DE VERSTANDSRICHTING. 11 Ich habe keinen Namen Dafür! Gefühl ist alles Name ist Schall und Rauch. En sedert Kant zijn kritik der reinen Vernunft schreef, kan men hoogstens nog van een betrekkelijk, stellig niet meer van een absoluut kenvermogen des menschen spreken. Voor hem is niet het verstand, noch ook het gevoel, maar de wil het primaire in den mensch. Iemand heeft terecht gezegd: de overwinning van het intellectualisme is het thema van de geestelijke geschiedenis der Europeesche menschheid. In deze geschiedenis zou dus, zoo zij geschreven werd, ook Nederland betrokken zijn. En niet voor een gering deeli Ons volk is door zijn aard en aanleg van alle eigenschappen voorzien om voor die verstandsrichting en den daarbij behoorenden nuttigheidsdrang een weligen ontwikkelingsbodem aan te bieden. Ik denk nu — om maar niet verder terug te gaan — aan den tijd van vijftig tot zeventig jaar geleden, toen het alvermogend liberalisme hier heerschte, den tijd dus van ± 1850—1870. Toen Allard Pierson een inleiding schreef voor Adam Bede en daarin o.a. de verzuchting uitte: „Moeten wij dan allen Methodisten worden? Ja, harden van hart en tragen van geest, ja! Ach, in uw liberalistisch dogma bevangen geslacht, hoe lang zal die oneindige liefde nog met u zijn, die telkens op nieuw door hare kinderen gerechtvaardigd wordt!" Toen de la Saussaye Sr. in een voorrede van „de theologie des verstands en des gewetens" (1866) kon schrijven: „ik herinner mij, dat, toen, nu vóór ongeveer vijftien a twintig jaren, sommigen der orthodoxen in Nederland Vinet begonnen aan te prijzen, en enkele redenen van hem, in 'thollandsch vertaald, het licht zagen, de toongevende organen in onze kerk het Nederiandsche publiek veel te verlicht achtten voor die domperige mystiek. 12 DE VERSTANDSRICHTING. Opzoomer was toen de aangebeden wijsgeer, meer dan vijfen twintig jaren de profeet van bijna alle academie-burgers. „De wijsbegeerte der ervaring", „de wijsbegeerte den mensch met zich zeiven verzoenende", „al wat aan het onderwijs wordt uitgegeven, bespaart men aan de gevangenissen", ziedaar even zooveel gevleugelde leuzen, die nog in de lucht zijn blijven hangen. Dat was de tijd van het „denkend deel der natie", dat overal den toon aangaf: in de regeeringszalen, in de kerk, in de academische gehoorzalen, bij het lager onderwijs en niet minder bij het pompeus ingevoerde middelbaar onderwijs, mislukte navolging van de Duitsche Real-schule! Een zelfingenomenheid bijna zonder weerga, grooter dan bij de menschen door Molière gehekeld: Nul n'aura de 1'esprit Hors nous et nos amis. Ik stel mij voor, dat men zulke regels zonder blikken of blozen, met toepassing op zich zelf, op de lippen durfde nemen. Dit „denkend deel der natie" zag met verachting neder op alle achterlijken, die de heerschende meeningen niet blindelings aannamen en zijn „geloofsbelijdenis" — want het was er waarlijk een, en wel van de slechtste soort! — niet aanvaardden. Het lachte met een luiden hoonlach, toen èr in de Tweede Kamer der Staten-Generaal weer een staatsman optrad, die durfde uitroepen: Lof zij den Heer, den Almachtigen Koning der eere! Wie er toe behoorderzou zich dood geschaamd hebben, zoo men was te weten gekomen, dat hij eens, als bij ongeluk! een lezing of voordracht van Da Costa had bijgewoond. Verstandelijke ontwikkeling! daar kwam 't eenvoudig vóór alles op aan, in haar gevolg kwamen vanzelf vrijheid, verdraagzaamheid, en al het andere. Het wei-onderwezen kind zou immers een goed en nuttig burger worden! Het onderwijs DE VERSTANDSRICHTING. 13 moest vooral „neutraal" blijven, geen zaden van dweepzucht en godsdiensthaat moesten gestrooid, geen huichelarij gekweekt worden. Wie meent, dat dit overdreven is, is waarschijnlijk nooit in streken op het platteland, vooral in het Noorden, geweest, waar de openbare school nog heerschende is. Daar kan men 't nog wel erger hooren. Men lette er toch op, hoe dit alles voortkwam uit één en hetzelfde beginsel, de loochening van den levenden Schepper en van zijn openbaring in Christus, de verwerping van het absolute, het volstrekte, van de eeuwige beginselen, de verwerping van den zedelijken plicht, om alleen de zelfgemaakte rechten over te houden. Op elk gebied ziet men de gevolgen. Overal uitwissching der grenzen. In de natuurwetenschap leidde consequent de verstandsvergoding tot stofvergoding. Het onderscheid der opklimmende soorten bestond natuurlijk niet. En evenzoo moesten in de staatkunde de levende, organische volkseenheid en de historisch geworden toestanden en verhoudingen plaats maken voor kunstmatige partij-groepeeringen, en moest vrijwel toevallige stemmen-meerderheid de bron van recht en wet worden. Het onderscheid der standen moest vervallen. Onbeperkte vrijheid en gelijkheid van allen! Vrije concurrentie, het vuistrecht der kapitalisten tegen de bezitloozen, maar niet minder bij terugslag het recht tot stakingen en opstand van de laatsten. 1) De mannen van de vrije gedachte, van „de Dageraad" profetische naam! — schreven hun veel gelezen boekjes: „Dominee, pastoor of rabbi", „Teksten in den bijbel die elkaar tegenspreken". Multatuli zong zijn stem mee in het koor. Het was kostelijk, kostelijk van naieveteit en van domheid namelijk, indien niet van erger! Nauwelijks behoeft gezegd, dat bij dit alles de banden van familie en huwelijk alle waarde verloren. 1) Gunning. 14 DE VERSTANDSRICHTING. Als de goedmoedige en wellicht wel goed bedoelende idealistische liberalen van toen eens konden opzien, hoe zouden zij ontsteld staan, als zij zagen wat hun werk heeft voortgebracht: hun eigen partij uiteengeslagen en verdrongen door de kinderen en Ideinkinderen dergenen, die zij in hun openbare school tot zulke treffelijke staatsburgers zouden opkweeken, hun beginselen op ongeveer ieder gebied door de ervaring te schande gemaakt, de gevangenissen voller dan ooit, de zeden dalende tot steeds lager peil en de algemeene ontwikkeling misschien wel breeder, maar zeker niet dieper en degelijker dan vroeger, integendeel! Kennis aanbrengen, opdringen desnoods, en dat met voorbijzien van alle diepere en hoogere behoefte — dat land der belofte heeft men ons volk.... niet voorgespiegeld, maar men heeft het gedwongen er binnen te gaan, — wij weten met welk resultaat! Het geheel laat zich samenvatten in dit versje van Beets: „Nieuwerwetsch onderwijs": Ontwikkelen zou 't zijn, en 't werd verdooven. Wat groeien zou wordt door de „leerstof" dood gestoven, En in dat stuifzand, dat naar alle kant verwaait, Gelaat men zich alsof men zaaitl Nu, gezaaid is er ongetwijfeld toch. Maar wie voortdurend, vooral met de mindere lagen des volks in aanraking komt, ervaart tot zijn smart wel wat er gezaaid is! 1) En het liberalisme in de politiek, de maatschappij, de school, vond zijn fidus Achates in het Leidsche theologendom. Vandaar uit als van een modernen Olympus, werd de heele kerk en de theologie beheerscht en bestuurd met onweerstaanbaar ~11 Men meene niet, dat ik naast dit alles de Christelijke school zou zien als zonder gebreken. Integendeel, zij had en heeft op allerlei gebied haar tekortkomingen, meer dan hier in kort bestek zou kunnen worden behandeld. Maar 't gaat hier alleen om het beginsel. DE VERSTANDSRICHTING. 15 geweld. Het „historisch critisch onderzoek", niet slechts van het Oude Testament, maar van letterlijk alles, gaf den toon aan. Met hoe groote minachting men neerzag op andersdenkenden, blijkt bijv. uit bovenstaand woord over Vinet. En de ouderen onder ons weten 't zich nog maar al te best te herinneren. Men was ervan overtuigd ook op godsdienstig gebied de ideale hoogte bereikt te hebben. Hooger zou wel geen sterveling ooit kunnen stijgen. Maar toen Pierson, Busken Huet en anderen de kerk uitliepen, kwam er al zoo iets van een desillusie, die later nog heel wat grooter worden zou. Tegen dit alles heeft wederom de orthodoxie haar stem verheven, luid en krachtig dikwijls, maar helaas! maar al te vaak ook weder met verstandelijke argumenten, meening tegenover meening stellende. Zoowel het jongere supranaturaHsme als de gereformeerden vergaten altijd weder, dat het geloof ten allen tijde geheel zedelijk van aard blijft, dat het is een overgave des harten en des levens aan Jezus Christus en dat slechts waar het geloof het juiste denken opwerpt, de juiste leergedachte ontstaat en dus alleen de Heilige Geest in de gemeente de overlevering der ware leer vormt (Gurining.) Ook door hen werd telkens de waarheid nedergehaald tot een verstandelijk begrip, door de gereformeerde supranaturalisten altijd weder de openbaring voorgesteld als mededeeling van „een waarheid", door het verstand, dat haar opnam, naar het hart overgebracht, en daar tot leven verwerkt. Zoo werd 't van weerszijden een strijd over de leer, een wederzijdsch verachten en verketteren. Van de Réveil-mannen en van de discipelen van Vinet ging geestelijke kracht uit, maar velen hunner bezweken toch ook vaak voor de bekoring, die er vooral ten onzent schijnt gelegen in den strijd over begrippen. 16 DE VERSTANDSRICHTING. Als wij nu om ons heen zien, moeten wij met blijdschap constateeren, dat er bij al wat ons met zorg vervult, toch ook wel reden tot dankbaarheid is. Zeker, heeft de onkunde van vroeger haar duizenden verslagen, het intellectualisme versloeg zijn tienduizenden en maakte een groot deel van ons volk tot zuivere materialisten — zooals men weet, een bekende gang van zaken! En een van de treurigste bewijzen, dat het intellectualisme nog heerschende is, is voor mij altijd, dat een jongen, een meisje alleen dan voor vol worden aangezien, wanneer zij op het lyceum, het gymnasium of de H. B. School goed meekunnen met de daar beoefende sport van verstands- en geheugenoverlading, terwijl in het .omgekeerde geval de patiënten al spoedig min of meer geschikt voor een inrichting voor zwakzinnigen worden aangezien en althans worden „opgegeven". Men weet, hoezeer dan later de praktijk dikwijls zulke voorbarige oordeelen logenstraft. Men leze nog maar eens de kostelijke brochure van Prof. van Dijk: „een conferentie op de maan", ernstig, raak en geestig, als alles wat uit zijn pen vloeit. Maar er is ook beterschap. Er is een meer geestelijke richting ontstaan, in alle kampen, op alle terrein. Over opvoeding en onderwijs is al zooveel en zoo voortreffelijk geschreven, dat ik het hier maar in het voorbijgaan behoef te noemen. Ik zou willen zeggen, dat bijv. de persoon van Jan Ligthart een levend protest is geweest tegen den voorafgaanden tijd, en schoon ik niet zou willen aandringen op navolging — zulke menschen zijn enkelingen! — is 't altijd een verkwikking zich in zijn geschriften te verdiepen, vooral in vergelijking met den dorren tijd, die eraan voorafging. Jammer maar, dat velen dergenen, die zeggen zijn vereerders te zijn, langzamerhand weer geheel verzeilen in de oude intellectualistische wateren. DE VERSTANDSRICHTTNG. 17 Niet minder verblijdend is 't, dat in de kringen der natuurwetenschappelijke mannen ook °en andere, vooral een minder hooge toon klinkt, dat onder sommigen hunner meer waardeering is gekomen voor de wereld der dingen, die niet gezien en niet gemeten of gewogen kunnen worden. De rede waarmede in 1919 de voorzitter van het congres van natuur- en geneeskundigen de eerste zitting heeft geopend, spreekt in dit opzicht boekdeelen. 1) Wat de kerkelijke menschen betreft, een deel van de „vrijzinnigen" zijn althans stellig niet zulke intellectualisten meer als hun geestelijk voorgeslacht. Zij zweren niet meer zooals vroeger bij hun verstandelijke dogma's, waarin de vroegere ruim zoo verstard waren als hun orthodoxe tegenstanders. Zij zijn niet meer zoo consequent in het toepassen der natuurwetten op de geestelijke wereld. Zij verkondigen niet meer zoo luid, dat wonderen per se onmogelijk zijn. Er is ook bij hen een besef, dat de eeuwige, de nieuwe wereld in deze voorbijgaande oude telkens binnentreedt en haar doordringt met levenskracht, waarvoor de dood wijken moet. Ook bij die richting, althans bij sommige schakeeringen ervan, is dus veel meer dan vroege- een geestelijk aanvoelen der eeuwige dingen op te merken. Niet vergeefs, zou ik willen zeggen, heeft ook voor hen Schleiermacher, en vooral Vinet geleefd, die, sprekende nadat hij gestorven is, in steeds breedere kringen invloed uitoefent. Verschillende schakeeringen der orthodoxie beginnen ook 1) Men herinnert zich hoe volgens de verslagen in de dagbladen, daar o.a. ronduit werd verklaard, dat men tegenwoordig in de natuurwetenschappelijke kringen niét meer zoo verachtelijk schouderophalend staat tegenover de wonderberichten van Jezus en de apostelen, dat men integendeel wel degelijk mogelijk acht, dat er genezende krachten van hen zijn uitgegaan, en dat er ook nu nog wel andere krachten tot genezing bestaan dan die de officieele geneeskunde van vroeger dagen had willen erkennen. 18 DE VERSTANDSRICHTING. te beseffen, dat 't zóó niet langer gaat. Het is verblijdend te zien, dat in kringen, die men gesloten had gedacht voor het dieper aanvoelen der geestelijke dingen, de natuur sterker blijkt te zijn, dan de leer. Dat Dr. Kuyper indertijd in zijn „Drie kleine Vossen" het intellectualisme onder handen nam, was al een levensteeken. De bladzijden, die hij in datzelfde boekje wijdde aan de gevoelsmystiek, hoe verdienstelijk ook, waren echter beter ingenomen geweest door nog wat luider en scherper waarschuwing tegen wat hij zelf genoemd heeft: „de vloek der verstandsrichting". Want de „gereformeerden" zullen toch zelf wel weten, dat overneiging naar het intellectualisme hun grootste gevaar is. Zou Dr. K. zelf op het altaar van dezen afgod niet dikwijls geofferd hebben, o.a. wanneer hij de leer der praedestinatie behandelde? En hoe wordt bij de Gereformeerden de leertucht uitgeoefend, anders dan met verstandelijke middelen? Zeer verblijdend is het verschijnsel, dat vele jongeren onder de Gereformeerden, o.a. door het werk der N. C. S. V. de waarheid van het ethisch beginsel gaan beseffen. Het ethisch beginsel toch is van huis uit de verklaarde vijand van het intellectualisme op elk gebied. En ik zou aan alle verstandelijke prthodoxe menschen, ook in de Hervormde Kerk, nog eens, evenals Professor Van Dijk 't dezer dagen in Eltheto deed, den nuchteren raad willen geven Vinet te lezen. Stukken als les Religions de 1'homme et la Religion de Dieu, vooral ook: 1'Evangile compris par le coeur (Discours) bevatten een medicijn-kist vol van de krachtigste geneesmiddelen tegen alle verstandsrichting. Terecht zijn verstand en hart in hun wederzijdsche betrekking tot geloof en godsdienst vergeleken bij den haas, die met den egel een snelheidswedstrijd aangaat. De egel, geholpen door zijn wijfje, zij roepen om beurten aan het eind van het veld: ik ben er al, en de langbeen moet 't afleggen. Zoo kan DE VERSTANDSRICHTING. 19 het verstand eindeloos redeneeren en philosofeeren (vooral geldt dit hier van den man) waar het hart, het gemoed (men denke aan de vrouwelijke spontane intuitie!) kan uitroepen: ik ben er al! De eeuwige dingen laten zich wel beredeneeren, maar ze zijn voor wie ze alleen met aardsche wijsheid benaderen wil, toch altijd te hoog. Dit bedenke men vooral in den omgang met en het onderwijs aan jongelieden, waaronder, te midden van de grenzenlooze oppervlakkigheid, waaraan velen laboreeren er toch ook meerderen zijn, die door ernstigen waarheidsdrang bewogen worden. Allen, die op de een of andere wijze met zielszorg zijn belast, dus niet 't minst de predikanten, komen in onze dagen bij toeneming in aanraking met menschen, vooral jonge menschen, al of niet lidmaten der gemeente, die gekweld worden door allerlei twijfelingen, waardoor zij zich althans in de kerk niet meer thuis gevoelen. Onverschillig zijn zij niet voor de hoogere dingen. Een trek van ernst, soms zelfs van diepgaanden zedelijken ernst, valt u bij hen op. Zij hebben 't dikwijls hier en daar gezocht, in allerlei vereenigingen en stroomingen, die hen voor 'n oogenblik boeiden met de aantrekkingskracht van het nieuwe, maar toch op den duur niet konden bevredigen. Nu komen zij, wellicht nog eens uit oude gehechtheid, tot de kerk terug, bij den predikant misschien, bij wien zij indertijd belijdenis des geloofs hebben afgelegd. Ja, maar bij de kerk kan ik 't toch ook niet vinden, zoo klinkt 't dan, dé kerk gebiedt mij dit en dat te gelooven, en daaraan kan ik mij toch niet onderwerpen. Er is zooveel, dat ik anders heb leeren inzien. En de kerk is dikwijls zoo ouderwetsch, zoo vervelend. En de man, die daar staat, zoo hoog op den kansel ach, hij meent 't misschien wel goed, maar hij heeft maar zelden „een woordje voor mij". Al die „oude waarheden", die van 20 DE VERSTANDSRICHTING. zijn lippen rollen — zij zijn mij al zoo lang bekend, zij glijden langs mij heen, zij zeggen mij niets. Zeg nu, wat gij wilt, zeg, dat de school en het onderwijs er schuld aan hebben, dat het onderwijs zooveel mogelijk anti-religieus en materialistisch was ingericht. Zeg, dat de tijdgeest ook zoo slecht, zoo anti-goddelijk is. Zeg, dat de menschen er ook niet goed aan doen naar de kerk te gaan om als de Atheners, wat nieuws te hooren; dat men in de kerk samenkomt om te aanbidden en tot onderlinge stichting en opbouwing. Zeg wat ge wilt. Maar ge bereikt in de meeste gevallen niet veel meer en anders dan een twijfelachtig hoofdschudden. En laat ons erkennen, dat de kerk niet vrij uitgaat. Na het ernstig en waardig woord onlangs van Prof. van Dijk zal geen verstandig mensch 't nu meer wagen in het wilde weg .op de kerk en haar dienaren te schelden, iets dat voor vele, ook kerkelijke menschen, langzamerhand een soort van aangename geestelijke sport geworden is. Maar erkend moet worden, dat bovenbedoelde klagers en beschuldigers toch dikwijls wel gelijk hadden. Wat deed en wat doet de kerk, in 't bijzonder des Zondags, vaak veel anders dan bij monde van haar dienaren, oude afgesleten „waarheden" — verstandelijke, wel te verstaan! — neerleggen te midden der luisterende schare! Ik denk nu in dit verband aan het verschrikkelijke woord „leerrede". Daar ligt ten eerste dit in, dat de man, daar op den kansel, een „redenaar" is, die een „rede" houdt, een wel in elkaar sluitend betoog, misschien „met veel talent" en „boeiend voogedragen". En voorts dient die „rede" om de menschen te „leeren", om hun kennis van de leer bij te brengen, in den trant, waarin een van onze oude gezangen ons zou willen laten zingen: DE VERSTANDSRICHTING. 21 O Jezus, trouwe Heer! Het menschdom volg' uw leer, Die 't menschdom moet verhoogen. Welk' een miskenning van de christelijke prediking! Stel u voor Petrus, op het groote Pinksterfeest een „leerrede houdende", die dan misschien geprezen werd omdat alles zoo logisch in elkaar zat. En niet doende, wat hij gedaan heeft, n.1. een getuigenis geven des Heiligen Geestes, omdat zijn hart tot barstens toe vol was van heerlijkheid. En nu moge er een betrekkelijk groot aantal menschen zijn, die in al dat verstandelijke voedsel vinden voor hun ziel — de groote menigte onzer tijdgenooten is daar niet meer van gediend en vraagt naar meer waarachtige spijze. Ook de ernstige God-zoekers vragen naar kracht en naar leven, niet naar dogmatische „waarheden". Daarom zal noch een „moderne", noch een „orthodoxe" dogmaticus zulke vragers voldoen. Zij zullen alleen getroffen worden, wanneer degene, tot wien zij zich wenden, weet door te dringen tot hun hart. Zelf zitten zij tot aan de keel vol met allerlei verstandelijke bezwaren en twijfelingen. Maar men moet de zeldzame — ik mag wel zeggen: de hemelsche kunst verstaan de diepte huns gemoeds te raken en hun te doen zien, dat hun vragen en twijfelen een dieperen grond heeft, dan ooit door den meest wetenschappelijken man kan worden getast, laat staan bevredigd. Zet men tégenover hun al of niet gewettigde bezwaren andere verstandelijke meeningen, „op bijbelsche gronden", zooals 't dan heet — ik geloof, dat men er in negen-en-negentig van de honderd gevallen niets mee bereikt. De oude sfeer van denken en zien is zoo geheel anders, dan die, waarin zij zich bewegen, dat zij u niet-begrijpende zullen aanzien. De wereld van Haeckel en De Vries — om nu alleen maar van de natuur- % iï De lezers worden uitgenoodigd, naar hun vermogen mede te werken de boeken te vrijwaren tegen onnoodige slijtage. Men hale, leze en brenge de boeken beschut in omslagen; ontboude zich van aanteekeningen maken en lezen onder de maaltijden) geve aanstonds kennis van in het boek aangetroffen beschadigingen. Is een besmettelijke ziekte aan huis uitgebroken, zoo worden geleende boeken kosteloos van huis gehaald en ontsmet. No. 43 - 50.000 - Juni '37. 1113 0538 * uiterlijk op M. *m4ÜMm \JlMa h j ... ,f u^g^' *"t$ '• *~^r ü "'tT ^ugbezorgen«—li* Terugbezc uUerliik ob- orgen Te uitertifte :°P 721 Mi ^ rff; — N/\iMiik op fflttLa ft ^r -p lm, r 1' tH&IEI 19'^ W.'J?.,'a nV 3 '■ _T_ " J^tl92- ^erUgbezo Ferugbezoi n '^«Ter^?.frgen 5f M^V' i •Hli W0 ■ * Öfi-— ' VTerugbezor , ^Terugbezorgen . ;1 rcV ' Terugbezorgen f ^erugbezorger, ^Tt i " ~ ! ia' /Terugbezorgd ( ivïJpuiterlijk op -ugbezorf terlij k i ƒ. op PRACTISCH CHRISTENDOM - ' 1 ONDER REDACTIE VAN ' ' Dr fi. TH. OBBINK EN P. J. MOLENAAR DE VERSTANDSRICHTING DOOR P. J. MOLENAAR Serie V - Nummer 4 UTRECHT . G. J. A. RUYS » 1920 PRACTISCH CHRISTENDOM onder redactie van Prof. Dr H. TH. OBBINK en Ds P. J. MOLENAAR ■KT} Adres der redactie: Prins Hendrikstraat 19 - 's-Gravenhage. Doel De bedoeling van deze uitgave is, menschen van onzen tijd, in 't bijvan zonder ionge menschen, waaronder zoovele zoekenden en twijfelenden P- C zijn, die aarzelend of zelfs afwijzend staan tegenover de kerk, den bijbel, de sacramenten en zooveel meer, en die geen raad weten met de vele ethisch-religieuse kwesties, welke gedurig en van alle kanten zich aan hen opdringen, een weinig behulpzaam te zijn bij het zoeken van den ^^OokTm' ouders en allen, die veel met jonge menschen in aanraking komen, en dan met hen, gelijk zoo vaak het geval is, zeer verschillen in hun waardeering van al deze dingen, aanwijzingen te geven voor de juiste wijze van behandeling. De achtereenvolgens verschijnende nummers zullen zeer mteenloopende onderwerpen behandelen, maar de uitgave zal toch zóó ingericht zijn, dat later de bijeenbehoorende nummers in series kunnen worden verzameld en als kleine boekdeelen gebonden. Godsdienstig Leven Inhoud Prof. Dr H. TH. OBBINK p8". Persoonlijk geloof. Dr J. A. CRAMER Het leven in gemeenschap 'met God. Ds J. C. VAN DIJK Geloof en heilsgeschiedenis. Geloof en geloofsformuleering. f N. Dr M. VAN RHIJN Waarom Jezus? Ds M. LINDENBORN ^^M^ 1 Wat verstaat de Bijbel door~~„geloof" Ds S. F. H. J. BERKELBACH VAN DEN SPRENKEL Is geloof auto-suggestie? Dr J. C. ROOSE De waarheid van het Christendom. Geloofsverzekerdheid. DE VERSTANDSRICHTING. Zal de mensch zijn bestemming bereiken, dan moet het diepste in hem, zijn persoonlijkheid, zich ten volle en op normale wijze ontwikkelen. De persoonlijkheid nu is in de eerste plaats een éénheid. De menschelijke geest bezit wel verschillende afzonderlijke vermogens of functiën, die van elkander onderscheiden zijn — verstand, gevoel, wil — maar die vermogens zijn niet de eigenlijke mensch. Die ligt veel dieper verborgen en maakt hem tot wat hij is. De bijbel spreekt in dit verband steeds van het „hart" des menschen, en zegt, dat vandaar de „uitgangen des levens" zijn. Het is in dezen zin, dat de Spreukendichter zegt: mijn zoon, geef mij uw hart. Hierin ligt de eenheid en tevens ook de rijkste veelzijdigheid opgesloten. Wanneer vanuit dat „hart" alle vermogens, dus ook het verstand, beheerscht worden, dan werkt de geest normaal, dan is er geen verstoring of wanorde. Deze ontstaan eerst, wanneer aan het verstand afzonderlijk zelfstandigheid wordt toegekend, wanneer het bevoegd wordt verklaard, buiten Gods openbaring om, een eigen gedachtenwereld op te bouwen, in den zin van Cartesius' bekende uitspraak: Ik denk, derhalve besta ik. Dan wordt ook de waarheid nedergehaald tot de laagte van een verstandelijk begrip en wordt er naar de waarheid 2 DE VERSTANDSRICHTING. een microscopisch onderzoek ingesteld, welk onderzoek wel leiden kan tot de ontdekking hoe en in welken samenhang de dingen bestaan, maar nooit zal leiden tot de ontdekking van de zedelijke, de eeuwige, de goddelijke waarheid. De verstandsrichting (het intellectualisme) is het streven, eenzijdig op den voorgrond te stellen het lagere vermogen van den menschelijken geest, dat men „verstand" noemt, om dat vermogen zich te laten ontwikkelen en te laten heerschen over 's menschen doen en laten, ten koste en met verwaarloozing van veel dieper levensfunctiën, welker waarde en beteekenis men dan voorbijziet. Wij hebben hier dus werkelijk met een ziekte-geval te doen. De eenzijdig ontwikkelde verstands-mensch is in den slechtsten zin des woords een onevenwichtig mensch. Het lichaam is slechts dan normaal, volkomen gezond, wanneer het leven des geheels alle deelen en onderdeden naar de mate hunner behoefte doorstraalt. Een lichaamsdeel waarmede dit niet het geval zou zijn, moet krank heeten. En deze krankheid zou zich op den duur niet tot dit eene deel kunnen bepalen. (Gunning.) Zoo gaat het nu ook met den menschelijken geest. Gedurig wordt ons in de H. Schrift het kind voor oogen en ten voorbeeld gesteld, waarin het gevoel den boventoon heeft, dat de hoogste waarheid in blijde onmiddellijkheid ziet. Daarna komt het koude, nuchtere verstand om zijn rechten vragen, maar overschrijdt dan dikwijls de gestelde grenzen, en maakt zich schuldig aan de schandelijkste usurpatie. In plaats van het hooger-geestelijke, goddelijke, zedelijke, komt dan het eenzijdig-verstandelijke en in zijn gevolg het laag-natuurlijke. Nu waren er in den loop der eeuwen vele tijdperken, waarin zeer bijzonder de verstandsrichting overheerschende was. 't Schoonst is in dit opzicht de groote klassieke tijd van DE VERSTANDSRICHTING. 3 Socrates en Plato. De ideeën-leer van Plato voert de beteekenis en de waarde van het loutere, het reine kennen ten top. In het zuivere aanschouwen der ideeën, der ideaal-begrippen, moet volgens Plato de mensch zijn eigenlijk levensdoel zoeken en vinden. Die reine aanschouwing is voor hem de zaligheid. In Platos verheven geest leefde echter een voorgevoel van de waarheid. De ideeën (van een woord afgeleid, dat aanschouwen beteekent), die aan alle dingen leven en waarachtigheid geven, rusten in den levenden God. Tot dit dieper inzicht kon de heiden niet komen. Maar men verwondert zich, dat iemand, die buiten de openbaring stond, toch zoo hoog opgeklommen is. Sinds Cartesius is er, gelijk ik zeide, een inzinking gekomen. Wetenschap werd nu een voorwerp van onderzoek voor het zoogenaamd gezond verstand. En deze verstandsrichting vierde vooral haar triomfen in de achttiende eeuw. In Duitschland heette zij de Aufklarung. Haar aanhangers vraagden naar waarheid, naar vaste, onaantastbare waarheid. En het eenige middel, dat tot hare ontdekking leidt, is dit, dat men zich denkende over alles bezint De rede, het gezond verstand beslist en heeft in alles het laatste woord. Hierin bestaat volgens Kant de Aufklarung, dat men moed krijgt, om zich van zijn eigen verstand te bedienen. Door juist en logisch denken, door heldere begrippen en strenge bewijsvoeringen kan men tot de waarheid doordringen. Wetenschap, en nog eens wetenschap! dat was het wachtwoord van dien toch wel eigenaardigen tijd De achttiende eeuw werd door haar kinderen beschouwd als een eeuw van philosophie bij uitnemendheid. Van praktische philosophie, wel te verstaan! Want ten slotte was 't deze geestesrichting niet als bij Plato om het reine kennen en weten op zich zelf te doen. Door het juiste kennen kwam men volgens haar van zelf tot het juiste handelen. De goede daad volgde het goede inzicht op den voet. De deugd 4 DE VERSTANDSRICHTING. was leerbaar. Eigenlijk was alles leerbaar. Ook bijv. de dichtkunst. Gottschedt, een der zeer op den voorgrond tredende mannen uit de eerste helft dier eeuw, leerde zelfs, dat daar de philosophie het inbegrip is van alle zoogenaamd hoogere vermogens, dus niemand een goed dichter kan zijn dan de philosoof. Zelf, zij hier in 't voorbijgaan opgemerkt, was hij het laatste zeker niet, en hij bewees zijn eigen stelling door het eerste ook niet te zijn. Om praktische resultaten was 't dus dezen mannen der „Verlichting" te doen. De redelijke, verstandelijke kennis, waarvan zij de weder-ontdekkers waren — en wellicht is nooit een wereld-ontdekker zoo ingenomen met zijn resultaten geweest als zij 't waren met de hunne — de redelijke, verstandelijke kennis moest nut stichten, geluk verschatten, de welvaart bevorderen, en in 't algemeen het menschelijk leven verbeteren. Vooral het woord „nut" keerde telkens terug, letterlijk bij alles: wetenschap, kunst, zedeleer en godsdienst. Men staat nu verbaasd en moet ook somwijlen glimlachend het hoofd schudden over de eenzijdigheid van dien tijd. Redeneeren en demonstreeren waren de middelen om alles te ontdekken. En men meende werkelijk ook alles ontdekt te hebben. Van de geheimzinnige diepten des levens, van wat men bijv. nu het onbewuste en het onderbewustzijn noemt, schenen die menschen eenvoudig geen besef te hebben. Men krijgt den indruk, dat het gevoelsleven en de werking van den wil voor hen niet bestonden. Het ernstigste euvel, waaraan deze richting leed, en waarom wij tegen haar zoo sterk bezwaar hebben is dus gelegen in haar oppervlakkigheid en eenzijdigheid .Alle poging om door te dringen tot de diepte ontbreekt. Met vroolijk optimisme beschouwde men de wereld en het leven. Waarom zou men ook niet? De mensch is immers in den grond goed! De natuur is goed en deze wereld is de beste van alle mogelijke werelden* DE VERSTANDSRICHTING. 5 En het leed dan? En het kwade dan? Zeker, die waren er wel' Maar dat kwam alles terecht en men kwam er overheen, als het verstand maar aan het werk werd gesteld! De zon der verlichting zou alle duister verdrijven. Deze verstandsrichting heeft tientallen jaren, vooral in Duitschland, geheerscht met onbeperkt gezag. Men moge er nu verbaasd over staan, dat de oppervlakkigheid zóó algemeen en zóó lang hoogtij heeft kunnen vieren, feit is, dat op alle terrein: moraal, opvoeding, maatschappij, kerk en staat deze richting gehuldigd werd. Natuurlijk ware dit niet mogelijk geweest, als er niet een diepere oorzaak had bestaan. En men behoeft niet heel lang in de geschiedenis te zoeken om die oorzaak te ontdekken. De geschiedenis der „Verlichting" is een deel van de geschiedenis der emancipatie van den menschelijken geest, die al eeuwen lang geworsteld had om zich te bevrijden van de hem onrechtmatig aangelegde banden. In de Middeleeuwen berustte alle gezag over den mensch en den menschelijken geest bij de kerk. Met wantrouwen zag zij alles aan, wat haar dit gezag kon ontnemen of het ook maar eenigszins kon doen wankelen. Het werd ten vure gedoemd, óf, met het wonderlijk aanpassings-vermogen dat de Roomsch-katholieke kerk de eeuwen door heeft getoond te bezitten, wist zij alle poging tot vrijmaking te verijdelen door de vijandige elementen in zich op te nemen. Zoo sloot zij ook een verbond met de wetenschap en de philosophie werd haar nederige dienstmaagd. En deze wreekte zich over die nederige rol door de leer der kerk langzamerhand zelf tot een stuk philosophie te maken. Maar bovendien kon dit monsterverbond op den duur toch niet blijven bestaan. De band werd ten slotte verbroken. En de eindelijk vrijgemaakte, trotsch op haar overwinning, wilde nu ook alleenheerscheres worden. 6 DE VERSTANDSRICHTING Hiertegen was de kerk op den duur niet bestand. Zij had in den loop der eeuwen meer en meer haar oorspronkelijk karakter verloren. Het geestelijke was steeds dieper gezonken, het verstandelijke was er voor in de plaats gekomen. De kerk had „de wereld" bestreden met haar eigen wapenen. En in het hanteeren dier wapenen waren haar tegenstanders over 't algemeen veel meer geoefend en veel bekwamer dan zij. Toen zij dan ook de fout beging dit verbond met de wetenschap aan te gaan, verloochende zij op 't treurigst haar oorspronkelijk karakter, ter wille van haar wereldsch succes, en was haar nederlaag verzekerd. Een nieuwe phase treedt in met Luther. Waarschijnlijk heeft Troeltsch wel gelijk met zijn bewering, dat Luther nog te zeer man van zijn tijd was om voor de wetenschap, speciaal de theologische, een vrij gebied, ook onafhankelijk van de kerk, te kunnen opeischen, zoodat men in dat opzicht dan zou kunnen zeggen, dat hij de theologie nog voor een paar eeuwen in banden heeft geslagen, en de orthodoxe Lutheranen eigenlijk niets deden dan in zijn weg voortgaan. Inderdaad bleek Luther voor de nieuwe beschouwingen, vooral op natuurwetenschappelijk gebied, absoluut ontoegankelijk. Kopermcus' ontdekking, dat de zon het middelpunt van ons planeten-systeem is, vindt geen genade in zijn oogen. „De nar", zegt hij in zijn tafelgesprekken, „wil de gansche kunst der astronomie omkeeren. Maar zooals de H. Schrift aantoont, beval Jozua de zon stil te staan, en niet het aardrijk". Waar zulk een groote geest niet kon meegaan met de nieuwere ontdekkingen en het licht dat zij aanbrachten, verachtte, behoeft men nauwelijks te vragen naar de meeningen der mindere goden. Maar diezelfde wetenschap heeft dan toch weer dit aan hem te danken, dat hij haar heeft vrijgemaakt van de macht der traditie en de alleenheerschappij der intellectualistische scholastiek. DE VERSTANDSRIGHTINO» 7 Man van gevoel en sterke wilskracht als hij was, is hij de kerkelijke wetenschap zijner dagen geducht te lijf gegaan. Geen scheldwoorden genoeg heeft hij voor „die Hure", „die alte Wettermacherin Vernunft". Met het verstand, zegt hij, kan men nooit tot de hoogste dingen raken. Hij wordt niet moede altijd weer te betuigen, dat het geloof niet berust op een verstandelijke overdenking, een wetenschappelijke overlegging, die bewijzen wil, dat er een God is; maar geloof is voor Luther een geheel oorspronkelijk gevoel, een onmiddellijk innerlijk verstaan van zulke waarheden, die voor het verstand ontoegankelijk zijn en blijven. En de stoot, die daardoor in den echt religieusen zin des woords van Luther is uitgegaan, moet toch ook volgens Troeltsch, geacht worden een nieuw tijdperk te openen in de geschiedenis der eeuwen. In elk geval begint van dien tijd af het streven naar onafhankelijkheid der wetenschap van de kerk veel sterker te worden. Nog wordt het vrije denken en nog veel meer het vrije schrijven en spreken daarover gedurende langen tijd belemmerd. Dat hebben o.a. Descartes en Spinoza in de 17e eeuw, zelfs in het „vrije Nederland" ondervonden. Want het Protestantisme, eenmaal onder de macht van Rome uit zijnde, bleek al niet veel toleranter te zijn dan zijn voorgangster. / Hoe hebben zich bijv. de ijveraars voor de steile Luthersche leer te Görlitz en elders tegen Jacob Boehme gedragen, wier naam nu alleen nog hoofdschuddend herhaald wordt, als men bewonderend den zijne noemt. Waarlijk, zij gaven over 't algemeen de Roomsche kerk in haar behandeling van Galilei en anderen niet veel toe! Maar tegen den wassenden stroom was de kerk op den duur toch niet bestand. Eerstens al niet, omdat de nieuwe ontdekkingen op allerlei wetenschappelijk, vooral natuurkundig gebied, zóóvele nieuwe perspectieven openden, dat de oude konservatieve kerkelijke meeningen 't daartegen vanzelf moesten afleggen. 8 DE VERSTANDSRICHTING. En met dit woord „meeningen" leg ik nu nogmaals den vinger op de grondfout der kerkelijke orthodoxie. In haar strijd tegen al haar vijanden zette zij niet in met een grooten voorraad geestelijke kracht, zooals de apostelen tegenover de Joodsche wereld, zooals later de martelaren tegenover de Romeinsche overheden gedaan hadden. Het was het stellen van de eene meening tegenover de andere. En van de zijde der kerkelijke mannen waren 't vaak vrij onbekookte meeningen, die tegenover de nieuwe stellingen der wetenschap geen stand konden houden. Zoo is 't eigenlijk van de 16e tot de 18e eeuw niet veel anders dan de strijd van de kerkelijke tegen de wereldsche verstandsrichting en de laatste móest wel meer en meer veld winnen. Daarmee is natuurlijk niet gezegd, dat in die eeuwen niet in en buiten de kerk meerdere ware mannen des geloofs zijn opgestaan. Ten allen tijde heeft God die verwekt. Ook in de dorste tijden heeft 't er zelfs niet aan ontbroken. Men denke bijv. aan Spener en Francke, de mannen van het piëtisme. nog wel sporen van waarachtig geloofsleven te ontüeKKen. Maar het protestantisme als geheel heett, toen het eenmaal tot heerschappij was gekomen, niet veel anders gedaan, dan de Roomsche kerk gedaan had: de geesten opnieuw binden in een verstandelijk stelsel, waarin zij op den duur niet kónden gevangen blijven. Een zeer principieele bestrijder van de Verstandsrichting is geweest Jean Jacques Rousseau. Deze geweldige mensch is in de 18e eeuw de opperste uiting van het menschelijk ik, dat geknecht en in banden geslagen door de gekunstelde wetten der samenleving, schreeuwt en tiert van verontwaardiging daarover en niet rust vóór de dwaasheid dier maatschappij is ten toon gesteld en de fundamenten zijn ondermijnd, waarop zij is gebouwd. Voltaire en Rousseau zijn tijdgenooten. Dikwijls worden ze DE VERSTANDSRICHTING. 9 in één adem genoemd als de twee groote Fransche deisten, die de denkbeelden der Engelsche philosofen hebben overgebracht naar hun land en gepopulariseerd voor hun volk. In hun bestrijding van de bestaande toestanden, in hun haat tegen de kerk zijn zij dan ook één. En toch is er tusschen hen beiden een schier onoverbrugbare klove. In Voltaire kan men zeggen, dat een stervend tijdperk wordt uitgeluid, in Rousseau wordt een nieuw tijdperk ingeluid. Voltaire is van top tot teen intellectualist en men voelt 't zijn werk aan, dat 't wel dikwijls geniaal, maar harteloos geschreven is. Jean Jacques, als een wereldontdekker, voelt onbestemd en vaag, maar niet minder beslist, een nieuwe wereld naderen en begroet haar met het welkomstlied van zijn geniale proza-improvisaties. Op religieus, op maatschappelijk, litterair en paedagogisch gebied is zijn invloed zóó vèr strekkend geweest als van nauwelijks één ander in de geschiedenis van de 18e en de 19e eeuw. Het spreekt van zelf, dat het christelijk geloof met Rousseau niet kan meegaan ja, in zeer vele dingen waarschuwend tegen hem den vinger moet opheffen. Maar wij hebben hem toch dank te weten voor het feit, dat hij aan velen zijner tijdgenooten de oogen geopend heeft voor de dwaze eenzijdigheid, waarin bijna alle toonaangevende mannen van die eeuw bevangen waren. Al was 't alleen maar voor wat hij in dezen zin voor de opvoeding gedaan heeft, dan zou hij, ondanks alles wat wij hem te vergeven hebben — en dat is niet weinig! — onzen dank verdienen. Niemand meene echter, dat daarmede de strijd beslecht was. Integendeel: die strijd duurt voort tot op den huidigen dag. Het verstand, het koel nuchter denkende en redeneerende verstand wil altijd weder de leiding van het menschelijk leven aan zich trekken. Telkens meent het, in den een of anderen geestelijken heros 10 DE VERSTANDSRICHTING. opnieuw belichaamd, alles te kunnen doorgronden en alles te kunnen verklaren, de zichtbare en de onzichtbare wereld. En telkens blijkt door een heftige reactie het nuttelooze en ijdele van deze pretentie. Een gansche phalanx van wel toegeruste strijders, volstrekt niet allen representanten van den godsdienst, is tot op den dag van heden tegen die verstandsrichting te velde getrokken. De klassieke tijd in Duitschland, die van Schiller en Goethe, de tijd van Storm en Drang, de Romantiek, de bevrijdingsoorlogen, Schleiermacher, in al deze mannen en bewegingen zien wij de reactie van het gevoels- en wilsleven tegen den kultus van het verstand. Goethe's Faust begint daar, waar voor hem het intellectualisme zijn kracht verloren heeft: Habe nun, ach! Philosophie Iuristerei und Medicin, Und leider! auch Theologie Durchaus studiert Mit heiszem Bemühn. Da steh ich nun, ich, armer Thor, Und bin so klug als wie zuvor. Heisze Magister, heisze Doktor gar, Und ziehe schon an die zehen Jahr, Herauf, herab und quer und krumm, Meine Schüler an der Nase herum — Und sehe, das wir nichts wissen können! Das will mir schier das Herz verbrennen. En dan eindigt hij met deze conclusie: Gefühl ist alles! Und wenn Du ganz in dem Gefühle selig bist, Nenn es dann, wie Du willst, Nenn's Glück! Herz! Liebe! Gott! 22 DE VERSTANDSRICHTING. wetenschappen te spreken — is voor hen waarschijnlijk verstaanbaarder dan de wereld-beschouwing der 16e en 17e eeuw, waarin menig Christen zich nog thuis voelt als ware daarna niets gebeurd. Men houde toch op met te eischen, dat de jonge menschen hun denken en zien onderwerpen aan dat van vroeger eeuwen. Men zal er immers toch niets mee bereiken. Het eenige, dat iets zal uitwerken, is dat zij in aanraking komen met menschen, van wie geestelijke kracht uitgaat. Nietzsche heeft gezegd: wanneer er dan toch geloofd moet worden, dan moet er heel anders geloofd worden; dan is de doorsnee-Christen een erbarmelijke figuur. Dan zijn er geen zonderlinger menschen dan zij, die een paar malen per dag aan God denken, 's morgens en 's avonds, ja misschien zelfs met hem spreken en overigens leven, alsof er geen God was. Volkomen juist! De Christenen moeten menschen zijn, in wie het leven der eeuwigheid overvloeiende is; die staan in de vrijheid; die menschen geworden zijn, in den waarachtigen zin des woords. En zij, de twijfelaars, de worstelaars moeten aan de Christenen bemerken, dat zij in nauw contact staan met God zelf, een contact waardoor hun levens- en wereldbeschouwing, niet vooral verstandelijk, maar zedelijk-geestelijk beheerscht wordt. Dat er op zekeren leeftijd twijfelingen van allerlei aard ontstaan, is een vanzelfsheid. Het kind, dat opgevoed is in een — laat ons aannemen — christelijke omgeving, is al lang bezig geweest zijn ouders en verdere opvoeders lastig te vallen met honderden „waaroms". In dien tijd is er echter nog het heerlijk berusten in het gezag en het aannemen op het woord dergenen, tegen wie met kinderlijken eerbied wordt opgezien. Toch waren ook toen al die „waaroms" niet alle innerlijk verstomd, als soms met ongeduld aan den kleinen vrager het stilzwijgen werd opgelegd. Als nu de jongelings-leeftijd bereikt is, ontwaken al die DE VERSTANDSRICHTING. 23 vroegere vragen, met nog duizende nieuwe vermeerderd. En die laten zich zoo licht niet meer bevredigen. Vooral niet met een: daar vraagt men niet naar! Er was hoe onrijp, en hoe onvolledig ook, een zekere levens- en wereldbeschouwing in het kinderlijk brein, zooals die in de ouderlijke woning min of meer onbewust en half onuitgesproken bestonden — nu komen de tallooze vragen door natuurwetenschap, philosophie, maatschappelijke verhoudingen, allerlei secten en richtingen aan de orde gesteld, het hoofd bestormen — èn het wordt wederom een strijd van meening tegen meening. Wie is wel niet eens getuige geweest (en menigeen kent 't misschien bij eigen ervaring!) van een pijnlijken strijd tusschen een geloovig orthodox opgevoed vader en een zoon die onder den invloed van het academisch onderwijs, van de kringen waarin hij verkeerde, geheel kind van den nieuweren tijd, met de meeningen van den ouderen man, misschien wel erg verouderd, niet kon meegaan, en ten slotte boos weg liep. Mijn vader begrijpt niets van mijn moeite en mijn strijd, klinkt 't dan tot een derde die er bij tegenwoordig was. En deze derde man voelt misschien sterk, dat 't alweer een strijd was over meeningen — niets meer. En zoo is ook ons geheele godsdienstige leven doortrokken yan die vloek der verstandsrichting. Dit komt al zoo sterk uil in het bekende woord: „godsdienst-onderwijs". Om nu nog niet eens te spreken van het woord: .godsdienst" op zich zelf — maar godsdienst-onderwijs"! Waar 't om gaat, is: het leven, de gemeenschap met God, niets meer en niets minder. Daarin kan men geen „onderwijs" geven! Men kan evengoed een school oprichten voor moeders, om haar te leeren haar kinderen lief te hebben! Maar wee de moeder, en wee den kinderen, met moeders geplaagd, die, aan zulk onderwijs behoefte hadden! Wij zullen 't misschien nog lang met dat ongelukkige woord 24 DE VERSTANDSRICHTING. moeten blijven stellen. Maar ieder bedenke toch wel, waar 'torn te doen is. De „godsdienstleeraar" kan zijn leerlingen kennis van den bijbel aanbrengen, van zijn inhoud en aan ontwikkelde leerlingen iets ook over zijn samenstelling. Hij kan hen met behulp van het leerboek inleiden in de leer der kerk en in hare geschiedenis. En deze kennis is ook wel gewenscht, onmisbaar misschien. Maar de ouders en de leerlingen zelf zullen toch wel niet tevreden zijn, als 't daarbij blijft En als straks de aanneming tot lidmaat, gelijk zoo vaak het geval is, niets anders blijkt te bedoelen dan een onderzoek naar de alangeleerde „waarheden", een soort van examen dus in zichtbaar en hoorbaar geprepareerde kennis van uitwendigheden — ja, dan is dit toch wel een der droevigste teekenen van ons geestelijk verval. Hierop komt 't in de eerste plaats aan: dat de nieuwe lidmaten den indruk hebben gekregen in aanraking te zijn geweest met een eeuwigheidsmensch, wiens bezieling zich ook als vanzelf aan hen mededeelde, een mensch, die wandelde in de blijdschap van zijn geloof, die leefde in de heiligste geestdrift, die niet predikte de leer der kerk, maar wiens geheele „onderwijs", ook als hij schijnbaar eenvoudig uitwendige kennis meedeelde, eigenlijk een geloofsgetuigenis was. Van de aanraking met zóó iemand kan een blijvende invloed uitgaan. De lidmaten mogen later door allerlei invloeden een eind ver van zijn „denkbeelden" afwijken — als zij niet al te ongevoelig voor goede indrukken geweest zijn, zullen zij misschien al het „geleerde" vergeten — zooals de meeste preeken geheel vergeten worden — maar de indruk gaat niet verloren. Ik herinner mij in Middelburg een oud man te hebben aangetroffen, wien nog goed de persoon van Ds. Hazebroek voor den geest stond die daar ± 1850 leeraar was. Hij verhaalde mij — en dit was misschien het eenige, dat hem ervan was overgebleven, maar 't was genoeg! — dat Hazebroek bij de DE VERSTANDSRICHTING. 25 catechisatie dikwijls zeide: jongelui, denkt er om, het hoofd naar omhoog, het oog naar boven, anders komt ge er niet! Dit woord met blijmoedig gelaat en op blijmoedigen toon gesproken, was voor dien man waarschijnlijk meer waard, dan een groot boek vol van de meest orthodoxe leer. Het had zijn leJf^richting bepaald, dat kon men hem ook wel aanzien. Het intellectualisme, de verstandsrichting, of hoe men 't noemen wil, is een der grootste vijanden van het menschelijk geslacht. Wie meent, dat die vijand nu niet meer te duchten is, kent zijn tijd niet en kent de menschen niet De vraag is niet, of het verstand een belangrijke rol in het leven te vervullen heeft, maar of de verstandswerkzaamheid m staat is een leven te vervullen en tot zijn bestemming te brengen. De ervaring zegt: neen. Allerlei gebied van het menschelijk leven is voor het verstand onbereikbaar. Het moet hier tevreden zijn met ootmoedig voor de poort te blijven staan en schuchter naar binnen te turen en schroomvallig uit te drukken, wat het er van vatten kan. En voorts moet het zwijgen. Het moet zich niet bemoeien met dingen waar het „geen verstand van heeft." Het moet zich beperken tot zijn eigen terrein. Dat is toch waarlijk al groot genoeg en het verstand kan er lauweren genoeg op oogsten, waar het trouwens ten allentijde nog al tuk op is geweest Wie het verstand bevoegd wil verklaren over alles te oordeelen en 's menschen levensrichting en levens-beschouwing te, bepalen, maakt van den mensch een torso, of zoo ge wilt, een waterhoofdig wanproduct, dat topzwaar wordt en ombuitelt. En in die positie zal het oordeel, dat men over menschen en zaken velt, wel niet onverdacht juist zijn. Ik zei daar straks, dat de ethische richting strijd voert tegen 26 DE VERSTANDSRÏCHTING. de verstandsrichting naar links en naar rechts. Zij moge 'tblijven doen, ook in haar jongeren verschijningsvorm en zich niet door de intelectualistische vangarmen laten omstrengelen en dooddrukken. Laat mij mogen eindigen met een citaat uit een stuk van running, geschreven als Pinksteroverdenking 26 Mei 1874, bij een schoonen zonsopgang: „In deze feestelijke morgen-stemming neem ik Gods Woord ter hand. Straks zal de plicht, de afgepastheid des beroeps mij het spoor bakenen dat ik te volgen heb. Nu mag ik eerst mijn geest baden in de heilige schoonheid der woorden Gods. Hier, in mijn Bijbel, is nog geen sprake van een onpersoonlijke wet, van een onveranderlijke natuur-orde. Al wat geschiedt, ook in de natuur, is de vrije daad des eeuwigen almachtigen, persoonlijken Gods, wiens werking, als het wonder, nog niet van die der natuurlijke orde is afgescheiden. Want het gansche begrip van het wonder is.van lateren tijd, van den tijd der afgetrokken gedachten afkomstig; toen de levende aanschouwing reeds geweken was. Ik misken uw arbeid en het grootsche van uw streven niet, o gij, die zoo straks in uwe kunstig gesloten zaal deze lichtstralen door het prisma zult laten binnen komen en breken en zich verdeelen, om haar Widel te splitsen en elk zijner deelen en kleuren vernuftig te onderzoeken; of die den mogelijken duur van het morgenrood in elke luchtstreek bepaalt Door uwe matemathische berekening meent gij misschien de verrukking te moeten wraken, waarin ik mij baden mag. Maar ik waarschuw u, met M a x M ü 11 e r, om toch niet van kinderachtigheid en dichterlijken waan te spreken, als gij b.v. in 4e Veda's leest: „De zon, zal zij komen en opgaan? Onze vriendin, het morgenrood, zal zij wederkeeren? De monsters van den nacht, zullen ze ook heden door den God des lichts overwonnen worden? Spot daar niet mede, mijn geleerde broeder! want uwe DE VERSTANDSRICHTING. 27 berekeningen, die in het m i d d e n staan, zijn zelve niet anders dan het prismatisch uit elkaar vallen van hetgeen in de aanbiddende blijdschap, die ons eenvoudigen bezielt, nog vereenigd is. In de ware aanbidding, die het morgengevoel, het begin is, ligt het verstandig denken, dat tot het midden, den vollen dag behoort, opgesloten; en dit keert aan het e i n d e ook weer tot deze aanbidding terug, gelijk het avondrood met dat van den morgen het licht des daags omsluit. Daarom eindigt ook Kepler's beroemd hoofdwerk met een zielvol gebed tot God, die hem de harmonieën des heelals had doen genieten. Die aanbidding, zou ze een lager standpunt des geestes zijn? Zelfs haar allereerste vormen, de mythogieën der volken, de eerste schoone mythen, die alle de natuur, de zon in haar strijd tegen de duisternis en den nevel ten voorwerp hebben, zijn ze slechts persoonsverbeeldingenr zonder meer — gelijk zoo vaak de hedendaagsche godsdienstwetenschap ze verklaart? Raadsels, die, eenmaal opgelost, eenvoudig het kinderachtig bijgeloof der eerste tijden bewijzen? O, neen, God is, waarlijk en waarachtig, in de natuur zoowel als in de geschiedenis. De mythologieën zijn geen eerste fantastische pogingen om tot natuurkunde te komen, bestemd om later voor de wetenschap en heur klaarheid te wijken. Neen, ze zijn uitdrukkingen van werkelijk leven, dus van aanbidding, wier vorm wisselt, maar wier inhoud eeuwige waarheid blijft. Ze zijn een zoeken en tasten naar den onbekenden God. Laat een Israëliet, die van de „tijden der onwetendheid", ook in 't gezicht van 't Parthenon spreekt, deze dingen verklaren en het raadsel oplossen, staande op den Areopagus. Hij wordt met schouderophalen uitgelachen, maar hij gaat stil heen en heeft de waarheid gesproken, die blijven zal, als alle deze geestige lachers zullen begraven en vergeten zijn".