i I DU I) 36 GEDENKBOEK VAN HET SODALICIUM LITERIS SACRUM MDCCCLXXII- MCMXXII f Geschenk van: / / 6 o lt> 3 GEDENKBOEK VAN HET SODALICIUM LITERIS SACRUM VIJFTIG JAAR LETTERKUNDIG STUDENTEN LEVEN TE LEIDEN 1872-1922 NIET IN DE HANDEL IN OPDRACHT VAN DE COMMISSIE VOOR HET GEDENKBOEK UITGEGEVEN DOOR C. A. MEES TE SANTPOORT VOORWOORD Enkele van de schaarsche gasten op het negende lustrum van Litevis Sactutn, getroffen door de levendigheid en de doorgaans rake typeering van de daar door mejuffrouw Verwey voorgelezen geschiedenis van het dispuut, voelden dat indien ooit een relaas van zijn faits et gestes in druk zou verschijnen ,het dit moes t zijn. Zij spraken dit wel tegenover elkander uit, maar zagen geen weg. Toen het tiende lustrum in het zicht kwam, beseften zij echter: nu of nooit. Hier was een voortreffelijke boeiende geschiedenis, hier naderde een gedenkdag zooals het dispuut nog niet gekend had, nu moest een poging gewaagd worden. Mevrouw Mees-Verwey werdtotmedewerking bereid gevonden, een voldoend aantal sodales en oud-sodales teekende in en nu is het boekje er dan. Het spreekt vanzelf, dat, hoe goedde schrijfster ook degeestvan deverschillende tijdvakken heeft weten te vatten, zij in de waardeering van personen en feiten niet onfeilbaar is geweest. Een correctie door haar werk poor te leggen aan eere-leden uit verschillende perioden was mogelijk geweest,dochbrachttweeërleigevaarmee:overzijntijdgenooten heeft men misschieneengrondiger, maarzeker een subjectiever oordeel dan de geschiedschrijfster - en vooral: de frissche vrijmoedigheid,hetpersoonlijkevanditgeschriftdreigdedoor al te veel verbeteringen en aanvullingen te 5 /oor tegaan. Zelf hebben degenen die zich toteen comité voor de uitgifte hadden opgeworpen, zich in hun opmerkingen zooveel doenlijk beperkten de schrijfster geraden in het algemeen alleen een paar feitelijke onjuistheden te verbeteren^ Naar hun meening is de schrijfster er gelukkig in geslaagd het karakter van haar werk ook na de herziening en belangrijke aanvulling te handhaven. Mogen zij die er niet onverdeeld in geloofd worden,niettoornen overdevereeuwiging van fouten waaraan zij ontgroeid zijn-gelijk de gehuldigden zullen beseffen, dat het maar een heel klein koninkrijkje (zoo niet van blinden) was waarin zij heer schten. COMMISSIE VOOR DE UITGAVE VAN HET GEDENKBOEK: Dt. I. I. DE GELDER Dr. E.J. HASLINGHUIS Prof. Dr. P. GEIJL Dt.]. A. N. KNUTTEL 6 LITERIS SACRUM BESTAAT NU VIJFTIG jaar. Het heeft een eerbiedwaardige, en wat meer zegt, belangwekkende geschiedenis; een geschiedenis die waard is, uitvoeriger en vollediger dan ik het heb kunnen doen, te boek gesteld te worden. Daartoe zou men ook de jaargangen van het ongeveer gelijktijdig opgericht Algemeen Nederlandsch Studentenweekblad Minerva moeten onderzoeken, daar bij een oppervlakkige lezing gebleken is, dat zo niet doorlopend, dan toch in verschalende perioden - en onafgebroken in de laatste 10 jaren - de redacteuren van dat weekblad voor een groot deel uit de leden van Literis Sacrum gerecruteerd werden en dat de voornaamste werkzaamheden der laatsten in de kolommen van het eerste te vinden zijn. Ik heb mijn stof niet in hoofdstukken verdeeld. Maar om het overzicht voor mijn lezers gemakkeliker te maken, zal ik de indeling, die van mijn monografietje de grondslag geworden is, eraan vooraf laten gaan. Gemiddeld verandert een studentendispuut met karakter, zoals Literis Sacrum is, iedere vijf jaar van karakter; ongeveer 9 tijdperken zijn dan ook in de geschiedenis meer of minder duidelik aan te wijzen, die ik met enkele kenmerken heb trachten weer te geven. Deze perioden zijn: 1872—'79critiesfilologies \ 1879—'85 modernisties en cultuur-histories > 8 1885—'891inguisties-literair ) ^ 7 1892—'96 sociaal en neerlandies 1896—1902 socialisties-aestheties J 1902—'07 gezelschappelik'belletristies f £ 1907—'12 histories-crities, nationaal ( > 1912—'lóreligieus-poëties 1 § 1916—'20communisties, filosofles / 8 GESCHIEDENISVAN HETSTUDENTEN- DISPUUT „LITERIS SACRUM" LJET Leids dispuut dat op de 15de October van * -I-het jaar 1872 door de vijf studenten in de klassieke letteren: Prakken, van Benten, Enklaar, Hoekstra en Suringar, op de kamer van eerstgenoemde, werd opgericht, was uitsluitend bestemd om de moeilike schrijvers voor het candidaats- en doctoraal examen aan een gezamenlike behandeling te onderwerpen. Om 7 uur kwamen de leden bijeen, werkten ieder de hen opgegeven regels uit Homerus, Herodotus, Terentius, Tibullus af en gingen als rechtschapen jongelieden om 10 uur naar huis. Wel werd het uur van ontbinding langzamerhand verschoven, maar de werkzaamheden bleven hetzelfde. Even droog-wetenschappelik en onpersoonlik als de onderwerpen eri de behandeling daarvan, zijn ook de verslagen, door de heer Suringar in het eerste jaar opgemaakt. In onvervalste kanselarijstijl worden de werkzaamheden der vijf gememoreerd. Of er ook bij gegeten en gedronken werd, is er niet uit op te maken. Als oase in de woestijn van textkritiek blinkt een vrijwillige bijdrage over de geschiedenis van het eilandCuracao vanaf 1624 totheden.Hoeeen dergelijke werkzaamheid afgeleverd werd, blijkt niet uit de notulen. Het is alles even pretentie-loos. Dit geslacht, dat tot 1875 bleef, en het volgende, namen blijkbaar genoegen met een dergelijk Lite- 9 ris. Typerend voor de geest, die er heerste, is de bibliotheek , door edele vrijgevigheid der leden bij elkaar gebracht. Behalve Anabasis en Odyssee, Thucydides figureren o.a. op de lijst :„een der beroemdste letter vruchten van Gervinus", „het beroemde werk van onzen onsterfelijken Hoogvliet, Abraham de aartsvader", „die Construktion der Lateinischen Zeitpartikeln'', een gedicht van den dichter Bernard ter Haar. Was het werkelik edelmoedigheid of zou mijn verdenking gegrond zijn, dat de heren gaven wat ze kwijt wilden wezen? Het volgende geslacht, bij monde van Caland, noemde die bibliotheek „een parodie op de leden" en verkocht haar aan de liefhebbers tegen opbod. Aanhet eind van het derde jaar hield—hoekon het anders! — de examen epidemie onder Literis'leden huis. En daar er niet veel anders dan 3de jaars waren, werd er niet vergaderd voor het November was en alle leed geleden. Er schijnt gaandeweg meer animo in te komen. Moeten we eenklacht over de blijkbare achterstellingvan het Latijn bij het Grieks als een verblijdend teken opvatten? Daartegenover staat, dat nog meer aansluiting bij de college's geëist werd. Mij dunkt, dat het veelvuldig roken gedurende de ver* gadering de hersenen wel eenigszins bedwelmd moet hebben. Toch worden tenminste de notulen na 1878 onderhoudender . Zezijn vandie tijd af ook ondertekend. Dit vind ik een merkwaardig verschijnsel. De ver- 10 leiding is gróót een parallel te trekken met b.v. het volkslied, welks dichter, daar het onpersoonlijk is, geen naam heeft achtergelaten; de persoonlikheid kan ook in zijn naam niet verloren gaan, terwijl de traditie deze nodig heeft om daaraan de voorstelling vaneen individualiteit te verbinden. Zo schijnt een dispuut, evenals een stam, een volk, zijn „typischeszeitalter"te moeten doormaken, voor het tot verscheidenheid, tot individualiseering kan komen. In die notulen dan wordt al verteld, dat een der leden de w (digamma) wouwelarij vindt; dat de hos» pitant Vinkesteyn Literis op zijn gezang vergast „(ioviv ayaSroQ XiSogti^o," en dat — ja wezenlik — „de dichtader bij enkelen der leden rijkelijk begint te vloeien.'' De producten van dat vloeien zijn niet bewaard gebleven. En dat lijkt mij maar goed ook. Literis raakt bedenkelik op de slechte weg. Wat heeft eenverhandeling — een vrije altijd—van het lid Houck „over de godsdienst in 't algemeen en 't nut van predikanten" met de college-studie in het Latijn en Grieks uit te staan? Er wordt zelfs voorgesteld een dame — altijd als aanhangsel van haar broer — te gast te vragen. Goddank waren er nog braven, die dit onvoegzaam oordeelden. Maar dat in dit jaar de heren Hoogvliet, Kluyver en Caland hospiteren, is niet zonder betekenis. Het hospiteren in het vroegere Literis was iets anders dan in het hedendaagse. Niet alleen literatoren, maar theologen, juristen, pharmaceuten — 11 men bedenke, dat het candidaatschap in de philosophia theoretica en de Literae Humaniores door alle studenten in de A vakken eerst nog aan de academie verworven moest worden — brengen een avondin Literisdoor, zonder datzo'n hospitium beloften gaf voor de toekomst. Maar de literator, die te gast was geweest en zich in Literis thuis gevoeld had, verzocht — waarschijnlijk na eén of meer hem bekende sodales gepolst te hebben — als lid te mogen toetreden. Deze gewoonte bleef tot 1898 bestaan. Genoemde hospitanten nu werden als lid aangenomen. En zij weerden zich als zodanig. Dit blijkt niet alleen uit de werkzaamheden, die door de abactis vol lof gerecenseerd werden, maar ook en niet minder, uit het kasboek. Wat eenflessen wijn staan er op! Het te-installeren lid Kluyver ontzag zich zelfs niet, als antwoord op 's praeses verwelkoming, de wens: „Literis vivat, crescat, floreat, bibat" uit te spreken. En zij vonden voor werk-en drinkprestatie's in de praeses van dat jaar, Singels een waardig voorganger. Van dit verdienstelik lid, tevens schenker van de eerste hamer, ging het voorstel tot wetsherziening uit, bestaande in het toevoegen van een „vrije verhandeling" aan de werkzaamheden van de avond. Die verhandeling werd het dessert, behoorende bij soortgelijke menu's ï Romeny i Herodotus VIII § 19, 20. Hesseling: Apologie V. 12 Sibmacher Zijnen: Tacitus,AgricolaeVita§ 1 ~4, of Grieks-Hollands: Hesiodus, Theogonie 1-50 Herodotus V26.27.28. Latijn-Hollands: Horatius Ode I, 20. II, 14. Grieks-Latijn: Plato: Eutyphrooncap; 4. met nog als algemene lezing : Homerus XXI514-612, XXII1 -100. De vrijwillige bijdrage bestaat o.a. in een memorisatie over de Antigone van Sophokles, een Latijns opstel over de slag bij Marathon, enz. Met deze verbetering zette het jaar 1880 in. Want ook Literis heeft zijn80ers voortgebracht. Hun optreden had een wetsherziening, de wetsherziening ten gevolge. Uitvloeisel was deze wetsherziening van de nieuwe wet op het Hoger Onderwijs, die de Nederlandse letteren als aparte studie van de filologie afscheidde. Zo ligt het voor de hand, dat de heer Kluyver, als eerste Neerlandicus, in de fragmentariese lezing van klassieke schrijvers, weinig smaak vond. Ook was de burgerschool begonnen leerlingen voort te brengen, zodat van de 15 dat jaar aangekomen classici meer dan de helft H. B. scholieren waren. En de moderner geesten Hesseling, Berlage, Beversen, Hoogvliet konden zich met het uitsluitend klassiek-filologies karakter van het dispuut moeilik verenigen. De belangstelling ontbrak en het was ieder duidelik, dat er verandering in de werkzaamheden moest komen. Over de aard van die verandering werd lang en breed ge- 13 sproken, er werden voorstellen aangenomen en afgestemd, totdat eindelik de heren Hesseling, Berlage en Kluyver een plan opperden, dat onder het daarna gekozen bestuur: Hesseling — de Grave — Kips tot uitvoering kwam. Dit was als volgt: 1° Verhandeling, 2° Improvisatie, 3° Vrijwillige bijdragen, — een programma, dat in het volgend jaar werd uitgebreid met: 4°Stellingen, 5° Latijnse voordracht, 6° Reciet, waarvan de verhandeling doorgaans in het Latijn werd gehouden. Deze nieuwe wet, die zich ten doel stelde de bekende „aesthetische en wetenschappelijke vorming zijner leden" door het bestuderen, zowel van de klassieke oudheid, als van „moderne kunst en letter en", trad 1 Januari 1883 in werking. Het nieuwe régime werd ingezet met een verhandeling van Hesseling „de cantilenis populi", waarin hij de oorsprong besprak van „wie z'n hoedis dat", de vrijerij van de soldaat en de keukenmeid enanderevolgenshemdoorgaanszinledigestraatdeuntjes; met een improvisatie van Berlage over objectiviteit; met een bewonderenswaardig coöperatief gedicht aan major Volo, schrijver van „Idealen", welk gedicht door de heer Beversen, die met de naam van de auteur bekend blee k, maar hem niet mocht noemen, aan het juiste adres bezorgd zou worden. In de jaren die nu volgen, bleek de verandering doeltreffend. Ieder sprak over de dingen die hem het meest interesseerden, ja zelfsde gelukkige ver- 14 loofde (Caland) vond voor zijn geïmproviseerde lofzang op de vrouw — de door hem gekozene in het bizonder — op de verloofde staat — de zijne in het bizonder — een aandachtig gehoor en raadde zijn vrienden allen aan zich als student nog een levensgezellin te verwerven. En wie de Literisleden uit die tijd, nu professoren of rectoren, kent, vindt hun geliefkoosde onderwerpen in knop terug alsLiteriswerkzaamheden.Hoe kon het anders of de student Ovink, die buitendien op een wijze, die volgens Kluyver „helemaal met aan dilettantisme deed denken" voor de muzikale ontwikkeling van het dispuut zorg droeg, sprak over: „De afkeurenswaardigheid van het lagere, zinnelijke element en de verkieslijkheid van het hoogere, meer godsdienstige", over Anacreon en Hamerling, over de levensbeschouwing der Grieken. Louter tot zijn studententijd beperkt zijn de improvisatie's over: „het nut van den onzin", over „spiritisten, mediums en uit de hand geslagen glazen bier". Wie herkent niet de lector Hoogvliet in het jonge mens, dat „des SangersFluch'' in het Grieks vertaalt, dat zijn taalmethode laat toepassen door het letterkundig gezelschap en dan met de toejuichingen de opmerkingen oogst, dat zij waarschijnlik voor een grote klasse 12 jarigen niet doelmatig is; dat de Deense dichter Wessel bij zijn publiek introduceert en vertalingen levert uit het Deens, Zweeds en Noors. Zijn geschenk van de kousen van Madvig met begeleidend vers en zijn parodie 15 op de textkritiek zijn bij alle Literisgeneratie's beroemd gebleven- Genoemd lid neemt afscheid met een opstel over de familie der Indo-Europeese talen, met een Sanskriet voordracht en hernieuwde toepassing van zijn methode. Hij wordt door een bewonderend medelid met Scaliger vergeleken; maar we willen hopen, dat voor deze vergelijking één van Hoogvliet's stellingen: „Het Hoogduits verdient niet met de naam van taal bestempeld te worden", niet als praemisse gediend heeft. De fijne praeses Hesseling, die beurtelings met beminnelikheidenhatelikheid — volgens de Dompierre de Chaufepié's notulen — maar altijd met geest, zijn oproerige bende regeerde, behandelt behalve de volksliedjes, Rabelais, Carthago in een opstel, verdedigt destellingen: „Panorama'szijn geen kunstwerk"; „Verval van zeden kan niet gepaard gaan met kunstbloei'' (ter bestrijding van Teuffel, die de bloeitijd der Latijnse letteren van 63vóór totH na Christus plaatst); en improviseert er lustig op los over „de zucht tot opschik bij de vrouwen", welke neiging hij aan een sterker ontwikkelde schoonheidszin toeschrijft; en over de dronkenschap, ter gelegenheid van welke speech niet alle leden er goed af schijnen te zijn gekomen. Wanneer ik hier de anderen maar in het voorbijgaan noem: Berlage, die didactiese* als géén poëzie verwerpt en Socrates als voorloper van Christus behandelt; Bepersen, dieopstellenmaakt over de plat-Duitse dichter Klaus Groth; over de 16 wenselikheid om de godsdienstgeschiedenis als literair leervak aan de academie in te voeren; dan is dat alleen omdat ik mij beperken moet; verder de Dompiette de Chaufepié, Bussemaker, dan de Gtave, allen vervullen vele en veelsoortige werkzaamheden. De fijne, bescheiden, nauwkeurige en ernstige notulen van de abactis Kluyver, die later als praeses, nog later als gewoon werkend lid en ten slotte als erevoorzitter nooit voor zijn eigen eer, maar altijd voor de werkelike belangen van het dispuut opkwam; de korte, maar scherpe en heldere notulen van de Chaufepié, de' geestige en uitgebreide van Berlage zijneen genot om te lezen. Ook worden er in deze tijd hevige hervormingsvoorstellen, wat de universiteit en de faculteit betreft, gedaan, een onderwerp dat samenhangende met de regeringsplannen tot opheffing van de Athenea in Amsterdam en Deventer en de samensmelting van alle universiteiten.toen ook in tijdschriften en brieven (Levensbode, Gids, Brieven van Potgieter aan Huet, enz.) ampel besproken werd. Herhaaldelik duikt in Literis de stelling op, dat het onderwijs in de klassieke letteren geen hoger, maar voortgezet gymnasiaal onderwijs is, daar de professoren hun studenten geen zelfstandig onderzoek leren. Splitsing van literariese en historiese vakken, afschaffing vanexamenmisbruikendoor het schrappen van tentamina en instelling van schrifteKke examens of responsie-colle- b 17 ge's, wordt met vuur verdedigd. En niet alleen op de gewone vergaderingen, ook op de buitengewone, voornamelijk diesvieringen, heerste een opgewekte, geestdriftige stemming. Er moeten in het jaar 1880 wel hooglopende boete's opgelegd en betaald zijn — zelfs al rekenen we de f 10,95 hoofdelike omslag voor de diesviering er af — om de som van f 149,85 als inkomsten mogelik te maken en er moet flink gefeest zijn voor de uitgegeven f138. Er heerste een buitengewone tucht — natuurlik: de wet komt met de zonde, of de zonde met de wet? — de heer de Grave wordt beboet wegens uit een raam hangen, een ander wegens roken, een derde wegens te laat komen; niet wegens verwaarlozen van plichten. En dat er gefuifd werd, blijkt uit de verslagen van de diesviering in Plaats Royaal, door Berlage vereeuwigd, waarin vermeld wordt, dat 's heren Singels' wandelstok door de duisternis van het rijtuig in 'sheren Hesselings krullebol terecht kwam; van de tocht naar Noordwijk, die zijn hoogtepunt vond in de rondedans om de klabak, in die tijd in die streken veldwachter geheten, die de uitbundige bende tot stilte aanmaande. Dat voor al deze luidruchtigheid al lang niet meer het klassieke Latijn gebezigd werd, laat zich denken. De eerste maal, dat de Latijnse voordracht, die in de knoei was gekomen, hersteld werd, gebeurden er rare dingen. Men hore hierover de verslaggever Hoogvliet zelf: 18 „Daarop was aan de orde de voordracht van den heer Hesseling voor het eerst ditmaal in het Latijn gehouden. Schoon deze voordracht eenigszins hesitanter werd gehouden.twijfelde toch niemand aan de goede bedoelingen van den voordrager. De andere leden gaven nu ook mede in allerjammerlijkst Latijn eenige opmerkingen ten beste, te midden waarvan, om de verwarring te voltooien, op eens de heer Chaufepié, onze geachte abactis verscheen, die de met andere tongen sprekende apostelen voor vol zoeten wijns meende te moeten houden". Dezelfde geachte heer, wie dat Latijn blijkbaar ging benauwen, sloeg dan ook spoedig voor, deze speech naar keuze in het Frans, Duits of Engels te mogen afsteken. Met veel hilariteit, eindigende in een sarcastiesé opmerking van het lid Kips, gevolgd door geschreeuw der zich verongelijkt voelende leden, verontschuldiging van eerstgenoemde, werd ditvoorstel verworpen, een voorstel dat ook al eens door Ovink gedaan was. Het merkwaardige van Literis' „bloeiperiode" — want tot nu toe is ze dat gebleken — is dit: dat zij niet het minste verband hield met de letterkundige beweging van 1880. Wel werd in 1883als improvisatie-onderwerp aan Valckenier Kips opgegeven en door hem gekozen 1 „ Jacques Perk en de Spéctator" maar daarnaast wordt algemeen bewonderd het door Boer voorgedragen „schoonelied van ter Haar: Goedennacht aan mijn zoontje." Wat mag hier de oorzaak van zijn? Er zijn wel- 19 licht verschillende. Allereerst een locale. De beweging van '80 bepaalde zich voornamelik tot Amsterdam: daar was het centrum, van daaruit tastte zij eerst Haarlem aan. Het kan haast niet anders of het A'dams studentenleven — waaraan enkele tachtigers als Perk, van Eeden, (Paap, Kloos) deelnamen — moet inzijnliterariese verslagen van de nieuwe letterkunde gewag maken. Zo dit niet het geval is, vind ik het een ernstige bedenking tegen de frisheid en belangstelling van destudentenwereld, al is het volkomen begrijpelik, dat een hoogleeraar in de letteren niet van de nieuwe geest op de hoogte is en nog geen houding er tegenover gevonden heeft. Zelfs Huet zag in van Eeden's Kleine Johannes niets dan een aardig verhaaltje, zoals er veel waren. Wat Leiden betreft: het feit is, dat de geest van Literis — en het lijkt mij onaannemelik dat buiten Literis een opgewekt literair leven bestond — meer cultuur-histories dan letterkundig was; iets wat volkomen begrijpelik is voor een dispuut, niet van schrijvers, maar van studenten. Ik geloof ook niet dat L.S.levenskrachtig zou zijn wanneer het zich bepaalde tot behandelen enlezenvan moderne schrijvers.Nog minder wanneer het door eigen producten aan de beweging deelnam. Dat kan zich gewoonlik maar een heel enkele veroorloven. Zo n belletristiese tijd heeft L. S. later beleefd. En het was een slappe tijd waarin ieder werkeloos luisterde en bij gebrek aan oordeel en geestkracht de slechte producten be- 20 wonderde, die in dwepende toon voorgedragen werden. Maar dat er geen voor- of tegentachtigers waren, kan bevreemden; ook dat de toenmalige belangrijker schrijvers als Multatuli, Huet, Pierson, Vosmaer, Potgieter, van Vloten 20 weinig genoemd worden, terwijl toch deMinerva's van die jaren tuiten van de naamDouwes Dekker, in verband met door hem voor de studenten gehouden lezingen. Misschien werden dergelijke onderwerpen bewaard voor het nabroodje. Het modernisme, die vrucht van de invloed der ontwaakte historiese kritiek op geloof en godsdienst-wetenschap bleek overigens in Literis zijn adepten te hebben, zoals blijkt uit de door mij genoemde werkzaamheden o.a. van Berlage (Socrates als voorloper van Christus was het stokpaardje der modernen) en van Beversen, die het boek van Tiele aanbeval. De leden, die in de cultuur-historiese periode hun intrede hadden gedaan en daar langzamerhand, hetzij door hun literaire eigenschappen, hetzij door hun studievakken afwijkenderichting aan gaven, waren Valckenier Kips, Leopold en van Vloten. Naast hen waren ijverig werkzaam als leden en bestuursleden: van Westrheene, Matthes, van Eek. Van de eerstgenoemden bewoog Kips zich op het terrein van de kunstgeschiedenis, zodat zijn lezingen: over de woning, het toneel, het versieringsmotief de maeander .panorama 's als hoogste kunstuiting, enz. door tal vanreproductie's verduidelikt 21 konden worden. Zijn smaak toont zich niet alleen in de Literis-eigendommen: hamer, kist, lessenaar, wetboek, maar ook in de 14 ontwerpen voor convocatiebiljetten, die met de respectievelike meningender leden zich in het archief bevinden, evenals die van het decor voorde voorstelling van Aristophanes' Batrachoi. Ook het plan om deBatrachoi ter gelegenheid van het corps-lustrum door Literis te laten opvoeren voor de Leidse intellectuele wereld, ging van deze vurige idealist uit, die in zijn praesidiaal jaarverslag dezelfde beeldrijke fantasie toonde als zich in de kerkportaalstembus openbaart, terwijl hij samen met Leopold de vertaling van het stuk op zich genomen had. Dat er ten slotteniets van kwam.was te wijten (of te danken?) aan de kalme verbazing van de erevoorzitter Kluyver, die bij zijn zeldzaam bezoek van oud-lid met het bij na afgewerkte plan bekendgeworden, zich er tegen verklaarde. „Hij begreep niet, wat men er mede voorhad: om een blijspel van Aristophanes op te voeren, teneinde de producten van het Grieksch tooneel ook bij nietgestudeerde personen ingang te doen vinden, was toch al te dwaas. Wat toch moesten zij denken van zoon kikkerkoor? Zouden zij dat geen grappenmakerij vinden? En dan de studenten, die aanschouwers waren, zouden zij er niet veel overeenkomst in vinden met een groenencomedie? De bezwaren, vooral over de niet-geringe kosten, kwamen nu van alle kanten, zodat 's praeses Kips' 22 voorstel met al de door hem bestede moeite in de doofpot ging. De voorzitter van 1886 was Leopold, de fijne jonge man met de blonde baard en zeker was het niet om die baard alleen, dat de anderen tegen hem opzagen. Hij was classicus en dit bleek ook uit zijn werkzaamheden: een opstel over Virgilius, waarbij deze afgod der middeleeuwers van zij n voet stuk werd gehaald; over Nederlandse metriek; vertalingen o. a. uit Plato en Lucianus; een stelling over de historiese onbewijsbaarheid van de liefde tussen Sappho enPhaon.als ook van de later naar Sappho's vaderland genoemde onkuise liefde. Maar daarnaast behandelde hij Heine, Lenau's Faust, Hugo, de Musset en het allermeest waardering vond hijvoor een eigen idylle en voor de voordracht Van zijn eigen gedichten: Christus voor Pilatus, De Parel van Toledo, De Dood van Caligula, als mede voor zijn vermeende vertalingen naar de Hongaar Petöffi. Er werd veel vertaald in Literis ; behalve uit en in het Latijn — van de laatste bewerking werd o. a. Voltaire het slachtoffer.— bracht van Vloten uit het Spaans en het jonge lid Kern uit het Sanskriet, Angel-Saksies en OudNoors in het Nederlands over. Over het algemeen werd weer meer aansluiting bij de studie gezocht dan vroeger. Leopold had het ook in zijn jaarverslag uitgesproken, dat in degelik wetenschappelik werk de enige waarborg lag voor Literis' blijvende bloei. „Iets anders is het na te gaan, wat 23 men van ons, studenten in de letteren, mag; maar ook moet, vorderen. Als het waar is, dat ons doel berekend moet zijn naar onze krachten maar er tevens ook de hoogste uiting van zijn, dan zou mijn oordeel zijn, dat Literis minder een verpogzing moet zijn voor onze afgesloofde geest, dan een uitvloeisel van en aansporing tot academischen arbeid. Zoolang L. S. niet een vergadering van kunstenaars is maar van literatoren, zal alleen de wetenschap het gemeenschappelijke en daardoor eenige veilige terrein blijven, waarop onze werkzaamheden zich moeten bewegen. Niet dat ik de kunst uit onzen kring wil weren, maar door den aard van ons gezelschap kan er slechts bij uitzondering van ernstigere behandeling sprake zijn. Daarom moeten wij niet te veel verwachten van eene aesthetisch-wetenschappelijke behandeling van kunstwerken, laten we het kunstgenot zoeken in het kennismaken met die werken zelve. Maar meer dan men zou willen gelooven, is het spreken over ons doel, een ondankbaar werk. Wij kunnen de energie en de opgewekte verheffende stemming bij ons allen slechts weinig en zeer voorbijgaand bevorderen door eene schoonklinkende uiteenzetting er van; hier weegt één daad duizend woorden op, éen krachtig voorbeeld is genoeg om het geheele dispuut te schragen. Laat ons liever dan door woorden, door ons werken er naar streven om onze wetenschappelijke arbeid degelijk te maken, onze smaak te beschaven, onze 24 vriendschappelijke omgang hechter te maken." Wel mocht hij, die dit zeide, kunstenaar als weinigen, zo spreken. Het ligt dan ook voor de hand, dat van Vloten, die Semitiese letteren studeerde, in verschillende opstellen o. a. Mohammed behandelde, de poëzie der Arabieren, en hun metriek; de oude joden;verder natuur, literatuur, geschiedenis, godsdienst en volksaard van Spanje en de Spanjaarden, en de beroemdste van deze: de onsterfelike Don Quichote. Uniek was v. Vloten tevens om zijn Latijnse voordrachten, o.m. over het peueren „de arte piscandi sine piscatoria", die komies getint waren, terwijl het Latijns opstel over „Het Leven na den Dood" zó vlot werd voorgedragen, dat zelfs de ereleden Hoogvliet en Berlage het „nihil prorsus intellexi" uitspraken; gevolg was dat van Vloten voor een volgende keer zijn opstel in het Nederlands populariseerde en uitbreidde en aller lof oogstte. Het door hem gemaakte Latijnse Literislied werd gekozen. En de anderen, Van Westvheene, die causeert overdeVenus van Milo,over de gelaatsleer van Lavater, en degelike verhandelingen houdt over de oorsprong van het dubbele consulaat te Rome; Matthes, die het met zijn vertalingen uit Tristram Shandy en Mark Twain in het humoristiese en met die uit Moore's Lalla Rookh en uit Da vid Copperfield in het romantiese zoekt, en die een minnaar blijkt der Gelderse heidevelden; van Eek, meer 25 spraakzaam dan welsprekend, die zich zo genoegelik verheugt op het nabroodje van ossenhaas met truffelsaus en fijne wij nt jes en die in zijn gemoedelike.welmenend-kritiesenotulenalle werkzaamheden naar waarde weet te schatten behalve zijn eigene. Hij lijdt niet aan Hildebrandtse zelfgenoegzaamheid en is dus in een dispuut een geliefd element. Was het door de verscheidenheid van studievakken, door slechte samenwerking of geringe eensgezindheid der leden, dat ondanks de ijver van allen — 6 opstellen gedurende een studietijd van 5 jaar en een evenredig aantal vertalingen, improvisatie's, stellingen en recieten per hoofd, is geen kleinigheid — dat de indruk die men van deze tijd krijgt, mat is; dat na 1889 Literis, zonder ontbonden te zijn, tijdehk ophield te bestaan? Geen van deze oorzaken voor verval is aanwezig. Wel wordt een gebrek aan nieuwe leden geconstateerd tegelijk met de vermelding van twee nieuw-opgerichte disputen. Van het ene „Lambert ten Kate" genoemd was de jonge Kern, voor hij in Literis kwam secretaris en als zodanig schreef hij aan Literis het volgende briefje van December 1886: „Wij stellen u hierbij in kennis van het oprichten van de studentenvereeniging Lambert ten Kate, diezichhetbeoefenenderNederl.taal,letterkunde engeschiedenis ten doelstelt en aanknoopt aan een vroeger (1870-79) alhier bestaand hebbende vereeniging met denzelfden naam en hetzelfde doel. 26 Wij hebben gemeenduditmedetemoetendeelen, dewijl uw dispuut ten deele hetzelfde doel beoogt." Het andere heette P.L.A.T.O. en was een vereniging van classici. Het is natuurlik, dat deze beide verschijnselen: te kort aan leden en de oprichting van twee nieuwe disputen met elkaar verband houden. In elk geval: de zes leden, die L. S. in 1889 rijk was, behoorden tot oudere jaren en jongeren waven er niet, terwijl twee pas toegetreden leden de letterenstudie voor de rechtenstudie ver wisseldhadden . Tevergeefs hadden de oudleden Leopold en van Eek zich bereid verklaard weer als werkend lid de vereniging te steunen; tevergeefs kwamen de ijverigste sodales aandragen met voor een vorig gehoor gehouden, verschaalde werkzaamheden; nóch deze ijver, nóch dehartelike toon die er heerste, nóch de op prijsvraag ingeleverde Latijnse Literisliederen, nóch de instelling der insigne's, nóch de liefde van de uittredenden voor hun dierbaar dispuut, konden het in 't leven houden. En wel waren de diesvieringen gezellig geweest, maar het kasverslag over 1886 vermeldt, dat een derde der uitgaven bestond uit „roodewijn, champagne en nog eenschampagne", terwijl de notulen over de wijze van feestvieren geen licht verschaffen. Een later praeses-bondslid kan met het volste recht de bloedarmoede van Literis wijten aan het feit dat het nog steeds een corpsdispuut was. Een voorstel om ook corps-studenten van andere fa- 27 culteiten op te nemen, kon niets dan een lapmiddel zijn, maar zelfs dat vond geen ingang. Hoe het zij, toen de oudere leden aftraden, bleken er niet genoeg jongeren met genoeg animo over om de zaak voort te zetten en zo kwam het, dat bijna drie jaar later van de oude garde nog alleen de heer Nijhuis in de branding van het studentenleven overeind stond, die echter met geheimzinnige herinneringen en lokkende voorspellingen een nieuwe groep strijders om zich wist te verzamelen. Vóór ik van deze twee geslachten afscheid neem, wil ik nog even verwijlen bij hun houding tegenover de moderne en buitenlandse letterkunde. Van de Franse schrijvers bleef het bij de Musset, Coppée, Hugo, Daudet, Merimé, de Béranger, Zola; van de Duitse genoot vooral Heine de voorkeur, terwijl af en toe een reciet uit de Faust, uit Hoffmann, Kotzebue, Chamisso ten gehore werd gebracht; de Engelse letterkunde was vertegenwoordigd door de voorgedragen Antoniusrede uit Julius Caesar, een stelling over het karakter van Ophelia uit Hamlet, een vertaling uit Sterne, een reciet uit Poe en een uit Moore. Als Nederlandse dichters werden nog steeds Jan van Beers, ter Haar, da Costa, Bellamy, Langendijk ten tonele gevoerd, terwijl Hellas van Pierson en de Homerusvertaling van Vosmaer geliefde reciet-leveraars waren. De enkele maal, dat de toen al verdeelde Nieuwe Gids ter sprake kwam, was bij een voorlezing door van Vloten van een van de beste 28 stukken van Kloos, de kritiek op Mr. Bohl. Het opstelletje van van Vloten over de tachtigers, met twee waarvan hij door zwagerschap verbonden was, getuigt van een zó grote angstvalligheid en voorzichtigheid in hun verdediging, dat hij zeker op een zeer verstokt of onwetend gehoor rekende. Ik heb het trouwens niet in de notulen vermeld gevonden en het is dus wel mogelik, dat het niet eens voorgelezen is voor het gehoor, waarvoor het blijkens de aanspraak bestemd was. Men bleek overigens bekend met het bestaan van Couperus, daar voorgesteld werd de citaten uit Euripides, voorkomende in de Batrachoi, door dito's uit Vosmaer, Perk en Couperus te vervangen. Hoogvliet enKernhieldenzichmetdeNoordelike, van Vloten met de Zuidelike talen bezig, maar daarentegen bleek ter gelegenheid van een opstel van de Chaufepié over het nihilisme „dat niemand Rusland's beroemde mannen kende, dat niemand van Herzl of Gogol ooit gehoord had.'' Zeker waren enkele der leden toen niet aanwezig; want zowel van Hesseling als van O vink is mij bekend, dat zij de Russiese college's van de oude Kern volgden en het zelfs brachten tot vertalingen van enkele verhalen van Toérgeniew en Tolstoï. Als dit een uitzondering was, is het een kenmerkend verschil met het latere Literis, waar de Engelse en de Russiese letteren zich in een zo grote belangstelling mogen verheugen, de eerste ook door hun nauwe betrekking tot de Indiese. 29 Niets wordt dus minder besproken dan de nieuwe Nederlandse letterkunde. En wanneer na 1893 éen van de her oprichters: Hooykaas, Colenbrander, van der Horn van den Bosch, van Rossum, van Vollenhoven, Stutterheim, Molhuysen, van Bemmel Suyck, en wel het lid Colenbrander, Jac. van Looy's „De Dood van mijn Poes" voorleest, heeft het de volgende ontvangst: „De heeren Wolfson en Holwerda" (die nog wel nauweliks kwamen kijken) „spraken hun minachting uit voor de Nieuwe Gids en vonden blijkbaar zulk een reciet niet in overeenstemming met de waardigheid van Literis." Colenbrander liet evenwel de N.Gidsers niet los en de overige leden lieten zich dit op den duur gaarne welgevallen. De classici onder deze leden bleven op de achtergrond. Van Vollenhoven, als jurist ingeschreven, studeerde tevensSemietiese letteren, in welk vak hij ook candidaatsexamen deed. Na 1890 kan men zeggen, dat Literis zijn karakter van klassiek dispuut voor goed verloren heeft. De vroegere Neerlandici, zoals Kluyver, Hoogvliet, Kern waren meer beoefenaars van Nederlandse en vergelijkende taalkunde, danliterair-historiciof-aesthetici. Dit verandert nu. Er zijn altijd nog classici van betekenis — de namen Hooykaas, Holwerda, Rank, Goedhart, Opstelten zijn er ons borg voor, maar hun werkzaamheden vallen öf uit de toon van het geheel óf sluiten er zich zo bij aan, dat men daaruit hun studievak niet kan opmaken. 30 Natuurlik was hiermee het Latijns gesprek definitief afgeschaft. De Nederlandse literatuur, taaien geschiedenis trad op de voorgrond; de eerste 4 jaren namen voordrachten over Latijnse dichters, vertalingenuithetLatijn, vragen vanklassiekcultuurhistoriese aard: zoals over het al of niet bestaan-hebben van letterschrift ten tijde van Homerus, het orakel te Delphi, de Latijnse spelen, nog een voorname plaats in, terwijl buitenlandse literatuur niet aan de orde kwam, uitgenomen door de stelling van het jonge lid Vürtheim „Zola als idealist". Maar het nieuwe dat zij brachten, was vóór alles, wat wij tegenwoordig noemen: de sociale questie. Vertegenwoordigers daarvan waren de juridieshistoriese geesten Colenbrander en Van Vollenhoven, en de classicus Hooykaas. Het opstel van eerstgenoemde „Een standpunt'' dat het opkomen van de sociaal-democratie behandelde, werd meer om de stijl dan om de ideeën door Van Vollenhoven met zijn onweerstaanbare welsprekendheid scherp gecritiseerd, maar deze ontkwam zelf weer niet aan de kritiek der vergadering, blijkens het verslag vandeabactisMolhuysen: „Wanneer we den criticus den heer van Vollenhoven moeten gelooven, dan is de heer Colenbrander in zijn literaire jeugd al geheel op den slechten weg. Niet alleen dat hij zijn stijl van overal bijeengaart en een menigte gemeenplaatsen gebruikt, neen, deze jeugdige boosdoener maakt zich zelfs aan diefstal 31 ■H schuldig en pronkt met een andermans veeren. Ge lukkig was de vergadering van een ander oordeel en vele leden verklaarden, mochten zij ook des defendens theorieën nietdeelen,zijnstijlenwoordenkeus waren zeer goed, terwijl zij 't betreurden niets waardeerends in de critiek te hebben gehoord". Een stelling over de wenselikheiden noodzakelikheid van slechts twee politieke partijen, een conservatieve en een radicale, een andere over het onderwijs in de vaderlandse kunstgeschiedenis, waren, met een reciet uit de Reinaert, van Verwey'sCor Cordiumenhetgenoemde uit van Looy, Colenbrandersvoornaamstewerkzaamheden.Hij was ook de enige der leden, die voor goed afscheid van de klassieken had genomen; en zoals, volgens de legende, zijn examinatoren hebben ondervonden, van het voor het doctoraal in de Ned. Letteren verplichte Sanskriet. Van Vollenhoven opzijn beurt oogstte als spreker aller toejuiching voor zijn opstel over Plato of liever Socrates en had verder aandeel aan de hervormingsvoorstellen op sociaal gebied. Toch, op een goede ontvangst rekenden deze hervormers nog niet. Zou anders het opstel van Hooykaas over de sociaal-democratie, dat blijkbaar als apologie bedoeld was, door een deel der leden als parodie opgevatg0n? Beter wist hij zijn stelling te doen ingang vinden, dat de koper ten dele verantwoordelik is voor de sociale eerlikheid des verkopers, maar dat zal wel mede daaraan gele- 32 gen hebben, dat hierop een stelling volgde, die aan de studenten het recht wilde toekennen commissies te benoemen om naar die sociale eerlikheid onderzoek te doen. Bij die gelegenheid bleek de heer Hooykaas de enige te zijn, die in een bijzondere verhouding tot zijn leveranciers stond. Deze periode onderscheidt zich nog van andere door het voortbrengen van verslaggevers met onleesbare handschriften. Molhuysen en van Rossum wedijveren in onduidelik schrift. Bij de volgende bestuurswisseling traden bijna alle heroprichters er uit en werden vervangen door nieuwelingen. Dat de tijd van deze toch zo voortreffelike mannen geen afgesloten geheel vormt en zonder kenmerkende verandering in de periode: Holwerda -de Vooys-Rank overgaat, is te wijten aan haar kortstondig bestaan. Al weer was er een crisis, want na Maart werd er niet meer vergaderd. In October kwam de aap uit de mouw: persoonlike redenen waren er de oorzaak van. Overigens namen de zes doorzettende leden Holwerda •— Wolfson — de Hoest, als bestuur, de Vooys, de Visser, Molhuysen als ambteloze leden — Vürtheim en Gosses waren tegen voortzetting van het dispuut geweest en verlieten het inOct. 1894 — het voorzichtig besluit niet meer eens in de twee, maar eens in de drie weken te vergaderen en ontkwamen de kans om eveneens aan gebrek aan leden te gronde te gaan, door een massa hospitan- c 33 ten te benoemen, waarvan echter de qualiteit niet in overeenstemming met de quantiteit bleek te zijn. Het gehalte steeg op enkele vergaderingen door de aanwezigheid van respectievelik de heren Hartman, die midlerwijl tot hoogleraar gepromoveerd was en een pas verschenen Grieks gedicht van professor van Leeuwen voorlas; en van Leeuwen, die geen Latijns gedicht van prof. Hartman, maar een stuk uit zijn eigen vertaling van Aristophanes' Nubes meebracht; van de leraar J. W. Muller, die een zeer belang wekkende en in de notulen uitvoerig verslagen werkzaamheid hield over de oorzaken van het feit, dat de kolonisatie der Hollanders voor hen zo weinig vrucht heeft gedragen. De grootste verdienste evenwel van dit geslacht was de door hen ingevoerde wetswijziging, die ook niet-corpsleden in Literis toeliet. Niettemin moest de meerderheid der leden bestaan uit leden van het „Leidsch Studentencorps", een bepaling die met de wetsherziening van 1903 voor goed werd opgeheven. Wat van de eerste jaren na 1892 gezegd is, geldt in sterkere mate voor de periode '94 tot '96: de heren Albers, en de Hoest kibbelen met Pot over toynbee, geheelonthouding, loterijen, algemene dienstplicht, de Vooys en Jacobsen vertegenwoordigen de Nederlandse letteren in uitstekende verhandelingen en voordrachten, Holwerda, Wolfson, de Hoest blijven de klassieken hoog 34 houden. Op voorstel van de Vooys werd een leesportefeuille door en voor het gezelschap aangeschaft, voornamelik bestaande uit tijdschriften voor philologie als: Rheinisches museum, Classical Review, waarbij later de Nieuwe Gids en de Kroniek gevoegd werden. Slordigheid en nalatigheid van de leden maakten het echter gewenst deze portefeuille na 4 jaren weer op te heffen. Over het algemeen was de belangstelling verdeeld, doordat de meesten zich uitsluitend aan hun vak houden. En daar gedurende deze jaren een opleving van het classicisme valt te constateren, dat het aantal klassieke literatoren tot 7, d. i. de helft van het aantal leden, deed toenemen, waren de werkzaamheden ook op die voet verdeeld. Eerste dier zeven is Holwerda; hij spreekt over: het schrift ten tijde van Homerus, de invloed der Phoeniciërs op de Griekse beschaving, speciaal het vazenschilderen; het karakter van Cicero, het meer Copaïs, de Batrachomyomachia, verdedigt de stelling dat de Myceense vrouw hoger stond dan de later-Griekse en een enkele maal als hij een reciet moet houden, kiest hij dat uit Jorissen en Multatuli. Wolfson, met als voornaamste prestatie's zijn opstellen over de Latijnse spelen, over het Hof der Keizers te Rome, zijn stelling: de oudheid heeft de persoonlike vrijheid slechts in geringe mate gekend, blijkt het overigens met de Neerlandici eens te zijn in hun belangstelling voor van Eeden. 35 Ook Rank, die in '94 toetreedt, houdt zich streng aan de klassieken, ^ij doet zijn intree met een „lofdicht op de Nieuwe Gids, ironische bespotting van dat tijdschrift" en kwam er beter af dan een paar jaar later de ongelukkige hospitant, die zijn weinig betekenend en weinig waarderend stukje „iets over de nieuwe (!) richting" te verdedigen kreeg tegen de aanvallen van Jacobsen.van Ravesteyn, Knuttel; hij heeft een aantal werkzaamheden afgeleverd, meer dan ieder ander: over Anacreon, de akkerwet van Tiberius Gracchus, de Gracchiese wet van 123, Hellas van Pierson, Klassieke Droom, Homerus - en andere vertalingenvan Vosmaer; Esopus, het Grieks toneel, Bachofen's Mutterrecht en nog oneindig meer wetenswaardigheden. Gedurende zijn zesjarig lidmaatschap was hij twee maal abactis en twee jaar praeses en kan dus ook bij het volgende geslacht gerekend worden. Dat hij goed met zijn moedertaal overweg kon, blijkt wel uit zijn zeer uitvoerige en onderhoudende notulen. Zij zijn leesbaarder dan die sinds 1892 geweest waren. Aan de andere kant moet het klassicisme weer een veer laten. De vertalingen vroeger bijna zonder uitzondering uit het Latijn, soms uit het Grieks, werden na 1894 uit de moderne talen. Eerst de jongeren van 1896, met Jacobsen te beginnen, brachten andere buitenlanders op het toneel dan de traditionele: Hugo, de Musset, Zola, Carlyle, Eliot, Longfellow, Schiller, Dahn, Grillparzer en Heine, 36 TTtru ii iimiMi wiiïin É Zij vertaalden en reciteerden Baudelaire, Verlaine, de Goncourt, Maeterlinck; Poe, Keats en Shelley, Crane, Morris en Rossetti; Novalis, Nietzsche, Rohde, Dehmel. Ook Ibsen boeit hen. Maar voorloopig kwam de buitenlandse letterkunde alleen ter sprake, omdat een vertaling voorgeschreven was. Al de werkzaamheden van De Vooys bewegen zich op het gebied van de Nederlandse letterkunde. Hij is de literatuur-historicus bij uitnemendheid en heeft Zijn genoten een volledige cursus in de Nederlandse en vergelijkende letterkunde gegeven: opstellen over Vondel als hekeldichter, over Vosmaer, de sentimentaliteit in de literatuur, de renaisance, middelnederlands proza, jodenhaat in deM.-E.; recieten uit Rodenburg, Fokke Simonsz, Hooft's Baeto, van middeleeuwse mirakelen en geestelike liederen enz. De enkele vertalingen uit Carlyle, Emerson en Schiller, een reciet uit Zola staan er vreemd tussen. Er zit een paedagoog in de student, die in stellingen het vormen van neologismen door kunstenaars, het nieuwe taalonderwijs verdedigt. Voor hem is Literis geen vrijhof om zijn studieveld te ontvluchten : het biedt hem de welkome gelegenheid de door hem opgenomen stof te verwerken en weer te geven, een gelegenheid, die de productieve en zijn-vak-lief-hebbende student, toen nog meer dan nu, aan de academie zelf zo smartelijk mist en die de Vooys ook voor zijn candtdaats-examen niet eens van dienst is geweest. 37 De overgang van deze groep naar een volgende vormden behalve Rank: de Hoest,Haak, Albers en Pot, waarvan alleen Haak een bestuursfunctie bekleedde. Hij hield zich veel bezig met Maeterlinck en Nietzsche, was evenals de Vooys een stellig voorstander van de vereenvoudigde spelling en bracht enkele nieuwe boeken: van Oordt's Irmenlo, Borel's jongentje, Quack's „Uit den kring der gemeenschap", van Eeden's Ellen, Verwey's „De Nieuwe Tuin" onder de aandacht van zijn gehoor. Zo hij voor sterk debatteren niet vurig genoeg was, in zijn notulen geeft hij klare, kalme oordelen over werkzaamheden, over het gebrek aan' tegemoetkoming tegenover hospitanten, op eenzelfde bedaarde en eenvoudige wijze, waarop de Hoest zijn belangstelling verdeelde tussen zijn klassiek studievak en zijn lief hebberij^ folklore en mythologie. Het debat lijkt mij doorgaans in die tijd niet sterk, d. w.z. niet langdurig geweest te zijn. Vandaar misschien het groot-aantal werkzaamheden, dat op een avond afgeleverd werd: opstel, proza- en poëziereciet, vertaling, boekbeoordeling, stellingen, memorisatie en nog facultief: improvisatie. Niet het opstel, maar de stelling wordt het pièce de résistance van de avond genoemd en dit zal wel geweest zijn door het staartje van debat, dat zij vertoonde. Op opstel en vertaling was sinds 1883 een schriftelike kritiek welverplicht, maar dat zij doorgaans achterwege bleef, blijkt, behalve uit de notulen, uit het feit, dat men in!903 38 het verplicht stellen daarvan als een innovatie beschouwde. Met het 25-jarig bestaan van Literis Sacrum had dit geslacht het hoogtij van zijn eigen macht gevierd. Bij die gelegenheid hadden leraren en leden, gestudeerden en studerenden, samen aangezeten, samen zich in de bloei van het dispuut verheugd, samen geluisterd naar het „Overzicht van de geschiedenis van Literis Sacrum" hen door de Vooys voorgelezen. De oud-leden Suringar, Singels, Kluyver, Hoogvliet, Hesseling, Berlage, Boer, de Grave hielden ieder op zijn gebied een verhandeling of voordracht en smaakten het genoegen hun eigen lidmaatschap als dat van Literis' gouden tijd te horen gedenken. Want het woord van De Vooys „zo hoog als toen staat ons Literis niet" bevatte waarheid. De eenheid van belangstelling , van overtuiging, van wil ontbrak in dit tijdperk en die kwam eerst weer, toen het gehele gezelschap uit Neerlandici bestond, zoals het vroeger uit classici bestaan had. Dit „Overzicht" van de Vooys werd het voorbeeld voor latere overzichten : dat van van Rijnbach bij het 6de, van van Ophuysenbij het 7de,vanBartstrabij het 8ste lustrum. Een nieuwe periode had toen zijn voorspel al gehad. Evenals van Ravesteyn, was Jacobsen al twee jaar lid en ik heb hem ook al genoemd in verband met de Vooys. Maar hij was anders. Gevoelig proever van vers en proza, aestheties genieter van beeldende en gehoorskunst, kiest hij 39 wel uit de oude Nederlandse dichters, wat hem getroffen heeft: Vondels Lucifer en „Lof der Zeevaart", van Mander's Virgiliusvertaling en Schilderboeck, waaraan hij voor zijn dissertatie werkt; maar zijn liefde is Poe met zijn gedichten en vooral zijn Tales of Mystery and Imagination, waaruit hij vertaalt, reciteert en waarover hij spreekt; maar ook Baudelaire, Villiers del'Isle Adam, Coleridge en van moderne Nederlanders: Gorter, Couperus, van der Goes. Hij is ook de eerste die als opstel eigen schetsen geeft: „Avondwandeling; Impressie van een Symphonie van Beethoven", de beste van dat soort in dit decennium geleverd en die om hun voortreffelikheid in het archief geborgen zouden worden. Hij is een sympathiek vertegenwoordiger van een volgende generatie, waartoe met hem van Ravesteyn en Knuttel als voornaamste behoren; mannen, die het geslacht dichters van 1890 als het hunne beschouwden, zoals de generatie van 1892 zich op de literatuur der 80"8 geworpen had. Het is hier niet de plaats nog een*te zeggen, waardoor zij zich onderscheiden. De beweging van '80 was niet nationaal, de Literismannen van 1890 waren het ook niet; de 90"8 zochten evenmin de volkseenheid, maar de eenheid van proletariërs tegenover kapitalisten, en nog niet waren de vaderlandse gevoelens wakker geworden , die in Vlaanderen zich verhieven met Gezelle, in Nederland met de Boerenoorlog en die door de wereld-oorlog van 1914 te hoog zijn opgezweept 40 om niet door een grote inzinking gevolgd te worden. Jacobsen mengde echter, wat zijn werkzaamheden betreft, de politiek niet in de kunst, ofschoon hij, als het er op aankomt, strijdbaar genoeg was. Zo laat hij in een critiek op een opstel van de Vooys, vólgens het zeggen van de abactis, de heren Jonckbloet, te Winkel en Eelco Verwijs „leelijke pijpen rookeri" en gunt zich zelfs 't genoegen op te merken, dat Jonckbloet „eigenlik niks is." Maar hij was zacht vergeleken bij zijn twee felle medestanders Knuttelen van Ravesteyn. Ze waren beiden buitengewoon goed thuis in alle literatuur, vooral de Engelse der 19deeeuw en de moderne Nederlandse. Het is geen kleinigheid Shelley 's Alastor en een van Verlaine's Bonnes Chansons „waarlik dichterlik" te vertalen, zoals de eerste deed of de richting van de Nederlandse literatuur in een opstel aan te geven, zoals de laatste ondernam.Knuttel'suitstekendelyrieseopstellen: „Eenzaam" en „Geluk" gaven hem bovendien hetrecht anderer belletrie te beoordelen. Zij zochten voor de artistieke en literaire verschijnselen een economiese ondergrond en waren wel eens heftiger in hun uitingen dan voor hen zelf en anderen nuttig of nodig was. Geen wonder dan ook, dat van Ravesteijn de geheelonthoudingsbeweging alleen waardeert als wapen der proletariërs in de klassestrijd en dat hij het met het onderwijs inde historie aan de academie niet eens is. Minder vanzelfspre- 41 kend vinden sommigenmisschien.dat bij het dessert van een nabroodje de abactis (Rank) als een voorstander der ongeregelde levenswijze voor studiosi optrad, terwijl de heer van Ravesteyn voor orde en regelmaat was. Over voordrachtkunst hebben Knuttel en hij een zeer persoonlike opvatting, waarvan de toepassing, aanvankelik monotoon gevonden, gaandeweg als juist aanvaard wordt. In sommige gevallen laat hun oordeel beide heren in de steek. Hoe is het anders verklaarbaar, dat Knuttel in zijn opstel over de toestand der Nederlandse literatuur op Querido als de criticus der toekomst zijn hoop vestigt en dat van Ravesteyn in „Kamertjeszonden" van Koos Hobbema „de voortzetting' 'ziet „van wat de naturalisten gewild hebben, maar nog niet konden bereiken, omdat zij niet begrepen, hoezeer het menschelijk gemoedsleven beïnvloed wordt door de maatschappij". In hun bewondering voor Heyermans stonden deze vrienden niet alleen. In de door hun jongere tijdgenoot van Bockel verdedigde stellingen L „Onze tooneelspelers hebben in bijzondere mate deze eigenschap met 't vierhandig geslacht gemeen: een neiging tot imiteeren". II. „Zij verschaften de cultuurhistorie betrouwbare bronnen' werd „Bilderdijk afgemaakt, dat de lappen er af vlogen, Heyermans bewonderd, Vondel en verdere tragici (sic!) op zij gezet." Een reciet uit de Falklandjes behoorde tot de steeds weerkerende 42 successen. Knuttel s zwanenzang was een zeer geslaagde memorisatie over „de moderne waanzin," onder te verdelen in: de anarchistiese, de artistieke, de theosofiese en de vegetariese waanzin, welke soorten allen behalve de derde in Literis hun slachtoffers schenen te hebben. Stellwagen heeft het recht op een eervolle vermelding in dit relaas, omdat hij op hartroerende wijze voor de aanwas der penningen heeft gezorgd ; nu eens beboet wegens ontbreken van zijn opstel, dan van zijn portret, dan van zijn persoon, wist hij geen ander middel om zich aan die chroniese aderlating te onttrekken dan door voor het lidmaatschap te bedanken. Zijn werkzaamheden : opstellen over Maeterlinck's „Le Trésor des Humbles", over de desolatie van de tegenwoordige tijd, recieten uit Vondel, van verzen van zijn broeder (zeer schoone!) een kroningsfeestepos van Colijn in de jonge Gids droegen eeneigenaardig karakter, maar meer dan daardoor schijnt hij indruk op zijn dispuutgenoten gemaakt te hebben door zijn ironies-sarcastiese kritiek. Ook Root da, die na 2 jaren lidmaatschap Leiden voor het buitenland verliet, hoorde tot deze artistiekaangelegde naturen. Jonger was Walch, die met 5 anderen als hospitan t gevraagd, de enige was die de vuurproef naar genoegen van beide partijen doorstond en het wag en dorst het lidmaatschap aan te nemen. Zijn hospitantenwerkzaamheid „Een kleine jongen op een 43 guren avond" wordt door de abactis Haak, als schetsje van iemand die pas het gymnasium heeft verlaten, een belofte voor de toekomst genoemd. Echter werd die belofte niet vervuld; van zijn eerste opstel, literair proza, heet het: „zwak van sentimenten geen geheel". En zo de keuze vanzijn recieten: uit Max Müller, uit Keats, Gorter, Brugman al in de smaak viel, zijn wijze van voordragen kon de leden, gewend aan de goede voordracht van van Ravesteyn, Knuttel en Jacobsen niet bekoren. Hij bleef drie jaar lid en burgerde niet volkomen in. Voor de derde maal hing het bestaan van Literis aan een zijden draad: de oude leden Rank, Haak, Albers namen in 1900 hun afscheid en werden niet door evenredige krachten vervangen. „Nawas", zoals Knuttel het noemt, was bijna niet te krijgen, hetzij die in 't geheel niet aanwezig was, hetzij zij afgeschrikt door de scherpe kritiek in het dispuut, zich niet liet vinden. Toch gelukte de toegepaste staatsgreep om uit eerste en tweede jaars een voldoend aantal leden te accapareren. Het was te verwachten, dat de volgende jaren van 1901 —1907 een terugslag en een voortzetting zouden brengen. Een terugslag, in zover de stelling van Knuttel: „De L'art pour 1'art-theorie berust op een verkeerd begrip van dichterlijke inspiratie" door de Gelder beantwoord werd met ,,L' art pour l'art is het eenige beginsel in de kunst, dat haar bestaan waarborgt" endoor Goedhart met; 44 „Kunst moet geen goed beoogen; zij is aristocratisch". Een terugslag, omdat het strijdbaar realisme plaats maakte voor een kritiekloos idyllisme. Een voortzetting en als zodanig een neergang, voor zover het eigen werk langzamerhand ontaardde in onbeduidende belletrie. Onder het gedegen praesidiaat van Knuttel was Literis de nieuwe eeuw in gegaan en voltrok zich de evolutie, die wel een lang voorbereide ontwikkeling was, maar toch nog een gewaagde onderneming. De vrouw deed haar intrede in Literis, het eerste Leidse dispuut, dat zich voor haar openstelde. In 1899 had de aftredende praeses Rank gezegd: „Waarom zouden studentendisputen met damesleden geen recht van bestaan hebben?" Daarna was mej. van Velzen de gast voor éen avond geweest. Eindelik had Literis de stoute schoenen aangetrokken en drie dames te hospiteren gevraagd, met de bedoeling hen ook als lid te aanvaarden. Van deze drie nam alleen Mien Jansen de uitnodiging aan en smaakte een jaar lang het vóórhaar schuchterheid zeker twijfelachtig genoegen, maar voor haar studiezin en intelligentie vruchtbaar voorrecht van het meisje in Literis te zijn. Het volgend jaar kreeg zij drie lotgenoten : Adrie Schram, Jet Salomons en Geertrui van Geer. Maar nieuws brachten zij niet. Gedroegen zich de heren-leden gedurende de vóórvergadering gematigder en ingetogener, op het niet - door-de-dames-bijgewoonde nabroodje 45 bleef voorlopig gelegenheid genoeg tot luidruchtigheid. „Vechtlust en gooimanie', „bacchantisch nabroodje" wordt ons in de notulen meegedeeld. En dan in het jaarverslag van Van Rijnbach over 1902 — 1903: „Den heer Noordewier komt de verdienste toe in ons dispuut niet alleen veel leven gebracht, maar ook gemaakttehebben. Zijn „Zu Mantua in Banden" heeft op 't trommelvlies der leden onslij tbaren indruk gemaakt, gelijk een onzer eereleden dit weleer met zijn „Bergen op Zoom placht te doen". Bedoeld eerelid was Rank. Om nog te zwijgen van het onschuldig gejuich dat er opging, toen de traditionele ossenhaas eens door haringsla werd afgewisseld; van de recieten uit Prikkebeen, gesprekken met politiek en kritiek op professoren. En zelfs toen de meisjes van Geer en Schram voor het eerst aan het nabroodje deelnamen, werd na 2 uur een nafuif der mannen gehouden. Men doet van zijn „vrijheid'' maar niet zo ineens afstand! Het 3de notulenboek sluit met de opmerking van de Gelder: ibant qui poterant, qui non potuere, non fuere. Dat was dus blijkbaar ook wel eens anders! Aan van Rijnbach kwam de verdienste, of de eer toe, de meisjes in Literis tdegelaten te hebben. Als voornaamste leden, allen op hun beurt bestuursleden stonden hemde Gelder, Goedhart, later Haslinghuis en van Ophuysen trouw ter zijde. En het was waarlik hui^ schuld niet, dat het dispuut zienderogen achteruit ging. Dat kwam, direct of indi- 46 reet, door de meisjes. Goedhart kon in zijn hofifelikheid, meteen citaat uit Gorter s Mei gedenken, dat „een is heengegaan, de liefste, blondste ja de kleine Mien", (die met de Gelder het oudste Literisechtpaar vormt,) het moest ook uitgesproken worden, dat de meisjes tot nog toe meer schade dan voordeel gebracht hadden. Zij deden haar .mond niet open. „ Voóralde vrouwelijkeleden zullen zich iets guller te betoonen hebben met hare zoete keelgeluiden" zegt van Rijnbach in meergemeld verslag en krasser in een brief: „Ik vind het eenvoudig bespottelijk dat dit jaar 't lidmaatschap aangeboden is aan drie vrouwelijke studenten en geen enkel mannelijk student, vooral na de ervaring die we van de vrouwelijke leden opgedaan hebben. Ik breng hier de gepaste hulde aan hun werkzaamheden en hun recieten. Maar ik vraag u met onzen briefschrijver: wat hebben wij aan hen voor 't debat, voor 't eigenlijke van een dispuut? En hij eindigt met de geestige, maar weinig vrouwen-psychologiese boutade (want waar wordt meer gepraat dan door vrouwen onder elkaar?): „Indien we werkelijk vrouwen in de Tweede Kamer der Staten-Generaal krijgen, hoop ik dat er dadelijk 100 gekozenworden.danzalertenminstegeen nationale tijd meer verpraat worden!" De „briefschrijver" De Gelder, door Goedhart genaamd „een man, in het volk van Literis, oud en goed als een antieke eiken kast" hadhet punt het eerst aangeroerd : ..Ik hoop dat niemandhet kwalijk neemt, 47 dat ik dit zoo zeg — maar mij dunkt dat bij een ernstig dispuut das ewig weibliche niefs kan opleveren." De meisjeszelf wistenhet ook wel,voordathethaar aan 't verstand gebracht was. Geertrui van Geer, die naar Groningen overging en van daaruit overkwam om de picnictocht naar Noordwijk mee te maken, schreef: „Ik zie zoon vergadering voor me, net zooals 't vroeger was: de meisjes voortdurend een diep stilzwijgen bewarend, de jongens uit beleefdheid pratend voor beide seksen samen, allen echter met gelijken ijver bezield, als 't op stemmen aankomt, als 't gaat om de hooge belangen van Literis!" En als hun werkzaamheden nu maar voortreffelik waren geweest! Maar hoe kon dat, waar zij zich nauwliks in hun Studie een weg gebaand hadden. De meeste van hun werkzaamheden kunnen gekenmerkt worden als „echte meisjesopstellen." Van stofbewerking hadden zij nog weinig begrip en het enkele opstel van Mien Jansen, dat geen gevoelsindruk weergaf, maar de Germaanse mythologie behandelde, bleef aan de oppervlakte. Ook haar verhandeling over Novalis getuigde van een hogere belangstelling en in zekere zin moet dus voor haar een uitzondering gemaakt worden. Recieten uit Marie Marx-Koning, Clara Viebig, de dichter Roosdorp, PierreLoti, vertalingen van novellen van Crackanthorpe, van „In de bouwvallen van een Kapel" uit Olive 48 Schreiner's Dreams; opstellen over Leiden (Jet Salomons) over een bezoek aan een vriendin in 't ziekenhuis (Adrie Schram), het eerste bal (Dina Kalshoven), hoe zuiver ook gevoeld en uitgedrukt, bleven schoolopstellen en gaven weinig stof tot vruchtbaar gesprek. Zodat er na enige jaren ernstig over gesproken werd, de vrouw maar weer te verwijderen. Gelukkig sprak Goedhart als zijn mening uit, dat de meisjes in 10 jaren wel zouden hebben leren debatteren zo goed als de daarin geschoolde jongens en dit profeties woord heeft zich bewaarheid. Over't algemeen zijn na 1907 de meisjes geen slechtere leden dan de jongens, al staan zij in brutaliteit of zelfbewustzijn nog vaak bij hen achter. Maar dit is natuurlik in de literariese faculteit alleen het ge val.wanneer er uit de vele meisjes een strenge keuze gedaan wordt. Goedhart zelf onderscheidde zich, behalve door zijn barmhartige gezindheid tegenover de meisjes, ten pleziere van wie hij de niet meer in voldoende aantal aanwezige insigne's—die grote bronzen ronden met de uil — door een witte bloem had laten vervangen, door zijn classicisme en zijn jongensachtig humorisme. „Bij de meer en meer abnormaal wordende toestanden van de literarische faculteit'' was hij de enige classicus, die in 1900 toetrad. Hij had de gelukkige gave over iets onbelangrijks lang en onderhoudend te kunnen praten — als het minder geestig geweest was, zou het „zwammen" geheten hebben —en wist d 49 door dit talent met weinig voorbereiding toch iets aardigs te leveren. Als opstel fungeerde b.v. een causerie over het soep-eten,over éen dag en nacht vegetariër. „In tune with theinfinite" vanRalph WaldoTrine. Dat lijfboek van detheosofen.wordt door hem besproken als: een onnozel boek, maar geheel gemeend. Hij ziet er ook geen been in, om inplaats van met zijn angstig verwacht opstel ter vergadering te verschijnen, plotseling naar een Toonkunstuitvoering in Rotterdam te vertrekken, maar alles wordt hem vanwege zijnbeminnelikheid vergeven. Een staaltje van zijn soort geest, dat zich bovenal vermeide inhet maken van woordspelingen — een handigheid waarin hij alleen door Haslinghuis en Bosch geëvenaard werd met de namen der leden, vinden we in zijn uitvoerig praesidiaal jaarverslag: ,,Mej.Lohr,dieteloorging;degeganteerded'Enkwijze, die iets bruuts had en die het dispuut niet beviel (de heer Enk had met handschoenen aan Brutus' rede uit Julius Caesar voorgelezen), hoewel niet te ontkennen valt dat voor ons met d' Enkeling een dierbaar pandje (J. van der Pant Jr.) is verloren gegaan''. En zijn statistieken: Bevriende huizen 4: het wapen van Friesland te Hillegom, de Ophuysen en 't bekende Haslinghuis; vijandige huizen 1, n.1. het Volkshuis, dat op de aangrijpende avond van 18 Febr. 1904 door mej. Salomonszoo gerammeid werd, dat het ongetwijfeld ingestort zou zijn, als niet de belendende centraal-apotheek 50 het met zijn geneesmiddelen had gesterkt. Trouwens, zelfs zóó is het eens zoo trotsche huis toch al aan den (Apothekers)dijk gezet, na een steenrood bestaan van 4 jaar.. Aantal vergaderingen 11 (7 gewone, 4 buitengewone), picnics 5, opstellen 6, nabroodjes 4, aantal boete s 57, het hoogste cijfer dat op deze lijst voorkomt, op éen na, n.1. dat van de kleine ruzie's, dat 86 bedroeg... Hierbij zijn natuurlijk inbegrepen de debatten van en met den heer Knuttel, op wien ik later terug kom." Ondanks die kleine ruzie's liet de stemming niets te wensen over. Daartoe werkte ook de thee mee, die sedert de komst der dames met meer gratie geschonken en met meer aandacht gedronken werd. Zodat men ten slotte niet veel anders deed dan theedrinken en doezelen over de lekkere geur daarvan en dromen in de warme wasem daarvan . maar ik loop mij n tijd vooruit. Tot nog toe vermelden de jaarverslagen nog: debatten over mystiek enMaeterlinck.roeisport en schipbreuken .sporenslag in 1302 en opkomst van de 3de stand. En de kritiek op hospitanten op mannelike voornamelik, bleek nog altijd te scherp voor goede aanwas der leden. Ook het volgend jaar verzekert ons: geanimeerde disputen en gezellig samen-zijn, al heet het in de notulen van 1902: „Eerelid Knuttel brengt met vooreeu wsche onstuimigheid de vredige zieltjes aan 't schrikken." De waarheid was, dat Literis in 1904 een coterietje van 10 leden was ge worden, waar vreemde elementen uit werden geweerd. 51 De brief van de Gelder bovengenoemd, roert al de gebreken daaruit voortvloeiende aan, en zijn woorden kunnen gelden voor alle tijden': „Het is niet alleen onze plicht te bewaren wat de voor gangers aan ons hebben toevertrouwd, doch ook om degenen die na ons zijn gekomen er in te laten deelen. Het dispuut is niet ons dispuut, dat wij mogen laten leven of verkwijnen, doch wij zijn nu de levende cellen langs welke de beweging voortgaat, die uit haar oorsprong — nu reeds meer dan dertig jaren lang — zich richt naar het toekomstige.Wanneer ik van levende cellen spreek dan denk ik dat voor sommigen van ons die naam hier niet juist is, althans sommigen wekken mijn vermoeden, meer dood dan levend te zijn... Zij (deniet-als-lid-aangenomen eerstejaars) missen wellicht nog niet wat zij niet kennen, wij echter missen hen... En verder: De meesten van ons beheer scht een verkeerde opvatting van wat dit dispuut bedoelt: het is een dwaling te meenen dat wij alleen van aesthetische dingen moeten spreken''. De Gelder was dan ook degeen die met van Rijnbach. het beste werkte. Van Rijnbach,dieevenals vroeger Kluyver, van Vloten, Holwerda, de Vooys, Rank, als later van Ophuysen en Mien Mees het praesidiaat gedurende 2 jaar waarnam, hield veel werkzaamheden, waarondereen enorm aantal recieten. Zijn opstel over het onsterfelikheidsgeloof deed Haslinghuis de gevleugelde woorden ontvallen: ,,'tIseensoortegoïsme."Zijn 52 verdere grote werkzaamheden liepen over Vondel's Gijsbrecht, Vondel'sjephta vergeleken met de oude ende nieuwe bijbelvertaling, over Dürer; zijn kleinere waren veel recieten uit Heine en de Nederlandse klassieken. De zware last van het praesidiaat—vaandrig Kalff, praeses van 1912'13, die het weten kon, beweerde in zijn jaarverslag, dat het regeren van een dozijn literatoren hem zwaarder viel dan het bevel over zijn regiment „aangekleede aapmenschen" —werd hem al in zijn 2de jaar door de tussentijds aftredende Walch op de schouders gelegd en er werden gedurende dat bestuur heel wat veranderingen ingevoerd. Voor de stelling die langzamerhand zijn voorname plaats aan het opstel had moeten afstaan en waar eigenlik niemand goed mee over weg kon, werd een vrijwillige bijdrage in de plaats gesteld, die het volgend jaar nader gedefinieerd werd als improvisatie. Ook de boekbeoordeling had het veld geruimd, maar daartegenover was een schriftelike kritiek op opstel en vertaling opnieuw verplicht gesteld. Minder naar de inhoud echter dan naar de vorm was deze wet van 1902 een nieuwigheid. Voor het eerst sinds de oprichting van het dispuut werd gebroken met de omslachtige burocratiese vóór-80se uitdrukkingswijze. Wat voorheen heette: „Om aangenomen te worden als hospitant, wordt vereischt dat men de meerderheid der stemmen op zich vereenige, werd nu als volgt weergegeven: „Aanneming 53 van hospitanten geschiedt met meerderheid van stemmen. Deze bekorte en gemoderniseerde wet is tot nu toe niet door een andere vervangen, al werd zij sinds 1916 niet meer gehandhaafd. Tegelijk met van Rijftbach was de Ge/der lid geworden, die met zijn vriend en jaargenoot veel gemeen had. Hij hield zich bij voorkeur met de beeldende kunsten bezig en zijn opstellen over Millet en Morris worden onder de beste uit die tijd genoemd. Hij en de wat oudere Cohen Stuart waren verdedigers van het door Goedhart in zijn causerie en door Knuttel in zijn memorisatie aangevallen vegetarisme. De Gelder s notulen zijn van een keurige en nauwkeurige helderheid, zowel wat stijl als schrift betreft, soms met een waas van dichterlijkheid bekleed De meisjes, en wel in 't bizonder de meisjes Salomons — Annie was maar enkele maanden lid en vertrok in 1906 tegelijk met haar zuster naar Utrecht — droegen goed voor. Om hetzelfde talent was Nassau Noordewier beroemd, die samen met Bijvanck en Voogd het reeds gemelde leven kwam brengen en maken. Deze drie waren in 1902 tot lid gekozen uit de 7 hospitanten, die in aanmerking wensten te komen voor het lidmaatschap en waarbij zich o.a. de heren van Blankenstein en Bolland Jr. bevonden. Het leek wel een vergelijkend examen! In 't volgend jaar waren er 11 gegadigden, waarvan ook maar twee geplaatst werden. 54 Bijvanck wordt door mij alleen genoemd, omdat hij als abactis de notulen van 1904—'7 verdonkeremaandheeft, welk vergrijp of liever verzuim hem steeds nagehouden zal worden en waaraan hij te dankenheeft, dat ik van zijn eigen werkzaamheden ih 't geheel niet en van die van enkele anderen maar zeer onvolledig op de hoogte ben; reden waarom ik neiging voel de zijne voor ongunstig verslagen te houden, anders had zijn ijdelheid wel meer zorg voor de notulen betoond! Ten opzichte van Noordewier was de ingenomenheid verdeeld. Allen waren het er over eens, dat hij uitstekend voordroeg, zó, dat hij de verzen scheen te improviseren, wat ook zijn ideaal was; maar zijn memorisatie over Villon, zijn „maidenspeech", zooals Haslinghuis het noemt, was even „raar", d. w. z. weinig ernstig als zijn werkzaamheid over Balzac's „Petites misères de la vie conjugale" en zijn paradoxale kritieken.Oorspronkelik washij overigens. Haslinghuis deelde in die tijd lof en blaam uit. Zijn opmerking naar aanleiding van een door Wielinga gehouden opstel over Anna de Savornin Lohman's „Miserere", was evenmin mals: „dat er voor gewaakt diende te worden, dat op dezen weg voortgaande, de leden niet voortaan hun avondkrant ter vergadering brachten en daaruit een gemengd of aanbestedingsbericht voorlazen". Hij overspande 2 generatie's, was éen van de weinige leden, die evenals de oorspronkelik wit lederen geldbuidel, door de eerste quaestrix, Mien Jansen, 55 aan het dispuut geschonken, in de dienst van Literis vergrijsde. Daarom zal ik hem bij het volgende geslacht bespreken, ofschoon hij onder beide evenzeer op zijn plaats was. Het is mogelik, dat de neiging tot onbestemdheid, die deze leden eigen was, — „De dames en heer en deden aan schoonheid! En niets dan schoonheid! En aan Oneindigheid! En niets dan Oneindigheid!" roept Bartstra bij het 8ste lustrum uit — samenhing met hun muzikaliteit. Rank, Goedhart, van Bockel en Noordewier (zo wij de zangprestatiesvan de laatste met de muziekin verbandmogen brengen), waren muziekliefhebbers en -kenners. Bovendien was Goedhart corpslid en Rotterdammer, wat zeggen wil, dat hij heel veel bezigheden had buiten Literis. Corpsleden hebben nu eenmaal een uitgebreid gezelschapsleven met vergaderingen, fuifjes, corpslustra e.d. Drukke bezigheden beletten Goedhart het praesidiaat op zich te nemen en met Haslinghuis is dat ook eens het geval geweest, evenals met de be~ kwame abactis van 1900 Cohen Staart die erg in beslag genomen werd door zijn redacteurschap van Minerva, maar die bij het 7de lustrum zijn afwezigheid verontschuldigde in een jubileumdicht. Muziekliefhebber en corpslid was ook de cel-spelende oriëntalist Van Ophuysen, die het indommelende Literis in zijn jaarverslag en lustrumrede hevig kastijdde. Deze rede is een van de beste, de sterkste, die voor Literis gehouden zijn èn een 56 schitterende proeve van Ophuysen's letterkundig talent. Literis was wakker geschud door een opde-kaak-stelling. Daar, in dat veelgelezen boek „Een meisje - studente" zag Literis zijn zonden weer. Het is mogelik, dat ook een ander literair dispuut uit die jaren, „Die witte Accoleyen" (geheten naar de oude Leidse rederijkerskamer van die naam) voor dekring van dat meisje-studentje als model heeft gediend, van Ophuysen had niettemin de sfeer van zijn dispuut in dat boek herkend en ook dat die sfeer een weeïge, een onzuivere was. Op een vergadering in 1906, toen lange theepauze's en dergelijke middelen kunstmatig de avond moesten vullen, was de bom gebroken. „Dat komt door jullie meisjes" zei éen van de jongens. „Ik vind, dat jullie mannen niets beter zijn", was het antwoord der meisjes. En het was waar, al was het niet allen duidelik, hoe het zo geworden Was. „Een verfijnde cultiveering van de uiterlijke gezelligheid" naar de uitdrukking vanvanOphuysen, had de werkkracht verslapt, de oprechtheid verdreven, de belangstelling verdoofd.Deoudere leden waren weggegaan, de heel nieuwe eveneens, want de 4, die in 1904 lid werden, gingen in 1905 weer uit het dispuut; de dames Salomons gingen naar Utrecht, Voogd was gestorven en zijn dood had een sterke indruk achtergelaten en een gevoel van zelfverwijt bij degenen die hem gekend hadden en hem niet hadden kunnen helpen De wil tot beterschap was er nu, maar een volgen- 57 de generatie zou die wil eerst tot daad maken. In het begin van de volgende cursus bleven alleen van Ophuysen, Haslinghuis, Bijvanck en de Haan over, die hun slag sloegen onder de nieuw aangekomen Neerlandici en een voldoend aantal van deze inlijfden. Toen zetten ze die op hun eigen benen en trokken zich ook terug. Maar eerst vierden zij met de eerstejaars het 6^ lustrum. Weer waren er de trouwe leden Hesseling en Hoogvliet, dan Jacobsen, Knuttel, de Gelder, en zij waren er niet voor niets. Prof. Hesseling las een opstel: ,,geen taal als zodanig is absoluut schoner dan een andere" en Knuttel maakte het opstelletje vanBenno Vosafmet:onoorspronkelik, onbelangrijk, op effect, schablonenwerk. Het nabroodje bracht onthullingen over vroeger verval, dat zich toen uitte in ruwheid en ongebondenheid; en gesterkt door het besef, dat ook vroeger, in de gouden eeuw zelfs, gezondigd was geworden, aanvaardden de jongeren hun taak. Van die jongeren waren Gey/enMien Mees het middelpunt. Gey 1 door zijn grote belezenheid, zijn talentvolle werkzaamheden, maar meer dan dat door zijn onbarmhartige kritiek, die ook in de ruim 2 jaar door hem bijgehouden, uitstekend geschreven notulen niet gespaard werd. Deze richtte zich vooral tegen sentimentele, onechte, oppervlakkige belletrie, zooals van 1902—1907gangbaar was geweest en nu nog een vertegenwoordiger vond in de jurist-prozaïst Benno Vos. Al werd herhaal- 58 delikuitgesproken, hoezeer diens eigen producten gewaardeerd werden door de overige wetenschappelike menschen; Vos' zelfverdediging, dat hij me t zij n middeleeuwse legendes „een afwending van het realistisch streven van onzen tijd " beoogde, bleek niet overbodig. Alsof de stof, die men zich kiest, de behandeling daarvan bepaalt! Ary Prins en Van Oord t aan de ene kant, Van Schèndel en Aart van der Leeuw aan de andere tonen duidelik genoeg, dat r ealis tiese visie en idialistiese verbeelding beiden zich in de Middeleeuwen thuis voelen. Van Schendel, Prins en Van Oordt waren in Literis beken den hun werk diende ook als maatstaf voor de beoordeling van Benno Vos'praestatie's. Maar ook al waren die uitmuntend geweest, dan hadden de anderen er toch maar met een half oor naar geluisterd. Ze hadden een sterk eer-en plichtgevoel, voortkomende uit hun liefde voor Literis en er door hun grote praeses van Ophuysen met bewustheid in gebracht, niettegenstaande hij enBij vanck Geylals hospitant in een schaakspelende vergadering ontvangen hadden; zij moesten het dispuut uit zijn verval opheffen en wisten dat het enige middel daartoe was: inspanning. Geen zoet-vloeiende gedichten en aardige novelletjes meer — een van Geyl's lievelingsdichters schijnt wel Verwey te zijn, de kunstenaar die van wie hem genieten willen, een algehele overgave eist—maar degelikeopstellenover FrancoisVillon,over Vondel (Geyl), Gijsbert Japikssz. (Bartstra), over lite- 59 raire kritiek (Haslinghuis), over Pascal, Bilderdijk (Bosch), Vreemdelingen in hun oordeel over Nederland (Bartstra); vertalingen vooral uit Flaubert (Geyl), de Goncourt, uit de historici Emerson, Carlyle, Buckle (Mien Mees), uit Thackeray en als „Clute" na het „abele spel" Mark Twain, Heinsius' Vermakelijke Avonturier, De Duivel bij den Zonden val — hoofdstuk uit de dissertatie van Haslinghuis —; zelfs het reciet wordt dikwijls gehouden uit Madelin's boek over de Franse revolutie, over Napoleon, uit Simon Stijl, uit artikelen van Kalff en Kernkamp. Wee de hospitant, die op eigen dichtwerk, „een ballade zonder naam, sentimenteel en onecht," zijn rechters onthaalt. Toch werd deze hospitant nog in genade aangenomen, maar tegen de kritiek op zijn eerste opstelletje „ o ver een student en eenbuitenlandsche universiteit en spleen en winter en een meisje" is ook hij niet bestand. Kinderlijk harmonieus en hinderlijk conventioneel" luidt het oordeel van de abactis. Voor een ander zei een „ magna petis Phaëton" of een „Brockhausio auctore'' bij het verslag van zijn proeve genoeg. Literis was vermaard om zijn pedanterie, zijn vinnige kritiek op hospitanten, maar ook om zijn voortreffelike werkzaamheden, zijn ijver. Geen wonder was het, dat enkele minmoedige uitgenodigden de kans van een afwijzing niet lopen wilden maar reeds bij voorbaat voor het hospitium bedankten. Ook nog in een andere richting geven de hospitantenbrieven, met name de 60 „beroemde epistels van G. G. Esq." een aanwijzing. Deze, evenals het eminente lid Haslinghuis, goed Katholiek, had gehoord dat de mening van andersdenkenden in Literis niet geëerbiedigd werd. Dit „andersdenkenden" kon een bepaalde godsdienstige overtuiging in L. S. doen veronderstellen. Of het zo was? Haslinghuis was als lid uiterst bemind en van een nabroodje wordt verteld : „gesprekken over evolutie en doel in de wereld, God, onsterfelijkheid en erfzonde, o tempora o mores. " We moeten ons hierdoor niet van de wijslatenbrengen.Dergelijkegesprekken droegen eenwetenschappelik en wel hoofdzakelikhistories karakter. Bovendien was door het toetreden van de Indies-literator van der Veen, die voor het zendingsgenootschap studeerde, een overtuigd. Christelik element in Literis gekomen en er werd vriendschappelik over de onderscheiden zienswijzen gedebatteerd.Ikzelfhebeengeanimeerdewandeltocht van Vogelenzang over Aerdenhout naar Haarlem meegemaakt, waarop van der Veen en Hartevelt voortdurend apartjes hadden over de schoolstrijd, die eindigden in een hardloop- of springwedstrijd. Vandaar dat ik deze historiese periode als ongodsdienstig kan kenmerken, maar men moet g oed in het oog houden, dat deze onderscheiding wel geldt tegenover de volgende perioden, niet tegenover vorige. Naast Geyl waren Mies Mees, Bartstra, Hasling huis en Bosch kopstukken van Literis. Voor wie 61 haar niet persoonlik kent, zou het moeilik zijn te zeggen, waarom Mien Mees 2 jaar lang zo'n uitstekend praeses is geweest. Haar werkzaamheden, vooral historiese, o.a. over de VitaNuova, waren middelmatig, haar kritieken niet wegwijzend, haar voordracht niet meeslepend; zij zelf scheen te jong - als 2de jaars immers werd zij tot voorzitster verheven - om overwicht op de anderen te hebben. Het waren vooral haar activiteit, haar helder oordeel, geestige opgewektheid, haar gezelligheid, die haar zo bemind en geëerbiedigd maakten. Toen zij na haar candidaatsexamen voor een jaar naar Syrië ging als gouvernante van een consulszoon, werd dit als een groot verlies door Literis gevoeld en haar brieven van daaruit . werden met vreugde ontvangen. Haar oordeel was overtuigd, sterk ethies gekleurd, en vooral ongenadig, waar zij meende te bespeuren „een ziekelijk-overgevoelig-zich-verdiepen in eigen onbelangrijkheid"; en het was waarlik geen wonder, dat zij gevierd werd als het eerste meisje, dat in overtuiging en vooral in het uitspreken daarvan, niet voor de jongens onderdeed. Het enige meisje, dat haar daarin nabijkwam en bovendien bemind was om de fijnheid van haar geest en de bekoring van haar echte vrouwelikheid, was Corrie van Slooten, als gymnasiaste al met Geyl verloofd, die Literis als Geyl's bruid het laatst bezocht en als aandenken aan het dispuut een reisdeken en tinnen kan mee naar Italië nam. 62 Aan Haslinghuis hadden deze jongeren geleerd goed lid te zijn. Zijn opstellen over Albert Verwey, over kritiek, over Flaubert'sSalammbö waren goed doorwerkt, maar beroemd was hij om zijn memorisatie's: over het liturgies drama, over Freud's „Der Witz in seiner Beziehung zum Unbewussten'', „l'art de la phrase' 'van Gustave Lanson, zo zelfs dat Mien Mees bij zijn afscheid voorstelde de memorisatie voor het erelid te reserveren, daar toch niemand anders in staat was, die er goed af te brengen. Hij was éen van de weinige comici van 't gezelschap en gaf vooral op de wandeltochten naar Noordwijk, van Maarn naar Maarsbergen, van den Haag naar Meyendelstof tot lachen. Zijn gastronomies betoog is een unicum. Men hore overigens de aanhef van de notulen van 20 Maart 1903 : ,,'n Weerbericht vooraf schijnt wel in den smaak van den praeses te vallen. Welnu dan: 't was frischjes, de hemel meer bewolkt dan de straten bevolkt en d'r was wind. Als je in de Houtstraat liep merkte je 't zo met, maar d'r was toch wind. 't Maanlicht scheen,... nee 't scheen niet, 't maanlicht bleek.... nee bleek was 't niet, want 't was er niet.... 't maanlicht leek, dan, ergens anders gebruikt te worden. De boomen zetten geen sieloeëtten af tegen den manemist, maar daar konden ze niets, aan doen, want ze waren er niet, evenmin als die mist. Dit schoone natuurtafereel had ons allen in de 63 stemming gebracht, behalve mej. Jansen, maar dat ui t-den -toon-vallen kon je haar nie t k walij k nemen — want zij was er niet. M'n voorganger de Gelder las zijn notulen, die met daverende toejuiching begroet werden. Al kond' ik, dan zou 'k nog niet in zijn trant willen schrijven (ai! je kan wel proeven, dat 't nog geen druivenseizoen is), omdat ik van meening ben, dat je notulen zoo min mogelijk naar die van 'n ander moeten lijken Mijn notulen lijken dan ook naar niets!" Dat „weerbericht vooraf" sloeg op de Gelder's toegejuichte notulen, diebegonnen: „Het was een bewolkte avond en over hef veld gierde de wind; de povere Oegstgeestsche gasvlammetjes met hun matte schijnseltjes dansten angstig op en neer en maakten het ons niet gemakkelijk om het verblijf van den heer Goedhart met zijn gecompliceerd huisnummer te vinden. Evenwel zijn allen ongedeerd in de vergadering gekomen." De bondsleden Bartstra en de Ren waren pas als 3de jaars in L. S opgenomen. Geen van de partijen heeft zich over deze stap beklaagd. Bartstra (J. S.), meer bekend als Bartje, die zich volgens zijn eigen zeggen onderscheidde door „grootsch opgezette pogingen en slechts voor een gedeelte bereikte resultaten" (opstellen die niettemin nog een respectabele lengte, n.1. te lang voor één avond! hadden) genoot in de kring van geestverwanten, van de meisjes . Met De Ren zat hij het gevreesde lid Geyl op de kop (hoe gevreesd die was, kan men zien uit 64 het quaestot iaal verslag van Ka lff, anders ook voor geen kleintje vervaard: „ En nu nog éen dringende en nederige bede: Stemt nier den verschrikkelijken P. Geyl in de kascommissie; want waarachtig, dan ben ik er bij, al klopt de rekening nu mooi. Gij hebt allen zijn klauw wel eens gevoeld: laat hem niet op mij los, want ik ben al genoeg gehavend'') wanneer die in de termen viel om gekritiseerd te worden. Zij konden dit doen, omdat zij door een oprechte innige vriendschap met hem verbonden waren. Een nadeel van deze sterke positie van Geyl in Literis was, dat een paar meisjes, bang helemaal niet meer aan het woord te komen, de door Geyl als lid voorgedragen van Eyckuit L.S. geweerdhebben. Dit zal altijd een vlek op de geschiedenis van Literis blijven. Om op Bartstra terug te komen, zijn notulen, vooral die over de picnictocht zijn piquanten geestig, een enkele maal wat gewrongen. De Ren kon helaas niet volbrengen, wat men van hem verwachtte. Een reis buitenslands onttrok hem een jaar aan Literis en kort na zijn terugkomst stierf hij. Het 50-jarig Literis heeft twee in memoriam's te boeken: Wouter Voogd en Huib de Ren. Mogen zij de enigen blijven, die wij te betreuren hebben! Van Bosch weet ik niet veel positiefs te zeggen. Zijn werkzaamheden waren zonder twijfel uitstekend en zijn geweldig opstel over Pascal werd door de geliefde gast en invloedrijke hoogleeraar e 65 Bussemaker zeer geprezen. Hij sprak zich genoeg uit en toch wist niemand eigenlik goed, wat hij aan Bosch had. Het scheen hem vooral er om te doen onbekende schrijvers in Literis te brengen, als Hughes Rebell: „Chants de lapluie et du soleil'' waarnaar door hem vertaald en voorgedragen werd; de Oostenrijker Peter Altenberg, want het was hem opgevallen, dat de recieten altijd in het Nederlands en de vertalingen altijd uit het Frans waren; Kierkegaard en het Finse volksepos Kalevala. Over een kritiek van Bosch zat iedereen zich te verkneukelen, behalve het slachtoffer zelf. Hij was meer man van de wereld dan een der overigen en speelde in de bekende maskerade van 1910 een belangrijke rol. De bijdrage in het maskeradeboekje over „Het Haagsche Hofleven in de 17deeeuw" was van zijn hand. In Literis was hij volkomen thuis, maar zijn werkelike vrienden waren elders. Als bij de rondvraag Bosch aan het woord kwam, was men zeker een nieuw gezichtspunt geopend te zien, maar of dat gezichtspunt zijn overtuiging weergaf, pf tegenspraak wilde opwekken, was moeilik uit te maken. De leden, G.E. Opstelten en Jo Greidanus, evenals alle anderen behalve van der Veen neerlandici, brachten een helder oordeel, een ruime belangstelling en een flinke werkkracht mee. Jonger tijdgenoot van dezen was Kalffjr., in wiens geest zich evenals bij enkelen van de anderen, ernst en spot op merkwaardige wijze vermengden. 66 Zijn werkzaamheden getuigen van studie en belezenheid, beiden grillig; vooral de biografie trok hem aan. Een opstel over wereldtaal, over Schopenhauer en de geschiedenis, Carlyle's Heroic in History en Emerson's Representive Man, over Meresjkowski'sTrilogie,overDonQuichote;verschillende mixta — want het veelslachtige onding, mixtum silvanum geheten, een soort memoriserende boekbeoordelingmet citaten, was narijpberaad in de plaats gesteld van de vertaling — verschillende mixta dan, over Ludwig's Bismarck; over „Kesperle", de Duitse JanKlaassen; over Krapotkine. Hij wist een opgewekte stemming te brengen en te behouden op de vergaderingen en het viel hem soms moeilik te kiezen tussen de „amicum" en de „salem". Gelukkig lieten deamicizichzo spoedig niet verliezen. Een van hen was Hartevelt, die als ijverig abactis ter gelegenheid van het 8ïte lustrum zich in verbinding wist te stellen met alle in leven zijnde oud-leden en hierdoor, zowel als door het beschikbaar stellen van zijn of liever zijns vaders, reusachtige en comfortabele apartementen een groot aandeel had in het welslagen van die gedenkwaardige avond. Slecht debater, wekte Kalff hilariteit door de soms paradoxale enormiteiten, waarachter hij zijn gevoel en zijn ernst trachtte te verbergen. Al deze eigenschappen maakten hem tot de laatste van een ouder geslacht. De eerste van het nieuwe was de Indicus Kraemer. Toen deze, later de spil 67 van de „Nederlandsche Christelijke Studentenvereniging" in 1911 in Literis kwam, voelde hij er zich weinig op zijn gemak. Waren al door zijn afwijkende studie de zware doctoraalscriptie's over hetprocesMultatuli-van Lennep(Geyl), over de briefwisseling Multatuli-Huet(Opstelten), over de kritiek van Beets en Busken Huet op Poot (Bartstra), over Bilderdijk's verhouding tot Kinker (Bosch), waarmee de oudere leden zich van hun taak kweten, of liever afmaakten, hem niet geheel abacadabra, zijn geestesaanleg en opvoeding deed hem het belangrijke in iets anders zoeken dan in de Nederlandse literatuur en politieke historie. Vaderlandse gesprekken hadden voor hem niet het belang, dat de anderen er aan toekenden. In 1911 was Geyl op eigen gelegenheid en Bartstra als afgevaardigde van „Minerva" naar het Gents studentencongres geweest, meer ten bate van de Zuidelike dan van de Noordelike zaak, want van de veertig geworven abonné's betaalden er niet meer dan drie, terwijl aan de andere kant nadien de Vlaamse kwestie in Literis niet meer van de spraak kwam. Debatten over Oranjeliefde, over de Nederlandse volksaard, over de toekomst van Vlaanderen vulden pauze's en nabroodjes.Ende poëzie was na het uittreden van de Geyls zelfs zozeer op de achtergrond geraakt.dat Bartstra een onbenullig versje uit HendrikaBoer's „Offervlammen" achterstevoren kon voorlezen, zonder dat iemand het voor onzin dorst verklaren; 68 wat het trou wens in juiste volgorde gelezen ook al was! Nu dat kon Kraemerook niet, voor wie de poëzie niet méér waarde had dan de historie. Maar het volgend jaar kwamen er anderen, voor wie de poëzie wel hoogste levensuiting, hoogste goed was. Dat waren de twee classici J. C. Opstelten en van Oorde en de Neerlandicae Ine Pinke en Mea Verwey. Het jaar 1914 voerde nog aan : de Indicus Mees, Neerlandica Miep Bouvy, de theosoof van der Leeuw en de kunst-dilettant Couwenberg, welke laatsten jurist waren. Deze met elkander vormden een nieuw geslacht. Ik wil geenszins beweren, dat de eensgezindheid van deze studenten groter was dan of zelfs even groot als bij hun voorgangers. De studie - zowel als de vriendschapseenheid was verbroken nu niet alleen de Oosterse en klassiekesectie's derliterariese, maar zelfs de juridiese faculteit in Literis vertegenwoordigd waren; nu nihilisten en meisjes tesamen de meerderheid in L. S. uitmaakten. Maar waar zij wel in overeenkwamen, was de vergeesteliking van kunst en leven, die hen nodig was, de religieuze ernst. Zij zochten naar de mystieke ondergrond der dingen zoals professor Uhlenbeck zou zeggen. En of de één die zocht en vond in Christus en christendom, een ander in de theosofie, een derde in een toekomstige aardse heilstaat, een vierde in de levenseenheid van natuur en geest, hun zoeken was hetzelfde en van dat zoeken uit moet niet alleen deze periode 69 van Literis, maar de Europeese geschiedenis van de jaren 1910 tot 1920 gezien worden, De oorlog, die ook in deze kleine kring zijn werking, zo geestelik als stoffelik, deed ge voelen, versterkte en voltrok een ontwikkeling die bestond: een ontvluchten uit de werkelikheid in het rijk van de Geest, het rijk dat niet van deze wereld is. Voorlopig openbaarde zich deze ontwikkeling in kleine schermutselingen tusschen oude en nieuwe leden. Kalff raakte slaags met Kraemer en van der Leeuw; de beide laatsten trouwens weer onderling. Opstelten de jongere en Iné Pinke protesteerden tegen de doctoraalscriptie's en historiese recieten; Bosch bestookte waar hij kans zag, Mea Verwey, wier zeer ry thmiese en weinig metriese wijze van versvöordracht, door Bosch als het geluid van een aangeblazen orgelpijp gequalificeerd, hevige bestrijding enerzijds en verdediging anderzijds opwekte. Maar in hun werkzaamheden bleven theologie en filosofie altijd ondergeschikt aan de literatuur, zodat de goede verstandhouding tussen de leden, berustende op onderlinge waardering van elkaar's ernstige overtuiging, niet gestoord werd. Kraemer, wiens recieten niet veel betekenden, dwong allen eerbied af voor zijn intelligente en doorwerkte opstellen over „Shaw en Chesterton'' over Dostojeswki en bleek in zijn mixta een uitstekend spreker, die geen papier er bij nodig had; ook in debat was hij overdacht helder en zakelik. 70 Opstelten liet zijn soms-niet-te-beheersen zenuwspanning doorklinken in recieten uit Boutens, die lang zijn lievelingsdichter was (evenals van Ine Pinke en Van Oorde) uit eigen werk; in zijn opstellen over „Plato en Aristoteles,'' over Meresjkowski. Hij nam niet dadelik voor zich in, maar wie hem beter leerdenkennen,kondenophembouwen. Als abactis was hij consciëntieus en geestig .Goed staal van zijn juiste karakterisering en tevens van zijn gemoedelike en wat filosoferende wijze van schrijven is zijn kenschetsing van de g eest van Kalff, naar aanleiding van diens opstel over Don Quichote: „ De inhoud en de stijl zijn met elkaar in harmonie; want beide voeren onslangs eenreeksvan de meest verscheidene verrassingen ensprongen door het... ik zou bijna zeggen het circus van dezen geest, als ik me niet terstond zou afvragen, of het niet beter zou zijn van een tempel te spreken; om dan toch ook weer dadelik te bedenken, dat een tempel nog heel iets anders is; waarna ik hiertoe besloten ben: het is.en dit heef t de schrijvermetonsallengemeen, een tempel in aanbouw, maar op een zoo bijzondere wijze, dat hij soms den indruk maakt van een circus, waarin door geestelijke acrobaten in casu de werklui, nog allerlei grillige duikelingen en krachttoeren worden verricht, die ik onder de toeschouwers dikwijls niet kon volgen en die ik thuis* gekomen niet altijd kon nadoen; dit lag wel aan mij, maar ik wilde ook niet altijd; want wij moeten onze aandacht daardoor toch niet laten afleiden 71 van den grond, waar gebouwd wordt aan den tempel, al zoeken wij dien soms tevergeefs." Ine Pinke was de impressionabelste van allen. Haar expansiviteit brak altijd heen door een dam van bescheidenheid en schuchterheid. Maar als ze loskwam, in bewondering of af keuring, dan schitterden haar ogen en gebaarden haar handen, dan sleepte ze mee door de gedragenheid van haar lyriese volzinnen, door de gedempte geestdrift van haar stem. In éen opstel maar: „James Thomson, de melancholicus" en in een kritiek op Nannie Grondhout's opstel over H. Roland Holst, en een op Opstelten's Meresjkowski, een mixtum over Maggy in Eliot's „The Mill on the Floss", kwamen deze gaven tot hun recht. Ook haar recieten uit Gossaert's Experimenten, Boutens' Stemmen deed allen betreuren, dat zij zo kort en onderbroken lid wat. Na haar candidaatsexamen ging ze over naar Utrechten verrijkte de studentenverenigingen daar met alles, wat Leiden in haar verloor. Mea Verwey was als lid de trouwste. Om haar hospitantenwerkzaamheid, over van Suchtelen's „Quia Absurdum", en haar eerste reciet van Van Eyck's „Orpheus' Vaart langs de sirenen" werd zij zó aangevallen, dat zij om zich te handhaven een haar niet aangeboren of tot nog toe latente strijdbaarheid ontwikkelen moest. Haar opstel over „Het zeggen van verzen" was dan ook half agressiefenhalf apologetiesen miste daardoor zijn werking. Agressief en apologeties bleef zij in haar 72 kritiek in 't debat, wanneer gewichtig-doende onbeduidendheid en vooral oneenvoudigheid haar ergernis wekten. Eerst haar latere opstellen: over Elizabeth Barret-Browning, over de mens in zijn beschouwing van de Bij, mixta over van Eeden's Broederveete, over het Afrikaansenin 't bizonder de verzen van Leipoldt, hadden de bezonkenheid, die de methodiêse historiese studie aan haar literaire productiviteit als ondergrond gegeven had. Zij droeg graag voor, vooral verzen van de moderne Nederlandse dichters, die toen in „De Beweging" hun orgaan hadden. Behalve deze was Shakespeare haar een voortdurende bron van kracht en genot. Aan haar en Mees' waterliefde en doordrijverij — zij verloofden zich in Januari 1916 en heten sindsdien in de faculteit „het echtpaar" — was het te danken, dat de ondernemende leden zich op verschillenderoeitochten, diesvieringen, alsmede éen schaatsentocht meer verbroederden, dan op de avondvergaderingen hadkunnengebeuren. Evenals de andere genoemde, was zij genoodzaakt na 4 jaren lidmaatschap, waaronder met bestuursfunctie, het dispuut te verlaten. Literis had het vooral gedurende de jaren 1914 en '15 hard te verantwoorden. Niet voor niets zei Kraemer in zijn jaarverslag, dat er malaise was aan de academie en in Literis. Kalff en van Oorde waren opgeroepen en namen kort daarop hun afscheid; Ine Pinke was voor herstel van gezondheid 73 naar haar ouders in Indië, Miep Bouvy door ziekte afwezig; er waren nog maar 5 jongens en 1 meisje over en deze moesten een groot aantal nieuwe leden wer ven. En de deelneming van de uitgeweken Vlaamse studenten aan ons dispuutleven — wij hadden de heren Brülez en No wé enkele avonden te gast— vulde wel op gewenste wijze ontbrekende werkzaamheden aan, maar bracht weinig nieuws. Het was zelfs al nodig gebleken Literis voor andere faculteiten open te stellen, iets wat al vroeger bij uitzondering geschied was. De toegetreden juristencorpsleden, hoewel productief genoeg, waren te veel door andere belangen ingenomen, te veel aan een andere denkrichting gewoon om op den duur zich in Literis thuis te voelen. Couwenberg had het land aan het wetenschappelik en krities gedeelte en wilde voor alles stemming; Van der Leeuw, die in zijn opstellen over Shakespaere, over Shelley's Prometheus, blijk gaf diep in hun werk doorgedrongen te zijn, was te veel afwezig om zich aan de geest van Literis te kunnen aanpassen of om L. iirzijn geest te beïnvloeden. Alleen Mees, de stille dromer, die zijn eigen leven leefde waarin maar zeer weinigen werden toegelaten, sloot zich bij de drie van 1912 aan en zette hun traditie voort. Het was moeilik te zeggen, of hij in Morris meer de dichter of de sier-kunstenaar of de utopist liefhad. Inalle drie bewonderde hij de verwerkelikte mogelikheden van zijn eigen aanleg. Beter dan dat over Mor- 74 ris, was zijn opstel over Rosse tti; wetenschappeliker dat over de Perziese 1001 Dag, in zijn betrekking tot de 1001 Nacht en de Indiese literatuur. Zijn recieten uit Aert van der Leeuw's Verzen en Proza, uit Sanskriet vertalingen, uit Nine van der Schaaf s werk, met zachte stem voorgelezen, deden weldadig aan. Hoe er soms gewerkt werd, blijkt wel uit de aanvang van zijn notulen van 7 Juni '16: „Werkzaamheden waren er op deze laatsteavond van het jaar in grote overvloed, zodat de abactis om het ieder naar de zin te maken en niemand te beledigen door zijn werkzaamheid niet op het convocaatte vermelden, niets anders te doen wist dan ieder een verschillend convocaat te sturen waar zijn werkzaamheid op vermeld stond. Zo kon op de vergadering uitgevochten worden, wie aan de beurt mocht komen.'' De oorlog deed niet de enige aanval, die Literis te verduren had. Kort daarvoor was door niet in L.S. opgenomen klassieke studenten een dispuut opgericht „MortemFugeamus" geheten, dat veel overeenkomst had met het Literis van 1872 en dat, zo het niet ogenblikkelik leden aan Literis onttrok, toch hun belangstelling verdeelde. In de volgende jaren sloten zich alle classici daarbij aan en het eind is geweest, dat het Literis van klassieke elementen beroofd heeft. De Indiese literatoren hebben eerst nog de plaatsder classieke ingenomen, maar sedert ook zij voltallig genoeg zijn om een eigen 75 vereniging opterichtenenoppeiltehouden,bleef voor Literis geen andere keus over dan ook vakdispuut te worden en wel voor Neerlandici. Hiertoe is het dan ook in 1921 gekomen. Maar we keren tot 1916 terug. Steeds zwaarder werden de wijsgerige verhandelingen, steeds meer werden zij een middel om levensbeschouwingen te propageren, die vaak tegen elkaar ingingen. Dit gaf aanleiding tot onverkwikkelike incidenten, wanneer men zonder waardering voor een talentvol en ernstig voorgedragen opvatting de ander niet wilde begrijpen. Mea Verwey, praeses van 1915 en met Mees enig overgeblevene van de vorige generatie, had zich al genoodzaakt gevoeld in haar jaarverslag op een gevaar, dat zij niet af kon wenden, te wijzen: „De grote levensproblemen, verhouding van de mens tot het hem omringende: tot natuur, mensheid, godheid, zijn de spil geweest, waarom onze belangstelling zich dit jaar bewogen heeft... Sodales ! Literis is een vakdispuut. Het wil niet concurreren met Nederl. Chr. Studentenvereniging, VrijzinnigeChr. Stud. Bond, Ethische of Vlietreunie. Daar kunnen ten slotte alleen gelijk-gezinden zich thuis gevoelen. Literis doet wijzer de methaphysica, de theologie, niet tot haar middelpunt te maken, al is het onvermijdelik en zelfs wenselik, dat de tijd zich weerspiegelt in Literis. Maar de tijd heeft vele kanten en wij moeten ons richten tot de literaire"... 76 Er begonnen zich n.1., sinds de literatuur niet meer allesbeheerste.verschillendegroepenteformeren, die sterk uiteengingen. Mees, als abactis alleen geëvenaard door de allerbesten van vroeger: Kips, Haslinghuis, Geyl, zowel in zijn notulen, als in zijn zorg voor de geregelde gang van zaken en voor het archief, was te weinig officieel, te weinig heersen eerzuchtig ook, om een goed praeses te zijn en bovendien de enige, die nog de echt-literaire geest vertegenwoordigde. In de nasleep van Couwenberg was de jurist, later Francus Dozy, in Literis gekomen, die met Miep Bouvy en Cor Dicke een kliekje vormde vanaesthetieseprecieusheid enonverantwoordelike nachtbrakerij. Een eigen richting,maar toch ondergeschikt aan en overeenstemmend met de zich-vormende revolutionair-intellectuele (de naam communisten, bolsjewisten dateert van later) stond Miep Wijsman voor, niet de voornaamste vandeze nieuwe periode, maar als lid de oudste. Haar sterkste eigenschap was een instinctief verzet tegen alles wat gewoonte, vorm, sleur was. Hyperkrities, meer negatief dan positief met een grote intelligentie en gerechtvaardigde eerzucht begaafd, zocht zij aanvankelik in de onderwerpen, die zij besprak: DeHephaistosdiscus (een op Kreta gevonden steen); de jonggestorven Russiese schilderes Marie Baskirtseff; de problemendichter Siegfried Lipiner, het ongewone op. In latere opstellen of memorisatie's: de geschiedenis van Karna uit het Mahabharatha, over „De 77 stille Lach" van van Suchtelen bleek zij tot groter rust en eenvoud te zijn gekomen. Als abactis van 1917 is zij voor een groot deel verantwoordelik te stellen voor de eigenaardige viering van de 45ste dies, waarbij ieder lid zich het recht aanmatigde een ere- of oud-lid uit te nodigen. Door de meerderheid werd hiertoe besloten en daar niemand ook maar enigermate met de geschiedenis van het dispuut bekend was, werd dit een toevallig samenraapsel van vijf toevallig buitengewoon verdienstelike ereleden. Tegenover „het nageslacht," maar „het voorgeslacht" is eigenlik bedoeld en trekt deze schoen aan, verontschuldigt Miep Literis op de volgende wijze: „Het 9de lustrum werd gevierd in een tijd van beperktefuifmogelijkheden het was n.1. in oorlogstijd (en zij vergeet er bij te zeggen, dat men in de voorafgaande oorlogsjaren een groot deel der kas aan het Nationaal Steuncomité had afgedragen). En: „Deleden van Literis hadden bijna zonder uitzondering weinig gevoel voor decorum en evenmin voor traditie: ze waren een bende, die zeer zeker wel voor L. S. voelden, maar voor het levende Literis, voor het groepje menschen.datinheta.s.jaareenaantalgeanimeerde vergaderingen hoopt te houden; het feit dat er vroeger ook menschen waren die een dispuut Literis hadden, wasvoor hen een aardige bij zonderheid maar niet meer; dat de leeftijd van Literis hen verplichtingen op zou leggen, daar wilden ze niet aan...." 78 Is deze voorstelling juist? Dat de abactis zich gedrongen voelt het nageslacht rekenschap te geven, is al een bewijs, dat de traditie haar nier onverschillig is. Er is veel gemakzucht bij en ook een beetje branie. Dat tot 1916 toe de vergaderingen geregeld op iedere Donderdagavond om de drie weken gehouden werden, was niet uit traditie, maar omdat het kon en gewenst werd. In de latere jaren is dat niet het geval. Hoogstens zeven bijeenkomsten per jaar en daar zijn dan de huishoudelike vergaderingen bijgeteld, zodat we het aan dit smokkelen van de verschillende meisjesverslaggeefsters te danken hebben, dat we met het ÏO^ lustrum, de 500ste vergadering inplaats van de 496ste vieren. Sommige leden stellen hun genoten voor rare verrassingen. Het opstel van Cor Dicke over Ingeborg van Kellermann was in de Sint-Nicolaasdrukte van 1916 tot pakpapier verwerkt.Dit werd als geldig excuus, gelukkig nog met boete, aangenomen en van het verongelukte opstel werd niet meer gerept, evenmin als van een ander. Neen, gebrek aan decorum en aan gevoel voor traditie wil in dit geval zeggen: laksheid en gebrek aan verantwoordelikheidsbesef tegenover de toekomst. Niet wat het nageslacht zal zeggen, hoeft hen bezig te houden, maar of er op die wijze voortgaande, nog wel een nageslacht zal zijn. Maar zoals ik opmerkte: eensdeels was deze nonchalance een particuliere liefhebberij van enkele leden, anderdeels was zij van tijdelike aard. De 79 oppositie-partij, in een staat, zowel als in een dispuut, krijgt met de macht de verantwoordelikheid en wanneer zij werkelik wat betekent, is het juist besef van die verantwoordelikheid bij haar even groot als bij haar voorgangers. Men hoeft de door Romein tot leden en hospitanten gehouden toespraken maar te lezen, om overtuigd te zijn dat deze revolutionnaire intellectueel als praeses even goed om het heil van Literis bekommerd was als zijn voorgangers. „Laten we onze overtuigingen op sociaal gebied noch in onze werkzaamheden, noch in de debatten op den voorgrond schuiven. Laten we het belang van Literis, wanneer we bijeen zijn, zwaarder laten wegen dan onze eigen overtuiging. Ik zie u glimlachen, met een glimlach, die beteekent: zóó iemand dan heeft hij die daar spreekt daar niet naar geleefd: ik beken schuld. Als praeses wil ik er naar streven aller overtuiging tot haar recht te laten komen. Maar óm dit mogelijk te maken, moet gij me helpen, door den weg te bewandelen, die ik even te voren aanwees : schuif in dezen kring uw sociale overtuigingen niet op den voorgronden ge zult merken dat Literis weer wordt wat het voor vroegere generatie's geweest is: een plaats waar men tot elkaar kwam om van elkaar te leeren. La ten we toch vooral niet bang zijn iets van elkaar te leeren'' — Toen de hier sprekend ingevoerde jonge man als 2de jaars in de letteren — na eerst nog 1 jaar theologie gestudeerd te hebben — in Literis werd op- 80 genomen, was hij al geen onbekende meer in de lezende wereld. Hij had de tien delen van Romain Rolland' s JeanChr is tophe ver taal d en vooraf doen gaan door een inleiding, nu ja, een inleiding, zoals alleen een jong mens die veel in zijn mars heeft en zich daarvan ook hogelik bewust is, schrijven kan. Zijn eerste werkzaamheden in „Literis" laboreren ook een beetje aan dit besef van zijn geestelike superioriteit. Het kan zijn, dat het ironies meerderheidslachje, dat over „een passe-temps in den Franschen revolutietijd" klinkt, uit de adelike bronnen afkomstig is, waaruit hij, zooals Miep Wijsman het uitdrukt „een genoegelijk geheel samenflanste. Het zelfde wat vermoeiende, voortdurend-geestige zit in zijn picnic-verslag van Juni 1917,Ooklijdt hij aandeziekte, die Bartstra meende bij zichzelf te moeten constateren (zie aldaar). Zijn opstel over „Pierre Hamp" kwam nooit verder dan de inleiding en Annie Verschoor merkt dan ook op: „Zooals het meestal gaat met Literislezingen, het onderwerp wasnietmeerdaneenaanleidingomeen lading nieuw-ontdekte of zelf-gevonden ideeën Literis binnen te smokkelen en Jan Romein was nu zoo ver gegaan deze apart op te dienen." Nog erger maakte het Schokking, wiens monstrum van een verhandeling over Vincent van Gogh drie vergaderingen lang was. Literis werd een veiligheidsklep voorde niet-te-stelpen vruchtbaarheid van enkele leden, een vruchtbaarheid in omgekeerde evenredigheid staande tot de helder- f 81 hcid, doordachtheid en overzichtelikheid van haar producten. Deze Schokking, als Leids gymnasiast door de rector Beversen in de wandeling met de naam „genie" aangesproken, was ofschoon ook reeds 2de jaars, nog te verward en onzeker, laten we zeggen, te wild-geniaal, om Literis veel te geven. Zijn bewondering was de dichter van de vele richtingen en beroepen, — waar ten slotte zijn dichterschap bij ingeschoten is — Geerten Gossaert. Waarschijnlik werkte Schokking afschrikkend op hospitanten en nieuwe leden i— een jaar vroeger bedankte een van hen al voor de uitnodiging, omdat hem gebleken was „datuw gezelschap de zaak eischelijk au sérieux neemt" — Men moet zeggen dat Literis ach ook wel op een standpunt stelde, wanneer in de notulen opgemerkt wordt: „Hoe zal het oordeel van Literis luiden? Zij wachten in spanning," of wanneer door de praeses voorgesteld wordt het oude gebruik weer in te voeren, dat de hospitanten het lidmaatschap aanvragen, een voorstel, dat, ofschoon een van de pogingen, om Literis weer meer in aanzien te brengen, geen rekening hield met de tijd en met het te kort aan hospitanten. Dit tekort was niet toevallig. Het Literis van die jaren had de naam een bolsjewisties dispuut te zijn, zeer zeker ten onrechte. Al sinds geruime tijd was het voornaamste punt van geschil geweest: moet de geest der mensen veranderd worden om vorm te kunnen geven aan een verbeterde men- 82 selike samenleving of zal de verbeterde menselike samenleving, gewelddadig of geleidelik tót stand gebracht, die verandering van de geest meebrengen ? Verbetering wensten dus allen. De eerste richting werd voorgestaan door de christelike elementen Krekel, Cor Wassenaar, Mien van ■ Huffel en de zich noemende practies-idealisten, I met welke zich-later vormende groep Dozy, Miep Bouvy en Cor Dicke verwantschap hadden. Romein, die de idealen der laatsten „doode ideologieën" noemde, vond steun bij Annie Verschoor, iMiep Wijsman en haar verloofde, „onze permanente gast" Coster, diens vriend de classicus Loenen en van der Linde. Min of meer buiten de strijd bleef Duyvendak en de praeses en abactis van 1919, de classicus van Leeuwen en Corry Nysingh, die de zaak lieten verlopen en haar in 1920 | in andere handen overgaven om te redden wat er ' te redden viel. Het is zeker, dat de socialistiese richting voorgestaan werd door de begaafdste leden en dat bij het meer en meer conservatief wordende studentendom Literis gold als een gevaarlik dispuut, waar men zich bezig hield met bederven van de jeugd; zelfs professoren, oud Literisleden waarschuwden hun studenten voor de slechte invloed van die kring. En nu Literis die naam eenmaal had, bleek het onmogelik het dispuut op de oude voet voort te zetten, ook al herstelde de praeses de memorisatie en allerlei gebruiken van vroeger.De traditie, 83 met name de tegenwoordige Neerlandici, heeft geoordeeld, dat Romein aan de ondergang van Literis als algemeen literair dispuut schuld had. Het is al aangetoond, dat de omstandigheden de voornaamste oorzaak waren van de grondige verandering. De traditie voornoemd is te recent, d.w.z. te bevooroordeeld en slecht op de hoogte om juist te Zijn. Het is absurd te beweren, dat degeen die altijdklaar stond bij ontbreken van de verplichte, een werkzaamheid te houden en wel zulke innig-literaire, piëteitvolle, eerlik-wetenschappelikeals die over Flaubert's Tentation de St. Antoine, over de dichter Leopold.over Gottf ried Keiler en zijn grüne Heinrich (in de Gids opgenomen), overPotgieterenzijnFlorence.Literis „in degrond geboord" zou hebben, zoals men in aansluiting bij zijn eigen speechje bij overneming van het praesidiaat geneigd is te zeggen, waarin hij de Literis als een schip voorstelt, waarvan de kapitein in zijn hut zat en het schip maar liet gaan.zoals de windenhet voerden, zodat het stellig vergaan zou zijn, als niet de stuurman Miep Wijsman trouw zijn plicht had gedaan, bijgestaan door de hofmeester Annie Verschoor. De praeses Krekel was inderdaad meestentijds afwezig geweest. Hij was laat gaan studeren, had al tijdelik een betrekking waargenomen, was getrouwd en kwam daarna als 4de of 5^ jaars in Literis. Geen wonder dat zijn vele zorgen, zijn onbekendheid met de verschillende karakters, zijn wat 84 bruuske en apodiktiese wijze van zich-uitdrukken hem in het uitoefenen van zijn voorzitterschap hevig belemmerden; terwijl zijn pessimistiese kijk op de toekomst van Literis toch al niet bevorderlik was voor het welzijn daarvan; al had hij gelijk met zijn opmerking, dat geloofsbekentenissen en beginselverklaringen, (zijn eigene niet het minst) een vruchtbare uitwisseling van inzichten en gedachten beletten. De hofmeester, later stuurman, en nog later vrouw van Romein, Annie Verschoor, was met deze het beste lid. Haar hospitantenopstel over „oorlogspoëzie" zat goed in elkaar en zij was zelf hierbij en ook in t vervolg altijd de eerste om de onvolledigheid of eenzijdigheid van de behandeling te erkennen. Uit afkomst en aanleg hadzij meegebracht een hartgrondige hekel aan aestheties-individuele, van-niets-dan-zichzelf vervulde kunst, aan het decadente. Dat zij soms het kind met het badwater wegwierp was even waar als dat haar kijk op mensen en boeken kerngezond en scherpzinnig was. De verscheidenheid van de door haar behandelde onderwerpen getuigt van haar belangstelling, talent en werkkracht. „Kinderen" van Ina BoudierBakker, „Indië in de literatuur en de literatuur in Indië", opstellen over de Engelse zeeman-dichter John Masefield, over Hawilthorne, Universitair Leven in de Middeleeuwen, mixta over de memoires van Mad. Roland, de Confessions van Rousseau, over oude scheepsjournalen, (de liefde 85 van deze Nieuwediepse voor het zeeleven verlochent zich nooit), over TheChildren of the Dead End, the biografy of a navy, bij Matrick Macgill, alles werd ernstig en oprecht door haar behandeld. Ook kan zij allen, zichzelf inbegrepen, op aardige wijze de waarheid zeggen: „De socialistische fractie speurde naar een economischen ondergrond, zonder welke zulke menschen zich nu eenmaal niets kunnen voorstellen". Men zou uit deze verscheidenheid niet opmaken, dat zij zich later speciaal op het Russies toelegde. Van wie dat daarentegen wel duidelijk is, is van der Linde. Vertalingen uit Tolstoï's Anna Karénine, vertaling uit en opstel over Andréjef; ook een uiteenzetting van Engels anti Dühring. Het langdurige gemobiliseerd-zijn had echter zijn werkkracht gebroken en zijn onzalig deelnemen aan de dienstweigeringsbeweging van 1920 heeft voor hem zelf de ergste gevolgen gehad. De meisjes Corrie Wassenaar en Corry Nysingh waren aardig, intelligent, slordig en veel afwezig. Bovendien in hun laatste jaren verloofd. En zo er iets is, dat het lidmaatschap van meisjes in Literis bezwaarlik maakt, dan is het hun emotionaliteit, die maakt, dat ze verliefd of verloofd zijn en studeren niet tegelijk goed kunnen doen. Een enkele, ook lichamelik sterke zoals Miep Wijsman, Annie Verschoor, komt in Literis beter tot haar recht, sinds ze verloofd is, de genoemde en andere Corry's minder. Het loopt doorgaans uit op ziek-wor- 86 den en een rustkuur. Vooral verlovingen met niet Literisleden zijn bedenkelik — „dat moest eigenlik verboden zijn" zegt Miep Wijsman, hoewel het ook geen aanbeveling verdient van Literis te maken een „Camer in liefde bloeyende". Sinds 1900 zijnwe5Literisechtparenrijk.Datschiktdusnogal. Willy Koster, classicus en sonnetten schrijver, wilde, ietwat anachronisties, het Grieks als wereldtaal invoeren en bracht op aangename wijze de bevallige gedichtjes van Anacreon tot zijn publiek. Een eigen bewerking van Ovidius' geboorte van Dionysos, eigen gedichten leden door de ietwat precieuze voordracht. Evenals hij waren Loenen en van Leeuwen grote mannen in M. F. Loenen, lid van 1915 tot 1917, hield een uitstekende lezing over het onsterfelikheidsgeloof in dé antieke en in de Christelike levensbeschouwing en verbaasde op pic-niccen en nabroodjes zijn makkers door de kinderlike vrolikheid, die men niet achter zijn kolossale volwassenheid zou zoeken. Zijn opvolger in Literis en M. F. van Leeuwen, was filosofies goed onderlegd, literair eenzijdig, en hield een paar zeer geroemde opstellen over Protagoras en over Aristoteles en de kunst, maar had van de eisen des tijds zo weinig begrip, dat hij de nieuwe leden van alle sectie's met een Latijnse speech inaugureerde. „Diebegrepen werd" voegt' hij dan ook zelf eenmaal in zijn notulen er bij. Bij allen geliefd was Duyvendak, die jaren lang de penningen beheerde en altijd wel aardige, maar 87 vaak niet-genoeg-doorwerkte lezingen hield over het Boedhisme, over Primitieve voorstellingen in het Kastesysteem, e. d. Hij bleef het oude Literis trouw tot het bittere einde. En zo werd Literis Neerlandies vakdispuut. Men hoeft dit allerminst te betreuren. De verregaande specifiering der wetenschap heef t in zekere zin een vernauwing, maar tegelijkertijd een verdieping van de studie gebracht. Het academies statuut zorgde er voor, dat de veellijdigheid van de letterenstudie niet verliep in oppervlakkigkeid. Alleen voor zover dit statuut en ook de herschepping van Literis een uiting is niet alleen van de democratisering der studie, maar ook van de verstoffeliking van de gehele samenleving na de oorlog — daar het iedereen te doen is om in de kortst mogelike tijd de minimum-geleerdheid op te pikken, geëist voor de examens en dientengevolge voor het beroep en noodzakelik levensonderhoud — dreigt het gevaar, dat de belangstelling niet zal gaan buiten de college- en exameneisen. Dit bezwaar geldt niet voor een beperkt Literis, maar wel voor een algemeen Neerlandies vakdispuut, waar volgens de besluiten in 1920genomen, de hele faculteit eventueel lid van kan zijn. De kans is groot, dat Literis door ieder als oefenschool beschouwd wordt voor zijn toekomstige werkkring of examens; dat de aspirant-archivaris het zijn plicht acht een uiteenzetting te geven van 88 de strijd over dc echtheid van een charter; de fanatieke linguist de anderen een lesje geeft in IndoGermaanse reconstructie 's; of dat de toekomstige journalist de virtuositeit van over alles en nog wat op populaire manier te schrijven ontwikkelt en de Nederlandse filoloog een college houdt over dialectverschillen tussen het Gelders en Overijsels. Bovendien kan in een algemeen vakdispuut met ongeveer dertig leden nooit een algemeen debat zijn, zelfs al bestond niet2/3 der leden uit meisjes, waarvan zeker weer 2/3 — hun geschiktheid om lerares of bibliothecaresse te worden niet te na gesproken — van werkelike studie geen verstand hebben en van schrijven en kritiseren nog minder. Naar mijn mening kan een vakdispuut voor Neerlandici alléén bloeien, wanneer het schift en uitsluitend leden opneemt, die zich rekenschap geven van hun literair oordeel en schrijven of altans spreken kunnen. Een ander nadeel van het te groot aantalleden — nogdaargelaten.datdöorgaansde helft afwezig is en nooit aan een werkzaamheid toekomt, dat er geen vriendschaps verband en geen leiding zijn kan — is de noodzakelikheid om op onpersoonlik gebied, incasueen V.C.S.B.-locaal te vergaderen, terwijl een nabroodje wegensdehoge kosten en beslommeringen er aan verbonden vrijwel onmogelik gemaakt wordt. — Deze bedenkingen zijn mij ingegeven door de verslagenvan het tegen woordig Literis. Erna Jur ge ns, enig overgebleven lid van het vorig dispuut, had 89 met de Romeins geconfereerd over de wijze, waarop men „De Literis" weer vlot kon krijgen. Zij was dan ook degeen, die op de eerste vergadering de hamer zwaaide, en die aan Brummel overgaf om in 't vervolg ten bate van Literis de pen te hanteren. Er werd besloten het karakter van de vergaderingen te handhaven, maar niet meer dan eens in de 4 weken te vergaderen. Men ziet het, de ijver der sodales is er, sinds de oprichting, niet groter op geworden. Het zal wel niet van mij gevergd worden, dat ik van de periode 1920 tot heden een duidelike beschrijving geef. Al was zij te kort om zich zelfstandig te onderscheiden, zij lijdt ook aan een veelhoofdige karakterloosheid. Als er gedebatteerd wordt, is het Katholiek tegen Protestant, Joodstegen Katholiek, daar nu ook de studerende priesters lid van het dispuut zijn. Een van de belangrijkrijkste leden schijnt Albert de la Cour te zijn, die echter het praesidium weigerde en in 1922 voor het lidmaatschap bedankte, waarschijnlijk omdat naast te veel lof te weinig terechtwijzing of blaam zijn deel werd. „Zijn gehoor hing aan zijn lippen. .'t Was te mooi om te debatteren. Wat kan een mooie stem toch veel tot welslagen van een opstel bijdragen!" heet het van een lezing over: „Stroomingen in de moderne letterkunde'' waarin hij uitging van de stelling, „dat in de modernste schoone letteren een neiging tot het religieuze te bespeuren valt." Van een door hem geschreven en voorge- 90 lezen tijdschriftartikel over de innerlike ontwikkeling van Felix Timmermans, van Pallieter tot Anne Marie, wordt ook niets dan goeds gezegd. Goede werkzaamheden werden nog gehouden door Brummel, nu ook al uitgetreden, door de Graaf, Bokhorst, de meisjes Aleida Smelt en anderen. Bokhorst „en costume militaire" heeft gezorgd, dat men elkaar dudijnde. En er zijn prettige fietstochten, nachtwandelingen, enz. gehouden. Aan voorspellingen waag ik mij niet. Maar alles wijst er op, dat bij een enigszins beperkt aantal leden, Literis zijn oude positie zal hernemen, die n.1. van de haard te zijn van literair leven aan die Leidse academie. Dan zal het de beste letterkundige krachten onder de studenten tot productiviteit helpen ontwikkelen. Moge het zo zijn! NAREDE. Voor ik eindig, wenste ik nog iets te zeggen over de betrouwbaarheid van mijn voorstelling. Uit de aard der zaak zijn mijn bronnen zeer onvolledig en eenzijdig. En dat niet alleen, maar ze waren ook over de verschillende tijdperken verschillend. Ik verbeeld mij dan ook niet een objectieve beschouwing gegeven te hebben, al heb ik natuurlik getracht onbevooroordeeld te zijn. Daar bijna alle oud-leden nog in leven zijn en velen mij of persoonlik of door hun werk bekend, bood mij mijn kennis van hun later leven een welkome hulp om mijn schets van hun studententijd aan te vullen. Zo 91 kan het zijn, dat sommigen die mij onbekend zijn, een geringer deel van mijn aandacht in beslag hebben genomen, dan andere die later veel van zich hebben doen horen of die voor ons als Leidse studenten een grote naam hadden. Ik verzoek daarom mijn lezers indachtig te zijn aan het feit dat ik hier studenten besproken heb.Over het algemeen vinden wij grappiger om te horen, dat de nu eerwaardige professoren en rectoren Singels, Kluyver, Hesseling, enz. als spespatriae een rondedans uitvoeren dan dat de nu ook al gezeten burgers, Bosch en van der Veen in de leren grepen aan het plafond van deNoordwijker stoomtram bengelen en reuzenzwaai en vogelnestjes maken; of dat de uitgelaten bende van onze tijd — ook al dertigers! — op roei- of wandeltocht met losse haren door de wei dartelt of met blote benen manmoedig door het zilte nat plast; dan dat de jonkheid van thans met het vuile schort van de huisvrouw voor, in een lantaarnpaal klimt en boterhammen met jam jiit het buffet van diezelfde mevrouw steelt. Het is natuurlik precies hetzelfde. Er blijkt alleen uit, dat de jeugd gelukkig altijd jong is, ook al breekt ze haar hoofd op geestelike wetenschappen. Evenzeer kan het eerste gedeelte van dit overzicht belangrijker schijnen dan het laatste; omdat de er in besproken personen meer gelegenheid hebben gehad hun belangrijkheid te bewijzen Laten we hopen, dat alle generatie's op den duur voor het nageslacht even belangrijk worden! 92 Een andere opmerking over de oud-leden is hier ook op zijn plaats. Terwijl de eerste hoofdzakelik klassieke generatie's alle bij het onderwijs kwamen en bleven, hetzij dan middelbaar of hoger-, kozen de talentvolsten van na 1895 de journalistiek als hun vak. Van Ravesteyn, Stellwagen, Walch, Na ssau Noordewier, Romein zijn aan dagbladen of tijdschriften verbonden. Knuttel en Geyl houden het midden tussen een geleerde en een journalist; een ander deel is aan ethnografiese en archeologiese musea in Nederland en Indië werkzaam en een gering deel is bij het onderwijs. Het is bovendien een gemakkelik te constateren verschijnsel, dat de literair-begaafden van 1900 tot 1910 minder inde letteren studeerden, dan daarvoor het geval was. Van de dichters vóór 1895 hadden Kloos, Leopold, Diepenbrock, Boeken, Boutens, Gorter, der Mouw en enige minder belangrijke schrijvers als Schepers, Koster, Bastiaanse, van Moerkerken in de klassieke of moderne letteren gestudeerd. De lateren Aert van der. Leeuw, van Eyck, Bloem, Pauwels zijn allen juristen. Hierin is op 't ogenblik een verandering te bespeuren. Het onderwijs in de literariese faculteit biedt veel meer elck wat wils, de markt isovervoerd met juristen, voor een Dr. in de Letteren staan veel meer betrekkingen open dan vroeger en eindelik is het onderwijs in de laatste 10 jaren meer in aanzien gekomen en biedt betere materiele vooruitzichten. Als Literis niettemin in de 93 laatste 10 jaren geen grote oogst aan schrijvers heeft voortgebracht, dan ligt dat aan de schaarste aan jong literair talent, dat — men hoeft de tijdschriftenmaar in te zien — een kenmerk van onze verwarde tijd is, niet alleen in Nederland. Hetzij men nu een wederopbloei van kunst en wetenschap verwacht van een herstelling der door de oorlog vernietigde levensvoorwaarden en internationale betrekkingen, hetzij men die als nieuwe proletariese kunst uit de lucht wil laten vallen of wil men liever, uit de economiese ondergrond laten opkomen, zeker is, dat er gewerkt moet worden, met alle vermogens door ieder afzonderlik en dat Literis zijn kleine deel zal moeten bijdragen. De zon spiegelt zich in een waterdruppel evengoed als in de oceaan. Zo'n waterdruppel is Literis ën zo'n waterdruppel wil ook dit overzicht zijn. 94 NAAMLIJST DER LEDEN VAN HET LITERIS SACRUM. Namen: Geïnstalleerd: Uitgetreden: Eerelid: J. M. van Benten 15 0ct. 1872 7 Nov. 1876 17Nov. 1876 fC B. E. Enklaar . jïi „ 14 Nov. 1876 17 Nov. 1876 P.J. Hoekstra ,. 14 Nov. 1876 2 Dec. 1876 + ;C. J. Prakken „ 6 Nov. 1876 17Nov. 1876 t P. H. Suringar „ 13Nov. 1876 17Nov. 1876 A.Kamp 28 Nov. 1873 lOOct. 1874 t A. M. Pleyte 2 Juni 1874 6 Nov. 1874 C. P. Burger Jr. 6 Nov. 1876 4 Dec. 1878 Dec. 1878 t H. R. Idzerda ., Nov. 1878 Dec. 1878 L A. Kesper ,. 2 Dec. 1878 Dec. 1878 A. Kist „ 25 0ct. 1878 J.S. van Veen „ 2 Mrt. 1877 N.J. Singels 2 Mrt. 1877 23 Oct. 1879 Oct. 1879 W.J.M.vanStockum 4Mei 1877 25 |an. 1878 W. Galand 4Febr. 1878 24 Sept. 1881 13 Oct. 1881 t F. Ph. Michaelis 7 Juni 1878 Voorj. 1879 M.E. Houck 25 Oct. 1878 1880 Oct. 1880 t H.M. B. Ter Haar Romen y Nov. 1878 4 Mrt. 1881 11 Mrt. 1881 D. Q Hesseling „ 17 April 1883 19 April 1883 N. J. Beversen ,. 16 Jan. 1882 25 Jan. 1882 t W. Jonker Dec. 1878 29 Jan. 1880 T J. B. Bussemaker „ 1882 W.N. F. Sibmacher Zijnen „ 15 Sept. 1881 25 Jan. 1882 A. Kluyver 8 Oct. 1879 1 Dec. 1881 25 Jan. 1882 opnieuw lid 29 Nov. 1883—27 Dec. 1884 eere-wjorziWer 3 Febr. 1885 SG.de Vries 21 Nov. 1879 19 Mei 1882 J. Berlage „ ]an. 1884 31 Jan. 1884 J. M. Hoogvliet 13 Oct. 1881 21 Oct. 1884 6 Nov. 1884 B. J.H.Ovink „ 21 Oct. 1884 28 Oct. 1884 T H. J. de Dompierre de Chaufepié 17 Nov. 1881 13 Mrt. 1885 20 Mei 1885 J.H.[Valckenier]Kips 1 Dec. 1881 1 Oct. 1886 13 Oct. 1886 R. C. Boer 16 Febr. 1882 31 Oct. 1884 6 Nov. 1884 J. J. [Salverda] de Grave Nov. 1882 18 Nov. 1884 20 Nov. 1884 P. A.vanWestrheene Mrt 1883 13 Oct. 1837 15 Oct. 1887 F. W. Craandijk 29 Nov. 1883 4 Oct. 1887 15 Oef. 1887 95 Namen: Geïnstalleerd: Uitgetreden: Eerelid: J. H. Leopold 31 Jan. 1884 17 Mei 1888 28 Mei 1888 opnieuw lid 15 Oct. 1888 j- G. van Vloten 6 Nov. 1884 H Matthes 6Nov. 1884 14Mei 1887 14Mei 1887 H. A. van Eek 12 Febr. 1885 25 Nov. 1887 25 Nov. 1887 opnieuw lid 15 Oct. 1888 J.vanGilsè 12 Febr. 1885 Herfst 1886 t O. Schreuders 29 Mei 1885 4 Oct. 1887 J. van Binsbergen 13 Febr. 1886 6 April 1886 P. M. Bolderman 11 Dec. 1886 4 Nov. 1887 G.J.Nijhui* 12»Febr. 1887 10 Febr. 1892 10 Febr. 1892 E. F. W. Gugel 4 Nov. 1887 8 Nov. 1888 J.H.Kern 25 Nov. 1887 19 Oct. 1889 25 Mrt. 1892 G. J. Bisschop 25 Jan. 1888 8 Nov. 1888 P. de Koning 15 Oct. 1888 6 April 1889 fA. Drost 21 Jan. 1889 P. H. Rosenstein ,, „ C. Hofstede de Groot 6 April 1889 J. Hooykaas 10 Febr. 1892 Nov. 1893 17 Nov. 1893 H. T. Colenbrander „ 18 Nov. 1893 L. H. J. van der Hom van den Bos „ 1893(7) H. A. van Rossum „ 10 Febr. 1894 C. van Vollenhoven „ 31 Oct. 1893 W. F. Stuttenheim „ 1 Nov. 1894 P. C. Molhuysen ,, R. J. C. van Bemmel Suyck ., 30 Sept. 1893 J.Tadema 16 Febr. 1892 1893 J. H. Holwerda 2 Dec. 1892 19 Oct. 1896 21 Oct. 1896 H. F. Wolfson „ 21 April 1896 J.A. van Dijk 4 Mrt. 1893 Sept. 1893 J. J. G. Vürtheim 17 Nov. 1893 290ct. 1894 C. G. N. de Vooys ,. 21 Sept. 1898 2 Dec. 1898 J H. Gosses ,. 29 Oct. 1894 I. J. M. Laurillard „ 30 Oct. 1894 M. W. de Visser 2 Febr. 1894 4 Oct. 1895 J. W. A. de Hoest 11 Oct. 1894 18 Oct. 1897 C. Albers 16 Nov. 1894 2 Nov. 1900 2 Nov. 1900 f W. Meulman ., 27 Mrt. 1895 S. P.Haak ,. 2 Nov. 1900 2 Nov. 1900, J. Pot „ Jan. 1899 W. Martin .. 13 Febr. 1895 J. H. van der Meulen 3 Dec. 1894 21 Sept. 1896 96 Namen: Geïnstalleerd: Uitgetreden: Eerelid: L.Rank 3 Dec. 1894 2 Nov. 1900 2 Nov 1900 C.H.EbbingeWub- ben 15 Nov. 1895 8 Febr. 1897 T. B. Roorda 3 Oct. 1897 E. C. [Godeé] Mols- bergen „ Nov. 1898 W. van Ravesteyn 29 Nov. 1895 18 Oct. 1899 R. Jacobsen 21 Jan. 18% 13 Oct. 1901 1 Nov. 1901 J. A. N. Knuttel 19 Nov. 1896 29 Nov. 1901 29 Tan 1903 A. W. Stellwagen 10 Dec. 1896 20 Oct. 1900 J. L. Walch 26 Jan. 1899 18Mrt. 1902 J. F. Meijer 19 Febr. 1899 2 Nov. 1900 J.H. Goedhart 17 Mei 1900 . . . 1905 A. B. Cohen Stuart ., 21 Febr. 1902 t O. vanBockel „ 15 Mrt. 1901 T T. Wielinga 1 Juni 1900 21 Oct 1903 J.J. de Gelder 14 Dec. 1900 Nov. 1906 23 Jan. 1908 A. A. van Rijnbach 15 Febr. 1901 7 Oct. 1905 Mien Jansen 15 Mrt. 1901 . . . 1904 t Geertrui van Geer 14 Febr. 1902 1903 — Jet Salomons „ 1906 Adri Schram „ Nov. 1903 J. J. L. Middendorp ,. 29 Jan. 1903 E. J. Haslinghuis „ 29 Oct 1908 2 Nov. 1908 H. J. Nassau Noordewier 11 Dec. 1902 4 Nov. 1903 A. W. Byvanck „ 1906 t W. Voogd „ 1905 A. H. van Ophuysen 5 Nov. 1903 18 Febr. 1908 18 Febr. 1908 NelLohr 7 Dec. 1903 1904 Martha van Doorn 18 Jan. 1905 Oct 1907 J.P.B.deJosselindeJong 20 Dec. 1904 . . . 1905 J. C. de Haan 3 Jan. 1905 1907(7) Lien van den Hoek 18 Jan. 1905 Sept. 1907 Truus van Schaick A veling h — Annie Salomons 1905 1906* F. Vreede J. van der Pant |r. — Mien Mees 21 Juni 1907 18 Juni 1909 , !50ct. 1910 23 Jan. 1913 10 April 1913 P-^y' 18 Juni 1909 21 Jan. 1912 9 Febr. 1912 F.D.K.Bosch 15Mei 1907 1914 of 1915? B. H. Vos 23 Jan. 1907 97 Leden: Geïnstalleerd: Uitgetreden: Eerelid: Corry van Slooten 15 Mei 1907 6 Oct. 1910 H. van der Veen 31 Jan. 1908 9 April 1913 H. C. A. Muller .. 5 Nov. 1910 Dina Kalshoven ., Oct. 1910 J.O. Kronig 13 Mrt. 1908 Suzev.WolzogenKühr20 Nov, 1908 9 Nov. 1909 tH.WdeRen 12 Mrt. 1909 8 Nov. 1911 J.S. Bartstra 6 Mei 1909 Jan. 1913 7 April 1913 MarievanHoytema 28 Jan. 1910 11 Mei 1911 G. Kalffjr. „ 25 Oct 1914 5 Nov. 1914 H. C. Hartevelt 26 Febr. 1910 14 Febr. 1914 A. Hoogewerff April 1910 4 Nov. 1910 JoGreidanus 15 Dec. 1910 11 Mei 1914 Co van-der Kolff 20 Jan. 1911 28 Sept. 1911 G. E. Opstelten 19 Mei 1911 12Aug. 1913 J. Gillet 7 Juni 1911 C. B. van Haeringen 18 Jan. 1912 Oct. 1912 Nannie Grondhout .. Juni 1912 Annie Kalshoven „ 4 Nov. 1913 H. Kraemer „ 2Mrt. 1916 16Mrt. 1916 t Frida ten Bosch „ 5 Oct. 1914 — MeaVerwey 12Dec. 1912 22Jan. 1917 25Jan. 1917 W.vanOorde „ 5 Oct. 1914 InePinke .. 16 Mrt. 1916 Teanne van Gelder „ 28 Sept. 1913 J.C. Opstelten „ 4 Mrt. 1916 16 Mrt. 1916 Miep Bouvy 5 Febr. 1914 opnieuw 16 Febr. 1921 CA. Mees ,. 13 Nov. 1917 W. S. Couwenberg ,. 1 Mrt. 1915 J.J. van der Leeuw 5 Mrt. 1914 ISOct. 1915 Córrie Wassenaar 20 Nov. 1914 1919 Miep Wijsman 20 Nov. 1914 1919 Corry Dicke .. 1916 R.P.A. Dozy ,. 1916 O. Damste » 1915 — Annie Verschoor 26 Jan. 1916 1920 Mien van Huffel „ 20 Sept. 1917 D. Loenen ■ 1918 W. J. W. Koster .. Nov. 1918 H. Krekel 25 Jan. 1917 1918 —J. M. Romein ., 1920 J. Ph. Duy vendak ., 1920 L. van der Linde 21 Mrt. 1917 1920 J. van Leeuwen 1917 1920 98 Namen: Geïnstalleerd: Uitgetreden: Eerelid: . Corrie Nysingh 25 Febr. 1918 1920 ]. J. Schokking „ Ernajurgens 6 Dec. 1918 opnieuw 16 Febr. 1921 f B. R. Damsté „ . 22 Sept. 1919 Dé Janssen van Raay 13Mrt. 1919 22 Sept. 1919 MitiBos 3 Febr. 1920 Greta Cohen „ J-.Suijs 17 Mrt. 1920 Liesje Andriessen 16 Febr. 1921 Marie van Bergen „ M. Bokhorst L. Brummel „ A. de la Court „ 18 Nov. 1921 B. J. Cramer von Baumgarten „ N. A. Donkersloot Lize Eiberink Jansen Lucie Elias Els Fortuin „ H. J. de Graaff Cilia de Graaff „ Miep K lei jn Jet Knierim Betsy Korvezee „ ToosMuls 9 Juli 1922 M. D. Ozinga K. J. H. Royen „ 26 Mei 1921 Aleida Smelt Wïllemien Smelt „ K. Urba „ 3 1922 R. de Koning 21 April 1921 Emilie Gooszen 26 Mei 1921 J. H. van Andel 25 Oct. 1921 Gonnie Bolten ,. 9 Sept. 1922 Pauli Boorsma Diet Cramer „ 6 Sept. 1922 W. S. Gelinck Marie de Haan „ J. van Ham „ Wies Haverhorst „ F. A. Vercammen „ E. Waisvisz „ Waterreus „ Jeanne van Willigen „ Suze van Zanten Jut m 99 BESTUREN VAN LITERIS SACRUM Praeses Abactis Quaestor 1872 Hoekstra Suringar Prakken 1873 Prakken Enklaar van Berten 1874 Hoekstra Prakken Suringar 1875 Burger Van Veen' Idzerda 1876 Niet vergaderd 1877 Kesper Singels van Stockum 1878 Burger Singels Caland Singels Houck Beversen 1879 Cala»d Kluyver Hesseling 1880 Kluyver Berlage Bèversen 1881 Kluyver De Dompierre de O vink Chaufepié 1882 Hesseling DeGrave Kips 1883 Berlage DeGrave 1884 Kluyver Craandijk 1885 Kips Matthes Van Westrheene Van Westrheene Van Eek Matthes 1886 Leopold Van Eek Van Vloten Bolderman 1887 Van Vloten Gugel Nijhuis 1888 Van Vloten De Koning Kern 1889- 1892 Niet vergaderd 1892 Hooykaas Molhuysen Colenbrander 1893 Molhuysen VanRossum Stutterheim Stutterheim Holwerda 1894 Holwerda Wolfson De Hoest 1895 Holwerda Wolfson De Vooys 1896 De Vooys Rank Molsbergen 1897 De Vooys Rank Molsbergen 1898 Rank Haak Knuttel 1899 Rank Haak Knuttel 1900 Knuttel CohenStuart Wakh 1901 Walch De Gelder Mien Jansen Van Rijnbach 1902 Van Rijnbach Haslinghuis Mien Jansen 1903 Goedhart De Gelder Bijvanck 1904 De Gelder VanOphuysen Jet Salomons 1905 VanOphuysen De Haan Jet Salomons 1906 VanOphuysen Bijvanck Martha van Doorn 1907 Mien Mees Geyl Bosch 1908 Mien Mees Geyl Bosch 1909 Geyl Bartstra Corrie van Slooten 100 Praeses Abactis Quastor 1910 Bosch Van der Veen Kalff 1911 Bartstra Hartevelt JoGreidanus 1912 Kalff JoGreidanus Kraemer 1913 Kraemer Opstelten InePinke Mea Verwey 1914 Opstelten Couwenberg Mea Verwey Mees 1915 Mea Verwey Mees Corrie Wassenaar 1916 Mees Miep Wijsman Koster 1917 Krekel Miep Wijsman Annie Verschoor 1918 Romein Annie Verschoor Duyvendak 1919 Van Leeuwen Corrie Nysingh Duyvendak 1920 Brummel Erna Jurgens Bokhorst 1922 Vercammen Cramer von Baum- Jet Knierim garten 101