404 schappij1). Agenten en Maatschappijen maken zich op die wijze medeplichtig aan de practijken van de revolverpers en zoolang zij niet inzien, dat zij daardoor ten slotte zichzelven benadeelen — immers heden geldt het een ander, maar morgen kan het henzelven gelden —, zullen de „vak"-, alias schendblaadjes, even welig blijven tieren als zij dat thans doen. Een ernstige Maatschappij vermijde dus elke aanmoediging van obscure Redacteurtjes, ook de onschuldigste — of liever de minst bedenkelijke —: het betalen van „zwijggeld". Geeft zij eenmaal dit standpunt prijs, zij zal tegenover hare concurrenten het machtige wapen eener onkreukbaar eerlijke reputatie verliezen. Het staat echter vast, dat zij in ruil daarvoor menig giftig artikel tegen zich gericht zal zien en menige' beschuldiging zal moeten aanhooren, waarvan gelukkig de énormiteit, zelfs voor oningewijden, de valschheid aantoont. Als voorbeeld, hoever zulke „vakblaadjes" in dezen durven gaan, haal ik het volgende aan, dat een in Oostenrijk werkende buitenlandsche Maatschappij gepasseerd is, tengevolge van haar onwelwillende houding tegenover de revolverheeren. Daar deed op zekeren dag in de pers •— helaas ook in sommige organen der groote pers en der ernstige vakpers! — het bericht de ronde, dat die Maatschappij hare operatiën in Oostenrijk staken zou en dat het wanbeheer een zóódanige hoogte bereikt had, dat de Oostenrijksche Regeering maatregelen in overweging genomen had, om voor de verzekerden nog zooveel mogelijk te redden! Bij nauwkeurig onderzoek bleek het, dat dit bericht, dat zelfs zijn weg in Fransche en Engelsche bladen vond, verspreid was door een obscuur vakblaadje, waarin de geïncrimineerde Maatschappij geweigerd had haar annonce te plaatsen. Aan dergelijke gevaren staat men bloot; maar de correcte weg is • slechts zelden de gemakkelijkste. Wanneer eenmaal het lasterartikel verschenen is, kan men niet anders doen dan het doodzwijgen. Elk beklag tegenover den Redacteur zou onverstandig en vruchteloos zijn: onverstandig, omdat men daardoor toonen zou, zich aan het geschrijf te storen, vruchteloos, omdat men den leugenaar, die weet dat hij liegt, niet van zijn ongelijk kan overtuigen. Courantengeschrijf tegen het artikel zou de aandacht van velen, die het niet gelezen hebben, erop vestigen, en dus eer nadeel dan voordeel brengen. Om dezelfde reden verdient het geen aanbeveling, den Redacteur voor het gerecht te dagen; want, zelfs al wordt hij veroordeeld en de Maatschappij volkomen l) Vergelijk blz. 399. 405 schoon gewasschen, in den loop van het proces zal hij niet nalaten, waar hij kan, een verdacht licht op de handelingen der Directie te werpen, en geen veroordeeling is in staat den invloed, dien dat voortdurend in het openbaar insinueeren op de algemeene opinie oefenen moet, geheel te neutraliseeren. Het kan hem gelukken, daardoor alleen een Maatschappij te compromitteeren. Hoezeer men zich ook geneigd gevoelt tot een krachtige, wèlverdiende tuchtiging, men is veroordeeld neer te zitten in stille lijdzaamheid! Dikwijls kan het bewustzijn, dat het lasterende blad — 't moge dan een vakblad, een humoristisch blad of wat ook zijn — een slechts weinig uitgebreiden kring van lezers heeft, strekken om die passieve houding, die moeielijk genoeg is, wanneer de handen tot terugslaan jeuken, tenminste dragelijk te maken. V. Nederia^6™ *" ^e va,llPers zw Nederland bestaat vooreerst uit een vijftal speciale biadeenZ8keri°88" Verzekeringsbladen, die, nevens het karakter van bepaalde Vakbladen, meestal ook dat van propaganda-bladen bezitten en dus ernaar streven ook door het groote publiek gelezen te worden. Het is niet wel doenlijk over elk dier vakbladen hier een gedetailleerd oordeel uit te spreken, aangezien dat onmogelijk zoude zijn zonder tevens een oordeel uit te spreken over de capaciteiten en het optreden hunner Redacteuren. Dit oordeel zou een persoonlijk karakter aannemen, omdat iedereen begrijpen zoude, welke Redacteur in elk bizonder geval door mij bedoeld werd. En, zooals bekend is, wensch ik elke personaliteit, 't zij in gunstigen 't zij in ongunstigen zin, zooveel mogelijk te vermijden. Daarom moet ik mij tot enkele algemeene opmerkingen bepalen. In de eerste plaats dan is de integriteit dezer verzekeringsbladen boven allen twijfel verheven, waarvoor de persoon hunner Redacteuren, ons borg staat. In dit opzicht staan zij hoog en tot eer van onze Nederlandsche vakkringen mag verklaard worden, dat zij het onafhankelijke standpunt dezer bladen op den rechten prijs weten te schatten en dat elke afwijking daarvan onmiddellijk een algemeen protest zoude uitlokken, in plaats van (zooals vaak in het buitenland) een meerderen omzet aan Agenten, die met lasterlijke artikeltjes tegen lastige concurrenten willen optreden. Een vakblaadje, dat op elke bladzijde gebrek aan kennis verried, en aan welks integriteit van bevoegde zijde getwijfeld 406 werd, stierf, reeds jaren geleden, tot eer onzer Maatschappijen, na een kort bestaan den hongerdood! Het spreekt van zelf, dat geen Redacteur van een vakblad de voor hem verplichte onpartijdigheid, als een verplichting tot kleurloosheid, tot het onder stoelen en banken steken van eigen opinie, tot het goed vinden van ieder en alles opvatten mag. Ook onze Nederlandsche vakpers bestrijdt nu en dan misbruiken, maar een zucht om niemand onaangenaam te zijn doet wel eens nuttige aanmerkingen achterwege blijven: strenge critiek toch wordt ten onzent niet door iedereen goed opgenomen. Soms echter kan ook ónze vakpers hatelijk en bitter zijn: in dit opzicht is zelfbeperking altijd zeer gewenscht, zonderdat die daarom tot laffe alle-mansvriendschap behoeft te voeren. De meeste Redacteuren onzer vakbladen bezitten zonder twijfel vakkennis en geven zich veel moeite de zaak der Levensverzekering te dienen. Toch is de instructieve kracht, die van hunne bladen uitgaat, niet zóó intens als die van de groote buitenlandsche Verzekeringsbladen, toch is hun critiek op bizondere Maatschappijen meestal oppervlakkiger en minder diep gaande, toch is de geheele inhoud hunner bladen minder rijk dan die van vele hunner buitenlandsche collega's. Het zij verre van mij de oorzaak daarvan bij hun mindere bekwaamheid en ijver te zoeken. Zij moet in een geheel andere richting gezocht worden en wel in de omstandigheid, dat onze Verzekeringsbladen schrijven voor een betrekkelijk zeer beperkten kring van lezers in een zeer klein land. En weinige lezers beteekent: weinig inkomsten, weinig finantieele kracht om zich uit te breiden. Wanneer men het Bureau van een groot (men lette wèl: van een groot, niet van een obscuur) buitenlandsch vakblad bezoekt, vindt men daar, behalve den Redacteur, talrijke bedienden, die ieder hun eigen taak hebben te vervullen en onder leiding van den Redacteur de vele en omvangrijke werkzaamheden verrichten, die noodig zijn om het blad volkomen aan zijn bestemming te doen beantwoorden in den zin, dien ik daarvoor vroeger heb aangegeven. Daarvoor is geld, veel geld noodig. Het feit echter, dat die bladen in groote landen verschijnen en geschreven worden in een der wereldtalen, heeft aan het aantal hunner abonné's een uitbreiding gegeven, die tot groote-geldelijke offers in staat stelt. Dat voordeel nu missen de vakbladen, die in een klein land verschijnen en in een taal, welke slechts door enkele millioenen personen gesproken wordt,, dus ook onze Nèderlandsche vakbladen. Hun 407 omzet kan onmogelijk zoo aanzienlijk zijn als die der groote buitenlandsche vakbladen; dientengevolge moeten hunne inkomsten geringer zijn en kunnen zij zich niet, gelijk deze, de medewerking van een staf van bedienden verzekeren. De Redacteuren hebben bij het volbrengen van hun taak slechts betrekkelijk weinig hulp, en, hoeveel moeite zij zich ook persoonlijk geven, het dóórwerken van de bergen materieel, dat hunne buitenlandsche collega's slechts doormiddel van talrijke bedienden bewerkstelligen kunnen, is voor hen grootendeels een onmogelijkheid. Zij hebben te worstelen tegen dezelfde omstandigheid, waaronder zoo menig bedrijf bij ons te lande gebukt gaat, tegen de geringe uitgebreidheid van ons vaderland. Des te meer valt het te apprecieeren, dat zij zich niet ertoe laten verleiden, door „unfaire" practijken datgene machtig te worden, wat hun door den natuurlijken gang van zaken niet in zoo ruime mate toevloeien kan. Anderzijds is het niet te verwonderen, dat zij zich niet allen uitsluitend kunnen wijden aan de redactie hunner vakbladen, die in ons kleine land slechts weinig lucratief kan zijn. En toch zagen wij reeds, dat voor een blad, dat zijn taak in haar vollen omvang verrichten wil, de uitsluitende en algeheele toewijding van den Redacteur een vereischte is. Maar ook hier is ten onzent de drang der omstandigheden sterker dan de goede wil van den energieksten Redacteur en de „medewerking" van de bekwaamste vakmannen. Mijn oordeel over onze verzekeringsbladen, in het kort samengevat, luidt aldus: Zij geven zooveel zij geven kunnen, en wat zij geven is dikwijls goed, steeds te goeder trouw; maar invloeden, van buiten komende, leggen hun zóódanige beperkingen op, dat zij, ook bij de uiterste krachtinspanning, de taak van groote Verzekeringsbladen niet in haar vollen omvang vervullen kunnen1). Voor wat zij desniettemin geven voegt Jiun een woord van hulde. Echter zou, naar mijne meening, bij den tegenwoordige toestand l) Van geachte zijde is de opmerking gemaakt, dat de Verslagen der Nederlandsche Maatschappijen niet altijd uitvoerig genoeg zijn om den toestand van elk harer zóódanig te leeren kennen, dat de vakbladen dien kunnen critiseeren. Mij dunkt, deze opmerking zelve is reeds critiek, en geen vakblad behoeft de verklaring te schromen, dat, zoolang de Maatschappij A of B zich van mededeelingen op dit of dat punt onthoudt, een betrouwbare beoordeeling van haar toestand niet te geven is en men daaromtrent in het duister rondtast. Het aanwijzen van wat ontbreekt is 66k kritiek, evengoed als het beoordeelen van wat gegeven wordt. 409 - Die opvatting — de eenig juiste! — heeft ook in de redactie-bureaus van vele finantieele bladen haar intrek genomen. Het gevolg is, dat die bladen minder dan vroeger als orakels optreden en dat hunne Redacteuren, wel verre van zeiven uit de hoogte te oordeelen over zaken, die zij onvoldoende kennen, ervoor zorgen personen aan zich te verbinden, die geacht kunnen worden op de hoogte te zijn. De keuze van zulk een persoon kan natuurlijk meer of minder gelukkig zijn, maar het principe is juist en zal op den duur ook voor het publiek van groote beteekenis blijken, voornamelijk wanneer veel gelezen finantieele organen op deze wijze de hooge beteekenis van het instituut der levensverzekering bewijzen te begrijpen. Voor hetgeen ernstige finantieele bladen aldus in het belang der Levensverzekering ondernemen, voegt ook hun een gepaste hulde. Daarentegen moet — juist in de moeielijke periode, die het bedrijf na den oorlog doormaakt — gewaarschuwd worden tegen alarmeerende berichten, die gerechtvaardigde bezorgdheid tot een paniek zouden kunnen opzwepen en als eenig gevolg hebben, dat rampen, die men zegt te wiilen voorkomen, worden uitgelokt of noodlottiger gemaakt. VI. jaarboeken, Mijne beschouwingen omtrent de verhouding van Pers tot Levens- almanakken en J ° ° ttfdachriften. verzekering zouden niet volledig zijn, wanneer ik niet nog met een enkel woord gewaagde van de vele tijdschriften, die in het buitenland, en de enkele, die ten onzent op verzekeringsgebied verschijnen, buiten en behalve de eigenlijke vakbladen. In de eerste plaats vallen daaronder de verschillende jaarboeken, vooral in Engeland, Amerika, Duitsch. land en Oostenrijk talrijk, en waarin, behalve veel wetenswaardigs omtrent de in elk land opereerende Maatschappijen, belangrijke bijdragen tot de Verzekering-Wetenschap gevonden worden; voorts de z.g. kalenders of almanakken, die zich beijveren in handigen vorm alles te geven wat in de practijk dagelijks te pas komt; en eindelijk de tijdschriften (wekelijks, maandelijks of driemaandelijks verschijnend), uitgaande van de een of andere Vereeniging, welke zich de beoefening der Levensverzekering-Wetenschap ten doel stelt. Ook in Nederland zijn deze drie categorieën vertegenwoordigd. Wij noemen hier de voornaamste dezer publicatiën, zonder op volledigheid aanspraak te willen maken. Het Jaarboekje van de Vereeniging voor Levensverzekering heeft reeds 410 meer dan 30 malen het licht gezien en bevat steeds belangrijke bijdragen van vakmannen, benevens statistieken omtrent de Maatschappijen, die leden der Vereeniging zijn. De Nederlandsche almanak, voor Levensverzekering, een zeer nuttig boekje, waaraan de naam van zijn overleden stichter, den heerW.Gosler, onafscheidelijk verbonden blijft, beleefde reeds zijn 29en Jaargang; de Jaarcijfers enstatistischeNaamlijst van Levensverzekering-Maatschappijen en Begrafenisfondsen hebben eveneens sints jaren burgerrecht verkregen. Nog zij vermeld \y&t_JEiidschrift voor Verzekeringswetenscha-p, in de plaats getreden van het vroegere Archief voor Verzekêrtngsweïënschap en aanverwante vakken, en uitgegeven door de _Yjreerjigjng voor de .Verzekeringswetehschap. Het is aan streng wetenschappelijken arbeid gewijd en onthoudt zich geheel van de beoordeeling van bepaalde Maatschappijen. Uit den aard der zaak bepaalt zich zijn lezerskring dan ook tot de mannen van het vak. Ten slotte moeten nog vermeld worden de wekelijksche of maandelijksche blaadjes, die enkele Maatschappijen speciaal voor hunne Agenten uitgeven, maar die niet zelden ook door andere belangstellenden gelezen worden. •, ƒ.£-•* INHOUD. Blad*. Eerste Hoofdstuk. De Geschiedenis der Levensverzekering en kort overzicht van den tegenwoordigen toestand 1 I. Levensverzekering in de Oudheid 2 In Griekenland 2 In het Romeinsche Rijk 3 Donatio propter nuptias 3 Collegia tenuiorum 3 Militaire Vereenigingen • 4 Onderscheid tusschen de Instellingen van Voorzorg der Oudheid en de tegenwoordige Levensverzekering-Maatschappijen 5 H. De Volksverhuizing, Germaansche en christelijke invloeden 7 Morgengave, Lijftocht 8 Instellingen van Voorzorg der Gilden . . < 8 Sterftekassen 9 III. Montes piëtatis 10 Georg Obrecht 11 Lorenzo Tonti 'gf- 1 > IV. Lijfrentenkoop en -verkoop ■ • . . . 12 Bastaardvormen van de Levensverzekering 13 V. Johan de Witt 14 Neumann en Halley 16 Miskenning van den arbeid van De Witt en Halley . ■ • 17 VI. Ontwikkeling van het vak in verschillende landen • .18 Ontwikkeling in Engeland 18 De „Amicable" en hare navolgsters 19 De „Equitable" 20 Tegenwoordige stand 20 412 INHOUD. ■ ' Eladz Ontwikkeling in Nederland ^ ■ . 20 Ontwikkeling in Frankrijk 24 Tegenwoordige stand . .' \ -"34. Ontwikkeling in Duitschland 25 Tegenwoordige stand ■< ,2$ Karup en Zillmer 25 VII. Tegenwoordige toestanden .... '.- 26 Amerikaansche invloeden . rf / , . . . . . ."* ."■, 26 Verschillende vormen van verzekering . .'. .... 28 Beteekenis op handelsgebied 29 Agenten ■ ' . 30 Vereenigingen van levensverzekeraars 30 Internationale congressen . . . . ■ ' 30 Wetgeving 31 VIII. Geschiedenis der laatste jaren en tegenwoordige toestand in Nederland 32 Redenen die de ontwikkeling in Nederland tegenhielden . 32 Ontwikkeling sinds 1880 . . X*. . . 33 Invloed van den Oorlog .^r.'v'i . .' & ,:3j*v . . 34 Agenten in Nederland . . . . . . , 34 Vereenigingen van Levensverzekeraars in Nederland . . 35 Nederlandsche wetgeving 36 IX. Levensverzekering en misdaad... . . -JaX j - 37 Het veroorzaken van den dóód ■ ,"-^f .'r.' 37 Bedriegerijen jegens de Maatschappijen gepleegd .... 39 Tweede hoofdstuk. De grondslagen der tegenwoordige Levensverzekering-Maatschappijen. — Sterftetafels, Premiën, Reserve, Afkoop . . . . ? • . . . . 42 I. Sterftetafels fS'. '.Tri I "r^'nV.ïf-.-'vï. 43 Levens- en sterftekans ; . . 45 Beteekenis der sterftekans >■.... 46 Waarschijnlijke levensduur it v . . 47 Berekening van premiën uit sterftetafels 4»^ r j . . . 48 z Rentevoet ,l . . . , <. ... 50 Coöperatie •'^Sr^föv- < 51 Herverzekering »».o< . . . 53 INHOUD. 413 Bladz. II. Opslag op de premiën 4j&> ■ ■ 53 Gedisconteerde provisie . 54 III. Begrip van reserve 57 Assessmentisme 60 Reserve van speciale posten • • * -; 61 Reserveberekening met netto en met reserve-premie.... 62 IV. Afkoop t£. . . 70 Beleening 73 Vrije polis 73 Uitstel van premiebetaling *f 73 V. Verzekeringen bij leven en lijfrente 74 Eigen keuze der verzekerden 74 Reserveberekeningen bij verzekeringen bij leven en lijfrenten 75 Afkoop en beleening van verzekeringen bij leven en lijfrenten 75 VI. Extra premiën 75 Oorlogsrisico 77 Derde Hoofdstuk. Levensverzekering uit een ethisch en uit een commercieel oogpunt beschouwd I. De ethische zijde der levensverzekering 79 Godsdienstige bezwaren .' 80 Het doel van Levensverzekering-Maatschappijen: winst, geen philanthropie >*ja... ■ • • 82 Bezwaren tegen de aanzienlijke winsten van Levensverzekering-Maatschappijen 82 Premiën en winsten 83 Invloed van de leiding eener onderneming op de winst 84 II. Maatschappijen op aandeelen en onderlinge maatschappijen 86 Het deelen in de winsten bij onderlinge Maatschappijen . 89 Het deelen in de'' winsten bij Naamlooze Vennootschappen 89 Principieel onderscheid tusschen Naamlooze Vennootschappen en onderlinge Maatschappijen . 91 Is Levensverzekering trade of trust?. ■ ■ ■ . -ï-y»' • • 93 Verzekeringen zonder winst bij onderlinge Maatschappijen 94 De appreciatie van het onderlinge en van het aandeelensysteem is onafhankelijk van de appreciatie der bizondere Maatschappijen . . .'. 95 414 INHOUD. Bladz. III. Tontine-verzekeringen in onzen tijd . . . . . - .V-?. ,. 96 Stijgend dividend 99 Vierde Hoofdstuk. Propaganda. -— Agenten. — Practisch Agentenwerk. — Makelaardij 100 I. Het propageeren van Levensverzekering in het algemeen . 100 Het propageeren van bizondere Maatschappijen 102 Reclame-middelen tegenover concurrentie-middelen . . .103 Meest voorkomende reclame-middelen 104 Adverteeren in dag- of weekbladen . 104 Advertentiën op openbare plaatsen, reclame-platen 104 Voorwerpen van reclame -ii? . .105 Dankbetuigingen 106 Koninklijke Goedkeuring op de tarieven . . . .107 „Unanfechtbarkeit" of onvervalbaarheid i '. . . 108 Reclame met winstcijfers ..... • • 111 Reclame met gesloten of uitbetaalde verzekeringen 111 II. Agenten u>. : 112 Positie van den Agent -. ."* ifeas . . 113, Beloften door Agenten -i ■ 114 De Agent als behartiger van de gemeenschappelijke belangen van Maatschappijen en Publiek . . 115 Eigenwijze Agenten 116 De Agententaak geen bedelarij 117 De Agententaak vereischt ontwikkeling en beschaving 118 III. De Agent propageert de idéé der Levensverzekering^.'.;. . 119 De Agent propageert zijn Maatschappij ;K •-, 120 Het bezoek \ .! . . 120 Het persoonlijk bezoek, een struikelblok voor de Agenten 120' Introductiën 121 Beschroomdheid, vrijmoedigheid en indiscretie ./.v<..>.*,' . 122 Voorbereiding tot het bezoek , . . 123 Weigering om den Agent te ontvangen .... l. ... 123 De Agent wordt ontvangen . , 124 Onderhandelingen . . . .127 INHOUD. 415 irtiiii De polis, in ruil voor leverantiën 127 Systematisch werken van den Agent 128 Tijdelijk afbreken van onderhandelingen 128 Teleurstellingen 128 Agenten en Directiën ».* 129 IV. Provisie aan niet-Agenten |p. . . 129 Makelaardij 133 Vijfde Hoofdstuk. De Verhouding van het Publiek tot de Levensverzekering. — Vakstudie 137 I. Geringschatting van het bedrijf 138 De Leer der Levensverzekering 139 Opleiding pl <-.W- ■ ■ ■ 141 In het buitenland 142 In Nederland 143 II. Wantrouwen jegens de beoefenaars van het bedrijf . . , '145 Redenen van het wantrouwen 146 III. Wie opperen bezwaren? 147 Welke bezwaren worden geopperd? 148 - Levensverzekering een „vinding" van den nieuwen tijd ■ 148 Hooge premiën 149 Incoulance 150 Tegenstand der vrouw en hare bezwaren 152 Het bezwaar van het „geschikte oogenblik". Uitstellen ■ 156 ■gpyi Verschillende bezwaren 157 Zesde Hoofdstuk. Levensverzekering en Geneeskunde 159 t. Sterftetafels 159 Hygiëne ,• l60 II. Noodzakelijkheid van het geneeskundig onderzoek .... 161 Eigen keuze ■ . •* > 1^2 Doet van het geneeskundig onderzoek 162 Onderzoekende geneesheeren 1°4 Geschiedenis van het geneeskundig onderzoek 164 Onderzoek door den huisdoctor 166 416 INHOUD. Bladz. III. Geneeskundige Adviseurs . 167 Verhouding tusschen onderzoekende geneesheer en en Adviseurs J*tip;4~. ■„ • . . 168 Studie der verzekerings-geneeskunde . 168 Verschil van meening tusschen onderzoekende geneesheeren en Adviseur . . J's- lé-y$0t ... . . . 169 Vorm van het verslag van den onderzoekenden geneesheer, in verband met zijn kennis van de verzekerings-geneeskunde . . r. . . . 169 De Agent tusschen onderzoekenden en adviseerenden geneesheer -£Jg v . . .-;ï.' . . . 170 Tweede klasse risico's ff*" . . . .gf . 171 IV. Het afwijzen van verzekeringen . . ■ 'ii >v t>- ■ 171 Indruk van het afwijzen • ■ 171 Vrees voor het afwijzen ■ ■ ■ "... 172 Beteekenis van het afwijzen ™£ . . 173 Het afwijzen in verband met de soliditeit . ■ . . .173 Het uitstellen van verzekeringen . ' . . . . "W;,'./ . .174 V. Verklaring van den huisdoctor omtrent de doodsoorzaak . 174 Onheusche houding van sommige medici Z. . 175 Noodzakelijkheid van de verklaring omtrent de doodsoorzaak 176 Bedrog door zelfmoord .V . . 176 Bedrog door substitutie en andere misleiding .177 De verklaring omtrent de doodsoorzaak als controle op het geneeskundig onderzoek . . ^-». . . 179 Beteekenis van de verklaring omtrent de doodsoorzaak voor de statistiek . '." j£ . . . . . . .179 De eed van den geneesheer als beletsel voor het afgeven van de verklaring omtrent de doodsoorzaak ■ .2$xt& . 180 Geneeskundig geheim . . . i \\.Ï..j.y" .. . . . . .180 VI. Afschaffing van het geneeskundig onderzoek. - Minderwaardige levens M,- .182 Zevende Hoofdstuk. Levensverzekering-Maatschappijen en Begrafenisfondsen . . . . . 184 I. Een blik in de Geschiedenis der Begrafenisfondsen , . . 184 Begrafenisfondsen verbonden aan Begrafenisondernemingen 186 INHOUD. 417 Bladz. Het Begrafenisfonds als particuliere onderneming en als Maatschappij ...v 186 II. Het Begrafenisfonds kent slechts enkele soorten van verzeke¬ ring 188 Verschil van de verzekering bij overlijden bij Levensverzekering-Maatschappijen en Begrafenisfondsen ■ .188 Verzekeringen op het leven van kinderen bij Begrafenisfondsen 190 Vrije uitkeering 190 Bezwaren tegen verzekeringen op het leven van kinderen 190 Onmogelijkheid van het verzekeren van jonge kinderen bij Levensverzekering-Maatschappijen 191 III. Verschil in clientèle 192 Het Bodenstelsel ■ 192 Het uittreden van de leden van Begrafenisfondsen . . .194 Geneeskundig onderzoek en verklaring van den huisdoctor 195 IV. Afzonderlijke wettelijke regeling van Levensverzekering-Maat¬ schappijen en Begrafenisfondsen . 196 Achtste Hoofdstuk. Staatstoezicht op Levensverzekering-Maatschappijen. — Het systeem van vrijheid en gedwongen Openbaarheid I. Het aandringen op Staatstoezicht 199 Concessie en controle . . . . • 200 II. Wie oefent het Staatstoezicht uit? 201 Staatscontrole door een Commissie 202 Staatstoezicht door één Staatsambtenaar ■ 202 Staatsambtenaren niet onfeilbaar 204 III. Punten, waarop het Staatstoezicht zich richt 205 Staatstoezicht, geen Politie-toezicht 208 Conflicten tusschen Staatsambtenaren en Directiën .... 209 Beslissing door den Rechter 210 Verantwoordelijkheid van den Staat i 211 IV. Het Staatstoezicht als waarborg tegen verliezen 212 V. Oorzaken, die tegenwoordig naar Staatstoezicht drijven . . 215 Finantieele rampen 215 Protectiezucht 216 27 418 INHOUD. Bladz. Het gelijkheidsprincipe 216 of ^aq^uooi 217 Verwarring op internationaal gebied 217 Onrecht door verborgen protectionisme 218 VI. Resultaten van het Staatstoezicht . 219 In Amerika 219 In Frankrijk ... . . 220 In Oostenrijk 223 In Duitschland 223 Gevoel van gerustheid, door Staatstoezicht gekweekt ... 225 VII. Maatstaf van soliditeit 226 Invloed van het Staatstoezicht op de geldbeleggingen ... 228 VIII. Geldwongen openbaarheid . . . 230 Bizonderheden omtrent de wijze van publiceeren; TV . . 231 Opvoedende kracht van het systeem der gedwongen openbaarheid - 233 Gedwongen liquidatie £&' . . 235 Strafbepalingen .*>.'• .... 236 . Toezicht door Commissarissen . , "". / . . . 236 Verzekerden als Commissarissen 236 Resultaten van het systeem der gedwongen openbaarheid 237 IX. Regeling van het bedrijf in Nederland 239 Anarchie 239 Gevolgen der anarchie 240 Soliditeit der Nederlandsche Maatschappijen 241 De Nederlandsche Wetsontwerpen 242 X. Oorlogsgevolgen f 244 Staatsmonopolie 245 Negende Hoofdstuk. Rechtskundige vragen . 247 I. Het contract van Levensverzekering geen verzekeringscontract 249 Levensverzekering een kanscontract 249 Levensverzekering heeft niet het karakter van een contract tot schadeloosstelling 250 „Intérêt d'affectiön" %L 252 Toestemming van den verzekerde tot het sluiten van verzekeringen door derden op zijn hoofd . . . 253 INHOUD. 419 Blad*. II. Levensverzekering geen spel of weddenschap 253 Verschil in juridisch opzicht 253 Verschil in economisch opzicht • 254 Levensverzekering kanscontract sui generis 255 III. Tijdstip, waarop het contract van Levensverzekering tot stand komt 256 Bezin, van het risico 257 Recht op de reserve en recht van afkoop 259 IV. Rechten van den verzekeringnemer 260 Vocabülair 260 Recht van in-de-plaats-stelling 261 In-de-plaats-stelling tegenover endossement . . . 262 De begunstigde neemt het recht op de toekomstige uitkeering uitdrukkelijk aan 262 In-de-plaats-stelling en endossement als pandgeving 265 Het recht van afkoop onafscheidelijk van den verzekeringnemer . . . .• 266 Overdracht van de kwaliteit van verzekeringnemer 267 Kennisgeving van in-de-plaats-stelling en endossement aan de Maatschappij 268 V. Rechten van den begunstigde 268 Zijne rechten gedurende het bestaan der verzekering ■ . 268 Zijne rechten bij het normaal afloopen der verzekering ■ 268 Onaantastbaarheid van het recht van den begunstigde op het verzekerde bedrag 269 C|w!& Tegenover crediteuren 269 Tegenover legitimarissen 272 Tegenover gerechtigden uit de huwelijksgemeenschap 274 VI. Overdracht van de hoedanigheid van verzekeraar 275 Bezwaren van den tegenwoordigen toestand 276 Wenschelijke regeling 276 Vorm van de overdracht 277 VII. Redenen, waardoor het recht op de verzekerde som vervalt. 278 Zelfmoord ■ 279 Het voorkómen van het bedrog door zelfmoord . 279 Vrijwillige en onvrijwillige zelfmoord 280 27* 420 INHOUD. Niet-uitbetaling bij zelfmoord een onbillijkheid tegenover den begunstigde 281 Gevallen van eigen-doodslag door onvoorzichtigheid 282 Overlijden tengevolge van eigen misdaad. Doodstraf. Overlijden in de gevangenis 283 Duel . • 283 Reizen V • 284 Gevaarlijke beroepen 285 Oorlogsrisico 286' Verzwijging 286 Onware aangiften c . . 287 „Unanfechtbarkeit" of onvervalbaarheid ■ ■ ■ • • ■ 287 De begunstigde veroorzaakt den dood van den verzekerde 288 VIII. Het vraagstuk der verloren polis 289 Gevaar van het afgeven van duplicaat-polissen 289 Middelen om deft bona-fide verliezer te helpen 290 Wettelijke regeling betreffende de verloren .polis. v • • 292 Tiende Hoofdstuk. Concurrentie. Hare gevolgen voor Maatschappijen en Publiek ■ • 294 I. Het begrip „concurreeren" ". . . . ï&tjt ■ ■ 295 Verscheidenheid in concurrentie-middelen . 295 II. Concurrentie in de tarieven 296 Eischen der concurrentie bij het samenstellen der tarieven 296 Onredelijke eischen van Agenten op het punt der tarieven 297 Afwijkingen van de tarieven ■ .......... , ,.i . . 298 Afstaan van provisie door Agenten aan verzekerden 299 De Directie, handhaafster der^ tarieven . . . ■ • 301 III. Concurrentie in winstuitkeeringen . 301 Gelijke resultaten onder gelijke omstandigheden ■' • ■ ■ 302 Winstcijfers als reclame-middel t\ • • • 303 Winstuitkeering als concurrentie-middel ■ ■ - s\-.^j . ■ 304 Winstbeloften door de Maatschappijen ". ■ ■ 304 Winstvoorspiegelingen door Agenten • 305 Overdrijving bij het voorspiegelen van winsten . 307 INHOUD. 421 Bladz. Winstvoorspiegelingen als middel om de vergelijking met de tarieven van concurreerende Maatschappijen te vervalschen 308 Optreden van den Agent daartegen 310 Optreden van de Directiën daartegen 311 Gevolgen van het werken met winstvoorspiegelingen voor het vak der Levensverzekering 312 IV. Concurrentie in de afkoopsommen 313 Gevolgen van te hooge afkoopsommen 314 Afkooptabellen 314 Rol van den Agent bij toezeggingen van afkoop ■ ■ • .317 V. Concurrentie in de provisie 318 Eischen van de Agenten, wat betreft de provisie ■ [ ■ .319 VI. Concurrentie in waarborgen 321 Overdrijving der waarborgen ■ ■ ... .' . . . • t-. . 323 Valsche voorstellingen met betrekking tot de waarborgen 325 Valsche vergelijkingen tusschen de reserven van concurreerende Maatschappijen 325 Verschillende waarborgen 326 Toezicht door Commissarissen 327 Staatsoezicht 327 Jaarverslagen 327 Accountants • 328 Waarborgen voor de soliditeit der geldbeleggingen 329' Pandrecht op de reserve 330 Het maatschappelijk kapitaal als waarborg voor de verzekerden 330 VII. Concurrentie in de voorwaarden van verzekering 332 Loterij verbonden aan Levensverzekering 334 VIII. Voordeelen der concurrentie 335 Voor het publiek 335 Voor de Maatschappijen • ■ 335 Het sprookje van de twee Koningen 336 Verklaring van het sprookje 340 m Van Leven en Sterven Het Verleden en Heden der Levensverzekering door Mr. J. van Schevkhaven Derde; vermeerderde en verbeterde druk ■ Van Leven en Sterven Van Leven en Sterven HetVerleden enHeden der Levensverzekering door Mr. J. van Schevichaven Derde, vermeerderde en verbeterde druk Rot terdam — W. J. van Hengel — 1922 VOORBERICHT VOOR DEN EERSTEN DRUK. Van verschillende zijden aangespoord, mijne in den afgeloopen winter te Amsterdam gehouden voordrachten óver de Geschiedenis en den tegenwoordigen toestand van het Bedrijf der Levensverzekering in druk verkrijgbaar te stellen, heb ik daartoe besloten, doch niet dan na eenige aarzeling. Immers wat bestemd was, den hoorder door het woord te bereiken, zal vele gebreken vertoonen, wanneer het den lezer in druk wordt voorgelegd; zulk een boek moet steeds in hooge mate den stempel dragen van zijn oorspronkelijken vorm: de voordracht. Dat ik niettemin tot de uitgave besloot, vindt zijn grond in de volgende overwegingen. Voor zooverre mij bekend, bestaat er op het gebied van de practijk der Levensverzekering geen werk, dat de vele, zich daarbij voordoende vragen op systematische wijze behandelt. De theorie van het vak bood stof tot vele en belangrijke werken, breed opgezet en breed uitgevoerd. Maar de litteratuur over de practijk bestaat vooreerst uit vele opstellen, ieder meestal op slechts één onderwerp betrekking hebbende, en in verschillende bladen en tijdschriften verspreid; en verder uit vele brochures, uit den aard der zaak beperkt van stof erl omvang. Alleen de juridische vragen, die zich bij de uitoefening van het Bedrijf der Levensverzekering voordoen, vonden — ten onzent vooral in academische proefschriften — een enkele maal volledige behandeling. Maar wat is er op het veld der practijk een overvloed van stof, die niet op het gebied der rechtswetenschap valt! Voornamelijk die stof is het, welke in dit werk behandeld wordt. Hoewel het volstrekt geen aanspraak maken kan op volledigheid, tracht het echter in wat het behandelt eenig systeem te brengen. De vele onderwerpen, die alleen van actueel belang zijn, heb ik zooveel mogelijk beschouwd als uitvloeisels van de groote beginselen, die aan het vak der Levensverzekering ten grondslag liggen, en die, afgescheiden van de vraag der actualiteit, hun beteekenis steeds behouden zullen en daarom op den voorgrond moeten vi voorbericht voor den eersten druk. staan. Daarbij heb ik mij niet beperkt tot de beschouwing van binnenlandsche toestanden, maar bovendien aan de buitenlandsche de noodige aandacht gewijd. Ook heb ik er ernstig naar gestreefd, een volkomen onzijdig standpunt in te nemen, en het verschil van opinie, dat over deze of gene principieele vraag bestaat, nimmer te baat genomen, om deze of gene bepaalde Maatschappij te prijzen of te laken. Met die beperking voor oogen, heb ik echter gemeend, overal en zonder omwegen voor mijn meening te mogen uitkomen, ook waar ik wist, dat velen mijne opvattingen niet deelen. Daarmede maak ik er volstrekt geen aanspraak op, dat mijne inzichten de eenig juiste zijn — een pretentie, die zoo menigeen op dit gebied bezit!—; maar kleurloosheid en onpartijdigheid zijn twee verschillende begrippen, en een kleurloos boek is in mijne oogen een even groot onding als een partijdig boek. Uit het bovenstaande blijkt, dat dit werk in de eerste plaats bestemd is voor een ieder, die, in welke kwaliteit ook, op het practische gebied der Levensverzekering werkzaam is. Ongetwijfeld zullen goed-onderlegde practici er veel bekends in vinden, maar toch hoop ik, dat ook zij nu en dan eens iets nieuws zullen aantreffen of iets bekends uit een nieuw oogpunt zullen leeren beschouwen. In de tweede plaats echter acht ik mijn boek niet geheel zonder belang voor het intelligente publiek. De denkbeelden over Levensverzekering zijn in ons vaderland nog zóó duister en verward, dat vak vindt ten onzent nog zóó weinig belangstelling, dat een poging, om het publiek met het streven en de intentiën der beoefenaars daarvan vertrouwd te maken, niet ongemotiveerd is. Den leek overvalt bij de gedachte aan een werk over Levensverzekering gemeenlijk een groote vrees voor cijfers, formules en dorre geleerdheid. Toch is er nauwelijks een vak denkbaar, waarvan de practijk zóó voortdurend de belangstelling weet gaande te houden door verscheidenheid van stof. Wanneer bovendien het publiek door onwetendheid in deze soms schade lijdt in een zaak, waarbij het voor vele millioenen betrokken is, dan meen ik tot de slotsom te mogen komen, dat een boek, welks lectuur geen vakkennis vereischt, maar dat in populairen vorm vakkennis tracht de verspreiden, zonder zich aan cijfers en formules te bezondigen, ook voor het publiek van eenig belang kan zijn. Deze motieven deden mij tot de uitgave besluiten.- Amsterdam, Mei 1896. j. v. S. VOORBERICHT VOOR DEN TWEEDEN DRUK. Het verzoek van den Uitgever een tweeden druk van dit werk gereed te maken, heeft mij bewezen, dat het aan zijn doel heeft beantwoord. De omstandigheid, dat het in het Duitsch en Fransch vertaald is, dat sommige Hoofdstukken in het Russisch verschenen, dat eene Japansche uitgave grootendeels reeds het licht zag en voor eene Italiaansche de autorisatie aangevraagd is, levert daarvan een tweede bewijs. De Hieuwe druk is bijgewerkt tot op onze dagen. Daardoor is eenige uitbreiding noodzakelijk geworden, want ons vak ontwikkelt zich snel. Sedert den eersten druk werden op historisch gebied nieuwe ontdekkingen gedaan, die niet mochten verzwegen worden; nieuwe toestanden en instellingen werden in het leven geroepen; de concurrentie werd intensiever dan weleer. Bovendien was aanvulling hier en daar op andere gronden gewenscht. Men zal dientengevolge in dezen tweeden druk nog al wat nieuws aantreffen; speciaal het achtste Hoofdstuk {Staatstoezicht) is geheel om- en bijgewerkt, terwijl in het eerste, derde, vijfde, zesde, negende en ook elders belangrijke toevoegingen en veranderingen zijn aangebracht. In deze uitbreiding heb ik geen bezwaar gezien. Het boek is niet bestemd voor hen, die in den kortst mogelijken tijd'het meest mogelijk aantal zaken, op het bedrijf der levensverzekering betrekking hebbende, de revue wenschen te zien passeeren, doch alleen voor hen, die zich genoeg voor dat bedrijf interesseeren om ten koste van eenige lectuur een samenhangend beeld van het geheel te krijgen. Dat beeld moge niet volledig zijn, niet afgewerkt tot in de kleinste détails, ik heb getracht het zóódanig te maken, dat de beschouwer een blijvenden indruk krijgt, die dieper gaat dan een snel-wijkend schaduwbeeld. Verandering in de wijze van behandeling is niet aangebracht. Ik heb ernaar gestreefd, van dit werk een leesbaar boek te maken, zonder viii voorbericht voor den tweeden druk. noodelooze geleerdheid en „zware" beschouwingen. „Onpartijdigheid, geen kleurloosheid" — bleef mijn leus. Als ik veroordeel, veroordeel ik toestanden en gebruiken, geei bepaalde personen of Maatschappijen. Dat men dit een „afgeven op onbekenden" genoemd heeft, kan 'mij niet tot inkeer brengen. Wat zou er van een werk over ons bedrijf worden, zoo daarin tegen bepaalde personen of ondernemingen werd te velde getrokken I ? En zou men zich moeten onthouden van het bestrijden van toestanden, die men verkeerd acht? Mijn boek ware dan beter ongeschreven gebleven. De indeeling in Hoofdstukken heeft eenige verandering ondergaan, terwijl op enkele plaatsen de behandelde stof anders werd gerangschikt. Ook werd elk Hoofdstuk in onder af deelingen verdeeld, om de lectuur gemakkelijker te maken. * * Hier volgen nog enkele aanvullende opmerkingen: Gedurende het persklaar maken van dezen tweeden druk verloor de zaak der Levensverzekering een harer éminentste Nederlandsche voorvechters in den Heer corneille l. landré, op blz. 32 nog onder de levenden genoemd. De wetgeving op de Naamlooze Vennootschappen, waarop gedoeld wordt op blz. 36, is sedert met ernst ter hand genomen, zoodat men te dezen opzichte weldra verbetering wachten kan. Op blz. 212 wordt nog melding gemaakt van den eisch der Zwitsersehe Regeering, dat buitenlandsche Maatschappijen hare geheele reserve naar Zwitsersch voorschrift zullen berekenen. Sedert heeft men dien eisch laten vallen en heeft het „Eidgenossische Versicherungsamt" het voornemen te kennen gegeven, in het algemeen meer liberaal te zullen optreden enr de vrijheid der Maatschappijen meer te zullen respecteeren. Het omgekeerde dus van wat in Duitschland geschied is. Amsterdam, Juni 1905. J. v. S. VOORBERICHT VOOR DEN DERDEN DRUK. Ruim zestien jaren na het verschijnen van den tweeden druk verschijnt thans deze derde. Tusschen toen en thans liggen jaren van voorspoed voor het bedrijf der levensverzekering, gevolgd door een tijdperk van sterke depressie tengevolge van de economische ontreddering van de wereld, die door den grooten oorlog veroorzaakt is. Nóg staan wij in het midden van dat tijdperk en daarmede in een overgangsperiode. Herstel zal op den duur intreden. Maar hoe en wanneer? Niemand kan dit met zekerheid voorspellen. De beschouwingen in dit werk, die betrekking hebben op den tegenwoordigen toestand van het bedrijf, moeten daardoor noodzakelijk een eenigszins zwevend karakter hebben, omdat die toestand niet voldoende geconsolideerd is: hetgeen niet wegneemt, dat de grondbeginselen, waarop ons bedrijf rust en de groote lijnen, waarnaar het arbeidt, dezelfde gebleven zijn. Daarom was een algeheele omwerking niet noodig en kon volstaan worden met die veranderingen of bijvoegingen, die door den loop der gebeurtenissen noodig zijn geworden. Jlet zou m.i. een jout zijn, wanneer men aan grondbeginselen, die men alsjrecht erkend heeft, ontrouw werd onder den i*iAru^,nnxebewtènisle^ die twijfel aan de juistheid dier grondbeginselen schijnen te wekken. Trh~ derdaad staan wij hier tegenover een schijn, veroorzaakt door het abnormale en onzekere der tegenwoordige toestanden. Naarmate het normale terugkeert; zullen ook die grondbeginselen hun kracht opnieuw doen gevoelen. J)m een wereld, die tijdelijk oj> haar kop staat, te beoordeelen, moeten mjj vooral zeiven niet óók op onzen kop gaan staan/ Amsterdam, November 1921. J. v. S. EERSTE HOOFDSTUK. De Geschiedenis der Levensverzekering en kort overzicht van den tegenwoordigen toestand. Een der eerste kenteekenen, die het toenemen der beschaving van elk volk aanduiden, is overal en ten allen tijde geweest: de vermeerdering van maatregelen van voorzorg tegen schadelijke invloeden, d. w. z. het uitbreiden van het denkbeeld van verzekering. Want verzekering is voorzorg. De mensch in den natuurstaat, die zich met dierenhuiden bedekt om tegen regen en wind beveiligd te zijn, begaat een daad van voorzorg: feitelijk verzekert hij zich tegen de lichamelijke ongemakken, die eruit zouden voortvloeien, indien hij onbeschut moest blijven. Weldra verlaat hij zijne vochtige spelonken om zich een huis te bouwen, dat hem warmte en droogte schenkt; hij grondvest zich een familieleven, en daarmede ontstaat eerst recht de behoefte aan voorzorg. In het gunstige jaargetijde gaan de mannen ter jacht en ter vischvangst, en wanneer het geschoten wild en de gevangen visch te veel blijken voorde dagelijksche behoeften van hun gezin, wordt het overgeblevene gedroogd en bewaard, totdat er minder gunstige dagen aanbreken, waarin de vangst minder overvloedig zal zijn; óf het te veel wordt bij anderen geruild tegen melk, tegen gerstedrank of iets anders, waarvan men zelf te weinig heeft: alles maatregelen van voorzorg, alles het zich verzekeren tegen koude, tegen honger en tegen gebrek aan voedsel. De beschaving neemt toe; het ruilen lfcudt op: men heeft een ruilmiddel aangenomen. De producten van jacht en vischvangst, die te veel zijn voor den man en zijn gezin, worden in dat ruilmiddel omgezet; daarvoor kan hij zich melk, brood, kleeren aanschaffen, al naarmate zulks noodig blijkt; blijft er van het ruilmiddel over, later kan het te pas komen. Het wordt dus bewaard. 1 2 Eén stap verder, en men ziet de noodzakelijkheid van dat bewaren in, met het oog op den kwaden dag, d. i. men gaat sparen. Alweer voorzorg, verzekering tegen toekomstig gebrek en nood! _ De man is niet meer egoïst: hij spaart niet meer alleen voor zichzelven, ook voor zijn vrouw en kinderen^tHit begint in te zien, dat hl] door zijn arbeid ook hun toekomst moet waarborgen^ Maar wat, wanneer hij er niet meer zijn zal? — Naarmate de beschaving toeneemt treedt die vraag meer en meer op den voorgrond; men zoekt middelen om haar' tot een oplossing te brengen: en ziedaar den grondslag gelegd voor het denkbeeld der Levensverzekering! Tiet is duidelijk, dat in elke samenleving, die tot eenige ontwikkeling . gekomen is, dat denkbeeld ontstaan moet en er middelen moeten gevonden worden, om het op deze of gene wijze te verwezenlijken. De tegenwoordige vorm, de Instelling der Levensverzekering zooals zij thahTTfèjtaat, is daarvan een geperfectioneerde uitdrukking; zij is het resultaat van eeuwen werkens en denkens, van de langzame ontwikkeling"der denkbeelden gedurende duizenden van jaren. Toch is ook zij slechts een overgangsstadium tot iets nóg volkomeners, dat de toekomst voor ons verborgen houdt, maar waarop het streven van al diegenen, die hunne beste krachten aan de zaak der Levensverzekering wijden, onbewust gericht is. Eenmaal zal men op onzen vorm van de Levensverzekering evenzoo neerzien als wij dat thans doen op de eenvoudige, kinderlijke voorzorgsmaatregelen der Oudheid. De Levensverzekering is1 een idéé, geen bepaalde instelling; de arbeid en het denken der opeenvolgende geslachten zullen aan die idéé steeds volmaakter uiting geven. I De idéé der Levensverzekering bestond en leefde overal waar menschen Levensverzeke- m . ... h w * ■ — — ring in de Oud- Z}ch tot Tgmiliën, en waar familiën 7.irh tot een samenleving vereenigd h«ld' jiebben; en dit is zoo tastbaar waar, dat men reeds a priori aannemen kan, dat diegenen, die langen tijd pertinent volgehouden hebben, dat in de Oudheid niets bestond, dat met onze tegenwoordige Levensverzekering vergeleken kan worden, gedwaald hebben, 't Is wa*, in de oude literatuur vindt men daarover slechts weinig, maar dat weinige is voldoende om de waarheid mijner stelling aan te toonen. Men beweert, dat reeds in Oud-Grieksche geschriften hier en daar aanduidingen te in Griekenland. Vinden zouden zijn, die het bestaan van instellingen doen vermoeden, 3 ~-^lke-_e^nigê_ov^reenkprnst vertonnen met onze feywiynnrrfip» BeeraJenisfondsen. 6 a— .cIhneh^omein- In de Romeinsche literatuur vinden wij meer dan één rechtsgebruik en instelling uitvoerig beschreven, die overeenkomst vertoonen met onze tegenwoordige Instellingen van Voorzorg. Donatie propter Uitde Latijnsche rechtsHteraün^s ons het bestaan bekend der zoogenaamde ^donatiojropter nuptias", d. i., vertaald, een „schenking wegens het huwelijk". Dit kwam hierot neer, dat de man vóór het huwelijk jan de y^uween zekere som gelds ter hand stelde als bijdrigTlrTde kosten vaOÊUïïaöSBJ!aLjnait. bovendjen_aJs_een soortwi5Toncir' omhet gezin te onderhouden, wanneer de man daartoe niet m7e7lnliSa} J^MUL-Het schijWTröuwens; dat dergelijke instellingen nog bij andere volkeren in de Oudheid bestonden. Zeker weten wij dit van de Galliërs, en reeds Julius Caesar heeft op zijne veroveringstochten onder deze een gewoonte in zwang gevonden, die hij in zijne kronieken over den Gallischen oorlog aldus beschrijft: „Een som gelds, naar schatting overeenkpmendejnet den bruidsschat, dien de man van de vrouw ontvangt, „wordt door den man uit zijne eigene middelen aan dien bruidsschat „.toegevoegd. Deze feheele som wordt alsjén"fonds beheerd en de in"terest daarvan opgespaard: aan rlen nWri«,ende van h&ideri valt dan „dit geheele fonds toe, met den daarvan gekweekten interest." Het is zeker merkwaardig dat onder een nog onbeschaafd volk als de Galliërs ten tijde van Caesar, dergelijke maatregelen van voorzorg in zwang waren. coii.gia tenuio- Na Christus' geboorte ontstonden er onder de dwingelandij der Romeinsche Keizers, uit behoef'fë~aan aanéénsluiting tegenover onderdrukking, op verschillend gebied vereenigingen van personen uit de .minder gegoedejdasse, ja zelfs van slaven, die door samenwerklng trachtten te verkrijgen wat voor individueele 'krachtsinspanning onbereikbaar was. Daaronder waren het de zoogenaamde „Collegia tenuiorürfT ■ • {dj:_iiy^reenigingen van lieden uit den minderen stand"), die een zeer groote ^overeenkomst vertoonden met ónze tegenwoordige Begrafenisfondsen. Van eenige dezer vereenigingen zijn de Statuten (als ik dit woord gebruiken mag) behouden gebleven, en daaruit blijkt, dat men tegen een entrée (zooals men tegenwoordig zeggen zou) van 100 Sestertiën (+ ƒ 10) en een maandelijksche contrihutie van 5 Asses (+ƒ0.25) lid worden kon. Voorts verlangden de voorschriften van het hier bedoelde collegium, dat van het jaar 133 na Chr. dateert, van ieder nieuw-toetre- 4 dend lid de levering van een amphora (d. i. kruik) wijn! Het is jammer, dat men aan dit oude gebruik niet is blijven vasthouden, 't zou dan bij onze begrafenisfondsen recht vroolijk toegaan. Dat ten minste beoogden hunne zuster-instellingen van het Romeinsche Keizerrijk, die het onder anderen als haar doel verklaarden gemeenschappelijke feesten te arrangeeren — waarbij al die kruiken wijn wel goede diensten bewezen zullen hebben. En dat die feestvierende vereenigingen werkelijk nauw verwant waren aan onze Begrafenisfondsen, blijkt wel voldoënae uit de omstandigheid, dat dë~bovenbedoelde vereeniging bij het overlijden van elk harer leden een som van 300 Sestertiën, dus + ƒ 3Ö7*als begrafenisgeld of juneraiicium uitkeerde. Met de contributie kwam men wel niet altijd uit, maar het gat werd gestopt door vrijwuTige bijdragen" van de meer welgestelde Romeinsche burgers. Het schijnt zelfs,™datdaardoor vele dezer collegiën tot zulk ee'n bloei kwamen, dat zij bij overlijden sommen uitkeerden, niet alleen voldoende om de begrafeniskosten te dekken, maar ook om de onverzorgd achtergelaten weduwe en kinderen voorloopig te helpen. Op die wijze verloor de uitkeering haar uitsluitend karakter van begrafenisgeld en kwam zij meer overeen met de kapitaalsuitkeeringen onzer tegenwoordige LevensverzekeringMaatschappijen. Nog wil ik even wijzen op het feit, dat men bij wanbetaling der contributie het recht nn uitkeering verloor, en dat ook ingeval van zelfmoord" geen uitkeering plaats vond: de kwestiën omtrent afkoop en zelfmoord, die zoovele pennen van verzekeringsmannen in beweging hebben gebracht, zijn dus volstrekt niet vragen van gisteren of eergisteren, maar ongeveer even oud als onze tijdrekening! Niet alleen onder de burgerklassen, maar ook onder de militairen be- Militaire eemgingen. stonden onder de Romeinsche Keizers verschillende vereenigingen, die, bij den grooten invloed, welken het militarisme in die dagen oefende op de lotgevallen des Rijks, soms. tot een werkelijke macht in den Staat werden. Het doel dier vereenigingen was veelzijdig; zoo keerden zij,* bij verplaatsing van hare leden van het eene garnizoen naar het andere, hun een zeker reisgeld uit, varieerende naar den rang dier leden; maar ook betaalden zij aan degenen, die den dienst verlieten, een zekere som (wij vinden vermeld 500 Denaren, d. i. + ƒ 210) uit, wat eenige overeenkomst heeft met onze tegenwoordige invaliditeits- en pensioenverzekering. Maar — en hierop komt het vooral voor ons aan — wanneer één van de leden den natuurlijken dood gestorven was, ontvingen zijne erf- 5 genamrh rwneeng oon com vaa-500 Denaren of /210.—. Bïj den dood op het slagveld werd deze som echter niet uitbêtaSd^^ kqn^dat ook de vraag der oorlogsverzekering er geene is van recenten" datum. Hei merKwaaroigste in dit geval is echter, dat ,M h.j TTjaenuit te betalen kapitaal niet schijnt beschouwd te zijn als een tegemoetkoming in de begrafeniskosten - hiervoor bestond zelfs bij elk Legioen een afzonderlijke Begrafeniskas -, doch als een uitkeering om de nagelaten betrekkingen uit den nood te helpen, m. a. w. die som had geheel het karakter van de uitkeeringen, die heden ten dage door Levensverzekering-Maatschappijen geschieden. Sommige schrijvers meenen zelfs, dat aan leden, die vrijwillig uit de vereeniging traden, de betaalde bijdragen geheel of gedeeltelijk terug- gegeven werden, mits al uf hunne verplichtingen als leden getrouw nagekomen waren. Dat zou al zeer sterk herinneren aan onzen tegenwoordigen afkoop! Wat de inkomsten dezer militaire vereenigingen betreft, deze bestonden, behalve uit een naar verhouding zeer hoog entréegeld (zoo wordt de som van 750 Denaren, d. i. +/315 genoemd), waarschijnlijk uit contributiën en vrijwillige bijdragen van de hoogere officieren en veldheeren. Zeker zal in oorlogstijd van den gemaakten buit ook wel eens iets in de kas der vereenigingen zijn terecht gekomen, en het vermoeden ligt voor de hand, dat men in tijden, waarin die kas buitengewoon goed voorzien was, in de te betalen uitkeeringen ook wel eens boven het vastgestelde bedrag gegaan zal zijn. ÏÏntnïaJSï: -MlUJillJieUlfir^ijke instellingen vertoonen eenige overeenkomst zoTderOuIhew met onze tegenwoordige Maatschappijen van Levensverzekering Men d|ereLTe~ zou echter een grove dwalfng begaan, wanneer men ze daarniedTgelijk 8oh^p,fenMaat' wilde stellen, of zelfs maar wilde beweren, dat de Oudheid réeïïs irüStefr lingen bezat, die op dezelfde basis gegrondvest waren. Hoogstens kan men zeggen, dat nok in rte rn.HhPiH rCp(1s ^ hehoefte^voeldwérd! iets te doen voor zijn na te laten familie (m. a. w. dat de idéé der Levensverzekering aanwezig was), en dat die behoefte aanleiding gaf tot het in het leven roepen van inrichtingen, die uit den aard der zaak eenige overeenkomst moeten vertoonen met onze tegenwoordige Instellingen van Voorzorg, juist omdat zij voortsproten uit dezelfde idée. Dat echter de^grondslagen, waarop onze tegenwoordige Levensverzekering-Maatschappijen gevestigd zijn, in de Oudheid volkomen onbetend waren,"""iaT wel nauwelijks betoog behoeven Immers meT"dën 6 alles beheerschenden, zich overal geldend makenden invloed der sterftewetten, waaruit langs wiskundigen, en dus langs onfeilbaar juisten'.' weg de basis wordt afgeleid, op welkp het gfifeouw der hedendaagsche Levens» verzekering is opgetrokken met dien invloed hield men in de dagen der Romeinen geen rekening, omdat men de beteekenis ervan nog nieFhad leeren inzien en omdat nog niemand gedacht had aan de mogelijkheid, dat er in het afsterven der menschen een zekeren vasten regel was waar te nemen, dien men als uitgangspunt voor berekeningen zou kunnen gebruiken.1) Juist dat is het groote verschil tusschen toen en thans: thans alles berustend op de berekening der sterftekansen; toen alles zonder vasten grondslag, berustende op schattingen, waarmede de sterftekans niets had uit te staan (en die dus onmogelijk juwt konden zijn), slechts in stand blijvende door buitengewone, van buiten vloeiende inkomsten! In één woord: thans alles streng wetenschappelijk, toen alles zonder eenige wetenschap! Uit dit kardinale onderscheid vloeien alle andere verschilpunten voort, zoo o. a. hetfeit, dat men bij de Ouden niet zelf hefb£ drag vaststellen kon^waarvoor men verzekerdjAoJde^zijn tegen betaling van een daarmede overeenstemmende premie, doch dat men, zoowel wat de uitkeeringen als wat de contributiën betreft, aan vaste bedragen gebonden was. Dit is slechts een bevestiging ervan, dat men hier met inrichtingen te doen heeft, die geheel en al buiten elk wetenschappelijk beginsel om gegrondvest zijn; ook thans nog vindt men sommige vereenigingen tot onderling hulpbetoon, waarbij die vaste premiën en vaste uitkeeringen regel zijn, al huldigen vele harer ook tot op zekere hoogte de beginselen van den nieuweren tijd, doordat er voor verschillende ouderdommen verschillende klassen bestaan. Binnen die klassen evenwel zijn de vaste premiën en uitkeeringen gehandhaafd.2) 1) B£Sd£_i.n de tweede eeuw rxjn door den Prefect Ulpianus vrij nauwkeurige op. gaven gedaan omtrent den waarschijnlijker! levensduur der Romeinen. Een wetenschappelijk gebruik is daarvan toen echter niet gemaakt. In het begin dezer eeuw schijnt de Overheid van Toscane het gebruik van die gegevens te hebben voorgeschreven voor het berekenen van lijfrenten, hetgeen pleit voor hunne bruikbaarheid. 2) Wie over^Levensverzekering bij de Romeinen nadere bizonderheden weten wil, raadplege het boekje van W. Wichard Timmers. dat onder dien titel bij C. Geleyns te Rotterdam in 1917 verschenen is. 7 II. SngT°Ge™a^j: De J^ömeinsche wereldheerschappij was verzwolgen door den stroom ml E,£5££ der Volksverhuizing, djuië overheersching van hd''Gefuiaanschè"ras .voorafging. De geheele beschaving der Oudheid dreigde vernietigdlè" worden door de ruwe, opbruischende énergie van een jong en krachtig ras, dat in zich het beuwstzijn scheen te gevoelen de wereld te moeten en te kunnen veroveren, en zich met de woeste impulsie zijner nog halve beschaving als een stortvloed wierp op de door oerbeschaving vermolmde Maatschappij der Oudheid. Toch is het een bekende waarheid, dat deze krachtige, onverwinnelijke wereldveroveraars den invloed niet geheel ontgaan konden van de hoogere geestesbeschaving van vele volkeren, die zij door den onstuimigen aanloop van hun jeugdigen, frisschen strijdlust in het stof geworpen hadden. Vele denkbeelden, vele instellingen van de overwonnenen vpnden weerklank in het, gemoed der overwinnaars, en talloos zijn de voorbeelden, waarin Romeinsche gebruiken en Romeinsche zeden in het volksleven der Germanen zijn doorgedrongen. • 7mdn twijfel zal ook de kennismaking met de zeer eenvoudige Instellingen van Voorzorg, die de Romeinen in het leven hadden geroepen," wel eenigen indruk gemaakt hebben op de Germaansche stammen, die met hen in aanraking kwamen. Te beweren, zooals sommige Duitsche schrijvers, dat zelfs de herinnering aan die vroegere Romeinsche gebruiken geheel was weggevaagd, en dat de thans te behandelen Instellingen van Voorzorg onder de Germanen uitsluitend en alleen in eigen boezem ontstaan zijn, zal wel wat al te Germaansch geoordeeld zijn. Dat echter instellingen, zooals zij die bij de Romeinen aantroffen, speciaal bij hen een zeer vruchtbaren bodem moeten gevonden hebben, is ongetwijfeld waar. Immers hun samenleving_was in veel hoogere mate dan die der Romeinen gebaseertLop de familüï, en overal waar de familie sterk op denjoorgrond treedt, worden de gedachten des te eerder geconcentreerd j)p__voorzorgsmatregelen voorde famffigieden. Bovendien oefende de steeds toenemende uitbreiding van het Christendom een gunstigen invloed, zoowel door de hooge beteekenis, die het toekende aan het sacrament des huwelijks en de daaruit voortspruitende rechten en verplichtingen, als door de prediking van liefde tot den naaste, in tegenstelling met eigenliefde. Toch was de eerste helft derJVliddeleeuwen voor het nemen dier maatregelen en voor het scheppen van hulpmiddelen om 8 daartoe te geraken, een zeer ongunstige periode. De gedésorganiseerde toestand van geheel Europj, de aanhoudende, verbitterde oorlogen, die al heel weinig herinnerden aan de naastenliefde, zooals het Christendom die predikte, het ontbreken van een eigenlijken burgerstand, dit waren evenzoovele hinderpalen op den weg, die tot het geregeld'samenwonen der gezinnen en tot de aanhoudende — zelfs de na den dood aanhoudende — zorg voor die gezinnen voeren moest. Eerst toen zich in de Germaansche landen een poorterstand begon te ontwikkelen, en toen deze door onderlinge aanéénsluiting en samenwerking een zekere macht begon te vormen tegenover de geestelijken, de krijgslieden en edelluiden, Werden de tnpgTanHon in Hit "prifht gfingfigrpr In het oud-Saksische recht kende men een instelling, die nauw ver- Morgengave. °' 1 ■lijftocht. want was aan de dondtio propternuptias van de Romeinen.1) Zij heette donum matinale of „morgengave" en was een geschenk, dat 's morgens, na den bruidsng^tde rnan vrijwillig aan zijne vrouw gaf als praemtm jmrpmtatis..Het heeft een groote beteekenis gekregen als weduwe-vêTzorging en bestond in Saksen tot in 1829. In ons land kende men het in de Middeleeuwen en het had dan speciaal betrekking op het vruchtgebruik uit zekere stukken grond, dat de man tot verzorging van zijne weduwe bestemde. In Duitschland noemde men het T.e.iMurM (lijftocht of ook wel das Wütum. De ontwikkeling van den poorterstand ging gepaard met die van het voOT^deroï zoogenaamde Gildenwezen, en onder de vele zaken, waarop zich het Amr streven dier eerste" eigenlijke vakvereenigingen richtte, vinden wij er één, die als voorloopster onzer tegenwoordige Instellingen van Voorzorg in aanmerking verdient te komen. Ül de Statuten van alle Gilden kwamen n.I. bepalingen voor, die betrekking hadden op het overlijden van een lid. In dat geval werd hem de laatste eer bewezen door de gezamelIjkeTêden, en de kosten, die aan de begrafenis verbonden waren, werden door de kas der Gilden gedragen. Uit deze kiem ontwikkelden zich langzamerhand vereenigingen, die meer dan al wat wij bij de Romeinen leerden kennen onzen modernen"Levensverzekerinp-Maatsrfiappijpn rjahjj komen. Ziehier den gang dezer ontwikkeling. In de eerste plaats werd langzamerhand de zorg voor het betalen der begrafenisgelden uitgebreid tot zorg voor de nagelaten betrekkingen: de weduwen en weezen der gestorven Gildenleden werden *) Zie blz. 3. uit de kas der Gilden geldelijk gesteund. Daarop — en dit is een zeer belangrijke stap vooruit — werd alles wat op die verzorging en opliet betalen der begrafeniskosten betrekking had, van de Gilden afgescheiden, zoodat er, nevens deze, afzonderlijke Instellingen van Voorzorg ontstonden, waarvan echter slechts leden der Gilden zeiven lid konden worden. Doch ook deze beperking verviel,weldra, en ook niet-leden konden toen, tegen betaling der vastgestelde contributie zichzelven een begrafenis, hunnen na te laten betrekkingen eenigen onderstand bezorgen. De kosten daarvoor werden dan voor elke uitkeering gevonden uit een omslag over de leden. Men ziet het: meer en meer naderen wij de instellingen van onzen tijd. De overeenkomst wordt echter in den loop der tijden nóg grooter. sterftekaBsen. Doordat de Sterftekassen n.1. afzonderlijke instellingen geworden waren, hield een geregelde aanvoer van leden op. Vroeger, toen elk Gildelid tevens lid der beschreven instellingen worden moest, behoefde men zich daarover niet te bekommeren: de aanvoer geschiedde van zelf, omdat de Gilden zeiven geregeld nieuwe leden kregen. Thans echter was het anders geworden, en de mogelijkheid ontstond, dat de nieuwe toevoer van leden geringer werd, ja geheel ophield! In dat geval zouden zij, die het langst in leven bleven en dus het meest in den omslag voor reeds gestorven leden bijgedragen hadden, aan het kortste einde trekken: immers, hoe langer zij in leven bleven en hoe meer er van hunne medeleden stierven, des te meer zou ieders aandeel in de uit te betalen som bedragen! Slechts het toetreden van nieuwe leden kon de toename van ieders individueel aandeel verhoeden. Om dien toevoer te verzekeren werden verschillende middelen uitgedacht, en daaronder ook het volgende, dat een eerste stap was in de goede~nchting: Men schafte namelijk het heffen van bijdragen bij elk sterfgeval voor goed af, en verlangde in plaats daarvan vaste iaarlijksche contributiën, die in de algemeene kas vloeiden en waaruit, al naar gelang zulks noodig was, de uitkeeringen bij overlijden plaats vonden. Daar echter, zoo voor eiken leeftijd die contributie even groot was, slechts oudere leden toegetreden zouden zijn, in de verwachting nog slechts weinige contributiën te zullen betalen, voerde men tevens de bepaling in. dat de contributiën naar den leeftijd zouden variëereri, en dat men, naarmate men jongers was, minder zou behoeven te betalen. J£jedaar dan stilzwijgend de sterftekans in de berekening betrokken, maar — en hierop lette men wel! — men had er nog steeds niet het minste 9 10 begrip van, dat die kans in cijfers uit te drukken en met wiskundige juistheid in rekening te brengen was. 'tWas billijk dat de jongeren minder betaalden dan de ouderen: dit gevoelde men en men handelde daarnaar; hoeveel minder dit zijn moest, on welke wijze men dat berekenen kon, ziedaar iets waai-vg^ mPn geene notie had; men deed eenvoudig een slag in den blinde, zonder dat men op eenigen wetenschappeHjken grond steunde. De ontwikkelingsgeschiedenis der Sterftekassen, die ik getracht heb duidelijk te maken, heeft zich niet in enkele jaren afgespeeld, Vóórdat 4jet_punt bereikt was, dat ik zooeven aangaf, waren de Middeleeuwen lang ten einde, ia waslgejire&ds gevorderd tot aan de laatste helft der ^zeventiende eeuw. Deze Sterftekassen bloeiden vooral onder deljër"maahsche volken, en hun ontbrak nog slechts de voltooiende hand der Wetenschap, om te worden wat men tegenwoordig noemen zoude: Instellingen ter uitkeering van kapitalen bij overlijden. III. Intusschen hadden zich reeds in_de_ze8tiende eeuw in Italië nieuwe Mon.e. pi8tatl8. , instellingen ontwikkeld, di&_ms tegenwoordjgbep-rip van uitkeeringen bij leven nabijkomen. Daar bestonden sinds eenigen tijd de z.g. „montes ^piëtatis" d. w. z. ,^ergen van barmhartigheid"^ zirh fep dnprs7r^Fn~ aan den minderen man tegen matige rente geld te leenen. Het spreekt vanzelf, dat voor deze operatiën een groot grondkapitaal noodig was, en er werd naar verschillende middelen gegr^n7olrrdïrvan de groote kapitalisten bijeen te krijgen. Een dier middelen was het volgende: Men bood aan een ieder dejglegenheid een kapitaal te storten, zoo groot als, hem dat zelf goeddunken zoud^Daartegènövër verbonden de „montes piëtatis" zich, na een aantal jaren — meestal achttien — een som"te zullen uitbetalen, welke hetjjest^rte hedrag verre overtrof (men beloofde soms het tienvoudige!), voor het geval de deelnemer, of een door hejn aan te wijzen persoon, dan nog injeven zijn zoude. In het tegenovergestelde geval verviel het gestorte geld aan de „montes piëtatis". Van deze instelling werd druk gebruikt gemaakt, en wel vooral om aan jonge kinderen van het vrouwelijk geslacht na een zeker aantal jaren een bruidschat te verzekeren, dat wil zeggen met hetzelfde doel, waarmede men tegenwoordig uitzetverzekeringen sluit. 11 Georg obreoht. Dit gebruik werd van Italië naar andere landen overgebracht, in de eerste plaats naar Duitschland, waar in het begin der zeventiende eeuw zekere Georg Obrecht pogingen aanwendde iets dergelijks in het leven te roepen, waarbij dan de Staat de rol zou gespeeld hebben, die in Italië de „montes piëtatis" vervulden, d. w. z. de Staat zou de gestorte kapitalen in ontvangst nemen en na het bepaalde aantal jaren de uitkeeringen doen, zoo de verzekerde personen nog in leven waren. De dertigjarige oorlog schijnt echter die plannen verijdeld te hebben: de tijden waren toen niet bevorderlijk voor het kweeken van de gedachte aan voorzorg. Lorenzo Tonti. Eerst tegen het midden dfr 7ryor>f,nnrir. ppflY^ ftndpr h"t hpstvi"" van_ den Kardinaal Mazarin, richtte in Frankrijk zekere Lorenzo Tonti soortgelijke instellingen op. met het uitgesproken doel, aan het gouvernement Van Koning T.orle.wJjl> TC TV hPt ynn nnnHitrp qplH ff; fopprirgpn^ De eerste pogingen mislukten, en eerst in 1689 ging het plan door. Het gronddenkbeeld van Tonti (naar wien de tegenwoordige zoogenaamde „Tontineyerzekeringpa"_gpnnpmdi zijn) was het volgende. Y&rschillende personen brengen ieder een gelijke som gelds aan.— naar het eerste plan van Tonti 300 livres —, en de rente daarvan wordt elk jaar onder de nog in leven zijnden verdeeld. In het begin zal het aandeel daarvan voor iedeTTRP tuurlijk niet veel meer dan de normale interest bedragen, maar hoe meer in den loop der jaren de sterfte onder de deelnemers toeneemt, des.te meer zal ook ieders aandeel gaan beloopen; de laatst overgeblevenen ontvangen een bovenmatig hooge rente, die het door hen gestorte kapitaal vele malen overtreffen kan. Dit was juist het middel, waarmede men het publiek tot deelneming lokte. De eerste tontine van Tonti was naar den ouderdom der deelnemers in 14 klassen verdeeld, die elk als een afzonderlijke onderneming geadministreerd werden. Toen alle deelnemers gestorven waren, bleef natuurlijk het gestorte kapitaal over, want _alleen de rente wmTvêrdeeld- Wat^pf da* t-ipitmi non tn ir-m^pn? Tonti, of liever de Fransche Regeering, beantwoordde deze vraag op zeer radicale wijze: zij stak het namelijk in haar zak. En dat dit een winsk „gevende operatie was, blijkt wel het best uit het feit, dat de Regeering lusschën 1689 en 1759 niet minder dan 10 tontines oprichtte! Of deze toeeigening den toets van het recht doorstaan kan is een andere kwestie. Reeds toen Tonti in 1663 met zijn eerste plan — dat nimmer uitgevoerd werd — voor den dag kwam, werd dit gevoeld, en zijne nj.vjolgfi^.traclu^ten dan ook deze onrechtvaardigheid weg te nemen. Daartoe grepen zij naar één der volgende middelen: 12 1°- JJf-t gphpple kapitaal werd na verloop van een bepaald aantal jaren onder de nog levende deelnemers yerrlpplri en daarmede was de onderneming afgeloopen. 2°. Het geheele kapitaal werd verdeeld onder de tien laatst in leven gebleven deelhebbers. Evenmin als aan de vroeger beschreven Instellingen van Voorzorg in • geval van overlijden, lag aan de thans bedoelde Instellingen van Ver. zorging bij leven, n.1. die van de „montes piëtatis" en van ro»^,«eenjg_ wetenschappelijk beginsel ten grondslag; nog steeds was men niet op het denkbeeld gekomen, dat de levenskans daarbij op wiskunstig juiste wijze in rekening gebracht kon worden. IV. Reeds sinds overoude tijden bestond in de Vlaamsche en Nederlandsche Lijfrentenkoop gewesten de gewoonte van lijfrentenkoop en -verkoop, die zich van daaruit e" °°P' over een groot deel van Europa verspreidde. Het staat vast, dat in het jaar 1228 (de oudst bekende z.g. „lijfrentebrief" dateert van dat jaar) het sluiten van lijfrenten in Vlaanderen reeds een lang bekende"'zaak was. Zj|]werden meestal verkocht door de Overheid rTzlT van stad of gewest), wanneer deze om de een of andere reden de beschikking over aanzienlijke geldsommen wenschte. De goê gemeent' kwam dan hare kapitalen storten en de Overheid beloofde daartegenover een vaste rente, zoolang de storter van het kapitaal of een door hem aan te wijzen persoon nog in leven was. Ook beloofde men die rente soms zoolang van twee personen er nog één in leven zoude zijn. Niet zelden kwam het voor, dat de Landsheer van steden of rijke particulieren aanzienlijke sommen leende en dezen daarvoor in de plaats het recht toekende zich te dekken door den verkoop van lijfrenten. Op deze wijze beoorloogde o. a. Hertog Aelbrecht die van Arkel met geld, dat door lijfrentenverkoop verkregen was. Een verschuldigde^^juilaeiaald^eblejienJüfrer^ werd de onmiddellijke oorzaak van den breuk tusschen Gravin Mar^aretha en haren zoon Willem V, die het begin vormde van de bloedige en lang-. durige Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Ook bij het bepalen van het bedrag der lijfrenten ging men zonder eenige wetenschap te werk. Natuurlijk was de lijfrente steeds hoogêr dan de normale rente, maar zij werd meestal opgevoerd naarmate de stad of het gewest, dat haar verkocht, dringender geld behoefde. Met 13 A**i den lAftijd der renteniers hield men geene rekening. Lijfrenten op twee hoofden bedroegen langen tijd het dubbele van lijfrenten op één hoofd. Nog lang nadat de wetenschappelijke gronden van ons vak gelegd waren — vooral in de 18e eeuw — gingen de-steden in ons vaderland voort met lijfrenten te „negotieeren'^ zonder eenige wetenschappelijke basis. "Het publiek — steeds scherpzinnig waar het zijn eigen voordeel gel£L^hegreep dra, dat, bii de voor eiken leeftijd gelijke rente, het voordeelig was die rente te koopen op helleven van jonge en gezonde individuen, ja men vond weldra .uit, dat meisies Yül" ^s jaar in dit rtnzicht de meest gunstige kansên'boden^Het gevolg was, dat de steden bij den lijfrentenverkoop aanzienlijk schade leden.. Die nieuwste onderzoekingen hebben aangetoond, dat de schuldenlast, waaronder zelfs thans nog vele onzer steden gebukt gaan, zijn oorsprong gevonden heeft in de onverantwoordelijk lichtzinnige wijze, waarop zij . in de 18e eeuw bij den lijfrenteverkoop gehandeld hebben. Op het einde der_zeventiende ee&w bestonden er dus inrichtingen, die verzorging voor~dê na te laten betrekkingen en verzorging van zich- zelven of anderen bij in leven zijn beoogden, en daarnevens was de ge- .woonte van lijfrentenkoop en -verkoop algemeen. Weldra zou een Meester den weg aanwijzen om wetenschappelijke regelen op aien hjirentenkoop toe te passen, en om daardoor tevens die andere inrichtingen te maken tot Instellingen van Verzekering in modernen zin. Voordat ik over dien Meester spreek, moet ik nog even handelen over enkele bastaardvormen van Verzekering, die in de Middeleeuwen en vooral gedurende de eerste eeuwen der nieuwe Geschiedenis veel in zwang waren. Bastaardvormen Repris in de 14e eeuw bestonden de zoogenaamde Verzekeringen tegen verzekering™1"' reizen en ongelukken. Voor pen zekere. somr die in eens betaald werd. konden reizigers_£" pelgrims zich een losgeld verzekeren, dat bestemd was om hen yrjjJeko.ppen, vnnr het geval zij door de Turksche of Moor-^ sche zeeroovers gevangen werden genomen. Deze zeer lofwaardige gewoonte ontaardde echter in den loop der tijden, vooral toen de zeerooverijen betrekkelijk zeldzaam werden, in zuivere weddenschappen. Niet alleen, dat men de gewoonte aannam, bij het ondernemen van een verre reis een zekere som te deponeeren, die twee- of drievoudig teruggegeven werd, wanneer men behouden terugkeerde, doch verbeurd was, zoo men onder weg stierf; maar menjiegon ook z.g. „verzekeringen" te_sluitën op het leven van derden, waarbij de verzekeraar zich verhond aanzienlijke bedragen uijJLe-keexen, voor het geval die personen binnen een 14 zekeren tijd stierven. QaartojMyerden dan meestal zeer hooggeplaatste personen uitgezocht, en er waren Koningen, Keizers, ja zelfs Pausen, op wier hoofd millioenen verzekerd waren door personen, die bij hun leven niet het minste belang hadden. Pit waren jJuseenvoudig weddenschappen: stierf de verzekerde binnen het bepaalde aantal jaren, dan verloor de verzekeraar, leefde hij langer, dan verloor de andere partij. Ongetwijfeld werden door deze immoreele speculatiën. die nog zelfs in de 18e eeuw voorkwamen, de gronden gelegd voor het wantrouwen en den weerzin, waarmede later alles begroet werd, dat op het bedrijf der Levensverzekering betrekking had. Hoezeer het kwaad voortwoekerde blijkt o. a. uit de omstandigheid, dat reeds Film II in het jaar 1570 deze zoogenaamde „verzekeringen op het menschelijk leven" in~7e Nederlanden verbood, dat eene Amsterdamsche ordonnantie van het jaar 1598 dat verbod nog eens, herhaalde, en dat nog in het jaar 1773deze operatiën door het Engelsche Parlement moesten worden verboden 1 V. Reeds zagen wij, dat de ernstige Instellingen van Voorzorg wachtten op de hand van een Meester, die haar aan de eischen der Wetenschap toetsen zoude. Het was onze Raadpensionarjs-jp/ta» de Witt, die zich ook hierin den roem verworven heeft de voorganger zijner tijdgenooten te zijn! Deze man — men moge dan met de politieke rol, die hij gespeeld heeft, sympathiseeren of niet — was een van die buitengewone menschen, die boven anderen uitmunten in alles wat zij ondernemen. „Hij stak met hoofd en schouders uit, zelfs boven bijna alle beroemde mannen van zijn tijd" — zoo luidt de veelbeteekenende lofspraak van een Engelsen schrijver. Enkele staaltjes daarvan — wellicht minder bekend — mogen hier een plaats vinden, al staan ze niet met ons onderwerp in verband. Toen in het jaar 1665 de vloot der Staten in de haven van Texel door tegenwind teruggehouden werd, en alle Vlootvoogden eenstemmig verklaarden, dat het onmogelijk was haar in zee te brengen, nam Johan de Witt, in het kalme bewustzijn zijner wetenschap, het commando op zich en voerde de vloot, trots storm en tegenwind, veilig in de open zee! Nog veel minder bekend is het wellicht, dat de e buitengewone man, die als mathematicus, als jurist, als beoefenaar der zeevaartkunde en •der strategie, als diplomaat en financier zoo ontzaglijk hoog stond, en 15 dien wij gewoon zijn ons voor te stellen als een ernstig, zwijgend en stroef man, in gezelschap door zijn geestige zetten en opgewektheid zeer gezocht was, dat de dames buitengewoon ingenomen met hem waren, en dat hij boven velen uitmuntte in.... de edele kunst van het dansen. Doch genoeg hierover. De benarde toestand van de financiën der Republiek deed De Witt hesluit.e.n tot den lijfrentenverknnp van Staatswege. _Dit denkbeeld uitwerken en het vinden van den werkelijk wetenschappelijken grondslag daarvoor was voor hem één. Aan zijne pogingen om aan den Staat de beschikking te bezorgen over zekere gelden, door de Burgers opgebracht, danken wij de Memorie, die hij in het jaar 1671 — dus één jaar vóór zijn tragisch einde — bij de Staten van Holland indiende, en die door hem betiteld werd: „Waardije van Lijfrenten naar proportie van Losrenten". Hij koos, tot het bereiken van zijn doel, wel het aloude middel van den lijfrentenverkoop, doch had geen vrede met de tot dusverre gevolgde gewoonte om de grootte der lijfrente door een slag in den blinde te bepalen. Zeer goed begreep hij, dat deze grootte samenhing met den duur van het menschelijk leven. Hij ging daarom uit van levenskansen, door hemzelven rjA^ypriH^n^ af jeen ^middeJd rijfer vnnr rle, waarde_yan_ een lijfrente op het menscheliik leven. Daarmede legde hij den grondslag tot de nieuwere Wetenschap der Levensverzekering. Tïet spreekt van zelf, dat de waarnemingen, waarop zijne berekeningen gebaseerd waren, verre van nauwkeurig konden zijn. Hij heeft die opgeteekend gevonden in de zoogenaamde „Blaffaerden" — d. i. de lijfrente-registers — der Staten, die, zooals hij zelf verklaart, aanteekeningen inhielden omtrent het afsterven van vele duizenden personen. De Witt nam, zich grondende op die aanteekeningen. aan, dat de levenskans in elk half jaar voor elk mensen tusschen de 4 en 54 jaren dezelfde jS) Pn stelt die gelijk tin. Diezelfde kans voor menschen tusschen ST en 64 jaren stelt hij op '/», die voor menschen tusschen 64 en en 74 op fr^die vnnr mensr-hen tusschen 74 en 81 op %. Met personen, ouder dan 81, houdt hij geen rekening meer. Zich grondende op deze zeer zeker gebrekkige gegevens, komt De Witt dan tot de zonder twijfel ook gebrekkige conclusie — hijzelf erkent het gebrekkige daarvan —, dat een jaarlijksche. lijfrente van ƒ 1— op het leven van een jeugdig persoon 'f 16 — waard is. De groote beteekenis, die aan zijn werk moet worden toegekend, ligt dan ook niet in de nauwkeurigheid der verkregen resultaten, maar wel in de logische en volledige behandeling, en vooral 16 in de juiste uiteenzetting van het begrip eener lijfrente, die aanleiding gaf tot het samenstellen van het eerste nntwprp eener sterftetafel, Dit alles heeft De Witt's werk tot een standaardwerk gemaakt, dat de bron is geworden, waaruit anderen de zaak verder konden uitwerken, en dat zelfs voor den tegenwoordigen tijd nog eenige practische verdiensten heeft. De autoriteit van het werk van Johan de Witt is thans dan ook algemeen erkend, al maakte men zich vroeger van zijn arbeid dikwijls heel gemakkelijk af door de verklaring, dat zij op onjuiste gegevens berustte. Het is wel der moeite waard even te releveeren, dat ook in het buitenland, en met name in Engeland, waar het Bedrijf der Levensverzekering het eerst tot bloei komen zoude. Johan de Witt. als figruder grondleggers der I .evensverzekering-Wetenschap beschouwd wordt. Des te meer is deze bekentenis van waarde in Engeland, waar Dr. Haïley, die door velen ten onrechte voor den eenigen grondlegger onzer wetenschap gehouden wordt, leefde en werkte. De Engelsche schrijver Thomson schrijft hieromtrent het volgende, waarmede de verdiensten van onzen Raadpensionaris ook over onze grenzen ten volle erkend zijn: „Dr. Halley kan beschouwd worden als de eerste wetenschappelijke „samensteller van wat men noemt sterftetafels; maar" (let wel) „er „is geen twijfel aan of De Witt was hem eenige jaren vóór in de uiteenzetting van een methode, volgens welke de juiste waarde van een Lijfrente „kan verkregen worden. Halley was wetenschappelijker dan De Witt, „maar er is geen aanleiding om den één boven den ander te stellen. „Beiden deden gewichtige ontdekkingen en brachten veel bij tot uitbreiding onzer kennis, en zonder twijfel moeten beiden beschouwd wor„den als de grondleggers van de toepassing der Waarschijnlijkheids„rekening van leven en dood op practische doeleinden." Dit oordeel van een bevoegd en onpartijdig buitenlander kan ons gerust stellen, wanneer sommige minder onbevooroordeelden de schouders ophalen bij de bewering, dat de grondslag der LevensverzekeringWetenschap in Nederland gelegd werd, en achter die uitspraak de drijfveer van een ongemotiveerde nationale ijdelheid zoeken. Waarlijk, het Nederlandsche volk heeft buitengewoon weinig aanleg tot zelfoverschatting en overschat veeleer wat uit het buitenland komt! Maar wat ons toekomt mogen wij ons niet door anderen laten ontnemen. Waar Engelschen de verdiensten van Johan de Witt zoo volmondig Nenmann en erkennen, daar voegt het ons, Hollanders, een open oog te hebben voor "ey' 17 de voortreffelijkheden van den man, die op dit gebied de evenknie van Johan de Witt genoemd kan worden, van den beroemden Dr. Halley. Reeds had op het einde der 17e eeuw in Duitschland een Theolog, Neumann genaamd, zeer belangrijke waarnemingen gedaan op het punt van geboorte en sterfte. Met ijzeren geduld en taaie volharding bestudeerde deze volijverige statisticus de sterfte-registers der stad Breslau. en wel die van de jaren 1687 tot 1691. Hij vond daarin melding gemaakt van niet minder dan 5869 sterfgevallen, en zag niet tegen den arbeid op, deze systematisch naar ouderdom en geslacht te groepeeren, waardoor hij een zeer belangrijke bijdrage leverde tot de toenmalige kennis der sterfte-statistiek. Zijne studiën maakten dan ook in de geleerde wereld van die dagen een niet geringen opgang, zóózeer zelfs, dat de Koninklijke Academie van Wetenschappen te. I.ondoft. aan welke Neumann het door hem verzamelde materiaal toegezonden had dit aan den toen reeds bekenden Dr. Hallev ter hand stelde, met de opdracht het zóódanig om te werken en aan te vullen, dat het ook voor de practijk bruikbaar worden zoude. Dit was de directe aanleiding tot Halley's werkzaamheid op dit gebied en tot het samenstellen van zijn thans nog beroemde sterftetafel— beroemd, omdat zijjie_eerete.jöafk«i2^ tafel geweest is. Het kon wel niet anders dan dat aan deze eerste proeve nog vele gebreken kleefden, en. dat zij zelfs verre van nauwkeurig was. Het aantal waarnemingen van Nenmann was nog niet talrijk genoeg om er zeer vertrouwbare regels uit te kunnen afleiden. Het resultaat was dan ook, dat de door Halley gevonden sterfte grooter was dan de werkelijke. Dit neemt echter niet weg, dat zijn tafel meer verdiensten . heeft en nauwkeuriger is dan menige andere, later samengestelde. Minkenning Tan Opmerkelijk mag het heeten, dat én de arbeid van Johan de Witt én den arbeid van . De win en Hai- die van Halley eerst later de waardeenng vond, waarop hij aanspraak ïey. mocht maken. De plannen van onzen RaadamsionariS-werden grootendeels verijdeld door de gebeurtenissen van het ongeluksjaar 1672, die ^mede aanleiding gaven tot den tragischen moord der beide De Witten. Het werk ..Waardije van Lijfrenten naar proportie van Losrenten"go\d zelfs langen tijd voor verlorenen, en is eerst in den laatsten tijd door reproductie in handen van velen gekomen. Geen wonder, wanneer men bedenkt, dat het in den vorm van een Memorie aan de Staten geschreven werd, zoodat de oplage slechts zeer beperkt was. Wat Halley betreft, diens sterftetafel werd nog lang na zijn dood als „quantité négligeable" beschouwd, en zijne tijdgenooten schonken daar- 2 18 aan allerminst de waardeering, waarop zij recht had. Eerst toen in de 18e eeuw df gtprftP-ctgtigtjekjMi de instp.llingejljjhe^daarop gebaseerd berden, in Engeland meer belangstelling begonnen te wekken, zoo in de geleerde wereld als onder het publiek, werd Halley^sTkle]weder voor den dag gehaald en gaf men haar de voorkeur boven veler arbeid, die sedert verschenen was. Wij zien hier dus het verschijnsel, dat geen der beide grondleggers van de Levensverzekering-Wetenschap gedurende zijn leven die waardeering vond, welke het nageslacht hun in zoo ruime mate geschonken heeft. Trouwens, dit is meestal het geval met mannen, die boven hunne tijdgenooten staan. Juist, dat zij op het niveau van later tijd staan, isoleert hen in de dagen, waarin zij leven! VI. \a/i, hohhon tnanc na i iocphipripnic nar i Avpnc\7pr7Pkrprmcr crpvn trn untwiKK * linc van het v van het ontstaan harer eerste kiemen tot op het tijdstip, waarop de JJBJ™oMIIen,: grondslag gelegd werd voor de Levensverzekering-Wetenschap, zooals wij die thans begrijpen en zooals die thans in toepassing gebracht wordt door de Maatschappijen, die wij om ons heen zien arbeiden. Van het oogenblik af, waarop die grondslagen gelegd werden, dateert een meer algemeene belangstelling in de wetten van geboorte en sterfte, die aanleiding gaf, deels tot theoretische beschouwingen en berekeningen, deels tot het practisch toepassen van de regelen, die men door het-beoefenen der theorie ontdekte. Engelanjh00^ -rinh ninHr Hipn jjjd terecht den naam verworven van omwikkeling JietTand der Levensverzekering bij uitnemendheid, en dat wel omdat. theorie en practijk daar het eerst hand inhand ginjren_en omdat daar sedert nimmer door de theorie een ontdekking gedaan kon worden, zonder dat aanstonds de practijk die in toepassing bracht en er vrucht van trachtte te trekken. Zoo het nog noodig was, zoude de wijze, waarop het Engelsche volk het nieuw geopende arbeidsterrein exploiteerde, een bewijs te meer zijn voor zijn practischen aanleg. Reeds in het j^ar_1705 werd te London opgericht de „Amicable_ Assurance Society", een Maat- • Schappij, die, aanvankelijk op zeer gebrekkige grondslagen rustende, zich langzamerhand wijzigde naar de regelen, welke de theoretici door hunne onderzoekingen vonden en publiceerden. Zij bestond tot in het midden der vorige eeuw en deed toen haar portefeuille in haar gëEëel 19 aan een dergelijke instelling over. De oprichting dezer Maatschappij werd gevolgd door die van vele andere, doch men zoude te ver gaan, wanneer men daarin de gevolgen zien wilde van den verdienstelijken ^&xJz arbeid van Dr. Halley. Integendeel bleef deze, zooals reeds gezegd, gedurende langen tijd — ongeveer gedurende een halve eeuw — onbekend en scheen zoo goed als vergeten. Het was meer de geest van den tijd, de drang om betere Instellingen van Voorzorg te scheppen dan tot dusverre, en het bewustzijn, dat men met de vroegere gebrekkige inrichtingen niet langer volstaan kon, die tot de oprichting diêr ondernemingenDe „AmicaWe" aanleiding gaven. Ten bewijze, hoe betrekkeliik weinig men ook toen stère.10 naTOlR nog met de werkelijke sterftekansen rekening hield en hoeveel er nog' te verbeteren viel, voordat de door Dr. Halley gevonden resüttaTen in practijk gebracht zonden zijn, kan jk pi»+ naiaton cwn Hp jnrifhtipp ^van de „Amüable", de eerste propte onderneming van dezen aard te beschrijven Het aantal deelnemers was in de eerste plaats beperkt en mocht niêfmeer dan"2roo1)earagen. De ólldrageil vÓolTpersonen* van 12—45 jaren waren dezelfde, en wel een entrée van £ S. 16j en eëïTjaar» "premie van £ 5. Bij hoogere ouderdommen werd de premie.hooger, en in zooverre werd met de sterftekansen rekening gehouden. Vrouwen moesten, met het oog op de gevaren, waaraan zij door het terwèTEtar "brengen van kinderen waren blootgesteld, een hoogere premie betalen. Merkwaardig genoeg hebben latere onderzoekingen bewezen, dat de totaal-levenskans der vrouwen grooter is dan die der mannen. Ook per■ sonen, aan wier beroep men een bijzonder gevaar verbonden achtte, ^STOestën~meer betalen, zoo b.v. houders"~varrbierhuizenJwaarschijnlii k omdat zij te veel dronken en aten!). en kleine ambtenaartjes (misschien omdat zij wegens zeer matige inkomsten te weinig dronken en aten!). De uit te keeren bedragen waren niet vooruit vastgesteld, doch bij het einde van elk"jaar werd een bepaald gedeelte van de entréegelden en jaarpremiën verdeeld onder de bezitters van de polissen, die gedurende dat jaar door het overlijden der verzekerden vervallen waren. De verschillende ondernemingen, die onmiddellijk na de „Amicable" werden opgericht, waren eigenlijk nieuwe afdeelingen voor Levensverzekering van reeds bestaande Brand- en Zeeverzekering-Maatschappij en. Ook haar inrichting was nog primitief, hoewel al spoedig voor de uitkeeringen een vast bedrag werd bepaald, en wel van £ 100, waarvoor een normaal gezond, mensch van jeugdigen leeftijd dan een jaarlijksche premie van£b. 5/ te betalen had; dus niet bepaald goedkoop! Hieruit . -s- -««. ~ —2T 20 ziet men tevens, dat_de__Maatschappijen reeds voor verzekeringen bij overlijden een geneeskundig onderzoek ëlbüiitn, dat naluuilljk nog in a'e verste verte niet gêTijlrte" stellet! was met dat van den tegen woord igen tijd, maar daarvoor niettemin den grondslag legde.. Nevens deze grootere Maatschappijen ontstonden kleine Sterftekassen en Begrafenisfondsen, die, op meer of mindersolide basis rustende, gedurende langèren of korteren tijd een meer of minder eervol bestaan leidden. 't Was eerst in het midden der vorige eeuw, dat de Franschman Dé- De „Equiuw. parcieux en de Engelschman Simpson den arbeid van Dr. Halley weer in herinnering brachten; en, zich grondende op diens waarnemingen, construeerde daarop Dö _ dat is jammer. — „Wat wilt ge?" — hoor ik mij toeroepen — „Dat is geheel de richting van den tegenwoordigen tijd, ge kunt er U niet tegen verzetten!" — Ik antwoord, dat ieder er zich in eigen kring tegen verzetten kan, en dat men nimmer verder komt, zoo men reeds vooruit met de handen over elkaar gaat zitten en zegt: „Er is tóch niets aan te doen!" — Maar genoeg hierover. Ik weet, dat velen geheel anders denken, en als echte „mannen van zaken" om mijne verzuchtingen zullen glimlachen. Misschien hebben ze gelijk en is mijn opvatting te idéalistisch. Maar toch, de afgod „Winst" heeft reeds veel kwaad op de wereld aangericht en'veel goeds bedorvenl Keeren wij terug tot den toestand van het Bedrijf der Levensverzekering! Het verdient opmerking, dat sedert een vijftiental jaren de invloed der Amerikaansche ondernemingen en opvattingen op verzekeringsgebied, in Europa sterk is afgenomen. In hoofdzaak is dit een gevolg van de omstandigheid, dat de Amerikaansche Maatschappijen haar Éuropeesche Bijkantoren opgeheven of ingekrompen hebben; en dit wordt 28 weder veroorzaakt door zekere in Amerika ingevoerde wettelijke bepalingen, waarover wij later nog handelen zullen.1) UJilde_drie grondvormen der Verzekering, zooals wij die langzamerhand hebben zien ontstaan: uit de Verzekering bi] overlijden, uil de Ver-zekering bij leven (d.w. z. met uitkeering ingeval men na zekeren tijd nog in leven is) en uit de Verzekeringen lijfrenten, hebben zich"ïïoo7 combinatie tallooze nevenvormen ontwikkeld Hik* |»laatsetiqppij hPpft^ een groot aantal z.g. tarieven, die uit die combinatie gevormd zijn. In het bijzonder noem ik: de „Gemengde verzekering", ontstaan uit de_comJunatie der Verzekeringen bij overlijden en bij leven en waardoor men zich dus een kapitaal verzekert, betaalbaar na een zeker aantal jaren aan zichzelven of bij vroeger overlijden onmiddellijk aan zijne erfgenamen, welke vorm van verzekering tegenwoordig het meest in zwang is. Zou ook hier niet het egoïsme heel voorzichtig om den hoek gluren ? Minder al-^ gemeen, hoewel toch ook nog veel voorkomend, zijn de „Overlevingsyerzekeringen", d. w. z. de Verzekeringen, waarbij een uitkeering verzekerd wordt, ingeval van twee personen één (vooraf aangewezene) komt te overlijden vóór den anderen. De gewone vorm, waarin deze afgesloten worden, is ontstaan uit een combinatie met de Lijfrente-verzekering: het zijn de zoogenaamde ., Weduwen-bensioenen". feitelijk niets anders dan lijfrenten, die ingaan, indien van twee personen (man en vrouw) de één (de man) komt te overlijden vóór de andere (de vrouw). Met een opsomming van al deze verschillende vormen behoef ik mij echter niet lang bezig te houden. In het eerste het beste tarievenboekje eener Levensverzekering-Maatschappij kan men ze vinden, en het valt niet moeielijk, de daarin voorkomende tarieven onder één der hoofdvormen te classificeeren of er een combinatie in te herkennen van verschillende der hoofdvormen. Men zoude echter dwalen, indien men meende, dat met al die tarieven, welke in de prospectussen der Maatschappijen voorkomen, de vormen uitgeput zijn, waarin de Levensverzekering te gieten is. De hulpmiddelen van den tegenwoordigen tijd stellen ons in staat voor elke combinatie, zoo die slechts op den levens-' duur van den mensen gebaseerd is, ook een vorm uit te denken, waarinzij op een contract van Levensverzekering kan worden toegepast, en de juiste premie te vinden, welke voor dat contract voldaan zou moeten x) Zie Achtste Hoofdstuk, III., „Punten, waarop het Staatstoezicht zich richt", sub 3°. 29 worden Dat vooral is een vanjejcmmerkenj^^ tegenwoordigeLLevensverze^^ dmTIaTelken socialen toestano^als^ lirirrMeTie^^^ te voorzien, die vroeger onvervuld moesten blijven en ... het thans nóg vaak zijn wegens onbekendheid met de hulp, die de Levensverzekering zou kunnen b.eden Met dat al zijn het de bovengenoemde grondvormen, die steeds het meest zullen blijven voorkomen en die dan ook elk voor zich in vele verschillende behoeften voorzien. Beteer, op Qok 0P lunU^Mj^J^E^S "f1 T\ TZ ' Hande,88ebied- woekering" een groote" beteek^rn^ek7egen, al zal die ook steeds bi] ^^eèkerüTaTs voorzoriSel ten achter staan, la^ersteplaats heeft men in het ten onrechte aldus genaamde „endossemenT-Ter**polis een middel gevonden om het recht op de uit te keeren som van den een op den ander te doen overgaan. Daardoor is men in staat, depohs tot onderpand te doendienenjnj^ van een schuld staat of v^ft meUieUej^^ - In uw j^n is de combin"atielu^torVoor^ verzekenng^^^ in ons vaderland, zeer taffimode -=n7n Men kan dan^aTeene Voorschotbank een voorschot ontvangen, mits men tot onderpand eene polis van levensverzekenng geve en voor de geregelde premiebetaling twee borgen stelle. Hoewel tegen dergelijke operatiën in het algemeen geene bezwaren bestaan, kunnen zij bedenkelijk worden, wanneer finantieel zwakken tot het nemen van voorschotten op deze wijze als 'tware worden aangemoedigd De omstandigheid, dat sommige Borgverzekering-Maatschapp.jen bereid zijn tegen eene flinke premie ook in zulke gevallen als borg op te treden, kan tot het ondoordacht nemen van voorschotten door behoeft.gen leiden, en wel op zóó bezwarende voorwaarden, dat deze van den wal in de sloot geholpen wórden. In het algemeen mag men de oogen niet sluiten voor de onomstotelijke waarheid, dat de Levens^rzekermg het tegenwoordige ten behoeve van de toekomst bela^^Thi^u^ Til toekomsten behoeve.van het tegenwoordige. PrmmëUïm^^ïünrprht tegenover elkander. ^ÊrSm^^^, dat zij, die eenilYI^P^^ aangaan en ervoor vreezen, dat de aflossing daarvan, ingeval zij mochten Tmen te sterven, te zwaar op hun familie drukken zou, niet beter doen 30 kunnen dan door een Levensverzekering ervoor te zorgen, dat die aflossing niet op hunne na te laten betrekkingen, maar op de Verzekering Maatschappij blijft drukken. En zoo zijn er vele operatiën, die eigenlijk hun voltooiing eerst bereikt hebben door combinatie' met Levensverzekering. Het spreekt wel van zelf, dat al wat op ons gebied tot stand is ge- Agenten. bracnt de vrucht is varieen_langen en ingespannen arbeid. Het publiek kent over het algeme^ndeTevensverzekering niet of slechts zeer oppervlakkig; en zoo ziet men in alle landen een talrijken staf van Inspecteurs. ^t™_oi hoe zij anders heeten mogen, die in dienst der MaatschappijerThèt publiek tot verzekering opwekken en de idéé der Levensverzekenng ingang trachten te doen vinden. Niet in alle landen vinden deze werkzame mannen, die zich vaak met hart en ziel aan hun beroep wijden, dezelfde waardeering. Jlierjsdejge^stand hoog in aanzien en acht men zijn werken eervol en in menig opzicht boven dat van andere beroepen; ginds_ is voor iemand, die voor niets an,w meer deugt, de betrekking van Agent altijd nog goed genoeg; hier wordt de Agent als een vriend en welkomen raadgever door mannen van den eersten stand begroet^inds wordt hij door mannen, dje zich bischaafd noemen, óp ^TéuscïuT wijze behandeld en de deur uitgezonden. Het is, helaas niet te ontkennen, dat er in vele landen onder den Agentenstand elementen schuilen, die beter op een geheel andere plaats thuis behooren Het moet steeds het streven zoowel van de Directiën als van de Agenten zijn, dergelijke elementen ver van het vak te houden: zij verlagen het in het oog tfan menigeen, die het naar hun, optreden beoordeelt . > de" "ieuweren tijd dagteekenen de Vereenigingen. in sommige vergingen landen opgericht, om door ^nderjj^ overleg^an_vjk^an"nen het be, ^7™" dnjf der Levensverzekering tot hoogen bloei te brengen. In Engeland Frankrijk, Amerika, Duitschland, Oosten rij k,-lïïz7lïTook in ons land b6Staan Vgreenigingen van Wiskundigen en van_Directeuren van J^T^yerzeJk^ die zeer nuttig wefkzaam zijn De ^Sdste en oudste daarvan is t^SiiB^^Ins^ of Actuaries" waaraan de zaak der Levensverzekering nietldteST in Engeland maar op de geheele wereld ontzaglijke verplichtingen heeft. gSgy zeven malen d^^rlnt^ van Actuarissen internatte voor teerst in 1895 te Brussel, da^roTlrilsmTLondo,, in Ï9ÖÖle CongreMenParijs, in 1903 te New-York, in 1906 te Berlijn, in 1909 teWeenen en in 1912 te Amsterdam. Het achtste Congres, dat in 1915 te Petrograd 31 gehouden zou werden, ging niet door wegens het uitbreken van den oorlog en sedert werd geen Congres meer gehouden. Intusschen is de Internationale Organisatie, die zich het organiseeren dezer Congressen ten doel stelt, blijven bestaan, zoodat een achtste Congres zeker te wachten is en wel binnen niet al te langen tijd. Deze bijeenkomsten van vakmannen uit alle landen, die bizonder goed bezocht zijn en waar ons land steeds op zeer bevredigende wijze vertegenwoordigd was, hebben, behalve dat zij een schat van arbeid en onderzoek uitlokken, het onberekenbare nut, dat zij personen van de meest verschillende denkwijzen bijéénbrengen en onderlinge waardeering scheppen daar, waar vroeger soms geringschatting of wantrouwen bestond. Zeer juist is het gezien, dat de bezoekers dezer Congressen niet uitsluitend tot de wiskundigen behooren, doch dat ook mannen van de practijk, juristen, enz. daarvan lid kunnen zijn. De Wetenschap der Levensverzekering toch, de z.g. Actuarieele Wetenschap, ligt niet uitsluitend op wiskundig gebied.1) Van zeer groot gewicht zijn ook de Internationale Congressen van Gejieesheeren, verbonden aan Levensverzekering-Maatschappijen gebleken, waarvan het tweede in 1901 te Amsterdam gehouden werd. Ook voor deze Congressen heeft zich een permanente Commissie gevormd, met het doel elk volgend congres voor te bereiden en aan de besluiten van het voorafgaande zooveel mogelijk uitvoering te geven. Deze regeling is in hooge mate practisch en geeft aan de bijeenkomsten onzer vakmannen een groote en blijvende beteekenis. wetgeving. Ten slotte zij nog gemeld, datjn de Wetgevingen van verreweg de meeste landen het Instituut der Levensverzekering de daaraan toekomende plaats heeft ingenomen. Daarbij zijn in hoofdzaak4w£e_^oprten van voorschriften te onderscheiden: ten eerste die, welke aan de overeenkomst van I evensver7.ekering haar plaats nnrje.r de. rëchtsinstituten aanwijzen en de rechtsverhoudingen "regelen, die uit die overeenkomst voortvloeien; t_en tweede die, welke het eigenlijke bedrijf en de werking der Levemverzekenng-Matschappijen regelen. Voorts heeft zich reeds lang bij verschillende Regeeringen een streven geopenbaard, om van i>taatswegë~door middel van pensioenverzekeringen ten oehoeve van ambtenaren en van Werklieden te zorgen voor den ouaen dagen x) Vergelijk hierbij het Vijfde Hoofdstuk, I, „De leer der Levensverzekering". 32 voor hunne na te laten betrekkingen. Dit streven is, vooral wat de werklieden betreft, oud. De plannen, gedurende de Fransche Revolutie voorbereid, doch mislukt, voornamelijk door den tegenstand van Robespierre, hadden feitelijk geen ander doel. Het is zeker loffelijk, dat men op deze wijze van hoogerhand de zorg voor de toekomst in de hand werkt; alleen zijn er sommigen (wier stem echter slechts zelden gehoord wordt), die er iets bedenkelijks in vinden, dat deze Staatszorg zich meestal uitsluitend en alleen op />e««'oe>?verzekeringen richt, die elke gedwongen verzekering afkeuren, en die vreezen, dat dee Staatsinmenging éen eerste stap is in de richting van het Staatsmonopolie op het gebied der Levensverzekering. Ik laat hunne beweringen voor wat zij zijn, en waag het niet hier een oordeel uit te spreken: wilde men dit onderwerp grondig behandelen, daarover zoude een lijvig boekdeel te vullen zijn! VIII. Toetsen wij thans den tegen woord igen toestand in ons vaderland aan Ge«0hiedeni> der de schets, die ik zooeven van den toestand in het algemeen gegeven heb. ^geïw^SïïgT Keeds wees ik er vroeger op, dat op wetenschappelijk gebied de Neder- deriand. landers zich sinds Johan de Witt gelijk zijn gebleven en tot op den huldigen dag op uitmuntende geleerden kunnen wijzen, die in de voorste gelederen staan van hen, die de Wetenschap der Levensverzekering beoefenen. Tot voor niet zeer langen tijd echter bleef het BedrijltssL-^, I onzent achter bij wat het in de omringende landen was. Wij zagen reeds, dat de „Hollandsche Sociëteit van Levensverzekeringen", de eerste inrichting van dezen aard, in het jaar 1807 werd opgericht. Sedert duurde het zeer lang voordat er nieuwe Maatschappijen bij kwamen, en eerst in het midden der vorige eeuw zag de Hollandsche Sociëteit hare eerste concurrenten nevens zich verrijzen. Toch |^kteTiéTlïé7ênHEWtingen inj|en aanvang niet, zich tot een^hoogttTop te werken als Vele harer buitenlandsche zusters. Onder de daarvoor bestaande redenen waren de volgende zeker wel de voornaamste: 1 Dejonservatieve aard van Tiet Nederlandsche publiek, dat, wan- Eedenen, die de trouweruTgèmaakt door ondervindingen in de vorige eeuwen döorlft. x^™&*g£latere liquidatie van één Weduwenfonds_(hèt veel besproken en tot op hield6°' den huidigen dag'door tegenstanders onzer zaak als voorbeeld aangehaalde fonds van Te Winkel enJRietvelt!), van „al die nieuwe instellingen" niets weten wilde. 33 2°- Het feit, dat twee Koninklijke Besluiten van 1830 en 1833 aan jie Nederlandsche Maatschappijen banden aanlegden, die ze in Traaft vlucht tegenhielden. Zoo weiden zij pp grond van die'Besluiten door de Regeering gedwongen verouderde sterftetafels te gebruiken, waai^~ door hare tarieven de concurrentie met buitenlandsche Maatschappij en ~ "Siet konden volhouden, en vele harer ertoe kwamen, zir.h mPPr np hPt *• sluiten van kleinere verzekeringen toe te leggen, het gebied dat door een ontzaglijk aantal meer of minder solide Begrafenisfondsen reeds met vrij veel succes bewerkt werd, en waarop geene buitenlanasche Maatschappijen concurreerden. 3°. De omstandigheid, dat dezelfde Regeering, die het den Nederlandschen ondernemingen belette, zich met de buitenlanders te-meten, het dien buitenlandschen ondernemingen toesfnd. zich zonder eenige plichtpleging in ons land te vestigen en het terrein voor zich alleen in_ beslag te nemen. Van deze periode dagteekent dan ook de meening van het Nederlandsche publiek, dat buitenlandsche Maatschappijen boven de binnenlandsche te verkiezen zijn en dat buitenlandsche meer kunnen en willen geven dan binnenlandsche. Hoewel door latere gebeurtenissen veel gewijzigd, bestaat die opinie tot op den huidigen dag bij velen vort, waartoe de in ons vaderland zoo geprononceerd aan den dag tredende voorliefde voor al wat buitenlandsch'is, zeker ook wel het hare zal bijdragen. .in2.wi88oeling Eerst in het iaar 1880 werd door eén uitspraak van pmn^n Raad derNederlanden aan de bovengenoemde Koninklijke Besluiten alle rechts■kracht ontzegd, omdat zij een materie regelden, die slechts lo~or een~w7t -geregeld mocht worden. Van toen af werd een normale ontwikkeling jnogelijk^en viel een gestadige, snellp vnnmitcnnjf wnnr je nemen~blj allejjederlandsche Levensverzekering-Maatschappij en. Sommige harer hebbenSïïccursalen in het buitenland gevestigd en zijn daar een vreedzamen strijd begonnen tegen dezelfde Maatschappijen, tegenover welke , zij vroeger in pns eigen vaderland machteloos stonden. De Nederlandsche Maatschappijen behoeven thans niet meer voor de buitenlandsche _ ojid£r_te_do^n. _Het aantal Nederlandsche Levensverzekering-Maatschappij en kanmen op ongeveerde) stellen: Alleen in de periode van 1895 tot 1905 wèTden er niel HilndèTUan 4ü opgericht. De vraag rijst onwillekeurig of dit „des Guten nicht zu viel" was. In verhouding tot onze bevolking is Jiet.aantal feitelijkjte groot. Verscheidene harer moeten zeer klein van* 3 omvang blijven en kunnen noch voor het publiek noch voor hare oprich-. ters en aandeelhouders van beteekenis worden. Opmerkenswaardig en verblijdend is het, dat ook de kleinste ondernemingen meestal kundig en eerlijk beheerd worden. Daarentegen is de invloed eener overmatige toename der ondernemingen op concurrentie-vormen en -gewoonten minder gunstig. Het verzekerde bedrag bij de Nederlandsche Maatschappijen bedraagt — naar schatting — één en een kwart milliard guldens aan kapitaal en twintig millioen guldens aan lijfrente.1) De invloed van den grooten Europeeschen oorlog en de daarmede ^»11°ed T»n *>■> verbonden en" daarop gevolgde ecönömiscrlê rampen, heeft zich ook in • ons land doen gevoelen, en wel op verschillend gebied. Ten eerste door de groote depreciatie der effecten en valuta. Ten tweede door aanzienlijke toeneming der onkosten, tengevolge van den gerezen loonstandaard. .Ten derde — en dit vooral voor Maatschappijen, die in het buitenland werken — door grootere sterfte. Het bedrijf derlevensverzekeTtng verkeert in zóóverre in ongunstiger toestand dan welk ander'bedrijf ook, dat men toenemende kosten niet op de cliënten verhalen kan. De premiën van alle afgesloten verzekeringen zijn berekend, rekening houciende met een zeker bedrag aaii onkosten. Nemen die onkosten aanzienlijk toe, dan kan men de eenmaal vastgestelde premiën niet verhoogen. Alleen voor toekomstige verzeïïë^ ringen is dat mogelijk, en premie-verhoogingen zullen vermoedelijk in de toekomst wel niet uitblijven. Anderzijds wordt naar bezuiniging gestreefd, ook door fusie of het IBIS vestigen eener belangengemeenschap tusschen verschillende Maatschappijen. Voorloopig zal er dan ook eer sprake zijn van vermindering dan van vermeerdering van het aantal Maatschappijen. Op dit oogenblik staan de winsten der Maatschappijen niet in verhouding tot haar oinvahgTTïêTTéVeiisverzckcring-bcdrijf in Netta-hmd behoort thans —in het uTgomocn- gesproken — stellig tot de mtrCsi. - winstgevende bedrijven. Wat de positie van den Agentenstand hier te lande betreft, langen ^^j^J" in _tj|d was deze zeer treurig, en werd de Agent eener Levensverzekering-Maatschappij als een soort van „paria" beschouwd. LaÊfcfe schuld daar- x) Dit kapitaal vervijfdubbelde in de laatste 30 jaren, een betrekkelijke vooruitgang, die - voor zooverre ik heb. kunnen nagaan — In geerr enkel ander land dien omvang bereikte. Ê 34 35 van gedeeltelijk aan de grillen en vooroordeelen van het publiek, gedeeltelijk droegen die ook de Maatschappijen zeiven, waarvan meerdere het gevaar niet inzagen, personen, die nu niet zoo héél goed aangeschreven stonden, als Agenten aan zich te verbinden. Ook tegenwoordig zijn sommige harer nóg te weinig moeielijk in hare keuze, en begrijpen nog niet, dat het beter is geen Agent te hebben dan iemand, die door zijn wijze van optreden den Agentenstand in discrediet brengt en het publiek tegen Levensverzekering inneemt. Ook in dit opzicht valt echter, sinds de Maatschappijen een hoogere vlucht namen, groote verbetering te constateeren. Doordat het publiek met volkomen achtenswaardige mannen als Agenten kennis maakte, is ook het verachtelijke oordeel, dat men vroeger over den Agentenstand uitsprak, eenigszins gewijzigd. Toch is het nog niet verdwenen, en met name in de groote steden vindt men mannen, die het eervol vinden Agenten te zijn van firma's in krenten, rozijnen, vetwaren, cacao of wat men wil, maar zich voor de Agentuur eener Levensverzekering-Maatschappij schamen zouden. En een groot deel van het publiek geeft hun gelijk. Wanneer èn de Maatschappijen erop bedacht zijn, nimmer personen van twijfelachtig allooi aan zich te verbinden, èn de Agentenstand zelf zwendelaars, die het wag.n zich met den naam van Inspecteur of Agent te bestempelen, onverbiddelijk brandmerkt, zal ook hierin ten slotte verbetering komen. Zeker is het bemoedigend, dat de toestanden ten onzent beter zijn dan in een groot deel van het buitenland, al staan wij in dit opzicht ook nog lang niet op het standpunt, dat enkele andere landen reeds bereikten: daar is het feit, dat iemand Agent eener Levensverzekering-Maatschappij is, voldoende, hem in ieders oogen tot een betrouwbaar, fatsoenlijk man te maken. Zoover moet het ook bij ons komen, en wij zijn op den goeden weg! *L«mw«- Zeergroot kan in dit opzicht de invloed zijn van de „Vereeniging aerfaSa™ in m' -oor Levensverzekering", die oorspronkelijk een Vereeniging' van Directeuren van Nederlandsche Levensverzekering-Maatschappijen wasfdoclr later vervormd is tot een Vereeniging van de Maatschappijen zeiven, met Onder-afdeelingen voor directeuren, buitendienst, enz. Naast haar bestaat^Dg Unie, Vereeniging van Nederlandsche LevensverzekeringMaatschappijen, waarvan ^peciaal Volksverzekering-Maatschappijen lid zijn. Ook de „Nederlandsche Verzekeringsbond", waarvan in hoofdzaak Inspecteurs en AgeritêrTvan Levensverzekering-Maatschappijen lid kunnen T —aw 36 worden, heeft op dit gebied veel goeds tot stand gebracht. De ontwikkeling dezer nuttige instelling werd eenigszins belemmerd, doordat in eigen boezem geen eenstemmigheid bestond over de vraag, of men al dan niet de richting eener eigenlijke Vakvereeniging zou opgaan. Dat het in de latere jaren inderdaad die richting uitgaat, is onmiskenbaar. Als Vakvereeniging treedt eveneens op de Bond van Vereenigingenvan vertegenwoordigers van Verzekering-Maatschappijen en Ziekenfondsen, die zich in het bizonder op het gebied der Volksverzekering beweegt. De „Bond ter bevordering van het Levensverzekeringswezen", die zich voorstelde alle belangstellenden in en belanghebbenden bij "dat vak in één groote organisatie te vereenigen, heeft dit doel niet kunnen bereiken en is geworden tot een nauwere aanéénsluiting_tusschen eenige der^ .grootere Maatechappijen, van welke intusschen meermalen een gelukkig initiatief is uitgegaan. De vroegere „Vereeniging van Wiskundige Adviseurs bij NederlandscTie Levensverzekering-Maatschappijen" werd onlangs vervormd tot eenj^ eenieine .voor de Verzekeringswetenschap, die hare poorten open zetf ook /-fc voor anderen dan wiskundigen, Voorts zij melding gemaakt van de „Vereeniging van Ambtenaren aan wiskundige bureaux van verzekeringsinstellingen", die zich vooral op wetenschappelijk gebied beweegt; en, ten slotte, van de „Nederlandsche Vereeniging van geneeskundige adviseurs van Levensverzekeringsmaatschappijen". Men ziet, dat het vereenigingsleven op ons gebied een groote ontwikkeling bereikt heeft. Ten slotte een woord over onze Wetgeving. De Koninklijke Besluiteng^a«.i van 1830 en 1833 hebben hun rechtskracht verloren; derhalve vinden"--wij de eenige thans geldende voorschriften in de 3e Afdeeling van den ioe" _Titel: F Bk 'i-W. v. K.. die, behoudens een enkele latere wijziging, in 1838 in haren tegenwoordigen vorm werd vastgesteld. Zij heet te regelen de voornaamste rechtsverhoudingen op het gebied der Levensverzekering, doch. doet dit op zulk een wijze, dat zij, zoo hare voorschriften opgevolgd werden, elke Levensverzekering onmogelijk maken zoude. Met stilzwijgende goedkeuring van Wetgever, Rechter en Publiek is deze Afdeeling voor de practijk in de doos gestopt, gen wettelijke regeling van het Bedrijf der Levensverzekering-Maatschappij en buiten de gebrekkige voorschriften omtrent naamlooze Vennootschappen in ons Wetboek van Koophandel, en die omtrent Coöperatieve Ver- 37 eenigingen, in het algemeen — ontbreekt geheel! Sinds jaren eischten de Levensverzekering-Maatschappijen die met klem en nadruk — te vergeefs! Sinds eenigen tijd is het publiek wakker geworden en eischt mede. _ Laten wij hopen, dat het der Regeering thans spoedig behagen zal, den belangen van Publiek en Levensverzekering-Maatschappijen, die in deze één zijn,. tegemoet JeJkomen. Niet minder dan vier Staatscommissiën ontwierpen in den loop der jarën wettelijke bepalingen op het Bedrijf; twee commissiën, benoemd door de Vereeniging van Levensverzekering deden achtereenvolgens hetzelfde^. De Vereeniging voor de Staathuis- * houdkunde en de Statistiek behandelde het ontwerp" der tweede Staats-~ commissie in hare algemeene vergadering van 19001); een ontwerp tot wijziging (en verbetering!) van het Wetboek van Koophandel op het stuk der naamlooze Vennootschappen ligt sinds dertig jaren gereed2); jaren geleden zag van particuliere zijde een Ontwerp tot wijziging van de 3* Afd., xoen Titel, ƒ<-' Bk., W. v. K. het licht8) en een dergelijk ontwerp werd latër samengesteld door een Commissie, benoemd door de Vereeniging voor Levensverzekering. De zaak is dus van alle zijden bekeken en voorbereid. De vraag is nu alleen, wanneer de Regeering haar ernstig ter hand zal nemen. In afwachting daarvan is dezer dagen een Noodwet tot stand gekomen, noodzakelijk geworden, doordat eérF» der Nederlandsche Maatschappijen, tengevolge van den oorlog, in moeielijkheden is komen te verkeeren. IX. Leveruwereeke- En hiermede zoude ik dit Hoofdstuk kunnen besluiten, wanneer ik ring en Misdaad. nog niet moest wijzen op het bedrijf van hen, die de weldadigste, de meest humane instelling van den modernen tijd misbruikten, om dood en ver- ' derf te brengen onder hunne medemenschen! Het Teroo»aken Het is een niet te ontkennen feit, dat door het sluiten eener Levensvan den dood. ... 'verzekering aan den begunstigde een geldelijk belang gegeven wordt bij den dood van den verzekerde. In verreweg de meeste gevallen zal daar- 1) Zie de Praeadvizen van Dr. S. R. J. van Schevichaven en Dr. J. H. van Dorsten. a) Ontwerpen van Wetten op de Vennootschappen, 's Gravenhage, Gebrs. Belinfante, 1890. • s) De Overeenkomst van Levensverzekering in onze handelswetgeving, door Mr. J. van Schevichaven, Utrecht, Gebrs. Van der* Post, 1899. 38 tegen opwegen het geldelijk belang, dat de begunstigde bij het leven van den verzekerde heeft, of wel de liefde, die hij voor den verzekerde koestert, in welk geval hij bij diens leven een z.g. „intérêt d'afjection" heeft. Het is echter denkbaar, dat het vooruitzicht op de uitkeering bij overlijden den begunstigde, die elk gevoel van moraliteit en menscheliikheid heeft afgelegd, ertoe brengt dat overlijden te verhaasten. Zulke gevallen kwamen vooral in de 18c eeuw nu en dan voor; zij zullen waarschijnlijk vóór dien tijd ook wel eens voorgekomen zijn, doch werden ons niet overgeleverd. Het eerste geval van dien aard bij een eigenlijke Levensverzekering-Maatschappij kwam in 1762 bij de „Equitable Society" voor, over welke Maatschappij ik reeds uitvoerig handelde. Het gold hier een zekeren Innes, die zijn stiefdochter vergiftigde om £ 1000 in ontvangst te nemen, welke hij op haar leven bij de genoemde inrichting verzekerd had. De zaak kwam uit, doordat een omgekochte getuige op het laatste oogenblik den moed verloor en de ware toedracht aan de Rechtbank bekend maakte. Innes werd met den dood gestraft. Zoolang de Maatschappijen weinig kieskeurig bleven bij het aannemen van verzekeringen, kwamen zulke gevallen nog als een voor. Tegenwoordig is het anders.Jn de eerste, plaats kan bij verreweg de meeste _Maatschappijen niemand meer, zooals vroeger, zonder zijn toestemming verzekerd worden: in de tweede plaats letten de Directièn erop, dat er een "afdoende reden voor het sluiten van elke aangevraagde verzekering besta, en bij verzekeringen voor groote bedragen worden de informatiën soms zeer ver uitgestrekt. Ook sluiten geene Levensverzekering-Maatschappijen verzekeringen af op het leven van zeer jonge kinderen, een tak van verzekering die door Begrafenisfondsen niet uitgesloten wordt, ik voep; hier onmiddellijk aan toe, dat, tot eere van den Nederlandschen ^ arbeidersstand, alle duistere beschuldigingen, die men vroeger 'wel eens hoorde fluisteren omtrent opzettelijke verwaarloozing van verzekerde kinderen, met het doel den dood te veroorzaken, ongegrond zijn gebleken. Een Enquête door een Staatscommissie heeft dit afdoende bewezen'en in het daarover uitgebrachte verslag wordt het duidelijk aangetoond. Er zijn helaas enkele gevallen voorgekomen, die zelfs door de meerdere voorzorgen van den modernen tijd niet verhinderd konden worden. Ui ons land maakte, jaren geleden, de misdrijven vanjje z. g. Leidsche giftmengster een diepen indruk. Het gold een vrouw, die er een geregeld bedrijf van maakte, hare familieleden en bekenden voor kleine bedragen bij Begrafenisfondsen te verzekeren èn dan door vergif om 39 het leven te brengen, teneinde die kleine geldsommen machtig te worden. Dergelijke gevallen zijn later in Hongarije herhaaldelijk voorgekomen. De eigenlijke Levensverzekering zag een der laatste en grootste misbruiken van dezen aard in de monsterachtige misdaad, die in den aanvang van 1895 een vrouw in België voor haar leven in de gevangenis voerde: de vergiftiging van drie naaste bloedverwanten, broeder, zuster en oom! Mag men in het sporadisch voorkomen van dergelijke gevallen een argument zoeken tegen de Levensverzekering? Zeer zeker niet: van het edelste en nobelste kan meestal het grofste misbruik worden gemaakt. Wie zal b.v. den Godsdienst veroordeelen, omdat er in zijn naam gruwelen gepleegd worden, tot zelfs in onze dagen? Is het te veroordeelen, dat de kinderen de bezittingen hunner ouders erven, omdat het wel eens voorgekomen is, dat een slechte zoon zijn vader-vermoordde, om zijn erfdeel in handen te krijgen? Geen instelling mag beoordeeld worden naar het misbruik, dat men ervan maken kan. Bedriegerijen Een zeer ruim geweten heeft men ten allen tijde gehad, waar het jegens de Maat- ° J & I * "eePdiien 8* Söld Maatschappijen van Levensverzekering te bedriegen, en het is verwonderlijk, dat het publiek, dat vaaTT"zoo onstuimig middelen eischt' om tegen misbruiken der Maatschappijen beschermd te worden, nooit eens op de gedachte komt, dat de Maatschappijen voortdurend aan kleinere of grootere bedriegerijen van de minder scrupuleuse elementen" onder het publiek bloot staan. Eenige jaren geleden kwam mij door toeval in handen de brief, waarbij een geruïneerd man aan zijn vrouw kennis gaf van zijn voornemen, zich het leven te benemen. Tevens meldde hij haar, dat hij met het oog daarop zijn leven verzekerd had. Op het couvert stonden in het Engelsch deze woorden: „Ik ga naar „Amerika; om de verzekering te redden zal ik het zóó inrichten, dat „men aan een toeval gelooft". Die man begreep blijkbaar niet, dat hij met een diefstal de eeuwigheid zou ingaan. Of houdt een diefstal op diefstal te zijn, wanneer men niet een persoon, maar een Maatschappij, een Vennootschap, besteelt? Reeds in de vorige eeuw waren oplichters van beroep buitengewoon ^vindingrijk, waar het gold middelen te ontdekken om aan Levensvérzekering-Maatscharipijën geld te ontfutselen. Het eerste voorbeeld van dien aard is ons uit. het jaar. 1730 bfiwaard gebleven. Het bedrog werd toen gepleegd door een reeds tamelijk bejaard man en een jonge vro^w, die beurtelings als vader en dochter, als echtpaar en als voorstanders 40 der vrije liefde optraden. Al die rollen werden op verschillende plaatsen, onder verschillende namen en zelfs met een geheel verschillend uiterlijk door de beide executanten gespeeld. Het einde ervan was steeds de plotselinge dood der dochter, vrouw, minnares of wat ze op dat oogenblik voorstelde. Zij overleed onder hevige krampen, de dood werd behoorlijk geconstateerd, het lijk begraven en de troostelooze vader, echtgenoot of intieme vriend inde na verloop van eenigen~tijd de zeer aanzienlijke sommen, die hij op het hoofd der overledene verzekerd had. De comedie werd driemaal herhaald; toen werd echter in de overleden vrouw van een koopman te Liverpool de minnares herkend van iemand, die vroeger een speelhuis te London hield, welke minnares — horribile dictu! — vroeger al eens gestorven was! Wel verre van aan een geestverschijning te gelooven, bemoeide de politie zich met de zaak op zeer hardhandige Wijze, echter te laat: de treurende echtgenoot was met het lijk zijner vrouw spoorloos verdwenen! Het is nooit uitgekomen, of de vrouw de gave bezat den dood te simuleeren, dan wel of de geneesheeren, die de lijkschouwingen hielden, omgekocht waren: de bedrogen Maatschappijen zagen van hun geld echter nimmer een penny terug. In 1780 werd te London voojUwi-eexst het bedrog van substitutie beproefd. JEen dame verzekerde zich, na volkomen gezond bevonden te zijn. Zes maanden later stierf zij aan .... tering. De Maatschappij, terecht verbaasd, dat daarvan bij het geneeskundig onderzoek niets gebleken was, werd wantrouwend, maar betaalde niettemin uit. Nauw was dit geschied, of door een toeval bleek het, dat de overledene niet zichzelve, maar een zuster had laten onderzoeken. Zuster en verzekerd kapitaal waren toen echter reeds spoorloos verdwenen. Dit voorbeeld heeft later veel navolging gevonden, en nog voor eenige jaren werd te Parijs een bende oplichters gevangen genomen, die op deze wijze verschillende Levensverzekering-Maatschappijen voor zeer aanzienlijke sommen hadden opgelicht. De meeste bedriegerijen zijp minder grof, en bestaan gewoonlijk uit -4M»«are — wel te. verst aan hem^t, onware:_— jjyrjjwoorden op gestelde vragen». Het urine-onderzoek, dat bijna steeds vereischt wordt, kan aanleiding geven tot substitutie van urine. Uit de practijk is mij een geval bekend, dat zeer vermakelijk is. Iemand, die later bleek eèn nierziekte te hebben en dit te weten, wilde niettemin een Maatschappij van Levensverzekering tot een verzekering op zijn leven verlokken. Hij wist blijk- 41 baar, hoe het bij den dokter toeging, en dat hij in diens tegenwoordigheid practisch zou moeten doen blijken van de gezondheid der bij hem zieke organen. Wat nood! Een gedienstige vriend, een fleschje, dit onder de kleeren verborgen .... de zaak moest gelukken. Onze' slimme vogel verbaasde den aesculaap niet gering, toen hij hem als resultaat van zijn juist verrichten arbeid een product aanbood, dat koud was als een winternacht! — Op grond van dit natuurverschijnsel werd de post geweigerd. Dergelijke bedriegerijen komen in ons vaderland soms — doch zelden — voor. In het buitenland geschieden zij hier en daar veelvuldig. Soms zijn zij zeer vermakelijk; maar in den grond is en blijft het treurig, dat lieden, die zich zeer beleedigd zouden achten door den naam van bedrieger, er geen been in zien, een Levensverzekering-Maatschappij om den tuin te leiden, ja zelfs onder vrienden zich daarop te beroemen.1) Op veel van wat ik over den tegenwoordigen toestand der Levensverzekering gezegd heb, hoop ik in de volgende Hoofdstukken uitvoeriger terug te komen. Nu was het alleen mijn doel, de ontwikkelingsgeschiedenis van dat vak in het kort te schetsen, en als natuurlijk gevolg daarvan tevens een beknopt overzicht te geven van den toestand, waartoe die ontwikkelingsgeschiedenis ons geleid heeft. l) Interessante bizonderheden omtrent gepleegde misdaden en bedrog op verzekeringsgebied zijn te vinden in: „Annals, anecdotes, and legends of life assurance" by John Francis, een werk dat voor een groot deel in Hollandsche vertaling verscheen in het Vakblad „Zonneschijn" [9-12. Jaargang]. TWEEDE HOOFDSTUK. De Grondslagen der tegenwoordige LevensverzekeringMaatschappijen. Sterftetafels, Premiën,->Reserve, Afkoop. Het is met een bezwaard gemoed, dat ik dit Hoofdstuk begin. Itf/V gevoel mij, alsof ik mijnen lezers moet vóórgaan over een beploeg^ stuk land, waarop in de voren het zaad ontkiemt, maar dat nog kaal is en door de zon wordt geblakerd: de weg is dan lang en vermoeiend. Op het veld van de theorie onzer Wetenschap kiemt in de voren óók een zaad: de droge, nuchtere cijfers. Maar, gelijk uit het zaad op den akker het goudgele koren en de voedende vrucht geboren worden, zoo spruit uit de dorre cijfers de welige plant der Levensverzekering. Wie over de eigenschappen van die plant wil oordeelen, moet de eigenschappen van het zaad onderzoeken — al is de weg.over den akker ook bezwaarlijk! Nog moeielijker wordt mijn taak, omdat zich onder mijne lezers wellicht mannen van de theorie bevinden, voor wie mijne beschouwingen veel te élémentair zijn, terwijl daarentegen anderen, die zich uitsluitend aan de practische beoefening van ons vak wijden of buiten dat vak staan, misschien hier en daar de redeneeringen slechts met moeite zullen kunnen volgen. Echter hoop ik, dat zij zich die moeite zullen willen getroosten. Wil men de Levensverzekering met overtuiging verdedigen en volkomen begrijpen, zoo dient men de grondslagen, waarop zij rust tenminste eenigszins te kennen — óók om ze aan anderen te expliceeren. Ik meende goed te doen den lezer erop voor te bereiden, dat hem in dit Hoofdstuk geen licht onderwerp wacht. Bij een ernstige, wetenschappelijke stof voegt geen luchtige, gekscherende behandeling. 43 SPI L Zooals ik reeds gelegenheid had in het Eerste Hoofdstuk aan te toonen, is het hoofdonderscheid tusschen onze tegenwoordige Levensverzekering-Maatschappijen en inrichtingen van denzelfden aard in vroeger tijden daarin gelegen, dat men thans heeft leeren inzien, hoe onontbeerlijk het is, bij dergelijke ondernemingen alleen op wetenschappelijke gronden te bouwen, daarbij als uitgangspunt aannemende de wetten, die de menschelijke sterfte overal en ten allen tijde beheerscht hebben; doch die eerst sinds de laatste twee eeuwen door observatie klaar tot ons bewustzijn zijn doorgedrongen. Die wetten, welke natuurlijk in den loop dèr tijden wijzigingen ondergaan, naarmate de geneeskunde meerdere vorderingen maakt, naarmate de hygiëne hare voorschriften meer opgevolgd ziet en, in het algemeen, naarmate de sociale toestanden in elk land tot een meerdere of mindere mate van welvaart leiden, die op haar beurt op de sterfte influenceeren moet, — die .wetten vinden haar eenvoudigste en tevens volkomenste uitdrukking in de zoogenaamde ^sterftetafels". sterftetafeis. Onder een sterftetafel verstaat men een lijst van getallen, die aanwijzen, hoevele personen van een zeker aantal gelijktijdig geborenen nog in leven zijn na één jaar, na twee jaren, na drie jaren, enz., totdat de laatste hunner overleden is. Het spreekt vanzelf, dat de sterftewetten, die men uit die cijfers afleidt meer ^betrouwbaar zullen zijn, naarmate het aantal gelijktijdig geborenen, dat men tot uitgangspunt voor de tafel genomen heeft, grogter js. Bij de meeste tegenwoordig in gebruik zijnde sterftetafels bedraagt dit aantal niet minder -dan. 400.000. Zulk een sterftetafel bevat b.v. de volgende cijfers: Van 100.000 gelijktijdig geborenen zijn er na één jaar nog 78.404 in leven, na twee jaren nog 71.967, na drie jaren nog 68.875, enz. enz., na 50 jaren nog 44.022, na 70 jaren nog 24.699, na 90 jaren nog 1044, na 98 jaren nog 2! Dit zijn willekeurige grepen: van jaar tot jaar het aantal overgeblevenen op te geven, zou mij tot een dorre opéénhooping van cijfers bréngen, die een allesbehalve amusante lectuur zou opleveren. Het is duidelijk, dat dergelijke tafels verschillende cijfers zullen aanwijzen, naarmate zij betrekking hebben op verschillende landstreken, op verschillende groepen van personen, op de gezamenlijke bevolking van bepaalde streken, enz. Voor mannen zijn zij anders dan voor vrouwen, 44 voor zeel.eden anders dan voor personen, die op het vaste land verblijf houden. Men zoude zich zelfs sterftetafels kunnen denken voor de beoefenaars van elk beroep afzonderlijk, doch de vervaardiging daarvan stuit op zoovele practische en theoretische bezwaren en zou ook voor de practijk betrekkelijk zoo weinig waarde hebben, dat zij slechts uiterst zelden ondernomen is, en dan nog alleen voor beroepen, die hunne beoefenaars aan zeer bizondere sterftekansen bloot stellen. De sterftetafels, die aaiUiet Redrijf rw f fYfnnrr^lTrin^r|1 grondslag |ig^ zjUUShter diegene, yelKeJtf op de bevolking van een bepaalde streek in "et algemeen betrekking hehhen, f>f T de geheele mannelijke bevolking öf op de geheele vrouwelijke bevolking 0ok onder deze echter bestaan nog vele verschilpunten.jmdat vooreerst de tijd vaTrwaaTnT' min? niet altijd rirTrlfde is; zoodat de eene sterftetafel op meer ve7ouderde gegevens berust dan de andere, terwijl bovendien de methode, volgens welke de waarnemingen gemaakt en aangeteekend worden, niet voor eiken samensteller van een sterftetafel dezelfde is. De keuze nu uit de verschillende bestaande sterftetafels is van groot belang voor elke Maatschappij vanTëvensverzekerinP. ja, men kaïTgerust aannemen, dat daarin voor een groot deel de waarborgen harer soliditeit liggen. Er zijn landen, waar behalve tafejg, die op de geheele bevolking of op groepen daarvan betrekking hebben, z.g. ondervinding^ Jofels bestaan,.die opgemaakt zijn naar de jarenlange waarnemingen bjj^ verschillende Maatschappijen; zoo in Engeland de Ondervindingstafel van \1 en die van 20 Maatschappijen, in Duitschland die van 23, in de Vereenigde Staten die van 30 Maatschappijen. Daar hebben de Levensverzekeraars voor het kiezen. Maar in Nederland baart de keuze der Sterftetafels meer zorgen. Ten onzent is de sterfte ongeveer gelijk aan die in de omliggende landen, maar toch hebben verdienstelijke mannen in Nederland door eigen arbeid sterftetafels samengesteld, die bruikbaar en voor onze Maatschappijen van het hoogste belang zijn. Vooral de arbeid van de Professoren Van Geer en Van Pesch mag op dit gebied geroemd worden. Zoo zijn ook onze Maatschappijen in staat, aan hunne berekeningen even betrouwbare gegevens ten grondslag te leggen als hare buitenlandsche zuster-instellingen. Maar uit het gemis aan een algemeen aangenomen, aan een soort standaardtafel, vloeit van zelf voort, dat er in de gekozen tafels bij de verschillende Maatschappijen nog al verscheidenheid bestaat, en dat men ook nog vaak buitenlandsche (speciaal Engelsche) tafels kiest. Toch kunnen 45 de uit die tafels afgeleide premiën nooit zeer groote verschillen ople-. veren, om de eenvoudige reden, dat die sterftetafels, die tot premiën voeren zouden, véél hooger dan die van eenige bestaande Maatschappij, daardoor alleen reeds toonen onbruikbaar te zijn, 't zij omdat ze verouderd zijn, 't zij om andere redenen. Zulke tafels zullen dan ook terecht door geen Maatschappij gebruikt worden. Omtrent de keuze der sterftetafels moet nog opgemerkt worden, dat niet voor elke soprt van verzekering door eenzelfde Maatschappij dezelfde sterftetafel gebruikt wordt, en b.v. voor verzekeringen bij leven de gekozen tafel meestal een andere is dan voor verzekeringen bij overlijden. Dit is een onderwerp, waarop ik straks nog even terug kom, nadat ik eerst zal hebben aangetoond, op welke wijze men uit de sterftetafels !^!*?> de levens- en sterftekansen en de tarieven afleidt. Levens-' en Datgene, wat men uit de sterftetafels in de eerste plaats berekenen terfteiana. " . 1 ' ~ ' r ■ kan, is de levens- ende sterftekans. Nemen wij aan, dat van een getal van 100 personen er in het eerstvolgende jaar b.v. 10 moeten sterven. Zoo al die personen, wat ouderdom, gezondheid, levensomstandigheden, enz. betreft, gelijk staan, hebben zij allen evenveel kans om na afloop van een jaar nog onder de levenden te behooren. Aangezien er van de honderd, tien zullen sterven, is voor ieder hunner de kans om te blijven leven grooter dan die om te sterven. De kans om in het volgend jaar te blijven leven tot die om te sterven verhoudt zich bij ieder als 90:10, of als 9 : 1. Het is dus zeker, dat op elke 10 personen er 9 in leven zullen blijven en 1 moet sterven, m. a. w. die 10 personen hebben tezamen 9 levenskansen tegen 1 sterftekans, en dus heeft ieder afzonderlijk 9/10 levenskans tegen 1/10 sterftekans. Wanneer men weet, dat van 100 personen er na één jaar nog 90 in levpn 7.ijn,'7fan'viriftt man .dm rip Immftckxr,* yari élk hunnTflfoor 90 te ^deelen door 100, immers: 90/100 = 9/10; hun sterftekans echter vindt men door 90 van 100 af te trekken, en de test, zijnde 10, te deelen door 100: dat geeftj /IQ. Hiermede hebben wij den weg gevonden om uit de sterftetafel de levenskans en de sterftekans voor iemand van willekeurigen leeftijd af te leiden gedurende het eerstvolgende jaar. Om de levenskans te vinden deelt men van twee opéénvolgend getallen in de sterftetafel het tweede (kleinere) getal door het eerste (grootere); om de sterftekans te vinden trekt men twee opéénvolgende getallen in de sterftetafel van elkander af, en deelt dit verschil door het grootste; b.v.: Van een zeker aantal gelijktijdig geborenen zijn er na 2 jaren nog 70.000 en na 3 jaren nog 68.000 in leven. De levenskans van een kind van 2 jaren is dan gedurende het eerstvolgende jaar: 68.000/70.000 = 68/70 = 34/35, of, in decimalen: 0.97143. De sterftekans vindt men aldus: Het verschil tusschen de beide in de sterftetafel opéénvolgende getallen, 70.000 en 68.000, be. draagt: 2000, en dientengevolge is de sterftekans: 2000, gedeeld door het grootste dier getallen, zijnde 70.000, dus: 2000/70.000 = 2/70 = 1/35; of, in decimalen: 0,02857. Uit deze wijze van berekening blijkt tevens, dat de levenskans en de sterftekans van eenzelfde persoon, tezamen geteld, de eenheid moeten vormen, want 34/35 (de levenskans) + 1 /35 (de sterftekans) = 35/35 = 1. Ik zal hierover niet verder uitweiden, aangezien ik vrees mijne lezers toch reeds te xveel met cijfers te vermoeien. Deze en die nog volgen zullen kan ik hun echter niet schenken, omdat er zooveel over levensen sterftekans, over waarschijnlijken levensduur, enz. geredeneerd wordt door personen, die niet nauwkeurig weten, wat men daaronder te verstaan heeft. Nog een enkel woord over de beteekenis van de sterftekans, waarvan Bbtoeïeim < sterftekans ik de berekeningsmethode zooeven expliceerde. Wanneer men zegt, dat een kind van twee jaren een sterftekans van 0.02857 heeft, wordTdaarmedeeeen bepaald individu bedoeld, maar eenvoudig het feit geconsta^— teerd, dat van 100.000 kinderen van 2-jarigen leeftijd er volgens gedane waarnemingen 2857 zijn, die sterven zullen, voordat zij hun derde jaar ^ voltooid hebben. Daarmede is echter niets gezegd omtrent de sterftekans van een bepaald individu. De individueele sterftekans is* geheel afhankelijk van den bepaalden toestand, waarin het individu zich bevindt, van zijne levensomstandigheden, zijn gezondheidstoestand, zijn beroep, enz. Wanneer b.v. het kind in kwestie met hevig roodvonk te bed ligt, zal niemand beweren, dat zijn sterftekans slechts 0.02857 bedraagt; het zal wel niet noodig zijn, dat nader aan te toonen. Het is volkomen onmogelijk, de grootheid der verschillende invloeden, welke op de-sterftekans van een bepaald individu invloed oefenen, met eenige juistheid te bepalen, en daardoor is het tevens onmogelijk de individueele sterftekans in cijfers uit te drukken. De geheele Levensverzekering-Wetenschap nu is daarop gebaseerd, _dat zij met bepaalde groepen rekening houdt, nimmer met bepaalde~~w~ sonen. Zeer vele dwalingen komen voort uit de omstandigheid, dat men 46 47 hare bèrekeningen beschouwt in verband met déze of. gene bepaalde persoon, iets wat door leeken dikwijls geschiedt en waardoor zij volkomen verkeerde voorstellingen omtrent de inrichting van Levensverzekering-Maatschappijen verkrijgen. Meermalen zal ik nog gelegenheid hebben op deze verkeerde opvattingen te wijzen, en bepaal mij er thans slechts toe, het algemeene principe te releveeren: LevensverzekeringMaatschappijen rekenen bij groepen, niet bij individuen. Aangezien ik onmogelijk de geheele techniek der Levensverzekering behandelen kan, en ik mij beperken moet tot het bespreken der grondideeën, kan ik ook niet volledig uiteenzettert, welk gebruik men van de sterftetafels maken kan. Daarom zal ik thans nog slechts over de beidé volgende punten handelen: 1°. Hoe men den waarschijnlijken levensduur uit de sterftetafel bepalen kan. 2°. Hoe men de premiën voor een gewone verzekering bij overlijden uit de sterftetafel kan berekenen, waarschijnlijks Nemen wij aan, dat een sterftetafel aanwijst, dat van een zeker aantal gelijktijdig geborenen er na 50 jaren nog 44 (100 in leven zijn, üm" dan den waarschijnlijken levensduur van 50-jarige personen te bepalen, heeft men eenvoudig na te gaan, wannur dat getal van 44.000 tot op de helft verminderd zal zijn. Wij vinden dan, dat de sterftetafel aanwijst, dat er van die 44.000 personen op 72-jarigen leeftijd nog ^z:oulj in leven zijn, d. i. juist de helft. Dus zal de waarschijnlijke levensduur voor 5Ö^iarige personen 72 — 50 = 22 jaren bedragen. Immers een normaal persoon van 50 jaren zal evenveel kans hebben den leeftijd van 72 jaren te overschrijden als hij kans heeft vóór dien tijd te sterWrrr Niemand kan vooruit weten welke individuen onder de 44.000 50-jarigen den leeftijd van 72 jaren zullen bereiken, maar wél kan men zeggen, dat de helft van die groep zoo oud worden zal, zonder-eenig bepaald persoon onder hen vooruit te kunnen aanduiden als zullende behooren tot de gelukkige overlevenden. Hieruit volgt tevens de juiste beteekenis van de uitdrukking „waarschijnlijke levensduur", waarvan men zich vaak een geheel verkeerde voorstelling maakt, vooral met het oog op het geneeskundig onderzoek. Wanneer ik over dit laatste meer uitgebreid handelen zal, hoop ik ook op dien waarschijnlijken levensduur nog terug te komen.1) l) Zie het zesde Hoofdstuk, II, ,,Doel van het geneekundig onderzoek". 48 Thans wensch ik nog aan te toonen, op welke wijze men uit de sterfte- Berekening y»u ° " 1 . premiën nit sterf- tafel de premiën vinden kan. Ik neem daarvoor, evenals zooeven, sterfte- tetufei». getallen aan, die in geen tafervoörköinen, maar die ik zoo gekozen heb ter wille van de eenvoudigheid en duidelijkheid. Aangenomen een Maatschappij heeft 100 verzekerden van denzellden leeftijd en de sterftetafels wiizen aan. dat na 1 iaar daarvan nog9üojia2 jaren nog 80, na~ 3 jaren nog 70, enz. in leven zullen zijn, zoodat na 10 jaren de laatste gestorven is. Aangenomen verder, dat de Maatschappij bij den dood van elk hunner / 1.— zal hebben uit te betalen. Na het eerste jaar zal zij voor de 10 plaats gehad hebbende sterfgevallen dan 10 x /1 = f 10 hebben uit te betalen. Om daarvoor gecompenseerd te zijn, moet zij van de gezamenlijke verzekerden hij den aanvang der verzekeringen ontvangen hebben een zóódanig bedrag, dat daaruit na één jaar, door het kweekf,n van rente, ƒ10 kan gevormd worden: dit bedrag pleegt men te noemen: de contante of onmiddellijke waarde van /10, uit te betalen na één jaar. —-JVa het tweede jaar zal zij opnieuw 10 x / 1 te B"etalen hebben, en om daarvoor gecompenseerd te zijn, moet zij bij het begin der verzekering de contante waarde ontvangen van /10, uit te keeren na 2 jaren. Om gedekt te zijn voor de uitkeering van ƒ 10 na 3 jaren, moet zij bij den aanvang der verzekering de contante waarde ontvangen van /10, uit te keeren na 3 jaren. En zoo gaat het voort. Wil men dus het juiste bedrag kennen, dat de Maatschappij dekt voor de uitkeeringen aan alle ioo de verzekerden, dan moet men tezamen tellen de contante waarde van MO Jia 1 jaar, van ƒ 10 na 2 jaren, van ƒ 10~ na 3 jaren, enz. tot en met de contante waarde van / 10 na 10 jaren. Die som zal het bedrag vormen, dat alle 100 de verzekerden op' dit oogenblik te betalen hebben, wil de Maatschappij gedekt zijn voor een uitkeering van / 1 bij het overlijden van elk hunner. Deelt men deze som _door 100. dan verkrijgt men dus het bedrag, door elk hunner in ééns' te voldoen, d. w. z. de koopsom, voor een verzekering van /l bij zijn ! overlijden. Het spreekt van zelf, dat op die wijze geen rekening gehouden wordt met de onkosten, die de Maatschappij gedwongen is op de verzekeringen te maken, zoodat wij hier slechts te doen hebben met de netto-koopsom, d. i. met de som, die iemand van den bepaalden leeftijd in ééns zou moeten betalen, om zich bij overlijden een uitkeering van ƒ 1 te verzekeren, indien hij der Maatschappijn niet* behoejde te vergoeden jioor gemaakte kosten en voor een billijke winst. Uit deze netto-koopsom _ypor een verzekerihg~vafr"één gulden vindt men natuurlijk de netto- 49 koopsom voor een verzekering tot elk bedrag in guldens, door, haar. "-«-f. dat bedrag te vermenigvuldigen. ^Verzekeringen, die tegen betaling van een koopsom gesloten worden. behooren echter tot de zeldzaamheden. De vraag is daarom^e men uit de netto-koopsom, waarvan wij de berekeningsméthode thans kennen, de jaarlijksr.he netrn-prpmip hprpi^pnan frap Dit nu js niet zeer moeielijk, wanneer men in het oog houdt, dat de contante waarde van al die toekomstige premiën juist gelijk dient te zijn aan de netto-koopsom. De jaarlijks te betalen premie kan men opvatten als een lijfrente, die de verzekerde gedurende zijn leven aan de Maatschappij tP haaien heeft: immers de Maatschappij ontvangt haar, zoolang de verzekerde nog in leven is^ Het komt er dus op aan, het bedrag te vinden van eejjlpr rente op het leven van den verzekerde, waarvan de contante waarnV gelijk is aan de netto-koopsom, die wij voor de verzekering gevonden tiebben. _Dit nu geschiedt door middel van dP zoogenaamde braenumerandarente op den leeftijd van den verzekerde. Onder praenumerando-rente verstaat men n.1. de contante waarde van één gulden lijfrente, te betalen bij het begin van ieder jaar. Het zou mij te ver voeren, wanneer ik uitvoerig wilde uiteenzetten, hoe die contante waarde van / 1 lijfrente voor eiken leeftijd gevonden wordt. Genoeg zij het, dat deze praenumerandorente voor eiken leeftijd en bij verschillende rentevoeten uitgerekend lsT Wanneer men dus de netto-koopsom vnnr een verzekering bij overlijden, voor een bepaalden leeftijd, op bovenvermelde wijze gevonden Jieeft en de jaarpremie daaruit wenscht af te leiden, heeft men eenvoudig die netto-koopsom te deelen door de braenumeranda-rente voor _dien bepaalden leeftijd. Immers daardoor vindt men, met hoevele lijfrenten van /l de netto-koopsom overeenkomt, of, anders uitgedrukt, hoeveel maal /1 de verzekerde jaarlijks tot aan zijn dood betalen moet, om zich hetzelfde kapitaal te verzekeren als voor die netto-koopsom. Men ziet hieruit tevens, dat uit de sterftetafels jaarlijksche premiën .worden afgeleid, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. j)e betaling in termijnen van een half jaar, drie maanden, één maand, enz, is een den ^verzekerden verleende faciliteit, waarvoor een rentevergoeding berekend kan worden. Hiermede meen ik te kunnen volstaan. Het was mij er alleenom te doert, te expliceeren, op welke wijze de netto jaarlijksche premiën voor de eenvoudigste soort van verzekering uit dé sterftetafel kunnen worden: 4 50 afgeleid. Over meer ingewikkelde vormen zwijg ik: die explicatiën zou—3én te wijdloopig worden. Ik hoop erin geslaagïTe zijn aan te toonen, dat de berekening der premiën op vaste grondslagen en met wiskundige nauwkeurigheid geschiedt. Menigeen heeft deze uitspraak steeds in den mond, doch begrijpt er de waarde en de beteekenis niet van. Die in het licht te stellen was mijn eenig doel met deze wel wat droge beschouwingen. Twee zaken volgen uit het bovenstaande: Rentevoet. In de eerste plaats, dat de hoogte der premiën niet alleen afhangt van de cijfers der sterftetafel, doch ook van den bij de berekening aangenomen rentevoet. De geheele berekening van de koopsom eener verzekering toch, zooals ik die zooeven uitgelegde, is gebaseerd op de berekening van de contante waarde van uitkeeringen, welke in de toekomst zullen moeten plaats hebben. De contante waarde van een gegeven som, die na eenige jaren moet worden uitbetaald, is gelijk "aan een zoodanig bedrag, dat het, met bijberekening van rente en van rente op rente. gedurendelLaTbepaalde aantal jaren juist de gegeven som vormt. De contante waarde hangt dus af van den voet waarop die bij berekening van rente plaats heeft. Wanneer men zegt, dat een Maatschappij hare tarieven met een rentevoet van 4% berekend heeft, beteekenTalt-; dat zij de contante waarde harer toekomstige uitkeeringen berekent met een rente van 4%. Wanneer twee Maatschappijen dezelfde sterftetafel gebruiken, doch de eene bezigt voor hare berekeningen den reptevoef^ van 4%, de andere den rentevoet van 3^%, dan zullen de koopsommen VOOr uitl^ennjp^ ij 'H^fit'p lappr 7.ijn dan hij de tweede. Het zal nauwlijks noodig zijn dit aan te toonen. Berekend a 3%%, zal er een grootere koopsom noodig zijn, om na een bepaald aantal jaren het bedrag der uitkeeringen te vormen, dan berekend a 4%, na datzelfde aantal jaren. De-stand van den rentevoet moet derhalve op den toestand van elke Levensverzekering-Maatschappij een zeer grooten invloed oefenen. Wanneer een Maatschappij hare tarieven op een rentevoet van 4% berekend heeft, en zij mdakt van hare gelden b.v. 4%%, dan zal haar, door die hoogere rente, een directe winst toevloeien. Maakt echter de lage stand van den rentevoet het kweeken van een rente van 4% onmogelijk en maakt de Maatschappij slechts 3%% van hare bezittingen, dan zal zij uit dien hoofde verliezen. In zulk een geval kan het verlies wel door andere omstandigheden geneutraliseerd worden, b.v. door een geringere 51 sterfte dan aangenomen was, maar, wanneer de lage rentevoet blijvend is, kan de Maatschappij niet anders doen dan den rentevoet, waarop hare tarieven berekend zijn, verlagen, wil zij niet op den duur verliezen. Vele Maatschappijen nemen den rentevoet van 4% aan; sommige zijn SL door den eertijds gedrukten stand der rente toe gekomen hare tarieven" op_een rentevoet van,3^% te baseeren, waardoor deze eënige verhooging ondergingen;, andere Maatschappijen namen zelfs onmiddellijk dien lageren rentevoet aan.1) H'er z'j opgemerkt, dat niet elke Maatschappij, die hare tarieven op een lageren rentevoet gebaseerd heeft dan een andere, daalduui veel duurder zijn moet dan die laatste. Dit zou dan steeds het geval zijnT wanneer beide Maatschappijen hare tarieven uit dezelfde sterftetafels hadden afgeleid. Het_k_echter denkbaar, dat de Maatschappij, die den plagen rentevoet gekozen heeft, de verhooging, weTkThai'e tarieven SSSfT doorondergaan zouden, gedeeltelijk neutraliseert door het aannemen van een sterftetafel, die een geringere sterfte aanwijst. De andere M33tr schappij, die hare tarieven op den rentevoet van 4% berekende, doch sterftetafels gebruikt, welke een grooterè sterfte aanwijzen, zal in dat geval niet belangrijk goedkooper zijn. Verlaging van den aangenomen rentevoet heeft voor elke Maatschappij soortgelijke gevolgen als het aannemen eener sterftetafel, die een grootere sterfte aanwijst: in beide gevallen worden de premiën hooger. coöperatie. De tweede gevolgtrekking, die gemaakt kan worden uit de wijze, waarop de premiën berekend worden, is deze, dat de geheele inrichting I I eener Levensverzekering-Maatschappij gevestigd is op coöperatie, on- derlinge samenwerking, van de VëfZékéfdêh en 211 (geluk reeds' ovsë^ merkt) niet met individuën, doch met groepen van individuën rekent. Om bij het eenmaal genomen voorbeeld te blijven: Wij berekenden ëen koopsom voor alle 100 verzekerden tegelijk en kwamen tot het resultaat, dat die 100 personen gzaw^^en/bedrag van ƒ v mnpsten storten. opdat ieder hunner bij zijn dood een uitkeering van f 1 zou ontvangen. *) Merkwaardig is, dat een kortstondige rijzing in den rentevoet voor vele Maatschappijen schijnbaar, in plaats van oogenblikkelijk voordeel, oogenblikkelijk nadeel kan medebrengen. Immers zij gaat meestal gepaard met een daling van den koers der effecten, die de balanswaarde daarvan aanzienlijk doet afnemen. En in dit opzicht verkeeren de Maatschappijen in ongunstiger toestand, naarmate het rentetype hunner effecten lager is; want bij' rijzing van den rentevoet dalen vaak het eerst en het meest papieren met een laag rentetype. 4* 52 Daaruit trokken wij de conclusie, dat de Maatschappij voor al die 100 uitkeeringen gedekt is, wanneer iedere persoon f JL betaalt. Wanneer men van die 100 personen er één uitkiest, zal men echter volstrekt niet kunnen aannemen, dat die speciale persoon door de betaling van / JL de Maatschappij dekt voor de uitkeering,, die zij speciaal aan hem zal hebben te doen. Evenmin als het vooruit uit te maken is. of deze bepaalde verzekerde tot de lang- of tot de kortleyenden zal behooren, evenmin kan men ae waarde van de aan hem te betalen uitkeering vooruit bepalen. Die toch hangt geheel samen met het tijdstip, waarop uitbetaald moet worden, d. w. z. met den levensduur, die aan dezen bepaalden verzekerde nog beschoren, maar door niemand vooruit te bepalen is. Het is dus_pnmogelijk vooruit te zeggen, door welk bedrag de verzekerde de Maatschappij bij het aangaan der verzekering dekken zou voor die uitkeeringrwaarvan de contante waarde onzeker is. Wél echter kan men erop rekenen, dat, zoo alle ioo verzekerden bij den aanvang hunner verzekering / JL betalen, de Maatschappij gedekt zal zijn voor 100 x één uitkeering van ff, die zij bij het overlijden van elk hunner zal hebben te betalen. Daaruit volgt dus onmiddellijk, dat diegenen, welke lang in leven blijven, door het meerdere, dat zij betalen, de Maatschappij in staat stellen, de uitkeeringen te doen aan de rechthebbenden van diegenen, die wegens hun spoedig overlijden slechts weinig betaalden. De langlevenden betalen het te kort voor de vroegstervenden, en de uitkeering bij overlijden, welke ieder individueel door zijn geringe bijdrage niet zou kunnen verzekeren, wordt mogelijk, doordat vele individuën zich tot één groep vereenigen, d. i. door coöperatie. Inderdaad berust elke verzekerings-onderneming hoofdzakelijk op de coöperatie van personen, die individueel niet in staat ynnrien ziin zich de voordeden der verzekering te verschaffen. Trouwens, lang voordat de Levensverzekering-Maatschappij enTrarar tegenwoordigen vorm hadden aangenomen, ja, reeds bij de eenvoudige Instellingen van Voorzorg van de Oudheid en de Middeleeuwen — die wij in het vorige Hoofdstuk leerden kennen —, was het de idéé der coöperatie die daaraan ten grondslag lag. Wat deden de Begrafenisvereenigingen der Romeinen, wat deden de Sterftekassen der Gilden anders, dan door coöperatie verzekering mogelijk maken? Bij onze tegenwoordige Levensverzekering- * Maatschappijen is de coöperatieve idéé echter tot veel gróöTere vöT"— maaktheid gebracht. Uit dezen coöperatieven grondslag volgt nog (hetgeen reeds uit de 53 methode, waarnaar de premiën berekend worden, gebleken is), dat bij Jejvaststellen dier premiën erop gerekend wnrHt H,t „iJf JA M aan hun overlijden ook werkelijk voldoen zullen. Anders stonfl de waarde dier premiën niet overeen met het bedrag der gevonden netto- 1 koopsom, en zal de Maatschappij feitelijk minder ontvangen dan waarop zij gerekend had, waartegenover zij echter minder uit te keeren heeft Dit onderwerp staat in nauw verband met de moeieliike kwestiën over gen zoogenaamden afkoop van polissen: iuist in Hat J^i hn„Hf h. T^-~ zekerde tusschentijds met de premiebetaling op. Herverzekering. Uit dezen coöperatieven grondslag zou een gevaar kunnen voort- «dOgeien^wanneer Levensverzekering-Maatschappijen zulke groote ui?- Jaenngen verzekerden, dat het toevallig spoedig verschuldigd worder?daarvan veel te zwaar drukken zou op de inkomsten uit de andereT* '-kleinere verzekeringen. Daarom is de gewoonte van herverzekering ont-"" -S^iïï-Jj- w- z-: van een hoogen post behoudt de Maatschappij voor zïc!T~ -£?lve slechts gedeeltelijk het risico, doordat 7.ij np L^m „»»r- de rest te haren eigen behoeve een verzekering sluit bij een zusterinstelling. II. orjiag op aepre- Al het voorgaande heeft ten doel gehad aan te toonen, hoe een Maatschappij hare «etfo-koopsommen en «e«o-premiën voor verzekeringen bij overlijden berekent. Indien zij daarmede volstond, zou zij juist ontvangen datgene, wat zij zich verbonden heeft uit te keeren. Tenzij de sterfte gunstiger was dan haar tafel aanwijst, of de rente, die zij van hare beleggingen maakt, hooger was dan de door haar aangenomen rentevoet, zouden uitgaven en ontvangsten dus volkomen gelijk staan — mits zij in het geheel geene onkosten maakte. Dit is echter een onmogelijkheid, en ?JILde_Ojryenmjdelijke kosten, aan haar bedrijf verbonden te dekken mag zij niet rekenërTopeen gunstige afwijking in de sterfte oTeen verhoo^~ ging van den rentestandaard — twee elementen, die van meer toevalligen aard zijn en waarin even goed afwijkingen ten nadeele der Maatschappij kunnen voorkomen. jQm kosten te dekken, die zeker gemaakt moeten worden, mag zij niet rekenen op onzekere hronnen van inkomsten. Daarom moet on de-premiën een ^kere opslag gelegd worden, opdat de Maatschappij hare eigene kosten goed make en bovendien uit haar bedrijf eenige winst overhoude.v Sommige Maatschappijen, die met en 54 zonder aandeel in de winst verzekeren, d. w. z. die dezelfde verzekering afsluiten hetzij met hetzij zonder de voorwaarde, dat de contractant in de winsten der Maatschappij deelen zal, leggep, op de premiën van hen, die in de winsten wenschen te deelen. daarvoor nog een extraopslag. De hoogte van den opslag wordt door elke Maatschappij, naar eigen inzicht bepaald, waarbij in het oog te houden is, dat hij nooit zóó hoog Worden mag, dat daardoor de tarieven; vergeleken bij die van andere Maatschappijen, voor de concurrentie geheel onbFüiïïbaar worden zou- - den. _Thenretisr.h gesproken, wordt Hnnr de jlQOgie_van_djn_J^sJ^^ gewezen het maximum, waartoe een Maatschappij in hare uitgaven gaan mag. Die uitgaven toch mogen in den regel niet meer bedragen dan het bedrag, dat de gezamenlijke opslagen op al de premiën, die zij ontvangt, vertegenwoordigen. In de laatste jaren is — vooral door de toeneming van den loonstandaard — de practijk in dit opzicht wel eensjnej,de theorie in strijd gekomen. De verhoogde onkosten kunnen niet altijd meer uit den opslag, die op de premiën der loopende verzekeringen gelegd is en die Voor afgesloten verzekeringen niet verhoogd kan worden, voldaan worden.1) Het gevolg is, dat vele Maatschappijen méér moeten uitgeven dan de opslag toelaat, en dat meerdere putten uit wat anders winst zou geweest zijn. De winst wordt daardoor sterk gereduceerd en, zoo er njet door doeltreffende rn^attijdenaan dit bezwaar wordt tegemoet gekomen, zou zij in verlies kunnen worden omgezet. Bij verschillende Maatschappijen niet alleen, maar ook bij verschillende j tarieven eener zelfde Maatschappij, bestaat er nog verschil in de wijze, waarop de opslag op den gewonen prijs eener verzekering gelegd wordt. Soms toch wordt hij op de netto-koopsom gelegd en wordt uit dit bedrag de hoogte der jaarlijltMche tariefpremie berekend; bij andere gelegenheden wordt eerst uit de netto-koopsom de netto-premie berekend en daarna op de netto-premie de opslag gelegd, waardoor men de tariefpremie verkrijgt. Intusschen, welke methode in deze ook gevolgd wordt, het is duide- Gedisconteerde: .lijk, (jat het bedrag der door de Maatschappij te maken pnkosten~Tn~ëTrr pr° **' x) In enkele landen — tot dusverre in Oostenrijk en in Hongarije — heeft men den Maatschappijen het recht verleend een opslag te heffen op de premiën van reeds bestaande verzekeringen: een maatregel, die zeer zeker, met het oog op de ontzaglijke toeneming der onkosten, gemotiveerd is. 55 _geval over alle premiën wordt omgeslagen. Met en in elke jaarpremie vloeit tevens een bijdrage in de kas om de onkosten te bestrijden. Het zou nu èn voor de administratie èn voor het verkrijgen van een zuiver' overzicht van den toestand eener Maatschappij zeer gemakkeliflrzTïrïr~ wanneer de op elke verzekering vallende onkosten betaald konden worden, naarmate de jaarpremiën daarvoor binnenliepen, en wanneet rHêrt ' dus telkens uit den "opslag van elke premie een stukje onkosten betaleri~~ kon. Een dergelijke toestand zal echter wel steeds tot de vrome wëhJSChen blijven behjmea^E^zijn onkosten, die hij het afsluiten Her yprT _zekering moeten voldaan worden, en dat wel in ééns, zonder dat het mogelijk is, ze langzamerhand af te betalen. Ik noem b.v. de kosten voor geneeskundig onderzoek- de doctoren zouden vreemd opkijken, wanneer een Maatschappij hun voorstelde, de kosten voor een geneeskundig onderzoek langzamerhand af te betalen, bij dubbeltjes of kwartjes tegelijk, al naarmate de premiën op de verzekering in kwestie voldaan worden. Ook de aanbrengprovisie voor den Agent moet meestal in het eerste jaar worden betaald. Correcter zoude het zijn, den Agent, die een post aanbrengt, daarop zijn provisie uit te betalen, naarmate de premiën J)innenkomen, en hem dus telken jare een betrekkelijk gering, doch ge-"' lijkblijvend, percentage der jaarpremie toè te kennen, zoolang die werkelijk betaald wordt, in plaats van (zooals nu) een groot gedeelte alleen van de eerste jaarpremie! In vrnpgPr tjjd oinpr het nok wprlfelijk zoo ioe. en in vele gevallen was dit voor de Agenten zeiven een gezonde toestand. Elke door hen aangebrachte verzekering verschafte hun daardoor, zoolang zij bestaan bleef, een vaste vermeerdering van inkomsten, terwijl tegenwoordig de hooge provisie, die alleen gedurende het eerste jaar wordt uitbetaald, dan ook voor de toekomst op en genoten is; 'twas een soort van gedwongen wijze van sparen. Maar weldra week men van deze-gewoontte.af, en eiscnten de 'Agenten7dat te tegenwoordige, contante waarde der^fcor hen in de toekomst op een afgesloten post nog te ontvangen provisiën hun aanstonds in het eerste jaar zou worden Uitgekeerd. M. a. W. zij wensrhtpn hun provisie gedisr-nntpprd nnrnjflflfil-^ JÜk in den zak te steken, en van de provisie in latere jaren afstand te doen. Bijna algemeen is aan dezen wensch gehoor gegeven; tegenwoordig wordt als provisie gedurende het eerste jaar een flink percentage* van de jaarpremie uitbetaald (dikwijls ook uitgedruktTn^rcent.en over rhflt Yffrigkerd kapitaal of op andere wijie)^en van de vroegere provi~ siê'n over de latere jaarpremiën is nog slechts een incasseerloon behou- 56 den gebleven, veel geringer dan die vroegere provisiën. De bron van inkomsten voor den Agent, die vroeger lang vloeien kon, wordt thans door een groot voordeel op ééns dadelijk uitgeput, waardoor verdere voordeelen voor de toekomst verloren gaan. Want het incasseerloon is slechts te beschouwen als een vergoeding voor de moeite van het incasseeren der latere premiën, en vervalt, voor het geval de Agent die premiën niet meer bij den verzekerde kan of wil incasseeren. Zoolang men met rechtschapen lieden te doen heeft, kan deze regeUng^voor de Maatschappijen geene groote nadeelen met zich brengen; maar in het tegenovergestelde geval ontstaan daardoor gevaren, die iïTet ij te licht geteld mogen worden. De Agent toch verliest door het systeem der gedisconteerde provisie zijn persoonlijk belang bij het voortbestaan van elke door hem aangebrachte verzekering, en, ais hij geen cutisclen- Hens man isr zal hij zich in de toekomst ook weinig moeite geven, den eenmaal afgesloten post voor zijn Maatschappij te behouden, indien de verzekerde erover denkt zijn contract te laten loopen. Wat gaat het hem, den Agent, ook aan?! Hij heeft immers zijn provisie reeds in den zakl ja. men heeft wel gezien, dat individuen, die ook aanspraak maakten op den naam van Agent, verzekeringen, die zij bij de Maatschappij A hadden aangebracht, overbrachten naar ae Maatschappij B, zöóara ' ■aap He. eerste Maatschappij een volle jaarpremie betaald en aan_hen dus de volle provisie uitgekeerd was. Bij dë Maatschappij B verdienden zij dan nóg eens provisie; dus een voordeelig — maar ook een bedenkelijk zaakje! Gelukkig behoort een dergelijk optreden van Agenten in ons land tot de hooge uitzonderingen. Elders echter is het kwaad dieper doorgedrongen. In Frankrijk b.v. heeft het een reusachtigen omvang aangenomen, zóó zelfs, dat de grootste Maatschappijen aldaar genoodzaakt geweest zijn, het betalen van gedisconteerde provisie af te schaffen. Zij zijn nog wel niet teruggekeerd tot het systeem, volgens hetwelk de provisie over alle premiën gelijkmatig verdeeld wordt, doch naderen dit weder, door de provisie over de eerste jaren van het bestaan der verzekering te verdeelen. Het spreekt van zelf, dat de Agenten daartegen zeer ernstig geopponeerd hebben, en het is ook wel te betreuren, dat de goeden onder hen de gevolgen moeten ondervinden van een maatregel, dien hunne minder scrupuleuse collega's noodzakelijk hebben gemaakt. Toch mag men niet uit het oog verliezen, dat er niets onbillijks in dien maatregel gelegen is, en men den Agenten niets onthoudt van wat hun toekomt. Wel wordt, omgekeerd, bij het systeem der gedis- 57 conteerde provisie soms den Agenten iets toebedeeld, dat hun niet toekomt, wanneer n.1. de verzekerde zijn verzekering spoedig loopen laat. immers den Agent is dan een provisie uitbetaald, die met het oog op het blijven voortbestaan der verzekering berekend was, en de Maatschappij, welke die provisie in ééns uitbetaalde, in de verwachting haar langzamerhand uit de opéénvolgende premie-betalingen bij kleine sommen terug te ontvangen, ziet zich in die verwachting bedrogen. Men voere niet het argument aan, dat de Maatschappij toch in ieder geval aan de eerste premie een voordeeltje heeft, omdat zij van de uitkeering bij overlijden geheel ontslagen is, en er, na aftrek van de provisie, nog een gedeelte van de premie overblijft, immers dat gedeelte heeft moeten dienen tot dekking van het risico, d. w. z. tot het bestrijden van een klein deel der sommen, die de Maatschappij op andere polissen moest uitkeereri. Na wat ik zooeven mededeelde omtrent het coöperatieve karakter eener Levensverzekering-Maatschappij zal dit wel geen verdere toelichting behoeven. Uit dit alles blijkt, dat, als regel, ook de kosten voor provisie in het eerste jaar van elke verzekering betaald moeten worden — zóó ook wil het de gewoonte in ons land —, en dat die eerst langzamerhand in de kas van de Maatschappij terugvloeien, naarmate de jaarpremiën voor die verzekering binnenkomen. Aangezien voor die hooge knstPn in hot eerste jaar de middelen niet uit den opslag, op de premiën der nieuwgesloten verzekeringen kunnen gevonden worden, moet daarvoor geleend worden uit andere middelen der Maatschappij, en die leening uit" de opslagen op de volgende jaarpremiën langzamerhand worden afgelost. Ondernemingen, die in gunstigen toestand verkeeren, stellen zich echter niet tevreden met het langzaam aflossen dezer gelden, doch zorgen ervoor, dat alle voor het afsluiten eener verzekering gemaakte onkosten binnen enkele jaren weer teruggevloeid zijn uit de winsten der Maatschappij. De opslag voor onkosten, die in alle volgende premiën van die verzekeringen begrepen is, wordt dan natuurlijk disponibel voor onkosten, die de Maatschappij in de toekomst zal hebben te betalen. III. Refeer™p Tan "k stap tnans van dit onderwerp af, om te handelen over een zaak, die van het allerhoogste gewicht is voor het goed begrip van de inrichting eener Levensverzekering-Maatschappij, en die ten slotte blijken zal 58 in nauw verband te staan met het tot dusver behandelde. Ik bedoel het karakter, de bestemming en de vorming der zoogenaamde ^gserve". Daaromtrent heerschen onder het publiek de allerzonderlingste opvattingen, en ik zou ook niet met zekerheid durven beweren, dat elke Agent van iedere Levensverzekering-Maatschappij op dit punt volkomen heldere begrippen heeft. Leeken stellen zich gewoonlijk vóór, dat de reserve eener Levensverzekering-Maatschappij een fonds is, dat apart gelegd wordt, teneinde er de verslmWigde uitkeenngen uit te betalen. De naam „reserve" zal ook wel het zijne hebben bijgedragen tot het ontstaan dier onjuiste voorstelling. In het dagelijksch leven toch verstaat men onder „reserveeren" het afzonderen van bepaalde waarden, teneinde die bij latere gelegenheden, telkens wanneer ze noodig mochten blijken, aan te spreken. Van dien aard zijn ook de fondsen, die de meeste Maatschappijen vormen onder den naam van extra-reserve, reserve voor geldbelegging, enz. Geheel iets anders is echter de zoogenaamde Premie-reserve eener Levensverzekering-Maatschappij . Het zal velen wel eens opgevallen zijn, dat van alle Levensverzekering-Maatschappijen, die zich in een bloeienden toestand mogen verheugen. de reserve telken jare toeneemt,~en dat wet, niettegenstaande alle schadeposten steeds geregeld betaald worden. Daaruit zou menjfif conclusie kunnen trekken, dat al het geld, dat van de inkomsten eener Maatschappij in de reserve .gestort word^, evengoed in den zak derverzekerden had kunnen blijven; waartoe dient het, dat fonds telkenjare weder met een bijdrage te stijven, terwijl men tóch reeds aan alle verplichtingen voldoet en zelfs nog winst overhoudt? Deze redeneering heeft inderdaad een schijn van juistheid. Toch zou zij zelfs dan niet opgaan, wanneer een Levensverzekering-Maatschappij er zeker van was, nimmer tot een vermindering van haar re$erv£3SE~ plicht tezijn: moge zij ook de reserve intact kunnen laten, zij kan de daarvan gekweekte rente niet missen. Bovendien kan haar reserve slechts zóólang intact blijven, als de nieuwe inkomsten uit nieuwgesloten verzekeringen in elk opvolgend j aar de vervattende bij dragen uit de in datzelfde 'jaar geëindigde verzekeringen blijven overtreffen. Is dit echter niet meer het geval, en houdt die toestand eenigen tijd aan, dan kan elke Maatschappij in een zóódanige positie komen, dat zij een faillissement niet zou kunnen ontgaan, indien zij niet in het bezit ware van een reservefonds. Geen Maatschappij ter wereld kan zeggen, dat haar vooruitgang eeuwig 59 zijn zal, evenmin als een mensen zou kunnen beweren, steeds in krachten te zullen toenemen tot in eeuwigheid. Ieder organisme heeft zijn periode van opkomst, van een toename der krachten, daarop een tijd van algeheele, volle ontwikkeling, en eindelijk een tijdvak van langzaam verval, dat met den dood eindigt. Zoo heeft elke onderneming -4 werkelijk niet alleen een Levensverzekering-Maatschappij! — een tijd van opkomst, van hoogsten bloei en vervolgens van verval, dat ook bij haar met den dan is het niet moeielijk een formule voor de berekening der reserve te vinden. Door middel van de praenumerando-rente toch, die weer zullen noemen, en die, zooals wij ons herinneren, de_£ontante waarde van een .lijfrente van ƒ 1 voorstelt, vindt men, door eenvoudige vermenigvuldig ging met het bedrag der premie, de contante waarde dier premie, die feitelijk niets anders is dan een lijfrente, die de verzekerde gedurende zijn leven aan de Maatschappij betaalt. Elke gulden van de premie 63 heeft een contante waarde vap De premie, die fP bedraagt, heeft dus een contante waarde van /Pr. De contante waarde der verzekerde som, K, verminderd met de contante waarde der nog te ontvangen premiën, Pr, (d. i. de reserve) wordt dus uitgedrukt door de eenvoudige formule: _K—Pr. Toch zou de Maatschappij, die dit bedrag reserveerde, te weinig in kas gehouden hebben. Wij mogen namelijk niet vergeten, dat er in de ton'e/premie, P, een zekere som begrepen is voor onkosten; en trekt men de contante waarde der tan'e/premiën dus van K (de contante waarde der verzekerde som) af, teneinde dit bedrag, en niet meer, in kas te houden, dan zou men niets reserveeren voor onkosten, d. w. z. geene gelden in kas houden om die onkosten te dekken. Vermindert men echter de tariefpremie met den opslag voor onkosten, .zoodat de netto-premie overblijft (die wij P' zullen noemen),' dan kafr men ook alleen de contante waarde dier «e«o-premie (dus P'r) van de contantewaarde der verzekerae som^ H>>4 'B. Misbruik is een leelijk woord, en ik heb U reeds aangetoond, op welke gronden ik dat gevaar denkbeeldig acht. Als ik niets van den opslag reserveeren wilde, zoudt ge gelijk hebben; maar ik heb U immers gezegd, dat ik een deel daarvan in kas wil houden, slechts niet het geheel. A. Alles wat ge minder dan het geheel reserveert is te weinig. B. Er is nóg iets. WantW ik Yf*!±ori"r" afsluit, moet ik in het J^jsje jaar daarop een groot bedragjjaiTonkosten beta'lêm^Palffv^ kan ik het benoodigde niet uit de eerste premiën vinden, en leen dus uii^nderejmddelen van de Maatschappij, in casu van het maatschap*" pelijk kapitaal. Als ik nu niet rekenen mag op het binnenkomen van ook maar één verdere prenten dus ook niet op eenige latere compensatie"vóo7dT betaalde onkostèn, hoe zal ik dat geleende bedrag dan ooit kunnen terugbetalen ? A. Uw fout ligt daarin, dat ge van het maatschappelijk kapitaal leeht, om de hooge onkosten van het eerste jaar te kunnen betalen. Terecht 5* 68 ziet ge in, dat ge dat niet doen moogt, omdat ge niet zeker ervan zijt, het te kunnen terugbetalen. Ge moogt daarom van niets leenen, noch vaa-het maatschappelijk kapitaal, noch van iets anders, "maar geT3&et hetbenoodlgde bedrag, voor de hooge kosten van het eerste jaar daaruit yinden, dat ge'van Uwe wTnltHraTafvoóI' éêrT gedeelfe^s^fnTT*" B. Ge kunt mij niet overtuigen, omdat ik nog maar altijd niëï toegeven kan, dat men de waarde van die toekomstige opslagen op de premiën geheel moet wegcijferen. Bovendien maakt ge door Uw methode het werken voor een jonge Maatschappij eenvoudig onmogelijk. Hue .wil die de onkosten voor de nieuwe verzekeringen ooit vinden uit haar winsten, die uit den aard der zaak nog zeer gering zijn, misschien bijna nihill Uw Maatschappij bestaat zeker reeds lang; toen ze jong was, heeft ze dat stellig óók niet kunnen doen. Of ge nu echter leent van het maatschappelijk kapitaal, zooals ik, dan wel het benoodigde uit de winst der Maatschappij vindt, zooals gij, met het aldus verkregen bedrag worden de onkosten van het eerste jaar feitelijk afbetaald. Daarmee hebt ge dus afgehandeld, ge hebt ze voldaan, en wel volgens Uw systeem uit Uw winst. En wat doet ge nu? Ge blijft niettemin de reserve met netto-premie, en daarmede de contante waarde van alle toekomstige opslagen reserveeren, hoewel ge de onkosten, welke door die opslagen gedekt moeten worden, grootendeels reeds betaald hebt uit Uw winst, en door U geen enkel fonds is aangesproken, dat weer aangevuld zou moeten worden. Waartoe ze dan nog in hun geheel gereserveerd? Is dat niet overbodig? Wat doet ge met dien overbodigen rijkdom? A. Ik erken, dat het geheel van mijn gereserveerden opslag niet noodig is voor het dekken van gemaakte onkosten. Het te veel gereserveerde keer ik weer als winst uit. B. Maar dan twisten wij eenvoudig over woorden: Ik leen het bedrag, dat ik in het eerste jaar noodig heb, van mijn aandeelen-kajntaal, en keer mijn volle winst onmiddellijk uit.. Gij leent dat bedrag vanUw' winst, m, a. w. houdt het van de winst,, die ge uitkeert, Ik betaal het geleende terug uit een deel van den opslag der volgende jaarpremiën, j a. door vervroegde afbetaling uit andere inkomsten, maak ik dat deetvanden opslag reeds na eenige jaren vrij, ffi/reserveert de contante waarde van-den peheelen opslag, en keert wat te veel gereserveerd blijkt, later als winst uit, m. a. w. ge lost daarmede de leening weder af, die ge~T5Ij" de winst gesloten hadt. Hat eenige onderscheid is dus, dat ik bij het „ maatschappelijk kapitaal en gij bij de winst geleend hebt. Dienten- 69 gevolge duurt het bij u wat langer, voordat de aandeelhouders nf de .verzekerden hun winst uitgekeer£krjjgen, hetgeen dunkt mij ~rdeTm~ hun voordeel is. Bovendien heeft Uw methode het bezwaar, dat wegens de te hooge reserve de te beleggen waarden der Maatschappij ook noodeloos toenemen, iets, dat bij de in sommige perioden bestaande moeilijkheid om goede geldbeleggingen te vinden, niet wenschelijk is. Overnjkdom is voor geen Maatschappij aan te bevelen! Hiermede breek ik het gesprek af, waaruit de hoofdargumenten vóór en tegen de netto-methode blijken kunnen. Niemand heeft ooit beweerd, dat zij niet solide is; maar zeer velen houden vol, dat zij niet de eenige solide methode genoemd mag worden. Ten slotte merk ik nog op, dat, hoewel de netto-methode een grootere reserve geeft dan de methode met reserve-premie, daaruit nog volstrekt niet volgt, dat eenzelfde verzekering bij een Maatschappij, die de nettomethode volgt, een grootere reserve heeft dan bij een andere, die zulks met doet. Slechts dén zal dit het geval zijn, wanneer beide dezelfde sterftetafels gebruiken. De grootte der reserve toch hangt natuurlijk samen met.de sterftetafel, die bij de berekening daarvan gebruikt wordt BejLeserve met netto-premie volgens een tafel, die een a*rinr™ sterfte aanwijst, kan kleiner ZÜn dan He rccorwo r,*.*is.;sr m ~- Vfïigpns ppnTalrl, du- een ^nnlnristamims^L.^ ^tweg beweren van sommigen, dat een Maatschappij, die de netto-methode niet volgt, minder reserveert dan een andere, die zulks wel doet, gaat derhalve niet in alle gevallen op. jJit_de formule voor de reserve volgt nog één zaék, n.1. dat de berekening daarvan géschieaen Kan groepsgewijze, voor alle verzekerden" Van denzelfden leeftijd. Immers in de formule: K—P (of FThTW) r zijn alle grootheden afhankelijk van den ouderdom: zoowel de' contante waarde van de verzekerde som als die van de nog te ontvangen premiën. Voor denzelfden leeftijd zijn die grootheden altijd even groot. Derhalve kunnen de verzekerden van denzelfden leeftijd steeds tot één groep samengevoegd, en voor elk van die groepen afzonderlijk de reserve berekend wórden. 70 IV. -Sinds langen tijd hebben de Levensverzekering-Maatschappijen de Afkoop, gewoonte ingevoerd, dat verzekerden bij overlijden, diei sinds eenigen tijd hunne premiën betaald hebben, een zeker bedrag daarvan gerestitueerd kunnen krijgen","indien zij hun verzekering laten loopen, d. w. z. ^ _de Maatschappijen koopen in zulke gevallende verzeKenng aj. ue vraag, af de verzekerden geacht kunnen worden op dien afkoopTggfo te hebben", laat ik hier onaangeroerd. Het eenige, wat ons thans heett bezig le houden, is de vraag: Hoe groot kan die afkoopsom zijn, en op welke wijze berekent men haar? Datgene, wat van de aan de Maatschappij betaalde premiën feitelijk in kas blijft, vormt, mèt de daarvan gekweekte rente, de reserve. Het overige van de premiën wordt uitgegeven aan uitkeeringen, onkosten en dient eventueel tot de vorming van eenige winst. *) Van het gedeelte, dat eenmaal uitgegeven is, kan natuurlijk niets gerestitueerd worden. "Derhalve is het duidelijk, dat de afkoopsommen gebaseerd moeten worden op de aanwezige reserve. Maatschappijen, die, ingeval van staking" der premiebetaling, een breukdeel der betaalde premiën, b.v. % of % daarvan, teruggeven, berekenen de afkoopsommen niet op de eigenlijk juiste basis. Want uit mijne uiteenzettingen omtrent de reserveberekening blijkt reeds voldoende, dat de reserve volstrekt niet berekend wordt uit de reeds betaalde premiën, zoodat er geen directe samenhang bestaat tusschen deze en de in kas zijnde gelden. Reeds had ik gelegenheid erop te wijzen, dat het onmogelijk is, de reservewaarde van één bepaalden post te berekenen^ doch dat men alleen uitrekenen kan, hoeveel men op eiken bepaalden post van een groep van verzekerden neserveeren moet, opdat het totaal dier gereserveerde sommen de juiste reserve uitmake voor die groep van verzekeringen. l) Naar aanleiding van deze woorden, die uit den eersten druk onveranderd zijn overgenomen, is mij door een vakman verweten, dat ik de zaak wel wat él te luchthartig opnam. Ik zoude daarmêe de leer verkondigd hebben, dat men eerst maar zooveel men wilde voor onkosten, winst, enz. van de premie zou kunnen afhouden en dan de rest als reserve kunnen beschouwen. Ik heb het niet noodig geoordeeld in dezen tweeden druk eenige verandering in die woorden te brengen, ruimers voor ieder, die lezen kan, moet het duidelijk zijn, dat, waar eerst breedvoerig gesproken wordt over de berekeningswijze der reserve, niet nog eens behoeft geconstateerd te worden, dat deze nu ook heusch berekend moet worden, en dat alleen de rest voor uitkeeringen, enz. disponibel blijft. . : 71 Aangezien nu de afkooowaarde uit de reserve berekend wordt, spreekt ..^ .«.M^u, uai »icnr strenp gnomen, siecnts ae atkoopwaarde bere¬ kenen Iran vnnr .>..», ™„„j. ,»o« i :„ZTZ ± n -— — ' "laü.'-.L'^iij vu inti IUUI ecu speuclie verzekering. Dit is trouwens zeer verklaarbaar. Slechts wanneer men vooruit wist, of de verzekerde spoedig sterven, dan wel nog lang leven zal, ware het mogelijk de juiste 'afkoopwaarde van een bepaalden post te bepalen; want een verzekering op het leven van iemand, die nog lang leven zal, heeft minder waarde dan een andere op het leven van iemand, die spoedig sterven zal. Men berekent wel de afkoopwaarde voor bepaalde verzekeringen, maar bedoelt daarmee niets anders dan de waarde, welke die verzekering, in verband met de geheele groep van verzekeringen, waartoe zij behoort, gemiddeld zou representeeren. De Maatschappij kan nooit weten, of zij bij een bepaalden afkoop een goede of een slechte zaak gedaan heeft; Blijkt het later, dat de verzekerde zeer spoedig na den afkoop sterft, dan heeft de Maatschappij eene goede zaak gedaan: hliift hij nng zeer lang in leven, dan is het een sjechte zaak geweest!. Hieruit ziet men tevenshne. ayerechtsch de re7 aeneenng van' leeken. is die zeggen: ..Wel, ge he.ht np dien pn«t tAa en zóóveel ontvangen en geeft veel minder terug: afkoop.moet voor U dus winst ziin!" De fout schuilt ook hierbij weer in de omstandigheid, dat men één verzekering op zichzelve-ëeschouwt, terwijl de coöperatieve idéé van verzekering juist met zich brengt, dat men ze in groepen moet observeeren. — Is het dus onzekerföTde Maatschappij op een bepaalden afkoop een goede of een slechte zaak gedaan heeft, het is evenmin mogelijk te bereken, of zij voor- of nadeel hebben zal bij een groep van afkoopen. Er bestaat geen natuurwet, volgens welke afkoopen plaats vinden. Derhalve kan men daaromtrent niets met zekerheid zeggen. Ajjeen kan men met zeer groote waarschijnlijkheid aannemen, dat zij op.hare afkoopen als één geheel genomen, verliezen zou, zoo zij steeds de voik-aanwezige reserve-waarde restitueerde. Immers, iemand, die zich ziek gevoelt, of weet, dat hij ziek is, zal niet spoedig tot afkoopen besluiten, omdat het mogelijk en zelfs waarschijnlijk is, dat hij na korten tijd overlijden en zijn familie de verzekerde söm dan zeer noodig hebben zal. Volkomen gezonde personen daarentegen zullen veel gemakkelijker tot afkoopen komen: het vooruitzicht, geld in handen te krijgen, lokt hen aan, en later hebben zij immers waarschijnlijk tóch nog de gelegenheid zich opnieuw te verzekeren. Of wel, zij laten zich door een Agent, die van kwade practijken niet afkeerig is, tot den afkoop bewegen, om 72 tot een andere Maatschappij over te gaan; ongezonden zal men daar niet licht toe krijgen, omdat zij vreezen, bij die tweede Maatschappij afgewezen te worden. Derhalve is het zoo goed als zeker, dat van de ^gezamenlijke gevallen van afkoop het meerendeel betrekking zal hebben _op verzekeringen van volkomen gezonde personen, die nog een lang Jeven zuilen blijken voor zich te hebben. Dat wil zeggen: in het mee' rendeel van de gevallen van afkoop zou der Maatschappij een verlies worden toegevoegd. Verzekeringen, waarop zij, wegens het lange leven der verzekerden, winst had kunnen behalen, verdwijnen; andere, die, wegens den spoedigen dood der verzekerden, verlies beloven, blijven daarentegen behouden. Resultaat: verlies. Dat verlies is niet met wiskundige juistheid te bepalen. Hoevele en welke verzekeringen afgekocht zullen worden, dit hangt van allerlei omstandigheden af en is grootendeels afhankelijk van het toeval. Zooveel staat vast, oat, wanneer de Maatschappij het geheele, op elke verzekering gereserveerde bedrag eventueel als afkoopsom uitkeerde, zij zich aan verliezen zoude blootstellen. Ik meen zulks thans voldoende bewezen te hebben. Daarom moet van dat in kas gebleven bedrag een gedeelte worden ingehouden, teneinde die verliezen te dekken. Welk gedeelte? Daar de verliezen niet met zekerheid te bepalen zijn, kan men het tot dekking daarvan benoodigde evenmin nauwkeurig vaststellen. Algemeen heeft men aangenomen: s/4 of 2/3 van de reserve; enkele nieuwe Maatschappijen bepalen zelfs 4/5. Groote voorzichtigheid is hierbij aan te bevelen, want een opdrijven der afkoopsommen, waartoe men zich door de concurrentie licht zou kunnen laten verleiden, is hoogst gevaarlijk. Daarover meer in het Tiende Hoofdstuk. jjet feit, dat de op een verzekering gemaakte onkosten bij verreweg de meeste Maatschappijen na eenige jaren weer.in de kas teruggevloeid zijn, geeft verder aanleiding, de mogelijkheid van afkoop gedurende de eerste drie jaren van hpt hestaan der werTakarinrr uit t» *\n\\?X\ r>„ zekerheid, dat de tot een rationeel bedrag gemaakte onkosten in ieder geval uit de premie-ontvangst goedgemaakt zullen worden, behoort men zich toch wel zooveel mogelijk te verschaffen, en daarvoor bestaat geen ander middel. Reeds zagen wij, dat door deze bepaling tevens een bezwaar tegen de berekening der reserve met reserve-premie wordt uit den weg geruimd. Soms ontmoet men in geschriften of courantenartikeltjes de bewering, dat het afkoopen aan de Levensverzekering-Maatschappijen onder alle 73 omstandigheden een slaatje bezorgen moet. Na wat ik reeds gezegd heb, is het duidelijk, dat deze meening onjuist is, en integendeel talrijke" afkoopen een Maatschappij verzwakken en de doorsnede van het door haar geloopen risico ongunstiger maken. Daarom moet het steeds het streven der Directiën zijn, de gevallen van afkoop zooveel mogelijk te beperken BeleeniDg' dat men den verzekerde verleenen kan voor reeds ver-. vallen premiën, staat in nauw verhand mpt de grootte der reserve. Im-_ mers, zoolang_de achterstallige premiën niet meer bedragen dan tle aanwezige reserve, kan men de Maatschappij voldoende gedekt arhten ^Djtanu^jolgt (en dit wordt door de verzekerden niet altijd begrepen),d^dj&Lhet verleenen van uitstel, zoo de betaling ten slotte achterwege* blijft, de afkoopsom verminderd of zelfs geheel npgeteprd ic De Maatschappij heeft voor rekening van den verzekerde daaruit aan zichzelve de premie betaald.1) Het spreekt vanzelf, dat voor uitstel eenige rente ggyfw' berekend moet worden, omdat de berekeningen der Maatschappijen uitgaan van de onderstelling, dat zij van den vervaldag der premie af daarover rente maken. l) Vergelijk de Noot in het Vijfde Hoofdstuk, II. 74 V. Alles wat/in dit Hoofdstuk tot dusverre zeide, heeft uitsluitend be- verzekering™ i , • • ,■■ ■ b'J leven en lijf¬ trekking op verzekeringen bij overlijden, zooals ik ook meermalen de renten. gelegenheid vond op te merken. Het zoude mijn bestek verre te buiten gaan en mijne lezers ongetwijfeld vermoeien, wanneer ik even uitvoerig wilde zijn over andere soorten van verzekering. Uit den aard der zaak kap ik verreweg de meeste zaken, die op de theorie betrekking hebben, slechts even aanstippen, en bepaal mij daarom thans tot enkele vluchtige opmerkingen omtrent de verzekeringen bij leven en de, lijfrenten, ^tle twee andere hoofdvormen van Levensverzekering. Eenzelfde Maatschappij behoort voor de berekening harer premiën Eigen keuze der < verzekerden. en reserven voor die soorten van verzekeringen niet altijd dezelfde sterftetafels te bezigen als voor de verzekeringen bij overlijden. Het is rationeel, dat hierin verschil besta. Bij verzekeringen bij overlijden kiest de Maatschappij zelve de levens, waarop zij het risico der verzekering wil aanvaarden: ongezonde personen worden niet aangenomen. Bij yerzekeringen bij leven en lijfrente-verzekeringen speelt echter de eigen keuze der verzekerden een groote rol. Niemand, die zich ongezond gevoelt, zal tot een dergelijke verzekering overgaan; de Maatschappij sluit dus alleen zulke contracten met personen, die van zichzelven meenen, dat hun gezondheid goed is, en dus gelooven, dat de Maatschappij een schadepostje aan hen hebben zal. Die eigen keuze is gebleken van nog meer invloed te zijn dan de keuze der Maatschappij bij verzekeringen bij .overlijden. Het is dan ook een dikwijls geconstateerd feit, dat onder lijfrenteniers en verzekerden bij leven de sterfte betrekkelijk gering is, waartoe wellicht de zedelijke rust, die het geeft, wanneer men weet, dat men tot het einde van zijn leven verzorgd is, ook nog "medewerkt. Men tracht daarvoor een tegenwicht te vinden door het gebruik van andere sterftetafels dan bij verzekeringen bij overlijden, welke tafels aanleiding geven tot iets hoogere premiën. Daarbij moet in het oog gehouden worden, dat èn bij verzekeringen bij leven en bij lijfrenten een tafel, die een geringe sterfte aanwijst, hooge premiën zal geven, omdat hierbij een geringe sterfte in het nadeel der Maatschappij is, juist andersom als bij verzekeringen bij overlijden. Bij lijfrenten gebruiken vele Maatschappijen afzonderlijke tafels voor mannen en voor vrouwen, omdat de sterfte onder vrouwen iets geringer is dan onder mannen, en juist onder de vrouwen het sluiten van lijfrenten veel voorkomt. ningbyvSe: Wat de mervfMekening betreft voor verzekeringen bij leven, d.w.z. én iijfrentn6Ten v00r verzekeringen, welke na een zeker aantal jaren betaalbaar zijn voor het geval de verzekerde dan nog in leven is, deze geschiedt naareen andere methode dan voor verzekeringen bij overlijden. Aanpp-rï^Ti^ uithetaljng van do ye^kprde som hij verzek-orinprpn h,jj Won onzektt is, en wellichtzal kunnen achterwege blijven fa.1. wanneer de verzekerde vóór het verstrijken van den vastgestelden termijn komt te overlijden), zal nok het resultaat een geheel ander 7jjn Voor lijfrenten wordt natuurlijk de contante waarde der uitkeeringen, die de Maatschappij in de toekomst te doen heeft, in de kas der Maatschappij' gereserveerd. ueAn*g°™nTber: Het spreekt van zelf, dat bij de gewone verzekering bij leven uit ye^taujfreMen: den aard der zaak nimmpr sprake yan aikoot en dus van beleenin^ z.Ün kan,,.Anders zoude men zien, dat juist die personen, welke zich ziek gevoelen en dus weinig kans op de uitkeering bij leven hebben, om afkoop hunner polissen zouden verzoeken, zoodat de verzekeringen, die voor de Maatschappij kans op voordeel geven, verdwijnen, diegene echter, welke de Maatschappij een uitkeering kosten, blijven zouden. De eigen keuze der verzekerden zou het risico der Maatschappij in hoogst ongunstigen zin wijzigen! Om dezelfde reden kunnen ook lijfrenten niet afgekocht of beleend worden. En hiermede stap ik van dit onderwerp af. Ik wensch mijne lezers en mijzelven daarmede geluk, want de stof is droog. Maar ik moest, wilde ik de op mij genomen taak behoorlijk vervullen, hun ook op deze punten, en wel allereerst daarop, eenig inzicht geven in het vak der Levensverzekering. Immers het zijn de grondslagen, waarop onze tegenwoordige Maatschappijen van Levensverzekering rusten. VI. Extr»„remiën. N0g één onderwerp rest mij ter bespreking in dit Hoofdstuk, een onderwerp, dat in nauw verband staat met de premiën, die de Levensverzekering-Maatschappijen hare verzekerden doen betalen. In gevallen, waarin bizondere omstandigheden het overlijden van den normaal gezonden verzekerde waarschijnlijk maken binnen den tijd, dien de sterftetafels aan personen van zijn leeftijd waarschijnlijk nog levens toewijzen,, trachten de Levensverzekering-Maatschappijen" het daardoor ontstaande grootere risico te dekken door een extra-premie, .75 76 ^dje meestal in percenten over het verzekerd kapitaal wordt uitgedrukt. ^Zoojj.v. wanneer de verzekerde een gevaarlijk beroep uitoefent, wahneer hij een_gevaarlijke zeereis onderneemt, zich in een streek vestigt, waar de sterfte zeer groot is, enz. Ook hier rekent men niet bij enkele personen, maar bij groepen. Wanneer één enkele persoon aan zulk een extra-gevaar blootgesteld was, en men ontving alleen voor hém een geringe extra-premie, dan zoude dit geheel doelloos zijn: kwam hij, ingevolge de schadelijke invloeden, waaraan hij bloot staat, vroeg te overlijden, dan zou het luttele bedrag, dat hij meer betaalde, ten eenenmale onvoldoende zijn om de Maatschappij te dekken voor de schade, door zijn vervroegd overlijden geleden; leefde hij daarentegen, niettegenstaande die schadelijke invloeden, nog langen tijd, dan ware dat meer betaalde feitelijk onnoodig geweest. Zijn er echter zeer vele personen, die zich door betaling eener extra-premie tegen extra-gevaren verzekeren, dan is het gezamenlijk bedrag van die extra-premiën voldoende om de schade te dekken voor de gevallen, waarin de vervroegde dood, tengevolge dier extra-gevaren, de Maatschappij tot een vervroegde uitkeering dwingt. De bedoelde schadelijke invloeden kunnen zóó groot zijn, dat een verzekering op het leven van de persoon, die daaraan is blootgesteld, geheel onmogelijk is. Zoo zou b.v. geen Maatschappij een verzekering sluiten op het leven van iemand, wiens beroep het is, besmettelijke zieken op te passen. Ej,Js echter onder de tegenwoordige Maatschappijen een loffelijk streven te bemerken, op het punt^aFêxtr¥^^ d^_y^rzekfirden. zooveel mogelijk faciliteiten te verleenen en ervoor te waken, dat die extra-premiën voor de Maatschappijen geen bron van winst worden, doch juist voldoende zijn om werkelijk geleden schaden te dekken. Als een gevolg van dit streven ziet men steeds meer Maatschappijen aan hunne verzekerden op het punt van reizen de grootste concessiën verleenen, al worden voor bepaald verblijf in de tropen meestal de extra-premiën gehandhaafd. ^Sommige Maatschappijen kennen reeds de zoogenaamde „wereldpolissen", die den veP" zekerde onbeperkte vrijheid van reizen laten,, p-pwnnniiji- echter eerst ingaande nadat de verzekeringrakek jarenbestaan heeft. Iets anderTis het, wanneer iemand zich wenscht "te verzekeren voor Tén bepaalde reis, daarvoor één, zij het ook verhoogde, premie wenscht te betalen, en, na behouden terugkeer, de verzekering als afgeloopen wenscht te beschouwen. Naar mijn inzien behoort een dergelijke operatie niet op 77 het terrein der Levensverzekering thuis: de wetten der sterfte hebben er zoo goed als niets mede uit te staan. Zij is bijna een weddenschap (zooals wij die bij de behandeling van de Geschiedenis der Levensverzekering leerden kennen): zal de verzekerde behouden terugkeeren, ja of neen? En daarbij' staat, dan de kans voor de Maatschappij, die slechts een betrekkelijk geringe premie ontvangt, zeer slecht tegenover die van den verzekerde, bij wiens overlijden de Maatschappij' een zeer belangrijk bedrag betalen moet. De vraag zou overweging verdienen, of niet een dergelijke transactie op het gebied der z.g. ongelukkenverzekering valt. oorlogsrisico. Van zeer eigenaardige soort is het extra-risico, dat verbonden is aan verzekeringen op het leven van hen, die ingeval van oorlog ten strijde moeten trekken. Niemand toch kan voorzien, hoevele levens de eerst-Yülgende oorlog kosten zal. Geen vroegere ondervinding, geene gedane waarnemingen kunnen daaromtrent ook maar in de verste verte iets leeren. Het sterven in ongezonde klimaten, de dood ten gevolge van zeerampen en de sterfte onder hen, die bepaalde ongezonde beroepen uitoefenen, dit alles zijn punten waaromtrent men zich door vroegere waarnemingen eenig denkbeeld, soms zelfs een vrij nauwkeurig denkbeeld maken kan! Doch van de sterfte in toekomstige oorlogen, waarin telkens weer nieuwe verdelgingswerktuigen, die de beschaving (?) ons zal leeren kennen, hun plicht zullen doen, heeft niemand eenig begrip. Derhalve was verzekering tegen de gevaren van den oorlog langen tijd .^nmogelijk^ Tegenwoordig echter hebben de Levensverzekering-Maatschappijen middelen gevonden om ook in dat geval aanhunne ve7— zekerden de uitbetaling der verzekerde sommen te waarborgen. Dië~ middelen zijn_^- in het algemeen gesproken —: het betalen van een extra-premie, het vaststellen van een zeker maximum, boven hetwelk jnen zich niet tegen oorlogsrisico verzekeren kan, de bepaling, dat men de uit te betalen sommen tnt np epn..zejcexigegarandèërd) minimum' verminderen mag, en, bovenal, het vormen van een fonds uit de premiën van hen, die tegen oorlogsgevaar verzekerd zijn, waaruit de schade" betaald wordt, veroorzaakt door den dood van hen, die in den oorlog vallen. Dit fonds is meestal afgescheiden van de overige middelen der Maatschappij, zoodat haar toestand door de vermeerderde sterfte in een oorlog nimmer in gevaar gebracht kan worden. De thans afgeloopen Europeesche oorlog heeft, op het gebied der oorlogsverzekering, natuurlijk menige les gegeven. Terwijl in de oorlog- 78 voerende landen dit vraagstuk sterk op den voorgrond trad, was dit in Nederland — uit den aard der zaak — minder het geval'. Hoewel in den aanvang van den oorlog de voornaamste Nederlandsche Maatschappijen zich, op ongeveer dezelfde voorwaarden, bereid verklaarden dat risico op zich te nemen, werd daarvan slechts matig gebruik gemaakt In het buitenland — en speciaal in de centrale landen — was het anders. Daar ontstond, uit patriottische motieven, een soort van wedstrijd tusschen de maatschappijen, wie in deze het vrijgevigst zou zijn. Ten slotte culmineerde deze wedstrijd in het verzekeren tegen oorlogsgevaar zonder extra-premie en zelfs werd het stelsel aangeprezen, ieder, die zich in de loopgraven bevond te verzekeren, zonder geneeskundig onderzoek, tegen normale premie — op enkele aanvrage dus! Maatschappijen, die in deze richting schenen te gaan, werden hooglijk geprezen: de patriottische stemming, waarin men verkeerde, maakte dit verklaarbaar. Maar goed te keuren is het niet. Want een Maatschappij, die onberekenbare risico's zonder beperking en zonder zich daarvoor extra te dekken op zich neemt, handelt onverantwoordelijk, ook al oogst zij den lof der onnadenkende menigte, die daarin alleen een mooi gebaar van vaderlandsliefde ziet. Hiermede eindig ik deze theoretische beschouwingen. In een volgend Hoofdstuk zal ik onderhoudender onderwerpen behandelen: de weg op het veld der practijk is lommerrijk en vol afwisseling. DERDE HOOFDSTUK. Levensverzekering, uit "een ethisch en uit een commercieel oogpunt beschouwd. I. deretlifeTen^edre 'n Z1^n arKeer van Levensverzekering en al wat daarmede in verzekering, band staat, gaat nog menigeen in onze verlichte 20* eeuw zóóver, dat hij zijne oogen geheel sluit voor de ethische zijde van ons vak en voor de moreele gedachte en het humane doel, welke slechts weinige vakken in die mate kenmerken. Er zijn personen, die, wanneer men daarop hun aandacht vestigt, de ooren toestoppen en zeggen: „Loop heen „met Uwe praatjes over ongelukkige weduwen en weezen; dat is een „afgezaagd thema. Het is U alleen te doen om geld te maken." „Afgezaagd" is het thema inderdaad, en dat is treurig genoeg. Want alleen wat men dikwijls hoort, wordt afgezaagd, en men hoort dikwijls van vrouwen en kinderen, die onverzorgd achterblijven. Anderzijds kan niet ontkend worden, dat sommige Agenten hun penseel bij het schilderen van den toestand der onverzorgd achterblijvenden wel eens in wat al te donkere kleuren doopen, en datie_erzarnj^verhaaltjes, welke JlUQÜgJ>nverzorgde heldinnen doen eindigen met b.v. aan den ingang der kerk de hand om een aalmoes uit te strekken of den hongerdood te ontgaan door den dood in de golven, aan den lezer wel eens den uitT roep afpersen: „Dat is nu toch wel wat héél kras, zoo iets komt maar „zéér zelden voor!" Toch komt het voor, zij 't ook slechts zelden; de uitzondering als regel voor te stellen echter wekt bij velen door de overdrijving ongeloof. Neen, in het dagelij ksch leven moeten wij onze voorbeelden zoeken, in gewone, prozaïsche gebeurtenissen, die ieder om zich heen ziet. 80 Een jonge vrouw, die, vroeg weduwe geworden, in het geheim armoede lijdt, om haar stand op te houden; een jonge man, die van de academie teruggeroepen wordt, omdat zijn vader stierf en zijn moeder de kosten voor zijn studie niet bestrijden kan; een dochter, die, een weelderig en onafhankelijk bestaan gewoon, na haars vaders dood in een afhankelijke betrekking haar brood verdienen moet, — dat zijn voorbeelden, die spreken, omdat ze gewoon zijn, omdat ieder ze voelt en om zich heen ziet. Men beschuldige mij niet, dat ook ik afgezaagd ben, en phrases gebruik, wanneer ik dit onderwerp aanroer. Zoolang er nog één weduwe onverzorgd achterblijft, hoewel haar echtgenoot door het sluiten eener verzekering haar toekomst had kunnen waarborgen, zóólang ook moet men op hetzelfde aanbeeld blijven hameren. De kunst daarbij is slechts, niet vervelend te worden, en hen, die men overtuigen wil, niet te vermoeien. Die kunst nu verstaat niet ieder, en menigeen wordt van verzekering afgeschrikt door de vervelendheid van dengene, die hem daartoe aanspoort. Niemand is echter gerechtigd, daaruit de gevolgtrekking te maken, dat men daarom van de ethisch schoone zijde van ons vak nu ook maar geheel zwijgen moet, en het is dunkt mij -alleszins te begrijpen, dat ik die ook in dit werk niet met stilzwijgen voorbijga, doch haar integendeel met allen nadruk meen te moeten releveeren. Reeds toen ik de Geschiedenis der Levensverzekering in het kort beschreef, wees ik erop, dat de verzekeringsidée ontstaan moet, zoodra menschen zich tot familiën en familiën zich tot een Maatschappij vereenigen, en dat zij haar grondslag vindt in de behoefte om, behalve voor zichzelven, ook voor anderen te zorgen. Levensverzekering is de brug, die van het egoïsme, de eigenWdèt, voerTnaaTdë lujiaWofTrêTr jjjaste^De pijlers, waarop die brug rust, heeten: Arbeiden Opoffering? HeHslïaüweiijKS mogelijk, zich een instelling te^dmkj^ die mêeT Wredigênd is voor ons gevoel van piëteit en een meer religieuse strè]g~ king heeft dan die der Levensverzekering. Of is het geen religie, geen Godsdienst, dat men de zorg voor vrouw en kinderen niet beperkt tot de jaren, waarin men voor hen gespaard zal blijven, doch ook uitstrekt tot over het graf? „Wie den naaste dient, dient God" — zoo zegt de vrome. Bestaat er een hooger, een edeler vorm voor dien dienst van den naaste, dan vérziende voorzorg voor zijne naaste betrekkingen? En toch is het in naam van den Christeliiken Godsdienst, dat som- 'God.d.en8tige migen meenen tegen Levensverzekering te mflêtê53aaïscüü^^ bozwaren- 81 instelling is volgens hen uit den booze, „want" — zoo zeggen zij — „God zorgt voor weduwen en weezen; wie meent daarvoor zelf te moeten zorgen, wantrouwt Gods goedheid!" — Ik weet het, iedere godsdienstige overtuiging moet gerespecteerd worden, maar hebben wij hier wel te doen met een werkelijke overtuiging? Is het niet veeleer een te snel uitgesproken oordeel van den vromen geloovigen, eerlijk gemeend, maar ondoordacht? En zal niet, zoo hij tot ernstig nadenken gebracht wordt, zijn oordeel wijziging ondergaan, en hij tot het inzicht komen, dat wat hij voor godsdienstig, voor vertrouwen op God aanzag, feitelijk het omgekeerde is: ongodsdienstig en wantrouwen in Zijn macht? Het spreekt vanzelf, dat ik hier geen verhandeling houden kan over .de wederlegging dezer .godsdienstige! bezwaren Eén gmiTrttge^BTrTriP voerige behandeling daarvan voegt aan een meer bevoegde pen dan de mijne. Maar toch wil ik even zeggen, hoe naar mijn bescheiden oordeel, de valschheid in de bovenvermelde redenering het hegf wnrrit aangetoond. Dit kan daardoor geschieden, dat ■men duidelijir imdtt licht stelt, hoezeer elke, zelfs de geringste, daad van voorzorg het karakter van verzekering draagt,, en hoe het geheele bestaan van den mensen een aanéénschakeling van zulke daden van voorzorg is. Het geringste kruimpje brood, dat ge voor den dag van morgen bewaart, het kleinste penningske, dat ge overlegt, getuigt van Uw voorzorg. Ge spaart! — Js het sparen zondig, omdat het geschiedt met het oog op den_kwaden dag en ge. naast God, op Uwé spaarpenningen bouwt ? — Ge kleedt U warm, ge woont in een goed huis en zit 's winters bij het haardvuur! — Is dat zondig, omdat het geschiedt om de koude te verdrijven, en ge alleen op God's goedheid hadt moeten .bouwen, die U daartegen ook zonder dat beschermd zou hebben ? — Niemand zal deze vragen bevestigend beantwoorden. Ge maakt eenvoudig gebruik van -de middelen, die God U geschonken heeft, om yóor den dag van morgen te zorgen, om tegen koude en nood beschermd te zijn. Waarom zoudt ge dan het middel versmaden, dat God U biedt, om voor vrouw en kinderen te zorgen, zelfs na Uw dood? Het bekende woord uit het Evangelie: „Zijt niet bezorgd voor den dag van morgen", heeft een geheel andere beteekenis dan: „Zijt zorgeloos". Juist door te zorgen, zult ge niet bezorgd zijn, en wie zichzelf helpt, dien helpt God. Wanneer ge zeidet: „Ik heb mij verzekerd, nu kan God mij en de mijnen niet meer treffen", zoudt ge zondigen; maar als ge zegt: „Ik heb mij verzekerd ; met Gods hulp zullen mijne vrouw en kinderen thans geen ' 6 82 gebrek lijden", neemt ge dankbaar het middel aan, dat Hij U biedt, en dat — dit weet ge — Hij U weder ontnemen kan. Thans genoeg hierover; het zou inderdaad monsterachtig zijn, wanneer de Christelijke Godsdienst ons verbood voor vrouw en kinderen, zooveel in ons vermogen ligt, te zorgen, en ons dwong, hen bij ons sterven aan armoede en ontbering bloot te stellen. • Het eigenlijke doel der Levensverzekering: het beschermen van zwakken en hulpeloozen, is juist een der hoofdbeginselen van het Christendom! Reeds hoor ik mij van verschillende zijden toevoegen: Wat fraaie Het doei van lJ redeneeringen en verheven beschouwingen! Het is U en Uwen Maat- E"5ïf; schappijen ten slotte toch alleen te doen om „winst"! Daarop ant- unthrofïTPhi" woord ik: Inderdaad is het doel van het bedrijf der Levensverzekering, winst te behalen. En ik zou wel eens willen weten, welke schande erin gelegen is, winst te behalen, d. w. z. zijn brood te verdienen, door middel van een onderneming, die in hooge mate met ons moreel en godsdienstig gevoel strookt. JVil .menJn. deze uitsluitend phiUnilwopyQ- Pp 1 evensyerzekering is een_itak, dat aigeheele toewijding, een volledige concentratie van de werkkrachten van elk individu eischt. Wil men dan riTê" toewijding en dien arbeid om niet, d. w. z. wil men den vlijtigen arbeider noodzaken een ander terrein te zoeken, omdat hij hier van zijn arbeid niet de materieele vruchten plukken kan? Of wil men, dat alleen rijken, wier rijkdom verdere verdiensten overbodig maakt, het bedrijf der •Levensverzekering beoefenen? Zulke eischen kan niemand stellen. Denkt men eraan, het een geneesheer, ja zelfs een geestelijke, kwalijk te nemen, dat hij met zijn beroep zijn brood verdient? En toch, ook deze beroepen zijn gegrondvest op de liefde tot den evenmensen. Er ligt dan ook niet de minste schande in de verklaring: Een Maatschappij van Levensverzekering is een handelsonderneming, die zich ten doel stelt winst te maken. Zij is volstrekt geen philanthropische inrichting en mag zich ook nimmer den schim geven zulks wel te zijn. Dat het artikel, waarin handel gedreven wordt, de polissen van levensverzekering, zulk een hooge moreele waarde heeft, kan het bedrijf voor zijne beoefenaars slechts aantrekkelijker, in de oogen van het publiek slechts achtenswaardiger maken. Dat Levensverzekering-Maatschappijen winst maken, is dan ook iets, Bezwaren tegen waarmede het publiek zich sinds lang verzoend heeft. Maar iets, wat tineten" vaSX' ,„*'; , . . .... . vensverzekerinff- men haar wel eens zeer kwalijk genomen heeft, is het feit, dat sommige Ma»t.ohaPPijen. ( 83 harer aanzienlijke winsten hebben gemaakt. Wanneer een Maatschappij op de een of andere wijze van haar bloeienden toestand blijk gaf — b.v. door het stichten van een fraai gebouw of iets dergelijks —, hoorde men al zeer spoedig personen, die zidh tot een oordeel gerechtigd achtten op de volgende wijze redeneeren: „Ziet ge, daar hebt ge het nu al: dat „gaat alles maar van het geld van de verzekerden! De Maatschappij „deed beter, die wat minder premie te laten betalen!" Deze redeneering gaat mank in menig opzicht, en getuigt van zeer weinig begrip omtrent handel en handelstoestanden. In de eerste plaats — om bij het voorbeeld van het gebouw te blijven - is zulk een huis in verreweg de meeste gevallen een uitmuntende geldbelegging, die een zóódanige rente afwerpt, dat men in den aanbouw allerminst een daad van overdadige weelde of overgroote pronkzucht behoeft te zien. In de tweede plaats echter — en hierop komt. het thans hoofdzakelijk aan —, al was het geheele gebouw enkel en alleen uit de winsten der Maatschappij betaald, en al maakte deze nog zóóveel winst bovendien, dat zij desverkiezende daarvoor nog tien zulke gebouwen, ja een geheele stad zou kunnen stichten, dit bewijst volstrekt niets omtrent een te hoog of te laag van de premiën, die zij van hare verzekerden vordert. In'tusschen valt het niet te ontkennen, dat de tijd van groote winsten in het levensverzekeringsbedrijf — ook in ons vaderland — voorbij is. Wanneer men in aanmerking neemt het geweldige apparaat, dat voor het maken van die winsten in beweging moet worden gezet, zijn die winsten zelfs uiterst gering. Wij zouden de bewering niet gewaagd vinden, dat er weinig bedrijven zijn, waarbij, in verhouding tot den onvang van het bedrijf, de winsten zóó gering zijn als bij dat der levensverzekering. Wellicht zal — bij de handhaving van den tegenwoordigen hoogen rentevoet — daarin eene compensatie gevonden kunnen worden. De vraag rijst dan echter, hoe lang de rentevoet zich op deze hoogte handhaven zal! wtortin" on Er Desta-at, geen direct verband tusschen de premiën — d. i. den prijs der verzekeringen — en de gemaakte winst; of, juister uitgedrukt: i ^Jicjjei^daljtun winsten, maakt, bewijst volstrekt niet, dat de premiën \ ten1biji,ón' U't het feit, dat, na aflossing van het waarborgfonds eener Onderlinge I »ohwi1enMaat" Maatschappij, aan geene aandeelhouders meer iets uitgekeerd behoeft te worden, volgt tevens, dat de uit het bedrijf voortvloeiende winsten dan '— maar ook niet eerder — gefó&Ljian de verzekerden zullen terf ~^oede_komen, 't geen trouwens ook in de rede ligt, daar de verzekerden zeiven hier die eigenlijke ondernemers zijn, en hun dus de ondernemers¬ winst toeKomt. evenwel moeten, met de lusten, ook de lasten op zich gènomen worden, en men mag de oogen er niet voor sluiten, dat eventueele verliezen ook op de verzekerden zouden moeten verhaald worden. Ik stem echter onmiddellijk toe, dat in de practiik daaraan voor de verzekerden slechts gevaar vprhnnden fc Dat dit gevaar niet¬ temin bestaat, bleek voor eenige jaren in Oostenrijk, waar het aan het nent Kwam, -nat een groote Onderlinge Maatschappij, door jarenlang wanbeheer plotseling voor een verlies van meer dan één millioen florijnen stond! Er werd toen als eenig redmiddel voorgesteld, de yèrzekerde bedragen allen met ?n te PanÏ Tonde 'te " te Parijs, zonder tegenspraak van welke zijde ook, gereleveerd - be ' De vraag Is Levensverzekering, ,trade' of .trust'?" is dus verkeerd schappijen. *> Zie blz. 84 en 85. ^oSlJS^: Ier"'-"13" "iettemin Waar' d3t <* ^ | - text be-' de meenin wTv^'TS bT * ^W?^ en Ce Statistiek ring-Maatschappij iets is J£t £ ^fc^™" * fj» — ^ensverzekedoen kan. besle .-beursjobber" zonder veel moeite 94 95 mij voor, dat zij daarmede ophouden zuivere onderlinge ondernemingen te zijn. De zaak wordt meestal zóó voorgesteld, dat de verzekerden tegen een premie-reductie afstand kunnen doen van hun~aan5praak op winstaandeel. Op die verzekeringen zonder aandeel in de winst echter zal de Maatschappij toch óók wel winst maken: zij mag zelfs de premiën daarvoor niet zóó laag stellen, dat verlies waarschijnlijk wordt. Deze winst nu behoort, naar het grondbeginsel van het onderlinge systeem, aan de verzekerden, d. w. z. in dit geval aan de verzeker" den, die geen afstand van hun winstaandeel gedaan hebben. Zoo Komen dus de winsten, op de eene groep van verzekerden gemaakt, ten goede aan de andere groep. Deze laatste staat tegenover de eerste in dit opzicht juist zoo als de aandeelhouders eener Naamlooze Vennootschap tegenover hare verzekerden: feitelijk maken zij handelsmnsten, die in 't geheel niet het karakter hebben van een restitutie van te veel betaalde gelden. En wat, wanneer er verliezen geleden worden? Deelen de verzeker. den volgens het gereduceerde tarief ook daarin niet? Of moeten zij die mededragen? Wat geschiedt met winst of verlies, als alle verzekerden eens het gereduceerde tarief kozen? — Ziedaar vele vragen, die ons een waren chaos binnenleiden, waaruit ontsnappen bijna onmogelijk is. Geen wonder! Als men uit het onderlinge systeem het onderlinge wegneemt, wordt alles verward en systeemloos! De appreciatie Wanneer men mij thans de vraag stelt. Ii het voordeeliger zich bij van het onder- j o ö j ""aandeel"11-116' een Onderlinge Maatschappij dan bij een Maatschappij op Aandeelen nankeiTjkvan de te verzekeren? — moet ik het antwoord daarop schuldig blijven. In bLondMeleMatt- aien aDS°luten vorm is het niet te geven. Het vóór en tegen van beide schappijen-. systemen heb ik zooeven aangetoond, maar dit is geheel iets anders • dan het vóór en tegen van bestaande Maatschappijen volgens één dier systemen. Er_zijn Naamlooze Vennootschappen, wier winstuitkeeringen aan verzekerden die van zeer vele Onderlinge MaatscTiapptten ovrr- -g treffen, en evenzoo zijn er Onderlinge Maatschappijen, die in dit opzicht boven Naamlooze Vennootschappen staan. Alles Rangl Welbij* af van de wijze van werken, de uitbreiding,~het onkostencijfer van elke speciale Maatschappij. De omstandigheid echter, dat een onderneming op het onderlinge systeem gebaseerd is, kan op zich zelf MSk, • nimmer een bewijs zijn, dat zij meer winst aan de verzekerden uitkeert dan een andere, die den vorm der Naamlooze Vennootschap heeft aangenomen. 96 Niet geheel zonder bedenking acht ik de gewoonte van vele onderlinge ondernemingen, die - vaak per advertentie - betogen, dat geene aandeelhouders in de winsten deelen. De eerlijkheid zou gebieden daarnevens te vermelden, dat dan ook geene aandeelhouders voor eventueele verliezen opkomen. III. Over het uitkeeren van winsten aan de verzekerden handelende, Tontü™ekemag ik met stilzwijgend voorbijgaan het zoogenaamde Tontine-systeem aldus genoemd omdat het eenige overeenkomst vertoo^n^tTTol^ uit het Eerste Hoofdstuk bekende instellingen van Lorenzo Tonti >) Pjtsystmn heeft verschillende vormen aangenomen, te veel om in bizonderheden te bespreken. Je grondgedachte~ïs~ ristn» aan de verzekerden toekomende winsten niet onmiddellijk aan h^TwordelT-— uitgekeerd, doch gereserveerd blijven tot op een zeker tiidsth7~Dln~ eerst worden zij verdeeld, en wel alleen onder diegenen.jyter^zd^T' _ringen in dien tusschentijd niet om de een of andere reden~^rv^iïe7ïlï^ Vroeger werd dit systeem allèenlTziln meest consequenteri vorm toegepast: de verzekerde, die tusschentijds gedwongen werd, de^premie- betaling te staken, verloor onherroepelijk elk recht, op reStif,.Tie zeifs van het geringste deel der door hem hetaalde gelden_ n» np 7,jn zekenng aanwezige reserve werd dan eenvoudig als winst beschouwd en vermeerderde het later als zoodanig aan anderen uit te keeren bedrag. Het behoeft nauwelijks betoog, dat deze^wnn^derjwn^ den toets van het recht niet doorstaan kan Tnr.h winnenli*~rifrel^ J rW Levensverzekering daar diep genoeg in het volk is doorgedrongen -om bijna eiken Iniisvader. ook zonder aansp"orjng daartoe van buiten, ertoe te. Jongen, hij deze of flen»-Maatscjumrm een verzekering, op zijn leven af te sluiten Doch in élle ahferTïanden is de toestand geheel verschillend; daar rust op de Directie eener Maatschappij een tweeledige taak, en wel, ten eerste: het populariseren van het denkbeeld „Levensverzekering" in het algemeen\ea, tërnwëëTfe: het bekend maken en progeeren van haar Maatgrhgppij ^ hs.^fa — I. Niet altijd heeft men de noodzakelijkheid ingezien, aan die eerste Het propree»., taak: het propageeren der Levensverzekering in het algemeen, den iSïta'ÏS'ïï: noodigen tijd ep aandacht te schenken. Er waren, en zijn nóg, levens- gemeen verzekeraars, die in dit opzicht liefst zoo min mogelijk verrichten, en wel, omdat zij vreezen, dat ook hunne concurrenten zullen profiteeren van het zaad, dat door hen zou worden uitgestrooid, en dat hun op 101 eenige kosten te staan komen zou. Deze wijze mannen schijnen de leer toegedaan, dat het beter is, zelf in eenzaamheid op roggebrood en water gezet te worden dan genoodzaakt te zijn, een smakelijke pastei met een ander te deelen. Intusschen, ook voor hen bestaat nog niet de noodzakelijkheid van een mager diëet, om de eenvoudige reden, dat anderen op dit punt meer liberale opvattingen huldigen, en dat de bedoelde wijze mannen, die te zuinig zijn, om zelf daarvoor iets uit te geven, het zeer gepast en natuurlijk vinden, wanneer zij van den arbeid en de uitgaven van die anderen profiteeren! Trouwens, hunne meer liberale confraters gunnen hun die voldoening gaarne: het werk der vóórlichting is eerst dén volledig, wanneer allen ervan profiteeren. Want er_js op het gebied der Levensverzekering nog zóó verbazend veel te doen, en het aantal der verzekerde bewoners is in de meeste landen nog zóó klein in vergelijking van dat der onverzekerdenx), dat e,K populariseeren van het denkbeeld „Levensverzekering" noodzakelijk aanhetjeheele vak, en daardoor aan elke Maatschappij in het bijzonderT tgn goede moet komen. _Zoo vindt men dan ook, ten onzent gelijk in den vreemde, vele Maatschappijen, dié Zich meer nf minder mnpitf geyep, nm juiste denT?- ^beelden omtrent Levensverzekering te verspreiden, zonder daarmede OH bepaald uitsluitend voor zichzelven te willen ageeren. Zij geven~ brochures uit, die in bevattelijken vorm hét publiek op de hoogte van ' haar bedrijf brengen; zij publiceeren geregeld maand-of-weekblaadjes, die door hare Agenten onder het publiek gebracht worden, hetzij door werkelijke verspreiding in natura, hetzij door het bespreken, nog eens bespreken en verdedigen der daarin omtrent haar vak neergelegde l) Hieraan wordt, tenminste voor Nederland, wel eens getwijfeld, en inderdaad zijn er ten onzent provincie-steden, waar het den schijn heeft alsof alles, wat verzekerbaar zijn kan, ook inderdaad verzekerd Is. Toch is dit meer schijn dan werkelijkheid. Die schijn wordt in het leven geroepen doordat personen, van wie het opvalt dat zij zich zouden kunnen verzekeren, door verscheidene Agenten bezocht worden. Waar soms zóó om één post „gevochten" wordt (zooals men het oneerbiedig noemt), verbeeldt men zich allicht, dat weinige posten te sluiten zijn. Wil men het bewijs van het tegendeel, zoo lette men eens op het aantal der personen, die — terwijl zij eene verzekering noodig hadden en betalen konden — onverzekerd sterven. Voorts houde men in het oog, dat er geheele kringen in onze bevolking zijn, binnen i welke, het denkbeeld der levensverzekering nog bijna niet is dóórgedrongen. Zoo b.v. f onze boerenstand, en zoo — schril contrast daarmede — onze „upper-tens" in handel l en geboorte. 102 denkbeelden; zij trachten op het gebied der Wetgeving meer licht te verspreiden; zij trachten omtrent belangrijke punten wrijving van gedachten met anderen uit te lokken! In één woord: zij streven ernaar, èn door eigen publicatiën, èn door het zaakkundig optreden van goed geïnstrueerde Agenten, het publiek meer en meer in staat te stellen, in verzekeringszaken zelf juist te zien en te oordeelen. Jn_vele landen hebben zij zich daarbij ruimschoots te verheugen in de welwillende medewerking van een -pers, die een open oog heeft voor dit onderdeel van het algemeen belang. Ten onzent is die steun bijna geheel uitgebleven. Met des te meer voldoening mogen dé Nederlandsche MaatT schappijen daarom neerzien op datgene, wat zij uitsluitend door eigen krachtsinspanning en eigen werken op dit gebied hebben tot stand gebracht. Het spreekt van zelf, dat het optreden voor eigen belangen, het aan- Hot propageer, bevelen van de eigen Maatschappij, niet altijd streng gescheiden kan ^riiïmZ. worden van de zooeven beschreven propaganda voor verzekering in het algemeen. De omslag van de brochure, waarin een Maatschappij de Levensverzekering in het algemeen behandelt, zal allicht met de advertentie dier Maatschappij prijken; de geregelde mededeelingen aan hare Agenten vertoonen eveneens den naam der Maatschappij, enz. Toch is het gebied van de bizondere propaganda, de propaganda direct voor een bepaalde Maatschappij een ander dan dat van.de algemeene propaganda der idéé, en daarom wil ik het hier. ook bizonder en wat l^j*! uitvoerig behandelen. i*tóa ^jru^k^waarmede deze bizondere'propaganda gemaakt wordt, _yervaïiênnn~lwêe groóté gfóepen: de propaganda a^ö7~mtcrde1~-ffan reclame, en die door middel van den arbeid van Agenten. Beide vullen elkander aan, en ieder op zichzelf is onvolledig. Dien nauwen samenhang mag men niet uit het oog verliezen, en vooral sommige Agenten . mogen daarvan wel wat meer doordrongen worden. Het feit, dat een Maatschappij in een plaats één of meer Agenten heeft — wel te verstaan: werkende en werkzame Agenten! — weegt op tegen het plaatsen van vele annoncen in de daar verschijnende bladen. En, omgekeerd, wanneer een Maatschappij zeer veel annonceert, kan dit weer opwegen tegen de werkzaamheid van één of meer Agenten. Aan welke zijde zij goed doet het zwaartepunt te leggen, hangt geheel af van plaatselijke toestanden; maar inJielajgemeen kan men wel zeggen, dat in de meeste landen van Europa vooralsnog de MaatschappijéTTrrde elrstF^Taats 103 ^propaganda dienen te maken door de werkzaamheden van Agenten. omdat daar, waar Levensverzekering nog niet in de gewoonten van . het volk is dóórgedrongen, het gesproken woord bewerken kan, wat gedrukte advertentiën en reclame-middelen onmachtig zijn te bereiken. Evenwel kunnen die advertentiën en reclame-middelen dienen als hulpmiddelen bij den arbeid der Agenten, waarbij dan ëclrfér niet vergeten mag worden, dat deze laatste hoofdzaak is en blijven moet. Niettemin blijft het ook dan nog een waarheid, dat een Maatschappij, die zeer vele werkzame Agenten bezit, ook des te minder behoefte heeft aan reclame-middelen. Beoiame-mid- Over deze laatste wil ik thans eerst handelen. Onder hen heerscht delen tegenover n°iddeie™tio" eroote verscheidenheid, en er zijn er onder, die zeer nabijkomen aan het gebied der concurrentie-middelen. Men moet echter naar mijn meening steeds tusschen die beiden een onderscheid maken, en er zijn vele zaken, die als reclame-middelen op haar plaats, doch als concurrentiemiddelen afkeurenswaardig zijn. Het reclame-middel dient in de allereerste plaats om de aandacht J)p de Maatschappij te vestigen: het moet aanlokken, in het oog vallen. Het is als 't ware het heldere lamplicht, dat uit de vensters der Maatschappij straalt, en verkondigt, dat er daar binnen iets goeds te vinden is; maar zelf maakt het geen aanspraak op voortreffelijkheid boven anderen, of behoort het tenminste niet te maken. .Het concurrentie-middel daarentegen maakt wèl aanspraak op voortreffelijkheid boven anderen. Het éischï vergelijking mét andere 'Maat-3 schappijen, omdat, door die vergelijking, de voortreffelijkheid zal uitkomen. Het is het goede zelf, dat in de Maatschappij te vinden is, boven -Vë* ' wat men bij andere Maatschappijen aantreft. Hieruit volgt, dat elk concurrentie-middel tevens reclame-middel zijn kan, want datgene, wat de eene Maatschappij werkelijk boven de andere « vóór heeft, kan tevens dienen om de aandacht van het publiek op haar te vestigen, om dat publiek te lokken, en het te animeeren tot het nemen van een verzekering juist bij die Maatschappij. 'Daarentegen is niet elk reclame-middel een concurrentie-middel, of liever: niet elk reclame-middel mag • als concurrentie-middel gebruikt worden. Wanneer een Maatschappij b.v. adverteert, dat zij 100-millioen gulden verzekerd kapitaal heeft, dan is dat hooge cijfer een rectamèmiddel: het dient om het publiek te lokken en om de aandacht op de Maatschappij te vestigen. Zoodra de Maatschappij echter, alleen op' 104 grond van dat cijfer, het publiek wil doen gelooven, dat zij voortreffelijker is dan alle Maatschappijen, die een minder groot bedrag aan verzekeringen hebben loopen, maakt zij van het reclame-middel een concurrentie-middel en doet daarmede iets ongeoorloofds. Zij bezigt dan ter vergelijking met anderen iets, dat voor die vergelijking ongeschikt is, en trekt daaruit valsche conclusiën, welke zij het publiek voor juist opdischt. Wij zullen verscheidene dergelijke reclame-middelen, die niet tot concurrentie-middelen gemaakt mogen worden, leeren kennen. Onder de reclame-middelen neemt een eerste plaats hi het zooge- Meest voorkonaamde „adverteeren", hetzij irTdag- of weejd£l^en^Tlhïer?pe7iö- m?dddeeion.eoUme" dieken, hetzij door meer of minder artistiek uitgevoerde reclameplaten, "die op openoare plaatsen worden aangebracht. Omtrent het adverteeren Adverteeren in in dag- of weekbladen valt niet veel bizonders op te merken. De opvat- tl'. °f weeïbla" tingen der verschillende Directiën loopen omtrent den inhoud van de te plaatsen advertentiën nog al sterk uiteen, maar niemand zal van mij verlangen, dat ik daarover in uitvoerige, en uit den aard der zaak niet zeer amusante mededeelingen treed. In het algemeen valt de neiging te constateeren, het publiek in deze door groote cijfers te trekken en door mededeelingen omtrent de winstverdeeling, die op zichzelf weinig zeggen en daarom niet tot concurrentie-middel gemaakt mogen worden. Als reclame-middel echter zijn zij vrij onschuldig. Eveneens bestaat er_groot verschil van opvattin^omtrentJiPj^- Advertentie» „P mieemut openbare plaatsen. Ex ziin Directiën, dïi o^m^e^g" Zijt! toegedaan, dat de Levensverzekering een zóó bizondere plaats inneemt 'en' onder 's menschen behoeften en dat zij zóózeer samengeweven is met de meer ethische zijde van 's menschen bestaan, dat men haar niet op dezelfde wijze en als 't ware op gelijken voet behandelen mag met zeer vele andere bedrijven (hoe nuttig die ook zijn mogen), vooral niet, • waar het reclame maken geldt. Terwijl b.v. sommige Maatschappijen' er regel van maken, op de openbare straat, dikwijls met zeer opvallende annoncen, te adverteeren, meenen andere dit alleen te mogen doen in beperkte ruimte, in openbare lokalen en dergelijkem Terwijl de eene Maatschappij er zorgvuldig voor waakt, dat daSr, waar zij een reclameplaat aanbrengt, de aandacht niet van de Levensverzekering worde afgeleid door frivolere zaken, ziet de andere er zelfs geen bezwaar in, op één plaatje te staan met de bekende flesch van „Van Bijsterveld's advocaat". — Ieder heeft hieromtrent zijn eigen opvatting. De kieskeurige reclame-maker vindt, dat de minder kieskeurige de waardig- 105 heid van het vak niet ophoudt; omgekeerd vindt de laatste, dat de eerste overdreven in zijn opvattingen is en dat hij niet als man van zaken handelt. Het reclame-maken van Levensverzekering-Maatschappijen door aankondigingen op de openbare straat en vooral in de stations der spoorwegen heeft ten onzent in den laatsten tijd een steeds grpoteren omvang aangenomen. rèoWpen Tan Verder is men zeer vindingrijk in het uitdenken van voorwerpen van reclame. Daaronder vallen de -prospectussen, tarievenboekies. enz., die de Maatschappijen onder het publiek verspreiden, en dTFalleï-voortreffelijks bevatten, wat er over haar te zeggen is, benevens uittreksels der tarieven, enz. Voor al te veel lof in die prospectussen zij echter gewaarschuwd: het publiek zal allicht begrijpen, dat dit eigen lof is, en er de bekende conclusie uit trekken! Bovendien vindt men een overvloed van fraaie almanakken, kalendertjes, brievenleggers en dergelijken, meestal zeer gepaste reclame-middelen, die, behalve een zekere gedistingeerdheid, het voordeel hebben, dat zij gedurende langen tijd gebruikt worden en daarom de Maatschappij, die ze uitgeeft, telkens in de gedachten van de gebruikers terugroepen. De fraaiste en voordeeligste reclame, waarvoor de Maatschappij echter eenige finantieelc J j i IpSên eïPubliek "^Sen^- tracht zijn Maatschappij door dik en dun te bevoordeelen; „die rekent niet met de belangen van zijne verzekerden!" Hoe dikwijls worden de raadgevingen van een Agent door het publiek met een wantrouwend lachje ontvangen, „omdat het hem immers toch maar erom „te doen is, de zaak zóó te draaien, dat zij voor zijn Maatschappij het „voordeeligst wordt!" Ook ziet men nog vaak Agenten, die de waarheid van die gemeenschap van belangen niet volkomen inzien, en zich tegenover hun Maatschappij qiaken tot de voorvechters van onmogelijk In te willigen eischen van verzekerden of aanstaande verzekerden, die meestal, ook in hun eigen belang, niet ingewilligd mogen worden. De Maatschappij heeft er. met het oog op de scherpe concurrentie. belang bij, hare verzekerden zoo goedkoop en zoo gemakkelijk mogelijk aan verzekeringen te helpen, — de verzekerde heeft daarbij niet minder belang. De Maatschappij heeft er belang bij, dat de verzekeringen haar normaal verloop hebben en niet ontijdig door roiement of afkoop . eindigen, — de verzekerde heeft daarbij eveneens bplapp;r JDe. Maatschappij heeft er bovendien belang bij, alle schadeposten zoo spoedig 116 en coulant mogelijk te regelen, — wederom het belang der verzekerden! Maar nu doet zich dikwijls het geval voor, óf dat de verzekerden of candidaat-verzekerden onmogelijk in te willigen eischen stellen, óf dat zij het beter meenen te weten dan de Directie en iets in hun belang achten, dat lijnrecht daarmede in strijd is. Voorbeelden zijn gemakkelijk te vinden. Wanneer iemand genoodzaakt is, zijn verzekering te laten loopen, en alle betaalde premiën terug verlangt (zulke zonderlinge eischen komen in de practijk voor!), dan verlangt hij iets onmogelijks, en kan de Maatschappij hem niet tegemoet komen, hoe gaarne zij dat ook zou willen. Wanneer iemand in de polis vermeld wenscht te zien, dat het verzekerde kapitaal moet uitgekeerd worden aan „daarop rechthebbenden", zullen vele Maatschappijen hem erop wijzen, dat hij daarmede iets onverstandigs doet. Want het kan bij zijn dood moeite kosten vast te stellen, wie de rechthebbenden zijn, ja zelfs processen kunnen daarvan het gevolg worden! En zoolang dit punt niet definitief is uitgemaakt, ondervindt de uitkeering van het verzekerde kapitaal vertraging. Men zou denken, dat een aanstaande verzekerde daarom den raad, om den begunstigde meer te preciseeren, dankbaar aanvaarden zou. Maar in negen van de tien gevallen is het omgekeerde waar, en zoekt men achter dien raad, door de Maatschappij gegeven, het een of ander middeltje, om zich van de uitkeering af te maken. In het algemeen toch schijnt men zich het recht toe te kennen, de Directiën^ van Levensverzekering-Maatschappijen, meer dan anderen, van kwade-* Tedoelingen te verdenken. Men houdt dus vast aan het woord: ,,rettrr> hebbenden", en blijft de Maatschappij zwarigheden maken, dan heet zij „incoulant". De verzekerde weet toch beter dan de Maatschappij, wat er in de polis staan moet! (?) In deze en dergelijke gevallen is het de taak van den Agent, die zijn betrekking naar behooren vervult, aan het publiek het standpunt zijner Maatschappij duidelijk te maken, en aan te toonen, dat een goede Maatschappij in de allereerste plaats de belangen harer verzekerden behoort voor te staan, al was het alleen maar, omdat zij daardoor tevens hare eigene belangen het best dient. Zoover zij in deze gaan kan, gaat zij ook zeker. Wil de Agent in zulk een geval zijn taak behoorlijk vervullen, dan A™g£wU» is het echter Th de eerste plaats noodig, dat"hijzelf overtuigd zij van het goede inzicht zijner Directie. Niet zelden ziet men, dat personen, 117 die nauw het Agentschap eener Maatschappij aanvaard hebben, reeds het hoogste woord voeren omtrent wat de Directie te doen en te laten heeft. Zulke Agenten zijn steeds gereed, hun Directie van noodeloozen omslag te beschuldigen, wanneer deze het een of ander verlangt, dat hun ongemotiveerd toeschjnt, of haar van incoulance te verdenken, wanneer zij het een of ander verzoek van een verzekerde afslaat. Vooral is dit het geval, wanneer soms een andere Maatschappij haren verzekerden in een dergelijk geval wèl ter wille is. Er wordt dan niet gevraagd, of uit de inwilliging van het verzoek wellicht later — ook voor den verzekerde! — moeielijkheden kunnen ontstaan, doch alleen wordt gelet op de zoogenaamde „coulance", die op het oogenblik zelf getoond is. In dergelijke kwestiën heeft de Agent zich de eenvoudige vraag voor te leggen: Heb ik vertrouwen in de vakkennis en het inzicht, vooral ook in de goede bedoelingen mijner Directie? — Zoo ja, hij trachte in haar denkwijze door te dringen en ruste niet, voordat hij duidelijk inziet, waarom zij zóó, en niet anders handelt: dan zal hij ook zijne verzekerden kunnen overtuigen. Zoo neen, hij legge zijn Agentschap neer; hij zal er zichzelven en zijn Directie een dienst mede bewijzen. Daarop komt ten slotte alles aan, dat de Agent overtuigd zij van de kennis en de eerlijkheid zijner Directie, en daarom is het voor elke Directie zoo aan te bevelen, met alle middelen ernaar te streven, dat de Agenten geheel doordrongen worden van haar wijze van denken en zich daarmede als 't ware vereenzelvigen. ££8a£ÏÏP Door de bela"gen der Maatschappij goed te dienen, dient de Agent ook bijna steeds die der verzekerden, die bij hem even zwaar moeten wegen. Hij is de aangewezen man, om hen in verzekeringszaken voor te lichten en bij te staan. Reeds de allereerste stap, dien hij . doet, het uitnoodigen tot het sluiten eener verzekering, en — zoo noodig — het duidelijk maken van het groote nut der Levensverzekering in het algemeen, is in het voordeel van den aanstaanden - verzekerde. Maar dat wordt zelden ingezien, ja het bewustzijn daarvan schijnt bij sommige Agenten in het geheel niet te bestaan. Zulke Agenten treden op, en beschouwen in den grond zichzelven, als bedelaars. Zelfs sommige zeer ontwikkelde lieden kennen geen andere opvatting van de betrekking van Agent eener Levensverzekering-Maatschappij, en vinden zichzelven veel te goed voor „zoo'n Agentenbaantje, waarbij men toch ' „maar bedelt om de centen van een ander". Zoodra in het hoofd van den Agent voor een dergelijke opvatting plaats is, houdt hij op een 118 goed Agent te zijn. Want slechts dan kan men overtuigen en overreden, wanneer men de zaak, die men voorstaat, hoog stelt, en haar beschouwt als een kostbaar goed, waarvan men de verspreiding op zich genommen heeft! Hoe groot is het verschil tusschen de taak van den Agent en het optreden eens bedelaars! Hier de hand, die zich begeerig uitstrekt naar een aalmoes, waarvoor men niet gewerKt néett, èn die hem, die haar aanneemt, noodzakelijk vernederen moet; daar de hand, die het middel reikt, dat vrouw en kinderen voor armoede bewaren kan, en zegen verspreiden in alle klassen der Maatschappij. En zeker, de uitreiker van dat middel verdient darmede geld, voorziet er misschien door in zijn levensonderhoud, maar — ik zeide het vroeger reeds — is een geneesheer er minder om, omdat hij door het voorschrijven van zijne geneesmiddelen geld verdient? De Agent zij steeds doordrongen van de hooge moreele beteekenis der taak, die hij op zich genomen heeft. Dat bewustzijn geeft aan zijn optreden, aan zijne woorden en handelingen een zeker iets, dat niet te omschrijven valt, maar dat hem bij ieder beschaafd mensen onmiddellijk in een ander licht stelt dan iemand, die pommade of zeep slijten komt. Dat bewustzijn zal hem ook wapenen tegen onheusche woorden en onbeleefde behandeling, die hem van de zijde van menigeen te beurt vallen, helaas maar al te dikwijls tengevolge van de indringerige, onbekookte of onnette wijze, waarop vóór hem anderen zijn opgetreden. Den onverzekerde, die geen woorden genoeg vinden kan, om hem en zijn betrekkingte declineeren," zal hij in de overtuiging van zijn goed recht rustig aanhooren, en de zuiver- , heid zijner bedoelingen zal hem in staat stellen, eiken ruwen aanval of hatelijke insinuatie op waardige en bezadigde wijze het hoofd te bieden. Maar om daartoe in staat te zijn, moet de Agent zelf een ontwikkeld DeAgententa»i veroischt ontwik en beschaafd man zijn. Het spreekt vanzelf, dat men in dit opzicht in k<*"«n on' be een dorp van duizend zielen niet dezelfde eischen stellen kan als in . een stad met honderdduizenden inwoners. Zóóveel is echter zeker: in beschaving, in ontwikkeling, in plichtsbetrachting moet de Agent staan gelijk met, liefst boven de omgeving, waarin hij zich gewoonlijk beweegt. Hoe wil hij anders door die omgeving beschouwd worden als iemand, die in dikwijls intieme aangelegenheden geraadpleegd, die als het ware als de finantiëele geneesheer voor na te laten betrekkingen vertrouwd moet worden?! Ongelukkig zijn er nog tallooze Agenten, die, wel verre van aan dit vereischte te voldoen, integendeel beneden 119 de omgeving staan, waarin zij hun bedrijf uitoefenen, en door hun optreden de vooroordeelen, die onder het publiek tegen den Agentenstand bestaan, bestendigen! Wanneer alle Maatschappijen zich ertoe wilden verbinden, geene personen, die«èn in beschaving èn in moraliteit beneden het gemiddelde staan, meer als Agenten te engageeren, zou weldra de tijd tot het verleden behooren, waarin een fatsoenlijk, wèlgesitueerd man in ons vaderland en in vele andere landen met een schijn van recht verklaren kan: „ik neem geen Agentuur van een Levensverzekering-Maatschappij op mij; daarvoor acht ik,mijzelven te hoog." Laten de Agenten geen gelegenheid ongebruikt laten, om, zonder zalvend of vervelend te worden, op het ethisch schoone van hun taak te wijzen: dat is in deze geen pedanterie, maar een geoorloofde verdediging van een positie, die door velen, uit onwetendheid of vooroordeel, als een zeer lage op de maatschappelijke ladder beschouwd wordt. Het staat aan de Agenten zeiven te toonèn, dat die opvatting geen recht van bestaan heeft, en dat hun betrekking zoo niet eervoller, dan toch zeker even eervol is als die van zoo menigeen, die, uit onbekendheid met hunne aspiratiën, een minachtend oordeel daarover steeds in den mond heeft. III. Handelde ik in het voorgaande over de taak van den Agent in het algemeen, over de positie, die hij in te nemen heeft tusschen Maatschappijen en. Publiek, over de zedelijke beteekenis van zijn arbeid, thans heb ik mij bezig te houden met de meer practische en daarom ook meer nuchtere vraag: Op.welke wijze vervult hij die taak? Hoe werkt hij, met welke middelen? Met andere woorden: ik moet den Agent aan den arbeid schetsen. De Agent pro- Gelijk de Directiën der Maatschappijen, zal ook de Agent zich in pageert de idéé J 0 zekerin"™8™" de eerste Plaats toe te leggen hebben op het verspreiden van juiste . begrippen op het punt van Levensverzekering in zijn omgeving, op het populariseeren van de verzekeringsidée. Meestal kiest hij daarvoor de mondelinge wijze: hij brengt, wanneer hij daartoe kans ziet, de gesprekken op Levensverzekering in het algemeen, wederlegt de bedenkingen, die daartegen geopperd worden, en toont aan, hoe bijna een ieder haar noodig heeft. Op kleine plaatsen, met een weinig ontwikkelde bevolking, hebben zulke gewone, huislijke gesprekken meer 120 uitwerking dan geleerde vertoogen en voorlezingen; en de grondslag tot menig postje is gelegd onder een glaasje bier in een dorpskoffiehuis. Enkele Agenten stellen zich niet met die gesprekken tevreden, doch trachten door brochures, courantenartikelen, enz. de aandacht hunner omgeving op Levensverzekering te vestigen. Het spreekt van zelf, dat zulke geschriftjes gewoonlijk een eenigszins lokaal karakter dragen, en geschreven worden met het oog op de bevolking, waaronder de Agent verkeert. Weet hij den toon en de denkwijze dier bevolking goed te treffen, dan kunnen zulke artikeltjes zeer veel nut stichten. Wil de Agent echter niet alleen moreele, doch ook materieele vol- De Agent Pro- * pageertzijnMaat- doernng van zijn moeite hebben, dan zal hij reeds vrij spoedig ermede schappij, moeten beginnen, den naam van zijn Maatschappij in zijne gesprekken te mengen. Anders loopt hij kans, dat de persoon, dien hij volkomen van het nut der Levensverzekering overtuigd heeft, zich ten slotte bij een andere Maatschappij verzekert. Dit gebeurt tóch reeds nu en dan, en de Agent van Maatschappij A krijgt tóch reeds soms, na talrijke bezoeken aan en levendige gesprekken met den . een of anderen candidaat, de woorden te hooren: „Ge hebt gelijk, mijnheer! Ik ben „volkomen overtuigd; ik moet mij verzekeren. Ik zal dat nu doen bij „Maatschappij B, waarvan mijn neef of achterneef of oude kennis Agent „is: U begrijpt, dien kan ik niet passeeren!" — De man zelf begrijpt blijkbaar niet, welk een grove onrechtvaardigheid hij begaat, door de vruchten van eens anders arbeid aan zijn neef, zijn achterneef of ouden kennis ten goede te doen komen. De eenige troost bij zulke te- §jj$m leurstellingen is, dat men den man tot een goede daad gebracht heeft, — maar deze troost vult geen leege beurzen! Vandaar, dat men dergelijke teleurstellingen zooveel mogelijk dient te voorkomen, door reeds van den aanvang af op de voordeden der Maatschappij, welke men vertegenwoordigt, te wijzen. En men doe dat vooral mondeling. De Agent, die zich bepaalt tot het op ruime schaal verspreiden van Het bezoek, prospectussen, die uitsluitend vertrouwt op advertentiën, welke hij of zijn Directie in de couranten plaatst, of op een fraai Agentenbord, dat aan zijn deur prijkt, die Agent komt bedrogen uit. Want het eenige middel, dat onfeilbaar tot succes leidt, is: het persoonlijk bezoek.. Dit is echter tevens het struikelblok voor de meeste personen, die Het persoonlijk als Agent voor een Levensverzekering-Maatschappij willen optreden, struikelblok voor . vele Agenten. Zij zouden dat wel gaarne willen, zij zien ook wel in, dat zij er een nuttig 121 werk mede zouden verrichten, zij zijn ook wel bereid een Agentuur op zich te nemen, — maar bezoeken leggen zij liever niet af! Dit klinkt in de ooren van actieve Directiën ongeveer zóó, alsof iemand zeide, . . ^dat hij huzaar worden wil, maar niet wil leeren paard rijden. Zulke Agenten zullen wellicht nu en dan een postje sluiten, maar een geregelde productie, zooals een goed Agent zich die vanzelf schept, is van hen nimmer te wachten. Daar, waar het publiek, zonder persoonlijk bezoek en_persoonlijkë opwekking van de Agenten, uit eigen bewegmgtöT* verzekeren overgaat, wordt inderdaad de taak van Agent geheel anders, en in sommige gevallen zelfs vrijwel overMdjg.Jn Engeland bestaan b.v. Maatschappijen, die geene Agenten hebben, en zich beperken" ■Jot het propaganda maken doormiddel van advertentiën. Maar overaT elders, waar de verzekeringslustigen zich niet uit eigen beweging aanmelden, moeten Agenten hen daartoe door persoonlijk bezoek opwekken. De Agent verspreide dus zijne prospectussen, maar zorge ervoor, dat hij elk prospectus door een bezoek volgen laat. Het bezwaar, door sommige „bedeesden" geopperd, dat men aan iemand, dien men niet kent, niet zoo op eens een bèzoek brengen kan, vervalt daardoor gedeeltelijk, want het vooruitgezonden prospectus is als het ware een introductie, introduotiën. Daarbij komt, dat men in zeer vele gevallen wel op de een of andere wijze een woord van introductie machtig worden kan, vooral, wanneer men reeds eenige verzekeringen afgesloten heeft. Want elke afgesloten verzekering moet voor den Agent een brug zijn, om tot nieuwe posten te geraken. Immers, wanneer het hem gelukt is, zijn candidaat voor de zaak te winnen en van het nut der Levensverzekering werkelijk te overtuigen, of, wanneer de begunstigde van een door zijn bemiddeling gesloten verzekering daarvan pas de vruchten geplukt heeft, zullen deze personen hem gaarne introductiën bij hunne kennissen bezorgen, die evenzeer een polis noodig hebben. Ja, indien de Agent door zijh optreden erin geslaagd is, het volle vertrouwen van den verzekerde te winnen, ziet men wel eens, dat deze zich voor het tot stand komen van een verzekering met een zijner bekenden bijna evenveel moeite geeft als de Agent zelf. Dat is juist het animeerende van de Agententaak, dat zij, die eenmaal werkelijk gewonnen zijn, de zaak ook gaarne zooveel mogelijk bij anderen voorstaan; en daarom is voor den Agent zeiven een post, die na rijp beraad en met volle overtuiging afgesloten wordt, zoo oneindig veel meer waard dan een andere, die bij verrassing of onder den oogenblikkelijken indruk van schoonschijnende, niet altijd 122 houdbare beloften tot stand komt. Zulke verzekerden worden geene bondgenooten, maar integendeel vijanden, wanneer-zij later tot nadenken komen en het bewustzijn met zich rond dragen, tot het afsluiten als 't ware geprest te zijn. Zij worden dan vijanden, niet alleen van den ' Agent en de door hem vertegenwoordigde Maatschappij, maar dikwijls van de geheele zaak der Levensverzekering. Want er is, helaas, geen ' tweede vak, waarin de zonde van den enkele zich zóózeer op het algemeen wreekt! Keeren wij terug tot de introductie-kwestie. Wanneer het den Agent niet gelukt een introductie te krijgen, mag dit hem nog niet van het brengen van een bezoek terughouden. De eenige reden, die hem daarvan weerhouden kan, is beschroomd- ^J^Z£ heid. Personen, die aan deze onaangename kwaal lijden, stellen de Md«indi.«. zaak meestal zóó voor, alsof zij vreezen indiscreet te zijn, het m anderen afkeuren, wanneer ze zoo maar bij wild-vreemden met de deur in huis vallen, enz. Wanneer zij echter de hand diep in eigen boezem steken, zullen zij op den grond van hun hart als ware reden de beschroomdheid vinden. De Agent nu moet steeds vrijmoedig zijn, —- maar wordt hij indiscreet, dan is hij reddeloos verloren. Is het dan inderdaad niet indiscreet, wanneer men iemand, dien men in het geheel niet kent, tot een Levensverzekering uitnoodigt? Nemen wij eens aan, dat de Agent in een koffiehuis zit en dat buiten een regenbui dreigt. Tegenover hem zit iemand, dien hij nooit in zijn leven gezien heeft; de man heeft blijkbaar niet op het weer gelet en de Agent hoort hem tot den kellner zeggen: „Ik ga uit, wees zoo goed en bewaar even mijn parapluie!" Honderd tegen één, dat de Agent hem dan op het weer opmerkzaam maakt en aanraadt, zijn parapluie wél mede te nemen. Slechts beschroomdheid zou hem van die waarschuwing kunnen terughouden en daarin een indiscretie kunnen doen zien. Evenzoo is het alleen beschroomdheid, die den Agent beletten kan, iemand te waarschuwen, dien hij op het punt ziet, zijn levensweg te vervolgen, zonder eenige beschutting voor zich en de zijnen tegen de rampen, die een onverwachte dood hun onvermijdelijk moet berokkenen! Waarschuwt hij zoo iemand uit beschroomdheid niet, wel verre van aanspraak te kunnen maken op den naam van een discreet, fijngevoelig man, moet hij veeleer als iemand beschouwd worden, die zijn plicht verzuimt, omdat hij den moed mist haar te volbrengen. Geen Agent, die volkomen doordrongen is van de schoone roeping, die hij 123 als zoodanig te vervullen heeft, kan en mag daarin een indiscretie zien: het is integendeel zijn plicht en niets meer! , - voorbereiding Voordat de Agent zijn eerste bezoek brengt bij een nieuwen can- tot het bezoek. J o J didaat, moet hij dat zooveel mogelijk voorbereiden, d.w. z. hij moet trachten, eenigszins op de hoogte te komen van de levensomstandigheden van dengene, dien hij verzekeren wil. Ook hiermede bedoel ik geene indiscretie, want het is volstrekt niet noodig, dat hij den spion spele, en zich dringe in de intieme aangelegenheden van een hem'onbekend gezin. Het is alleen gewenscht, dat hij tenminste vooruit weet, of degene dien hij bezoeken zal, al of niet gehuwd is, en of er in het eerste geval kinderen zijn of wellicht nog kinderen zullen komen; of hij misschien zal komen te staan tegenover een weduwnaar, die over hertrouwen denkt; of hij met iemand te doen zal hebben, die een flinke premie , missen kan, dan wel met iemand, die in minder gunstige omstandigheden verkeert, enz. enz. Anders kan het den Agent gebeuren, dat hij met iemand, die een talrijke familie heeft, over het sluiten 'van een lijfrente begint te spreken, of aan iemand, die zeer welgesteld is, een verzekering van één of tweeduizend gulden kapitaal voorslaat. En juist op zulk een eersten voorslag komt het vooral aan: de candidaat moet, zoodra hij het voorstel hoort, den indruk krijgen, dat dit nu juist iets is, dat voor hém speciaal geschikt is. derfl'^nttf on" Aldus toegerust, tracht de Agent zijn candidaat te spreken te krijgen. vangen. Ik zeg „tracht", want in niet weinige gevallen „tusschen doen en zeggen vele mijlen leggen". Niet, omdat de Agent van zijn voorgenomen bezoek afziet, maar omdat men eenvoudig weigert hem de ontvangen. Er zijn landen, waar men vreemd zou opkijken, indien men er hoorde, dat den Agent eener LevensverzeKering-JViaatscnappii. wanneer nn beleefd ~ _om een onderhoud verzoekt en op een niet ongelegen tijdstip !köïïitr' den toegang' geweigerd wordt. Ook al heeft men niet het minste plan zich te verzekeren, al is men wellicht reeds dubbel en dwars verzekerd, men begrijpt daar toch, dat men verplicht is, een fatsoenlijk man, die over een ernstige zaak spreken komt, ten minste even persoonlijk te woord te staan. _Jn andere landen, en ook in ons gezegend vaderland, denken velen er anders over. Daar laat men den Agent soms op de vloermat staan, . en moet hij van de dienstmeid de "boodschap hooren: „Mijnheer doet er niet aan". „Mijnheer wil er niets van weten", „Mijnheer is al voor- 124 zien", of wel: ^Mijnheer is niet thuis", terwijl gezegde Mijnheer voor het venster zijn sigaar zit te rooken. En toch staat dikwijls de :MüTheer,') die op deze wijze den Agent afscheept, èn in ontwikkeling èn in beschaving ver beneden vele Agenten van Levensverzekering-Maatschappijen! Soms ook, wanneer de Agent zijn kwaliteit niet genoemd heeft, en door den heer dés huizes ontvangen wordt, geeft deze hem, zoodra hij het doel van zijn bezoek verneemt, op hoogst onaangename wijze te kennen, dat hij hoe eer hoe beter weer vertrekken kan. In zulke gevallen hangt alles af van den tact van den Agent:* een enkel handig gezegde, een enkel pakkend woord kan zoo iemand plotseling doen besluiten, zijn bezoeker tóch maar aan te hooren. Een mijner bekenden, Agent eener Levensverzekerirrg-Maatschappij, werd eens door den Directeur van een finantieele instelling ontvangen met de woorden: „Dank U, Mijnheer; ik ken Uw Maatschappij wel „niet, maar ze zal wel niet beter zijn dan alle andere, die ons het geld „uit den zak kloppen!" Mijn bekende antwoordde: „Dank U zeer voor „de waarschuwing, en ik ben blij, dat ik geen zaken met U doen kan. „Ik ken U en Uw bank wel niet, maar U zult wel niet beter zijn dan „alle andere bankiers, die met de noorderzon naar Amerika vertrokken zijn." Hij sprak, nam zijn hoed en ging! Den volgenden dag kreeg hij een briefje, met het verzoek nog eens te willen aankomen. Zijn schijnbaar onbeschaamd antwoord, dat echter slechts een verdiende terechtwijzing inhield na de welkomstwoorden van den bankier, had op dezen indruk gemaakt. Er ontspon zich een lang gesprek. Een maand later was de man voor een aanzienlijk bedrag verzekerd! Dit voorbeeld, aan de practijk ontleend, toont aan, hoeveel een gedecideerd, onbevreesd optreden tegenover een beleedigende ontvangst vermag. Maar daarvoor is gevatheid en tact noodig; en ook menschenkennis, want men dient met één oogopslag te zien, welken toon men tegenover elkeen heeft aan te slaan. Gelukkig echter zijn dergelijke-krasse middelen niet altijd noodig, De Agent wordt i , .. ontvangen. en zeer vele personen, ook al willen zij mets van de zaak weten, ontvangen den Agent tenminste beleefd. Dikwijls is dan het eerste, wat deze verneemt, iets als: „Ik ben principieel tegen Levensverzekering", of: „U is de twintigste Agent, die mij bezoekt; praat nu maar zoo„veel U wilt, U komt toch niet verder dan Uw voorgangers!" Dan komt het erop aan, zoo spoedig mogelijk met een kort, practisch, concreet voorstel voor den dag te komen. 125 Wanneer men nu eens dit tarief, dan weder een ander aanbeveelt, wanneer men het geheele prospectus doorneemt en den candidaat de keus laat, welk tarief voor hem het meest passende is, dan is het honderd tegen één, dat hij door al die verschillende wijzen van verzekering geheel in de war gebracht wordt. Indien hij reeds a priori tegen verzekering ingenomen was, hij zal dan zeer zeker nog veel minder daartoe besluiten. En wanneer hij van den aanvang af wel ooren had naar het nemen van een polis, dan zal de verwarring, waarin die vele verzekeringswijzen hem brengen, allicht oorzaak worden, dat hij nog eens rijpelijk overleggen wil en nagaan, welk tarief voor hem het best past. Terwijl hij dan nog wikt en weegt, komt er een concurrent, die handiger is, en zegt: „Zóó en zóó, op die bepaalde wijze, moet ge U verzekeren; „dat past geheel bij Uwe levensomstandigheden!" Als de concurrent dan met kennis van zaken dien voorslag gedaan heeft, neemt de verzekeringslustige niet zelden zijn offerte aan. De Agent, die hem het eerst over verzekering sprak, moet dan hooren: ,,'t Spijt mij, maar „ik heb mij bij Uwen concurrent moeten verzekeren; die had een tarief, „dat juist passend voor mij was." En wanneer de teleurgestelde Agent hem dan antwoordt: „Maar zoo hadt ge U ook bij mijn Maatschappij „kunnen verzekeren! Ge waart dan nog goedkooper uitgeweest!" — moet hij niet verwonderd zijn te vèrnemen: „Dan spijt het mij dubbel! „Als U dan maar zoo verstandig geweest waart, mij dat voorstel dadelijk te doen." Dit verwijt is onaangenaam, maar verdiend. Het is opmerkelijk, hoezeer een dergelijk passend en definitief voorstel plotseling aan personen, die niet over verzekering dachten, het nut daarvan kan doen inzien. De firmanten van de firma A. & Co. zijn reeds door twintig Agenten bezocht, die hun een verzekering bij overlijden voorsloegen ten behoeve van hunne familiebetrekkingen. Zij hebben elk aanzoek daartoe afgeslagen. „Onze firma is oud en levert „ons een ruim bestaan; als wij sterven zijn onze familiën door haar „aandeel ruim verzorgd!" Daar komt de één en twintigste Agent. Hij spreekt aldus: „Zeker, wanneer een Uwer sterft, is zijn familie behoorlijk verzorgd. Maar daartoe moet diens aandeel aan de firma onttrokken worden, en de overblijvende zal met zijn verminderd kapitaal „ook veel minder zaken doen. Ja, die plotselinge vermindering van het „bedrijfskapitaal kan tot een blijvenden achter-uitgang van de zaak „leiden. Wanneer dan de overgeblevene op zijn beurt overlijdt, zal „diens familie in veel ongunstiger omstandigheden verkeeren. Ge zoudt „dus verstandig doen, wanneer ge een flink kapitaal verzekerdet, bepaalbaar na den dood van dengenen, die het eerst komt te overlijden, „onverschillig wie van U beiden dat zijn zal. Diens familie kan dan „het haar toekomende krijgen, en de overblijvende firmant vindt in „het verzekerde kapitaal een aequivalent voor wat aan de zaak onttrokken werd. Noch hij, noch zijn familie behoeft dan dus voor de „toekomst bezorgd te zijn. Aangezien gij beiden bij die verzekering „evenveel belang hebt, omdat ge niet weet, wie het eerst overlijden „zal, is het dunkt mij billijk, dat de firma de premiën betaalt!" — Dit betoog is voor de Heeren A. & Co. nieuw; die toepassing van de Levensverzekering was hun onbekend: zij hadden er nooit over hooren spreken. Èn zie, oe één en twintigste Agent slaagt erin, hen op deze wijze te verzekeren. Een ander voorbeeld: Een groot grondeigenaar heeft tot dusverre alle aanbiedingen tot verzekering afgeslagen .met de woorden: „Ik ben „rijk; mijn kinderen erven al mijne bezittingen, dus voor hen behoef „ik niets te doen! En voor mijzelven? Nu, ik heb werkelijk genoeg „aan mijne zeer ruime inkomsten!" — Op zekeren dag repliceert hem een Agent het volgende: „Mijn waarde Heer, een verzekering bij overlijden is voor U onontbeerlijk. Na'Uw overlijden zullen Uwe bezittingen verdeeld moeten worden tusschen Uwe kinderen, waarvan ge „natuurlijk het eene niet boven het andere bevoordeelen wilt. Ieder „moet dus een gelijk aandeel hebben, en dat is onmogelijk, wanneer „er niet veel gereed geld aanwezig is, om het aandeel van hen, wien "„een kleiner deel van Uw grondbezit moet worden toegewezen, aan „te vullen. Is dat geld er niet, dan moeten er sommige gedeelten van „Uwe bezittingen verkocht worden, hetgeen veel moeité en kosten veroorzaakt! Zijt ge nu wel zeker, dat er onmiddellijk bij Uw overlijden, „een voldoende som aan contanten aanwezig zal zijn? Niet? Welnu, „wat is eenvoudiger dan dat gij door een Levensverzekering ervoor „zorgt, dat dit wél het geval zal zijn?!" Van dien kant heeft onze grondbezitter het sluiten eener verzekering nog nooit beschouwd! Hij overdenkt de zaak, en .. verzekert zich voor een flink bedrag. Zoo zou ik nog vele voorbeelden kunnen geven, ook van eenvoudiger aard. Want zelfs bij de minst ingewikkelde verzekeringeiunaakt het een uitmuntenden, vaak beslissenden indruk, wanneer_.de . Agent onmiddellijk met een bepaald, streng gepreciseerd voorstel voor den dag komt. 126 127 onderbande- Toch moet men er ook dan niet op rekenen, onmiddellijk succes te lingen. " zullen hebben. Er moeten nog bezwaren weerlegd — waarover later meer! —, er moeten nog explicatiën gegeven, dikwijls, helaas, ook valsche beschuldigingen van concurrenten ontzenuwd worden! Daartoe moet de Agent volkomen op de hoogte zijn van de tarieven en voorwaarden zijner eigene Maatschappij, en ook in die van concurreerende Maatschappijen mag hij geen vreemdeling zijn. Hij moet, om de onderhandelingen tot een goed einde te brengen, een groote mate van geduld en bovenal alweer veel tact bezitten. Indringerig of indiscreet mag hij nooit worden: dit neemt tegen hem in, en geeft zijnen concurrenten een streepje voor. Evenmin mag hij te bescheiden, te schroomvallig zijn: een vrijmoediger concurrent zal ook dan op hem voor hebben. Wanneer hij ziet, dat hij ongelegen komt, hij verwijdere zich — maar stelle het terugkomen niet te lang uit! Wanneer hij de belofte ontvangt, binnen kort van zijnen candidaat nadere berichten te zullen ontvangen, hij stelle zich daarmede tevreden — maar verzuime niet, zijn candidaat binnen niet te langen tijd aan die belofte te herinneren. Wie zulks niet doet en wacht, verneemt gewoonlijk op zekeren dag, dat zijn candidaat zich verzekerd heeft.... maar door tusschenkomst van een ander! Het komt er dus op aan, den juisten middenweg te vinden, maar noch in deze, noch omtrent den verderen loop der onderhandelingen laten zich vaste voorschriften geven. Alles hangt af van de personen, met wie men te doen heeft, en van de omstandigheden; het gezond verstand en het tactgevoel van den Agent moeten, hem in elk bizonder geval den weg wijzen. De pon», in ruil Eén waarschuwing kan ik hier echter niet achterwege laten. Het voor leverantiön. l|£^f komt dikwijls voor, dat een sigarenhandelaar, een boekhandelaar of handelaar in mode-artikelen voor een verzekering alleen dan te vinden is, wanneer de Agent bereid gevonden wordt, zich voor een zekere som aan sigaren, aan boeken of aan overhemden en dassen aan te schaffen. Op dien grond voere geen Agent de onderhandelingen verder. Want meestal hei ft men dan niet met een ernstig gemeende, op innige overtuiging berustende verzekering te doen, doch de polis wordt eenvoudig beschouwd als een middeltje om een leverantie te krijgen. Is dat doel eenmaal bereikt, men denkt er meestal niet aan, de premiebetaling voort te zetten. Zulke verzekeringen brengen noch de Maatschappij, noch den Agenten eer of voordeel. Ongelukkig zien niet alle Agenten dit in, ja, er zijn er, die uit zichzelven aanbiedingen doen, als: „Ik zal 128 een flinke bestelling sigaren bij U doen, maar verzeker dan ook Uw „leven door mijn bemiddeling!" Een enkele maal komt het zelfs voor, dat de sigaren geleverd worden in ruil voor de polis, maar dat het individu, dat zich met den naam van Agent bestempelt, vergeet ze te betalen! Onnoodig te zeggen, hoezeer een dergelijk geknoei ons vak in de oogen van velen verlaagt! Het is natuurlijk een ander geval, wanneer een leverancier, die van de noodzakelijkheid, om tot het sluiten eener Levensverzekering over te gaan, overtuigd is, daartoe de tusschenkomst kiest van een Agent, die gewoonlijk bij hem zijne leverantiën neemt; dit is geheel iets anders dan wanneer polis en leverantie als 't ware gelijk worden overgestoken, bij wijze van contra-prestatie: het een tegen het ander, het een om het ander! Elk Agent doet goed, zooveel mogelijk ervoor te zorgen, dat hij syetemati steeds met een gelijk aantal personen in onderhandeling blijve: zoodra Agent, één zijner candidaten voor de verzeTcering gewonnen of een ander daarvoor reddeloos verloren is, zorge hij er onmiddellijk voor, dat hij met een nieuwen candidaat onderhandelingen aanknoope, opdat deze de opengevallen plaats inneme. Op die wijze ontstaat er systeem in den arbeid en dat is onvermijdelijk noodzakelijk, wil men een stabiele, g~e=~ regelde productie verkrijgen; anders behoudt deze steeds een ietwat toevallig karakter. Het spreekt echter vanzelf, dat het werken op die wijze in de groote steden minder moeielijk is dan op het platte land, waar :J3|i het zeer vaak bezwaarlijk is, nieuwe verzekeringscandidaten te vinden. Ten slotte houde elke Agent in het oog, dat het tijdelijk afbreken Tijdelijk van eenmaal hecrnnnen nnHerhandelinffen steeds Peliik staat met achter- derhandelinir uitgang; bij het weder opvatten zal hij tot zijn schade ondervinden, dat hij niet slechts voortzetten moet wat hij begonnen was, doch opnieuw moet beginnen. Daarom is de gewoonte van sommige Agenten zoo verkeerd, na het afsluiten van een flinken post een poosje op hunne lauweren te gaan rusten: alle andere aangeknoopte onderhandelingen worden daardoor een flink stuk achteruit gezet, en het tot stand brengen van een nieuwen post kost hun dubbel moeite en dubbel tijd. Meer dan de meeste betrekkingen, brengt die van Agent eener Le- Teieursteiim vensverzekering-Maatschappij teleurstellingen met zich. Iemand, wien men jaren lang het nut der Levensverzekering heeft uitééngezet en die eindelijk overtuigd is, verzekert zich bij een ander! Iemand, dien men, na lange onderhandelingen, eindelijk een aanvrage heeft doen teekenen, 129 wordt om geneeskundige redenen afgewezen! Dat zijn bittere ondervindingen, die iedere Agent op zijn tijd opdoet. Pas beginnenden leggen er dan wel eens het bijltje bij neer, en er behoort inderdaad moed en volharding toe, in die teleurstellingen slechts aansporingen tot verderen arbeid te zien. Voor zulke Agenten hoeden af! irfgt?enn en En nu' na al het medegedeelde, vraag ik: Is er een grootere dwaling denkbaar dan die van Directiën en van velen onder het publiek, die meenen, dat men voor een zoo buitengewoon moeielijke betrekking als die van Agent eener Levensverzekering-Maatschappij zeer goed personen gebruiken kan, die op de een of andere wijze in een andere carrière mislukt zijn? Ik acht het overbodig, daarover verder uit te weiden, en constateer alleen met werkelijk leedwezen, dat die dwaling nog veelvuldig voorkomt. En verder vraag ik, of het niet de plicht van elke Directie is, hare Agenten in hun moeielijke taak door woord en daad, door aanmoediging en voorbeeld bij te staan en te ondersteunen, en steeds in het oog te houden, dat, wat ook de verdiensten van anderen zijn mogen, het ten slotte toch de arbeid der Agenten is, die een Maatschappij in stand houdt en doet bloeien. Geen moeite, geen kosten (natuurlijk binnen rationeele grenzen) mogen gespaard worden, om der Maatschappij een goed geïnstrueerd, ijverig arbeidend en haar met hart en ziel toegedaan Agentencorps te bezorgen. Déarin ligt het geheim van veler succes, en die moeite en kosten worden duizendvoudig beloond! De Ag"ènt moet op zijn Directie kunnen rekenen, op haar volkomèn rechtvaardigheid kunnen bouwen; hij moet weten, dat zij steeds gereed is, hem met raad en daad bij te staan, dat geen moeite haar daarvoor te veel is. Hij moet ook weten, dat zij aan niet-Agenten geen provisie zal uitkeeren, omdat zij hem daardoor in zijne rechten kan verkorten. IV. t-Agenetenan 0mtrent dat uitkeeren van provisie aan niet-Agenten een enkel woord. Wanneer een uitgever een nieuw werk het licht heeft doen zien en het aan verschillende boekhandelaren zendt, om het aan het lezend publiek te verkoopen, dan betaalt hij dien boekhandelaren een zeker percentage van den verkoopprijs van elk verkocht exemplaar, bijwijze van provisie. Wanneer nu iemand zich direct tot den uitgever wendt 9 130 en het boek verlangt te koopen, doch onder aftrek van de provisie, die aan den boekhandelaar pleegt te worden uitgekeerd, dan zal men hem hartelijk uitlachen: de prijs voor het publiek is zóó en zóóveel, niets meer en niets minder! En het publiek begrijpt dit zóó goed, dat een verlangen als het zooeven onderstelde wel zelden geuit zal worden. Wanneer het echter het sluiten eener levensverzekering betreft, denkt het publiek geheel anders, hoewel de zaak in den grond volkomen dezelfde is. De Levensverzekering-Maatschappij staat gelijk met den uitgever, de Agent met den boekhandelaar. De tarieven wijzen voor elke verzekering den bepaalden prijs aan; dezen heeft het publiek te betalen, en hij behoort dezelfde te zijn, wanneer men zich direct tot de Maatschappij, als wanneer men zich tot een harer Agenten wendt. Dikwijls echter hoort men de meening verkondigen, dat in het eerstgenoemde geval de Maatschappij zeer goed de provisie aan den verzekerde uitkeeren kan. Doet zij dat niet, zij zou het bedrag der provisie ongemotiveerd in haar kas houden — zoo redeneert men —, want bij het vaststellen der premie is erop gerekend, dat de provisie betaald moet worden. Ook de uitgever heeft bij het vaststellen van den prijs voor zijn nieuwverschenen boek op de provisie voor den boekhandelaar gerekend: toch pleegt het publiek er niets bijzonders in te zien, dat hij denzelfden prijs verlangt, zoo men zich direct tot hem wendt. Het uitkeeren van provisie aan niet-Agenten, in de eerste plaats aan hen, die zich verzekeren, is intusschen voor de goede organisatie eener Levensverzekering-Maatschappij hoogst gevaarlijk, omdat deze maatregel ertoe leiden kan, dat zij hare Agenten van zich vervreemdt, terwijl bovendien — wat nog erger is — de geheele Agentenstand erdoor benadeeld wordt. Helaas, dat niet alle Maatschappijen dit schijnen in te zien! Wanneer een Agent misschien langen tijd met een verzekeringscandidaat onderhandeld heeft, wanneer hij een groot deel van zijn tijd en arbeid besteed heeft aan het tot stand brengen van die verzekering, en wanneer dan zijn candidaat, door zich direct tot de Maatschappij te wenden, hem de hem voor zijn arbeid toekomende provisie onthouden kan om die zelf te genieten, dan heeft de Agent volkomen het recht, aan zijn Directie een groote onrechtvaardigheid te verwijten. En die Directie moet er zich niet over verwonderen, wanneer zij voortaan in hem slechts een lauwen vriend bezit, die geneigd is, zijne diensten 131 aan een concurreerende Maatschappij, waar hij meent billijker behandeld te zullen worden, aan te bieden. Maar vervalt dit bezwaar niet, wanneer het vast staat, dat inderdaad geen enkele Agent de hand erin gehad heeft, den verzekeringscandidaat tot het aanvragen eener verzekering te bewegen? M. i. in geenen deele. In de eerste plaats zal het in de meeste gevallen volstrekt onmogelijk zijn, met zekerheid te weten, dat er inderdaad geen Agent in de zaak betrokken is geweest. Het is nooit uit te maken, of de man, die, hoewel hij geen Agent is, zoo nadrukkelijk voor zichzelven het Agentenloon verlangt, wel in alle deelen de waarheid huldigt, wanneer hij zegt, dat hij met geen Agent in onderhandeling is geweest, en of niet, wanneer hem eenmaal de provisie is uitbetaald, zich later een Agent zal komen aanmelden, die terecht op die provisie aanspraak maakt. Alleen de mogelijkheid van dit geval moet een Directie reeds weerhouden van het toekennen van het Agentenloon aan niet-Agenten! Tegenover het publiek ligt daarin niets onbillijks: zoolang er nog Agenten noodig zijn, om voor de zaak in het algemeen propaganda te maken en het publiek tot verzekeren bij een bepaalde Maatschappij te bewegen, zóólang moet er in de premie een element voor Agentenloon begrepen zijn. En wanneer men hen, die, misschien door geheel toevallige omstandigheden, in de gelegenheid zijn, zich direct tot de Maatschappij te wenden, bevoordeelt boven diegenen, welke dat doen doormiddel van een Agent, begaat men tegenover die laatste categorie van personen inderdaad een onbillijkheid.. Het is verklaarbaar en wenschelijk, dat het publiek meent, zich even goed tot den Agent als tot de Maatschappij zelve te kennen wenden. Blijkt dit niet het geval te zijn, dan ontneemt men den Agentenstand zijn prestige, en de Maatschappij, die zich daarvoor niet wacht, werpt hare eigene glazen in. En hier kom ik op het grootste bezwaar tegen het uitkeeren van provisie aan niet-Agenten, grooter nog dan de kans om tegenover sommige Agenten individueel onbillijk te zijn; ik bedoel de zekerheid, dat men er, in het algemeen, den geheelen Agentenstand door. benadeelt. Later hoop ik nog uitvoerig te handelen over het gevaar, dat erin gelegen is, wanneer de Agent zelf zijn eigene provisie aan den door hem verzekerde geheel of gedeeltelijk afstaat1). Dat gevaar ligt, behalve in het in de hand werken van het zoogenaamde „uitspannen", vooral 1) Zie Tiende Hoofdstuk, II, „Afstaan van provisie door Agenten aan verzekerden". 9* 132 in het feit, dat daardoor bij het publiek de overtuiging ontstaat, dat het recht heeft op een deel der provisie, zoodat een zijner eerste eischen bij het afsluiten eener verzekering worden zal: mij een deel van de jmvisifrnaarr'""'- wnrHt den Agent onthouden wat hem toekomt;_ 'hij moet naar andere middelen omzien, om te verdienen wat hij noodig ^ heeft, is soms in de Kf117P HlVr middelen minder kieskeurig, vervalt tot kwade practijken, — resultaat: een algemeen verval van den Agentenstand 1 Ik constateer uitdrukkelijk, dat ik hier niet overdrijf, en dat men in het buitenland dien loop der gebeurtenissen dikwijls heeft kunnen waarnemen. Vandaar ook, dat de maatregel van sommige Maatschappijen, aan hare Agenten het afstaan der provisie" ^verbieden, in het belang van den Agentenstand zoozeer is tóe te juichen. Maar zulk een maatregel zou zijn doel geheel missen, wanneer de Maatschappij ^foe_aan niet-Agenten provisie uitkeerde. Nog veel meer aan"wanneer de~Agenten zulks doen, zou daardoor het publiek tot de overtuiging komen, dat het niet meer dan billijk is, wanneer het provisie ontvangt! Nog veel algemeener zou dan de eisch van den verzekeringscandidaat tegenover den Agent worden: „Ik wil mij door Uw bemiddeling verzekeren, mits ge mij provisie afstaat!" En wanneer de Agent dit dan weigerde, zou hij allicht vernemen: „Goed, dan wend ik mij „direct tot Uw Maatschappij. Dan ben ik er zeker van, provisie te ontvangen!" Men ziet dus, hoezeer zulke Maatschappijen èn hunne eigene Agenten èn den geheelen Agentenstand benadeelen. Alles, wat ik hier aanvoerde, wordt vrij algemeen ingezien1); maar, al ziet men het in, men houdt het wel voor theoretisch heel fraai, doch in de practijk niet door te voeren! Aan een votum der Vereeniging voor Levensverzekering, dat met algemeene stemmen het uitkeeren van provisie aan niet-Agenten als ongewenscht kenmerkte, kan men dan ook (zelfs al mocht het voor den Agent een uitspraak vormen, waarop hij zich met vrucht tegenover provisiebegeerende candidaten beroepen kan) hoofdzakelijk slechts een theoretische waarde toekennen. Dit is x) Deze uitspraak is gegrond op eene uitgebreide correspondentie over dit onderwerp, ook met buitenlandsche vakmannen. De meeste zagen in het afstaan der provisie „den kanker", die aan ons bedrijf knaagt."cürieus i7hët,~hoe elk laiid ln deze de scnuld op *éen ander werpt. „TZPu bij ono iiooitzoover gekomen zijn, als men er in dit of dat land niet mede begonnen was" — heet het dan. Maar dat andere land zoekt de bakermat van het kwaad ook alweer elders — misschien wel juist in het eerstel 133 jammer en niet in het belang der Levensverzekering. De overweging echter, dat, zoo men den eisch om provisie van een candidaat-verzekerde, die zichzelven aangemeld heeft, niet inwilligt, deze zich, daarom alleen, tot een concurreerende Maatschappij zal wenden, brengt menige Directie ertoe, over alle bezwaren heen te stappen ter wille van het afsluiten van een flinken post. En inderdaad, het is een hoogst onaangenaam en bijna bitter gevoel, wanneer die weigering een candidaat in de armen van een ander drijft, die zonder aarzelen zijn eisch om provisie te genieten inwilligt. Bij ondervinding weet ik, hoe onaangenaam dat gevoel is. Toch moet men den moed daartoe vinden, wil men niet bewust medewerken tot het bestendigen van een bestaand kwaad. Wellicht komt eens de tijd, dat elke Directie dit zal inzien, en dat zal voor den Agentenstand een tijd van voorspoed zijn. Thans reeds vindt een Maatschappij, die, doordat zij op dit punt vast in de schoenen staat, posten verliest, daarvoor op andere wijze vergoeding. Haar Agenten zullen weten, dat zij hunne belangen als de hare beschouwt; zij zullen zich met haar één voelen; wie haar belaagt, belaagt ook hen\ Één Agent van die soort — en zij zijn er in ons vaderland meer dan in het buitenland! — is meer waard dan een dozijn halve vrienden. Makelaardij. De vermelding van „halve vrienden" brengt er mij vanzelf toe, gewag te maken van de z.g. makelaardij op het gebied der Levensverzekering. Sinds lange jaren bestaat de makelaardij in brand- en zee,assurantièn en de makelaars in deze branchen vormen' terecht, ook* .ten onzent, een hooggeschatte klasse in deT^opm¥hswërëld",'aail wclkchet assurantie-wezen groote en blijvende verplichtingen heeft. Ook op Levensverzekering zijn sommige makelaars zich gaan toeleggen, en, al zijn zij niet bepaald Agenten, aan hen keert elke Maatschappij naar handelsgebruik provisie uit. Het gebied der Levensverzekering is echter meestal geen terrein, waarop de makelaardij zich met zeer veel succes bewegen kan, eh~a*aarvoor zijn verschillende redenen. Geene verzekeringen zijn moeielijker af te sluit'en dan juist levensverzekeringen. Een man van eenige ontwikkeling zal nimmer verzuimen, zijn huis en inboedel tegen brandschade te verzekeren; geen ernstig koopman zal een lading waren verzenden, zonder zich voor gplfi:. - haar mogelijk verlies tengevolge van een zeeramp door verzekering te hebben gedékt. Maar hoe ontzaglijk veel moeite is er niet toe noodig, 134 om zelfs ernstige en ontwikkelde lieden tot het sluiten van een levensverzekering te he.wp.gen! Waar dus een makelaar in assurantiën zijn werkzaamheid tot het gebied der Levensverzekering uitbreidt, zal hij juist op dat terrein vele moeielijkheden ontmoeten, welke hem bij brand- en zeeverzekering niet in den weg staan. En hij zal er dikwijls meer zijn rekening bij vinden, wanneer hij den tijd, dien het geregeld werken voor Levensverzekering hem kosten zoude, aan die andere bfanchen besteedt. Daarom wordt Levensverzekering voor hem al spoedig een bijzaak: hij sluit een postje, wanneer het hem zoo nu en dan eens voorkomt, doch van geregeld, systematisch werken kan bij hem meestal geen sprake zijn. Vooral in ons land worden vele makelaars in assurantiën Agenten van bepaalde Maatschappijen, of — zoo ze al niet officieel als zoodanig zijn aangesteld — zij brengen elk contract van Levensverzekering, dat zij afsluiten naar één en dezelfde Maatschappij. Daarmede houden zij feitelijk op, op dit gebied de makelaardij uit te oefenen, want makelaar is slechts hij, die niet aan eenige bepaalde Maatschappij gebonden is, maar zijne posten brengt, waarheen het hem goed dunkt. Zulk een Agent-makelaar wordt echter zelden, wat men noemt een goed Agent, zoo hij tenminste niet een zeer groot deel van zijn tijd aan de Levensverzekering wijdt; anders zal zijn betrekking van makelaar in zee- en brandassurantiën ook hem beletten, den noodigen tijd en moeite te besteden aan zijn post van Agent eener Levensverzekering-Maatschappij.. Ook van hem kan men in dat geval géén geregelde, stabiele productie verwachten. Niet overal echter is de gewone toestand dezelfde als ten onzent, en met name in Frankrijk vormen de makelaars, de „courtiers", ook _op het gebied der Levensverzekering, een geheel afzonderlijken stand, die zich met het sluiten van Levensverzekeringen bezig houdt, zónder voor een bepaalde Maatschappij te werken. Ook in ons land komen .^voorbeelden daarvan voor, en kan men dikwijls zien, dat zulk een volbloed makelaar zich voor het sluiten van één en dezelfde verzekering tot meerdere Maatschappijen wendt, om haar in de gelegenheid te stellen, hare premiën op te geven; hü organiseert dus voor dien te sluiten. post een soort van inschrijving, om hem aan te besteden daar, waar hem zulks het meest gewenscht "voorkomt. ..Niemand zal hem daartoe het recht betwisten en op zichzelf steekt daarin geen kwaad. Maar toch is die makelaardij noch in het belang 135 van het publiek, noch in het belang der Maatschappijen, en doet men .wel, daar, waar zij nog niet veel voorkomt, haar ontstaan zoo min* mogelijk aan te moedigen — desnoods door zich streng te ontnounen van deelneming aan de boven bedoelde openbare aanbestedingen. Die zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht: zien wij eens, waartoe in Frankrijk, het land der „courtiers" bij uitnemendheid, deze makelaardij inzake Levensverzekering geleid heeft. Vele makelaars (ik begin hier met de minder conscientieuse onder hen) laten zich daar in de eerste plaats leiden, zoodra het de vraag geldt aan welke Maatschappij zij een bepaalde verzekering zullen aanbrengen, door de overweging, waar zij er het meest aan kunnen verdienen,, pi. a. w. waar zij de hoogste provisie 'kunnen genieten. Het belang van den aanstaanden verzekerde komt dan eerst in de tweede plaats in aanmerking. Daar echter een verzekeringscandidaat bij lage premiën gemakkelijker tot het afsluiten te bewegen is dan bij hooge, wordt het voor deze makelaars eenvoudig de vraag, de Maatschappij te vinden, die bij de laagste premie de hoogste provisie geeft. Niet zelden wordt dan het volgende systeem toegepast. Men wendt zich tot de Maatschappij, die voor de verzekering in kwestie de laagste premie vraagt, met den voorslag: „De aanvraag zal bij U geteekend „worden, mits ge mij meer provisie geeft dan ge gewoon zijt, en wel „zóó en zóóveel. Weigert ge dit, dan breng ik den post naar een Uwer „concurrenten!" Niet alle Maatschappijen hebben in zulk een geval den moed, het aanbod, zonder meer, van de hand te wijzen, ep_zoo is er — ook door de schuld der Maatschappijen r|jf orWi w gaarne — .een zucht tot het opdrijven der provisie ontstaan, jiie de finantieele positie van vele ondernemingen verzwakt heeft, en ten slotte zeer zekèf niet in het voordeel der verzekerden en der Agenten is. Intusschen spreekt het vanzelf, dat er ook zeer vele „courtiers" gevonden worden, die in de allereerste plaats het belang hunner cliënten voor oogen hebben. Meestal zullen deze hunne verzekeringen bij die Maatschappijen aanbrengen, welke in elk bepaald geval het goedkoopst en van wier soliditeit zij overtuigd zijn. Afgescheiden van het feit dat zij ook dan nog wel eens misslaan kunnen — want het voordeel van een lage premie kan wel eens door andere bepalingen geneutraliseerd worden —, blijft zelfs aan deze makelaardij een nadeel verbonden, dat niet geheel voorbijgezien mag worden. Wanneer n.1. de verzekering eenmaal is afgesloten, en zij komt later 136 door de een of andere omstandigheid in gevaar, dan zal de Maatschappij bij den makelaar meestal sler-hts weinig nmp knnnon vinden bl| "hare pogingen, den post te behouden. Een flink Agent, die hart voor zijn Maatschappij heeft, zet in zulk een geval alle zeilen Thjjj om de verzekering in stand te houden; hij schuwt tijd noch moeite en maakt er een eerezaak van, in zijne pogingen te slagen. Maar van den makelaar, die zijne gunsten over verschillende Maatschappijen gelijkelijk verdeelt, kan en mag men niet voor één van die velen zóóveel warme toewijding verlangen, dat hij zich voor het behoud van een luttel incasseerloon de groote moeite getroost, die de Agent zich gaarne geeft ter wille van de Maatschappij, met welke hij zich één gevoelt. Zoo staan dan de door de makelaars afgesloten posten in hoogere mate bloot aan schadelijke invloeden van buiten (ook aan de aanvallen eener oneerlijke concurrentie) dan de verzekeringen door Agenten aangebracht. En terwijl den makelaar het bericht, dat een door hem afgesloten verzekering door de machinatiën der concurrentie naar een andere Maatschappij werd overgebracht, wel onaangenaam treffen, doch zelden tot groote krachtsinspanning om haar te behouden, aansporen zal, zal de Agent zich daarover niet alleen warm maken, maar ook met nadruk opkomen voor de belangen van zijn Maatschappij en zijn Directie. Daarom is de medewerking van een goed Agent voor een Maatschappij meer waard dan die van een makelaar, die, hoe eerlijk, achtenswaardig en welmeenend ook, uit den aard zijner betrekking toch nooit meer dan een halve bondgenoot kan zijn, die lauwe vriendschap schenkt. Daarom is ook de makelaardij op het gebied der Levensverzekering niet altijd in het belang van het publiek; want het ongemotiveerd overgaan van de eene Maatschappij naar de andere is per se schadelijk, zooals ik later nog in de gelegenheid zijn zal uitvoerig aan te toonen1). En dat juist werkt de makelaardij in de hand. Het spreekt vanzelf, dat alles, wat ik omtrent dit onderwerp gezegd heb, een algemeen karakter draagt. Er zijn makelaars, die meer en beter werken dan menig Agent, en die zich voor het behoud van eenmaal afgesloten posten gaarne groote moeite getroosten. Maar wat ik omtrent deri algemeenen invloed van het makelaarsbedrijf op de Levensverzekering zeide, blijft m. i. niettemin waar. *) Zie Elfde Hoofdstuk, I, „Gevolgen van het uitspannen voor het publiek." VIJFDE HOOFDSTUK. De verhouding van het Publiek tot de Levensverzekering. — Vakstudie. Terloops heb ik reeds hier en daar een opmerking gemaakt omtrent de houding, die het publiek in den tegenwoordigen tijd aanneemt tegenover de zaak der Levensverzekering in het algemeen. Deze houding is natuurlijk in de verschillende landen ook zeer uitéénloopend. In Engeland en Amerika is zij buitengewoon waardeerend: Levensverzekering is, vooral in het eerstgenoemde land, een werkelijke levensbehoefte geworden, en daar kan men zonder overdrijving zeggen, dat het publiek het vak der Levensverzekering zéér hoog stelt — hooger dan menig ander! —, dat het volkomen doordrongen is van de groote moeielijkheden, die de beoefening van dat vak met zich brengt, en gaarne medewerkt om die moeielijkheden uit den weg te ruimen —, dat het in de Agenten der Levensverzekering-Maatschappijen vrienden in den nood ziet, die het niet alleen met welwillendheid behandelt, maar met volkomen vertrouwen en als welkome gasten begroet. Hoé geheel anders is het in andere landen, hoe geheel anders ook ten onzent! In Nederland wordt de Levensverzekering nog slechts door de minderheid van het publiek gekend en gewaardeerd. De overgroote meerderheid kent haar niet, maar spreekt meestal over haar, alsof zij haar wel kende, en dat wel ... van een'ongunstige zijde! De houding van die meerderheid tegenover de Levensverzekering kan men -aldus kenschetsen^. Geringschatting van. het bedrijf. Wantrouwen jegens de beoefenaars daarvan. 138 I. Het is een zonderling verschijnsel, dat velen onder het Nederlandsche _G«ingacbjjting publiek de meening schijnen toegedaan, dat het bedrijf der Levens- van het h0*Wrverzekering slechts een zeer matige dosis kennis vereischt, en dat hij, wiens capaciteiten in een andere richting te kort schieten, daar nog altijd wel gelegenheid heeft, nuttig werkzaam te zijn. Zonderling is dat verschijnsel, omdat men juist het omgekeerde zou kunnen beweren, en zeggen, dat bekrompen hoofden en stompe zinnen voor niets zóó volkomen onbruikbaar zijn als voor werkzaamheden in het vak der Levensverzekering. Evenwel zijn er omstandigheden, welke dit zonderlinge verschijnsel ten minste verklaarbaar maken. Het zijn sommige levensverzekeraars zeiven, die het publiek in deze opvatting versterken. Reeds wees ik er vroeger op, dat niet alle Directiën ervan afgezien hebben, personen als Agenten in hun dienst te nemen, die èn door hun geringe ontwikkeling èn dikwijls door minder gunstige antecedenten voor die betrekking ten eenen male ongeschikt zijn, hetgeen later ook meestal tot schade der betrokken Maatschappijen aan het licht komt! Doch het publiek, dat niet anders ziet, dan dat Mijnheer A, dien het kent als een dom of onbetrouwbaar persoon, een betrekking heeft gekregen, redeneert eenvoudig: „Nu, die was toch ook voor niets anders „meer goed! Maar voor de Levensverzekering kunnen ze hem altijd „nog wel gebruiken: daar is zooveel niet toe noodig!" En die opinie wordt werkelijk niet weerlegd door advertentiën als I de hier volgende, letterlijk uit een Nieuwsblad overgenomen: „Levensverzekering. „Men zoekt voor een aanzienlijke Levensverzekering-Maatschappij „een persoon van goede familie en onbesproken bedrag, die mede als „Directeur optreden kan. Vakkennis geen vereischte." Dus de Directeur, de voorganger, de leidsman, die de Agenten instrueeren, die den toestand der Maatschappij geheel overzien, die haar vormen en omhoog voeren moet, die Directeur kan zijn taak aanvaarden zonder vakkennis te bezitten! „Ziet ge wel" — redeneert het publiek in Nederland — „iedereen „kan als Levensverzekeraar optreden, daartoe is geen studie noodig!" 139 Daarbij komt dan nog, dat vele levensverzekeraars, die slechts een zeer oppervlakkige kennis van hun vak hebben, zich dikwijls verbeelden, daarvan volkomen op de hoogte te zijn, en dus niet meer studeeren en werken, „omdat ze tóch alles weten!" En dat in een vak, waarin men, na jaren arbeids, steeds tot de slotsom komt: „Hoe meer „ik leer en werk, hoe meer het mij blijkt, dat er nog te leeren en te werken „valt". Om dit goed te begrijpen, dienen wij ons rekenschap te geven van de uitgebreidheid van de leer der Levensverzekering. De Leer der Le- De Leer der Levensverzekering of de Actuarieele Wetenschap, zooals venaverzekering. 1 —_ » die zich tot op den tegenwoordigen tijd heeft ontwikkeld (en het zij onmiddellijk geconstateerd, dat zij zich nog in volle ontwikkeling bevindt, zoodat haar nog veel onvolmaakts, soms zelfs vtel halfslachtigs aankleeft), heeft reeds sinds eenigen tijd het stadium bereikt, waarop zij, zich losmakende uit de verschillende takken van wetenschap, die tüJLhare wording hphhpn ,hijgpdragpnj één zelfstandig geheel is gaan ■"OTflffli P'* geheel bestaat uit deelen, die ieder op een bizonder gebied" van wetenschap gelegen zijn, maar toch te zamen uitmaken één afzonderlijke tak van weten, die in den loop der jaren meer en meer afronden zal en uitgroeien tot hoogeren bloei en ontwikkeling. Hoewel het slechts weinigen gegeven kan zijn de leer der levensverzekering in haar vollen omvang te overzien, d.w.z. zich in al de haar vormende deelen te bekwamen, mag toch de beoefenaar van zulk een onderdeel nooit uit het oog verliezen, dat het terrein, waarop hij zich beweegt, inderdaad slechts een gedeelte uitmaakt van een ander, grooter gebied. Hij moet zich niet alleen duidelijk en klaar rekenschap ervan geven, waar zijn terrein andere, tot hetzelfde groote gebied behoorende, terreinen raakt, maar ook — zonder zich te wagen aan beunhazen op het hem vreemde terrein zelf — trachten te doorgronden hoe en waarom die aanraking plaats vindt. Hij moet dus iets verder zien dan de grenzen van zijn speciale terrein. Doet hij dat niet, verliest hij den samenhang met andere onderdeden uit het oog, hij zal in gevaar komen verkeerde gevolgtrekkingen en daardoor schromelijke, vergissingen te maken. De deelen, waarin de Leer der Levensverzekering zich in haar tegenl&'ïi - woordigen stand splitsen laat, hebben zich nog niet all n even scherp afgeteekend op het gebied der wetenschappen, waarop elk hunner valt. Zij zijn: 1°. Het actuarieele. deel, in engeren zin, inclusief de sterfte-statiss4*$^ tieken en hare bewerking. 140 2°. Het economisch-sociale deel. 3°. Het jinantieele deel (een onderdeel van het sub 2° bedoelde, maar dat zich afzonderlijk begint te ontwikkelen). 4°. Het medische deel. 5°. Het juridische deel. De twee eerstgenoemde deelen, gelijk het vijfde, komen reeds scherp uit in de omgeving der ruimere wetenschappen, waartoe zij behooren; het vierde deel begint zich — vooral in de laatste jaren — meer en meer af te lijnen op het terrein der medische wetenschap; het derde daarentegen komt nog slechts flauw te voorschijn op het gebied van de Leer der Finantiën. Het actuarieele deel (in engeren zin) der Levensverzekeringswetenschap is in hoofdzaak datgene, hetwelk zijn oorsprong vindt in en voortgekomen is uit de wetenschap der Wiskunde. De meening, dat ieder bekwaam wiskundige, alleen-reeds door zijne ontwikkeling als zoodanig, in staat is als Actuaris op te treden, mag men veilig verouderd noemen. Evenmin als b.v. een ingenieur, al is wiskundige kennis voor hem een absoluut vereischte, uitsluitend volstaan kan met die kennis, kan de Actuaris, die niet méér dan wiskundige is, een goed Actuaris zijn. Juist daarom is de titel van „Actuaris", als aanduidende den beoefenaar van een bepaald, van andere onderscheiden, beroep, te verkiezen boven dien van „Wiskundig Adviseur", die uitsluitend op het wiskundige karakter van dat beroep doelt. Het economisch-sociale deel heeft betrekking op de ethische en maatschappelijke beteekenis der Levensverzekering, en omvat mede de rol, die de Staat op verzekeringsgebied in onze moderne Maatschappij' .vervult. De zoogenaamde Werkliedenverzekering treedt daarbij meer en meer op den voorgrond en wordt door velen beschouwd als een machtig middel tot oplossing der maatschappelijke nooden en misstanden. Ook alles wat in verband staat met de administratie, de boekhouding, enz. der Levensverzekering-0«a!tT««mmge« kan men onder dit deel rangschikken. Het jinantieele deel omvat alle vragen, die betrekking hebben op de geldbeleggingen van Levensverzekering-Ondernemingen. De eischen, aan die geldbeleggingen te stellen, zijn zeer bizondere, omdat beleggingen op langen termijn in zekere stadia van de ontwikkeling eener onderneming op den voorgrond treden, terwijl het, anderzijds en bij veranderde toestanden, gevaarlijk zijn kan, niet dadelijk te realiseeren 141 beleggingen te kiezen. De invloed van het dalen of stijgen van den rentevoet, in verband met de belegging der premie-reserve, valt mede op dit terrein en vormt het grensgebied, waarop het het economische deel raakt. Dit bizondere deel van de Leer der Finantiën is nog slechts weinig afgebakend, hoewel er reeds Maatschappijen zijn, die voor dit deel van haar bedrijf een afzonderlijk, onder deskundige leiding staand, Bureau hebben ingericht of daarvoor de hulp inroepen van een Finantieelen Adviseur. Onder dit gedeelte der verzekeringswetenschap kan men tevens rangschikken de kennis van ons belastingstelsel, voor zooverre dit op Levensverzekering betrekking heeft. In de laatste jaren — gedurende den oorlog—zijn er vele belastingen ingevoerd, waardoor zoowel het bedrijf der levensverzekering als de uitkeeringen, die de maatschappijen doen, getroffen werden. De kennis daarvan wordt — bij de niet altijd duidelijke wetsbepalingen — een kleine studie op zichzelve. Het medische deel omvat alle vraagstukken, die betrekking hebben op het geneeskundig onderzoek van verzekeringscandidaten, en op de den levensduur bepalende oorzaken. Deze laatste vragen vallen vooral op het gebied van den Geneeskundigen Adviseur. Voorts zou men daaronder kunnen rangschikken de zeer belangrijke vragen der medische statistiek, in verband met de sterfte, en de daaruit te trekken conclusiën. Hieromtrent kunnen de Maatschappijen schatten van gegevens verzamelen, mits zij zich daarbij verzekerd kunnen houden van de hulp der medici. Die hulp wordt haar, speciaal in ons land, niet altijd verleend. Het juridische deel eindelijk houdt zich bezig met alle rechtskundige vraagstukken, waartoe het bedrijf aanleiding geeft, in de eerste en voornaamste plaats met die, welke voortvloeien uit de overeenkomst van levensverzekering, en vervolgens uit de verhouding van den Wetgever tot het Verzekeringsbedrijf, opleiding. Door het bovenstaande zal het voor ieder duidelijk zijn, dat het systeem van verdeeling van den arbeid voor Levensverzekering-Maatschappijen een gebiedende noodzakelijkheid is. Doch — en dit maakt de uitoefening van het bedrijf alweer moeilijker — het is niet voldoende, dat men van andere vakken studie gemaakt heeft, men moet ze ook beoefend hebben speciaal met het oog op de Levensverzekering. Ik zeide het reeds: Men kan een uitstekend wiskundige zijn en toch volstrekt 142 niet op de hoogte van wat een Levensverzekering-Maatschappij van haren Wiskundige eischen moet; men kan een uitmuntend geneeskundige zijn, en toch geen helder inzicht hebben in de wijze, waarop een Levensverzekering-Maatschappij, hare onderzoeken wenscht ingesteld te zien. Wilde men dus al degenen, die, op welk gebied ook, hun medewerking aan die Maatschappijen wenschen te verleenen, daartoe behoorlijk in staat stellen, dan zou men het daarheen moeten leiden, dat bekwame mannen, die geacht kunnen worden van de eischen van hun speciale vak, en van de bizondere eischen, die de Levensverzekering daaraan stelt, geheel op de hoogte te zijn, de opleiding op zich namen van hen, die dat vak wenschen te beoefenen voor zooverre het valt onder de heerschappij der Levensverzekering. Een dergelijke toestand is geenszins een utopie; hij is te bereiken in het buitenen moet mettertijd bereikt worden. Reeds heeft men in sommige landen land' belangrijke vorderingen in deze richting gemaakt. Zoo in Engeland, waar het Institute of Actuaries de opleiding op zich genomen heeft van hen, die zich wenschen te bekwamen voor de betrekking van Actuary. Deze opleiding bepaalt zich niet uitsluitend tot het wiskundige deel der Verzekeringswetenschap, maar ook het Boekhouden en de Leer der Financiën worden er onderwezen, voor zooverre zij met het bedrijf der Verzekering in verband staan. De Engelsche „Actuary" is dan ook meer dan raadgever alleen in wiskundige zaken; hij is in uitgebreider zin verzekerings&MMiz'ge dan de Nederlandsche Wiskundige Adviseur. Het Instituut heeft een cursus georganiseerd, waarvan het eindexamen recht geeft op den door den Engelschen Staat erkenden titel van „Fellow of the Institute of Actuaries" (afgekort: F. I. A.). Iemand, die hier zijn eind-diploma behaalde, is als het ware gepromoveerd in de theorie der Levensverzekering, en kan als zoodanig zijn carrière bij elke Maatschappij maken. In Duitschland bestaat gelegenheid tot opleiding in het theoretische deel van ons vak aan de Universiteit te Góttingen, waaraan, sinds het wintersemester 1895/96 een „Seminar für Versicherungswissenschaft" verbonden is. Ook hier heeft men terecht ingezien, dat men zich niet uitsluitend tot het wiskundige deel der Verzekeringswetenschap beperken moest, en worden ook colleges gegeven in de economisch-statistische en juridische onderdeelen daarvan. Het door den Staat erkende eindexamen van dit „Seminar" geeft recht op den titel van „Versicherungsverstandige", en wel — naarmate van de richting, door den stu- 143 dent gekozen — speciaal in het mathematische of in het administratieve deel van het Verzekeringsvak. In Oostenrijk worden aan verschillende Universiteiten colleges gegeven, zoowel in de wiskundige als in de rechtskundige theorie der.verzekering. Daarnevens is, sinds het studiejaar ,1894/95 aan de technische Hoogeschool te Weenen, een 3-jarige cursus in het Verzekeringswezen geopend, waarvan het eindexamen (van Staatswege afgenomen) recht geeft op den titel van: „Behördlich autorisierter Versicherungstechniker". Dienzelfden titel kan men ook verkrijgen, zonder den bedoelden SSSgi. 3-jarigen cursus te hebben afgeloopen, door het afleggen van een examen voor een speciaal daartoe door den Staat benoemde Commissie. En hoe is nu in dit opzicht de toestand in ons vaderland? in Nederland. Reeds sinds vele jaren wordt aan de Universiteit te Utrecht, door een Privaat-Docent, de wiskundige theorie der Levensverzekering onderwezen ó\t was langen tijd de eenige gelegenheid, die tot opleiding geboden^ werd. In de latere jaren is er, in het belang van de opleiding in het ver"zekeringsvak en de verzekeringswetenschap, echter heel wat meer geschied. JDe vroegere Vereeniging van wiskundige Adviseurs bij Nederlandsche Levensverzekering-Maatschappijen (thans Vereeniging voor de Verzekëringswetenschap)1) geeft reeds sinds langen tijd een 'cursus>_dj£Ttjrf>elegenheid biedt een diploma als „candidaat-actuaris" te vérwerven. Hier is in de eerste plaats sprake van opleiding in het wiskundig deel' der Verzekeringswetenschap2). De Vereeniging voor Voortgezet Handelsonderwijs geeft sinds hare oprichting bijna telken jare een serie voordrachten, hetzij over het wiskundige, hetzij over het juridisch-economische deel dier Wetenschap8). Aan de Handels-Hoogeschool te Rotterdam wordt door en Hoogleeraar onderwijs gegeven in de Verzekerings-wiskunae, terwijl een ledui z-ldr meer met het economisch-juridische deel bezig houdt en ook afzonder-'JvV Hjke reeksen van voordrachten aan dit onderwerp gewijd worden. !) Zie blz. 36. 2) Het diploma van candidaat-actuaris kan niet gelijk gesteld worden met dat van het Engelscjie Instituut. Trouwens, dat heeft de Vereeniging ook niet beoogd. WSÉ£$& *) De hier bedoelde Vereeniging werd opgericht door het initiatief der Vereeniging „Hou' en Trouw" te Amsterdam. Reeds vóór die oprichting organiseerde de laatstgenoemde Vereeniging een korten cursus in het economisch, en juridisch deel van ons vak onder leiding van Mr. J. van Schevichaven. Sedert gaf de leider van dezen cursus, gedurende een lange reeks.van jaren, een eigen meer uitvoerigen cursus over hetzelfde onderwerp, meestal te Amsterdam, soms te 's Gravenhage of Utrecht. 144 De Nationale Leven.werzekerims-Bank te Rotterdam organiseert sinds enkele jaren gedurende den winter twee korte serieën van voordrachten over verschillende onderdeden onzer wetenschap. Ten slotte heeft de Vereeniging. voor Levensverzekering, — het laatste jaar te 's Hage en Zwolle, het vorige jaar te Amsterdam — een cursus tot voorbereiding voor de pxactijk der levensverzekering'1-} in lieTleveir geroepen, die aan een werkelijke behoefte blijkt te voldoen. Zes verschillende sprekers behandelen hier onderwerpen, die op verschillende onderdeden van ons vak betrekking hebben. Voor het eerst wordt daarmede, althans in ons iand, het geheele terrein der verzekeringswetenschap — zij het ook oppervlakkig — in behandeling genomen. Het feit, dat de hier bedoelde cursus voorbereiding voor de practijk bedoelt, bewijst reeds, dat hier geen eigenlijk wetenschappelijk onderwijs wordt gegeven, teneinde specialiteiten in elk onderdeel onzer wetenschap te vormen. In overeenstemming daarmede worden dan ook voordrachten gehouden, die speciaal betrekking hebben op den z. g. buitendienst der Maatschappijen, die zeer belangrijk zijn, maar niet op wetenschappelijk terrein vallen. Wellicht groeit mettertijd uit dit begin eenwerkelijk wetenschappelijk Instituut. Volledigheidshalve wijzen wij nog op de gelegenheid, die hier en daar geboden wordt om schriftelijk onderwijs in enkele onderdeden van onze wetenschap te ontvangen. Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat er, op het gebied der opleiding, in ons land een opgewekt leven begint te heerschen. Wij. zijn zonder twijfel op den goeden weg, doch moeten daarop nog veel verder! Een groot deel van het publiek, dat noch het vak, noch de aspiratiën der beoefenaars daarvan kent, is mede onkundig van alles, wat ik hier schreef.2) De Maatschappijen moeten er, door rusteloozen arbeid in het volle licht der openbaarheid, een eer in stellen, elkeen langzamer- 1) Aan de begeerte om aan het toenmalige gemis aan voorbereiding voor de practijk ten minste eenigszins tegemoet te komen, was het voor een groot deel toe te schrijven, dat schijver dezes in den winter van 1895—96 een serie van 10 voordrachten hield, waaraan dit werk zijn ontstaan dankt. Ook zijne latere cursussen hadden ten doel aan het bedoelde gemis tegemoet te komen. 2) Als een bewijs, hoe weinig zelfs het ontwikkelde publiek de moeielijkheden, aan dat bedrijf verbonden, nog inziet, moge de uiting dienen, in Noot 2) op blz. 94 aangehaald. 145 ||§ijs hand te doen gevoelen, hoezeer de geringschatting van haar bedrijf misplaatst is, en hoe bekrompen het is, te minachten wat men niet kent1). II. wantrouwen Op het tweede punt, dat de houding van het grootste deel van het jegens de be- ° bedenTfar8Ta,lh8t Pubnek ten onzent tegenover de Levensverzekering karakteriseert: het wantrouwen jegens Maatschappijen en Agenten, heb ik reeds hier en daar terloops gewezen. Vele lieden — en daaronder niet alleen onontwikkelden! — zijn er te goeder trouw van overtuigd, dat elke Levensverzekering-Maatschappij er slechts naar streeftt.„er zooveel van _je halen als ervan te halen is", en zich al zeer weinig bekreunt om recht en billijkheid, waar het geldt het versterken varihjafergwltasr* In dit opzicht moeten degenen, die zich aan dit vak wijden, van verschillende zijden wel eens dingen hooren, die hen als eerlijke mannen diep kwetsen, en men moet al buitengewoon lankmoedig zijn, wanneer men in zulk een geval niet nu en dan eens zijn bedaardheid verliest. Een fout is dit echter altijd, want heftigheid kan nooit baten. Volkomen beschaafde lieden kunnen soms, als ware het iets zeer gewoons, tot de Directiën of Agenten van Levensverzekering-Maatschap^pijen beleedigingen richten, die zii van niemand zouden verdragen, doch die de bedoelde Directiën en Agenten maar voor lief moeten nemen. Dezelfde persoon, die zonder eenig bedenken, zoodra hij meent, dat hem eenig onrecht geschiedt, den Directeur eener LevensverzekeringMaatschappij toevoegt: „Ge eigent U geld toe, dat mij toekomt; ik zal „aan Uw handelwijze publiciteit geven!", zou hoogst verbolgen zijn, wanneer men hem zeide: „Mijnheer, U steelt; ik zafdat in de courant zetten!" — en toch: oü est la différence? De Directie eener Levensverzekering-Maatschappij doet in zulke gevallen het verstandigst, zich L) Een zeer interessante gedachtenwisseling omtrent de opleiding van Actuarissen vond in September 1895 plaats op het Eerste Internationale Congres van Actuarissen Je Brussel. De op dit en volgende Congressen uitgebrachte rapporten en gevoerde discussiën waren ook op andere gewichtige punten van het grootste belang, zoo o. a. die over de onwetenschappelijke inrichting van vele bestaande fondsen en kassen, over Staatstoezicht en over de berekening der reserve met netto-premie. Het waren bijna uitsluitend Duitsche en Amerikaansche leden van deze Congressen, die geen tegenstanders bleken *e zÜn van de beide laatste maatregelen, welke bij de meerderheid dezer bij uitstek ;•.>.,:{.'.'■' zaakkundige vergaderingen weinig sympathie schenen te vinden. Als de Regeeringen er maar evenzoo over dachten 1 10 146 niet boos te maken. Een dergelijk optreden spruit meestal voort uit onbekendheid met het vak, en het beste middel ertegen is, den beleediger de zaak zóó duidelijk uit te leggen, dat hij zijn ongelijk inziet. Een fatsoenlijk man zal dan gaarne „amende honorable" doen. Niet altijd uit zich het wantrouwen jegens Levensverzekering-Maatschappijen op een dergelijke kwetsende wijze. Soms neemt het een meer lachwekkenden vorm aan, en dan zijn er gevallen, die werkelijk vermakelijk zijn. Zoo kwam het b.v. voor, dat de Agent eener zeer groote Maatschappij iemand tot het nemen eener verzekering uitnoodigde en tot antwoord kreeg: „Ja, ziet ge, ik wil wel: maar zoo'n Maatschappij „kan toch maar de uitbetaling weigeren. Blijft gij, Agent, mij échter „borg voor de uittebetalen som, dan verzeker ik mij!" Zonder twijfel lag er in die woorden een groot compliment voor den Agent, maar wat is de zaak in den grond belachelijk! De Agent, hoe stipt ook in het nakomen zijner verplichtingen, kan toch nimmer geacht worden in dit opzicht eenigen waarborg te geven boven een goed ingerichte Levensverzekering-Maatschappij met een flink vermogen en bekwame Bestuurders! Het geval is merkwaardig om zijn naïveteit! Wanneer men nu vraagt, waaraan dit wantrouwen is toe te schrijven, Eedenen van het dan wil ik daarvoor even kortelijks de redenen aangeven, waarvan ik de meeste reeds genoemd heb of nog later bespreken zal: iq, nnhnw^fapj^ ftf haiyp hrifi'Tidhpiri met de eerste beginselen van ons vak. Deze is het, die het publiek soms eischen doet stellen, die onmogelijk in te willigen zijn, en welker afwijzing aanleiding geeft tot gezegden als: „afzetterij", „flesschentrekkerij", enz.1) 1) Voor voorbeelden verwijs ik naar blz. 116. Eén wil ik daaraan hier nog toevoegen, omdat het in de practijk zoo vaak voorkomt. Iemand wendt zich tot de Maatschappij, waarbij hij verzekerd is, met verzoek hem de afkoopwaarde zijner polis op te geven. Aan dat verzoek wordt voldaan, doch de verzekerde kan blijkbaar niet decideeren; hij laat tenminste niets meer von zich hooren. Intusschen vervalt er op zijn verzekeringeen nieuwe premie, misschien (bij maandpremiën) nóg wel een, of zelfs meerdere. Hij Iaat de brieven, die de Maatschappij hem schrijft, teneinde hem tot betaling aan te sporen, onbeantwoord, totdat deze eindelijk verklaart, dat zij den post moet roieeren. Dén eerst komt er opnieuw bericht van den verzekerde: hij heeft de zaak eens willen aanzien, omdat hij nog hoop had, de premiën te kunnen betalen; maar 't gaat niet: hij moet afkoopen. Hij ziet thans remise tegemoet van het hem indertijd opgegeven bedrag. Wanneer de Maatschappij hem nu erop wijst, dat zij sedert risico geloopen heeft en er daardoor premiën vervallen zijn (zoodat het vroeger opgegeven bedrag niet onverminderd gehandhaafd kan worden), ontkent hij dit ten stelligste, en beschuldigt hij de Maatschappij 147 2°. De omstandigheid, dat er, vooral onder den Apentenstand. elementen schuilen, die terecht tot wantrouwen aanleiding geven. 3«. De pogingen der oneerlijke concurrentie, welke de Agenten van verschillende Maatschappijen ertoe brengt, zóólang op elkander af te geven, dat het publiek ze ten slotte alle wantrouwt. 4°. Het feit, dat eerst in de laatste 50 jaren het bedrijf der Levensverzekering zich ten onzent sterk ontwikkeld heeft.^ 5°. De verwarring van goede Levensverzekering-Maatschappijen met minder goede Begrafenisfondsen. Rapporten van een Nuts- en een Staatscommissie brachten misbruiken aan den dag, die bij sommige Begrafenisfondsen bestaan — den goeden niet te na gesprokenl Die tekortkomingen schrijft het publiek meestal op den kerfstok der Levensverzekering-Maatschappijen. ; 6°. De slagen, door den wereld-oorlog aan enkele levensverzekeringmaatschappijen — in het bizonder ook aan enkele groote Hollandsche — toegebracht. III. wie opperen be- In den tegenwoordigen tijd vindt men ook onder het publiek vele voorstanders van Levensverzekering, en hun steun is voor de vakmannen van onberekenbaar nut. Daartegenover staat dan de veel talrijker fractie van hen, die „bezwaren" opperen, en waarmede ik den lezer thans uitnoodig nog wat nader kennis te maken! Agenten zullen er vele oude bekenden onder aantreffen. Daar heeft men vooreerst den man, „die er alles van weet", „die „het vak op zijn duimpje kent, meneer!" — Deze voortreffelijke man ' houdt een verhandeling over Levensverzekering, die kant noch wal raakt! Daar is verder de man, die botweg zegt: „Ik weet er niets van, en „ik wil er ook niets van weten!" — meestal een dom, niet altijd een beleefd persoon! Voorts de bewonderaar van Levensverzekering — doch die slechts een platonische bewondering koestert. Voor anderen: best! Voor zichzelven: onnoodig! van allerlei leelijks En toch, indien hij in den tijd, dien hij thans weifelend heeft doorgebracht, gestorven ware, had de Maatschappij moeten uitbetalenl Even stellig, als hij y&jp . thans beweert, dat de Maatschappij op zijn post geen risico meer liep, zou de begunstigde dan volgehouden hebben — en terecht —, dat zij zulks wèl deed. 10* 148 Ook de huisvader, die Levensverzekering prachtig vindt, noodig voor zichzelven, die 't ook wel doen kan — maar het tóch niet doet! Dan de man, die niet van al dat nieuws houdt en wiens vader er ook wel zonder verzekering gekomen is; de man, die niet van plan is, met zijn geld anderen vet te mesten; de man, die een principieel tegenstander van Levensverzekering is, en zoo voorts, en zoo voorts! Die allen zingen, ieder naarmate hij gebekt is, hetzelfde liedje, waarvan het refrein is: „Ik dank U voor Levensverzekering." Na deze oppervlakkige kennismaking met de personen, die de be- weike bezwazwaren opperen, thans een enkel woord over sommige van die bezwaren Ó^erd0*"611 ge' zeiven. Zij zijn over het algemeen gemakkelijk te weerleggen, en de meesten ervan berusten, zooals wij zagen, op onbekendheid met ons vak. Deed ik zooeven een poging om sommige van de bezwarenmakers een weinig te bespotten, ik zal de eerste zijn om te erkennen, dat men ook uit den mond van ernstige, ontwikkelde mannen soms oppositie tegen Levensverzekering hoort. Dit zijn echter de aangenaamste tegenstanders, omdat zij voor den drang van gemotiveerde redeneeringen zwichten, en — een telkens waargenomen verschijnsel —, wanneer zij eenmaal hun dwaling hebben ingezien, van tegenstanders de meest vurige voorstanders worden. Quasi-wetenden en onontwikkelden daarentegen willen of kunnen zelden begrijpen; hun tegenstand is het moeielijkst te overwinnen, want tegen onwil en domheid is zelden kruid gewasschen: deze eigenschappen gaan meestal gepaard met koppigheid, die zich tegen onderricht verzet. En thans eenige bezwaren. „£>g Levensverzekering is een vinding van den modernen tijd, die-kart LevenSver«ke^fbren nog verdienen en hmr deugdelijkheid no9 bewijzen moet." tof»6™n"den V Mijne lezers zullen zich uit het Eerste Hoofdstuk, handelende over "leuwen m' de Geschiedenis der Levensverzekering, nog herinneren, dat reeds sinds e£uwgi_dejdée der Levensverzekering onder de beschaafde volken ^fde' en °P verschillende wijzen uiting vond. Reeds voor twee en een halve eeuw werden de grondslagen gelegd, waarop de tegenwoordige Maatschappijen gevestigd zijn. Sinds_bjjna byee^ejiwenjbeeft men onafgebroken gewerkt aan de ontwikkeling van ons bedrijf en vooral in latere jaren hebben de MaatsrhapPjjfn ffin y|nrht genomen. Ons land P was in deze gedurende langen tijd achterlijk, en zeker daaruit is het te verklaren, dat men ten onzent over Levensverzekering pleegt te handelen als over een zaak, die eerst in den laatsten tijd om zoo te zeggen 149 „uitgevonden" is. Daarom, en ook tengevolge van de, r.on^'-yat'ovfi, neiging van ons volkskarakter, hoort men het bezwaar van de ..nieuwigheid" bijna uitsluitend in Nederland. Ik herinner mij slechts zeer enkele gevallen, waarin men zich daarover in het buitenland bezwaard gevoelde. Trouwens de bewering, dat alles wat nieuw is, slecht moet zijn, behoort thuis in de oude doos. Ik zal haar daarin laten rusten en den deksel niet verder oplichten. Hooge premiën. „Levensverzekering is duur, zóó duur, dat zij slechts onder het bereik „van enkelen valt." Dit bezwaar wordt veel geopperd en door ontwikkelde mannen gedeeld. Het hangt er hierbij slechts van af, welke eischen men meent te moeten stellen aan een contract van levensverzekering, dat aan zijn doel beantwoorden zal. Er zijn lieden, die beweren, dat dit doel gemist wordt, wanneer het nagelaten gezin niet volkomen op denzelfden voet en volkomen op dezelfde wijze voortleven kan als tijdens het leven van den kostwinner. Anderen daarentegen meenen, dat de Levensverzekering haar doel reeds bereikt heeft, wanneer de nagelaten betrekkingen voor gebrek gevrijwaard zijn, wanneer de opvoeding der . kinderen voltooid kan worden, wanneer het gezin, zij het ook niet op denzelfden voet als vroeger, niettemin op fatsoenlijke wijze kan blijven voortleven, enz. enz. Weer anderen zijn nóg bescheidener en achten het doel bereikt, wanneer aan de weduwe een klein kapitaaltje wordt nagelaten, om een zaakje te kunnen koopen en van de opbrengst daarvan in haar onderhoud te kunnen voorzien. Zoo varieeren de eischen, die men aan de instelling der Levensverzekering stelt, naar de mate van ieders maatschappelijke positie. Merk- . waardig is het, dat juist zij, die een flink inkomen hebben, het meest klagen over dat „onbereikbare" van een polis van Levensverzekering, omdat de premiën nog betrekkelijk zoo hoog zijn. „Ik zou ƒ 100.000 „kunnen verzekeren. Maar wat beteekent dat! 't Staat gelijk met een „jaarlijks inkomen van ƒ 5000, en thans heb ik / 20.000! Mijn vrouw „en kinderen zouden dus tóch niet op denzelfden voet kunnen voortleven." Tegen dergelijke overdreven eischen moet men opkomen! Het doel der Levensverzekering is niet weelde te kweeken, maar gebrek . te weren. Dat juist wordt wel eens over het hooia gezien door lieden,"' die door een aanzienlijk inkomen in staat zijn op grooten voet te leven. j"vïa*„ „Bij brandverzekering" — zoo redeneeren zij — „wordt mij de volle „waarde van .mijn afgebrand huis vergoed; zoolang de Levensver- 150 „zekering niet even ver gaat, beantwoordt zij niet aan haar doel." Zij vergeten, dat men uit de assurantie-penningen zijn huis opnieuw kan opbouwen, misschien zelfs fraaier dan het geweest is, -en dat dus hier algeheele compensatie mogelijk is; doch den mensch kan men niet meer in het leven terugroepen! Hier is dus die volkomen compensatie onmogelijk, en het is niet moeielijk in te zien, dat voor het te-niet-gaan van het fonds van werkkracht, van énergie, van vnornitstreven, dat hel leven representeert, nooit algeheele vergoeding gevonden kan_wor_den. door welken maatregel ook. Geenszins wil ik beweren, dat een polis van Levensverzekering slechts zóó hoog behoort te zijn, dat zij even voldoende is om de nagelaten betrekkingen voor volslagen gebrek te vrijwaren; maar evenmin mag men eischen, dat het afsterven van den kostwinner finantieel in geen enkel opzicht gevoeld worde. Zeker, het zoude wenschélijk zijn, het zoover te brengen, maar de tegenwoordige Levensverzekering is daartoe nog onvoldoende. De toekomst kan echter veel brengen, waarvan wij thans nog niet droomen, en wellicht zullen er eens toestanden geboren worden, die zelfs de meest-eischenden bevredigen. Voordat het zoover is, moet men zich echter tevreden stellen met den toestand, zooals die thans is, en werkelijk, wij hebben geen klagen, waar ons nu reeds in de Levensverzekering het middel geboden wordt, het materieel te gronde gaan onzer familiën na onzen dood te voorkómen. Hoe vele duizenden mannen zullen door alle eeuwen heen dien wensch gekoesterd hebben en tevergeefsnaat een middel hebben uitgezien, hem te vervuUeu! Wanneer men hun gezegd had, dat dit middpi pens ^vonden zou worden, zouden zij zich daarover verheugd hebben; maar als men er dan bijgevoegd had, dat het publiek Rechts een matig gehmik va,p dat middel maken zou, en dat velen zelfs ..uit principe" er de voorkeur aan zouden geven, vrouw en kinderen in hehneftjge nmstandighpHpn n^ht-ar fff lst°r7, H>, cdaojM)uden zij U uitgelachen hebben! Want dat zouden zij nooit hebben Jcunhen geiooven. Men moet een kind van onzen tijd zijn, om zoo iets aan te nemen — omdat men het ziet\ En wanneer men nu de leer predikt, dat meri van deze voortreffelijke instelling geen gebruik moet maken, omdat zij niet nóg voortreffelijker Ts, dan is men als de man, die verhongerde met een stuk brood in~de~ hand.jjmdat hij hoopte, dat het in een taart veranderen zou! Zeer vaak zal de Agent bij het volbrengen van zijn taak het woord incouiauce. te hooren krijgen: „Levensverzekering-Maatschappijen zijn „niet cou- 151 lant". Over die zoogenaamde „coulance" is het wel de moeite waard, het een en ander te zeggen. Hoofdzakelijk dient de Maatschappij zich erop toe te leggen, coulant te zijn in het regelen van schadeposten. Zij heeft er groot belang bij, dat de eenmaal opeischbaar geworden verzekerde bedragen zoo spoedig en met zoo min omhaal mogelijk worden uitbetaald. Immers, behalve het voordeel, dat haar goede naam op dit pünt haar brengen kan, berokkent zij door een tegenovergestelde houding het vak in het algemeen en zichzelve irf het bijzonder een onberekenbare schade. Voor enkele jaren kwam mij hieromtrent in de practijk een merkwaardig geval voor. Een Hollandsche Maatschappij had gemeend — om afdoende redenen! — bij het overlijden van een harer verzekerden de uitbetaling te moeten weigeren. Nog geen week later sprongen er bij een andere Hollandsche Maatschappij drie verzekeringen af, daar de candidaten zich bij buitenlandsche Maatschappijen verzekerden. Het zooeven medegedeelde geval had hun geleerd — zoo zeiden ze — dat de Hollandsche Maatschappijen chicaneerden! Waar een andere Maatschappij aldus de gevolgen van de gemotiveerde handelwijze eener zusterinstelling ondervond, hoeveel te meer moet en zal daar ongemotiveerde incoulance bij de uitbetalingen in de eerste plaats de incoulante Maatschappij zelve schaden! Het is\jammer, dat er, speciaal in het buitenland, nog zeer enkele Maatschappijen zijn, die op dit punt aan eene beklagenswaardige kortzichtigheid lijden. Dit alles om aan te toonen, hoezeer een coulante regeling der schadeposten in het belang van elke Maatschappij is, en hoezeer dus in deze de belangen van Publiek en Maatschappij elkander dekken! Het spreekt nu van zelf, dat de Maatschappijen goed doen gedurende het bestaan van de verzekering zooveel mogelijk waarborgen te scheppen, dat zij aan deze verplichting tot een spoedige uitbetaling casu quo voldoen kunnen. Hetzelfde publiek echter, dat over „incoulance" spreekt, zoodra een uitbetaling eenige vertraging ondervindt, gebruikt zonder veel complimenten datzelfde woord, wanneer de Maatschappij reeds vooruit maatregelen tracht te nemen, om die z.g. incoulance te voorkomen. Voorbeelden hiervan ontmoet men letterlijk dagelijks in de practijk. Bij het sluiten der verzekering dringt de Directie herhaaldelijk aan op het overleggen van de geboorte-acte. — „Vervelend, incoulant, er is immers nog tijd." — De verzekerde overlijdt onverwachts, en 152 de uitbetaling ondervindt vertraging, doordat de geboorte-acte b.v. uit Indië komen moet. — „Incoulantl" Iemand wil het verzekerde kapitaal uitbetaald zien „aan zijne kinderen". De Maatschappij ontraadt die redactie. — „Bespottelijk, incoulantl" — Na jaren overlijdt de verzekerde, en het blijkt, dat van zijne kinderen er eenige in verschillende werelddeelen verspreid wonen, en andere overleden zijn, die op hun beurt kinderen hebben nagelaten. Veel heen-en-weer geschrijf, veel moeite en groote vertraging bij de uitbetaling: — „Incoulantl" ■ ' "•>-; Een verzekerde wenscht afkoop. De Maatschappij wijst hem op het nut van zijn verzekering en tracht den afkoop tegen te houden: — „Incoulantl" — De afkoop gaat door, en een maand later overlijdt de man. Zijn weduwe maakt aanspraak op de verzekerde som, doch de Maatschappij ziet zich verplicht, haar mede te deelen, dat de post voor een maand werd afgekocht. — „Foei, als het zóó kort geleden is, „kondt ge dien afkoop wel als ongedaan beschouwen! — Incoulantl" Zoo zouden er meer voorbeelden aan te voeren zijn. In het algemeen kan men zeggen, dat een Maatschappij, die er zich op toeleggen wil, de verschuldigde uitkeeringen zoo spoedig mogelijk te bewerkstelligen, d. i. coulant te zijn, gedurende het bestaan der verzekering al het mogelijke doen moet, om die spoedige uitbetaling mogelijk te maken, al loopt zij daardoor ook soms gevaar, juist van incoulance beschuldigd te worden. In zeer vele gevallen, men kan wel zeggen bij minstens de helft der Tegenetand der verzekeringen, die afgesloten worden, geschiedt dit tegen den wil van w«er?n hare de vrouw! Dikwijls zelfs is die afkeer van de vrouw tegen Levensverzekering zóó hevig, dat zij er zich met hand en tand tegen verzet, en alle middelen te baat' neemt, haar man van het sluiten van een post af te houden! Den Agenten van Levensverzekering-Maatschappijen verkondig ik hiermede een oude en lang bekende waarheid, die zij herhaaldelijk in hun practijk bevestigd hebben gezien. Oppervlakkig is het zeker onverklaarbaar, dat de vrouw zich de groote vijandin toont van een maatregel, die in de eerste plaats bestemd is, haar en hare kinderen voor gebrek te behoeden. Toch zijn er wel oorzaken voor te vinden, wanneer men die zoekt in de algemeene karaktertrekken der vrouw. Over het algemeen is de vrouw, meer dan de man, het kind van het verleden en het heden; maar in de toekomst blikt zij minder ver. Het 153 zal haar meer moeite kosten dan den man, zich van een oogenblikkelijk genot te onthouden, met het oog op de toekomst; zij ziet de noodzakelijkheid daarvan minder duidelijk in, en verheugt zich in het tegenwoordige, zonder zich al te veel gelegen te laten liggen aan wat in de toekomst zijn zal. De man daarentegen blikt verder in die toekomst, ja, laat zich soms het genotvolle tegenwoordige vergallen door de zorgen voor wat komen zal. Daarom is hij, meer dan de vrouw, gepredisponeerd voor Levensverzekering. Maar wat de vrouw vooral afkeerig daarvan maakt, zijn twee andere eigenschappen van haar geslacht, en wel: het wantrouwen en de teergevoeligheid. In het algemeen toch is de vrouw wantrouwender dan de man: haar grootere zwakheid zal daarvan wel de oorzaak zijn. Zij is (vooral wanneer zij bekrompen van verstand is) zeer toegankelijk voor het vermoeden, dat welmeenende raadgevers niets anders beoogen dan eigen voordeel en dat wel ten koste van anderen. Bovendien duldt zij slechts ongaarne inmenging van derden in de meer intieme aangelegenheden van het gezin. De Agent eener Levensverzekering-Maatschappij is haar daarom weinig sympatiek. In hare oogen is hij een man, wien het alleen om een flinke provisie te doen is, al heeft hij den mond vol fraaie woorden, die in het belang van het gezin moeten heeten! Daarbij bemoeit hij zich met allerlei zaken, die hem niet aangaan. Wat heeft hij zich te bekreunen om de verdiensten van haar man en om wat die over-ïegt? Dat is geld, waarmede zij doen kunnen, wat zij willen; derden kunnen er afblijven, enz. enz. Ziedaar den gedachtengang, dien ik geloof, dat vele bekrompen vrouwen volgen. Maar er is meer. De teêrgevoeligheid, het vleugje sentimentaliteit, dat in het hart van bijna iedere vrouw huist, doet haar de tranen in de oogen komen, wanneer zij denkt aan den dood van haren man. Het is akelig, daarover zoo koelbloedig te spreken, alsof morgen de dood reeds zou aankloppen! Over zulke dingen mag men niet spreken en denken als over een handelszaak. Alsof de grootste soms gelds haar ooit het verlies van haren man zou kunnen vergoeden! — En wanneer dan onbewust ook het bijgeloof een duit in het zakje doet, dan hoort men al heel spoedig: „Man, lieve man! Verzeker je „toch niet! Als je dat doet, zou ik je juist spoedig moeten verliezen; „ik heb een voorgevoel daarvan!" Vele mannen zijn zwak, en laten zich door die smeekbeden, of zelfs om der wille van den huiselijken vrede, afhouden van wat zijzelven 154 als hun plicht erkennen. Vele. vrouwen hebben reeds voor die zwakheid der mannen geboet, en ook. . . voor haar eigen onbedachtzaamheid. Ik zal mijne lezers niet vermoeien met het ophangen van treffende tafereclen omtrent weduwen, die door eigen schuld onverzorgd achterblijven. Zie om U heen, en de voorbeelden zijn voor het grijpen Liever wil ik de vraag beantwoorden: Welke moet de houding van den Agent zijn tegenover het optreden van de vrouw, die, dikwijls op ander gebied verstandig en ontwikkeld, bekrompen wordt, wanneer zij over Levensverzekering spreekt? Ik kom hier op een der lastigste onderdeden van de Agententaak. Niemand is vinniger en hatelijker dan de vrouw wanneer zij meent den man, wien zij haar liefde geschonken heeft, te moeten verdedigen tegen de pogingen van „zoo'n vreemden Mijnheer" die hem tot allerlei dwaasheden wil overhalen. Vandaar, dat vele Agenten de heftigste woorden en de meest kwetsende beleedigingen uit vrouwenmond hebben moeten vernemen. Tegen dit vrouwelijk vooroordeel valt niet te redeneeren. De vrouw redeneert óók niet, en op het meest logische betoog antwoordt zij • „Dat is alles waar, maar tóch vind ik het een naar idéé en tóch wil ik „er niets van weten." Haar tegenstand spruit hoofdzakelijk voort uit het gevoel, niet uit het verstand. Daarom moet hij ook bestreden worden met met streng verstandelijke middelen, doch met middelen, die meer direct tot het gemoed spreken. Eén enkel woord, dat haar als 't ware in de ziel „pakt", doet meer dan ellenlange redeneeringen, waartusschen zelfs het spitsvondigste verstand geen speld steken kan. De vrouw die jammert bij de gedachte, dat haar man zich verzekeren zou komt soms tot. inkeer door een enkele wèlgekozen herinnering aan de toekomst van haar kind. Maar ook hier hangt alles weer af van den tact en de menschenkennis van den Agent. Dikwijjsjpmt het voordat de vrouw niet te overtuigen is en met alle vezels van haar gemoedsleven vasthoudt aan haar vooroordeel tegen Levensvmekerjru^ terwijl daarentegen de rnltTdel^dl^^ he.d van het nemen eener polis inziet. In dat geVal schuwe: je~Agelït met, den man buiten medeweten van de vro17w~trj^r^n Daar. mede predik ik niet de oneenigheid in het huwelijteieveTTnWwanneer een kind weigert den drank in te nemen, die het in het leven behouden ' moet, dan geeft men het dien niettemin in, ook tegen zijn wil; en op het punt van Levensverzekering is de vrouw soms een kind Het beste bewijs daarvoor is zeker wel dit, dat, wanneer een vrouw, die zich steeds 155 tegen een verzekering verzet heeft, door den plotselingen dood van haar echtgenoot broodeloos meent te zijn, en men haar mededeelt, hat haar man zich tóch verzekerd had, zoodat zij het verzekerde kapitaal'in ontvangst kan nemen; wanneer een vrouw, aldus tegen wil en dank tot nadenken gebracht, eindelijk de beteekenis der Levensverzekering begrijpt, dat zij dan met dankbaar hart het haar toekomende in ontvangst neemt en de nagedachtenis van haar man, die voor haar zorgde, zelfs toen zijzelve uit onverstand hem daarvan wilde terughouden, zegent. Dergelijke gevallen zijn mij, en zullen ook aan velen onder mijne lezers bekend zijn. Gaat het niet even zoo met het kind, dat zich schreiend laat dwingen tot zooveel, waarvan het later eerst dankbaar de goede gevolgen erkent? • Men beschuldige mij nu niet, dat ik te hard ben voor het schoone geslacht. Wat ik zeide kan slechts dienen, om menige vrouw bitter zelfverwijt te sparen! En gaarne erken ik, dat tegenover de vele vrouwen, die in haar blind vooroordeel volharden, andere staan, die een open oog hebben voor de schoone en nuttige zijde van ons vak. Ja, een enkele maal zal een Agent in zijn practijk zelfs gevallen ontmoeten, waarin de vrouw den man tot een verzekering aanspoort. Maar zulke gevallen, die men regel zou achten, zijn uiterst zeldzaam! Dat pleit voor.de on• baatzuchtigheid der vrouw, maar niet voor haar verstand. Zoodra het geldt een pensioen of lijfrente, die zijzelve zich verzekeren kan, legt zij dan ook haar vooroordeel af: immers daarbij doet geen bijgeloof haar vreezen voor het leven van hem, die zich te haren behoeve verzekert, en bestaat niet het voor haar stuitende bewustzijn, dat zij geld ontvangen zal ten gevolge van het overlijden van haar man. Een beter bewijs, dat wij hier met een te ver gedreven teergevoeligheid te doen hebben, is zeker niet aan te voeren.1) "■) Het schijnt mij niet ondienstig hier een enkel, sprekend voorbeeld aan te halen van den ondoordachten tegenstand van sommige vrouwen. De Inspecteur eener Levensverzekering-Maatschappij bezocht in het begin van September 190 ... een zekeren Heer L., een zéér welgesteld ingenieur, die reeds dikwijls over verzekering had nagedacht en wel ooren had naar een post van een aanzienlijk bedrag. Hij teekende dan ook eene aanvrage, maar nog had hij de pen niet uit de hand gelegd, toen zijne wederhelft onverwachts de kamer binnenkwam. Zij wierp een blik op de aanvrage, die op de tafel lag, en.. .gordde zich ten strijde. Den Inspecteur werd voor de voeten geworpen, dat hij haar man, die nooit ziek geweest was, tot geheel onnoodige uitgaven trachtte te verleiden; haren man voegde zij toe, dat het hem leelijk stond, zich tot zulke uitgaven te verbinden, en dat nog wel achter haar rug, terwijl hij haar 156 Verreweg het beste middel, om de vrouw voor de idéé der Levensverzekering te winnen, is het wel, wanneer hare bezwaren weerlegd en bestreden worden door.... de vrouw zelve. Hier wordt te groote gevoeligheid door het vrouwelijk gevoel zelf genezen; het is als het ware een homeopatisch middel! Daarom is het zulk een gelukkig verschijnsel, dat enkele vrouwelijke apostels voor de Levensverzekering zijn opgestaan, en dat dames de agentuur van een Levensverzekering-Maatschappij op zich genomen hebben. Er opent zich hier een ruim en dankbaar veld voor den vrouwelijken arbeid, dankbaar, ook omdat het zoo echt vrouwelijk is. Want (wanneer ik nog even aan de ethische zijde van ons vak herinneren mag), is er een taak denkbaar, die beter met de vrouwelijke neigingen strookt, dan het vrijwaren voor armoede en gebrek van andere vrouwen en van kinderen? Werkelijk, wie het goed met de zaak der Levensverzekering meent, zal aan de Agentessen van Maatschappijen op het groote veld, dat vóór haar ligt, een langen en nuttigen arbeid toewenschen en hulde brengen aan haar, die door een kordaat voorbeeld hierin anderen, meer bedeesden, zijn voorgegaan. Een bezwaar, dat van tijdelijken aard heet te zijn, maar niet zelden Het bezwaar van zijn tijdelijken aard behoudt tot in eeuwigheid, laat zich in de volgende It^^vt woorden weêrgeven: „Ik zal mij wel verzekeren, maar nu schikt het **a**' „mij nog niet. Ik heb toch al zóóveel uitgaven, dat ik die niet nog kan „vermeerderen. Later, later!" Het spreekt van zelf, dat men wel eens personen aantreft, die inderdaad in zulke omstandigheden verkeeren, en werkelijk ernstig voornemens zijn, zoo spoedig die omstandigheden gunstiger worden, een verzekering af te sluiten. Maar daartegenover staan velen, die, aan gemak en comfort gewend, er niet toe kunnen besluiten, zich ook maar in iets te bekrimpen, hoe noodig voor hen een verzekering ook is. „Later, als mijn inkomen grooter is!" — Men kan er bijna zeker van zijn, dat, soms dingen weigerde, die zij hoog noodig had! In het kort: er ontstond een heele scèneI De Inspecteur ruimde natuurlijk, als welopgevoed man, het veld. Maar nog dienzelfden avond ontving hij een briefje van den Heer L., hem verzoekende den 12en September 'QÊm terug te komen, daar hij vast besloten was, de verzekering aan te gaan, en zich daarvan door geene omstandigheden zou laten afhouden. Maar op dien datum kwam de Inspecteur voor een gesloten huis: de Heer L. was den vorigen dag plotseling overleden. Kort daarop vernam hij, dat de weduwe in bekrompen omstandigheden leven moest en haar zoon, die aan een Universiteit studeerde, zijne studiën had doen afbreken uit gebrek aan middelen. 157 ' als 't eenmaal zoover is, de behoeften ook weer zóózeer zijn toegenomen, dat men opnieuw een vermeerdering meent te moeten afwachten, om die extra „uitgave" te kunnen dragen! Alsof men hier te doen heeft met een „uitgave", zooals elke andere! Iedereen ziet het lachwekkende in van den man uit het bekende tooneelstukje, die zich beklaagde over de dure tijden en de vele uitgaven, omdat hij voor een ton aan effecten gekocht had! Even zonderling is de redeneering van hem, die de premie voor een levensverzekering als uitgegeven geld beschouwt, dat met een soort van weelde-uitgaaf gelijk staat. Hij ziet niet in, dat hij door een levensverzekering als 't ware op afbetaling een effect koopt, dat hij aan vrouw en kinderen zal kunnen nalaten — misschien als eenige bron van inkomsten! - Daar, waar het bezwaar van het „geschikte oogenblik" geopperd wordt en de Agent de overtuiging bezit, dat zijn candidaat feitelijk reeds in staat is, zich te'verzekeren, wijze hij dus met nadruk op het gevaar van uitstel. En dat is zeer groot! Wie waarborgt den uitsteller, daf hij niet, wanneer hij eindelijk tot de verzekering wil overgaan, een kwaal zal hebben opgedaan, die hem daartoe ongeschikt maakt? Jazelfs, wie zegt hem, dat hij vóór het tijdstip, dat hij voor de verzekering vaststelde, niet reeds overleden zal zijn?-Daarbij komt dan nog het • voordeel van de lagere premie, die men betaalt, wanneer men niet uitstelt. Maar genoeg hierover: wat ik hier mededeel, is zóó overbekend, dat ik mij niet vermoeien zal met het verder uit te spinnen. Toch kon ik de kwaal van het uitstel niet stilzwijgend voorbijgaan, omdat uitstel in verreweg de meeste gevallen afstel beteekent. versobiiHmde Wanneer ik de duizend en één bezwaren, die de Agenten te hooren krijgen, allen even uitvoerig wilde behandelen, zoude ik eveneens vreezen te wijdloopig te worden. Er zijn er onder, die niet getuigen voor het verstand van hen, dié ze opperen, andere, die niet voor hun hart pleiten. Zoo worden er huisvaders aangetroffen, die zonder blikken of blozen verklaren: ,,'t Gaat mij niet aan, wat er na mijn dood met „mijne vrouw en kinderen gebeurt. Die moeten dan maar zien, hoe „ze door de wereld komen; ik heb ook wel voor den kost moetenwerken!" Tegen dergelijk grof egoisme is geen kruid gewassen. Ook zijn er menschen, die zich te arm vinden om een levensverzekering te sluiten, maar heel wat dubbeltjes uitgeven aan biertjes en bittertjes; dan weer anderen, die zich daarvoor te rijk achten, en, wanneer zij een klap in hun fortuin krijgen, innig berouw hebben, dat zij niet reeds 158 vroeger een levensverzekering gesloten hebben. Eindelijk zijn er lieden, die hun geld „beter zelf kunnen bewaren", of „liever op de spaarbank brengen", en niet schijnen te begrijpen, dat de dood aan alle goede voornemens omtrent sparen een einde kan maken. „Ze zijn ook zoo gezond!" — alsof niet soms de gezonden het eerst vallen! Genoeg over dit alles. Men ziet met hoevele struikelblokken de weg van den Agent eener Levensverzekering-Maatschappij bezaaid is. Maar des te grooter is de voldoening, wanneer hij desniettegenstaande het beoogde doel bereikt. Niet alleen, omdat hijzelf daardoor zijn brood verdient, maar ook, omdat hij daarmede een nuttig en goed werk heeft verricht. ZESDE HOOFDSTUK. Levensverzekering en Geneeskunde. Het „Schoenmaker, houd je bij je leest", dat de levensverzekeraars zoo vaak genoodzaakt zijn aan leeken toe te roepen, wanneer deze over Levensverzekering wijsheden ten beste geven, zal wellicht menigeen bij het lezen van den titel van dit Hoofdstuk ook mij willen toevoegen. Men vreeze echter niet, dat ik mij wagen zal op het terrein der geneeskunde zelve. Dit zou voor iemand, wiens geneeskundige kennis nul is, een halsbrekend waagstuk zijn! Daar echter zoovelen over Levensverzekering mede spreken, wier kennis van dat vak even groot is als de mijne op het punt der geneeskunde, is deze geruststellende verklaring wellicht niet geheel overbodig. De vragen, waarover ik hier wensch te handelen, zijn alleen sdeze: Waarom en in welke zaken behoeft de Levensverzekering de hulp der ge-neeskunde?, en: Koe moet die hulp worden opgevat met het oog op de eigenaardigheden van het bedrijf? I. sterftetafels. in het Tweede Hoofdstuk werd de beteekenis van sterftetafels behandeld1). Wij zagen toen, dat een sterftetafel een lijst van getallen is, die aanwijzen, hoevele personen van een zeker aantal gelijktijdig geborenen er nog leven na één jaar, na twee jaren, na drie jaren, enz., totdat de laatste hunner overleden is. Wij zagen toen tevens, dat vele sterftetafels uitgaan van een getal van 100.000 gelijktijdig geborenen, en dat uit de opéénvolgende cijfers der sterftetafels, door een eenvoudige 1) Zie blz. 43 v.v. 160 berekening, de premiën voor verzekeringen bij overlijden direct kunnen worden afgeleid. Die premiën zullen lager zijn, naarmate de sterftetafel een geringere sterfte aanwijst, d. w. z. naarmate de opéénvolgende getallen, welke van jaar tot jaar het aantal overlevenden aanduiden, langer hoog blijven. hebben op de getallen der sterftetafels en daardoor op de premiën der Levensverzekering-Maatschappijen, die voor verzekeringen bij overlijden bij een langeren levensduur ook lager kunnen gesteld worden. Een direct verband tusschen Levensverzekering en de maatregelen, die het menschelijk leven rekken, ligt dientengevolge voor de hand. Ook is het duidelijk, dat, zoolang een Levensverzekering-Maatschappij hare premiën naar dezelfde sterftetafels berekent, alle maatregelen, die een gunstige afwijking van die tafels bewerken, de winst der Maatscnap-" pij hooger zullep mfkpn.. trnminrtc voor zooverrë-hat verrëkeiangerr bij overlijden betreft. Juist het omgekeerde zal wel is waar het geval .zijn bij lijfrenten en verzekeringen bij leven, maar, aangezien bij verreweg de meeste Maatschappijen de verzekeringen bij overlijden en de daaruit voortvloeiende combinatiën elke andere soort van verzekering in aantal en verzekerd bedrag aanzienlijk overtreffen, blijft het belang der Maatschappijen bij het rekken van het menschelijk leven bestaan. De geneeskunde is de wetenschap, welke haar daarin te hulp komt, en zulks zoowel door het behouden van die levens, welke door ziekte dreigen te niet te gaan, als door het wegnemen en voorkómen van de oorzaken, welke gezonde levens met ziekte bedreigen. Dit laatste onderdeel der geneeskunde, de hygiëne, is dan ook van het hoogste belang voor de beoefenaars van het bedrijf der Levensverzekering. Eerst in latere tijden is die hygiëne meer op den voorgrond getreden, en hebben de geneeskundigen hun roeping om ziekten te voorkómen, van minstens even groot belang geacht als die om ziekten te genezen. Het is een gelukkig denkbeeld van sommige verzekeringsbladen, dat zij een afzonderlijke afdeeling wijden aan het bespreken van zaken, de hygiëne betreffende. Door daaromtrent juiste en gezonde denkbeelden te verspreiden, dient men de zaak der Levensverzekering niet minder dan het algemeen welzijn. , Er wordt wel eens, bij de oprichting van volkssanatoria, een beroepjjedaan op den geldelijken steun der Levensverzekering-Maatschappijen, en dezejjiordt -d'kw'jl* vpr'°°nd op_da boven ontwik- 161 kelde gronden. Toch is de zaak niet zóó eenvoudig als zij er uitziet. Immers niet alle Maatschappijen profiteeren in dezelfde mate van de omstandigheid, dat zieke verzekerden in de gelegenheid gesteld worden in eene gezonde lucht herstel te vinden: de Volksverzekering-Maatschappijen, die vooral onder minvermogenden werken, zullen bij de verpleging in wtëisanatoria veel meer belang hebben dan Levensverzekering-Maatschappijen, die uitsluitend grootere posten afsluiten en dus werken buiten de kringen, waarin de invloed van wZfosanatoria zich doet gevoelen. _Maar bovendien, wanneer de algemeene sterfte werkelijk blijvend gunstiger worden mocht tengevolge van dien Thvloed, zullen sommige Maatschappijen er de voorkeur aan gevefQJjt eene vermindering der premiën over te gaan (waardoor het algemeen belang gebaat wordt), boven het nu en dan steunen van een sanatorium door geldelijke bijdragen. De keuze in deze kan moeilijk zijn. II. Noodzakelijkheid Waar de arbeid der geneeskundigen in het algemeen belang, het kundig onder- voorkómen en genezen van ziekten, indirect ook de zaak der Levenszoek. ° verzekering dient, daar heeft deze laatste op een ander gebied de hulp der geneeskundigen zóózeer noodig, dat zij in haar tegenwoordigen vorm zonder die hulp onbestaanbaar zijn zoude. Wanneer alle bewoners van een zeker land, of zelfs van een zekere stad, zich bij één en dezelfde Maatschappij verzekerden, zou een onderzoek naar hun gezondheidstoestand overbodig zijn. Bij een zoo groot aantal individuën toch zou de verhouding tusschen langlevenden en kortlevenden overeenkomen met de normale verhouding, die daarvoor aangewezen wordt door de sterftetafel, die juist op een groot aantal waarnemingen berust. Het bestaan van die normale verhouding heeft tengevolge, dat de berekende premiën, welke daarop gebaseerd zijn, dat de langlevenden voor de kortlevenden medebetalen, ook inderdaad toereikend zouden blijken om aan alle verplichtingen te voldoen. Zulk eene collectieve verzekering -moge theoretisch denkbaar zijn, practisch bestaanbaar is zij niet. Immers niet de geheele bevolking eener stad verzekert zich, doch slechts betrekkelijk weinigen daarvan, die daartoe vrijwillig besluiten. Waro npf nu mogelijk bij een Levensxerzekering-Maatschappij aangenomen te worden, zonder dat deze zichgf>>"'f eerst van den gezondheidstoestand van den verzekeringscandidaaf c . rl — 162 overtuigde, dan zouden de meeste gezonde lieden van oordeel zijn, dat zij met de uitgave voor de premie altijd nog wel wachten konden totdat er 'ets aa" """ geznnrihpid hpgnn te haperen, terwijl daarentegen .ongezonden in grooten getale zouden toestroomen, om hunnen nabestaanden een uitkeering bij hun overlijden te verzekeren. Het zal wel geen nader betoog behoeven, dat in dit geval geen Levensverzekering-1 Maatschappij in stand zou kunnen blijven. Zelfs thans, nu het bewustzijn, dat een geneeskundig onderzoek Eigen keuze, noodig is, vele ongezonden van het aanvragen eener verzekering afhoudt, blijft toch de waarschijnlijkheid, ja de zekerheid bestaan, dat onder degenen, die zich ter verzekering aanmelden, de verhouding tusschen lang- en kortlevenden ongTmstiger zal blijken dan de sterne- . tafel aanwijst. Immers de eigen keuze der aanvragers speen nier een groote rol en, even goed als het bij lijfrenten en verMiëllligen bij leven blijkt, dat onder de aanvragers de Zawglevenden talrijker zijn dan de sterftetafel zou doen vermoeden — in dit geval dus een nadeel voor de Maatschappij1) —, even goed zouden bij verzekeringen bij overlijden de kortlevenden sterker vertegenwoordigd blijken dan de sterftetafel aanwijst, eveneens een nadeel voor de Maatschappij. Tegenover die eigen keuze der aanvragers moet de Maatschappij dus een correctief stellen; zij doet dat door zelve te kiezen, d. w. z. door de keuze der Maatschappij tegenover de eigen keuze der aanvragers te stellen. Die keuze der Maatschappij geschiedt op grond van een streng en nauwkeurig geneeskundig onderzoek. Dikwijls hoort men de redeneering, dat het onbillijk is, dat een Maatschappij alleen door haarzelve uitgezochte risico's op zich neemt. Wie zoo spreekt, toont onbekend te zijn met de groote beteekenis van de eigen keuze der aanvragers, waartegen een streng geneeskundig onderzoek niet meer dan een noodzakelijk correctief vormt. Wordt iemand ter verzekering toegelaten, dan dekken de keuze van den verzekerde en de keuze der Maatschappij elkander. Doel van het geneeskundig onderzoek voor een Levensverzekering- »oei van het ge- 00 b neeskundig on-j Maatschappij is niet het constateeren of een bepaald individu op dit derzoek. oogenblik volkomen gezond is; het is alleen een onderzoek naar de omstandigheid, of een bepaald individu inderdaad de levenskans heeft, die de sterftetafel voor een normaal individu van zijn leeftijd aanwijst. 1) Zie blz. 74 v.v. 163 Dit is geheel iets anders dan de vraag naar zijn oogenblikkelijken gezondheidstoestand. Reeds bij een vroegere gelegenheid sprak ik over de beteekenis van de uitdrukking „waarschijnlijke levensduur"'). Ik moet thans het toen gezegde nog eens in herinnering brengen. Nemen wij aan, dat een sterftetafel aanwijst, dat er van een zeker aantal gelijktijdig geborenen na 50 jaren nog 44.000 in leven zijn. Nemen wij verder aan, dat diezelfde sterftetafel aanwijst, dat er van die 44.000 personen op 72-jarigen leeftijd nog 22.000 in leven zijn, dan is de waarschijnlijke levensduur van een normaal-gezond persoon van 50 jaren: 72—50=22 jaren. Zijn kans, om 72 jaren oud te worden, d. i. nog 22 jaren te leven, is even groot als zijn kans, om vóór dien tijd te sterven; anders uitgedrukt: hij heeft even veel kans, om tot de 22.000 personen te behooren, die den 72-jarigen leeftijd bereiken, als tot de 22.000, die niet zoo oud worden. Intusschen kan niemand vooruit weten, welke individuen onder de 44.000 50-jarigen den leeftijd van 72 jaren bereiken zullen, maar wèl kan men zeggen, dat de helft van die. groep zoo oud worden zal, zonder eenig bepaald persoon vooruit te kunnen aanduiden, als zullende behooren tot de gelukkige overlevenden. Het geneeskundig onderzoek nu heeft ten doel, te constateeren, of de waarschijnlijkheid bestaat, dat een bepaald individu tot die groep van personen van zijn leeftijd zal blijken te behooren, die den voor dien leeftijd normalen levensduur niet voleindigen; bij een 50-jarige dus (om bij het eenmaal gekozen voorbeeld te blijven), of hij waarschijnlijk behooren zal tot de 22.000 personen van zijn leeftijd, die vóór hun 72^ jaar overlijden zullen, m.a.w. of zijn levenskans geringer is dan die van een normaal-gezond individu van zijn leeftijd. Het antwoord op die vraag hangt natuurlijk in de eerste plaats af van den oogenblikkelijken gezondheidstoestand, maar zij is ook van andere omstandigheden afhankelijk. Een volkomen gezond individu kan zeer goed tot hen gerekend moeten worden, wier levenskans geringer is dan die van normale personen van hun leeftijd. Voorbeelden daarvan zijn gemakkelijk te vinden. Iemand van betrekkelijk nog jeugdigen leeftijd,- b.v. 20 of 25 jaren, kan bij onderzoek volkomen gezond bevonden worden, zonder abnormale afwijking aan eenig orgaan. En toch zullen zeer vele medici tot de uitspraak geneigd zijn, dat die persoon 1) Zie blz. 47 v.v. 11* 164 niet de voor zijn leeftijd normale levenskans heeft, wanneer zijne naaste bloedverwanten (b.v. zijne ouders of zijne broeders of zusters) aan tering gestorven zijn. De levenskans van dat bepaalde individu wijkt dan in ongunstigen zin af van die van normale personen van zijn leeftijd, en dat wel, niettegenstaande hij als individu volkomen gezond is. Iemand is van plan naar Indië te gaan. Hij-wordt volkomen gezond bevonden, maar het blijkt, dat de invloed van het tropische klimaat waarschijnlijk die gezondheid knakken zal. Hij kan dan niet worden aangenomen, omdat zijn levenskans in dat klimaat beneden de normale is, hoewel hij thans volkomen gezond is. Het is, omgekeerd, ook mogelijk, dat een niet volkomen gezond persoon nochtans gerangschikt moet worden onder hen, die waarschijnlijk den voor hun leeftijd normalen levensduur overschrijden zullen. Er zijn kwalen en gebreken, die op de levenskans geen of geen noemenswaardigen invloed oefenen. Het spreekt vanzelf, dat ik het aan Heeren medici moet overlaten, voorbeelden daarvan aan te halen. Zoo ik mij echter niet bedrieg, zijn er verschillende soorten van doofheid, die onder deze categorie vallen, en is ook het hebben van een breuk, zoo die behoorlijk ingehouden kan worden, meestal van geen invloed op de levenskans. Zoo mijn medische kennis maar wat grooter was, zou ik nog wel meerdere voorbeelden kunnen aanhalen. Ik hoop hiermede echter te hebben aangetoond, dat de levenskans niet altijd in direct verband behoeft te staan met den tegenwoordigen gezondheidstoestand. Wèl echter — ik zeide het reeds! — zal die oogenblikkelijke gezond- onderkende nemstoestand van zeer grooten, meestal zelfs van overwegenden invloed zijn op de levenskans van een bepaald individu. Daarom is het van groot belang, een nauwkeurig onderzoek naar den gezondheidstoestand in te stellen, en dit is de taak van den onderzoekenden geneesheer. Niet altijd werd dit geneeskundig onderzoek met dezelfde uitvoerig- Ge.ohiedeni.van heid ingesteld als in den tegenwoordigen tijd.JEpen in de acMtou^mrw on&kkundig in Engeland de eerste Levensverzekering-Maatschappijen werden op"^~jericht, en ookjuj de vele toenmaals in ons land bestaande Weduwenkassen, was er niet veel meer noodig dan een oppervlakkige beschouwing door den geneesheerjen een verklaring van den~~verzekeringslustige zelvenj dat hij gezond was en geene geheime_of erfelijke ziekten had. Zeer dikwijls ook werd een gezondheidsattest verlangd, af te geven" 165 door den medicus, die den aanvrager gewoonlijk onder zijn behandeling had. Deze laatste methode is bij vele onzer Nederlandsche Begrafenisfondsen tot op den huidigen dag bewaard gebleven, maar het plaats vinden van grove vergissingen van de zijde der Maatschappijen, en dra ook van opzettelijke bedriegerijen van de zijde van het publiek, deden"» bij eiggnJijke LevensverzekeringJ^tschapoiimImp.ds g^r ^^f^ noodzakelijkheid gevoelen van een nauwkeuriger, vollediger onderzoek. Het spreekt vanzelf, dat dit niet aanstonds dien volledigen vorm aannam, waarin het tegenwoordig wordt ingesteld. Het ontwikkelde zich om zoo te zeggen mèt de ontwikkeling der wnpe-jimnriir», wpWrhap; naarmate deze de noodzakelijkheid van een onderzoek naar dit of ddt verschijnsel leerde inzien, wilde men zich een juist denkbeeld van den gezondheidstoestand vormen, naar die mate werd dat bepaalde onderzoek ook als onderdeel opgenomen in de onderzoekingen voor de Levensverzekering-Maatschappijen. Zoo b.v. schijnt men vroeger een onderzoek naar de bestanddeelen der urine overbodig te hebben geacht, tervvïïl men heTtegenwoördig (ingevolge de eischen 'Her nlw^r,. wTSnenh^} voor een Levensverzekering-Maatschappij onmisbaar acht, de afwezigheid van suiker en eiwit in de urine te doen constateeren. Wel bestaat "°g een^overblijfsel van den vroegeren toestand in de omstandigheid, .dat sommige Maatscnappijen voor klelnertT^ties de urine niet laten onderzoeken^ maar dit doet weinig af tot detlians, terecht, algemeen"" ingevoerde gewoonte. Evenzoo is het onderzoek naar hart, longen, enz. steeds uitgebreider geworden, naarmate de wetenschap meer met de functiën dier organen vertrouwd geraakte. De resultaten van het onderzoek worden bij elke Maatschappij' op een daartoe bestemd formulier ingevuld, als antwoord op daarop afgedrukte vragen. De vorm van dit formulier is voor elke Maatschappij anders en het is eigenaardig, daar waar het doel toch overal hetzelfde zijn moet, zóóveel verscheidenheid aan te treffen. De Internationale Congressen van Geneeskundigen, aan Levensverzekerings-Ondernemingen verbonden hebben zich bezig gehouden meenet ontwerpen van een modelformulier, dat eenheid in dezen chaos zou kunnen brengen. Gemakkelijk is dit niet, want bij de nog uitéénloopende zienswijzen omtrentwat in ieder geval gevraagd moet worden, strandt men licht op den klip van te groote uitvoerigheid. Is dus in den loop der tijden de vorm, waarin het geneeskundig onderzoek plaats vond, aanmerkelijk gewijzigd en uitgebreid, de taak 166 van den onderzoekenden geneesheer was het ten allen tijde, uitspraak te doen omtrent den tegenwoordigen toestand der gezondheid van den onderzochten persoon. Er zijn Maatschappijen, die als vasten regel hebben aangenomen, ondenook door een onderzoek door den huisdoctor van den te verzekeren persoon zoo- den huis-doctorveel mogelijk te vermijden, 't Spreekt vanzelf', dat dit niet altijd mogelijk is, b.v. daar niet, waar in de woonplaats van den candidaat slechts één medicus gevestigd is; maar anders houden zij zich steeds aan dien • eenmaal vastgestelden regel. Agenten, wier candidaten zeer op een onderzoek door hun huisdoctor gesteld zijn, die candidaten zeiven, en ook de huisdoctoren zeiven, protesteeren dikwijls tegen die bepaling. De Iaatsten zien daarin niet zelden een blijk van wantrouwen, een voor hen kwetsend bewijs van twijfel in hun onpartijdigheid. Merkwaardig genoeg zijn andere geneesheeren het met deze opvatting van hunne collega's zóó weinig eens, dat zij weigeren voor een Levensverzekering-Maatschappij een onderzoek in te stellen op personen, bij wie zij als huisdoctor verkeeren. Naar mijn bescheiden meening is het standpunt van deze Iaatsten volkomen correct, en het onderzoek door den huisdoctor niet gewenscht. Deze toch wordt in die kwaliteit in den regel op sanitair gebied de vertrouweling van zijne patiënten. Zij doen hem vertrouwelijke mededeelingen, welke zij aan anderen onthouden, zij raadplegen hem in allerlei intieme aangelegenheden; en zoo komt de huisdoctor vele zaken te weten, die zijn eigen eergevoel en zijn verplichting tot het bewaren van. het beroepsgeheim hem verbieden aan derden mede te deelen. Plotseling moet nu deze geneesheer zich tegenover een dier tegenwoordige of vroegere patiënten stellen op het standpunt van den onderzoekenden geneesheer voor een LevensverzekeringMaatschappij, d. i. op een geheel objectief standpunt, zóó objectief, alsof hij den te onderzoeken persoon nog nimmer gezien had. Dat standpunt nu kén hij niet meer innemen; en al tracht hij het, hij zal daarbij niet zelden voor zeer moeielijke vragen gesteld worden. Nemen wij b.v. aan, dat hij een verschijnsel constateert, dat, hoewel op zichzelf niet van beteekenis, wijst op een hem in zijn kwaliteit van huisdoctor medegedeeld geheim ongemak, dat hij reeds verdwenen waande. Wat zal hij in dat geval doen? Zoo hij aan de Directie den oorsprong van het waargenomen verschijnsel mededeelt, schendt hij zeer zeker het geneeskundig geheim en maakt misbruik van zijn kwaliteit van huisdoctor. Zoo hij den oorsprong daarvan verzwijgt, verzaakt 167 hij zijn plicht als onderzoekend geneesheer van de Maatschappij, die hem haar volle vertroirw%n schenkt. Zulke voorbeelden zijn er meer aan te halen. Zij spruiten voort uit de omstandigheid, dat de plichten van den huisdoctor in botsing kunnen komen met die van den onderzoekenden geneesheer. In de meeste gevallen zullen dan de eerste zwaarder wegen dan de laatste, en dat terecht. Maar is het niet• oneindig verkieslijker, het geheele dilemma te vermijden, door den huisdoctor zoo min mogelijk onderzoeken op te dragen op personen, die hij onder zijn behandeling gehad heeft? Naar mijn inzien, dat vele geneeskundigen deelen, bewijst men hem daarmede een grooten dienst, in plaats van hem een bewijs van wantrouwen te geven, zooals den Directiën soms voor de voeten wordt geworpen. III. A^eT"Beeukaundi8e Reeds sinds zeer langen tijd heeft men ingezien, dat de beslissing omtrent de aannemelijkheid voor een Levensverzekering-Maatschappij van ieder onderzocht individu, m. a. w. de beslissing omtrent de vraag, of dat individu de voor zijn leeftijd normale levenskans heeft, aan anderen dan de onderzoekende geneesheeren moet worden overgelaten. Natuurlijk is het zeer gewenscht — zoo 't niet wellicht te veel gevergd ware, zou ik zeggen noodzakelijk*. —, dat ook de onderzoekende geneesheer een volkomen helder denkbeeld hebbe van wat op de levenskans influenceeren kan, zoodat hij bij elk waargenomen verschijnsel met kennis van zaken de vraag beantwoorden kan: Is dit symptoom zóó ernstig, dat het het overlijden van den onderzochten waarschijnlijk maakt vóór den waarschijnlijken leeftijd, welken de sterftetafels voor het overlijden van personen van zijn leeftijd aanwijzen? De meeste Levensverzekering-Maatschappijen stellen den onderzoekenden geneesheer dan ook in staat, zijn meening in dit opzicht te kennen te geven. Maar dit is meer speciaal de taak van de z.g. Geneeskundige Adviseurs, pftyp. worden aangesteldjnet (teupdracht, den Directiën omtrent het aannemen of afwijzen van elk voorgesteld risico van raajUj^énérir en hunne uitspraken zijn voor die niet-deskundige Directiën als 't ware orakelspreuken, waaraan zij zich in ieder geval dienen te houden, willen zij niet de verantwoordelijkheid voor een waarschijnlijken verliespost 168 op zich nemen. De Geneeskundige Adviseur velt zijn oprdeel over de individueele levenkans en toetst die aan de*levenskans, die men uit de sterftetafel voor een normaal persoon van dien leeftijd vindt. Van die vergelijking hangt zijn beslissing af. Hulpmiddel daarbij is het resultaat van het door den onderzoekenden verhouding tu. geneesheer ingesteld onderzoek, en het is noodig, dat dit resultaat op 'SS.0"^8 uc mcc&i uueimauge wijze worae meaegeaeeld, opdat de Geneeskundige ^Veure. Adviseur oordeelen kan, alsof hijzelf het onderzoek had ingesteld. Dit laatste wordt dikwijls uit het oog verloren. Wanneer het mogelijk ware, dat één persoon, die geheel op de hoogte is van de geneeskunde, ook in verband met de eischen der Levensverzekering, alle onderzoeken instelde, en daarop tevens het advies uitbracht, zou dit misschien het verkieslijkst zijn. Maar, aangezien, bij eenige uitgebreidheid der Maatschappij, die toestand practisch onmogelijk is, en men gedwongen wprdt, de onderzoekingen aan verschillende geneesheeren op te dragen, terwijl, ter wille van de éénheid van stelsel en gedachte, het oordeel over de al of niet aannemelijkheid voor de Levensverzekering aan één in dit speciale opzicht deskundige blijft opgedragen, moet men er ook naar streven, dezen éénen de resultaten van het onderzoek in zulk een vorm en zóó uitvoerig voor te leggen, dat men hem in staat stelt tot een oordeel, zóó juist, als had hijzelf het onderzoek ingesteld. Ook is het op die wijze mogelijk, de bekwaamheid en betrouwbaarheid van den onderzoekenden geneesheer eenigszins te controleeren, hetgeen in sommige landen bepaald noodzakelijk is. Daarbij komt nog, dat sommige symptomen, die op zichzelf niets studie der veronrustbarends hebben, in verband met andere waarnemingen, op den levensduur invloed kunnen oefenen, een invloed waarvan de onderzoekende geneesheer zich misschien niet zulk een duidelijke voorstelling maken kan, omdat hij van dit onderdeel der medische wetenschap geen speciale studie heeft gemaakt. Inderdaad waait de kenrus daarvan niet vanzelf aan, waarvoor het beste bewijs zeker wel is, dat niet zelden het oordeel der Geneeskundige Adviseurs omtrent de aanneembaarheid van een bepaald persoon verschilt van dat van den geneesheer, die het onderzoek heeft ingesteld, al erkennen de Adviseurs ook den vollere nauwkeurigheid, waarmede dat onderzoek verricht werd.. In een der Staten van de Noord-Amerikaansche Unie is zelfs reeds aan een Universiteit een bizondere leerstoel opgericht voor de beoefening der geneeskunde, in verband met 169 Vorm van het verslag van den onderzoekenden geneesheer, in verband met zijn kennis van de verzekerings - geneeskunde. het vak der Levensverzekering. In andere landen stellen de doctoren, die tot de betrekking van Geneeskundig Adviseur bij een Levensverzekering-Maatschappij geroepen worden, zich door studie en lectuur op de hoogte van dit onderdeel der medische wetenschap, terwijl natuurlijk de vele gevallen, die hun dagelijks onder de oogen komen, in verband met de waarnemingen, die zij omtrent de sterfte en de oorzaken daarvan onder eenmaal aangenomen verzekerden doen, hen practisch meer en meer bekwamen tot het vellen van een juist oordeel omtrent de vraag, of bepaalde verschijnselen en antecedenten al of niet influenceeren op de levenskans, meêrjng ™» Ik herhaal het, de kennis om dat oordeel te vellen, waait niet aan kfndneongeeneeB- mèt de beöefening van de medische wetenschap, onafhankelijk van heeren en Ad- deze vraag, en daarom is het zoo zeer te bejammeren, dat er geneesheeren gevonden worden, die, hoewel zij zich nimmer met dit onderdeel hunner wetenschap hebben bezig gehouden, het niettemin kwalijk nemen, wanneer de Adviseurs, die zulks wel deden, met hen van meening verschillen. Zulke medici behoorden in het oog te houden, dat die Adviseurs, door hun opinie niet te deelen, hun geenszins een brevet van onbekwaamheid uitreiken. Integendeel, zij kunnen in het onderzoek een groote uitvoerigheid en kennis van het menschelijk organisme apprecieeren, en niettemin in de eind-conclusie: „aannemelijk of onaannemelijk?" een ander oordeel vellen. Dit oordeel zal door de speciale studie, die zij van de zaak gemaakt hebben, en wegens hun grootere ervaring meer waarde hebben voor de Levensverzekering-Maatschappij dan dat van den onderzoekenden geneesheer, en daarin ligt voor dezen niets onaangenaams. Heeft hij van het verband tusschen Geneeskunde en Levensverzekering nimmer speciaal werk gemaakt, wie kan hem dan zijn minder juist oordeel ooit als fout aanrekenen? Heeft hij dat wèl gedaan, dan nóg zal hij bij eenig nadenken het oordeel der Geneeskundige Adviseurs, die dagelijks zoovele gevallen van denzelfden aard onder de oogen krijgen, in deze boven het zijne moeten stellen. veÏÏag Taan den Niettemin is het hoogst wenschelijk — ik zeide het -reeds —, dat °gnenreZ80hekerndien 00'< de onderzoekende geneesheer op het gebied der VerzekeringsgeneesTenn"d «fjn kunde geen volslagen vreemdeling zij. In dat geval zal hij in staat zijn, nTertunde*8 ^" "fa verslag over den gezondheidstoestand van elk onderzocht persoon' zóódanig in te richten, dat alle punten die, hetzij afzonderlijk, hetzij in hun -onderling verband, voor het bepalen van de levenskans van gewicht zijn, den Adviseur onmiddellijk in het oog moeten vallen. Verder 170 zal hij dan doordrongen worden van de noodzakelijkheid, woorden als: „normaal", „gewoon", enz. te vermijden, en liever te omschrijven en te preciseeren. Immers hij zal dan begrijpen, dat slechts op die wijze de Adviseur zich van den onderzochten persoon een beeld kan vormen, even nauwkeurig als wanneer hij zelf het onderzoek had ingesteld, iets, waarvan ik de wenschelijkheid zooeven betoogde. Eindelijk zal de kennis van dit onderdeel der geneeskunde den onderzoekenden geneesheer er vanzelf toe brengen, in een afwijkend oordeel van den Adviseur niet een veroordeeling van zijn eigen methode van onderzoek of een twijfelen aan zijn medische kennis te zien. Juist dan zal hem de taak van den Adviseur tegenover de zijne volkomen duidelijk zijn, en de meerdere practische ervaring op dit gebied van dien Adviseur hem gaarne diens oordeel doen eerbiedigen. De juiste opvatting van de beteekenis van dat oordeel bespaart èn hemzelven èn den Adviseur èn der Maatschappij vele onaangenaamheden. Uit dit alles volgt teverfs, dat een Agent, die zich boos maakt over De Agent t«de afwijzing van een candidaat daar, waar de onderzoekende genees- keX^en^vi-" heer hem voor aannemelijk verklaarde,, ondoordacht handelt. Hoe 8<" dikwijls komt het niet voor, dat, wanneer de Adviseur tot afwijzen geadviseerd heeft, en de Agent daarvan in kennis wordt gesteld, deze zich naar den geneesheer spoedt, die het onderzoek instelde, en van dezen dan verneemt, dat de onderzochte persoon volkomen aannemelijk is, en dat het een dwaasheid is, hem af te wijzen! De Directie ontvangt dan van haren Agent dikwijls een zeer ontstemd schrijven, waarin, op grond van het oordeel van den onderzoekenden geneesheer, op het alsnog aannemen der verzekering wordt aangedrongen. In plaats van zich op deze wijze met den onderzoekenden geneesheer te vereenzelvigen, behoort de Agent, die zijn taak goed opvat, juist het omgekeerde te doen, en het dien medicus duidelijk te maken, op welke goede gronden zijn Directie aan het oordeel van den Adviseur omtrent aannemen of afwijzen meer waarde hechten moet, en waarom daarin voor hèm, den onderzoekenden geneesheer, niets kwetsends ligt. 't Is waar, 'de door het afwijzen van zijn candidaat ondervonden teleurstelling maakt die taak voor'den Agent niet aangenaam. Maar hij zal toch zeker van verder aandringen op het aannemen afzien, wanneer hij zich maar eenmaal goed rekenschap geeft van de verantwoordelijkheid, die hij daarmede op zich laadt. Hoe beschaamd zou hij tegenover zijn Directie staan, wanneer deze eens werkelijk voor zijn aan- 171 dringen was gezwicht, den post had aangenomen, en zoo dan de verzekerde spoedig kwam te overlijden! Tweede klasse Uit alles, wat ik tot dusverre zeide, kan men gemakkelijk afleiden, welke beteekenis men eraan hechten moet, wanneer iemand wel aangenomen wordt, doch, met het oog op zijn gezondheidstoestand, tegen" een verhoogde premie, \velke verhooging dan meestal in laren wordt ^uitgedrukt; b.v.: iemand van 30 jaren hetaalt een premie, alsof hij reeds 40 jaren oud ware, en is dan aangenomen met 10 jaren verhooging, zooals het spraakgebruik zegt. Wanneer de Geneeskundige Adviseur tot zulk een verhooging adviseert, wil hij daarmede eenvoudig dit zeggen: „Het komt mij voor, dat de levenskans van dit 30-jarig individu „gelijk staat met de levenskans van een normaal persoon van 40 jaren". Zulk een redeneering is volkomen logisch en valt geheel in het kader der Levensverzekering-Wetenschap. Eveneens de afkorting van den duur eener aangevraagde verzekering, wanneer de levenskans van den candidaat den Adviseur toeschijnt niet met de normale overeen te stemmen, zonder dat daardoor een absolute afwijzing gemotiveerd zou zijn. Het publiek begrijpt de beteekenis van zulke beslissingen slechts zelden. Jiet is geneigd, gelijk meestal in zaken de Levensverzekering betreffende, het onbegrepene onmiddellijk voor onbegrijpelijk, ja, voor erger, uit te maken, en de gevallen zijn niet zeldzaam, waarin men eenvoudig beweert: „Laat de Maatschappij mij aannemen of afwijzen, „dat is een systeem; maar mij een hoogere premie te doen betalen, dat „is geld afpersen. Ik ben aannemelijk of ik ben het niet, daarmeê uit!" Het zal den Agent, die behoorlijk onderlegd is, niet moeielijk vallen, dergelijke redeneeringen te weerleggen. Zulke verhoogingen behooren echter tot de uitzonderingen. IV. Het afwijzen van Verreweg de meeste personen, die niet tegen de gewone premie kun- verzekeringen. nen worden aangenomen, worden afgewezen. indruk van het De indruk, dien een ongunstige beslissing op verschillende personen afwijzen-. ° maakt, loopt zeer uiteen. Er zijn lieden, die een dergelijken uitslag eigenlijk wel half en half verwacht hadden, en in dat geval schikkeri zij zich gemakkelijk erin. Maar voor anderen is die uitslag iets geheel onverwachts, en dan neemt niet ieder dezelfde houding aan. De een is boos, erg boos! Hij beweert dat hij volkomen gezond is, dat het on- 172 derzoek „alles maar larie" was, en dat de Maatschappij weten moet wat ze doet — maar 't kan hèm niet schelen, 't laat hèm koud! Hoe treurig het ook op zichzelf is, dat iemand moet worden afgewezen, toch wordt men soms tot lachen gedwongen door de groote verbolgenheid van den afgewezen candidaat op de Maatschappij, die toch volkomen onschuldig aan de zaak is, en werkelijk niet voor haar genoegen verzekeringen weigert! Wanneer de afgewezene zich maar rekenschap geeft van het eenvoudige feit, dat elke Maatschappij veel liever wel posten sluit dan niet, zal hij er ook niet aan denken, haar over de afwijzing hard te vallen. Anderen nemen de zaak meer tragisch op, ja er zijn enkele voorbeelden van lieden, die door eèn afwijzing bijna tot wanhoop geraakten en in ernst dachten over het verbreken van een verloving, het opgeven van een nuttigen werkkring of eenig ander besluit, dat op hun geheele leven invloed oefenen zou. Het geneeskMdjg onderzoek is_dan ook dikwijls een bezwaar, dat vr?eB voor het van het .aanvragen eener verzekerirïg"1u^ vreezen"(Te afwijMn- zaak zelve, het gaan naar den doctor, het onderzoek; maar verreweg de meesten zien tegen het bezoek aan den geneesheer alleen op, omdat zij vreezen afgewezen te zullen worden. Zij voelen zich wel volkomen gezond, maar men kan niet weten, misschien is er toch wel iets niet geheel in den haak! En als zij afgewezen mochten worden, zij zouden geen rustig oogenblikje' meer hebben: al hun levensvreugde zou vergald zijn! Terloops zij opgemerkt, dat dit niet alleen struisvogelpolitiek is, maar zelfs iets nog gevaarlijkers. Niet alleen, dat men doet, alsof men het gevaar niet ziet, maar men loopt zelfs kans het te vergrooten. Talrijk zijn de voorbeelden van lieden, die eerst door het geneeskundig onderzoek voor een Levensverzekering-Maatschappij erop opmerkzaam werden, dat zij lijdende waren aan de een of andere ziekte, en dientengevolge maatregelen namen, die öf tot algeheel herstel geleid, öf de gevolgen hunner kwaal aanmerkelijk verzacht en dientengevolge den levensduur verlengd hebben. Wel zal de Levensverzekering-Maatschappij in den regel ook tegenover den afgewezene zeiven omtrent de eigenlijke oorzaak der weigering het stilzwijgen moeten bewaren, maar een consult met den onderzoekenden geneesheer, of een overleg van dezen met den huisdoctor van den patiënt heeft reeds menigmaal tot het 173 nemen van doeltreffende maatregelen ter verbetering van den gezondheidstoestand geleid. ^ Beteekenis van Men moet den afgewezene vooral de beteekenis dier weigering goed voor oogen houden, en wanneer hij deze goed begrijpt, zal ook zijn overdreven onrust verdwijnen. Met de afwijzing toch wordt voor een bepaald persoon van b.v. 50 jaren niets anders gezegd, dan dat hij, naar het oordeel van den Geneeskundigen Adviseur, meer kans heeft om te behooren tot die helft van de 44.000 vijftigj arigen, die den 72-j arigen leeftijd niet bereiken zal, dan tot de helft, die dat wèl zal doen. Dus geheel iets anders dan de voorspelling van een vroegtijdigen dood of het bewijs, dat men aan een gevaarlijke kwaal lijdende is. Dit kan natuurlijk de oorzaak zijn, maar is dat volstrekt niet fcn elk geval. Wij zagen reeds, dat zelfs volkomen gezonde personen afgewezen kunnen worden. En even goed als iemand, wiens verzekering aangenomen werd, vroeg sterven kan^ bestaat de mogelijkheid, dat iemand, wiens verzekering afgewezen werd, een hoogen ouderdom bereikt. Het afwijzen in Een troostgrond voor den bij een Levensverzekering-Maatschappij soliditeit. afgewezene, en wel dikwijls een zeer afdoende troostgrond, is deze, dat de mogelijkheid bestaat, dat hij bij een andere Maatschappij wèl aangenomen wordt. Het zou een volkomen verkeerde gevolgtrekking zijn, wanneer men uit het voorkomen van een dergelijk geval wilde afleiden, dat die aannemende Maatschappij minder voorzichtig en dus minder solide is dan de eerste, een voorstelling, welke door welwillende concurrenten niet zelden wordt te baat genomen om aan den naam eener Maatschappij afbreuk te doen. Wel is het ontegenzeggelijk waar, dat er enkele Maatschappijen zijn, die op het punt van het geneeskundig onderzoek een onvergeeflijke lichtzinnigheid betoonen, erTzTctr door de mogelijkheid eener oogenblikkelijk groote productie tot het aannemen van slechte risico's verleiden laten. Het feit op zichzelf echter, dat Maatschappij A een post aanneemt, die door Maatschappij B geweigerd werd, bewijst volstrekt niets tegen de vertrouwbaarheid van Maatschappij A, en evenmin iets betreffende de meerdere nauwkeurigheid van het onderzoek bij een der beide Maatschappijen. Het wijst alleen op de omstandigheid, dat hare geneeskundige Adviseurs een verschillend inzicht in de zaak hebben, of naar een anderen maatstaf oordeelen, en dat deze het dus niet eens zijn omtrent den invloed, dien de waargenomen verschijnselen op de levenskans kunnen oefenen. En evengoed als heden A een door B afgewezen post aanneemt, kan 174 morgen B een door A geweigerden post afsluiten. Één zoodanig geval bewijst niets, noch omtrent te groote gestrengheid bij het geneeskundig onderzoek aan de zijde der eene Maatschappij, noch omtrent oppervlakkigheid daarvan aan de zijde der andere. De Maatschappijen zeiven weten dan ook wel beter, en niet zelden lichten zij elkander in omtrent de oorzaak van het afwijzen, wanneer de bij de eene Maatschappij geweigerde zich tot een andere Maatschappij wendt. Die andere zal dan heel vaak die oorzaak niet afdoende genoeg vinden om een afwijzing te motiveeren, en dus, als een nieuw onderzoek overigens gunstig uitvalt, tot aannemen overgaan. De Directiën der Maatschappijen zien er dus niets bijzonders in; wanneer een verzekering, die door de eene Maatschappij afgewezen werd, door de andere wordt aangenomen. Des te zonderlinger is het, wanneer men Agenten van diezelfde Directiën zulke gevallen over en weer'als argumenten tegen elkanders Maatschappijen hoort aanvoeren! Maar op het punt van concurrentie raakt men aan zonderlinge, zaken gewoon! Geheel iets anders dan het afwijzen is het uitstellen eener verzekering. Het uitstelleu Daardoor wordt de beslissing uitgesteld, totdat een bepaalde, gecon- gen. stateerde abnormaliteit geweken kan zijn, teneinde dan te kunnen vaststellen, of zij werkelijk geweken is en geene schadelijke gevolgen achtergelaten heeft, dan wel of zij een blijvend karakter heeft aangenomen, dat tot weigering aanleiding geven kan. Met het oog op de practijk mag mij hier zeker wel de opmerking van het hart, dat een uitgestelde verzekering meestal een verloren verzekering is, want dat de candidaat betrekkelijk slechts zelden, na het verstrijken van den bepaalden termijn, voor een tweede onderzoek te vinden is. Heeren medici mogen hiermede ook wel eenigszins rekening houden. V. De hulp van den geneesheer, die de Levensverzekering-Maatschap- Verklaring' van ...iajj, , dén huis-doctor pijen behoeven bij het tot stand komen van elke verzekering bij over- omtrentdedoodslijden, behoeven zij evenzeer bij het normale einde, dat zulk een verzekering behoort te nemen, n.1. bij den dood van den verzekerde. En het is hier de hulp juist van den huisdoctor, van den geneesheer, die den overledene in zijn laatste ziekte behandelde, welke ingeroepen moet worden. 175 Onder de stukken, die bij de uitbetaling van het verzekerde kapitaal moeten worden overgelegd, behoort ook een verklaring van dien geneesheer betreffende de oorzaak van overlijden. Om de rechthebbenden op de uitkeering te helpen in het verkrijgen van die verklaring, hebben de meeste Maatschappijen vaste formulieren ingevoerd, waarop eenige vragen voorkomen, die door den huisdoctor beantwoord moeten worden. Tegen het feit, dat de Levensverzekering-Maatschappijen de overlegging van zulk een verklaring eischen, protesteeren vele geneesheeren, — wel te verstaan vooral in Nederland en in Frankrijk. In andere landen is mij zoo goed als geen geval bekend, waarin daartegen bezwaar werd gemaakt. Doch ten onzent achten sommigen zich onbevoegd die verklaring omtrent de oorzaak van het overlijden af te geven. Zelfs heeft de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst dit gedurende eenigen tijd aan hare leden verboden. Maar niet alle medici zijn lid van de genoemde Maatschappij en het meerendeel hunner sloot zich niet onvoorwaardelijk aan bij het toenmaals genomen besluit. De levensverzekeraars moeten, al trachten zij de gronden, waarop dat besluit rustte, ook te weerleggen, niettemin de opinie van hen, die zich ook thans nog daarnaar gedragen, respecteeren. In de meeste gevallen gelukt het hun, hen te overtuigen (mij is tenminste bijna geen geval bekend, waarin ten slotte de verlangde verklaring niet werd overgelegd), maar er is geen enkele reden, den medici het koesteren dier opinie kwalijk te nemen, .onhrascbe Daarentegen meen ik met kracht ertegen te mogen protesteeren, dat mige medici. sommige medici bij het verdedigen van de door hen aangenomen houding, voortdurend een toon aanslaan, die voor de Directiën der Maatschappijen in hooge mate kwetsend is, en zij blijkbaar geheel uit het oog verliezen, dat onder de Directeuren van Levensverzekering-Maatschappijen mannen zijn, die noch in ontwikkeling, noch in beschaving, noch zelfs als mannen van studie in eenig opzicht staan onder medicinae doctores, zoodat dezen Iaatsten wèl de vriendschappelijke toon der gelijkheid, maar volstrekt niet een barsche toon van meerderheid voegt. Bij verschil van opinie kan men dien niet zonder meer laten passeeren. En daér. waar sommige medici zich niet ontzien hebben te. verklaren: „Gij, Levensverzekering-Maatschappijen, hebt met het „vasthouden aan Uwen eisch niets anders op het oog, dan te chica- 176 „neeren, om van de uitkeeringen af te komen", daar behoeft niets mij te weerhouden, dien heeren toe te roepen: „Gij, medici, die daar gesproken hebt, geeft ten eerste blijk, niet te weten, hoe men onder beschaafde lieden een discussie voert, en ten tweede toont ge geen begrip „te hebben van de rol> die de geneeskunde op het gebied der levensverzekering te vervullen heeft!" Het is inderdaad voor de Directiën een krachtige steun, dat zij zulk een overgroot aantal uitstekende geneeskundigen op haar zijde hebben, zoodat zij tegen dergelijke aantijgingen kunnen opkomen, zonder verdacht te worden van een aanval op de geneeskundige wetenschap in het algemeen. Van haar hooge achting voor de beoefenaars dier, ook voor haar, zoo hoogst gewichtige wetenschap geven zij dagelijks blijk. Nadat ik dus tegen onverdiende verdachtmakingen — wellicht zonder nadenken uitgesproken, maar daarom niet minder kwetsend! — met nadruk opgekomen ben, zal ik mij verder beperken tot het behandelen der volgende vragen: , Waarom verlangen Levensverzekering-Maatschappijen de verklaring omtrent de doodsoorzaak?, en: Is het geneeskundig beroepsgeheim een beletsel voor het afgeven dier verklaring? De noodzakelijkheid voor een Levensverzekering-Maatschappij, een Noodzakeujkverklaring omtrent de oorzaak van het overlijden te vorderen, wordt klaring omtrent door vele buiten ons vak staanden ontkend. Toch bestaat die zeer daak.dood8"°or~ zeker, en elke Maatschappij zou in de uitoefening van haar bedrijf hinderpalen ontmoeten, indien haar die verklaring onthouden werd. Zij zou daardoor bloot staan aan bedriegerijen van de zijde van het publiek, en — bij een vroegere gelegenheid wees ik reeds daarop — onder dat publiek schuilen nu eenmaal elementen, die tegenover Levensverzekering-Maatschappijen een buitengewoon ruim geweten hebben. Sommige verzekeraars noemen hier in de eerste plaats het meer- Bedrog door «ifn^leri_ voorgekomen bedrog door zelfmoord*) van den verzekerde? Hun m°°rd' redeneenng komt op het volgende neer: „Hoewel tegënwöorïïig, op „goede gronden, de meeste Maatschappijen, nadat de verzekering „een zeker aantal jaren bestaan heeft, het verzekerde kapitaal uitbetalen, ook wanneer de verzekerde- zelf een einde aan zijn leven *) Zie blz. 39. 177 „maakt, hebben alle toch een zekere periode vastgesteld, gedurende „welke bij een pas afgesloten verzekering zelfmoord van den verzekerde de Maatschappij wèl van elke verplichting ontslaat.- Die „periode varieert van één tot vijf jaren. Zij is alleen vastgesteld met „het doel, te voorkómen, dat iemand, die het voornemen heeft opgevat, zichzelven van het leven te berooven, zich eerst bij de een „of andere Maatschappij een uitkeering bij overlijden verzekert. Men „acht het dus niet denkbaar, dat iemand zijn leven verzekert met het „oog op een zelfmoord, dien hij eerst na eenige jaren denkt te begaan; „zóólang vooruit beraamt men geene zelfmoordplannen! De door het „bepalen van die periode in het leven geroepen waarborg is echter „volkomen illusoir, zoodra de Levensverzekering-Maatschappij geen „verklaring omtrent de oorzaak van het overlijden verkrijgen kan. „Immers hij, die besloten is, zich te vergiftigen, zal zich verzekeren, „in de hoop, dat de Maatschappij de oorzaak van zijn dood niet ontdekken zal. Déarin ligt juist het grootste bezwaar, dat het afstand „doen van den eisch tot overlegging' der bewuste verklaring mèt zich „brengen zou, dat n.1. daardoor het bedrog rechtstreeks wordt uitgelokt: „niet alleen, dat gepleegd bedrog niet ontdekt wordt, maar men zet „een premie op het plegen van bedrog!" Sommige der bezwaar makende doctoren gevoelen iets voor deze redeneering en zijn bereid, een meer algemeene verklaring af te leggen, en wel deze, dat de overleden verzekerde een natuurlijken dood gestorven is. Daarmede werpen zij echter hun eigen stelsel omver; immers het staat dan vrij wel vast, dat, zoo zij die verklaring weigeren, er wèl zelfmoord heeft plaats gehad,- en zoo schenden zij indirect het geheim, dat zij meenen te moeten eerbiedigen. Intusschen moet men aan de bovenaangehaalde redeneering m. i slechts een theoretische waarde toekennen. Het plegen van zelfmoord isjgts, dat meestal in wijden Kring DëKénd wordt, en zelfs door de aütoriteiten wordt geconstateerd. In verreweg de meeste gevallen verneeïnt een Maatschappij het overlijden van eenji£rzerkerde tengevolgérTa^ zelfmoord buiten eenige doctorsverklaring om, en kan zich daarvan ook zonder de hulp van een geneesheer voldoende overtuigen. Indien dus het bedrog door zelfmoord het eenige ware, waaraan de Maatschappijen bij den dood van een verzekerde bloot staan, wellicht konden zij het stellen buiten een verklaring omtrent de oorzaak van het overlijden. latuM?enand«e" Maar behalve door zelfmoord, kan de Maatschappij^ andere wijze ««-"leiding. bedrogen worden. In de eerste plaats door substitutie z doorolt ' "— 12 178 op slinksche wijze bij het geneeskundig onderzoek een ander persoon in de plaats gesteld wordt van hem, op wiens leven de verzekering is aangevraagd1). Dit bedrog is reeds meermalen ontdekt, doordat uit de verklaring omtrent de oorzaak van het overlijden bleek, dat de verzekerde ten tijde van het onderzoek onmogelijk gezond kon geweest zijn, en dat zijn kwaal toen noodzakelijk ontdekt had moeten worden. Ter illustratie van nog andere listige kunstgrepen, vinde een mij bekend voorbeeld hier een plaats. Een geneesheer, zich bewust van een nierlijden, weet door een eenvoudig middel elk spoor daarvan tijdelijk uit de urine te doen verdwijnen. Hij wordt door de Maatschappij, bij welke hij een aanvrage teekende, aangenomen en overlijdt kort daarop. Uit de verklaring van den collega, die hem behandelde, bleek toen, dat hij reeds'aan zijn kwaal leed, toen hij onderzocht werd. Zijn vrouw bekende daarop het gepleegde bedrog. Zonder de verklaring van den huisdoctor ware de Maatschappij schandelijk bedrogen geworden; zoo die medicus haar niet had afgelegd, zou hij tot dat bedrog de hand geleend hebben. Enkele doctoren wenschen alleen dan de verklaring af te geven, "wanneer er werkelijg~r5ëdróg~Reett plaats gehad; doch hoe wnien-w; daarover oordeelen? Het bedrog toch kan alleen blijken uit een vergelijking van de werkelijke doodsoorzaak roet de resultaten van het vroeger ingestelde onderzoek, en die resultaten zijn hun meestal onbekend! Bovendien schenden zij ook op die wijze zonder twijfel het geheim, dat zij meenen te moeten bewaren, 't Is geheel zonder zin de verklaring wèl bij den een en niet bij den ander te weigeren, omdat men nooit a priori zeggen kan, in welke gevallen zij een bedrog aan het licht zal brengen en in welke niet. Veel meer dan men denkt komt zulk bedrog voor, zelfs thans, nu vele Maatschappijen onwrikbaar aan hun eisch vasthouden; hoe onrustbarend zou het toenemen, wanneer zij daarvan afstand deden; want die concessie zou het bedrog direct uitlokken! — Nog dient hier te worden gewezen op de opvatting, door sommige doctoren gehuldigd, als zouden zij in geen geval mogen medewerken tot het ontdekken van een bedrog, gepleegd door hunne patiënten. Ik laat deze opvatting hier verdi r onbesproken; zij is zóó in strijd met het rechtsbewustzijn van velen in den lande, dat eene bespreking daarvan allicht aanleiding zou kunnen geven tot het maken J) Zie b1i\ 40. van hatelijke opmerkingen — en dit privilege wensch ik aan op dit Punt prikkelbare heeren medici te laten. aJ&ZÏÏaSSiï. Voor de Maatschappijen opent zich door het inzien Her hedneldP wr. trX opahet0gë: —aring bovendien de mogelijkheid, om de deugdelijkheid van de onderzoeken do«o"kdig on-_harer verschillende doctoren te controleeren. Immers, zoo b.v. Dr. A7 heden den persoon volkomen aannemelijk verklaart, en die persoon na enkele weken overlijdt, en dat wel, blijkens verklaring van zijn huisdoctor, aan longtering, waaraan hij al sinds jaren leed, dan is Dr. A. óf nonchalant, óf erger! In enkele landen moet men steeds op zulke zaken bedacht zijn. Ook deze controle komt sommigen doctoren buitengewoon onbehoorlijk voor en de mogelijkheid daarvan wordt door hen aangevoerd' als bezwaar tegen het afgeven der bewuste verklaring. De eer van den medischen stand wordt er zelfs bijgehaald. Nu, ik heb nog nimmer gehoord, dat de eer van eenigen stand bevorderd werd, doordat men aan noncholance, of erger, de hand boven het hoofd hield. Maar — om dezelfde reden als boven aangegeven —, ook de verdere bespreking van deze zaak blijve achterwege, de^rkfarïngor^ Ten slotte,, en in de voornaamst plaats, dien ik te wijzen op het belang, oSl*k%o™ de dat elke Maatschappij bij het te-weten-komen van de doodsoorzaak harer statistiek. verzekerden heeft, Jer wille van de statistiek. Al die waarnemingen "toch, over vele jaren verzameld, geven, in verband met sexe en ouderdom van de overledenen, hoogst belangrijke uitkomsten, niet alleen voor de Levensverzekering, maar ook voor de geneeskundige wetenschap zelve. De Nederlandsche medici, die zoo verbazend heftig zijn in hun strijd tegen de Maatschappijen, welke ondeugend genoeg zijn, prijs te stellen op de aangifte van de doodsoorzaak, hebben meermalen blijk gegeven van de beteekenis dier uitkomsten geen flauw begrip te hebben. Zij Weten blijkbaar niet, wat Op dit gebied dnnr de. eendrachtige samen- werking van medici en levensverzekeraars, met name in Amerika, Duitschland en Zweden, reeds werd tot stand gebracht. Evenmin begrijpen zij, dat een der resultaten van dien arbeid het verblijdende verschijnsel isr dat velen, die tot dusverre onverzëkTrbaar geacht werden, thans wpI woor fpn verzekering in aanmerking kunnen komen.Zii zhn dus* blind voor het -publieke belang, dat in het spel is. Jazelfs, zij durven in heftige couranten-artikelen verklaren, dat vrees voor 'n beetje geldelijk verlies, de eenige reden is, die ooit voor het verlangen der verklaring is aangevoerd; en dét, niettegenstaande ontegenzeggelijk de wensch, 12* 179 180 tot een betrouwbare statistiek te geraken, de hoofdreden daarvoor is. Die reden is het, waarom de Maatschappijen zoo moeielijk van hun verlangen afstand kunnen doen.1) Hoe onwaar het is, dat de verklaring alleen verlangd wordt „om „het welslagen van de een of andere finantieele onderneming te verzekeren" (dit is een steriotype uitdrukking, die ik dikwijls aantrof) — behoeft na het bovenstaande geen betoog meer. Even vast als de Maatschappijen van Levensverzekering aan hun oe eed van den geneesheer als opvattingen in deze vasthouden, even vast blijven sommige doctoren beletsel voor het r ö afgeven van de oo het standpunt staan, dat eer en geweten "hen beletten de verklaring verklaring om- r r ' o o trent de doods- af te geven. oorzaak. Vroeger werd, ter verdediging van deze opvatting, steeds een beroep gedaan op den eed, door den medicus bij het aanvaarden van zijn ambt afgelegd. De woorden van dien eed, op het hier behandelde onderwerp betrekking hebbende, luiden aldus: „.... dat ik aan niemand „zal openbaren, wat in die uitoefening als geheim mij is toevertrouwd „of ter mijner kennis is gekomen, tenzij..." enz. Hieruit heeft men nu, door het te beschouwen alsof de woorden „als geheim" niet behoorden bij: „ter mijner kennis is gekomen", de in de practijk onhoudbare stelling afgeleid, dat de geneesheer over alles, wat in zijn practijk te zijner kennis komt, een absoluut stilzwijgen moet bewaren. Noch uit een taalkundig, noch uit een juridisch oogpunt, nog minder echter uit het oogpunt van gezond verstand beschouwd, is deze stelling verdedigbaar. Deze opvatting van den eed is dan ook een overwonnen standpunt. Geneeskundig Zelfs zij, die zich vroeger de grootste moeite gaven, uit de aangehaalde woorden dit zoogenaamde „secret absolu" af te leiden, verklaren thans, dat die woorden geen beletsel vormen voor het afgeven der verklaring betreffende de doodsoorzaak. Maar — zeggen ze — de verplichting tot het bewaren van ons beroepsgeheim, die ook zonder eed bestaat, vormt 1) In onze dagen van vinnige concurrentie is hier en daar uit het meeningsverschil omtrent de verklaring bij overlijden een concurrentie-middel gemaaktl De Maatschappijen, die dit middel gebruiken, verkondigen dan, dat zij voor de verzekerden zoo bizonder verkieslijk zijn, omdat zij die verklaring niet verlangen en, zonder die te ontvangen, uitbetalen. In het midden latende, dat ook de maatschappijen, die haar wèl verlangen, zoo goed als nimmer gebruik maken van haar recht niet uit te betalen, zoo zij ontbreekt, moet mij de opmerking'van het hart, dat deze onvoorwaardelijke concessie strijdt tegen de belangen van het verzekeringsbedrijf, van de geneeskunde en van het publiek. daarvoor wèl een beletsel. En dan volgt dikwijls een beschouwng over het hoog houden van dat „medische geheim" en de eer van den medischen stand, die dit eischt. Gelooven nu deze doctoren inderdaad, dat iemand eischt, dat zij dit niet zullen doen? Alles wat hun eer en geweten hun voorschrijft, dat geheim moet blijven, blijve geheim! Maar waar van een geheim geen spoor te bekennen is, waar die geneesheer zelf de doodsoorzaak tegenover vrienden en bekenden noemt, daar is het kinderachtig zich in het waas der geheimzinnigheid te hullen, zoodra eene Levensverzekering-Maatschappij daarnaar vraagt, vooral, wanneer de overledene zelf de mededeeling daarvan wenschte.1) Juist tegenover een dergelijke instelling is elk wantrouwen volkomen misplaatst. Want niet alleen de Heeren medici kunnen over „beroepsgeheimen" spreken: bijna in elk beroep komen zaken voor, tegen het openbaarmaken waarvan eer en plichtsgevoeKzich verzetten, en niet het*mins*t is dit het geval in dat van den levensverzekeraar. Het geneeskundig onderzoek leert hem menige omstandigheid kennen, die hij strikt verzwijgen moet. Is er één voorbeeld bekend, dat zulk eèn geheim geschonden werd? Waarom zouden de Maatschappijen dan dat zoogenaamde „geheim" omtrent de doodsoorzaak verklappen ? Er is hiervoor geen enkele reden denkbaar. . Maar kan er wel ooit sprake zijn van het schenden van een „geheim" -bij het mededeelen van de doodsoorzaak aan eene Levensverzekering-Maatschappij ? Onder ..geheim" kan hier toch wel niets anders verstaan worden dan een omstandigheid, waarvan het bekend worden hfitbelang van den patiënt ot dat van zijne narjesta^ndeii bihddeu wu.~ .Nooit is mij een geval ter kennis gekomen, waarin die schade zou worden aangericht, zoo de doodsoorzaak aan""een LevensverzekerTfig^Maat.schappij werd medegedeeld.8) Twee gevallen zijn door medici uitgedacht, niet aan de practijk ontleend! Her eerste onderstelt, dat de nabestaan-"* den aan een would-be zelfmoordenaar geneeskundige hulp zouden onthouden, uit vrees, dat het constateeren van den zelfmoord hun"dè"~ verzekerde som kosten zou! Het andere is even onwaarschijnlijk en gewrongen, en kan — de mogelijkheid ervan aangenomen! — in ieder *) De opvatting, dat zelfs dan de medicus zwijgen moet, kan slechts voortspruiten uit een quasi-voogdij van den medicus over zijn patiënt, die allerminst op haar plaats is. 2) Als „schade" kan men toch moeielijk kwalificeeren het verlies van een verwacht voordeel, dat den nabestaanden door bedrog verzekerd was. Van onrechtmatige schade kan daarbij zeker geen kwestie zijnl 181 182 geval niet dienen om te bewijzen, wat bewezen worden moet. Het geldt daar het constateeren van kanker in een bepaald orgaan. Maar juist dat localiseeren is voor het doel der Levensverzekering-Maatschappij onnoodig en daardoor alléén kan schade ontstaan. „Kanker", zonder meer, is een volkomen toereikende mededeeling. En zoo is het met elke .kwaal, die zich in verschillende deelen van het menschelijk organisme openbaren kan. De argumenten1), door mij hier aangevoerd tegen de opvatting der „onverzoenlijke" medici, worden, zonder onderscheid, door velen onder hunne collega's — waarschijnlijk wel door de meerderheid der doctoren — gedeeld. Moge het den Iaatsten gelukken, de bezwaren der eersten te overwinnen! Een samenwerking tusschen doctoren en levensverzekeraars, die op wetenschappelijk en practisch gebied zooveel goeds tot stand kan brengen, wordt onmogelijk, indien de medici er de voorkeur aan geven, bij'elke* gelegenheid, die zich daartoe voordoet, los te trekken tegen de Maatschappijen, die een verklaring omtrent de doodsoorzaak verlangen, en zij — laten we aannemen uit louter onwetendheid — dien wensch aan minder eervolle motieven toeschrijven. VI. Zeer dikwijls hoort men de klacht, dat het jammer, ja bijna weeed Afschaffing van ^ - * , geneeskundig on- is, slechts hen, die een goede gezondheid genieten, in de gelegenheid derzoek. — Min- ~ s — derwaardige ' le- ^te stellen,, door verzekering voor hunne na te laten betrekkingen te ™>nS. zorgen. Die klacht heeft een grond van waarfteid, rnaa~r~ggn afdoend—* middel tot verbetering is nog niet gevonden. Nog kan het geneeskundig onderzoek niet afgeschaft wordenl Er zijn Maatschappijen (zeer enkele), die de gelegenheid tot verzekering bij overlijden openstellen, ook zon- Het is mijn vaste overtuiging, dat de „onverzoenlijken" slechts door redeneering en het aanvoeren van juiste argumenten te bekeeren zijn. Jaren geleden werd — naar aanleiding van een door 40 Nederlandsche Maatschappijen ingediend adres — een Wetsontwerp ingediend, dat de doctoren machtigde, de verklaring omtrent de doodsoorzaak aan Levensverzekering-Maatschappijen af te geven. Adres en Ontwerp waren m. i. beter achterwege gebleven. Geen medicus, die zich volgens eer en geweten tot weigering verplicht acht, zou zich door die wettelijke machtiging laten bekeeren! Slechts meerdere ontstemming kon het gevolg zijn'. Op de Algemeene Vergaderingen van de Maatschappij ter bevordering der geneeskunst werd in de jaren 1909 'en 1910 het onderwerp (niet voor het eerst!) behandeld. Men kwam toen tot en verglijk en sedert is de „strijd" minder fel geweest. 183 der onderzoek, maar onder zóó beperkende bepalingen (b.v. geen uitkeering, doch^teruggave der premiën, zoo de verzekerde binnen een zekere periode na het sluiten der verzekering overlijdt), dat voor ongezonden het eigenlijke doel toch gemist wordt. Echter zijn dit pogingen in de goede richting. Zelfs zijn er ondernemingen die zich bij voorkeur toeleggen op het aannemen van personen,»die bij andere Maatschappijen afgewezen zijn, zoodat zij hoofdzakelijk uitgezocht jlechte levens verzekeren. Bij voorzichtige berekering der premiën en uitsluiting van al te slechte risico's kan men, ook uit een technisch oogpunt, daartegen geen bezwaar hebben. Wèl zou men kunnen vragen, of personen, die zich gezond gevoelen, zich niet liever tot de Maatschappijen mèt geneeskundig onderzoek zullen wenden. Nauwkeurige studie, niet het minst van de doodsoorzaak der verzekerden, in verband met het resultaat van het op hen ingestelde onderzoek, zal mettertijd misschien leiden tot een indeeling der risico's in bepaalde klassen, waarin, naar de grootte van het risico, verschillende premiën verschuldigd zijn. Hoe het zij, wij staan hier voor een vraagstuk, dat ernstig bestudeerd dient te worden. Een afdoende en in alle • opzichten bevredigende oplossing zou de zaak der Levensverzekering een ontzaglijken stap vooruitbrengen. ZEVENDE HOOFDSTUK. Levensverzekering-Maatschappijen en Begrafenisfondsen. Lang heb ik geaarzeld, of ik het verschil tusschen LevensverzekeringMaatschappijen en Begrafenisfondsen tot het onderwerp van een mijner Hoofdstukken maken zoude. Er bestaat n.1. bij zeer velen op dit punt een overgevoeligheid, die aanleiding geeft tot verkeerde opvattingen. Er zijn Directeuren van Begrafenisfondsen, die in het constateeren van een dergelijk verschil een soort van geringschatting, een soort van beleediging van hun bedrijf zien, en meenen, dat men daardoor de Begrafenisfondsen onder de Levensverzekering-Maatschappijen stelt. Tegen die opvatting moet ik van den aanvang af opkomen. Naar mijn inzien kan men zeer goed een verschil tusschen beide inrichtingen erkennen, zonder daarom de eene boven de andere te stellen. Een Begrafenisfonds, dat goed ingericht is, werkt even voortreffelijk, heeft vooral een even zedelijke strekking, als een solide Levensverzekering-Maatschappij; beide instellingen kunnen, nevens elkander werkende, ieder op haar wijze en in haar kring, zegen verspreiden; maar juist in die wijze van werken en in dien kring, waarin zij zich bewegen, kunnen groote punten van onderscheid bestaan, die echter noch vóór noch tegen één van beiden pleiten! Hoewel ik mij in dit werk meer in het bizonder bezig houd met het bedrijf der Levensverzekering-Maatschappijen, maak ik dus ditmaal een uitstapje op het gebied van het bedrijf der Begrafenisfondsen. I. Zonder twijfel is het de behoefte geweest, om de nagelaten betrek- Een buk in do Gokingen in staat te stellen; aan een gestorven familielid de laatste eer graroiuTfondVen!" 185 te bewijzen, welke voornamelijk de' verzekeringsidée bij verschillende volken heeft wakker geroepen. Reeds toen ik over de Geschiedenis der Levensverzekering sprak, maakte ik melding van verschillende instellingen, zelfs in de Oudheid, die veel overeenkomst vértoonden met onze tegenwoordige Begrafenisfondsen1); en men kan dan ook wel zeggen, dat zich het bedrijf der eigenlijke Levensverzekering ontwikkeld heeft uit dat der Begrafenisfondsen. Immers, reeds spoedig onderging het oorspronkelijke doel eenige uitbreiding. Waar eerst uitsluitend sprake was van het verzekeren van de begrafenis zelve, om zoo te zeggen „in natura", werd dit weldra uitgebreid tot het betalen van een vaste geldsom tot dekking der begrafeniskosten, ja ging men, vooral in de Middeleeuwen, reeds zóóver, dat men ook nagelaten weduwen geldelijk ondersteunde. Al die^^reeniglngèh waren gebaseerd op onderling hulpbetoon; memand dacht er nog aan, daaruit een bedrijf te maken, dat winstgevend worden kon. Er was in één woord nog geen sprake van een AamZefconderneming. Bovendien bleven dergelijke instellingen langen tijd een onderdeel vormen van de Gilden; aan elke Gilde was voor hare leden zulk een sterftekas verbonden. Wij zagen reeds, dat juist de afscheiding van die sterftekas en de deelneming daaraan ook van niet-leden der Gilden, aanleiding gaven tot 4g zelfstandige ontwikkeling van het bedrijf der Levensverzekering Zoodra echter die zelfstandige ontwikkeling een aanvang had genomen, deed zich ook de behoefte gevoelen aan een wetenschappelijke regeling, en aan die behoefte, waarin door de ontdekking van de sterftewetten voorzien werd, heeft de moderne Levensverzekering, en daarmede de moderne Levensverzekering-Maatschappij, haar bestaan te danken. Wij weten echter, dat de wetten der Wetenschap, nadat men ze had leeren kennen, niet onmiddellijk in toepassing werden gebracht, doch dat (speciaal in ons vaderland) nog eeuwen lang „Weduwenkassen" en dergelijke instellingen verrezen, die onherroepelijk ten ondergang gedoemd waren. Zeer zeker waren er daaronder vele — men mag gerust aannemen het meerendeel! —, die met de beste bedoe. lingen werden opgericht, in het begm ook werkelijk zeer goed liepen, maar waarbij men dan in de eerste vette jaren, in alle onschuld, de aanzienlijke overschotten verdeelde, zoodat, wanneer eenmaal de magere jaren, de jaren der uitkeeringen kwamen, de finantieele krachten te 1) Zie blz. 3, v.v. 186 kort schoten en de „Kas" of „Beurs" den weg opging van zoovele harer voorgangsters. Ook toen hadden die instellingen meestal nog een onderling karakter, hoewel reeds hier en daar een ondernemer opstond, die met de verzekeringsbehoefte van het publiek zijn voordeel deed. Tot op onzen tijd heeft men dergelijke fondsen zien oprichten, en er bestaan er tot op den huidigen dag sommige, welke eiken wetenschappelij ken grondslag missen. In de 1Qe eeuw werd het heirleger van zulke instellingen nog ver- Begrafenisfond- . . aen, verbonden meerderd door particuliere ondernemingen van de bezorgers van be- aan Begrafenis- ondernemingen. ^erafenissen^ en deze zijn het, die het ur-type geleverd hebben van de tegenwoordig bestaande Begrafenisfondsen. Het was begrijpelijk, dat deze lieden daartoe kwamen. Zij, die voor de begrafenis zorg droegen, moesten uit den aard der zaak de gedachte bij zich voelen opkomen, of het ook niet hun taak was, aan de nabestaanden van den overledene het betalen van de kosten daarvan gemakkelijk tP maken Fen voor geringe lieden tamelijk hoog bedrag ontvingen 7ij dikwijls sWhts met veel moeite, en het lag voor de haTTd""* _djt„zij_Jj£tJbetalen daarvan mogelijk maakten f door reeds gedurende hor leven wekelijks k)eine betalingen aan te nemen, tot dekking van Je begrafeniskosten na den dood^Wanneer die dood plaats vond, waren er geene verdere bijdragen verschuldigd; en wat zij, die vroeg stierven, te weinig bijdroegen, zou wel gevjonden_ worden uit wat langlevenden* te veel betaalden! Daar, waar zich geen ondernemer opdeed, die eefl dergelijk zaakle~op touw zette, vormden zich dikwijls onderlinge ver-eenigingen met hetzelfde doel onder de bewoners van één plaats of van eenige aangrenzende gemeenten. In den grond kwamen deze dus overeen met wat men tegenwoordig LeVensvérze^ënhg-MaafschapPlléTl noemt, vooral toen verreweg het .meerendeel de eigenlijke bezorging van de begratenis varen Het, teneinde zien affèen te bepalen tot het uitkeeren van een geldsom, waaruit de kosten der begrafenis gedekt "konden Wörden.uesnoods zou die som echter ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden, en de zaak komt dus feitelijk neer op de uitkeering van een kleine som bij overlijden. Niettemin is en blijft het uitgesproken doel van die uitKeenng: oe dekking van de kosten der begrafenis. Reeds zeide ik, dat het vooral particuliere personen waren, niet Het Begrafenisfonds als parti- zelden ondernemers van begrafenissen, die zulke Fondsen stichtten, ouuere onderneming en als Maat- Die ondernemingen bleken echter in de eerste jaren dikwijls zóó voor- schappij. 187 deelig, dat men er zijn hoofd- of eenig bedrijf van maakte. Om de zaak aantrekkêniKer te ffiSËëlE HBgBKfi! aten lïaaï "clan somlHTSociëteit" of_ „Maatschappij", zonder dat er eenige kwestie van was, haar inderdaad dien vorm te geven, waardoor zij werkelijk meerdere waarborgen geschonken zou hebben. Tegen het onrechtmatig gebruik van zulke woorden schijnt volgens onze Wetten geen middel te bestaan, en nog voor betrekkelijk korten tijd heeft men een z.g. „LevensverzekeringSociêteit" zien oprichten, die niets meer was dan een particuliere onderneming van twee personen. Een tweede eigenaardigheid, waardoor dergelijke ondernemingen zich vaak kenmerken, is deze, dat zij zich Levens^rze&m'wg-ondernemingen noemen, h,Ppwp1 7'j 7-fch alleen „met het bed rij f der Begrafenisfondsen bezig houden. Curieus is het soms, den ..Directeur'' van 7nlke ondernemingen een bezoek je brengen. Één heb ik er leeren kennen, die op een poyen-achterkamertje op een grachtje te Amsterdam woonde, waar hij met vrouw en twee kinderen huisde. Hij kon met ^hïijpein^m inde eenvoudig wekelijkseeuige ^pr^iërT^aarvah^Trij nu en dan eens een uitkeering deed, zooals het viel. Toch waren zondertwijfel zijne verzekerden in de meening, dat zij lid van een ernstig Fonds waren. Het zijn juist ondernemers van dit gehalte, welke door chicanes, bedriegerijen of faillissementen zooveel ertoe hebben bijgedragen, het bedrijf der Begrafenisfondsen (zoo nuttig en zegenbrengend op zichzelf!) in discrediet te brengen, en daardoor indirect het vak der Levensverzekering te schaden; want het onderscheid, dat ik in dit Hoofdstuk uiteenzet, bestaat niet in de oogen van het meerendeel van het.publiek, en wat een Begrafenisfonds misdoet (vooral, als het zich Levensverzekering-M.aatscb.appi] noemt !) worat op den rteTfs4ok--d£r—, Levensverzekering in het algemeen geschreven. Diegenen onder de particuliere ondérfiëlhell!, die verstandig en eerlijk waren, hebben gewoonlijk van hunne Fondsen in het wezen — en niet alleen in naam! — Naamlooze Vennootschappen gemaakt; en ook wordt het bedrijf der Begrafenisfondsen door vele andere ondernemingen uitgeoefend, welke van den aanvang af in dien vorm gegoten waren. Daarnevens ontstonden talrijke Onderlinge Maatschappijen en Maatschappijtjes, die meestal plaatselijk werkzaam zijn, en dikwijls gratis bestuurd worden. Zij hebben dan meer het karakter van Vereenigingen tot onderling hulpbetoon. Dergelijke Fondsen bieden natuurlijk vöor hunne leden meer waarborgen dan de précaire ondernemingen van een enkel, dikwijls zeer obscuur individu. Maar volkomen betrouw- baar zijn zij eerst dan, wanneer de Bestuurders zich door deskundigen op voldoende wijze laten vóórlichten, zoodat hunne ondernemingen, die zich uitkeeringen bij overlijden ten doel stellen, ook inderdaad rekening houden met de wetten, waaraan het overlijden der menschen onderworpen is. Fondsen, hoe eerlijk ook beheerd, en hoe onberispelijk overigens ook ingericht, waarbij dit niet het geval is, moeten — al zitten bij de Bestuurders de beste bedoelingen voor — onvermijdelijk op teleurstellingen uitloopen. Onder de eigenlijke Levensverzekering-Maatschappijen zijn er verscheidene, die, nevens haar eigenlijk bedrijf, ook dat der Begrafenisfondsen uitoefenen, hetzij dat dit reeds bij haar oprichting beoogd werd, hetzij dat zij later besloten hebben, zich ook op dergelijke verzekeringen van kleine bedragen toe te leggen. Zulke Maatschappijen hebben voor die kleinere verzekeringen dan gewoonlijk een afzumfêrjlijke afdeeHng, die zij: „Volksverzekering", „Begrafeniskas", „Arbeiderskas", -„Sterftekas", of hoe dan ook, noemen. En dat zij deze zaken gesplitst houden van hare overige opcratien, is zeer juist gezien, want zij moeten noodzakelijk op geheel andere wijze gedreven worden.1) II. Het Begrafenisfonds kent, uit den aard der zaak, slechts die ver- Het Begrafenisfonds kent zekeringen, waarbij het overlijden een uitkeering veroorzaakt, terwijl "JjjJ** Ta®n^e daarentegen Levensverzekering-Maatschappijen een zeer groote ver- «kering, scheidenheid van andere tarieven hébben: verzekeringen bij leven, pensioenen, enz. Maar zelfs de eigenlijke verzekering bij overlijden heeft bij de twee versonii van de instellingen een ander karakter. De Levensverzekering-Maatschappij "^"j^^1*' stelt zich daarbij ten doel (wel niet steeds, maar toch in verreweg de J^8"*8^*^®", meeste gevallen), het geldelijk nadeel, dat het overlijden van den kost- fondsen, winner van een gezin mét zich brengt, zooveel mogelijk weg te nemen' en de bron van inkomsten, die door dat overlijden voor het gezin opdroogt, tenminste gedeeltelijk, door andere middelen te vervangen. De uitkeering van een Begrafenisfonds daarentegen heeft volstrekt niet zulk een versterking van inkomsten voor de nagelaten betrekkingen 1)' Grootere Maatschappijen, die hoofdzakelijk haar werk maken van kleine posten, pleegt men „Volksverzekering-Maatschappijen', te noemen. 188 189 ten doel, doch in de eerste plaats de dekking van de uitgaven, welke het overlijden van een lid van het gezin mèt zich brengt, van~de begrafeniskosten en dergelijken. Dit verschil in bestemming van de verzekerde sommen is niet slechts een theoretisch onderscheid, maar grijpt diep in de practijk. Immers daaruit volgt, dat die verzekerde sommen bij Begrafenisfondsen een veel kleiner gemiddeld bedrag zullen uitmaken dan bij Levensverzekering-Maatschappijen, omdat zij hier een blijvende bron van inkomsten moeten vormen — of tenminste tot het scheppen daarvan in staat moeten stellen —, terwijl zij daar uitsluitend dienen tot dekking van een betrekkelijk geringe uitgave inééns. Dit verschil in de verzekerde bedragen is dan ook een karakteristiek onderscheid tusschen beiden, en, terwijl een eigenlijke Levensverzekering-Maatschappij geen posten sluiten zal b.v. beneden / 500 of / 1000, zal men zich bij een Begrafenisfonds voor / 50, of zelfs voor nog minder, kunnen verzekeren. Er is echter nóg iets. Daar de verzékering bij een Levensverzekering-Maatschappij meestal een vergoeding beoogt voor de geldelijke waarde, die het leven van een bepaald persoon vertegenwoordigdêT zal zulk een verzekering gesloten worden op het hoojd van den kostwinner van een gezin, van den schuldenaar, die zijn sélllHU Üuor eigen arbeid aflost, of van eenig dergelijk persoon. Een ernstige Leve'nsver-zekering-MaaTschappfj zal dan ook, vooral bij belangrijke posLui, v«c4degelijk naar het motief der verzekering informeeren; en wanneêT"zrj"Stiet, dat zware sommen verzekerd worden op het hoofd* van Iemand hüwiens leven niemand blijkbaar eenig geldelijk belang heeft, zal dit haar een spoorslag zijn tot groote voorzichtigheid, tot ónBêrzoék en" misschien wel tot het afwijzen van den post. Zij wijdt dus groote aandacht aan iederen verzekerde individueel, en moet dat doen, wil zij niet soms aanleiding geven tot misbruiken en tot schade van zichzelve. Qp.hp.ftl ande.r&JiaL^Begrafenjsfonds. Iedereen moet sterven, ieders begrafenis veroorzaakt kosten, bij Ieders dood wordt dus de geldelijke schade geleden, die een Begrafenisfonds geroepen is te vergoeden. A priori kan dat worden aangenomen, en met de individuën der verzekerden behoeft dus hier veel minder rekening te worden gehouden. Een onderzoek naar het motief der verzekering is onnoodig: dat motief is. steeds en bij elk persoon aanwezig. Niet alleen de kostwinner, niet alleen de schuldenaar wordt bij een Begrafenisfonds verzekerd: neen, elk lid van een gezin, kinderen, vrouwen, niemand uitgezonderd, „kan in een Fonds gaan" — zooals de volksuitdrukking luidt —, want wie 190 hunner ook komt te sterven, de begrafenis zal steeds kosten veroorzaken, even goed als die van het hoofd des gezins. Ook bij kinderen is dit het geval; vandaar, dat verzekeringen op het verzekeringen op het leven van leven van kinderen, die bij Levensverzekering-Maatschappijen nimmer kinderen wj Be- f J ° J grafenisfondsen. voorkomen, bij Begrafenisfondsen zeer gewoon zijn. Ja zelfs, men kan gerust verklaren, dat een Begrafenisfonds zijn doel missen zoude, zoo -het die verzekeringen niet afsloot. Hoe toch zou de werkman, en, in het algemeen, hoe zouden de „kleine luiden" de kosten kunnen dragen, aan de begrafenis van hunne overleden kinderen verbonden, wanneer niet het Begrafenisfonds hun de gelegenheid schonk, ook in dat geval een kleine uitkeering te erlangen? Daarom ook hebben vele Begrafenisfondsen de zoogenaamde „vrije Vrii8 nitkeering. uitkeeringen" ingevoerd. Wanneer de volwassen leden van een gezin bij hen verzekerd zijn, verbinden zij zich n.1., ook ingeval van het overlijden van kleine kinderen uit dat gezin, een kleine som uit te keeren, zonder dat daarvoor een bizondere contributie betaald behoeft te worden. Het spreekt vanzelf, dat wij hier feitelijk staan voor iets onwetenschappelijks, uit het oogpunt van den actuaris beschouwd. Daarom kan het slechts toejuiching verdienen, dat in den kring der rjegrafenisfondsen zeiven stemmen opgaan, die het systeem der vrije uitkeeringen veroordeelen. Anderzijds zou men te ver gaan, wanneer men Fondsen, die wèl vrije uitkeeringen toestaan, daarom alleen onder de niet-solide rangschikte. De resultaten van oude en groote Fondsen kunnen van dien aard zijn, dat zij zonder bezwaar dé vrije uitkeeringen kunnen handhaven. Voor jonge Fondsen van kleinen omvang ligt daarin echter steeds een gevaar. In vroeger tijd werd tegen alle kinderverzekeringen, maar vooral Bezwaren tegen verzekeringen op tegen het systeem der vrije uitkeering, op anderen grond sterk te ^*^en Tan velde getrokken. Men sprak veel over het geldelijk belang, dat behoeftige ouders bij het overlijden van hunne jonge kinderen hadden, en men hoorde fluisteren van opzettelijke verwaarloozing (en erger!), alleen met het doel, de geringe uitkeering (meestal beneden ƒ 10) in handen te krijgen. Rondweg kom ik ervoor uit, dat ikzelf tot een dergelijke zienswijze overhelde, en daarvan in het algemeen ook nog niet teruggekomen ben. Wèl echter voor zooverre ons eigen land betreft, en het doet mij inderdaad genoegen, dat ik-mij in deze heb kunnen laten „bekeeren". 191 Een ieder, die met aandacht het eindrapport en ook het verslag van de gehouden verhooren naleest, gepubliceerd door de Staatscommissie van Arbeidsenquête, wier eerste afdeeling een nauwkeurig onderzoek instelde naar de werking der niet aan bepaalde bedrijven verbonden ondersteuningsfondsen (en dus ook der Begrafenisfondsen) in Nederland, zal mede tot de „bekeerlingen" behooren. Uit. dit voortreffe§§■■>,' lijke werk blijkt zonneklaar, dat alle duistere beschuldigingen, die men hoorde mompelen, alleen op „hooren zeggen" berustten, en dat de een den ander, zij het ook geheel te goeder trouw, nasprak. Zoo goed als eenstemmig was op dit punt het oordeel, zoo van medici, als van Bestuurders van Begrafenisfondsen en van de verzekerden zei- ven'. Niet alleen, dat van verwaarloozing en slechte behandeling van kinderen met het oog op het ontvangen der uitkeeringen, geen enkel voorbeeld kon worden aangehaald, maar het bleek zelfs, dat over het algemeen de behandeling der kinderen in de minder bevoorrechte standen een uitmuntende is, altijd uitmuntend, voorzooverre de dikwijls zeer behoeftige omstandigheden der ouders het toelaten. Wat men het kind goeds aandoen kan, dat ontvangt het ook; en zelfs in gevallen van gebrek wordt dikwijls het brood voor de kinderen door de ouders letterlijk uit den mond gespaard. En dat alles, onverschillig of er bij het overlijden van het kind al dan met een uitkeering zal plaats hebben. Wel verre van treurige geheimen te onthullen, heeft het onderzoek van de Staatscommissie dus aan het licht gebracht, dat den Nederlandschen arbeidersstand, wat de behandeling zijner kinderen betreft, geen verwijt treffen kan, en dat de Nederlandsche arbeider te hoög staat, om het leven van zijn kind voor enkele guldens moedwillig op te offeren. Het is een groote voldoening, dat men dit op goede gronden constateeren kan, zonder gevaar te loopen, voor te optimistisch gehouden te worden. ODmogonjkheid Het spreekt vanzelf, dat Levensverzekering-Maatschappijen verzeke7enbvanTor?gT ringen op het leven van jonge"kinderen niet afsluiten, om de eenvoudige vensverzeïeitog: reden, dat het leven yan een kind, welks overlijden de kosten van bt> MaatBohappijen. grafenis veroorzaken zoude, geen geldelijk belang vertegenwoordig!, noch voor de ouders, noch voör~iêniand anders—tenminste In de uvergroote meerderheid der gevallen! Het kind werkt niet, het verdient niet, het draagt niet bij tot de kosten van het huishouden, integendeel het veroorzaakt kosten, want het moest gevoed en gekleed worden, nii Toch zijn er gevallen denkbaar, waarin het leven van het kind een gel- 192 delijk belang, zelfs een groot geldelijk belang, vertegenwoordigen kan, b.v. wanneer aan een kind een aanzienlijk vermogen wordt vermaakt, waarvan het vruchtgebruik aan een ander wordt toegewezen, zoolang het kind zelf leeft en minderjarig is. In dergelijke betrekkelijk zelden voorkomende gevallen, waarin een geldelijk belang verbonden is aan het leven van een kind, bestaat echter een onder" bezwaar tegen het sluiten van een verzekering op het leven van dat kind door een Levensverzekering-Maatschappij. Immers, omdat het hierbij steeds een bedrag van eenige beteekenis gelden zal, zou men zich door een nauwkeurig geneeskundig onderzoek op de hoogte van de levenskans van het ter verzekering voorgestelde kind moeten stellen, en de organen van zoo jeugdige individuën zijn nog niet tot genoegzame ontwikkeling gekomen, om daaromtrent een oordeel te kunnen vellen. Ontbreekt dus in verreweg de meeste gevallen het motief, om op het leven van een kind een verzekering bij een Levensverzekering-Maatschappij te sluiten, de mogelijkheid daartoe moet op practische gronden altijd ontkend worden. III. Over het algemeen werkt het Begrafenisfonds onder een anderen vernoMi in clientèle. stand dan de Levensverzekering-Maatschappij. Het Begrafenisfonds toch is bij uitnemendheid een instelling voor de arbeiders en in het algemeen voor wat men gewoon is de „mindere" standen te noemen. In ons vaderland is het weliswaar een eigenaardig feit, dat, zelfs" onder zeer aanzienlijke familiën, van ouds de gewoonte is blijven bestaan, voor geringê sommen in een Begrafenisfonds te gaan, maar niemand zal ontkennen, dat het gros der clientèle van zulk een inrichting uit arbeiders, kleinhandelaren, kleine kantoorbedienden, enz. bestaat. Levensverzekering-Maatschappijen daarentegen werken uit den aard der zaak onder meer welgestelde lieden, omdat het opbrengen van de premie voor een wat aanzienlij ker~Verzekering ook een iets grooter mate van welstand vereischt. Uit dit onderscheid in clientèle volgen meerdere kenmerkende verschilpunten tusschen de beide instellingen, die wij thans met elkander vergelijken. Daarliet loon van HejT_jyprkrnan gewoonlijk wekelijks wordt uit- Het Bodeneteibetaald, heeft ook het Begrafenisfonds dê~BèTaHug van piemiëii meestaL^ _wekelijks gesteld; in verband met de geringe hoogte der verzekerde 193 sommen worden die premie-termijnen uiterst klein. Zij worden geïnd door z.g. ..Boden". Zulke Boden zullen in den regêT tot een~aTiderenstand behooren dan de Agenten van eigenlijke LevensverzekeringMaatschappijen:zij hebben soms een groot aantal incasseerjpgen te doen en gaan dan elke week van huis tot huis, nemen kwartjes, dubbeltjes of routen in ontvangst, dikwijls zelfs zonder een kwitantie daar-^ voor af te geven, en worden voor, het incasseeren van elke premie beloond met een halve, driekwart, of een heele cent. Voor het aanbrengen l~an*"Tïïeuwe leden ontvangen zij téèn of meer kwartjes^ie. helnorung voor de Boden moet dikwijls door de leden boven de gewone tariefpremiën betaald wórden, daar zij anders veei te stenc op de gei Inge premie drukken zoude. Inverhouding worden daardoor de premiën van Begrafenisfondsen dumder dan die Van Levensverzekering-MaatT schappijen — een KWaad, WkaTgger^chter geen kruid gewassen is, en dat noodzakelijk voortvloeit uit de ongunstiger verhouding vanje kosten tot de premjëju_. De eigenlijke Lwmsiw«e£m»g-Maatschappijen kennen geene weekpremiën, hoogstens maandpmmën en dat nog niet eens allen! Hare Agenten, die met ambtenaren, kooplieden, bankiers, makelaars, enz. in aanraking komen, moeten daarom een hoogere ontwikkeling hebben dan de Boden van Begrafenisfondsen. Hiermede wil ik nu niet zeggen, dat de Agent eener Levensverzekering-Maatschappij altijd en overal tot den beteren stand moet behooren: een „heer" zou in een boerendorp weinig succes hebben! Maar zonder twijfel verkeeren de Agenten van Levensverzekering-Maatschappijen over het algemeen in andere kringen en behooren zij tot een anderen stand dan de Boden van Begrafenisfondsen. Ook de positie van beiden tegenover hunne verzekerden is een geheel andere. leden van eenigszins uitgebreide Begrafenis- _ j™±^" "pt "nmniïrliilr dit do Directie mot cllr bijzonder lid .steeds-afzonderlijk voeling houdt^-daarom is tegenover den verzekerde,. ^_jy?r\\\- va" vpp' prooter dan die van den Agent eeneri^-- ^cy^Pnrig.M^tsr.happij. Vooral waar het het verleenen van ujt^tHjnjJifl.rnipf™ ™" P™*™ hetreft- heeft de Bode soms ee^bijna onbeperkte bevoegdheid, terwijl de Agent in zulke gevallengêneel "en~aï van zijn Directie afhangt. De Bode is dus ook meer in de gelegenheid, van die bevoegdheid misbruik te maken, en dit is, helaas, somtijds geschied. Willekeurige en onrechtvaardige roiementen zijn niet zeld- 194 zaam geweest, tot nadeel van de verzekerden! Het overbrengen van leden van het eene Fonds naar het andere, om opnieuw het aanbrenggeld te genieten, vindt soms door onbetrouwbare Boden plaats en gaat gepaard met vele roiementen, tot schade van het eerste Fonds! Tegen dergelijke misbruiken moeten de Bestuurders van Begrafenisfondsen streng waken en daarom de bevoegdheid der Boden zooveel mogelijk beperken. Geheel zullen zij wel nooit te vermijden zijn, want de leden van Begrafenisfondsen weten dikwijls niet eens, van welk Fonds zij lid zijn, en beschouwen zich als verzekerd bij hun Bode. Wat deze doet, is wèl gedaan, en hij spreekt dan ook dikwijls zonder veel omslag over zijne leden. In advertentiën biedt hij ze „te koop" aan, in één woord hij beschouwt al die verzekeringen als zijn particulier eigendom en negeert daarbij de Bestuurders van zijn Fonds. Tegen dat alles moeten zooveel mogelijk maatregelen getroffen worden, en, daar de Bestuurders daartoe wel eens onmachtig zijn, moet de Wet hun te hulp komen. En onwillige Bestuurders, die zich met voorliefde op het confiskeeren van betaalde premiën toeleggen, moet zulks, desnoods bij de Wet, onmogelijk gemaakt worden. Zulke Bestuurders zijn er, en zij berokkenen aan het bedrijf der Begrafenisfondsen, en middellijk aan dat der Levensverzekering-Maatschappijen, onnoemelijk veeb schade. Men wachte er zich echter vroor, hun handelwijze als de gewone wijze van optreden bij Begrafenisfondsen te beschouwen, en veroordeele niet een nuttig en achtenswaardig bedrijf, omdat het onder zijne beoefenaars personen van verdacht allooi telt, die het misbruiken tot eigen voordeel. Uit het bovenstaande volgt, dat het uittreden van „leden" bij Be- Hetuittredenvan ö ' " J de leden van Be¬ grafenisfondsen een veel grooter omvang heeft dan het uittreden van grafenisfondsen. verzekerden bij Levensverzekering-Maatschappijen. Soms wordt de -helft, ja meer, van het aantal nieuwe posten binnen het jaar weer ge- toieerd, en dan natuurlijk zonder dat afkoop kan worden toegestaan, wegens het korte bestaan der verzekering. Trouwens hjj_zeer vele Be- .grafenisfondsen bestaat, de. mogelijkheid tot afkoop in het geheel niet en vervallen de reeds betaalde contributiën .onherroepelijk aan het Fonds, zoo de verdere betaling achterwege blijft, zonder eenig recht op restitutie, al bestaat de post ook reeds langen tijd. Tegenover de handelwijze van sommige Boden en Fondsen, die — zooals ik daareven reeds zeide — met dit roieeren buitengewoon spoedig bï]~de haild zijn {vooral als er reeds flink wat contributiën zijn betaald 0. doet het mij 195 genoegen te kunnen constateeren, dat andere in deze met werkelijke humaniteit te werk gaan, en dat het geen zeldzaamheid is, een Bode uit eigen zak de contributie te zien voorschieten, om een arm, oppassend huisgezin uit den brand te helpen. Dergelijke lichtpunten verdienen Wel eens goed gereleveerd te wordënTwaar zoovelen alleen oogen hebben voor de donkere zijde van het optreden van sommige Begrafenisfondsen. Doch ik dwaal thans af. Van die Begrafenisfondsen, welke zich op wetenschappelijken grondslag hebben ingericht, kennen vele hunnen leden na een zeker aantal jaren een recht toe op eenige restitutie, zoo geen verdere contributie wordt betaald. Met het oog op de naar vérhouding hoogere onkosten, welke uit de premiën van het fonds moeten betaald worden, zal ook die te restitueeren som naar verhouding dikwijls geringer zijn dan bij Levensverzekering-Maatschappijen. Dit is een natuurlijk uitvloeisel van de behoeften van ieders bedrijf en van de absolute noodzakelijkheid, om de toch reeds overtalrijke gevallen, waarin dergelijke kleine verzekeringen worden afgebroken, tot een minimum terug te brengen. Onder de redenen, welke dat talrijke uittreden van verzekerden ' veroorzaken, noem ik nog, behalve de wijze, waarop vele Boden hun taak opvatten, de groote faciliteiten, die sommige Fondsen aan leden van andere, concurreerende instellingen toestaan, voor het geval die tot hen wenschen over te gaan. Want het is een treurig feit, dat er Bestuurders van zelfs vrij aanzienlijke Begraienisfondsen gevonden wórden, die 'bereid zijn in zulk een geval dezelfde contributiën in rekening te brengen, welke het overloopende lid bij zijn eerste Fonds betaalde, al is dat lid in dien tijd misschien veel ouder geworden. Het ~wordt dan tevens vrijgesteld van een mogelijk entreegeld, dat van . nieuw-toetredende leden verlangd wordt, en op alle mogelijke wijzen wordt ervoor gezorgd, dat het overloopen zoo smakelijk mogelijk schijnt. Ook vrijstelling van een geneeskundige gezondheidsverklaring wordt in zulke gevallen niet zelden verleend. Geneeskundig Dit brengt mij van zelf op het onderscheid, dat er bestaat tusschen klaring0 v,an" den de verklaring omtrent den gezondheidstoestand, welke vereischt wordt voor het sluiten eener levensverzekering bij een eigenlijke Levensverzekering-Maatschappij en voor het lid worden van een Begrafenisfonds. Na alles, wat ik in het vorige Hoofdstuk mededeelde behoeft het zeker geen verder betoog, dat voor het toetreden tot een LevenslËj| verzekering-Maatschappij een nauwkeurig en uitvoerig onderzoek door 18* 196 een bekwamen geneesheer vereischt wordt. Afgescheiden van de omstandigheid, dat de kosten van zulk een onderzoek uit de kleine contributiën, welke men bij een Begrafenisfonds betaalt, niet zouden kunnen bestreden worden, is groote nauwgezetheid bij het onderzoek voor zulk een Fonds ook minder noodig. Immers het zeer groote aantal der verzekeringen en haar gering gemiddeld bedrag verdeelen het risico voor het Begrafenisfonds op veel gelijkmatiger wijze dan voor de Levensverzekering-Maatschappij, wier posten aanzienlijker, doch minder talrijk zijn. Bij de Begrafenisfondsen zijn in hoofdzaak te dezen opzichte drie methoden te onderscheiden: Enkele fondsen nemen genoegen met een eenvoudige verklaring • van hun Bode, dat de persoon in kwestie een goede gezondheid geniet. Andere verlangen een gezondheidsattest van den huisdoctor.1) Weer andere zijn slechts dan tevreden, wanneer een door hen aan te wijzen geneesheer zulk een attest, na een oppervlakkig onderzoek, kan afgeven. Over dit alles is nog zeer veel en zelfs veel belangrijks te zeggen, doch dit ligt thans niet op mijn weg. Mijn doel is voorshands slechts dit, duidelijk aan te toonen, hoe ook op het punt van het geneeskundig onderzoek een belangrijk verschil bestaat tusschen Begrafenisfondsen en Levensverzekering-Maatschappijen. IV. Wanneer men thans vraagt, welke practische gevolgen al de. aan- Wonderlijke a . wettelijke rege- gevoerde punten van onderscheid hebben kunnen, antwoord JXi_jati^^vanLeYen8deze twee gelijksoortige, maar toch zoo uitéénloopende instellingen, ^*a^°g1re5^n zoo wegens haar verschillend doel als wegens haar verschil van ïmfch'-fondBen. ting, ieder een afzonderlijke wettelijke regeling behoeven. Werden zij door één WétTjehéèrscht, deze zou een mengelmoes worden van bepalingen, die nu eens alleen op de eene, dan eens alleen op de andere l) Uit het feit, dat vele geneesheeren zulk een verklaring omtrent den gezondheidstoestand hunner patiënten niet meenen te mogen afgeven, is wellicht de kiem ontstaan voor den weerzin, dien vele doctoren (Begrafenisfondsen en Levensverzekering-Maatschappijen als één en dezelfde instelling beschouwende 1) toonen, waar het het afgeven eener verklaring omtrent de doodsoorzaak voor Levensverzekering-Maatschappijen geldt. (Zie blz. 174 v.v.) 197 van toepassing zouden zijn, en, op beide toegepast, zeker één van beide in haar ontwikkeling belemmeren zouden. Na al het voorafgaande behoeft dit niet meer in den breede te worden aangetoond, en zal ik met enkele aanduidingen kunnen volstaan. Terwijl een Wet op Levensverzekering-Maatschappijen rekening moet houden met de omstandigheid, dat deze inrichtingen zich bezig houden met het afsluiten van alle mogelijke verzekeringscombinatiën, die het menschelijk leven ten grondslag hebben, moet een Wet op de Begrafenisfondsen hoofzakelijk rekening houden met de eischen van de eenvoudige verzekering bij overlijden. Terwijl bepalingen omtrent verzekering op het hoofd van kinderen in een Wet op Begrafenisfondsen niet mogen ontbreken, zouden zij in een Wet op Levensverzekering-Maatschappijen ten eenen male misplaatst zijn, omdat deze dergelijke postjes in het geheel niet afsluiten. In verband met de eigenaardigheden van beide instellingen zouden \ de wettelijke bepalingen omtrent den afkoop, omtrent de bevoegdheid ( van Agenten, omtrent de toestemming van personen, op wier hoofd door \ anderen verzekeringen worden gesloten, enz. geheel anders moeten zijn —, /altijd aangenomen de wenschelijkheid, al die onderwerpen dwingend bij \ de Wel te regelen. Omtrent dit laatste is men het nog lang niet eens, en, althans voor Levensverzekering-Maatschappijen, achten velen het direct ingrijpen van den Wetgever in het innerlijk beheer verderfelijk. De gronden, waarop die meening rust, hoop ik in mijn volgend Hoofdstuk uiteen te zetten; hier stip ik deze opvatting slechts terloops aan. Één zaak zou, speciaal in ons land, aanleiding kunnen geven tot twijfel omtrent de wenschelijkheid van een afzonderlijke Wet voor Begrafenisfondsen en Levensverzekering-Maatschappijen, en wel de omstandigheid, dat zoovele inrichtingen tegelijkertijd de beide bedrijven uitoefenen. Ware daarom een gemeenschappelijke Wet niet misschien evenzeer wenschelijk? Naar mijn inzien zeer zeker niet, want een wèl-ingerichte Maatschappij zal deze twee takken van haar bedrijf gesplitst houden, daar elk dezer, zijne eigenaardige eischen heeft. Practische bezwaren, die twee afzonderlijke afdeelingen eener zelfde Maatschappij aan een verschillende wettelijke regeling te onderwerpen, bestaan er niet. Het beste bewijs daarvoor vinden wij in Engeland, waar nagenoeg in dit opzicht dezelfde toestand bestaat als ten onzent (immers de ,J?riendly Societies", „Industrial Societies" en andere 198 dergelijke ondernemingen vertoonen een nauwe verwantschap met onze Hollandsche Begrafenisfondsen!), en die verschillende instellingen ook bij verschillende Wetten geregeld zijn1). En wel verre van scEabTelijke gevolgen daarvan te ondervinden, verkeert het levensverzekeringswezen daar in zeer Moetenden toestandl De werking dier beide wetten op de Levensverzekering-Maatschappijen eenerzijds en. anderzijds op de „Industrial Societies", „Friendly Societies" (of hoe men ze daar anders noemt), is in alle opzichten gunstig te noemen. _Men_kan gerust zeggen, dat in geen land ter wereld beide instellingen, LevensverzekeringMaalseliappijen èn Begrafenisfondsen, in DioeiëllUei staal verkeeren dan in Engeland. Waarom zouden wij ons niet aart dat voorbeeld spiegelen ? Het is te hopen, dat het wenschelijke eener afzonderlijke Wetgeving op beide bedrijven algemeen zal worden ingezien. Het Wetsontwerp op het bedrijf der I .pvpnsvpr7.pkering in Nederland, in het jaar 1899 door een Staatscommissie gepubliceerd, bevatte een gelijktijdige regeling van beide bedrijven. Het oorspronkelijke"' mandaat dezer Commissie, dat alleen betrekking had op het voorbereiden van een Wet op de Begrafenisfondsen, werd later tot de Levensverzekering-Maatschappijen uitgebreid. Her resultaat was een bonte mengeling van voorschriften, waarvan sommige op beide, andere slechts op. één van beide bedrijven van toepassing konden zijn. Het onpractische van eene regeling bij één en dezelfde Wet is door dit Wetsontwerp ten volle aangetoond. Gemeenschappelijke regeling van dikwijls uitéén loopende belangen is voor Begrafenisfondsen en Levensverzekering-Maatschappijen even ongewenscht. *) J^yensverzekering-Maatschappijen door de „Life Assurance Companies Act, 1870" en de daaraan toegevoegde aanvullende Wetten van 1871 en 1872; ' - Friendly Societies door de „Friendly Societies Act._1875^T Industrial Societies door de „Industrial and Provident Societies Act, 1876". ACHTSTE HOOFDSTUK. Staatstoezicht op Levensverzekering-Maatschappijen. — Het systeem van vrijheid en gedwongen openbaarheid. I. Het aandringen Ook in ons land is het vraagstuk betreffende de regeling van het bedrijf op Staatstoe- , , zioht. der levensverzekering in den loop der jaren meer en meer op den voor¬ grond getreden. En meestal verkeert het publiek in de meening, dat zulk een bedrijfswetniet anders mogelijk is dan in den vorm van de invoering van eefT Staatstoezicht^ Daarom wordt op dit Staatstoezicht sinds vele jaren aangedrongen. Men kan van hen, die naar Staatstoezicht smachten, meestal zeggen, dat zij niet weten, wat ze wenschen. Licht hen goed in, toont hun duidelijk aan, waarom „het Staatstoezicht uit den booze is" — zooals eens gezegd is —, en zij zullen bekennen, dat hun oordeel ondoordacht was. . De Heer A. M. Maas Geesteranus heeft in „Nederland-Lombok" deze woorden geschreven, die verdienen in gulden letters, boven de deur van elke Levensverzekering-Maatschappij te prijken: „De voorstanders van vérstrekkende Staatsbemoeiing stellen zich „den Staat voor als een boven alle zwakheden en hartstochten van de „menschelijke natuur verheven wezen, de hooge en krachtige uitdrukking „van het Recht en de Billijkheid, die daarenboven in in alle zaken „handelen en beslissen zou overeenkomstig de inzichten van den droomer „zelf. „In de practijk echter is de Staat .... een heer, die achter een schrijf„tafel zit, met veel of weinig boekengeleerdheid, en die voorschriften 200 „maakt en uitvaardigt, die hij in 't geheel niet, of onvolledig en eenzijdig „kent." Moge het verlangen naar Staatstoezicht, naar mijn inzien, ongemotiveerd zijn, hp^jfeUjh is het hij de. tegenwoordige, volkomen anarcnie "bp het gebied der Levensverzekering in Nederland zeker. De leeken, die in deze echte w^kwestie het hoogste woord meenen te mogen voeren, weten namelijk niet, dat tegenover Staatstoezicht niet de anarchie.op het gebied der Levensverzekering staat, maar dat bevredigende wettelijke^ regeling volgens een ander systeem mogelijk is.1) In dit Hoofdstuk hoop ik aan te toonen, waarom vele vakmannen Staatstoezicht op Levensverzekering-Maatschappijen afkeuren, en een andere regeling wenschen. In de meeste landen, zoo in Europa als elders, moet elke Onderneming concessie en «mvan Levensverzekering, die hare werkzaamheden aldaar wenscht te begfnnen, daartoe eerst de vergunning van den Staat of van de keChtbartk ~ verkrijgen. Die vergunning of concessie kan "slechts veTferiti~wuideii, wanneer aan zekere wettelijke voorschriften is voldaan, welke in het eene land verder strekkend en bezwaarlijker te vervullen zijn dan in het andere, jnjietjlgemeen kan men zeggen, dat elk land in dit opzicht aan buitenlandsche Maatschappijen zwaardere eischen stelt dan aan binnenlandsche, hetgeen volkomen in overeenstemming is met de geheime bedoelingen van den Wetgever, waarover ik later hoop te handelen.2) Toch is buitenlandsche concurrentie zonder eenigen twijfel een machtige stimulans voor alle binnenlandsche .ondernemingen, om met volle kracht T)ij den arbeid te blijven, om steeds verbeteringen in te voeren, steeds bedacht te zijn, den verzekerden zoo gunstige conditiën te bieden als met de eischen der soliditeit maar overeen te brengen is, in één wpord zij is een machtige factor voor een krachtige ontwikkeling van het J) Er moet mij hier een allertreurigste bekentenis van het hart. Vroeger waren de Levensverzekering-Maatschappijen in Nederland eenstemmig in hun ancëër~^ïr-Staats^_ Töëzicnr. in de latere jaren hebben enkele harer blijk gegeven van een verandering van zienswijze. Dat is haar recht. Maar allerschandelijkst is het, dat in den concurrentiestrijd (natuurlijk op de meest „vertrouwelijke" wijze) nu en déri tegen dêie of'gene Maatschappij de omstandigheid wordt aangevoerd,"3at zij tegen Staatstoezi'cfat'gekant is. Het bekende monster ..men" zou dit dan toeschriivên"~aa~n vrees vCoTTiet ontdekten van belangrijke tekortkomingen! Ik zou dit hier niet durven mldedeelen, als ik het niet zwart op wit gezien had. '-) Zie in dit hoofdstuk onder V, „Protectie-zucht". 201 Levensverzekeringsbedrijf, die in de eerste plaats aan het publiek ten goede komt. Het den buitenlandschen Maatschappijen lastiger te maken dan den binnenlandschen, is wat de Duitschers noemen „Kramerpolitik". In dit opzicht moet men protectionistische neigingen onderdrukken; want, meer dan op ander gebied, is een gezonde concurrentie hier in het belang van verzekerden en publiek. Zooals reeds gezegd, zijn de eischen voor de concessie in verschillende landen ook verschillend. Volslortiiig van een deel van het maatschappelijk kapitaal, en de verdere gewone eischen voor het oprichten eener Na"a*mlooze Vp.nnootsrhapj nemen daarbij ppn pftrirtp plaafs in-voortü net storten van een depót (meestal in effecten), als waarborg voor den ernst der onderneming en voor de belangen der verzekerden, het overleggen van de gegevens voor de methode der reserveberekening, enz. Tot op zekere hoogte kan deze Staatsbemoeiing verdedigd worden, maar niet zij is het, dieJxedoeld '»nrHT mannwr Mrpr Staatstoezicht" gesproken wordt. Men bedoelt dan de controle op het bedrijf van eenmaal gevestigde ondernemingen, d. i. de Staatsbemoeiing, die zich niet tevreden stelt met het verleenen van de vergunning tot het doen van zaken, doch die zich mengt in het dagelijksch beheer der Maatschappijen van Levensverzekering, met het doel, eventueele misbruiken te beletten en daardoor de belangen der verzekerden voor te staan. Die Staatsbemoeiing is het, die ik in haar ware gedaante wensch te toonen. • II. wie oefent het „De Staat" is een abstract begrip. Waar Staatstoezicht wordt uit- Staatstoezicht . i.n , „ M"fr^ ~'. ~ a *" , ■» uit? geoefend geschiedt dit door Ambtenaren, die namens den Siaa.t optreden. Het Staatstoezicht op Levensverzekering-Maatschappijen nu kan op twee wijzen worden gedacht: óL&oor een Commissie van Ambtenaren, die~,en bloc" controleert, gezamenlijk hare voorschriften uitvaardigt en gezamenlijk den toestand der verschillende Maatschappijen onderzoekt; óf door verschillende Ambtenaren, die ieder voor zich belast zijn met de controle van één of meer Maatschappijen. Het spreekt van zelf, . dat de taak van zulk een Ambtenaar, die voor zichzelven en alleen te controleerett heeft, zóó uitgebreid zijn kan, dat hij daarbij de hulp van jneerderepersónen behoeft, ja dat hij daartoe aan het' hoofd staat van ,een afzonderlijk Regeeringsbureau Maar ai cue nelpers zijn dan eenvoudig té beschouwen ais ondergeschikten, die hem bijstaan in het 202 verzamelen van het noodige materieel: de macht tot oordeelen en tot beslissen berust bij hèm en bij hèm alléén. Controle door een Commissie werd vroeger meestal niet uitvoerbaar Staatseontrölo geacht, èn wegens de uit den aard der zaak langzame wijze van werken missie, eener Commissie èn wegens de moeielijkheid voor zulk een veelhoofdig lichaam zich in de ingewikkelde organisatie van elke LevensverzekeringMaatschappij in te werken. Bovendien achtte men het gevaar niet gering, dat — waar oneenigheid omtrent een te nemen maatregel in den boezem der Commissie zelve ontstaan mocht — de minderheid zich niet goedschiks naar de meening der meerderheid schikken zou. Immers het gold hier belangen van derden, en waar men die in gevaar achtte, zou men niet mogen zwijgen, zelfs al stond men alleen in zijn opinie! Toch kiezen de moderne Wetgevers meer en meer juist dit systeem van controle. Er zijn in de latere jaren in enkele landen Commissien m het leven geroepen, die „in corpore" het opzicht over de Levensverzekering-Maatschappijen uitoefenen. In de Wetgeving worden dan meestal de prinr.ipes aangegeven, waarriaar dat opzicht zich te regelen heeft, en de eischen, die, hei, aan de Maatediappijen .sfellenLmo£t-~TèïT Jijjzjchte van de vraag.^welke eischen gesteld mogen worden, is de be-vnegd,hpid dezer Topimissiën echter meestal zoo goed als onbeperkt — of, tenminste, de leden daarvan gedragen zich alsof die onbeperkt is, speciaal (en hier treedt reeds sterk op den voorgrond het protectionistische element, dat wij later zullen releveeren) tegenover buitenlandsche ondernemingen. Niet zelden worden de handelingen van zulk eene Commissie beheerscht door den invloed van één, sterk-sprekende persoonlijkheid. In dat geval zijn de bezwaren, die hieronder tegen het toezicht door één ambtenaar in het midden gebracht zullen worden, ook tegen commissoriaal toezicht aan te voeren. Het toezicht door Staatsambtenaren, die ieder voor zich den toestand staatstoeaiow van één of meerdere Maatschappijen te beoordeelen hebben, zou men ambtenaar, tegenwoordig het oude systeem van Staatstoezicht kunnen noemen. Het wordt o. a. in de Vereenigde Staten nog toegepasU-daar controleert de Superintendent in eJÏeji_SiaaO£Zdaa£ werkende ondernemingen. Natuurlijk moet aan zulke ambtenaren tegenover de Maatschappijen . de macht gegeven worden hunne inzichten te doen gelden. En afgescheiden nu nog van de vraag, welke waarborgen er bestaan, dat juist die inzichten de juiste zijn, kan men toch niet zonder bezorgdheid denken aan de 203 enorme macht, die hier aan één enkel persoon verleend wordt, vooral wanneer geene wettelijke bepalingen zijn bevoegdheid beperken. Zooveel is zeker, dat dit toezicht noodzakelijk in hooge mate de kenjnerken zal dragen van de individualiteit van den daarmede belasten Ambtenaar. Is deze een slecht vakman: het toezicht zal zonder oordeel geschieden; is hij een kwaadaardig mensch: het toezicht zal hatelijk en vol plagerijen zijn; is hij een goedig iemand: de controle zal allicht zorgeloos en onbeduidend worden. Toen, op den 6en December 1883. bij den Franschen Senaat een Wetsontwerp werd aanhangig gemaakt, dat het principe „Staatstoezicht" in dezen vorm huldigde, protesteerden daartegen erns"tigl6 van de 24 Fransche Maatschappijen, en dat wel d^ grootste en oudste onder haar. Ziehier een aanhaling uit dat protest, welke des te meer waarde heeft, omdat de uitstekendste deskundigen van Frankrijk daarbij aan het woord waren: „Hoe onafhankelijk de positie van den Ambtenaar ook is, hoe goed „zijne bedoelingen, hoe uitstekend zijne capaciteiten ook zijn, men mag „zich toch wettweemaal bedenken, voordat men zulke alles overwegende „belangen in handen geeft aan één enkel man, wiens oordeel geïnfluenceerd worden kan door verkeerde opvattingen, door een overdreven „dienstijver, door gevestigde vooroordeelen, ja zelfs door de relatiën, „die hij onderhouden moet met de hooggeplaatste Ambtenaren der „Maatschappijen. ï-aat nns er maar voor uitkojnen, hij zal altijd voor „het volgende alternatief staan: óf om tot plagerijen te vervallen, wanneer hij vleest "tet atrëng genoeg toezicht te houden, óf om al te toegevend „te worden, wanneer hij vreest in ziin toezicht al te streng te zijn. „Bovendien zal elke Ambtenaar zijn taak volbrengen naar zijne eigene „opvattingen en inzichten, zoodat er om zoo te zeggen evenveel wijzen „van toezicht zullen ontstaan als er Amotenaren zijn. De een zal strenger „zijn, de ander bedeesder; de een zal zijn toezicht uitstrekken tot punten, „die volgens den ander buiten dat toezicht moeten vallen. In plaats „van tot éénheid van inzicht, die noodzakelijk is om het Staatstoezicht „voor alle Maatschappijen één en hetzelfde te maken, komt men tot een „verscheidenheid op dit punt, die stuitend en onrechtvaardig is." Men zou daaraan nog kunnen toevoegen, dat, ook ingeval een toeziende Ambtenaar door een anderen vervangen wordt, die andere inzichten en andere opvattingen heeft, den Maatschappijen veel noodelooze arbeid en moeite worden opgelegd, alleen omdat die twee heeren van opinie gelieven te verschillen. 204 Het feit, dat de toezicht houdende ambtenaren — hetzij dan dat zij staatsambtenahet toezicht commissoriaal uitoefenen, hetzij dat zij ieder individueel w.not onfei1" optreden — door den Staat zijn aangesteld, moge aan hun optreden een officieel karakter geven, niemand zal beweren, dat hun daarmede een • zóódanig brevet van voortreffelijkheid gegeven wordt, dat hun inzicht als het eenige, onfeilbaar ware beschouwd moet worden._ Er is geen enkele reden om aan te nemen, dat een Staatsambtenaar in eerlijkheid, helderheid van inzicht en vooral ook in vakkennis boven de Directeuren van Levensverzekering-Maatschappijen zoude staan. Uit den aard der"~ zaak zou men eer het omgekeerde vermoeden. ïn vele gevallen is" de positie van een Staatsambtenaar niet zoo onafhankelijk als zij zijn moest, en meestal zal de'vakkennis van Directeuren, die om zoo te zeggen in het vak zijn opgegroeid, grooter zijn en van beter gehalte dan die van den Staatsambtenaar. Men vergete verder niet, dat menig Gouvernement ■ „vriendjes" heeft, wien het gaarne de een of andere goede betrekking bezorgt, en dat soms zulk een „vriendje" tot functiën geroepen wordt, waarvoor hij zelf verklaart in de verste verte niet berekend te zijn. Nergens kan dit aanleiding geven tot ernstiger gevolgen dan bij de Staatscontrole op Levensverzekering-Maatschappijen. Dat werkelijk de Staatsbeambten zich in de practijk verre van onfeilbaar getoond hebben,-wordt algemeen toegegeven, zelfs door de voo£ standers van het toezicht. Mr. Sheppard Homans, een der ijveraars vóór Staatstoezicht in de Vereenigde Staten, heeft b. v. volmondig erkend, dat er door de toezicht oefenende Ambtenaren misslagen begaanof goede dingen nagelaten worden en dat de balans in deze naar de ongunstige ' zijde overslaat. Mijzelven is een geval bekend, waarin de toezicht oefenende Ambtenaar aan de onder zijn toezicht staande buitenlandsche Maatschappijen een vragenlijst ter beantwoording zond, die van zóó weinig vakkennis getuigde, dat de Directeur van een dier Ondernemingen hem dit onder het oog meende te moeten brengen. De Staatsambtenaar was in dit geval een gemoedelijk man. Hij bekende, dat hij geen bizondere studie van de zaak had gemaakt, en dat de beschouwingen van den Directeur hem gegrond voorkwamen. Hij verzocht dezen zelfs, een ontwerp te maken voor de aan de Maatschappijen te stellen vragen. Wat blijft er hier over van Staatstoezicht?? 205 III. punten, waar- Nadat wij dus gezien hebben, dat het Staatstoezicht feitelijk wordt afohteriehariohet" uitgeoefend door Ambtenaren, die slechts feilbare menschen zijn, ook al dienen zij den Staat, vraag ik in de tweede plaatsjj^aaroi> moeten die Ambtenaren toezicht houden? Deze vraag is niet zoo heel gemakkelijk te beantwoorden, en juist jjp. omstandigheid, dat hier eigenlijk geen grens te trekken is. voTmTeen van de groote gevaren, die aan Staatstoezicht verbonden zijn. De op-^ vattingen in verschillende landen loopen op dit punt zeer uiteen, en hier en daar vat men het toezicht in dien geest op, dat men er de vrijheid van bedrijf op de meest verregaande wijze door aan banden legt en den Staatsambtenaarlieiielijk-óp den- Directeurszetel Zeer ver gaat men b. v. in sommige Staten der Noord-Amerikaansche Unie. Zoo wordt het daar den Maatschappijen verboden, kleurlingen van verzekering uit te sluiten of een extra-premie te-doen betalen, alleen uit hoofde van hun ras. Daardoor dringt men dus deze, misschien slechte, risico's öp, zonder zelfs de moeite te nemen, te onderzoeken r ot "wellicht niet de levenskansen xranhet zwarte ras minder gunstig zijn dan die van het blanke. Ja, hier en daar hoort men reeds een zéér radicalen raadgever den wensch uiten, dat aan Levensverzekering-Maatechlüffijen het maken van „ongemotiveerde winsten" belet worde. Wie zal ooit kunnen IHtSaken,wélke winsten ongemötTvéërd zijn? Wanneer men zich op dit gebied waagt, komt reeds de particuliere eigendom in gevaar! In de vroegere Zuid-Afrikaansche Republiek, bestond het merkwaardige voorschrift:, dat elke daar Wèfkèttde Maatschappij M» harer verzekeringen tot nor1ppsrisim~rnoest uitbreiden, zonder daarvoor eenige extra-premie in rekening te mogen brengen\ Dit voorschrift js_ karak^ _terestiek voor de houding van vele Staten tegenover de Levensverzekering. Qe Staat zelf veroorzaakt den oorlog^paardnor vermeerdert het risipo voor de Levensverzekering-Maatschappijen. En zondex-le vragen, of het mogelijk is nf niet, derr^oorT Ho Qtalt, zelf tot die verméerdering aanleiding gaf, zonder bedenken, dat de 1 evensverzekeringMaatschappijen zich daartegén niet dekken mogen LEn men meent daardoor te handelen in het belang der verzekerden! Al was dit zoo, dan nog Wi de vraag gewettigd zijn, waarom alleen de Maatschappijen de kwade gevolgen van de handelingen van den Staat moeten ondervinden, waarom niet ook de verzekerden? De Staat heeft in het algemeen steeds neiging, 206 uit te praan.van.ripn ctpirpggi,; |tLa compajnjepaie", en dus de verzekerden door dik en dun te bevoordeelen, ook al wordt daardoor een onrechtvaardigheid tegenover de Maatschappijen begaan. Intusschen, er zijn Staten, die minder gulzig zijn op het punt van Levensverzekering, en zich beperken tot, een controle, "die tenminste niet met de allereerste begrippen van billijkheid of met de 'meest elementaire eischen van het gezond verstand in strijd is. De punten, waarop~z1ch**" dtt toezScFt richt, zijn hoofdzakelijk de volgende" 1 °. De reservéberekening. De wijze, waarop deze geschieden moet, wordt nauwkeurig voorgeschreven, en de Regeeringsambtenaar belast met het toezicht, dat die wijze ook werkelijk gevolgd wordt. In Amerika gaat men zelfs zóóver, dat de Ambtenaar de resemberekeruHg zelf verricht Vroeger ging net m Zwitserland nog raaicaier toe, waar men eischte, dat elke daar werkende buitenlandsche Maatschappij haar geheele reserve bfj^kejuje naar het voorschrift der Zwitserstfie Ambtenaren, dus niet juMeen de reserve der in Zwitserland loopende contracterymaar die der ^geheele Maatschappij. In Duitschland stelt men nog thans dienzelfden dsch,, Het zou er vreemd uitzien, als elke Regeering hetzelfde deed! 2°. De geldbelegging Ook dit is een terrein, waarop dé'KepêTlTrgeTr meenen een oogje te moeten houden. Soms geven zij bepaakle~7öörten van geldbelegging aan, buiten welke, geen Maatschappij hareTèzïtlnge'n productief mag maken, en het is alweer het traditioneele land der vrijheid, Amerika, dat in dit opzicht de'vrijheid bizonder sterk beperkt. Dé gelderT' der Levensverzekering-Maatschappijen mogen daar slechts in zekere ge' specificeerde waarden belegd worden, hypotheken mogen slechts verleend worden tot op een zeker percent der verzekerde waarde van het onderpand, enz. nvpn«vprTPW>ring vnnr IflOS. Den vrienden van Staatstoezicht zij het daarin van zijne hand voorkomende opstel bizonder ter lezing aanbevolen! *) De beide andere hoofdstemen in deze zijn: 1° Waardeering naar de aankoopwaard^s&a alle fondsen, die in elk opzicht aan hunne verplichtingen voldoen; van andefejondsen: waardeering naar gen beurskoers. 2» Waardeering naar de Contante waarde van alle op vasten termijn of naar een vast plan aflossende fondsen. 208 een rem dus op al te groote productie. Deze rem werd aangelegd, omdat rnenvreesde, dat de Amerikaansche Maatschappijen met haar geweldige geldmiddelen een Staat in den Staat zouden gaan vormen._De Terugtocht van de meeste dier Maatschappijen uit Europa is van deze beperkende bepaling het gevolg gpwppst 4°. Andere onder deelen. Het toezicht kan uitgestrekt worden op allerlei ondergeschikte punten van dagelij ksch beheer, zoodat de iataatsarribte- _naren zich voortdurend te mengen hebben in den gewonen gang van zaken?" Daaruit ontstaan kleine en hinderlijke_plagenjen, die er slechts toe leiden,'' 'e"en_yefbitter(lë'Stemming in het leven te roepen, en de verhouding tusschen S'taatsarnbtenaren en Directiën noodeloos verre van aangenaam te maken. Het spreekt van zelf, dat uit een dergelijke stemming nieuwe onaangenaamheden en plagerijen voortvloeien, en dat dit^hoaidend.gejdjv bel aan niemand eenig voordeel brengen kap, allerminstaan de verzekerden. "Zonderling mag het heeten, dat .geert enkele Regeering nog op het denkbeeld gekomen is. den geneeskundigen dienst der Maatschappijen te controleeren. Evengoed als door fouten in de reserveberekening óT door insolide beleggingen, kan een Maatschappij in gevaar komen door het verzekeren van ongezonde personen, d. w. z. door met het geneeskundig onderzoek de hand te lichten. Ook daarop behoort dus de Staat toezicht te houden, wil dat toezicht werkelijk waarborgen met zich brengen. Er zouden dan alweer Staatsdoctoren aangesteld moeten worden, die (zoo noodig) de geneeskundige Adviseurs op de vingers moesten tikken. Acht men dit niet door te voeren, best! Maar het toezicht blijft dan ook onvolledig. Op één punt mnpf ik ?ppr hij-ronder f]p aandacht ""«tigen. en wel staatstoezicht, Jtttrop, dat het doel van het Staatstoezicht nimmer zijp fain en maghpt fiXt.Pohtie'toe~ „opsporen van werkelijke bedriegerijen, als: vervalsching in de boeken: verduistering van gelden, enz. Zulke feiten vallen onder het Strafrecht en de Rechter van Instructie heeft zich daarmede te bemoeien. Het Staatstoezicht mag sleehts ten doel hebben, ervoor te waken, dat alle berekeningen correct, alle geldbeleggingen solide zijn, in één woord dat het geheele beheer en de geheele inrichting eener Maatschappij op betrouwbare basis zijn en blijven gevestigd. Nimmer mag het in een soort ^van Po/^toezicht ontaarden, ter opsporing vaqi misdrijven, die niet alleen bij Levensverzekering-ondernemingen, doch bij elke onde^mëming kunnen voorkomen, doch nooit — en hierop lette men wel — «/i.mfar, ■oorzaak gepraesumeerd mogen worden. 209 Hoewel er niemand is, ook niet onder de ijverigste voorvechters voor Staatstoezicht, die "mijn 9"rri£iEQieri)rflTKhTniet ondergj;hrijft, ^tnr°n sommige toezicht houdende Staten zich in de practijk weinig daaraan, en maken van hun controle iets, dat een Politie-toezicht zeer nabij komt, ja soms overtreft. Allermerkwaardigst zijn op dit punt de bepalingen van een indertijd in opdracht der Hongggrjche Regeering gepubliceerd ontwerp voor een Wet op de daar te lande werkende LevensverzekeringMaatschappijen. Met de motiveering, dat de Staat toch moet kunnen controleeren, of zijne voorschriften wel naar behooren opgevolgd worden, wordt daar aan de Ambtenaren de macht verleend, niet alleen ten allen tijde inzage te nemen van de boeken dèTMa'at§chappii. maar zelfs de kas ■ met de boeken te verifieeren. En niet alleen ontworpen zijn dergelijke bepalingen ! Het is alweer in Duitschland, waar de toeziende Ambtenaren eenvoudig ten kantore verschijnen en alleboekejL^JoXzeife. brief copieboeken, benevens allê~mgekomen brieven gemoedelijk d6órkijken_. Elke vrjagJ_die_zij bij die gelegenheid stellen, moet beantwoord worden. Dit alles vormt een directe inbreuk op de persoonlijke vrijheid van den Staatsburger, die overigens alleen geoorloofd is, ingeval van misdrijf, zoo verduistering vermoed wordt, en dan alleen door de Justitiel Toch is het niet te ontkennen, dat het Staatstoezicht tot deze consequentie -voeren moet. Wat beteekenen de z.g. preventieve voorschriften der Regeering, wanneer zij de macht mist, na te gaan, of zij wel opgevolgd worden? Toezicht oefenende Regeeringen moeten dan ook steeds tot dergeiijke maatregelen haar toevlucht nemen, al gaan zij daarin ook niet alle even ver. Het feit, dat het systeem van Staatstoezicht tot zulke consequeniiën leidtTïs~op zich ~zdf JCËedQröTdoende om het te verooTtiëëlënT Conflicten tUB- Zoowel op het punt der reserveberekening als op dat der geldbelegging schen StaatBamb- . , , ■ . , , • j tenarenenDireo- en in meer ondergeschikte vragen van beheer, kan de meening van den Staatsambtenaar in strijd zijn met die van de Directie eener Levensverzekering-Maatschappij. Ik geloof niet te overdrijven, wanneer ik beweer, dat men in de meeste gevallen aannemen kan, dat de Directie het bij het rechte einde zal hebben. Reeds vroeger wees ik erop, dat de Directeur eener Levensverzekering-Maatschappij meestal meer vakkennis bezitten zal dan de controléerende Staatsambtenaar. Zijn opleiding, de ondervinding, die hij dagelijks opdoet, het persoonlijk belang, dat hij ' bij solide consolideering zijner Maatschappij heeft, dat alles zijn omstandigheden, welke dit vermoeden wettigen. Niettemin moet, bij verschil van inzicht, de Directeur eener Maatschappij zich aan het Staatsorakel 14 210 onderwerpen, en, ingeval hij dit niet goedschiks doet, staan den Ambtenaar middelen ten dienste, die de Maatschappij reddeloos compromitteeren, als: tijdelijke schorsing van de bevoegdheid tot zaken doen, of zelfs algeheele intrekking van die bevoegdheid! Onbillijk zoude h^f zjjn *p. ^kennen, dat vele Regeeringen in Europa, met name die van Duitschland en Oostenrijk, er ernstig naar gestreefd hebben, de aanstaande Ambtenaren, die methet toezicht belast zullen worden, penoonijK op re lemen. Zuïkeene opleiding zal e"chtef _vooral theoretisch moeten zijn — en wie de eischen der practijk nietkenT* zal, al is hij een goed theoreticus, meermalen falen. Maar aangenomen dat de Ambtenaren in alle opzichten competent zijn, aangenomen dat zij in theoretische en practische kennis met de Directeuren en Adviseurs der Maatschappijen gelijk staan, dan nóg is het onverdedigbaar, dat hunne opvattingen als wet gelden. In zeer vele vakkwestiën bestaat ruimte voor verschillende opvattingen. Noch wetenschap noch practijk heeft daarin haar laatste woord gesproken. En door nu den Arnbtenaar in staat te stellen, oy^r^^tlw_.opvatting op te dringen, komt men tot Jiet scheppen van een officieele wetenschap, waar de deskundigen nog zoeken naar waarheid en licht. Officieele wetenschap is eenter niets anflëTs dan wetenschappelijke officialiteit, die in lijnrechten strijd komt met wetenschappelijken zin en wetenschappelijk onderzoek. Het bewustzijn van hun „almacht" maakt de toeziende Ambtenaren — vooral in die landen, waarin de Almbtëharen'rri Hét aigêltieen aan de kwaal van hoogmoed lijden —«ontoegankelijk voor wetenschappelijke. redeneeringen j?f practjsch.betoog. Zij weigeren eenvoudig elke discussie ' en doen dit des te eerder, wanneer zij bemerken, dat zij eene slechte zaak verdedigen. Dan coupeeren zij elke bedenking door de eenvoudige verklaring: „Wij willen het zoo; daarover valt niet te spreken"! Het zooeven genoemde Hongaarsche ontwerp en ook het ontwerp der Beslissing door , ~— . ' ' —. , den Richter. tweede Nederlandsche Staatscommissie1) deden een zwakke poging om de moeielijkheid pp te losseji^ngev^rVaTT^rscnii van meening zou~^~ pipr dp R'sithjinkMiis^z^.jioen. Deze bepaling geeft geën afdoend geneesmiddel tegen de kwaal. In de eerste plaats toch zal de betreffende Maatschappij, ook al geeft de Rechtbank haar gelijk, door het feit van de tegen haar ingediende klacht alléén in de meeste gevallen reeds gecompromitteerd zijn, wanneer Ambtenaren, die toch geacht worden tot l) Zie blz. 37 en 198. 211 oordeelen bevoegd te zijn, haar indienen. In de tweede en voornaamste plaats is de Rechtbank meestal geen lichaam, dat in aangelegenheden, die de verzekeringstechniek betreffen, zelfstandig oordeelen kan. Een rechtsgeleerde is gewoonlijk geen Actuaris! In verreweg de meeste gevallen zal daarom de Rechtbank zich moeten laten voorlichten door deskundigen, en deskundigen, die noch aan eene Maatschappij, noch als Staatsambtenaar werkzaam zijn, zijn niet gemakkelijk te vinden. Toch zijn slechts deze volmaakt onpartijdig. Deze poging om tot een oplossing te geraken is als mislukt te beschouwen, hetgeen trouwens natuurlijk is, omdat de oorzaak van het kwaad niet weggenomen wordt, n.1. het optreden van den Staatsambtenaar, als officieel deskundige van Regeeringswege, daar, waar de Wetenschap zelve nog niet tot eenstemmigheid gekomen is. verantwoorde- Volgens algemeene rechtsbeginselen is een ieder, die toezicht moet lijkheid Tan den . staat. oefenen op de daden van een ander, zoo hij daarop geene aanmerkingen maakt, voor die daden mede verantwoordelijk. En zoo hij dien ander tot zekere daden dwingt, valt aan het bestaan dier verantwoordelijkheid in 't geheel niet meer te twijfelen. Waar de Staat voorechrjjftt^dat op deze of gene wijze de reserve moet berekend worden, dat geldbeleggingen slechts op deze of gene wijze mogen geschieden, waar hij ook op andere puntenbinderide voorschriften geeft, en bovendien gecenseerd wordt, na te gaan, of die voorschriften wel worden opgevolgd, daarjjraagf pok de Staat de verantwoordelijkheid voor alle verliezen, die uit een onoordeelkundigbèheer zoudërTkunnen voortspruiten. Hij kan wel zeggen, dat ner* •niet zoo is, ja hij kan (zooals in Oostenrijk) de finantieele verantwoordelijkheid voor zijn toezicht uitdrukkelijk uitsluiten, dit zijn woorden: feitelijk, naar de meest elementaire beginselen van het Recht, is hij zedelijk verantwoordelijk, al verklaart hij ook honderd en duizendmaal, het niet te zijn. En de zedelijke verantwoordelijkheid is hier onmogelijk te scheiden van de jinantieele. Wanneer de Staat de Directie eener Maatschappij dwingt — soms geheel tegen haar overtuiging — zekere maatregelen toe te passen, dan gaat het niet aan, die Directie de verantwoordelijkheid voor die maatregelen te laten dragen. Dit is onlogisch en in hooge mate onbillijk. Niettemin geschiedt deze onbillijkheid in elk land, waar Staatstoezicht bestaat, want geen Regeering heeft nog den moedgehad, dejuutermiidelijke consequentie van het svsteem van Staatstoezicht te aanvaarden, en Staatsverantwoórdelijkheid te proclameeren. Tot op zekere 14* 9 hoogte erkennen sommige Gouvernementen hun moreetè verantwoordelijkheid, zooals b.v. het Oostenrijksche, dat herhaalde malen in de Volksvertegenwoordiging geïnterpelleerd werd over misbruiken, die bij in Oostenrijk werkende Maatschappijen zouden zijn voorgekomen, en die interpellatiën ook werkelijk beantwoordde, daarmede zijn verantwoordelijkheid tot op zekere hoogte erkennende. Maar, zoodra het de jinantieele verantwoordelijkheid geldt, deinst ook het Oostenrijksche Gouvernement terug, ja sluit die zelfs uitdrukkelijk uit! Feitelijk dragen dus in elk land, waar Staatstoezicht bestaat, de Directiën de verantwoordelijkheid voor de handelingen der Staatsambtenaren. Tegen deze verregaande onbillijkheid voegt een woord van krachtig protest, ook in het belang van de verzekerden. Want, waar de Staat voorschrijft en regelt, en beweert, door toezicht de verzêTcêrdln~1ëgen verliezen te zullen vrijwaren, daar hebben die verzekerdenook het récht ojxSe-hesctiiüïuïg te rëhemn. Wanneer thans een Maatschappij foüT gaat, en de verzekerden zich totdè^^^. wenden,- met den eisch: „Gij „hebt ons in den waan gejatjn^datdie Maatschappij solide wasTtïeTis „Uw schuld, dat wij ons geld verliezen, want Uw controle had dat „moeten beletten, zo£T^"nauwkeung 'ware geweest'rVêrgoed ons dus"dT~ „geleden schade!" —, dan zal hun geantwoord worden: „Neen, zocTwagT „het niet bedoeld! D!"Staat controleerde wel, maar de Staat is nieTver? „antwoordelijk voor de deugdelijkheid dier controle, althans niet financieel!" iv. JvS Tot dusverre handelde ik over de wijze, waarop het Staatstoezicht Het staatstoewordt uitgeoefend, en de punten, waarop het zich richten kan. Ik meen ££? £gJ%"~. te hebben aangetoond, dat daarvoor geen vorm te vinden is, die niet UMme£ercMg-Maatschappijen aan toezicht worden onderworpen, omdat de Staat ook toezicht oefent op de fabricage van wijn, margarine en chemische meststoffen! Wel gingen er stemmen op, die waarschuwden tegen het.drijven van hen, die bij Staatstoezicht zweren. Alfred de Courcy, de bekende Staathuishoudkundige, schreef o. a. omtrent dat toezicht: „Het is een zwijgend, „log machtsvertoon, dat het Gouvernement compromitteert, zonder „iets goeds stand te brengen, en voortdurend kans loopt tot plagerijen 221 222 „te vervallen. Het bereikt zijn doel niet, het ontsteekt geen meerder „licht. Hoe zou het dat kunnen, waar het zélf niet helder ziet!" .. Maar nieuwe gebeurtenissen stonden voor de deur! Het faillissement van d^RerüeJ^iagère^ (schepping der Humberts) gLdat van de Caisse Générale des_Famiües maakten diepen indruk Het toez.cht van den Staat hadüdTopnieuw onmachtig getoond en dit, terwijl een ieder had kunnen nagaan, dat de zaken bij de „Caisse des Families" allertreurigst stonden. Het verschijnsel - boven reeds m het algemeen besproken -, datl^ubÏÏekTp verscherping van Staatstoezicht aandrong, deed zich nu inTrankriik vnnr^lggrePBr den drang der ^^x^tk^z^^ms^Tzoo ontstand deWet die hans nog in Frankrijk geldende is.^ij laat de^unten, die er vooralöp' jjnjcomen ter regeling, over aan later ee.nuw£^mnicf^ p ^ ^bjiten. De Wet bepaalt eigenlijk, dat er - in hoofdzaak - geen Wet zal zijn, maar dat Ministerieele Besluiten het bedrijf zullen regelen. t ^^rLSI^sd^proken - een dezer Besluiten minimumtarieven voorschrijrljaUeJ^ dp Uri^rJ^^^T fransche Maatschappijen) wordt de concurrentie dieTh^rX^TX transche ondernemingen zeer bemoPiV1ijiH-jn™wTjr^ , ^Maapwendjen: de voorgescr,rfVfn tejeggingen leverden - althans v-oór^den °0rl°g ~± 3%% op: Voor de Toekomst was daaraan geen bezwaar verbondeden kon dan de tarieven op dienzelfden rente-voet berekenen waar tot dusverre daarvoor meestal 4o/0 aangenomen werd En de reeds bestaande beleggingsportefeuille kan onaangetast blijven' hun fondsen ^^Ljjgen^ werdeMetgeeneenaanzienlijk,jaarlijksterugkeerenr omdat bij de reserve-berekening op minstens 4% gerekend was. Vele' Wanneer men eenmaal afstand gedaan heeft van den eisch, dat de jrljlieidTvan^ê^ Mjjve^dM beho^m^Wê^ iriTn^-^ ^ S'eChtSk ImmerS: 2 ^gt, ^HeTsla^r Elke MaatschaPpiJ weet precies, aan welke voorwaarden zij heeftle^ voldoen, w,l zij in Frankrijk werken. ÖMd^^troleiwde beambten beperkt zich tot de controle, of aan die voorwaarden (die feitelijk " 223 een instructie voor de Directiën vormen) inderdaad voldaan wordt: het is hun zelfs uitdrukkelijk verboden in het beheer in te grijpen. i oostenrijk. In het bizonder wensch ik nog de aandacht te vestigen op wat indertijd in,Oostenrijk geschied is. Daar stond een groote Onderlinge Maatschappij plotseling voor een verlies van fl. 1.200.000-, Oorzaak daarvan was, dat — zooals officieel geconstateerd werd — de reserveberekening sinds meer dan tien jaren óp vêrk^éerde grondslagen ge¬ schied was. En dat nog wel, terwijl de Rcgeerigg voortdurend streng controleerde en nimmer eenige aanmerking maakte gedurende die tien jaren! Eerst toen de Ambtenaar, met het toezicht belast, door een door de Maatschappij zelve benoemde Commissie op de zaak werd opmerkzaam gemaakt, moest hij erkennen, dat de reserveberekening jaar in, jaar uit, foutief geweest was. 't Fraaiste echter is, dat, toen in een der vergaderingen, welke naar aanleiding dezer zaak belegd werden, een verzekerde de Regeering in krachtige taal voor het gebeurde verantwoordelijk stelde, de man gearresteerd werd ! Natuurlijk moest men hem spoedig weer laten trekken; maar zulke toestanden teekenen! Ook dit geval werd gevolgd door een storm onder het publiek om scherper Staatstoezicht! Uevolg: de nieuwe Oostenrijksche Wet, die Staatstoezicht en Staatsvoogdij in vrij scherpen vorm heeft ingevoerd en ook uit een technisch oogpunt niet zonder bedenkingen is. Evenwel zijn de Oostenrijksche Staatsambtenaren over het algemeen te verstandig om aan de letter der Wet te blijven hangen en is de geheime protectionistische bedoeling aldaar nooit sterk op den voorgrond getreden. Duitschland. Juist andersom is het in Duitschland. Hier bestaat de absolute Staatsvoogdij en het felste protectionisme. PT Staatambtenaren (leden van" het ..Kaiserlichê Aufsichtsamt fürT^rTV^t-VersicherungswèSeTi") stellen zich niet alleen boven, doch zelfs in plaats van de Directiën, en gaan h v zóó ver, dat zij zich bemoeien met de wijze, waarop oe winst wordt verdeeld, speciaal met tantièmes van Directeuren, enz. ^Vroeger was de toestand in Duitschland anders. Toen werden in eiken Staat van het Duitsche Rijk de Levensverzekering-Ondernemingen naar de Wetten van dien Staat behandeld. Sommige staten oefenden toezicht^ andere niet. Pruisen stond aan de spits met een sterk protectionistisch" gekleurd toezicht, dat niet voor misbruiken terugschrikte, sedert isVr een-V-erzekeringswet voor het geheele Rijk ingevoerd en de Pruisische beginselen zijn daarin, nog 'n beetje aangedikt, terug te vinden. Boven reeds zeiden wij, dat de Duitsche Ambtenaren het röclll Hebben, 224 inzage te nemen van alle boeken en bescheiden ten kantore der Maatschappij. Hoewel de Wet hen daartoe niet uitdrukkelijk machtigt, meenen zij dezen inquisitoralen maatregel te mogen uitstrekken tot de' Hoofdkantoren van buitenlandsche, in Duitschland werkende Maatschappijen. Zoo zouden dan Duitsche Ambtenaren b.v. in Nederland op de kantoren van Nederlandsche Ondernemingen verschijnen, met het recht alle boeken, brieven, enz. na te snuffelen! Niet-Duitsche Ondernemingen zouden al hare berekeningen, zelfs al hare geldbeleggingen, voor haar geheele bedrijf, moeten onderwerpen aan de goedkeurig der Duitsche Ambtenaren! Deze Heeren mengen zich tot in de kleinste kleinigheden en maken b.v. aanmerkingen, wanner ^n. M,ltlrJl;grj^ een — naar de meening der Ambtenaren \_=L voor haar geschikte be. legging heeft laten voorbi igaan. Daarentegen huldigden zij langen tijd de'allerzonderlingste opvatting, dat alle spoorweg-obligatiën waarden van den tweeden rang zijn, en' daarom voor belegging niet in aanmerking mogen komen! _Pe vrijheid van het bedrijf is in Duitschland vrijwel verloren en vele djr__ajlerbeste niet-Duitsche Maatschappijen hebben het opgegeven jn Duitschland zaken te doen, omdat zij zich niet met handen en voetêrT gebonden wilden overgeven aan de genade van niet-verantwoordelijke Staatsbeambten.1) He^jgrotectionistische doel der Wet is daarmede bereikt, madr het Duitsche publiek^is daardoor in ongunstiger conditie gekomen. Één deugd van de Duitsche Wet valt te melden.'ntt^aTzïj officieel — en voor het eerst onder alle Wetten! — erkent de deugdelijkheid eener reserve-berekening met reserve-premie. Die Wet trouwens is niet het gevaarlijkste in wat zij zelve bepaalt: het grootste gevaar schuilt ook hier in de bijna onbeperkte macht, die zij den Ambtenaren — speciaal tegenover niet-Duitsche ondernemingen — verleent, en die door dezen eigenmachtig nog aanzienlijk wordt uitgebreid. Noe dient gewezen te worden op den hjjna ongelooflijken wettetejijken eisch in Duitschland, dat n.1. aan'den Vertegenw^grmïer' *) In tegenstelling met de Fransche Wet (Zie blz. 222) vloeit uit de Duitsche Wet die een groote speelruimte laat aan de opvattingen der controleerende beambten niet direct voort, waaraan de Directiën der Maatschappijen zich in vele belangrijke zaken te houden hebben. Dit wordt overgelaten aan de Staatsambtenaren, die telkens meer en telkens zwaardere eischen stellen kunnen. De Duitsche Wet schijnt ons dan ook veel gevaarlijker dan de Fransche. 225 buitenlandsche Maatschappij het mrnt mrfr|! gpo-pypn worden die Maatschappij, in haar geheel, niet alleenteverbinden in verzekeringsTakprT^ maar in alle mogelijke transactiën. Zelfstandig zon hij hmVen nt ptwtprT kunnen koopen en verköopen, hypotheken nemen en geven, enz., ook zoo de Hoofddirectie zelve voor dat alles de medewerking van Commissarissen behoeft. Feitelijk wordt aan hèm alleen daardoor de macht toegekend, de geheele Maatschappij met één pennestreek te ruïneeren. Het is wèl merkwaardig dat — tprwijl huU^^AcnUa ^ landsche Maatschappijen in Duitschland op alle mogelijke manieren „gemassregelt" worden — men in, Nederland, wel verre van de nationale instelljagen, in hun moeielijken strijd te steunen, indertijd in de Afdelingen der Kamer den lof der Duitsche Wet zong! ... Het gros onzer Volksvertegenwoordigers was blijkbaar onbekend met de in dit Hoofdstuk behandelde stof en de werking van Staatscontrole in het buitenland. gerartheu.doS Niettegenstaande al het medegedeelde wekt het bewustzijn, dat de fêkwelktioht staat waakt, bij velen een gevoel van gerustheid. Men zal zich onwillefe"jj§L°P die waakzaamheid verlaten, en aan de mogelijkheid van éèn~ gebrekkig, of liever aan de onmogelijkheid van een afdoende controle, wordt nauwelijks gedacht. Daarom wordt het minder noodig geoordeeld, jflf_te, onderzoeken en zelf zooveel mogelijk controle te oefenen. De Staat immers neett zien daarmede belast; wat beteekent dan nog' dat eigen toezicht! Zoo redeneert men, en slaapt een zoeten slaap, waaruit men, zooals ik reeds zooeven aantoonde, vaak zeer onzacht wordt wakker geschud. Hoe volkomen gegrond is dan het verwijt, dat de verzekerde tot den Staat richt: „Waarom hebt ge mij niet gewaarschuwd? „Waarom hebt ge mij in den waan gelaten, dat ik aan die Maatschappij „met gerustheid mijn geld kon toevertrouwen?!" — Maar nóg meer reden zou hij hebben tot deze verzuchting: „Waarom heb ik blindelings „op den Staat vertrouwd? Waarom heb ik niet uit eigen oogen gezien?!" Zóó diep denkt hij echter zelden door. Wanneer het n.1. eenmaal tot een ramp gekomen is, leeft het wantrouwen óp, en intensiever dan ooit te voren. Men leeft dan in een onbestemde vrees voor verdere rampen, maar de zenuwachtige stemming vindt uiting in geroep om scherper toezicht, in plaats van in den wensch om zélf te onderzoeken. Het volledige vertrouwen keert echter, ook bij die verscherping, slechts zelden terug. En daaruit laat het zich verklaren, dat in vele Staten, waar Staatstoezicht reeds lang bestaat, het wan- 15 ' 226 trouwen tegenover de ondernemingen grooter is dan in menig ander land, ■*; *t waar de Vrijheid van Bedrijf geëerbiedigd bleef. VII. Tot dusverre sprak ik hoofdzakelijk over den invloed, dien het Staats- Maat«taf van soliditeit. toezicht oefent op zwak staande Maatschappijen; ik beschouwde het als middel om het te niet gaan van Maatschappijen van Levensverzekering te voorkómen, als preventief middel. Thans kom ik tot de vraag: Welken invloed oefent het op finantieel krachtige, flink geconsolideerde Maatschappijen? Werkt het mede om den gunstigen toestand van dergelijke ondernemingen te handhaven en nóg te verbeteren ? Het antwoord op die vraag moet ontkennend luiden, ja men kan gemakkelijk aantoonen, dat het Staatstoezicht de strekking heeft, den toestand van krachtige Maatschappijen te verzwakken. Dat irf vele landenTde kosten van het toezicht, gehp.pl of gpHeeltelijk voor' rekening van de Maatschappijen komen, dat het minder goede inzicht van de controleerende Ambtenaren oorzaak zijn kan van'een finantieel verlies of een gemis aan verwacht voordeel, stip ik slechts even aan, hoewel vooral het laatste vérstrekkende en ingrijpende gevolgen kan hebben. Ook het meest zaakkundige, het meest verlichte, het meest verstandige Staatstoezicht belet in de meeste gevallen de toename van de finantieele kracht der Maat- ~~* schappijen, en wel doordat er — 't zij officieel, 't Zij ind'êrdaaè, hoewél niet officieel geconstateerd, — ontstaat, wat de Engelschen en Amerikanen noemen „a legal Standard", een vn.p.en_maalstajvan soliditeit. "." "& Daar, waar de Staat controleert moet hij een soort van standaard aannemen, die de grens aangeeft tusschen wat hij goedkeuren en niet goedkeuren kan. Hij neemt dus een zekere verhouding aan, die er tusschen de verplichtingen en de bezittingen van elke Maatschappij minstens bestaan moet. Of die verhouding officieel is vastgesteld, zoodat zij een werkelijke „legal", d. i. wettelijke, standaard wordt, dan wel of zij alleen blijkt uit den maatstaf, dien de Ambtenaar feitelijk aanlegt, in beide gevallen is zij het richtsnoer, waarnaar alle Maatschappijen hare berekeningen regelen moeten. Door de groote concurrentie op het gebied der Levensverzekering en door de zucht, zooveel mogelijk voor exploitatiekosten of winst disponibel te houden, zal^ije maatstaf van een minimummaatstaf, zooals hij bedoeld is, bij vele Maatschappijen een vdslèmsststaf van soliditeit worden^tjoven welken men zich geen moeite geeft te geraken/ 227 Menige Directie zal zich gedekt achten, wanneer zij aan de eischen der toezicht houdende Regeering dermate voldaan heeft, "dat deze geene bezwaren doet gelden tegen de voortzetting van het bedrijfje prikkel om meer te doen, om verder te gaan, om met anderen te concurreeren in de den verzekerden te bieden waarborgen — juist de meest gezonde concurrentie! — zal meestal verslappen en soms geheel verdwijnen. De Staat maakt geen bezwaren, hij heeft zijn maatstaf aangelegd en de uitkomst heeft hem bevredigd, ziedaar wat de Directiën der Maatschappijen steeds voor oogen hebben. Nóg verder te gaan, de,verhouding tusschen verplichtingen en bezittingen nóg gunstiger te maken, wel, dat zou „plus royaliste que le roi" zijn! Een duidelijke illustratie van dit alles leveren de Amerikaansche toestanden op dit punt, welke door den reeds vroeger genoemden voorstander van Staatstoezicht, Kolonel Greene, aldus beschreven worden: „Het staat met het oog op de geschiedenis en op den tegenwoordigen „toestand vast, dat de opheffing van w staatgtnPTiprit pjjwori öen ,,wettelijken maatstaf van soliditeit, of zelfs maar een reductie van dien „maatstaf, onmiddellijk gevolgd zou worden door een vvïue „ypuit" In' „de concurrentie en een opdrijven van de onkosten tot op de grens, door r,d''en nieuwen rr^atstaf aangegeven. Mocht die maatstaf geheel en al „worden afgeschaft, dan zouden ze opgedreven worden tot een hoogte „waaraan een verstandig man niet zonder rillen en beven denken kan! „En het is bij velen aan geen twijfel onderhevig, dat deze stand van „zaken door die Maatschappijen, welke thans met zulke enorme onkosten „zaken doen en de hoogte van die onkosten gedeeltelijk verbergen door „haar systeem van uitgestelde winsten, dat deze stand van zaken door „haar zou worden te baat genomen, in de eerste plaats om de oprichting „en het welslagen van nieuwe Maatschappijen te beletten, en in de „tweede plaats om dien ondernemingen, welke nog met eenig succes rneer „conservatieve beginselen zijn blijven huldigen, het werken onmogelijk „te maken, een en ander door middelen, die het beoogde doel zouden „bereikt hebben, voordat men het publiek zelfs maar zóóver zou kunnen „brengen, dat het de werkelijke beteekenis van die middelen begrijpen „kon. Staatstoezicht en een vaste maatstaf vormen een muur, door „welken de onkosten dier Maatschappijen thans tenminste eenigszins „binnen de grenzen gehouden worden. Zet dien muur achtejruit zooveel „ge wilt, en hij zal altijd en altijd opnieuw bereikt worden, totdat ons 15* 228 „publiek, door schade en schande wijs geworden, de Directiën dwingen „zal, een anderen weg in te slaan." Men ziet, dat ik niet overdreven heb. Zeer vele Maatschappijen hebben werkelijk hare onkosten tot aan de uiterst geoorloofde grens opgevoerd, en zij zouden nóg verder gaan, wanneer die grens wat ruimer gesteld of opgeheven werd. Kolonel Gr eene put daaruit een argument vóór het behoud van het Staatstoezicht in Amerika; hij betoogt dus — en te~ recht — dajjiet gevaarlijk kan zijn, het Staatstoezicht op te heffen, wanneer dat eenmaal bestaat. Hieruit volgtvoTstreM niet, datjiet wen-" sckelijk is, Staatstoezicht in te voeren, wanneer het nog niet bestaat*. Integendeel, de zucht van de Maatschappijen om zich tevreden te stellen met den officieelen maatstaf van soliditeit, pleit tegen die invoering, omdat zij het toenemen van de waarborgen der Maatschappijen, in verhouding tot hare verplichtingen, tegenhoudt. Vele Bestuurders zouden het na die invoering voldoende achten, wanneer zij aan de eischen van het Staatstoezicht voldaan hadden; meer te doen zou hun overbodig schijnen. Geheel anders is dit, wanneer het Staatstoezicht niet bestaat, en dus ook een vaste maatstaf van soliditeit onbekend is. Alsdan zullen de Bestuurders elke uitgave meer wikken en wegen, zij zullen in veel sterker mate het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid hebben, zij zullen dientengevolge alles aanwenden, om de waarborgen der Maatschappij voor de richtige nakoming harer verplichtingen te vermeerderen, en dus haar finantieele positie voortdurend te verbeteren. Dan zal die concurrentie ontstaan, welke zich beweegt op het gebied van de den verzekerden te bieden waarborgen, en die niet anders dan de heilzaamste gevolgen hebben kan, zoo voor de Maatschappijen als voor het publiek. Die concurrentie zou door de invoering van Staatstoezicht zeer zeker verslappen, zoo niet ververdwijnen. Ook waar het befrêffde geldbeleggingen kan het Staatstoezicht somtijds invioea van bet , ^ j ^ van pubiioeeren. de Staat doen kan, doormiddel yan de Wet. Immers slechts de Staat kan alle Maatschappijen dwingen, die gegevens openbaar te maken; maar bovendien: alleen de Staat kan door zijn ingrijpen bewerken, dat het verschaffen dier gegevens bij elke Maatschappij in denzelfden vorm geschiede, zoodat er in de opgaven de noodige éénheid komt, en men, door ze naast elkaar te leggen, onmiddellijk een juiste vergelijking tusschen de verschillende Maatschappijen maken en de ontwikkelingsgeschiedenis van elke Maatschappij afzonderlijk volgen kan. Die opgaven nu moeten betrekking hebben op alle eenigszins belangrijke punten van beheer. Het is de taak van den ontwerper van een Wet op dit onderwerp, die punten nauwkeurig aan te geven en te detailleeren. Ik bepaal mij,er slechts toe, een kort overzicht te geven van de voornaamste onderwerpen, die voor publicatie in aanmerking komen, behalve de gewone opgaven omtrent de grootte van het maatschappelijk kapitaal en van het daarop gestorte gedeelte, de namen van Directeuren, het jaar*van oprichting, enz. 1°. De wijze van reserveberekening en de uitkomsten daarvan, met alles, wat daarmede in verband staat, d. w. z. de tarieven, de sterftetafels. waarnaar de reserveberekening plaats vindt, de aangenomen rentevoet, enz. 2°. Balans en Winst- en Verliesrekening der Maatschappij, waaruit het bedrag der irovisiën, onkosten, winst, enz, blijken moet. 3°. De jaarlijksche netto voor- of achteruitgang in verzekerd kapitaal en verzekerde rente, waarbij een opgave van de nieuw-gesloten, étajgekochte, geroieerde of om andere redenen vervallen bedragen, alles onder mededeeling van de op die verschillende bedragen, vallende premieonWangsten^ 4\ De regelen, volgens welke de gemaakte winst verdeeld wordt, en de resultaten van die winstver deeling. 5°. Mededeelingen omtrent de geldbelegging. Aan deze uit den aard der zaak beknopte "opsomming moet ik nog enkele beschouwingen vastknoopen. De beste wijze, waarop "men deze opgaven verkrijgen kan, is de volgende, die in Engeland met succes in practijk gebracht wordt. Aan elke Maatschappij worden naar een vast 232 model ingerichte staten toegezonden, waarop verschillende, zeer uitvoerige vragen ter beantwoording gesteld en de noodige ruimten voor de antwoorden opengelaten zijn. De Maatschappij heeft die staten ingevuld naar het Verzekeringsbureau van de Regeering te zenden, en tevens haar Jaarverslag op diezelfde wijze te publiceeren. Van regeeringswege worden alle gegevens nog bewerkt, en het verdient aanbeveling, die van alle Maatschappijen tegelijk te publiceeren in een vorm, die een gemakkelijk overzicht mogelijk maakt. Vorm en inhoud der aan dë Maatschappijen voor te leggen staten moeten door den Wetgever worden vastgesteld; de Engelsche modellen zijn daarvoor zeer leerzaam. Men houde daarbij echter steeds voor oogen, dat er voor de te stellen vragen zekere grenzen bestaan. Men moet alleen naar die zaken vragen, welke werkelijk voor het publiek van h»i«"fl ^'j", ™ 'yaaryQnJ?fJu"^. bliceeren een Maatschappij niet directe schade brengen kan. Zoo b.v. zou het geen zin hebben, een Maatschappij, die in verschillende landen werkt, te dwingen, op te geven, welke zaken zij in elk dier landen afzonderlijk doet. Voor verzekerden, die alleen met de Maatschappij als geheel te rekenen hebben, heeft dit geen bizonder belang. Alleencon_currenten zouden zich haasten van zulke mededeelingen te profiteeren, door zich te gaan vestigen in landen, waar veel, en door van vestiging af te zien in landen, waar minder zaken door zulk een Maatschappij gedaan worden. Evenzoo kunnen al te gedétailleerde vragen omtrent geldbelegging alleen strekken, om aan concurrenten voordeelige wrfzen> van geldbelegging te leeren kennen. Men kan zeer liberale beginselen op het gebied van concurrentie huldigen en er toch bezwaar in zien, op deze wijze direct in het belang der concurrenten werkzaam te zijn, zonder zelf daarvan eenig nut te kunnen trekken.1) ^Men zal begrijpen, dat, ook bij invoering van het systeem der gedwongen openbaarheid, een Regeeringsbureau voor~vêizekei'iflgbddugeJegenheden in het leven geroepen moet worden, doch dat de taak van dat bureau een geheel andere is dan bij het Staatstoezicht. Niet, zoolüT daar, een zich mengen in alle aangelegenheden van beheer der Maatschappijen, een ruw ingrijpen in den dagelijkschen gang van zaken, doch eenvoudig een nauwkeurig onderzoek naar de resultaten van ieders bedrijf en een publiceeren daarvan in behoorlijken vorm, echter zonder l) Vergelijk ook het Tiende Hoofdstuk, VI: „Waarborgen voor de soliditeit der geldbelegging". goed- of afkeurend oordeel. Dat oordeel wordt overgelaten aan het . publiek, dat met beide oogen zien kan! opvoedende Maar — en hier kom ik op de tweede der op blz. 230 genoemde nOOdkracht van het r ra Bysteem der ge- zakelijkheden — wat moet er gedaan worden óm ertoe te geraken, dat dwongen openhaarheid, het publiek juist zie, dat het uit de gepubliceerde gegevens juiste gevolgtrekkingen make? Het antwoord op die vraag is eenvoudig dit, dat juist door de werking van het systeem der gedwongen openbaarheid daTrJoct bereikt-zal worden.^r gaat van dat .systeem een opvoedende kracht uit, die het publiek op dit punt steeds meer .helderziende en meer bevoegd tot oordeelerLjiiakeji-»2al. Waar Staatstoezicht de verzekerden in den (helaas dikwijls valsch gebleken!) waan brengt, dat zij gerust kunnen zijn, want dat de Staat waakt, verliezen zij de neiging, om zelf te onderzoeken en zelf toe te zien. Waar een algeheele afwezigheid van wettelijke voorschriften — zooals ten onzent — onverschilligheid kweekt bij het publiek, dat door den Staat nimmer en bij geen enkele gelegenheid aan het bestaan van Levensverzekering-Maatschappijen herinnerd wordt, daar gaat dat publiek zijn dagelijkschen gang, niet denkende aan een onderzoek en eigen controle. Waar echter de Staat de Maatschappijen tot periodieke publicatiën dwingt, of zelf die publicatiën bezorgt, lokt hij tot onderzoeken uit, zonder het denkbeeld op te wekken, dat de Staatsbemoeiing onderzoek overbodig maakt. Door het bewijstzijn, te moeten en te kunnen onderzoeken, ontstaat er ónder het publiek een opvoedingsproces. Voorgelicht door deskundigen, die in staat zijn, het van den aanvang af op elke fout te wij zen, leert het hplHer gierig niet het minst ook door de vrije, onbevooroordeelde critiek der Maatschappijen onder elkander. Van "TTTzonfTër belang jsJüerbij. S&lMsiSS^^^^1 Pers wier aandacht, door de periodieke publicatiën van Regeeringswege der door de Maatschappijen verstrekte gegevens, op den toestand dier Maatschappijen gevestigd wordt, en die — zoo zij haar taak naar behooren opvat — eene strenge * critiek daarop Oefenen zal. Mogelijke gebreken in het beheer of andere zaken, die voor verbetering vatbeer zijn, zullen in het openbaar worden besproken; er zal op verbetering worden aangedrongen, en de Bestuurders der Maatschappijen zullen aan billijke verlangens gehoor moeten geven. Het spreekt vanzelf, dat ik hier doel op de ernstige, eerlijk naar het goede strevende pejsiJegen opzettelijk verkeerde voorstellingen en verdraaide pevolgtrekkjngen zij jn hpt hiVnnHpr ^w^ar^iiiwrl, opflat~men het lasteren en zwart maken in meer of minder obscure tinantieele 233 234 blaadjes niet voor ernstige critiek aajnzie Dat tiert even welig mèt als zonder Staatstoezicht. Er is nog een ander voordeel aan die publicatiën van Regeeringswege verbonden, en wel dit, dat de Bestuurders van alle goede Maatschappijen er belang bij krijgen, dat het publiek daaruit juiste gevolgtrekkingen make, m. a. w. dat het publiek op het punt van Levensverzekering" juiste begrippen opdoe. Dientengevolge zullen ook zij hunne beste krachten wijden aan de populariseering van het denkbeeld der Levens^" verzekering en van de kennis der grondslagen waarop Hp Maatschappijen zijn ingericht. De overweging, ;,dat anderen op die wijze ook van hun „arbeid profiteeren", zoo echt kleinzielig, en die toch nog hier en daar bij de Directiën eenig gewicht in de schaal legt, zal hen van die taak, die welbegrepen eigenbelang hun voorschrijft, niet terughouden: en ziedaar een nieuwe bron, waaruit aan de verzekerden en het publiek de kennis van vele zaken, het vak der Levensverzekering betreffende, toevloeien kan. Hooren wij nog wat eenJEngelsch vakman-ggorgg King, het ons reeds bekende Eerelid van het Instituut van Actuarissen, mededeelt omtrent de werking var] het-systeem der gedwongen openbaarheid, zooals dat sinds jaren in Engeland is ingevoerd: ^.Er vindt een groot opvoedkundig proces plaats, en de Levensver^zekering wordt veel beter begrepen, dan nnnr ppqSEflggere ^TjeTatter „Dit opvoedkundig proces richt zich niet alleen op de reserveberekening „der Maatschappijen, maar op haar geheele wijze van werken. In Ame„rika wordt, tengevolge van het Staatstoezicht en het daardoor gekweekte blinde vertrouwen, slechts weinig aandacht geschonken aan „de handelingen der Maatschappijen, behalve door het herhaaldelijk „verheerlijken van enorme cijfers; het is b.v. iets ongehoords, daar in „de pers een aanmerking te vinden op te hooge onkosten. Men schijnt „te denken, dat alles wat de Maatschappijen doen wèl gedaan is, omdat „de Staat ervoor verantwoordelijk is, en alleen, wanneer de onkosten „een zóódanige hoogte bereikt hebben, dat er onmiddellijk gevaar dreigt, „begint men pogingen aan te wenden om het verder opdrijven te .voorkómen. In Engeland daarentegen vindt men voortdurend, zoowel in „de groote pers als in de vakpers, aanmerkingen op elke ongernotiveerd „hooge uitgave der Maatschappijen, en het resultaat daarvan is, dat de „toestanden er, niettegenstaande de concurrentie met de Amerikanen, „veel gezonder zijn. Er kunnen nog wel groote verbeteringen worden „aangebracht, maar deze zullen voortkomen uit een gezonde publiciteit 235 „en een goed gevormde publieke opinie, en niet uit Staatstoezicht, dat „nog nimmer en nergens het onmatig opdrijven der onkosten voorkómen „heeft." Gedwongen Ook al heeft eene Maatschappij hare betalingen niet gestaakt, uit liquidatie. ' de gedwongen publicatiën kan blijken, dat zij feitelijk reeds insolvent wriuv.«r,i4*i., ja v»iii,o^i4K.g£maaiafc aoor net ontbreken wellust: J^^iUJUlg^vyant toepassing der bestaande Wetten zou hier tot onnoodige rampen hebben gevoerd. Elders konden, door de be¬ voegde autoriteit, bepalingen en verordeningen uitgevaardigd worden om Maatschappijen, die tengevolge van den oorlog voor groote te-korten zaten over de moeielijkheden héén te helpen. Bij ons kon een haastig iaeengetimmerde Noodwet nog slechts gedeeltelijk helpen Zoolang er in Nederland geen behoorlijke wet op het bedrijf bestaat, heerscht er gevaar. Het bestaan van dit gevaar is vooral te wijten aan de Nederlandsche Regeering, die doof bleef voor het aandringen der Maatschappijen zeiven om tot een wettelijke regeling te geraken en zelfs niet luisteren wilde, toen de oorlog, met zijn nasleep van ellende, over de wereld gekomen was! Het Nederlandsche publiek verwart dikwijls Levensverzekering-Maatschappijen met Begrafenisfondsen, wat trouwens verklaarbaar is, wanneer men bedenkt, dat vele Begrafenisfondsen zich Levensverzekering-Maatschappijen noemen, en vele Levensverzekering-Maatschappijen ook op llll het gebied der Begrafenisfondsen werkzaam zijn.1) Op de soliditeit en uitmuntende werking van goed ingerichte Begrafenisfondsen zal ik de laatste zijn iets af te dingen: die inrichtingen zijn even noodzakelijk, even achtenswaardig, even zegenbrengend als hare zusterinstellingen, l) Zie blz. 190 eh 201. 16 242 de Levensverzekering-Maatschappijen. Maar daar, waar verschillende Begrafenisfondsen te niet gingen, gaat het niet aan, die tekortkomingen op den kerfstok der Levensverzekering-Maatschappijen te schrijven, alleen omdat deze soortgelijke inrichtingen zijn. Het is hier de plaats om een enkel woord te zeggen over de Wets- d6 Neriand r ■ * sche Wetsont- • ontwerpen ter regeling van het bedrijf, waarvan op blz. 37 reeds werpen. sprake was Het ontwerp der eerste Staatscommissie, dat van 1883 dateert, was^ geheel geschoeid op brigélsch model, en zou — tot Wet geworden — .onberekenbaar veel goeds hehhen kunnen doen. Wegens ondoorgrondelijke redenen werd het ad acta gelegd.; en later, toen de behoefte aan wettelijke regeling zich meer en meer gevoelen deed, scheen het wel, alsof men opzettelijk vergat, dat er in dit opzicht reeds zoo veel en zoo goed werk verricht, was. . In 1897 werd door een tweede Staatscommissie het ontwerp ingediend van een Wet ter regeling van het Bedrijf der Levensverzekering. Dit ontwerp was geheel doortrokken met de beginselen van hen, die bij Staatstoezicht zweren; het ademde pen onvervalsr.ht Pruisisehen geest1') Aan een Commissie van 5 personen werd het toezicht op de Maatschappijen toevertrouwd, mèt alle middelen om hare inzichten dóorle" drijven, ook tegen den wil der verantwoordelijke Directiën. Ue leden der* Commissie hadden het recht, inzage van alle boeken en bescheiden te nemen. Zelfs de geemploieeroén'tén kantufë dëf Maatschappijen werdërP verplicrrTfot het afleggen van getuigenis, zoo de Directiën die niet goedschiks geven mochten. Met keur van straffen werd gedreigd — dikwijls tegen overtredingen, die in de practijk onmogelijk te vermijden zouden geweest zijn. De ontwerpers gaven hernaaioenjk blijk, mei tfp practijkvanhtt vaiTniet vertrouwd te zijn, en hadden het niet der moeite waard gevonden, zich door mannen van de practijk te laten voorlichten. Reeds door het enkele feit, dat de controleerende Commissie een onder-" zoek bij de Rechtbank aanhangig maakte, zou een Maatschappij gecompromiteerd zijn geweest. Vergeten wij niet, dat het aanvragen van een officieel onderzoek door Staatsambtenaren op het publiek een veel l) Het is hoogst merkwaardig, dat men op wetgevend gebied zoo dikwijls het oog richt op de Wetten onzer oostelijke naburen, teneinde een navolgens-waardig voorbeeld te vinden. En toch zijn er nauwelijks twee landen te vinden, waar de opvatting omtrent de verhouding tusschen regeerders en geregeerden zóózeer verschilt als in Duitschland en Nederland. 243 ongunstiger indruk omtrent eene Maatschappij maken moet dan het verdedigen der verzekerden van hun eigen belangen, op de wijze als het stelsel van vrijheid en openbaarheid dat medebrengt. In het eerste geval „acht zelfs de Staat de zaak niet pluis"; in het tweede geval „had„den de verzekerden vroeger maar beter uit hun oogen moeten kijken" — aldus zal het publieke oordeel allicht luiden. En bovendien is het lichtvaardig indienen van klachten door de verzekerden te voorkómen, door hen finantieel verantwoordelijk te maken, zoo die klachten valsch blijken. Geen enkele waarborg is in dit opzicht tegenover de onverantwoordelijke Staatsambtenaren in het leven te roepen.1) Het is onnoodig den inhoud van het bedoelde Wetsontwerp te bespreken. Het werd door de vakmannen sedert gecritiseerd en vormde de directe aanleiding tot het votum Hpj Vereeniging ynnr I ,p.ve.nsve.rze,kej±ig, waarbij het gehuldigde systeem eenstemmig werd afgekeurd. Sedert is weinig meer over dit ontwerp gesproken: blijkbaar is het ad acta gelegd. Een derde Staatscommissie publiceerde haar ontwerp in 1912. Het was gegrondvest op het systeem van Vrijheid en Openbaarheid en was veel Korter dan dat 'der vorige Commissies. Dit laatste nu was in de oogen van velen een deugd, in die van anderen een gebrek. In de Vereeniging voor Levensverzekering — die in dienzelfden tijd met een meer uitvoerig (wellicht te uitvoerig) ontwerp voor den dag kwam — waren de opinies omtrent het ontwerp der Staatscommissie verdeèlt. Eenerzijds vond men, dat het te oppervlakkig was en te veel ongeregeld liet; anderzijds vond men juist die beknoptheid een gewenschte eigenschap: het zöu gemakkelijker zijn een eenmaal bestaande wet laten wat uit te breiden (zoo dit noodig mocht blijken!) dan haar — zoo zij het bedrijf te veel aan banden mocht blijken te leggen — later weder in te krimpen. Ook dit derde ontwerp is ad acta gelegd! In November 1920 eindelijk werd een ontwerp, door een vierde Staats-esjawjèsü. samengesteld, aan den Minister overhandigd. Ook dit ontwerp — dat gedeeltelijk de lijnen volgt van het ontwerp, dat door devêreeniging voor Levensverzekering werd aangeboden — is_gebaseerd op hel stelsel van Vrijheid en Openbaarheid. Een Verzekeringskamer zou in het leven worden geroepen, en van dit Instituut zou, naar mijn *) Prof. Van Geer, een der leden van de Commissie, die deze Wet ontwierp, kwam in een afzonderlijke nota tegen de hoofdbeginselen van dit ontwerp op. 16* 244 inzien, een nop, nuttiger en ruimer gebruik gemaakt kunnen worden 'dan zulks in het ontwerp zelf is voorzien. '•«Sf^ï Zal de toekomst ons weldra eene rationeele regeling van het bedrijf brengen? In de kringen der levensverzekeraars is daaraan steeds gearbeid, maar de Regeering stelde tegenover dien arbeid te dikwijls onverschilligheid.1) En ons Parlement is uit den aard der zaak niet genoegzaam op de hoogte van het onderwerp en blikt te dikwijls om voorbeelden naar het Oosten. Het komt erop aan, hun, die in deze eenmaal te beslissen zullen hebben, het Staatstoezicht in zijne ware gedaante te doen kennen en daartegenover het systeem der gedwongen openbaarheid, gepaard aan de vrijheid van bedrijf! Voor hem, die onderzoekt, studeert en de litteratuur op dit punt naleest, kan er slechts één slotsom zijn: hij zal zich tot voorvechter maken van de principes: vrijheid en openbaarheid. Zij, die half weten, op uitspraken van anderen afgaan of den Staat steeds en overal als een ideaal-wezen beschouwen, zullen veel voor Staatstoezicht gevoelen. Het komt erop aan, deze Iaatsten ziende te maken. Ontzaglijk kan daarbij de invloed der Nederlandsche pers zijn. Eigen studie en onderzoek zal haar tot een overtuigde tegenstandster van Staatstoezicht maken, daarvan ben ik zeker. En eigen studie is in deze der moeite waard, want het geldt een zaak van het grootste belang, waarbij het publiek voor vele millioenen betrokken is. Allen, die bij den bloei van het vak der Levensverzekering belang hebben, kunnen door de verspreiding van juiste denkbeelden op dit punt veel goeds bewerken, opdat, wanneer de definitieve regeling eindelijk ter hand genomen wordt, niet aan bespiegelende theorie, maar aan de levende, werkzame practijk het laatste woord blijve. X. Ten slotte een enkel woord over de gevolgen van den oorlog, in ver- TO°°e^og"ge' band met het ontbreken van een Wetgeving op het bedrijf. De economische ontreddering der geheele wereld moet wel haar invloed doen gevoelen, ook op het gebied der Levensverzekering. Vooral internationaal werkende Maatschappijen, moeten wel den__ invloed opHp""nden van Aa -dg.prpriarie der valuta, de débacle in 1) Bedriegen de symptomen niet, dan zal aan deze onverschilligheid weldra een einde komen. 245 Jguslgndjin de vele andere rampen, die de oorlog ons gebracht heeft Ongetwijfeld is de toestand van zéér vele Maatschappijen zwAtor ge^ ..worden. —I— Menhoude echter in het oog, dat dit in rif meeste gevallen niet. niK .staande.heeft met wanheheer d.t door nmttrlijh ^Iw^umkóx^ü ^Em^LHet * «n gevolg van de economische ve~rwoestinW door den oorlog aangericht. En dezelfde staten, die door hnn^rwmi: toezicht den verzekerden waarhnro-en h™^P„ t» r^£^gJ7^waarborgen verminderd en zelfs vernipt.^, ^jr^;*;^^^^ hl,. ny~ . kop injJauHBöiüTjg^^ terwijTzTg? durende dien oorlog dikwijls bedenkelijke pressie uitoefenden, voornamelijk op het punt der beleggingen, staatsmonopolie. Het is met te verwonderen, dat in den, tegenwoordigen tijd Hp vr»™ herhaaldelnk wordt aangeroerd, a v,* '^^n^vrrrrlriring-bedrijf niet aandg-Staat gebracht behoort te worden. Zooalsbeke^d is, heeft in " ons land enkele jaren geleden Minister Treub, op fjskaJe_grondenen met hgt uitgesproken doel de Staafsfirtantiën te VPrM^T^^7qhet Staatsmonopolie op het gebied der Levensverzekering aan de orde gesteld. De Commissie van deskmrd^pn door hem benoemdj toonde jn haar rapport aan, dat Y Ministers verwachtingen omtrent dTlvmst, Ult h~et bed,riif YOMtylgejejigj^ waren geweesl ell dal -1 zooals elders in dit werkreeds betoogd - die winst in de latere jaren inderdaad miniem genoemd moet werden. Een*Commissie voor de Vrijheid van hetjBedrijf, d00j^JW«g*»g voorLevensverzekerins benoemd, had zich intussr.hen ^«^£^3^ die ^„„Staatsmonopolie pleiten, meer algemeen r^nH j^j,.., Het zou mij te ver voeren, hier een volledige uiteenzetting vaiTdie gronden te geven; ik moet volstaan met ze in korte woorden aan te duiden. In weinig bedrijven spelen het handelsbeleid, de noodzakelijkheid zich snel aan te passen aan veranderde toestanden, de persoonlijke, onvermoeide propaganda een zoo groote rol als in dat der Levensverzekering. Dat bedrijf is in hooge mate gevoelig voor ruw en ondoordacht ingrijpen; soepelheid bij de leiding is een eerste vereischte. De ambtenaar, die naar vaste instructies werken moet, is voor die leiding — hoe bekwaam hij ook zijn moge — niet geschikt en de Staatsmachine mist de noodige soepelheid, die snel doet handelen en op het goede oogenblik. Ook geven de groote sommen, die, als reserve, in handen van den Staat zouden komen, gelegenheid die te besteden voor wat die Staat, zij het 246 ook te goeder trouw, een algemeen belang acht, met voorbij-zien van de speciale belangen van de verzekerden. Wat men elders in den oorlog omtrent het zich bemoeien van den Staat met de geldbelegging der Maatschappijen gezien heeft, geeft in dit opzicht te denken. In Italië heeft het Staatsmonopolie op ons gebied fiasco gemaakt, hetgeen door ongeveer alle vakmannen voorspeld werd. ïn Nederland wage men zich nimmer aan een dergelijke teleurstelling! NEGENDE HOOFDSTUK. Rechtskundige Vragen. Het staat in de oogen van velen onomstoetelijk vast, dat advocaten de gave bezitten, uit woorden, die voor een gewoon mensch maar één beteekenis hebben, zaken af te leiden, die niemand daarin tot dusverre gelezen heeft: wanneer de een met vuur verdedigt, dat er „wit" staat, zou de ander even hardnekkig volhouden, dat men er slechts „zwart" uit lezen kan 1 Waar het soms wat ondeugende publiek zoo spreekt (zelfs da&r, waar de kwestieuse woorden duidelijk genoeg schijnen), daar zal .het niemand verwonderen, dat het verschil in meening onder de rechtsgeleerden nog een veel grooteren omvang aanneemt, zoodra de woorden van de Wet niet geheel duidelijk zijn. En wanneer men dan weet, dat onze Nederlandsche Wetgever ons in de derde Afdeeling van den tienden Titel (le Boek, Wetb. van Koophandel), handelende over Levensverzekering, een soort van „puzzle" geschonken heeft, die langen tijd door niemand werd opgelost, en die daar, waar men haar meende te begrijpen, zooveel zonderlings bevat, dat men er niet aan denken kan, het in practijk te brengen, wanneer men dat weet, dan begrijpt men tevens, hoe uitéénloopend de meeningen der rechtsgeleerden op dit punt zijn moeten, ja, hoe er bijna op geen enkel punt eenstemmigheid onder hen heerscht! Slechts in één opzicht was tot dusverre hun oordeel vrij wel hetzelfde, en wel Merovzr, dat de tiende Titel, derde Afdeeling, le Boek, W.v.K. een model voor alle Wetgevers is, hoe men geene Wetten moet maken, en dat een rechtsgeleerde zijn tijd beter gebruiken kan dan met het oplossen van lastige raadseltjes, die een speelsche Wetgever hem heeft opgegeven, en waarvan de oplossing tot geen enkel practisch resultaat zou kunnen leiden. 248 Ook schryver dezes behoorde langen tijd tot hen, die aldus oordeelden. Sedert echter heeft hij zijn oordeel gewijzigd en ingezien, dat de den Wetgever toegevoegde verwijten ongegrond zijn. In het licht van zijn tijd bezien, heeft deze volkomen logisch en zelfs zeer goed werk geleverd. De fout ligt bij de beoordeelaars, die den sleutel hebben doen verloren gaan, waarmede men tot de werkelijke bedoeling van den Wetgever dóórdringen kan. Die sleutel is eenvoudig deze: ^Wetgever kende en regelde alleen de verzekering ten eigenhéhöeve op het leven van een ander. De tegenwoordig normale vorm — verzekering op het eigen leven ten behoeve van een ander — Jet hij ongeregeld. Gelijk bTTichade^verzekering „de verzekerde" zijn huis ten eigen behoeve verzekert, zoo verzekert — naar de opvatting van den Wetgever — „de verzekerde" de persoon, bij wiens leven hij belang heeft, ten eigen behoeve! Historische gronden, het vocabulair en de zinsbouw der Wet, de geheele inhoud van onze Afdeeling bevestigen deze opvatting. En wanneer men van dezen sleutel gebruik maakt, zal men er verbaasd over staan, hoe plotseling de schijnbaar onontwarbare „puzzle" is opgelost!1) De genoemde Addeeling is door de practijk dood verklaard, en er zijn, buiten haar om, zekere regelen en gebruiken door gewoonte vastgesteld, waaraan zelfs de rechtsspraak bij verschillende gelegenheden kracht van Wet heeft toegekend. Een verontschuldiging voor dit dood-verklaren behoeft niet aangevoerd te werden, nu wij weten, dat de overeenkomst van levensverzekering, in den tegenwoordig gebruikelijken vorm, feitelijk niet geregeld is. Ook ik zal over den" tienden Titel, derde Afdeeling, le Boek, W. v. K. verder zwijgen.2) Onafhankelijk daarvan zal ik in dit Hoofdstuk handelen over eenige der. voornaamste rechtsvragen, die zich in de practijk op het gebied der Levensverzekering voordoen. Mijn bestek laat mij niet toe, daarbij voortdurend de verschillende meeningen der rechtsgeleerden tegenover elkander te stellen; ik zal dus hoofzakelijk mijne eigene inzichten moeten mededeelen, zonder er aanspraak op te willen maken, dat zij de eenig juiste zijn. Maar wilde ik ieders meening recht doen weder- 1) Het is mij niet bekend, dat de hier gegeven oplossing ooit door anderen gegeven werd. Zij is echter zóó afdoende, dat er m.i. geen twijfel bestaan kan, of zij is de ware. Haar uitvoerige behandeling zou mij — althans in dit werk — te ver voeren. 2) Een Ontwerp tot wijziging dezer afdeeling heb ik geleverd in: „De overeenkomst „van levensverzekering in onze Handelswetgeving", Utrecht, Gebr. Van der Post, 1899. 249 varen, dan zou ik alleen over de rechtskundige vragen een boekdeel kunnen vullen! Vooraf nog de opmerking, dat ik, terwille van de duidelijkheid, mijne opmerkingen beperk tot het contract van Verzekering bij overlijden, d. i. tot den eigenlijken grondvorm van de levensverzekeringsovereenkomst. | Het contract van Het woord Levensverzekering heeft eenmaal burgerrecht verkregen, ' ^ini"glenlet- en dat wel ten onrechte. Men zoude uit dat woord opmaken, dat men tract. hier met een tak van het eigenlijke assurantiewezen te doen heeft, die nevens Zee-, Brand- en Transport-verzekering moet gesteld worden, en met. dezen een verschillende vorm van één en hetzelfde rechtsinstituut is. Die gevolgtrekking nu is onjuist, want Levensverzekering is geen verzekering. De Wetgevingen van alle landen stellen aan het" ""contract van Verzekering eischen, waaraan het contract van Levens-verzekering niet voldoet. Ik'zal mij niet verdiepen in de definitiën van de overeenkomst van Verzekering, welke in die verschillende Wetgevingen voorkomen^ Zij komen in meer of minder duidelijke woorden (en in dit opzicht mag de Nederlandsche Wetgever met eere genoemd worden, want zijn definitie is zeer juist!) daarop neer, dat Verzekering een overeenkomst is, waarbij de eene partij zich verplicht, tegen het genot eener zekere premie, aan .de andere partij te vergoeden de geldelijke schade, die, deze laatste zou kunnen lil den, tengevolge"van eén toekomstig voorval, waarvan het plaats grijpen onzeker is. De twee hoofdkenmerken van het verzekeringscontract zijn dus: 1°. Dat het plaats grijpen der toekomstige gebeurtenis onzeker moet zijn. 2°. Dat er door die gebeurtenis geldelijke schade geleden moet worden. In beide opzichten nu vertoont het contract van Levensverzekering een afwijking. LeYensvMzeko- Vooreerst is het plaats grijpen van de toekomstige gebeurtenis daar * contract" "n8" niet onzeker, want die gebeurtenis is niets anders dan het overlijden i van den verzekerde. Dat dit eens moet plaats hebben, is stellig en zeker! Een huis kan voor brand gespaard, een schip kan op zee behouden blijven, maar niets beschermt den mensch tegen den dood. Toch schuilt er ook in dat overlijden een onzeker element; dat het plaats moet hebben 250 staat vast, maar het wanneer is hier onzeker. Bij Brandverzekering kan men vragen: zal het huis door brand verwoest worden, ja of neen? Bij Levensverzekering kan men die vraag aldus stellen: zal de verzekerde den voor zijn ouderdom waarschjjnlijken levensduur voleindigen, ja of neen? De beiderlei mogelijkheid, die Verzekering tot een zoogenaamd kanscontract maakt, bestaat Hm hij T .mwHmeherinz oqk^waardoor ook Hpzp. tot pen kansr.nntrn.r.t gestempeld wordt, Het feit van den dood moge dan al vaststaan, een karakteristiek onderscheid met de eigen-' lijke Verzekering maakt dit niet, omdat het tijdstip van den dood niël vaststaat Een werkelijk ingrijpend verschil is echter gelegen in de omstandig- LeYensveraeke- ■ ring heeft niet heid, dat de eigenlijke verzekerings-overeenkomst slechts dan effect het karakter yan .—— een eontraot tot kan hebben, wanneer er inderdaad schade geleden is. terwijl bjjJLevens- ^chadeiooseteiyj^ryfikfiring dit geen positjef vereischte is. Anders uitgedrukt komtdit hierop neer, dat bij gewone Verzekering (die men daarom ook Schadeverzekering pleegt te noemen) degene, ten wiens voordeele de verzekering gesloten is, belang moet hebben, en dat wel geldelijk belang, bij het voortbestaan van het verzekerde voorwerp. Wanneer iemand ten eigen behoeve het huis van een ander tegen brandgevaar wil verzekeren, dan zal geen Maatschappij daartoe bereid gevonden worden; hij heeft immers geen belang bij het onbeschadigd blijven, en zal geen geldelijke schade lijden, zoo het door brand mocht worden vernield. De verzekering zou dus alleen dienen, om hem een geldelijk belang te geven bij het afbranden; er zou voor hem niet het minste belang bestaan, dat afbranden te voorkómen, ja 't zou zelfs in zijn belang zijn, het uit te lokken. Wil iemand daarentegen zijn eigen huis, een gebouw, waarop hij gelden op hypotheek heeft voorgeschoten, of eenig ander pand, bij welks onbeschadigd blijven hij geldelijk belang heeft, verzekeren, dan is daar niets tegen: immers bij het afbrahden zou hij geldelijke schade lijden, en de verzekerde som moet hem dan die schade vergoeden. .Dat karakter van schadevergoeding komt vooral goed uit, wanneer men bedenkt, dat niemarrd zijn huis, schip, oogst, of wat ook, boven de waarde verzekeren mag on pIVp vprTPkpring niptjp; is,_ voorzooverre zij die waarde overschrijdt. . Ook bij het, contract van Ipvpnsvprzekering heeft men langen tijd vastgehouden aan den .eisch. dat de begunstigde een geldelijk belang moestrrreRKpï^ bjj het lpvpn van den vpr/pkerdp Men had Op dit punt treurige" ervaringen opgedaan. Toen ik de Geschiedenis der Levens- 251 verzekering behandelde, vermeldde ik reeds, dat er een tijd geweest is> waarin het sluiten van verzekeringen op het leven van personen, die men in het geheel niet kende, een soort van mode-artikel was1). Daartoe werden dan meestal bekende personen uitverkoren, Staatslieden-, legerhoofden, geleerden, enz., en zoo werden er geheele kringen van menschen gevormd, die, hoewel zij niet het minste belang hadden bij het leven van zulk een verzekerde, zich eenvoudig een geldelijk belang bij diens dood schiepen. Het kon niet anders, of dit moest aanleiding geven tot mjsbruiken, die men slechts meende té kunnen voorkómen, door aan den eisch van'het geldeïijk'belang stieng vasi te liuu- den. Daardoor verkreeg dan de verzekerdT7om.inderdaad het karakter'"* van een slagvergoeding, en werd het contract inderdaad tot een verzg&mwfls-overeenkomst gestempeld. De practijk heeft echter geleerd, dat het vasthouden aan dien eisch tot groote^ongerijmdheden leidt, die onmogelijk in de bedoeling kunnen liggen, noch van den Wetgever, noch van het publiek. Ziehier eenige voorbeelden daarvan. .Iemand heeft een verzekèring op zijn leven gesloten ten behoeve van zijn vrouw. Na eenïgen tijd treft hem een ongelukTclat hem leveTis=-~ lang ongeschikt tot den arbeid maakt. Hij houdt daardoor oppBrTWKlwinner van zijn gezin te zijnja moet zelf door den arbeid zijner vrouw' onderhouden worden. Dje vrouw, de begunstigde der polis, heeft dus thans_niet alleen geen geldelijk belang bij zijn leven, maar heeft zelfs geldelijk voordeel bij zijn dood. Warnar zjj door vlijtigen arbeid echterzóóveel verdient, dat zij haren man het geld verschaffen kan om tebjijyen betalen, dan zou ik wel 'eens willen weten, welke Maatschappip 4?iL_d.iens overlijden zou weigeren, de verzekerde som uit te "betalen, op grond van de omstandigheid, dat de man niet meer werken kon en de vrouw dus geen geldelijk belang had bij zijn leven en geen geldelijke schade leed door zijn dood. Toch zou die weigering mogelijk zijn, indien men streng vasthield aan het denkbeeld van schadeloosstelling, d.i. aan het denkbeeld van Verzekering. Het is evenzeer denkbaar, dat een jonge man, die nog ongehuwd is, en bij wiens leven nog niemand eenig geldelijk belang heeft, door spaarzaamheid en zuinigheid het geld voor de premie eener levensverzekering weet af te zonderen, daarbij in het oog houdende, dat hij l) Zie blz. 13 en 14 252 wellicht eens trouwen zal, en thans minder premie behoeft te betalen dan later, wanneer hij ouder is. Wanneer die jonge man plotseling kwam te overlijden, en zijne erfgenamen de verzekerde som opeischten, zou er dan één rechter gevonden worden, die de verzekering nietig verklaarde, op grond van de omstandigheid, dat niemand geldelijk belang bij het leven van den verzekerde had, of geldelijke schade door diens dood ondervond? Ik geloof het niet, eh het zou ook in hooge mate afkeuring verdienen, door zulk een beslissing de spaarzaamheid bij jonge lieden tegen te gaan in plaats van aan te moedigen. •iS*» Toch zou de Rechter in beide hier genoemde gevallen de nietigheid der verzekering moeten uitspreken, indien het geldelijk belang een vereischte voor de bestaanbaarheid der verzekering ware. Juist daarin ligt het zwaartepunt der kwestie. Gewoonlijk zal de persoon, ten wiens behoeve de verzekering gesloten is, wel zulk een geldelijk belang bij het leven van den verzekerde hebben: men denke slechts aan den man, die zich ten behoeve van zijn vrouw, aan den vader, die zich ten behoeve van zijne kinderen verzekert. Dat geldelijke belang en de daaruit voortvloeiende schade bij den dood zullen zelfs in verreweg de meeste gevallen de oorzaken zijn, die tot het sluiten eener verzekering aanleiding geven, ja, indien zij ontbreken, zal een Maatschappij niet zelden de aanvrage ter verzekering alleen daarom afwijzen. Maar zij zjjn_ niet onmisbaar voor de bestaanbaarheid der overeenkomst. ,_Doel daarvan toch is het onderhoud van de achtergeblevenen/ onafhankelijk van de mate van wélstand, die zij tijdens het leven des verzekerden genoten, (.n. van de geldelijke omstandigheden van dien verzekerde. Zoodra echter de bestaanhaarheid* der levensverzekerings-overeenkomst zonder dat geldelijk belang erkend wordt — en dit zullen slechts enkelen nog ontkennen —, houdt Levensverzekering op Verzekering te zijn. 7~ "" ■ In Tiet loslaten van den eisch, dat de begunstigde geldelijk belang ^intfeêt a'affeohebbe bij het leven van den verzekerde, hebben velen iets zeer bedenkelijks gezien, ja zien enkelen dat nóg. Zij meenen, dat men tenminste moet blijven vasthouden aan den eisch van een „intérêt d'affection", d.w.z. van een belang, dat bestaat uithoofde van de natuurlijke genegenheid van den begunstigde voor den verzekerde, b.v. van vrouw voor -man, van kind voor vader, enz. Die natuurlijke genegenheid zou dan strekken, tot tegenwicht voor het geldelijk belang bij den dood van den persoon, wien men haar toedraagt; en op die wijze zou 253 rToestemming van den verzekerde tot het alui' ten van verzekeringen door derden op zijn hoofd. het niet kunnen voorkomen, dat iemand belang kreeg bij den dood van een wild-vreemde. Toch bleek ook deze eisch onhoudbaar: hoe toch zou het ooit uit te maken zijn, of dat „intérêt d'affection", die genegenheid, werkelijk bestond, en hoe zou men dat belang bij het leven van den verzekerde ooit kunnen beschouwen als iets, dat door de uitkeering van een som gelds vergoed kan worden!? Een voldoend middel om misbruiken te voorkómen is pelegpn in den eenvoudigen eisch, dat de verzekerde zijn toestemming tot de verzekering geve^zoodra een ander een levensverzeKenng op zijn hoofd wenschr af te sluiteq. Op die wijze wordt elke speculatie op het overlijden van arild-vreemde personen vermeden; niemand loih kan ueaclll wtuden.—* erin te zullen toestemmen, dat een hem onbekend of onverschillig persoon hem verzekere, en zich aldus bij zijn dood een geldelijk belang scheppe. Ziedaar dus een waarborg tegen misbruik, die in het leven geroepen kan worden, zonder aan het rechtskarakter van het contract van levensverzekering geweld aan te doen, en die daarom te verkiezen is boven eiken anderen. II. ring^en'.pefof Behalve verzekering, lijfrente en bódemerii (welke laatsten hier geweddenachap. neei bujten beschouwing blijven kunnen) kent onze Wet, als kansover^enkomsten, nog de overeenkomsten van spel en weddenschap, doch" .Slaat ter zake^ van schulden, uit deze overeenkomsten voortgesproten, geene rechtsvordering toe (Art. 1825 &.Wf.— w/oh opzicht!1"' Waar zoneven ^aangetoond werdr dat levensverzekering eeene overeenkomst van verzekering is, zal thans worden in het licht gesteld, dat z'j evenmin onder spel of weddenschap gerangschikt kan worden. Ook thans zullen wij uitgaan van eene definitie dier andere overeenkömst en daarin het element aanwijzen, dat in de overeenkomst van levensverzekering ontbreekt. Onze Wet geeft peene riefinitje yarr spel. Wij kiezen daarom die, welke door een bekend jurist, Mr. Goudsmi^ gegeveTTTs en die deze'""9 overeenkomst kenschetst als eene zoodanige, „waarbij over winst en „verlies de onzekere uitkomst eener handeling der partijen beslist, „tot het uitlokken dier beslissing opzettelijk verricht". Het onderscheid met de overeenkomst van levensverzekering springt hieTjH? delijk in het oog: daarbij is geen sprake van eene handeling der partijen, 254 doch de kans op winst en verlies hangt af van het onzekere tijdstip van den dood van een verzekerde, die niet eens partij in de overeenkomst behoeft te zijn. De overeenkomst met weddenschap is grooter. Deze toch is eene overeenkomst, „waarbij, ten gevolge van een strijd van beweringen, „de partijen wederkeerig beloven, dat hij, wiens bewering zal blijken „onjuist te zijn, een bepaaide som of zaak zal verbeuren" (Mr. Goudsmit). — De bedoelde beweringen nu kunnen betrekking hebben op het al of niet voorvallen van een toekomstige, onzekere gebeurtenis, terwijl — zooals wij in het vorige Hoofdstuk zagen — bij schadeverzekering de kans op winst en verlies inderdaad van zulk eene gebeurtenis afhankelijk is, en bij levensverzekering insgelijks, voorzooverre men het overlijden of in leven zijn van den verzekerde vóór of na eenig tijdstip een „omzekere gebeurtenis" noemen kan. Hier is dus overeenkomst. Maar verschil bestaat op de beide vozende / ^ punten. 1°. Bifechade- noch bij levensverzekering is eenige kwestie van „beweringen" van partijen. Noch de verzekeraar noclTzijn wederpartij waagt zich aan eenige „bewering" omtrent wat geschieden zal. Zij komen eenvoudig overeen, dat, mocht dit of dat geschieden, de verzekeraar tot uitkeering gehouden zal zijn. Maar geen van beiden spreekt zich uit omtrent het waarschijnlijke van het al of niet. 2°. Bij schade- en levensverzekering brengt de wederpartij van den verzekeraar ook zijnerzijds een geldelijk offexj(de premie); de winner eener weddenschap daarentegen brengt zulk eên offer niet. Uit een en ander volgt, dat de overeenkomsten van schadeverzekering en van levensverzekering juridisch vallen buiten het begrip van~v^dêF~ schap^Het is noodig dit te constateeren, omdat velen, die erkennen dat men?-uit een economisch oogpunt beschouwd, bij een complex-van vele verzekeringen het begrip van weddenschap moet uitsluiten, niettemin, in juridisch opzicht, voor elke overeenkomst op zichzelve beschouwd, dat karakter niet loochenen. Uit het bovenstaande volgt, dat zij in dit laatste opzicht onjuist oordeelen. Het is niet overbodig erop te wijzen, hoe volkomen zich onze iuri- vencui in .« dische opvatting der overeenkomst van levensverzekering dekt met °piloh haar economisch karakter. ULLeen_moreel oogpunt beschouwd zijn spel sa. weddenschap zóózeer af te keuren, dat — gelijk,wij boven zagen — de_Wetgever aan daaruit voortvloeiende vnrderinggn_d£jTioge 255 ontzegt,, voor den rechter gebracht te worden. Daarentegen behoort de ^Wetgever alles te doen om de rechtszekerheid van alle uit de verzekeringsovereenkomst voortspruitende vorderingen zooveel mogelijk te waarborgen. Want staan wij bij spel en weddenschap voor immoreele daden, hier drukt juist hooge moraliteit haar stempel op de overeenkomst. Reeds het motief, dat tot het contract drijft, bewijst dit in voldoende mate. Bij spel en weddenschap beoogt men uitsluitend eigen voordeel ten koste van anderen, bij levensverzekering tracht men in de meeste gevallen, door zélf te offeren, anderen te bevoordeelen: beide motieven staan dus lijnrecht tegenover elkander. Bovendien, bij spel en weddenschap nekerji Letter. *p hei taemL, dat speciaal hèm gunstig zal zijn, naar hij hoopt. Hoe verrassender, hoe onverwachter, hoe spoediger dat toeval zich voordoet, des te meer beantwoordt de overeenkomst aan wat de winner zich daarvan heeft voorgesteld. En juist dat zelfde toeval is het, dat men door de overeenkomst van levensverzekering tracht de elimineeren._ Welke individuen van een groote groep normaal-gezonde menschen van gelijken leeftijd het eerst, welke later, welke het laatst zullen sterven, hangt af van een complex van allerlei invloeden, die zoo verscheiden en gecompliceerd van werking zijn, dat men ze niet anders noemen kan dan: het toeval. Daarom brengen de Maatschappijen van Levensverzekering zulke groepen bijeen om coöperatief te sparen; het toeval van een vroegen dood heeft dan geen invloed meer op het gespaarde bedrag en waar het vroeger de nagelaten betrekkingen van den een wreed benadeeld, die van den ander sterk bevoordeeld zou hebben, verdeelt het thans zijne goede gaven gelijkelijk over allen. Spel en weddenschap trachten ijaar de grootst mogelijke onzekerheid, levensverzekering tracht naar de grootst mogelijke zekerheid, en zij doet dit doormiddel van wetenschappelijke berekeningen, welke aan haar uitkomsten een vasten grondslag verschaffen, die bij spel en weddenschap ontbreekt. Verzekering elimineert dus het toeval, spel en weddenschap bieden het de hand. Levensverzeke- Het is nu dus uitgemaakt, dat.de overeenkomst van levensverzekering • Sliet «ui generis. eene kansovereenkomst is, die belangrijke punten van onderS5he.ij£j^erco toont met elke andere kansovereenkomst. Zij vertoont punten van overeenkomst, zoowel met de overeenkomst van schadeverzekering als met die van weddenschap, doch is met geen van dezen te identificeeren. Zii vormt op zichzelve een afzonderlijke kansoveréenkomst. een kansovereenkomst sui generis (zooals de juristen zeggen), die geregeld en 256 beoordeeld moet worden naar hare eigene behoeften en eigenaardigheden. Elke poging om haar te wringen in den vorm van een dier andere kansovereenkomsten-, moet noodzakelijk een miskenning van die behoeften en eigenaardigheden mèt zich brengen. Heeft men haar daarentegen eenmaal, als zelfstandige overeenkomst, nevens die overige kanscontracten leeren beschouwen, dan zal men haar van ruimer standpunt uit kunnen beoordeelen en haar wezen met onbevangener blik kunnen doorgronden: IH. Nadat wij aldus de juridische natuur van het contract van levens- Tijdstip, waarop verzekering hebben leeren kennen, stellen wij de in het practische ge- hLe4^vïr*k™ deelte van ons vak diep ingrijpende vraag: komt.'0* atand Wanneer moet men aannemen, dat de overeenkomst van Levensverzekering tot stand is gekomen? Het meerendeel der rechtsgeleerden meent, dat men hier te doen heeft met een van die overeenkomsten, welke tot stand komen; zoodra van beide zijden de toestemming daartoe gegeven is. Zulke contracten zijn er zeer vele, en de meest voorkomende overeenkomst, die van koop en verkoop, behoort o.a. tot diezelfde categorie. De verkooper doet zijn offerte: hij biedt deze of gene koopwaar aan tegen een bepaalden prijs. Zoodra nu de wederpartij daarop ingaat en van haar toestemming tot het aangaan van den koop, 't zij mondeling, 't zij schriftelijk, blijk geeft, komt, door die toestemming alléén, de overeenkomst van koop en verkoop tot stand. De koop heeft dan dus plaats gehad, en men heeft zich beiderzijds aan de gevolgen daarvan te onderwerpen. Op dezelfde wijze gaat het bij het afsluiten eener levensverzekering. De Maatschappij doet, doormiddel van hare prospectussen, een offerte aan ieder, die aan zekere vereischten voldoet (b.v. aan het vereischte eener goede gezondheid). Zij behoudt zich echter het recht voor, zelve het oordeel te vellen over de vraag, of aan die vejeischten werkelijk voldaan is, zonder verplicht te zijn dat oordeel te motiveeren. In de practijk komt dit neêr op het volgende: Wie bereid is op de gedane offerte in te gaan, bericht dit aan de Maatschappij door het zenden eener geteekende aanvrage. In gewone omstandigheden zou daardoor de overeenkomst tot stand zijn gekomen; maar hier moet de Maatschappij zich eerst ervan overtuigen, dat de persoon in kwestie 257 aan de gestelde eischen voldoet. Volgt dus geneeskundig onderzoek, enz. Zoo de Maatschappij, nadat haar het resultaat daarvan bekend' is, haar offerte handhaaft, is daardoor de overeenkomst tot stand gekomen, want dan eerst is van beide zijden de onvoorwaardelijke toestemming gegeven. Die handhaving blijkt meestal uit de omstandigheid, dat de Directie der Maatschappij de door haar geteekende polis ter beschikking van den aanvrager stelt. Het is echter denkbaar, datde Directie, nog vóórdat zij dit doet, den aanvrager per brief ervan in kennis stelt, dat zijn verzekering is aangenomen. Uit dien brief blijkt dan, dat de offerte gehandhaafd blijft, dat dus van beide zijden de Itoestemming aanwezig, en dientengevolge de overeenkomst tot stand gekomen is. Zoo de Maatschappij later weigeren mocht de polis af te geven, zou men haar, naar mijn inzien, in rechten kunnen aanspreken tot nakoming der uit de verzekering voor haar voortspruitende verplichtingen. Zoo, omgekeerd, na het onderteekenen der polis de verzekerde weigerde die in ontvangst te nemen, zou men hem in rechten om vergoeding van schade en interessen kunnen aanspreken. In de practijk doet zich dat geval wel eens een enkele maal voor, en de Maatschappij heeft dan dus het volste recht, alle gemaakte kosten voor geneeskundig onderzoek, zegel, polis, enz. terug te eischen. [riricf1 Tan het Hopwel dus de overeenkomst door het ter beschikking stellen van de polis, die ook feitelijk niets anders is dan het bewijs van het bestaan der verzekering, is tot stand gekomen, hebben bijna alle Maatschappijen in hare voorwaarden een bepaling opgenomen, volgens welke het risico voor de Maatschappij eerst aanvangt door de betaling der eerste premie. Dit neemt niet weg dat de verzekering reeds vroeger was tot stand gekomen; zij treedt echter eerst in werking, wanneer de eerste premie betaald is. Hoewel dit eenigszins ingewikkeld schijnt, is het toch zeer gemakkelijk te begrijpen, Wanneer A en B een contract gesloten hebben, waarbij A zich verplicht, aan B f 100 uit te betalen, onder voorwaarde,' dat B hem een bepaalden dienst bewijst, dan bestaat dat contract van het oogenblik af, waarop beiden het eens geworden zijn, maar H kan- eerst dan eenig effect hebben, wanneer B den bedoelden dienst bewezen heeft; doet. hij dat niet, dan krijgt hij ook nimmer zijn / 100. Juist zoo is het met het contract van levensverzekering. De Maatschappij toch verplicht zich daarbij, bij het overlijden van den verzekerde een zekere som te zullen betalen, onder voorwaarde, dat er 17 258 op bepaalde datums »aan haar een bepaalde premie voldaan worde. Wordt die voorwaarde niet vervuld, zoo krijgt de overeenkomst evenmin effect, als wanneer, in het zooeven aangehaalde voorbeeld, B den bepaalden dienst niet aan A bewijst. Zoolang derhalve de eerste premie niet betaald, en daarmede een begin van uitvoering aan de voorwaarde gegeven is, kan er voor de Maatschappij ook nimmer eenige verplichting uit de overeenkomst voortvloeien, en. is het risico voor haar nog niet begonnen te loopen. Maar uit dit alles volgt nog iets anders,, dat van veel meer gewicht is en in verband staat met een kwestie,- die diep in de dagelijksche practijk der Levensverzekering grijpt. De voorwaarde, die vervuld moet worden, wil de Maatschappij tot de uitkeering der verzekerde som gehouden zijn, d.i. de premiebetaling, bestaat in verreweg de meeste gevallen niet uit één enkele handeling, maar uit een reeks van handelingen, die, als complex, de bedongen voorwaarde uitmaken. Immers de premiebetaling vindt bijna steeds in vaste termijnen plaats, zoolang de verzekering bestaat, en eerst wanneer de verzekerde overleden en de laatste, aan dat overlijden voorafgaande termijn betaald is, kan men zeggen, dat de voorwaarde in haar geheel vervuld is. Wat nu, indien zij slechts gedeeltelijk vervuld wordt, indien n.1. de premiebetaling gedurende eenigen tijd wordt volgehouden, doch later uitblijft? Wanneer de dienst, dien A aan B als voorwaarde oplegde, déérin bestaat, dat deze een pakje van het eene huis naar het andere brengen zal, en B brengt het halverwege, maar legt het dan op straat neer, dan zal A hem de uitbetaling der ƒ 100 op goede gronden weigeren. En wanneer B dan in het midden brengt, dat hij het pakje toch halverwege gebracht, en dus aanspraak op de helft, op / 50, heeft, dan kan A hem met volle recht antwoorden: „De voorwaarde was, dat ge den „geheelen weg zoudt afleggen, en dan zoudt ge recht op / 100 hebben; „wanneer ge die voorwaarde niet in haar geheel vervult, hebt ge op „geen cent recht, zélfs al bleef er slechts Vioodeel van Uw taak te volbrengen over!" Geheel op dezelfde wijze moet men naar streng recht bij het contract van levensverzekering redeneeren. Door staking van de premiebetaling, ook al heeft die jaren lang geduurd, wordt de bedongen voorwaarde niet vervuld: het pakje blijft onder weg liggen! Dientengevolge vervalt elke verplichting, voor den verzekeraar uit zijn voorwaardelijke verbintenis voortvloeiende. Bet? 2 tZ %" "et hieruit tevens, dat de opvatting. Als zoMe ^ reserve, die t» .fkoop. door de Maatschappij uit de ontvanger, premiën ^«rp,^ Wftr1t^Jirt__ eirenrinm van de gezamenlijka ^en^rd™ hi;j^fn phaol "njiiitt n Een Levensverzekering-Maatschappij is geen Spaarbank, van welke men elk oogenblik gestorte gelden terugeischen kan. Zoodra de premie betaald wordt, gaat deze van den eigendom van den contractant in dien van dé Maatschappij over; juist die overgang is een onontbeerlijke conditie, wil niet de Maatschappij van haar verplichting bevrijd worden. Maar dan verliest ook de contractant elk recht daarop, zoowel op het geheel der betaalde premiën als op het gereserveerde gedeelte daarvan. D&t er een deel gereserveerd wordt, ie uitsluitend en alleen een administratieve maatregel. Het is volstrekt geen bizondere wijze van sparen door den contractant: het is een kapitaalvorming door de Maatschappij uit de premiën, met het oog op hare toekomstige verplichtingen. _Ujt dit een en ander volgt, dat naar de regelen van het strenge Recht de_rontractant de bevoegdheid mist, ook maar iets van de eenmaal gestorte premiën terug te verlangen (zejfejuet jyan het gereserveerde -gcdfig.lte). zoo de premie-betaling gestaakt wordt. Immers daardoor blijft de voorwaarde, onder welke alléén de Maatschappij tot uitbetalen verplicht was, onvervuld en er bestaat geen enkele rechtsgrond, die haar dwingt een deel der in haar eigendom overgegane premiën te restitueeren. Maar reeds de Romeinen zeiden: „Summum jus, summa injuria", d.i.: „Het strengste, het hoogste Recht is dikwijls het HOü^li omidt^'. Zoo ergens, dan is deze spreuk hier van, tnppa«jnrr w11nMr een werk. zaam huisvader jaren lang met moeite zijn premie uit zijn inkomen heeft afgezonderd, en hem treft een ongeluk, waardoor hij niet meer in staat is te werken, en dus zijn premie verder te voldoen; wanneer een ander, die misschien reeds duizenden aan premiën betaald heeft, door onverwachte geldelijke verliezen in de onmoglijkheid komt, zijn aanzienlijke premie jaarlijks te blijven afzonderen, en noode zijn verzekering moet laten lóopen —, dan zou het meer dan hardvochtig zijn, al de reeds betaalde gelden eenvoudig verbeurd te verklaren, en de verzekerden in een toestand te brengen, alsof zij nooit iets gespaard of overlegd hadden. In vroeger tijd-was deze bron van inkomsten voor de Maatschappijen norhlam.Erxr gewild HteaUangzamerhand is men het immoreele daarvan gaan inzien. Tegenwoordig wordt er geen con- 17»— >59 260 tract van Verzekering'bij overlijden gesloten, of de Maatschappij verklaart zich, doormiddel van harp voorwaarden. bèrniïTgsu aun en önder zekere omstandigheden (b.v. het 3-jarig bestaan der verzekering) een gedeelte van de aanwezige reserve te restitueeren. Aangezien de voorwaarden meestal op de polis voorkomen en daardoor deel van het contract vormen, verkenen de Maatschappijen door zulk een bepaling hunnen verzekerden een^recht van „afkoop". Met den naam afkoop heeft men deze operatie bestempeld, omdat de Maatschappij daardoor de pretentie, welke de verzekerde op haar bezit, afkoopt. Bij een vroegere gelegenheid handelde ik reeds over de berekening der afkoopsommen en het nadeel, dat onvermijdelijk voor elke Maatschappij aan het veelvuldig voorkomen van afkoop verbonden is.1) Op den voorgrond moet steeds staan, dat men hier te doen heeft met een vrijwillige concessie der Maatschappijen, waartoe evenwel de concurrentie haar in haar eigen belang'drijft^De Wet^eTj^TzWTUn' afkoop door de Wet voor de Maatschappijen verplichtend stelt, handelt onjuridisch en onoordeelkundig. Het is jen rechtskundige onmogelijk: heid, dat uit een verbintenis, die onder een" bepaalde voorwaarde wöfdT" aangegaan, nog verplichtingen zouden Voortvloeien, wanneer die"^öor^~waarde niet vervuld wordt. IV. Het spreekt vanzelf, dat het slechts de verzekeringnemer zijn kan. Hechten ™, ta die récht heeft op de afkoopsom.^ Immers slechts deze heeft de vrije mTeerK8kerin«nebeschikking over de bestemming der verzekering en over het voortduren of afbreken daarvan. Hier vind ik gelegenheid, even te wijzen op een spraakverwarring, vocatmiair. die in onze taal heerscht in de benaming van de verschillende personen, die bij het contract van levensverzekering betrokken zijn^ Verzekeringnemer is hij, die de verzfekering aanvraagt en met de Maatschappij de overeenkomst sluit; verzekerde is hij, op wiens leven de verzekering wordt afgesloten; begunstigde is hij, aan wien de bedongen uitkeering moet plaats hehhenf De verzekerde speelt dus ee^passievel:öTrhiront7 leent, als zoodanig, aan de overeenkomst van levensverzekering geen enkel recht, evenmin als het verzekerde huis of het verzekerde schip, l) Zie blz. 70. v.v. 261 als persoon gedacht, aan het contract van Brand- of Zeeverzekering rechten ontkenen zou. Verzekeringnemer en begunstigde daarentegen ontkenen wèl rechten aan het contract: de eerste, zoolang het nog bestaat, de tweede, in hoofdzaak, zoodra het zijn natuurlijk einde gevonden heeft door den dood van den verzekerde. De pmst.and.igb.eiil dat hei nie.erendeel der verzekeringen door de verzekeringnemers op eieen leven gesloten wordt, is zeker de oorzaak, waarom het woord „verzekerde" zoo vaak in de beteekenis van „verzekeringnemer" gebruikt wordt, zoodat men spreëkTT over de rechten en verplichtingen der verzekerden, waar men bedoelt: rechten en verplichtingen der verzekeringnemers. Zien wij eerst, welke rechten de verzekeringnemer aan de overeenkomst van levensverzekering ontleent. BeohtTanin.de- Ten onrechte hebben enkele rechtsgeleerden aangenomen, dat de plaats-stelling. verzekeringnemer een recht heeft op de verzekerde som. Het tegendeel blijkt vooral duidelijk bij de verzekering op eigen leven. Immers van het oogenblik af, waarop het contract tot stand is gekomen, heeft de verzekeringnemer niet alleen nooit eenig recht op die som gehad, maar hij kan het ook nimmer verkrijgen, om de eenvoudige reden, dat het recht om de verzekerde som in ontvangst te nemen eerst ontstaat na en door zijn overlijden. Er bestaat geen middel, dat den verzekeringnemer in staat zou stellen, zichzelven ooit eenig recht op die uitbetaling te ver-' schaffen. Wel echter heeft hij de bevoegdheid, te beschikken over ö*e— bestemming van die verzekerde som, of, juister uitgedrukt, om te be-~ palen, wie op de verzekerde som wel recht hebben zal. En die beschikking kan hij herroepen en veranderen naar willekeur, behoudens een enkele uitzondering, waarop ik straks nader terugKom. In de practijk komt deze theoretische beschouwing hierop neer: De verzekeringnemer heeft het recht, bij het tot stand komen der verzekering de persoon aan te wijzen, die aanspraak zal kunnen maken op de verzekerde som, zoodra die, door het overlijden van den verzekerde, opvorderbaar wordt. Hij heeft verder het recht, die aanwijzing elk oogenblik te herroepen, door een anderen voor den oorspronkelijk begunstigde in de plaats te stellen. Men zoude dit recht dus het „recht van in-de-plaats-stelling" kunnen noemen. Het spraakgebruik, op ons gebied zoo zelden correct, noemt het echter het „recht van endossement", en verwart het daardoor met een ander recht, dat den begunstigde toekomen kan, en dat wij eveneens nader zullen leeren kennen. 262 De vorm, waarin de verzekeringnemer van zijn recht van in-deplaats-stelling gebruik maakt, is een eenvoudige aan'teekening op de rugzijde van de polis, inhoudende dat het recht op de verzekerde som op den Heer N.N. wordt overgedragen. Het gewoonterecht heeft dat zoo ingevoerd, en zeker wel omdat die verklaring op de rugzijde, in dorso, geplaatst wordt, spreekt men daarbij van een endossement. Toch moet, zooals ik reeds zeide, een streng onderscheid gemaakt m-de-piaat.. worden tusschen in-de-plaats-stelling en endossement. In-de-plaats-stel- o™nVdTse-" ling is het recht van den verzekeringnemer, ten allen tijde, in de plaats mgde, die een onherroepelijk recht op de toekomstige uk» sement ais pand- keering verkregen heeft, kan dit recht — zooals wij reeds zagen — op zijn beurt aan een ander "overdragen door endossement. Jazelfs, doordat hij de polis endosseert, toont hij reeds implicite, dat hij de begunstiging aanneemt. Onze toekomstige Wetgever zal echter goed doen, deze bevoegdheid te beperken, omdat de polis, zoo het recht van den begunstigde onherroepelijk is, bijna altijd als pand voor een schuld van aen verzekeringnemer aan den begunstigde strekt, en deze laatste haar slechts verkregen heeft onder de uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde, dat hij haar opnieuw ter dispositie van den verzekeringnemer stellen zal, zoodra deze de schuld geheel afgelost heeft. Wanneer die aflossing heeft plaats gehad, zal dus de verzekeringnemer terecht eischen, dat de begunstigde hem de beschikking over het toekomstige voordeel teruggeve, en hij zou bedrogen uitkomen, wanneer het dan bleek, dat deze 'zijn recht aan een derde had overgedragen, die tot de schuld in niet de minste betrekking staat. Daarom verdient het aanbeveling, den begunstigde, die een onherroepelijk recht op dé uitkeering heeft, slechts dan de bevoegdheid te geven dit aan een ander af te staan, wanneer de verzekeringnemer daartoe medewerkt. Maar hier kom ik in wel wat al te subtiele kwestiën, die geheel behooren tot het gebied van het z.g. jus conslituendum, d.i. van het Recht, zooals het behoorde te zijn, en niet zooals het is. Toch hebben deze onderwerpen een zeer groote practische beteekenis, gelijk ook de zeer eenvoudige, maar dikwijls geheel verkeerd beantwoorde vraag: 266 Welk recht verkrijgt bij in-de-plaats-stelling of bij het eigenlijke en- a^*0™*tnaTfajl dossement de nieuwe begunstigde? — Het antwoord daarop is toch zeer eenvoudig: Natuurlijk geen ander recht dan dat van den oorspronkelijk ■begunstigde, d.w.z. uitsluitend en alléén het recht op de toekomstige uitkeering. .Evenmin als de verzekeringnemer, als zoodanig, ooit een recht verkrijgen kan op de verzekerde som zelve (al kan hij ook aanwijzen, wie dat recht wèl hebben zal), evenmin kan de begunstigde ('t zij de oorspronkelijk begunstigde, 't zij hij, die deze kwaliteit door in-deplaats-stelling verkregen heeft) ooit de rechten verkrijgen, welke den verzekeringnemer toekomen en juist onafscheidelijk aan de TcWaliteit van verzekeringnemer verbonden zijn. Ik bedoel hier vooral het recht van afkoop. Herhaaldelijk komt het in de practijk voor, dat de begunstigde (vooral de begunstigde, die dit door in-de-plaats-stelling of endossement geworden is) de Maatschappij verzoekt, de polis af te koopen en de afkoopsom aan hem uit te betalen. Dit verzoek moet van de hand worden gewezen, zoo de verzekerirfgnemer daarbij zijn medewerking niet verleent; want slechts op kwitantie van dezen kan het bedrag van den afkoop worden uitbetaald. Het recht van afkoop toch is geheel iets anders dan het recht op de verzekerde som. Dit laatste kan nooit door den verzekeringnemer verkregen worden (behalve zoo hij tevens als begunstigde optreedt, maar dan verkrijgt hij het alleen in die kwaliteit); het recht van afkoop komt aan hem uitsluitend ioe, het maakt deel uit van zijn vermogen. Want, gelijk de verzekeringnemer de verzekering heeft aangegaan, zoo kan ook hij alleen haar verbreken; en wanneer bij dat verbreken hem door een concessie van de Maatschappij nog eenige restitutie toekomt, dan moet die ook aan hem worden uitbetaald, en aan niemand anders. Nu kan de verzekeringnemer van dat recht wel afstand doen, maar daartoe is de eenvoudige aanteekening achter op de polis, het z.g. „endossement", niet voldoende. Ons Burgerlijk Wetboek toch schrijft voor zulk een overdracht van rechten bepaalde formaliteiten voor: een authentieke of onderhandsche acte, die aan den verzekeraar behoorlijk beteekend moet worden. Ook in ons geval zou men zich daaraan moeten houden. Zoolang echter slechts eenvoudige in-de-plaats-stelling heeft plaats gehad, kan afkoop alleen verleend worden op kwitantie van den verzekeringnemer. Evenwel ware het wenschelijk, de toestemming van 267 den begunstigde, zoo deze, door het recht op de uitReering uitdrukkelijk aan te nemen, zich op de zooeven beschreven wijze een onherroepelijk recht verworven heeft, voor dien afkoop tot een volstrekt vereischte te maken. Immers 3at recht zou anders volkomen illusoir zijn, doordat den verzekeringnemer de bevoegdheid bleef, zonder medewerking van den begunstigde, *de polis te doen afkoopen en daarmede elke uitkeering te verijdelen. Deze beperking van het recht van afkoop van den verzekeringnemer kan echter geenszins bewijzen, dat hij dat recht verloren heeft. Integendeel, dit blijft aan zijn persoon verbonden, niettegenstaande de in-de-plaats-stelling of het endossement. 3 . Evenmin brengt het endossement eenige verandering met zich in de persoon, die de premie te betalen heeft. De verzekeringnemer is en blijft„ook na in-de-plaats-stelling of endossement, verzekeringnemer, en zelfs wanneer de premiebetaling door hem gestaakt en door den „geëndosseerde" voortgezet mocht worden — wat dikwijls voorkomt —, behooren de premie-kwitantiën nog steeds op naam van den verzekeringnemer gesteld te worden, overdracht Tan Voor 't geval een verzekeringnemer van al zijne rechten, dus ook de kwaliteit Tan . . Terzekering- van het recht van afkoop, ten behoeve van den begunstigde, dien hij reeds als den rechthebbende op de toekomstige uitkeering heeft aangewezen, wil afstand doen, is het rationeel, dat, mèt al zijne rechten, ook de voorwaarde overgaat, die vervuld moet worden om die rechten te behouden, n.1. de voorwaarde der premiebetaling. Feitelijk wordt de begunstigde-of geëndosseerde daardoor, tegenover de Maatschappij, verzekeringnemer, en moet er dus overdracht van het contractantschap plaats hebben. Volgens de regelen van ons Nederlandsch Recht is daartoe een enkele brief van den verzekeringnemer niet voldoend. Het is dan de beste weg, een contract in drie exemplaren te doen opmaken tusschen den tegenwoordigen en den toekomstigen verzekeringnemer Mm en de Maatschappij, waarbij zij allen overeenkomen omtrent de verandering in de persoon van den verzekeringnemer. In dat geval staat de vervulling van de voorwaarde der premiebetaling aan den nieuwen verzekeringnemer. En al is het niet uitgesloten, dat de vroegere verzekeringnemer zijn opvolger tot de premiebetaling in staat stelt, tegenover de Maatschappij heeft de nieuwe verzekeringnemer, mèt zijne rechten, ook de vervulling der bedoelde voorwaarde op zich genomen, en de kwitantiën moeten ook op zijn naam gesteld worden. 268 Ten slotte nog deze opmerking. Sommige Maatschappijen eischen Kennisgeving voor de geldigheid van in-de-plaats-stelling en endossement, dat de stelling en en- ■ dosBement aan de desbetreffende aanteekening op de rugzijde van de polis door de Di- Maatschappij, rectie voor „gezien" geteekend worde. Dit verdient m.i. aanbeveling, al is het een beperking van het recht van den verzekeringnemer. In het algemeen toch moet elke maatregel toegejuicht worden, die ertoe strekken kan, waarborgen ervoor in het leven te roepen, dat de verzekerde som werkelijk worde uitbetaald aan hem, dien de verzekeringnemer daarvoor heeft bestemd. De kennisgeving aan dé Directie te eischen voor de geldigheid van elke aanwijzing van een nieuwen begunstigde, is een bepajing, die zonder twijfel die strekking heeft. Tevens kan dé Maatschappij zich dan verbinden, ingeval van staking der premiebetaling, daarvan aan den nieuwen begunstigde, zoo die aangenomen heeft, kennis te geven, opdat deze desgewenscht de premie¬ betaling voortzette. V. Thans zullen wij meer in het bizonder de vraag beschouwen, welke bevoegdheden voor den begunstigde uit de verzekering voortvloeien. Zagen wij reeds, dat de verzekeringnemer in die kwaliteit nimmer eenig recht op de verzekerde som verkrijgen kan, voor den begunstigde is dat recht juist het voornaamste. Het kan eerst worden uitgeoefend na den normalen afloop der verzekering, dus na den dood van den verzekerde, doch het bestaat reeds vóór dien tijd. Wij zagen immers, dat het, als een recht op een toekomstig voordeel, reeds gedurende het bestaan der verzekering aanwezig is, en dat dit recht herroepelijk of onherroepelijk is, al naarmate van het aannemen daarvan al of niet uitdrukkelijk blijkt. Ook over zijne andere uit die onherroepelijkheid voortvloeiende rechten handelde ik reeds, in de eerste plaats over het recht van endossement, in de tweede plaats over zijn bevoegdheid om bij afkoop zijn medewerking al of niet te verkenen, en in het laatste geval de premiebetaling voor eigen rekening voort te zetten. Deze rechten, die den begunstigde gedurende het bestaan der verzekering kunnen toekomen, mag ik als afgehandeld beschouwen. Ik ga dus over tot de behandeling van zijn recht op de verzekerde som, zoodra Rechten van den begunstigde. Zijne rechten gedurende het bestaan der verze- Zijue rechten bij het normaal afloopen der verzekering. 269 deze deor den dood van den verzekerde opeischbaar wordt. Van dat oogenblik af wordt zijn recht in elk geval onherroepelijk, omdat de eenige persoon, die het hem ontnemen kon, dan de beschikking daarover verloren heeft. Want door dat overlijden is het recht op een toekomstig voordeel voor denbegunstigde een recht geworden op een on¬ middellijk verschuldigde, bepaalde geldsom, die thans tot zijn vermogen behoort, en die niemand hem meer willekeurig ontnemen kan. Bovendien zijn in verreweg de meeste gevallen verzekeringnemer en verzekerde één en dezelfde persoon, zoodat bij diens overlijden van herroepen in het geheel geen sprake meer zijn kan. onaantastbaar- Toch is het zeer goed mogelijk, dat bij het overlijden van den verheid van het recht Tan den be- zekerde het recht van den begunstigde in botsing komt met de ver- gunBtigde op het verzekerde be- meende rechten van één of meer derde personen, die geheel buiten de verzekering staan. Tegenover ore- Als een der meest voorkomende gevallen noem ik b.v. de omstan- ditenren. -— g . —■ . aigneid, aat de verzekerde — tevens verzekeringnemer — in staat van faillissement komt te overlijden,, en dat zijne crediteuren aaTFsjjraak maken op het verzekerde bedrag, als vallende in den boedel van den overledene. Indien men dezen eisch inwilligde en in dit opzicht het recht van den begunstigde aantastbaar achtte, zou het geheele doel, hePgeneele .motief van de Levensverzekering vervallen. En dit is zoo in het oog loopend, dat niet alleen de publieke opinie — die in dit geval (bij uitzondering waar het onderwerpen geldt, die met Levensverzekering in verband staan) het eens aan het rechte einde heeft, omdat het publiek zich in zijne wèlgevestigde rechten bedreigd ziet —, dat niet alleen de publieke opinie, maar ook de rechtsspraak zich tegen zulk een opvatting verklaard'heeft. Deze kan ook onmogelijk in de bedoeling gelegen hebben van denzelfden Wetgever, die b.v. van militaire en burgerlijke Ambtenaren een gedwongen bijdrage eischt voor een Pensioenfonds voor weduwen en weezen. Zeer overtuigend is hieromtrent een betoog van Mr. Van Lockeren Campagne, wiens academisch proefschrift in mijne oogen een der beste geschriften is, die op juridisch gebied in beknopten vorm over Levensverzekering handelen. Ziehier wat hij zegt over de zooeven aangeroerde kwestie: „Zou de wetgevende „macht er een oogenblik aan gedacht hebben, dat, toen ze betreffende „dit punt (de pensioenregeling) hare ivoorschriften gaf, er zoodoende „niet alleen werd gezorgd voor de materieele belangen der nagelaten 270 „betrekkingen, maar ook voor die van eventueele schuldeischers ? „Denkt er thans iemand aan, dien schuldeischers eenig recht toe te „kennen op die fondsen? Ik ben van het tegendeel overtuigd, en toch, „wat zijn deze Weduwen- en Weezenföndsen anders dan gedwongen „Levensverzekeringen? Stort ook hier niet de Ambtenaar jaarlijks „zijne bijdragen, tegen vergoeding waarvan de Staat, als verzekeraar „optredende, bij het overlijden van den Ambtenaar verbonden is, aan „de weduwe een zeker bedrag uit te keeren? Het is waar, de omstandigheden hebben wijzigingen aangebracht, maar het.beginsel is onveranderd gebleven. Welnu, wanneer men mag aannemen, dat niemand „geneigd is den schuldeischers te veroorloven, dat zij hunne vorderingen „verhalen op de pensioenen van weduwen en weezen, dan geloof ik „te mogen constateeren, dat de maatschappelijke verschijnselen wijzen „op een opvatting, die noodzakelijk ten nadeele van de schuldeischers „moet uitvallen." Tot zoover dit betoog dat aan duidelijkheid niets te wenschen overlaat. Vooral dient men erop te wijzen, hoezeer de onaantastbaarheid van het recht op de verzekerde som in overeenstemming is met de rechtsbeginselen, die het contract van Levensverzekering beheerschen. Wij hebben reeds gezien, dat de verzekeringnemer gedurende het bestaan der verzekering nooit eenig recht hebben kan op de verzekerde som, doch dat de begunstigde ook dén reeds een recht op de toekomstige uitkeering heeft, zij het ook dat dit recht dikwijls weder herroepen worden kan, en in ieder geval eerst kan worden uitgeoefend na den dood van den verzekerde. Dat recht, dat nimmer aan den verzekeringnemer toekomen kan, valt dus na zijn dood ook niet in zijn boedel, en de begunstigde verkrijgt zijne rechten op de verzekerde som niet bijwijze van erfenis („jure hereditario" zeggen de juristen), doch eenvoudig ten gevolge van de overeenkomst, door den overleden verzekerde met de Maatschappij afgesloten. Die verzekerde som behoort dus niet tot de nalatenschap; zij heeft nimmer tot het vermogen van den verzekeringnemer behoord, en door zijn overlijden komt zij onmiddellijk in het vermogen van den op dat oogenblik begunstigde. Er is derhalve hier geen sprake van een opvolger van den begunstigde in rechten van den verzekeringnemer, doch alleen van een actueel worden van een sluimerend recht van den begunstigde. Daaruit volgt, in de eerste plaats, dat zonder een uitdrukkelijke Wetsbepaling in dien zin, over de verzekerde som, die den begunstigde 271 uitgekeerd wordt, geene successierechten verschuldigd zijn.1) In de tweede plaats-echter — en hierop komt het thans voornamelijk aan —, dat de onbevredigde crediteuren van den overleden verzekerde niet het minste recht hebben, van den begunstigde te eischen, dat hij te hunnen behoeve afstand doe van het verzekerde kapitaal: den overledene behoorde die som nimmer toe, kon zij zelfs, ook in de toekomst, nimmer toebehooren, en het gaat niet aan, dat crediteuren hun vordering verhalen op iets, waarop hun debiteur niet het minste recht had. Tegenover de schuldeischers wordt, door het.recht van den begunstigde onaantastbaar te verklaren, niet een zóó ongemotiveerde onbillijkheid begaan als velen beweren. Men heeft de keuze óf om den begunstigde óf om den schuldeischer de verzekerde som (of een deel daarvan) te onthouden. Nu moet men, ook naar de regelen der billijkheid, mj. in dit geval de kwestie^ ten nadeele van de schuldeischers beslissen, omdat de begunstigde, die meestal door huwelijk of banden van bloedverwantschap of vriendschap met den verzekerde verbonden is geweest, in geen geval alle recht verliezen mag op wat deze hem, ten koste van wellicht jaren langen arbeid, door zijne spaarpenningen verzekerde, terwijl die begunstigde misschien van de uitbetaling der verzekerde som voor zijn toekomstig levensonderhoud afhankelijk is. Jjeheel iets anders is het, wanneer de verzekering gesloten is ter bedrieglijhe inkorting van de rechten van crediteuren. In dat geval zou het aanbeveling verdienen, dergelijke bepalingen BT het leven te roèpèTT" als omtrent de nietigheid van schenkingen, die kort vóór een tailhSSggJB£ïiLj?g^ff^Ejga^g£S3g^.f;00 net bedrièpjke~~uogHlërk teil üpzlctrtevan crediteuren bij het sluiten der verzekering bewezen wordt, zal men de onaantastbaarheid van het recht van den begunstigde niet kunnen handhaven.2) In elk ander geval echter zou die niet-handhaving een onrecht zijn, dat de geheele strekking van het levensverzekeringscontract zou kunnen verijdelen. De rechterlijke uitspraken in bijna alle landen huldigen dan ook de door mij verdedigde opvatting. Vooral juristen, die dóór en dóór J) Tegenwoordig zijn ten onzent successie-rechten wèl verschuldigd, omdat inderdaad sinds eenige jaren zulk een uitdrukkelijke wetsbepaling bestaat. TZulk een geval zou het b.v. zijn kunnen,THc-Ièn de in staat vanfaillissement overleden verzekerde, zijn verzekering enkele dagen vóór zijn failleeren, tegen een aanzienlijke premie ln ééns, had afgesloten. 272 met de practijk bekend zijn1), zullen elke andere verwerpen: het recht van de crediteuren wordt gemeenlijk slechts door ken verdedigd, die zich in theoretische beschouwingen verdiepen, zonder in de gelegenheid te zijn, die aan de practijk te toetsen. Nu en dan hoort men eens van een beslissing in den geest dier theoretici, doch zelden. Voor vele jaren werd zulk een vonnis in België gewezen, en terecht protesteerde een Nederlandsch jurist, Mr. Lod. S. Boas, in de Belgische bladen krachtig tegen de gronden, waarop dat vonnis rustte. Doch, zooals gezegd, zulke gevallen komen slechts sporadisch voor, en de Nederlandsche rechtsspraak heeft het tegendeel uitgemaakt, zoodat men ten onzent de onaantastbaarheid van het recht van den begunstigde tegenover de crediteuren van den verzekeringnemer-verzekerde als vrijwel vaststaande mag aannemen. Een andere categorie van personen, aan wie sommigen het recht Tegenover ie gitimarissen. toekennen, de aanspraak van den begunstigde op de verzekerde som te betwisten, vormen de zoogenaamde legitimarissen. Elke Wetgeving kent aan enkele, nauw aan een overleden erflater verwante personen — in de eerste plaats aan zijne kinderen — het recht toe, op een gedeelte van diens nalatenschap aanspraak te maken, en die aanspraak tegenover een ieder te handhaven, ook al heeft het in de bedoeling van den erflater gelegen, hen geheel te onterven. Dat deel der nalatenschap, waarop zij een onaantastbaar recht hebben, heet: wettelijk erfdeel of legitieme portie; zijzelven heeten: wettelijke erfgenamen of legitimarissen. Aangezien nu een of meer dezer legitimarissen door een verzekering van den erflater, ten behoeve van een of meer andere legitimarissen afgesloten, in, hun wettelijk erfdeel bekort kunnen worden, wenschen sommige juristen hun in dat geval het recht te geven, de verzekerde som of een deel daarvan te ontvangen. Naar mijn inzien komt hun dat recht niet toe. x) Het is te bejammeren, dat over het algemeen de rechtsgeleerden, die over de Levensverzekering denken en schrijven, niet doordrongen zijn van de noodzakelijkheid, rekening te houden met de practijk van het bedrijf, en er daardoor toe komen, voorschriften te ontwerpen en eischen te stellen, die onmogelijk op te volgen en sbms volkomen onbruikbaar zijn. Op dit gebied heerscht nog veel te veel het wanbegrip, dat de practjk zich naar de bepalingen, die rechtsgeleerden buiten haar om vaststellen, regelen kan en moet. En toch, een niet passend keurslijf kan het schoonste lichaam verminken. Ook ware het te wenschen, dat de techniek van ons vak dien juristen niet geheel vreemd bleef. Een helder begrip b.v. omtrent het technische karakter der afkoopsommen, kan sterk influenceeren op de juridische opvatting van den afkoop. 273 Zooals wij reeds zagen, verkrijgt de begunstigde de verzekerde som niet bij wijze van erfenis, daar zij niet tot den boedel des erflaters behoorde. Daaruit volgt, dat er nooit sprake zijn kan van eenig recht van de legitimarissen op die verzekerde som, want zij kunnen nooit eenig nadeel ondervinden uit de toewijzing aan een ander van een som, die nooit tot het vermogen des erflaters behoord heeft. Zoo ze wérkelijk nadeel geleden hebben, kan dit aileen ontstaan zijn uit de betaling der premiën, want deze zijn uit den boedel des erflaters gevloeid; en slechts die premiën, hetzij in haar geheel, hetzij voorzooverre zij inbreuk maakten op een wettelijk erfdeel, kunnen in aanmerking komen om in den onder de erfgenamen te verdeelen boedel teruggebracht te worden (inbreng). Deze bepaling, hoe logisch ook, komt, voorzooverre mij bekend, alleen voor in het Rumeensche Wetboek van Koophandel. Naar mijn meening behoort zulk een voorschrift in elke Wetgeving thuis. Ontkenden wij dit recht van den benadeelden legitimaris, wij zouden voor eiken erflater de deur open stellen om de bepalingen omtrent het wettelijk erfdeel, tot een wassen neus te maken, door één of meer der legitimarissen te bevoordeelen boven de anderen. Hij zou dit b.v. doen kunnen, door tegen een zéér groote premie-in-eens een verzekering ten behoeve van enkelen hunner te sluiten. Het zou echter mogelijk kunnen zijn, dat de som der premiën, die in den boedel teruggebracht moeten worden, het verzekerde kapitaal overtrof. Voor dat geval zou de Wetgever goed doen te bepalen, dat nimmer méér dan het verzekerde kapitaal ingebracht behoeft te worden. In de practijk komt de door mij verdedigde opvatting hierop neer, dat alleen dan aan benadeelde legitimarissen het recht kan worden toegekend, van de betaalde premiën inbreng te eischen, wanneer en voor zooverre als die voldaan zijn uit het vermogen, het kapitaal van den verzekeringnemer, doch dat hun dat recht ontzegd moet worden,' wanneer de verzekeringnemer de premiën uit zijn inkomen voldeed. Aan legitimarissen toch kan nimmer het recht worden toegekend, beschikkingen, door den erflater tijdens zijn leven omtrent zijne inkomsten gemaakt, a posteriori te niet te doen. Door zulke uitgaven kan een legitieme portie nimmer worden aangetast. Herhaaldelijk zijn er rechterlijke beslissingen in dezen zin gevallen. Nog eens wensch ik er uitdrukkelijk op te wijzen, dat door het recht van den benadeelden legitimaris op inbreng van premiën niet te kort gedaan wordt aan de onaantastbaarheid van het recht van den be- 18 274 gunstigde (als zoodanig) op de verzekerde som, en dat dit laatste recht zeer wel bestaanbaar is, zonder dat het eerste behoeft te worden opgeofferd; want dat recht op de verzekerde som is iets anders dan het recht op inbreng der reeds betaalde premiën. De onaantastbaarheid van het recht op de verzekerde som en de onaantastbaarheid der legitieme portie zijn dus nevens elkander bestaanbaar.1) Er zijn nóg andere personen, die het recht van den begunstigde op Tegenover ge-j de verzekerde som in enkele gevallen betwist hebben. Neem aan, een ™uw&iJifrgLd,| , . . meenschap. echtpaar is in gemeenschap van goederen getrouwd en de man sterft zonder testament. Volgens ons vaderlandsche Recht heeft de vrouw dan op geen cent van zijn nalatenschap recht, doch alleen op haar helft in de huwelijksgemeenschap, zoodat de erfgenamen van den man opkomen voor de helft van het gemeenschappelijk vermógen van man en vrouw. Daar hooren zij, dat de man ten behoeve van zijne vrouw verzekerd was, en dat deze de begunstigde is van een polis van ƒ 50.000. Fluks doen zij hun eisch gelden, ook daarvan de helft, / 25.000, te ontvangen ! Hoewel hun ook thans bijna algemeen die eisch ontzegd wordt, ware het wellicht wenschelijk hun dit vermeende recht uitdrukkelijk te ontnemen, omdat men tot op zekere hoogte hier in strijd komt met de leer, dat de begunstigde, zoodra de verzekering tot stand is gekomen, een bepaald, zij het ook nog sluimerend, recht verkrijgt op de toekomstige uitkeering. Immers de begunstigde vrouw, die in gemeenschap van goederen gehuwd is, zou dat recht dan van haar zijde in de gemeenschap brengen. En daarop zouden zij, die recht op de helft van het gezamenlijk vermogen hebben, met eenigen schijn van recht hun aanspraak op de helft der verzekerde som kunnen gronden. Dat die aanspraak niettemin niet erkend behoort te worden, vindt zijn oorzaak in de twee volgende omstandigheden: 1°. Hoewel, reeds tijdens het bestaan der gemeenschap, het recht op de verzekerde som in sluimerenden toestand bestond, kan dit recht eerst na den dood van den man, d.w.z. eerst na de ontbinding der gemeenschap, worden uitgeoefend. De vruchten, die uit de uitoefening van dat recht voortvloeien, vallen dus naar billijkheid «te/in de gemeenschap. *) In Engeland bestaan speciale voorschriften ter bescherming van de rechten van vrouw en kinderen van den verzekerde tegenover zijne crediteuren, ook gedurende het bestaan der verzekering. 275 2°. Het kan nimmer in de bedoeling van den Wetgever, Iaat staan van den verzekeringnemer zeiven, liggen, om, wanneer deze laatste ten behoeve zijner vrouw een verzekering sluit, daardoor tevens zijne erfgenamen te bevoordeelen. Het motief voor het sluiten eener verzekering zou inderdaad door de erkenning van een recht op de helft der verzekerde som ten behoeve van hen, die aanspraak maken op de helft der gemeenschap, voor een deel ophouden te bestaan: steeds zou men de zekerheid missen, dat het aan de vrouw verzekerde voordeel haar werkelijk onverminderd ten goede kwam.1) Evenmin kunnen de erfgenamen van den man eischen, dat de helft der betaalde premiën hun worde uitgekeerd, al zijn deze ook werkelijk uit de gemeenschap gevloeid. Immers zij hebben slechts recht op de helft van wat op het oogenblik van den dood van den verzekerde in diens boedel was; en daartoe behooren niet de reeds daaruit betaalde premiën! Er is ook nergens een Wetsbepaling te vinden, die erop wijzen zou, dat een deel van het eenmaal uitgegevene hier weer in den boedel zou moeten worden teruggebracht. Zoowel tegenover schuldeischers, als tegenover legitimarissen en gerechtigden uit de huwelijksgemeenschap is dus het recht van den begunstigde onaantastbaar. Zonder eenige vrees voor namaning van andere zijde kunnen derhalve de Maatschappijen het verzekerde bedrag uitbetalen aan de persoon, die op het oogenblik van het overlijden des verzekerden de kwaliteit van begunstigde bezit. Een andere opvatting zou de uitoefening van ons bedrijf bemoeielijken, soms onmogelijk maken! VI. overdraoht van wij hebben reeds gezien, dat zoowel de hoedanigheid van verzeke- de hoedanigheid van verzekeraar, ringnemer als die van begunstigde op een ander kan worden overgedragen. Hetzelfde kan geschieden met de hoedanigheid van verzekeraar, doch alleen met medewerking en goedvinden van den verzekeringnemer. Dit is niet meer dan natuurlijk, omdat de laatste, nadat hij met A eene overeenkomst afsloot, niet tegen zijn wil gedwongen kan worden, diezelfde overeenkomst met B voort te zetten. Wanneer wij nagaan, waarop het bovenstaande in de practijk neer- • <* 1) Nog meer valt dit in het oog, wanneer de verzekering ten behoeve van de vrouw gesloten werd, juist ter vergoeding voor de omstandigheid, dat zij geen erfgename zijn zal. 18* 276 komt, zien wij al spoedig, dat wij hier staan voor wat men gewoon is te noemen: „het overdragen der portefeuille" van de eene Maatschappij aan de andere. Er kan wel g££u mdeJijJie tmjfeJ hesiaan aan hei feiL dat voor de rechtsgeldigheid van zulk een overdracht de toestemming van eiken yerzekeringnemer, individueel, vereischt wm-Ht Die w" stemming kan niet stilzwijgend ondersteld worden: zij moet'ultdrukkelijk blijken. En zoolang nog één verzekerde der overdragende Maatschappij die toestemming niet heeft gegeven, moet die Maatschappij in stand blijven, al waren ook alle andere verzekeringen reeds door de overnemende onderneming overgenomen. Jjeze toestand is evenwel niet in overeenstemming met de behoeften b»*™ VJ _van ons bedrijf. Het kan voorkomen en is voorgekomen, dat de oyerT dracht van de portefeuille eener onderneming aan e.Pne andere in het voordeel van alle verzekerden der eerste onderneming strëktTDÏr~ "al zelfs een zeer gmmon verschijnsel zijn, want de overdragende Maaj-~ schappij is bijna steeds de finantieel 7»,,^' >.v+ hare finantieele zwakheid is meestal de reden van de overdracht. Daarom mag het "'4 overdragen der portefeuille niet dl de moeieliik yern^rf^^Fn hoe verbazend bezwaarlijk is dit niet, wanneer de bovenaangegeven regels moeten gevolgd worden. Men moet dan beginnen met alle verzekerden, individueel, om toestemming tot de overdracht hunner verzekering te vragen. En nu kan men er zeker van zijn, dat het meerendeel hunner, uit zorgeloosheid of onverschilligheid, eenvoudig niet antwoordt. Dan moet opnieuw geschreven worden - eindelijk zelfs zijn persoonlijke bezoeken noodig. Want - zooals opgemerkt - het met-antwoorden vloeit bijna steeds voort uit achteloosheid, en volstrekt niet uit onwil om de toestemming te geven. Wanneer men zich nu een Maatschappij met vele duizenden verzekerden denkt, dan zal men inzien, welk een enorm tijdsverloop met hét voorbereiden der overdracht verloren moet gaan. Staat die Maatschappij zwak, dan _zoudit lange uitstel haar ondergang kunnen v»™,»^ terwijl m^ ^overdracht die had kunnen voorkómen. In het belangdeT^eTzek^n , vooral, is dus een wettelijkTregêTïïig3e grootere snelheid van handelen mogelijk maakt, zeer gewenscht. Zulk eene regeling is niet moeielijk aan te geven. De Wet heeft slechts w™**itjJ te bepalen, dat uitdrukkelijk _moet blijken,^met^^J^^^^ JSl^overdracht van de zijde der verzekerinmemer7d^crv^rTn7,nnP „weignng^zt andere woorden: wanneer de toestemming van elketT" 277 verzekeringnemer individueel gevraagd is, geldt de omstandigheid, dat niet binnen een vastgestelden tijd geantwoord wordt, als toestemming. Wie bezwaar heeft moet zulks uitdrukkelijk mededeelen, anders telt hij mede onder hen, die geene bezwaren hebben. De practijk eischt voorts, dat aan Volksverzekering-Maatschappijen (die hare verzekerden soms bij honderdduizenden tellen), bij eene zekere" uitgebreidheid, de gelegenheid gegeven worde, het vragen der individueele toestemming te vervangen door eene kennisgeving per advertentie in één of meer dagbladen-, waarbij c!ë v°r7°Koringfni»mn wó^dên ~ opgeroepen, eventueele bezwaren aan de Directie der overdragende Maatschappij kenbaar te maken. Ten slotte zoude het ook aanbeveling verdienen, aan begunstigden, die het recht op de toekomstige uitkeering hebben aangenomen, het recht te geven zich tegen de overdracht te verzetten en hen dus te behandelen op dezelfde wijze als de verzekeringnemers. Immers het gaat niet aan, dat aan iemand, die als onderpand eene polis van de Maatschappij A heeft aangenomen, daarvoor, tegen zijn wil, een polis van de Maatschappij B opgedrongen worde. Hoewel het ook bij deze regeling vanzelf spreekt, dat de overdragende Maatschappij niet kan worden geliquideerd, zoolang er nog verzekerden zijn, die hunne toestemming geweigerd hebben; hoewel dus ook hierbij zulk een onderneming misschien om der wille van enkele stijfhoofdigen in naam moet blijven bestaan, omdat men niemand tegen zijn wil eene andere Maatschappij dan de door hem gekozene kan "opdringen — zoo valt het toch niet te ontkennen, dat bepalingen in den geest der hier besprokene een spoedige en afdoende afwikkeling van zaken, ingeval van overdracht der portefeuille, aanmerkelijk zouden bevorderen, vorm vaD do De vorm, waarin de overdracht van de hoedanigheid van verzekeraar overdracht. —' ' — ■ • ■■ ■■ - , moet plaats hebben, kan geene andere zijn dan die van.eene overeenkomst tusschen den overflragenden en den overnemenden verzekeraar, waarbij de laatste alle rechten en verplichtingen van den eerstêpü1t_ de door dezen afgegeven polissen voortvloeiende, overneemt, natuurlijk voorzooverre de verzekeringnemers daartegen, geene bezwaren opperen. Dat daaraan tevens overneming van de op de overgedragen verzekeringen aanwezige reserve verbonden is, spreekt vanzelf. Tegenover de verzekerden kan van de overdracht op verschillende wijzen blijk gegeven worden. Het meest logisch zoude wel zijn eene aanteekening op de polis der overdragende Maatschappij, gesteld door 278 de overnemende Maatschappij, en constateerende de plaats gehad hebbende overdracht, waardoor voortaan die laatste voor de uit de polis voortvloeiende aanspraken van den begunstigde of van den verzekeringnemer zal opkomen. Maar het is zeer de vraag of het gelukt alle polissen in handen te krijgen, teneinde die aldus te clausuleeren. Bij groote uitgebreidheid der overdragende Maatschappij is dit zelfs vrijwel onmogelijk. De overnemende Maatschappij kan ook nieuwe polissen uitgeven (van denzelfden inhoud als de oude), waarin- dan uitdrukkelijk dient vermeld te worden, dat zij in de plaats dier oude treden. Hieraan echter zijn, in het bizonder alweer wanneer het overgenomen bedrijf uitgebreid is, een enorme arbeid en veel kosten verbonden. Het eenvoudigst is natuurlijk eene kennisgeving aan de verzekeringnemers, dat hunne polissen- — ingevolge hunne uitdrukkelijk of stilzwijgend verleende toestemming — door Maatschappij X zijn overgenomen, dat deze voortaan voor de premiën kwiteeren zal, enz. Men zou de vraag kunnen stellen of zelfs deze kennisgeving wel strikt noodzakelijk is, waar de overdracht toch feitelijk reeds tot stand is gekomen , door den overeenstemmenden wil van den verzekeringnemer, den overdragenden en den overnemenden verzekeraar. Waar echter alle Wetgevers ervoor waken, dat er van de verzekering een schriftelijk bewijs besta, is, bij een zoo belangrijke verandering als de hier besprokene, eene kennisgeving toch wel het minste wat men verlangen kan. VII. ci zijn sommige oorzaken. Qie aanleiding Kunnen geven tot het ver- Redenen, waar- vatten van het recht van den begunstigde.op de verzekerde som. Vroeger de verzekerde waren de Wetgevingen, en ook de Maatschappijen zeiven, veel minder liberaal op dit punt dan tegenwoordig. Men beschouwde toen het feit, dat de verzekering verviel en het recht op de verzekerde som verloren ging, zonder dat de Maatschappij zelfs gehouden was tot restitutie van een deel der premiën, als een soort van straf voor den verzekerde, die door eigen schuld het leven verloor, en vergat, dat niet deze, maar de begunstigde daardoor in de eerste plaats getroffen wordt. Bovendien meende men, dat in vele gevallen de billijkheid tegenover de Levensverzekering-Maatschappijen zulke strenge bepalingen vorderde. Meer en meer is mén van deze denkbeelden teruggekomen, en tegenwoordig 279 is men reeds zóó ver, dat het meerendeel der Maatschappijen de verantwoordelijkheid van den verzekeraar bijna voor alle gevallen erkent, uitgezonderd voor enkele, waarin óf bedrog waarschijnlijk is, óf het risico voor den verzekeraar door toedoen van den verzekerde zóózeer toeneemt, dat men naar recht en billijkheid de verplichting van den verzekeraar niet langer handhaven kan. zelfmoord. Als eerste en voornaamste voorbeeld noem ik het geval, dat de persoon, wiens leven "verzekerd is, zelfmoord pltegt. Tot voor betrekkelijk ^ korten tijd achtte men daardoor plkp Maatschappij van hliar"verpIicF^ ting tot uitbetaling van het verzekerde bedrag bevrijd. De gronden, die men daarvoor aanvoerde, waren vooral deze, dat bij het berekenen der premiën erop gerekend was, dat elke verzekerde den natuurlijken dood zou sterven; verder, dat, zoo ook ingeval van zelfmoord uitbetaald ■ moest worden, ieder, die van plan was zich het leven te benemen, eerst een flinke verzekering sluiten en op die wijze de Maatschappij van Levensverzekering bedriegen zou; ten_sjotte, dat het niet aanging, de Maatschappij verantwoordelijk te stellen voor de gevolgen eener handeling van den verzekerde, die toch zonder twijfel moreel te veroordeelen en tot op zekere hoogte een misdaad is. Geen dier gronden is echter steekhoudend, en het zal wel. nauwelijks noodig zijn dit breedvoerig te betoogen. Vooreerst houden de statistische gegevens, waarop de berekeningen der Maatschappijen gegrond zijn, wèl rekening met de sterfgevallen ten gevolge van zelfmoord. Het voorkómen Verder bestaat er, om hêt bedrog door zelfmoord te voorkómen, een van het bedrog | rr" ~ ~ " ij , . . door zelfmoord, eenvoudjg middel, dat wij reeds vroeger leerden kennen.1) Met is n.i. voldoende, dat men slechts gedurende enkele jaren na het afsluiten der verzekering de verplichting tot uitbltWngj'mge^rhrgn zelMoórd", v^or den verzekeraar doet vervallen. Het is nauwelijks aan te nemen, dïït iemand zich verzekeren zal met TTCt oog op een zelfmoord, dien hij thans reeds van plan is over b.v. 3 jaren te begaan; en omgekeerd pleit de waarschijnlijkheid ervoor, dat, wanneer iemand zich binnen een zoo korte periode van het leven berooft, de verzekering werkelijk met het bedrieglijke oogmerk gesloten werd, binnen kort door zelfmoord de Maatschappij tot uitbetaling te noodzaken. Het is intusschen zeer goed mogelijk, dat zelfs dan volstrekt van geen bedrog sprake zal zijn, •) Zie blz. 176 v. v. 280 en daarom moet de Directie zich het recht voorbehouden, zelfs dan tot uitbetaling over te gaan. Men houde in het oog, dat het eenige doel van deze beperking is, de Maatschappij te beschermen tegen mogelijke bedriegerijen, die het wegvallen daarvan niet alleen toelaten, maar zelfs uitlokken'zou. Zoo er echter een ander middel te vinden was, dat die bedriegerijen kon voorkómen (zulk een middel is nog niet uitgevonden!), dan zou ook die nog bestaande beperking zonder bezwaar kunnen worden opgeheven. WantiOjl°S!gja"digheid, dat, ingeval van zelfmoord, de Maatschappij tot uitbetalen~gehouden is, even goed als bij elk ander sterfgeval, ligt op ziclizèlf niets onbillijks^ Integendeel; hef omgekeerde zou^ als 'alge- meene regel, grof onbillijk zijn teg,™,,, dm b^gmtsiigdeZ^ " Omtrent die billijkheid of onbillijkheid dien ik thans nog iets uit- vrijwillige en voeriger te zijn. Niet elke zelfmoord moet uit hetzelfde oogpunt be- £iÖge . schouwd worden, en in de meeste gevallen bestaat een geprononceerd onderscheid tusschen zoogenaamden vrijwüligen of toerekenbaren en onvrijwilligen of ontoerekenbar en zelfmoord. Vrijwillig is de zelfmoord, wanneer de persoon, die hem pleegt,, daartoe overgaat ingevolge een' met zijn vrijen wil gevormd besluit, onvrijwillig, wanneer hij geschiedt ten gevolge van een besluit, gevprmd onder den invloed van een aanhoudenden of momenteelen abnormalen toestand der geestvermogens. Gevallen van onvrijwilligen zelfmoord zijn niet zeldzaam: de zieke, die zich in een vlaag van ijlende koorts uit het venster stort, de krankzinnige, die zich in een toestand van melancholie het leven beneemt, jazelfs de versmade minnaar, die zich zijn teleurstelling zóózeer aantrekt, dat hij in wanhoop zelfmoord begaat, — zij allen verkeeren in een door lichamelijk of zedelijk lijden veroorzaakten abnormalen geestestoestand, die aan hun zelfmoord een onvrijwillig karakter geeft. Bij die allen bestaat een toestand van psychisch lijden, en er is geen enkele reden, om aan te nemen, dat een Levensverzekering-Maatschappij, wèl aansprakelijk zoude zijn voor den dood tengevolge van een lichamelijke ziekte, en niet voor dien tengevolge van een zielsziekte. Maar niet elke zelfmoord is het gevolg eener zielsziekte; er zijn er, waartoe het voornemen in een volkomen normaal brein rijpt, en die' gepleegd worden in koelen bloede, d.w.z. terwijl de zelfmoordenaar zich volkomen rekenschap geeft van de daad, die hij begaan wil, en van de oorzaken, die hem daartoe drijven. Vele medici ontkennen, dat zelfmoord ooit iets anders zijn kan dan het uitvloeisel van een psychische ziekte. Zoo men dit aanneemt, zal, naar mijn inzien, de geheele kwestie omtrent al of niet uitbetalen vervallen, want dén zal geen ernstige Levensverzekering-Maatschappij zich van de verplichting tot uitbetaling' ooit ontslagen kunnen achten. Maar wanneer men de mogelijkheid van een geheel vrijwüligen, in normalen toestand gepleegden zelfmoord erkent, is het begrijpelijk, dat (vooral vroeger!) er motieven geldend gemaakt werden, die van de uitbetaling moesten ontslaan. Niet-uitbetaiiBg Toch zou nien ook in dit geval door de weigering om uit te betalen bij zelfmoord een onbillijkheid te- een grof onrecht begaan, en dat wel tegenover den begunstigde, den gunstigde. eenige, die onder die weigering lijden zou. Nemen wij aan, dat een huisvader jaren lang zijne premiën betaald heeft, daarvoor hard heeft moeten werken en zwoegen, en het geld daarvoor misschien uit eigen mond gespaard heeft. Eindelijk wordt de strijd om het bestaan hem te sterk en hij begaat zelfmoord. Is er nu iets onredelijkers denkbaar, dan dat de Maatschappij door die daad van elke verplichting bevrijd en der weduwe het verzekerde kapitaal onthouden wordt? Die weduwe is het dan, die de straf moet dragen voor wat haar echtgenoot misdeed, en de Maatschappij zoude het recht hebben, zich daaruit een bron van winst te maken! Men werpe mij niet tegen, dat menigeen door het bewustzijn, dat de verzekerde som niet zal worden uitbetaald, van zelfmoord wordt teruggehouden. Iemand, die zóóver gekomen is, dat hij zich het leven benemen wil, denkt slechts zelden om verzekering en uitkeering. Die terughoudende kracht van het vooruitzicht, dat de verzekerde som niet wordt uitgekeerd, is in geen géval te bewijzen; haar bestaan kan vermoed worden, maar niet aangetoond.- Het onrecht, aan den begunstigde te plegen, echter staat vast; hier is van geen vermoeden sprake, hierv is de absolute zekerheid van een te plegen onbillijkheid, die tot eiken prijs vermeden moet worden. Ook bewere men niet, dat door zulke liberale bepalingen de soliditeit der Maatschappijen in gevaar wordt gebracht, iets dat vooral door minder kieskeurige Agenten van dóór en dóór ouderwetsche Maatschappijen wel eens in het midden wordt gebracht. De sterftetafels houden rekening met alle sterfgevallen, ook met die ten.gevolge van zelfmoord. En even goed als de verzekeraar voor de verzekerde som aansprakelijk is, wanneer een volkomen gezond gebleken individu na zeer korten tijd overlijdt, even goed moet hij tot uitbetaling gehouden zijn, zoo de verzekerde zich van het leven berooft. Om te voorkómen, dat bij voorkeur zieken zich aanmelden, dient het geneeskundig onderzoek; om te voorkómen, 281 282 dat bij voorkeur toekomstige zelfmoordenaars aanvragen indienen, dient de bepaling, dat, binnen een zekeren termijn na het afsluiten der verzekering ingeval van zelfmoord niet zal worden uitbetaald. Én die termijnbepaling èn het geneeskundig onderzoek zijn een correctief voor anders onvermijdelijke ongunstige afwijkingen van de sterftetafels. Wanneer dat correctief eenmaal is aangebracht, mag men met aarzelen, den verzekeraar de volle op zich genomen verplichting te doen vervullen. Zoo een verzekerde, niettegenstaande hij blijkbaar bij het sluiten van den post gezond was, zeer spoedig sterft, de Maatschappij is tot uitbetalen gehouden. En wanneer een andere verzekerde, niettegenstaande hij blijkbaar bij het sluiten der verzekering niet aan zelfmoord dacht (omdat b.v. 3 jaren verloopen zijn, zonder dat van zulk een voornemen iets gebleken is!), wanneer een andere verzekerde desniettegenstaande later tóch zelfmoord pleegt, bestaat er evenmin reden, de Maatschappij van haar verplichting ontslagen te achten of voor haar soliditeit te vreezen, wanneer zij die verplichting nakomt. Beide gevallen zijn volkomen analoog; in beide gevallen is-weigering om uit' te betalen een onbillijke bevoordeeling van de Maatschappij ten koste van den begunstigde, en dus een onbillijkheid, die ook door een afkeurenswaardige daad van den verzekerde niet voldoende gerechtvaardigd wordt. Op één misvatting, die soms voorkomt, wensch ik nog even de aan- Gevauen v»„ dacht te vestigen. „Zelfmoord plegen» is iets anders dan het opzettelijk SSÏÏÏÏÏL verrichten van een handeling, die den dood ten gevolge heeft. Of, juister tigbeld■ uitgedrukt: zulk een handeling kan zelfmoord zijn, maar zij kan het ook niet zijn. Wanneer iemand opzettelijk een vergiftige spijs gebruikt, zonder te weten, dat zij vergiftigd is; wanneer een ander, meenende' dat zijn pistool niet geladen is, dat „uit aardigheid" tegen de slaap zet en afdrukt, zoodat hij zich door het wèl geladen wapen het leven beneemt, dan begaat geen van beiden zelfmoord, hoewel zij zich door. een vrijwillige handeling den dood berokkenen. Maar het opzet was hierbij niet gericht op het veroorzaken van den dood, doch alleen op . het verrichten van de handeling, van welke intusschen niet vermoed werd, dat zij den dood ten gevolge zou hebben. In zulk-een geval kan dus de zelfmoord-kwestie bij de uitbetaling geheel achterwege blijven, omdat er van geen zelfmoord sprake zijn kan (zelfs niet van onvrijwilligen zelfmoord), doch alleen van een door onvoorzichtigheid of onwetendheid dooden van zichzelven. 283 overlijden ten- Behalve door zelfmoord kan de dood van den verzekerde nog door gevolge van eigen misdaad. Dood- andere immoreele of strafbare daden van den verzekerde zeiven verstraf. — Overlijden in de ge- oorzaakt worden. Soms zelfs is zijn dood net directe gevolg van een vangenis. J . ' door hem gepleegde misdaad, b.v. wanneer hij met den dood gestraft wordt, wanneer hij bij een roof aanval door den aangevallene wordt neergeschoten, wanneer hij, zijn misdaad in de geevangenis boetende, daar tengevolge zijner opsluiting komt te overlijden, enz. In den goeden ouden tijd, achtten de Levensverzekering-Maatschappijen zich in zulke gevallen eenvoudig van alle verplichting ontslagen; en men vond het zelfs onzedelijk, aan die verplichting te blijven hechten: dat stond, naar men meende, gelijk met het aanmoedigen van de misdaad. Hoe dwaas die beschouwing is, zal ik wel niet behoeven aan te toonen. Zou ooit iemand, die een moord beraamde, zich daarvan hebben laten afhouden door de overweging, dat, zoo hij met den dood gestraft mocht worden, het door hem verzekerde kapitaal niet zou worden uitbetaald? Ik geloof het niet. Afgescheiden van de omstandigheid, dat iemand, die moreel zoo laag staat, zich gewoonlijk om het lot van vrouw en kinderen weinig bekommeren zal, wordt moord — en, in het algemeen, misdaad — in verreweg de meeste gevallen begaan in de verwachting, dat een ontdekking uitblijven zal, waardoor dan tevens de vraag omtrent het al of niet uitkeeren van de verzekerde som, voor zooverre beschouwingen daaromtrent den misdadiger influenceeren kunnen, van de baan wordt geschoven. De meeste Maatschappijen, en langzamerhand ook hier en daar een Wetgever, zijn dan ook in onze dagen tot de slotsom gekomen, dat de regel: „Wreek de zonden van den verzekerde „niet op den begunstigde", in al dergelijke gevallen van toepassing is. Zoo bewezen mocht worden, dat een verzekering gesloten werd, met het oog op de doodstraf, die de verzekerde in de toekomst voorzag, — ja, in dat zeer onwaarschijnlijke geval, is de Maatschappij naar recht en billijkheid van elke verplichting ontslagen. Maar dat behoeft niet uitdrukkelijk vermeld te worden; het is een onvermijdelijk gevolg van de kwade trouw, die bij het afsluiten der verzekering voorgezeten heeft. Duei. Op even liberale wijze vatten in den tegenwoordigen tijd de meeste» ernstige Levensverzekering-Maatschappijen haar verplichting tot uitbetaling op, voor het geval de verzekerde in een duel komt te vallen. Evenals de vraag betreffende de doodstraf, is ook die omtrent het duel voor Nederland van betrekkelijk weinig belang; de doodstraf is ten onzent afgeschaft, en de Nederlanders duelleeren zoo goed als nimmer. Maar er 284 zijn Nederlandsche Maatschappijen, die in het buitenland werken, en deze komen vaak in aanraking met volken, waar niet alleen de doodstraf nog bestaat, maar waar bovendien een „man van eer" het noodig vindt met een ander „man van eer" te duelleeren, zoodra hij van dezen een blik of een handbeweging in het nadeel van zijn overgevoelige eer meent te kunnen uitleggen. Voor die Maatschappijen heeft de duelkwestie eenig practisch belang. Getrouw aan het principe, dat het door eigen schuld omkomen van den verzekerde geen aanleiding geven mag tot het straffen van den begunstigde, door dezen de verzekerde som te onthouden, meen ik, dat ook in dit geval de verantwoordelijkheid van den verzekeraar niet mag ontkend worden. Onze Regeering, die tot dezelfde conclusie kwam, rechtvaardigde deze aldus: „Bij tweegevechten, welke wel middellijk „den dood kunnen tengevolge hebben, doch geen voornemen kenschetsen om zich van het leven te berooven, vloeit dus de dood niet voort „uit de onmiddellijke daad van den verzekerde." Voorwaar, een zwak argument, waar de verzekerde zich toch willens en wetens aan het gevaar van den dood blootstelt! Zoo men echter de verantwoordelijkheid van den verzekeraar erkent, ook zoo de dood uit de onmiddelijke daad van den verzekerde voortvloeit, zal men dat dubieuse argument gerust kunnen missen. Het spreekt alweer vanzelf, dat, wanneer iemand zijn verzekering sluit, wetende dat hij binnen kort duelleeren moet, de verzekering nietig verklaard kan worden, op grond van het bestaan van kwade trouw zijnerzijds. In den ouden tijd, waarvan ik zooeven reeds sprak verviel een ver- Rei«m: zekering zonder meer, wanneer de verzekerde de een of andere reis ondernam, die naar het oordeel van den verzekeraar het risico verhoogde. Deze draconische bepaling werd echter in den loop der jaren meer en meer verzacht. Sommige reizen werden toegestaan tegen betaling eener extra-premie, en steeds verder werden de concessiën op het gebied uitgebreid, totdat men weldra in de voorwaarden der Maatschappijen niet meer bepaalde welke reizen geoorloofd, doch alleen welke verboden waren. Meer en meer valt het streven te bespeuren, het gebied van die verboden reizen te beperken; en wellicht is de tijd niet ver, waarop elke reis ondernomen zal kunnen worden, zonder betaling eener extra-premie. Men versta mij wèl: Wanneer iemand in een roeibootje het kanaal oversteekt, of een reis onderneemt naar de binnenlanden van Afrika, zal niemand verlangen, dat een Levensverzekering-Maatschappij het risico op zijn leven blijft loopen, of er iets onbillijks in zien, dat zij, tijdens den duur van dat waagstuk, de verzekering als niet bestaande beschouwt, mits zij haar maar niet eenvoudig vervallen verklare, en de betaalde premiën in haar kas houde! Zoodra echter iemand reist in een land of op zeeën," waar de gelegenheid bestaat dat in overeenstemming met de eischen van den tegen woord igen tijd te doen, en hij reist ook feitelijk op die wijze, zoo is de vermeerdering van het risico voor de Levensverzekering-Maatschappij bij de tegenwoordige middelen van vervoer zóó gering, dat het niets onbillijks heeft, haar dat llllpK te laten dragen. Ook omtrent het verblijven in tropische gewesten worden steeds voor de verzekerden gunstiger bepalingen ingevoerd. De concurrentie zal ervoor zorg dragen, dat in dit opzicht de Maatschappijen in hare concessiën zóóver gaan, als met de eischen der'soliditeit is overeen te brengen; verder te gaan zou èn voor de Maatschappijen èn voor het publiek.gevaarlijk kunnen worden.1) Gevaarlijke te- Er zijn sommige beroepen, welker uitoefening voor den verzekeraar roepen. J - zeer bizondere gevaren met zich brengt, omdat de verzekerde daardoor aan een veel grootere sterftekans is blootgesteld dan in gewone omstandigheden. Oefent de verzekerde zulk een beroep reeds uit bij het aanvragen der verzekering, dan zal deze niet tot stand komen dan tegen betaling eener extra-premie, en kan er dus nimmer sprake zijn van een vervallen van de verzekering tengevolge van dat gevaarlijke beroep. Zoo echter de verzekering op de gewone voorwaarden werd afgesloten, en de verzekerde eerst later gedurende het bestaan der verzekering een gevaarlijk beroep kiest, wordt de zaak eenigszins anders. Toch zou ook dan het eenvoudig nietig verklaren der verzekering, waarop wellicht reeds vele premiën betaald zijn, een grove onbillijkheid zijn. Slechts zoo de Maatschappij de verzekering niet gesloten zoude hebben, indien de verzekerde dat beroep reeds bij het sluiten der verzekering uitgeoefend had, zou het overweging verdienen, haar de bevoegdheid toe te kennen, een vergelijk te treffen. In alle andere gevallen moet zij genoegen nemen met het betalen eener extra-premie; en ook wan.neer die betaling uitblijft, kan men haar niet het recht toekennen, de reeds betaalde premiën te confiskeeren. In de practijk hebben deze l) Zie blz. 76 en 77. 285 286 beschouwingen alleen dén waarde, wanneer de verzekerde werkelijk tengevolge van het veranderde beroep, dat hij gekozen heeft, komt te overlijden. Zoo hij sterft aan een ziekte, die met dat beroep in geen verband staat, geeft niets der Maatschappij het recht, ook maar in eenig opzicht van het gesloten contract af te wijken. Reeds bij een vroegere gelegenheid1) maakte ik er melding van, dat ooiiogUi.ieo. alle Maatschappijen van eenige beteekenis bizondere voorwaarden en premiën hebben ingevoerd, voor het geval de verzekerde, die ten oorlog trekken zal, zich tegen het daaruit voortspruitende gevaar verzekeren wil. Het is echter denkbaar, dat een verzekerde ten oorlog trekt, zonder aan die bepaalde voorwaarden voldaan te hebben. Alsdan gaat het evenmin aan, de verzekering als vervallen te beschouwen en zal men haar óf gedurende den tijd van den oorlog moeten schorsen, óf moeten afkoopen, zoo de verzekerde daaraan de voorkeur geeft. Zeer veel is er ten allen tijde geschreven en gesproken over het ver- verzwijging, vallen der verzekering, ingeval van verzwijging van omstandigheden, die op het tot stand komen invloed kunnen hebben, of wel ingeval er bij het afsluiten door den verzekerde onware mededeelingen zijn gedaan. Wat het verzwijgen betreft, ik geloof niet, dat de kwestiën, die daaromtrent rijzen, eenige practische beteekenis hebben, en dat wel om de volgende reden: Terecht wordt aangenomen,' dat hij, die een verzekering wenscht te sluiten, niet volkomen op de hoogte zijn kan van alles, waaromtrent de Maatschappij moet worden ingelicht, opdat zij over de al-of niet-aanneembaarheid dier verzekering een juist oordeel vellen kan. Daarom legt de Maatschappij aan eiken verzekeringslustige verscheidene vragen ter beantwoording voor, en van de antwoorden daarop hangt de beslissing voor een deel af. Waar aldus het principe gehuldigd wordt, dat slechts de Maatschappij erover oordeelen kan, wat zij voor die beslissing heeft te weten, kan men van den aanstaanden" verzekerde niet meer eischen, dan dat hij die vragen correct beantwoorde: andere mededeelingen mogen geacht worden niet noodig te zijn, omdat er anders naar gevraagd zou worden. Zelfs indien sommige vragen niet beantwoord worden, en de Maatschappij desniettegenstaande de verzekering aanneemt, kan die niet-beantwoording nimmer aanleiding geven tot het betwisten van de geldigheid der verzekering. l) Zie blz. 77 287 Immers het feit, dat de verzekering niettemin aangenomen werd, moet de Rechter als een bewijs beschouwen, dat de Maatschappij in dit geval aan de beantwoording der bewuste vraag geen gewicht hechtte. De Maatschappij lette dus op een directe, concrete beantwoording van al hare vragen. Een streepje b.v. is geen antwoord. Luidt de vraag: „Is U het bestaan eener erfelijke ziekte in Uw familie bekend?", en antwoordt de candidaat-verzekerde daarop met een steepje, dan beteekent dit volstrekt niet „neen", en kan men hem later nooit van het doen van een onware mededeeling beschuldigen, onware aan- Geheel iets anders is het, wanneer op een concrete vraag een concreet antwoord gegeven wordt, doch het later blijkt, dat dit antwoord niet met de waarheid in overeenstemming is. Maar ook in dat geval zou men veel te ver gaan, 'wanneer men den Maatschappijen het recht wilde toekennen, die verzekering als vervallen te beschouwen. Hoe dik. wijls komen er niet dwalingen te goeder trouw voor! Men staat verbaasd over de menigte menschen, die niet juist bekend zijn b.v. met hun geboorte-datum. Een verkeerde opgave daaromtrent mag nimmer aanleiding geven tot het vervallen verklaren der verzekering, zelfs niet, wanneer het verschil groot is! Natuurlijk blijft den verzekeraar hef recht voorbehouden, maatregelen te nemen, opdat hem, zoo de leeftijd te laag werd aangegeven, het geleden nadeel vergoed worde, maar de nietigheid der verzekering kan en mag daaruit nimmer voortvloeien. Mits - en nu komt de quintescens der zaak—: mits het verkeerde antwoord te goeder trouw gegeven werdl En dat geldt niet alleen, waar het den geboorte-datum betreft, maar op elk punt, waarover de door de Maatschappij gestélde vragen loopen. Zoodra het antwoord opzettelijk verkeerd gegeven werd, zoodra er kwade trouw in het spel is, en men door een onware opgave den verzekeraar tot het aannemen der verzekering bewogen heeft, zoodra er dus bedrog plaats heeft gehad, zal, daarom alléén reeds, de verzekering naar recht en billijkheid als nietig te beschouwen zijn. „unanfeohtbar- Trouwens, de slotsom, waartoe alle beschouwingen omtrent de oor•yaibaarheid"™" zaken, die de ongeldigheid der verzekering kunnen met zich brengen, mij voeren, is deze: slechts dén behooren die oorzaken daartoe werkelijk aanleiding te geven, wanneer er kwade trouw in het spel is. Was dit niet • het geval, dan behoort geen ernstige Levensverzekering-Maatschappij de geldigheid der verzekering te betwisten, al mag men haar in sommige gevallen evenmin het recht ontzeggen, een vergoeding te verlangen (in welken vorm dan ook) voor te weinig ontvangen premiën. In de practijk komt deze stelregel neer op de z.g. „Unanfechtbarkeit" of onvervulbaarheid der polissen, een begrip, waaromtrent ik in het vierde Hoofdstuk reeds het een en ander mededeelde, en toen opmerkte, dat, al moge nog niet elke Maatschappij dat principe consequent huldigen,' er niettemin geen bisoudere verdienste in ligt, het wèl te doen. Daarom' hebben vele Maatschappijen, hoewel zij de onvervalbaarheid harer polissen feitelijk erkennen, er bezwaar tegen, dit als iets buitengewoons voor te stellen, en er met nadruk gewag van te maken. Men beroemt zich niet op een daad, waartoe men zich zedelijk verplicht gevoelt. I Ook sprak ik reeds over de „Unanfechtbarkeit", welke zich zelfs uitstrekt tot het geval, dat er kwade trouw in het spel geweest is. Het begrip tot zóóver uit te strekken strijdt tegen onze denkbeelden van zedelijkheid: men zou daardoor een premie stellen op bedrog.1) Evenwel verdient het aanbeveling, zelfs in dergelijke gevallen, de gevolgen van door den contractant gepleegd bedrog zoo min mogelijk op den onschuldigen begunstigde te wreken. Men stelle zich steeds de vraag, welke schade de Maatschappij door die kwade trouw geleden heeft, hoe die het best hersteld wordt, of, en in welke mate, door het vervallen verklaren der verzekering nog andere belangen dan die van den schuldige getroffen worden, enz. In elk geval handele men naar omstandigheden. Doch de tegemoetkoming moet alsdan ook niet meer . dan dat zijn, niet meer dan een zuivere concessie. Hij, die willens en wetens een onware opgave doen wil, moet weten, dat hij daardoor elk recht verspelen kan, voor zich en voor. anderen: slechts dat bewustzijn kan hem van het voorgenomen bedrog terughouden. Kwam ik tot dusverre voortdurend op voor het recht van den be- i» begunstigde gunstigde, dat slechts in de alleruiterste noodzakelijkheid beperkt of ToX^d™* vervallen verklaard mag worden, thans moet ik nog, ter wille der vol- zekerdeledigheid, één geval vermelden, waarin het onherroepelijk verloren - ÜI gaat, nj. wanneer de dood van den verzekerde door grove nalatigheid of (nog erger) door opzet van den begunstigde veroorzaakt wordt. Het zal wel onnoodig zijn, daarover uit te weiden: het rechtvaardige van deze bepaling ligt te zeer voor de hand. Vergelijk bij een en ander blz. 108, v.v. 288 289 VIII. dHe'o vraagstuk Aan het slot van dit Hoofdstuk wensch ik nog te behandelen eene Us- vraag, die dikwijls aanleiding geeft tot bittere woorden en klachten van de zijde van het publiek. Het komt nog al eens voor, dat een verzekerde aan zijne Maatschappij het verlies zijner polis bericht en een duplicaat daarvan verlangt. Gewoonlijk is men met die mededeeling wat voorbarig, want — • als de Maatschappij erop aandringt nog eens goed te zoeken — komt de polis in negen van de tien gevallen weer terecht. Maar zoo zij verloren blijft, kan volgens mijne overtuiging niet zonder meer een duplicaat-polis worden afgegeven. afgeve"™)!1 du-' ^e P°''s 's ne* schriftelijke bewijs van bet bestaan der overeenkomst. piioaatpoiisseu. Uitbetaling van het verzekerde bedrag vindt alleen plaats tegen overlegging van die polis. Waarom? Omdat door het gebruik aan de polis nog andere functiën worden toegekend dan die van eenvoudig bewijsmiddel, en wel in de eerste plaats de functie van onderpand, door in-deplaats-stelling en endossement.1) Het meerendeel der Maatschappijen erkent nog eene in-de-plaats-stélling (of, zooals men ten onrechte pleegt te zeggen, een eerste endossement), zonder dat daarvan aan de Maatschappij wordt kennis gegeven. De mogelijkheid is dus niet uitgesloten, dat, terwijl de verplichting tot betaling voor de Maatschappij voldoende uit hare boeken blijkt, daarin als rechthebbende op die uitbetaling iemand voorkomt, die deze kwaliteit reeds ten behoeve van een ander verloren heeft. Wanneer men nu zeker wist altijd met eerlijke menschen te doen te hebben, zou daaruit, met het oog op de uitgifte van duplicaatpolissen, geen gevaar voortvloeien. Nu men daarvan niet zeker is, stelt de Maatschappij, die zonder overlegging der oorspronkelijke polis uitbetaalt, zichzelve en anderen aan verliezen bloot. Stel: A heeft zich verzekerd ten behoeve van B. Buiten weten der Maatschappij „endosseert" hij zijne polis aan C, doch doet het tegenover de Maatschappij voorkomen, alsof de polis verloren is, waarna hem een duplicaat wordt uitgereikt. A sterft en B komt op met de duplicaat-polis, waarop de Maatschappij uitbetaalt. Kort daarop verschijnt C met de oorspronke- '^y*Y- . lijke, aan hem geëndosseerde polis en eischt eveneens de betaling van het verzekerde bedrag. Tegenstribbelen zal dan de Maatschappij niet 9 Zie blz. 261, v.v. 19 29Ó baten: zij zal opnieuw moeten uitkeeren en zien, hoe zij zich op B verhaalt. En toch kan ook B geheel onschuldig aan de zaak zijn. Ook de zaak der Levensverzekering in het algemeen lijdt daardoor schade, want, zonder zich behoorlijk rekenschap te geven van de oorzaak der ondervonden moeielijkheden, is men steeds geneigd, de oorzaak daarvan bij de Maatschappij van Levensverzekering te zoeken en vindt'daarin dan aanleiding tot bittere beschuldigingen tegen al wat Levensverzekering heet. Te voorkómen is dit alles alleen, wanneer de Maatschappijen zich steeds onthouden van het zonder meer afgeven eener duplicaat-polis. In het algemeene van dezen regel ligt dan, in elk speciaal geval, tevens het bewijs, dat niets kwetsends tegen eenig bepaald persoon bedoeld wordt. i ,i Niettemin moet er gezocht worden naar middelen om den bona fide Middelen om den *' • bona flde verlie- verliezer (d.w.z. den verliezer, die geheel te goeder trouw is) zooveel zer te heipen. mogelijk te beschermen tegen nadeelige gevolgen, uit dat verlies voortspruitende. Zooveel mogelijk, want zoo eenig in zijn belang aangeprezen middel een gevaar voor de Levensverzekering-Maatschappij mocht opleveren, moet het alleen op dien grond reeds verworpen worden. Men mag niet vergeten, dat de Maatschappij in elk geval aan het verlies onschuldig is, en dit in de meeste gevallen aan zorgeloosheid van den verzekerde is toe te schrijven. Zulkè middelen zijn de volgende: 1) Het kan voorkomen, dat de oorspronkelijke polis, deerlijk gehavend, b.v. door brand, aan de Maatschappij wordt overgelegd. In dat geval bestaat, ook omdat men hier feitelijk niet voor het verlies der polis staat, geen bezwaar tegen het afgeven van een duplicaat. Toch eische men ook dan de overblijfsels der geheele polis, 't Is al wel eens voorgekomen, dat de helft daarvan, met verkoolde randen, werd overgelegd en dat later op de andere helft, die verbrand heette, een endossement bleek voor te komen. 2) De Maatschappij kan in hare Voorwaarden bepalen, dat zij geen in-de-plaats-stelling of endossement als geldig erkent, tenzij zij het voor gezien geteekend heeft. Toch is men ook dén nog niet geheel gedekt. Want, volgens het oordeel van vele juristen, blijft daar- ■ nevens, volgens de Nederlandsche Wet, nog steeds de mogelijkheid bestaan, dat — zonder kennisgeving aan de Maatschappij — bij afzonderlijke onderhandsche acte een anderen begunstigde worde aangewezen. 291 3) De Maatschappij kan een duplicaat-polis afgeven, evenwel onder de volgende beperkingen: a. Het verlies moet voldoende aannemelijk gemaakt worden. Of dit inderdaad geschied is, staat geheel aan het oordeel der Maatschappij, zoodat van een recht op de duplicaat-polis nimmer sprake kan zijn. . b. Het verlies werde bekend gemaakt door adverteeren in een of meer dagbladen. c In de duplicaat-polis moet uitdrukkelijk verklaard worden, dat zij in de plaats treedt van de oorspronkelijke, die verloren is. Dit dient te geschieden, opdat een eventueel geëndosseerde wete, dat hij geen oorspronkelijke polis in handen krijgt en dat deze dus wellicht nog voor den dag kan komen. d. De verzekeringnemer moet een naar het oordeel der Maatschappij voldoende zekerheid stellen voor de mogelijkheid, dat een rechthebbende zich met de oorspronkelijke polis aanmelde, nadat de uitbetaling reeds aan den houder der duplicaat-polis heeft plaats gehad. In verband met den termijn, in de Voorwaarden bepaald voor het verjaren van het recht op de uitkeering, kan deze zekerheid voor korter of langer tijd gevorderd worden. 4) De Maatschappij vervangt de verloren polis door een brief, waaruit blijkt op welke wijze en onder welke voorwaarden de verzekering is .afgesloten. De uitbetaling vindt plaats tegen overlegging van dezen brief, mits ook dan voldoende zekerheid gesteld worde voor namaning. Het verschil met de méthode sub 3) aangegeven bestaat daarin, dat zulk een brief niet vatbaar is voor „endossement"; daartegenover staat, dat volstrekt geene moeielijkheden» kunnen ontstaan, wanneer de oorspronkelijke polis teruggevonden wordt, hetgeen bij de sub 3) aangegeven wijze wèl het geval kan zijn, zoo de duplicaat-polis geëndosseerd werd. 5) Voor de Maatschappij wordt elk gevaar afgewend, zoo men met den verzekeringnemer de afspraak maakt, dat deze de premiebetaling stake, dat de Maatschappij na afloop der respijtdagen tot roiement overga en daarop een geheel nieuwe polis — dus geen duplicaat der oude — afgeve op dezelfde voorwaarden als de eerste. Deze methode is echter gevaarlijk voor den bona fide geëndosseerde en, in het algemeen, uit een moraliteitsoogpunt niet aan te bevelen^ lllli ï9* 292 zij kan de strekking hebben, gepleegd bedrog van den verzekeringnemer tegenover den geëndosseerde te bestendigen en met eep schijn van wettigheid te bekleeden. Uit het bovenstaande blijkt voldoende, dat, bii de in ons land niet wettelijke »ge- J Ung betreffende bij de Wet geregelde toestanden, op dit gebied vele voetangels en klem- de verloren poiis. men liggen. Bij eene rationeele wettelijke regeling zullen m.i. de volgende grondbeginselen gehuldigd moeten worden: 1) Een duplicaat-polis moet te verkrijgen zijn, zonder eenig gevaar voor de Maatschappij. — Dit is slechts te bereiken doordat de Wet de mogelijkheid schept de verloren polis bij rechterlijk vonnis nietig te verklaren. De oorspronkelijke polis wordt daardoor een waardeloos stuk papier. 2) De bona fide verliezer dient aan de duplicaat-polis dezelfde rechten te ontkenen als aan de oorspronkelijke. — Ook aan dezen eisch wordt voldaan, wanneer de laatste bij rechterlijk vonnis nietig is verklaard: de verzekeringnemer kan dan zijn recht van in-de-plaatsstelling zonder bezwaar behouden, en het is zelfs niet meer strikt noodig, in de duplicaat-polis de verklaring op te nemen, dat zij in de plaats\reedt van het bij rechterlijk vonnis waardeloos verklaarde orgineel. Toch is die clausule wenschelijk om de tegenstrijdigheid te verklaren, die er bestaan moet tusschen den text der polis en den datum, waarop zij gedateerd wordt. Antidateeren toch is verboden. 3) Een eventueel geëndosseerde der oorspronkelijke polis mag door kwade trouw van den verzekeringnemer, die de polis als verloren aangeeft, niet geschaad worden. — Hiertegen kan de Wet waken door de volgende bepalingen: a. Het stellen van een termijn, binnen welken het vonnis niet kan worden uitgesproken1). Een eventueel geëndosseerde kan zich gedurende dien termijn bekend maken en de mogelijkheid wordt vermeden, dat iemand heden zijne polis endosseert en den Rechter door listige kunstgrepen ertoe brengt, haar morgen reeds nietig te verklaren. b. Het binnen dien termijn herhaaldelijk oproepen van eventueel rechthebbenden uit de als verloren aangegeven polis, en wel per advertentie in bekende dagbladen. x) In Oostenrijk 1 jaar en 6 weken. 293 Ook bij deze voorzorgsmaatregelen blijft het mogelijk, dat de geëndosseerde der oorspronkelijke polis niet ontdekt wordt en dus bedrogen uitkomt. JVlaar men vergete niet, dat men hem niet onvoorwaardelijk tegen de gevolgen zijner eigene zorgeloosheid beschermen kan: eene eenvoudige kennisgeving zijnerzijds aan de Maatschappij van de overdracht der polis had alle moeielijkheid kunnen vermijden. Eene regeling als hier aangegeven, voldoet aan alle redelijke eischen. Het voordeel, dat ontstaat door den Rechter in de zaak te moeien, ligt voor de hand. Men schept daardoor een waarborg te meer tegen mogelijke onbillijkheid: zelfs zoo de vastgestelde termijn verstreken is, blijft, bij den minsten twijfel, de mogelijkheid tot een gerechtelijk onderzoek bestaari. Ook kan de regeling worden toegepast zoowel wanneer de polis gedurende het bestaan der verzekering als verloren wordt aangegeven, als wanneer zij eerst bij het verschuldigd worden der uitkeering verloren blijkt. Hiermede ben ik aan het einde van mijne juridische beschouwingen, die uit den aard der zaak onvolledig zijn en ook eenigszins droog zijn uitgevallen. Men wijte dit in de eerste plaats aan het onderwerp en verontschuldige mij, zoo ik te veel van het geduld mijner lezers gevergd heb. TIENDE HOOFDSTUK. Concurrentie. Hare gevolgen voor Maatschappijen en Publiek. Het is een gevaarlijk terrein, waarop ik mij in dit en het volgende Hoofdstuk waag, gevaarlijk om mijn plicht tot onzijdigheid, tot onpartijdigheid. Daar waar ik misbruiken bestrijd, waar ik déloyauteit ontmasker, mag ik slechts in het algemeen spreken. Elk preciseeren, elk met name noemen van schuldigen, jazelfs elke aanduiding, waaruit men zou kunnen afleiden, wie die schuldigen zijn, dat alles moet ik streng vermijden, wil ik niet ontrouw worden aan mijn principe, dat mij elk ijveren zoo vóór als tegen eenige bepaalde Maatschappij van Levensverzekering verbiedt. Het moet mij thans reeds van het hart, dat de taak, die ik mij in deze heb opgelegd, overal elders moeilijker te volbrengen zou zijn dan in ons vaderland, Want de. Hnllandsche levensverzekeraars mogen er met rechtmatigen trots op wijzen, dat het onkruid der unfaire enUeJpyale concurrentie op hun akker niet zoo welig tiert als in vele vreemde janden, ja dat zelfs van buiten geïmporteerde zaden op den HöTl'aTïrF-^ schen bodem meestentijds niet of gebrekkig ontkiemen. 'Zij moeten ervoor zorgen, dat dit zoo blijft, ook al moet daartoe de schoffel meedogenloos gebruikt worden. Te ontkennen is het niet, dat in de laatste jaren de toestand op dit gebied ten onzent minder~gnrrstrg» geworden is dan vroeger. Slechts wanneer allen; die, het goedé willen, schouder aan schouder gaan, kan het kwade voor goed gekeerd worden. 295 I. currewen» "°°n~ Het woord „concurreereri" komt van het Latijnsche concurrere, dat „samenloopen" beteekent, d.w.z.: „samen naar één punt loopen", of: „samen .naar één doel streven". Zoolang de concurrentie aan die beteekenis getrouw blijft, zoolang zij zich bepaalt tót het eerlijk en openlijk streven naar eenzelfde doel, zonder bitterheid vóór de beslissing, en, daarna, zonder leedvermaak van hem, die het bereikte, zonder afgunst van hen, die niet slaagden, zoolang de concurrentie in dien zin opgevat en in practijk gebracht wordt, is en blijft zij een der hoofdelementen voor de gestadige ontwikkeling van elk bedrijf, ook van dat der Levensverzekering. Maar hoe vaak wordt zij in den tegenwoordigen tijd, in plaats van een in dezelfde richting loopen, een loopen in tegenovergestelde richting, een op elkander instormen, waarbij builen en schrammen niet uitblijven! En hoe feller daarbij de woede, hoe ontstuimiger daarbij de vaart is, des te pijnlijker zijn de builen en schrammen . . . voor beide partijen*. Dat wordt nog al eens vergeten. Ik stel mij voorf in de eerste plaats de volgende vragen te behandelen: Op welke punten moet zich de concurrentie richten, en welke is de rol, die de Directiën en de Agenten der Maatschappijen daarbij te spelen hebben? iIèrcor?onnen«ed He* cIoe'> waarnaar alle Maatschappijen streven, is: het publiek middelen. jn gelegenheid te stellèn zoo practisch, zoo goedkoop en zoo voordeelig mogelijk levensverzekeringen te sluiten. Dit is een waarheid, zóó eenvoudig, dat het constateeren ervan overbodig schijnt. Toch geeft zij aanleiding tot vruchtbare beschouwingen. Want in de middelen om dat doel te bereiken heerscht een niet geringe verscheidenheid. De eene Maatschappij legt zich meer bizonder toe op het berekenen van lage tarieven, de andere op het uitkeeren van groote winsten, een derde op het opvoeren der afkoopsommen, enz. De Agent moet zich dus in de eerste plaats rekenschap ervan geven, op welk punt zijn Maatschappij zich in dit opzicht toelegt. Wordt hem dan b.v. voor de voeten geworpen, dat een andere Maatschappij grootere winsten aan de verzekerden uitkeert, zoo zal hij dadelijk gereed zijn met het antwoord, dat zijn Maatschappij lagere premiën berekent. Zeer dikwijls treft men Agenten aan, die niet onduidelijk te kennen geven, dat zij slechts dan met vrucht zouden kunnen werken, wanneer hun Maatschappij in elk opzicht voordeeliger was dan elke andere. 296 Deze redeneering is niet alleen onbillijk, maar zeer ondoordacht. Wanneer er een Maatschappij bestond, die lagere premiën berekende dan elke andere, die grootere winsten, grootere afkoopsommen, voordeeliger conditiën gaf, ja zeker, dan zoude het zeer gemakkelijk zijn vele posten voor haar af te sluiten. Daarvoor zou men zelfs niet een goed Agent behoeven te zijn. Maar zulk een Maatschappij bestaat niet, en het is juist de taak van den bekwamen Agent, het publiek datgene voor oogen te houden, waarin zijn Maatschappij het van andere wint, en aan te toonen, dat de door haar op dat punt geboden voordeden van dien aard zijn, dat zij te verkiezen zijn boven de voordeden, die andere Maatschappijen op ander gebied geven. Men houde steeds in het oog, dat onder gelijke omstandigheden alle Maatschappijen ongeveer dezelfde voordeelen bieden, doch dat de eene ze in dezen, de andere in genen vorm geeft. Het komt er voor den Agent nu rnaar op aan, de superioriteit van den bij zijn Maatschappij gekozen vorm aan het publiek duidelijk te maken.1) f^jPj II. Handelen wij thans in de eerste plaats over concurrentie in de ta- concurrentie in de tarieven. neven. Deze is natuurlijk aan de Directiën der Maatschappijen overgelaten. Immers zij zijn het, die de sterftetafel of de sterftetafels kiezen Gil Eischen der conden rentevoet vaststellen, waarop de premiën gebaseerd zijn, terwijl 8amenatellen der ook door haar den opslag bepaald wordt, welke op de netto-premiën gelegd moet worden voor het dekken der onkosten en het maken van eenige winst. Bij het op die wijze vaststellen der tarieven moet elke Directie steeds in zóóverre met de concurrentie rekening houden, dat hare uitkomsten haar de mededinging met hare zuster-Maatschappijen niet onmogelijk mogen maken. Men versta mij nu wèl: een Directie zou al zeer onverstandig doen, wanneer zij bij de samenstelling harer tarieven de wetenschappelijke basis der sterftewetten uit het oog verloor, alleen om toch maar goedkoope premiën te verkrijgen; maar even J) Tot mijn verbazing heeft deze opvatting van de Agententaak tegenspraak gevonden. De Agent zou alleen de Levensverzekering in het algemeen mogen aanbevelen, maar zich van het in het licht stellen van de voordeelen zijner Maatschappij moeten onthouden, omdat.... goede wijn geen krans behoeft! Een Agent, die aldus werkte, zou ongetwijfeld het afsluiten van vele posten bevorderen — door anderenl onverstandig zoude het zijn, wanneer zij, om toch vooral „secuur" te zijn, hare berekeningen voor verzekeringen bij overlijden op verouderde sterftetafels (die een grootere sterfte aanwijzen dan tegenwoordig met de werkelijkheid overeenkomt) ging baseeren, of, om toch maar groote winsten te maken, den opslag op de netto-premiën onmatig hoog stelde. Immers daardoor zoude zij tot resultaten komen, welke de concurrentie met andere Maatschappijen onmogelijk maken en het doen van voordeelige zaken beletten zouden, onredelijke ei- Het is dus plicht van elke Directie, haren Agenten tarieven te ver- schen van Agen- 7 ° d™ tarieven1"™4 strekken> d'e de mededinging met anderen niet onmogelijk maken. Maar aan den anderen kant mogen de Agenten in dit opzicht geene onredelijke eischen stellen. Wanneer sommige wijzen van verzekering bij hun Maatschappij goedkoop zijn, mogen zij niet morren, wanneer op andere tarieven de verhouding tegenover zuster-Maatschappijen ongunstiger is. Het ligt b.v. in de rede, dat goedkoope tarieven voor levensverzekeringen meestal samengaan met dure tarieven voor lijfrenten. Daar, waar een aangenomen geringe sterfte de premiën voor de eersten laag maakt, verhoogt zij daarentegen de koopsommen voor de laatsten. Het is waar, voor lijfrenten worden gewoonlijk andere sterftetafels gebruikt dan voor de eigenlijke levensverzekeringen1), maar niettemin is mijn bewering in het algemeen waar. Nog sterker springt dit in het oog, wanneer men de premiën vergelijkt van verzekeringen bij overlijden met die van verzekeringen bij leven. Ook daar brengt goedkoopte bij het een meestal duurte bij het ander met zich. De Agenten doen goed, dit alles te bedenken. Zoolang de tarieven, waarmede zij te werken hebben, ongeveer met die van andere Maatschappijen overeenstemmen, zoolang hebben zij geen reden tot klagen. Is er een tarief, waarop hun Maatschappij zeer goedkoop is, zooveel te beter; laten ze het flink exploiteeren, dat zal hun gemakkelijk vallen. Is er een ander, waarop hun Maatschappij duurder is dan vele andere, laten ze dan den moed niet verliezen, maar naar gronden zoeken, die een verzekering, ook volgens dat dure tarief, niettemin bij hun Maatschappij wenschelijk maken. Laten ze vooral niet het bijltje erbij neerleggen, of hun Directie met bittere klachten over dit of dat tarief lastig vallen. Die tarieven zijn niet zoo maar losjes weg berekend: zij zijn het resultaat van veel arbeid en veel denken, en vooral: zij vormen !) Zie 'blz. 74. 297 298 allen te zamen één ondeelbaar geheel; wanneer men tarief a goedkooper ging maken, zou daardoor een verhooging van tarief b onvermijdelijk worden. Nimmer beschouwe men elk tarief afzonderlijk; men beschouwe de tarieven in hun onderlingen samenhang, allen iegelijk: dén zal men inzien, waarom men niet aan een gedeelte tornen kan, zonder het geheel te schaden. De Agent sla evenmin aan zijn Directie voor, in dit uitkeeringen, provisie, salarissen, doctorshonoraria, enz. betalen moet, het publiek gratis verzekert! Het hier aangehaalde voorbeeld is zelfs nog niet de uiterste grens, waartoe men met het doen van overdreven beloften gaan kan. In de Hollandsche couranten kon men jaren geleden een advertentie van een groote, buitenlaridsche Maatschappij lezen, waarin — na een schitterend voorbeeld van winstuitkeering aan een bepaalden verzekerde — letterlijk de volgende woorden voorkwamen: >„M.a.w. hij (de verzekerde) „genoot een Levensverzekering gratis, en accumuleerde „/ — per jaar, vermeerderd met,rente op rente." Hier gaf dus de Maatschappij de verzekering cadeau, en keerde den verzekerde bovendien een presentje uit! Haar Directie scheen de kunst te verstaan van niets iets te maken! Daartusschen en tusschen het doen van beloften, waarvan de vervulling tenminste mogelijk is (al is zij niet zeker), ligt echter nog een uitgestrekt terrein, dat door sommige Agenten en Maatschappijen sterk geëxploiteerd wordt. Men hoede zich ervoor, dat terrein ooit, al is het ook maar met één voet, te betreden. 20* 308 Van de winstvoorspiegelingen wordt nog een ander gebruik gemaakt, winstvoorspie- gelingen als mid- dat nóg bedenkelijker is, omdat daarbij elke gedachte aan goede trouw dei om de verge- ° J ' J .° lijking met tarie- bij voorbaat reeds is uitgesloten. ™n van oonour. J ° reerende Maat- Ik geef dadelijk een voorbeeld uit de practijk. Iemand wenscht een schappijen te ver- e j r J valscnen. gemengde verzekering te sluiten, d.i. hij wenscht een verzekering te sluiten zóódanig, dat het verzekerde bedrag na een bepaald aantal jaren aan hemzelven, of, zoo hij voor dien. tijd komt te overlijden, onmiddellijk aan zijne nabestaanden worde uitbetaald. Hij onderhandelt daarover met twee Maatschappijen. Maatschappij A heeft hem de premie volgens hare tarieven voor de gewenschte verzekering opgegeven. Die premie-opgave komt onder de oogen van Maatschappij B, en aanstonds heet het: „Bij mij kunt ge veel goedkooper terecht! Zie maar!" Den verzekeringscandidaat worden nu cijfers voorgelegd, die inderdaad veel lager zijn, zóóveel lager, dat ieder vakman onmiddellijk begrijpt, dat het hier niet dezelfde wijze van verzekering geldt. En werkelijk, de door Maatschappij B opgegeven cijfers hebben betrekking op een verzekering voor het geheele leven met tijdelijke premiebetaling, dus op een verzekering zóódanig, dat na een bepaald aantal jaren de premiebetaling ophoudt doch het verzekerde bedrag nog niet wordt uitgekeerd, hoewel dit laatste juist de bedoeling van den candidaat-verzekerde is. Wel wordt hem na dat aantal jaren een zekere winst beloofd, doch het verzekerde bedrag wordt eerst na het overlijden van den verzekerde uitbetaald, zoodat er nog jaren verloopen kunnen tusschen het oogenblik, waarop de premiebetaling ophoudt, en het oogenblik, waarop de uitkeering plaats vindt. Het spreekt van zelf, dat de premie, welke Maatschappij A vraagt voor een verzekering, die in het gunstigste geval na b.v. 20 jaren moet worden uitbetaald, hooger is dan die, welke Maatschappij B vraagt voor een verzekering, die misschien eerst over 40 of 50 jaren zal behoeven te worden uitbetaald, al loopt de premiebetaling ook na 20 jaren af. Maar bij de door Maatschappij B voorgestelde verzekering ontvangt de candidaat-verzekerde ook minder dan hij verlangt, daarentegen juist wat hij wenscht, indien hij zich bij Maatschappij A verzekert. De Agent van Maatschappij B wacht zich echter wel, hem daarop te wijzen; integendeel hij doet alles, om bij zijn candidaat den waan te doen ontstaan, dat de door de twee Maatschappijen aangeboden verzekeringen volkomen dezelfde zijn. En geen wonder! JVant op het verlangde tarief is zijn Maatschappij duurderl Bij loyale concurrentie zou hij dus ongeveer aldus moeten spreken: 300 „Mijn Maatschappij is op het door U bedoelde tarief duurder dan de „Maatschappij A. Maar ik zou U een andere wijze van verzekering „aanraden, de levenslange met tijdelijke premiebetaling. Dan betaalt „ge slechts zóó en zóóveel!" Doch onze Agent houdt niet van loyale concurrentie; hij legt zijnen candidaat-verzekerde een ander, minder voordeelig en daarom goedkooper tarief voor, en zegt: „Ziet ge wel, „hoeveel goedkooper wij zijn!", alsof het één en hetzelfde tarief gold. Om dit bedrog — want ik kan er geen ander woord voor vinden! — te doen slagen, bieden de winstvoorspiegelingen hem een zeer welkom middel. Door verschillende becijferingen wordt het den verzekeringslustige n.1. duidelijk gemaakt, dat de voortreffelijke Maatschappij B zulke verbazende winsten behaalt, dat zij na 20 jaren den verzekerde reeds ongeveer het geheele verzekerde bedrag zal kunnen uitbetalen, indien hij zulks wenscht. Zet hij de verzekering echter voort, zoo zal, wanneer eenmaal de uitkeering plaats zal vinden, het verzekerde kapitaal bijna verdubbeld zijn. Wel wijselijk wordt echter verzwegen, dat van dat alles niets in de polis komt te staan, dat de geheele berekening slechts op „waarschijnlijke" (?) winsten gebaseerd, en alles dus een niet gegarandeerde belofte is. Nog veel minder maakt men er melding van, dat geen Maatschappij ter wereld iri staat is, die bdofte te vervullen! Ziedaar dus den verzekerde, die den post afsluit, de polis accepteert en zich nu verbeeldt een „gemengde verzekering" te hebben loopen, en over het bepaalde aantal jaren de verzekerde som te zullen ontvangen. Hoe bitter bedrogen komt hij uit, wanneer hij na het verstrijken van dien termijn ontdekt, hoe de vork in den steel zit, en dat men hem — om de volksuitdrukking te gebruiken — knollen voor citroenen in de hand heeft gestopt. Men meene niet, dat ik hier over eén geval gehandeld heb, dat alleen in mijn verbeelding bestaat! Speciaal wat ik hier heb medegedeeld is iets, dat door de Agenten van sommige Maatschappijen niet. ééns, maar dagelijks geschiedt. Het zou mij ten hoogste verwonderen, wanneer er onder de vakmannen, die dit boek in handen krijgen, niet verscheidene zijn, die in hun practijk dergelijke gevallen reeds meermalen aangetroffen hebben. En hoeveel treuriger wordt dit niet, wanneer men tot de ontdekking komt, dat juist de Agenten van één en dezelfde Maatschappij, hoewel zij over een uitgestrekt gebied verspreid zijn, zich op deze wijze van concurreeren toeleggen, zoodat de gevolgtrek- 310 king voor de hand ligt, dat zij door hun Directie daartoe worden aangespoord ! Doch genoeg hierover. Laten we ons liever de vraag stellen: Wat optreden van , den Agent daar- moet een consciëntieus Agent doen, wanneer hij ontdekt, dat zijne tegen, verzekeringscandidaten op deze wijze om den tuin worden geleid, en wat is de plicht van een conscientieuse Directie, die dit kwaad keeren wil? Het is voor den Agent niet gemakkelijk, in een dergelijk geval den rechten weg te kiezen, want juist diegenen onder zijne concurrenten, die-zich het meest schuldig maken aan de door mij gebrandmerkte wijze van handelen, zijn de eersten, als het erop aan komt, hem voor de voeten te Werpen, dat hij kwaad spreekt van een andere Maatschappij. Zij hebben er buitengewoon den slag van, de rollen om te keeren en te doen alsof hij de aanvaller is en zij van zijne lasterpraatjes te lijden hebben. Daarom moet de Agen.t, die de beschreven practijken te keer wil gaan, er zich voor wachten, ooit iets te zeggen, dat als een opzettelijke hatelijkheid of bedekte insinuatie kan worden opgevat. Waardigheid in zijn optreden, het kalme constateeren van feiten, zonder veel omhaal van woorden, zij hem genoeg. Hij expliceere zijnen candidaat alles, alsof het een zaak gold, waar hij persoonlijk buiten staat; hij stelle zich dus op een volkomen onzijdig standpunt en toone duidelijk aan, wat de Maatschappij A en wat de Maatschappij B biedt, en tegen welke premiën. Vooral onthoude hij zich van bittere of driftige toespelingen op de onedele wijze, waarop zijn concurrent is opgetreden: elk bitter woord kan voor dezen een wapen worden, dat hij mèt succes hanteert. Hij, die jaloersch is op wat een ander kan en hij zelf niet, treedt op met veel geschreeuw en veel geraas; maar hij, die van zijn goed recht volkomen overtuigd is, imponeert door zijn rustige meerderheid. Mert valle dus nbch den Agent, noch de Maatschappij aan, die zoo weinig loyaal zijn opgetreden. Uit de feiten, in het juiste daglicht gesteld, kan de candidaat zelf zijne gevolgtrekkingen maken. Mochten die ertoe leiden, dat hijzelf den concurrent en zijn Maatschappij in heftige termen aanvalt — iets wat men in zulk een geval niet zelden gebeuren ziet —, de Agent late zich niet ertoe verleiden, met hem mede te razen of hem aan te moedigen in zijne bittere uitingen. Hij bedenke, $'Êii!m' dat niet zelden de, geprikkelde stemming tegen één Maatschappij omslaat in een geprononceerde antipathie tegen elke Maatschappij en tegen de Levensverzekering in het algemeen. Het gebeurt wel eens, dat een' candidaat, nadat de Agent in zulk een geval flink met hem heeft mede- 311 geraasd, plotseling tot de conclusie komt: „Ik heb er genoeg van! Spreek mij niet meer over Levensverzekering-Maatschappijen: 't is alles één „zwendeltroep!" Men moet integendeel trachten, de verontwaardiging van den candidaat te doen bedaren en er met alle middelen naar streven, dat het incorrecte gedrag van den concurrent geen smet werpe op het geheele vak. Dien kalmeerenden invloed kan men niet oefenen, indien men zich opwindt, eri dat doel bereikt men nooit, door op den concurrent af te geven. De kalmte van zijn optreden, zijne,op waardige wijze aangevoerde argumenten, zullen echter den Agent niet in elk geval ter overwinning voeren. Hij ziet dan zijn concurrent de vruchten van het gepleegde bedrog plukken en staat er machteloos tegenover! Dit zijn de meest ontmoedigende ondervindingen in de loopbaan van menig Agent, en er is wilskracht en énergie toe noodig, die te boven te komen, zonder zich te laten ontmoedigen, en zonder aan de zegepraal van zijn' goed beginsel te gaan wanhopen. Maar toch is er iets, dat hem sterken zal, en wel de absolute zekerheid, dat er éénmaal een tijd moet aanbreken, waarop de bedrogen verzekerde de juistheid erkennen zal van wat hij nu niet heeft willen aannemen. Dikwijls, na jaren en jaren, wordt de herinnering aan, een reeds vergeten concurréntie-incident bij den Agent, wakker geroepen door de klachten van den door zijn concurrent verzekerden candidaat, die hem thans uit eigen beweging komt opzoeken, om hem zijn nood te klagen en hem te vertellen, hoezeer het hem spijt, zich indertijd niet bij hem verzekerd te hebben. Zoo iets is een groote moreele voldoening. Jammer maar, dat de Agent zich daarvoor vroeger een dikwijls aanzienlijke finantieele teleurstelling heeft moeten getroosten. de^óoatodaa" Nog moeie'ijker dan voor den Agent is het voor een Directie tegen tegen. deze concurrentie op te treden. Zij moet zich ertoe bepalen, hare Agen¬ ten voor de hen dreigende voetangels en klemmen te waarschuwen en het publiek in het algemeen in te lichten omtrent de manoeuvres, waarop sommige Agenten en Maatschappijen zich toeleggen. Immers, van andere haar ten dienste staande middelen is er geen enkel, dat tot het gewenschte doel zou leiden en zonder gevaar zou kunnen worden aangewend. Een klacht bij de Directie zelve der concurreerende Maatschappij „ over het optreden harer Agenten blijft niet zelden zonder resultaat, omdat dikwijls juist die Directie hare Agenten in het kwaad aanmoedigt en in hun optreden niets ongewoons of ongeoorloofds ziet. 312 Een openlijk aan de kaak stellen van de „unfaire" handelwijze der geïncrimineerde Agenten en Maatschappijen door circulaires, courantenartikelen, enz. heeft zeer groote bezwaren. Onvermijdelijk ontstaat daaruit een alles behalve verkwikkelijk twistgeschrijf, waarin vaak verdachtmakingen en grofheden de plaats van argumenten moeten vervullen. En het publiek, dat dergelijke lectuur onder de oogen krijgt, haalt de schouders op en zegt, beide partijen over één kam scherend: „Natuurlijk! Die heeren van de Levensverzekering zitten elkaar altijd „in de haren. De schuld zal wel weêr aan beide zijden liggen!" Er blijft dus voor de Directiën niet veel anders over dan te berusten en van haar zijde alles te doen, om door de verspreiding van vakkennis en heldere begrippen onder hare Agenten en onder het publiek de kans op welslagen voor een op .drogredenen gegronde concurrentie zooveel mogelijk te verijdelen. Uit alles, wat ik zooeven gezegd heb, blijkt reeds voldoende, waarom Gevolgen van ° ° 1 het worken met- de concurrentie doormiddel van winstbeloften een wonde plek in het winstvoorspiege- lingen voor het levensverzekeringswezen verdiént genoemd te worden, -wond vooral, v»k der Levensverzekering. omdat zij aan het publiek een wapen tegen Levensverzekering in de hand geeft. Vergeten wij toch niet, dat, ook in ons vaderland, de Levensverzekering nog verre van populair is. Jaren lang heeft de volbloed Hollander'dit bedrijf als een soort van duitendieverij beschouwd, als een „voordeelig zaakje" voor Directiën en Agenten, waarbij het publiek te hunnen behoeve „zijn geld liet zitten". Eerst in latere jaren is het méér en méér, ook tot het publiek, dóórgedrongen, dat men hier staat tegenover een ernstig en achtenswaardig bedrijf. En wat is nu meer geschikt om de vroegere geringschatting weer wakker te roepen dan de ontdekking, dat gedane beloften door sommige Levensverzekering-Maatschappijen niet gehouden worden? Meen niet, dat de gevolgen van lichtvaarflige beloften zich alleen op de Maatschappij in kwestie zullen wreken. Het Nederlandsche publiek houdt op het punt van Levensverzekering van generaliseeren, en er is dadelijk een goede vriend of vriendin bij de hand, die den teleurgestelde toevoegt: „Och, ik heb het U altijd wel • % „gezegd, die Levensverzekering belooft veel, maar houdt haar beloften „niet!" En de teleurgestelde wordt weer een nieuwe Apostel, die de leer van onthouding predikt daar, waar het steeds meer veld winnen der Levensverzekering" zulk een groot volksbelang is. Daarom is het niet alleen in het belang van het publiek, maar ook in 313 het belang van alle Directiën en Agenten, wien het wel en wee van hun vak ter harte gaat, de concurrentie doormiddel van winstbeloften principieel te vermijden, en de nadeelige gevolgen van wat anderen doen zooveel mogelijk te neutraliseeren, daarbij steeds in het oog houdende, dat de breede weg de eenige zekere is, zelfs al schijnt hij nu en dan minder direct naar het doel te voeren dan sommige zijpaden. Zij weten wel, dat die zijpaden op wrakke bruggen over rotspunten en afgronden voeren. IV. araSop'som-11 ^en 8eb,e dat eerst m 'ateren tijd voor de concurrentie geopend men- is, is dat der afkoopsommen. * Reeds vroeger heb ik over afkoop gehandeld, en medegedeeld, hoe men eerst langzamerhand tot het inzicht gekomen is, dat het niet meer dan billijk kan genoemd worden, den verzekerden (in de eerste plaats hun, die een gemengde verzekering of eene verzekering bij overlijden gesloten hebben) onder bepaalde voorwaarden een deel van de door hen gestorte gelden te restitueeren, voor het geval zij hunne contracten niet langer voortzetten.1) Over de berekening dier afkoopsommen handelde ik in het tweede Hoofdstuk.2) Het daar gezegde moet ik hier nog even kortelijk in herinnering brengen. De premie op een verzekering blijft natuurlijk niet intact in kas; daaruit moeten worden betaald: in de eerste plaats de op dien post vallende onkosten, in de tweede plaats de wetenschappelijk berekende bijdrage tot de reserve der Maatschappij, in de derde plaats (het gevolg van den coöperatieven grondslag der Verzekering) het aandeel, op dien post vallende in de schadeposten, welke de Maatschappij uit te keeren heeft. Blijft er dan nog iets over, dan is dit winst. Het is duidelijk, dat slechts de bijdrage voor de reserve in kas blijft. Maar zelfs, indien een Maatschappij deze in haar geheel restitueerde, zoude zij nog schade lijden. Immers het zijn bijna uitsluitend goede risico's, die door afkoop verloren gaan, en de gemiddelde kwaliteit der risico's neemt dus door afkoop af, waarvoor vergoeding moet gevonden worden door het inhouden van een deel der reserve. lJ Zie blz. 259, v.v. ' 2) Zie blz. 70, v.v. 314 De concurrentie nu heeft sommige Maatschappijen ertoe gebracht, Gevolgen van , 2 hooge afkoop de voor de afkoopsommen door de voorzichtigheid en door haar finan- sommen, tieelen toestand aangewezen grenzen te overschrijden. Daardoor zullen zïj wel niet onmiddellijk in een bedenkelijken toestand komen, doch zij zullen er verliezen door lijden, die ten slotte op de te behalen resultaten moeten influenceeren, en — dit vergete men niet — zich bij de winstuitkeeringen, ook aan verzekerden, zullen doen gevoelen. Dat de blijvende verzekerden ten koste van de uittredende begunstigd worden, door b.v. geenen of te kleinen afkoop toe te staan en de aldus in kas blijvende gelden als winstaandeel aan hen, die verzekerd blijven, en aan aandeelhouders uit te keeren, dit is te veroordeelen en niet rechtvaardig. Maar evenzeer is het niet te verdedigen, hen, die uittreden, te bevoordeeten ten koste van de verzekerden en de aandeelhouders; en dat geschiedt, wanneer den uittredenden meer wordt gerestitueerd dan met de eischen der voorzichtigheid is overeen te brengen. Immers de verliezen welke veroorzaakt worden, doordat de doorsnede van het risico voor de Maatschappij minder gunstig wordt, vinden dan geen behoorlijke compensatie, en daarvoor moeten de aandeelen in de winst van verzekerden of aandeelhouders noodzakelijk afnemen, soms zelfs aanzienlijk afnemen. Er zijn voorbeelden van Maatschappijen, die hare tarieven hebben moeten verhoogen, o.a. omdat de door. haar uitgekeerde afkoopsommen te hoog bleken, om het in de toekomst, zonder een aanzienlijke vermindering derwinsteiv, met dezelfde tarieven te kunnen volhouden. Voorwaar een zonderling resultaat van iets, dat soms als een voordeel voor de verzekerden wordt voorgesteld en dat de Maatschappijen aantrekkelijker moet maken! Nog op andere wijze kan de concurrentie op het gebied der afkoop- Afkooptabeiiei sommen den Maatschappijen schade berokkenen. Ik bedoel door het publiceeren van afkooptabellen. Dit toch is dikwijls het gevolg van het propaganda maken met hooge afkoopsommen. Men meent het publiek zwart op wit te moeten geven, wat het na zekeren tijd van de betaalde premiën terug ontvangen kan. Daartoe worden — dikwijls tegelijk met de tarieven — tabellen van afkoop gepubliceerd, waarop men de afkoopwaarde voor eiken leeftijd en eiken duur der tarieven reeds vóór het sluiten der verzekering vinden kan. Dit nu schijnt wel^aanbevelenswaardig, ja tegenover het publiek correct en recht-daor-zee. maar toch heeft het zijn bedenkelijke zijde. Door reeds bij het sluiten der verzekering de grootte van de afkoop- 315 waarde na 3, 4, 5, enz. jaren aan het publiek voor oogen te houden, gewent men dit eraan, zich van den aanvang af met het denkbeeld van den afkoop te bevrienden. Elk jaar zal de verzekerde bij zichzelven uitrekenen: „Weer een jaar langer betaald! Nu kan ik reeds zóó en „zóóveel terug ontvangen!" En komt hij toevallig eens in geldverlegenheid, zoo zal het eerste, waaraan hij denkt, de mogelijkheid tot afkoop zijner polis zijn, iets, waaraan hij integendeel eerst in de laatste plaats en slechts in den uitersten nood behoorde te denken. Het is een bewezen feit, dat verzekeringen, bij welker afsluiten zeer veel over afkoop, teruggave van premiën, enz. verhandeld werd, meestal niet haar natuurlijk einde vinden, doch inderdaad na korteren of langeren tijd afgekocht worden; dat .daarentegen verzekeringen, die — om de gewone uitdrukking te gebruiken — „gladweg" worden afgesloten, zonderdat de contractant veel over afkoop spreekt, haren natuurlijken, loop hebben, en slechts zelden tot afkoop komen. De reden daarvan is niet moeielijk te vinden. De huisvader, die het ernstige voornemen koestert, iets te doen voor zijne na te laten betrekkingen, en daarvan de absolute noodzakelijkheid inziet, zal in zijn polis iets — sit venia verbo — bijna heiligs zien, iets, waarvan het in stand houden zóózeer van zelf spreekt en zóózeer boven elke andere verplichting gaat, dat het denkbeeld, de premiebetaling te staken, hem niet of slechts terloops in het hoofd komt. Voor hem is de afkoopkwestie een zaak van ondergeschikt belang, zij staat niet op den voorgrond, zij praeoccupeert hem slechts in geringe mate. Bij hem, voor wien de premiebetaling, menschelijker wijze gesproken, ook in de toekomst geene bezwaren zal opleveren, en die in de eerste plaats denkt aan de toekomstige verzorging zijner familie, is „afkoop" een spook, dat hij vreest en verafschuwt. Geheel anders is zulks bij dengene, die in het te sluiten contract in de eerste plaats een geldoperatie, een meer of minder speculatieve geldbelegging ziet. Deze zal nauwkeurig naar toekomstige winsten en naar afkoopwaarde informeeren. Voor hem zijn dat elementen, die den doorslag geven en bij zijne overwegingen een eerste plaats innemen, vooral wanneer hij er wel eenigszins aan twijfelt, of hij de premiebetaling geregeld zal kunnen voortzetten. De verzorging der na te laten betrekkingen zal bij hem óók wel gewicht in de schaal leggen, maar de gedachte daaraan is niet zóó allesoverheerschend, niet zóó overwegend, als bij den eerst-bedoelden verzekerings-candidaat. Zij zal óók wel 316 aanwezig zijn, maar zij staat nevens, dikwijls zelfs achter het denkbeeld van een geldoperatie, waarbij men alle goede en kwade kansen wegen wil. . Het zal wel geen nadere toelichting behoeven, dat verzekeringen van de laatste soort, wat stabiliteit betreft, achterstaan bij die der eerste, dat zij om zoo te zeggen verzekeringen van den tweeden rang zijn. Niet, dat ze per se insolide genoemd mogen worden, maar over het algemeen zal men onder haar minder ernstig gemeende, op onwrikbare overtuiging berustende contracten aantreffen dan onder de eerstbedoelde verzekeringen. Het publiceeren van afkooptabellen nu werkt zonder twijfel die tweede-rangs-verzekeringen in de hand, terwijl het verzekeringen der eerste soort niet, of ten minste niet noemenswaard, doet toenemen. Na alles wat ik zooeven zeide, behoef ik dat niet meer nader toe te lichten, en kan volstaan met het aanduiden van de gevolgen, die uit deze omstandigheid voortvloeien, n.1. een vermeerdering van de gevallen, waarin afkoop verlangd wordt, en een daarmede gepaard gaande vermindering in de gemiddelde kwaliteit der afgesloten posten. Zoolang men de afkoopsommen niet te hoog heeft opgevoerd, zal dit wel de uitbreiding der Maatschappij belemmeren, doch haar finantieele positie niet merkbaar verzwakken. Zoodra echter de afkoopsommen te hoog gesteld worden — en juist ingeval er tabellen van afkoop gepubliceerd worden, zal dit wel eens het geval zijn! — zullen ook de vele gevallen, waarin die hooge afkoopsommen moeten worden toegestaan, en de daarmede gepaard gaande vermindering van het gemiddelde gehalte der bestaande verzekeringen op de resultaten der Maatschappij een merkbaren invloed oefenen en haar finantieele kracht zeer zeker doen afnemen. Die afname zou ook een vermindering van de afkoopsommen moeten met zich brengen, want eene finantieel zwakke Maatschappij is wel genoodzaakt bij het afkoopen een grooter deel van de reserve in te houden dan een finantieel sterke onderneming, die juist wegens haar finantieele kracht met een geringere vergoeding voor de vermindering van het gemiddelde gehalte harer verzekeringen genoegen nemen kan. Evenwel moeten de hooge afkoopsommen gehandhaafd blijven en wordt de toestand dus slechter en slechter. Voor al deze bezwaren mag men bij dit middel van concurrentie niet blind zijn. 317 Eoi van den Vraagt men mij nu, welke naar mijn oordeel de houding van den ging°nblvanezeaf- Agent zijn moet ten opzichte van de zooeven behandelde vragen, dan is mijn antwoord het volgende: Bij het afsluiten van een post beginne de Agent nimmer uit zichzelven over afkoop. Daarmede is nog niet gezegd, dat dit onderwerp niet op het tapijt zal komen. Integendeel, in verreweg de meeste gevallen zal zijn candidaat-verzekerde hem daaromtrent vragen stellen. Doch in de wijze, waarop hijUat doet, bestaat groote verscheidenheid. Is het slechts een terloops gestelde vraag, blijkbaar gesteld, zooals zoovele andere, waartoe het sluiten eener verzekering aanleiding geeft, de Agent geve kortelijk aan, op welke wijze de afkoop berekend wordt bij zijn Maatschappij (b.v. % der aanwezige reserve), en daarmede zal in den regel de zaak in orde zijn. Blijkt het evenwel, dat de aanstaande verzekerde zeer bizonder zijn aandacht op dit punt gevestigd heeft, en dat hij dit als een der gewichtigste onderdeden van de te sluiten overeenkomst beschouwt, de Agent doe van zijn kant moeite, hem te overtuigen, dat het hier eigenlijk een zaak van ondergeschikt belang geldt voor hem, die ernstig van plan is, voor de toekomst van zijn gezin te zorgen, en die geene verplichtingen op zich neemt, welke zijne krachten te boven gaan. Hij tracht'e ook in dat geval te volstaan met bovenstaande mededeeling. Slechts in het uiterste geval, wanneer de post anders wellicht voor zijn Maatschappij verloren zoude gaan, noeme hij bepaalde getallen. Publiceert zijn Maatschappij tabellen van afkoop, hij reserveere die zooveel mogelijk tot op dit oogenblik, en kome er niet dan in de uiterste noodzakelijkheid mede voor den dag. Publiceert zijn Maatschappij die tabellen niet, hij wende zich tot zijn Directie, om b.v. de afkoopwaarde van den te sluiten post na 5, 10, 15 en 20 jaren te vernemen. Doch ook dat doe hij niet, dan wanneer het positief noodzakelijk is. Zijn Directie toch zal in de meeste gevallen tegen de mededeeling dier afkoopwaarden wêl geene bezwaren hebben, maar er toch steeds een weinig „contre coeur" toe overgaan. Immers het vermoeden bestaat altijd, dat daar, waar de afkoopkwestie zóó zeer op den voorgrond treedt, het voornemen tot afkoop reeds bij het afsluiten van den post in kiem aanwezig is. En zulke posten behooren niet tot die, welke een Maatschappij het liefst afsluit. Vóórdat ik tot de behandeling van een nieuw concurrentie-middel overga, wil ik alleen nog deze opmerking maken, dat men al wat ik hier gezegd heb, niet als steeds en in elk geval vaststaande mag aanmerken. 318 Het is zeer goed mogelijk, dat een verzekering van de allereerste kwaliteit niet tot stand komt dan na" lange „pour-parlers" over de afkoopvraag en even goed kan een verzekering, die afgesloten werd, zelfs zonder dat de mogelijkheid tot afkoop ter sprake kwam, reeds na korten tijd tot afkoop komen: men denke b.v. aan het geval, dat een wélgesteld ■ huisvader door onverwachten finantieelen tegenspoed buiten de mogelijkheid geraakt, de premiën op zijn verzekering te blijven betalen! Dat het door mij betoogde echter in zeer vele, misschien wel in de meeste gevallen opgaat, is iets, dat aan geen twijfel onderhevig en door de practijk voldoende bewezen is. V. uuiiuuuv irv uiuiuiiiim uvu uc linuuflCll, U1C UC maal- uunourrBnne i schappijen aanwenden om het publiek voor zich te winnen, en er zijn er 6 prtmse" nog talrijke andere, waarover ik straks verder zal handelen. Het is hier echter de plaats, om iets te zeggen omtrent een concurrentie, die zich op een ander terrein beweegt en in een andere richting werkt, hoewel zij ten slotte natuurlijk ook weer op het winnen van verzekerden neerkomt. Ik bedoel de concurrentie op het punt van de provisie, de concurrentie tusschen de Maatschappijen onderling, om, door het verkenen van hooge aanbrengprovisiën, goede Agenten tot zich te trekken. Naar mijn meening sluit zich dit onderwerp aan bij wat ik zooeven mededeelde over de concurrentie in afkoopsommen. Immers ook hier geldt het iets, dat, wanneer het te ver gedreven wordt, de Maatschappijen en middellijk de verzekerden benadeelen kan. Elke Directie heeft steeds deze zeer eenvoudige waarheid in het oog te houden: het is een goede zaak, vele posten af te sluiten; maar, wanneer daarvoor meer geld uitgegeven moet worden dan men er ooit mede verdienen kan, is het beter ze maar aan anderen over te laten. Die waarheid ziet er inderdaad zeer eenvoudig uit, en toch wordt ze wel eens uit het oog verloren, in de eerste plaats, omdat het iets bedwelmends, iets verleidelijks heeft, zeer vele posten af te sluiten, en in te tweede plaats, omdat de gevolgen van de te hooge aanbrengkosten niet onmiddellijk gevoeld worden, doch zich eerst 'later ernstig doen gelden. Het systeem der gedisconteerde provisie, waarover ik reeds vroeger gelegenheid had te handelen1), brengt een op posten *) Zie blz. 54, v.v. t4Éjfj$ 319 beluste Directie zoo licht tot de redeneering: „Kom, een flinke uitgave „in ééns, en de~ verzekering is ons! Als we maar veel afsluiten, halen * „wij dat wel weer in". Wellicht zal zij niet bewust zoo redeneeren, zich niet ten volle rekenschap geven van het gevaarlijke, dat in die redeneering schuilt, maar een overweging, die tot het toestaan van te hooge aanbrengprovisiën leidt, moet noodzakelijk, bewust of onbewust, een dergelijken grondslag hebben. De vakkennis, die men bij elke Directie onderstellen mag, pleit voor het feit, dat zij (indien zij voor de verleiding zwicht) om zoo te zeggen onbewust zondigt, en zich den anders helderen blik verduisteren laat door de bedwelmende dampen, die opstijgen uit het wierookvat der productie-vermeerdering. Welke de juiste grens is, waartoe men gaan kan bij het vaststellen der aanbrengprovisiën, is iets, dat afhangt van de wijze, waarop de tarieven zijn samengesteld, en van de hoogte van den opslag, die daarop gelegd is voor de te maken onkosten. Elke Directie heeft daarmede speciaal voor haar Maatschappij rekening te houden, en zich ervoor te hoeden, dat de door de tarieven gestelde grenzen niet overschreden worden. Een algemeene regel is daarvoor niet te geven, en men velt een zeer overijld oordeel, indien men, zoo een Directie verklaart: „Wij „kunnen in de provisie niet verder gaan dan tot deze grens", een andere Directie, die iets verder gaat, van onvoorzichtigheid beschuldigt. • Er zijn echter grenzen, die geen enkele Maatschappij overschrijden mag, wil zij den opslag voor onkosten niet zóózeer opvoeren, dat hare tarieven onbruikbaar worden zouden. En die grenzen worden door zeer enkele Maatschappijen overschreden, maar zonder dat de tarieven verhoogd worden\ AfentonVaTbe6 Agenten, die in deze te hooge eischen stellen, eischen, die niet zijn treft de provisie, overeen te brengen met den opslag voor onkosten, welke in de pre12* miën begrepen is, engageere daarom geen Directie. Ware het maar mogelijk, élke Directie daarvan terug te houden, die veel-eischers zouden wel tot rede gebracht worden. Maar thans vinden zij hier of daar voor hunne vorderingen een gewillig oor, en worden zij aangesteld bij de een of andere Maatschappij, die een oogenblikkelijke groote productie stelt boven in de toekomst te behalen resultaten. Ik hoop, dat ik door mijne beschouwingen over dit onderwerp niet den indruk maak, alsof ik den Agenten een flinke provisie op door hen aangebrachte verzekeringen misgun. Mijn eenig doel is, ervoor te waar- 320 schuwen, dat zij in hunne eischen niet overdreven moeten zijn, en in het oog behooren te houden, dat elke Directie aan zekere grenzen gebonden is, die zij niet overschrijden kan, wil zij niet met verlies werken. Dikwijls komt het voor, dat een Agent, die reeds sinds langen tijd voor een Maatschappij tegen een behoorlijke provisie werkt en flink produceert, zich door schitterende conditiën bewegen laat voor een andere Maatschappij op te treden. Heel vaak zal hij groot gelijk daaraan hebben, en de verandering een blijvende verbetering voor hem zijn. Maar soms komt hij bedrogen uit, en keert hij later berouwvol terug naar zijn vroegere Maatschappij, rijker aan ervaring, maar armer aan aardsche goederen! jjfijr- Zoo aan een Agent een bizonder goed betaalde agentuur wordt aangeboden, beginne hij derhalve met zichzelven af te vragen, of de geboden conditiën misschien niet van dien aard zijn, dat zij met het solide beheer eener Maatschappij niet vereenigbaar zijn. Hij oordeele in deze niet lichtvaardig,, raadplege desnoods met deskundigen, en late ook zijn eigen gezond verstand een woordje meêspreken. Is het resultaat een bevestigend antwoord op de vraag, die hij zichzelven stelde, dan wijze hij als een man het aanbod van de hand. Want'hoe wil hij het publiek aanraden, zich te verzekeren bij een Maatschappij, van welke hij zelf de overtuiging koestert, dat zij de toekomst aan het heden, ten offer brengt? Een consciëntieus man leent zich daartoe niet! Indien hij echter tot de slotsom komt, dat bij een flinken arbeid zijnerzijds, ook de Maatschappij de hooge, voor hem gemaakte kosten goed maken kan, welnu, hij accepteere. Maar ook alleen dan, wanneer hij in zich de roeping en de kracht gevoelt, met énergie en beleid en dus met succes te werken. Hij keere terdege tot zichzelven in, en stelle zich de vraag: kan ik doen, wat van mij verwacht wordt? Schitterende conditiën maken schitterende resultaten noodzakelijk en zelfs de meest roekelooze Directie kan geen ruim betaalden Agent lang handhaven, als er geen flinke resultaten komen. Een voorzichtige Directie kan dat nimmer, wanneer het succes niet in verhouding staat to£ ae belooning. Na korteren of lahgeren tijd moet dan ontslag volgen. „Da s'teht er dann, der arme Tor", en hij gaat het gilde vermeerderen der berouwvolle zondaren, waarvan zooeven sprake was. Hij wendt zich tot zijn vroegere Maatschappij en ... vindt misschien zijn plaats bezet! In zulke gevallen overwege men het vóór en tegen kalm en vooral onbevooroordeeld. Wie zich door schitterende vooruitzichten 321 verleiden laat tot het overschatten zijner krachten, komt steeds bedrogen uit. Ten slotte een paar feiten, ter illustratie van het bovenstaande. In een der grootste steden van Europa was mij voor jaren een Agent bekend, die door een Maatschappij met / 1000 per maand gesalarieerd werd, buiten en behalve zijn provisie. De man bezocht zijne candidaten in eigen rijtuig, met koetsier en palfrenier, en sloot — dit moet erkend worden — verbazend veel af. Toch had zijn Maatschappij op het oogenblik, waarvan ik spreek, reeds / 20.000 op zijn Agentuur moeten toeleggen. Evenwel gunde zij hem aan geen concurreerende instelling en bleef zijn salaris handhaven. Commentaar overbodig! Een ander mij bekend Agent (in het buitenland) kwam mij op zekeren dag met een blij gezicht vertellen, .dat hij bij een Maatschappij geëngageerd was op een flink vast salaris en met 80 % provisie over de eerste premie van eiken post, dien hij afsloot. Hij liet er een tamelijk goede betrekking voor varen. Tot zijn niet geringe verbazing condoleerde ik hem van harte. Een half jaar later kwam dezelfde man mij vragen, of ik niet een baantje voor hem wist. Nóg een half jaar later kwam hij mij in een slechte plunje slechte sigaretten te koop aanbieden. Deze man was een slachtoffer van de concurrentie in de provisie en ... liC f-vw van zijn eigen oj/erstand. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt ll&E/* zich zacht! VI. raartorger!'18 in 'n ve'e ianden> me^ name inEngeland, bestaat onder de Maatschappijen een prijzenswaardige naijver op het punt van de waarborgen, die zij het publiek bieden kunnen voor de richtige nakoming der verplichtingen, welke zij op zich genomen hebben. Dit is zeker wel de loffelijkste richting, waarin de concurrentie zich bewegen kan, loffelijk, zoowel omdat zij de solide consolideering der Maatschappijen in de hand werkt, als omdat zij het publiek de zekerheid geeft, dat er met ernst en aanhoudend naar gestreefd wordt, zijne belangen in alle opzichten te behartigen. Reeds vroeger had ik gelegen- heid, met een enkel woord bij deze soort van mededinging stil te staan. Het was, toen ik handelde over het Staatstoezicht op LevensverzekeringMaatschappijen en de daaraan verbonden schadelijke gevolgen. Ik wees er toen op, dat het Staatstoezicht de strekking heeft, aan de concurrentie 21 ~ 322 deze richting te benemen, omdat de Bestuurders der Maatschappijen zich dan dikwijls gedekt achten, wanneer zij ook ten opzichte van de den verzekerden te bieden waarborgen slechts de wettelijke voorschriften vervuld hebben. Die wettelijke eischen worden dan, in plaats van een minimum, zooals zij bedoeld zijn, een maximum, waarboven de Directiën zich geen moeite geven te geraken, ja, waaraan zij zich dikwijls slechts noode onderwerpen. Hoezeer het Staatstoezicht ook in dit opzicht nadeelig werkt, blijkt eerst recht, wanneer men zich er ten volle rekenschap van geeft, hoe heilzaam deze concurrentie in waarborgen is. Haar voornaamste oogmerk is: het vermeerderen van de bezittingen der Maatschappijen, in verhouding tot hare verplichtingen, d.w.z. een zóódanige toename der reserve, dat deze, in verhouding, meer aangroeit dan de verplichtingen der Maatschappij. Het is voldoende, wanneer een Maatschappij de wiskundig berekende reserve in kas heeft; maar een Maatschappij', die in dit opzicht verder gaat dan de strenge regelen der wiskunde aanwijzen, biedt waarborgen, ook voor buitengewone, onvoorziene omstandigheden, die den verzekerden niet dan welkom kunnen zijn. Immers alle .berekeningen zijn gebaseerd op de sterftekans en op den rentevoet, en er zijn oorzaken denkbaar, die op sterfte en rentevoet tijdelijk zóódanig influenceeren, dat er plotselinge verliezen voor de Maatschappijen uit voortspruiten. In tijden van epidemieën, of in tijden van belangrijke geldcrisis kunnen ,aan een Maatschappij onverwachte slagen worden toegebracht, die zij ook Wel zonder buitengewone maatregelen zou kunnen weerstaan, maar die dan op hare resultaten sterker influenceeren en zoodoende haar toestand, ook voor de verzekerden, minder gunstig maken zouden. Maatschappijen, die hare operatiën slechts tot een klein gebied beperkt hebben, verkeeren in dit opzicht in een ongunstiger positie dan andere, die zich over verschillende landen of werelddeelen hebben uitgebreid. Immers epidemieën hebben zeer vaak een plaatselijk karakter, zoodat een uitgebreide Maatschappij Wellicht in de gelegenheid is, de daardoor geleden schade door gunstige sterftecijfers in andere streken goed te maken, terwijl daarentegen een andere, minder uitgebreide, die uitsluitend in de geteisterde streken werkzaam is, die gelegenheid missen zal.1) Evenzoo zal bij daling van den x) Van den invloed eener epidemie op de resultaten der Levensverzekering-Maatschappijen maakt men zich dikwijls overdreven voorstellingen. Onder de standen, die voor 323 rentevoet een uitgebreide Maatschappij wellicht het daardoor hier geleden verlies, ginds kunnen herstellen, omdat daar nog een hoogere rente te maken is dan die, waarop tarieven en reserveberekening gebaseerd zijn. Doch mogen ook de bedoelde nadeelige omstandigheden niet in dezelfde mate op elke Levensverzekering-onderneming invloed oefenen, in meerdere of mindere mate moeten zij allen in de behaalde resultaten dien invloed gevoelen. Met het oog op dergelijke slechte tijden vormen zij dus extra-reserven, die, buiten en behalve de wiskundig berekende reserve, in kas blijven. Die gelden, welke in gunstige jaren van de winsten afgezonderd worden, kunnen dan in minder gunstige worden aangesproken, waardoor de stabiliteit, zoowel van de winstuitkeringen aan verzekerden als van de dividenden voor de aandeelhouders, zooveel mogelijk wordt verzekerd. De eene Maatschappij omgeeft zich op deze, de andere op gene wijze van meerdere waarborgen, en het is aan de Agenten, ook in dit opzicht de voortreffelijkheden van de door hen vertegenwoordigde onderneming in het licht te stellen.1) overdrijving der Intusschen, hoe loffelijk het ook zijn moge, waarborgen te scheppen voor alle mogelijke eventualiteiten, de Directiën hebben zich ook in dit opzicht voor overdrijving te hoeden. Een finantieel krachtige Maatschappij, met rationeele waarborgfondsen voor onvoorziene omstandigheden, is, ook voor de verzekerden, te verkiezen boven eene overdadig rijke Maatschappij, die er behagen in schept, hare bezittingen te stijven Levensverzekering het meest in aanmerking komen, heerscht een epidemie meestal het minste, terwijl een groote sterfte juist gunstig influenceert op de uitkomsten van de verzekeringen bij leven en de lijfrenten. Bovendien is het bewezen, dat op jaren van epidemieën steeds jaren van geringe sterfte volgen. x) De hier gegeven beschouwingen werden vóór den oorlog geschreven en gelden voor normat tijden. Met dit voorbehoud blijven zij van kracht, wanneer eenmaal de tijden weer normaal zullen geworden zijn. De wereldoorlog, die — economisch gesproken — de geheele wereld op haar kop heeft gezet, zou inderdaad twijfel kunnen wekken aan de juistheid van wat in den text gezegd wordt. Maatschappijen, die een internationaal bedrijf bezitten en groote belangen hebben in het buitenland, vooral ook in de centrale landen, zijn door die uitbreiding ongetwijfeld in ongunstiger positie gekomen dan ondernemingen, die op een kleiner gebied werkten, vooral wanneer dat kleine gebied buiten den oorlog bleef. Èn de toegenomen sterfte èn de voorbeeldelooze geld- en economische crisis, die de wereld thans teistert, gevoelen zij in dubbele matei Het zou echter verkeerd zijn daaruit te besluiten, dat internationale uitbreiding van ons bedrijf uit den booze is. Wij leven thans in abnormale tijden. Men hoede zich ervoor—ook al blijven de tijden lang abnormaal—uit die abnormale toestanden regels af te leiden voor een toekomst, waarin het herstel eindelijk gekomen zal zijn. 21* 324 buiten alle verhouding tot hare verplichtingen. Beide ondernemingen zijn even „secuur" — om het onder het volk gebruikelijke woord te bezigen —, maar „secuurheid" is iets anders dan overdaad. Wanneer twee personen gelijke inkomsten hebben, maar A leeft in overeenstemming met die inkomsten op goeden voet, bewaart een appeltje voor den dorst (of, wil men dit liever: sluit een levensverzekering tot een flink bedrag) en brengt zijn geld onder de menschen, terwijl B zich daarentegen in zijne uitgaven bekrimpt, zijne zakken zooveel mogelijk dicht houdt, en van zijn overgespaard geld vlijtig effecten koopt, die in zijn brandkast opstapelt, op zijn tijd de couponnetjes knipt, en de opbrengst daarvan misschien alweer voor den aankoop van „papiertjes" besteedt, dan zal een ieder zich tot A meer aangetrokken gevoelen dan tot B. „Waartoe dient al het geld, dat B opstapelt?" — zoo zal men vragen. — „Hij heeft meer dan hij ooit zal noodig hebben, en hij „laat niemand iets verdienen! Dan is A een ander man: die laat tenminste ook anderen van zijn geld profiteeren, denkt tóch om den „dag van morgen en voldoet zijne schulden prompt!" Deze redeneering is ongeveer van toepassing op de twee Maatschappijen, die wij zooeven als voorbeeld aanhaalden. De eene voldoet prompt aan hare verplichtingen, denkt aan den kwaden dag, en laat hare verzekerden en aandeelhouders flink van de gemaakte winsten profiteeren; de andere betaalt eveneens prompt, maar verzekerden en aandeelhouders lijden onder de manie van het „potten", waardoor zij minder winst genieten dan zij anders zouden ontvangen en niet het minste voordeel hebben. Indien het gevormde „potje" nu nog gebruikt werd om de operatiën der Maatschappij eens flink uit te breiden! Maar daartoe is deze veel te „secuur". Haar doel is het, rijk te worden, er warmpjes in te zitten, met een zeer hoog reservecijfer te schitteren. Maar zil vergeet, dat al die overdaad tot niets dient, en den aandeelhouders en verzekerden onthouden wordt. Zulke Maatschappijen waren er vroeger vele, zijn er ook thans nog enkele. Ook die zullen in den loop der tijden wel tot inkeer komen. Want de groote concurrentie, die op het gebied der Levensverzekering heerscht, maakt dit overdadig „oppotten" langzamerhand onmogelijk. En het is goed, dat deze gewoonte verdwijnt, want de opgestapelde gelden, die anders tot niets dienen, kunnen ontzaglijke diensten bewijzen, wanneer ze verstandig gebruikt worden, om den verzekerden ten goede te komen en den werkkring der Maatschappij uit te breiden. 325 Dan dienen zij de zaak dier verzekerden beter dan wanneer zij .uitsluitend ertoe bestemd blijven, een nutteloos aureooltje van rijkdom om het hoofd eener Directie te doen stralen.1) vaucheToorBtei- Ook het met rozen begroeide terrein der concurrentie in de den ver- lingen met be- D trekking tot de zekerden te bieden waarborgen is, helaas, niet vrii van doornen! waarborgen. 0 ƒ•* r Zoodra het erop aankomt, de superioriteit der waarborgen van de eene Maatschappij aan het licht te stellen boven die der andere, doet zich een te fraaie gelegenheid voor tot het goochelen met cijfers dan dat sommige Agenten, die daarvan gaarne werk maken, er niet van zouden profiteeren. Vele andere, te goeder trouw door de behendigheid dier goochelaars overbluft, zien hun de kunstjes af, en zondigen uit onwetendheid of onvoorzichtigheid, waar bij hunne leermeesters de kwade trouw op den voorgrond staat. Beiden, leermeesters en leerlingen, speculeeren op de onbekendheid van het publiek met Levensverzekering. En ook hier doet het zich dus voor elke ernstige Maatschappij opnieuw gevoelen, hoe wenschelijk het is, ervoor te zorgen, dat het publiek tenminste eenig inzicht verkrijge in de inrichting en werking van Levensverzekering-Maatschappijen, en dat daarnaar met alle ten dienste staande middelen voortdurend gestreefd worde, vaisohe verge- Ziehier een voorbeeld van de eenvoudige kunstjes der zooeven be- l Teïvan^onour doelde Agenten. Zij redeneeren op de volgende wijze: „Maatschappij reeren-de Maat- a heeft een verzekerd kapitaal, ongeveer even groot als dat van schappijen. , .™ ° „Maatschappij B, en toch is haar reserve kleiner dan die der laatste „Maatschappij. Dus heeft Maatschappij A bij dezelfde verplichtingen „minder reserve dan B\ Het is duidelijk, dat het met A al heel treurig „gesteld is!" Dergelijke averechtsche voorstellingen vinden bij het publiek dikwijls nog ingang. Het zal wel bijna onnoodig zijn, de fout in deze redeneering aan te toonen. Wanneer iemand over 20 jaren / 10,000 betalen moet, dan behoeft hij daarvoor op dit oogenblik minder k i1) Ook de hier gegeven beschouwingen verliezen grootendeels haar kracht in de abnormale omstandigheden, waaronder wij tegenwoordig leven, al blijven zij van toepassing in normale tijden. Tegenwoordig is de positie van vele maatschappijen tengevolge van de economische wereldcrisis van dien aard, dat zij verstandig doen zoovee] mogelijk^ ,fip te potten", ook in verband met wat ons wellicht nog te wachten staat. Van overtollige rijkdommen kan bij de meeste harer geen sprake meer zijn. Dit volgt reeds uit wat wij elders gezegd hebben omtrent het geringe bedrag der winsten. Maar nog eens: de maatstaf, die in normale tijden wordt aangelegd, mag niet in abnormale tijden worden vastgesteld 1 326 in kas te hebben,dan een- ander, die dezelfde som te betalen heeft, doch reeds over enkele jaren. Juist zoo is het bij de Levensverzekering-Maatschappijen; hetzelfde verzekerde kapitaal vertegenwoordigt bij een oude Maatschappij een veel grootere tegenwoordige verplichting dan bij een jonge, omdat het bij de laatste veel langer duren zal, voordat de verzekerde sommen opeischbaar worden. De reserve der jonge Maatschappij kan dus minder hoog zijn dan die der oude. Ik geloof dat het overbodig is, daarover nog meer woorden te verliezen. Afgescheiden van de kwestie van den ouderdom der Maatschappijen, zijn er nog andere omstandigheden, die zeer sterk influenceeren op de grootte der reserve, en dat wel in de eerste plaats: de aard der afgesloten verzekeringen. Een eenvoudig voorbeeld zal dit duidelijk maken. Denken wij ons twee Maatschappijen, beiden 10 jaren oud, waarvan de eene uitsluitend verzekeringen naar het gewone tarief bij overlijden, de andere uitsluitend gemengde verzekeringen, die b.v. na 10 jaren of nog vroeger opeischbaar zullen worden, heeft loopen. Bij die laatste staat het dan vast, dat na 10 jaren alle op het Oogenblik verzekerde kapitalen moeten zijn uitbetaald; bij de eerste echter zullen na 10 jaren slechts die thans bestaande verzekeringen tot uitkeering gekomen zijn, waarvan de verzekerden vóór dien tijd zijn overleden; van alle andere duurt de premiebetaling voort! Het spreekt dus van zelf, dat, bij gelijke hoogte van het verzekerde bedrag, de reserve der eerste Maatschappij minder hoog zijn moet dan die der tweede. ;t£05pl Evenzoo zal het sluiten van verzekeringen, waarvan de premie in ééns wordt afbetaald, steeds de reserve met een grooter bedrag doen toenemen dan het sluiten van verzekeringen tot een even groot bedrag, waarvan de premiën jaarlijks of halfjaarlijks binnenkomen. • Het is dus volkomen onmogelijk, uit de enkele mededeeling van het bedrag der reserve en van het verzékerde kapitaal eenige juiste gevolgtrekking te maken omtrent den werkelijken toestand eener Maatschappij. Evenzeer moet aan elke vergelijking van den toestand van twee concurreerende Maatschappijen, alleen doormiddel van die cijfers, alle waarde ontzegd worden. Over de den verzekerden te bieden waarborgen handelend, zoude veriowuen. ü waarborgen. ik niet volledig zijn, zoo ik niet nog* enkele maatregelen besprak, die evenzeer ertoe strekken kunnen, aan het publiek de zekerheid te verschaffen, dat men met een solide, degelijke instelling te doen heeft. 327 .^oezioht door Zoo noem ik in de eerste plaats het aanhoudende en nauwkeurige orïïBissarisscn-— toezicht door Commtssanssen, een onderdeel van beheer, dat bij verschillende Maatschappijen anders geregeld is, en waaraan bij de eene meer aandacht geschonken wordt dan bij de andere. De samenstelling van dit college, de wijze, waarop het zich met het algemeen beheer inlaat, de wijze, waarop wellicht de belangen der verzekerden erin vertegenwoordigd zijn door afzonderlijk daarvoor door henzelven benoemde leden, dit alles zijn omstandigheden, welke de eene Maatschappij boven de andere aantrekkelijk kunnen maken. De Agent doet dus wel, zich goed op de hoogte te stellen van alles, wat bij zijn Maatschappij hierop betrekking heeft, teneinde dit zijnen verzekeringscandidaten klaar voor oogen te kunnen stellen.1) staatstoezicht. Agenten van Maatschappijen, welke gevestigd zijn in landen, waar de Staat direct ingrijpt in het beheer van Levensverzekering-ondernemingen, zijn gewoon, dit als een waarborg te meer voor de verzekerden voor te stellen, hetgeen de meeste hunner wel t» goeder trouw zullen gelooven. Ook het publiek neemt dit gewoonlijk als een axioma aan. Welke de waarde van dezen waarborg is, heb ik reeds bij een vroegere gelegenheid aangetoond, en ik kan dus thans volstaan met eraan te herinneren, dat Staatstoezicht het daarmede beoogde doel, n.1. het waarborgen der belangen van de verzekerden, niet bereikt, en integendeel dien belangen op verschillende wijzen schade toebrengt.*) jaarverslagen. Met meer recht kan men het publiek wijzen op de gewoonte van vele Maatschappijen — die in sommige landen terecht door de Wet tot verplichting gemaakt is3) — jaarlijks een meer of minder uitgebreid overzicht van hare werkzaamheden en van de in het vorige jaar behaalde resultaten te geven, onder mededeeling van bizonderheden omtrent de gemaakte onkosten, de berekening der reserve, de uitbetaalde verzekerde sommen, enz. Een Maatschappij, die aan dit alles volledige publiciteit geeft zal onwillekeurig eenige toenadering van de zijde van het publiek ondervinden. Toch moet men in dit opzicht zijne verwachtingen niet te hoog spannen, speciaal niet in ons vaderland, want ook 4e dezen opzichte verloochent zich ons door en door conservatief volkskarakter niet. Een Maatschappij, die lang bestaat, steeds hare ver- x) Vergelijk ook blz. 236 en 237. 2) Zie blz. 199, v.v. s) Zie blz. 230, v.v. 328 plichtingen nagekomen is en zich daardoor een goeden naam verworven heeft, zal dien laatsten ten onzent niet licht verliezen, zelfs al gaat zij niet mede met den tijdgeest, die meer en meer het publiceeren van periodieke Verslagen eischt. Ik geloof niet, dat er vele landen buiten het onze zijn, waar dit mogelijk is: overal elders geldt geheimzinnigheid in ons vak als een bewijs, dat er iets te verbergen valt. Ten onzent hoort men slechts uiterst zelden zoo oordeelen; men vervalt hier integendeel soms in het andere uiterste, en vindt >n het optreden eener zoo geheimzinnige Maatschappij iets deftigs, iets waardigs, een gepast zelfbewustzijn. Zonder nu zóóver te gaan, jazelfs zonder met de handelwijze van dergelijke ondernemingen te sympathiseeren, kan men toch niet ontkennen, dat zulke opvattingen vóór ons volkskarakter pleiten en toonen, dat „goede trouw" en het bouwen op eens anders eerlijkheid ten onzent nog geen ledige woorden geworden zijn. Daartegenover staat, helaas, het wantrouwen waarmede het meerendeel der Nederlanders nog steeds het levensverzekeringswezen in het algemeen beschouwt, en dat slechts door een aanhoudenden, eerlijken arbeid der levensverzekeraars overwonnen kan worden, waarbij zonder twijfel het openbaar maken van alles, wat op het beheer hunner Maatschappijen betrekking heeft, een zeer machtig en in vele gevallen afdoend wapen zal blijken. Sommige Maatschappijen bieden het publiek den waarborg eener Accountants, controle van de jaarlijks gepubliceerde cijfers door een buiten de Maat- ~==r_ schappij staanden Accountant. Over de waarde van dezen waarborg bestaat in ons land nog al verschil van gevoelen; zeer zeker ligt daarin tegenover het publiek een middel tot geruststelling en hebben de Maatschappijen, die zich aan deze controle onderwerpen het volste recht daarvan een concurrentie-middel te maken tegenover*hare concurrenten, die zulks niet doen. Daartegenover kan men den laatsten het recht moeielijk ontzeggen de naar hunne meening geringe beteekenis van ' J*3t dat concurrentie-middel aan te toonen, waarbij de hoofdargumenten wel zijn zullen: 1°. de buitengewone ingewikkeldheid van de administratie eener uitgebreide Levensverzekering-Maatschappij, welke eene controle door een betrekkelijk kort onderzoek hoogst moeielijk maakt; 2°. het feit, dat er in ons land geen wettelijke waarborg bestaat voor de deugdelijkheid van de kennis van hen, die zich Accountant noemen. De aanstelling van een comptabelen controleur, die in vasten dienst van de onderneming doch niet aan de Directie ondergeschikt is en b.v. 329 direct onder Commissarissen ressorteert, biedt zeer zeker groote waarborgen voor de verzekerden, waarborgen Nog Wijs ik op de waarborgen, die den verzekerden geboden worden voor de soliditeit . dergeidbeieggin- ten opzichte van de soliditeit der geldbeleggingen van LevensverzekeringMaatschappijen, ten eerste door de desbetreffende bepalingen in de Statuten of Reglementen van elke onderneming, ten tweede door het voortdurend toezicht van Commissarissen, ten derde door de staten van geldbelegging, die vele Maatschappijen, meestal tegelijk met hare Jaarverslagen, publiceeren. Niet elke Maatschappij biedt alle drie deze waarborgen; vooral de laatste mist men bij vele. Trouwens tegen de publicatie van een gedétailleerden staat van geldbelegging bestaan verschillende bezwaren, waarvan ik er hier twee even wensch aan te stippen: de mogelijkheid, dat belangen van derden erdoor geschaad worden (men denke aan hypotheken!), en het feit, dat een Maatschappij, die een goede geldbelegging gevonden heeft, die door publicatie onmiddellijk aan hare concurrenten bekend zoude maken1). Bij een derde bezwaar wil ik iets uitvoeriger blijven stilstaan, omdat het er een is, waarop vele Agenten in'hun practijk wel eens zullen .zijn gestuit, en dat de concurrentie met de andere Maatschappijen be- |,:f* '. moeielijken kan, zelfs al geven die andere geen gedétailleerde opgaven omtrent de wijze, waarop hare bezittingen rente-gevend gemaakt zijn. Er is geen terrein, waarop een ieder zich meer gerechtigd tot oordeelen acht dan dat der geldbelegging. Letterlijk iedereen heeft hieromtrent zijne eigene opvattingen, dikwijls zijne eigene vooroordeelen; en het zijn meestal juist zij, die het minst op de hoogte zijn van de geld- en effectenmarkt, die daaromtrent de meest gevestigde opiniën hebben. De burgerman, die een flink kapitaal overgespaard heeft, zal zijn eenig heil zien in certificaatjes N. W. S. „Dat is secuur", zegt hij, „en aan al dat buitenlandsche papier is een luchtje!" — Een ander zal een heiligen afschuw hebben van elk effect. „Ik beleg alleen tegen zakelijk onderpand", zegt hij, „hypotheek, dat is de eenige solide manier; „dan weet je ten minste, dat je waarborgen hebt!" — Weer een ander „heeft in den tegenwoordigen tijd juist aan hypotheken een broertje „dood"; hij koopt liever huizen. — En een vierde lacht om dat geknoei . van geldbeleggers in Europa: „In Amerika, daar kun je een fatsoen„lijke rente van je geld maken: puik puik solide!" — Ieder heeft !) Vergelijk blz. 332. 330 wel eens „financiers" ontmoet, die deze of dergelijke stokpaardjes Jf|§l berijden. Leg nu aan al die personen denzelfden staat van geldbelegging voor. „Brr", zegt de burgerman, „wat een buitenlandsche fondsen!" — — „Veel te weinig hypotheken!", meent de man van het zakelijk onderpand. — „Geen vast eigendom genoeg", beweert de huizenkooper. — „Die Maatschappij weet haar geld niet te beleggen; veel te weinig „Amerikanen!" zegt de man, die het in Europa niet zoeken wil. — „Die Maatschappij is niets voor mij!", verklaren zij alle vier, en verzekeren zich bij een andere, die misschien in het geheel geen staat van geldbelegging publiceert. Met al deze bezwaren dient elke Directie rekening te houden bij de beslissing over de vraag, of zij met algemeene mededeelingen omtrent de onder haar berusting zijnde waarden volstaan, dan wel of zij daarvan een uitvoerige specificatie geven zal. In haar oordeel daaromtrent dient zij te worden vrijgelaten. Naar mijn inzien schenkt de. medewerking eener groote Bankfirma, als raadgeefster op het gebied der geldbeleggingen, aan het publiek een waarborg, minstens even groot als gedétailleerde opgave der beleggingen, speciaal waar het de soliditeit der effecten betreft. Het valt echter niet te ontkennen, dat de tijdgeest meer en meer drijft in de richting van uitvoerige publicatiën. Juist omdat in den laatsten tijd zoovele Fondsen aan welker soliditeit vroeger niemand twijfelde, tengevolge van den wereldoorlog in déconfiture zijn geraakt, kan aan die publicatiën ook voor de Directiën een groot voordeel verbonden zijn. Immers zij kunnen daardoor eventueel bewijzen, dat de verliezen, op dergelijke fondsen geleden, niet de wijten zijn aan onverstand of lichtzinnigheid. . -vV? Een enkele maal heeft men nog een nieuwen waarborg trachten te Pandrecht op d scheppen, door den verzekerden pandrecht op het in Affecten belegde deel rescrTe' van de reserve te verkenen. Hoewel men over de waarde en beteekenis van dat recht verschillend oordeelen kan, is een streven in die richting toch inzóóverre met vreugde te begroeten, dat het weder wijst op de begeerte, om den verzekerden de grootst mogelijke mate van zekerheid te verschaffen. Over de waarborgen handelende, welke de Maatschappijen cl£111 liet Het maatschap publiek bieden kunnen, heb ik nog met geen enkel woord gerept Van al8 waarborg het maatschappelijk kapitaal van die ondernemingen, welke den vorm «ekerden. eener Naamlooze Vennootschap hebben gekozen. Met opzet liet ik de vermelding daarvan tot dusverre achterwege, omdat, naar mijn oor- 331- deel, dat aandeelenkapitaal niet in de eerste plaats de rol van een waarborgfonds voor de verzekerden heeft te vervullen. Ingeval van faillissement vaft dat kapitaal natuurlijk onder de activa en zullen alle aandeelhouders tot op het bedrag van hunne aandeelen aansprakelijk zijn en gehouden, tot op dat bedrag hunne stortingen in den boedel te doen. In zóóverre zal het aandeelenkapitaal tot meerderen waarborg strekken voor allen, die aanspraken op de Maatschappij kunnen doen gelden, dus ook voor de verzekerden. Waar echter de reserve in de eerste plaats, ja uitsluitend bestemd is, dien verzekerden den waarborg te schenken, dat zij nimmer aan de Maatschappij te kort zullen komen, waar zij daarom ten allen tijde de werkelijke, contante waarde der uit de verzekeringen voortvloeiende verplichtingen moet vertegenwoordigen, zoodat, zelfs al droogde plotseling elke bron van inkomsten uit nieuwe verzekeringen op, de onderneming tóch in staat zou zijn, al hare verplichtingen na te komen, waar zij dus den hoofdwaarborg voor de verzekerden vormt, daar is het aandeelenkapitaal in de eerste plaats een middel, om der Maatschappij, als zoodanig, grootere kracht en meerdere vastheid te geven, en haar een vasten grondslag te schenken, waarop zij hare operatiën uitbreiden kan. Het dient voornamelijk (wij zagen dat reeds vroeger) om de Maatschappij in staat te stellen, zich flink en voorspoedig te ontwikkelen, en vervult eerst dan de rol van waarborg voor de verzekerden, wanneer die ontwikkeling achterwege blijft en de zaken zóózeer achteruit gaan, dat een liquidatie of faillissement voor de deur staat. Bij de oprichting van een Maatschappij, wanneer zij nog geene inkomsten uit verzekeringen of gekweekte renten heeft, zijn het de stortingen op het maatschappelijk kapitaal, die haar in staat stellen, hare eerste uitgaven te dekken. Later, wanneer een buitengewone uitgave (b.v. de kosten, welke benoodigd zijn, om de operatiën tot een ander land uit te breiden) niet uit de gewone inkomsten gedekt kan worden, wordt niet zelden opnieuw een beroep op de aandeelhouders gedaan, en is het dus opnieuw het maatschappelijk kapitaal, dat in die uitgave voorziet. In het algemeen kan men zeggen, dat het maatschappelijk kapitaal dan bij te springen heeft, wanneer een plotselinge, zeer groote uitgave vereischt wordt, mits die uitgave productief zij, d.w.z. mits zij ertoe strekke, in de toekomst de te maken winsten te vergrooten.1) Het maatschappelijk kapitaal is de hefboom, die den steen x) Zie ook blz. 87, v.v. 332 omhoog beurt, de reserve is de beschuttende laag cement, die hem tegen de invloeden van weêr en wind behoedt. Wanneer men dit verschil in bestemming scherp in het 'oog houdt, is het duidelijk, dat die Maatschappijen, welke gewoon zijn, maatschappelijk kapitaal en reserve samen te tellen, en het totaal met den naam van „waarborgfonds" of iets dergelijks te bestempelen, daarmede iets doen, dat onlogisch en onwetenschappelijk is: het optellen van twee ongelijksoortige grootheden. Doel van een dergelijke optelling zal wel zijn, van het groote, aldus verkregen cijfer een trekpleister voor het publiek te maken, en in zooverre moet zij gerangschikt worden onder de reclame-middelen, en wel onder de vrij onschuldige. Zoolang men het maar niet doet voorkomen, alsof het resultaat der optelling overeenkomt met de enkele reserve van andere Maatschappijen, zoolang men er dus geen concurrentie-middei van maakt, kan men daar vrede mede hebben, al juicht men het ook niet bepaald toe. Het is hiermede evenzoo gesteld als met het publiceeren van winstcijfers, als: „50 % of 60 % van de winst aan de verzekerden!" — een vrij onschuldig reclame-, doch in de meeste gevallen een ongeoorloofd concurrentie-middel -Bij Onderlinge Maatschappijen vervalt de mogelijkheid van een dergelijke optelling, omdat zij geen maatschappelijk kapitaal hebben. Sommige harer leggen, behalve de gewone reserven nog een bijzonder fonds aan, dat meestal ook „waarborgfonds" heet, en waarvan de bestemming bij allen niet dezelfde en bij enkelen niet geheel duidelijk is. Zooveel is zeker, dat dergelijke „waarborgfondsen" eèn Onderlinge Maatschappij slechts aantrekkelijker kunnen maken. VII. Een zeer ruim veld voor een gezonde, degelijke concurrentie bieden coner.r™ntie m de voorwaarden van verzekering der verschillende Maatschappijen, zooals die in den regel op de polissen zijn afgedrukt, en zooals die meestal ook in de prospectussen voorkomen. Het is natuurlijk de taak der Directiën, die voorwaarden vast te stellen en in een behoorlijken vorm te gieten. Voor de Agenten en het publiek, die deze voorwaarden kant en klaar onder de oogen krijgen, is het moeielijk te begrijpen, hoe ontzaglijk veel arbeid de samenstelling daarvan kost, hoeveel wikken en wegen, hoevele discussiën, dik- 333 wij ls over enkele woorden, aan het vaststellen van den definitieven tekst zijn voorafgegaan. De Directiën hebben daarbij aan de ééne zijde te rekenen met de eischen der concurrentie, aan de andere zijde met de voorschriften der soliditeit en voorzichtigheid. Daartusschen ligt een ruim veld, waarop men de grenspalen verder of minder ver zetten kan. Toch zal op dit gebied wel eens nivelleering intreden: de concurrentie drijft alle Directiën, de eene vroeger, de andere later in dezelfde richting. Het is hier vooral zaak, de bakens naar het getij te verzetten, doch er tevens zorg voor te dragen, dat zekere grenzen nimmer overschreden worden. In Frankrijk hebben de grootste Maatschappijen, die trouwens ook dezelfde tarieven hebben, ook dezelfde voorwaarden van verzekering aangenomen. Wellicht komt het eenmaal ook bij ons zoo ver. Reeds is daartoe jaren geleden door de Vereeniging voor Levensverzekering een poging gewaagd", maar het kan nog lang duren, eer het werkelijk zoover is\ In afwachting daarvan zullen de Agenten goed doen, een nauwkeurige studie te maken van de voorwaarden hunner Maatschappij en van concurreerende instellingen, opdat zij in staat mogen zijn die punten te releveeren, waarin hun Maatschappij boven andere uitmunt. Voorzooverre de voorwaarden op afkoop en winstverdeeling betrekking hebben, ga ik die thans met stilzwijgen voorbij, omdat ik die onderwerpen, ook in verband met de concurrentie, reeds uitvoerig behandelde. Andere punten, die tot concurrentie aanleiding geven in de voorwaarden van verzekering, wensch ik slechts even te releveeren; een uitvoerige behandeling zou mij veel te ver voeren. Er volgt hier dus een korte opsomming, die wellicht niet van droogte zal zijn vrij te pleiten, maar die ik toch, volledigheidshalve, niet mag achterwege laten. In de bepalingen omtrent het verkenen van respijtdagen, omtrent het uitkeeren ingeval van zelfmoord, duel en oorlog, omtrent de gevolgen van onware opgaven bij de aanvrage tot verzekering, bestaan bij verschillende Maatschappijen andere voorschriften, die voor de verzekerden meer of minder voordeelig zijn. Hetzelfde geldt omtrent het rekening houden met beroepsgevaren en gevaren van reizen, en omtrent den termijn, binnen welken opvorderbare kapitalen moeten worden uitbetaald. Sommige Maatschappijen 'laten polis- en zegelkosten of entrie-gelden betalen, bij andere wordt, boven de in hare tarievenboekjes vastgestelde premiën, geen vergoeding meer gevraagd, voor wat ook. Hier kan een 334 verzekering, die geroieerd werd, binnen zekeren tijd en onder zekere voorwaarden weder hersteld worden, daar is die termijn korter, zijn die voorwaarden anders gesteld f Hier kan de Maatschappij' de verzekering niet roieeren, zoolang de reserve meer bedraagt dan het totaal der onbetaald gebleven premiën, ginds mist men deze gunstige bepaling. En zoo zijn er talrijke onderwerpen, waarop de Agenten de aandacht kunnen vestigen van hen, die tusschen hunne en eene andere Maatschappij weifelen. Na bovenstaande korte opsomming, zal het voor ieder duidelijk zijn, dat de Agent, die vast in zijn schoenen wil staan, volkomen thuis moet zijn, zoowel in de voorwaarden zijner eigene Maatschappij als in die van hare concurrenten. Het is niet gemakkelijk, zich daar geheel in te werken; meestal gelukt dit eerst, al doende, door de practijk. De Agent, die ook in dit opzicht volkomen op de hoogte van zijn vak is, heeft ontzaglijk veel vóór op zijn minder goed onderlegde collega's. Het is maar jammer, dat die laatsten somtijds een tegenwicht daarvoor zoeken in onware voorstellingen en ongemotiveerde verdachtmakingen. In het algemeen kan men zeggen, dat Agenten, die goed beslagen ten ijs komen, zelden tot zulke treurige middelen hun toevlucht nemen en behoeven te nemen, omdat zij, ook zonder die middelen, volkomen in staat zijn, de concurrentie, tegen wien ook, vol te houden, met de eerlijke middelen, die hun daarvoor ten dienste staan. De voorwaarden van zeer enkele ondernemingen openen de mogelijk- Loterij yerboheid tot het deelnemen aan eene loterij, die verbonden wordt aan het Y«z"kerin|Tens contract van levensverzekering. De vorm van die loterij kan verschillend zijn: als voorbeeld zij genoemd het uitloten van bestaande polissen. Jaarlijks worden dan enkele bij loting aan te wijzen polissen tot een bepaald bedrag aan verzekerd kapitaal, onmiddellijk uitbetaald, hoewel de aard der verzekering eerst latere uitbetaling met zich brengt. Deze combinatie van levensverzekering en loterij schijnt mij niet aanbevelenswaardig. Waar de eerste zich ten doel stelt het toeval te elimineeren, is het moeielijk te verdedigen, dat de tweede voor datzelfde toeval weer een achterdeurtje open zet. Bovendien houde men in het oog, dat het voordeel, 't welk uit deze loterij voortspruit voor den een, noodzakelijk voor den ander een gemis aan verwacht voordeel met zich brengen moet. Inderdaad wordt hier het element „spel" in de overeenkomst van levensverzekering gebracht, iets waartegen m.i. niet genoeg gewaarschuwd kan worden. Oorzaak van dit verschijnsel is zonder twijfel de zucht om de concurrentie gemakkelijker te maken door een beroep te doen op de speelzucht van het publiek. Ondernemingen, die groeien uit en wortelen in het gevoel voor voorzorg en spaarzaam- Iheid bij datzelfde publiek, behoorden dit concurrentie-middel te versmaden. VIII. i voordeelen der ik moet thans nog handelen over de volgende vraag: concurrentie. Wélke voordeelen levert de concurrentie op, zoo voor de Maatschappijen als voor het publiek ? | voor het publiek. Na al wat ik in dit Hoofdstuk reeds mededeelde, kan ik bij het beantwoorden van die vraag beknopt zijn, voor zooverre zij het publiek betreft. Immers, waar het einddoel der concurrentie juist is, dat publiek zoo voordeelig.mogelijk de gelegenheid tot verzekeren te bieden, spreekt het vanzelf, dat het publiek daarvan in de eerste plaats profiteert, mits het schijnvoor deelen van werkelijke voordeelen weet te onderscheiden. - Elke déloyale, oneerlijke concurrentie benadeelt vooral het publiek, omdat die concurrentie erop gericht is, het om den tuin te leiden, door datgene, wat feitelijk minder voordeelig is, door kunst- en vliegwerk en valsche voorstellingen voordeeliger te doen schijnen. Zulke concurrentie is dus bedrog tegenover het publiek. Maar men beoordeele een plant niet naar hare ziekelijke uitwassen, en al komt, tengevolge van oneerlijke concurrentie, een verzekerde wel eens bedrogen uit, daartegenover staat een reeks van voordeelen, welke het publiek hoofdzakelijk door een gezonde concurrentie bezorgd zijn. Men denke slechts" aan de mogelijkheid tot atKoop, tot het deelen""" in de winsten, aan menige verlaging van ongemotiveerd hooge tarieven, .aan het verhoogen der waarborgen, aan^dg^gunstige bepalingen omtrent de uitkeeringen ingeval van zelfmoord, oorlog, enz., alles voordeelen, die zonder de tegenwoordige scherpe concurrentie den verzekerden misschien nimmer geboden zouden zijn, omdat die onderwerpen nimmer ter sprake zouden zijn gekomen en de Maatschappijen zich, zooals in den goeden oucfen tijd, in alle onschuld, met een eenvoudig^ „dat kan niet", van dikwijls billijke vragen zouden hebben afgemaakt. -voor de Maat- „Dat moet dan vroeger eerst een tijd voor die Maatschappijen' gè„weest zijn!" zou men geneigd znn uit,te roepen, ueen afkoop, geene winstuitkeeringen, geene uitkeeringen bij zelrmoordl Dat waren de gulden dagen der Levensverzekering! mwmwsmwm 335 336 Qjn het onjuiste van dergelijke redeneeringen te doen inzien, wil ik, op gevaar af van kinderachtig te worden, een sprookje vertellen. Daar was Voor vele eeuwen eens een ■ KoniiigTdieTjêèrschte over een Het sprookje van uitgestrekt Rijk. In het westelijke deel daarvan, dat aan de zee grensde, gen.wee woonde een vreedzaam volk, dat hard werkte en veel geld verdiende. Maar de Koning had ook veel geld noodig, om het oostelijke deel van zijn Rijk te beschermen tegen zijne naburen; en daarom hief hij drukkende belastingen van de arbeidzame bevolking in het Westen. Met zijne onderdanen uit het Oosten, die wilder en krijgszuchtiger waren, trok hij dan ten strijde. Want hij was een trotsch man, die zichzelven ' den eersten onder de Koningen en zijn volk het eerste onder de volkeren achtte. Wat van buiten kwam, achtte hij uit den booze en elke buiten- WÊfM lander was in zijne oogen een natuurlijke vijand. Zoo was er op de oostelijke grenzen voortdurend krijg, en het volk was er arm, maar krachtig; en in het Westen werd veel en hard gewerkt, en daar werd het geld opgebracht voor de aanhoudende oorlogen van den Koning. Toen de oude Vorst zijn einde voelde naderen, riep hij zijne beide WmÈ zonen tot zich en sprak hen aldus toe: „Zie, ik ben oud en het strijden „moede; meer dan eeh halve eeuw heb ik tegen de gevloekte vreemden „gekampt, en nóg laten zij mij niet met rust en trachten zij mijn Rijk „binnen te dringen, om zich vet te mesten aan het graan van mijne „akkers en het vee van mijne weiden. Maar ik wil, dat na mijn dood „tenminste één mijner kinderen de rust zal 'genieten, waarnaar ik tevergeefs verlangd heb, en dat hij in zijn Rijk ongestoord en in weelde „zal kunnen leven, zonder dat vreemde «.indringers hem bedreigen. „Aan U, Quies, mijn oudsten zoon, schenk ik het westelijke deel van „mijn Rijk, de landen aan de zee: ge zult daar een gelukkig heerscher Jgglj „zijn, want ge zult rust hebben op Uwe grenzen, waar het Rijk van Uwen „broeder begint! Gij, Impulsus, zult het oostelijke deel erven. Daar „zult ge de muur zijn, die Uwen broeder van de vreemden scheidt, „en ge zult Uw Rijk besturen, zooals het U goed dunkt." Toen stierf de Koning, en zijne zonen waren zeer bedroefd, hoewel zij nu Koningen waren. En Quies beklaagde zijn broeder, die in het oostelijke deel van het Rijk heerschen zoude; maar Impulsus zeide: „Beklaag mij niet, broeder! Geniet gij de rust, waarvoor onze vader „gestreden heeft; mij wacht de arbeid en misschien de strijd. Maar (,ik benijd U niet, want ik heb mijn erfdeel liever!" — En daarop nam hij afscheid en vertrok naar de oostelijke grenzen. 337 Toen nu de Vorsten van de aangrenzende landen vernamen, dat er een nieuwe Koning gekomen was, rustten zij een groot'leger uit; want zij hoopten, dat zij zich op den ouden, krijgszuchtigen Koning, die hen zoo. vaak wreed getuchtigd had, in zijnen zoon zouden kunnen wreken. Maar zie, op de grenzen van het Rijk kwam Impulsus hun alleen èn ongewapend tegemoet rijden. Hij naderde tot op weinige schreden en sprak toen aldus: „Broeders — want broeders zijn wij —, er zij geen oorlog meer tus„schen ons! Vaak hebt ge verlangd mijn Rijk te betreden, maar mijn „vader Weigerde U den toegang en stond met getrokken zwaard op „den drempel. Maar ik zeg U: Komt! Mijne landen staan voor U open! „Veel zult ge er zien, waarvan ge nimmer gedroomd hebt, veel zult „ge er bewonderen, veel zult ge er leeren. Maar ook gij zult aan mijne „onderdanen veel brengen en leeren kennen, wat hun onbekend is. „Deelt hun van het Uwe mede, gelijk zij het U van het hunne zullen „doen. Ontbindt Uw legermacht, weest mijne vrienden, en ieder van „Uwe.onderdanen, die in mijn Rijk een woonstede zoekt, zal mij wel„kom zijn." De verbazing onder de Vorsten was groot; maar zij weigerden de hand niet, die Impulsus hun bood, en zij werden vrienden. Toen kwamen er vele mannen uit den vreemde, en vestigden zich in het Rijk van den jongen Koning. En het ging, zooals deze voorspeld had: zij zagen en leerden er veel nieuws; maar zijzelven brachten óók veel mede, dat niemand daar tot dusverre gekend had, en zij onderwezen de bewoners in bedrijven, die deze vroeger niet beoefend hadden. Maar onder de Raadslieden van Impulsus waren er, die zeiden: „Ge handelt onverstandig, o Koning! Ziet ge dan niet, dat die vreemde indringers „van Uw graan en Uw vee leven, en dat zij met hunne ambachten „Uwen onderdanen het brood uit den mond nemen?" Maar de Koning antwoordde: „Wat zij nemen, geven zij tienvoudig terug!" — Slechts wanneer een der vreemdelingen van de hem geboden gastvrijheid misbruik maakte, door de bewoners van het land te belasteren of zijne instellingen te bespotten, trof hem de toorn des Konings zonder genade. Maar dat was niet meer dan billijk, en zelfs de landslieden van den gestrafte moesten dat erkennen. Zoo verliepen er twintig jaren. Gedurende dien tijd had Koning Quies rustig en in weelde geleefd, te midden van zijn vreedzaam volk, dat door geene vreemde indringers geplaagd werd. En de Koning bleef 22 338 zware belastingen heffen, die zijne schatkamers meer en meer vulden; het ging hem naar den vleesche goed, hij werd dik en vet en deed geen vlieg kwaad. Maar tot zijn verwondering nam zijn populariteit niet toe, hoewel hij zijnen eenvoudigsten dienaar met goedheid behandelde. Hij wist niet, dat men onder het volk morde, waarom hij steeds zulke hooge belastingen hief, en waarom het goud in zijne schatkamers, dat hem en zijn omgeving weelde en overvloed schonk, steeds meer moest aangroeien, terwijl het volk, dat het toch opbracht, ervan verstoken bleef. Wel wist hij, dat zijne onderdanen hem niet meer toejuichten, als weleer. Zij gingen stil hun gang, afgestompt in de sleur van het dagelijksch leven, en riepen niet meer: „Lang leve de .Koning!", als hij voorbij reed. Dat deed hem hartelijk leed. Middelerwijl bereikten hem donkere geruchten van wat er in het Rijk zijns broeders voorgevallen was. Hij. hoorde, dat daar vreemdelingen woonden en den bewoners het brood uit den mond namen ! Dat bedroefde hem: zijn broeder had niet ontrouw mogen worden aan de denkbeelden huns vaders. En toen men hem vertelde, dat zelfs in het paleis van zijn broeder vreemdelingen ontvangen werden, besloot hij de verre reis naar het Oosten te ondernemen, om den onvoorzichtigen Koning tot rede te brengen. Hij begon zijn reis met een talrijk gevolg te paard, maar hij was dik en vadsig geworden en moest zich reeds na één dag in een draagstoel laten vervoeren, waarin hij overdag aanmechtig van de hitte en 's nachts rillend van de koude nederlag. De reis was treurig, want nergens klonk hem een afscheidsgroet toe van zijne onderdanen, die hoogstens met een nurksch 'gezicht den voorbijtrekkenden Koning groetten. ^s?fc Eindelijk naderde hij het Rijk van zijnen broeder, Impulsus, en deze kwam hem aan de grenzen te paard tegemoet, omringd door slechts enkele vertrouwden. Impulsus steeg af, om zijn broeder te begroeten, en deze verliet zijn draagstoel, om hem tegemoet te gaan. Zij vormden een zonderling contrast, die twee Koningen! Quies% prachtig gekleed, maar dik, log, met een bol gelaat en grijze haren; Impulsus, in een eenvoudig kleed gehuld, doch slank, groot, met levendige trekken, gitzwart van haar, bijna nog jong! De broeders omarmden elkander. Daarop steeg Impulsus weder te paard, doch, toen Quies zijn plaats in den draagstoel hernemen wilde, verzette zijn broeder zich daartegen en wees hem op een schitterende karos, sierlijk van vorm en stevig van bouw, waarin hij hem uitnoodigde de reis voort te zetten. 339 Quies was verbaasd. „Welke kunstenaar heeft deze karos gemaakt?" vroeg hij bewonderend, en Impulsus antwoordde glimlachend: „Een „eenvoudig handwerker, een kind van het land!" Toen begon er een ware triomftocht. Overal werd de stoet der Koningen jubelend begroet, het volk strooide bloemen voor hunne voeten, en blijde, vroolijke gezichten straalden hun allerwege tegen. Quies was verwonderd: een volk, dat door vreemdelingen werd uitgezogen, had hij zich anders voorgesteld en zuchtend dacht hij aan de onverschilligheid van zijne onderdanen. En zijn verbazing nam steeds toe, toen hij om zich heen gebouwen zag, zóó fraai als hij ze nog nimmer gezien had, toen hij op de velden den rijken oogst met vreemde, onbekende werktuigen binnenhalen zag en zijn oog overal, nieuwe en vreemde voorwerpen ontmoette. En op zijne vragen antwoordde Impulsus steeds met denzelfden rustigen glimlach: „Landskinderen hebben „dat gemaakt". Eens ving het oor van Quies woorden op in een vreemde taal. Zijn trekken verduisterden zich en hij was op het punt een scherp woord tot zijn broeder te spreken, toen deze hem voorkwam: „Het is Bar„barus, de vreemdeling,"—zeide hij — „dezelfde, die mijn volk karossen „heeft leeren maken als die, waarin gij thans zoo gemakkelijk terneêr „ligt". Toen hield Quies het woord terug, dat hem op de tong zweefde, en dacht lang en ernstig na. Eindelijk kwamen zij in de hoofstad van Impulsus en in zijn paleis. Er werden keurige spijzen opgedragen, gerechten, die de Koning uit het Westen nimmer geproefd had, en die hem heerlijk smaakten. En bij de wandeling door het palais moest hij erkennen dat de vreemden er vele en kostelijke zaken gebracht hadden. Alles was er fraai en smaakvol, meer dan in zijn eigen paleis. Maar één ding miste hij en dat deed hem genoegen; want overal elders gevoelde hij zijn minderheid. „Uw paleis is schooner dan een droom", zoo sprak hij tot zijn broeder, „maar één zaak heb ik er niet gevonden, die ik in het mijne bezit: „eene rijke schatkamer met goud en edelgesteenten. Waar hebt ge „Uwe schatten, broeder Impulsus?" Toen vatte zijn broeder hem bij de hand en voerde hem op een balcon, dat op hooge marmeren zuilen russte en een vrij uitzicht bood over de omliggende straten en pleinen, waar het volk zich verdrong oni zijn Koning te zien. En toen het den Vorst naar buiten zag treden, weergalmde op eens de lucht van een krachtig, een lang aangehouden 22* 340 gejuich; en het plantte zich voort langs pleinen en straten en steeg omhoog als een hymne van dankbaarheid: „Leve de Koning! Leve „Impulsus, onze goede Koning!" En Impulsus trok zijn broeder tot vlak vóór de balustrade, en, op het juichende volk wijzende, zeide hij met een onbeschrijflijk zachten glimlach: „Zie, broeder, dat is mijn schatkamer!" Koning Quies keerde als een wijzer man in zijn Rijk terug. Hier eindigt het sprookje van de twee Koningen. Zeker zal ik het verklaring van nauwelijks behoeven te verklaren. Koning Quies is de welmeenende, het 8prookje' maar vadsige zelfgenoegzaamheid, die tevreden is, als zij rustig haar penningske opsteekt, en in mededinging van buiten slechts de verstoring van haar rust ziet, de glundere zelfvergoding, die ten koste van anderen leeft en door haar omgeving veracht wordt. Koning Impulsus is de hervormende veerkracht, die het nieuwe en vreemde tót zich trekt, die in mededinging het middel ziet om veel goeds te verkrijgen en aan waardeering van wat zij heeft, hoogachting paart voor hen, die haar door onderricht meer kunnen doen verwerven/Opzettelijk koos ik tot voorbeeld de buitenlandsche concurrentie. Immers in geen land ter wereld is die naar verhouding sterkeren geprononceerder dan in ons vaderland. Waar men hier en daar onkruid ziet wassen, dat door die buitenlanders geplant werd, laat men het daar met krachtige hand rukken uit den vaderlandschen bodem en 'hen, die het plantten, ter verantwoording roepen: Koning Impulsus deed evenzoo met de vreemdelingen, die misbruik van zijn gastvrijheid maakten. Maar laat men daarbij nimmer vergeten, hoe ontzagelijk veel de Nederlandsche levensverzekeraars aan die buitenlanders te danken hebben, hoeveel zij van hen geleerd, ook onbewust geleerd hebben. En laat men ervoor waken — wat er ook in andere landen geschiede —, dat Nederland voor buitenlanders de poorten wijd open houde en dat men die ten onzent steeds blijve beschouwen en behandelen als broeders met gelijke rechten en gelijke verplichtingen! ELFDE HOOFDSTUK. Concurrentie. Uitwassen en Woekerplanten. In mijne beschouwingen over de concurrentie voerde ik den lezer in het vorige Hoofdstuk langs een breeden weg en door een schoon landschap; hier en daar zagen wij wel een leelijken doornstruik of moesten wij een gevaarlijke plaats passeeren, waar slechts een smalle doorgang was, zoo men veilig wilde gaan, maar over het algemeen was onze omgeving vroolijk en onze weg zeker. Thans echter voert ons pad door een moeras, vol diepe poelen en stekelplanten, waar niets het oog verkwikt, en dat ik alleen daarom met den lezer betreden wil, opdat hij voor altijd met afschuw vervuld worde voor de onreine dampen, die eruit opstijgen. Wij betreden het gebied der déloyale concurrentie en komen daarmede in een atmosfeer van laster en verdachtmaking, logen en bedrog. Echter hoop ik in staat te zijn het smalle voetpad aan te wijzen, waarop men, temidden van al deze ongerechtigheden, veilig zijn weg vervolgen kan. Het„uitsPaimen" Stellen wij ons voor een eenvoudig, zorgzaam huisvader, die zijne van verzekerden jao^andere Maat- verplichtingen jegens vrouw en kinderen ernstig genoeg heeft opgevat om een levensverzekering te sluiten. De man betaalt zijne premiën geregeld, is met zijn verzekering tevreden, weet precies uit zijn polis, waartoe de Maatschappij zich jegens hem verbonden heeft en is gelukkig iri het bewustzijn, dat hij gezorgd heeft, voor zooverre hij, menschelijkerwijze gesproken, zorgen kan. 342 Daar wordt hem op zekéren dag de Inspecteur of Agent van de Levensverzekering-Maatschappij A aangediend. Uit beleefdheid ontvangt hij dezen, doch begint met de mededeeling, dat hij reeds verzekerd is en het hem niet convenieert, er nog een post bij te sluiten. „Mag ik vragen, bij welke Maatschappij U verzekerd is?" — „Wel zeker, „bij de Maatschappij B". De Agent zwijgt en trekt een bedenkelijk gezicht. „Zoo, zoo, bij de Maatschappij B\" — Wederom gewichtig stilzwijgen! Onze verzekerde begint ongerust te worden. „U kijkt zoo „bedenkelijk, Mijnheer; die Maatschappij is toch. nog wel solide?" — „Och jawel, ik zal het tegendeel niet beweren. De Directeuren zijn „heel fatsoenlijke menschen. Maar.... ik zou mij toch liever niet bij .„haar verzekeren!" — „En waarom dan niet, als ik vragen mag? U zult „me verplichten met rondborstig te spreken, want ik heb een flinke „verzekering loopen, en ik wil weten, dat mijn betaalde dubbeltjes „veilig zijn!" — De Agent verzekert nu nog eens, dat hij den goeden naam der Maatschappij B niet aanranden wil, maar: „ziet U, onder „ons, men zegt, dat haar onkostcijfer veel te hoog is". De verzekerde is een eenvoudig man, die van verzekeringszaken geen verstand heeft. Dat hooge onkostencijfer doet hem niet weinig ontstellen. Zijn ontsteltenis vermindert er niet op, wanneer de Agent hem een courantenartikeltje voorlegt, waarin die bewering zwart op wit te lezen staat. Het angstzweet breekt hem uit. „Zoudt U dan werkelijk denken, dat' „die Maatschappij fout kan gaan ?", vraagt hij benauwd .... en nu is hij waar onze Agent hem hebben wil. „Och, zóó erg zal het nu wel „niet zijn; de menschen overdrijven nog al eens! Maar een beetje dient „men toch wel op te passen." — En nu wordt handig de Maatschappij A op het tapijt gebracht, met alles, wat zij voortreffelijks biedt. Het gesprek duurt lang; de verzekerde is geheel onder den indruk van wat hij gehoord heeft, en komt steeds meer daaronder. Het einde is, dat de Agent, wèl tevreden over het resultaat van zijn „uitspannen" (zoo noemt men deze operatie), zijns weegs trekt met een getoekende aanvrage in den zak en dat de verzekerde de premiebetaling bij Maatschappij B staakt of de polis laat afkoopen. Hij moet dan wel veel van de reeds betaalde premiën opofferen, maar 't is toch beter, daartoe maar te besluiten dan alle premiën misschien te verliezen. Indien diezelfde man bakker was, en een collega ging zijn klanten af om ze over te halen, hunne leverantiën voortaan aan hem te gunnen, omdat de broodjes van onzen vriend van heel wat minder kwaliteit 343 zijn, dan zou die vriend opstuiven en zijn mede-bakker een leugenaar noemen. Het komt echter niet in hem op, den netgekleeden, fraaigehandschoenden Inspecteur met zijn oneerlijken concurrent te vergelijken ! Het hier gekozen voorbeeld behandelt een geval van quasi-welwillende uitspannerij. De Agent geeft zich daarbij het voorkomen van groote belangstelling in het lot van den armen verzekerde, die zoo groot gevaar loopt, zijne premiën te verliezen. Maar 't is hem volstrekt niet erom te doen, die andere Maatschappij te benadeelen: haar Directie is zeer fatsoenlijk, maar dwalen is menschelijk, maar.. maar.. en nog eens maar.' Die uitspannerij is de gevaarlijkste en daarbij de meest valsche. Minder „handige" Agenten gaan soms anders 'te werk en halen hun hart op, door in presentie van den verzekerde en te zijnen dienste (?) de Maatschappij, waarbij deze een verzekering heeft loopen, eens flink door te halen. Te kleine reserve, veel te hooge onkosten, treurige winsten, de Directie onbetrouwbaar, ziedaar schering en inslag van hun betoog. Het spreekt van zelf, dat zij minder kans van slagen hebben dan hunne „welwillende" collega's. Al te veel kwaadspreken maakt dikwijls juist den omgekeerden indruk van dien, welke beöogd wordt, vooral wanneer dat kwaadspreken over anderen gevolgd wordt door een opvijzelen van zichzelven en de eigen Maatschappij. Heeren, die zich op deze wijze van concurreeren toeleggen of wenschen toe te leggen, kan ik dus den welgemeenden raad geven, de eerstbeschrevene tactiek te kiezen. Zij zullen dikwijls verbaasd staan over hun succes. Hinderpalen Niet altijd echter gaat alles zóó gemakkelijk en glad als in het voorvoor het uit- ., spannen. beeld, dat ik zooeven aanhaalde. Daar zijn ook moeielijkneden voor uitspanners te overwinnen, waarvan sommige niet zelden onoverkomelijk blijken. De voornaamste daarvaan zijn: vakkennis en gezond verstandbi') den verzekerde. vakkennis. Vakkennis, een betrekkelijk zeldzaam artikel bij het publiek — althans hier te lande! —, maar toch nu en dan voorkomend en dan voor uitspanners een allergevaarlijkst iets, waaraan zij zich zeer licht de vingers kunnen branden. Een mijner bekenden, met wien ik vroeger eiken dag in aanraking kwam, die zicti zeer interesseert voor alles wat op Levensverzekering betrekking heeft, en natuurlijk zelf een verzekering heeft loopen, werd op zekeren dag door een Agent bezocht, 344 die hem, onder meer, erop meende te moeten wijzen — met al het gewicht van iemand, die volkomen op de hoogte is! —, dat de reserve van de Maatschappij, die hij gekozen had, veel te gering was. Mijn bekende, die den toestand dier Maatschappij uit hare Verslagen nauwkeurig kende en zich zelfs technisch in haar inrichting had ingewerkt, liet hem kalm uitspreken en verzocht hem toen, alsof het voor hem iets onbekends gold, hem eens uit te leggen, wat die reserve eigenlijk was. En wat antwoordde onze „deskundige"? „Dat is een potje voor den „kwaden dag, Mijnheer, en daar doen de Maatschappijen in, wat ze „van hare premiën overhouden." (Sic!) — In minder dan geen tijd stond deze geleerde voor de voordeur. Maar eigenlijke vakkennis wordt niet eens vereischt om het streven Gezond vervan deze heeren te doorzien. Gezond verstand is daartoe voldoende, 8tand' en men kan gerust aannemen, dat een verzekerde, die zich door den eersten den besten oneerlijken Agent uitspannen laat, daardoor blijk geeft, verstandelijk niet zeer hoog te staan. Wanneer iemand zich in eens anders belang zoo buitengewoon warm maakt en zich zoozeer bezorgd toont voor het verloren gaan van eens anders spaarpenningen, rijst bij dien ander onwillekeurig de vraag, welke reden de bezorgde man toch wel voor zijne belangstelling hebben kan. Voor de meesten toch is de tijd voorbij, waarin men aan zuivere menschlievendheid geloofde, en dus zoekt men naar een andere beweegreden. Deze is in dit geval werkelijk niet moeielijk te vinden: al spoedig komt men op de gedachte, dat de kans op een flinke provisie ook wel het hare zal bijdragen, den Agent zoo angstvallig bezorgd voor eens anders belangen te maken. Als men nu maar eenmaal zóóver gevorderd is, dat men wantrouwt, zal men ook gaan onderzoeken: men zal dan niet op stel en sprong beslissen willen en zich eerst eens flink op de hoogte stellen. En dat leidt in verreweg de meeste gevallen tot de ontmaskering van den bedrieger. Het is een bekend psychologisch verschijnsel, dat achterdochtige naturen meestal veel te goedvertrouwend zijn tegenover hen, die hun achterdocht jegens anderen weten op te wekken en aan te wakkerèn. Vandaar het zonderlinge feit, dat men dikwijls een wantrouwend man, die zich verzekerd heeft bij de een of andere Maatschappij, waaraan mannen van erkende eerlijkheid en bekwaamheid verbonden zijn, die Maatschappij den rug ziet toekeeren op het enkele aanraden van een hem geheel onbekend persoon, die later een zwendelaar blijkt te zijn! 345 FinanoieeiebJn- Ontmoet dus de uitspannende Agent dikwijls hinderpalen in onverwachte vakkennis, of eenvoudig gezond verstand, niet zelden ook zullen hem finantieele bezwaren van de zijde- der verzekerden in den weg staan. Immers, wanneer iemand reeds eenige premiën betaald heëft, komt hij er niet gemakkelijk toe, die geheel of gedeeltelijk prijs te geven, vooral niet, wanneer hij bij de nieuwe, voortreffelijke Maatschappij wat meer premie zou moeten betalen dan bij de andere. Als hij niet geheel van de onbetrouwbaarheid dier laatste overtuigd is, zal hij daartoe niet zoo voetstoots over te halen zijn. HrJpmiddeien Er staan den Agent echter hulpmiddelen ten dienste, om den verbij het uitspan- ° r nen- zekerde over die bezwaren te doen heenstappen, winstbeloften. jn de eerste plaats de winstbeloften, het voorspiegelen van gouden bergen, daar, waar niets meer te bereiken is dan overal elders. Wat is eenvoudiger dan aan te toonen, dat het oogenblikkelijke nadeel ruimschoots zal vergoed worden door de enorme winsten, die in de toekomst op de nieuwe verzekering zullen uitgekeerd worden? Niet zelden is zulk een voorspiegelend Agent voorzichtig genoeg, alle verdachtmaking te vermijden, en spreekt hij hoogtens met een medelijdend schouder-ophalen over „die andere, kleine Maatschappij, die zoo goed „als geené winsten maakt." Hij neemt dan uitsluitend het middel der winstvoorspiegelingen te baat, om den verzekerde tot ontrouw aan de eenmaal gekozen Maatschappij te bewegen. En dat middel slaagt maar al te dikwijls. De verzekerde bericht dan aan de Directie der Maatschappij, bij welke hij verzekerd was, „dat hij zich bij een andere Maatschappij „op voordeeliger conditiën verzekerd heeft." Een Directie, die dat liedje hoort, weet meestal wel hoe laat het is. Afstaan der Een tweede hulpmiddel bij het uitspannen is: het afstaan van de v^™tenpr° provisie of een deel daarvan door den uitspannenden Agent aan den verzekerde. De eerste jaarpremie wordt dan verminderd met een belangrijk bedrag en het vooruitzicht, dat hij op die wijze zal inhalen wat hij verliest door het laten loopen zijner eerste verzekering, ja dat er voor hem misschien nog wel een voordeeltje uit voortspruiten kan, geeft bij den verzekerde den doorslag. Toen ik in het vorige Hoofdstuk over het afstaan der provisie door Agenten aan verzekerden sprak, stipte ik slechts even aan, dat daardoor de deur wordt opengesteld voor allerlei misbruiken, die den 346 Maatschappijen groote schade kunnen berokkenen.1) Het is hier de plaats daarover wat uitvoeriger te zijn. Geen beter middel om het uitspannen in de hand te werken dan het afstaan der provisie! In sommige landen is het daardoor zóóver gekomen, dat bijna geen Maatschappij zich erop beroemen kan, een flinken „stock" van solide, blijvende verzekeringen te bezitten, maar dat de verzekerden voortdurend van de eene Maatschappij naar de andere verhuizen, zonder bij één harer lang te blijven. Ik weet gevallen van Maatschappijen — vooral van Filialen van vreemde Maatschappijen in het buitenland (gelukkig niet van Nederlandsche!) —, die na 3 jaren arbeids wel reeds een groot bedrag aan verzekeringen hadden loopen, maar daaronder geen enkelen post, die ouder dan twee jaren was! Alle in het eerste jaar afgesloten verzekeringen waren reeds geroieerd, omdat zij grootendeels door anderen waren uitgespannen! Merkwaardig is het, hoe er in sommige landen met de verzekerden gesold wordt. Vooral in Frankrijk werd indertijd dezelfde verzekering dikwijls geregeld om het jaar naar een andere Maatschappij overgebracht, zoodat zij soms "vier, vijf en meer Maatschappijen afging. Aangezien elke opvolgende Agent in het afstaan van provisie steedsguller werd, was daaraan voor den verzekerde geen direct finantieel nadeel verbonden. Doordat dezelfde operatie jaarlijks herhaald werd, kon deze zelfs langen tijd achtereen verzekerd blijven — steeds van de eene Maatschappij naar de andere trekkende —, zonder ooit de bij die verschillende Maatschappijen voor zijn leeftijd vastgestelde premiën te betalen, omdat de jaarlijks door den nieuwen Agent afgestane provisie steeds in mindering van die premiën kwam. JVlen begrijpt, hoezeer een dergelijke wijze van handelen alle Maatschappijen benadeelen moest, daar zulk een verzekering bij elk harer slechts één jaar van kracht bleef en geen harer dus in de gelegenheid was, in latere jaren de voor het afsluiten gemaakte onkosten goed te maken.2) De finantieele kracht der Maatschappijen nam daardoor af, en dit wreekte zich ten slotte op aandeelhouders en verzekerden. Men kon het dan ook slechts toejuichen, toen, zooals reeds vroeger8) mededegedeeld, de Fransche Maatschappijen, nu vele jaren geleden, den *) Zie blz. 299. 2) Vergelijk ook blz. 53, v.v. 8) Zie blz. 300. 347 knoop doorhakten en het uitkeeren van provisie door hare Agenten aan verzekerden niet alleen verboden, doch overtreding van dat verbod zelfs met onmiddellijk ontslag strafbaar stelden. Dit kloeke initiatief is toen hooglijk gewaardeerd, maar het staat nu wel vast, dat die Maatschappijen niet in staat geweest zijn den maatregel vol te houden. Te oordeelen naar wat men op dit gebied buiten Frankrijk door haar zag en nóg ziet geschieden, viel dit van den aanvang af te betwijfelen. Maar voor het vak der Levensverzekering kan het niet dan goed zijn, dat het afstaan der Agentenprovisie eenmaal te meer van bevoegde zijde tot een betreurenswaardig misbruik bestempeld is. Gevolgen van Afgescheiden van het afstaan der provisie, berokkent het uitspannen vSorUa1PMaat" niet alleen aan de ééne Maatschappij, aan wie de verzekering afhandig schappijen. wor(jt gemaakt, doch, zoo het misbruik algemeen is, aan alle Maatschappijen (en dus middellijk aan alle verzekerden) ontzaglijk veel schade. Men moet in een land gewoond hebben, waar het uitspannen dagelijksch werk is, om over den vollen omvang van het kwaad te kunnen oordeelen. „De Maatschappij A heeft een Inspecteur gezonden naar de stad Z" — dit is daar voor alle Maatschappijen, die in Z verzekerden hebben, een soort van schrikmare. Fluks zenden zij hare Inspecteurs daarheen, om uitspannerijen te beletten en deze hebben hunne handen vol werk. De Inspecteur van de Maatschappij A toch had een voorsprong van enkele dagen op de overige en hij heeft zijn tijd goed gebruikt. Reeds zijn talrijke verzekerden bij andere Maatschappijen voor de Maatschappij A gewonnen en lang niet altijd gelukt het den later gekomenen de gevolgen van dat uitspannen te niet te doen. Maar ook al slagen zij daarin, wat al moeite en kosten veroorzaakt niet al dat gereis en getrek, alleen om reeds bestaande verzekeringen te behouden! Er zijn landen, waar alle Maatschappijen zich op uitspannen toeleggen, en daardoor elkander voortdurend op dergelijke kosten jagen, zonder dat één harer er ten slotte van profiteert. Het resultaat is dan een algemeene vermindering van de resultaten en van de den verzekerden te bieden voordeelen. Hetnitsnannen Men zou nu zegeen. dat het middel ter verbetering nog al voor de ucn In\heoTi«; hand ligt: alle-Maatschappijen hebben zich slechts te verbinden, het p»cSkeel?oege° uitspannen niet meer toe te laten, en de toestand, die alle gelijkelijk benadeelt, is voor goed de wereld uit. Maar juist daartoe zijn ze niet te bewegen: de eene wantrouwt de andere en vreest, dat, wanneer zij zich streng aan deze overeenkomst houden zou, hare concurrenten 348 dat niet zouden doen, zoodat zij het kind van de rekening zou worden. Het is ermede als rhet de algemeene ontwapening: théoretisch juicht iedereen haar toe, maar onderling wantrouwen belet de uitvoering. En toch, welke weerzinwekkende zaken ziet men op dit gebied soms gebeuren! Ik ken voorbeelden van Maatschappijen, die niet gemakkelijk besluiten kunnen tot het werken buiten het land, waar zij gevestigd zijn. Zij prefereeren het, de een of andere zuster-instelling het terrein te laten verkennen, en blijkt deze succes te hebben, dan trekken ook zij spoedig in den vreemde. De organisatie, ja soms zelfs de tarieven dier zusterinstelling worden voor dat vreemde land dan zooveel mogelijk gecopiêerd en dra trekken er Agenten rond om te verkondigen..., dat die zusterinstelling, die de baan gebroken heeft, niet te vertrouwen is en men zijne verzekeringen liever bij de streng solide, hoogst reëele nieuwgevestigde onderneming moet overbrengen! Zoo iets gebeurt bij Maatschappijen, welker Directiën het uitspannen in théorie veroordeelen*. Ik herinner mij nog zeer goed, dat ik in het buitenland eens een gesprek had met den Directeur van een daar gevestigde Maatschappij,' die, evenals ik, geene woorden genoeg vinden kon om het uitspannen te veroordeelen. Hij was het volkomen met mij eens, dat men alles doen moest om het tegen te gaan. Eenige maanden later kwam'ik tot de ontdekking, dat diezelfde Directeur, die aan het hoofd stond van de eerste en grootste Levensverzekering-Maatschappij van het land, in de hoofdstad een Agent had aangesteld, die de speciale opdracht had, de verzekerden van andere Maatschappijen langs te gaan en hen voor de zijne te winnen, 't Spreekt van zelf, dat ik mij het genoegen niet ontzegde, hem daarover eens te interpelleeren. „Wat wilt ge anders?" — vroeg hij, blijkbaar verbaasd - „In het „bosch moet men met de wolven meehuilen!" Een vérziend man was deze Directeur zeker niet! In een dergelijke omgeving wordt men natuurlijk voor tamelijk zwak van verstand aangezien, wanneer men blijft volhouden, dat men geene bij een andere Maatschappij uitgespannen verzekering wil aannemen. Het regent dan voorspellingen, dat men „dan wel kan opdoeken", en „niet tegen den stroom zal kunnen oproeien". Wanneer men zich' echter niet laat ontmoedigen, en aan zijne beginselen getrouw blijft, trekt men ten slotte tóch aan het langste einde. Daarover straks meer.' 349 Posten, door uit- Er is voor de Maatschappijen nóg een nadeel aan het uitspannen spannen verkregen zijn posetn verbonden, en wel dit, dat een door uitspannen verkregen post steeds van den tweeden ™°g- een post van den tweeden rang is. De eenmaal uitgespannen verzekerde blijft zeer toegankelijk voor lasterpraatjes, ook jegens zijn nieuwe Maatschappij, gelijk, omgekeerd, de verzekerde, bij wien eenmaal een uitspannerij verijdeld is, voor het vervolg vast in zijne schoenen staat en voor goed voor zijn Maatschappij gewonnen is. Een Agent, die niet geschroomd heeft, bij zijn Maatschappij verzekeringen aan te brengen, die hij bij andere Maatschappijen heeft uitgespannen, schroomt evenmin, al die verzekeringen mettertijd weer naar een andere Maatschappij over te brengen, door b.v. den verzekerden te gaan mededeelen, dat • hij zich vergist heeft in de soliditeit van de Maatschappij, die hij vroeger aanprees, en het hem gebleken is, dat men hem en anderen daar schandelijk bedriegt. Dan ziet men vele verzekerden opnieuw overloopen, of ■— wat dikwijls voorkomt! — zij trekken uit de praatjes, die hun nu omtrent deze, dan weder omtrent gene Maatschappij opgedischt worden, de conclusie, dat er geen enkele deugt, en dat „die Levensverzekering „niets dan zwendel is". Ook op die wijze benadeelt het uitspannen niet alleen de bijzondere Maatschappijen, maar het geheele vak. Gevolgen van Na wat- ik reeds heb medegedeeld, zal het wel niet vele woorden het uitspannen voor het publiek, behoeven om aan te toonen, dat vooral de verzekerden degenen zijn, die bij het uitspannen het gelag hebben te betalen. • Finantieele na- De Agent, die tot dit middel zijn toevlucht neemt, kent slechts één deelen. .... belang, en dat is zijn eigen belang; 't is hem erom te doen, zijn eigen beurs te vullen, en op wiens kosten dat geschiedt, is hem onverschillig! In verreweg de meeste gevallen heeft dan ook de uitgespannen verzekerde op den duur een slechten ruil gedaan, en 't is zeer leerzaam de klachten aan te hooren, die velen hunner, dikwijls eerst na jaren, aan de Maatschappij of den Agent, bij welken zij zich eerst verzekerd hadden, opdisschen. „Helaas", heet het dan, „hadden we toch maar „naar U geluisterd! Maar wie zou dat ook vermoed hebben! Verbeeld „U • • •", en nu volgt er een lang relaas van wat zij alles bij hun tweede Maatschappij hebben moeten betalen, en van het weinige, dat die Maatschappij hun geboden heeft. Men is dan dikwijls geneigd hun te antwoorden: „Ge hebt Uw verdiend loon, en alles alleen aan Uzelven „te wijten!" Maar het is beter de „Schadenfreude", die men onwillekeurig gevoelen moet, niet de overhand te laten behouden: daarvoor is de zaak te treurig! 350 Behalve het finantieele nadeel, dat de verzekerde in de meeste gevallen lijdt, doordat de Maatschappij, naar welke zijn verzekering werd overgebracht, niet volbrengen kan wat zij beloofde, of doordat zij duurder is dan de andere, of vooral doordat de bij de eerste Maatschappij reeds betaalde premiën geheel of gedeeltelijk prijs gegeven moeten worden, behalve dat geldelijke nadeel, mag men de moreele schade, die de verzekerde ondervindt, niet te licht tellen. De eenvoudige man, die gerust leefde in het bewustzijn voor de toe- Moreeie n»komst van vrouw en kinderen te hebben gezorgd, wordt plotseling uit die rust wakker geschud. Hij ziet schrikbeelden voor zictuoprijzen van gefailleerde Maatschappijen en verloren spaarpenningen; hij meent in groot gevaar te verkeeren en grijpt naar de hand, die hem ter hulpe ' wordt- toegestoken. Zijn vertrouwen in de zaak der Levensverzekering is geschokt; hij wordt schuw en wantrouwend, steeds toegankelijk voor gevaarlijke raadgevingen van gewetenlooze Agenten. Niet zelden ook geeft hij er de voorkeur aan, zijn verzekering te laten loopen, hoven het leven in gestadige onrust voor het behoud zijner spaarpenningen. Dit alles is geen fantasie; sprekende voorbeelden daarvan zijn mij te óver bekend. Zoo heb ik in het buitenland iemand gekend, die letterlijk door uitspannende Agenten bestormd werd. Hoewel hij van het nut der Levensverzekering overtuigd was, behoorde hij toch niet tot de scherpzinnigsten. Nadat zijn eerste verzekering afgesloten was, had men hem 4, zegge vier, maal uitgespannen en naar een andere Maatschappij getransporteerd. Thans was hij bij zijn vijfde! Toen ik hem kennen leerde, werd hij opnieuw „bewerkt" door iemand, die hem kwaads van zijn toenmalige Maatschappij vertelde en gouden bergen bij n° 6 beloofde! Ik stelde den man gerust en trachtte hem aan het verstand te brengen, dat .men hem eenvoudig exploiteerde. Hij scheen daarvan toen wel overtuigd en beloofde op te zullen passen. , Evenwel behield zijn onrust toch de bovenhand, want, toen ik hem eenigen tijd later ontmoette, vertelde hij mij, dat hij zijn verzekering had afgekocht, omdat hij geen rustig oogenblik meer had. Hij wilde het geld nu maar zelf bewaren. Het tragische van dit geval was echter, dat diezelfde man zich zeer kort daarop tot speculeeren liet verleiden, en dat hij nog geen drie maanden later overleed, vrouw en kinderen geheel onverzorgd achterlatende! Deze werden ten slotte de slachtoffers van de belangstellende Agenten, die het met hun kostwinner zoo goed meenden, en hem uit pure menschlievendheid voor het ver- 351 lies zijner spaarpennigen wilden bewaren! Om de paar guldens, die deze Agenten eraan verdienden, stonden die vrouw en kinderen zonder iets op de were.ld. I uitspannen is En zeker, voor de Agenten zijn er een paar guldens aan te verdienen, soms zelfs een aardig sommetje. Maar ik wensch niemand toe, op deze wijze ooit aan den kost te moeten komen. Stelen is óók een voordeelig zaakje: 't kost soms maar weinig moeite en spaart veel arbeid uit. Juist zoo is het met het uitspannen. Want ook de Agent, die uitspant, steelt. Hij steelt den arbeid van zijn voorganger, van hem, die den, verzekerde voor het eerst het nut der Levensverzekering deed inzien en hem ertoe bracht, een post af te sluiten. Evenals de dief zich het geld toeëigent, dat een ander met zijn arbeid verdiend heeft, en dat om zoo te zeggen voor hem gereed ligt, evenzoo eigent de uitspannende Agent zich de resultaten toe van het werk, door zijn collega verricht, en die ook voor hèm als 't ware gereed liggen. Hoeveel moeite kost het niet, dikwijls zelfs aan den bekwaamsten Agent, iemand te doen inzien, waarom een levensverzekering voor hem nuttig en noodig is! Hoe vaak moet hij den man, die hem bij het eerste gesprek beleefd, maar schouderophalend, de deur wees, niet opnieuw bezoeken, hoe vele en dikwijls hoe groote -bezwaren heeft hij niet te overwinnen, hoevele brieven te schrijven, hoevele berekeningen te verrichten, voordat de weerspannige zich eindelijk gewonnen geeft, en zijn pjicht, van de Levensverzekering gebruik te maken, vervult, dikwijls met een dankbaar hart jegens den Agent, die hem tot die vervulling gebracht heeft! Al die moeite is voor den uitspanner uit den weg geruimd! Hij heeft slechts te doen met personen, die reeds gewonnen zijn\ Dat is een heerlijk jachtterrein, en _ de verzekerden zullen mij, hoop ik, deze oneerbiedige woorden vergeven! — hij heeft, strooper als hij is, slechts de hazen, op te rapen, die een ander getroffen heeft. Hij behoeft niet meer de duizend en één bezwaren te weerleggen, die het publiek tegen het sluiten eener verzekering heeft aan te voeren: een weinig verdachtmaking... en hij gaat zegevierend zijns weegs, met de resultaten van eens anders arbeid in den zak! En niet genoeg, dat hij dien ander bestolen heeft, wellicht heeft hij hem belasterd bovendien. Hij heeft den verzekerde in den waan gebracht, dat de man, die hem voor de zaak der Levensverzekering won, hem niet ten goede ried, maar hem „alleen om dat beetje provisie" bij een Maatschappij bracht, die zich zijne spaarpenningen zou toeëigenen. De uitspanner beschuldigt direct of indirect een ander van het kwaad, dat hij zelf bedrijft. Hij steelt dus niet alleen, maar hij lastert bovendien. Wellicht verwijt men mij, dat ik in deze te vèr ga, en te krasse woorden gebru.k. Ik antwoord, dat ik niet vergoelijken wil, daar waar reeds zooveel vergoelijkt is en nog steeds wordt. Zoolang er nog Directiën zijn, die haren Agenten het uitspannen oogluikend toelaten, ja die hen zelfs daarin aanmoedigen en vóórgaan, dient een ieder, wien het vak der Levensverzekering en het wèl en wee van den Agentenstand ter harte gaat, de zaak voor te stellen, zooals ze is, en zich niet te vergenoegen met een eenvoudig: ,,'t Is wel niet zooals 't behoort, maar 't is toch „zoo heel erg niet", of: „Er is tóch niets aan te doen I» Het Hollandsche spreekwoord van de zachte chirurgijns zegt, in al zijn platheid, iets dat zeer waar is. Men moet deze wonde plek in het Levensverzekerings■ bedrijf uitsnijden, en niet met een sierlijk doekje bedekken. Waar dus aan den eenen kant de Agent 71>h ,w 'u „„„: . . .... ° ~" uitspannen Gevolmnvan «mg ëClu op oneerlijke wijze toeëigenen kan, daar staat aan den an- ïll TaTnm " ,c,l> U£U a™ oiootstelt aan de wèlverdiende ver- achting van ieder eerlijk man. En aangezien er misschien geen tweede gebied bestaat, waarop het publiek zóózeer het geheel naar enkele deelen beoordeelt, als juist het gebied der Levensverzekering en dientengevolge de geheele Agentenstand niet zelden naar enkele individuën beoordeeld wordt, hebben alle eerlijke Agenten er een direct persoonlijk belang bij, het uitspannen zooveel mogelijk tegen te gaan en hen die zich daaraan schuldig maken, te ontmaskeren en uit hun midden te verbannen. Want niets is meer vernederend dan te worden beschouwd en behandeld als de collega van oersonen hïp m„„ ~« .^.w ! Wanneer een bakker de klanten van zijne collega's afloopt, om hen o-^* te bewegen, voortaan hunne bestellingen' aan hem op te dragen zullen 8I™- u! up,men over aat °Ptreden wel niet verdeeld en men het erover eens II zijn dat hij z.ch aan een allesbehalve eerlijke concurrentie schuldig maakt, ook al is zijn meel iets beter dan dat van zijne mede-bakkers Wanneer echter een bakker rattenkruid onder zijn meel mengt en zijne collega s dat ontdekken, dan zoude men hen bijna van medeplichtigheid kunnen beschuldigen, wanneer zij de koopers van de vergiftigde broodjes niet aanraadden, die zoo spoedig mogelijk weg te werpen. Deze vergelijking is misschien wat gewaagd, maar zij zal toch strekken kunnen om hetgeen volgt te verduidelijken. De Agent eener Levensverzekering-Maatschappij stelt aan een zijner 352 353 candïdaten een gemengde verzekering voor, en geeft daarvoor de premie op. Zijn candidaat lacht hem uit, en zegt, dat hij bij een andere Maatschappij voor diezelfde verzekering wel een derde minder premie betaalt. De Agent beweert, dat dit onmogelijk is, en de verzekerde toont hem zijn polis. Het blijkt nu, dat de man een slachtoffer is van het bedrog, dat ik vroeger aan de kaak stelde: hem is een levenslange verzekering met tijdelijke premiebetaling in de hand gestopt voor een gemengde verzekering.1) Wat moet de Agent in deze omstandigheden doen ? Ik antwoord zonder aarzelen: Hij moet den verzekerde in kennis stellen van het bedrog, dat gepleegd is, en doet hij zulks niet, dan schiet hij in zijn plicht als eerlijk man te kort. De Directiën en Agenten van Maatschappijen, die er-zich op toeleggen dit bedrog te plegen, zullen natuurlijk niet nalaten, in zulk een geval een vervaarlijk geschreeuw aan te heffen en van uitspannerij en unfaire concurrentie te spreken. Doch dit mag niemand afschrikken. Zij, die zich het minst ontzien, kwade practijken in toepassing te brengen, zijn meestal de eersten, wanneer het erop aan komt anderen daarvan aan te klagen, en zijn er steeds op uit, gegronde beschuldigingen te voorkómen door zeiven als beschuldigers op te treden, zij het dan ook met minder grond. De brutalen hebben de halve wereld en groot geschreeuw overtuigt soms de menigte. In het bovengenoemde geval lichte men dus den verzekerde in; zij, die daarin een uitspannerij zien, laden de verdenking op zich, dat zij ertoe willen medewerken, het gepleegde bedrog te bestendigen. Maar men beperke zich tot die inlichting en wakkere nimmer de rechtmatige verontwaardiging van den bedrogene door bittere woorden aan. Men kalmeere hem zooveel mogelijk: reeds vroeger toonde ik aan, dat men door een andere houding gevaar loopt, de Levensverzekering in het algemeen in discrediet te brengen.2) Dikwijls zal de bedrogen verzekerde zich door tusschenkomst van den Agent, die hem inlichtte omtrent de werkelijke waarde zijner verzekering, opnieuw wenschen te verzekeren, daarvoor zijn vroegere polis prijs gevende. Op die wijze verkrijgt de bewering, dat men hier met een soort van uitspannerij te doen heeft, werkelijk een schijn van waarheid. En toch staat men hier voor iets geheel anders: nadere toelichting daarvan acht ik overbodig. *) Zie blz. 308, v.v. !) Zie blz. 310, v.v. 28 354 Wel moet ik bekennen, dat er in mijn beschouwing iets gevaarlijks ligt. Hoe spoedig toch zal een Agent, die zich aan uitspannen heeft schuldig gemaakt, als verontschuldiging aanvoeren: „Ja, maar ik moest „den verzekerde toch inlichten omtrent de werkelijke waarde van zijn „verzekering: men had hem overdreven winstbeloften gedaan", of iets dergelijks. Daarom ga men in deze niet te ver. Bij het tot stand komen eener verzekering is het, naar mijn inzien, volkomen geoorloofd, te wijzen op het onzekere van winstvoorspiegelingen door een concurrent. Maar heeft die concurrent den post eenmal afgesloten, dan torne men daaraan niet langer; de verzekerde heeft zich door de hoop op toe- . komstige winst laten verleiden: dat is zijn zaak. Voor den Agent houdt, na het afsluiten van den post door zijnen concurrent, alle belang bij die verzekering op. Slechts in die gevallen, waarin het onomstootelijk vaststaat, dat bedrogen is, dat men den verzekerde een polis gegeven heeft, die iets anders inhoudt dan wat men zeide dat zij inhield, slechts in dat geval is het ieders plicht, den verzekerde in te lichten, wanneer men daartoe in staat is, onverschillig of men al of niet Agent eener 'andere Maatschappij is. En ook alleen in dat geval kan men elke beschuldiging van. uitspannerij met een schouder-ophalen beantwoorden, omdat men zelf de overtuiging bezit, slechts gedaan te hebben wat récht is. '*"> :vjfoe M De vraag rijst thans, welk kruid er tegen het uitspannen ge- Miaaeien tegen ■ o j > " het uitspannen. wassen is. Directiën, Agenten en Publiek moeten elkander daarbij de hand reiken. Het geldt hier een gemeenschappelijken vijand, die slechts door gezamenlijke krachtinspanning overwonnen kan worden. Het zijn voornamelijk de Directiën der Maatschappijen, die hier de *e£^"}fnd001 geneesmiddelen zullen hebben toe te passen. Zij zijn het, die uit den aard der zaak tot het verbeteren "van wat er op dit gebied treurigs te constateeren valt, geroepen zijn, en daarom zijn juist zij dubbel te veroordeelen, wanneer zij het kwaad vergoelijken of aanmoedigen. In de eerste plaats komt het erop aan, het kwaad in eigen boezem M^jBOa£pp|jg ieder geval gewoon Agent blijven voor de Maatschappij, voor welke zijn hart van dankbaarheid overvloeit. Er verloopen eenige maanden. Qnze Directeur ontmoet op zekeren dag een vriend uit A. Zij komen over Levensverzekering te spreken en de vriend weet te vertellen, dat de Maatschappij, welker Directeur indertijd den bewusten jongen man aanbeval, tegenwoordig te A uitmuntende zaken doet. Zij heeft daar een zekeren E... aangesteld, die het vak in de puntjes schijnt te kennen. De Directeur vertrouwt zijne ooren nauwelijks. E.. •! Dat is de naam van den verliefden kadasterman! Onmiddellijk laat hij een nauwkeurig onderzoek instellen; en wat blijkt nu? — De schoonvader, die de hand zijner dochter slechts aan een Staatsambtenaar geven wilde, evenals die dochter zelve, hebben slechts in de verbeelding van den Heer E... bestaan. De man is nooit bij het kadaster geweest. Reeds bij zijn eerste reis was het contract tusschen hem en de Maatschappij, die oorspronkelijk zijn voorspraak was, geteekend, en de personen, die hij op kosten zijner eerste Maatschappij kon opzoeken, bewerkte hij voor de andere, bij wie hij ze later verzekerde. De geheele zaak kwam dus eenvoudig hierov neer, dat de welwillende Directeur, die den Heer E... aanbeval, de kosten van diens opleiding door zijn concurrent had laten dragen, en hem, zoodra hij behoorlijk onderlegd was, voor zijn Maatschappij in beslag nam. Toen hem dit door zijn voormaligen vriend voor de voeten werd geworpen — de vriendschap behoorde intusschen tot het verleden! — antwoordde hij met een wit lachje: „Mijn Hoofd-Agent te A engageert zijne Agenten „zelfstandig; daarmede heb ik niets te maken!" Ongetwijfeld is het wel de uiterste grens, waartoe men in deze déloyale concurrentie gaan kan, wanneer een Maatschappij zelve aan haar concurrente een Agent bezorgt, met het voornemen, dien weer naar zich toe te lokken, zoodra hij behoorlijk onderlegd zal zijn. Dat echter de eene Maatschappij profiteert van den arbeid van de andere, door op deze of gene wijze de beste Agenten dier andere naar zich toe ■ te lokken (dikwijls door lasterlijke praatjes omtrent die zuster-Maatschappij), is iets, dat men in het buitenland vaak, in het binnenland nu en dan ziet geschieden. Ook dit is diefstal van de resultaten van eens anders arbeid. Het spreekt wel van zelf, dat het een geheel ander geval wordt, zoodra 362 de Agent eener Maatschappij naar een goed gesalarieerde betrekking bij een concurreerende Maatschappij solliciteert en deze hem ten deel valt. In zulke omstandigheden zou het al zeer dwaas zijn, er iets ongeoorloofds in te vinden, dat de Agent zijn positie tracht te verbeteren. Wanneer hij gelooft in staat te zijn aan de eischen zijner nieuwe betrekking te voldoen (waarbij hij — zooals vroeger /eeds aangetoond1) — wèl overwegen moet, dat mooie conditiën ook mooie resultaten noodzakelijk maken), zal hij aan zijn Directie ruiterlijk kunnen verklaren, dat hij de door hem begeerde positie prefereert boven zijn tegenwoordige. Immers niets had zijn tegenwoordige Directie behoeven te weerhouden, hem dezelfde conditiën toe te staan, indien zij in hem een geschikte kracht daarvoor had gezien. Zoodra echter de Agent tot het overloopen naar eenzelfde positie ..|g§| bij een andere Maatschappij verleid wordt door verdachtmaking van zijn tegenwoordige of door het opvijzelen van die andere in tegenstelling met die tegenwoordige, heeft men te doen met een ongeoorloofde concurrentie-manoeuvre. Wie deze verkeerde practijken wenscht tegen te gaan, moet zich Middelen tegen J het uitspinnen aiweer in ae eersxe piaaxs zeir aaarvan ontnouaen. uit is een conaino van Agenten. sine qua non, evenals bij het bestrijden van het uitspannen van verzekerden. Om zich te vrijwaren tegen de gevolgen van het toepassen dier practijken door anderen, kan een Directie niet beter doen dan te trachten, hare Agenten aan zich te binden, door hen, zooveel mogelijk, met de Maatschappij te laten medeleven, geregeld voeling met hen te houden, hen in haar eigen wel en wee te laten deelen, en bovenal door in alle omstandigheden een strikt rechtvaardige houding tegenovér hen aan te nemen. Zoo wint zij zich de hoogachting en toegenegenheid harer<• vertegenwoordigers, en het is reeds meermalen voorgekomen dat deze hartelijke gevoelens tegenover zijn Directie bij een Agent sterker bleken dan de verleiding van finantieel zeer gunstige aanbiedingen van andere Maatschappijen. Zulke Agenten zijn mannen, waarop een Directie rekenen kan. llpSt Overigens is er tegen deze wijze' van uitspannen weinig te doen. Klachten bij de Directie der concurreerende Maatschappij baten natuurlijk niet, omdat zij zélve juist de schuldige is. Trouwens, geen Maat- l) Zie blz. 319 v.v. 363 schappij zal lang treuren om het verlies van een Agent, die zich zonder veel moeite uitspannen liet. Hij heeft daardoor blijk gegeven, nimmer meer dan een halve vriend geweest te zijn, en halve vrienden zijn in het vak der Levensverzekering buitengewoon gevaarlijk. Een staf van trouwe, aan de Maatschappij met hart en ziel gehechte Agenten stelt elke Directie in staat, de pogingen van een concurrent, om die tot overloopen te verleiden, kalm aan te zien en erom te lachen. En de overhalende Inspecteur of Agent dier andere Maatschappij loopt kans, bij zijne pogingen op een zeer onzachte wijze het hoofd te stooten! IV. ongeoorloofde Er zijn Maatschappijen, die er zich niet toe bepalen in prospectussen, concurrentie ■ door geschriften, circulaires, enz. haar eigen voortreffelijkheid te bezingen — iets, wat natuurlijk elke onderneming tot op zekere hoogte doet, en dat slechts belachlijk wordt door overdrijving in den eigenlof —, maar die daarin tegelijkertijd de gebreken harer concurrenten releveeren, of aantoonen, waarin deze minder voordeelig zijn. Dit nu is zeer zeker geoorloofd. Men kan van meening zijn, dat overdrijving, ook in dit opzicht, den belangen van het vak schaden moet, of men kan hierin niets bespeuren, dat ook maar eenigszins met die belangen in strijd komen kan, zóóveel staat vast,- dat, wanneer men daarin maat houdt en der waarheid getrouw blijft, dergelijke schriftelijke betoogen slechts neerkomen op wat een Agent mondeling doet: het in het licht stellen van de bizondere voordeelen, welke zijn Maatschappij boven andere biedt. Daaruit volgt echter tevens, dat in dergelijke publicatiën van wege de Maatschappijen dezelfde beperkingen in acht genomen moeten worden, die ik vroeger voor het optreden der Agenten stelde. Die gren, zen kunnen niet overschreden worden, zonder op het gebied der ongeoorloofde concurrentie te komen, evenmin als de Agent ze uit het oog verliezen kan, zonder zich daaraan schuldig te maken. Zoolang 'men echter binnen die grenzen blijft, kan daarin moeielijk iets ongeooriiSgjik loofds gezien worden. Aanvallen op Geheel iets anders wordt het echter, wanneer de eene Maatschappij concurrenten - * * ■ door brochures brochures uitgeeft of couranten-artikelen schrijft, uitsluitend met het en couranten-artikelen, doel, een of meer harer zuster-instellingen in de oogen van het publiek te bekladden. Zelfs wanneer de daarin vermelde feiten waar en de daarin opgesomde grieven gegrond zijn, dan nog laat zich dit optreden van 364 de eene Maatschappij tegenover de andere niet verdedigen in het belang van het vak. Men moet hier evenwel goed onderscheiden. Op het gebied der Lé- Niet eike ori tiek is een aan vensverzekering heeft, speciaal in ons land, steeds de neiging bestaan, vai. elke vriendschappelijk bedoelde en in het belang van het vak gemaakte critische opmerking omtrent een zuster-instelling te beschouwen als een oorlogsverklaring en een onedele handelwijze. Dit is misschien het eenige punt, waarop onze Nederlandsche Maatschappijen nog bij vele buitenlandsche zusters ten achter staan. Vooral in Engeland is een vrije, openhartige critiek der Maatschappijen op elkander gebruikelijk; zij zien daarin terecht vriendschappelijke terechtwijzingen ter wille van het vak, en de onderneming, welke zulk een terechtwijzing geldt, beantwoordt, ook al is zij het met de zienswijze van de critiseerende Maatschappij niet eens en al blijft zij haar opinie handhaven, dergelijke opmerkingen op dezelfde vriendschappelijke wijze als waarop zij bedoeld zijn. Dikwijls ook erkent zij de juistheid dier opmerkingen en... profiteert daarvan. Nog meer echter profiteert het publiek van dezen toestand, daar de opvoedende kracht, die van zulke gedachtenwisselingen uitgaat, het langzamerhand tot rijper en juister oordeel brengt. Het ligt dus voor de hand, dat die discussiën aan het vak zeer ten goede komen. Een dergelijke vriendschappelijke critiek tusschen de Levensverzekering-Maatschappijen onderling behoort ten onzent nog vrij wel tot de onmogelijkheden, omdat in Nederland ie|fs de eenvoudigste opmerking omtrent een zuster-instelling meestal toegeschreven wordt aan onedele drijfveeren, als: concurrentievrees, zucht om die andere' onderneming zwart te maken, en dergelijken. De brochures en couranten-artikelen, waarop ik zooeverj doelde, zijn Het lasteren door brochures echter van geheel anderen aard; zij bevatten op meer of minder be- couranten- ° J < artikelen. dekte wijze insinuatiën, beschuldigingen en aantijgingen .van allerlei booze zaken, die de êene Maatschappij de andere naar het hoofd slingert, en die in de meeste gevallen óf geheel onwaar óf schromelijk overdreven zijn. Nóg bedenkelijker wordt dergelijk geschrijf, wanneer de aanvallende Maatschappij niet openlijk optreedt, doch de brochure onder den naam van een stroopop uitgeeft, haar alleen aan hare Agenten verstrekt, teneinde daarmede „op strikt vertrouwelijke wijze" onder het publiek werkzaam te zijn, of het opstel onder den naam van 365 den Redacteur eener omgekochte courant publiceert. Omtrent dit laatste „ zal ik in het twaalfde Hoofdstuk uitvoeriger zijn. Gelukkig komt deze wijze van concurreeren ten onzent zelden voor, al heeft men ook in Nederland- enkele treffende voorbeelden ervan gezien. Ons volkskarakter is te eerlijk, dan dat de Hollandsche Agenten naar die ongeoorloofde concurrentie-middelen met voorliefde grijpen zouden, of dat het Hollandsche publiek zich daardoor sterk zou laten imponeeren. In het buitenland vinden zulke brochures en courantenartikelen grooter aftrek onder hen, die er een concurrentie-middel tegen • de geïncrimineerde Maatschappijen van willen maken, en schijnt men dat ook niet zoo héél erg te vinden, te oordeelen naar de openhartigheid, waarmede men daar over het verspreiden van zulke schrifturen spreekt en ervoor uitkomt. Toch heeft die openhartigheid nog iets ruiterlijks en is zij wellicht te verkiezen boven de gnieperigheid, waarmede (gelukkig slechts enkele malen!) ten onzent door dezen of genen met opgeplakte courantenberichtjes of vieze brochuretjes gemanoeuvreerd wordt, natuurlijk steeds op „strikt vertrouwelijke" wijze! Hoezeer verlaagt een dergelijk optreden den LevensverzekeringAgent en hoezeer strekt het ertoe, den goeden naam van het-vak door het slijk te sleuren bij hen, die de leer zijn toegedaan, dat wat men van de eene Maatschappij zegt ook van de andere wel waar zal zijn! Middelen tegen Tegenover al dergelijk geschrijf en het openlijk of in 't geheim ma^et lasteren door brochures en chineeren daarmede, bestaat geen beter middel dan een consequent couranten-arti- keien. doodzwijgen. Elk twistgeschrijf, elk hatelijk antwoord worde vermeden: het maakt de zaak slechts erger en voert tot niets, Men zal trachten, de aangevallen Maatschappij tot antwoorden te bewegen, haar als 't ware daartoe uitlokken: al die pogingen beantwoorde zij met hetzelfde verachtelijke zwijgen. Dit is tegenover lasteraars de waardigste houding. Polemieken en processen maken het publiek afkeerig van Levensverzekering „met al haar gehaspel" — zooals men zich allicht uitdrukken zal — en stellen den belasterde in zekeren zin met den lasteraar op .één lijn. 't Spreekt vanzelf, dat ik deze opvatting niet voor de eenig juiste uitgeef. Velen zullen er anders over denken, doch^W/» vaste opinie is deze: Er is geen beter middel om eiken lasteraar te straffen dan hem te toonen, dat zijn laster U volkomen koud laat/ ongeoorloofde Sommige Agenten leggen zich in het bijzonder erop toe, aan de verdooïïrievèn. zekerden van andere Maatschappijen per brief uiteen te zetten, dat zij op een kostbare, _onvoordeelige of zelfs immoreele wijze verzekerd 366 zijn, en niet beter kunnen doen dan zoo spoedig mogelijk hunne verzekeringen tè laten loopen, teneinde zich bij de Maatschappij aan te melden, die door den welwillenden briefschrijver vertegenwoordigd wordt. Meestal bevat zulk een brief een niet onverdienstelijk mengelmoes van cijfers, verdachtmakingen en scheeve voorstellingen, die slechts dit gebrék hebben dat zij niet of slechts gedeeltelijk met de waarheid overeenstemmen-. Dit schriftelijke uitspannen is minder gevaarlijk dan het mondelinge, omdat men een geschreven stuk gemakkelijker refuteeren kan dan mondelinge uitingen, die misschien verkeerd of onvolledig worden overgebracht. Het komt dikwijls voor,.dat een al te ijverig vertegenwoordiger daar, ongunstige uitwaar men toevallig over zijne concurrenten komt te spreken, langs zijn uten'andsche bladen hun taak ruim op. Zij leggen voor het doen achapuen. en laten der verschillende Maatschappijen een groote belangstelling 1 382 aan den dag, houden het publiek geregeld op de hoogte van de belangrijkste gebeurtenissen, die bij elke Maatschappij voorvallen, en geven uittreksels en meer of minder uitgebreide beoordeelingen der Verslagen. Elke nieuwe maatregel, dien de een of andere Maatschappij neemt en die ook voor de verzekerden en het publiek van belang is, wordt besproken en beoordeeld; er wordt aanhoudend critiek geoefend (voor zooverre men niet van oordeel is, dat een bestaand Staatstoezicht die critiek overbodig maakt); er wordt in allen deele begrepen, dat het doen en laten, vooral der grootere Maatschappijen, in het openbaar belang bekend gemaakt moet worden. •Toch is die verhouding van de dagbladen tot bizondere Maatschap- Omkoopbaarheid pijen dikwijls de wonde plek op dit gebied. Immers in vele landen van sche Pere. Europa en Amerika heeft de pers haar onafhankelijke positie prijs gegeven en zijn zelfs groote bladen werktuigen geworden in de handen van enkele Maatschappijen. Er zijn steden, ook in Europa, waar men in toonaangevende couranten lofspraken lezen kan op Maatschappijen, welke lofspraken door die Maatschappijen zeiven geschreven en betaald zijn, of wel, waar men in diezelfde bladen heftige aanvallen op andere Maatschappijen aantreft, die door concurrenten geschreven — en alweder betaald zijn. Zoodra een blad zóóver gekomen is, dat het zijne kolommen verkoopt aan den meest biedende, houdt elke daarvan uitgaande heilzame invloed op en staat het niet hooger dan het eerste het beste schendblad. Toch zijn er groote, op politiek gebied zeer bekende organen, die zich geregeld door Maatschappijen van Levensverzekering laten betalen, zóó en zóóveel per jaar of per kwartaal, en dan aan die Maatschappijen de gelegenheid bieden, zóó en zóóveel kolommen te vullen met eigen lof, die niet merkbaar riekt, omdat hij den schijn heeft, van anderen te komen. Diezelfde organen, die zich vaak voor elke in hun land werkende Geldafpersing Levensverzekering-Maatschappij onmisbaar wanen, omdat zij de aan- 'ten'aifd'sohe mS- i,< ...... den. gewezen bladen voor advertentiën zijn, schromen soms niet van hun bevoorrechte positie misbruik te maken, door — het is een hard woord, maar het is niet misplaatst — geld af te persen. Een voorbeeld, voor de waarheid waarvan ik insta! In een der hoofdsteden van Europa bestaat een machtig dagblad, het orgaan van een groote politieke partij daar te lande, dat in officieuse betrekking tot de Regeering staat en in zijn Redactie leden der Volksvertegenwoordi- 383 ging telt. Een buitenlandsche Maatschappij wenschte in dat blad te annonceeren tegen de conditiën, aan het hoofd van elke courant vermeld. Zij ontving het concept harer advertentie terug met de mededeeling, dat zij beginnen moest met een zekere som gelds te betalen; dan zou men haar de eer doen, haar annonce te plaatsen — mits tegen den gewonen prijs! Dus een winkelier, die een tientje entrée heft van ieder, die zijn winkel wenscht binnen te treden om inkoopen te doen! De Maatschappij onderwierp zich aan deze geldafpersing niet, hoewel het niet aan welmeenende vrienden ontbrak, die haar aanraadden, het hoofd maar in den schoot te leggen, omdat zij nu eenmaal buiten' het adverteeren in dat blad niet kon, en - let wel - zoo iets wel meer voorkwam. Niettemin speende de Maatschappij zich van de eer te mogen adverteeren — en zie, toen, na verloop van een jaar, hare zaken reeds aardig begonnen te loopen, werd zij verrast door een bezoek vanwege hetzelfde blad, ten einde om de advertentie te vragen... thans zonder buitengewone conditiën. Het was bij dat hoogst invloedrijke, alom geachte blad, dat door onze Nederlandsche journalisten dikwijls met voorliefde wordt aangehaald, dus eenvoudig te doen, om „ervan te halen, wat ervan te „halen was". Trouwens datzelfde blad was en is zeer intiem gelieerd 'met de grootste Levensverzekering-Maatschappij van het land, waar het verschijnt^ een omstandigheid, die de zaak een nog bedenkelijker aanzien gaf. En dit geval staat niet alleen: het is er één uit vele! Wat is er te 'wachten van een pers, wier voornaamste organen zich tot zulke practijken leenen!? Men werpe mij niet tegen, dat het hier alleen een kwestie geldt, die de Administratie aangaat, terwijl de eigenlijke Redactie erbuiten staat. Dergelijke handelingen compromitteeren een ieder, die een invloedrijke betrekking bij zulk een blad bekleedt, en de Redactie, die niet onmiddellijk breekt met een partijdige Administratie, maakt zich tot medeplichtige van deze. JiïSs^r Leerden w'ï dus Wer als motief tot partijdigheid en incorrect handelingen, delen de begeerte naar geld kennen — zeker wel de treurigste drijfveer! —, er is nog een andere oorzaak, die vaak tot meten met twee maten aanleiding geeft, en in het buitenland een zeer belangrijke rol speelt. Ik bedoel de voorliefde voor vaderlandsche instellingen, een eigen- 384 schap, die in den grond zeker niet te laken valt, zoolang zij zich alleen uit in het releveeren van datgene, wat bij de vaderlandsche Maatschappijen werkelijk goeds te vinden is. Slechts mag ze niet ontaarden in een vooroordeel tegen en een afkeuren van al wat buitenlandsch is. Dit geschiedt dikwijls .in landen, waar een meer of minder geprononceerd chauvinisme bestaat. In onze tegenwoordige, cosmopolitische wereld is het nu eenmaal regel, dat elk land in meerdere of mindere mate buitenlandsche ondernemingen tot zich trekt, gelijk het omgekeerd oök vertakkingen van zijne ondernemingen in het buitenland ziet ontstaan. En die toestand is in alle opzichten gelukkig, vooral op het gebied der Levensverzekering. Door kennis te maken met buitenlandsche ondernemingen verruimt zich de blik der binnenlandsche instellingen. Men doet nieuwe denkbeelden op en leert het bestaande zooveel mogelijk volmaken; de een leert van den ander en allen profiteeren ten slotte daarvan! Dientengevolge moeten de buitenlandsche ondernemingen — ik betoogde dit reeds zoo vaak1) — vriendschappelijk beschouwd en behandeld worden. Doch in de meeste landen van Europa wordt'deze ruime opvatting niet gedeeld, ja zij, die haar huldigen, worden dikwijls als slechte vaderlanders of onhandige „mannen van zaken" beschouwd. Van het buitenland leeren — best! Maar buitenlandsche Maatschappijen zonder bizondere, bezwarende bepalingen in het binnenland toe te laten en er dus concurreerende instellingen van te maken, die onder gelijke omstandigheden werken als de binnenlandsche Maatschappijen — daarvoor dankt men! En deze stemming weerspiegelt zich zoowel in de Wetgeving al in de pers van verreweg de meestê vreemde landen, en doet kleinzielige, enghartige opvattingen ontstaan en voortwoekeren. Er zijn voorbeelden van formeele veldtochten, door de pers van sommige landen tegen buitenlandsche Levensverzekering-Maatschappijen in het algemeen ondernomen, veldtochten, die, door binnenlandsche ondernemingen begonnen, dikwijls door de Regeeringen gesteund werden, en die hun eenige oorzaak hadden in overdreven concurrentievrees en kleingeestig protectionisme. Door een dergelijk optreden benadeelt de pers de belangen van het publiek — dat toch gedeeltelijk bij die buitenlandsche Maatschappijen geïnteresseerd is — en belemmert zij de ontwikkeling van het bedrijf der Levensverzekering. *) Zie o.a. blz 200 en 335, v.v. 385 onverschillig- In tegenstelling met de pers der meeste vreemde landen, heeft in heid der Neder- oor > ïandsche groote Nederland het meerendeel der dagbladen blijkbaar het zeer groote pers tegenover de ° * rinT8inTheteaie"e belang der Levensverzekering nog niet ingezien. Immers in bladen, m<">n- waarin lange en zeer belangrijke beschouwingen voorkomen omtrent den goederenhandel, den geld- en effectenhandel, omtrent scheepvaart, nijverheid, enz., leest men zoo goed als nimmer een flink gesteld artikel it-W,r over de-beteekenis, de grondslagen, den toestand van het Bedrijf der Levensverzekering. De buitenlander, die een onzer groote dagbladen leest, moet den indruk krijgen, dat Nederland op dit gebied zeer achterlijk is, en dat het Nederlandsche volk nog op verre na niet dien graad van ontwikkeling bereikt heeft, waarop men de verzorging doormiddel van Levensverzekering leert op prijs stellen. Dit heeft voor ons land iets vernederends en daarom mogen wij er de oogen niet voor sluiten. De weinige woorden, die de Nederlandsche groote pers aan de Instelling der Levensverzekering wijdt, worden geschreven öf naar aanleiding van het verschijnen van de een of andere publicatie, b.v. van het Jaarboekje van de Vereeniging voor Levensverzekering (en het zijn dan meestal waardeerende woorden!), öf naar aanleiding van vermeende gebreken bij Levensverzekering-Maatschappijen (waarover straks meer). Een opvoedende kracht, die ons volk wijst op de Levensverzekering als op het onfeilbare geneesmiddel voor vele kwalen, als op een lenigifigsmiddel voor veler nood, die het hoe en het waarom van de werking der Maatschappijen duidelijk maakt en deze ondersteunt in haar streven, dit volksbelang voor te staan, — deze opvoedende kracht ontbreekt ten eertenmale aan de Nederlandsche groote dagbladen. Kleine, in de provincie verschijnende couranten, staan in dit opzicht dikwijls boven de pers der groote steden. Soms wordt men getroffen door een helder gesteld artikel over Levensverzekering in het algemeen, bepaald geschreven met het doel het publiek in deze duidelijk-en uit eigen oogen te doen zien — doch bijna uitsluitend in provinciale bladen. De mach, tigste organen onzer pers zwijgen over dit onderwerp. Redenen der on- Toch. ware het onbillijk, de pers geheel alleen verantwoordelijk te verschilligheid. J ' r ° stellen voor het feit, dat zij het volksbelang der Levensverzekering verwaarloost. Men zegt wel eens: „goed vóórgaan doet goed volgen", maar het omgekeerde is óók waar. In een land, waar de Wetgever het Bedrijf der Levensverzekering negeert, waar geene op gezette tijden van Regeeringswege gepubliceerde opgaven omtrent de Maatschappijen het publiek — en de dagbladen — tot vergelijken, napluizen en rede- 386 neeren brengen, waar — voorzeker een eenig feit, ik durf wel zeggen op de wereld! — de Kamer van Koophandel in de hoofdstad des Rijks gedurende vele jaren in hare Verslagen met geen enkel woord gewag maakte van de binnen hare muren gevestigde Maatschappijen van Levensverzekering, waarbij het belang van het publiek toen reeds voor millioenen en millioenen betrokken was, — in een land, dat Johan de Wüt zag geboren worden en waar dat alles niettemin mogelijk is, kan men er de groote pers geen verwijt van maken, dat ook zij de Levensverzekering als van ondergeschikt belang beschouwt. Ook mag niet voorbijgezien worden, dat er verbetering te constateeren valt, hoofdzakelijk door de ook in de pers thans toenemende beweging om aan te dringen op een wettelijke regeling van het bedrijf. Er doet zich daarbij echter een vreemd verschijnsel voor. Lang voordat Pers of Regeering dit onderwerp ook maar der over- Onhensche houweging waardig keurden, waren het de Nederlandsche Maatschappijen, s^ltrimi^l die niet ophielden om wettelijke regeling van het contract van Levens- P r rftan °' verzekering en van haar bedrijf te roepen — maar men lette niet op haar: het gold immers slechts een ondergeschikt belang! Zij lieten zich echter niet ontmoedigen, en zie... haar roepen heeft eindelijk èn Pers èn Regeering wakker gemaakt. En wat ziet men thans gebeuren ? Er wordt den volke in meer of minder wèlgekozen bewoordingen verkondigd, dat het nu lang genoeg geduurd heeft, dat de Levensverzekering-Maatschappijen maar doen en laten kunnen wat ze willen, en dat een strenge controle fn het belang van de verzekerden bij de Wet moet worden ingevoerd! En'nu gaat in de Pers herhaaldelijk de kreet op: „Staatstoezicht! Staatstoezicht!" — onbesuisd, ondoordacht! Men brengt het publiek in den waan, dat de Maatschappijen mei leede oogen een wettelijke regeling zouden zien, omdat dan haar rijk van willekeur een einde zou nemen, en wanneer sommige Maatschappijen zich tegen Staatstoezicht verklaren, wordt dat vaak in dien geest uitgelegd. Alsof niet op andere en betere wijze wettelijke regeling mogelijk ware! Lang vóórdat de Pers ontdekt had, dat daarmede een volksbelang gemoeid was, verlangden diezelfde Maatschappijen reeds de wettelijke regeling! Heeft de Pers dat vergeten, of heeft ze het nooit gehoord?1) Dat de binnenlandsche Pers aan de zaak der Levensverzekering nimmer dien steun geschonken heeft, welken zij bijna overal in buiten- J) Vergelijk hierbij blz. 36 en 37. 387 landsche bladen in ruime mate mocht vinden, het is te betreuren, maar voor een groot deel te verontschuldigen. Dat echter later, toen uitsluitend door eigen krachtsinspanning en energie de Nederlandsche Levensverzekering-Maatschappijen aan de zaak der Levensverzekering een begin van populariteit bezorgd hadden, en toen eindelijk ook de pers begon in te zien, dat een afdoende wettelijke regeling van dat bedrijf een zaak van algemeen belang is, dat sommige organen dier pers toen, zonder kennis*'te nemen van alles wat reeds door de Maatschappijen op dit gebied gewerkt en gepubliceerd werd, zich op een standpunt stelden als waren zij in deze de verdedigers der publieke belangen tegenover die Maatschappijen, dat alles kunnen de Nederlandsche Levensverzekeraars niet zoo licht tellen. Op het gebied der Levensverzekering heeft onze Nederlandsche Pers de taak van opvoedster, door-de buitenlandsche zoo verdienstelijk ter hand genomen, niet vervuld. Wanneer zij daartoe eindelijk pogingen aanwendt, voegt het haar niet, een toon aan te slaan, alsof de Maatschappijen de onvolgzame leerlingen waren, en zij als verstandige leermeesteres optreedt. Ik hoop nu maar, dat ik door mijn bout spreken „de Koningin" niet al te zeer vertoornd heb.1) Misschien zal zij nog dezen raad van mij willen aannemen, steeds te bedenken, dat de belangen van publiek en Maatschappijen (ook op het gebied der aanstaande Wetgeving op het Bedrijf der Levensverzekering) één zijn, en verder, uit haar Rijk te weren hen, die niet volkomen bevoegd tot oordeelen zijn, opdat niet de mindere over het werk van den meerdere laatdunkend den staf breke. Overigens vergeve zij mij, wanneer ik den verschuldigden eerbied uit het oog mocht hebben verloren. De gioote pers Tegenover de bizondere Maatschappijen neemt onze Nederlandsche in het binnenland zonde«er m bi" een zeer eigenaardig standpunt in. In hoofdzaak is dat strikt «ohappijen. onzijdig, maar het is hier geen gezonde onzijdigheid. Het was een geregelde, strenge, doch onpartijdige critiek op de verschillende Maat' schappijen, die ik als de taak van de pers op dit gebied aangaf. Die geregelde critiek nu ontbreekt geheel in onze groote bladen, alweer in tegenstelling met het buitenland. En dit moet niet 'al te zeer gewraakt worden, omdat het beter is geen critiek te oefenen, wanneer *) Te meer hoop Ik dit, nu eenige der grootste bladen, naar aanleiding van den eersten druk van dit werk, zich tegenover de zaak der Leirlnsverzekering zoo welwillend en belangstellend getoond hebben, 25* 388 de pers niet over werkelijk bevoegde critici als medewerkers beschikt; beter het publiek niet dan verkeerd voorgelicht! Maar een juiste voorlichting is toch zeker wel het meest gewenscht. Nu en dan neemt onze pers korte uittreksels op van de Jaarverslagen der verschillende Maatschappijen. Een beoordeeling echter, een .wijzen op het goede, een welwillende raadgeving betreffende wat minder goed geoordeeld wordt — dit alles ontbreekt en zal steeds moeten ontbreken, zoolang men niet inziet, dat het hier een zaak geldt, die «heer verdient dan nu en dan een oppervlakkige mededeeling, en men er niet toe besluit, het publiek ook in deze door competente personen te doen voorlichten. Het komt mij voor, dat onze Nederlandsche pers pogingen moet aanwenden tot een dergelijken toestand te geraken. Zij zal mij misschien tegenwerpen, dat zij het niet der moeite waard vindt, voor de beoordeeling van één vak zooveel omslag te maken, en mij vragen, waar het heen zou moeten, wanneer zij dat voor alle vakken doen moest. Ik antwoord, dat in de eerste plaats niet bij alle vakken het Nederlandsche publiek voor y8o millioen geïnteresseerd is (behalve nog de vele millioenen, waarvoor Nederlanders bij buitenlandsche Maatschappijen verzekerd zijn!) en dagelijks nog voor meer geïnteresseerd wordt,en dat, in de tweede plaats, het vak der Levensverzekering bestemd is tot het spelen van een zóódanige sociale rol, dat het meer en meer een zeer eigenaardig en bizonder standpunt gaat innemen. Dat de pers in het buitenland door haar houding in deze toont van mijn gevoelen te zijn, schenkt mij de vrijmoedigheid, dat gevoelen te blijven handhaven. Men versta mij echter wel. Het zou onzinnig zijn, wanneer ik verlangde, dat de Nederlandsche pers dagelijks lange artikelen ten beste gaf over de hier te lande opereerende Levensverzekering-Maatschappijen. Ik verlang niets, dat overdreven is! Maar een korte, heldere bespreking van de hoofdpunten uit elk nieuw verschenen Verslag, dat (helaas nog niet van elke Maatschappij!) hoogstens ééns per jaar verschijnt, is toch iets, dat mag verlangd worden zonder onredelijk of veeleischend te zijn. Voeg daar dan aan toe geregelde mededeeling van de belangrijkste gebeurtenissen bij de verschillende Maatschappijen, die het publiek kunnen interesseeren, kort en zaakrijk, maar vooral juist. Zoo zouden wij op den góeden weg komen, en ik ben er vast van overtuigd, dat er vroeg of laat een beweging in deze richting in de pers ontstaan zal. 389 Om volledig te zijn voeg ik hieraan toe, dat ook thans reeds nu en dan korte berichtjes omtrent de een of andere Maatschappij in de couranten verschijnen, betrekking hebbende op een verplaatsing van het kantoor, op een benoeming, op een bijzonder belangrijke verzekering, enz. Maar men zal aanstonds inzien, dat dit niet de mededeelingen zijn, die ik zoo gaarne zien zoude: het betreft hier slechts uiterlijke, zichtbare zaken. Wat ik wensch zijrt mededeelingen omtrent den innerlijken toestand derN*laatschappijen, die in dit voor de verzekerden dikwijls duistere gebied licht verspreiden. De mate van het licht, dat daarvan uitgaan kan, hangt ten onzent, bij gebrek aan wettelijke voorschriften, nog slechts af van de meerdere of mindere mededeelzaamheid der Maatschappijen. Aangezien deze reeds vrij ver gaat, is er geen reden voor de pers, niet ten minste zóóveel licht te ontsteken als waartoe zij feitelijk in staat gesteld wordt, onomkoopbaar- Bij de schaarschte van de mededeelingen onzer pers omtrent bi- heid dor binnen- r ïandeohe pers. zondere Maatschappijen, treedt de vraag harer al- of met-partijdigheid veel meer op den achtergrond dan bij de beschouwing der buitenlandsche perstoestanden. Toch mag ik ook daaromtrent, wat het binnenland betreft, niet geheel zwijgen, te meer omdat ik hier gelegenheid heb op de vlekkelooze eer der Nederlandsche groote pers te wijzen. Onze bladen verkoopen hunne kolommen niet voor een handvol zilverlingen! Hun oordeel op het gebied der Levensverzekering, dat zoo zelden wordt uitgesproken, is ook in die weinige gevallen niet altijd juist, maar het is eerlijk gemeend en te goeder trouw. Begunstiging door advertentiën of door het toestoppen van klinkende munt brengt geen Nederlandsche Redactie ertoe, in haar blad de gelegenheid open te stellen tot zelfverheffing of tot openlijk smalen op concurrenten. Onze pers is nog niet verlaagd tot de positie van loontrekkend flikflooister van deze of gene Maatschappij van Levensverzekering, en zij, die in sommige ' vreemde landen gelegenheid hadden de bestaande toestanden op dit gebied te leeren kennen, zullen zich oprecht verheugen in de volkomen integriteit onzer Redactiën. Speciaal voor het Bedrijf der Levensverzekering is het een zegen, dat wij met een eerlijke pers te doen hebben. vooruefde voor Toch heeft men bij de bespreking van zaken, de Levensverzekering buitenlandsche ondernemingen betreffende, zoo die nu en dan eens voorkwam, vaak een klein trekje in de binnenland- sche pers. van partijdigheid of liever van vastgeroest vooroordeel kunnen opmerken. Den buitenlandschen bladen speelt dikwijls overigens loffelijke vaderlandsliefde parten, wanneer het de beoordeeling van vreemde 390 Maatschappijen geldt. Zij meten dan met twee maten, en nemen inheemsche ondernemingen in hun bizondere bescherming, zóózeer soms, dat zij er de vreemde onrechtvaardig om behandelen. Onze pers toont enkele malen symptomen van een juist omgekeerde abnormaliteit, en wel van een zucht, het buitenland boven het binnenland te stellen. Zij heeft die zucht van niemand vreemds: het is een bekende karaktertrek van ons geheele volk. Ik herinner mij onlangs ergens het volgende gelezen te Rebben: „Het „Nederlandsche volk is in hooge mate vaderlandslievend, maar, terwijl „een Nederlander in het buitenland gloeiend van verontwaardiging zal „opspringen, als men zijn vaderland te na komt, zal hij het een groote „beleediging achten, wanneer hem hier gezegd wordt, dat hij een type „van een Hollander is." Deze bizondere eigenschap van ons volk weerspiegelt zich in onze dagbladen, dikwijls geheel onbewust; zoo ook in het oordeel dier dagbladen over Levensverzekering. Het komt wel eens voor, dat bladen, die voor binnenlandsche Maatschappijen nimmer een woord van aanmoediging of aanbeveling over hadden, de een of andere tarievencombinatie eener buitenlandsche Maatschappij, zonder bepaalde aanleiding, plotseling hemelhoog aanprijzen, en niet weinig verwonderd zijn, wanneer men hun later aantoont, dat binnenlandsche Maatschappijen dezelfde voordeelen tegen denzelfden prijs — misschien nog wel goedkooper! — bieden kunnen. Men schijnt van oordeel te zijn, dat een groote buitenlandsche Maatschappij per se tol meer in staat is dan een binnenlandsche, en is daarvan zóózeer overtuigd, dat men zich niet eens de moeite geeft, vóórdat men over eenig bepaald voordeel bij de buitenlanders schrijven gaat, te onderzoeken, of de binnenlanders niet wellicht even voordeelig zijn. Niemand zal mij van een „parti pris" tegen buitenlandsche ondernemingen van Levensverzekering kunnen beschuldigen, en meermalen heb ik reeds aangetoond, hoeveel wij, Hollanders, aan de buitenlandsche concurrentie te danken hebben.1) Het zou naar mijn inzien een groote misslag zijn, wanneer men aan buitenlandsche Maatschappijen in ons land meer moeie lij kneden in den weg wilde leggen dan aan binnenlandsche: in een vrij land als het onze past vrijheid ook in dit opzicht. Maar om de buitenlanders nu en dan door een aanmoedigend pers- l) Zie blz. 26, 200, 335, 384, v v. 391 woord te steunen, terwijl de binnenlanders van dien steun verstoken blijven, dat kan evenmin billijk genoemd worden. Door voor binnenlandsche Maatschappijen de Koninklijke Góedkeuring op de statuten te verlangen, doch aan buitenlandsche Maatschappijen het werken in ons land toe te staan, zelfs zonder dat van haar wettelijk bestaan in haar eigen land blijkt, legt ook de Nederlandsche Wetgever sinds jaren bij het buitenland een gunstiger maatstaf aan dan bij het binnenland1); maar nimmer heeft de Nederlandsche pers zichMaaraan iets gelegen laten liggen. Ik geloof niet, dat die toestand in eenig ander land mogelijk zou zijn, zonder een storm van verontwaardiging in de dagbladen uit te lokken! , Het is goed, dat er eens openlijk verklaard wordt, dat onze Nederlandsche Maatschappijen op elk gebied tenminste hetzelfde presteeren kunnen als hare buitenlandsche zusters. Wie het tegendeel tracht te bewijzen, is óf niet op de" hoogte óf niet onbevooroordeeld. Hiermede wil ik natuurlijk niet zeggen, dat een buitenlandsche Maatschappij niet wel eens in het een of andere tarief goedkooper zijn kan dan een binnenlandsche. Maar het omgekeerde komt eveneens voor, en, in het algemeen gesproken, zijn binnenlandsche Maatschappijen tot hetzelfde in staat als buitenlandsche. Welke reden zou er ook bestaan kunnen voor het tegendeel? In het buitenland apprecieert men wat de Duitschers den „Geschaftsgeist" van ons volk noemen, en de naam „Hollander" doet, zelfs in landen waar men ons weinig kent, aanstonds een aureooltje van soliditeit en betrouwbaarheid om het hoofd van den gelukkigen drager stralen. Hebben die buitenlanders het dan werkelijk zóó mis? Of is er eenige reden om aan te nemen, dat wij alleen op het gebied der Levensverzekering niet in staat zijn te verrichten, wat wij op elk ander gebied wel kunnen doen? Immers neen! Onze Maatschappijen zijn tegenwoordig op denzelfden voet ingericht als de beste buitenlandsche, zij werken op dezelfde wijze, vele harer hebben hare werkzaamheden ook over vreemde landen uitgebreid. En wat het wetenschappelijke deel der Levensverzekering betreft, op dit gebied hebben wij steeds uitgemunt, van Johan de Witt af tot op onzen tijd. Ik zoude onbillijk zijn, wanneer ik niet nog vermeldde, dat de provinciale pers een voor de Nederlandsche Maatschappijen welwillender houding aanneemt dan de veel invloedrijker pers uit de groote steden, l) Vergelijk blz. 239 en 240. 392 gelijk trouwens ook de stedeling meer geneigdheid heeft, een aanbidder van buitenlandsche voortreffelijkheden te worden dan de bewoner van het platte land. Verder mag "ik niet verzwijgen, dat er ook groote bladen zijn, die sinds eenige jaren teekenen van een meer welwillende gezindheid jegens de Nederlandsche levensverzekeraars gegeven hebben. Onbekendheid met den toestand van het vak hier te lande is echter oorzaak, dat die teekenen van meer beteekenis konden zijn. III. In den aanvang van dit Hoofdstuk releveerde ik reeds het onder- Taakdervakpe scheid tusschen groote pers en vakpers. Het is thans de laatste, die ons bezig houden zal. Haar taak is een andere dan die der groote, vooral met het oog op het publiek waarvoor zij schrijft. Toch is ook haar roeping grootendeels een instructieve, waarbij zij i>e vakpers echter van een ander standpunt moet uitgaan dan de groote pers. ™Tin8traotie Deze toch schrijft voor een kring van lezers, die geacht kunnen worden niet, of althans onvolledig, op de hoogte te zijn van het vak der Levensverzekering; daarom zal zij zich hebben te beijveren, in populairen vorm te verklaren, wat Levensverzekering eigenlijk is en hoe een Levensverzekering-Maatschappij is ingericht. Zij zal dus op dit gebied eenig lager onderwijs moeten geven. Maar evenals een student op de banken der Academie vreemd zou opkijken, wanneer men hem te dafels van vermenigvuldiging wilde onderwijzen, evenzoo zouden de vakmannen, die zich op een vakblad abonneeren, zeer verbaasd zijn, wanneer zij daarin slechts elementaire beschouwingen aantroffen over het nut der Levensverzekering, de inrichting van Maatschappijen, enz. Toch zal er wel geen specialiteit op het gebied der Levensverzekering zijn, die zou durven verklaren, dat hij niet meer te leeren heeft. Integendeel hoe meer men werkt, hoe meer men nadenkt en onderzoekt, des te meer wordt men ervan overtuigd, dat er steeds meer te leeren en te onderzoeken valt! De gestadige ontwikkeling van het bedrijf, het nieuwe, dat daarin telkens uitgedacht en in practijk gebracht wordt (en waarbij niet alle nieuws tevens verbetering is), de verschillende maatregelen, die zoowel in Europeesche als in andere landen, op wetgevend gebied genomen of voorbereid worden, dat alles maakt het dringend noodig, dat ieder vakman zich dagelijks op de hoogte houde van wat er geschiedt in zijn eigen land en in den vreemde. Hij zal daardoor zijn 393 kennis steeds aanvullen en „up to, date" blijven in alles wat de Levensverzekering betreft. Dat hij daardoor voortdurend nieuwe kennis opdoet, nieuwe inzichten krijgt en voor oude opvattingen nieuwe argumenten vindt, ligt voor de hand. Dit streven nu moet hem door de vakpers gemakkelijk gemaakt worden. Hij moet daarin zien kunnen, wat er nieuws voorvalt, welke onderwerpen de aandacht van zijne collega's, ook in het buitenland, bezig houden, en vooral ook, welke belangrijke geschriften er op het gebied der Levensverzekering verschenen zijn. Doch een goed vakblad mag niet ontaarden in een eenvoudige kroniek, die een relaas geeft van wat anderen doen en schrijven. Het moet ook actief"deel nemen aan de oplossing der groote kwestiën, die nog onopgelost zijn, en ook zelf zijn steentje aanbrengen om in het gebouw te metselen. Om die taak te kunnen volbrengen is het noodzakelijk, dat de Redactiën van vakbladen ernstige, wèl onderlegde mannen van het vak zijn, niet slechts bespiegelnde théoretici of practici, die met de théorie geen rekening houden, maar personen, die zoowel practisch als théoretisch op de hoogte van het vak zijn. Trouwens dit spreekt wel vanzelf, waar die bladen bestemd zijn, om èn théoretici èn practici voor te lichten en in hun studie bij te staan. De medewerking van elke specialiteit op verzekeringsgebied is daarbij natuurlijk van het allerhoogste gewicht, maar op den voorgrond moet toch staan, dat de Redacteuren zeiven dóór en dóór in de geheimenissen van het vak moeten zijn ingewijd. De vakpers ais Wanneer de vakbladen zeiven hun opinie over onderwerpen van den oachtenwisBeiing dag mededeelen, die opinie motiveeren en, zoo zij dat.wenschelijk vinmannen, den, zeiven nieuwe denkbeelden ventileeren, zal tevens de gelegenheid ontstaan tot een geregelde gedachtenwisseling daarover, een wrijving van verschillende meeningen, waaruit de waarheid geboren wordt. Het is duidelijk, dat het volstrekt niet aanbeveling verdienen zou, die bladen geheel te vullen met meer of minder heftige polemieken, maar toch moeten zij zich maken tot het middel, waardoor de vakmannen, die over hetzelfde onderwerp iets te zeggen hebben, elkander vinden en hunne denkbeelden aan het oordeel van hunne collega's onderwerpen kunnen. De Redactie wake er echter voor, dat die gedachtenwisseling zoo min mogelijk het karakter van nijdig twistgeschrijf aanneme. Het wordt maar al te vaak uit het oog verloren, dat men over wetenschappelijke onderwerpen met volkomen achting voor elkanders opinie polimiseeren kan. 394 Uit al het bovenstaande blijkt voldoende, dat de redactie van een d0 redactie ™, vakblad geen sinecure is, wil de Redacteur er werkelijk een goed vak- ataecurïUdg6mi blad van maken. Hij heeft daaraan'aZ zijn tijd en al zijne krachten te wijden; dat is onvermijdelijk noodzakelijk, wil hij op de. hoogte blijven van alles, wat er op verzekeringsgebied voorvalt, en waaromtrent hij zijne lezers grondig in te lichten heeft. Wanneer men bedenkt, dat hij bovendien den noodigen tijd voor oorspronkelijken arbeid beschikbaar houden moet en verder de lotgevallen van iedere Maatschappij, die in zijn omgeving werkt, nauwkeurig te volgen heeft, zal men gemakkelijk inzien, dat hij, zelfs bij den meest ingespannen arbeid, zijn taak nauwelijks alleen zal kunnen veryullen en de voortdurende medewerking van specialiteiten op het gebied der Verzekering zal moeten inroepen. Indien het vakblad tot de zoogenaamde „finantieele bladen" behoort, d.w.z. tot die bladen, welke, behalve op het gebied van den geldhandel, den effectenhandel, enz. ook op verzekeringsgebied toonaangevend willen zijn, zal de omvang' van de taak des Redacteurs natuurlijk nóg meer toenemen, wil hij niet het een voor het ander verwaarloozen. Zooeven stipte ik reeds aan, dat een vakblad de lotgevallen van de oe vakpers tebizondere Maatschappijen nauwkeurig heeft na te gaan. In de eerste dMaat plaats komen daarvoor in aanmerking de Maatschappijen, die in het 8obttp,jen' binnenland werken, en daaronder weer voornamelijk de Maatschappijen, die haar zetel in het binnenland hebben. Dit neemt echter niet weg, dat belangrijke gebeurtenissen bij andere Maatschappijen, die wellicht op den geheelen gang van het bedrijf invloed kunnen oefenen, wel degelijk binnen het kader van de te behandelen stof vallen. Het ware een blijk van kortzichtigheid, wanneer men zich alléén beperkte tot wat men in zijn omgeving waarneemt: ook daarbuiten moet de blik het belangrijkste zoeken, zoo men helder en juist ziende blijven wil. De critiek, door de vakpers te oefenen op de handelingen en het critiek der vakbeheer der Maatschappijen van Levensverzekering, behoort dezelfde pers' kenmerken te vertoonen als die, welke ik voor de critiek der groote pers meende te mogen verlangen, n.1. gestrengheid, welwillendheid, onpartijdigheid, een opbouwende strekking. Op dit gebied mag men echter van de vakpers veel meer verwachten dan van de groote. Dit hangt hoofdzakelijk samen met den verschillenden kring van lezers, waarvoor beiden schrijven. De groote pers kan haar critiek slechts op die punten richten, welke binnen het bevattingsvermogen vallen van een 395 intelligent publiek, dat echter niet geacht kan worden bizondere studie van het verzekeringsbedrijf en de verzekeringstechniek gemaakt te hebben. De vakpers daarentegen moet haar critiek ook op die punten richten, welke met de techniek van het vak in verband staan en slechts door hen, die een bepaalde studie daarvan gemaakt hebben, begrepen kunnen worden. De critiek der vakpers moet dus dieper, wetenschappelijker, gedetailleerder zijn dan de meer populaire critische beschouwingen der groote bladen. Hieruit leide men niet af, dat die laatsten zich dan wel met een- niets-zeggend woord van die critiek mogen afmaken. Het is integendeel een bekende zaak, dat, om populair over eenig onderwerp te schrijven, men dat volkomen meester zijn moet, zoodat uit het meer populaire karakter van de critiek der groote bladen volstrekt niet volgt, dat die critiek nu ook wel door een leek of een half-leek kan geschreven worden. Maar de vakman, op welk gebied ook, die een critiek levert voor het groote publiek, zal dat anders doen en andere eischen aan zichzelven stellen dan wanneer hij dat doet voor zijne vakgenooten. De vakpers kan zich verder moeielijk tevreden stellen met sporadische mededeelingen omtrent het belangrijkste wat bij de Maatschappijen voorvalt. Zij dient zich te maken tot een korte kroniek van de lotgevallen van die Maatschappijen, welke ln haar omgeving werkzaaih zijn, en, zooals ik reeds zeide, vooral van de binnenlandsche Maatschappijen. Nog wensch ik er de aandacht op te vestigen, dat bij de door de vakpers uit te oefenen critiek de eischen van onpartijdigheid en van een opbouwende strekking bizonder op den voorgrond treden. Een vakblad, dat, om welke reden ook, zijn onpartijdig standpunt prijs geeft en sommigen begunstigt boven anderen, is een onding, zoowel in wetenschappelijken als in moreelen zin; het is een schijn-geleerde, die door kwakzalverij ontzaglijk veel kwaad stichten kan. Een vakblad, dat met welgevallen laakt en afkeurt, zonder zelf denkbeelden die tot verbetering leiden kunnen aan te geven, is een geneesheer, die aan het ziekbed bedenkelijk het hoofd schudt, maar geen vinger uitsteekt om den zieke te redden. Juist daarin bestaat een der hoofdplichten van elk wèl geredigeerd vakblad, dat het het zijne bijdrage tot den bloei en den vooruitgang van het vak: die roeping vervult het nimmer door alleen af te breken daar, waar juist de vakpers, uit den aard der zaak nog veel meer dan de groote, tot opbouwen geroepen is. 396 Zeer vele bladen, die zich uitsluitend met Verzekering bezig houden, vakbladen, zijn, nevens zuivere vakbladen, tevens z.g. propaganda-bladen, d.w.z. gaXbiX*: zij bevatten ook artikelen, geschreven voor het groote publiek, dat door de lectuur daarvan meer vertrouwd moet worden met de grondbeginselen van ons vak en de bedoelingen van zijn beoefenaars. Dit is zeer zeker toe te juichen, omdat daarmede in de meeste gevallen de waarborg in het leven wordt geroepen, dat het publiek niet door onbevoegden zal worden voorgelicht. Toch kunnen zulke bladen in dit opzicht nooit de groote pers vervangen, om de eenvoudige reden, dat de laatste hare lezers in alle kringen vindt, terwijl die propagandavakbladen ten slotte door het publiek zelden met aandacht gelezen worden. Zij vinden het gros hunner abonné's in verzekeringskringen en preêken dus in de meeste gevallen voor reeds bekeerden. IV. Er zijn landen, waar de vakpers op het gebied der Levensverzekering ïeiteiijke verde taak, die ik zooeven omschreef in al hare onderdeelen tot uitvoering ddéTi£ tracht te brengen. veneverzekering. In het algemeen kan men zeggen, dat de ernstige buitenlandsche In »<* buitenvakpers een zeer hoog standpunt inneemt, en blijken geeft van een ^ loffelijk streven naar wetenschappelijkheid, gepaard aan het bewustzijn, dat théorie en practijk hand in hand moeten gaan. De groote buitenlandsche vakbladen geven in alle opzichten wat zij geven moeten; vooral de Engelsche en Amerikaansche munten uit door een rijken inhoud, die op elke bladzijde van groote en grondige vakkennis getuigt, en — een niet geringe verdienste bij deze soort van lectuur! — zelden droog en vervelend wordt. Voor een ieder, die op de hoogte wil blijven van de gestadige ontwikkeling van het Bedrijf der Levensverzekering en van de groote vragen, die met de uitoefening daarvan zijn sainengeweven, is dan ook de geregelde lectuur van eenige dier buitenlandsche vakbladen bepaald noodzakelijk. Men zij daarbij echter voorzichtig in zijn keuze, want, zoo ergens, dan schuilt hier kaf onder het koren. Dit brengt mij op een der onverkwikkelijkste onderwerpen, die ik Revoiverper». te behandelen heb, n.1. op de zoogenaamde „revolverpers" in het buitenland. In Nederland heeft men meestal geen begrip van de machinatiën dier vieze, gniepige, soms helaas veel gelezen blaadjes, omdat ten onzent niets bestaat, dat daarmede overeenkomt. De enkele pogingen, 397 die nu en dan worden aangewend om iets dergelijks in het leven te roepen, lijden meestentijds schipbreuk op de algemeene verachting, die zich uit in een aanhoudend ignoreeren. Het is echter belangwekkend, de buitenlandsche toestanden op dit gebied te leeren kennen. Om den lezer onmiddellijk in medias res, midden in die toestanden, te verplaatsen, wil ik beginnen met de mededeeling van een historische gebeurtenis. De Directeur van een groote Maatschappij vertoefde tijdelijk in een van Europa's hoofdsteden, waar hij pas een Filiale van die Maatschappij had opgericht, 't Is acht uur in den morgen; hij is juist opgestaan en staat zich in zijn hotel voor den spiegel te scheren. Daar dient een kellner den Heer A aan. Onze Directeur heeft dien naam nimmer gehoord; hij zegt dus, dat Mijnheer A een poosje geduld moet hebben. Maar nauw is de kellner verdwenen, of dé deur wordt zonder kloppen geopend, een sterk gepommadeerd, dik heertje verschijnt op den drempel en sluit met een: „Pardon, ik stoor U toch niet?" de deur weer achter zich dicht. „Ja zeker .stoort U me, Mijnheer!", zegt de half-ingezeepte Directeur, niet weinig verontwaardigd; doch de onverwachte bezoeker gaat op een fauteuil in een hoek zitten en antwoordt, vriendelijk glimlachend: „Wel, hooggeschatte Heer, U kunt U op Uw gemak scheren; „ik zal niet kijken en wachten tot U geheel gekleed zijt". En daarop haalt hij een courant uit den zak en gaat zitten lezen. De Directeur kiest de verstandigste partij, maakt zijn toilet, zonder meer woorden te verspillen, en wendt zich vervolgens tot den onbekenden indringer: „Wat is er nu van Uw dienst?" — „Ik ben A, Redacteur van een financieel blad", luidt het antwoord, dat met veel aplomb gegeven wordt, „doe mij het genoegen, en lees dit artikeltje eens". — In de hem ter hand. gestelde drukproeve leest de Directeur tot zijn verbazing, dat er geen slechter, insolider en oneerlijker Maatschappij bestaat dan de zijne, dat zij leeft van chicanes, van het geld, dat den verzekerden uit den zak geklopt wordt, enz. Maar hij heeft nog niet den tijd gehad zijn mond te openen, of met een: „Lees nu dit eens!" stopt zijn bezoeker hem een tweede artikel in de hand. Daarin vindt de steeds meer verbaasde Directeur een lofspraak op zijn Maatschappij, die uitmunt door coulance, door soliditeit, door eerlijk beheer en nog veel meer fraais. En nu komt de oplossing. De geheimzinnige heer begint een lange speech, met veel omhaal van woorden en fraaie zinswendingen, en die in het kort hierop neêrkomt: „Laat U mij gaan, zooals ik gekomen 398 „ben, dan verschijnt in mijn courant het artikel, dat U het eerst ge„lezen hebt; komt U mij in de koste van mijn blad met / 100 tegemoet, dan verbind ik mij omtrent Uw Maatschappij geheel te „zwijgen; maar maakt U er / 200 van, dan verschijnt het tweede „artikeltje!" Het zal zeker niemand verwonderen, dat de „Redacteur" van het finantieele blad zonder tegemoetkoming en op vrij onceremonieuze manier uit de kamer verwijderd werd en dat nog dienzelfden avond het publiek een lang relaas lezen kon over de diepe verdorvenheid van den bovengenoemden Directeur en zijn Maatschappij. Deze gebeurtenis is een staaltje van de verregaande brutaliteit van dit gilde van valsche journalisten, die geen werkelijk journalist als collega's zal willen erkennen. Er zijn landen, die door deze bende letterlijk overstroomd zijn, en waar het aantal „finantieele" of „verzekeringsblaadjes" legio is. Vooral in Oostenrijk zijn de toestanden in dit opzicht allertreurigst, maar ook in België, Frankrijk en nog andere landen weet men ervan mede te spreken. De machinatiënvan deze blaadjes beperken zich niet alleen tot het gebied der Levensverzekering maar worden uitgebreid tot elk terrein, dat eenige kans op winst belooft, zoodat letterlijk niemand voor hunne aanvallen beveiligd is en ieder, die zaken doet, op zijn tijd door hen lastig gevallen wordt. Toch is en blijft de verzekering en speciaal de Levensverzekering, het gebied, waarop deze roofvogels bij voorkeur azen. 't Is daartoe ook zeer geschikt. Reeds vroeger maakte ik de opmerking, da't het nergens zóó gemakkelijk valt, wantrouwen te wekken en aan ongemotiveerde beschuldigingen een schijn van gegrondheid te geven, dan in alles wat de Levensverzekering betreft, omdat velen in deze, hun volkomen gemis aan eigen bevoegdheid gevoelende, alleen afgaan op wat anderen zeggen. Dat weten de journalisten-geldafpersers en van die wetenschap maken zij ruim gebruik. Dikwijls kloppen zij dan ook niet aan een doovemansoor, maar vinden Maatschappijen, die bereid zijn een geldelijk offer te brengen, teneinde daardoor de nadeelen te vermijden, die het lasteren in de een of andere finantieele courant onvermijdelijk aan elke ; 35?S Maatschappij berokkenen moet. Die inschikkelijkheid der Maatschappijen is wel niet te verdedigen, Proces Gelder, te verklaren echter is zij wel. Als voorbeeld noem ik het voor jaren te Weenen gevoerde lasterproces-G«aV, waarvan een lid der antisemitische partij de held (?) is, en dat een te eigenaardig licht 399 werpt op de buitenlandsche toestanden dan dat ik er niet even melding van maken zou. Deze Heer Geider was n.1. Redacteur van een vakblad, de „Kritische „Revue", een blad, dat niet meer of minder dan — 17 abonné's telde! Het is te begrijpen, dat hij liever naar een andere betrekking omzag, en dat wel bij een Levensverzekering-Maatschappij! Toen hij echter bij de door hem uitverkoren onderneming niet geplaatst werd, duurde het niet lang of in de „Kritische Revue" verschenen lange artikelen om aan te toonen, hoe zwak diezelfde onderneming — een der ernstigste en soliedste Levensverzekering-Maatschappijen! — stond, en hoezeer hare verzekerden reden hadden zich ongerust te maken. En zie, onze Redacteur bleek daarmede geen kwaad zaakje gedaan.te hebben, want van alle zijden kwamen er Agenten van concurreerende Maatschappijen opzetten om een flinken voorraad in te slaan van die lasterartikels, waarin zij een zeer doeltreffend concurrentie-middel zagen. De omzet van de „Kritische Revue" verhonderdvoudigde! Dit schijnt onzen vriend tot voortgang op den eenmaal ingeslagen weg te hebben aangemoedigd. Hij had intusschen plaatsing gevonden in een ondergeschikte betrekking bij een andere Maatschappij. Nu wilde het toeval, dat de voornaamste betrekkingen bij die Maatschappij door Israëlieten bekleed werden, terwijl de Heer Geider zich met trots „anti-semiet" noemde. Men zou zoo zeggen, dat een plaatsing juist bij die onderneming hem dan tegen de borst stuiten moest, doch de drijfveeren, die groote mannen doen handelen, liggen meestal dieper dan men vermoedt. Het duurde niet lang, of Geider verzocht zijn Directie om een verhooging van salaris, en toen deze niet geredelijk werd toegestaan, gaf hij duidelijk te kennen, dat hij de Maatschappij in zijn blad wel vinden zou, en dat zijne relatiën tot de leiders der antisemitische partij hem in staat stélden, haar zelfs in het Huis van Afgevaardigden te compromitteeren. De Maatschappij sloeg op deze bedreigingen weinig acht,'maar het bleek, dat Geider ze waar wist te maken,- De „Kritische Revue" spuwde vuur en vlam tegen de Maatschappij, waaraan haar Redacteur verbonden was, en in het Oostenrijksche Huis van Afgevaardigden interpelleerde de anti-semitische Afgevaardigde Kaiser de Regeering, als toezicht oefenende op de Levensverzekering-Maatschappijen1), over de onverantwoordelijke hande- *) Zie blz. 211. 400 Iingen en het treurige beheer der geïncrimineerde Directie. Door geheel Oostenrijk maakte deze interpellatie een groote sensatie en de Maatschappij ondervond daardoor vele moeielijkheden, ja zij begon 'vrees te koesteren voor het algeheel verloopen harer zaken. Het spreekt vanzelf, dat de ontrouwe bediende ontslagen werd, maar, wel verre van zich daardoor te laten ontmoedigen, verklaarde hij, de agitatie tegen de Maatschappij onverbiddelijk te zullen voortzetten en het geheele Parlement tegen haar in het harnas te zullen jagen. De Directie was ten einde raad, want door hare „onthullingen" en de daarop-volgende interpellatie had de „kritische Revue" een zeker gewicht gekregen en zelfs de groote bladen volgden met belangstelling hare berichten en namen die dikwijls over. In dit stadium van de zaak doet Geider haar het voorstel, alle vijandelijkheden te staken, mits men hem een jaargeld van / 1200 toestond. Het is duidelijk, dat dit voorstel de Directeuren in niet geringen tweestrijd zal gebracht hebben. Lang weifelden zij tusschen het voortzetten van den strijd en het smadelijk koopen van den vrede. Eindelijk kozen zij het laatste: incorrect — maar toch begrijpelijk. Doch tevens gevaarlijk, want daarmede hacjden zij zich op genade en ongenade aan den Redacteur der „Kritische Revue" overgegeven. Door zijn succes aangemoedigd, gelukte het dezen weldra door dezelfde bedreigingen nog / 1000 van de Maatschappij los te krijgen, en hij was juist aan zijn tweede duizendje begonnen, toen door een onvoorzichtigheid zijnerzijds de bom barstte. ^Geider was n.1. in den loop van de verhooren bij een toen bij de Rechtbank aanhangig strafproces door den beschuldigde voor een „afzetter" uitgemaakt. Zeker in de onderstelling, dat men aan de woorden van iemand, die terechtstaat wegens een misdrijf, wel niet veel waarde zou toekennen, had hij de brutaliteit, den man een proces wegens laster aan te doen, met het voor hem niet weinig verrassende gevolg, dat al het zooeven medegedeelde aan den dag kwam en bewezen werd. Vooral sensatie maakte de verklaring van den Afgevaardigde Kuiser, dat zijn geheele interpellatie alleen op mededeelingen van Geider gebaseerd was geweest. Onze vriend werd tot vele jaren kerkerstraf veroordeeld en op den dag van zijn veroordeeling overleed de „Kritische Revue". Deze oplichter ontging dus zijn gerechte straf niet, maar honderden versohuunde van zijnsgelijken loopen ongestraft rond, voeren in meer of minder Xe™Ddoor" obscure blaadjes het hoogste woord, en hechten zich als bloedzuigers "0henab,aadj6*aan die Maatschappijen, die den zedelijken moed missen, zich van hen 401 los te rukken, omdat zij daardoor kans loopen, een stukje van haar huid mede te trekken. Zulke bedriegers zijn zeer vindingrijk in de vormen, waarin zij, door middel van hunne courantjes, geld trachten af te persen. De typen, waarmede ik den lezer tot dusverre deed kennis maken, behooren tot de brutaalste. Misschien nóg iets onbeschaamder zijn de Redacteuren van blaadjes, die feitelijk niet bestaan. Deze persen vreesachtigen Maatschappijen geld af, om de plaatsing van artikels tegen hare inrichting of Directiën te voorkómen in bladen, die nu en dan, te hooi en te gras, verschijnen, wanneer de een of andere Maatschappij voer haar weigering verdient eens flink te worden doorgehaald. Er bestaan dergelijke „weekbladen", die ééns of tweemaal per jaar verschijnen! Nog andere noodigen de Maatschappijen tot adverteeren uit en beschuldigen haar van allerlei leelijks, zoo die uitnoodiging van de hand wordt gewezen. Behalve z.g. verzekerings- of finantieele bladen, ontwikkelen sommige humoristische bladen op dit gebied groote virtuositeit. Nevens gewaagde aardigheden en afbeeldingen van gedécolleteerde dames, vindt men daarin dan een rubriek, die den naam van „Interessen„schutz" of iets dergelijks draagt, en waarin bijna uitsluitend mededeelingen omtrent Levensverzekering-Maatschappijen opgenomen worden: gunstige, zoo ze flink betalen of adverteeren, ongunstige, zoo ze dat niet doen. Het is een bijna ongelooflijk en toch meermalen bewezen feit, dat het publiek aan mededeelingen in zulke „Witzblatter" van het laagste allooi werkelijk waarde hecht! Alweer andere blaadjes kiezen den vorm van een zoogenaamde „brievenbus". Wanneer een Maatschappij niet bereid gevonden wordt haar penningske te offeren, verschijnt in die rubriek een antwoord op een brief aan de Redactie, die slechts in de verbeelding van die Redactie bestaat, en waarin aan den gefingeerden briefschrijver op zijn aanvrage bericht wordt, dat hij zich in geen geval bij de Maatschappij A moet verzekeren, want dat deze zeker failleeren zal, reeds op springen staat, enz. obforaebii^djè™ Er zi^n ecnter ook wellevender vormen. Zoo b.v. wordt menige Directie nu en dan verrast door de toezending van het een of andere blaadje, waarin zij een allergunstigste beoordeeling van haar Maatschappij aantreft. Korten tijd daarop wordt deze ongevraagde bewierooking gevolgd door de aanbieding van een kwitantietje, met beleefd verzoek dat te willen honoreeren wegens de door het blad bewezen diensten. 26 402 Wordt dit geweigerd, dan ontvangt men voortdurend uiterst hoffelijke briefjes om dat eerste schrijven in herinnering te brengen. Het onbeantwoord laten daarvan baat niets, want dit bedelaarsgilde onder de journalisten is met een bewonderenswaardig geduld begaafd. Ik weet voorbelden van Maatschappijen, die gedurende vele jaren door dergelijke briefjes vervolgd worden: ja ééns heb ik het bijgewooud, dat men zulk een instelling na 5 jaren nog eens het oude artikeltje van vóór dien tijd toezond, met beleefd verzoek het nog eens te willen lezen: 't was toch zoo mooi geweest en wel waard met een kleinigheid gehonoreerd te worden! • Zeer vaak, en dikwijls bij vrij aanzienlijke bladen, vindt men de zwijggeld, gewoonte, zoogenaamd „zwijggeld" te doen betalen. Dit komt hierop neer, dat het blad zich tegen het genot van een zekere jaarlijksche bijdrage verbindt, nimmer iets kwaads te schrijven omtrent de bijdragende Maatschappij. En die gewoonte is in sommige landen zóó algemeen, dat men er het absurde en immoreele niet meer van schijnt in te zien. Elke Maatschappij trekt daar jaarlijks een zeker bedrag voor zwijggeld uit en wanneer men daarin.iets verkeerds ziet, waaraan men niet wenscht mede te doen, wordt men voor zeer excentriek gehouden. Menig keer heb ik dóór en dóór respectabele mannen hieromtrent hooren zeggen: „Wat wilt ge? Die stumpers van Redacteurs „moeten toch óók te eten hebben!" Het kost inderdaad moeite, zich geheel en al in dergelijke toestanden te denken. Maar hoe vernederend zijn zij voor de vakpers in het algemeen! En hoezeer moet de Redacteur van een groot en degelijk vakblad zich schamen over die zoogenaamde „collega's", die door het publiek beschouwd worden als honden, waaraan men vleesch moet geven, omdat zij anders bijten, 't Is maar jammer, dat men. er niet toe schijnt te kunnen besluiten, hun dat vleesch geheel te onthouden: het "ware wenschelijk onder dergelijke individuen eens een flinke opruiming te houden. Waar dus sommige vakbladen zich laten betalen voor hun zwijgen, omgekochte ° .. - „vakbladen". daar zijn er andere, die zich laten betalen voor hun spreken, 't zij dat zij aan elke Maatschappij de gelegenheid bieden tegen behoorlijke betaling waardeerende artikelen over hare resultaten en werkzaamheden te doen opnemen, 't zij dat zij zich tegen een flinke jaarlijksche vergoeding geheel aan één bepaalde Maatschappij verkoopen. Vooral die laatste categorie is uiterst gevaarlijk voor de belangen der Levensverzekering. Dergelijke bladen schrijven natuurlijk over allerlei onder- 403 werpen, het vak betreffende, en worden dikwijls zeer handig geredigeerd. Alles word echter zoo gedraaid en verdraaid, dat er een directe of indirecte aanbeveling uit voortvloeit van de alleenzaligmakende Maatschappij, die de beurs van den Redacteur zoo ruim voorziet, of wel, dat er allerlei kwaads aan den dag komt van andere Maatschappijen, die met de alleen-zaligmakende in concurrentie zijn. Geen drogreden is te gewaagd, geen onwetenschappelijk geknoei te verwerpelijk om tot een van deze beide doeleinden te geraken. En naarmate zulk een blad met meer kennis en handigheid geredigeerd wordt, is het ook gevaarlijker, omdat door kennis en handigheid aan de grootste drogredenen een schijn van aannemelijkheid kan gegeven worden. Wanneer een ieder maar wist, dat het blad door deze of gene Maatschappij betaald wordt en derhalve niets meer dan haar orgaan is, zou nien den inhoud met geheel andere oogen aanzien. Maar dit wordt zooveel mogelijk geheim gehouden en het geschrijf van een oneerlijken concurrent, om zichzelven te verheerlijken en zijne mededingers te belasteren, wordt onder de oogen van vakmannen en publiek gebracht in een vorm, die hen in den waan brengt, onpartijdige, wetenschappelijke lectuur vóór zich te hebben, 't Is een gelukkige omstandigheid, dat dergelijke zaken meestal niet lang geheim gehouden kunnen worden. En wien in deze weet, vallen onmiddellijk de schellen van de oogen. dé*MdoWerpersn ^e no°fdoorzaak van deze treurige toestanden ligt in de overproductie van „vakblaadjes", welke overproductie op haar beurt veroorzaakt wordt door het feit, dat verloopen sujetten, die óf zóózeer gecompromitteerd zijn, dat zij nergens meer onder dak kunnen komen, óf zóó lui, dat zij eerlijken arbeid verafschuwen, zich bij voorkeur op het in 't leven roepen van zulke vakblaadjes toeleggen, teneinde daardoor aan Levensverzekering-Maatschappijen en andere ondernemingen geld af te persen. Het beste middel om het kwaad den kop in te drukken, is dus . / zonder twijfel, aan die blaadjes het bestaan onmogelijk te maken door hun eiken materieelen en moreelen steun te onthouden. Jammer maar, dat vele Maatschappijen juist het omgekeerde doen, en óf, uit angst voor lasterlijke artikeltjes, geldelijke offers brengen, óf (wat natuurlijk nog veel erger is) betalen voor aanvallen op anderen. Het zijn dan niet alleen de Agenten van de Maatschappij, die voor den aanval betaalde, maar ook Agenten.van andere ondernemingen, die zulk een blad, dikwijls bij honderdtallen tegelijk, bestellen om hunne candidaten af te houden van het sluiten van verzekeringen bij de geïncrimineerde Maat- 26* 408 van ons vak en den voortdurenden groei onzer Levensverzekeringsondernemingen, méér kunnen gegeven worden. Ik bedoel niet meer in kwantiteit, maar meer in kwaliteit. Doch daartoe ware eene concentratie van krachten vereischt, waartoe voorloopig weinig uitzicht bestaat. De hoofdkwaal, waaraan onze vakpers _op dit oogenblik lijdende is, is m.i. versnippering van krachten. Zoo de goede krachten, thans bij verschillende vakbladen werkzaam, zich konden concentreeren op de uitgave van één, groot vakblad, b.v. naar Engelsch of Amerikaansch model; zoo men zich vooral wilde toeleggen op. een ruime en wetenschappelijke behandeling der vakvraagstukken en op het geven van zooveel mógelijk volledige overzichten van wat in binnen en buitenland op ons gebied gedaan en geschreven wordt; zoo men den uitgebreiden arbeid konde verdeelen tusschen verschillende, alle op hun gebied volkomen competente personen: zoo dit alles mogelijk ware, zou er een persorgaan in het leven worden geroepen, dat alléén m.i. meer nut zou kunnen stichten dan de thans bestaande verzameling van kleinere bladen, niettegenstaande de inspanning hunner Redacteuren. Er verschij nen ten onzent verscheidene finantieele bladen of blaadjes, Mnantieeie j .. ..... bladen. waaronder er zijn van groote beteekenis en andere, waarvan de inhoud zóó onbeduidend is, dat men zich afvraagt; waartoe die kolommen druks eigenlijk in de wereld worden gezonden. Sommige dier bladen geven min of meer uitvoerige beschouwingen over Levensverzekering ten beste, en soms treft men daarin zeer lezenswaardige artikelen en mededeelingen over dit onderwerp aan, vooral wanneer zij zich de vaste medewerking van een bekwamen vakman verzekerd hebben. Toch wordt er door de Redacteuren van dergelijke bladen nog wel eens „geliefhebberd" op het gebied der levensverzekering. Nadat zij, door de lectuur van enkele geschriften, een zéér oppervlakkigen indruk omtrent dat vak gekregen hadden, zetten zij zich op hun schryfstoel en oordeelen over de moeielijkste zaken met een vrijmoedigheid en een naïef zelfvertrouwen, dat het publiek in den waan bracht tegenover doorkneede vakmannen te staan. Zulke halfwetenden, vooral wanneer zij over een vaardige pen beschikten, hebben soms aan de zaak der levensverzekering schade berokkend. Naarmate de beteekenis van ons vak zich meer en méér gevoelen laat wint echter ook onder het publiek langzamerhand het gevoelen veld, dat men niet zonder behoorlijke en langdurige voorstudie het recht heeft als gezaghebbende in zaken, de levensverzekering betreffende, op te treden. 422 INHOUD. Bladz. Elfde Hoofdstuk. Concurrentie. Uitwassen en woekerplanten 341 I. Het „uitspannen" van verzekerden van andere Maatschappijen 341 Hinderpalen voor het uitspannen 343 Vakkennis J 4 343 Gezond verstand 344 Finantieele hinderpalen 345 Hulpmiddelen bij het uitspannen 345 Winstbeloften 345 Afstaan der Agentenprovisie 345 Gevolgen van het uitspannen voor de Maatschappijen ■ . 347 Het uitspannen door vele Directiën in theorie veroordeeld, in practijk toegelaten . ... ... . 347 Posten, door uitspannen verkregen, zijn posten van den tweeden rang 349 Gevolgen van het uitspannen voor het publiek • » . . 349 Finantieele nadêelen , . 349 Moreele nadeelen . 350 Uitspannen is diefstal J^«f'"," .... 351 Gevolgen van het uitspannen voor den Agentenstand ■ . 352 Oneigenlijk uitspannen 352 II. Middelen tegen het uitspannen • • • \ .... 354 Bestrijding door de Directiën <. 354 Bij de eigen Maatschappij 354 Voordeelen van de bestrijding bij de eigen Maatschappij 356 Bestrijding bij andere Maatschappijen . 'ifi.-,. • 356 Bestrijding door de Agenten 357 Bestrijding door de verzekerden ■ a,?>Ji*«»':^';.' 358 III. Het „uitspannen" van Agenten van andere Maatschappijen 359 Middelen tegen het uitspannen van Agenten 362 IV. Ongeoorloofde concurrentie door geschriften . . . ^V» • • 363 Aanvallen op concurrenten door brochures en courantenartikelen '. •*'. 'v'*i: 363 Niet elke critik is een aanval 364 Het lasteren door brochures en couranten-artikelen 364 INHOUD. 423 Bladz. Middelen tegen het lasteren door brochures en couranten-artikelen 365 Ongeoorloofde concurrentie door brieven 365 Ongunstige uitlatingen in particuliere gesprekken 366 V. Verhouding tusschen de Directiën van concurreerende Maatschappijen 367 Twaalfde Hoofdstuk. De Pers en de Levensverzekering . . . 369 I. De groote pers 371 De groote pers behoort aan de levensverzekering aandacht te schenken ' 371 De taak der groote pers I 374 De groote pers in haar instructieve rol 374 De groote pers tegenover de bizondere Maatschappijen; Critiek i^y . . . . 377 Eischen der Critiek 378 Gestrengheid 378 Welwillendheid 378 Opbouwende strekking 379 Onpartijdigheid 379 II. Feitelijke verhouding van de groote pers tot de levensverzekering • 380 De groote pers in het buitenland tegenover de levensverzekering in het algemeen 381 De groote pers in het buitenland tegenover de bizondere Maatschappijen 381 Omkoopbaarheid der Buitenlandsche pers .... 382 Geldafpersing door buitenlandsche bladen .... 382 Voorliefde voor vaderlandsche instellingen .... 383 Onverschilligheid der Nederlandsche groote pers tegenover de levensverzekering in het algemeen 385 Redenen der onverschilligheid 385 Onheusche houding van sommige Ned. persorganen 386 De groote pers in het binnenland tegenover de bizondere Maatschappijen 387 Onomkoopbaarheid der binnenlandsche pers ... 389 424 INHOUD. Bladz. Voorliefde voor buitenlandsche ondernemingen in de binnenlandsche pers . .'0^. ...... 389 III. Taak der vakpers 392 De vakpers in haar instructieve rol -vV,. • 392 De vakpers als middel van gedachtenwisseling tusschen vakmannen \§ .... . 393 De redactie van een vakblad geen sinecure . . . 394 De vakpers tegenover de bizondere Maatschappijen ■ ■ ■ 394 Critiek der .vakpers j 394 Vakbladen .tevens propagandabladen 396 IV. Feitelijke verhouding der vakpers tot de levensverzekering 396 In het buitenland 396 Revolverpers 396 Proces Geider • • • -'">*-* • • "398 Verschillende vormen van geldafpersing door schendblaadjes j-'&V, • • • ■ 400 Bedelarij door obscure blaadjes ", ^.«ft: . • . • • 401 . Zwijggeld '■^"•^^^'^m' ' 402 Omgekochte vakbladen . .,. 402 Middejen tegen de revolverpers . ■ ■ ■ ■ 403 V. De vakpers in Nederland . ■fr^^A^'^^cl^ 405 Verzekeringsbladen 405 Finantieele bladen •• ■ 408 VI. Jaarboeken, almanakken en tijdschriften 409