901 Prijs 30 CENT, bij inteekening ƒ 0.25 DE NEDERLANDSCHE ZAAK VLUGSCHRIFTEN UITGEGEVEN DOOR DE VADERLANDSGHE CLUB De verhouding tusschen yVolk en Weermacht DOOR G. G. A. FABIUS 3 AMSTERDAM — VAN HOLKEMA & WARENDORF DE VERHOUDING TUSSCHEN VOLK EN WEERMACHT ////Z- IV ft DE VERHOUDING TUSSCHEN :: VOLK EN WEERMACHT % G. C. A. FABIUS AMSTERDAM — VAN HOLKEMA & WARENDORF De verhouding tusschen Volk en Weermacht. Een nieuwe lente en een nieuw geluid". Gorter. „Eert uwen vader en uwe moeder, opdat het ,u welga". Het was Multatuli, de criticus zonder genade, die er op wees, hoe z.i. het mooie karakter van de verhouding tusschen kinderen en ouders in dit gebod niet zijn hoogsten uitingsvorm vindt. De eerbied van het kind voor zijne ouders moet uit zich zelf opbloeien, boet in van zijn wezenlijk karakter, indien hij 't onderwerp wordt van een gebod. Dat gebod toch wijst er op, hoe in den zeer ouden tijd toestanden geheerscht moeten hebben, die dwongen tot herinnering aan een innigen band, waaraan herinnering niet noodig had mogen zijn. Eene dergelijke critiek is, min of meer gewijzigd, ook toepasselijk op eene beschouwing van de verhouding tusschen .Volk en Weermacht, want door te spreken over eene verhouding wordt de schijn gewekt, alsof hier gedacht zou mogen worden aan twee partijen, terwijl toch inderdaad Volk en Weermacht slechts een éénheid kunnen vormen. De weermacht van een gezond volk moet zijn opgebloeid uit dat volk, als een bloem uit een plant, noodwendig verschijnsel bij gunstige levensvoorwaarden. De ontwikkeling van die bloem hebben wij Nederlanders echter niet mogen aanschouwen, integendeel, er wordt nog 6 maar al te veel gedacht, dat Leger en Vloot instellingen zijn als b.v. een brandweer, waarvoor men het noodige personeel aanwijst of huurt. Men moge het betreuren of niet: wat in de natuur zich niet weert, gaat onder en verdwijnt, om plaats te maken voor 't sterkere, wat helaas nog niet behoeft te zijn de drager van 't betere. Nu ligt 't wel in onze natuur, om te gaan peinzen over deze harde wet, waartegen ons geloof in de zegepraal van het goede in verzet komt, maar wij moeten ons er voor hoeden, om bij het uitvoeren van onzen plicht tot handelen, die wet te veronachtzamen. Onze daden moeten gegrond zijn op de feiten van de werkelijkheidswereld, waarin wij leven, en niet op die eener wereld, waarin het wel schoon zal zijn om te leven, maar die nog niet tot werkelijkheid is gekomen. Wij kunnen hierbij troost putten uit de overweging, dat wij het wereldgebeuren nog van te nabij bekijken, om zuiver te kunnen waarnemen, wat inderdaad goed is voor den vooruitgang van de menschheid. De wereld heeft reeds veel hooge beschaving zien ontluiken, doch ook weer zien verdwijnen, doordat de dragers dier beschaving niet hadden zorg gedragen voor de middelen, die in hun tijd noodig waren tot verdediging van het kostbare bezit tegen minder beschaafden, die sterker waren. Ook met geestelijke goederen kan men zich niet buiten den tijd stellen. Indien het Nederlandsche Volk reeds thans waardevolle geestelijke goederen bezit, of eigenschappen, wier verdere ontplooiing van beteekenis kan worden voor de ontwikkeling der menschheid, dan hebben die geestelijke goederen alleen blijvende waarde, indien te gelijk de vereischte hoeveelheid Weerkracht aanwezig zij, om te voorkomen, dat dit kostbare 7 bezit door het ruwe géweld van anderen onder den voet worde geloopen. Men kan zeer uiteenloopend denken over de tegenwoordig zoo veel besproken „Kultur", doch men dient te erkennen, dat de dragers daarvan althans gestreefd hebben naar het bezit der noodige middelen, om haar te verdedigen en in stand te houden. Dat kan, helaas, van de dragers der Nederlandsche beschaving niet met evenveel recht gezegd worden. Prat als wij gingen op de bakermat der vrijheid, namen wij tegelijk de vrijheid, om die bakermat maar open en bloot te laten liggen, onbeschermd tegen vernietiging; ook de vrijheid, om niet te denken aan de zoo eenvoudige waarheid, dat ge zoo bitter weinig hebt aan prat gaan op waarden, die een ander naar believen af kan nemen; ook de vrijheid, om oost-indisch doof te blijven voor het geblaf der trouwe waakhonden, die het naderende gevaar opsnoven en in allerlei toonaarden daartegen waarschuwden. Thans, nu 't van de regeeringstafel is erkend, mogen wij 't zeggen zonder ons schuldig te maken aan het openbaren van geheime zaken: i Augustus 1914. vond ons Vaderland, zeer onvoldoende weerbaar. Dat de bakermat der vrijheid niet vertrapt en vernietigd is als zooveel anders, dat dankt het Nederlandsche Volk niet aan zich zelf, integendeel, het heeft slechts zonder eenige verdienste geboft, want het had vóórdien, ondanks de onbedriegelijke voorteekenen en de onheil-zwangere atmospheer, door zijne schromelijke nalatigheid als 't ware uitgelokt tot het nemen van „overpad" over de bakermat. Het is hard en droevig, om het te hooren, maar toch mag het niet verzwegen worden, dat de honderde millioenen guldens en de meer dan millioen jaren dienstplicht, die waren 8 opgebracht en geofferd voor Leger en Vloot, juist in 'tjaar, waarin de laatste steden de honderdjarige onafhankelijkheid vierden, bekroond werden met weerloosheid, toen dan toch een rustige opbouwtijd van 80 jaar Nederland in het bezit had kunnen doen zijn van een kerngezonde weermacht. Weerloos door militair-technische tekortkomingen; weerloos door gebrek aan weerbare mannén; maar bovenal weerloos doordat noch in het Leger noch in de Vloot klopte de levenbrengende hartader van een fier, zich zelf bewust volk. De lastige kefhonden kenden den diep beschamenden toestand lang en lang vóór 1 Augustus 1914, maar't schikte ons Volk niet, om naar hen te luisteren, er was veel populairder werk te doen. En daarenboven, men was gedekt: er waren personen aangewezen, die er voor moesten zorgen en er werd aan .gewerkt. Gedekt zijn, 't meest heerlijke, geruststellende en nachtrustbeschermende aller dingen voor ieder, die 't aangenaam, goedstaanderig, officiéél-welgevallig, ja zelfs — hoe dwaas 't ook klinke — geruststellend vindt, om niet door den schijn naar 't wezen der dingen te speuren. Het klinkt ons thans bijna als eene bespotting in de ooren, wanneer wij nog eens nalezen, wat er al zoo nu en dan gesproken is over onderdeeltjes op het zooveelste plan, terwijl de hoofdlijnen nog niet in ontwerp aanwezig waren en de totstandkoming maar steeds verschoven werd, alsof 't betrof een vraagstuk, dat slechts van wetenschappelijke waarde was, en alsof het niet ging om zijn of niet-zijn. Het doet denken aan zwaarwichtige consulten van knappe professoren over platvoeten enz. bij een ten doode opgeschreven tuberculoselijder. Van jaar tot jaar hebben Leger en Vloot, met schijn van weermacht, doorgeziekt met heel dure dokters-rekeningen en 9 pensionkosten, zonder dat er van eenige onrust — niet te verwarren met gemopper — bij ons Volk sprake was. En thans, nu niemand meer onbekendheid kan voorwenden over hetgeen was op i Augustus 1914, heeft men niets bemerkt van het koude angstzweet, dat b.v. bij iemand uitbreekt, die ontwaart, hoe hij langs een afgrond geloopen heeft, vertrouwende op het hek, dat bij den onmiddellijk op hem volgende bezwijkt. België, niet als Nederland door een — nu nog niet bekende — toevallige omstandigheid den dans ontsprongen, is met bittere, onherstelbare ellende gestraft geworden voor het verwaarloozen van den eersten plicht van een volk : te zorgen voor zijn voortbestaan". Had men bij ons broedervolk dien plicht tijdig begrepen, de Maas was een IJser geworden. En ondanks het feit, dat wij de ellende der Belgen vlak naast onze deur, ja zelfs in onze woningen hebben gezien, en nóg zien, blijft de rilling uit en zijn wij geneigd, om 't zaakje te zijner tijd maar weer op den ouden voet te hervatten, indien 't noodlot van den oorlog ons bespaard mocht blijven. De buitengewone inspanning der mobilisatiejaren, die tijdelijke macht geeft, wenschen wij zoo spoedig mogelijk door rustige rust te doen volgen, omdat het oorlogvoeren dan voor goed gedaan zal zijn en het duizendjarig rijk van den vrede dan zal zijn aangebroken!! Tegen de verwezenlijking van dien wensch naar rustige rust moet gewaarschuwd worden, want het wereldgebeuren zal ook na den eerstvolgenden vrede niet uit de richting gaan voor verzekeringen van zachtvoelende mannen en vrouwen, die ol zelf, óf wier geestverwanten, zich zoo schromelijk vergist hebben vóór 1 Aug. 1914. £ Daarom moeten wij zoeken naar de oorzaken der weerloosheid op 1 Augustus 1914. 10 Alleen indien de uitkomsten van dat onderzoek klaar en helder worden rondgetoeterd, bestaat er kans op verbetering. Die oorzaken zijn vele en door de onderlinge wisselwerking is niet dadelijk zichtbaar, waar de oorsprong van het kwaad ligt* Op gevaar af er van verdacht te worden, te spreken als partijdige, die niet zoekt, maar schuld wil afwentelen, moet ik de hoofdoorzaak onzer weerloosheid toeschrijven aan 't gebrek aan daadwerkelijke belangstelling van ons Volk voor zijn onafhankelijk bestaan. Deze belangstelling is niet grooter geweest dan die van den schooljongen, die wel door zijn examen zou willen komen, maar in zijn bed blijft gedurende de morgenuren, rondhannest over dag en de lijn trekt in de avonduren. Een dergelijk „willen" is niet veel minder slap dan 't geen bezwaar hebben tegen het slagen voor dat examen. Een dergelijk „willen" vlamt in den regel eerst op, als 't te laat is. Was de belangstelling voor het onafhankelijk bestaan erg zwak, die voor de weermacht was nog bloedloozer. En geen wonder. Bij de nuchtere Nederlanders werd je niet aangegaapt, indien je zoo bij gelegenheid, als 't gesprek er toe leidde, eens vertelde, dat je wel wat voelde voor de onafhankelijkheid, dat misstond niet, maar als je warm mocht loopen voor de weermacht, voor 't daadwerkelijk onafhankelijkheidsgevoel, dan kreeg je spoedig bekijk en welwillend — of niet welwillend — medelijden. De groote massa, die niet kon inzien, dat de langdurige vrede — let wel alleen in de onmiddellijke omgeving — niet was een voor goed geworden en beklijfde toestand in 't wereldgebeuren, maar slechts een onderbreking der oorlogsperioden, moest uit den aard der zaak de verbetering van hare minder goede en zelfs treurige sociale omstandigheden zien als het alles beheerschende vraagstuk dezer tijden, II waaraan al het andere ten koste gelegd moest, en kon worden. Dat de rauwe werkelijkheid nog in staat zou zijn, alle. verkregen verbeteringen met één slag te vernietigen, werd niet vermoed of geloofd. De Belgen voelen 't nu aan den lijve, hoe de noodige geldelijke en persoonlijke opofferingen, die, in vredestijd gebracht, den vijand buiten het land gehouden zouden hebben, in 't niet verzinken bij de vernietiging van alle welvaart, die 't gevolg is geweest der geheel misplaatste schrielheid. Dat het rauwe geweld veelal 't meest en 't eerst zou treffen de armsten en minst welgestelden, kon door hen niet geloofd worden vóór Augustus '14. Slechts de kapitalisten, zoo voelden genen, konden profijt hebben van een weermacht, het volk — hier in zijn enghartige beteekenis genomen — niet. Voor de meer welgestelden en de gegoeden zijn minder verzachtende omstandigheden aan te voeren dan voor de sociaal misdeelden. Niet omdat gene meer belang zouden hebben bij het onafhankelijk volksbestaan, maar wel omdat zij blijk hadden moeten geven van ruimer kijk op de dingen. Goedige vredesvrienden en vriendinnen, benevens antimilitaristen van allerlei slag, konden wel is waar — ondanks het bekorende hunner theorieën — evenmin slagen in het vormen van een grooten aanhang, maar zij zijn er wel in geslaagd — in België en in ons Land —, om een sfeer van koude onverschilligheid te helpen scheppen, waarin de lamzakkigheid ongestoord kon gaan dommelen. De Belgen zijn hun veel dank verschuldigd. De onze volgt wellicht. En zoo groeide de weermacht niet op als een kind van eigen bloed in een blij stemmende omgeving, omringd door innig goed bedoelde belangstelling en leiding, maar als een steekind in 't huis van zijn pleegouders, missend 't eerste en 12 voornaamste bij de opvoeding van 't levend wezen: koesterende liefde. . <;" Het steekind is niet mishandeld, dat niet, 't is geduld, 't heeft zelfs zijn eten en drinken, zijn kleeding en ligging gehad, maar het is nimmer beschouwd als een echt lid van 't huisgezin, dat lief en leed medeleefde. Is het dan wonder, dat het kind op zijn beurt zich in koude hooghartigheid terugtrok, zich niet innig bemoeide met de zorgen en nooden van het gezin, een scherpen kijk kreeg op de gebreken der medebewoners en ten slotte zich eenigszins aangetrokken gevoelde tot vreemden? Is het dan wonder, dat in het steekind zoo vele verkeerdheden zijn doorgegroeid, die tijdig hadden kunnen worden weggenomen of omgeleid tot deugden, indien een liefderijk oog wakend had toegezien? In het Leger en op de Vloot is die achteruitzetting steeds sterk gevoeld, bewust en onbewust. Als vanzelf zijn bij Leger en Vloot gewaarwordingen gewekt, als stonden zij eenigszins buiten het Volk, waarvan de belangen en wenschen anders waren. In het officierskorps, 't leidende en meest blijvende deel van de strijdmacht, was — als geheel genomen — wederkeerig geen overgroote belangstelling voor de volksbelangen. Wat er in het groeiende volk gistte en broeide, werd daarentegen wel eens met onverschilligheid of met min of meer vijandige oogen aangezien; van wetenschappelijke bestudeering van den aard van het Nederlandsche Volk was weinig sprake, evenmin van diepgaande kennisneming van de sociale vraagstukken. Zeer teekenend is m. i. dan ook, dat nimmer uit militaire kringen een formeerder van het kabinet is opgekomen. Even opmerkelijk is de weinige sympathie, waarmede maar al te zeer het werken der Volksvertegenwoordiging werd 13 gadegeslagen, beter gezegd, nu en dan met een toeyalligen blik werd bekeken. Leger en Vloot, zoo was een ruim verspreide meening, werden vertegenwoordigd door de Ministers van Oorlog en van Marine en deze werden eigenlijk altijd tegengewerkt door de Kamers. Nagenoeg zonder tegenspraak bleef de bewering, dat die Kamers nooit diep genoeg in den buidel hebben willen tasten voor Leger en Vloot. Een Minister, die der Kamers te slim af was, vond sympathie. En toch hadd' een onpartijdige aan de achtereenvolgende Kamers het verwijt kunnen richten, dat Zij maar steeds meer millioenen guldens en grooter contingenten toestonden, ronder de gerechtvaardigde overtuiging, dat, in algemeenen zin gesproken, er een werkelijke weermacht was, aan wie de zorg voor de onafhankelijkheid met gerustheid kon worden toevertrouwd. , In de elk jaar opnieuw herhaalde afjakker-behandehng der militaire begrootingen werd zeer onvoldoende aandacht ge. schonken aan de grondvraag: zijn wij weerbaar; zijt gij Ministers slechts bezig met het afwerken der onderdeden, met het aanbrengen der min of meer kleine verbeteringen waartoe de voortschrijdende militaire wetenschap nu eenmaal dwingt? Integendeel l .. De debatten waren niet zeldzaam laag bij den grond, zij ontaardden te dikwerf in wat schermutselingen over klachten van ontevredenen (zuivere en onzuivere) en waren een nagenoeg voortdurende teleurstelling voor ieder, die ingewijd was in de weerloosheid van ons Land, endaarbijbegreep. dat elk jaar meer werd afgegleden naar de komende ..débade . Herleest thans nog eens de belangrijkste kamerdebatten over de weermacht uit de laatste tientallen jaren, nl. die in den beroemdennachtvanStaaLenkijktvervolgensnaarhetverwoeste België, dat - als bij kruis-of-munt - evengoed het verwoeste Nederland had kunnen zijn. Dan zal U treffen, hoe zelfs toen de weerloosheid bedekt bleef. Bij dit debat en bij andere is de gevolgtrekking niet uitgesloten, dat in de Tweede Kamer slechts geschermutseld wqrd als gevolg van stroomingen in het officierskorps, zij 't dan ook, dat die stroomingen burgerwoordvoerders hadden gevonden. Dieper bestudeerd is in „de nacht van Staal" een patrouilleschermutseling te speuren vóór den grooten strijd, die helaas nog niet heeft plaats gehad, maar die na de demobilisatie zoo spoedig mogelijk zal moeten worden aangebonden en waaruit ten slotte de echte volkswil — niet volkswaan klaar en helder te voorschijn zal moeten komen. Door de nagenoeg algeheele afwezigheid van echte, doordringende belangstelling in* de weermacht bij het Volk is — zoo volkomen begrijpelijk — bij het officierskorps meer gegroeid een militaire levensopvatting-als-zoodanig dan een krachtige begeerte, om te zijn voorganger en leider van de Nederlandsche volkskracht, die ondanks zijne verschillende vormverschijningen op de uiteenloopende gebieden van het maatschappelijke, sociale en geestelijke leven een éénheid is, en waarvan óók de weermacht slechts één der uiterlijke verschijnselen kan zijn. In de buurt van het Nederlandsche huis woonde een goede buurman, bij wien het militair-zijn was opgevoerd tot een soort cultus en waarin de militair-als-zoodanig zich prettig thuis gevoelde. Is het dan zoo bevreemdend, dat de Nederlandsche beroepsmilitair — in eigen huis slechts steekind gaarne bij dien buurman vertoefde en 't militair-zijn meer ging beschouwen als de beoefening van een technisch vak dan als eene roeping ten dienste van de eigen volkskracht? De liefde tot het yak deed de besten zoeken naar arbeid en de buurman gaf te kust en te keur bevrediging voor studeerenden. IS Ik heb wel officieren van naam hooren zeggen: wat zou ik gaarne Duitschers onder mij hebben. De Nederlandsche officier, niet opgeleid voor bestudeenng van maatschappelijke en sociale vraagstukken, die dan toch in wezen den grondslag uit moeten maken van het weermachtvraagstuk; niet wetenschappelijk onderlegd in psychologie, volkenkunde, enz., kon geheel buiten zijn schuld met doordringen in het verband tusschen de volksziel van den buurman «n diens weermacht, noch achter diens gemaskeerde bedoelingen, *n hij leerde het vormverschijnsel van die weermacht beschouwen als een zelfstandig iets, dat evenals steenkool, industrie-producten, enz. geschikt was voor export, derhalve voor import in Nederland. Het zijn niet alleen de arbeiders geweest, die te veel geloofd hebben aan internationale gelijk- en gelijkvormigheid der problemen. Het volgen van het vreemde voorbeeld werd daarenboven nog bevorderd door de omstandigheid, dat het miktafr-zim zich nog niet voldoende heeft kunnen losmaken van zqn historischen oorsprong, het huurleger. Zóó werd het vreemde voorbeeld in vele dingen toonaangevend voor het officierskorps, dat door de navolging van dat voorbeeld te goeder trouw zijn plicht meende te vervullen. Het spreekt van zelf, dat die navolging volstrekt met altijd bewust geschiedde, het onderbewustzijn nam, evenals in zooveel van ons doen, ook hier dikwerf de leiding. In dit verband is veelzeggend een zin uit een Nederlandsch officieel werkje van eenigen tijd geleden: „in dit Voorschrift is ook met Nederl. terreinen rekening gehouden." Zóó kwam niet aan de orde de hoofdvraag — men mag wel zeggen de levensvraag -: hoe kunnen wij 't Nederlandsche Volk, zooals het is, met zijn deugden en gebreken, 16 en niet zooals 't wel zou kunnen zijn, of gaarne gezien werd, opvoeden tot een weerbaar volk, en hoe kunnen wij óók door middel van de weermacht bij wisselwerking geleidelijk de volksondeugden verminderen en de volksdeugden doen uitgroeien^ Zóó werd,-puttend uit vreemde litteratuur, opgebouwd een „standmodel", waarop de Nederlander had te gelijken, alsmede een dergelijk standmodel voor een Nederlandsch soldaat. Dat de vergelijking tusschen de standmodellen en de levende wezens ten nadeele moest uitloopen voor de laatsten, spreekt van zelf. En die teleurstelling deed nog meer de neiging uitgaan naar het standmodel, dat steeds meer in de gedachten de uitsluitende bezitter werd van de' onmisbare eigenschappen. Maar al voelde het officierskorps zich ook steekind in huis, het bleef samengesteld uit echte, volbloed Nederlanders, die wel door spijtigheid en teleurstelling 't mooie niet voldoende in eigen huis konden zien, maar volop bij den buurman, doch niet daardoor in wezen konden veranderen. Het standmodel werd in de gedachte aanvaard, edoch niet metterdaad nagevolgd. Een dualisme tusschen hetgeen in den geest werd aangenomen en hetgeen in de handelingen zich openbaarde, is naar mijn bescheiden gedachte kenmerkend geworden voor de Nederlandsche weermacht. Dit dualisme is in veel verschijningen terug te vinden en heeft verlammend gewerkt. Terwijl de leermeesters vermeenden te handelen als 't standmodel, maar in werkelijkheid deden als de naar 't standmodel afgekeurden, is voor de miliciens weggebleven het oer-sterke voorbeeld, dat, als uit graniet gehouden, opwekt tot navolging. Het onderbewustzijn van den leerling heeft een fijnen speurzin voor tweeslachtigheid, met het gevolg, dat bij hem niet alleen uitblijft de gunstige inwerking van het sterke en kerngezonde ; dat zijn vertrouwen in den leermeester geschokt 17 wordt, zoodat uit dien hoofde reeds 't goede gedeelte der lessen niet met gretigheid wordt opgeslurpt; maar bovendien en bovenal, dat uitsluitend het voor den leerling meest aantrekkelijke — in den regel hetgeen de minste inspanning eischt — wordt opgenomen en blijvend bewaard. Dat dualisme heeft ten slotte uitgewerkt, dat ondanks het jaarlijks bijwerken van meer dan 10,000 jongelieden naar het vreemde standmodel, het Nederlandsche Volk, waarin die bijgewerkten weder terugkeerden, vrij is gebleven van eiken invloed van dat bijwerken naar vreemd model. Ja er is zelfs geen spoor van te ontdekken, dat een zoo groote gelegenheid, om invloed uit te oefenen op het Volk, door middel van opleiding en opvoeding van tienduizenden jonge mannen per jaar, ook maar iets heeft bijgedragen tot aanvulling van de leemten in volkskracht, welke leemten wellicht verkleind hadden kunnen worden door verstandig rondzien buiten de grenzen. O, wat al jonge belangstelling en ijver heb ik na eenige maanden zien uitloogen door dat dualisme, ondanks zoo innig goed bedoelde pogingen van vele leermeesters. Hoe menige veelbelovende opleidingsafdeeling was reeds na een viertal maanden versleurd. Het afschilferen en afbrokkelen van het kunstmatige en het opgeplakte nam veeltijds ook gezonde brokken weg en veroorzaakte in elk geval invretende verwering. De zoo dikwerf besproken „malaise" is ook daarvan een gevolg geweest. Dat dualisme is na te speuren als oorzaak van veel kwaad, het heeft zijn stempel gedrukt op het karakter onzer weermacht. Bestudeer sommige onzer voorschriften of regelingen; van huisüit min of meer onbewuste nabootsingen — of erger nog — van vreemde voorbeelden, vertoonen zij op vele plaatsen den i8 invloed van het dualisme, 't zij als gevolg van het dualisme van de vervaardigers, 't zij als gevolg van den volksinvloed, die nu en dan — te pas en te onpas, te hooi en te gras — dwong tot een soort genoegdoening aan meer niet-vreemde opvattingen, waarmede nog .niet gezegd zij, dat daarmede het echt Nederlandsche sterk op den voorgrond werd gebracht. Het dualistisch product werd, als natuurlijk gevolg, wel eens een misgeboorte, waarvan de onschadelijkheid dikwerf verkregen werd door echten dood of door doodverklaring krachtens sleurrecht. Niet ten onrechte wordt rondgezegd, dat een Hollandsche order slechts 24 uur duurt. De bekende, en niet bekende, geschiedenissen van den paradepas, reservekader enz. vertoonen veel sporen van 't rukken en trekken in tegengestelde richtingen. Het dualisme laat zich vooral loonend bestudeeren bij eenvoudige opleiders, die leerling waren van een tweeslachtigheidsstelsel, en thans, b.v. bij den Landstorm, zelfstandig — buiten het vroegere verband — aan hun leerlingen trachten bij te brengen, wat is blijven hangen aan uiterlijkheden van het zelf vroeger ondergane stelsellooze. Het steekind in huis moest verliezen het krachtige vertrouwen in eigen kunnen en kennen, waar het zich bij voortduring meer voelde vakman eener internationale wetenschap dan voorman van een kerngezond volk, dat als zoodanig de levenskracht voelt van zijn eigen arbeid. Bij den knappen buurman was alles veel beter. Er is ondanks de „malaise" door verschillende officieren veel en hard gewerkt. In den loop der tijden is veel tot stand gebracht, maar helaas niet als bij een monumentaal bouwwerk, waarbij elke arbeid den voltooiingsdag doet naderen en de geestelijke gedachte verder doet kristalliseeren. De vele »9 arbeiders hebben ieder op eigen houtje wat gedaan, veelal niet lettend op den arbeid van anderen, zoodat wel opgestapeld maar niet gebouwd werd. Indien men kennis neemt van wetenschappelijk werk buiten de militaire vak-litteratuur, dan wordt men daarin getroffen door het stelselmatig doorwerken van allerlei arbeiders, die als 't ware geen steen aandragen, of zij hebben eerst vastgesteld, waar een voorganger geëindigd was, of zij hebben eerst tot zeker punt weggebroken, wat zij vermeenden te moeten afbreken van dien voorganger. In de militaire literatuur daarentegen treft in de eerste plaats het ontbreken van gevoel voor systematologie. Het opgestapelde materiaal — voor zooveel niet verouderd — zou niet te benutten zijn dan na veel systematischen arbeid. Hoe weinig van stelselmatigen arbeid gesproken mag worden, blijkt o. a. wel klaar uit eene mededeeling van den Minister van Oorlog bij het begin der mobilisatie, dat de wet op de inkwartiering, die op den staat van oorlog en beleg, die op de inundaties, die op de verboden kringen en die op de onteigening met elkaar in strijd zijn op het gebied, dat zij gemeenschappelijk bestrijken. De rechtsverhouding tusschen het burgerlijk en het militaire gezag en die van den burger tegenover het militair gezag in buitengewone omstandigheden zweven. Enz. enz. Hier is geen plaats voor het bekende argument, dat de opleidingstij d te kort is, hier helpt geen verwijzing naar de schrielheid der volksvertegenwoordiging, hier moet naar andere oorzaken gezocht worden. Wij vinden ook hier een uiting van het ongezonde in de verhoudingen, dat ik hierboven heb trachten aan te duiden. De grondoorzaak van de weerloosheid schuilt bij het Nederlandsche Volk, dat geen krachtig, alles beheerschend 20 verlangen had naar een weermacht, doch deze slechts zoo'n beetje heeft geduld, gedeeltelijk uit sleur, gedeeltelijk om redenen van internationaal fatsoen. Het draagt daardoor zelf de schuld van het verschrompeld groeien van een Leger en van een Vloot, die geen wortels hadden in de diepere lagen van de volksziel. De wisselwerking — op elk gebied waar te nemen — deed ook hier haar invloed gelden en, zooals immer, vergrootend het goede of het ondeugdelijke grondverschijnsel. Het dualisme in het officierskorps heeft aan eigen arbeid bij de opleiding der soldaten zeer veel van de blijvende waarde ontnomen, maar daarnaast mag niet verzwegen worden, hoe afwezigheid van belangstelling van ons Volk voor die opleiding de levenwekkende adem daaraan heeft onthouden. Vraag onze overigens zoo flinke Nederlandsche jongens geen overschot van toewijding aan den „dienst", als het Volk zelf dien bestempelt met de - ras-echt Nederlandsche — uitdrukking „flauwe kul". En vraag aan een leermeester geen heilig vuur, als de ouders lachen om de onverschilligheid van den leerling en deze er geen enkel belang in ziet, om zich in te spannen. Hier zij als voorbeeld eens gewezen op het invretende gedrag van mallengers, i) simulanten en aggravisten, die, hoewel zelf slechts een klein procent vormende, de psyche der massa sterk beïnvloeden. Het Volk heeft goedig het gemallenger toegelaten, zoo al niet aangemoedigd, en daarmede zelf veroorzaakt, dat zijne persoonlijke en geldelijke opófferingen voor een groot deel waardeloos werden. i> Wellicht verwant aan „malingre". proeft men in deze kazerne-uitdrukking ook iets van de kenmerken van den booUfhouder, van den luibuis en van andere slappetinussen. 21 Plotseling is opgelaaid een vlam van verontwaardiging over de behandeling van den soldaat door den militairen geneeskundigen dienst en eene commissie werd belast met het overwegen van maatregelen tot verbetering. Als die commissie goed doorvorscht, dan zal zij veel goede voorstellen o. m. tot technische verbetering kunnen doen, maar ook die verbeteringen zullen het kwaad niet in zijn grondoorzaak aantasten, als het Nederlandsche Volk niet zóó gaat voelen voor haar weermacht, dat de jongeling, die krachtens den volkswil moet opgeleid tot weerman, het als eene ernstige tekortkoming in zijn burgerschapsplichten gaat beschouwen, rich door schijnziekten te onttrekken aan den plicht, waartoe de gemeenschap hem roept. De simulant en aggravist voelt heel goed, dat hij geen kans loopt op minachting van de zijde van het publiek i) en zoo maakt hij rijkelijk gebruik van de vele middelen, om ziekte of ernst van ziékte voor te wenden, ten einde maar te kunnen luibuizen — en daardoor helaas het arbeiden af te wennen. Hij heeft 't zoo hard en wordt zoo afgejakkerd. En, als per dag duizenden bootafhouders gefingeerde symptomen van ziekte voorwenden, om toch maar vrij te zijn van wat inspanning, dan is het wantrouwen van den geneesheer in den enkeling, die van die zelfde symptonen te goeder trouw opnoemt, voor een groot deel aan die duizenden te wijten, en dan is de mogelijke dood van dien enkeling in de eerste plaats een ernstige aanklacht tegen hen. Zelfs in de strafrecht-wetenschap neemt men aan, dat het regelmatig ontkennen door de schuldigen ten nadeele komt van de werkelijk onschuldigen. Wil men het wangedrag dier duizenden vergoeilijken met I) Hem wordt als achterblijver of uitvaller in de dorpen 't meeste toegestopt. 22 de bewering, dat niet gesimuleerd wordt, waar een goede geest bestaat, dan valt daartegen aan te voeren, dat daarmede lang niet alles gezegd wordt, wijl de goede geest niet iets is, dat uitsluitend zou afhangen van de verantwoordelijke leiders. Een opleider is daarenboven geen „Übermensch". Hoe kon mooi opbloeien een begeerte naar een goed ingerichten militairen geneeskundigen dienst, waar de soldaat zelf een wereld van schijnzieken wist te scheppen. Men alarmeert nu eenmaal niet ongestraft met het valsche geroep: „de wolfl de wolf!" De tekortkomingen van de zijde der opleiders waren vele en al is een groot deel daarvan verklaarbaar, wat verklaarbaar is, is nog niet altijd te verontschuldigen, ik verzwijg dit niet, maar even openhartig wil ik er op wijzen, dat heeL wat arbeidskracht, arbeidslust en liefde voor 't goede doeL bij de opleiders verdroogd en verschrompeld is door 't droevig gedrag van vele jongelieden, die zelfs bij een groote meerderheid wisten te kweeken een geest van onverschillige slapheid en mopperende luiheid, waartegen elke bezieling ten slotte bot slijt. Een deel der jongelieden werd niet door de ouders overgegeven aan een hoogere school in volkskracht, maar evenals belastingpenningen gezonden naar den belastingambtenaar^ aan wien persoonlijk verweten wordt, dat er belastingen betaald moeten worden i). Niet gedragen door de volkswil kon zelfs de meerderheid van goedwilligen niet blijvend weerstand bieden aan het i) De militie wet acht hen, die meer dan 6 maanden ge vangenisstraf hebbenondergaan, onwaardig om militair te zijn. Een stelsel met een hooge bedoeling. In de practijk worden al verzoekschriften ingediend, om krachtens verkregen recht tot die onwaardigen te mogen behoorenl 23 door de bootafhouders en luibuizen belachelijk maken van belangstelling en ijver-toonen. Het peil der oefeningen is daardoor gedaald en deze doen maar al te veel denken aan een repeteerende breuk van verveling, die nooit opgaat ondanks de toevoeging van steeds meer herhalingen van hetzelfde. Als een der voorstanders van een zeer korten opleidingstijd richt schrijver dezes tot ons volk het verwijt, dat het wapens draagt naar het kamp van den tegenstander en ons in ons hemd laat staan. Ik breng gaarne hulde aan de vele miliciens, die zich trouwhartig gaven. Ik heb aan hen persoonlijk heel wat uren van groot genot te danken, maar dat mag mij er niet toe brengen, om te verzwijgen, dat ik ook anderen gekend heb. De oplossing van het kadervraagstuk is moeilijk geworden, waar zooyele miliciens duidelijk hebben uitgesproken, dat zij niet gecommandeerd willen worden door meerderen uit dezelfde lichting afkomstig of in hetzelfde dorp woonachtig. Dat gecommandeerd worden is niet hun eigen zaak, doch — laat ik het maar zeggen, al drukt het 't niet goed uit — van de tegenpartij. In het steekind hebben zich ondeugden kunnen ontwikkelen, die bij een belangwekkend toezien van echte ouders tijdig gewied zouden zijn geworden. Op tijdperken van verwaarloozing zijn tijdperken van onhandig ingrijpen gevolgd, waardoor in het hoogere en lagere kader wel eens slapheid is ontstaan, die op haar beurt de waarde van de school in volkskracht heeft verminderd. Indien viel aan te toonen, dat alle fouten der weermacht op i Aug. '14 de schuld waren van het officierskorps en indien ik het boetekleed zou moeten aantrekken voor mijn betoog hierboven, dat het Nederlandsche volk daarbij in 24 vrijwaring moet worden geroepen, dan zou ik op hetzelfde oogenblik het recht verkrijgen, om te beweren, dat het geen volk geoorloofd is, zijn hoogste belangen te laten verwaarloozen, door wie dan ook. De weermacht is zijn zaak, niet die van de lasthebbers of bewindvoerders. Het kruis-of-munt-bestier van het toeval — naar den mensch gesproken — heeft Nederland na i Augustus 1914 twee jaar lang tijd gegeven, om te herstellen, wat was nagelaten in 80 jaar van vrede, toen, tegen de kleinste opofferingen, een weermacht geleidelijk had kunnen opschieten, mede groeiend met het vele, wat in ons volk tot wasdom is gekomen. Nu is het in hooge spanning geschied ten koste van millioenen aan fancy-prijzen op de wereldmarkt en ten koste van een groot deel der volkskracht. Afgescheiden van andere overwegingen mag er hier misschien wel de aandacht op worden gevestigd, hoe de opofferingen, in vredestijd voor de weermacht reeds onder de mobilisatie groote rente zouden hebben opgebracht. Want, nietwaar, hoe zou de geweldige druk der mobilisatie veel gemakkelijker zijn gedragen *geworden, indien op 1 Aug. '14 de weermacht had bestaan uit 800.000 weerbare mannen, waarvan b.v. elk I/4. gedeelte slechts 3 maal 2 maanden van de 24 als veiligheidsmacht onder de wapenen zou zijn geweest. Wat zouden dan tal van vraagstukken zonder groote nadeelen voor het volk zijn opgelost geworden. En wat zou de weermacht zelf daarvan groote voordeden hebben kunnen trekken, bezien van uit een oefeningsoogpunt. Dat begrijpt een ieder, die gedurende de laatste 2 jaren in den troep heeft medegeleefd. Hoeveel jaren geleden is reeds door de voormannen vaa Volksweerbaarheid gestreden voor de lichamelijke opvoeding — 25 onderdeel der harmonische ontwikkeling van geest en lichaam — als grondslag voor de geoefendheid van den weerbaren manl Thans moet in de mobilisatie met snel-athletiek worden ingehaald, wat werd nagelaten, toen het kon plaats hebben in gezonden zin. Och, op welk gebied moeten niet distels gelezen worden, waar de sikkel voedzaam koren in weelde zou hebben kunnen neerleggen I! 1 Indien het kruis-of-munt-bestier ons mocht vrijlaten van de oorlogsellende, en derhalve ons nationaliteitsgevoel niet door het rauwe geweld zal worden aaneengedonderd tusschen moker en aanbeeld, ten koste van onnoemelijk veel leed en onberekenbare materieele schade, dan ... dan zullen wij zelf eindelijk uit het rauwe geweld om ons heen lessen moeten putten voor de eerst komende pauze van vrede in het schokkend wereld-gebeuren. Acht en een half jaar geleden heb ik de eer gehad, in de „Vereeniging tot beoefening van de Krijgswetenschap" o.a. het navolgende te zeggen : „Wij moeten komen tot eene Weermacht, die één is met het Volk en waarin de hartslag van dat Volk luide klopt. Dan eerst zal de taaiheid van het Nederlandsche Volk en de innige liefde voor den eigen' bodem in daden kunnen worden omgezet in de worsteling om de onafhankelijkheid. Indien die worsteling niet wordt aanvaard met het besliste voornemen, om de geheele volkskracht in te zetten, dan is de nederlaag reeds vooraf beslist en zijn de opofferingen van het verloren gegane gedeelte des volks nutteloos geweest. Als die worsteling zal moeten worden aangegaan, dan zal ook alles offervaardig moeten worden ingezet, omdat slechts 26 dan alleen de goede uitslag verzekerd is. Minder dan heele kracht verzwakt niet alleen naar verhouding in sterkte, maar in nog veel grootere mate in moreelen zin; ja zij benadeelt de ontwikkeling van onze volkskracht op elk gebied. Onze georganiseerde volkskracht kan niet vernietigd worden. Om tot ons ideaal te komen is noodig een huwelijk tusschen Volk en Leger, geen mariage de raison, maar een innig gelukkig huwelijk uit liefde". Heeft thans de geweldige worsteling om ons heen van deze dagen niet voor iedereen zonneklaar aangetoond, dat inderdaad een oorlog tusschen volken niet is het vechten tusschen wat soldaten, tusschen wat vertegenwoordigende elftallen op groote schaal, maar dat de geheéle volkskracht, in zijn meest ruime beteekenis, moet worden ingezet en dat ieder soldaat zich met geheel zijn ziel moet voelen als een kind van zijn volk? Als het Nederlandsche Volk niet gaat inzien, dat de weermacht zoo al niet de hoogste dan toch de meest krachtige uiting moet zijn van volkskracht en volkswil, dan is het niet alleen overbodig, om de weermacht wat te gaan uitbreiden en oplappen, maar zelfs misdadig. Want in de te verwachten worsteling om het bestaan zullen zelfs geen groote getallen aan strijders het noodlot alleen kunnen afwenden, dat zal alleen kunnen worden gewrocht door de tot zijn hoogste spankracht opgevoerde volkskracht. En misdadig is het, wanneer wij slechts voor den schijn honderduizende levens opofferen en millioenen schats vernietigen laten. Een weerbaar volk, óf geen man en geen cent, slechts tusschen deze geweldige tegenstellingen kan eene keuze gedaan worden. Het willen eten van twee ruiven tegelijk — ik herhaal het — is misdadig. 27 Voor de twijfelaars tusschen afschuw van geweld en liefde voor het eigen land zij kort maar krachtig nog eens herhaald : Wie niet Wil vechten voor eigen recht en vrijheid zal óf hebben te vechten als slaaf voor anderen óf zal als weerspannige vallen onder ruw geweld, daarbij nog de zijnen overleverende aan dat zelfde geweld, doch gevochten zal er worden, zoolang de wereld-geschiedenis nog niet geschreven wordt met mooie, of zelfs verhevene, theorieën, maar met de rauwe daad. Ons past geen ziekelijke jeremiade over hetgeen zoo lief en aardig geweest zou hebben kunnen zijn, indien wij niet leefden in onzen tijd doch reeds in de eenmaal komende tijden; hier helpt slechts aanpakken en getuigen. Het Nederlandsche Volk zal onmiddellijk na het afnemen van den geweldigen druk der omgeving, die het dwingt tót hoog opgevoerde spankracht, zeer ernstig hebben te beraadslagen over het scheppen der voorwaarden, waarin een Ned. Weermacht snel tot wasdom kan komen. Er moet nu uitgemaakt worden, waarheen gekoersd zal worden. Dit is geen z. g. militair vraagstuk, maar een vraagstuk, waarbij iedereen heeft mede te spreken, die zich heeft laten voorlichten door verschillende voormannen op dit gebied en den moed der zelfstandige meening bezit. „Daar moet veel strijd gestreden zijn", die veelzeggende uitspraak van onzen Camphuysen in zijn bekend spreukgedicht zal ook bewaarheid worden bij ons zoeken naar de oplossing. Dat deert niet, mits wij bij den komenden strijd der meeningen maar steeds doordrongen blijven van het einddoel van dien strijd: een Nederlandsche weermacht. Dat doel is niet in eens te bereiken, daarvoor is in de tijden, die achter ons liggen, te veel nagelaten, maar er zal 28 reeds dadelijk kracht geput worden uit de omlijning van het doel en van de wegen, die daarheen zullen leiden. Er zal opwekkende invloed uitgaan van het spreken over onze grootsche plannen. Dan van militaire zijde geen geheimzinnigheid meer, die naast zeer twijfelachtige voordee/en hoogst ernstige nadeelen medevoert en die wellicht alleen bewerkt, dat de mogelijke belager onzer vrijheid veel beter op de hoogte is van de leemten in onze weermacht dan de Nederlanders zelf. De weermacht moet zoo sterk zijn, dat openbaarheid slechts aan het voorbehoedend afwerend karakter daarvan kan ten goede komen i). Het weermacht-vraagstuk is een der vele sociale vraagstukken, die om oplossing roepen, en die slechts kunnen worden opgelost door beraadslaging in alle deelen van het volk, omdat het vraagstukken zijn van hoogere orde dan vraagstukken van enkel technischen aard. In de oplossing daarvan moet weerklinken de volksziel, die hen levenwekkenden adem in blaast. Voor ieder moet het duidelijk worden, wat het Nederlandsche Volk zal kunnen bereiken. Geen afwisselend gescharrel meer in allerlei richtingen, naarmate van het inzicht van de toevallige machthebbers, maar een welbewust voortbouwen van de lasthebbers aan het groote volksgebouw. De tijden zijn nu rijp, óf zij worden 't nooit voor ons Land. Als het gebeuren van den grootsten krijg der geschiedenis in onze dagen ons geen les is, dan zijn wij ongeneeslijk doof en blind. i) De weinige ware hoofdgeheimen zullen dan tevens des te veiliger bewaard blijven bij de enkele ingewijden. Die te veel wil omvatten houdt slecht vast. 39 Als 't Volk eenmaal duidelijk zal hebben getoond, een weermacht te willen, neen, meer nog: een weermacht te eischen, dan zullen de militair-deskundigen met verjongde krachten zich hoopvol gaan wijden aan de nieuwe taak. Er schuilen ook op dit gebied groote krachten in ons Volk, wien 't zal gelukken, de wenschen van het Volk in daden te verwezenlijken en de volkskracht tot zijn hoogste waarde op te voeren. Dan zal ineenvallen de muur van koude onverschilligheid met zijn glasscherven en prikkeldraad van wantrouwen en antipathie tusschen de Weermacht en het Volk. Dan zal het Volk met vertrouwende belangstelling gadeslaan het werk van zijn weermacht-voormannen in dienst van de opvoeding in volkskracht; de jongelingschap zal gaan begrijpen en gevoelen, dat de opofferingen, die van haar gevraagd worden, moeten komen ten bate van het Volk en dat het zich blijmoedig geven aan den weerplicht is een burgerdeugd. Dan zal het officierskorps inzien, dat geen roeping voor het vak bestaanbaar is zonder groote liefde voor het Volk in al zijne geledingen en zonder groote belangstelling voor alle vraagstukken en voor alles, wat in dat Volk leeft en groeit. Op hoogere scholen zal het die vraagstukken leeren bestudeeren. Dan zal naar beide zijden gevoeld worden de alles omkeerende verandering sedert den tijd, dat gevochten werd met huurlingen. De tucht der huurlingen had tot grondtoon: je zult je zaken doen, daarvoor betaal ik je, omdat de huurder van strijders de zekerheid moest hebben, dat zijne huurlingen hem in de gevaarlijke oogenblikken niet in den steek zouden laten. 3° De gehoorzaamheid, des noodig met gevaar voor den dood of voor levenslange ellende, blijft eisch voor den weerman, omdat zij is een levensvoorwaarde voor samenwerking onder eenhoofdige leiding op een veld van verschrikking, maar de verhouding tusschen leider en geleiden is toch geheel in wezen veranderd. De leider van thans leidt ten bate der geleiden. De grondtoon der tucht moet dus zijn: vergeet de zaak van ons Volk niet, al spant 't er om. Dan zullen de voormannen in 't maatschappelijke en sociale leven de aanvoerders worden in de weermacht. Dan zal verbroken worden de verlammende betoovering uitgaande van het standmodel van den nabuur, dan zal terugkeeren het zelfvertrouwen in eigen kracht. Het Nederlandsche Volk, dat op zoo menig gebied getuigt van kennen en kunnen, zal ook haar eigen weermacht kunnen scheppen. Dadelijk na de ontspanning zal door alle mannen en en vrouwen i) gekozen worden een volksvertegenwoordiging op grond van de verkiezingsleuze: de organisatie onzer weermacht. Die vertegenwoordiging zal ons geven : algemeene oefenplicht en bovendien organisatie van allen tot samenwerking bij een onverhoopt opgedrongen verdediging van ons volksbestaan. Er zal komen een raad van verdediging, die blijvend zal leiden, waar ministers en legeraanvoerders slechts kort kunnen i) Wij zullen dan wellicht glimlachend terugzien op ons beëindigd getwist over algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen als een zeer zwaar-op-dehand zijn over een vraagstuk van hoofdzakelijk formalisme. Want de invloed van den geest van een volk is grooter dan die van het kiesrecht Ook met ttesrecht kan de volkswil worden geremd, en ook zonder kiesrecht kan zij leidend zijn. 3» blijven. Een raad van onafhankelijke personen, wien 't lidmaatschap wordt opgedragen op grond van hun gebleken groote belangstelling voor dit sociale vraagstuk van de eerste orde. Niet een eere-college van achtenswaardige personen, maar een werkend lichaam van krachtige figuren, voor wien geen onderdeel van het sociale leven vreemd is. Een nieuwe lente en een nieuw geluid 1 De opbouw en de voltooiing van het gebouw onzer weermacht zal, in wisselwerking, versterken onze volkskracht op elk gebied; versterken den nationalen band tusschen de verschillende stroomingen en partijen; versterken ons nationaal bewustzijn; versterken ons gevoel van durf en kunnen; en ten slotte versterken ons vertrouwen in rustigen vredesarbeid, omdat aan een krachtig, kerngezond volk geen overpad gevraagd zal worden. Dan zal over oorlog of vrede, over 't voortbestaan van ons Volk niet meer gedobbeld worden met kruis-of-munt 1 Moge alzoo uit ons Volk opkomen de krachtige eisch naar een echte weermacht, opdat deze zal kunnen opgroeien als een bloem uit een plant, als een noodwendig natuur-verschijnsel bij gunstige levensvoorwaarden. Bloem en plant, die elkaar aanvullen en vervolmaken tot een schoon geheel. Juli 1916. DE NEDERLANDSCHE ZAAK VLUGSCHRIFTEN UITGEGEVEN DOOR DE VADERLANDSGHE CLUB Tot heden verschenen: No. 1. Prof. Mr. J. A. VAN HAMEL, Grondslagen van Nationale Politiek. „ 2. Prof. Mr. D. P. D. FABIUS, De Troonopvolging. „ 3. W. H. VLIEGEN, Het Socialisme en de Vredesbeweging. „ 4. J. H. DEI BEL, De Scheldekwestie. „ 5. G. G. A. FABIUS, De Verhouding tusschen Volk en Weermacht. „ 6. G. G. VAN EVERDINGEN, Kaptein der Artillerie. De Opleiding der Officieren. "*»* Prijs per brochure 30 Gent. Bij inteekening . . 25 Cent. Uitgaven van VAii HOLKEMA & WARENDOP*7 — AMSTERDAM