REVOLUTIE VERZET TEGEN DE MACHT MAAR ANTIREVOLUTIONAIR DOOR Dr. j. h. verloop VERTROUWELIJKE OORKONDE INDEELING. Ontwikkeling pag. 5 Vrede of strijd? Straatsburg—Bazel. . ;f|L ........ pag. 13 Op weg pag. 16 Aardolie pag. 21 Goud . . Mr.. pag. 25 Beslissing . . . . . . pag. 29 Revolutie. Vitalisme. . . Opvoeding pag. 37 Arbeid 'W. . pag. 39 Landbouw . :Sy .... • pag- 43 Kapitaal en armoede pag. 48 Temperament. Politiek pag. 53 Belasting || . pag. 56 Vrouwenkiesrecht . pag. 59 Wetenschap pag. 64 Conservatisme. Kolonisatie pag. 73 Vorsten pag. 74 Oorlog pag. 77 postlitem . . W' pag. 81 Aanteekeningen pag. 82 ONTWIKKELING. Over revolutie werd reeds veel geschreven, en ik zou onder mijne omstandigheden geen waarde zien in het behandelen van dit onderwerp, indien dit niet kon geschieden op een wijze, die, zoover bekend, nieuw is. Revolutiebesehrijvingen in het algemeen, kunnen worden ingedeeld in twee categorieën, de eerste is die der beschrijving van actueele toestanden en gebeurtenissen, de andere omvat de geschiedkundige samenvatting van het bekend geworden materiaal, en aldus ontstaan de beste werken dikwijls pas jaren, ja tientallen jaren na de gebeurtenissen. Dit uitstel is veelal het gevolg van de moeite die men heeft om in de .massa gegevens «enigszins den wpg te leeren kennen. Bovendien wordt veel moeite veroorzaakt door de censuur, die wij nu goed hebben leeren kennen, doch die natuurlijk te allen tijde bestaan heeft. ,Het is dus ontzettend lastig om uit den chaos der zeer dikwijls tegenstrijdige berichten wat wijs te worden en de overstelping der gegevens is maar al te dikwijls een bron van uiiteenloopende beschouwingen. De revolutiegedachte die nu zal worden beschreven is in hoofdzaak niet ontleend aan groote, algemeen bekende gebeurtenissen, doch aan de gebeurtenissen en ervaringen fn het klein, onbeduidend leven van een burger, die allerlei toestanden en begrippen heeft doorleefd, overdacht en behandeld. We hebben bij zoo'n beschrijving te doen met beperkt materiaal, dat vrij nauwkeurig te overzien is; bovendien zijn hierbij de invloeden der censuur, der pers, van den geest der volksmassa en van het temperament der berichtgevers wegens de mogelijke controle onbelangrijke factoren geworden. De beschrijving van de revolutiegedachte in zoo'n individueel leven kan in romanvorm, in poëzie of filosofie geschieden, doch ik geef de voorkeur aan een exacteren vorm in navolging van de methode die iemand kiezen kan, indien hij uit de natuurwetenschap bijvoorbeeld de descendentieleer wil voordragen. Zoo iemand kan onmogelijk in alle in aanmerking komende vakken gaan studeeren, om daarna zijn beschouwing op te stellen; hij kan evenwel vele 6 boeken lezen, die over de descendentie handelen en daaruit een samenstelling maken. In dit geval vervalt hij gemakkelijk in bestaande fouten en heeft uiterst geringe kans om zelf iets goeds voort te brengen. De verstandigsten vatten zoo'n zaak anders op; zij zullen een onderdeel der wetenschap intens gaan beoefenen en zich tevreden stellen met een oppervlakkige kennis van het overige deel tot dat zij meer bewijsmateriaal noodig hebben voor de behandeling van een nieuw inzicht. Zoo kan men b.v. de mierendescendentie nauwkeurig vervolgen en de opvattingen, op grond van deze studie verkregen, later, veel verruimd, toelichten met het materiaal uit de natuur der olifanten en walvisschen. Op gelijke wijze pas ik nu de ervaringen uit het leven van één individu toe op het leven van de massa, omdat revolutie in den grond een geestelijk karakter draagt, en alhoewel de geest van het individu iets anders is dan de geest der massa, zoo zijn de geestelijke versohijnselen toch uit dezelfde natuur voortgekomen en aan dezelfde wetten onderworpen. Niet alle individuen hebben een leven dat zich voor zoo'n beschrijving leent, aangezien niet allen doelbewust leven en in beroeringen bruikbaar materiaal verwerven. Vervolgens staan we nog voor de keuze andermans of eigen, ervaring te beschrijven, en verdient, om begrijpelijke redenen, zoo mogelijk dee'laatste arbeidswijze de voorkeur. 22) Aangezien ik meende, dat mijn materiaal voldoende was aangegroeid, besloot ik tot laatstbedoelde beschrijving der revolutie en hield mij uitsluitend aan de gedachten die op geheel natuurlijke wijze zich uit mijne handelingen 'in een beperkten kring en uit mijn beroep voortkwamen. Elke studie die daarmede wel in verband kon worden gebracht, maar voor mij persoonlijk van geen belang was, werd vermeden. Wel verschaften mijne liefhebberijen enkele gegevens. De beschrijving van zulk een geestesontwikkeling behoort aan te vangen met een toepasselijk overzicht van de oorsprongen. Het eerste geestelijk effect dat we van elkander vernemen, ligt in den uitgesproken naam, evenals Adam's eerste handeling, na de conceptie van de indrukken uit zijn omgeving, lag in het uitspreken van namen. Hierbij komen we tot het verband tusschen vorm en klank welke ik niet nader onderzocht.1) Namen zijn geen product van willekeur; er ligt steeds een geestelijk element in, onbewust gaan we dan ook niet lichtvaardig te werk bij het geven van namen; bij ae geboorte van een kind geschiedt dit zelfs, met bijzonder overleg. Bij het volk treffen we veelal ten deze eenige slordigheid aan en een merkwaardige verbastering van de uitspraak. De familienamen ontstonden meestal uit opvallende gegevens, uitzonderingen treffen we schijnbaar zeer veel aan, omdat de beteekenis der woorden ons ontging. Het verdient de aandacht, dat Joden, R.-Kath. en anderen dikwijls twee namen hebben, een verzwegene in een stam- of orderegister en een gebruikte voor het volk waaronder zij wonen. Onder de opvallende gegevens waaruit een naam ontstaat en die in genealogische werken te vinden zijn, treffen we veelal die van ambten of beroepen aan. Dikwijls ging een ambt of ambacht verloren en wordt de opsporing van de beteekenis van daaruit afgeleide namen even moeilijk als van die der gelegenheidsnamen. Zulke onderzoekingen hebben waarde voor de zelfkennis, de opvoeding en de ontwikkeling, aangezien de natuur des menschen een veel grootere traagheid bevat dan de meesten zoo oppervlakkig wel denken. Men vergeet dat een herder een volksleider en koning kan worden; in eiken werkkring dienen we ons rekenschap te geven van het onderscheid tusschen de materieele waardeering en den geestelijken aard van het werk; de eerste is zeer variabel, de tweede daarentegen zeer traag. De huwelijken maken het wel is waar wat ingewikkelder, doch een dominante is meestal wel te vinden. Aangezien de moderne democratie veel traditie eenvoudig overboord wierp zonder waarlijk reformatorisch werk te verrichten en veel waarheid verloren ging, verkregen we langzamerhand de groote toename van sport en allerlei liefhebberij die aantoonen, dat men hoe langer hoe minder bevrediging voelt bij den voor de hand liggenden arbeid. Zelfs wordt weinig of niet werken veler illusie. De ontwikkeling is onder meer waar te nemen in de eenzijdige toename der industrie ten koste van den landbouw. Een treffend voorbeeld van zoo'n onderzoek vinden we bij Wijnkoop, den naam van een over het gansche land bekend geworden leider. Bij het bovenbedoeld onderzoek stuit men direkt op de moeilijkheid, dat die naam in geen enkel bekend woordenboek voorkomt op een wijze die ons eenig licht verschaft; we vinden dat woord nog slechts in verkoopingsberichten van notarissen in heel enkele gemeenten ten plattenlande, als rest van een oud gebruik, waarmede 9 Handelsbank den aanleg van de N.-I. spoor met goed gevolg aan te pakken. Het was een groot werk, waarmede 14 miHioen gulden. 30,000 man personeel en 5 a 600 paarden gemoeid waren. Ook de verdiensten lachten hem toe, doch het zou niet lang duren, want in Nederland ging plotseling aan de beurs het praatje rond, dat de Javanen toch liever barrevoets loopen en voor een paar nieuwe voetzooien eten, dan hun centen aan de stationscassa af te dragen en de aandeden daalden tot 25 a 30 %. De Maatschappij betaalde evenwel elke week het loon uit en bleef aldus juridisch volkomen*»aaf, doch er werd bij de ondernemers aangedrongen op staking der werkzaamheden en zóó, dat ten slotte daartoe werd overgegaan. De gevolgen waren bitter; met een klein personeel werd door de Maatschappij voorloopig doorgewerkt, de Zondagsarbeid werd hervat als naar gewoonte in den Oost, zelfs de paarden die op de Sabathsweide achter de directeurswoning bij Kedong Djatti, en in de gecontroleerde voederbakken hun welzijn vonden en niet meer stierven bij dozijnen, gingen in den ouden sleur; de rijst bij massa opgekocht om den woeker uit den arbeidersbuik te houden werd, dank zij de Bataviasche justitie een tegenvaller van een ton gouds, de leider ter plaatse met hart en ziel >in de zaken leefde vertrok naar Europa en stierf na eenige jaren. De N.-I. Spooraandeelen herstelden zich, het geld kwam weer aanrollen en het bedrijf ging voort, doch verder in zoogenaamd eigen beheer. Oude en nieuwe aandeelhouders wreven zich de handen en de zaak gaat best. De catastrophe zette de zes kinderen op straat, doch gelukkig waren er menschen die zich hun lot aantrokken en terwijl de vader in Europa hertrouwd, zijn dood verbeidde in de nabijheid van de vrouw die alles voor hem was, deed mijn vader in Indië veel om de familie voort te helpen. Van zijn verdiensten werd meestal een groot deel voor hulp afgestaan, zoodat ieder wat verlucht zijns weegs kon gaan. Niet lang daarna kwamen in Europa de oorlogsgeruchten, die aanhielden tot in '70 de Fransch-Duitsche oorlog losbrak, waarvan ieder zeide, dat hij een les was om voor lang den oorlog onmogelijk te maken. De oorlog eindigde, doch de wrevel bleef de gemoederen beroeren. Ook in Indië werd de oorlog met groote belangstelling gevolgd en alles reilde en zeilde zoo als het eventjes gaan kon tot mijn vader in 1893 met zijn gezin in Holland aankwam en zich daar te Den Haag vestigde. 10 Geboren in 1881, kwam ik als jongen in Holland en had moeite om de school te volgen wegens onvoldoende taalkennis. Het was mal öm een rapport te zien met vele^negens en tienen en in de talen vieren en drieën. Ik kreeg menigmaal een oorvijg of een berisping van den taalleeraar omdat hij meende dat ik niets voor hem deed. Terwijl ik in sommige leervakken geen huiswerk meer kreeg stond ik in de klasse meestal even boven het gemiddeld cijfer. Voor sport voelde ik veel, doch voor teekenen en schilderen nog meer, zoodat van het eerste niet veel kwam; ook hield ik van peuteren in allerlei zaken en observeerde gaarne bij gelegenheid de heeren van de club, waar mijn vader in een kring was die mij onbekend bleef; Over de verdere ontwikkeling van mijn Vader kan ik niets mededeëlen aangezien deze plaats had in een kring die mij ver stond; de observatie kan dus niet tot een oordeel leiden, doch het is mij bekend, dat mijn vader geen sociaal-democraat is geworden. In die richting heeft hij zich niet bewogen. In mijn Haagsche jaren, de negentigers, begon ik kennis te maken met de tegenstelling tusschen geloof en'ongeloof. Ik voelde veel yoor het geloof, voelde me wel aangetrokken tot een God, doch kon niet gelooven in een God die een wereld schiep waar door ziekte en armoede zooveel ellende kon voorkomen. Nu zeide de dominé op catechisatie wel, dat de zonde daaraan schuld droeg, maar dan zou ik toch eerder de zonde moeten vleien dan den God die blijkbaar haar moest tolereeren! Dat kon ik ook nietten dit vraagstuk was oorzaak, dat ik slechts genegen was ter kefkëje gaan om der wille mijner moeder, die zonder woorden, doch rnëhigmaal met betraande oogen mij daartoe „dwong". Zoo nu en dan gingen we ook samen meermalen naar een kerk zonder kansel, dat was me een raar ding, dacht ik, wellicht een club van dames en heeren, als een sociëteit, maar dan zonder bitter en met stichtelijk gedoe.4) Het onderscheid met het gaan naar de echte kerk was voor mij ook daarin gelegen, dat mijn moeder bij het huiswaarts keeren uit de „stichtelijke vereeniging" de voordracht vervolgde door er over te spreken, waarbij zij mij haar innerlijke sympathie met het gehoorde verried. Ik vond de zaak vreemd, doch dacht daarover niet verder na, want wegens het vraagstuk op' den religieuzen achtergrond hield mijn toekomst mij veel meer bezig. Die beroerde talen waren een struikelblok; wat te doen, als ik zou moeten blijven zitten? 11 Blijven zitten, dat leek mij achteruit gaan, en na algemeen beraad werd besloten dat ik me voor het mijningenieursvak in Duitschland zou gaan bekwamen, en wel te Clausthal, waar gelegenheid was om zonder Nederlandsoh en Fransch toelatingsexamen te doen voor de studie in de mijnvakken. Het verlichte werk bracht mij daarna in 1899 op de banken te Clausthal. Hét was een woelige tijd. De Transvaal-oorlog bracht mij tot de eerste belangstelling voor de politiek, ook omdat eenige Transvalers uit mijn kring vertrokken om zich bij hun commando te voegen. De nieuwe toestanden hielden mij bezig. De clubgenooten hadden denkbeelden en een wijze van doen die mij niet konden behagen; dit kostte mij een vriendenkring en bracht mij de eenzaamheid, waardoor ik in vrije uren veel nadacht over allerlei dingen, maar de religieuze achtergrond liet mij niet los Er moet toch iets als een God zijn, maar van waar dan die tolerantie der ellende? Is dat wraak? neen; is dat sqms willekeur? neen; is dat soms de zelfgenoegzaamheid Gods van den dominé op catechisatie, dus een men- schelijke fout in een goddelijk karakter verheerlijkt ei foei, hoe komt zoo iets op; wacht even, het zal een probleem zijn, ja natuurlijk, een probleem; maar daar moet toch zooiets zijn als een God, anders is het leven niet meer waard dan jong als held te sterven. Zoo leefde ik verder, studeerde, probeerde hier en daar met de clubgenooten mede te doen, hetgeen veelal mislukte, en overigens verveelde ik me wel eens en ging in den Bijbel lezen, dien mijn' moeder mij medegaf. De Clausthalsche tijd ging verder gewoon voorbij; bij Professor Gerland werd gemusiceerd en ik was no. 4 in de viool, leerde terstond alt aan en was nu onmisbaar in het samenspel geworden, hetgeen me beter beviel. De studie in de geologie bracht mij in aanraking met de scheppingsgedachte en opnieuw plaagde me dat kwellende vraagstuk, tot op een goeden dag de oplossing kwam, waarbij God in de heerlijkheid der Liefde bleef en desondanks de mensch in velerlei ellende Zijn majesteit moest blijven loven. Het probleem was verhuisd, maar professoren laten hun problemen toch ook verhuizen en nog wel naar alle kanten. Zij worden toch voor zeer redelijke en begaafde menschen aangezien en hun taal geldt in velerlei opzicht als hoogste autoriteit. Van toen af las ik den Bijbel niet meer uit verveling. 1T) 12 Niet lang daarna maakte ik kennis met mejuffrouw R., een meisje waarin ik eindelijk alles meende gevonden te hebben, wat mij in een meisje kon bekooren en mijn vreugde was zeer groot toen ik bemerkte dat de liefde werd beantwoord. De studie liep ten einde, er werden plannen gemaakt en ik dacht zoo buitengewoon gelukkig te zijn, dat net voor mijn eindexamen zich deze kennismaking^voordeed, juist voor het moment, dat ik het beroepsleven in moest gaan. Donderslag!! Yxx tuxy noqzen. Wat is dat? Een proces? Met vacantie thuis komend het heele huis in beroering wegens een proces! De advocaat, sedert gestorven, verklaart wel is waai1,1 dat er geen schijn van schuld te vinden is, maar de pers!* Deze had lust in het proces en drukte leugen op leugen af, stelde mijn vader voor als den directeur van een vieze zaak en de rechtbank stond het bijbrengen van bewijsmateriaal niet toe. Dat was mé'-een opwinding: wonende in een groot huis, uitgemaakt te word én voor dief en niet toegelaten tot de bewijsvoering van het tegendeel. Waarom schrijft u niet terug in de .couranten en laat u los wat u weet, want zoo staan we toch voor de armoede, duwde ik mijn vader toe. Hij verwachtte geen recht meer en het luchtig optimisme van den advocaat betreurend redde hij wat er nog te redden viel. Waar bleven toen de heeren van de club? Ik had ze nooit gekend, leerde hen toen ook niet kennen en alhoewel ik mijn vaders tact ten deze niet kon begrijpen, begreep ik toch achteraf, dat de ramp had moeten komen. Ik onthield mij van misnoegen :tegen den zondebok die uiit de gemeenschap verwijderd werd opdat anderen onbekommerd zouden kunnen blijven. Een oude historie. Wat was toen beter dan het definitief verloop van het geding in spanning af te wachten. En wat kan men anders doen, zelfs later, en jaren later? De advocaat-curator eener vieze zaak, tegenwoordig aanzitter in vele commissies, zit oervast in het zadel. In den teugel de fraaie taal, rechts de groote Roomsche Katholieke Staatspartij en links het machtig liberalistisch kapitaal, dat wat van hem weet wie treedt hier in den ring? VREDE OF STRIJD? STRAATSBURG—BAZEL. Als laatste die met een apart examen toegelaten werd tot de colleges in Clausthal, deed ik als laatste geslaagde eindexamen in het oude gebouw. De omstandigheden waaronder het examen werd verricht waren treurig: het proces, de opwinding erover en gevolgen er van voor mijn illusie te Rotterdam drukten zwaar bij de vele repetities. Na ihet examen was er geen denken aan in de praktijk te gaan, ook omdat het oorspronkelijk doel, mijn vaders zaken, uit de toekomst scheen te verdwijnen. Besloten werd door te studeeren voor den Doctorsgraad en ik maakte mijn eerste „plan de campagne", want vader liet dit aan mij over. Wat nu te doen, all^s lag in gruizelementen, de familie was uiterst nijdig door het eerste geval, dat ooit een Verloop op zoo'n wijze met het gerecht in aanraking kwam, het woonhuis opengebroken en bij voorbaat zonder zekerheidsstelling uitgebuit door den advocaatcurator en juridisch alles wat bereikbaar scheen in beslag genomen. Doorstudeeren, ja dat ging nog wel, en na allerlei overleg koos ik Straatsburg als studiestad. Ik maakte de vacantie kort, vertrok naar den Elzas en huurde een dakkamer bij een kellner in de Hennengasse. Zie zoo, dacht ik^nu zullen we eens kalm gaan denken. Reeds in Clausthal merkte ik, dat mijn denkbeelden een zekere onverklaarbare animositeit verwekten, doch met het proces werd mij zeer veel duidelijk; de wegen, die te bewandelen waren vanuit mijn standpunt, waren in verscheidenheid voorhanden. Zou ik capituleeren en mijn religieuze inzichten mitsgaders het verhuisde probleem maar pro memorie uittrekken en me verder met de inzichten en problemen van de machthebbers bezighouden opdat het mij verder wel zou gaan in pers, justitie, vriendenkring en de beurs? Totdat ik me op een goeden dag en een wakker oogenblik wreken kan door het de heeren geducht in te peperen, wat ze mij en mijn familie hebben aangedaan om hun vrienden te sparen? Om dan op het juiste moment, desnoods ten koste van mijzelf, alles te doen kraken ; wat 14 bereikbaar en vernietigbaar is? Jawel, maar dat zou toch niet Christelijk zijn om op zoo'n doortrapte wijze een catastrophe te zoeken, waarbij in hoofdzaak onschuldigen zouden betrokken zijn. Er is immers zooiets als een God met gerechtigheid, en mijn probleem, welks oplossing mij zoo wonderlijk veel verklaarde. Ja, maar geen mensch zal aan die oplossing gelooven en bij slot van rekening misleid ik misschien daarmede mijzelf en bezorgt het mij nog grooter moeilijkheid. Zoo werd ik geslingerd van het eene plan naar het andere; de plannen vraten mij op. Een semester ging voorbij met de uitvoering van een reservedaad voor het toekomstige leven. Na het proces namelijk zag ik in, dat mijn toekomst leelijk op het spel stoncf, tenminste als mijningenieur, daarom besloot ik den doctorsgraad te halen met plant- en dierkunde als bijvakken, opdat ik me een overzicht over alle natuurwetenschappen zou verschaffen en daarna weer zou kunnen zien wat te doen. Een volgend semester brak aan. Daar viel opeens mijn aandacht op een college over de evolutieleer, waar tafelgenooten in Clausthal het ook al zoo druk over gehad hadden, in verband met mijne inzichten. Wacht dacht ik, we zullen n mijn jongensjaren werd nooit over beroeps-arbeid gesproken. Ik bezocht de school, maar wat ik worden moest liet mij koud, want ik voelde voor alle vakken belangstelling. Wel dacht ik soms met verlangen aan den tijd, dat de talen mij niet meer zouden benauwen. Toen mijn vader mij voorstelde mijningenieur te worden vond ik het best, was ook nieuwsgierig naar de kennis van mijn vaders zaken en zijn kring, aangezien ik daarvan niet veel begreep. In Clausthal werden mijne begrippen omtrent den arbeid gansch anders. Voor men tot de colleges werd toegelaten, diende een verplichte voorarbeid in de mijnen en de smelterijen te worden verricht. Daarbij moest de aanstaande student als leerling-arbeider gedurende zes maanden zich op de hoogte stellen van eenige arbeidsmethoden, deze mede maken en daarvan een verslag indienen. Vóór de studietijd aanving kreeg men derhalve een inzicht in het gekozen beroep, hetgeen soms aanleiding gaf tot eene herziening der beroepskeuze. Gedurende den studietijd merkte ik, welk een voorrecht jongelui hadden, die van jongsaf zich voor een bepaald beroep hadden geïnteresseerd. Wat zij spelenderwijs leerden moest ik met ernst memoreeren, en waar we in sport, kunsten algemeene kennis gelijk stonden, stond ik met een postzegelverzameling en andere kleine verzamelingen vrij achterlijk in de vakkennis. Met al dat ruilen en verzamelen valt men steeds in handen van handelaren, die uit de verzamelmanie hun beroep staande houden door een veel grootere kennis van zaken en door handelsmethoden. Ik acht de verzamel- iiefhebberij onder de jongelui een soms dure ontspanning, waaraan hoegenaamd geen ethische, sociale of economische perspectiven toe te kennen zijn; integendeel wordt door de verzamelmanie de begeerte opgewekt naar iets wat men nooit of hoogst zelden kan verkrijgen, aangezien de middelen tot de bevrediging dier begeerte slechts kunnen worden verkregen uit bekwaamheden, die door de verzamelgedachten juist worden teruggehouden. (Postzegels koopen eisoht veel betalen en verkoopen is moeilijk, tot op heden is het nog steeds niet gelukt een algemeen bekende beurs te organiseeren, hoewel ons land zeer veel verzamelaars telt. Vereenigingen hebben wel onderlinge railsystemen, doch men moet dan toch steeds beginnen met koopen en dus koopen bij de gladde vogels die geen verzameling hebben, maar handelswaar. 40 Eieren en torren kunnen we zoo mogelijk nog zoeken en uit de natuur tot waarde brengen, doch postzegels kunnen we alleen koopen, direct, of indirect door ruil. Het resultaat, de verzameling, is renteloos bezit, waarvan men hoopt, dat de waarde stijgt. Daarmede streelt men hoogstens zijn eigen lust tot bezit en dan nog wel een bezit, dat slechts een hoogst fictieve waarde bezit. Door de rentederving kan men hoegenaamd .niemand van zijn bezit mede doen deelen en maakt daarmede bij allen arbeid van zichzelf slechts een rasechte vrek. Eerst in Straatsburg ruimde ik mijne verzamelingen op en kocht voor het verkregen geld studieboeken. Vanaf mijn studietijd interesseerde ik mij zeer voor de schitterende j ontwikkeling der techniek. Het meest interessante vraagstuk achtte ik dat inzake de sociale opvatting van de evolutie in den maohinenarbeid der industrie. 'Bij alle erkenning van de schitterende ontwikkeling der industrie dienen we evenwel voorbereid te zijn op de gevolgen van het voortbestaan der abnormale factoren in die ontwikkeling, bijvoorbeeld de omstandigheid, dat de arbeidsmachinen in hoofdzaak hun kracht ontkenen aan krachtbronnen, die uit energie van vervlogen eeuwen ontstonden (steenkool en petroleum). Deze krachtbronnen worden intens ontgonnen en benut, de een na de ander wordt uitgeput en vroeg of laat kunnen we, ondanks allerlei berekeningen, zoo niet langzamerhand, dan misschien plotseling, voor gansch andere toestanden komen te staan. Deze krachtbronnen zijn vóór het verschijnen van den mensch' ontstaan, of in den tijd, waarin de menschen een groote catastrophe beleefden. (Aardolie uit het diluviale tijdperk). Indien we aannemen, dat God ons schiep in een omgeving, waarin we alles kunnen vinden, wat voor ons levensgeluk en onze macht begeerlijk zijn kan, dan komen we, bij de beschouwing onzer levensvoorwaarden, tot de slotsom, dat de tegenwoordige industrie een zeer tijdelijk en duidelijk abnormaal karakter draagt. Gaan we na hoe deze zich kan handhaven, dan zien we spoedig in hoe minstens drie kwart van alle grootindustrie en groothandel uitsluitend staat en valt met een geforceerd materialisme en consumptie. We bestellen honderdduizenden tonnen kunstmest, omdat niet de geringste poging wordt aangewend om de eigen natuurlijke meststoffen van millioenen menschen tot waarde te brengen. We bestellen millioenen tonnen 41 steenkool omdat alle windmolens van Nederland meestentijds stil staan en geen poging wordt aangewend, deze energiebron in een zuiniger gebruik te ontwikkelen. De constructie der windmolens blijkt sinds drie eeuwen verstard. We halen honderdduizenden tonnen levensmiddelen uit verre landen, omdat de landbouw niet dezelfde belangstelling geniet als de ballastprodukten der ijdelheid. De miachimentedhniisehe ontwikkeling heeft tegenover den ontwikkelden arbeid Van den mensch nog een ethische abnormaliteit. Het is oneindig gemakkelijker om een miachime van 1000 paardenkrachten met éém knecht te bedienen, dan eene onderneming waarin 100 paardenkrachten aan honderd menschen arbeid verschaffen. Ja, we zien in den oorlog veel eerder een machine keurig in het vet, dan een arbeider met zijn brood; en is de oorlog het éénige gevaar voor den samengestelden opzet van het huidige industrieele systeem. In den tijd, dat velen hunnen Schepper niet achten, is het, dunkt mij, een volkomen logisch verschijnsel, dat ook arbeid van den mensch wordt gering geacht en de macht die daaruit kan voortkomen geheel niet wordt voorzien. Wat zijn de meesten geworden bij de hooge vlucht der machinenarbeid? Slaven als weleer, doch met meer begeerten omdat de verhoudingen niet gelijk bleven. Loonslaven hunner eigen begeerten, opgewekt door de waarborgen voor de grootindustrie, bijv. de reclame, de étalage, de premie, het valsch crediet in het systeem van den verkoop op afbetaling, 6) en den „goodwill".7) De slaaf kreeg zijn loon in' naturalia — maar was voor den eigenaar een „machine" van groote waarde, die behoorlijk in het vet zat, opdat hij den dienst niet zou weigeren, of wel zijn gebruiker een ernstig ongeluk doen overkomen. De moderne arbeider krijgt zijn loon in goudwaarde, waarvan hij het goud nooit zag, en nu moet hij maar verder zien hoe hij voor dat onzichtbare goud zijn vet krijgt. Alhoewel het juridisch volkomen toelaatbaar is, dat de arbeider zijn loon in fictief goud ontvangt, zoo mag toch de vraag worden gesteld of ondernemers niet de moreele -verantwoording dragen voor de zekerheid, dat dit goudloon in de verwachte levensbehoeften en naturalia kan worden omgezet. Ten -onzent dunkt mij die zekerheid duizenden mijlen te ver gezocht en daardoor te veel afhankelijk van factoren, waaraan wij niets kunnen af of toedoen. Ook de wijze, waar-op we het loon uitkeeren, behoeft dringend ver- 42 betering. Geen loonsverhoogingen in S. D. A. P.-zin, want die worden automatisch op het produkt afgewenteld, omdat nu eenmaal de massa niet bestaat uit lieden die een loonsverhooging kunnen „verdienen." Loonsverbetering noem ik de verbetering van de kwaliteit van het loon: het moet niet komen uit de fabriek, maar uit het hart en uit de ziel. Een klein voorbeeld. Een fabriek werkt in een groote stad. Het kapitaal dat in de grondwaarde vastzit is aanzienlijk. Verhuizing naar buiten werd overwogen, doch de rente had zoo'n geriingen invloed op de productiekosten, dat van de verhuizing werd afgezien. Voor 'de arbeiders zou zoo'n verhuizing evenwel van zeer groot belang zijn, aangezien zij buiten heel veel mee.r waar genot van hun loon zouden kunnen verkrijgen, dan in een volle stad. Ja, zelfs met een geringer loon kunnen ze buiten beter toekomen dan in de stad, waar, naast een onhygiënische made-begeerte, een minimum fourgermans-woongelegenbeadje twee of drie hoog achter, een riks in de week kost! Verder geen „fokpremie" of „hoerpremie", maar een hart naast het verstand bij sollicitaties, en een belasting naar de ware draagkracht zonder haat of uitsluiting voor medeburgers. Waarom zouden we de vermogenden uitsluiten van het genot eener ethische handeling? Is de belasting naar draagkracht onder de vermogenden eerlijk toegepast niet de beste verdeeler van het bezit en de behouder van den ondernemingsgeest en den arbeid onder een volk? 33) Het loon is iets waarover men veel kan filospfeeren; de omstandigheden zijn plaatselijk en individueel al te verschillend. Den een geef ik gaarne in volle tevredenheid zeer hoog loon, terwijl de ander niet eens een gering loon waard is voor bepaalde werkzaamheden. We kunnen daarin niet gaan systematiseeren, maar indien het loon ook uit het hart komt, kan bij de mededinging naar den loonarbeid nog zeer veel worden verbeterd, anders zouden we bijv. niet zooveel jonge, flinke krachten in gemakkelijke baantjes zien leven en oudere, arbeidzame gezinshoofden tot op den zeer ouden dag naar een loon zien streven. Men verwarre evenwel niet economie met filantropie. Wij wenschen allen een zelfstandig bestaan in de mogelijkheden, die een modern leven ons bieden kan, maar niet velen voelen zich of zijn daartoe in staat. Daarom is die wensen niet bij allen even krachtig ontwikkeld. Het is evenwel een feit, dat door vooroordeel en sociale misstanden het verkrijgen van een voldoend zelfstandig 43 bestaan zeer moeilijk is. Gelukkig is door de landarbeiderswet hierin een belangrijke verbetering gekomen, er mankeert slechts de bepaling aan, dat alle landbezit der doode hand in de eerste plaats voor de onteigening in aanmerking komt, te beginnen met het daarvoor geschikte Staatseigendom. Nu veroorzaakt dit bezit voor den Staat onkosten, inplaats van de opbrengst, die door allerlei belastingen daaruit zouden worden verkregen, behalve de rente van de verkoopsom. Het aantasten van particulieren eigendom maakt de vrije landerijen natuurlijk nog duurder. Ontginning en kolonisatie liggen derhalve op den juisten weg; ontginning zooveel mogelijk van land, dat nieuwe op de markt komt, ook uit de zee of wel uit de koloniën. Ten tijde der sociale wetgeving van Mozes had ieder gekochte knecht in het sabathsjaar, éénmaal in zijn leven, de gelegenheid om in zelfstandigen arbeid voort te leven. Voor dat doel verkreeg hij de middelen van zijnen heer (Deut. 15 : 12—18). Mohammed wist de zaak „modern" aan te pakken in zijn tijd: de Koran kopieert ten deele in § 33 van hoofdstuk XXJV, maar maakt reserves. De vrijlating wordt verkregen na een „schriftelijk" verzoek en indien de vrager die vrijheid waardig wordt geacht door den bezitter. Hoe staat het nu in ons modern leven voor den kleinen man? We hebben ten deze niets gelijkwaardigs te stellen: aan den eenen kant het laisser aller en aan den anderen kant de socialiseering of erger. Achter de onverschilligheid staat de dood voor arbeidswaardeering en productiviteit, het loon in goud drijft voort naar de ontwrichting van het samengesteld wezen der bedrijfsorganisatie door middel van theorieën, waarin met alles rekening wordt gehouden, behalve met den mensch. Het betreft hier één der moeilijke vraagstukken uit onze hooggeroemde moderne beschaving, die we slechts met superieuren geest en zelfbeheersching uit de gevaarlijke doolwegen tot oplossing kunnen brengen. Indien we den arbeid niet verbeteren op den grondslag der liefde dan zal, zelfs met hooge loonen in een gouden standaard, voortdurend de bedreiging der revolutie blijven bestaan. LANDBOUW. Ik heb mijne opvoeding verkregen in den industneelen kring, met name in den mijnbouw en later in den aardbouw (geologie), de arbeid der natuur uit de krachten van de schepping 44 Gods. Overal, waar ik den mijnbouw kon gadeslaan, ontbrak er aan den arbeid een factor, die den mensch tot een rustiger, normaler levensverhouding zou kunnen brengen. Zelfs waar we, als in de Harz, een oude mijnstreek ileeren kennen met mijnwerkers, die van vader op zoon in de ertsen groeven, treffen we een, heimelijke voorliefde voor den landbouw aan. Het mijnwerk gaf den arbeider een beter bestaan dan de landbouw kon verschaffen, omdat in de industrie vast werk was te verkrijgen, en een geregeld te verdienen loon. Andere voordeden vond ik niet aangeduid, daartegenover stond en staat nog steeds de grootere risico, welke aan een mijnbedrijf verbonden is, zoowel voor het personeel als voor den ondernemer. Als tegenwicht tegenover de industrie dienen we den landbouw te industriaiiseeren, d. w. z. zóó in te richten, idat het personeel voortdurend vast werk heeft en daardoor vanzelf met een rustiger gemoed een bepaald loon kan aanvaarden. Over de industrialiseering van den landbouw heb ik nog niets kunnen vernemen; in alle mij bekende gevallen gaat het werk met een veranderlijk aantal werkkrachten zijn gang. In oogsttijd komen we handen te kort en in de tussdhentijden Iheerscht nog al eens werkeloosheid. Het los werk is lang niet overal voorhanden om die tijden volledig te kunnen aanvullen. De Regeering kan daar niets aan doen, doch ik meen dat zij indirect toch het een en ander kan bevorderen. Niet iedereen is in staat om den landbouw te industrialiseeren, omdat men middelen ter beschikking moet hebben om de zaak in studie te nemen en zich naar de uitkomsten te gedragen. De groote moeite hebben landbouwers met den oogst, daar zien de meesten tegenop en er wordt soms „gevochten" om werkkrachten. Aangezien de landbouw het hoofdbestaan van een volk is, indien het niet in absolute afhankelijkheid wil leven, kan de Regeering in de eerste plaats de geheele legermacht ter beschikking stellen van de oogstende landbouwers. Zoo'n streng en nauwkeurig geregeld verlof zou den krijgsdienst geen schade doen, terwijl tevens een soldijverhooging wordt verkregen zonder bezwaar van 's lands kas. Bovendien zou zoo'n verlof den diensttijd op doelmatige wijze afwisselender maken. In den oorlog konden we dergelijke diensten van krijgers reeds beoordeelen en nu komt het er opaan, dat die oogstmethode wordt georganiseerd voor vredesdoeleinden, terwijl plaatselijke vereenigingen kunnen blijven zorgen, dat de inkwar- 45 tieringen geen aanleiding tdt een plaatselijk teveel aan arbeidskrachten worden. Mij dunkt dat het voor den landbouw heel wat zal beteek-enen, indien men in den oogsttijd in Nederland over een 50.000 man los volk kon beschikken. Men zou voor de toewijzing van arbeidskrachten den voorkeur kunnen geven aan hen die de hoog noodige voedinggewassen verbouwen. — Meer vast werk zou daaruit voor de plaatselijke belangen kunnen ontstaan. In Nederland wordt de landbouw niet beschermd, omdat men in industHèele kringen meent, dat in de eerste plaats goedkoope voeding de welvaart bevordert, h\et doet er ai et toe hoe die voeding wordt verkregen en ten koste van welke risico's. De industrieele kringen beduiden den landbouwer, dat hij zich maar zelf moet redden, evenals men in de industrie ook zonder de beschermende hand van den Staat er is gekomen. Dat is een echt slimme redeneering, die steeds draait om de zoogenaamde beschermende rechten. In de openbare politiek kent men over het algemeen geen andere soort bescherming dan die in den vomreener bate uit belasting, precies gelijk of het directe dan wel indirecte methoden zijn. Daartegenover'stel ik voor de geestelijke zijde van het vraagstuk eens te onderzoeken, of het werkelijk voor den landbouw zoo noodig is dat we voor den steun belastingen gaan heffen. Daargelaten den niets kostenden steun der 50.000 man, bovengenoemd, bestaan er immers een massa' andere middelen, waarmede men kosteloos den landbouw zou kurihén steunen. Middelen, die uitsluitend afhangen van den wil en van het vernuft, waarmede de industriealen voor zichzelf, d. w. z. hun beurs, met het bekende succes arbeiden. Door den aard van dit geschrift, waarin uitsluitend eigen ervaring dient, noem ik het compostbedrijf, waarmede ik direcf te maken heb gehad. We zouden het kunnen noemen het biologisch bedrijf, want het dient eigenlijk voor de instandhouding van het leven. Overal is het leven afhankelijk van hetgeen het land aan voedingsmiddelen opbrengt, deze onttrekken aan den bodem stoffen, die daarin in beperkte hoeveelheid aanwezig zijn, hier meer, daar minder. We hebben derhalve in de eerste plaats te zorgen, dat het land niet verarmt, of zoo min mogelijk verarmt. Doch we zien nu dat de steden, waarin bijna de helft van de Nederlanders wonen, zeer slordig omgaan met de stoffen, die zij van het land ontvangen. Zoo goed als alle waarden 46 worden weggeworpen en zijn verloren voor den landbouw. Daartegenover worden zoogenaamde kunstmeststoffen ingevoerd, die lang niet alles bevatten wat de planten voor hun normalen groei noodig hebben. Zoo doende wordt het land echt uitgemergeld, hetgeen een ernstige zaak is voor inwoners, die zich blijvend hebben gevestigd' en hun nakomelingsschap geen moeite willen bezorgen ten eigen bate. De verarming der rijkste gronden merkt men bijv. in de oude, zeer rijke klei-polders, die drie honderd jaar zonder een volwaardige bemesting .werden benut; en men vergete daarbij niet, dat onze huidige cultuurmethoden veel intensiever zijn dan de vroegere, zoodat de verarming nu in versneld tempo voortgaat . Over de waarde van het stedriijk afval kan ik hier geen gedocumenteerd afdoend overzicht geven, aangezien het mij niet is gelukt in de literatuur desaangaande afdoende samenvattende gegevens te vinden. Een studie daarover zou nu te veel tijd vorderen en daarom bepaal ik mij tot eene schatting der waarde van het stedelijk afval van een stad met 100.000 inwoners, zoover het de waarde geldt aan stikstof, kali en phosphor uit den jaarlijikschen afval van menschen, huisdieren, keuken en straat. Deze bedraagt circa ƒ 1.000.000 aan stikstof, ƒ 5Ó0.000 aan phosphaten en ƒ 140.000 aan kali ■—of samen voor ƒ 1.640.000 per jaar. Hierbij komt nog de afvalwaarde van het water begroot op ƒ 400.000 aan stikstof, ƒ 60.000 aan phosphaten en ƒ 100.000 aan kali. Men staat verbaasd over die cijfers, vooral omdat de afval uit fabrieken niet werd medegerekend en ook de andere stoffen, die de landbouw noodig heeft, niet daarin werden getaxeerd, evenmin de waarde van het vloeiwater als irrigatiemiddel. De waarde der bij sorteering verkregen producten bleef ook buiten beschouwing. Gewoonlijk wordt bij zoo'n beschouwing de moeielijkheid genoemd, hoe deze stoffen op bevredigende wijze te winnen. Dit argument is evenwel zeer gemakkelijk te duiden als een argument om den verkeerden wil te verbergen. Waarom zouden ingenieurs wel diep liggende ertsen met goede winst kunnen verwerken, die voor een 300.000ste deel aan goud bevatten, en niet gemakkelijk verkrijgbaar stedelijk afval, dat voor veel meer dan 2 per 100 aan allerlei handelswaar bevat? De prijsverhouding tusschen goud en de bedoelde meststoffen is ongeveer 2000, terwijl de arbeidsprestatie in hare verhouding tot de gehalten, zonder verband met de bereikbaarheid der grondstoffen, voor goud minstens anderhalf maal ongunstiger is. 47 Hierbij herinner ik aan de boven aangegeven reserves en aan de omstandigheid, dat niet direct een goed winstgevend bedrijf wordt bedoeld, hetgeen bij mijn schatting niet werd medegerekend. Nu zien we hoe de stedelijke afval wordt vermengd met scherven, en met andere minderwaardige stoffen verdund. Ten slotte gaat men er op schelden en roept „leve de verbranding van biologische elementen". Deze toestand, opzettelijk of onwillekeurig toegepast, kan men somtijds in de samenleving ook ontmoeten, zij is zoo gemakkelijk bestaanbaar in een natuurlijke ontwikkeling. Een ander voorbeeld van wanbeheer en revolutionnair karakter in het liberalisme trof ik in een kompostbedrijf eener matig groote stad. Dit bedrijf ontwikkelde zich sinds eenige jaren zeer snel en met telkens aanzienlijk verhoogde prijzen ging de stadsmest geregeld van de hand. Plotseling wordt het bedrijf overhoop geworpen, een waardevol deel werd aan een „particulier" gegund en met de rest was voorloopig niets aan te vangen. De afnemers moesten maar zorgen elders hun bedrijfsbehoeften te dekken, de aangevangen organisatie werd vernietigd en wellicht hooren we straks over een vuilverbranding en dure installaties spreken, waarvan in elk geval weer andere „particulieren" hun voordeel zullen genieten. Doch het land wordt uitgepieterd! rnaar après nous le déluge niet waar? Naast het mathematisch bewijs van den onwil der verantwoordelijke kringen kan hier een korte aanwijzing volgen hoe de zaak behoort te worden ingericht. 8) Nu het profijt der millioenen voor rioleering enz. toch al lang betaald is, kunnen we een ander systeem volgen, waarbij de sorteering hoofdzaak wordt. De waarde van het stedelijk afval ontstaat eerst recht na de separatie van de verschillende elementen, evenals het bij de produkten in den mijn- en landbouw het geval is. Men zou daarover een heele beschouwing kunnen leveren, volgens de filosofie der waarden, doch het separeeren schijnt niet in de filosofie te zitten, vooral niet* in die van het liberalisme. 9) In den mijn- en landbouw verkrijgt een grondstof eerst waarde, indien men elementen economisch kan scheiden; het goud, dat inseparabel aan de Surinaamsche klei is verbonden, heeft geen waarde, evenmin de meststoffen, die met een overgroote hoeveelheid ballast zijn vermengd. De afval worde gesorteerd en elk produkt apart behanide'ld. Dit sorteeren behoort reeds in de huizen en op straat te geschieden, dan kan geringe individueele arbeid een massa- 48 effect opleveren; men zou dien individueel en. arbeid in «bepaalde gevallen zelfs kunnen beloonen. Wordt goed materiaal geleverd, dan kan immers de directe omgeving een afzetgebied worden en té geen transportbezwaar te vreezen. We hebben nu gemerkt hoe in het jongste geval het volk voor een verarming van het leven stond door de gevolgen van den oorlog, ook andere gevallen kunnen dergelijke gevolgen hebben. We stonden in een rijk land voor den hongersnood en als Mozes zoo'n knappe bol was als onze liberalistische staatslieden, dan zou hij geen heel volk in een woestijn hebben gevoed. 10) De les uit het kloakenbedrijf van het eens zoo machtige Rome leeren we niet van H. B. S.-leeraren of professoren en zoo zullen we zonder radicale verbetering in deze misdadige toestanden, ondanks allerlei vernuftige systemen, mettertijd voor dezelfde ellende komen te staan. Dan loopt het wellicht ook slecht met ons af en drijft de toestand ons, door nog grootere afhankelijkheid, bij den eersten schok in het systeem, naar den hongersnood en de revolutie. KAPITAAL EN ARMOEDE. Dit onderwerp is in onze maatschappij tot een der moeilijkste problemen geworden. Eerst maakten de gegoeden misbruik van hun maoht en later werd het leer om leer zonder hoogere rechtserkenning dan die van een ontwikkeling der macht. Rijkdom kennen we ook uit de geschiedenis, jammer dat deze meer „van buiten" wordt geleerd, dan bestudeerd in verband met de niet te snel zich wijzigende omstandigheden. Vele huidige problemen zijn immers meer dan een eeuw oud.. De meesten zien in hét kapitaal slechts een machtsmiddel, dat een geschikt object voor belasting is. Spaarvermogen, arbeidsorganisatie en productie-bevordering worden weinig gewaardeerd. Integendeel, een massa volk acht deze dingen uit den booze en wenscht zich in massa als bezitter te verheffen ten koste der bezittenden, die meer bezitten dan zij noodig hebben. Men stelt zich voor, dat dan alles prachtig zal zijn en het leven een waar genot, voortrollend op de „goedheid" der menschen. Eva meende ook, dat zij in het paradijs eigenlijk alles moest hebben, dan zou zij gelijk aan God zijn, maar dit beeld kunnen we in een heidensche wetenschap moeilijk toepassen, want volgens de geleerden, die het meenen te weten, waren de 49 eerste menschen immers arme stumpers van menschapen, die geen stuk aan hun lijf hadden als den haren rok! Arme drommels, die in evolutie uit eigen kracht tot menschen en onze rassen werden. Willen we het publiek hieromtrent iets mededeelen, dan schieten we reeds bij de scheppingsgedachte fe kort en het beginsel van het kapitaal, dat in den paradijsovervloed zijn eerste openbaring vond, kan niet worden ontwikkeld. Het zoogenaamd overtollig bezit en het profijt daarvan voor allen vormt slechts voor Christenen een logisch verband, in een betoog tegen het liberalisme schieten we met deze methode niet op. We kunnen dan alleen wijzen op gevaren en plagen, die in het perspectief van de moderne levenspraktijk liggen, zoover we ons nog aan anderen kunnen spiegelen. Een gevaar biedt bijv. de ontwikkeling der burgerlijke monopolies. Over staatsmonopolies zal niet worden gehandeld, aangezien deze, openbaar zijnde, in verscheidene voorbeelden reeds voldoende hun onwaarde hebben bewezen. Bovendien bezitten we in Nederland eigenlijk geen staatsmonopolies, want zelfs de post en het geldwezen kunnen op velerlei wijze worden vermeden door berichtgeving en chèqueverkeer. Gansch anders wordt dit bij de productie, vooral bij die van voor de economie belangrijke grondstoffen. Een burgerlijk monopolie ontstaat door samenspanning van een aantal personen, die in hun voorwetenschap van het succes zich op abnormale wijze bevoordeelen kunnen. Dit bevoordeelen geschiedt niet op grond van superieure gaven, die door erfelijkheid of daden in de samenleving den voorsprong rechtvaardigen, doch op grond van het succes, dat men zich verschaffen kan op gansch andere wijze dan die, welke met economie ook maar iets te maken hebben, al was het maar met die van de zuinigheid der rasechte renteniers. We hebben bij burgerlijke monopolies te maken met een superioriteit, die zich niet in de kwaliteit van iets zichtbaars openbaart, maar die haar kracht zoekt in de onzichtbare macht en dan vanzelf naar ouder ervaring, meer naar de lichtlooze zijde ontwikkelt. Terwijl het staatsmonopolie zich meestal doet gevoelen in de kwaliteit en de hoeveelheid van het produkt, kunnen we het burgerlijk monopolie in den prijs waarnemen. Economisch behoort de prijs van een produkt zóó hoog te zijn als daarmede met de mogelijke bedrijfsorganisatie en omzet, de grootste winst kan ontstaan. Doch deze definitie van den prijs geldt alleen in zoover overigens de concur- 50 rentie in de algemeene .beteekenis kan blijven bestaan, bijv. de concurrentie van de productie der plaatsvervangende artikelen. Hierin ligt meestal het eigenlijk arbeidsveld van het burgerlijk monopolie, voor de volkseconomie is dit dus een negatief arbeidsveld en meteen de bron van het gevaar. Een duidelijk burgerlijk monopolie beleven we in de goudindustrie, een monopolie der Angelsaksers, versterkt door den juridischen steun in diverse landen, die hoegenaamd geen goud kunnen produceeren. Dit monopolie kan hier niet worden behandeld, aangezien de kennis van het goud en zijn industrieele beteekenis bij ons niet voldoende kan worden begrijpelijk gemaakt. We hebben in ons land geen populair te behandelen burgerlijk monopolie, hoogstens zou het spoorwegmonopolie kunnen dienen, doch daarvan merken we tot heden weinig ongerief. Het is evenwel de moeite waard op te merken,, dat de ontwikkeling van straatwegen en kanalen in alle opzichten, op één na, veel economischer is dan die van spoorwegen. Desondanks hooren we het liberalistisch volk schelden op tollen van openbare wegen en tevens heel genoegelijk den tol betalen aan de stations der spoorwegen. Ik meen dat spoorwegen hun tijd hebben gehad en dat we in de toekomst met meer binnenlandsch materiaal en arbeid, meer openbare wegen zullen gaan bouwen, die, mits goed gebouwd, economisch verre te verkiezen zijn boven spoorwegen. Deze' kunnen hoogstens in enkele lange of drukke verkeerslijnen economisch te verkiezen zijn. De bouw van openbare straatwegen met beperkte, betalende concessies daarop, bijv. die voor het Ioonvervoer, zal geen belastingen kosten en ligt in de toekomst. Ik zal over de uitvinding der ijzeren wegen verder zwijgen, omdat deze zaak een kwestie is van wegroesten. Het voordeel, ditmaal niet in openbare dividenden gelegen, is moeilijk populair in zijn staathuishoudkundige beteekenis te beschrijven. Gansch anders is onze ervaring uit den kapitalistischen opzet bij de introductie van spoorwegwaarden uit verre landen, bijv. bij die uit Rusland. Dat land was met een stel straatwegen veel verder gekomen dan met de spoorwegen, -bovendien is het vervoer op de natuurlijke waterwegen, kunstmatig beperkt geworden door de ontwikkeling der spoorwegen. De commissiën werden verdiend, de emissiën gaven winst en "de materiaalbestellingen leverden hunne provisiën, doch Jan Publiek betaalde het gelag, want reeds vóór 51 den oorlog werden renten betaald uit geleende fondsen. Na den oorlog zal hoogst waarschijnlijk van de heele zaak niets meer terecht komen dan een beursgedobbel volgens,de methoden, die vele kleine voorbeelden ons kunnen verschaffen. De pers is in handen van het kapitaal, zij heeft samen met deftige emissiehuizen de zaken aan den soliden man gebracht en zal ook wel verder voor interessante manipulaties zorgen. Rusland heeft weinig spoorwegen noodig, straatwegen en waterwegen kunnen daar alles tot ontwikkeling en welvaart brengen, zelfs tot macht, de macht die een buitenlandsch belang kan wederstaan. .Boeren, burgers en alleenstaande dames, geeft acht! We hebben ten onzent nog vele kapitalen uitstaan in waarden, die hun bestaan uitsluitend aan een juridisch kaartenhuis van verre landen te danken hebben. Inzake de ontwikkeling van het kapitaal ontbreekt het in Christelijke kringen aan economische leiders, die andere wegen bewandelen dan die van een beursgedobbel met haar juridische buitenlandsche kaartenhuizen. We hebben in de. economie in eigen land al genoeg risico's om daar nog bovendien vele in het verre buitenland aan toe te voegen als „soliede belegging". Zelfs staatsfondsen zijn in liberalistische handen dikwijls twijfelachtige bezittingen; ik- herinner slechts aan de tierceering onzer staatsschuld door Napoleon en gehandhaafd door zijn Hollandsche opvolgers. De restitutie van 1 %, welke de United States na den vrijheidsoorlog den zwarte Piet-bezitters gunde. Vervolgens kunnen de bekende kleinere voorbeelden worden genoemd en zal dus geen rustig bezitter van deftige fondsen den geldadel iets hebben toe te roepen als Rusland straks ook zijn staatspaperassen in den steek laat. Op dat gebied hebben we geen nieuws onder de zon en de emissies gaan rustig hun gang, alsof er niets gebeurd is. Slapers en geldaanbidders zijn er voor om te offeren, de kerk en de naasten hebben zij verlaten voor iets „moderns", meer wetenschappelijks, en nu offeren zij op het altaar van den mammon, op moderne wijze. Jammer dat zoo velen onwillekeurig mede moeten lijden onder :h gevolgen van een dergelijke levensbeschouwing, anderszijds zullen deze toestanden er toe medewerken, dat men het rotsvaste vertrouwen in het moderne leven wat zal gaan onderzoeken en wie niet leeren wil moet dan maar de gevolgen dragen. 16) 52 Een voorbeeld van het 'karakter der liberalistische gemeenschap biedt ons de Indische mijnwetgeving. Daargelaten de methoden die daarin door de praktijk ontstonden, treffen we de willekeur aan, waarmede de werking der wet werd geschorst. Indien dit bij een liberaal ministerie kan geschieden, wat hebben de heeren liberalisten dan te klagen over een Bolsjewikisch optreden in Rusland en eventueel elders. Het regeeren is immers maar een kwestie van uitoefening der macht, zoo de moraal reeds zoek is in de zoog. vrijzinnige politiek en daarvoor de ethische en materieele macht eener gecentraliseerde ambtenarij in de plaats treedt, waar blijft dan straks het heele juridische kaartenhuis. Indien bewinds- en staatsmannen op die wijze voorgaan, wat kan men dan verwachten van het onontwikkelde deel der natie? Het liberalisme leidt tot armoede, eerst in den geest, daarna voor degenen die zich voor zijn overmacht in zijn methoden moeten schikken en ten slotte voor allen, die niet tijdig en gemakkelijk een nieuwe nationaliteit kunnen aanvaarden. De armoede is een onderwerp, dat,-bijzonder belangrijk zijnde, nog geen algemeene belangstelling trok als studie-object. Enkelen die zich daarmede bezighielden kwamen tot het resultaat, dat het vraagstuk haast niet te behandelen is ten gevolge van het gebrek aan gegevens. Terwijl men bij de descendentie en physika of bij de psychologie en physiologie het al verder heeft gebracht dan de wijsheid der terminologie, is men bij het geestelijk-sociale begrip der armoede nog niet verder gekomen dan tot de erkenning van een bestaan van het probleem. 13) Armoede is het gevolg van sociaal bederf, welke in een geestelijk defect zijn oorsprong heeft, aanvankelijk was de mensch rijk. Later konden zich volkeren uit eene algemeene armoede opheffen, doordat de superieuriteit van enkelen in vruchtbare aarde tot ontwikkeling kon komen en in die ontwikkeling een meer algemeene opheffing van den levensstandaard ten gevolge had. In zoo'n tijd van voorspoed komt aan het licht wat er in de oorsprongen latent al lang tevoren aanwezig was, doch dan vangt tevens de gevaarlijke tijd aan. Indien naast zoo'n periode van opheffing niet tevens een superieure geest den ondergrond der beschaving vormt, dan ontstaat met de opheffing tevens^de kiem der ineenstorting. De afstandsvermeerdering tusschen hoog en laag verwekt den wrevel, den vernietiger van alles wat vernietigbaar is, van ouds her. 54 filosoof, die door modernen wordt,overtroffen en de dubbeltjes de steun van alles wat maar rollen' kan. De knappe bollen zorgen voor een universeel emissiekantoor in wetenschap, kunst en economie en zoo moesten we toch allen tevreden zijn. Precies als in de middeleeuwen, toen de kerk voor alles zorgde, zelfs voor 'zieleheil. Doch ook het zieleheil vindt bij het liberalisme immers zijn loket in duizend „effecten", wat wil men toch méér? Handel en industrie, descendentie en theosofie zorgden voor de glorie van het groote nieuwe beeld, opgetrokken tot in de hoogste hoogten van menschelijk uitzicht en nog werd immers voortgebouwd! Edoch, het wonder geschiedde! Wrevel kwam en verteerde achter de hand wat knappe bol voor zich construeerde. Zag 'knappe bol om dan verbaasde hij zich in het „toeval", maar bouwde voort. Nu zijn we zoover dat wrevel haast meer verteert dan knappe bol bouwen kan en beleven we wellicht het oogenblik dat hij begint te bezinnen of hij als goede bouwmeester wel iets goeds heeft gebouwd. Voor het te laat is ikan misschien nog worden behouden wat dreigt verloren te gaan. Afgezien van de dwalingen, waarmede men in het liberalisme groote dingen bouwde, kan ons een zeer speciaal gevolg van die geestesrichting interesseeren, namelijk de opwekking van den wrevel, dat uiterst gevaarlijk menschengift. ' Uit de praktijk noem ik bijv. de eigenaardige opvattingen, die men in onze liberalistische koloniën omtrent de volkerengemeenschap heeft. Deze gemeenschapszin groeit niet op geestelijken ondergrond, doch op materieelen wellust. Het gevolg daarvan is de geboorte van wrevel in-velerlei verhouding, een wrevel die allerlei voordeeligheidstheorie op een goeden dag bedriegen zal. Vervolgens wijs ik op de juridische praktijk in ons vaderland. Het zeer langzame recht heeft bovendien nog methoden aangenomen, die wrevel verwekken bij duizenden. Men beschouwt den misdadiger gaarne als een pechvogel, omdat hij gesnapt werd en neemt daarbij de ter beschikking staande hoogeschoolsche wijsheid te baat. Waarom ook niet? Indien zoo menigeen met misdaad en juridische gladdigheid zich verrijkt en zijn zin doordrijft tegen alle principes van eer en deugd in, waarom zou dan een arme drommel, die geen dure juridische adviezen kan betalen, zich niet van het gewenschte voorzien op de voor hem bereikbare wijze. Een oordeel zou toch 55 niet „democratisch" zijn, want we hebben allen dezelfde rechten, niet alleen kiesrecht, maar ook gaprecht enz. Zoolang 'de heeren maar al te dikwijls de hoogten bezetten met „geschikten", waarvan „men" wat weet, zoolang zal zich bij het volk een correlatief inzicht ontwikkelen, waarmede op den duur zelfs „de macht" geen raad meer weet. Hoe heeft het liberalisme zich verder ontwikkeld? de oude macht zit nog slechts in het geld en in de voedingsmiddelen, die van verre landen komen, terwijl de volksgeest in zijn machtiger ontwikkeling neigde naar'beginselen die alles behalve liberalistisch klinken. Het contact wordt gered door de „vrijzinnigheid", de schitterendste uitvinding van den dwalenden geest. In die vrijzinnigheid treffen we als hoofdmacht aan de groep der sociaal-democraten. Hun leer is grootsch, hun „geloof" wellicht nog grooter, toch kunnen we in een kort bestek de dwaling der aanhangers weergeven. De liberalen waren veel slimmer, ze maakten geen theorie, waaraan zij zich zouden moeten vasthouden. De socialisten daarentegen hebben een soort leer, dat toont reeds dat we het socialistisch succes onder het volk gansch anders hebben te duiden, dan de macht van het liberalisme. Over dit onderscheid kan niet worden gehandeld, omdat een dergelijke beschouwing niet tot de nu gewenschte critiek zou leiden. Nu wijs ik op de fouten in de groote trekken van het sociaaldemocratisch systeem, fouten die zijn waar karakter aan het licht brengen. De sociaal-democratie heeft als eerste doel, de bevrediging van j hare begeerten door middel van den strijd. De wapenen in dien strijd zijn haat en wrevel. Zoover zij niet reeds een direkt revolutionair karakter draagt, is zij toch de aanbidder van de macht, omdat bij haar het verkrijgen van stemmen voor het kiesstelsel meer waard is dan de kwaliteit der stemmen. Met macht wenscht zij haar wil door te zetten, een wil, die zich niet met het belang van -een volksgemeenschap bezighoudt, maar met dien van een volksklasse. Dit egoïstisch militant karakter werd oorzaak van een sociale onrust, die de wenschen niet heeft verminderd, de levensharmonie niet heeft verbeterd, doch een massa" heeft gekost. Indien het volk zich niet had laten afschepen met de politiek, doch zijn heil had gezocht in de ontwikkeling der sociale kwaliteiten, dan hadden de sociaal-democratische mannen met alle loonverliezen en strijdkassen 56 wel een heele provincie onbezwaard in erfelijk 'eigendom bezeten! Maar is het den socialistischenjeiders dan te doen om hun stemvolk tot bezitters te maken anders dan in de utopie van het bezit van de vrucht uit andermans risico en ondernemenden arbeid? sl) In de eerlijk door deugdelijken arbeid verworven provincie zouden veel meer dan honderdduizend verdienstelijke stembroeders een vrij en welvarend bestaan kunnen vinden en daarmede de anderen het bestaan vergemakkelijken. Maar zoeken de leiders voor hun vi.lgelingen het vrije, onafhankelijke, welvarende bestaan? Loonsverhooging is immers de"1eus, geld maken door macht, en consumeeren het ideaal, straks komt men weer 'te kort; dan maar weer loonsverhooging en zoo door langs den weg van den dwalenden geest. De leiders overwegen niet dat het loon op den produktieprijs drukt, indien het de kwaliteit van den arbeid of de verschaffing der grondstoffen niet verbetert. Wrevel en nijd zijn nooit vruchtbaar geweest en staan ver van het liefdebeginsel in den loonarbeid. We kunnen in een hoogere welvaart niet leven met gedecreteerden arbeid, want de hoogere welvaart ontstaat juist door de vrije beschikking over eene intensieve ontwikkeling van bijzondere gaven. Tegenover strijd en gewin hebben vrede en verdienste meer waarde, zij vormen een duurzamer bezit, tenzij de strijd wordt opgedrongen. Het temperament in de sociaal-democratie is goed ontwikkeld, de aanhangers hebben hart voor hun zaak, doch de richting, waarin dit temperament tot uiting kwam, is glad verkeerd. Deze leidt tot steeds grootere afhankelijkheid, begeerten en arbeidsschuwheid; drie grondslagen, waarop revolutie-denkbeelden kunnen tieren. Belastingen. Ook in de belastingen voelen we de liberale beginselen sterk uitkomen, vooral de praktijk van de zoogenaamde draagkracht blijkt bijzonder eigenaardig ontwikkeld. In hoofdzaak kunnen we opmerken hoe die belastingen den wrevel opwekken in alle klassen der maatschappij, zoowel bij de betalers als bij de vrijgestelden; dit is nu eenmaal het wonder in den excentrisch loopenden weg, dat we de menschen niet met „geld" kunnen „goed" maken. AI het geld, dat we over de aarde kunnen maken is toch niet in staat om één mensch „goed" te maken. In mijn belastingbrochure vestigde ik reeds de aandacht op de 57 wreedheid dezer liberalistische barmhartigheden, de direkte belastingen worden van den betaler afgewenteld op het publiek, doch niemand weet wien die zal treffen en van compensaties is geen sprake. Wel kunnen we vrij nauwkeurig vermoeden wie de belastingen niet zullen voelen, doordien zij deze wel kunnen afwentelen. Zij behooren tot de categorie van burgers, die in den kring der geldmakers zitten. Alle anderen delven het onderspit als de goede gemeente die nu met soliede Russen ziit, of zij moeten harder arbeiden en ten slotte strijden om hun bestaan of zelfstandigheid. Hoe gansch anders zijn toch de belastingen die God de menschheid oplegde! van den beginne af kennen wij ze immers uit de Schrift; doch hoe kunnen wij hiermede den liberalisten een begrijpelijke les lezen? Vervolgens zien we hoe uiterst vernuftig het liberalisme en zijn derivaten zijn in het scheppen van „waarden" ten eigen bate, doch hoe dit vernuft blijkbaar verstompt zoodra het geldt waarden te scheppen voor de gemeenschapsikas. Zelfs met het onderwijs meenden liberalen slechts eigen baat te dienen. We kunnen aannemen, dat in den huldigen financieelen nood zonder eenige nieuwe belasting vele nieuwe schulden kunnen worden afbetaald met eene reorganisatie van het beheer der publieke uitgaven en publieke bezittingen. Een indirekte belasting met compensaties kan daarnaast het overige deel dekken; daartoe hebben we vóór alles noodig éénheid in de beschouwing der belastingen; zoo kan immers naast een indirekte belasting, die allen treft, de juiste uitvoering van de belasting naar draagkracht tot compensatie dienen, indien een algemeene loonsverhooging niet kan worden berekend. In Engeland viert men met de direkte belastingen hoogtij en wijst op de uitkomsten. Voor een ander land, dat niet de aan- en afvoer beheerschen kan en ook niet den rijkdom der wereld onder controle heeft zou de navolging een zeer' gevaarlijk experiment zijn. Indien men bij ons bijv. de belastingen in hooge mate afhankelijk maakt van inkomens die buiten het land worden verdiend, dan zou dat bij de eerste de beste mikmak een gevaarlijke zaak kunnen worden. Het volk, opgevoed in de lekkernij dat „anderen" betalen, zou voor een groote teleurstelling komen te staan, die allen ten zeerste op de proef zou stellen in de bedreiging der revolutie. De grootste inkomens worden in de industrie verdiend, en welke industrie is niet in hooge mate afhankelijk van den buitenlandschen 58 handel en den internationalen toestand; in moeilijke tijden dienen toch in de eerste plaats de groote winsten te worden opgegeven, zooals veelal reeds gebeurt. Hoe dikwijls verdient de arbeider zijn loon, terwijl de ondernemer en kapitalist naar zijn „loon" kan fluiten! De afhanikelijikheid der staatsfinantiën van groote inkomens brengt een ongezonde politiek mede, die van de „bescherming" der groote winsten en de onderdrukking der eerlijke concurrentie. In Engeland wordt een enorme O. W.- en inkomstenbelasting geheven, dat werkt natuurlijk in de hand dat men aldaar de O. W. en de groote geldmakerij niet hard zal vallen. Is het zedelijkigeoorloofd dat een regeering haar middelen van bestaan put uit inkomsten die niet op het open veld werden verkregen? Men scheldt gaarne op de alcoholaccijnzen, die een volksgenotmiddel betreffen, en zou niet gaarne voordeelige speelhuiscontracten sluiten, waarom is dan een O. W. belasting wèl goed? We dienen toch de O. W. zop,snel mogelijk uit de wereld te helpen, evenals we liefst zoo snel mogelijk vveer vrede zouden willen genieten. Ook een heffing in eens is een gevaarlijk spel; voor ons land zou er misschieHjjeen resultaat komen, doch in net buitenland met zijn zooveel grootere schulden zou men voor een groote teleurstelling komen te staan. Hierbij behoef ik slechts te herinneren aan de milliarden die de knappe Fransche regeering uit de ordengoederen dacht te halen; een luttel aantal millioenen en eenige vieze processen waren het besluit van den schoonen ophef. 30) Ook de draagkracht der direkte belastingenfis zeer beperkt; het rijke Engeland heeft, dank zij een voorzichtig fittantieel beleid, den Britten eigen, en de beschikbare rijkdommen, werkelijk een bijzonder krachtige uitwerking verkregen van bovenbedoeld systeem, doch de oorlog behoefde niet veel langer te duren om zelfs het rijke Engeland tot een bankroet van het politiek liberalisme te leiden. Amerika kwam tijdig met hare hulpbronnen de „democratie" te hulp! ■In belastingzaken dienen we vooral nu zeer voorzichtig te zijn; eerst kalm de rekening opmaken, vervolgens kunnen we zien wat met het goud der Nederlandsche Bank kan worden gedaan, daar ligt een aanzienlijk bedrag waarmede wat te verdienen is. Daarna mogen we zeker niet dwepen met de liberalistische slimmigheid, dat „anderen" het gelag betalen. Indien we het volk niet leeren inzien hoe het dwaalde in zijn opvattingen over een volksbestaan, dan zal 59 wrevel voortwoekeren en in een verkeerd geleid temperament de gevaren der revolutie vermeerderen. Vrouwenkiesrecht. We leven in een periode waarin de vrouiw op den voorgrond treedt; op zeer typische wijze gaat dit streven uit van het liberalisme. De geschiedenis kent meer tijden, waarin de vrouw op den voorgrond treedt, de jongste gelegenheid is wel die uit de middeleeuwen, doch toen droeg het karakter van de beweging het karakter van dien tijd, in kerkelijk religieuzen zin. De extreme Mariavereering bijv. hebben we nog daarvan overgehouden, doch in ons land met de overwegend niet R.-K. bevolking is daarvan niet zooveel te bespeuren als elders. Ik zou haast met zekerheid kunnen mededeelen, dat in elke beschavingsontwikkeling een periode voorkomt, waarin de vrouw sterk op den voorgrond treedt, doch hoe deze periode dient te worden opgevat en behandeld, kan ik hier moeilijk met een enkel woord weergeven. De kiesrechtdames mogen zich daarvan rekenschap geven; wij zullen het voor mijn hierna volgende mededeeling niet direkt noodig hebben. De vrouwenkiesrechtbeweging gaat uit van het liberalisme, en we merken op hoe de vrouwen, die zich met de beweging bemoeien, niet in de eerste plaats een bond vormen om het verkiezingswerk van die partij te steunen, die genegen is tot de verbetering van de positie der vrouw mede te werken op overeen te komen grondslagen, maar zij arbeiden voor een vaag doel, het kiesrecht der vrouwen. Alle mannen die zieta voor bepaalde politieke idealen interesseeren hebben zich verbonden tot vereenigingen die 'bepaalde partijen steunen. Deze vereenigingen beïnvloeden de kiezers door lectuur en voordracht en verkrijgen aldus invloed op de regeering. Verreweg de meesten onder de belangstellende mannen zijn zelf niet in de regeering, desondanks oefenen zij toch invloed uit op de regeering. De vrouwenkiesrecht-dames handelen anders, zij wenschèn het kiesrecht, de juridische vastlegging van hun recht om niet alleen medezeggenschap in de regeering te hebben door het vrije woord en de propaganda, hetgeen zij al lang hebben, maar ook door zelf naar de stembus toe te gaat}. De verkrijging van het kiesrecht moet de idealen der vrouw verwezenlijken en haar tevreden maken. Doch waarop worden deze idealen gebouwd? Zij worden ontwikkeld 60 uit de moderne toestanden en dus niet uit hoogere kennis, dan die der vruchten eener liberalistische beschaving. Daarom hooren we bij de bespreking van het vrouwenkiesrechtvraagstuk zoo bitter weinig over de ervaringen, die de geschiedenis der vrouw in den loop der eeuwen heeft opgeleverd. Gaarne worden groote vrouwen individueel als propagandamiddel genoemd, doch over de geschiedenis der vrouwen in massa wordt weinig medegedeeld. De leidsters vertrouwen er op met praten hun ziri er door te ikrijgen, aangezien de Kamerleden de zaak van te gering belang achten om er een stembusartikel van te maken. De invloedfis zoover gevorderd, dat Christelijke politici er reeds op wijzen, döt in den Bijbel niets tegen vrouwenkiesrecht staat en dat dus van theologische zijde geen bezwaar kan worden gemaakt. Nu, dat zou fraai zijn indien alles was toegestaan -waartegen in den Bijbel niets geschreven staat! Ik noem bijv. het hasardspel en het nieuw^malthusianisme. Beide hebben zeker oudtijds ook bestaan, ja, de N. Malthusianistische middelen zullen oudtijds op veel vernuftiger wijze hebben bestaan dan nu bij ons, aangezien wij deze vernuftiger middelen nu nog bij oude volkeren kunnen aantreffen. We moeten ten deze als Christenen ons laten leiden door praktisch bruikbare gegevens uit de Schrift en zeker niet meeloopen met den excentrisch dwalenden geest van het liberalisme, niet doorbouwen op rot geworden fundamenten, maar onderzoeken, herzien en handhaven. Ik beroep mij daarvoor op de geschiedenis, op ervaringen die wij niet voor niets hebben ontvangen, doch die we in de literatuur moeten zoeken aangezien H. B. S. en Hoogeschool deze dingen niet in de reglementaire kaleidoskoop hebben opgenomen.19) Vervolgens wijs ik op het oordeel, dat groote denkers over de vrouw hadden en op het oordeel der groote volksfilosofen, bijv. van die uit de hooge beschaving der Indiërs en Chineezen. Ten slotte vermeld ik het oordeel van Salomo, dat mijns inziens, in navolging van de meening van sommige deskundige schrijvers, het meest wijze oordeel is. Tegenover de veelal zeer afbrekende meening van beroemde en populair geworden filosofen uit Azië en uit onze antieke wereld geeft de Prediker volgende beschouwing in hoofdstuk 7, vers 23 tot 29, waaruit ik citeer: Dit alles heb ik met wijsheid beproefd; ik zeide: Ik zal wijsheid bekomen, maar zij was nog verre van mij; hetgene dat 61 verre af is en zeer diep, wie zal dat vinden? eenen man uit duizend heb ik gevonden, maar eene vrouw onder die allen heb ik niet gevonden. Alleenlijk zie*dit heb ik gevonden: dat God den mensen recht gemaakt heeft, maar zij hebben vele vonden (inventions) gezocht. Het aartsvaderlijk gemeenschapsleven en de apostolische handelingen hebben ons geleerd hoe een volksleven dient te worden opgevat bij het bestuur der gemeenschappelijke .zaken. Het algemeen kiesrecht bracht ons weder in het van ouds bestaande volksverband van het bestuur, dat nu nog onder bedouïnen en andere zoog. primitieve volkeren in eenvoudiger vorm voortbestaat. Ten slotte komen we in de ontwikkeling tot aan het op den voorgrond plaatsen van de vrouwen! Van haar weten we niets! Niet ééne uit de duizend kennen we! Indien we onder invloed van het liberalisme onze hoogste materieele belangen reeds ten deele (het wipplank centrum is zelfs een gevaarlijk deel) toevertrouwen aan wanbetalers en egoïsten, zoo staan we nu voot den voortgang van den excentrisch dwalenden geest in zijn grooteren boog der „ruimere" opvattingen, het temperament der geleerde dames en heeren. Zullen we ons volksbestaan doen afhangen van een verbond met het onbekende, zouden we aan een onbekenden god offeren! 'De vrouw heeft invloed op den man, de vrouw heeft in Christelijke omgeving zelfs zwart op wit beschreven moreele waarborgen van den man, waarborgen wier handhaving slechts van het massa temperament der vrouwen afhangt. De vrouw heeft het vrije woord, is bij de wet van niets uitgesloten in de maatschappij dan van het dragen van de broek en nu wil zij toch wat anders, niet de broek maar eerst de straat! Dan snijdt straks het mes aan twee kanten; een prachtige „invention",maar ik kan niet aanraden daarop in te gaan. •Ook de kerkvaders hebben reeds ingezien hoe men in de vrouw zeer veel ikan winnen, doch alles kan verliezen, en zullen wij mannen nu ons inlaten met een Monte Carlo en „alles" op het spel zetten? Ook ik heb toch indirekt veel aan een vrouw te danken en wie weet wat nog komen kan? Een rechtgeaard en voorzichtig man zal ten deze nooit anders kunnen oordeelen, maar de filosoof heeft vele argumenten, zooveel, dat hij er zelf duizelig van wordt. En dan het temperament enfin, daarover kunnen we niet filosofeeren en \ 71 want het temperament vervult in de goudwaarde en hare juridische factor een uiterst 'belangrijke rol. Maar laten we dat 'toch liever bekennen dan over goudzaken in het monetair systeem te strijden. ■ Wet zijn ten deze volkomen afhankelijk van een Angelsaksische hautefinance en daarmede hebben we rekening te houden als praktische politici. We vinden dan allicht een weg om ons aan dien band 'te onttrekken zonder die hooge heeren te imiteeren. Mr. Vissering denkt er anders over en gaat schrijven tegen aanvallers van het systeem met het gevolg, dat hij zich zelf gaat verstrikken, kan dat dan anders? Is het goud niet een strik, voor „anderen" gemaakt. Als proeve hoe hier zelfs een knappe advokaat er in kan loopen moge dienen, dat Mr. Vissering zich beroemt op het feit dat goud niet roesten en rotten kan, alsof er geen honderd andere waarden zijn die niet roesten en rotten kunnen. Ook de vreugde over den goudberg in verband met de positie tegenover het buitenland is zeer na'if, want wat kunnen we voor dat goud ontvangen, en in elk geval hebben we na den oorlog alles met de zeer verhoogde goudprijzen te betalen en beteekent dat een verlies van eenige honderd millioen gulden. Hadden we hypotheek coupures uitgedrukt in eene waardeverhouding tot bouwland, als economische basis van het leven, dan zou het geld heel vanzelf zijn waarde behouden, omdat ten slotte in het economisch leven alles berust op arbddsverfhoudingen en niet op het „geld", uitgewogen in grammen en juridisch vastgelegd in het materieel gewicht. We zouden dan vanzelf voorzichtig gaan handelen met onze bouwlanden en de knapste advocaten op den open korenakker zetten inplaats van in den goudkelder. We zouden dan voor eiken gulden korenwaarde ontvangen in de potentieele waarde van een stuk land. Nu de loonen zich hebben gevormd naar de te verwachten omstandigheden verkrijgen we een leerrijk voorbeeld. Een jaarloon bedraagt nu bijv. ƒ 1000.—, dat is tegenwoordig ongeveer de waarde van 1/3 H.A. niet al te ver gelegen goed bouwland, juist een oppervlakte die in onze cultuurmethoden een gezin theoretisch onderhouden kan. Vóór dan oorlog was de verhouding precies gelijk, maar met andere cijfers. In de praktijk gaat het niet zoo glad met 1/3 H.A. een gezin te voeden, omdat de bouwers meestal niet den last kunnen dragen der risico's en andere gevaren, die den ondernemer boven het hoofd hangen, vooral bij onze intensieve cultuurmethoden. Ook is ten onzent het arbeidsloon voor 77 Het blijkt, dat de monarchie een zeer hooge politieke bestaansvorm is, waarvoor de moderne volkeren helaas niet meer in aanmerking kunnen komen. Waar onder de meer ontwikkelde volkeren nog vorsten- regeeren, geschiedt dit in verouderde of verminkte vormen, die bij velen. de. revolutiegedachte opwekken. Wij .hebben volkeren en ook geboren vorsten, maar het ontbreekt hen meestal aan bewuste gemeenschappelijke, zedelijke grondslagen en allen missen inzicht in de vorstentaak der twintigste eeuw. iiff- . Oorlog. Ook de strijd dient het behoud van ras en volk, alhoewel het natuurlijk zeer de vraag is of alle strijd daartoe kan bijdragen. De ,strijd doodt velen, doch hij verwekt ook leven, opent inzichten bij velen die anders niet tot nadenken zouden zijn gekomen. De strijd in den oorlog is een kamp op open veld en ondanks een moderne censuur komt er door de macht der gebeurtenissen toch veel aan het licht wat in vredestijd verborgen bleef.' In den beëindigden grooten krijg riepen de strijders van alle zijden om een vrede die het bestaan waarborgt, doch de meeningen loopen ten zeerste uiteen, zoodra de aanleiding van den oorlog 'ter sprake komt. Ik zal mij niet voor de een of andere meening uitspreken, doch wijs op den grooten achtergrond van de oorlogsmogelijkheid. Deze achtergrond wordt gevormd door den wrevel. Zonder wrevel waren de voornaamste speculaties, die tot den oorlog bijdroegen, onbestaanbaar geweest. Vervolgens wijs" ik op de rol der kleine natiën, zooals deze voor en in den aanvang van den oorlog in belangrijke mate tot het uitbreken van het conflict bijdroeg. Daarmede is natuurlijk niet gemeend, dat de kleine natiën oorzaak van den krijg waren, geenszins, hun rol werd evenwel door machtigen steun, in die oorzaak een belangrijke factor. Nu wordt naar een vrede gezocht, waarin alle belangen zooveel mogelijk worden gediend, doch men schijnt daarbij op ernstige moeilijkheden te stuiten. In het bijzonder geldt dit de oplossing van het nationaliteitenvraagstuk in Zuid-Oost Europa. Naar aanleiding van deze moeilijkheden wijs ik op de bijzonder eenzijdige wijze, waarop men den vrede' zoekt. Vrede wordt gezocht 'Op juridisch gebied, daarin is steeds sprake van rechten, waarvan het zoog. zelfbeschik- 78 kingsrecht de meeste aandacht heèft getrokken. Indien we doordringen tot het wazen van het recht,' zooals dat nu als belangrijk hulpmiddel ter verkrijging van den vrede wordt gebruikt, dan verdient voor alles het egoïstisch karakter van het bedoelde recht onze aandacht. De groote formule, die de wereld wapenstilstand schonk, spleet de menschheid in vele kleine en groote eenheden, waarin men er op uit ging om ieder voor zich te halen wat er te halen''was. In Zuidoost-iEuropa en ook elders kwam dit zeer duidelijk aan het licht. Een volkerenbond-vinding moest wel als compensatie dienen, maar verkreeg reeds bij haar geboorte het beginsel van een egoïstisch exclusief karakter zooals men uit de geschiedenis wel had'kunnen voorspellen. Vrede dienen we evenwel te zoeken in een beginsel, dat de natiën tot elkander brengt in besef van saamhoorigheid door de overtüigm'cr, dat. in een hoogere welvaart men moet kunnen beschikken over ongelijksoortige arbeidsgaven, opdat deze in hoogere specialiseering tot grootere welvaart kunnen bijdragen. Afgezien van de enkele hoogst noodige levensmiddelen, die in eigen'kring dienen te worden geproduceerd, kunnen we bijna in alles veel meer levenswinst zien, indien we de vrije beschikking hebben over elkanders beste gaven. Uit bovenstaande samenvatting van den huldigen toestand blijkt, dat de wapenstilstand ons op een dood punt bracht, van waaruit tot op heden naar vrede werd misgetast en dat wel op grond van het karakter der beginselen, waarin naar vrede wordt gezochf. Dat mag zoo niet blijven; het zou leiden tot de hervatting van den oorlog, of tot toestanden, die geenszins de vrucht mogen worden van een strijd, waarin millioenen hun goed en bloed gaven. Naar aanleiding hiervan meen ik de aandacht te .kunnen vestigen op een anderen weg. Daartoe gaan we niet uit van de voorgenomen onderhandelingen tusschen de groote natiën, met of zonder leidende gezichtspunten, maar we gaan precies omgekeerd te werk. Voet voor voet vervolgen we het spoor van de geweldige scheuring onder de menschen tot waar die scheuring aanving. De inkeer tot onszelf kan ons redden uit den invloed van den dwalenden geest. We moeten tijdelijk in den geest terug! Stap voor stap. Met het wapen van den wil, vast omklemd door de smart van het berouw, de beelden van het vernuft op hun voetstukken omkeeren of vernietigen! Terug! ziet ge ze reeds egoïstisch karakter — juridisch ver- 79 nuft — rol der kleine natiën — wrevel. Terug! in stormwind van der volkeren vredesroep. Terug! Laat ons omkeeren de bedriegelijke teekenen en ze omzetten in vredesteekenen. Egoïsme worde liefde — juridisch beleid worde plichtsbesef — de oorlogsrol der kleine natiën worde een vredesrol — en de wrevel, die menschenpest zij vervloekt! — van daaruit gaan we hervormen en verder bouwen. Het komt bij deze arbeidswijze dus er op neer, dat we het tot dusver geldende wetboek de poort uit werpen, om daarvoor in de plaats een ander wetboek als vredesbeginsel te aanvaarden voor het kwaad tot erger wordt. Het chronisch revolutionair karakter van het liberalisme worde beantwoord met de contra revolutie: de bekeering, in optima forma, zooals deze van den beginne af in alle tijden voorkwam. De involutie van het liberalisme en zijn derivaten geeft immers.reeds van nature de gegevens voor deze terugwenteling naar het oorspronkelijke, om van daaruit anti-revolutionair weer te kunnen doorwerken. Het praktisch deel.van mijn voorstel is duidelijk: kleine natiën hebben zich er voor laten spannen met groote gevaren te dobbelen; nu is het hun beurt om het gevaarlijk spel uit te spelen, nadat de kapitalen moede en onbevredigd het werk aanschouwen en blijkbaar nog niet tot vrede kunnen komen. In Nederland worde een conferentie gehouden van Denen — Zweden — Nor^f^— Finnen —Litauers — Polen — Tsjechen — Serven — Slowaken — Slovenen — Hongaren —- Roemenen — Bulgaren — Grieken — Portugeezen — Belgen — Zwitsers en Nederlanders. Gezamenlijk worde gezocht naar de formule, waarop een vrede kan worden gesloten, niet door materieele macht en egoïsme, maar door liefdemacht en rede. Het parool voor de conferentie zij in plaats van den juridischen eisch, het beginsel van het schuldbesef. De beschouwingen dienen uitsluitend te worden ontwikkeld in het licht, dat de volkeren samenvoegt bij het besef van de plichten jegens elkander. Van de kleine natiën, die in den oorlog een meer of minder belangrijke rol vervulden, kunnen de bovengenoemde tot een resultaat komen, waarop de grootmachten verder kunnen bouwen op de wijze, die allen kan bevredigen. Wordt geen resultaat verkregen, zoo zullen de groote natiën handelen en dan bevinden zich de kleine natiën het dichtst bij den vloek. Geef acht! 80 Wordt niet aldus gehandeld, dan brengt de toekomst ons, naast nieuwe gevaren, geen vrede. Wrevel blijft en revolutie wroet waar zij nog nTetheerschen kan. De groote natiën der macht mogen bedenken, dat men een spel speelt ten aanschouwe van een miljard menschen en nu mogen soldaten, dreadnoughts en dollars een Duitsch volk aan banden kunnen leggen, maar welke stille reserve is aanwezi" tegenover een arbeid van den mensch, van één uit het miljard, van wien men niets weet! POSTLITEM. De groote strijd is geëindigd, ook mijn strijd is geëindigd; veel materiaal is verbruikt en de geest is den strijd moede. Wat is er bereikt met al de moeite? De macht is nog steeds overmacht en wat vermag daartegenover iemand, die alleen staat en aan twee fronten heeft te strijden voor zijn plaats in de Maatschappij. Het is te voorzien: Zoodra het leven niet meer zijn hoogste bevrediging kan zoeken in een vlekje op ons kogelrond substraat, ligt zijn overwinning niet meer in het tijdstip, maar in de tijdruimte. Millioenen hebben hun leven veil gehad voor iets dat hun werd voorgehouden, weldra verrijzen de beeldende monumenten in de economische en medische standaardwerken: zij schamen zich hun smarten niet; wat zijn dan het leven en de wonden voor iemand die zijn Doel zag en in zich voelde. Maar de terugtocht! Wat brengt berusting anders dan het voortkruipen der hope, waar ze niet gaan kan. Evolutie, revolutie en desillusie! Ook daarop werd gerekend. Na den ernstigen twijfel aan de mogelijkheid van het vinden van zelfstandigen arbeid onder mijn tegenstanders en de mededeeling van den oud-Minister dat zelfs moreele steun en de begeerde kring niet door Z. E. konden worden verschaft, wendde ik mij tot Z. E. met het aanbod allen arbeid te aanvaarden, waarvoor Z. E. mij geschikt zou achten. Een antwoord hierop werd nooit ontvangen. Arbeid in dienst van den tegenstander lokte niet aan in verband met den wensch het leven op te bouwen op een wijze, waarvoor bij hem niet de geringste sympathie kon worden verwacht. Die wensch opgeven of slechts ten deele uitvoeren onder den last van die macht, achtte ik eene capitulatie, waartoe gebrek mij niet dwong. Zonder uiterste noodzaak legt men roeping niet aan banden, doch koestert deze in lijdzaam wachten. Strijd en gevaar ontwikkelden zich; de wending werd onvermijdelijk: — — — — geen zelfstandige arbeid voor goud uit de duisternissen der diepten zal meer doelwit zijn, ook geen juridische beveiliging van diep besloten schatten en geen economisch vernuft in de waarden nagelaten uit zondvloed en voorgeschiedenis, zoo vrede maar moge bestaan. Uit evolutie zal ik niet treden, bevrijding van wrevel worde echter gevonden in ontwijking. Het bestaan worde vervolgd in den landbouw, reeds in 1911 voorzien en in Juli 1916 aangevangen. Overeenkomstig het op pag. 43 vermelde sociale beginsel, gunne men mij zelfstandigen arbeid en leven op het Leersumsche Veldt, het veen de heide en heuvelen bij Amerongen. 31 Dec. 1918. AANTEEKENINGEN. Een pagina-nummer geeft de plaats der aanteekening aan. 1) De ikleine geïllustreerde brochure van P. de Nobel, Klank en vorm, 1917, Theosof. uitg. Mij. A'dam geeft een overzicht uit dit braak liggend gebied. Pag. 6. 2) Zie F. W. Drijver in Buiten 1918, pag. 574. Pag. 8. 3) Zie Palliot — Indice armorial 1660 — facs. uitgave 1896. Hentz — EthimoJogie des noms — Beide Bibl. Nat.; Manuscript 8 °. M 2374 — Bibliothèque nationale. Pag. 8. 4) Gereformeerde Kerk aan den Z. O. 'Buitensingel. Pag. 10. 5) Ik bedoel natuurlijk geen zinspeling op het vliegmachinevervoer, want voor den oorlog iwas dit vervoermiddel nog van uiterst geringe beteekenis. Het beeld, dat ik gaf, diene men slechts te voegen bij de vele bestaande gelijkenissen, welke aan het bijenleven werden ontleend. Men vergelijke bijv. met J. Ph. Glock — Die Symbolik der Bienen etc. — Heidelberg 1891. Pag. 28. 6) Het crerjiet bij den verkoop op afbetaling is niet gegrond op vermogen in eenigerlei vorm, doch op een verzekeringsrekeniug, die op den prijs wordt overgeboekt. Zelfs gemeentebesturen bedienen zich daarvan, zooals in Amsterdam arbeidersgezinnen' allerlei electrisch gedoe van de gemeentelijke electriaiteitswerken op afbetaling kunnen bekomen. Pag. 41. 7) De zoogenaamde „goodwill" is de handelsterm voor de waarde van den omzet in een zaak, bedrijf of beroep. Zij wordt naar gelang der risico's op meer of minder ruime wijze gekapitaliseerd. Met die som kan men als het ware het resultaat van den invloed van een zakenleider koopen, zich ten nutte maken en verder uitbouwen. De „goodwill" verraadt zeer duidelijk haar karakter in den naam, zij is een produkt uit de liberalistische filosofie over den mensch, die ons verklaart dat de mensch „goed" is, van nature een best, braaf en arbeidzaam schepsel. Christenen staan anders voor die beschouwing en de „goodwill" is mijns inziens niets anders dan een stimulans voor de consumptie, de verdubbelde energie, waarmede men op allerlei wijze tracht het artikel of de kunst aan den man te brengen. Voor de politiek is de ontwikkeling van de „goodwill" een gevaar, 83 omdat men in de „goodwill" iets betaalt, dat uitsluitend een toestand geldt. Men ikoopt en bindt zich als het ware aan een bestaande orde van omstandigheden vast, reformatie wordt dan moeilijker. De praktijk leert ons dat dit binden aan de omstandigheden den mensch ook individueel bindt aan allerlei machten, die men veelal tevoren -niet kent. De macht van het betaalde geld ketent dus aan het welgevallen van het „onbekende". Ten slotte verdient het de aandacht, dat de „goodwill" nooit voorkomt bij zaken, waarin grondstoffen worden geproduceerd, zoover deze den landbouw betreffen, een stimulans zouden we eigenlijk juist daarin het best kunnen gebruiken. Bij alle andere grondstofproducenten is een goodwill bekend, zoo in den mijnbouw bijv. in den vorm van deikunst om concessies machtig te worden en emissies van kapitaal te houden. Een kennis die geheel anders ontstaat dan die van geoloog of bedrijfsleider. Tegenwoordig ziet men hoe de „goodwill" wordt gekapitaliseerd in naamlooze vennootschappen, die het geld bij de emissie op ruimere wijze kunnen trekken, dan bij zelfstandige ondernemers het geval kan zijn. Dergelijke zaken zijn natuurlijk van zeer speculatieven aard, aangezien het onderpand der effectieve aandeelwaarde voor een groot deel uit „goodwill" bestaat. Pag. 41. 8) Ik moet mij in hoofdzaak bepalen tot een mathematisch bewijs, aangezien de economische inrichtingen der stedelijke diensten mij niet toegankelijk zijn en bovendien lagere ambtenaren met ernstige bedreigingen te maken hebben, zoo zij cijfers £n details uit een openbare inrichting mededeelen aan iemand, die ze opzijn wijze voor een publiek belang zou willen gebruiken. Pag. 47. 9) Het ontbreekt mij aan vrijmoedigheid en kennis om het Liberalisme een les te lezen in de filosofie der waarden en het beginsel der separatie, dat men zoowel uit geestelijk als uit materieel gebied belangrijken steun kan verschaffen. In de werken van W. Ostwald (1913) en H. Münsterberg (1908) over Philosophie der Werte, las ik niets daarover. In de H. Schrift, in de natuur en in de economie vinden we veel gegevens voor de kennis der waarden en de filosofie van de separatie. Pag. 47. 10) De voeding van een volk in tijden van schaarschte is een uiterst lastig vraagstuk. Hoewel dit vraagstuk van het allergrootste belang is voor landen die in zake de voeding afhankelijk zijn van 84 zeer speculatieve toestanden, zien we het merkwaardige verschijnsel dat er gedurig over alles wordt getheoretiseerd, behalve over dé voedselvoorziening in tijden van nood. Nu het aantal der voedsel produceerende landen is verminderd en de onrust onder de volken niet afneemt, is deze zaak van grooter belang geworden. Bovendien staan we steeds voor ziekten in het gewas, die heel wat verlies kunnen bezorgen, zulke gevaren zijn toch zeker ,niet nieuw doch de geschiedenisleerboeken vermelden ze niet of ternauwernood De distributie biedt ook al weinig nieuws, doch er zijn maar al te veel half of niet ontwikkelden, die, steeds „modern" willende blijven, dom zrjn in de kennis der oude ervaring, een domheid die op elk gebied haar profijtjagers kent. Het «enigste nieuwe wat we op dit gebied zouden kunnen aanvaarden, ligt in het psychische element der samenleving. Het liberalisme maakt gaarne van den mensch een anbeidsmachine, die, met zooveel calorieën aan voeding, arbeid produceert met geld wordt gesmeerd, en in zoo groot mogelijke afhankelijkheid leeft. Reclame, etalage en mode drijven ons voort, zonder te letten op het feit dat gewoonten een macht vormen, die onbevredigd zijnde, zich tegen ons kan keeren. In den oorlog was de vetnood wel het meest opvallend tekort in de voeding. Vermaken kan men niet zonder grondstoffen, doch in zake de verdeeling der beschikbare voorraden in een vonn die psychisch een belangrijken invloed kan hebben, heb ik den Minister van Landbouw een verzoekschrift gezonden over de distributie van een voedzame, doch vettige jus. Een dergelijk voorbeeld van den psychischen invloed der gewoonte boven de calorie of voedingswaarde der voeding trof ik later aan in een opmerking over&de toediening van stamppot, in de „Nieuwe Courant" van 2 Nov 1918 pag. 3 (militaire voeding). Pag. 48. 11) Op twee plaatsen is de grens nu nog niet duidelijk aan te geven. In het Noorden bij Aleppo breekt de Euphraat door een Gebergte, dat zeer jong is. Ten tijde van Gods verbond met Noach toen de uitverkiezing een persoonlijk karakter begon te krijgen zal de nvierloop anders izijn geweest. Mozes en Jozua hebben documenten gekend, die ook uit dien tijd getuigden, doch zij waren natuurlijk onkundig van de veranderingen, die na den zondvloed in de natuur voorkwamen, een kennis die toen trouwens tot niets zou dienen Hoofdzaak blijve het voor ons, dat we voor de bepaling der lenzen 85 van het Heilige Land moeten teruggaan tot de studie van Noach's tijd, waaruit de daaropvolgende geschiedenis van Israël zich ontwikkelde. Ook werd immers toen reeds over de toekomst van Kanaan en zijn nakomelingen gehandeld. De Euphraat kan bijv. op den Anti-Taurus hare bronnen hebben gehad en niet, als nu het geval is, bij den Ararat. Ook bij Suez is de grens nog niet duidelijk. In beide gevallen kan een geologisch onderzoek meer zekerheid verschaffen en de geoloog kan met zijn „gewichtigen staf" uit de rotsen de grenzen „slaan". De Joden waren blijkbaar niet iin staat hun eigen land te ontdek- J ken en te bezetten. Hoe kunnen we ons niet levendig voorstellen, dat Israël spoedig zich liever ophield met zijn superioriteit onder de heidenen, dan met zijn roeping van God. Een roeping 'waarvan de vervulling in de eerste plaats afhangt van arbeid, doch daarvan worden de vruchten zuur, indien het geloof niet meer de roeping draagt. Hoeveel malen werden de vruchten zuur en twijfelde men aan Gods belofte inplaats van aan het vernuftig idee? Pag. 28. 12) De macht van de Aziaten had in den loop der tijden nooit het karakter van een wereldmacht, omdat de Aziaten de neiging hadden zich van de buitenwereld af te sluiten. Pag. 35. 13) Zie bijv. Dr. Ch. A. van Manen j— Bedrijfsleven en de strijd tegen de armoede in Nederland. — 1918. Pag. 52. 14) S. R. Hirsch. Versuche über Jissroéls Pflichten. Frankfurt a.M. 1899. Motto. Pag. 27. 15) Rom. 11 : 15—36. Pag. 29. 16) Over het staatsbankroet ken ik uit de overstelpende literatuur ónzer dagen slechts één „wetenschappelijke" verhandeling, die van Fr. Meili — Der Staatsbankerott und die moderne Rechtswissenschaft — Berlin 1895. Pag. 51. 17) Het is merkwaardig hoe dit vraagstuk zeer velen afhoudt van het geloof. Meestal staakt men zijn overleg voor dien daemonisch voor het aangezicht opgerichten zuil der onwetendheid. Men glipt niet er om heen om de wereld te zien, die daarachter ligt. Degenen die willen zien roep ik toe, „doorwerken"! Pag. 11. 18) Hoor ik wat? Die schermt zelfs met zijn gebreken, maar houdt er achterbaks! We weten meer van hem. Hij behoeft zijn mond maar te openen of we zien den bovenrand der voortanden afgesleten door zijn gebitsbeweging. Meestal kauwt men met den 86 onderkaak achter den bovenkaak, enkele volken kauwen met de ondertanden voor de boventanden, doch hij bijt met zijn tanden op elkaar zooiets komt in onze kringen niet voor zoo eten alleen negers en eskimo's . hm. . Pag. 33. 19) Ik noem hier slechts het standaardwerk van H. Ploss Das Weib in der Natur- und Völkerkunde — Lpz. — Th. Grieben (de 8e druk, in 1905 uitgegeven). V. Jaeckel — Die Natur der Fir.au — Authropologisdhe Studiën. Berlin. M. Hildebrandt — 1900.. Pag. 60. 20) L. Bolk — Hersenen en cultuur — 1918 — A'dam. A. C. J. van Goor — Afstammingsleer en de tegenwoordige stand der natuurwetenschap — Leiden 1918. Pag. 64 en 72. 21) Principles of Biology. Vol. I, p. 143. Pag. 64. 22) Anders gezegd zou men dit werk ook .kunnen noemen eene auto-biographie, waarin niet de persoon, maar de gedachte, het revolutie-denkbeeld, hoofdzaak is. Van de gegevens, die de leidende gedachte kunnen toelichten, dient slechts in .zoover gebruik te worden gemaakt als juist voldoende is om het werk .af te maken. Overlading doet schade' aan de conceptie van de leidende gedachte, waaruit een oordeel moet worden gevormd. De rest blijve systematisch in reserve. Pag. 6. 23) De geldmiddelen, waarop ik reeds in mijne goudbrochure wees, hebben naar mijn weten nog nooit de aandacht getrokken, ook niet theoretisch onder de deskundigen. Het schijnt alsof de Oekraïne een poos geleden tot dergelijke maatregelen in het muntwezen haar toevlucht nam. Het „landgeld" is een ontwikkelingsvorm van het „veegeld", de pecunia, die van ouds har in gebruik waren. Inplaats van de ontwikkeling van het pecunia-stelsel streeft het liberalisme naar de toepassing van allerlei vernuftigheden, waaronder in den loop der eeuwen die van het goudgeld de belangrijkste gevolgen had. Geld is arbeidswaarde, maar een waarde die iedereen noodig heeft, en wat hebben we nu meer noodig dan bearbeid land, bouwland, den voortbrenger van alles wat we noodig hebben. Nu we biljetten kunnen laten drukken, kunnen we het verplaatsbare veegeld vervangen door het gemakkelijker te gebruiken en nog betere „landgeld" in hypotheek-coupures. Indien we de wet zoo veranderen dat we niemand meer goud 87 schuldig zijn dan aanwezig is en de goudbètaling aan het oordeel der autoriteiten wordt overgelaten, dan kunnen we voorzichtig in de richting van het landgeld-systeem werken. Een dubbele standaard zou hier uitkomst kunnen geven, één voor binnenlandsche betalingen in landgeld (Hypotheek-Coupures) en één voor buitenlandsche betalingen met volle gouddekking. De rentelooze goudbons zullen hoogstens bij goudliefhebbers of buitenlanders aftrek vinden, terwijl voor niet-goud-produceerende landen de geldkoers gemakkelijker kan worden gehandhaafd of verbeterd. De voordeden voor den staat liggen bijzonderlijk in het landgeld, want daaruit ontvangt de bank rente. Het goud daarentegen moet worden gekocht,, renteloos bewaard en betaald met bruikbare handelswaar. Naar aanleiding van mijne opmerking over het verband tusschen jaarloon (seizoenloon) en grondwaarde kan het volgende nog dienen. Een derde -H.A. bouwland vordert jaarlijks geen ƒ 1000 aan onkosten, omdat we geen rekening houden met de waarde der voortdurend toestroomende energie van zon en wind enz. Bovendien „rekenen" we niets voor de stoffen die in den grond zitten en die we met onze politiek wegrooven. Bij verkoop van den grond geschiedt een ruiling, de bezitter ontvangt rente of huur als arbeidsloon voor de instandhouding van het „kapitaal", het aequivalent van een menschenleven. Het aequivalent van de rente der grondwaarde vinden we onder de menschen in de uitgaven voor hygiëne en medische hulp. Hieruit kunnen we ook afleiden hoe een loonsverhooging de grondwaarde verhoogt. De loonsverhooging zonder meer is dus ook van hieruit belicht, slechts van zeer betrekkelijke waarde, behalve nog de risico's die arbeidsbesparing medebrengt, tenzij men deze tijdig kan compenseeren door aan den natuurlijken eisch eener betere uitnutting der verhoogde grondwaarde spoedig den noodigen socialen steun te verschaffen. De door mij bedoelde „geldtheorie" doet duidelijk uitkomen van hoe groot belang het is dat men het geld, huishoudkundig beschouwd, zooveel mogelijk onder eigen beheer heeft. In het vet der pecunia lag van ouds gevaar, reeds toen „ijdelheid" door „ik bezit" werd doodgeranseld. (Revolutie.) Pecunia kunnen worden medegenomen, gemanipuleerd, verstopt of verduisterd, met goudgeld is dat nog véél meer het geval, daarom 88 heb ik geen hoop dat we spoedig uit de goudontwikkeling van ons muntstelsel, door inkeer naar het oorspronkelijke en opbouw uit diepere grondslagen, tot het „landgeld" zullen komen; het muntstelsel dat minder op „ijdelheid" is gebaseerd. (Het grootste deel der goudwaarde is aan ijdelheid ontleend.) Pag. 71. 24) Bij.de beoordeeling dezer woordspeling boude men in het oog dat de dames-pantalon, die nu onzichtbaar wordt gedragen, eerst sinds twee eeuwen langzamerhand in gebruik kwam. Dit zou velen allicht ontgaan in verband met de vele materieele gevolgen, die duidelijker onze huidige geestelijke ontwikkeling kenmerken. Pag. 62. 25) 1 Kor. 11 : 10 — Daarom moet de vrouw eene macht op het hoofd hebben, om der engelen wil. Dus de haardos en de bedekking om der (booze) engelen wil. 1 Tim. 2 : 12 — Doch ik laat de vrouw niet toe dat zij leere, noch over den man heersche enz. Met het kiesrecht zou zij direkt over den man heerschen, aangezien haar stem den wetgever maakt. In dezen tekst wordt een der algemeene plichten van de vrouw °enoemd, men meene dus niet, dat het hier uitsluitend religieuze plichten geldt. Pag. 62. 26) Nadat ik de aandacht vroeg voor de „vrouwenbeweging" in verschillende beschavingsperioden en naast de moderne beweging in politiek en religie eenige uit de geschiedenis noemde, kan ik nog wijzen op de oudste beweging, waarin de vrouw colleotief optrad, sinds één vrouw ons de revolutie bracht. De geschiedenis verhaalt ons over de dochters, die voor den zondvloed geboren werden, (Genesis 6.) en op den voorgrond kwamen. Zij gewonnen zonen waarvan men de vaders niet kende, doch de zonen werden wellicht volgens een wetenschappelijk en algemeen erkende teeltkeuze tot de geweldigen van naam op de wijze, als de Japanners nu nog met hun worstelaars-ras ons kunnen aantoonen, wat men reeds met bijna uitsluitend materieele motieven uit de massa van een volk kan verkrijgen. De onbekende vaders werden goden of Gods zonen genoemd, naar een gewoonte, welke we in jongeren tijd in Klein-Azië nog kunnen aantreffen. Deze gewoonte werd immers in jongsten tijd in de beschouwingen van sommige .Christusloochenaars een uitgangspunt voor hun betoog. De dochteren, met hare superieure intuïtie, de geweldigen en 89 reuzen brachten blijkbaar een samenleving voort die den Heere niet welgevallig was. De verdere ontwikkeling en de catastrophe zijn bekend geworden (vers 3 en 7). Pag. 63. 27) A. M. M. Montijn. Een nieuw beginsel van volkenrecht. Den Haag — 1918. Pag. 73. 28) In mijn brochure over Descendentie heb ik nogal kras lijkende uitdrukkingen gebruikt, doch zoo juist verneem ik dat Professor Dr. Hugo de Vries op 17 Maart te Wageningen een voordracht hield •over het Darwinisme en daarbij ten slotte wees op de desbetreffende poëtische beschouwingen en fantasieën. Een niet onvermakelijk geval, wanneer we ons herinneren hoe de geleerden een poos geleden in verhandelingen lang niet daarover eens waren, wie nu eigenlijk als de ontdekkers van die lumineuze ideeën moesten worden verheven. Pag. 65. 29) Het citaat is mij ontgaan, doch we weten waarheen ons de „billijkheidstheorieën" leiden zoodra Jan Publiek zich met die filosofie bezig houdt en haar op allerlei gebied overbrengt. Pag. 76. 30) Een al te groote afhankelijkheid der staatsfinanciën van directe belastingen brengt ook het gevaar, dat het publiek op al te onvoorbereide wijze betalen moet, want de belastingbetalers wentelen natuurlijk eiken last op hun produkt. Die afwenteling geschiedt bij directe belastingen op zoo velerlei wijze, dat er geen oog meer op te houden valt. Met zoo'n schijngedoe kan men toch beter en vooral eerlijker afrekenen door zelf via een regeering die afwenteling openbaar te doen geschieden. De directe belasting belast in hoofdzaak degenen, die niet in staat zijn een produkt als kind van de rekening te maken. Het gevolg is het ontstaan van organisaties tegen organisaties, de wrijving, de strijd en het gevaar der revolutie. Pag. 58. 31) De notitie werd vóór den oorlog gemaakt toen zeer beste en goed gelegen ontginningsgrond nog voor ƒ 70.— de H.A. te koop was. Met de hoogere loonen en hoogere grondwaarde moeten we natuurlijk de toekomst afwachten, alvorens een dergelijke beschouwing weer tot haar recht kan komen. Tegenwoordig zien we evenwel reeds hoe de partijpolitiek de welvaartkassen der broeders behandelt. Pag. 56. 32) Ons naar verhouding zeer klein planeten-stelsel is het middelpunt van het zichtbare heelal, doch dat zegt natuurlijk niets 90 in verband met de onbegrepen oneindigheid der schepping. Ons planeten-stelsel ligt evenwel te midden van het melkwegstelsel bijv. >n het midden van den grooten boog in het ontwikkelde spiraalsysteem van Easton (dus niet in het uitgangspunt van de spiraal), en daarin zoek ik hooger verband. Men vergelijke deze beschouwing bijv. met het vermeende schriftmonopolie in zake de kennis van de beteekenis der schepping, met de aarde te midden der hemellichamen, zooals bijv. Prof. H. H. Kuyper mededeelt in „De aarde middelpunt van het heelal" uit de reeks „Schild en pijl" — Kok — Kampen. 1919. Daarnaast stelle men vervolgens het ignoramus et ignorabimus der Heidenen. Over het gansche hemelruim kunnen we sterren zien, doch we kunnen ons nog geen rekenschap geven van de verdeeling van alle sterren en daarin een hoogere orde in de oneindigheden speuren. Ik wijs evenwel op zéér merkwaardige uitzonderingen in het firmament, namelijk de grootste tot dusver genaamd Kolenzak in het sterrenbeeld Zuider-kruis, gelegen in den Melkweg. Met de beste telescopen kon men op deze plaats van 5 X 8 graden geen sterren ontdekken. Zelfs het astraallicht ontbreekt er. De omgeving van deze sterrenboze .buis door het voor ons zichtbare heelal naar de buitenste oneindigheden is bijzonder opvallend en ik acht het de moeite waard in overweging te/nemen of deze plaats in geestelijken zin in verband te brengen is met de schepping van „hemel en aarde", indien we ons uit de materieele natuur het ontstaan van een klein leven uit de „eibevruohting" in herinnering brengen. (Mikropylkanalen en celreactie belichten de „kern" van het vraagstuk.) De sterbewegingen in stromen en kanalen brengen allerlei analogieën uit de organische natuur (cel) in herinnering; waarom zouden we, indachtig aan een vraagstuk van Monge, een probleem uit het platte vlak der politiek niet kunnen verduidelijken en vereenvoudigen door eene driedimensionale behandeling en des tegenstanders spiegelbeeld tot in de sterren achtervolgen. De astrologen deden dit van ouds, hoewel zeer gebrekkig, en zoo juist verscheen een vlugschrift van Ex-pacifist, die met de premisse van het bestaan eener „progressieve" evolutie van het heelal, aan het droomen gaat en den oorlog daarmede in verband brengt. De oorlog zou ons ten slotte voor den ondergang behoeden bij den ijsdood der aarde, en ons technisch bekwamen voor de kolonisatie van een ander hemellichaam, 91 doch voor dien tijd reeds ons in stand houden tegen kolonisatiepogingen van bewoners uit andere hemellichamen. 33) De kindertoeslag is te veroordeelen, omdat in de burgermaatschappij, waar geen filantropische instellingen worden bedoeld, een dergelijk voorbeeld tot de bevordering van kinderloosheid leidt. Al is de staat reeds dikwijls een beste baas van andermans geld, zoo mag ten deze niet in het loon worden voorgegaan op een wijze, die onder de burgerij tot misbruiken aanleiding zou geven. De belasting naar draagkracht, uitgaande van de gezinsgrootte en het inkomen kan hier recht scheppen. Pag. 42. 34) Over de geringe hoeveelheid arbeid, die de mensch voor een bestaan noodig heeft, schreven ook soc.-dem. kopstukken. In hun geleerdheid vergeten ze in aanmerking te nemen, dat voorbeelden uit de volkeren aanwijzen, hoe een korte arbeidsdag slechts in een Hottentotten-bestaan wordt gevonden. Maar bij ons wekt zulk een aanlokkelijke belofte bij de onwetende klasse natuurlijk de begeerte op om met een paar uren werk alle welvaart-voordeelen deelachtig te worden, die nu ter beschikking staan met 9 en meer uren arbeid. Zoo'n politiek draait uit op militante arbeidsdwang onder vreemde volkeren of revolutie onder eigen volk. Deze geleerden meenen namelijk dat iemand, die men niet ziet kantoorloopen, sjouwen of ploeteren, heel geen arbeid verricht. Onder die filosofen vinden we niet alleen een Wijnkoop in de Tweede Kamer, maar ook Bebel in zijn: De vrouw en het socialisme. De arbeid in de „gestichten" zou uitsluitend de meestal ongehuwde en zeer sober levende bevolking dienen te voeden en te kleeden, benevens de huur van het kapitaal moeten opbrengen. Daarom acht ik in gestichten, arbeid en onderwijs zeer goed vereenigbaar, mits de zaak» normaal economisch wordt ingericht. De kosten voor gevangenissen enz. kunnen we aan wat nobelers besteden, opdat het leven van minder bedeelde en desondanks in maatschappelijken trouw blijvende medeburgers worde gesteund. Pag. 67. 35) Aanvankelijk waren alle factoren voor het bereiken van het gestelde doel schijnbaar aanwezig, n.1. een concessie-object, een maatschappelijke onderneming, kapitaal en arbeidswaardeering. Mijn eerste poging faalde op het gebied der arbeidswaardeering. De tweede poging kenterde door de liberalistische opvatting van staatswetten, welke opvatting de verschaffing van een arbeidsobject 92 verhinderde. De derde poging mislukte door de eigenaardige praktijk op het ministerie van justitie en ten slotte ontstond in 1918 geheel onverwachts in oorlogstijd een arbeidsobject door een regeeringstoezegging (vergunning), doch in een tijd waarin men natuurlijk het kapitaal op uiterst voorzichtige wijze wensehte te beleggen en een mijnzaak in het uiterste hoekje van Insulinde in het algemeen al heel weinig animo zou kunnen verwekken. Hiermede zijn theoretisch alle mogelijke tegenspoeden tot werkelijkheid geworden naar den voorbedachten raad van hen die daarin voldoening vonden. Pag. 36. 36) Ofschoon in sommige deelen van Duitschland voor eenige regeeringslichamen een verouderd kiesrecht heersohte, was voor het gansche Rijk een kieswet in werking, welke zeer democratisch was. Bovendien kunnen we per slot van rekening toch allerlei kiesrecht missen zoo de regeering competent en voortvarend blijkt, en waar ter wereld was voor kleinen en grooten de sociale wetgeving verder gevorderd dan in Germanje? Dat de oorlog veel meer dan een millioen dooden heeft gekost is het gevolg van een abuis, waarover ik mij niet zal uitlaten. Voor wien dit nu of later mocht aangaan is de zaak doorzichtig. Het gevaarlijk spel werd in groote afmeting opgezet en de catastrophe vermenigvuldigde de kwade kans. Pag. 75. 37) Het landgoed ligt 20 minuten gaans van het stadje Amerongen in de aangrenzende gemeente Leersum, die soms ook administratief onder Amerongen ligt. Het water ligt aan de noordzijde van het terrein op 45 minuten afstand van Amerongen. Pag. 19. 38) Washington heeft in zijn testament het Amerikaansche volk aan het hart gedrukt, toch vooral zich niet te mengen in de politiek van vreemde volkeren. Pag. 34. April, 1919. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 8990 REVOLUTIE VERZET TEGEN DE MACHT MAAR ANTIREVOLUTIONAIR DOOR Dr. j. h. verloop No./^^AAN VERTROUWELIJKE OORKONDE 1918. VOORBERICHT. De drukkerij-directie had bezwaar tegen het noemen van namen in de eerste twee hoofdstukken, omdat zij in directe verbinding staat met politieke voormannen. De aard van dit geschrift eischt evenwel het noemen van namen aangezien zonder deze, de schrijver, die volledig onderteekent, te veel actief op den voorgrond zou komen, terwijl integendeel bedoeld wordt een geestelijk beginsel uit de samenleving tot leidmotief te verheffen. Daartoe is noodig dat, door de bekendheid met alle personen, de juiste verhoudingen worden gekend. Om dit defect te verhelpen volgen hier in volgorde van den tekst eenige namen: Mejuffrouw B. van Rossem. Mr. J. D. Veegens, overleden oud-minister. Staatsraad Mr. A A. H. Struycken. Mejuffrouw C. Huber, dochter van den overleden Staatsraad. Minister van Staat Dr. A. Küyper. Professor H. H. Kuyper. 8 we bijv. nu nog het zoog. „tafelgeld" bij boekenveilingen genoteerd krijgen als problematische verhooging, aangezien nu hoogstens een kopje thee wordt gepresenteerd. De wijnschenker en de wijn moesten de kooplustigen in een geschikte stemming brengen en waren natuurlijk wel eens de oorzaak van rouwkoop of duurkoop. 2) Dit soort gelegenheidsambt van schenker schijnt te hebben bestaan doch ging verloren behalve de herinnering in een naamvorming. Een tweede voorbeeld dat ons aantoont hoe ver we soms zoeken moeten, eer de aanwijzingen duidelijker worden, verschaft de naam Verloop. Vergeefs zoeken we in de woordenboeken naar eene aanwijzing, zelfs oudere exemplaren kunnen niet helpen. -Eerst in Frankrijk vond ik in hier te lande onbekende oude litteratuur duidelijke aanwijzingen omtrent de herkomst. Terwijl notarisarchieven slechts het bestaan van een klein aantal familieleden tot. in de 17e eeuw aantoonen, vernemen we uit de oude Fransche litteratuur dat Verloop beteekent „Tonnelier des Fiancailles" of in gewoon hollandsch schenker. Bovendien lezen we onder meer, dat dergelijke families in Frankrijk, Engeland en Spanje het tot den adelstand brachten. (Boutellier de senlis — marquis de Bouthillier, Baron Botler, graaf Boteliero. 3) Ten onzent bleef % de familie in eenvoudigen'stand, doch we merken een uitzondering op, die reeds in „de pers" tot 64 deftige Nederlanders werd gerekend, diens geschiedenis kan dus interessant zijn bij het onderzoek naar de oorzaken van den achterstand, vooral nu we een geval kunnen vervolgen, waarin we reeds iets weten omtrent .studententijd, erfdeel en vriendenkring. Familieleden waren dikwijls lang niet onbemiddeld. Wat het algemeen karakter der familie betreft, zoover dit tot dusver tot in de 18e eeuw kan worden nagegaan, behoorden de voorouders tot de belijdende Christenen; in den laatsten tijd schijnt dit karakter ietwat anders te worden, doch in onzen theosofisohen tijd is het moeilijk daarover te schrijven. Met het oog op de hier bedoelde beschrijving der revolutie vat ik den draad der ontwikkeling meer in bijzonderheden op bij een opvallende ervaring van mijn grootvader. Deze ging in de zestiger jaren, in het beroep dat naast het ambt uit verleden tijd van ouds in de familie uitgeoefend werd voor de aanneming van verschillende werken naar Oost-Indië. Daar gelukte het hem met Drossaars en de 22 den gansohen opzet, steeds hopende en meenende, dat er iets aan te doen was, indien ik maar verstandiger handelde. Toen ik mijn Indische reis aanving, dacht ik reeds aan een zeer mogelijke mislukking op de een of andere wijze en voorzag mij van een biljet op de Oostenrijksche Lloyd, waarmede ik met betrekkelijk geringe meer-kosten mijn thuisreis over China, Japan en WestAmerika kon maken. Daardoor zou mijn reis niet geheel voor niets behoeven te zijn en nog een kans overblijven, dat ik onderweg iets zou opdoen wat de zaak verder kon brengen. Kapitein Christoffel zou gaarne de reis medegemaakt hebben, hij had echter nog andere zaken te regelen en zou bovendien nog een tijd in Indië op de concessies blijven wachten. Ik zou door langer wachten onnutte kosten veroorzaken en wie kon bij de Regeering beter een goed woord doen dan de verdienstelijke kapitein. Er waren een twintigtal vergunningsterreinen onderzocht en we hoopten, dat tenminste eenige nog wel zouden worden verleend, hoewel de nummers der „Java Courant" in deze rubriek blanco bleven. De thuisreis bracht mij in kennis met een oude heidensche.beschaving in China en Japan en het moderne leven in West-Amerika. De U. S. A. boden mij hoegenaamd niets nieuws, vergeleken met hetgeen ik 10 jaren geleden in dat land kon waarnemen. De huizen waren soms wat hooger, de treinen wat sneller en soms luxueuser en de machinenbouw had door verbetering de productie verhoogd en in sommige gevallen economischer gemaakt. De oude heidensche cultuur daarentegen vond ik buitengewoon interessant. Gedurende mijne kennismaking daarmede liet mij het vraagstuk niet los, wat nu eigenlijk het essentieele verschil is tusschen de zuiver heidensohe beschaving van het verre Oosten en die, welke nabij het Christendom of Israël zich ontwikkelde. Ik liet daarbij buiten beschouwing, dat deze beschavingen op denzelfden tijd in een gansch ander ontwikkelingsstadium waren. Een puur Christelijke beschaving hebben we nog nooit gekend; is wellicht een puur Israëlietische in den tijd van Salomo het meest benaderd? Waaruit kunnen we de bijzondere genade zien, waarin Israël en de zoogenaamd Christelijke volkeren den God der vaderen kunnen kennen in de feiten, geschiedenis en de ervaring? Ik kwam toen tot het resultaat, dat het onderscheid slechts in drie opvallende punten is weer te geven, punten van waaruit verreweg de meeste der schijnbare verschillen kunnen wor- 23 den afgeleid. Deze waren: ten eerste 'het onderscheid in den ontwikkelingsgang der geschiedenis, ten tweede het resultaat van het algemeen menschelijk verlangen naar vrede en ten derde de vorm van de politieke samenleving. Bij de Aziaten en de hun nabijstaande volkeren (Indianen) heeft de geschiedenis een veel trager en minder „interessant" verloop dan bij de volken rondom de oude bakermat; de ervaring werd daardoor veel geringer. De Aziatische volken verkregen in hun beschaving een vrede, maar die was bloedig en moordend.. Zoo hebben zij bijv. het „vrouwenvraagstuk" gansch anders behandeld dan de Byzantijnen en Mohamedanen. In de politieke samenleving werd bij hen het materieele vergeestelijkt, terwijl rondom de oude bakermat veeleer het geestelijke werd gematerialiseerd, bij welke laatste beschouwing men natuurlijk het onderscheid tusschen goed en kwaad dient in acht te nemen. Hierbij stelle men bijv. de van oudsher bestaande monetaire politiek der Europeanen tegenover de politiek der geheime genootschappen en kasten in Azië. Het is hier niet de plaats om op dergelijke dingen dieper in te gaan, daarmede zij slechts aangetoond hoe mijn Aziatische reis uitliep op niets dan filosofie. Voor den geoloog is het er een arme boel, waar niets te doen valt zonder den steun van een aanzienlijke macht. Japan maakt een beteren indruk, vooral wat de reinheid betreft; doch de Japanners zijn in een expansiepolitiek gegaan en verschaffen zooveel mogelijk zich zelf raad en baat. In Amerika is het beroep van Miriing Engineer en geologist zoo bekend en de mijnwetten zóó protectionistisch, dat alleen iemand, „who belongs to the United States", daar iets kan doen, tenzij hij zich tevreden stelt met een baantje. Thuis gekomen, zat ik dus met drukwerk van de Indische Mijnwet, mitsgaders de daarbij behoorende ordonnantiën en ontwerpverordeningen, een ontevreden vader, een maatschappij zonder werk, een huis zonder bestemming en een plan in de modder. Doch dat was niet het eenige wat mij moeite gaf. Gedurende den tijd, dat ik na de Surinaamsche geschiedenis wachtte, maakte ik weer een ander plan. De eenzaamheid begon al maar drukkender te worden en ik wist niet hoe daar te komen waar ik wezen wilde en mij thuis kon voelen, toen ik geïntroduceerd werd bij een oud-Minister, aangezien ik onder diens vrienden mijne geestverwanten kon vinden. Ik besloot Z.E. mijne publicaties ter 25 dat ik termen vond om t. a. v. een onverwachts gerezen bezwaar een oordeel uit te lokken van iZ. E. den vader. Omdat men er op aandrong, dat ik voor het olie- en goudplan •naar Indië zou vertrekken, schreef ik Z. E. over de aanstaande afwezigheid en verzocht om een onderhoud maar bekwam geen antwoord. Uit Indië terug gekomen, trachtte ik op verschillende wijzen den afgebroken draad opnieuw aan te knoopen, doch vergeefs. Dit gebeurde jaren geleden, het boven bedoelde bezwaar bleek definitief te bestaan en één aandenken draagt vroegere ontroering. Na mijn terugkomst uit Indië vernam ik spoedig, dat mijn vader kennis maakte met belanghebbenden bij de Surinaamsche goudindustrie, die een flinke concessie wenschten in handen te geven aan een nieuw consortium. Ik had meer dan genoeg van al die plannen, edoch, er was werkelijk wat nieuws in te vinden: onder de heeren was er een advocaat en ik dacht direct, dat wordt een gevaarlijk plan, maar toch een fijn ding om het een en ander te observeeren. Het kon dus een dubbel plan worden, alhoewel gevaarlijk, en ik waarschuwde mijn vader. Die zeide: geen duit aan de bezitters voor de zaak notarieel en gouvernementeel in onze hand is, en daarna een tpn werkkapitaal. Prachtig zoo, dacht ik; laten we het maar weer probeeren, en mij houdend aan het voornemen uit Straatsburg, verzamelde ik door alle miserabele tusschenbedrijven heen nieuwen moed en wilde vrede, werken en wachten. GOUD. De concessie die ons werd aangeboden bevatte een bekend goudveld in Suriname, doch evenals bij de andere concessies aldaar, was het bedrijf noodlijdend. Eerst ging ik naar Suriname onder een directie die niet medewerkte; daarna hoopte ik in Oost-Indië de zaken in eigen beheer beter te kunnen aanpakken. Dat mislukte wegens4iet voor onbepaalden tijd uitstellen van de toepassing der Mijnwetten. In dit nieuwe geval had ik een toegewezen concessie onder handen, het gefd was er en dus waren werkelijk alle kansen voor slagen aanwezig. De Maatschappij werd opgericht en de Koninklijke bewilliging voor de statuten aangevraagd. Inmiddels wachtte ik met geringe hoop op een Indische concessie en met veel hoop op de statuten der Surinaamsche Maatschappij. 33 Jammer dat ik zulke opvallende gebreken heb; ik betreur de gebrekkigheid mijner taalkennis, die bijzonder hindert bij de mededeeling der ervaringen. Wat zou ik, bij een keuze, niet liever met even gering risico en even weinig schrijverij even voorspoedig zijn als zoovelen in den lande. Het moest anders; op school ondervond ik den bestraffenden blik van leeraren, in Clausthal den hoon van een landgenoot, omdat ik mijn moedertaal niet kende, en hoe heeft men later daarover geoordeeld. Ik zou toch zoo gaarne, ondanks mijn taalgebrek, mijn leven uitleven — maar niet in den geest der Nederlandsche justitie, die bijv. t. a. v. den moord bij voorbedachten rade op het Thorbeckeplein te Amsterdam, via hoogeschoolwijsheid een taalgebrek als grond voor clementie deed gelden. Ik bedoel te mogen leven in dienst van en liefde tot mijn naaste en tot mijzelf, dus een clementie, waardoor arbeid mij en anderen vrucht opleveren kan. En dan, mijn nagels, die op onbewaakte oogenblikken worden aangetast. Wat moeten de menschen al niet van mij denken? Men kan toch beter tien maal ontucht bedrijven of twintig maal zich bedrinken dan éénmaal nagelbijten, bah! Wat te doen? Zal ik mij nu abonneeren op een Entente-blad en mede gaan schelden op de Duitschers? — Dan heb ik tenminste ook op anderen wat aan te merken, op een wijze, die de algemeene instemming wekt. Men kan toch beter tien maal onruststoker of twintig maal sociale dief zijn dan éénmaal een schreeuwerige Duitscher! Eén keer heb ik mij er toe gezet mijn euvel te beheerschen, slaagde er ook in, doch het resultaat ging verloren in een daaropvolgende geestelijke inspanning. Eenzaamheid en de strijd om een zelfstandig bestaan zijn blijkbaar hierop van fatalen invloed. Ik ga hopen op een beteren tijd en mij niet abonneeren op een Entente4>lad. 18) Maar hoe met mijn stille gebreken, de kleerscheurtjes, die „men" niet kent en de verantwoording voor God. Hoe moet iemand zijn natuurlijken aard loochenen en in de eenzaamheid aan twee fronten strijden! soms leidend tot tijdelijke sufheid of verwardheid. Doch ben ik dan werkelijk in de fatale eenzaamheid? De economie schijnt mij edhter toch steeds te mislukken; het blijft een feit, dat er zijn die de macht hebben om haar mij op allerlei wijze uit de handen te houden. En dan is daar de Nederlander, het Chr.-Hist. dagblad, waarin gedrukt staat, dat iemand, die zich op economisch" gebied beweegt, als christen een ruim geweten moet 34 hebben. Zou dan de economie naar Gods bestel alleen voor nietChristenen zijn geschapen? In de middeleeuwen had men ook al zooiets; toen werden de ernstige geloovigen ten einde raad maar ordebroeders, indien zij door opvoeding of bezit geen genoegen konden nemen met een arbeiderstaak en in geestelijken zin naar een dieper en breeder leven met God verlangden. Ook toen werd de economie als iets aparts beschouwd, buiten den arbeidskring van geloovigen. Zou God dan twee scheppingen hebben, ééne voor Zijne kinderen en een andere, meestal voordeeligere, voor Zijn spotters? Die moeten toch óók leven! De twee scheppingen kunnen er bij mij niet in, heb er nooit over gelezen in het Evangelie. Maar het is wél mogelijk, dat God niet alleen achter kerkmuren huist, ja zelfs in de economie de schepper is, doch dat de Christelijke openbaring te dien aanzien niet de meest gewenschte gezichtspunten opent voor diegenen, die God liever in de kerk dan in hun geldlade laten heerschen. In elk geval word ik geen monnik, omdat ik nergens onder de profeten of in het Evangelie lees, dat men voor het heil des geestes zich van de wereld moet afzonderen, waardoor een kruis wordt aangedragen dat men zichzelf heeft uitgedacht of gekozen. Mobilisatie! Daar begint de groote worsteling, Rusland gaat met Servië mede. De Fransche haan vliegt er ook op in en Engeland wil er het zijne van hebben. Indien eens deze heeren niet zoo haastig gebakerd waren geweest, dan hadden ze na anderhalf jaar Oostfront zonder moeite de hegemonie in Europa gehad! Amerika had ik een rol toegedacht in ,,making history" met zijn macht bij den vrede, doch nu lijkt dit verkeerd gezien. Het verkoos blijkbaar „manufacturing history" als zijn rol bij de overwinning, tenzij 38) En ook bij mij kwam de begeerte op, om, na alle ervaring, de vrede te laten varen en eens duchtig uit te pakken op ieder gebied, waarop ik in den laatsten tijd veel had nagedacht. Belasting, evolutie, goud en het samenvattend standpunt. Maar tegen wien had ik mij te keeren, het komt er immers opaan den waren tegenstander te vinden en hem op de juiste plaats te treffen, anders maakt men niet meer dan een paradefiguur. Waar komt de macht vandaan, die Europa bedreigt en zet in oorlogsrumoer? Het onderzoek leidde mij tot het teekenen van de hier afgedrukte schets, waarop de ontwikkeling der macht en der 35 bedreiging van de beschaving werd aangeduid. Aanvankelijk toefde de macht rondom de oude bakermat, hoewel zij verscheidene malen hare armen tot ver over de wereldzeeën uitbreidde en daar goud en voordeel baalde. Sinds de laatste twee duizend jaren schijnt dit anders te worden: dit wordt aangegeven door 'n spiraal, waarlangs de excentrisch dwalende geest deT macht schijnt vobrt te gaan. Deze constructie dient niet alleen de inzichten in de historie en het leven, doch ook de prognose ten aanzien van de te verwachten eerstvolgende machtsontwikkeling en hare gevolgen. Nu schijnt zij van Amerika te kunnen worden verwacht. Zie pagina 31 en 12). En na Amerika? — Deze vraag is van belang voor de ontwikkeling van het juiste front en de ontdekking van den waren tegenstander, zoodra de bedreiging zich weer doet gelden. Beter ware de vondst van den weg, waarop die bedreiging kan worden afgewend. 0e resultaten van mijn onderzoek waren van dien aard, dat ik mijn waren tegenstander niet zal aanwijzen, evenmin sommigen zijner vrienden. Maar strijden zal ik toch, want vergeefs was mijn jarenlange pogen om in een weg van vrede tot zelfstandigen arbeid te komen, en indien ooit, dan is het nu den tijd voor strijd. Maar, mag een Christen strijden? De Christelijk Historische „Nederlander" deelt mede, dat iemand die anderen pijn doet, niet tot de Chr. Hist. Christenen (Kamerleden) kan woirden gerekend. Ik behoef daarover niet lang na te denken, want het gedrag van den Christus is duidelijk genoeg. Het komt er dus blijkbaar op aan waarvoor, tegen wien en hoe men strijdt. Ik kan den waren tegenstander alleen niet aan, wegens al te groote overmacht en gebrek aan roeping, maar ik houd hem in het oog; sommigen zijner „vrienden" waag ik om andere redenen niet aan te vallen, dus zal ik mij in hoofdzaak tevreden moeten stellen met mijn strijd te voeren tegen zijn spiegelbeeld, Waarin vinden we het historisch karakter van den excentrisch dwalenden geest duidelijker weerspiegeld dan in het .liberalisme, van zijn opkomst tot in "zijn nu reeds ver gevorderden staat van „ontwikkeling". Jk ga het liberalisme te lijf op mijne wijze, waar ik het neerhouwend of opbouwend treffen kan, en geef zoo nu en dan per abuis een tik aan „vrienden" van Overmacht. In dit spiegelgevecht kom ik er misschien af met een weinig critiek, en de sociale positie in den onbelemmerenden vrijen arbeid achte de heuvelen en al die dingen 53 Eilieve, al weer dat scheppingsverhaal! Ja, da's waar ook, daarop kunnen we hier niet verder betoogen. Laat mij het dan anders zeggen. Armoede is het gevolg van den meer of minder goeden waarborg tegen dieverij en onmenschelijkheid, welke een regeering, justitie en pers kunnen verschaffen. Aangezien wij ondanks de vele „karma's" nog niet volmaakt werden ontwikkeld, zal er wel armoede moeten blijven bestaan. Het volk heeft evenwel maling aan karma's en allerlei autoriteiten, zoodra de honger komt naast den overvloed van anderen. In „goedkoope" tijden kunnen we met „geld" vele magen vullen, maar in duren tijd is er geen betalen aan. De liberalisten méénden evenwel dat ze nu eindelijk zóó verlicht waren, dat dure tijden voortaan alleen voor den psalmzinger en het monnikenwerk in Vaderlandsche Historie zouden bestaan. De bekende leer van het „goedkoope" was immers bij „de macht" op den troon. De omstandigheden leerden evenwel dat we met geld een naam kunnen dooden, mest verbranden, ja zelfs zonder vrede heele landstreken verwoesten, maar als de nood even aan den man is kunnen we met geld niet in eerste behoeften voorzien. Nu breekt mogelijk de tijd aan, dat velen gaan inzien, hoe we reeds in normalen tijd niet al te veel met „geld" de armoede zullen bestrijden, doch, den belangrijken ondergrond van elke beschaving inziende, de armoede daarin gaan bestrijden. We moeten de hoogten niet al te snel opbouwen om een deel van ons geestelijk vermogen te kunnen schenken aan de dragers der laagten. We gaan dan de laagten niet opvullen met „geld", »dat men „maken" kan, maar zullen de dragers der laagten van onderen opstuwen door de hulp, die we uit het hart, de,ziel en het verstand geven kunnen. Indien we van elke zeven dagen der week, gedurende één dag voor onzen naaste denken, dan was er geen armoede, kostte de armenzorg niets en leefden allen in sociale narmonie. Ook dat kan niet volmaakt bestaan, maar kan ons wel volmaakt redden in den nood en, evenals in de zeven magere jaren van Egypte, ons bewaren voor wrevel en revolutie. TEMPERAMENT. POLITIEK. Hoe heerlijk was het verleden van het liberalisme: een openbaring van alles wat maar begeerlijk leek. Het Christendom een antieke zaak, die niet eens op school thuis hoorde, de Christus een 62 nog veel minder schrijven! Ouders, voogden en gehuwden gaan hier vóór! Alles voor de vrouw, behalve de broek en de straat!24) Wat is er nu eenvoudiger voor ons Christelijk Ministerie dan de instelling van een ministerie voor vrouwelijke aangelegenheden, waarin door de vrouwen met een vrouw aan het hoofd hare vermeende bijzondere belangen kunnen worden bestudeerd, aan de Kamer voorgesteld en afgehandeld. Dit is dan niets meer dan een doodgewone zaak, waarvoor we een antecedent vinden in de zaak der vrouwen die voor Mozes haar erfrecht kwamen bepleiten (Numeri 27) ook ten bate van andere vrouwen, die in gelijke omstandigheden verkeerden. Tegelijkertijd komen dan ook 1 Timotheüs 2:12, en 1. Kor. 11 : 10 tot hun recht. 25 De vrouw die, ondanks het bestaan van de genoemde maatregelen, nog de straat verkiezen, kunnen we zonder meer verder in het publieklaten praten, webehandelen ze vriendelijk, (niet al te'Vriendelijk) doch haar filosofie en juridische inventions laten ons koud, want de excentrische baan van den invloed verlaat na den grooten boog het bolle aardrond. Maar mogen we als Christenen onze tegenstanders in de politiek aan hun lot overlaten, als we zien hoe ze zich voortdurend meer verstrikken in de vieze droomerijen uit heidensche overleggingen? Neen toch, daarom wijs ik hier nog op de ervaringen die we uit de geschiedenis en uit het heden ons kunnen ten nutte maken. In Amerika bestaat het vrouwenkiesrecht en, ondanks alle mogelijke voordeelen, die het Amerikaansche volk geniet, vanaf een rijken bodem en oogst tot en met de grootst mogelijke huwelijkskans voor de vrouw, is het Amerikaansche volk onvruchtbaar, ja de toestanden zijn daar welhaast nog ergerüan in het zoozeer vergiftigde Frankrijk, dat twee maal in het spoor van de macht heeft gelegen. Schier alle andere levensomstandigheden, die met de vrouw in haar natuurlijke bestemming te maken hebben, zijn in Amerika even minderwaardig gebleven voor onze begrippen van het gezinsleven. Maar de „democratie" heerscht er en leve de macht! (en de dollars, hoerahi) Vervolgens wijs ik op het resultaat van den publieken invloed der vrouw in het oude Rome. Wel bekend in de literatuur. Ten slotte leid ik de dames naar het eindresultaat van allerlei populaire, doch tegenwoordig zeer beroemde filisofie. Het wordt nu 63 wat griezelig dus moeten alleen de minstgevoeligen onder de dames verder lezen. Het is belachelijk om te meenen, dat we eerst in den jongsten tijd een vrouwenvraagstuk kennen, dat vraagstuk is natuurlijk in velerlei vorm in de geschiedenis der menschheid op den voorgrond gekomen. Het begeleidt steeds de beschaving, waarin men voldoenden tijd vond voor de overdenking van het wezen van het leven en het doel van het bestaan. Zoo hebben Boedha en Confucius over de vrouw nagedacht en werd hun leer door knappe bollen verder uitgewerkt en populair gemaakt. Men kw.am ten slotte onder de Indische en Oost-Aziatische volkeren tot het resultaat van den meisjesmoord op zoo'n groote schaal, dat er bijv. nu ongeveer 2/3 der pas geboren meisjes onder den Hak-ka stam der Chineezen worden gedood. Deze gewoonte is zeer verbreid in Azië en we kunnen gerust aannemen, dat er dagelijks minstens drieduizend vrouwen als pasgeboren kind sterven in de huisbelt, de „meisjesput" of de rivier. Komen er in een gezin wat dikwijls meisjesgeboorten, dan wordt de filosofische huisvader zoo woedend, dat hij het wicht tegen het huis te pletter slingert om den daemonischen geest te benauwen en de deur uit te krijgen. Men onderzoeke in dé literatuur. Over het lot der vrouwen van in Polyandrie levende volkeren, waaronder de filosofisch aangelegde der Hirmalaya, weten we niets, doch het euvel zou nog veel grootere afmetingen hebben, indien bijv. in Br.-Indië de Engelsche regeering indertijd deze filosofie niet met kanonkogels tot rede had gebracht. Een zendeling vroeg waarom het volk deze meisjesmoord toeliet en bekwam tot antwoord, dat, zoo hij de huwelijksgift betaalde, alle meisjes in leven zouden blijven! O, foei, wat een achterlijke opvatting een mensch toch hebben kan. Verbeeldt je, de bevordering van den gehuwden staat; op de 100 meisjes worden ongeveer 107 jongens geboren en dan nog den gehuwden staat bevorderen! Neen, wij theosofische menschen, evolutiegeleerden en politiekers, wij houden ons met dat antiek gedoe niet op en roepen om „vrouwenkiesrecht"! Dat zal het geluk brengen en de liefde of legale hoererij. 26) Onder van nature minder rwreede volkeren eindigde de vrouw, met de ontwikkeling eener beschaving, haar bestaan in het gynaeceum of de harem, terwijl minder beschaafde volkeren haar den akker- 64 arbeid toewezen of haar in meer of mindere mate ten „algemeen-en nutte" op weiverzorgden voorgrond plaatsten, als staatseigendom onder Bolsjewiki bijvoorbeeld. Zou dat wellicht iets zijn? Ik geef de dames zeer ernstig in overweging haar temperament te herzien en haar zaak wat voorzichtiger aan te pakken, het fundament der beschouwing te onderzoeken en het kwaad niet te bestrijden met erger, maar met de middelen, die reeds bereikbaar voorhanden zijn. De breikous is verdwenen, ja men spot daarmede gaarne en beroemt zich op eigen tijd en doen. Geeft acht, dames, de breikous is wel verdwenen, maar breien doet ge tóch, jammer dat nu het werk onzichtbaar is vóór de laatste steken glijden! Wetenschap. De aard van dit geschrift kan niet de verwachting opwekken, dat ik hier -een verhandeling zal geven over een speciaal onderwerp uit de wetenschappen. Alleen datgene, waf in de wetenschappen iets met het revolutiegevaar te maken heeft en dat ik op mijnen weg ontmoette, zal worden voorgedragen. De wetenschap heeft haar grootsten invloed op het maatschappelijk en politiek leven te danken aan de descendentieleer, waarin de „wetenschappelijke" mogelijkheid wordt geleerd, dat alles zich uit niets kan ontwikkelen op grond van eigen active en potentieele krachten. Er wordt geen onderscheid gemaakt tusschen mensch en dier of plant, alles ontwikkelt zich uit het oerniets, waarover verder wordt gezwegen. Deze leer drong praktisch door in de sociaal-democratie, in de theosofie, in de kunst en waarin al niet meer. Ondanks haar bestaan als filosofie gedurende vele eeuwen en als meer exacte wetenschap gedurende een eeuw, blijkt dat zij op een grove dwaling berust. Ik schreef hierover eene verhandeling en had het genoegen te zien, dat niet lang daarna eene brochure van Professor Bolk werd in den handel gebracht, die de nieuwe opvatting aanmerkelijken steun schonk, zonder evenwel mijn arbeid te noemen. In genoemd werk wordt een studie over embryo's van menschen emmensahapen aangeboden, die Spencer's waarschuwing volkomen rechtvaardigt. Reeds Spencer oordeelde over leeringen van embryologen, wier filosofie glad verkeerd uitkwam en niets geleek op de logische opvatting der feiten. 21) Doch de descendentie moest het winnen, er werd doorgewerkt en de scheppingsgedachte was uit den tijd of werd verbannen naar de formatie van het praelogicum. Spoedig na Professor Bolk's arbeid, versaheen een brochure van 65 A. C. J. van Goor over de afstammingsleer. 20) Daarin kwam de sdhrijver tot het resultaat dat de strijd tusschen de leer der schepping en die der ontwikkeling onbeslist is, doch gelukkig zou deze slechts een voorsprong hebben als hypothetische verklaring, voor de werkelijkheid .zou deze voorsprong niets bewijzen (pag. 66). Het ziet er dunkt mij 'bedenkelijker uifvoor het karakter van de beschouwing, die voor R. K. Christenen werd gegeven, als de schrijver in conclusie 21 (pag. 76) mededeelt, dat de genetische overgangen, die ons het bewijsmateriaal zouden moeten geven, niet eens kunnen worden gevonden. M. a. w. God zou ons bewijsmateriaal voor het juiste inzicht in de natuur der dingen onthouden! \ Op zoo'n wijze wordt de Christelijke .leer toch een speelbal der filosofie, ondanks het beroep van den sdhrijver op de uitspraak van den heiligen Thomas, dat men geen wonder of bovennatuurlijke inmenging in de natuur moet aannemen, .zoolang er een natuurlijke verklaring is. Waar gaan we heen met de filosofie? Om een voorbeeld te noemen dat tevens verband houdt met het reeds besproken vraagstuk van het vrouwenkiesrecht, noem ik de positie der vrouw in Britsch-Indië. In den z. g. Voor-Vedischen tijd stond zij naast den man en was Priesteres „der algemeene moeder". In den Vedischen tijd stond zij nog naast den man bij het offer en in den krijg. Onder de Brahmanen bleef zij nog moeder der familie en in den tijd der filosofische speculaties werd zij slavin onder het despotisme van priesters en koningen! 28) De verklaring van de schepping in de natuur met de leer der onstoffelijke oorsprongen en der natuurlijke ontwaarding bleef tot dusver onaangetast, doch de descendentie .zal nog wel langen tijd in de geesten blijven nawerken. In de eerste plaats voelen we dien invloed in de zoog. vrijzinnige stroomingen, waarin het beginsel heerscht, dat men uit eigen kracht steeds door tot hoogere bestaansomstandigheden komen kan. Vanzelf komen we door zoo'n meening tot de verzoeking om bij gelegenheid het temperament onbeheersoht de overhand te geven en met revolutie een nieuwe, „betere" maatschappij te maken. We dienen hierbij evenwel op te merken, dat de eigenlijke leiders van zoo'n beweging zelf meestal geen geloof hechten aan dergelijke wetenschappelijkheden, maar de kans schoon zien om daarmede de kalmere gemoederen te misleiden en aldus 66 voor zichzelf ten koste van bestaande grootheden een voordeel te scheppen. Op oud vet kan men een poos voortleven. De liberalen hebben aldus zich opgewerkt ten koste van oudere geslachten, die met geloofs-, staats- en andere papieren bleven zitten en zoo behoeft het ons dus niet te verwonderen, indien andere kringen het spel ook eens wenschen te Spelen, desnoods met revolutie. De leer der ontwikkeling heeft ook het gevolg, dat men over den mensch als geestelijk wezen gansch anders denkt dan de Christen. Kunnen we ons door ontwikkeling tot „goede menschen" verheffen, dan kunnen we dat ook bij anderen provooeeren door hen te gaan ontwikkelen. Het slechte wat we nog in de menschen zien zou eigenlijk niets anders zijn dan het gevolg van een verkeerde ontwikkeling door een verkeerde omgeving enz. Het komt in de praktijk der justitie evenwel neer op een vergoelijking van de zwaarste misdaden en als de descendentie-invloed niet helpt, dan is tegenwoordig de geleerde psychiater tot hulp bereid. We zien ook allerwegen zoogenaamde philantropische inrichtingen ontstaan, die deels de zwakzinnigen op kostbare wijze herbergen, deels'gezonde jongens 'tot betere menschen „maken". De mensch is goed, doch gaarne weet men wat van menschen die al te goed zijn, die „brave" burgers! De geschiedenis kan getuigen van andere tijden, waarin de oneconomische „gestichten" uit den grond verrezen, doch de drijfveer was natuurlijk ietwat anders geformuleerd. In alle gevallen treffen we evenwel de eenvormige afwezigheid van de waardeering van de overwinning in het leven der gemeenschap. Wat doen we tegenwoordig voor de „brave" burgers» die ondanks armoede en velerlei verzoeking hun leven gaaf houden en rustig doorwerken voor de instandhouding van een meer of minder groot gezin. Dezen moeten maar zien hoe ze aan de kost komen en worden in de levensconcurrentie behoorlijk gekeurd. Doch misdadige typen ontvangen vol pension of gratis een keurige opvoeding in „gestichten". Deze leeren daar van alles om straks direkt een voorsprong te hebben boven hun niet misdadige medemenschen. Die voorsprong wordt niet verkregen door het bewijs van inkeer tot een beter leven, waarin de bekwaamheid werkelijk tot uiting komt, maarzij wordt kunstmatig bijgebracht. De mensch is goed, dus een goed mensch is niets'meer dan een secreet van zijn omgeving, zijn karma of wat dan ook. Ja men komt 67 zelfs tot de conclusie, dat de rijke steeds minder verleiding kent dan de .arme, omdat ihij meer eten en beter wonen kan! Men spot met den duivel en bouwt steeds nieuwe gevangenissen en gestichten, in de middeleeuwen spotte men ook met den duivel .en ging toch naar kerk en klooster, .er helpt niets aan, men spot verder met den duivel en de mensch is goed, kan goed zijn, kan zich goed maken en kan goed worden gemaakt. .De gestichten vermeerderen. De gestichten kweeken naast de goede menschen ook no<* iets anders, namelijk het denkbeeld, waarin de staat in haar geheel als gesticht wordt beschouwd, dan zouden we allen goed te eten en weinig te werken hebben. Hoe goed de gestichtsbewoners het hebben bleek mij bij een aardappelrantsoen van 2 ,K.G. per dag uit ei^en verbouw, terwijl de „brave" burgers maar 4 K.Ü. in de week ontvangen, ook ontbreken zeiden warmte, licht en leermiddelen, anders is het orde houden onmogelijk! Een dergelijke beschouwing voedt natuurlijk beginselen die lijnrecht staan tegenover de gewone maatschappelijke orde en leiden tot revolutieneigingen, zelfs onder menschen die niet meer doen dan toezien hoe hier het kapitaal het bestaan vergemakkelijkt van onwaardigen. Gaan we uit van de scheppingsgedachte, dan herinnert ons de misdaad aan den val en aan den plicht der menschen om te arbeiden Het blijkt ook dat iemand betrekkelijk weinig arbeid te verrichten heeft om alleen zichzelf in een sobere .leefwijze te voeden en te kleeden. Waarom kunnen de gevangenissen en gestichten niet m de eerste plaats de bewoners leeren, dat .arbeid een plicht is. We kunnen de menschen wel aan het verstand brengen, dat arbeid een plicht is, maar hoe maken we goede menschen, indien God niet opnieuw schept in den arbeid van den Heiligen Geest. Eerst na den arbeid voor het onderhoud van het „gesticht" is de vrije tijd geschikt voor extra onderwijs. Dan staan de bewoners reeds gelijk met de superieure burgers en kunnen zij toonen wat ze zijn. De maatschappij geve de liefde en het kapitaal zonder winst hoogstens tegen de huur van het geld, op de wijze als kerken, we^en enz. worden gebouwd, vervolgens ligt het aan de bewoners der gestichten om deze actie der barmhartigheid te beantwoorden op de hen „ingeschapen" wijze. De gestichten worden dan vanzelf minder luxueus ingericht, op economischen grondslag ingericht en dwingefi daardoor aan bewoners en omwonenden meer respect af voor&de 68 braven, die hun beginsel behielden en voor de welvarenden, die hun gave meer met het hart en het verstand uitreikten. Ook in de kunst drong de evolutiegedachte in een ontwikkelingsutopie. Dit kunnen we inzien zoodra we ons vrij maken van de waardeering, welke uit een onbeheerscht temperament ontstaat. Over den smaak kunnen we moeilijk disputeeren en bijna elke smaak vindt zijn autoriteit. We hebben in de kunst toch ook een wetenschap, namelijk die welke zich ontwikkelt uit de analytisch-geestelijke beschouwing der kunst, zonder dat „diepere gedachten" ons „pakken". Deze beschouwing leidt ons tot de indeeling der kunstwerken in twee maal twee groote categorieën. De „aristocratische" kunst dringt ons op grond van haar uitgesproken superieure kwaliteit den indruk op, dien de kunstenaar ontving en weergaf, de „democratische" kunst geeft een allerhand, in kleurenspel bijv., die den beschouwer uitnoodigt tot de vorming van een indruk, waarvan de kwaliteit afhangt van de capaciteit van den beschouwer. Een fijn besnaard criticus kan van zooiets alles maken, evenals de literatuur van een naamlooze vennootschap met goed klinkende namen der bekende zakenmannen aan het hoofd, een goudmijn kan maken. Een aristocratisch kunstwerk heeft geen literatuur noodig om een indruk waard te zijn, een democratisch kunstwerk behoeft reclame en etalage, doch maakt daarna veelal grooten naam. Beide groepen kunnen worden onderverdeeld in die, waarin met onnatuurlijk materiaal wordt gewerkt en in die waarin het materiaal met zorg en .liefde wordt behandeld. In de zoog. moderne kunst treffen we tegenwoordig de democratische richting, waarin met onnatuurlijk materiaal wordt gewerkt, zeer veel aan. -Hij kweekt een haast grenzenlooze pedanterie aan bij den kunstenaar, die meent met zijn vondst in een nog „onbegrepen" richting te moeten worden bewonderd en hij streelt zich met de gedachte, dat men een ontwikkeling.kan „maken". Zijn werken zijn meestal zeer duur. Bij den beschouwer kweekt dergelijke kunst een zekere mate van zelfverheerlijking in den vrijen teugel van het genot der eigen inzichten en indrukken, men geeft daarvoor gaarne hooge prijzen. Niet alleen de behandeling van het materiaal 'in veel besproken moderne richtingen is opvallend, maar ook de aard van het materiaal kan ons leeren hoe we tegenwoordig bij velen een realiteit in het leven zien weergeven die alles behalve het verhevene en het verhef- 69 fende tot onderwerp heeft. Laag bij den grond staande onderwerpen provoceeren „hoogere kunstuiting" en worden gezocht en gewaardeerd; het is gerust bijzonder interessant te noemen, zooals critici zeer uitvoerige beschouwingen kunnen geven aan een schilderstuk, dat met eenige kleurstrepen en wat vorm een schoen of een stoel weergeeft. Men weet haast niet wat meer te bewonderen is, het oeuvre „de schoen" of het opstel „de schoen". Hoofdzaak is evenwel, dat „de sahoen" een paar mille waard is geworden. Men kan zich gemakkelijk indenken hoe ik, opstelploeteraar in de jongensjaren, nu kan genieten bij het lezen van de critiekwerken over V. van Oogh, den plotseling vroeg gestorven, excentrisch dwalenden portretschilder; hoe men bijvoorbeeld een boek kan schrijven zonder eigenlijk iets mede te deelen, waarin een kunstenaar het verder bracht dan het zeer middelmatige in binnen- of buitenland en op grond daarvan de bewondering kan opwekken voor alles wat „eenoog" onder ons wrochtte. Zoowel de aard van den arbeid, als wel de waardeering door een groep leidende deskundigen en de toestemmende houding van een publiek dat vóór alles „modern" wil zijn, zullen dunkt mij voor later in de geschiedenis steeds de teekenen der revolutie begeleiden. Ook in de kunst heerscht reeds sinds eenigen tijd de geest der omverwerping van alles wat in de eeuwen oude ontwikkeling verkregen werd; inplaats van een rustig herzien, handhaven en voortbouwen, de revolutie en de kunstmatige ontwikkeling van iets nieuws, rouge ou noir, doet er niet toe! Nu hebben we de zaal, het publiek en wat al meer. Het temperament is in de kunst een belangrijke factor en we behoeven ons niet te verwonderen, dat daar de „autoriteit" goed ontwikkeld is, duidelijker te onderkennen dan in de andere wetenschappen. Slechts de autoriteit in de theosofie kan hier in ontwikkeling worden gelijk gesteld. Wat is nu het onderscheid tusschen een revolutionnaire autoriteit en die van de kunst en de theosofie, het antwoord moet ik schuldig blijven aangezien ik geen definieerbaar onderscheid vond, hoewel de gebieden, waarin zij heerschen, zoo verschillend lijken. Indien de kunst haar privé karakter behoudt dan zouden we kunnen volstaan met de meening, dat elke beschaving kunst voortbracht als integreerend deel der welvaart en dat in het aangename leven zoowel kunstenaar als econoom elkander noodig hebben. Doch men spreekt van subsidies, niet alleen aan inrichtingen 70 van kunstonderwijs, maar ook aan de kunst zelve en moeten we de heeren autoriteiten maar gelooven in datgene, wat zij als kunst ons gelieven voor te praten. Onze persoonlijke smaak is daarbij van geen waarde. Deze autoriteiten hebben evenwel een gemakkelijk succes, want wie aal uitmaken of de autoriteiten hun kunst wel goed verstaan; er is een strijd die den veldheer maakt, een praktijk die den leider verkiest, een natuur die den denker bevestigt, doch er is geen taal die den kunstautoriteit kan oordeelen. . Precies evenzoo gaat het met revolutie, telkens- zal zij de menschen bedriegen en telkens ontstaat een nieuwe generatie die haar geloof schenkt. De kwaliteiten, waarmede in de kunst en in de revolutie wordt gewerkt liggen even ondefinieerbaar in het temperament, doch voor den rustigen beschouwer is de psyoho-analyse niet zoo heel moeilijk. De waardeening ligt .evenwel in het temperament, zoodat ons ten deze niets anders overblijft dan een uiterst voorzichtige behandeling der zaak. Niet van staatswege op autoritair gezag de kunst steunen, maar het elementair kunstonderwijs; -vervolgens kunnen we de kunst overlaten aan de ontwikkeling, die haar in'de beschaving van nature toekomt. Oude autoriteiten verdwenen, doch nieuwe komen. De studie van het bestaan der autoriteiten en hun wordingsgeschiedenis brengt ons vanzelf in zoo'n belangrijk deel der historie, dat hier niet verder op deze dingen kan worden ingegaan. Nadat we eerst de gevolgen van de ontwikkeling van het temperament hebben leeren kennen uit de (filosofie der natuur, daarna uit die van de 'politiek en vervolgens uit de minder opvallende ontwikkeling in de kunst, dient ten slotte nog gewezen op de gevolgen van de ontwikkeling van het monetair systeem, waarin zoo goed als geen sprake meer is van een wetenschap. Dat is blijkbaar een gebied, waarin het geleerde publiek niets te zoeken heeft, alhoewel de meeste werkelijk uitgebroken revoluties uit een defect in het monetair systeem kunnen worden verklaard. De voornaamste factor in die verklarinjfheeft evenwel nog niet voldoende de aandacht getrokken, zij ligt in de omstandigheid dat het arbeidsloon hoe langer hoe meer in goudgeld, wordt verkregen en niet in naturalia of waarden, die onherroepelijk en gewaarborgd in de verwachte naturalia voor het levensonderhoud kunnen worden omgezet. Het is waar dat men het goud zeer voorzichtig dient (te behandelen, 72 een deel afhankelijk en begunstigd door arbeid van vreemde volkeren. 23) Het buitenland zou ons dan alleen kunnen betalen in goederen of in goud, zoover we het hier kwijt kunnen (dat is in normale tijden maar heel weinig). Maar dat geeft natuurlijk niet „de macht", want hoe verplaatst men op kommando een waarde aan goederen, die met een surplus van 900 millioen gulden hun waarde moeten behouden als betaalmiddel in een klein land. Ik zal hierop niet verder ingaan, aangezien nu slechts dient gewezen op de belangrijkheid dezer wetenschap in verband met het revolutiegevaar. Bovendien zijn mijne vroegere opmerkingen desaangaande nog .steeds 'te handhaven. (Zie de goudbirochure van 1917 en aant. 23.) CONSERVATISME. Met conservatisme bedoel ik niet het onder liberalen gangbare denkbeeld van een vasthouden aan traditie of gewoonte zonder overleg en onderzoek. Met conservatisme bedoel ik den evolutiegang in de natuur der hoogere wezens, zooals zij zich uit het embryo ontwikkelen. Over dezen term kan men in een brochure van Professor Bolk het een en ander ter toelichting lezen 20). Aldus opgevat beoogt het conservatisme dus niet het behoud van vormen, waarbinnen het leven verstart, maar het behoud van verkregen waarden die bijdragen tot de gunstige ontwikkeling van het ras. Tegenover conservatieve ontwikkeling stelt Professor Bolk propulsieve of voortstuwende ontwikkeling. Deze uitdrukking kan gemakkélijk tot misverstand aanleiding geven, aangezien laatstbedoelde veranderingen, indien al niet degeneratief dan toch ondefinieerbaar zijn en ik meen dat voor het woord propulsief veel beter de uitdrukking omtwaardend of excentrisch kan dienen. De conservatief bouwt op het verleden en verricht voortdurend reformatorisch werk, de excentrische geest der vrijzinnigheid waagt zich liever aan het hasard van een vondst en werpt gaarne oude ervaring overboord; geschiedt deze omverwerping van het verleden door een volk, dan noemt men zoo'n gebeurtenis in bijzonderen zin „revolutie". De geringe ontwikkeling der bij revolutie vooraan komende personen versterkt de uitwerking van den schok der verande- 73 ringen in die mate en op zoo'n wijze, dat het heele volk als het ware plotseling neergestooten wordt tot op of onder het peil der bewindvoerders. Vrijzinnigen, Liberalen en Revolutionairen zijn in den grond geesten van dezelfde richting, de uitwerking hunner maatregelen is evenwel ongelijk wegens den ongelijken ontwikkelingsgraad der leiders. Het liberalisme maakt een volk 'even arm als de revolutie, doch de gang van zaken is bij de eerste richting niet zoo snel als bij de laatstgenoemde. Kolonisatie. Een voorbeeld van sociale verarming treffen we aan bij volkeren, die zich vermeerderen en desondanks niet koloniseeren in binnen- of buitenland. 'Gaan we na hoe de volkeren van grondgebied zijn voorzien, dan komt aan het Jicht hoe de West- en MiddenEuropeesche volkeren er het slechts aan toe zijn, zoover het de nog beschikbare, vruchtbare gronden betreft. Nederland en eenige andere Europeesohe staten zijn dicht bevolkt en hebben geen grondreserve meer in vruchtbare streken. Daardoor zijn deze landen feitelijk sociaal arm geworden, hun tegenwoordige welvaart is dan ook voor een aanzienlijk deel van het buitenland afhankelijk, hetgeen voor een kleine staat veel fataler is dan voor een groote staat, die zich in geval van nood beter kan redden. Het gevolg daarvan vinden we in de moeilijker bestaansvoorwaarden, tenzij men als halve avonturier zich in vreemde gewesten, onder vreemde volken gaat vestigen. Een dergelijke emigratie kan natuurlijk niet kolonisatie worden genoemd, aangezien de drijfveeren voor zoo'n verhuizing meestal van gansch anderen aard zijn dan die van den kolonist, die niet alleen voor zich, maar ook voor een gezin, voor een gemeenschap en voor een hooger levensideaal leeft. Doch hoe komen we aan een kolonisatiegebied, indien dit ons niet door een beginsel der liefde wordt toegewezen. Montijn beveelt aan ten deze de bevolkingsdichtheid als basis te nemen. 27) In de praktijk zal deze maatstaf moeilijk zijn aan te wenden, omdat de grond voor minder ontwikkelde volkeren, minder waarde heeft dan voor hooger ontwikkelde, bovendien zijn de provinciale omstandigheden zóó verschillend, dat we dergelijke zaken onmogelijk mathematisch kunnen behandelen. Indien liefde geen rol kan vervullen, dan ligt strijd in het verschiet. Wij koloniseeren niet, hoewel de bevolking vermeerdert en zich 74 als het ware opstapelt. De bestaansvoorwaarden worden moeilijker en ook hoe langer hoe meer afhankelijk van het buitenland. Sociaaldemocraten zoeken uitkomst in foonsverhoogingen, doch bekommeren zich niet om de grootere zekerheid van het volksbestaan. Liberalen maken van ons volk fabriekskrachten en bedienden en loozen een deel naar buiten, waar het in zelfgenoegzaamheid leeft en onvruchtbaar wegsterft als strijd- of werkkrachten. Het is me nooit recht duidelijk geworden, waarom onze 'liberale knappe bollen voortdurend toe kunnen zien op de kolonisatie van Angelsaksers en Russen en zelf hoegenaamd geen notitie daarvan nemen voor de belangen van eigen ras en volk. Zelfs leert ons de geschiedenis omtrent de kolonisatie-proeven in onze koloniën hoe deze heeren als ambtenaar zich gaarne tegen de kolonisatie verzetten, zoodra zij eigen volksgenooten aangaat. Zou men de liberalen dan volksverraders moeten noemen, die verraad, plegen ten bate van natiën, die wel de kolonisatie met alle mogelijke middelen- bevorderen? Volksverrader is een al te groot woord om zoo maar te gebruiken, doch de geschiedenis zal ten deze- wel den juistflS' terra verschaffen. Onze bodem wordt duurder, het aantal liefhebbers bij verpachtingen van hofsteden groeit steeds en de bewoners worden met elk jaar meer afhankelijk van het buitenland. Het bestaan wordt moeilijker, het volk pakt in steden en bij fabrieken samen en ziet naar hooger loon, doch vergeet de afhankelijkheid en broosheid van hun bestaan. Deze toestanden dient men steeds bij elke gelegenheid onder de aandacht te brengen, want zij kweeken revolutiedenkbeelden; tegen een dergelijke mishandeling is zelfs het beste ras op den duur niet bestand. Vorsten. De oorlog heeft in bijzondere mate de aandacht gevestigd op de vorsten. Vele vorsten zijn van hun troon gestooten door de macht, die het zelfbeschikkingsrecht der volkeren propageert en dit recht wenscht toe te passen, nadat der vorsten vredesaanbod werd afgeslagen. Deze toestand toont duidelijk aan dat de beteekenis van een vorstenregeering volkomen onbekend is, zoowel bij de volkeren, die in den troonsafstand berusten, als bij de volkeren, die den troonsafstand provoceerden. Of moeten we aannemen, dat de inter- / 75 nationale geldmakerij de vorstenhuizen van Centraal Europa als haar grootste hinderpaal beschouwden; het historisch eenig voorbeeld van opbloei der welvaart en sociale wetgeving onder Hohenzollern als haar groote concurrent aanzagen, en een zoog. democratisch midden-Europa als een keurige gelegenheid voor het gebruik van haar gouden sleutel, al kost het een miljoen dooden! 36) Het liberalistische streven is om van de vorstentronen, waar zij nog bestaan, een sinecure te maken, een dure sinecure in de oogen van het volk. De vorst is goed voor de handteekenlng en de traditie, zoover hij niet te lastig wordt voor „de macht". Zoo'n gebonden troonmadht noemt men een vrijzinnig koningschap. Waarin ligt nu de oorzaak van het bestaan van dezen liberalistischen wantoestand? Mijns inziens ligt de oorzaak in het verlies van de bekendheid met den vorstenarbeid (vorstentaak). Vroeger was het bestaan van het volk veelal in hoofdzaak afhankelijk vamden krijg en waren de vorsten en hun mannen vooraan in den slag. Later veranderden de toestanden ,in die mate, dat de. oorlog op den achtergrond kwam; het vredeswerk werd hoofdzaak en de kansen in den oorlog werden in hooge mate afhankelijk van den vredesarbeid, waarin de geestkracht en de materieele machtsontwikkeling hun onontbeerlijke voorbereiding vonden. De vorsten behielden hun militaire positie, doch zij kwamen in den vredesarbeid niet in de hun eigene taak tot ontwikkeling. Eene uitzondering itreffen we bij de Duitsche keizers; deze voelden wel de vorstentaak uit intuïtie, doch konden die taak niet voor het volk formuleeren en in hare beteekenis doen gevoelen. In den oorlog bleek hoeveel schoons in kracht en geest werd voorbereid en tot stand gebracht, doch waar is de vorst in den vredesarbeid? Als de Keizer spreekt noemf men hem lastig; als de Keizer beveelt noemt men hem heerschzuchtig en als de Keizer zwijgt fluistert men van de sinecure! Wat wil men-dan van den Keizer? Ik zal daarop nu niet verder ingaan. Een Duitsche Keizer wordt nooit een „vrijzinnig Keker"; zoover mij het Duitsche karakter bekend is, vermoed ik dat zoo'n Keizer in Duitsdiland ]niet zal kunnen regeeren en zullen we ten deze bij onze buren geen verandering in de regeering zien, totdat de vorstentaak ook in vredesarbeid zal zijn ontdekt. De vorst is een macht die zich in het openbaar vertoont en die 76 zich bewust is van zijn openbare macht, maar hij weet ook dat naast zijn macht de verantwoording openbaar is. Bij groote gebeurtenissen zoekt men toch altijd eerst den vórst en men weet waar hij te vinden is. Gansch anders staan de zaken in een republiek; tóiër- ligt veelal de verantwoording in zoo'n warnet van wetten, „vóorm'annen", en andere slimmigheden, dat per slot van rekening bij eiken misstap in de politiek janus Publicus betalen moet, terwijl Res-publica zoek is. Troelstra heeft het immers zoo duidelijk gezegd: wë hebben slechte voorbeelden van republieken en goede voorbeelden van monarchieën. Desondanks is Mr. Troelstra anti-monarchaal, wat heeft hij voor zijn klassenkrijg ook aan een goed voorbeelci^waarbij alle klassen baat kunnen vinden! 29) Zoowel in een republiek als in een monarchie kan het volk wórden beetgenomen, doch het onderscheid in de kansen voor zoo'n toestand is toch wel duidelijk, mits men niet een zoog. vrijzinnige monarchie als voorbeeld ter vergelijking neemt. De monarchale regeeringsvorm draagt een duidelijk „conservatief" karakter, door de accumulatie van ervaring",'verantwoording en oelangen, die in den vorst, als centraal orgaan, zich ontwikkelen. Theoretisch is daartegen niets in te brengen, doch praktisch verloor de stelling hare beteekenis, doordien zij zich in de veranderende omstandigheden niet conservatief ontwikkelde. De oorzaak hiervan kan in de eerste plaats worden gezocht in de juridische zijde van het vraagstuk, de erfelijkheid van den troon,'In navolging van de onvoorwaardelijke erfelijkheid van den adelstitel en van het materieel bezit. In het laatste geval kunnen zich echter reeds tot op zekere hoogte zedelijke factoren krachtig en openbaar doen gelden. Hoewel van nature de erfopvolging de voorkeur verdient, zoo mag een volk zich toch niet binden aan iets, waaruit .zoo licht eene excentrische ontwikkeling tot verval kan leiden. De voorkeur mag geen keten worden, zoowel voor volk als vorst dunkt mij deze juridische uitvinding niet gunstig voor de ontwikkeling van een gemeenschap, bijv. voor hare zedelijke grondslagen. Een vorst is een macht, doch er is geen macht zonder den zedelijken grondslag. Vorsten worden geboren, doch hoe staat het met den zedelijken grondslag? Geboren vorsten kunnen op een zedelijken grondslag, indien hij er is, de monarchie bouwen, doch wa't ware dan in onzen tijd hun taak? 1 Van den schrgver zijn in druk verschenen: The Surinam Goldindustrie. Geology, techniek, hygiëne, 1911. ƒ 4.20. De Goudindustrie'. Band I, „Onze Koloniale Mijnbouw", 1916. ƒ hSO. Proefschriften. Die Behandlung der golderze im Staate Colorado. U.S.A. 1906./3.—. Die Salzlager der Nordschweiz, 1909. / 1.50. Strijdschriften. Methodische schets van een belasting uit het vermogen van den Volkswil. Een indirecte belasting met looncompensatie, 1915/6. ƒ0.50. De Descendentieleer een Fata Morgana op evolutiegebied 1916 ƒ 0.90. De economische beteekenis van onze koloniale goudindustrie 1917, / 1.25. Revolutie 1918. Opstel. Die Goldlagerstatten des Guyana Gold Placers, 1909. Verh. d. Nat. Ges. in Baael, Sept. Amsterdam, ƒ 1.—. !?P§§§ Mededeelingen. Notiz über die n Lagerstatten von Kobalt und Nickelerzen bei Schladming in Steiermark. C. Schmidt und J. H. Verloop. Zts. f. prakt, geologie, 1909. Profil der Lunzer Schichten in der Umgebung von Lunz. Monats- ber. d. D. geol. Ges. 1908. Het voorkomen van Petroleum. Met critiek van N. Wing Easton. Verslagen der geolog. sectie, geolog. mijnb. gen. (1912), 1914. Korte berichten. Teaching the Tropics how to live. Scientific American, 1913, p.: 211*. De invloed , van den oorlog op de Techniek, een brochure beoordeeling, Org. v. d. Chr. Ver. v. Nat. en Geneesk. 1917. Theorie de la Contre-Evolution ou dégénérescense par 1'he'rédité pathologique. Boekaankondiging met opmerkingen. Org. v. d. Chr. Ver. v. Nat. en Geneesk. 1917. VERKRIJGBAAR BIJ DEN BOEKHANDEL VAN H. A. VAN BOTTENBURG TE AMSTERDAM.