, als Minister van Buitenlandsche Zaken tot het Amerikaansche gouvernement richtte in December !902 — de facultatieve rechtmatigheid van het wapengeweld, dóór de benadeelde Europeesche Mogendheid aan te wenden, indien èn rechtbank èn Permanent Hof te haren gunste uitspraak deden en de Staat, die schuldenaar is, nalatig bleef aan het vonnis te voldoen. De Dominicaansche Republiek had een amendement van vrijwel analoge strekking ingediend, dat evenwel tegelijk Chili's omschrijving van het object der gedwongen scheidsrechtelijke uitspraak in groote trekken overnam. En Venezuela ten slotte, dat, gezien zijn vele financieele geschiUen, met Golumbia misschien het land was met het meest directe belang bij de toepassing der Drago-leer, had haar ideëen het scherpst uitgedrukt in een door den heer Portoul geredigeerd amendement, waarin niet aUeen de autoriteit van een arbitrale rechtbank slechts dan werd erkend, wanneer de betreffende Staten voor de geschiUen aangaande niet-naleving van contracten, in het oorspronkelijk contract hadden nagelaten een besUssing voor de rechtbanken en naar de wetten van het land, dat schuldenaar is, uitdrukkelijk vast te stellen, en zij tevens bij conflicten van meer algemeen pecuniairen aard, de billijkheid en het bedrag van de eischen 158 niet langs diplomatieken weg of voor de rechtbanken van den verantwoordelijken Staat hadden kunnen doen oplossen, maar waarin daarnevens uitdrukkelijk gezegd werd, dat de eischen van beide categoriên immer langs den weg der vreedzame beslechting, nooit door militaire of maritieme geweldpleging mogen worden ingevorderd, zoodat Venezuela dus den eisch der behandeling voor nationale rechtbanken zoo sterk mogelijk handhaafde; alleen naliet aan de bewuste clausule terugwerkende kracht te geven, doch tegelijkertijd in elk geval bet gewapend optreden veroordeelde, een uitspraak dus van zeer gepronon- ^oclf6 eensgezind was de houding der Amerikaansche Republieken nog minder dan deze uiteenzetting van motieven reeds kon doen vermoeden. Want Mexico kon zich met het voorstel der Unie geheel niet vereenigen, omdat het de strekking daarvan in allen deele te onduidelijk achtte, en Brazilië, dat in den heer Ruy Barbosa een zeer op den voorgrond tredend verdediger bezat, en dat bij de reeds ingediende eveneens een ontwerp-arbitragetractaat had aanhangig gemaakt, hetwelk pecuniaire geschillen aüerminst uitsloot, had zich reeds rondweg tegen alle aanvaarding der Drago-leer-uitvloeiselen verklaard, wijl het daarvan voorzag, dat het crediet der Zuid-Amerikaansche Staten, waarvan het voormalig Keizerrijk der Braganza's tot de meest solide werd gerekend, er aanmerkelijk door zou worden geschokt. En het was inderdaad die gedachte, dat deze Rijken met bijna onverantwoordelijke en zeer zeker onbestendige regeeringen zich daardoor tegenover hunne schuldeischers nog vrijer zouden gevoelen dan thans reeds het geval was, welke er sterk toe had medegewerkt om in veler oogen, niet het minst ook voor de Hollandsche delegatie, het principe der Argentijnsche nota, ongetwijfeld wanneer het doorgevoerd werd naar mate en den geest van het Venezolaansch amendement, onsympathiek te maken, en onaannemelijk tevens. De discussies leerden dat. Het verdrag nopens beperking van wapengeweld bij het innen van schulden Uit deze discussiën kwam ten slotte een verdrag voort, dat zoowel in zijne bewoordingen als in zijne uitwerking, als een verdrag van verplichte arbitrage, zij het ook in zeer beperkten en voor een deel vagen vorm, is te beschouwen, gelijk blijkt uit de artikelen: Zijne Majesteit de Keizer van het Duitsche Rijk, Koning van Pruisen ;.. .. (volgen de namen der overige Staatshoofden); Verlangende tusschen de volken te vermijden strijd met de wapenen van eenen geldelijken oorsprong, voortkomende uit schulden uit overeenkomst, van de Regeering van een bepaald land door de Regeering van een ander land opgeëischt als verschuldigd aan hare onderdanen; Hebben besloten met dat doel een Verdrag te sluiten en hebben tot Hunne Gevolmachtigden benoemd, te weten: Die, na hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben nedergelegd, omtrent de volgende bepalingen zijn overeengekomen : Artikel I. De verdragsluitende Mogendheden zijn overeengekomen haar toevlucht niet tot wapengeweld te nemen voor het innen van schulden uit overeenkomst, welke van' de Regeering van een bepaald land door de Regeering van een andei land opgeëischt worden als verschuldigd aan hare onderdanen. Evenwel kan deze bepaling niet worden toegepast, wanneer de Staat, die schuldenaar is, een aanbod van arbitrage afslaat of onbeantwoord laat, of, ingeval van aanneming, het totstandkomen van het compromis onmogelijk maakt, of, na de arbitrage, nalaat zich te gedragen naar de gevallen uitspraak. Artikel 2. Bovendien wordt overeengekomen, dat de arbitrage, vermeld in lid 1 van het voorgaande artikel, onderworpen is aan de rechtspleging voorzien in titel IV, hoofdstuk 3 van het Haagsche Verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen. De arbitrale uitspraak bepaalt, behoudens bijzondere schikkingen der Partijen, de gegrondheid der vordering, het beloop der schuld, den tijd en de wijze van betaling. Artikel 3. Dit Verdrag zal zoo spoedig mogelijk worden bekrachtigd. De akten van bekrachtiging zullen te 's-Gravenhage worden nedergelegd. De eerste nederlegging van akten van bekrachtiging zal geconstateerd worden door een proces-verbaal, geteekend door de vertegenwoordigers der Mogendheden, die er aan deelnemen en door den Nederlandschen Minister van Buitenlandsche vZaken. De latere nederleggingen van akten van bekrachtiging zullen plaats hebben door middel van eene geschreven kennisgeving, gericht aan de Nederlandsche Regeering en vergezeld van het instrument van bekrachtiging. ■ 159 160 Een voor eensluidend verklaarde afdruk van het proces-verbaal betrekkelijk de eerste nederleggingen van akten van bekrachtiging, van de in het voorgaande lid vermelde kennisgevingen, alsmede van de instrumenten van bekrachtiging, zal door de zorgen der Nederlandsche Regeering en langs diplomatieken weg onmiddellijk worden overgemaakt aan de Mogendheden, uitgenoodigd tot de tweede Vredesconferentie, alsmede aan de andere Mogendheden, die tot het Verdrag zullen zijn toegetreden. In de gevallen, in het voorgaande lid bedoeld, zal genoemde Regeering Haar tegelijkertijd doen weten den datum, waarop Zij de kennisgeving ontvangen heeft. Artikel 4. De niet onderteekenende Mogendheden zijn bevoegd tot dit Verdrag toe te treden. De Mogendheid, die wenscht toe te treden, geeft van hare bedoeling schriftelijk kennis aan de Nederlandsche Regeering, onder overmaking der akte van toetreding, die in de archieven van genoemde Regeering wordt nedergelegd. Deze Regeering doet onmiddellijk aan alle andere Mogendheden, uitgenoodigd tot de tweede Vredesconferentie, een voor eensluidend verklaarden afdruk toekomen van de kennisgeving, alsmede van de akte van toetreding, daarbij aangevende den datum, waarop Zij de kennisgeving heeft ontvangen. Artikel 5. Dit Verdrag treedt voor de Mogendheden, die aan de eerste nederlegging van akten van bekrachtiging hebben deelgenomen, zestig dagen na de dagteekening van het proces-verbaal dezer nederlegging in werking en voor de Mogendheden, die later de akten van bekrachtiging nederleggen of toetreden, zestig dagen nadat de kennisgeving der nederlegging van hare akten van bekrachtiging of van hare toetreding door de Nederlandsche Regeering is ontvangen. Artikel 6. Indien het gebeurde, dat eene der verdragsluitende Mogendheden dit Verdrag mocht willen opzeggen, wordt deze opzegging schriftelijk ter kennis gebracht van de Nederlandsche Regeering, die onmiddellijk een voor eensluidend verklaarden afdruk der kennisgeving doet toekomen aan alle andere Mogendheden en haar daarbij doet weten den datum, waarop Zij haar ontvangen heeft. De opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte der Mogendheid, die er van kennis heeft gegeven en één jaar nadat de kennisgeving ervan de Nederlandsche Regeering heeft bereikt. 161 Artikel 7. Een register, gehouden door het Nederlandsche Ministerie van Buitenlandsche Zaken, wijst aan den datum der nederlegging van de akten van bekrachtiging, geschied ingevolge artikel 3, lid 3 en 4, alsmede den datum, waarop de kennisgevingen van toetreding (artikel 4, lid 2) ol van opzegging (artikel 6, lid 1) zijn ontvangen. Iedere verdragsluitende Mogendheid is bevoegd kennis te nemen van dit register en er voor eensluidend verklaarde uittreksels uit te vragen. G. DE UITBREIDING VAN HET HOF VAN ARBITRAGE. Uitbreiding van het Permanente Hof Men verwachtte tweeërlei van de Vredesconferentie op het gebied van arbitrage: eenerzijds, dat zij de verplichte arbitrage ingang zou doen vinden en zoodoende het terrein van jurisdictie van het Permanente Hof uitbreiden; anderzijds, dat zij er in zou slagen om aan dit Hof een inderdaad permanent karakter te geven. Men heeft de overeenkomst van 1899 en de ruim 60 artikelen, waaruit deze bestond, ter tweede Vredesconferentie in bijzonderheden nagegaan, zonder dat men intusschen daaraan veel heeft veranderd. De titel, betrekking hebbende op de in 1899 voor het eerst internationaal geregelde Commissiên van Onderzoek, is aanmerkelijk uitgebreid en heeft geheel eene vernummering der overige artikelen noodzakelijk gemaakt. Maar, zoowel de bevoegdheden van het Permanente Hof als de macht, waarover dit beschikte, heeft men onveranderd gelaten, en ook in het hoofdstuk der arbitrale procedure, in de bepalingen dus, die de vormen en gebruiken van het arbitrale proces betreffen, heeft men geene noemenswaardige verbeteringen of wijzigingen aangebracht. Wel echter heeft men, en niet slechts van één kant, pogingen gedaan om hetzij het Permanente Hof van Arbitrage te versterken, hetzij daarnevens een ander te stellen, dat meer dan het bestaande beantwoorden zou aan de voorstelling, die in den loop der eeuwen schrijvers, philösophen en staatslieden zich van dit internationaal rechtslichaam maakten. Garanties, die de belangrijke positie, welke de arbitrage zich meer en meer in het leven der Staten ging verzekeren, zouden «vastleggen, werden tegelijk van deze tweede Vredesconferentie geëischt. Zij kwamen in tal van voorstelllen tot uitdrukking, zoowel incidenteel als principieel. Incidenteel in den zin van het Russische voorstel met betrekking tot wijzigingen ten opzichte van de internationale enquête, hetwelk indirect den naam van het Permanente Hof aan zulk een onderzoek verbond door dit lichaam in het bijzonder den geschilvoerenden 11 Mogendheden aan te bevelen ter algeheele vriendschappelijke regeling van de gerezen kwesties, nadat de internationale Commissie eerst feilen en verantwoordelijkheid zou hebben vastgesteld. En ^t tegehJ den invloed van het Hof aan die oplossing in eerste instantie verbond, door voor de benoeming van een derde neutraal lid, dat in de Gom- _ missie had zitting te nemen naast de beide commissarissen, door de «hebbende partijen zeiven aangewezen, aan te bevelen een neutrale Mogendheid of le Permanente Raad van Beheer van het Haagsche iof Dat eindelijk dien invloed nog wilde versterken door als regel vast te stellen dat de neutrale commissaris uit de leden van het PermtenteH^gen* de lijst die aangeelt, zou moeten worden gekozen. Doch veel belangrijker waren de voorsteUen, die principieel de wijziging van het Permanente Hof ten doel hadden en voor een deel bezield schenen met den wensch om den naam „permanent ook in de werkelijkheid leven te geven. Men kon toch niet bestrijden da een internationale acte als die van Algeceiras, het jaar tevoren U™^*»; de afdoening van spoedeischende geschiUen ^^f^^ . werking der Staatsbank in Marokko, aan een bestaand Zwitsersch rlcSuege toewierp, en daarmede het Permanente Hof met zijn ingewSeld rfderwerk voorbijging. Het ontbrak dan ook met aar. zulke voorstellen. Duitschland, dat heette uitbreiding der arbitrale rechtspraak Sïïïn bevorderen, bepaalde zich hier tot een onnoozel amendement hetwelk door invoeging van enkele woorden in artikel 22der Haagsche . overeenkomst zou leiden tot de verplichting om de mededeeUng die iedere Staat aan het Internationaal Bureau moe doen van eemg to hem gesloten verdrag, waaruit de tusschenkomst van het Permanente Z eenmaal kan voortvloeien, voortaan zoo spoedig mogelijk te doen SschiedT hetgeen het ontwijlelbaar practisch voordeel met zich Et,da't aJ een geregeld bijgewerkt overzicht van den stand der arbitrage aanwezig bUjft. Duitschland beperkte zich overigens tot aanvullingen betreffende de bepaUngen voor het stoten yan het compromis, speciaal ingeval van verplichte arbitrage en ttankryk ricMte zijn voorsteUen meer naar uitbreiding der arbitrale rechtspraak in het algemeen. Van principieele wijzigingen in het Ssche Hof heeft het eerst de Amerikaansche delegatie gewaagd duf met in eenige openbare of gesloten zitting, doch door middel van" eT officiL communiqué, van haar voornemen deed blijken om Z ontwerpin te dienen, in groote trekken ten zeerste geUjkende, op dat, h*S haar voorgangster reeds in 1899 der Conferentie aanbo d en hetwelk dus ook nu groote overeenkomst zou vertoonen met een lichaam, uiterUjk gelijk aan het centrale rechtscollege dat. de fede ratieve Amerikaansche Republiek in het Hooge Hof ^^™*j£n£ Evenwel, tot indiening der blijkbaar toch wel voorbereide voorsteUen is Amerika niet dadelijk overgegaan, misschien omdat er m ^ leidende kringen der Conferentie van een stemming tegen het gronddenkbeeld S eenig kenmerk waar te nemen viel. Men hoorde het noemen 162 163 als te vérgaand, als scheppend een lichaam, dat toen in de internationale verhoudingen nog geen recht van bestaan had, wijl het aantal te behandelen zaken niet groot genoeg zou zijn; een lichaam tevens dat juist omdat het den Staten zou noodzaken hun geschillen te brengen voor tevoren aangewezen arbiters, benoemd bovendien buiten hun souvereine rechten om, niet aan de eischen der geldende usances zou voldoen. Geheel van de baan behoefde het Amerikaansche voorstel daarom nog niet te worden geacht; evenals in 1899 zouden ook nu zijn bepalingen als amendementen bij de discussièh kunnen dienen. Doch als grondgedachte voor die debatten werd zijn strekking niet dadelijk de rechte geacht en scheen in den aanvang een ander ontwerp als vanzelf daartoe aangewezen. Dit voorrecht toch scheen en werd ook deels beschoren aan Rusland's ruim uitgewerkte propositie, die op haar beurt ook veel hernam van wat van het door dit Rijk in 1899 ingediende ontwerp moest blijven liggen, omdat het al strijd te over kostte de meerderheid te stemmen vóór de Engelsche voorstellen, die het Permanente Hof in den tegenwoordigen stijl creëerden. En ook het Russische denkbeeld, door den heer Von Martens aan den voorzitter der eerste afdeeling ter hand gesteld, was in hoofdzaak daarop gericht, om het Hof niet uitsluitend in „posse" maar vooral in „esse" te doen bestaan, doch het ging daarbij niet zoover als Ameaka wilde en had ook het voordeel aan de bestaande organisatie van het Haagsche rechtslichaam zonder te schokkende overgangen aan te sluiten. Het deed immers de bestaande inrichting geheel onaangetast blijven, doch schreef in een afzonderlijk artikel een jaarlijksche algemeene zitting van alle, toen ten getale van 75 te zamen, op de permanente lijst ingeschreven leden van het Hof te Den Haag voor, welke vergadering bevoegd zou zijn: ten eerste" uit haar midden drie arbiters te kiezen, die elk oogenbUk gereed zouden staan om een waarlijk permanente rechtbank te vormen; ten tweede kennis te nemen van de jaarverslagen; ten derde advies uit te brengen over alle gerezen quaesties; ten vierde van gedachten te wisselen over den algemeenen loop der internationale arbitrage. Wanneer dan ingevolge de nieuwe bepaling aan het Internationaal Bureau door twee geschilvoerende Mogendheden kennis werd gegeven van een aan de uitspraak van het Permanente Hof te onderwerpen geding, moest door den secretaris-generaal onmiddeliijk de permanente rechtbank worden bijeengeroepen, welker leden telkenmale konden worden herkozen en welke voor elke uitspraak afzonderlijk door de partijen, met eeu rechter, speciaal daartoe aangewezen, kon worden aangevuld. Andere voorstellen Meer incidenteel, doch everzeer ter versterking van het karakter der Haagsche .instelling, was het voorstel, door den eersten gedelegeerde van Argentinië, den heer Roque Saënz Pena ingediend en ten doel hebbende de Conferentie den wensch te doen uitspreken, dat geen Vorst of Staatshoofd er voortaan in zou toestemmen als arbiter op te treden in eenig geschil tusschen souvereine Rijken alvorens hun Regeeringen de duidelijke bewijzen hadden verschaft, dat het haar onmogelijk was dit conflict aan de rechtspraak van het Permanente Hof te onderwerpen; een voorstel, teekënend nu het kwam van de zijde van een der voornaamste Zuid-Amerikaansche Republieken, die juist bij voortduring — Argentinië zelfs nog in 1902 in het grensgeding met Chili — aan Europeesche vorsten een arbiterschap aanboden. Het was de eerste commissie der conferentie, die belast werd met het onderzoek der Russische en Amerikaansche voorsteden. Want deze beide werden aanmerkelijk belangrijker beschouwd dan die, welke daarnevens door enkele Zuid-Amerikaansche Staten waren ingediend En het was in het bijzonder de rede, waarin de heer Choate ten slotte namens Amerika het in te dienen voorstel toelichtte, die geheel het oor der conferentie had. Het Amerikaansche ontwerp Er is zoo zeide de Amerikaansche plenipotentiaris, overal merkbaar een stérke drang naar uitbreiding van het terrein der scheidsrechterlijke intenties: uitbreiding niet het minst gevraagd aan de overznde van den Oceaan gelijk wel blijkt uit den brief, dien Presiden Roosevelt t« gelegenheid van het Vredescongres van New-York (1907) o Andrew Garnegie richtte en waarin hij de inrichting voor een werkelijke permanent gerechtshof der volkeren een weldaad van de internaUonale verhoudingen en haar duurzaamheid noemde. Want in 1899 heeft men slechts een proef genomen, niet iets tot stand kunnen brengen, dat. werkeijk peLanent heeten mocht. Het Haagsche Hof had toen in den W van. zeven jaren niet meer dan vier zaken te behandelen bekomen en zag niet minder dan twee derde deel zijner leden geen enkele maal zitting nemen; zijn rechtspleging was bovendien te kostbaar en had in den aard harer tijdelijke en toevallige bijeenkomsten geen gemeen schappelijken band, geen continuïteit, geen constructieve kracht, waarmt eene jurisprudentie op te bouwen was. Hierin moest nu^eze Conferentie verandering brengen, opdat ze zich een waardig opvolgster korltoonen van die voor acht jaren. En daarvoor verschafte het Amerikaansche voorstel een basis, op een zestal zeer practische regelen uitgewerkt VoIgens dit voorstel zou er komen een inderdaad vast bestaand Hof met een rechteraantal van ten hoogste vijftien, benoemd zoodanig over de j diverse nationaliteiten, dat groote en kleine Staten gelijkmatig waren vertegenwoordigd; benoemd tevens voor een bepaalden termyn, opdat zich niet zou ontwikkelen het begrip van rechters, staande boven de volkensouvereiniteit. Het nieuw te vormen Hof zou <^P^*J«° voor alle quaestiën, die niet langs diplomatieken weg waren te regelen en werd dus vanzelf verheven tot een soort van appèlhchaam, waar 164 165 naar commissiên van onderzoek of bijzondere tribunalen konden verwijzen. De rechters zouden elk jaar geregeld samenkomen, in hun functie de diplomatieke voorrechten genieten en bovendien door alle Staten naar hoofdelijken omslag (dus niet ieder door den eigen Staat) bezoldigd worden; zé zouden daarenboven in commissiên van onderzoek of speciale arbitrale rechtbanken kunnen zitting nemen. Doch in geen geval zou een rechter mogen medeoordeelen in een zaak, waarin, zijn eigen nationaliteit betrokken was 1 Na den chef der delegatie kwam de technisch-volkenrechtehjke gedelegeerde, de heer Brown Scott, de knappe jurisconsult van het Deparrement van Buitenlandsche Zaken en hoogleeraar aan de WashingtonUniversiteit, het meer zakelijk gedeelte der materie op den voorgrond brengen. Totnutoe, had Staatssecretaris Elihu Root in het voorjaar in een openbare redevoering gezegd, totnutoe is het een steen des aanstoots, dat de rechters in het arbitrale hof meer diplomaten dan met beroepszin aangelegde rechters waren. En de wijze, waarop een vonnis dikwerf naar het verkrijgen van een compromis zocht, heeft bewezen, dat in het scheidsgerecht de politiek niet geheel verloren is gegaan, meer dan één keer. Daarnevens heeft bovendien het tegenwoordige Hof zijn kracht en zijn zwakheid; kracht, die ligt in de idee, welke het vertegenwoordigt; zwakheid, die komt door het instrument, dat zijn werking regelt. Het Hof is, zoo meende de Amerikaansche jurist, bijna ontoegankelijk; men vindt het niet als men het niet beslist noodig heeft; men heeft er ook niet altijd de rechters in, die het oordeel zullen uitspreken. Amerika stelt voor, voegde hij er aan toe, juist dit nieuwe, thans ontbrekende karakter in de inrichting sterk sprekend te doen uitkomen; stelt voor daarin te brengen een meer uitsluitend juridischen geest; stelt voor haar onafhankelijkheid van de nationale kanselarijen te bevestigen. Daartoe diende echter voor alles de competentie geregeld, en gesloten te worden een conventie, die niet meer als totnutoe zich baseerde op bestaande gronden, maar inderdaad internationaal is en daaraan zijn autoriteit ontleende; diende vóór alles de richting ingegaan te worden van een vast college met de macht om daden te doen en zich een eigen jurisprudentie te scheppen. Zulk 'een Hof, dat alle Staten in zich sluit, behandelt alle landen, groot of klein, op voet van' gelijkheid, doch mag daarbij niet vergeten, dat in het algemeen een Rijk, dat meer belangen te verdedigen heeft naar mate zijn inwonerstal grooter is, ook in belangrijker geschillen gewikkeld zal worden. Tegelijk moeten evenwel de diverse rechtsystemen en talen in het nieuwe Hof vertegenwoordigd zijn teneinde een internationale gelijkmaking in den besten zin des woords voor te bereiden. Het Romeinsche recht, de Gommon Law, het Spaansche recht en andere groote systemen kunnen in zulk een Hof naast elkander werken, hetwelk daarom temeer in zijn permanentie het aangewezen lichaam is om in de internationale betrekkingen het geweld door het recht te doen vervangen. 166 Twee hoven naast elkander Het debat begon na deze uiteenzettingen, die meer verheven waren in uitdrukking dan dat ze juist gaven datgene wat de Amerikaansche delegatie nu eigenlijk wilde, eerst recht. Professor Von Martens, de geestelijke vader van het Russische ontwerp, viel den heer Scott bij in zijn betoog voor de noodzakelijkheid der permanentie, doch meende daarnevens, dat het Russische voorstel evenzeer de bijeenroeping der tot oordeelen bevoegde rechtbank binnen zeer korten tijd deed bereiken. De Duitsche plenipotentiaris, de heer Marschall von Bieberstein, herhaalde thans uitdrukkelijk de reeds tevoren gegeven verzekering, dat het Duitsche Rijk de instelling van een werkelijk permanent Hof beschouwde als een groote en wenschelijke vooruitgang, en zijn beste krachten zou aanwenden om deze voorname taak der Conferentie te helpen verwezenlijken. Ook van Europeesche en van Zuid-Amerikaansche zijde kwam instemming met de belangrijke propositie van den heer Choate zich doen hooren, en de discussie scheen reeds uitgeput toen eensklaps van geheel onverwachte zijde zich een stem tegen een transformatie en uitbreiding van het bestaande Permanente Hof in den geest van Amerika deed hooren, en door zijn inVloed de situatie eenigszins wijzigde. Het was de Belgische plenipotentiaris, de heer Beernaert, een der werkelijke leiders der Conferentie , een der werkers ook en petit comité, die in een uitvoerige rede betwijfelde of het voorstel van Amerika werkelijken vooruitgang brengen zou. Hij meende, aan de hand der geschiedenis van de laatste jaren de quaestie nagaande, te mogen zeggen van neen, omdat hij in deze uitwerking zag een verzwakking van het denkbeeld, dat de rechtspraak zuiver scheidsrechtelijk moet zijn en alle gedachte moet wegnemen aan een macht boven de souvereiniteit der volkeren. En ofschoon het denkbeeld van de broederschap onder de volkeren zich ontwikkelt, blijft de nationale gedachte toch levendig, en is de sterke stroomirig nog niet daar, die dringt naar een algemeene federatie, gesymboliseerd in een hooggerechtshof, rechtens belast met en aangewezen tot de verplichte beslechting van de onderlinge geschillen der Staten. Het Permanente Hof zooals het nu is, resumeerde de spreker, die ook tegen de indeeling der vijftien rechters, welke onmogelijk billijk alle landen zouden kunnen representeeren, zijn stem deed hooren, verzoent de beide gedachten ; zijn consequente verbetering en uitbreiding scheen hem daarom wenschelijker en meer urgent te achten dan het nieuw in debat geworpen denkbeeld, in het uitgebreide project van Amerika belichaamd. Na deze verrassing bracht de discussie al spoedig een andere, welke daaraan een nog meer definitieve wending gaf en voor de noodig te bereiken oplossing van het grootste belang direct scheen en ook inderdaad is geweest. Het was duidelijk en het bleek al heel spoedig — hoewel zelfs de heer Ruy Barbosa, de Braziliaansche opposant par droit de naissance, gelijk men hem 'reeds schertsend hééft genoemd, zijn 167 instemming jegens Amerika mede had betuigd — dat een invloedrijk man als de heer Beernaert een dergelijke krasse meening niet zou hebben uitgesproken, indien hij niet tevens wist daarmede de gedachten van tal van gedelegeerden te vertolken. De voorzitter der sectie, de Pransche plenipotentiaris Bourgeois, zon daarom op een bemiddelende uitwerking, die de tegenstanders kon bevredigen en toch het groote voordeel, dat de voorstanders wilden bereiken, niet zou doen verloren gaan. Uit Parijs, waar hij een drietal dagen vertoefde, bracht hij in deze richting het voorstel mede om het volgens Amerika's propositie te scheppen hof niet te beschouwen als te zullen vervangen het bestaande Permanente Hof, maar als te zullen werken daarnaast en latende aan partijen telkenmale de vrije keuze voor de beste en meest te waardeeren rechtspraak. Sir Edward Pry droeg deze oplossing in de zitting der sectie voor, en Bourgeois zelf ondersteunde haar met een van die tintelende redevoeringen, waarmede hij acht jaren tevoren reeds meermalen het debat beheerschte en waaraan ook nu resultaat niet vreemd bleel. Men moest toegeven, vond hij, dat het geen groote moeilijkheid opleverde om de clausule nopens het scheidsgerecht tot politieke conflicten uit te breiden, gelijk Italië dat in meerdere verdragen reeds had gedaan. Doch voor juridische geschillen was de stand van zaken geheel anders en men mocht zich in deze materie afvragen, waarom niet verplichte arbitrage eenvoudig kon worden voorgeschreven, afhankelijk te stellen dan van een facultatieve toevoeging. Twee grondbegrippen streden met elkaar, die van de verplichting en die van de vrije keus; was nu onuitvoerbaar een Permanent Hof, dat ogiblatoir zich stelt voor enkele gevallen en facultatief voor andere? Integendeel, in die richting moest de langzame vooruitgang worden gezocht, de vooruitgang, welke naar den algemeenen wensch niet tevreden was den oorlog vreedzaam te regelen, doch veel meer den vrede wilde brengen door het recht. Na deze woorden viel de beslissing niet aarzelend meer te nemen : met 27 stemmen voor, 12 onthoudingen en 5 afwezigen werd het beginsel der permanentie van het nieuw uit te werken . Hof door de sectie erkend en aanvaard. Het Russische voorstel, stilzwijgend aanvaard, werd met het Amerikaansche daartoe in handen van een enger comité van onderzoek gesteld, dat de daarin vertolkte gedachten zou moeten vereenigen tot een geheel. Voorstellen der voorbereidende Commissie Het comité van onderzoek, in welks handen de Russische en Amerikaansche voorstellen werden gesteld, bestond uit de heeren Léon Bourgeois (Frankrijk), president; prol. Fusinato (Italië), vice-president; Baron GuiUaume (België), algemeen rapporteur; Baron d'Estournelles de Constant, secretaris; Gaetan Merey de Kapos Mère (Oostenrijk); Ruy Barbosa (Brazilië); sir Edward Fry (Engeland); mr. Asser (Nederland); Prof. Lammasch (Oostenrijk); dr. Kriege (Duitschland); Brown Scott (Amerika); prdf. Von Martens (Rusland); Alberto Oliveira (Portugal); Promageot (Frankrijk); Joseph H. Ghoate (Amerika); baron Von MarschaU (Duitschland); Eyschen (Luxemburg); Beldiman (Roemenië); Gandamo (Peru) en Renault (Frankrijk), allen leden. De naam van het nieuwe lichaam' was reeds direct, nu evenals in 1899, een punt van niet onbelangwekkende discussie, onbelangwekkend te minder, omdat uit den naam meer moest spreken dan een woord alleen, moest spreken het karakter der instelling, welke niet de gedachte mocht wekken aan een hooggerechtshof, een macht dus, zetelende boven de souvereiniteit der Staten. Men heeft ten slotte dien van Internationaal Arbitraal Hof vastgesteld en bij dit Hof, dat werkelijk permanent zou zijn, dit praedicaat weggelaten teneinde verwarring te voorkomen met het reeds in Den Haag zetelende Permanente Hof, dat echter naar algemeene erkentenis juist niet permanent werd geacht. Het Arbitraal Hof nu zou bestaan uit rechters en plaatsvervangers, die door de onderteekenende Mogendheden, naarmate ze aan de gestelde eischen voldeden, zooveel mogelijk zouden worden benoemd uit de lijst der leden van het Permanente Hof en wier benoeming moest geschieden binnen zes maanden na de ratificatie van het nieuwe verdrag. Deze rechters en plaatsvervangers werden aangewezen voor een periode van twaalf jaar, welke ingeval van overüjden of ontslag voor den nieuwbenoemden functionaris evenzeer bij den datum van optreden aanving; deze rechters waren in die twaalf jaren niet onafzetbaar, schoon de tekst van het verdrag het eenigszins scheen uit te wijzen en het comité een nauwkeuriger vaststelling niet wilde. Permanente delegatie De rechters zouden geheel gelijk zijn onder elkander en zetelen naar datum van hun benoeming, in welk opzicht bij gelijken datum aan den oudste den voorrang toekwam ; ze legden vóór hun indiensttreding voor den administratieven raad, samengesteld uit de diplomatieke vertegenwoordigers der Mogendheden te Den Haag, een eed of belofte af. Het Hof trad met vüftien rechters op, van wie een verhinderde door den plaatsvervanger werd afgelost; negen stemmen stelden het noodig quorum vast. De rechters zouden jaarlijks uit hun midden een drietal leden met plaatsvervangers te hunner aflossing aanwijzen, die tezamen de zoogenaamde delegatie vormden, welke alle aan haar onderworpen zaken voleindigde ook dan, wanneer haar feitelijke termijn was verstreken, maar waarin nimmer een der leden zijn functie kon vervullen, wanneer het eigen land in de te berechten aangelegenheid betrokken was. Er viel, het kon niet ontkend worden, in deze instelling der permanente delegatie niets anders te zien dan een denkbeeld, ontleend aan het Russisch voorstel, tegenover welks voornemen tot herziening van het bestaande Hof men hier een stap in de noodige bemiddelende richting zeer gelukkig had gedaan. Gelukkig 168 169 vooral daarom, omdat, waar het niet onduidelijk is, dat deze delegatie op de werkzaamheden van het Hof een overwegenden invloed zou gaan uitoefenen, voor het meerendeel feitelijk dat Hof zou samenstellen, vanzelf het schrikbeeld van een internationaal rechtslichaam met een groot aantal rechters ✓en een dientengevolge zeer ingewikkeld raderwerk, was verdwenen. Men zou niet meer vijftien knappe koppen van internationale reputatie en vijftien even knappe juridiek aangelegde plaatsvervangers hebben te zoeken, die zich uitsluitend aan hun internationaal rechterambt wilden wijden; een drietal zou thans voor elk der beide categorieën voldoende zijn. Deze belangrijkheid der delegatie gold te meer, als men ziet, dat art. 14 der ontworpen overeenkomst bepaalde hoe de bijeenkomst van het volledige Hof verviel, indien de delegatie van meening is, dat de loopende zaken deze niet vereischten; dat art. 17 haar bevoegd verklaarde om in plaats van het volledige Hof te behandelen de geschillen, welker arbitrale berechting door het bestaande Permanente Hof voortvloeide uit vóór deze overeenkomst gesloten verdragen en indien de geïnteresseerde partijen zich daartegen niet verzetten; haar bevoegd achtte eveneens om de rol te vervullen der in de conventie van 1899 bedoelde commissiên van onderzoek voor zooverre het volledige Hof daarmede door de geschilvoerénde Staten by gemeen overleg ware belast geworden ■ dat ten slotte art. 18 deze functie nog verre uitbreidde door speciaal de delegatie competent te noemen voor het vaststellen van het noodzakelijk compromis, indien de partijen daaromtrent geen overeenstemming kunnen verkrijgen, en haar ook deze bevoegdheid te verleenen in het geval zelfs, dat slechts van één zijde deze diensten werden ingeroepen, wanneer het betrof — natuurlijk nadat de diplomatieke bemoeiingen waren uitgeput — een conflict, voortkomende uit contractueele schulden, die door een Regeering jegens de onderdanen van een ander Gouvernement zijn aangegaan en van welker oplossing de scheidsrechterlijke uitspraak reeds is geaccepteerd, of wanneer het betreft een conflict, hetwelk geacht mag worden uit een algemeen arbitragetractaat voort te vloeien, doch dit laatste alleen in het geval, dat de tegenpartij omtrent deze speciale opvatting geen andere meening uitte. Een zeer beperkte uiting van verplichte bevoegdheid, een eerste overgang van arbitrage naar rechtspraak brak zich hier baan! Algemeen werd erkend, dat met deze reeks van artikelen het verdrag een gewichtig lichaam schiep, voor welks lidmaatschap reeds toen enkele geachte leden der toenmalige conferentie werden aangewezen in de personen van Sir Edward Pry, Louis Renault, Lammasch, Von Martens en den eminenten jurist, dien ons land in staatsraad Asser bezat. De delegatie zou scheppen een werkelijk permanente arbitrale rechtbank; tevens voor incidenten als de onaangename Doggersbankaffaire of grensconflicten van de gevaarlijkste soort, een spoedig gereedstaande commissie vormen, welke inderdaad nog de feiten zelf ter plaatse onderzoeken kan en niet als die der Parijsche procedure onder Pournier's 170 voorzitterschap (1904) zich tevreden zou moeten stellen niet ambtelijke rapporten en meer ot min geïnspireerde verklaringen van weerszijden. Zij zou last not least, voor vele denkbare geschiUen van ondergeschikten aard een'soort van rechtstreeks ingrijpende commissie van goede diensten en bemiddeling samenstellen, welke aan dit hall diplomatiek, half jundiek instrument de noodige meerdere ontwikkeling kon doen geworden en vooral daaraan den hoog noodigen spoed zou kunnen bijzetten Geen wonder ( daarom, dat de belanghebbende Staten nader daarbij betrokken wilden ziin dan door het uitsluitend administratief toezicht van den Haagschen Haadf van Beheer, en dat voorloopig aan de in het te berechten geschil betrokken Mogendheden de bevoegdheid was gegeven om van weerszijden een rechter aan te wijzen, die met raadgevende stem aan de discussies van de delegatie zou deelnemen, welk mandaat _ waarschijnlijk van raadgevende nog wel tot medestemmende deelneming u't te breiden - in geval van optreden als commissie van enquête ook door personen buiten het Hof kon worden uitgeoefend. En dezeoplossing van een groot lichaam, getransformeerd in een gemakkelijk in actie te stellen klein en werkdadig comité, bood nog een ander voordeel ten opzichte van de benoeming der vijftien rechters welke een deel van hare belangrijkheid aan de delegatie overdroeg. Het is waar ze bracht het gewicht in dubbele mate over op de benoeming van de leden der delegatie zeiven, waarvoor in het ontwerp de regelen onbraken, en bleef van belang als vormend een kiescomité bij deze trapsgewuze volbrachte benoeming. Doch veel meer dan in het voUedige Hof zou m de delegatie uisluitend plaats worden verleend aan en gelet worden op kunde en bekwaamheid, zou verdwijnen het denkbeeld van rang en grootheid dewardgeenalgemenende bepalingen betreffende het arbitrale hof aangaat de overeenkomst was daaromtrent zeer duidelijk. De competentie van het lichaam in volle zitting werd door de diverse, aan het kleiner comité der drie leden met toestemming van partijen over te dragen bevoegdheden, voldoende vastgesteld; alleen had een Duitsch voorstel van Nederlandsche zijde ingegeven, aan het Hof, maar ook da^aan alleen opgedragen de revisie van uitspraken van scheidsrechterlijke lichamen, en rapporten van commissiên van onderzoek, en de vaststeUmg der daaruit voortvloeiende rechten en verplichtingen, indien een algemeen i verdrag of een speciaal accoord dit verlangde. De rechters zouden zeiven elke drie jaren hun president en vice-presidentkiezen;; ze ontymgen verschiUend tractement, naarmate ze werkelijk zitting hieden ol mtslmtend als lid geboekt stonden; ze konden hunne rechterlijke functies met alleen niet uitoefenen, indien het eigen land eene der partijen in geschil was, doch mochten dit evenmin doen, wanneer ze op eenigerlei wijze in de opnieuw te berechten zaak aandeel hadden gehad, hetzij als hd van een nationale rechtbank, hetzij als lid van een arbitraal tribunaal hetzij als lid van eene commissie Van onderzoek; ze mochten nimmer gedurende de . uitoefening van hun mandaat als advocaat noch als 171 agent optreden voor eenig met de internationale rechtspraak of het internationaal onderzoek van incidenten in verband staand lichaam. Het Hof zetelde in Den Haag onder dezelfde voorwaarden als het bestaande Hof; alleen de delegatie der drie leden kon met instem-^ ming der partijen een anderen zetel voor de rechtbank kiezen. De zittingen van het Hof vingen op den derden Woensdag in Januari aan en duurden totdat de dagorder was afgewerkt; de permanente Raad van Beheer, gevormd door het Haagsche corps diplomatique, verrichtte ten opzichte van dit Hof dezelfde functiën, die het volgens artikel 28 van het verdrag van 1899 uitoefent tegenover het Permanente Hof; het Internationaal Bureau, hetwelk ook met de griffie en de administratie van het Hooge Hof van Appel voor de prijsgerechten eenmaal zou worden belast, diende hier nogmaals in dezen zin op te treden. Aangaande de te volgen procedure verwees het ontwerp naar dezelfde overeenkomst en de daarin aangebrachte wijzigingen, en stelde alleen enkele, reeds voor de procedure van het Prijzenhof aangenomen beslissingen betreffende het inroepen van vreemde getuigenissen, vast, waaromtrent een verzoek door het Hof rechtstreeks tot de betreffende Mogendheid kon geschieden. Terwijl tenslotte enkele algemeen disposities omtrent ratificatie en opzegging het geheel van 26 artikelen voltooiden. Benoeming der rechters Zoo was, in korte trekken geschetst, het ontwerp, hetwelk het comité van onderzoek aan de sub-commissie aanbood en de sub-commissie daarna aan geheel de conferentie zou hebben aan te bieden gehad. Maar, men fluisterde wel in de kringen der conferentie de namen van degenen, die deel zouden uitmaken van de kleine delegatie ; men kon er zich algemeen mede vereenigen, dat een drietal eminente mannen als Asser, Renault, Lammasch of anderen daartoe zouden worden aangewezen, maar men kon zich niet, in geen enkel opzicht eigenlijk, vereenigen met de wijze, waarop het comité van onderzoek zich de benoeming der leden van het Hof had gedacht. Het aanvankelijk ontwerp voorzag niet in de benoeming der leden; Brown Scott leidde deze in bij wijze van grondslag voor de discussie, maar niet als afgerond voorstel; hij beoogde daarbij, dat in de benoeming der vijftien rechters overeenstemming met de getallen van de bevolking der Staten zou worden getoond. Wel erkende hij, dat er geen mathematisch verband is tusschen de processen en het cijfer der bevolking; echter, uit de Amerikaansche judicieele statistiek stelde hij vast, dat de Staat New-York veel grooter economische belangen bleek te bezitten dan b.v. het bevolkingsarmere Delaware of Rhode Island. Overtuigen deed hij daarmede geenszins. Argentinië wilde als basis de cijfers van den exporthandel; Venezuela een gelijk aantal rechters voor Europa, Azië en Amerika; Haïti, Bulgarije en Servië wenschten in geen geval het stelsel-Brown Scott. Dit, ook door Bustamente krachtig bestreden, is dan ook niet meer naar voren gekomen. In het tweede ontwerp, dat het Amerikaansch-Duitsch-Engelsche kon worden geheeten, werd aan de zes groote Europeesche Mogendheden en aan Amerika en Japan het recht gegeven voor eene periode van twaalf jaren elk één rechter te benoemen ; drie natiën, die uit historisch, geografisch en handelsoogpunt groote verschillen aanboden: Spanje, Nederland en Turkije, zouden één rechter hebben gedurende tien jaren, terwijl maatregelen waren'voorgesteld teneinde te waarborgen, dat deze drie rechters gelijktijdig zitting zouden hebben. Argentinië, België, Brazilië, Chili, China, Denemarken, Griekenland, Mexico, Noorwegen, Portugal, Roemenië, Zweden en Zwitserland zouden gedurende vier jaren een rechter hebben; Bulgarije, Perzië, Servië en Siam zouden slechts twee jaren een rechter hebben en de 18 overblijvende Staten, onder welke het grootste deel der Zuid-Amerikaansche Republieken, zouden slechts ■ gedurende één jaar een zoodanigen rechter hebben. Men had dit stelsel, dat ongetwijfeld duidelijke gebreken had, ontleend aan het ontwerp voor het Internationaal Prijzenhof, hetwelk was aanvaard, niettegenstaande den Braziliaanschen tegenstand. Daar kon men zich echter stellen op het standpunt van verschillende belangrijkheid der Staten naarmate deze grooter ol kleiner koopvaardijvloot bezitten ; hier viel elk ander onderscheid weg dan het politieke, .dat men niet wilde erkennen. Vandaar dan ook, dat de tegenstand, die in stilte was ontstaan nadat de bepalingen van dit deel van het ontwerp bekend werden, dagelijks aanwakkerde en tot volle ontwikkeling kwam toen het ontwerp in de volledige subcommissie aan de orde werd gesteld. Het was de heer Ruy Barbosa, de Braziliaansche eerste gedelegeerde, die in eene lange, uitvoerig toegelichte redevoering de gegeven oplossing bestreed; hoofdzakelijk bepleitte, dat in een Hof, dat geheel de wereld zou omvatten, ook alle Staten gelijke vertegenwoordiging moesten vinden en die op grond eener langademige resolutie een ontwerp voorstelde, dat de benoeming van de rechters in het Hof aldus regelde: Pour la composition de la nouvelle Cour permanente d'arbitrage, chaque Puissance désignera, dans les conditions stipulées par la Convention de 1899, une personne capable d'exercer dignement comme membre de cette institution, les fonctions d'arbitre. Elle aura, en outre, le droit de nommer un suppléant. Deux ou plusieurs Puissances peuvent s'entendre pour la désignation en commun de leurs représentants a la Cour. La même personne peut être désignée par des Puissances différentes. Les Puissances signataires choisiront, autant qu'elles puissent, leurs représentants dans la nouvelle Cour d'entre ceux qui composent 1'actuelle. Une fois la nouvelle Cour organisée, la Cour actuelle cessera d'exister. 172 173 Les personnes nommées siégeront pour neul ans, ne pouvant être destituées que dans les cas oü, d'aprèS la législation du pays respectil, les magistrats inamovibles perdent leur mandat. 4. Aucune Puissance ne pourra exercer son drolt de nomination qu'en s'engageant a payer les honoraires des juges qu'elle aura t\ désigner, et en faisant le dépót chaque année, d'avance dans les conditions que la Gonvention fixera. Pour que la Gour délihère en séance plénière, il faut au moins la présence d'un quart des membres nommés. Alin d'assurer cette possibilité, les membres nommés seront partagés en trois groupes, d'après 1'ordre alphabétique des signatures de la convention. Les juges classifiés dans chacun de ces groupes siégeront 4 tour de róle pendant trois ans, durant lesquels ils seront tenus de fixer leur résidence dans un point d'oü ils puissent arriver 4 la Hayé en vingt-quatre heures 4 la première convocation télégraphique. Cependant tous les membres de la Gour ont le droit, slis le veulent, de siéger toujours aux séances plénières, bien qu'ils n'appartiennent pas au groupe y appelé spécialement. 6. Les parties en conllit sont libres soit de soumettre leur controverse 4 la Gour plénière, soit de choisir, pour résoudre leur litige, dans le sein de la Gour le nombre de juges qu'elles conviennent d'adopter. La Gour sera convoquée en séance plénière, lorsqu'elle aura & juger des litiges dont le règlement lui aurait été conlié par les parties, ou, dans les affaires par elles soumises 4 un moindre nombre d'arbitres, lorsque ceux-ci feront appel a la Gour plénière, dans le hut de résoudre une question suscitée entre eux pendant le jugement de la cause. 8. Pour compléter 1'organisation de la Cour sur ces bases, on adop- 1Ï4 tera tout ce qui ne leur est pas contraire et paraisse convenable, d'adopter dans les dispositions du projet anglo-germano-américain. De wijze van benoeming der rechters in het nieuw te vormen Hof heeft een punt van ernstige beraadslaging zoowel in de officieele zittingen der conferentie als binnenskamers uitgemaakt. De „zeven wijzen der Conferentie", de zeven kopstukken, die, ongeacht hunne nationaliteit, tot de leiders der conferentie behoorden, werden met de niet gemakkelijke opdracht belast om een stelsel te ontwerpen, dat de gebleken bezwaren zou opheffen. Tegenover deze „zeven wijzen" stond Ruy Barbosa, bekend met reeds vroeger ter sprake gebrachte, doch niet in voorstellen omgezette stelsels, gesteund echter door den aandrang van Zuid-Amerika en van vele kleine Staten, die het AmerikaanschDuitsch-Engelsche voorstel als eenzijdig verwierpen. In de zitting der sub-commissie van 18 September kon de heer de Neledoff dan ook niet anders doen dan verklaren: „Le projet anglo-americain-allemand n'a pas été appuyé et le systéme de la rotation a été rejeté". En geen ander kwam ervoor in de plaats, al onderzocht men aanvankelijk de mogelijkheid om de vijftien rechters te doen kiezen uit de leden van het bestaande Permanente Hof. Tegenover het geopperd bezwaar, dat niet alle leden van het Permanente Hof juristen zijn, beproefde men een gecombineerd' stelsel: elke Staat kon vier candidaten aanwijzen en de leden van het Permanente Hof zouden daaruit de vijftien rechters kiezen. Maar ook dit denkbeeld slaagde niet. Bijna op het laatste oogenblik kwam nog de Amerikaansche gedelegeerde Choate met een voorstel, herinnerend aan het statuut van het thans opgerichte Hof, dat ongetwijfeld kansen gehad had om aangenomen te worden, ware het niet zoo laat gekomen en dat aldus luidde: 1. Chaque Puissance signataire aura la faculté de nommer un juge, et un suppléant qualifé pour et disposé & accepter de tels postes, et de transmettre les noms au bureau international. 2. Le bureau établira d'après cela une liste de tous les juges et suppléants proposés, avec indication des nations les proposant, et la transmettra é. toutes les Puissances signataires. 3. Chaque Puissance signataire signifiera au bureau lesquels des juges et suppléants ainsi nommés elle choisit, chaque nation votant pour quinze juges et suppléants en même temps. 4. Le bureau 4 la réception des listes ainsi votées établira la liste des noms des quinze juges et des quinze suppléants ayant recu le plus grand nombre de votes. 5. Dans le cas d'une égalité de votes affeotant la réélection des quinze juges et des quinze suppléants, le choix entre eux sera par un tirage au sort fait par le bureau. 6. En cas de vacance survenant dans un poste de juge ou de suppléant, la vacance sera remplie par 1'Etat qui 1'avait proposé10). 175 Resultaat der disoussiën Weliswaar vereenigde dit nieuwe Amerikaansche voorstel een groot deel der stemmen op zich, maar de meerderheid, die het verwierp, was te belangrijk om deze stilzwijgend te kunnen voorbijgaan. Engeland stelde daarom voor eene resolutie aan te nemen, waarin het ontwerp in de aandacht der Regeeringen werd aanbevolen en in staat werd geacht in werking te treden zoodra tusschen de Regeeringen overeenstemming zou zijn verkregen aangaande de wijze van benoeming der rechters. Deze resolutie, in de sub-commissie slechts met kleine meerderheid aanvaard, werd in de vergadering der voltallige commissie onderwerp van niet lange, maar desalniettemin scherpe discussiën, die onnoodig, maar duidelijk tot uiting brachten, dat de pogingen der tweede conferentie op een bepaald punt opnieuw echec hadden geleden. Men heeft inderdaad in Den Haag in 1907 getracht het bestaande, algemeen als gebrekkig erkende Permanente Hol door een ander te vervangen ; men is er door den tegenstand, die van vele zijden aanwezig bleek, niet in geslaagd het doel te bereiken, dat men zich voor oogen stelde ! De slotacte nam, onder vermelding van bovenstaanden wensch, het onvolledig ontwerp als aanhangsel op31). Het behoeft geen betoog, dat de Regeeringen, ter tweede Vredesconferentie vertegenwoordigd, aan de formeele bewoordingen van de slotacte, waarin dit ontwerp werd opgenomen onder den wensch, dat het nadere aandacht zou vinden, zijn ontrouw geworden. Toch verdient hier herinnerd aan het feit, dat de Amerikaansche Regeering in 1910, op aanstichting van den toenmaligen Staatssecretaris voor Buitenlandsche Zaken Knox, dit ontwerp als grondslag nam voor een rondschrijven aan de verschillende Europeesche en Amerikaansche Staten, waarin de wenschelijkheid betoogd werd om de onderhandelingen ten aanzien van de totstandkoming van een dergelijk Internationaal Hol te hervatten. De stap van Knox heeft destijds zeer de aandacht getrokken, doch heeft — voorzooveel totnutoe althans is bekend geworden — niet tot eenig resultaat geleid. Ten aanzien van de verbetering, de uitbreiding zoowel van de bevoegdheid als van den werkingssfeer van het bestaande Permanente Hof is de tweede Vredesconferentie dus in gebreke gebleven de haar door de openbare meening toebedeelde taak ten uitvoer te leggen. Dat neemt intusschen niet weg, dat zij het aanzijn heelt gegeven aan een ontwerp, hetwelk door den vorm, waarin het tenslotte verkeerde, dan volkomen officieus mocht zijn, doch dat door zijn inschrijven in de slotacte een meer officieel karakter verkreeg; een ontwerp, dat de gedachte van het Internationale Hof leven inblies op de wijze als door de schrijvers, die in den loop der eeuwen aan eene organisatie der Staten hunne aandacht wijdden, was gedacht en gewenscht. Wat het Permanente Hof in geenen deele had, wat zelfs het nu ontworpen Hof van den Volkenbond slechts in het oorspronkelijk ontwerp, maar 176 dan ook ten volle had, werd hierin mogelijk gemaakt: de stichting van een werkelijk gerechtshof, waarin de eigenlijke rechters — de drie of vijf leden , der Permanente Delegatie — zouden worden benoemd alleen krachtens bekwaamheid en niet krachtens nationaliteit. Het is niet te verwonderen, dat door degenen, die tijdens den grooten oorlog hun aandacht wijdden aan de vraagstukken, met de internationale Statenorganisatie ten nauwste samenhangende; en door degenen, die later geroepen werden geacht om de gedachte van het Internationale Hof geheel te verwezenlijken, de uitwerking van dit ontwerp in menig opzicht is vastgehouden"). D. DE INSTELLING VAN HET INTERNATIONAAL PRIJZENHOP. Al moge de tweede Vredesconferentie tekort zijn geschoten in haar taak om aan het Hof van Arbitrage een meer permanent karakter te geven en door instelling van verplichte arbitrage tevens een rijker arbeidsveld te verschaffen — zij verdient niettemin een zekere waardeering, wijl zij er in slaagde om in het Internationaal Prijzenhof een lichaam tot stand te brengen, dat op een beperkt, maar niet onbelangrijk gebied, internationale rechtspraak kon brengen in volledigen vorm; zoodoende voor vorderingen en geschillen, uit de toepassing van het zeerecht voortspruitend, den weg zou effenen naar algemeene berechting van alle geschiUen. Merkwaardig is het wel, dat, terwijl men algemeen verwachtte, dat het Permanente Hof zou worden uitgebreid; dat verplichte arbitrage zou totstandkomen, niemand, zelfs niet de talrijke „welingelichte" correspondenten der buitenlandsche bladen iets wist van de voornemens van Duitschland en Engeland beide om voorsteUen in te dienen voor de totstandkoming van dit Internationaal Prijzenhof. Duitschland en Engeland waren ditmaal de concurrenten, voorzoover van concurrentie te spreken viel tegenover twee onafhankelijke pogingen om een moeilijk probleem op de beste wijze op te lossen. Ongetwijfeld kon het niet gemakkelijk vallen om op _ alle punten overeenstemming te verkrijgen en wist men tevoren, dat er van beide zijden gegeven en genomen zou moeten worden, aangezien niet alleen in details, maar ook in hoofdtrekken, de voorgestelde ontwerpen principieel verschil vertoonden. De kleine Commissie, bestaande uit Sir Edward Fry, Engeland's eersten gedelegeerde; Kriege, Duitschland's tweeden gedelegeerde en Prof. Renault, den bekenden Pranschen jurist, die namens de eerste sub-commissie in opdracht had naar den ieksr der twee ingediende voorstellen een vragenlijst voor het geheel te ontwerpen, die tot leiddraad der discussiën kon strekken, had dan ook voorwaar geen gemakkelijke taak, en het behoeft niet te verwonderen, dat gedurende haar arbeid veel gesproken werd van een dusgenaamd bemiddelend voorstel van Pransche zijde', hetwelk, in overeenstemming met Italië en Rusland, niet alleen wilde pogen zooveel mogelijk van het goede te behouden, maar ook tevens trachten de reeds aangevoerde bezwaren te elimineeren. Er is daartoe destijds druk telegrafisch van gedachten gewisseld met de kabinetten der betrokken landen. Evenwel, dé gunstige indruk, door de indiening der beide voorstellen gewekt, bleef behouden ondanks al de bezwaren, die aanvankelijk dienden te worden aangevoerd. Speciaal van Noorwegen's zijde — welks Regeering, gelijk in een officieele nota werd medegedeeld, van het standpunt van Staat, die in vergelijking inet zijn bevolkingscijfer een niet onbeduidende plaats onder de zeevarende Rijken inneemt, nog in het voorjaar van 1907 aan de Regeering van St. Petersburg een zoodanigen wensch had te kennen gegeven — bleek men ondersteuning en aanmoediging te verwachten. Terwijl daarnevens van nagenoeg alle vertegenwoordigde Rijken een gunstig votum over de groote lijnen van het ontwerp tegemoet werd gezien, wijl allen, na de ondervindingen, die de Russisch-Japansche oorlog nog eens had onderstreept, overeenstemmend waren in den wensch om in deze moeilijke materie een behoorlijke regeling te treffen. Het ontwerp voor het Prijzenhof heeft echten, zij het ook in anderen zin, het lot van het ontwerp voor een nieuw Hof van Arbitrage moeten deelen. Immers, kon dit laatste geen kracht van uitvoering verkrijgen, doordat niet vast te stellen was op welke wijze de rechters in het Hof zouden worden benoemd, het Prijzenhof bleek al spoedig niet in werking te stellen, omdat niet. vaststond het maritiem recht krachtens hetwelk dit zou rechtspreken. Engeland had duidelijk als voorwaarde voor de toetreding zijnerzijds tot het Internationaal Prijzenhof, waartoe het zelf het initiatief nam, gesteld, dat de rechters in dit Prijzenhof een behoorlijken grondslag van maritiem recht zouden vinden, krachtens welken zij zouden hebben te oordeelen. Ongetwijfeld, ook zonder een codificatie van internationaal recht ware rechtspreken op dit speciaal gebied mogelijk, maar Engeland gaf duidelijk te verstaan, dat het zich in deze voor dit land zoo buitengewoon belangrijke materie niet wilde binden aan een rechtspraak, die slechts naar vage algemeene begrippen en regelen van internationaal recht kon geschieden. De vierde Commissie ter tweede Vredesconferentie werd onder Von Martens' presidium met de codificatie van het maritiem recht belast. Hoe hard deze Commissie ook heeft gearbeid, hoe uitnemende leiding van haar president •■uitging, toch dient onomwonden geconstateerd, dat zij op geen enkel positief resultaat heeft te wijzen. Het beginsel van de onschendbaarheid van den particulieren eigendom in den zee-oorlog, door Amerika gesteld, werd niet aanvaard; noch omtrent contrabande, noch omtrent blokkade, noch omtrent datgene wat als voortzetting van de eigenlijke reis viel te beschouwen, noch omtrent de verandering van handelsschepen in oorlogsschepen in volle zee, noch omtrent een reeks van andere voor het maritiem recht belangrijke onderwerpen werd volledige overeenstemming bereikt. Ongetwijfeld, aan deze vierde Commis- 12 177 178 sie is numeriek het grootst aantal verdragen te danken, dat ter Haagsche conferentie in 1907 werd gesloten, maar de een na de andere van deze overeenkomsten was van weinig of geen beteekenis. Voor een deel werd dit toegeschreven aan het feit, dat in de vierde Commissie, gelijk trouwens ter tweede Vredesconferentie in het algemeen, de talrijke Zuid-Amerikaansche Staten een veel grooter aandeel in de discussie namen dan de reeêle belangen, die zij vertegenwoordigden, konden motiveeren. Terstond na de tweede Vredesconlerentie nam Engeland daarom het initiatie! tot het bijeenroepen eener Zeerecht-conferentie, die in den winter van 1908/'09 te Londen bijeenkwam en waaraan naast de acht groote Mogendheden van Europa en Azië en Amerika, slechts door Nederland en Spanje werd deelgenomen. In deze conferentie, die inderdaad gezegd kon worden aUe belangrijke zeevarende Mogendheden *te omvatten, werd de dusgenaamde Zeerechtdeclaratie vastgesteld, die in een zestigtal artikelen het probleem van het maritiem recht geheel, zij het ook niet in alle opzichten afdoende, regelde. Om tot tractaat te worden verheven, was het evenwel voor alles noodig, dat Engeland deze Zeerechtdeclaratie ratificeerde en tot tweemalen toe weigerde het Hoogerhuis daartoe zijn medewerking te verleenen. Toen Engeland met ratificatie achterbleef, stelden ook de overige Mogendheden haar ratificatie uit; er was dus geen gecodificeerd zeerecht, en niettegenstaande alle daartoe aangewende pogingen, kon van inwerkingtreding van het Internationaal Prijzenhof geen sprake zijn. Hoezeer dit te betreuren viel, heeft, vooral voor de neutralen, de groote. oorlog wel geleerd. Hoezeer dan ook in den Volkenbond, die den oorlog niet principieel uitsluit, zij het ook aanmerkelijk beperkt, de instelling van een Prijzenhof nog aanbeveling kan verdienen, behoeft geen nadere uiteenzetting. Het Duitsche ontwerp voor het Prijzenhof Reeds in hoofdstrekking toonden de uitgewerkte denkbeelden der Duitsche en Britsche ontwerpen principieel verschil te over, zeiden we. En inderdaad, eene analytische beschouwing deed zien, dat reeds in den opzet dit verschil merkbaar was. Duitschland's ontwerp sloot zich aan bn de totdusverre algemeen bestaande instelling der nationale pnjsgerechten, die door elke oorlogvoerende Mogendheid onniiddellijk na het uitbreken van den krijg in voorname havensteden worden ingesteld^ het erkende uitdrukkelijk de eerste instantie van deze lichamen, doch achtte, teneinde eene vreedzame oplossing te verzekeren van de zoo vaak uit deze beslissingen voortspruitende staatkundige geschillen, de instelling van een Internationaal Hol van Appel gewenscht. Dit Hof zou zoo spoedig mogelijk, nadat eenmaal de oorlog was uitgebroken, worden samengesteld en zich, uit krachte der overeenkomst, belast zien met de oplossing van alle conflicten omtrent de geldende leer der prijsmaking, die tusschen de contracteerende Staten, zoo in hun positie van oorlog- 179 voerenden als in de positie van onzijdigen, zich voordeden. Dit Hof, dat onder dezelfde voorwaarden als het Permanente Hof Den Haag tot zetel zou hebben, moest samenkomen, zoodra het eerste appel voor haar werd gebracht, en was vanzelf ontbonden, nadat alle uit den oorlog voortvloeiende geschillen waren vereffend. Het college zou telkenmale bijeen zyn ten getale van vijf, leden, van wie twee met den rang van admiraal door de oorlogvoerende Mogendheden zeiven werden benoemd; twee anderen door neutrale en bevriende Staten aangewezen uit de rechters van het Permanente Hof, die deze laatste Staten in de lijst van dit lichaam vertegenwoordigen, terwijl de vijfde door eene onzijdige Regeering, tot wie deze twee bevriende Rijken zich hadden gewend, eveneens uit haar leden van het Permanente Hof, zou worden aangesteld. De personen, meestentijds diplomaten en juristen, die de rechterschare van het internationale Haagsche rechtsinstituut , uitmaken, stelden dus steeds de meerderheid van het Hof van Appel samen, terwijl uit een der drie alzoo aangewezen leden ook de voorzitter moest worden gekozen, die dus nimmer tot de oorlogvoerende partijen kon behooren. Duitschland's ontwerp legde er nadruk op, dat de onderdaan, die schade heeft geleden, zelf het appel kon en moest aanteekenen, zoodat zijn gouvernement zich als buiten de zaak staand diende te beschouwen; voor het Hof zouden de oorlogvoerende Mogendheid, welker prijsgerecht het bestreden vonnis uitsprak, en de particulier, die schade heeft geleden, onverschillig of hij al dan niet tot een in den oorlog betrokken Mogendheid behoort, de geschilvoerende partijen zijn, die zich door agenten en advocaten konden doen vertegenwoordigen en gelijke rechten ter instructie en verdediging hadden. Slechts in het onwaarschijnlijke geval, dat een aan den Staat behoorend koopvaardijschip door een prijsgerecht was getroffen, of willekeurige vernietiging in open zee door dat gerecht had zien bevestigd, zouden twee Regeeringen dus tegenover elkander komen te staan. Merkwaardig was het waar te nemen hoezeer in Duitschlands' voorstel gebruik werd gemaakt van het raderwerk van het Permanente Hof, welks oprichting acht jaren tevoren van die zijde zoo heftig werd bestreden. Het Internationaal Bureau werd van elk zich in den loop der jaren voordoend Hof van Appel evenzeer rechtstreeks griffie als het zulks reeds doorloopend is van het Permanente Hof, welke bepaling aan dit lichaam arbeid te over zou verschaffen, indien meer dan twee Mogendheden in den krijg gemengd waren, aangezien dan — teneinde van elk ! der oorlogvoerenden de rechten of directe vertegenwoordiging te handhaven — evenzooveel Hoven van Appel dienden worden ingesteld als er tegenstanders te tellen waren. Het Bureau zou dan de geheele administratie voor het Hof van Appel voeren en zijn archieven bewaren; het zou zorgen, evenals bij de tribunalen van het Permanente Hof, voor de uitwisseling der acten en bescheiden; het zou telkenmale de leden samenroepen, en, wanneer zulks niet onmiddellijk bij het prijsgerecht geschiedde, telegrafisch of langs anderen weg het verzoek tot 180 appel der beroep aanteekenende partij ontvangen ; bet zou zorgdragen voor de inrichting der rechtszalen van het Hof, en het zou van de oorlogvoerenden ieder een som van I 25.000-bekomen, ter voldoening van alle onkosten, waarvan het aan het einde der zittingen rekening en verantwoording moest doen. Ook ten opzichte van de bij de procedure in acht te nemen vormen en van de daarbij geldende bepalingen was er veel dat aan de Haagsche code herinnerde, alleen met dit onderscheid, dat'deze laatste naar verlangen facultatief kan worden toegepast (artikel 30 der conventie van 29 Jub 1899), terwijl hier die toepassing verpacht werd gesteld. Bovendien waren ditmaal — en het was met het oog op den ernst der gevaUen te billijken, — bepalingen getroffen, dank zij welke, t. a. v. het beteekenen van getuigenissen en het voorbrengen van getuigen, het Hof van Appel zich rechtstreeks kon wenden tot de Regeering van den Staat, welks grondgebied het daarbij gold, en die, indien zij zich niet kon beroepen op de eenig gewettigde omstandigheid, dat zij de vraag in strijd met de souvereiniteit of de veibgheid van het land achtte, hare hulp niet zou mogen weigeren. De vonnissen van het Hof, voor welker redactie en bekendmaking de regelen van het Permanente Hof geheel werden gevolgd, zouden onmiddellijk worden uitgevoerd. Om echter te voorkomen, dat een onverstandig en door een prijsgerecht veroordeeld particuber zich zonder meer telkens tot het Hof van Appel zou kunnen wenden ; om te zorgen dus, dat de arbeid van dit Hof inderdaad beperkt bleef tot die gevaben, waarin van ernstigen twijfel sprake was, had het Duitsche ontwerp de verplichting gesteld, dat niet alleen elke partij hare eigen kosten had te betalen en de veroordeelde daarenboven de voor de procedure vereischte som, met daarbij een proportioneel berekend bedrag in de algemeene onkosten van het Hof van Appel, maar het had een waarborg voor de richtige betaling geeischt in een tevoren te verrichten storting van een cautie, door het Hof zetf aan te wijzen, welke voorwaarde was voor het begin der appelprocedure. Het was tegen dit laatste denkbeeld, hetwelk, afgescheiden van zijn preventieve beteekenis, voor particulieren ernstige bezwaren kon meebrengen, dat in het bijzonder het Ghileensche gouvernement zich in een nota ter conferentie uitsprak. En niet zonder succes. Het Engelsche ontwerp Hoe geheel anders was niet het Engelsche ontwerp, dat evenzeer de instelling van een Hoog Hof van Appel betreffende de uitspraken der nationale prijsgerechten beoogde, opgebouwd. Hoe groote afwijkingen toonde het niet van het Duitsche project èn in groote lijnen, èn in details. En, voegen we er dit onmiddeUijk aan toe, afwijkingen, die na eerlijk onderzoek niet in het voordeel der Britsche voorstellen waren, die de veel raüoneeler opvatting van de Germaansohe code volmondig moesten doen erkennen *'). 181 Het is zeker opmerkelijk, dat Engeland, hetwelk in 1889 zijne propositie betreflende het Permanente Hol grondde op het denkbeeld, dat de instelling der internationale tribunalen ad,hoe moest worden behouden, doch dat daarvoor een blijvende grondslag diende te worden geschapen, ditmaal, nu 't toch eene inrichting betrof, die nauw aan het Haagsche rechtsinstituut verwant werd, dit standpunt geheel verliet en afweek van de krachtige argumenten, die destüds Lord Pauncefote daarvoor te berde bracht. Want wilde Duitschland eèn Hof van Appel, dat voor eiken oorlog afzonderlijk zou worden samengesteld, en zelfs, wanneer meer dan twee Mogendheden in den krijg waren betrokken, in vermenigvuldigden vorm aanwezig zou zijn, Engeland's ontwerp deed dit Hof reeds vóór den oorlog bestaan en deed het ook na den vrede in stand blijven, tot het later weer nieuw werk zou vinden. Immers, zijn voorstel bedoelde om binnen drie maanden na de ratificatie van het verdrag door die contracteerende Mogendheden, welker koopvaardijvloot meer dan 800.000 tonnen mat (dit waren slechts een zes- of achttal'staten), een bevoegd rechtsgeleerde te doen aanwijzen, die tevens voldoenden naam als rechter had, om in dat Hof als arbiter zitting te nemen, welke qualiteiten en kennis van internationaal maritiem recht evenzeer geeischt werden van den plaatsvervanger,' die tegelijk moest worden benoemd. Ziedaar dus het Hof in volkomen permanenten zin. Er was evenwel tegen een dergelijke wijziging van een bestaand lichaam als het Permanente Hof te veel gezegd en te veel tegenstand gebleken, dan dat zoo een betrekkelijke innovatie reeds wenschelijk en aannemelijk mocht heeten voor een instelling, die voor het eerst neutrale rechters op overheerschende en geenszins uitsluitend facultatieve wijze in staat stellen ging over de operatien van oorlogvoerenden te oordeelen; voor een instelling bovendien, waarin het practisch-technisch element wel vertegenwoordigd moest zijn. En naar allen schijn bleef men er dan ook direct de voorkeur aan geven nog weer een raderwerk samen te stellen, dat tot hoofdgedachte de rechtbank ad hoe had, de rechtbank, die meer vertrouwen wekte bij de direct belanghebbenden, omdat zij niet alleen zich daarin door een „eigen" arbiter konden doen vertegenwoordigen, maar tevens de zekerheid hadden, dat twee der andere leden onder de onderdanen van een bevriende Mogendheid werden gekozen. Daarenboven sloot het Britsche voorstel niet uit, dat de strijdende partijen in de rechtbank van het Hof van Appel zitting hadden, anders dan door een afzonderlijke bepaling, die den rechters der strijdvoerende Mogendheden, dit zitting nemen in de hun land betreffende gevallen ontzegde; in principe verbood het dit slechts voor die kleinere maritieme Staten, welker koopvaardijvloot de maat van 800.000 tonnen niet bereiken kon. Afgezien nu van alle bedenkingen tegen een systeem, dat het mederechterschap van direct tegenover de oorlogvoerenden verantwoordelijke arbiters uitsloot;, en dus — in den geest van dien tijd! — noodeloos wantrouwen schiep tegen uitspraken, die ongunstig zouden zijn, mocht vooral deze bepaling 182 een onbillijkheid genoemd worden, die Engeland's maritieme positie wellicht onwillekeurig had ingegeven, maar die — dit stond toen reeds vast — zeker t. w. v. overeenstemming gewijzigd moest worden in dien zin, dat een verhoudingsaantal tusschen bevolking en tonnenmaat de aanwijzing werd voor het al ol niet mede-benoemen der rechters. Anders zouden de zeevarende Mogendheden van den tweeden rang aan haar, uitsluitend door grooter aantal winnende, mede-contractanten allen invloed op het Hof moeten overlaten, hetgeen met den geest der tegenwoordige internationale politiek reeds niet vereenigbaar scheen; anders zouden voorloopig waarschijnlijk alleen Engeland, Duitschland, de Amerikaansche Unie, Italië, Frankrijk en Noorwegen hun leden hebben kunnen doen zitting nemen, terwijl daarvan Rusland, Japan, OostenrijkHongarije, die einde 1902 nog maar een tonnenmaat hadden van respectievelijk 643.500, 533.400 en 380.300 tonnen, uitgesloten zijn, om van kleinere Staten als Spanje, Denemarken, Nederland en Griekenland, wier recht op waarborgen ongetwijfeld even groot was, niet eens te spreken. De ev. werking van het Prijzenhol In de bedoeling van de werking van het Hof stemden de Duitsche en Engelsche voorstellen, die ter tweede Vredesconferentie werden ingediend, vrijwel overeen. Beide verklaarden het Hof van Appel competent in elk geval, waarin een prijsgerecht een beslissing had gegeven, benadeelend de belangen van den veroordeelde; Engeland evenwel achtte dit hooger beroep alleen mogelijk in de laatste instantie, terwijl Duitschland, teneinde onnoodig tijdverlies te voorkomen en de oorzaak te verwijderen van de gevoeligheid, die critiek op of cassatie van een arrest van het hoogste nationaal rechtslichaam zeker zou verwekken, beroep mogelijk, neen noodzakelijk wilde maken direct na het eerste vonnis. Wenschte Duitschland echter, dat de particulier, die was getroffen, zich ook zelf in appel kon voorzien, daar wilde Engeland, dat de Mogendheid, tot welker onderdanen die particulier behoorde, zich zijn zaak aantrekken en tot het Hof zich wenden zou, hetzij in cassatie, hetzij in appel. De reden daarvan was niet recht begrijpelijk. Langs den weg, door het Duitsche voorstel zöo eenvoudig getrollen, kon de benadeelde particulier of handelsvennootschap gemakkelijk en zonder veel formaliteiten zijn recht doen gelden, beter allicht, dan wanneer eerst de tusschenkomst zijner Regeering moest worden ingeroepen, of deze naar willekeur diende afgewacht; langs den weg der Duitsche procedure was de benadeelde ook niet aan het oordeel van dit Gouvernement gebonden. Bovendien, er zijn tal van gevallen denkbaar, waarin het voor een neutraal Rijk niet van bezwaren ontbloot kan zijn om een dergelijk hooger beroep te ondersteunen, zonder dat het daarom reden heeft openlijk het recht daartoe te ontkennen; bezwaren, die wortelen in politieke omstandigheden, in vrees van schade voor algemeene belangen, waar- 183 mede de particulier zich. niet behoeft in te laten. En er zijn even zoovele zaken te bedenken, waarin een Gouvernement gretig de gelegenheid zal aangrijpen om een oorlogvoerenden, stillen tegenstander onnoodig te belemmeren, de werkzaamheid van het Hof te verzwaren door een appel, dat een particulier alleen nooit zou hebben aanhangig gemaakt; motieven, die het Engelsche ontwerp nog aanwakkerde door te zeggen, dat een Rijk appel kon laten gelden, wanneer het meende, dat de overwegingen van het vonnis onjuist waren of de feiten daarin verkeerdelijk gesteld. Terwijl ten slotte voor de strengere logische gedachte van Duitschland's voorstel pleitte het feit, dat, wanneer de particulier zich rechtstreeks tot het Internationale Hof kon wenden, ook de onderdanen der oorlogvoerenden zeiven, die wederzijds meestal allicht wreed en onrechtvaardig worden behandeld, dan op eenig redres voor het geledene konden hopen, hetgeen uitgesloten was, wanneer de twee Staten, die hun betrekkingen hebben verbroken, als zoodanig tegenover elkander zouden moeten gaan staan"). Wat de procedure der nieuwe instelling aangaat, liepen de beide proposities meerendeels evenwijdig. De aanwijzing van den president kon natuurlijk in het Britsche complex niet op gelijke wijze als in het Duitsohe voorstel geschieden, en werd daarin — niet zonder praktische moeilijkheden op te wekken — voorgesteld naar de alphabetische volgorde der deelnemende Staten, telkens geldende voor een vol zittingjaar, hetwelk geacht werd den lsten Januari aan te vangen. Evenals Duitschland wilde ook Engeland het Hof van Appel ten nauwste doen samenhangen met het Permanente Hof, het dus vestigen in Den Haag en aan het Internationaal Bureau zijn ad^oinistratieve inrichting en regeling opdragen; evenals Duitschland sloot ook bij Engeland het reglement der procedure, met enkele kleine noodzakelijke wijzigingen in termijnen en vormen, geheel aan bij de code, in de Haagsche conventie van 1899 vastgesteld in de artikelen 37-54 en 59. Alleen stipuleerde het afzonderlijk — en uit juridisch oogpunt was dit zeker niet overbodig — dat, ingeval de rechtskundige strijdvraag, welke in het betreffend geschil op den voorgrond trad, geregeld was bij verdrag, het Hof zich naar die bepalingen zou hebben te gedragen; dat, was zoodanig tractaat niet aanwezig, doch waren de beschaafde Mogendheden het eens over de oplossing van dergelijke kwesties, het Hof het vonnis moest wijzen in overeenstemming met deze bestaande opvatting; en dat, bestond ook deze communis opinio niet, de algemeene beginselen van internationaal recht zouden gelden. Het overnemen dezer bepaling kon, kortelijk gewijzigd natuurlijk, aan het Duitsche voorStel geen schade doen. Zoo waren de beide voorstellen samengesteld, waaromtrent de conferentie zou hebben te beslissen en waaruit ze een raderwerk moest opbouwen, dat beider beste gedachten vereenigde'. In elk geval moCht men deze gelijktijdige proposities — het eerste en meest uitgebreide nog wel komend van de zijde van een land als Duitschland, dat op het 184 terrein der arbritrage zich steeds hij voorkeur tot volgen beperkte — met vreugde begroeten, omdat zij niet alleen pogingen inhielden teneinde juist die geschillen vriendschappelijk te beslechten, welke meermalen tot uitermate prikkelende internationale verwikkelingen hebben geleid, maar omdat ze tevens trachtten een einde te maken aan een toestand van willekeur, die het ongeschreven volkenrecht steeds moet gedoogen. Totnutoe toch stelden de oorlogvoerende Staten hun eigen speciale rechtbanken in, die beoordeelen in hoeverre de onder de vlag der eigen Mogendheden varende schepen, welke leitelijk de door de Parijsche acte van 1856 geciviliseerde kaapvaart uitoefenen, rechtmatig hebben gehandeld tegenover neutrale ol vijandelijke in beslag genomen handelsvaartuigen, en niet buiten hun rechten zijn getreden in hun handelingen in open zee. Tegenover den vijand viel op dit procédé — procédé, dat Holtzendorll als onderdeel van het intern publiek recht beschouwt — niets aan te merken, omdat voor dezen het verlies niet van de toekenning door de rechtbank, maar van de vermeestering zelve alhangt. Doch tegenover den onzijdigen handel is 't zoogenaamd recht van den oorlogvoerende om nationale tribunalen te doen oordeelen over mogelijke verkrachtingen van in het oog te houden plichten, is dit rechter spelen over eigen handelingen, een zoodanig arbitraire daad, dat men niet begrijpt dat ze zoolang en zonder feitelijk protest is geduld geworden in de internationale usances. Want in sterke mate moet dit procédé, dat eigenlijk logisch zich aansluit bij het recht van doorzoeking en in engeren zin dit recht vervolledigt, systematisch leiden — de neutralen hebben het in den grooten oorlog bitter ervaren — tot benadeeling der neutrale particulieren, omdat het prijsgerecht bij zijn uitspraak steeds tevoren weet, dat, spreekt het de onwettigheid der inbeslagname uit, een buit zijn land zal ontgaan ; weet, dat, veroordeelt het een vernietiging in open zee, de schadevergoeding niet gering zal zijn en het Gouvernement van' den benadeelden onderdaan wel krachtig genöeg zal optreden om daarvan de betaling te eischen 35). Waarbij nog komt, dat de procedure voor de prijsgerechten — en vooral de jurisprudentie der Engelsche admiraliteits-hovén en der Pransche, Duitsche en Amerikaansche prijsgerechten toont dit onweerlegbaar aan — met betrekkelijke vooringenomenheid wordt gevoerd tegen den onzijdigen handelsman, die aan het onbeperkt gezag der maritieme Mogendheden moet voldoen ; die meestentijds zich tot taak gesteld ziet het niet-gewettigde der inbeslagname ol vernietiging te bewijzen, omdat hij eischer is en dus niet kan volstaan met van de handelende Mogendheid een wettiging harer daden te verlangen ; die tenslotte in het leveren van dit, door de omstandigheden toch al moeilijk vast te stellen bewijs, bezwaard wordt, doordat hij als vreemdeling voor tal van formaliteiten en bijzondere bepalingen staat, die niet te ontkomen zijn 36j. Aan dezen meer dan eigenaardigen toestand kon het uit beide ingediende voorstellen opgebouwde verdrag van 18 185 October 1907, voorgoed een einde maken. Weliswaar zou naar het liberaler Duitsche standpunt, de verschijning voor een prijsgerecht in allereerste instantie noodig blijven, maar dit tribunaal zou zich in zijn handelingen en uitspraken vanzelf moeten matigen, meer het karakter van een gemengde rechtbank aannemen, indien het wist, dat achter zijn vonnissen stond de uitspraak van een bevoegd hooger Hof. En daar zou de klager geen bevooroordeelde, door nationaliteit beinvloede rechterschare vinden, daar zouden hem in de procedure geen moeilijkheden in den weg worden gelegd, daar zou zijn positie eenzelfde zijn als die van den vertegenwoordiger der aangeklaagde Mogendheid. Dat ware zeker een groote stap voorwaarts, en van gewicht was het niet ontbloot, dat daarover werd beraadslaagd op een conferentie, die tegelijkertijd in het voorstel-Choate een poging beproefde, om de voUedige onschendbaarheid van het privaat bezit ter zee te proclameeren; een poging dus, die by een, echter onmogelijk gebleken, welslagen aan de prijsgerechten hun voornaamste werk ontnemen en daaraan slechts overlaten zou zich bezig te houden met de schending der blokkade en het vervoer van oorlogscontrabande, waaromtrent intusschen evenzeer duidelijke bepalingen in behandeling waren. Tegelijk met de andere ter conferentie vastgestelde verdragen, werd ook het tractaat betreffende het Prijzenhof op 18 October 1907 door het meerendeel der Staten onderteekend. Maar nauwelijks was de onderteekening gereed, ol de moeilijkheden zouden komen. Moeilijkheden, van tweeledigen aard; moeilijkheden van practische en staatsrechterlijke beteekenis, voor zooverre zij voortvloeiden uit beweeggronden, die het verband tusschen dit speciale internationale gerechtshof en de regeling van het maritiem recht als onwrikbaar nauw vaststelden; moeilijkheden voorts van juridischen en constitutioneelen aard, voor zooverre zij hare gronden vonden in bezwaren, die wezen op het geheel bijzonder karakter van deze arbitrale instelling, en die er de aandacht op vestigden, dat dit internationale Hol een rechtspraak geeft niet terzijde en buiten de competentie der nationale rechtspraak, maar boven de nationale rechtspraak, zoo niet van alle dan toch van enkele landen. Het Internationaal Prijzenhol toch bedoelt die conflicten op te lossen, welke tusschen de Mogendheden, hetzij neutrale, hetzij oorlogvoerende, kunnen ontstaan door uitspraken van een prijsgerecht, doch deze bijzondere internationale instantie kan eerst worden ingeroepen, wanneer de instanties van het gewone recht in het betrokken land zijn uitgeput. En waar nu de nationale prijsgerechten veelal onder cassatie staan van het hoogste rechtslichaam in eiken Staat, werd hier gevreesd, dat een land zich gedwongen zou kunnen zien de uitspraak van dit hoogste rechtslichaam, welke volgens zijn Grondwet onaantastbaar is, ter zijde te. stellen. Men moet erkennen, dat deze moeilijkheid zich bij eene gewone arbitrage niet kan voordoen, aangezien daar in de meeste gevallen van een rechterlijke uitspraak geen sprake is niet alleen,-maar 186 zells, al is deze er, niet deze rechterlijke uitspraak in civiel geding zelve wordt aangevallen, doch wel de gevolgen, die daaruit voortvloeien. Deze moeiüjkheid is intusschen te ondervangen geweest, en het op 19 September 1910 te 's-Gravenhage door een aantal Mogendheden, j die tot het Prijzenhof reeds waren toegetreden, onderteekend additioneel protocol heeft haar volkomen terzijde gesteld. Deze Mogendheden toch kwamen overeen van het beroep op het Prijzenhof, naar het eerste artikel van dit protocol aangeeft, slechts gebruik te maken in den vorm van eene vordering tot vergoeding der door de prijsmaking veroorzaakte schade ; door terzijdestelling van het achtste artikel van het verdrag van 1907, heeft zoodoende het Hof geen uitspraak te doen over de geldigheid of nietigheid der prijsmaking, noch de beslissing der nationale gerechten te vernietigen of de bevestigen. Voor het overige blijven de voorwaarden, waarvan het gebruikmaken van het beroep op het Prijzenhof door het verdrag is afhankelijk gesteld, van toepassing op het inroepen dezer vordering tot schadevergoeding; evenzeer blijven de door het verdrag vastgestelde regelen van rechtspleging ten Volle van kracht. Uit den aard der zaak kan een Mogendheid, die krachtens constitutioneele bezwaren zich verplicht gevoelt den vorm van het additioneel protocol voor hare vordering te aanvaarden, haar eisch tot schadevergoeding alleen aanhangig maken door middel van een rechtstreeksche schriftelijke of telegrafische verklaring, welke zij ev. aan de griffie van het Prijzenhof, dus het Internationaal Bureau van het Permanente Hof te 's-Gravenhage heeft te richten, waarna dan dit Bureau aan de Regeering van den prh'smakenden oorlogvoerenden Staat, wien de eisch geldt, daarvan rechtstreeks mededeeling doet. En het spreekt wel vanzelf, dat ook in ander opzicht de verhoudingen tusschen dit Bureau en de procedeerende Mogendheden van meer rechtstreekschen aard worden dan anders het geval zoude zijn. Het moge hier vermelding verdienen, dat Nederland wel het additioneel protocol heeft onderteekend, maar geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om de verklaring betreffende grondwettige bezwaren af te leggen. Duidelijk heeft de Regeering, bij de behandeling van dit protocol in de beide Kamers der Staten-Generaal doen uitkomen, dat h.i. artikel 162 der Grondwet, hetwelk den Hoogen Raad der Nederlanden als opperste gerechtshof erkent, niet van toepassing kan zijn bij de instelling van een Prijzenhof, waarbij men te doen heeft met eene gedeeltelijke organisatie van zoogenaamd mondiaal recht, hetwelk zich aan het nationale recht niet stoort. Er werd destijds van meerdere zijden tegen deze opvatting ernstig bezwaar gemaakt, maar de Regeering is voor dit bezwaar niet geweken. ' Dat het zeerecht in 1907 te 's-Gravenhage geen enkele regeling heeft ondervonden, men zou het niet graag willen beweren; de conventies met betrekking tot de noodzakelijkheid eener oorlogsverklaring, tot de beperking der in open zee te leggen mijnen en betreffende het 187 bombardement van open plaatsen, zij mogen zwak en onvolmaakt zijn, doch zij geven iets, dat van belang kan worden geacht. Maar voor den handel, en deze is toch het bij Prijzenhof het nauwst betrokken, hebben zij niet de grootste beteekenis. Voor den handel zün er tegenover het zeerecht in tijd van oorlog twee wel te onderscheiden punten: een betreffende de behandeling, die oorlogsschepen der partijen in de neutrale havens kunnen ondergaan; en een, dat betreft de uitoefening van rechten in volle zee door de oorlogsschepen der partijen, tegenover de vaartuigen van neutralen, welke op allerlei wijzen met dezen in contact komen of voor hunne bewegingen van beteekenis zijn. Het eerste vraagstuk heeft te 's-Gravenhage reeds een vrij afdoende regeling gevonden. Toen de beraadslaging over het vraagstuk der behandeling van de oorlogsschepen van strijdende partijen in een neutrale haven in algemeenen aanleg werd aangevangen, stelde de voorzittende Italiaansche graaf Tornielli met instemming der vergadering vast, dat, hoezeer het doel van den arbeid moest zijn een overeenkomst te bereiken, waarbij in tegenstelling met vroegere gebruiken, de rechten der onzijdigen in hun onaantastbaarheid worden erkend te staan boven die der oorlogvoerenden, toch deze internationale eenheidsregeling geen beletsel mocht worden voor de ontwikkeling der binnenlandsche wetgeving in deze materie. En terecht meende hij, dat tot leiddraad bij de nieuwe bepalingen moesten strekken deze vier beginselen: wederkeerige erkenning door de Staten van de nationale regelen betreffende de onzijdigheid ; onpartijdige toepassing der wetgeving door de Regeering, ongeacht wie deze overtreedt; afzien van het formeele recht om na de opening van vijandelijkheden, voordat de vrede is gesloten, veranderingen te brengen in de wetgeving, welke onwillekeurig een partijdig karakter verkrijgen ; en volledig nakomen van den plicht der strijdenden om de bijzondere wetgeving te respecteeren. Deze vier beginselen spreken zoo duidelijk en klaar, dat op het eerste oog het vraagstuk afgehandeld schijnt en internationale overeenstemming hieromtrent volledige oplossing zou kunnen brengen. Doch al wilde de te ontwerpen tractaatrechtelüke regeling allerminst influenceeren op de ontwikkeling der nationale wetten, zij kon evenmin tevoren aanvaarden alle excessen, welke een misschien onkundig Parlement, een door vreemdelingenvrees bevangen ministerie van een exotisch Rijk mocht willen invoeren. Trouwens, het is in dezen gedachtengang wel eigenaardig, dat de meest bekende nationale wetgevingen op de internationaal te verkrijgen eenvormigheid van overheerschenden invloed zijn geweest, voor meerdere auteurs ook de eenige stof om uit te putten. De wetgeving der Amerikaansche Unie, die reeds van 1794 dateert en in 1818 werd herzien, de daaruit voortgekomen „Poreign Enlistment Act", die beide in groote trekken de voornaamste verplichtingen der onzijdigen aangeven, zijn de basis geweest, waarop de drie regelen van Washington van 1871 werden opgebouwd. Andere Europeesche' landen waren overigens bij 't Britsche Rijk niet achtergebleven en, voorzooverre de zaak tot het internat)o- 188 rale recht te brengen is, kon zij verzorgd heeten. Alleen, bij deze regeling mag uitsluitend gelden de verhouding van Staat en individu en kan men daarvoor strafbepalingen dicteeren ; zij kan niet — en daartoe juist dient de internationale, zich steeds vruchtbaar uitbreidende legislatuur — als zoodanig zich over verhoudingen van onzijdigen tot oorlogvoerenden uitstrekken, de schepen van souvereine Mogendheden in hunne bewegingen paal en perk stellen en voor overtreding andere dan erkende maatregelen uitvaardigen. Het internationaal tractaat moge worden geschonden en overtreden, zijn bevoegdheid in lormeelen zin valt in deze regeling niet in twijfel te trekken. Dat is het juiste standpunt, gelijk 't ook in het debat van 1907 gehuldigd werd, het meest principieel misschien wel door den Franschen professor Renault. Het komt er niet op aan, zoo zeide deze, allereerst de souvereiniteits'rechten der neutralen vast te stellen. Thans heeft elke Staat het recht zelf zijne rechten en verplichtingen te regelen, van noodige beperkingen kond te doen aan zijn onderdanen, van zijne opvatting omtrent dubieuse punten te doen blijken in eene diplomatieke memorie. Maar uit de toepassing dier plichten, uit de uitoefening' dier rechten vloeien telkenmale moeilijkheden voort, niet slechts na verloop van tijd, maar vaak in den loop van een oorlog, terwijl tegelijk kan blijken, dat eene op zichzelf onpartijdig ontworpen regeling dezen of genen der strijdenden onwillekeurig bevoordeelt. Vandaar verdenking, klachten, verwikkelingen eindelijk, misschien een noodlottig ingrüpen. Men zal bij een internationale regeling natuurlijk niet alles kunnen voorzien ; men zal niet voor de omstandigheden, die bij eiken oorlog anders zijn, steeds voorschriften gereed kunnen hebben, maar niettemin zijn er algemeene regelingen te treffen, die de bewuste handelwijzen zelf vergemakkelijken. De nationale wetgevingen kunnen blijven voortgaan de onderdeelen, bovenal de poenale uitvloeiselen der zaak te treffen, doch hier komt het er op aan de onzijdige Staten te ontheffen van de zware verplichtingen tegenover beide oorlogvoerenden, van een onuitvoerbare controle, van een met gevaren behepte verantwoordelijkheid ; om hunne Regeeringen echter terzellder tijd te noodzaken niet te groote strengheid aan den dag te leggen, rekening te houden met de normale eischen der scheepvaart; de strijdenden als het ware in abstracto te beschouwen. Er traden bij deze discussie twee standpunten aan het licht, die wel eenigszins van elkaar verschilden, al was dat verschil ook niet principieel te noemen. Als gedelegeerde voor Engeland zeide Sir Ernest Satow, dat het voor alles noodig was om de behandeling van oorlogsschepen der strijdenden volkomen te delinieeren, de onpartijdigheid der neutralen te verzekeren ten opzichte van beide partijen en de geheele regeling uniform te maken, teneinde duidelijke begrippen 'vast te stellen, welke niet, als b.v. het uitstel van 24 uur, wel algemeen erkend zijn, maar daarom nog geen onderdeel van het volkenrecht kunnen heeten. Rusland ging vérder en de heer Tcharykof verklaarde dan ook, dat het voorstel, door dit rijk ingediend, vooral bedoelde de lasten der onzüdigen te verlichten, hun wetten te doen eerbiedigen, uitdrukkelijk de grenzen vast te stellen van den hinder, dien de oorlogstoestand hen mag berokkenen. Deze opvatting vond steun bij Frankrijk en bij Italië ; minder spontaan, maar niettemin ook duidelijk genoeg bij den Duitschen gedelegeerde admiraal Siegel, tenslotte ook bij den Japanschen baron Idudzuki. En dat temeer, toen van Russische zijde eveneens werd aangetoond, dat niettemin eene onzijdige Regeering geen onbeperkt recht van verbod heelt en zich niet mag overgeven aan handelingen als het onderzoeken der schepen van oorlogvoerenden, met verbod aan de bemanning om levensmiddelen ol steenkool in te nemen binnen den reglementairen tijd. Dat is wat ten opzichte van de algemeene verhoudingen der neutralen en der oorlogvoerenden in tijd van oorlog in principe door de conferentie werd vastgesteld; dat is echter voor een groot deel maritiem oorlogsrecht. Het was een andere dan juist de vierde commissie, welke dit onderwerp behandelde, waaruit vanzelf reeds volgt, dat het met den eigenlijken arbeid der vierde commissie, welke het maritiem recht in het algemeen en zijne voornaamste punten in het bijzonder betrof, slechts zijdelings uitstaande had37). HOOFDSTUK VI IN DE JAREN VOOR EN TIJDENS DEN OORLOG. Na 190 7 De tweede Vredesconferentie van 1907 liet zoowel het vraagstuk der verplichte arbitrage als dat van het Internationaal Hof gelijk zij het vond, toen zij bijeenkwam. Veel minder dan haar voorgangster in 1899 heeft zij invloed geoelend op de ontwikkeUng dezer beide vraagstukken. Wel is door den toenmaligen Amerikaanschen Staatssecretaris voor buitenlandsche zaken Knox, denzelfden, die later als senator de oppositie tegen Wilson aanvoerde, gepoogd om, voortbouwend op hare grondslagen, bij de Mogendheden belangstelling te wekken voor een voorstel, dat eenerzijds beoogde het Internationaal Hol en het Prijzenhof te doen samensmelten, anderzijds bij onderhandsch accoord der groote Mogendheden aan een dergeUjk instituut leven wilde inblazen — het heeft niet mogen baten. Knox was minder gelukkig dan Engeland, dat slaagde om in de plaats van de bijna geheel vruchtelooze debatten over zeerecht te 's-Gravenhage in 1907, te stellen de Londensche Zeerechtconferentie van 1908—1909, die het zeerecht definitief heeft gecodificeerd, al heeft men zich daarvan in den grooten oorlog ook weinig aangetrokken. Zijn rondschrijven van 1910, met grooten ophef over de wereld gemeld, is in de archieven, blijven rusten; van de antwoorden, die daarop werden ontvangen, heeft men weinig of nooit ver- 189 190 nomen. En met de wenschen, door de tweede Vredesconferentie ten aanzien van de verplichte arbitrage geuit, is het niet veel beter gegaan. Men is voortgegaan op den weg, na 1899 reeds ingeslagen; het aantal permanente tractaten van arbitrage, gesloten op den grondslag van het Pransch-Engelsche van 1903, nam geweldige' afmetingen aan; geen land in de oude of nieuwe wereld was er, dat niet door minstens een tiental van dergelijke verdragen was verbonden. Ja, zelfs het aantal verdragen, dat van verdergaande strekking was dan het FranschEngelsche; dat de uitzonderingen op den arbitrageregel met name noemde en deze dus niet van zoo theoretisch onbeperkten omvang deed zijn als daarin het geval was, nam aanmerkelijk toe. Neder 1. - Deensche en Neder 1. - Italiaansche verdragen Nederland neemt met enkele andere der kleine landen eene eervolle plaats in deze rij in ; na het Deensch-Nederlandsche tractaat van 1904 kwam het Italiaansch-Nederlandsche in 1908, welke beide zonder voorbehoud alle geschillen aan arbitrage onderwierpen, doch waarvan het laatste zich op bijzondere punten van het Deensch-Nederlandsche onderscheidde. Dit'toch bepaalde, dat verplichte arbitrage niet van toepassing zou zh'n op twistgedingen tusschen onderdanen van eene der contracteerende partijen en den anderen contracteerenden Staat, tot be: rechting waarvan de rechtbanken van dezen laatsten Staat krachtens de eigen wetgeving bevoegd bleven. Men vreesde destijds, dat van deze bepaling het gevolg zou kunnen zün, dat een rijk als Venezuela, hetwelk eene wet kende, die vreemdeüngen met eene vordering op den Staat wegens handelingen der Venezolaansche overheden naar den nationalen rechter verwees, op grond daarvan internationale arbi.trage zou kunnen weigeren. En de vraag strekte zich verder uit, want wetten, welke den gewonen rechter bevoegd verklaren om te oordeelen over vorderingen van particulieren, ook vreemdelingen, tegenover den Staat, zijn niets bijzonders; wat men in het Deensch-Nederlandsche tractaat wilde voorkomen, was echter, dat dientengevolge een verdrag als het onderhavige, een Staat zou kunnen verplichten zich ook wegens vorderingen, door vreemde privépersonen tot hem gericht, welke de Regeering van den Staat, waartoe de vreemdelingen behooren, als juist erkent en tot de hare maakt, te onderwerpen aan arbitrale beslissing met geheel voorbijgaan van den bevoegden nationalen rechter. De bepaling bedoelde dus geenszins zulke vorderingen van onderwerping aan een scheidsgerecht uit te sluiten, doch zij wilde de verplichting daartoe ook in dit tractaat juridisch beperken. Practisch beschouwd, maakte zij daardoor minder inbreuk op de arbitrage dan dat zij tegenging de gevaarlijke neiging van sommige Regeeringen om elke vordering van een harer onderdanen te steunen, en dikwerf te steunen & tort et 4 travers. Wanneer eene dergelijke bepaling ware opgenomen in het nietverplichtende Engelsch-Nederlandsche tractaat, had vanzelf de poging„ 191 door invloedrijke reeders in Nederland aangewend om voor de eischen, die zij meenden tegen Engeland te kunnen doen gelden in verband met de beslissingen van Engeland's prijsgerechten in den oorlog, den Nederlandschen Staat te spannen, schipbreuk geleden. Ook zonder dat heeft de toenmahgen Minister van Buitenlandsche Zaken ingezien, dat eene zoodanige constructie toch te kunstig was om in het internationale leven kracht te bezitten I Het Nederlandsch-Italiaansche tractaat had, in een ander geval weliswaar, doch zeer nauw met het vorige verwant, een ander standpunt ingenomen. In art. 6 immers was bepaald, dat bij vragen, die volgens de wetten van het land tot de bevoegdheid der nationale rechterlijke autoriteiten behooren, partijen het recht hebben het geschil niet aan arbitrale rechtspraak te onderwerpen, zoolang niet de bevoegde nationale rechter in hoogste ressort eene bindende uitspraak heeft gegeven, tenzij dan in geval van rechtsweigering. De- toelichting, die aan het betreffende artikel van het Nederlandseh-Deensche verdrag herinnerde, meende, dat juist dit voorschrift ertoe zou leiden, dat de arbitrale uitspraak in die gevallen altijd eene revisie of hooger beroep van eene uitspraak in hoogste instantie der rechterlijke macht van eene der partijen was. Beter scheen het haar daarom de arbitrage het karakter te doen behouden van internationale rechtspraak, die, wanneer partijen zulks raadzaam achten, de nationale rechtspraak ook vervangt. En vandaar, dat aan partijen de bevoegdheid gelaten is om eene vraag aan scheidsrechters te onderwerpen, ook voordat de nationale rechtspraak in hoogste instantie uitspraak heeft gedaan. Hierdoor, zoo meende de Memorie van ToeUchting, wordt het ook onmogelijk, dat ontstemming wordt gewekt door eene arbitrale rechtspraak, welke in strijd is met het vroeger gegeven nationale vonnis. Niettemin, hoe-zeer dit alles te verdedigen viel, mocht toch niet worden vergeten, dat feitelijk daardoor de beide contracteerende partijen zich direct verbonden van de uitspraak van den bevoegden rechter, waartegen geen beroep of cassatie meer open staat, af te wijken voor eene scheidsrechterlijke oplossing, waarbij men, hoezeer ook dikwerf ten onrechte, nu eenmaal altijd neveninvloeden veronderstelt. Waaruit volgt, dat wanneer eens een Italiaansch ingezetene den Nederlandschen Staat voor den bevoegden Nederlandschen rechter heeft gedagvaard en deze vordering in hoogsten graad is toegewezen, Italië alsnog zal kunnen eischen, dat deze uitspraak aan de beslissing van een internationaal scheidsgerecht zal worden onderworpen. Juridisch en staatsrechtelijk was dit artikel zeker niet vrij van technische en practische bedenkingen, zelfs al had men gemeend hier voor bijzondere gevallen een achterdeur te moeten openhouden "). De Taf t - tractaten. De in 1908 verkozen opvolger van President Roosevelt, de voormalige Gouverneur der Philippijnen William Howard Taft, schreed in de 192 lijn zijner voorgangers voort. I-Iet was niet alleen onder zijn presidium, dat Amerika door het aannemen van de Bennett Bill, die een onderzoek beoogde naar de mogelijkheid van beperking der bewapeningen, blijk' gal verder te willen gaan dan andere Staten; dank zij het initiatie! van Talt kwamen de belangrijke arbitrage-verdragen met Frankrijk en met Engeland tot stand. Reeds op 22 Maart 1910 had Ta!t voor de „New York Peace and Arbitrage Society" het standpunt verdedigd, dat ook zaken, die de nationale eer en het nationaal eigendom betreffen, aan arbitrage kunnen worden onderworpen. Tegelijkertijd verklaarde Sir Edward Grey in het Engelsche Lagerhuis, dat, indien twee groote machten vastlegden, dat zij in geen geval met elkander oorlog willen voeren, dit een grootsch voorbeeld voor geheel de wereld zou zijn. Zoowel in Engeland als in Amerika bleek belangstelling voor dit streven te bestaan; in beide landen werd het door de openbare meening ondersteund. Zoo kwamen de verdragen van 3 Augustus 1911 tot stand, krachtens welke Amerika tegenover Engeland eenerzijds, tegenover Frankrijk anderzijds zich verbond om alle geschillen, die zich tusschen de beide landen zouden voordoen, aan arbitrage te onderwerpen, mits zij justitiabel konden worden geacht, d.w.z. indien zij naar gronden van recht en bibijkheid konden worden beoordeeld. Het Haagsche Permanente Hol werd gekozen als rechter. En om den twijfel ten aanzien van de vraag ol eene zaak justitiabel was, niet tot onderwerp van strijd te maken, bepaalde art. 2 van het verdrag de instelling eener hooge gemengde commissie van onderzoek, bestaande uit drie leden van elk der beide landen, welke permanent zou worden benoemd en in geval van geschil zou hebben uit te maken, o! de oplossing daarvan voor arbitrage vatbaar was al dan niet. Tot een jaar na de uitspraak dezer commissie zouden de beide landen de wapenen niet tegen elkander mogen opnemen, met welke bepabng uiting werd gegeven aan de reeds meermalen verkondigde meening, dat de spanning, die in beide kampen bestaat, zoodra een geschil is uitgebroken, het gevaarlijkste oorlogselement in zich sluit. De verdragen werden te Washington en Parijs geteekend; van de zijde van den Senaat, die ze krachtens de Amerikaansche Grondwet moest goedkeuren, werden ze gedeeltelijk scherp bestreden. Ook nu als tegen het EngelschAmerikaansche verdrag van 1897 gold het bezwaar, dat de Senaat zich niet in zijne bevoegdheden wilde te kort doen. Wel zou voor elk geschil eene compromis-akte dienen te worden opgemaakt, doch niet van elk geschil op zichzelf zou de Senaat meer recht hebben om te oordeelen o! het eene zaak van oorlog dan wel van vrede ware. Eene zoodanige bevoegdheid van buitenlandsche politiek wilde de Senaat niet aan den President overdoen en zoodoende werd met 42 tegen 40 stemmen het reeds bedenkelijk geamendeerd verdrag in den Senaat verworpen. Tevoren was gepoogd om een middenweg te vinden, door het tractaat niet op alle gesehiben zonder meer van toepassing te maken, doch het te beperken inzake geschillen naar vijl categorieën:!. 193 betreflende de toelating van vreemdelingen in Amerika en tot opvoedingsinrichtingen; 2. betreffende de integriteit van het gebied der diverse Staten en van de Unie; 3. betreffende de schulden van een der Staten; 4. betreffende de toepassing der Monroeleer; en 5. betreffende zuiver binnenlandsche politiek. Tegen den veranderden vorm bestonden van de zijde van President Taft zóóvele bezwaren, dat ze door dezen niet zijn onderteekend geworden. Bryan's Peace Plan Nog verder intusschen ging Amerika in 1913 en 1914, toen de Staatssecretaris van den nieuw opgetreden President Wilson, de voormalige candidaat voor het Presidentschap Bryan, zijn Peace Plan aan de vertegenwoordigers der Europeesche Mogendheden voordroeg. Dit Peace Plan onderscheidde zich van bemiddelings- en arbitragetractaten hierin, dat het niet rechtstreeks de oplossing van eenig geschil beoogde te brengen, liet Peace Plan bedoelde niet anders dan te decreteeren, dat eene commissie, na het uitbreken van elk geschil tusschen twee Staten in te stellen, de oorzaken aan een onderzoek zou onderwerpen en daarover rapport zou uitbrengen binnen een tevoren bepaalden tijd; zoolang dit rapport niet was uitgebracht en gedurende eenigen tijd daarna, was het verboden oorlog te voeren. Dit Peace Plan werd door de vertegenwoordigers der Zuid-Amerikaansche Staten en van sommige Europeesche landen met enthousiasme aanvaard; slechts korten tijd nadat de groote Europeesche oorlog was uitgebroken, werden verschillende ratificaties te Washington uitgewisseld. Amerika was daardoor verbonden met het meerendeel der Zuid-Amerikaansche Staten en met enkele Europeesche Mogendheden, onder welke ook Frankrijk, Engeland en Nederland. Ook het Peace Plan had, gelijk duidelijk bleek, ten doel om de zenuwachtige spanning, die bij het uitbreken van een geschil in beide landen zoo licht dreigt te ontstaan — de twaall dagen van 1914 zijn er het meest illuster voorbeeld van — tegen te gaan en zoodoende het meest elementaire voedsel aan den oorlog te ontnemen. Op het bestaan van de tractaten, die het Peace Plan tusschen Amerika en andere landen in praktijk zouden brengen, is menigmaal de aandacht gevestigd door hen, die zoodanig Peace Plan, ook onderling tusschen verschillende Staten, mogelijk achten in het raam van den tegenwoordigen Volkenbond39). Ontwikkeling der algemeene gedachten Voor het overige valt in de jaren, die de tweede Vredesconferentie scheidden van het begin van den grooten oorlog, weinig te vermelden, dat op vooruitgang van de denkbeelden van arbitrage en een Internationaal Hof betrekking heeft. Er mag aan worden herinnerd, dat ter vierde Pan-Amerikaansche conferentie , in 1910 gehouden, het begrip 13 194 Pan-Amerika door de instelling van een permanent bureau vasteren vorm verkreeg. De Midden-Amerikaansche Vredesconferentie, die te Washington in 1907 werd gehouden, was aanleiding tot het oprichten van het Statengerechtshof te Gartago in Gostarica en van een permanent Midden-Amerikaansch bureau in Guatemala; alle evenvele bewijzen, dat men behoefte gevoelde aan een internationaal lichaam, staande boven de niet meer onaantastbaar gerekende souvereiniteit der Staten. En afgescheiden van de merkwaardige ontwikkeUng van de volkenrechteUjke' literatuur in dit zevental jaren, in welke meer en meer het vaststaande denkbeeld dier onaantastbare Statensouvereiniteit werd verworpen, valt melding te maken van het verhandelde op de jaarUjksche bijeenkomsten der Interparlemantaire Unie en op de Vredescongressen. Op deze bijeenkomsten werden telkenmale vraagstukken, die met de ontwikkeUng van de arbitrage en het Internationaal Gerechsthof verband hielden, besproken. In 1912 was het te Genève, dat het karakter der internationale arbitrage gelegenheid tot eene levendige discussie op het Vredescongres gaf. Daar zag men eenerzijds de voorstanders van sancties in het internationaal recht, en tegenover hen de vertegenwoordigers van de opvatting, dat de uitspraken der internationale arbitrage nog immer als onaantastbaar waren erkend en dat men dit gevoel niet mocht schokken door daaraan sancties te verbinden. In Nederland was het Prof. van Vollenhoven, die in zijn bekend, ja beroemd artikel: „De roeping van HoUand", aan de gedachte eener internationale poUtiemacht ter zee en te land leven gaf. Velen hebben in zijn streven slechts dit gezien, dat deze internationale politie zou dienen om Staten, die eene uitspraak van een internationaal gerechtshof niet wenschten op te volgen, daartoe te dwingen. Van Vollenhoven's denkbeeld, hoe eenvoudig aanvankeUjk ook van opzet, stond op veel hooger plan; het bedoelde reeds dadeUjk preventief te werken door degenen, die de regelen van het internationaal recht niet wenschten te erkennen, te kunnen wijzen op eene internationale macht, gereed om te straffen, terwijl het repressieve kracht had in gevaUen, dat de geschreven of ongeschreven uitspraken van het internationaal recht niet zouden worden nagekomen. Het was de verwezenlijking van wat Van Vollenhoven zag in Grotius' „Recht van oorlog en van vrede"; de belichaming van de gedachte, dat slechts die oorlog te rechtvaardigen is, die een tuchtigingsoorlog kan heeten en dus in den volkenrechteUjken zin geen oorlog is. Derde Vredesconferentie Op diezelfde bijeenkomsten van de Interparlementaire Unnie en van het jaarUjksche Vredescongres kwam ook de voorbereiding der derde Vredesconferentie ter sprake. Een van de goede daden, die door de tweede Vredesconferentie werden verricht, was deze, dat zij haar eigen permanent karakter vaststelde ; mitsdien de instelUng der Vredesconferenties inschakelde in het internationale leven. Ér zou een aantal 195 jaren, vóórdat de conferentie zelve bijeenkwam, eene internationale commissie van voorbereiding worden ingesteld ;• het zou aanbeveling verdienen, zoo was reeds toen gezegd, dat tevoren nationale commissies van voorbereiding zouden overwegen welk standpunt in te nemen tegenover de te behandelen vraagstukken en welke voorstellen in te dienen. Asser's woord op de tweede Vredesconferentie is niet tevergeefs gesproken. Hij betoogde met het hem eigen vuur, dat slechts die vraagstukken, welke leven in de menigte, voor oplossing in internationalen, zin vatbaar zyn. Laat de conferentie zeven maanden, zeven jaren bijeen zijn, zij zal geene oplossing vinden, die ook naar buiten bevredigt, voor vraagstukken, welke in den geest der openbare meening niet zijn voorbereid. Aan de slechte, geheel ondeugdelijke, nauwelijks bestaande voorbereiding van de tweede Vredesconferentie werd toegeschreven hare gedeeltelijke mislukking; voor de eventueele derde, tegen 1915 gedacht, zou anders worden gezorgd. Er zijn in verschillende landen, waarvan wij naast Nederland de Noordelijke Staten, Engeland, Amerika en Frankrijk noemen, voorbereidende commissies ingesteld; zij hebben, zij het ook voor het meerendeel officieus, plannen gepubliceerd, die èr wel op wijzen, dat, ware de derde Vredesconferentie gehouden onder de omstandigheden, die men zich aanvankelijk dacht, het waarschijnlijk de conferentie zou zijn geweest, welke tot de stichting van een Internationaal Gerechtshof zou hebben geleid en welke aan dit gerechtshof zeker tevoren een arbeidsveld zou hebben verzekerd door, zij het wellicht voorzichtig, de verplichte arbitrage in te voeren. Het is anders geloopen ! Beteekenis en ontwikkeling van het Permanente Hof Voor degenen, die belangstellen in de houding, welke men tegenover het vraagstuk van het Internationaal Gerechtshof nog in den aanvang van 1914 aannam; de noodzakelijkheid, welke men toeschreef aan de ontwikkeling van het Haagsche Permanente Hof, kan eene rondvraag, door den bekenden Duitschen volkenrechtgeleerde dr. Hans Wehberg in de „Friedenswarte" ondernomen, tot leering zijn. Wehberg was het, die met Prof. Walther Schücking de propaganda voorbereidde voor wat hij noemde het „Haagsche werk" ; die op den grondslag van wat in 1899 en 1907 te 's-Gravenhage was overeengekomen, de internationale wereldgemeenschap wilde opbouwen. Hij nu richtte tot een veertigtal personen, kenners van het internationaal recht te rekenen in verschillende landen, een zevental vragen. „Zeer verschillend", aldus een hier voüedig aangehaald artikel over deze rondvraag, van Mej. Mr. R. H. de Boerin „Vrede door Recht" van Januari 1914, „werd op de vragen geantwoord en op tal van punten zijn de geleerden het nog niet volkomen met elkander eens, maar dat met de oprichting van het Hof van Arbitrage een groote stap is gedaan om het oorlogvoeren te verminderen en tot internationale rechtspraak te komen, is de algemeene overtuiging — behalve misschien die van den Berlijnschen professor Neubecker — 196 zoo-als wel blijkt uit de beantwoording van de eerste vraag: „Was de oprichting van het Hol van Arbitrage in 1899 van beslissenden invloed op de ontwikkeling van het volkenrecht en heeft het Haagsche Hol aan de gestelde eischen voldaan?" Reeds het feit, dat het Hof al zoo dikwijls een einde heelt gemaakt aan belangrijke oneenigheden, bewijst zijne groote beteekenis, terwijl dergelijke uitspraken ook grooten invloed hebben op de publieke opinie; men ziet, dat de oorlog' vermeden kan worden en door eene scheidsrechtelijke uitspraak vervangen. En niet alleen op de ontwikkeling van de vredesidée, maar ook op die van het volkenrecht is het Hol van groote beteekenis, meenen' de meeste personen, al achten sommigen voor de ontwikkeUng van het volkenrecht nog ■ andere factoren van grooten invloed. Zoo erkende b.v. de overleden 'Professor von Bar wèl de beteekenis van het Hol, maar 'hij meende, dat de wetenschap toch in de eerste plaats het volkenrecht zal vooruithelpen. Prolessor Schoen' was van oordeel, dat er slechts dan een stijgende invloed van kan uitgaan, als het uitsluitend rechtspreekt volgens vaste rechtsregelen en zijne vonnissen met aan het volkenrecht ontleende redenen omkleedt. Toch erkenden allen, dat door het Hof reeds eene groote verbetering in den toestand is gebracht, al meenden velen ook, dat de werking en organisatie nog veranderd moest worden om de beteekenis ervan te vergrootenL Dat het Hof aan de gestelde eischen heeft voldaan, werd evenzoo algemeen erkend. De tweede vraag betrol de totstandkoming van een Internationaal Gerechtshof naast het Hof van Arbitrage en luidde: „Is het wenschelijk, dat op de derde Vredesconferentie, naast het Haagsche Hof, een scheidsgerecht met voortdurend in Den Haag zitting hebbende rechters (Cour de justice arbitralfe) wordt in het leven geroepen?" Het betrol hier dus een coUege, dat werkelijk permanent is, zoodat de partijen geen invloed kunnen uitoelenen op de samensteUing, en dat stipt, geheel en al volgens rechtsregelen zal oordeelen. Op de tweede Vredesconferentie was de stichting van zoo een hol in beginsel aangenomen, maar het bleek door deze enquête, dat het nut van eene dergelijke instelling nog niet algemeen werd ingezien. Tegen een permanent gerechtshof werd gezegd, dat het bij den tegenwoordigen stand van zaken,-zoolang nog geene algemeene verplichting bestond om geschiUen aan arbitrage ol rechtspraak te onderwerpen, overbodig zou zijn het Hol op te richten ; er zou geen werk genoeg voor zijn. Zells zou de oprichting van zoo een Hol de neiging om twistpunten aan een gerecht te onderwerpen verslappen, daar de Staten* minder hunne toevlucht tot dit middel zouden nemen, als zij geen invloed meer kunnen uitoelenen op de samenstelUng van het gerecht. En mocht het permanent gerechtshof, gelijk velen wilden, naast en niet ter vervanging van het Permanente Hof van Arbitrage worden opgericht, zoodat de Staten in ieder voorkomend geval zouden mogen kiezen aan welk Hof zij hunne zaak willen onderwerpen, dan zouden ze daarom toch aan het Hof van Arbitrage de 197 voorkeur geven, dat dan op enkele punten anders moest georganiseerd worden. Een permanent hof was ook dan overbodig. Onder de voorstaanders van het „Gour de Justice arbitrale" meende een gedeelte (b.vt von Plener), dat de partijen de keuze moeten houden, aan welk der twee colleges het geschil zal worden opgedragen; anderen wilden het slechts bevoegd verklaren voor privaatrechtelijke geschillen of voor geschillen tusschen particulieren van verschillende Staten of particulieren tegen Staten,, waarin thans nog niet of onvoldoende was voorzien. Weer anderen (b.v. La Fontaine) achtten het Permanente Hof ook voor deze geschiUen van groot belang, maar bovendien tevens voor de groote verschillen tusschen Staten. Het Hof orgaan van het Statenverband? De derde vraag luidde : „ls het nu bestaande Hof van Arbitrage, zooals Schücking beweert, reeds een orgaan van het Statenverband, eene Wereldrechtbank, of slechts eene lijst van rechters? Oordeelt het Hof namens het Statenverband of namens de bijzondere partijen?" Schücking had in zijn werk „Der Staatenverband der Haager . Konferenzen " deze vraag besproken en was daar tot de bovenaangeduide slotsom gekomen. Wehberg verklaarde in een artikel in hëtzeUde nummer van de „Friedenswarte", het vroeger niet met Schücking eens te zijn geweest, maar bij nader onderzoek toch ook te hebben ingezien, dat diens opvatting de juiste was. Het bleek echter, dat men over het algemeen nog eene andere meening was toegedaan en het Hof slechts beschouwde als eene lijst van rechters, waaruit by voorkomende gelegenheden gekozen wordt. Waar men nog zoo ver af was van den Statenbond, kon toch zeker geene sprake > van zijn een orgaan daarvan; dit zou dan pas het geval zijn, als het Hof ook rechtsprak, als zijne uitspraak door één partij kon worden ingeroepen, zonder medewerking van den Staat-gedaagde. Echter vond Schücking's opvatting ook aanhangers (b.v. Nipp'old), die, zij het dan niet als volledig orgaan, het Hof toch als een begin van een orgaan van den Wereldstatenbond beschouwden. Dat het begin van dezen Wereldstatenbond in 1899 gemaakt is, was volgens Schücking niet te betwijfelen; hij wees er echter op, dat de vraag of men het door de Haagsche Vredesconferentie geschapen wereldverband als een Statenbond had te beschouwen, natuurlijk daarvan afhing, wat men onder „Statenbond" verstaat. Zij, die meenen, dat voor een Statenbond eene beperking van de souvereiniteit een noodzakelijk vereischt element is, konden natuurlijk het Haagsche Wereldverbond niet als zoodanig beschouwen. Schücking meende echter, dat dit volstrekt niet noodig was en dat in Den Haag een wereldverbond met politiek karakter was totstandgekomen. Zyne opvatting over deze vraag is het uitgangspunt geweest voor de vierde vraag: „Is de meening van Schücking, dat door de Haagsche vredesverdragen van 1899 een Wereldstatenbond, of tenminste een be- 198 gin daarvan, is totstandgekomen, juist ? Heeft het Haagsche werk een politiek karakter?" Schücking's meening werd door velen gedeeld, die met hem erkenden, dat er een begin, al was het ook een klein begin, van een Statenbond was gemaakt; in elk geval, al bestond deze juridisch nog niet, ideëel was de Wereldstatenbond er, en de derde Vredesconferentie moest ook den juridischen grondslag daaraan geven. De tegenstanders, b.v. de Engelsche hoogleeraar Oppenheim, zeiden echter, dat een verdrag om een geschil aan een scheidsgerecht te onderwerpen, niets met een Statenbond te maken heelt; en, leerde Prol. Schoen, een Statenbond sluit toch ook uit, dat het geoorloold is, dat de Staten onderling met elkaar oorlog voeren. Het politiek karakter werd vrij algemeen aangenomen, olschoon b.v. Oppenheim de vraag geheel onverstaanbaar achtte. De vijlde vraag luidde : „Zal het onderwerpen van geschillen aan eene scheidsrechtelijke beslissing in den loop der tijden, mèt de versterking van de internationale organisatie, zulk een omvang krijgen, dat als regel ook eerevragen en vragen, die de levensbelangen der Staten raken, er aan zullen onderworpen worden?" Dat de eerevragen eenmaal aan het Hof zullen onderworpen worden, was wel waarschijnlijk en de clausule in de verdragen, die naast levensvragen ook eerevragen uitsluit van eene scheidsrechtelijke uitspraak, achtte men tot verdwijnen aangewezen. Trouwens, bij 'het sterker worden der internationale organisatie en het toenemen van het onderling vertrouwen tusschen de Staten zouden „eerevragen" hoe langer hoe minder voorkomen 1 Waar het werkelijke levensbelangen van den Staat geldt, zou het moeilijker gaan, maar als de Staten economisch nog afhankelijker van elkaar werden, zou het wel moeten. Verschillenden hebben dan ook een vertrouwensvol „ja" ook ten aanzien van de levensbelangen gegeven (Kohier, Strupp, Politis, de Louter). Men zou echter naar sommiger meening de vredesidée schaden door in zulke belangrijke vragen het onderwerpen aan een scheidsgerecht verplichtend te stellen en eiken anderen uitweg (b.v. bemiddeling, goede diensten) te versperren. Veel beter was het de Staten ertoe te brengen, dat zn vrijwillig ertoe overgaan ook dergelijke geschillen aan een rechterlijk oordeel te onderwerpen. Dat men over het algemeen niet gelooide, dat de eere- en levensbelangenclausule toen reeds verdwijnen zou, bleek vooral uit de beantwoording der zesde vraag: „Is het totstandkomen van een beperkt wereldarbitrageverdrag op de volgende Vredesconferentie wenschelijk ? Kan dit verdrag zonder de eere- en levensbelangenclausule gesloten worden ?" Slechts Lafontaine wenschte nadrukkelijk, dat het in 1907 geformuleerde wereldarbitrageverdrag, zonder de clausules, zou gesloten worden; alle anderen gaven openlijk of stilzwijgend / te kennen, dat, hoe wenschelijk een wereldverdrag zonder clausule mocht zijn, toch nog niet de tijd daarvoor gekomen was. Vóór het wereldverdrag zeil waren haast alle stemmen ; onder hen, die het sluiten niet wenschelijk vonden, behoorde Prof. van Eysinga, die meer heil verwachtte. 199 wanneer de Staten onderling zooveel mogelijk arbitrage-verdragen sloten." De M i n i m u m-P rogramma's In de eerste weken, nadat de groote oorlog was gebroken kwamen van verschillende kanten de Minimum-Programma De* Minimum-Programma's-de benaming zegt het reeds. - hadden ten doel om het minimum der eischen te doen kennen, welker verwezen lijking werd noodig geacht, wilde een duurzame vrede de wereld kunnen beheerschen. De publicatie van deze; P™g™ ™Je z^e van verschibende poUUeke en pacifistische in zich, dat tevoren de grondslag, waarop deze benamen zichgelden met voldoende duidelijk omschreven, krachtig samengevat was Men ^gevode als het ware met één slag, dat men zich in de jaren, aan den oorlog voorafgegaan min of meer had verloren in vage formules in algemeene . denkbegelaen,'en dat men niet eraan had gedacht te omlnhenen daar. door te bereiken datgene wat onmiddebijk bereikbaar was. Het doel dat de pacifisten nastreven, is niet in één dag, met in één 1™,™* in één menscbenleven te hereiken; dat juist maakt het muolmeer vage, ideabstische van hunne beweging uit. Maar wel is—.het bestaan der Minimum-Programma's pleit er voor - elk oogenbbk vast te stelfen Se stap op den weg naar dat doel dadebjk te doen is; welke resultaten dadebjk of zoo goed als dadebjk te bereiken zijn En juist het omschrijven van deze directe stappen had de vredesbe weging van voorheen nagelaten; daardoor heeft zij ^«"^^"* in zichzelve bereikt, dat suggestief anderen tot volgen op baar weg deed opwekken. Deze fout - eene zeer verklaarbare fout, gezien den toestand waarin men verkeerde - heeft de vredesbewegmg, gesteund door tal van politieke en ethische stroomingen, na het uitbreken van den oorlog onmiddebijk erkend. De Minimum-Programma s. zijn er bewijzen van. Er waren er tallooze; er werden er o. z gepubbceerd. George W. Nasmyth, directeur van de World Peace Foundation" te Boston, heeft de meest belangwekkende dier pro, gramma's verzameld en ze overzichtebjk uiteengezet. Totaal waren dit er ie achtereenvolgens van het Internationaal Vredesbureau te Bern de Union of Democratie Gontrol in Engeland; de Groep van ZuidDuitsche sociaal-democraten; de Amerikaansche sociabstische party , de Vereeniging van pacifistische groepen te Ghicago; den Nederlandschen Anti-Oorlog Raad; „The World Peace Foundation ; de New-York Peace Society; de Vredes-Liga der Independent (Hamilton Holt) • het Internationaal Vrouwencomité voor den vrede (onder presidium 'van Jane Addams) ; de National Peace Gouncil te Londen; den Zwitserschen Vredesbond; het Zwitsersch Comité voor den duurzamen vrede; de Sociabstische Conferentie te Londen van Februari 1915, de Centrale Organisatie voor een duurzamen Vrede, totstandgekomen 200 op initiatief van den N.A.O.R.; en het Internationaal Congres van Vrouwen te 's-Gravenhage, bij welke al spoedig dat van de Amerikaansche League to Enforce Peace, kort daarna onder voorzitterschap van William Taft in Amerika gevormd, diende te worden gevoegd. Deze programma's wijdden achtereenvolgens aandacht aan de groepeering en verhoudingen der Staten; aan de beperking der bewapeningen; aan de internationale politie en andere maatregelen van sanctie ; aan veranderingen van grondgebied; aan de buitenlandsche politiek; aan de middelen , toe te passen op sociaal en economisch gebied; en aan de dadelijke maatregelen, die tot herstel van den vrede dienden te worden ondernomen. Het spreekt vanzelf, dat de eerste dezer rubrieken, die betreffende de groepeering en de verhoudingen dér Staten, de belangrijkste bepalingen in zich bevatte en in het algemeen ook het meest principieel verschil in gezichtspunten te zien gal*°). Nieuwe groepeering der Staten Het Internationaal Vredesbureau te Bern stelde als eisch, dat alle, dus ook de onzijdig gebleven Staten, tot den aanstaanden vrede zouden medewerken; andere programma's bevatten dezen eisch niet, al bleek uit verschillende toelichtingen wel, dat men zoodanige medewerking, echter niet direct op het vredescongres, maar op dp conlerentie, die op dit vredescongres zou volgen, waarschijnlijk achtte. Ook bleek uit alle programma's duidelijk, dat men eene ingrijpende wijziging in den bestaanden toestand tusschen de Staten niet alleen gewenscht, maar ook noodzakelijk achtte; dat de politiek van bondgenootschappen en geheime afspraken tot het verleden moest behooren. Maar de wijze, waarop men zich deze verandering dacht, liep zeer uiteen. Het Internationaal Vredesbureau te Bern wilde eene werkelijk internationale organisatie met permanente organen, waartoe ook de periodieke samenkomsten der Haagsche conferenties werden gerekend ; de Zuid-Duitsche socialisten wilden een Europeeschen Statenbond, welks grondslagen ook ten doel moésten hebben, dat allen zich eventueel tegen een aanvaller keerden; wilden bovendien internatiOr nale parlementen en commissiên, welke laatste de diplomaten zouden hebben te vervangen. De Amerikaansche socialisten wilden eveneens een zoodanig internationaal parlement, dat met wetgevende en administratieve bevoegdheden voor alle internationale aangelegenheden moest worden toegerust. De Internationale Vrouwenorganisatie, en evenwijdig daaraan het Internationaal Vrouwencongres, strekten den eisch niet zoover uit; vroegen in hooldzaak om een „concert der. natiën" te stellen in de plaats van het heerschend evenwichtssysteem, en zoodoende te komen tot een stelsel, dat geleidelijk de internationale anarchie van het oogenblik kwam vervangen. De Union ol Democratie Control achtte het noodzakelijk, dat de Engelsche politiek voortaan niet meer ten doel zou hebben het behoud van het Europeesche even- 201 wicht, maar het verkrijgen van eene algemeene overeenstemming tusschen' de Europeesche Staten en de instelling van een Internationalen Raad, die ook tot taak zou hebben het sluiten van arbitrage-tractaten en het vestigen van rechtbanken, die de daaraan ontleende bepalingen • hadden ten uitvoer te leggen. De National Peace Gouncil in hetzelfde land wilde een internationaal congres van permanenten aard, dat met eene zekere staatkundig-bemiddelende macht werd toegerust teneinde die vraagstukken op te lossen, waaruit conflicten zouden kunnen ontstaan. De Zwitsersche Vredesbond en het Zwitsersch Comité voor den duurzamen vrede vroegen beide eene internationale organisatie, die zorg moest dragen geene afbreuk te doen aan de souvereiniteit der Staten, die daarin opgenomen zijn. In vrijwel gelijken zin uitte zich de socialistische conferentie te Londen van Februari 1915, die eenheid, onafhankelijkheid en autonomie der Staten vroeg in eene groepeering van vereenigde staten, eerst van Europa, later "van de' wereld. Ook de New-York Peace Society uitte eene dergelijke gedachte, waarbij echter op den voorgrond trad, dat de vredelievend gezinde Staten wederzijds de integriteit van hun gebied tegen eiken aanval moesten beschermen. De Independent van Hamilton Holt strekte dit verder uit en vroeg als grondslag voor geheel de internationale organisatie een Statenbond, waarin elk lid op zich nam de verplichting den aanvaUer van een der leden weerstand te bieden, en welke overigéns door eene internationale wetgevende vergadering werd beheerscht. De vereeniging der pacifistische groepen te Ghicago stelde zich tevreden met eenvoudig een „concert der natiën" te vragen, en meende, dat daaruit vanzelf zou voortkomen een internationaal congres met wetgevende en uitvoerende bevoegdheden. Ontwikkeling der rechterlijke organen De programma's van den N.A.O.R. en van de G.O. voor een Duurzamen Vrede, die bijna geheel gelijkluidend waren, drongen slechts in algemeene termen aan op ontwikkeling van het werk der Vredesconferenties tot opbouw van de vreedzame gemeenschap der Staten. Dat beiden den arbeid van 1899 en 1907 niet onherstelbaar verwoest en onderbroken achtten, sprak reeds uit deze zinsnede, en nog sterker uit den daarop volgenden wensch naar vaste organisatie van de Vredesconferentie met regelmatige samenkomst. Dat beide programma's bovendien de richting, die werd ingeslagen — zij het ook, dank zij het heerschend internationaal wantrouwen, met loome schreden — de juiste rekenden, deed zich gevoelen in het leit,dat algemeen de verplichte onderwerping van internationale geschillen aan de behandeling van eenige vreedzame instantie noodzakelijk werd geacht. Daartoe zou naast het bestaande Hof van Arbitrage een werkelijk permanent Internationaal Gerechtshol voor de juridische en een evenzeer permanente Raad van Onderzoek en Bemiddeling voor de niet- 202 juridische en speciaal politieke geschillen in het leven dienen te worden geroepen. Te dezen opzichte sloot het programma der G. O. zich ten nauwste aan bij de overige programma's, die zonder uitzondering aan het verlangen naar een Internationaal Gerechtshof, naar krachtige organen van bemiddeling en onderzoek, uiting gaven. Het Internationaal Vredesbureau te Bern ging daarin het verst door dit Internationaal Gerechtshof te doen berusten op strafbepalingen, die de openbare mstellingen en de eer der natiën hadden te beschermen; de socialistische conferentie te Londen zoowel als het Internationaal Vrouwencongres achtten verplichte arbitrage in alle gevallen noodzakelijk. De beide Zwitsersche organisaties drongen sterker dan de overige op geleidelijke en normale ontwikkeling van het internationaal recht aan; achtten, blijkens de toelichting, het vanzelfsprekend, dat deze ontwikkeUng ook tot meer intensiviteit der internationale rechtspraak zou leiden. In een drietal programma's werd in het bijzonder op versterking der procedure van bemiddeling en der internationale Commissiên van Onderzoek aangedrongen. De wenschelijkheid van regelmatig wederkeerende bijeenkomst der Haagsche Conferenties werd vrijwel algemeen onderschreven. Uit dit overzicht, hetwelk later, toen nieuwe organisaties ontstonden, kon worden aangevuld en vervolledigd zonder dat zulks intusschen belangrijke nieuwigheden bracht, blijkt afdoende, dat zelfs in(de MinimumProgramma's voor den „duurzamen vrede" ontworpen na het uitbreken van den oorlog, nog niet werd gedacht aan een Volkenbond in den tegenwoordigen zin van dit begrip. Men gevoelde voor conventioneel geregelde Statengroepeeringen, hetzij dat daarin slechts de Europeesche, hetzij aUe landen der wereld waren opgenomen; men gevoelde voor een juridisch opgezetten poUtieken band tusschen de verschalende landen, die zou kunnen bewerken, dat het internationaal recht ook jurisprudentie ontving van de zijde der practijk — een Volkenbond als in de middeneeuwen en in de nieuwe geschiedenis denkers en dichters voor oogen stond, dacht men zich in dat stadium niet. Het is de verdienste, de nimmer te ontkennen verdienste van den Amerikaanschen President Wilson geweest, dat zijn hardnekkig vasthouden aan het begrip van den Volkenbond, de verwezenlijking heeft gebracht van deze gedachte, die eeuwen achtereen de menschheid heeft bezig gehouden. Had hij niet zi jn „veertien punten" klaar en zakeüjk geformuleerd en bekroond met de categorische gedachte van den Volkenbond ; had hij niet deze veertien punten practisch en theoretisch gepropageerd eiken keer, dat hij voor zichzelf of namens de GealUeerden het woord voerde; had hij niet ter Parijsche Vredesconferentie het voorstel gedaan om den Volkenbond zijne plaats in het vredesverdrag te geven — Engelsche, Pransche en andere staatsUeden zouden verzuimd hebben zich te herinneren de woorden, die zij tijdens den oorlog tot lof van den Volkenbond hebben gesproken41). Zonder Volkenbond zou geen gerechtshof, dat de kern van dezen Volkenbond vormt, het meest noodzakelijk apparaat zijner werking, zijn gekomen ; zonder Volkenbond 203 ware hoogstens over enkele jaren eene conferentie bijeengeroepen ter versterking, ter uitbreiding van het Permanente Hof van 's-Gravenhage. Maar de grondgedachte van de vrijwillige arbitrage, die daarin tot uiting komt, zou zonder dien Volkenbond nimmer zijn verlaten om plaats te maken als thans, zij het nog zwak en onvolledig, voor de uitdrukking van werkelijk internationale rechtspraak I Het M i n i müm-P r p g r am van N.A. O. R. en CO. Het Minimum-Programma van den N.A.O.R., hetwelk later in bijna geheel gelijken vorm, slechts paragraafsgewijze anders ingedeeld, dat van de CO. voor een Duurzamen Vrede werd, heeft van alle de Minimum-Programma's wellicht het langdurigst bestaan gehad. De derde paragraaf van dit Programma vatte de eischen samen, die gesteld werden ten aanzien van de internationale rechtspraak en organisatie. Verlangd werd: Krachtige ontwikkeling van het werk der Vredesconlerentie ter organisatie van de vreedzame gemeenschap der Staten —. Vaste organisatie van de Vredesconlerentie met geregelde samenkomsten. — Algemeen verplichte onderwerping van internationale geschiUen aan eene behandeling ter vreedzame oplossing. Daartoe worde, naast het bestaande Hol van Arbitrage, in het leven geroepen a) een werkeüjk permanent internationaal gerechtshol; b) een evenzeer permanente internationale Raad van Onderzoek en Bemiddeling. De Staten verpUchten zich in gemeen overleg op te treden — diplomatiek, economisch, mihtair — ingeval een Staat mihtaire maatregelen mocht nemen in plaats van een geschil aan rechterUjke besUssing te onderwerpen ol de tusschenkomst van den Raad van Onderzoek en Bemiddeling in te roepen. Om deze paragraaf van het Minimum-Programma in het licht van haar tijd te zien, moge hier volgen, hoe zij werd verklaard in een hoofdartikel van het Tijdschrift „Vrede door Recht" van November/December 1915. „Deze paragraaf', aldus dit artikel, „omschrijft de eischen noodig om de werkelijk vreedzame gemeenschap der Staten, in de practijk bestaande, ook te bevestigen, steeds sterker te doen zijn. Het werk der Vredesconferenties wordt door het minimum-programma niet als vergeefsch werk beschouwd; het is ontijdig onderbroken, vóórdat het de innerlijke kracht bezat om aan oude invloeden weerstand te bieden. Op geUjken grondslag echter zal tweeërlei moeten worden verricht: er zal wetgevend werk moeten totstandkomen, waartoe eene vaste organisatie der Vredesconlerehties met geregelde samenkomsten, onafhankelijk van den wil van een of meer souvereinen, noodig is; 204 er zal daarnevens moeten zijn de verplichting om internationale geschillen aan eenige behandeling ter vreedzame oplossing toe te vertrouwen. In eene werkelijk geordende samenleving der natiën moet uitgesloten zijn, dat een Staat, welke ook, zich plotseling eigen recht wil verschaffen. Geenszins behoeft dit eigen souvereiniteit aan te tasten ; slechts wordt vereischt de verplichting, ook in het Peace-Plan van Bryan neergeschreven, om, alvorens tot eenige beslissende handeling over te gaan, zich te onderwerpen aan eene regeling, die de vreedzame beslechting van het geschil vergemakkelijkt. Niet alle geschillen kunnen aan arbitrage, die een verplichtend karakter heeft, worden onderworpen; de juridische geschillen zijn voor arbitrage, de staatkundige- en belangengeschillen voor bemiddeling bestemd, terwijl daarnevens de commissiên van onderzoek aangewezen zijn om in die gevallen, dat omtrent bepaalde feiten geene overeenstemming tusschen de geschilvoerenden bestaat, arbeid te verrichten. Op die wijze is, aangevuld door het bestaande Permanente Hof, dat in de afgeloopen vijftien jaren getoond heeft nuttig internationaal werk op een gemengd gebied van juridische- en belangengeschillen te kunnen verrichten, geheel het terrein der vreedzame beslechting van geschillen bestreken. Slechts deze bindende verplichting wordt den Staten gesteld, dat zij niet meer naar de wapenen mogen grijpen alvorens tot ernstig onderzoek van het geschilpunt te zijn overgegaan. Meer dan eenige andere gebeurtenis hebben de feiten van 1914 wel reden gegeven om te betreuren, dat toen eene dergelijke bepaling niet bestond. Had men zich van den aanvang af gebonden gevoeld door eene zoodanige internationale verplichting, er ware geen sprake van geweest, dat overhaast de belangen van millioenen waren vernietigd gelijk thans, is geschied. Het tegenwoordig systeem brengt mede, dat in elke stad van beteekenis een corps diplomatique zich bevindt, slechts telegrafisch verbonden met de Regeering van het eigen land, die instructies moet geven ; het stelsel brengt mede, dat beslissingen worden geëischt binnen bepaalden tijd, waardoor eene pressie wordt geoefend, die kalm nadenken belet, onjuiste inzichten kweekt, elke normale verhouding uit het oog doet verhezen. Een stelsel als dat, hetwelk het minimumprogramma in geleidelijk ontwikkelde phases voorstelt, brengt met zich mede het instellen van sancties. Het programma spreekt zich niet uit over het karakter dezer sancties; laat in het midden of zij van diplomatieken, economisohen of militairen aard zullen zijn; staat toe, dat zij in stijgende trappen worden ontwikkeld. Slechts breekt het thans definitief met eene oude traditie van de vredesbeweging, welke nog in 1912 op het Vredescongres te Genève onaantastbaar bleek : die, dat arbitrage aan geenerlei sanctie mag worden gebonden. Echter dient niet uit het oog verloren, dat hier de sanctie niet uitsluitend, zelfs niet in de eerste plaats betreft het nakomen eener scheidsrechtelijke uitspraak, doch zich richt tot heel de internationale Statengemeenschap, die onderwerping aan de wetten dezer gemeenschap eischt." 205 Rapporten — mrs. Heemskerk en Loder De verschillende paragrafen van het Minimum-Programma van de CO. zijn bestudeerd en toegelicht op zeldzaam nauwkeurige wijze. Rapporten over deze paragrafen of hare onderdeelen werden uitgebracht door geleerden in verschidende landen; vier dikke bundels dezer rapporten zijn het bewijs van den arbeid der CO. Daarnevens werden, aanvankelijk door den N AO.R. in Nederland op nationalen grondslag; later door de CO. internationale studie-commissiën gevormd, die deze paragrafen nader hadden te bezien en omtrent de wijze van verwezenlijking rapporten uit te brengen Ten aanzien van het betreffend gedeelte van de derde paragraaf geschiedde dit voor den N.A.O.R. door eene commissie, voorgezeten door Mr. Th. Heemskerk, waarvan leden waren de heeren Mr. B. C J. Loder Prof. Mr. J. Ph. Suyling en secretarissen Mvr. Mr. L. C SchönfeldPolanó en schrijver dezes. Het rapport dezer commissie leidde tot een uitvoerig exposé der motieven, ontwikkeld' in een avant-projet van 114 artikelen, achtereenvolgens bevattende, bepalingen betreffende het Internationaal Hof van Arbitrage en den Internationalen Raad van Verzoening van welke beide samenstelling, procedure, bevoegdheid nauwkeurig waren geregeld42). Dit avant-projet werd met verschillende andere documenten gesteld in handen van de internationale commissie, benoemd door de CO., van welke Mr. B. C J. Loder als voorzitter optrad en naast wien in deze commissie hadden zitting genomen: Mevr. Anna Bugge-Wicksell, Zweden; Dr. Anna Ghabanoff, Rusland; Prof. P. Deschamps, België; G. Lowes Dickinson, Engeland; Prins Paul Dolgoroukoff, Rusland; Prof. Dr. H. Lammasch, Oostenrijk; Dr. Mikael H. Lie, Noorwegen ; Prof. Dr. André de Maday, Zwitserland; Prof. Dr. A. Mendelssohn-Bartholdy, Duitschland; Dr. Niels Petersen, Denemarken; Prof. Dr. J. Ph. Suyling, Nederland; en Th. Raeburn White, Vereenigde Staten van N. Amerika. De werkwijze der internationale studiecommissiën, die zelden of nooit konden vergaderen, was aldus, dat door den voorzitter een vragenlijst werd opgesteld en aan de leden toegezonden, terwijl na de beantwoording dezer vragenlijst door den voorzitter een ontwerp werd opgemaakt, hetwelk daarna opnieuw aan de goedkeuring der leden werd onderworpen. Aldus is ook met deze studie-commissie geschied. De vragenlijst sloot zich nauw bij het ontwerp der Nederlandsche studie-commissie aan; belangrijke opmerkingen werden in het bijzondér ontvangen van de zijde van Prof. Lammasch (Oostenrijk) en van den Zweedschen jurist Gram. Deze opmerkingen dan ook waren 206 het in het bijzonder, die het supplementair rapport van de Nederlandsche commissie, en tegelijkertijd het eindrapport van den presiwent der internationale commissie, ingaven43). Plaatsruimte ontbreekt om zoowel het ontwerp der Nederlandsche commissie als dat van den president der internationale commissie, geiijk dit werd vastgesteld na de ontvangen opmerkingen, hier in extenso ot slechts in hoofdtrekken weer te geven; beide zijn te vinden in de uitgaven van de G. O., die een vijftal dergelijke eindrapporten van voorzitters harer internationale studie-commissiën kon publiceeren. Het bureau van de G. O. stelde, na bestudeering van dit rapport, hetwelk een ontwerp voor het Internationaal Hof van Justitie, en tegelijk voor een Internationalen Raad van Verzoening in zich bevatte, de volgende stellingen vast: I. Développement. de l'oeuvre de La Haye. 1. Le développement du droit international public sera l'oeuvre d'un institut international, chargé exclusivement de s'occuper des sujets de nature législative, et non pas de la jurisprudence ou de la conciliation a la fois. 2. L'institut par exceUence pour le développement du droit international public est la Conférence de la Paix, englobant tous les Etats civilisés. Si, dès le début, le concours de tous les Etats en faveur d'une continuation énergique de l'oeuvre de la Haye paraitrait impossible, il n'en demeure pas moins que la Conférence de la Paix doit en tout cas conserver le earactère d'une „Union ouverte". 3. U faut rompre avec le fétiche de 1'unanimité. Si, & la Conférence, un projet de convention ne réussit pas a. obtenir 1'assentiment unanime des représentants de tous les Etats, mais d'une forte majorité, cette 'convention dans certaines conditions, exactement précisées, pourra être déclarée issue sous le drapeau de la Conférence de la Paix. 4. Avant d'acquérir force de loi les décisions prises ö, la Conférence de la Paix doivent être ratifiées pas les Etats respectifs. 5. La Conférence de la Paix se réunira périodiquement. 6. L'institution d'un Comité Préparatoire Permanent International est nécessaire. Ce Gomité doit avoir de préférence un earactère independant, sans rapport avec les organes pour la jurisprudence et la conciliation. En ce qui concerne la composition de ce Gomité il faudra être tenu compte de 1'importance des grands Etats au regard des petits. 207 II. Sólution pacifique des différends internationaux. 1. II y aura une Gour Internationale de Justice, composée de 15 membres environ et dont la session sera permanente. 2. En nommant les membres de la Gour Internationale de Justice il laudra a,vant tout veiller a ce qu'ils n'ayent pas le sentiment d'être les représentants de leurs Etats particuliers, mais qu'ils soient conscients de représenter la communauté judiciaire internationale. 3. Dans le but d'augmenter pour les Etats, impliqués dans un dilférend particulier, 1'occasion de confier le jugement 4 des arbitres choisis par eux-mêmes, la Gour Permanente d'Arbitrage continuera 4 exister 4 cóté de la nouvelle Gour Internationale de Justice. 4. Les Etats s'engagent de soumettre tous les différends d'ordre juridique & la Gour Internationale de Justice, 4 moins qu'ils ne conviennent de soumettre le différend 4 la Gour Permanente d'Arbitrage. 5. En cas de désaccord sur 1'ordre oui ou non juridique du différend, la Gour Internationale de Justice, 4 la demande d'une des parties, décidera de cette question et, dans le cas affirmatif, rendra son jugement dans le différend même. 6. Les Etats s'engagent de respecter et d'exécuter les décisions de la Gour Internationale de Justice et de la Cour Permanente d'Arbitrage. 7. II y aura un Gonseil International de Conciliation, composé de représentants des différents gouvernements. Un Bureau Présidentiel de 15 membres environ siégera d'une facon permanente. 8. Les Etats s'engagent de soumettre tous les différends qui ne sont pas vidés par voie diplomatique, ni soumis a une des deux juridictions internationales, au Bureau Présidentiel du Conseil de Conciliation, ou 4 une Gommission Permanente Internationale d'Enquête, instituée par les Etats intéressés et composée dans les termes du „Bryan Peace Plan". Si 1'avis du Bureau Présidentiel ou de la Commission d'Enquête ne donne pas de satisfaction aux parties en litige, le différend sera soumis 4 1'avis du Gonseil de Conciliation tout entier. 9. Les avis du Conseil de Conciliation, de son Bureau Présidentiel et de la Commission d'Enquête doivent être regardés en régie comme des recommendations. Gependant ils peuvent devenir obligatoires pour les parties dans certaines conditions exactement précisées. I 208 10. Le Gonseil de Conciliation, son Bureau Présidentiel et la Commission d'Encpiêtè peuvent prendre 1'initiative d'assigner les parties devant eux. 11. Les Etats s'engagent de ne pas recourir aux armes pendant un temps déterminé. In tal van redevoeringen, ook van de meest verantwoordelijke staatslieden, werd gedurende den oorlog tal van malen van den Volkenbond en de beginselen, waarop deze had te berusten, gewaagd; de bijzonderheden zijner inrichting, waartoe ten slotte het Internationaal Hol blijft behooren, werden daarbij niet aangeroerd. Dat geschiedde bijna uitsluitend in de geschriften en gedachtenwisselingen dér particuliere lichamen, een enkelen keer in die der Parlementen. Doch ook in' deze — kon het anders in deze omstandigheden? — niet immer diepgaand en omvattend. Het Hof in het statuut van Par ij s In Januari 1919 kwam te Parijs de Vredesconferentie der Geallieerden bijeen. Het stond aanvankelijk niet vast, dat een ontwerp voor den Volkenbond uit deze Vredesconferentie zou voortkomen; toen President Wilson het voorstel deed om eene der sub-commissiên der Vredesconferentie met het samenstellen van zoodanig ontwerp te belasten, mocht zulks vaststaand gerekend worden. Deze sub-commissie bracht, nog voordat Wilson voor een korte tusschenpoos naar Amerika vertrok, rapport uit; de tijd, dat Wilson in Amerika vertoefde om er onaangename opmerkingen van den Senaat aan te hooren, werd benut om gedachtenwisseling over dit ontwerp te voeren; ook om de neutrale Mogendheden, die met te Parijs aanwezig waren, in de gelegenheid te stellen hare inzichten te doen kennen. Het statuut van den Volkenbond, dat slechts de algemeene beginselen had te verzorgen, kon moeilijk anders doen dan het Internationaal.Hof, ook al zou dit hoeksteen van zijn bestaan zijn, in zeer groote, zeer vluchtige trekken schetsen. Na in de inleidende bewoordingen te hebben doen uitkomen dat de verdragsluitende partijen bepaalde verplichtingen aanvaarden om niet haar toevlucht tot den oorlog te nemen; dat zij nauwkeurig de voorschriften van het internationaal recht zullen opvolgen en deze voortaan erkennen als werkelijk richtsnoer harer Regeeringen ; dat zij de rechtvaardigheid zullen betrachten en nauwlettend alle verplichtingen der verdragen eerbiedigen m de betrekkingen tusschen de georganiseerde volken, komt in art. 12 e. v. tot uiting dat de leden van den Volkenbond, indien tusschen hen een geschil ontstaat, hetwelk tot strijd kan leiden, dat geschil hetzij aan rechtspraak, hetzij aan het onderzoek van den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond zullen onderwerpen. Is zoodanig 209 geschil voor arbitrage geschikt en niet op bevredigende wijze langs den diplomatieken weg te regelen, dan zal dit vraagstuk in zijn geheel aan arbitrage worden onderworpen. Tot de geschillen, die in het algemeen daarvoor vatbaar zijn, rekent art. 13 die, welke betrekking hebben op de uitlegging van een verdrag; op elk vraagstuk van internationaal recht; op het bestaan van een leit dat, indien vastgesteld, eene schending van eene internationale verbintenis is; ol op den omvang en den • aard der vergoeding voor zulk een schending. Het Hol van Arbitrage, aan hetwelk de zaak zal worden onderworpen^ is het Hol, aangewezen door de partijen, ol voorzien in de tusschen deze partijen bestaande verdragen. Artikel 14 belast den Uitvoerenden Raad — samengesteld uit negen leden, waarvan vijl aangewezen door de groote Geallieerde Mogendheden: Amerika, Engeland, Frankrijk, Italië en Japan — met de voorbereiding van een ontwerp voor dit Permanente Hol van Internationale Justitie, welk ontwerp zou worden voorgelegd aan de leden van den Bond. Het Hol wordt in het statuut bevoegd verklaard kennis te nemen van alle geschillen van internationalen aard, welke de partijen daaraan zullen onderwerpen. Het zal ook als raadgevend lichaam adviezen geven over elk punt, dat de Raad ol de Vergadering bij het Hol aanhangig zal makenM). A r't. 14 van het statuut Erkend dient, dat reeds de omschrijving van art. 14 aantoont, dat het Hol in den Volkenbond nog niet dadelijk de plaats zal innemen, die in de ontwerpen van vroeger eeuwen aan zulk een Hol werd toegekend. Het ontwerp, door de Nederlandsche Gommissie-Heemskerk-Loder voorbereid, bood twee voordeelen, die ook met het door de Duitsche Regeering te Versailles aangeboden ontwerp voor den Volkenbond werden verkregen, doch die in het Parijsche Volkenbondverdrag worden gemist. Nauwkeurigheid werd in beide betracht t.o.v. de vraag aan welk college een geschil dient te worden onderworpen; dus, dat de vaststelling van het al dan niet poütiek karakter van een geschil zal geschieden door een daartoe aangewezen, onpartijdig en technisch bevoegd college, terwijl ook in het geval, dat aan een geschil een politiek karakter wordt toegekend, geen gevaar voor eene eenzijdige behandeling bestaat. In het Volkenbondverdrag van Parijs is de Uitvoerende Raad van den Volkenbond tegelijk Raad van Bemiddeling en Verzoening ; is zulks reeds van bedenking niet vrij, waar aan dezen Uitvoerenden Raad vooral een uitvoerend, -administreerend karakter dient toegekend, nog sterker spreekt deze bedenking, nu op de samenstelling van dien Raad door het statuut van den Volkenbond, althans voorloopig, een sterk sprekend staatkimdig stempel is gedrukt. De ontwerpen der Zwitsersche en Scandinavische Regeeringen ; de tal van ontwerpen, te vinden in de geschriften van. Volkenbondvereenigingen ; ook op zichzell staande werken als die van Otlet, Lafontaine, Bourgeois en tal van anderen 14 210 spreken zich uit tegen eene oplossing als te Parijs is totstandgekomen. De vraag nu is op welke wijze verbetering moet worden verkregen? Meent men aan de eene zijde, dat deze verbetering slechts kan voortvloeien uit de instelling van een onpartijdig college, dat de dusgenaamde politieke geschillen behandelt; anderzijds wordt geoordeeld, dat geheel het onderscheid tusschen dusgenaamde justitiabele en nonjustitiabele geschiUen moet vervaUen. Het Internationaal Vredesbureau te Bern in het bijzonder stelde in zijne vergadering van Augustus 1919 zich op het standpunt, dat in den Volkenbond geene non-justitiabele geschiUen meer zijn en kunnen zijn; dat elk geschil, hetwelk zich tusschen leden van den Volkenbond voordoet, voor arbitrage (rechtspraak) vatbaar is of te maken. Wanneer door de tegenstanders van dit standpunt wordt aangevoerd, dat zich b.v. een confUct kan voordoen als het Pashoda-incident van 1898, of een Agadir-geval als van 1911, beide quaesties, waarin sprake was van een gebied, dat aan geene der beide twistende partijen behoorde, of, als ten aanzien van Mesopotamiê en Perzie van handel, ditmaal betrellende petroleum, waarop geene dier partijen rechtens recht heeft — dan wordt daartegenover beweerd, dat zoodra door vrijwel geheel de samenleving der Staten de Volkenbond als algemeen organisme erkend is, het belang van den Volkenbond medebrengt om op zuivere gronden van het recht eene uitspraak te geven en niet als tevoren het meest doelmatig werd geoordeeld, zich — ter bevrediging van twee souvereine Staten — met eene minnelijke schikking tevreden te stellen. Vandaar ook, dat de conferentie der Zweedsche, Noorsche, Deensche, Zwitsersche en Nederlandsche Regeeringen, in Februari'1920 in het Vredespaleis te 's-Gravenhage samengeroepen, brak met de opvatting als konde arbitrage met rechtspraak één gerekend worden. Zü voor het eerst in zoodanige omgeving sprak uit, dat arbitrage in den totnutoe geldenden zin des woords geene rechtspraak kan worden geacht, ook, omdat bij zoodanige arbitrage de rechtbank is samengesteld gedeeltelijk uit vertegenwoordigers van de betrokken Staten v die daarin als zoodanig zitting hebben. Rechtspraak nu kan slechts geschieden door onpartijdige personen, die geheel onafhankelijk zijn èn in hun optreden èn in hunne benoeming. Arbitrage en Rechtspraak Het is bekend, dat het Parijsche Volkenbondverdrag rechtens den oorlog niet uitsluit, gelijk theoretisch de ontwerpen van vroeger eeuwen wel poogden te doen. Immers, wordt een geschil tusschen twee leden van een Volkenbond niet voor arbitrage vatbaar geacht, dan wordt het onderworpen aan het oordeel van den Uitvoerenden Raad. Is deze eenstemmig in zijn uitspraak — in welke eenstemmigheid de vertegenwoordigers der beide geschilvoerende partijen niet worden medegerekend — dan zijn beide partijen verplicht het gegeven advies van den Uitvoerenden Raad op te volgen ; is zoodanige eenstemmigheid niet verkregen, dan worden de rapporten van meerderheid en minderheid openbaar gemaakt 211 en zijn de beide partijen gerechtigd om op eigen wijze recht te zoeken, zulks evenwel met inachtneming van een termijn van drie maanden, binnen welken tot geene gewelddadigheden mag worden overgegaan. Hier vindt men dus in den Volkenbond — ook t. a. v. geschiUen van den Bond met niet-leden — betreflende bepaalde geschillen niet verder gegaan dan reeds het Peace-Plan van Bryan vaststelde; bovendien vindt men in den Volkenbond nog niet zuiver uitgemaakt welke geschiUen aan arbitrage, welke aan bemiddeUng zuUen worden onderworpen. En bovendien, de leden van den Volkenbond, van de internationale rechtsorganisatie dus, die geheel het Statenle'ven gaat omvatten, behouden vrijheid om het Hof te kiezen, voor hetwelk zij de beslechting hunner geschiUen zullen brengen. Wel zullen zij uit practische overwegingen bij voorkeur het eigen Hof in den boezem van den Volkenbond kiezen, maar daarnaast blijft het Permanente Hof bestaan en in zijne rechtspreking blijven de gekozen rechters en niet de onalhankelijke, aan welke slechts, naar het oordeel der Haagsche Conferentie van Februari 1920 — de ontwerpster van het Five-Powers Plan — zuivere rechtspraak kan worden opgedragen. Uit art. 14 van het statuut van den Volkenbond is voortgesproten de opdracht van den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond, in zijne tweede vergadering, te Londen in Februari 1920 gehouden, aan eene internationale commissie van juristen om een ontwerp samen testellen dienende om het Internationaal Hol van Justitie van den Volkenbond naar in te richten. Dit ontwerp, den Uitvoerenden Raad aangeboden te San Sebastiaan in Augustus 1920, werd besproken in de September-zitting te Brussel en, met niet geringe wijzigingen, aan de eerste Algemeene Vergadering van den Volkenbond, op 15 November 1920 te Genève bijeengekomen, onderworpen. Het werd daar, met aanvullingen en verbeteringen, door de betreilende sub-commissie voorgesteld, met algemeene stemmen aangenomen. En evenals dat, slechts in schema door de tweede Haagsche Vredesconferentie van 1907 ontworpen, zal het voorloopig bestaan naast, en ook ditmaal in hetzeUde gebouw als het Permanente Hof dateerend van 1899. HOOFDSTUK VII. DE VOORBEREIDING VOOR HET HOF VAN DEN VOLKENBOND. Het Hol in den Volkenbond Het statuut van den Volkenbond, te Parijs temidden der hoogpolitieke beraadslagingen totstandgekomen, heelt in elk geval dezelfde verstandige gedachte gehad, ten aanzien van het ontwapeningsvraagstuk in het. rapport der Nederlandsche studie-commissie N.A.O.R. aanbevolen : om niet te Parijs zeil het Hol in onderdeelen te regelen, doch aan dé hand van een algemeen beginsel, versterkt door den grondslag, waarop de Volkenbond berust, dit Hof uit te werken. Tegen een zoodanig artikel heeft zich te Parijs begrijpelijkerwijze geene stem verheven evenmin als tegen de noodzakelijk geoordeelde schepping van een Hof in' den Volkenbond. Moge het zijn, dat aanvankelijk de mogelijkheid werd verondersteld, dat het statuut meer de uitgewerkte lijnen, waarbinnen dat Hol zich zou hebben te bewegen, zou aangeven; moge het zijn, dat anderzijds gewenscht werd nauwer aansluiting van dit nieuwe Hof bij het bestaande Permanente Hof Ts-Savtohage - in dit opzicht heeft de Conferentie van Parus de wenschen niet vervuld. Rapport der Nederlandsche studie-commissie In het rapport, door de Nederlandsche commissie van voorbereiding voor de derde Vredesconlerentie-1915, terecht sedert herschapen in eene studie-commissie voor vraagstukken van Volkenbond en volkenrecht in het algemeen, per 20 Januari 1919 aan den Minister van Buitenïandsohe Zaken uitgebracht over de Volkenbondbeginselen . vooropgesteld, dat het recht om elkander den oorlog aan te doen, met , den Volkenbond onvereenigbaar is. Er wordt, aldus stellen deze beginselen voorts vast, bij het grondverdrag een bondsgerecht ingesteld voor welks samenstelling die van het Internationaal Prijzenhol van 1907 tot voorbeeld wordt genomen. Tegen den Staat, die de misdaad begaat een anderen Staat den oorlog aan te doen, zal zich de econoShe en militaire macht van alle overige Staten keeren. GeschiUen over den uitleg ol de toepassing van het ^^^^ het bondsgerecht beslecht, aldus wordt verder bepaald Naar het oordeel der commissie moest naast het hier in groote trekken aangegeven beginsel nog nadere regeling volgen ten aanzien van de orgaïsaüe en de functioneering van dit bondsgerecht. Zij teekende daarbij aan dat eene aangelegenheid van het grootste gewicht viel te achter de regeUng van het klachtenrecht voor aUen, ook de Icle.neS atldeememers.gln tegenstelling met vele bestaande V^andvoorsteuen meende de Nederlandsche commissie zich ot, hc; ^dpun te moeten stellen, dat het recht tot oorlogvoeren met slechts moet worden verschoven tot na eventueele mislukking van verzoeningspogingen maar dat dit' bestaansrecht uitdrukkelijk moet worden oXnd. Vanzelf, aldus gal zij toe, vervalt daarmede het begrip neutraliteit in de hedendaagsche beteekenis van het woord, evenals het neïSseeren van Staten ol gebiedsdeelen. Wel - ^1^ rentie nader hebben uit te maken ol andere misdaden dan die van Z een anderen Staat den oorlog aandoen, zouden behooren onder de ' «vanen waartegen door gemeenschappelijke actie zou kunnen worden opgetreaer Tot die andere misdaden zou naar haar oordeel zun te rekenen nalatigheid van een Staat in de uitvoering van eene beshs- 212 sin- van het internationaal gerechtshof of het Hof van Arbitrage, met welk laatste het bestaande Permanente Hof te 's-Gravenhage werd bedoeld- dat de Nederlandsche commissie hier de aanwezigheid van het Permanente Hof te 's-Gravenhage afzonderlijk vermeldde, mocht zeker meer dan eene toevallige omstandigheid heeten ). Kon dit algemeene Nederlandsche rapport niet gezegd worden ten aanzien van de samenstelling van het Hof in den Volkenbond belangrijke bijzonderheden te geven, anders was dit met het ontwerpreglement dat in verband met art. 14 van het statuut door dezelfde studiecommissie werd opgesteld en dat, in extenso, noch in Nederlandsche staatsstukken noch» elders is gepubliceerd. Dit ontwerp werd daardoor gekarakteriseerd, dat het secretariaat van den Volkenbond zich zou belasten met het verrichten van de noodige voorbereidingen voor de aanbeveüng der rechters en die van de verkiezing zelve, en door het feit dat de rechters ten getale van zeven en de rechters-plaatsvervangers ten getale van vijf en bloc door den d.g. Raad van Beheer zouden worden gekozen; deze laatste een organisme, doende denken aan den Baad van Beheer van het tegenwoordige Permanente Hof, bestaande uit de vertegenwoordigers van de leden van den Volkenbond, gevestigd ter zetel van dien Volkenbond, en vergaderende onder leiding van den Minister van Buitenlandsche zaken van het . land, waar deze zetel is. Deze Raad van Beheer zou de rechters kiezen naar eene lijst, hem toegezonden door den secretaris-generaal van den Volkenbond. Om tot de samenstelling van deze lijst te komen, zou elke Staat aanvankelijk twee candidaten stellen; dit zou echter niet van de Regeering uitgaan, maar voor iederen Staat geschieden door zijn hoogste rechterlijk college en de rechterlijke faculteiten zijner Universiteiten. Naar deze opgaven zou de secretaris-generaal van den Volkenbond een eerste ontwerp-lijst hebben op te maken, welk ontwerp dan zou bevatten de namen der voorgestelde personen in alphabètische volgorde en de aanduiding van het aantal keeren, dat ieder persoon is voorgesteld. Dit ontwerp zou worden medegedeeld aan de leden van den Volkenbond en elke Regeering zou het' recht hebben de candidatuur te ondersteunen van twee personen, voorkomende op deze lijst, en ook om twee nieuwe candidaten voor te stellen. Aan de hand van deze gegevens zou de secretaris-generaal dan eene tweede en definitieve lijst samenstellen, waarop slechts zouden voorkomen diegenen, die tenminste van drie zijden werden voorgedragen. Ten aanzien van de procedure bevatte dit voorstel enkele bepalingen, afwijkende van de gewoonlijk voorgestelde. Het Zwitsersche ontwerp De Nederlandsche Regeering was intusschen niet de eenige, die hare aandacht aan de uitvoering, te geven aan de artt. 13 en 14 van het statuut van den Volkenbond, wijdde. Er zijn, ook nadat de 814 Volkenbond te Parijs in staat van oprichting kwam te verkeeren, een aantal voorstellen zoowel officieel als officieus gepubliceerd, die de vermelding waard zijn, al ware het adeen maar om te doen zien hoe groote belangstelling men voor dit belangrijk instituut van den Volkenbond koesterde. Onder genoemde ontwerpen mag dat, door eene commissie uit den Zwitserschen Bondsraad samengesteld in November 1918 tot Januari 1919, zeker worden vermeld. Het omvatte voorstellen voor geheel een Volkenbondstatuut, voorafgegaan door eene verklaring, waarin de rechten en plichten van den Volkenbond ontegenzeggelijk scherper werden omlijnd, breeder uitgewerkt dan in het tegenwoordig statuut het geval is. Als organen van den Volkenbond noemde dit ontwerp in art. 3 achtereenvolgens een Raad van Bemiddeling, een Internationaal Hof van Justitie, een Hof van Conflicten, eene conferentie der Staten en eene kanselarij. Stelt men met de beide laatste organen het tegenwoordig secretariaat en de Bondsvergadering gelijk, en rekent men, dat de taak, toegekend aan den Raad van Bemiddeling, thans, in overigens onvoldoende mate, door den Uitvoerenden Raad wordt ter hand genomen voor die gesehillen, welke geacht worden niet voor arbitrage en rechtspraak in aanmerking te komen, dan blijft over wat bepaald werd omtrent de beide Hoven. Dienaangaande zeide het Zwitsersche ontwerp; B. LA COUR INTERNATIONALE DE JUSTICE. Art. 12. II est créé une Cour internationale de Justice accessible en tout temps aux Parties contractantes. Art. 13. La Gour internationale dè justice est nommée par la Conférence des États pour une durée de neuf ans. Chaque Etat propose au moins un et au plus quatre candidats düment qualifiés, disposés è. accepter les fonctions de juge et dont un au moins ne devra pas être ressortissant du dit Etat. Chaque Etat désigne ensuite quinze personnes prises sur la liste ainsi composée. Les quinze candidats qui ont recueilli le plus grand nombre de voix sont élus. En cas de retraite ou de décès des élus, ou Iorsque, par suite de récusations, le nombre des juges tombe au dessous de quinze, les autres entrent en fonctions en suivant I'ordre des voix qu'ils ont recueillies. Art. 14. Les sept juges qui ont recueilli le plus grand nombre de voix constituent le Bureau de la Cour; ces sept juges désignent parmi eux, pour une période de trois ans, un président, un premier vice-président et un second vice-président. Les quatres autres membres fonctionnent, comme suppléants, dans I'ordre de leur élection. Le président du Bureau préside aussi les séances plénières de la Cour. Art. 15. La Cour internationale de Justice ne statue en séance que dans les cas expressément prévus ou lorsqu-il s'agit de son 215 administration intérieure. Elle est composée de cinq juges, lorsqu elle statue a. 1'ordinaire sur les différends qui lui sont soumis. Dés qu'un différend est pendant devant la Gour, chaque Partie doit dans le délai de quatre semaines, récuser cinq juges. Si une Partie laisse écouler ce délai sans procéder a cette récusation, le sort désigne les cinq juges qu'elle aurait dü récuser; on procédé de la même manière lorsque les récusations des deux Parties ont porté sur moins de dix juges. Si les Parties renoncent a leur droit de récusation, la Cour est lormée des cinq juges élus avec ïe plus grand nombre de voix. Geux d'entre eux qui seraient empêchés ou en congé seront remplacés par les juges qui ont obtenu, après eux, le plus grand nombre de sullrages. Les juges qui sont ressortissants d'un Etat Partie ou a son service ou qui sont établis sur son territoire, sont récusés d'office. Dans le cas oü, ÉL teneur de 1'art. 37, la Gour est compétente, paree que les Parties n'ont pu s'entendre en temps utile sur la composition d'un tribunal d'arbitrage, chaque Partie a la laculté de désigner un membre quelconque de la Gour dont la récusation par la Partie adverse est interdite. Les cinq juges non récusés élissent parmi eux le président. \vt 16 Le siège de la Gour internationale de Justice est Iixé par la Conférence des Etats. Celle-ci élabore les régies générales de la procédure è. suivre devant elle. La Gour fait son propre règlement. G. LA COUR DES GONPLITS. Art. 17. La Cour des Gonflits est constituée, pour chaque cas, comme suit: Chaque Partie désigne un membre du Conseil de médiation et un membre de la Cour internationale de Justice. Deux autres membres sont désignés, en séance plénière de la Cour internationale de Justice, parmi les membres de cette Cour. Enfin un membre est choisi par la Délégation permanente du Conseil de médiation dans son propre sein. La Cour ainsi composée nomme elle-même son président parmi ceux de ses membres qui sortent de la Gour internationale de Justice. Si une Partie laisse écouler plus d'un mois après lïntroduction de la cause sans laire les désignatiens qui lui incombent, 1'une sera laite par le Bureau du Gonseil de médiation et 1'autre par le Bureau de la Cour internationale. Art. 18. Le siège de la Cour des Gonflits est fixé par la Conférence des Etats. Celle-ci détermine les régies générales de la procédure a suivre devant elle et lui donne son règlement. 216 Het Scandinavische ontwerp Vermelding verdient voorzeker daarnevens het ontwerp, in den aanvang van 1919 uitgewerkt door de drie comité's, resp. door de Deensche, Noorsche en Zweedsche Regeering benoemd. Ook dit ontwerp ging verder dan tot de regeling van het Hol alleen en beschouwde eene juridische internationale organisatie als één geheel. In het ontwerp werd van algemeene verphchtingen gesproken, waarbij werd vastgesteld, dat beslissing langs rechterlijken weg zou beteekenen de verwijzing van een conflict naar hetzij een Internationaal Hol van Justitie, alsnog in te stellen," hetzij naar het Permanente Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage, hetzij naar een ander hof van arbitrage, tusschen de partijen overeengekomen. Ten aanzien van dit Internationale Hof van Justitie — nevens hetwelk een Internationale Raad en eene procedure van onderzoek en verzoening werd mogelijk geacht — bevatte het ontwerp eene uitvoerige regeling in de punten 10—39, aldus luidende : 10. L'organisation de la Gour sera autant que possible basée sur le principe de 1'égalité juridique des Etats. 11. La Gour de Justice se oompose de 15 membres choisis parmi les personnen jouissant de la plus haute considération morale et qui devront tous remplir les conditions requises dans leurs pays respectils pour 1'administration dans la haute magistrature ou être jurisconsultes d'une cömpétence notoire en matière de droit international. Les membres sont choisis sans égard è leur nationalité; toutelois il ne pourra siéger a la fois plus de deux membres qui soient nationaux d'un même Etat. Alternative danoise: 27 membres Alternative: tous les membres doivent cependant appartenir a des Etats dillérents. 12. Les membres de la Gour de Justice sont élus par une Assemblée Electorale oü chaque Etat est représenté par le premier dans I'ordre numérique de ses juges a la Gour permanente d'Arbitrage de La Haye, ou si ce membre est empêché, par le membre suivant qui n'est pas empêché. Les membres sont nommés a vie. Alternative: Les élections ont lieu, avec 1'exception mentionnée au troisième alinea, pour une période de 9 ans. Les mandats peuvent être renouvelés. Les membres de la Gour de Justice terminent les aflaires qui leur ont été soumises, même dans le cas oü la période pour laquelle ils ont été nommés juges serait expirée. Après la première élection les juges sont partagés, par voie de tirage au sort, en trois groupes égaux ayant une durée de mandat différente, de sorte que les élections futures ne portent chaque fois que sur le renouvellement d'un tiers des membres de la Gour. 13. L'élection porte sur une liste comprenant tous les candidats proposés par les Gouvernements. Chaque Gouvernement présente au maximum autant de candidats qu'il y a des mandats dans chaque cas particulier et -au minimum la moitié de ce nombre. Aucune proposition indépendante ne peut être formulé? au sein de 1'Assemblée Electorale. 14. L'Assemblée Electorale se réunit a La Haye la première lois le Ier Juin ou le jour de semaine suivant et ensuite a la même époque tous les 6 ans. Avant la réunion de 1'Assemblée Electorale le Bureau International du Conseil Adrninistratil de la Cour Pérmanente d'Arbritrage actuelle convoque en temps utile le premier membre de chaque Etat par ordre numérique. Alternative: tous les trois ans. 15. L'Assemblée Electorale élit elle-même son Président. 16. Avant l'élection des membres de la Cour, une délibération doit avoir lieu entre tous les électeurs présents. Les électeurs présents ont seuls le droit de vote. L'élection a lieu pour un membre ö, la lois. Pour- être élu membre de la Cour le candidat doit avoir obtenu la majorité absolue des voix dohnées. Si, après deux tours de scrutih, aucun candidat n'a obtenu la majorité absolue, l'élection aura lieu au troisième tour de scrutin par simple majorité. 17. Outre les membres de la Cour de Justice internationale, il y aura également 15 membres suppléants élus pour une période de 6 ans. Ils seront élus de la même manière que les membres ordinaires. Lors de leur élection 1'Assemblée Electorale tixe également I'ordre des membres suppléants. Lorsqu'un membre ordinaire cesse d'ètre membre de la Gour, il est remplacé, suivant I'ordre lixé, par le premier suppléant, qui prend a vie la place du membre sortant. Lorsqu'en d'autres cas la Gour est obligée de convoquer des suppléants, ceux-ci entrent en fonction dans I'ordre fixé lors de leur élection et y restent tant que cela est nécessaire. Si, par suite de la règle prescrivant que plus de deux membres appartenant au même Etat ne peuvent siéger a la Gour, un suppléant est empêché, sa place sera occupée par celui qui le suit immédiatement dans la liste des suppléants. Alternative: dont les mandats expirent a la réunion de 1'Assemblée Electorale. Alternative: pour le restant de la durée du mandat. Alternative: d'un membre. 18. Les membres de la Gour sont inamovibles; toutelois, un membre peut être destitué, lorsqu'il doit être considéré comme étant notoirement incapable de remplir ses lonctions. La décision rela- tive a la matière est prise soit par la Cour, soit par 1'Assemblée Electorale. Une décision de cette nature, quand elle est prise par la Gour, doit réunir toutes les voix des autres membres et, si elle est prise par 1'Assemblée Electorale, les trois'quarts des voix exprimées par les membres présents. Alternative: inamovibles pendant la période de leur mandat.» 19. Les membres de la Cour permanente seront domicilies au siège de la Gour et toucheront une indemnité annuelle lixée par la Gonvention. Tout membre ayant 'atteint 1'étge de 65 ans et ayant au moins dix ans de lonctions a la Gour, pourra donner sa démission et conservera, en ce cas la totalité de sa rénumération annuelle comme pension de retraite. Un membre ayant atteint 1'age de 70 ans devra prendre sa retraite et aura droit a la totalité de son indemnité annuelle comme pension de retraite sans égard a la durée de ses lonctions. 20. Un membre de la Gour ne peut exercer d'autres lonctions publiques. 21. La Gour de Justice Internationale ne peut délibérer valablement que si 7 membres sont présents. Alternative danoise: 17 membres. 22. II y aura une procédure sommaire devant la Gour. Celle-ci constituera pour eet objet une commission composée de 3 membres. Autant que le permettront les circonstanoes, ces membres pourront également participer a 1'examen d'autres aflaires. Les dillérends seront soumis a cette commission lorsque les deux Parties en seront d'accord. Dans cette commission ne pourront sièger en même temps deux membres appartenant au même Etat. Alternative danoise: 5 membres alfaires. Ghacun des Etats en litige a le droit d'exclure un membre. La règle du point 28, 6e alinéa, paragraphes 2 et 3, sera appliquée par analogie. Alternative 3e alinéa: Get alinéa est supprimé. 23. La Gour décidera si elle doit se diviser en deux sections pour 1'examen d'autres allaires que celles mentionnées au point 22. Alternative danoise: alinéa & ajouter: En ce cas chaque section devra se composer d'au moins 11 membres; chacun des Etats en litige aura le droit dans chaque allaire d'exclure jusqu'a deux membres. La règle du point 28, 6e alinéa, paragraphes 2 et 3, sera appliquée par analogie. 24. La Gour choisit elle-même son Président ainsi que les Présidents des sections. Elle nomme égalerrient un Sécretaire-Général et son bureau. 25. La Gour de Justice Internationale connait de toutes les matières sur lesquelles les Parties sont convenues de reconnaitre sa compétence. Cet accord est considéré comme étant établi: a) lorsque les Parties, par une Gonvention générale, se sont enga- 218 219 gées a soumettre a la Cour de Justice Internationale tous les conflits survenus entre elles ou certaines catégories d'affaires et lorsqu'aucune des Parties ne proteste devant la Gour sur 1'application de la Gonvention au différend en question. b) lorsque les Parties, par une Gonvention spéciale dans un cas particulier, sont convenues de soumettre un conflit a la décision de la Gour de Justice Internationale. . 26. Lorsque dans le cas mentionné au point 25, 1'une des Parties ne se présente pas a la Gour ou autrement s'obstient de se prononcer dans 1'affaire, 1'autre Partie peut exiger que 1'affaire soit jugée par la Gour de Justice Internationale sur la base de 1'exposé des faits fourni par la Partie, pourvu que eet exposé ne soit pas contraire aux preuves présentées a la Cour ou a des faits notoires. 27. Lorsque la question de droit présentée est prévue dans une convention en vigueur entre les deux Parties, cette convention formera la base de la sentence. A défaut de teUes dispositions, la Gour appliquera les régies du droit international en vigueur. A défaut de régies généralement reconnues, la Cour jugera d'après les principes généraux du droit. Alternative 2e alinéa: A défaut de telles dispositions la Cour appliquera les régies du droit international en vigueur ou, si des régies de cette nature n'existent pas, la Cour jugera d'après ce qui, a son avis, devrait être la règle du droit international en vigueur. 28. Un juge pourra être récusé sïl a un intérêt personnel dans 1'objet de 1'affaire. Aucun autre motif de récusation ne pourra être invoqué que ceux mentionnés a 1'art. 7 du projet de la „Cour de Justice arbitrale" ainsi que ceux résultant du dernier paragraphe du point 11 et du 3e al. du présent point. La Cour peut également, sans en être requise par 1'une des Parties, décider si 1'un de ses membres doit céder sa place par suite d'intérêt personnel dans 1'objet de 1'affaire. Lorsqu'un membre de la Gour appartient a 1'une des Parties en litige, tandis qu'aucun membre n'appartient a 1'autre Partie, le membre en question devra céder sa place è. la Cour. Dans le cas oü il y a plusieurs Parties et que, par suite de la règle mentionnée au- 3e al., 1'on ne pourrait, en remplacant les membres en question par des suppléants, arriver au .minimum des juges requis, les Parties seront libres de designer ceux de ces membres qui devront siéger k la Cour. Si 1'accord ne peut se faire, 1'affaire sera soumise a la Gour Permanente d'Arbitrage. Dans le cas oü 1'une des Parties s'y opposerait chacune d'elles pourra demander que 1'affaire soit soumise a la procédure d'enquête et de conciliation. Le juge intéressé est admis a voter sur la décision relative a la question de savoir s'il doit céder sa place. Alternive danoise Ier alinéa: 3e et 6e al. 220 Alternative dainoise, alinéa a ajouter: Ghacune des Parties en litige a le droit, avant le commencement de 1'examen de 1'affaire et sans donner de motifs, d'exclure jusqu'a trois des membres de la Gour. Toutefois 1'exclusion ne pourra porter que sur 6 membres au maximum, même s'il y a plusieurs Parties. Si, en ce cas, il n'y a pas accord entre les Parties au sujet des membres a exclure, la question sera décidée par voie de tirage au sort parmi les membres que les Parties désireraient exclure. ' 'i^SS 29. La langue de la Gour est le francais. Toutefois une autre langue pourra être employée du consentement de la Cour et lorsque les deux Parties en seront d'accord. 30. La Gour de Justice Internationale ne s'occupe que du règlement des conflits entre les Etats. Cette disposition n'exclut cependant pas qu'un Etat puisse soumettre & la Cour les droits qu'il lait valoir au nom d'un de ses ressortissants contre un autre Etat. 31. Lorsque une affaire soumise & la Cour porte sur 1'interprétation d'une convention internationale générale ou universelle, ou si elle concerne d'une autre manière les intéréts d'un Etat tiers, ce dernier aura le droit d'intervenir dans 1'affaire. Les Etats tiers doivent être avertis par la Partie qui a intenté 1'affaire. 32. Les régies de procédure de la lère Gonvention de La Haye de 1907 et du projet d'une „Gour de Justice arbitrale" doivent en principe être appliquées par analogie, pourvu qu'il n'en soit pas prévu autrement ci-après. 33. Les Parties auront la faculté d'après des régies a fixer par la Gonvention, de produire des témoins et de faire entendre des experts devant la Cour. 34. Les décisions de la Cour sont prises & la majorité relative des voix. En cas d'égalité de voix, la voix du Président est prépondérante. 35. La sentence doit être motivée. Elle est signée par le président et le Sécretaire-Général. Lecture en est faite en séance püblique, les Parties présentes ou düment appelées'. Si la sentence n'a pas été rendue a 1'unanimité, lecture sera faite également des opinions divergentes. Alternative 2e alinéa: Les opinions divergentes ne seront pas publiêes. 36. La sentence décide définitivement et sans appel la contestation. Une révision pourra cependant être admise a la requète de 1'une des Parties, si elle est motivée par la découverte d'un fait nouveau qui, de 1'avis de la Cour, aurait été de nature a exercer une influence sur la sentence. 37. Des dispositions devront être formulées réglant les effets que produiront les sentenees concernant 1'interprétation des conventions internationales pour d'autres Etats que ceux qui ont été Parties ou qui sont intervenus dans 1'affaire. 221 38. Les Etats contractants supportent une part égale des frais de la Cour. 39. Chaque Partie supporte ses propres frais de procedure pour chaque affaire*6). Italiaansche voorstellen Ter Vredesconferentie werd door de Italiaansche Regeering een ontwerp ingediend, hetwelk ten aanzien van de samenstelling van een Internationaal Hof de volgende bepalingen bevatte: Art. 18. Une Cour internationale de Justice composée de juges nommés par tous les Etats contractants sera instituée a la Haye. Chaque Etat nommera un juge pour une période de six années et aura le droit de renouveler cette nomination. Art 19. La Cour élira tous les deux ans, au scrutin secret et a la majorité des voix, un Président et un Vice-Président choisis parmi ses membres. Dans le cas oü après un second tour de scrutin, il y aurait égalité de voix, le candidat le plus agé sera déclaré élü. Art. 21. La Cour fonctionne en formant une section pour juger chaque affaire. Chaque section comprend: 1) Le Président de la Cour, ou en cas d'empêchement, le \icePrésideat; - 2) Un juge choisi par chacune des parties en litige parmi les membres de la Cour; 3) Quatre juges élus au scrutin secret par la Cour parmi ses membres. Chaque membre vote pour deux noms, et ceux qui ont obtenu la majorité des voix sont élus. Si cependant, étant donné le nombre des parties, il arrivé que la section se compose d'un nombre pair de membres, la Cour élira cinq juges et chaque membre votera pour trois noms. En cas d'égalité de voix, le plus agé est considéré comme élu. Si 1'une des parties ne désigne pas son juge, la Cour élira également celui-ci au scrutin secret et par vote spécial. Art. 24. La constitution de la section ne peut être modifiée pendant 1'affaire. Lorsque 1'un des juges vient a manquer, il est remplacé par un autre juge choisi par les parties ou élu par la Cour, selon le mode de nomination de celui dont il prend la place. II devra être pourvu a la vacance dans le plus bref délai possible et en tous cas au plus tard dans les 30 jours qui suivront sa notification*7). 222 Duitsche voorstellen Vermelding verdienen evenzeer de ontwerpen, die van Centrale zijde, in het bijzonder door Duitschland en Oostenrijk, zijn voorbereid. Reeds op 23 April 1919 deed de Duitsche Regeering aan de Vredesconferentie mededeeling van een ontwerp, hetwelk in vele opzichten met de Zwitsersche voorstellen overeenstemde. Ten aanzien van het Internationale Hof kwam daarin voor, dat dit Hof door het Statencongres (de Bondsvergadering) voor een duur van 9 jaren zou worden gekozen; dat elke Staat van 1 tot 4 personen zou hebben voor te dragen, van wie tenminste één niet tot zijne onderdanen behoorde; dat iedere Staat voor 15 namen van de aldus samengestelde lijst zou stemmen ; en dat de 15 personen, die het grootste aantal stemmen kregen, verkozen zouden zijn. De voorkomende vacatures zouden op geüjke wijze worden aangevuld. De rechtbank zou de aanhangige zaken behandelen door bemiddeling van drie zijner leden, waarvan één aangewezen door elk der beide partijen, een derde (de president) door beide partijen tegelijk of, wanneer deze niet tot overeenstemming omtrent zijne keuze konden komen, door het Hof als zoodanig. Een stelsel, waarin een terugkeer tot de samenstelling als van de rechtbanken van het Permanente Hof naar het Haagsche schema, niet kon worden ontkend4*;. Het Oostenrijksche ontwerp Op 23 Juni 1919 deed de vredesdelegatie van de Duitsch-Oostenrijksche Republiek aan Clemenceau als President der Vredesconlerentie een memorandum toekomen, betrekking hebbende op den V*|kenbond. Daarin geschiedde mededeeling van opmerkingen, in" haar midden gemaakt door den zeer zeker tot oordeelen bevoegden Prof. Heinrich Lammasch met welke opmerkingen de Regeering zich had vereengd. Daarvan dient medegedeeld: Le Prolesseur Lammasch voudrait que tous les membres de la Société fussent tenus de soumettre a la Cour internationale suprème tous les dillérends d'ordre juridique ne mettant pas en jeu les intéréts vitaux de 1'un ou 1'autre des Etats parties au litige, si le différend n'a pu, dans un délai normal, être réglé par la voie diplomatique. Comme on le verra plus loin, le Prolesseur Lammasch voudrait qu'on ne considérèt pas comme définitil 1'argument présenté par 1'une des parties, aUégant que le différend n'est pas d'ordre juridique, ou que, même si le différend est d'ordre juridique, les intéréts vitaux du pays sont en jeu. D'après le Professeur Lammasch, le tribunal international devra être composé de 15 juges et de huit juges suppléants. Ceux-ci seront élus par 1'Assemblée plénière de la Société, chaque Etat ne pouvant avoir plus d'un membre pour le représenter. Chaque Commission appelée a fonctionner sera formée par 1'élimination de trois des 15 juges par chacune des parties, les juges restants la constituant. Chacune des parties au Utige aura le droit, dans un délai de deux semaines a partir du moment oü la cause aura été déférée devant le tribunal, d'objecter que le différend met en jeu ses intéréts vitaux. Le bien fondé de cette objection sera examiné par une Gommission composée de membres du tribunal. Si la Gommission reconnat le bien fondé de 1'objection, la cause viendra devant une Gour d'arbitrage instituée sur le modèle de la Gour créée a la Haye en 1907, mais avec certaines différences qui seront précisées plus loin. Si les parties ne s'accordent pas pour reconnatre que le différend est ou n'est pas d'ordre juridique (c'est-a-dire peut ou ne peut être tranché par un arrêt basé sur les principes du droit international général ou spécial aux parties), la question doit être résolue par une Gommission, composée de trois membres du tribunal, choisis ainsi qu'il a été dit plus haut. Si la Gommission reconnaït le earactère juridique du différend, la cause est entendue par le tribunal ; sinon, elle est renvoyée a une Office de GonciUation tel que celui qui avait été préconisé par M. Bryan, quand il était Sécrétaire d'Etat aux Etats-Unis. Dans la constitution, pour chaque cas particuUer, de la Gour choisie parmi les membres du tribunal international, le Prof. Lammasch' propose d'exclure les nationaux des Etats parties au Utige. Et dans la constitution de la Gour d'Arbitrage, il introduit une modification a la Convention de la Haye, en accordant aux parties le droit de récuser les nationaux d'Etats autres que 1'Etat adverse; ceci répond a 1'éventualité dans laqueUe, 1'Etat adverse ayant des aUiés poUtiques, on désire exclure les nationaux de ces Etats aUiés aussi bien que ceux de 1'Etat adverse. Le projet du Prof. Lammasch, relatif a la Gour d'Arbitrage, diffère encore de la Gonvention de La Haye au point de vue de la nomination du Président. D'après le Prof. Lammasch, a 1'ouverture de chaque session, on élirait une commission de 19 membres, dont huit seraient éliminés par chacune des parties, et les trois restant choisiraient le Président parmi les membres de la Cour. Au sujet de ce projet, il est dit a 1'Annexe mentionnée plus haut: Tous les litiges susceptibles d'une solution selon des principes généraux seront soumis a une décision judiciaire. Mais cette décision pourra être ou bien une solution & 1'instar de ceUes qui sont prises par des tribunaux nationaux, décision rendue par une instance stable créée par la volonté de la Ligue des Nations au moyen d'une élection de personnes joulssant de la confiance de la majorité des Etats, ou une décision de earactère arbitral rendue par les instances créées par les parties en cause. En règle générale, le premier mode parat préférable. Cette voie est indiquée avec une logique spéciale dans les Etats-Unis d'Amérique oü la Société 223 „for judicïal settlement of international disputes" dépioyait depuis 1910 une trés grande activité pour 1'établissement d'un tribunal international permanent par analogie de leur „Suprème Court". Toutes les péripéties qui sont les conséquences inévitables des difficultés de constituer un tribunal arbitral seront évitées. Ce tribunal permanent serait 4 même de créer une base solide du droit dés gens et de donner par la aux parties litigantes 1'assurance que la décision répondra aux principes du droit. L'avantage principal d'un tel tribunal permanent sera celui d'offrir, en tant que cela se pourra en des affaires humaines, une garantie quasi-absolue de 1'impartialité de ses sentences. Cette garantie sera basée sur les normes suivantes : 1) Les juges seront élus pour un nombre d'années déterminé d'avance, non pour un cas spécial, de sorte qu'on ne connaisse pas d'avance leur opinion sur ce cas. 2) Ne peuvent fonctionner comme juges que des personnes qui jouissent de la pleine confiance de la majorité des Etats ayant institué le tribunal. 3) Seront exclus de la décision des cas spéciaux les ressortissants des parties en litige. 4) Chaque partie aura le droit de récuser trois juges parmi les quinze qui composent le tribunal, sans être obligée d'en indiquer les motifs. Si apte qu'un pareil tribunal puisse être pour la plupart des cas de nature juridique, on ne pourra nier que pour certaines catégories de différends les Etats n'accordent leur confiance qu'a un tribunal sur la composition duquel ils auront eu quelque influence dans le cas spécial. Ce seront les affaires dans lesquelles les intéréts vitaux d'une des parties. seraient en jeu. Pour ces cas notre projet attribue a chaque partie le droit d'exiger un tribunal arbitral au lieu du tribunal permanent 49). Niet-officieele ontwerpen Voorzoover de niet-officieele ontwerpen algemeene bekendheid hebben verworven, komen vooral die, samengesteld door de studiecommissie der Centrale Organisatie voor een Duurzamen Vrede — president Mr. B. C. J. Loder —; van den Zweedschen rechtsgeleerde Gram, aan de hand van dit ontwerp opgemaakt; van het Parijsche comité der „Ligue Internationale de la Paix et de la Liberté"; van de Fabian Society"; van Henri Lafontaine in zijn „Magmssima Charta" dat als het ware een resumé van de achtereenvolgende voorsteden der Interparlementaire Unie is; van den heer Nyholm, Deensch lid van het Permanente Hof en rechter in de gemengde rechtbanken in Egypte, voor vermelding in aanmerking. Van de beide eerstgenoemden hebben wij reeds tot in bijzonderheden melding gemaakt in een vooraf- 225 gaand hoofdstuk; van de overige was misschien dat van den heer Nyholm, hetwelk in eene monografie: „Le Tribunal Mondial" is vervat, het verststrekkend. In bijzonderheden valt daarvan te vermelden : La Gonvention de 1'Union postale universelle divise les Etats du monde en sept classes, 4 l'exception de la Ghine qui, d'après M. Nyholm, ferait partie de la troisième classe. M. Nyholm propose de recourir 4 cette division quand on procédera 4 la création d'un Collége électoral pour la désignation des juges la Cour internationale. Aux nunités attribuées par la Convention Postale, M. Nyholm substitue les suivantes: 200 unités seraient attribuées 4 chacun des neuf membres de la Classe I. 70 unités 4 TEspagne, Classe II. 40 unités 4 chacun des sept membres de la Classe III. 20 unités 4 chacun des trois membres de la Classe IV. 10 unités 4 'chacun des huit membres de la Classe V. 4 unités 4 chacun des quinze membres de la Classe VI. 1 unité au Monténégro, Classe VII. Chaque Puissance proposera un nombre d'électeurs correspondant au nombre de ces unités. On tirera au sort un vingtième de ces noms (en tout 2351), soit 117. Ces 117 p'ersonnes composeront le Collége Électoral. L'élément de hasard ainsi introduit contribuerait beaucoup, d'après M. Nyholm, 4 apaiser les jalousies nationales; mais il convient d'en atténuer l'effet par une disposition d'après laquelle aucuné Puissance ne pourra fournir plus d'un nombre déterminé d'électeurs, le nombre maximum 4 autoriser devant être fixé d'après la classe 4 laquelle cette Puissance appartient; M. Nyholm propose respectivement pour chacun des membres des sept classes, les ohiffres 13,5,3,2,1,1. En dernier lieu, afin de tenir la balance égale entre les différentes puissances, aucune de celles-ci ne pourra foumir plus d'un certain nombre de juges et de juges suppléants, le nombre étant fixé 4 quatre pour chacurre des Puissances de la lère Classe; 4 trois pour chacune des Puissances des 2ème, 3ème, 4ème Classes; et 4 un pour chacune des Puissances des classes restantes. Dans un avant-projet' détaillé, les propositions de M. Nyholm, résumées plus haut, sont données sous la forme suivante: Art. 10. Les juges sont élus par le Collége Électoral. Ce collége est formé par les Puissances, membres de l'Alliance Mondiale. Ces Puissances sont divisées en sept classes conformément 4 la division établie par 1'art. 38 du Règlement d'exécution de la Convention postale universelle. La Chine, non classée dans 1'Union postale, fera partie de la 3ème classe. 15 A chaque classe est attribué un nombre d'unités comme suit: lère classe: 200 5ème classe: 4° 2ème classe: 70 6«me classe: i 3ème classe: 40 7ème classe: 1 4ème classe: 20 _ .\~* Pour la f ormation du Collége Électoral, les Puissances de 1 Alliance Mondiale proposent les électeurs, en dressant chacune une liste avec un nombre de noms correspondant au nombre dumtes attribuées èl chaque Puissance. Les diplomates et les membres actuels des Assemblees Legislativés ne peuvent être proposés comme électeurs. Les listes sont envoyées a La Haye, oü il est procédé a un tirage au sort d'un vingtième des noms contenus dans les listes, sous la réserve qu'une nation ne pourra obtenir un nombre d'électeurs dépassant, pour les sept classes des nations, respectivement treize, cinq, trois, deux, un, un, et un. „„na™ Les personnes dont les noms sont ainsi sortis, torment le Collége Électoral qui procédera aux élections des juges. Les Puissances, membres de 1'AUiance Mondiale, feront parvenir au Collége Électoral les dossiers complets des personnes dont la candidature a été posée. Les dix-huit membres du Tribunal sont élus, 1'un après 1 autre par simple majorité. Dans le cas oü un candidat ne réunirait pas au moins la moitié des votes, il sera procédé a une nouvelle élection ■ si a cette occasion, la moitié des voix n'est pas non plus obtenue' il sera procédé a une nouveUe élection; si, acette occasion, la moitié des voix n'est pas non plus obtenue, il sera procédé a une élection entre les candidats ayant réuni le plus de suffrages, ou, s il y a égalité des voix entre plusieurs candidats, entre tous ceux-ci. Le Collége électoral procédera ensuite, de la même manière a 1 élection de 18 suppléants qui entreront au Tribunal comme juges par voie d'ancienneté, telle que celle-ci sera établie par leur place sur la liste des élections. Lors de cette première élection, le nombre de juges et de juges suppléants d'une seule Puissance ne pourra pas dépasser quatre pour les nations de la lère Classe, trois pour les nations de la^2ème 3ème et 4ème Classes, et un pour les nations de la 5ème, 6ème et 7ème Classes. . „„„ Si les membres du Collége Électoral ne peuvent pas assister aux élections a cause d'un empêchement absolu, le College procédera néanmoins a l'élection, a la conditiën d'être composé par les dix neuvièmes au moins de ses membres. Zeker zou naast dit ontwerp melding te maken zijn van dat van den Turijnschen hoogleeraar Cosentini, hetwelk, in 65 artikelen samengevat ais het ware zijne bepalingen heeft ontleend aan de verschillende, 226 227 op dat oogenblik reeds verschenen ontwerpen, en in de toelichting de bron duidelijk aangat 50). Verband met het Permanente Hof Bij de ontwerpen, die, nadat de Geallieerde Vredesconlerentie te Parijs had gesproken, zijn openbaar gemaakt, valt wel op, dat men zich daarin niet, als te Parijs zeker niet onopzettelijk geschiedde, geheel afkeerig heelt getoond van het werk, dat te 's-Gravenhage achtereenvolgens in 1899 en 1907 plaats vond. Antwoordde Robert Gecil op eene door Léon Bourgeois gestelde vraag, dat de Haagsche Conventies zijn begrepen onder de tractaten, waarnaar in art. 18 van het Volkenbondstatuut wordt verwezen; werd daarmede dus stilzwijgend toegegeven, dat het Permanente Hol te 's-Gravenhage, genoemd in bijna aUe sedertdien gesloten tractaten van arbitrage tusschen twee ol drie landen onderling, zijn recht van bestaan bleel behouden — in de daarna verschenen ontwerpen werd zells het Permanente Hol met name genoemd, al ging geen enkel ontwerp zoover om den moed te hebben te zeggen, dat het beter zou zijn voor de internationale organisatie niet de vergissing van 1907 te hernieuwen — beter zou zijn om het Permanente Hol geheel om te vormen ol, werd dit onmogelijk geacht, te doen verdwijnen ten voordeele van een rechtslichaam, dat niet slechts in naam, maar ook in wezen het recht — en het recht alleen — zou hebben toe te passen, dan, als nu althans voorloopig geschied is, het Permanente Hol in ouden vorm daarnevens te handhaven. Conferentie te 's-Gravenhage in Februari 1920 Teneinde den arbeid, door den Volkenbond voor de totstandkoming van het nieuwe internationale hol te verrichten, te vergemakkelijken, kwamen de Nederlandsche, Zwitsersche, Deensche, Zweedsche en Noorsche Regeeringen, op uitnoodiging der eerstgenoemde, overeen ten aanzien van eene te 's-Gravenhage te houden bespreking om daarin te komen tot een ontwerp, aan te bieden aan de internationale commissie, door den Volkenbond te belasten met de samenstelling van het ontwerp, aan de eerste Bondsvergadering van den Volkenbond voor te leggen. Deze conferentie had van 16 tot 27 Februari 1920 in het Vredespaleis te 's-Gravenhage plaats. Nederland was er vertegenwoordigd door de heeren Mrs. Loder, Limburg en van Vollenhoven, van wie de eerste tot president werd gekozen. Zwitserland door zijn gezant Carlin en Prol. Huber. Denemarken door zijn gezant Krag. Noorwegen door zijn zaakgelastigde Huitleldt en Prof. Lie. Zweden door Baron Marks von Würtemberg en Baron Adelsward, oud-minister. Men kwam tot overeenstemming ten aanzien van een ontwerp, waarin slechts op enkele, maar dan ook niet onbelangrijke punten, volkomen eenstemmigheid niet werd bereiktsl). Het ontwerp der conferentie Het ontwerp van Februari — ietwat schertsend het Five-PowerPlan genoemd — is verdeeld in totaal zes titels, waarvan de eerste het algemeen karakter van het Hol, de tweede de organisatie van het Hol de derde de bevoegdheid van het Hol, de vierde de procedure van' het Hol, de vijlde het effect der vonnissen en de zesde slotbepalingen bevat. Het op te richten Hol - aldus art. 1 - bestaat uit onafhankelijke rechters, gekozen zonder verband met hunne nationaliteit • het is te aden tijde toegankelijk. Wanneer de rechtsquaestie waarover het Hof moet beslissen, in eenig tractaat, van kracht tusschen beide partijen, direct ol indirect is voorzien, vormt dit tractaat den grondslag voor het toe te passen recht; bij afwezigheid van zoodanige bepalingen, zouden de geldende regelen van internationaal recht worden toegepast. Samenstelling van het Hol Het ontwerp wilde het Hol doen bestaan uit 15 rechters en 6 plaatsvervangende rechters, allen behoorende tot de personen die ae hoogste achting genieten en die in hunne respectieve landen *e qualiteiten bezitten om tot de hooge magistratuur te worden benoemd o? juristen dienden te zijn, wier bevoegdheid in interna ionaal opzicht volkomen werd erkend. Wilde Denemarken dat slechts één Un van hetzellde land tot het Hol zou kunnen behooren de overigen achtten twee niet te veel. De rechters en hunne Plaatsvervangers zouden worden benoemd door de Bondsvergadering van den Volkenbond. Om tot deze verkiezing te geraken, zou het secretariaatgeneraal de leden uitnoodigen om voordrachten van candidaten te aoen leder lid kon evenveel candidaten voorsteden als mandaten dienden vervuld; tenminste de helft van het aantal in elk gev*drie; niet meer dan één derde der voorgestelde candidaten mocht tot de ' eigen onderdanen behooren. Alvorens candidaten voor te steden zouden de leden de aanbevelingen hebben in te winnen van hunne hoogste rechtelijke en administratieve codeges en van de Juridische faculteiten der Universiteiten. Het secretariaat zou eene lijst der voorgedragen candidaturen openbaar maken, waarin de namen alphaneIsch 'gerangschikt zouden zijn en vermelden het aantel voor^hte» dat ieder der personen op zijn naam had vereemgd. In de algemeene vergadering, die de verkiezing zou bewerkstelligen, zou beraadslaag kunnen plaats hebben, waarna de stemming zou geschieden, en ieder lid evenveel stemmen uit te brengen had als er mandaten vervuld dienden. Daarbij zouden de gewone geldende parlementaire regeleni yan Stemming en herstemming gelden, waarbij echter de hoogste leeftijd eene niet ondergeschikte rol speelde. 228 229 De rechters De rechters zouden naar de Zweedsche en Nederlandsche voorstellen voor het leven worden benoemd; de overige landen, vormende de meerderheid, wilden eene benoeming van de rechters voor negen, van de plaatsvervangers voor zes jaren, terwijl natuurlijk hunne mandaten te vernieuwen zouden zijn. Rechters en plaatsvervangers zouden onafzetbaar zijn; eene betreffende beslissing van het Hof echter zou hen van hunne functie kunnen ontheffen, indien notoir kwam vast te staan, dat zij met meer geschikt zijn deze te vervuUen. Eene dergelijke beslissing zou, betrof het een rechter, ade stemmen van de overige rechters op zich moeten vereenigen; betrof het een plaatsvervangend rechter, de stemmen van alle rechters. Rechters, die den 70jarigen leeftijd hebben bereikt, zouden vanzelf aftreden, na afdoening der loopende zaken. De rechters zouden hun verblijf hebben bij den zetel van het Hof, welke in dit ontwerp met werd vastgesteld. Het Hof zelf zou zijn president en vice-president en eveneens zijn griffier en de overige ambtenaren der griffie kiezen. De rechters zouden een jaarlijksch honorarium, de plaatsvervangende rechters eene toelage vóór eiken keer, dat zij zitting hadden, genieten. Alle overige kosten van het Hof zouden door den Volkenbond worden gedragen, en de leden van den Volkenbond zouden daaraan naar gelijke deelen bijdragen. Bevoegdheid van het Hof Ten opzichte van de bevoegdheid van het Hof werd bepaald, dat het open zou zijn voor ade leden van den Volkenbond en voor andere Staten. Het Hof zou slechts kennis nemen van conflicten tusschen Staten; een Staat echter zou voor het Hof kunnen brengen eischen, gegrond op rechten, die hij ten gunste van een zijner onderdanen tegen een anderen Staat wilde doen gelden. Naar de meerderheid vaststelde — de Deensche en Noorsche delegaties wilden, met het oog op de bepalingen van art. 13 van het Volkenbondstatuut, niet zoover gaan — moest het Hof bevoegd worden verklaard om tusschen de leden van den Volkenbond, zonder hunne voorafgaande toestemming, te oordeelen in geschillen betrekkelijk de uitlegging van tractaten ; ieder punt van internationaal recht; de juistheid van elk feit, dat, stond het vast, de verbreking van eene jntemationale verbintenis zou beteekenen; de uitgestrektheid van den aard van herstel, verschuldigd voor de verbreking van een internationaal accoord; en de uitlegging van een vonnis, door het Hof gegeven. Bovendien behoorde aan het Hof de bevoegdheid om kennis te nemen van alle geschillen van internationalen aard, in welke de partijen, hetzij leden van den Volkenbond, hetzij met, overeenkwamen zijne bevoegdheid te erkennen. Zoodanige overeenkomst werd geacht te bestaan: a. wanneer de partijen door 230 een algemeen tractaat zich hebben verbonden om aan het Hof alle geschillen 'of zekere categorieën van geschiUen te onderwerpen; indien het tractaat daarvan uitzondert de geschiUen betreffende levensbelangen, onafhankelijkheid of eer, oordeelen de partijen zeiven over de toepassing dezer uitzondering, tenzij het tractaat dit aan het oordeel van het Hof onderwerpt; b. indien de partijen door speciale overeenkomst in een bepaald geval overeenkomen een geschil aan de beslissing van het Hof te onderwerpen. GeschiUen, ten aanzien van welke het Hof bevoegd is, worden aan de sectie voor de ummiere procedure onderworpen, wanneer een internationaal tractaat het voorschrijft of partijen overeenkwamen zulks te doen. Bovendien belastte art 24 het Hof met uitbrengen van adviezen, die de Uitvoerende Baad of de Algemeene Vergadering van den Volkenbond zouden wenschen. Elk geschil, niet onderworpen aan de ummiere procedure, zou door het Hof ten getale van zeven rechters worden behandeld; een rechter, die verhinderd uitgesloten of gewraakt is, werd door een plaatsvervangend rechter vervangen. Uitgesloten achtte de meerderheid — de Nederlandsche en Zweedsche delegaties wenschten eene dergeUjke bepaling met — den rechter, onderdaan van een Staat, die eene der partijen in geschd is Gewraakt zouden kunnen worden, naar het oordeel der meerderheid hetzij op verlangen van eene der partijen, hetzij op verlangen van den rechter: de rechter, die persoonlijk belang In het onderwerpelijk geschil heeft, en de rechter, die tevoren aan de regeling van dit geschil reeds heeft deelgenomen. De Deensche delegatie wilde voor de partijen het recht vaststeUen om ten hoogste drie rechters te wraken; de Noorsche delegatie wilde dit verpUchtend steUen. Procedure De titel betreffende de voor het Hof te volgen procedure ontleende zijne stof voor een deel aan het in de verdragen van 1899 en 1907 vastgestelde j voor een deel aan de ontwerpen, ten aanzien van deze punten reeds openbaar gemaakt. De partijen zouden voor het Hof door agenten vertegenwoordigd kunnen zijn; bovendien advocaten kunnen belasten met de verdediging harer belangen. De procedure zou uit de geschreven instructie en de mondelinge debatten bestaan; de tijdstippen zouden door het Hof worden vastgesteld. Na de sluiting van de instructie zou het Hof het recht hebben om uit het debat verwijderd te houden aUe nieuwe acten of documenten, die eene der partijen zou wiUen overleggen zonder toestemming van de andere; het Hof zou evenwel vrij blijven om zoodanige acten en documenten in overweging te nemen, waarop de partijen zijne aandacht zouden vestigen. Bovendien zou het Hof van de agenten der partijen de productie van aUe gewenschte acten en de verkrijging van aUe inUchtingen kunnen verlangen. Het Hof zou ook het recht hebben om ter plaatse een onderzoek in te stellen. De rechters zouden aan de agenten en de advocaten der partijen vragen kunnen steden en hen ophelderingen verzoeken over twijfelachtige punten; geene van beide kon geacht worden de meening van het Hof weer te geven. Indien eene der partijen niet voor het Hof of voor de sectie voor ummiere procedure zou verschijnen of zich ervan zou onthouden zijne rechten te doen gelden, zou de andere partij kunnen eischen, dat in de zaak werd uitspraak gedaan op grond van het overzicht der feiten, door haar gegeven, mits dit overzicht niet strijdig zou zijn met de bewijzen, voor het Hof voorgebracht, noch met vaststaande feiten. De uitspraak van het Hof zou eene motiveering moeten bevatten ; zou zij met eenstemmig zijn vastgesteld, dan zou de zin der afwijkende meerlingen daarin worden vermeld. De uitspraak zou geacht worden de zaak definitief en zonder beroep te beslechten; revisie zou echter kunnen worden toegestaan op verzoek van eene der partijen, wanneer de aanvraag daartoe werd gegrond op de ontdekking van een nieuw feit, anterieur aan de uitspraak en waarvan de kenmsneming, ter beoordeeling van het Hof, van dien aard zou zijn geweest om op de uitspraak invloed uit te oefenen. Het Hof verkreeg de bevoegdheid om voor mededeelingen aan de partijen en getuigen en deskundigen, zich rechtstreeks te wenden tot de Regeering, op welker grondgebied de kennisgeving moet worden gedaan. De leden van den Volkenbond verbonden zich onderling om, ingeval hunne wetgeving daartoe niet toereikend was, de noodige wettelijke maatregelen uit te vaardigen teneinde het daartoe noodige te bereiken; weigering zou slechts kunnen geschieden op grond, dat een lid van den Volkenbond zulks strijdig oordeelde met zijne souvereiniteit of zijne zekerheid. Uitvoering van vonnissen Krachtens de bepalingen van den vijfden titel zou elke Mogendheid gehouden zijn om zoo spoedig mogelijk de tegen haar gerichte uitspraak uit te voeren en de griffie van het Hof te onderrichten van de wijze, waarop dit is geschied. Binnen de grenzen, door het statuut van den Volkenbond vastgesteld, zou de uitvoering der uitspraken geacht worden te zijn gewaarborgd door den Volkenbond. Zij zou slechts exécutoir zijn voor de partijen in geschil, daaronder begrepen de Staten, die van het recht tot interventie hebben gebruik gemaakt. Toelichting tot het ontwerp Als aanhangsel tot het ontwerp werd eene memorie in het licht gegeven, waarin de conferentie, hare toelichting, naar 17 paragrafen verdeeld, gaf tot de opgestelde bepalingen. Van deze is par. 2, handelende over den grondslag, waarop de conferentie het Hof heeft doen berusten, zeker wel de voornaamste, ook al omdat zij, voor het eerst 231 232 in zoodanigen helderen vorm, in een staatsstuk vaststelt het verschil, dat thans en in de toekomst gezien moet worden tusschen arbitrage; tevoren, in de toen geldende verhoudingen der Staten gedacht als zuivere rechtspraak, en de internationale rechtspraak naar haar wezenlijken aard. Deze paragraaf luidde: §2.— La Conférence est unanime a poser en principe que la Cour doit être permanente dans le sens strict du mot; elle doit toujours être en état de fonctionner par des juges domiciliés a son siège et ces juges, dès leur nomination, seront des juges de profession, poursuivant et continuant les hautes traditions de la magistrature. La Conférence est également unanimement d'avis que seule une Cour constituée sur cette base sera a même de créer une jurisprudence continue, par laquelle le droit des gens et tout droit international pourront se développer et acquérir la fixeté, 1'uniformité et la précision qui lui manquent actuellement. Suivant 1'opinion commune le statut de la Cour doit designer le lieu de son siège.' Quant aux conditions auxquelles les candidats devront répondre pour être éligibles & la haute fonction qu'ils auront a remplir, la Conférence est aussi unanimement d'opinion que seules pourront entrer en ligne les personnes jouissant de la plus haute considération morale et remplissant les conditions requises dans leurs pays respectifs pour 1'admission dans la haute magistrature, soit administrative, soit judiciaire, ou des jurisconsultes d'une compétence notoire en matière de droit international. La Conférence estime en outre que toute fonction qui comporte des intéréts personnels ou qui poursuit des buts politiques, doit être interdite aux juges. La proposition que la. Cour devra eompter, a c .té de ses juges ordinaires, aussi des juges suppléants, répondant aux mêmes conditions que les juges et nommés suivant la même méthode, trouve également 1'assentiment général. Ces suppléants ne seront appelés a siéger que dans le cas de décès, de maladie ou d'autre empêchement accidentel des membres 'de la Cour. Quant a la nature de la Cour de Justice et quant a la méthode de la composer et de 1'organiser, les délégués se sont trouvés unanimement d'accord entre eux sur quatre principes cardinaux de la plus haute importance. Ces principes sont: A. L'égalité des Etats; B. La séparation eomplète et méthodique des conceptions d'arbitrage et de justice; C. La compléte élimination de toute influence politique; D. L'indépendance absolue du juge par rapport a 1'Etat auquel il appartient. 233 A. L'égaltté des Etats. II est évident que les délégués se sont parfaitement rendu compte de la prépondérance des Grandes Puissances sous bien des rapports. Devant la Justice tous les Etats sont égaux: ce serait une injustice que de le nier. Mais, si cette maxime doit être acceptée, il s'ensuit directement que, quand il s'agit de composer une Gour' de Justice appelée a faire droit sans considération aucune de grandeur, de pouvoir ou d'influence, il faudra bien attribuer a tout Etat 'des droits égaux è l'oeuvre de la fondation d'une institution qui sëra 1'organe du droit mondial. D'aiUeurs cette égalité est reconnue par le Pacte dans son article 3, statuant que chaque Membre de la Société ne dispose que d'une voix. 11 n'en serait être autrement quand il s'agit de désigner les juges de la Gour. B. La séparation compléte et methodique des conceptions d'arbitrage et de justice. Le défaut d'un lien commun entre les Etats souverains et par conséquent d'un organe de Justice planant au dessus d'eux ne leur laissait que 1'arbitrage comme seule possibilité de vider leurs différends par la voie du droit. Inspiré par le désir toujours croissant de rechercher autant que possible des solutions pacifiques on a élaboré et perfectionné 1'institut de 1'arbitrage. Mais 1'arbitrage, c'est le juge choisi par les parties. Ge n'est que le troisième juge, dont généralement le choix est conféré a une tiercé Puissance, qui peut être considéré comme se trouvant dans une.position vraiment indépendante. C'est son avis qui fait pencher la balance d'un cóté ou de 1'autre. Son nom de „surarbitre" révèle son vrai earactère. La décision finale est prise par lui. Et puisque en somme tout moyen d'exécution manquait, on a mainte fois cherché 1'équité plus que le droit, afin d'assurer le résultat de la décision. Aussi 1'expérience des arbitrages a-t-eUe démontré que souvent un système de paeification 1'emportait sur 1'application du droit peutêtre dur mais strict. L'avènement de la Société des Nations a radicalement changé cette position réciproque des Etats. Le hen entre éux qui manquait est maintenant noué et le Pacte a décidé la création d'une Cour de JUSTICE. Il faut donc que du statut de cette Cour soit éloigné tout ce qui appartient a la conception d'arbitrage. Le Pacte lui-même ne le veut pas autrement. L'arbitrage par convention spéciale n'est pas défendu; la Cour d'Arbitrage de La Haye subsiste, mais a cöté d'elle la Cour de Justice va apparaitre. C en D. Les deux principes ènoncès sous litt. C cn D. ne sont que Ia conséquence logique des deux premiers. 234 La poUtique n'a rien de commun avec le droit et il faut que les portes du Palais de Justice soient fermées 4 toute influence politique. Elle doit rester éloignée de la Cour dès le premier moment. Le juge lui-même, revêtu de sa grandeur morale, de son earactère incorruptible, iduniiné par la lumière de son savoir, n'appartient plus a un Etat dans 1'exercice de sa fonction. Daarnevens mag aandacht gevraagd worden voor de paragrafen 5—8 die toelichtten waarom de Conferentie — althans de kleinst denkbare meerderheid dezer Conferentie: drie van de vijf leden — de opgenomen bepalingen aangaande de bevoegdheid van het Hof gewenscht achtte: j, §5.— La compétence de la Cour a été 1'objet d'une ample discussion. . „ La Conférence se demanda si la Cour ne devait être accessiile qu'aux Membres de la Société, a 1'exclusion des autres Etats. Les délégués finirent par reconnatre que ce serait un avantage pour le - monde si 1'accès a la Cour fut accordé a tout Etat qui voudrait se soumettre a son autorité et a ses sentences. A quoi servirait la restriction, puisque c'est précisément la création de 1'autorite et du règne d'une Cour mondiale que 1'on a en vue? Les affaires dont la Cour sera saisie seront d'un earactère international En premier lieu, ede s'occupera des questions que le droit des gens soulève puis des conventions ou des traités spéciaux. Le Pacte n'énumère pas les matières qui détermineront la compétence de la Cour mais il montre la direction. Et, puisque le Pacte a maintenu 1'arbitrage et même en a élargi le domaine, il est a croire que la Cour de Justice sera destinée principalement a> dêcider des questions d'ordre juridique. 86 La Conférence a longuement discuté la question de savoir si la Cour' pouvait être saisie d'une cause par la partie demanderesse seule ou si un acoord préalable entre les parties était nécessaire. La question se rattache a 1'article 14 du Pacte, spéoialement aux mots „que les Parties lui soumettent." , La Conférence se prononca pour la solution que toute partie demanderesse peut commencer le procés sans le concours de la partie adverse, dans les formes prescrites par le Projet pour la procédure C'est seulement de cette manière que la Cour pourra remplir sa tache; la décision contraire tiendrait ses portes closes aussi longtemps que 1'accord exigé ne se serait pas fait. 67 La Conférence estime que seuls des Etats pourraient entrer en litige, soit pour leurs propres intéréts, soit pour ceux de leurs ressortissants. . 68 La Conférence a jugé nécessaire 1'insertion dun article special attoibuant a la Cour, dès le commencement, une sphère de juridiction bien que les opinions des délégués fussent divisées sur la 235 question de savoir si le texte actuel des articles 13 et 14 du Pacte autorisait cette proposition. Op het oogenblik, dat de Februari-Conferentie in het Vredespaleis hare vergaderingen eindigde, was reeds te vermoeden, dat slechts enkele maanden later de Internationale Juristen-commissie, officieel door den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond daartoe aangewezen, in dezelfde vertrekken zou samenkomen om het ontwerp samen te steden, dat krachtens de artt. 13 en 14 van het statuut van den Volkenbond, aan zijne algemeene vergadering diende te worden aangeboden. Het was slechts enkele dagen, nadat de Februari-Conferentie eindigde, dat de Uitvoerende Raad in zijne vergadering te Londen, op voorstel van Léon Bourgeois, internationaal de rechtsgeleerden aanwees, die deze verantwoordelijke taak zouden hebben te vervullen. HOOFDSTUK VIII. HET INTERNATIONALE HOF VAN JUSTITIE VAN DEN VOLKENBOND EN ZIJNE TOTSTANDKOMING. Uitvoering van art. 14 Na de eerste vergadering van den Uitvoerenden Raad, door President Wilson krachtens de bepalingen van het statuut op 16 Januari 1920 te Parijs onder voorzitterschap van Léon Bourgeois bijeengeroepen, kon de Volkenbond definitief geconstitueerd worden geacht. Reeds in de tweede vergadering van den Raad, op 13 en 14 Februari te Londen onder voorzitterschap van Balfour gehouden, wijdde hij zijne aandacht aan de taak, hem krachtens art. 14 van het statuut toevertrouwd. Geen wonder, dat aan Léon Bourgeois, die in de geschiedenis van het internationale hof in het algemeen eene zoo groote rol heeft gespeeld, werd opgedragen om zijn medeleden van den Uitvoerenden Raad voor te lichten ten aanzien van de wijze, waarop de Raad art. 14 van het statuut zou hebben uit te voeren. In zijn te Londen uitgebracht rapport, in extenso opgenomen in no. 2 1920 van het „Journal Officiel" van den Volkenbond, herinnerde Léon Bourgeois aan het afwijkend karakter, hetwelk dit hof zou moeten kenmerken tegenover het Permanente Hof van Arbitrage, reeds te 's-Gravenhage gevestigd j tegenover de tijdelijke rechtbanken, uit tal van tractaten van arbitrage te voorschijn geroepen. Na herinnerd te hebben aan de koningen van Frankrijk, de Pausen, de juristen van de school van Bologna, die in de middeneeuwen arbitrale uitspraken deden; aan het beroemde Alahama-gerechtshof, dat den Engelsch-Amerikaanschen strijd van 1872 vreedzaam beslechtte, kwam Léon Bourgeois op het ontwerp . van het „Institut de Droit International" van 1874/75 en 236 op de verdragen van Den Haag van 1899 en 1907. Terecht wees hij erop, dat het in 1899 gevestigde Hol geen permanent gerechtshol in den waren zin des woords kon heeten j dat hierdoor slechts een raderwerk, bijeengehouden in het Internationaal Bureau, werd gevestigd, dat alleen dan, wanneer zich te berechten aangelegenheden voordoen, leven verkrijgt. En daarna herinnerde hij er aan, dat in 1907 eene bijna geslaagde poging werd ondernomen om naast dit dusgenaamde 'Permanente Hol een werkelijk gerechtshol te vestigen, welke poging evenwel afstuitte op de onmacht der Staten onderling om te erkennen, dat alle, groote en kleine, gelijk zijn. Rapport Léon Bourgeois In herinnering brengend den wensch, door de tweede Vredesconlerentie in dit verband in hare slot-acte neergeschreven, besloot Léon • Bourgeois: „La Gour de La Haye n'est donc pas véritablement une juridiction permanente et n'a pas les caractères propres d'une Gour de Justice. Elle a toutelois réalisé un progrès considérable sur le regime antérieur de 1'arbitrage. Nul ne songe donc a méconnatre un système de justice internationale, qui a déja brillamment fait ses preuves; nul ne songe a restreindre le domaine de 1'arbitrage et a fermer les portes de la Gour de La Haye. Mais ' dès 1907, 1'attention de la Gonlérence de la Paix avait été appelée sur 1'utilité qu'il y aurait a créer un Tribunal véritablement permanent, lonctionnant dans le sein de la Gour déja organisée a La Haye, ou a c'.té d'elle, en vue de donner aux décisions lutures des juges intemationaux 1'unité et la lixeté qui jusqu'ici ont manqué aux sentences arbitrales. II appartient a la Société des Nations, sortie de la guerre Aes Nations, de donner aujourd'hui satisfaction a ce voeu, auquel s'est associé 1'Institut de Droit International, dans sa session de Ghristiania de 1912. Aussi bien les circonstances sont-elles singulièrement lavorables a son immédiate réalisation. De toutes les parties du monde dévasté par la tourmente s'élève un cri et une volonte de justice. La solidarité militaire ou morale qui, pendant cinq ans, a uni les peuples libres et groupé leurs ellorts pour la délense du droit, doit survivre a Ia victoire; et elle ne saurait trouver une ; expression plus haute et un plus éclatant symbole que dans la crea- _ tion enfin reconnue possible, d'une Gour Permanente de Justice Internationale. Organe de la Société des Nations, cette Cour, quel soit le mode de son recrutement, sera affranchie de toute préoc- cupation particuliere dans 1'exercice de sa magistrature souveraine; et 1'intervention du Gonseil, voire même de 1'Assemblée de la Société, dans le choix de ses membres, sera de nature 4 rassurer toutes les inquiétudes et 4 garantir, contre toute atteinte, le principe tutélaire de 1'égalité des Etats. Gomment ce problème sera-t-il résolu ? Gomment la Gour Permanente sera-t-elle organisée? Gomment ses membres seront-ils nommés ? En quel pays, en quelle ville la juridiction nouvelle aura-t-elle son siège ? Gonvient-il de préciser dès 4 présent les regies de procédure qui devront être suivies pour 1'instruction et pour le jugement des litiges qui lui seront déférés ou lui laissera-t-on le soin d'y pourvoir elle-même ? Telles sont, entre beaucoup d'autres, les principales questions que pose devant nous' le mandat dont 1'article 14 du Pacte de la Société des Nations nous a investis. II nous a semblé que leur étude pourrait être utilement confiée 4 une commission de jurisconsultes, dont les conclusions seraient présentées et discutées 4 1'une de nos prochaines réunions. La tftche offerte au dévouement de nos collaborateurs sera facilitée par les travaux approfondis auxquels a donné lieu, en divers pays, l'oeuvre inachevée de La Haye. Les rapports lus 4 la Conférence, les débats, souvent passionnés, dont 1'institution et le fonctionnement de la Cour Permanente ont été 1'occasion en 1907, formeront le point de départ naturel de leur examen. Et eet examen les conduira 4 nous proposer un système propre 4 satisfaire la justice absolue, 4 concilier les intéréts légitimes des Etats, et 4 couronner, de la manière la plus heureuse, 1'évolutipn séculaire dont nous avons retracé la laborieuse histoire. En conséquence, Messieurs, d'accord avec M. le Secrétaire Général, •nous avons 1'honneur de vous proposer de constituer cette commission et de designer, pour en faire partie, les jurisconsultes dont je vais vous lire les noms :- M. Satsuo Akidzuki, ancien Ambassadeur de S. M. 1'Empereur du Japon. M. Rafael Altamira, Professeur 4 la Paculté de Droit de 1'Université de Madrid. M. Clovis Bevilaqua, Professeur 4 la Paculté de droit de Pernambuco et Gonseil Juridique au Ministère des Affaires Etrangères du Brésil. Le Baron Descamps, Ministre d'Etat de Belgique. M. Drago, ancien Ministre des Affaires Etrangères de la République Argentine. M. Fadda, Professeur de Droit 4 1'Université de Naples. M. Promageot, Gonseiller Juridique au Ministère des Affaires Etrangères, 4 Paris. M. Gram, ancien Membre de la Cour Suprème de Norvège. Le Docteur Loder, Membre de la Cour de Cassation des Pays-Bas. 237 23S Lord Plnllimore, Membre du Gonseil Privé de S. M. le Roi d' Angleterre. M. Root, ancien Secrétaire d'Etat des Etats-Unis d'Amérique. M. Vesnitch, Envoyé Exteaordinaire et Ministre Plénipotentiaire de S. M. le Roi des Serbes, des Groates et des Slovènes a Paris". Samenstelling der Juristen-Commissie Nadat door Balfour voorlezing was gedaan van het ontwerpschrijven, aan de aldus aan te wijzen juristen te richten, in welk schrijven in het kort het karakter van het aanstaande werk werd uiteengezet, werd het voorstel van Léon Bourgeois met algemeene stemmen aangenomen en konden de voorgedragen juristen zich dus als aangewezen beschouwen. In de commissie kwam echter aanmerkelijke wijziging. Reeds dadelijk moesten Akidzuki wegens terugkeer naar Japan, Gram en Drago wegens persoonlijke redenen de hun toegedachte uit- II noodiging afwijzen; in de plaats van den eerstgenoemde werd zijn landgenoot Adatci gekozen. Toen de Serviër Vesnitch tengevolge van zijn optreden als eerste minister van de eervolle opdracht moest afzien, werd in zijne plaats de Noor Hagerup benoemd. Later werd Prof. Padda vervangen door zijn landgenoot Ricci Busatti; Bevilaqua door zijn landgenoot Pernandez, terwijl vrijwel op het laatste oogenblik' de vervanging van Promageot door den kundigen jurist de Lapradede, die als rapporteur der commissie zou optreden, werd medegedeeld. Bij eenkomsten te 's-Gravenhage Het waren dus ten slotte tien juristen van grooten naam, die op 16 Juni 1920 zich vereenigden tot het aanvaarden van de hun gegeven op- ! 11 dracht, hetgeen op uitnoodiging der Nederlandsche Regeering geschiedde te 's-Gravenhage in het Vredespaleis. In de openingszitting, die door een talrijk publiek werd bijgewoond, sprak Minister van Karnebeek namens de Nederlandsche Regeering; Léon Bourgeois namens den Uitvoerenden Raad van den Volkenbond, en werd Baron Descamps tot Voorzitter van de commissie benoemd. Gedeeltelijk trachtten deze drie redevoeringen, in extenso opgenomen in no. 5 van het „Journal Officiel" 1920 van den Volkenbond, een indruk te geven van den zwaren arbeid, die den leden van de commissie wachtte en tevens te schilderen naar welke beginselen het Hof zou zijn samen te steden. Langdurig is de conferentie zeker geweest; aanmerkelijk later dan men verwacht had, eerst op 24 Jud, had de slotzitting, eveneens onder groote belangstelling, plaats, waarbij Léon Bourgeois, aanvankelijk voornemens tegenwoordig te zijn, zich telegrafisch moest verontschuldigen, en waarbij redevoeringen door Baron Descamps en Minister van Karnebeek weiden uitgesproken, die beiden, de eerste uit den aard der zaak uitvoeriger, de beteekenis van het totstandgekomen ontwerp in het licht stelden. Gedurende de Conferentie verschenen bijna dagelijks communiqué's in de bladen, met zorg geredigeerd, die, voorzoover dit mogelijk scheen zonder den voortgang van den arbeid te schaden, mededeelingen deden aangaande de genomen besluiten. Dat het bericht, bbjkens hetwelk 's-Gravenhage door de commissie als zetel van het internationale Hof van den Volkenbond zou worden voorgesteld, in de Residentie met belangsteüing werd begroet, behoeft nauwelijks vermelding 62). Het ontwerp der commissie Het ontwerp, door de internationale Juristen-Commissie tenslotte totstandgebracht, telde totaal 62 artikelen en luidde als volgt *): ARTIKEL I. Onafhankelijk van het door de Haagsche conventies van 1899 en 1907 georganiseerde Hof van Arbitrage, en van de bijzondere scheidsgerechten, aan welke, de Staten steeds de beslechting hunner geschiUen vermogen toe te vertrouwen, wordt, in overeenstemming met artikel 14 van het Volkenbondsverdrag, een Permanent Internationaal Gerechtshof ingesteld, bij hetwelk langs directen weg de partijen hare zaken kunnen aanhangig maken. HOOFDSTUK I. VAN DE SAMENSTELLING VAN HET HOF. ARTIKEL 2. Het Permanent Internationaal Gerechtshof is een coUege van onafhankelijke magistraten, gekozen zonder aanzien hunner nationaüteit, uit personen die het hoogste zedeUjk aanzien gemeten en die tevens bevoegd zijn om in hun onderscheidene landen van herkomst de hoogste rechterlijke ambten te vervullen, of rechtsgeleerden zijn van erkende bekwaamheid in het Internationaal Recht. ARTIKEL 3. Het Hof bestaat uit 15 leden: 11 gewone rechters en 4 plaatsvervangende rechters. Het aantal der gewone en plaatsvervangende rechters kan, op voorstel van den Raad van den Volkenbond, door de Volkenbonds-Vergadering worden uitgebreid tot 15 gewone en 6 plaatsvervangende rechters. ARTIKEL 4. De leden van het Hof worden gekozen door de Algemeene Verga- *) De Fransche tekst van het ontwerp der Commissie is als ,.supplément speoial" no. 2 van het „Journal Officie)" van den Volkenbond in September 1920 uitgegeven. Be opgenomen vertaling is die, welke het secretariaat verspreidde. 239 240 dering en door den Raad uit een lijst van personen, aangeboden door de nationale groepen der rechters van het Hol van Arbitrage, overeenkomstig de volgende voorschriften. ARTIKEL 5. Minstens drie maanden voor den dag der verkiezing noodigt de Secretaris-Generaal van den Volkenbond schriftelijk die leden van het Hof van Arbitrage, welke behooren tot de in den annex van het Volkenbondsverdrag genoemde Staten of tot later tot den Bond toegelaten Staten, uit, om gegroepeerd volgens hun nationaliteit, over te gaan tot aanwijzing .van personen, geschikt om de functies van lid van het Hof te vervuden. In geen geval kan een groep meer dan twee personen voorstellen ; deze worden voorgesteld zonder aanzien van nationaliteit. ARTIKEL 6. Aan elke nationale groep wordt aanbevolen, alvorens over te gaan tot deze aanwijzing, het hoogste Gerechtshof, de Rechtsgeleerde Faculteiten en Inrichtingen voor Rechts-Onderwijs, de nationale Academiën en de nationale afdeedngen van internationale Academiën, gewijd aan de studie van het recht, te raadplegen. ARTIKEL 7. De Secretaris-Generaal van den Volkenbond maakt, in alphabetische volgorde, een lijst op van aUe aldus aangewezen personen; alleen deze personen zijn verkiesbaar, uitgezonderd het geval genoemd in artikel 12, alinea 2. De Secretaris-Generaal brengt deze lijst ter kennis van de Algemeene Vergadering en van den Raad. ARTIKEL 8. De Algemeene Vergadering en de Raad gaan vervolgens, onafhankelijk van elkaar, over tot de verkiezing, eerst van de gewone rechters en daarna van de plaatsvervangende rechters. ARTIKEL 9. Bij elke verkiezing dragen de kiezers er zorg voor, dat de personen, geroepen om in het Hof zitting te nemen, niet adeen individueel voldoen aan de gestelde voorwaarden, maar dat zij tezamen dè voornaamste vormen van beschaving en de belangrijkste juridische stelsels der wereld vertegenwoordigen. ARTIKEL 10. Zij. die èn in de. Algemeene Vergadering èn in den Raad eene volstrekte meerderheid verwerven, zijn gekozen. 241 Wanneer de dubbele stemming in de Algemeene Vergadering en in den Raad' meer dan één lid van dezelfde nationaliteit aanwijst, wordt alleen de oudste hunner geacht verkozen te zijn. ARTIKEL 11. Als er na de eerste stemming nog zetels open bhjven, wordt op dezelfde wijze een tweede en daarna een derde maal gestemd. ARTIKEL 12. Als er na de derde stemming nog zetels open blijven, kan te allen tijde op verzoek, hetzij van de Algemeene Vergadering, hetzij van den Raad, een bemiddehrigscommissie van zes leden worden benoemd, waarvan drie leden te benoemen door de Algemeene Vergadering en drie door den Raad, teneinde voor eiken open gebleven zetel, iemand voor te stellen ter aïzonderlijke verkiezing door Algemeene Vergadering en Raad. Op deze lijst kunnen, mits eenstemmig, ade personen worden gebracht, die voldoen aan de gestelde voorwaarden, zells dan wanneer zij niet voorkomen op de door het Hof van Arbitrage voorgestelde lijsten. Wanneer ook de bemiddehhgscommissie geen verkiezing kan totstandbrengen, zuUen de reeds benoemde leden van het Hol, binnen een door den Raad vast te steden termijn, in de vacatures voorzien door het kiezen van personen, die, hetzij in de Algemeene Vergadering, hetzij in den Raad, reeds stemmen op zich hebben vereenigd. Als de stemmen der rechters staken, geelt de stem van den oudsten réchter den doorslag. ARTIKEL 13. De leden van het Hol worden gekozen voor een termijn van negen jaar. Zij zijn herkiesbaar. Zij blijven in lunctie totdat zij vervangen worden. Na hun vervanging, brengen zij de berechting der reeds tijdens hun rechterschap aanhangig gemaakte zaken ten einde. ARTIKEL 14% In vacatures wordt voorzien volgens dezelfde methode 'als gevolgd bij de eerste verkiezing. Een lid van het Hol, gekozen ter vervanging van een lid, welks mandaat nog met geiindigd was, brengt het mandaat van zijn voorganger ten einde. ARTIKEL. 15. De plaatsvervangende rechters worden opgeroepen in de volgorde van een lijst. Deze lijst wordt opgemaakt door het Hol, dat daarbij 16 242 rekening houdt, in de eerste plaats met de volgorde der benoeming, in de tweede plaats met die van den leeftijd. ARTIKEL 16. De uitoefening van elke functie, behoorende tot de leiding der politieke zaken van een Staat, zoowel op nationaal als op internationaal gebied, is onvereenigbaar met het lidmaatschap van het Hof. In geval van twijfel beslist het Hof. ARTIKEL 17. De leden van het Hof kunnen in geen enkele zaak van internationalen aard de functies van vertegenwoordiger, raadsman of advocaat uitoefenen. Zij kunnen niet deelnemen aan de berechting van eemge zaaK, waarin zij voordien zijn gemoeid geweest als vertegenwoordiger, raadsman of advocaat van een der Partijen, als lid van een nationaal Gerechtshof, van een Onderzoekingscommissie, of m welke hoedanigheid ook. In geval van twijfel beslist het Hof. ARTIKEL 18. Een Ud van het Hof kan adeen van zijn functies ontheven worden, indien hij naar het eenparig oordeel van de overige leden niet' langer voldoet aan de gestelde eischen. Aan den' Secretaris-Generaal van den Volkenbond wordt daarvan officieel mededeeling gedaan. Deze mededeeling heeft tengevolge, dat de betrokken zetel open valt. ARTIKEL 19. Buiten de grenzen van hun eigen land genieten de leden van het Hof dezelfde voorrechten en dezelfde onschendbaarheid als diplomatieke vertegenwoordigers. ARTIKEL 20. Alvorens in functie te treden, moet elk lid van het Hof, in openbare zitting, de plechtige belofte afleggen zijn ambtsbevoegdheden naar zijn geweten en in algeheele onpartijdigheid te zullen vervuden. ARTIKEL 21. Het Hof kiest, voor den duur van drie jaar, zijn President en Vice-President, die herkiesbaar zijn. Het benoemt zijn Griffier. 243 De functie, van griffier van het Hof is niet onvereenigbaar met die van Secretaris-Generaal van het Permanente Hof van Arbitrage. ARTIKEL 22. De zetel van het Hof is te 's-Gravenhage gevestigd. De President en de Griffier houden verblijf, waar het Hof zetelt. ARTIKEL 23. Het Hof houdt een zitting per jaar. De zitting vangt aan den 15en Juni en duurt totdat de rol der aangebrachte zaken is afgewerkt, behoudens afwijkende bepalingen van het reglement van orde van het Hof. De President roept het Hof in buitengewone zitting bijeen, wanneer de omstandigheden dit noodig maken. ARTIKEL 24. Als een der leden van het Hof, tengevolge van een bijzondere reden, van meening is, dat hij niet kan deelnemen asm de berechting van een bepaalde zaak, deelt hij dit mede aan den President. Als de President van meening is, dat een der leden van het Hof, tengevolge van een bijzondere reden, geen deel kan nemen aan de berechting van een bepaalde zaak, bericht hij dit aan het betrokken lid. Als in een dezer beide gevallen President en lid met van dezelfde meening zijn over de te volgen gedragslijn, beslist het Hof. ARTIKEL 25. Behalve in uitdrukkelijk te regelen uitzonderingsgevallen, houdt het Hof zijne zittingen met het vode aantal zijner leden. Als minder dan elf gewone rechters aanwezig zijn, wordt dit aantal bereikt door het in functie treden van plaatsvervangende rechters. Als echter geen elf rechters beschikbaar zijn, is een quorum van negen voldoende om het Hof samen te steden. ARTIKEL 26. Met het oog op een snede afdoening van zaken, vormt tiet Hof elk jaar een Kamer van drie rechters, wier taak het zal zijn, op verzoek van partijen, in summier geding recht te spreken. 244 ARTIKEL 27. Het Hof bepaalt door middel van een reglement van orde de wijze, waarop het zijn bevoegdheden uitoefent. Het regelt in het bijzonder het summier geding. ARTIKEL 28. Indien slechts één der partijen onder de zitting hebbende rechters een rechter vindt van haar eigen nationaliteit, kan de andere partij een der plaatsvervangende rechters aanwijzen om zitting te nemen, wanneer zij onder dezen een rechter van hare nationaliteit vindt. Indien onder hen zich niemand van hare nationaliteit bevindt, kan zij een rechter kiezen, bij voorkeur aan te wijzen uit de personen, voorgedragen door de nationale groepen van het Hof van Arbitrage. Als zich onder de zittende rechters in het Hof geen bevindt behoorende tot de nationaliteit van een der beide partijen, kan elk der partijen overgaan tot aanwijzing of keuze van een rechter/ op dezelfde wijze als aangegeven in de voorafgaande alinea^ Als verscheidene partijen zich in het geding met elkander voegen, teden zij ten opzichte van de toepassing der voorafgaande bepalingen slechts als een enkele partij. De ingevolge alinea 2 . en 3 van dit artikel aangewezen of gekozen rechters moeten voldoen aan de bepalingen van de artikelen 2, 6, 7, 10, 24 van dit statuut. Zij oefenen hun functies uit op voet van gelijkheid met hun collega's. ARTIKEL 29. De gewone rechters ontvangen een door de Algemeene Vergadering van den Volkenbond op voorstel van den Raad vast te stellen jaarwedde. Deze wedde kan niet worden verminderd zoolang de rechter zijn ambt uitoefent. De President ontvangt, gedurende den geheelen duur van zijn Presidentschap, een bijzondere vergoeding, op dezelfde wijze vastgesteld. IP^i' De plaatsvervangende rechters. ontvangen, zoolang zij hun functies uitoefenen, een op dezelfde wijze vast te steden schadevergoeding. Gewone en plaatsvervangende rechters, die niet wonen waar het Hol zetelt, ontvangen restitutie van de reiskosten, veroorzaakt door de uitoelening van hun luncties. De schadevergoedingen, te betalen aan overeenkomstig artikel 28 aangewezen of benoemde rechters worden op dezelfde wijze geregeld. 245 De wedde van den griffier wordt vastgesteld door den Raad op voorstel van het Hof. De pensioenen, waarop de rechters en de griffier recht hebben, worden vastgesteld bij bijzonder reglement. ARTIKEL 30. De kosten van het Hof worden gedragen door den Volkenbond op een op voorstel van den Raad door de Algemeene Vergadering vast te steden wijze. HOOFDSTUK II. VAN DE BEVOEGDHEID VAN HET HOF. ARTIKEL 31. Het Hof spreekt recht in geschiUen tusschen Staten. ABTIKEL 32. Het Hof staat open voor de Staten, vermeld in den annex van het Volkenbondsverdrag, en voor die welke later tot den Volkenbond zuUen toetreden. Het Hof is ook toegankelijk voor andere Staten. De voorwaarden, waaronder het Hof open of toegankelijk is voor de Staten, die niet lid zijn van den Volkenbond, worden vastgesteld door den Raad, met inachtneming van artikel 17 van het Volkenbondsverdrag. ARTIKEL 33. Wanneer tusschen Staten een geschil ontstaat, en dit niet opgelost is kunnen worden door middel van diplomatieke onderhandelingen, terwijl partijen ook niet overeengekomen waren een andere rechtspraak te kiezen, kan de zich benadeeld achtende partij de zaak aanhangig maken bij het Hof. Indien het Hof heeft beslist dat voldaan is aan de voorafgaande bepaUngen, spreekt het recht met inachtneming van de in het volgend artikel bepaalde voorwaarden en beperkingen. ARTIKEL 34. Het Hof neemt kennis van de rechtsgeschiUen, gerezen tusschen Staten, leden van den Volkenbond (ook bij ontstentenis van een bijzondere overeenkomst), wanneer het geschil betreft: a) — de uitlegging van een verdrag; b) — eenig punt van internationaal recht; 246 o) — het bestaan van eenig feit, dat als het vaststond, de schending van een internationale overeenkomst zou vormen; d) — de natuur en de omvang van de wegens schending van een internationale verpdchting verschuldigde vergoeding; e) — de uitlegging van een door het Hof gewezen vonnis. Het Hof neemt eveneens kennis van ade geschiUen, van welken aard ook, die door partijen, hetzij bij algemeene, hetzij bij bijzondere overeenkomst aan zijn' rechtspraak worden onderworpen. Bij geschil over de vraag of een zaak tot een der hierboven genoemde categorieën behoort, besUst het Hof. ARTIKEL 35. Binnen de grenzen van zijn bevoegdheid, als vastgesteld in artikel 34, past het Hof in onderstaande volgorde toe: 1.- de internationale overeenkomsten, hetzij van algemeenen, hetzij van bijzonderen aard, waarbij uitdrukkelijk door de bij het geschil betrokken Staten erkende rechtsregelen worden vastgesteld; 2- het internationale gewoonte-recht, als bewijs van een algemeen en als geldend recht erkend gebruik; 3. - de algemeene rechtsbeginselen, door de beschaalde naties als zoodanig erkend; 4. - de rechterlijke beslissingen en leerstellingen der meest bevoegde schrijvers van de verschalende naties als hulpmiddelen bij de bepaling van rechtsregelen. ARTIKEL 36. Het Hof dient van advies omtrent aUe vragen of geschillen van internationalen aard, door den Raad ol door de Algemeene Vergadering aan zijn oordeel onderworpen. Wanneer het Hol van advies dient nopens een punt van intemationaal-rechtelijken aard, onafhankelijk van eenig inderdaad ontstaan geschil, stelt het een bijzondere commissie in van drie tot vijf leden. Wanneer het Hol van advies dient nopens een vraag, die het onderwerp uitmaakt van een inderdaad ontstaan geschil, doet het dit op dezedde wijze alsof het een bij het Hof aanhangig gemaakt geschil betrof. HOOFDSTUK III. VAN DE PROCEDURE. ARTIKEL 37. , De taal van het Hol is het Fransch. Op verzoek van partijen kan het Hol toestaan, dat deze zich van een andere taal bedienen. 247 ARTIKEL 38. Een zaak wordt bij het Hof aanhangig gemaakt door middel van een aan de griffie toegezonden verzoekschrift. De griffie doet onmiddellijk mededeeling van dit verzoekschrift aan de partijen. De griffie brengt het eveneens ter kennis van de leden van den Volliehbond, door tusschenkomst van den Secretaris-Generaal. ARTIKEL 39. In het geval, dat een geschil voortspruit uit een reeds plaats gehad hebbende ol spoedig aanstaande handeling, heelt het Hof, als het dit noodig oordeelt, de bevoegdheid vast te steden welke voorloopige maatregelen tot behoud der rechten van elk der betrokkenen genomen moeten worden. In alwachting van de eindbeslissing wordt de vaststelling dezer maatregelen onmiddedijk medegedeeld aan de partijen en aan den Raad. ARTIKEL 40. Partijen worden vertegenwoordigd door zaakgelastigden. Zij kunnen zich bij de behandeling der zaak doen bijstaan door raadslieden of advocaten. ARTIKEL 41. Het geding bestaat uit twee gedeelten: het schriftelijke en het mondelinge. Het schriftelijk deel van het geding bestaat uit de mededeeling aan rechter en partijen van memoriên, contra-memoriën en eventueel ook van repdeken, benevens van ade bijlagen en bewijsstukken. Deze mededeelingen geschieden door bemiddeling van de griffie, in een door het Hof vast te steden volgorde en binnen de door het Hof te bepalen termijnen. Ade door een der partijen overgelegde stukken moeten, geteekend voor copy conlorm, aan de weder-partij worden ter hand gesteld. ARTIKEL 43. Het mondeling deel van het geding bestaat uit het hooren door het Hol van getuigen, deskundigen, zaakgelastigden, raadsdeden en advocaten. Voor ollicieele kennisgevingen aan andere personen dan aan zaakgelastigden, raadsdeden en advocaten, wendt het Hof zich rechtstreeks tot de regeering van den Staat, binnen welks grondgebied de kemüsgevmg moet worden gedaan. Hetzellde geldt voor het ter plaatse vaststellen van bewijsmiddelen. 248 ARTIKEL 44. De debatten worden geleid door den President, en in diens afwezigheid door den Vice-president; in geval ook deze laatste verhinderd is, door den oudste der aanwezige rechters. ARTIKEL 45. De zittingen zijn openbaar, tenzij op een met redenen omschreven verzoek van een der partijen het Hof te dien opzichte anders beSUst. ARTIKEL 46. Van elke zitting wordt proces-verbaal opgemaakt, geteekend door den Griffier en den President. Alleen dit proces-verbaal heeft kracht van authentieke akte. ARTIKEL 47. Het Hof schrijft voor hoe het proces zal worden gevoerd; het bepaalt de vormen waarin en de termijnen binnen welke elke partij haar slotconclusie moet nemen; het neemt alle maatregelen noodig voor de bewijslevering. ARTIKEL 48. Het Hof kan, zelfs vóór den aanvang der proceshandelingen, den zaakgelastigden vragen ade documenten over te leggen en het ade ophelderingen te verstrekken. In geval van weigering neemt het Hof daarvan akte. ARTIKEL 49. Te aden tijde kan het Hof aan welke personen, bureau's, commissies of andere organen ook, een gerechtelijk of deskundig onderzoek opdragen. ARTIKEL 50. Gedurende den loop der debatten steden de rechters den getuigen, zaakgelastigden, deskundigen, advocaten en raadsliedèn ade vragen, die zij dienstig achten; de zaakgelastigden, advocaten en raadslieden hebben het recht, door tusschenkomst van den President, alle vragen te steden, die het Hof dienstig acht. ARTIKEL 51. Na binnen de daarvoor door het Hof vastgestelde termijnen de bewijsstukken en getuigenverklaringen te hebben ontvangen, kan 249 het Hof alle verklaringen of nieuwe documenten, die een der partijen nog zou willen overleggen zonder toestemming der andere partij, afwijzen.. ARTIKEL 52. Als een der partijen niet verschijnt of zich onthoudt van de verdediging^ harer zaak, kan de andere partij het Hof vragen haar hare vordering toe te wijzen. Alvorens hieraan gevolg te geven, moet het Hof niet alleen zijne rechtsmacht ingevolge de artikelen 33 en 34 onderzoeken, maar ook of de eisch rust op voldoende bewijzen en gegrond is naar feit en recht. ARTIKEL 53. Wanneer de zaakgelastigden, advocaten en raadslieden, onder toezicht van het Hof, alle door hen dienstig geachte middelen hebben ontvouwd, verklaart de President de zitting voor gesloten. Het Hof trekt zich daarna in Raadkamer terug om te beraadslagen. De beraadslagingen van het Hof zijn en blijven geheim. ARTIKEL 54. Het Hof beslist met meerderheid van stemmen der aanwezige rechters. In geval de stemmen staken, heeft de President of zijn plaatsvervanger beslissende stem. ARTIKEL 55. Het vonnis is met redenen omkleed. Het vermeldt de namen van de rechters, die er aan hebben medegewerkt. ARTIKEL 56. Als het vonnis, of een gedeelte daarvan, niet de eenstemmige meening der rechters uitdrukt, hebben zij, die de minderheid vormen, het recht te vorderen, dat hun verzet of hun voorbehoud zullen worden vermeld, maar zonder vermelding van redenen. ARTIKEL 57. Het vonnis wordt geteekend door den President en door den Griffier. Het wordt voorgelezen in openbare zitting, nadat de zaakgelastigden behoorlijk zijn verwittigd. 250 ARTIKEL 58. Het vonnis is beslissend en niet vatbaar voor beroep. In geval van twijfel betreffende de strekking en de draagwijdte van bet vonnis, staat het aan het Hof vrij, op verzoek van iedere partij, het uit te leggen. ARTIKEL 59. Herziening van het vonnis kan aan het Hof slechts gevraagd worden in geval van de ontdekking van een nieuw feit van dusdanigen aard, dat het een besbssenden invloed zou kunnen uitoefenen op het vonnis, en hetwelk aan het Hof en de herziening vragende partij onbekend was bij de uitspraak van het vonnis, zonder dat die onbekendheid aan genoemde partij tegengeworpen worden kan. De herzieningsprocedure begint met een uitspraak van het Hof, waarbij uitdrukkelijk het bestaan van het nieuwe feit erkend wordt, daaraan het karakter wordt toegekend noodig om een herziening te rechtvaardigen en tevens uit dien hoofde de aanvraag ontvanke. lijk wordt verklaard. Het Hof kan den aanvang van dit geding afhankelijk steden van de voorloopige uitvoering van het vonnis. In geen geval kan een aanvraag tot herziening worden gedaan na een tijdsverloop van vijf jaar sedert de uitspraak van het vonnis. ARTIKEL 60. Als naar het oordeel van een Staat deze een rechtsbelang heeft bij een geschil, kan hij zich tot het Hof wenden met het verzoek als tusschenkómende party te worden toegelaten. Het Hof beslist hierover. ARTIKEL 61. Als het geschil de uitlegging betreft van een overeenkomst, onderteekend door andere Staten dan de bij het geschü betrokken partijen, verwittigt de griffie hiervan zonder verwijl abe andere onderteekenaren. Elk hunner heeft het recht in het proces tusschenbeide te komen, en als hij hiervan gebruik maakt, is de in het vonnis vervatte uitlegging eveneens te zijnen opzichte bindend. ARTIKEL 62. Als bet Hof hieromtrent niet anders beslist, draagt elke partij haar eigen geding-kosten. Rappor t-L apradelle Het ontwerp, dat door den secretaris-generaal der conferentie, den bekwamen jurist Anzilotti, aan de vergadering van den Uitvoerenden Raad, die in Augustus 1920 te San Sebastiaan bijeenkwam, werd aangeboden, vond toelichting in een uitvoerig rapport van de hand van den Franschen gedelegeerde De Lagradelle. Dit rapport, hetwelk achtereenvolgens in logisch verband de organisatie van het Hof, de wijze van verkiezing der rechters, de werking van het Hof, zijne bevoegdheid en zijne procedure behandelde, werd voorafgegaan door eene inleiding, waaruit ten volle bleek, dat de Commissie de historische beteekenis van de haar opgedragen taak, en de noodzakehjkheid om eene volstrekte evolutie te brengen in de gedachten aangaande berechting van internationale geschiden, had verstaan en voorzoover haar mogelijk was, had doorgevoerd. Heeft de Belgische Senator. Lafontaine, Voorzitter van het Internationaal Vredesbureau, in eene belangrijke rede, gehouden in den Belgischen Senaat, erover geklaagd, dat ter Vredesconferentie te Parijs, die hij als technisch gedelegeerde bijwoonde, het bijna verboden scheen van het Haagsohe werk van 1899 en 1907 te reppen, het rapport van De Lapradede evenzeer als de redevoeringen, in de openbare zittingen der Juristen-Commissie gehouden, lieten niet na aan dit pionierswerk hulde te brengen. Maar tegelijk deed De Lapradede uitkomen, dat thans niet meer kon worden volstaan met wat in 1899 een stap voorwaarts mocht worden geheeten; deed hij uitkomen aan de hand van de instructie, aan de Amerikaansche gedelegeerden in 1907 meegegeven, dat een radicaal verschil het destijds verkozen stelsel van vrijwillige arbitrage scheidde van de werkelijke internationale justitie, welker totstandkoming reeds toen beproefd werd en nu noodzakelijk was te achten. Hij lichtte dit aldus toe: Une loi d'évolution constante des institutions juridictionnedes indique que toujours une justice facultative n'est pas restée longtemps sans. être suivie d'une justice fixe obligatoire. „Les décisions d'un litige par une Gour Permanente composée de juges de profession . seraient judiciaires", disait M. Asser a la Conférence de 1907; „edes constitueraient un précédent, tendraient a faire progresser le droit international; edes seraient obligatoires non seulement pour les parties en litige, mais encore pour tous les Etats participant a la création de la Gour, edes seraient rapides, edes seraient, enfin, „last but not least", peu coüteuses, et la justice, pour être populaire, doit être bon marché. Au lieu d'une Gour Permanente, la Gonvention de 1899 ne donna que le fantome d'une Gour, un spectre impalpable, ou, pour parler plus nettement, ede donna un Greffe avec une liste." {Actes et documents, tl, p. 235.) M. de Martens, après avoir été un des champions de la Cour 251 252 Permanente d'Arbitrage .ft la première Conférence, croyait, lors de la seconde, devoir se poser cette question: „Quelle est donc cette Cour, dont les membres ne se connaissent même pas?" et il y répondait: „La Cour de 1899 n'est qu'une idéé qui, quelquefois, prend corps et time, puis disparat de nouveau." Avec la Cour d'Arbitrage, ce sont les#arties qui choisissent leurs juges, après que le litige est né; avec la Cour Permanente de Justice Internationale, les plaideurs ne doivent plus avoir le choix du juge. Avec la Cour d'Arbitrage, .il n'y a pas chez ceux qui jugent un lien permanent, et dès lors pas d'esprit de corps, ni de continuité progressive de jurisprudence; avec la Cour de Justice Internationale, composée de magistrats, associés d'une manière constante ft la même oeuvre et, sauf exception, toujours maintenus, d'affaire en affaire, sur leur siège, la persistance d'une traditlon est obtenue, le développement harmonieux et logique du droit international est assuré. Dans la Cour d'Arbitrage, il est ft craindre que les juges, enclins ft considérer 1'affaire du point de vue politique, ne donnent pas a la règle de droit assez d'importance. Dans la Cour Permanente de Justice Internationale, le droit prendra, nécessairement, plus d'autorité, et même de rigueur. A la Cour d'Arbitrage il y a place, ft cóté de jurisconsultes, pour des hommes podtiques. A la Cour de Justice, il y aura place, ft cóté de jurisconsultes, pour de grands magistrats, n'eussent-ils, durant toute leur carrière, rencontré que manière indirecte et rare les problèmes du droit international. Comme le disait M. Léon Bourgeois, en ouvrant, le 16 juin, les travaux du Comité: „Cette Cour permanente ne sera pas une Cour d'arbitrage, mais une Cour de justice." L'arbitrage peut tenir compte de mide éléments de fait, de mide contingences, souvent de certaines nécessités d'ordre politique. L'arrêt de justice ne tient compte que de la règle définie et fixée par la loi. Mais, si la Cour Permanente de Justice Internationale n'est pas une Cour d'Arbitrage, au sens strict du moi, il n'en demeure pas moins que, si 1'on prend le mot arbitrage comme synonyme de jugement entre Etats souverains, la Cour de Justice Internationale est, ft cóté des autres tribunaux internationaux, un des organes par lesquels s'exerce le fonctionnement de l'arbitrage international. Sans doute elle n'est pas le seul; d'autres tribunaux arbitraux peuvent exister en dehors d'elle, et parmi eux, la Cour Permanente d'Arbitrage de La Haye, telle que 1'a créée la Convention de 1899 et développée celle de 1907. Mais ede n'en est pas moins, non seulement de sa nature, mais aux termes du Pacte (art. 13) une Cour éventuellement appelée ft statuer toutes les fois qu'il est stipulé que les parties peuvent, 253 ou doivent, recourir a l'arbitrage. Non seulement les dispositions du Pacte, relatives a l'arbitrage, doivent être considérées comme dominant aussi bien 1'organisation d'une procédure arbitrale, au sens strict du mot, qu'une procédure devant la Gour, mais, aux articles 12, 13 et 15 du Pacte, 1'expression „arbitrage" doit être interprétée comme signifiant „règlement judiciaire international". Le 16 juin, en ouvrant les séances du Gomité, M. Léon Bourgeois demandait: „Quelles seront les limites de la compétence? Sur ce dernier point,'le Pacte lui-mème et les divers traités qui viennent d'être signés ne donnent pas seulement un certain nombre d'indications, mais apportent des décisions précises, et, si quelques dispositions de ces traités et du Pacte semblent indiquer des restrictions regrettables, il ne laut pas oublier que, sans même envisager aucun amendement au Pacte, le Gonseil et 1'Assemblée, inspirés par vos travaux, peuvent, en vertu des articles 12 et 15, accroïtre considérablement le champ d'action de la Gour." Dans la disposition de 1'article 14, nul commentaire ne pouvait être plus autorisé que celui de 1'homme d'Etat qui, appelé a. organiser & La Haye, en 1899 et 1907, sous sa première lorme, ce qu'il appelait déja la „Société juridique des nations", a pris part, a Paris, a la rédaction du Pacte, dont il est maintenant, au Gonseil, chargé d'assurer le fonctionnementS3}." De vooruitgang van het Haagsche ontwerp Aan het slot van de inleiding van zijn rapport wees De Lapradelle op de drie belangrijke punten, door de internationale Commissie in overweging genomen: de organisatie, de bevoegdheid en de procedure van het Hol. Inderdaad, wie aandachtig het ontwerp, gelijk het hierboven is opgenomen, nagaat, en het vergelijkt met het reglement voor het bestaande Permanente Hol, eveneens met het onvoltooide ontwerp van 1907, zal daarin principieele verschillen ontdekken, die even zoovele bewijzen van vooruitgang op den internationalen weg zijn. Immers, telkenmale, wanneer totnutoe eene arbitrale rechtbank totstandkwam, zaten daarin wederzijds rechters, aangewezen door de partijen en van welke, gelijk de toelichting tot het „Pive Power Plan" zoo juist uiteenzet, slechts de opper-arbiter langs zuiver onpartijdigen weg was gekozen. Ongetwijfeld, deze arbiters beschikten over volkomen onafhankelijkheid; zij waren aan geene enkele opdracht gebonden, maar zij moesten zich, door de wijze hunner benoeming, voelen als vertegenwoordigers van het land of de partij, die hen aangewezen had. Het ontwerp van 1907 wilde hiermede breken; rechters tevoren aanwijzen, die voor elk later voorkomend geval bevoegd zouden zijn. Deze verwerkelijking van het begrip, dat alle Staten gelijk zijn onder elkander, vond in 1907 geen ingang; vandaar, dat het toenmalig ontwerp een paleis bleel zonder deuren. De internationale Commissie van 1920 durfde 254 niet alleen aan wat in 1907 was verworpen; zij ontnam nevens het recht van benoeming, zelfs dat v&n voordracht aan de Regeeringen, juist om de keuze der rechters technisch goed en moreel onpartijdig te doen zijn. Daarnevens gaf zij, heel het voetspoor van de meerderheid in het „Pive Power Plan" volgend, aan het Hof eene bevoegdheid, waarvan het theoretisch niet twijfelachtig kon zijn, dat deze boven de artt. 13 en 14 van het statuut van den Volkenbond uitging. En ten slotte werden in de door haar ontworpen procedure elementen van onafhankelijkheid aangetroffen, die tevoren in elk ontwerp voor een internationaal Hof werden gemist en bedoelden ertoe te leiden, dat dit Hof tegenover de nationale souvereine gevoelens even krachtig, zou staan als rechtslichamen tegenover de individuen in den nationalen Staat. Wenschen der internationale Commissie De internationale Commissie volstond met met het aanvaarden van een ontwerp; zij nam ook een drietal zeer zeker met onbelangrijke resoluties aan, welke eveneens te San Sebastiaan onder de aandacht van den Uitvoerenden Raad werden gebracht. De eerste wensch luidde: Le Comité Consultatif de Juristes, réuni a La Haye pour élaborer le statut d'une Cour Permanente de Justice Internationale; Convaincu que la sécurité des Etats et le bien-être des peuples exigent impérieusement 1'extension de 1'empire du droit et le développement des juridictions internationales; Recommande: L Qu'une nouvede Conférence des Etats faisant suite aux deux premières Conférences de La Haye, soit reünie dans le plus bref délai possible, en vue: 1° De raffermir les régies existantes du droit des gens, spécialement et d'abord dans les domaines affectés par les événement» de la récente guerre; 2° De formuler et sanctionner les modifications et additions dont la nécessité ou 1'utidté s'est révélée è 1'occasion de la guerre et a raison des changements des conditions de la vie internationale qui ont suivi ce grand conflit; 3° De concider les vues divergentes et de ménager une entente générale relativement aux régies qui ont donné lieu & controverse ; 4° De prendre en considération toute spéciale les points qui, actuellement, ne sont pas réglés d'une manière adéquate et dont la justice internationale réclame la détermination précisd dans une entente commune. II. Que 1'Institut de Droit international, 1'American ïnstitute 255 of International Law, 1'Union juridique internationale, 1'International Law Association et 1'Institut ibérique de droit comparé, soient invités 4 instituer tel mode de travail ou de collabaration qui leur paraïtra convenable afin de préparer pour la réalisation de cette oeuvre, des avant-projets qui, d'abord^ soumis aux divers Gouvernements, seraient ensuite présentés a la Conférence. III. Que la Conférence nouvelle prenne le nom de Conférence pour 1'avancement du droit international. IV. Que cette Conférence soit suivie de Conférences périodiques .semblables, assez rapprochées pour permettre de continuer, en toute opportunité et fécondité, l'oeuvre entreprise, dans ce qu'elle aura d'inaclievé. De tweede wensch luidde: Le Comité Consultatif de Juristes, réuni ft La Haye pour élaborer le statut d'une Cour Permanente de Justice Internationale, Saisi par son Président d'une proposition concernant pour 1'avenir, l'établissement d'une Haute Cour de Justice Internationale, formulée en ces termes: ART1CLE 1. II est institué une Haute Cour de Justice Internationale. ARTICLE 2. Cette Cour se compose d'un membre par Etat respectivement, choisi par le groupe des délégués de chaque Etat ft la Cour d'Arbitrage. ARTICLE 3. La Haute Cour de Justice Internationale sera compétente pour juger les crimes contre I'ordre public international et le droit des gens universel, qui lui seront déférés par 1'Assemblée plénière de la Société des Nations ou par le Conseil de cette Société. ARTICLE 4. La Cour possédera un pouvoir appréciateur pour caractériser le délit, fixer la peine et déterminer les moyens appropriés 4 1'exécution de la sentence. Elle déterminé la procédure 4 suivre dans ce cas, par son règlement d'ordre intérieur. Reconnaissant toute 1'importance de cette proposition, En recommande 1'examen au Conseil et 4 1'Assemblée de la Société des Nations. 256 De derde wensch luidde: Le Gomité Gonsultatif de Juristes, réuni a La Haye pour élaborer le statut d'une Gour permanente de Justice Internationale, Saisit, avec satisfaction, cette occasion d'exprimer le voeu que 1'Académie de Droit International fondée a La Haye en 1913, et dont le lonctionnement a été arrêté par les circonstances, entre aussi prochainement que possible en activité, a cöté de la Gour Permanente d'Arbitrage et de la Gour Permanente de Justice Internationale, au Palais de la Paix, 4 La Haye. Deze wenschen, die te San Sebastiaan ter kennis van den Uitvoerenden Raad werden gebracht, werden in de zitting van den Uitvoerenden Raad van Brussel van 20-27 October '20 behandeld. Ten aanzien van de conferenties, bijeen te roepen krachtens den eersten wensch, werd opgemerkt, dat deze van zuiver juridischen aard zouden zijn; in verband daarmede werd het gewenscht geacht, dat de Uitvoerende Raad aan de aanstaande Algemeene Vergadering zou voorsteden om door de internationale juridische lichamen, in dieri wensch genoemd, te doen onderzoeken welke punten op het programme eener dergeUjke conferentie zouden zijn te plaatsen ; vervolgens aan de leden van den Volkenbond de aldus opgegeven punten zou onderwerpen, en daarna, wanneer althans langs dien weg overeenstemming omtrent de agenda was verkregen, zich opnieuw tot de genoemde juridische lichamen zou wenden teneinde hun raad en voorlichting voor verdere behandeling te verkrijgen. Ten aanzien van den tweeden wensch werd voorgesteld, dat men het daarin besproken ontwerp naar deze zelfde juridische lichamen zou verwijzen, teneinde antwoord te krijgen op de vraag of een dergedjk Hof diende te worden geschapen en zoo ja of dit van bijzonderen aard zou moeten zijn dan wel eene afdeeling van het algemeen internationaal hof zou hebben uit temaken. Ten aanzien van den derden wensch werd opgemerkt, dat, waar het hier betrof een lichaam, niet behoorende tot de organen van den Volkenbond, het wenschelijker scheen dien voor kennisgeving aan te nemen, en in meer algemeenen zin tot uitdrukking te brengen, datgene wat door de internationale Commissie blijkens dien derden wensch als noodzakelijk werd gevoeld. De Uitvoerende Raad vereenigde zich geheel met deze opvattingen, die, gehjk later te Genève, zou blijken, daar nog te ruim geoordeeld werden. Een vierde wensch werd echter door den Raad toegevoegd i in verband met de beslissing, ten aanzien der dwingende rechtspraak te nemen. .• , \,l De Uitvoerende Raad over het ontwerp Te San Sebastiaan kwam, gelijk reeds medegedeeld, het ontwerp met rapport der internationale Commissie ter sprake; Aangewezen was het, dat Léon Bourgeois hierover rapport aan zijne medeleden zou uitbrengen. Hij vestigde er daarin terecht de aandacht op, dat er niet aan kon worden gedacht om reeds dadelijk eene gedetailleerde studie en critiek aan het ingekomen ontwerp te wijden. Slechts kon hij enkele der meest delicate en belangrijkste onderdeelen van het ontwerp belichten, hetgeen hij deed door uiteen te zetten de voorgestelde wijze van benoeming der rechters; de regeling van de bevoegdheid en de werking van het Huf; de wijze ook, waarop aan nationale verlangens ten aanzien van aanwijzing van een eventueelen „eigen" rechter viel te voldoen. Op voorstel van Léon Bourgeois werd te San Sebastiaan besloten, dat aan alle leden van den Volkenbond bij wijze van inlichting een exemplaar van het ontwerp met rapport-de Lapradelle zou worden gezonden, terwijl aan Bourgeois werd opgedragen om een voorloopig rapport samen te stellen, als grondslag dienende voor het door den Raad aan de Algemeene Vergadering uit te brengen advies 54). Toen dan ook de Uitvoerende Raad te Brussel op 20 October bijeenkwam, bleken van de zijde van enkele Regeeringen schriftelijke ; van de zijde van andere mondelinge opmerkingen ten aanzien van den inhoud van het ontwerp aan den rapporteur te zijn medegedeeld. De schriftelijke waren van Italië, die ten aanzien van de artt. 29, 35, 36, 38, 41, 45, 52 en 59 wijzigingen inhielden, welke, zooals Léon Bourgeois deed uitkomen, somwijlen van redactioneelen aard waren en zeker niet de aandacht van den Uitvoerenden Raad konden hehben; van Noorwegen, dat de wijze van voorstellen van candidaten weinig gelukkig achtte, veranderingen vroeg in aantal en nationaliteit der candidaten en overigens ten opzichte van de door den rechter uit te oefenen functies, hunne verblijfplaats en hun al dan niet vroeger verband met een te behandelen zaak opmerkingen maakte; van Zweden, dat zes personen door iedere nationale groep wilde doen voorstellen, eigen rechters uit het geding wilde verwijderen en overigens aangaande de positie der rechters enkele opmerkingen maakte. De mondelinge, later door Batfour herhaald, waren van Engelsche zijde en betrollen voornamelijk de aan het Hol gegeven bindende bevoegdheid, welke door Groot-Brittannië in strijd werd geoordeeld met de voorschrilten van art. 14 van het statuut. Rapport van Léon Bourgeois In een uitvoerig rapport besprak Léon Bourgeois achtereenvolgens het verplichtend karakter, aan de jurisdictie van het Hol gegeven; de al dan niet terugwerkende bevoegdheid van het Hol, waar het betrelt de uitlegging van tractaten, waarvan de totstandkoming anterieur is aan de stichting van het Hof; de vraag of het Hof bevoegd kon worden verklaard ten aanzien van prijzen ; de moeilijkheid der nationale rechters; het verband tusschen het nieuw te stichten Hol en de organen van den Volkenbond; de positie der rechters, hunne tractementen en verplichtingen; de aanwijzing der candidaten ; het recht van inter- 17 257 258 ventie, ook dan wanneer eene beslissing een deel van het internationaal recht in een voor een bepaalden Staat nadeeligen zin zal kunnen wijzigen ; en de keuze van de talen voor het Hof, ten aanzien van welk laatste punt een afzonderlijk rapport door den Griekschen gedelegeerde Kaklamanos werd uitgebracht, met de conclusie, dat Engelsch ol Fransch door het Hof als officieele taal zou kunnen worden aangewezen. Uit het rapport van Léon Bourgeois bleek duidelijk, dat het verplichtend karakter, aan de jurisdictie van het Hof gegeven, in den kring van den Uitvoerenden Raad overwegend groote bezwaren ontmoette, want geheel het rappurt werd zonder discussie door den Raad aanvaard en dus ook dat deel, betrekking hebbende op dit verplichtend karakter, aldus luidende: Caractè e obligatoire de la jurisdiction. II s'agit ici de 1'interprétation de 1'article 34 du projet des juriconsultes de La Haye. Get article est aini concu: „Entre Etats Membres de la Société des Nations, la Gour statue sans convention spéciale sur les différends d'ordre juridique, qui ont pour objet: a) L'interprétation d'un traité; b) Tout point de droit international; / c) La réalité de tout fait qui, s'il était établi, constituerait la violation d'un engagement international; d) La nature ou 1'étendue de la réparation due pour la rupture d'un engagement international; e) L'interprétation d'une sentence rendue par la Gour. La Gour connalt également de tous différends, de quelque nature qu'ils soient, qui lui sont soumis par la convention, soit générale, soit spéciale, des parties. En cas de contestation Sur le point de savoir si un dillérend rentre dans les catégories ci-dessus visées, la Gour décide." Aucune dilliculté ne se présente lorsqu'il y a entre les parties une convention générale ou spéciale, établissant la compétence de la Gour. Mais il s'agit de savoir si nous pouvons instituer une Gour de Justice ayant le droit de se considérer comme compétente pour statuer sans convention spéciale. Les juristes a La Haye ont répondu oui. Ils ont en ellet pensé que si la Gour est rendue compétente par l'accord des parties, ce qui est incontestable, il est difficile de voir pourquoi eet accord ne pourrait être constaté par une convention générale délibérée par la Société des Nations, au lieu de 1'être par une convention spéciale passée entre deux ou plusieurs des parties. Si 1'Assemblée de la Société des Nations approuve une disposition constitutive du statut de la Cour de Justice impliquant la compétence obligatoire de cette Gour pour des points déterminés, la ratification par les différents Etats de cette disposition adoptée par la Société des Nations n'équivaudrait-eUe pas a une convention HHH 259 donnant 4 la Gour de Justice une juridiction obligatoire dans les matières énumérées dans 1'article 34 de 1'Avant-Projet ? Si 1'on' adopte cette tbèse des juriconsultes de La Haye d'une facon absolue, on va certainement trés loin, vu les termes de 1'article 34. Que faut-il en effet entendre par les termes. „tout point de droit international" ? Même si les Etats admettaient la juridiction obligatore dans les cas expressément définis dans 1'article, consentiraient-ils 4 aller jusqu'4 admettre que toute question de droit international puisse être soumise 4 la Cour ? Des objections 4 eet égard ont été soulevées par plusieurs des Gouvernements qui nous ont fait parvenir leurs observations au sujet de 1'Avant-Projet. L'innovation apportée par le projet de La Haye se résumé en ceci: On substiue la décision de la Cour permanente 4 la décision que devrait prendre le Gonseil sur la question de savoir si les moyens diplomatiques ont été épuisés ou non entre les deux parties avant que leur dillérend vienne devant le Gonseil, et on substitue une décision de la Gour permanente au libre choix que le Pacte laisse aux parties, quant 4 la question de savoir si elles porteront leur dillérend devant la Cour, devant une autre juridiction internationale ou devart le Conseil de la Société des Nations. Gette liberté de choix est donnée aux Mêmbres de la Société des Nations par 1'article 12 du Pacte. Nous ne croyons nécessaires de discuter ici les avantages qui résulteraient, pour la bonne administration de la justice internationale et pour le développement de 1'autorité de la Cour, du système de la compétence obdgatoire proposé par le Comité des Juristes. Mais, puisqu'il s'agit, en réadté, d'une modification 4 apporter aux articles 12 et 13 du Pacte, le Conseil estimera sans doute qu'il ne lui appartient pas, 4 1'heure oü va sè réunir pour la première lois 1'assemblée générale de la Société des Nations, de prendre 1'initiative de propositions de modilications du Pacte dont 1'appdcation et la garde lui ont été confiées. S'il prenait, sur un point particulier dont 1'importance n'échappe 4 personne, 1'initiative de tedes propositions de modification, il aurait 4 se prononcer de même sur beaucoup d'autres points de modification du Pacte que certains Gouvernements ont déj4 annoncé 1'intention de présenter 4 1'assemblée. Ce qui parait nécessaire, 4 1'heure actuede, pour 1'autorité de la Société des Nations, c'est que, dès ses débuts, des divisions ne se produisent pas sur les régies posées dans le Pacte du 28 avril 1919. Je propose donc que nous prenions comme point de départ de nos délibérations ultérieures les résolutions suivantes: „Gonsidérant que la rédaction proposée par les Juristes de La Haye tend 4 modilier le principe qui donne aux parties le droit de choisir entre les deux alternatives pour la solutation d'un différend ayant surgi entre edes, soit de la procédure judiciaire, soit du recours au Conseil; 260 Gonsidérant que cela constituerait une modification a 1'article 12 du Pacte; Estimant qu'a 1'heure actuelle, il n'y a pas lieu d'envisager des modifications 4 ce Pacte, qu'il s'agit simplement d'appliquer; LE GONSEIL PROPOSE de substituer dans 1'Avant-Projet de La Haye, aux articles 33 et 34, la rédaction suivante: Art. 33. La compétence de la Gour est réglée par les articles 12, 13 et 14 du Pacte. Art. 34. Sans préjudice de la faculté conféré par 1'article 12 du Pacte aux parties en litige de le soumettre, soit a la procédure judiciaire ou arbitrale, soit a 1'examen du Gonseil, la Gour connaitra, sans convention spéciale, des litiges dont le règlement est confié 4 elle, ou 4 la juridiction instituée par la Société des* Nations, aux ■ termes des traités en vigueur." Etant bien entendu que le Sécretariat sera chargé, s'il y a lieu, demettre les autres dispositions de 1'Avant-Projet en harmonie avec cette nouvelle rédaction des articles 33 et 34. En adoptant cette rédaction, le Gonseil n'entend nullement se prononcer contre 1'idée même de compétence obligatoire de la Gour dans les questions d'ordre juridique. II y a 14 un développement de 1'autorité de la Gour de Justice qui peut être extrêmement profitable au règlement général des différends entre les nations, et le Gonseil n'aurait certainement aucune objection a ce que le problème füt étudié dans un prochain avenir. II se bornera, en maintenant la rédaction que nous avons l'honneur de lui proposer, a 1'affirmer qu'il ne peut, a 1'heure actuelle, prendre 1'initiative d'une modification aux dispositions du Pacte, celle-ci, qu'elle qu'en soit la valeur particulière, ne pouvant être introduite sans danger que si elle résulte du consentement véritablement universel des Membres de la Société des Nations. Wijzigingen in het ontwerp Naar het oordeel van Léon Bourgeois zouden door deze wijziging de voornaamste bezwaren, aan den Uitvoerenden Raad ter kennis gebracht, zijn opgeheven. De vraag toch, of het Hof al dan niet bevoegd in prijzenzaken kon worden geoordeeld; de vraag van de terugwerkende bevoegdheid; zelfs de vraag in hoeverre het noodig was, dat aan de organen .van den Volkenbond zekere rechten in de bijeenkomsten van het Hof werden verstrekt, verloren een deel van hare beteekenis, indien aan de wenschen van den Uitvoerenden Raad op dit punt werd tegemoet gekomen. Van belang werd nog geacht het recht van interventie, in verband waarmede de toevoeging van een artikel, uitdrukkelijk uitsprekend, dat de beslissing van het Hof slechts voor de partijen in geschil en ten aanzien van het geschil, dat beslist wordt, van kracht is, werd gewenscht. Eveneens eene wijziging van art. 56 in dezen zin: indien het arrest niet, hetzij geheel, hetzij ge- 261 deeltelijk, de eenstemmige meening der rechters weergeeft, hebben de rechters met afwijkende meening het recht daaraan de uiteenzetting hunner persoonlijke meening toe te voegen. Onnoodig te zeggen, dat het rapport van Léon Bourgeois zonder „wijzigingen werd aangenomen en dat mitsdien aan de Algemeene Vergadering, welker bijeerroeping op 15 November te Genève reeds was vastgesteld, werd voorgelegd een ontwerp, van het oorspronkelijke ontwerp der internationale commissie in het belangrijke punt der bevoegdheid principieel verschillend, en bovendien, in verband met de beslissing van den Uitvoerenden Raad, aldus gewijzigd, dat slechts aan den president, die te 's-Gravenhage steeds moet verblijven, een vast tractement werd toegekend. Het secretariaat-generaal kweet zich overigens van de daaraan gegeven opdracht om den verderen tekst van het ontwerp in overeenstemming te brengen met de genomen beslissingen, aangezien de Uitvoerende Baad op het desbetreffende voorstel van Léon Bourgeois zeer terecht vaststelde, dat het niet zijne taak kon worden geacht om tot in onderdeelen het werk te beoordeelen van de eminente juristen, door het vertrouwen van dien Baad zeiven geroepen tot dit belangrijke werk 1 De derde commissie te Genève Voornamelijk dus op het belangrijke.punt der bevoegdheid week het te Genève door den Uitvoerenden Raad aan het oordeel der eerste Algemeene Vergadering van den Volkenbond onderworpene van het oorspronkelijke ontwerp der Juristencommissie al. Tevoren mocht wel vaststaand worden gerekend, dat het niet in de bedoeling der Algemeene Vergadering kon liggen om in eersten termijn de groote reeks van onderwerpen, aan hare aandacht toevertrouwd, rechtstreeks te behandelen. Er werden uit de vergadering een zestal commissiên gevormd, in alle welke commissiên een gedelegeerde van ieder der 41 leden van den Volkenbond zitting had. Aan de derde commissie werd de studie van het ontwerp voor het Internationale Hol van Justitie toevertrouwd. Gelijk het met andere commissiên ging, zoo ging het ook met deze; het bleek in de practijk al spoedig, dat de gevormde voltallige commissiên te groot waren om in haar geheel over belangrijke vraagstukken te beraadslagen. Dies werd uit het midden der derde commissie eene technische sub-commissie gevormd, bestaande uit tien leden, van welke er vijl behoorden tot de juristen van 's-Gravenhage en de overige vijl uit het midden der geheele commissie waren gekozen. Het waren1 van de eerste categorie de heeren Adatci, Hagerup, Fernandes, Ricci Busatti :en Loder; van de tweede categorie de heeren Doherty (Canada), Sir Gecil Hurst (Engeland), Fromageot (Frankrijk), Politis (Griekenland) en Dr. Max Huber (Zwitserland).. Aan deze sub-commissie werd, na twee uitvoerige zittingen van de voltallige commissie, overgelaten om een uitweg te vinden uit de moeilijkheden, die al dadelijk bleken te bestaan ten aanzien van de regeling der bevoegdheid van het Hol. 262 Amendementen op het ontwerp En tegelijk werd aan deze sub-commissie opgedragen om te behandelen de verschillende amendementen, ingediend op het aanhangig ontwerp achtereenvolgens door de delegaties van Argentinië, Engeland, Canada, Columbia, Spanje en Panama. Het Argentijnsche voorstel strekte in . het algemeen om de verpbchte toevlucht tot het Internationale Hof te hersteben en dit bevoegd te verklaren voor alle geschillen met uitzondering van die, welke de Grondwet, van de Staten bi conflict zouden betreffen, terwijl het tevens beoogde het bestaande Permanente Hol te 's-Gravenhage te doen opheffen. De Engelsche voorstellen beoogden het Italiaansche denkbeeld, om de plaatsvervangende rechters te doen vervaden, te ondersteunen en overigens de aanbevebng van de te verkiezen rechters te onttrekken aan den uitsluitenden invloed van de nationale groepen in het Permanente Hof; tenslotte om eene afzonderlijke rechtspraak te scheppen voor de geschiUen, uit het hoofdstuk van den Arbeid in het Vredesverdrag van Versaibes voortvloeiend. Het voorstel van Columbia strekte om de plaatsen der rechters naar evenredigheid te verdeelen over Europeesche, Amerikaansche en Aziatische of Afrikaansche leden. Het Ganadeesche voorstel bedoelde om de aanbevebng der te benoemen rechters geheel aan den invloed van het Permanente Hof te onttrekken en uitsluitend onder dien van de Regeeringen rechtstreeks te brengen. Het voorstel van Panama wdde de artt. 33 en 34 in den vorm, zooals deze te 's-Gravenhage waren geredigeerd, opnieuw in overweging nemen. En het Spaansche voorstel ten slotte wenschte, dat nevens Engelsch of Pransch door het Hof, op verzoek van eene der partijen, ook eene andere taal kon worden toegelaten5'). Rechtspraak in arbeidsgeschillen Intusschen diende, nevens de overweging dezer amendementen, te Genève meer dan door het Juristencomité te 's-Gravenhage was gedaan, voorzien in de behoefte, door het hoofdstuk van den Arbeid van het tractaat van Versaibes geschapen. Immers, de bepalingen, vervat in geheel het XIHde deel van dit tractaat, leggen op het Internationale Hof van den Volkenbond bepaalde verpbchtingen en dwingen de leden van den Volkenbond om zich aan de rechtspraak van dat Hof in zaken, de uitvoering van dit deel van het tractaat van Versaibes rakende, te onderwerpen. De artt. 408 e.v. regelen in het bijzonder eene zekere wederkeerige controle van de leden en van de vakvereenigingen van werkgevers en werknemers op de uitvoering van de tractaten en aanbevelingen, die op. de jaarUjksche Arbeidsconlerenties totstandkomen. Wordt door eene vakvereeniging, hetzij van werkgevers, hetzij van werknemers, een bezwaarschrift gericht tot het Internationaal Arbeidsbureau, volgens welk bezwaarschrift eenig lid 263 niet op bevredigende wijze de uitvoering heeft verzekerd van een verdrag waartoe dit Ud is toegetreden, dan heeft de Raad van Beheer de bevoegdheid dit bezwaarschrift ter kennis te brengen van de betrokken Regeering, die kan worden uitgenoodigd om ter zake eene zoodanige verklaring af te leggen als zij dienstig acht. Is binnen een redelijken terniijn van de betrokken Regeering geenerlei verklaring ontvangen ol komt eene zoodanige verklaring aan den Raad van Beheer onbevredigend voor, dan heelt deze het recht het ontvangen klaagschrift, eventueel met het daarop gegeven antwoord, openbaar te maken. Maar sterker nog Ieder der leden, dus elke bij de Arbeidsorganisatie aangesloten Staat, kan bij het Internationaal Arbeidsbureau eene klacht indienen tegen een ander lid, dat naar zijne meening op metbevredigende wijze de uitvoering verzekert van een der verdragen, waartoe het is toegetreden. De Raad van Beheer kan ook hier zich eerst in verbinding steden met de betrokken Regeering. Acht de Raad van Beheer dit niet noodzakelijk ol is binnen een redeUjken termijn, nadat zulks is geschied, geen antwoord ontvangen, dat dien Raad bevredigt, dan kan hij de instelling uitlokken van eene commissie van onderzoek, welke zeilde gedragslijn door den Raad kan worden gevolgd ambtshalve ol zells op de klacht van een afgevaardigde ter jaarUjksche conlerentie. Deze commissie van onderzoek wordt door den secretaris-generaal van den Volkenbond samengesteld. De leden der organisatie wijzen, zes maanden na de inwerkingtreding van deel XIII van het Vredesverdrag, drie personen aan, ieder deskundig op industrieel gebied, van welke een kan worden geacht de werkgevers, een de werknemers te vertegenwoordigen, terwijl de derde onafhankelijk tegenover beiden staat. De Raad van Beheer heelt het recht te onderzoeken ol dit met de aangewezen personen inderdaad het geval is, en eventueel met eene meerderheid van 2/3 de benoeming at te wijzen van degenen, die met aan de vereischten voldoen. Uit de aldus door de verschillende leden aangewezenen benoemt telkenmale de secretaris-generaal eene commissie van drie personen; wijst onder hen een voorzitter aan, doch alles onder het voorbehoud, dat geen der drie aldus aangewezenen mag behooren tot hen, die door het rechtstreeks bij de klacht betrokken lid op de lijst zijn gebracht. Aan de commissie van onderzoek moeten door ieder der leden van de Arbeidsorganisatie ade. inlichtingen ter beschikking worden gesteld. De commissie stelt een rapport op, waarin zij hare bevindingen neerlegt nopens ade leiten, die voor de beoordeeling van de klacht van belang zijn; zij geelt daarbij tevens aan welke maatregelen zij meent te moeten aanbevelen om aan de Regeering, die de klacht heeft ingediend, voldoening te verschaften. Dit rapport wijst eveneens, wanneer daartoe aanleiding bestaat, de maatregelen van economischen aard tegen de nalatige Regeering aan, welke de commissie dienstig acht en welker toepassing door de overige Regeeringen haar gerechtvaardigd schijnt. De secretaris-generaal van . den Volkenbond doet mededeeling van dit rapport en draagt zorg voor de bekendmaking. Elk der betrokken Regeeringen deelt binnen een maand aan den secretaris-generaal mede of zij al dan niet de aanbevelingen, in het rapport neergelegd, aanvaardt en, ingeval zij deze niet aanneemt, of zij het geschil aan het Hof van Justitie van den Volkenbond wenscht te onderwerpen. Het Hof kan de conclusies of aanbevelingen van de commissie van onderzoek bevestigen, wijzigen of vernietigen en tevens die maatregelen van economischen aard aanwijzen, welke het dienstig acht tegenover de ingebreke gebleven Regeering. Bovendien heeft elk lid van de organisatie het recht om, indien een ander lid ter uitvoering van eene aanbevebng of een ontwerp-verdrag niet de voorgeschreven maatregelen neemt, deze aangelegenheid ook rechtstreeks voor het Hof te brengen 56). Gedraagt het aangeklaagde lid zich binnen den voorgeschreven termijn niet naar de aanbevelingen van de commissie van onderzoek of naar de besbssing van het Hof, dan zal ebt ander lid van de Arbeidsorganisatie ten aanzien van dit land de maatregelen van economischén aard kunnen toepassen, die voor dit geval zijn aanbevolen geworden. De nalatige Regeering kan echter op elk oogenblik, dat haar goeddukt, den Raad van Beheer verwittigen, dat zij de noodige maatregelen heeft genomen teneinde zich te gedragen overeenkomstig de aanbevelingen van de commissie van onderzoek of de beslissing van het Hof. Zij kan den Raad verzoeken den secretaris-generaal van den Volkenbond eene nieuwe commissie van onderzoek te doen samenstellen, belast met de taak de waarheid dezer verklaring te onderzoeken. Heeft dit onderzoek plaats en blijkt de bewering der betreffende Regeering juist, dan worden de maatregelen van economischen aard, die tegenover de nalatige Regeering genomen waren, door alle andere leden van den Volkenbond onmiddellijk 'opgeheven. Ook overigens zijn alle vragen ol geschillen, die betreffende de uitlegging van dit deel van het Verdrag en van de daaruit voortvloeiende overeenkomsten rijzen, onderworpen aan de beslissing van het Hof van Justitie5;). V,o orstellen van Albert Thomas Met deze bepalingen voor oogen kan het zeker geene verwondering wekken, dat de directeur van het Internationaal Arbeidsbureau, Albert Thomas, aanleiding vond om zich tot de Juristencommissie te 's-Gravenhage te wenden en op eene speciale voorziening voor de geschillen van den Arbeid aan te dringen. De Juristencommissie achtte eene zoodanige alzonderlijke voorziening niet noodzakelijk, wat Albert Thomas niet heeft verhinderd om zich tot de Algemeene Vergadering te wenden met eene nota, betrekking hebbende op de wijzigingen en aanvullingen, in bet ingediende ontwerp alsnog aan te brengen. Eene reeks amendementen werd door hem ln deze nota voorgesteld; de bedoe- 264 265 ling was daarbij, dat het Hof twee secties zou omvatten, eene algemeene en eene speciaal voor den Arbeid, voor welke beide secties de rechters op gelijke wijze zouden worden gekozen, met dit onderscheid, dat de benoeming van de rechters voor de speciale sectie van den Arbeid niet zou geschieden door den Uitvoerenden Raad en de Algemeene Vergadering van den Volkenbond, maar door de jaarlijksche algemeene conferentie en den Raad van Beheer van de internationale Arbeidsorganisatie, aan welke laatste de betreffende aanbevedngèn rechtstreeks door de Regeeringen zouden worden gedaan. Dat de bepalingen omtrent de bevoegdheid van het Hof, dwingend of niet-dwingend, eene aanvulling ten aanzien van deze geschiden noodig hadden, spreekt in dit verband vanzelf. Temeer diende aandacht aan de nota-Thomas te worden geschonken, wijl te Genève de grondslagen werden gelegd voor de organisatie van het verkeer, slechts enkele maanden later te Barcelona definitief totstandgekomen, welker geschiUen evenzeer, gedeeltelijk uit den aard der zaak, gedeeltelijk krachtens de bepalingen van het tractaat van Versailles, door het Hol van den Volkenbond dienen te worden beslecht. Art. 336 van het tractaat van VersaiUes vermeldt dit ten aanzien van de 'internationale rivieren ; art. 376 vermeldt het ten aanzien van andere middelen van verkeer; art. 38T5 vermeldt het 'ten aanzien van het Kieler kanaal. Aan de wenschelijkheid, zoo niet noodzakelijkheid der voorziening werd te Genève niet getwijleld; slechts deze vraag maakte onderwerp van de beschouwing uit, op welke wijze het eenvoudigst daarin te voorzien zou zijn. Het ontwerp in de derde commissie In de eerste twee vergaderingen, welke de derde commissie onder voorzitterschap van Léon Bourgeois hield, kwam voornamelijk de vraag van de bevoegdheid van het Hol ter sprake. Het bleek uit datgene wat door eene reeks van gedelegeerden en onder deze de vertegenwoordigers van Griekenland, Panama, Roemenië, Argentinië, Brazihë en Portugal, werd opgemerkt, dat de besUssing, door den Uitvoerenden Baad genomen inzake de bevoegdheid van het .Hol, velen niet bevredigde; dat men, zoo inderdaad tusschen het oorspronkelijk ontwerp en het statuut van den Volkenbond tegenspraak aanwezig was, deze Uever opgelost zag door wijziging in het statuut te brengen; dat men van oordeel was, dat op de wijze als thans het ontwerp was geamendeerd, het een groot deel van zijne kracht verloor. Daarentegenover merkte Lord Robert Gecil op, dat in de gegeven omstandigheden niet verder kon worden gegaan dan door den Uitvoerenden Baad was besloten; dat men, gezien ook de beslissing, die betrellende amendementen op het statuut in het algemeen stond genomen te worden, beter deed zich te beperken tot het bereikbare en het overige te laten voor een volgend jaar. Op dezen grondslag belastte de commissie hare sub-commis- 266 sie met de verdere ontwikkeling van den arbeid. In de vergadering van deze laatste werden achtereenvolgens de ingediende amendementen behandeld en werd Albert Thomas, gelijk later ook in de commissie, toegelaten om de door hem opgestelde uitvoerige nota te verdedigen. Het amendement van Argentinië om te besluiten tot opheffing van het J Haagsche Permanente Hol werd verworpen uit overweging eenerzijds, dat deze instelling in de tegenwoordige omstandigheden nog haar nut kan hebben, en dat bovendien de opheffing niet kon wórden uitgesproken door eene conlerentie, op welke niet alle de tot het Permanente Hol behoorende Staten uitgenoodigd waren. Eveneens werden de overige amendementen verworpen, terwijl ten aanzien van de rechtspraak inzake arbeidsgeschillen eene aanmerkelijk eenvoudiger werkwijze en redactie werd voorgesteld dan door den directeur van de internationale Arbeidsorganisatie was geschied. Het aldus herziene ontwerp scheen aanmerkelijk gewijzigd, doch bevatte als alwijking van den tekst, die aan de vergadering te Genève was onderworpen, slechts weinige veranderingen van beteekenis. Ten aanzien van het moeilijke vraagstuk der bevoegdheid, waarin de tegenstanders tot aan het einde der voorloopige beraadslagingen scherp tegenover elkander bleven staan, werd deze gelukkige oplossing gevonden, dat de desbetreffende ■ artikelen de redactie naar de besdssing van den Uitvoerenden Raad van Brussel bleven behouden, doch dat tevens werd bepaald, dat een afzonderlijk protocol zou worden geopend, krachtens hetwelk die Staten ter Conlerentie, die zulks wenschten, zich konden verbinden om in geschdlen, die hen onderling betreffen, een grootere zooveel mogelijk verplichte bevoegdheid te erkennen 58). De zittingen van 8 en 9 December 1920 van de derde commissie waren aan alle deze vraagstukken gewijd, en tenslotte aan de niet onbelangrijke vraag op welke wijze aan het te stichten Hol officieel het leven , zou worden geschonken. Aanvankelijk dacht men, dat een besluit van de Algemeene Vergadering, met algemeene stemmen genomen, voldoende zou zijn om aan het Internationale Hol volkomen legaal levenslicht te verzekeren; daartegenover werd beweerd, dat een afzonderlijk tractaat noodig was om dit te verkrijgen. Hoewel ook hier de vooren tegenstanders in bijna gelijken getale aanwezig waren, lieten de tegenstanders van het denkbeeld eener afzonderlijke overeenkomst zich in dit geval gemakkelijk winnen uit overweging, dat ten aanzien van de bestaanszekerheid van dit nieuwe Internationale Hol men beter te voorzichtig dan onvoorzichtig kon handelen.. Aldus werd te Genève ter teekening geopend het protocol, welks onderteekeningen een bepaald aantal ratificaties (22) zou moeten teden alvorens het nieuwe Hol gevestigd kon worden gerekend en mitsdien het secretariaatgeneraal zou kunnen overgaan tot het uitnoodigen van de leden om hunne candidaten te doen aanwijzen. 267 Het ontwerp in de algemeene vergadering De zittingen van de 20ste en 21ste algemeene vergaderingen van Genève-1920 waren aan de behandeling van het rapport der derde commissie gewijd. Nadat Léon Bourgeois op de beteekenis van de te nemen beslissing had gewezen en Hagerup als rapporteur der commissie de aangebrachte wijzigingen had toegelicht, werd achtereenvolgens door de afgevaardigden van Roemenië, Panama, Servië, Golumbia, China, Griekenland, Peru, Italië, Portugal, Cuba, Engeland, Bolivia, Zwitserland en Frankrijk het woord gevoerd, terwh'1 tusschen hen in de Hodandsche gedelegeerde, de heer Loder, dankte voor de eer, Nederland aangedaan door de vestiging van het Hol te 's-Gravenhage, en, al werd in diens rede de teleursteUing over de uitgeworpen dwingende bevoegdheid niet verborgen, zijne beste verwachtingen omtrent de levenskracht van het nieuwe instituut uitsprak. Voor het overige weerhield het meerendeel der gedelegeerden zich niet ervan om te doen gevoelen, dat hen het verminderen van de bevoegdheid van het Hol een achteruitgang in het ontwerp toescheen; achteruitgang, die door enkelen met algeheel verUes van de beteekenis der nieuwe instelling zeker overdreven werd voorgesteld. Reeds uit de stukken was gebleken, dat vooral op aandringen van den Engelschen afgevaardigde in den Uitvoerenden Raad te Brussel tot het wijzigen der betreffende artikelen werd overgegaan; de verwijten, die tegenover deze wijziging werden uitgesproken; de teleurstedende ervaringen, waarvan werd blijk gegeven, troffen daarom voor een niet gering gedeelte juist de Engelsche vertegenwoordigers. Toch bracht dit eerst op het einde van de discussiën dezer belangwekkende vergadering Baltour er toe om op te staan en de houding te verklaren, door Engeland in dezen aangenomen. Balfour kon daarvoor moeiUjk' een nieuw argument bijbrengen; ook ditmaal zette hij uiteen, dat Engeland's vrees tegen eene te uitgebreide bevoegdheid gaat in de richting, dat het nieuwe Hol dan in zijne werking eene teleurstelUng zal opleveren, die het prestige van dat Hol zal schaden. Wel riimmer zal de toekomst, die nu in deze jaren slechts een Hol met verzwakte bevoegdheid kent, uitspraak over deze bewering kunnen doen59). Het delinitiel verdrag Gaan wij den tekst van het verdrag na gelijk dit door de betreffende resolutie van de Algemeene Vergadering te Genève, laat in den \ middag, zonder eenige plechtigheid, werd aangenomen, dan treft het, dat, met uitzondering van de belangrijke wijziging in het artikel aangaande de bevoegdheid weinig ol geene veranderingen zijn aangebracht. Ten aanzien van de geschiden betreffende de internationale arbeidswetgeving is thans vastgesteld, dat aan het Hol bijzitters worden toegevoegd, gekozen uit hen, die eene „compétence notoire" op het gebied der arbeidswetgeving en der sociale vraagstukken bezitten, welke bijzitters 268 geene beslissende stem hebben, doch wel aan de beraadslagingen in de raadkamer zullen deelnemen ; zij worden krachtens het reglement van het Hof, gekozen uit hen, aangewezen door Raad van Beheer en de Régeêringen60). De arbeidsgeschillen zullen als regel door het voltallige Hof worden behandeld; op verzoek evenwel van beide partijen kunnen zij aan eene speciale kamer van vijl leden worden opgedragen •; in beide gevallen bedraagt het aantal bijzitters vier. Zoowel de benoeming der rechters als de aanbevelingen teneinde deze benoemingen te verkrijgen blijven als in het oorspronkelijk ontwerp bepaald, met dit verschil intusschen, dat thans vier personen door elke nationale groep in het Permanente Hol kunnen worden aangewezen en dat, teneinde rekening te houden met het bezwaar, dat enkele leden van den Volkenbond in het Permanente Hol niet zijn vertegenwoordigd, is vastgesteld, dat deze Staten voor dit doel personen zullen aanwijzen teneinde te handelen als. eene nationale groep in het Hof van Arbitrage. Het amendement, door Jhr. Loudon namens de Nederlandsche delegatie verdedigd, geelt voor geschillen betreflende verkeer en doorvoer eene gelijke berechting als voor geschiden betreffende arbeidsaangelegenheden het geval is; bij de aanbeveling der betreffende bijzitters neemt nog niet de te Barcelona totstandgekomen internationale organisatie de plaats in, die bij deze Arbeidsgeschiden de Raad van Beheer van het Internationaal Bureau vervult. De besdssing van de Juristencommissie om rechters van de eigen nationaliteit toe te laten, indien deze niet in het Hol aanwezig zijn, is, ook al heelt zich daartengen menige stem verheven, gebleven, en op arbeids- en verkeersgeschiden toegepast; zij is verschidend beoordeeld, door den een eene gelukkige oplossing, die slechts het vertrouwen in het Hol kan versterken, door den ander eene bedenkelijke afwijking in de richting der vroegere arbitrale hoven genoemd. Ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof is op voorstel van den Braziliaanschen gedelegeerde Pernandes in art. 36 bepaald, dat deze bevoegdheid zich uitstrekt over alle aangelegenheden, die de partijen aan het Hol onderwerpen, evenals over alle gevallen, bepaaldelijk voorzien in de van kracht zijnde tractaten en overeenkomsten. De leden van den Volkenbond echter en de Staten, vermeld in het Aanhangsel van zijn statuut, zullen hetzij bij de onderteekening ol ratificatie van dit protocol, hetzij later, kunnen verklaren, dat zij van dien stonde al de rechtspraak van het Hof als verplicht aanvaarden, rechtens en zonder bijzondere overeenkomst, tegenover elk ander Volkenbondslid ol Staat, dat dezelfde verplichting aanvaardt, betreffende alle of enkele soorten van rechtsgeschillen, tot onderwerp hebbende: a. de uitlegging van een tractaat; b. elke internationale rechtsvraag; c. het bestaan van elk feit, dat indien het bewezen was, schending eener internationale verplichting zou vormen ; d. de natuur of de uitgestrektheid der schadevergoeding, welke wegens schending eener internationale verplichting verschuldigd is. De hierbedoelde verklaring kan onvoorwaardelijk 269 worden gegeven of op voorwaarde van wederkeerigheid ter aanzien van eenige of bepaald aangewezen Volkenbondsleden of Staten, of voor een bepaalden duur. Het aanvullend protocol Heeft Léon Bourgeois, wien juist in de dagen van Genève de onderscheiding ten deel viel den Nobelprijs te ontvangen, niet ten onrechte gezegd, dat met de regeling der bevoegdheid van het Hof eene zaak van vertrouwen is gemoeid, door middel van dit aanvullend protocol werd verhoord de wensch van die Staten, die verder wilden gaan dan de Uitvoerende Raad te Brussel thans mogelijk achtte. Deze verklaring heeft iets gemeen met art. 19 van het eerste tractaat van 's-Gravenhage van 1899, met dit onderscheid echter, dat thans slechts eene simpele onderteekening, niet afzonderlijke tractaten noodig zijn om het internationaal protest, dat is opgegaan tegen den geringen vooruitgangszin der enkele grooten, te doen leven. Blijkens de toelichting op het wetsontwerp, strekkende om door het Nederlandsche Parlement de toetreding tot het nieuwe Hof te doen goedkeuren, waren op dat oogenbdk (begin April 1921) slechts Costarica, Denemarken, Luxemburg, Portugal, San Salvador, Uruguay en Zwitserland tot dit protocol toegetreden; aden hebben de voorwaarde van wederkeerigheid gesteld, terwijl Zwitserland, Denemarken en Luxemburg de verpdchting slechts voor vijf jaren hebben aanvaard. Voor de uitgaven van het nieuwe Hof wordt gerekend op een bedrag van 650.000 gouden francs, waarboven als vanzelf sprekend komen de kosten van elk proces op zich, die door elke partij voor haar deel worden gedragen, tenzij het Hof anders besdst. Voor een niet gering gedeelte zijn de kosten van het Hof te vinden in de tractementen zijner rechters, waaromtrent eveneens de derde commissie praeadvies uitbracht. BUjkens dit praeadvies en in verband met de beslissing, dat slechts aan voorzitter en griffier zal worden voorgeschreven om te 's-Gravenhage woonachtig te zijn, wordt voor den president gerekend op een tractement van f 15.000, verhoogd met eene bijzondere toelage van f 45.000 ; voor den vice-president op een tractement van f 15.000, verhoogd met eene maximum-toelage van f 30.000 ; voor de rechters op een tractement van f 15.000, verhoogd met eene toelage van maximum f 20.000; voor de plaatsvervangende rechters op eene maximumtoelage van f 30.000. Dat deze toelagen verband houden met den zittingsduur der rechters, spreekt vanzelf; voor den vice-president en voor de plaatsvervangende rechters is op f 150 per zittingsdag, voor de rechters op f 100 per zittingsdag gerekend, zoodat slechts dan de gestelde maxima worden bereikt in het voorloopig ondenkbare geval, dat 200 dagen des jaars door de internationale rechtbank" recht zal worden gesproken. De Algemeene Vergadering heeft zich met de vaststeding dezer salarissen vereenigd. 270 De wenschen der Juristen-commissie Blijft over de behandeling van de drie, resp. vier wenschen door het Juristencomité en den Uitvoerenden Baad in verband met de vestiging van het Hof van Justitie voorgesteld. Het rapport van den Belgischen gedelegeerde Henri Lafontaine berichtte te Genève dienaangaande: Le Gomité Gonsultatif de Juristes a joint a son Avant-Projet pour 1'établissement d'une Gour Permanente de Justice Internationale différents voeux que le Conseil de la Société des Nations a transmis a 1'Assemblée. PBEMIEB VOEU: Le premier de ces voeux tend a assurer la codification et le développement du droit international. Le Gomité des Juristes a suggéré que les Etats s'entendent pour continuer l'oeuvre accomplie par les conférences de la Paix è La Haye. La Illme Gommission a pensé que 1'Assemblée de la Société des Nations continue en réalité cette oeuvre, et qu'il serait superfl» de créer a cOté de cede-ci un organisme composé d'une manière identique La Illme Gommission a toutefois été d'avis qu'il était indispensable et urgent d'étudier les problèmes qui ont pour objet de défimr d'une manière plus précise et de coordonner les régies de droit international. II n'est pas douteux que les incertitudes qui règnent actuedement en cette matière et les opinions souvent contradictoires de la doctrine sont de nature a créer de grosses difficultés lorsque les différends surgissent entre les Etats. Le travail a accompdr est considérable et exigera de ceux qui le poursuivront des connaissances approfondies. La Illme Commission a pensé, comme le Comité Gonsultatif de Juristes, qu'il y avait lieu de faire appel é. la collaboration des institutions qui, depuis longtemps, ont acquis en matière de droit international, une autorité incontestée. Ede croit pouvoir citer parmi 1'Institut de Droit International, 1'American Institute of International Law, 1'Union Juridique Internationale, 1'International Law Association et d'autres groupements qui consacrent leurs études au droit comparé. II serait trop ambitieux de vouloir réaliser prochainement et rapidement une codification systématique du droit international. Mais il y a lieu de définir et de formuler plus nettement les grands principes qui peuvent présider aux relations futures des nations. On a objecté que la Société des Nations n'était pas encore universelle et qu'il était peut-être prématuré d'entreprendre une tache aussi considérable, mais on a fait observer que dès maintenant des représentants de toutes les Nations sont membres des institutions énumérées 271 ( plus haut, et le travail aura dès lors le earactère universel désiré. La Illme Gommission, en conséquence, présente a 1'Assemblée la résolution suivante: L'Assemblée de la Société des Nations invite le Gonseil a s'adrèsser aux institutions les plus autorisées qui ont voué leur aotivité a 1'étude du droit international et è les prier de délibérer sur les modes de travail et de collaboration qui leur paraltront les plus convenables dans le but d'assurer la définition plus précise et une coordination plus compléte des régies 3e droit international a apphquer dans les relations entre les Nations. DEUXIÈME VOEU. Le second voeu transmis par le Gomité de Juristes de La Haye tend & créer une Gour de Justice criminelle internationale, qui aurait pour objet de poursuivre les crimes commis contre I'ordre public international. La Illme Commission a été d'avis qu'il n'existe pas encore de droit pénal international reconnu par toutes les Nations et que, s'il était possible de déférer certains crimes a une juridiction quelconque, il serait plus pratique de constituer une Ghambre spéciale au sein de la Gour de Justice Internationale. Elle croit donc qu'il n'y a pas lieu pour 1'Assemblée de la Société des Nations, de prendre une résolution quelconque 4 eet égard. TROISIEME VOEU. Le troisième voeu du Comité de Juristes a pour objet la création a La Haye d'une Académie de droit international, dont la Pondation Carnégie avait pris 1'initiative. Cette institution, née de 1'initiative privée et dont 1'utilité n'est pas contestable, ne semble pas exiger qu'une résolution spéciale soit votée par 1'Assemblée de la Société des Nations. La Illme Commission a pensé qu'il y a lieu seulement de prendre acte de son existence. QUATRIEME VOEU. Un quatrième voeu, ajouté par le Conseil, avait pour Objet 1'établissement d'une juridiction obligatoire. II a été donné satisfaction a ce voeu dans le second paragraphe de 1'article 36 du Statut de la Cour de Justice Internationale (afzonderlijk protocol). Gelijk te verwachten viel, heeft de Algemeene Vergadering zich met dit rapport vereenigd. * * 272 „Het ontwerp (der internationale Juristencommissie) is totstandgekomen na zeer langdurige bespreking door eene alleszins bevoegde vergadering, waar de aanwezigen zeer uiteenloopende nationale gezichtspunten vertegenwoordigden. Allen hebben het rapport geteekend. Het ontwerp is dus een geheel ander lot te beurt gevallen dan de plannen voor een Hof van Arbitrale Justitie, die zonder succes in 1907 zijn besproken. Ongetwijfeld is deze overeenkomst. niet zonder moeilijkheden totstan dgebracht. Een zóó lastig en ingewikkeld onderwerp veroorzaakt onvermijdelijk verschillen van meening, zelfs tusschen de meest bevoegde deskimdigen. Zal de mislukking van dertien jaren geleden niet herhaald worden, dan zullen er dus wederzijds concessies moeten worden gedaan. De Raad zou een onverzoenlijk verschil van meening ten opzichte van de waarde van het ontwerp beschouwen als een ramp voor de internationale samenleving van de ergste soort. Het zou bèteekenen, dat de Bond gedwongen werd openlijk te zeggen, dat hij niet in staat is eene der belangrijkste hem toevertrouwde opdrachten te vervullen. Dit zou eene groote en vermoedelijk onherstelbare mislukking zijn ; immers als het onder klaarblijkelijk zoo gunstige omstandigheden onmogelijk blijkt te zijn tot eene overeenkomst te geraken, is het moeilijk in te zien hoe en wanneer deze taak met succes hervat zou kunnen worden. Deze overwegingen indachtig, stelt de Raad zich voor zijnerzijds het hem door de Juristencommissie voorgelegde ontwerp te bestudeeren; hij vertrouwt er op, dat de leden van den Bond hunnerzijds dit zoo aderbelangrijkste ontwerp op dezelfde wijze zullen beschouwen, wannneer de Raad het ter goedkeuring bij de vergadering aanbeveelt." Aldus de belangrijkste passage uit het schrijven van den Uitvoerenden Raad aan de leden van den Volkenbond, waarbij het "ontwerp der Haagsche commissie aan de Regeeringen werd toegezonden. De ramp, die terecht door den Raad als onherstelbaar werd beschouwd, is vermeden, al is het dan ook ten koste van het belangrijke beginsel, der verpbchte bevoegdheid. Maar, voor degenen, die van meening zijn, dat daarmede elke beteekenis aan het nieuw gestichte Internationale Hof van den Volkenbond moet worden ontzegd, moge gelden, dat ten aanzien van 1907 desalniettemin op twee principieele punten vooruitgang is veroverd. Eenerzijds ten aanzien van de positie der rechters, waarbij het denkbeeld is prijsgegeven, dat deze rechters in het Hof zullen zitting hebben als vertegenwoordigers van elk der Staten of Statengroepen op zichzeb. Anderzijds ten aanzien van de bevoegdheid van het Hof, waarbij is verdwenen de gedachte als zou slechts dan dit Hof recht tot oordeelen hebben, indien beide Staten in geschil het daartoe roepen. Men heeft op een dezer beide punten eene gewichtige, historisch niet genoeg te beseffen schrede voorwaarts gedaan; men heeft voor het eerst een internationaal hof totstan dgebracht, welks rechters inderdaad op internationale wijze, als rechters en niet meer als vertegenwoordigers van een of meer Staten, worden aangewezen. Laat nu deze internationaal samengestelde rechtbank aan den arbeid gaan ; uit het tractatenreeht vloeien genoeg geschillen voort, die aan haar rechtsprekend oordeel kunnen worden onderworpen. Algemeen wordt erkend, dat in het statuut van den Volkenbond; al ware het slechts uit zuiver zedactioneele overwegingen, verandering dient te worden aangebracht; roo straks, als deze veran deringen worden voorgesteld, wellicht reeds ter Algemeene Vergadering van 1922, zal er aanleiding zijn om de artt. 13 en 14 in overeenstemnühg te brengen met het verlangen van velen, dat te Genève zoo duidelijk werd uitgesproken. Dan zal de grondslag voor het Internationale Hof kunnen worden, wat deze thans slechts dank zij een aanvullend protocol voor enkele leden van den Volkenbond reeds is: een zuiver reohterlijk college ook in dien zin, dat een Staat daarvoor gedaagd kan worden, zelfs al meent hij, dat zijne souvereiniteit hem verbiedt het oordeel van dat Gerechtshof te aanvaarden. Wie zich rekenschap geeft van de beteekenis, die reeds in de tegenwoordige samenstelling van dit nieuwe Hof ligt opgesloten; wie daarnevens bedenkt hoe geheel eene revolutie in de Statensamenleving brengt eene bevoegdheid voor dit Hof als de Juristencommissie haar reeds wenschte te geven, zal moeten inzien, dat ook in het internationale leven geldt: GHI VA PIANO VA SANA 1 HOOFDSTUK IX DE INWERKINGTREDING EN OPRICHTING VAN HET HOF VAN JUSTITIE. De protocollen Op 13 December 1920 nam de eerste algemeene vergadering van den Volkenbond de vierledige resolutie aan, waarbij het voorgebrachte ontwerp voor het Hof van Justitie werd goedgekeurd en de mogelijkheid werd geopend voor die Staten, welke de verpbchte rechtspraak van dit Hof in haar geheel wdden aanvaarden, om daarvan in een bijzonder protocol getuigenis af te leggen. Reeds op 16 December werd, teneinde uitvoering te geven aan dit besluit, in de bureau's van het Secretariaat van den Volkenbond in het voormadge Hotel National te Genève het algemeen protocol ter teekening opengesteld, luidende aldus: „Les Membres de la Société des Nations, représentés par les soussignés düment autorisés, déclarent reconnaitre le statut ci-joint de la Cour permanente de Justice internationale de la Société des Nations, approuvé par le vote unanime de 1'Assemblée de la Société, en date, a Genève, du 13 décembre 1920. En conséquence, Us déclarent accepter la juridiction de la Cour dans les termes et conditions prévus dans le statut ci-dessus visé. 18 Le présent protocole, dressé conformément è la décision de 1'Assemblée de la Société des Nations du 13 décembre 1920, sera ratiöé. Chaque Puissance adressera sa ratification au Secrétariat géné. ral de la Société des Nations, par les soins duquel il en sera donné avis a toutes les autres Puissances signataires. Les ratifications res-. teront déposées dans les archives du Secrétariat de la Société des Nations. Le present protocole restera ouvert è. la signature des Etats visés 4 1'annexe au Pacte de la Société. Le statut de la Cour entrera en vigueur ainsi qu'il est prévu par la dite décision. Fait & Genève, en un seul exemplaire, dont les textes francais et anglais feront foi." Ter zelfder tijd werd, ter voldoening aan het voorschrift van art. 36 Van het statuut van het Hof, een protocol geopend van dezen inhoud: „Les soussignées, dument autorisés, déclarent en outre, au nom de leur gouvernement, reconna tre dès è. présent, comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, la juridiction de la Cour conformément a 1'article 36, paragraphe 2, du statut de la Cour et dans les termes suivants." Onderteekening der protocollen Blijkens het rapport van den secretaris-generaal sir Eric Drummond aan de tweede algemeene vergadering van den Volkenbond van 1921, was het eerste protocol tot op 5 September 1921 geteekend door totaal 44 Staten ; het tweede door totaal 16 Staten, zijnde: Brazilië, Bulgarije, Costarica, Denemarken, Finland, Liberia, Luxemburg, Noorwegen, Nederland, Portugal, San Salvador, Zweden, Zwitserland en Uruguay, nadien vermeerderd met China, Haïti, Lithauen en Panama. Ditzellde rapport deed mededeeling van de verklaringen, die werden afgelegd door de Staten, welke het tweede protocol, dat dus, waarbij zij zich bereid verklaarden de verplichte rechtspraak van het Hof te aanvaarden, onderteekenden: BULGARIJE. Au nom du Gouvernement du Royaume de Bulgarie, je déclaré Teconna tre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-è-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obliga'tion, la juridiction de la Cour permanente de Justice internationale, purement et simplement. COSTA-RICA : Sous réserve de réciprocité. 274 275 DENEMARKEN: Au nom du Gouvernement danots et sous reserve de ratification, je déclaré reconnatre comme obligatoire, de {dein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-a-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Gour, purement et simplement pour la durée de cinq années. FINLAND: Au nom du Gouvernement de la République de Pinlande et sous réserve de ratification, je déclaré reconnaltre, comme obügatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis- de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-a-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Cour purement et staplement pour une durée de cinq années. LIBERIA: Au nom du Gouvernement de la République de Libéria et sous réserve de ratification par le Sénat libérien, je déclaré recon' na tre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-a-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de ia Cour, purement et simplement. LUXEMBURG: Au nom du Gouvernement luxembourgeois et sous résérve de ratification, je déclaré reconnaltre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout aütre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-a-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Gour, purement et simplement pour une durée de cinq années. NEDERLAND: Au nom du Gouvernement néerlandais, je déclaré reconna'tre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-4-dire a condition de réciprocité, la juridiction de la Gour conformément a 1'article 36, paragraphe 2, du Statut de la Cour, pour la durée de cinq années, sur tout différend futur a propos duquel les parties ne sont pas convenues d'avoir recours a un autre mode de règlement pacifique. PORTUGAL: Au nom du Portugal, je déclaré reconnaltre comme Obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, la juridiction de la Cour, purement et simplement. SAN SALVADOR: Sous réserve de réciprocité. ZWEDEN: Au nom du Gouvernement royal suédois, je déclaré reconnaitre comme obligatoire, de plein droit et sans conventie» 276 spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-4-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Cour pour une durée de cinq années. ZWITSERLAND: Au nom du Gouvernement suisse, j'ai déclaré reconnaitre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-éi-vis de tout autre Membre ou Etat acceptant la même obligation, c'est-4-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Cour, purement et simplement, pour la durée de cinq années. URUGUAY: Au nom du Gouvernement de 1'Uruguay, je déclaré reconnaltre comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale, vis-a-vis de tout autre Membre de la Société ou Etat acceptant la même obligation, c'est-4-dire sous condition de réciprocité, la juridiction de la Cour, purement et simplement. Ratificaties Intusschen .schrijven de bepalingen van het besluit betreilende het Hof voor, dat de mwerkingtreding daarvan eerst zou kunnen geschieden, wanneer door tenminste de helft van de leden van den Volkenbond de overeenkomst was geratificeerd. Zweden heeft op 31 December 1920 het eerst voldaan aan deze verplichting tot ratificatie, hetgeen in dezer voege geschiedde: „Nous, Gustaf, par la grace de Dieu, roi de Suède, des Goths et des Vendes, faisons savoir que, ayant jugé bon et utile de nous faire représenter par des délégués, munis des pleins pouvoirs a eet effet, & la première Assemblée de la Société des Nations, qui s'est réuni a Genève le 15 Novembre 1920, et un Protocole relatif a 1'établissement d'une Cour permanente de Justice internationale ayant été adopté a la dite Assemblée et signé en ce qui concerne la Suède en vertu des susdits pleins pouvoirs, auquel Protocole ont été annexés le Statut de la dite Cour de Justice, le dit Protocole et le dit Statut portant mot pour ce qui suit: A ces causes et fins, nous avons voulu ratifier approuver et accepter le dit Protocole ainsi que le Statut y annexé, avec tous leurs articles, points et clauses, comme aussi par les présentes Nous les acceptons, approuvons de la manière la plus efficace que faire se peut, voulons et promettons d'observer et de remplir sincèrement et loyalement tout ce que contiennent le dit Protocole ainsi que le ■HHunn 277 Statut y annexé, avec tous leurs articles, potats et clauses. En foi de quoi Nous avons signé la présente de Notre propre main et y avons fait apposer Notre Sceau Royal. (M.R.) Gustaf R. (Contresigné) Herman Wrangel. Het voorbeeld van Zweden werd eerst op 16 April door Zwitserland, op 19 Mei door Denemarken, op 12 Juni door Itadê, op 29 Juni door Albanië, en eerst in den loop van Jud en Augustus door de overige Staten gevolgd. Verwondering kan het niet wekken, dat in deze omstandigheden de secretaris-generaal zich tot den Uitvoerenden Raad richtte, toen deze van 21 Februari tot 4 Maart 1921 te Parijs bijeenkwam en er dezen Raad op wees, dat weliswaar het aantal onderteekeningen van het algemeen protocol het cijfer van 27 had bereikt, maar dat tot op dat oogenblik Zweden het eenige land was, dat had geratificeerd. In deze nota schreef hij : „Si la Cour doit être constituée pour le début de 1'amiée prochaine, ses Membres devront être élus a la prochaine session de rAssemblée, en septembre. II sera donc nécessaire, pour donner. effet au Statut de la Cour, que le Secrétariat prenne certaines mesures dans le courant du mois de mai, en vue de la nomination des candidats. Le Secrétaire Général doit, trois mois au moins avant l'élection, inviter les membres des groupes nationaux de la Cour d'Arbitrage at la Haye, ou les personnes spécialement désignées dans ce but, ft proposer des candidats parmi lesquels rAssemblée et le Consed éliront les titulaires des postes de juges de la Cour de Justice. II serait cependant impossible de prendre ces mesures sans une autorisation spéciale, ft moins qu'il ne soit certain que la Cour sera réedement constituée; ceci suppose, aux termes de la résolution de rAssemblée votée le 15 décembre demier, que le Statut de la Cour sera ratifié par la majorité des Membres de la Société, c'est-a-dire par au moïns vingtquatre Gouvernements. Jusqu'ft présent, un seul Gouvernement a ratifié le Statut; la question, pour les raisons ci-dessus mentionnées, ayant un earactère d'urgence, d est proposé: Que le Consed' autorise le Secrétaire Général ft envoyer un appel pressant aux Membres de la Société qui ont déjft signé le protocole de signatures pour qu'ils ratifient le Statut et ft ceux qui ne 1'ont pas encore signé pour qu'ds procèdent sans retard ft cette signature et qu'ils déposent leurs ratifications; Que le Consed autorise le Secrétaire Général ft prendre des mesures, si c'est nécessaire, ft partir du Ier avril, afin d'obtenir une 278 désignation conditümnelle des candidats, si le Statut de la Gour n'a • pas, é. cette date, été ratifié par vingt-quatre Membres de la Société". De aanwijzing der candidaten In zijne bijeenkomst van 25 Februari heeft de Uitvoerende Raad aan den secretaris-generaal de daartoe gevraagde machtiging verleend, tengevolge waarvan deze aan de volgende vergadering van dien Raad te Genève gehouden van 17 tot 28 Juni 1921, mededeeling kon doen van de, velschillende stappen, reeds gedaan en van de ratificaties, in dien tusschentijd verkregen. Per 25 Februari werd van de ratificatie door Zweden, bij wijze van beleefde herinnering, door den waarnemenden secretaris-generaal Anzilotti aan de leden van den Volkenbond mededeeling gedaan; bij schrijven van 3 Maart herinnerde de secretaris-generaal de leden aan de verpdchting tot ratificatie en aan de noodzakelijkheid, dat zulks spoedig zou geschieden, wdde het mogelijk zijn om aan den algemeen uitgesproken wensch te voldoen en het Hof in 1922 in werking te doen treden. Op 1 April volgde daarna het rondschrijven, dat J de artt. 4. en 5 betreffende het aanwijzen van candidaten voor de rechtersplaatsen in herinnering bracht en aan die leden van den Volkenbond, behoorend tot de onderteekenaars van de Haagsche verdragen van 1899 en 1907, verzocht om mededeeling te doen van hunne vertegenwoordigers in het Permanente Hof van Arbitrage te 's-Gravenhage, terwijl in overweging werd gegeven om, indien tengevolge van eene formeele nalatigheid, zoodanige vertegenwoordigers niet of niet meer waren aangewezen, dit ten spoedigste te herstellen. Dat iets dergelijks kan voorkomen, blijkt uit het voorbeeld van een grooten Staat, die inderdaad verzuimde om het afgeloopen mandaat zijner vertegenwoordigers te hernieuwen ! Terecht wees de secretaris-generaal erop, dat het, teneinde de samenstelling van het Internationale Hof regelmatig mogelijk te maken, van belang was, dat de Staten, tot het Permanente Hof toegetreden, daarin behoorlijk waren vertegenwoordigd; dat de Staten, met welke dit met het geval was, speciale electorale personen dienden aan te wijzen; en dat in elk geval het secretariaat van den Volkenbond zou beschikken over de noodige gegevens teneinde de stappen te kunnen doen, waartoe het ingevolge het statuut van het Hof aangewezen is. Nadat resp. bij brieven van 5 en 6 Mei aan de al dan niet tot het Permanente Hof behoorende Staten dit verzoek nog in herinnering was gebracht, kon tenslotte op 2 Juni — den uitersten datum met het oog op den tehnijn van drie maanden, die vóór den aanvang der algemeene vergadering van 5 September in acht viel te nemen — het schrijven' van den secretaris-generaal uitgaan aan de tot het voordragen van candidaten voor leden van het Hof aangewezen lichamen of personen, aldus luidende : n 279 „Monsieur, Comme vous le savez, la première Assemblée de la Société des Nations a approuvé, le 13 décembre 1920, le statut de la Cour pelmanente de Justice internationale prévue par 1'article 14 du Pacte deTousSles membres de la Société, ainsi que tous les Etats mentionaés' dans 1'annexe du Pacte, ont le droit de signer et de ratilier le protocole de signature auquel le statut 'est joint. Aussitót que la maiorité des Membres de la Société, soit actuedement vingt-quatre Etats, aura ratifié le protocole, le statut entrera en vigueur, de sorte cue la Cour puisse être appelée a siéger. Comme vous le savez certainement, le texte du statut prévoit que les Membres de la Cour seront élus concurremment, par 1'Assemblée et le Conseil, sur une dste préparée par le Secretaire Général, comprenant les noms des personnes désignées par les différents groupes nationaux des Membres de la Cour permanente d'Arbitrage de la Haye, ou, dans le cas d'Etats membres de la Société, mais nonnrembres de ladite Cour, par des groupes nationaux spéoialement désignés a eet effet. Le Secrétaire Général doit inviter les membres de ces groupes, au moins trois mois avant l'élection, a procéder aux désignations en question. , Dans ces conditions, et comme on a 1'intention de constituer, si possible, la Cour pendant 1'Assemblée, convoquée pour le 5 septembre, les invitations devront être adressées au plus tard le Ier juin. Cependant, comme on n'avait pas la certitude d'obtemr vmgtquatre ratifications avant cette date, le Consed a donné lautonsation 'de faire les démarches pour obtenir des désignations cowfctionnelles de candidats, au cas oü 1'on n'aurait pas recu un nombre suffisant de ratifications. En vertu de cette autorisation, tous les Membres de la Société et tous les Etats mentionnés dans 1'annexe du Pacte, ont été pries, par une lettre-circulaire envoyée le Ier avrd, de communiquer les noms des personnes, composant suivant les cas, leur groupe national de membres de la Cour permanente d'Arbitrage, ou le groupe national spécialement nommé en vue de la désignation des candidats pour l'élection des membres de la nouvede Cour de Justice. • A ia date du Ier mai, un petit nombre seulement de réponses étaient recues, mais le Secrétaire Général de la Cour permanente d'Arbitrage avait communiqué une dste des membres de cette Cour, 'mise au jour jusqu'au 25 avril. Ceux des Etats membres de ladite Cour qui n'ont pas répondu ó. la lettre de Ier avrd, ont été inlormés par un télégramme-circulaire, que, sauf avis contraire recu avant le Ier juin, la dste communiquée par le Secrétaire Général de la Cour permanente d'Arbitrage, serait considérée comme exacte en ce qui les concerne. Un télégramme-circulaire a été aussi envoyé a tous les Membres de la Société ou Etats qui sont mëntionnés dans 1'annexe du Pacte, mais qui ne sont pas représentés a la Gour permanente d'Arbitrage, les informant que s'ils ne pouvaient pas communiquer avant le Ier juin les noms des membres du groupe national nommé par eux, en vue de la désignation des candidats pour l'élection des membres de la Cour permanente de Justice internationale, ils ne pourraient participer a 1'établissement de la liste des candidats. Je vous envoie ci-joint copie de la liste des groupes nationaux et de leurs membres, dressée au Secrétariat le Ier juin, d'après les renseignements fournis en réponse aux demandes signalées plus haut.. Vous verrez que vous figiirez sur cette liste comme membre du groupe national de — — . — — — — _ _ _ et que vous avez comme collègues dans ce groupe : — — — — Conformément au statut de la Cour, j'ai 1'honneur de vous prier de bien vouloir vous mettre en rapports avec vos collègues du groupe afin de faire présenter par ce dernier, agissant comme groupe, les personnes en situation de remplir les fonctions de membre de la Cour. Les désignations devront être recues par Ie Secrétariat de la Société des Nations au plus tard le 15 aoüt 1921. Le nombre de vingtquatre ratications' du protocole de signature du statut de la Cour n'ayant, jusqu-ici, pas été atteint, les désignations devront, en vertu de ce qui précède, être considérées comme conditionnelles, c'est-a-dire qu'elles seront subordonnées a la condition suspensive, indiquée plus haut, que les élections aient lieu a la prochaine session de rAssemblée. J'ai 1'honneur d'attirer votre attention sur les dispositions suivantes du statut de la Cour de Justice internationale : Les candidats présentés devront être choisis „parmi les personnes jouissant de la plus haute considération morale, et qui réunissent les conditions requises pour 1'exercice, dans leurs pays respectifs, des plus hautes fonctions judiciaires, ou qui sont des jurisconsultes possédant une compétence notoire en matière de droit international." (Article 2). Les langues officielles de la Cour sont le francais et 1'anglais. (Article 39). Les membres de la Cour ne peuvent exercer aucune fonction politique ou administrative (Article 16). Les membres de la Cour ne peuvent intervenir comme agents, conseils ou advocats, dans aucun cas d'un earactère international. (Article 17). Chaque groupe ne peut, en aucun cas, présenter plus de quatre personnes, dont deux au plus de sa nationalité. En aucun cas il ne peut être présenté un nombre de candidats plus élevé que le doublé des places & remplir. (Article 5, et 2). Avant de procéder a cette désignation, il est recommandé a cha- 280 que groupe national de consulter la plus haute Gour de Justice, les Pacultés et Ecoles de Droit, les Académies nationales et les sections nationales d'Académies internationales, vouées ft 1'étude du droit. (Article 6)". Van alle deze, weliswaar lormeele stappen, is mededeeling gedaan in het rapport, door den secretaris-generaal uitgebracht aan de bijeenkomst van den Uitvoerenden Raad, die plaats iiad voordat de algemeene vergadering in 1921 samenkwam, en eveneens in het rapport, dat door den secretaris-generaal werd uitgebracht aan de algemeene vergadering zelve. In het rapport omtrent zijne werkzaamheden — een soort jaarverslag — door den Uitvoerenden Raad aan de goedkeuring van de algemeene vergadering onderworpen en door deze besproken, werd ervan gezegd: „Gonlormément ft la résolution de rAssemblée en date du 13 décembre 1920, la Gour ne peut être appelée ft siéger que lorsque la majorité des Membres de la Société aura ratifié le protocole. A la date du 25 février 1921, seule la Suède avait ratdié le protocole ; aussi le Consed autorisa-t-d en lévrier le Secrétaire Général ft adresser un pressant appel aux Membres de la Société' signataires du protocole pour obtenir leur ratification du Statut. II priait également ceux qui ne 1'avaient pas encore signé de vouloir bien le faire et d'elfectuer le dépót de leur ratification. Le Secrétaire Général n'estimait pas que la résolution de 1'Assemblée permit même de préparer l'élection des juges de la Gour, tant que la majorité des Membres de la Société n'aurait pas ratifié le protocole. Mais d'autre part, il était essentiel de prendre certaines dispositions au moins trois mois avant la seconde session de 1'Assemblée, pour permettre de procéder ft l'élection au cours de la session. Le Consed a donc autorisé le Secrétaire Général, en février, 4 faire le nécessaire, dès le Ier avrd s'il le croyait utde, afin d'assurer la désignation provisoire des candidats aux fonctions de juge. Le Secrétaire Général prit immédiatement- des mesures en vue de ces désignations provisoires. II invite les Gouvernements des Membres de la Société et des Etats mentionnés ft 1'annexe au Pacte 4 vouloir bien compléter leurs groupes nationaux 4 la Cour d'Arbitrage de La Haye, ou 4 nommer des groupes spéciaux en vue de l'élection. Comme d fadait que ces démarches préliminaires fussent terminées le Ier juin, il adressa vers cette date des lettres d'invitation aux Membres des groupes ainsi constitués pour les prier 281 de procéder aux désignations prescrites, ies noms des candidats ainsi désignés devant parvenir au Secrétaire Général avant le 15 aoüt," Nadere ratificaties Intusschen nam gelukkig het aantal ratificaties met den dag toe. Achtereenvolgens geschiedde de ratificatie door: Zweden: op 31 December. 1920 Zwitserland: op 16 April 1921 Denemarken : op 19 Mei Italië: op 12 Juni Albanië: op 29 Juni Oostenrijk: op 15 Juli Groot-Brittannië en Dominions op 16 Juli Roemenië: op 18 Juli Nederland: op 20 Juli Servië: op 25 Juli Noorwegen: op 28 Juli Bulgarije: op 29 Juli Frankrijk : op 29 Juli Spanje: op 2 Augustus Haïti: op 6 Augustus Japan: op 9 Augustus Siam: op 15 Augustus België: op 17 Augustus Polen : 'op 22 Augustus Uruguay : op 24 Augustus Tsjecho-Slowakije: op 29 Augustus Griekenland: op 3 September Portugal: op 12 September Cuba: op 12 September China: op 29 September Brazilië en Venezuela: tijdens de Algemeene Vergadering.. - De toetreding in de Nederlandsche, Zwitsersche en Belgische Parlementen In het meerendeel der nationale Parlementen heelt het wetsontwerp, hetwelk diende — vooral nu eenmaal door de Algemeene Vergadering was beslist, dat eene afzonderlijke overeenkomst werd vereischt — teneinde de in het meerendeel der landen vereischte wettelijke toestemming tot toetreding te verkrijgen, met tot uitvoerig debat geleid. Ook met in-het Nederlandsche Parlement. In de Tweede Kamer is het ontwerp onopgemerkt onder den hamer van den Voorzitter doorgegaan ; in de Eerste Kamer heelt Prof. van Embden de gelukkige gedachte gehad om, toen deze aangelegenheid in de zitting van 29 Juni '21 aan de orde kwam, er zijne vreugde 282 283 over uit te spreken, dat op den weg naar internationale gerechtigheid zoodanig werd voortgeschreden. Voor de welwidende woorden, daarbij aan het adres van den Minister van Buitenlandsche Zaken, den heer van Karnebeek, gericht, betuigde deze zijn dank. In tegenstelling met Nederland, ' heeft het gelijksoortig ontwerp in het Zwitsersche Parlement tot uitvoerige beraadslaging aanleiding gegeven. Het tijdschrift „La Société des Nations", hetwelk onder leiding van Jhr. Dr. B. de Jong van Beok en Donk te Bern voortgaat documenten te verzamelen, die van belang zijn voor de ontwikkeling van den Volkenbond, geeft dit in de nummers 4/5 van den jaargang-1921 uitvoerig weer. Von Streng was in de zittingen van den Nationalrat van 4 en 5 April de Duitsche rapporteur; Gaudard de Fransche, die beiden voorstelden om tot goedkeuring van het ontwerp over te gaan. Daartegenover betoogde de afgevaardigde Schmid, dat dit. ontwerp Ulusies in het leven riep, die het niet zou kunnen verwezenlijken, en dat Zwitserland zich niet voor dergelijke üiusies verantwoordelijk mocht steden ; op geheel andere gronden verzette zich de communist Platten, terwijl daarentegen de afgevaardigde de Rabours in het dcht stelde, dat de tekst van het ontwerp aanmerkelijk sterker was dan men mocht verwachten. De voormalige Bondspresident Motta voerde namens de Zwitsersche Regeering het woord om het ontwerp te verdedigen, speciaal tegen het verwijt, dat tot onderteekening was overgegaan ook zonder dat de verpbchte rechtsmacht van het nieuwe Hof was erkend. Te dien aanzien zeide hij : „Lorsque le projet parvint devant les commissions de rAssemblée, il était donc dépourvu de eet article essentiel consacrant la juridiction obligatoire. L'effort de rAssemblée — je tiens 4 souligner ce ' fait pour répondre aux appréciations quelque peu injustes de M. le conseider national Schmid — l'effort de 1'Assemblée, dis-je, consista & trouver un moyen de réaliser, si ce n'est la Gour de justice avec la juridiction obligatoire absolue, du moins une Cour de justice qui constituat un progrès considérable sur 1'état existant. Ge fut la délégation suisse, qui se fit alors une obligation toute .particulière de trouver un système transactionnel de nature 4 faciUter une solution qui, — elle le savait mieux que toute autre — pour n'être pas la solution idéale, était du moins, dans les conditions du moment, la seule et la medleure des solutions. En effet, Messieurs, d était impossible — je viens de 1'indiquer — d'obtenir 1'adhésion de tous les Etats 4 la juridiction obligatoire. Si le projet soumis 4 1'Assemblée avait contenu cette disposition, on se serait trouvé, sans aucun doute, devant un manque complet d'unanimité et par conséquent devant 1'échec de la création même de la Cour permanente de justice internationale. II fadait éviter, d'autre part, après avoir institué un organe, muni de compétences purement facultatives, que tous les états ne soient renvoyés 4 des conditions spéciales quand ils auraient 284 alors, dans les rapports entre eux, accepté certaines eompétences obligatoires a réaliser ensuite par 1'organe de la Gour de justice internationale. Le système que la délégation suisse présenta, je tiens ici & le (lire — paree que c'est un honneur qui dolt lui revenir —| et ce lut surtout M. le prolesseur Max Huber qui en eut 1'idée — idéé qu'il avait déjél délendue, en 1907, è. la Haye oü elle sombra— le système dont M. Huber lit renaitre 1'idée a Genève et que la délégation suisse toute entière proposa, consiste a dire: Nous renoncons a la juridiction imposée a tous les Etats, mais nous insérons dans les statuts une disposition, a 1'art. 36, d'après laquelle les Etats, sans aucune convention spéciale entre eux, pourront déclarer accepter 1'article, soit dans toutes ses parties, soit seulement pour . certaine catégorie de normes qui y sont contenues. Le seul lalt de 1'acceptation de 1'article par une simple signature donnée au deuxième protocole créera un rapport de droit oonventionel entre les Etats qui auront signé eet article. Le Portugal a, le premier, donné sa signature, et d 1'a donnée, cela va sans dire, sous condition de réciprocité et pour une durée indéterminée. Le Danemark et la Suisse se mirent immédiatement d'accord pour suivre, eux aussi, 1'exemple du Portugal. Le Danemark et la Suisse ont été les deuxième et troisième Etats qui ont signé le protocole no 2. Le Consed fédéral, par une décision particudère, avait autorisé la délégation suisse a signer le deuxième protocole, sous condition de réciprocité et pour une durée de cinq ans." Evenals het ontwerp in het Zwitsersche Parlement met 80 stemmen voor en geene tegen werd aangenomen •— evenzeer ging het in de Belgische Kamer, waar het op 20 Jud aan de orde kwam; staatsminister Woeste was rapporteur. In den Senaat werd het behandeld op 4 Augustus, en er aangenomen na eene korte discussie tusschen den heer Lalontaine en den Minister van Buitenlandsche Zaken Jaspar, waarbij deze laatste zich te verweren had tegen het verwijt, door Lalontaine gemaakt, dat de Belgische Regeering niet had gezorgd tot de eerste te behooren, die geratificeerd hebben! De candidaten voor de rechterp1aatsen Hoe men mocht denken over de formeele vraag, ol tot het voorsteden van candidaten voor het rechterschap van het nieuwe Hof kon worden overgegaan, ook zonder dat dit, krachtens de bepalingen van het besluit die daarvoor de ratificatie van tenminste de hellt der leden van den Volkenbond eischen, lormeel opgericht kon worden geacht — geconstateerd kan worden, dat van geene enkele zijde bezwaar is gemaakt om tot het aanwijzen van candidaten over te gaan. Bij het rapport, door den secretaris-generaal aan de tweede Algemeene Ver- 285 adering van den Volkenbond uitgebracht, kon mitsdien worden overelegd de'volledige lijst der candidaten, aldus luidende: Ador, Gustave, Zwitserland. Aiyar, Sir P. S. Sivaswami, K.C.S.I., C.I.E., Lid wetgevende Vergadering van Britsen-Indië. Alfaro, Ricardo J., Panama. Amir AU, Lid van het Juridisch Comité van den Privy Council, Britsch-Indië. Altamira, Rafael, Senator, Professor, Spanje. Alvarez, Alejandro, Chüi. * André, Paul, eerste president van het Cour d'Appel te Parijs, Frankrijk. AnzUotti, Dionisio, professor in internationaal recht aan de Universiteit te Rome, Itaüë. Barboza, Ruy, BraziUë. Batle y Ordonez, José, Uruguay. Beichmann, Prederik Valdemar Nikolai, President van het Gerechtshof te Trondjhem, Noorwegen. Bevilaqua, Clovis, BraziUë. de Bustamente, Dr. Antonio S., Cuba. BustUlos, Francisco, Venezuela. Bonamy, Auguste, President van het Hof van Cassatie, Haïti. Borno, Louis, directeur van de Ecole de Droit te Port-au-Prince, Haïti. Borel, Eugène, professor in pubUek recht aan de Universiteit te Genève, Zwitserland. Borden, Sir Robert Laird, G.G.M.G., M.P., oud-minister-president van Canada. Bóssa, Dr. Simon, Columbia. Bourgeois, Léon, Frankrijk. Daneff, Dr. Stoyan, oud-president van den Raad van Ministers, Bulgarije. Das, S. R., Barrister-at-Law, High Court of judicature, Calcutta, Britsch-Indië. Descamps, Baron, Senator, professor in internationaal recht aan de Universiteit te Leuven, België. Doherty, Charles, Minister van Justitie van Canada. Dupuis, Charles, professor en onder-directeur van de Ecole des Sciences politiques te Parijs, Frankrijk. Erich, Rafael, professor, Finland. Fadenheht, Dr. Joseph, afgevaardigde, oud-Minister van Justitie, Bulgarije. FauchiUe, Paul, stichter en directeur van de Revue de Droit international public, Frankrijk. ■ Finlay, Robert Bannatyne, G.C.M.G., oud-Lord ChanceUor, GrootBrittannië. Friis, M. P., raadsheer in den Hoogen Raad, Denemarken. 286 Fromageot, Henri, adviseur van het Departement van Buitenlandsche Zaken te Parijs, Frankrijk. Goddijn, Arthur, president van het Hof van Cassatie, België. Gonzalez, Argentinië. Gram, G., oud-gouvemeur eener provincie, Noorwegen. Halban, Dr. Alfred, Professor aan de Universiteit van Léopol, Polen. Hammarskjöld, K. H, L., oud-president van den Raad, gouverneur van de provincie Upsala, Zweden. Hansson, Michael, adviseur in het Hof van Appel te Alexandriê, Noorwegen. Hassan Khan Mochirod Dovlez, oud-president van den Raad van Ministers, Perziê. Hermann-Otavsky, Charles, oud-rector aan de Universiteit van Charles, Tsjecho-Slowakije. Hontoria, Manuel Gonzales, oud-Minister van Buitenlandsche Zaken, Spanje. Huber, Max, professor in pubdek recht aan de Universiteit te Zttrich, Zwitserland. Hymans, Paul, Minister, België. Kadletz, Karei, professor aan de Universiteit te Praag, TsjechoSlowakije. Klein, Dr. Franz, oud-Minister van Justitie, Oostenrijk. Kramarsj, Dr. Charles, oud-president van den Raad van Ministers van Tsjecho-Slowakjje. Lange, Dr. Christian, van het Nobel-Instituut te Christiana, Noorwegen. de Lapradede, Albert, professor in de faculteit van het recht te Parijs, Frankrijk. Larnaude, Doyen van de faculteit van het recht te Parijs, Frankrijk. Liang, Chi-Chao, oud-Minister van Justitie, China. Loder, B. C. J., Mr., raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden, Nederland. Manolesco-Ramniceano, CorneUu, eerste president van het Hooggerechtshof, Roemenië. Marks de Wurtemberg, Baron Erik Teodor, oud-raadsheer in den Hoogen Raad, Zweden. Mastny, Vojtech, buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister van Tsjecho-Slowakije te Londen. Mohammed AU Khan Zokaol Molk, oud-Minister van Justitie, Perziê. Moore, John Bassett (The Hon.), professor in internationaal recht aan de Universiteit Columbia, Vereenigde Staten. Morales Eusebio, Panama. Negulesco, Demètre, professor in de faculteit van het recht te Boekarest, Roemenië. Nukomkitch, Phya Kritika, president van den Hoogen Raad, Siam. Nyholm, Didrik Galtrup Gjedda, president van de gemengde rechtbank te Cairo, Denemarken. Ootavio, Rodrigo, Brazilië. Oda, Dr. Yorozu, professor in internationaal recht aan de Universiteit te Kyoto, Japan. PhUlimore, Lord Walter George Frank, D.C.L., lid van den geheimen raad, Groot-Brittannië. Piola-Caselli, Edoardo, raadsheer in het Gerechtshof, Italië. Pirom, Phya Chinda, president van het civiele hof, Siam. Poincaré, Raymond, oud-president van Frankrijk. Politis, Nikolas, oud-Minister van Buitenlandsche Zaken, Griekenland. Pound, Dr. Roscoe, Doyen aan de school voor het recht van de Harvard Universiteit, Vereenigde Staten. Ribeiro, Dr. Arthur Rodrigues de Almeida, raadsheer in den Hoogen Raad, PortugaL Richards, Sir Henry Erle, professor in internationaal recht aan de Universiteit van Oxford, Groot-Brittannië. Root, Elihu, Vereenigde Staten Rostworowski, Dr. Michel, professor aan de Universiteit van Cracovie, Polen. Rougier, Antoine, professor aan de Universiteit van Lausanne, 'Zwitserland. Schlyter, Karl, raadsheer in den Hoogen Raad te Stockholm, Zweden. Schumacher, Dr. Franz, president van den Senaat te Innsbrück, Oostenrijk. Scott, James Brown, president van de Vereeniging voor internationaal recht, Vereenigde Staten. Soares, Auguste Luis Vieira, oud-Minister van Buitenlandsche Zaken, Portugal. Streit, Georges, oud-Minister van Buitenlandsche Zaken, professor in "internationaal recht, Griekenland. Struycken, A. A. H., Prof. Mr. dr., oud-professor in staatsrecht, Nederland. Tybjerg, Erland, raadsheer in den Hoogen Raad, Denemarken. Velez, Dr. Fernando, Columbia Vülazon, EUodoro, Bodvia. Wallach, Justice WilUam, Britsch-Indië. Wang, Chung-Hui, president van den Hoogen Raad, China. Weiss, André, professor in internationaal recht aan de Universiteit te Parijs, Frankrijk. Wessels, Sir Johannes Wilhelmus, president van den Hoogen Raad. Zuid-Afrika. Wrede, Baron, R. A., oud-president van den Hoogen Raad, Finland. Yovanovitch, president van het Hof van Cassatie te Belgrado, YougoSlaviê. Zebados, Estanislao, Argedtinië. Zolger, professor aan de Universiteit van Lioubdana, Yougo-Slavië. 2S7 288 De verkiezing der rechters De verkiezing van de elf rechters en de vier plaatsvervangende rechters had gelijktijdig in de Algemeene Vergadering en in eene vergadering van den Uitvoerenden Raad op 14 en 15 September 1921 plaats. Ten aanzien van de stemming in de Algemeene Vergadering diene, dat uitgebracht werden 42 stemmen, zoodat de volstrekte meerderheid 22 bedroeg, terwijl bij de eerste stemming werden uitgebracht op: Allaro (Panama) 1 stem Amir Ali (Indië) 7 stemmen i Altamira (Spanje) 23 „ Alvarez (Chili) 24 „ Anzilotti (Italië) 24 „ Barboza (BraziUë) 38 „ Batle Y Ordonez (Uruguay) 8 „ Beichmann (Noorwegen) 7 „ de Bustamente (Cuba) 26 „ BustiUos (Venezuela) 2 „ Bonamy (Haïti) 2 ,, Borel (Zwitserland) 3 ,, Borden (Canada) 12 „ Descamps (België) 13 „ Erich (Finland) 2 „ Finlay (Groot-Brittannië) 29 „ Gonzalez (Argentinië) 1 stem Gram (Noorwegen) 1 „ Hammarskjöld (Zweden) 9 Stemmen Hansson (Noorwegen) 1 stem Hassan Khan Mochirod Dovlez (Perziê) 2 stemmen Hermann-Otavsky (Tsjecho-Slowakije) 5 „ Huber (Zwitserland) 14 „ Kadletz (Tsjecho-Slowakije) 1 stem Klein (Oostenrijk) 9 stemmen de LapradeUe (Frankrijk) 2 „ Liang (China) 1 stem Loder (Nederland) 1 24 stemmen Mastny (Tsjecho-Slowakije) 1 stem Moore (Vereenigde Staten) 12 stemmen i Negulesco (Roemenië) 19 „ Nyholm (Denemarken) 11 „ Oda (Japan) 29 „ PMllimore (Groot-Brittannië) PjJwfrS 2 „ PoUtis (Griekenland) 7 „ Pound (Vereenigde Staten) 6 „ Ribeiro (Portugal) 6 „ 289 Root (Vereenigde Staten) Rostworowski (Polen) Rougier (Frankrijk) Seott (Vereenigde Staten) Soares (Portugal) Streit (Griekenland) Struycken (Nederland) Villazon (Bolivia) Wang (China) Weiss (Frankrijk) Wessels (Zuid-Afrika) Wrede (Finland) Yovanovitoh (Servië) Zehallos (Argentinië) 30 „ 2 „ 1 stem 2 stemmen 2 2 stemmen 7 >. 1 stem 2 stemmen 2 „ 1 stem 1 „ 6 stemmen De volstrekte meerderheid werd dus dadelijk verkregen door Altamira, Alvarez, Anzilotti, Barboza, de Bustamente, Finlay, Loder, Oda en Weiss, zoodat het gelukkige resultaat kon worden geconstateerd, dat negen rechtersplaatsen door de Algemeene Vergadering onmiddellijk werden toegewezen. Alvorens tot eene tweede stemming kon worden overgegaan, had eene niet onbelangrijke discussie, aangevat door den Braziliaanschen jurist Fernandes, plaats ten aanzien van een dusgenaamd „punt van orde". Immers, het statuut van het Hof en het reglement voor de Algemeene Vergadering, in 1920 aangenomen, toonen een belangrijk onderscheid in zooverre, dat dit laatste bij herstemming, als hoedanig ongetwijfeld eene tweede stemming moest worden beschouwd, voorschrijft, dat daarvoor in aanmerking komen slechts twee maal zooveel personen als er plaatsen te bezetten vallen, terwijl uit de bewoordingen van het statuut van het Hof niet anders kan worden afgeleid, dan dat ook de tweede en verdere stemmingen geheel vrij en dus niet gebonden zijn aan eenig aantal candidaten, die het hoogste stemmental bij eerste stemming hebben verkregen. Een Engelsch bemiddelingsvoorstel, hetwelk beoogde om voor de tweede stemming het statuut van het Hof, gelijk men dit algemeen uitlegde, en bij volgende stemmingen het reglement der vergadering te volgen, kwam niet in stemming ; het voorstel van Fernandes, van de zijde der vertegenwoordigers van Griekenland, Italië en Japan krachtig "ondersteund, en beoogende, dat alle op de lijst voorkomende candidaten te verkiezen zouden zijn, ongeacht of het de eerste of eene volgende stemming was, werd met 29 tegen 7 stemmen aangenomen. Bij tweede steinming werd de volstrekte meerderheid verkregen door Moore; bij derde stemming verkreeg niemand de volstrekte meerderheid ; bij vierde stemming insgelijks; bij vijfde stemming, welke plaats had nadat de zitting gedurende twee uren was geschorst, werd de volstrekte meerderheid verkregen door Huber, met wien de elf rechters- 19 290 plaatsen waren bezet. Blijkens een schrijven, tegelijkertijd van den voorzitter van den Uitvoerenden Raad ontvangen, had deze t.a.v. de vervulling dier elf plaatsen zich uitgesproken voor een negental candidaten, die gelijk waren aan die van de Algemeene Vergadering. De candidaturen echter van Alvarez en Huber waren door den Uitvoerenden Raad niet aanvaard, die daarvoor in de plaats had gesteld die van Descamps en Nyholm. 'l$k\,J Mitsdien moesten twee rechtersplaatsen in het nieuwe Hof nog onbezet worden geacht, en nog denzelfden dag ging de Algemeene Vergadering tot nieuwe verkiezing over. De volstrekte meerderheid werd bij de eerste stemming verkregen door Huber en Nyholm, betreffende wie door den president van den Uitvoerenden Raad werd medegedeeld, dat ook dit dchaam daaraan zijne stem had gegeven. Zoodoende was in de elf rechtersplaatsen voorzien. De verkiezing der vier plaatsvervangende rechters Eveneens dienzedden dag ging de Algemeene Vergadering daarop over tot de verkiezing van de vier plaatsvervangende rechters. Bij eerste stemming werden verkozen Alvarez en Negulesco; bij tweede stemming verkreeg niemand de volstrekte meerderheid; bij derde stemming werden verkozen Wang en Yovanovitch. Uit een schrijven van den president van den Uitvoerenden Raad echter bleek, dat de candidatuur van Alvarez daar niet was aanvaard en deze ervoor in de plaats had gesteld die van Descamps. Mitsdien moest opnieuw over den laatste der plaatsvervangende rechters worden gestemd. De Algemeene Vergadering gaf nogmaals haar voorkeur voor Alvarez te kennen ; het resultaat werd aan den Uitvoerenden Raad medegedeeld, waarop als 'antwoord volgde, dat daar door Descamps de volstrekte meerderheid was verkregen. Eene nieuwe steniming, in de Algemeene Vergadering gehouden, deed nog eens aan Alvarez de vierde plaats toewijzen. In deze omstandigheden meende zoowel de voorzitter als de vertegenwoordiger van Japan de aandacht te moeten vestigen op art. 12 van het statuut van het nieuwe Hof, hetwelk voorziet in de mogelijkheid, dat tusschen Algemeene Vergadering en Uitvoerenden Raad geene overeenstemming over een of meerdere candidaten kan worden verkregen. Was het aanvankelijk blijkbaar niet de bedoeling van den voorzitter om tot de benoeming dezer commissie reeds dadelijk over te gaan, de voorstellen van Adatci noopten hiertoe. Uitdrukkelijk werd in doAlgemeene Vergadering uitgesproken, dat in de te benoemen commissie, welke hetzij door den Uitvoerenden Raad, hetzij door de Algemeene Vergadering kan worden ingesteld, geene personen zouden worden gekozen, reeds deel uitmakende van den Uitvoerenden Raad; dat ieder der drie leden een afzonderlijk rechtstelsel zou vertegenwoordigen en dat geen dezer drie leden rechtstreeks betrokken zou zijn bij een der twee gestelde candidaten, m.a.w. dat noch aan België noch aan ChiU in die commissie door de Algemeene 294 neergeschreven in het verdrag der volken, die zich hebben vereenigd en waarvan het aantal regelmatig stijgt. Deeerste daad van den Volkenbond is geweest het scheppen van een gerechtshof, een Hof geroepen om recht te doen, recht tusschen Staten. Zijn rechtspraak verschilt van arbitrage. De rechters behoeven niet meer benoemd te worden door partijen,. ze zijn er in een permanent Hof. De procesorde behoeft niet meer gé-, maakt te worden, zij is er, geregeld in statuut en reglement. Die twee instellingen bestaan, de ééne naast de andere, ieder haar eigen bestemming volgend, ieder met haar eigen natuurlijke sfeer, vreedzaam samenlevend in ditzelfde huis als twee zusters van verschillenden leeftijd. De jongste, is zij al volgroeid ?, behoeft haar statuut nooit wijziging ? Niets is volmaakt in het uur van zijn geboorte. Ik behoef U heden de ietwat levendige gedachtenwisseling niet in het geheugen terug te roepen, die er plaats had ten aanzien van de wijze, waarop men voor het Hof kan verschijnen. Zij, die niet alles verkregen wat zij hadden gedroomd, zouden zich ten onrechte beklagen. De tijd wiens stap niet kan worden verhaast,- noch vertraagd, doet te zijner tijd wat gebeuren moet. Hij die de vrucht plukt vóór zij rijp is, verarmt adeen zichzelven. Het Hof bestaat, en al kan het zed de wereld niet vervormen, al kan het slechts oordeelen over dat wat er aan wordt voorgelegd, zijn schepping zelve, zijn verschijning in de wereld, teekent den grooten stap vooruit die gedaan is in de evolutie der wereld. Vooraf, onmiddellijk nadat de Koningin was binnengetreden, was door den Voorzitter, die den presidentshamer voerde, aan het Hof door den Senaat der Leidsche Universiteit aangeboden, de zitting geopend, en waren de gelukwenschen voorgelezen, aan het Hof in de voorafgaande dagen aangeboden. Vervolgens gingen de President en de Rechters er achtereenvolgens toe over om af te leggen de plechtige verklaring, in de voorgaande bijeenkomsten opgesteld, aldus luidende: „Ik verklaar plechtig dat ik mijne verplichtingen en bevoegdheden als rechter, naar mijn eer en met volle toewijding zal uitoefenen, met volkomen onpartijdigheid en naar mijn geweten". Uit het midden van het Hof werd een voorbereidende Commissie benoemd voor het samensteden van het reglement. Dit heeft twee wel te onderscheiden deelen, waarvan het een betrekking heeft op de innerdjke organisatie van het Hof; het ander op de eigenlijk gezegde procedure. Voor het eerste deel konden reeds dadebjk in voorloopigen vorm artikelen worden geredigeerd; voor het andere werd aanvankebjk een vragenbjst opgemaakt teneinde de meeningen van de rechters van het Hof over de vastgelegde punten te leeren kennen. Tevoren was reeds, teneinde in de toekomst edï confdct te vermijden, met zorg vastgesteld de volgorde, waarin event. de plaatsvervangende rechter, zuben zetelen, die naar ouderdom aldus is genomen: Yovanovitch 295 Beichmann; Negulesco; Wang. Wat den vice-presidenf aangaat, deze is aangewezen om den president te vervangen bij verhindering, hetzij wegens ziekte, hetzij wegens wraking, hetzij om andere redenen. De vice-president zit elke speciale Kamer voor, van welke hij tot lid is benoemd, mits niet de Voorzitter in dezelfde Kamer zitting heeft. De vice-president is niet verplicht te 's-Gravenhage te wonen, maar wel moet hij steeds in staat zijn zich binnen korten tijd daarheen te begeven. . De eerste, formeele zitting van het Hof is op 15 Jum 1922 geopend. Als plaatsvervangende rechters waren in deze zitting aanwezig de heeren Beichman (Noorwegen) en Negulesco (Roemenië), zulks ter vervanging van de heeren Prol. Huber (Zwitserland) en Ruy Barbosa (Brazilië), door ziekte verhinderd. De heer Bustamente (Cuba) trad voor het eerst als rechter op en legde de plechtige verklaring af. Uit de voorlezing van de rol door den griffier bleek, dat de aan de orde zijnde zaken zich bepaalden tot twee adviezen, betreffende de uitlegging van het hooldstuk van den Arbeid van het tractaat van VersaUles. Dat evenwel deze aangelegenheden niet zonder belang werden geoordeeld, bewees de aanwezigheid namens de Britsche Regeering van den ProcureurGeneraal Sir Ernest Pollock, die het in zijn hoflelijk speechje een bijzonder privdege achtte het woord te mogen voeren in deze eerste bijeenkomst van het Hof, welks instelling de erkenning inhoudt, dat het recht de grondslag is van de samenleving van natiën evenzeer als van individuen. De heerschappij van het recht beduidt, dat geschillen tusschen de volkeren hun gevaarlijk karakter verliezen. De vergemakkelijking van het wereldverkeer heelt de internationale betrekkingen steeds meer uitgebreid en tdlerlei geschillen mogelijk gemaakt, die oorlogskiemen in zich kunnen dragen. Hoe moet men ze oplossen? Niet in den geest van rivaliteit of advocaterij, maar met den vasten wil het recht te doen heerschen. De President, deze rede beantwoordende, deelde tevens mede, dat het Hol voornemens was in openbare zitting de verhooren in deze beide zaken — tijdens de zitting met een derde, gelijksoortige vermeerderd — al te nemen, en dat iéder vertegenwoordiger van Regeeringen ol organisaties zou worden gehoord, die binnen een week na voorlezing van de rol het verlangen te kennen gal te worden gehoord. Voor het verloop dezer eeiste zitting verwijzen wij naar aanteekening 59. *** De opening van het nieuwe Hof van den Volkenbond beteekent ongetwijfeld eene belangrijke schrede in de geschiedenis der internationale rechtspleging, die eerst door de inwerkingtrecdng van dit Hol rechtspraak is geworden, in plaats van al dan niet op juridischen grondslag gevestigde internationale verzoening, welke zij totnutoe was en door den aard der omstandigheden moest zijn61). 296 AANTEEKENINGEN 1. (pag. 17) In eenigszins anderen vorm heeft in 1907 Sir Thomas Barclay, de bekende propagandist voor het Fransch-Engelsohe arbitragetractaat, een gelijk denkbeeld geopperd. Voorziende, dat de Vredesconferentie in het vraagstuk der bewapening geene oplossing zou bereiken, stelde hij voor een tienjarigen wapenstilstand te sluiten, tijdens welken hij meende, dat het eenerzijds mogelijk zou zijn de hangende internationaal-politieke geschillen tot een bevredigende oplossing te brengen en daardoor een sfeer van vertrouwen te scheppen, welke het anderzijds den grooten Mogendheden mogelijk zon maken ook het vraagstuk van ontwapening krachtig ter hand te nemen. Aan zijn denkbeeld, in eene uitvoerige brochure verwerkt, is destijds niet groote aandacht geschonken. 2. (pag. 26) De Heilige Alliantie heeft in het bijzonder wantrouwen verwekt door hare practisch gewelddadige interventiepogingen, waarvan die teneinde het legitieme gezag in Spanje te herstellen, wel de meest bekende en de meest bedenkelijke is. Op een dusgenaamden bemiddelenden grondslag veroorloofde zich de Heilige Alliantie eene interventie, welke met bemiddeling niets gemeen had, maar desalniettemin aan dit vooral voor de eerste helft der 19de eeuw zoo belangwekkende pacifistische wapen veel kans van slagen heeft ontnomen. Eene vergelijking tusschen de Heilige Alliantie en den Volkenbond van tegenwoordig gaat reeds daarom niet op, wijl de omstandigheden, waarin beide lichamen zich' vónden geplaatst, geheel uiteenloopen. Be Heilige Alliantie kon inderdaad met de kracht van wapenen geheel Europa beheerschen; de Volkenbond, die naast zich nog heeft en waarschijnlijk nóg eenigen tijd, zal hebben de Gezantenconferentie, uit het verdrag van Versailles voortkomende, bezit deze kracht niet. n eene vergelijking van de Heilige Alliantie en de Gezantenconferentie zou daarom niet opgaan, wijl de bevoegdheden, die de Heilige Alliantie zich aanmatigde, door het verdrag van Versailles rechtens aan den Volkenbond zijn opgedragen. 3. (pag. 29) In „Vermittlung und Gute Dienste in Vergangenheit und Zukunft" (van de hand van schrijver dezes in 1920 bij Friedrich Andreas Perthes te Gotha verschenen) wordt in deel V een uitvoerig overzicht gegeven van goede diensten en bemiddeling In den loop der eeuwen. Ook daaruit blijkt, dat het onderscheid tusschen bemiddeling en arbitrage niet immer goed in het oog gehouden is en blijkbaar kon worden. Eene, teekenende uitzondering vormt de verklaring, waarmede de vertegenwoordigers van Lodewijk XIII in 1611 de twisten tusschen Katholieken en Protestanten te Aken beslechtten, waarin uitdrukkelijk wordt vastgelegd, dat zij niet optreden „als rechters of scheidslieden, maar als vredelievende en vriendschappelijke bemiddelaars". i. (pag. 33) Nevens het door Fried geschreven werk „Pan-Amerika", waarin de gedachte der Statengemeenschap, die deze in de betrekkingen tusschen de Amerikaansche Staten opmerkte, in het bijzonder tot uiting komt, behoort onder de beste werken, die aan de Pan-Amerikaansche politiek zijn gewijd, dat van Br. Robert Buchi, in de serie van monographieën over vraagstukken van internationaal recht onder leiding van Prof. Schücking en Br. Wehberg in 1915 verschenen, handelende over de geschiedenis en de beteekenis der Pan-Amerikaansche beweging. Daaruit blijkt, dat achtereenvolgens in 1889 te Washington, in 1901 te Mi xlco, ia 1906 te Blo de Janeiroenin 1910 te Buenos Ayros de vier Pan-Amerikaansche conferenties samenkwamen, die zoo in hare werkzaamheden als in haar programma meer en meer afweken van het oorspronkelijk denkbeeld eener volledige Statengemeenschap, en die zich allengs beperkten tot eene, thans vrij nauw toegetrokken samenwerking op economisch en intellectueel gebied. Verder dan de Amerikaansche Staten in het algemeen zijn gegaan de Staten van Midden-Amerika, die na daartoe vroeger gedane en minder gelukkige pogingen, thans tot eene vrij hechte samenwerking zijn gekomen, waarin het afzonderlijk Internationaal gerechtshof eene bijzondere en belangwekkende plaats inneemt. 5. (pag. 33) In zijn „Traité thêorique et pratique de l'arbitrage international" heeft Prof. A. Mérighnao, destijds verbonden aan de Hoogeschool te Toulouse, ook behandeld de bij het verschijnen van zijn boek (1895) veel aotneeler vraag dan thans, in hoeverre gesohillen van bepaalden aard niet voor oplossing door middel van een scheidsgerecht vatbaar zouden zijn (zie daarin pag. 184 e.v.). 6. (pag. 34) In hetzelfde werk van Prof. Mérignhac wordt nevens eene uitvoerige historische inleiding over de abritage, waaraan ook voor dit werkje menig gegeven is ontleend, een uitvoerig overzicht gegeven van de arbitrage in de moderne politieke verhoudingen. Daarin worden achtereenvolgens de meest belangwekkende geschillen, door arbitrage beslecht, die zich sedert het begin der 19de eeuw hebben voorgedaan, kortelijks behandeld en toegelicht, waarbij uiteraard aan het tractaat van Washington van 8 Mei 1871, dat den grondslag legde voor de bekende Alabama-arbitrage, en aan het verloop van deze arbitrage, eene groote plaats wordt ingeruimd (zie de pag. 43 141 ; zie voor de Alabama-arbitrage in het bijzonder de pag. 63—100). 7. (pag. 34). Ten aanzien van de arbitrale uitspraken, gegeven in geschillen, waarbij Nederland betrokken was, kan worden verwezen naar het uitnemend overzicht over de bifitenlandsche betrekkingen van Nederland gedurende ,1848 -1898, van de hand van wijlen Mr. T.M.C.Asser verschenen in het gedenkboek „Een halve Eeuw", dat ter gelegenheid van de troonsbestijging van Koningin Wimelmina als premie van het „Niéuws van den Dag" het licht zag. 8. (pag. 36) Het voorstel, op 12 October 1874 door de heeren Van Eek en Bredius bij de Tweede Kamer ingediend, had (zie Jaarboekje van het Nederlandsche Vredebond 1876, pag. 39 e.v.) deze dubbele strekking : lo dat de Regeering in hare betrekkingen tot het buitenland zal traohten de arbitrage te doen worden het aangenomen en gebruikelijk middel, om door het recht te doen beslissen alle internationale geschillen tusschen beschaafde volken, over onderwerpen, die voor scheidsrechterlijke beslissing vatb lar zijn ; 2o dat zij zoolang dit doel niet is bereikt, bij alle geschikte gelegenheden, bij het sluiten van tractaten, zal bedingen, dat daarvoor vatbare geschillen, die tusschen Nederland en het land, waarmede het tractaat wordt gesloten, mochten ontstaan, aan de beslissing van scheidsrechters zullen worden opgedragen. Meer dan eens is de heer Van Eek op deze motie, die mede dank zij den krachtigen aandrang van de openbare meening in Nederland werd aangenomen, tegenover opeenvolgende Ministers van Buitenlandsche Zaken teruggekomen; zie daaromtrent de beschouwing van schrijver dezes over „Eene halve eeuw Vredesbeweging", artikelen in „Be Nieuwe Gids" van Juli en Augustus 1921. 9. (pag. 37) Het bedoelde overzicht van den heer Bescamps is opgenomen als bijlage van de processen-verbaal van het comité van onderzoek der derde commissie van de eerste Vredesconferentie (zie het betreffende I e deel, pag. 225 e.v.) Het overzicht is verdeeld in twee deelen, waarvan het eerste de bepalingen met algemeen karakter; het tweede die van specialen aard vermeldt. In dit overzicht komt Buitschland voor met 1 geval, OostenrijkHongarije idem, België met 6 gevallen betreffende algemeene arbitrage en 5 gevallen betreffende arbitrage in speciale gevallen, Benemarken met 2, Spanje met 4 algemeene en 2 speciale gevallen, Frankrijk met 1, GrootBrittannië met 4 gevallen, Griekenland met 3 gevallen, Italië met 19 gevallen, waaronder het belangrijke Italiaansch-Argentijnsche arbitrage-tractaat van 23 Juli 1898, Japan met 1 geval, Mexico met 2 gevallen, Montenegro met 1 geval, Noorwegen met 6 gevallen, Nederland met 2 gevallen, Portugal met 2 gevallen, Roemenië met 2 gevallen, Siam met 5 gevallen, Zweden met 5 gevallen en Zwitserland met 8 gevallen. Ten aanzien van de tractaten, waarin Nederland is betrokken, kan in het bijzonder worden verwezen naar de jaargangen 1913, 1914 en 1915 van het Internationaal Jaarboek „Grotius", waarin van de hand van Jhr. Mr. Br. B. de Jong van Beek en Bonk een systematisch bewerkt overzicht verscheen van de verschillende bepalingen, krachtens welke Nederland zich conventioneel verplichtte tot het aanvaarden van scheidsrechterlijke oplossingen. 10. (pag. 39) Zie aangaande de resoluties dezer congressen Fried's „Handbuoh der Friedensbewegung", uitgave 1912, tweede deel, pag. 63—70, waarin de aangenomen resoluties voor een deel woordelijk zijn weergegeven. 299 1H de stad zelve, waar het bureau gevestigd Is, moeten wonen; eene bepaling, die de keuze allioht zou hebben bemoeilijkt en waarmede in de practijk uit den aard der zaak de hand had moeten worden gelicht. Omtrent de plaats van bestemming van het bureau weifelde de Britsche ontwerper tusschen Ben Haag, Brussel en Bern, doch met algemeene stemmen besloot het comité tot de eerstgenoemde plaats, waarvoor namens het Nederlandsche Gouvernement -hartelijk dank werd gezegd. Toch was, naar de precedenten te oordeelen althans, geen andere beslissing te verwachten geweest; Immers, het'internationale postbureau, dat zijn bestaan dankt aan de Berner Conventie van 1874, is gevestigd in Zwitserland's hoofdstad ; het internationale bureau voor maten en gewichten heeft zijn zetel aan de boorden van de Seine en het bureau, in het leven geroepen door de Brusselsche acte van 1890 tot de beteugeling van den slavenhandel, is verbonden aan het Belgische departement van buitenlandsche zaken. Zoo moest ook wel dit bureau te 's-Gravenhage komen, evenals ons departement van buitenlandsche zaken moest belast worden met alles wat betrekking heeft op de acten en de nieuwe toetredingen tot de verschillende conventies van 1899 en 1907." 16. (pag. 75) Be jaarverslagen van het Permanente Hof, die den officieelen naam dragen van „Rapport du Conseil Administratif de la Cour Permanente d'Arbitrage sur les travaux de la Cour, sur le fonctionnement des services administraties et sur les dépénses de 1'exercice....", zijn uiteraard in den loop der jaren uitvoeriger geworden. Zij bevatten in den regel mededeelingen over de Mogendheden, die de verdragen' van 1899 en 1907 hebben geteekend; over de samenstelling van het Hof; over de arbitrages, die voor het Hof werden behandeld en de samensttUing der betreffende rechtbanken; over de documenten, die aan het Internationaal Bureau zijn medegedeeld; over de Carnegie-stichting en het Vredespaleis; over den Raad van Beheer, zijne. samenstelling, commissiên en vergaderingen; over het personeel van het Internationaal Bureau ; over de begrooting voor het volgende en de rekening van het voorafgaande jaar, en over de verdeeling van de onkosten over de aangesloten landen. Afzonderlijk heeft het Permanente Hof in den loop der jaren in het licht gegeven twee deelen, waarin zijn opgenomen de verdragen betreffende arbitrale beslechting van geschillen, voorzoover deze aan het Internationaal Bureau zijn medegedeeld. 17. (pag. 79) Zie ten aanzien van het in de verdragen van 1899 en 1907, betreffende de procedure, voor het Permanente Hof to volgen, bepaalde en gesprokene, resp. het reeds vermelde werk van de Mérignhac, pag. 341-375 en het werk van den Cubaanschen hoogleeraar de Bustamente Y Sirven: „La seconde Conférence de la Paix, réunie dans la Ha e en 1907", pag. 208-226. In het bijzonder belangwekkend zijn de beschouwingen, die door deze beide deskundige schrijvers worden gewijd aan de mogelijke revisie van een door het Permanente Hof gewezen vonnis. 18. (pag. 82) Verwezen mag hier worden naar de aanteekeningen 5 en 14, terwijl met betrekking tot de na 1899 gesloten tractaten van arbitrage, nog mag worden gewezen op het overzicht van de daarin voorkomende clausules, opgenomen in aanteekening 29. 19. (pag. 92). Het aantal clausules van dezen aard, waarin het Permanente Hof werd uitgesloten, is inderdaad gering. Toch zijn er enkele van beteekenis te vermelden, en als een bewijs van de vermeerderende belangstelling in de werking van het Permanente Hof mocht telkenmale worden geconstateerd, dat wanneer eene dergelijke uitsluiting van het Permanente Hof zich voordeed, niet alleen in de wetgevende vergadering van de betreffende landen, maar ook in de openbare meening dier landen zich stemmen ten gunste van het Haagsche rechstinstituut deden hooren. Merkwaardig is het wel, dat, t en Lord Cromer, de bekende diplomatieke agent van Engeland in Egypte, in een zijner laatste jaarUjksche overzichten eene geheel nieuwe regeling van het Internationaal toezicht over den Khedive voorstelde, hij in dat schema het Permanente Hof noemde als het lichaam, dat alle geschillen van deze nieuwe regeling zou hebben te vereffenen. Baartegenover weerhield de uiteraard langzame werking van het Permanente Hof er in sommige gevallen de contracteerende partijen van om het Hof als meest aangewezen rechter te erkennen ; dit is ook geschied in de algemeene acte der Mardkkaansche conferentie van Algeceiras van 1906, die in een harer laatste bepalingen de geschillen omtrent de instelling der Staatsbank in dit Moorsche Keizerrijk, met voorbijgang van het Permanente Hof, opdroeg aan het Zwitsersche Bonds- 303 allereerst die, welke zonder eenige beperking zijn ol uitsluitend met deze, dat zij bet mislukken der gewone diplomatieke onderhandelingen eischeni alvorens tot arbitrage kan worden overgegaan, van welke het Argentnnsch-Italiaans- n tractaat van 1898, hetwelk zonderling genoeg weinig wordt aangehaald, een der meest sprekende voorbeelden is. Het type van een verdrag met ietwat beperkter opvatting acht Strupp de Taft-verdragen van Amerika met Migeland en Frankrijk, omdat daarin aan de commissiên van onderzoek een oepaald'deel der geschiUen wordt afgestaan. Een derde afzonderlijk type reKenc hij aanwezig In het Deensch-Nederlandsche en het Nederlandseh-Itahaansche tractaat, wijl daarin van arbitrage worden uitgesloten gesohillen, die een onderdaan van een der Staten met den anderen Staat als zoodanig betratten, welke aan de bevoegde machten In het laatste land zijn onderworpen. Wat aangaat de arbitrage-verdragen, die beperkingen van anderen dan mm of meer formeelen aard omvatten, deze deelt Strupp In naar het aantal oeperkingen, dat zij hebben. Als voorbeeld van een verdrag met slechts een beperking noemt hij die tusschen Uruguay en Argentinië en van het laatste land met Paraguay, waarin slechts gesohillen betreffende de Grondwet zira uitgezonderd, gelijk in het meerendeel van de verdragen der Zmd-AmeriKaansohe Staten onderling of van deze met Europeesche Staten is geschied, ais voorbeeld van een verdrag met twee beperkingen noemt hrj het lingeiscnFransche van 14 October 1903, hetwelk gesohillen betreffende levensbelangen en onafhankelijkheid of eer en die, waarin derden zijn betrokken, uitzondert, • gelijk trouwens het overgroote deel der permanente tractaten van arbitrage doet. Dat hierbij verschillende uitdrukkingen naar Strupp *s oordeel materieel op hetzelfde neerkomen, blijkt wel hieruit, dat hij ook het verdrag tusschen Bolivia en BraziUë van 25 Juni 1909, hetwelk geschUlen aangaande levensbelangen, territoriale integriteit, onafhankelijkheid, souvereiniteit of eer uitzondert, rekent onder de verdragen met twee beperkingen. Eene afzonderlijke categorie vormen bij Strupp de tractaten, die gedeeltenik zonder, gedeeltelijk met beperkende clausules zijn, nl. een deel der aan arbitrage te onderwerpen gevaUen onbeperkt daaronder, een ander deel beperkt daaronder brengen. Hierin kent hij niet minder dan veertien typen, waarvoor hij achtereenvolgens als voorbeelden aangeeft: I. Spanje-Zweden-Noorwegen (23 Januari 1905). In dit verdrag wordt de vraag of een uitzonderingsgeval naar levensbelangen of onafhankelijkheid aanwezig is, souvereln door ieder der Staten beslist. Art. 3 voegt daaraan toe, dat bepaaldelijk aangewezen geschiUen, -in het bijzonder die, welke schadevergoeding betreffen, in elk geval aan arbitrage onderworpen zijn. II. Belglë-Zwitserland (15 November 1904). , ... Dit verdrag bevat uitzonderingen voor eer, onafhankelijkheid, souvereiniteit, doch verplichte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassmg van verdragen en aanspraken op geldelijke schadevergoeding. III. België-Benemarkeu (26 April 1905). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor eer, levensbelangen en onafhankelijkheid, doch verpUchte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassing van verdragen en schadevergoeding, indien het beginsel de;- vergoeding is erkend. IV. Denemarkeri-Spanje (1 December 1905 . Dit verdrag bevat uitzonderingen voor levensbelangen en onafhankelrjiaieia; niet echter als het voorbeeld sub 3 ontneemt dit tractaat aan de arbitrage die gevaUen, waarin een onderdaan van een der Staten tegen den anderen Staat als zoodanig in verzet komt. V. ItaUë-Argentinië (18 September 1907). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor gesohiUen t.a.v. de Grondwet, doch verpUchte arbitrage voor elk geval van uitlegging of toepassing van verdragen en uitlegging van eenig begrip van volkenrecht. VI. Uruguay-Argentinië, BoUvia, Guatemala, Salvador, San Domingo, Mexico, Paraguay, Peru (29 Jan. 1902 . Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid en nationale eer, welke echter in geen geval aangetast worden gerekend in geschiUen over diplomatieke voorrechten, scheepvaartrechten en verdragen. VII. Itaüë-Peru (18 April 1905). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid en eer, omtrent welker aanwezigheid in twijfelachtige gevaUen langs arbitralen weg zal worden j beslist en ten aanzien waarvan wordt vastgesteld, dat nimmer geschiUen over diplomatieke of consulaire voorrechten, toUen, scheepvaartrechten, verdragen en schadevergoeding als zoodanig daartoe kunnen worden gerekend. VIII. ItaUë-Mexico (16 Oct. 1907). Dit verdrag bevat uitzonderingen voor onafhankelijkheid en eer, doch ver- 306 practisch in den wereldoorlog beheerseher der zeeën gebleken, heeft nimmer ontkend belang te hebben bij de handhaving van zekere oude gebruiken van zeerecht, terwijl voor Duitschland, gezien ook zijne economische afhankelijkheid van aanvoeren over zee, juist de beteekenis van onschendbaarheid van den particulieren eigendom in den zee-oorlog van de grootste beteekenis was. Dit verschil kwam bij de behandeling der maritieme vraagstukken in de vierde commissie uit, maar uiteraard ook in de ontwerpen voor en de discussiën over het Prijzenhof. 34 (pag. 183) Hier mag herinnerd, worden aan het denkbeeld, dat tijdens den wereldoorlog in de kringen van Nederlandsche reeders is geopperd. Dit had ten doel om de vele nadeelen, voor de neutralen inderdaad uit de onvermijdelijke prüsgerechtprocedures voortspruitende, zooveel doenlijk te verminderen. Tegen de eindbeslissing toch van den nationalen prijsreohter in de oorlogvoerende landen staat geen verder beroep open, aangezien het Internationaal Prijzenhof nog steeds niet in werking is getreden. De belanghebbenden in Nederland, zijnde reeders, scheepsbevrachters, verladers, scheepsverbandgevers, bankiers, zee- en transportverzekeringondernemers, stelden zich nu voor zich gezamenlijk te wenden tot de Nederlandsche Regeering met het verzoek in de gevallen, waarin deze met een belanghebbende de beslissing van den vreemden prijsreohter in strijd achtte met het volkenrecht, maatregelen te nemen teneinde rechtsherstel te verkrijgen. Daarbij werd aangeteekend, dat met Engeland, Frankrijk, Italië en Portugal een algemeen arbitrageverdrag bestond krachtens hetwelk alle geschillen, die niet langs diplomatieken weg worden opgelost, aan de beslissing van het Permanente Hof van Arbitrage behooren te worden onderworpen. Dit denkbeeld heeft, gelijk begrijpelijk, in de kringen der belanghebbenden mstemming gevonden, maar de Regeering, in het bijzonder de toenmalige Minister van Buitenlandsche Zaken Jhr. Dr. J. Loudon, heeft zich met den ietwat kunstmatigen opzet — vooral tegenover de landen met welke Nederland geen algemeen arbitrageverdrag had als Duitschland en Oostenrijk — niet kunnen verecnigen en heeft in den aangegeven geest geene stappen gedaan. Het zou ook zeer twijfelachtig zijn geweest of Engeland het rechtmatige zou hebben erkend van dezen omweg om zeerechtgeschillen, feitelijk bestemd vpor het Internationaal Prijzenhof, op te dragen aan het Permanente Hof, dat nog evenmin als het, Prijzenhof op eene algemeen erkende zeeréchtcode kon steunen. 35. (pag. 184) De zeer belangrijke en uiteenloopende prüsvonnissen, gelijk deze door Engelsche, Fransche en Duitsche prijsgerechten in den grooten oorlog zijn gewezen, zijn, voor wat aangaat de zaken, waarbij Nederlandsche schepen zijn betrokken, in extenso en zoo goed als volledig te vinden in de jaargangen van het Internationaal Jaarboek „Grotlus" vanaf 1917. 36. (pag. 184) De praotijk van den grooten oorlog heeft duidelijk doen zien, dat in feilen oorlogstijd de reohten, krachtens de internationale privaatrechtelijke regelingen van Den Haag in het meerendeel der continentale landen aan de wederzijdsche onderdanen verzekerd, weinig „safe" zijn. Immers, een onderdeel van den door de oorlogvoerende partijen gevoerden economischen strijd bestond daarin, dat alle dergelijke bepalingen werden opgeheven, zoodat het in sommige landen niet alleen aan onderdanen eener oorlogvoerende, maar ook van eene neutrale Mogendheid niet mogelijk was op behoorlijke wijze hunne rechten te doen gelden. Zie voor de Jn Ententelanden getroffen maatregelen de uitgave „Der Wirtsehaftskrieg," tijdens den oorlog in het Verlag Fischer te Jena verschenen. 37. (pag. 189) De vraagstukken, die door de vierde commissie van de tweede Vredesconferentie van 1907 achtereenvolgens onder het oog werden ge-. zien, zijn : 1. onschendbaarheid van den privaten eigendom in den zeeoorlog; 2. contrabande; 3. blokkade; 4. verandering van handelsschepen in oorlogsschepen ; 5. het délai de faveur, toe te staan aan koopvaardijschepen der betrokken natiën bij plotseling uitbreken van den oorlog; 6. vernieling van prflsgemaakte schepen; 7. onschendbaarheid van koopvaardijbemanningen; 8. onaantastbaarheid van categorieën van schepen; 9. onschendbaarheid van postzendingen; 10. beginselen van den maritiemen krijg. De beslissingen, ten aanzien van een paar dezer punten genomen, toonen reeds duidelijk aan hoezeer de commissie met haar arbeid niet slaagde. Zoo werden b.v. ten aanzien van de blokkade niet de principieele punten geregeld; zoo werden ten aanzien van verandering van handelsschepen in oorlogsschepen — destflds nog een brandend punt na den Russisch-Japanschen oorlog — wel de gevolgen 307 van zoodanige verandering geregeld, maar niet vastgesteld of de verandering zelve al dan niet geoorloofd was. Hoewel deze. Commissie dan ook degene was, die het grootst aantal tractaten aan de tweede vredesconferentie heeft bijgebracht, nl. 14, waren deze tractaten over het algemeen van ondergeschikte en weinig prinoipieele beteekenis. Engeland heeft dit slechte resultaat voor een deel toegeschreven aan het feit, dat in de vierde Commissie alle ter conferentie tegenwoordige Staten vertegenwoordigd waren, dus Ook alle de ZuidAmerikaansche Staten, die bij deze vraagstukken slechts een zijdelingsch belang hebben. Daarom riep Engeland in den winter 1908-1909 de Londehsohe Zeerechtconferentie bijeen, die, vrijwel op den grondslag der Haagsche rapporten, er in slaagde om de Londensche Zeerechtdeclaratie samen te stellen, welke ten aanzien van de meest belangrijke vraagstukken duidelijke beslissingen gaf. 38. (pag. 191) Zie betreffende de details dezer beide tractaten, het artikel van schrijver dezes in „De Nieuwe Gids," Jaargang 1911, aflevering Augustus. 39. (pag. 193) De tekst van het Peace Plan van Bryan (zie het overzicht van internationaal-juridische feiten van Prof. Jhr. Mr. W.J.M. van Eysinga in het Internationaal Jaarboek „Grotius" 1914, bijlage II) luidde voor wat aangaat het tractaat met Nederland als volgt: Article I. The High Contraoting Parties agree that all dlsputes between them, of every nature whatever, to the settlement of whioh previous arbitration treaties or agreements do not apply in their terms or are not applied in fact, shall, when diplomatic methods of adjustment have failed, be referred for investigation and report to a permanent International Commission, to be constitüted in the marmer prescribed in the next succeeding article; and they agree not to declare war or begin hostilitiee during such investigation and before the report is submitted. Article II. The International Commission shall be composed of flve members, to be appointed as follows: One member shall be chosen from each country, by the Government thereof; one member shall be chosen bij each Government from some third country; the fifth member shall be chosen by common agreement between the two Governments, it being understood that he shall not be a citizen of either country. The expenses of the Commission shall be paid by the two Governments in equal proportion. The International Commission shall be appointed within six months after the exchange of the ratifications of this treaty; and vacanoies shall be filled according to the manner of the original appointment. Article ni. In case the High Contraoting Parties shall have failed to adjust a dispute by diplomatic methods, they shall at once refer it to the International Commission for investigation and report. The International Commission may, however, spontaneously offer lts services to that effeot, and in such case it shall notify both Governments and request their cooperation in the investigation. The High Contraoting Parties agree to furnish the Permanent International Commission with all the means and facilities required for its investigation and report. The report of the International Commission shall be completed within one year after the date on which it shall declare its investigation to have begon, unless the High Contracting Parties shall limit or extend the time by mutual agreement. The report shall be prepared in triplioate; one copy shall be presented to each Government and the third retained by the Commission for its files. The High Contracting Parties reserve the right to act Independently on the subject matter of the dispute after the repport of the Commission shall have. been submitted. Article IV. The present treaty shall be ratifled by Her Majesty the Queen of the Netherlands; and by the President of the United States of America, by and with the advice and consent of the Senate thereof, and the ratifications shall be exchanged as soon as possible. It shall take effect immediately after the exchange of ratifications, and shall continue in force for a period of~ five years; and it Bhall thereafter remain in force until twelve months after one of the High Contraoting Parties have given notlce to the other of an lntention to terminate it. Dit tractaat ,voor vijf jaren gesloten, is tijdig hernieuwd, terwijl de tekst van de tractaten van gelijken aard, die Amerika sloot met verschillende Europeesche en met bijna alle Amerikaansche Staten, vrijwel dezelfde ls. 308 40. (pag. 200) Het tijdschrift „Vrede door Recht" wijdde zijn November —• Decembernummer van den jaargang 1915 geheel aan het Minimum-Programma van de Centrale Organisatie voor een Duurzamen Vrede. Daarin worden bijdragen aangetroffen ten aanzien van de Minimum-Programma's, die geacht konden worden evenwijdig aan die van de CO. te loopen; ten aanzien van de algemeene beginselen van dit Minimum -Programma en ten aanzien van elk der1 onderdeelen, in de 9 punten van het programma verwerkt. Deze bijdragen werden o.m. verschaft door Mr. W.H. de Beaufort, prof. dr. H. Brugmans, prof. dr. D. van Embden, staatsraad C.J. Hasselman, prof. mr. D. Josephus Jitta, prof. dr. Ph. Kohnstamm, O. Kamerlingh Onnes en dr. J. van Leeuwen. 41. (pag. 202) Wilsön's dusgenaamde 14 punten zijn opgenomen in de schets, die schrijver dezes van President Wilson gaf in „Mannen en Vrouwen van Beteekenis," I, no 6, nieuwe reeks (zie pag. 40-41). Punt 14 luidde: „Er moet een algemeene bond der volkeren worden gevormd, die voormelde verplichtingen aangaat, welke beoogen wederzijdsche waarborgen te geven voor de politieke onafhankelijkheid en territoriale onaantastbaarheid van groote en kleine Staten gelijkelijk." In zijne redevoering van 11 Februari 1918, in het Congres uitgesproken, legde Wilson er nadruk op, dat elk onderdeel van de eindregeling moest zijn gegrondvest op het recht in dat bijzondere geval; dat de volkeren en de grondgebieden niet meer tusschen de Staten mochten worden verkwanseld als tevoren politiek gebruikelijk was; dat geene enkele territoriale afspraak mocht worden aangegaan, niet beantwoordende aan de belangen der betrokken bevolking; dat elke wei-omschreven nationaliteit hare verwachtingen in de grootst mogelijke mate moest verwezenlijkt zien. 42. (pag. 205) Het uitvoerig rapport van de Nederlandsche studiecommissie van den N.A.O.R. is te vinden in het eerste deel van het „Recueil de Rapports", door de Centrale Organisatie voor een Buurzamen Vrede in het licht gegeven (pag. 241—293). Een negental paragrafen gaat als inleiding tot het eigenlijke ontwerp voor een te sluiten algemeen tractaat vooraf, van welke in het bijzonder § 5 betreffende de organisatie van het Internationale Hof van Arbitrage en van den daarnevens gedachten internationalen raad van verzoening en § 8, hetwelk het ontwerp-verdrag vergelijkt met dat, In Den Haag in 1907 in staat van ontwerp gebleven, de belangrijkste zijn. Het ontwerp stelde zich op den grondslag, dat er zou zijn een Internationaal Hof van Arbitrage, belast met de taak om alle juridische geschillen op te lossen; dat er daarnevens zou zijn een permanente raad van verzoening, welke die geschillen zou beslechten, die niet konden geacht worden een juridischen ondergrond te hebben; de Staten zouden verplicht zijn aan een dezer beide lichamen hunne geschillen te onderwerpen. Ten aanzien van de algemeene organisatie van beide lichamen zeide § 5 : „La Cour et le Conseil sont des Institutions vraiment permanentes. Hs tirent leur autorité en premier lieu, d'un mandat conféré a leurs membres par les états signataires, artt. 4 s. et 86 s. Chaque pays partie au traité général nommera, a la cour et au conseil, au moins deux et tout au plus quatre membres. A supposer que le traité projeoté soit accepté par un bon nombre de puissances, chacun des deux corps comptera donc probablement «une centaine de membres. Des assembléi s si nombreuses ne sont pas aptes a examiner et a décider des litiges. Encore une partie ligitante pourrait-elle oraJndre que, dans des milleux sl vastes, 11 ne se form&t, d'avance, une majorité hostie a ses revendlcations légitimes ? H fallait donc chercher une solution qui, tout en respectant le principe de Pégalité des états, assurait aux . parties ligitantes l'lmpartiaJité absolue des organes arbitral et ooncillateur. Pour être difficile le cas n'était pas encore sans inssue. L'avant-projet a, du moins, résolu le problème d'une manière qui semble pouvoir satisfalre les divers Intéréts opposés. II confle la décision des conflits a des commissions qui se reorutent parmi les membres de la cour et parmi ceux du conseil. Mais faut-il, donc, chaque fois que la cour ou le conseil est salsl d'un litige, prooéder a une éleotlon qui peut donner des résultats inattendus ? II n'en est rien. La constitution des commissions est réglée, une fois pour toutes, par le traité général. Chaque partie sera représentée aux commissions par les deux membres les plus anciens par ordre de nomination qu'elle aura nommées elle-même a la cour ou au conseil. Cela fait quatre membres ordlnaires désignés d'avance, artt. 21 et 99. Bs travailleront sous la direotion d'un président. Comment ce titulaire sera'-t-il choisi 1 La constitution défmltlve des commissions resterait toujours a la merci du bon vouloir des parties, si la nomination du président 311 tutions appartenant a un ordre différent. La Cour de Justice est l'organe Sé a faire droit. La Cour d'Arbitrage cherche des arrangements des fpateementsElle donne des verdiets qui penchent tantót vers un cOtó tantat vers 1'autre. Dans ses considérations se mêle toujours la P»11"^ °* cherche 1'équité ou ce qui y ressemble mais non pas le droit La Uur ae Justice est un astre fixe, 11 est indépendant des parties. Les inges ne sont point nommés par elles. Les arbltres, au contraire sont ewressément désignês par les parties, qui sait après combien de difficultés et de■ toansactions.! D nous para t que le système que nous venons d^esquisser pêcte pa ™ faute fondamentale. Pour pouvoir comparer la juridiction ™te™a"°?aledé* celle du juge interne d'un Etat, on doit se figurer que, c°^e ™ terminé est une entité, 1'agglomération des Etats du mondeenform, une autre. Comme les oitoyens d'un Etat doivent se soumettre au J^ment oe la magistrature de leur pays, on pense qu'égaJement les Etats doivent se soumettre a la juridiction de la Cour de Justice internationale, institution mondiale qui plane au-dessus de tous et de tout. , . .... Cest une erreur fondamentale. Aucune souveraineté terrestre ne plane au dessus d'eux. Ds n'ont a se soumettre qu'il ce qui leur est dicté pair leur devoir et les principes du droit. S'ils se trouvent hés 1'un envers 1 autre, c'est qu'ils 1'ont voulu ainsi, qu'ils se sont engagés réciproquement . 44. (pag. 209) Zie het statuut van den Volkenbond, en daarin: deartt. 12, 13, 14 en 15 in het werkje van schrijver dezes : „De Volkenbondl enzijn be lang voor Nederland", met een inleidend woord van Mr. H. O. uresseinuys, in 1920 verschenen. . . wedpsbe- De literatuur op het gebied van pacifisme, internationaal recht, vredesoe weging e.d. is in het algemeen volledig en uitvoerig te vinden m „Handbuch der Friedensbewegung". Wat aangaat de meer moderne Volken bondliteratuur, moge worden verwezen naar de uitgave betreffendeden voi kenbond, door Mev. C. A. Kluyver in 1920 bewerkt voor het Internationaal Intermediair Instituut te 's-Gravenhage, en naar „Die Friedensbewegung , onder redactie van Kurt Lenz en Walter Fabian, in den aanvang 19« te Berlijn verschenen. 45. (pag. 213) De Nederlandsche Commissie heeft eigenlijk gezegd twee rapporten uitgebracht. Minister Loudon verzocht, korten tijd voor zijn affleien, aan de Commissie haar oordeel te doen kennen ten aanzien van de begmseien van de League to Enforce Peace in Amerika. De Commissie stelde; een veer tiental punten van beginselen op, die zij, met eene nadere toe^°f^s ^r-T. aanzien van enkele dezer punten, aan den Minister kenbaar maaiite, Piuiu 0 daarvan luidde, dat bij het grondverdrag zou worden ingeft^d.een oonas i gerecht, voor welks samenstelling die van het Internationaal Prijzennoi van 1907 tot voorbeeld werd aanbevolen. Minister van Karnebeek heelt, nauao eenmaal in de zitting der Parijsche Vredesconferentie van 14 ^e™^_„„i? het-ontwerp der commissie was openbaar gemaakt, aan de Commissie v™zowu, haar oordeel dienaangaande in een nieuw rapport neer te leggen, neiweiK, evenals de voornoemde punten van beginselen, is te vinden op de pag. oo e.v. van hét werkje van schrijver dezes: „De Volkenbond en zijn belang voor NTen1^anzien van het ontwerp-reglement, dat in de volgende alinea op pag. 213 wordt behandeld, zal het opvallen hoezeer de daarin wenschelijk jeacnie verMezirig overeenstemt met de regeling, welke tenslotte m het verorag netreffende het Hof is getroffen. 46. (pag. 221) De Scandinavische en Zwitsersche ontwerpen zijn to ext™?° , opgenomen in de „Mededeelihgen van de Nederlandsche Vereeniging yoor •Internationaal Becht" (11 en 11a), voor hare leden in den aanvang van in het licht gegeven ter voorbereiding van de bespreking, die deze vereeiugm» over het ontwerp-Volkenbondverdrag te 's-Gravenhage hield. 47. (pag. 221) De Italiaansche voorstellen, gelijk hier In het kort weergegeven, zijn te vinden in de stukken, die door de zorgen van het Secretariaat van den Volkenbond aan de leden der Internationale Juristencormnissie werden voorgelegd. Zie ten aanzien van de voorbereiding van de discussie in de Internationale Juristenconferentie ook het rapport van 20 Maart isio van het dusgenaamde Philimore-Comittee on League of Nations, let werK van Generaal Smuts over de League of Nations, de Hearings before the Comirattee on Foreign Relations U.S.A. on German Peacetreaty en de Prelimtoary Peace conference-Commlssion on League of Nations, zittingen- van 3 en 14 iehruan.