INVALIDITEITSWET. WET van 5 Juni 1913, Staatsblad No. 205, tot verzekering van Arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom. Zooals deze wet is gewijzigd bij de wetten van 29 Juli 1916, Stb. No. 341; 1 Mei 1917, Stb. No. 358;2i Maart 1919, Stb. No. 128 en 1 November 1919, Stb. No. 623 met WIJZIGINGSWETTEN EN VERWIJZING NAAR BIJGEVOEGDE UITVOERINGSBESLUITEN EN MINISTER1ËELE BESCHIKKINGEN. P. NOORDHOFF — 1920 — GRONINGEN PRIJS fi.75. Bij bestelling van 25 Ez. a f 1.65. INVALIDITEITSWET. WET VAN 5 JUNI 1913, STAATSBLAD No. 205, TOT VERZEKERING VAN ARBEIDERS TEGEN GELDELIJKE GEVOLGEN VAN INVALIDITEIT EN OUDERDOM. ZOOALS DEZE WET IS GEWIJZIGD BIJ DE WETTEN VAN 29 JULI 1916, STB. No. 341; 1 MEI 1917, STB. No. 358; 21 MAART 1919, STB. No. 128 EN 1 NOVEMBER 1919, STB. No. 623. MET WIJZIGINGSWETTEN EN VERWIJZING NAAR BIJGEVOEGDE UITVOERINGSBESLUITEN EN MINISTERIËELE BESCHIKKINGEN P. NOORDHOFF GRONINGEN 1920. L. S. Op den eersten druk van de Tekstuitgaaf der Invaliditeitswet volgt thans de daarbij aangekondigde uitgaaf van deze Wet met de Algemeene maatregelen van bestuur en Ministeriêele beschikkingen ter uitvoering, waarnaar bij de betreffende artikelen wordt verwezen. In het Aanhangsel zijn die Besluiten en Beschikkingen geplaatst niet in chronologische orde, doch tot meer gerief van den gebruiker in volgorde van de artikelen waarop zij betrekking hebben; in ie Inhoudsopgaaf zijn die artikelen met vette letters aangegeven. Het afdrukken ondervond eenige vertraging daar enkele van de laatst verschenen Koninklijke Besluiten vroegere Besluiten wijzigden. Om verdere vertraging te voorkomen zijn eenige Beschikkingen niet ingevoegd doch achteraan geplaatst. Tm slotte volgt een niet te uitgebreid Alphabetisch Register. Voor mededeeling van opgemerkte drukfeilen, die nooit geheel te vermijden zijn, houdt de bewerker zich aanbevolen. Rotterdam, Feb. 1920. J.M.BOUSCHOLTE. INHOUDSOPGAAF. Blz. 1 Koninklijk besluit van 25 September 1918, (Stb. no. 551), tot instelling van een Ministerie van Arbeid . 9 IN V ALIDITEITS WET. EERSTE AFDEELING. Algemeene bepalingen. Organisatie. Artikelen 1—30.... 10 TWEEDE AFDEELING. Van de verzekering van een rente. Artt. 31—343 .... 17 HOOFDSTUK I. Van den omvang der verzekering. Artt. 31—70 ...... 17 § 1. Van de verplichte verzekering. Artt. 31—68 . ... 17 A. Uitzonderingen op-, voortduren van- en vrijstelling van verzekeringsplicht. Artt. 32—53 17 B. Begin en einde der verzekering. Artt. 54—57. ... 23 C. Loonklassen. Artt. 58—68 25 § 2. Van de vrije verzekering. Artt. 69—70 27 HOOFDSTUK II. Van het voorwerp der verzekering. Artt. 71—179 .... 27 § 1. Van de invaliditeits-en ouderdomsrente. Artt. 71—81. 27 § la. Van de weduwenrente. Artt. 81a—81g 30 § 2. Van de weezenrente. Artt. 82—92 31 § 3. Van de vrije rente. Artt. 93—98 • • 32 § 4. Van de geneeskundige behandeling en intrekking van rente. Artt. 99—122 33 § 5. (Vervallen). § 6. Van aanvraag en toekenning van rente. Artt. 136 —162 : f § 7. Van genot der rente. Artt. 163—171 44 § 8. Van aanvraag, toekenning en genot van vrije rente. Artt. 172—179 46 INHOUD. 5 HOOFDSTUK III. Blz. Van de premie. Artt. 180—343 47 § (. Van het bedrag der premie. Artt. 180—185 .... 47 § 2. Van de verplichting tot betaling der premie. Artt. 186—212 49 § 3. Van de ontheffing van de verplichting om premie te betalen. Artt. 213—330 53 § 4. Van de betaling van premiën voor militairen. Artt. 221—225 54 § 5. Van de wijze-van betaling der premie. Artt. 226—237. 56 § 6. Van het opmaken van rentekaarten. Artt. 238—258. 59 § 7. Van de betaling in zegels. Artt. 259—276 .... 64 § 8. Van de betaling in geld. Artt. 277—286 68 § 9. Van het buiten gebruik stellen, vereffenen en inwisselen van rentekaarten. Artt. 287—311 ...... 70 § 10. Van controle, geschillen, verzuimen. Artt. 312—338. 76 § 11. Van de vrije premie. Artt. 339—343 . 83 DERDE AFDEELING. Van het beroep. Art. 344—352 83 VIERDE AFDEELING. Overgangs-, Straf- en Slotbepalingen. Artt. 353—411 ... 87 HOOFDSTUK I. Overgangsbepalingen. Artt. 353—379 HOOFDSTUK II. 87 Strafbepalingen. Artt. 380—406 96 HOOFDSTUK III. Slotbepalingen. Artt. 407—411 102 ^ Omtrent het inwerking treden van verschillende artikelen der wet, zie de mededeeling op blz. 104. AANHANGSEL. Wijziging en uitvoering der Invaliditeitswet. a. Wijzigingswetten. Bias.1) Wet van 29 Juli 1916, Stb. no. 341, tot wijziging van art. 411 der I.W. . 105 „ 1 Mei 1917, Stb. no. 358, tot wijziging van art. 349 der I.W 105 „ 21 Maart 1919, Stb. no. 128, tot wijziging van art. 374 der I.W. (en betreffende toepassing van artt. 127, 133, 369 en 370, sedert 1 Januari 1919) 105 „1 November 1919, Stb. no. 623, tot wijziging der I.W. 107 b. Uitvoeringsbesluiten en ministeriëele beschikkingen. Besluiten ter uitvoering van de Invaliditeitswet Artikel 18, vastgesteld bij K. B. 5 Juni 1919, Stb. no. 273 119 . 27 (1), b, c, d, e, f, g, vastgesteld bij K. B. 10 Juni 1919, Stb. no. 324 121 27 (1), b-g en Kon. Besl. 10 Juni 1919, (Stb. nos. 324 en 325,) artt... enz. Beschikking v, d. Minister v. Arbeid van 17 Juni 1919, no. 2703, gewijzigd 20 Novembei 1919, no. 5718 . . 259 27 (1), b-g en 342 en K. B. 6 Sept. 1919. St. no. 559, artt. enz. en K. B. 10 Juni 1919 (Stb. no. 324). Beschikking v. d. Min. v. Arbeid van 13 Januari 1920 no. 202. 289 27 (1), a en h, vastgesteld bij K. B. 11 October 1919, Stb. no. 599 132 „ 30 (2). Portvrijdombesluit (intrekking K. B. 5 Maart 1914, Stb. 142), vastgesteld bij K. B. 18 September 1919, Stb. no. 573 136 37 (3); 40 (1), a, b; 40 (3); 40 (6); 41 (4); 43 (2); 50; 57 (2); 87 i. v.m. 409; 197 (2) en 221 (3), vastgesteld bij K. B. 28 Nove^mber 1919, Stb. no. 791 . . . . 142 61 (2 en 3); 63 (4) en 65 (1), vastgesteld bij K. B. 21 November 1919, Stb. no. 761 . . . . a 169 85 (2), 143 (2) en 152/, vastgesteld bij K. B. 20 November 1919, Stb. no. 759 173 113, vastgesteld bij K. B. 15 November 1919, Stb. no. 752 176 137 (2) en 153 (3), vastgesteld bij K. B. 20 November 1919, Stb. no. 760 177 AANHANGSEL. 7 Blz. Artikel 164 (3), vastgesteld bij K. B. 10 October 1913, Stb. no. 388 .178 176, vastgesteld bij K. B. 4 October 1919, Stb. no. 590. 179 223 (3) en 224, vastgesteld bij K. B. 27 December 1919, Stb. no. 990 - 180 230 (4) en 231 (1) vastgesteld bij K. B. 22 November 1919, Stb. no. 764, gewijzigd, 16 Januari 1920, Stb. no. 25 186 243, vastgesteld bij K. B. 13 Maart 1919, Stb. no. 107 189 250 (1), vastgesteld bij K. B. 23 October 1919, Stb. no. 608 195 „ 255. Beschikking van den Minister van Arbeid 12 Nov. 1919, no. 5566. Stct. 16 Nov. 1919 no. 243 . 195 258 (2), vastgesteld bij K. B. 14 Augustus 1919, Stb. no. 539 . . . . ? . . 203 329 en 331, vastgesteld bij K. B. 17 December 1919, Stb. no. 814 204 341 (1), vastgesteld bij K. B. 21 November 1919, Stb. no. 763 210 341 (2, i. v.m. 1) vastgesteld bij K. B. 2 December 1919, Stb. no. 797 205 343 en 352 (2), vastgesteld bij K. B. 6 September 1919, Stb. no. 559 210 349 I.W. (en 2, 12, 78 Beroepswet), vastgesteld bij K. B. 11 Juni 1917, Stb. no. 460 217 368, vastgesteld bij K. B. 21 November 1919, Stb. no. 762 223 369 en 370, vastgesteld bij K. B. 19 Juli 1913, Stb. 3301. g. 17 Juni 1916, Stb. 279 224 369 en 370. vastgesteld bij K.B. 25 Juli 1913, Stb. 334, laatst gewijzigd, 15 Nov. 1918, Stb. 591 230 369 en 370, vastgesteld bij K. B. 10 Augustus 1914, Stb. 405, laatst gewijzigd 16 Jan. 1920, Stb. no. 24. 232 375, vastgesteld bij K. B. 12 December 1914, no. 36, Stct. 19Dec. 1914 no. 298 239 375, vastgesteld bij K. B. 8 April 1919, Stb. no. 156. 255 375 (1) i. v. m. 373 (3) vastgesteld bij K.B. 26 November 1919, Stb. no. 774 234 375. Besch. v. d. Minister v. Arbeid, St. Ct. 16 Dec. 1919 no. 264 235 8 AANHANGSEL. Blz. Artiksl409 i. v.m. 357, vastgesteld bij K. B. 10 Juni 1919, Stb. no. 325 257 411, vastgesteld bij K. B. 12 Juni 1913, Stb. no. 272 258 411, vastgesteld bij K. B. 19 Juni 1913, Stb. no. 281 258 411, vastgesteld bij K. B. 25 Augustus 1913, Stb. no. 359 ..... 258 411, vastgesteld bij K. B. 27 Mei 1919, Stb. no. 268 259 Alphabetisch Register. 304 UITTREKSEL. 9 BESLUIT van den 25sten September 1918, (Staatsblad No. 551), tot instelling van Departementen van Algemeen Bestuur die den naam zullen dragen (van Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Weten• schappen en) van Ministerie van Arbeid. UITTREKSEL. Wij Wuhelmina, Enz., Enz., Enz. Op het rapport — enz. Den Raad van State gehoord, enz Gezien het nader rapport van enz. Gelet op artikel 77 der Grondwet, Hebben goedgevonden en verstaan: Met ingang van heden: I. enz.; II. enz.; III. in te stellen een Departement van Algemeen Bestuur dat den naam zal dragen van „Ministerie van Arbeid"; IV. aan het hoofd van laatstgenoemd Departement de zorg op te dragen voor de uitvoering van: a. de wetten en Koninklijke besluiten betreffende: het tegengaan van overmatigen, gevaarlijken arbeid van jeugdige personen en van vrouwen, de beveiliging bij het verblijven in fabrieken en werkplaatsen en bij het uitvoeren van bouwwerken onder grooteren dan den atmosferischen luchtdruk, het tegengaan van de bijzondere gevaren voor veiligheid en gezondheid, verbonden aan steenhouwersarbeid, de bescherming van personen, werkzaam bij het laden en lossen van zeeschepen, het verbod om phosphorlucifers te vervaardigen en de regeling van het vervoeren, invoeren en ten verkoop voorhanden hebben daarvan, het stoomwezen, de Kamers van Arbeid, de inrichtingen welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken; de wettelijke verzekering van werklieden tegen geldelijke gevolgen van ongevallen, de ziekteverzekering van arbeiders, de verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom, de werkloosheidsverzekering; de arbeidsbemiddeling, de Raden die hun medewerking verleenen bij de uitvoering van wettelijke regelingen betreffende de arbeidersverzekering; de uitoefening der geneeskunde enz. b. de verdere bestuurshandelingen, die verband houden met de onder a bedoelde Wetten of Koninklijke besluiten; een en ander voor zooveel noodig onder voorbehoud van wettelijke voorziening en in elk geval met dien verstande, dat de zorg enz. INVALIDITEITSWET. WET van den 5den Juni 1913, (Staatsblad No. 205), tot verzekering van arbeiders tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom, — zooals deze wet is gewijzigd door de Wetten van 29 Juli 1916, Staatsblad No. 341, 1 Mei 1919, Staatsblad No. 350, 21 Maart 1919, Staatsblad No. 128, en 1 November 1919, Staatsblad No. 623. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenscheSjfe.» \" lijk is dat arbeiders verzekerd zijn tegen geldelijke gevolgen van invaliditeit en ouderdom en dat in verband daarmede voorzieningen worden getroffen tegen invahditeit; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: EERSTE AFDEELING. ALGEMEENE BEPALINGEN. ORGANISATIE. Omschr^vin- Art. 1. In deze wet wordt verstaan onder: gen- de Bank: de Rijksverzekeringsbank; Ongevallenfonds: het fonds, waarin gestort worden de gelden, aan de Bank toekomende krachtens de Ongevallenwet 1901; Invahditeitsfonds: het fonds, waarin gestort worden de gelden, aan de Bank toekomende krachtens deze wet; Onzen Minister: Onze Minister, met de uitvoering van deze wet belast. (K.B. 25 September 1918, Stb. no. 55-f). De artikelen of gedeelten van artikelen gemerkt * zijn gewijzigd door de Wet van 1 November 1919, Stb. no. 623. De verwijzing naar Koninklijke Besluiten geschiedt verder als volgt: Stb. 1919 no. .., art. ... INVALIDITEITSWET. 11 Art. 2. Onder Nederlanders worden in deze wet begrepen Nederlandsche onderdanen ingevolge de wet van 10 Februari 1910 {Staatsblad no. 55). Art. 3. Onder echtgenoot wordt in deze wet verstaan de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot. * Art. 4. Onder arbeider wordt in deze wet verstaan ieder, Arbeider, die den leeftijd van 14 jaar heeft bereikt, niet in werkelijken militairen dienst is en in loondienst arbeid verricht binnen het Rijk en tegen loon van niet meer dan 1200 gulden per jaar. Art. 5. Onder arbeider wordt in deze wet ook verstaan ieder, Arbeid buiten die in loondienst arbeid verricht buiten het Rijk doch overigens het Rijkvoldoet aan de bepalingen van het vorig artikel, mits hij dien arbeid verricht in een in Nederland gevestigde onderneming en hij: «. binnen het Rijk woont, of b. als schipper of schepeling dienst doet op een vaartuig, dat in den regel naar Nederland terugkeert. Art. 6. Voor de berekening van loon volgens deze wet worden OntvaagsteH medegerekend ontvangsten van derden, welke van invloed zijn van derdeBop de voorwaarden der arbeidsovereenkomst. Art. 7. 1. Bestaat het loon geheel in verstrekkingen in natura, Loon in matura dan wordt het geacht niet meer dan 1200 gulden per jaar te bedragen. 2. Voor de toepassing van deze wet worden onder verstrekkingen in natura begrepen huisvesting en onderricht. Art. 8. 1. Bestaat het loon gedeeltelijk in verstrekkingen in natura, dan wordt, zoo noodig, ter bepaling of het loon meer dan 1200 gulden per jaar bedraagt, de geldswaarde van die verstrekkingen in verband met de plaats van verstrekking geschat door den Raad van Arbeid. 2. Ten aanzien van een schipper of schepeling wordt als plaats van verstrekking beschouwd de plaats, waar het vaartuig in den regel ligt, wanneer het niet vaart. Art. 9. .1. Is het bedrag van het loon wisselvallig, dan geldt, Wisselvallig ter bepaling of het loon meer dan 1200 gulden per jaar bedraagt, loonhet gemiddeld inkomen over de laatste drie jaren, waarin wisselvallige inkomsten zijn genoten. 2. Was het bedrag van het loon wisselvallig over een korter voorafgaand tijdvak dan drie jaren, dan geldt als loon het gemiddeld inkomen over dat kortere tijdvak. 3. Indien niet over het geheele voorafgaande jaar wisselvallige inkomsten zijn genoten,. wordt het bedrag van het loon 12 INVALIDITEITSWET. door den Raad van Arbeid geschat. Deze schatting vervalt, zoodra de wisselvallige inkomsten over een vol jaar genoten zijn. Gezamenlijk Art. 10. 1. Het loon door verschillende personen te zamen loon. onverdeeld genoten, wordt, ter bepaling of het loon meer dan 1200 gulden per jaar bedraagt, geacht door ieder voor een gelijk deel te zijn verdiend. 2. Kinderen beneden 14 jaar blijven bij de berekening buiten aanmerking. 3. Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien blijkt van een andere verhouding dan in dat lid genoemd. Alsdan blijft ook het tweede lid buiten toepassing. Werkgever. Art. 11. 1. Onder werkgever wordt in deze wet verstaan ieder, in wiens dienst arbeid wordt verricht door een arbeider. 2. Wordt de arbeid verricht in dienst van twee of meer personen, dan is ieder hunner voor de nakoming der verplichtingen, bij of krachtens deze wet den werkgever opgelegd, aansprakelijk en is ieder hunner bevoegd tot het uitoefenen der rechten, bij of krachtens deze wet den werkgever toegekend. Wettelijke ver- Art. 12. Heeft de werkgever een wettelijken vertegenwoortegenwoordiger diger, dan is deze mede aansprakelijk voor het nakomen der van werkgever verplichtingen bij of krachtens deze wet aan den werkgever opgelegd. De werkgever zelf is in dat geval niet aansprakelijk, indien de loonen der arbeiders niet door hem of op zijn last worden uitbetaald. Schipper. Art 13. De schipper of die dezen vervangt is ten aanzien van de arbeiders in dienst op het vaartuig, waarover hij het gezag voert, mede aansprakelijk voor het nakomen der verplichtingen bij of krachtens deze wet aan den werkgever opgelegd. Buitenslands Art. 14. Ten aanzien van arbeiders, in dienst van een buitensgevestigde lands gevestigden werkgever, wordt, voor zooveel betreft de uit» werkgever. voering dezer wet, als werkgever beschouwd hij, die ter plaatse waar de werkzaamheden hier te lande worden verricht, met de leiding daarvan is belast. Art. 15. De werkgever, die binnen het Rijk geen woonplaats heeft, en niet overeenkomstig artikel 18 één of meer personen heeft aangewezen voor de nakoming der bij of krachtens deze wet hem ten aanzien van alle arbeiders, in zijn dienst opgelegde verphchtingen, is verplicht een woonplaats binnen het Rijk te kiezen. Rechtspersoon Art. 16. Ten aanzien van arbeiders, in dienst van een wederals werkgever, keerige verzekering of waarborgmaatschappij, of van een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, worden de leden van het INVALIDITEITSWE1. 13 bestuur, voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet, als werkgevers beschouwd. Art. 17. 1. Ten aanzien van arbeiders in dienst van het Rijk Pubiiekrechteof van een ander pubhekrechtelijk lichaam geldt, voor zooveel Uik lichaam als betreft de uitvoering dezer wet, als werkgever de persoon, die werksevefde onmiddellijke leiding heeft van den tak van dienst, waaraan de verzekerde is verbonden. 2. Ten aanzien van arbeiders in dienst van het Rijk kan bij algemeenen maatregel van bestuur een andere regeling gemaakt worden. Art. 18. 1. De werkgever is bevoegd een persoon in zijn Aanwijzing dienst, die belast is met leiding of opzicht of uitsluitend met van een peradministratieve werkzaamheden, aan te wijzen voor de nakoming so»11. die als der bij of krachtens deze wet aan den werkgever opgelegde ver- werkeever plichtingen. De aanwijzing kan betrekking hebben op alle arbeiders, geldt' in dienst van den werkgever, of op een bepaald gedeelte dier arbeiders. 2. De' aanwijzing heeft geen kracht, als zij niet door den aangewezene is medeonderteekend. Zij kan door den werkgever worden ingetrokken en door den aangewezene worden opgezegd. Zij vervalt, wanneer de aangewezene niet meer in dienst van den werkgever is. 3. Door aanwijzing overeenkomstig dit artikel geldt de aangewezene, voor zooveel betreft de nakoming der hierboven bedoelde verplichtingen, als werkgever. 4. Het formulier der aanwijzing wordt door Ons vastgesteld, Stb. igig no. 275. Stb. 1919 no. 324, art. 21a. 5. De aanwijzing kan door den Verzekeringsraad, met ingang van den door dezen te bepalen, aan werkgever en aangewezene mede te deelen dag, worden vervallen verklaard. Art. 19. Wanneer voor de toepassing dezer wet het aantal Berekening weken moet worden berekend, wordt een jaar gerekend op 52 van aantal weweken, een kwartaal op 13 weken en een maand of een gedeelte kenvan een maand, meer dan 28 dagen bedragend, op 4 weken. - Art. 20.* 1. De middelen voor de dekking der uittekeeren Middelen, renten, der te verkenen geneeskundige behandeling en toelagen en der administratiekosten worden gevonden door het heffen van premiën van de werkgevers van verzekeringsplichtige arbeiders en van de verzekerden en door een jaarlijksche bijdrage van het Rijk gedurende vijf en zeventig jaar van een en twintig en een half millioen gulden. * 2. De storting der Rijksbijdrage heeft voor het eerst plaats 14 INVALIDITEITSWET. in de maand van het jaar, volgende op dat, waarin artikel 31 in werking treedt, en verder jaarlijks in dezelfde maand. 3. Het Rijk schiet aan het invaliditeitsfonds de gelden voor, noodig voor de uitgaven van dat fonds, zoolang dat fonds geen eigen middelen bezit. * 4. De krachtens het voorgaand lid voorgeschoten gelden worden met de renten, berekend tegen vijf ten honderd 's jaars, ingehouden van de eerste der Rijksbijdragen, in het eerste lid van dit artikel voorgeschreven. Uitvoering der Art. 21. De uitvoering der verzekering wordt opgedragen verzekering. aan ne^. bestuur der Bank,, aan de Verzekeringsraden en aan de Raden van Arbeid. Art. 22. 1. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 61; 170; 189; 226, tweede lid; 286; 301, tweeden volzin; 357, eerste en vierde lid; en 407, treedt de Raad van Arbeid zelf op, behoudens het bepaalde in artikel 42 der Radenwet. 2. Alle overige zaken, de uitvoering der verzekering betreffende, aan den Raad van Arbeid opgedragen, worden door het bestuur afgedaan. 3. De Raad van Arbeid bepaalt onder goedkeuring van den Verzekeringsraad welke aangelegenheden als bedoeld in het vorige lid door den voorzitter zullen worden afgedaan. Het bestuur is bevoegd de afdoening van een bepaalde zaak aan zich te trekken. 4. De voorzitter zorgt voor de afdoening van de zaken, die volgens de bepalingen dezer wet door het bestuur moeten worden afgedaan, zoolang de eerste volzin van het derde lid niet is uitgevoerd. Art. 23. De Raden van Arbeid volgen bij de correspondentie met en het opzenden van stukken en rentekaarten aan het bestuur der Bank de voorschriften door dit bestuur gegeven. Uitgaven en Art. 24. 1. De kosten, welke voor de Raden van Arbeid ontvangsten voortvloeien uit bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, der Raden van ^ ^ T jjen bij voorschot voldaan en komen ten laste der Bank. Arbeid. _.. J ,, . iijji. 2. De wijze, waarop deze kosten worden vastgesteld ot begroot, alsmede de wijze, waarop de vastgestelde of begroote kosten door de Bank aan de Raden van Arbeid worden terugbetaald, wordt door Ons geregeld. 3. De wijze en tijd, waarop de Raden van Arbeid de door hen geïnde premiën aan het bestuur- der Bank verantwoorden en het bedrag daarvan afdragen, wordt door Ons geregeld. Bevoegdheid. Art. 25. 1. Bevoegd is de Raad van Arbeid van het gebied waar de arbeider pleegt arbeid te verrichten. INVALIDITEITSWET. 15 2. Wanneer hij geen arbeid pleegt te verrichten, of wel arbeid pleegt te verrichten in meer dan één gebied, of buiten het Rijk en wanneer het betreft het toezicht op of de geneeskundige behandeling van een arbeider aan wien invaMiteilsrente is toegekend of de toekenning of intrekking eener rente, is bevoegd de Raad van het gebied, waar de arbeider woont. 3. Woont hij op een vaartuig, dan is bevoegd de Raad van het gebied, waar het vaartuig in den regel ligt, wanneer het niet vaart. 4. Is geen Raad bevoegd volgens de bepalingen der eerste drie leden, dan is bevoegd de Raad van het gebied waar de arbeider zijn werkelijk verblijf heeft, of, heeft hij zijn werkelijk verblijf niet binnen het Rijk, de Raad van het gebied waar hij het laatst heeft gewoond. 5. De bepalingen van dit artikel zijn mede van toepassing waar het betreft personen die niet arbeider zijn. Art. 26. Een vordering tot betwisting van de bevoegdheid van een Raad van Arbeid, op grond dat die Raad niet volgens het vorige artikel is aangewezen, is niet-ontvankelijk. Art. 27. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden Algemeene bepalingen vastgesteld betreffende: maatregel v a. het hooren van getuigen en deskundigen door het bestuur bestuurvan de Bank of van den Raad van Arbeid of door een Raad van Arbeid of den voorzitter van een Raad van Arbeid, huh verplichting om te verschijnen, en om, behoudens het verschoomngsrecht, bedoeld bij het derde lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering, getuigenis af te leggen of diensten als deskundige te verkenen, de oproeping, de tegenwoordigheid van partijen bij het verhoor, het verhoor van getuigen of deskundigen van partijen, en de vergoeding voor reiskosten en voor tijdverlies; Stb. igig no. $gg. b. de wijze, waarop registers van verzekeringsphchtigen bij de Raden van Arbeid worden ingericht en bijgehouden; inrichting der registers naar het kaartenstelsel kan worden voorgeschrevenStb. igig no. 324. Besch. Min. v. Arb. 17 Juni 1919, St. Ct. no. 144.' c. de wijze, waarop rentekaarten, renteboekjes, verklaangen, kenmsgevingen, bevelen, beslissingen en andere stukken worden uitgereikt aan den betrokkene, alsmede den dag, die als dag van uitreiking geldt; bij de regeling wordt in acht genomen, dat uitreiking ook mogelijk moet zijn zonder medewerking van den betrokkene, of wanneer deze geen bekende woon- of verblijfplaats heeft; Stb. igig no. 324. d. het verzenden van stukken aan het bestuur van de Bank 16 INVALIDITEITSWET. of van een Raad van Arbeid, of aan een Raad van Arbeid of den voorzitter van een Raad van Arbeid, en het doen van aanvragen, opgaven, verzoeken, mededeelingen en verklaringen aan het bestuur van de Bank of van een Raad van Arbeid of aan een Raad van Arbeid of den voorzitter van een Raad van Arbeid; bij de regeling wordt in acht genomen, dat zooveel mogelijk, en wanneer de betrokkene niet schrijven kan, altijd, gelegenheid moet bestaan de aanvragen, opgaven, verzoeken, mededeelingen en verklaringen mondeling of door een gemachtigde te doen; Stb. 1919 no. 324. e. het beginnen en eindigen van termijnen en mededeehng daarvan aan de betrokkenen; / het geven van inlichtingen en herinneren aan bevoegdheden en verplichtingen door de Raden van Arbeid betreffende alles wat de uitvoering dezer wet betreft; Stb. 1919 no3*4g het doen van mededeelingen aan elkander door Bank, Verzekeringsraden en Raden van Arbeid; S/6. 1919 no. 3*4h de gevallen waarin en den maatstaf naar welken vergoeding voor reiskosten en vergoeding voor tijdverhes wordt verleend aan verzekerden, die zich verplaatsen moeten om te voldoen aan een oproeping, krachtens een bepaling van § 4 van Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling gedaan, of om geneeskundig onderzocht of behandeld te worden, de gevallen waarin en de voorwaarden onder welke op die vergoeding voor raskosten een voorschot kan worden gegeven alsmede de wijze, waarop het voorschot wordt verhaald, indien de reis met gedaan wordt. Stb. 1919, no. 599. £ vm—,*» 2. Deze bepalingen kunnen verschillend zijn voor verschillende deelen des lands. ' j ~.i,jj;J Aansprakelijk Art. 28. Het Rijk is zonder eenig voorbehoud aansprakelijk heid van het yoor de betaHng door de Bank van de ingevolge deze wet toeRijk- gekende renten en uitkeeringen. . zegel en regis- 8 Art 29. 1. Alle stukken opgemaakt ter uitvoering van betratie' palingen, bij of krachtens deze wet gegeven, zijn vrij van Het recht van zegel en van de formaliteit van registratie.-) 2 Het eeLe lid is niet toepasselijk op dwangbevelen noch op verzoekschriften aan den burgerlijken rechter en de daarop verleende beschikkingen. ■ R , Posterijen. Art. 30. 1. De diensten, door de posterijen aan de üank te bewijzen, worden door het Rijk bekostigd. -^^eTwet 1917, art. 98 en Registratiewet 1917. in Verz. Nederl, Belastingwetten (Mart. Nijhoff) nos. 10 en 1 1. invaliditeitswet 17 2. Voor brieven en verdere stukken, welke den dienst der Bank en, voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet, den dienst der Raden van Arbeid betreffende, wordt vrijstelling van port voor11?11 6 ƒ f Verlanet' van het ^ht vfrschulSgd voor de gewone aanteekemng verlèend. Stb. igig no *7? * §e1 ,Van VerHeS Van brieven of ^dere stukken, voor welker aanteekemng geen recht is voldaan, is het Rijk geen schadevergoedmg verschuldigd. S TWEEDE AFDEELING. VAN DE VERZEKERING VAN EEN RENTE. HOOFDSTUK I. Van den omvang der verzekering. § l. Van de verplichte verzekering. wefis *ïhfdel ~ V°°r Z0°Ver hiJ niet in ^ze Verplichte ver¬ wet is uitgezonderd of krachtens haar van den verzekering- ***«--* plicht is vnjgesteld _ is verphcht om zich te verzekeren Overeenkomstig het in deze wet bepaalde. S \ ? de SevaUen biJ deze wet bepaald, heeft de verphcht- ■ verzekerde recht op een rente (verplichte rente) inglval vïi invahditeit en na het bereiken van den 65-jarigen leeftrjd a gevaUen, bij deze wet bepaald, hebben bovendien zijne weduwe en zijne kinderen beneden 14 jaar rechT op e™ rente (weduwenrente onderscheidelijk weezenrinS). ? A. Uitzonderingen op-, voortduren van- en vrijstelling van verzekeringsplicht. r^'^^^JT^T^^^^ de arbeider' ^ niet Arbeid van Wn verPucht-vfzekerd is en die, niet bij wijze van beroep k<*'<* duur. tegen loon arbeid verricht, wanneer hij alleen in buitenïwoné gevallen tegen Joon arbeid van korten duur verricht § C tijd van 35 ^t^f*^ is de beider, die den leef- 35 jaar. Art 34 E th6eft 6v Wet reeds ^plicht-verzekerdis. iS r ni^r vSSesssa- de arbeider die ^— defS^n^r^r^ ^ ^ ***** Jï 2 18 invaliditeitswet. Pensioenge- Art 3^ Niet verzekeringsplichtig is de arbeider in dienst bUek-fedchte-U van een publiekrechtelijk lichaam, wien door den werkgever bij lijk lichaam), verordening pensioen is verzekerd bij invaliditeit en ouderdomindien door Ons verklaard is, dat de verordening aan de wet, telijke vereischten voldoet, én dat de uitkeering der pensioenen voldoende gewaarborgd is. 5/6. jojo no. 324, art. 21b. Art. 37. 1. De verordening moet voldoen aan de volgende vereischten: a. voor het aannemen van invaliditeit worden geen strengere eischen gesteld dan bij deze wet; b. het recht op ouderdomspensioen wordt niet op lateren leeftijd verkregen dan volgens deze wet; * b1. voor het toekennen van weduwenreüte worden geen strengere eischen gesteld dan bij deze wet; * c. het weezenpensioen eindigt niet vóór het bereiken van den leeftijd van 14 jaar; * d. de regeling is voor de verzekerden gemiddeld ten minste even gunstig als die van deze wet; e. voor het geval, dat de dienst verlaten wordt voordat recht op pensioen voor onbepaaldën tijd is verkregen, is de uitbetaling verzekerd van het bedrag, bedoeld in het derde lid van-artikel 41. 2. De verklaring dat de verordening aan de wettelijke vereischten voldoet, en dat de uitkeering der pensioenen voldoende gewaarborgd is, kan door Ons worden ingetrokken. 3. Wanneer de verklaring door Ons ingetrokken wordt, treedt ten aanzien van personen, aan wie een pensioen is toegekend, de Bank in de plaats van het pubhekrechtelijk lichaam. Overigens worden de verzekerden geacht, gedurende den tijd, na het in werking treden van artikel 31 verstreken, dat de in dit artikel bedoelde pensioenregeling op hen van toepassing was, volgens deze wet bij de Bank verzekerd te zijn geweest. Het publiekrechtelijk lichaam is'verphcht de Bank deswege schadeloos te stellen, met inachtneming van hetgeen te dien aanzien bij algemeenenmaatregel van bestuur zal worden bepaald. Stb. igigno.ygi. . Spoorwegar- Art. 38. Niet verzekeringsphchtig is de arbeider in dienst beiders. van een ondernemer van een spoorwegdienst als bedoeld bij de wet van 9 April 1875 [Staatsblad no. 67) tot regeling van den dienst en het gebruik der spoorwegen, en voor wien een regeling betreffende pensioen bij invahditeit en ouderdom is vervat in een bij de wet bekrachtigde regeling of in een zijn dienstvoorwaarden betreffend reglement. Echter geldt in het laatstgenoemd invaliditeitswet. 19 geval de uitzondering alleen, indien het bedoelde reglement is vastgesteld hetzij door de bestuurders van den spoorwegdienst m overeenstemming met den met de uitvoering der wet van 9 Apnl 1875 (Staatsblad no. 67) belasten Minister, hetzij door dezen krachtens bij algemeenen maatregel van bestuur verleende bevoegdheid. Stb. igig no. 324, art. 21b. Art. 39. 1. Niet wrzekeringsplichtig is de arbeider, voor pensioengewien de voorwaarden voor een pensioen bij invahditeit en ouder- ™*tigde 5?aLn ^ °P VerZ06k van den werkgever; zoo de in dat hd bedoelde pensioenregeling zal worden uitgevoerd door een ondernemingsfonds, wordt de verklaring niet gedaan dan op een gemeenschappelijk verzoek van den werkgever en daTfonds 3- De werkgever of het ondernemingsfonds, is verphcht nen\ibeStUUrrder ^ ™* de uivoering aaLari ng f te brengen' ^enkomstig het dieng aangaande bij algemeenen maatregel van bestuur bepaalde, en 20 INVALIDITEITSWET. aan dat bestuur op diens verzoek alle verlangde inlichtingen te verstrekken omtrent het beheer der gelden, waaruit de pensioenen der verzekerden moeten worden betaald en van alle daarop betrekking hebbende boeken en bescheiden inzage te verleenen. 4. De verklaring wordt door Ons ingetrokken: a. wanneer de werkgever of, zoo de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een ondernemingsfonds, dat fonds zulks verzoekt; b. wanneer de in het eerste lid bedoelde pensioenregehng wordt opgeheven; c. wanneer een wijziging in die pensioenregeling in werking treedt, zonder vooraf door Ons te zijn goedgekeurd; d. wanneer de zekerheid, in het eerste lid bedoeld, met langer voldoet aan de eischen, deswege bij algemeenen maatregel van - * ' bestuur gesteld; e. bij niet-voldoening aan een der bepalingen van het derde ud. 5. De verklaring kan door Ons bij een met redenen omkleed besluit worden ingetrokken, wanneer een Raad van Arbeid of het bestuur der Bank aan Ons de intrekking heeft verzocht op grond dat de gelden, waaruit de pensioenen der verzekerden moeten worden betaald, niet goed worden beheerd, of op grond dat ten gevolge van de pensioenregeling de onder die regeling vallenden of de Bank schade lijden. 6. Wanneer de verklaring door Ons ingetrokken wordt, treedt ten aanzien van personen, aan wie een pensioen is toegekend, de Bank in de plaats van den werkgever of het ondernemingsfonds. Overigens worden de verzekerden geacht, gedurende den tijd, dat de in dit artikel bedoelde pensioenregeling op hen van toepassing was, volgens deze wet bij de Bank verzekerd te zijn geweest. De werkgever en, zoo het zekerheid heeft gesteld, ook het ondernemingsfonds, is verphcht de Bank deswege schadeloos te stellen, met inachtneming van hetgeen te dien aanzien bij algemeenen maatregel van bestuur zal worden bepaald. Stb. 1919 no. 79 r. : 7. Onder ondernemingsfonds in den zm van de artikelen 40, 41 en 42 wordt mede begrepen: a. een fonds, verbonden aan meer dan één onderneming; b. een fonds van bepaalde werkgevers gezamenlijk. 8. Voor de toepassing van dit artikel wordt met een onderUittreden uit neming gelijkgesteld een inrichting. Stb. 1919 no. 324, art. 21b. een bijzondere Art 41* j j)e arbeider, die onder een der artikelen 35, pensioenrege- ' 39' q{ 4Q yalt doch krachtens artikel 51 verzekeringsling. ' Invaliditeitswet. 21 plïchtig blijft, is over den tijd, gedurende welken de in die artikelen bedoelde pensioenregeling op hem van toepassing is, van rechtswege ontheven van de verplichting om premie te betalen. Betaalt hij niettemin over dien tijd premie, dan worden, indien het derde lid van dit artikel te zijnen aanzien wordt toegepast, die premiën niet in aanmerking gebracht voor de berekening van den wachttijd en de bepaling van het rentebedrag, maar wordt ria het verlaten van den dienst de waarde van die premiën door de Bank aan hem uitgekeerd. * 2. De arbeider, die onder een der artikelen 35,36, 38, 39 of 40 valt; op het tijdstip waarop de in die artikelen bedoelde pensioenregeling op hem van toepassing werd, den leeftijd van 35 jaar nog niet had bereikt en niet verplicht-verzekerd was; en den in die artikelen bedoelden dienst zonder een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen verlaat, wordt geacht verplicht-verzekerd te zijn geweest gedurende den tijd, na het in werking treden van artikel 31 verstreken, dat de in de artikelen f) 36, 38, 39 of 40 bedoelde pensioenregeling op hem van toepassing was. 3. Voor den in een van de voorgaande leden bedoelden arbeider, die den dienst verlaat zonder een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen, wordt (behoudens het bepaalde in het zesde lid) door den werkgever, wiens dienst wordt verlaten, aan de Bank uitgekeerd de voor dien arbeider benoodigde wiskundige reserve. Hetzelfde geschiedt voor den arbeider, die met een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen dien dienst heeft verlaten, doch wiens pensioen later komt te vervallen. Alsdan wordt de arbeider geacht dien dienst zonder zoodanig pensioen te hebben verlaten op het oogenblik, waarop hij den dienst met pensioen verliet. "4. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag en de wijze van tijd van uitkeering der wiskundige reserve worden bij algemeenen maatregel van bestuur regelen gesteld. Stb. igigno. ygi. 5. Het bestuur der Bank draagt zorg voor het opmaken en uitreiken van een rentekaart en van een renteboekje, uit welk een en ander blijkt van den tijd waarover en de loonklasse waarin voor den arbeider wordt geacht te zijn gestort. 6. Voor de betaling, genoemd in het derde lid, voor den arbeider die den dienst verliet van een werkgever, als bedoeld in artikel 40, is eventueel ook aansprakelijk het ondernemingsfonds, zoo het zekerheid heeft gesteld. Die betaling geschiedt voor arbeider, die krachtens de in artikel 38 vermelde dienstvoor- *) Hier is bij de Wet igig Stb. no. 623, niet ingevoegd „35". 22 INVALIDITEITSWET. Geldelijke gevolgen van bijzondere pensioen-regelingen van ondernemingen. Vermogensbelasting. Inkomstenbelasting1) (Bedrijfsbelasting) Vreemdelingen. waarden deelgenoot was van een pensioenfonds, door dat fonds. Art. 42. De betaling van de wiskundige reserve, bedoeld in'het derde lid van artikel 41, wordt opgeschort, indien de arbeider uit den dienst van een der werkgevers, bedoeld in de artikelen 36, 38, 39 en 40, overgaat in dienst van een anderen zoodanigen werkgever en de nieuwe werkgever, en eventueel ook het nieuwe ondernemingsfonds, alle geldelijke verphchtingen overneemt, welke ten aanzien van dien arbeider rusten op den vroegeren werkgever en op het vroege ondernemingsfonds. Van het overnemen dier verphchtingen moet blijken uit een schriftelijke verklaring van het bestuur der Bank. Art. 43. 1. In elke wetenschappelijke balans der Bank moet rekenschap worden gegeven of en zoo ja tot welk bedrag er schade gebleken is voor de Bank ten gevolge van de bepahng dat, de arbeiders, bedoeld in artikel 40, niet verzekeringsphchtig zijn. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven betreffende de wijze van berekening dier schade. Stb. igig no. ygi. 3. De bedoelde schade zal geen invloed mogen uitoefenen op het bedrag der premiën of der renten, doch wordt door het Rijk vergoed. Art. 44. Niet verzekeringsphchtig is de arbeider, die zelf of wiens echtgenoot aangeslagen is in de vermogensbelasting. * Art. 45. Niet verzekeringsphchtig is de arbeider, die zelf of wiens echtgenoot aangeslagen is in de inkomstenbelasting naar een inkomen van meer dan twee duizend gulden. Art. 46. 1. Niet verzekeringsphchtig zijn de bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen arbeiders, die vreemdeling zijn en werkzaam in een niet hier te lande gevestigde onderneming, in de gevallen, onder de voorwaarden en gedurende den termijn, bij dien maatregel bepaald. 2. De termijn kan bij algemeenen maatregel van bestuur verlengd worden, maar bedraagt met inbegrip van de verlenging niet meer dan twee jaar. Art. 47. Niet verzekeringsphchtig is de arbeider, die vreemdeling en niet Rijksingezetene is, en die in een onderneming van publieke vermakelijkheden anderen arbeid verricht dan het bedienen van bezoekers. Art. 48. Niet verzekeringsphchtig is de arbeider die vreemdeling is en buiten het Rijk woont, tenzij hij in een onderneming arbeid verricht of de werkgever binnen het Rijk woont. Art. 49. De bepalingen van de voorgaande drie artikelen J) In het Stbl. 1919 no. 623, art. VI, is de kantmelding niet gewijzigd. INVALIDITEITSWET. 23 blijven buiten toepassing, indien de arbeider uit hoofde van anderen dan den daar bedoelden arbeid verzekeringsphchtig is. Art. 50. De arbeiders, bedoeld in artikel 33, die buiten hun Verzekering toedoen niet verplicht-verzekerd zijn geweest, worden in de ver- leiders van puuiie verzeKenng opgenomen, wanneer zij voldoen aan de voor- jer waarden, bij algemeenen maatregel van bestuur gesteld. Bij dien maatregel kunnen tevens ten aanzien van de hier bedoelde arbeiders afwijkende voorschriften worden gegeven betreffende den wachttijd en het berekenen van den grondslag der rente. Stb. igig no. ygi. Art. 51. 1. De verplicht-verzekerde, die ophoudt te voldoen Voortgezette aan de voorwaarden voor verzekeringsphcht, blijft verzekerings- verzekeringsphchtig, totdat de verzekering is vervallen. plicht- 2. Tot zoolang wordt hij als arbeider beschouwd. Art. 52. 1. Vrijgesteld van den verzekeringsphcht wordt op Vrijstelling, zijn Verzoek door den Raad van Arbeid de arbeider, die aantoont, dat hij het vooruitzicht heeft om binnen eenige jaren een loon van meer dan 2000 gulden per jaar te genieten en dat loon te blijven genieten, en die niet reeds verplicht-verzekerd is noch geweest is. 2. De vrijstelling wordt verleend voor een termijn van niet korter dan 1 en niet langer dan 2 jaar. Stb. igig no. 324, art. 4. 3. De vrijstelling kan op verzoek van den arbeider telkens worden verlengd voor een bij de verlenging te bepalen termijn van niet korter dan 1 en niet langer dan 2 jaar, behoudens dat de geheele duur der vrijstelling niet meer dan 5 jaar mag bedragen. 4. De vrijstelling wordt op verzoek van den arbeider door den Raad van Arbeid ingetrokken. Art. 53. 1. Van de vrijstelling van den verzekeringsphcht geeft de Raad van Arbeid den arbeider een bewijs, vermeldende wanneer de vrijstelling eindigt. 2. Weigert de Raad van Arbeid een gevraagde vrijstelling, dan geeft Kij daarvan kennis aan den verzoeker. B. Begin en einde der verzekering. Art. 54. De verplichte verzekering gaat in op den dag waarop Begin, de eerste rentekaart aanvangt geldig te zijn. Art. 55. 1. De verplichte verzekering vervalt door de ver- Vervallenverklaring van den verzekerde aan den Raad van Arbeid, dat hij de Uaringverzekering als vervallen beschouwt. 2. Deze verklaring kan alleen worden afgelegd door den arbeider, die sedert zes maanden niet voldoet aan de voorwaarden voor verzekeringsphcht. 24 INVALIDITEITSWET. Bewijs der ver vallenver klaring. Boeking van vrije premiën bij vervallenverklaring. 3. De arbeider, die volgens een der artikelen 35, 36, 38—40 of 44—48 niet verzekeringsplichtig is, of die den leeftijd van 34 jaar nog niet bereikt heeft, kan de verklaring afleggen zoodra hij niet voldoet aan de voorwaarden voor verzekeringsphcht. 4. De arbeider, die ophoudt te voldoen aan de voorwaarden voor verzekeringsphcht, uitsluitend omdat zijn loon meer dan 1200 gulden per jaar bedraagt, kan de verklaring niet afleggen, voordat zijn loon 2000 gulden per jaar bedraagt. Het tweede hd van dit artikel is niet van toepassing. 5. Wordt hij, die de verklaring heeft afgelegd, wederom verphcht-verzekerd, dan herleeft de vroegere verzekering. Art. 56. 1. Indien blijkt dat hij, die de verklaring aflegde, daartoe gerechtigd was, reikt de Raad van Arbeid hem een bewijs uit, vermeldende, dat de verzekering met den daarin genoemden dag, waarop de verklaring werd afgelegd, vervallen is. Is de Raad van oordeel, dat hij, die de verklaring aflegde, daartoe niet gerechtigd was, dan geeft de Raad hem daarvan kennis. 2. Met het bewijs wordt aan den betrokkene uitgereikt een bevel om binnen acht dagen zijn rentekaart in te leveren. Art. 57. L Wanneer de verzekering vervallen is, bepaalt het bestuur der Bank, welk bedrag aan vrije premiën ten name van den betrokkene zal worden geboekt en op welk*en dag dat bedrag zal worden geacht te zijn gestort. 2. De bepaling van het bedrag en van den dag, in het vorige hd bedoeld, geschiedt naar regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. Stb. igig no. ygi. 3. De boeking geschiedt zoo spoedig mogelijk na den dag, waarop het bewijs werd uitgereikt, in artikel 56 bedoeld. Heeft echter de betrokkene op den dag, waarop de verzekering is vervallen, den leeftijd van 35 jaar nog niet bereikt, dan geschiedt de boeking, zoodra de betrokkene den leeftijd van 36 jaar heeft bereikt. Zij blijft achterwege, indien hij bij het bereiken van dien leeftijd weder verphcht verzekerd is. * 4. Overlijdt de betrokkene vóór het bereiken van den leeftijd van 36 jaar, dan geschiedt de boeking ten name van zijn echtgenoot en, bij ontstentenis van een echtgenoot, ten name van zijn wettige of natuurlijke, wettiglijk erkende, kinderen en de bij deze wet met wettige kinderen gelijkgestelden, die bij zijn overlijden den leeftijd van 14 jaar nog niet hebben bereikt ieder voor een gelijk deel. INVALIDITEITSWET. 25 C. Loonklassen. Art. 58. De verplicht-verzekerden worden naar het loon dat Woonklassen, zij verdienen of geacht worden te verdienen, ingedeeld in vijf loonklassen: Klasse I jaarlijksch loon ' beneden 240 gld. 11 „ „ van 240 gld. tot , 400 « 111 .. ,, „ 400 „ „ " 600 IV » » » 600 „ „ 900 „ v „ „ „ 900 „ of hooger. Art. 59. Tot de eerste loonklasse behoort de arbeider, wiens Woon in natuloon geheel bestaat in verstrekkingen in natura. ra- Art. 60. Tot de tweede loonklasse behoort de verzekerde in Militaire dienst rnilitairen dienst, voor wien de premie door het Rijk betaald wordt. Art. 61. 1. Door Ons worden, den Raad van Arbeid gehoord, Aanwijzing voor elke gemeente aangewezen de loonklassen, waartoe dé van loonldasverschülende groepen van arbeiders, in die gemeente werkend, Se°' behooren, voor zoover de bepaling der loonklasse in deze wet niet op andere wijze geregeld is. Stb. igig no. 761. 2. Bij de rangschikking wordt als maatstaf genomen het gemiddeld jaarlijksch loon. Echter kunnen groepen van arbeiders, die werkzaamheden plegen te verrichten, waaraan een bijzonder bedrijfsgevaar is verbonden, in een hoogere loonklasse worden gerangschikt dan die, waarin zij naar hun jaarlijksch loon zouden behooren. Alsdan moet daarvan blijken uit het besluit, houdende aanwijzing der loonklasse. Stb. igig no. 761. 3. Groepen van arbeiders kunnen in verschillende klassen worden gerangschikt voor verschillende deelen eener gemeente en in verband met hun geslacht en hun leeftijd. Stb. igig no. 761. 4. Het besluit houdende aanwijzing der loonklassen, evenals dat waarbij daarin wijziging wordt gebracht, wordt in iedere gemeente, voor zooveel betreft het gedeelte dat betrekking heeft op die gemeente, aangeplakt aan de deur van het huis der gemeente, en ligt in zijn geheel steeds ter inzage ten kantore van den Raad van Arbeid en op zoodanige andere plaatsen als door Ons mochten worden aangewezen. In plaats van het besluit of een uittreksel daaruit kan worden aangeplakt of ter inzage gelegd een lijst der verschillende groepen van arbeiders en der klassen waartoe zij behooren, opgemaakt door of vanwege Onzen Minister. Stb. igig no. 761. 26 INVALIOITBITSWET. Werkzaamheid Art. 62. De arbeider, die in dienst van een werkgever in andere ge- tijdelijk arbeid verricht in een andere gemeente dan die waar hij meenten. .q tijd), recht op invahditeitsrente: Stb. igig no. 324, art. 2id. a. indien er geen vooruitzicht bestaat op zoodanige toene- 28 INVALIDITEITSWET. ming zijner arbeidskracht, dat hij ophoudt invahde te zijn (blijvende invahditeit); b. indien de invahditeit onafgebroken een half jaar heeft geduurd (tijdelijke invahditeit). Invaliditeit. Art. 72. Invahde is hij, die ten gevolge van ziekte of gebreken buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid, kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst verricht heeft of op een naburige soortgelijke plaats een derde te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding, op zoodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen. Art. 73. De arbeider, bedoeld in artikel 5, wordt voor de toepassing van het vorig artikel geacht te werken op de plaats waar de onderneming, waarin hij arbeid verricht, is gevestigd. Ouderdoms- * Art. 74. De verzekerde, die den leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt, heeft recht op ouderdomsrente. Bedrag der Art. 75. 1. Het jaarlijksch bedrag van de invahditeitsrente en van de ouderdomsrente wordt gevonden door samentelling van de in dit artikel omschreven grondslag en verhooging. * 2. De grondslag is het bedrag, dat wordt gevonden als men het 260-voud van het gezamenlijk bedrag der betaalde premiën deelt door het aantal weken dat de verzekering geduurd heeft. Bij de berekening blijven buiten aanmerking de weken, gedurende welke invahditeitsrente is genoten en de over die weken betaalde premiën. 3. Indien blijkt, dat de verzekerde kan doen in rekening brengen 150 of meer premiën, betaald over weken, verloopen na het bereiken van den leeftijd van 16 jaar, blijven bij de berekening van den grondslag mede buiten aanmerking de weken, verloopen vóór het bereiken van dien leeftijd en de over die weken betaalde premiën. * 4. De verhooging bedraagt 11,2 ten honderd van het totaal bedrag der betaalde premiën, echter niet minder dan één vijfde van den grondslag. * Art. 76. F. Bij het vaststellen van het jaarlijksch bedrag van een invahditeitsrente, toe te kennen na het bereiken van den leeftijd van 65 jaar en van de ouderdomsrente van een verzekerde, die niet in het genot is van invahditeitsrente, blijven buiten aanmerking de premiën betaald, en de weken verloopen, na den INVALIDITEITSWET. 29 dag, waarop na het vervullen van het vijf en zestigste levensjaar de eerste rentekaart werd ingeleverd, tenzij een hooger rentebedrag wordt verkregen, indien het tweede hd van dit artikel wordt toegepast. 2. Bij het vaststellen van het jaarlijksch bedrag van een invahditeitsrente en van een ouderdomsrente van een verzekerde, die niet in het genot is van invahditeitsrente, blijven buiten aanmerking de premiën betaald, en de weken verloopen, na den dag waarop na het vervuld zijn van het levensjaar, dat vijf jaar voorafgaat aan het levensjaar, dat door den verzekerde was bereikt op het oogenbhk van de aanvraag der rente, de eerste rentekaart werd ingeleverd, mits door of voor den verzekerde gemiddeld ten minste 20 premiën zijn betaald voor ieder vol jaar, liggende in het vijfjarig tijdvak hiervoren genoemd. 3. Werd de premie in geld betaald, dan blijven buiten aanmerking de premiën betaald, en de weken verloopen, na het vervullen van het vijf en zestigste levensjaar of na het vervullen van het levensjaar, dat 5 jaren voorafgaat aan het levensjaar, dat door den verzekerde was bereikt op het oogenbhk van de aanvraging der rente. 4. Echter worden in de gevallen, voorzien in de voorgaande leden, de premiën en weken wèl in aanmerking genomen, indien daardoor een hooger jaarlijksch rentebedrag zou worden verkregen. Art. 77. De rente, of, wordt ingevolge de bepalingen dezer Afronding, wet slechts een gedeelte der rente aan den rentetrekker uitgekeerd, het aan dezen uit te keeren bedrag, wordt naar boven afgerond tót een veelvoud van 26 cent. Art. 78. 1. Een rente kan niet verhoogd worden. Verhouding 2. Invahditeitsrente en ouderdomsrente kunnen door den- van invalidi- zeltden verzekerde met te zamen worden genoten. domsrente 3. Den verzekerde, die invahditeitsrente geniet, kan op zijn verzoek in de plaats daarvan ouderdomsrente worden toegekend, wanneer deze hooger is, en omgekeerd. Art. 79. Geen recht op invahditeitsrente heeft de verzekerde, Opzet, die zich opzettelijk invahde maakt of laat maken. Art. 80. Het verzoek om invahditeitsrente kan worden af- Misdrijf, gewezen, wanneer de oorzaak van de invahditeit in verband staat met het plegen van of deelnemen aan een misdrijf of met poging daartoe, ter zake waarvan de verzekerde onherroepelijk is veroordeeld. 30 INVALIDITEITSWET. * Art. 81. (Vervallen). * § la. Van de weduwenrente. Weduwen- * Art. 81«. De weduwe van een verzekerde heeft, behoudens rente. ^et ^ ^ volgende artikelen bepaalde, recht op een rente, mits: a. haar echtgenoot in het genot was van eene invahditeitsof ouderdomsrente; of b. haar echtgenoot 40 premiën in rekening kon doen brengen. * Art. 8lb. 1. Geen rente wordt aan de weduwe toegekend, indien het huwelijk gesloten werd, hetzij nadat haar echtgenoot zijn zestigste levensjaar ingetreden was, hetzij na de toekenning of voorloopige toekenning aan haar echtgenoot van eene invahditeitsrente. 2. Mede wordt geen rente toegekend aan de weduwe, welke is hertrouwd. * Art. 81c. De weduwe heeft recht op eene rente: 1°. wanneer zij invahde is en er geen vooruitzicht bestaat op zoodanige toeneming der verloren arbeidskracht, dat zij ophoudt invahde te zijn; 2°. wanneer zij den leeftijd van zestig jaren bereikt heeft. Vermoedelijk. * Art. 8 li. Het eerste lid van artikel 85 en de bepalingen van overlijden. ,jen algemeenen maatregel van bestuur bedoeld bij het tweede lid van dat artikel, zijn van toepassing. Bedrag rente. * Art. 81e. 1. De weduwenrente bedraagt een vijfde meer dan de grondslag van de invahditeitsrente Van den overledene volgens artikel 75 bedroeg of, was de overledene niet in het gjnot van invahditeitsrente, zou hebben bedragen, indien hem invahditeitsrente was toegekend met ingang van den dag, waarop hij is overleden. 2. Artikel 77 is van toepassing. Samenloop * Art. 81/. 1. De weduwenrente, toegekend ingevolge de beweezenrente" P2^™^611 van ^eze § en de weezenrente, toegekend ingevolge de bepalingen van § 2 van dit hoofdstuk, zullen te zamen niet meer bedragen dan de invahditeitsrente van den overledene volgens artikel 75 bedroeg of, was de overledene niet in het genot van invahditeitsrente, zou hebben bedragen, indien hem invahditeitsrente was toegekend met ingang van den dag, waarop hij js overleden. 2. Indien de weduwe en de weezen van den overledene te zamen meer zouden ontvangen dan waarop zij ingevolge het bepaalde in het eerste hd recht hebben, dan zal elke rente eene evenredige vermindering ondergaan. |fïlffl INVALIDITEITSWET. 31 * Art. 81^. De bepalingen van de artikelen 78 eerste lid, 79, 80 en 87 zijn ook op de weduwenrente van toepassing. Stb. 1919 no. 791. § 2. Van de weezenrente. * Art. 82. Wettige of natuurlijke, wettiglijk erkende, kinderen Weezenrente. beneden 14 jaar van een verzekerden vader hebben na het overlijden van dezen recht op wezenrente, mits de vader in het genot van invahditeitsrente was of 40 premiën in rekening kon doen brengen. Stb. 1919 no. 324, art. 2id. Art. 83. * L Recht op weezenrente hebben ook na het over- Weezenrente. lijden van de verzekerde moeder wettige of natuurlijke, wettiglijk na overlijden erkende, kinderen beneden 14 jaar, die vaderloos zijn of wier dermoe erkostwinsfer de moeder was, mits de moeder in het genot van invahditeitsrente was of 40 premiën in rekening kon doen brengen. 2. Voor de toepassing van dit en het voorgaande artikel worden met wettige kinderen gelijkgesteld kinderen, die gedurende het jaar, aan het overhjden voorafgaande, op kosten van den verzekerde in diens gezin zijn opgevoed en na het overlijden van den verzekerde geen kostwinner hebben. Art. 84. * 1. Eveneens hebben na het overlijden van den vader Weezenrente recht op weezenrente wettige kinderen beneden 14 jaar, vaneen ver- gedurende het zekerde moeder, mits deze 40 premiën in rekening kan doen brengen. J6^611 der moe" 2. Zouden de kinderen recht hebben op een rente ingevolge dit artikel zoowel als ingevolge artikel 82, dan wordt alleen de hoogste der beide renten toegekend. 3 Een rente ingevolge dit artikel wordt niet uitgekeerd, over den tijd, dat de moeder in het genot van invahditeitsrente is. Art. 85. 1. Met overlijden wordt gelijkgesteld vermoedelijk Vermoedelijk Overlijden. overlijden. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt bepaald hoe het vermoedelijk overlijden en de dag, waarop de vader of de moeder geacht wordt te zijn overleden; voor de toepassing dezer wet worden vastgesteld. Stb. 1919 no. 759. Art. 86. * 1. De weezenrente bedraagt voor de kinderen bene- Bedrag, den 14 jaar te zamen een vijfde meer dan de grondslag van de invahditeitsrente van den overledene volgens artikel 75 bedroeg .of, was de overledene niet in het genot van invahditeitsrente, zou hebben bedragen, indien hem invahditeitsrente was toegekend met ingang van den dag, waarop hij is overleden. 2. Een weezenrente ingevolge artikel 84 bedraagt een vijfde 32 INVALIDITEITSWET. fvwf* meer dan de grondslag van de invaliditeitsrente van de verzekerde moeder volgens artikel 75 zou hebben bedragen, indien haar invaliditeitsrente was toegekend met ingang van den dag, waarop de vader is overleden. 3. Artikel 77 is van toepassing. Art. 87. Indien' de weezenrente minder zou bedragen dan 26 gulden per jaar, wordt indien de Raad van Arbeid verklaart dit in het belang van de gerechtigden te achten, die rente niet toegekend, maar wordt als afkoopsom daarvoor uitgekeerd de contante waarde der rente. Stb. igig no. ygi. Einde- * Art. 88. De weezenrente wordt onverminderd uitgekeerd tot al de kinderen den leeftijd van 14 jaar hebben bereikt. Verdeeling. Art. 89. * 1. Ieder der kinderen beneden 14 jaar van een verzekerde heeft, tot hij den leeftijd van 14 jaar bereikt, recht op een gelijk deel der weezenrente. 2. Wanneer het genot van een der kinderen tijdelijk of voor goed eindigt, komt zijn deel ten goede aan de overgeblevenen. * 3. De in artikel 87 vermelde afkoopsom wordt, met inachtneming van de bepaling van het tweede lid, tusschen de kinderen verdeeld naar evenredigheid van het aantal volle jaren dat zij nog moeten vervullen om den leeftijd van 14 jaar te bereiken. Kinderwetten Art. 90. Geen weezenrente wordt uitgekeerd ten behoeve van kinderen die: a. volgens artikel 439a van het Burgerlijk Wetboek voorloopig aan de zorg van den Voogdijraad zijn toevertrouwd; b. voor rekening van het Rijk in een tuchtschool zijn geplaatst; c. ter beschikking van de Regeering zijn gesteld. Art. 91. 1. Wanneer een der in het vorig artikel bedoelde maatregelen wordt toegepast, geeft de Officier van Justitie daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan de Bank. 2. Het bedrag der volgens het vorig artikel niet uitgekeerde rente wordt in 's Rijks kas gestort, wanneer het niet volgens artikel 89, tweede lid, ten goede komt aan andere kinderen van den verzekerde. * Art. 92. (Vervallen). § 3. Van de vrije rente. invaiiditeits- Art. 93. De vrije verzekering geeft recht op ouderdomsrente, wanneer de verzekerde blijvend of tijdelijk invalide wordt. Ouderdoms- Art. 94. De vrije verzekering geeft recht op ouderdomsrente, rente- wanneer de verzekerde den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. INVALIDITEITSWET. 33 Art. 95. De vrije rente bedraagt jaarlijks anderhalven cent Bedrag, voor iedere vnje premie van twee gulden voor ieder half jaar, dat verloopen is tusschen de betaling der premie en het ingaan der rente. Art.. 96. 1. Voor de berekening van het aantal halve jaren, Berekening m het vong artikel bedoeld, wordt de vrije rente, welke ingaat in de eerste, respectievelijk in de tweede helft van het kalenderjaar, geacht m te gaan op 30 Juni, respectievelijk op 31 December van dit jaar. 2. Bij de hiervoren bedoelde berekening blijven halve jaren, over het grootste gedeelte waarvan rente is genoten, buiten aanmerking. Deze bepaling is niet van toepassing ten aanzien van premiën, betaald gedurende den tijd, dat rente genoten werd. Art. 97. Indien voor den verzekerde na het bereiken van den Korting 16-jarigen leeftijd minder dan 60 vrije premiën zijn betaald of indien de eerste 60 dat het bereiken van dien leeftijd betaalde vnje premiën gemiddeld minder dan zeven jaar vóór den dag van toekenning der rente zijn betaald, wordt de vrije invahditeitsrente tot de helft verminderd. Art'..98* °* bepalingen van de artikelen 72, 73, 77, 78, 79, 80 en 81 zijn ook op vrije renten van toepassing. ' | 4. Van de geneeskundige behandeling en intrekking van rente. Art. 99. Indien de Raad van Arbeid van oordeel is, dat er Gevaar voor gevaar bestaat, dat een verplicht-verzekerde aan wien geen inva- invaliditeit of hditeitsrente is toegekend, blijvend invahde zal worden en dat overlijden. dit gevaar afgewend kan worden door doelmatige behandeling of verpleging, is hij bevoegd de Bank voor te stellen op haar kosten den verzekerde genees- of heelkundige behandeling te doen verkenen of hem in een inrichting te doen opnemen. Stb 1919 no. 324, art. 21c. Art. 100. 1. Wanneer het bestuur van de Bank, op voorstel van den Raad van Arbeid, besluit aan een verzekerde genees- of heelkundige behandeling te doen verkenen of hem in een inrichting te doen opnemen, wordt dit besluit door den Raad van Arbeid ten uitvoer gelegd, echter alleen, voor zoover de medewerking van den verzekerde is te verkrijgen. 2. Alles wat verder de genees- en heelkundige behandeling en opneming in een inrichting betreft, wordt door Ons geregeld De Verzekeringsraad is bevoegd, met machtneming der behalingen door of krachtens deze wet gegeven, nadere voorschriften vast te stellen. Stb. 1919 no. 324, art. 21c. 3 34 INVALIDITEITSWET. Uitkeering aan Art. 101. * t. Heef t de in een inrichting Opgenomen verzekerde, betrekkingen ^e als vervallen beschouwt, dan is de premie niet lager dan bij artikel 180 is aangewezen voor de hoogste loonklasse, waartoe hij behoord heeft in de week waarover premie wordt betaald. 2. De arbeider, bevoegd tot het afleggen der verklaring dat hij de verzekering als vervallen beschouwt, bepaalt zelf de klasse, waarin hij de premie betaalt. Dit geldt ook ten aanzien van den arbeider, die tot het afleggen dier verklaring bevoegd zou zijn, indien hij den leeftijd van 34 jaar nog niet had bereikt. Art. 196. De arbeider is niet verphcht om premie te betalen over een kalenderweek, waarin hij ten gevolge van ziekte, gebrek aan werk of werkstaking niet heeft gewerkt tegen loon of als ondernemer; de vrouw, die een hmshouding te verzorgen heeft, is tot premiebetaling niet verphcht over een week waarin zij, door welke oorzaak ook, niet heeft gewerkt tegen loon of als ondernemer. Art. 197. 1. Ingeval een arbeider, die een tegoed heeft wegens betaalde vrije premiën, vóór 1 April van eenig jaar aan den Raad van Arbeid verzoekt om te bevorderen, dat bedoeld tegoed, geheel of gedeeltelijk, wordt besteed voor aanvulling van zijn stortingen in de verplichte verzekering over het afgeloopen kalenderjaar, wordt aan dat verzoek gevolg gegeven. INVALIDITEITSWET. 51 2. Al hetgeen betrekking heeft op het verzoek, op de inwilliging daarvan en op de berekening van het tegoed wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Stb. igig no ygi Art. 198. De werkgever, die in geld betaalt, betaalt in de Termijn voor termijnen, voor het gebied van den Raad van Arbeid door Ons betaUn8 door bepaald. werkgever. Art. 199. 1 De werkgever, die in zegels betaalt, betaalt vóór of gelijktijdig met de betaling van het loon in geld 'aan den arbeider. Wordt het over een kalenderweek of een gedeelte van een kalenderweek verschuldigd loon in geld bij termijnen betaald, dan wordt de premie over die week betaald vóór of gelijktijdig met de betaling van den eersten termijn van het loon *2. Wanneer het loon geheel bestaat in verstrekkingen in natura, betaalt de werkgever in den loop van elke kalenderweek een premie. Art. 200. Wordt ten gevolge van beslag op - of verpanding of overdracht yan het loon of ten gevolge van schuldvergehjkinK het loon m geld geheel noch gedeeltehjk op den bepaalden tijd uitbetaald, dan wordt de premie door den werkgever, die in zegels betaalt, betaald op den laatsten werkdag van elke kalenderweek of, eindigt de dienstbetrekking in den loop eener kalenderweek, bij het eindigen der dienstbetrekking J^V0^-, De Premie wordt behoudens de bepaling van het Klasse waarin volgend artikel door den werkgever betaald in de loonklasse werkgever bewaartoe de arbeider behoort. Heeft de arbeider in den tijd waar- taalt< over het loon door den werkgever betaald wordt, tot verschillende loonklassen behoord ,dan wordt de premie betaald in de hoogste dier klassen. ° ,^w202'i l' Geit arbdder aan den werkgever kennis Betaling in van het verlangen, dat de premie betaald worde in een hoogere h°°se™ klasse loonklasse dan die in het voorgaand artikel aangewezen, dan is op verians<» ^■Wi of^ f8^06 verPUcht' indien het geval voorzien bij T artikel 200 met aanwezig is. ■ 2. Bij verschil van gevoelen tusschen werkgever en arbeider over de vraag of de in het voorgaand hd bedoelde kennisgeving gedaan, gewijzigd of ingetrokken is, alsmede, indien de werkgever ui geld betaalt, wordt zij geacht niet te zijn gedaan, gewijzigd of ingetrokken, indien een en ander niet is geschied door tusschenkomst van den Raad van Arbeid. * * De werkgever is bevoegd over elke kalenderweek, waarover het loon betaald wordt en door hem premiën in zegels betaald 52 INVALIDITEITSWET. zijn of 'gelijktijdig met de betaling van het loon betaald worden of in geld betaald zijn of moeten worden, van het loon af te houden, hetgeen ingevolge de in het eerste hd bedoelde kennisgeving meer wordt betaald. Art. 203. Tot het doen van de m het vorig artikel bedoelde kennisgeving zijn niet bevoegd: a. de verzekerde, wiens loon geheel bestaat m verstrekkingen in natura; . , . b. de verzekerde in militairen dienst, voor wien de premie door het Rijk wordt betaald. Weken waar- Art. 204. De werkgever is geen premie verschuldigd over een over geen pre- kalenderweek, waarover geen loon verschuldigd is. mie verschui- Arf 2q5 i De werkgever is geen premie verschuldigd ^ iS' wanneer het door hem betaalde loon voor den arbeider bijverdienste is. . 2 Indien artikel 202 is toegepast, betaalt de werkgever, in het vorig hd bedoeld, aan den arbeider, mdien deze m de eerste loonklasse is gerangschikt, over elke kalenderweek of gedeelte daarvan 2 cent; indien hij in een hoogere loonklasse is gerangschikt, 4 cent boven zijn loon. ^ ■ , Weken waar- Art. 206. 1. De werkgever, die in zegels betaalt, betaalt de voor reeds pre- de premie niet over een kalenderweek of een gedeelte eener kalenmie betaald is. der^eekj mdien over die week reeds een premie betaald is m de in artikel 201 aangewezen of in een hoogere loonklasse. Is de betaling geschied in een lagere klasse, dan betaalt de werkgever een tweede premie over die week. • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt een rentezegel, waarop geen dagteekening is gesteld, geacht niet te zijn geplakt. Art. 207. Onverminderd de bepaling van artikel 205, wordt door Ons voor het gebied van een Raad van Arbeid bepaald wat geschiedt, indien een verzekerde, voor wien in geld wordt betaald, in een kalenderweek verschillende werkgevers heeft gehad. * Art. 208. (Vervallen). Art 209. De werkgever mag de door hem krachtens deze wet betaalde of verschuldigde premie geheel noch gedeeltelijk op eenigerlei wijze op den arbeider verhalen, voor zoover hem dit niet is toegestaan bij of krachtens deze wet. Voorrecht der Art. 210. 1. De vordering der Bank wegens premie, met premievorde- inbegrip van alle kosten, is bevoorrecht op al de roerende en onring- roerende goederen van den werkgever, en heeft den voorrang INVALIDITEITSWET. 53 boven alle bevoorrechte schulden, met uitzondering van de vorderingen bedoeld in artikel 12 der wet van 22 Mei 1845 (Staatsblad no. 22) en van de gerechtskosten, bedoeld in artikel 1185 no. 1 en artikel 1195 no. 1 van het Burgerlijk Wetboek. 2. Wordt de vordering niet ten volle verhaald, dan worden de kosten eerst voldaan. Art. 211. 1. De arbeider kan het door den werkgever ver- Overneming schuldigde, wanneer het bedrag daarvan onherroepelijk vaststaat der premievor geheel of gedeeltelijk betalen en treedt daardoor in de rechten ^g door ar der Bank voor dat deel van het betaald bedrag, dat de werkgever ' niet op hem zou hebben mogen verhalen na volledige betaling van het verschuldigde. 2. De Raad van Arbeid geeft voor het betaalde kwijting en vermeldt daarin voor welk bedrag de arbeider gesubrogeerd is in de rechten der Bank tegen den werkgever. Door de subrogatie verkrijgt de arbeider .niet het recht om het tegen den werkgever uitgevaardigd dwangbevel ten uitvoer te leggen en wordt hij niet bevoorrecht voor de door hem te maken kosten. Art. 212. Op verzoek van den arbeider, bij de betaling aan den Raad van Arbeid, blijft de in het vorig artikel bedoelde subrogatie achterwege, en wordt het door den werkgever verschuldigde door den Raad van Arbeid geïnd, alsof het door den arbeider niet was betaald. Het aldus geïnde wordt aan den arbeider uitgekeerd. § 3. Van de ontheffing van de verplichting om premie te betalen. Art. 213. * 1. De arbeider, die in het genot is van een pensioen Pensioen of of een rente, voor onbepaalden tijd toegekend, niet lager dan rente156 gulden per jaar, en die aantoont, dat de uitkeering daarvan voldoende gewaarborgd is, wordt op zijn verzoek door den Raad van Arbeid ontheven van de verphchting om premie te betalen. 2. De ontheffing wordt verleend voor een termijn van ten hoogste vijf jaar, welke termijn op verzoek van den arbeider telkens met ten hoogste vijf jaar wordt verlengd. Art. 214. * 1. De arbeider, die in het genot is van een of meer Ongevallenrenten toegekend krachtens de Ongevahenwet 1901, op grond rentevan ongeschiktheid tot werken van in het geheel 50 ten honderd of meer, of te zamen niet lager dan 156 gulden per jaar kan op zijn verzoek door den Raad van Arbeid voor den bij de ontheffing te bepalen termijn worden ontheven van de verphchting "om premie te betalen. 54 INVALIDITEITSWET. 2. De ontheffing kan telkens op verzoek van den arbeider worden verlengd voor den bij de verlenging te bepalen termijn. * Art. 215. Het in de twee voorgaande artikelen genoemde bedrag van 156 gulden wordt verminderd tot 130 gulden indien de arbeider aantoont dat zijn echtgenoot in het genot is van een pensioen, rente of ongevallenrente, als bedoeld in de artikelen 213 en 214, niet lager dan 130 gulden per jaar. Bewijs van Art. 216. 1. Van de ontheffing van de verphchting om premie ontheffing. te betalen geeft de Raad van Arbeid den arbeider een bewijs, vermeldende: Stb. igig no. 324, art. 26. a. den grond der ontheffing; 6. den dag, waarop de termijn verstrijkt, waarvoor de ontheffing is verleend; c. den dag, waarop het verzoek om ontheffing is gedaan, of, gold het verzoek verlenging van een termijn, den dag waarop die termijn verstreek. 2. De ontheffing of verlenging der ontheffing gaat in op den dag in het voorgaand hd onder c bedoeld. 3. Weigert de Raad van Arbeid een gevraagde ontheffing, dan geeft hij daarvan kennis aan den verzoeker. Premiebeta- Art. 217. 1. Voor den arbeider, die is ontheven van de verling na onthef- püchting om premie te betalen, is door den werkgever geen premie fmg' verschuldigd. De arbeider is bevoegd premie te betalen over de weken, in de klasse en op de tijden, die hij wenscht. 2. Wanneer hij in zegels betaalt, is echter artikel 306 van toepassing; wanneer hij in geld betaalt, mag hij niet over meer dan een jaar nastorten. Intrekking. Art. 218. 1. De ontheffing wordt op verzoek van den arbeider door den Raad van Arbeid ingetrokken. 2. De intrekking wordt geweigerd, wanneer de arbeider niet het bewijs van ontheffing inlevert of aannemelijk maakt dat dit vernietigd of verloren is. Art. 219. Ontheffing wordt niet verleend op denzelfden grond waarop een ingetrokken ontheffing verleend was. nvaiiditeits- * Art. 220. De arbeider, die in het genot is van invahditeitsente. 65 jaar. rente of die den leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, is van rechtswege ontheven van de verphchting om premie te betalen. § 4. Van de betaling van premiën voor militairen. Premiebetaling Art 221. i_ Hij die krachtens een vrijwillige verbintenis d^ortetURljk!n bij land" of zeemacht dienst doet en bij den aanvang van den INVALIDITEITSWET. 55 Vrijwüligen diensttijd verplicht verzekerd was, is over den tijd, tijd, in werkehjken dienst doorgebracht, van rechtswege ontheven van de verphchting om premie te betalen. Betaalt hij niettemin over dien tijd premiën, dan worden, indien het derde hd van dit artikel te zijnen aanzien wordt toegepast, die premiën niet in aanmerking gebracht voor de berekening van den wachttijd en de bepaling van het rentebedrag, maar wordt na het ontslag uit den militairen dienst de waarde van die premiën aan hem door de Bank uitgekeerd. 2. Hij die krachtens een vrijwillige verbintenis bij land- of zeemacht heeft dienst gedaan en den dienst verlaat zonder recht op pensioen voor onbepaalden tijd, wordt, indien hij bij den aanvang van den vrijwilhgen diensttijd niet verphcht-verzekerd was, geacht gedurende den tijd, na het in werking treden van artikel 31 verstreken, in werkehjken dienst doorgebracht, verphcht-verzekerd te zijn geweest. 3. Voor hem, die den dienst verlaat zonder recht op pensioen voor onbepaalden tijd, wordt door het Rijk aan de Bank de voor hem benoodigde wiskundige reserve uitgekeerd. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag en de wijze en tijd van uitkeering der wiskundige reserve, worden bij algemeenen maatregel van bestuur regelen gesteld. Stb. igig no. ygi. 4. Het bestuur der Bank draagt zorg voor het opmaken en uitreiken van een rentekaart en van een renteboekje, uit welk een en ander blijkt van den tijd, waarover wordt geacht te zijn^estort. Art. 222. De bepalingen van het vorige artikel gelden niet voor hen, die bij het aangaan van de vrijwillige verbintenis in het genot zijn van een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen; evenmin voor de reserve, en voor hen die voor den rang van officier worden opgeleid of dien rang hebben verkregen. Zij gelden ook niet voor hen; die uit den vrijwilhgen dienst overgaan naar een werkkring, waarin hun door het Rijk pensioen is verzekerd. Art. 223. 1. Over den tijd, door een verplicht-verzekerde krachtens de wet in werkehjken dienst doorgebracht, wordt de premie door het Rijk betaald, mits de verzekerde: 1". gedurende de laatste drie maanden vóór zijn opkomst in werkehjken dienst verzekerd was; 2°. op het tijdstip, waarop hij in werkehjken dienst kwam, niet^ ontheven was van de verphchting om premie te betalen; 3°. ten minste een geheele kalenderweek onafgebroken in werkehjken dienst bleef, en 56 INVALIDITEITSWET. 4°. een militair premiecertificaat overlegde aan den Raad van Arbeid. 2. Is de verzekerde op een Maandag in werkelijken dienst gekomen, dan wordt de kalenderweek, waarin de opkomst plaats had, geacht op Maandag te zijn aangevangen. 3. De wijze, waarop het bedrag der premiën aan de Bank wordt uitgekeerd, wordt door Ons bepaald. Stb.'igig no. ggo. Militair pre- Art. 224. 1. Hij, voor wien de premie krachtens het vorig miecertificaat. ajtjjjel door het Rijk wordt betaald, ontvangst bij het ontslag uit den dienst of bij het vertrek met verlof van niet korter dan een maand of bij het aangaan van een verbintenis als vrijwilliger, indien alsdan op door Ons te bepalen wijze op verzoek van den betrokkene is vastgesteld, dat hij voldoet aan de voorwaarden in het vorig artikel gesteld, een militair premiecertificaat. 2. Het mihtair premiecertificaat vermeldt den naam en de voornamen van den verzekerde alsmede den aanvang en het einde van den in het vorig artikel bedoelden tijd, door den verzekerde in werkehjken dienst doorgebracht. Gedeelten eener kalenderweek blijven buiten aanmerking, met dien verstande, dat een verlof van niet langer dan vier dagen geacht wordt in werkelijken dienst te zijn doorgebracht. De verdere inrichting van het mihtair premiecertificaat wordt door Ons bepaald. 3. Door Ons wordt bepaald: a. de wijze waarop het mihtair premiecertificaat wordt uitgereikt;* b. de autoriteit, die met de uitreiking van het mihtair premiecertificaat belast is, en de wijze waarop en de termijnen binnen welke wijziging van het mihtair premiecertificaat kan worden gevraagd. Stb. igig no. ggo. Nietige verze- Art. 225. Indien de verzekering na de uitreiking van een markering. tajj. premiecertificaat nietig verklaard wordt, is dit van onwaarde, en wordt door het Rijk voor den betrokkene geen premie betaald. § 5. Van de wijze van betaling der premie. ,. . Art. 226. 1. De premie wordt betaald hetzij door het plak- geld of8 in ze- ken van rentezegels op een rentekaart, hetzij in geld aan den Raad gels. van Arbeid. 2. De beslissing of in geld of in zegels wordt betaald, geschiedt voor het gebied van iederen Raad van Arbeid door Ons, het bestuur der Bank, den Raad van Arbeid en den Verzekeringsraad gehoord. INVALIDITEITSWET. 57 3. Voor verschillende groepen van verzekerden kan verschillend worden beslist. 4. Door Ons worden overgangsbepalingen vastgesteld in geval voor verzekerden, voor wie in zegels betaald wordt, betaling iri geld wordt voorgeschreven, of omgekeerd. Art. 227. De Raad van Arbeid is bevoegd bepaalde arbeiders, die krachtens een besluit als bedoeld in artikel 189 zelf de premie moeten betalen, en wier premie krachtens een besluit als bedoeld in het vorig artikel in geld moet worden betaald, op hun verzoek te vergunnen in zegels te betalen. De vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken. Art. 228. 1. Iedere betaling wordt bewezen door het plakken Betaling bewevan een rentezegel op een rentekaart. zen door zegel. 2. Indien in geld aan den Raad van Arbeid wordt betaald, draagt deze zorg voor het plakken van zegels. Art. 229. Op een rentekaart mogen alleen rentezegels worden geplakt over de kalenderweken, welke geheel of gedeeltelijk vallen binnen den duur van de geldigheid der kaart. Art. 230. 1. De rentezegels worden op de daarvoor bestemde Rentezegels, vakken der rentekaart geplakt in de daarvoor op de kaart aangegeven volgorde. 2. Ieder rentezegel strekt ten bewijze der betaling van één premie. 3. Door Ons kan worden bevolen het vervaardigen voor een of meer loonklassen van rentezegels ten bewijze der betaling van twee of meer premiën. 4. De modellen der rentezegels worden door Ons vastgesteld. Bij wijziging daarvan worden door Ons bepaald het tijdstip, waarna de oude rentezegels niet meer geldig zijn, de termijn binnen welken zij tegen nieuwe zegels kunnen worden ingewisseld, alsmede hetgeen geschieden moet, indien vóór het verstrijken van dien termijn worden ingeleverd rentekaarten, waarop oude zegels geplakt zijn. Voor niet ingewisselde zegels wordt geen vergoeding verleend. Stb. igig no. 764. 5. Onze Minister doet de rentezegels op kosten van de Bank vervaardigen. De rentezegels worden voor de toepassing der strafwet geacht van Rijkswege uitgegeven te zijn. Art. 231. 1. Het bestuur der Bank draagt zorg dat rente- Verkoop van zegels te allen tijde in voldoende hoeveelheid voorhanden zijn op de rentezegels. kantoren der Raden van Arbeid en der posterijen, alsmede op zoodanige andere plaatsen als door Ons aangewezen mochten worden. Stb. igig, no. 764. 58 INVALIDITEITSWET. 2. De rentezegels zijn aldaar voor ieder verkrijgbaar voor' de daarop uitgedrukte geldswaarde. Gebruik van Art. 232. 1. Op de rentekaart en op de daarop geplakte rentezegels. zegels mogen woorden noch teekens gesteld worden, voor zoover dit niet bij of krachtens deze wet voorgeschreven of toegelaten, is. Het dagteekenen der zegels is toegelaten ook in de gevallen waarin het niet voorgeschreven is. 2. In de gevallen, waarin geschil bestaat over den verzekeringsphcht, over de vraag, of de werkgever voor den arbeider de premie moet betalen, of over de loonklasse, is de werkgever bevoegd om de zegels, welke hij voor den arbeider plakt, te parafeeren. Gedeeltelijke Art. 233. Is het door den werkgever of den arbeider verbetaling van schuldigde slechts gedeeltelijk betaald, dan worden door den premie. Raad van Arbeid zegels geplakt, voor zoover het betaald bedrag dit toelaat. Dit bedrag wordt alsdan gebezigd tot betaling, eerst van de niet betaalde premiën en daarna van het verschil tusschen de betaalde en de verschuldigde premiën. Zijn de niet betaalde premiën van verschülende loonklassen, dan worden de premiën van de lagere klassen eerst betaald. Te late beta- Art. 234. Wordt het door den werkgever of den arbeider ling van pre- verschuldigde betaald of wordt het door den werkgever verschuldigde door tenuitvoerlegging van een dwangbevel verhaald nadat de rentekaart, waarop te weinig of te lage zegels geplakt zijn, door den Raad van Arbeid aan het bestuur der Bank is gezonden, dan geschiedt het herstel der gepleegde verzuimen door het bestuur der Bank, hetwelk daarvan den arbeider kennis geeft. Door Ons kunnen te dier zake voorschriften worden gegeven. Dwangbevel. Art. 235. 1. Indien een werkgever of een persoon, op wien de verphchtingen van een werkgever zijn overgegaan, hetgeen door hem krachtens deze wet aan den Raad van Arbeid moet worden betaald niet binnen den daarvoor gestelden termijn betaalt, is de Raad van Arbeid bevoegd, het bij dwangbevel, medebrengende het recht om de goederen des schuldenaars zonder vonnis aan te tasten, in te vorderen. 2. Betaalt hij, die als werkgever beschouwd wordt of die als werkgever geldt, het verschuldigde niet, dan wordt het dwangbevel uitgevaardigd tegen dengene, in wiens dienst de arbeid is verricht. 3. Verschillende vorderingen tegen eenzelfde persoon en vorderingen tegen verschülende personen kunnen in hetzelfde dwangbevel worden opgenomen. IMVALIDITEITSWET. 59 Art. 236. 1. Het dwangbevel wordt uitvoerbaar verklaard door den voorzitter der rechtbank van het arrondissement, waar de Raad van Arbeid is gevestigd. 2. De beteekening en tenuitvoerlegging geschieden op de bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven wijze door de deurwaarders der directe belastingen. 3. Na de beteekening kan uitsluitend worden betaald ten kantore dier belastingen, waaraan de deurwaarder houder van het dwangbevel, verbonden is, of, bij inbeslagneming, in handen van dien deurwaarder. 4. De kosten van vervolging worden berekend volgens de bepalingen betrekkelijk de kosten van vervolging in zake van directe belastingen. Het recht van invordering bij dwangbevel strekt zich uit tot deze kosten. *) Art. 237. De premie, door een arbeider voor zijn eigen verzekering aan de Bank verschuldigd, wordt niet door rechtsmiddelen ingevorderd en niet in vergelijking gebracht met een uitkeering krachtens deze wet verschuldigd. § 6. Van het opmaken van rentekaarten. Art. 238. Rentekaarten worden voor de verzekeringsphch- doo^jad vs tigen opgemaakt door den Raad van Arbeid, hetzij wanneer Arbeid, een verzekeringsphchtige zich daartoe aanmeldt of daartoe aangemeld wordt, hetzij ambtshalve. Art. 239. Alle ambtenaren tot afgifte van geboorteakten bevoegd, zijn verphcht aan den Raad van Arbeid de door dezen verlangde geboorteakten kosteloos toe te zenden. Op die stukken wordt door den ambtenaar, die ze afgeeft, vermeld, dat zij uitsluitend kunnen dienen bij de toepassing van deze wet of van een krachtens haar uitgevaardigde bepaling. Art. 240. 1. De eerste rentekaart wordt niet opgemaakt 'betrokkene111 dan nadat den verzekeringsphchtige gelegenheid is gegeven zich daarover uit te laten, en nadat hem is medegedeeld dat hij het recht heeft zich geneeskundig te doen onderzoeken, indien hij meent invahde te zijn. 2. Hij, die door den Raad van Arbeid wordt opgeroepen om de inhchtingen te geven, noodig om te beoordeelen of hij verzekeringsphchtig is, is verphcht op dag, uur en plaats, door den Raad van Arbeid bepaald, te verschijnen, indien hij geen i) Zie Nederl. Belastingwetten Verz. No. 9. Uitg. Mart. Nijhoff. 60 INVALIDITEITSWET. deugdelijke reden van verhindering heeft, en de verlangde in- hchtingen te geven. Wanneer ver- Art. 241. 1. De vereischten voor verzekeringsphcht moeten zekeringsplicht aaD.'wezig zijn op den dag, waarop de eerste rentekaart aanvangt moet bestaan. . , •• geldig te zijn. 2. De eerste rentekaart wordt niet opgemaakt, wanneer op den dag der opmaking de arbeider invahde is, noch — tenzij het geval voorzien bij artikel 50 aanwezig is — wanneer hij den leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en niet vóór het bereiken van dien leeftijd zich heeft aangemeld of aangemeld is. Weigering van Art. 242. 1. Is de betrokkene niet verzekeringsphchtig, opmaking. (jgj WOrdt geen rentekaart opgemaakt. Stb. igig no. 324, artt. 8,27. 2. Is de betrokkenen niet verzekeringsphchtig op grond van het bepaalde in één der artikelen 33, 34, 44 of 45, of omdat zijn jaarloon meer dan 1200 gulden bedraagt, dan wordt hem desverlangd een verklaring daarvan uitgereikt. Deze verUaring vermeldt, voor welken tijd zij geldt. Deze termijn kan verlengd worden. De verlenging wordt op de verklaring aangeteekend. 3. Indien de verklaring vermeldt, dat de betrokkene niet verzekeringsphchtig is op grond van invahditeit, en een geneeskundig onderzoek niet heeft plaats gehad, wordt de tijd, waarvoor de verklaring geldt, zonder toestemming van den betrokkene niet op langer dan een jaar gesteld. 4. Wenscht de arbeider, aan wien op grond van invahditeit een verklaring is uitgereikt, binnen den in de verklaring genoemden termijn verzekerd te worden, dan is de Raad van Arbeid bevoegd, zonder geneeskundig onderzoek, de uitreiking eener rentekaart te weigeren. Van de weigering is in dat geval geen beroep. Inrichting der Art. 243. De modellen der rentekaarten, alsmede de termijn, rentekaarten. gedurende welken zij geldig zijn, en de wijze, waarop die termijn kan worden verlengd, worden door Ons vastgesteld. Stb. igig no. 107. Aanvang der Art. 244. 1. Een rentekaart vangt aan geldig te zijn op geldigheid den waarop zjj is opgemaakt. 2. Deze dag wordt op de kaart vermeld. Art. 245. 1. Indien de verzekeringsphcht van den betrokkene is aangevangen vóór het opmaken van de eerste rentekaart, is de Raad van Arbeid bevoegd op die rentekaart te vermelden, dat deze is aangevangen geldig te zijn op den op de kaart te noemen dag. Die dag mag niet vroeger zijn dan de dag waarop de verzekeringsphcht is aangevangen en in geen geval vroeger dan een jaar vóór het opmaken der kaart. INVALIDITEITSWET. 61 2. Wanneer de vertraagde opmaking der rentekaart niet veroorzaakt is door het niet nakomen door den betrokkene van zijn verphchtingen volgens deze wet, dan wordt hij door den Raad van Arbeid in de gelegenheid gesteld te verklaren of hij wenscht, dat een dag als in het eerste hd bedoeld op de rentekaart zal worden vermeld, of niet, en zoo ja, welke dag, Indien bij zich verklaart, wordt door den Raad van Arbeid volgens zijn wensch gehandeld. Art. 246. 1. Indien bij het onderzoek, dat vooraf gaat aan Bedrog bij het het opmaken van de eerste rentekaart, een ander zich heeft 0Pmakenuitgegeven voor den te verzekeren persoon, is de verzekering van rechtswege nietig. De waarde der zegels wordt geheel noch gedeeltelijk uitgekeerd aan dengene, ten name van wien de rentekaart is opgemaakt. 2. Wordt het bedrog ontdekt na de toekenning eener rente, dan wordt deze door het bestuur der Bank ingetrokken en kunnen de uitbetaalde termijnen worden teruggevorderd. 3. Intrekking van rente heeft niet plaats na het overhjden van den betrokkene. Stb. igig no. 324, art. 28. Art. 247. 1. Indien na het opmaken der eerste rentekaart Nletigverklavoor een persoon, die vroeger niet verzekerd was of die vroeger ^a ren" verzekerd was doch wiens verzekering vervallen is, blijkt dat de betrokkene op den dag van ingang of op dien van hernieuwing der verzekering niet verzekeringsphchtig was, verklaart de Raad van Arbeid, die de eerste rentekaart opmaakte, die bij een met redenen omkleede beslissing nietig; Stb. igig no. 324, art. 28. 2. De nietigverklaring wordt niet uitgesproken op grond dat de betrokkene op den in het voorgaand hd bedoelden dag invahde was, en evenmin indien de betrokkene inmiddels verzekeringsphchtig is geworden of indien een jaar na het opmaken der rentekaart verloopen is. Art. 248. 1. De nietigverklaring wordt aan den betrokkene medegedeeld. 2. Is hij in het bezit eener rentekaart, dan beveelt de Raad van Arbeid tevens teruggave daarvan. Art. 249. Zoodra de nietigverklaring door den Centralen Raad van Beroep gegrond is verklaard of zoodra tegen de nietigverklaring door den Raad van Arbeid of tegen de beslissing van den Raad van Beroep, waarbij de nietigverklaring gegrond is verklaard, niet meer kan worden opgekomen, is de verzekering of de hernieuwing der verzekering nietig. Echter wordt 62 INVALIDITEITSWET. de betrokkene geacht tot aan dat tijdstip een verzekeringsphchtig arbeider te zijn geweest. De rentekaart moet worden teruggegeven binnen acht dagen, nadat het bevel daartoe door den Raad van Arbeid aan den betrokkene is uitgereikt. Art. 250. 1. Ingeval van nietigheid der verzekering of der hernieuwing van de verzekering worden alle ter zake dier verzekering geplakte rentezegels, voor zoover de kaarten, waarop zij geplakt zijn niet reeds bij de Bank zijn ingeleverd, door den Raad van Arbeid onbruikbaar gemaakt door het aanbrengen van een door Ons te bepalen vernietigingsteeken. Stb. igig no. 608. 2. De Raad van Arbeid zendt de rentekaart, die onder hem berust of aan hem teruggegeven wordt, nadat daarop vermeld is dat zij ingetrokken is, aan het bestuur der Bank, zoodra de nietigverklaring onherroepelijk is. 3. Was reeds een rentekaart ingeleverd, dan vermeldt het bestuur der Bank daarop, dat zij ingetrokken is. Art. 251. * 1. Zoodra de laatst opgemaakte rentekaart bij het bestuur der Bank is ingekomen, beveelt dit bestuur dat het bedrag, vertegenwoordigd door de onbruikbaar gemaakte rentezegels, voor zoover dat bedrag ingevolge deze wet ten laste van den betrokkene kwam, aan dezen zal worden uitgekeerd. 2. Het bestuur kan tevens bevelen, dat het bedrag, vertegenwoordigd door de onbruikbaar gemaakte rentezegels, voor .zoover dat bedrag ingevolge deze wet ten laste van den werkgever van den betrokkene kwam, zal worden uitgekeerd aan de personen, die het bestuur hebben doen blijken dat en gedurende welken tijd zij den betrokkene te werk gesteld hebben. 3. De uitkeering aan den betrokkene kan geweigerd worden, indien deze zijn rentekaart niet heeft teruggegeven binnen den bepaalden termijn of indien hij bij de verzekering of de hernieuwing der verzekering opzettelijk onware opgaven gedaan of de waarheid verzwegen heeft. Art. 252. Indien het bestuur der Bank een verzoek om uitkeering weigert, geeft het daarvan kennis aan den verzoeker. Opmaking van Art. 253. Wanneer een volgende rentekaart wordt opgerentekaartzon -maakt, zonder dat de vorige rentekaart buiten gebruik wordt bruiksteiling6 gesteld, wordt dit op de kaart vermeld. der vorige. Art. 254. 1. De rentekaarten worden kosteloos opgemaakt, Kosten van voor zooveT niet anders bepaald is. opmaking. 2. Wordt vervanging van een rentekaart door een nieuwe verlangd, voordat al de zegelvlakken op een na gebruikt zijn INVALIDITEITSWET. 63 en meer dan een week vóór het verstrijken van den duur der geldigheid der kaart, dan kan van den verzekerde 5 cent voor de nieuwe kaart worden gevorderd. De betaling wordt door den Raad van Arbeid op de kaart vermeld. Stb. igig no. 324, art. 20. 3. De Raad van Arbeid kan door het bestuur der Bank worden gemachtigd om, in bepaalde gevallen, ter beoordeeling van den Raad, in plaats van 5 cent, 50 cent te vorderen. Echter kan, op verzoek van den betrokkene, door het bestuur der Bank de teruggave van 45 cent worden bevolen. Stb. igig no. 324, art. 20. Art. 255. Zoodra de eerste rentekaart is opgemaakt, wordt Renteboekjei aan den verzekerde, indien hij vroeger niet verzekerd was, een renteboekje uitgereikt, ingericht volgens het door Onzen Minister vastgesteld model, en bevattend een beknopte mededeeling van'de voornaamste rechten en verphchtingen van den verzekerde. (Beschikking van den Minister van Arbeid, 12 Nov. igig, no. 5566, Zie Nederl. St. Ct., no. 243). Art. 256. li Het renteboekje dient om daarin aan te teekenen het aantal premiën, waarvan de betaling bewezen wordt door de zegels op een buiten gebruik gestelde rentekaart en door een mihtair premiecertificaat als bedoeld in § 4 van dit hoofdstuk. 2. Deze aanteekening heeft plaats door den Raad van Arbeid en wordt in overeenstemming gebracht en gehouden met de aanteekening op de buiten gebruik gestelde rentekaart. 3. Het renteboekje wordt door den verzekerde ter beschikking van. den Raad van Arbeid gesteld voor het stellen of wijzigen van bovenvermelde aanteekening. 4. Het boekje, of, is dit niet overgelegd, een opgave van hetgeen in het boekje behoort te worden overgebracht, wordt aan den verzekerde uitgereikt, zoodra de kaart vereffend of de aanteekening op een vereffende kaart gewijzigd is. Art. 257. li De renteboekjes worden kosteloos uitgereikt. 2. Wordt een nieuw boekje verlangd binnen tien jaren na de uitreiking of zonder overlegging van het Vorige, dan kan van den verzekerde 20 cent voor het nieuwe boekje worden gevorderd. De betaling wordt door den Raad van Arbeid in het boekje vermeld. Stb. igig no. 324, art. 20. 3. In het nieuwe boekje worden uit het vorige de daarin gedane boekingen overgebracht. Is dit laatste niet overgelegd of niet geregeld bijgehouden, dan wordt het nieuwe boekje door het bestuur der Bank bijgewerkt uit de vereffende kaarten. 64 INVALIDITEITSWET. 4. De Raad van Arbeid kan door het bestuur der Bank gemachtigd worden om in bepaalde gevallen, ter beoordeeling van den Raad, in plaats van 20 cent, 2 gulden te vorderen. Echter kan, op verzoek van den betrokkene, door het bestuur der Bank de teruggave van 1 gulden 80 cent worden bevolen. Herleving der Art. 258. 1. Zoodra de eerste rentekaart is opgemaakt, verzekering, wordt aan den verzekerde, indien hij vroeger verzekerd was doch zijn verzekering vervallen is, een kennisgeving uitgereikt, dat de vroegere verzekering herleeft en dat hij nog premiën kan betalen over den tijd, hggende tusschen den dag, waarop de vroegere verzekering vervallen is en den dag van de hernieuwing der verzekering. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt geregeld onder welke voorwaarden, in welke loonklasse, op welke wijze en gedurende welken tijd de verzekerde nog premiën kan betalen, en alles wat verder op die betaling betrekking heeft; Stb. igig no. 53g. § 7. Van de betaling in zegels. Aanmelding. Art. 259. Ieder, die arbeider wordt, en voor wien eventueel in zegels zal moeten worden betaald, is verphcht binnen veertien dagen, nadat hij arbeider is geworden, in persoon zich aan te melden bij den Raad van Arbeid. Hij is verphcht de verlangde inhchtingen, noodig om te beoordeelen of hij vèrzekeringsphchtig is, te geven. Aanmelding Art. 260. Is de beslissing of het loon meer dan 1200 gulden als schatting per bedraagt afhankelijk van een schatting door den Raad noodig is. Arbeid van wisselvallige inkomsten of verstrekkingen in natura, dan rusten eveneens op den betrokkene de in het vorig artikel omschreven verphchtingen. Aanmelding Art. 261. De in artikel 259 gestelde termijn van veertien van buiten- dagen begint voor hem, die zich bij den aanvang van dien termijn veanden.Vert0e niet binnen het Rijk bevindt, te loopen op den dag na aankomst in het. Rijk. Bewijs van Art. 262. Indien aan den betrokkene niet aanstonds een aanmelding. rentekaart, een voorloopige rentekaart of een verklaring, dat hij niet verzekeringsphchtig is, kan worden uitgereikt, wordt hem op zijn verlangen een bewijs gegeven dat hij aan zijn verphchting Aanmelding tot aanmelding heeft voldaan. van arbeider, Art. 263. De bepalingen der voorgaande vier artikelen zijn rtagTpHchifg van toepassing, indien een arbeider, die niet verzekerd is, verwordt, zekeringsphchtig wordt. INVALIDITEITSWET. 65 Art. 264. Indien voor een arbeider, voor wien in zegels Uitreiking der betaald moet worden, een rentekaart wordt opgemaakt, wordt rentekaart. deze hem uitgereikt. Art. 265. De arbeider is verphcht zijn rentekaart zelf te Bewaring der bewaren, indien hij haar niet tegen bewijs in bewaring geeft rentekaart aan zijn werkgever. Hij is, behoudens het bij artikel 271 voorzien °°r '"'^"k1, geval, te allen tijde bevoegd de in bewaring gegeven kaart van den werkgever terug te vorderen. Iedere overeenkomst, die strijdt met het in dit artikel bepaalde, is van rechtswege nietig. Art. 266. De arbeider, voor wien in zegels moet worden Vertooning der betaald of is de kaart in bewaring genomen door den werkgever, rentekaart, de werkgever, is te allen tijde verphcht op de daartoe gedane vordering de rentekaart te vertoonen aan den Raad van Arbeid en aan de ambtenaren en beambten, werkzaam bij dien Raad en door dien Raad daartoe aangewezen. Deze zijn bevoegd de kaart, tegen bewijs, te behouden. Art. 267. 1. Wordt de kaart niet binnen drie dagen aan den arbeider of den werkgever teruggegeven, dan wordt zij geacht te zijn ingeleverd om buiten gebruik te worden gesteld en wordt binnen dien termijn een nieuwe kaart aan den arbeider uitgereikt. Het zegel, dat na de afgifte van het in het voorgaand artikel bedoeld bewijs had moeten worden geplakt, wordt geplakt uiterlijk op den eersten werkdag na dien waarop de kaait teruggegeven of een nieuwe kaart uitgereikt is. * 2. Wanneer de rentekaart vol gens het voorgaand artikel is afgegeven en nog niet teruggegeven en ook geen nieuwe kaart is uitgereikt, blijft artikel 268 buiten toepassing. Art. 268. De arbeider, voor wien de premie in zegels door Overlegging den werkgever moet worden betaald, kan niet vorderen betaling van rentekaart van zijn loon in geld, indien hij zijn rentekaart niet aan den aan werk«everwerkgever in bewaring heeft gegeven en hij aan den werkgever niet overlegt een rentekaart met voldoende open zegelvakken voor de zegels, die ter voldoening der premiën daarop geplakt moeten worden. * Art. 269. (1). De arbeider, voor wien de premie in zegels door den werkgever moet worden betaald, is in het geval voorzien bij artikel 200 verphcht op den dag, waarop de premie uiterlijk betaald moet worden, zijn rentekaart over te leggen aan den werkgever. Blijft hij, daartoe door den werkgever uitgenoodigd, daarmede in gebreke, dan betaalt de werkgever de premie door toezending aan den Raad van Arbeid van het rentezegel, dat 66 INVALIDITEITSWET. op de kaart moest worden geplakt, binnen acht dagen na den dag waarop en met vermelding van de week waarover dit had behooren te geschieden. De Raad van Arbeid geeft daarvan kennis aan den arbeider. Wordt door dezen, binnen dertig dagen na die kennisgeving, ten kantore van den Raad van Arbeid een kaart overgelegd of wordt binnen dien termijn een kaart opgemaakt, dan plakt de Raad van Arbeid het zegel op de kaart van den arbeider. Wordt binnen dien termijn geen kaart overgelegd of opgemaakt, dan wordt het zegel onbruikbaar gemaakt door het aanbrengen van het vernietigingsteeken. Art. 270. De arbeider, voor wien de premie in zegels door den werkgever moetr worden betaald, die niet jegens zijn werkgever verbonden is voor ten minste al de werkdagen, vallend in een kalenderweek, is verphcht gedurende den tijd, dat hij in dienst werkzaam is, zijn rentekaart bij zich te hebben. Art. 271. 1. De arbeider, wiens loon geheel bestaat in verstrekkingen in natura, voor wien de premie in zegels door den werkgever wordt betaald, is verphcht aan den werkgever tegen bewijs van ontvangst ter hand te stellen een rentekaart of een verklaring van den Raad van Arbeid , als bedoeld in artikel 242. 2. De werkgever is bevoegd de rentekaart of de verklaring te behouden, totdat de arbeider zijn dienst verlaat. Hij zorgt, zoo noodig, voor de vervanging van de rentekaart door een nieuwe. Dagteekenea Art.' 272. 1. Op de daarvoor bestemde plaats van elk zegel, van zegels. ^at door den werkgever geplakt moet worden, worden door hem onmiddehijk, nadat het op de kaart geplakt is, de dag, de maand en het jaar, waarop dit geschiedt, in letters of cijfers duidelijk met inkt geschreven of gedrukt. 2. Het niet nakomen van het voorschrift van het voorgaand hd heeft ten gevolge, dat de werkgever geacht wordt het zegel niet te hebben geplakt, tenzij hij het bewijs levert, dat het zegel door hem geplakt is ter voldoening van de premie over de kalenderweek, waarin de arbeider in zijn dienst werkzaam is geweest. Art. 273. 1. Het zegel, door den werkgever geplakt, of, zijn er tegelijkertijd meer zegels geplakt, het laatste zegel, wordt behoudens de bepaling van het volgend hd, geacht te zijn geplakt ter betaling der premie over de kalenderweek, waarin de daarop gestelde dagteekening valt. De tegelijkertijd met het laatste zegel geplakte zegels worden, behoudens de bepahng van het laatste hd, geacht geplakt te zijn over de weken onmiddehijk voorafgaand aan de week, waarover het laatste zegel geplakt is. | |&,& INVALIDITEITSWET. 67 F 2. Wordt het zegel of het laatste zegel geplakt ter betaling van de premie over een reeds verstreken kalenderweek dan wordt tegelijk met de in het vorig artikel voorgeschreven dagteekening op de daarvoor bestemde plaats van dat zegel duidelijk met inkt geschreven of gedrukt de dagteekening van den laatsten dag der kalenderweek, waarover het zegel geplakt is. 3. Worden de zegels, welke tegelijkertijd met het laatste zegel geplakt worden, geplakt ter betaling van de premiën over weken met onmiddellijk voorafgaand aan de week, waarover het laatste zegel geplakt wordt, dan is het voorschrift van het voorgaand hd ten aanzien van elk dier zegels van toepassing. Art. 274. Ten aanzien van rentezegels ter voldoening van twee of meer premiën kan bij algemeenen maatregel van bestuur worden afgeweken van de bepalingen van de twee voorgaande artikelen. Art. 275. 1. Door het bestuur der Bank kan aan den werkgever, m wiens dienst geregeld werkzaam zijn ten minste 25 arbeiders, voor wie de premie, door den werkgever in zegels wordt betaald, op zijn verzoek vergund worden zegels niet te dagteekenen voor diegenen der gemelde arbeiders, die hun rentekaart m bewaring gegeven hebben aan den werkgever Deze bepaling geldt niet ten aanzien. van arbeiders, die buiten de werkplaats en niet onder toezicht van den werkgever stukwerk verrichten of daarbij behulpzaam zijn, noch ten aanzien van zegels ter voldoening van meer dan twee premiën. 2 Evenwel blijft de werkgever verphcht om de zegels, ter betaling van de eerste zes premiën, welke door den werkgever na het m dienst treden of na het weder in dienst treden van een arbeider, voor dezen betaald worden, alsmede, bij het teruggeven der rentekaart, het laatstelijk geplakte zegel, te dagteekenen 3. De vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken Zij moeten worden ingetrokken, indien het aantal arbeiders in het eerste hd bedoeld daalt beneden 25. Op de intrekking wordt de werkgever gehoord. 4 Rentezegels ter voldoening van niet meer dan vier premiën, geplakt voor zeelieden, aangemonsterd voor een of meer reizen' welker gezamenlijke duur gemiddeld meer dan een maand bedraagt, behoeven niet te worden gedagteekend. Onze Minister kan deze bepaling niet-toepasselijk verklaren ten aanzien van zeeheden m dienst op een vaartuig, waarover een door hem aangewezen gezagvoerder het bevel voert. 68 INVALIDITEITSWET. inlevering van Art. 276. 1. De houder van een rentekaart is verplicht rentekaart na binnen zeven dagen na het overlijden van den verzekerde deze overlijden. toe tg zenden aan den Raad van Arbeid met mededeeling van het overlijden. 2. Indien hij eerst na verloop van zeven dagen heeft kennis gekregen van het overlijden of houder is geworden van de rentekaart, is hij verphcht de toezending en de mededeeling te doen binnen drie dagen, nadat hij kennis van het overlijden kreeg of houder der rentekaart werd. 3. De echtgenoot en de verwanten, die op het tijdstip van het'overlijden huisgenooten waren van den overledene, worden beschouwd houders van de kaart te zijn, tenzij zij aannemelijk maken dat de overledene zijn kaart niet onder zich had. 4. De Raad van Arbeid zendt de kaart aan het bestuur der Bank. * 5. Laat de verzekerde een weduwe en (of) kinderen achter, dan onderzoekt de Raad van Arbeid of deze aanspraak op weduwenrente en (of) weezenrente hebben. Is dit het geval of bestaat daaromtrent twijfel, dan wordt met de rentekaart gehandeld alsof zij door den overledene was ingeleverd om buiten gebruik te worden gesteld, met dien verstande, dat de weduwe en (of) de vertegenwoordiger der weezen in de plaats treedt van den verzekerde. Het bestuur der Bank kan de zegels op de kaart geplakt alle of voor een deel niet geldig verklaren, indien het van oordeel is, dat op de kaart onverphcht zegels geplakt zijn na het overlijden. De waarde der niet geldig verklaarde zegels wordt niet vergoed. § 8. Van de betaling in geld. Art. 277. 1. De werkgever van een arbeider, voor wien eventueel in geld zal moeten worden betaald, is verphcht binnen drie dagen na aanvang van diens loondienst schriftelijk aangifte te doen bij den Raad van Arbeid omtrent de bij algemeenen maatregel van bestuur ten behoeve van de uitvoering dezer wet vast te stellen punten. 2. Door Ons kunnen voor het gebied van een Raad van Arbeid nadere voorschriften betreffende de aangifte worden gegeven. . 3. De arbeider is tot het doen der aangifte bevoegd en, mdien hij niet verzekerd is, verplicht. 4. Wanneer de premie door den verzekerde moet worden INVALIDITEITSWET. 69 betaald, wordt de in het eerste hd vermelde termijn verlengd tot acht dagen. Art. 278. Is de beslissing of het loon meer dan 1200 gulden Aangifte als per jaar bedraagt afhankelijk van een schatting door den Raad schatting noovan Arbeid van wisselvallige inkomsten of verstrekkingen in dlg IS' natura, dan rusten eveneens op den betrokkene de in het vorig artikel omschreven verplichtingen. Art. 279. Bij dc aangifte wordt de rentekaart van den Overlegging arbeider overgelegd of medegedeeld waarom geen rentekaart van rentekaart wordt overgelegd. Art. 280. De arbeider, voor wien in geld moet worden betaald, is verphcht zijn rentekaart tegen ontvangbewijs aan zijn werkgever af te geven of hem mede te deelen, waarom hij die niet kan afgeven. Art. 281. Den werkgever wordt door den Raad van Arbeid Bewijs van een bewijs uitgereikt, dat de aangifte is geschied, welk bewijs aang'f*e. vermeldt of een rentekaart is overgelegd. Art. 282. Indien geen rentekaart is overgelegd, en de Raad oproeping van yan Arbeid niet op andere wijze in het bezit van een rentekaart arbeider, is gekomen, roept hij den arbeider op om binnen drie dagen te verschijnen tot het geven van inlichtingen. Art. 283. 1. Indien geen rentekaart is overgelegd, wordt Beslissing over binnen een week aan den aangever bericht of de Raad van Arbeid verzekeringsin het bezit van een rentekaart is gekomen, of een rentekaart P,ichtheeft opgemaakt of voorloopig opgemaakt, of van oordeel is dat de betrokkene niet verzekeringsphchtig is. 2. Indien de Raad van Arbeid van oordeel is, dat de betrokkene niet verzekeringsphchtig is, wordt dit tegelijk ook aan hem bericht. Art. 284. r. De werkgever van een arbeider, voor wien in Aangifte van geld moet worden betaald, is verphcht binnen drie dagen schril- eindigen der telijk aangifte te doen van het eindigen der dienstbetrekking «Jienstbetreken van iedere wijziging der dienstbetrekking, die op den ver- king enzzekeringsphcht, de verphchting tot betalen en het bedrag der premie invloed kan hebben. De arbeider is daartoe bevoegd. 2. Het tweede en .vierde hd van artikel 277 zijn op deze aangifte toepasselijk. * 3. Zoolang de in het eerste hd vermelde aangifte niet is geschied, blijft de verphchting van den werkgever om premie te betalen bestaan, en wordt het bedrag der premie niet verminderd. 70 INVALIDITEITSWET. Art. 285. 1. De rentekaart van den verzekerde, voor wien in geld moet worden betaald, wordt door den Raad van Arbeid bewaard, tenzij hij is ontheven van de verphchting om premie te betalen. 2. De verzekerde kan te allen tijde van de rentekaart inzage nemen. 3. De rentekaart wordt aan den verzekerde uitgereikt, wanneer niet aannemelijk is, dat in het vervolg in geld moet worden betaald. Art. 286. 1. De wijze, waarop in geld wordt betaald, wordt, door den Raad van Arbeid bepaald onder goedkeuring van den Verzekeringsraad. 2. Door Ons kunnen dienaangaande voorschriften worden gegeven. § 9. Van het buiten gebruik stellen, vereffenen en inwisselen van rentekaarten. Rentekaart bij Art. 285. 1. De rentekaart van den verzekerde, voor wien Raad van ^ gei,j moet worden betaald, wordt door den Raad van Arbeid Arbeid. bewaard, tenzij hij is ontheven van de verphchting om premie te betalen. 2. De verzekerde kan te allen tijde van de rentekaart inzage nemen. 3. De rentekaart wordt aan den verzekerde uitgereikt, wanneer niet aannemelijk is, dat in het vervolg in geld moet worden betaald. Wijze van be- Art. 286. 1. De wijze, waarop in geld wordt betaald, wordt, ^"s- door den Raad van Arbeid bepaald onder goedkeuring van den Verzekeringsraad. 2. Door Ons kunnen dienaangaande voorschriften worden gegeven. § 9. Van het buiten gebruik stellen, vereffenen en inwisselen van rentekaarten. Tijd en .wijze ^ 2g7 j Een rentekaart moet, voordat de termijn van buiten ge- .. ... , , . n . bruik stelling, gedurende welken zy geldt, is verstreken, door den Raad van Arbeid buiten gebruik worden gesteld. 2. Het buiten gebruik steüen geschiedt door aanteekening op de kaart, dat zij heeft opgehouden te gelden. De aanteekening wordt gedagteekend. 3. Indien het buiten gebruik stellen na het verstrijken van den in het eerste hd vermelden termijn plaats heeft, wordt de dag, waarop die termijn verstreek, afzonderlijk aangeteekend. Vereffening. Art 2gg (^middellijk na het buiten gebruik stellen wordt op de rentekaart aangeteekend het aantal premiën, van elke klasse afzonderhjk, welker betaling wordt bewezen door de op de kaart geplakte zegels (vereffening). Indien een mihtair premiecertificaat is overgelegd, worden mede aangeteekend zóóveel premiën van de tweede loonklasse als het aantal weken bedraagt, dat verstreken is tusschen de in dat certificaat vermelde tijdstippen. Op de rentekaart worden die tijdstippen vermeld. premu"ekende Art' 289, Bï de berekening van het aantal premiën, welker betaling wordt bewezen door de op de kaart geplakte zegels, worden niet in rekening gebracht verminkte, onherkenbare of om een andere reden niet geldige zegels, noch zegels welke geplakt zijn over weken: a. hggend tusschen de tijdstippen, vermeld in het overgelegd mihtair premiecertificaat; INVALIDITEITSWET. 71 b. verstreken na den dag, waarop de verplichte verzekering vervallen is ingevolge artikel 55, tot aan de eventueele hernieuwing der verzekering. Art. 290. I. De Raad van Arbeid berekent het aantal weken verstreken tusschen den op de rentekaart vermelden dag, waarop zij is aangevangen geldig te zijn, en dien waarop zij buiten gebruik is gesteld. Is het aantal premiën, welker betaling bewezen wordt door de op de kaart geplakte zegels, grooter dan het aantal weken, dan worden die meerdere premiën niet op de kaart aangeteekend. Een gedeelte van een week wordt voor een geheele week gerekend. Zijn de zegels niet van dezelfde klasse,.dan worden de hoogste premiën op de kaart aangeteekend. 2. Bij de berekening van het aantal weken in het voorgaand hd bedoeld worden niet in rekening gebracht weken, bedoeld onder a en b van het voorgaand artikel. De Raad van Arbeid teekent op de kaart aan de tijdstippen, waarop de onder 6 bedoelde weken aanvangen en eindigen, met vermelding waarom zij niet in rekening worden gebracht. Art. 291. 1. Zijn de weken, verstreken tusschen de in het mihtair premiecertificaat vermelde en op de rentekaart aangeteekende tijdstippen aangevangen voordat de rentekaart is aangevangen geldig te zijn, en zijn reeds een of meer rentekaarten van den verzekerde buiten gebruik gesteld, nadat die weken aangevangen waren, dan onderzoekt de Raad van Arbeid, of bij het vereffenen dier rentekaarten, hetzij zegels in rekening gebracht zijn, geplakt over weken bedoeld onder a van artikel 289, hetzij meer premiën in rekening zijn gebracht dan ingevolge artikel 290 is toegelaten. Blijkt een of ander te zijn geschied, dan wordt de aanteekening van het aantal premiën op de vroegere kaart gewijzigd, met inachtneming van de voorschriften van de artikelen 288—290. 2. Ten behoeve van het in het voorgaand hd bedoelde onderzoek, worden de daar bedoelde rentekaarten door het bestuur der Bank op verzoek van den Raad van Arbeid aan dezen toegezonden. Art. 292. Tegelijk met de in artikel 256 voorgeschreven uitreiking van het renteboekje of van de opgave van hetgeen in het renteboekje behoort te worden overgebracht, geeft de Raad van Arbeid den verzekerde kennis van het aantal en de klasse der premiën, die niet in rekening worden gebracht op grond van de bepalingen van de artikelen 289 tot 291, met mededeeling van de redenen. 72 INVALIDITEITSWET. Vervallen ver- Art. 293. 1. Indien de verzekering nietig is, wordt de rentezekering, kaart buiten gebruik gesteld door dit op de kaart te vermelden en blijft vereffening achterwege. 2. Den betrokkene wordt hiervan kennis gegeven, opzending aan Art. 294. Een buiten gebruik gestelde rentekaart wordt de Bank. door den Raad van Arbeid aan het bestuur der Bank gezonden, indien binnen veertien dagen na de in artikel 292 vermelde uitreiking en kennisgeving of na de in artikel 293 vermelde kennisgeving niet tegen de vereffening of de weigering om te vereffenen beroep is ingesteld. Stb. igig no. 324, art. 17. Art. 295. 1. De Raad van Arbeid is bevoegd, zoolang de rentekaart niet is opgezonden, vergissingen te herstellen. 2. Van deze herstelling geschiedt aanteekening in het renteboekje, of opgave, als in artikel 256 is voorgeschreven, en eventueel ook de kennisgeving in artikel 292 bedoeld. 3. Indien van de bevoegdheid, in het eerste lid bedoeld, gebruik gemaakt is, loopt de in artikel 294 bedoelde termijn van veertien dagen vanaf de uitreiking en kennisgeving, die ingevolge het tweede hd plaats heeft. Art. 296. 1. Het bestuur der Bank is bevoegd, een toegezonden buiten gebruik gestelde rentekaart binnen veertien dagen aan den Raad van Arbeid terug te zenden, met het verzoek vergissingen te herstellen. 2. De Raad van Arbeid herstelt de vergissing of zendt de rentekaart binnen veertien dagen terug. 3. Indien de Raad van Arbeid een vergissing herstelt, zrjn het tweede en derde hd van artikel 295 van toepassing. Art. 297. Indien beroep is ingesteld, geschiedt de opzending, zoodra de uitspraak van den Raad van Beroep onherroepelijk is of de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan heeft, nadat door den Raad van Arbeid de wijzigingen, die in beroep bevolen zijn, zijn aangebracht, en daarvan aan den verzekerde kennis is gegeven. Stb. 1919 no. 324, art. 2if. Art. 298. Met de rentekaart wordt het overgelegde mihtair premiecertificaat opgezonden. Onbruikbaar Art. 299. Vóór de opzending worden de op de kaart geplakte maken van rentezegels onbruikbaar geniaakt door het aanbrengen van het zegels. vernietigingsteeken. Vergoeding ' Art. 300. 1. De waarde van premiën, welke ingevolge een voor niet bere- bepaling van deze wet of van een krachtens deze wet genomen kende premiën. j^^t ^et m rekening gebracht mogen worden, wordt, voor INVALIDITEITSWET. 73 zoover in deze wet of in een krachtens deze wet genomen besluit niet anders bepaald is, door den Raad van Arbeid geheel of gedeeltelijk uitgekeerd aan de personen, door of voor wie de premiën betaald zijn. De voorschriften te dien aanzien bij artikel 251 gegèven, worden opgevolgd, voor zooveel het onderwerp dit toelaat. 2. De uitkeering geschiedt, behoudens de bepaling van het volgend lid, zoodra geen wijziging meer kan worden gebracht in de berekening van het aantal premiën. 3. Op verlangen van den verzekerde geschiedt de uitkeering vóór het tijdstip in het voorgaand hd bedoeld. De premiën, waarvan de waarde of een gedeelte der waarde is uitgekeerd, worden geacht nooit te zijn betaald. Art. 301. 1. De verzekerde, die in het bezit is van een rente- Inlevering vam kaart, is te allen tijde bevoegd, die bij den Raad van Arbeid in rentekaarte». te leveren ten einde haar buiten gebruik te doen stellen en is verphcht dat te doen vóór of bij het verstrijken van den duur harer geldigheid. De inlevering kan op eiken kantoor dag geschieden, voor zoover niet door den Raad van Arbeid met machtiging van den Verzekeringsraad voor den verzekerde zijn aangewezen bepaalde dagen, bekend gemaakt door aanplakking ten kantore van den Raad van Arbeid en op zoodanige andere wijze als door den Verzekeringsraad mocht worden bepaald. De dag der inlevering wordt onmiddehijk door den Raad van Arbeid op de kaart vermeld. 2. Bij toezending eener kaart door tusschenkomst van de post, wordt de verzekerde geacht buiten gebruik stelling der kaart te vragen. 3. De buiten gebruik stelling geschiedt zoo spoedig mogelijk na de inlevering. De dag der inlevering geldt als dag der buiten gebruik stelling. Art. 302. 1. De werkgever, die in zegels moet betalen, en die in het bezit is van een rentekaart van den verzekerde, die niet voldoende open zegelvakken heeft voor de zegels, die ter voldoening der premiën daarop door hem geplakt moeten worden, is verphcht die rentekaart bij den Raad van Arbeid in te leveren ten einde haar buiten gebruik te stellen. 2. De werkgever is tot zoodanige inlevering bevoegd, indien bij de loonbetaling door den arbeider een rentekaart wordt overgelegd, die niet voldoende open zegelvakken heeft voor de zegels, die ter voldoening der premiën door den werkgever daarop geplakt moeten worden. 74 INVALIDITEITSWET. Art. 303. 1. Indien bij het inwisselen van een rentekaart door een verzekerde wordt verzocht, als dag waarop de oude kaart wordt buiten gebruik gesteld en de geldigheid der nieuwe kaart begint, op die kaarten aan te teekenen een vroegeren dag dan dien der inlevering, wordt aan dit verzoek voldaan. 2. Aan het verzoek wordt niet voldaan, indien de oude kaart is ingeleverd na het verstrijken van den daarop vermelden termijn, voor welken zij geldt, en de Raad van Arbeid van oordeel is, dat reeds premiën betaald zijn over kalenderweken, verstreken na den door den verzekerde gewenschten dag. 3. Het in het eerste lid vermelde verzoek kan ook worden gedaan door den werkgever, die een rentekaart inwisselt. Overlegging Art. 304. 1. De verzekerde, voor wien in zegels moet worden van militair betaald, en aan wien een militair premiecertificaat is uitgereikt, caat"eCertl 1 *e6* dit over de eerste maal dat hij een rentekaart inlevert. 2. Indien hij niet in het bezit is van een rentekaart, legt hij het militair premiecèrtificaat over zonder inlevering eener rentekaart. Het aantal premiën van de tweede loonklasse, bedoeld in artikel 288, wordt alsdan op een opzettelijk daartoe op te maken rentekaart, die tegelijk buiten gebruik wordt gesteld, aangeteekend. Art. 305. f. De verzekerde, voor wien in geld moet worden betaald, en aan wien een mihtair premiecertificaat is uitgereikt, legt dit over aan den Raad van Arbeid. 2. Indien de Raad van Arbeid in het bezit is van een rentekaart van den verzekerde, wordt het mihtair premiecertificaat door den Raad van Arbeid bewaard, tot die rentekaart buiten gebruik wordt gesteld. 3. Indien de Raad van Arbeid niet in het bezit is van een rentekaart van den verzekerde, handelt hij gelijk in het tweede hd van het vorig artikel is bepaald. Te late in- Art. 306. 1. Is een rentekaart ingeleverd na het verstrijken levering. van ^en termijn, voor welken zij geldt, dan wordt zij behoudens de bepaling van het laatste lid geacht tijdig te zijn ingeleverd, indien de verzekerde op den dag der inlevering den leeftijd van 55 jaar niet heeft bereikt. Is die leeftijd bereikt, dan wordt de kaart door den Raad van Arbeid aan het bestuur der Bank gezonden, na onderzoek der reden van het te laat inleveren. 2. Is het bestuur van oordeel, dat er door of voor den verzekerde geplakt is na het verstrijken van den termijn, voor welken de kaart geldt (nageplakt is), dan verklaart het de op de kaart geplakte zegels niet geldig. INVALIDITEITSWET. 75 3. Verklaart het bestuur de zegels niet geldig, dan geeft het daarvan kennis aan den verzekerde en maakt het de zegels onbruikbaar door het aanbrengen van het vernietigingsteeken. De waarde der niet geldig verklaarde zegels wordt niet vergoed. 4. Zijn er geen termen om de zegels niet geldig te verklaren, dan vermeldt het bestuur op de kaart dat deze geacht moet worden tijdig te zijn ingeleverd en zendt haar terug aan den Raad van Arbeid. 5. Is een rentekaart ingeleverd na het verstrijken van den termijn, voor welken zij geldt, terwijl de verzekerde op den dag der inlevering den leeftijd van 55 jaar niet had bereikt, en wordt binnen twee jaar na de inlevering invahditeitsrente aangevraagd, dan wordt de kaart door het bestuur der Bank aan den Raad van Arbeid gezonden. Deze onderzoekt de reden van het te laat inleveren en doet van dat onderzoek verslag aan het bestuur der Bank. Indien rente wordt toegekend, verklaart het bestuur de op de kaart geplakte zegels alsnog niet geldig, tenzij het van oordeel is, dat niet nageplakt is. Het derde hd is van toepassing. Art. 307. 1. Aan zegels, geplakt op een kaart, welke niet Verloren kaaris buiten gebruik gesteld, wordt geenerlei aanspraak ontleend. ten- 2. Toont de verzekerde echter ten genoegen van het bestuur der Bank aan, dat een rentekaart met de daarop geplakte zegels verbrand of op een andere wijze te niet gegaan is, alsmede het aantal, de klasse en, zijn er rentezegels ter voldoening van twee of meer premiën vervaardigd, de waarde der zegels, die op de kaart geplakt waren, dan wordt den verzekerde het geleden verlies vergoed. Het bestuur doet alsdan door den Raad van Arbeid, die een nieuwe kaart opmaakte, op die kaart aanteekenen het aantal en de klassen der premiën, welker betaling bewezen zou geworden zijn door de zegels, die zijn te niet gegaan, alsmede den tijd waarover die premiën geacht worden te zijn betaald. Art. 308. Wanneer een rentekaart buiten gebruik wordt ge- Nieuwe rentesteld, wordt voor den verzekerde een nieuwe rentekaart opgemaakt, kaart' welke aanvangt geldig te zijn op den dag der buiten gebruik stelling der vorige. Stb. igig no. 324, art. 15. - Art. 309. 1. Aan den verzekerde, voor wien in zegels moet Uitreiking der worden betaald, wordt de nieuwe rentekaart uitgereikt ormüddelhjk nieuwe 'kaartnadat de oude is ingeleverd om buiten gebruik te worden gesteld. 2. De uitreiking kan geschieden aan den persoon, die namens den verzekerde de kaart inlevert en geschiedt in het geval van artikel 302 aan den werkgever. 76 INVALIDITEITSWET. Bewaring der Art. 310. De rentekaart en het mihtair premiecertificaat rentekaarten worcien door het bestuur der Bank bewaard, nadat het de op de na buiten ge- rentekaart geplakte zegels, ten aanzien waarvan dit niet door den bruik steuing. ..... ... . ... , r, 1.1 Raad van Arbeid is geschied, onbruikbaar heeft gemaakt door het aanbrengen van het vernietigingsteeken. Art. 311. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur kunnen maatregelen worden voorgeschreven waardoor, ingeval de door de Bank bewaarde rentekaarten verloren of te niet gaan, de aanspraken der verzekerden kunnen worden vastgesteld. 2. Het bestuur der Bank vernietigt de bewaarde rentekaarten in de gevallen door Ons aan te wijzen en met inachtneming van de voorschriften door Ons te geven. § 10. Van contróle, geschillen, verzuimen. Inzage van Art. 312. 1. De werkgever en de persoon, die hem vervangt, boeken enz. zjjn verphcht aan den Raad van Arbeid, aan het bestuur of den voorzitter van dezen Raad en aan de aan dezen Raad ondergeschikte ambtenaren, niet beneden den door Ons te bepalen rang, inzage te verleenen van de boeken, bescheiden en andere stukken, voor zoover deze betrekking hebben op den arbeid en het loon van een arbeider. 2. Dezelfde verphchting rust op het hoofd of den bestuurder eener onderneming of eener inrichting wat betreft de personen in dienst der onderneming of der inrichting werkzaam. Bevoegd is alsdan de Raad van Arbeid binnen wiens gebied de onderneming of inrichting gevestigd of werkzaam is. inlichtingen. Art. 313. 1. Ieder is verphcht aan het bestuur der Bank of van den Raad van Arbeid, aan den Raad van Arbeid, aan den voorzitter van dezen Raad en aan de in het voorgaand artikel bedoelde ambtenaren, ondergeschikt aan den Raad van Arbeid binnen wiens gebied hij woont, verblijf houdt of werkt, de verlangde inhchtingen te geven omtrent zaken en feiten, betreffende de naleving der wet ten opzichte van hem zeiven, van hem in wiens dienst hij werkt of gewerkt heeft, of van hem die in zijn dienst werkt of gewerkt heeft. De inhchtingen moeten, indien dit verzocht wordt, schriftelijk verstrekt worden binnen den door het bestuur der Bank of door het bestuur of den voorzitter van den Raad van Arbeid schriftelijk te steüen termijn. Stb. 1919 no. 324, art. 1. 2. Het voorgaand hd is, voor zoover betreft de verphchting om mondehng inhchtingen te geven, van toepassing tegenover alle ambtenaren en beambten onder den Raad van Arbeid werkzaam. INVALIDITEITSWET. 77 Art. 314. De" Raad van Arbeid geeft, indien overeenstemming Verschülende tusschen de betrokkenen (daaronder begrepen de Raad van eeschülen. Arbeid) niet tot stand komt, een schriftelijke met redenen omkleede beslissing omtrent het geschil, voor zoover niet bij deze wet een andere wijze van oplossing is aangewezen: a. indien een arbeider vóór het opmaken der eerste rentekaart verklaart, dat naar zijn oordeel geen rentekaart behoort te worden opgemaakt, maar de Raad van Arbeid oordeelt, dat een rentekaart behoort te worden opgemaakt; b. indien een arbeider verklaart dat een rentekaart moet worden opgemaakt, maar de Raad van Arbeid oordeelt, dat geen rentekaart moet worden opgemaakt; c. indien een werkgever bij de aanmelding van een arbeider verklaart dat deze niet verzekeringsphchtig is, of bij of na de aanmelding verklaart, dat hij, werkgever, niet voor den arbeider premie moet betalen, maar de Raad van Arbeid oordeelt, dat de arbeider verzekeringsphchtig is, respectievelijk dat de werkgever voor hem premie moet betalen; d. indien een arbeider verklaart, dat hem betaling van zijn loon in geld geweigerd wordt omdat hij geen rentekaart of niet een rentekaart met voldoende open zegelvakken overlegt, terwijl hij niet verzekeringsphchtig is of terwijl de werkgever niet verphcht is, voor hem premie te betalen; e. indien een arbeider verklaart, dat zijn werkgever in te lage loonklassen premie heeft betaald; /. indien een werkgever vóór of bij de betaling verklaart, dat hij het door den Raad van Arbeid van hem gevorderde bedrag voor door hem in geld te betalen premie onjuist acht; g. indien een arbeider binnen veertien dagen na de loonbetaling verklaart, dat zijn werkgever een premie of een deel daarvan heeft ingehouden van zijn loon, terwijl hij geen of minder premie mocht inhouden; h. indien een arbeider binnen veertien dagen na de loonbetaling verklaart, dat zijn werkgever hem niet boven zijn loon heeft betaald het in artikel 190 bedoelde bedrag, terwijl de werkgever tot betaling daarvan verphcht was; i. indien een arbeider verklaart, dat op een rentekaart een verkeerde dag van aanvang of einde der geldigheid der kaart is vermeld; j. indien een arbeider verklaart, dat hem ten onrechte niet is uitgereikt de kennisgeving, bedoeld in artikel 258, of dat hij 78 INVALIDITEITSWET. tegen eenigen ter uitvoering van dat artikel door den Raad van Arbeid tegenover hem genomen maatregel bezwaar heeft; en in het algemeen, wanneer omtrent de toepassing van de bepalingen der paragrafen 1 tot 3 of 5 tot 9 van dit hoofdstuk geschil bestaat tusschen den Raad van Arbeid en een bij de toepassing betrokkene, of tusschen bij de toepassing betrokkenen onderling, en van dat geschil blijkt door een verklaring aan den Raad van Arbeid van een persoon voor wien wettehjke rechten of verphchtingen bij dat geschil betrokken zijn. Werkgever Art. 315. De werkgever is niet bevoegd den verzekeringsphcht Vrb jj11^1"1611 van een arbeider te betwisten op grond dat deze invahde zou zijn. Art. 316. 1. De Raad van Arbeid is bevoegd ieder, voor Beianghebben- ^gn rechten of verphchtingen bij het geschil betrokken zijn of kunnen zijn, gelegenheid te geven zich te uiten. Indien dit is geschied, blijkt daarvan uit de beslissing. 2. De beslissing is voor allen, aan wie gelegenheid is gegeven zich te uiten, verbindend. Hun wordt van de beslissing mededeeling gedaan. Beslissing. Art. 317. Indien de beslissing medebrengt, dat wijziging van een vermelding op een rentekaart of teruggave of navordering van premie moet plaats hebben, draagt de Raad van Arbeid daarvoor zorg. Door Ons kunnen daaromtrent voorschriften worden gegeven. Art. 318. Indien artikel 8 of artikel 9 of beide artikelen zijn toegepast, vermeldt de beslissing omtrent het bedrag van het jaarloon de ingevolge die artikelen geschatte bedragen, elk afzonderlijk. Geneeskundig Art. 319. 1. Verlangt de arbeider, in geval van geschil met onderzoek. ,jen Raad van Arbeid over de vraag of hij verzekeringsphchtig is, een geneeskundig onderzoek, dan geschiedt dit door een daartoe door den Raad van Arbeid aangewezen geneeskundige, die een schriftelijk verslag uitbrengt aan den Raad van Arbeid. Bhjft de arbeider in gebreke zich aan dat onderzoek te onderwerpen, dan beslist de Raad van Arbeid zonder voorhchting van een deskundige over de invahditeit. 2. Blijven de Raad van Arbeid en de arbeider na de inhchtingen door den geneeskundige verstrekt bij hun gevoelen, dan wordt een onderzoek ingesteld door een commissie van drie geneeskundigen en drie personen, bekend met de loonen ter plaatse in de artikelen- 72 en 73 bedoeld, als loonkundigen. De arbeider heeft het recht binnen een door den Raad van Arbeid te bepalen INVALIDITEITSWET. 79 termijn aan dezen den naam van een geneeskundige en van een loonkundige op te geven, die alsdan met de overige deskundigen door den Raad van Arbeid worden aangewezen. 3. Blijft de arbeider in gebreke den naam van een geneeskundige of van een loonkundige op te geven, of weigert de door den arbeider gewenschte geneeskundige of loonkundige aan de opdracht te voldoen, dan wijst de Raad van Arbeid, zoo mogelijk in overleg met den arbeider, een derden geneeskundige of loonkundige aan. 4. Zoowel het onderzoek in het eerste hd als dat in het tweede hd voorgeschreven geschiedt ter plaatse door den Raad van Arbeid te bepalen. Art. 320. 1. De conunissie in het voorgaand artikel bedoeld brengt schriftelijk verslag uit aan den Raad van Arbeid. Indien de meerderheid der l) geneeskundigen het wenschehjk oordeelt, wordt het uitbrengen van het verslag eenmaal, uiterlijk zes maanden, uitgesteld. Alvorens het verslag uit te brengen, wordt de arbeider opnieuw onderzocht. 2. Het verslag der commissie vermeldt hoeveel geneeskundigen en hoeveel loonkundigen van oordeel zijn dat de arbeider invahde is, alsmede of naar het eenstemmig oordeel der geneeskundigen de invahditeit bhjvend is. 3. Weigert de arbeider zich door de geneeskundigen te laten onderzoeken en de vragen der commissie te beantwoorden, dan kan de commissie volstaan met dit te vermelden. Art. 321. 1. Na ontvangst van het verslag beshst de Raad van Arbeid. Is de meerderheid zoowel der geneeskundigen als der loonkundigen van het gevoelen van den arbeider, dan beslist de Raad van Arbeid in overeensternming met dat gevoelen. Wordt beshst dat de arbeider invahde is, dan bepaalt de beslissing tevens den termijn gedurende welken de arbeider, te rekenen van de dagteekening van het verslag der commissie, voor de toepassing van artikel 34 als invahde zal worden beschouwd. Die termijn mag zonder toestenuning van den arbeider niet op langer dan drie jaren gesteld worden, tenzij het geval voorzien bij het laatste hd van het voorgaand artikel aanwezig is of de geneeskundigen eenstemmig van oordeel zijn, dat de invahditeit blijvend is. Die termijn wordt in de volgens artikel 242 uit te reiken verklaring vermeld. 2. Indien de Raad van Arbeid niet in overeenstemming met het gevoelen van den arbeider beslist, wordt, desverlangd, van *) In Stb. 1013 no. 103 staat „des."- 80 INVALIDITEITSWET. het verslag, der commissie door den Raad van Arbeid afschrift aan den arbeider uitgereikt. Provisioneeie Art. 322. 1. De Raad van Arbeid is bevoegd te bepalen wat maatregelen. in afwachting van de in artikel 314 bedoelde beslissing zal geschieden. 2. Hij is bevoegd te bepalen, ook indien in zegels zou moeten worden betaald, dat voorloopig de premie in geld aan den Raad van Arbeid wordt betaald. 3. In het in artikel 314 onder d genoemde geval bepaalt de Raad van Arbeid onmiddehijk of de arbeider voorloopig als verzekeringsphchtig zal worden beschouwd of niet, respectievelijk of de werkgever voorloopig zal worden geacht verphcht te zijn premie te betalen voor den arbeider. Voorioopige Art. 323. Indien krachtens het eerste hd van het voorgaand rentekaart- artikel een rentekaart wordt opgemaakt, wordt daarop het woord „voorloopig" geplaatst. De bepalingen van de artikelen 245, 255 en 258 en van een besluit, als bedoeld in artikel 189, zijn niet toepasselijk. De Raad van Arbeid bepaalt den termijn, gedurende welken een voorioopige rentekaart geldt, en vermeldt dien op de kaart. Die termijn kan door den Raad van Arbeid worden verlengd, welke verlenging dan mede op de kaart wordt vermeld. Art. 324. Wordt door den werkgever in geld betaald, dan houdt de Raad van Arbeid aanteekening van de werkgevers, door wie in geld is betaald gedurende den duur der geldigheid der voorioopige rentekaart. Art. 325. Wanneer onherroepelijk is vastgesteld, dat de betrokkene niet verzekeringsphchtig is, zijn de bepalingen van de artikelen 249 tot 251 van toepassing, voor zoover de aard van het onderwerp het toelaat. Art. 326. 1. Wanneer onherroepelijk is vastgesteld, dat de betrokkene verzekeringsphchtig is, wordt de voorioopige rentekaart, die alsdan als eerste rentekaart geldt, buiten gebruik gesteld. 2. De voorschriften van de artikelen 255 en 258 worden bij de buiten gebruik stelling opgevolgd. 3. Indien er termen zijn tot het gebruik maken van de bij artikel 245 gegeven bevoegdheid, wordt in de plaats van de voorioopige rentekaart een nieuwe eerste rentekaart opgemaakt, waarop wordt aangeteekend, al hetgeen bij de buiten gebruik stelling der voorioopige rentekaart daarop is aangeteekend. Op de voorioopige rentekaart wordt alsdan bovendien aangeteekend dat er een nieuwe eerste rentekaart is opgemaakt. INVALIDITEITSWET. 81 * Art. 327. Indien de Raad van Arbeid ingevolge het bepaalde Premiebetabij het eerste lid van artikel 245 op de eerste rentekaart heeft ling bij ver" vermeld, dat deze is aangevangen geldig te zijn op den op de kin^dL rente kaart genoemden dag, is de werkgever over den tijd, gelegen tus- kaart. 1 ' schen dien dag en den dag waarop de rentekaart of voorioopige rentekaart is opgemaakt, verphcht de premie te betalen. Art. 328. 1. Blijkt aan een Raad van Arbeid, dat door of Te weinig zevoor een arbeider te weinig premiën of premiën van een lagere gels Beplakt, dan de voorgeschreven loonklasse zijn betaald, dan kan hij het te Navorderm8weinig betaald bedrag navorderen. 2. Navordering heeft niet plaats over weken, die sedert meer dan een jaar verstreken zijn of die zijn voorafgegaan aan de vereffening van de ten tijde der ontdekking laatst vereffende rentekaart. Artikel 327 is toepasselijk. Art. 329. De Raad van Arbeid kan bij de navordering uitstel van betaling verkenen met machtneming van hetgeen door Ons te dien aanzien zal worden voorgeschreven. Stb. igig no. 814. Art. 330. Indien door den Raad van Arbeid vastgesteld of vermoed wordt, dat navordering moet plaats hebben over weken, vallende binnen den duur der geldigheid van een te vereffenen rentekaart, kan de Raad van Arbeid met vereffening wachten tot de zaak tot klaarheid gebracht en het nagevorderd bedrag betaald is. Art. 331. De Raad van Arbeid verbetert, na geheele of gedeeltehjke betaling van het verschuldigde, de rentekaart of vervangt haar door een nieuwe kaart. Alles wat betreft de wijze van verbetering en de vervanging der rentekaart, wordt door Ons vastgesteld. Stb. igig no. 814. Art. 332. Wanneer een Raad van Arbeid aan een werkgever of arbeider verklaart dat hij krachtens artikel 328 premiën navordert, en hij van wien nagevorderd wordt verklaart met die navordering in eenig opzicht niet in te stemmen, geeft de Raad van Arbeid een met redenen omkleede schriftelijke beslissing. * Art. 333. (vervallen). * Art. 334. Op de beslissing, in het vorig artikel vermeld, is artikel 316 van toepassing. Art. 335. * 1. Is bij een beslissing, waartegen niet opgekomen Teruggave van kan worden, uitgemaakt dat ten onrechte verklaard is, dat premie PremIevoor een verzekeringsphchtig arbeider door zijn werkgever moet worden betaald, dan wordt de na die verklaring door den werkgever betaalde premie, door den Raad van Arbeid aan den werk- 6 82 INVALIDITEITSWET. gever uitgekeerd. Ten aanzien van de door den werkgever geplakte zegels, welke niet geparafeerd zijn, is de Raad van Arbeid bevoegd doch niet verphcht tot uitkeering. 2. Het aan den werkgever ingevolge het voorgaand hd uitgekeerd bedrag wordt door den Raad van Arbeid op de rentekaart aangeteekend en door den arbeider aan den Raad van Arbeid betaald vóór of bij de buiten gebruik stelhng der kaart. Bhjft de arbeider in gebreke het verschuldigde of een deel van het verschuldigde te betalen, dan wordt bij de vereffening der kaart het aantal aan te teekenen premiën in dier voege verminderd, dat de waarde, vertegenwoordigd door de premiën die niet op de kaart worden aangeteekend, zooveel mogelijk gelijk is aan het bedrag, dat de arbeider in gebreke bleef te betalen. Zijn de premiën van verschülende loonklassen, dan worden zooveel mogehjk de hoogste premiën niet op de kaart aangeteekend. Is het aantal premiën niet vexmindeid bij de vereffening der kaart, dan geschiedt dit, na de opzending der kaart, door het bestuur der Bank, hetwelk daarvan kennis geeft aan den verzekerde. 3. Indien door den Raad van Arbeid voor den arbeider voor wien in geld betaald is, over de betrokken weken nog geen zegels geplakt zijn, blijft de in het tweede hd voorgeschreven aanteekening achterwege. Blijft de arbeider in dat geval in gebreke het verschuldigde of een deel van het verschuldigde te voldoen, dan is artikel 331 toepassehjk. Art. 336. h Het eerste lid van het voorgaande artikel vindt overeenkomstige toepassing, indien in een geschil over de loonklasse door den rechter onherroepelijk is uitgemaakt, dat de arbeider tot een lagere loonklasse behoorde, dan waarin de premiën door den werkgever zijn betaald. * 2. De arbeider is bevoegd het aan den werkgever uitgekeerd bedrag te betalen aan den Raad van Arbeid. Geschiedt dit niet, dan worden bij de vereffening der rentekaart de premiën in rekening gebracht, als waren zij betaald in de klasse, waartoe de arbeider behoorde. Geschillen Art. 337. Wordt dezelfde zaak of worden samenhangende den^m Ai>* zaken door verschülende Raden van Arbeid behandeld en bestaat beid. tusschen die Raden Van Arbeid verschil van gevoelen over de vraag, door welken hunner de behandeling behoort te worden voortgezet, dan beshst het bestuur der Bank op voordracht van een der betrokken Raden van Arbeid. Art. 338. De beslissing krachtens het vorig artikel gegeven INVALIDITEITSWET. 83 houdt in, dat zij geen betrekking heeft op de vraag tot we'.ke loonklasse de verzekerde behoort. § 11. Van de vrije premie. Art. 339. De vrije premie bedraagt twee gulden. Bedrag Art. 340. Vrije premiën worden betaald zoo dikwijls en Tijd van beta- wanneer de verzekerde wil. i|„° Art. 341. 1. Vrije premiën worden betaald door het plakken wijze van be- van zegels (vrije zegels) op een rentekaart (vrije rentekaart) taling. Stb. igig no. 763. 2. De modellen der vrije rentekaarten worden door Ons vastgesteld. Stb. igig no. 797. 3. Op de vrije zegels zijn de bepalingen van het vierde en vijfde hd van artikel 230 en artikel 231 van toepassing. Art. 342. l. Behalve vrije zegels ter betaling van één premie zijn er vrije zegels ter betaling van één achtste van een premie (vijf en twintig cent). Het derde hd van artikel 341 is daarop van toepassing. 2. Het plakken van de in het eerste hd genoemde zegels geeft geen rechten, dan wanneer en zoo dikwijls daarvan acht stuks zijn geplakt. Art. 343. Behoudens het bepaalde bij artikel 57 wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld op welken tijd de premie geacht wordt te zijn betaald, en alles wat betreft het opmaken, uitreiken, inleveren, buiten gebruik stellen en vereffenen van vnje rentekaarten, met dien verstande dat over een kalenderjaar niet meer dan tachtig vrije premiën in rekening mogen worden gebracht. Wanneer in den loop van een kalenderjaar meer dan tachtig premiën zijn betaald, worden de meerdere premiën geacht betaald te zijn in het volgend kalenderjaar of m de volgende kalenderjaren. Stb. igig no. 559. DERDE AFDEELING. VAN HET BEROEP. Art. 344. Beroep staat open: a. van de in artikel 314 of in artikel 332 bedoelde beslissing Zaken aan m een geschü over het bestaan van verzekeringsplicht over de beroeP °ndervraag, of door den arbeider premie moet worden betaald en over worpende vraag of door den werkgever premie of het in artikel 190 of 84 INVALIDITEITSWET. artikel 205, tweede lid, bedoelde bedrag moet worden betaald, voor den arbeider en den werkgever; b. van de beslissing, waarbij de vrijstelling van den verzekeringsplicht, bedoeld in de artikelen 52 en 355, wordt geweigerd, voor den verzoeker; c. van de beslissing, waarbij de ontheffing of verlenging van de ontheffing van de verphchting om premie te betalen, bedoeld in de artikelen 213 en 214, wordt geweigerd, voor den verzoeker; d. van de beslissing: 1°. waarbij geweigerd is op verzoek van den betrokkene vast te stellen, dat hij voldoet aan de voorwaarden waaronder voor hem als mihtair de premie door het Rijk wordt betaald, 2°. waarbij ingevolge artikel 314 onder i de dag van aanvang of einde der geldigheid eener rentekaart is bepaald. 3°. waarbij is verklaard, dat de verzekerde niet gerechtigd was tot het afleggen der verklaring, dat hij de verzekering als vervallen beschouwt, 4*. op een verzoek om rente, 5*. waarbij een rente ingetrokken of verminderd wordt, waarbij bevolen wordt een rente geheel of voor een gedeelte niet .aan den rentetrekker uit te keeren of uit te keeren in verstrekkingen in natura of aan een ander persoon ten behoeve van .den rentetrekker, of waarbij geweigerd wordt zoodanig bevel in te trekken of te wijzigen, of een rente te verhoogen, 6*. waarbij de eerste rentekaart wordt nietig verklaard, of waarbij de nietigverklaring van de vóór het in werking treden van artikel 31 opgemaakte eerste rentekaart wordt geweigerd, 7°. waarbij ingevolge artikel 314 onder ƒ is bepaald, dat den verzekerde niet zal worden uitgereikt de kennisgeving, bedoeld in artikel 258, of dat eenige maatregel ter uitvoering van laatstgenoemd artikel tegenover hem zal worden genomen, voor den verzekerde; e. tegen de weigering van uitkeering, geheel of gedeeltehjk, aan een arbeider, van de waarde van betaalde premiën, welke niet in rekening gebracht worden, voor den arbeider; /. tegen de vereffening van een rentekaart, of tegen de weigering om te vereffenen, voor den arbeider; g. tegen de weigering van uitkeering, geheel of gedeeltelijk, van de waarde van betaalde premiën, in de gevallen waarin de Raad van Arbeid ingevolge artikel 335, eerste hd, of artikel 336, eerste hd, tot uitkeering is verphcht, voor den werkgever. INVALIDITEITSWET. 85 Art. 345. 1. De termijn van beroep is een maand. Deze ter- Termijn, mijn vangt aan te loopen den dag na dien waarop de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, is genomen. 2. Echter kan het beroep, bedoeld onder / van artikel 344, alleen worden ingesteld binnen 14 dagen na de uitreiking en kennisgeving of de kennisgeving, bedoeld in de artikelen 294, 295 en 296. Art. 346. Hij die beroep instelt na den hiervoor bepaalden termijn, wordt niet op grond daarvan met-ontvankelijk verklaard, indien hij ten genoegen van den rechter in beroep aantoont, het beroep te hebben ingesteld binnen een maand na den dag, waarop hij van de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, redelijkerwijs heeft kunnen kennis dragen. De termijn van een maand wordt verkort tot 14 dagen, indien beroep wordt ingesteld tegen een beslissing, bedoeld onder / van artikel 344. Art. 347. 1. Het instellen van beroep heeft geen schorsende Gevolgen van werking ten aanzien der oorspronkelijke beslissing. beroep. 2. Worden de bezwaren gedeeltelijk of geheel gegrond verklaard, dan treedt de beslising, in beroep gegeven, in de plaats van die, waartegen beroep werd ingesteld. 3. Wordt in beroep het recht op een rente ontzegd, dan worden de betaalde teimijnen niet teruggevorderd. Art. 348. 1. Het recht om beroep in te stellen van een be- Overlijden, slissing van het bestuur der Bank of van den aciministratieven " rechter over of betreffende invaliditeits- of ouderdomsrente of mtrekking daarvan, vervalt door het overlijden van den verzekerde. J.yW * 2. Een geding over of betreffende invahditeits- of ouderdomsrente of intrekking daarvan wordt niet voortgezet na het overlijden van den verzekerde. Dein dat geding bestreden beslissing verkrijgt door het overlijden kracht van gewijsde. Stb. 1914, no. 405. * 3. De bepalingen van de voorgaande leden zijn op de weduwenrenten van toepassing, wanneer de weduwe overlijdt en op de weezenrente toepasselijk, wanneer alle gerechtigden tot die rente overlijden. Art. 349. 1. Over de beslissingen, waartegen krachtens deze Rechter, wet beroep openstaat, wordt, tenzij de wet anders bepaalt, geoordeeld door de Raden van Beroep en in hoogste ressort door den Centralen Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet. Stb. igiy no. 460. 2. De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoering dier wet genomen besluiten zijn van toepassing, met inachtne- 86 invaliditeitswet. ming van die wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. 3. Het beroep wordt ingesteld bij den Raad van Beroep, binnen wiens ressort hij, die het beroep instelt, zijn woonplaats heeft, of heeft hij zijn woonplaats niet binnen het Rijk, bij den Raad van Beroep bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen 1). 4. Wordt door twee of meer personen bij verschillende Raden van Beroep tegen dezelfde beslissing beroep ingesteld, dan geeft de Raad van Arbeid of het bestuur der Bank daarvan kennis aan de Raden van Beroep, bij welke beroep is ingesteld. De beroepen, welke binnen den voorgeschreven termijn zijn ingesteld, worden geacht te zijn ingesteld bij den Raad van Beroep, bij welken het eerst een klaagschrift is ontvangen, of, is bij verschillende Raden van Beroep op denzelfderi dag een klaagschrift ontvangen, bij den Raad van Beroep bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen.l) Beianghebben- Art. 350. Indien van een beslissing van een Raad van Arbeid, deB- als bedoeld in artikel 316, tweede hd, beroep wordt ingesteld, is ieder, aan wien blijkens de beslissing gelegenheid was gegeven zich te uiten over het geschil, van rechtswege partij in het twistgeding. Uitvoering der Art. 351. 1. Indien de beslissing in beroep medebrengt, dat beslissing m opmaking, wijziging of uitreiking van een rentekaart, bewijs, of eenig ander stuk, of vereffening of wijziging in de vereffening eener rentekaart moet plaats hebben, dan geschiedt dit door het gezag dat daartoe in deze wet is aangewezen. Door Ons kunnen daaromtrent voorschriften worden gegeven. 2. De beslissing, waarbij in beroep het opmaken eener eerste rentekaart wordt bevolen, bepaalt den op de kaart door den Raad van Arbeid te vermelden dag, waarop zij is aangevangen geldig te zijn, welke dag niet vroeger mag zijn dan de dag waarop de verzekeringsphcht is aangevangen. Wanneer de vertraagde opmaking der rentekaart niet veroorzaakt is door het niet nakomen door den betrokkene van zijn verphchtingen volgens ■ m. deze wet, wordt bij het bepalen van dien dag niet gehandeld tegen zijn wensen, indien hij dien heeft kenbaar gemaakt. Art. 352. 1. De artikelen 346, eerste volzin, 347, 348, eerste en tweede hd, 349, eerste, tweede en derde hd, alsmede het eerste hd van artikel 351 zijn op de vrije verzekering toepassehjk. ') Artikel 349. Lid 3 en lid 4 aldus gewijzigd bij art. 38 der Wet van 1 Mei 1917, Stb. no. 338. INVALIDITEITSWET. 87 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur wordt geregeld van welke beslissingen betreffende vrije verzekering beroep openstaat, en binnen welken termijn. Stb. 1919 no. 559. VIERDE AFDEELING. OVERGANGS-, STRAF- EN SLOTBEPALINGEN. HOOFDSTUK I. OVERGANGSBEPALINGEN. Art. 353. * 1. Gedurende de eerste twee jaren na het in wer- ouder dan 35 king treden van artikel 31 is ook de arbeider, die niet verzekerings- jaar. phchtig zoude zijn, omdat hij den leeftijd van 35 jaar bereikt had, verzekeringsphchtig, indien hij niet den leeftijd van 65 jaar bereikt heeft. 2. De bepalingen van het tweede tot het zesde hd van artikel 41 zijn van toepassing ook ten aanzien van den arbeider, die op het tijdstip van in werking treden van artikel 31 den leeftijd van 35 jaar heeft bereikt en op wien de in het tweede hd van artikel 41 bedoelde pensioenregeling op dat tijdstipvan toepassing was. Art. 354. Gedurende de eerste twee jaren na het in werking treden van artikel 31 wordt hij, die arbeider zou zijn, indien zijn loon niet meer dan 1200 gulden per jaar bedroeg, als arbeider beschouwd, indien zijn loon minder dan 2000 gulden per jaar bedraagt. Art. 355. * 1. De arbeider, die op 5 Mei 1911 recht had op een ^ti°de8C pensioen of een rente, voor zijn geheele leven, niet lager dan 156 gulden per jaar en ingaande uiterlijk bij de vervulling van zijn vijf en zestigste jaar, wordt op zijn verzoek door den Raad van Arbeid voor altijd vrijgesteld van den verzekeringsphcht, indien hij aantoont dat de uitkeering van het penioen of de rente voldoende verzekerd is. Stb. 1919 no. 324, artt. 4, 24. * 2. Met het recht op een pensioen of een rente in het voorgaand hd bedoeld wordt gehjk gesteld het op 5 Mei 1911 bestaand recht op de uitkeering van een bedrag, voldoende om op den dag der uitkeering te koopen een levenslange rente van 156 gulden per jaar, ingaande bij de verxmlhng van het vijf en zestigste jaar, mits het bedrag moet worden uitgekeerd uiterhjk bij de vervulling van het vijf en zestigste jaar en niet vóór de vervulling van 88 INVALIDITEITSWET. het vijf en vijftigste jaar. De contante waarde der rente wordt berekend tegen een rentevoet van vier percent. 3. Gehjke vrijstelling wordt door den Raad van Arbeid op zijn verzoek verleend aan den arbeider, die den leeftijd van 55 jaar hee.t bereikt en aantoont dat hij de vrije beschikking heeft over een bedrag, niét lager dan de contante waarde eener rente als bedoeld in het voorgaande hd. 4. Het verzoek om vrijstelling is niet voor toewijzing vatbaar, indien de arbeider reeds krachtens deze wet verzekerd is of ge- • weest is. 5. Het bewijs van vrijstelling vermeldt den grond waarop deze is verleend. 6. Weigert de Raad van Arbeid een gevraagde vrijstelling, dan geeft hij daarvan kennis aan den verzoeker. Art. 356. * 1. De arbeider, niet vallen de onder het voorgaand artikel, die op 5 Mei 1911 verzekerd is hetzij voor een pensioen of een rente, voor zijn geheele leven, ingaande uiterlijk bij de vervulling van zijn 65ste jaar, hetzij voor een kapitaalsuitkeering, kan op zijn verzoek door den Raad van Arbeid voor altijd van den verzekeringsphcht worden vrijgesteld. Stb. 1919 no. 324, artt. 4, 24. 2. De laatste 3 leden van het voorgaand artikel zijn van toepassing. Art. 357. * 1. Ieder arbeider is verplicht, indien hij op het Voorbereiding tijdstip voor het in werking treden van artikel 31 bepaald, den der invoering, leeftijd van 65 jaar nog niet bereikt zal hebben, zich aan te melden en de hem gevraagde inlichtingen, noodig om te beoordeelen of hij vermoedelijk bij het in werking treden van dat artikel verzekeringsphchtig zal zijn, te geven. De aanmelding moet geschieden bij, en de inhchtingen moeten worden gegeven aan de personen, 4 door den Raad van Arbeid onder goedkeuring van den Verzeke¬ ring raad te bepalen. Plaats en tijd voor de aanmelding en het geven der inhchtingen worden door den Raad van Arbeid onder gehjke goedkeuring vastgesteld. Indien de arbeider een deugdelijke reden van verhindering heeft om op den bepaalden tijd te verschijnen, geeft hij daarvan zoo spoedig mogelijk kennis aan den Raad van Arbeid. Stb. 1919 no. 325. * 2. Het voorgaande lid is van toepassing ook op hem, die geen arbeider is alleen omdat zijn loon meer dan 2000 gulden per jaar bedraagt, tenzij hij een vast loon in geld van meer dan 2000 gulden per jaar heeft, alsmede op hem, die geen arbeider is alleen omdat hij den leeftijd van 14 jaar niet heeft bereikt, mits INVALIDITEITSWET. 89 hij dien bereiken zal vóór het in werking treden van artikel 31. 3. Het eerste hd is niet van toepassing op hem, die, ware artikel 31 in werking getreden, niet verzekeringsphchtig zou zijn op grond van een der artikelen 35, 36, 38 of 39. 4. Dag, uur en plaats van elke zitting tot het ontvangen van de inhchtingen, in het eerste hd bedoeld, worden door den Raad van Arbeid bekend gemaakt, ten minste zes dagen vóór den bepaalden dag. Voor verschülende groepen van de in de eerste twee leden bedoelde personen kunnen bepaalde zittingen worden aangewezen. 5. In de gemeente, waar geen Raad van Arbeid gevestigd is, wordt op verzoek van den Raad van Arbeid door het gemeentebestuur een lokaal, zoo noodig verwarmd en verhcht, kosteloos beschikbaar gesteld voor het houden der zitting. Art. 358. 1. Het hoofd of de bestuurder eener onderneming of eener inrichting is verphcht te zórgen dat afschriften van de aankondiging van de zitting of van de zittingen in het vorige artikel bedoeld, welke hem door den Raad van Arbeid is uitgereikt, binnen drie dagen na de uitreiking worden aangeplakt. Die aanplakking moet geschieden op een voor ieder zichtbare plaats aan de hoofddeur en in een der arbeidslokalen van elk gebouw der onderneming of der inrichting in de gemeente of gemeenten, door den Raad van Arbeid aangewezen. Ten aanzien van scheepvaartondememingen geschiedt de aanplakking bovendien aan den mast van elk vaartuig, in de aangewezen gemeente of gemeenten hggende. 2. Vóór de aanplakking vermeldt het hoofd of de bestuurder der onderneming of der inrichting aan den voet van elk afschrift de uren en, zijn er meer zittingen, ook den dag, waarop aan de in artikel 357 bedoelde personen, in dienst der onderneming of der inrichting werkzaam, gelegenheid wordt gegeven om aan de in dat artikel opgelegde verphchting te voldoen voor zoover dit niet in hun vrijen tijd kan geschieden. De uren en de dag kunnen, in plaats van aan den voet van de afschriften, worden vermeld op afzonderhjke stukken, welke gehjktijdig met en naast de afschriften moeten worden aangeplakt. Voor verschülende groepen kunnen verschülende uren, en, zijn er meer zittingen, verschülende dagen worden bepaald. Een en ander wordt onderteekend door het hoofd of den bestuurder der onderneming of der inrichting. Art. 359. Het hoofd of de bestuurder eener onderneming of eener inrichting is verphcht, den staat, hem vóór of binnen zes maanden na het tijdstip, waarop artikel 31 in werking treedt, door een Raad van Arbeid toegezonden, betreffende de personen 90 INVALIDITEITSWET. in dienst der onderneming of der inrichting, binnen veertien dagen onderteekend terug te zenden, behoorlijk en, voor zoover hij daarin gestelde vragen beantwoorden, kan, volledig ingevuld. Bedraagt het aantal personen in • dienst eener onderneming of eener inrichting meer dan honderd, dan wordt de staat teruggezonden binnen dertig dagen. Art. 360. I. Zes maanden vóór het in werking treden van Opmaken van artikel 31 wordt aangevangen met het opmaken van rentekaarten. rentekaarten. 2 Vóór het in werking treden van artikel 31 worden rentekaarten opgemaakt voor hen, die bij het in werkingtreden van 'dat artikel vermoedelijk verzekeringsphchtig zullen zijn. 3. Deze rentekaarten vangen aan geldig te zijn op den dag, waarop artikel 31 in werking treedt. 4. Deze rentekaarten kunnen, in afwijking van het bepaalde in artikel 247, worden nietig verklaard, indien de betrokkene bij het in werking treden van artikel 31 invahde is en gedurende een jaar na gemeld tijdstip. 5. De verzekerde kan de nietigverklaring van deze rentekaarten aan den Raad van Arbeid vragen. Weigert de Raad van Arbeid de nietigverklaring, dan geeft hij daarvan kennis aan den verzoeker. Art. 361. 1. Het onderzoek of een arbeider invahde is en de beslissing van een geschil over het bestaan van verzekeringsphcht kunnen door een Raad van Arbeid worden uitgesteld tot na het verstrijken van een maand na het in werking treden van artikel 31, of tot een zooveel lateren tijd als de Verzekeringsraad zal bepalen voor den betrokkenen Raad van Arbeid. 2. Indien de Verzekeringsraad den termijn verlengt, wordt de verlenging door den Raad van Arbeid bekend gemaakt door aanplakking te zijnen kantore en door aankondiging in een of meer nieuwsbladen. Art. 362. Het opmaken van een rentekaart voor een arbeider kan worden uitgesteld tot na het verstrijken van den in het vorig artikel bedoelden termijn, indien de arbeider niet heeft voldaan aan de verphchtingen hem opgelegd bij artikel 357. Art. 363. De twee voorgaande artikelen zijn niet van toepassing op zeeheden. Art. 364. Indien vóór het in werking treden van artikel 31 geen rentekaart wordt opgemaakt, wordt den betrokkene op zijn verzoek een verklaring gegeven, dat hij voorloopig niet als verzekeringsphchtig wordt beschouwd. Deze verklaring geldt voor den in artikel 361 bedoelden termijn. Deze termijn, kan telkens met INVALIDITEITSWET. 91 ten hoogste één maand verlengd worden. De verlenging wordt op de verklaring aangeteekend. Indien een rentekaart wordt opgemaakt, moet de verklaring onnnddellijk worden teruggegeven. Stb. igig no. 324, artt. g, 27. Art. 365. l. Indien voor een arbeider in het eerste jaar na het in werking treden van artikel 31 de eerste rentekaart wordt opgemaakt, wordt door den Raad van Arbeid, tenzij de arbeider het verlangt, op de rentekaart niet vermeld, dat zij is aangevangen" geldig te zijn vóór den dag der opmaking. 2. Indien op de kaart wordt vermeld, dat zij is aangevangen geldig te zijn vóór den dag der opmaking, is de werkgever geen premie verschuldigd over weken vóór den dag der opmaking. Art. 366. Voor alle verzekerden wordt in zegels betaald zoolang niet betaling in geld is voorgeschreven. Art. 367. 1. Na het in werking treden van artikel 31 kan een verzekerde een ingevolge artikel 360 opgemaakte rentekaart, waarop geen zegels geplakt zijn, aan den Raad van Arbeid overleggen, met verzoek om als dag, waarop die kaart aanvangt geldig te zijn, op de kaart te vermelden den dag, waarop het verzoek wordt gedaan. Aan die aanvraag wordt alsdan voldaan. 2. Indien het verzoek gedaan wordt meer dan een jaar na het in werking treden van artikel 31, wordt daaraan alleen voldaan, indien de verzekerde bhjkt op den dag van het verzoek verzekeringsphchtig te zijn. Bij de beoordeeling of de verzekerde verzekenngsplichtig is, bhjft artikel 51 buiten aanmerking. Art. 368. * 1. Gedurende het eerste jaar na het in werking treden van artikel 31 kunnen personen, die den leeftijd van 65 jaar Ouder dan 65 bereikt hebben, tot de verzekering worden toegelaten, mits zij: jaar. a. den leeftijd van 65 jaar bereikt hebben na het in werking treden van artikel 31; b. verzekeringsphchtig zouden zijn, indien de leeftijd van 65 jaar niet bereikt was, en c vóór het bereiken van dien leeftijd niet tot de verzekering konden worden toegelaten, omdat zij tijdehjk invahde of tijdelijk niet in loondienst waren. 2. Alles wat op de verzekering der in het eerste hd genoemde personen betrekking heeft wordt door Ons geregeld, met dien verstande, dat de toelating tot de verzekering niet zonder goedvinden van het bestuur der Bank plaats heeft. Stb. igig no. 762. Art- 369. 1. Hij die bij het in werking treden van dit artikel Rente zonder den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt of overschreden, heeft recht premie. 92 INVALIDITEITSWET. op een rente, indien hij aannemelijk maakt, dat hij in het tijdvak van tien jaren, dat onmiddellijk voorafgaat aan het in werking treden van dit artikel of aan de vervulhng van zijn zeventigste jaar, te zamen gedurende ten minste 156 weken in de termen van verzekeringsphcht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware. Daarbij blijven de artikelen 5, onder b, 51 en 33 in. verband met artikel 353 en artikel 354 buiten aanmerking. 2. Voor de bepaling van de 156 weken, in het vorig hd bedoeld, komt mede in aanmeiking de tijd, dat ten gevolge van ziekte niet is gewerkt, voor zoover over dien tijd de premie door een ziekenkas zou zijn betaald, indien de verplichte verzekering ten aanzien van invahditeit en ouderdom en ten aanzien van ziekte reeds had bestaan bij den aanvang van het tienjarig tijdvak. 3. Is de betrokkene bij het in werking treden van dit artikel geen Nederlander, dan heeft hij geen recht op een rente, tenzij hij aantoont gedurende de vijf jaren, onmiddellijk voorafgaand aan het in werking treden van dit artikel, zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf binnen het Rijk te hebben gehad. 4. Het verzoek om rente wordt afgewezen, indien de verzoeker of zijn echtgenoot in de vermogensbelasting was aangeslagen over het belastingjaar, eindigend den 30sten April van het jaar, waarin dit artikel in werking treedt. De inspecteur of ieder der inspecteurs der registratie, binnen wiens of wier divisie de verzoeker in dat jaar heeft gewoond, geven daaromtrent aan het bestuur der Bank op zijn verzoek een verklaring af. Stb. 1913 no. 272. Stb. 1913 no. 334, l. g. Stb. 1918 no. 591. Stb. 1914 no. 405; K. B. 12 Dec. 1914, no. 36. Art. 370. 1. Ingeval artikel 369 in werking treedt vóór artikel 31, zijn de bepalingen van eerstgenoemd artikel van toepassing op hem, die na het in werking treden van dat artikel doch vóór of bij het in werking treden van artikel 31 den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt. 2. In de plaats van het tijdvak van tien jaren, in artikel 369 bedoeld, treedt alsdan het tijdvak van tien jaren, dat onmiddehijk voorafgaat aan de vervuiling van het zeventigste jaar en in de plaats van het tijdstip van het in werking treden van artikel 369 treedt alsdan het tijdstip, waarop de leeftijd van 70 jaar is bereikt. Stb. 1913 no. 272. Stb. 1913 no. 334, l- g- Stb. 1918 no. 591. Stb. 1914 no. 405. K. B. 12 Dec. 1914 no. 36. INVALIDITEITSWET. 93 *Art. 371. (Vervallen). Art. 372. Hij die op het tijdstip waarop zijn eerste rentekaart is aangevangen geldig te zijn, den leeftijd van 35 jaar bereikt of overschreden bad, heeft, behoudens de bepaling van het volgende artikel, geen recht op ouderdomsrente, indien hij niet 1248 premiën in rekening kan doen brengen. Art. 373. * 1. De arbeider, die in het eerste jaar na het in Rente in het werking treden van artikel 31 verzekerd wordt, heeft na het be- overgangstijdreiken van den leeftijd van 65 jaar recht op een rente, zoodra het perk' getal der voor hem betaalde premiën bedraagt *yM van het getal der weken, verstreken tusschen het in werking treden van artikel 31 en den dag, waarop hij den leeftijd van 65 jaar bereikt heeft. Heeft echter de arbeider bij het in werking treden van artikel 31 den leeftijd van 60 jaar niet bereikt, dan wordt voor de aanspraak op rente vereischt, dat het getal der voor hem betaalde premiën bedraagt 47/b» van het getal der weken, verstreken tusschen het in werking treden van artikel 31 en den dag, waarop hij den leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, vermeerderd met "jst van het getal der weken, verstreken tusschen den dag, waarop hij den leeftijd van 60 jaar bereikt heeft, en den dag, waarop hij den leeftijd van 65 jaar bereikt heeft. Een gedeelte van een week wordt voor een geheele week gerekend. Weken, gedurende welke de verzekerde invahditeitsrente heeft genoten, worden niet medegerekend. 2. Het vierde hd van artikel 369 is van toepassing, met dien verstande, dat de verzoeker of zijn echtgenoot niet mag aangeslagen zijn over het belastingjaar, eindigend den 30sten April van het jaar, waarin het verzoek om rente wordt ingediend. * 3. Bedraagt het aantal premiën minder dan 156, dan wordt geen rente toegekend, tenzij de verzoeker aannemelijk maakt, dat hij in het tijdvak van tien jaren, dat onmiddelhjk vooraf gaat aan de vervulling van zijn vijf en zestigste jaar, te zamen gedurende 156 weken in de termen van verzekeringsphcht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware Daarbij blijven de artikelen 5 onder b, 51 en 33 in verband met artikel 353 en artikel 354 buiten aanmerking. Stb. igig no. 774.Beschr. Min. v. Arb. 16 Dec. xoig, St. Ct. no. 264. 4. Wordt krachtens de bepalingen van §.I van. Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling een rente toegekend aan hem, die in het genot is eener rente krachtens dit artikel toegekend, of omgekeerd, dan wordt de eerst toegekende rente geacht te zijn vervallen op den dag, waarop de laatst toegekende rente ingaat. 94 INVALIDITEITSWET. Hetgeen wegens de eerst toegekende rente is uitgekeerd over den tijd, verstreken na den dag, waarop de laatst toegekende rente ingaat, wordt verrekend met het over dien tijd wegens laatstbedoelde rente verschuldigde. * Art. 373a. Bij het vaststellen van het jaarlijksche bedrag van de invaliditeitsrente, toe te kennen in de eerste vijf jaren na de inwerkingtreding van artikel 31, blijven buiten aanmerking de weken waarover geen premie betaald is. Art. 374. * 1. De rente bedoeld in de artikelen 369, 370 en 373, bedraagt 156 gulden per jaar. * 2. Voor echtgenooten, die beiden recht op een der bedoelde renten hebben of die een van beiden recht op een ouderdomsrente, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 der Ouderdomswet hebben, bedraagt de rente f 130 gulden per jaar. Wordt krachtens artikel 373 of krachtens de artikelen 26 of 28 der Ouderdomswet aan een der echtgenooten een rente toegekend na de toekenning eener rente krachtens artikel 369, 370 of 373 aan den anderen echtgenoot, dan wordt met ingang der laatst toegekende rente de eerst toegekende rente op bevel van het bestuur der Bank verminderd. Wordt het huwelijk gesloten na de toekenning der bedoelde renten aan de echtgenooten, dan worden de renten op bevel van het bestuur der Bank verminderd met ingang van de kalenderweek, volgend op die, waarin het huwelijk gesloten is. * 3. De rente van 130 gulden wordt door het .bestuur der Bank verhoogd tot 156 gulden a. bij het overlijden van den anderen echtgenoot, ook indien het overlijden plaats vindt na echtscheiding; b. indien de aan den anderen echtgenoot krachtens artikel 373 toegekende rente vervalt, omdat hem een rente krachtens de bepalingen van § 1 van Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling wordt toegekend; c. gedurende den tijd, dat de rente aan den anderen echtgenoot, ook na echtscheiding, niet uitgekeerd wordt wegens toepassing van artikel 168 of artikel 169. 4. In de gevallen bij dit artikel voorzien is artikel 3 niet toepasselijk 1). Art. 375. * 1. Alles wat betreft het bewijzen van de aanspraak op rente krachtens artikel 369, artikel 370 of artikel 373, derde lid, en de indiening en de behandeling van de verzoeken om *) Art. 374, eerst gewijzigd door art. 1 der Wet van 21 Maart 1919, Stb. no. 128, is aldus gewijzigd vastgesteld bij art. LIX der Wet van 1 November 1919, Stb. no. 623. INVALIDITEITSWET. 95 rente krachtens die bepalingen, wordt door Ons geregeld. Stb. 1913 no. 330, l. g. Stb. 1916, no. 279. Stb. 1913, no. 334, l. g. Stb. 1918 no. 591. Stb. 1919 no. 774. K. B. 12 Dec. 1914 no. 36, St. Ct. no. 2g8. 2. *Het verzoek om rente, gedaan krachtens: a. artikel 369, b. artikel 370, c. (Vervallen), is met-ontvankelijk, indien het wordt ingediend meer dan een jaar, nadat: a. artikel 369 in werking is getreden, b. de leeftijd van 70 jaar is bereikt, c. (Vervallen). 3. Alle'ambtenaren tot afgifte van geboorteakten bevoegd, zijn verphcht aan de door Ons bij de hiervoren bedoelde regeling aap te wijzen ambtenaren en commissiën de door dezen verlangde geboorteakten kosteloos toe te zenden. Op die stukken wordt door den ambtenaar, die ze afgeeft, vermeld, dat zij uitsluitend kunnen dienen bij de toepassing van deze wet of van een krachtens haar uitgevaardigde bepaling. 4. Wenscht een door Ons aangewezen commissie of een harer leden een zitting te houden, dan wordt op verzoek van den voorzitter door het bestuur der betrokken gemeente een lokaal zoo noodig verwarmd en vèrhcht, kosteloos daartoe beschikbaar gesteld. Stb. 1919 no. 156. Art. 376. Voor zoover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald zrjn de bepalingen betreffende invahditeits- en ouderdomsrente op de renten krachtens dit hoofdstuk toepasselijk met de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. Stb. 1913 no. 388. * Art. 377. De rente, bedoeld in artikel 369, gaat in op den dag, waarop dat artikel in werking is getreden; de rente, bedoeld in artikel 370, op den dag, waarop de leeftijd van 70 jaar is bereikt. * Art. 378. De renten, vóór het in werking treden van artikel 31 uitgekeerd krachtens artikel 369 of artikel 370, worden niet bestreden uit de gelden, bedoeld in artikel 20. * Art. 379. Weduwenrente wordt aan de weduwe en weezenrente wordt aan kinderen van verzekerden, wier verzekering is ingegaan in het eerste jaar na het in werking treden van artikel 31, met geweigerd, op grond dat de verzekerde geen 40 premiën m rekening kan doen brengen, mits het getal der door of voor den verzekerde betaalde premiën »/„ bedraagt van het getal der 96 INVALIDITEITSWET. weken, verstreken tusschen den dag, waarop de eerste rentekaart is aangevangen geldig te zijn en den dag waarop de verzekerde, of in het geval bedoeld in artikel 84, de vader overleden is, met dien verstande, dat het aantal der betaalde premiën ten minste 15 moet bedragen. Een gedeelte van een week wordt voor een geheele week gerekend. HOOFDSTUK II. STRAFBEPALINGEN. Premiebeta- Art. 380. 1. De werkgever, die niet voldoet aan een hem ling door werk- bij 0f krachtens deze wet opgelegde verphchting betreffende de gever betaling van premiën voor een arbeider of betreffende de dag- teekening van zegels, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste drie gulden voor elke kalenderweek of voor elk gedeelte eener kalenderweek, waarover hij die verphchting niet is nagekomen. 2. De werkgever, die niet voldoet aan de bepaling van artikel 190, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste tiengulden voor elke uitbetaling van loon, waarbij die bepaling niet werd nagekomen. 3. Gehjktijdig geconstateerde overtredingen van het voorschrift van het eerste hd van artikel 272 ten opzichte van rentezegels op dezelfde rentekaart geplakt, worden tenzij zij overtreding van het volgend artikel opleveren, als één overtreding gestraft. 4. Niet strafbaar is de werkgever, die over een kalenderweek of een gedeelte eener kalenderweek geen rentezegel, een rentezegel van een te lage loonklasse of niet op den bepaalden tijd een rentezegel op de rentekaart van den arbeider plakt, indien het over die kalenderweek of over dat gedeelte dier kalenderweek verschuldigde zegel, van de juiste dagteekening of dagteekeningen voorzien, op de kaart geplakt is op het tijdstip waarop het ver-zuim ontdekt wordt door een ambtenaar of een beambte, belast met het opsporen van de in dit artikel strafbaar gestelde feiten. Dagteekening. Art. 381. Met hechtenis van ten hoogste, een maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft hij, die op een rentezegel een onjuiste dagteekening stelt of die door hem op een rentezegel gestelde dagteekening verandert. De strafbaarheid vervalt, indien aannemelijk is dat het stellen van de onjuiste dagteekening het gevolg was van een vergissing of dat het veranderen van de dagteekening geschiedde tot herstel van een vergissing. Inhouding van Art. 382. Overtreding van artikel 209 wordt gestraft met premie. geldboete van ten hoogste honderd gulden. INVALIDITEITSWET. 97 Art. 383. * 1. Met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft de werkgever, die behoudens in het geval, bedoeld in artikel 202 derde hd een deel van het bedrag der premie van het loon van een arbeider afhoudt. * 2. (Vervallen). 3. De werkgever, die hetzij opzettelijk een arbeider in'dwaling brengt- omtrent het aantal of de loonklasse der premiën welke door hem voor den arbeider worden betaald, hetzij een arbeider die daaromtrent in dwaling verkeert, opzettelijk daaromtrent m dwaling laat, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden. Art. 384. De arbeider, die niet voldoet aan een hem bij of Premiebetaof krachtens deze wet opgelegde verphchting betreffende de be- ling door artalmg van premiën, wordt gestraft met geldboete van ten hoogste beidertwee gulden voor elke kalenderweek, waarover hij die verphchtingen met is nagekomen. Art. 385. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren Identiteit van wordt gestraft hij die opzettelijk toelaat dat voor hem een rente- verzekerde. kaart wordt opgemaakt door een ambtenaar, die in dwaline verkeert omtrent den persoon. t Auu386* Met &evan&enisstraf van ten hoogste drie maanden Misleiding omol geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt gestraft trent verzeke" de arbeider, die opzettelijk een werkgever, verphcht om voor ringsPlichthem de premie te betalen, in de meening brengt of laat, dat deze daartoe met verphcht is. Art. 387 l. Met geldboete van ten hoogste vijf en twintig Teruggave va» gulden wordt gestraft hij die, in een der gevallen bedoeld in de "ntekaart. artikelen 56, 249 en 325, zijn rentekaart niet teruggeeft of inlevert .binnen den bepaalden termijn. De strafbaarheid vervalt indien aannemelijk is dat de rentekaart, niet ten gevolge van opzet van den houder, m het ongereede is geraakt. 2. Maakt de houder, wetende dat zijn rentekaart teruggegeven of ingeleverd moet worden, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, van die kaart gebruik om het bestuur der Bank, een Raad van Arbeid of een persoon die verphcht zoude zijn een premie voor hem te betalen indien hij verzekenngsphchtig was, in de meening te brengen of te laten dat hij verzekeringsphchtig is, dan wordt opgelegd gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. 7 98 INVALIDITEITSWET. Teruggave van Art. 388. Met geldboete van ten hoogste , vijf en twintig uitgereikt be- gm(ien wordt gestraft hij, die een hem uitgereikt bewijs, dat de wi's" premie door hem moet worden betaald, niet binnen den door de wet bepaalden termijn teruggeeft, wanneer die teruggave door den Raad van Arbeid is bevolen, alsmede hij, die de verklaring, bedoeld in artikel 364, niet teruggeeft bij het opmaken van een rentekaart. De bepaling van den tweeden volzin van het eerste hd van artikel 387 vindt overeenkomstige toepassing. Verschülende Art. 389. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldvoorschriften boete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft overtreding van de bepaling van artikel 232, alsmede niet-nakoming van een der bepalingen vervat in de artikelen 240, tweede hd, 259, 260, 271, eerste lid, 276, eerste en tweede hd, 277, eerste hd, 278, 279, 280, 284, eerste lid, 312, 313, 357, eerste en tweede hd, 358 en 359 of van eenige krachtens het tweede hd van artikel 277, het tweede hd van artikel 284 in verband met het tweede lid van artikel 277, of artikel 286 opgelegde verphchting. Art. 390. Met geldboete van ten hoogste tien gulden wordt gestraft niet-nakoming door den arbeider van de verphchting opgelegd bij artikel 270 of van die opgelegd bij het tweede hd van artikel 335. Art. 391. 1. Met hechtenis van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft met-voldoening aan de vordering bedoeld in artikel 266. 2. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren, zijn verloopen sedert een veroordeeling van den schuldige wegens gehjk feit onherroepelijk is geworden, of sedert de wegens dat feit opgelegde boete is betaald, wordt hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste vijtig gulden opgelegd. 3. De arbeider, die niet voldoet aan de vordering, bedoeld in artikel 266, is niet strafbaar, indien aannemelijk is, dat de rentekaart, niet ten gevolge van opzet zijnerzijds, in het ongereede is geraakt. Art. 392. 1. De arbeider, voor wien in zegels betaald wordt en wiens rentekaart niet in bewaring is genomen door den werkgever, op wiens rentekaart rentezegels, welke daarop geplakt waren, ontbreken, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste vijftig gulden. 2. De arbeider is niet strafbaar, indien aannemelijk is, dat de rentezegels buiten zijn toedoen van de kaart genomen of geraakt zijn. invaliditeitswet. 99 h^f 3* i Met gevangenisstraf van ten hoogste zesmaanstraft ^ ^ zeshonderd g^den wordtge- 1°. hij die hetzij gebruikte rentezegels, wetende of redelijker wijs moetende vermoeden dat zij gebruikt zijn, hetzij renteS waarop een dagteekening of een paraaf gesteld s, gebS' koopt, verkoopt of onder welken anderen titel ook aLïïmt u?V£g? ' l°0T Z00ver het aa°nemen of overgeven niet geschiedt door of aan een persoon, belast met het^ps^Sn van bij deze wet strafbaar gestelde feiten; n 2°. hij die een rentekaart met daarop geplakte rentezet onder welken titel ook aanneemt of overgeeft* ZITZtt voldoening aan een wettehjk voorschrift of om die kaart met de daarop geplakte zegels te bezorgen aan of te bewaren ten behoeve van den eigenaar of te bezorgen hetzij aan een Raad van Arbeid hetzij aan een derde om te bewaren ten behoeve van den eigenaar' 2S8 w^LF dC regelmg' bed0dd fa het tweede ud van artikel 258 het plakken van zegels op andere kaarten dan rentekaarten wordt voorgeschreven, worden deze kaarten ten aanzien van het vorig hd met rentekaarten gelijkgesteld. 3. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen viif iaren m verloopen, sedert een veroordeeling van den schuldig^we^ns wL?*1 t * 5,^1 bedodde feiten onherroepelfkls§ge worden, of sedert de wegens dat feit opgelegde boetfis betaald wordt gevangenisstraf van ten hoogste efn jaar opgelegd ' Pn Vn?6 r -°- 1 Van het eerste Ud bedoelde rentezegels onaer no. 2 van dat hd, worden verbeurd verklaard nJ^l' ml ^ de rentekaart van een arbeider, die niet krachtens wettehjk voorschrift tegen diens uitgedrukten wil onder zich behoudt of zonder dien? toestemming faTeen derÏÏ afgeeft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoo|stSwe?nW of geldboete van ten hoogste vijftig gulden. mT**395" Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden wordt Sstraft el^ van zaken of feiten de naleving, de uitvoering of de al of niet toepasselijkheid van deze wet of van een krachtens deze wet oT^rekttan T**°* °f ot verstrekt aan ambtenaren, beambten, commissiën of leden 100 INVALIDITEITSWET. ■ van c»mmissiën, belast met de uitvoerig of met het toezicht op de naleving dezer wet. Art 396. Met hechtenis van ten hoogste veertien dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft overtreding of niet-nakoming van een voorschrift, gegeven bij een krachtens artikel 187 uitgevaardigden algemeenen maatregel van bestuur, voor zoover de overtreding of niet-nakoming met onder een andere strafbepaling valt. Art 397. 1. Wordt aan een ambtenaar, werkzaam aan een Raad van Arbeid, de toegang tot een woning, tot een vaartuig of tot een plaats waar gewerkt wordt, geweigerd, dan zijn de personen, bedoeld in de artikelen 312 en 313, voor zoover zij wonen, verblijf houden, werkzaam zijn of zich gewoonlijk ophouden m de woning, in het vaartuig of op de plaats waartoe de toegang, geweigerd is, gehouden op de schriftelijke vordering van den voorzitter van den Raad van Arbeid op dag en uur en ter plaatse door dezen bepaald, in persoon te voldoen aan de hun bij ol krachtens deze wet opgelegde verphchting om mondeling opgaven te doen of inhchtingen te verstrekken, rentekaarten te vertoonen of inzage te verkenen van boeken, bescheiden of andere stukken. 2 De oproeping geschiedt niet naar een andere gemeente, dan' waar de Raad van Arbeid gevestigd is, waar de opgeroepene zijn woonplaats of zijn werkelijk verblijf heeft of waar de toegang geweigerd werd. . , 3 Het niet voldoen aan de schriftelijke vordenng van den voorzitter wordt gestraft met de straf, gesteld op het met-nakomen der verphchting; het feit is niet strafbaar indien aannemelijk is, dat de betrokkene door een geldige reden verhinderd werd aan de vordering te voldoen, werkgevers Art. 398. De bepalingen van dit hoofdstuk ten aanzien van of betrekking hebbende op werkgevers zijn yan toepassing op ieder, die aansprakelijk of mede aansprakelijk is voor het nakomen der verphchtingen bij of krachtens deze wet aan den werkgever opgelegd of op wien die verphchtingen zijn overgegaan, alsmede op ieder, die voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet als werkgever beschouwd wordt of als werkgever geldt Art 399. 1 Indien een bij deze wet strafbaar gesteld feit gepleegd wordt door dengene, die voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet als werkgever geldt, is degene, in wiens diénst de arbeid wordt verricht, gelijkelijk strafbaar, mdien het feit met zijn voorkennis is gepleegd. INVALIDITEITSWET. 101 2. Echter is degene, in wiens dienst de arbeid werd verricht, niet strafbaar, indien aannemelijk is, dat hij het plegen van het feit niet heeft kunnen voorkomen. Art. 400. Indien in een strafgeding een werkgever of een ar- Schorsing der beider beweert, dat premiën betaald zijn in de loonklasse, waarin veivole™g. ingevolge de voorschriften bij of krachtens deze wet 'gegeven de betaling moest geschieden, en de rechter van oordeel is dat de beslissing van de strafzaak afhangt van de juistheid dier bewering, schorst hij de strafvervolging zonder tijdsbepaling, totdat onherroepelijk is beshst in welke loonklasse de betaling moest geschieden. Art. 401. 1. Met het opsporen van de feiten, strafbaar ge- Opsporen var steld in de artikelen 380 tot en met 397 en in artikel 399, zijn be- strafbare fe* last de voorzitters der Raden van Arbeid en de ambtenaren en ten' beambten, werkzaam aan een Raad van Arbeid. 2. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 383, laatste hd, 385, 386, 387, tweede hd, 388 en 393 tot en met 395, en in artikel 399 in verband met artikel 383, laatste hd, alsmede van de feiten strafbaar gesteld in artikel' 389 in verband met artikel 358, zijn mede belast de bij no. 1 tot en met 6 van artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de marechaussee en alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie. 3. Met het opsporen van de feiten, strafbaar gesteld in artikel 395, zijn ook belast de daar bedoelde commissiën en leden van conimissiën, voor zooveel betreft -opgaven of inhchtingen aan hen gedaan of verstrekt. Art. 402. 1. De leden van het bestuur der Bank en hun Geheimhouplaatsvervangers, deTeden en de secretaris van den Raad van din«Toezicht, de voorzitter en de leden der Verzekeringsraden, de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden der Raden van Arbeid, benevens alle personen in dienst der Bank of werkzaam aan een Verzekeringsraad of een Raad van Arbeid, zijn verphcht tot geheimhouding van al hetgeen zij in hun hoedanigheid vernemen, voor zoover deze niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wet. 2. De in het voorgaand artikel bedoelde personen zijn verphcht tot geheimhouding van hetgeen hun in plaatsen, waar zij ter uitvoering dezer wet binnentreden, omtrent het daar uitgeoefend bedrijf is bekend geworden, voor zoover deze niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wet. MHHHH 102 INVALIDITEITSWET. Art. 403. 1. Hij die opzettelijk de bij het vorig artikel opgelegde geheirrihouding schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden. 2. Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 3. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van het hoofd of den bestuurder van de onderneming of de inrichting of van hem, ten aanzien van wien de geheimhouding geschonden is. Misdrijf of Art. 404. De bij deze Wet strafbaar gestelde feiten worden overtreding, beschouwd als overtredingen, behalve de feiten, strafbaar gesteld bij de artikelen 383, laatste hd, 385, 386, 387, tweede hd, 393, 399 in verband met artikel 383, laatste hd, en 403, welke als misdrijven worden beschouwd. Overtreding Art. 405. Van overtredingen dezer wet door rnihtairen bedoor militai- gaan neemt de burgerlijke rechter kennis. ren* • Art. 406. De strafbepalingen van dit hoofdstuk zijn toepasse- felten buiten ujk op ieder, die zich buiten het Rijk in Europa schuldig maakt Europa. &an egn b» deze wet strafbaar gesteld feit. HOOFDSTUK III. . SLOTBEPALINGEN. Art. 407. Alvorens een .besluit te nemen, als bedoeld in artikel 198, artikel 207, artikel 277,tweede hd, of artikel 286, wordt door Ons het gevoelen van den betrokken Raad van Arbeid gevraagd. Bij Ons besluit, dat alsdan met redenen moet zijn omkleed, kan van dat gevoelen worden afgeweken. Art. 408. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur kan, voor alle verzekerden of voor groepen van verzekerden, al of niet voor het geheele Rijk, worden bepaald, dat de premiebetaling zal plaats hebben op de bij dien maatregel geregelde wijze, welke afwijkt van hetgeen ten aanzien van de premiebetahng bij deze wet is bepaald. 2. Zoodanige algemeene maatregel van bestuur vervalt, indien niet binnen een jaar na zijn inwerkingtreding een wetsontwerp is ingediend tot bekrachtiging van den maatregel of tot wijziging van de bepalingen dezer wet, betrekking hebbende op de wijze van premiebetaling. INVALIDITEITSWET. 103 Art. 409. Hetgeen nog ter voorbereiding van het in werking treden dezer wet of tot haar uitvoering noodig is, wordt, voor zoover deze wet daaromtrent geen bepalingen inhoudt, bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Stb. 1914 no. 405. Stb. 1919 no. 325, Stb. 1919 no. 791. Art. 410. Deze wet kan worden aangehaald onder den naam „Invahditeitswet". Art. 411. 1. De artikelen dezer wet treden in werking op een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor verschülende artikelen verschülend kan worden gesteld. Echter mag artikel 69 niet in werking treden vóór artikel 31. Stb. 1913 nos. 272, 281, 350; Stb. 1919, no. 268. 2. Zes maanden na den dag der afkondiging dezer wet treedt artikel 369 van rechtswege in werking, indien het niet vroeger in werking is getreden. 3. Zes *) jaren na de mwerkingtreding van artikel 369 treden de artikelen dezer wet, die dan nog niet mochten in werking getreden zijn, van rechtswege in werking. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat aüe Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Coüeges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven op het Loo, den 5den Juni 1913. WILHELMINA. De Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, A. s. TALMA. De Minister van Justitie ad interim, HEEMSKERK. De Minister van Financiën, KOLKMAN. Uitgegeven den negenden Juni 1913. De Minister van Justitie ad interim, HEEMSKERK. *) Artikel 411. Het derde lid aldus gewijzigd door de Wet van 30 Juli zaït. i». no. 341; het woord „Drie" werd vervangen door „Zes'l 104 INVALIDITEITSWET. AANTEEKENING. Het tijdstip van in werking treden van verschillende artikelen der Invahditeitswet is, ingevolge artikel 411 dier Wet, bepaald als volgt: Artikel 369 . . op 3 December 1913, bij K. B, van 12 Juni 1913. S. 272. Artikelen 1, 29, 30, 161,313,375,376, 389, 395, 401—406, 409 en 410 op 1 Juli 1913, bij K. B. 19 Juni 1913, S. 281. Artikelen 2, 3, 21, 27, 28, 77, 127, 128, 133, 134, 136, 155, 156, 163, 164, 166, 167, 168, 169, 171, 344—049, 351, 370, 374, 377 en 378, ; • • op 3 December 1913, bij K. B. van 19 Juni 1913, S. 281. Artikelen 129—132 .... op 3 December 1913, bij K. B. van 25 Augustus 1913, S. 359. Artikelen 4—20, 22—26,32—68,71—76,78—126, 135,137—154, 157—160, 162, 165, 170, 172—312, 314—343, 350, 352_368, 371—373, 379—388, 390—394, 396—400, 407 en 408 . op 3 Juni 1919, bij K. B. 27 Mei 1919, S. 268. De overige artikelen treden-ingevolge artikel 411, derde hd, der Wet van rechtswege in werking op 3 December 1919. 105 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. WET van den 29sten Juli 1916, (Staatsblad No. 341), tot wijziging van artikel 411 der Invaliditeitswet. Eenig artikel. In het derde lid van artikel 411 der Invahditeitswet wordt het woord „Drie" vervangen door „Zes". WET van den lsten Mei 1917, (Staatsblad No. 358), tot wijziging van de Beroepswet. Art. i. (Enz.) Art. 38. In artikel 349 van de Invaliditeitswet worden de tweemaal daarin voorkomende woorden Je 's-Gravenhage" telkens gelezen: „bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen". WET van den 21sten Maart 1919, (Staatsblad No. 128), tot wijziging van artikel 374 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is het bedrag der rente, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet, te verhoogen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 106 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. Artikel I. Artikel 374 der Invaliditeitswet wordt gewijzigd als volgt: In het eerste hd wordt na den eersten volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende: „Te rekenen van 1 Januari 1919 bedraagt echter de rente, bedoeld in de artikelen 369 en 370, 156 gulden per jaar.". In het tweede hd worden in den eersten volzin tusschen „gulden" en „per" ingevoegd de woorden: „doch, voor zooveel betreft de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370, te rekenen van 1 Januari 1919, 130 gulden". In het derde lid wordt de eerste zinsnede gelezen als volgt: „De rente van 78 gulden wordt door het bestuur der Bank verhoogd tot 104 gulden en die van 130 gulden tot 156 gulden". Artikel II. Voor de toepassing van de artikelen 127 en 133 der Invahditeitswet worden de renten van 156 gulden en 130 gulden per jaar, bedoeld bij artikel I dezer wet, geacht 104 gulden en 78 gulden per jaar te bedragen. Artikel III. Het nominale bedrag van alle reeds ingevolge de bepalingen van de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet toegekende renten wordt geacht met ingang van 1 Januari 1919, of zooveel later als het recht op rente is ontstaan, te zijn verhoogd tot de bedragen, genoemd in artikel 374 der Invahditeitswet, gelijk dat artikel luidt na de daarin bij deze wet gebrachte wijziging, zonder dat te dier zake eene nadere beslissing van het bestuur der Rijksverzekeringsbank wordt vereischt. Artikel IV. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, wetten tot wijziging der invaliditeitswet. 107 Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 21 sten Maart 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, aalberse. Uitgegeven den eersten April 1919. De Minister van Justitie, heemskerk. N. B. Men merke op dat de artikelen dezer wet slechts zijn van tijdelijke werking. Het bij deze wet gewijzigde artikel 374 der Invaliditeitswet is sedert weder gewijzigd bij artikel LIX der Wet van 1 November 1919 Stb. no. 623 en luidt sedert zooals afgedrukt op bh. 94 hiervoren. WET van den lsten November 1919, (Staatsblad No. 623), tot wijziging der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschehjk is in de Invahditeitswet eenige wijzigingen en aanvullingen te brengen, welke in het bijzonder betrekking hebben op de uitkeeringen en de premiebetaling volgens die wet; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel I. In artikel 4 der Invahditeitswet wordt het cijfer „13" vervangen door het cijfer „14". Artikel II. In het eerste hd van artikel 20 der Invahditeitswet worden 108 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. dé woorden: „van de verzekerden en van de werkgevers van verzekeringsplichtige arbeiders" vervangen door de woorden: „van de werkgevers van verzekeringsplichtige arbeiders en van de verzekerden"; en de woorden: „van tien mülioen gulden", vervangen door de woorden: „van een en twintig en een half milüoen gulden." Het tweede hd van dat artikel wordt gelezen als volgt: „De storting der Rijksbijdrage heeft voor het eerst plaats in de eerste maand van het jaar, volgende op dat, waarin artikel 31 in werking treedt, en verder jaarlijks in dezelfde maand". In het vierde hd van dat artikel worden de woorden: „drie en een half", vervangen door het woord: „vijf". Artikel III. In het tweede hd van artikel 31 der Invahditeitswet wordt het cijfer „70" vervangen door: „65". In het derde hd van dat artikel worden de woorden: „zijne kinderen beneden 13 jaar recht op een rente (weezenrente)", vervangen door de woorden: „zijne weduwe en zijne kinderen beneden 14 jaar recht op een rente (weduwenrente onderscheidenlijk weezenrente)". Artikel IV. In artikel 37, eerste hd der Invahditeitswet wordt tusschen het onder b en het onder c. bepaalde ingevoegd eene nieuwe alinea, luidende: „6*. voor het toekennen van weduwenrente worden geen strengere eischen gesteld dan bij deze wet;".. In datzelfde lid wordt het cijfer „13". voorkomende in het onder c bepaalde, vervangen door het cijfer: „14". In datzelfde lid vervallen in het onder d bepaalde de woorden: „, met dien verstande, dat voordeden, aan de weduwe van den arbeider toegekend, beschouwd worden aan den arbeider zelf en aan zijn weezen te zijn verzekerd". Artikel V. In het eerste en tweede lid van artikel 41 der Invahditeitswet worden de woorden: „De arbeider, die onder een der ar- WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. 109 tükelen 36, 38, 39 of 40 valt," vervangen door de woorden: „De arbeider, die onder een der artikelen 35, 36, 38, 39 of 40 valt". Artikel VI. In artikel 45 der Invaliditeitswet wordt het woord: „bedrijfsbelasting" vervangen door het woord: „inkomstenbelasting". Artikel VII. In het vierde hd van artikel 57 der Invaliditeitswet wordt het cijfer „13" vervangen door het cijfer: „14". Artikel VIII. In artikel 74 der Invahditeitswet wordt het woord: „zeventig", vervangen door het woord: „vijf en zestig". Artikel IX. Artikel 75 der Invahditeitswet wordt gewijzigd als volgt: In het tweede hd wordt in plaats van „325-voud", gelezen: „260-voud". In het vierde hd wordt het cijfer „14", vervangen door het cijfer „11,2". Artikel X. Artikel 76 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt: (Zie artikel 76, hiervoren op blz. 28.) Artikel XI. Artikel 81 der Invahditeitswet vervalt. Artikel XII. Na artikel 81 der Invahditeitswet worden ingevoegd de navolgende artikelen. „§ \a. Van de weduwenrente. Artikelen 8ia.—8ig." (Zie hiervoren op blz. 30 en 31.) Artikel XIII. Het cijfer „13", voorkomende in artikel 82, in het eerste hd 110 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. van artikel 83, in het eerste hd van artikel 84, iri het eerste lid van artikel 86, in artikel 88, tweemaal voorkomende in het eerste lid van artikel 89 en voorkomende in het derde lid van artikel 89 der Invahditeitswet, wordt vervangen door het cijfer: „14". Artikel XIV. Artikel 92 der Invaliditeitswet vervalt. Artikel XV. In het eerste lid van artikel 101 der Invahditeitswet wordt het cijfer 13 vervangen door het cijfer 14 en worden na de woorden: „vervuld heeft", ingevoegd de woorden: „een invahde echtgenoote of een echtgenoote, die den 60-jarigen leeftijd bereikt heeft en (of)" en na de woorden: „ten behoeve" de woorden: „dier echtgenoote en (of)". In het tweede hd van dat artikel wordt het cijfer: „13" vervangen door het cijfer: „14". In het derde hd van dat artikel worden in den tweeden volzin tusschen de woorden: „twee leden bedoelde" en „kinderen" ingevoegd de woorden: „echtgenoote en (of)" en in den derden yolzin worden tusschen de woorden: „ten behoeve" en „der" ingevoegd de woorden: „der echtgenoote en (of)". De inhoudsopgave naast het artikel wordt gelezen als volgt: „uitkeering aan betrekkingen avn den in een inrichting opgenomen verzekerde.". Artikel XVI. In het eerste hd van artikel 102 der Invahditeitswet worden tusschen de woorden „invahditeitsrente" en „is" ingevoegd de woorden: „of de weduwe, aan wie op grond van invahditeit weduwenrente"; wordt het woord: „zeventig" vervangen door het woord: „vijf en zestig", en wordt in plaats van „hem" gelezen: „hem, onderscheidenlijk haar,". Artikel XVII. In artikel 117 der Invahditeitsrente worden de woorden: De weezenrente" vervangen door de woorden: „De weduwenrente, onderscheidenlijk de weezenrente". WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. 111 Artikel XVIII. Na artikel 120 der Invaliditeitswet wordt ingevoegd het navolgende artikel; „Artikel 120a." (Zie hiervoren op blz. 38). Artikel XIX. Van hoofdstuk II der Invaliditeitswet vervalt: § 5. Van „samenloop van renten met uitkoeringen uit anj deren hoofde (artikelen 123—135). Artikel XX. In het eerste hd van artikel 136 der Invahditeitswet worden tusschen de woorden: „den verzekerde", en „of" ingevoegd de woorden: „de weduwe",. Het tweede hd van dat artikel wordt gelezen als volgt: „(2) De aanvraag vermeldt, of ouderdoms-, invahditeits-, weduwen- of weezenrente wordt verlangd; de aanvraag vermeldt, indien invahditeitsrente wordt verlangd; bovendien of het is op grond van blijvende of van tijdehjke invahditeit dan wel van beide, en indien weduwenrente wordt verlangd, of het is op grond van invahditeit of op grond van het bereikt hebbene van den 60-jarigen leeftijd.". Artikel XXI. In artikel 145 der Invahditeitswet vervallen de woorden; „, of de aanvrager reeds rente geniet". Artikel XXII. Tusschen de artikelen 152 en 153 der Invahditeitswet worden ingevoegd de navolgende artikelen: „Artikel 152a—152}." (Zie hiervoren op blz. 41, 42.) Artikel XXIII. In artikel 154 der Invahditeitswet worden tusschen de woorden :„aanvraag;" en „weezenrente" ingevoegd de woorden: „weduwenrente gaat in op den dag van het overhjden of vermoedelijk overlijden van den verzekerde, indien de weduwe op dat tijdstip invahde is of den leeftijd van 60 jaar heeft bereikt; is de 112 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. weduwe op den dag van overlijden of vermoedelijk overlijden van den verzekerde niet invalide en heeft zij den 60 jarigen leeftijd nog niet bereikt, dan gaat de rente in op den dag van indiening der aanvraag of waarop zij den leeftijd van 60 jaar bereikt;" Artikel XXIV. In artikel 157 der Invahditeitswet worden na de woorden: „ten behoeve" ingevoegd de woorden: „der weduwe en (of)". Artikel XXV. In artikel 160 der Invahditeitswet worden driemaal na het woord: „invahditeitsrente" ingevoegd de woorden: „onderscheidenhjk weduwenrente", en tweemaal na het woord: „verzekerde" de woorden: „ .onderscheidenlijk de weduwe,". Artikel XXVI. In het eerste, tweede en derde hd van artikel 169 der Invahditeitswet wordt het woord: „verzekerde" vervangen door het woord: „rentetrekker". Artikel XXVII. In het eerste hd van artikel 170 der Invahditeitswet wordt het woord „verzekerde" vervangen door het woord: „rentetrekker". Artikel XXVIII. In het tweede hd van artikel 171 der Invahditeitswet wordt het woord: „verzekerde" vervangen door het woord „rentetrekker". Artikel XXIX. In artikel 180 der Invahditeitswet worden de getallen: „20", „24", „32", „40" en „48" vervangen door de getallen: „25", „30", „40", „50" en „60". Artikel XXX. In artikel 187, tweeden volzin, der Invaliditeitswet vervallen de woorden: „Korting van het volgens artikel 208 af te houden deel dezer premie op het loon van den arbeider en de". WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. 113 Artikel XXXI. In artikel 188 der Invaliditeitswet vervalt het onder a bepaalde en wordt in plaats van „b", „a" en in plaats van c" „o gelezen. " ' Artikel XXXII. Artikel 190 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt • (Zie art. 190, hiervoren op blz. 49.) Artikel XXXIII. In artikel 199 der Invahditeitswet vervalt de tweede zinsnede van het tweede hd. Artikel XXXIV. Aan artikel 202 der Invahditeitswet wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende.: „(3) De werkgever is bevoegd over elke kalenderweek, waarover het loon betaald wordt en door hem premiën in zegels betaald zijn of gelijktijdig met de betaling van het loon betaald worden of in geld betaald zijn of moeten worden, van het loon at te houden, hetgeen ingevolge de in het eerste hd bedoelde kennisgeving meer wordt betaald.". Artikel XXXV. Artikel 208 der Invahditeitswet vervalt. Artikel XXXVI. In het eerste hd van artikel 213 der Invahditeitswet wordt net getal: „104 vervangen door het getal: „156". Artikel XXXVII. In het eerste lid van artikel 214 der Invahditeitswet wordt net getal: „104 vervangen door het getal: „156". Artikel XXXVIII. Ln artikel 215 der Invahditeitswet wordt het getal- 104" vervangen door het getal: „156" en wordt tweemak het "getal „7ö vervangen door het getal: „130". 8 114 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. Artikel XXXIX. In artikel 220 der Invaliditeitswet en in de inhoudsopgave naast dat artikel wordt het getal: „70" vervangen door het getal: „65". Artikel XL. In artikel 251 eerste hd der Invahditeitswet, vervalt de tweede volzin. Artikel XLI. In artikel 267, tweede hd, der Invahditeitswet, vervallen de woorden: „en is de werkgever bevoegd van het loon af te houden het in artikel 208 aangegeven deel der premie". Artikel XLII. Van artikel 269 der Invahditeitswet vervalt het tweede hd. Artikel XLIII. In het vijfde hd van artikel 276 der Invahditeitswet worden tusschen de woorden: „verzekerde" en „kinderen" ingevoegd de woorden: „een weduwe en (of)" en wordt het woord: „weezenrente" vervangen door de woorden: „weduwenrente en (of) weezenrente"; tusschen de woorden: „met dien verstande, dat „„en „de" worden ingevoegd de woorden: „de weduwe en (of)". Artikel XLIV. In artikel 284, derde hd, der Invahditeitswet vervalt de tweede volzin. Artikel XLV. Artikel 327 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt: (Zie art. 327 hiervoren op blz. 81.) Artikel XLVI. Artikel 333 der Invahditeitswet vervalt. Artikel XLVII. Artikel 334 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt: „Op de beslissing, in het vorig artikel vermeld, is artikel 316 van toepassing.". WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. 115 Artikel XLVIII. Het eerste Hd van artikel 335 der Invaliditeitswet wordt gelezen als volgt: °^ „(1) Is bij eene beslissing, waartegen niet opgekomen kan worden, uitgemaakt, dat ten onrechte verklaard is, dat premie voor een verzekeringsphchtig arbeider door zijn werkgever moet worden betaald, dan wordt de na die verklaring door den werkgever betaalde premie, door den Raad van Arbeid aan den werkgever uitgekeerd. Ten aanzien van de door den werkgever geplakte zegels, welke niet geparafeerd zijn, is de Raad van Arbeid bevoegd doch met verphcht tot uitkeering.". Artikel XLIX. In artikel 336, tweede hd, tweede volzin der Invahditeitswet vervallen de woorden: „wordt het aandeel van den arbeider in het te veel betaalde aan hem uitgekeerd en". Artikel L. Het derde hd van artikel 348 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt : * „(3) De bepalingen van de voorgaande leden zijn op de weduwenrente van toepassing, wanneer de weduwe overlijdt en op weezenrente, wanneer alle gerechtigden tot die rente overlijden. . Artikel LI. In het eerste hd van artikel 353 der Invahditeitswet woort net „cijfer „70 vervangen door het cijfer: „65". Artikel LIL In artikel 355 der Invahditeitswet wordt het woord- zeventigste voorkomende in het eerste en het tweede hd verhangen door de woorden: „vijf en zestigste", en het cijfer 104" voorkomende in het eerste en tweede hd, door het cijfer: „156". Artikel LUI. In artikel 356, eerste hd, der Invahditeitswet wordt het cijfer„70 vervangen door het cijfer: „65". ' 116 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. Artikel LIV. In artikel 357, eerste lid, der Invaliditeitswet wordt het cijfer: „70" vervangen door het cijfer: „65". " In het tweede lid van dat artikel wordt het cijfer „13" vervangen door het cijfer: „14". Artikel LV. In artikel 368 der Invahditeitswet wordt in het eerste hd driemaal het cijfer: „70" vervangen door het cijfer: „65". Eveneens wordt in de inhoudsopgave naast dat artikel het cijfer: „70" vervangen door het cijfer: „65". Artikel LVI. Artikel 371 der Invahditeitswet vervalt. Artikel LVII. In het eerste hd van artikel 373 der Invahditeitswet wordt driemaal het cijfer: „70" veranderd in het cijfer: „65". Het derde lid van dat artikel wordt als volgt gelezen: (3) Bedraagt het aantal premiën minder dan 156, dan wordt géén rente toegekend, tenzij de verzoeker aannemelijk maakt, dat hij in het tijdvak van tien jaren, dat onmiddellijk voorafgaat aan de vervulling van zijn vijf en zestigste jaar, tezamen gedurende 156 weken in de termen van verzekeringsphcht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware. Daarbij blijven de artikelen 5 onder b, 51 en 33 in verband met artikel 353 en artikel 354 buiten aanmerking.". Artikel LVIII. Na artikel 373 der Invahditeitswet wordt ingevoegd het navolgende artikel: „Artikel 373a." (Zie hiervoren op blz. 93.) Artikel LIX. Het eerste hd van artikel 374 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt: (1) De rente, bedoeld in de artikelen 369, 370 en 373 bedraagt 156 gulden per jaar." WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET. 117 In dat artikel wordt de eerste volzin van het tweede hd gelezen als volgt: ° „(2) Voor echtgenooten, die beiden recht op een der bedoelde renten hebben of die een van beiden recht op een ouderdomsrente, als bedoeld in de artikelen 26 en 28 der Ouderdomswet hebben, bedraagt de rente / 130 gulden per jaar.". In den tweeden volzin worden de woorden: „een der genoemde vier artikelen", veranderd in de woorden: artikel 373 of krach tens de artikelen 26.of 28 der Ouderdomswet" en de woorden„een dier artikelen", in de woorden: „artikel 369 370 of 373"' De aanhef vanfhet derde hd wordt gelezen als volgt- De rente van 130 gulden wordt door het bestuur der Bank "ver heegd tot 156 gulden." , Artikel LX. In het eerste hd van artikel 375 der Invahditeitswet vervallen, de woorden: „, artikel 371". In het tweede hd vervallen de woorden: „c. artikel 371" en„c. artikel 31 in werking is getreden". Artikel LXI. In artikel 377 der Invahditeitswet wordt de comma-punt geplaatst achter „bereikt", vervangen door een punt en vervallen d™rdfn: »de ^ente bedoeld in artikel 371, op den dag, waarop artikel 31 in werking is getreden." Artikel LXII. In artikel 378 der Invahditeitswet vervallen de woorden„en de renten, krachtens artikel 371 uitgekeerd,". Artikel LXIII. In artikel 379 der Invahditeitswet worden de woorden- Weezenrente wordt aan kinderen", vervangen door de woorden„Weduwenrente wordt aan de weduwe en weezenrente wordt aan kinderen . In datzelfde artikel worden de woorden: „mits door of voor den verzekerde minstens 15 premiën zijn betaald voor ieder vol jaar dat de verzekering heeft geduurd.", vervangen door de woorden: „mits het getal der door of voor den verzekerde betaalde premiën »/„ bedraagt van het getal der weken ver- 118 WETTEN TOT WIJZIGING DER INVALIDITEITSWET, streken tusschen den dag, waarop de eerste rentekaart is aangevangen geldig te zijn en de^ dag waarop de verzekerde, of in het geval bedoeld in artikel 84, de vader overleden is, met dien verstande, dat het aantal der betaalde premiën ten minste 15 moet bedragen. Een gedeelte van een week wordt vooreen geheele week gerekend.". Artikel LXIV. Het eerste hd van artikel 383 der Invahditeitswet wordt gelezen als volgt: „(1) Met hechtenis Van ten hoogste acht dagen of geldboete van ten hoogste honderd gulden wordt gestraft de werkgever, die behoudens in het geval, bedoeld in artikel 202, derde lid, een deel van het bedrag der premie van het loon van een arbeider afhoudt". Het tweede hd van dat artikel vervalt. Artikel LXV. Deze wet treedt in werking op 3 December 1919. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven ten paleize Het Loo, den lsten November 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, AALBERSE. De Minister van Financien, DE VRIES. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. Uitgegeven den dertienden November 1919. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. 119 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. BESLUIT van den 5den Juni 1919, (Staatsblad No. 275), houdende vaststelling van het formulier van aanwijzing bedoeld in artikel 18 der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatj, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 2 Juni 1919, no. 2409, af deeling Arbeidersverzekering; Gezien artikel 18, vierde hd, der Invahditeitswet; Hebben goedgevonden en verstaan: het formulier van de aanwijzing door den werkgever van een persoon in zijn dienst voor de nakoming der bij of krachtens de Invahditeitswet aan den werkgever opgelegde verphchtingen, vast te stellen overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 5den Juni 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, aalberse. Uitgegeven den drie en twintigsten Juni 1919. De Minister van Justitie, heemskerk. aanwijzing, bedoeld bij artikel 18 der invaliditeitswet. De ondergeteekende(n) wonende te . , bestuurder(s) van de te gevestigde verklaart verklaren V00r de nakomin6 der aan ondergeteekenden, bij of krachtens de Invaliditeitswet opgelegde verplichtingen aan te wijzen den medeondergeteekende 120 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. zijnen in dienst hunnen — werkzaam als zijner in dienst , —, hunne(r) leiding belast met - opzicht belast uitsluitend met administratieve werkzaamheden. Deze aanwijzing betreft: zijn • dienst hun a. alle arbeiders in ' werkzaam zijner dienst . hunner of zijn dienst hun 6. uitsluitend de arbeiders in • 'zijner dienst — ■ hunner in werkzaam als De medeondergeteekende .,• wonende te verklaart bovenstaande aanwijzing aan te nemen Handteekening van de(n) ondergeteekende(n). Handteekening van den medeondergeteekende." Aluds onderteekend te > den N.B. Ren exenplaar van deze aanwijzing behoort te worden toegezonden aan elk der Raden van Arbeid, binnen wiens gebied door arbeiders, op wie de aanwijzing betrekking heeft, arbeid wordt verricht. Behoort bij Koninklijk besluit van 5 Juni 1919 (Staatsblad no. 275). Mij bekend, De Minister van Arbeid Aalberse. besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 121 BESLUIT van den lOden Juni 1919, (Staatsblad No. 324), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij artikel 27, eerste Hd, letters b, c, d, e, f en g der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 9 April 1919, no. 1052, Afdeeling Arbeidersverzekering; Gezien artikel 27, eerste hd, letters b, c, d, e, f en g, der Invaliditeitswet ; Den Raad'van State gehoord (advies van 13 Mei 1919 no. 100): Gelet op nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 5 Juni 1919, no. 2428, Afdeeling Arbeidersverzekering; Hebben goedgevonden en^verstaan: te bepalen als volgt: HOOFDSTUK I. van de aanmelding der verzekeringsplichtige arbeiders. ^Art. 1. De aanmelding tot de verzekering kan schriftelijk geschieden door mvulling van een door Onzen Minister vastgesteld formuher, verkrijgbaar bij den Raad van Arbeid, aan het postkantoor, bij door den Raad van Arbeid aangewezen commissarissen en op door de Raden van Arbeid ieder voor zijn gebied aan te wijzen plaatsen. Zij moet onderteekend zijn door den aanmelder en door diens werkgever (art. 313 juncto 314c der Invaliditeitswet.1) 2. Het formulier van aanmelding wordt na invulling ingeleverd ten kantore van den Raad van Arbeid of ten postkantore of bij een der door den Raad van Arbeid aangewezen commissarissen. 3. (1) Indien een aanmelder aan den Raad van Arbeid verzoekt een bewijs te ontvangen, dat hij aan zijne verphchting. tot aanmelding heeft voldaan, wordt hem dit bewijs uitgereikt (art. 262 der Invahditeitswet). l) Zie besch. v. d. Min. v. Arb. dd. 17 Juni 1919 no. 2703, St. Ct. no. 144, gewijzigd bij beschg. van 20 Nov. 1919 St. Ct. no. 248. 122 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALroiïETTBWET. (2) Het model van het in het eerste hd bedoelde bewijs, benevens van het register, waarin van de afgifte wordt melding gemaakt, wordt dóór Onzen Minister vastgesteld. 4. (1) Alle schriftelijke aanmeldingen, welke op andere plaatsen dan ten kantore van den Raad van Arbeid worden ingeleverd, worden per eerste gelegenheid doorgezonden naar den bevoegden Raad van Arbeid. (2) Van elke aanmelding hetzij schriftelijk, hetzij op andere wijze gedaan, wordt onnnddelhjk ten kantore van den Raad van Arbeid aanteekening gesteld in het daarvoor door Onzen Minister vastgesteld numeriek register, hetwelk voor iederen Raad van Arbeid met no. 1 aanvangt. Indien de aanmelding overeenkomstig het in artikel 1 van dit besluit bepaalde is geschied, wordt aan het formulier van aanmelding een contrölestrook gehecht, waarvan het model door Onzen Minister wordt vastgesteld. (3) Aanvragen om vrijstelling van den verzekeringsphcht (artt. 52, 355 en 356 der Invahditeitswet), worden eveneens in dit numeriek register ingeschreven. (4) Dit register, inventarislijst genaamd, biedt gelegenheid tot opneming van verschülende gegevens betreffende den loop der verzekering en dient daardoor om uit te maken, in welke groep der administratie de betrokken bescheiden zijn te vinden. 5. Het volgnummer, waaronder de aanmelding in de inventarislijst is ingeschreven, wordt, zoolang de verzekerde tot denzelfden Raad van Arbeid behoort, als rentenummer op alle eventueel aan den verzekerde af te geven stukken vermeld. 6. (1) Op de inventarislijst wordt aangehouden een lexicografische klapper (aangeduid als „de klapper") ingericht naar het kaartsysteem; tevens wordt aangehouden een contróleregister, eveneens ingericht naar het kaartsysteem. De kaarten van dit register, dat aanvankelijk bestemd is voor de contróle op het voorloopig onderzoek, worden geregeld bijgehouden en telkens afgesteld in een groep van kaarten, welke in eenzelfde stadium van bewerking verkeeren. Indien de verzekeringsphcht wordt vastgesteld, dient de contrólekaart voor aanteekening van het einde van den geldigheidsduur der afgegeven rentekaarten en wordt zij in volgorde der rentenummers afgesteld. (2) Het klapperkaartje en de contrólekaart worden onmiddellijk na de inschrijving in de inventarislijst, aangelegd. (3) De modellen van beide registers worden door Onzen Minister vastgesteld. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDrTBHSWET. 123 7. (1) Na inschrijving der aanmelding en het opmaken der kaarten wordt, ingeval van schriftelijke aanmelding, het daarvoor aangewezen deel van het aanmeldmgsformulier (de strook) ter verificatie toegezonden aan den ambtenaar van den Burgerlijken Stand der geboorteplaats van den aanmelder (art. 239 der Invahditeitswet). (2) De aanmeldingsformuheren worden in numerieke volgorde bewaard. 8. (1) Nadat de strook van den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand is terug ontvangen, wordt deze geplakt aan het hoofd van de derde bladzijde van het formulier van aanmelding. (2) Zoo spoedig mogelijk, eventueel na afloop van verder onderzoek, wordt overgegaan tot beoordeeling van den verzekeringsphcht; daarna worden de ontwerp-beshssingen van dezelfde soort bijeengevoegd en daarvan lijsten aangelegd. (3) De beslissing wordt genomen door goedkeuring van de posten op deze lijsten voorkomende. (4) Alle overige te nemen beslissingen worden op overeenkomstige wijze behandeld. (5) De hierboven bedoelde lijsten moeten tevens gelegenheid bieden om daarop te vermelden, dat de voorgeschreven aanteekeningen in de verschülende registers en den klapper zijn gesteld, ten bewijze waarvan de betrokken ambtenaar op de lijsten zijn paraaf moet stellen. 9. Indien wordt beslist, dat degene, die zich aanmeldde, niet verzekeringsphchtig is, zal een desbetreffende aanteekening worden gesteld in de inventarislijst, op de klapper- en op de contrólekaart, welke laatste, behalve in de gevaüen, bedoeld bij de artt. 242, 321 en 364 der Invahditeitswet (zie art. 27 van dit besluit), in een afzonderhjke groep numeriek wordt afgesteld. 10. Indien de aanmelding op andere dan de in artikel 1 bepaalde wijze plaats heeft, wordt door den Raad van Arbeid een formuher van aanmelding opgemaakt, waarmede gehandeld wordt overeenkomstig de in de vorige artikelen neergelegde bepalingen. HOOFDSTUK II. VAN DE OP TE MAKEN KAARTEN EN HET RENTEBOEKJE. 11. (1) De rentekaart moet behalve het rentenurnrner te ontleenen aan den inventarislijst, ook een nummer bevatten, 124 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. aangevende de volgorde der aan iederen verzekerde uitgegeven rentekaarten. (2) Gelijktijdig met het opmaken van de rentekaart en het renteboekje wordt de rentekaart ingeschreven in het 5-jaarhjksche rekeningcourantregister en het permanente rekeningcourantregister, ingericht naar het kaartsysteem. De kaarten dezer registers, waarvan de modellen door Onzen Minister worden vastgesteld, worden 5-jaarlijksche rekeningkaart en permanente rekeningkaart genoemd. (3) Op de permanente rekeningkaart wordt op het met no. 1 gemerkte vakje de einddatum van den geldigheidsduur der eerste rentekaart ingevuld. (4) De eerste rentekaart van een verzekerde, die zich niet aanmeldde overeenkomstig het in artikel 1 van dit besluit be^ paalde, wordt niet opgemaakt, dan nadat hem de gelegenheid is gegeven, zich daarover uit te laten en nadat hem is medegedeeld, dat hij het recht heeft, zich geneeskundig te doen onderzoeken, indien hij meent invahde te zijn (art. 240 der Invahditeitswet). 12. (1) De 5-jaarlijksche rekeningkaart wordt ten kantore van den Raad van Arbeid afgesteld op den datum van beëindiging van den geldigsheidsduur der afgegeven rentekaart. (2) De rekeningskaarten worden op een nader door het bestuur der Bank te bepalen tijdstip aan dat bestuur toegezonden. (3) Vóór deze toezending worden nieuwe kaarten aangelegd. 13. De permanente rekeningkaart behoort terstond na opmaking aan het bestuur der Bank te worden toegezonden. 14. (1) Aanbieding ter vereffening van de rentekaart en van het renteboekje kan geschieden ten kantore der Posterijen en ten kantore van den Raad van Arbeid. (2) In het eerste geval geeft het postkantoor een bewijs van ontvangst; in het tweede geval de Raad van Arbeid, indien deze niet onmiddehijk tot uitreiking van een nieuwe kaart kan overgaan. Het model van dit bewijs wordt door Onzen Minister vastgesteld. (3) Het bewijs van ontvangst stelt den datum van inlevering vast. (4) Indien bedoelde stukken den Raad van Arbeid op andere wijze bereiken, zal, ingeval van verzending per post, de datum van verzending geacht worden die van inlevering te zijn; wanneer voor de verzending niet van de post gebruik wordt gemaakt BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 125 èn de stukken niet persoonlijk of door een gemachtigde worden aangeboden, zal als dag van inlevering gelden die, waarop de stukken voor het eerst ten kantore van den Raad van Arbeid worden ontvangen; deze ontvangst blijkt uit een dagteekeningstempel, dat op ieder stuk wordt gesteld. 15. (1) Zoodra de rentekaart buiten gebruik is gesteld en vereffend, behooren de zegels onbruikbaar te worden gemaakt (art. 299 der Invahditeitswet) door aanbrenging van het daarvoor vastgesteld vernietigingsteeken, waarna een nieuwe rentekaart wordt opgemaakt (art. 308 der Invahditeitswet). Vervolgens vindt afschrijving van de oude kaart plaats op de 5-jaarlijksche rekeningkaart, op welke kaart tevens de datum van beëindiging van den geldigheidsduur van de nieuwe rentekaart wordt aangeteekend. (2) Daarna worden de desbetreffende kolommen van de statistiekzijde ingevuld. Ten slotte wordt de kaart afgesteld volgens den nieuwen datum van beëindiging. (3) De datum van beëindiging van de oude rentekaart wordt op de contrólekaart doorgeslagen, terwijl daarop de nieuwe datum van beëindiging wordt vermeld. 16. (1) Indien bij een Raad van Arbeid een rentekaart ter vereffening wordt aangeboden, welke is uitgegeven door een anderen Raad van Arbeid, wordt door eerstgenoemden Raad, indien deze ten aanzien van den verzekerde bevoegd is, een inschrijving gesteld in de inventarislijst, terwijl in den klapper een kaart wordt opgenomen en een contrólekaart wordt aangelegd. Daarna wordt aan den Raad, die de rentékaart afgaf, de 5-jaarlijksche rekeningkaart opgevraagd, met vermelding van het oude rentenummer en van het nieuwe, dat aan den verzekerde is toegekend. Laatstbedoelde Raad stelt van de opzending aanteekening op de contrólekaart, onder vermelding van het nieuwe rentenummer, waarna deze kaart wordt afgesteld in de in artikel 9 bedoelde groep, terwijl de Raad van Arbeid, waarbij de verzekering voortloopt, het oude nummer op de nieuw-aangelegde contrólekaart aanteekent. (2) Vervolgens vindt afschrijving van de vereffende rentekaart en aanteekening Van het einde van den geldigheidsduur van de nieuw uit te geven rentekaart op dezelfde wijze plaats, als in het vorige artikel is aangegeven, terwijl op deze kaart het nieuw-toegekende nummer ter aangegeven plaatse wordt vermeld. 126 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. (3) Mocht een verzekerde zich om andere redenen dan ter vereffening van zijn rentekaart vervoegen bij een anderen Raad van Arbeid dan dien, welke de laatste rentekaart uitreikte, dan vindt het bepaalde in het 1ste en 2de hd, voor zooveel noodig, overeenkomstige toepassing. 17. Dagelijks worden de op dien dag afgewerkte rentekaarten, voor zoover zij geen aanleiding geven tot een mededeeling, als bedoeld in art. 292 der Invahditeitswet, of een kennisgeving, als bedoeld in art. 293 der wet, aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank opgezonden (art. 294 der Invahditeitswet), nadat zij op het rentenummer, per datum van beëindiging van den geldigheidsduur der kaart, zijn gesorteerd en op een borderel van verzending, door Onzen Minister vastgesteld, in duplo zijn ingeschreven, waarvan één exemplaar aanwezig blijft ten kantore van den Raad van Arbeid. 18. (1) In de zending, in het voorgaand artikel bedoeld, worden niet opgenomen de rentekaarten, ter zake waarvan g'eheel of ten deele restitutie van premie plaats vond. (2) Deze kaarten worden opgezonden als bijlage van de maandehjksche afrekening. 19. (1) De Raad van Arbeid zendt voor zoover in de Invahditeitswet niet anders is bepaald, het renteboekje en de rentekaart per post bij geadviseerden dienstbrief of, bij bekend verblijf in het buitenland, bij aangeteekenden brief aan den betrokkene toe, tenzij deze genoemde stukken persoonlijk bij den Raad van Arbeid in ontvangst neemt of die door zijn gemachtigde doet afhalen. In de beide laatste gevallen worden de stukken slechts afgegeven tegen bewijs van ontvangst, waarvan een model door Onzen Minister wordt vastgesteld. (2) Indien de verzekerde bij toezending per post weigert of nalaat de stukken in ontvangst te nemen, worden deze opnieuw, thans ongeadviseerd, eventueel niet-aangeteekend, verzonden. (3) Wanneer de verzekerde geen bekende woon- of verblijfplaats blijkt te hebben ,wordt de teruggezonden dienstbrief in het dossier (waarvoor het aanmeldingsformuher als omslag dient) van den verzekerde opgeborgen, terwijl onmiddellijk inschrijving plaats vindt op lijsten van onbestelbare stukken, welke ten kantore van den Raad van Arbeid en, voor zooverre hij zijn verblijf binnen het Rijk, had ten kantore der Posterijen, waaronder de verzekerde zijn laatst-bekende woonplaats had, BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 127 op een voor het pubhek toegankelijke plaaats moeten worden opgehangen. (4) Na drie maanden kan de naam van de lijsten worden afgevoerd. Deze lijsten behooren echter gedurende een jaar daarna te worden bewaard. (5) In elk der genoemde gevallen, waarin de stukken per geadviseerden dienstbrief worden toegezonden, zal de dagteekening van adviseering of van aanteekening geacht worden de dag van uitreiking te zijn. Ingeval de stukken niet verzonden worden, doch aan den verzekerde of zijn gemachtigde uitgereikt, zal de datum van het bewijs van ontvangst als datum van uitreiking gelden. (6) Het hiervoren bepaalde is ook van toepassing op uitreiking van verklaringen, kennisgevingen, bevelen, beslissingen en andere stukken aan den betrokkene. 20. (1) Indien art. 254, 2de of 3de hd, of wel art. 257, 2de of 4de hd der Invahditeitswet worden toegepast, worden op de uit te reiken stukken zegels geplakt, aanwijzende, welke bedragen aan de verzekerden in rekening zijn te brengen. In dit geval wordt ter zake aanteekening gesteld op den omslag, waarin de stukken worden verzonden en vindt invordering dier bedragen bij uitreiking door het Postkantoor plaats. Het Postkantoor maakt de ingevorderde gelden kosteloos aan den Raad van Arbeid over. (2) Vindt de uitreiking niet door middel van de post plaats, maar door terhandstelling aan den verzekerde of diens gemachtigde, dan worden deze stukken niet uitgereikt, dan nadat bedoelde bedragen zijn voldaan. HOOFDSTUK III. VAN DE REGISTERS. 21. (1) Behalve de hiervoren genoemde registers worden ten kantore van den Raad van Arbeid de volgende registers aangehouden, waarvan, voor zoover niet anders is bepaald, de modellen door Onzen Minister worden vastgesteld: a. van de aanwijzing van personen, die als werkgevers gelden (art. 18 der Invaliditeitswet).; b. van de pubhekrechtehjke lichamen, van spoorwegdiensten, 128 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. van werkgevers en ondëmerningsfondsen, onderscheidenlijk bedoeld in de artt. 36, 38, 39 en 40 der Invahditeitswet; c. van de voorstehen en beslissingen betreffende geneesen heelkundige behandeling van verzekerden (artt. 99 en 107 der Invahditeitswet); d. van rente-aanvragen, met de gevolgen daarvan (artt. 10, 82, 119, 136, 137, 140 en 145 der Invahditeitswet); e. van de verzekerden, die zelf premie moeten betalen (art. 191 der Invahditeitswet); /. van de beroepszaken (art. 297 der Invahditeitswet). (2) De registers, genoemd onder a, c, d, è en /, worden ingericht naar het kaartenstelsel. 22. (1) Het in artikel 21, eerste hd, onder a bedoelde kaartenregister moet bevatten afzonderhjke kaarten voor de werkgevers en hun gemachtigden, met wederkeerige verwijzing. De machtigingen zelve worden, voorzien van een doorloopend volgnummer, in volgorde van dat nummer opgeborgen. (2) De kaarten van het in art. 21, eerste hd, onder e bedoelde register worden alleen opgemaakt, wanneer door den verzekerde een bewijs wordt gevraagd, als bedoeld in art. 191 der Invaliditeitswet en worden dan afgesteld op den einddatum van den termijn, voor welken de beslissing geldt. Deze datum wordt tevens ingevuld in de daarvoor aangewezen kolom van de inventarishjst en op de contrólekaart. (3) De kaarten van het in art. 21, eerste hd, onder / genoemde register moeten worden afgesteld naar den stand van het geding en den datum, waarop de zaak uiterlijk in behandeling moet zijn genomen, terwijl een aanteekening betreffende datum van aanvang en einde is te stellen in de inventarislijst. Betreft het geding vereffening van een rentekaart of weigering daarvan, dan behoort een mededeeling van het instellen van beroep zoo spoedig mogelijk te geschieden aan het bestuur der Bank. 23. De kaarten van de registers bedoeld in art. 21, eerste hd, onder a, c, e en /, die groepsgewijze moeten worden afgesteld, vormen, zoodra zij zijn afgedaan, een afzonderlijk onderdeel van die groep, en worden lexicografisch afgesteld. 24. (1) Ingeval van vrijstelling van den verzekeringsphcht (art. 52 der Invahditeitswet) geschiedt aanteekening van den einddatum dier vrijstelling op de inventarislijst, den klapper en de contrólekaart, welke laatse, zoolang. de vrijstelling duurt, afzonderlijk wordt afgesteld op den datum van beëindiging. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 129 (2) Ingeval de betrokkene voor altijd wordt vrijgesteld van den verzekeringsplicht (artt. 355 en 356 der Invahditeitswet), wordt een desbetreffende aanteekening gesteld in de hiervoren genoemde lijst en op de kaarten. (3) De contrólekaarten worden afgesteld in de in art. 9 bedoelde groep. (4) De vrijstelling wordt verleend, verlengd of geweigerd, volgens een model door Onzen Minister vast te stellen. 25. (1) Ingeval van vervallen-verklaring van den verzekeringsplicht (art. 55 der Invahditeitswet) wordt een desbetreffende aanteekening gesteld in de inventarislijst, op de contrólekaart, op den klapper en de 5-jaarlijksche rekeningkaart. De contrólekaart wordt afgesteld in de bij art. 9 bedoelde groep. (2) Tevens wordt, ter mededeeling aan het bestuur der Bank, van de vervaUen-verMaring aanteekening gesteld op de laatste rentekaart. (3) Een model van het bewijs, dat de verzekering vervallen is, van het bevel om binnen 8 dagen de rentekaart in te leveren en van de kennisgeving aan den verzekerde, dat hij niet gerechtigd was de verklaring, dat hij de verzekering als vervallen beschouwt, af te leggen (art. 56 der Invahditeitswet) wordt door Onzen Minister vastgesteld. (4) Bij herleving der verzekering wordt een des(be)treffende verklaring gesteld in de inventarislijst, op den klapper, de 5jaarlijksche rekeningkaart en op de contrólekaart, welke laatste dan weder wordt afgesteld in de groep der loopende verzekeringen. Van de herleving wordt.mededeeling gedaan aan het bestuur der Bank. (5) De kennisgeving, als bedoeld in art. 258 der Invahditeitswet, geschiedt volgens een model door Onzen Minister vast te steüen. Voor zoover de verzekerde gebruik maakt van het recht om premie te betalen over den tijd, liggende tusschen den dag, waarop de vroegere verzekering vervallen is en den dag anti de hernieuwing der verzekering, .rijgen de daartoe op te makenrentekaarten als volgnummer, dat van de laatste, vóór de vervanen verUaring uitgegeven, rentekaart, met toevoeging van de letters a, b, c, enz. 26. (1) Ingeval van ontheffing van de verplichting om premie te betalen (artt. 140, 213 en 214 der Invaliditeitswet) vindt aanteekemng van den einddatum der ontheffing plaats op de 130 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET.: inventarislijst, op den klapper, op de 5-jaarlijksche rekeningkaart en op de contrólekaart, welke laatste, zoolang de ontheffing duurt, afzonderlijk wordt afgesteld op den datum van beëindiging.Tevens wordt, ter mededeeling aan het bestuur der Bank, een aanteekening van de ontheffing gesteld op de laatste rentekaart. Een model van het bewijs der ontheffing, van de verlenging daarvan of van de weigering van een of ander (artt. 140 en 216 der Invahditeitswet) wordt door Onzen Minister vastgesteld. 27. (1) Indien een verklaring van het niet-bestaan of voorloopig niet-bestaan van verzekeringsphcht wordt afgegeven (artt. 242, 321 en 364 der Invahditeitswet), wordt een aanteekening van den' einddatum van den termijn, waarvoor de verklaring geldt, gesteld op de inventarislijst, op de klapper- en contrólekaart, welke laatste, voor zoolang de verklaring geldt, afzonderlijk wordt afgesteld op den datum van beëindiging. (Zie dit Besluit *r(2)( ^Een model van de verklaringen, bedoeld in het eerste hd, wordt door Onzen Minister vastgesteld. 28. (1) Ingeval de verzekering van rechtswege nietig is (art. 246 der Invahditeitswet), of ingeval de rentekaart wordt nietig verklaard (art. 247 der Invahditeitswet), wordt zulks vermeld op de inventarislijst, op de klapperkaart, de 5-jaarlijksche rekeningkaart en de contrólekaart, welke laatste numeriek wordt afgesteld in de groep, bedoeld in art. 9. (2) Van de nietigheid of nietig-verklaring wordt zoo spoedig mogelijk mededeeling gedaan aan het bestuur der Bank. (3) Een model van de verklaring, als bedoeld in. art. 247 der Invahditeitswet, wordt door Onzen Minister vastgesteld. HOOFDSTUK IV. NADERE VOORSCHRIFTEN TER UITVOERING DER WET. 29. Zoodra een verzekerde op zijn verzoek door den Raad van Arbeid in een lagere loonklasse geplaatst is, geschiedt hiervan aanteekening op de 5-jaarlijksche rekeningkaart, met vermelding van den duur; tevens wordt daarvan aanteekening op de rentekaart gesteld (art. 56 der Invahditeitswet). »• 30. De bepalingen van dit besluit vinden ten opzichte van de vrije verzekering overeenkomstige toepassing, met dien ver- BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 131 stande, dat eene afzonderlijke administratie wordt gehouden en andere formulieren kunnen worden vastgesteld. 31. (1) Alle aanvragen, opgaven, verzoeken, mededeelingen en verklaringen, welke naar aanleiding van de voorschriften, bij of krachtens de Invahditeitswet gegeven, schriftelijk moeten of kunnen worden gedaan ten kantore van den Raad van Arbeid, worden op verzoek van den betrokkene ten kantore van den Raad van Arbeid voor hem opgemaakt, en na voorlezing door den Voorzitter of een door dezen aangewezen ambtenaar, door dezen namens hem onderteekend. (2) De in het vorige hd bedoelde aanvragen, opgaven, verzoeken, mededeelingen en verklaringen kunnen namens den betrokkene door een gemachtigde worden gedaan. 32. (1) In alle kennisgevingen, daaronder begrepen bevelen en beslissingen, door het bestuur van de Bank of van een Raad van Arbeid, of door een Raad van Arbeid of den Voorzitter van een Raad van Arbeid uitgereikt, van welker dagteekening een termijn begint te loopen, worden door het gezag, waarvan de uitreiking uitgaat, vermeld de dag, de maand en het jaar, alsmede de dag der week, waarop die termijn verstrijkt. (2) Is de uitreiking der kennisgeving aan een Raad van Arbeid opgedragen door het bestuur der Bank, dan geschiedt de vermelding door den Raad van Arbeid aan den voet der kennisgeving. (3) De kennisgeving van een voor beroep vatbare beslissing vermeldt de wijze, waarop het beroep moet worden ingesteld. 33. De kennisgeving, de toezending van een rentekaart of van een ander stuk, de verklaring of de behandeling, bij of krachtens de Invahditeitswet voorgeschreven of toegelaten, die geschieden moet binnen een bepaalden termijn, kan, indien de dag, waarop de termijn verstrijkt, op een Zondag, een algemeen erkenden Chnstehjken feestdag, 2den Paaschdag, 2den Pinksterdag of 2den Kerstdag valt, op den eerstvolgenden werkdag geschieden. 34. (1) De Raad van Arbeid geeft aan de verzekerden, hetzij op hun verzoek, hetzij ambtshalve, de noodige inhchtingen betreffende alles wat de uitvoering der Invahditeitswet betreft en waarvan de wetenschap door den verzekerde met het oog op diens belangen gewenscht is. (2) Ingeval de Raad van Arbeid aan een persoon een bevel uitreikt, op welks niet-nakoming bij de wet straf is gesteld wordt de inhoud der strafbepaling in het bevel vermeld. 132 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 35 Onverminderd het hierboven voorgeschrevene doen de Bank de Verzekeringsraden en de Raden van Arbeid aan elkander, hetzii op verzoek, hetzij ambshalve, mededeeling betreffende alles wat de uitvoering der Invahditeitswet betreft en waarvan de wetenschap door de genoemde hchamen met het oog op een goede uitvoering van de hun bij of krachtens de voornoemde wet opgedragen taak noodzakeüjk of gewenscht is. 36/ Onze Minister is bevoegd ,voor zoover het hem ter voorbereiding van het in werking treden der Invaliditeitswet of tot hare uitvoering noodig voorkomt, andere formuheren v^t te stellen, dan in dezen algemeenen maatregel vermeld, tenzij bij genoemde wet anders is bepaald. j§ 37 Onder Onzen Minister" wordt in dit besluit verstaan. „Onze Minister",met de uitvoering der Invahditeitswet belast . Onze Minister, van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad, zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den lOden Juni 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, AALBERSE. Uitgegeven den negentienden Juni 1919. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. BESLUIT van den llden October 1919, (Staatsblad No 599), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij artikel 27, eerste lid, letters a en h, der Invaliditeitswet. Art. 1. (1) Het bestuur van de Rijksverzekeringsbank, het bestuur van den Raad van Arbeid, de Raad van Arbeid en de Voorzitter van den Raad van Arbeid hebben het recht getuigen en deskundigen te hooren, alsmede onderzoekingen door deskundigen te doen instellen. De opgeroepenen zijn verplicht te verschijnen en, behoudens het verschoomngsrecht, bedoeld in BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 133 het derde lid van artikel 66 van het Wetboek van Strafvordering, getuigenis af te leggen of hun dienste als deskundige te verleenen. (2) Aan hen, die naar het oordeel van het oproepend gezag redelijk belang hebben bij de zaak, worden tijd en plaats van het verhoor tijdig medegedeeld. Zij hebben het recht in persoon of door middel van een vertegenwoordiger daarbij tegenwoordig te zijn, behoudens in de gevallen, waarin het opoepend gezag van oordeel is, dat het verhoor buiten tegenwoordigheid van belanghebbenden of van een bepaalden belanghebbende behoort te worden gehouden. (3) Indien partijen of een der partijen wenschen, dat van haar zijde getuigen gehoord worden, kan ieder der partijen haar getuigen medebrengen op tijd en plaats voor het verhoor bepaald of, vóór het sluiten van het onderzoek de namen en woonplaatsen opgeven der getuigen, die zij verzoekt, dat gehoord zullen worden. In het eerste geval, worden van de door ieder der partijen medegebrachte getuigen ten minste twee gehoord. In het laatste geval kunnen het bestuur van de Bank, het bestuur van den Raad van Arbeid, de Raad van Arbeid of de Voorzitter van den Raad van Arbeid, hetzij de opgegeven getuigen of eenige dier getuigen alsnog oproepen, hetzij het verzoek weigeren, hetzij tijd en plaats bepalen, waarop de opgegeven getuigen of eenige van hen zullen worden gehoord, indien zij alsdan verschijnen. (4) Deskundigen door een der partijen opgeroepen of medegebracht, kunnen worden gehoord, behoudens hetgeen in artikel 315 der Invaliditeitswet is bepaald. (5) Voor zoover niet door de deskundigen een. schriftelijk verslag wordt uitgebracht, wordt een proces-verbaal van het verhoor opgemaakt, dat geteekend wordt door ieder der gehoorde personen, voor zooveel hem betreft. 2. De oproeping der getuigen en der deskundigen, bedoeld in het eerste hd van het vorig artikel, geschiedt door middel van een formulier, ingevuld en onderteekend door of namens het gezag, waarvan de oproeping uitgaat. Het stuk wordt door tusschenkomst der posterijen, na aangeteekend te zijn, toegezonden aan den op te roepen persoon. 3. (1) Wanneer het bestuur van de Bank, het bestuur van den Raad van Arbeid, de Raad van Arbeid of de Voorzitter van den Raad van Arbeid een deskundige of een getuige wenscht op te roepen en van oordeel is, dat het formulier van oproeping 134 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. niet spoedig genoeg in handen van den op te roepen persoon zou komen, indien dezen het stuk door tusschenkomst der posterijen werd toegezonden, dan is het oproepend gezag bevoegd het stuk te doen uitreiken op de wijze, welke onder de gegeven omstandigheden aan dat gezag de meest doelmatige voorkomt. 4. (1) De door het bestuur van de Bank, het bestuur van den Raad van Arbeid, den Raad van Arbeid of den Voorzitter van den Raad van Arbeid opgeroepen getuigen ontvangen vergoeding voor reiskosten, verblijfkosten en tijdverlies; de opgeroepen deskundigen ontvangen vergoeding voor reis- en verblijfkosten en vergoeding voor de door hen gedane verrichtingen. (2) Met afwijking van het bepaalde in het eerste hd ontvangen de personen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet van 18 April 1874 (Staatsblad no. 66), laatstelijk gewijzigd bij de wet van0 23 Mei 1917 (Staatsblad no. 432), geen vergoeding voor reiskosten en bekomen de personen, bedoeld in artikel 25, eerste hd dier wet, wanneer zij als getuigen zijn verschenen, geen vergoeding voor tijdverhes. 5. (1) De in artikel 4 bedoelde vergoeding voor reiskosten wordt aldus berekend, dat vergoed worden de kosten der reis, zooals die langs den kortsten gebruikelijken weg kan worden afgelegd, met gebruikmaking, voor zooveel mogelijk en voor zoover hierdoor geen ernstige vertraging ontstaat, van goedkoope reisgelegenheden. Voor zoover een reis met een openbaar vervoermiddel is afgelegd, worden vergoed de kosten van vervoer in de klasse, waarin is gereisd, met dien verstande, dat voor kosten van vervoer met den spoortrein aan getuigen niet meer kan worden vergoed dan de kosten eener reis in de tweede klasse. (2) Als vergoeding voor tijdverhes wordt aan getuigen toegekend een bedrag van 25 cents voor ieder uur, dat de opgeroepene tengevolge van de oproeping zijne gewone werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten, gedeelten van uren voor geheele gerekend. Deze vergoeding kan worden verhoogd tot het bedrag van het werkelijk geleden verhes, indien ten genoege van het oproepend gezag kan worden aangetoond, dat bij de toekenning der bovenvermelde vergoeding het door het tijdverzuim geleden geldelijk verhes onvoldoende zou zijn gedekt. De vergoeding kan hef bedrag van vier gulden per etmaal niet overschrijden. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 135 (3) De in artikel 4 bedoelde vergoeding voor verblijfkosten en die voor deskundigen ter zake van de door hen gedane verrichtingen worden berekend op den voet, welke bij de in het laatste lid van dat artikel vermelde wet ten aanzien van getuigen en deskundigen is bepaald. (4) Ten aanzien van de vergoedingen aan deskundigen is van toepassing het bepaalde in de artikelen 16, eerste lid, en 17 van de in het vorig hd bedoelde wet. Artikel 56, eerste en tweede hd, van die wet is van toepassing. 6. (1) De vergoedingen, waarop de opgeroepen getuigen en deskundigen recht hebben/ worden vastgesteld door het gezag, waarvan de oproeping is uitgegaan, of, indien dat een college is, door der Voorzitter daarvan. (2) Voor zoover de oproeping is uitgegaan van een ander gezag dan het bestuur der Bank, worden de in het vorig lid bedoelde vergoedingen door dat gezag bij voorschot voldaan en komen zij ten laste der Bank. 7. (1) De verzekerden en, indien naar het oordeel van het gezag, waarvan de oproeping is uitgegaan, de toestand van een verzekerde geleide' noodig maakt, mede zijn geleider, die zich verplaatsen moeten om te voldoen aan een oproeping, krachtens een bepaling van § 4 van Hoofdstuk II van de Tweede Afdeeling der Invahditeitswet gedaan, of om geneeskundig onderzocht of behandeld te worden, hebben aanspraak op vergoeding van reiskosten, en voor zooveel bedoelde geleiders betreft tevens op vergoeding voor tijdverhes. Het bepaalde bij het eerste en tweede hd van artikel 5 is op die vergoedingen van toepassing. (2) Aan hen, die ingevolge het vorig hd aanspraak hebben op vergoeding voor reiskosten, doch niet in staat zijn in die kosten bij vooruitbetaling te voorzien, kunnen door het gezag, waarvan de oproeping is uitgegaan, de noodzakelijke reiskosten geheel of gedeeltelijk worden voorgeschoten. Indien de reis niet gedaan wordt en het voorschot niet wordt teruggegeven, wordt het voorschot ingeval de betrokkene in het genot is van een invahditeitsrente, op die rente verhaald. (3) De in het eerste hd bedoelde verzekerden, die niet in het genot zijn van een invahditeitsrente en die niet ter verleening van geneeskundige behandeling in een inrichting worden opgenomen, hebben bovendien aanspraak op vergoeding voor tijdverhes. Het bepaalde bij het tweede hd van artikel 5 is op die vergoeding van toepassing. 136 besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet^ 8. Het bepaalde bij artikel 6 is van toepassing ten aahzien van de vergoedingen, in het vorig artikel bedoeld. Onze Minister van Arbeid is belast enz. Uitgegeven den dertigsten October 1919. BESLUIT van den 18den September 1919, (Staatsblad No. 573), houdende bepalingen, betreffende de verzending van stukken onder genot van vrijstelling van port en aanteekenrecht. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Overwegende, dat het wenschelijk is om nieuwe voorschriften vast te stellen betreffende de verzending van stukken onder genot van vrijstelling van port en -aanteekenrecht ; Gelet op artikel 27 der Postwet (Staatsblad 1919, no. 543); Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat van 16 Juli 1919, no. 14, Afd. P. en T.; Den Raad van State gehoord (advies van 12 Augustus 1919, no. 28); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 15 September 1919 no. 8, Afd. P. en T., Hebben goedgevonden en verstaan: met ingang van den dag, waarop in werking treedt de wet van 14 Juli 1919 (Staatsblad no. 492) 1), te bepalen als volgt: Aanwijzing van de stukken. Art. 1. 1. Aanwijzing van de stukken den openbaren dienst betreffende, alsmede, in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, van de stukken niet den openbaren dienst betreffende, welke onder genot van vrijstelling Van port kunnen worden verzonden, geschiedt door Ons op de *) 1 November 1919, Stb. 1919 no. 597. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 137 voordracht van Onzen Minister van Waterstaat, zooveel noodig na door hem gehouden overleg met de hoofden der bij de zaak be-^ trokken Departementen van Algemeen Bestuur. 2. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de stukken, voor de verzending waarvan vrijstelling van port is verleend ingevolge het bepaalde bij artikel 27 der Postwet (Staatsblad 1919, no. 543), alsmede op de stukken, voor de verzending waarvan .vrijstelling van port is verleend ingevolge vóór het in wérking treden van dit besluit bestaande bepalingen, vervat in bijzondere wetten. Gewicht en afmetingen. 2. 1. Het gewicht en de afmetingen, welke een portvrije zending, onder een afzonderlijk adres, niet mag te boven gaan, worden vastgesteld als volgt: a. het gewicht op 2 kilogram; b. de afmetingen op 45 centimeter langs elk der zijden. Zendingen in rolvorm zijn toegelaten, mits de middellijn niet meer dan 10 centimeter en de lengte niet meer dan 75 centimeter bedraagt. 2. Indien de inhoud niet voor splitsing vatbaar is, hetgeen alsdan moet blijken uit eene door den afzender onderteekende verklaring boven het adres, kan de zending tot een gewicht van 5 kilogram worden toegelaten. 3. Voor de wijze van gebruik van kaarten, welke zonder omslag worden verzonden, gelden de voorschriften, vastgesteld voor het gebruik van briefkaarten. Nochtans is, bij uitzondering, geoorloofd, om gebruik te maken van kaarten, welke de voor briefkaarten vastgestelde maxima-afmetingen overschrijden, mits de kaarten niet grooter zijn dan 18 centimeter in de lengte" en 13 centimeter in de breedte; het gebruik van ten hoogste tweemaal gevouwen kaarten is bovendien toegelaten. 4. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie kan, in gevallen van geheel bijzonderen aard, in het belang van den dienst afwijkingen toestaan van de in dit artikel genoemde afmetingen.' Waarmerking, enz. 3. 1. De afzender van portvrije stukken is verplicht die te waarmerken, door ter linkerzijdè van het adres zijn gewone 138 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. handteekening te steüen, voorafgegaan door de aanwijzing van de hoedanigheid, waarin door hem aanspraak wordt gemaakt op wijstelhng van port. Bovendien moeten bovenaan, ter linker' zijde van het adres, op eene in het oog loopende wijze zijn aangebracht de woorden: „DIENST" „PORTVRIJ" 2. Op stukken, van welke de verzending strekt ter uitvoering van bijzondere wetten, moeten de aan het slot van het vorige lid bedoelde woorden, voor zooveel noodig, zijn gevolgd door een aanduiding van de betrekkelijke wet of van het betrekkelijke wetsartikel, b.v. in den vorm: „art van de wet van 3. Voor stukken, waarvoor in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden vrijstelling van port is verleend en die niet betreffen den openbaren dienst, worden de in het eerste hd van dit artikel bedoelde aanwijzingen, vervangen door voor elk geval door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie vast te stellen aanwijzingen. 4. De waarmerking van stukken afkomstig van Colleges of Commissiën geschiedt door den voorzitter, den secretaris ef griffier. 5. De Directeur-Generaal is gemachtigd: 1vrijstelling te verkenen van den hierboven vermelden algemeenen regel, dat de waarmerking eigenhandig moet geschieden; 2*. vergunning te verkenen die waarmerking, te vervangen door den afdruk van een stempel of door eene gedrukte aanwijzing, welke de hoedanigheid moeten aangeven, waarin de afzender aanspraak maakt op vrijstelling van port en voorts zoodanige aanwijzing van den afzender moeten bevatten, dat elke twijfel te dezer zake is uitgesloten. In den stempel moet bovendien het woord „Portvrij" voorkomen. ■ " 6. Zij, die een vrijstelling of vergunning, als bedoeld sub 1 en 2° van het vorige hd, hebben veikregen, wijzen den ambtenaar aan, door wien de waarmerking zal geschieden of die met de bewaring van den stempel of van de omslagen voorzien van de voorgeschreven aanwijzing is belast. Deze ambtenaar is voor een en ander persoonlijk aansprakelijk; voor de toepassing van artikel 30, 1ste hd, sub 3°, der Postwet (Staatsblad 1919, no. 543) wordt hij geacht de afzender te zijn van de door hem gewaarmerkte stukken, dan wél van de stukken, welke van de in het vorige hd, sub 2°, bedoelde aanwijzing zijn voorzien. 7. De naam van den in het vorige hd bedoelden ambtenaar BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 139 pioet, desgevraagd, worden medegedeeld aan den Directeur van het postkantoor ter plaatse. 8. Voor zooveel de stukken worden verzonden door bijzondere personen treedt in de plaats van de in dit artikel omschreven waarmerking een volledige opgaaf van den naam en de woonplaats van den afzender. Deze opgaaf is niet verphcht indien vrijstelling van port bestaat voor de verzending van stukken van alle bijzondere personen aan den betrokken geadresseerde. In laatstbedoeld geval is de Directeur-Generaal voorts bevoegd, de stukken kosteloos te doen uitreiken indien ook de overige in dit artikel bedoelde kenteekenen geheel of gedeeltelijk ontbreken. 9. Portvrije stukken, gericht aan ambtenaren, autoriteiten, besturen en commissiën, moeten in het adres de aanwijzing bevatten van de hoedanigheid van den geadresseerde. De persoonsnaam van den geadresseerde, welke alleen is te vermelden indien dit als nadere toehchting noodig is, behoort in voorkomende gevallen na de in de vorige zinsnede bedoelde aanwijzing te worden opgenomen. Afwijking van de bepalingen. 4. 1. De stukken, welke niet beantwoorden aan de bepalingen van de artikelen 2 en 3, betreffende het gewicht, de afmetingen, de waarmerking en verdere aanduiding, worden behandeld als stukken, waarvoor geen vrijstelling van port is verleend. 2. Stukken, welke niet behoorlijk zijn ingepakt, worden ter betere voorziening ter beschikking van den afzender gesteld. Ter post bezorging. 5 1. Portvrije stukken, welke door hun omvang of aantal verstopping van de postbus zouden kunnen veroorzaken, mogen daarin niet geworpen worden, maar moeten aan het kantoor worden afgegeven. 2. De afzender, die in strijd hiermede handelt, wordt voor de eerste maal gewaarschuwd. In geval van herhaling worden de stukken aan den afzender teruggegeven tegen betaling van het port, hetwelk voor ongefrankeerde brieven met gelijke bestemming is vastgesteld. Adviseering en aanteekening. 6. 1. Indien daartoe wegens het bijzonder belang van eenig dienststuk aanleiding bestaat, wordt het, op schriftelijk verzoek 140 BESLUITEN TÓT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. van den afzender bij de verzending op het begeleidend advies ingeschreven en alleen tegen bewijs van ontvangst aan den geadresseerde uitgereikt. 2. De hierbedoelde stukken moeten aan het kantoor worden aangeboden en boven het adres het opschrift „Te adviseeren" of „Geadviseerd" dragen. 3. Deze stukken, alsmede die, welke krachtens artikel 27, 3de lid, der Postwet (Staatsblad 1919, no. 543) op verlangen van den afzender kosteloos worden aangeteekend, behooren, indien zij bij vijf of meer exemplaren gelijktijdig ter aanteekening worden aangeboden, vergezeld te zijn van een of meer lijsten, waarop zij door of vanwege den afzender zijn ingeschreven. De hiertoe te gebruiken formulieren zijn ten kantore der posterijen kosteloos verkrijgbaar. Beperkingen. 7. L Bestelling van portvrije stukken vindt alleen plaats voor zooveel dit, in verband met hun getal en hunnen omvang, zonder nadeel voor den dienst der bestelling in het algemeen, kan geschieden. . 2. Indien stukken, volgens den in het vorige hd bedoelden regel, niet kunnen worden besteld, dan wordt van de aankomst aan den geadresseerde schriftelijk kennis gegeven. Zij behooren dan zoo spoedig doenlijk, doch uiterlijk binnen drie dagen na dagteekening van de kennisgeving, door of namens hem aan het kantoor te worden afgehaald. Na afloop van dezen termijn worden de zendingen behandeld als voor onbestelbare stukken is voorgeschreven, tenzij, naar het oordeel van den Directeur van het postkantoor, in het belang van den dienst aanleiding bestaat om van dezen ïegel af te wijken. 3. Des Zaterdags na 12 uur 's middags, alsmede des Zondags en op feestdagen, is de verzending van portvrije dienststukken beperkt tot die, welke, blijkens een door den afzender gewaarmerkte aanwijzing boven het adres, spoed vereischen. 4. Des Zondags en op feestdagen is de uitreiking van portvrije dienststukken beperkt tot die, welke op eene door den-DirecteurGeneraal der Posterijen en Telegrafie te bepalen wijze van een desbetreffend verzoek zijn voorzien. Op dezen regel kunnen nochtans door den Directeur-Generaal uitzonderingen worden toegestaan. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 141 Onbestelbaarheid. 8. 1. De geweigerde of om andere redenen onbesteld gebleven stukken worden, onmiddellijk nadat de onbestelbaarheid is gebleken, aan den afzender teruggezonden. 2. Deze is verphcht het port te betalen, waarmede die stukken ingevolge het bepaalde bij artikel 4 mochten zijn belast. De Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie kan echter, indien daarvoor naar zijn oordeel termen zijn, vrijstelling of teruggaaf van dat port verleenen. Misbruik. 9. 1. Het is de taak van alle ambtenaren om er voor te waken, dat van de vrijstellingen van port geen ongeoorloofd gebruik wordt gemaakt. Bevonden misbruiken behooren zoo spoedig mogelijk ter kennis te worden gebracht van den Directeur van het postkantoor. 2. Wordt eenig ongeoorloofd gebruik, als bedoeld in het vorige hd, vermoed, dan wórdt, voor zooveel noodig, de geadresseerde door den Directeur of eerstaanwezenden ambtenaar uitgenoodigd, het stuk in tegenwoordigheid van dien Directeur of eerstaanwezenden ambtenaar te openen of door een gemachtigde te doen openen. Indien blijkt, dat de inhoud van het stuk geheel of gedeeltelijk bestaat uit mededeelingen of voorwerpen, waarvoor geen kosteloos vervoer is toegestaan, dan wordt proces-verbaal opgemaakt en gehandeld als bij artikel 31 der Postwet (Staatsblad 1919, no. 543) is voorgeschreven; in het tegenovergestelde geval wordt het stuk kosteloos uitgereikt. 3. Geeft de geadresseerde geen gevolg aan de uitnoodiging, om ten postkantore te verschijnen enaldaar het stuk te openen, dan wordt hiervan 'mede proces-verbaal opgemaakt en daarin de gronden voor het vermoeden omschreven. De Directeur van het postkantoor gaat daartoe echter niet over dan nadat driemaal 24 uren na de schriftelijke mededeeling aan den geadresseerde zijn verloopen. Titel van het besluit. . 10. Dit besluit kan worden aangehaald onder den titel „Portvrijdombesluit" met Vermelding, voor zooveel noodig, van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst. 142 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Overgangsbepalingen. 11. I. Het Koninklijk besluit van 19 December 1892 (Staatsblad no. 284), zooals dat luidt na de daarin bij Koninklijk besluit van 12 Januari 1904 (Staatsblad no, 8) aangebrachte wip ziging en de Koninklijke besluiten van 25 Juni 1898 (Staatsblad no. 150), 23 November 1900 (Staatsblad no. 203), 13 November 905 (Staatsblad no. 301) en 5 Maart 1914 (Staatsblad no. 141), *) alsmede alle bepalingen, vervat in andere besluiten, welke op dezelfde aangelegenheid betrekking hebben en afwijken van het tegenwoordig besluit, wordën ingetrokken. 2. Waar een der in het vorige lid genoemde besluiten of een der daarin bedoelde bepalingen van andere besluiten is vermeld, wordt Ons tegenwoordig besluit geacht te zijn vermeld. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en in afschrift aan den Raad van State medegedeeld zal worden. 's-Gravenhage, den 18den September 1919. WILHELMINA. De Minister van Waterstaat, A. A. H. W. KONIG. Uitgegeven den eersten October 1919. $$^'iï( De Minister van Justitie, HEEMSKERK. *) I» het Stb. staat 14. BESLUIT van den 28sten November 1919, (Staatsblad No. 791 *), tot herziening van het Koninklijk besluit van 14 Augustus 1919 (Staatsblad No. 538), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 37, derde lid, 40, eerste lid a en b, 40, zesde lid, 41, vierde lid, 43, tweede lid, 50, 57, tweede lid, 87 in verband >) De bewerker dezer uitgave heeft uit dit K. B. weggelaten de teekens, formules en berekeningen van wiskunstigen aard en de daarop betrekking hebbende tabellen, welke alleen voor deskundigen van beteekenis zijn. besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. [43 met artikel 409, 197, tweede lid, en 221, derde lid, der Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 31 October 1919 no. 5339, afdeeling Arbeidersverzekering; Gezien de artikelen 37, derde hd, 40, eerste hd a en b, 40, derde hd, 40, zesde hd, 41, vierde lid, 43, tweede hd, 50, 57, tweede hd, 81g juncto 87, 87, 197, tweede hd, 221, derde hd, en 409 der Invaliditeitswet; Den Raad van State gehoord (advies van den 25 November 1919, no. 48); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 November 1919, no. 5909, afdeeling Arbeidersverzekering; Hebben goedgevonden en verstaan; in te trekken Ons besluit van 14 Augustus 1919 (Staatsblad b». 538) en te bepalen als volgt: HOOFDSTUK I. van de schadeloosstelling en de wiskundige reserve bedoeld in artikel 37, derde lid, artikel 40, zesde lid, artikel 41, vierde lid en artikel 221, derde lid, der invaliditeitswet. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. 1. Bij de berekening van de schadeloosstelling en yan de wiskundige reserve, onderscheidenlijk bedoeld in het derde hd van artikel 37, in het zesde hd van artikel 40, in het vierde lid yan artikel 41, en in het derde lid van artikel 221 der Invahditeitswet, wordt gebruik gemaakt van grootheden, welke door de volgende teekens worden voorgesteld: Enz.: 2. 1. In dit hoofdstuk van dit besluit worden voorgesteld: door x enz. 2—3 Enz. 144 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 3. 1. Bij de berekening, in het eerste hd van artikel 1 bedoeld, wordt gebruik gemaakt van de onderstaande hulpformules: .... Enz. I enz. II enz. III enz. 2—3 enz. 4. I. Naar gelang van het tijdstip, waarop ze verzekerings* plichtig werden of krachtens de Invaliditeitswet geacht worden verzekeringsphchtig te zijn geworden, worden de verzekerden ingedeeld in 5 groepen, onderscheiden door de letters A, B, C, D en E. 2. Indien het in het eerste lid genoemde tijdstip valt in het eerste jaar na het in werking treden van artikel 31 der Invaliditeitswet, behoort de verzekerde tot: groep A, indien hij ouder was dan 62 jaar; groep B, indien hij ouder was dan 56 jaar doch niet ouder dan 62 jaar; groep C, indien hij ouder was dan 41 jaar doch niet ouder dan 56 jaar; groep D, indien hij niet ouder was dan 41 jaar. Groep E omvat alle overige verzekerden. 3. Voor de bepaling van de groep, waartoe een verzekerde behoort, wordt zijn leeftijd niet afgerond. 5. 1. Formule I wordt toegepast, als enz. 2—3 enz. 6. Indien de uitkomst eener berekening overeenkomstig de voorschriften van dit hoofdstuk negatief is, wordt die uitkomst door O vervangen. § 2. Van de schadeloosstellingen, bedoeld in het derde lid van artikel yj en in het zesde lid van artikel 40 der Invaliditeitswet. 7. 1. De schadeloosstellingen, bedoeld in het derde hd van artikel 37 en in het zesde lid van artikel 40 der Invahditeitswet bedragen ten aanzien van verzekerden aan wie op het tijdstip, dat de verklaringen, als bedoeld in artikel 36, in artikel 39 of in artikel 40 dier wet, worden ingetrokken, een pensioen niet wegens tijdelijke invaliditeit is toegekend of aan wier weduwen of weezen of overige rechtverkrijgenden pensioenen zijn toe- BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 145 gekend, de met een rentevoet van 4 pet. berekende contante waarden dier pensioenen en ten aanzien van de personen, aan wie op dat tijdstip wegens tijdelijke invaliditeit een pensioen is toegekend, eenmaal het bedrag der jaarrente. Bij de berekening van de contante waarde van een niet wegens tijdelijke invahditeit toegekend pensioen van een verzekerde wordt ook rekening gehouden met de aanspraken op pensioen, welke zijn betrekkingen na zijn dood kunnen hebben. 2. Een rente wordt aan een verzekerde geacht niet wegens tijdelijke invahditeit te zijn toegekend, indien er geen vooruitzicht bestaat op zoodanige toeneming zijner arbeidskracht, dat hij ophoudt invahde te zijn. In dit geval wordt de renté geacht te zijn toegekend wegens blijvende invahditeit. 3.. Aan de berekening van de contante waarden, bedoeld in het eerste ijid van dit artikel, worden ten grondslag gelegd de gegevens voorkomende in de bij dit besluit gevoedge tabellen II en III. Indien door andere dan de in die' tabellen genoemde betrekkingen renten woiden genoten, worden de grondslagen voor de berekening der contante waarden door Onzen Minister vastgesteld. 8. 1. De contante waarde van een pensioen niet wegens tijdelijke invahditeit of de som der contante waarden van pensioenen, toegekend ter zake van het overlijden van een verzekerde, wordt verminderd, indien op den verzekerde op het tijdstip, waarop artikel 31 der Invahditeitswet in werking trad, reeds de pensioenregeling, als bedoeld in artikel 39 of artikel 40 dier wet van toepassing was en hij nimmer bij de Rijksverzekeringsbank tegen invahditeit verphcht verzekerd was. 2. De vernündering bedraagt in welke formule .. voorstelt het tijdsverloop tusschen het tijdstip in het eerste hd van dit artikel bedoeld en den dag, waarop de verklaring, bedoeld in het eerste hd van artikel 39 of artikel 40 wordt ingetrokken. De grootheid .. betreft het tijdvak der verzekering onder dé bijzondere pensioenregeling vanaf het tijdstip, in het eerste hd bedoeld, tot de toekenning der rente of het overhjden van den verzekerde vóór de toekenning eener rente. 3. Indien de contante waarde na de vermindering negatief zou worden, wordt ze op O gesteld. 9. Indien de berekening van de schadeloosstelling overeenkomstig de artikelen 7 en 8 met betrekking tot meerdere personen moet worden uitgevoerd, mogen de vereenvoudigingen worden 10 146 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. aangebracht, welke bij zulke berekeningen gebruikelijk zijn 10. De schadeloosstelling, bedoeld in het derde hd van artikel 37 der Invahditeitswet, bedraagt ten aanzien van ieder der verzekerden in dienst van een pubhekrechtelijk lichaam, die op het tijdstip waarop de verklaring, als bedoeld in artikel 36 dier wet, wordt ingetrokken, niet reeds bij de Bank tegen invahditeit verphcht verzekerd waren en op dat tijdstip hetzij in het genot van tijdelijke invahditeitsrente zijn, hetzij nog bij het publiekrechtelijk hchaam, in dat artikel genoemd, verzekerd zijn, .... De grootheid .. betreft het tijdvak ... ' " J. 11 1 De schadeloosstelling, bedoeld m het derde hd van artikel 37 of in het zesde hd van artikel 40 der Invaliditeitswet, bedraagt ten aanzien van ieder der verzekerden, die op het tijdstip waarop de verklaring, als bedoeld in artikel 36 of artikel 40 dier wet, wordt ingetrokken, hetzij in het genot van tijdelijke mvahditeitsrente zijn, hetzij nog bij het pubhekrechtelijk hchaam, in artikel 36 dier wet bedoeld of bij het fonds, m artikel 40 dier wet bedoeld, verzekerd zijn, indien hij niet behoort tot de m artikel 10 bedoelde personen, De grootheid .. betreft het tijdvak "2 Echter wordt de schadeloosstelling berekend overeenkomstig artikel 10, indien de verzekerde ouder dan 35 jaar is en door hem de verklaring bedoeld in artikel 55 der Invahditeitswet is ^ele^et publiekrechteüjk hchaam, bedoeld in artikel 36 der Invahditeitswet, het lichaam, dat de in artikel 39 dier wet bedoelde verzekering uitvoert en de werkgever of het ondernemingsfonds, bedoeld in het eerste hd van artikel 40 dier wet, zijn verphcht binnen een maand, nadat de verklaring ingevolge het bepaalde bij het tweede hd van artikel 37 of bij het vierde hd van artikel 40 dier wet, is ingetrokken, aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank opgave te doen van de reeds toegekende pensioenen en van de verzekerden, op wie de bijzondere pensioenregeling van toepassing is. 2 Het bestuur der Bank stelt vast het bedrag der, met inachtneming van de hiervoren genoemde artikelen, te berekenen schadeloosstelling en geeft van dat bedrag aan het pubhekrechtelijk hchaam, aan het hchaam, dat de in artikel 39 der Invahditeitswet bedoelde verzekering uitvoert of aan den werkgever of het ondernemingsfonds per aangeteekenden brief kennis. 3. Het pubhekrechtelijk hchaam, het hchaam, dat de in BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 147 artikel 39 der Invaliditeitswet bedoelde verzekering uitvoert de werkgever of het ondernemingsfonds is verphcht om binnen 6 weken na ontvangst dezer kennisgeving het in het vorig hd bedoelde bedrage aan de Bank te voldoen in contanten of in fondsen welke m aanmerking komen voor het stellen van zekerheid als bedoeld m artikel 40, eerste hd, onder a der Invahditeitswet tegen den bij artikel 28 van dit besluit nader aangegeven laagsTen koers, in de aatste vier kalenderweken, voorafgaande aan den dag van betaling, genoteerd. Het bestuur der Bank kan echter ' LT?gin S6n °f m bePaalde fondsen afwijzen; het nog verschuldigde moet alsdan in contanten worden voldaan. § 3. Van de wiskundige reserve, bedoeld in de artikelen 41 vierde hd en 221, derde lid, der Invaliditeitswet. artikel Si ^T^a J^' bed°dd in het derde lid van 221 ^ Invahditeitswet en de wiskundige reserve, bedoeld m het derde hd van artikel 41 der Invahditeitswet ten aanzien JTr^ T ' ^ d0°r het ^k Pensioen was verzekerd of H wT d°dd,e Postregeling viel, wordt gesteld op ïn Ïi™f • • -a mdl6n dC verzekerde °P het tijdstip, laarop fi| den dienst zonder een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen verlaat met reeds bij de Rijksverzekeringsbank tegen mvSteit verphch verzekerd was. De grootheid 7. betreft het tijdvak artiltl i, a ^f™^ .reserve. bedeold in het derde hd van' artikel 221 der Invahditeitswet en in het derde hd van artikel v!ll.n ' ^draaSt ™ ?"dere dan de in artikel 13 bedoelde gevallen ... De grootheid .. betreft het tijdvak 2. Echter wordt de wiskundige reserve berekend overeenkomstig artikel 13, indien de verzekerde ouder dan 35 jaar k wet feafgekgf Verkkring bed0d ^ artikd 55 der Invahditeits15. 1. Indien de verzekerde op het tijdstip, waarop de in de artikelen 35, 36, 38, 39 of 40 der Invahditeitswet bedoelde let rèedTS^ TT °PZichte eindiSde' den jarigen leeftijd reeds had overschreden en op dat tijdstip meer dan 2 jaren na tikd 4?£r ïm g? referYe' bed°eld in het deide hd van ar^ ttkel 41 dier wet in afwijking van het in de artikelen 13 en 14 bepaalde, .. m de onderstaande gevallen: 148 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. a dat de verzekerde op het tijdstip, waarop de in dit artikel bedoelde pensioenregeling op hem van toepassing werd verplicht verzekerd was en hij de verklaring, bedoeld m artikel 55 van bovengenoemde wet, heeft afgelegd. b dat de verzekerde den leeftijd van 35 jaar reeds had bereikt op het tijdstip, dat de in dit artikel bedoelde pensioenregeling op hem van toepassing werd, hij op dat tijdstip niet verphcht verzekerd was en die pensioenregeling op hem van toepassing werd na het in werking treden van artikel 31 der Invahditeitswet. 2 De bepahngen van het eerste hd van dit artikel, met uitzondering van het onder b bepaalde, vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van den verzekerde, die den dienst, bedoeld in het eerste hd van artikel 221 der Invahditeitswet, zonder een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen verlaat. 16 1 Een werkgever van een verzekerde,, als bedoeld m de artikelen 35 36, 38, 39 of 40 der Invahditeitswet, is verphcht aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank van het verlaten yan den dienst van een verzekerde zonder een voor onbepaalden tyd toegekend pensioen en van het vervallen van het pensioen van een verzekerde, die den dienst met een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen verliet, binnen 14 dagen na het verlaten van den dienst ohderscheidenhjknahet vervallen van het pensioen kennis te geven. 2 Het bestuur der Bank stelt het bedrag van de door den in het eerste hd genoemden werkgever verschuldigde wiskundige reserve vast en doet den werkgever van deze vaststelling zoo spoedig mogelijk bij aangeteekenden bnef mededeeling 3 De werkgever is verphcht het in het vorig hd bedoelde bedrag binnen 14 dagen na ontvangst van de mededeeling m contanten aan de Bank te voldoen. 4 Betaalt de werkgever bedoeld bedrag bmnen den bepaalden termijn niet, dan wordt dit bedrag door het bestuur der Bank met de zekerheid — zoo deze gesteld is — verrekend. -S Met betrekking tot den verzekerde, die krachtens vrijwillige verbintenis bij land- of zeemacht dienst deed, vinden de bepahngen van dit artikel overeenkomstige toepassmg. HOOFDSTUK II. VAN DE BIJZONDERE FONDSEN. § 1. Algemeene Bepalingen. 17. 1. Van de uitkeeringen mag althans een gedeelte (de BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 149 minimurn-uitkeeringen), dat op zichzelf moet voldoen aan het bepaalde in het eerste Hd onder d van artikel 37 der Invaliditeitswet, van geen andere grondslagen afhankelijk zijn dan van: K de loonklasse(n), waartoe de verzekerde behoorde; 2°. den duur der verzekering. 2. De voorschriften der artikelen van deze paragraaf betreffen slechts de minimum-uitkeeringen. 18. De in het vorig artikel bedoelde minimum-uitkeeringen en de daarop vaüende administratiekosten moeten, voor zoover ze niet door de daarvoor bestemde reserve zijn gedekt gedekt worden door verplichte periodieke bijdragen van den werkgever. 19. De bijdragen, door den werkgever op te brengen, dienen tot dekking der minimum-uitkeeringen, voor zoover deze niet door de reserve gedekt zijn. Ze strekken tot aanvulling van de reserve op het bedrag, bepaald in artikel 20. Deze bijdragen worden niet anders gestort dan uiterlijk telkens na verloop van één jaar. 20. 1. De reserve moet gelijk zijn aan het verschil van de contante waarde van alle toekomstige uitkeeringen en van de contante waarde der te verwachten netto-premiën, indien deze voor elke loonklasse de volle waarde der verzekering van een 16-jarige dekten Indien de reserve, ope eenig tijdstip minder bedraagt dan het m dit hd bedoelde bedrag, wordt het ontbrekende bedrag door den werkgever bijgestort. De contante waarden, bedoeld in dit artikel, worden berekend met een rentevoet, welke voldoet aan het in artikel, 40 onder 2 ., bepaalde. 2. Het bedrag, dat bij het in werking treden van de bijzondere pensioenregeHng aan de reserve ontbreekt, kan door den werkgever bij wijze van annuïteit worden gedelgd door jaarlijksche stortingen. De duur dezer annuïteit bedraagt ten hoogste 25 jaar de rentevoet ten minste 4 pet. 21 1. De reserve, bedoeld in artikel 20, moet worden belegd m effecten, voorkomende op de lijst, bedoeld bij het derde Hd van artikel 92 der OngevaUenwet 1901, behoudens de bevoegdheid om ten hoogste een zesde gedeelte dier gelden te beleggen in beleening op onderpand voor drie maanden of op korteren termijn van^effecten, welke als zoodanig door de Nederlandsche Bank worden toegelaten. 2. Onze Minister doet genoemde lijst ieder jaar zoo spoedig mogelijk na de goedkeuring door Onzen Minister van Financiën opnemen in de Nederlandsche Staatscourant. Hetzelfde geldt 150 BESLUITEN TOT UITVOERING DER (INVALIDITEITSWET. indien de lijst in den loop van het jaar is herzien. In afwijking hiervan zal voor de eerste maal gelden de lijst, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 10 Maart 1917, no. 59. § 2. Zekerheid bijzondere fondsen. 22. 1. De waarde van de zekerheid, welke door een werkgever of een ondernemingsfonds ter voldoening aan het bepaalde in artikel 40, eerste lid, onder a, der Invaliditeitswet moet worden gesteld, bestaat uit de som der navolgende bedragen: a. die, genoemd in artikel 40, 4°, onder a, b, c, d, e, f en g, met dien verstande, dat, waar voor een der onder «ene genoemde contante waarden hoogere bedragen zouden gevonden worden, indien de leeftijd van den rentetrekker en de duur van de hem toegekende rente met 2 jaar worden verhoogd, deze hoogere bedragen als de contante waarden worden beschouwd; b. het 1,1-voud van het verschil der bedragen, genoemd in artikel 40, 4°, onder h en in artikel 40, 5°, onder b; c. 1,7-maal de totale jaarpremiën, welke verschuldigd zouden zijn voor de op den balansdatum verzekerde hoofden, indien op elk hoofd verschuldigd was de premie, welke in de betrokken loonklasse de verzekering van een 16-jarige dekt; d. een bedrag, te berekenen overeenkomstig de bepaling van artikel 23. 2. De van de zekerheid te kweeken rente wordt aan de zekerheid toegevoegd; indien zekerheid wordt gegeven door het stellen van hypotheek, wordt het bedrag van de te stellen zekerheid, voor zoover deze door hypotheek wordt gedekt, met 5 % vermeerderd. 3. De onder a en b van het eerste lid van dit artikel genoemde bedragen mogen niet lager zijn dan de bedragen, welke er voor zouden worden gevonden, indien bij de berekening was gebruik gemaakt van de grondslagen, welke aan de berekening van de premiën van artikel 180 der Invaliditeitswet ten grondslag liggen. 4. Het bedrag der zekerheid wordt telken jare na vaststelling van de balans herzien. Tusschen twee opeenvolgende herzieningen wordt het bedrag van de zekerheid niet vermmderd. Het kan tusschentijds worden verhoogd, als het aantal verzekerden met meer dan 10 pet. toeneemt. Het bedrag van zulk een verhooging wordt door onzen Minister vastgesteld. 5. Indien ingevolge het bepaalde bij het tweede lid van artikel 38 in eenig jaar geen balans wordt overgelegd, wordt de BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 151 som der in het eerste hd onder a en b genoemde bedragen afgeleid uit die van het vorig jaar. Laatstbedoelde som wordt daartoe vermeerderd met 4 pet. benevens met het met 2 pet. vermeerderde bedrag der premiën, welke over het laatste jaar in rekening zijn te brengen, en verminderd met het eveneens met 2 pet. vermeerderde bedrag der uitkeeringen, in het laatste jaar betaald. Als premie wordt bij deze berekening in rekening gebracht de premie bedoeld in het eerste lid onder c. 23. Het in artikel 22 onder d genoemde bedrag wordt berekend volgens de volgende formule In deze formule stellen de letters de volgende grootheden voor: .... enz. 24. Indien zich bij een bijzondere pensioenregeling omstandigheden voordoen, tengevolge waarvan de zekerheid, berekend ingevolge bovenstaande bepalingen de aanspraken van de Rijksverzekeringsbank en van de verzekerden niet voldoende zou dekken, kan bij de berekening van de zekerheid een andere dan de in artikel 23 genoemde formule gebruikt worden. Onze Minister beslist of bedoelde omstandigheden zich voordoen. 25. 1. De werkgever of het ondememingsfonds legt ter berekening van de Waarde van de te stellen zekerheid over een balans, welke moet voldoen aan de voorwaarden, in artikel 40 van dit besluit gesteld. 2. Indien de bijzondere pensioenregeling nog niet in werking getreden is, wordt op grond van de vermoedelijke samenstelling een voorioopige balans opgemaakt en overgelegd. Het tijdstip van overlegging van deze voorioopige balans moet het tijdstip, waarop deze balans betrekking heeft-, meer dan drie maanden voorafgaan. 26. 1. De zekerheid kan door pand of door hypotheek of gedeeltelijk door pand, gedeeltelijk door hypotheek gesteld worden. 2. In pand gegeven kunnen slechts worden gelden en fondsen. Het bestuur der Bank neemt, behoudens het geval voorzien bij de volgende zinsnede, geen andere fondsen in pand dan die, welke voorkomen op de lijst, bedoeld in artikel 92 der Onge^ vallenwet 1901 en tevens opgenomen zijn in de officieele noteering van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam. Door Onzen Minister en door Onzen Minister van Financiën kan het bestuur worden gemachtigd tot het in pand nemen van door hen te noemen of aan te duiden fondsen, niet voorkomende op de 152 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. hiervoren bedoelde hjst. De machtiging kan te allen tijde worden ingetrokken. 3. Voor zoover het'pand uit een geldsom bestaat, wordt deze door het voornoemd bestuur zoo spoedig mogelijk op prolongatie uitgezet en de op die wijze gekweekte rente, na aftrek van de kosten, aan het uitzetten verbonden, aan het pand toegevoegd. 27. 1 Een pand kan, indien het niet meer dan 100.000 gulden bedraagt, voor een bedrag van ten hoogste 20.000 gulden, indien het meer dan 100.000 en niet meer dan 500.000 gulden bedraagt, voor een bedrag van ten hoogste 40.000 gulden, mdien het meer dan 500.000 gulden en niet meer dan 600.000 gulden bedraagt, voor een bedrag van ten hoogste 60.000 gulden en mdien hét meer dan 600.000 gulden bedraagt, voor een bedrag van ten hoogste een tiende gedeelte van het pand uit schuldbrieven ten laste van denzelfden schuldenaar bestaan. 2 De bevoegdheid, om een pand, als in het voorgaande hd bedoeld voor een bedrag van meer dan 60.000 gulden te doen bestaan in schuldbrieven ten laste van denzelfden schuldenaar, kan door Onzen Minister in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden beperkt tot door hem aan te wijzen schuldbrieven. ... A 3 De werkgever en het ondernemingsfonds zijn met bevoegd in pand te geven schuldbrieven te hunnen laste, of ten laste van bij het fonds aangesloten werkgevers. 28. 1 Na elke herziening van het bedrag van de zekerheid,, als bedoeld in het vierde hd van artikel 22, wordt de waarde van het pand opnieuw berekend. 2 Bij de berekening van de waarde van een pand, dat een werkgever of een ondememingsfonds als zekerheid aan de Rijksverzekeringsbank wenscht te geven of heeft gegeven, wordt de. waarde van de in pand aangeboden of gegeven fondsen geschat naar een koers, welke gesteld wordt op het »/.. gedeelte van hun laagsten koers, in de laatste vier kalenderweken genoteerd in de prijscourant, uitgegeven door de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam of in de prijscourant, op last van Onzen 'Minister van Financiën uitgegeven ingevolge artikel 23, no 1, letter d der wet van 13 Mei 1859 {Staatsblad no. 36), laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 Mei 1897, (Staatsblad no. 154), zooals deze laatste weder is gewijzigd door de wet van 29 Januari 1898 (Staatsblad no. 35), met dien verstande, dat, als de laagste koers in een dezer prijscouranten lager is dan de laagste koers m de andere BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 153 prijscourant, de lagere koers als grondslag der berekening wordt aangenomen. Indien een als pand aangeboden of gegeven fonds in de laatste vier kalenderweken in geen der genoemde prijscouranten is genoteerd of, indien het bestuur der Rijksverzekeringsbank reden heeft om te vermoeden, dat bij volgend aanbod tot verkoop de koers van zoodanig fonds lager zou zijn dan de laagst genoteerde in de laatste vier kalenderweken, is dat bestuur in het eerste geval verphcht, in het laatste geval bevoegd, de waarde van dat fonds op kosten van dengene, die het als pand heeft aangeboden of gegeven, te doen schatten door drie makelaars of commissionnairs in effecten te Amsterdam. Het "/m gedeelte van de geschatte waarde van het fonds, wordt dan als de waarde van het fonds aangemerkt. 3. Ingeval een als pand aangeboden fonds, ingevolge'het bepaalde in het eerste hd, moet worden geschat door makelaars of comnhssionnairs, is degene, die het fonds in pand wenscht te geven, verphcht een hem door het bestuur opgegeven som als schattingskosten aan de Bank te betalen; voordat deze som is betaald, heeft de schatting niet plaats. 4. In tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, kan door Onzen Minister worden bepaald, dat in afwijking van de voorschriften van het tweede hd van dit artikel, de waarde van de iri pand aangeboden of gegeven fondsen zal worden vstgesteld volgens regelen, door Onzen Minister te stellen. De vaststellingen, volgens die regelen geschied, worden op last van Onzen Minister herzien volgens regelen door ons te stellen, ten spoedigste nadat de oorlog, het oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden zijn geëindigd. 29. Bij een overeenkomst betreffende het geven van een pand kan de Rijksverzekeringsbank geen afstand doen van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1201, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. 30. Geen hypotheek kan worden verleend op een goed, waarop reeds een hypotheek is verleend, noch op een onverdeeld aandeel in een in gemeen eigendom behoorend goed, noch op een goed, waarop de werkgever of het ondememingsfonds slechts een recht heeft, als bedoeld in artikel 1215 van het Burgerlijk Wetboek. Evenmin kan hypotheek worden verleend op een aan brandgevaar onderhevig goed, dat niet naar het genoegen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank tegen brandschade is verzekerd. 31. 1. Op een goed kan voor een bedrag van ten hoogste 154 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. twee derden der verkoopswaarde hypotheek worden gegeven. 2. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank doet de verkoopswaarde van het goed schatten op kosten van den werkgever of het ondernemingsfonds, die op het goed hypotheek wenscht te geven. Voordat de werkgever of het ondememingsfonds bij de Bank heeft gestort de door het bestuur te begrooten som van de schattingskosten, heeft de schatting niet plaats. 3. Ingeval de werkgever of het ondememingsfonds van oordeel is, dat de verkoopswaarde te laag is geschat, heeft hij het recht het bestuur uit te noodigen, die waarde te doen schatten door een commissie van deskundigen. Zoodanige commissie bestaat uit drie leden, op verzoek van het bestuur te benoemen door Gedeputeerde Staten van de provincie, waarin het goed is gelegen. Is het goed in meer dan één provincie gelegen, dan bepaalt Onze Minister, door welk van de colleges van Gedeputeerde Staten dier provinciën de leden der commissie zullen worden benoemd. 4. Een besluit van benoeming, als bedoeld in het voorgaande hd, houdt tevens in een bepaling omtrent de schadeloosstellingen, reis- en verblijfkosten inbegrepen welke de leden der commissie zullen genieten. Voordat het bedrag van de kosten dier schadeloosstellingen door den werkgever of het ondememingsfonds bij de Bank is gestort, heeft de schatting door de commissie niet plaats. 5. De kosten der schadeloosstelling komen ten laste van den werkgever of van het ondememingsfonds, ingeval de verkoopswaarde door de commissie op hetzelfde of op een lager bedrag wordt geschat dan dat, waarop zij vanwege het bestuur was geschat. Wordt de verkoopswaarde door de commissie op een hooger bedrag geschat, dan komen de kosten ten laste van de Bank en wordt de gestorte som door het bestuur aan den werkgever of het ondememingsfonds teruggegeven. 32. 1. Wanneer het bestuur der Rijksverzekeringsbank vand oordeel is, dat de verkoopswaarde van de goederen, waarop de werkgever of het ondememingsfonds aan de Bank hypotheek heeft verleend, gedaald is tot minder dan zeven vijfden van het bedrag der hypotheek ,geeft het daarvan per geadviseerden dienstbrief kennis aan den werkgever of het ondememingsfonds, met uitnoodiging om binnen tien dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den dienstbrief, aan de Bank tot zekerheid voor de nakoming zijner uit BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 155 de Invaliditeitswet voortvloeiende verplichtingen opnieuw een hypotheek te verkenen of haar een pand te geven, tenminste tot een bedrag, gelijk aan dat, waarmede naar het oordeel van het bestuur de verkoopswaarde der goederen is gedaald beneden anderhalf maal het bedrag der hypotheek. 2. Is de werkgever of het ondernemingsfonds van meening, dat de verkoopswaarde van het goed niet gedaald is beneden zeven vijfden van het bedrag der hypotheek of dat zij niet zoover beneden zeven vijfden van het bedrag der hypotheek is gedaald, als het bestuur meent, dan heeft hij het recht, binnen vijf dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den in het eerste hd bedoelden dienstbrief, het bestuur te verzoeken de verkoopswaarde van het goed te doen schatten door eene commissie van deskundigen. Zoodanige commissie bestaat uit drie leden en wordt samengesteld op gelijke wijze als de in artikel 31 bedoelde commissie. 3. Het besluit van benoeming der commissie houdt tevens in een bepaling omtrent de schadeloosstellingen, reis- en verblijfkosten inbegrepen, welke de leden der commissie zullen gemeten. Het bedrag van de kosten dier schadeloosstellingen wordt den werkgever of het ondememingsfonds door het bestuur medegedeeld bij geadviseerden dienstbrief. Binnen vijf dagen te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den dienstbrief, is de werkgever of het ondememingsfonds verphcht het bedoelde bedrag ten kantore der Bank te storten of aan haar over te maken. Komt de werkgever of het ondememingsfonds deze verphchting niet na, dan geeft het bestuur hiervan onmiddehijk kennis aan het college van Gedeputeerde Staten, dat de commissie van deskundigen heeft benoemd. Alsdan heeft de herschatting van de verkoopswaarde door de commissie niet plaats en is de werkgever of het ondememingsfonds gehouden, alsnog binnen tien dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van bovenbedoelden dienstbrief, aan de in het eerste hd bedoelde uitnoodiging van het bestuur te voldoen. 4. De kosten der schadeloosstellingen komen ten laste van den werkgever of het ondememingsfonds, indien de verkoopswaarde door de commissie op hetzelfde of op een lager bedrag wordt geschat dan dat, waarop het bestuur het had geschat. Wordt de verkoopswaarde door de commissie op een hooger bedrag geschat, dan komen de kosten ten laste van de Bank 156 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. en wordt de gestorte som door het bestuur aan den werkgever of het ondernemingsfonds teruggegeven. 5. Bij de toepassing van dit artikel komt vermindering der verkoopswaarde, welke een gevolg is van brandschade, niet in aanmerking tot het bedrag, dat door de verzekeringsmaatschappij, waarbij het goed tegen brandschade was verzekerd, aan de Bank ter voldoening van hare uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verphchting is uitgekeerd. 6. Geeft de werkgever of het ondememingsfonds geen gevolg aan de uitnoodiging van het bestuur, bedoeld in het eerste hd en dient hij bij het bestuur der Rijksverzekeringsbank geen verzoek in, als bedoeld in het tweede lid, dan geeft het bestuur daarvan onmiddeUijk bericht aan Onzen Minister. Gelijke kennisgeving geschiedt, wanneer de werkgever of het ondememingsfonds niet voldoet aan het voorschrift, vervat in den laatsten zin van het derde hd. 33. 1. Ingeval door een commissie van deskundigen een schatting, als bedoeld in het tweede lid van artikel 32, is verricht, geeft het bestuur der Rijksverzekeringsbank den werkgever of het ondememingsfonds bij geadviseerden dienstbrief zoo spoedig mogelijk kennis van het bedrag, waarop de verkoopswaarde der verhypothekeerde goederen is geschat. Bedraagt deze minder dan zeven vijfden van het bedrag der hypotheek, dan bevat de dienstbrief tevens een uitnoodiging aan den werkgever of het ondememingsfonds, om binnen tien dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den dienstbrief, aan de Bank tot zekerheid voor de nakoming zijner uit de Invahditeitswet voortvloeiende verphchtingen een hypotheek te verkenen of een pand te geven, ten minste tot een bedrag, gehjk aan dat, waarmede blijkens de schatting van de commissie de verkoopswaarde der goederen is gedaald beneden anderhalf maal het bedrag der hypotheek. 2. Het vijfde hd van artikel 32 is van toepassing. 3. Geeft de werkgever of het ondememingsfonds niet aan de uitnoodiging van het bestuur gevolg, dan geeft het bestuur daarvan onmfddellijk bericht aan Onzen Minister. 34. I. Wanner de waarde van een zekerheid, als bedoeld in artikel 40, eerste hd, der Invahditeitswet, welke door een werk-gever of een ondememingsfonds is gesteld, minder blijkt te zijn dan het bedrag, waarvoor volgens artikel 22 van dit besluit door den werkgever of het ondernemingsfonds zekerheid moet zijn BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 157 gesteld, dan geeft het bestuur der Rijksverzekeringsbank daarvan zoo spoedig mogelijk bij geadviseerden dienstbrief kennis aan den werkgever of het ondememingsfonds, met uitnoodiging om binnen drie dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den dienstbrief, door verdere in pandgeving van fondsen of gelden of door het stellen van hypotheek de gestelde zekerheid op het vereischte bedrag te brengen. 2. Geeft de werkgever of het ondernemingsfonds niet aan de uitnoodiging van het bestuur gevolg, dan geeft het bestuur daarvan onmiddellijk bericht aan Onzen Minister. 35. Bij een overeenkomst betreffende het geven van een pand, als bedoeld in artikel 26 van dit besluit, moet worden bepaald: 1°. dat de Rijksverzekeringsbank bevoegd is de in pand gegeven' schuldvordering, welke opeischbaar mocht worden, in te vorderen en het ingevorderde bedrag te beleggen in een of meer schuldvorderingen ten laste van denzelfden schuldenaar, welke schuldvordering of schuldvorderingen alsdan in de plaats zal of zullen treden der oorspronkelijke schuldvordering; 2°. dat de Bank, alvorens van de sub 1 bedoelde bevoegdheid gebruik te maken, den pandgever per geadviseerden dienstbrief van de opeischbaarheid der vordering zal in kennis stellen en hem de gelegenheid verstrekken om binnen tien dagen, te rekenen van de dagteekening van het bewijs van adviseering van den dienstbrief, de verpande vordering terug te bekomen tegen in pandgeving naar het genoegen van het bestuur der Bank van een andere schuldvordering van gelijk bedrag; 3°. dat het pand niet kan worden teruggevorderd dan, hetzij ndat na het intrekken van de verklaring in artikel 40, eerste lid, der Invahditeitswet, bedoeld, de werkgever of het ondernemingsfonds de schadeloosstelling, bedoeld bij het zesde hd van genoemd artikel, heeft betaald en de Bank van den pandgever niets meer heeft te vorderen, hetzij nadat door den werkgever, of het ondememingsfonds, naar het genoegen van het bestuur der Bank, in de plaats van het pand en voor het bedrag hiervan een ander pand aan de Bank zal zijn gegeven of te haren behoeve hypotheek zal zijn gesteld; 4°. dat alle kosten, op de akte vallende, komen ten laste van den pandgever. 36. Bij een overeenkomst, strekkende tot het verkenen van een hypotheek, als bedoeld in artikel 26 van dit besluit, moet worden bepaald: 158, BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. a. dat de Rijksverzekeringsbank de bevoegdheid heeft, bedoeld in artikel 1223, tweede hd, van het Burgerlijk Wetboek; b. dat bij willigen verkoop van het goed geen zuivering, als bedoeld in artikel 1254 van het Burgerlijk Wetboek, zal plaats hebben.; c. dat de Rijksverzekeringsbank, wanneer en zoo dikwijls als zij dat noodig oordeelt, een onderzoek zal kunnen doen instellen naar den toestand van het verhypothekeerde goed en dit zal kunnen doen herschatten op kosten van den werkgever of het ondememingsfonds; d. dat zonder toestemming van het bestuur der Rijksverzekeringsbank geen verandering mag worden gebracht in den aard of de bestemming van het verhypothekeerde goed en dit niet een bewerking mag ondergaan, waardoor het naar het oordeel van het bestuur aanmerkelijk in waarde zou verminderen; e. dat de werkgever of het ondememingsfonds het verhypothekeerde goed, indien dit aan brandgevaar onderhevig is, naar het genoegen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank tegen brandschade verzekerd zal houden en telkens op aanvrage van het bestuur de verzekeringspolis en het bewijs van de betaling der verzekeringspremie zal vertoonen; /. dat ingeval van brandschade, aan het verhypothekeerde goed overkomen, de assurantie-penningen ten beloope van het bedrag, waarvoor de hypotheek is verleend, in de plaats van de onderzetting zullen treden; g. dat het beding, bedoeld sub /, op kosten van den werkgever of het ondememingsfonds zal worden beteekend aan dengene, bij wien het goed tegen brandschade is verzekerd; h. dat het verhypothekeerde goed niet zonder toestemming der Rijksverzekeringsbank mag worden verhuurd en dat in geval van verhuring de sub a bedoelde bevoegdheid, omvat die om aan den kooper het recht te cedeeren op de nog niet verschenen huurtermijnen; i. dat zonder toestemming van het bestuur der Rijksverzekeringsbank op het verhypothekeerde goed geen zakelijk recht mag worden gevestigd; ƒ. dat de doorhaling van de inschrijving der hypotheek in het openbare register door den werkgever of het ondememingsfonds niet zal kunnen gevorderd worden, dan, hetzij nadat na het intrekken van de verklaring, als bedoeld in artikel 40 der Invahditeitswet, de werkgever of het ondememingsfonds de BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 159 schadeloosstelling, bedoeld bij het zesde hd van genoemd artikel, betaald heeft en de Bank van den werkgever niets meer te vorderen heeft, hetzij nadat door den werkgever of het ondememingsfonds aan de Rijksverzekeringsbank in plaats van de hypotheek voor het bedrag hiervan naar het genoegen van het bestuur der Bank een of meer andere hypotheeken zullen zijn verleend of een pand zal zijn gegeven; k. dat alle kosten, op de vestiging der hypotheek vallend, komen ten laste van den werkgever of het ondememingsfonds. 37. Wanneer bij een herziening van het bedrag der zekerheid, als bedoeld in het vierde hd van art. 22 van dit besluit de waarde van een zekerheid, als bedoeld in artikel 40, eerste hd, onder a, der Invahditeitswet, welke door den werkgever of het ondernemingsfonds is gesteld, hooger blijkt te zijn dan de waarde van de zekerheid, waarvoor volgens artikel 22 van dit besluit door den werkgever of het ondememingsfonds zekerheid moet zijn gesteld, dan wordt de zekerheid op het vereischte bedrag teruggebracht door teruggave van in pand gegeven fondsen of gelden of door het doen doorhalen van inschrijvingen van hypothecaire verbanden ten behoeve der Rijksverzekeringsbank. § 3. Verslag Bijzondere Fondsen. 38. 1. Het verslag ,door den werkgever of het ondememingsfonds ingevolge het bepaalde bij het derde hd van artikel 40 der Invahditeitswet jaarlijks aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank uit te brengen, moet bevatten: a. de namen van de verzekerden op 1 Januari van het jaar waarover het verslag loopt, met opgave van geslacht, leeftijd, burgerlijken staat, beroep en loonklasse en van de veranderingen, die in den loop van het jaar plaats hadden; b. de rente-aanvragen, in den loop van het jaar gedaan en de op die aanvragen gevallen beslissingen; c. de namen van de rentetrekkers op 31 December; d. een opgave van de beleggingen, van de wijze,' waarop de balanswaarde dezer beleggingen is bepaald en van de verkochte en nieuw aangekochte effecten; e. balans en bedrijfsrekening; /. de bezwaren, tegen de beslissingen van het fonds ingebracht, de wijze, waarop deze zijn onderzocht en de daarop gevallen beslissingen; 160 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. g. de statuten en reglementen, welke in den loop van het jaar van kracht waren. 2. Een balans- en bedrijfsrekening, als bedoeld in het eerste lid onder e behoeft niet te worden overgelegd, indien het totaal der bij het fonds verzekerden sedert het indienen der laatste balsns met minder dan 10 pet. is toegenomen en niet meer dan vijf jaar verloopen zijn na de indiening dier laatste balans. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank heeft het recht te allen tijde overlegging van een balsn te verlangen. 39. Indien de bijzondere pensioenregeling behalve op verzekeringsphehtigen of op personen, die verzekeringsphchtig zouden zijn, indien zij niet onder toepassing van de bijzondere pensioenregeling vielen, op anderen van toepassing is, moet bij de opgaven in artikel 38, onder a, b en c genoemd, vermeld worden, welke arbeiders niet verzekeringsphchtig zijn of zouden zijn, met de reden, waarom zulks het geval is. Eveneens moet, indien bij de bijzondere pensioenregeling geen of een andere loonklasseindeeling toegepast wordt dan die, genoemd in artikel 58 der Invahditeitswet, bij de hiervoren genoemde opgaven vermeld worden, tot welke wettelijke loonklasse(n) de verzekerden behooren of in den loop van het jaar behoorden. 40. De balans, genoemd in artikel 38 onder e, moet voldoen aan de onderstaande voorwaarden: 1°. de posten op de balans, die daarvoor in aanmerking komen, zijn gesphtst naar gelang ze niet of wel de minimumuitkeeringen betreffen en naar gelang de verzekerden niet of wèl verzekeringsphchtig zijn of verzekeringsphchtig zouden zijn, indien de bijzondere pensioenregehng niet op hen van toe■ passing was; 2°. bij de berekeningen wordt een rentevoet aangenomen, welke niet hooger is dan die, waarop de laatste balans der Rijksverzekeringsbank, het Invahditeitsfonds betreffende, berust; zoolang nog geen balans verschenen is, wordt een rentevoet niet hooger dan 4 pet. aangenomen; 3°. indien gebruik gemaakt wordt van grondslagen, die tot lagere raming der passiva of hoogere raming der activa leiden, dan die, welke ten grondslag hggen aan de premiën, vastgesteld in artikel 180 der Invahditeitswet, wordt aan de balans een bijlage toegevoegd, vermeldende de waarde van de op de balans voorkomende posten, indien bij de berekening gebruik gemaakt was van de laatstgenoemde grondslagen; BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 161 4°. onder de passiva worden afzonderlijke posten opgenomen, de minimum-uitkeeringen,-vermeld in artikel 17 van dit besluit' betreffende, t. w.: a. de contante waarden van op den balansdatum loopende invaliditeitsrenten; b. de contante waarden van op den balansdatum loopende ouderdomsrenten; c. de contante waarden van op den balansdatum loopende weduwenrenten; d. de contante waarden van op den balansdatum loopende weezenrenten; e. de contante waarden van andere ten laste van het fonds loopende renten; /. de contante waarden van weduwen- en weezenrenten en andere renten, welke betaalbaar kunnen worden na het overlijden van trekkers van loopende invahditeits- of ouderdomsrenten ; g. de contante waarden van renten, welke nog zullen kunnen worden toegekend met ingang van data, aan den balansdatum voorafgaande (voor zooveel het invahditeits- of ouder domsrenten betreft moet tevens opgenomen worden het complement, hiervoren onder / bedoeld); de contante waarden van in de toekomst aan op den balansdatum verzekerden of aan hunne betrekkingen toe te kennen uitkeeringen, welke na den balansdatum zullen ingaan; 5°. onder de activa worden afzonderlijke posten opgenomen betreffende: a. de contante waarde van de netto-premiën, welke ten aanzien van op den balansdatum verzekerden in de toekomst te ontvangen zijn en voor zoover deze hooger is: b. de contante waarde van de netto-premiën, welke ten aanzien van op den balansdatum verzekerden zouden worden ontvangen, indien op elk hoofd de premie verschuldigd was welke de verzekering van een 16-jarige in de loonklasse, waartoe' hy behoort, dekt; 6°. de wijze waarop, of de toekomstige betalingen waardoor het verschil der bedragen, hierboven onder 5°. b en 5°. a genoemd, wordt gedekt, moet aangegeven zijn; 7°. onder de passiva wordt de contante Waarde opgenomen van aanspraken, verkregen ten gevolge van stortingen ineens; 8 . de staten, gegevens bevattende, waarvan bij de berekening U 162 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. van de verschillende posten, op de balans voorkomende, gebruik werd gemaakt, worden toegevoegd. 41. 1. De posten op de bedrijfsrekening, welke daarvoor in aanmerking komen, zijn gesplitst naar gelang de verzekerden niet of wèl verzekeringsphchtig zouden zijn, indien de bijzondere pensioenregeling niet op hen van toepassing was. 2. Zoowel de balans als de bedrijfsrekening worden vergezeld van uitvoerige toelichtingen. Deze toehchtingen moeten in staat stellen de berekening der onderscheidene posten te vérifieeren en o.a. de gebezigde grondslagen bevatten. HOOFDSTUK Hl. VAN DE BEREKENING DER SCHADE, BEDOELD IN ARTIKEL 43, TWEEDE LID, DER INVALIDITEITSWET. 42. Ter berekening van de schade, wewlke door de Rijksverzekeringsbank geleden kan zijn tengevolge van de bepaling, dat de arbeiders, bedoeld in artikel 40 der Invahditeitswet, niet verzekeringsphchtig zijn, wordt de wetenschappelijke balans aangevuld met een balans, bij het opmaken waarvan uitgegaan wordt van de veronderstelling, dat de arbeiders, die onder artikel 40 van genoemde wet vallen, allen bij de Bank verzekerd zijn. 43. 1. Bij de samenstelling van de in het vorig artikel bedoelde balans wordt het navolgende in acht genomen: 1*. de onderscheidene posten komen zooveel mogelijk overeen met de posten van de balans der Bank; 2°. bij de berekening van de onderscheidene posten mag ten 'aanzien van verzekerden, op wie de bijzondere pensioenregeling al of niet van toepassing is, niet van verschillende grondslagen gebruik gemaakt worden; 3°. als premiën, ontvangen van de verzekerden op wie de bijzondere pensioenregeling van toepassing is, wordt aangemerkt het bedrag der premiën, dat voor hen of door hen aan de Rijksverzekeringsbank betaald zou zijn, indien de bijzondere pensieonregehng niet op hen van toepassing was; 4°. bij de berekening van de premiën, in de toekomst ten aanzien van de onder 3° bedoelde personen te ontvangen, wordt gebruik gemaakt van dezelfde veronderstellingen, als waarvan uitgegaan wordt bij de vaststelling van den overeenkomstigen post op de balans der Bank; BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 163 5 . bij de afleiding van sterfte-, invaHditeits- en andere kansen, gemiddelden en verhoudingscijfers wordt gebruik gemaakt van de ervaring der Rijksverzekeringsbank en van die der bijzondere pensioenregelingen; indien echter bij de bijzondere ÏT^Ï^"dfe e^1*11 gdden voor het innemen van tijdelijke onderscheidenlijk blijvende invahditeit, wordt daarmede rekening gehouden; lülf' Aedfg Van 6611 looPende ouderdoms-, onderscheidenlijk invahditeitsrente wordt aangemerkt het bedrag, berekend naar de bepalingen der Invahditeitswet; als bedrag van weduwenrenten en weezenrenten wordt aangemerkt het bedrag der renten, waarop het recht zou zijn verkregen, indien de verzekering geheel door de Rijksverzekeringsbank werd uitgevoerd 7 de kosten van administratie worden berekend door dé on°de IhS 1 tC 611 verschuldi&de ^ten, voorkomende op de bednjfsrekemng, m evenredigheid met het grooter aantal verzkerden te verhoogen; «idmai 8\-w b^chikbaar kapitaal wordt o. a. aangemerkt het verscM tusschen de waarden der premiën, Welke meer zouden zijn ontvangen en van de uitkeeringen en betalingen, welke meer zouden zijn geschied; 6 9°. het onder 8°. bedoelde kapitaal wordt geacht gemiddeld op dezelfde wijze belegd te zijn als het werkelijk afwezig! kTpitaal 2. Met de hiervoren onder 3°. en verder genoemde verzekerden worden bedoeld: gciiuemae vei a de verzekeringsphchtigen, op wie de bijzondere pensioenregeling van toepassing is; prawoen b. de verzekerden, die verzekeringsphchtig zouden zijn, indien de bijzondere pensioenregeling niet op hen van toepassing was 3^ Indien Onze Mmister van oordeel is, dat wegens de gering- itirtal ^ °nder arÜkel 40 der Invaliditeit vallende arbeiders of wegens de uit hare balansen blijkende geringheid der door de in dat artikel bedoelde fondsen behaalde voordeden de m artikel 43 dier wet bedoelde schade van geringe beteekems is, blijft het opstellen der in artikel 42 van dit H bedoelde aanvullende balans achterwege. HOOFDSTUK IV. INKOOP IN DE VERPLICHTE VERZEKERING. 44. 1. De arbeider, bedoeld in artikel 33 der Invahditeitswet, 164 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. die buiten zijn toedoen niet verplicht-verzekerd is geweest, wordt tegen betaling van een inkoopsom in de verpüchte verzekering opgenomen. • 2. De arbeider bepaalt de loonklasse, waarin hij zich wil inkoopen. 3. De bedragen van de in het eerste hd bedoelde mkoopsom houden verband met den leeftijd van den arbeider, waarop, en de loonklasse, waarin hij zich inkoopt en zijn voor bepaalde leeftijden opgenomen in de bij dezen algemeenen maatregel van bestuur gevoegde tabel IV. Indien de leeftijd van den arbeider gelegen is tusschen twee in de tabel opeenvolgende leeftijden, wordt de inkoopsom bepaald door rechtlijnige interpolatie tusschen de voor die leeftijd aangegeven inkoopsommen. Zijn leeftijd wordt voor dit doel in kalendermaanden afgerond; resten kleiner dan 15 dagen worden verwaarloosd, resten grooter dan 14 dagen voor een kalendermaand in rekening gebracht. 46. De arbeider wordt ter berekening van den grondslag van de invahditeits- of ouderdomsrente geacht van het 16de jaar tot aan den datum van storting der inkoopsom wekehjks een premie te hebben betaald in de loonklasse, waarin hij zich inkoopt. Voor de berekening van de verhooging en van de wachttijden komen slechts in aanmerking de werkelijk betaalde premiën. 46. li De Raad van Arbeid reikt aan den arbeider bij het opmaken van de eerste rentekaart een bewijs van storting der inkoopsom uit en teekent in het renteboekje het bedrag en den datum van storting aan. 2. Van de storting doet de Raad van Arbeid mededeehng aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. HOOFDSTUK V. OVERBOEKING OP DE VRIJE VERZEKERING. 47. 1. Het bedrag aan vrije premiën, dat ingevolge het eerste lid van artikel 57 der Invahditeitswet ten name van den verzekerde zal worden geboekt, bedraagt Enz. 2.—4 Enz. 48. 1. Het bedrag aan vrije premiën wordt geacht te zijn gestort op den dag, waarop de verklaring, als bedoeld in artikel 55 der Invaliditetiswet, werd afgelegd, indien de verzekerde op dat tijdstip den leeftijd van 35 jaar reeds bereikt had. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 165 2. Indien de verzekerde den le ftijd van 35 jaar nog niet bereikt had op den dag, waarop de verklaring, als bedoeld in artikel 55 der Invaliditeitswet, werd afgelegd, wordt het bedrag geacht te zijn gestort op den dag, waarop de verzekerde den leeftijd van 36 jaar bereikt heeft. In dat geval wordt het over te boeken bedrag vermeerderd met een rente a 4 pet. 's jaars, te rekenen van den dag, waarop bedoelde verklaring werd afgelegd' tot aan den dag, waarop de verzekerde den leeftijd van 36 jaar bereikt heeft. HOOFDSTUK VI. VAN DE AFKOOPSOM, BEDOELD IN ARTIKEL 87, EN IN ARTIKEL 81f JUNCTO ARTIKEL 87 DER INVALIDITEITSWET. 49. 1 In dit" hoofdstuk van dit besluit hebben de navolgende teekens de er naast vermelde beteekenis: Enz. 2. Leeftijden worden ten behoeve der berekeningen, in dit hoofdstuk bedoeld, afgerond overeenkomstig het voorschrift van de eerste zinsnede van het 2de hd van artikel 2. 3. Bij de berekeningen, in dit hoofdstuk bedoeld wordt gebruik gemaakt van de sterftekansen van weezen, voorkomende in de bij dit besluit gevoegde tabel III en, indien de berekening een weduwenrente betreft, die niet werd toegekend op grond van mvahditeit der rentetrekster, van de sterftekansen Van weduwen, voorkómende in dezelfde tabel. Werd de weduwenrente toegekend op grond van invahditeit der rentetrekkende weduwe dan wordt gebruik gemaakt van de sterftekansen van de bij dit besluit gevoegde tabel V. Aan de berekeningen in gele d bedoeld> wordt de rentevoet 4 pet. ten grondslag 5p. L De contante waarde der weezenrente, welke ingevolge artikel 87 der Invahditeitswet als afkoopsom kan worden uitgekeerd, wordt berekend: indien de weezenrente niet ingevolge artikel 81/ der Invaliditeitswet eene vermindering ondergaat, overeenkomstig, de formule: Enz. 2. Indien de weezenrente ingevolge artikel 81/ der Invaliditeitswet eene vermindering ondergaat, wordt de contante waarde berekend volgens de in het eerste lid gegeven formule verminderd met een bedrag, te berekenen overeenkomstig dé formule: .... Enz. 166 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 3. Indien de weezenrente door 2 weezen wordt genoten, wordt in de formules der voorgaande leden .... en, indien de rente door 1 wees wordt genoten, worden in die formules .... en .... door 14 vervangen. 51. 1. De contante waarde der weduwenrente, welke ingevolge artikel 81g juncto artikel 87 der Invaliditeitswet als afkoopsom kan worden uitgekeerd, wordt berekend, indien de weduwenrente niet ingevolge artikel 81/ der Invaliditeitswet eene vermindering ondergaat, volgens de formule: .... Enz. 2. Indien de weduwenrente ingevolge artikel 81/ der Invaliditeitswet eene vermindering ondergaat, wordt de contante waarde, berekend volgens de in het eerste lid gegeven formule, verminderd met een bedrag, te berekenen overeenkomstig de formule: Enz. 3. Het laatste lid van artikel 50 vindt overeenkomstige toepassing. HOOFDSTUK VII. AANVULLING DER STORTINGEN IN DE VERPLICHTE VERZEKERING 52. 1. Indien de verzekerde ingevolge de hem krachtens het eerste lid van artikel 197 der Invaüditeitswet toekomende bevoegdheid aan den Raad van Arbeid verzoekt te bevorderen, dat zijn te goed besteed worde tut aanvulling van zijne stortingen in de verplichte verzekering, geeft hij aan den Raad van Arbeid op het aantal weken, waarover en de loonklasse, waarin hij premie wenscht te betalen. 2. Bij zijn verzoek legt hij zijne rentekaarten, betrekking hebbende op de verplichte en op de vrije verzekering over. 53. Na aanteekening gehouden te hebben van het aantal weken, waarover in het afgeloopen jaar in de verplichte verzekering geen premie betaald werd, zendt de Raad van Arbeid aan den verzekerde de rentekaart, betrekking hebbende op de verplichte verzekering, terug. 54. De Raad van Arbeid berekent het tegoed wegens betaalde vrije premiën benevens het bedrag, noodig ter aanvulling van de stortingen in de verplichte verzekering volgens de regelen, neergelegd in de artikelen 56, 57 en 58 en deelt aan den verzekerde mede of en in hoeverre dit te goed tot aanvulling der stortingen in de verplichte verzekering strekken kan. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 167 55. l. Binnen 14 dagen na ontvangst van de in het vorig artikel bedoelde mededeeling zendt de verzekerde aan den Raad van Arbeid zijn rentekaart, betrekking hebbende op de verphchte verzekering. 2. De Raad van Arbeid plakt op de in het vorig hd bedoelde rentekaart zegels, noodig ter aanvulling van de stortingen en teekent daarop aan, over welke week de zegels geacht worden geplakt te zijn. Op de rentekaart, op de vrije verzekering betrekking hebbende, teekent de Raad van Arbeid den vermenigvuldigingsfactor, te berekenen ingevolge het bepaalde bij artikel 58, aan, benevens den datum, waarvoor deze werd vastgesteld. 3. De Raad van Arbeid doet zoo spoedig mogelijk aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank mededeeling van deze handelingen. 56. i. Het tegoed, genoemd A, wegens betaalde vrije premiën,-bestaat uit de som der waarden van de gestorte premiën op het oogenbhk der overschrijving. 2. Voor de berekening van het in het vorige hd bedoelde tegoed wordt de leeftijd van den verzekerde op het tijdstip der storting van een premie in geheele, het aantal jaren, verloopen sedert de storting, op een half jaar afgerond. Bij vaststelling van den leeftijd wordt >/, jaar of minder verwaarloosd, meer dan >/, jaar voor 1 jaar aangemerkt. Bij vaststelling van het aantal jaren, in dit hd van dit artikel bedoeld, wordt »/, jaar of minder verwaarloosd, meer dan »/, jaar voor »/, jaar aangemerkt. 3. Bij de eerste toepassing van artikel 197 der Invahditeitswet wordt A berekend met behulp van de getallen: enz. 4. De waarden van en zijn in de aan dit besluit toegevoegde tabel VI opgenomen voor geheele waarden van Voor andere leeftijden worden de waarden van en door rechtlijnige interpolatie uit de opgenomen waarden afgeleid. 5. Bij de tweede en volgende toepassing van artikel 197 der Invahditeitswet wordt afzonderlijk berekend de waarde der premiën, gestort na de laatst voorafgegane toepassing van artikel 197 der Invahditeitswet en de waarde der premiën, gestort voor de laatst-voorafgegane toepassing van genoemd artikel. 6. De premiën, in het vorig hd het eerst genoemd,'worden berekend met behulp van de getallenwaarden ; de waarde der premiën, in het vorig hd het laatst genoémd, worden berekend door de met de getallen berekende som der waarden van deze premiën met den vermenigvuldigingsfactor, vastgesteld bij ■ 168 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. de laatst-vorafgegane toepassing van artikel 197 der Invaliditeitswet, te vermenigvuldigen. 57. Het bedrag, genoemd .., noodig tot aanvulling van de stortingen in de verplichte verzekering, wordt berekend volgens de formule , waarin .. de premieschuld in de verplichte verzekering voorstelt. 58. De vermenigvuldigingsfactor .. wordt berekend volgens de formule in welke formule .. voorstelt de met de getallen berekende som der waarden van alle gestorte premiën. Zij wordt bij elke toepassing van artikel 197 der Invaliditeitswet vastgesteld. 59. 1. Het bedrag der vrije rente bestaat uit.de som van het bedrag der rente, voor de stortingen gedaan na de laatste toepassing van artikel 197 der Invaliditeitswet en van het bedrag der rente, voor de stortingen gedaan vóór de laatste toepassing van artikel 197 der Invaliditeitswet. 2. Het bedrag der rente, voor de stortingen in het voorgaande lid het eerst genoemd, wordt berekend overeenkomstig artikel 95 der Invahditeitswet; ter verkrijging van het bedrag der rente, voor de stortingen, in het voorgaand lid het laatst genoemd, wordt het bedrag der rente voor bedoelde stortingen berekend overeenkomstig artikel 95 der Invahditeitswet, vermenigvuldigd met den factor .., vastgesteld bij de laatste toepassing van artikel 197 der Invahditeitswet. 60. Onder „Onzen Minister" wordt in dit besluit verstaan: „Onze Minister'met de uitvoering van de Invahditeitswet belast". 61. Dit besluit treedt in werking, met ingang van den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Arbeid, is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 28sten November 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, AALBERSE. Uitgegeven den eersten December 1919. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. * besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet, 169 Bij dit K. B. behooren: Tabel I bedoeld in het derde Hd van artikel 1 van het Besluit. » 11 •* ., „ „ J i „ 7 111 „ „ „ „ J „7 » iv .1 » m n „ l 44 " " » v « , i „ Ü ü 49 „ „ VI M p h vierde „ n t> 56 BESLUIT van den 21sten November 1919, (Staatsblad No. 761), houdende aanwijzing van de loonklassen, waartoe de verschillende groepen van arbeiders voor de toepassing der Invaliditeitswet behooren. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van.'Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van onzen Minister van Arbeid van 17 November 1919, no. 5634, afdeeling Arbeidersverzekering; Gezien de artikelen 61, eerste, tweede en derde Hd, 63, tweede Hd, en 65, eerste Hd, der InvaUditeitswet ; Gehoord de Raden van Arbeid; Hebben goedgevonden en verstaan: Te bepalen als volgt: Art. 1. De mannehjke arbeiders worden, onafhankelijk van den aard hunner werkzaamheden en de plaats waar zij die werkzaamheden verrichten, gerangschikt: I. indien zij den leeftijd van 21 jaar bereikt hebben in de vijfde loonklasse. II. indien zij den leeftijd van 18 jaar, doch dien van 21 jaar niet bereikt hebben, in de vierde loonklasse met dien verstande, dat de arbeiders, die werkzaamheden verrichten: in de diamantindustrie; ten behoeve van: het schuren'van schijven; de zeevaart, behalve het huishoudehjk en bedienend personeel op de schepen, in de vijfde loonklasse gerangschikt worden; ■ 170 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. * III. indien zij den leeftijd van 14 jaar, doch dien van 18 jaar niet bereikt hebben, in de derde loonklasse, met dien verstande, dat de arbeiders werkzaam; in de diamantindustrie; ten behoeve van: het schuren van schijven, de zeevisscherij en de visscherij op rivieren en binnenwateren, met uitzondering van de oester- en mosselvisscherij, in de vierde loonklasse gerangschikt worden, en dat de arbeiders, werkzaam ten behoeve van de zeevaart, met uitzondering van het huishoudelijk en bedienend personeel op de schepen, in de vijfde loonklasse gerangschikt worden. 2. De vrouwelijke arbeiders worden, onafhankelijk van den aard harer werkzaamheden en de plaats waar zij die werkzaamheden verrichten, gerangschikt; I. indien zij den leeftijd van 21 jaar bereikt hebben in de vierde loonklasse, met dien verstande, dat: A. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten in: apotheken; de diamantindustrie; goud- en zilversmederijen; ten behoeve van: het schuren van schijven; en de arbeiders, die belast zijn met de leiding van of toezicht op personeel, met administratieve of technische bureauwerkzaamheden, het onderwijzend personeel, alsmede het verplegend personeel in de vijfde loonklasse gerangschikt worden; en dat B. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten ten behoeve van: aardewerk (het vervaardigen van); caoutchoucwaren (het vervaardigen van); gips (het branden van); glas en glaswaren (het vervaardigen van); glas (het slijpen, verzilveren, etsen, schilderen of graveeren van) en het zetten van glas in lood; huiden (het zouten van) en het blooten van vellen; kunstgebitten (het vervaardigen van); lederwaren (het vervaardigen van) en in zadelmakerijen; BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 171 linoleum (het vervaardigen van); pleisterbeelden (het vervaardigen van); schoenen (het vervaardigen van en herstellen van); steenen, pannen en tegels (he.t vervaardigen van); tabakspijpen (het vervaardigen van); zeemleder (het maken van), in de derde loonklasse gerangschikt worden; II. indien zij den leeftijd van 18 jaar, doch die van 21 jaar niet bereikt hebben, in de derde loonklasse, met dien verstande, dat A. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten in de diamantindustrie en ten behoeve van het schuren van schijven, in de vijfde loonklasse gerangschikt worden; en dat B. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten: in apotheken; ten behoeve van: boeken (het binden en linieeren van); cartonnages (het vervaardigen van) ; in goud- en zilversmederijen ; in den handel en bij het verkeerswezen; in hotels en koffiehuizen; in kapperswinkels; ten behoeve van: lompen en anderen afval (het sorteeren van); papier en cellulose, papierwaren en papieren zakken (het vervaardigen van); stroocarton of stroostof (het vervaardigen van); telefoon- en telegraafdienst en de brievenposterij; verplegend personeel; zeevaart (de); zoomede de arbeiders, belast met de leiding van of toezicht op personeel, met administratieve of technische bureauwerkzaamheden en onderwijzend personeel, in de vierde loonklasse gerangschikt worden; III. indien zij den leeftijd van 14 jaar doch dien van 18 jaar niet bereikt hebben, inde derde loonklasse, met dien verstande dat : A. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten in de diamantindustrie en ten behoeve van het schuren van schijven . in de vierde loonklasse gerangschikt worden en dat: B. de arbeiders, die werkzaamheden verrichten ten behoeve van: 172 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. aardewerk (het vervaardigen van); beelden en ornamenten (het polychromeeren van); bezems, boenders, borstels, borstelhout, kwasten of penseelen (het vervaardigen van); bouten, klinknagels of moeren (het vervaardigen van); cachetsnijden en graveeren (het); caoutchoucwaren (het vervaardigen van); capsules (het vervaardigen van); in courant-, boek-, metaal- en steendrukkerijen; ten behoeve van: draadnagels (het vervaardigen van) en in draadtrekkerijen; gips (het branden van); glas (het slijpen, verzilveren, etsen, schilderen of graveeren van) en het zetten van glas in lood); gloeilampen (het vervaardigen van electrische); , , hoepels (het maken van); horloges en andere uurwerken (het vervaardigen en herstellen" van); hout (het hakken, zagen, schaven, kloven, schillen van —) en het teenschillen; huiden (het zouten van) en het blooten van vellen; in juwelierswerkplaatsen; ten behoeve van: kunstgebitten (het vervaardigen van); kurk, balein, been, hoorn, kunstbalein, of paarlemoer (het vervaardigen van voorwerpen van); land-, tuin- en boschbouw; lederwaren (het vervaardigen van) en in' zadelmakerijen; leesten (het vervaardigen van); linoleum (het vervaardigen van); manden (het vervaardigen van); matten (het vei vaardigen van); in messenmakerijen; ten behoeve van: meubelen (het schilderen van); porcelein, aardewerk, fluweel, hout en andere stoffen (het beschilderen van); rijtuigen en wagens (het vervaardigen, bekleeden en schilderen van); rotting (het schillen of het vlechten van); schoenen (het vervaardigen en herstellen van); BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 173 steenen, pannen en tegels (het vervaardigen* van); stoelen (het maken van); stoelen (het matten van); stroo (het vlechten van); stroohaksels (het vervaardiegn van); stroohulzen (het vervaardigen van); tabakspijpen (het vervaardigen van); turf (het baggeren van) en het vervaardigen van veenbagger; veehouderij; in veenderijen; ten behoeve van: vergulden (het); weverskammen of rieten (het vervaardigen van); en de arbeiders, die werkzaamheden verrichten in inrichtingen van wetenschap of kunst, van publieke vermakelijkheden, in schouwburgen, concertzalen en dergelijke in de tweede loonklasse gerangschikt worden. 3. Indien een arbeider ingevolge de voorgaande artikelen zou behooren tot meer dan een groep van arbeiders, wordt hij voor de toepassing van dit besluit geacht te behooren tot de groep, welke in de hoogste loonklasse is gerangschikt. 4. Tot de eerste loonklasse behoort, onafhankelijk van zijn leeftijd of» geslacht, de arbeider, wiens loon geheel bestaat in verstrekkingen in natura. 5. In afwijking van de bovenstaande bepalingen behoort de arbeider, die uitsluitend recht heeft op een vast loon in geld, onafhankelijk van zijn leeftijd of geslacht, tot de loonklasse, waarin hij naar dat vast loon vair, wanneer de dienstbetrekking geacht moet worden de arbeidskracht' van dien arbeider geheel of zoo goed als geheel in beslag te nemen. Onze Minister van Arbeid is belast .... enz. Uitgegeven den derden December 1919. BESLUIT van den 20sten November 1919, (Staatsblad No. 759), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij de artikelen 85, tweede lid, 143, tweede lid, en 152f der Invaliditeitswet. Art. t. (1) De persoon, van wiens overlijden ingevolge het 8SÏBES 174 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. bepaalde bij de artikelen 82, 83 en 84 der Invaliditeitswet het recht op weezenrente afhankelijk is, wordt vermoed overleden te zijn, wanneer hij gedurende één jaar afwezig is, zonder dat er bericht is ingekomen, waaruit blijkt, dat hij in leven is, of wanneer er één jaar verloopen is na den dag, waarop hij volgens de laatste tijding nog in leven was, en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken. (2) Ingeval de in het eerste hd bedoelde persoon zich bevond op een vaartuig en hij vermist is ter gelegenheid van een scheepsongeluk, wordt hij, in afwijking van bet bepaalde in het eerste hd, vermoed overleden te zijn, wanneer gedurende drie maanden na het tijdstip, waarop het ongeluk heeft plaats gehad of geacht moet worden plaats gehad te hebben, geen bericht is ingekomen, waaruit blijkt, dat hij in leven is. 2. (1) Uit de omstandigheden wordt afgeleid, welke dag als dag van vermoedelijk overlijden vastgesteld moet worden.z (2) Wanneer echter de in het eerste hd van artikel 1 bedoelde persoon vermist is bij gelegenheid van een scheepsongeluk, wordt als dag van het vermoedelijk overlijden aangenomen de dag, waarop dat ongeluk geacht moet worden plaats gehad te hebben of heeft plaats gehad. (3) Bevond die persoon zich aan boord van een vaartuig, waaromtrent gedurende een jaar geen bericht is ingekomen, dan wordt de dag van het vermoedelijk overlijden gesteld op dertig dagen na den dag, waarop volgens de laatste tijding het vaartuig nog bestond en zoo van geen tijding blijkt, op dertig dagen na den dag waarop het vaartuig het laatst in zee gestoken is. 3. De Raad van Arbeid onderzoekt na ontvangst van een aanvraag om weezenrente op grond van vermoedelijk overlijden, of de persoon, op grond van wiens vermoedelijk overhjden de aanvraag om weezenrente wordt gedaan, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 1 geacht kan worden te zijn overleden, en zoo ja, welke dag als dag van het vermoedelijk overlijden behoort te worden aangenomen. De Raad van Arbeid doet van zijn gevoelen mededeeling aan den vertegenwoordiger der weezen en, ingeval de Raad van Arbeid vermoedelijk overlijden aanneemt, bovendien aan dengene, in wiens dienst de betrokkene vóór zijn vermoedelijk overlijden laatstelijk werkzaam was. 4. (1) Ingeval de Raad van Arbeid van gevoelen is, dat de aanvraag om weezenrente behoort te worden afgewezen op grond, dat de persoon van wiens overlijden het recht op die rente {BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 175 afhankelijk is, niet kan worden vermoed te zijn overleden, zendt de Raad van Arbeid de aanvraag aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank door, met het voorstel haar af te wijzen. (2) Ingeval het bestuur der Rijksverzekeringsbank in afwijking van het gevoelen van den Raad van Arbeid van oordeel is, dat vermoedehjk overhjden behoort te worden aangenomen, doet het daarvan mededeeling aan den Raad van Arbeid met vermelding van den dag, welke als dag van vermoedelijk overlijden behoort te gelden. (3) De Raad van Arbeid deelt het gevoelen van het bestuur der Rijksverzekeringsbank mede aan den vertegenwoordiger der weezen en bovendien aan dengene, in wiens dienst de betrokkene vóór zijn vermoedelijk overlijden laatstelijk werkzaam was. 5. Binnen zeven dagen na ontvangst van een mededeeling als bedoeld in den laatsten volzin van artikel 3 of van eèn mededeeling, als bedoeld in het laatste hd van artikel 4, zendt de werkgever, indien hij houder is van een rentekaart, welke voor den vermoedelijk overledene is opgemaakt, deze kaart aan den Raad van Arbeid toe. 6. Ingeval de vertegenwoordiger der weezen, bij toepassehjk heid van artikel 82 of artikel 83 der Invahditeitswet, aannemelijk maakt, dat de vermoedelijk overledene in het bezit was van een rentekaart, welke met hem is verloren gegaan, en hij aantoont het aantal, de klasse en, zijn er rentezegels ter voldoening van twee of meer premiën vervaardigd, de waarde der zegels, die op de kaart geplakt waren, dan maakt de Raad van Arbeid een nieuwe kaart op en teekent hij daarop aan het aantal en de klassen der premiën, welker betaling bewezen zou geworden zijn door de zegels, die zijn te niet gegaan, alsmede den tijd, waarover die premiën geacht worden te zijn betaald. 7. Op de behandeling van de aanvraag om rente zijn overigens de bepalingen van hoofdstuk II, § 6 van de Tweede Afdeeling der Invahditeitswet van toepassing. 8. De artikelen 3, 4, 5 en 6 vinden bij een aanvraag om weduwenrente op grond van vermoedlijk overlijden van den verzekerde, overeenkomstige toepassing; op de behandeling dier aanvraag zijn overigens de bepalingen van hoofdstuk tl, § 6 van de Tweede Afdeehng der Invahditeitswet van toepassing. Onze Minister van Arbeid is belast Enz. Uitgegeven den derden December 1919. 176 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. BESLUIT van den 15den November 1919, (Staatsblad No. 752), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 113 der Invaliditeitswet. Art. 1. De artikelen 102—112 der Invaliditeitswet zijn niet van toepassing op den verzekerde aan wien invaliditeitsrente is toegekend en die buiten Néderland is gevestigd. In plaats van de bepalingen dier artikelen geldt het. bepaalde in de artikelen 2—7 van dit besluit. 2. Indien de Raad van Arbeid het noodig oordeelt, een verzekerde, tot wiens oproeping hij ingevolge het eerste hd van artikel 102 der Invahditeitswet bevoegd zoude zijn, indien de verzekerde in Nederland gevestigd was, op te roepen, doet hij hiervan mededeeling aan het bestuur van de Rijksverzekeringsbank. 3. Na het ontvangen van de in het vorig artikel bedoelde mededeeling is het bestuur der Rijksverzekeringsbank bevoegd; den verzekerde op te roepen, ter plaatse door het bestuur, hetzij hier te lande, hetzij buiten Nederland te bepalen, hem te ondervragen of te doen ondervragen en door een of meer geneeskundigen, door of namens het bestuur daartoe aangewezen, te doen onderzoeken. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank is ook bevoegd een verzekerde, die in het buitenland is gevestigd, op te roepen, te doen ondervragen en geneeskundig te doen onderzoeken zonder dat de in artikel 2 bedoelde mededeehng door den Raad van Arbeid gedaan werd. 4. Geschiedt de oproeping, omdat naar het oordeel van den Raad van Arbeid of het bestuur der Rijksverzekeringsbank de verzekerde niet langer invahde is of daaromtrent twijfel bestaat, dan wordt, zoo noodig, aan de ondervraging deelgenomen door een of meer personen, bekend met de loonen ter plaatse "in de artikelen 72 en 73 der Invahditeitswet bedoeld, als loonkundigen dpor of namens het bestuur der Rijksverzekeringsbank daartoe aangewezen. 5. Indien de aangewezen geneeskundigen of een van hen opneming van den verzekerde ter observatie in eene inrichting noodig achten, of voorschriften geven in het belang van het geheel of gedeeltelijk herstel der verloren arbeidskracht en de opvolging dier voorschriften genees- of heelkundige behandeling of opne- BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 177 ming in een inrichting medebrengt, kan het bestuur der Rijksverzekeringsbank besluiten aan den verzekerde de genees- of heelkundige behandeling te doen verleenen of hem in een inrichting te doen opnemen. 6. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank is bevoegd de rente in te trekken ingeval: a. de verzekerde, opgeroepen, niet verschijnt; b. de verzekerde weigert of nalatig is, hetzij de door of vanwege het bestuur gestelde vragen te beantwoorden, hetzij zich door de aangewezen geneeskundige of geneeskundigen te laten onderzoeken, hetzij zich ter observatie of tot herstel in een inrichting te laten opnemen; c. de verzekerde weigert of nalatig is de voorschriften op te volgen, die de aangewezen geneeskundige of de meerderheid der aangewezen geneeskundigen geven in het belang van het geheel of gedeeltelijk herstel der verloren arbeidskracht; d. de aangewezen geneeskundige, of de meerderheid der aangewezen geneeskundigen dan wel de aangewezen loonkundige of de meerderheid der aangewezen loonkundigen van oordeel zijn, dat de verzekerde niet langer invalide is. 7. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank doet aan den betrokken Raad van Arbeid mededeeling van de beslissing, waartoe de maatregelen, genomen als uitvloeisel van de in artikel 2 bedoelde mededeeling, hebben geleid. Onze Minister van Arbeid is belast Enz. Uitgegeven den zeven en twintigsten November 1919. BESLUIT van den 20sten November 1919, (Staatsblad No. 760), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld bij de artikelen 137, tweede lid, en 153, derde lid, der Invaliditeitswet. Art. t. Ingeval de aanvraag van rente per post is verzonden, geldt de dag van afzending der aanvraag als dag van indiening. 2». Ingeval bhjkt, dat de aanvrager van een invahditeitsrente reeds invahde was op een vroegeren dag dan dien, waarop de mdiening der aanvraag plaats had, geldt als dag van indiening de eerste dag der kalenderweek, volgende op die, waarover voor 12 178 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. het laatst voor of door den rente-aanvrager premie blijkt te zijn betaald, mits ten genoegen van den Raad van Arbeid wordt aangetoond, dat de aanvrager door ziekte of andere redenen verhinderd is geweest zijn aanvraag vroeger in te dienen. 3. Ingeval blijkt, dat de aanvraagster van een weduwenrente reeds invahde was op een vroegeren dag dan dien, waarop de indiening der aanvraag plaats had, geldt als dag van indiening de eerste dag der kalenderweek, volgende op die, waarin de invahditeit reeds bleek aanwezig te zijn, mits ten genoegen van den Raad van Arbeid wordt aangetoond, dat de aanvraagster door ziekte of andere redenen verhinderd is geweest haar aanvraag vroeger in te dienen. 4. Ingeval de aanvrager van een ouderdomsrente na den dag van de indiening der aanvraag, doch vóór dien, waarop over de aanvraag wordt beslist, den leeftijd van vijf en zestig jaar bereikt, geldt als dag van indiening der aanvraag de dag, waarop de aanvrager den leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt. 5. Voor de beslissing op de aanvraag van rente wordt de verzekering in de gevallen, in de artikelen 1, 2 en 4 onderscheiden, geacht te hebben voortgeduurd tot den dag, welke in die gevallen als dag van indiening der aanvraag geldt. Onze Minister van Arbeid is belast Enz. Uitgegeven den derden December 1919. BESLUIT van den lOden October 1913, (Staatsblad No. 388), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 164, derde Hd, der Invaliditeitswet. Art. 1. Na de eerste uitbetaling eener rente, toegekend krachtens artikel 369 of artikel 370 der Invahditeitswet, kan door den directeur van het kantoor der Posterijen, alwaar de rente wordt uitbetaald, voor verdere betalingen dier rente als betaaldag worden aangewezen een andere werkdag dan Dinsdag. De betaaldag kan daarna niet meer op een anderen werkdag worden gesteld dan met goedvinden van den rentetrekker. Indien de vastgestelde betaaldag valt op Paaschmaandag, Pinkstermaandag, Hemelvaartsdag, een Kerstdag of Nieuwjaarsdag, wordt de rente uitbetaald op den daaraan voorafgaanden werkdag. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 179 2. Van den door hem aangewezen betaaldag geeft de Directeur van het kantoor der Posterijen onmiddellijk schriftelijk kennis aan den rentetrekker. J Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast .... Enz. Uitgegeven den achttienden October 1913. BESLUIT van den 4den October 1919, (Staatsblad No 590), tot uitvoering van artikel 176 der Invaliditeitswet. Art. 1. Bij een aanvraag om vrije rente wordt de loopende vrije rentekaart overgelegd of medegedeeld, waarom dit niet geschiedt. 2. 1 Indien de aanvraag wordt ingediend in het vierde kwartaal van het loopend jaar, gaat de Raad van Arbeid onverwijld over tot vereffening der overgelegde vrije rentekaart. . Indien de aanvraag vóór den ingang van het vierde kwar™ het Wend jaar wordt gedaan, blijft vereffening ach- 3. 1. Bij de doorzending der aanvraag aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank voegt de Raad van Arbeid daarbij de eventueel onder zijne berusting zijnde vereffende vrije rentekaarten over voorafgaande kalenderjaren, indien de vereffening daarvan inmiddels onherroepelijk is geworden, alsmede een afschrift van de over het loopende kalenderjaar al of niet vereffende vnje rentekaart. li A in1ïn ,dC vereffeninS van een of meer der in het eerste hd bedoelde kaarten nog niet onherroepelijk is, zendt de Raad yan Arbeid aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank een afschrift van deze kaart of -kaarten. hpr\ 1; Bij ï h^sinë op de aanvraag om vrije rente neemt het bestuur der Rijksverzekeringsbank tot grondslag de aan- , . j -.bJUtu»ft lui. giuiiusiag ae aan- teekeningen op de bij de Rijksverzekeringsbank berustende vnje rentekaarteri en op de in het vorig artikel vermelde af- 2. Wanneer vóór de beslissing van het bestuur der Rijksverzekenngsbank blijkt, dat over den tijd vóór de indiening der aanvraag nog vrije premie is betaald, ook al blijkt dit niet 180 besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. uit een aan de Rijksverzekeringsbank gezonden vrije rentekaart kan deze betaling bij de beslissing in aanmerking worden genomen. Uit de beslissing blijkt welke betaling aldus in aanmerking is ^"indien na de beslissing op de aanvraag hetzij wjjziging in de aanteekening op een vrije rentekaart wordt gebracht hetzij alsnog een of meer vrije rentekaarten aan de Bank worden gezonden wordt op verzoek van. den verzekerde de beslissing gewijzigd' voor zoover dat uit de wijziging in de aanteekemng op een vrije rentekaart of de opzending van nieuwe vrije rentekaarten voortvloeit. Onze Minister van Arbeid is belast Enz. Uitgegeven den zestienden October 1919. BESLUIT van den 27sten December 1919, (Staatsblad No. 990), tot uitvoering van de artikelen 22*. derde lid, en 224 der Invaliditeitswet. Wit WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid, van 19 November 1919, no. 5623, afdeeling Arbeidersverzekermg van Oorlog, van 8 December 1919, afdeeling Dienstplicht no. 127H eaivan Marine, van 23 December 1919, no. 71, afdeehng B (3de bureau); Gelet op de artikelen 223 en 224 der Invahditeitswet; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen als volgt: Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° verplicht-verzekerde" een verphcht-verzekerde, bedoeld in de artikelen 223 en 224 der Invahditeitswet; 2° de militaire autoriteit" voor zooveel betreft den verphchtverzekerde bij de landmacht dienende, de korpscommandant; voorZooveel betreft den verplicht-verzekerde bij de zeemacht diende, de Chef van het Bureau Zeemilitie te Willemsoord. 2 (1 Ten einde te doen vaststellen, dat hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld onder 1°. en 2°. van het eerste hd van BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 181 artikel 223 der Invaliditeitswet, dient de verplicht-verzekerde een daartoe strekkend verzoek in bij den Raad van Arbeid, die hem vóór zijn opkomst in werkelijken dienst laatstelijk een rentekaart uitreikte. (2) Het verzoek vermeldt den datum van opkomst in werkelijken dienst van den aanvrager. (3) De mihtaire autoriteit verleent de noodige voorlichting en hulp bij het indienen van het verzoek. 3. Bij het verzoek, bedoeld in het vorige artikel, wordt de loopende rentekaart overgelegd, of medegedeeld, waarom dit niet geschiedt. 4. De Raad van Arbeid onderzoekt of degene, die een verzoek doet, als bedoeld in artikel 2, gedurende de laatste drie maanden vóór zijn opkomst in werkelijken dienst verzekerd was, en op het tijdstip, waarop hij in werkelijken dienst kwam, niet ontheven was van de verplichting om premie te betalen. 5. (1) De Raad van Arbeid beshst zoo spoedig mogelijk op het verzoek en doet van zijne beslissing mededeeling aan den verzoeker, onder terugzending van de loopende rentekaart, indien deze bij het verzoek was overgelegd. (2) Afsclirift van de beslissing wordt aan de mihtaire autoriteit gezonden, welke aanteekening van de beslissing houdt. 6. De niihtaire autoriteit houdt bovendien aanteekening van: a. datum en dag der week, waarop een verphcht-verzekerde 'in werkelijken dienst kwam; b. datum en dag der week, waarop een verphcht-verzekerde uit den dienst wordt ontslagen; c. datum en dag der week, waarop een verplicht-verzekerde met verlof van niet korter dan een maand vertrekt; d. datum en dag der week, waarop een verphcht-verzekerde na verlof van niet korter dan een maand weder in dienst terugkeert; e. datum en dag van aanvang en einde van door een verplichtverzekerde genoten verlof van langer dan vier dagen, doch korter dan een maand; /. datum en dag van aanvang en einde van het tijdvak gedurende hetwelk een verplicht-verzekerde, die tot een vrijheidstraf werd veroordeeld, in verzekerde bewaring is geweest, met-uitzondering van den duur van het voorloopig arrest, indien dit bij de veroordeeling niet in mindering is gebracht van de opgelegde straf; 182 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. g. datum en dag van aanvang en einde van het tijdvak gedurende hetwelk een verphcht-verzekerde deserteur is geweest wanneer hij wegens desertie is veroordeeld bij een in kracht yan gewijsde gegaan vonnis, of wel wanneer het recht tot strafvordering te dier zake is te niet gegaan ; h. datum en dag van het aangaan van een verbintenis als vrijwüliger door een verplicht-verzekerde. 7. De verplicht-verzekerde, ten aanzien van wien overeenkomstig de artikelen 2, 3, 4 en 5 van dit besluit is vastgesteld, dat hij voldoet aan de voorwaarden bedoeld onder nos. 1 en 2 van het eerste lid van artikel 223 der Invaliditeitswet en die ten minste een geheele kalenderweek onafgebroken in werkelijken dienst is gebleven, ontvangt van de militaire autoriteit bij ontslag uit den dienst, bij vertrek met verlof, mits niet verleend 'voor een bepaalden duur van korter dan een maand of bij het aangaan van een verbintenis als vrijwilliger een mihtair premiecertificaat. Dat certificaat wordt den verphcht-verzekerde hetzij uitgereikt, hetzij bij aangeteekenden brief toegezonden. 8. Het militair premiecertificaat wordt ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model. 9. (1) Gedurende 14 dagen na uitreiking of toezending van het militair premiecertificaat of na weigering der uitreiking kan de verphcht-verzekerde, eventueel onder overlegging van dat stuk, schriftelijke bezwaren tegen den inhoud of tegen het niet afgeven daarvan inbrengen bij de mihtaire autoriteit en wijziging van dien inhoud verzoeken. (2) De militaire autoriteit onderzoekt zoo spoedig mogelijk de ingekomen bezwaren en stelt den verzekerde, op diens verzoek, in de gelegenheid zijne bezwaren mondeling toe te lichten. (3) Binnen een maand na indiening der bezwaren wordt het militair premiecertificaat gehandhaafd of gewijzigd door het plaatsen van een desbetreffende gedagteekende verklaring op het mihtair premiecertificaat, eventueel omtrent het bezwaar tegen niet-afgifte een beslissing genomen. Het mihtair premiecertificaat wordt den verphcht-verzekerde vervolgens bij aangeteekenden brief toegezonden: ^•vfw 10. (1) Elke maand doet het bestuur der Rijksverzekeringsbank aan de Departementen van Oorlog en van Marine opgave van de door het Rijk ten behoeve van verplicht-verzeker den te betalen premiën, door aanbieding bij verzamelstaat van de mihtaire premiecertificaten, die bij de Bank zijn ingezonden. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. [63 (2) Onze Ministers van Oorlog en van Marine zullen de in het eerste hd bedoelde declaratiën na accoord bevinding onrniddelliik voldoen. Onze Ministers van Arbeid, Oorlog en Marine zijn, ieder voor zooyeel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 27sten December 1919. _ , . WILHELMINA. De Minister van Arbeid, * AALBERSE. De Minister van Oorlog, ALTING VON GEUSAU. De Minister van Marine, H. BIJLEVELD Jr. Uitgegeven den zes en twintigsten Januari 1920. De Minister van Justitie, HEEMSKERK. 184 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. DIENSTPLICHTIGEN. MILITAIR PREMIECERTIFICAAT (bedoeld bij artikel 8 van het besluit) voor den krachtens de wet in werkelijken dienst zijnden die bij het in dienst treden als verphcht-verzekerde in het bezit bleek te zijn van Renteboekje R. v. A No Opgave van den tijd door den verzekerde voornoemd in werkelijken dienst doorgebracht. Eerste dag van een Laatste dag van een Aantal periode-verblijf in periode-verblijf in kalenderweken werkelijken dienst. werkelijken dienst. berekend met Aamnerkingen. ■ inachtneming dae van de da- . dag van de da- van de artikelen jaar- week. tum.|jaar- week. turn. 223, 224 I.W. Aldus naar waarheid uit de officiëele bescheiden opgemaakt en vastgesteld tot een totaal van weken en uitgereikt, nadat ik mij ervan heb overtuigd, dat ten aanzien van den betrokkene het verzoek, bedoeld bij artikel 234 (1) I.W. werd gedaan en werd vastgesteld, dat hij voldeed aan de voorwaarden door de wet gesteld. den 19... De BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 185 Na kennisneming van de bezwaren, tegen bovenstaand vertificaat ingebracht, wordt door mij, na ingesteld onderzoek, bepaald, dat het aantal kalenderweken daarin genoemd, als juist moet worden gehandhaafd. , den 19... De Na kennisneming van de bezwaren, tegen bovenstaand certificaat ingebracht, wordt dit certificaat door mij, nadat bij onderzoek is gebleken, dat de gegevens daarin vermeld, ais volgt behooren te worden gewijzigd, nader vastgesteld tot een tótaal van kalenderweken. , den 19... De Eerste dag van een Laatste dag van een Aantal periode-verblijf in periode-verblijf in kalenderweken I werkelijken dienst. werkelijken dienst. berekend met | i r : inachtneming *e jaar dag Van del da~ iaar dag van del da" van de artikelen ■| week. tum.\' ' week. turn. 223, 224 I.W. ■ Behoort bij Koninkhjk besluit van 27 December 1919 [Staatsblad no. 990). Ons bekend, De Minister van Arbeid, AALBERSE. De Minister van Oorlog, ALTING VON GEUSAU. De Minister van Marine, H. BIJLEVELD Jr. 186 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. BESLUIT van den 22sten November 1919, (Staatsblad No. 764), houdende vaststelling van de modellen der rentezegels en van aanwijzing der plaatsen, waarop de rentezegels ten verkoop voorhanden zullen zijn, gewijzigd bij K.B. van 16 Januari 1920, (Staatsblad No. 25). Gezien de artikelen 230, vierde hd, en 231, eerste hd, der Invahditeitswet ; Art. 1. Demodellen van de rentezegels, als bedoeld in art. 230 der Invahditeitswet, ten bewijze van de betaling van één premie, worden vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit gevoegde modellen. 2. De rentezegels zijn ten verkoop voorhanden, behalve op de kantoren der Raden van Arbeid en der Posterijen, bij de Rijksdepothouders van postzegels en bij andere personen, welke daartoe op voordracht van den Raad 'van Arbeid, den Verzekeringsraad gehoord, zullen worden aangewezen door Onzen Minister, met de uitvoering van de Invahditeitswet belast. 3. 1. De depothouders, benevens de andere personen, voor den verkoop van rentezegels aangewezen, zijn verphcht de noodige rentezegels op den eersten werkdag van elke week of met langere tusschenruimte, mits op gemelden dag, tegen gereede betaling in te koopen bij de daarvan aangewezen Raden van Arbeid, naar de regelen, door het Bestuur van de Rijksverzekeringsbank vast te stellen. 2. Van het bedrag van eiken aankoop als bovenbedoeld genieten de depothouders een korting; aan de andere personen, voor den verkoop van rentezegels aangewezen, 'kan door Onzen Minister met de uitvoering der Invahditeitswet belast, het recht op korting verleend worden. De korting bedraagt van het bedrag van eiken aankoop: tot en met ƒ 1000 1 %) boven / 1000 tot en met ƒ2000 4 %' boven /2000 . . . i %•" 4. 1. De rentezegels worden aan de Raden van Arbeid en de kantoren der Posterijen op aanvraag verstrekt door den hoofdambtenaar, belast met de contróle op den zegelaanmaak. 2. Ten aanzien van de aanvraag, verstrekking, bewaring, verkoop en verantwoording van rentezegels door de kantoren der Posterijen gelden dezelfde voorschriften als voor postzegels van kracht zijn. 5. 1. Het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie zendt BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 187 vóór den 15den van elke maand aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank een opgaaf van het bedrag der in de afgeloopen maand door de postkantoren verkochte rentezegels. 2. Het bedrag van de verkochte rentezegels wordt éénmaal per jaar op de rekening van de Rijksverzekeringsbank bij de Nederlandsche Bank bijgeschreven. 6. 1. De rentezegels worden aan de Raden van Arbeid verstrekt door den in art. 4 bedoelden hoofdambtenaar bij borderel, waarvan het model door het bestuur der Rijksverzekeringsbank wordt vastgesteld. 2. Voor de eerste maal geschiedt het verstrekken van zegels aan de Raden van Arbeid ambtshalve. De grootte der eerste verstrekking wordt bepaald door het bestuur der Rijksverzekeringsbank. 3. Ter bekoming van rentezegels richten de Raden van Arbeid den lsten en 15den van iedere maand een desbetreffend verzoek tot den ambtenaar, belast met de contróle op den aanmaak. Dit verzoek geschiedt op een daartoe door het bestuur der Rijksverzekerignsbank vastgesteld formuher. De Raden van Arbeid kunnen echter ook op andere dan de hiervoren genoemde data een verzoek tot het aanvragen van zegels indienen, mits daartoe gemachtigd door den Verzekeringsraad. 4. De Raden van Arbeid storten dagelijks de waarde van de door hen verkochte zegels ten behoeve van het Invahditeitsfonds ter plaatse, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aan te wijzen, onder aftrek van de bedragen, welke aan de verzekerden werden gerestitueerd en van de kortingen, bedoeld in artikel 3, tweede hd. 5. De Raden van Arbeid zenden bericht van storting aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank, eventueel vergezeld van de rentekaarten, waarop de afgeschreven zegels voorkomen of van verklaringen, waaruit blijkt, dat restitutie plaats vond. 7. 1. De Raden van Arbeid houden registers aan, waarin aanteekening gehouden wordt van alles wat op verstrekking, verkoop en storting der zegels betrekking heeft. 2. Het model van die registers en de wijze, waarop daarin aanteekening geschiedt, wordt door het bestuur der Rijksverzekeringsbank vastgesteld. 3. Ten aanzien van de inwisseling van besehadigde rentezegels gelden de voorschriften, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank gegeven. 8. De Raden van Arbeid doen op door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aan te wijzen tijdstippen opgaven van 188 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. alle op die tijdstippen door hen nog niet verkochte zegels. 9. De controle op de zegelvoorraden en gelden is opgedragen aan de Verzekeringsraden, voor zooveel de Raden van Arbeid betreft en aan de inspecteerende ambtenaren der Posterijen, voor zooveel de postkantoren betreft. Onze Minister van Arbeid is belast Enz. Uitgegeven den derden December 1919. Het model van de rentezegels, als bedoeld in artikel 1 van dit besluit, is als volgt: met dien verstande dat: 1°. de kleur van het rentezegel voor loonklasse I is blauw violet op licht violetten ondergrond en de op het zegel uitgedrukte geldswaarde 25 cent; 2°. de kleur van het rentezegel voor loonklasse II is roodbruin op lichtbruinen ondergrond en de op het zegel uitgedrukte geldswaarde 30 cent; 3°. de kleur van het rentezegel voor loonklasse III is geelgroen op lichtgroenen ondergrond en de op het zegel uitgedrukte geldswaarde 40 cent; 4°. de kleur van het rentezegel voor loonklasse IV is bruingeel op hchtgelen ondergrond en de op het zegel uitgedrukte geldswaarde 50 cent; 5°. de kleur van het rentezegel voor loonklasse V is donkergrijs op hchtgrijzen ondergrond en de op het zegel uitgedrukte geldswaarde 60 cent. Behoort bij het Koninklijk besluit van 22 November 1919 (Staatsblad no. 764). Mij bekend, De Minister van Arbeid, AALBERSE. *) jv. B. Daar het model □ niet mag worden gesteld, volsta als vermelding een raam □ . BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 189 BESLUIT van den 13den Maart 1919, (Staatsblad No. 107), tot uitvoering van artikel 243 der Invaliditeitswet. Art. 1. Het model der rentekaarten wordt vastgesteld overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde formulier. 2. De termijn, gedurende welken een rentekaart geldig is, bedraagt een jaar. 3. In afwijking van het in het vorig artikel bepaalde, wordt de termijn, gedurende welken een rentekaart, opgemaakt vóór 1 December 1920, geldig is, vastgesteld overeenkomstig de volgende regelen. Rentekaarten, opgemaakt vóór 3 December 1919, worden voor de bepaling van den termijn, gedurende welken zij geldig zijn, geacht in de maand November 1919 te zijn opgemaakt. Voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal liggende in de groep 001 tot en met 091, wordt als datum, waarop de termijn, gedurende welken zij geldig zijn, eindigt, aangewezen een dag in de tweede maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 09-2 tot en met 182, een dag in de derde maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 183 tot en met 273, een dag in de vierde maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 274 tot en met 364, een dag in de vijfde maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 365 tot en met 455, een dag in de zesde maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 456 tot en met 546, een dag in de zevende maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal liggende in de groep 547 tot en met 637, een dag in de achtste maand, na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 638 tot en met 728, een dag in de negende maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in eeri 190 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. getal, liggende in de groep 729 tot en met 819, een dag in de tiende maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in een getal, liggende in de groep 820 tot en met 910, een dag in de elfde maand na die, waarin zij werden opgemaakt; voor de rentekaarten, waarvan het nummer eindigt in "een getal, liggende in de groep 911—000, een dag in de twaalfde maand na die, waarin zij werden opgemaakt. 4. Het aantal rentekaarten, bedoeld in artikel 3, waarvan de termijn, gedurende welken zij geldig zijn, in een bepaalde maand eindigt, wordt behoudens het in het tweede hd van dit artikel bepaalde, voor eiken werkdag van die maand vastgesteld op een zooveel mogelijk gelijk aantal en voorts in dier voege, dat de laatste drie cijfers van het nummer der rentekaart, waarvan de geldigheidstermijn op een bepaalden dag eindigt, een getal oplevert, dat hooger is dan elk der op overeenkomstige wijze gevormde getallen voor rentekaarten, waarvan de geldigheidstermijn op een vroegeren dag der maand eindigt. Voor de rentekaarten, waarvan de geldigheidstermijn eindigt in de twaalfde maand na die, waarin zij werden opgemaakt, wordt de duur van den termijn, gedurende welken zij geldig zijn, op één jaar vastgesteld. 5. De termijn, gedurende welken een rentekaart geldig is, kan door den Raad van Arbeid worden verlengd. Verlenging kan slechts geschieden, zoolang de geldigheidstermijn van de rentekaart nog niet is verstreken en ten hoogste voor den tijd van een jaar. v?*?"?fs Verlenging van den termijn van geldigheid eener rentekaart geschiedt door een gedagteekende, door den Voorzitter van den Raad van Arbeid onderteekende, den duur van de verlenging vermeldende, verklaring, welke op de voorzijde van de rentekaart wordt gesteld en op de binnenzijde door een stempelafdruk wordt aangegeven. Onze Minister van Arbeid is belast enz. Uitgegeven den een en dertigsten Maart 1919. ■Hm Voor de opzending, welke behoort te geschieden in de laatste week van den geldigheidsduur der kaart, zijn omslagen ten postkantore verkrijgbaar. ai ïf i ui?~ «s iw* g __g~ ?|| _ O | o S M Cu °S J « < 50 > 3 | H ö < w M - '2 ^ > 5 ar' ^ § Aanvang d.d. paraaf . , nremiën I )aar- aag Premlen effening '3 % — " J Einde 30 Dec. 19 30 Juni Buiten ge- . . araaf ^' Dec. bruik gesteld ' !—_ „ . ... par. voor Kennis- „„ . Vongeboeking boeking d.d. paraaf gegeven Totaal Opgezonden d.d. paraaf Gewijzigde boeking ^^^^^^ Aanteekening: Overgegaan in Rentenummer: 208 Deze rentekaart werd op heden uitgereikt tegen inwisseling van de rentekaart van het kalenderjaar ... waarin premiën waren gekweten. , den 19 Kassier Directeur v/h De Postkantoor Brievengaarder. 209 Art. 13 van het Kon. Besluit van 6 September 1919 (S. 559). 1. De houder van een rentekaart is verphcht binnen zeven dagen na overlijden van den verzekerde deze kaart toe te zenden aan den Raad van Arbeid, met mededeeling . van het overlijden. 2. Indien hij eerst na verloop van zeven dagen heeft kennis gekregen van het overlijden of houder is geworden van de rentekaart, is hij verphcht de toezending en de mededeeling te doen binnen 3 dagen, nadat hij kennis van het overlijden kreeg of houder van de rentekaart werd. 3. De echtgenoot en de verwanten, die op het tijdstip van overlijden huisgenooten waren van den overledene, worden beschouwd houders van de kaart te zijn, tenzij zij aannemehjk maken, dat de overledene zijn kaart niet onder zich had. Behoort bij Koninklijk besluit van 2 December 1919 (Staatsblad no. 797). Mij bekend, De Minister van Arbeid, AALBERSE. 210 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALICITEITSWET. BESLUIT van den 21 sten November 1919, (Staatsblad No. 763), tot vaststelling van de modellen der vrije zegels, bedoeld in artikel 341, eerste lid, der Invaliditeitswet. Gezien artikel 341, derde lid, in verband met artikel 230, vierde lid, der Invaliditeitswet; Eenig artikel. Het model van de vrije zegels is als volgt: met dien verstande, dat de kleur van het vrije zegel ter betaling van één achtste van een premie is" donkergroen op lichtgroenen ondergrond en de daarop uitgedrukte geldswaarde 25 cent, terwijl de kleur van het vrije zegel ter betaling van één premie is kobalt blauw op hchtblauwen ondergrond, en de daarop uitgedrukte geldswaarde 2 gulden. Onze Minister van Arbeid is belast enz. Uitgegeven den derden December 1919. BESLUIT van den 6den September 1919, (Staatsblad No. 559), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 343 en artikel 352, tweede lid, der Invaliditeitswet. Art. 1. In dit besluit wordt verstaan onder: Onzen Minister: Onze Minister met de uitvoering der Invahditeitswet belast; Verzekering: eene vrije verzekering als bedoeld in artikel 69 der Invahditeitswet; *) Zie de noot op blz. 179. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 211 rente: eene vrije rente als bedoeld in artikel 69 der Invaliditeitswet ; premie: eene vrije premie als bedoeld in artikel 339 der Invaliditeitswet; zegels: vrije zegels, als bedoeld in artikel 341, eerste lid der Invaliditeitswet ; rentekaarr: vrije rentekaart als bedoeld in artikel 341 tweede hd, der Invaliditeitswet. 2. 1. Rentekaarten wórden door den Raad van Arbeid opgemaakt, wanneer iemand verklaart een verzekering te willen shuten. 2. De rentekaarten worden gesteld ten name van den verzekerde. 3. De verklaring in het eerste hd bedoeld geschiedt door invulling en onderteekening en indiening van een daartoe vastgesteld formulier, hetwelk ten kantore van den Raad van Arbeid en ter plaatse, door dezen Raad aan te wijzen, verkrijgbaar is 3. Alle ambtenaren, tot afgifte van geboorteakten bevoegd zijn verphcht aan den Raad van Arbeid de'door dezen verlangde geboorteakten kosteloos toe te zenden. Op die stukken wordt door den ambtenaar, die ze afgeeft, vermeld, dat zij uitsluitend kunnnen dienen bij de toepassing van de Invahditeitswet of van een krachtens haar uitgevaardigde bepaling. Behoudens het in het 2e en 3e hd bepaalde vangt de geldigheid van de rentekaart aan op den lsten Januari van het jaar, waarin zij is opgemaakt. 2. De geldigheid van de eerste rentekaart vangt aan op den' dag, waarop de Raad van Arbeid de verklaring, bedoeld in artikel 2 van dezen maatregel, heeft ontvangen. 3 Levert een verzekerde een rentekaart, die ingevolge het 5e hd van dit artikel ongeldig is geworden, in, na den in het eerste lid van artikel 14 van dezen maatregel genoemden termijn dan vangt de meuwe rentekaart eerst aan geldig te zijn op den dag volgende op dien van inlevering. 4. * De dag, waarop de rentekaart aanvangt geldig te ziin wordt op de kaart vermeld. 5. De geldigheidsduur van de rentekaart eindigt op den 31sten December van het jaar, waarin zij geldig werd, tenzij voor dien datum een nieuwe kaart is uitgereikt, in welk geval de geldigheid van de eerst uitgegeven kaart eindigt op den dag van inlevering. ° c b 212 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET, n"^ - 5- Wanneer een volgende rentekaart wordt opgemaakt, zonder dat de vorige rentekaart buiten gebruik wordt gesteld, dan wordt dit op de kaart vermeld. 6. 1. De rentekaarten worden kosteloos opgemaakt, voor zoover niet anders is bepaald 2 Wordt vervanging van een rentekaart door een nieuwe verlangd vóór het verstrijken van den duur der geldigheid der kaart, dan kan van den verzekerde 5 ets. voor de nieuwe kaart worden gevorderd. * 3 De Raad van Arbeid kan door het bestuur van de Bank worden gemachtigd om, in bepaalde gevallen, ter be* oordeeling van den Raad, in plaats van 5 ets., 50 cents te vorderen. . , ■, 4. Betaling dezer bedragen wordt door den Raad van Arbeid op de kaart vermeld. 7. De rentekaart wordt aan den verzekerde of diens wettelijken vertegenwoordiger uitgereikt. , 8. Zoodra de eerste rentekaart is opgemaakt, wordt aan den verzekerde een renteboekje uitgereikt, ingericht volgens het door Onzen Minister vastgesteld model en bevattend een beknopte mededeeling van de voornaamste rechten en verplichtingen van den verzekerde. , 9 1 Het renteboekje dient om daarin aan te teekenen net aantal premiën, waarvan de betaling op de in artikel 18 van dezen algemeenen maatregel bedoelde betaaldagen van eenig kalenderjaar door de zegels op een buiten gebruik gestelde rentekaart 'wordt bewezen. ' 2 Het boekje, of, is dit niet overgelegd, een opgave van hetgeen in het boekje behoort te worden overgebracht wordt aan den verzekerde uitgereikt, zoodra de kaart vereffend of de aanteekening op een vereffende kaart gewijzigd is. 10. 1. Het renteboekje wordt kosteloos uitgereikt, voor zoover niet anders is bepaald. 2 Wordt een nieuw boekje verlangd binnen 10 jaren na de uitreiking of zonder overlegging van het vorige, dan kan van den verzekerde 20 cents voor het nieuwe boekje worden gevorderd. 3 In het nieuwe boekje worden uit het vorige de daarin gedane boekingen overgebracht. Is dit laatste niet overgelegd of niet geregeld bijgehouden, dan wordt het nieuwe boekje dooi het bestuur der Rijksverzekeringsbank bijgewekt. 4. De Raad van Arbeid kan door het bestuur der Rijksver- BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 213 zekeringsbank worden gemachtigd om in bepaalde gevallen, ter beoordeeling van den Raad, in plaats van 20 cents, / 2 te vorderen. 5. Betaling dezer bedragen wordt door den Raad van Arbeid op het boekje vermeld. M. De verzekerde of diens wettelijke vertegenwoordiger is verplicht zijn rentekaart en zijn rénteboekje zelf te bewaren. 12. Op de rentekaarten en op de daarop geplakte zegels mogen woorden noch teekens worden gesteld, Het dagteekenen der zegels is nochtans toegelaten. 13. 1. De houder van een rentekaart is verplicht binnen zeven dagen na overlijden van den zekerde deze kaart toe te zenden aan den Raad van Arbeid, met mededeeling van het overlijden. 2. Indien hij eerst na verloop van zeven dagen heeft kennis gekregen van het overlijden of houder is geworden van de rentekaart, is hij verplicht de toezending en de mededeeling te doen binnen drie dagen, nadat hij kennis van het overlijden kreeg of houder van de rentekaart werd. 3. De echtgenoot en de verwanten, die op het tijdstip van overlijden huisgenooten waren van den overledene, worden beschouwd houders van de kaart te zijn, tenzij zij aannemelijk maken, dat de overledene zijn kaart niet onder zich had. 4. De Raad van Arbeid zendt de kaart aan het bestuur der Bank. 14. 1. Door den Raad van Arbeid worden voor alle verzekerden, binnen het ressort van den Raad woonachtig, per 1 Januari nieuwe rentekaarten ter beschikking gesteld ter verwisseling met de kaarten van het afgeloopen kalenderjaar. 2. Bijaldien door den verzekerde gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bij artikel 197 van de Invahditeitswet verleend, wordt hem terstond nadat het daarbij bedoelde verzoek is gedaan, een nieuwe rentekaart uitgereikt. 3. Bijaldien door den verzekerde gebruik werd gemaakt van de bevoegdheid, bij artikel 15 (1) van dit besluit gegeven, wordt geen nieuwe kaart gereed gemaakt, tenzij de verzekerde daartoe den wensch kenbaar heeft gemaakt. 15. 1. De verzekerde, die in het bezit van een rentekaart is, is verplicht deze, met het in artikel 8 bedoelde renteboekje, behoudens wanneer door hem een aanvraag om rente wordt gedaan, of wel wanneer door hem een verzoek wordt gedaan als bedoeld in artikel 197 der Invahditeitswet, in welke gevallen de rentekaart bij de aanvrage onderscheidenlijk bij het verzoek zal 214 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. zijn over te leggen, bij den Raad van Arbeid in te leveren op 1 Januari; althans vóór 15 Januari van het .kalenderjaar, volgende op . dat, waarover de kaart loopt. Hij is overigens te allen tijde bevoegd zijn rentekaart tegen afgifte van een ontvangstbewijs in te leveren. 2. De inlevering kan op eiken kantoordag geschieden, voor zoover niet door den Raadkan Arbeid, met machtiging van den Verzekeringsraad, voor den verzekerde zijn aangewezen bepaalde dagen, bekend gemaakt door aanplakking ten kantore van den Raad van Arbeid en op zoodanige wijze, als door den Verzekeringsraad mocht worden bepaald. De dag der inlevering wordt onmiddellijk door den Raad van Arbeid op de kaart vermeld. 3. Bij inzending van een kaart door tusschenkomst van den dienst der Posterijen, wordt de verzekerde geacht buitengebruik-stelling der kaart te vragen. 16. 1. De buiten-gebruik-stelling geschiedt steeds zoo spoedig mogelijk na inlevering. Wanneer echter van de bevoegdheid, in het eerste lid van het voorgaande artikel bedoeld, gebruik wordt gemaakt ten aanzien van een rentekaart, welke betrekking heeft op het loopende kalenderjaar, blijft de ingeleverde rentekaart bij den Raad van Arbeid in bewaring en vindt buitengebruik-stelling plaats terstond, nadat de geldigheidsduur van de kaart zal zijn verstreken. 2. Indien in den loop van het afgeloopen kalenderjaar een yervangingskaart als bedoeld bij artikel 6 van dit besluit werd uitgereikt, wordt deze tegelijk met de in bewaring genomen kaart buiten gebruik gesteld. 17. Het buiten-gebruik-stehen geschiedt door aanteekening op de kaart, dat zij heeft opgehouden te gelden; de aanteekening wordt gedagteekend. 18. Onmiddellijk na het buiten-gebruik^steUen wordt op de rentekaart aangeteekend het aantal premiën, hetwelk zal geacht worden op de betaaldagen, in artikel 22 van dit besluit bedoeld, te zijn betaald. 19. Bij de berekening van het aantal premiën, welker betaling wordt bewezen door de op de kaart geplakte zegels, worden niet in rekening gebracht verminkte, onherkenbare of om eenige andere reden niet geldige zegels, zoomede de zegels, welke moeten geacht worden op premiën betrekking te hebben, welke in verband met het bepaalde bij artikel 343 der Invahditeitswet eerst geacht kunnen worden te zijn betaald in het volgende kalenderjaar of de volgende kalenderjaren. «££p!t> BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 215 20. 1. Bij tijdige inlevering zullen de premiën, waarvan de betaling wordt bewezen door de op de rentekaart geplakte zegels of door het bij de rentekaart overgelegde certificaat als bedoeld bij artikel 22 van dezen maatregel, voor zoover haar aantal het gestelde maximum van 80 niet overschrijdt, worden geacht te zijn betaald, indien de rentekaart vóór 30 Juni werd uitgereikt: voor de eene helft per 30 Juni, en voor de andere helft per 31 December van het jaar, waarover de rentekaart loopt, terwijl, indien de rentekaart na 30 Juni werd uitgereikt, voorbedoelde premiën alle zullen worden geacht te zijn betaald per 31 December van het jaar, waarover de rentekaart loopt. 2. Bij vertraagde inlevering zullen voorbedoelde premiën alle worden geacht te zijn betaald op het einde van het kalenderhalfjaar, aan den dag van inlevering onmiddelhjk voorafgaande. 3. Bij vervroegde inlevering zal, behoudens in het geval, in de volgende zinsnede bedoeld, ten aanzien van het tijdstip van betaling, worden aangenomen, dat de kaart tijdig werd ingeleverd. Bijaldien in verband met het bepaalde bij artikel 6 van dezen maatregel terstond of eerst later in den loop van het kalenderjaar een nieuwe rentekaart werd uitgereikt, worden bij tijdige inlevering van de tweede kaart de premiën, waarvan de betaling door beide kaarten of door het vorenbedoelde certificaat wordt bewezen, te zamen, met inachtneming van het gestelde maximum, vereffend. Ingeval de inlevering van de tweede kaart vertraging ondergaat, wordt de eerste kaart na afloop van het kalenderjaar, waarin zij is ingeleverd, vereffend. De tweede kaart wordt na inlevering vereffend met inachtneming van het in de vorige alinea bepaalde. 4. Ingeval rente wordt aangevraagd, zullen alle voorbedoelde premiën op de loopende kaart worden geacht te zijn betaald per 30 Juni van het loopende kalenderjaar. 5. Indien het aantal gekweten premiën oneven is, zal, wanneer deze premiën over twee betaaldagen zijn te verdeden, steeds de kleinste helft geacht worden te zijn betaald op den jongsten betaaldag. 21. 1. Aan zegels, geplakt op een kaart, welke niet is buiten gebruik gesteld, wordt geenerlei aanspraak ontleend. 2. Toont de verzekerde echter ten genoegen van het bestuur der Bank aan, dat een rentekaart met de daarop geplakte zegels verbrand of op andere wijze is te niet gegaan, alsmede het aantal 216 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. en de waarde der zegels, die op de kaart geplakt waren, dan wordt den verzekerde het geleden verlies vergoed. Het bestuur doet alsdan door den Raad van Arbeid, die een nieuwe kaart opmaakt, op die kaart aanteekenen het aantal der premiën, welker betaling bewezen zou zijn geworden door de zegels, die zijn teniet gegaan. 22. 1. De Raad van Arbeid geeft den verzekerde kennis van het aantal premiën, dat als betaald werd vereffend, onder aanwijzing van de dagen of den dag, waarop de premiën zullen worden geacht te zijn betaald. 2. Tegelijk met de kennisgeving, in het vorige hd bedoeld, deelt de Raad van Arbeid den verzekerde mede, hoeveel zegels op grond van het bepaalde bij artikel 19 van dit besluit niet in rekening werden gebracht. 3. Voor zoover daaronder zijn begrepen premiën, welke ingevolge het bepaalde bij artikel 343 der Invahditeitswet niet in rekening werden gebracht, wordt ten aanzien van deze zegels tegelijkertijd een certificaat van betaling uitgereikt. 4. De uitreiking van het certificaat in het vorige lid bedoeld, wordt vervangen door uitbetaling in geld, bijaldien de premiën zouden zijn over te brengen naar een volgend kalenderjaar, bij den aanvang waarvan de verzekering reeds een einde heeft genomen. 5. Uitbetaling in geld heeft ook plaats ten aanzien van de premiën, welke in het kalenderjaar, waarin de rente werd aangevraagd, werden betaald, voor zoover de rente althans voor het vierde kwartaal zal ingaan en de toegekende rente een blijvend karakter draagt. 23. Een buiten gebruik gestelde rentekaart wordt door den Raad van Arbeid aan het bestuur der Bank gezonden, indien binnen 14 dagen na de kennisgeving, in artikel 22 bedoeld, niet tegen de vereffening beroep is ingesteld. 24. 1. De Raad van Arbeid is bevoegd, zoolang de rentekaart niet is opgezonden, vergissingen te herstellen. 2. Van deze herstelling geschiedt aanteekening in het renteboekje en in de kennisgeving, in artikel 22 bedoeld. 3. Indien van de bevoegdheid, in het eerste lid bedoeld, gebruik is gemaakt, loopt de in artikel 23 van dit besluit bedoelde termijn van veertien dagen van af de uitreiking der kennisgeving, die ingevolge het tweede lid plaats heeft. 25. 1. Het bestuur der Bank is bevoegd een toegezonden besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 217 buiten gebruik gestelde rentekaart binnen veertien dagen aan deft Raad van Arbeid terug te zenden met verzoek vergissingen te herstellen. 2. De Raad van Arbeid herstelt de vergissingen en zendt de rentekaart binnen veertien dagen terug. 3. Indien de Raad van Arbeid een vergissing herstelt, zijn het tweede en derde hd van artikel 24 van dit besluit van toepassing. 26. Beroep staat open: 1°. van de beslissing op een verzoek om rente; 2°. van de beslissing, waarbij een renté ingetrokken of verminderd wordt, waarbij bevolen wordt een rente geheel of voor een gedeelte niet aan den rentetrekker uit te keeren of uit te keeren in verstrekkingen in natura of aan een ander persoon ten behoeve van den rentetrekker, of waarbij geweigerd wordt zoodanig bevel in te trekken of te wijzigen, of een rente te verhoogen; 3°. tegen de vereffening van een rentekaart of tegen de weigering om te vereffenen. 27. 1. De termijn van beroep is een maand. Deze termijn vangt aan te loopen den dag na dien waarop de beslissing, waartegen beroep wordt ingesteld, is genomen. 2. Echter kan het beroep, bedoeld onder 3°. van artikel 26 van dit besluit, alleen worden ingesteld binnen 14 dagen na de kennisgeving of de uitreiking en kennisgeving in artikel 22 van dit besluit bedoeld. Onze Minister van Arbeid is belast met enz. Uitgegeven den achttienden September 1919. BESLUIT van den llden Juni 1917, (Staatsblad No. 460), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 2, 12 en 78 van de Beroepswet en in artikel 349 van de Invaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Justitie van 21 Mei 1917, Afdeeling A. S., no. 589; 218 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Gezien de artikelen, 2, 12 en 78 van de Beroepswet en artikel 349 van de Invaliditeitswet, alsmede artikel 40 van de wet van 1 Mei 1917 (Staatsblad no. 358) tot wijziging van de Beroepswet.; De Raad van State gehoord (advies van 5 Juni 1917 no.' 17); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister 9 9uni 1917, Afdeeling A.S. no. 628; Hebben goedgevonden en verstaan: Art. 1. Een raad van beroep zal gevestigd zijn in elk der na te melden gemeenten: Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, 's-Hertogenbosch en Roermond. 2. Behalve ter standplaats houden tevens op de navolgende zittingplaatsen terechtzittingen: de raad van beroep te Arnhem: te Zutphen en te Almelo; de raad van beroep te 's-Gravenhage: te Utrecht; , de raad van beroep te Groningen: te Leeuwarden en te Hoogeveen; de raad van beroep te 's-Hertogenbosch: te Breda en te Middelburg ; de raad van beroep te Roermond: te Heerlen. 3. Het rechtsgebied van eiken raad van beroep omvat de navolgende provinciën of deelen van provinciën: 1. raad van breoep te Amsterdam: de provincie NoordHolland; 2. raad van beroep te Rotterdam: het deel van de provincie Zuid-Holland, dat niet behoort tot het rechtsgebied van den raad van beroep te 's-Gravenhage; 3. raad van beroep te Arnhem: A. eerste deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Gelderland, gevormd door de gemeenten: Arnhem, Rheden, Rozendaal, Wageningen, Ede, Renkum, Doorwerth, Zevenaar, Herwen en Aerdt, Pannerden, Duiven, Westervoort, Didam, Eist, Huissen, Bemmel, Gent, Valburg, Resteren, Heteren, Hemmen, Dodewaard, Echteld, IJzendoorn, Tiel, Maurik, Lienden, Zoelen, Wadenoijen, öphemert, Waardenburg, Varik, Est en Opijnen, Haatten, Herwijnen, Vuren en Dalem, Geldermalsen, Buren, Buurmalsen, Deil, Beesd, Culenborg, Beusichem, Zaltbommel, Gameren, Zuüichem, Brakel, Poederoijen, Kerkwijk, Nederhemert, Ammerzoden, Hedel, Driel, Hurwenen, Rossum, BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 219 Heerewaarden, Druten, Wamel, Dreumel, Appeltern, Horssen, Bergharen, Ewijk, Nijmegen, Beuningen, Wijchen, Batenburg, Balgoy, Overasselt, Heumen, Groesbeek, Ubbergen, Millingen; B. tweede deel van het rechtsgebied: het overige deel van de provincie Gelderland (zittingplaats Zutphen); C. derde deel van het rechtsgebied: de provincie Overijsel (zittingplaats Almelo); 4. raad van beroep te 's-Gravenhage: A. eerste deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Zuid-Holland, gevormd door de gemeenten: 's-Gravenhage, Loosduinen, Rijswijk, Voorburg, Wassenaar, Leiden, Voorschoten, Zoeterwoude, Leiderdorp, Warmond, Oegstgeest, Sassenheim, Lisse, Hillegom, Noordwijkerhout, Noordwijk, Voorhout, Katwijk, Rijnsburg, Valkenburg, Alphen, Aarlanderveen, Nieuwkoop, Zevenhoven, Nieuwveen, ter Aar, Oudshoorn, Woubrugge, Rijnsaterwoude, Leimuiden, Alkemade, Koudekerk, Hazerswoude, Woerden, Rietveld, Bodegraven, Zwammerdam, Lange Ruige Weide, Hekendorp, Oudewater, Papekop, Waarder, Barwoutswaarder, Zoetermeer, Moercapelle, Bleiswijk, Bergschenhoek, Berkel en Rodenrijs, Zegwaard, Benthuizen, Stompwijk, Veur, Delft, Hof van Delft, Schipluiden, Vrijenban, Pijnacker, Nootdorp, Naaldwijk, 's-Gravénzande, de Lier, Monster, Wateringen; B. het tweede deel van het rechtsgebied: de provincie Utrecht (zittingsplaats Utrecht); 5. raad van beroep te Groningen: A. eerste deel van het rechtsgebied: de provincie Groningen ; B. tweede deel van het rechtsgebied: de provincie Friesland (zittingsplaats Leeuwarden); \ x C. derde deel van het rechtsgebied: de proyincie Drente (zittingplaats Hoogeveen); 6. de raad van beroep te 's-Hertogenbosch: A. eerste deel van het rechtsgebied : de provincie Noord-Brabant, met uitzondering van de gemeenten onder B genoemd; B. tweede deel van het rechtsgebied :het deel van de provincie Noord-Brabant gevormd door de gemeenten: Breda, Princen- iV. B. Men lette op de wetten betreffende wijziging van de grenzen van gemeenten, als: Alphen a]d Rijn c. a. ; Doetinchem ; Eindhoven c. a.; Maastricht c. a. WÊÊM 220 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. hage, Teteringen, Ginneken en Bavel, Chaam, Rijsbergen, Zundert, Etten en Leur, Tilburg, Gilze en Rijen, Alphen en Riel, BaarleNassau, Goirle, Hilvarenbeek, Diessen, Oosterhout, 's-Gravenmoer, Dongen, Terheyden, Roosendaal en Nispen, Rucphen en Vorenseinde, Hoeven, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel, Wouw, Bergen op Zoom, Halsteren, Woensdrecht, Huibergen, Ossendrecht, Putte, Steenbergen, Dinteloord en Prinsland, Nieuw-Vossemeer, Zevenbergen, Klundert, Willemstad, Fijnaart, en Heiningen, Standdaarbuiten, Geertruidenberg, Made en Drimmelen, Hooge en Lage Zwaluwe, Raamsdonk, Waspik (zittingsplaats Breda); C. derde deel van het rechtsgebied: de provincie Zeeland (zittingplaats Middelburg); 7. de raad van beroep te Roermond: A. eerste deel van het rechtsgebied: de provincie Limburg behalve de gemeenten onder B genoemd; B. tweede deel van het rechtsgebied: het deel van de provincie Limburg gevormd door de gemeenten Heerlen, Schaesberg, Nieuwenhagen, Eijgelshoven, Kerkrade, Voerendaal, Simpelveld, Bocholtz, Wittem, Vaals, Slenaken, Noorbeek, Mheer, Gulpen, Mesch, Eijsden, St. Geertruid, Rijckholt, Cadier, en Keer, Gronsveld, Oud-Vroenhoven, St. Pieter, Maastricht, Heer, Margraten, Wijlre, Schin op Geulle, Valkenburg, Oud-Valkenburg, Bemelen, Ambij, Berg en Terblijt, Houthem, Borgharen, Itteren, Bunde, Meerssen, Geulle, Ulestraten, Schimmert, Hulsberg, Klimmen, Ubach over Worms, Wijnandsrade, Hoensbroek, Amstenrade, Brunssum, Schinveld, Jabeek, Bingelrade, Merkelbeek, Nuth, Schinnen, Oirsbeek, Spaubeek, Beek, Elsloo, Stein, Urmond, Geleen; Munster-Geleen, Sittard, Broeksittard (zittingplaats Heerlen). 4. Ter zittingplaats van eenen raad van beroep worden ter terechtzitting die zaken behandeld, welke daar zouden behandeld zijn, indien het deel van het rechtsgebied van den raad, waarin de zittingsplaats is gelegen, het zelfstandig ressort van een daar gevestigden raad vormde. De voorzitter kan om bijzondere redenen, aan het belang Van eene goede behandeling der zaak ontleend, en mits daartegen bij partijen geen bezwaar bestaat, bepalen, dat de zaak in eene andere gemeente (standplaats of zittingplaats) ter terechtzitting zal worden behandeld, dan daarvoor krachtens het vorige hd zou zijn aangewezen. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 221 De terechtzittingen ter zittingplaats worden gehouden in het door Onzen Minister van Justitie aangewezen gerechtsgebouw. De voorzitter doet in de kennisgeving van den dag der bebehandeling van de zaak, die de griffier aan de partijen toezendt, de plaats van de behandeling vermelden. 5. De zaken, ter zittingplaats op de terechtzitting behandeld, worden ook daar in raadkamer afgedaan. De uitspraak in deze zaken kan elders plaats vinden, mits de voorzitter ter terechtzitting, bij de mededeeling van den dag, tevens de plaats van de uitsrpaak vermeldt. 6. De stukken betreffende zaken, welke op eene zittingplaats ter terechtzitting moeten worden behandeld, worden aldaar in het door Onzen Minister van Justitie aangewezen gerechtsgebouw gedurende den door de wet bepaalden tijd ter kosteloozeinzage van de belanghebbenden in afschrift nedergelegd. De tevens door Onzen Minister van Justitie aangewezen griffier van een gewoon gerecht ter zittingplaats zorgt voor de nederlegging te zijner griffie in het aangewezen gerechtsgebouw. De griffier van den raad van beroep zendt de stukken tijdig aan den aangewezen griffier. Deze zorgt voor de terugzending. Om gewichtige redenen kan de voorzitter van den raad van .beroep bepalen, dat alle of enkele oorspronkelijke stukken ter zittingplaats zullen worden nedergelegd. 7. De voorzitter van een raad van beroep, die ook buiten de standplaats zitting houdt, bepaalt, onder goedkeuring van Onzen Minister van Justitie, op welke dagen en uren de griffier van den raad zich op de zittingplaats of de zittingplaatsen in het door dezen Minister aangewezen gerechtsgebouw zal bevinden ter verschaffing van inhchtingen. 8. Indien geen andere raad van beroep bevoegd isk behooren de in de Ongevallenwet 1901 en in de Invahditeitswet bedoelde zaken ter kennisneming van den raad van beroep te 's-Gravenhage. 9. Van de leden-werkgevers en -werklieden en hunne plaatsvervangers van de onderstaande raden van beroep worden benoemd: 1. voor zoover betreft den raad van beroep te Arnhem: a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland: 14 leden-werkgevers en 14 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden; 222 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Overijsel: 10 leden-werkgevers en 10 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 2. Voor zoover betreft den raad van beroep te 's-Gravenhage: a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie ZuidHolland: 14 leden-werkgevers en 14 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in het onder dien raad ressorteerend deel der provincie gevestigden; b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht: 10 leden-werkgevers en 10 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 3. Voor zoover betreft den raad van beroep te Groningen: a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen: 10 leden-werkgevers en 10 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden; b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Friesland: 8 leden-werkgevers en 8 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden; c. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Drente: 6 leden-werkgevers en 6 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 4. Voor zoover betreft den raad van beroep te 's-Hertogenbosch: a. door de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland: 8 leden-werkgevers en 8 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden: b. door de Gedeputeerde Staten van de provincie NoordBrabant: 16 leden-werkgevers en 16 leden-werklieden en even zoovele plaatsvervangers uit de in die provincie gevestigden. 10. Indien een raad van beroep ook buiten de standplaats zitting houdt, draagt de voorzitter zorg den ontwerp-rooster, in artikel 24 der Beroepswet bedoeld, zoo in te richten, dat voor de verrichting van werkzaamheden op de stand- of zittingplaatsen zooveel mogelijk die leden-werkgevers en leden-werklieden (plaatsvervangers inbegrepen) worden aangewezen, welke' gevestigd zijn in het deel van het rechtsgebied, waarin de standof zittingplaats is gelegen. 11. Onze besluiten van den 8 sten December 1902 (Staatsblad nos. 210 en 212) zijn ingetrokken. 12. De Gedeputeerde Staten stellen vóór 1 December van het BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 223 jaar, met welks einde de van kracht zijnde ledenlijsten van de raden van beroep ophouden te gelden, nieuwe ledenlijsten vast. Zij zenden aan den griffier van den raad van beroep onverwijld afschrift van de voor zijnen raad vastgestelde lijsten. De griffier geeft aan de leden en de plaatsvervangende leden van de benoeming kennis en zorgt, dat de lijsten onverwijld in de Staiïtscourant geplaatst worden. Overgangsbepaling. 13. Voor de eerste maal geschiedt de vaststelling van de ledenlijsten overeenkomstig de nieuwe bepalingen vóór 16 Juli 1917. De Gedeputeerde Staten zenden aan Onzen Minister van Justitie onverwijld afschrift van de overeenkomstig het eerste lid van dit artikel vastgestelde ledenlijsten. Onze voornoemde Minister zorgt voor de kenmsgeving aan de benoemden en voor de plaatsing in de Staatscourant. Slotbepaling. Dit besluit treedt in werking met ingang van 16 Juli 1917. Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in fhet Staatsblad en gelijktijdig in de Staatcourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den 11 den Juni 1917. WILHELMINA. De Minister van Justitie, B. ORT. Uitgegeven den veertienden Juni 1917. De Minister van Justitie, B. ORT. BESLUIT van den 21sten November 1919, (Staatsblad No. 762), regelende de toelating tot de verzekering van personen, bedoeld in artikel 368 der Invaliditeitswet. Art. 1. Hij, die den leeftijd van 65 jaar reeds heeft bereikt en voldoet aan de voorwaarden gesteld in het eerste lid onder letters a, b en c van artikel 368 der Invahditeitswet, kan tot de verzekering worden toegelaten indien hij aannemelijk maakt dat hij 224 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. in het tijdvak van tien jaar, dat onmiddellijk vooraf gaat aan de vervuiling van zijn vijf en zestigste jaar, te zamen gedurende ten minste 156 weken in de termen van verzekeringsphcht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware, met dien verstande dat tusschen den datum, waarop hij het laatst arbeid in loondienst verricht heeft en den datum, waarop hij toelating tot de verzekering verzoekt, niet meer dan een jaar mag zijn verloopen. 2. Degeen die tot de verzekering, als in artikel 368 der Invahditeitswet bedoeld, wenscht te worden toegelaten dient een aanvrage bij den Raad van Arbeid in. De Raad van Arbeid onderzoekt de aanvrage zoo spoedig mogelijk en zendt deze, vergezeld van de noodige bewijsstukken en zijn advies, aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. Het bestuur der Bank beslist, na onderzoek, omtrent de toelating tot de verzekering en zendt van die beslissing bericht aan den Raad van Arbeid en aan den aanvrager. 3. In geval het bestuur der Rijksverzekeringsbank goedgevonden heeft den aanvrager tot de verzekering toe te laten maakt de Raad van Arbeid zoo spoedig mogelijk een rentekaart voor den aanvrager op en reikt hem deze uit. 4. Op de verzekering, ingevolge artikel 368 der Invahditeitswet gesloten, zijn de bepalingen der Invaliditeitswet en die der krachtens de Invahditeitswet gegeven, algemeene maatregelen van bestuur enKoninklijke en Ministerieele besluiten van toepassing. Onze Minister van Arbeid, . Enz. Uitgegeven den derden December 1919. TEKST van het Koninklijk besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad No. 330), tot uitvoering van artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 dier wet, zooals dat besluit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad No. 552)l), nader gewijzigd bij Koninklijk besluit van 17 Juni 1916, (Staatsblad No. 279). ') K. B. 8 Dec. 1914, Stb. no. 552. Art. XIII. De tekst van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Stb. no. 330), zooals het luidt na de bij dit besluit daarin gebrachte wijzigingen, wordt als bijlage bij dit besluit gevoegd. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 225 § 1. Algemeene bepalingen. Art. 1. (1) In dit besluit wordt verstaan onder: Onzen Minister: Onze Minister belast met de uitvoering van de Invaliditeitswet; tusschenpersoon: een persoon, aangewezen door Onzen Minister, om aanvragers eener rente, als-bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, behulpzaam te zijn. (2) In dit besluit wordt onder: „aanvrager" begrepen: „aanvraagster". 2. (1) In het belang van een richtige indiening en behandeling van verzoeken om rente, als bedoeld, in de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet, worden: a. door Onzen Minister voor iedere gemeente één of meer tusschenpersonen aangewezen; b. door Ons Commissiën aangewezen, ieder voor het door Ons bepaalde district. (2) De Commissiën dragen den naam van: „Rentecommissiën" en bestaan uit 3 leden, van wie één door Ons als voorzitter wordt aangewezen. Indien niet door Ons aan de Commissie een secretaris is toegevoegd, treedt het door Ons aangewezen hd der Commissie op als secretaris. (3) Aan de tusschenpersonen en aan de leden en de secretarissen der Commissiën wordt, naar door Ons vast te stellen bepalingen, een vergoeding toegekend. § 2. Van de indiening der verzoeken om rente. 3. Een rente, ingevolge artikel 370, kan niet eerder worden aangevraagd- dan twee maanden vóór het tijdstip, waarop de leeftijd van 70 jaar zal worden bereikt. 4. (1) Een rente, als bedoeld in artikel 370, wordt aangevraagd door indiening van een ingevuld en onderteekend formulier. (2) Zoodanige formulieren zijn voor een ieder kosteloos verkrijgbaar aan de hoofd-, hulp en bijkantoren der posterijen en waar zulks overigens door Onzen Minister mocht zijn bepaald. 5. (1) De invulling van het formulier geschiedt bij voorkeur door een tusschenpersoon. Alsdan wordt het bepaalde in de volgende leden van dit artikel in acht genomen. (2) De tusschenpersoon vult het formulier in, naar de opgaven en in tegenwoordigheid van den aanvrager. Echter doet hij het formulier niet eerder onderteekenen dan nadat hij — voor 15 226 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. zooveel noodig en mogelijk - de juistheid en volledigheid der opgaven heeft onderzocht; zijn de opgaven, naar zijn oordeel, onjuist of onvolledig, dan verzoekt hij den aanvrager, toe te stemmen in een wijziging of aanvulling der opgaven. Wordt deze toestemming verleend, dan worden de noodige wijzigingen of aanvullingen in het formulier aangebracht of wordt een nieuw formulier opgemaakt. In dat geval, zoomede indien geen wijziging of aanvulling van het formulier noodig was, wordt door den tusschenpersoon aan den voet van het formulier de verklaring gssteld en onderteekend: „nagegaan en juist bevonden . (3) Geeft de aanvrager zijn toestemming tot een wijziging of aanvulling van het formulier niet, dan laat de tusschenpersoon den aanvrager het formulier onderteekenen, doch deelt op een afzonderlijk blad mede, in welk opzicht de opgaven naar zijne meening onjuist of onvolledig zijn, alsmede dat en waarom de aanvrager heeft geweigerd, in de wijziging of aanvulling toe te stemmen. (4) De tusschenpersoon geeft den aanvrager inzage van het blad in het vorige hd bedoeld. Wordt het formuher, waarbij zulk een'blad behoort, niet door den tusschenpersoon ingediend, maar door den aanvrager zeiven, dan zendt de tusschenpersoon een duplicaat van het blad afzonderlijk aan den secretaris der Commissie. . c 6. De invulling van het formulier kan ook geschieden door ot namens den aanvrager, zonder medewerking van een tusschenpersoon. ... j 7. (1) Alvorens bij den secretaris der Commissie te worden ingediend, wordt het ingevulde formuher onderteekend. (2) De onderteekening geschiedt door den aanvrager. Heelt hij een wettelijken vertegenwoordiger, dan kan — met vermelding van die hoedanigheid — de aanvrage door dezen worden onderteekend. De handteekening kan worden vervangen dooreen kruis mits door een tusschenpersoon op het formuher wordt verklaard dat het kruis in zijn tegenwoordigheid is gesteld door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. (3) Is de aanvrager, eventueel diens wettelijke vertegenwoordiger, buiten staat tot het stellen van een kruis, dan geschiedt de onderteekening van het formulier door een tusschenpersoon. Deze verklaart dan op het formuher, door welke oorzaak de onderteekening niet kan geschieden door den aanvrager, eventueel door diens wettelijken vertegenwoordiger. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 227 8. (1) Door iederen tusschenpersoon wordt gehouden en dagelijks bijgehouden een register van de formulieren van aanvraag eener rente, als bedoeld in artikel 370 der Invahditeitswet, bij welker invulling hij behulpzaam is geweest. (2) De inschrijvingen in dit register geschieden onder een doorloopend volgnummer en vermelden: a. naam en adres, zoomede dag, maand, jaar en plaats van geboorte van den aanvrager; b. den dag, waarop het door den tusschenpersoon ingevulde formulier in diens tegenwoordigheid werd onderteekend; c. den dag ,waarop het formuher door den tusschenpersoon aan den secretaris der Commissie wordt gezonden; d. den dag, waarop door den tusschenpersoon het bewijs werd ontvangen, bedoeld in artikel 9, tweede hd; e. hetgeen den tusschenpersoon wenschelijk mocht voorkomen of hem ingevolge artikel 15, tweede hd, mocht zijn voorgeschreven. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de leden en den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon werkzaam is, alsmede van de personen, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aangewezen. 9. (1) Het ingevulde en onderteekende formuher wordt, met de bijbehoorende stukken, ingediend bij den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de aanvrager woont. Woont de aanvrager niet in Nederland, dan wordt, indien niet een tusschenpersoon het formuher indient, dit gezonden aan den secretaris der Commissie, die de aanvrager verkiest. Geschiedt de indiening door een tusschenpersoon, dan wordt het formuher, 'onmiddellijk nadat het onderteekend is, met de bijbehoorende stukken toegezonden aan den secretaris der Commissie, binnen welker gebied de tusschenpersoon werkzaam is. (2) De secretaris der Commissie zendt den aanvrager of diens wettelijken vertegenwoordiger zoomede den tusschenpersoon, door wien het formuher werd ingezonden, een bewijs van ontvangst, uiterlijk op den eersten werkdag na den dag, waarop hij het formuher ontving. § 3. Van de behandeling der verzoeken om rente bij de Commissie. 10. De Commissie onderzoekt, of de opgaven, in en bij het formulier verstrekt, voldoende zijn tot het uitbrengen van haar advies aan de Rijksverzekeringsbank. 228 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 11. Na afloop van het onderzoek wordt de aanvrage behandeld in de eerstvolgende vergadering der Commissie De Commissie vergadert niet meer dan éénmaal per maand, doch kan zoo dikwijls het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit verzoekt, een buitengewone vergadering houden tot behandeling van aanvragen. . (2) Een advies op een verzoek om rente mag niet worden vastgesteld dan wanneer ten minste twee leden der Commissie tegenwoordig zijn. De secretaris, geen lid zijnde, heeft een raadgevende stem. . . (3) Ieder aanwezig üd is verplicht een stem uit te brengen, behoudens wanneer de Commissie hem van die verplichting ontheft uit hoofde van de betrekking, waarin hij tot den aanvrager staat. (4) In het advies wordt vermeld, welke leden aan de stemming over het advies hebben deelgenomen en hoeveel leden vóór het advies hebben gestemd. (5) De minderheid doet in een afzonderlijk advies van haar gevoelen blijken. In dat advies wordt vermeld, van welk lid het afkomstig is. . ' (6) Staken de stemmen, dan worden beide gevoelens aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank medegedeeld. 12 Bij afwezigheid wordt de voorzitter der Commissie vervangen door het lid, daartoe door de Commissie in hare eerste voltallige vergadering aangewezen. De Commissie doet van die aanwijzing mededeeling van (lees: aan) Onzen Minister. 13 (1) Door den secretaris der Commissie worden de ingekomen aanvragen om rente ingevolge artikel 369 der Inyahditeitswet van een doorloopend volgnummer voorzien. Hetzelfde geschiedt ten aanzien van de aanvragen om rente ingevolge artikel 370 van genoemde wet. Voorts worden door hem gehouden en dagelijks bljfoh0eennregister van bij hem ingekomen aanvragen om rente, als bedoeld in artikel 369; 2°. een register van bij hem ingekomen aanvragen om rente, als bedoeld in artikel 370. (2) Ieder van deze registers vermeldt: a het nummer van het formulier van aanvrage, en naam en adres, zoomede dag, maand, jaar en plaats van geboorte van den aanvrager; b. de dagteekening der aanvrage; BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 229 c. den dag, waarop de aanvrage bij den secretaris inkwam; d. den dag, waarop het bewijs, bedoeld in artikel 9, tweede lid, aan den aanvrager of aan diens wettelijken vertegenwoordiger werd toegezonden; e. den naam van den tusschenpersoon, die de aanvrage behandelde ; /. den dag, waarop de "aanvrage in de vergadering der Commissie werd onderzocht en den dag, waarop de aanvrage, met het advies der Commissie, door hem naar de Rijksverzekeringsbank werd gezonden; g. den dag, waarop door die Bank ten aanzien van de aanvrage nadere inhchtingen werden verzocht en waarop door de Commissie aan dat verzoek werd gevolg gegeven; h. het geen der Commissie verder wenschelijk mocht voorkomen. (3) Het register moet steeds ter inzage zijn van de personen, door het bestuur der Rijksverzekeringsbank aangewezen. § 4. Van het bewijs der aanspraak op rente. 14. Door de Commissie worden bij haar advies gevoegd de stukken, waaruit de aanspraak op rente en het bedrag der rente kunnen blijken. In de gevallen, waarin het bestuur der Rijksverzekeringsbank dit noodig oordeelt, wordt een geboorteakte bij het advies gevoegd of na het advies aan dat bestuur gezonden. § 5. Slotbepalingen. 15. (1) De Commissie is verphcht, de inhchtingen in te winnen en de punten te onderzoeken, welke haar — hetzij in het algemeen, hetzij voor bijzondere gevallen, ook na toekenning eener rente, — door het bestuur der Rijksverzekeringsbank, in verband met de uitvoering der Invahditeitswet zijn aangegeven, alsmede de mededeelingen te doen, welke haar door dat bestuur worden gevraagd. (2) De tusschenpersonen zijn verphcht, zich te gedragen naar de aanwijzingen, hun gegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij werkzaam zijn, of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie. (3) Zij zijn verphcht om de inhchtingen in te winnen en de 230 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. punten te onderzoeken, welke hun voor ieder bijzonder geval, ook na toekenning eener rente, zijn aangegeven door de Commissie, binnen welker gebied zij werkzaam zijn, of door den voorzitter of den secretaris dier Commissie. Zij zijn mede verplicht om de mededeelingen te doen, welke hun door die Commissie, dien voorzitter of dien secretaris worden gevraagd. 16.' (1) Door Onzen Minister kunnen, voor de toepassmg van bepalingen uit dit besluit, formulieren en modellen worden vastGesteld. (2) Voor zoover door Onzen Minister voor bepaalde verrichtingen formulieren of modellen zijn vastgesteld, moet van die formulieren of modellen bij het doen dier verrichtingen worden gebruik gemaakt. Behoort bij het Koninklijk besluit van 8 December 1914, [Staatsblad no. 552). TEKST van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1913, (Staatsblad No. 334), houdende bepalingen betreffende vergoedingen toe te kennen aan de leden en de Secretarissen der Rentecommissiën en aan de tusschenpersonen voor de renten, bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, zooals dat besluit is gewijzigd bij Koninklijk besluit van 20 Maart 1914 (Staatsblad No. 156) en bij Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad No. 553)1), nader gewijzigd bij Koninklijk besluiten van 17 Juni 1916, Staatsblad (No. 278), 24 April 1918, (Staatsblad No. 265), 15 November 1918, (Staatsblad No. 591). 1. In dit besluit wordt onder: „Onzen Minister" verstaan: Onze Minister belast met de uitvoering der Invahditeitswet. 2. Aan den voorzitter eener Rentecommissie of diens plaatsvervanger wordt voor iedere, door hem bijgewoonde, vergadering der Commissie een vergoeding van / 8, aan ieder der overige ») K. B. 8 Dec. 1914, S. 553. Art. VIII. De tekst van Ons besluit yan 25 Juli 1913 Stb no. 334, zooals het luidt na de bij Ons besluit van 20 Maart 1914, Stb. no. 156 en bij dit besluit daarin gebrachte wijzigingen, wordt als bijlage dij dit besluit gevoegd. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 231 leden — daaronder niet begrepen een bd dat tevens secretaris is — een vergoeding van / 4 toegekend. 3. (1) Aan den secretaris der Commissie wordt door Onzen Minister over het jaar 1918 en volgende jaren een vergoeding toegekend naar reden van / 400 per jaar. Onze Minister kan voor een of meer Commissiën het bedrag van ƒ400 met ten hoogste / 100 verhoogen. (2) De Commissie geeft Onzen Minister de inhchtingen, welke deze noodig acht in verband met het bepaalde in het vorig lid. (3) Door Onzen Minister kan aan den secretaris ter bestrijding van bureaukosten een toelage worden toegekend naar reden van ten hoogste ƒ25 per jaar. Drukwerken worden door het bestuur der Rijksverzekeringsbank verstrekt. 4. (1) Aan den secretaris der Commissie worden door Onzen Minister gelden ter goede rekening verstrekt, ten einde daaruit te betalen de vergoedingen in artikel 2 bedoeld. (2) De secretaris is verphcht om de drie maanden aan Onzen Minister de verantwoording van de in het eerste hd bedoelde gelden toe te zenden. Zoolang dat niet is geschied, wordt de uitbetaling opgeschort van hetgeen den secretaris ingevolge artikel 3, zou toekomen. Onze Minister zendt de verantwoording aan de Algemeene Rekenkamer. 5. (1) Ter belooning van den arbeid der tusschenpersonen stelt Onze Minister ter beschikking van elke Commissie een bedrag van ƒ 3 voor iedere rente-aanvraag, door een tusschenpersoon behandeld, waarop door haar werd geadviseerd en waarop door de Rijksverzekeringsbank of bij onherroepelijk geworden beslissing, door den rechter in beroep, in het afgeloopen halfjaar gunstig is beshst. Op grond van bijzondere omstandigheden kan Onze Minister echter bepalen, dat het bedrag van ƒ3 voor het gebied van één of meer bepaalde Commissiën zal worden verhoogd tot ten hoogste ƒ 3.50. (2) Iedere Commissie doet, in de maanden Januari en Juli van ieder jaar, een voorstel omtrent de verdeeling van dat bedrag onder de tusschenpersonen, die in haar gebied werkzaam waren. Daarbij wordt als maatstaf van verdeeling aangenomen het aantal door iederen tusschenpersoon behandelde renteaanvragen, waarop door de Rijksverzekeringsbank in het afgeloopen tijdvak gunstig is beshst; met dien verstande echter, dat ook rekening mag worden gehouden met den verschillenden 232 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDrTETTSWET. arbeid, door de onderscheidene tusschenpersonen aan een gelijke aantal rente-aanvragen besteed. (3) Uit het voorstel, in het vorige lid bedoeld, moet blijken, hoeveel rente-aanvragen, waarop in het afgeloopen tijdvak gunstig is beslist, door iederen tusschenpersoon zijn behandeld. Wordt een verdeeling voorgesteld, die niet uitsluitend op het aantal dier rente-aanvragen is gegrond, dan wordt het voorstel met redenen omkleed. 6. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank doet aan Onzen Minister zoomede, voor zooveel betreft de door haar behandelde rente-aanvragen, aan iedere Commissie, in de eerste helft van de maanden Januari en Juli opgaaf van de door dat bestuur genomen gunstige beslissingen op aanvragen om rente, krachtens de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet. 7. Bij wijziging van het gebied van een of meer Rentecommissiën worden voor de toepassing van de voorgaande twee artikelen de werkzaamheden door tusschenpersonen vóór die wijziging verricht, waarvoor hun nog geen belooning is toegekend, geacht te zijn verricht in het gebied der Rentecommissie, waarbinnen zij na de wijziging werkzaam zijn. Behoort bij het Koninklijk besluit van 8 December 1914 (Staatsblad no. 553). BESLUIT van den lOden Augustus 1914, (Staatsblad No. 405), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, betreffende inlichtingen in verband met de toepassing van de artikelen 369 en 370 der Invaliditeitswet, gewijzigd bij K.B. van 16 Januari 1920, (Staatsblad No. 24). Gezien de artikelen 348, tweede hd, 369, 370 en 409 der Invahditeitswet (wet van den 5den Juni 1913, Staatsblad no. 205); Hebben goedgevonden en verstaan: Ons besluit van 21 Augustus 1913 (Staatsblad no. 357) in te trekken en te bepalen: Art. 1. De gemeentebesturen verstrekken de inhchtingen, welke door het bestuur der Rijksverzekeringsbank worden gevraagd in verband met de toekenning of betaalbaarstehing van renten, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 233 2. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank geeft van den naam en het adres en van den dag, de maand en het jaar van geboorte van ieder persoon, aan wien een rente, als bedoeld in artikel 369 of artikel 370 der Invahditeitswet is toegekend, kennis aan het bestuur der gemeente, waarbinnen deze persoon zijne woonplaats heeft. De kennisgeving vermeldt of de rentetrekker gehuwd is en, zoo ja, den naam en de woonplaats van den echtgenoot. Het bestuur der Rijksverzekeringsbank verstrekt de opgaven, in het eerste hd van dit artikel bedoeld, ook ten aanzien van hen, aan wie een rente als bedoeld in artikel 369 of artikel 370 der Invahditeitswet werd geweigerd, indien van de afwijzende beslissing in beroep werd gegaan. Het gemeentebestuur houdt aanteekening van de krachtens de voorgaande leden ontvangen opgaven. 3. Wanneer de in het vorig artikel bedoelde personen van woonplaats veranderen, overlijden of in het huwelijk treden, zendt het gemeentebestuur daarvan onmiddellijk aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. Indien gedurende een kalendermaand zich geen gevallen van verandering van woonplaats, overlijden of huwelijk van de in het vorig artikel bedoelde personen hebben voorgedaan, doet het gemeentebestuur vóór den 5den der volgende maand daarvan medêdeeling aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. 4. (Vervallen). 5. De opgaven, bedoeld in artikel 3, eerste lid, geschieden bij formulieren, waarvan de modellen worden vastgesteld door het bestuur der Rijksverzekeringsbank. Door die Bank worden de formulieren kosteloos aan de gemeentebesturen verstrekt. 6. Dit besluit treedt in werking op den tweeden dag na dien der dagteekening van het Staatsblad en van de Staatscourant, waarin het is geplaatst. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel is belast, .... Enz. Uitgegeven den dertienden Augustus 1914. 234 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. BESLUIT van den 26sten November 1919, (Staatsblad No. 774), tot uitvoering van artikel 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op rente, als bedoeld in artikel 373, derde lid, dier wet. Art. 1. Een rente als bedoeld in artikel 373 derde lid der Invahditeitswet, wordt aangevraagd door indiening van een ingevuld en onderteekend formuher bij den Raad van Arbeid. Het in het eerste lid bedoeld formuher wordt vastgesteld door Onzen Minister van Arbeid en kosteloos verkrijgbaar gesteld aan de kantoren van de Raden van Arbeid en waar zulks overigens door Onzen voornoemden Minister mocht worden bepaald. (Stct. 16 Dec. 1919 no. 264, zie hierna). 2. Bij de aanvraag wordt de loopende rentekaart overgelegd of medegedeeld, waarom dit niet geschiedt. Bedraagt het aantal der voor of door den aanvrager betaalde premiën minder dan 156, dan behooren bij de aanvraag tevens een of meer werkgeversverklaringen en eventueel nog andere bescheiden te worden gevoegd, welke aannemelijk kunnen maken, dat de aanvrager in het tijdvak van tien jaren, 'dat onmiddeUijk voorafgaat aan de vervulling van zijn vijf en zestigste jaar, te zamen gedurende 156 weken in de termen van verzekeringsplicht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware. Het in het tweede hd van artikel 1 bepaalde is op de werkgeversverklaring van toepassing. 3. Op de behandeling van de in dit besluit bedoelde aanvraag om rente zijn overigens de artikelen 137 tot en met 143 der Invahditeitswet, behoudens het bepaalde in het volgende artikel, van toepassing. ^ ■ 4. De Raad van Arbeid onderzoekt of de wachttijd, bedoeld in het eerste lid van artikel 373 der Invahditeitswet, vervuld is. Is de wachttijd vervuld, dan onderzoekt hij de juistheid der in de aanvraag en in de daarbij gevoegde bescheiden verstrekte gegevens en bevordert zoo mogelijk de inzending van meerdere werkgeversverklaringen en andere bescheiden, wanneer naar zijn oordeel de overgelegde stukken niet voldoende zijn om aannemelijk te maken, dat de aanvrager in het tijdvak van tien jaren, dat onmiddellijk voorafgaat aan de vervulling van zrjn vijf en zestigste jaar, te zamen gedurende 156 weken in de termen BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 235 van verzekeringsplicht zou zijn gevallen, indien de verzekering bij den aanvang van dat tijdvak reeds ingevoerd ware. De Raad van Arbeid zendt vervolgens de aanvraag met alle daarbij overgelegde stukken en zijn advies aan het bestuur der Rijksverzekeringsbank. Onze Minister van Arbeid is belast, enz. Uitgegeven den elfden December 1919. BESCHIKKING van den Minister van Arbeid, voorkomende in de Nederlandsche Staatscourant van 16 December 1919, No. 264. De Minister van Arbeid; Gezien de artt. 1, tweede lid, en 2, tweede lid, van het Koninklijk besluit van 26 November 1919 [Staatsblad no. 774), ter uitvoering van art. 375, eerste lid, van de Invaliditeitswet, voor zooveel die bepaling betrekking heeft op rente, als bedoeld in art. 373, derde lid, dier wet; Heeft goedgevonden vast te stellen: 1°. het formuher van aanvraag eener rente, als bedoeld in het eerste lid van art. 1 van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde model I; 2°. het formuher der werkgeversverklaring, als bedoeld in het eerste hd van art. 2 van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde model II. Dit formuher moet door den verzekerde ingevuld en onderteekend worden ingeleverd bij den Raad van Arbeid. De toezending kan portvrij per post geschieden. Bijlagen RAAD VAN ARBEID TE RENTEKAART Werkgeversverklaringen: Rentenummer van aanvrager: INVALIDITEITSWET. Formulier van aanvraag tot het bekomen van eene Ouderdomsrente, indien het aantal der voor of door den aanvrager betaalde premiën minder dan 156 bedraagt (artikel 373, derde lid, der invaliditeitswet). 236 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET- Deze aanvraag kan namens den verzekerde door eem gemachtigde worden gedaan. Ook kan zij, op verzoek van den verzekerde, ten kantore van den Raad van Arbeid of door een persoon, door dien Raad aangewezen, worden opgemaakt. De ondergeteekende vraagt een ouderdomsrente, als bedoeld in art. 373,. 3de lid, der Invaliditeitswet. Ter beoordeeling van die aanvraag geeft hij /zij de volgende inlichtingen. 1. Naam en voornamen (voluit) en beroep (bij weduwen ook den naam van den man in te vullen). 2. Geslacht (mannelijk of vrouwelijk). 3. Dag, maand, jaar en plaats uwer (sic.) geboorte. 4. Woonplaats (gemeente, straat, gracht enz. en huisnummer invullen). (Indien gij verhuist, binnen de gemeente, naar eene andere gemeente of naar het buitenland, wordt gij in uw eigen belang verzocht, daarvan onmiddellijk mededeeling te doen aan den Raad van Arbeid; bij in gebreke daarvan bestaat er kans op vertraging in de uitbetaling der u toekomende rente). 5. Gehuwd? (Ook met „ja" te beantwoorden als men van tafel en bed gescheiden is.) 6. Indien gij gehuwd zijt, welke zijn dan naam, voornamen, beroep, woonplaats en plaats, dag, maand en jaar van geboorte van uw echtgenoote() ? 7. Hebt gij in het tijdvak van 10 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het bereiken van den leeftijd van 65 jaar, arbeid voor anderen verricht? 8. Hoeveel weken te zamen werd door u van uw 55ste tot uw 65ste jaar arbeid verricht voor anderen? Bij wien (wie) en waar geschiedde de arbeid? Hoe lang bij ieder? Tegen welk loon? (Onder loon worden ook begrepen fooien, huisvesting, levensmiddelen, kleeding, brandstoffen, enz.) Verzocht wordt bij de aanvraag zooveel mogelijk verklaringen over te leggen van de werkgevers bij wie vorenbedoelde arbeid werd verricht. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 237 9. Werd tusschen uw 55ste en 65ste jaar uw arbeid door ziekte onderbroken, zoo ja, wanneer ongeveer? En hoe lang heeft iedere ziekte geduurd? (Alleen in te vullen wanneer niet aan te toonen is, dat in het 10-jarig tijdvak 156 weken in loondienst is gewerkt.) 10. Waart gij zelf of was uw echtgenoot(e) tusschen uw 55ste en 65ste jaar aangeslagen in de vermogensbelasting of in de bedrijfs- of in de Rijksinkomstenbelasting naar een inkomen van meer dan 2000 gulden. Zoo ja, over welk belastingjaar of welke belastingjaren? 11'. Is uw echtgenoot(e) reeds in het genot van eene rente krachtens art. 369 of art. 370 der Invaliditeitswet of van een uitkeering, welke hem/haar in de plaats daarvan uit 's Rijks kas is verleend, dan wel van eene rente krachtens art. 26 of art. 28 der Ouderdomswet 1919, zoo ja, welke datum en welk nummer draagt de beslissing, waarbij die rente of uitkeering werd verleend? 12. Wenscht gij iemand aan te wijzen, die door u gemachtigd wordt om bij verhindering van u zelf voor u de rente te ontvangen, zoo ja, wie(n) ? Verder noodig of wenschelijk geoordeelde inlichtingen. Het vorenstaande naar waarheid ingevuld. , den 19 , (Onderteekening van aanvrager) De laatste rentekaart met renteboekje moet bij deze aanvraag gevoegd worden. N.B. Opzettelijk onware inlichtingen worden gestraft volgens de wet. Advies van den Raad van Arbeid. RIJKSVERZEKERINGSBANK. (Uitvoering Invaliditeitswet). Werkgeversverklaring. De ondergeteekende (1) van beroep (2) wonende te (3) verklaart bij dezen, dat de arbeider (4) van beroep (5) 238 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. wonende te (6) • in het tijdvak tusschen (7) en (7) gedurende (8) . .'. weken als (9) • • • ; in loondienst bij hem is werkzaam geweest tegen een (10) loon van (11) gulden, onder opmerking (12) Aldus op den 19 . . (13) te (14) naar waarheid *) opgemaakt en afgegeven om als bewqsstuk te dienen, tegenover den Raad van Arbeid of tegenover het bestuur der Rijksverzekeringsbank, ter zake van eene aanvrage om ouderdomsrente als bedoeld bij art. 373, lid 3, der Invaliditeitswet, ten behoeve van den arbeider v«#rnoemd. (15) (1) Naam van den werkgever. (2) Beroep van den werkgever. "f *7 J, (3) Woonplaats van den werkgever. (4) Voornamen en naam van den aanvrager. (5) Beroep van den aanvrager. (6) Woonplaats van den aanvrager. (7) Tijdsruimte waarover de verklaring loopt. N.B. De verklaring moet loopen over arbeid verricht tusschen den S5sten en 65sten verjaardag van den aanvrager. Verklaringen, loopende over andere termijnen, verzwaren het onderzoek der aanvragen. (8) Aantal kalenderweken, waarin tegen loon arbeid is verricht. Hierbij dient opgemerkt, dat de aanvrager in het op te geven tijdvak niet iederen werkdag tegen loon moet hebben gearbeid, doch dat het reeds voldoende is, indien hij - in dien tijd in elke week één of meer dagen tegen loon heeft gewerkt, zooals b.v. de kellner, die alleen Zondags in een café werkzaam is, of de schrijver, die één avond per week tegen loon schrijfwerk verricht. De weken behoeven niet onmiddellijk op elkander te volgen. (9) Beroep, waarin de aanvrager werkzaam was. (10) Te vermelden: dag-, week-, maand- of jaarloon. (11) Bedrag van het loon. (12) Opmerkingen of toelichtingen, welke door hem, die de verklaring aflegt, noodig worden geoordeeld. (13) Datum der verklaring. (14) Woonplaats van den werkgever. (15) Onderteekening van den werkgever. *) Elke opzettelijke onvolledige of onware opgave of inlichting wordt volgens de wet gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden (Art. 395 I. W.). besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 239 BESLUIT van 12 December 1914 No. 36 (Staatscourant 19 December 1914 No. 298). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Financiën van 10 December. 1914, no. 3551, afdeehng Arbeidersverzekering; Gelet op artikel 375 van de Invahditeitswet en op artikel 2 van Ons besluit van 19 Juh 1913 (Staatsblad no. 330), gewijzigd bij Ons besluit van 8 December 1914 (Staatsblad no. 552); . Hebben goedgevonden en verstaan; met ingang van 1 Januari 1915: I. in te trekken Onze besluiten van 29 Juh 1913 no. 46, 9 Augustus 1913 nos. 57 en 92, 23 Augustus 1913 no. 51, 16 October 1913 no. 43, 11 November 1913 no. 48, 27 Februari 1914 no. 59, 5 Maart 1914 no. 2, 27 juni 1914 no. 61, 13 Juh 1914 no. 29 en 15 October 1914 no. 40; II. aan de voorzitters, leden en secretarissen der Rentecommissiën, bij Onze zooeven genoemde besluiten benoemd, Onzen dank te betuigen voor de door hen als zoodanig bewezen diensten; III. te bepalen, dat — ten behoeve van de voorbereiding van beslissingen op verzoeken om rente, als bedoeld in de artikelen 369 en 370 der Invahditeitswet — het Rijk wordt verdeeld in de volgende districten: 1. Maastricht omvattende de gemeenten:*) Amby, Mheer, Amstenrade, Monfort, Beek (L.), Munstergeleen, Bemelen, Nieuwenhagen, Berg en Terblijt, Nieuwstad, Bingelrade, Noorbeek, Bocholtz, Nuth, Borgharen, Obbicht en Papenhoven, Born, St. Odiliënberg, Broek Sittard, Ohé en Laak, Brunssum,2) Oorsbeek,2) *) n.b. Men lette op de wetten betreffende wijziging van de grenzen van gemeenten als Alphen a/d. Rijn, Doetinchem, Eindhoven, Maastricht, enz. *) Men zie de voortzetting der alphabetische volgorde op de volgende bladzijden. 240 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Bunde, Echt, Eygelshoven, Eysden, Elsloo, St. Geertruid, Geleen, Geulle, Grevenbicht, Gronsveld, Gulpen, Heer, Heerlen, Hoensbroek, Houthem, Hulsberg, Itteren, Jabeek, Kadier en Keer, Kerkrade, Klimmen, Limbricht, Linne, Maasbracht, Maastricht, Margraten, Meerssen, Merkelbeek, Mesch, 2. Venlo omvattende de Aarle-Rixtel, Arcen en Velden, Asten, Baexem, Bakel ca., Beegden, Beek en Donk, Beesel, Belfeld, Oud-Valkenburg, Oud-Vroenhoven, St. Pieter, Posterholt, Roosteren, Ryckholt, Schaesberg, Schimmert, Schinnen, Schin op Geulle, Schinveld, Simpelveld, Sittard, Slenaken, Spaubeek, Stein, Stevensweert, Susteren, Ubach over Worms, Ulestraten, Urmond, Vaals, Valkenburg, Voerendaal, Vlodrop, Wittem, Wijlré, Wijnandsrade. gemeenten:1) Maarheeze, Maasbree, Maasniel, Meerloo, Meijel, Melick en Herkenbosch, Mierlo, Nederweert, Neer, ') Zie noten op blz, 239. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 241 Broekhuizen, Neeritter, Budel, Nuenen, Buggenum, Nunhem, Deurne c.a., Roermond, Gemert, Roggel, Grathem, Sevenum, Grubbenvorst, Soerendonk c.a., Haelen, Someren, Heel en Panheel, Stiphout, Helden, Stramproy, Helmond, Swalmen, Herten, Tegelen, Heythuizen, Thorn, Horn, Venlo, Horst, Venray, Hunsel, Vlierden Ittervoort, Wanssum, Kessel, Weert, Ljerop, Wessem. Lieshout, 3. 's Hertogenbosch omvattende de gemeenten:») Aalst (N.-B.), ' Luikgestel, Beers, Maashees c. a., Bergeik, St. Michielsgestel, Bergen (L.), Mül c. a., Berhkum (N.-B.), Mierde (Hooge en Lage), Best, Mook, Beugen c. a., St. Oedenrode, Bladel c. a., Oeffeit, Boekei, Oerle, Borkel c. a., Oirschot, Boxmeer, Oostelbeers c. a., Boxtel, Oploo c. a., Cuyck c. a., Ottersum, Diessen, Reuzel, Dinther, Riethoven, Dommelen, Rosmalen, Duizel c. a., Sambeek, Den Dungen, Schijndel, ') Zie noten op blz. 239. 16 242 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET, Eersel, Eindhoven, Empel en Meerwijk, Engelen, Erp, Esch, Escharen, Gassel, Geldrop, Gennep, Gestel c. a., Haps, Hees wijk, Heeze, 's Hertogenbosch, Hoogeloon c. a., Leende, Liempde, Linden, 4. Tilburg omvattende Almkerk, Alphen (N.-B.), Andel (N.-B.), Baardwijk, Baarle-Nassau, Berkel (N.-B.), Besoijen, Bokhoven, Capelle (N.-B.), Cromvoirt, Dongen, Drongelen c. a., Drunen, Dussen c. a., Geertruidenberg, Giessen, Gilze-Rijen, Goorle, 's Gravenmoer, Haaren, ïj Zie noten op blz. 239. Son en Breugel, Stratum, Strijp, Tongelre, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven c. a., Vessem c. a., Vierlingsbeek, Vught, Waahe, Wanroy, Westerhoven, Woensel, Zeeland, Zeelst, Zes gehuchten, gemeenten: *) Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Made en Drimmelen, Meeuwen c. a., Moergestel, Nieuwkuyk, Oisterwijk, Oosterhout, Oudheusden, Raamsdonk, Rijswijk (N.-B.), Sprang, Tilburg, Udenhout, Veen c. a., Vlijmen, Vrijhoeven-Kapelle, Waalwijk, Waspik, BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Hedikhuizen, Heesbeen c. a., Helvoirt, Herpt, 5. Breda omvattende de Bergen op Zoom, Breda, Chaam, Dinteloord, Etten en Leur, Fijnaart c. a., Ginneken c. a., Halsteren, Hoeven, Huij bergen, Klundert, Nieuw Vossemeer, Ossendrecht, Oudenbosch, Oud en Nieuw Gastel, 6. Vlissingen omvattende Aagtekerke, Aardenburg, Arnemuiden, Axel, Biervhet, Biggekerke, Boschkapelle, Breskens, Cadzand, Glinge, Domburg, Eede, Graauw c. a., Grijpskerke, Groede, Hengstdijk, Hoek, Hontenisse, *) Zie de noten op blz. 239. Werken (de) c. a., Werkendam, Wijk en Aalburg, Woudrichem. gemeenten:*) Prmcenhage, Putte, Roosendaal, Rucphen c. a., Rijsbergen, Standdaarbuiten, Steenbergen c. a., Terheyden, Teteringen, Wülemstad, Woensdrecht, Wouw, Zevenbergen, Zundert, Zwaluwe (Hooge en Lage). de gemeenten:*) Middelburg, Neuzen (ter), Nieuw en St. Joosland, Nieuwvhet, Oostburg, Oost- en West Souburg, Oostkapelle, Ossenisse, Overslag, Philippine, Retranchement, Ritthem, Sas van Gent, Schoondijke, Serooskerke (W.), Sluis, Stoppeldijk, Veere, 243 244 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET» Hoofdplaat. Hulst, IJzendijke, St. Janssteen, Koewacht, Koudekerke, St. Kruis, St. Laurens, Meliskerke, '7. Goes omvattende St. Annaland, Baarland, den Bommel, Borsselen, Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Colijnsplaat, Dirksland, Dreischor, Driewegen, Duivendijke, Eikerzee, Ellemeet, Ellewoutsdijk, Goedereede, Goes, 's Gravenpolder, Haamstede, 's Heer Abtskerke, 'sHeer Arendskerke, 's Heerenhoek, Heinkenszand, Herkingen, • Hoedekenskerke, Kapelle, Kats, Kattendijke, Kerkwerve, Kloetinge, •) Zie de noten op blz. 239. Vlissingen, Vrouwenpolder, Waterlandkerkje, Westdorpe, Westkapelle, Zaamslag, Zoutelande, Zuiddorp, Zuidzande. gemeenten:1) jyienssant, Middelharms, Nieuwerkerk, Nieuwe Tonge, Nisse, Noordgouwe, Noordwelle, - Ooltgensplaat, Oosterland, Ouddorp, Oudelande, Oude Tonge, Oud-Vossemeer, Ouwerkerk, Ovezande, St. Philipsland, Poortvhet, Renesse, Rüland-Bath, Scherpenisse, Schor e, Serooskerke (S.), Sommelsdijk, Stad a/h. Haringvhet, Stavenisse, Stellendam, Tholen, Waarde, Wemeldinge, Wissekerke, BESÏ.ÏDTTEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 245 Kortgene, Wolphaartsdijk, Krabbendijke, Yerseke, Kxuiningen, Zierikzee, St. Maartensdijk, Zonnemaire. 8. Nijmegen omvattende de gemeenten: *) Alem c. a., Heumen, Appeltern, Horssen, Balgoij, Huisseling c. a. Batenburg, Lith, Bemmel, Lithoijen, Borgharen, Megen c. a., Berghem, Millingen, Beuningen, Nijmegen, Deursen c. a., Nisteirode, Dieden c. a., Nuland, Druten, Oijen c. a., Eist (G.), Oss, Ewijk, Overasselt, Geffen, Pannerden, Gent, Ravenstein, Grave, Reek, Groesbeek, Schaijk, Heesch, Ubbergen, Herpen, Velp (N.-B.), Herwen en Aaerdt, Wijchen, 9. Tiel omvattende de gemeenten:1) Ammerzoden, Hurwenen, Beesd, IJzendoorn, Beusichem, Kerkwijk, Brakel, Kesteren, Buren, Lienden, Buurmalsen, Maurik, Culenborg, Nederhemert Deil, Ophemert, Dodewaard, Poederoijen, Dreumel, Rossum, Driel (Kerk), Tiel, Echteld, Valburg, Est en Opijnen, Varik, Gameren, Vuren ') Zie de noten op blz, 239. 246 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Geldermalsen, Haaften, Hedel, Heerewaarden, Hemmen, Herwijnen, Heteren, 10. Schoonhoven omvattende Alblasserdam, Ameide, Ammerstol, Arkel, Asperen, Benschop, Bergambacht, Berkenwoude, Bleskensgraaf, Brandwijk, Everdingen, Giessendam, Giessen-Nieuwkerk, Gorinchem, Gouderak, Goudriaan, Groot-Ammers, Haastrecht, Hagestein, Hardinxveld, Hei- en Boeicop, Heukelum, Hoenkoop, Hoog-Blokland, Hoornaar, IJsselstein, Jaarsveld, Kedichem, Krimpen a/d IJssel, Krimpen a/d Lek, Langerak, *) Zie de noten op blz. 239. Waardenburg, Wadenoyen, Wamel, Zaltbommel, Zoelen, Zuilichem. de gemeenten:1) Leerbroek, Leerdam, Lekkerland, Lexmond, Lopik, Meerkerk, Molenaarsgraaf, Montfoort, Nieuwland, Nieuw Lekkerland, Nieuwpoort, Noordeloos, Ottoland, Oud-Alblas, Ouderkerk a/d. IJssel, Papendrecht. Peursum, Polsbroek, Schelluinen, Schoonhoven, Schoonrewoerd, Shedrecht, Stolwijk, Streefkerk, Tienhoven (Z.-H.), Vianen, Vhst, Wijngaarden, Wüleskop, Wilhge Langerak. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 247 11. Dordrecht omvattende Barendrecht, Dordrecht, Dubbeldam, Goudswaard, 's-Gravendeel, Heerjansdam, Heinenoord, Hendrik-Ido-Ambacht, Hoogvhet, IJsselmonde, Klaaswaal, Maasdam, Mijnsheerenland, de gemeenten:l) Nieuw-Beijerland, Numansdorp, Oud-Beijerland, Pernis, Piershil, Poortugaal, Puttershoek, Rhoon, Ridderkerk, Strijen, Westmaas, Zuid-Beijerland, Zwijndrecht. 12. Rotterdam I omvattende het gedeelte der gemeente Rotterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten*) Rotterdam I en II, zoomede de gemeenten: *) Overschie, Hülegersberg, Schiebroek, Capelle a/d IJssel. 13. Rotterdam II omvattende het gedeelte der gemeente Rotterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten Rotterdam III, IV en V. *) 14. Delft omvattende de gemeenten:1) Abbenbroek, Benthuizen, Bergschenhoek, Berkel (Z.-H.), Bleiswijk, Brielle, Delft, Geervliet, Gouda, 's-Gravezande, Heenvliet, Hekehngen, Hellevoetsluis, Hoek van Holland (Rotterdam), Hof van Delft, Nieuwenhoorn. Nieuwerkerk a/d. IJssel, Nieuw Helvoet, Nootdorp, Oostvoorne. Oudenhoorn, Pijnacker, Rockanje, Rozenburg, Schiedam, Schipluiden, Spijkenisse, Vierpolders, Vlaar dingen, Vlaardinger-Ambacht, Zie de noten op blz. 239. ') Men leze op de sedert gewijzigde Kieswet. 248 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Kethel en Spaland, Vrijenban, Lier (de), Wateringen, Maasland, Zegwaard, Maassluis, Zevenhuizen, Moerkapelle, Zoetermeer, Monster, Zuidland, Moordrecht, Zwartewaal. Naaldwijk, 15. 'sGravenhage omvattende de gemeenten:1) 's Gravenhage, ^.v'-; Rijswijk (Z.-H.), Loosduinen, Voorburg. 16. Leiden omvattende Aar (ter), Aarlanderveen, Alkemade, Alphen (Z.-H.), Barwouts waarder, Bodegraven, Boskoop, Hazerswoude, Hekendorp, Hülegom, Kamerik, Katwijk a/Zee, Koudekerk, Lange Ruige Weide, Leiden, Leiderdorp, Leimuiden, Lisse, Nieuwkoop, Nieuwveen, Noordwijk-binnen, Noordwijkerhout, Oegstgeest, de gemeenten:1) Oudewater, Oudshoorn, , Papekop, Reeuwijk, .-'v? Rietveld, Rijnsaterwoude, Rijnsburg, Sassenheim, Stompwijk, Valkenburg (Z.-H. Veur, Voorhout, Voorschoten, Waarder, Waddinxveen, Warmond, Wassenaar, Woerden, Woubrugge, Zegveld, Zevenhoven, Zoeterwoude, -:{>t! Zwammerdam, 17. Utrecht omvattende de gemeenten:1) Achttienhoven, Maarsseveen, Amersfoort, Maartensdijk, ») Zie de noten op blz. 239. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 249 Baarn, Bildt (de), Breukelen-Nijenrode, Breukelen-St. Pieter, Bunnik, Bunschoten, Cothen, Doorn, Driebergen, Eemnes, Haarzuilens (de). Harmeien, Hoogland, Houten, Jutfaas Kockengen, Laag-Nieuwkoop, Langbroek, Leersum, Leusden, Linschoten, Loenen (Ut.), Loenersloot, • Loosdrecht, Maarn, Maarssen, 18. Alkmaar omvattende Abbekerk, Alkmaar, Andijk, Anna Paulowna, Avenhorn, Barsingerhorn, Beets (N.-H.), Bergen (N.-H.), Berkhout, Blokker, Bo venkarspel, Broek op Langendijk, Castricuni, *j Zie de noten op blz; 239. Mijdrecht, Nichtevecht, Odijk, Oudenrijn, Rijsenburg, Ruwiel, Schalkwijk, Snelrewaard, Soest, Stoutenburg, Tienhoven (Ut.), Tuil en 't Waal, Utrecht, Veldhuizen, Vinkeveen en Waverveen Vleuten, Vreeland, Vreeswijk, Werkhoven, Westbroek, Wijk bij Duurstede, Wilnis, Woudenberg, Zeist, Zuilen. de gemeenten: *) Obdam, Opmeer, Opperdoes, Oterleek, Oudendijk, Oude Niedorp, Oudkarspel, Oudorp, St. Pancras, Petten, Schagen, Schellinkhout, Schermerhorn, 250 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Egmond aan Zee, Schoorl, Egmond-binnen, Spanbroek, Enkhuizen, Sijbecarspel, Grootebroek, Texel, Harenkarspel, Twisk, Heer Hugowaard, Urk, Heüo, Ursem, Helder, Venhuizen, Hensbroek, Vlieland, Hoogkarspel, Warmenhuizen, Hoogwoud, Wervershoof, Hoorn, Westwoud, Kallantsoog, Wieringen, Koedijk, Wieringerwaard, Linunen, Wijdenes, St. Maarten, Winkel, Medemblik, Wognum, Midwoud, Zijpe, Nibbixwoud, Zuid Scharwoude, Nieuwe Niedorp, Zwaag. Noord Scharwoude, 19. Haarlem omvattende de gemeenten:1) Assendelft, Krommenie, Bennebroek, Schoten, Beverwijk, Spaarndam, Bloemendaal, Uitgeest, Haarlem, Velsen, Haarlemmerhede c. a., Wijk aan Zee en Duin, Haarlemmermeer, Wormerveer, Heemskerk, Zandvoort. Heemstede, 20. Amsterdam I omvattende het gedeelte der gemeente Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten *) Amsterdam I, II en III, zoomede de gemeente Watergraafsmeer. 21. Amsterdam II omvattende het gedeelte der gemeente Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten ■) Amsterdam IV, V en VI. 22. Amsterdam III omvattende het gedeelte der gemeente ') Zie de noten op blz. 239. ') Zie de noot op blz. 247. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 251 Amsterdam, vallende binnen de grenzen van de kiesdistricten') Amsterdam VII, VIII en IX. 23. Amsterdam {buitengemeenten) omvattende de gemeenten: *) Aalsmeer, Middelie, Abcoude-Baambrugge, Monnikendam, Abcoude-Proostdij, Muiden, Akersloot, Naarden, Ankeveen, Nederhorst-den Berg, Beemster, Nieuwendam, Blaricum, Nieuwer-Amstel, Broek in Waterland, Oosthuizen, Buiksloot, Oostzaan, Bussum, Ouder-Amstel, Diemen, Purmerend, Edam, Ransdorp, Graft, Rijp (de), 's Graveland, Schermer (Z. en N.), Hilversum, Sloten (N.-H.), Huizen, Uithoorn, llpendam, Warder, Jisp, Weesp, Katwoude, Weespercarspel, Koog a/d Zaan, Westzaan, Kortenhoef, Wijde Wormer, Kwadijk, Wormer, Landsmeer, Zaandam, Laren (N.-H.), Zaandijk. Marken, 24. Arnhem omvattende de gemeenten:!) Amerongen, Hummelo, Angerlo, Renkum, Arnhem, Renswoude, Barneveld, Rheden, Bergh-'s Heerenbergh, Rhenen, Didam, Rozendaal (G.), Doesburg, Scherpenzeel (G.), Doetinchem-Ambt, Veenendaal, Doetinchem-Stad, Wageningen, Doorwerth, Wehl, 1) Zie de noot op blz. 247. ») Zie de noten op blz. 239. 252 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Duivert, Westervoort, Ede, Wisch, Gendringen, Zelhem, Hoevelaken, Zevenaar. Huissen, 25. ZwolU omvattende de gemeenten: Apeldoorn, Nieuw Leuzen, Blankenham, Nijkerk, Blokzijl, Oldebroek, Doornspijk, Oldemarkt, Elburg, Putten, Epe, Staphorst, Ermelo, Steenwijk, Genemuiden, Steenwijkerwold, Giethoorn, Vollenhove (ambt). Grafhorst, Vollenhove (stad), Harderwijk, Voorst, Hasselt, Wanneperveen, Hattem, Wilsum, Heerde, Zalk en Veecaten, IJsselmuiden, Zwartsluis, Kampen, Zwolle, Kamperveen, Zwollerkerspel. Kuinre, 26. Hengelo omvattende de gemeenten:1) Aalten, Hengelo (O.), Borculo, Laren (G ). Borne, Lichtenvoorde Brummen, Lochem, Delden (Ambt), Markelo, Delden (Stad), Neede, Diepenheim, Rijssen, Dinxperlo, Ruurloo, Eibergen, Steenderen, Goor, Vorden, Gorssel, Warnsveld, Groenlo, Winterswijk, Haaksbergen, Zutphen. Hengelo (G.), >} Zie de noten op blz. 23?. BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 253 27. Almelo omvattende de gemeenten.:.1). Almelo, Holten, Avereest, Lonneker, Bathmen, Losser, Dalfsen, Oldenzaal, Denekamp, Olst, Deventer, Ommen (Ambt-), Diepenveen, Ommen (Stad-), Enschedé, Ootmarsum, Gramsbergen, Raalte, Ham (den), Tubbergen, Hardenberg (Ambt), Vriezen veen, Hardenberg (Stad), Weerselo, Heino,. Wierden, Hellendoorn, Wijhe. 28. Assen omvattende de gemeenten:1) Anlo, Odoorn, Assen, Oosterhesselen, Beilen, Peize, Borger, Roden, Coevorden, Rolde, Dalen, Ruinen, Diever, Ruinerwold, Dwingelo, Schoonebeek (Oud- en Nieuw-), Eelde, Sleen, Emmen, Smilde, Gasselte, Vledder, Gieten, Vries, Havelte, Westerbork, Hoogeveen, . Wijk (de), Meppel, Zuidlaren, Norg, Zuidwolde (D.), Nijeveen, , Zweelo. 29. Aengwirden (Heerenveen) omvattende de gemeenten:') Achtkarspelen, Schoterland, Aengwirden, Smallingerland, Haskerland, Tietjerksteradèel, Lemsterland, Utingeradeel, Oost-Stellingwerf, West-Stellingwerf. Opsterland, ') Zie de noten op blz. 239. 254 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 30. Sneek omvattende de gemeenten:1) Baarderadeel, Hindelopen, Barradeel, Ijlst, Bolsward, Rauwerderhem, Doniawerstal, Sloten (Fr.), Franeker, Sneek, Franekeradeel, Stavoren, Gaasterland, Terschelling, Harlingen, Wijmbritseradeel, Hemelumer Oldephaert en Wonseradeel, Noordwolde, Workum. Hennaarderadeel, 31. Leeuwarden omvattende de gemeenten:1) Ameland, Leeuwarden, 't Bildt, Leeuwarderadeel, Dantumadeel, Menaldumadeel, Dokkum, Oost-Dongeradeel, Ferwerderadeel, Schiermonnikoog, Idaarderadeel, West-Dongeradeel, KoUumerland en N. Kruisland, 32. Groningen omvattende de gemeenten:1) Adorp, Leens, Aduard, Marum, Baflo, Middelstum, Bedum, Noorddijk, Eenrum, Oldehove, Ezinge, Oldekerk, Grijpskerk, Stedum, Groningen, Ten Boer, Grootegast, Uithuizen, Haren, Ulrum, Hoogkerk, Usquert, Kantens, Warifum, Kloosterburen, Winsum, Leek, Zuidhorn. 33. Winschoten omvattende de gemeenten:x) Appingedam, Onstwedde, Beerta,. Oude Pekela, Belhngwolde, Sappemeer, ') Zie de noten op blz. 239. besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 255 Bierum, Delfzijl, Finsterwolde, Hoogezand, Loppersum, Meeden, Midwolda, Muntendam, Nieuwe Pekela, Nieuwe Schans, Nieuwolda, Scheemda, Slochteren, Termunten, Uithuizermeeden, Veendam, Vlachtwedde, Wedde, Wildervank, Winschoten, 't Zand (Gr.), Zuidbroek. Noordbroek, Ife^-i IV. te bepalen, dat in ieder dier districten een Rentecommissie zal worden ingesteld, als bedoeld in artikel 2 van Ons besluit van 19 Juli 1913 (Staatsblad no. 330), gewijzigd bij Ons besluit van 8 December 1914 (Staatsblad no. 552); V. te bepalen, dat de Commissie haar zetel zal hebben in de gemeente, die onder VI van dit besluit onimddellijk na het volgnummer der Commissie is genoemd; VI. te bepalen, dat de Commissiën zullen zijn samengesteld als volgt: Enz. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenr kamer. 's-Gravenhage, den 12 December 1914. WILHELMINA. De Minister van Financiën, Treub. BESLUIT van den 8sten April 1919, (Staatsblad No. 156), tot regeling van de vergoedingen, toe te kennen aan de leden en de secretarissen der plaatselijke commissiën, krachtens artikel 86 der Ongevallenwet 1901 ingesteld bij Ons besluit van 26 November 1902 (Staatsblad No. 202), en der Rente- 256 besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. commissiën, krachtens artikel 375 der Invaliditeitswet ingesteld bij Ons besluit van 12 December 1914 No. 36. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onze Ministers van Arbeid van 27 Maart 1919, no. 522, afdeeling Arbeidersverzekering, en van Financiën van 3 April 1919, no. 143, afdeeling Generale Thesaurie; Gelet op artikel 3 van Ons besluit van 19 December 1918, (Staatsblad no. 804a); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen, dat ten aanzien van de leden en de secretarissen der plaatselijke commissiën, krachtens artikel 86 der Ongevallenwet 1901 ingesteld bij Ons besluit van 26 November 1902 (Staatsblad no. 202), en der Rentecommissien, krachtens artikel 375 der Invaliditeitswet ingesteld bij Ons besluit van 12 December 1914, no. 36, niet van toepassing is de regeling der vacatiegelden, neergelegd in Ons besluit van 19 December 1918 (Staatsblad no. 804a), doch dat ten aanzien van eerstbedoelde commissiën onveranderd zal gelden de regeling der vacatiegelden, neergelegd in Ons besluit van 18 December 1902 (Staatsblad no. 223), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 9 Maart 1916 (Staatsblad no. 117), en ten aanzien van laatstbedoelde commissiën de regeling der vacatiegelden, neergelegd in Ons besluit van 25 Juli 1913 (Staatsblad no. 334), laatstelijk gewijzigd bij Ons besluit van 15 November 1918 (Staatsblad no. 59r). Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 8sten April 1919, WILHELMINA.' De Minister van Arbeid, aalberse. De Minister van Financien. de vries. Uitgegeven den tweeden Mei 1919. De Minister van Justitie, heemskerk. besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 257 BESLUIT van den lOden Juni 1919, (Staatsblad No. 325), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, betreffende de aanmelding van verzekeringsplichtigen ingevolge delnvaliditeitswet. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 17 Maart 1919, no. 828, afdeeling Arbeidersverzekering; Gezien artikel 409, in verband met artikel 357 der Invaliditeitswet ; Den Raad van State gehoord (advies van 15 April 1919, no. 36); Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 5 Juni 1919, no. 1781, afdeeling Arbeidersverzekering; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen: Art. 1. De personen, op wie de verphchting van artikel 357 der Invahditeitswet rust, kunnen zich voor de verphchte verzekering volgens die wet aanmelden door inlevering bij den Raad van Arbeid .binnen wiens gebied zij arbeid plegen te verrichten, van een ingevuld en door hen onderteekend aanmeldingsformuher. 2. Het in artikel 1 bedoelde aanmeldingsformuher wordt vastgesteld door Onzen Minister van Arbeid en kosteloos verkrijgbaar gesteld aan de kantoren van de Raden van Arbeid, aan de kantoren der Posterijen en op door de Raden van Arbeid ieder voor zijn gebied aan te wijzen plaatsen. Onze Minister van Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den lOden Juni 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, aalberse. Uitgegeven den negentienden Juni 1919. De Minister van Justitie, heemskerk. 17 258 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET..; BESLUIT van den 12den Juni 1913, (Staatsblad No. 272), tot bepaling van den dag, waarop artikel 369 van de Invaliditeitswet zal in werking treden. Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen dat artikel 360 van de Invaliditeitswet zal in werking treden op 3 December 1913. Uitgegeven den 14den-Juni 1913. BESLUIT van den 19den Juni 1913, (Staatsblad No. 281), tot bepaling van de tijdstippen waarop onderscheidene artikelen van de Invaliditeitswet zullen in werking treden. Overwegende, dat het in verband met het inwerkingtreden van artikel 369 van evengenoemde wet noodzakelijk is, de tijdstippen te bepalen, waarop onderscheidene andere artikelen dier Wet in werking zullen treden. Gelet op artikel 411 der Invahditeitswet (Wet van 5 Juni 1913, Stb. no. 205); Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen dat: a. de artikelen 1, 29, 30, 161, 313, 375, 376, 389, 395, 401 tot en met 406, 409 en 410 yan de Invahditeitswet zullen in werking treden op 1 Juli 1913; b. de artikelen 2, 3, 21, 27, 28, 77, 127, 128, 133, 134, 136, 155, 156, 163, 164, 166, 167, 168, 169, 171, 344 tot en met 346, 351, 370, 374, 377 en 378 van de Invahditeitswet zullen in werking treden op 31 December IQ13. Uitgegeven den 25sten Juni 1913. BESLUIT, van den 25sten Augustus 1913, (Staatsblad No. 359), tot bepaling van het tijdstip, waarop de artikelen 129 tot en met 132 van de Invaliditeitswet, zullen in werking treden. Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen dat de artikelen 129 tot en met 132 van de Invahditeitswet zullen in werking treden op 3 December 1913. besluiten tot uitvoering der invaliditeitswet. 259 BESLUIT van den 27sten, Mei 1919, (Staatsblad No. 268), tot bepaling van de tijdstippen, waarop onderscheidene artikelen van de Invaliditeitswet zullen in werking treden. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz , enz , enz Op de voordracht van Onzen Minister van Arbeid van 23 Mei 1919, no 2181, afdeeling Arbeidersverzekering; Overwegende, dat het in verband met het in werking treden van artikel 31 van evengenoemde wet op 3 December 1919 noodzakelijk is de tijdstippen te bepalen, waarop onderscheidene andere artikelen dier wet in werking zullen treden; Gelet op artikel 411 der Invahditeitswet, zooals dat artikel gewijzigd is bij de wet van 29 Juli 1916 (Staatsblad no 341 en op Onze besluiten van 12 Juni 1913 (Staatsblad no 272), van 19 Juni 1913 (Staatsblad no 281) en van 25 Augustus 1913 (Staatsblad no 359) ; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen, dat de artikelen 4 tot en met 20, 22 tot en met 26, 32 tot en met 68, 71 tot en met 76, 78 tot en met 126 135 137 tot en met 154, 157 tot en met 160, 162, 165, 170 172 tot en' met 312, 314, tot en met 343, 350, 352 tot en met 368, 371 tot en met 373, 379 tot en met 388, 390 tot en met 394, 396 tot en met 400, 407 en 408 van de Invahditeitswet zullen in werking treden op 3 Juni 1919. Onze voornoemde Minister is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 27sten Mei 1919. n ... . WILHELMINA Ue Minister van Arbeid, aalberse. Uitge geven den zesden Juni 1919. De Minister van Justitie, heemskerk, 260 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. BESCHIKKING van den Minister Van Arbeid, van 17 Juni 1919. No. 2703 Afd. A. V. (Staatscourant No. 144), gèwijzigd bij beschikking van 20 November 1919, No. 5718, Afd. A. V. (Staatscourant No. 248). De Minister van Arbeid; Gezien artikel 27, eerste hd, letters b, c, d, e, f en g, der Invahditeitswet, en de artikelen 2, 3, 4, tweede en vierde hd, artikel 6, derde lid, artikel 11, tweede hd, artikel 14, tweede hd, artikelen 17 19 eerste hd, artikel 21, eerste hd, letters a, b, c, d, e en /, artikel 24, vierde hd, artikel 25, derde en vijfde hd, artikel 26, tweede hd, artikel 27, tweede hd, artikel 28, derde hd, van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsblad no. 324), tot vaststelling van eenen algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij artikel 27, eerste hd, letters b, c, d, e, ƒ en g, en artikel 2 van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsblad no. 325), tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, betreffende de aanmelding van verzekeringsplichtigen ingevolge de Invahditeitswet; Heeft goedgevonden vast te stellen: 1* het model van de aanmelding, als bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsblad no. 324) en als bedoeld in artikel 1 van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsvlad no. 325), overeenkomstig het bij' deze beschikking gevoegde formuher A; 2* het model van het bewijs dat een verzekerde aan zijn verphchting tot aanmelding heeft voldaan, benevens het register waarin van de afgifte van voornoemd bewijs wordt melding gemaakt, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede hd, van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher B; . 3* het model van het numeriek register, genaamd inventarislijst als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier C; 4* het model van de controlestrook, als bedoeld in artikel 4, tweede hd, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher D; 5' het model van de klapper, bedoeld m artikel 6, eerste hd, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher E; BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 261 6°. het model van de contrólekaart, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher F; 7°. het model van de 5-jaarlijksche rekeningkaart, bedoeld in artikel 11, tweede hd, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier G; 8°. het model van de permanente rekeningkaart, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier H; 9°. *) (1°.) het model van het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 14, tweede hd van genoemd besluit, voor zooveel dit dooide Raden van Arbeid wordt afgegeven, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher I; (2°.) het model van het bewijs van ontvangst, bedoeld in art. 14, tweede lid, van genoemd besluit, voor zooveel dit door de postkantoren wordt afgegeven overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier I; 10°. het model van het borderel van verzending, bedoeld in artikel 17 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher J; 11°. het model van het bewijs van ontvangst, bedoeld in artikel 19, eerste hd, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher K; 12°. het model van kaarten de van het register va wijzing van personen, die als werkgevers gelden, bedoeld in het eerste lid van artikel 21 van genoemd besluit, overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde formulieren L1 en L2; 13°. het model van het register van de publiekrechtelijke hchamen, van spoorwegdiensten, van werkgevers en ondernemingsfondsen, onderscheidenlijk bedoeld in de artikelen 36, 38, 39 en 40 der Invahditeitswet, bedoeld in het eerste lid onder b van artikel 21 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher M; 14°. het model van de kaarten van het register van de voorstellen en beslissingen betreffende genees- en heelkundige behandeling van verzekerden, als bedoeld in het eerste lid van artikel 21, onder c, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher N; 15°. het model van de kaarten van het register van renteaanvragen, als bedoeld in het eerste lid, onder d, van artikel 21 1) 9 (1°) gewijzigd en 9 (2*).ingevoegd bij beschikking van 20 November 1919. 262 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze bescMklring gevoegde formuher O; 16°. het model van de kaarten van het register van de verzekerden, die zelf premie moeten betalen, als bedoeld in het eerste hd, onder e, van artikel 21 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher P; 17°. het model van de kaarten van het register van beroepszaken, bedoeld in het eerste lid onder /, van artikel 21 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier Q; 18°. de modeUen, volgens welke vrijstelling van den verzekeringsphcht wordt verleend, als bedoeld in het vierde hd van artikel 24 van genoemdbesluit, overeenkomstig de bij deze be schikking gevoegde formulieren R1 en R2; 19°. het model, volgens hetwelk vrijstelling van den verzekeringsphcht wordt verlengd, als bedoeld in'het vierde hd van artikel 24 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher S; 20°. het model, volgens hetwlk de vrijstelling van den verzekeringsphcht wordt geweigerd, als bedoels in het vierde hd van art. 24 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier T; 21°. het model van het bewijs, dat de verzekeringsphcht vervallen is en van het bevel om binnen 8 dagen' de rentekaart in te leveren, als bedoeld in het eerste en derde hd van artikel 25 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher U1; 22°. het model van de kennisgeving, dat de verzekerde niet gerechtigd was de verklaring, dat hij de verzekering als vervallen beschouwt, af te leggen, als bedoeld in het derde lid van artikel 25 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher U2; 23°. het model van de kennisgeving der herleving van de verzekering, als bedoeld in het vijfde hd van artikel 25 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher V; 24°. het model van het bewijs van ontheffing van de verphchting om premie te betalen, als bedoeld in het tweede hd van artikel 26 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze besetókking gevoegde formulier W1; 25°. het model van het bewijs van de verlenging van de ont- BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 263 heffing van de verphchting om premie te betalen, als bedoeld in het tweede hd van artikel 26, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher W2; 26*. het model van het bewijs van de weigering van ontheffing of verlenging der ontheffing van de verphchting om premie te betalen, als bedoeld in het tweede hd van artikel 26 Van genoemd "besluit, overeenkomstig het bij de deze beschikking gevoegde formuher W3; 27°. het model van de verklaring van het niet bestaan van verzekeringsphcht, als bedoeld in het tweede hd van artikel 27 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikkin gevoegde formuher Y1; 28°. het model van de verklaring van het voorloopig niet bestaan van verzekeringsphcht, als bedoeld in het tweede lid van artikel 27 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher Y2; 29°. het model van de nietigverklaring eener rentekaart, als bedoeld in het derde hd van artikel 28 van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher Z. 's-Gravenhage, 17 Juni 1919. De Minister voornoemd, AALBERSE. N.B. De formulieren A—Z behoorende bij deze beschikking volgen hierachter. Rentenummer: MODEL A. Uitvoering Invaliditeitswet. Formulier van aanmelding. Raad van Arbeid: De ondergeteekende Ruimte voor vermelding van verbeterde gegevens. naam *a voornamen •$ geboren te vrouw den "miir .": wonende te Voor verifioatie straat, gracht \ jjQ Oe ambtenaar van den Burgerlijken Stand, buurt, wijk enz. ƒ te den 19.. verklaart zich bij deze bij den Raad van Arbeid te , aan te melden, ten einde te worden opgenomen in de verplichte Ouderdoms- en Invaliditeits-verzekering, tevens verklarende! dat de volgende vragen ja sa VRAAG. ANTWOORD: B-ë — I e | Zijt gij invalide? o (zie noot 1, bladz. 4 van dit formulier). 1 "3 e ^^^"~ ■S > 2 Zijt gij Nederlander? ■S s | ^ 2 ^ Zoo gij in werkelijken militairen dienst moch t '° o *. a Z^D' z'j* Bij dan ^ vrijwilliger of als dienst- 8"*" S plichtige onder de wapenen? 8~ .2 • ; ! g S 8 _ Wanneer zijt gij in militairen dienst getre- '« den? j » a '3 —■ —— ■ "I Om " c Wanneer zult gij uit militairen dienst treden? •Sn ^ a Zijt gij in loondienst? 2 "2 . Bij wien, bij welke onderneming, of bij welke 2 "2, a instelling zijt gij in loondienst? •Se § i 2 S 'B "2 & 9 c Waar verricht gij uw arbeid? |.S 8 . ; e . Waar is de onderneming van uw werkgever ~ gevestigd? VRAAG: ANTWOORD: 5 Geniet gij een vast week-, maand- of jaar- ! a loon, onafhankelijk van den duur van den werktijd? b Zoo ja, hoeveel bedraagt dit vaste loon? Geniet gij boven het vaste loon, hiervoor bedoeld, nog ander loon? ^ Zoo ja, van welken aard is dit loon? (Zie de noot 2, bladz. 4 van dit formulier). Indien gij geen vast week-, maand-of jaar- minder dan van f 1200,-? I meer éim. % loon geniet, bedraagt uw loon dan over een / 1200,— ? tot en met ! / 200*,— ° vol jaar? / 2000,— ? (zie noot 3, blz. 4 van dit formulier). j j Ontvangt gij uw loon geheel of ten deele uit geheel ten deele f handen van derden? j (Zie noot 4, bladz. 4 van dit formulier). Bestaat uw loon geheel of ten deele in ver- geheel ten deele. g strekkingen in nature? j (Zie noot 5, bladz. 4 van dit formulier). Ontvangt gij uw loon voor zoover dit niet in n verstrekkingen in nature bestaat uit handen van derden ? (Zie noot 6, bladz. 4 van dit formulier). 6 a Wat is uw vak, beroep of ambacht? Doet gij als schipper of als schepeling dienst g1 k op een vaartuig, dat in den regel naar S Nederland terugkeert? .a (Zie noot 7, bladz. 4 van dit formulier.) ° Werkt gij als huisarbeider in stukloon, niet n c onder toezicht van uw werkgever en buiten diens werkplaats? i d Zoo ja, als werkman of als z.g. hulparbeider ? 7 Is aan u door uw werkgever, door de ondera neming of door de instelling, waarbij gij in •1 dienst zijt, pensioen verzekerd? u| {, Is aan u door de instelling, waarbij uw echt% g genoot werkzaam is, pensioen verzekerd? » c Zoo ja, in dienst van welke instelling is uw echtgenoot werkzaam? ■ 8 a Zijt gij of uw echtgenoot aangeslagen in de t3 Vermogensbelasting ? s . . . •2 Zijt gij of uw echtgenoot aangeslagen in de •g b Rijksinkomstenbelasting naar een inkomen van meer dan ƒ2000,— 'sjaars? door hem naar beste weten naar waarheid zijn beantwoord. den ^..19 Opmerkingen: (onderteekening) , WERKGEVERSVERKLARING. De ondergeteekende verklaart hierbij aan den Raad van Arbeid te dat steller van deze aanmelding ,bij ondergeteekende als in loondienst is tegen een loon van per *•) den 19.. **) Te vermelden of het loon per jaar, per maand, per week, per dag of per uur wordt opgegeven dan wel per opgeleverde hoeveelheid stukwerk. RENTENUMMER RAAD VAN ARBEID NAAM Art. 313 bepaalt, dat iedereen verplicht is om aan het Bestuur van de Rijksverzekeringsbank of aan den Raad van Arbeid, binnen wiens gebied hij werkt, verblijf houdt of woont, (of aan den Voorzitter, aan het Bestuur of aan de ambtenaren van zulk een Raad) alle verlangde inlichtingen omtrent zaken en feiten, de naleving van de Invaliditeitswet betreffende, te geven ten opzichte van hem zelf, ten opzichte van hem in wiens dienst hij werkt of gewerkt heeft, en ten opzichte van hem, die in zijn dienst werkt of gewerkt heeft. Desverlangd moeten de inlichtingen schriftelijk worden gegeven binnen den gestelden termijn. Art. 389 dreigt met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden, ingeval de verplichting door art. 313 opgelegd, niet zou worden nageleefd. Art. 39S. Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft elke opzettelijk onvolledige of onware opgave of inlichting, ten aanzien van zaken of feiten de naleving, de uitvoering of de al of niet toepasselijkheid van deze'wet of van een krachtens deze wet genomen besluit betreffende, mondeling of schriftelijk gedaan of verstrekt aan ambtenaren, beambten, commissiën of leden van commissiën, belast met de uitvoering of met het toezicht op de naleving dezer wet. }3 RAPPORT. i£ c a •a § ADVIES, •o e ~ BESLISSING. *3 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 267 INLICHTINGEN. Noot 1. Invalide is de arbeider, die door ziekte of gebreken niet meer in staat is, om door voor hem passenden arbeid l/i te verdienen, van hetgeen gezonde arbeiders van dezelfde soort, (dus b.v. van denzelfden leeftijd) en van dezelfde opleiding ter plaatse gewoonlijk verdienen. „ 2. Hier moet worden opgegeven, of nog ander loon wordt genoten in verband met overwerk, met stukwerk of in den vorm van gratificatie, winstuitdeeling, bijzondere toelagen, fooien, verstrekking in natura (vergelijk noot 5) enz. „ 3. Niet zal zijn op te geven, wat gij verdient, maar wel of uw loon boven of beneden de aangegeven grenscijfers valt. Hij, die minder dan / 1200.— verdient, heeft dus alleen in het eerste vakje „ja" te antwoorden; hij die van ƒ 1200.— tot ƒ2000.— verdient, antwoordt in het tweede vakje met „ja" en hij die meer dan ƒ2000.— verdient, antwoordt in het derde vakje met „ja". ,, 4. Kellners, koetsiers en dergelijke arbeiders ontvangen hun loon soms geheel, soms ten deele uit handen van derden, d. w. z. niet van hun werkgever rechtstreeks, maar van hen, die zij in dienst van hun werkgever bedienen. „ 5. Loon in natura wordt genoten, wanneer aan den arbeider b.v. kost, inwoning, kleeding of onderwijs wordt verschaft, in het algemeen dus, wanneer de werkgever den arbeider datgene verschaft, waarvoor deze anders een deel van zijn loon zou hebben uit te geven. „ 6. Dit zal b.v. bij kellners voorkomen, die kost en inwoning of alleen kost genieten en overigens hun loon ontvangen in den vorm van fooien van de bezoekers. „ 7. Onder schepen, die regelmatig naar Nederland terugkeeren, zijn te verstaan die schepen, welke in meer of min geregelden dienst tusschen Nederland en het buitenland heen en weer varen. Schepen, die hier te lande thuis behooren en die hier alleen op onregelmatige tijdstippen terugkomen, hetzij om te repareeren of om te overwinteren, behooren daartoe niet. MODEL B. Volgnummer .. Raad van Arbeid te Rentenummer Verklaring als bedoeld in art. 262 L W., afgegeven op heden den aan te paraaf Volgnummer ... Raad van Arbeid te Rentenummer .... Verklaring als bedoeld in art. 262 I. W., afgegeven op heden den aan te paraaf Volgnummer .. Raad van Arbeid te Rentenummer .... Verklaring als bedoeld in art. 262 I. W., afgegeven op heden den aan . te paraat VOORZIJDE. Volgnummer .. Raad van Arbeid te Rentenummer ..... De Raad van Arbeid te verklaart op verlangen van te dat deze op heden, den aan zijn verplichting tot aanmelding heeft voldaan. WAARSCHUWING! De werkman mag, na ontvangst eener rentekaart of voorioopige rentekaart, van deze verklaring niet meer gebruik maken. (Zie ommezijde.) Volgnummer.. Raad van Arbeid te Rentenummer .... De Raad van Arbeid te verklaart op verlangen van te dat deze op heden, den aan zijn verplichting tot aanmelding heeft voldaan. WAARSCHUWING! De werkman mag, na ontvangst eener rentekaart of voorioopige rentekaart, van deze verklaring niet meer gebruik maken. ' (Zie ommezijde). Volgnummer .. Raad van Arbeid te Rentenummer .... De Raad van Arbeid te verklaart op verlangen van te dat deze op heden, den aan zijn verplichting tot aanmelding heeft voldaan. WAARSCHUWING! De werkman mag, na ontvangst eener rentekaart of voorioopige rentekaart, van deze verklaring ■ niet meer gebruik maken. (Zie ommezijde.) , . ., ACHTERZIJDE. Art. 386. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft de arbeider, die opzettelijk een werkgever, verplicht om voor hem de premie te betalen, in de meening brengt of laat, dat deze daartoe niet verplicht is. Art. 3S6. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft de arbeider, die opzettelijk een werkgever, verplicht om voor hem de premie te betalen, in de meening breng of laat, dat deze daartoe jiiet verplicht is. Art. 386. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft de arbeider, die opzettelijk een werkgever, verplicht «m voor hem de premie te betalen, in de meening brengt of laat, dat deze daartoe niet verplicht is. h 2 i.ófl5fd:t!«c«a-iS':="",a£ -3 ö S § NAAM EN Geb».en Woon- S ö ? -S g S .3 8> ► 2f> «3 ï S « ï »• SS ï fi o ld §! y d I & 1 s * t i 1 til l •§ "" ~ 1 i £ a VOORNAMEN te / den plaats „ g ~ d S 2 w> & % % aö ï 8 S ï & -3 $ | « £ rj || -| > || || || g S | « < q ag-q > « a a 3 o 0 w tl Q MODEL D. CONTRÖLE-STROOK. Rentenummer: VERRICHTINGEN. G^ied N^ien DatUM Geboekt op inventarislijst Onderzoek kaartenklapper of aanmelding reeds geschiedde Klapperkaart geschreven Contrólekaart geschreven Strook B.S. verzonden — — (Na terugontvangst strook B.S.) Eventueele verbeteringen aangebracht op\ inventarislijst, klapper- en eontrxlekaart / Ter informatie naar: . , (Na bekomen inlichting) Form. van aan-V melding eventueel met rood aangevuld . . ƒ Verzekeringsplicht beoordeeld Op agenda-lijst n*. .. gebracht — Rentekaart geschreven ^ Renteboekje geschreven I 5-jaarl. Rekeningkaart geschreven . . . . I Permanente Rekeningkaart geschreven . .) Permanente Rekeningkaart verzonden naar R.V.B Form. van aanmelding opgebrogen in archief MODEL E. r v a. Ziektenummer Rentenummer Naam Voornamen Geboren te den 1.... Gehuwd met Weduwe van Woonplaats ., Aanteekening en: j Lexicografische klapperkaart IMH2|3IMMH7l8|9|0|'l^l3|4|S[c-|7|B|9|0|l|2|3|4|5[fe|7|819|8| Rentenummer 10 20 30 40 50 60 70 Naam en Voorletter j ■ - 2 Verzekeringsplicht geëindigd ~ _— ~~ - ~—; Afgeschreven Nieuw rentenummer Laatste volgn, -—— den ; 4 Overgeschreven Oud rentenummer Eerste volgn, ' den 6 Aanteekeningen: 7 ■ 8 9 10 ACHTERZIJDE. entenummer in navraag bij Verzonden Terug opgezonden naar Verzonden Terug Ingekomen den , . ——■——■——————————— ——————^—______^_^_____ Verificatie B.S. den ■ Terugontvangen den I Op lijst No Aanteekeningen en nadere beslissingen , «> Rentekaart den u -o ______^^^_________________ ' " ' § Verklaring den • •• _ Ruimte voor stempel N. V. Z. P. . . . . contrólekaart MODEL O. VOORZIJDE. Expiratie-data j R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer . Rentenummer Rentenummer Naam Voorletter Woonplaats • Geboren te den Aanvang verzekeringsplicht Datum Aantal premiën in klasse Waarde Waarde Totale waarde Paraaf Rentenummer van j j n i ,, per (inclusief ——■ rr i ._ . nummer vereffening I II *) III IV V per klasse kaart »*) [vorige kaarten Boeking j Controle [Verificatie Transport van vorige boekingen | III ■I I 1 l l l l I I I l I I-ZZZ Totaal I ■ I |_ I I *) Indien een M. pTcT Werd verrekend7"U daarvan melding te maken. **) Ter vermelden of zegels niet werden vereffend, of werd nagevorderd, enz. - - ■ ACHTERZIJDE. R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Geslacht (M. of V.) Datum van geboorte Datum van aanvang der verzekering Toestand op den in kol. 1 aangegeven datum Toestand op den in kol. 5 aangegeven datum I Leef- I ' ~~ [Burgerlijke Leeftijdv/d Aantal Le^tijden der kinderen . n Loon- tw„_ staat echtgenoot kinderen t™«1i>n n iaar Opmerkingen Datum tijd in Beroep Datum ( Q f . voUe beneden beneden 13 jaar, ïaren .... . .. in volle jaren Jaren W.) jaren 13 jaar ' 1 I 2 I 3 4 5 | 6 7 8 9 —ZZ — — ZZZ^ZI Voortzetting v/d verzekeringsplicht Toeoassine van artikel 41 le lid DatUm Van overUjQen \ krachtens art. 51 toepassing van artikel 41, ie na Als.valide verzekerde ƒ De voorwaarden voor den) Bedrag der premiën Datum van ingang eener: verzekeringsplicht zijn niet > Q * l meer vervuld sedert ) °PTijdelijk invalidenrente < Oorzaak van het ophouden1 ... „, Cn ■ u_ * van den verzekeringsphcht i Art Toepassing van artikel 57, le lid Blijvende invalidenrente (art. 35/36,38-40,44-48) Onderdomsrente _ . , . „ Bedrag der premiën _________________________ Datum van het vervallen j Datum yan eindiging eener. van den verzekeringsphcht/ UP ' / Opmerkingen Tijdelijke invalidenrente j ö> (Vijfjaarlijksche rekeningkaart) Blijvende invalidenrente ! [2 pp p p | 7 p | 9 j 10 pl | 12 I 13 | 14 j 15 j 16 | 17 ■ | 18 | 19 j 20 ~2l p2 p3 p4 25 p6 |~27 p8 p9 pÖ pl |~32 33 p4 |,35 p6 | 37 p8 p9 | 40 Tl p2 p3 pi 45 p6 p7 p8 p9 pÖ pl p2 53 p4 p5 j 56 | 57 p8 . | 59 pO 61 62 . "63 | 64 65 p6 \~67 68 p9 p0~ pi p2 73 p4 | 75 p6 p7 p8 p9. |'80 R.v.A R.V.A R.v.A R.v.A R.v.A.. Rentenummer......'. Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer R. v. A R. v. A | R. v. A R. v. A R. v. A R, v. A Rentenummer j Rentenummêr Rentenummer Rentenummer Naam en voornamen I Woonplaats | Geboren te den panvang derver>,. t | ^ j zekermgsplicnt « T~ 9 ï | ÏTTi PaZf T~ SS S | ? f Paraaf H 3 RENTENUMMER Q _ | « * 'S 3 ~ g RENTENUMMER | jg | § 5 | jj . , , O £ é §f 11 t" jii Jliifl | __j §itplag 11 =======Hlp=—===^====di=== - j — J| rek"nTng"k"art. Ontvangstbewijs voor MODEL X. I. rentekaart R.V.A no bevattende klasse I II III IV V - aantal zegels vergezeld van het gelijkgenummerde M.P.c. aanwijzende renteboekje vermei- weken, in het tijd- dende een totaal Van vak van / , /• 19.. 19.. Volgnummer De Kassier Directeur v/h Postkantoor Brievengaarder (de Raad van Arbeid {te | (datum) *) *) (handteekening) Behoort bij beschikkingrvan den Minister van Arbeid van 20 November 1919, no. 5718, afdeeling Arbeidersverzekering. jj.. De Secretaris-Generaal van Arbeid, a. lm scholtens. MODEI. X1. RIJKSVERZEKERINGSBANK. — Uitvoering Invaliditeitswet. BEWIJS VAN OVERNEMING van het renteboekje ..../.... De rentekaart /. . . . ter opzending aan den Raad van Arbeid. |, Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid van 20 November 1919, no. 5718 af1 deeling Arbeidersverzekering. Mij bekend, De Secretaris-Generaal A. l. scholtens. I MODEL, J. Borderel voor opzending van rentekaarten RAAD VAN ARBEID TE *'." ' Wij hebben de eer U hierbij toe te zenden de na te noemen rentekaarten'welke'op het rentenummer, per datum van beëindiging van den geldigheidsduur der kaart zijn gesorteerd. I ( De Voorzitter, II Rentenummer. (T" ^ Rentenummer. (Ter beschikking laten ~ ■ van de bank). van de Bank). (Ter beschikking laten van de Bank). 276 beschikking tot uitvoering der invaliditeitswet. MODEL K. Bewijs van ontvangst, als bedoeld bij art. 19, le lid van het koninklijk besluit van 10 juni 1919 (Staatsblad no. 324.) Rentenummen.... Volgnummer Ondergeteekende verklaart te hebben ontvangen van den Raad van Arbeid te datum (Handteekening) MODEL L1. Naam van den werkgever: te Als gemachtigde is aangewezen: te : • voor: Volgnummer der aanwijzing wie als werkgever geldt: MODEL L'. Naam van den gemachtigde: te door den werkgever: te voor: Volgnummer der aanwijzing wie als werkgever geldt: I MODEL M. REGISTER VAN ONDERNEMINGEN ALS BEDOELD IN ARTT. 36, 38, 39 EiN 40 JJr.it iin VAumiiiiiJi'^i. r*Datum en Nummer Aanwijzing Art. welk der van net eevallen als Aanteekeningen. OMSCHRIJVING. der Kon. Besluit bedoTd art. 38 T- w- (artt. 36,39 en 40 I.W) I.W. aanwezig is. BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 277 MODEL KT. Raad van Arbeid: GENEESKUNDIGE BEHANDELING Rentennmmer: Naam van den Verzekerde: Voornamen: Woonplaats: Voorstel aan Beslissing Mededeeling van Aanvang- en eind- van het de gevolgen datum der wllze van Senee!> het Bestuur der Bank Bestuur der Bank van het besluit geneeskundige kundige behandeling, datum datum datum behandeling MODEL O. VOORZIJDE. AANVRAAG OM EENE RENTE. Raad van Arbeid: Rentenummer: Naam: Voornamen: Woonplaats: Aard der aangevraagde rente: (met eventueele vermelding van blijvende of tijdelijke invaliditeit.) Gevolgen van summier onderzoek: Rente door de Bank geweigerd bij beslissing: Rente door de Bank toegekend bij beslissing: onder no Rente door de Bank ingetrokken met ingang van: Datum beslissing van intrekking: ACHTERZIJDE. Aanteekening in verband met oproeping enz. MODEL F. Raad van Arbeid: Premiebetaling door verzekerden. Rentenummer: Naam: Voornamen: Woonplaats: Bewijs afgegeven op: loopende tot: MODEL Q. Raad van Arbeid: beroepszaken Rentenummer: Naam: Voornamen: Woonplaats: Raad van beroep: Aard der beslissing waartegen beroep (art I. W.) Uitslag van het beroep: S° / Datum uitzending contramemorie: "2 l „ uitspraak Raad van Beroep: ■g 1 „ einde termijn voor hooger beroep:.. 10 < „ verzending beroepschrift: > 1 „ van in kracht van gewijsde gaan:— ■« i „ uitspraakCentraleRaadvanBeroep:.. 2 1 „ van executie der uitspraak: .... 278 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. MODXL R1. •> Vrijstelling van den verzekeringsplicht. (Art. 52). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d om vrijstelling van den verzekeringsplicht als bedoeld bij art. 52 der Invaliditeitswet, ingediend door («) Rentenummer. (b) (d) (6) Overwegende, dat de verzoeker voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor de gevraagde vrijstelling; Beslissende in voltallige vergadering; Verleent de gevraagde vrijstelling op grond van het bepaalde bij art. 52 der Invaliditeitswet tot Namens het Bestuur voornoemd, Aldus gedaan te Voorzitter. op den 19.. HODBL B'. Vrijstelling van den verzekeringsplicht. (Artt. 355, 356). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d om vrijstelling van den art 355 verzekeringsphcht ingevolge ' 3g6 der Invahditeitswet, ingediend door: Rentenummer. (#) (6) • (d) (c) Overwegende, dat de verzoeker voldoet aan de wetteHjke voorwaarden voor de gevraagde vrijstelling; Beslissende in voltallige vergadering; Verleent de gevraagde vrijstelling op grond van het bepaalde in art 35S' 31 der Invahditeitswet. art. 356 Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te .... _. n Voorzitter. op den 19.. MODEL, 8. Verlenging van vrijstelling van den verzekeringsplicht. (Art. 52). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d om verlenging van vrijstelling van den verzekeringsphcht als bedoeld in art. 52 der Invahditeitswet, ingediend door: Rentenummer. (a) (b) W je) Gezien de beslissing van den Raad van Arbeid te d.d waarbij die vrijstelling werd verleend tot ; Overwegende, dat verzoeker voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor vrijstelling van den verzekeringsphcht; Gelet op art. 52 van voormelde wet; Beslissende in voltallige vergadering; Verleent de gevraagde verlenging der vrijstelling van den verzekeringsplicht tot ........ Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te den 19.. Voorzitter. M c/i O s 3 5 55 O O C H < O w 2 3 o a w w 3 3 H W H i H (O MODEL T. Weigering van vrijstelling van den verzekereingsplicht. (Artt. 53, 355, 356). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d om vrijstelling van den verzekeringsphcht ingediend door: Rentenummer (a) (b) • (d) je) Overwegende, dat de verzoeker niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor vrijstelling van den verzekeringsphcht; Gelet op art der Invahditeitswet; Beshssende in voltallige vergadering; Weigert de gevraagde vrijstelling te verleenen. Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd te den 19.... Voorzitter. Van bovenstaande beshssing wordt aan belanghebbende kennis gegeven, onder opmerking, dat daarvan vóór den 19 beroep open staat bij den Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, binnen wiens' gebied belanghebbende —^ zijne woonplaats heeft; Ook een beroep, ingesteld op of na dien datum; maar hare r ■ . binnen eene maand na den dag, waarop belanghebbende van deze beslissing zal kennis krijgen, kan door den rechter worden toegelaten. (datum) Namens het Bestuur voornoemd, Voorzitter. to 00 o É s I 1 E ■ o H O H G H < O W 3 8 fj w 3 3 H W co 1 M >4 Vervallenverklaring verzekeringsplicht. ~ (Art. 56.) Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien de verklaring d.d 19 t Van Rentenummer. (a) (b) («*) (c) dat -j de verzekering als vervallen beschouwt; Overwegende, dat gebleken is, dat gerechtigd was gemelde verklaring af te leggen; Beslissende in voltallige vergadering; Verklaart, dat de verzekering van genoemde(n) verzekerde is vervallen met ingang van den datum waarop ^ die verldaring aflegde; Beveelt, dat binnen acht dagen na de dagteekening dezer mededeeling — Z1J zijn haar rentekaart zal hebben in te leveren ten bureele van dezen Raad. Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te l den Voorzitter. f&v Art. 387. ^&Aés (1) Met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft hij die, in een der gevallen bedoeld in de artikelen 56, 249 en 325, zijn rentekaart niet teruggeeft of inlevert binnen den bepaalden termijn. De strafbaarheid vervalt, indien aannemelijk is dat de rentekaart, niet tengevolge van opzet van den houder, in het ongereede is geraakt. (2) Maakt de houder, wetende, dat zijn rentekaart teruggegeven of ingeleverd moet worden ,met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordeelen, van die kaart gebruik om het Bestuur der Bank, een Raad van Arbeid of een persoon, die verplicht zoude zijn een premie voor hem te betalen indien hij verzekeringsphchtig was, in de meening te brengen of te laten dat hij verzekeringsplichtig is, dan wordt opgelegd gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. ■ co O B § 1 9 O dj • 3 O M s z O ö w w 3 < g g H w H 00 MODEL TJ'. Weigering vervallenverklaring verzekeringsplicht. (Art. 56.) Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien de vakkring d.d 19...., van Rentenummer (a) (o) • w w L dat — hij de verzekering als vervallen beschouwt; zij J Overwegende, dat gebleken is, dat niet gerechtigd is deze verklaring af te leggen; , Beslissende in voltallige vergadering; , Verklaart dat de verzekerde bovengenoemd, met gerechtigd was tot net alleggen der verklaring, dat g de verzekering als vervallen beschouwt. Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te , , o Voorzitter. den 19 Van bovenstaande beshssing wordt aan belanghebbende kennis gegeven, onder opmerking, dat daarvan vóór den 19.... beroep open staat bij den Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, binnen wiens gebied belanghebbende ^ zijne woonplaats heeft. Ook een beroep, ingesteld op of na dien datum, maar binnen eene maandna den dag, waarop belanghebbende van deze beslissing zal kennis krijgen, kan door den rechter worden toegelaten. ' • ': (datum) Namens het Bestuur voornoemd, to W w O s H 3 O H O H ö < O S 2 3 o M W w 3 < > H 3 H M H | W H BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 283 MODEL V. Herleving der verzekering. (Artt. 55, 258.) Het Bestuur van den Raad van Arbeid te geeft ter voldoening aan het bepaalde bij art. 258 der Invaliditeitswet, hierbij kennis aan li Rentenummer. , , I («) I(b) («0 (c) : ,. dat de vroegere verzekering, welke blijkens het daarvan afgegeven bewijs d.d 19 , door den Raad van Arbeid te , vervallen was met ingang van 19.., herleeft en dat hij nog premiën kan betalen over den tijd, liggende tusschen den dag, waarop de vroegere verzekering vervallen is en den dag van dehernieuwirg der verzekering, zijnde 19.. Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, 1 19.... _ Voorzitter. MODEL W' Ontheffing van de verplichting om premie te betalen. (Artt. 140, 216). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d....; , tot ontheffing van de verplichting om premie te betalen, van Rentenummer (a) (b) (<*) • (e) Overwegende dat verzoeker voldoet aan de wettelijke voorwaarden om bedoelde ontheffing te verkrijgen; Beshssende in voltallige vergadering; Verklaart dat de gevraagde ontheffing op grond van het bepaalde bij art der Invahditeitswet, wordt verleend van af den dag, waarop bovengenoemd verzoek is gedaan, tot 19 Namens het Bestuur voornoemd, Aldus gedaan 1 19.... Voorzitter. MODE— W". Verlenging van de ontheffing. (Artt. 140, 213, 214) Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien het verzoek d.d om verlenging van de ontheffing van de verphchting om premie te betalen,, van Rentenummer (a) (b) ffl • te . n Voorzitter. den 19 to 00 é M oi O s 3 5 as o H O C H < O i a 55 O w w 3 < > O H S H tft _ H MODEL, W3 Weigering van ontheffing of verlenging der ontheffing. (Art' 216), Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gezien'het verzoek d.d om —j-^^^-^ van de verplich- ting om premie te betalen, van Rentenummer W ' (b) (d) (c) : Overwegende dat verzoeker niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden om bedoelde ontheffing te verkrijgen; Beslissende in voltallige vergadering; I ontheffing Weigert de gevraagde verlengiDg der ontheffing Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te den 19.... Voorzitter. Van bovenstaande beslissing wordt aan belanghebbende kennis gegeven onder opmerking, dat daarvan vóór den 19 beroep open staat bij den Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, binnen wiens gebied belanghebbende woonplaats heeft. Ook een beroep, ingesteld op of na dien datum, maar binnen hare eene maand na den dag, waarop belanghebbende van deze beslissing zal kennis krijgen, kan door den rechter worden toegelaten. (datum) Namens het Bestuur voornoemd, Voorzitter. a w ca. O 3 3 3 3 1-) O H G < o M 2 3 o i w w 3 < Fj 3 H M H co £ W H co H W :/) H 3 H 3 y > z M S o g 3 w o i H s H O H O 3 5 O in H m CO CN •jsjBBjraS st apooroSno }aq ui 'japnoq nap uba }azdo uba aSipAaSua* }atu 'SutrepiiaA ap }Bp 'sj sjftiauiauuBB uajpui ijeajoa piaqjBEqiBajs aa •}TCB3[9ïU8i uaa nBA ua^Bmdo }aq ftq ijaaSSnja} }aru 'jaMsiiaiipipïAnT jap 7gg -pB m pjaop -aq SuiiBpjiaA ap atp 'ftq iibjjsbS ;pjOAi uapniS Stiuua} na jftA aisSooq na; uba ajaoqppS ;apj }oi pSuapaA si ufiuijai apuE-BisuaAOA •wilizAOOA. 61 U3p . ai 'puwouMioti mnpaq pu suswvki uB-spaS snpjy 101 uappS rez SuixeprjaA azap pp 'ïnredsg ; ïaMS^aiipqBAUT Jap pjjiixe ui gppredaq ïaq uba puojS do si Si:upqdsSuiJa5[az.raA-i9TU ja:spoz.i9A :yep 'iJBBpi.iaA fSuiJrap-eSjoA aSqpijOA ui opuassqssg •••••••••(o) (?) janiamuainag • (») uea 'll?SuBA}uo 31 ïqOqdsSuiIOJpZJSA uba ueb1s -aq ioiu aaq atra.i;mo SuixspTJOA auaa utopp 3pozj3A ïsq uaizsf) 3j pjaqjy uba pbbh uap uba .mmsaa joh •(IZC ua ^ -iltv) •iqondsSnjja^aziaA-jara uba StnispijaA i_ iaaoK MODEL, Verklaring voorloopig niet verzekeringsplichtig. (Art. 364). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Gszien het verzoek d.d , om eene verklaring dat hij voorloopig niet als verzekeringsphchtig wordt beschouwd te ontvangen, van (a) Rentenummer (b) w (c) ; Beslissende in voltallige vergadering; Verklaart, dat verzoeker voorloopig niet verzekeringsphchtig is; Bepaalt, dat deze verklaring zal gelden tot Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, te den 19 Voorzitter. Bovenstaande termijn is verlengd tot De Voorzitter Art. 388. Met geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden wordt gestraft hij, die de verklaring, bedoeld in art. 364 der invaliditeitswet, niet teruggeeft, bij het opmaken van een rentekaart. De strafbaarheid vervalt indien aannemelijk is, dat de verklaring, niet tengevolge van opzet van den houder, in het ongereede is geraakt. W M O 5 3 3 S5 H O H d H < O w s 3 O ö w w 3< ö w H cn co MODE-1 Z Nietig verklaring eerste rentekaart. (Art. 248). Het Bestuur van den Raad van Arbeid te Overwcg nde, dat («) Rentenummer ^ (<*) ; w ■• ; die vroeger niet verzekerd was, deR da„ van ingang — die vroeger verzekerd was, doch wiens verzekering is vervallen, v van hernieuwing der verzekering, niet verzekeringsplichtig was op grond van Beslissende in voltallige vergadering: Verklaart, dat de eerste rentekaart, welke door dezen Raad ten name van voornoemd, werd opgemaakt, nietig is. Aldus gedaan Namens het Bestuur voornoemd, j'g'' Voorzitter. Van' bovenstaande beslissing wordt aan belanghebbende kennis gegeven, onder opmerking, dat daarvan vöör den 19.... beroep open staat bij den Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet, binnen wiens gebied belanghebbende -— woonplaats heeft. Ook een beroep, ingesteld op of na dien datum, maar binnen eene maand na den dag, waarop belanghebbende van deze beslissing zal kennis krijgen, kan door den rechter worden toegelaten. datum • Namens het Bestuur voornoemd, De Voorzitter, Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid van 17 Juni 1919, No. 2703, afd. A.V. _ Miï hek™A' , De Secretaris-Generaal, 03 . oo M W CA O s 3 3 o H O H Q 3 O w 3 o O M W 3 < > O w cn i H BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 289 BESCHIKKING van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920 No. 202, Afd. A. V. (Staatscourant No. 13). De Minister van Arbeid; Gezien art. 2, 3de lid, art. 8 en art. 22, 3de lid, van het Koninklijk besluit van 6 September 1919 (Staatsblad no. 559), art. 4, 2de hd, art. 6, 1ste hd, art. 11, 2de lid, art. 30 en art. 36 van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsblad no. 324) tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij art. 27, 1ste hd, letters b, c, d, e, f en g der Invahditeitswet, en art. 342, tweede hd, der Invahditeitswet; Heeft goedgevonden: I. vast te stellen: 1°. het model van de verklaring (formuher van aanvraag), als bedoeld in art. 2, derde hd, van het Koninklijk besluit van 6 September 1919 (Staatsblad no. 559), overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher A; 2°. het model van het renteboekje, als bedoeld in art. 8 van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde model B; 3°. het model van de kennisgeving van premievereffening, als bedoeld in art. 22, 1ste lid, van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze bescMkking gevoegde formuher C; 4°. het model van het certificaat van betaling, als bedoeld in art. 22, 3de lid, van voornoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher D; 5°. het model van het numeriek register, genaamd stamregister, als bedoeld in art. 4, 2de lid, juncto art. 30, van het Koninklijk besluit van 10 Juni 1919 (Staatsblad no. 324), overeenkomstig het bij deze beschikking'gevoegde formuher E; 6°. het model van den klapper, bedoeld in art. 6, 1ste lid, juncto art. 30, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher F; 7°. het model van de 5-jaarlijksche rekeningkaart, bedoeld in art. 11, 2de hd, juncto art. 30, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher G; 8°. het model van de permanente rekeningkaart, bedoeld in art. 11, 2de hd, juncto art. 30, van genoemd besluit, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formulier H; 19 290 BESLUITEN TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 9*. het model van de zegelkaart voor het plakken van zegels van 25 cent voor de vrije verzekering, ingevolge de Invahditeitswet, overeenkomstig het bij deze beschikking gevoegde formuher E 's Gravenhage, 13 Januari 1920. De Minister voornoemd, AALBERSE. Zie hierna de modellen voor de formulieren A, B, C, D, E, F, G H en I. beschikking tot uitvoering der invaliditeitswet. 291 MODEL A. RAAD VAN ARBEID Rentenummers en Serieletters (Aantal Bijlagen ) FORMULIER van aanvraag tot het sluiten van een vrije verzekering, als bedoeld in artikel 69 der INVALIDITEITSWET. De ondergeteekende meldt zich bij dezen aan bij den Raad van Arbeid te ten einde voor een verzekering te sluiten, als bedoeld in artikel 69 der Invahditeitswet. De vragen betreffen de(n)gene, te wiens (wier) behoeve de verzekering wordt gesloten. 1. Naam en voornamen (voluit) en beroep. (Bij gehuwde vrouwen en weduwen den naam van den echtgenoot vermelden.) 2. Geslacht (mannelijk of vrouwelijk). 3. Datum en plaats van geboorte. 4. Woonplaats. (Gemeente, straat, gracht enz. en huisnummer invullen.) 5. Gehuwd of ongehuwd. , den 19... (Onderteekening) Behoort bij beschikking van den Minister yan Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, afd. Arbeidersverzekering, Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. 292 beschikking tot uitvoering der invaliditeitswet. MODEL B. RENTEBOEKJE, als bedoeld bij art. 8 van het kon. besluit van 6 September 1919 (S. 559), R.v.A R-v-A Rentenummer Rentenuirimer R.v.A I R-v-A Rentenummer Rentenummer Rv.A R-vA Rentenummer | .Rentenummer ■ R.v.A R-v-A Rentenummer Rentenummer R.v.A 1 R-v-A Rentenummer Rentenummer Uitgegeven aan Naam: (van den verzekerde.) Voornamen: .. Woonplaats: .. Adres: Geboren te: den: Aanvang van de verzekering. 19 Kalen-1 . , Aantal „ Handteekening Kaart- r! Betaal- Aantal half Be- Qf stempel nummer. dag premiën. jaren drag. Raad van Arbeid. 30 Juni. 31 Dec. 30 Juni. 31 Dec. BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 293 Voornaamste rechten en verplichtingen van hem (haar), . die een vrije verzekering heeft gesloten. Naast de verplichte verzekering ingevolge de Invaliditeitswet is bij die wet de gelegenheid geopend een vrije verzekering aan te gaan voor het bekomen van een vrije rente in geval van invaliditeit en na het bereiken van den 70-jarigen leeftijd. De toetreding tot deze vrije verzekering is niet gebonden aan een leeftijdsgrens of een weistandsgrens, d. w. z. de verzekering kan op eiken leeftijd worden gesloten en het doet er niet toe of men b.v. is aangeslagen in de vermogensbelasting of in de inkomstenbelasting naar een inkomen van ƒ 2000 of meer. Voor minderjarigen kan de wettelijke vertegenwoordiger een vrije verzekering sluiten, en de gehuwde vrouw kan die verzekering aangaan zonder bijstand van haar echtgenoot. De arbeider, die onder de verplichte verzekering der Invaliditeitswet valt, voor welke de premie door zijn werkgever moet worden betaald, kan bovendien een vrije verzekering sluiten. De daarvoor te betalen premie komt geheel te zijnen laste. Wordt hij invahde, dan ontvangt hij naast de rente voor de verplichte verzekering de rente ingevolge de vrije verzekering. Invaliditeitsrente. De verzekerde heeft recht op invaliditeitsrente, indien hij blijvend of tijdelijk invalide is (art. 93). Invaliditeit, welke korter duurt dan een halfjaar, geeft geen recht op rente. Invalide is hij, die ten gevolge van ziekte of gebreken niet meer in staat is om met arbeid, die met zijne krachten en bekwaamheden overeenkomt, en die hem met het oog op zijne opleiding en vroeger beroep in billijkheid opgedragen zou kunnen worden op de plaats, waar hij gewoonlijk werkte, 1/s te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van dezelfde soort en van soortgelijke opleiding aldaar met arbeid gewoonlijk verdienen (art. 72). Indien voor den verzekerde na het bereiken van den 16-jarigen leeftijd minder dan 60 vrije premiën zijn betaald, of indien de eerste 60 na het bereiken van dien leeftijd betaalde vrije'premiën gemiddeld minder dan zeven jaar vóór den dag van toekenning der rente zijn betaald, wordt de vrije invaliditeitsrente tot de helft verminderd (art. 97). Om bij invaliditeit een behoorlijke rente te ontvangen, moet de verzekering dus na het 16de jaar verscheidene jaren ernstig hebben bestaan. Het bedrag der vrije rente is afhankelijk van den duur der verzekering van de tijdstippen, waarop de premiën zijn betaald, en van het aantal der betaalde premiën. De vrije rente bedraagt jaarlijks anderhalven cent voor iedere vrije premie van twee gulden voor ieder halfjaar, dat verloopen is tusschen de betaling der premie en het ingaan der rente (art. 95). Indien iemand van 20 jaar met ingang van 1 Januari 1920 een vrije verzekering sluit en elk jaar tot zijn 60ste jaar 24 premiën van / 2 betaalt, derhalve elke maand 2 premiën, en hij wordt op zijn 60ste jaar invalide, dan ontvangt hij een rente van / 568,80 per jaar. Die rente wordt als volgt berekend: De helft van de premiën wordt telken jare geacht te zijn gestort op 30 Juni en de andere helft op 31 December van het jaar, waarover de rentekaart loopt. 294 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. Indien er dus op 30 Juni 1920 12 premiën betaald zijn en de rente ingaat op aari 1960 zijn er tusschen de betaling dier premiën en den ingang der rente 79 halve jaren verloopen, waarvoor de met ingang van 1 Januari 1960 toe te kennen rente per jaar 79 x 12 x li cent bedraagt. Zijn er in het 2de halfjaar van 1920 wederom 12 premiën betaald, dan worden deze geacht te zijn gestort od 31 December 1920. Tusschen den datum van betaling van die premiën en den datum van ingang der rente (1 Januari 1960) zijn verloopen 78 halve naren, waarvoor de toe te kennen rente mitsdien 78 x 12 x IJ cent per jaar bedraagt. Vervolgens zullen er tusschen de betaling der premiën en den ingang der rente verloopen 77, 76, 75 enz. halve jaren, totdat er tusschen de betaling der premiën op 30 Juni 1959 en den datum van ingang der rente op 1 Januari 1960 slechts 1 halfjaar is verloopen, waarvoor de per jaar toe te kennen rente 1 x 12 x 1* °eMenekomfdan tot een bedrag van 79 X 12 X ü cent + 78 X .2x1» cent + 77 X 12 X li cent en zoo vervolgens in afdalende reeks telkens met 1 verminderend ten slotte tot 1 X 12 x 1» cent, wat een totale rente geeft van f 568,80. Ouderdomsrente. De verzekerde, die den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt, heeft recht op ouder- ^Ookde6 verzekerde, die bij het bereiken van dien leeftijd nog valide is, heeft recht «p deze ouderdomsrente. . Het bedrag der ouderdomsrente wordt op dezelfde wijze berekend als dat der invaliditeitsrente. Aanvraag om rente. De renten worden aangevraagd bij den Raad van Arbeid. Premiebetaling. De premie voor de vrije verzekering wordt door den verzekerde betaald door op de rentekaart welke hem door den Raad van Arbeid bij de totstandkoming der verzekering werd uitgereikt of toegezonden, zegels te Plakken. Heeft de verzekerde een wettelijken vertegenwoordiger, of heeft iemandten behoeve van een ander een vrije verzekering gesloten, dan worden door deze Dersonen de zegels op de rentekaart geplakt. * * P De rentekaar? biedt gelegenheid om 80 zegels te plakken. Er mogen over een kalenderjaar niet meer dan 80 vrije premiën in rekening worden gebracht (art. 34Elk zegel van / 2 strekt tot betaling van één premie. Er zijn ook zegels jan / 0.25 verkrijgbaar. Door het plakken van 8 zegels van / 0.25 is één premie betaald De zegels van / 0.25 worden op een afzonderlijke kaart geplakt. Elke kaart biedt ruimte om 8 zegels te plakken. Zoodra de kaart volgeplakt is dient zij ten postkantore of aan het kantoor van den Raad van Arbeid te worden ingewisse d tegen afgifte van een zegel van / 2, welk zegel door den verzekerde dan op zijn rentekaart geplakt kan worden. De zegels voor de vrije verzekering en de kaarten om zegels te plakkel van / 0.25 zijn te bekomen aan de kantoren der Raden van Arbeid en op andere nader aan te wijzen plaatsen. BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 295 Verlies der rentekaart. De verzekerde moet zorg dragen de rentekaart niet te verliezen. Met zegels, geplakt op een verloren gegane rentekaart, wordt geen rekening gehouden. Geldigheidsduur der rentekaart en inwisseling der kaart. De geldigheid der eerste rentekaart vangt aan op den lsten Januari van het jaar, waarin zij is opgemaakt, en eindigt op den 31sten December van dat jaar. De regel is, dat de rentekaart tegen het einde van het jaar bij den Raad van Arbeid moet worden ingeleverd. De kaart wordt dan ten kantore van den Raad van Arbeid buiten gebruik gesteld en vereffend. Bij de rentekaart moet door den verzekerde het renteboekje worden gevoegd. De verzekerde ontvangt vervolgens van den Raad van Arbeid een nieuwe rentekaart, vergezeld van het renteboekje, waarin zal zijn aangeteekend, welke premiën werden vereffend. Overlijden van den verzekerde. De houder van een rentekaart is verplicht binnen zeven dagen na het overlijden van den verzekerde deze kaart toe te zenden aan den Raad van Arbeid, met mededeeling van het overlijden. Indien hij eerst na verloop van zeven dagen heeft kennis gekregen van het overlijden of houder is geworden van de rentekaart, is hij verplicht de toezending en de mededeeling te doen binnen drie dagen, nadat hij kennis van het overlijden kreeg, of houder van de rentekaart werd. Indien de verzekerde de rentekaart zelf bewaarde, zijn, bij overlijden van den verzekerde, de echtgenoot en de overige huisgenooten van den verzekerde verplicht diens rentekaart binnen 7 dagen aan den Raad van Arbeid toe te zenden. Recht van beroep. De verzekerde heeft het recht van beroep tegen de door den Raad van Arbeid of het bestuur der Rijksverzekeringsbank genomen beslissingen, welke de vrije verzekering ingevolge de Invaliditeitswet betreffen. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, afd. A. V. Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. 296 BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. MODEL. O. Renteboekje No KENNISGEVING VAN PREMIEVEREFFENING, ALS BEDOELD BIJ ART. 22 VAN HET KON. BESLUIT VAN 6 SEPTEMBER 1919 (S. 559). De Voorzitter van den Raad van Arbeid te heeft de eer ter kennis te brengen van dat de rentekaart over het loopende kalenderjaar 19 Raad van Arbeid No (kaartnummer), welke den 19 onder ten postkantore no werd ingeleverd — kantore — den Raad van Artiïd werd vereffend in dier voege, dat in rekening werden gebracht: Kaart- Kalender- Betaal- Aantal. Aantal Bedrag, nummer jaar dag premieën halfjaren I 30 Juni 31 Dec. en zulks onder opmerking *"/ " ' "''' ' \] . . . . . ..... 19.... De Voorzitter voornoemd, N B Tegen deze vereffening kan ingevolge art. 26 van het Kon. besluit van 6 September 1919 (S. 559) binnen 14 dagen beroep woroen ingesteld bij den Raad van Beroep (Ongevallenverzekering) te Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, Afd. A.V. no. 202. Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. beschikking tot uitvoering der invaliditeitswet. 297 MODEL. D. Renteboekje No CERTIFICAAT VAN BETALING, als bedoeld bij artikel 22 van het koninklijk besluit van 6 September 1919 (S. 559). De Voorzitter van den Raad van Arbeid te verklaart hierbij, dat in het jaar door te , voor de vrije verzekering ingevolge de Invaliditeitswet premiën werden betaald en dat op grond van het bepaalde bij art. 343 dier wet van die premiën geacht worden betaald te zijn in het jaar 19.... De Voorzitter voornoemd, Model. VRIJE VERZEKERING INVALIDITEITSWET. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, Afd. Arbeidersverzekering. Mij bekend, De Minister voornoemd, aalberse. MODEL E. Raad van „ , Raad van . Datum Sd, aL Datum Van Arbeid, van Datemvan Verae_ van u Ge" w welken bij ver- opzending welken bij ver- ontvangst Aanteeke- Rente- Naam en Woon- huizmg de der kaart huizing de der kaart kering AanteeKe aan" ren „la,t= 5-iaarl. reke- ^ nieUw 5-iaari- reke" en oud ... nineen nummer. ^ voornamen. plaats. ni ^ geem- -gen. werd opge- werd ont- ding. zonden. nummer. vangen. nummer. digd. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 | 10 11 Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, afd. A.V. Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. to O co w M CA O 5 3 3 3 t? H O H < O w 2 3 ö w ft) 3 > 5 w H co H BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 299 MODEL F. Vrije verzekering art. 69 I.W. R.v.A No van het Stamregister Naam: Voornamen: Gehuwd met: Weduwe van Woonplaats: Aaanteekeningen. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, afd. Arbeidersverzekering. Bij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. MODEL O. R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A Rentenummer , Rentenümmer Rentenummer Rentenummer R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A. J Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Naam en Voorletters: Woonplaats: ï Adres: Geboren te: , den Aanvang der Verzekering: .; .- Kaartnummer. Kalenderjaar. j Betaaldag. Aantal Premiën. Totaal. Aanteekeningen. TRANSPORT VORIGE KAARTEN. * * Indien de geldigheid van de rentekaart niet aanvangt met -j>e TranSDOrteeren den lsten Januari, dit in kol.: Aanteekeningen vermelden. " MODEL O (vervolg) ■ Geslacht (M. of V.) . Datum van aanvang der verzekering Datum van geboorte __________________ TOESTAND OP DEN IN KOLOM 1 AANGEGEVEN DATUM. „ .... t „ia Aantal Leeftijden der Leeftijd Burgerlijke Leeftijd v/d beneden Datum. m Beroep. staat: echtgenoot in beneden 14 jaar in voUe Opmerkingen, jaren. G., O. of W. volle jaren. 14 jaar. jaren. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. I # i — tw„~ „_„ binden 1 1 Datum van Eindiging eener: OPMERKINGEN: als valide verzekerde ƒ " " / Datum van Ingang eener: Tijdelijke invalidenrente j Tijdelijke invalidenrente < Blijvende invalidenrente Ouderdomsrente Blijvende invalidenrente B_io_7b7beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202. Afd. Arbeidersverzekering. ^ De Minister voornoemt, AALBERSE. MODEL H. R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A. R. v. A Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer R. v. A R. v. A R. v. A R. v. A. ., R. v. A Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rentenummer Rea.«nummer Naam en voornamen: Woonplaats: Geboren te AftWv*n8 verzekering: (geen adres vermelden) den Kaart- Kalen. Betaal- Aantal Aantal "JJ Kaart- Kalen. Betaal- Aantal Aantal Kaart- Kalen- Betaal- Aantal Aantal num- halve 2 num- halve 2 num- halve 2 mer_ derjaar dag premiën j^en £ mer derjaar dag premiën j^en £ mer derjaar dag premiën jaren £ Transport Transport 30 Juni 30 Juni f 30 Juni 31 Dec. 31 Dec. : 31'Pto. 30 Juni 30 Juni 30'Juni 31 Dec. 31 Dec, 31 Pee. 30 Juni 30 Juni 30 Juni 31 Dec. _ 31 Dec- 31 Dec. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid van 13 Januari 1920, no. 202, afd. Arbeidersverzekering. Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. BESCHIKKING TOT UITVOERING DER INVALIDITEITSWET. 303 MODEL I. ZEGELKAART voor het plakken van zegels van 25 cent voor de vrije verzekering ingevolge de INVALIDITEITSWET. Zoodra op deze kaart 8 vrije zegels van 25 cent zijn geplakt, dient zij ten postkantore of ten kantore van den Raad van Arbeid te worden ingewisseld tegen een zegel van 2 gulden, welk zegel door den verzekerde op zijn vrije rentekaart kan worden geplakt. Behoort bij beschikking van den Minister van Arbeid, van 13 Januari 1920, no. 202, Afd. Arbeidersverzekering. Mij bekend, De Minister voornoemd, AALBERSE. ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers verwijzen naar de artikelen der I. W. Stb. — Koninkl. besluit. Besch. = Beschikking van den Minister van Arbeid. Aangifte.— wanneer door werkgever art. 277, 389, 398. — als schatting van loon noodig is 278. — bewijs van gedane . — 281. — van einde dienstbetrekking 284. Aanhangsel, betreffende algemeene maatregelen van bestuur en ministerieele beschikkingen tot uitvoering der wet blz. 105. Aanmelding — verphchting tot.... 259—263, Stb. 1919no.324. bewijs van .... 262. Aansprakelijkheid van het Rijk voor renteuitkeering 28. van werkgevers e.a. 398. Aanvraag'van rente 136 v.; van vrije rente 172—173; 368 .... Stb. 1919 no. 762. indiening der — 137 en Stb. 1919 no. 760; gevolg daarvan 140; doorzending aan bestuur R. V. B 142; behandeling — om ouderdoms- of weezenrente 143 en Stb. 1919 no. 759. behandeling der — om Inval, rente 144—152. behandeling der — om weduwen rente 152_— 152/ en Stb. 1919 no. 759. beshssing op — om rente 153 en Stb. 1919 no. 760, 155 en 158. vervallen van aanvraag 161, 178; Afkoopsom, weduwenrente, 81 , weezenrente 87, Stb. 1919, no. 791. Algemeene maatregelen van bestuur ter uitvoering der wet. (Zie Inhoudsopgaaf van het Aanhangsel). afwijking van de wet bij 408. Ambtenaar Bevoegdheid 312, 313, 397. Arbeid — in loondienst 4, 11. — buiten het rijk 5. — van korten duur 32. Zie Huisarbeid. Raad van —. Zie Raad. Arbeider Bepaling van 4, 5. ALPHABETISCH REGISTER. 305 Bank — Bepaling van . 1; — uitvoering der verzekering .... 21; „ — teragbetaling kosten .... 24; „ — besluit tot toekenning genees- en heelkundige hulp bij gevaar voor Inv. enz 100—105; „ — kan R. v. A. opdragen, verzekerde op te roepen en te ondervragen 104; | mtrekking rente . 118; „ kan toelagen geven aan inrichtingen .... 122; „ rentetoekenning . 136—155; y kan nieuw onderzoek bevelen .... 151; „ herziening beslissing over rente 159—160; „ kan verzuim herstellen .... 234. Bedrag — der inv. en ouderdomsrente .... 75—77, 176 en Stb. 1919 no. 590; „ — der weduwenrente .... 81«; — der weezenrente 86, 87, Stb. 1919, no. 791, | — der vrije rente .... 95. „ — der vrije premie .... 339. Belanghebbende — hooren van .... 316. — bij beroep .... 350. Berekening van premieën en weken voor rentebedrag .... 75. „ — halve jaren bij vrije premie 96. „ — van aantal premieën .... 289—292. Beroep gevallen waarin — . 344. „ termijnen voor . 345—346. „ gevolgen .... 347. overlijden schorst — .... 348. rechter in — 349 en Stb. 1917, no. 460. ij „ belanghebbende bij — .... 350. „ uitvoering der beslissing in — 350,352 en Stb. 1919, no. 559. P c~ikkingen Ministerieele: (Zie Inhoud Aanhangsel). Besiag op rente .... 171. Beslissing op aanvraag om rente 153 en Stb. 1919 no. 760. „ kennisgeving der 27c, 155—157. over verzekeringsplicht — .... 283. omtrent geschillen R.v.A. ... 314,318. Zie ook Beroep. Betaaldagen aantal jaarlijksche — .... 163. | der rente op Dinsdag 164. Betaling der premie — door werkgever . 186, 187. 20 306 ALPHABETISCH REGISTER. Betaling— door verzekerde 188, 191. — bij huisarbeid .... 187, 189, 190. termijnen voor — v... 194. _ m geid, 198; — in zegels .... 199—200. 'I — klassen .... 195, 201—203. ■ vervallen der verphchting tot .... 196. — voor mihtairen .... 221—223, Stb. 1919no. 791; 86. wijze van der premie ;... 226—237, Stb. 1919 no. 764; ;in geld • -.... 286; in geld of in zegels 226—228, 259 v., 277 v.; — gedeeltelijk 233; te late — 234. Uitstel van bij navordering 329 .... Stb. 1919 no. 814. bij vertraagde opmaking van rentekaart 245. " vrije premie .... 340—343. (Zie Stb. no. 1919 no. >'.*'"' 559), 763; 797. Zie onder Navordering wegens betaling van te weinig of te lage premiën. Bewijs verphchting premiebetaling door verzekerde, uitreiking, duur, teruggaaf . . . . 191; 4 niet-teruggaaf — strafbaar, .... 346. ■ — ontheffing, verphchting 216; gevolg van .. . 218. Boeken enz., inzage van — ;... 312. Boeking van vrije premie bij vervallenverklaring .... 57 en Stb. 1919 no. 791. Buitenland — arbeid'verricht in het 5, 64. werkgever gevestigd in .... 14—15. uitbetaling aan verzekerde 164. bij verblijf in — niet toepassen voorschriften omtrent oproeping .v. , 113, Stb. 1919 no. 752. niet uitkeering van vreemdeling 168. aanmelding van ■ vertoe venden in het — 161. Bijdrage van den Staat 20. Bijverdienste. Voor — geen premie verschuldigd 205. Contröle, enz. — 312 v.l.g. Dagteekening.— rentezegels .,.. 206, 232, 272, 275. '__ strafbepaling niet — .... 380, 381. Deskundigen. Zie Getuigen .... 21a, Stb. 1919 no. 599. Drankmisbruik. Bij — uitkeering in natura — 170. Dwangbevel premiebetaling 235, 236, 237.. Echtgenoot .V.. 3,'70, 374. ALPHABETISCH REGISTER. 307 Geboorteakten. Uittreksels .... 239, 375(3). Geheimhouding door ambtenaren .... 402—403. Gehuwde vrouw .... 70. Geldboete. Zie Strafbepalingen 380. Gemeentebesturen. Verstrekken inhchtingen aan R.V.B., Stb. 1914 no. 405. Geneeskundige Aanwijzing van tot onderzoek 102, 108, 147, 319. „ en heelkundige behandeling 99, 100; weigering — 109; onderzoek 102, 106>' 111, 112, 146, 151, 319—321. voorschriften 105. niet opvolgen van — 107—109. Geschillen — Regeling beslissing 314. „ — tusschen Raden van Arbeid onderling 337,338. Getuigen, Hooren van — en deskundigen 27, Stb. 1919 no. 599. Gevangenisstraf Geen rente aan veroordeelde tot — 169. in de gevallen voorzien bij art. 385, 386 387, 393. Helpen bij arbeid — Premie 187. Huisarbeid 181—184, 187, 189, 190. Huisvesting . 7. Inkomstenbelasting, aanslag in — stelt vrij van verzekeringsphcht 45. Inlichtingen aan R. v. A. 240 .... aan en door R. V. B. Verz. raad, 27g, Stb. 1919 no. 324 313. — „ uit boeken .... 312. Invaliditeit, Begrip blijvende en tijdelijke — 71, 72, 73. — stelt vrij van verzekeringsphcht 34. Gevaar voor —... 99— 101. Onderzoek naar —...361. Einde der — .... 110. „ — tengevolge van ongeval 160. — van arbeider, maakt werkgever niet bevoegd verzekeringsphcht te betwisten .... 315. — van arbeider, geen verzekeringsphcht indien deze niet verphcht verzekerd was .... 34. Invaliditeitsfonds, Omschrijving 1. Invaliditeitsrente .... 31 v. 308 ALPHABETISCH REGISTER. Invaliditeitsrente Recht op, indien — 71, 93. geen recht op — in geval van opzet .... 79. gaat niet samen met ouderdomsrente 78. bedrag der — .... 75—77. Vrije .... 93, 175. korting der vrije — 97. genot der — ontheft van verphchting tot premiebetaling .... 220. Intrekking der — .... 107, 108 bij opzet 114. na nhsdrijf 115. termijn daarvoor in acht te nemen 116; geschiedt door Bestuur R. V. B. 118, 119. Aanvraag en toekenning 136—153. Stb. 1919 no. 760. Ingang der — 154. Uitbetaling der — 164, 165. Verjaring der — 158. — zonder premie 369 v. Invoering der Wet, Voorbereiding van de 357—359. Inwerkingtreding — der Wet of van artikelen.... 411 en de Aanteekeningen blz. 102. Inwisselen Rentekaart 302, 303. Inzage van Boeken 312, 389. Kaartenstelsel Stb. 1919 no. 324, art. 1. Kalenderweek 183, 184. Kinderwetten, Weezenrente 90, 91. - Kosten — Opmaken rentekaart .... 254 — van renteboekjes 257. uitvoering der wet 20,24. Posterijen, 30, Stb. 1919, no.573. 'I geneeskundige behandeling, R.V.B. 99. Leeftijdsgrenzen Arbeider van 35 jaar 33, 50, 241, 353. Arbeiders van 65 jaar 368. Arbeiders van 70 jaren 69, 369, 370. Loon Berekening van ontvangsten van derden 6. — in natura .... 7, 8, 59, 203, 271... wisselvallig — .... 9... bijverdienste .... 205. gezamenlijk — .... 67, 68. Verhooging van — bij stukwerk 190. alphabetisch register. 309 Loon Indeeling vast— in loonklassen 67, 68. „ verboden premie af te houden van — .... 209. Loongrenzen .... 4, 52. „ Overgangsbepaling 354, 357. Loonklassen 58, vlg.. Stb. 1919 no. 761; (Zie ook premieklassen: 180 v.) „ — bij loon in natura (le kl.) 59. — niuitairen 60. aanwijzing der — 61, Stb. 1919 no. 761.. . „ bij werkzaamheid in andere gemeenten .... 62. bij werkzaamheid in verschillende gemeenten ... 63. „ bij werkzaamheid in buitenland, 64. „ voor zeeheden .... 65, 68.- Tijdelijke plaatsing in lagere — voor ongevallenrente, .... 66. „ Vast loon 67. „ waarin werkgever betaalt 201. „ Hoogere — door werklieden aangegeven .... 202, 203, 205. Loonkundige 103, 111, 112, 146, 319. Middelen voor dekking der uit te keeren rente, enz 20, 378. Militairen —in werkelijken dienst, niet-arbeider voor deze wet. .4. Loonklassen 60, 203. prermebetaling door het Rijk 221 v., Stb. 1919 no. 990. premie certificaat voor — , 138, 223, 224, 225, 298, 304, 305, 310. Misdrijf. — oorzaak van invahditeit 80, 81g. reden tot mtrekking rente 115. Naplakken van zegels 306(5). Navordering van premie 317, 328—334. Nederlanders .... 2. Niet-ontvankelijk aanvraag om invahditeitsrente 158 ... beroep ... 346, 375. Niet-verzekeringsplichtig 32 vlg., 242, 364. Nietigheid der verzekering 246, 251, 293. Nietigverklaring rentekaart 246—250, Stb. 1919. no. 608. Ondernemingsfonds pensioen verzekering 40. Stb. 1919 no. 791. 310 ALPHABETISCH REGISTER. Onderricht .... 7. Ondervragen van den verzekerde 102, 104, 106, 112. Onderzoek. Zie Geneeskundig —. Ongeval. . . . Oorzaak van invahditeit 160. Ongevallenfonds. Omschrijving 1. Ongevallenrente. Loonklasse van rentetrekker van 66; invahditeit 160. Ontheffing van premiebetaling wegens genot van — 214, 215. Ontheffing van prerniebetaling (Zie ook onder Vrijstelling). bij aanvraag van rente 140, 141. wegens genot pensioen of rente .... 213. van invahditeitsrente en voor 70-jarigen 220. ongevallenrente .... 214, 215. voor mihtairen .... 221. £ Bewijs van — .... 216. )( premiebetaling na — 217. "t Intrekking van — 218, 219. Ontvangsten en uitgaven R. v. A 24. Oproeping ondervraging en onderzoek van een verzekerde .... 102—112. hernieuwde —, 108. bij verblijf in buitenland 113. van arbeider voor inhchtingen 282. Opsporen strafbaar feit .... 401. - Opzet oorzaak van invahditeit 79, 81g. Intrekking van rente bij — 114, 160. Ouderdomsrente Recht op — 31 (2), 74. bedrag der —- 75—77. en invahditeitsrente worden niet samen genoten 78. in plaats van invahditeitsrente of omgekeerd 78. vrije verzekering .... 94, 174. aanvraag 136 v.; ingang — .... 154. ontheffing premiebetahng bij genot van — 220; premievrij'e 369, 370. jl in overgangstijdperk .... 373—377. Overgangsbepalingen 353—379, Stb. 1919 no. 325. 762. Overlijden — van aanvrager .... 161. ALPHABETISCH REGISTER. 311 Overlijden van verzekerde .... 81a, vlg. van rentetrekker .... 166. gevaar voor — .... 99, 100. „ inlevering rentekaart na — .... 276. bij — vervalt recht van beroep .... 348. " vermoedelijk 8\d, 85, 117, 143, 152/, Stb. 1919, no. 759. „ intrekken rente als blijkt van het leven .van vermoedelijk overledene .... 117. Overtreding van voorschriften, strafbaar .... 389. Parafeeren, rentezegéls .... 232, 335. Pensioen gerechtigde tot —, niet verzekeringsphchtig .... 35— 40, Stb. 1919 no. 539, 355, 356. „ ten laste van het Rijk .... 35 .... „ pubhekrechtelijk hchaam .... 36 .... „ aanleiding tot ontheffing van premiebetaling .... 213, 215. Pensioenregeling Bijzondere — .... 41—43. „ Overgangsbepaling — .... 353. Pensioenverordening. Vereischten voor — .... 37. Posterijen. Kostelooze diensten der — .... 30, Stb. 1919 no. 573. uitbetaling van renten, enz. ten kantore der — 164. | Verkoop van rentezegels ten kantore der — .... 231. Premie — 180—343. u —klassen .... 180 e.v. „ Bedrag der premie .... 180—185. „ volgens loonklassen .... 180. „ stukwerk buiten de werkplaats .... 181. —berekening 182—184. „ — voor zeeheden .... 185. „ — voor huisarbeiders .... 189. „ Betaling der premie, verphchting tot — . 186—212. „ — door werkgevers . 186, 187, 192. „ — wanneer niet verschuldigd .... 204, 205, 217; weken waarvoor reeds premie betaald is .... 206. „ niet verhalen van — op arbeiders .... 209. „ termijn .... 198. loonklasse .... 201. 312 ALPHABETISCH REGISTER. Premie door den verzekerde .... 188, 189; termijnen ..... 194. g bewijs daarvan .... 191. — wordt niet ingevorderd door rechtsmiddelen, noch in vergelijking gebracht 257. wanneer niet verphcht .... 196. ,, ontheffing 215 en v. — door de ziekenkas .... 193. ontheffing van de verplichting tot — 104, 213—220. bewijs daarvan .... 216. mtrekking 218. betaling der — voor mmtairen, door het Rijk 221—225. Wijze van betaling, rentekaarten, rentezegels 226—237. — in zegels 259—276; termijnen 199, 200. " in geld 277—286; termijn 198. — indien de arbeider verschillende werkgevers heeft 207. loonklasse waarin — wordt betaald 201—203. Vrije premie 339—343. — overboeking op verphchte 197. gedeeltelijke betaling .... 233. „ te late betaling . -... 234. Invordering verschuldigde premie door R. v. A., 139. bewijs van betaling 228, 229. teruggaaf van betaalde premie 336, 336. Premievordering is bevoorrecht .... 210. overneming — door arbeiders 211. geen subrogatie . — 212. door dwangbevel . 235. Provisioneele maatregelen .... 322i>. Publiekrechtelijke lichamen als werkgever 17. vrijgesteld van verzekeringsphcht, indien pensioen gerechtigd t.a.v 36. Raad van Arbeid, Samenstelling enz., zie Raden wet. — schat waarde van verstrekkingen bij bepahng waarde loon in natura 8. — schat bedrag van het loon 9. " — belast met de uitvoering der verzekering 21 vlg. ALPHABETISCH REGISTER. 313 Raad van Arbeid — treedt zelf op in gevallen, enz 22. -n — voorschriften R. V. B. voor — .... 23. — uitgaven en ontvangsten van — .... 24. — Bevoegdheid der —... 25—27. Zie ook Stb. en Besch. „ — Inlichtingen door en aan — 27/ en g. Stb. 1919 no. 324. jjj — portvrijdom voor briefwisseling 30, Stb. 1919 no. 573. — kan vrijstelling van verzekeringsphcht verkenen 52. g — geeft daarvan bewijs .... 53. I — kan de verzekering vervallen verklaren .... 55, 56. tl — wordt gehoord over aanwijzing loonklassen .... 61, 63. s — plaatsing in lagere loonklasse . 66. () — over prenhebaling door huisarbeiders .... 189. j. — over wijze van premiebetaling .... 226. ■* — voorstellen enz. in geval van gevaar van invahditeit of overlijden van een verzekerde .... 99—106. „ — kan loonkundigen aanwijzen 103. i bij — wordt ingediend aanvraag om rente 137; zendt aanvraag door . 142. '„ — zorgt dan voor invordering nog verschuldigde premieën 139. „ — kan ontheffen van premiebetaling .... 140, intrekking 218. — behandeling aanvraag om ouderdoms- of weezenrente 143, 174. „ — van invahditeitsrente .... 144—152. „ ■ van vrije invahditeitsrente .... 175. „ van weduwenrente . 152a en vlg. | — voorstellen ingeval van drankmisbruik van een rentetrekker 170. L — geeft bewijs aan verzekerde die zelf premie betaalt 191. „ — kan vergunnen temüjnbetahng door verzekerde 194. Raad van beroep en Centrale — .... 349, Stb. 1919 no. 460. Rechter over de beslissingen der I.W 349. Rechtspersoon als werkgever .... 16. 314 ALPHABETISCH REGISTER. Registers. Inrichting van — der R. v. A. 27b, Stb. 1920 no. 324, Besch. van den burgerlijken stand, Uittreksels —239, 375(3) .... inhchtingen K.B. 1920, no. 324 art. 7, 8. Registratie Vrijstelling formaliteit 29. Reiskosten Vergoeding voor — 27/., Stb. 1919 no. 599. Rente. Zie Invahditeitsrente, Ouderdomsrente, Vrije rente, Weduwenrente, Weezenrente. Toekenning 136. Afronding naar boven .... 77. " uitbetaling .... 164, 165, Stb. 1913 no. 388. ■ Verjaring van — .... 167. Voorioopige 162. niet vatbaar voor beslag en vervreemding, enz 171. „ mtrekking bij bedrog 246. gedurende overgangstijdperk 373—379. Stb. 1919 no. 774 Besch. St. Ct. 16 Dec. 1919 no. 364. Renteboekje Doel — .... 256. Inrichtingen modellen 255. Besch. 12 Nov. 1919. 'I Uitreiking 27c, Stb. 1919 no. 364; geschiedt in den regel kosteloos 257; door de R. V. B. .... 221. Rentecommissie. 375. Stb. 1913 nos. 330, 334, enz-; Stb. 1919 nos. 156, 774; K.B. 12 Dec. 1914 no. 36. Rentekaart. Opzencling van—volgens voorschrift R. V. B 23. * Op eersten dag geldigheid eerste — ingang ver¬ phchte verzekering .... 54. is een grondslag voor renteberekening .... 153. op — rentezegels plakken tot bewijs betaling premie 226, 228. voorschriften voor — in verband met rentezegels - 230. op — geen woorden noch teekens stellen 232. opgemaakt door R. v. A 238; na verhoor 240; indien vereischten aanwezig zijn 242, 253; -in den regel kosteloos 254. Model 243, Stb. 1919 no. 109. Uitzonderingen 365, .... 367. „ aanvang geldigheid — 244. „ bedrog ..... 246. „ nietigverklaring 247—249. tt — wordt gevolgd door renteboekje .... 255. ALPHABETISCH REGISTER. 315 Rentekaart. Buiten gebruik gestelde —; 256. , . . „ vertraging .... 245, 327. uitreiking — wanneer betaald wordt in zegels 264. wijze van uitreiking — 27c, geregeld bij Stb. 1919 no. 329. bewaring — door arbeider .... 265, 270. vertooning — .... 266. „ bewaring — door werkgever 271. door R. V. A 285. „ — door de R. V. B 310. " buiten gebruik stelling — .... 267, 287, 293. : daarna inzenden aan R. V. B 294. „ bijvoegen militair premiecertificaat .... 298. „ daarna bewaring .... 310, 311 e.v. overleggen bij aangifte 'aan werkgever .... 268, 269, 271, 279, 280. inlevering na overlijden .... 276. voorioopige .... 283, 323—326. vereffening 280 v. Besch. 12 Nov. 1919. inlevering .... 301—306. | inwissehng .... 302—303. verloren — .... 307, 311. nieuwe — 308, 309. ït.' „ wijziging op— .... 317. „ verbetering of vervanging 331, Stb. 1919 no. 814. vrije — 341, 343. Stb. 1919 no. 797. opgemaakt ter voorbereiding uitvoering der wet 360 e.v. behandeling, na beroep .... 351. „ Strafbepaling op niet teruggeven — 387. Rentetrekkers. Controle — 102 vlg. Overhjden — 166. Zie voorts Verzekerden. Rentezegels, premiebetahng door plakken van — op rentekaart 226—229. geldigheid — 230, 289, 306. gebruik — verkoop van — parapheerert —.... 231, 232, modellen Stb. 1919 no. 764. . dagteekenen 206, 232, 272 e.v. onbruikbaar maken 250, 299, Stb. 1919 no. 608. B_e_____a 316 ALPHABETISCH REGISTER. Naplakken van — 306. restitutie waarde onbruikbaar gemaakte — 251, 300, 317, 335. Rijk. Aansprakelijkheid ... 28, 43 ... Bijdrage ... 20... Premiebetaling voor militairen .. 60 Kosten voor het — zie Posterijen ... 30. Pensioenverzekering door het — 35 ... — Werkgever 17 Rijksverzekeringsbank. Zie Bank. Samenloop Weduwen en weezenrente 81/. Schipper .... 5, 13. Slotbepalingen 407 v. Spoorwegarbeiders .... 38. Strafbepalingen 380 v. Stukwerk, berekening en betaling premie 181—190. Subrogatie van arbeider in de rechten der Bank tegen den werkgever .... 211, 212. Termijnen voor geldigheidsduur bewijs van betaling, enz.^... 191.. — voor aanvraag.. 185.. voor intjeldring inval-rente ... 116... voor betaling in geld of in zegels 198—200. Titel der wet 410. Uitvoering der verzekering 21—23. — der wet ... 27, 29, 409. Uitzonderingen op verzekeringsphcht 32—40, 44—47. Verhooging van rente niet mogelijk .... 78. van loon bij stukwerk 190. Verhoor van verzekeringsphchtigen 240. van belanghebbenden 316. Verjaring van rente en rentetermijnen 167. Vermoedelijk overlijden 8\d, 85, 117, 143. Vermogensbelasting .... 44. Vernietiging van rentekaarten. 311(2) .. Teeken van — 250.. Stb. 1919 no. 608. Verordening pensioenverzekering .... 36, 37. Stb. 1919 no. 791. Verplichte verzekering .... 31, 54—57. Verslag van oproeping, ondervraging en onderzoek aan R. V. B. .... 106. Vervallen verzekering 293. ALPHABETISCH REGISTER. 317 Vervallenverklaring — verplichte verzekering door verklaring arbeider, enz 55. bewijs — .... 56. boeking vrije premie bij — 57. Verzekerde, premiebetaling door— 188, 191, 217. wanneer — zelf premieklasse bepaalt .... 195. oproeping, ondervragen, onderzoek 102, 104, 106. Verzekering, Verphchte — 31, 54. voortgezette 51. vrije — 69, 70, Stb. 1919 no. 559. " herleving 258, Stb. 1919 no. S39. vervallen — 293 uitvoering der — 21—23. Verzekeringsplicht 241., beslissing over 283. Verzekeringsraad, Taak van den — 21. Voorioopige rente .... 162, 283. rentekaart 323 e. v beslissing 322. Voorrecht voor premievordering .... 210. Vreemdelingen van verzekeringsphcht vrijgesteld 46—49. uitkeering van rente aan — 168. Vrije premie. Bedrag der — 339. Betaling, tijd 340. wijze — 341, 342. " Bijzonderheden —. Zie Stb. 1919 no. 559. Boeking van — bij vervahenverMaring verphchte verzekering .... 57, Stb. 1919 no. 791. kan overgeboekt worden als verphchte premie 197, Stb. 1919 no. 791. Vrije rente. Recht op vrije inval, rente 93. Recht op vrije ouderdomsrente 94, 174. " Bedrag der — 95, 176. Stb. 1919 no. 590. berekening . 96. „ korting 97. Vrije rente ingang 177. Toepassing van verschillende artikelen op de — 98, 121, 178, 179. u Aanvraag 172, 173. voor ouderd. rente .... 174. voor inv. rente 175. 318 ALPHABETISCH REGISTER. Vrije verzekering .... 69, 70. Vrijstelling (Zie ook Ontheffing) van briefport, registratie en zegel 29,.... 30, Stb. 1919 no. 573. „.'.'' . . ,van verzekeringsplicht .... 52, 53. „ .', .van premiehetahng voor zeelieden •».-..,.. 1'85. " van werkgever .... 204, 205. '. „■ ! . . voor bijverdienste 205. „ wegens pensioengerechtigdheid ... •. 355. „ wegens pensioen verzekering .... 356. Wachttijd voor invahditeitsrente 71. Weduwenrente .... 31. .... '~ Aanvraag om —•■ \52a. Recht of. geen recht op — 81«—81c. Bedrag der — .... 81c, 81g, afkoop — 87. Ingang 154, 379. g en weezenrente tezamen .... 81/. (> ■ Intrekking, .... 117. Weezenrente. Aanvraag en toekenning .... 136 vlg. Recht op 82—84. Bedrag .... 86. n , , ingang .... 154. Onderzoek . 276, 379. afkoopsom .... 87. einde .... 88. )t . verdeeling .... 89. )( in verband met Kinderwetten .... 90, 91. j n mtrekking .... 171. Weken. Berekening aantal — .... 19. Werkgeven Begrip .... 11. wettelijke vertegenwoordiging .... 12. schipper .... 13. () . buitenslands .... 14, 15. „ rechtspersoon — .... 16. pubhekrechtelijk lichaam ...... 17. Werkgever. Aanwijzing van persoon, geldende als — . ... 18. K.B. 1919 nos. 275 en 324. pensioenverzekering door — ..'. 40. Stb. 1919no. 791. '' betaalt de premie .... 186. verplicht tof aangifte .... 277, 284. Wiskundige reserve .... 41, 42, 221 Stb. 1919 no. 791. ALPHABETISCH REGISTER. 319 Zeelieden loonklasse 65, 68, 185. rentekaarten voor — bij invoering der Wet 363. Zegel, Vrijstelling van recht van zegel 29. Zegels. Zie Rentezegels 226, 328—334, 366. Ziekenfonds of -kas. Premiebetaling door — 193* INVALIDI TEITSWET. Inlichtingen inzake de Premiebetaling. Voor iedere kalenderweek zal bij de uitbetaling van het loon of daarvóór een zegel geplakt moeten worden op de rentekaart van den arbeider, die deze daartoe moet overleggen aan den werkgever. Bedrag der zegels die geplakt moeten worden: I. Voor arbeiders wier loon uitsluitend bestaat in verstrekkingen in natura (kost, inwoning enz.) een zegel van 25 cent per week; II. Voor arbeiders wier loon uitsluitend bestaat in vast loon in geld overeengekomen voor een bepaalden tijdsduur en mits de dienstbetrekking de arbeidskracht van den persoon geheel of grootendeels in beslag neemt, het zegel aangewezen naast de loonklasse, waarin dat bepaalde vaste loon is te rangschikken. (Deze bepaling heeft dus niet betrekking op personen die naast hun vast loon in geld ook "nog een ander loon ontvangen in den vorm van kost,'inwoning — zooals dienstboden — of provisie, toeslag, gratificatie, betaling voor overwerk enz.) Deze loonklassen en de daarvoor vastgestelde zegels zijn: Klasse I jaarl. inkomen .... ben. f240.-, zegel 25 ct. p. week i» 11 .. van f240- „ -400.-, „ 30 „ „ 2 III „ „ „ -400.- „ -600.-, „ 40 , IV „ „ „ - 600.- „ - 900 -, „ 50 „ „ „ » v „ „ „ - 900.- en hooger „ 60 » „ „ III. Voor alle andere arbeiders, behoudens eenige uitzonderingen. A. Mannelijke arbeiders in den leeftijd van 14 tot beneden 18 jaar, 40 cent per week ,> „ „ „ 18 „ | 21 „ 50 „ „ „ >t n ii ii boven 21 jaar 60 „ „ „ B. Vrouwelijke arbeiders in den leeftijd van 14 tot beneden 18 jaar, 40 tent per week » •> i> 18 „ „ 21 ., 40 „ „ „ >i' ii !i ■ S*'-'» boven 21 jaar 50 „ „ „ Voor de uitzonderingen raadplege men het Koninklijk Besluit van 20 November 1919, Stbl. 760, dat op de Secretarien der gemeenten en op het kantoor van den Raad van Arbeid ter inzage moet aanwezig zijn. DE RENTEZEGELS ZIJN VERKRIJGBAAR ten kantore van den Raad van Arbeid en op de Postkantoren. Toezending van zegels kan ook per post geschieden door den Raad van Arbeid na voorafgaande toezending van het verschuldigde bedrag per postwissel of door storting en overschrijving op de postrekening van den Raad van Arbeid. De rentezegels zijn alleen geldig indien zij, na geplakt te zijn, worden gedagteekend door den werkgever. Dagteekening geschiedt door vermelding van dag, maand en jaar, duidelijk met inkt geschreven of gedrukt. 11 , In het Renteboekje moet niets worden ingevuld, noch door den werkgever, noch door den arbeider. Elke arbeider moet zijn rentekaart met het bijbehoorende renteboekje bij-den Raad van Arbeid inleveren op den ver* valdag op de kaart vermeld, of in de week waarin die dag valt. Eene nieuwe kaart wordt dan uitgereikt. Omslagen voor de portvrije