til DE VRIJWILLIGE LANDSTORM DE VRIJWILLIGE LANDSTORM DOOR W. werkelUken 71 ' °P komen: dienst 1. De hoofden van departementen van algemeen bestuur. behoeven i tt- 1 • i tt • te komen. 2. De directeur van het Kabinet der Koningin. 3. De leden van de Staten-Generaal. 4. De leden van den Raad van State. 5. De leden van de rechterlijke macht. 6. De ambtenaren in Nederlandschen diplomatieken en consulairen dienst, alsmede de personen, die ter kanselarij van een Nederlandsen gezantschap of consulaat werkzaam dan wel daaraan verbonden zijn. 7. De Commissarissen der Koningin. 8. De leden van de Algemeene Rekenkamer. 9. De leden van Gedeputeerde Staten. 10. De burgemeesters. 11. De wethouders. 12. De gemeente-secretarissen. 13. De agenten van de Rijksverzekeringsbank. 14. De controleerende geneesheeren van de Rijksverzekeringsbank. 15. De ambtenaren van de Rijksverzekeringsbank. 16. De hoofdambtenaren, ambtenaren en bezoldigde beambten bij de Rijks- en bij de gemeentelijke politie, wier werkkring uitsluitend of althans in hoofdzaak zich tot het politiewezen bepaalt. 17. De ambtenaren en beambten bij gevangenissen en Rijkswerkinrichtingen, met uitzondering van de schoolonderwijzers. 18. De ambtenaren en beambten bij Rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen. ') Groep A bevatte aanvankelijk 33 punten; hiervan zijn vervallen de punten 25, 26, 27, 28, 31, 32 en 33. Groep B bevatte 12 punten; punt 12 is eveneens vervallen. *) Ofschoon het artikel niet is gewijzigd bij de in den aanhef op hui. 18 genoemde besluiten van 27 Dec. 1019 en 6 Oct. 1920, is dit woord toch cursief gedrukt, omdat het eveneens in den officieelen tekst cursief gedrukt voorkomt. Landstorm-Besluit. Art. 14 21 19. De ambtenaren, beambten en werklieden bij de Rijkswerven, zoomede het vaste personeel der marinebakkerij. 20. De studenten in de geneeskunde, die bestemd zijn om te zijner tijd als officier van gezondheid bij de zeemacht in dienst te treden. 21. Het personeel van den loodsdienst als: de loodsschippers, de zee- en binnenloodsen, de hulploodsen, de loodskweekefingen, matrozen, kwartiermeesters, roeiers, machinisten en stokers, zoomede het personeel bij de betonning, bebakening en kustverlichting, dat aangesteld is als militaire kustwachter. 22. De bakenmeesters. 23. Het lid van den raad van toezicht op de spoorwegdiensten, bedoeld in artikel 6 van het reglement, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 17 September 1912 {Staatsblad no. 295). 24. De ambtenaren en tijdelijke geëmployeerden bij de topographische inrichting. 29. De werklieden en c. q. het tijdelijk personeel bij militaire inrichtingen tot drinkwatervoorziening. 30. De vaste lijnwerkers bij de magazijnen van jhet regiment genietroepen. B. voorloopig niet *) op te komen: 1. De leden van het korps ingenieurs van den waterstaat, de havenmeesters, de opzichters van den waterstaat, het personeel op de Rijksdienstvaartuigen, het haven-, sluis-, brug- en pontpersoneel en het personeel bij de stoomgemalen, voor zoolang deze ambtenaren en beambten in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in hun gewonen dienstkring zoodanig werkzaam zijn, dat zij daarin niet kunnen worden gemist, dan wel vervangen. 2. De bestuurders, de beambten en bedienden eener spoorwegonderneming, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden bij die spoorwegonderneming werkzaam zijn, tenzij zij in hun werkkring zonder overwegend bezwaar voor den dienst der onderneming kunnen worden vervangen. ') Voor de woorden „voorloopig niet" geldt hetgeen in noot 2 op blz. 20 gezegd wordt ten aanzien van het woord „niet". 22 Landstorm-Besluit. Art. 14 3. Het personeel in dienst der posterijen en telegraphie, dat als zoodanig eene vaste aanstelling heeft verkregen, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst der posterijen en telegraphie werkzaam is. 4. De chef der afdeeling génerale-thesaurie bij het Departement van Financiën; de aan dezen onderhoorige ambtenaar, belast met de behandeling van de algemeene zaken, de administratie der génerale-thesaurie betreffende; en die ambtenaren behoorende tot voormelde administratie, welke werkzaam zijn aan het derde bureau (beheer van 's Rijks schatkist), voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 5. De agent van het Ministerie van Financiën, directeur van de grootboeken der nationale schuld en de aan dezen onderhoorige, aan de afdeeling Agentschap verbonden ambtenaren boven den rang van klerk, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 6. De Rijksbetaalmeesters en de aan de betaalmeesterskantoren verbonden Rijksboekhouders, voor zoolang in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de betaalmeesterskantoren voor den dienst geopend moeten blijven of Rijkskasgelden aan die kantoren berusten. 7. De muntmeesters van 's Rijks munt, de controleurgeneraal van 's Rijks munt en de secretaris bij de directie van 's Rijks munt, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 8. De ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, voor zoolang zij in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden hunne gewone of hun in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden opgedragen werkzaamheden verrichten. 9. De bewaarders van de hypotheken, het kadaster en de scheepsbewijzen, en de ontvangers der registratie en domeinen, der successierechten en van het zegel, voor zoolang deze ambtenaren met de inning van 's Rijksgelden zijn belast. Landstorm-Besluit. Artt. 14, 16 en 17 23 10. Het personeel bij de betonning, bebakening en kustverHchting, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in de genoemde diensten werkzaam is en voor zooverre het niet als militaire kustwachter is aangesteld. 11. Het personeel bij de Landsdrukkerij, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst dier inrichting werkzaam is. Artikel 16. 1. Komt, nadat de in artikel 12 bedoelde openbare kennis- ^Jj^ geving heeft plaats gehad, de noodzakelijkheid tot handha- wj»^ ving der voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werke- van opkomst, lijken dienst te vervallen ten aanzien van personen, behoorende tot een der in artikel 14 onder B genoemde categorieën, dan doet de chef, aan wien die personen onmiddellijk onderhoorig zijn, hiervan zonder uitstel mededeeling aan hen en indien zij dienstplichtig zijn, tevens ■— onder opgaaf van hunne namen — aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm staan ingeschreven. 2. Het bepaalde in het vorig lid is mede van toepassing ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die krachtens het laatste lid van artikel 7 der wet voorloopig van opkomst tot den werkelijken dienst zijn vrijgesteld, zoomede ten aanzien van de vrijwilligers hij den landstorm, aan wien een dergelijke vrijstelling is verleend. Artikel 17. Afgescheiden van het bepaalde in het vorig artikel, doen tot den landstorm behoorende personen, die van opkomst tot den werkelijken dienst voorloopig zijn vrijgesteld en eene mededeeling als in dat artikel bedoeld niet hebben ontvangen, zoodra hun uit het feit, dat de vervulling van de betrekking, die zij bekleeden of van de werkzaamheden, waarmede zij zijn belast, door de tijdsomstandigheden niet verder mogelijk is, kennelijk is gebleken, dat de noodzakelijkheid tot voortzetting dier voorloopige vrijstelling te hunnen aanzien heeft opgehouden te bestaan, hiervan onverwijld mededeeling aan den chef, aan wien zij te dien tijde onmiddellijk onderhoorig zijn, en zoo zij dienstplichtig zijn, bovendien aan den burgemeester der gemeente, waar zij voor den landstorm zijn ingeschreven. De mededeeling aan den chef geschiedt 24 Landstorm-Besluit. Artt. 17, 18 en 20 onder beknopte vermelding van redenen en met inachtneming van hetgeen bij het neerleggen hunner betrekking of het afbreken hunner werkzaamheden behoort te geschieden, dan wel dienstig is, in verband met de tijdsomstandigheden, waarin zulks plaats vindt. Artikel 18. voorfoopijf .. ^? voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkevrasteiiin?. lijken dienst wordt geacht te zijn geëindigd: ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, omtrent wie of van wie door den burgemeester eene mededeeling is ontvangen, als vermeld in de beide voorgaande artikelen, van en met den dag, volgende op dien der ontvangst van de mededeeling; ten aanzien van de tot den landstorm behoorende dienstplichtigen, die ter zake van het doen der mededeeling, als in den eersten volzin van het vorig artikel bedoeld, naar het oordeel van den burgemeester in verzuim zijn, van en met den dag, waarop dit verzuim geacht wordt te zijn ingetreden. 2. De in het vorig lid bedoelde dienstplichtigen zijn van den dag af, waarop voor hen de voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt geacht te zijn geëindigd, op den gewonen voet voor die opkomst beschikbaar; van dit beschikbaar zijn worden de in verzuim geoordeelden, als in het vorig lid vermeld, zonder uitstel door den burgemeester onderricht. 3. Be voorloopige vrijstelling van opkomst tot den werkelijken dienst wordt ten aanzien van de vrijwilligers bij den landstorm aangemerkt als te zijn geëindigd van en met den dag, waarop hun in de beide vorige artikelen bedoelde chef de in artikel 16 vermelde mededeeling heeft gedaan of de in artikel 17 vermelde mededeeling heeft ontvangen, dan wel, indien zij naar het oordeel van hun militairen commandant met het doen der in artikel 17 vermelde mededeeling in verzuim zijn, van en met den dag, waarop het verzuim geacht wordt te zijn ingetreden. Artikel 20. Onderschei **e* ^cn~ °^ onderscheiclingsteeken, in het vorig artikel dV8r-c e' bedoeld, is een oranje katoenen band, 4 c.M. breed en voor- teekenen. • i_ ^ • . • Ji... zien van het m zwart opgedrukt Rijkswapen. Het wordt Landstorm-Besluit. Artt. 20, 22 en 23 25 gedragen om den buitenkant van het om het hoofd sluitend deel van het hoofddeksel en daaraan bevestigd met het Rijkswapen naar voren. 2. De aanhechting zoowel van het ken- of onder scheidingsteeken als van de afzonderlijke onderscheidingsteekenen, bedoeld in artikel 21, geschiedt zoodanig, dat verwijdering daarvan niet gemakkelijk kan plaats hebben *). Artikel 22. 1. De bijzondere werkkringen, bedoeld in het laatste lid JJJJ1^^ van artikel 11 der wet, zijn vérmeid in de bij dit besluit wuerk^en. gevoegde bijlage A. In deze bijlage zijn mede aangeteekend de militaire rangen, met welke onderscheidenlijk de positie is gelijkgesteld van de tot den landstorm behoorenden, die in bedoelde werkkringen zijn geplaatst. Onze Ministers van Marine en van Oorlog zijn, ieder voor zooveel hem betreft, bevoegd, den tot den landstorm behoorende, die in zoodanigen werkkring is geplaatst, een positie toe te kennen of te doen toekennen, welke is gelijkgesteld met een hoogeren dan den achter den werkkring aangeteekenden rang*). 2. Wanneer de belangen van den dienst het vorderen, kunnen Onze Ministers van Marine en van Oorlog ook tot den landstorm behoorenden, die in werkelijken dienst zijn tot het verrichten van hetzij gewapenden, hetzij ongewapenden dienst, en geplaatst zijn in een werkkring niet genoemd in de in het vorig lid bedoelde bijlage A, in positie gelijkstellen met een der militaire rangen. Artikel 23*). 1. De tot den landstorm behoorende, wiens positie krach- Beëediging. tens het bepaalde bij het vorig artikel is gelijkgesteld met een der officiersrangen, legt bij zijne indienststelling, als zoodanig, den eed (de belofte) af volgens het formulier vast- ') Er wordt herinnerd aan de noodzakelijkheid — waarbij ook de gemeentebesturen belang hebben — dat de landstormmannen voorzien zijn van het hier bedoelde onderscheidingsteeken, omdat daardoor het deelnemen aan den strijd niet het karakter draagt van optreden van franc-tireurs waardoor dus de burgerij niet voor represaillemaatregelen te vreezen heeft, zooals in Luik en andere plaatsen in België in 1914 plaats heeft gehad. Ook voor revolutionnaire woelingen is het zaak de officieele erkende dragers van een wapen in burgerkleeding te kunnen onderscheiden van de niet daartoe gerechtigden. In de meeste gevallen zijn maatregelen getroffen deze mannen in uniform te kleed en. •) Voor wat den officiersrang betreft, is een bepaling vastgelegd in het tweede lid van art. 10 der wet. De mobilisatie heeft het nut aangetoond van militaire verhoudingen in het economische bedrijfsleven, voor zoover dit met de militaire leiding moest samenwerken, dan wel daaraan ondergeschikt was gemaakt. Men denke hierbij aan den motordienst, etappendienst, spoorwegdienst; ook bij revolutionnaire woelingen is dit nut bijv. in Engeland proefondervindelijk gebleken. *) Zie ook het Kon. besluit van 11 Maart 1921, no. 45. Dit besluit is opgenomen in Legerorder 1921, no. 230 en komt voor op blz. 126. 26 Landstorm-Besluit. Artt. 23, 24 en 24bis gesteld voor de officieren van de zee- of van de landmacht, naar gelang van zijne mdienstetelling bij de eerste dan wel bij de laatste. 2. Onze Ministers van Marine en van Oorlog wijzen de autoriteiten aan in wier handen de eed (belofte) wordt afgelegd. 3. Van de beëediging maakt de autoriteit, in het vorig lid bedoeld, een door haar en door den beëedigde te onderteekenen proces-verbaal op, met welk stuk daarna wordt gehandeld als met de processen-verbaal van beëediging van officieren. Artikel 24. Saktomênt. ^* tot ^en kndstorm behoorenden voeren het gezag van aen nuurairen rang, waarvan zij net gelijkstellend teeken dragen. 2. Zij worden in het gezag van dien rang erkend zoowel door het personeel van de zee- en van de landmacht, als door dat van den landstorm. 3. Gezaghebbenden van den landstorm worden gerangschikt onder militairen van den rang met wie zij in positie zijn gelijkgesteld. In bijzondere gevallen kunnen Onze Ministers van Oorlog en van Marine, ieder voor zooveel hem betreft, van deze bepaling doen afwijken, indien zij het wegens de belangen van den dienst of van de gezaghebbenden van den landstorm noodig achten. 4. Zij genieten, overeenkomstig het- bepaalde in artikel 10 der wet, zoolang zij in werkelijken dienst zijn, het traktement, de jaarwedde, de soldij en de verdere vergoedingen uit 's Rijks kas, als door de bekleeders van den militairen rang, met wie zij in positie gelijkgesteld zijn, worden genoten bij aanstelling in dien rang bij het korps, het wapen, het dienstvak, de dienstafdeeling of de inrichting van de zeeof van de landmacht, waarbij zij zijn in dienst gesteld of waarmede zij dienen. Artikel 24Ms^ Onze Ministers van Oorlog en Marine, ieder voor zooveel hem betreft, kunnen regelingen vaststellen ten aanzien van het genot van tractement, jaarwedde, soldij en verdere vergoedingen uit 's Rijks kas door tot den landstorm behoorenden, indien die Ministers het wegens de belangen van den dienst en van de tot Bijzondere regelingen traktement enz. Landstorm-Besluit. Artt. 24bis, 47 en 48 27 den landstorm behoorenden noodig achten. Bij die regelingen kan ten aanzien van gezaghebbenden van den landstorm worden afgeweken van het bepaalde in artikel 24, vierde lid x). Artikel 47. 1. Komt een persoon, die krachtens de artikelen 2 en 3 ontslag der wet tot den landstorm kan behooren, te verkeeren in gevangeniseen der gevallen, omschreven in het eerste lid, onder 3°, str"1'enz" 5° en 6° van artikel 16 der wet, dan geschiedt van het betrekkelijk vonnis (de betrekkelijke vonnissen) kennisgeving aan Onzen Minister van Oorlog, zulks onder opgave, zoo mogelijk, van de gemeente binnen het Rijk, welke zijne woonplaats is of laatstelijk geweest is, dan wel, indien die woonplaats niet kan worden aangewezen, zoo mogelijk van de gemeente, waar hij werd ingeschreven voor de militie, ingeval deze inschrijving te zijnen aanzien heeft plaats gehad. 2. De kennisgeving, in het vorig lid bedoeld, wordt gedaan door de autoriteit, daartoe door Onzen Minister van Justitie aangewezen. 3. Zou de in het eerste lid bedoelde persoon tot den landstorm behooren, dan geschiedt zijn ontslag van den dienstplicht bij den landstorm door of op last van Onzen Minister van Oorlog. 4. Van het vonnis (de vonnissen), in het eerste lid bedoeld, en van het ontslag, in het derde lid bedoeld, wordt door of vanwege Onzen Minister van Oorlog kennis gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de in het eerste lid vermelde persoon, indien deze als dienstplichtige tot den landstorm mocht behooren, als zoodanig zou staan ingeschreven. Artikel 48. 1. Blijkt aan de militaire of de in het vorig artikel bedoelde burgerlijke autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende dienstplichtige verkeert in een der gevallen, omschreven in het eerste lid onder 3°, 5° en 6° van artikel 16 der wet, dan wordt daarvan door die autoriteit kennis gegeven aan Onzen Minister van Oorlog, zulks zoo mogelijk onder aanteekening van het betrekkelijk vonnis (de betrek- ») Inderdaad kan uit een billijkheidsoogpunt het wenschelijk zijn bij langdurigen dienst niet altijd het laagste tractement in den rang toe te kennen, terwijl in bijzondere gevaUen afzonderlijke toelagen moeten kunnen worden toegekend, waarvoor verwezen wordt naar L. O. 1919 B no. 214, zooals deze gewijzigd is bij L. O. 1921, no. 229 (zie blz. 76). 28 Landstorm-Besluit. Artt. 48 en 49 kelijke vonnissen) en van de gemeente, waar die dienstplichtige voor den landstorm staat ingeschreven. 2. Het ontslag van den tot den landstorm behoorenden dienstplichtige, die blijkt te verkeeren in een der in het vorig lid vermelde gevallen, geschiedt door of op last van Onzen voornoemden Minister, die van dat ontslag kennisgeving doet toekomen aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven, zulks onder mededeeling van het vonnis (de vonnissen), in verband waarmede het ontslag geschiedde. 3. Blijkt aan de militaire autoriteit, dat een tot den landstorm behoorende vrijwilliger verkeert in een der gevallen, omschreven onder 3°, 5° en 6° van het eerste lid van artikel 16 der wet, dan geeft die autoriteit daarvan kennis aan Onzen Minister van Oorlog, zoo de vrijwilliger bestemd is tot dienstvervulling bij de landmacht, of aan Onzen Minister van Marine, zoo de vrijwilliger bestemd is tot dienstvervulling bij de zeemacht. In de kennisgeving wordt zooveel mogelijk aanteekening gedaan van het desbetreffende vonnis of de desbetreffende vonnissen. Artikel 49. WetSerif ^* '^en z***2^11 yan het ontslag van den dienstplicht bij breken ^en landstorni van den daartoe behoorende, die tijdens zijn verblijf in werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, als bedoeld in het eerste lid, 2°, van artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld in het eerste lid, 4°, van gemeld wetsartikel, wordt gehandeld op overeenkomstige wijze als geschiedt ten aanzien van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den dienst bij de militie van den daarbij ingelijfde. 2. Van het ontslag, in het eerste lid vermeld, wordt onder aanteekening van de reden van het ontslag door of vanwege Onzen daarbij betrokken Minister opgaaf gedaan aan den burgemeester der gemeente, waar de ontslagene voor den landstorm staat ingeschreven. 3. Ten aanzien van het ontslag van den vrijwilliger bij den landstorm, die tijdens zijn verblijf in werkelijken dienst blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekte of gebreken, als bedoeld onder 2°. van het eerste lid van artikel 16 der wet, of die verkeert in een der gevallen, vermeld onder 4°. van genoemd lid, wordt eveneens gehandeld op overeenkomstige wijze Landstorm-Besluit. Artt. 49, 50 en 53 29 als geschiedt ten aanzien van het ontslag om bedoelde redenen o. a. uit den dienst bij de militie van daarbij ingelijfden. Artikel 50. 1. De bij artikel 17 der wet voorgeschreven afvoering van A^vd°ring de inschrijvingsregisters geschiedt door het doorhalen in die J.*^0™registers van den naam van den af te voeren persoon. Hierbij geldt het voorschrift, vervat in den slotzin van artikel 10. 2. Van de in het vorig lid bedoelde afvoering van het inschrijvingsregister, voor zooveel deze geschiedt wegens ontslag, op grond van het eerste lid van artikel 16 der wet, wordt door den burgemeester zoo mogelijk kennis gegeven aan den afgevoerden persoon. Artikel 53. 1. Tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm kunnen we^to^een worden toegelaten, voor zooveel zij voor de door hen daarbij verbintenis > •. ■ 7 .j j i ij worden te vervullen diensten ook lichamelijk geschikt worden geoordeeld toegelaten. en hun aanneming in 's lands belang wenschelijk is te achten: 1°. als gewoon vrijwilliger: mannelijke personen, die voldoen aan eischen, door Onze Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft te stellen, geen dienstplicht op zich hebben rusten krachtens de militiewet of de landweerwet en niet als vrijwilliger behooren tot de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, tot het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië; 2°. als buitengewoon vrijwilliger: militie-, landweer- en reserveplichtigen; 3°. als vrouwelijk vrijwilliger: vrouwelijke personen na den leerplichtigen leeftijd, die voldoen aan door Onze Ministers van Marine en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, te stellen eischen. 2. De toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm als gewoon vrijwilliger geschiedt niet voor het 16de levensjaar is volbracht, van welke leeftijdsgrens in bijzondere gevallen door Onzen Minister van Marine of van Oorlog mag worden afgeweken. 3. De toelating tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm geschiedt eerst nadat de toe te laten persoon een schriftelijke verklaring van trouw aan het wettig gezag heeft afgelegd. BBBBsvBa^^tnBBaBBaaBBaaaBBBaaaas 30 Landstorm-Besluit. Artt. 53 en 54 4. De minderjarige, die een vrijwillige verbintenis, als in het eerste lid vermeld, wenscht aan te gaan, legt tevens over een schriftelijk bewijs van toestemming tot het aangaan der verbintenis, afgegeven door hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefent. Onze Ministers van Marine en van Oorlog kunnen, ieder voor zooveel hem betreft, bepalen, dat het bewijs van toestemming gelegaliseerd moet zijn. 5. Tot een vrijwillige verbintenis, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet toegelaten: 1°. hij, die verkeert in een der gevallen, omschreven onder 2°. tot en met 6°. van het eerste lid van artikel 16 der wet, met dien verstande, dat hij, die voorwaardelijk is veroordeeld, voor de toepassing van dit punt geacht wordt niet te zijn veroordeeld, indien de opgelegde straf niet voor het verstrijken van den proeftijd ten uitvoer wordt gelegd; 2°. hij, die niet is Nederlander, noch in den zin der militiewet voor ingezetene wordt gehouden; 3°. hij, die als officier anders dan eervol is ontslagen; 4°. hij, die geen bewijs van goed gedrag kan overleggen.- 6. Hij, die tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm is toegelaten, doch verzwegen heeft te verkeer en in een der in het vorig lid onder 1°., 2°. en 3°. bedoelde gevallen, kan aan de verbintenis geen rechten ontleenen. 7. In gevallen, waarin het wenschelijk wordt geacht, kan er mede volstaan worden, het in het eerste lid bedoelde onderzoek omtrent de lichamelijke geschiktheid van hem, die tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm wenscht te worden toegelaten, slechts te gronden op uiterlijke waarneming bij zijn aanmelding voor de toelating. De in den vorigen volzin bedoelde persoon wordt zoo spoedig mogelijk na opkomst in werkelijken dienst nader aan een militair geneeskundig onderzoek ter beoordeeling van zijn physteke geschiktheid voor den dienst onderworpen. Gebreken, welke bij het nader geneeskundig onderzoek bij den onderzochten persoon worden vastgesteld, worden beschouwd als ontstaan vóór zijn opkomst in werkelijken dienst, indien hij niet het bewijs van het tegendeel levert. Artikel 54. vru^iïug'érs ^e todnting een vrijwillige verbintenis bij den landstorm geschiedt: indien de toe te laten persoon bestemd is tot dienstvervulling bij de landmacht, door Onzen Minister van Oorlog of door Landstorm-Besluit. Artt. 54—56 31 de autoriteit, die door genoemden Minister tot zoodanige toelating bevoegd verklaard is; indien de toe te laten persoon bestemd is tot dienstvervulling bij de zeemacht, door Onzen Minister van Marine of door de autoriteit, die door genoemden Minister tot zoodanige toelating bevoegd verklaard is. Artikel 55. 1. De verbintenis als vrijwilliger bij den landstorm wordt gesloten voor den duur, welke door Onze Ministers van Marine ™ metnnl9 en van Oorlog, ieder voor zooveel hem betreft, wordt bepaald. 2. Van de verbintenis wordt een akte in tweevoud opgemaakt volgens het model, dat daarvoor door Onze in het vorige lid genoemde Ministers, ieder voor zooveel hem betreft, wordt vastgesteld. 3. De verbintenis wordt door of vanwege Onze in het eerste lid genoemde Ministers verbroken, indien de vrijwilliger op grond van artikel 53, vijfde lid, niet tot de verbintenis had mogen worden toegelaten, of sedert het sluiten der verbintenis is komen te verkeeren in een der toestanden, in genoemd lid bedoeld. Artikel 56. 1. Van elke vrijwillige verbintenis, die een landstormplichtigeinverband met artikel 8. eerste lid, der wet heeft aangegaan ^bj™£» bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht hieronder begrepen, of bij de koloniale troepen, dan wel in verband met artikel 8, derde lid, der wet heeft aangegaan bij den landstorm, wordt kennis gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de verbondene in de inschrijvingsregisters staat ingeschreven. 2. De in het vorig lid bedoelde kennisgeving geschiedt binnen acht dagen na den dag, waarop de verbintenis is gesloten, en is ingericht overeenkomstig het daarvoor door Onzen Minister van Oorlog vastgestelde model. 3. De kennisgeving wordt gedaan: a. door of vanwege Onzen Minister van Marine, voor zooveel betreft personen, die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan bij de zeemacht of bij den landstorm en in dienst zijn gesteld bij de zeemacht; b. door of vanwege Onzen Minister van Oorlog, voor zoo- 32 Landstorm-Besluit. Artt. 56—58 veel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij het leger hier te lande of bij den landstorm en in dienst zijn gesteld bij de landmacht; c. door of vanwege Onzen Minister van Koloniën, voor zooveel betreft personen, die zulk eene verbintenis hebben aangegaan bij de koloniale troepen. Artikel 57. Aandui. 1. Waar in dit besluit gesproken wordt van „de wet" gebezigd" wordt met deze uitdrukking bedoeld de Landstormwet termen. (Staatsblad 1913, no. 149). 2. Waar in dit besluit gesproken wordt van „inschrijvingsregister" wordt met deze uitdrukking bedoeld het regisgister, vermeld in artikel 5 der wet. Artikel 58. waarmerken In gemeenten met meer dan 20000 zielen kan, onder bescheiden, verantwoordelijkheid van den burgemeester, door een daartoe door hem aangewezen gemeenteambtenaar geschieden: 1°. het doen, zoomede het waarmerken, van opgaven, kennisgevingen en mededeelingen, welke volgens dit besluit door den burgemeester moeten worden gedaan; 2°. het waarmerken van handteekeningen onder stukken, welke volgens dit besluit worden opgemaakt. Landst.-Instructie, § 7 en Model II 33 C. Uittreksel uit de Landstorm-Instructie. (Voor zoover deze betrekking heeft op den Vrijwilligen Landstorm). (Deze instructie is vastgesteld bij beschikking van den Minister van Oorlog van 27 Juni 1913, no. 1, en gewijzigd bij de beschikkingen van 7 Augustus 1914, no. 261L, en 26 Januari 1920, no. 121 H). § 7. De kennisgeving, bedoeld in artikel 66 van het Besluit, is ingericht Kennisgeving overeenkomstig het bij deze instructie behoorend model II. verMnténL § 7 van de Landstorm-Instructie. Model II. Kennisgeving betrekkelijk tot den landstorm behoorende personen, die eene vrijwillige verbintenis hebben aangegaan, als bedoeld in het derde lid van artikel 8 der wet, en dienvolgens op grond van artikel 17 der wet van de registers voor den landstorm van de gemeente moeten worden afgevoerd. SJ Geachts- Voorkomende in het De vrij willige ï naam. Jaartal en ÜMchrijvingsregister verbintenis is i g § ' Geboorte- Ha t * 3 34 Vrijw. Landst.-besch. § § 1—3 D. Vrijwillige Landstorm-beschikking. *) BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 1 October 1920, Ile Afd., no. 224 (Legerorder 1920, no. 468), gewijzigd bij die van 15 December 1920, Ile Afd., no. 127 (Legerorder 1920, no. 584) en van 14 September 1921, He Afd., no. 141 (Legerorder 1921, no. 420). ^4. Algemeene bepalingen. § 1 Samenstel. Zij, die op grond van artikel 53 van het Landstorm-Besluit tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm zijn toegelaten, vormen te zamen den „vrijwilligen landstorm1'. § 2. samen. De Inspecteur *) regelt de samenvoeging van de vrijwilligers tot land- benaiïüng11 storm-afdeelingen en, m afwachting van eene nadere vaststelling der orgaïandstorm- nisatie, de eventueele samenvoeging van afdeelingen tot compagnieën en *rjd7eeUngen van deze tot korpsen. Hij stelt tevens de benaming dezer onderdeden vast. § 3; Bevoegdheid Tot het voorloopig aannemen van vrijwilUgers zijn bevoegd alle officieren vruwmigers. en onderofficieren, alsmede alle met dezen in rang gelijkgestelden van den landstorm, voor zoover zij daartoe door of namens den Inspecteur gemachtigd zijn. De onderteekening van de engagementsakte bij de voorloopige aanneming verbindt den adspirant-vrijwilliger aanstonds. Voor het Rijk vloeien uit de voorloopige aanneming geenerlei verplichtingen voort, indien zij niet door den Inspecteur is bekrachtigd. In de bijlage van deze beschikking is het model voor de verbintenis aangegeven. Duur . De verbintenissen, bedoeld in het Landstorm-Besluit, artikel 53, eerste verbintenis, on(jer jo_ en 30^ kunnen voor geen langere periode dan van vier jaren worden gesloten, doch worden geacht daarna telkens voor één jaar te zijn verlengd, tenzij de vrijwilliger, uiterlijk een maand voor het einde der loopende verbintenis, den wensch te kennen geeft deze te verbreken. De verbintenissen, bedoeld onder 1°. van genoemd lid, eindigen op den dag, voorafgaande aan dien, waarop de verbondene wordt ingelijfd bij de militie of waarop hij, krachtens artikel 10, tweede lid der Landstormwet, naar het reserve-personeel der landmacht overgaat. De verbintenissen, bedoeld in het Landstorm-Besluit, artikel 53, eerste lid onder 2°., worden gesloten voor den duur van den nog loopenden militie-, landweer- of reserveplicht. Verbintenissen, die zouden eindigen in een tijdvak, waarin de vrijwillige landstorm geheel of gedeeltelijk werkelijken dienst verricht in verband met oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, dan wel ter handhaving of tot herstel der openbare orde of rust, emdigen niet voor het einde van dit tijdvak. De Inspecteur is bevoegd legalisatie te eischen van het bewijs van toestemming, bedoeld in het Landstorm-Besluit, artikel 53, vierde lid. Uehamenjke De Inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht stelt de gesc e . ejscnen vast van (je lichamehjke geschiktheid van de vrijwilligers van den landstorm, daarbij rekening houdende met hunne bestemming voor den gewapenden of voor den ongewapenden landstorm, en van de vrouwelijke vrijwilligers van den landstorm. *) Waar in deze beschikking wordt gesproken van „Inspecteur", wordt daarmede bedoeld: „Inspecteur van den vrijwilligen landstorm". •) Deze beschikking is vervangen door het Vrijwillige Landstorm-besluit en de Vrijwillige Landstorm-beschikking, in deze uitgaaf afgedrukt onmiddellijk vóór de achterin geplaatste adreslijst. Zij blijft echter, voor zoover toepasselijk, van kracht voor hen, die zich vóór 1 Maart 1922 bij den Vrijwilligen landstorm hebben verbonden. Vrijw. Lanpst.-besch. § § 4—7 35 §*■ Het personeel van den vrijwilligen landstorm is verplicht tot werkelijken verplichting dienst, indien het daartoe door of vanwege den Minister van Oorlog wordt *** °Pkom» • opgeroepen ingeval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, dan wel wanneer die opkomst ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust door dien Minister wordt noodig geoordeeld1). Het oproepen in werkelijken dienst van personeel van den vrijwilligen landstorm tot het ondergaan van een krijgstuchtelijke straf geschiedt door den Inspecteur. Dit personeel wordt in onderhoud opgenomen bij het onderdeel van het leger, waarbij het de straf ondergaat. § 5. Ten aanzien van hem, die eene vrijwillige verbintenis bij den land- Ban«storm aangaat en vroeger een officiersrang heeft bekleed bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger hier te lande, het reserve-personeel der landmacht en den landstorm hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernementsmarine in Nederlandsch-Indië, bepaalt de Minister van Oorlog of hij bij den vrijwilligen landstorm voor benoeming in den laatst bekleeden rang zal worden voorgedragen. Ten aanzien van hem, die eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm aangaat en vroeger een rang beneden dien van officier heeft bekleed bij de zeemacht, het korps mariniers en de marine-reserve hieronder begrepen, bij het leger bier te lande, het reserve-personeel der landmacht en den landstorm hieronder begrepen, bij de koloniale troepen of bij de gouvernements-marine in Nederlandsch-Indië, bepaalt de Inspecteur of hij bij den vrijwilligen landstorm in dien rang zal worden aangesteld. Een vrijwilliger, die dient in een militairen rang beneden dien van officier en bij de beëindiging van zijn verbintenis militie-, landweer- of landstormplichtig is of wordt, 4omt te behooren tot hetzelfde wapen als dat, waartoe bij laatstelijk bij den vrijwilligen landstorm behoorde en vervult zijn militie- of landweerdienst in dien rang of vervult den werkelijken dienst als landstormplichtige in een positie, gelijkgesteld met dien rang. . Vorenstaande bepaling geldt niet indien hij als mmtiephchtige moet worden ingelijfd bij de zeemilitie of als landstormplichtige in werkelijken dienst moet worden gesteld bij de zeemacht. §6. De vrijwilliger bij een rijwielafdeeling is verplicht voor deelneming aan Rijwielen, oefeningen en het verrichten van werkelijken dienst een in goeden staat verkeerend rijwiel mede te brengen. § 7- Het dragen van uniform, anders dan voor het verrichten van werkelijken dienst ofhet ontvangen van militair onderricht, is den vrijwilliger niet 0Tm' geoorloofd zonder toestemming van den Inspecteur. *) Tegenover de plichten, hier genoemd, verzekert het Rijk aan de vrijwilligers, wanneer de landstorm in bijzondere gevallen onder de wapenen wordt geroepen, rechten op soldij, toelage, eventueel kostwinnersvergoeding en— met inachtneming van de wettelijke bepalingen— recht op pensioen. Wanneer een vrijwilliger ten gevolge van bevolen dienstverrichtingen komt te overlijden, wordt ten laste van den Staat aan zijne weduwe en kinderen pensioen verleend onder de voorwaarden en naar regelen bij de wet gesteld. .... , Gewone vrijwilligers beneden den 18-jarigen leeftijd worden voorloopig buiten oproeping gelaten. Wordt mobilisatie van den vrijwilligen landstorm bevolen, ter handhaving of tot herstel van de openbare orde en rust, hetgeen alsdan uit de oproeping zal blijken, dan komen alle vrijwilligers van den landstorm b« hunne landstormafdeelingen onder de wapenen, met uitzondering van hen, die dan nog geen 18 jaar zijn en daarom buiten die oproeping kunnen worden gelaten. (Zie ook § 14.) De vrijwilligers bij den landstorm, die tot het wapen der cavalerie behooren, worden na opkomst gedetacheerd bij het eskadron, waarvan zij afkomstig zijn. 36 Vrijw. Landst.-besch. § § 8—11 § 8. met voldoen Wanneer de vrijwilliger zonder bekende reden niet voldoet aan een toï°opkonist. oproeping voor den werkelijken dienst, stelt, drie dagen na den vastgestelden datum van opkomst, de korpscommandant of — indien geen korpsverband bestaat — de Inspecteur bij den burgemeester der gemeente, waar de opgeroepene woont, onderzoek in naar de reden van achterblijven. De Inspecteur doet aan den Minister van Oorlog opgave van hen, die niet aan een oproeping voor werkelijken dienst hebben voldaan, onder mededeeling van de ter zake verkregen inlichtingen en bijvoeging van de stukken tot staving der wettigheid van het achterblijven overgelegd. De Minister van Oorlog beslist of er termen aanwezig zijn de gedane oproeping in te trekken, dan wel of de vrijwilliger, wegens het zonder geldige redenen niet voldoen aan de te zijnen aanzien gedane oproeping voor den werkelijken dienst, als deserteur moet worden behandeld. § 9. Beëediging. De beëediging der officieren geschiedt door den korpscommandant en, indien geen korpsverband bestaat, door den Inspecteur. B. Bijzondere bepalingen. I. Geldende alleen voor gewone vrijwilligers. § iox). Oefeningen. De gewone vrijwilligers, voor zooveel niet uitsluitend bestemd tot het verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, volgens door den Inspecteur te stellen regelen tot de volgende maxima per jaar: a. voor hen, die nog niet het bewijs, hierna bedoeld in § 12, hebben verworven, 200 oefeningsuren; b. voor hen, die het onder a bedoelde bewijs verworven hebben, 50 oefeningsuren. - Zij, die uitsluitend bestemd zijn tot het verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, gedurende ten hoogste 200 oefeningsuren per jaar, of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de Inspecteur zulks noodig acht. Etmalen worden berekend voor 8 oefeningsuren. § 11. Verlor btj De gewone vrijwilliger, die wordt ingelijfd bij de militie te land en die tanjvjn? vóór 1 November van net jaar, voorafgaande aan dat, waarin hij zal worden puchtige! ingelijfd, het bewijs van individueel geoefend man heeft verworven, hierna bedoeld in § 12, komt, indien hij daartoe geschikt wordt bevonden, als militieplichtige tot het wapen te behooren, waarvoor hij het genoemde bewijs bezit en kan, indien hij zulks wenscht, in het genot van klein verlof *) De Inspecteur heeft de bevoegdheid in verschillende gevallen geheele of gedeeltelijke vrijstelling te verleenen van het volbrengen der oefeningsuren. Wanneer vrijstelling als regel plaats heeft, staat dit op het verbintenis-formulier te lezen. Zoo komen zij, die zich als gewoon of buitengewoon vrijwilliger verbinden bij het Landstormkorps „Spoorwegdienst", in gewone tijden niet onder de wapenen. Zij zijn alleen verplicht, indien zij daartoe door of vanwege den Minister van Oorlog worden opgeroepen, in militair verband dienst te verrichten op de spoorwegen in een werkkring, waartoe zij bekwaam worden geacht. Het volbrengen van de voorgeschreven oefeningsuren wordt niet beschouwd als onder de wapenen te zijn voor zoover daaraan recht op bezoldiging zou kunnen worden ontleend. Het volbrengen van de oefeningsuren geldt overigens wel als „militaire dienst" voor zoover daaruit aanspraken kunnen voortvloeien op eigen pensioen en weduwenpensioen. terwijl ook de militaire strafwetten (voor zoover dit niet reeds het geval is, omdat uniform wordt gedragen) van toepassing zijn Vrijw. Landst.-besch. §§ 11—14 37 worden gesteld, ingaande op den dag, waarop zijn eerste oefenuig aanvangt. Voor de infanterie bedraagt dit verlof vier maanden, met dien verstande, dat de verkorting van eerste-oefeningstijd wegens het bezit van het bewijs van voorgeoefendheid, bedoeld in art. 70, eerste lid, der Mihtiewet, geacht wordt te zijn begrepen in genoemd verlof van vier maanden. Voor de overige wapens zal het verlof nader worden geregeld. § 12 x). De practische en theoretische eischen voor de verschillende rangen zijn Btoeh» gelijk aan die bij het leger, voor zooveel de Minister van Oorlog niet anders ™°g beDe gewone vrijwilliger, die voldoet aan de eischen, door Öen Minister van Oorlog vast te stellen, ontvangt naar door den Inspecteur vast te stellen regelen een schriftelijk bewijs van te zijn individueel geoefend man. De gewone vrijwilliger zal als regel niet worden aangesteld tot korporaa , onderscheidenlijk sergeant en vaandrig, alvorens hij den 17-, respectievelijk 18- en 19-jarigen leeftijd bereikt heeft. II. Geldende alleen voor buitengewone vrijwilligers. § 13 2). Militie- en reserveplichtigen worden, zoolang zij als zoodanig hun eerste- «Jjj-Jjeu^ oefeningstijd niet hebben volbracht, dan wel zoolang zij zich in verplichten bmtenis. werkelijken dienst bevinden, niet tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm toegelaten; onderofficieren van het reserve-kader behooren tevens voldaan te hebben aan de verplichting, omschreven in art. lö. III. c. van het K. B. van 8 Mei 1906, No. 96 (V B. U. blz 1589), art. 14. III. c. van het K. B. van 31 October 1906, No. 27 (V B. U. blz 1642) en art. 15. A. II. c. van het K. B. van 9 November 1906 (V. B. U. blz. 1740). LandweerpUchtigen worden, zoolang zij zich in verplichten werkelijken dienst bevinden, niet tot eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm toegelaten. ,. , • ,. t _ N B Onder eerste-oefeningstijd van reserve-phchtigen wordt verstaan de diensttijd, bedoeld in art. 5, 4e alinea van de wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905, en nader in de desbetreffende Koninklijke Besluiten. § 14. De buitengewone vrijwilliger is verplicht voor het verrichten van den opkomst, werkelijken dienst als bedoeld in § 4, in geval van opkomst ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust, hetgeen eventueel uit de oproeping zal blijken, onder de wapenen te komen bij het landstormonderdeel, waartoe hij behoort; geschiedt de opkomst onder de andere omstandigheden, bedoeld in § 4, dan is hij verplicht op te komen bij het onderdeel van » voor leerlingen van Gymnasia, Hoogere Burgerscholen of andere inrichtingen van onderwijs, die daarmede geTkgeltdd tonen worden, bestaat bij het vrijwillige landstormkorps ^aderlandstorm" gelegenheid opgeleid te worden tot kader. Deze wijze van kadervorming ,s bestemd voor opleTdi/g va8;vHjMlmers. tot officieren en kader, zoowel tot encadreenng van den vrywlhgen •^sMrsïïSü^^ ^^^Z^Z^Z ^*dc£e&*t bij meerdaagsche oefeningen en in kamfdnê XS^^^^^^^o^ r de r^^^SS envacanties en wordt nauwlettend toegezien, dat de studie door de oefeningen met wordt geschaad. •) Aanschrijving van het Departement van Oorlog dd. 25 November 1920, Ile Afd., no. 204, , luidendeTln Sing van het bepaalde in $ 13 van Legerorder 1920. no. 468 kan het_ir dienst zijnde verlofspersoneel bij de politietroepen tot eene vruwilhge verbintenis bij den landstorm w^^SeSenTGeUjk. machtiging wordt verleend ten aanzien van mU.ta.re hulP^vangenbewaarders en eventueele andere categorieën in werkehjken dienst zijnde dienstplichtigen, voor wie dit in verband met Legerorder 1920, no. 542, wenschelijk wordt geacht. 38 Vrijw. Landst.-besch. §§ 14—18 het leger of de landweer, waartoe hij behoorde op het tijdstip van het sluiten zijner verbintenis of waartoe hij als landweerplichtige ingevolge de „Indeelingsregeling" (V. B. U. blz. 3192) zou hebben behoord. § 15 x). oefeningen. De buitengewone vrijwilliger, voor zooveel niet uitsluitend bestemd tot het verrichten van ongewapenden dienst, is verplicht deel te nemen aan de oefeningen, bedoeld in § 10, eerste lid onder b. De buitengewone vrijwilliger, uitsluitend bestemd voor ongewapenden dienst, is verplicht deel te hemen aan de oefeningen, omschreven in § 10 tweede lid, tenzij hij hiervan door den Inspecteur is vrijgesteld. Etmalen worden berekend voor 8 oefeningsuren. § 16. vrijstelling De militieplichtige, die zich binnen 3 maanden na het einde van zijn oe en ngen. eerste-oeferungstijd en van den eventueel daarop gevolgden dienst bij het blijvend gedeelte, als buitengewone vrijwilliger bij den landstorm verbindt, is gedurende 2 jaren vrijgesteld van de verplichte bijwoning der oefeningen, bedoeld in § 15 2). • Gaat zijne verbintenis bij den landstorm in op een later tijdstip dan een jaar na het einde van zijne eerste-oefening, dan blijft de vrijwilliger verplicht deel te nemen aan de eerstvolgende herhalingsoefening, wette voor hem als dienstplichtige zou zijn voorgeschreven. § 17- De reserveplichtige, die zich binnen 3 maanden na het tijdstip, waarop hij volledig zijn eerste-oefeningstijd heeft volbracht, als buitengewone vrijwilliger bij den landstorm verbindt, is gedurende 2 jaren vrijgesteld van de oefeningen, bedoeld in § 15. Gaat zijne verbintenis bij den landstorm in op een later tijdstip dan een jaar na het einde van zijn volledigen eerste-oefeningstijd, dan blijft de vrijwilliger verplicht in het daarop volgende kalenderjaar voor ten hoogste zes weken in werkelijken dienst op te komen. § 18. Kennis- De kennisgeving nopens het aangaan van een vrijwillige verbintenis bij nope"* den landstorm door een landstormplichtige, bedoeld in art. 56 van het wbkftè8* Landstorm-Besluit, geschiedt door den Inspecteur of door de daartoe door^ hem aangewezen, onder hem ressorteerende, commandanten. De kennisgeving is ingericht overeenkomstig model II, behoorende bij de Landstorm-Instructie, met dien verstande, dat in het opschrift van de kennisgeving wordt gesteld: „derde lid van artikel 8" in plaats van: „eerste lid van artikel 8". Ten aanzien van dengene, die bij het einde van zijn vrijwillige verbintenis bij den landstorm nog militieplichtig, landweerplichtig of landstormplichtig is, wordt door den Inspecteur of door de door hem aangegeven, onder hem ressorteerende, commandanten opgaaf nopens het eindigen der verbintenis gedaan: zoo het geldt een militieplichtige, aan den Commissaris der Koningin in de provincie, voor welke hij is ingelijfd, zoomede aan den Commandeerende-officier van het korps, waartoe hij laatstelijk als militieplichtige behoorde; ') Zie de noot bij § 10. ') De vrijstelling van militie- en landweer-herhalingsoefeningen en -inspecties berust op het gestelde betreffende vrijwilligers in art. 7 der Militiewet en art. 9 der Landweerwet. Vrijw. Landst.-besch. §§ 18—20 en overgangsbep. 39 zoo het geldt een landweerplichtige, aan den Commissaris der Koningin in de provincie, waarbinnen de gemeente is gelegen, waar hij in het landweer-verlofgangers-register, bedoeld in art. 26 der Landweerwet, moet worden ingeschreven, zoomede aan den Commandant in het landweerdistrict, waarbinnen die gemeente ligt; zoo het geldt een landstormplichtige, aan den burgemeester der gemeente, waar hij in het inschrijvingsregister voor den landstorm, bedoeld in art. 5 der Landstormwet, moet worden ingeschreven. In de in het vorige lid bedoelde opgaaf moeten o. a. worden vermeld de geslachts- en voornamen van den betrokken persoon, de militielichting, de landweerlichting of landstormjaarklasse, waartoe hij behoort, zijn woonplaats en zijn adres. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen acht dagen na dien, waarop de verbintenis is bekrachtigd. De opgaaf, bedoeld in net tweede lid, geschiedt op of zoodra mogelijk na den dag, waarop de verbintenis is geëindigd. III. Geldende alleen voor vrouwelijke vrijwilligers. § 19. Als vrouwelijk vrijwilliger kunnen worden toegelaten vrouwelijke artsen, ^jjjj"^ alsmede vrouwelijke personen, die opgeleid zijn, worden of wenschen te ver n • worden tot hulppersoneel voor ziekenverzorging en voor andere nader te bepalen functies. § 20 *). De vrouwelijke vrijwilligers zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, oefeningen, gedurende ten hoogste 50 oefeningsuren per jaar (etmalen berekend voor 8 oefeningsuren), of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de Inspecteur zulks noodig acht. OVERGANGSBEPALINGEN. Op hen, die zich reeds als vrijwilliger bij den landstorm verbonden. Toepasselijkzullen vorenstaande bepalingen alleen dan toepasselijk zijn, indien zij lingenePp" nader eene verbintenis aangaan overeenkomstig deze beschikking. reeds Vrijwilligers, als hiervoren bedoeld, behouden hun aanspraken, voort- ™roon«e vloeiende uit hun vorige vrijwillige verbintenis bij den landstorm. Ten aanzien van den vrijwilliger, die dient in eene positie, gelijk gesteld Rang n«^ met een officiersrang, en bij de beëindiging van zijn verbintenis militie- Dlnt|nï'°r" of landweerplichtig wordt, zal nader worden bepaald onder welke voorwaarden hem vergund wordt zich in bedoelden rang bij het reservepersoneel te verbinden. Wordt bedoelde vrijwilliger bij de beëindiging van zijne verbintenis landstormplichtig, dan komt hij te behooren tot hetzelfde wapen als dat, waartoe hij laatstelijk bij den vrijwilligen landstorm behoorde en vervult, hij den werkelijken dienst als landstormplichtige, in een positie, gelijkgesteld met dien rang. Deze bepaling geldt met, indien de landstormplichtige in werkelijken dienst moet worden gesteld bij de zeemacht. L. O. 1916, A 68, L. O. 1919, A 67 en L. O. 1920, no. 109 worden bij deze ingetrokken. ') Zie de noot bij § 10. 40 Vrijw. Landst.-besch. — Eischen voorgeoefendheid BIJLAGE. x) als bevoegd ingevolge artikel 54 van het Landstorm-Besluit, om, ten aanzien van het onderwerp dier akte, het Rijk te vertegenwoordigen verklaart te hebben aangenomen ••••• a) om het Koninkrijk der Nederlanden tot ») of zooveel langer, als noodig zal zijn overeenkomstig het gestelde in § 3 van de Beschikking van den Minister van Oorlog van 1 October 1920 Ile Afd., no. 224, te dienen als «) ' vrijwilliger bij den landstorm, bestemd tot het verrichten van'..'.".. Bj *'.'.'.'. dienst, onder de bepalingen, vastgesteld bij de Landstormwet en bij dé tot hare uitvoering met betrekking tot den vrijwilligen landstorm gegeven voorschriften. 6 ••••• '. ■) verklaart zich door i) te hebben doen aannemen tot gezegd einde onder geUjktijdige verklaring van trouw aan het wettig gezag. Contractanten zijn verder overeengekomen: dat de Inspecteur van den vrijwilligen landstorm bevoegd is de loopende verbintenis zonder formaliteit te ontbinden, ingeval hy dit om eenige reden in het belang van den dienst of van de(n) vrijwilliger noodig of wenschelijk oordeelt; dat de verbreking van de verbintenis niet zal geschieden, zoolang de in bruikleen gegeven Rijkseigendommen niet in behoorlijken staat zijn ingeleverd of — bij in gebreke blijven daarvan—zoolang de vergoeding dezer goederen niet is geschied 6); 7) ffiervan is te •) deze akte' in tweevoud opgemaakt en door beide contractanten onderteekend. Elk der contractanten heeft een exemplaar daarvan behouden. 9) 10) E. Eischen van voorgeoefendheid. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 20 December 1920 He Afd., no. 82. (Legerorder 1920, no. 590). Zie ook Legerorder 1920, no. 468. BEWIJS VAN INDIVIDUEEL GEOEFEND MAN. Het klein verlof, bedoeld in § 11 van de vrijwillige landstorm-beschikking, bedraagt voor alle wapens vier maanden. De eischen voor het bewijs van individueel geoefend man zijn: /. Algemeene eischen. L Voldoende lichamelijke geoefendheid bezitten. Hiertoe moeten met over het algemeen voldoenden uitslag worden 1) Geslachtsnaam, voornamen, rang en dienstbetrekking. 2) Geslachts- en voornamen van de(n) aangenomen persoon. ) Datum, waarop de verbintenis onder normale omstandigheden zal eindigen. ■) Gewoon, buitengewoon of vrouwelijk, v Gewapenden of ongewapenden. 1992 HI?I "afd1 no"'")^ aangevuld ""««volge aanschrijving van den Min. v. Oorlog van 13 Febr. ') Eventueel nog te stellen bijzondere voorwaarden. ") Plaats en datum, de laatste in schrijfletters. ') en 10) Handteekeningen der contractanten. Eischen voorgeoefendheid 41 afgelegd proeven van lichaamsvaardigheid aan de hand van onderstaande punten. a. Klimmen over een schutting van 2.20 M. hoogte binnen 10 seconden. De tijd wordt in rekening gebracht vanaf het oogenblik van afzetten van den grond, tot op het oogenblik van neerkomen aan de andere zijde. b. Sprong over den evenwichtsboom op 1.10 M. hoogte, met steun van de eene hand op den boom, en in de andere hand het geweer. Tijdens den sprong mag behalve de hand, geen ander lichaamsdeel den boom aanraken. Het geweer mag niet tot steun gebruikt worden. c. Vrije sprong over een natte sloot van 3 M. breedte, gerekend van oever tot oever. d. Kllhnrtten in een paal of touw tot 5 M. (hoogte van de handen) boven den grond, binnen 12 seconden. e. Sprong over een natte sloot van 4.50 M. breedte, gerekend van oever tot oever, met behulp van een polsstok. ƒ. Uit de liggende houding 30 M. kruipen over vlak terrein tot een kuil, daaruit 5 oefeningsdooshandgranaten minstens 15 M. ver werpen en weer 30 M. kruipen naar het punt van uitgang. Hiervoor mag niet meer dan 2% minuut worden gebruikt. De handgranaten moeten na het zich neerwerpen in den kuil een voor één uit den broodzak worden genomen, alvorens te worden weggeworpen. g. Veldloop over een afstand van 3% K.M. af te leggen binnen 30 minuten. In het veld moeten de volgende hindernissen voorkomen, en zooveel mogelijk regelmatig over den af te leggen afstand zijn verdeeld: 3 slooten van ±2M. breedte, 2 hekken van 1.10 M. hoogte en 1 schutting van 2.20 M. hoogte. Aan deze eischen moet voldaan worden in de volgende tenue: veldkleeding, koppel met broodzak, geweer, bajonet. Alleen bij b. is voor het geweer een bepaalde draagwijze verplicht. h. In volledig veldtenue een snelloop kunnen afleggen van 100 M. in 18 seconden. .... i. In staat zijn, ook na elk der bovengenoemde verrichtingen, behoorlijk gerichte schoten af te geven. 2. Groote vaardigheid in de behandeling van het geweer (voor de daarmee bewapenden: karabijn) als vuurwapen met exercitie- en met losse patronen, blijkende uit het — in veldtenue zonder overjas — vuren gedurende één minuut, waarbij ten minste 16 schoten worden gedaan en alle bewegingen zuiver worden uitgevoerd. 3. Bij het schieten van de oefeningen 1 tot en met 3 van tabel A van het Schietvoorschrift voor het betrokken wapen geen lagere som van alle trefcijfers te samen verkrijgen dan 96 binnen kring 5. Er kunnen ten hoogste 3 proefschoten worden toegestaan, mits tevoren gevraagd. In plaatsen, waar geen schietbaan van 100 M. lengte is, kan het schieten ook plaats hebben met patronen no. 7 op 1/10 van den afstand. Hierbij wordt ook als eisch gesteld het verkrijgen van 96 punten binnen kring 5. 4. Op de hoogte zijn van de „Elementaire oefeningen" in het geweerresp. karabijnvechten volgens de voorschriften van het betrokken wapen. 5. Bij het werpen met oefeningsdooshandgranaten en oefeningseihandgranaten in staande, knielende en liggende houding — 4 van iedere soort ui iedere houding — onderscheidenlijk totaal 6, 5 en 4 granaten doen vallen in een kring van 3 M. straal, waarvan het middelpunt zich op 20 M. afstand van den werper bevindt. 6. Op de hoogte zijn van de theorieën over: a. krijgstucht; b. eerbewijzen, gedrag in het openbaar enz.; c. garnizoensdienst; 42 Eischen voorgeoefendheid d. de deelen van het geweer (karabijn). Het uitnemen en ineenzetten daarvan; e. de theorie van het schot; ƒ. indeeling Compn., Esks., Battn., Batjs.; g. voorschrift Velddienst; e., f. en g. voor zoover zulks voor het betrokken wapen noodig is te achten. 7. Op de hoogte zijn van het schoonhouden en het onderhoud van de wapens, het pioniergereedschap en de uitrusting, zoowel in het garnizoen als te velde. 77. Bijzondere eischen. A. Voor de infanterie (wielrijders inbegrepen). 1. Kunnen optreden in groep-, half sectie- en sectie-verband bij het gevechtsexerceeren, zoowel m gesloten als in verspreide orde. 2. Geschiktheid om in verschillende terreinen en onder de meest voorkomende omstandigheden te kunnen optreden als post en als ingedeeld bij eene patrouille. Zich geluidloos en gedekt kunnen opstellen en bewegen in het terrein. 3. Hebben deelgenomen aan ten minste 12 oefeningen in den velddienst. 4. Voor den infanterist: 60 K.M. gemarcheerd hebben binnen 2 x 24 uur in veldtenue. Voor den wielrijder: 120 K.M. gereden hebben binnen 12 uur. 5. Groote vaardigheid in het gebruik van het draagbaar pioniermaterieel (infie.-schop, pikhouweel, zaag, klimsporen), o. a. zich gedekt liggende en zich bij duisternis kunnen ingraven. B. Voor de cavalerie. 1. Begrip hebben van paardenverpleging en een paard kunnen poetsen. 2. Hebben van een meegaanden en vasten zit te paard, het kunnen regelen van het tempo en kunnen besturen van het paard in de verschillende gangen en het kunnen gebruiken van de sabel en karabijn te paard, een en ander overeenkomstig de hoofdstukken I, II en III (le en 2e gedeelte) van de „Ruiterschool te paard". 3. Kennis van de benaming der onderdeden van het harnachement, het uit elkaar nemen en weer in elkaar zetten daarvan, het op- en afzadelen. 4. Geoefendheid in het gebruik van het terrein bij het gevecht te voet. 5. Geschiktheid om in verschillende terreinen en onder de meest voorkomende omstandigheden te kunnen optreden als post en als ingedeeld bij eene patrouille. Zich geluidloos en gedekt kunnen opstellen en bewegen in het terrein. 6. Groote vaardigheid in het gebruik van het draagbaar pioniermaterieel (infie.-schop, pikhouweel, zaag, klimsporen), o. a. zich gedekt liggende en zich bij duisternis kunnen ingraven. 7. Geoefend zijn in de „Ruiterschool te voet". C. Voor de bereden artillerie, a. onbereden gedeelte: 1. Kennis van het kanon, de affuiten en de projectielen, die in het garnizoen, waar de opleiding plaats vindt, aan de kanonniers der bereden artillerie worden onderwezen. 2. Kunnen optreden als bedieningsmanschap, tempeerder en richter. 3. Eenige bedrevenheid in het seinen en telephoneeren. 4. Eenig begrip hebben van de paardenverpleging en het poetsen van paarden. Eischen voorgeoefendheid 43 5. Eenige kennis van de benaming der tuigen en hulp kunnen verleenen bij het optuigen. 6. Eenige vaardigheid bezitten in het gebruik van het draagbaar pioniermaterieel. b. bereden gedeelte: 1. Voldoende bedrevenheid in het berijden van het enkele paard, zoodat met het stukrijden een aanvang kan worden gemaakt. 2. Begrip hebben van paardenverpleging en een paard kunnen poetsen. 3. Een span kunnen op- en aftuigen, op- en afpakken en aan- en afspannen. Kennis van het paardentuig, ineenzetten en onderhoud. 4. Eenige bedrevenheid in de bediening van het enkele stuk en eenige kennis van de voornaamste deelen van het materieel. D. Voor de vesting-artillerie. | 1 Kunnen optreden als'bedieningsmanschap, ook richter en tempeerder, bij minstens één vuurmondsoort (geen voorlaadgeschut) en met kennis van zaken behulpzaam kunnen zijn bij het onderhoud van het materieel. 2. Voldoende handig zijn bij werkzaamheden voorkomende bij het verplaatsen en in stelling brengen van geschut. 3. Als post in een batterij kunnen optreden. 4 (alleen voor den bereden vesting-artillerist) kunnen paardrijden. De vuurmondsoort, bedoeld in punt 1, moet alsdan zijn een houwitser. E. Voor de pioniers. 1. Het onder leiding kunnen deelnemen aan: aardwerk met de schop en den kruiwagen; maken van rijsmaterialen; knoopen en sjorren; opslaan van tenten; slaan van noodbruggen; maken van vlotten, steigers en vonders; opwerpen van vluchtige dekkingen voor infanterie; maken van bekleedingen van allerlei materialen; maken en opruimen van hindernissen, draadversperringen, draadafsluitingen en palissadeeringen. 2. Op de hoogte zijn van de theorie over: behandeling van springmiddelen; uitvoering van eenvoudige vernielingen (niet electnsch). 3. Kunnen optreden in groep-, halfsectie- en sectieverband bij het gevechtsexerceeren, zoowel m gesloten als in verspreide orde. 4 Geschiktheid om in verschillende terreinen en onder de meest voorkomende omstandigheden te kunnen optreden als post en als mgedeeld bij een patrouille. Aan de Bijzondere Eischen voor de Infanterie (vriebijders) bedoeld onder 3 en 4 wordt voldaan door overlegging van verklaringen van den Commandant van het korps (verband), waartoe de vrijwilliger van den landstorm behoort. . , . Het instellen van het onderzoek naar de geoefendheid in de overige eischen wordt opgedragen aan den I.V.L.S., die daarin bijgestaan wordt door Commissies, geheel of voor de meerderheid bestaande uit beroepsofficieren van het betrokken wapen. 44 Bepalingen Insp. V. L. Artt. 1—8 F. Bepalingen voor den Vrijwilligen Landstorm. Vastgesteld door den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm, onder dagteekening van 16 October 1920, afd. L. S. M. No. 3200. Artikel 1. verdeeUng De Vrijwillige Landstorm is ingedeeld in Korpsen en Verbanden zooals in^*orpB«n afzonderlijk is of zal worden geregeld. Artikel 2. Gezag. In de Korpsen en Verbanden wordt het gezag van Korpscommandant uitgeoefend door de Commandanten voor zoover zij den rang van Kapitein of een hoogeren rang bekleeden. Voor de overige Korpsen en Velbanden treedt de Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm of een door hem aan te wijzen officier als Korpscommandant op. Artikel 3. '"ouweuik Vrouwelijke vrijwilligers worden, in afwachting van nieuwe organisaties, vrSwTiiigers. ingedeeld bij de staven der onderdeden. Artikel 4. aannemin*'1' ^e °^nc'eren en onderofficieren, alsmede alle met die rangen gelijkvrüwiiugers. gestelden van den landstorm zijn gemachtigd, voorloopig vrijwilligers aan te nemen. Artikel 5. ferm'"!!*?18" ^et verbintenisfonnulier, gevoegd als bijlage bij de Vrijwillige Landu n' stormbeschikking, zal worden gedrukt in 3 modellen, n.1. voor gewone vrijwilligers, voor vrouwelijke vrijwilligers en voor buitengewone vrijwilligers. In deze modellen bestaat gelegenheid, in bijzondere gevallen bepalingen toe te voegen. Artikel 6. Adviezen. Alvorens de verbintenisformulieren van een buitengewoon vrijwilliger aan den Inspecteur door te zenden, moet het oordeel gevraagd worden van den Commandant van het onderdeel, waarbij hij het laatst onder de wapenen is geweest. Artikel 7. adsCiranf*" Degene, die een vrijwilliger voorloopig aanneemt, zal hem vooraf de vrUwiiiigers. noodige inlichtingen verschaffen, of hem daartoe verwijzen naar den Commandant van een onderdeel van den Vrijwilligen Landstorm. Hij zal den betrokkene vooraf, voor zooveel noodig vragen in verband met art. 63 van het Landstorm Besluit: a. of hij gediend heeft; zoo ja, bij welk onderdeel; wanneer, in welken rang en hoe de dienst geëindigd is? b. of hij wel eens veroordeeld is; zoo ja, waartoe, wanneer en tot welke bijkomende straf? c. of hij Nederlander is; of ingezetene in den geest van art. 12 van de Militiewet? Artikel 8. aannemrn ^8 buitengewoon vrijwilliger kunnen voorloopig alleen worden aanvan buiten- genomen zij, die gediend hebben bij de Infanterie of de Cavalerie. Deze gew. vrtjw. laatsten zullen, bij een mobilisatie van den Vrijwilligen Landstorm ter Bepalingen Insp. V. L. Artt. 8—15 45 handhaving of herstel van openbare orde of rust gezonden moeten worden naar het eskadron, waarvan zij afkomstig zijn. Bij de L. S. M. Korpsen Motordienst, Vaartuigendienst, Spoorwegdienst en Economischen dienst kan zich echter personeel, afkomstig van alle wapens en dienstvakken verbinden, voorzoover zij naar het oordeel van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm de geschiktheid voor deze diensten zullen bezitten. Artikel 9. De verbintenissen van gewoon vrijwilliger en van vrouwelijke vrij- »™[J°ru williger worden gesloten voor tijdvakken van een, twee, dne of vier jaar. Artikel 10. De geneeskundige verklaring dat de vrijwilliger voldoet aan de eischen Verklaring van lichamelijke geschiktheid, vastgesteld door den Inspecteur van den UcuaraeU|ke Geneeskundigen Dienst der Landmacht, wordt gehecht aan de verbintenis, geschiktheid. Artikel 11. Bij het vragen aan den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm ^g*™^ om een vrijwilliger in werkelijken dienst te roepen tot het ondergaan van een krijgstuchtelijke straf, wordt tevens het leger- of marineonderdeel opgegeven, waarbij de straf kan worden ondergaan. Artikel 12. Degene, die in een vorig dienstverband een rang beneden dien van overgang in officier heeft bekleed, gaat, indien hij dat dienstverband in dien rang op v^|,luf*ern eervolle wijze heeft beëindigd, bij het sluiten van een verbintenis als ge- landstorm, woon vrijwilliger, in denzelfden rang bij den landstorm over. Artikel 13. De toestemming, bedoeld in § 7 Vrijwillige Landstorm-Beschikking, Dragen wordt verleend aan de officieren, vaandrigs en adjudant-onderofficieren, uniform. Voor het verdere personeel zal tot het verkrijgen van deze toestemming door tusschenkomst van den betrokken Korps 1 genden en met 24 patroontasch tot revolver . J 1 patronen S. no. 5. ransel 1 patroontasschen voor voetvolk 2 idem voor wielrijders 12 exercitiepatronen 15 margageweren 1 per ± 15 man. margapatronen (scherpe no. 7) 40 staartstukborstel, loopborstel, vetkoker . . 1 poetsstok stel richtbok 1 per afdeeling. infanterieschop 1 per 2 man. idem bijl 1 per ± 12 man. riemen voor wielrijders (voor bevestiging v. d. eetketel) 2 veldflesch 1 paar klimsporen 2 per afd. of sectie. trom of hoorn 1 c.q. als daaraan behoefte bestaat. draadscharen (na eventueele invoering) 8) . 2 per afd. of sectie. verbandpakie 1 identiteitsplaatje 1 noodration 1 veldzakboekje 1 ') Bedoeld zijn de Linie- en Stellingcommandanten, Territoriale Bevelhebbers en Commandanten van Landstormafdeelingen. *) Het toebehooren der revolver bestaat (behalve uit patronen S. no. 5) uit pompstok en hroevedraaier. *) Inmiddels ingevoerd. Oprichting landstormk. — Bezoldiging. — Rijwieltoel. 55 KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 9 Juü 1916, afd. L. S. M., no. 1714, gericht aan militaire autoriteiten. • Landstormorganisatie in de streek begrensd tusschen Wageningen en Brummen, genaamd „de Veluwezoom . (Uittreksel.) Alle in den Veluwezoom opgerichte of nog op te richten plaatselijke L. S.-afdeelingen, alsook alle aldaar tot den Landstorm reeds toegetreden of alsnog toetredende vrijwilligers vormen een korps genaamd „Het Landstormkorps de Veluwezoom". KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 30 JuU 1915, O. V. I. no. 29188, afd. L. S. M. no. 2124 »). Bezoldiging van vrijwilligers bij den L. S. M. tijdens detacheering bij leger of landweer. Bij aanschrijvingen van het D. v. O. van 23 Febr. 1915, He Afd., no. 364envanl4Meid.a.v. Ile Afd., no. 149, werd goedgekeurd, dat tijdens de detacheering bij leger- of landweerafdeelingen, het personeel der L. S.afdeelingen recht heeft op Vlij vervoer, huisvesting, onderhoud, soldij en vrije geneeskundige behandeling, een en ander in overeensteinming met de geldende bepalingen voor de afdeeling, waarbij het in onderhoud komt. Bij de naleving van die bepalingen deden zich echter eenige bezwaren voor. Zoo werd geen gewag gemaakt van traktement, jaarwedde en toelagen. Naar aanleiding hiervan heb ik de eer U te doen kennen, dat bij aanschrijving van het D. v. O. van 27 Juli 1915, Ile Afd. no. 6 in zooverre uitbreiding is gegeven aan de in den aanhef dezes aangehaalde aanschrijvingen, dat het daarvoor in aanmerking komend personeel van landstormafdeelingen tijdens de detacheering bij leger- of landweerafdeelingen, recht heeft op traktement, jaarwedde en toelagen. KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 17 Augustus 1915, afd. L. S. M., no. 2447, gericht aan de militaire autoriteiten 2). Rijwieltoelage. Bi heb de eer te Uwer kennis te brengen, dat de Minister van Oorlog bij aanschrijving van 14 Augustus 1915, Vle Afd., no. 167, heeft goedgevonden te bepalen, aan eiken vrijwilliger-Landstormman-Wielrijder, voor zoover door hem bij de uitoefening van zijn vrijwilligen dienst van een niet door het Legerbestuur beschikbaar gesteld rijwiel of motorrijwiel gebruik wordt gemaakt, een toelage te verleenen van ƒ 0,50 per week, zulks met ingang vanaf 1 JuU jj. en aan hem uit te betalen per kwartaal en aan het einde daarvan, doch met inhouding van die weken, waarin door hem zonder wettige reden of buiten toestemming van zijn Commandant verzuimd is aan een of meer oefeningen deel te nemen. De uitbetaling te doen geschieden door tusschenkomst van den Commandant, ») Zie ook de kennisgeving van den Insp. Vrijw. Landst. 8 Dec. 1919. no. 5230, voorkomende °P') Zie ook de kennisgeving van den Insp. Vrijw. Landst. van U Dec 1916. no. 5062, vooikomende op blz. 64. 56 Oprichting landstormkorpsen. — Vaandel. — Straffen die de daarvoor vereischte opgaven zijner onderhoorige manschappen bij de daarvoor door den onmiddellijken Chef van den Commandant aan te wijzen administrateur indient, en onder bepaling, dat in den vervolge geen kosten, welke ook, wegens herstelling, vernieuwing of verlies van de hiervoren bedoelde rij- of motorrijwielen zullen worden vergoed. • KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 11 September 1915, afd. L.S.M., no. 2850, gericht aan militaire autoriteiten. Landstormorganisatie „Zuid-Holland Weer". (Uittreksel.) Alle in de hiervoren genoemde strook x) opgerichte of nog op te richten plaatselijke L. S.-afdeelingen, alsook alle aldaar tot den Landstorm reeds toegetreden of alsnog toetredende vrijwilligers vormen één korps, genaamd: het „Landstormkorps Zuid-Holland West". KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 14 September 1915, afd. L. S. M., no. 2851, gericht aan militaire autoriteiten. Landstormorganisatie in Noord-Brabant Oost „de Meijerij*\ (Uittreksel.) Alle in het hiervoren genoemde gebied opgerichte of nog op te richten plaatselijke L. S.-afdeelingen, alsook alle aldaar tot den landstorm reeds toegetreden of alsnog toetredende vrijwilligers vormen één korps, genaamd: het „Landstormkorps de Meijerij". KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 12 October 1915, afd. L. S. M., no. 3368, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. V a a n"d e 1. (Uittreksel.) Bij Koninklijk Besluit van 3 Augustus 1915, no. 13, heeft H. M. de Koningin bepaald, dat aan het Vaandel van het „Landstormkorps Limburgsche Jagers", dezelfde eerbewijzen zullen worden gegeven als die, welke ten opzichte van de Vaandels en standaarden van het Leger zijn voorgeschreven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 14 October 1915, no. 3400. Tenuitvoerlegging van straffen of van een aangezegd arrest. tt heb de eer te Uwer kennis te brengen de Legerorder 1915, A no. 103. Beschikking van den Minister van Oorlog van 8 October 1915, Ie Afd., no. 1455. „ h .BXTd°eld WSrdt df strook ™n het territoü" Holland in het Westen begrensd door de Noordzee, in het Noorden door de provinciegrens van Zuid-Holland, in het Oosten door de Z. W. grens van dè S?8 ™n Amsterdam en verder zuidwaarts van af den Z. W. punt van dat gebied langs een denklooi; gC L 'Lonfevef evenwijdig met de kust ten Oosten van Leiden en ten Oosten van Schiedam loopt, en in het Zuiden door de grens van het gebied van den territorialen bevelhebber in Holland enz Straffen; arrest 57 (Uittreksel.) Toepassing van de wet van 21 Juli 1890 (Staatsblad no. 127). Daar bij verschillende militaire autoriteiten twijfel blijkt te bestaan of de militaire macht bevoegd is, om, tot tenuitvoerlegging op een militair in werkelijken dienst van een geordonneerde krijgstuchtelijke straf, welke vrijheidsbeneming medebrengt, of van een krachtens artikel 4 of 5 der Rechtspleging bij de Landmacht aangezegd arrest, een woning tegen den wil van den bewoner binnen te treden, wordt er op gewezen, dat militairen, aan wie tot zoodanige tenuitvoerlegging order is gegeven, uitmaken de tot aanhouding bevoegde openbare macht, zoodat zij, wanneer hun de bij artikel 3 onder 2°. der Wet van 21 Juli 1890 (Staatsblad no. 127) bedoelde last is verstrekt, de bij dat artikel toegekende bevoegdheid kunnen uitoefenen. Die last behoort alleen in geval van bepaalde noodzakelijkheid te worden verstrekt, en, tenzij de aanhouding geen uitstel kan lijden, niet dan nadat aan het adres van hem, wien de krijgstuchtehjke straf of het arrest geldt, een schriftelijke oproeping is uitgereikt, houdende bevel om zich tot het ondergaan van de straf of van het arrest op een daarbij aan te geven plaats en tijd aan te melden onder mededeeling dat hij bij niet-verscbijning zal worden gehaald en nadat die aangegeven tijd is verstreken. Afschrift van het ingevolge het laatste lid van voormeld artikel op te maken procesverbaal behoort bij het Departement van Oorlog te worden ingezonden. De in deze legerorder aangehaalde artikelen 4 en 5 der Rechtspleging bij de Landmacht zijn van den navolgenden inhoud. Art. 4 R. L. Elk officier en onder-officier zal in het algemeen het regt hebben, om dezulken die van minderen rang zijn, dan hij zelve is, het arrest aan te zeggen. Art. 5 R. L. Elk officier en onder-officier zal bovendien verpligt zijn, om, van dat regt gebruik te maken, zoodra hem bekend is, of bij hem op waarschijnlijke gronden vermoed wordt, dat de mindere in rang zich aan eene aanmerkelijke fout, of eenige misdaad, heeft schuldig gemaakt. Uit de Wet van 21 Juli 1890 (Staatsblad no. 127) wordt het hiervolgende vermeld. Artikel 1. Tot vrijheidsbeneming bij de wet bevolen of toegelaten kan, met uitzondering van eene woning, waarvan de toegang door den bewoner wordt geweigerd, elke plaats waar de te vatten persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden, worden betreden door de tot aanhouding bevoegde openbare macht. Artikel 3. Tot vrijheidsbeneming, bedoeld bij artikel 1, kan de tot aanhouding bevoegde openbare macht tegen den wil van den bewoner binnentreden in eene woning, waarin de te vatten persoon zich bevindt of verondersteld wordt zich te bevinden op vertoon: 1° 2° , van een schriftelijken bijzonderen last, hetzij van de macht, die het bevel of de machtiging tot vrijheidsbeneming heeft gegeven, hetzij van die, op wier bevel de tenuitvoerlegging daarvan geschiedt, of van den ambtenaar, die deze vervangt. De last mag niet gedurende den voor de nachtrust bestemden tijd in eene andere woning dan die van den te vatten persoon worden uitgevoerd, tenzij de last uitdrukkelijk inhoudt dat de uitvoering daarvan te allen tijde mag plaats hebben. Van het binnentreden in dit artikel bedoeld en van de reden daarvan 58 Straffen; arrest wordt door dengene die deze handeling heeft verricht proces-verbaal opgemaakt en aan dengene in wiens woning is binnengetreden, binnen tweemaal vier en twintig uren in afschrift medegedeeld. Zooals uit de in den aanhef dezes vermelde Legerorder blijkt, zijn thans de bezwaren tegen het onder de aangeduide omstandigheden zoo noodig betreden van de woning van den strafschuldigen Landstormman opgeheven en daarmede de desbetreffende klachten, die mij hebben bereikt in verschillende brieven, welke in het vorenstaande hunne beantwoording vinden. KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 10 November 1915, O.. V. I., no. 37602, afd. L. S. Af., no. 3777. Toepassing van de Wet van 21 Juli 1890 (St.bl. no. 127). De straffen, opgelegd aan het personeel der vrijwillige landstormafdeelingen, behooren te worden ondergaan bij het meest nabijzijnde troependeel van het leger, al of niet ter plaatse van de betrokken landstormafdeeling. De gestrafte heeft zich daar aan te melden op den aangegeven dag, nadat de commandant van het troependeel, waarbij de straf zal worden ondergaan, vooraf is ingelicht. Onderwerpt de gestrafte zich zonder verzet aan de straf, dan zullen zich verder geene bezwaren voordoen. Het gebeurt echter ook, dat de gestrafte niet zoo gewillig is en dan moet hij met den sterken arm tot zijn plicht gebracht worden, waartoe dan wel de hulp is ingeroepen van de politie en marechaussee, terwijl ook daarbij wel gebruik is gemaakt van patrouilles van de landstormafdeeling zelve. Aan dit laatste zijn echter bezwaren verbonden, niet alleen in groote plaatsen, doch ook in dorpen, enz., omdat de vrijwilligers van den landstorm daarbij dikwijls verzet of wraakneming uitlokken van minder goed gezinde medeburgers. Men bedenke bierbij, dat de hierbedoelde landstorm niet gekazerneerd is, doch in de eigen woningen verblijft. Meermalen heeft de politie de hulp verleend om de weerspannigen, tot het in arrest stellen, uit hunne woningen te halen. Van die hulp is men echter niet steeds verzekerd, terwijl ook wel eens van die zijde verleende hulp niet meer herhaald werd. Om nu ook mogelijke bedenkingen tegen het binnentreden van de woning van den strafschuldige door militairen of landstormmannen, die in dienst ook als militairen te beschouwen zijn, weg te nemen, is de L. O. 1915 A 103 x) in het leven geroepen. Hoewel daarmede nagenoeg alle bezwaren bij de commandanten der landstormafdeelingen zijn weggenomen, om zoo noodig het Reglement van Krijgstucht toe te passen, is dit toch niet met alle het geval. Niet steeds is op den dag een landstormpatrouille beschikbaar, om den man in arrest te nemen, terwijl ook verzet van de zijde der burgerij, vooral in minder aanzienlijke buurten overblijft. In verband daarmede, heb ik de eer H.H. Plaatselijke-, Garnizoensen Kantonnementscommandanten te verzoeken, op aanvraag van den Commandant eener landstormafdeeling in of nabij hun garnizoen, door eene patrouille hulp te doen verleenen tot het in arrest nemen en brengen van een vrijwilliger bij die afdeeling, die door zijn commandant gestraft is geworden, doch onwillig zich aan die straf te onderwerpen. ') Zie blz. 56 en 57. Kleeding, uitrusting. — Portvrijdom 59 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 10 November 1915, Vle afd. no. 72 (Legerorder 1915, B 331). (Zooals deze gewijzigd ■ is bij Legerorder 1920, no. 61.) Hentellingen aan kleeding- en uitrustingstukken bij vrijwillige landstormafdeelingen. Krachtens het Koninklijk besluit van 26 October 1915, no. 48 wordt bepaald, dat, ter bestrijding van de kosten van herstellingen aan kleedingen uitrustingstukken bij vrijwillige landstormafdeelingen, een bedrag van vijftig cent (ƒ0,50)x) per maand en per man in uitgaaf kan worden gesteld, zulks te rekenen van 1 Juli 1915 af. De sterkte, naar welke de berekening van het voor elke atdeeling bestemde bedrag moet geschieden, wordt voor elke maand door het Departement van Oorlog opgegeven aan den Inspecteur van den Landstorm, die aan de Commandanten der afdeelingen eene door hem bekrachtigde sterkteopgave doet toekomen. De bedragen worden maandelijks ontvangen door de Commandanten der betrokken afdeelingen bij eene — voor ieder hunner — door den Inspecteur van den Landstorm aan te wijzen administrateur van een korps of korpsgedeelte, tegen afgifte van eene eenvoudige quitantie (met op plakzegel) en onder overlegging van de in de vorige zinsnede bedoelde sterkteopgave. , „ ,. . , . .,, _ De verantwoording van de in den loop van elk dienstjaar beschikbaar gestelde gelden, moet geschieden op overeenkomstige wijze als « bepaald ui punt 2 der dezerzijdsche beschikking dd. 1 October 1914, Vle afd. no. 45 (R. M. 1914, blz. 787). In den loop van de eerste maand van elk kwartaal zal door de Commandanten der landstormafdeelingen aan den administrateur van het legeronderdeel van wie zij de hoogergenoemde gelden hebben ontvangen, worden ingediend een afschrift van de verantwoording betreffende deze gelden, voorzien van het visum van den Inspecteur van den Landstorm. l»eze afschriften moeten vergezeld zijn van de noodige bewijzen van uitgaven. De afschriften worden door dien administrateur nagezien en bij accoorobevinding opgelegd. c , ., Bij de verantwoording der teruggestorte gelden zullen deze afschriften met de bijbehoorende bewijzen worden overgelegd. KONINKLIJK BESLUIT van 15 November 1915, no. 27. (Legerorder 1915, deel B, no. 355). Vrijdom van briefport. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Waterstaat, dd. 11 November 1915, no. 13, Afd. P. en T.; Gelet op art. 1 van het Koninklijk Besluit van 19 December 1892 (St.bl. no. 284), gewijzigd bij dat van 12 Januari 1904 (St.bl.no. 8) tot uitvoering van de wet tot regeling der brievenposterij (StM. 1908, no. 316), gewijzigd bij de wet van 27 Augustus 1914 (StM. no. 427); ■) Ingaande 1 December 1918 is dit bedrag vastgesteld op ƒ 0,75 bij bescWkking van den Minister van Oorlog dd. 24 Januari 1919, Vle afd., no. 69. 60 PORTVRIJD. — VOORLEZ. KRIJGSART. — BeZW. TEGEN OEFEN. Hebben goedgevonden en verstaan: vrijstelling van port te verleenen voor de briefwisseling over dienstzaken, van de Commandanten bij den vrijwilligen landstorm met: a. de gemeentebesturen; de directeuren en inspecteurs der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen; den Raad van Toezicht op de Spoorwegdiensten; de besturen, directiën en administratiën van spoorwegmaatschappijen; de besturen van stoombootdiensten; b. de rectoren der gymnasia; de directeuren der Hoogere Burgerscholen; de directeuren en besturen van Rijks-, gemeente- en bijzondere kweek» scholen en normaallessen tot opleiding van onderwijzers en onderwijzeressen; de hoofden van scholen; de besturen of commandanten der vereenigingen tot oefening in den wapenhandel; het personeel van den landstorm. Voor de briefwisseling met de sub b vermelde personen en lichamen is de vrijstelling beperkt tot de afdeeling waarin de Commandant zijne functiën uitoefent. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 20 November 1915, L. S. M., no. 3961. Voorlezen krijgsartikelen. Naar aanleiding van d.z. verstrekte inlichtingen, worden bij de L. S.afdeelingen den nieuw aangenomenen de krijgsartikelen voorgelezen, ten bewijze waarvan zij het krijgswettenblad moeten teekenen. Deze formaliteit kan achterwege blijven, omdat ze bij nadere overweging niet noodig is gebleken om de vrijwilligers onder de militaire wetten te doen vallen. Door de onderteekening der verbintenis zijn zij reeds krachtens art. 13 der Landstormwet aan die wetten onderworpen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 29 November 1915, no. 4079. Gemoedsbezwaren tegen oefeningen op de Zondagen en de erkende Christelijke feestdagen. Nog enkele malen komen klachten bij mij in, meestal van familieleden van vrijwilligers bij den landstorm, dat deze, in weerwil van geopperde gemoedsbezwaren, door hunne commandanten verplicht zouden worden deel te nemen aan oefeningen op de Zondagen. Dit bevreemdt mij en daarom breng ik nogmaals, voor zoover dit noodig mocht zijn, in herinnering,. dat vrijwilligers, waarvan mag aangenomen worden, dat zij bepaaldelijk gemoedsbezwaren hebben tegen oefeningen op de Zondagen, alsmede op de erkende godsdienstige feestdagen, tot geen enkele dienstverrichting op die dagen verplicht mogen worden. Bezwaren. — Uitk. aan Landst.afd. — Get. voor krijgsr. 61 Aan het wijs beleid der commandanten moet ik natuurlijk overlaten de beoordeeling, of die gemoedsbezwaring niet wordt aangevoerd als voorwendsel, om zich aan eene uitgeschreven oefening te kunnen onttrekken. Bij twijfel late men echter liever een man vrij, dan hem, ook tot verdriet van zijne familieleden, tegen zijn geweten in te doen handelen. Ook zijn er vrijwilligers, die op zich zeiven geen bezwaar hebben op de Zondagen te oefenen, doch toch niet gaarne op dien dag de godsdienstoefening wenschen te verzuimen. Bij de regeling van de oefeningen moet ook, althans voor deze personen, met deze omstandigheid worden rekening gehouden. Voor velen zal het bezwaar om op den Zondag te schieten worden overwonnen, indien zij slechts verplicht worden hun aantal patronen te komen verschieten en onmiddellijk na afloop daarvan ook individueel kunnen inrukken. #•«•'«. Allerminst moet echter uit het voorgaande worden afgeleid, dat wegens de aanwezigheid van enkele gemoedsbezwaarden bij de afdeeling, voor allen de oefeningen op de Zondagen gestaakt behooren te worden. Vermits toch het groote meerendeel der vrijwillige landstormmannen door burgerlijke betrekking als anderszins op de werkdagen verhinderd is bij daglicht te oefenen, moet, zoo eenigszins mogelijk, gebruik gemaakt worden van de onmisbare Zondagen, voor het houden van schietoefeningen met scherpe patronen no. 1, alsmede van andere oefeningen, waartoe de duisternis zich minder goed leent. KENNISGEVING van den Inspecteur van 'den lanstortn van 21 December 1915, L. S. M., no. 4413, gericht aan commandanten van landstormkorpsen enz. Bedrag voor kleine uitgaven. (Uittreksel.) Bij aanschrijving van het Dep. v. Oorlog van 12 December 1914, Ile Afd. no. 330, was aan de L. S. Af dn. de beschikking toegekend over kleine bedragen ten behoeve van oefening, verpleging, prijsschieten, vervoer e. d. Deze bedragen mochten voor elke afd. de som van ƒ50,— totaal met overschrijden, u r» In deze aanschrijving is thans — bhjkens mededeeling van het Dep. v. Oorlog van 18 December 1915, Ile Afd. no. 17 — wijziging gebracht. Voor meerbedoelde kleine uitgaven kunnen nu geregeld 50 cent per man en per jaar in rekening worden gebracht, uit te keeren volgens de sterkte van den len dag van het ingetreden kwartaal, berekend a ƒ 0,12% per man en te ontvangen bij den reeds voor de afd. aangewezen of nader aan te wijzen administrateur. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 22 December 1915, L. S. Af., no. 4441, gericht aan militaire autoriteiten. Vrijwilligers als getuigen voor den Krijgsraad. (Uittreksel.) Bhjkens beslissing van het Dep. v. Oorlog dd. 20 December 1915, He Afd. no. 55 op een desbetreffend verzoek, moet een vrijwilliger bij den L. S. M. geacht worden in werkelijken dienst te zijn op den dag waarop hij als getuige voor den Krijgsraad moet verschijnen. 62 Oprichting landstormkorpsen. — Kaderlandstorm KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 29 Februari 1916, afd. L. S. Af., nr. 46114, gericht aan militaire autoriteiten. Organisatie Landstormkorps „Stelling van Amsterdam". (Uittreksel.) Alle in voormeld gebied tot den Landstorm toegetreden of later toetredende vrijwilligers zullen vormen één korps genaamd het „Landstormkorps Stelling van Amsterdam". KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 3 Juni 1916, afd. L. S. Af., no. 2393, gericht aan militaire autoriteiten. Landstormorganisatie „Nieuwe Hollandsche Waterlinie". (Uittreksel.) Alle in voormeld gebied tot den landstorm toegetreden of later toetredende vrijwilligers zullen vormen één korps genaamd het „Landstormkorps Nieuwe Hollandsche Waterlinie" (voor zoover die vrijwilligers zich bevinden in plaatsen, die eerst bij 2e mobilisatie tot dat gebied komen te behooren, slechts voor zoover de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht zulks noodig oordeelt). KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 10 JuU 1916, L. S. Af., no. 2956, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. betreffende Kaderlandstormaf deelingen. In aansluiting en ter gedeeltelijke wijziging van mijn brief van 7 Maart j.1. L. S. M. no. 1007, zoomede ten vervolge op dien van 6 Juli j.1. L. S. M. no. 2897, heb ik de eer |Uwer Excellentie (U-ï^pEdelGestrenge) te berichten, dat in een schrijven van den Opperbevelhebber van Landen Zeemacht aan het Dep. v. Oorlog het navolgende was opgenomen: „Bij aanschrijving van het Departement van Oorlog dd. 16 Februari „1916, Ile Afd. no. 93, werden mijne voorstellen, betrekkelijk de aan„wijzing van eene kaderlandstormafdeeUng goedgekeurd en als zoodanig „bestemd de L. S. Afd. Rotterdam I. „Het blijkt nu reeds, dat ééne kaderlandstormafdeeUng voor het geheele „land te gering is en dat in vele opzichten meerdere decentralisatie ge„wenscht is te achten, hetgeen geschieden kan door verschillende reeds „bestaande landstormonderdeelen (compagnieën of zelfstandige afdeelingen) eveneens daarvoor te bestemmen. „Daartoe is, behalve op de reeds aangewezen L. S. Afd. Rotterdam I „voorloopig mijn aandacht gevestigd op de academiesteden en zouden „dus verder in aanmerking kunnen komen: „te Amsterdam: de 4e Comp. Amsterdam (K. N. W. V.) v. h. L. S. Korps „Stelling van Amsterdam; „te Utrecht: de 2e Comp. Utrecht (Utrechtsch Studentenkorps) v. h. „L. S. Korps N. H. Waterlinie; „te Leiden: de 2e Comp. Leiden (Leidsch Studentenkorps) v. h. „L. S. Korps Zuid-Holland West; „te Groningen: de Afd. Groningen I (Groningsen Studentenkorps); „te Delft: de 2e Comp. Delft v. n. L. S. Korps Z. H. West, voor zoover „betreft het gedeelte dier compagnie te Delft (Delftsch Studentenkorps)". Vaandrigsrang. — Kaderlandstormafd. 63 KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 16 Augustus 1916, L. S. M., no. 3304. Vaandrigsrang. (Uittreksel.) Zooals reeds uit mijn schrijven van 28 October 1916, L. S. M. no. 3559 Geheim, gebleken is, werden door het D. v. O. goedgekeurd de voorstellen van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht omtrent de kadervorming uit haadstormplichtigen, zoodat de opleiding daarbij tot den officiersrang behoort te geschieden op overeenkomstige wijze als voor militieplichtigen geschiedt, met dien verstande, dat in plaats van den rang van vaandrig, die van adjudant-onderofficier werd toegekend, omdat in art. 21 van het Landstormbesluit de rang van vaandrig niet genoemd is. Nu zich echter tengevolge van dit laatste bij het leger bezwaren hebben voorgedaan, is aan het legerbestuur in overweging gegeven, gebruik te maken van het gestelde in art. 22 van het Landstormbesluit door ook bij den landstorm den vaandrigsrang in te voeren en daarmede ingestemd blijkens schrijven van het Dep. v. Oorlog dd. 24 Juli 1916, Ile Afd. no. 31. Het vorenstaande ter kennis brengende, heb ik de eer daaraan toe te voegen, dat in overeenstemming daarmede in den vervolge ook bij den vrijwilligen landstorm, dus in afwijking van het dienaangaande bepaalde in mijn schrijven van 26 Februari 1916, L. S. M. no. 816, de rang van adjudant-onderofficier slechts bij enkele gelegenheden zal worden toegekend en wel bij een korpsstaf, waarbij dus meer in het algemeen gedacht wordt aan eene administratieve betrekking. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 5 September 1916, L. S. M. no. 3756, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. betreffende Kaderlandstormafdeelingen. Ik heb de eer UHoog(Wel)EdelGestrenge het volgende te doen weten. Bij mijn schrijven van 10 Juli 1916, L. S. M. no. 2956 is te Uwer kennis gebracht het vormen van voorloopig zes kaderlandstormafdeelingen en wel in de steden Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Leiden, Groningen en Delft. De vrijwilligers, die toegetreden zijn tot den kaderlandstorm en niet woonachtig in eene dezer steden, worden zooveel doenlijk in hunne woonplaatsen geoefend volgens de beginselen vastgesteld voor vrijwilligers van den kaderlandstorm (zie dezerzijdsch schrijven van 26 April 1916, L. S. M. no. 1794), zijn dan gedetacheerd en dus geheel in onderhoud bij de afdeeling (compagnie) Landstorm, zoo deze er is, maar behooren overigens tot de dichtstbijzijnde kaderlandstormafdeeUng. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 16 October 1916, L. S. M., gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. betreffende Kaderlandstormafdeelingen. Toen indertijd, gelet op het bepaalde in § 7 der toenmalige „Regelen" (thans L. O. 1916 A no. 68) de „Landstormafdeeling Korunklijke Nederlandsche Weerbaarheidsvereeniging", welke tot dat tijdstip, niettegenstaande haar standplaats Amsterdam, ten onrechte gesteld was onder de bevelen van den Commandant der Stelling van Amsterdam, bevonden zich te 's-Gravenhage verschillende vrijwilligers bij den landstorm, die zich indertijd verbonden hadden bij de K. N. W. V., zoodat het billijk geacht werd, 64 Patronen. — Oprichting landst.korps. — Rijwieltoelage deze vrijwilligers in hun oorspronkelijk verband te doen blijven, reden waarom zij te 's-Gravenhage eene afzonderlijke gedetacheerde sectie bleven vormen, ook van de latere 4e Compagnie Amsterdam. Met ingang van 21 October a.s. zal worden tot stand gebracht de 4e Compagnie 's-Gravenhage van het Landstormkorps Zuid-Holland: West, terwijl voor de waarneming van het bevel over die Compagnie wordt aangewezen de landstorm-eerste-luitenant Mr. J. Garrer. De tot dusverre als te 's-Gravenhage gedetacheerd zijnde sectie der 4e Compagnie Amsterdam van het Landstormkorps Stelling van Amsterdam wordt dientengevolge als zoodanig opgeheven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 20 October 1916, L. S. Af., no. 4392, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Verzending scherpe patronen. (Uittreksel.) In verband wordt de aandacht gevestigd op het • bepaalde in art. 5 van het Kon. Besluit van 15 October 1885 (StM. no. 187), waarbij o. m. het vervoer van ontplofbare stoffen met de brievenpost en de pakketpost is verboden. KENNISGEVING van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 21 October 1916, afd. L. S. Af., no. 4384, gericht aan militaire autoriteiten. Landstormorganisatie „de IJssel". (Uittreksel.) Alle in voormeld gebied opgerichte of nog op te richten plaatselijke afdeelingen, met uitzondering van de onderdeelen van het reeds in grooter verband gebrachte Landstormkorps de Veluwezoom, zoomede van de onder den Commandant der Nieuwe Hollandsche Waterlinie ressorteerende afdeeling Amersfoort, alsook alle aldaar reeds toegetreden of alsnog toetredende vrijwilligers vormen één korps, genaamd het L. S. Korps „de IJssel". KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 14 December 1916, L. S. Af., no. 5062, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Rijwieltoelage. Bij sommige commandanten van landstormonderdeelen is twijfel ontstaan over de toepassing van het bepaalde in het schrijven van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht dd. 17 Augustus 1915, O. V. f. no. 30491 — L. S. M. no. 2447, ten aanzien van degenen, wier dienst bij den vrijwilligen landstorm verlicht is, ingevolge mijn schrijven van 30 November j.1., L. S. M. no. 4739 J). Naar aanleiding daarvan heb ik de eer het navolgende te doen kennen. Volgens den aanhef van eerstgenoemd schrijven is slechts sprake van de toekenning van eene rijwieltoelage, voor zoover door den vrijwilligerlandstormman-wielrijder, bij de uitoefening van zijn vrijwilligen dienst gebruik is gemaakt van een niet door het legerbestuur beschikbaar gesteld l) Betreft vermindering van diensten wegens economische toestanden. Ontheffing wegens gev.straf. — Herkenningsplaatjes 65 rijwiel, alzoo niet toepasselijk op degenen, die van alle oefeningen zijn vrijgesteld. Voorts voeg ik hieraan toe, dat aan degenen, die — overeenkomstig mijn schrijven van 20 Nov. j.1., L. S. M. no. 4739 — aan eene drie-urige verplichte oefening deelnemen, voor de dan loopende kalenderweek, de toelage kan worden uitgekeerd. Ook aan hen, die vrijwillig aan oefeningen hebben deelgenomen kan, mits in de loopende kalenderweek niet korter geoefend is dan drie uren, de toelage over die week worden uitbetaald. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 10 Februari 1917, L. S. M., no. 379, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Ontheffing van de verbintenis na onherroepelijke veroordeeling. Ik heb de eer UHoog(Wel)EdelGestrenge hieronder in afschrift mede te deelen de L. O. 1917 A no. 11. Hoewel deze legerorder feitelijk slechts betrekking heeft op voordrachten tot ontslag uit den dienst van dienstplichtigen, verzoek ik U in voorkomende gevallen op overeenkomstige wijze te handelen, wanneer het betreft vrijwilligers bij den landstorm. AFSCHRIFT. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 27 Januari 1917, Afd. Dienstplicht, no. 118 M. (Legerorder 1917, deel A, no. 11.) Voordrachten tot ontslagTuit den dienst wegens gevangenisstraf. De bij het Departement van Oorlog inkomende voordrachten tot ontslag uit den dienst van dienstplichtigen, die onherroepelijk zijn veroordeeld, hetzij bij één vonnis, hetzij bij verschillende vonnissen gezamenlijk tot eene zwaardere gevangenisstraf dan van zes maanden, gaan niet altijd vergezeld van de bescheiden, die moeten strekken tot staving van de gegrondheid van het ontslag ingevolge art. 36, laatste lid, voorlaatsten volzin, der Militiewet, art. 37, vierde lid, c, der Landweerwet of art. 16, eerste lid, 3°., der Landstormwet. Bij bedoelde voordrachten wordt voortaan steeds gevoegd een verklaring nopens het vonnis of de vonnissen, tegen den betrokken dienstplichtige gewezen, dan wel een uittreksel uit het strafregister, model C, behoorende bij het Koninklijk Besluit van 19 Februari 1896, no. 30 (Staatsblad no. 29), dien militair betreffende. Het over te leggen stuk wordt aangevraagd aan het parket van den Officier van Justitie bij de Arrondissements-rechtbank, binnen welker rechtsgebied de geboorteplaats van den veroordeelde is gelegen. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 16 April 1917, Vle Afd., no. 101. (Legerorder 1917, deel A, no. 36.) Herkenningsplaatjes. Vermits celluloid herkenningsplaatjes, beschreven met methylvioletinkt niet aan het beoogde doel beantwoorden, en het wenschelijk is om aan de herkenningsplaatjes een zoodanigen vorm te geven, dat bij het begraven van den gesneuvelde de helft van* het plaatje aan het lijk bevestigd blijft en de andere helft kan worden opgezonden, wordt het volgende bepaald. Vrijw. Lftndst. s 66 Herkenningsplaatjes Aan ieder militair behoort zoodra mogelijk een zinken herkenningsplaatje te worden uitgereikt volgens een der hieronder aangegeven modellen A en B, waarop met behulp van stalen slagletters en cijfers resp. van 2,4 m.M. en van 3 m.M. de volgende aanwijzingen behooren te worden aangebracht: Aan de voorzijde:^ 1°. Naam en voornamen (voluit). 2°. Stamboeknummer. 3°. Korps (verkort). 4°. C. q. de letter O (aanduiding dat de drager officier is). Aan de keerzijde: 1°. Geboorteplaats van den drager. 2°. Datum en jaar van geboorte (verkort). 3°. C. q. met één of enkele letters (b.v. P.) de godsdienst. Veranderingen bij overplaatsing behoeven niet meer te worden aangebracht. De benoodigde plaatjes kunnen op dezelfde wijze als andere kleedingen uitrustingstukken worden aangevraagd. Modellen en voorbeelden" van invulling. Model'A (te vormen door samenvoeging van twee plaatjes van het thans aanwezige model, waartoe in één een derde gaatje aan te brengen). Voorzijde. Keerzijde. 95 ^ os s 55 S sr ° 00 3 g >ö SC Lr n co Cu O Sr O *\ m —- 09 95 —< 2 9 ?° 55 fits tn c a Sr O n fl • • o 55 co <* F 3 // 17—^ m • es !=; 52 P g ■ CD 2* F p Herkenningsplaatjes. — Ongevallen 67 Model B (te bezigen voor nieuw aan te maken plaatjes). Voorzijde. Keerzijde. .===. 1 I ! B Cornelissen Haarlem Willem Hendrik. 29 10 94 P 3865. 8 R. t O. ' ' ' Cornelissen Haarlem Willem Hendrik. 29 10 94 P 3865. 8 R. I. O. L. O. 1915, A 132, wordt ingetrokken. PROCES-VERBAAL WEGENS ONGEVALLEN. KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 27 April 1917, lilde Afd., no. 62. {Legerorder 1917, deel B. no. 114). (Zie ook L. O. 1916, A 108.) Verbetering. In het Boekwerk „Bevorderings- en Pensioenwetten voor de Landmacht 1902, met daarmede verband houdende uitvoeringsbepalingen" (L. O. 1916, A108), moet het gestelde onder § 13 en de noot 2, voorkomende op blz. 163, worden gelezen als volgt: § 13 »). Opdat de oorzaken van het ontstaan van de verwonding, verminking, ziels- of lichaamsgebreken steeds zoo juist mogelijk kunnen worden geconstateerd, is het noodzakelijk, dat de militair, wien in de uitoefening van den dienst eenig — zij het nog zoo onbeduidend — ongeval mocht overkomen, daarvan onverwijld mededeeling doe aan zijn onmiddellijken Chef, die er voor zal hebben te zorgen, dat van het ongeval, na behoorlijk onderzoek, een volledig — door getuigen gestaafd — proces-verbaal wordt opgemaakt. Wanneer een militair onder geneeskundige behandeling komt, die als oorzaak van zijn lijden, hoe licht dit ook moge zijn, een ongeval opgeeft, dat hem zou zijn overkomen in de uitoefening van den dienst, dan wel door eenige verrichting of vermoeienis aan de uitoefening van den dienst verbonden, of door een bijzondere omstandigheid of toestand, die zich bij de uitoefening van den dienst zou hebben voorgedaan, dan zal de Chef van den Geneeskundigen Dienst 's mans opgave ter kennis brengen van den Commandeerende-Officier, die gehouden zal zijn, ter zake een onderzoek te doen instellen, en zoo daartoe aanleiding is, een proces-verbaal met getuigenverklaringen, als boven bedoeld te doen opmaken. De geneeskundige, die den militair het eerst onderzocht, zal zoo spoedig mogelijk op het proces-verbaal dan wel afzonderlijk eene verklaring stellen omtrent hetgeen bij dat onderzoek is waargenomen. Omtrent de wijze van opmaken van processen-verbaal en getuigenverklaringen behoort het volgende te worden in acht genomen. *) Aldus vastgesteld bij Ministerieele Beschikking van 19 Juni 1911, lilde Afdeeling, no. 340 (v. B. u. blz. s491). 68 Ongevallen. — Aanneming vrijwilligers Het voorgevallene, resp. de verrichting of de omstandigheid of toestand, behoort omstandig te worden medegedeeld, waarbij c. q. de tijd en plaats, de aard van eene in het geding gebrachte oefening, de omstandigheden waaronder deze plaats had enz., moeten worden opgegeven. Steeds moet duidelijk blijken wat door getuigen op grond van eigen waarneming kan worden medegedeeld, en wat bij gebreke van ooggetuigen aan anderen omtrent het ter kennis gebrachte feit bekend is. In daartoe strekkende gevallen moet aan de bescheiden ter zake een rapport van den Chef worden toegevoegd, waarin de vraag beantwoord wordt, of het voorgevallene beschouwd moet worden als veroorzaakt: a. door een dienstongeval; b. door eene (concrete) verrichting of vermoeienis, aan de uitoefening van den dienst verbonden; c. door een bijzondere omstandigheid of toestand, die zich bij de uitoefening van den dienst heeft voorgedaan, terwijl de gronden voor eene bevestigende beantwoording van een dezer vragen behooren te worden vermeld. Ten opzichte van het opmaken van getuigenverklaringen behoort het navolgende te worden verricht: Elk der getuigen moet in de gelegenheid worden gesteld, zelf tegenover zijn meerdere te verklaren, wat hem omtrent de zaak bekend is en wat hij heeft waargenomen, terwijl ondervraging en omschrijving van het feit waarover inlichtingen worden ingewonnen, met tact behooren te geschieden. Dit doel zal meestal het best te bereiken zijn, indien de getuigen tegelijkertijd — doch ieder afzonderlijk — hunne verklaring zelf op schrift stellen en het onderzoek wordt geleid door een officier. Mocht het hierbij blijken, dat het op schrift gestelde onduidelijk is, dan moeten door dezen officier, door het stellen van gepaste vragen, de getuigenverklaringen worden aangevuld en zoo noodig toegelicht. De processen-verbaal, getuigenverklaringen en geneeskundige verklaringen worden in het archief van den Commandeerende-Officier van het Korps of Korpsgedeelte ter plaatse opgelegd; een afschrift van deze bescheiden wordt den Chef van den Geneeskundigen Dienst toegezonden voor diens archief. De Commandeerende-Officieren moeten, bij aldien de bescheiden, naar het oordeel van den Chef van den Geneeskundigen Dienst, verbetering, verduidelijking of aanvulling eischen,, aan een verzoek daartoe gevolg geven, tenzij daartegen bepaalde bezwaren bestaan. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 8 juni 1917, L. S. M., no. 1627, gericht aan de commandanten van korpsen, enz. Aanneming van vrijwilligers. Door een vrijwilliger bij een der onderdeden van den landstorm, is met het oog op zijn beroep — brieven- en telegrambesteller — het verzoek gedaan om ontheffing van zijne verbintenis. Uit een overgelegd schrijven van den betrokken Inspecteur der Posterijen en Telegrafie bleek, dat die vrijwilliger nagenoeg voortdurend verhinderd is aan de oefeningen deel te nemen, waarvan het gevolg is, dat hij na bijna twee jaar nog steeds onvoldoende geoefend is. Zooals U bekend is, worden in artikel 14 van het Landstormbesluit tal van categorieën van personen genoemd, die voor den werkelijken dienst niet of voorloopig niet behoeven op te komen en onder deze laatsten „het personeel in dienst der posterijen en telegrafie, dat als zoodanig eene vaste Verschijnen voor krijgsraad. — Kadervorming 69 aanstelling heeft verkregen, voor zoolang dat personeel in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden in den dienst der posterijen en telegrafie werkzaam is." ' Op grond van deze bepaling zal men van een post- en telegraafbeambte als vorenbedoeld, ook bij 2e mobilisatie geen nut als vrijwilliger bij den landstorm hebben. Om deze reden wordt in de terzake onder dagteekening van 5 Juni 1917, He Afd. no. 25 door het D. v. O. genomen beslissing, de wenschehjk> heid betoogd, „om personen, die ingevolge de bestaande bepalingen bij 2e mobilisatie 'vrijgesteld zijn van opkomst onder de wapenen, niet als vrijwilliger bij den landstorm aan te nemen". Zulks te Uwer kennis brengende, heb ik de eer U te verzoeken met den inhoud daarvan in den vervolge rekening te houden en te doen houden. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 3 Augustus 1917, L. S. Af., no. 2215, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Verschijnen van beklaagden, verdachten en getuigen voor den krijgsraad. Naar aanleiding van eene deswege tot rnij gestelde vraag, heb ik de eer U het navolgende te doen kennen. Beklaagden en verdachten, die voor den Krijgsraad of voor officieren commissarissen moeten verschijnen, behooren, wanneer zij in voorloopige bewaring gesteld moeten worden of in het algemeen wanneer op goede gronden is aan te nemen, dat zij zich aan den arm der gerechtigheid zullen pogen te onttrekken, in onderhoud te worden opgenomen bij een legeronderdeel, liefst ter standplaats van den krijgsraad. Aldus zal de oproeping o. a. van den auditeur-militair ook beter verzekerd zijn dan veelal aan het adres van de burgerwoning. Doch ook al is verzekerde bewaring niet geëischt, is detacheenng bij het leger aan te bevelen, indien zulks met te zeer mocht indruischen tegen de persoonlijke belangen van den betrokkene. Getuigen kunnen, telkens voor eiken dag, waarop zij opgeroepen worden, in onderhoud gesteld worden bij het legeronderdeel ter plaatse, c. q. in de omgeving en worden dan als gewone militaire getuigen schadeloos gesteld. .. , . Voor de hier bedoelde detacheeringen behoeft mijne tusscnenkomst niet vooraf ingeroepen te worden, kunnende met een afschrift van dit schrijven, over te leggen aan de betrokken militaire autoriteit, worden volstaan. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 26 Februari 1918, L. S. Af., no. 434, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Kadervorming bij den Kaderlandstorm. Ik heb de eer te Uwer kennis te brengen, dat bij beslissing van het D. v. O. dd. 28 Januari 1918, Ile Afd. no. 134, de kaderbeperking, die U werd medegedeeld in mijn schrijven van 11 Maart 1916, L. S. M. no. 1068, niet langer van toepassing wordt verklaard voor zooveel de vrijwilliger bij den Kaderlandstorm onder de thans vastgestelde hierna vermelde regeling voldaan zal hebben aan de eischen voor bevordering tot eenen rang. Hierbij zal het navolgende in acht genomen moeten worden. 70 Kadervorming 1°. De tot den Kaderlandstorm behoorende vrijwilligers moeten uitsluitend worden gerecruteerd uit de studenten (oud-studenten) der verschillende hoogescholen en de leerlingen (oud-leerlingen) der gymnasia, der hoogere burgerscholen en der scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, dan wel uit die personen, welke op grond van hunne opleiding uit een oogpunt van ontwikkeling met genoemde categorieën gelijk kunnen worden gesteld. De wetenschappelijke eischen tot toelating bij het Reservekader zullen hierbij als richtsnoer moeten gelden; het afnemen van een examen aan adspiranten voor den Kaderlandstorm zal echter niet plaats vinden, terwijl in gevallen, waarin het twijfelachtig is, of een adspirant op grond van zijne ontwikkeling al of niet tot den Kaderlandstorm mag worden toegelaten, de beslissing van den Inspecteur van den Landstorm moet worden ingeroepen. 2°. Bij de examens zullen de vrijwilligers van den Kaderlandstorm moeten voldoen aan de eischen die aan het reservekader der infanterie worden gesteld. 3°. De commissiën tot het afnemen van de sub 2°. bedoelde examens zullen uitsluitend uit legerofficieren bestaan. De leden dier commissiën zullen op aanvraag van den Inspecteur van den Landstorm worden aangewezen en van de noodige bevelen voorzien door den Inspecteur der Infanterie. Naar aanleiding van het vorenstaande worden in de bijlage dezes vermeld de wetenschappelijke eischen, gesteld voor toelating tot het Reservekader en de categorieën van personen, die zijn vrijgesteld van het wetenschappelijke toelatingsexamen tot het Reservekader. In het algemeen volgt daaruit, dat voor toelating tot den Kaderlundstorm, waartoe —■ hetzij hier met nadruk herhaald —■ ook in den vervolge geen wetenschappelijk examen zal worden afgenomen — de kennis verkregen moet zijn om toegelaten te worden tot de 4e of hoogere klasse van eene H. B. S. mst 5-jarigen cursus, van een gymnasium of van eene daarmede gelijkwaardige inrichting van onderwijs. Na overleg met den Inspecteur der Infanterie moeten — voor zoover den Kaderlandstorm, betreft — de navolgende wijzigingen of aanvullingen plaats hebben in de Eischen" vermeld op blz. 3 e. v. van het Aanhangsel op de Handleiding Landstormafdeelingen. Algemeene eischen punt 2 aan te vullen als volgt: Algemeene eischen punt 4 als volgt te lezen: 4°. „Om tot landstorm-sergeant te worden aangesteld, moet bij een „daartoe in te stellen onderzoek, aan de hierna te noemen eischen worden „voldaan en uit een daarna te verrichten maand dienst in den troep (alzoo „door detacheering bij het leger), de practische geschiktheid, alsmede de „geschiktheid tot het voeren van gezag zijn gebleken." Bedoelde detacheering behoeft echter niet onmiddellijk aan te sluiten bij het examen en kan bijv. uitgesteld worden tot de langdurige zomervacantie. Voor den rang van landstorm-vaandrig zijn de navolgende eischen vastgesteld: Vermits bij de voorbereiding tot dit examen de hulp van legerofficieren zeer gewenscht te achten is, zal indien zich bij den Kaderlandstorm candidaten voor den vaandrigsrang mochten aanmelden, op die officieren een beroep gedaan worden, om hunne medewerking te verleenen in den geest als vroeger ten aanzien van het Reservekader plaats vond. De Kaderreservisten ontvingen toen onderricht van legerofficieren, .telken jare van 1 October—30 April d.a.v., 3 avonden in de week telkens 2 uur, terwijl Kadervorming. — Aann. vrijw. — Pensioen. Gratif.} 71 naar ik meen 1 dag per zes weken, waarop de Kaderreservist onder de wapenen kwam, aan practische toepassingen besteed werd. Aan het legerbestuur zal in overweging gegeven" worden aan personeel van den Kaderlandstorm, hetwelk op vorenvermelde wijze voldaan neert aan de vaandrigseischen, welke toch geheel overeenstemmen met die, gesteld aan den militie- en reserve-vaandrig, niet alleen tot dien rang te bevorderen, al bestaat ook het vooruitzicht, dat het eerlang militie- ot landstormplichtig zal worden, doch ook in dien rang bij het leger te doen intreden, voor zoover althans de betrokkenen in het bezit zijn van een door den Inspecteur der Infanterie af te geven getuigschrift van te hebben voldaan aan het vaandrigsexamen. ... . , ,, Op vorenstaande wijze geregeld zal de Kaderlandstorm uit ontwikkelde personen, die als norm ook later in de maatschappij leidende betrekkingen zullen bekleeden, een aantal kaderleden kunnen vormen, die in de eerste plaats een goede kaderreserve zullen opleveren tot aanvulling bij Ze mobilisatie van eventueel ontbrekend kader bij andere vrijwillige landstormafdeelingen en van ingetreden verhezen bij die landstormafdeelingen. In de tweede plaats wordt hiermede het voordeef verkregen, dat de vrijwilligers in den verkregen rang, voor zoover zij rnilitie- of landstormplichtig worden, dadelijk als behoorlijk onderlegd kader volwaardig in het leger zullen kunnen intreden, waarmede het legerbelang wordt gebaat; alleen kazerneroutine zal dit kader ontbreken, hetgeen gelet op de ervaring verkregen met de bij het leger gedetacheerde cadetten-korporaal en cadetten-sergeant, niet als een ernstig bezwaar mag worden aangemerkt. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 5 December 1918, L. S. M., no. 3309, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Aannemen van vrijwilliger». Ten aanzien van het aannemen van vrijwilligers dient voortaan het volgende in acht te worden genomen. 1° Gewezen officieren mogen niet worden aangenomen dan nadat miine goedkeuring daarvoor gevraagd en verkregen is. Hierbij zooveel mogelijk renseignementen betreffende jaartal van geboorte, datum van vroegere aanstelling tot officier en wijze waarop den dienst verlaten is, zullende door mij daarna inlichtingen gevraagd worden aan het Departement van Oorlog. 2°. Bij het aanwerven van vrijwiuigers moet aan de betrokkenen gevraagd worden of zij vroeger in dienst zijn geweest en zoo ja, dan moeten nadere inlichtingen gevraagd worden bij het korps waarbij zij het laatst m dienst zijn geweest. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 26 Februari 1919, L. S. M., no. 437, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Pensioen. Gratificatie, (Uittreksel.) Ik heb de eer U (Hoog) WelEdelgestrenge hierbij te doen toekomen een afschrift van eene beschikking van den Minister van Oorlog. 72 Pensioen. Gratificatie. — Dienstcorrespondentie AFSCHRIFT. departement van oorlog. Ille Afd. no. 151. . 's-Gravenhage, 1 November 1918. De Minister van Oorlog, Beschikkende op een request van het Federatief Bureau van Oud- en Actief dienende militairen te Rotterdam, welk verzoekschrift de strekking heeft te erlangen, dat 1°. de tijd bij den vrijwilligen landstorm doorgebracht zal worden beschouwd als voor pensioen geldige diensttijd; 2°. gepensionneerde leden van den Vrijwilligen Landstorm, na vernieuwd ontslag worden hergepensionneerd; en 3°. vrijwilligers van den Landstorm, niet bedoeld onder 1°. en 2°., bij ontslag, in het genot worden gesteld van eene gratificatie voor eens; Mede beschikkende op een aan den Minister van Financiën gericht en door dezen aan hem, Minister, ter behandeling gezonden request van gelijke strekking; Geeft adressanten te kennen: ad primium: dat de bij den vrijwilligen landstorm doorgebrachte tijd, indien het geval er toe leidt, voor pensioen in aanmerking komt, zoodat landstormvrijwilligers, bij ontslag uit den dienst, indien zij in overeenkomstige gevallen verkeeren als andere tot de Landmacht behoorende militairen, in het genot van pensioen worden gesteld; ad secundum: dat gepensionneerde militairen, na als vrijwilliger bij den Landstorm te hebben gediend, wanneer zij bij vernieuwd ontslag daartoe in de termen vallen onder intrekking van het door hen genoten pensioen, in het genot worden gesteld van een vernieuwd pensioen berekend over hun geheelen diensttijd dus ook over den tijd dien zij tot den vrijwilligen landstorm hebben behoord; ad tertium: dat vrijwilligers bij den Landstorm, van wie een militair gebruik wordt gemaakt, bij ontslag wegens lichaamsgebreken geen aanspraak gevende op pensioen, ook ten aanzien van het ontvangen eener gratificatie voor eens bij ontslag uit den dienst, op gelijke wijze worden behandeld als andere tot de Landmacht behoorende militairen. De Minister voornoemd, (get.) Alting von Geusau. MINISTERIEELE BESCHIKKING van 4 Maart 1919, Ie Afd. no. 126. {Legerorder 1919, deel A, no. 25.) (Zü ook V. B. U. blz. 563 en L. 0.1918, A 42). Dienstcorrespondentie. Het trekt mijne aandacht, dat in dienstbrieven nog niet immer de noodige kortheid en zakelijkheid wordt betracht. Ook wanneer wordt geschreven aan hoogere autoriteiten is het gebruik van overbodige beleefdheidsvormen of eerbiedsbetuigingen in den vervolge na te laten. Uitdrukkingen als „ik heb de eer", „ik moge mij eerbiediglijk veroorloven , vik neem met de meeste bescheidenheid de vrijheid U hiernevens aan te bieden", enz. enz., zijn naar mijn oordeel uit den tijd èn kunnen dus achterwege blijven. Als eenige titulatuur gebruike men de uitdrukking „U". Soberheid van stijl en kortheid van uitdrukking zullen meestal aan de duidelijkheid ten goede komen. Merken kleeding. — Rijksgoederen 73 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 8 Maart 1919, Vle afd., no. 89. {Legerorder 1919, deel A, no. 28.) Merken van ontvangen kleeding. Ten einde zonder raadpleging van kleedinglijsten of andere aanteekeningen onmiddellijk te kunnen nagaan, hoelang de bovenkleeding van de militairen beneden den rang van onderofficier in gebruik is, moet op de voering van den linkerbenedenmouw van overjassen, tunieken, veldjassen, stathuizen, attila's, enz., aan de linker binnenvoorzijde van den band van pantalons en op de linker binnenzijde van mantels, met drukletters in cijfers worden vermeld de maand en het jaar, waarin die kleedingsstukken aan de manschappen zijn of worden uitgereikt. B.v. De uitreiking heeft plaats in Maart 1919: 3, 19. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 24 Maart 1919, L. S. M., no. 899, gericht aan de commandanten van gewestelijke-, provinciale en korps-verbanden. Rijksgoederen. Ik breng ter kennis van U, dat de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht in zijn schrijven van 8 Maart 1919, Afd. G. S. no. 2231, met nadruk in herinnering brengt, dat allen die belast zijn met het ontvangen, het inleveren, het overgeven, het overnemen, het opleggen, het bewaren, het beheeren en het verantwoorden van rijksgoederen, de daarop betrekking hebbende voorschriften met nauwkeurigheid moeten toepassen, terwijl het opmaken van de vereischte bewijzen en verantwoordingsstukken met zorg moet geschieden. Bij het ontvangen, het inleveren, het overgeven en het overnemen van die goederen moeten steeds door beide partijen, doch afgescheiden van elkander, nauwkeurige tellingen worden gehouden, waarvan de resultaten met elkaar moeten overeenstemmen. Alle verschillen moeten onverwijld worden onderzocht en vereffend, zoodat later geen meeningsverschil kan bestaan. De bewijzen van overgave en overname moeten onmiddellijk daarna worden opgemaakt en aan belanghebbenden worden ter hand gesteld. Als regel moet worden aangenomen, dat niemand van de aansprakelijkheid voor de onder zijn beheer gestelde rijksgoederen kan worden ontslagen geacht, dan nadat die goederen overeenkomstig de voorschriften door zijn opvolger zijn overgenomen. De lokalen, waarin rijksgoederen worden opgelegd en bewaard, moeten daarvoor geschikt zijn, of voor zooveel zulks in verband met de beschikbare middelen mogelijk is, daarvoor bruikbaar worden gemaakt. Deuren, ramen en openingen, welke als toegang kunnen dienen, moeten zoodanig kunnen worden afgesloten, dat die lokalen door onbevoegden, na sluiting, niet anders dan met geweldpleging zijn te betreden. Op het bewaren van de sleutels der lokalen behoort orde te worden gesteld, zoodat deze niet in verkeerde handen kunnen komen. Bewaarplaatsen, zooals tenten, open ruimten, enz., welke tengevolge van hunne inrichting, ligging of anderszins niet voldoende tegen diefstal zijn beveiligd, alsmede geïsoleerd liggende gebouwen, die als bewaarplaatsen van rijksgoederen dienen, moeten worden bewaakt. Ih vermelde aanschrijving vestigt de Minister van Oorlog er de aandacht op, dat de goederen zooveel mogelijk soortsgewijze moeten worden geborgen en zoodanig worden gerangschikt en opgesteld, dat als het ware 74 Ontvangen, inleveren enz. van rijksgoederen met een oogopslag vermissing van een belangrijk aantal daarvan kan worden geconstateerd, terwijl voorts de bewaarplaatsen, ook die welke overigens slechts zelden behoeven te worden bezocht, meermalen en op ongeregelde tijden moeten worden geïnspecteerd, waarbij, buiten de maandelijksche inventarisatie om, herhaaldelijk eene telling van den voorraad moet worden gehouden, teneinde ook zoodoende spoediger eene vermissing te kunnen vaststellen dan tot nu toe het geval is. De bewaarplaats van rijksgoederen moet zoo mogelijk worden verdeeld in een opslagplaats en eene distributieruimte. De opslagplaats mag nimmer' worden betreden door personen, die aldaar niet voor dienstaangelegenheden behooren te zijn. Indien de gebruikers van rijksgoederen, tengevolge van dienstverrichtingen, niet persoonlijk toezicht kunnen houden over de aan hunne zorg toevertrouwde goederen, dan zal dat toezicht tijdelijk opgedragen worden aan andere, daarvoor aan te wijzen personen, die alsdan de verantwoordelijkheid dragen. Tenslotte moeten gestrenge maatregelen worden getroffen om te verhinderen, dat zonder daartoe bekomen toestemming, rijksgoederen buiten de kwartieren, kampen of bivaks worden gebracht. Bij uitzondering wordt in den vervolge slechts acht geslagen op verzachtende omstandigheden, als welke herhaaldelijk tot het afvoeren van rijksgoederen, zonder vergoeding van de waarde, ten behoeve van verantwoordelijke beheerders gepleit zijn. Voorts wordt in herinnering gebracht, dat alle rijksrijwielen, welke voor den geregelden dienst worden gebruikt — zooals door facteurs — tijdens welke een voortdurend behoorlijk toezicht niet mogelijk is, moeten worden voorzien van een deugdelijk hangslot. De benoodigde sloten kunnen bij den Dir. voor Aanschaffing en Verstrekking van artillerie-materieel worden aangevraagd, die omtrent de aanschaffing zal beslissen. Ten slotte moet met kracht worden opgetreden tegen gebrek aan zorg voor 's Rijks materieel en dat door strenge maatregelen en bovenal door nauwkeurige controle op die maatregelen, diefstal moet worden voorkomen. De commandeerende officieren zullen zorg dragen, dat afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden, de noodige maatregelen worden getroffen voor de doelmatige opbewaring en bewaking van rijksgoederen, alsmede omtrent de regeling van het toezicht hierop, zoodanig dat redelijkerwijze diefstallen niet kunnen worden verwacht. De hoogere autoriteiten moeten op de doelmatigheid en het behoorlijk nakomen van de getroffen maatregelen en de hieruit voortvloeiende voorschriften geregeld controle doen uitoefenen. De betrokken commandanten zullen aansprakelijk worden gesteld, wanneer bepaald blijkt, dat zij zorgeloos zijn geweest, hetzij in het geven van voorschriften, hetzij in het toezicht op het nakomen daarvan. „Gemeenschappelijke aansprakelijkheid moet slechts worden aangenomen bij wijze van uitzondering en wanneer het niet anders mogelijk is. Voor zooverre het hierboven gestelde aanleiding zal geven tot het nemen van maatregelen voor het beter opbergen van de Rijks eigendommen, dient van het standpunt te worden uitgegaan dat het in vele gevallen ongewenscht is — vooral met het oog op wijzigingen in de legering der troepen — en tot onevenredig groote uitgaven zal leiden, wanneer in de tijdelijke standplaatsen aan de veilige opberging van goederen overeenkomstige eischen zouden worden gesteld als aanbevelenswaard zijn voor vredesgarnizoenen. Bovendien wordt bij bovengenoemd schrijven vastgesteld, dat de gebruiker van een rijksrijwiel persoonlijk daarvoor verantwoordelijk is gedurende den tijd, dat dit rijwiel zich niet in de daarvoor aangewezen berg- Dienst bij vw. ls. Kostw.verg. — Wap. Mün. — Verl. 75 plaats bevindt. Bij het geven van opdrachten, welke per rijwiel moeten worden uitgevoerd, zal de lastgever met deze verantwoordelijkheid van den gebruiker rekening houden. In aansluiting hiermede moeten voor zoover dit niet reeds geschied is, door de Commandanten van korpsen of korpsgedeelten regelen worden vastgesteld voor de uitgifte van rijwielen uit, en de inlevering daarvan in bovenbedoelde rijwiel-bergplaatsen. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 27 Maart 1919, Ile afd., no. 13. (Legerorder 1919, deel B, no. 138.) Dienst bij den Vrijwilligen Landstorm. Kostwinnersvergoeding. Het gestelde in punt 2 van L. O. 1918 B 396, wordt gelezen: Dienstplichtigen van de militie, de landweer en den landstorm, en zij, die behooren tot het reserve-personeel, die in het genot van onbepaald (klein) verlof zijn, kunnen onder de wapenen komen bij den vrijwilligen landstorm, zonder daarbij een verbintenis aan te gaan. Indien lichtingen onder de wapenen worden geroepen in verband met handhaving der openbare orde, hetgeen eventueel uit de oproeping zal blijken, kunnen zij, die reeds bij den vrijwilligen landstorm onder de wapenen zijn, voorloopig bij den vrijwilligen landstorm blijven dienstdoen. De Commandanten van landstormkorpsen (compagnieën, enz.) moeten, bij oproeping van een lichting als voren bedoeld, de betrokken korpsen bericht zenden van de namen van militairen — tot die lichtingen behoorende — die voorloopig bij den landstorm blijven dienstdoen. Gelijke opgave moet worden gezonden ten aanzien van de militairen, genoemd in de punten 1 tot en met 6 van de sedert herhaaldelijk gewijzigde en aangevulde Beschikking van 23 Augustus 1914, IHe Afd., no. 4 (R. M. 1914, blz. 685). De beoordeeling omtrent de aanneming, bedoeld onder 1 en 2, berust bij den daarbij betrokken landstormcommandant. De verwanten van degenen, die bij den vrijwilligen landstorm dienst • doen — dus zoowel de verwanten van de dienstplichtigen als die van de vrijwilligers bij den landstorm en van hen, die behooren tot het reservepersoneel — hebben naar de geldende regelen aanspraak op kostwinnersvergoeding tijdens hun dienstvervulling bij den vrijwilligen landstorm. (Zie ook L. O. 1919, B. 337.) BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 31 Maart 1919, VHIe afd., no. 99. (Legerorder 1919, deel B, no. 141). Kosten verbonden aan de opberging van wapenen en munitiën. De uitgaven, verbonden aan de maatregelen, welke zijn of zullen worden genomen met betrekking tot de veilige opberging van wapenen en munitie ten behoeve van de korpsen, kunnen, onder overlegging van behoorlijk opgemaakte bewijzen aan het Rijk in rekening worden gebracht. De bedragen behooren te worden verantwoord op de afrekeningen der korpsen met 's Rijks schatkist ten laste van artikel 182a> der begrooting. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 2 April 1919, Ile afd., no. 113. (Legerorder 1919, deel A, no. 34.)» A. Algemeene verloven. (Uittreksel.) Categorie III betreft vrijwillig onder de wapenen zijnde dienstplichtigen of reserveper soneel. Van deze categorie worden tot categorie II gerekend zij, die op eigen 76 mobiliseeren. wapenen en patronen. — toelagen verzoek, doch zonder dat zij werkzaam zijn in functies waarin zij door het legerbestuur noodig worden geacht, onder de wapenen zijn en tot categorie I zij, die in functies werkzaam zijn, waarin zij door het legerbestuur noodig worden geacht. Aan categorie I kan per kalenderjaar verlof worden verleend: Aan korporaals en soldaten 14 dagen; Aan 2e Luitenants en onderofficieren beneden den rang van adjudantonderofficier drie weken; Aan de overige officieren en adjudant-onderofficieren 4 weken. Militairen van categorie II kunnen in het eerste dienstjaar genieten twee achtereenvolgende dagen verlof per twee maanden of vier achtereenvolgende dagen per vier maanden; in deze verlofsperiode moet minstens één Zondag vallen ter beoordeeling van den Commandeerenden Officier. Na een jaar werkelijken dienst genieten dienstplichtigen verlof als beroepsp erson eel. Het vertrek met verlof heeft plaats op den dag, die aan den eersten verlofdag voorafgaat, op een zoodanig uur, dat de man uiterlijk om tien uur namiddag thuis is. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 23 April 1919, L. S. M., no. 1488, gericht aan de commandanten van provinciale-, gewestelijke- en korpsverbanden. Mobiliseeren. Wapenen en patronen. (Uittreksel.) A. In aansluiting met deel ik mede, dat het alarmeeren van een Burgerwacht in eenige plaats voor commandanten en personeel van den Vrijwlfigen Landstorm van het verband, waarin die plaats ligt, het sein moet zijn voor mobiliseeren, ook al mocht nog geen enkel bevel van of namens den Opperbevelhebber, Garnizoenscommandant of Burgemeester zijn ontvangen. B. Daartoe gemachtigd door den Minister van Oorlog bepaal ik, dat de Commandanten van de Prov. Verbanden en van de Verbanden, die rechtstreeks onder mij staan (door ontstentenis van een algemeen provinciaal Commandant), gemachtigd zijn: op eigen verantwoordelijkheid aan de betrouwbare buitengewone *) vrijynlligers de handvuurwapenen in bewaring en verantwoording te geven, indien dit voor eene snelle en veilige mobilisatie noodig wordt geacht. Zoo noodig ware het gevoelen te vragen van de autoriteiten, vermeld in . kolom 8 van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, Afd. L. S. M. 193 Geh. Pers., dd. 19 April 1919. Van de opgelegde patronenvoorraad kan aan ieder man een doosje met 10 patronen in bewaring en verantwoording worden gegeven, (zoo gewenscht verzegeld). BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 21 Mei 1919, IHe afd., no. 196. (Legerorder 1919 B no. 214.) Zie ook R. B. L. blz. 93 (zooals deze gewijzigd is bij Legerorders 1920 no. 211 en 1921, no. 229.) Toelagen. Bij Konmkhjk Besluit van 28 April 1919, no. 81, is bepaald, dat, indien van den Vrijwilligen Landstorm ter handhaving of tot herstel van de ') Hier wordt bedoeld: „bijzondere". Toetreding vrijw. ls. of burgerw. — Com. vrijw. landst. 77 openbare orde of rust hetzij geheel hetzijgedeeltelijk een militair gebruik wordt gemaakt, door de daarbij dienstdoende militairen de volgende toelagen zullen worden genoten: door officieren ƒ 6,— per dag; en door onderofficieren en militairen beneden dien rang ƒ 4 — per dag. Vorenvermelde toelagen worden met ƒ 2,— per dag verhoogd, yoor zoover de dienstdoende mih'tairen gezinshoofd zijn of daarmede gelijkgesteld geacht kunnen worden. (Zie ook L. O. 1919, B. 337.) KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 21 Mei 1919, L. S. M., no. 1900. Toetreding tot Vrijwilligen Landstorm of Burgerwacht. Beginselen, in acht te nemen bij de propaganda voor toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm of Burgerwacht, voor zooveel het verlofspersoneel of dienstplichtigen betreft. Bij voorkeur komen in aanmerking: . a. voor aansluiting bij den Vrijwilligen Landstorm de dienstplichtigen tot en met den 30-jarigen leeftijd; ; . b. voor aansluiting bij de Burgerwachten de dienstplichtigen boven den 30-jarigen leeftijd. „.. , ,. . , •■ , \T a Verlofspersoneel, ongeacht zijn leeftijd, kan dienst doen bij den vrijwilligen Landstorm of Burgerwachten. Bij de Burgerwachten kunnen blijven de dienstplichtigen van alle lichtingen, die een rang bij de Burgerwachten bekleeden. Voor nieuwe Kaderleden ter vervanging van degenen, die de Burgerwachten verlaten, mogen geen dienstplichtigen beneden den 30-jangea leeftijd aangenomen worden. In Amsterdam en Rotterdam zullen geen pogingen aangewend worden, om reeds bij de Burgerwachten aangesloten dienstplichtigen, ongeacht van welke lichting, bij den Vrijwilligen Landstorm te doen overgaan. Deze beginselen zijn vastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 16 Mei 1919, no. 5480, te mijner kennis gebraclrt by scbxyven van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht dd. 20 Mei 1919, no. 4612. KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 22 Mei 1919, Ile Afd., no. 64. (Legerorder 1919 B, no. 215.) Comité ter bevordering van de toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm1). Er heeft zich met instemming van de Regeering een comité gevormd dat zich ten doel stelt de toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm van zoogenaamde bijzondere vrijwilligers te helpen bevorderen. Dit comité, onder Eerevoorzitterschap van den heer M. L>olijn, J-io van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, bestaat uit de heeren: L. F. Duymaer van Twist, Lid van de Tweede Kamer der btatenGeneraal, voorzitter. .. . . _J... Mr. F. A. Diepenhorst, Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit te Am- S % R Snoeck Henkemans, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. A.G.A. Ridder van Rappard, Lid van de Tweede Kamer der StatenGeneraal. ') Dit comité draagt den naam van „Nationale Landstormcommissie". 78 Kleeding en schoeisel. — Geneesk. dienst bij vrijw. ls. Dr. L. N. Deckers, Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en J. L. ten Bosch, Kolonel van den Generalen Staf, Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. De militaire autoriteiten worden uitgenoodigd aan voornoemd comité, voor zooveel dit voor het beoogde doel noodig is, hunne medewerking te verleenen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 23 Mei 1919, L. S. M., no. 1823. gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. H Kleeding en schoeisel. De Hoofdintendant wijst mij er op, dat kleeding en schoeisel van Buitengewone1) Vrijwilligers moet vernieuwd of verstrektworden, indien daartoe termen aanwezig zijn, door de zorg van het militaire onderdeel, waarvan zij met onbepaald (klein) verlof zijn gezonden. Immers, werden die goederen verstrekt door tusschenkomst van de commandanten van de verbanden en korpsen van den Landstorm, dan zou het gevaar zich onmiddellijk doen gelden, dat de vrijwilligers meer goederen in bezit kregen, dan waarop zij recht hebben, terwijl daaruit, de groote meerderheid der goeden niet te na gesproken, fraude door verkoop zou kunnen voortvloeien. De Hoofdintendant wil echter, om de zaak te helpen, toch enkele goederen, indien daaraan dringend behoefte zou kunnen bestaan, op aanvrage der commandanten in de verbanden, in de garnizoensmagazijnen in de verbanden doen opleggen — in plaatsen, waar geen garnizoen gevestigd is, b.v. in de bewaarplaatsen voor geweren en munitie — mits bij eventueele uitgifte maatregelen worden genomen tot het na gebruik weer inleveren. Waar een der commandanten mij bericht, dat niet alle vrijwilligers voorzien zijn van kleeding en schoenen, wijs ik er op, dat in dat geval eerst de reden moet worden opgespoord, waarom deze vrijwilligers niet in bezit daarvan zijn. Mocht onverhoopt blijken dat „verkoopen van Rijksgoed" de reden is, dan moet er voor gewaakt worden, dat zulke vrijwilligers niet op clandestiene wijze in het bezit komen van goederen en moet het legeronderdeel waartoe zij behooren, worden gewaarschuwd. Deze legeronderdeelen moeten ook kunnen opgeven of bedoelde vrijwilligers voldoende uitgerust met onbepaald (klein) verlof zijn gezonden. De vraag ware te overwegen, of dit betrouwbare buitengewone x) vrijwilligers zijn. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 12 Juni 1919, L. S. Af., no. 2551. Organisatie van den geneeskundigen dienst bij den Vrijwilligen Landstorm. Ten -einde bij het sterk aangroeien van den Vrijwilligen Landstorm door buitengewone1) vrijwilligers en het in verband daarmede toenemen van het aantal onderdeden, meer eenheid te brengen in de organisatie van den geneeskundigen dienst bij den Vrijwilligen Landstorm, is door ') Hier wordt bedoeld: „bijzondere" Geneeskundige dienst bij vrijwilligen landstorm 79 mij in overleg met den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst, de onderstaande organisatie vastgesteld. Deze organisatie dient als leiddraad, terwijl gerekend moet worden op geleidelijke vergrooting der sterkten in de eerstvolgende maand, alsmede op plotselinge toename bij mobilisatie. Aan den inhoud daarvan dient zooveel eenigszins mogelijk de hand te worden gehouden, ook ten aanzien van de benamingen, waarmede het personeel wordt aangeduid. De aan het slot van het navolgend schrijven vermelde Gidsen voor den Hospitaalsoldaat en den Ziekendrager kunnen worden aangevraagd bij de Koninklijke Militaire Academie door mijn tusschenkomst. Het Rondschrijven dd. 19 Januari 1919, L. S. M. 162, komt hierdoor te vervallen. [Vrijwillige landstorm. Indeeling van Personeel. 1. Bij den Staf van eenige vereenigde Landstorm Bataljons (wanneer niet op andere wijze in de regeling van den geneeskundigen dienst kan worden voorzien: 1 officier van Gezondheid (Chef van den Geneeskundigen Dienst), 1 hospitaalsoldaat (bij voorkeur gegradueerde). 2. Bij den Staf van een Bataljon: a. bij een sterkte van 600 man of daar beneden: 1 officier van Gezondheid, 1 hospitaalsoldaat (bij voorkeur gegradueerde); b. bij een sterkte boven 600 man: 2 officieren van Gezondheid, 1 hospitaalsoldaat (bij voorkeur gegradueerde). 3. Bij een compagnie infanterie: a. bij een sterkte van 100 tot 150 man: 1 hospitaalsoldaat, 2 ziekendragers; b. bij een sterkte van 150 tot 200 man: 1 hospitaalsoldaat, 3 ziekendragers; c. bij een sterkte van 200 tot 250 man: 1 hospitaalsoldaat, 4 ziekendragers. 4. Bij een sectie of compagnie wielrijders: a. bij een sterkte beneden 30 man: geen geneeskundig personeel; b. bij een sterkte van 30 tot 60 man: 1 hospitaalsoldaat; c. bij een sterkte van 60 tot 90 man: 1 hospitaalsoldaat, 1 ziekendrager; d. bij een sterkte boven 90 man: 1 hospitaalsoldaat, 2 ziekendragers. Indeeling van Materieel. 1. a. per officier van Gezondheid: 1 tasch voor officieren van Gezondheid, 1 armband met rood kruis; 80 Karabijnen. — Keukengereedschap. — Zoolbeschermers b. per hospitaalsoldaat: 1 tasch voor ziekenverplegers, 1 waterfleschje voor idem, 1 armband met rood kruis; c. per ziekendrager: 1 verbandtaschje voor ziekendragers, 1 armband met rood kruis. 2. a. per compagnie infanterie: x) bij een sterkte beneden 150 man: 2 eenheids veldbrancards; bij een sterkte van 150 tot 200 man: 3 eenheids veldbrancards; bij een sterkte boven 200 man: 4 eenheids veldbrancards; b. per compagnie wielrijders: x) bij een sterkte boven 60 man: 1 eenheids veldbrancard; c. per Bataljon Infanterie: 1 veldverbandkist, 1 veldmedicijnkist, 1 stel rottan verbanden, 2 tot 4 raderbrancards *). KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 26 Juni 1919, L. S. Af., no. 2524. Karabijnen. In verband met het aantal beschikbare karabijnen wordt de aandacht er op gevestigd, dat deze alleen mogen worden aangevraagd voor zoover dit in verband met de bestemming van de afdeelingen bepaaldelijk noodig is (rijwielkorpsen). In alle andere gevallen, als regel dus, behooren geweren te worden aangevraagd, ook voor officieren en onderofficieren. Of de buitengewone*) vrijwilligers vroeger met de karabijn Waren bewapend legt geen gewicht in de schaal. Voor hen, die nimmer met geweer of karabijn bewapend waren, kunnen revolvers worden aangevraagd. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 26 Juni 1919, L. S. Af., no. 2529. Keukengereedschap. Het wordt niet wenschelijk geacht de administratie van de Landstormverbanden te bezwaren met het onderhoud van keukengereedschappen enz. weshalve zulke voorwerpen niet ter beschikking zullen worden gesteld. In dringende gevallen kunnen geheel bedrijfsvaardige en van personeel voorziene keukenwagens en auto's op elke gewilde plaats worden verkregen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 22 Augustus 1919, L. S. Af., no. 3717, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Aanbrengen van zooibeschermers. Bij de door den Controleur van het Intendance Materieel gehouden *) Uitsluitend bij die onderdeden waarbij gelegenheid bestaat deze brancards mede te voeren. s) Bij de bataljons worden 2, 3 of 4 raderbrancards medegevoerd al naarmate de sterkte bedraagt minder dan 600 man, van 600—800 man, boven 800 man. •) Hier wordt bedoeld: „bijzondere". Schietwedstrijden. — Tegemoetkomingen 81 inspectie over de kleeding en uitrusting van afdeelingen van den Vrijwilligen Landstorm is die autoriteit gebleken, dat de zolen van de schoenen der Vrijwillige Landstormers niet algemeen zijn voorzien van zoolbeslag. Aangezien dit artikel in hooge mate medewerkt tot besparing van zoolleer, wordt ter kennis gebracht, dat uit de garnizoenskleemngsmagazijnen moeten worden ontvangen zooibeschermers, welke bij nieuw schoeisel onmiddellijk na ontvangst daarvan moeten worden aangebracht en bij gedragen schoeisel op de buitenzolen, wanneer deze zijn vernieuwd. KENNISGEVING van den Inspecteur van} den landstorm van 25 September 1919, L. S. M., no. 4041, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Prijzen voor schietwedstrijden. (Uittreksel.) Dezer dagen is mij gebleken, dat door commandanten van onderdeden bij hooggeplaatste personen in den lande verzoeken zijn ingediend tot het verkrijgen van medailles voor schietwedstrijden. Hoewel ik die pogingen op prijs stel als uiting van het streven, om de goede zaak te bevorderen, zoo moet ik toch om allerlei redenen de commandanten van onderdeden verzoeken, geen aanvragen om prijzen of medailles resp. buiten hun commandant of mij om te richten tot hooggeplaatsten, die niet tot het onderdeel, waarbij de wedstrijd gehouden zal worden, in bijzondere betrekking staan. Betreft de wedstrijd slechts eene gemeente of een groep gemeenten, dan kan de commandant van het provinde-verband beslissen over het inroepen van den steun van provinciale autoriteiten, terwijl ik dit zal doen omtrent steun van met-provinciale autoritdten, BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 22 October 1919, Vle afd., no. 132. (Legerorder 1919, deel B, no. 446.) Zooals deze gewijzigd is bij Legerorder 1921, no. 68. Tegemoetkomingen Vrijwillige Landstorm. Krachtens artikel 6 van het Koninklijk besluit van 12 Maart 1919 (Staatsblad no. 104) zullen met betrekking van het vroeger daaromtrent bepaalde, met ingang van 1 Januari 1919 aan militairen van landstormkorpsen (landstormcompagnieën en landstorrnafdeelingen) de volgende tegemoetkomingen worden toegekend: 1°. Vrijwilligers van den Landstorm, die tot sergeant of fourier worden bevorderd, ontvangen voor aanschaffing van distinctieven, chevrons, kepi, schoeisel enz. een bedrag in eens van .... ƒ 40,—. Zij, die deze tegemoetkoming ontvangen, kunnen geen recht doen gelden op de voor het loopende jaar vastgestelde toelage voor het onderhoud van hunne kleeding en uitrusting 1). 2°. Onderoffideren van den Landstorm, die tot den rang van sergeantmajoor worden bevorderd, ontvangen voor het verwisselen van chevrons en het aanbrengen van distinctieven een bedrag in eens van .... ƒ 15,—. Gewezen onderofficieren, die als onderoffider bij den Vrijwilligen Land- «) Zie ook de besch. M. v. O. 29 Juli 1921. no. 104, voorkomende op blz. 151. Vrijw. Landst. 6 82 Administratie storm eene verbintenis aangaan, hebben recht op de toelage, onder 1°. vermeld. Voorts wordt ter kennis gebracht dat de toekenning van de in deze Legerorder bedoelde tegemoetkomingen te rekenen van 26 September 1920 geschiedt krachtens het Koninklijk besluit van 27 Januari 1921, no. 24. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 19 November 1919, L. S. M., no. 5000. Centrale administratie. (Uittreksel.) Er zal op mijn bureel een centrale administratie van den Vrijwilligen Landstorm worden gevoerd. De daarvoor benoodigde gegevens moeten o. a. ook door U worden verstrekt. Opdat nu door niemand Uwer, meer arbeid zal worden verricht dan onafwijsbaar is, maar, bovenal de controle op de uitgaven volgens comptabele regelen zal geschieden, wordt door mij bepaald, dat, te beginnen met het dienstjaar 1920, onder intrekking van alle mogelijk vroeger daaromtrent gegeven bevelen en machtigingen, door mij behooren te worden goedgekeurd: alle betalingslijsten, reisdeclaratiën, rekeningen en uitschottenstaten, in het kort, alle bescheiden of uitgaven, betrekking hebbende op en gedaan ten behoeve van de gewone of de buitengewone ^vrijwilligers van den landstorm. De verschillende betalingsstukken behooren op het einde der maand te worden opgemaakt, en, voor zoover de afdeelingen of compagnieën niet zelfstandig zijn, door tusschenkomst van de verbanden, aan mij te worden ingediend. Opdat de in te dienen betalingsstukken zoo kort mogelijk op mijn bureel zullen verblijven, wordt door mij bepaald, dat de verbanden, waarvan de standplaatsen der commandanten liggen ten Oosten van een lijn, getrokken m de richting N.-Z. over de stad Utrecht, tusschen den len en den lOen der maand, hunne geldelijke bewijzen zullen inzenden, terwijl de overige verbanden, hunne betalingsstukken tusschen den Hen en den 20en der maand moeten toezenden. Het Landstormkorps N.-H. Waterlinie behoort bij het Oostelijk deel. Ten einde de nadeelen dezer regeling zoo gelijk mogelijk te doen drukken, zal ze jaarlijks worden gewisseld. In verband met het goedkeuren van de betaUngslijsten voor personeel in onderhoud bij de korpsen van het leger wordt het volgende opgemerkt. Dit personeel werd tot nu toe berekend op de betalingslijsten van de korpsen, na de officieren van het korps, zie § 2 ad art. 168 R. v. A. 1916. Bij de betrokken administrateurs moeten op den 24en van elke maand de mutatiën van de loopende maand zijn binnengekomen, op een opgave model no. 6, zie § 3 ad art. 168 en § 3 ad art. 164 R. v. A. 1916. Om ook eene contróle op deze uitgaven mogelijk te maken, wordt door mij bepaald, dat bij elke in onderhoudstelling van personeel van den Vrijwilligen Landstorm, aan den betrokken administrateur van het korps(-gedeelte) worde verzocht, dit personeel niet te berekenen op de betalingslijst van het korps(-gedeelte), doch op eene afzonderlijke betalingslijst. Nadat deze lijst is opgemaakt, moet zij ter goedkeuring worden toegezonden aan den Inspecteur van den Landstorm. De goedgekeurde betalingslijsten zullen zoo spoedig mogelijk worden teruggezonden, waarna tot uitbetaling aan belanghebbenden kan worden overgegaan. ") Hier wordt bedoeld: „bijzondere". Administratie 83 Door de verschillende commandanten worden aangeteekend, op een eenvoudige wijze, de bedragen der opgemaakte betalingsstukken. Ingeval door hen begrootingsopgaven moeten worden ingediend, kunnen dergelijke aanteekeningen van veel nut zijn, terwijl zij het overzichtelijke beheer zeer bevorderen. Bovendien moet van den inhoud van alle betalingsstukken voldoende aanteekening worden gehouden, om bij het in ongereede raken, daarvan een duplicaat te kunnen opmaken. Misschien ten overvloede wijs ik er op, dat op rekeningen en uitschottenstat en niet alles dooréén moet worden verantwoord. Zoo zullen afzonderlijke rekeningen behooren te worden opgemaakt voor: 1, auto- en motorhuur; 2, administratietoelagen; 3, instructietoelagen; 4, bureelkosten, hieronder begrepen verlichting en verwarming; 5, verblijfstoelagen; 6, huur van lokalen voor oefeningen; 7, kosten verbonden aan propaganda; 8, bewaking van wapenen en munitie; 9, kleedingtoelage; 10, herstellingskosten voor kleeding en uitrusting. Uitgegeven bedragen boven de ƒ 3,— moeten vergezeld gaan van de daarop betrekking hebbende quitanties; zegelkosten mogen niet in rekening worden gebracht; quitanties boven de ƒ 10,— voor leveringen of werkzaamheden voor het Rijk behooren niet te worden gezegeld. Waar mogelijk moet in het hoofd van den uitschottenstaat of rekening worden vermeld het onderwerp, met de daarop betrekking hebbende aanschrijving of beschikking, b.v.: Toelage aan adrninistrateurs, vastgesteld bij schrijven van den Opperbevelhebber van L. en Z. dd. 15—5—1917 O. V. I. no. 86619. L. S. M. 1367", of Instructietoelagen vastgesteld bij schrijven Opperbevelhebber van L. en"z. dd. 18—11—'15 O. V. I. no. 38255 Geh. G. S. no. 11530", of „Vergoeding voor het herstellen van kleeding en uitrusting vastgesteld bij 'beschikking van den M. v. O. van 24 Januari 1919, Vide afd. no. 69", of „Kleine uitgaven ad ƒ 0,50 per man en per jaar vastgesteld, bij beschikking van den M. v. O. dd. 18—12—'15, Ilde afd. no. 17", enz. enz. Ik behoef er niet op te wijzen, dat bij het doen van dienstreizen, zooveel mogelijk van openbare middelen van vervoer moet worden gebruik gemaakt en, dat de tijdstippen van aanvang der reizen, wanneer zich daartegen de belangen van den dienst niet bepaaldelijk verzetten, zoodanig moeten worden gekozen, dat de reizen op de minst kostbare wijze plaats hebben. Ik vertrouw er voorts op, dat de commandanten zullen toezien, dat de dringend noodige zuinigheid zal worden betracht. Er moeten tot nader order afzonderlijke rekeningen worden gemaakt ten behoeve der gewone vrijwilligers, en voor uitgaven der buitengewone x) vrüwilUgers. Mochten door sommige verbanden of korpsen, omtrent deze regelen bezwaren worden gevoeld, of nadere inlichtingen worden begeerd, dan wordt verzocht, vóór den lOen December a.s. dit schriftelijk te melden. Er zal dan door mij van elk dezer verbanden en korpsen een administratief onderlegd persoon naar hier worden ontboden, die de bezwaren kan inbrengen of inlichtingen kan vragen. Het is mijn voornemen deze administrateurs, zoo mogelijk, tezamen te ontvangen. Ten slotte de mededeeling, dat de Inspecteur van de Militaire Administratie zijne instemming betuigd heeft met den inhoud van dit rondschrijven. Voorts verzoek ik U den administrateur van het legeronderdeel, waarbij gij in betaling zijt, een exemplaar van dit rondschrijven ter hand te stellen. l) Hier wordt bedoeld: „bijzondere". 84 Groot verl. Verv. dienst. - Stormtr. - Bez. entoel. - Portvr.d. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 27 November 1919, Hde afd., no. 128. (Legerorder 1919 B no. 485.) Zie ook L. O. 1919, B no. 331. Groot verlof, enz. Aan reservepersoneel, hetwelk in het genot van onbepaald (klein) verlof is of wordt gesteld, moet, met ingang van 1 December 1919, groot-verlof worden verleend. Aan landstormplichtigen, in positie gelijk gesteld met den rang van officier of met dien van vaandrig, die in het genot zijn van onbepaald (klein) verlof, wordt onder dagteekemng van 1 December 1919 toegezonden het bewijs van vervulden werkelijken dienst model VI, bedoeld in § 29 van de Landstorm-Instructie. Hierbij geldt o. a. het bepaalde in den tweeden en den derden volzin van het derde lid en in het vierde lid van § 17 der Beschikking van 22 Juli 1919, Vide Afd., no. 161 (L. O. 1919, B no. 331). KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 8 December 1919, L. S. Af., no. 5156, gericht aan commandanten van landstormkorpsen, enz. Onderscheidingsteeken voor stormtroepen. Bij schrijven D. v. O. Ile Afd., no. 146, dd. 27 November 1919 hecht de Minister van Oorlog er zijne goedkeuring aan, dat het verwerven van het onderscheidingsteeken voor stormtroepen ook aan vrijwilligers van den landstorm wordt toegekend, indien zij voldoen aan de eischen, vastgesteld bij L. O. 1918 B 164. Het hiernaar in te stellen onderzoek zal voorshands moeten worden gehouden door een der commissies, die bij het leger per regiment infanterie zijn samengesteld. Zoodra het onderzoek voor een dergelijke commissie gewenscht wordt, zal ik daarvan gaarne bericht ontvangen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 8 December 1919, L. S. Af., no. 5230, gericht aan commandanten van landstormkorpsen, enz. Bezoldiging en toelagen. Er wordt aan herinnerd, dat personeel van den Vrijwilligen Landstorm, dat onder de wapenen is, wat de bezoldiging en toelagen betreft, moet worden beschouwd als verlofspersoneel ingevolge schrijven van het D. v. O. dd. 14 November 1918, Ile Afd., no. 160. KENNISGEVING van den Inspecteur van den landstorm van 30 December 1919, L. S. Af., no. 4799, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen, enz. Portvrijdom. De aandacht van de L. S. commandanten wordt er, voor zooveel noodig, op gevestigd, dat in den te bezigen stempel op portvrije dienststukken het woord „portvrij'' moet voorkomen. Vr. Ldst.korps motordienst. — Instructie Insp. V. L. 85 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 27 Januari 1920, Ile afd., no. 88. (Legerorder 1920 no. 58.) Vrijwillig Landstormkorps Motordienst. Er wordt opgericht het „Vrijwillig Landstormkorps Motordienst". Dit korps wordt naar behoefte in een staf en afdeelingen gesplitst, te regelen door den Inspecteur van den Landstorm. Als lid van het korps kunnen worden toegelaten niet-dienstplichtigen en niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen, die daartoe een vrijwillige verbintenis bij den Landstorm aangaan 1). De leden van het korps worden tot zelfverdediging bewapend zoo mogelijk met een revolver, anders met een karabijn, terwijl zoo noodig voor gewapend geleide wordt zorggedragen, op voorstel van den korpscommandant aan den meest nabij zijnden Plaatselijken- of Garnizoenscommandant. De leden van het korps, die een of meer eigen automobielen of motorrijwielen ter beschikking stellen, genieten als vergoeding voor huur, voor normale waardevermindering, voor verbruik van olie, banden.'benzine enz. voor herstellingen en voor verzekeringskosten tegen schade, ontstaan door inwendige oorzaken (b.v. het weigeren van een rem), per gereden K.M. voor elke auto ƒ 0,40, voor elk motorrijwiel ƒ 0,10, een en ander met een minimum per dag voor 25 K.M. Zij hebben tevens aanspraak op een door den Minister van Oorlog naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling in geval hun automobiel(en) of motorrijwiel(en), gedurende het vervullen van door het legerbestuur gevorderde diensten door ongeval schade lijdt- (lijden). Het gebruik van de automobielen en motorrijwielen wordt gecontroleerd door middel van contróle-boekjes, uit te reiken door den Inspecteur van den Landstorm. Indien de eigenaar van een automobiel of motorrijwiel bij de aansluiting als vrijwilliger voor het in rijksdienst gebruiken daarvan de voorkeur geeft aan een huurcontract, dan zal dit kunnen geschieden. Mocht vóór het in werkelijken dienst komen de tijd ontbreken, om een huurcontract te sluiten dan zal dit zoo spoedig doenlijk daarna moeten geschieden; in afwachting daarvan geldt de vergoeding per K.M. Zoo mogelijk kunnen de leden van het korps tegen betaling van het Rijk, ontvangen benzine, olie, banden, reserve-stukken en dergelijke. Indien de automobiel of het motorrijwiel tijdens het in werkelijken dienst zijn van den eigenaar niet in diens garage kan verblijven, zal het Rijk voor een goede opberging zorgen. VRIJWILLIGE LANDSTORM en WEERBAARHEIDSBEWEGING. (Legerorder 1920 no. 88.) Instructie voor den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. (Voorloopig vastgesteld door den Minister van Oorlog bij beschikking dd. 12 Februari 1920, Ile afd. no. 129). Artikel 1. De Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm staat aan het hoofd van den Vrijwilligen Landstorm en bevordert ook daarbuiten de vrijwillige weerbaarheidsbeweging. Hij staat rechtstreeks onder de bevelen van den Minister van Oorlog. ') De keuring kan desverkiezende worden uitgesteld tot de eerste opkomet in werkelijken dienst. 86 Instructie Inspecteur Vrijw. Landst, Artikel 2. Hij heeft onder zijne bevelen: 1°. het hem toegevoegde personeel; 2°. het personeel van den Vrijwilligen Landstorm; 3°. het bij den Vrijwilligen Landstorm gedetacheerde personeel. Artikel 3. Hij bevordert de strijdwaarde van den Vrijwilligen Landstorm, en geeft de leiding aan de desbetreffende mobihsatievoorbereidingen. Hij maakt studie van de vragen en aangelegenheden, die in het bijzonder betrekking hebben op den Vrijwilligen Landstorm en op de weerbaarheidsbeweging. Hij is belast met het in ontwerp samenstellen, herzien of aanvullen van de reglementen en voorschriften betreffende den Vrijwilligen Landstorm. Betreffen deze de organisatie of de mobilisatie, dan heeft de indiening van die ontwerpen aan den Minister van Oorlog door tusschenkomst van den Chef van den Generalen Staf plaats. Artikel 4. Hij stelt regelingen vast voor de opleiding en oefeningen van, en voor de kaderopleiding bij den Vrijwilligen Landstorm. Voor zoover voor de oefeningen gelden benoodigd zijn, vraagt hij deze aan in zijne desbetreffende periodieke voorstellen. Hij is bevoegd om bij oefeningen, enz. van onderdeelen van het leger, waarbij personeel van den Vrijwilligen Landstorm gedetacheerd is, tegenwoordig te zijn, behoudens voorafgaande kennisgeving aan den daarbij betrokken Commandant. Hij is bevoegd aan de Divisiecommandanten en aan de overige Inspecteurs hulp of medewerking te verzoeken tot het verkrijgen van personeel of materieel ten dienste van den Vrijwilligen Landstorm of van de weerbaarheidsbeweging. Artikel 5. Hij overtuigt zich, dat de reglementen en voorschriften bij den Vrijwilligen Landstorm worden nageleefd. Artikel 6. Hij houdt over den Vrijwilligen Landstorm de inspectiën, die hem nuttig voorkomen. Hij overtuigt zich daarbij in het bijzonder van de geoefendheid en de vaardigheid tot mobiliseeren, zoomede van de behoorlijke wijze van opleggen en van den toestand van het materieel. Hij kan zich bij deze inspecties door een der hem toegevoegde officieren doen vergezellen. Artikel 7. Hij doet aan den Minister van Oorlog alle voorstellen die hij in het belang van den Vrijwilligen Landstorm en van de weerbaarheidsbeweging noodig acht. Artikel 8. Hij zendt aan den Minister van Oorlog de periodieke stukken, welke hem door dien Minister zijn opgegeven. Van alle buitengewone belangrijke gebeurtenissen, den Vrijwilligen Landstorm betreffende, doet hij verslag aan den Minister van Oorlog. Artikel 9. Hij doet kaderlijsten aanhouden van de tot den Vrijwilligen Landstorm behoorende officieren en onderofficieren. Instructie Inspecteur Vrijw. Landst. 87 Hij zendt aan den Minister van Oorlog de voordrachten voor benoeming, bevordering en ontslag van officieren. Hij is bevoegd personeel van den Vrijwilligen Landstorm overeenkomstig de desbetreffende bepalingen, in positie gelijk te stellen met een militairen rang beneden dien van officier. Artikel 10. Hij is bevoegd: 1°. Geëncadreerde onderdeden, alsmede afzonderlijk personeel van den Vrijwilligen Landstorm te detacheeren bij onderdeden, inrichtingen enz. van het leger, wanneer ter zake met den betrokken Divisiecommandant, Inspecteur of daarmee gelijk te stellen autoriteit, overeenstemming is verkregen; 2°. overeenkomstig de terzake door den Minister van Oorlog vastgestelde regelen, verlofspersoneel onder de wapenen te roepen, voor zoover dit voor den dienst bij den Vrijwilligen Landstorm noodig wordt geacht en dit personeel daardoor niet aan andere verphchtingen wordt onttrokken; 3°. dienstreizen te verrichten, en door onder zijne bevelen staand personeel te doen verrichten; een en ander met inachtneming van de daartoe door den Minister van Oorlog onderscheidenlijk beschikbaar gestelde geldelijke bedragen. Artikel 11. Hij onderwerpt aan den Minister van Oorlog ter beslissing of verdere behandeling: alle aanvragen, voordrachten, enz., waaromtrent hij zelf niet bevoegd is te beslissen of waaromtrent hij met de betrokken autoriteiten niet tot overeenstemming is gekomen. Artikel 12. Hij geeft van zijne afwezighdd, hetzij voor dienst, hetzij om andere redenen, indien mogelijk vooraf, kennis aan den Minister van Oorlog. Hij is bevoegd zich in zijn persoonlijk belang gedurende ten hoogste acht dagen van zijne standplaats te verwijderen. Bij ziekte of afwezigheid wordt, in afwachting dat in zijn dienst zal zijn voorzien, de dienstcorrespondentie gevoerd door den oudste van de hem toegevoegde officieren. Artikel 13. Bij mobilisatie gaat hij over in het Algemeen Hoofdkwartier. UITVOERINGSBEPALINGEN. De Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm zendt aan den Minister van Oorlog in: a. J a a r 1 ij k s : 1°. vóór den lsten Februari: een opgave van de dienstreizen, welke zonder nadere machtiging van den Minister van Oorlog in het voorafgaande jaar zijn verricht, en welke bedragen daarvoor zijn m rekening gebracht; 2°. vóór den lsten Mei: voorstellen (met kostenbegrooting) betreffende den Vrijwilligen Landstorm en betreffende de weerbaarheidsbeweging, welke van invloed zijn bij het samenstellen van de ontwerp-Oorlogsbegrooting voor het volgende dienstjaar; hieronder ook te begrijpen: een kostenbegrooting betreffende de in het volgend dienstjaar bij den 88 Vrijw. Landst.korps „Vaartuigendienst'1 Vrijwilligen Landstorm te houden oefeningen (2e alinea van art. 4 zijner instructie); opgave van de geldelijke bedragen, in het volgend dienstjaar vereischt in verband met het bepaalde onderscheidenlijk onder 1°., 2°. en 3°. van art. 10 zijner instructie; 3°. vóór den lsten Juni: eene begrooting, in tweevoud, van kosten van benoodigdheden ten dienste van zijn bureel voor het volgend dienstjaar. b. Driemaandelijks: op den 12den der eerste maand van het eerste, het tweede en het vierde kwartaal, en op den Iden der eerste maand van het derde kwartaal: sterktestaten betreffende het hem toegevoegde personeel, alsmede betreffende de verschillende onderdeelen van den Vrijwilligen Landstorm. c. r M a a n d e 1 ij k s : op den 5den: requesten, enz., in de afgeloopen maand ter beschikking toegezonden, c. q. met daar daaraan gehechte kantbrieven, waarop in het kort te vermelden, welk gevolg daaraan is gegeven. d. Telkens: in voorkomend geval, de voorstellen, bedoeld in art. 7, de verslagen, bedoeld in de 2e alinea van art. 8, en de aanvragen, voordrachten, enz., bedoeld in de 2e alinea van art. 11 zijner instructie. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 13 Februari 1920, Ile afd., no. 210. (Legerorder 1920 no. 92.) Vrijwillig Landstormkorps Vaartuigendienst. Er is opgericht het Vrijwillig landstormkorps Vaartuigendienst. Het korps bestaat uit 5 Etappen-vaartuigendepots: Amsterdam, Gouda, Dordrecht, Rotterdam A en Rotterdam B. Deze depots staan rechtstreeks onder de bevelen van den aangewezen Directeur van het Etappen- en Verkeerswezen, die bevoegd is de depots Rotterdam A en Rotterdam B desgewenscht onder één commandant samen te voegen. Overigens wordt de organisatie naar behoefte geregeld door den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm, in overleg met den aangewezen Directeur van het Etappen- en Verkeerswezen. Als lid van het korps kunnen worden toegelaten niet-dienstplichtigen en niet in werkelijken dienst zijnde dienstplichtigen, die daartoe eene vrijwillige verbintenis bij den Landstorm aangaan 1). De leden van het korps kunnen tot zelfverdediging bewapend worden zoo mogelijk met een revolver, anders met een karabijn, terwijl zoo noodig voor gewapend geleide wordt zorggedragen, op voorstel van den korpscommandant aan den meest nabij zijnden Plaatselijke- of Garnizoenscommandant. Indien de leden niet in uniform gekleed zijn, dragen zij, in werkelijken dienst zijnde, behalve het voorgeschreven onderscheidingsteeken een landstormband om den linkerbovenarm. De leden van het korps, die een of meer vaartuigen ter beschikking stellen, genieten daarvoor een huur per dag, waartoe een huurcontract wordt aangegaan tusschen den betrokken commandant van het landstormkorps Vaartuigendienst of een door dezen aan te wijzen ondercommandant en den eigenaar. Dit contract moet aan de hand van het gestelde in noot 1 *) De keuring kan desverkiezende worden uitgesteld tot de eerste opkomst in werkelijken dienst. Stamboeken 89 blz. 15 van het overzicht van de inkwartieringswet aan de goedkeuring van den Minister van Oorlog worden onderworpen. Het contract wordt aangegaan tegelijkertijd met het sluiten der vrijwillige verbintenis bij den Landstorm en anders spoedig mogelijk daarna. Mocht de tijd ontbreken, om vóór het in werkelijken dienst komen het huurcontract te sluiten, dan zal omtrent de huurvoorwaarde(n) bij het in gebruik nemen van het (de) vaartuig(en) een voorloopige afspraak moeten worden gemaakt, bij voorkeur in tegenwoordigheid van derden, waarna zoo spoedig mogelijk het contract zal worden gesloten. In het met de leden van het korps te sluiten contract wordt vastgesteld, op welke wijze in de behoefte aan stuk- en smeermiddelen zal worden voorzien. Zoolang het Rijk beschikt over voorraden, bestaat tegen verstrekking uit die voorraden geen bezwaar. Zij hebben tevens aanspraak op een door den Minister van Oorlog naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling in geval hun(ne) vaartuig(en), gedurende het vervullen van door het legerbestuur gevorderde diensten door ongeval schade hjdt(lijden), tenzij de schade is ontstaan door opzet of achteloosheid van den eigenaar of van het in zijn dienst zijnde personeel. Zij, die op grond van deze beschikking eene vrijwillige verbintenis bij den Landstorm aangaan, genieten bij opkomst in werkelijken dienst de militaire inkomsten, verbonden aan den stand, waarin zij zullen dienen, dan wel den rang, waarmede zij in positie zullen worden gelijkgesteld, zooals die inkomsten voor het verlofspersoneel gelden. Zij, die in positie beneden den rang van onderofficier zijn gesteld, zullen boven hunne soldij eene toelage ontvangen (op grond van het Koninklijk besluit van 20 Januari 1920, no. 128) tot zoodanig bedrag, dat zij in totaal genieten de laagste jaarwedde voor den sergeant. De leden genieten tijdens hun opkomst in werkelijken dienst eene toelage van ƒ4—, c. q. ƒ 6,—, per dag op grond van L. 0.1919, B 214, welke toelage geen invloed neeft op het bedrag van eventueele kostwinnersvergoeding volgens L. O. 1919, B no. 337. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 14 Februari 1920, afd. Dienstplicht, no. 123 S. (Legerorder 1920 no. 94.), Zie ook L. O. 1917, B no. 340, L. O. 1919, B nos. 98, 119, 369fen 450. Stamboeken. Door een van de administrateurs werden uüichtingen gevraagd omtrent de in het stamboek te houden aanteekeningen ten aanzien van dienstplichtigen, die tijdelijk van den dienst bij de militie werden vrijgesteld, op 20 Maart 1919 als een gevolg van die verleende vrijstelling uit den mUitiedienst werden ontslagen, als landstormplichtige in werkelijken dienst bleven, op 20 Maart 1920 opnieuw in dienst gesteld en in verband daarmede van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen moeten worden. In verband hiermede wordt hierna door een voorbeeld nogmaals aangegeven, op welke wijze die aanteekeningen in bedoeld register moeten worden gesteld: Kolom 4. „Bij besluit van Gedeputeerde Staten van vrijstelling voor een jaar verleend van den dienst bij de militie. De vrijstelling gaat in op een nader te bepalen tijdstip." KolomT*. 20 Maart 1919 met bewijs van ontslag, zijnde de in kolom 4 bedoelde vrijstelling ingegaan. Blijft als landstormplichtige in werkelijken dienst." 90 Strafbevoegdheid „Wordt opnieuw in dienst gesteld zoodra de tijd waarvoor de vrijstelling werd verleend, verstreken is, tenzij opnieuw vrijstelling wordt verleend." „Is als landstormplichtige onder de wapenen gebleven van tot van tot " • de werkelijke dienst tengevolge van demobilisatie een einde genomen." „20 Maart 1920 opnieuw in dienst gesteld bij de militie, zijnde de tijd, waarvoor de vrijstelling werd verleend, verstreken, en in verband daarmede, van den dienstplicht bij den landstorm ontslagen." Zie verder Nr bij dit korps." Indien aansluitend aan de vorige, opnieuw vrijstelling wordt verleend, dan moet van die verleende vrijstelling in kolom 8 van het stamboek, en wel onder hetgeen daarin reeds werd omschreven, op de voorgeschreven wijze aanteekening worden gehouden. In gevallen, waarin niet overeenkomstig het vorenstaande werd gehandeld, moeten voordrachten tot stamboekwijziging worden ingediend. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 18 Februari 1920, Ile afd. no. 121, ter uitvoering van vorenstaand1) Besluit en ter regeling van aangelegenheden den Vrijwilligen Landstorm betreffende. {Legerorder 1920, no. 102.) Strafbevoegdheid. De bevoegdheid van commandeerende-officier van het korps wordt toegekend aan den commandant van een landstormkorps. De Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm treedt op als korpscommandant van compagnieën, afdeelingen enz. van den vrijwilligen landstorm, welke niet in korpsverband vereenigd zijn. Tijdens een detacheering van personeel van den Vrijwilligen Landstorm bij het leger, gaat de strafbevoegdheid ten opzichte van dat personeel over op de autoriteit van het legeronderdeel waarbij het gedetacheerd is. Tot het wegzenden met een briefje van ontslag of tot het opleggen van de straf van degradatie wordt niet overgegaan, dan nadat terzake het gevoelen Van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm is gevraagd. Compagnieën, atdeelingen enz. van den Vrijwilligen Landstorm behooren tot het garnizoen waar zij zijn gelegen. Ten opzichte van onderdeden, die niet in een garnizoensplaats zijn gelegen, zal de betrokken Bevelhebber in de Militaire Afdeding bepalen tot welk garnizoen bedoeld onderdeel geacht moet worden te behooren. De Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm doet aan de Bevdhebbers in de Militaire Afdeelingen opgave toekomen van compagnieën, afdeelingen enz., die in hunne afdeeling zijn gelegen, met vermelding van de standplaatsen van die onderdeden. De Bevelhebbers doen aan het Departement van Oorlog en aan den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm opgave van het garnizoen waartoe Compagnieën, afdeelingen enz., niet in garnizoensplaatsen gelegen, geacht moeten worden te behooren. L. 0.1915, A no. 36 en L. O. 1915, B no.229 worden bierbij ingetrokken. KONINKLIJK BESLUIT van 20 Januari 1919, no. 61. (Zooals dit gewijzigd is bij K. B. van 3 Mei 1920 no. 15, Legerorder 1920 no. 258.) Vrijwillige Landstorm. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. 2) Bedoeld wordt het hieronder opgenomen Kon. besluit van 20 Januari 1919, no. 61. Vervoer. — Bijzondere vrijwilligers 91 Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 15 Januari 1919, Ile Afdeeling no. 153; Gezïen het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1914, no. 49; Hebben goedgevonden en verstaan: a. In te trekken het Konuiklijk besluit van 13 April 1915, no. 50; b. Te bepalen: . De bevoegdheid van den kapitein of kommandeerenden officier der Compagnie, bedoeld in het Reglement van Kriig3tugt voor het krijgsvolk te Lande, wordt ten aanzien van het personeel eener landstormafdeeling of compagnie, gevormd uit vrijwilligers bij den landstorm, toegekend aan den Commandant dier afdeeling of compagnie; die van den kommandeerenden officier van het korps aan een door den Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit Besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's-Gravenhage, den 20sten Januari 1919. WILHELMINA. De Minister van Oorlog, Alttng von Geusau. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 18 Februari 1920. He afd., no. 124. (Legerorder 1920 no. 98.) Vervoer voor Rijksrekening. Aan miütairen, behoorende tot het gehuwde beroepspersoneel (tevens gezinshoofd), die door woningnood of detacheering gescheiden leven van hun gezin, kan, behalve het reeds toegekende vrij vervoer (zie gewijzigde L. O. 1919, A no. 34 onder D en E2) voor gezinsbezoek, ook in de overige weken der maand eenmaal per week vervoer voor Rijksrekening worden verleend bij bewegingsvrijheid naar de woonplaats (niet tijdelijke verblijfplaats) van hun gezin, indien de dienstbelangen zich niet tegen het verleenen van bewegingsvrijheid verzetten. Bijzondere -vrijwilligers. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 20 Februari 1920, He afd., no. 146. (Legerorder 1,920, no. 110.) Zie ook L. O. 1918, B noi&M, Vrijwillig onder de wapenen komen bij den Vrijwilligen Landstorm. Voor hen, aan wie op grond van L. 0.1918, B no. 366 vergund is, onder de wapenen te komen bij den vrijwilligen landstorm, eindigt het verblijf onder de wapenen tegelijk met den werkelijken dienst van het onderdee van den vrijwilligen landstorm, waarbij zij zijn opgekomen of zooveel vroeger of later, als de Minister van Oorlog op mogelijke verzoeken van belanghebbenden zal beslissen. De hietbedoelde dienstplichtigen en tot het reserve-personeel behoorenden worden, ter onderscheiding van de tot den vrijwilligen landstorm behoorenden, aangeduid als „bijzondere vrijwilligers". 92 Dienst bij Vrijw. Landst. — Stamboekmutaties , In den aanhef van punt 4 van L. O. 1918, B no. 366, moet in plaats van „3" worden gelezen: „2, laatste lid,". BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 21 Februari 1920, Afd. Dienstplicht, no. 107 S. (Legerorder 1920, no. 116.) Zie ook L. 0.1918, B no. 366, L. 0.1919, B no. 138 en L. 0.1920, no. 57. Dienst bij den Vrijwilligen Landstorm. Stamboeken. 1. Van het verblijf onder de wapenen bij den Vrijwilligen Landstorm zonder daarbij verbonden te zijn, van de hierna vermelde groepen van personen wordt aanteekening gehouden in de stamboeken van de korpsen of van de landweer-onderdeelen, waartoe zij behooren of ten aanzien van het stamboekbeheer geacht worden te behooren: 1. dienstplichtigen van de militie; 2. M H landweer; 3. „ „ den landstorm; 4. zij, die behooren tot het reservepersoneel. 2. De commandanten van landstormkorpsen (compagnieën, enz.) zenden in de eerste acht dagen van iedere maand ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 vermelde groepen een lijst van de mutatiën, welke in de dan afgeloopen maand ten aanzien van het in het eerste lid vermelde verblijf onder de wapenen met bedoelde personen hebben plaats gehad, aan den administrateur van de betrokken brigade of van het betrokken korps, dan wel aan den betrokken landweerdistrictscommandant. De aanteekening nopens de opkomst onder de wapenen luidt bijv.: „8 Maart 1920 onder de wapenen bij het landstormkorps Zuid-Holland West". De lijst wordt ingericht overeenkomstig het hierbij gevoegde model A. 3. De brigade (korps)-administrateur of de districtscommandant doet van de voorgevallen veranderingen bij afzonderlijke lijst opgave aan het Departement van Oorlog ter bijschrijving op de daar berustende stamboeken. 4. Met betrekking tot de personen, behoorende tot groep 3, zenden de commandanten van landstormkorpsen, enz. in het tijdvak, vermeld in het tweede lid, een lijst, ingericht overeenkomstig het hierbij gevoegde model B, van de voorgevallen veranderingen aan genoemd departement ter bijschrijving op de daar aanwezige stamkaarten. In de lijst komen de geslachtsnamen van de dienstplichtigen, nopens wie een mutatie wordt opgegeven, voor in alphabetisch-lexicographische volgorde; de lijst vermeldt bovendien van ieder hunner de voornamen en den datum van geboorte. Nadat vanwege het departement de aan de lijst ontleende mutatieopgaven ter kennis zijn gebracht aan de betrokken administrateurs, teekenen deze de mutatiën aan in het landstorm-stamboek. 5. Voor zoover vanwege de landstormkorpsen, enz. niet overeenkomstig het eerste, het tweede en het vierde lid gehandeld is, worden de noodige opgaven alsnog zoo spoedig mogelijk ingediend. 6. Ten aanzien van vrijwilligers bij den landstorm wordt — voor zoover dit niet reeds geschiedde — een stamboek aangelegd en verder bijgehouden door de zorg van den commandant van het betrokken landstormkorps, enz. Het stamboek wordt aangelegd of verder aangelegd volgens een kaartsysteem, dan wel samengesteld of verder samengesteld uit losse bladen, ingericht volgens het hierbij gevoegde model C. Stamboekmutatie's 93 De kaarten of de bladen worden in alphabetisch-lexicographische volgorde van de daarop vermelde geslachtsnamen bijeengevoegd; het aanleggen en verder bijhouden van een alphabetisch naamregister (klapper) op het stamboek, zoomede het bezigen van stamboeknummers is ten aanzien van de op de kaarten of de bladen vermelde personen niet vereischt. 7. Inzending van bescheiden ten behoeve van een eventueel bij het Departement van Oorlog aan te houden stamboek van de in het zesde lid bedoelde vrijwilligers geschiedt niet, zoolang daaromtrent geen aanwijzingen zijn gegeven. Model A. Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog a. i. van 21 Februari 1920, Afd. Dienstplicht, no. 107 S. Maart 1920. Landstormkorps Zuid-Holland West. Lijst van mutatiën, enz., ten aanzien van ,. .... , militie dienstplichtigen van de ^ fc schrijven m het 8tam. hen, die behooren tot het reservepersoneel . Regiment Grenadiers. • boek Van 31e Bataljon Landweer-Infanterie. de Landweer Vesting-Artillerie in het Landweerdistrict 's Gravenhage. s m Geslachtsnamen Rang Mutatiën en |-|| en beginletters of andere Opmerkingen. z ° I der voornamen. stand. bijschrijvingen. 321 Janssen, W. P. H. Korporaal, 8 Maart 1920 on- militie. der de wapenen. 1214 Koopman, B. Sergeant, 10 Maart 1920 reserve- huiswaarts gepersoneel, zonden. 1420 Kuppers, L. Sergeant, 14 Maart 1920 in landweer- het Militair Hos- Infanterie. pitaal te 's-Gravenhage overleden. I Te 's-Gravenhage, 6 April 1920. De Commandant van het landstormkorps, 94 Stamboekmutaties Model B. Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog a.i. van 21 Februari 1920, Afd. Dienstplicht, no. 107 S. Maart 1920. Landstormkorps Zuid-Holland West. Lijst van mutatiën, enz., ten aanzien van dienstplichtigen van den landstorm bij te schrijven in het landstorm-stamboek. I I I Geslachts- Dag en jaar -g g||,j Mutatiën en Opmeren van Jfl andere $ c -8 & ....... kingen. voornamen. geboorte. 05 g g bijschrijvingen. Albers, 24 Maart 1895 Soldaat. 10 Maart 1920 on- Willem. • der de wapenen. Deventer, van 8 April 1894. Sergeant. 9 Maart 1920 onPieter. der de wapenen. 22 Maart 1920 in het Militair Hospitaal te 's-Gravenhage overleden. Frederiks, 12 JuU 1890. Soldaat. 20 Maart 1920 Jan Hendrik. van den dienst- pUcht bij den landstorm ontslagen op grond van art. 16, eerste lid, 3°., der Landstormwet. 's-Gravenhage, 6 April 1920. De Commandant van het landstormkorps, Stamboekmutatie 95 Model C. Behoort bij de beschikking van den Minister van Oorlog a. i. van 21 Februari 1920, Afd. Dienstplicht, no. 107 S. Stamboekblad. Landstormkorps Zuid-Holland West. 1. 1. Geslachtsnaam. 1- Willemsen. 2. Voornamen. 2. Johannes Hendncus. 2. 1. Geboorteplaats. 1- Rotterdam. 2. Geboortedatum. 2. 12 Juh 1898. 3. Ambt, beroep of bedrijf. Loodgieter. 4. Ingeval de landstormvrijwiUiger Heeft niet gediend heeft gediend: korps of inrich- (of) ting, enz., waarbij gediend en Heeft gediend vrijwillig als korbnder welk stamboeknummer. poraal bij 8 R. I. onder Stam- boeknr. 1222. 5. Staat van dienst. 26 Januari 1920 in dienst als ge- I woon vrijwilliger; in positie gelijk gesteld met den rang van korporaal. 's-Gravenhage, 1 Maart 1920. De Commandant van het landstormkorps, 96 Betalingsstukken. — Invaliditeit. Premiecertificaat KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 3 Maart 1920, VHIe afd. no. 87 (Legerorder 1920, no. 122), gewijzigd bij kennisgeving van den Minister van Oorlog van 28 September 1920, VHIe -jfd., no. 150. (Legerorder 1920, no. 459.) Betalingen ten behoeve van den Landstorm. Betalingsstukken, aangeboden door Commandanten van Landstormverbanden, -korpsen en -afdeelingen, kunnen door de Administrateurs van Korpsen en Onderdeelen onverwijld worden betaald, wanneer op die stukken een goedkeurend visum van den Inspecteur van den Landstorm is gesteld of namens dezen door den op zijn bureel werkzaam gestelden administrateur. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 5 Maart 1920, Afd. Dienstplicht, no. 127 H. (Legerorder 1920, no. 121./- Uitvoering Invaliditeitswet. Militair^ premiecertificaat. De Invaliditeitswet (Staatsblad 1913, no. 205) houdt eenige bepalingen in, betrekking hebbende op militairen. Daartoe behooren o.a. de artt. 223 en 224. Ter uitvoering van deze artikelen zijn bij Koninklijk besluit van 27 December 1919 (Staatsblad no. 990) bepalingen vastgesteld. Zoowel de desbetreffende bepalingen van de wet als die van het besluit zijn hierachter afgedrukt. Ten aanzien van de toepassing van het besluit wordt rekening gehouden met den inhoud van de eveneens hierachter opgenomen leidraad voor de afgifte van het premiecertificaat. Bepalingen van de Invaliditeitswet (Staatsblad 1913, no. 205). Artikel 221. (1) Hij die krachtens een vrijwillige verbintenis bij land- of zeemacht1) dienst doet en bij den aanvang van den vrijwilligen diensttijd verplicht verzekerd was, is over den tijd, in werkelijken dienst doorgebracht, van rechtswege ontheven van de verplichting om premie te betalen. Betaalt hij niettemin over dien tijd premiën, dan worden, indien het derde lid van dit artikel te zijnen aanzien wordt toegepast, die premiën niet in aanmerking gebracht voor de berekening van den wachttijd en de bepaling van het rentebedrag, maar wordt na het ontslag uit den militairen dienst de waarde van die premiën aan hem door de Bank2) uitgekeerd. (2) Hij die krachtens een vrijwillige verbintenis bij land- of zeemacht heeft dienst gedaan en den dienst verlaat zonder recht op pensioen voor onbepaalden tijd, wordt, indien hij bij den aanvang van den vrijwilligen diensttijd niet verplicht-verzekerd was, geacht gedurende den tijd, na het in werking treden van artikel 31 verstreken, in werkelijken dienst doorgebracht, verplicht-verzekerd te zijn geweest. (3) Voor hem, die den dienst verlaat zonder recht op pensioen voor onbepaalden tijd, wordt door het Rijk aan de Bank de voor hem benoodigde wiskundige reserve uitgekeerd. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag en de wijze en tijd van uitkeering der wiskundige reserve, worden bij algemeenen maatregel van bestuur regelen gesteld. (4) Het bestuur der Bank draagt zorg voor het opmaken en uitreiken van een rentekaart en van een renteboekje, uit welk een en ander blijkt van den tijd, waarover wordt geacht te zijn gestort, l) Dus ook vrijwillige verbintenis bij den landstorm. a) d. i. de Rijksverzekeringsbank. Invaliditeitswet. Premiecertificaat 97 Artikel 222. De bepalingen van het vorige artikel gelden niet voor hen, die bij het aangaan van de vrijwillige verbintenis in het genot zijn van een voor onbepaalden tijd toegekend pensioen; evenmin voor de reserve, en voor hen die voor den rang van officier worden opgeleid of dien rang hebben verkregen. Zij gelden ook niet voor hen, die uit den vrijwilligen dienst overgaan naar een werkkring, waarin hun door het Rijk pensioen is verzekerd. Artikel 223. (1) Over den tijd, door een verplicht-verzekerde krachtens de wet in werkelijken dienst doorgebracht, wordt de premie door het Rijk betaald, mits de verzekerde: 1°. gedurende de laatste drie maanden vóór zijn opkomst in werkelijken dienst verzekerd was; 2°. op het tijdstip, waarop hij in werkelijken dienst kwam, niet ontheven was van de verplichting om premie te betalen; 3°. ten minste een geheele kalenderweek onafgebroken in werkelijken dienst bleef, en 4°. een militair premiecertificaat overlegde aan den Raad van Arbeid. (2) Is de verzekerde op een Maandag in werkelijken dienst gekomen, dan wordt de kalenderweek, waarin de opkomst plaats had, geacht op Maandag te zijn aangevangen. (3) De wijze, waarop het bedrag der premiën aan de Bank wordt uitgekeerd, wordt door Ons bepaald. Artikel 224. * (1) Hij, voor wien de premie krachtens het vorig artikel door het Rijk wordt betaald, ontvangt bij het ontslag uit den dienst of bij het vertrek met verlof van niet korter dan een maand of bij het aangaan van een verbintenis als vrijwilliger, indien alsdan op door Ons te bepalen wijze op verzoek van den betrokkene is vastgesteld dat hij voldoet aan de voorwaarden in het vorig artikel gesteld, een militair premiecertificaat. (2) Het militair premiecertificaat vermeldt den naam en de voornamen van den verzekerde alsmede den aanvang en het einde van den in het vorig artikel bedoelden tijd, door den verzekerde in werkelijken dienst doorgebracht. Gedeelten eener kalenderweek blijven buiten aanmerking, met dien verstande, dat een verlof van niet langer dan vier dagen geacht wordt in werkelijken dienst te zijn doorgebracht. De verdere inrichting van het militair premiecertificaat wordt door Ons bepaald. (3) Door Ons wordt bepaald: a. de wijze waarop het militair premiecertificaat wordt uitgereikt; b. de autoriteit, die met de uitreiking van het militair premiecertificaat belast is, en de wijze waarop en de termijnen binnen welke wijziging van het militair premiecertificaat kan worden gevraagd. Artikel 226. Indien de verzekering na de uitreiking van een militair premiecertificaat nietig verklaard wordt, is dit van onwaarde, en wordt door het Rijk voor den betrokkene geen premie betaald. Artikel 287. (1) Een rentekaart moet, voordat de termijn, gedurende welken zij geldt, is verstreken, door den Raad van Arbeid buiten gebruik worden gesteld. Vrijw. Landst. 7 98 Invaliditeitswet. Premiecertificaat Artikel 301. (1) De verzekerde, die in het bezit is van een rentekaart, is te allen tijde bevoegd, die bij den Raad van Arbeid in te leveren ten einde haar buiten gebruik te doen stellen en is verplicht dat te doen vóór of bij het verstrijken van den duur harer geldigheid. Artikel 304. (1) De verzekerde, voor wien in zegels moet worden betaald, en aan wien een militair premiecertificaat is uitgereikt, legt dit over de eerste maal dat hij een rentekaart inlevert. (2) Indien hij niet in het bezit is van een rentekaart, legt hij het militair premiecertificaat over zonder inlevering eener rentekaart. Artikel 305. (1) De verzekerde, voor wien in geld moet worden betaald, en aan wien een militair premiecertificaat is uitgereikt, legt dit over aan den Raad van Arbeid. (2) Indien de Raad van Arbeid in het bezit is van een rentekaart van den verzekerde, wordt het militair premiecertificaat door den Raad van Arbeid bewaard, tot die rentekaart buiten gebruik wordt gesteld. Bepalingen van het Koninklijk Besluit van 27 December 1919 {Staatsblad no. 990). Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1°. „verplicht-verzekerde" een verplicht-verzekerde, bedoeld in de artikelen 223 en 224 der Invaliditeitswet; 2°. „de militaire autoriteit" voor zooveel betreft den verplicht-verzekerde bij de landmacht dienende, de korpscommandant; voor zooveel betreft den verplicht-verzekerde bij de zeemacht dienende, de Chef van het Bureau Zeemilitie te Willemsoord. Artikel 2. (1) Ten einde te doen vaststellen, dat hij voldoet aan de voorwaarden, bedoeld onder 1°. en 2°. van het eerste lid van artikel 223 der Invaliditeitswet, dient de verplicht-verzekerde een daartoe strekkend verzoek in bij den Raad van Arbeid, die hem vóór zijn opkomst in werkelijken dienst laatstelijk een rentekaart uitreikte. (2) Het verzoek vermeldt den datum van opkomst in werkelijken dienst van den aanvrager. (3) De militaire autoriteit verleent de noodige voorlichting en hulp bij het indienen van het verzoek. Artikel 3. Bij het verzoek, bedoeld in het vorige artikel, wordt de loopende rentekaart overgelegd, of medegedeeld, waarom dit niet geschiedt. Artikel 4. De Raad van Arbeid onderzoekt of degene, die een verzoek doet, als bedoeld in artikel 2, gedurende de laatste drie maanden vóór zijn opkomst Invaliditeitswet. Premiecertificaat 99 in werkelijken dienst verzekerd was, en op het tijdstip, waarop hij in werkelijken dienst kwam, niet ontheven was van de verplichting om premie te betalen. Artikel 5. (1) De Raad van Arbeid beslist zoo spoedig mogelijk op het verzoek en doet van zijne beslissing mededeeling aan den verzoeker, onder terugzending van de loopende rentekaart, indien deze bij het verzoek was overgelegd. (2) Afschrift van de beslissing wordt aan de militaire autoriteit gezonden, welke aanteekening van de beslissing houdt. Artikel 6. De militaire autoriteit houdt bovendien aanteekening van: a. datum en dag der week, waarop een verplicht-verzekerde in werkelijken dienst kwam; b. datum en dag der week, waarop een verplicht-verzekerde uit den dienst wordt ontslagen; c. datum en dag der week, waarop een verplicht-verzekerde met verlof van niet korter dan een maand vertrekt; d. datum en dag der week, waarop een verplicht-verzekerde na verlof van niet korter dan een maand weder in dienst terugkeert; e. datum en dag van aanvang en einde van door een verplicht-verzekerde genoten verlof van langer dan vier dagen, doch korter dan een maand; ƒ. datum en dag van aanvang en einde van het tijdvak, gedurende hetwelk een verplicht-verzekerde, die tot een vrijheidstraf werd veroordeeld, in verzekerde bewaring is geweest, met uitzondering van den duur van het voorloopig arrest, indien dit bij de veroordeeling niet in mindering is gebracht van de opgelegde straf; g. datum en dag van aanvang en einde van het tijdvak, gedurende hetwelk een verplicht-verzekerde deserteur is geweest, wanneer hij wegens desertie is veroordeeld bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, of wel wanneer het recht tot strafvordering te dier zake is te niet gegaan; h. datum en dag van het aangaan van een verbintenis als vrijwilliger door een verplicht-verzekerde. Artikel 7. De verplicht-verzekerde, ten aanzien van wien overeenkomstig de artikelen 2, 3, 4 en 5 van dit besluit is vastgesteld, dat hij voldoet aan de voorwaarden bedoeld onder nos. 1 en 2 van het eerste lid van artikel 223 der Invaliditeitswet en die ten minste een geheele kalenderweek onafgebroken in werkelijken dienst is gebleven, ontvangt van de militaire autoriteit bij ontslag uit den dienst, bij vertrek met verlof, mits niet verleend voor een bepaalden duur van korter dan een maand of bij het aangaan van een verbintenis als vrijwilliger een militair premiecertificaat. Dat certificaat wordt den verplicht-verzekerde hetzij uitgereikt, hetzij bij aangeteekenden brief toegezonden. Artikel 8. Het militair premiecertificaat wordt ingericht overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde model. Artikel 9. (1) Gedurende 14 dagen na uitreiking of toezending van het militair premiecertificaat of na weigering der uitreiking kan de verplicht-verzekerde, eventueel onder overlegging van dat stuk, schriftelijke bezwaren tegen den 100 Invaliditeitswet. Premiecertificaat inhoud of tegen het niet afgeven daarvan inbrengen bij de militaire autoriteit en wijziging van dien inhoud verzoeken. (2) De militaire autoriteit onderzoekt zoo spoedig mogelijk de ingekomen bezwaren en stelt den verzekerde, op diens verzoek, in de gelegenheid zijne bezwaren mondeling toe te lichten. (3) Binnen een maand na indiening der bezwaren wordt het militair premiecertificaat gehandhaafd of gewijzigd, door het plaatsen van een desbetreffende gedagteekende verklaring op het militair premiecertificaat, eventueel omtrent het bezwaar tegen niet-afgifte een beslissing genomen. Het militair premiecertificaat wordt den verplicht-verzekerde vervolgens bij aangeteekenden brief toegezonden. Artikel 10. (1) Elke maand doet het Bestuur der Rijksverzekeringsbank aan de Departementen van Oorlog en van Marine opgave van de door het Rijk ten behoeve van verplicht-verzekerden te betalen premiën, door aanbieding bij verzamelstaat van de militaire premiecertificaten, die bij de Bank zijn ingezonden. (2) Onze Ministers van Oorlog en van Marine zullen de in het eerste lid bedoelde declaratiën na accoord-bevinding onmiddellijk voldoen. D i enstplichtigkn . Militair premiecertificaat. (Bedoeld bij artikel 8 van het besluit). Voor den krachtens de wet in werkelijken dienst zijnden die bij het in dienst treden als verplicht-verzekerde in het bezit bleek te zijn van Renteboekje R. v. A No Opgave van den tijd door den verzekerde voornoemd in werkelijken dienst doorgebracht. Eerste dag van een periode Laatste dag van een periode verblijf in werkelijken verblijf in werkelijken Aantal kalenderdienst, dienst. weken berekend met inachtneming Aanmerkingen, dag van de 8 dag van de § van de artikelen Jaar- week. | week. j 223, 224 I. W. •O TJ Aldus naar waarheid uit de officiëele bescheiden opgemaakt en vastgesteld tot een totaal van weken en uitgereikt, nadat ik mij ervan heb overtuigd, dat ten aanzien van den betrokkene het verzoek, bedoeld bij artikel 224 (1) I. W. werd gedaan en werd vastgesteld, dat hij voldeed aan de voorwaarden door de wet gesteld. den 19 De Invaliditeitswet. Premiecertificaat 101 Na kennisneming van de bezwaren, tegen bovenstaand certificaat ingebracht, wordt door mij, na ingesteld onderzoek, bepaald, dat het aantal kalenderweken daarin genoemd, als juist moet worden gehandhaafd. , den 19 .... De Na kennisneming van de bezwaren, tegen bovenstaand certificaat ingebracht, wordt dit certificaat door mij, nadat bij onderzoek is gebleken, dat de gegevens daarin vermeld, als volgt behooren te worden gewijzigd, nader vastgesteld tot een totaal van kalenderweken. den 19.... De Eerste dag van een periode Laatste dag van een periode verblijf in werkelijken verblijf in werkelijken Aantal kalender- dienst, dienst. weken berekend i " 1 j met inachtneming Aanmerkingen. dag van de 8 dag van de | g van de artikelen ,""r- week. I JMr' week. J 223' 224 L W- LEIDRAAD voor de afgifte van het premiecertificaat. § 1. De afgifte van een premiecertificaat geschiedt slechts aan personen, die voldoen aan de volgende drie voorwaarden: a. zij moeten dienen of gediend hebben als dienstplichtige, niet als vrijwilliger; b. zij moeten ten minste een geheele kalenderweek in werkelijken dienst hebben doorgebracht; c. de Raad van Arbeid moet hebben verklaard, dat zij voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in art. 223, eerste lid, 1°. en 2°. der Invaliditeitswet (zie artt. 2—5 van het besluit). §2. 1. Al degenen, die, hoezeer dienstplichtig, een vrijwillige verbintenis hebben aangegaan, als bedoeld in art. 7 der Militiewet, art. 9, tweede lid, der Landweerwet en art. 8, eerste of vierde lid, der Landstormwet, en wier dienstvervidling dientengevolge gegrond is op den inhoud der ver- 102 Invaliditeitswet. Premiecertificaat bintenis, moeten met onder de in art. 223 der Invaliditeitswet bedoelde personen worden gerangschikt. Afgifte van een premiecertificaat moet dus, voor zooveel betreft den duur der verbintenis, te hunnen aanzien niet plaats hebben. 2. Tot de personen, in het vorige lid bedoeld, behooren o.a. zij, die dienen als: a. milicien-hoefsmid bij de infanterie; b. rnilicien-smid-bankwerker bij de oefeningshouwitsercompagnie; c. verzorger bij den rijkspostduivendienst; d. vrijwilliger van de exploitatie-compagnie van het regiment genietroepen. §3. ...}' °P. den dienstplichtige, die langer dan den gewonen duur in werkelijken dienst blijft niet krachtens eén eigenlijke dienstverbintenis, maar krachtens een eenvoudige beschikbaarstelling of aanmelding (b.v administratietroepen; zie art. 78, eerste lid, 5°. der Militiewet) of krachtens een met een anderen dienstplichtige gesloten overeenkomst (blijvend gedeelte; zie art. 78, vierde lid, der Militiewet), blijven ook over den duur van dit verlengde verblijf de bepalingen omtrent de afgifte van een premiecertificaat van toepassing. 2. Dit is eveneens het geval bij: a. verlengd verblijf in werkelijken dienst in verband met straf, ziekte enz. (art. 83 der Militiewet, art. 20, tweede, derde en vierde lid, der Landweerwet); b. verblijf in werkelijken dienst wegens het niet naleven van een wetsbepaling (artt. 91, 94 en 97 der Militiewet, artt. 28, 32, 35 en 37 der Landweerwet); c. vrijwillig verblijf in werkelijken dienst (art. 82 der Militiewet, art. 13 der Landweerwet). §4. 1. Gedurende den tijd, dat een dienstplichtige gevangenisstraf, hechtenis, militaire gevangenisstraf of militaire detentie ondergaat, wordt hij ten aanzien van de Invaliditeitswet geacht niet in werkelijken dienst te zijn. Hetzelfde geldt ten aanzien van voorloopige hechtenis, voor zoover deze in geval van veroordeeling in mindering van de opgelegde straf is gebracht. 2. Straf van anderen aard dan in het eerste lid vermeld, wordt geacht geen onderbreking van werkelijken dienst te veroorzaken. §5- De bepalingen in zake het premiecertificaat zijn ook van toepassing op den militair, die als dienstplichtige — d. w. z. zonder een dienstverbintenis te hebben aangegaan — voor den officiersrang wordt opgeleid. § 6. 1. Aan den dienstplichtige, die gedurende den werkelijken dienst overgaat in de positie van vrijwilliger, wordt een premiecertificaat uitgereikt over het alsdan eindigende tijdvak van den door hem als dienstplichtige vervulden werkelijken dienst, althans indien hij overigens daarvoor in de termen valt. 2. Wordt een militair van de positie van vrijwilliger over- of teruggebracht in de positie van dienstplichtige, dan zijn daarna de bepalingen omtrent het premiecertificaat te zijnen aanzien van toepassing. Invaliditeitswet. Premiecertificaat 103 § 7. 1, Aan iederen in werkelijken dienst komenden dienstplichtige worden uiterlijk daags na zijn opkomst inlichtingen verstrekt omtrent de afgifte van premiecertificaten1). Daarbij wordt hem ook medegedeeld tot wien van zijn meerderen hij zich moet wenden ter zake van het indienen van een aanvraag aan den Raad van Arbeid, als in art. 2 van het besluit bedoeld — welke aanvraag niet op gezegeld papier behoeft te zijn gesteld — of ter zake van het inbrengen van bezwaren tegen den inhoud of tegen de weigering van een premiecertificaat. 2. Tevens wordt onder de aandacht van den dienstplichtige gebracht: a. dat de aanvraag aan den Raad van Arbeid alleen te pas komt, indien hij onmiddellijk vóór zijn opkomst drie maanden lang verzekerd was, op het tijdstip van opkomst niet ontheven was van de verplichting om premie te betalen en ten minste een volle kalenderweek in werkelijken dienst doorbrengt; dat voor het ontvangen van een premiecertificaat bij vertrek met verlof enz. geen aanvraag wordt gevorderd, maar dat, indien de afgifte achterwege mocht blijven in een geval, waarin de belanghebbende meent op zulk een certificaat aanspraak te kunnen maken, hij hiervan zoo spoedig mogelijk aan den commandant behoort kennis te geven. § 8. Het verzoekschrift van een dienstplichtige aan den Raad van Arbeid, bedoeld in art. 2 van het besluit, wordt vanwege den korpscommandant voorzien van een aanteekening omtrent korps, onderdeel en garnizoen. §9- 1. In de controlelijsten geschiedt voortaan omtrent iederen militair ook aanteekening van: a. den dag der week, waarop de inlijving heeft plaats gehad, de werkelijke dienst aanvangt of eindigt, verlof of ontslag ingaat enz.; in de plaats van „Den 3 Maart 1920" schrijve men dus: „Woensdag 3 Maart 1920' enz.; b. ' de beslissing van den Raad van Arbeid omtrent het al of niet voldoen van een dienstplichtige aan de voorwaarden, bedoeld in art. 223, eerste lid 1° en 2°. der Invaliditeitswet (zie artt. 1—5 van het besluit); deze „Voldoet aanteekening geschiedt onder de volgende bewoordingen „Voldoet niet aan art. 223, 1°. en 2°., Invaliditeitswet (beslissing R. v. A. te van 19....)"; c. de afgifte van een premiecertificaat; deze aanteekening geschiedt ° _ . .n uitgereikt onder de volgende bewoordingen: „Premiecertifacaat -joege^ö^- P 19 ... over tijdvak 19 ... tot 19 ..." (datums van eersten en laatsten dag verblijf in werkelijken dienst); d: den datum van weigering van een premiecertificaat, den datum, waarop bezwaren zijn ingebracht, en datum en inhoud van de beslissing op bezwaren. 2. De aanteekeningen, bedoeld in het eerste lid onder a, geschieden in de controlelijsten op de bladzijden voor de „veranderingen en bewegingen"; die, bedoeld in het eerste lid onder b en c, op de voorzijde van de lijsten. i) Zoodanige inlichtingen worden ook verstrekt aan hen, die reeds in werkelijken dienst zijn, voor zoover hun opkomst op of na 3 Maart 1920 plaats had. 104 Stamboeken BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 1 April 1920 afd. Dienstplicht, no. 21 S. (Legerorder 1920, no. 180.) (Zie ook L. O. 1920, nos. 109 en 116). Stamboek van den Vrijwilligen Landstorm. § i De aanteekeningen, voorkomende op het ten aanzien van de vrijwilligers bij den landstorm aangelegde stamboekl), worden door de zorg van de commandanten van landstormkorpsen (compagnieën, enz.) overgenomen op de formulieren voor stamkaarten, welke vanwege het Departement van Oorlog worden verstrekt. De aldus ingevulde kaarten worden in lexicographische volgorde van de daarop vermelde geslachtsnamen bijeengevoegd en, vergezeld van een in diezelfde volgorde opgemaakte nominatieve lijst, wterhjk op 15 Juli 1920 aan het departement gezonden. De lijst bevat de aanwijzing, dat de kaarten bestemd zijn voor het bij het Departement van Uorlog aan te houden dubbel van het stamboek van den Vrijwilligen Landstorm. Aan den voet van de lijst wordt vermeld hoeveel stamkaart-formulieren ten tijde der verzending bij het landstormkorps enz., nog in voorraad zijn. ö § 2. Ten aanzien van hen, die zich verbinden of nader verbinden op grond van art. 53 van het Landstorm-Besluit, worden voor het doen van aanteekeningen onder „Staat van dienst" gevolgd de voorbeelden, aangegeven in de bij deze beschikking behoorende opgave. § 3. Het invullen en bijschrijven der kaarten geschiedt met de meeste nauwgezetheid, met duidelijk schrift en met niet aan verbleeking onderhevige inktsoorten. Alle noodig blijkende doorhalingen hebben plaats met rooden inkt. §4. Aanvangende in de tweede helft van October 1920, zenden de commandanten van landstormkorpsen, enz., in de tweede helft der eerste maand van elk kwartaal, op de in § 1 aangegeven wijze, voor zooveel mogelijk ingevulde stamkaarten, met daarbij behoorende nominatieve lijst, betreffende hen, die zich in den loop van het vorige kwartaal als landstonn-vrijwilliger hebben verbonden. §5. Tegelijk met de in de vorige paragraaf bedoelde bescheiden worden, voor het verder bijhouden van het dubbel van het stamboek, aan het departement gezonden mutatielijsten> bevattende opgaaf van alle in het stamboek gedurende het afgeloopen kwartaal gedane bijschrijvingen. Negatieve lijsten worden niet ingediend; hebben in het afgeloopen kwartaal geen bijschrijvingen plaats gehad, dan wordt hiervan aan het departement kennis gegeven ten tijde, in de vorige paragraaf bedoeld. • j-i™ stumboek **» begrepen allen, die zich sedert 1 Augustus 1914 bü den vrijwilligen landstorm hebben verbonden, ook al heeft de verbintenis een einde genomen. Stamboeken 105 §6. Zijn veranderingen noodig in de in het stamboek gehouden aanteekeningen, dan wordt, zoo die aanteekeningen reeds aan het departement werden opgegeven, een ter zake dienende voordracht, in dubbel, aan het departement gezonden. Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog van 1 April 1920, afd. Dienstplicht, no. 21 S. OPGAVE, houdende voorbeelden van aanteekeningen in het stamboek van den Vrijwilligen Landstorm. 1. Van de verbintenis. a. Als gewoon vrijwilliger. b. Als buitengewoon vrijwilliger. 19 ... bij het landstormkorps als gewoon vrijwilliger verbonden voor .... jaren; bestemd zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden voor ongewapenden dienst bij de landmacht met ten hoogste oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten. Bestemd voor (bijv.) infanterie, wielrijders. 19.... bij het landstormkorps als buitengewoon vrijwilliger verbonden tot (te vermelden den datum waarop de loopende militie-, landweer- of reserveplicht eindigt); bestemd zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden voor ongewapenden dienst bij de landmacht met ten hoogste oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten. Bestemd voor (zoo aanwezig is het geval, bedoeld in § 12, eerste lid, van de Vrijwillige-landstorm-beschikking, te doen volgen): Gedurende twee jaren vrijgesteld van de verplichte bijwoning der oefeningen. (Zoo aanwezig is het geval bedoeld in § 12, tweede lid, van de Vrijwillige-landstorm-beschikking, te doen volgen): ■ Blijft verplicht deel te nemen aan de eerstvolgende herlwlingsoefening, welke voor den vrijwilliger als dienstplichtige van de militie zou zijn voorgeschreven. 106 Stamboeken c. Als vrouwelijk vrijwilliger. I 19 .... bij het landstorm- korps als vrouwelijk vrijwilliger verbonden voor jaren bij de landmacht met ten hoogste oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten. Bestemd voor 2. Van de verlenging der verbintenis. a. Zoo de vrijwilliger niet De loopende verbintenis met één jaar tijdig den wensch te ken- verlengd, nen geeft om de loopende verbintenis te verbreken. *. Zoo de loopende verbin- 19.... de loopende vertenis zou eindigen in een bintenis verlengd wegens tijdvak, waarin de vrijwillige landstorm geheel of gedeeltelijk werkelijken dienst verricht in verband met oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, dan wel ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust. 3. Van den werkelijken dienst. a. Tot verplichte oefening. In werkelijken dienst gedurende... oefeningsuren in het kwartaal van 19... b. Tot het ondergaan van 19... in werkelijken dienst strar bij (korps van de landmacht) tot het ondergaan van straf. 19 — huiswaarts gezonden. c. Tot het volbrengen van 19... in werkelijken dienst een herhalingsoefening bij (korps van de landmacht) tot het volmet de militie (zie het brengen van een herhalingsoefening met laatste gedeelte van» voor- de militie. beeld lé). 19 ... huiswaarts gezonden. d. Wegens andere dan de 19... in werkelijken dienst hiervóór vermelde rede- bij wegens nen- 19 ... huiswaarts gezonden. 4. Van de verleende voorlóópse 19 ... voorloopige vrijstel- vrijstelling van opkomst in ling verleend van opkomst in werke- werkelijken dienst en van het lijken dienst. eindigen der voorloopige vrij- 19... de voorloopige vrij- stelltng. stelling van opkomst in werkelijken • I dienst geëindigd. Stamboeken 107 5. Van de gelijkstelling met mili- 19 ... in positie gelijkge- taire rangen. sttld met den rang van .............. (Zoo aanwezig is het geval, bedoeld tn art. 10, tweede lid, der Landstormwet, te doen volgen): Wegens benoeming tot officier overgegaan naar het reserve-personeel der landmacht, met bestemming voor (korps te vermelden). 6. Van de afvoering als deser- 19 ... als deserteur afgeef, voerd wegens het niet voldoen aan een oproeping voor den werkelijken dienst. in de gemeente 7. Van het overlijden. 19 • • • in het militair ' *'',''overleden, hospitaal te 8. Van het ontslag. 19 ... als vrijwilliger van den landstorm ontslagen wegens (bijv.): volbrachten diensttijd; lichaamsgebreken; inlijving bij de militie (zie No op het stamboek van .); verbreking der verbintenis op grond van art. 55, derde lid, van het Landstorm-Besluit. i ■ BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 6 Mei 1920, afd. Dienstplicht, no. 266 S. (Legerorder 1920 no. 234.) (Zie ook L. O. 1920, no. 180.) Stamboek van den Vrijwilligen Landstorm. Voor zoover bij landstormkorpsen, enz., ten aanzien van hen, die zich sedert 1 Augustus 1914 als vrijwilliger hebben verbonden volgens de bepalingen, voorafgaande aan die van de Vrijwillige-landstorm-beschikking (L. O. 1920, no. 109), controlelijsten zijn aangelegd en de daarop gestelde aanteekeningen zouden kunnen dienen als grondslag voor de samenstelling van het stamboek, blijft het aanleggen of verder aanleggen van het stamboek bij het landstormkorps achterwege. Bedoelde controlelijsten worden dan door tusschenkomst van den Inspecteur van den Landstorm aan het Departement van Oorlog gezonden. Nadat bij het departement van die lijsten de gegevens voor het aldaar te houden stamboek zijn overgenomen en de lijsten vervolgens aan het landstormkorps zijn teruggezonden, blijven deze bij het korps berusten om te worden aangemerkt als te vormen een deel van het stamboek van het landstormkorps. , , Kaart-formulieren, ten dienste van het bij het departement aan te houden stamboek worden aan vorenbedoelde korpsen derhalve niet verstrekt ten aanzien van hen, op wie bedoelde controlelijsten betrekking hebben. 108 Inl. van goederen door ldw.plichtige, bijz. vrijwilligers BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 26 Juni 1920 Vle afd., no. 233. (Legerorder 1920, no. 329.) Inlevering van militaire goederen door landweerplichtigen. Van de inlevering, bedoeld in § 1 van de „Regeling" behoorende bij de Beschikking van 7 Mei 1913, Vle Afd. no. 24 (V. B. U. blz. 2909) zijn vrijgesteld zij, die zich hebben verbonden, om in geval van uitgebroken onlusten dienst te doen bij den Vrijwilligen Landstorm. De Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm draagt zorg, dat de landweerdistnctscommandanten in het bezit komen van de noodige opgaven, de in het vorig lid bedoelde personen betreffende KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilügen landstorm van 5 Juli 1920, L.S.M. no. 2089, aan commandanten van korpsen (verbanden). Niet-inlevering van goederen door bijzondere vrijwilligers. In verband met Legerorder 1919, B no. 331 en met de laatste alinea van L. O. 1920 no. 329 wordt bepaald, dat de Commandanten van Landstorm-Korpsen, -Verbanden en -Afdeelingen aan de Commandanten van de Landweerdistricten opgaven zenden van die landweerplichtigen der Landweerhchtingen 1916* en 1916c, die zich hebben verbonden, om ingeval van uitgebroken onlusten dienst te doen bij den Vrijwilligen Landstorm De opgaven in te richten overeenkomstig onderstaand model en voor elke gemeente afzonderlijk op te maken. Model. (Benaming v. h. Landstormkorps, -verband of zelfst. afd.) Opgave van landweerpUchtigen, woonachtig in de gemeente die zich hebben verbonden, om ingeval van uitgebroken onlusten 'dienst te doen bij den Vrijwilligen Landstorm en dientengevolge vrijgesteld zijn van de inlevering hunner militaire goederen. Namen Behoort tot de en voornamen. landweer- lichting Vrijw. ldst.korps Spoorwegdienst. — Landst.-broederdienst 109 BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 12 JuU 1920, Ile afd. litt. B 75. (Legerorder 1920 no. 349.) (Zooals deze gewijzigd is bij L. O. 1920 no. 412.) Vrijwillig Landstormkorps „Spoorwegdienst". Er is opgericht het Vrijwillig Landstormkorps Spoorwegdienst. Dit korps wordt naar behoefte in een staf en onderdeden gesplitst, te regelen door den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm m overleg met den Chef van den Generalen Staf. Als Commandant van het korps treedt op de aangewezen Directeur van het Etappen- en Verkeerswezen. Als lid van het korps kunnen worden toegelaten met-dienstplichtigen en niet in werkelijken dienst zijnde dienstpüchtigen, die hiervoor door den Commandant van het korps geschikt geacht worden en die eene vrijwillige verbintenis bij den landstorm aangaan 1). De leden van het korps zijn verplicht om, indien daartoe door of vanwege den Minister van Oorlog opgeroepen, tot nader order werkelijken dienst te vervullen, ten einde in militair verband dienst te verrichten op de spoorwegen in een werkkring, waartoe zij bekwaam worden geacht; zij behoeven niet aan oefeningen deel te nemen. De leden worden na oproeping desgewenscht tot zelfverdediging bewapend, zoo mogelijk met een revolver, anders met een karabijn. De leden genieten bij opkomst in werkelijken dienst geen andere militaire inkomsten dan eene toelage overeenkomstig L. O. 1919, B 214, aangevuld bij L. O. 1920, no. 211. Zoodra mogelijk na afloop van de betalingen over ieder kwartaal worden bij het Departement van Oorlog nominatieve opgaven ingewacht van hen, die voor de toelage in aanmerking zijn gekomen, met vermelding van de bedragen aan ieder hunner betaald. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 7 Augustus 1920, afd. Dienstplicht, no. 1 H. (Legerorder 1920, no. 387.) Wijziging van de Militiewet. Landstorm-broederdienst. De wet van 28 Mei 1920 (Staatsblad no. 260) bevat de volgende drie artikelen: Artikel 1. De Militiewet (Staatsblad 1912, no. 21; 1916, no. 36; 1917, no. 243, 244 en 411; 1918, no. 499) wordt gewijzigd als volgt: Art. 23. In het eerste lia wordt onmiddellijk achter de woorden „hetzij bij de militie," ingevoegd: „hetzij bij den landstorm,". Tusschen art. 24 en art. 25 wordt ingevoegd een nieuw artikel, luidende: „Artikel 24a. I. Als broederdienst komt ook in aanmerking de dienst van den broeder, die: 1°. bij den landstorm in werkelijken dienst is geweest gedurende ten minste een door Ons te bepalen tijd; 2°. wegens ziekte of gebreken, door den dienst bekomen, uit den dienst bij den landstorm is ontslagen; ■) De keuring kan desveikiezende worden uitgesteld tot de eerste opkomst in werkelijken dienst. 110 Landstohm-broederdienst 3°. gedurende zijn werkelijken dienst bij den landstorm is overleden. 2. De tijd, onder 1°. bedoeld, wordt op niet minder dan zes maanden bepaald. 3. Voor de toepassing van de bepaling van het eerste lid onder 1°. worden samengeteld de werkelijke dienst, dien de broeder bij de militie en die, welken hij bij den landstorm heeft vervuld. 4. Door Ons wordt bepaald: a. in hoever de tijd, gedurende den werkelijken dienst met verlof doorgebracht, en in hoever de duur der verbintenis van den vrijwilliger van den landstorm voor de toepassing van de bepaling van het eerste lid onder 1°. al of niet als werkelijke dienst wordt beschouwd; b. welke groepen van personen moeten worden geacht dienst bij den landstorm te hebben vervuld van zoodanigen aard, dat deze als broederdienst buiten aanmerking blijft." Art. 27. In het tweede lid onder a wordt achter „militie" ingevoegd: „of bij den landstorm". In hetzelfde lid onder c wordt achter „militie" ingevoegd: „of van den landstorm". Artikel 2. 1. Door Ons worden de noodige maatregelen getroffen, ten einde de in deze wet neergelegde wijzigingen van de Militiewet reeds ten aanzien van de lichtingen der militie van 1920 en 1921 toe te passen, met dien verstande, dat de dienstplichtigen van de lichting 1920, die op grond van deze wet alsnog van den dienst worden vrijgesteld, met betrekking tot het recht op vrijstelling van ingeschrevenen voor de lichting 1921 worden beschouwd niet tot dienst verplicht te zijn. 2. Bij de in het vorig lid bedoelde maatregelen kan desvereischt worden afgeweken van de geldende wettelijke voorschriften. Tevens kan daarbij als datum, waarop de reden van vrijstelling moet hebben bestaan, een ander tijdstip worden aangewezen dan in art. 21, tweede lid, der Militiewet is vermeld. Artikel 3. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Op grond van genoemde wet van 28 Mei 1920 zijn bij Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad no. 683) de volgende bepalingen vastgesteld: Artikel 1. Ten aanzien van de toepassing van art. 24a, eerste lid, 1°. der Militiewet geldt het bepaalde in de artt. 2, 3 en 4. Artikel 2. 1. Werkelijke dienst, die bij den landstorm is vervuld, moet, om in aanmerking te komen als broederdienst, ten minste zes maanden hebben geduurd. 2. Voor zoover gedurende den werkelijken dienst verlof is genoten voor tijdvakken van langer dan vier achtereenvolgende dagen, worden deze tijdvakken niet als werkelijke dienst beschouwd. 3. Ten aanzien van dengene, die zoowel bij de militie als bij den landstorm heeft gediend, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor den bij de militie vervulden werkelijken dienst. Landstorm-broederdienst 111 Artikel 3. De vrijwilliger van den landstorm wordt niet anders geacht werkelijken dienst te hebben vervuld dan: a. op de dagen, waarop hij aan oefeningen van den landstorm heeft deelgenomen; hierbij geldt niet het bepaalde in art. 2, tweede lid; b. gedurende den tijd, dat hij bij het leger, bij de landweer, bij den landstorm of bij de zeemacht dienst heeft gedaan; hierbij geldt ook het bepaalde in art. 2, tweede lid. Artikel 4. De landstormplichtigen en vrijwilligers van den landstorm, die deel hebben uitgemaakt van een der hieronder vermelde groepen, moeten worden geacht gedurende den tijd, dat zij tot een dezer groepen behoorden, dienst bij den landstorm te hebben vervuld van zoodanigen aard, dat deze als broederdienst buiten aanmerking blijft: a. de bemanning van gemilitariseerde loods- en particuliere vaartuigen; b. personen, werkzaam bij den aanmaak van munitie; c. personen, werkzaam bij de Artillerie-Inrichtingen; d. personen, werkzaam bij het Rijksmagazijn van geneesmiddelen; e. personen, werkzaam bij de Centrale magazijnen van militaire kleeding en uitrusting; ƒ. personen, werkzaam bij de militaire verplegingsinrichtingen; g. leden van commissiën voor de verpleging en de verzorging van leger en bevolking in liniën en stellingen; h. leden van de aanschaffingscommissie van voorraden verplegingsbehoeften voor het leger. Artikel 5. Ten aanzien van de ingeschrevenen voor de lichtingen der militie van 1920 en 1921, die vrijstelling van den dienst verlangen op grond van den dienst van een broeder, die tot den landstorm behoort of heeft behoord, geldt het bepaalde in de volgende artikelen. Artikel 6. De reden van vrijstelling moet bestaan op 1 Augustus 1920. Artikel 7. Omtrent de vrijstelling gelden de bepalingen van het Militiebesluit, voor zoover uit de volgende artikelen niet anders blijkt. Artikel 8. Bij openbare en bij persoonlijke kennisgeving maakt de burgemeester zooveel mogelijk vóór 15 Augustus 1920, belanghebbende ingeschrevenen bekend met de bepalingen omtrent het verkrijgen van de vrijstelling. Artikel 9. Door of vanwege den ingeschrevene, die de vrijstelling verlangt, wordt — behoudens het bepaalde in art. 39 van het Militiebesluit — tusschen 16—31 Augustus 1920 bij den burgemeester aanvraag gedaan tot het opmaken van een getuigschrift, als bedoeld in art. 25, eerste lid, onder 2°., en vijfde lid, van dat besluit. Artikel 10. In art. 28, vierde lid, van het Militiebesluit wordt voor „1 April" gelezen: „1 September 1920". 112 Landstorm-broed erdienst Artikel 11. In model 8, behoorende bij het Militiebesluit, wordt voor „21 Maart", tweemaal voorkomende, gelezen: „1 Augustus". Artikel 12. 1. De burgemeester zendt de bewijsstukken betreffende de vrijstelling, vergezeld van een lijst, model 43, zooveel mogelijk vóór 20 September 1920 en anders zoo spoedig mogelijk daarna aan den militiecommissaris. 2. Tevens zendt hij den militiecommissaris het inschrijvingsregister en een exemplaar van het alphabetisch register voor de lichting 1920. Artikel 13. De militiecommissaris houdt na de loting voor de lichting 1921 het inschrijvingsregister en de beide exemplaren van het alphabetisch register voorloopig onder zich en zendt de registers betreffende de lichtingen 1920 en 1921 met de in art. 12 bedoelde bewijsstukken zooveel mogelijk vóór 4 October 1920 en anders zoo spoedig mogelijk daarna aan den voorzitter van den militieraad. Artikel 14. 1. De zitting van den militieraad wordt geopend op Maandag 11 October 1920. e 2. De werkzaamheden worden zoodanig geregeld, dat in het algemeen de uitspraken voor de lichting 1920 voorafgaan aan die voor de hchting 1921 en dat, voor zoover een ingeschrevene voor de lichting 1921, die vrijstelling vraagt, een broeder of halfbroeder heeft, die als ingeschrevene voor de lichting 1920 vrijstelling vraagt, met de uitspraak omtrent eerstbedoelden ingeschrevene wordt gewacht totdat die omtrent den broeder onherroepelijk is geworden. Artikel 15. 1. Uiterlijk twee dagen nadat de behandeling van de zaken eener gemeente is afgeloopen, zendt de voorzitter met betrekking tot deze gemeente: a. aan Onzen commissaris in de provincie een opgaaf van de uitspraken, omtrent ingeschrevenen voor de hchting 1920 gedaan, en een exemplaar van het alphabetisch register van de lichting 1921; b. aan den burgemeester het inschrijvingsregister en een exemplaar van het alphabetisch register van beide lichtingen. 2. Onze commissaris en de burgemeester zorgen — ieder voor zooveel hem betreft — dat de uitspraken worden aangeteekend in het lotingsregister en in het bij Onzen commissaris berustende exemplaar van het alphabetisch register der hchting 1920. Ter uitvoering van vorenstaande bepalingen geldt het volgende: Aan de onder de wapenen zijnde dienstplichtigen van de militielichting 1920 wordt door de zorg van de commandanten bekend gemaakt, dat, indien zij meenen vrijstelling wegens broederdienst te kunnen doen gelden in verband met den door een of meer broeders of halfbroeders vervulden landstormdienst, hiertoe bij den burgemeester van de gemeente, waar zij voor de militie zijn ingeschreven, de noodige stappen moeten worden gedaan tusschen 16 en 31 Augustus 1920. Ten behoeve van de vrijstelling van militieplichtigen wegens den dienst van broeders, die bij den landstorm hebben gediend, kan, voor zooveel den dienst van deze broeders betreft, niet worden volstaan met een uit- Landstorm-broederdienst 113 treksel uit het stamboek, daar het stamboek niet alle gegevens bevat, waarmede rekening moet worden gehouden. Voor de hierbedoelde personen worden — in den regel op aanvraag van burgemeesters — bewijzen van dienst afgegeven, ingericht overeenkomstig een der bij deze beschikking behoorende modellen A—E. De toezending van de bewijzen geschiedt zoo spoedig mogelijk na het ontvangen van de aanvragen. Bij het opmaken van de bewijzen van dienst worden voornamelijk de controlelijsten geraadpleegd. De bewijzen van dienst worden afgegeven door den commandant van het onderdeel der landmacht (compagnie, batterij, eskadron), waarbij de landstormplichtige het laatst gediend heeft. Heeft hij het laatst gediend bij een opgeheven of bij een niet tot de vredesorganisatie behoorend onderdeel, dan zullen de burgemeesters de aanvragen aan het Departement van Oorlog zenden, waar deze zullen worden doorgezonden aan de autoriteit, bij wie de controlelijst berust. Voor hem, die vrijwilliger bij den landstorm is of laatstelijk als landstorm-vrijwilliger heeft gediend, wordt het bewijs van dienst afgegeven door den commandant van het landstormverband, het landstormkorps, de landstorm-afdeeling of van een zelfstandige landstonncompagnie. Wordt in de aanvragen gesproken van uittreksels uit het stamboek, dan worden niettemin bewijzen van dienst afgegeven. Ten aanzien van gezinnen, waarin ook een of meer broeders anderen militairen dienst dan landstormdienst hebben vervuld, behooren evenwel voor laatstbedoelde personen de gebruikelijke stamboek-uittreksels afgegeven te worden. De bewijzen van dienst gelden alzoo enkel voor hen, die bij den landstorm hebben gediend. Echter behoort in den werkelijken dienst, welke in deze bewijzen wordt vermeld, ook te worden begrepen die, welke de als landstormplichtige gediend hebbende persoon eventueel bij de militie heeft vervuld. Voorts maakt het bij het opmaken van dergelijke bewijzen geen verschil, of de werkelijke dienst wordt beschouwd als verplicht dan wel als vrijwillig verblijf onder de wapenen. Er kunnen zich gevallen voordoen, waarbij twijfel rijst of een zekere dienstperiode met betrekking tot de vrijstelling wegens broederdienst al of niet als werkelijke dienst in aanmerking komt. Echter zal de beoordeeling van zulk een geval niet altijd op de uitspraak van invloed behoeven te zijn. Bepaalt b.v. de gerezen twijfel er zich toe, of de landstormplichtige geacht moet worden twee jaar en een maand dan wel twee jaar en vier maanden werkelijken dienst te hebben vervuld (verloven van langer dan 4 dagen en de gevallen van art. 4 K. B. buiten gerekend), dan staat het in elk geval vast, dat de dienst aan den minimum-eisch van 6 maanden voldoet en wordt een bewijs volgens model A afgegeven. Staat het in het tegenovergestelde geval vast, dat de dienst niet aan bedoelden minimumeisch voldoet, dan wordt een bewijs volgens model B afgegeven. Kan echter de wijze, waarop men den gerezen twijfel zou oplossen, van invloed zijn op het recht op vrijstelling, dan wordt, met afwijking van de modellen, een bewijs afgegeven, waarin' een volledige opgaaf wordt opgenomen van de tijdvakken van vervulden werkelijken dienst en van de tijdvakken, waarin gedurende den werkelijken dienst verlof is genoten of een der gevallen van art. 4 van het Koninklijk besluit aanwezig is geweest. Hierbij wordt in acht genomen, dat alle verloven, die geen groot-verlof zijn, rechtens tot den werkelijken dienst behooren, al komen deze verloven, indien zij langer dan 4 dagen hebben geduurd, ook niet voor broederdienst in aanmerking. Betreft het iemand, die wegens ziekte of gebreken, door den dienst bekomen, uit den dienst bij den landstorm is ontslagen, of die gedurende Vriiw. Landst. 8 Vrijw. Landst. 114 Landstorm-broederdienst zijn werkelijken dienst bij den landstorm is overleden — hierbij geldt ander verlof dan groot-verlof als werkelijke dienst — dan wordt een bewijs volgens een der modellen C en D afgegeven, om het even hoe lang de werkelijke dienst heeft geduurd. Geldt het iemand, die vrijwilliger bij den landstorm is of geweest is, dan is model E van toepassing. Heeft iemand als vrijwilliger en ook als dienstplichtige bij den landstorm gediend en heeft hij in laatstbedoelde hoedanigheid een dienst vervuld, die aan den minimum-eisch voldoet, dan kan ook voor dezen persoon een bewijs volgens model A worden afgegeven. In gevallen, waarin geen der modellen A—E volkomen van toepassing is, wordt voor zooveel noodig van de modellen afgeweken. Model A. Bewijs van dienst. De verklaart, dat geboren te op ,.. vóór 2 Augustus 1920 als dienstplichtige van den landstorm x) een werkelijken dienst heeft vervuld van ten minste zes maanden — hieronder niet begrepen de tijdvakken, waarin langer dan vier dagen verlof is genoten — en dat genoemde dienstplichtige gedurende dien termijn niet heeft behoord tot een der groepen, vermeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad no. 683). 1920. De , *) Heeft de dienstplichtige ook bij de militie gediend, dan hier in te voegen: „en van de militie te zamen". Model B. Bewijs van dienst. De verklaart, dat geboren te op , vóór 2 Augustus 1920 als dienstplichtige van den landstorm1) — niet medegerekend den tijd, gedurende welken hij voor langer dan vier dagen verlof heeft genoten of gedurende welken hij heeft behoord tot een der groepen, vermeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad no.. 683) — een werkelijken dienst heeft vervuld van , 1920. De , ') Heeft de dienstplichtige ook bij de militie gediend, dan hier in te voegen: „en van de militie te zamen". Landstorm-broederdienst 115 Model C. Bewijs van dienst. De verklaart, dat geboren te op op 19 .... wegens ziekte of gebreken, door den dienst bekomen, uit den dienst bij den landstorm is ontslagen, en dat hij toen niet behoorde tot een der groepen, vermeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad no. 683). 1920. De , Model D. Bewijs van dienst. De verklaart, dat geboren te op op 19 .... gedurende zijn werkelijken dienst bij den landstorm is overleden, en dat hij toen niet behoorde tot een der groepen, vermeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 {Staatsblad no. 683). 1920. De , Model E. Bewijs van dienst. De verklaart, dat geboren te op vóór 2 Augustus 1920: a. als vrijwilliger van den landstorm op *) dagen aan oefeningen van den landstorm heeft deelgenomen; b. als zoodanig gedurende den tijd van bij het leger, bij de landweer, bij den landstorm of bij de zeemacht dienst heeft gedaan; c. als dienstplichtige van den landstorm een werkelijken dienst heeft vervuld van \ een en ander met dien verstande, dat in den onder b en c bedoelden tijd niet zijn begrepen de tijdvakken, waarin langer dan vier dagen verlof is genoten, en dat hij in den onder c bedoelden tijd niet heeft behoord tot een der groepen, vermeld in art. 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 {Staatsblad no. 683). , 1920. ______ De ') Getal dagen, in lettert. 116 Stamboeken. — Landst.-broederdienst BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 18 October 1920, afd. Diénstplicht, no. 169 5. (Legerorder 1920 no.' 499.) Zie ook L. O. 1920, nos. 180 en 468. Stamboek van den Vrijwilligen Landstorm. De opgave, behoorende bij de beschikking van 1 April 1920, afd. Dienstplicht no. 21 S (L. O. 1920, no. 180), wordt gewijzigd als volgt: Voorbeeld 1, b, van de verbintenis als buitengewoon vrijwilliger, wordt gelezen: 19 .... bij het landstormkorps als buitengewoon vrijwilliger verbonden tot (te vermelden den datum, waarop de loopende militie-, landweer- of reserve- _ . ,. . . , zoowel voor gewapenden als voor ongewapenden ,. . ... phcht eindigt); bestemd -^^-^ ; dienst blJ de landmacht met ten hoogste oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten. Bestemd voor (bijv.) Infanterie. (Zoo aanwezig is het geval, bedoeld in § 16, eerste lid, of het geval, bedoeld in § 17, eerste lid, van de Vrijwillige-landstorm-beschikking, te doen volgen): Gedurende twee jaren vrijgesteld van de verplichte bijwoning der oefeningen. (Zoo aanwezig is het geval, bedoeld in § 16, tweede lid, van de Vrijwilligelandstorm-beschikking, te doen volgen): Blijft verplicht deel te nemen aan de eerstvolgende herhalingsoefening, welke voor den vrijwilliger als dienstplichtige van de militie zou zijn voorgeschreven. (Zoo aanwezig is het geval, bedoeld in § 17, tweede lid, van de Vrijwilligelandstorm-beschikking, te doen volgen): Blijft verplicht in het volgend kalenderjaar voor ten hoogste zes weken in werkelijken dienst te komen. Het tusschen haakjes gestelde onder 3, c, wordt gelezen: (zie het vóórlaatste gedeelte van voorbeeld 1, b). BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 20 October 1920, afd. Dienstplicht, no. 101 H. (Legerorder 1920 no. 503.) Ontslag van wegens landstorm-broederdienst vrijgestelden. Ten aanzien van ingelijfden der lichting van 1920, die bij onherroepelijke uitspraak wegens landstorm-broederdienst voorgoed van den dienst bij de militie zijn of worden vrijgesteld, doen de burgemeesters van de uitspraken opgaaf aan de betrokken korpscommandanten. De korpscommandanten bevorderen alsdan, dat de vrijgestelden overeenkomstig art. 100, eerste lid, d, der Militiewet terstond uit den dienst bij de militie worden ontslagen. Een en ander wordt in kolom 8 van het stamboek aangeteekend in de volgende bewoordingen: met bewijs van ontslag, zijnde besluit van den militieraad bij besluit van Gedeputeerde Staten van van Koninklijk besluit voorgoed van den dienst bij de militie vrijgesteld". Landst.-broederdienst. — Stamboeken. Verbintenissen 117 Is de betrokkene in het genot van tijdelijke vrijstelling, dan wordt in kolom 8 van het stamboek, onder hetgeen daarin reeds is vermeld, aangeteekend: besluit van den militieraad „Bij besluit van Gedeputeerde Staten van Koninklijk besluit „ . .. van voorgoed van den dienst bij de militie vrijgesteld." Ten aanzien van hem, die zich krachtens een vrijwillige verbintenis in dienst bevindt, wordt laatstomschreven aanteekening gesteld in kolom 4 van het stamboek onder hetgeen daarin reeds is vermeld. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 9 November 1920, no. 863 V, gericht aan de commandanten van landstormkorpsen (verbanden). Stamboeken. Verbintenissen. Onder verwijzing naar de L. 0.1920, nos. 116,180 en 234 doeikUhierbij toekomen kaartformulieren teneinde, na invulling te kunnen dienen als Stamboek voor den Vrijwilligen Landstorm, benevens eenzelfde aantal bestemd als dubbel voor het Departement van Oorlog. Van iederen vrijwilliger, die zich na het verschijnen van mijn rondschrijven dd. 14-8-1920, no. 24621), bij den Vrijwilligen Landstorm heeft verbonden, benevens van hen, die zich reeds eerder hadden verbonden, doch waarvan geen controlelijst aanwezig' was, behoort zoo spoedig mogelijk een atamboekkaart, benevens een dubbel voor het Departement van Oorlog te worden aangelegd. Hetzelfde geldt ook voor hen, die zich hebben verbonden met bestemming tot detacheering bij de Politietroepen. Voor het doen van aanteekeningen onder „Staat van dienst" verwijs ik naar de opgave, behoorende bij de beschikking van het D. v. O. dd. 1 April 1920, afd. Dienstplicht, no. 21 S. (L.O. 1920, no. 180), gewijzigd bij die van 18 October 1920, afd. Dienstplicht no. 169 S. (L.O. 1920 no. 499). Hoewel betreffende overplaatsingen naar andere Korpsen geen voorbeeld is aangegeven, behoort dit toch op de stamboekkaarten en mutatielijsten worden gemeld onder de volgende mutatie: „Den 19 .... over naar het L. S. K. (L. S.-Verband, L. S.-Afd.) ". De eenmaal aangelegde stamboekkaart blijft bij het Korps berusten, terwijl bij het nieuwe korps, van de medegezonden controlelijst, een nieuwe kaart wordt aangelegd. Omtrent vorigen dienst is het voldoende het Stamboek no. en het Korps, alsmede rang en positie (milicien, landweerpl. of landstormpl.) te vermelden, waarbij de vrijwilliger heeft gediend. Zie ook model Stamboekkaart L. O. 1920 no. 116 *). In herinnering wordt gebracht het bepaalde in punt 6 van laatstgenoemden L. O, dat het Stamboek aangelegd en bijgehouden wordt door de zorg van den Korps-, Verband- of zelfstandige Afdeelings-Commandant. De stamboekkaarten behooren dus tot het archief van de Commandanten. De dubbel-stamboekkaarten, de nominatieve lijst van hen, die zich in den loop van het vorig kwartaal hebben verbonden, benevens de mutatielijsten bedoeld in § 5, L. O. 1920 no. 180 worden voor het 3e kwartaal ') Betreft werving van gewone vrijwilligers na de wijziging van Legerorder 1920, no. 109. ') Deze legerorder komt voor op blz. 92. 118 Verlof wegens geoefendheid. — Verb. Politietroepen 1920 zoo spoedig mogelijk, en voortaan tusschen den loen en 20en van de eerste maand van ieder kwartaal ingewacht. Van den overgang naar het L. S. Korps Kaderlandstorm op 1 Septemberj.1. zal door de betreffende Korpsen dus op de mutatielijsten van het 3e kwartaal 1920 melding moeten worden gemaakt. Zoodra behoefte ontstaat aan stamboekkaarten kan bij mij een aanvrage worden ingediend. Onder verwijzing naar de door mij uitgegeven „Bepalingen voor den Vrijwilligen Landstorm" dd. 16 October 1920, L. S. M. no. 3200, en naar aanleiding van het toezenden der nieuwe verbintenisformulieren wordt door mij bepaald, dat alle vervallen modellen van verbintenissen aan mijn bureel moeten worden teruggezonden. Bij het inzenden van verbintenissen van een militie- of landweerplichtige als buitengewoon vrijwilliger, behoort tevens te worden overgelegd de mededeeling, ter doorzending geschikt en gericht aan den Commandant van het Korps waarvan de aangenomene afkomstig is, dat de desbetreffende persoon zich bij den Vrijwilligen Landstorm heeft verbonden met vermelding van den datum. Betreffende de landstormplichtigen, die zich bij den Vrijwilligen Landstorm hebben verbonden met bestemming tot detacheering bij de Politietroepen, behoort alsnog, voor zoover zulks niet is geschied, kennis te worden gegeven aan den burgemeester der gemeente, waar de verbondene in de inschrijvingsregisters staat ingeschreven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 24 November 1920, L. S. Af. no. 3505, gericht aan commandanten van korpsen (verbanden). Verlof wegens geoefendheid. De Minister van Oorlog bericht mij 1): „Ik heb goedgevonden te bepalen, dat kader van den landstorm, dat „nog niet in de gelegenheid is geweest het bewijs van individueel geoefend „man te behalen, bij inlijving voor de militie te land, overeenkomstig § 11 „der Vrijw. landstormbeschikking in het genot van vier maanden klein „verlof kan worden gesteld. „Ik verzoek U de onder U ressorteerende Commandanten ter zake te „onderrichten, onder mededeeling, dat belanghebbenden zich voor het ver„krijgen van bedoeld verlof langs den hierarchieken weg tot mij hebben „te wenden." Ik draag U op belanghebbenden op de hoogte hiervan te brengen, en hen op te dragen, hunne desbetreffende verzoeken ten spoedigste langs den hierarchieken weg in te dienen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 26 November 1920, L. S. Af., no. 3525, gericht aan de commandanten van korpsen (verbanden). Verbintenissen bij den Landstorm met bestemming voor de Politietroepen. Ik bepaal, dat bij het inzenden van de verbintenissen van gewone vrijwilligers, bestemd voor de Politietroepen, de bescheiden, genoemd in de punten 1 t/m 6 op blz. 4 van het verbintenisformulier niet behoeven te worden overgelegd, indien de verbintenissen vergezeld zijn van een ver- ') NJ. bij brief van 20 Nov. 1920, He afd. no. 70. Verb. Politietroepen. — Kostw.vergoeding 119 klaring van den Commandant van de Politietroepen, dat bedoelde bescheiden in diens bezit zijn. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 26 November 1920, L. S. Af., no. 3528, gericht aan de commandanten van korpsen (verbanden). Verbintenis van personeel der Politietroepen. Ter kennisneming1) en gevolggeving aan Commandanten van Landstormkorpsen, -Verbanden en zelfst. Afdeelingen. Voor de verbintenissen van in werkelijken dienst zijnde Militie- en Landweerplichtigen als buitengewoon vrijwilliger behoeven de bescheiden, genoemd op blz. 4 van het verbintenisformulier, niet te worden overgelegd, met uitzondering van een uittreksel uit het stamboek. Dit laatste kan zoo noodig evenwel worden nagezonden. Ten overvloede wordt er aan herinnerd, dat landstormplichtigen eventueel een verbintenis moeten aangaan als gewoon vrijwilliger. Art. 8, le zin van de „Bepalingen voor den Vrijw. Landstorm" (L. S. M. no. 3200 van 16 October 1920) is voor deze verbintenissen niet van toepassing. . De hierbedoelde dienstphchtigen kunnen als buitengewoon vrijwilliger worden aangenomen, ongeacht het wapen, waarvan zij afkomstig zijn. UITTREKSEL. departement van oorlog. Ilde Afd. no. 204. 's-Gravenhage, 25 November 1920. Sluiten van een verbintenis bij den V. L. S. door verlofspersoneel, bestemd voor de Politietroepen. Aan den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. In afwijking met het bepaalde in § 13 van L. O. 1920 no. 468, kan het in werkelijken dienst zijnde verlofspersoneel bij de Politietroepen tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm worden toegelaten. Gelijke machtiging wordt U verleend ten aanzien van militaire hulpgevangenbewaarders en eventueel andere categorieën in werkelijken dienst zijnde dienstphchtigen, voor wie dit in verband met L. O. 1920 no. 542 wenschelijk wordt geacht. De Minister van Oorlog, Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, (to. g.) A. J. Doorman. KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 28 December 1920, afd. Dienstplicht, no. 232 H. (Legerorder 1920, no. 616.) Kostwinnersvergoeding ten aanzien van sommige categorieën vrijwilligers. (Uittreksel.) Bij Koninklijk besluit van 1 December 1920, no. 45, is het volgende bepaald: ') nj. van onderstaande aanschrijving van den Minister van Oorlog. 120 Kostwinnersvergoeding „1°. Ook na 30 November 1920 kan over den verderen duur der buitengewone omstandigheden aan de verwanten van vrijwillig dienende mili„tairen behoorende tot een der categorieën die volgens de tot dien datum „geldende bepalingen voor kostwinnersvergoeding in aanmerking konden „komen, zoodanige vergoeding worden toegekend; „2°. na 30 November 1920 kan bedoelde vergoeding tot aan den datum „waarop de heerschende buitengewone omstandigheden een einde nemen, „mede worden genoten door verwanten van personen, die na verblijf in „werkelijken dienst als dienstplichtige bij de militie, de landweer of den „landstorm, hun Verblijf onder de wapenen als vrijwilliger bij den landstorm voortzetten." „3° ' i) De vergoeding wordt toegekend door den Minister van Oorlog en bedraagt ten hoogste j 3,— per dag. Vergoedingen, welke ten aanzien van militairen door de burgemeesters werden toegekend en nog van kracht waren op 30 November 1920, worden geacht voor het na dien datum voortgezet verblijf in werkelijken dienst van die militairen als vrijwilliger van een der hiervoor bedoelde categorieën te zijn toegekend door den Minister van Oorlog tot de bedragen, waarop de burgemeesters de vergoeding stelden, en aan de personen of de gezinnen, aan wie de vergoeding door de burgemeesters werd verleend, behoudens mogelijke door of vanwege genoemden Minister in een en ander nader te brengen wijzigingen. Door de burgemeesters zullen de noodige opgaven nopens de door hen verleende, op 30 November 1920 nog van kracht zijnde vergoedingen, in den vorigen volzin bedoeld, worden gezonden aan de commandanten der korpsen, waarbij de militairen, wie de vergoeding geldt, op genoemden datum onder de wapenen waren. De korpscommandant neemt de noodige maatregelen, dat vergoedingsbedragen, waarop belanghebbenden ingevolge het vorige lid aanspraak hebben, door den administrateur van het korps, waarbij de bij de vergoeding betrokken vrijwilligers voor soldij of jaarwedde in betaling zijn, zonder nadere opdracht van den Minister van Oorlog worden uitbetaald voor het na 30 November 1920 vallend verblijf onder de wapenen. De uitbetaling der vergoedingen ten aanzien van deze vrijwilligers geschiedt voorts naar de regelen, met betrekking tot de uitbetaling van vergoeding ten aanzien van mihtieplichtigen, vervat in § 6, tweeden volzin, en de §§ 7 tot en met 10 der Militie-Vergoedings-Instructie, zoomede naar de regelen, vervat in de Kennisgeving van 10 Juli 1920, afd. Dienstplicht, no. 233 H (L. O. 1920, no. 345), in het Hoofdstuk: „A. Militievergoeding", voor zooveel betreft het derde en de volgende leden van dat hoofdstuk. Voor het in uitgaaf stellen der uitbetaalde vergoedingen op de „Afrekening met 's Rijks Schatkist" wordt opgemaakt een verzameling wegens „vergoedingen ingevolge het Koninklijk besluit van 1 December 1920, no. 45'. De onderwerpelijke bedragen behooren te worden verantwoord voor 1920 ten laste van artikel 182, en voor 1921 ten laste van artikel 78 der begrooting. De korpscommandanten dragen zorg, dat het hiervoor vermelde voor zoover noodig ter kennis komt van de daarbij betrokken vrijwilligers. ') Punt 3*. is aangebracht bij Kon. besluit van 17 Maart 1921, no. 54, doch is hier niet overgenomen, omdat het geen betrekking heeft op landstorm-vrijwilligers. Ongevallen 121 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 8 Februari 1921, R no. 26, gericht aan commandanten van korpsen (verbanden). Ongevallen. Een bij de oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm voorgekomen ongeval geeft mij aanleiding de in 1915 en 1916 te dezer zake uitgevaardigde bepalingen opnieuw te Uwer kennis te brengen. De Minister van Oorlog deelde bij schrijven van 12 November 1915, Vle Afd., no. 74, mede, „dat een vrijwilliger bij den landstorm geacht moet worden onder de wapenen te verblijven, wanneer hij deelneemt aan de voor den Vrijwilligen Landstorm door de bevoegde Militaire Autoriteit voorgeschreven oefeningen, en dat. hij in dat geval overeenkomstig het bepaalde in punt 7°. van § 1 van L. 0. 1915 A 49 aanspraak op geneeskundige behandeling van rijkswege kan maken.". „In verband hiermede kan deze geneeskundige behandeling van rechtswege slechts worden toegepast bij ziekten, verwondingen of ongevallen welke tijdens en tengevolge van die oefeningen of diensten ontstaan." Uit den aard der zaak kan ook voor de eerste hulp bij ziekten, die zich tijdens' de oefeningen of diensten mochten openbaren geneeskundige raad van rijkswege worden ingeroepen, doch indien uit den aard van zoodanig geval mocht blijken, dat het in geen oorzakelijk verband tot de voorgeschreven oefeningen of diensten staat, dan behoort de verdere behandeling voor rekening van belanghebbende plaats te hebben. Het vorenstaande te Uwer kennis brengende, voeg ik hieraan nog toe de gedeelten der L. O. 1915 A 49, voor zoover zij betrekking hebben op de vorenvermelde voorschriften. § 1- a. In plaatsen, waar officieren van gezondheid aanwezig zijn en de genees- en verbandmiddelen uit eene militaire apotheek worden verstrekt of in plaatsen waar op eenen anderen, doch bepaalden voet, voor rekening van het Departement van Oorlog in den militairen geneeskundigen dienst is voorzien, zijn de navolgende categorieën van personeel gerechtigd tot het erlangen van genees- en heelkundige hulp door officieren van gezondheid of door geneeskundigen die aangewezen zijn den dienst als officier van gezondheid waar te nemen, en tot het verkrijgen van genees- en verbandmiddelen door voormelden geneeskundigen voorgeschreven, door de zorg van het Departement van Oorlog: 1° ." 7°. de militairen van de landmacht be- en hunne vrouwen en inneden den rang van officier, tijdens hun wonende eigen en aan geverblijf onder de wapenen, ook dan, wanneer huwde kinderen uitgezonzij zich met gewoon of klein verlof tot her- derd die van hen, behoostel Van gezondheid ter plaatse bevinden; rende tot het reserveperso- neel, de militie, de landweer en den landstorm. 8° .- b. In plaatsen, waar niet in den militairen geneeskundigen dienst is voorzien op de wijze als hiervoren bij a is aangeduid Bij schrijven van het D. v. O. dd. 1 Aug. 1916, He Afd., no. 6, is bepaald, dat wanneer een vrijwilliger bij den landstorm door ziekte, verwondingen bf. ongevallen tijdens of ten gevolge van een oefening of van een bevolen dienst wordt getroffen, hij bij een korpsgedeelte van het 122 Ongevallen. — Stamboeken. — Oefeningen leger in de sterkte gevoerd kan worden, om hem daarvan de geldelijke en andere voordeden te doen genieten. In voorkomende gevallen, gegrond op vorenstaande ministerieele beslissing, verzoek ik U den vrijwilliger, die in vermelde omstandigheden komt te verkeeren, d. w. z. buiten staat is geraakt gedurende korteren of langeren tijd zijn burgerlijk beroep uit te oefenen, indien zulks door hem gewenscht wordt, te doen opnemen in de sterkte van het naastbijzijnde legergedeelte en mij, onder mededeeling van de bijzonderheden van het ongeval, enz. hiervan te onderrichten, zullende daarna door mij de opname in het onderdeel van het leger bekrachtigd kunnen worden. Bij de voorbereiding van bedoelde detacheering zal aan den commandant van het betrokken troependeel dit schrijven ter inzage verstrekt, c.q. een afschrift daarvan overgelegd dienen te worden. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 14 Februari 1921 afd. Dienstplicht, No. 148 S. (Legerorder 1921, no. 76.) Zie ook L. O. 1920, nos. 180, 468 en 616. Stamboeken. Voor zooveel noodig wordt de aandacht er op gevestigd, dat militie-, landweer- en reservephchtigen, die zich verbinden als vrijwilliger bij den landstorm onder de volgende bewoordingen uit de sterkte van de korpsen worden afgevoerd: .» bij (landstormkorps, enz. te vermelden) als buitengewoon vrijwilliger verbonden voor den duur van den nog loopenden "lammer-" plicht, zijnde vermoedelijk tot Ten aanzien van dienstplichtigen van den landstorm, die als zoodanig werkelijken dienst hebben verricht en zich als landstormvrijwilhger verbinden, wordt op het stamboekblad aangeteekend: ,; • • • 19 ... bij (landstormkorps, enz. te vermelden) als gewoon vrijwilliger verbonden voor jaren". De Inspecteur van den vrijwilligen landstorm stelt er orde op, dat van de aangegane verbintenis mededeeling wordt gedaan aan den brigadeof korps-administrateur, dan wel den landweerdistrictscommandant, bij wien het stamboek berust. N.B. In Legerorder 1921, no. 259, is nader bepaald dat deze legerorder no. 76 niet mag worden toegepast op reserve-officieren. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 17 Februari 1921 He afd., no. 172. (Legerorder 1921, no. 82.) Zie ook L. O. 1920, no. 468. Deelnemen aan oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm. Aan hen, wier verbintenis als vrijwilliger bij den landstorm verbroken is of wordt, uithoofde van inlijving bij de militie, dan wel overgang naar het reservepersoneel der landmacht, alsmede aan dienstphchtigen bij de militie en aan vrijwilligers bij het reservekader, die met den vrijwilligen landstorm nog in geenerlei verband stonden, kan, indien zij vóór 1 Maart 1922 uitstel van eerste oefening hebben verkregen, worden vergund deel te nemen aan de oefeningen van den vrijwilligen landstorm tot het behden Dragen van mil. kleeding. — Landstorm-broederdienst 123 van het bewijs van individueel geoefend man, bedoeld in § 12 der vrijwillige-landstorm-beschikking, of tot het verkrijgen van een rang. Het bijwonen der oefeningen, als vorenbedoeld, geschiedt in uniform gekleed. Bij verwerving van het bewijs van individueel geoefend man kunnen bedoelde miliciens, indien zij zijn ingedeeld bij hetzelfde wapen, als waarvoor zij het genoemde bewijs hebben behaald, zoo zij zulks wenschen, in het genot van klein verlof worden gesteld gedurende 4 maanden, ingaande op den dag, waarop hun eerste-oefening aanvangt. Hebben de in de eerste alinea bedoelde miliciens of vrijwilligers een rang verworven en zijn zij ingedeeld bij hetzelfde wapen, waarbij die rang werd behaald, dan vervullen zij den militiedienst, dan wel den dienst bij het reservekader, in bedoelden rang. Ingelijfden bij de militie, aan wie vergund wordt aan de oefeningen van den vrijwilligen landstorm deel te nemen met het doel hiervoren aangegeven, en die nog niet voorzien zijn van uniform, worden door de zorg van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm gekleed. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 24 Februari 1921, He afd., no. 94. (Legerorder 1921, no. 97.) Dragen van militaire kleeding- en uitrustingstukken tijdens groot-verlof. Aan verlofsmilitairen, die van rijkswege van boven- en onderkleeding, schoeisel en uitrustingstukken worden voorzien, is het dragen van die kleeding, dat schoeisel en die uitrustingstukken tijdens het aan hen verleende groot-verlof verboden, behalve bij vertrek met en terugkomst van groot-verlof, gedurende de reis van het korps naar de woonplaats en van woonplaats naar het korps en voorts wanneer zij zich aan het jaarlijksch onderzoek moeten onderwerpen. Plaatselijke- en Garnizoenscommandanten, de Koninklijke Marechaussee en de Militaire Politie worden uitgenoodigd toezicht op de naleving van bovenstaande bepaling uit te oefenen; het daartoe inroepen van medewerking van politie (rijks en gemeente) autoriteiten is mede gewenscht. KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 26 Februari 1921, afd. Dienstplicht, no. 215 H. (Legerorder 1921, no. 102.) Landstorm-broederdienst. 1. Ter zake van de bewijsstukken, af te geven in verband met vrijstelling wegens landstorm-broederdienst, zij er de aandacht op gevestigd, dat met betrekking tot de berekening van den vervulden werkelijken dienst ook voortaan gelden de artt. 1 tot en met 4 van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1920 (Staatsblad no. 683), voorkomende in L. O. 1920, no. 387. 2. Het derde en de volgende leden van de eveneens in die legerorder opgenomen ministerieele regeling blijven gehandhaafd, behoudens het volgende. 3. Ten aanzien van hen, die als dienstplichtige bij den landstorm hebben gediend, wordt het bewijs van dienst in het algemeen afgegeven door den administrateur van de brigade of van het korps, waarbij de landstormplichtige bij den aanvang van den werkelijken dienst in onderhoud werd gesteld. Heeft hij gediend bij de wielrijders of bij de huzaren, dan ge- 124 Landstorm-broederdienst schiedt de afgifte onderscheidenlijk door den administrateur van de 1ste compagnie wielrijders en door dien van het 1ste regiment huzaren. 4. Beschikt de administrateur niet over de controlelijst, dan zendt hij de aanvraag om een bewijs van dienst aan den commandant van het onderdeel der landmacht, waarbij de landstormplichtige het laatst heeft gediend, welke commandant alsdan het bewijs van dienst afgeeft. 5. In de modellen A, B en E treedt voor „2 Augustus 1920" in de plaats: „22 Maart 19 . . ." (jaar, waarin de burgemeester het bewijs van dienst heeft aangevraagd). Met „maanden", in model A genoemd worden bedoeld „kalendermaanden". Telt de in aanmerking komende duur van den vervulden werkelijken dienst, berekend volgens kalendermaanden, 180,181,182 of 183 dagen, dan moet in model A op het woord „maanden" tusschen haakjes volgen het getal in aanmerking komende dagen. 6. Doen zich gevallen voor, waarin het overwegend bezwaar oplevert om den vervulden werkelijken dienst te berekenen volgens kalendermaanden, dan wordt, indien model A in het algemeen van toepassing is, in dat model in plaats van „ten minste zes maanden" gesteld: „ dagen" of, zoo dit getal dagen meer dan 183 bedraagt, „ten "minste 183 dagen". 7. Ingevolge art. 26, tweede lid, van het Militiebesluit moet de toezending van de aangevraagde bewijsstukken geschieden zoo spoedig mogelijk na 21 Maart, doch uiterlijk 10 April, en, indien alsdan bij de autoriteit, die het bewijsstuk moet afgeven, nog geen genoegzame zekerheid bestaat omtrent de positie, waarin de persoon, wien het geldt, op 21 Maart verkeerde, uiterlijk 18 Juli. 8. De nadruk zij er op gelegd, dat in den zin van de in het zevende lid weergegeven bepaling zooveel mogelijk moet worden bevorderd, dat de toezending in het algemeen in de eerste dagen na 21 Maart plaats heeft en overigens zoo spoedig mogelijk. 9. In het bijzonder wegens de te verwachten vermeerdering van het getal aanvragen, hetwelk in denzelfden tijdsduur als vroeger moet worden behandeld, is het noodig, dat al datgene wordt verricht, wat kan medewerken tot bespoediging in het opmaken en de inzending van bewijsstukken. In dit verband zij er b.v. op gewezen, dat, indien op het tijdstip, waarop een aanvraag om een bewijsstuk inkomt, vaststaat, dat de dienst van den er bij betrokken persoon als broederdienst in aanmerking komt, het bewijsstuk, behoudens de dagteekening, reeds dadelijk na ontvangst van de aanvraag kan worden opgemaakt en op, of zoo spoedig mogelijk na 22 Maart verzonden. CIRCULAIRE van den Minister van Oorlog van 26 Februari 1921, no. 215 H, aan de burgemeesters, betr. landstorm-broederdienst. Ik zend U hierbij een afdruk van een legerorder *) in zake bewijsstukken landstorm-broederdienst. Een afdruk van de daarin aangehaalde legerorder 1920, no. 387, zond ik U bij mijn schrijven van 7 Augustus 1920, afd. Dienstplicht, no. 1 Ha). Dat schrijven, meerendeels aanwijzingen bevattende, welke ten opzichte van de lichtingen 1920 en 1921 noodig waren, kan ten aanzien van de komende lichtingen buiten beschouwing blijven. Uit bijgevoegde legerorder zal U blijken, dat bewijzen van dienstpersonen betreffende, die als dienstplichtige bij den landstorm hebben gediend, voortaan in het algemeen moeten worden aangevraagd bij den administra- ') De inhoud der legerorder is hiervóór afgedrukt. ■) Zie bladz. 109. Landstorm-broederdienst. — Verbr. verbintenissen 125 teur van de brigade of van het korps, waarbij de landstormplichtige bij den aanvang van den werkeüjken dienst in onderhoud werd gesteld; heeft hij gediend bij de wielrijders of bij de huzaren, dan geschiede de aanvraag onderscheidenlijk aan den administrateur van de lste compagnie wielrijders en aan dien van het lste regiment huzaren. Bewijzen van dienst nopens hen, die vrijwilliger bij den landstorm zijn of laatstelijk als landstorm-vrijwilliger hebben gediend, worden — evenals ten vorigen jare — afgegeven door den commandant van het landstormverband, het landstormkorps, de landstormafdeeling of van de zelfstandige landstorm-compagnie, waartoe de vrijwilliger behoort. Voor hen, die bij de zeemacht als landstormplichtige of als landstorm-vrijwilliger hebben gediend, moeten de bewijzen van dienst worden gevraagd aan den Minister van Marine. Ter bevordering van een goeden gang van zaken is, vooral wegens de te verwachten vermeerdering van het getal aanvragen om vrijstelling in zake broederdienst, een spoedige behandeling eisen. Deze kan worden bevorderd door de aanvragen om bewijsstukken, ook wanneer deze niet betreffen vervulden werkelijken dienst bij den landstorm, te zenden, niet — zooals dikwijls voorkomt — aan de commandanten van onderdeden van legereenheden, doch aan de daarvoor aangewezen autoriteiten, derhalve in het algemeen aan de administrateurs van de brigades c.a,. korpsen, en door voorts de getuigschriften met bewijsstukken zoo spoedig mogelijk te zenden aan den müitiecommissaris. Ook het spoedig aanvragen van de bewijsstukken kan er het zijne toe doen. Ik verzoek U, hiertoe wel Uwe medewerking te verleenen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 28 Februari 1921, R, no. 89, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden, Verbreking van verbintenissen. De Minister van Oorlog vestigt mijn aandacht er op, dat uit op het Departement van Oorlog ingekomen tab. rapporten blijkt, dat niet alle Verbands- en Korpscommandanten voldoende rekening houden met het gestelde in de 3e alinea van § 3 Vrijw. Landst Beschikking. Bhjkens het daar gestelde eindigen de verbintenissen van gewone vrijwilligers op den dag, voorafgaande aan dien, waarop de verbondene wordt ingelijfd bij de militie of waarop hij krachtens art. 10, 2e lid der Landstormwet, naar het reservepersoneel der landmacht over gaat. Ik verzoek U, telkens wanneer zoo'n geval zich voordoet, op de controlelijst van den betrokkene aan te teekenen: „datum, maand, jaar, de verbintenis verbroken wegens inlijving bij „de militie (wegens overgang bij het res.personeel der landmacht) . Uit een legerorder, die eerlang zd worden bekend gemaakt1), zd U blijken, dat er bij den Minister voorloopig geen bezwaar tegen bestaat, dat zij, die om eenigerlei reden uitstel van eerste oefening hebben en wier verbintenis op grond van het bovenstaande is verbroken, de oefeningen en lessen bij den Vrijw. Landst., mits in uniform gekleed, blijven volgen. Ik verzoek u aan het bovenstaande, voor zooveel noodig, alsnog gevolg te geven. » l) Bedoeld wordt legerorder 1921, no. 82, voorkomende op blz. 122. 126 Vrw. ldst.korps luchtwachtd. — Res.-offic. landm. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 9 Maart 1921, He afd., no. 185. (Legerorder 1921, no. 133.) Vrijwillig Landstormkorps „Luchtwachtdienst". 1. Er wordt opgericht een Vrijwillig Landstormkorps Luchtwachtdienst. 2. Dit korps wordt naar behoefte in een staf en onderdeden gesplitst te regelen door den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm, in overleg met den Chef van den Generalen Staf. 3. Als commandant van het korps treedt op een offider, toegevoegd aan den Chef van den Generalen Staf. 4. Als lid van het korps kunnen worden toegelaten personen, op wie geen dienstplicht rust krachtens Militiewet of Landweerwet, die niet als vrijwilliger behooren tot de land- of zeemacht (de reserve hieronder begrepen) en die eene vrijwillige verbintenis bij den ongewapenden landstorm aangaan 1). 5. De leden van het korps worden tot het verrichten van werkelijken dienst niet anders opgeroepen dan in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden en zijn dan uitsluitend voor den luchtwachtdienst bestemd. 6. De leden zijn verplicht tot het deelnemen aan oefeningen, den luchtwachtdienst betreffende, gedurende ten hoogste 20 oefeningsuren per jaar. 7- ,^ïet. getelde in de 3e alinea van § 5 van de Vrijwillige LandstormBeschikking is op de leden van het korps niet van toepassing. KONINKLIJK BESLUIT van 11 Maart 1921, no. 45. (Legerorder 1921, no. 230.) Reserve-officieren bij de landmacht 2). (Uittreksel.) Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Gelet op de bepalingen der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, der Militiewet, der Landweerwet, der Landstormwet en der Pensioenwet voor de landmacht 1902; Overwegende, dat het noodzakelijk is, de bestaande bepalingen betreffende de reserve-officieren bij de landmacht te herzien; Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 5 Maart 1921 lilde Afd., no. 163; Hebben goedgevonden en verstaan: 1°. in te trekken de Koninklijke Besluiten van 20 September 1905 no. 75 en van 2 April 1908, no. 17, zooals die Besluiten sedert gewijzigd en aangevuld zijn; 2°. vast te stellen ALGEMEENE BEPALINGEN. Artikel 1. De reserve-officier legt na zijne benoeming als zoodanig, op den door Unzen Minister van Oorlog te bepalen tijd en in handen van de door dien »> Zie oef,'iri^ianM SVerkier\en<,e WOrdeo„Uit.gest.eld tot de opkomst in werkelijken dienst ) Zie ook besch. Mm. v. Oorlog van 22 April 1921. no. 179. voorkomende op blz. 136 e.v! Reserve-officieren landmacht 127 Minister aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) af volgens het formulier voor de overige bij de landmacht benoemde officieren voorgeschreven. Van die beëediging zal de autoriteit met het afnemen van den eed (de belofte) belast, een door haar en door den beëedigden officier te onderteekenen proces-verbaal opmaken, met welk stuk daarna zal gehandeld worden als met de processen-verbaal van beëediging der overige officieren van de landmacht. Artikel 2. Voor zoover elders in dit Besluit niet anders is bepaald, zijn de in art. 1 der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 bedoelde reserveofficieren verplicht om het andere jaar éénmaal voor ten hoogste zes weken, dan wel jaarlijks voor ten hoogste drie weken in werkelijken dienst te komen. De reserve-officier, behoorende tot de landweer, behoeft niet deel te nemen aan het jaarlijksch onderzoek, bedoeld bij art. 29 der Landweerwet. Artikel 3. Aan den reserve-officier kan door Onzen Minister van Oorlog worden vergund boven en behalve den tijd, gedurende welken hij verplicht is in werkelijken dienst door te brengen: a. vrijwillig onder de wapenen te komen of te blijven voor den tijd dien Onze Minister van Oorlog in het belang van den dienst wenschelijk acht; b. deel te nemen aan voor hem niet verplichte militaire oefeningen. In het geval onder b van dit artikel bedoeld en indien de reserve-officier uitsluitend ingevolge het bepaalde in art. 7, punt 4°., van de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 moet geacht worden in werkelijken dienst te zijn, worden geene inkomsten van rijkswege voor dat verblijf in werkelijken dienst genoten. Artikel 4. De reserve-officier is verplicht van zijn voltrokken huwelijk binnen acht dagen na de voltrekking kennis te geven aan den Chef, onder wiens bevelen hij is gesteld, onder mededeeling tevens van den geslachtsnaam en de voornamen zijner echtgenoote. Artikel 5. Ingeval de reserve-officier tijdens zijn verblijf onder de wapenen, of niet onder de wapenen zijnde, tijdens het verrichten van militaire diensten ziek of verwond wordt, is hij gerechtigd tot het erlangen van genees- en heelkundige hulp en van geneesmiddelen door de zorg van het Departement van Oorlog, overeenkomstig de voorschriften door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen. Zoolang de ongesteldheid duurt, kan de reserve-officier niet met groot verlof worden gezonden, tenzij hij zulks verlangt. Artikel 6. De reserve-officier is in uniform gekleed bij de diensten, de oefeningen en het militair onderricht, tot het bijwonen waarvan hij verplicht is, óf vergunning verkreeg, alsook wanneer hij zich aanmeldt bij zijn meerdere ter zake van dienstaangelegenheden. Door of van wege Onzen Minister van Oorlog kan aan den reserveofficier worden vergund in burgerkleeding theoretische oefeningen van officieren bij te wonen. 128 Reserve-officieren landmacht Overigens wordt hem vrijheid gelaten in het al dan niet dragen van de uniform, behoudens bij verblijf in het buitenland. Artikel 7. Bij verblijf onder de wapenen wordt aan den bereden reserve-officier, zoo noodig, een rijkspaard, c. q. met daarbij behoorend tuig, ten gebruike gegeven. Het is hem echter toegestaan, om gedurende zijn diensttijd, een eigen voor den militairen dienst in alle opzichten geschikt rijpaard te gebruiken. Bij verblijf onder de wapenen, wanneer de militie te land krachtens art. 185 der Grondwet geheel of gedeeltelijk buitengewoon is bijeengeroepen, moet de reserve-officier zijn gewapend en uitgerust en, voor zooveel hij behoort tot het wapen der Cavalerie of tot de Bereden Artillerie, voorzien zijn van het aantal eigen dienstpaarden, zooals voor de overige officieren van het wapen of het korps, waartoe hij behoort is vastgesteld. In dit laatste geval worden aan de overige bereden, dan wel alsdan bereden wordende reserve-officieren de benoodigde paarden en harnachementen van rijkswege ten gebruike verstrekt. Artikel 8. Voor zooveel bij de verbintenis tot vrijwilligen dienst niet de verplichting is aanvaard om, onverminderd de krachtens de Wet voor het reservepersoneel der landmacht 1905 te vervullen verplichtingen, deel te nemen, zoowel aan de oefeningen van de landweer als aan het plaatselijk theoretisch en practisch militair onderricht in den wapenhandel, treedt een aantal van 144 diensturen per jaar ten behoeve van dat onderricht, desgewenscht, in geheele — een geringer aantal uren in gedeeltelijke —■ vervanging van een eerstvolgend te volbrengen werkelijken diensttermijn van drie weken, hetzij die diensttermijn al dan niet onderdeel is van een te vervullen termijn van langeren duur. De tijd, benoodigd voor den gang naar en van de plaats waar het onderricht wordt gegeven, komt bij de berekening van het aantal diensturen, in het vorige lid vermeld, niet in aanmerking. BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR DE VERSCHILLENDE CATEGORIEËN VAN RESERVE-OFFICIEREN. A tot en met D E. Reserve-officieren, bedoeld in art. 1, punt 1°., der wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905. I II. Reserve-officieren, herkomstig van den vrijwilligen landstorm. Artikel 24. De vrijwilliger bij den landstorm, die den rang van vaandrig (kornet) bekleedt, kan door Ons tot reserve-tweede-luitenant worden benoemd. Door de benoeming tot officier wordt hij van de loopende vrijwillige verbintenis bij den landstorm ontheven. Artikel 25. Om voor eene benoeming tot reserve-tweede-luitenant in aanmerking te komen moet de vaandrig (kornet): Reserve-officieren landmacht 129 1°. zich gunstig onderscheiden door beschaving, gedrag, ijver en andere hoedanigheden voor den officiersrang vereischt; 2°. voor den militairen dienst hier te lande lichamelijk geschikt zijn, overeenkomstig het hieromtrent gegeven of nader te geven reglement; 3°. het 20ste levensjaar hebben volbracht; 4°. als zoodanig ten minste twee maanden werkelijken dienst hebben verricht; 5°. een bewijs overleggen, waaruit blijkt, dat hij Nederlander is overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen; 6°. eene verklaring overleggen, waarbij hij zich verbindt om, na zijne benoeming tot reserve-tweede-luitenant, onverminderd de verplichtingen, die op hem krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten: it«teu*ï a. de dienstverrichtingen te vervullen voortvloeiende uit de hem op te dragen betrekking bij den vrijwilligen landstorm; b. deel te nemen aan het plaatselijk theoretisch en practiseh militair onderricht in den wapenhandel, voor zooveel dat onderricht plaats vindt en wordt geregeld van wege Onzen Minister van Oorlog; c. in handen van de door Onzen Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen. Voor hem, die — de aangegane vrijwillige verbintenis bij den landstorm niet in aanmerking genomen — tot militairen dienst bij de militie, de landweer of het reserve-personeel der landmacht verplicht zou zijn, loopt deze verbintenis ten minste tot en met den dag waarop de hier bedoelde dienstplicht zou eindigen. De belanghebbende, die — de aangegane vrijwillige verbintenis bij den landstorm niet in aanmerking genomen — tot geenerlei militairen dienst is verplicht, is gehouden om zich bij vorenbedoelde verklaring tevens te verbinden om, na zijne benoeming tot reserve-officier gedurende ten minste tien achtereenvolgende jaren te Onzer beschikking te blijven. III tot en met VI VII. Reserve-officieren, bestemd voor den dienst bij den vrijwilligen landstorm. Artikel 41. De benoeming tot reserve-officier, bestemd voor den dienst bij den vrijwilligen landstorm, geschiedt in de rangen van kolonel, luitenantkolonel, majoor, kapitein, eerste-luitenant en tweede-luitenant, of wel in de overeenkomstige rangen bij den geneeskundigen dienst. Artikel 42. Voor eene benoeming als in art. 41 bedoeld, kunnen in aanmerking komen: 1°. eervol ontslagen of gepensionneerde officieren van het leger hier te lande, daaronder begrepen de verlofsofficieren l); 2°. eervol ontslagen of gepensionneerde officieren van het leger in Nederlandsch-Indië, daaronder begrepen het reserve-personeel van dat leger, of van de zeemacht, daaronder begrepen de Marine-reserve en het Korps Mariniers. l) Hiertoe worden ook geacht te behooren zij, die tijdens hun verblijf in werkelijken dienst als landstormplichtige of wel als vrijwilliger van- den landstorm, in positie zijn gelijkgesteld met den rang van officier; onder ontslag wordt, ten aanzien van de landstormplichtigen. ook verstaan huiswaartszending wegens vervulden werkelijken dienst. Vrijw. Landst 9 130 Reserve-officieren landmacht Artikel 43. Om tot reserve-officier, als in art. 41 bedoeld, te worden benoemd, moet ten genoegen van Onzen Minister van Oorlog gebleken zijn, dat de belanghebbende: 1°. steeds is geweest van goed zedelijk gedrag; 2°. voor den militairen dienst hier te lande lichamelijk geschikt is, overeenkomstig het hieromtrent gegeven of nader te geven reglement; 3°. de vereischte bekwaamheid en geschiktheid bezit tot het bekleeden van den rang, waarvoor hij in aanmerking wenscht te komen; 4°. Nederlander is overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Door den belanghebbende moet worden overgelegd eene verklaring, waarbij hij zich verbindt om, na zijne benoeming tot reserve-officier, onverminderd de verplichtingen, die op hem krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten en de dienstverrichtingen, voortvloeiende uit den rang en de betrekking die hij zal bekleeden: a. gedurende ten minste vijf achtereenvolgende jaren, als zoodanig, te Onzer beschikking te blijven; b. de dienstverrichtingen te vervullen voortvloeiende uit de hem op te dragen betrekking bij den vrijwilligen landstorm; c. deel te nemen aan het plaatselijk theoretisch en practisch militair onderricht in den wapenhandel, voor zooveel dat onderricht plaats vindt en wordt geregeld van wege Onzen Minister van Oorlog; d. in handen van de door Onzen Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen. Artikel 44. Met inachtneming van het bepaalde in art. 42 zijn alleen benoembaar in den rang van: a. kolonel, zij, die den rang van kolonel, dan wel ten minste gedurende twee jaren dien van luitenant-kolonel hebben bekleed; b. luitenant-kolonel, zij, die den rang van luitenant-kolonel, dan wel ten minste gedurende twee jaren dien van majoor hebben bekleed; c. majoor, zij, die den rang van majoor dan wel ten minste gedurende vier jaren dien van kapitein hebben bekleed; d. kapitein, zij, die den rang van kapitein dan wel ten minste gedurende acht jaren dien van luitenant hebben bekleed; e. eerste-luitenant, zij, die den rang van eerste-luitenant, dan wel ten minste gedurende twee jaren dien van tweede-luitenant hebben bekleed. Voor de benoembaarheid in de verschillende rangen bij den geneeskundigen dienst gelden overeenkomstige bepalingen als hierboven aangegeven, met inachtneming nochtans van het bepaalde in §2 van de Tweede Afdeeling van de Bevorderingswet voor de landmacht 1902. VIII tot en met XII XIII. Reserve-officieren voor speciale diensten. Artikel 56. Voor eene benoeming tot reserve-officier voor speciale diensten kunnen in aanmerking komen personen, die door hunne ontwikkeling óf bijzondere bekwaamheden geschikt worden geacht voor de vervulling van speciale diensten in het leger — den vrijwilligen landstorm daaronder begrepen —, in functiën, waaraan de officiersrang verbonden behoort te zijn en die: Reserve-officieren landmacht 131 a. geen deel uitmaken van de krijgsmacht en niet tot eenigen militairen dienst verplicht zijn; b. deel uitmaken van de krijgsmacht of tot den militairen dienst verplicht zijn, doch niet ten volle voor den dienst bij de korpsen van de landmacht geschikt zijn; c. deel uitmaken van de krijgsmacht of tot den militairen dienst verplicht zijn, doch méér benoodigd zijn in den specialen dienst dan in dien bij het korps of bij het dienstvak. Artikel 67. De reserve-officier voor speciale diensten wordt als zoodanig benoemd in een voor ieder geval door Ons te bepalen rang, bij het wapen, het dienstvak of het korps deel uitmakende van den vrijwilligen landstorm, waarbij aan zijne diensten behoefte bestaat. Artikel 68. Om tot reserve-officier, als in art. 56 bedoeld, te worden benoemd, moet ten genoegen van Onzen Minister van Oorlog gebleken rijn, dat de belanghebbende: 1°. steeds is geweest van goed zedelijk gedrag; 2°. voor den militairen dienst hier te lande lichamelijk geschikt is, overeenkomstig het hieromtrent gegeven of nader te geven reglement; 3°. voldoet aan het vereischte in art. 56 gesteld; 4°. Nederlander is overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke bepalingen. Door den belanghebbende moet worden overgelegd eene verklaring, waarbij hij zich verbindt om, na zijne benoeming tot reserve-officier, onverminderd de verplichtingen, welke op hem krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten en de dienstverrichtingen voortvloeiende uit den rang en de betrekking die hij zal bekleeden: a. te zullen nakomen de verplichtingen, voor hem voortvloeiende uit dit Besluit; b. in handen van de door Onzen Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen. Voor hem, die tot dienst bij de militie, de landweer of het reservepersoneel der landmacht verplicht is op het tijdstip van het sluiten der verbintenis, loopt deze tot den dag waarop de hierbedoelde dienstplicht eindigt of eventueel geëindigd zou zijn. De belanghebbende, die tot geenerlei militairen dienst is verplicht, zoomede de vrijwillige militair en de landstormplichtige, zijn gehouden om zich bij vorenbedoelde verklaring tevens te verbinden om, na hunne benoeming tot reserve-officier voor speciale diensten, gedurende ten minste vijf achtereenvolgende jaren, als zoodanig, te Onzer beschikking te blijven. Artikel 69. De reserve-officier, als in art. 56 bedoeld, die vóór zijne benoeming als zoodanig niet ten minste eene maand werkelijken dienst heeft verricht, is verplicht al dadelijk na zijne benoeming, een cursus voor den tijd van ten hoogste eene maand te volgen. De regeling van bedoelden cursus geschiedt door of* vanwege Onzen Minister van Oorlog. 132 Aangaan en verbreken verbintenissen In tijd van vrede is de reserve-officier voor speciale diensten voorts verplicht ten behoeve van het leger — den vrijwilligen landstorm daaronder begrepen — zoodanige diensten te verrichten, als hem door of namens Onzen Minister van Oorlog zullen worden opgedragen; de tijd, voor de vervulling van deze diensten benoodigd, zal echter per kalenderjaar een termijn van drie weken niet mogen overschrijden. In bijzondere gevallen kan door Onzen Minister van Oorlog ontheffing worden verleend van bovenbedoelde verplichting tot het verrichten van dienst in tijd van vrede. XIV . BESCHIKKING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 14 Maart 1921, no. V 663, R no. 45, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Verbintenissen. In verband met het bepaalde in de 2e alinea van de L. 0.1921, no. 761), behoort van het aangaan eener verbintenis bij den Vrijwilligen Landstorm van een landstormplichtige, die als zoodanig werkelijken dienst heeft verricht, steeds mededeeling te worden gedaan aan den commandant van het korps, waarbij hij in werkelijken dienst is geweest. Deze mededeeling moet geschieden door den commandant van het Landstormkorps, Verband of Afdeeling waarbij de landstormplichtige zich verbindt en behoort naam, voornamen en datum van ingang der verbintenis te bevatten. Gelijke mededeeling wordt van de korpsen enz. alsnog ingewacht vóór 1 April a.s. van zoodanige landstormphchtigen, die zich reeds hebben verbonden (ook negatief). Voor meerdere personen van eenzelfde korps afkomstig kan dit op één opgave geschieden. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 23 Maart 1921, L. S. M., no. 1363, R no. 51, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Verbreken van verbintenissen. Het blijkt mij, dat niet algemeen bekend is, op welk tijdstip de verbintenis van dienstplichtig geworden Vrijwilligers bij den Landstorm behoort te worden verbroken. Dit behoort te geschieden op den dag, voorafgaande aan dien, waarop de inlijving plaats heeft, dan wel, voor hen die uitstel van le oefening hebben, op den dag voorafgaande aan dien, waarop inlijving zou plaats gehad hebben, indien geen uitstel ware verkregen. Personen met uitstel van le oefening kunnen, onverschillig of zij vroeger al dan niet een verbintenis bij den Landstorm hadden gesloten, zonder verbintenis aan de oefeningen deelnemen. Zij zijn daarbij in uniform gekleed. De dag van inlijving is de dag, waarop de dienstplichtige zich bij zijn korps moet melden, dan wel waarop hij zich gemeld zou nebben, indien hij geen uitstel van le oefening had verkregen. ') Deze legerorder komt voor op blz. 122 Hulppers. v. ziekenverzorging. — Stamboek-mutatiën 133 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijvrilligen landstorm van 29 Maart 1921, ajd. L. S. M. no. 934, R. no. 55, gericht aan commandanten van korpsen, (verbanden). Opleiding van hulppersoneel voor ziekenverzorging. (Uittreksel.) In par. 19 van de Vrijwillige Landstormbeschikking (Legerorder 1920 no. 468) is de gelegenheid tot het sluiten eener verbintenis als vrouwelijke vrijwilliger o.m. opengesteld voor vrouwelijke personen, die opgeleid wenschen te worden tot hulppersoneel voor ziekenverzorging. Het is naar aanleiding van deze bepaling, dat de hierbij gevoegde regeling*) werd samengesteld. Daarbij is van het standpunt uitgegaan, dat het in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden herhaaldelijk zal voorkomen, dat de helpsters van den Vrijwilligen Landstorm naast en met de helpsters van het Roode kruis in ziekeninrichtingen werkzaam zullen zijn. Dit in aanmerking genomen, kwam het alleszins gewenscht voor, de opleiding en de te stellen eischen gelijk te doen zijn aan die van de helpsters van het Roode Kruis. Door deze eenheid in opleiding zullen doktoren en verpleegsters, die helpsters aan zich toegevoegd krijgen, des te gemakkelijker weten, welke hulp zij van haar kunnen eischen en verwachten. De onderscheidingsteekenen zijn eenigszins anders, omdat het hier geen personeel van „de Vereeniging het Nederlandsche Roode Kruis", maar vrijwilligers van den Landstorm, dus militairen betreft. Ten aanzien van de keuze van leiders der op te richten cursussen deelde de Inspecteur van den Geneeskundigen dienst der Landmacht mij als zijne opvatting, waarmede ik mij volkomen kan vereenigen, het volgende mede: „Ik meen er Uwe aandacht op te moeten vestigen dat het succes der „opleiding voor een belangrijk deel afhankelijk zal zijn van de leiders „der cursussen, zoodat het m. i. zeer gewenscht is daarvoor aan te wijzen „Officieren van gezondheid of burgergeneesheeren, die door hun vroegere „opleiding en door hun tegenwoordige werkkring gerekend mogen worden „volkomen in staat te zijn deze moeilijke taak naar eisch te vervullen. „OfF. v. Gez. en burgergeneesheeren, die zelf als assistent geruimen „tijd ziekenhuiservaring hebben en reeds met de opleiding van verpleegsters „of verplegers belast zijn of geweest zijn, specialist chirurgen of genees„heeren thans als directeur of geneesheer in ziekeninrichtingen werkzaam „en met de eischen van een dergelijke opleiding volkomen op de hoogte, „komen m. i. in de allereerste plaats in aanmerking". BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 8 April 1921, afd. Dienstplicht no. 69 S. (Legerorder 1921, no. 189.) Zie ook L. O. 1920, nor. 468 en 542, en L. O. 1921, no. 76. Vrijwillige verbintenis bij den Landstorm. Stamboek-mutatiën. Machtiging is verleend om, met afwijking van het bepaalde in § 13 van L. O. 1920, no. 468, tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm ook *) Deze regeling is vervat in een afzonderlijk boekje, verkrijgbaar ten bureele van den Inspecteur van den vrijw. landst. 134 Stamboek-mütatïën. — Strafbevoegdheid toe te laten in werkelijken dienst zijnde militairen, die behooren tot het verlofspersoneel bij de politietroepen, militaire hulpgevangenbewaarder zijn of eventueel deel uitmaken van andere categorieën dienstplichtigen, voor wie vermelde verbintenis in verband met L. 0.1920, no. 542, wenschelijk wordt geacht. Bij het tot stand komen van de verbintenis worden die militairen uit de sterkte van de korpsen van het leger of van de landweer afgevoerd en wordt de afvoering in het stamboek vermeld onder de volgende bewoordingen: „ 19.... verbonden als buitengewoon vrijwilliger bij het landstormkorps voor den duur van (bijv. de detacheering bij de politietroepen)". Neemt de verbintenis een einde vóór het verstrijken van den militieof landweerdiensttijd, dan worden zij teruggeplaatst naar hun vorig korps of, zoo zij tijdens den duur der verbintenis landweerplichtig zijn geworden, opgenomen in de sterkte van het landweer-onderdeel, waarvoor zij volgens de Indeelingsregeling zijn bestemd. Hun inschrijving in het stamboek van het leger of de landweer geschiedt dan met de mutatie voor kolom 4: , 19.... wegens eindiging van de bij den vrijwilligen landstorm aangegane verbintenis ~^^t>racht~ m de P08*0* van bij (bijv. dit korps). KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 13 April 1921, L. S. Af., no. 1690, R no. 59, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Strafbevoegdheid. Niet alle nieuw gevormde afdeelingen beschikken over een archief, waarin bepalingen omtrent de strafbevoegdheid aanwezig zijn. Ik herinner daarom aan den inhoud van Legerorder 1920, no. 102, zooals deze gewijzigd is bij L. O. 1920 no. 258 l). In verband met de Ministerieele Beschikking van 18 Februari 1920, Ile Afd. no. 121, wordt de aandacht er op gevestigd dat de gebieden van de militaire afdeelingen als volgt zijn vastgesteld. EERSTE MILITAIRE AFDEELING, (standplaats Amsterdam) omvattende: Noord-Holland en Zuid-Holland (ten Noorden van de Lek, de Nieuwe Maas, het Scheur, den Nieuwe-Waterweg van Rotterdam naar zee) alsmede de gemeente Rotterdam, ook voor zoover deze zich uitstrekt ten Zuiden van de Nieuwe Maas. TWEEDE MILITAIRE AFDEELING, (standplaats Utrecht) omvattende: Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland (ten Noorden van den Rijn, benevens het fort bij Pannerden) en Utrecht. ■) Zie blz. 90. Strafbevoegdheid. — Mobilisatie 135 DERDE MILITAIRE AFDEELING, (standplaats Breda), omvattende: Zeeland, Noordbrabant, Limburg, Gelderland (ten Zuiden van den Rijn en de Lek, met uitzondering van het fort bij Pannerden) en Zuid-Holland (ten Zuiden van de Lek, de Nieuwe Maas, het Scheur en den Nieuwen Waterweg van Rotterdam naar zee) met uitzondering van het gedeelte der gemeente Rotterdam ten Zuiden van de Nieuwe Maas. Hieruit kan worden opgemaakt onder welken Militairen Bevelhebber het landstormonderdeel ressorteert. In geval van twijfel kan men zich tot mij wenden en zal dezerzijds in overleg met den betrokken Bevelhebber worden vastgesteld tot welk gebied een plaats behoort, waaromtrent twijfel is gerezen. Ik wijs er nog op, dat er niets vreemds in gelegen is, dat onderdeden van eenzelfde korps of verband tot verschillende gebieden kunnen behooren. Van eventueel aanhangig te maken krijgsraadzaken wensch ik op de hoogte gesteld te worden, ook uit die verbanden, waarvoor ik niet als Korpscommandant optreed. Waar de vrijwilligers van den Landstorm in een bijzondere positie verkeeren ten aanzien van het ondergaan van straffen moet ik met ernst wijzen op de groote verantwoordelijkheid, die ten dezen aanzien op de commandanten rust. Ik ben overtuigd, dat de vrijwillige beschikbaarstelling weinig aanleiding zal geven voor wangedrag en dat straffen dus slechts uiterst zeldzaam zullen behoeven te worden opgelegd. Dikwijls zal het de voorkeur verdienen, den betrokken vrijwilliger de gunst te ontnemen, aan de oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm te mogen deelnemen en dus mij voor te stellen zijn verbintenis te verbreken. Mocht zich de noodzakelijkheid voordoen, dan zal door den commandant met tact moeten worden gehandeld. In het geval van de 2e alinea van par. 4 der Vrijwillige Landstormbeschikking L. O. 1920 no. 468, is eenige voorafgaand overleg dringend noodzakelijk, Ten aanzien van de maxima der op te leggen straffen en van de zwaarte van de verschillende straffen, dient aandacht gewijd te worden aan het feit, dat het straffen op werkdagen loonderving medebrengt en straffen van politiekamer op Zon- en feestdagen het gewicht van provooststrafFen krijgen. Loonderving zd bovendien ook het gezin van den vrijwilliger of van zijn ouders kunnen treffen. Ik wijs er dan ook slechts op om de commandanten tot omzichtigheid te manen. Het is niet mijn bedoeling een leidraad voor het straffen te willen geven, doch ik meen goed te doen op enkele punten de aandacht te vestigen, voor het geval het zedelijk overwicht niet langer bij machte is den overtreder tot zijn plicht te brengen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijirilligen landstorm van 19 April 1921, L. S. M., no. 1879, R no. 71, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Mobilisatie. Ter kennisnemingx) en gevolggeving aan commandanten van korpsen en verbanden, met verzoek de noodige medewerking te verleenen. ') NJ. van onderstaande beschikking. 136 Mobilisatie. — Reserve-officieren landmacht In een dergelijk geval zal ik machtiging geven, tot het onder de wapenen roepen van het benoodigde personeel. generale staf. No. 1068. Onderwerp: Mobilisatievoorbereiding. 's-Gravenhage, 19 April 1921. In een aantal garnizoenen is geen voldoende personeel onder de wapenen om bij eene eventueele mobilisatie de noodige voorbereidende werkzaamheden te verrichten. Aangezien de tegenwoordige militiewet het oproepen van plaatselijk woonachtige miliciens, vóór het oproepingstelegram, niet toelaat, behoort er een beroep te worden gedaan op den Vrijwilligen Landstorm. Zoowel gewone als bijzondere vrijwilligers kunnen in de meeste gevallen voor bedoelde handlangersdiensten in aanmerking worden gebracht. In verband met het bovenstaande, verzoek ik U de commandanten der Verbanden op te dragen hunne medewerking in dezen te verleenen, wanneer die door commandanten van legeronderdeelen gevraagd mocht worden. Bedoelde commandanten zullen met de betrokken verband-commandanten in overleg treden, teneinde eene regeling te treffen, die de waarborgen biedt, dat op de voorloopige waarschuwing de noodige vrijwilligers van den landstorm ter beschikking van de bedoelde korps-commandanten komen. De Generaal-Majoor, w.n. Chef van den Gen. Staf, (w.g.) van der Hegge Zijnen. Reserve-officieren. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 22 April 1921, lilde afd., no. 179, houdende uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de verschillende categorieën van reserve-officieren bij de landmacht, als bedoeld bij het Koninklijk Besluit van 11 Maart 1921, no. 46 v). (Uittreksel.) Bij deze Beschikking worden: A. ingetrokken: de Ministerieelé Beschikkingen van 14 October 1905, IHe Afd,, no. 132 en van 12 Februari 1909, Ile Afd., no. 80, zooals deze sedert herhaaldelijk werden gewijzigd en aangevuld; B. vastgesteld de volgende ALGEMEENE BEPALINGEN. § 1. Voor zoover niet anders is bepaald, moet de reserve-officier uiterlijk op 1 Maart van het jaar zijner benoeming als zoodanig, alsmede uiterlijk op 1 Maart van het tweede, vierde, enz. jaar na die benoeming — waaronder moeten worden verstaan de tijdvakken van 365 dagen na den datum van ingang der benoeming — aan zijn korpscommandant of, zoo hij niet tot een korps behoort, aan den chef, die als zoodanig is te beschouwen, >) Zie blz. 126 e. v. Reserve-officieren landmacht 137 schriftelijk opgeven, of hij in dat jaar, dan wel in het daarop volgend jaar onder de wapenen wenscht te worden geroepen. In het eerste geval doet hij daarbij tevens opgave van den tijd, waarin hij den bedoelden werkelijken dienst zou wenschen te vervullen, alsmede voor hoelang hij onder de wapenen zou wenschen te blijven, met welke wenschen zooveel mogelijk rekening zal worden gehouden. In het tweede geval is hij mede verplicht zoodanige opgave in te zenden uiterlijk op 1 Maart van het volgend jaar. Mocht de reserve-officier echter wenschen, voor zoover zulks op grond van het Besluit geoorloofd is, in elk jaar voor een gedeelte aan de op hem rustende veiplichtingen ten aanzien van het komen onder de wapenen te voldoen, dan is hij gehouden elk jaar de bedoelde opgave in te zenden. § 2. De reserve-officier, die een de in de vorige paragraaf genoemde opgaven niet tijdig inzendt, wordt onder de wapenen geroepen van en met den 3den Maandag in Augustus van het jaar waarin de tijdige opgave achterwege bleef, voor den tijd, die in de Wet voor ha reserve-personeel der landmacht 1905 voor hem als ten hoogste is vermeld. § 3. Aanvragen om vergunning tot verblijf onder de wapenen, niet strekkende tot vervulling van den verplichten werkelijken dienst, moeten ten minste vier weken vóór het tijdstip, waarop dat verblijf een aanvang zou nemen, schriftelijk aan den korpscommandant of den chef, die als zoodanig is te beschouwen, worden gericht met vermelding van den tijd, voor hoelang het verblijf onder de wapenen wordt gewenscht. De korpscommandant of de chef, die als zoodanig is te beschouwen, doet ter zake van zoodanige aanvragen eene voordracht rechtstreeks aan her Departement van Oorlog. § 4. Tenzij anders bepaald is of wordt, geschiedt de oproeping onder de wapenen, ook in de gevallen, bedoeld in art. 5, punt 5°., der Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905, bij aangeteekenden brief door den korpscommandant of door den chef, die als zoodanig is te beschouwen, met inachtneming van het gestelde in § 5, De duur van den termijn van den te vervullen werkelijken dienst, als bedoeld in art. 2 van het Besluit, wordt — met inachtneming van de aldaar als uiterste genoemde termijnen — door den korpscommandant of door den chef, die als zoodanig is te beschouwen, bepaald en niet langer gesteld dan in het belang van de geoefendheid noodig wordt geacht. Aan hen, die blijken hebben gegeven volkomen geschikt te zijn voor de vervulling der verplichtingen aan hunnen rang verbonden, kan vrijstelling van opkomst Onder de wapenen worden verleend, Voor datum van opkomst verdienen de algemeen erkende Christelijke feestdagen, zoomede de Zaterdagen en Zondagen geen aanbeveling. De datum van vertrek moet, zoo mogelijk, niet vallen op een der vorenbedoelde feestdagen of op Maandag. In de gevallen van overtreding, als bedoeld in het 5de lid van art. 10 der vorenaangehaalde Wet, worden de desbetreffende voordrachten rechtstreeks aan het Departement van Oorlog ingediend. § 6. De reserve-officier, die wegens ongesteldheid of om andere geldige redenen verhinderd is aanwezig te zijn bij diensten, oefeningen of militair onderricht, waaraan hij verplicht is deel te nemen, geeft daarvan vóór den aanvang van die diensten, die oefeningen of dat onderricht, schriftelijk kennis aan den officier met de leiding daarvan belast; deze is bevoegd 138 Reserve-officiehen landmacht in geval van afwezigheid wegens ziekte de overlegging te eischen van eene geneeskundige verklaring. Wordt een reserve-officier door ongesteldheid of om andere geldige redenen verhinderd aan eene oproeping in werkelijken dienst te voldoen, dan geeft hij daarvan, uiterlijk op den dag voor de opkomst bepaald, kennis, zoowel aan den commandant van het korps, waarbij hij dient of aan den chef, die als zoodanig is te beschouwen, als aan den commandant van het korps, waarbij hij is opgeroepen en legt daarbij aan dezen laatste steeds de in het vorige lid bedoelde geneeskundige verklaring over. Zoodra zijne ongesteldheid ophoudt, geeft hij, behoudens het gestelde in het volgende lid, zonder verder uitstel gevolg aan de oproeping. Houdt de verhindering of ongesteldheid zoolang aan, dat de reserveofficier den dienst, waartoe hij is opgeroepen, niet meer in zijn geheel in het jaar van oproeping kan vervullen, dan wordt de oproeping als vervallen beschouwd en in het volgend jaar opnieuw gedaan, tenzij de diensttijd alsdan verstreken is; de commandant van het korps, waarbij de betrokken reserve-officier dient of de chef, die als zoodanig is te beschouwen, brengt zulks ter kennis van den Minister van Oorlog. £ 7. De reserve-officier is verplicht zoodanige maatregelen te treffen, dat van zijn eventueel overlijden onverwijld wordt kennis gegeven aan zijn korpscommandant of aan den chef, die als zoodanig is te beschouwen. § 8. De reserve-officier is in de gevallen in artikel 5 van het Besluit omschreven — en alsdan uitsluitend voor zich en dus niet voor zijn gezin — gerechtigd tot het erlangen van genees- en heelkundige hulp en van geneesmiddelen door de zorg van het Departement van Oorlog, een en ander op den voet van het bepaalde in Bijlage A van het Reglement voor den Geneeskundigen Dienst bij de Landmacht in tijd van vrede. § 9. De bewijzen van Nederlanderschap, bij de voordrachten ter benoeming tot reserve-officier over te leggen, mogen geen oudere dagteekening dragen dan uiterlijk drie maanden vóór de dagteekening van de desbetreffende voordracht. BIJZONDERE BEPALINGEN. § 10 en § 11 Reserve-officieren, herkomstig van den Vrijwilligen Landstorm. § 12. De voordrachten tot benoeming .van vaandrigs (kornetten) tot reserve-tweede-luitenant worden door tusschenkomst van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm aan het Departement van Oorlog ingezonden, waar zij jaarlijks uiterlijk op 1 Juni en 1 November moeten inkomen. § 13. Onder de hoedanigheden, bedoeld in art. 25, punt 1°., van het Besluit, moet ook worden verstaan, dat de vaandrig (kornet) voldaan heeft aan het wetenschappelijk examen, gevorderd voor toelating tot eene vrijwillige verbintenis als adspirant-vaandrig of adspirant-kornet bij het reservekader, dan wel in het bezit is van een diploma of getuigschrift, vereischt voor vrijstelling van bedoeld examen. § 14 tot en met § 20 Reserve-officieren, bestemd voor den dienst bij den Vrijwilligen Landstorm. § 21. Personen, als bedoeld in art. 42 van het Besluit, die voor eene benoeming tot reserve-officier, op den voet van het bepaalde in dat Besluit, in aanmerking wenschen te komen, doen daarvan blijken door de in- Reserve-officieren landmacht 139 zending bij het Departement van Oorlog van een tot Hare Majesteit de Koningin gericht request. In dat request moeten, behalve de betrekking bij den landstorm, welke wordt verlangd, worden vermeld de woonplaats van den adressant, de maatschappelijke betrekking of bediening door hem bekleed en de hoedanigheid, waarin hij, op grond van evengenoemd artikel, voor eene benoeming in aanmerking wenscht te komen. Tevens kan daarbij worden overgelegd eene opgave van het korps of het verband, waarbij plaatsing wordt gewenscht. Bij dat request behooren te worden overgelegd de verklaring, bedoeld in art. 43 van het Besluit, het bewijs van Nederlanderschap, bedoeld in art. 43, punt 4°., van het Besluit, alsmede — voor hen genoemd in art. 42, punt 1°., van het Besluit, alléén dan wanneer het verzoek wordt gedaan niet in aansluiting met vorigen militairen dienst — een bewijs van goed zedelijk gedrag, afgegeven door den burgemeester van de woonplaats van adressant. De vereischte bekwaamheid en geschiktheid tot het bekleeden van den rang, waarvoor men in aanmerking wenscht te komen, zal moeten blijken uit eene gunstige beoordeeling in vorigen militairen dienst verkregen; voor hen, die m den officiersrang bij den vnjwilligen landstorm hebben gediend, afgegeven door den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. Laatstbedoelde officieren zullen tevens moeten overleggen eene gunstige beoordeeling, ten aanzien van gedrag en dienstijver, afgegeven door voornoemden Inspecteur. § 22 tot en met § 26 Reserve-officieren voor speciale diensten. § 26. Personen, als bedoeld in art. 56 van het Besluit, die voor eene benoeming tot reserve-officier voor speciale diensten, op den voet van het bepaalde in dat Besluit, in aanmerking wenschen te komen, doen daarvan blijken door de inzending bij het Departement van Oorlog van een tot Hare Majesteit de Koningin gericht request. In dat request moeten, behalve de betrekking en de rang bij het reservepersoneel der landmacht, welke worden verlangd, worden vermeld de redenen, waarom adressant meent voor die betrekking en dien rang in aanmerking te komen en bovendien: de woonplaats van adressant; de maatschappelijke betrekking of bediening door hem bekleed, zoo dit niet reeds ingevolge het bovenstaande is geschied; eventueel in hoeverre hij tot militairen dienst is verplicht en tot welk gedeelte van de krijgsmacht hij behoort. Bij dat request behooren te worden overgelegd de verklaring, bedoeld in art. 58 van het Besluit, het bewijs van Nederlanderschap, bedoeld in punt 4°. van evenbedoeld artikel, een bewijs van goed zedelijk gedrag, afgegeven door den burgemeester van de woonplaats van adressant en, voor zooveel mogelijk, de bescheiden waaruit de geschiktheid voor de door adressant begeerde betrekking kan blijken (verworven akten, diploma's e. d.). § 27. De inspecteurs en chefs van wapens, staven en dienstvakken, alsmede de Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm zijn, voor zooveel betreft de reserve-officieren voor speciale diensten tot dat wapen, dien staf, dat dienstvak of den vrijwilligen landstorm behoorende, belast met: 1°. de regeling en het toezicht op den cursus, bedoeld in art. 59 van het Besluit (onder meer het nader bepalen van den duur van dien cursus 140 Reserve-officieren landmacht alsmede het vaststellen van het programma der op dien cursus te behandelen onderwerpen en van door de deelnemers bij te wonen practische oefeningen); indien daartoe aanleiding bestaat kan voor verschillende wapens, staven, dienstvakken en den vrijwilligen landstorm één cursus worden gehouden, te regelen door de betrokken inspecteurs en chefs in onderling overleg; 2°. de regeling van de in gewone (vredes-)tijden door de reserve-officieren voor speciale diensten te verrichten diensten, bedoeld in het voorlaatste lid van evenbedoeld artikel. Zoo noodig doen zij daartoe aan den Minister van Oorlog vooraf de vereischte voorstellen. § 28 VERKLARINGEN. De verklaringen, bedoeld in de artt. 25, 43 en 58 van het Besluit, behooren te worden opgemaakt onderscheidenlijk volgens de modellen E, J en M, bij deze Beschikking gevoegd. Reserve-officieren landmacht 141 Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog, dd. 22 April 1921, Hle afd.,' no. 179. Model E. Verklaring, bedoeld in art. 25 van het besluit. Ik1) *) bij s) verbind mij om, na mijne benoeming tot reserve-tweede-luitenant, onverminderd de verplichtingen, die op mij krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten: a. de dienstverrichtingen te vervullen voortvloeiende uit de mij op te dragen betrekking bij den vrijwilligen landstorm; b. deel te nemen aan het plaatselijk theoretisch en practisch militair onderricht in den wapenhandel, voor zooveel dat onderricht plaats vindt en wordt geregeld van wege den Minister van Oorlog; c. gedurende ten minste tien achtereenvolgende jaren ter beschikking van de Koningin te blijven *); d. in handen van de door den Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen. , den 19 .... 4) ') Naam en voornamen voluit. 2) Rang. s) Korps of wapen. 4) Handteekening. .... , . _____ _. , *) Deze clausule doorslaan, indien het niet geldt een persoon, als bedoeld in art. 3ö, laatste lui. van het Besluit 142 Reserve-officieren landmacht Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog, dd. 22 April 1921, Hle afd., no. 179. Model j. Verklaring, bedoeld in art. 43 van het besluit. Ikl) ■> ') verbind mij om, na mijne benoeming tot reserve-officier, bestemd voor den dienst bij den vrijwilligen landstorm, onverminderd de verplichtingen, die op mij krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten: a. gedurende ten minste vijf achtereenvolgende jaren ter beschiUring van de Koningin te blijven; b. de dienstverrichtingen te vervullen voortvloeiende uit de mij op te dragen betrekking bij den vrijwilligen landstorm; c deel te nemen aan het plaatselijk theoretisch en practisch militair onderricht in den wapenhandel, voor zooveel dat onderricht plaats vindt en wordt geregeld vanwege den Minister van Oorlog; d. in handen van de door den Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen. " den 19 4) *) Naam en voornamen voluit. *> Rang. *) Korps of wapen (leger). 4) Handteekening. Reserve-officieren landmacht 143 Behoort bij de Beschikking van den Minister van Oorlog, dd. 22 April 1921, IHe afd., no. 179. Model M. Verklaring, bedoeld in art. 68 van het besluit. Ik ') 3) • verbind mij om, na mijne benoeming tot reserve-officier voor speciale diensten, onverminderd de verplichtingen, die op mij krachtens de Wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 zullen rusten en de dienstverrichtingen voortvloeiende uit den rang en de betrekking, die ik zal bekleeden: a. te zullen nakomen de verplichtingen voortvloeiende uit het Koninklijk Besluit van 11 Maart 1921, no. 45; b. in handen van de door den Minister van Oorlog aan te wijzen autoriteit den eed (de belofte) als officier af te leggen; c. gedurende ten minste vijf achtereenvolgende jaren als reserve-officier ter beschikking van de Koningin te blijven *). , den 19 4) l) Naam en voornamen voluit. *) c.q. Rang. *) cq. Korps. *) Handteekenine. *) Deze clausule doorslaan, indien het niet geldt een persoon, als bedoeld in art. 58, laatste lid. van het Besluit 144 Dienstplicht Indië. — Inlijving KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 29 April 1921, L. S. Af., no. 716, R. no. 68, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Dienstplicht in Indië. Zoowel ten aanzien van het bewijs van individueele geoefendheid als van een behaalden rang bij den Landstorm (kaderlandstorm) was niet bekend of, bij het in Nederlandsch-Indië vervullen van den dienstplicht, dit bewijs en die rang in aanmerking werden genomen resp. voor het verkrijgen van verkorting van diensttijd als voor het behouden van den behaalden rang. Thans bericht de Minister van Oorlog mij bij schrijven dd 23 April 1921, Ile afd., no. 138: F „Blijkens thans van den Landvoogd ontvangen bericht, wordt in Indië „bij de inlijving bij de militie van gewezen kaderleden van den Vrijwil„ligen Landstorm rekening gehouden met den daarbij behaalden rang „en wordt op den voet als hier te lande geschiedt, vermindering van „eerste-oefening toegestaan aan de personen, die in het bezit zijn van vorenbedoeld bewijs van individueel geoefend man." Het vorenstaande te Uwer kennis brengende verzoek ik U hieraan in voorkomende gevallen de noodige bekendheid te geven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 6 Mei 1921, L. S. Af., no. 1858, R no. 69, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Inlijving. In verband met de regeling van par. 11 van de L. 0.1920, no. 468 (Vrijwillige Landstormbeschikking) en met L. O. 1920, no. 109l) (zie ook mijn rondschrijven dd. 4 Mei 1920, L. S. M., no. 1506), waarin bepaald wordt, dat de vrijwilliger, die dienstplichtig wordt, wordt ingelijfd bij het wapen, waarvoor hij het genoemde bewijs bezit, en voor zooveel mogelijk in het garnizoen zijner keuze, deel ik U hieronder medé, welke wenschen door den Minister van Oorlog aan de voorzitters van de keuringsraden ten aanzien van de wenschen der dienstplichtigen zijn gegeven, voor zoover deze voor U van belang zijn. Zoo blijkt uit het schrijven, dat aan die voorzitters is opgedragen zich een juist oordeel te vormen van de plaats, Welke de a.s. dienstplichtige in het leger zal hebben in te nemen. Bij het vragen om indeeling bij een bepaald korps, kan het zich voordoen, dat niet voldaan wordt aan de wenschen der dienstphchtigen (bijv. wegens te geringe lengte, noodzakelijke kennis van een vak, enz.), terwijl voorts de provinciale adjudant aan de aanteekeningen der voorzitters betreffende de wenschen der dienstplichtigen, niet gebonden is. Tevens kan het geval zich voordoen, dat een bepaalde gemeente niet levert aan een gewenscht korps. Voor wat betreft dit laatste wijs ik er op, dat ook al levert de gemeente van herkomst van den in te lijven dienstplichtige niet aan een bepaald korps, ■Wellicht toch met de wenschen van den bezitter van een bewijs van individueele geoefendheid rekening kan worden gehouden. Verder wijs ik op de volgende bijzonderheden. Bij den motordienst worden geen dienstphchtigen ingelijfd, doch na iyz maand dienst bij de Infanterie daarbij gedetacheerd. Een rijbewijs is voor deze detacheering volstrekt geen bewijs van geschiktheid. Integendeel moeten gegadigden voor den motordienst zich reeds vóór 15 September ') Ingetrokken bij legerorder 1920. »o. 168 Inlijving. — Kleeding. — Ondw.gebouwen enz. 145 van hét jaar, voorafgaande aan het jaar der hchting, hebben opgegeven aan den commandant der Motorafdeeling te Delft onder mededeeling van geboortedatum en jaar, lotingsnummer en gemeente waarvoor zij worden ingelijfd en onder overlegging van verklaringen omtrent hun bekwaamheid in het chauffeursvak of van motorrijder. Omtrent de administratie-troepen wordt er op gewezen, dat het verblijf onder de wapenen met ten hoogste 6 maanden kan worden verlengd, terwijl zij, die langer dan 8_ maand eerste oefeningstijd volbrengen, vrij zijn van herhalingsoefeningen. Omtrent marconisten en kantoorbedienden moeten bijzondere aanteekeningen worden gemaakt en meer in het bijzonder moet aandacht worden geschonken aan geschiktheid voor officier, waarbij het genoten onderwijs van groot belang is bij de beoordeeling. (Einddiploma H. B. S. of Gymnasium of wel toegelaten zijn tot de 4e klasse van een dezer inrichtingen). Deze personen mogen nimmer bij de administratie-troepen worden ingedeeld. Personen, die niet voor den keuringsraad verschijnen kunnen ook schriftelijk, doch dan duidelijk en zoo uitvoerig als noodig is, hun wenschen aan de voorzitters der keuringsraden kenbaar maken. Bij de luchtvaartaf deeling worden geen dienstplichtigen ingehjfd. Zij kunnen daarbij wel worden gedetacheerd, doch niet voor vliegdiensten. Gewoonlijk kan deze detacheering eerst plaats hebben na het volbrengen van den eersten oefeningstijd. Voor opleiding tot vliegenier moet een vrijwillige verbintenis worden aangegaan. Onberedenen der Artillerie kunnen ook bij de regimenten VeM-artillerie worden geplaatst en bcredenen ook bij de houwitserafdeelingen van het 3e Regiment Vesting-artillerie. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 6 Mei 1921, R. no. 72, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Kleeding. Van het hoofd van het Centraal magazijn van Militaire kleeding en uitrusting te Woerden ontving ik het volgende schrijven. Bij herhaling komt het voor, dat door Uw o. h. Landstormkorpsen „kleeding, welke zich overigens in zeer goeden staat bevindt, beduidend „beschadigd door mot wordt ingeleverd in opgemeld Centraal Magazijn. „Het behoeft wel geen betoog, dat zulke kleeding na herstelling niet kan „ontkomen aan eene daling in de klasse-verdeeling. „Beleefd roep ik ten deze Uwe tusschenkomst in tot of betere verzor„ging dier goederen bij de korpsen of tijdige inlevering, opdat bewaring „zooveel doenlijk voorkomen worde." Ik verzoek U dienovereenkomstig te handelen of te doen handelen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen land' storm van 1 Juni 1921, R. no. 85, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden (zooals deze is gewijzigd bij kennisgeving dd. 14 JuU 1921, R no. 104). Beschikbaarstelling van onderwijsgebouwen en «terreinen. Vorenstaande *) circulaire ter kennis brengende, deel ik U mede, dat s) Hieronder afgedrukt. Vrijw. Landst. 10 146 Onderwijsgebouwen enz. omtrent beschikbaarstelling van lokalen enz. der Rijks- en gemeentelijke hoogere burgerscholen is bepaald, dat de gymnastieklokalen en — indien deze aanwezig zijn — de terreinen voor openluchtspel der Rijks hoogere burgerscholen, op daartoe aan hem te richten aanvragen, beschikbaar zullen worden gesteld ten behoeve van de oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm, voor zooveel dit te vereenigen is met de belangen van het onderwijs aan de scholen en met die van de Rijksgroepen en Rijkscursussen bedoeld in het Kon. Besluit betreffende de lichamelijke oefening (Kon. Besluit 25 JüU^lOie, no. 44). MINISTERIE VAN ONDERWIJS, KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. No. 5804/1, Afd. L. O. A. 's-Gravenhage, 17 Mei 1921. Betreffende: Beschikbaarstelling van gymnastieklokalen ten behoeve van den Vrijwilligen Landstorm. De Minister van Oorlog heeft aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en aan mij verzocht te willen bevorderen, dat door de besturen van gemeenten, waar dit gevraagd wordt en mogelijk is, medewerking worde verleend ten behoeve van den Vrijwilligen Landstorm. Zoo zal belangrijke steun kunnen worden verleend door het voor oefeningen beschikbaar stellen van gymnastieklokalen en dergelijke. Ik heb mitsdien de eer Uw College te verzoeken aan de besturen van die gemeenten waar aan ééne of meer openbare lagere scholen een gymnastieklokaal is verbonden, eene aanschrijving te richten, met verzoek zoodanig lokaal desgewenscht voor het genoemde doel beschikbaar te stellen. Het verdient echter aanbeveling dat door de leiders der oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm de zekerheid wordt gegeven, dat die lokalen, na gebruik voor deze oefeningen, in goeden staat zijn en geschikt voor het onderwijs aan de leerlingen der scholen. Mitsdien acht ik het wel gewenscht, dat door de gemeentebesturen aan de leiders van genoemde oefeningen voor het gebruik der lokalen eenige voorwaarden worden gesteld, welke bijv. de volgende zouden kunnen zijn: 1°. de dagen en uren voor het houden dier oefeningen worden vastgesteld in overleg met het hoofd der openbare lagere school; 2°. de leiders der oefeningen zijn verantwoordelijk voor de schade die tijdens en tengevolge van de oefeningen aan lokalen, meubelen of hulpmiddelen mocht worden toegebracht; de lokalen moeten na de oefeningen in goedén staat, geschikt voor het gewoon onderwijs, zijn; 3°. de conciërge, indien die er is, ontvangt uit de rekening van den Vrijwilligen Landstorm vergoeding voor zijne buitengewone werkzaamheden; 4°. Burgemeester en Wethouders, het Rijksschooltoezicht en het hoofd der openbare lagere school hebben vrijen toegang tot de oefeningen. Mijn ambtgenoot van Binnenlandsche Zaken heeft mij verzocht mededeeling te dóen van zijne instemming met het tot de gemeentebesturen te richten verzoek. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, (to.g.) de Visser. Mobilisatie. — Verbr. verbintenissen. — Controlelijsten 147 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 6 Juni 1921, R no. 86, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Vrijwilligers, heneden den 18-jarigen leeftijd bij oorlogsmobilisatie. De Minister van Oorlog heeft bij schrijven dd. 25 Mei 1921, Ile Afd. no. 147, bepaald, dat de vrijwilligers van den landstorm beneden den 18-jarigen leeftijd bij mobilisatie in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden voorshands buiten oproeping worden gelaten. In verband hiermede moet het gestelde in het slot van art. 41 van de bepalingen dd. 16 October 1920, L. S. M. no. 32001), als volgt worden gelezen: „en zal bij mobilisatie wegens oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden voorshands buiten oproeping worden gelaten". Nadere aanwijzingen ten gevolge van de door den Minister genomen beslissing zullen U eerlang bereiken. Ik verzoek U evenwel in verband hiermede vóór of op 15 Juni a.s. eene opgave bij mij in te dienen, aangevende het aantal bij Uw korps thans aanwezige gewone vrijwilligers boven den 18-jarigen leeftijd. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 23 Juni 1921, R no. 95, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Verbreking van verbintenissen. Bij voordrachten betreffende verbreking van verbintenissen verzoek ik U voortaan het volgende in acht te nemen. Als de reden tot verbreking is vrijstelling wegens broederdienst of afkeuring, dan wel vrijloting, moet worden overgelegd een bewijs, waaruit zulks blijkt of moet in de voordracht worden verklaard, dat men van zulk een bewijs inzage heeft gehad. Wordt om andere redenen verbreking gevraagd, dan verzoek ik daarbij over te leggen nadere gegevens omtrent de in het verzoek opgegeven redenen, benevens het oordeel over die redenen en het advies van den commandant, die daarnaar een onderzoek heeft ingesteld. Is de reden der voorgestelde verbreking wangedrag of slechte opkomst dan verzoek ik ook daarover nadere toelichting. Een en ander ter voorkoming van heen en weer zenden der stukken om inlichtingen en bespoediging der afdoening. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 23 Juni 1921, no. 32 S, R no. 96, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Controlelijsten. Naar aanleiding van het bepaalde onder a van par. 8 ad art. 245 van het Reglement van Administratie verzoek ik h.h. korps-, verband- en afdeelingscommandanten, bij het inschrijven in het stamboek van hen, die uit het leger voortkomen, na te doen gaan of de controlelijsten, vóór zij door de legeronderdeelen worden afgegeven, in overeenstemming zijn >) Zie blz. ii. 148 Verbintenissen. — Mutatie-opgaven gebracht met het stamboek en ten bewijze daarvan door den administrateur van het betrokken korps zijn geteekend. In het ontkennend geval behooren die lijsten te worden teruggezonden. Bij het eindigen van deze verbintenissen verzoek ik h.h. Commandanten de controlelijsten volgens Landstormstamboek bij te werken en ze vervolgens gedateerd en geteekend te zenden aan den administrateur van het korps waarbij zij weder in het stamboek moeten worden ingeschreven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 25 Juni 1921, L. S. M., no. 3010, R. no. 98, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden en afdeelingen. Verbintenissen. (Uittreksel.) Ik vestig de aandacht van alle commandanten op de noodzakelijkheid de betrokken Landweerdistrictscommandanten in kennis te stellen met het aangaan van eene verbintenis bij den Landstorm van tot hun district behoorende landweerphchtigen. Voor zoover die kennisgevingen mochten zijn achterwege gebleven, behooren zij alsnog onverwijld te worden gedaan. In het bijzonder schijnt dit verzuimd te zijn vóór hen, die zich verbonden ten behoeve van bijzondere diensten (Pol.troepen, motor-, spoorweg") vaartuigendienst, gevangenbewaarders). KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 5 Juli 1921, no. 42 S., R. no. 103, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Mutatie-opgaven. Bij schrijven van het Departement van Oorlog dd. 25 Juni 1921, Afd. Dienstplicht no. 35, S. werd mij het navolgende bericht: „Van wege sommige landstormkorpsen ontving ik stamkaarten ten „name van landstorm-vrij willigere, nopens wie hier reeds kaarten waren „ontvangen. Bedoelde personen werden n.1. tijdens hun loopende verbintenis overgeplaatst naar een ander landstormkorps dan dat, waarbij „de verbintenis werd aangegaan. Niet alleen van laatstbedoeld korps ont„ving ik, zooals behoort, een stamkaart, maar ook het nieuwe korps zond „een kaart. Deze laatste zending is uiteraard overbodig. „Van wege beide korpsen behoort in dergelijke gevallen aan mijn departe„ment te worden ingezonden een opgaaf van de mutatie betrekkelijk den „overgang of de overname. Verder voorgevallen mutatiën met den vrij„williger dienen dan door de zorg van den commandant van het nieuwe „korps aan mijn departement te worden opgegeven ter bijschrijving op „de reeds hier aanwezige kaart. „Ter voorkoming van overbodig schrijfwerk verzoek ik U, de commandanten van de onderscheiden landstormkorpsen enz., voor zooveel „noodig, met het vorenstaande in kennis te stellen." Ik verzoek U met het vorenstaande rekening te houden en te doen houden. Verblijfstoel. — Wapenen. — Optreden bij ongeregeldh. 149 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 19 Juli 1921, R. no. 106, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Verblijfstoelage. Aangezien hieromtrent verschil van meening blijkt te bestaan, wordt medegedeeld, dat het verblijf in de tijdelijke standplaats van beroepspersoneel, hetwelk geheel ter beschikking van den Vrijwilligen Landstorm is gesteld en dientengevolge wordt gedetacheerd, met betrekking tot het genot van verblijftoelage en tegemoetkoming in verhuiskosten, geacht moet worden een jaar of langer te zullen duren. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 22 Juli 1921, IVe afd., no. 89 (Legerorder 1921, no. 359). Onderhoud van wapenen van den Vrijwilligen Landstorm. Voor zoover bij den Vrijwilligen Landstorm geen officierspersoneel van het actieve leger is ingedeeld, zullen de officieren van wapening van de legeronderdeelen, welke ingevolge L. O. 1920, no. 540 zijn aangewezen voor beschikbaarstelling van Mrs. Geweermaker (Zwaardveger), eens in de drie maanden inspectie houden over de opgelegde wapenen van den Vrijwilligen Landstorm in hun ressort en bij die inspectiën het betrokken onderhoudspersoneel aanwijzingen geven met betrekking tot het wapenonderhoud. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 22 Juli 1921, R. no. 110, gericht aan commandanten van korpsen (verbanden). Optreden van militairen. Indien in een of andere gemeente zich bijzondere omstandigheden voordoen, als relletjes, ongeregeldheden e. d. is het noodzakelijk dat alle maatregelen getroffen worden om verbittering en toename der ongeregeldheden te voorkomen. Waar zulks o. m. zal kunnen geschieden, indien vrijwilligers van den landstorm zich naar de plaats der oefening begeven of daarvan naar hune woning terugkeeren, omdat daarin een optreden van de gewapende macht zou kunnen worden gezien, vestig ik hierop de bijzondere aandacht van de korpscommandanten. Ik-wil in deze geen bepaalde voorschriften geven, doch meen met vertrouwen een en ander aan de commandanten te kunnen overlaten. Om toch eenigermate mijn bedoeling duidelijk te maken, zouden de volgende maatregelen in overweging kunnen worden genomen: 1°. de buurt mijden, waar in bijzondere omstandigheden de ongeregeldheden zich voordoen; 2°. de vrijwilligers opdragen zich zoo min mogelijk gezamenlijk als gewapende troep te vertoonen; 3°. de oefeningen uitstellen of verzetten, indien daartoe aanleiding bestaat; 4°. de vrijwilligers in te prenten, hoe te handelen indien ondanks alle maatregelen zij toch te midden van het tumult mochten geraken; 160 Wapenen. — Stamb.kaarten. — Telegr. en Telef.verk. 5°. in het uiterste geval de oefeningen zonder wapenen bijwonen, enz. Zoo spoedig de rust hersteld is, treedt de normale toestand weer in en worden de oefeningen ingehaald. Men hoede zich voor het uitlokken van conflicten, doch aarzele nimmer energiek op te treden, indien in weerwil van bescheiden optreden en van alle voorzorgen, militairen mochten worden lastig gevallen. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 27 JuK 1921, IVe afd., no. 103 {Legerorder 1921, no. 368). Onderhoud van wapenen van den Vrijwilligen Landstorm. De draagbare wapenen van de bijzondere vrijwilligers van den Vrijwilligen Landstorm, welke op de wapenkamers der korpsen zijn opgelegd, zullen voortaan worden onderhouden door het personeel, dat belast is met het onderhoud van de wapenen der betrokken korpsen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 28 JuU 1921, L. S. M., no. 56 S; R. no. 112, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Stamboekkaarten van vrijwilligers wier verbintenis is verbroken. Indien aan een dienstplichtige uitstel is verleend en hij volgens L. O. 1921, no. 82, de oefeningen bij den Vrijwilligen Landstorm volgt (tot 1 Maart 1922 geldig) is de verbintenis, die hij vroeger mocht hebben aangegaan, verbroken bij zijne inlijving. Daar het zeer vaak zal voorkomen, dat omtrent de prestaties van dien dienstplichtige opheldering of verklaring gevraagd zal worden, vooral bij opleiding tot een rang, waartoe zijn korpscommandant hem moet aanstellen, vaak zonder veel gegevens, geef ik aan commandanten van korpsen en verbanden in overweging de stamboekkaarten en contrólelijsten, die feitelijk voor den Vrijwilligen Landstorm geen beteekenis meer hebben, voor die personen te bewaren en bij te houden. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 28 JuU 1921, L. S. M.. no. 3629; R. no. 114, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Telegrafisch en telefonisch verkeer. De Minister van Oorlog bericht mij bij schrijven van 25 Juli 1921, Ile Afd., no. 60, dat met ingang van 1 Augustus 1921 wordt ingetrokken de indertijd tijdelijk aan „commandanten van landstormkorpsen en van vrijwillige landstormkorpsen" verleende vergunning tot verzending van regeeringstelegrammen. Na 1 Augustus mogen dus geen regeeringstelegrammen door U meer worden verzonden en geen telefonische regeeringsgesprekken meer worden gevoerd, dan in geval van mobilisatie van den Vrijwilligen Landstorm (zie L. O. 1921, no. 350). Indien het noodzakelijk is, kan van telegraaf en telefoon worden gebruik gemaakt tegen betaling, terwijl de kosten aan het Rijk in rekening kunnen Kleeding. — Detacheering 151 worden gebracht op uitechottenstaten onder overlegging van de quitanties van de administratie der posterijen en telegrafie, terwijl moet blijken waarom en door wien en op welken datum van telefoon en telegraaf is gebruik gemaakt. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 29 JuU 1921, Vle afd., no. 104 (Legerorder 1921, no. 375). Tegemoetkoming voor onderhoud van kleeding. Krachtens het Koninklijk Besluit van 27 Januari 1921, no. 24, worden aan de dienstdoende onderofficieren, behoorende tot de gewone vrijwilligers van den landstorm, die vanaf 1 Januari 1921 in den onderofficiersrang tot dit instituut behoorden, voor het jaar 1921 de volgende tegemoetkomingen voor het onderhoud van hunne kleeding en uitrusting toegekend: Vaandrigs en adjudant-onderofficieren, ieder ƒ 50,— Onderofficieren, beneden den rang van adjudant-onderofficier, ieder „ 25,— BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 8 Augustus 1921, Vle afd., no. 74 (Legerorder 1921, no. 384). Katoenen landstormkleeding. Teneinde het op behoorlijke wijze opgebruiken van den voorraad katoenen landstormkleeding te bevorderen, wordt het volgende bepaald: Aan vrijwilligers van den Landstorm, beneden den rang van adjudantonderofficier, die oefeningen in het terrein mede maken, kan, boven de gewone lakensche kleeding, een stel katoenen landstormkleeding worden verstrekt. Indien dit, in verband met de voorhanden voorraden, noodig wordt geacht, kunnen daarbij in stede van katoenen pantalons, gedragen laken pantalons worden verstrekt. Aan het oordeel van de er bij betrokken commandanten van Landstorm-Korpsen wordt het overgelaten te bepalen, in hoeverre bedoelde verstrekking van katoenen uniformkleeding zal geschieden ten behoeve van de vrijwilligers, als boven, wonende in de steden. De katoenen kleeding, welke naar het oordeel van de betrokken Commandanten geen voldoend ooglijk aanzien meer heeft, kan worden ingeleverd in het Centraal Magazijn van Militaire Kleeding en Uitrusting te Woerden. Aldaar wordt die kleeding, voor zoover zij daarvoor in aanmerking komt, gereinigd, hersteld en van de biezen ontdaan, om daarna tot werkkleeding voor het leger te worden bestemd. In verband met het vorenstaande wordt het bepaalde in L. O. 1917, B nos. 81 en 299 en L. O. 1918, B no. 173 ingetrokken. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 9 Augustus 1921, jR. no. 117, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Detacheering in een plaats zonder troepen. Omdat bij een enkel verband — naar bleek ten onrechte — beroeps- 152 Legesheff. — Stamb.mutatie. — Handt.stempels personeel, hetwelk geheel ter beschikking van den landstorm was gesteld werd ingekwartierd met voeding, heeft de Minister van Oorlog bij zijne beschikking van 1 Augustus j.1., VHIe Afd., no. 101, doen kennen, dat deze regeling niet juist wordt geacht, omdat alle jaarwedde-genietenden zelf in hunne voeding hebben te voorzien; inkwartiering met voeding aan jaarwedde-genietenden is slechts in uitzonderingsgevallen toelaatbaar. Wanneer een jaarwedde-genietende militair buiten zijn garnizoen in plaats zonder troepen wordt gedetacheerd, behoort alleen inkwartiering zonder voeding te worden toegepast, terwijl overigens de bepalingen der verbhjftoelageregeling op hem van toepassing zijn. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 11 Augustus 1921, R. no. 119, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Legesheffing. De Minister van Oorlog deelt mij bij aanschrijving van 8 Augustus 1921, bureau R. Z. en L., no. 114, mede, dat de Minister van Binnenlandsche Zaken de aandacht van de Commissarissen der Koningin heeft gevestigd op het bepaalde bij artikel 18 der Landstormwet betreffende kostelooze afgifte van alle voor het sluiten van eene vrijwillige verbintenis bij den Landstorm gevorderde stukken. De Burgemeesters zijn ter zake onderricht. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 16 Augustus 1921, R. no. 121, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Stamboekmutatie. Aangezien in L. O. 1920, no. 180, geen stamboekmutatie voorkomt ten opzichte van militie- of landweerplichtige buitengewone vrijwilligers bij den landstorm, wier militie- of landweerdiensttijd eindigt tijdens den duur der detacheering bij de Politietroepen, gevangenbewaarders, e.d., en tengevolge daarvan een verbintenis als gewoon vrijwilliger bij den landstorm moeten sluiten, wordt door mij bepaald, dat o. s. stamboekmutatie op de stamboekkaarten en mutatielijsten moet worden vermeld: „1 Augustus 19 . . , in verband met het eindigen van den , °_Jiti'" ,. .. .. landweer¬ diensttijd als gewoon vrijwilliger verbonden voor .... jaren; blijft bestemd voor de politietroepen (gevangenbewaarders e.d.)." KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 22 Augustus 1921, R. no. 123, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Handteekeningstempels. Bij aanschrijving van 13 Augustus j.1. VHIe Afd., no. 132, heeft de Minister van Oorlog het volgende bepaald: „Het stellen van gestempelde handteekeningen is alleen geoorloofd in „de gevallen, aangegeven in de onderscheidene reglementen en voorschriften. „Zoo zullen verklaringen van opleveringen en goedkeurende visa eigenhandig moeten worden onderteekend, evenzoo het voor echtheid waar- Reizen. - Inl. goederen door ldwpl. bijz. vrijw. - Ongev. 153 „merken van controlelijsten, uittreksels stamboek, straflijsten enz., in het „algemeen die stukken, welke noodig zijn voor het richtig voeren eener „administratie". Het aanwenden van handteekeningstempels is slechts toegestaan voor bekrachtiging van vervoerbewijzen met bepaling dat er voor moet worden zorg gedragen, dat van deze stempels geen misbruik wordt gemaakt (L. O. 1920, no. 87) en voor voldaanteekening als bedoeld onder a, b en c van par. 7 ad art. 148 R. v. A. 1916. Ik verzoek U derhalve in alle andere gevallen niet van handteekeningstempels gebruik te maken. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 22 Augustus 1921, R no. 124, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Reizen van werklieden tot het doen van herstellingen. De Inspecteur der militaire administratie heeft mij bij zijn schrijven dd. 17 Augustus 1921, no. 1031, doen kennen, dat bij een der L. S. Korpsen een Mr. geweermaker, voor reizen tot het doen van herstellingen aan wapenen bij de verschillende afdeelingen van dat Korps, vergoeding geniet volgens het reisbesluit en dat dit in strijd is met het daaromtrent bepaalde. In de aanschrijving van het D. v. O. dd. 26 Juli j.1. Die Afd., no. 129 is n.1. aangegeven, dat deze reizen moeten worden beschouwd als z.g.n. werkdiensten. In verband met het bepaalde in punt e van ad art. 18 op blz. 47 van L. O. 1915 A no. 128, bestaat voor dergelijke reizen geen recht op verblijfkosten volgens het reisbesluit 1916, doch vallen belanghebbenden onder de bepalingen van L, verblijftoelage van Hoofdstuk IV der R. B. L. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 29 Augustus 1921, R. no. 128, gericht aan de commandanten van korpsen en verbanden. Opgave aan landweerdistrictscommandanten. Naar aanleiding van de Legerorders 1919, B no. 331 en 1920, no. 329, en ten vervolge van mijn rondschrijven dd. 5 Juli 1920, no. 2089, wordt door mij bepaald, dat voortaan telken jare in den loop der maand Juni door de Korps- en Verbandcommandanten moet worden medegedeeld aan de commandanten der betrokken Landweerdistricten,. de namen van de landweerplichtigen, wier lichting in haar geheel wordt ontslagen, doch die zich hebben verbonden als „Bijzonder Vrijwilliger" bij den landstorm, waardoor zij voorshands zijn vrijgesteld van de inlevering van kleeding en uitrustingstukken. Door tijdige en juiste indiening dezer opgaven zal voor de landweerdistrictscommandant veel noodeloos en overbodig werk worden voorkomen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 30 Augustus 1921, R. no. 129, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. (Zie ook kennisgeving, van 8 Februari1921, R. no. 26) *). Dienstongevallen. Uittreksel Beschikking van den Minister van Oorlog van 28 Juli 1921, Ile Afd., no. 89: >) Zie blz< 121. 154 Ongevallen. — Uniformen „Van deze gelegenheid maak ik gebruik om de aanschrijving van het „D. v. O. van 1 Augustus 1916, Ile Afd. no. 6, in dien zin aan te vullen, „dat de betrokken landstormvrijwilliger bij zijn landstormonderdeel „onder de wapenen kan komen of blijven voor den tijd, als de Chef van „den Mihtairen Geneeskundigen Dienst ter plaatse of, — waar niet in den „militairen Geneeskundigen Dienst is voorzien, de Commandant in overleg met den behandelenden burgergeneesheer, — zulks noodig acht. „In laatst bedoeld geval zal de vrijwilliger zich aan eventueele controle „door den Mihtairen Geneeskundigen Dienst hebben te onderwerpen". Vorenstaande beschikking van den M. v. O. — welke eene uitbreiding is van de beschikking welke indertijd werd genomen omtrent vrijwilligers van den Landstorm, die tengevolge van hen tijdens de oefeningen overkomen ongevallen, eenigen tijd zonder verdiensten zouden zijn, — te Uwer kennis brengende, wordt door mij in vervanging van hetgeen ter zake door mijn ambtsvoorganger werd voorgeschreven dd. 7 Augustus 1916 onder no. 3351, thans het navolgende bepaald: Mochten tijdens de oefeningen van den Vnjwilligen Landstorm aan oefenende vrijwilligers eenig ongeval overkomen', dan behoort mij daarvan zoodra mogelijk mededeeling te worden gedaan; onder gelijktijdige aanbieding van een proces-verbaal en van een verklaring van belanghebbende of hij al dan niet wenscht gebruik te maken van de hem geschonken gelegenheid om onder de wapenen te komen. Door den Commandant wordt tegelijk ingediend de verklaring van den Chef van den Mihtairen Geneeskundigen Dienst omtrent den vermoedelijken duur van het verblijf onder de wapenen, of wel een dergelijke verklaring van hem zelf, gehoord den burgergeneesheer. Ik teeken hierbij aan, dat de man thuis kan worden verpleegd en het onder de wapenen komen alleen ten doel heeft de eventueele kosten van zijn geneeskundige behandeling ten laste van het Rijk te kunnen brengen en hem, ter voorziening in zijn onderhoud, gedurende dien tijd zijn soldij en vergoeding wegens gemis van levensmiddelen te kunnen uitkeeren. Aangezien de man overigens oefent op grond van een, door hem vrijwillig gesloten, verband is elke verdere vordering voor schade in arbeid of voor in zijn plaats te werk gestelde arbeidskracht, door ouders of voogden, uitgesloten. De strekking van deze bepaling verzoek ik U met de vrijwilligers te doen behandelen. KONINKLIJK BESLUIT van 3 September 1921, no. 36. (Legerorder 1921, no. 425.) Uniformen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 29 Augustus 1921, Vle afd., no. 84; Hebben goedgevonden en verstaan te «bepalen: zulks met wijziging in zoover van het bepaalde in Bijlage B, behoorende bij het Koninklijk Besluit van 7 September 1912, no. 41, zooals die Bijlage sedert herhaaldelijk is gewijzigd en aangevuld: _ I. dat door de hierna te noemen militairen de volgende onderscheidingsteekenen zullen worden gedragen: Overgang naar korpsen. — Onderafdeelingen 155 a b. ter weerszijden van den kraag van de veldjas, door de militairen behoorende tot het Landstormkorps: 1°. Vaartuigendienst: een onklaar anker; 2°. Spoorwegdienst: een gevleugeld rad; en 3°.. Luchtwachtdienst: een kijker; voor officieren en adjudant-onderofficieren geborduurd in gouddraad, voor onderofficieren, beneden den rang, van adjudant-onderofficier en minderen van geel metaal. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 7 September 1921, R. no. 134, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Overgang naar andere korpsen. Mede naar aanleiding van een desbetreffende vraag van één der Korpscommandanten wordt bepaald, dat, indien vrijwilligers van den Landstorm overgaan naar een ander landstormverband (korps) hunne verbintenisakte moet worden overgegeven aan het nieuwe verband (korps). Indeeling van Onderafdeelingen. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 17 September 1921, Ile afd., no. 66. {Legerorder 1921, no. 424.) Zie ook L. O. 1920, no. 102. Vrijwillige Landstorm. Indeeling der onderafdeelingen van den Vrijwilligen Landstorm, die niet in garnizoensplaatsen zijn gelegen of wel ,in garnizoensplaatsen gelegen, tot een ander garnizoen moeten geacht worden te behooren. Plaatselijke onderdeelen van den Worden geacht te be- Vrijwilligen Landstorm. hooren tot het garnizoen. Ie Militaire Afdeeling. I Schiedam, Vlaardingen. 's-Gravenhage. Rotterdam, Gouda. 's-Gravenhage. Heemskerk. Haarlem. Warmenhuizen, Broek op Langendijk, Aven- horn, Limmen, Alkmaar, Obdam, N. en Z. Scharwoude. Helder, 't Zand, Schagen. Helder. Spierdijk, Blokker W, Hoogwoud, de Weere, Hoorn, Hem, Spanbroek, Sybecarspel, Zwaagdijk, Hoogcarspel, Blokker O, Wad- waay, Grootebroek, Lutjebroek. Helder. Nieuwer-Amstel, Weesp, Monnickendam, Sloten, Broek in Waterland. Amsterdam. Legerplaats bij Laren, Bussum, Hilversum, Woerden. Naarden. 156 Indeeling van onderafdeelingen Plaatselijke onderdeelen van den Vrijwilligen Landstorm. Worden geacht te behooren tot het garnizoen. 2e Militaire Afdeeling. Barneveld, Glindhorst, Hoevelaken, Soest, I Voorthuizen. Amersfoort. Aalten, Didam, Gendringen, 's-Heerenberg, Lobith, Terborg, Ulft, Varseveld, Velp, I Zevenaar, Zeddam. Arnhem. Armen, Beilen, Borger, Coevorden, Dwingelo, Emmen, Gasselternijeveen, Hoogeveen, Nieuw-Amsterdam, Meppel, Roden, Zweelo. Assen. Albergen, Apeldoorn, Borne, Epe, Heerde, Heino, Nijverdal, Ommen, Raalte. Deventer. Wageningen. Ede. Bedum, Bolsward, Dokkum, Franeker, Harlingen, Heerenveen, Hoogezand, Kollum, Musselkanaal, Sneek, Stadskanaal, Ternaart, Terschelling, Tjummarum, Veendam, Wehe, Winschoten. Groningen. Doornspijk, Elburg, Elspeet, Ermelo, Hierden, Nunspeet, Nijkerk. Harderwijk. Blokzijl, Dalfsen, Dedemsvaart, Genemuiden, Hasselt, Kuinre, Nieuw Leussen, Oldemarkt, Steen wijk, Vollenhoven, Wan- I neperveen, Zwartsluis. . Kampen. Harmeien, Maarssen, Vinkeveen, Vreeswijk, Zeist. Utrecht. Dieren, Doetinchem, Enschede, Lochem, Oldenzaal, Steenderen, Winterswijk. Zutphen. 3e Militaire Afdeeling. Hoogerheide, Roosendaal, Lepelstraat. Bergen op Zoom. Langeweg, Oudenbosch. Breda. Barendrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Rid- j derkerk, Bolnes, Slikkerveer, Heerjans- I dam, Strijen. Dordrecht. Middelharnis, Dirksland. Hellevoetsluis. Nederweert, Helmond, Bakel, Veghel, Berghem, Schijndel, Vught, Boxtel, Vlijmen en Nieuwkuik, Helvoirt, Best, Eindhoven, Escharen, Uden, Schaik, Erp, Boekei, Gemert, Heeze, Leende, Borkel, Waalre, Bergeijk, Riethoven, Dommelen, Duizel, I Eersel, Steensel, Nunen, Gerwen, Beek, Lieshout, Donk, Heusden, Dinther, Heeswijk, Luijcksgestel, Westerhoven, Zeeland. 's-Hertogenbosch. Onderafdeelingen. — Aanvang dienstplichtigheid 157 Plaatselijke onderdeelen van den Vrijwilligen Landstorm. Worden geacht te behooren tot het garnizoen. Sittard, Beek (L.), Geulle, Spaubeek, Heerlen, Rolduck, Meersen, Margraten, Ule- ; straten. Maastricht. Zierikzee, Kamperland. Middelburg. Gennep, Malden, Overasselt, Nederasselt, Vierlingsbeek, Grave, Cuijk, Ravestein, Wijchen, Rijckevoort, Bergharen, Haps, Wamel, Groesbeek. Nijmegen. Roggel, Weert, Stamproij, Neer, Horn, Maasbracht, Beesel, Posterholt, Susteren, Reuver, Echt, Maasniel, Montfort, St. Alosiusgesticht (de Heibloem), St. Vincentiusgesticht (Nederweert), Beegden, HeelenPanheel,Hunsel,Maarheeze,Budel. Roermond. Berkel, Enschot, Goirle. Tilburg. Bergen, Venraaij, Helden, Horst, Wanssum, j Broekhuizervorst, Sevenum, Liesel, Overloon, Deurne, Vlierden, Helenaveen, Neerkant, Ommel, Lierop, Asten, Someren. Venlo. Stoppeldijk, Hontenisse,'Oostburg, Hulst. Vlissingen. Oud Gastel, Standdaarbuiten, Numansdorp. Willemstad. KENNISGEVING van den Inspecteur vak den vrijtoilligen landstorm van 26 September 1921, R no. 143, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden 1). Aanvang van dienstplichtigheid. Onderstaand schrijven ter kennisneming en gevolggeving aan Commandanten van Korpsen en Verbanden. DEPARTEMENT VAN oorlog. Afdeeling Dienstplicht. No. 104 H. 's-Gravenhage, 19 September 1921. onderwerp: Vrijwillige Landstorm. Aanvang dienstplichtigheid. Uit uw brieven van 19 Juli 1921, L. S. M. no. 280 A, en 25 JuU 1921, L. S. M. no. 3292, meen ik te moeten afleiden, dat volgens uw opvatting een persoon eerst als dienstplichtige der militie zou moeten worden beschouwd, wanneer het tijdstip van zijn inlijving is aangebroken. ') Zie ook de kennisgeving van 23 Maart 1921, R. no. 51. voorkomende op blz. 1S2. 158 Aanvang dienstplichtigheid. — Geneesk. behandeling Een dergelijke opvatting komt mij te beperkt voÖrC' " Naar mijn oordeel komt een voor de militie ingeschrevene reeds in de positie van dienstplichtige te verkeeren, zoodra is uitgemaakt, dat hij te eeniger tijd tot het vervullen van den dienst geroepen zal worden. Ik acht dan ook een persoon dienstplichtige te zijn van het oogenblik af, waarop hij overeenkomstig art. 69, eerste lid, der Militiewet door den Commissaris der Koningin is aangewezen als bestemd om bij de militie te worden ingelijfd. Ik noodig U uit, U in den vervolge naar laatstvermelde opvatting te gedragen en derhalve geen personen meer tot een verbintenis als gewoon vrijwilliger bij den landstorm toe te laten nadat hun bestemming ter inlijving heeft plaats gehad. De Minister van Oorlog, (get.) van Dijk. Aan den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 30 September 1921, L. S. M. no. 2781, R. no. 144, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Geneeskundige behandeling van beroepspersoneel, in plaatsen, waar geen officier van gezondheid aanwezig is. Ten aanzien van beroepspersoneel, 't welk gedetacheerd wordt bij afdeelingen van den Vrijwilligen Landstorm in plaatsen, waar niet voortdurend in den mihtairen geneeskundigen dienst is voorzien, kan de Commandant van het Korps, de Afdeeling of de Compagnie van den Vrijwilligen Landstorm, waarbij bedoeld personeel is werkzaam gesteld, eene voorloopige overeenkomst aangaan als aangegeven in L. 0.1916. B no. 241. Een afdruk van die L. O. is bij dit rondschrijven gevoegd 1). Bij het bovenstaande wordt uitgegaan van de overweging, dat het aldus gedetacheerde personeel in een positie verkeert, de meeste overeenkomst hebbende met die van het personeel van detachementen, in die L. O.bedoeld. U gelieve c. q. dienovereenkomstig te handelen en te doen handelen. Ik voeg hieraan toe, dat het veelal gebruikelijk is, dat een klein aantal gedetacheerden — b.v. tot en met 25; gezinsleden inbegrepen — door een burgergeneesheer behandeld wordt — c. q. met inbegrip van de levering van medicijnen enz. — tegen eene vergoeding per verrichting volgens tarief der Rijksverzekeringsbank en dat de apothekers meestal leveren tegen het tarief, vastgesteld bij bindend besluit van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Pharmacie. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 16 September 1916, Vle afd., no. 78. {Legerorder 1916, deel B, no. 241.) (Zie ook V. B. U. bladz. 335.) Voorloopige overeenkomsten voor geneeskundige behandeling bij detachementen. Vermits de inhoud van de dezerzijdsche Beschikking van 5 JuU 1884, Vle Afdeeüng, Intendance, no. 52 (V. B. U. blz. 336), niet algemeen be- ') Vermelde legerorder ia aan het slot der kennisgeving afgedrukt. GENEESK. BEHANDELING. — DlENSTCORRESPONDENTIE 159 kend blijkt te zijn, wordt daarop bij deze nogmaals de aandacht gevestigd. Voor die detachementscommandanten, welke geen V. B. U. kunnen raadplegen, wordt de inhoud van de aangehaalde Beschikking hierna nogmaals vermeld: De Minister van Oorlog, Ontvangen hebbende een voorstel van den heer Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht tot regeling, op de minst kostbare wijze, van de geneeskundige hulp, te verleenen aan militairen, behoorende tot detachementen, waaraan geen officier van gezondheid is toegevoegd en die tijdelijk in eene plaats moeten verblijven, waar niet in den militairen geneeskundigen dienst is voorzien; Heeft goedgevonden te bepalen: 1°. De Commandanten van Detachementen hiervoren bedoeld moeten, ter verkrijging van de eventueel noodige geneeskundige hulp, bij aankomst in de plaats hunner bestemming, onder voorbehoud van nadere goedkeuring door den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst voornoemd, eene overeenkomst trachten aan te gaan met een burgergeneesheer, tot het verstrekken van geneeskundige hulp, tegen billijke vergoeding, telkens wanneer zoodanige hulp voor een der mihtairen van het detachement wordt gevorderd. 2°. Voor de levering van geneesmiddelen moet, naar gelang van de plaatselijke gebruiken, op gelijke wijze als sub 1 omschreven, worden gehandeld. 3°. De voorloopige overeenkomsten moeten door voorschreven Detachement8-Commandanten onverwijld rechtstreeks aan de goedkeuring van den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Landmacht worden onderworpen. Daarbij wordt tevens opgave gedaan van de sterkte van het detachement en, zoo mogelijk van den duur of vermoedelijken duur der detacheering. 4°. Wanneer dit door den Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst voornoemd in het geldelijk belang van het Rijk wordt geacht, kan aan een burgergeneesheer, bij detachementen als hier bedoeld, eene vaste belooning per man en per dag worden toegestaan. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 1 October 1921, R. no. 146, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Dienstcorrespondentie. Onderstaande Beschikking van den Minister van Oorlog wordt in herinnering gebracht, met verzoek naar den inhoud daarvan bij voorkomende gelegenheden te handelen en te doen handelen. DEPARTEMENT VAN OORLOG. lste Afdeeling, no. 93 s-Gravenhage, 14 Januari 1914. Aan de Autoriteiten der Landmacht. Het is mij gebleken dat door eene militaire autoriteit omtrent eene dienstaangelegenheid rechtstreeksche correspondentie is gevoerd met een ander Departement van Algemeen Bestuur dan dat van Oorlog. In verband hiermede acht ik het wenschelijk te bepalen, dat in gevallen, 160 Correspondentie. — Inlijving. — Polittetr. — Toelage waarin door militaire autoriteiten voor eene dienst aangelegenheid de medewerking van andere Departementen dan dat van Oorlog moet worden gevraagd, voor de te dier zake te houden briefwisseling, tenzij uitdrukkelijk anders is' bepaald, steeds de tusschenkomst van het Departement van Oorlog behoort te worden ingeroepen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 11 October 1921, R. no. 148, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Inlijving. Het blijkt, dat bezitters van het bewijs van individueele geoefendheid meenen te kunnen wegblijven van de inlijving. Dit is onjuist. Ik verzoek U de bezitters van dergelijke bewijzen uitdrukkelijk te wijzen op de verphchting aan de oproeping tot inlijving te voldoen, onder medeneming van het ontvangen bewijs. De onderdeelen, waarbij zij worden ingelijfd zullen zorg dragen, dat houders van bewijzen in het genot van vier maanden verlof worden gesteld. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 31 October 1921, R. no. 153, gericht aan commandanten van korpsen (verbanden). Ontslag gedetacheerden bij de Politietroepen. De Commandant der Politietroepen heeft mij bij zijn schrijven dd. 25 October 1921, no. 1664, bericht, dat in de Instructie voor de Politietroepen is opgenomen de bepaling, dat aan vrijwilligers van den Landstorm, die bij de Politietroepen zijn gedetacheerd, na afloop van hun detacheering, het hun toekomende uitbetaald zal worden tot en met den dag van vertrek van de compagnieën Politietroepen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 2 November 1921, R. no. 160, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden, zooals deze is gewijzigd bij kennisgeving van 30 November 1921, R. no. 184. Verbhjftoelage. Herhaaldehjk blijkt het, dat mij ter goedkeuring worden aangeboden declaraties voor militairen, die onder toekenning van verblijftoelage zijn werkzaam gesteld bij den Vrijwilligen Landstorm. Zulks is m strijd met de voorschriften en geeft aanleiding tot onnoodige correspondentie, terwijl het bovendien onaangenaam is voor de betrokkenen, indien bij latere ontdekking deze genoten bedragen moeten worden terug betaald. Ik vestig er nog eens de aandacht op, dat alle uitgaven voor beroepspersoneel, welke een gevolg zijn van het dienstdoen bij den Vrijwilligen Landstorm, komen ten laste van art. 62 der begrooting en alzoo door mij moeten worden goedgekeurd. Verblijftoelage voor beroepspersoneel behoort alzoo op afzonderlijke jaarweddestaten te worden berekend en deze behooren mij te worden toegezonden. Op die staten behoort eene verklaring te worden gesteld, Toelage. — Betalingsstukken 161 luidende: „Over de dagen waarop verblijftoelage of toelage wegens woningnood wordt berekend is niet gedeclareerd volgens Reisbesluit , terwijl voortaan op alle declaraties van beroepspersoneel eene verklaring moet voorkomen, luidende: „Op de dagen, waarop gedeclareerd wordt, is geen verblijftoelage genoten volgens R. B. L. of toelage wegens woningnood". Herinnerd wordt, dat de juiste rang op de declaraties moet worden vermeld. (Beroeps-sergeant, milicien-sergeant, landstorm le luitenant enz.). KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 8 November 1921, R, no. 165, gericht aan de commandanten van korpsen, verbanden, enz. Inzending betalingsstukken. Te beginnen met 1 Januari 1922 wordt, ten einde eene geregelde afdoening van de bij mij in te dienen betalingsstukken te bevorderen, waarbij dan bovendien het voordeel verkregen wordt van een onmiddellijk overzicht van de door de verschillende onderdeden bestede bedragen, het navolgende door mij bepaald: Alle betalingsstukken worden in een afzonderlijke enveloppe, waarop vermeld Betalingsstukken, aan mij toegezonden; andere bescheiden worden hierbij dus niet ingesloten. Alle betalingsstukken worden vergezeld van een verzameling in duplo van het hierbijgaande model. Deze verzameling, waarin alle te gelijk te zenden betalingsstukken moeten worden opgenomen, dient tevens als advieslijst.' De invulling dezer verzamelingen geschiedt door den Commandant van het Korps of wel door den Commandant van het onderdeel, dat zelfstandig betalingsstukken opmaakt. Compagnieën of afdeelingen, welke hunne betalingsstukken zelf opmaken, zenden deze, vergezeld van de beide verzamelingen, aan hunne Korps- of Verband-Commandanten, die de betalingsstukken, nadat zij te zijner bureele zijn nagezien en, zoo noodig verbeterd, met de beide verzamelingen aan mij doorzendt. Het is natuurlijk duidelijk, dat de compagnieën of onderdeden eveneens een afschrift van de verzamelingen voor overzicht behouden. Voor de betalingen van de Korpsen of Verbanden zelve, moeten eveneens verzamelingen worden ingediend. De verzamelingen worden door hen, die ze opmaken, kwartaalsgewijze doorloopend genummerd. Zooals het model van den staat duidelijk aangeeft, moet elke staat steeds aangeven het totaal der uitgaven sedert het begin van het betreffende kwartaal; zoowel de Compagnies-Commandant, als de Verband- of KorpsCommandant, zijn door deze verzamelingen steeds volledig op de hoogte van de gedane uitgaven en zijn dus te dien tijde in staat na te gaan of de toegestane begrootingssommen zullen worden overschreden. Zoodra de betalingsstukken door mij zijn goedgekeurd, worden zij, met één der verzamelingen, teruggezonden aan de Korps- of VerbandCommandanten. Moeten stukken ter verbetering worden teruggezonden, dan gaan tevens de beide verzamelingen weder terug en worden de stukken verbeterd en gezamenlijk weder aan mij toegezonden. De goedgekeurde verzamelingen worden bij de Korpsen opgelegd. Hierdoor wordt het ten Korpsbureele bijhouden van de gedane uitgaven van de verschillende onderdeden vereenvoudigd. Waar steeds, meer voor zijn taak berekend adininistratief personeel ter beschikking wordt gesteld, vertrouw ik, dat zoowel het opmaken der Vrijw. Landst. 11 162 Betalingsstukken. — Stamb. officieren. — Aanst. korp. betalingsstukken als het invullen der verzamelingen met de meeste nauwgezetheid zal geschieden. In verband met het vorenstaande behoort van af het le kwartaal 1922 niet meer te worden ingediend: de opgave bedoeld in de 5de alinea van R. 17 dd. 28-1-1921. Het streven van alle Commandanten moet er op gericht zijn, de loopende betalingen voor elk kwartaal te hebben verantwoord vóór den laatsten dag van de eerste maand van het volgende kwartaal. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 10 November 1921, L. S. M. no. 5951, R. no. 164, gericht aan de commandanten van korpsen, verbanden, enz. 1). Stamboek officieren. In verband met onderstaand afschrift van het schrijven van den Minister van Oorlog dd. 3 November 1921, Hle Afd. no. 81, verzoek ik U terzake het noodige te verrichten ten aanzien van de reeds ingedeelde of nog bij Uw Korps (Verband) in te deelen reserve-officieren bestemd voor den dienst bij den Vrijwilligen Landstorm. DEPARTEMENT VAN OORLOG. Hle Afd. no. 81. 's-Gravenhage, 3 November 1921. stamboek van officieren. Betreffende de reserve-officieren, met bestemming voor den dienst bij den Vrijwilligen Landstorm, zal bij de Korpsen (Verbanden) een stamboek moeten worden aangelegd en aangehouden, overeenkomstig de bepalingen in de artt. 245 en 246 R. v. A. 1916 en Model no. 124 behoorende bij dit Reglement. Ten behoeve van het bij mijn Departement berustend dubbel van het OjTKïeTs-stamboek zie ik de benoodigde extracten-stamboek zoo spoedig mogelijk tegemoet. Hieromtrent gelieve U den betrokken Commandanten de vereischte aanwijzingen te geven en hen op te dragen de voor het officiers-stamboek bestemde bescheiden rechtstreeks te zenden aan de Hle Afdeeling van het Departement van Oorlog (D. v. O. 20 Februari 1905, Hle Afd. no. 206, V. B. U. bladz. 1403). KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 21 November 1921, R. no. 176, gericht aan de commandanten van korpsen, verbanden, enz. Aanstelling tot korporaal. In den laatsten tijd bereiken mij van meerdere Commandanten aanvragen om machtiging te willen verleenen tot aanstelling van L. S. M. vrijwilligers tot korporaal. In afwachting van de goedkeuring door den M. v. O. van een dezerzijds voorgestelde regeling van de kaderopleiding en in afwijking van hetgeen tot nog toe gebruikelijk was, bepaal ik dat bij den V. L. S. M. de korporaalsrang niet beschouwd moet worden als eindrang en dat ik mitsdien bovenbedoelde machtiging niet meer zal verleenen, dan wanneer de betrokkenen in opleiding zijn voor sergeant, met ijver die opleiding volgen en voldoende zekerheid bestaat, dat zij die ook zullen blijven volgen. ') Zie ook de kennisgeving van 30 Nov. 1021, afgedrukt op de volgende bladzijden. Dienstpl. Indië. — Stamb. officieren. — Kleeding 163 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 25 November 1921, R. no. 181, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden, enz. Toepassing van de Militiewat in Nederlandsch-Indië. In mijn rondschrijven R. no. 68 van 28 April 1921 1) deelde ik U reeds mede, dat het bewijs van individueele geoefendheid ook in Nederl.Indië recht gaf op verkorting van den eersten oefeningstijd met 4 maanden en dat kaderleden van den Vrijwilligen Landstorm in den behaalden rang bij.het dienstplichtig worden in Nederlandsch-Indië worden erkend. In verband met daaromtrent gedane vragen wijs ik er op dat de dienstplichtvoorschriften in Nederlandsch-Indië in geen enkel opzicht verband houden met de bepalingen voor den dienstplicht in Nederland, i^s Vrijstelling wegens broederdienst hier te lande geldt niet voor Indië, evenmin vrijloting. Afkeuring hier te lande geeft volstrekt geen zekerheid ook in Nederlandsch-Indië te worden afgekeurd bij de aldaar opnieuw plaats hebbende keuring. ■ Alleen wanneer blijkt dat in Nederland de eerste oefeningstijd is volbracht, wordt daarvan in Nederl.-Indië vrijstelling verleend. tó,Ik verzoek U eventueele belanghebbenden er op te wijzen, dat de aanvragen in Indië om vrijstelling of verkorting van den eersten oefeningstijd vergezeld moeten zijn van deugdelijke bewijsstukken, zoodat particuliere briefjes of verklaringen voor het beoogde doel niet toereikend zijn. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 30 November 1921, L. S. M. no. 6548, R. no. 185, gericht aan de commandanten van korpsen, verbanden, enz. Stamboek officieren. De stamboeken moeten bevatten een volledigen staat van dienst dus ook de diensten vóór de benoeming tot reserve-officier. Dit geldt dus zoowel voor hen, die vroeger reeds reserve of landstormplichtig officier waren als voor hen, die vrijwilliger bij den landstorm zijn of geweest zijn, gelijkgesteld met den rang van officier. De door de Korpscommandanten in te zenden extracten dienen tot samenstelling van het dubbel van het stamboek, bij het Departement van Oorlog berustend en moeten derhalve overeenkomstig het origineele stamboek zijn. Er kan dus ten aanzien van hen, die vroeger reserve-officier waren, niet worden volstaan met te verwijzen naar het stamboek van het korps, waartoe zij vroeger behoorden, doch de gegevens hiervan moeten opnieuw in het aan te leggen stamboek opgenomen worden, waartoe bij de betrokken korpsen inlichtingen kunnen worden ingewonnen. Inzending moet eerst plaats hebben nadat dezerzijds van eene benoeming tot reserveofficier is kennis gegeven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 30 December 1921, R. no. 194, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden, enz. Kleeding. Onderstaande correspondentie wordt ter kennis gebracht van alle Korpsen Verbandcommandanten. *) Dit rondschrijven komt voor op bis. 144; voor 28 April 1921 moet worden gelezen 29 April 1921. 164 Kleeding. — Administratieve voorschriften AFSCHRIFT. 's-Gravenhage, 22 December 1921. commandant der politietroepen. No. 14787. Onderwerp: Innemen van kleeding. Naar aanleiding van Uwe rapporten, die mij bereikten, ingevolge mijn onderschrift dd. 19 November 1921, no. 14787, wordt door mij bepaald: dat een militair, die bij den Vrijwilligen Landstorm een verbintenis „als gewoon vrijwilliger heeft aangegaan, die eindigt op het oogenblik, „dat de aangenomene niet meer gedetacheerd zal zijn bij de Politietroepen, „bij ontheffing van die detacheering, moet worden gedirigeerd op zijn „vrijwillig landstorm-onderdeel, tenzij daaraan meerdere kosten (spoorwegvervoer) voor het Rijk zijn verbonden, dan wanneer de compagnie „Politietroepen hem rechtstreeks naar huis zendt. „In dit geval wordt de kleeding ingenomen bij de compagnie Politietroepen en als vrachtgoed toegezonden aan het betrokken landstorm„onderdeel. „De gewone vrijwilligers van den Landstorm, wier verbintenis nog niet „eindigt door ontheffing van hunne detacheering bij de Politietroepen, „moeten steeds worden gedirigeerd op het betrokken landstorm-onderdeel." Te zijner tijd zal het bepaalde bij punt 3 van art. 17 van de algemeene instructie, in dezen zin gewijzigd worden. De Luitenant-Kolonel, Commandant der Politietroepen, (get.) Vermeulen. Aan de Compagniescommandanten en Commandanten Opl.detach. der Politietroepen. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 30 December 1921, R. no. 195, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden, enz. Administratieve voorschriften. instructie- Ten einde de commandanten in de gelegenheid te stellen de na 1 Januari toelage. a ^ te ,__eneri verzamelingen, te kunnen afsluiten, wordt in afwachting van eene e.v.t. nadere regeling van de instructietoelage, door mij bepaald, dat voor instructie waarbij tijdverlies wordt geleden, de toelage kan worden ingevuld en den staat kan worden afgesloten, door den betrokken commandant. Bij de berekening worden de uren instructie opgeteld bij de uren tijdverlies, de som hiervan vermenigvuldigd met de minimum toe te kennen toelage en de uitkomst gedeeld door het aantal instructie-uren. Gedeelten van 30 minuten of minder blijven buiten beschouwing, gedeelten van centen worden verwaarloosd. Voorbeeld: Sergeant A geeft instructie: uren instructie ... 16 tijdverlies 5,30 Totaal . . . 7 21 X ƒ 0,90 = ƒ 18,90. Krijgt alzoo 16 uren ad j 1,18 per uur. Administratieve voorschriften 165 Er rekening mee te houden, dat nooit een hooger bedrag dan ƒ 1,50 per uur voor onderofficieren en ƒ 2,25 per uur voor officieren kan worden toegekend. Alle betalingsstukken over 1921 moeten vóór 1 Februari a.s. zijn betaald. Betaling». De commandanten met het opmaken der betalingsstukken belast zullen "tukk611, er voor waken, dat alle betalingen geschieden in, of onmiddellijk na afloop van het kwartaal, waarin de leveringen of de werkzaamheden plaats vonden. De aandacht van Korps- en Verbandcommandanten wordt gevestigd onderhoud op L. O. 1921, no. 368. ~_e Waar zulks nog niet is geschied, moet overleg worden gepleegd met de vrijwilligers, betrokken korpscommandanten ten einde het daarheen te leiden, dat in de garnizoenen de draagbare wapenen van de B. V. op de wapenkamers der korpsen worden bewaard. Nog steeds komt het voor, dat goederen aan militaire autoriteiten of Vervoer aan militaire commandanten niet op de juiste wijze worden vervoerd. cederen Dergelijke goederen behooren, waar mogelijk, per spoor, als vrachtgoed op crediet — alzoo door middel van een militairen vrachtbrief — te worden verzonden. De vrachtbrieven behooren na afteekening voor ontvangst aan den afzender te worden teruggezonden. Bij vervoer per tram op militaire vrachtbrieven voor tramvervoer; op deze vrachtbrieven worden de vervoerkosten bij aflevering der goederen betaald tegen quitantiestelling op dat stuk door den conducteur of ander beambte. Bij vervoer met eenig ander middel van vervoer, wordt een lastgeving opgemaakt. Bij aflevering der goederen wordt het loon betaald tegen quitantiestelling op dat stuk door den vervoerder. Dikwerf zal bij vervoer over kleine afstanden en van niet te zware vracht, dit met eigen krachten kunnen geschieden door b.v. gebruik te maken van personen die reeds bij het korps dienst doen als bewaker of d.g. Vrachtbrieven en lastgevingen kunnen als kostelooze gedrukten uit de garnizoensmagazijnen worden ontvangen. In verband met L. O. 1921, no. 480, zullen voor bureelen gevestigd schoonmaken in Rijksgebouwen, barakken enz. geen gelden meer mogen besteed voor l,ureelenhet schoonhouden dier bureelen. Evenmin zullen rekeningen worden goedgekeurd voor dit doel van Korpsen of Verbanden niet in Rijksgebouwen bureel houdende, die beschikken over betaald burgerpersoneel, zooals bewakers en d.g. De werkzaamheden moeten aan dit personeel worden opgedragen. Bij het opmaken van rekeningen over zaalhuur, huur oefenterrein of zaaiimsf, werkzaamheden waarvan de bedragen per jaar, halfjaar of kwartaal zijn oèienterrein. vastgesteld, moet uit de rekeningen duidelijk blijken over welk tijdvak de rekening loopt. Bij de berekening behooren te worden gevolgd de tafelen, als bijlage C gevoegd bij het R. V. A. (Zie art. 152 R. V. A.). Bij het opmaken van betalingslijsten voor toelage wegens woningnood, opmaken voor beroepspersoneel, behoort uit de mutatie te blijken: ujs*ên!g8" 1. sedert wanneer belanghebbende ter beschikking is gesteld; 2. indien de toelage langer dan drie maanden wordt genoten, de beschikking van den Minister van Oorlog, waarbij de toelage wordt toegekend; 3. dat belanghebbende vóór of op 16 Mei 1921 is gehuwd; 4. de woonplaats; 5. en dat belanghebbende in zijn woonplaats een eigen of, — gehuurde — van eigen meubelen voorziene woning heeft. Bij de betalingslijst behoort te worden overgelegd een schriftelijke verklaring als bedoeld in art. 6 L. O. 1921, no. 326. . 166 Adm. voorschr — Herk. — Verb.-form. — Landst.-kader Bij de betalingslijsten van de laatste maand van elk kwartaal, behoort eene door den garnizoenscommandant afgegeven verklaring te worden overgelegd, als bedoeld in art. 4 L. O. 326. Bij het in rekening brengen van verhuiskosten behoort bij de betalingslijst een afschrift te worden gevoegd van de beschikking van den Minister van Oorlog waarbij de kosten zijn goedgekeurd. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 2 Januari 1922, R. no. 2, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden,' enz. Herkeuring. Naar aanleiding van een verzoek om verbreking der verbintenis van een vrijwilliger, die lichamelijk ongeschikt werd geacht, deel ik U mede, dat de Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst mij terzake als zijn gevoelen mededeelt, dat in voorkomende gevallen steeds een militair geneeskundig onderzoek zal moeten plaats hebben (herkeuring). Er zal dus aan mij herkeuring moeten worden aangevraagd, welke in overleg met voornoemden Inspecteur in elk voorkomend geval zal worden geregeld en zulks in afwijking van art. 38 van de Bepalingen enz." van 16 Oct. 1920 L. S. M. no. 3200 A). Ik verzoek U hiermede rekening te houden. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 18 Januari 1922, R. no. 19, gericht aan commandanten van korpsen, verbanden, enz. Bijvoeging verbintenis-formulier. Ingevolge een schrijven van den M. v. O. dd. 13 Januari 1922, Hle afd., no. 95, zal in den vervolge op elk formulier voor verbintenissen van gewone vrijwilligers vóórdat het geteekend wordt moeten zijn bijgeschreven na het bepaalde van 1°.: „2°. dat de verbreking van de verbintenis niet zal geschieden, zoolang „de in bruikleen gegeven rijkseigendommen niet in behoorlijken staat „zijn ingeleverd of — bij in gebreke blijven daarvan — zoolang de ver„goeding dezer goederen niet is geschied." * KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 1 Februari 1922, L. S. M. no. 929, R. no. 28, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Landstorm-kader. Kader wordt geacht het bewijs van voorgeoefendheid te bezitten. (Zie onderstaand uittreksel uit een kennisgeving van den Minister van Oorlog.) KENNISGEVING van den Minister van Oorlog van 27 Januari 1922, afd. Dienstplicht, no. 40 O. Uittreksel. Vrijwilligers bij den landstorm, die een rang bekleeden, doch niet in het bezit zijn van het bewijs, bedoeld in par. 12 der Vrijwillige landstormbeschikking (L. O. 1920, no. 468)2), worden geacht zoodanig bewijs te hebben verworven. ') Zie noot 2 op blz. 49. ') Zie bladz. 34. Geneesk. behandeling. — Toelage 167 KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 13 Februari 1922, L. S. M. no. 1128, R. no. 36, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden v). Aanspraak op vrije geneeskundige behandeling. Het recht op vrije geneeskundige behandeling voor het verlofspersoneel dat dienst doet bij den vrijwilligen landstorm, was tot op heden gebaseerd op een schrijven van den Minister van Oorlog aan den toenmaligen Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht van 12 November 1915, Vide afd., no. 74 (laatstelijk te Uwer kennis gebracht bij mijn R. 26 van 1921). Deze aanschrijving is ingetrokken en wordt het bovengenoemde recht thans ontleend aan de bepalingen van het Reglement voor den Geneeskundigen Dienst der Landmacht 1920 genoemd in par. 1 ad a punt 7 en in par. 1 ad b punt 2 van de bijlage A van dit voorschrift. Deze bepalingen luiden: Par. 1. a. In plaatsen, waar in vredestijd officieren van gezondheid voortdurend aanwezig zijn en de genees- en verbandmiddelen uit een militaire apotheek worden verstrekt of in plaatsen waar in vredestijd op eenen anderen, doch bepaalden voet, voor rekening van het Departement van Oorlog voortdurend in den algemeenen militairen geneeskundigen dienst wordt voorzien, zijn de navolgende categorieën van personen gerechtigd tot het erlangen van genees- en heelkundige hulp door officieren van gezondheid of door geneeskundigen, die aangewezen zijn, den dienst als officier van gezondheid waar te nemen, en tot het verkrijgen van genees- en verbandmiddelen door de zorg van het Departement van Oorlog: 7e. de verlofsmilitairen van de landmacht, die tijdens hun verblijf onder de wapenen of, niet onder de wapenen zijnde, tijdens het vervullen van militaire diensten ziek of verwond worden. b. In plaatsen waar niet in den militairen geneeskundigen dienst is voorzien op de wijze als hiervoren bij a is aangeduid, zijn de navolgende categorieën van personen gerechtigd tot het erlangen van genees- en heelkundige hulp en van genees- en verbandmiddelen, door de zorg van het Departement van Oorlog: 2e. de verlofsmilitairen van de landmacht, bedoeld hiervoren bij a onder 7e, mits zij ter plaatse voor dienst verblijven. KENNISGEVING van den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm van 24 Februari 1922, R. no. 41, gericht aan commandanten van korpsen en verbanden. Instructie-toelage voor beroepspersoneel. Bij beschikking van het D. v. O. dd. 23 Februari 1922, Hle afd., no. 192, is bepaald, dat de instructietoelage aan het beroepspersoneel, dat hulp verleent bij de oefeningen van den Vrijwilligen Landstorm, wordt toegekend tot en met 30 April 1922. Een wijziging van ad punt N op blz. 107 der R. B. L. zal eerlang ter kennis van de Landmacht worden gebracht. U gelieve reeds thans voor zooveel U betreft het vereischte te verrichten. Dit heeft geen betrekking op het beroepspersoneel dat geheel ter beschikking van den Vrijw. Landstorm is gesteld. l) De in deze kennisgeving vermelde bepalingen gelden voortaan in plaats van die, vernield in de kennisgevingen, voorkomende op bladz. 121 en 158. 168 Eischen voorgeoefendheid Eischen van voorgeoefendheid. KONINKLIJK BESLUIT van 27 Februari 1922 (Staatsblad no. 91), (Legerorder 1922, no. 92) *). Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 24 Februari 1922, Ile afd. no. 218; S Gelet op het gestelde in artikel l, eerste lid, onder; der Dienstphchtwet; Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: Artikel 1. In afwachting van de definitieve vaststelling van de eischen van voorgeoefendheid gelden voorloopig als zoodanig de eischen, vermeld onder I en II van de beschikking van Onzen voornoemden Minister van 20 December 1920, He afd. no. 82 (Legerorder 1920, no. 590). Artikel 2. Hij, die voldoet aan de eischen, bedoeld in art. 1, ontvangt hiervoor een door Onzen Minister van Oorlog vast te stellen bewijs van voorgeoefendheid. Artikel 3. 1. Het door een vrijwilliger bij den vrijwilligen landstorm verworven bewijs van voorgeoefendheid vervalt 2 jaren na het tijdstip, waarop diens verbintenis bij den vrijwilligen landstorm wordt verbroken. 2. De vrijwilliger is — op straffe van nietigheid van het verworven bewijs van voorgeoefendheid — gehouden, zoolang daarop de datum van verbreking der verbintenis door den verbandscommandant niet is ingevuld, dat bewijs jaarlijks op 1 Mei aan dien commandant ter afteekening aan te bieden. Artikel 4. 1. Indien een belanghebbende, die overigens tot een verbintenis bij den vrijwilligen landstorm zou kunnen worden toegelaten, op zijn desbetreffend verzoek niet in de gelegenheid kan worden gesteld in of nabij zijn woonplaats de opleiding te volgen voor het bewijs van voorgeoefendheid voor het door hem aangegeven wapen, is hij gerechtigd te zijner tijd — zonder bij den vrijwilligen landstorm te zijn geoefend — aan het examen voor het bewijs van voorgeoefendheid voor dat wapen deel te nemen. 2. Verwerft belanghebbende daarbij het bewijs van voorgeoefendheid, dan blijft dit van kracht tot 2 jaren na den datum van uitgifte. 3. De beoordeeling, in hoeverre voor den belanghebbende in of nabij zijn woonplaats gelegenheid bestaat tot opleiding, als bedoeld in het eerste lid, berust bij den Inspecteur van den vrijwilligen landstorm. 4. Voor de opleiding buiten den vrijwilligen landstorm worden geen gelden beschikbaar gesteld of hulpmiddelen verstrekt. Artikel 6. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 Maart 1922. Onze Minister van Oorlog is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. •) IJlt besluit'komt in vervanging van de regeling, bedoeld in f 11 van de V. L. S. Beschikking van 1920 (zie blz. 36) en geldt ter uitvoering van het bepaalde in art. I, eerste üd, onder j. der Dienstplichtwet. Zie voorts § 9 van de v. l. s. Beschikking van 1 Maart 1922, Ile afd. no. 173 (Legerorder 1922 no. 92), afgedrukt op blz. 174. Vrijw. landst.-besl. en -beschikking 169 B. Vrijwillige landstorm-besluit en nieuwe Vrijwilligelandstorm-beschikking. Tijdens het afdrukken van dit boekwerkje is de nieuwe Dienstplichtwet in werking getreden op 1 Maart 1922. Zooals reeds in de „Inleiding" werd aangestipt, bevat deze wet een bepaling, welke het voortbestaan van den vrijwilligen landstorm medebrengt. Blijkbaar in verband hiermede zijn met ingang van vermelden datum tot stand gekomen het hierboven genoemde Koninklijk besluit en de nieuwe hierboven genoemde ministerieele beschikking, waarbij de bestaande bepalingen nopens den vrijwilligen landstorm opnieuw zijn vastgesteld en herzien. Bedoelde nieuwe beschikking houdt een bepaling in, hierop neerkomende, dat de verbintenis van hen, die op 1 Maart 1922 reeds tot den landstorm behoorden als gewoon of als vrouwelijk vrijwilliger, desgewenscht wordt gehandhaafd totdat de duur hunner loopende verbintenis is verstreken, hetgeen medebrengt, dat voor hen voor zoover toepasselijk tijdens den verderen duur dier verbintenis de rechten en plichten blijven gelden voortvloeiende uit de thans vervallen Landstormwet met Landstorm-Besluit en de Vrijwillige landstorm-beschikking van 1 October 1920, Ile afd., no. 224. Daarom moesten de bepalingen dier wet, de desbetreffende bepalingen van dat besluit en de bepalingen van die beschikking in dit boekwerkje behouden blijven. Vrijwillige landstorm-besluit. KONINKLIJK BESLUIT van 28 Februari 1922, StM. no. 92. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Oorlog van 25 Februari 1922, Ile afd. no. 214; Gezien art. 64, tweede lid, der Dienstplichtwet; Overwegende dat eene regeling voor den vrijwilligen landstorm moet worden vastgesteld; Hebben goedgevonden en verstaan : Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan: a. onder „minister'' minister van oorlog; b. onder „vrijwilliger" degene, die een verbintenis bij den vrijwilligen landstorm heeft gesloten; c. onder „verbintenis" een verbintenis bij den vrijwilligen landstorm; d. onder „landmacht", „zeemacht" en „overzeesche weermacht" hetzelfde als onder deze uitdrukkingen wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, c en d der Dienstplichtwet. Artikel 2. 1. De vrijwillige landstorm omvat: A. landstorm verbanden, waarin de oefeningen plaats hebben voor: 1. het bewijs voor voorgeoefendheid, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j van de Dienstplichtwet; II. de kaderopleiding; B. door ons aan te wijzen korpsen met een bijzondere bestemming. 2. De organisatie van den vrijwilligen landstorm wordt door Ons bij afzonderlijk besluit nader vastgesteld. 170 Vrijw. landst.-beslüit Artikel 3. 1. Tot een verbintenis als vrijwilliger kunnen worden toegelaten: a. met bestemming voor de in artikel 2, onder A bedoelde landstormverbanden: mannelijke personen, die voldoen aan — voor zooveel noodig door den minister te stellen — eischen, krachtens de Dienstplichtwet geen dienstplicht op zich hebben rusten en niet als vrijwilliger behooren tot de landmacht, de zeemacht of de overzeesche weermacht; b. met bestemming voor de korpsen, bedoeld in artikel 2, onder B: de onder a vermelde personen en, voor zoover de minister dit noodig acht, dienstplichtigen en tot het reservepersoneel behoorenden, alsmede vrouwelijke personen, die voldoen aan door den minister, voor zooveel noodig, vast te stellen eischen. 2. De toelating tot een verbintenis geschiedt niet vóór het 16e levensjaar is volbracht. 3. De minderjarige, die een verbintenis, als in het eerste lid vermeld, wenscht aan te gaan, legt over een schriftelijk bewijs van toestemming tot het aangaan der verbintenis, afgegeven door hem of haar, die de ouderlijke macht of de voogdij over hem uitoefent. De minister kan bepalen, dat het bewijs van toestemming gelegaliseerd moet zijn. 4. Tot een verbintenis, als in het eerste lid bedoeld, wordt niet toegelaten: a. hij, die overeenkomstig daarvoor door Ons te stellen regelen blijkt ongeschikt te zijn voor den dienst wegens ziekten of gebreken, door Ons aan te wijzen; b. hij, die verkeert in een der gevallen, omschreven in artikel 23, eerste lid, der Dienstplichtwet, waarbij van toepassing is het gestelde in het tweede en het derde lid van genoemd artikel; c. hij, die noch Nederlander, noch in den zin der Dienstplichtwet ingezetene is; d. hij, die als officier anders dan eervol is ontslagen. 6. Bij het verzoek om toelating tot een verbintenis als in het eerste lid bedoeld moet de adspirant-vrijwilüger een bewijs van goed gedrag overleggen. Artikel 4. 1. Voor den vrijwilliger, die bestemd is tot het verrichten van gewapenden dienst, wordt de geschiktheid of ongeschiktheid voor den dienst in verband met lichaamslengte of met ziekten en gebreken beoordeeld naar de regelen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, der Dienstplichtwet. 2. Voor den vrijwilliger, die uitsluitend bestemd is tot het verrichten van ongewapenden dienst, stelt de inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht de eischen van lichamelijke geschiktheid vast, daarbij rekening houdende met diens bestemming. 3. In gevallen, waarin het wenschelijk wordt geacht, kan op verzoek van den adspirant-vrijwilliger er mede worden volstaan, het in het eerste lid van artikel 3 bedoelde onderzoek omtrent de lichamelijke geschiktheid van hen, die tot een verbintenis wenschen te worden toegelaten, slechts te gronden op uiterlijke waarneming bij hun aanmelding voor de toelating. De in den vorigen volzin bedoelde personen worden zoo spoedig mogelijk na opkomst in werkelijken dienst nader aan een militair geneeskundig onderzoek ter beoordeeling van hunne lichamelijke geschiktheid voor den dienst onderworpen. Gebreken, welke bij het nader geneeskundig onderzoek bij de onderzochte personen worden vastgesteld, worden beschouwd als Ontstaan vóór hun opkomst in werkelijken dienst, indien zij. niet het bewijs van het tegendeel leveren. Vrijw. landst. -besluit 171 Artikel 5. 1. De minister stelt vast, wie bevoegd zijn tot het voorloopig aannemen van vrijwilligers. 2. De onderteekening van de akte der verbintenis bij de voorloopige aanneming verbindt den adspirant-vrijwilhger aanstonds. Voor het Rijk vloeien uit de voorloopige aanneming geenerlei verplichtingen voort, indien zij niet is bekrachtigd. 3. De bekrachtiging geschiedt door een door den minister aan te wijzen autoriteit- Artikel 6. L De verbintenis wordt gesloten voor den duur, welke door den minister wordt bepaald. 2. Van de verbintenis wordt een akte in tweevoud opgemaakt volgens het model, dat daarvoor door den minister wordt vastgesteld. 3. De verbintenis wordt door of vanwege den minister verbroken, indien de vrijwilliger op grond van artikel 3, vierde lid, niet tot de verbintenis had mogen worden toegelaten of sedert het sluiten der verbintenis is komen te verkeeren in een der toestanden, in genoemd artikel bedoeld. 4. Voorts kan de verbintenis worden verbroken indien zulks in het belang van den dienst of van den betrokkene wordt geacht. Artikel 7. 1. Gewapende dienst bestaat uit het in militair verband verrichten van dienst, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapens kan worden gevorderd. 2. Ongewapende dienst bestaat uit het in militair verband verrichten van werkzaamheden en van diensten, waarbij voor het vervullen daarvan het gebruik van wapens niet kan worden gevorderd. 3. Vrouwelijke vrijwilligers kunnen zich slechts verbinden tot het verrichten van ongewapenden dienst. 4. Mannelijke vrijwilligers kunnen zich verbinden tot het verrichten zoowel van gewapenden als van ongewapenden dienst, voor zoover de minister niet anders bepaalt. 5. In de akte, bedoeld m artikel 6, wordt vermeld, of de verbintenis wordt aangegaan tot het verrichten van gewapenden, of van ongewapenden dienst. Artikel 8. 1. De vrijwilliger is verplicht tot werkelijken dienst, indien hij daartoe wordt opgeroepen: a. in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden; b. tot het ondergaan van een krijgstuchtelijke straf; c. voor het onderzoek omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan hij verdacht of beklaagd wordt. 2. Overigens is hij verplicht tot werkelijken dienst voor zooveel de door hem aangegane verbintenis dit oplegt. 3. De oproeping voor den werkelijken dienst geschiedt door of vanwege den minister op de door dezen te bepalen wijze. Artikel 9. 1. De vrijwilliger is verplicht om, volgens door den minister te stellen regelen, deel te nemen aan oefeningen, tot een maximum van 200 oefeningsuren per jaar, dan wel andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten. Een etmaal wordt berekend voor 8 oefeningsuren. 2. De vrijwilliger bij een rijwielafdeeling is verplicht voor deelneming aan oefeningen en het verrichten van werkelijken dienst een in goeden staat verkeerend rijwiel mede te brengen. 172 Vrijw. landst.-besl. en -beschikking Artikel 10. De vrijwilliger, die gedurende 24 uren of langer verplicht of na verkregen machtiging onafgebroken werkelijken dienst verricht, heeft in dat tijdvak aanspraak op militaire inkomsten. Artikel 11. 1. De vrijwilliger, die tot officier wordt benoemd, gaat bij zijn benoeming als zoodanig over naar het reservepersoneel van de Landmacht. 2. Bevordering van personeel beneden den rang van officier geschiedt naar regelen, door den Minister vast te stellen. Tr?; P,e ouderdom in iederen rang wordt voor het personeel van den Vrijwilligen Landstorm op gelijke wijze bepaald, als in de Wet voor het reserve-personeel der Landmacht 1905 voor laatstbedoeld personeel is aangewezen. Artikel 12. 1. De vrijwilliger is verplicht in uniform gekleed te zijn, dan wel het voorgeschreven kenteeken te dragen, wanneer hij in werkelijken dienst is, tenzij de Minister daaromtrent anders bepaalt. 2. Door of vanwege den Minister wordt vastgesteld, in hoeverre de vrijwilliger buiten dienst in uniform gekleed mag zijn. Artikel 13. 1. De vrijwilliger wordt geacht in werkelijken dienst te zijn. a. van het oogenblik, waarop hij, tot werkelijken dienst opgeroepen ter plaatse zijner bestemming is aangekomen, totdat hij weder huiswaarts wordt gezonden; b. zoolang hij dienst verricht; c. wanneer hij militair onderricht ontvangt; d. wanneer hij in uniform gekleed is. 2. Zoolang de vrijwilliger niet in werkelijken dienst is, noch in werkelijken dienst behoeft te zijn, geniet hij groot vei lof. Artikel 14. Esn vrijwilliger, die dient in een militairen rang en bij de beëindiging van zijn verbintenis gewoon dienstplichtige der Landmacht is of wordt, komt te behooren tot hetzelfde wapen als dat, waartoe hij laatstelijk bij den Vrijwilligen Landstorm behoorde en vervult zijn werkelijken dienst als dienstplichtige in dien rang. Artikel 15. Dit besluit kan worden aangehaald als „Vrijwillige-Landstorm-Besluit". Artikel 16. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 Maart 1922. Vrijwillige landstorm-beschikking. BESCHIKKING van den Minister van Oorlog van 1 Maart 1922, He afd., no. 173. (Legerorder 1922, no. 92). § 1. In deze beschikking wordt verstaan: a. onder „inspecteur" de inspecteur van den vrijwilligen landstorm; b. onder „vrijwilliger" degene, die een verbintenis bij den vrijwilligen landstorm heeft gesloten; c. onder „verbintenis" een verbintenis bij den vrijwilligen landstorm; Vrijw. landst.-beschikking 173 d. onder „landmacht", „zeemacht" en „overzeesche weermacht" hetzelfde, als onder deze uitdrukkingen wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, c en d, der Dienstplichtwet. §2. 1. Tot het voorloopig aannemen van vrijwilligers zijn bevoegd alle officieren en onderofficieren, voor zoover zij daartoe door of namens den inspecteur gemachtigd zijn. «. De bekrachtiging van de verbintenissen geschiedt door den inspecteur of door de verbands-(korps)commandanten. § 3. 1. De akte der verbintenis wordt ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model A. 2. De verbintenissen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Vrij willige-Landstorm-Besluit, kunnen voor geen langer tijdvak dan van vier jaren worden gesloten, doch worden geacht daarna telkens voor één jaar te zijn verlengd, tenzij de vrijwilliger, uiterlijk een maand vóór het einde der loopende verbintenis, den wensch te kennen geeft om deze te verbreken, met dien verstande, dat de inspecteur in het belang van den dienst de verbreking kan opschorten. 3. De verbintenissen van vrijwilligers, die bestemd zijn tot gewoon dienstplichtige, eindigen op den dag, voorafgaande aan het voor hen bestemde inlijvingstijdvak, met dien verstande, dat ten aanzien van hen, voor wie de eerste-oef ening eerst later aanvangt, de verbintenis kan worden bestendigd tot den dag, voorafgaande aan dien, waarop voor hen de eersteoefening aanvangt, terwijl de verbintenissen van hen, bedoeld in artikel 11, eerste hd, van net Vrijwillige-Landstorm-Besluit, eindigen op den dag, voorafgaande aan dien, waarop zij naar het reserve-personeel overgaan. 4. Verbintenissen, die zouden eindigen in een tijdvak, waarin de vrij-, willige landstorm geheel of gedeeltelijk werkelijken diénst verricht in verband met oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone Omstandigheden, eindigen niet vóór het einde van dit tijdvak. 5. De inspecteur is bevoegd legalisatie te eischen van het bewijs van toestemming, bedoeld in artikel 3, derde hd van het Vrijwillige-Landstorm-Besluit. §4. De inspecteur of de door dezen aan te wijzen ccmmandant geeft, onverminderd de in art. 2 van het Dienstplichtbesluit voorgeschreven opgaaf, kennis van de door een gewoon dienstplichtige gesloten verbintenis en van de mutatiën, die na het sluiten der verbintenis met den dienstplichtige plaats hebben, aan den commandant van het korps, waartoe de vrijwilliger behoorde op het tijdstip, waarop de verbintenis werd gesloten. § 5. Ten aanzien van hem, die een verbintenis aangaat en vroeger een rang beneden dien van officier heeft bekleed bij de landmacht, de zeemacht of bij de overzeesche weermacht, bepaalt de inspecteur of hij bij den vrijwilligen landstorm in dien rang zal worden aangesteld. §6. 1. Gewone dienstplichtigen en tot het reserve-personeel behoorenden worden, zoolang zij als zoodanig hun eerste-oefening niet hebben volbracht, dan wel zoolang zij zich in verplichten werkelijken dienst bevinden, niet tot een vrijwillige verbintenis bij den landstorm toegelaten; 174 Vrijw. landst. -beschikking onderofficieren van het reservekader behooren tevens te hebben voldaan aan de verplichting, omschreven onderscheidenlijk in artikel 15, IIIc, van het Koninklijk besluit van 8 Mei 1906, no. 96, (V. B. U. blz. 1589) art 14, IIIc, van het Koninklijk besluit van 31 October 1906, no. 27 (V. B. U. blz. 1642) en art. 15, A IIc, van het Koninklijk besluit van 9 November 1906, no. 52 (V. B. U. blz. 1740). 2. Onder eerste-oefening van tot het reserve-personeel behoorenden, als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan de diensttijd, bedoeld in art. 5, vierde lid, van de wet voor het reserve-personeel der landmacht 1905 en nader in de desbetreflende Koninklijke besluiten geregeld. § 7- Vrouwelijke personen kunnen als vrijwilligers worden toegelaten, indien zij arts zijn of indien zij opgeleid zijn of worden tot hulppersoneel voor ziekenverzorging, voor den luchtwachtdienst of voor andere nader te bepalen betrekkingen. §8. 1. De vrijwilligers, voor zooveel niet uitsluitend bestemd tot het verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen, volgens door den inspecteur te stellen regelen tot de volgende maxima per jaar: a. voor hen, die nog niet het bewijs, bedoeld in § 9, hebben verworven, 200 oefeningsuren; b. voor hen, die het onder a bedoelde bewijs hebben verworven, alsmede voor de dienstphchtigen en tot het reserve-personeel behoorenden, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b van het Vrijwillige-LandstormBesluit, 50 oefeningsuren. 2. Zij, die uitsluitend bestemd zijn tot het verrichten van ongewapenden dienst, zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen gedurende ten hoogste .200 oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de inspecteur zulks noodig acht. 3. De vrouwelijke vrijwilligers zijn verplicht deel te nemen aan oefeningen gedurende ten hoogste 50 oefeningsuren per jaar of andere daarvoor in de plaats tredende diensten te verrichten, een en ander voor zooveel de inspecteur zulks noodig acht. § 9- 1. De vrijwilliger, die voldoet aan de eischen van voorgeoefendheid, bedoeld in artikel 1, eerste hd, onder j der Dienstplichtwet, alsmede hij, die, hoewel niet bij den landstorm geoefend zijnde, tot het onderzoek wordt toegelaten en daarbij aan de eischen van voorgeoefendheid voldoet, ontvangen hiervoor naar door den inspecteur vast te stellen regelen een door den betrokken verbandscommandant geteekend schriftelijk bewijs, hetwelk is ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model B. 2. De verbandscommandant houdt een lijst aan, waarin de nummers der door hem afgegeven bewijzen van voorgeoefendheid worden aangeteekend onder bijvoeging van naam, voornamen en geboortedatum van den voorgeoefende, alsmede van de datums van uitreiking van het bewijs en van eventueele verbreking der verbintenis bij den vrijwilligen landstorm. Deze lijst moet gedurende 9 jaren bewaard blijven. 3. Jaarlijks wordt vóór 1 November omtrent de houders van het bewijs van voorgeoefendheid, die behooren tot de lichting van het volgende jaar en bestemd zijn tot gewoon dienstplichtige, door den verbandscommandant opgaaf gedaan aan den commandant van het indeelingsdistrict, waartoe Vrijw. landst.-beschikking 176 de gemeente behoort, voor welke zij voor den dienstplicht zijn ingeschreven, of, indien dit een der gemeenten Amsterdam, 's-Gravenhage of Rotterdam is, aan den desbetreffehden commandant van het district I. Ten aanzien van personen, als in dén vorigen volzin bedoeld, die het bewijs eerst verwerven tusschen vermelden datum en 1 Mei d. a. v. zendt de verbandscommandant uiterlijk 10 Mei d. a. v. een aanvullingsopgaaf aan den districtscommandant of, voor zoover het betreft gewone dienstplichtigen, die reeds zijn ingelijfd, aan den commandant van het korps, waartoe zij behooren. 4. De opgaven, in het vorige lid bedoeld, zijn ingericht overeenkomstig het bij deze beschikking behoorende model C. 5. Wanneer na het doen van de in het derde lid bedoelde opgaven ten aanzien van daarin genoemde personen het bewijs van voorgeoefendheid zijn kracht heeft verloren, doet de verbandscommandant hiervan zoodra mogelijk mededeeling aan den commandant, aan wien de desbetreffende opgave werd gedaan. § 10. 1. De practische en theoretische eischen voor de verschillende rangen zijn gelijk aan die bij het leger, voor zooveel de Minister van Oorlog niet anders bepaalt. 2. De vrijwilliger wordt als regel niet aangesteld tot korporaal, sergeant en vaandrig, alvorens hij onderscheidenlijk den 17-, 18- en 19-jarigen leeftijd heeft bereikt. § 11- 1. De vrijwilliger komt, voor zooveel hij de verplichting daartoe bij het sluiten van zijn verbintenis heeft aanvaard, tot het verrichten van werkelijken dienst in geval van opkomst ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust — welke reden van opkomst eventueel uit de oproeping zal blijken — op bij het landstormonderdeel, waartoe hij behoort. 2. Geschiedt de oproeping uit hoofde van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, uitgezonderd het geval, bedoeld in het eerste lid, dan komt de vrijwilliger, die tevens gewoon dienstplichtige is, op bij het onderdeel van het leger, waartoe bij behoorde op het tijdstip van het sluiten zijner verbintenis, tenzij hij behoort tot het vrijwillig landstormkorps Motordienst, in welk geval hij steeds bij dit korps in werkelijken dienst komt. De overige vrijwilligers komen op bij het landstormkorps, waartoe zij behooren of, indien zij niet tot een korps behooren. bij een nader aan te wijzen depot, met dien verstande, dat de vrijwilligers, die den leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt, voorloopig buiten oproeping zullen blijven. 3. De vrouwelijke vrijwilligers volgen in de gevallen, vermeld in de beide vorige leden, de door den inspecteur aan te geven bestemming. 4. Het oproepen in werkelijken dienst van een vrijwilliger tot het ondergaan van een krijgstuchtelijke straf of een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, eerste üd, van het VrijwiUige-Landstorm-Besluit, geschiedt door den inspecteur. 0. De vrijwilliger wordt in het geval, bedoeld in het vierde hd, in onderhoud opgenomen bij een onderdeel van het leger. § 12. 1. Ten aanzien van dengene, die bij het einde van zijn verbintenis nog gewoon dienstplichtige is, doet de inspecteur of de door hem aangewezen, onder hem ressorteerende, commandant, onverminderd de in art. 2 van het Dienstphchtbesluit voorgeschreven opgaaf, nopens het 176 Vrijw. landst .-beschikking eindigen der verbintenis opgaaf aan den commandeerende-officier van het korps, waartoe bij laatstelijk als dienstplichtige behoorde. 2. In de in het vorig lid bedoelde opgaaf moeten o. a. worden vermeld de geslachtsnamen en de voornamen van den betrokken persoon, de lichting, waartoe hij behoort en zijn adres. 3. De kennisgeving, bedoeld in het eerste hd, geschiedt op of zoodra mogelijk na den dag, waarop de verbintenis is geëindigd. § 13. De beëediging van de officieren geschiedt door den verbands-(korps)commandant. r § 14. Het dragen van uniformkleeding, anders dan voor het verrichten van werkelijken dienst of het ontvangen van militair onderricht, is den vrijwilliger niet geoorloofd zonder toestemming van den inspecteur. § 15. 1. Wanneer de vrijwilliger zonder bekende reden niet voldoet aan een oproeping voor den werkelijken dienst, stelt, drie dagen na den vastgestelden datum van opkomst, de verbands-(korps) commandant of bij ontstentenis van dezen, de inspecteur bij den burgemeester der gemeente, waar de opgeroepene woont, onderzoek in naar de reden van achterblijven. 2. De inspecteur doet aan den Minister van Oorlog opgaaf van hen, die aan een oproeping voor werkelijken dienst niet hebben voldaan, onder mededeeling van de ter zake verkregen inlichtingen en bijvoeging 'van de stukken, tot staving der geldigheid van de reden van het achterblijven overgelegd. § 16. 1. De verbintenissen van hen, die zich bij het inwerking treden van deze beschikking reeds bij den landstorm als gewoon of als vrouwelijk vrijwilliger hebben verbonden, worden, tenzij deze personen aan hun verbands(korps)commandant een verzoek indienen om de loopende verbintenis te verbreken, gehandhaafd tot en met den datum, genoemd in (3) van de akte, welke werd opgemaakt overeenkcmstig de bijlage van de VrijwilUge-landstorm-beschikking, vastgesteld bij L. O. 1920, no. 468. Na het verstrijken van vermelden datum geldt uitsluitend de verbintenis, welke wordt opgemaakt volgens de dan geldende Vrijwillige-landstormbeschikking. 2. De verbintenissen van hen, die zich bij het inwerking treden van deze beschikking reeds bij den landstorm als buitengewoon vrijwilliger hebben verbonden, worden verbroken. Ten aanzien van hem, voor wien op grond van het Vrijwilüge-Landstorm-Besluit en de Vrijwilhge-landstorm-beschikking het aangaan van een nieuwe verbintenis niet mogelijk is, dient de inspecteur met betrekking tot het behoud zijner aanspraken, uit de vorige verbintenis voortvloeiende, een voorstel in aan den Minister van Oorlog, onder overlegging van de akte der te verbreken verbintenis. § 17- Deze beschikking kan worden aangehaald als „Vrijwiwge-landstormbeschikking". § 18. 1. Deze beschikking treedt in werking met ingang van 1 Maart 1922. 8. Op dien datum vervalt de Vrijwillige-landstorm-beschikkine vastgesteld bij L. O. 1920, no. 468. Vrijvv. landst.-beschikking 177 Model A. (§ 3 Vrij wil lige-landstorm-beschikking). VRIJWILLIGE LANDSTORM. (1) als bevoegd ingevolge § 2 van de Vrijwillige-landstorm-beschikking om, ten aanzien van het onderwerp dezer akte, het Rijk te vertegenwoordigen, verklaart te hebben aangenomen (2) om het Rijk tot (3) of zooveel langer, als noodig zal zijn overeenkomstig het gestelde in § 3, vierde lid, van genoemde beschikking te dienen als vrijwilliger bij den vrijwilligen landstorm, bestemd tot het verrichten van (4) onder de bepalingen, vastgesteld bij het Vrijwillige-Landstorm-Besluit, alsmede bij de tót uitvoering daarvan gegeven voorschriften. (2) verklaart zich door (1) te hebben doen aannemen tot vermeld doeleinde. Contractanten zijn verder overeengekomen: dat de inspecteur van den vrijwilligen landstorm bevoegd is de loopende verbintenis zonder formaliteit te ontbinden, ingeval hij dit om eenige reden in het belang van den dienst of van de(n) vrijwilliger noodig of wenschelijk oordeelt; dat de vrijwilliger ^^^^a^uT* in werkelijken dienst te komen ter handhaving of tot herstel van de openbare orde of rust. (ö) .' Hiervan is te (0) deze akte in tweevoud opgemaakt en door beide contractanten onderteekend. Elk der contractanten heeft een exemplaar daarvan behouden. (7) (8) (1) Geslachtsnaam en voornamen, rang en dienstbetrekking. (ï) Geslachtsnaam en voornamen van de(n) aangenomen persoon. (3) Datum, waarop de verbintenis onder normale omstandigheden zal eindigen. (4) „Gewapenden of ongewapenden dienst", voor zooveel toepasselijk gevolgd door „bit hét V. L Korps (naam van het korps)". (5) Eventueel nog te stellen bijzondere voorwaarden. (6) Plaats en datum. (7) en (s) Handteekeningen der contractanten. Vrijw. Landst. 12 178 Vrijw. landst.-beschikking VRIJWILLIGE LANDSTORM. Model B. Verband (1) (§9 Vrijwillige-land- No (2) storm-beschikking). Bewijs van voorgeoefendheid. Ondergeteekende (3) , Commandant van opgemeld landstormverband, verklaart dat de vrijwilliger (4) (3) geboren te (5) den (6) bij het op (6) te (5) gehouden onderzoek bhjkens het door de daarvoor aangewezen commissie uitgebrachte verslag voldaan heeft aan de eischen van vóorgeoefendheid, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder/, der Dienstplichtwet voor het wapen der (7) (5) (6) De verbandscommandant, (8) De verbintenis bij den vrijwilligen landstorm van (3) is verbroken den (9) De verbandscommandant, (8) Gezien op (6) 19... (8) Gezien op (6) 19... (8) enz. Zie ommezijde. (1) Naam. (2) De bewijzen doorloopend nummeren, jaarlijks met 1 te beginnen. (3) Geslachtsnaam en voornamen. (4) Voor hem, die tot het onderzoek is toegelaten zonder bij den vrijwilligen landstorm te zijn geoefend, het woord „vrijwilliger" te vervangen door „burger". (3) Plaatsnaam. (6) Datum. (7) Wapen, waarvoor het bewijs van voorgeoefendheid is behaald. (8) Handteekening. (9) Datum (het jaartal in letters). Vrijw. landst.-beschikking 179 N.B. Het bewijs van voorgeoefendheid vervalt 2 jaren na het tijdstip waarop de verbintenis bij den vrijwilligen landstorm van den betrokken vnjwilhger wordt verbroken. De vrijwilliger is — op straffe van nietigheid van het verworven bewijs van voorgeoefendheid — gehouden, zoolang daarop de datum van verbreking der verbintenis door den verbandscommandant niet is ingevuld, dat bewijs jaarlijks op 1 Mei aan dien commandant ter af teekening aan te bieden. Ingeval de voorgeoefende voor uitstel van eerste-oefening in aanmerking wenscht te komen, moet hij bij zijne desbetreffende aanvrage dit bewijs van voorgeoefendheid overleggen. Indien de voorgeoefende geen verbintenis bij den vrijwilhgen landstorm ul -fIigegaai1-'-,veral,: het bewi-is 2 iaren na het tijdstip van uitreiking en blijft de jaarhjksche indiening aan den verbandscommandant achterwege VRIJWILLIGE LANDSTORM. Model C. Verband (§9 Vrijwillige-lancUtorm-beschikking). OPGAVE van personen, die het bewijs van voorgeoefendheid, bedoeld in § 9 der VrijwilUge-landstorm-beschikking, hebben ontvangen. Geslachtsnaam en voornamen Gemeente, voor ^ ^ Wapen, waarvoor het bewijs* van den , , welke voor bedoeld in § 9 van de ingeschrevene voor den Lichting. dienstplicht van Vrijwillige-landstorm-beschikking, Toelichtingen. ..... . geboorte. . . „ dienstplicht. ingeschreven. is uitgereikt. 1. 2-1 3- 1 4. 1 5. 6. I I 1111 I (1) (2) 19 (1) Plaatsnaam. w ' x ' (2) Datum. De verbandscommandant, 00 O < s p > o td s o £ Adressen 181 ADRESLIJST. Inspecteur van den vrijwüli- Mesdagstraat 8, Telef. 's-Gravenhage gen landstorm Haag 8521 toestel 66, Haag 6589 Friesch Landstorm Verband, Kazerne Leeuwarden. Landstorm Verband Gronin- Engelsche Kamp, Groningen. gen Heereweg 123 I Landstorm Verband Drenthe Kazerne Assen. Twentsch Landstorm Verband Kerkhof 7 Zutphen. Landstorm Verband Vollen- Broerenkazerne Zwolle. hove Landstorm Korps „De IJssel" Willemskazerne Arnhem. Veluwsch Landstorm Verband — Apeldoorn. Landst. Korps „De Veluwe- Menthenstraat 12 Arnhem, zoom" Landstorm Korps „Limburg- Groote Looijerstr. 17 Maastricht, sche Jagers" Landst. Korps „De Meijerij" Kazerne, Blok II Nijmegen. West Brab. Landstorm Ver- School D, Coehoorn- Bergen op Zoom. band straat Zeeuwsen Landstorm Verband Langeviele 206, hoek | Middelburg. Beddewijkstr. Landstorm Verband Monden Kazerne. Brielle. der Maas Landstorm Korps „Rotterdam" v. Hogendorpspl. 22 Rotterdam. Landstorm Wielrijders Comp. Spuiweg 102 Dordrecht. Dordrecht Landstorm Comp. Dordrecht Voorstraat 323 Dordrecht. I Landstorm Korps „Zuid-Hol- Fultonstraat 179 's-Gravenhage. land West" Landstorm Korps „Nieuwe MUitaire Gymnas- Utrecht. Hollandsche Waterlinie" tiekschool Landstorm Korps „Stelling Bureelgebouw Oran- Amsterdam van Amsterdam" je-Nassaukazerhe Landstorm Korps „Kennemer- Infanteriekazerne Haarlem. land" Landstorm Verband „Alk- Cadettenschool Alkmaar, maar" Landstorm Verband „West- Breedstraat IV 205 Enkhuizen. Friesland" Landstorm Korps „Motor- Koninginnegracht 19, 's-Gravenhage dienst" Telef. H 8521 182 Adressen Landstorm Korps „Vaartuigendienst" Landstorm Korps „Spoorwegdienst" Landstorm Korps,,Luchtwachtdienst" Kaderlandstorm (Korps) Nationale Landstorm Commissie Koninginnegracht 19, Telef. H. 8521 Plein 5a, Telef. H. 8521 Plein 5a Telef. H. 8521 Res.Kap. J.W. Klein, Meerweg 453, Telefoon AmsterdamZuid 2931 Mesdagstraat 8, Tel. H. 6128 's-Gravenhage. 's-Gravenhage. 's-Gravenhage. Sloterdijk. 's-Gravenhage. ALPHABETISCH REGISTER. De cijfers verwijzen naar de bladzijden. A. Aanbrengen zooibeschermers .... 80 Aanduiding gebezigde termen ... 32 Aanneming vrijwilligers 30,34,44,50,68,71 Aanschrijvingen betrekking hebbende op den Vrijw. Landst 53 Aanstelling tot een rang .... 49, 163 Aanteekening gehouden oefeningsuren 48 Aanvang dienstplicht 157 Aanvang landstormphcht 8 Achttienjarige leeftijd 50, 147 Adjudant-onderofficier 63 Adrninistratie. Centrale — ... 82, 103 Administratieve voorschriften.... 164 Adreslijst 181 Adviezen voor aanneming 44 Afgifte van de bescheiden voor de verbintenissen 5, 152 Afkeuring 147, 166 Afvoering uit de registers .... 17; 29 Afzonderlijke onderscheidingsteekenen 25 Algemeene verloven 75 Algemeene voorschriften omtrent den Vrijwilligen Landstorm 7 Ambtshalve msdirijving 10 Apothekers 47 Archieven . . . . : 50 Arrest 56 B. Bedrag voor kleine uitgaven .... 61 Beêechging 25, 36, 45 Beëindiging der verbintenis .... 49 Beëindiging voorloopige vrijstelling . 24 Beginselen omtrent toetreding tot den Vrijw. Landst. en Burgerwachten 77 Beklaagden 69 Bekwaamheid. Commissies van onderzoek naar — 49 Beleedigen van een meerdere ... 14 Benaming van landstormonderdeelen 34, 181 Benoeming in een rang 49 Bepalingen Inspecteur v. d. Vrijw. L.st. 44 Beperking aanneming buitengewone vrijwilligers 44 Bescheiden. Over te leggen — ... 47 Bescheiden. Waarmerken van — . . 32 Beschikbaarstelling van onderwijsgebouwen en terreinen 145 Beschikkingen. Bijzondere — ... 53 Besluit. Landstorm— 18 Betaling als verlofspersoneel .... 84 Betaling ten behoeve van den Landst. 96 Betalingsstukken 161 Bevoegdheid tot het aannemen van vrijwilligers 34, 44 Bevoegdheid tot het aanstellen in een rang 49 Bevordering tot een rang 49 Bevordering van de toetreding tot den Vrijw. Landst. Comité tot — . . 77 Bewapening Landstorm-afdeelingen . 53 Bewijs van individueel geoefend man 40, 51, 166 Bewijs van toestemming 47 Bewijs van vervulden dienst voor broederdienst 123 Bezoldiging van vrijwilligers bij detacheering in het leger . . . . 55, 84 Bezoldiging en toelagen 84 Briefport. Vrijdom van — . . . . 59, 84 Broederdienst. Landstorm— 109, 116, 123 Buitengewone omstandigheden ... 35 Buitengewone vrijwilligers .... 4, 37 Buiten oproeping laten van 18-jarigen 50, 147 Burgemeester 32, 36, 39, 112 Burgerwachten. Toetreding tot Vrijw. Landstorm en — 77 Bijvoeging verbintenisformuher . . . 166 Bijzondere opleidingen 48 Bijzondere regelingen voor tractement 26 Bijzondere vrijwilligers . 4, 75, 76, 91, 108, 109 Bijzondere werkkringen. Militaire rangen in — 25 Alphabetisch Register De cijfers verwijzen naar de bladzijden c. Categorieën landstorm vrijwilligers . 4, 119 Categorieën van personen die niet behoeven op te komen 20 Centrale administratie . 82, 103, 161, 164 Comité ter bevordering van de toetreding tot den Vrijw. Landst. . . 77 Commissies van onderzoek naar geoefendheid 43, 49, 70 Controlelijsten 103, 147 Correspondentie 72, 159 D. Deelnemen oefeningen 122 Deserteurs 36 Detacheering vrijwilligers . . . 55, 151 Dienstcorrespondentie 72, 159 Dienstongeval 67, 121, 153 Dienst op Zondag 60 Dienstplicht bij den landstorm 8, 9, 11, 12, 13 Dienstplicht Indië 144, 163 Diensttijd 8, 34 Doel der wet 1 Dragen militaire kleeding en uitrusting 45, 123 Dragen uniform 35, 45 Duur van de verbintenis .... 34, 45 E. Einde der noodzakelijkheid van vrijstelling van opkomst 23, 24 Einde dienstplicht bij den landstorm 9 Eischen van voorgeoefendheid ... 40 Eischen van voorgeoefendheid (nieuw) 168 Eischen voor een rang 37 F. Feestdagen * . . 60 Feitelijkheid. Door eenige — beleedi- gen 14 Formulier bewijs van voorgeoefendheid 178 Formulier van verbintenis .... 40, 44 Formulier van verbintenis (nieuw) . 177 G. Garnizoensindeeling 155 Gebezigde termen. Aanduiding van — 32 Gebreken. Ontslag wegens ziekte of — 28 Gedachtenwisseling tusschen Regeering en Staten-Generaal 1 Gelijkstelling met een rang . 12, 13, 25 Gemoedsbezwaren 60 Geneeskundige behandeling. Vrije — 121, 158, 159 Geneeskundige dienst . 78, 121, 158, 167 Geneeskundig onderzoek 34 Geoefend man 48, W.8 Georganiseerde Vrijwillige Landstorm 4 Geschiktheid. Lichamelijke — ... 34 Getuigen voor den krijgsraad . . 61, 69 Gevangenbewaarders 47 Gevangenisstraf. Ontslag wegens — 27 Gewapende dienst 9, 18, 19 Gewone vrijwilligers 4 Gezag en tractement 26, 44 Gezagsverhouding 26, 90 Gratificatie 71 Grondslag van den Vrijw. Landst. 1 Groot verlof . 84, 123 H. Handhaving rust en orde 5 Handteekeningstempels 152 Herkenningsplaatjes 65 Herkeuring 49, 166 Herstelling kleeding en uitrusting 59, 153 Huiswaartszending 15 Hulpgevangenbewaarders 47 Hulppersoneel ziekenverzorging . . . 133 L Identiteitsplaatjes 65 Indeeling bij garnizoenen 155 Indeeling vrouwelijke vrijwilligers . 44 Indië. Dienstplicht in — ... 144, 163 Individueele geoefendheid . . . 37, 48 Ingelijfden. Volgen van de oefeningen door — 122 Ingezetene 8, 167 Inleiding V Inlevering van militaire goederen 108, 163 Inlichtingen voor aanneming .... 44 Inlijving 144, 160 Inlijving. Aanvang dienstplicht reeds vóór — 157 Inschrijvingsregisters 19 Inspecteur. Instructie van den — v. d. Vrijw. Landst 85 184 Alphabetisch Register De cijfers verwijzen naar de bladzijden 186 Instructie. Landstorm— 33 Instructie toelagen 83, 167 Instructie van den Inspecteur van den Vrijwilligen Landstorm ..... 85 Invaliditeitswet 96 Inzending betalingsstukken 161 J. Jaarlijksch onderzoek 38 Jaarwedde 153, 160 K. Kaderlandstorm 46, 62, 63, 69 Kaderleden 45, 166 Kadervorming bij den kaderlandstorm 69 Karabijnen 80 Katoenen landstormkleeding .... 151 Ken- en onderscheidingsteekenen 13, 24 Kennisgeving belangrijke voorvallen 50 Kennisgeving sluiten verbintenis 31, 33, 38, 148 Kennisgeving van ontslag .... 27, 28 Keukengereedschappen 80 Keukenwagens 80 Keuring 45, 49 Kleeding en schoeisel . 53, 78, 81, 145, 151, 163 Kleeding. Merken van — 73 Kleedingtoelage 81, 151 Kleine bedragen voor oefeningen 53, 61 Korporaal. Aanstelling tot — ... 162 Kostelooze bescheiden 17, 152 Kosten opbergen wapens en munitie 75 Kosten van vervoer 153 Kostwinnersvergoeding . . . 12, 76, 119 Krijgsartikelen. Voorlezen van — 60 Krijgsraad. Vrijwilligers als getuigen . voor den — 61 Krijgstuchtelijke straf 45 Krijgstuchtehjke straf. Verplichting tot opkomst wegens — 35 L. Landstormafdeelingen . . . 34, 53, 181 Landstorm-beschikking. Vrijwillige — 34 Landstorm-Besluit 18 Landstorm-broederdienst 109, 116, 123 Landstorm-Instructie 33 Landstormkorps de Meijerij .... 56 Landstormkorps de IJssel 64 „ Luchtwachtdienst 126 Motordienst... 46, 85 „ Nieuwe Hollandsche Waterlinie ... 62 „ Spoorwegdienst 46, 109 „ Stelling van Am¬ sterdam .... 62 „ Vaartuigendienst 46, 88 „ Veluwezoom ... 56 Zuid-Holland West 56 Landst ormplichtigen 8, 18 Landstormregisters . . .'.*.*. 10, 17, 29 Landstormwet 7 Legalisatie van bewijzen van toestemming 47 Leges 17, 152 Lichaamsgebreken 67 Lichamelijke geschiktheid .... 34, 67 Lijst van adressen 181 Lijst van oefeningsafdeelingen . . . 155 M. Materiaal geneeskundige dienst ... 78 Merken van kleeding 73 Militaire rangen in bijzondere werkkringen 25 Mihtair-premiecertificaat .... 96, 100 Militiewet. Toepassing — in Ned.- Indiê 163 Militiewet. Wijziging van de — . . 109 Minderjarigen. Bewijs van toestemming voor — 34, 47 Mobiliseeren . . . 35, 50, 76, 135, 147 Model II Landstorm-Instructie ... 33 Model C opgave bewijzen van voorgeoefendheid 180 Munitie 53, 76 Mutatie-opgaven stamboek . . . 148, 153 N. Nationale Landstormcommissie . 77, 182 Nederlander 8 Nederlanderschap. Bewijs van — . 30, 129, 130, 131, 161 Niet toelating tot een verbintenis als buitengewoon vrijwilliger .... 37 Niet-voldoen aan een oproeping tot werkelijken dienst 17, 36, 45 186 Alphabetisch Register De cijfers verwijzen naar de bladzijden O. Oefeningen 36, 38, 39, 48, 122 Oefeningsuren 36, 38, 39, 48 Oefenplaatsen 155 Officieren van gezondheid 47 Onder de wapenen roepen wegens dienstongeval 153 Onderhoud wapenen . . . 50, 149, 150 Onderscheidingsteekenen . . . 13, 24, 84 Onderwijsgebouwen 145 Ongevallen 67, 121, 153 Ongewapende dienst 9, 18, 19 Onherroepelijke veroordeeling ... 65 Onlusten 76, 108 Ontheffing van de verbint 65 Ontslagenen van den dienstplicht 9, 16, 28, 65, 116 Ontslag gedetacheerden bij de Politietroepen 160, 163 landstormphcht . . 9, 16, 28, 65 „ Tusschentijdsch — .... 16 „ wegens broederdienst ... 116 „ wegens gevangenisstraf . . 27, 65 „ wegens godsdienstig ambt . 15 „ wegens ziekte of gebreken 28, 67 Ontstaan van den Vrijw. Landst. . 1 Oorlog of oorlogsgevaar. Mobilisatie bij — 35 Oorzaken lichaamsgebreken .... 67 Opbergen wapens en munitie 73, 75, 78 Opgave aan landweerdistrictscommandanten van bijzondere vrijwilligers 108, 153 Opgave nopens beëindiging der verbintenis 49, 132 Opgave van bewijzen van voorgeoefendheid 180 Opheffing der vrijstelling 23 Opkomst. Verphchting tot — . . 35, 37 Opkomst ter inlijving 160 Opleiding 69, 133 Opleiding tot korporaal 48 Oproepen beklaagden en getuigen 61, 69 Oproeping in werkelijken dienst . 10, 37 Optreden van mihtairen 149 Organisatie van den Vrijw. Landst. 4, 78, 85 Overgang in een rang 35 Overgang naar een ander korps . . 155 Overgangsbepalingen 17, 39 P. Paardenartsen 47 Patronen 53, 64, 75 Pensioenen 67, 71 Politietroepen 47,118,119,160 Portvrijdom 59, 84 Positie. Gelijkstelling in — met een rang 12, 25, 35 Positie van tot den Landstorm behoorenden 12 Premiecertificaat. Militair — .... 96 Procesverbaal van dienstongeval . . 67 Prijsschieten. Kleine bedragen voor—53,81 Prijzen voor schietwedstrijden ... 81 R. Rang. Aanstelling in — .... 49, 162 Rang. Gelijkstelling met een —12,13,25,35 Rang. Overgang in den — bij het leger 35,45 Redenen van niet-opkomen. Onderzoek naar — 36, 45 Registers. Afvoering uit — .... 17 „ Inschrijvings— 19 „ Landstorm— 10 Reisbesluit 160 Reizen van werklieden 153 Reserve-officieren 13, 126, 136 Rijksgoederen 73, 108 Rijwielen 35, 55, 64 Rijwieltoelage 55, 64 s. Samenstelling van den Landstorm 8, 34, 44 Samenvoeging en benaming van land- stormonderdeelen 34, 44 Schietwedstrijden 81 Schoeisel. Kleeding en — . . . . 78, 80 Slotbepaling der Landstormwet . . 17 Sluiten verbintenis 31, 33, 38, 119, 148 Stamboeken 89, 92, 104, 107, 116, 117, 122, 133, 148, 150, 152, 162, 163 Stormtroepen 84 Strafbevoegdheid . . . . 56, 90, 91, 134 Straffen 56, 91 Strafwetten (Militaire) 13, 56 T. Tegemoetkoming Vrijwillige Landstorm 81, 161 Alphabetisch Register De cijjers verwijzen naar de bladzijden 187 Tekst der Landstormwet 7 Telegrafisch en telefonisch verkeer . 150 Ten uitvoer legging van straffen . 56 Toelagen bijzondere vrijwilligers . . 76. Toelagen. Rijwiel— 55, 64 Toelagen. Verblijf — 149, 160 Toelagen voor instructie 83 Toelating tot de verbintenis 3, 29, 39, 71 Toepasselijkheid bepal. voor reeds verbondenen 39 Toepassing militaire straf- en tuchtwetten 13, 56 Toepassing Militiewet in Ned.-Indië 163 wet van 21 Juli 1890 . 58 Toestemming. Bewijs van — ... 47 Toetreding tot den Vrijwilligen Landstorm of Burgerwachten 77 Tractement. Bijzondere regelingen voor — 26 Tractement. Gezag en — 26 Trouw aan het wettig gezag ... 40 Tuchtwetten (Militaire). Toepassing van — 13, 56, 91 Tusschentijdsch ontslag 16 u. Uitbetaling kostwinnersvergoedingen 12, 75, 119 Uitgaven. Bedrag voor kleine — . . 61 Uitgebroken onlusten. Opkomst van den Vrijw. Landst. bij — . . . 75, 91 Uitrusting Landstorm-afdeelingen 53,76,78 Uitrusting. Tegemoetkoming eerste — 81 Uitstel eerste oefening 122 Uittreksel Landstorminstructie ... 33 Uitvoering InvaUditeitswet 96 Uniform 13, 35, 45, 154 v. Vaandel 56 Vaandrig 63 Verbintenisformulier .... 40, 44, 177 Verbintenis (Vrijwillige) 11, 29, 34, 38, 40, 45,117,118, 119,125,132,133, 147, 148, 155 Verblijfstoelage ....... 149, 160 Verbreken verbintenis 31, 49, 125,132, 147 Verdachten 69 Verdeeling in korpsen enz 44 Verkorting eerste oefeningstijd met 4 -maanden 36 Verlenging van den dienstplicht . . 13 Verlenging van den werkelijken dienst 34 Verlof wegens geoefendheid . 36, 38, 118 Verlofspersoneel. Betaling als — . . 84 Verloven 36, 75, 84 Vermindering van oefeningen ... 49 Veroordeeling 27, 65 Verplaatsen van onderdeden .... 50 u vrijwilligers .... 50 Verplichtingen van den vrijwilliger 5,35, 40 Verplicht verblijf onder de wapenen 35 Verschijnen van getuigen en beklaagden 69 Vervoer Rijksrekening 91 Vervulden dienst. Bewijzen van — 109 Verzending scherpe patronen ... 64 Vier maanden verlof 36 Voorbereiding mobilisatie 135 Voordracht tot ontslag 65 Voorlezen krijgsartikelen 60 Voorloopige overeenkomsten geneeskundige behandeling 158 Vooroefeningen 36 Voorschriften. Administratieve —. . 164 Vrouwelijke vrijwilligers .... 4, 39, 44 Vrijdom van briefport 59, 84 Vrijdom van zegel en leges . . 17, 152 Vrije geneesk. behandeling . 121, 158, 167 Vrijstelling van militiedienst wegens ■ landstormbroederdienst . 109,116,123 Vrijstelling van oefeningen .... 38, 47 Vrijstelling van opkomst.... 23, 160 Vrijwillige dienst 75, 76, 91 Vrijwillige Landstormbeschikking . • 34 Vrijwillige Landstormbeschildting (nieuw) 172 Vrijwillige Landstorm-besluit .... 169 Vrijwillige verbintenis 11, 29, 34, 38, 40, 45,117,118,119,125,132,133, 147, 148,165 Vrijwilligers van den landstorm 11, 61,147 w. Waarmerken van bescheiden ; . . . 32 Wapenen 50, 53, 75, 149 Wegblijven. Verbod tot — van inlijving 160 Werkelijke dienst 10 188 Alphabetisch Register De cijfers verwijzen nam de bladzijden Werkelijke dienst. Wie niet, of voor- Wijziging Militiewet 1093 loopig niet in — behoeven te komen 11, 20, 21, 23 I Z. Werklieden. Reizen van — .... 163 Zeemacht I] Wfet van 28 April 1913 (St.bl. no. 149) 7 Zegel. Vrij van — 17, 1623 Wettig gezag 40 Ziekenverzorging 1331 Wie tot den Landstorm behooren 8 Ziekte. Ontslag wegens—of gebreken 28,675 Wie tot een vrijwillige verbintenis Zondagen. Dienst op — 60C wordt toegelaten 29 | Zooibeschermers 8