1162 Dr a. h. de hartog door JACs RUSTIGE « TT T D .• T7.-L .. IL J?-. 4 TT 12. O. jrario - uu.ycvcr - VI». X UT TUI /i, iii Ij Amsterdam 81 hl Dr A. H. DE HARTOG Dr a. h. de hartog doe JACs rustige H. J. Paris - Uitgever - v\b. Firma A. H. Kruyt Amsterdam WOORD VOORAF Met deze uitgave bedoelen wij geen historisch overzicht te geven van het leven van Dr A. H. de Hartog, noch eene volledige systematische uiteenzetting zijner leer, doch slechts een bijdrage te leveren tot de kennis van zijn leven en werk. Jacs Rustige Amsterdam - October 1922 INHOUD Blz. Woord Vooraf 4 Inleiding 9 Over den persoon van Dr A. H. de Hartog 13 Iets over de bestrijdingen van Dr A. H. de Hartog 21 „Nieuwe Banen" 25 „De Middaghoogte" 29 „Dr A. H. de Hartog-Stichting" 34 Populair en onbegrijpelijk (?) 3" Dr de Hartog's stelsel 42 Dr de Hartog als cursus-leider, door Ds W. A. Hoek.... 60 Waardeering : 7 Prof. Dr. T. Cannegieter — Ds. G. van Rhijn — Ds. J. H. Gunning J.Hz. — Ds. J. C. H. Scholten — Prof. Dr. S. D. van Veen — Dr. Georg Lasson — Fr au Alma von Hartmann — Prof. Dr. Rudolf Eucken — Prof. Dr. Arthur Drews — Oberkirchenrat Jung. Korte levensschets 78 Werken van Dr A. H. de Hartog 81 Over Dr A. H. de Hartog verschenen werken 86 INLEIDING Een jeugdige, ontstuimige mensch kwam tot eene oude vrouw. Zij droeg geen sieraden. Dat viel den jongen op en in de voortvarendheid zijner weinige jaren maakte hij aanmerking : dat het goud toch door God was geschapen en er geen kwaad stak in eenigen tooi. Maar de oude vrouw antwoordde slechts met stille stem : „Mijn kind, toen ik nog was, als gij nu, kreeg ik op een jaardag eene gouden halsketting. Het was mijne hartewensch en mijne verrukking kende geen grenzen. Er kwamen vriendinnen en ik toonde haar mijn schat. „Nu heb ik alles", riep ik uit. Toen greep mij aan vervaarlijk de verzekerdheid, dat ik niets had, want ik had God niet. De ketting nam in mijn hart Zijn plaats in. Toen heb ik mijn schat weggedaan en ik heb zoolang geleden, gestreden en gebeden, totdat mijn afgod was verdaan en ik God, mijn God weer had. 10 Dr A. H. DE HARTOG Maar goud, mijn jongen, heb ik nooit weer willen dragen en draag het nog niet. Voorheen uit angst, dat ik God weer zou verhezen en nu als getuigenis, dat ik Hem niet missen kan, dat Hij mijn Eerste en Laatste is." De jonge man ging heen en wilde zijn avondgebed doen als gewoonlijk. Maar hij kon niet ! Want er was iets in zijn hart, dat hij niet op wilde geven, iets dat hem dierbaar was boven alles, boven God : zijn kunst, zijn studie, zijn roem. Hij wilde bidden, maar hij kon niet. God stond het hem niet toe. Totdat hij alles van zich wierp, gelijk de oude vrouw haar ketting en met een schreeuw zich overgaf aan God. Hij werd slechts een eenvoudig predikant. Zijn vroegere bewonderaars haalden de schouders over hem op ; zij hadden zich toch blijkbaar in hem en zijne gaven vergist. De plaats die hem toekwam, hij kon haar niet bereiken, maar zijn ziel werd niet verbitterd en hij verdenkt God niet. Want in den nacht zijner overgave was hij een ander mensch geworden, zijn hart was gebroken, God had zich toegang verschaft en van nu af aan was er niets dat hem kon weerhouden om God te verkondigen voor de menschen." Dit sobere verhaal staat beschreven in het boekje „Het kind en God", blz. 156 e.v., door Mevr. L. de Hartog—Meyjes. INLEIDING 11 Weinigen zal het bekend zijn dat dit de geschiedenis is van Dr. Arnold Hendrik de Hartog. Voor degenen, die dezen strijder hebben gevolgd van zijn eerste optreden afaan en zich de moeite hebben gegeven zich rekenschap te vragen van den geest die hem dreef en bezielde, zal deze korte geschiedenis eene bevestiging zijn van eene reeds gemaakte conclusie. Zijn gansche optreden wordt als het ware gedragen door een innerlijken drang, dien hij zich van God opgelegd voelt, waarvan hij iedereen deelgenoot wil maken, ongeacht den tegenstand, die van alle zijden op hem aankomt. Hij móet, hij kan niet rusten voor hij overtuigd is, gedaan te hebben wat mogelijk is, om recht te doen aan zijne diepste heihge overtuiging. Geen aanzien des persoons, geen rang, geen stand, geen partij kent hij waar het gaat om de Waarheid, die hij dient, te verdedigen en voor te staan. Bewonderenswaardig en respect afdwingend, zelfs voor zijne tegenstanders, is de verbazende werkkracht en werklust, waarmede hij is bezield en die hem voortdrijft om in geschrift, in lezingen, in debatten, in cursussen, in predikatiën te trachten iedereen te bereiken en te overtuigen. Kennis nemende van de uitgegeven boeken hierachter vermeld en daarbij in aanmerking nemende de nu reeds verschenen 14 jaargangen van het tijdschrift „Nieuwe Banen", dat nagenoeg door hem zelf geheel wordt gevuld, staat men verbaasd 12 Dr A. H. DE HARTOG over het productievermogen van dezen arbeidzamen geest. Denk daarbij aan de tientallen lezingen eiken winter door hem door het geheele land heen gehouden voor Volksuniversiteiten, Vereenigingen De Middaghoogte, jongelingsvereenigingen enz. enz. nu reeds meer dan 12 jaren achtereen, en den arbeid als predikant in een gemeente als Amsterdam, het niet stilstaande bezoek van zoekenden, dwalenden enz, dat op ieder kwartier van den dag beslag legt, de overweldigende correspondentie in en over ziels- en geestbezwaren, die men, gelijk wij, van nabij moet hebben gadegeslagen, en men moet tot de erkenning komen, dat deze stoere werker wel zeer sterk overtuigd moet zijn eene roeping te hebben te vervullen om dezen arbeid te kunnen volhouden. De pogingen van zijn tegenstanders, reeds in den aanvang zijner loopbaan begonnen, om zijn optreden als zenuwachtig en overspannen te stempelen, vallen daardoor wel geheel op zulke bestrijders zelf terug. OVER DEN PERSOON VAN Dr A. H. DE HARTOG Velen zullen het een gewaagde onderneming achten dat wij het hebben aangedurfd een boekje over Dr. A. H. de Hartog te schrijven. Inderdaad, niets is gewaagder, wij geven dit terstond toe. Hoe zwaar en bijna een menschenleven eischend is het om tot in het diepste diep van eigen innerlijk bestaan door te dringen. En hoe moeilijk is het dan nog om den gang der ontwikkeling te volgen die terugvoert achter dien duisteren wand, waarachter het mysterieuse heeft geworsteld, is gegroeid, waaraan omstandigheden hebben medegewerkt welker verklaring zelfs niet in eigen bewustzijn is te vinden, doch heenwijst naar het groote rijk van onbewustheid en onderbewustheid. Hoe klopt het bloed der voorgeslachten in ons, dat daden wekt, en denkbeelden doet rijzen, waarmede wij zelve niet tot klaarheid kunnen komen. Hoe zullen wij dan, die anderen slechts van den buitenkant zien, over hun binnenkant oordeelen ? Theoretisch beschouwd zal iedereen dit toegeven, doch practisch doen weinigen daaraan. 14 Dr A. H. DE HARTOG Hoe zou het er dan in ons theologiseerend Nederland uit zien, met zijn schier ontelbare kerkbodes ? Waar zouden vele predikanten over moeten preeken, indien eene zoodanige beperking zou worden doorgevoerd ten opzichte van bijbelsche of kerkhistorische personen ? Wij moeten daarom besluiten dat van den buitenkant wél een en ander is waar te nemen omtrent den binnenkant eener persoonlijkheid. Ware het regel dat iemands uiterlijk leven de naar buitengekeerde zijde van zijn innerlijk bestaan was, het oordeelen zou gemakkelijker worden. Aanleg en karakter spelen hier een groote rol. Geldt dit voor ieder mensch, voor een persoon als Dr. de Hartog is dit bovenal het geval. Spreek eens over hem met Ethischen, Gereformeerden, Confessioneelen, Vrijzinnigen, Orthodoxen, ja van welke schakeering al niet, en men staat verbaasd. Zelfs al laten wij Bakels er buiten, dan is het al moeilijk genoeg, om een juist beeld over hem te vormen. Voor nagenoeg al deze richtingen blijft hij een probleem, althans wanneer zij zich met hem bezig houden. Gemakkelijker is het hem te negeeren ! Hoe is het ook voor een ethische te verstaan dat iemand én ethisch én confessioneel kan zijn ? Dat is toch te mal, en dat zegt de Hartog ? Of wat te begrijpen van eene betuiging vrijzinnig naar het OVER DEN PERSOON VAN Dr A. H. DE HARTOG 15 hoofd doch rechtzinnig naar het hart te zijn als Dr. de Hartog ? Niet tegen bijbelcritiek en dan toch gereformeerd ? En dan altijd die Schopenhauer, Hegel en von Hartmann ! Wie kan dat nu begrijpen ? Het is inderdaad merkwaardig ! Den theologen is hij te wijsgeerig ! Den wijsgeeren is hij te vroom! Is het dan voor een leek niet gewaagd over zulk een man te schrijven ? Wij gaven dit reeds toe en zouden ook gaarne gezien hebben dat een ander dezen arbeid overbodig had gemaakt. Waar het eene goede gedachte is, ter gelegenheid van het koperen feest van De Middaghoogte en van Dr. de Hartog als haren stichter, een zoodanig geschrift als het onderhavige te doen verschijnen, hadden wij daartoe met een bekend theoloog Ds. J. H. C. Scholten uit Rotterdam overleg gepleegd. Deze, een goede kenner van de werken van Dr. de Hartog, die daarover zelfs cursussen geeft te Rotterdam en elders, kon tot zijne groote spijt voor dezen arbeid weinig tijd vinden, en drong er bij ons op aan dit te doen, daarbij zijne medewerking toezeggende. Ons rekenschap gevende van de moeilijke taak, schreven wij in het woord vooraf ons slechts te zullen bepalen tot eene bijdrage tot de kennis van het leven en het werk van Dr. de Hartog. Wij zetten ons echter gaarne tot deze taak, uit dankbare erkenning voor het vele waarmede Dr. de Hartog ons leven 16 Dr A. H. DE HARTOG heeft verrijkt en verdiept, waarin wij in de moeilijkste en smartelijkste jaren zooveel sterkte en troost hebben gehad. Daarbij achten wij zijn werk van zoo groote en ver-strekkende beteekenis, dat, hoewel het gewaagd is daarover te schrijven, wij het anderzijds noodzakelijk achten onze bijdrage te verkenen tot aanmoediging ter bestudeering zijner werken. Mogen wij daarnaast slagen vooroordeel weg te nemen, en nog iets, zij het slechts weinig, ter verheldering bij te dragen, wij zouden ons daarover verheugen. Men smale niet „Hij zal nu eens zeggen wat wij niet begrijpen" dat deert ons werkelijk niet. Wie zoo redeneert komt niet verder. Den goedwillenden zij dit geschrift daarom opgedragen, en voor verbetering blijven wij vatbaar. Bij het schrijven over een persoon hangt er heel veel vanaf of de persoon, waarover gehandeld wordt zich kenbaar maakt, en of deze persoon spreekt of schrijft over de vraagstukken die zijn geest bezighouden. Verder ook of die problemen aUeen beschouwender wijze, bespiegelend worden behandeld, en men even goed het eene als het andere probleem ter sprake brengen kan, dan wel of het probleem een levenskwestie is waarmede men heeft geworsteld en waarmede men is samengegroeid. Is dit laatste het geval, dan zijn de werken en uitingen eene juiste weerspiegeüng van het innerlijk beleven en streven. En zoo is het bij Dr. de Hartog ! OVER DEN PERSOON VAN Dr A. H. DE HARTOG 17 Byzonder sterk reageert alles op hem, en hij rust niet voor dat, wat hem is overkomen tot klaarheid is gebracht.; Daarover spreekt hij dan met ieder dien hij geestverwant acht, haalt het aan in zgne rede, brengt het te pas in zijne preek, verwerkt het in „Nieuwe Banen". Op deze wijze is het voor getrouwe volgelingen nagenoeg altijd te constateeren of hem iets bezighoudt en ook wat hem verheugt of pijn doet. Voor hen die hem slechts „te hooi en te gras" waarnemen moet zoo iets wel wonderlijk aandoen. Hij heeft een goedaardig, ja in vele opzichten zouden wij willen zeggen kinderlijk karakter. Hij vertrouwt bijna iedereen. Rijk of arm is voor hem geen verschil. Wie geestelijk leeft, denkt, getuigt, acht hij een vriend. Zijn groot gevoel voor recht is bewonderenswaardig, en het is niet te verwonderen dat iemand, die zoo nauwgezet leeft, vele teleurstellingen ontmoet. Hij heeft een aangeboren aanleg om alles recht te willen zetten, soms komt dit in het practische leven op eigenaardige wijze tot 'uiting. Wie van zijn vrienden, die met hem op straat wandelden, is het niet overkomen, dat hij plotseling afstuift op een paar huilende kinderen en onderzoek doet naar de oorzaak van het leed, of een straatjongen of een voerman onderhoudt die een paard of hond slaat ; op 't onverwachtst een vischboer vraagt of hij eerst de koppen Wil afsnijden, eer hij de visschen verder 18 Dr A. H. DE HARTOG behandelt ; een ouden zwoeger zijn kar een hoogen brug helpt opduwen ; of eene magere sloof een gulden in de hand stopt, omdat ze er zoo hongerig uitziet ? Zijn gevoel voor recht, o/de en plicht, komen tot in de kleinste dingen tot uiting. Heeft hij naar zijne overtuiging iemand te kort gedaan, geen moeite is te groot om dit te herstellen. En dat vaak in gevallen, waarin de persoon in kwestie niets kwaads afleidde, noch vermoedde. Opstuivend van temperament, is hij steeds gereed ongelijk te erkennen en vergeving te vragen voor een te hard uitgesproken woord. Bedenkt men daarbij dat zjjn geheele werk wordt gedragen door den innerlijken drang niet zichzelf te willen zoeken, doch leven en streven dienstbaar te willen stellen aan het rijk des Geestes, dan is reeds veel omtrent Dr. de Hartog verklaard. Dat zijn persoon, niet geëerd zou worden door de officieele wetenschap, theologen en wijsgeeren, telt voor hem niet. . Dat hij wordt tegengehouden om zijne roeping, zijn werk, dat wat hij de menschheid brengen moet, te kunnen verwerkelijken, dat is zijn grootste leed. Dat is hem bitter, en menigmaal zou hij zich kunnen vergelijken met de oude profeten, die het beste wilden en trachtten voor het volk en niet konden doordringen vanwege de vijandschap der enkelen. Toch kenschetst hem eene groote zuivere blijdschap, die op een ieder afstraalt, die met hem in aanraking komt. Voort- OVER DEN PERSOON VAN Dr A. H. DE HARTOG 19 brekende uit zijn binnenste, daar in bovennatuurlijken zin geboren, toen het inleven Gods bij zijne bekeering zich baan in' hem brak, paart zij zich aan eene natuurlijke neiging tot vroolijkheid, die in humor te midden van alle dingen nog den goddelijken lach kan doen zegevieren. Geheel zich zelf, kan hij niet begrijpen, dat hij anders is dan anderen. Hij ziet zich zelve niet en begrijpt daarom ook in het bijzonder niet hoe een ander hem kan misverstaan. Diep voelend, diep levend, kunstenaar in merg en been, ontroert de wereld hem in alle dingen, de wijde, blauwe verten evenzeer als het oude, statige Amsterdam. En wat hij doorvoelt, beleeft hij, zet het om in eigen beeld, in puntige, rake gezegden, die toch nimmer scherp of beleedigend zijn. Hij is, wat men noemt, een spraakvormend genie. Allerlei uitdrukkingen, die hij reeds als student vormde, doen nog de ronde ; typeeringen, indeelingen, benamingen, ze zijn overgenomen door zijn kring, zijn vrienden, zijn kennissen, Men zou in dezen zin niet slechts van eene theologische de Hartogtaal, maar ook van eene humoristische kunnen spreken. Vandaar de groote mogelijkheden, die hij bezit bij het vertolken zijner gedachten. Zware en donkere toonen, diepaangrijpende naast plotselinge uitbeeldingen, die in hun rake levendigheid te midden van de meest ernstige betuigingen de toehoorders luide doen lachen en hen toch niet uit de sfeer van den ernst uitbrengen, — zijn daarom bij hem zoo roerend, zoo diep treffend. Onvermurwbaar, hard, niets vreezend, waar het beginselen 20 Dr A. H. DE HARTOG geldt, is diezelfde man zacht en kalm, onnoozel als een kind, waar het de dingen der innerlijkheid betreft. Nog eene eigenaardigheid. Hij kan overal werken. In de tram, op weg naar eene lezing, een ziekenbezoek, corrigeert hij zijne drukproeven. In de wachtkamer van den tandarts b.v. schrijft hij zijne artikelen ; in den trein naar de veelvuldige lezingen studeert hij de wijsgeeren. Het deert hem niet of hij in eene hut of in eene zaal moet spreken. Omgeving beteekent voor hem niets, voor hem is de Geest overal, en de Geest steeds boven alles uit, hij ziet het niet, hij acht het niet. Vandaar dat hij niet voelt, kunstenaar, die hij toch is, voor „mooie kerken" en „mooie diensten", liturgiën en al dergelijke. Bij hem is preeken in den volsten zin dienst des Woords, al het andere is bijkomstigheid, „misschien" hulpmiddel, voor hem onnoodig. Als hij de menschen maar naar zijn lievelingswoord uit Fichte, „kann eintauchen in die Gottheit". Dat is zijn eenige zucht, zijne eenige behoefte, allen, allen te brengen tot God en daarom tot den vrede. Daarom raast hij, daarom stormt hij, daarom smeekt en bidt en zucht hij, daarom heeft hij de „Middaghoogte" opgericht, dat er toch geen mocht kunnen zeggen van God niet te hebben gehoord, want hij is met ontferming bewogen van wege de zielen der menschheid want, o wonder, hij heeft de menschen lief. Ja, dat heeft hij, niettegenstaande allen tegenstand, alle miskenning, verdachtmaking, laster, — zijn liefde tot de menschen is onverwoestbaar. IETS OVER DE BESTRIJDINGEN VAN Dr A. H. DE HARTOG Vanaf zijn eerste optreden in het eenzame Ommeren, heeft het Dr. de Hartog niet aan bestrijding en critiek ontbroken. Wie zijn eerste geschrift „De Historische Critiek en het geloof der Gemeente" ter hand neemt, en daar leest: „Wie dit geschrift wenscht te critiseeren of te bestrijden, zal mij verplichten met de toezending van een afdruk" moet, gezien de bijna onafgebroken bestrijding, waaraan hij sindsdien in geschriften en op den kansel heeft bloot gestaan, wel even glimlachen en denken, in het eerstvolgende boek mag wel staan: „Verzoeke van toezending van bestrijding en critiek verschoond te blijven." De felste en onophoudelijke bestrijding, die reeds inzette bij dit eerste boekje heeft Dr. De Hartog wel te verduren gehad van gereformeerde zijde. En zonder onaangenaam te willen zijn moet het ons toch van het hart, dat de wijze van bestrijding van die zijde, bijna zonder uitzondering buitengewoon onsympathiek is geweest. Niet alleen werd geen gelegenheid tot wederhoor gegeven, doch de ook bijna voorbeeldlooze wijze van geniepige ageering 22 Dr A. H. DE HARTOG zonder aanhaling van feiten, was eene zeer geliefde strijdmethode. Vaak, slechts met een enkel woord van den kansel werden de ouders gewaarschuwd voor het gevaar dat hun kinderen dreigde. Op jongelingsvereenigingen, in andere besloten kringen, werden, zonder dat daartegen door den kerkeraad werd ingegrepen, waarschuwende redevoeringen uitgesproken door een zich daartoe geroepen gevoelenden ouderling, die niet alleen geheel onbekwaam was daarover te oordeelen, doch bovendien zijn stof slechts distilleerde uit eenige brochures, van de Hartog's hoofdwerken niets wetende noch kennende. Zoo staat een avond in 1917, ons voor den geest, waar bij de aanhaling van citaten van Dr. A. Kuyper deze werden aangevallen als niet Gereformeerd, onder groote hilariteit der jongeren. *) Het allerfelst blijkt wel de wijze van strijdvoering uit hetgeen gebeurde in een besloten vergadering, toen een gereformeerd predikant een rede hield over het gevaarlijke in de leer van Dr. de Hartog en een bezadigd man aan het eind voorstelde, om waar het toch een zoon van een gestorven en eeer geliefden Hoogleeraar gold, voor dezen te bidden, dat hij van zijne dwalingen mocht terugkeeren, een andere „broeder" ruw inviel met te zeggen : „Wij bidden wel voor zónen maar niet voor bastaarden". Hoewel het overigens buiten het kader van dit geschrift ligt .om kwesties rondom de Hartog op te lossen, wij deden daartoe 1) Alg. Handelsblad, 19 December 1917. Zie ook Bergopwaarts, 15 en VJ December Ï917. . IETS OVER DE BESTRIJDINGEN 23 in 1916 al een poging in ons boekje „De Hartog en zijn aanklagers", achten wij, hoe pijnlijk wij zulks ook vinden, vermelding van eenige dezer feiten noodzakelijk, omdat wij overtuigd zijn, dat ook zulke factoren, invloed op Dr. de Hartog hebben gehad. Waarlijk het heeft niet aan zijne bestrijders gelegen, dat Dr. de Hartog voor zenuwziekte en overspanning is bewaard gebleven. Een minder sterke zou daar zeker aan zijn bezweken. Wie Dr. de Hartog beluistert zal opmerken met welke eigenaardige voorzichtigheid alles wordt gezegd, niet angstvallig voorzichtig, doch welbewust, kennende de eenzijdigheid der richtings- en partijmenschen, wikt en weegt hij zijne woorden. Vaak nemen zijn zinnen plotseling een andere wending, waar hij als het ware intuitief voelt, dat de toevoeging van een enkelen bijzin de mogelijkheid van het tekort doen aan deze of gene opvatting voorkomt, of, het gevaar van het scheppen eener kettersche gedachte kan afweren. De drang om in zijn betoog alles wat zoowel hoofdzaak als bijzaak betreft recht te doen verstaan, heeft in hem een eigenaardig talent van veelvuldige belichting ontwikkeld, dat dengene, die voor het eerst met hem kennis maakt, wonderlijk moet aandoen, en den oppervlakkige tot de vaak geuite meening kan brengen verward te noemen, wat bij verdere orienteering louter bezonnenheid en klaarheid is. De Hartog bézit een fijn gevoel voor al datgene wat in uitspraak of geschrift te kort zou doen aan 24 Dr A. H. DE HARTOG de Goddelijke verhevenheid, en zoo is hij, dien men steeds „den ketter" weet te brandmerken, zeker onder de hedendaagsche theologen de eenige onkettersche ! Die hem volgen in zijne energetische redevoeringen en vertrouwd geraken met zijne wijze van woordverklaringen is het een genot te luisteren naar de zijdelingsche uitvallen, die hij, zijne hoorders aanvoelende, plotseling doet. Daarbij bedoelt hij niets anders dan de realiteit der dingen zoo nabij te brengen, dat allen die naar hem luisteren er niet meer van los kunnen komen. Zoo is hij in den waren zin des woords nobel en edel, ridderlijk in al zijn betoogen en toch gewapend tot aan de tanden, steeds den strijd verwachtende, een voorvechter der „Waarheid". „NIEUWE BANEN" Het tijdschrift van Dr. de Hartog „Nieuwe Banen" is bij uitstek de gelegenheid geweest om zijne ideeën in ruimen kring te verbreiden. Wie Dr. de Hartog echter alleen kent uit „Nieuwe Banen", moet meermalen zijn opgevallen, vooral in de eerste jaargangen, de eigenaardige toon, dien de schrijver bezigt tegenover de partijmenschen, niet het minst bij de beoordeeling hunner geschriften. De hem aangeboren hoffelijkheid spreekt zich in zulke gevallen echter het eerst uit in eene groote mate van waardeering voor den te beoordeelen schrijver en zijn geschrift. Heeft hij dezen weg afgelegd en is hij gekomen op het terrein waar de fundamenten van het opgebouwde werk zijn geplaatst, dan laat hij zich niet afleiden door schoone lijnen en vormen waarin het geheel is opgetrokken, doch hij gaat terstond de gewelven in. En wee, den bouwmeester, wanneer zijn kennersblik fouten of afwijkingen constateert. Dan bestaan er voor hem geen personen meer, maar zijn innerlijke hartstocht voor „de Waarheid", zooals hij die kent, ziet en beleeft, ontvlamt, en met energie en vervaardheid keurt en beproeft hij de grondslagen waarop is gebouwd. 26 Dr A. H. DE HARTOG Nooit heeft hij bedoeld den persoon van welken schrijver ook aan te tasten „Armzalig zijn de tijden, die slechts zulke motieven vermoeden" schreef Dr. de Hartog reeds 14 jaren geleden in den eersten jaargang van „Nieuwe Banen" en voegde daaraan toe : Deze, (de overtuiging) verdedigen wij ten bloede toe tegenover aanvallen, die met ongewijde hand en mond schenden zouden, wat den diepsten Christelijken geesten lief is geweest de eeuwen door boven hun eigen sterfelijk leven n.1. de Kracht Gods en de Wijsheid Gods, die zich openbaart zoolang de tijden wentelen." Neem daarbij in overweging, dat van elk woord dat Dr. de Hartog sprak of schreef de Kerkbladredacteuren reeds op den klank af critiek en waarschuwing aan de Gemeente voorhielden en hem stempelden tot een ketter van het ergste soort, zoodoende in geheel het land een theologisch opstootje maakten, en het zal U duidelijkzijn, dat de toon waarin Dr. de Hartog schreef voortdurend gewapend moest zijn tegen dergelijke aanvallen. Dat dit juist het meest tot uiting kwam in zijn tijdschrift en in zijn verweerschriften is daarmede tevens verklaard. Dr. de Hartog klaagt wel eens over verdachtmakingen en doodzwijgen van zijn leer, en zeer terecht, want met deze wapenen hebben zijn tegenstanders hem voortdurend bediend. En juist deze wapenen waren voor hem, den openhartigen strijder, die niets voor zichzelf vraagt, waar het de objectieve waarheid geldt, wel de meest fnuikenden. , Toch moeten, wij nog eenige opmerkingen maken over deze „NIEUWE BANEN" 27 klachten, maar geven reeds vooruit toe, dat zij waar en gegrond zijn. Wij stelden ons de vraag: Is het een uitvloeisel van zijn stelsel, dat Dr. de Hartog zoo alleen staat, 'of zijn er wellicht bij-factoren, die daaraan hebben mede gewerkt. - Onmiddellijk stemmen wij toe, en zullen dit bij de uiteenzetting van zijn stelsel duidelijk trachten te belichten, dat gezien de huidige samenstelling, het partijwezen, en dit alles getoetst aan de Hartog 's stelsel, deze een eenling is, waaruit consequent voortvloeit, dat de anderen krachtens hun partij hém laten gaan, en met geen eenling rekenen. Dit geeft wel geen blijk van een breeden blik, doch partijmenschen zien nu eenmaal niet ver buiten hun kringetje, althans niet om te waardeeren. Aan den anderen kant is het waar, en dit is wat wij naar onze overtuiging niet kunnen ontkennen, dat Dr. de Hartog, vooral in zijn eerste jaren, er geducht op los getrokken heeft met zijn lang niet malsche wijze van de dingen bloot leggen. En al bedoelde hij nimmer personen te treffen, het is toch denkbaar, dat een persoon .niet ongevoelig blijft voor de wijze waarop zijn werk wordt besproken. Juist in zijn eerste optreden, men leze de eerste jaargangen van „Nieuwe Banen" maar eens, heeft hij daardoor een stemming tegen zich gewekt, die langen tijd en zelfs nu nog zal nawerken. Schertsender wijze noemden wij dit wel eens den tijd, dat Dr. de Hartog zijne „Nieuwe Banen", schreef met den „bokshand- 28 Dr A. H. DE HARTOG schoen" naast zich. Hij wilde immers nieuwe banen wijzen en hoe zou dat kunnen zonder afbreken van fouten. Toch hadden zijne tegenstanders kunnen overwegen, dat iemand die, zooals de Hartog iets nieuws meende te brengen, en zich haast met geweld baan moest breken, steeds eene zekere strijdvaardigheid hebben moest, daar hij wel verwachten kon tegengesproken te zullen worden. Want dat hij iets nieuws heeft gebracht, men kan het er mee eens zijn of niet, zal ieder, die zijn werken kent moeten toegeven. De tijd zal komen, dat men onze tijdgenooten in dezen niet meer zal verstaan, de tijd, waarin men hem zal gaan waardeeren, beseffende, dat enkel „een die weet" wegen wijzen kan. Al onze hedendaagsche geletterden, van geleerden niet te spreken, jammeren in hunne geschriften om den samenvattenden geest. Men heeft hem in de Hartog, maar men ziet hem niet. Al onze theologen roepen om strijd om eene nieuwe dogmatiek, men heeft ze door en van de Hartog, maar men kent ze niet. Al ons volk schreeuwt om een man, die hunnen honger stillen zal, — de Hartog doet het met het leven uit den Geest. Uit het volk zijn zijne meeste volgelingen. De geleerden smaden hem daarom als volksman, het deert hem niet, zijne brandende liefde is te groot. Zij hoonen zijne werken als populair, het smart hem, maar hij gaat onverdroten door, hij wil voor de menschheid leven en sterven. „DE MIDDAGHOOGTE" Van zeer groote beteekenis voor het Nederlandsche Volk is wel Dr. de Hartog's optreden tegenover het atheisme. Zijne bestrijding van de godloochenarij dateert uit 1909, toen hij een openbaar debat heeft gehouden met nu wijlen den eerbiedwaardigen F. Domela Nieuwenhuis over het onderwerp : „De Godsdienst gehandhaafd door de wetenschap." De belangstelling was reusachtig, in één dag tijd waren alle entreekaarten (1300) verkocht. Het was eene gebeurtenis in Haarlem, waarover in alle kringen werd gesproken. Ondanks in de bladen dagen te voren was gepubliceerd, dat alles was uitverkocht, deden talloozen nog eene nuttelooze poging om een plaatsje te bemachtigen. Het was indrukwekkend deze gedachtenwisseling aan te hooren. Naar aanleiding van zijn, in dit debat uitgesproken bereidwilligheid om het volk waarlijk in te lichten aangaande het gebeuren onzer dagen, is de Vereeniging „de Middaghoogte" opgericht. Aanvankelijk werd geen feitelijke vereenigingsvorm aange- 30 Dr A. H. DE HARTOG nomen, doch de samengestelde commissie regelde de werkzaamheden, die noodig waren voor den goeden gang van zaken. De naam „Middaghoogte" is door Dr. de Hartog gevonden om tegenover de aanvankelijke verlichting, die de Dageraad biedt, te stellen de volle verheldering ons door de wetenschap geboden. Inzonderheid werd bedoeld het weekblad „de Dageraad", dat tot onderschrift voerde, „Bestrijding van den Godsdienst in al zijn vormen". In de laatste jaren is dit onderschrift verdwenen en vervangen door „Atheistisch orgaan." Aangezien Dr. de Hartog alleen als leider der cursussen optrad, werd geheel tegen zijne bedoeling in daaraan de gedachte verbonden, dat „de Middaghoogte" eene Christelijke Vereeniging bedoelde te zijn. In de cursussen werden allerlei vraagstukken behandeld. Systhematisch werd aangevangen met onderwerpen als „De Werkelijkheid van het menschelijk denken" — „Wat is stof ?" — „Kennisleer" —, „Afstammingsleer" —, enz. In eene volgende cursus werden bestudeerd de groote denkers Kant, Fichte, Schelling, Schopenhauer, Hegel en von Hartmann. Vervolgens „de Christelijke wereldbeschouwing," „de Groote Godsdiensten" enz. enz. Inmiddels waren in den Haag en Amsterdam eveneens verenigingen „De Middaghoogte" opgericht en werd getracht een bond te stichten teneinde eenheid van streven te verkrijgen. Door deze wending in de organisatie nam de Vereeniging „DE MIDDAGHOOGTE" 31 „Haarlem" een vasten vorm aan, en werd begrepen dat het verstandig was, indien eene blijvende stichting werd bedoeld, niet uitsluitend Dr. de Hartog te doen optreden. Om dit ruime standpunt te doen uitkomen werd, nu wijlenDr. H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga uit Zutphen uitgenoodigd te spreken over „Godsdienst en wetenschap". Dit optreden gaf aanleiding tot eene gerucht makende waarschuwing aan de Gemeente van nu eveneens wijlen Ds. P. J. Moeton, in het Haarlemsch Predikbeurtenblad, waarin uitdrukkingen geheel staande buiten het door Dr. v. d. B. v. E. op dien avond behandelde onderwerp, werden gebruikt om het kerkelijk publiek te waarschuwen. Door dit incident begreep Dr. de Hartog, dat hij moest terugkomen op zijn, zij het ook op aandrang van het voorloopig bondsbestuur op één na, gegeven toestemming om in de conceptstatuten het doel van „De Middaghoogte" te omschrijven als volgt : „De Christelijke wereldbeschouwing te verdedigen en te verdiepen, en meer in het bijzonder aan te toonen dat de Godsdienst door de wetenschap wordt gehandhaafd." Na verschillende besprekingen werd de Bond gesticht met als doel „Aan te toonen dat de Godsdienst door de Wetenschap wordt gehandhaafd." Van de bestaande vereenigingen gingen Haarlem, den Haag en Alkmaar mede, Amsterdam was voor een meer Christelijk doel, stelde zich buiten den Bond en ging kort daarna te niet, 32 Dr A. H. DE HARTOG hoewel na de komst van Dr. de Hartog in Amsterdam wederom een nieuwe afdeeling werd gesticht. Thans bestaan vereenigingen in Haarlem, den Haag, Alkmaar, Amsterdam, Leiden en Rotterdam. Sprekers van allerlei richting werden nu uitgenoodigd voor de Vereenigingen op te treden, waarvan wij noemen : vanzelf sprekend Dr. A. H. de Hartog, de beide Dr.'s van den Bergh van Eysinga, Dr. Fr. van Eeden, Prof. van Veldhuisen, Prof. J. R. Slotemaker de Bruine, Felix Ort, Dr. J. D. Bierens de Haan, Henri Borel, H. J. van Ginkel, Ds. Beerends, J. A. Blok, Ds. Toxopeus, Prof. J. Lindeboom, Prof. T. Cannegieter, Ds. J. C. van Calcar, Ds. B. Wielenga, Dr. J. H. Gunning, Mevr. Ros— Vrijman^ Mevr. Tjaden—v. d. Vlies, Prof. J. A. Cramer, Prof. G.J. Heering, Prof. Ovink, Prof. Ph. Kohnstam, Dr. C. H. Arriens Kappers, Ds. H. Westra, Dr. A. H. Haentjes, Pater Henrichs, Opper-rabbyn Justus Tal, Ds. P. Stegênga Az., Ds. H. J. van Wijngaarden enz. enz. Van de Middaghoogte-brochures, waarvan hierachter een lijst is opgenomen, zijn reeds eenige tienduizenden verkocht; alle brochures waren tot nu toe van de hand van Dr. de Hartog. Besloten is echter binnenkort ook brochures van andere geleerden uit te geven. ffr&fo De vergaderingen worden steeds door een groot gemengd publiek bezocht, zelfs nu men er reeds aan gewend is, dat door theologen en anderen, gelegenheid tot debat wordt gegeven over vraagstukken den godsdienst rakende. „DE MIDDAGHOOGTE" 33 Opvallend is het dat sprekers van exclusieve richting, zooals b.v. orthodoxen en gereformeerden, waarvan verwacht kon worden, dat zij elkè gelegenheid om het volk te benaderen zouden aangrijpen, veelal bedanken om als spreker op te treden. Zoo moet een bekend voorvechter in Amsterdam gezegd hebben : „Al komt de Hartog in Amsterdam, tegenover „De Middaghoogte" zullen wij ons tot het uiterste verzetten". Wel sterk typeerend voor de liefde voor het volk. Dr. de Hartog is echter in Amsterdam gekomen, ook al niet zonder strijd — wij verwijzen daartoe naar de gepubliceerde „Weerleggingen" . En met hem „De Middaghoogte", die de laatste jaren met geheel uitverkochte zalen werkt, en ruim 700 leden telt. Vanwege de groote beteekenis die Dr. de Hartog heeft verkregen, door het zich geven aan het volk om zooals Prof. Bavinck het uitdrukte:1) „de scherpe tegenstelling te verzoenen, die overal, maar vooral hier te lande, tusschen Wetenschap en Geloof bestaat", moesten wij hierin iets uitvoerig en historisch zijn. 1) Stemmen des Tijds 1914, blz. 573. 3 D* A. H. DE HARTOG-jSTICHTTNG Bij het vertrek van Dr. de Hartog uit Haarlem in het jaar 1917, hebben eenige geestverwanten aanleiding gevonden te trachten iets van blijvenden aard tot stand te brengen, waardoor de vele vrienden, die Dr. de Hartog tijdens zijn verblijf in Haarlem en Heemstede heeft mogen verwerven, in de gelegenheid zouden zijn gemeenschappelijk mede te werken tot versterking van den zegenrijken invloed, die van Dr. de Hartog's woord en geschrift is mogen uitgaan. Zij meenden die gelegenheid te kunnen geven door eene stichting in het leven te roepen onder den naam „Dr. A. H. de HartogStichting", welke tot doel zou hebben mede te werken tot verspreiding van de inzichten van Dr. A. H. de Hartog op theologisch en philosofisch gebied. Hoewel de middelen waarover het fonds beschikt niet groot zijn, en voor jaarlijksche bijdragen nog niet voldoende is.gewerkt om over groote bedragen te beschikken, zijn toch reeds honderden boeken van Dr. de Hartog uitgereikt. Inzonderheid werden deze verstrekt aan predikanten en studenten wier middelen uit den aard der zaak zelden groot Dr A. H. DE HARTOG-STICHTING. 35 genoeg zijn om de aanschaffing van allerlei werken geheel of gedeeltelijk te bekostigen. Ook bibliotheken werden van werken van Dr. de Hartog door de Stichting voorzien. De Stads-Bibliotheek te Haarlem heeft eene nagenoeg complete verzameling van Dr. de Hartog's werken, waarvan zelfs eene afzonderlijke catalogus bestaat. De zetel der Stichting is in verband met het vertrek van den mede-oprichter en secretaris-penningmeester Mr. Dr. P. H. W. G. van den Helm overgebracht naar Amsterdam, het centrum waar Dr. de Hartog nu reeds eenige jaren werkzaam is. De oprichting van deze stichting is wel een bewijs hoe ook het meer positieve werk van Dr. de Hartog wordt gewaardeerd en van groote waarde wordt geacht. POPULAIR EN ONBEGRIJPELIJK (?) Er wordt beweerd, dat het populariseeren van wetenschappelijke vraagstukken Dr. de Hartog geen goed heeft gedaan in de wetenschappelijke wereld. Wij, en duizenden met ons, die door dit werk van de Hartog zijn onderricht, en wier leven daardoor rijker en voller is geworden, moeten daartegen protesteeren. Toont het niet reeds eene groote mate van kunnen om zulke diepgaande vraagstukken, die toch waarlijk niet alleen het hart der geleerden beroeren, zoo eenvoudig en duidelijk uiteen te zetten ? Moet de menschheid dan onmondig en dom worden gehouden ? Toont de levensvatbaarheid van „De Middaghoogte" en de na haar opgerichte Volksuniversiteiten niet, dat er velen gaarne wenschen te worden ingelicht omtrent wetenschappelijke problemen ? Moeten degenen die zich voor dien arbeid geven, en achter hun werken verklaringen van wetenschappelijke termen laten drukken, opdat de niet academisch geschoolden ook daaruit leeren kunnen, worden gedisquahficeerd als „populair" ? Dankbaar zijn wij allen, die, dezen scheldnaam trotseerende, POPULAIR EN ONBEGRIJPELIJK (?) 37 voortgaan het volk te leeren denken niet alleen, doch ook te leeren leven. Ook dit is eene gave die de Hartog in bijzondere mate bezit, en waardoor hij zoo'n groote plaats inneemt in de harten van dat deel van het Nederlandsche Volk dat met hem en zijn geestelijken arbeid in aanraking kwam. En van verwardheid en onbegrijpelijkheid is bij hem geen sprake. Dit is geen uiting van een overdreven, enthousiasten de Hartogiaan, — zeker die zijn er ook — doch de praktijk heeft ons deze gegeven. Indien wij een oproep deden tot allen, voor wie Dr. de Hartog het middel is geweest, dat hun leven is omgekeerd en zij nu uit een nieuw geestelijk beginsel leven, welk een veelkleurige rij, van getuigen zou optrekken om te toonen, hoe veelal de onbegrijpelijkheid niet zit in het hoofd, doch in het hart, niet in het denkvermogen, doch in den wil. Daar zullen onder zijn karrerijders en bankiers, werkvrouwen en jonkvrouwen, gewezen atheisten en theologen, ongeletterden en weledel zeergeleerden, hofjesvrouwen en hofdames, boeren, visschers en stratenmakers. — Indien wij aanteekening hadden gehouden van de historische gevallen, wij zouden een boek vol wonderlijke getuigenissen kunnen geven. Slechts enkele die ons voor den geest komen willen wij verhalen. — 38 Dr A. H. DE HARTOG Op een snikheeten zomermiddag waren in een dorp in Brabant eenige stratenmakers bezig den weg te herstellen, terwijl het zweet langs hunne gezichten stroomde. Uit een aan dien weg grenzende villa komt een dame hen een glas limonade brengen en zegt : „'t Is toch verschrikkelijk dat jelui met dit weer zulk werk moeten doen." En een van deze zwoegers geeft daarop dit merkwaardige antwoord : „Mevrouw, sinds wij de Hartog hebben leeren kennen is ons werk onze vreugde, een goddelijk werk, wij plaveien het heelal Gods". — Zoo hebben wij ook bijgewoond, dat, nadat de Hartog eens in Vlaardingen had gesproken of gepreekt, terWijl de mannen met de visschersvloot uit waren, op een goeden Zondag, een Hemelvaartsdag was het, — want op Zondag reizen zij natuurlijk niet— twaalf Vlaardinger visschers met hun vrouwen, mannen met grauwe en met groeven doorploegde koppen een speciale reis naar Haarlem maakten om hem ook eens te hooren. Zouden zij dit doen om een Hegeliaansche preek te kunnen beluisteren ? Ook weten wij van geslagenen naar de wereld, verminkt, of gebukt onder een schier niet te dragen leed, die antwoordden op de vraag : „Waarom bidt gij God niet om verlost té worden van Uw moeite en zorg ?", met deze roerende woorden : „Sinds ik de Hartog versta, heb ik geleerd niet meer te vragen naar wat ik graag wil, doch heb maar eene bede tot God, om juist met mijn gebrek, met mijn moeite, een te grooter getuige te mogen POPULAIR EN ONBEGRIJPELIJK (?) 39 zijn van den vrede en de heerlijkheid, die is geboren in mijn geslagen hart." Wat ons bij het neerschrijven dezer getuigenissen invalt en wij ons gedurig airragen, is wel, dat het toch wonderlijk is dat de Hartog in de kerk nog zooveel menschen trekt. In cursussen en lezingen waar het meer intellectueele toelichtingen betreft kunnen wij het verstaan. Doch waar hij zulke absolute preeken houdt, waaraan een natuurlijk mensch geen lust kan hebben, omdat dezen tegen-, bovennatuurlijk zijn, stemt het ook ons dikwijls tot nadenken. Is het de levendige voordracht, die niets gemeen heeft met „den preektoon" zooals „men" dien kent ? Is het de krachtige getuigenis, die hij uitstraalt, waardoor de hoorders innerlijk meer geraakt worden dan zij zich zelf bewust zijn ? De hierboven aangehaalde getuigenissen zijn met dit vermoeden in strijd, want daaruit spreekt een welbewust innerlijk beleven der geestelijke waarden. En dan, die bonte schakeering van lijk en arm, intellectueel en arbeider, en dat nu reeds 5 jaren achtereen in een stad als Amsterdam. En dan al die verscheidenheid van godsdienstige richtingen die onder zijn gehoor komen. De bekende ex-dominee H. Bakels die tot „zijn spijt van de Hartog niets begrijpt" en in zijne laatste boeken daar heel 40 Dr A. H. DE HARTOG erg kriegel over is, maakt er zich gemakkelijk af door te zeggen, dat de Hartog „alleen veel volk trekt door zijn geniale oratorie en door zijne theosofische verwardheid, die geleerdheid lijkt en daarom van vele ondeskundige getrouwen voor erg „diep" wordt gehouden".1) Zou Bakels werkelijk denken dat menschen met een diep levensleed met onwezenlijkheden gesterkt kunnen worden? Wij meenen de oplossing van dit verschijnsel zoo te moeten stellen. De menschheid heeft bewust en onbewust behoefte aan realiteit waardoor zij zich gedragen kan weten, zij is vermoeid en verstrooid door het zoeken op de lange lijn der tijdelijkheid. Niet dat daaraan alle waarde ontzegd moet worden, doch op deze lijn blijft het altijd een voortgaan zonder rust. En de mensch heeft naar zijn innigst wezen behoefte aan rust te midden van de onrust. De smart der menschheid is immer de vergankelijkheid. Daarom zoekt zij het blijvende, diepstaande, de dieptelijn. En die dieptelijn is de lijn van de eeuwigheid in den tijd. In der menschheid-hart moet geboren worden het onvergankelijke, het Eeuwige. In ieder hart moet geboren worden het Woord, dat gestalte moet aannemen. En deze wonderbaarlijke geboorte, is overal daar, waar de natuurlijke mensch zich opgeeft. i) Spaansche pepertjes, blz. 137. P0LULA1R EN ONBEGRIJPELIJK (?) 41 Maar de zucht der menschheid, arm of rijk, arbeider of intellectueel is om het rijk des Geestes binnen te varen. Wie niet wil, hij blijft zichzelf. Wie echter zijnen wil overgeeft, hem kan overkomen dat wonderbaarlijke, waarvoor alles- verlaten wordt om dienaangaande iets zekers te vernemen. Hier waken de getuigenissen op. Als alle bezwaren van het hoofd zijn overwonnen, dan blijft alleen over de vraag of de wil, het hart, zich overgeeft. Want : „Ons hart is onrustig totdat het rust in God." (Augustinus). Dit wonderlijke mysterie krijgt bevestiging in allen die deze dwaasheid aandurven. En bij de Hartog vinden de menschen dit getuigenis waaruit tot hen spreekt de zekerheid van een realiteit die niet is van deze wereld en nochtans in deze wereld wordt beleefd. Wij meenen nu voldoende over het werk, het optreden en den persoon van Dr de Hartog te hebben gehandeld, om in het volgende hoofdstuk een in breede trekken geteekend overzicht van zijn stelsel te geven zooals wij dit op grond van zijn geschreven woord hebben leeren kennen. Dr DE HARTOG'S STELSEL De Hartog's stelsel in grondlijnen weer te geven is geen gemakkelijke taak. Zelf geeft hij steeds de groote lijnen, heeft hij reeds allen ballast vermeden. Wij hebben ons ingespannen niettegenstaande deze bezwaren, zoo kort en duidelijk mogelijk te zijn. De Hartog's Wereldbeschouwing is de Christelijke, maar ontdaan van alle vooroordeel. De waarheid, ook de Christelijke, heeft geen steun noodig. Vooropgezette meeningen zouden haar kunnen schaden. De Hartog geeft zich rekenschap van den voornaamsten eisch tot een waarlijk houdbare wereld- en levensbeschouwing, hij stelt de vraag : ,,Hoe ver reikt de menschelijke kennis in het algemeen, de Christelijke in 't bijzonder ? Welk voorwerp, welk object, welke kenbron is haar, de Christelijke Wereldbeschouwing toe te wijzen ? Karakteristiek is zijn opmerking : „Laat ons af steken naar de diepte". De Hartog ziet het al als openbaring der Godheid. Hij aanvaardt de menschelijke wetenschap als datgene wat aan het menschelijke bewustzijn uit het verborgen „an Sich" der Dr DE HARTOG'S STELSEL 43 goddelijke werkelijkheid wordt geopenbaard. Houdt zich aan de gegeven al-ervaring. Breekt daarom met de leer sinds de reformatie opgekomen dat Gods Woord zou beperkt zijn tot den Bijbel. Bijbelbeschouwing. Gods Woord is voor de Hartog Bestaansgrond van Schepping en Herschepping. Hij beroept zich op de Schrift zelf, die zegt dat God alle dingen draagt door het Woord Zijner kracht. De Bijbel is dan ook voor hem niet een feilloos boek, maar geschiedenis der heilswaarheden. Hij vergelijkt de Schrift bij een boom die wijd zijn takken uitslaat en diep zich wortelt en zoo alle levenselementen van waarheid, onder de volkeren verspreid, in zich opneemt. Hij erkent de volle straling van Gods woord in den Bijbel en de werking van Gods Geest, waarom de eeuwige inhoud voor hem onfeilbaar is. Hij ziet dan ook de bijzondere openbaring niet alleen in de Schrift, in tegenstelling met de algemeene in de natuur. Wel is voor hem de openbaring, die God geeft aan den natuurlijken aardschen mensch de algemeene, maar de bijzondere beperkt hij niet tot de Schrift, maar beschouwt de bijzondere openbaring als werk van den wederbarenden Christusgeest, die den natuurlijken mensch omzet in den mensch, die niet zichzelf, maar God zoekt. 44 Dr A. H. DE HARTOG Overigens voegt hij hier aan toe, dat de Schrift over de bijzondere openbaring volle klaarheid verspreidt. Op deze wijze echter wordt de Christelijke wereld- en levensbeschouwing niet uitsluitend aan den Bijbel gebonden, maar neemt haar onaantastbare plaats in temidden van Gods alopenbaring. Zoo gezien is het „Christelijke" het „Geestelijke" rijk der wedergeboorte. En is het Christendom reeds onder de heidenen, n.1. overal waar Gods Geest heimelijk wederbarend werkt. Op deze wijze krijgt de Christelijke theologie een andere plaats in het kader der wetenschappen, dan wanneer men den Bijbel stelt tegenover alles daar buiten. Zij sluit de wetenschappen niet uit maar draagt ze. Bovenal wordt onder dit gezichtspunt haar verhouding tot de wijsbegeerte een andere. Het object der Christelijke theologie is nu niet meer de bijbel alleen, tegenover wetenschap en philosophie, maar de volle, Geestelijke, Zelfmededeeling Gods, die ook de wetenschap en philosofie in zich sluit. De Schrift geeft de volle klaarheid aangaande het Geestelijk Rijk der Zelfmededeeling Gods, dat intreedt uit den schoot der eeuwigheid in het rijk der natuur. De Schrift teekent ons de verschijning van Jezus Christus, waarin de Zelfmededeeling Gods persoon, gedaante, daad en stem werd. Dr DE HARTOG'S STELSEL 45 Het is te begrijpen dat, bij een dergelijk standpunt, de Hartog geen wetenschappelijk onderzoek, geen historische Bijbel-critiek vreest. Historische critiek, zegt de Hartog, doet niets anders dan de historische wording der openbaring nagaan. Zij blijft aan den buitenkant, op de horizontale lijn, daalt niet af tot het wezen, den waren inhoud der schriftuurlijke openbaring, raakt dezen dus niet, kan dien waren inhoud nog veel minder aantasten. Waar de Hartog aldus de critiek aanvaardt, is de Schrift voor hem wel geen feilloos boek, maar erkent hij toch haar eeuwigen inhoud als onfeilbaar. De Hartog toont aan hoe de Schrift volgens haar eigen uitspraak „een getuigenis" aangaande eeuwig leven, eeuwige waarheid is. In deze bijbelbeschouwing verschilt de Hartog niet van de gereformeerde theologen (zie ons boekje : „De Hartog en zijn aanklagers"). Slechts de wedergeboren mensch kan het geestelijke heilsproces in zijn ware autoriteit erkennen. De Hartog houdt vast aan het beginsel, reeds eerder door Dr. A. Kuyper l) naar voren gekeerd, dat alleen de Geestelijke, herboren mensch, de Geestelijke heilsopenbaring der Schrift kan verstaan. l) Encyclopedie der H. Godgel. deel II hoofdstuk III. 46 Dr A. H. DE HARTOG De beteekenis van den wil in de Hartog's wetenschappelijke theologische beschouwing. Grooten nadruk legt de Hartog op den wil als grondstreven van het menschelijk leven niet alleen, maar ook van het algebeuren. Hij volgt hier het voetspoor der voluntaristische lijn in. de nieuwere wijsbegeerte. Wij zagen reeds hoe hij niet schuw tegenover de wijsbegeerte staat, waar hij in haar ziet een deel der Goddelijke openbaring. De nieuwere wijsbegeerte ziet den wil (De Hartog volgt daarbij de lijn Schopenhauer, Schelling, Von Hartmann) als het grondstreven der menschelijke persoonlijkheid en den innerlijken levensdrang. Nu gaat het in den Godsdienst in het bijzonder om de verhouding van den wil tegenover God. Wedergeboorte en bekeering wortelen in het wilsleven, als sympathie en antipathie, liefde en haat. De Hartog toont aan, hoe de heilsopenbaring der Christelijke waarheid eerst recht kan worden beleefd door de harte-sympathie uit de zelfovergave, uit de wedergeboorte en bekeering van het wilsleven geboren. Het denken wordt niet onderschat, maar op het willen van God komt het bijzonderlijk aan. Ook in dit verband aanvaardt de Hartog de uitspraken der wetenschap en wijsbegeerte. Dr DE HARTOG'S STELSEL 47 Niet het ware denken kan God in den weg staan, doch het verkeerde willen. Drieëenheidsleer, naar ervaring, rede, en schrift. De Hartog toont aan hoe het menschelijk bewustzijn ervaart, het ontstaan, bestaan en vergaan der verschijnselen in de objectieve, zoowel als in de subjectieve wereld. Dus hier reeds Drieëenhëid. De menschelijke rede, die voortgaat tot het Al-begrip, tot het begrip van den Al-Geest, wordt door de ervaring dezer drieeenige bewogenheid van het Al-gebeuren, genoodzaakt den Al-geest te beschouwen als den Oorsprong van het ontstaan, de Draagkracht van het bestaan, de Voleinding van het vergaan (opgaan) der tijd-ruimtelijke verschijnselen. Vandaar dat men onder de volkeren reeds drieëenheids-besef aantreft. Nu eerst komt de Hartog tot de Christelijke Drieëenheids leer, de voleinding van de universeele drie-eenige openbaring naar ervaring en rede. Hier is de kringloop van het Goddelijk openbaringsproces, begrepen als organische geesteüjke eenheid : Drie Personen (Openbaringswijzen) in één Wezen : Vader (Oorsprong), Zoon (Draagkracht), Geest (Voleinder), als ééneenig, eeuwig God. Op deze wijze toont de Hartog aan, dat de Christelijke Drie- 48 Dr A. H. DE HARTOG eenheids-leer, geen onbegrijpelijk geloofsartikel is, maar reeds in ervaring en rede wordt aangeduid. De Schepping. . Ziet de Hartog aldus den Goddelijken Algeest als den grondeloozen Oorsprong, Draagkracht en Voleinder van alle ontstaan, bestaan en vergaan of opgaan, dan volgt hieruit dat hij God ook ziet als den Schepper van alle tijd-ruimtelijk gebeuren. Al zou er altijd een Schepping geweest zijn, toch moet het eindig schepsel zijn begin gehad hebben in een oneindigen Schepper. Hij laat ons zien hoe de Christelijke leer, dat God de wereld uit niets (niet-iets) geschapen heeft, redelijk is. Want God, de Algeest, kan niets tegenover zich vinden waaruit Hij iets zou moeten vormen. Dan toch zou Hij eindig zijn. Aldus komt de Hartog tot de leer, dat de Oorspronkelijke het al uit Zichzelf heeft voortgedragen. En waar men zoo het heelal gaat zien als een uitspraak, een naar buiten gekeerde gedachte Gods, daar kan zelfs Schepping en Ontwikkeling worden vereenigd. Voorzienigheid, Voorwetenschap. Indien één punt, dan is dit zeker door De Hartog veelzijdig belicht. Naar onze overtuiging heeft hij ook hier de schriftuurlijke Dr DE HARTOG'S STELSEL 49 uitspraak behouden voor eene waarlijk Christelijke theologie, waar ze anders ontaard ware in eene noodlotsleer. Want enkel aan den buitenkant gezien moet men wel komen tot de leer der Goddelijke willekeur, die valschelijk genaamd wordt Goddelijke voorzienigheid. >De Hartog ziet de Goddelijke voor-wetenschap als de altijddurende in-wetenschap, waardoor God de al-orde verwerkelijkt en draagt. Is het Al-innerlijk doortrokken van het wijs beleid van den Eeuwigen, dan is alle noodlot weg. God is nu Degene die voor goed en kwaad, zedelijk eh onzedelijk Zijn vaste ordinantiën stelt. De redelijk-zedelijke mensch is echter in deze wereld vrij. Zoo aanvaardt de Hartog de preadestinatie-leer van den binnenkant gezien, waarbij de mensch geen stok en blok is, maar vrij om niet te willen. De Hartog leert niet den vrijen wil, maar het niets willen zijn voor God. Dit is het geheim der uit-verkiezing. „Wie niets is" dien wil God verkiezen. Het Kwaad. Wel begrijpelijk, dat we bij deze beschouwing de Hartog leeren kennen als een zuiver Supra-lapsarist. Waar God de al-leiding heeft en alle dingen ondervangt, heeft Hij ook het kwaad, ja de zonde in Zijn raadsplan opgenomen. 50 Dr A. H. DE HARTOG Wat is de oplossing van het wereld-raadsel ? De Hartog- vindt de ware Theodicee hierin, dat God van zijn openbaring in de stot, het vleesch, alleen is te rechtvaardigen door de openbaring van de Geestelijke orde. Hij onderscheidt echter het onpersoonlijk, physisch of natuur-r lijk kwaad van het persoonlijk, ethisch ol zedelijk kwaad, de zonde. Het eerste is noodzakelijk met een grof-stoffelijke, eindige wereld gegeven en daarom door God gewild en geschapen ; terwijl de zonde, hoewel in Gods raadsplan opgenomen, toch niet door God geautoriseerd kan zijn. De zonde is de mogelijkheid, die voor het redelijk-zedelijk wezen, den mensch, moest worden gezet, opdat de zedelijke wereldorde der vrijheid verwerkelijkt zou kunnen worden. Ervaring, rede en Schrift, de drie, die de Hartog steeds noemt, laten ons zien hoe ook dit kwaad, de zonde, wordt de voetbank van het goede. Hij noemt de zonde den waanzin der creatuurlijke bedoeling die tegen God wil en toch vóór God moet uitwerken hetgeen Hij ten goede heeft gedacht. Op deze wijze verbindt hij wederom „noodzakelijkheid" en „vrijheid" in de hoogere eenheid van het Goddelijk beleid. De Val. De val niet slechts geloofszaak maar ervaringsfeit. Geen wonder dat de Hartog ook dit probleem naar zijn eigen Dr DE HARTOG'S STELSEL 51 methode aanvatte en dus niet trachtte den val alleen uit den Bijbel te bewijzen. Hij begint ook hier weer met de ervaring en het leven te laten spreken. En dan ontdekt hij, hoe steeds de natuurlijke mensch zichzelf handhaaft. Darwin ziet deze zelfhandhaving als een moment in het natuurgebeuren. De Christelijke kerk bevestigt dit met haar dogma : „de mensch is van nature geneigd God en den naaste te hater." Want, zegt de Hartog, zonde, haat is niet anders dan verscherpte zelfhandhaving. Eerst de geestelijke mensch komt tot de zelfovergave. Een mensch in de rechte verhouding tot God mag niet blijven bij de natuurorde der zelfhandhaving. De Hartog gaat zoo ver in zijne beschouwing over den val, dat hij zegt : „zelfs indien de mensch ontwikkeld, ontstaan was uit het dierenrijk, dan was nog de val een feit". Want de mensch die blijft bij de orde der natuur, der zelfhandhaving, al zou hij niet gevallen zijn uit den staat der rechtheid, is niet die hij wezen moet voor God, is niet gekomen tot de Geestelijke orde der zelfovergave. Zoo toont hij aan, dat op den dag van heden, de val wordt beleefd, waar de driften van Adam kloppen in ons bloed. 52 Dr A. H. DE HARTOG De Zonde. Ook met betrekking tot de zonde opent de Hartog een belangrijk gezichtspunt. ' Hij wijst er op, dat de zonde wel zeer zeker samenhangt met het bewustzijn van den mensch, maar legt er meer den nadruk op, hoe de zonde wortelt in het diepste, onderbewuste streven van des menschen persoonlijkheid, dus in den levenswil. Ook hier weer de aanvaarding der wilsphilosofie, die den wil ziet als bestaansdrift. Hiermee vervalt de theorie, dat de zonde van buitenaf zou aangeleerd zijn of haar oorsprong zou vinden in de omstandigheden. Zoo kan zij zelfs niet uit overerving zonder meer worden verklaard. Bij deze beschouwing komt zij op uil de diepste levensdrift, den natuurlijken bestaanswil, die egocentrisch is. De zonde, leert de Hartog, heeft een metaphysisch karakter. Wie onder zonde enkel zinnelijkheid of onwetendheid, gehoorzamen aan de lagere natuur verstaat, beziet haar slechts van één zijde. Merkwaardig is de onderscheiding die de Hartog hier maakt. Hij ziet n.1. de zonde drieledig. Hij onderscheidt, zinne-, ziele- en geesteszonde. Zinnezonde : zonde van het lichaam, ontucht, dronkenschap. Zielezonde : het. opgaan in de creatuur, het troosteloos drijven op de wateren des gevoels, het zich overgeven aan den wellust der smart. 53 Dr DE HARTOG'S STELSEL Geesteszonde : de zelfverheerlijking, zelfaanbidding. Deze laatste zonde ziet de Hartog als welgewilde en welbewuste, uiterste majesteitelijke zelf-bestendiging. Zij heeft, zegt hij, een Satanisch karakter, en gaat over tot de zonde tegen den Heiligen Geest. De zonde tegen den Heiligen Geest toch is daar, waar het redelijk-zedelijk wezen welbewust, kil en kalm, bestendig rustig de Gods-gemeenschap uitsluit en zich aldus verhardt in den staat der zelfheid. Niemand, die vreest deze zonde bedreven te hebben, heeft ze bedreven. Wedergeboorte en Bekeering. Tegenover de zelfhandhaving staat de zelfovergave. De mensch is het keerpunt, waarin de scheppingsorde der zelfhandhaving moet omgaan in de herscheppings-orde der zelfontlediging. Het stelsel van Dr. de Hartog is niet eenzijdige zelfontlediging. Integendeel. Wie afgestorven is van eigenzelf en het al, keert als 't ware weer uit de dooden, om de gansche schepping weer om Gods wil terug te ontvangen. Wedergeboorte is de omkeering van den wil, het resultaat der Geestelijke inwerking Gods. Bekeering is het bewuste antwoord des menschen. Christus-Geest. De inwerking van den Christus-geest, universeel en weder- 54 Dr A. H. DE HARTOG barend, wordt uitvoerig in alle werken van de Hartog besproken en helder belicht. De Hartog legt hier den grootsten nadruk op. Deze Christus-geest gaat boven de historische verschijning van Jezus-Christus uit. De Hartog ziet de werking van dezen Christus als potentie van den alomtegenwoordigen, almachtigen uitgang van God uit God, van den Zoon uit den Vader, en dan aan allen tijd en alle plaats, waar de natuurlijke mensch wordt omgezet naar zijn diepste willen, ook onbewust, in den geestelijken mensch. Ook hier weer het aanvaarden der wils-leer van de nieuwere wijsbegeerte. Wordt de mensch naar zijn diepste willen omgezet, dan wordt hij aangetast in den wortel van zijn bestaan, en is daar de wedergeboorte zelfs bestaanbaar buiten het bewustzijn om. Christus- Verschijning. Dit is een punt waarop de Hartog weinig begrepen wordt. Eenerzijds denkt men, dat hij de individueele Christus-verschijning loochent, anderzijds rekent men hem tot de uiterlijk „orthodoxen". Hier neemt de Hartog zeker een eigenaardig standpunt in. Hij is de man van het realistisch Christendom. Aan de idee zonder meer hebben wij niet genoeg, ook niet aan het historisch feit zonder meer, maar de energie Gods verwerkelijkt het al. Dus is de verwerkelijkte gedachte, de Raad Dr DE HARTOQ's STELSEL 55 Gods, die Daad wordt, de achtergrond, dié alle feiten draagt, datgene waar het op aan komt. Dat is de grootste werkelijkheid, en daarom zegt de Hartog verdamp ik geen feiten, maar fundeer ze. Juist om den twijfelenden vastheid te geven heeft hij de stoutste woorden gesproken. En ten slotte zegt hij : twee duizend jaar heeft de door de Schrift geteekende Christus-verschijning de menschheid herboren. Is er duidelijker bewijs noodig dat van deze Christusverschijning wederbarende, reëele, Goddelijke kracht en energie is uitgegaan ? Juridische satisfactie-leer. Ook deze doet de Hartog recht, al wil men wel eens het tegendeel beweren. De Hartog toont de groote noodzakelijkheid aan van de vernieuwing van den innerlijken mensch, van het feit in ons. Maar hier betuigt hij dat ook buiten ons alles recht moet staan. Het is de voorbeeldelij ke Christus, die als Ideaal Gods recht staat en alles recht zet voor den heiligen God. Vandaar de uitdrukking dat God ons in Hem aanziet en Hij „borg" staat voor ons. Hij vertegenwoordigt het vlekkeloos reine Gods-beeld als menschelijk voor en bij God, waar ook de wedergeborenen toch nog met zonden en tekortkomingen bevlekt blijven. Zóó is Hij onze „Voorspreker". 56 Dr A. H. DE HARTOG Hiermede heeft de Hartog ook deze zijde van het werk van Christus belicht, ofschoon hij steeds grooten nadruk legt op de noodzakelijkheid van de innerlijke vernieuwing van den mensch. De Kerk. Het ligt voor de hand, dat de Hartog, die de Christus-inwerking zoo alom, aan allen tijd en alle plaats tegenwoordig ziet om de menschheid te wederbaren, in de kerk wezenlijk niet anders kon zien dan die nieuwe herboren menschheid, het Geestelijk lichaam van Christus. Hij geeft toe, dat ze allerlei formaties, instituties kan aannemen, maar de ware kerk is toch absoluut geestelijk. Hij toont aan hoe ook hier de drijfkracht is de Geest, die het leven wekt, naar den inhoud des Woords. Vergeving, Opstanding, Eeuwig leven. Dit zijn de drie momenten in den omgang, den omkeer van den natuurlijken tot den geestelijken mensch, van den zelfwillenden tot den God-willenden. . Tegenover de vergeving, de toekeering van Gods zijde, staat van 's menschen zijde het Geloof, de zelfovergave. De opstanding is het nieuwe leven, door God gewekt. Hieraan beantwoordt van 's menschen zijde de Hoop. Het eeuwige leven is het geestelijke willen en kennen, dat de eeuwigheid beleeft in den tijd ; aan dit derde objectieve moment beantwoordt van 's menschen zijde de Liefde. Dr DE HARTOG'S STELSEL 57 Drie wereldperioden. Zoo ziet de Hartog ook drie wereldperioden, drie daden Gods. In den beginne : De Schepping, den uitgang van het Al uit den Oorspronkelijke, den Vader. In de volheid des tijds : de Verlossing door de Draagkracht der Goddelijke liefde, den Zoon. In het laatste der dagen : de Verheerlijking door den Geest van den mensch en door dezen van het Al. Voleinding. Zoo loopt de Hartog's wereld- en levensbeschouwing uit op de voleinding van het al-proces der Goddelijke bemoeienis. De Hartog heeft aangetoond, dat naar de verticale lijn der eeuwigheid de „laatste dingen" zijn „de" hoogste en diepste „werkelijkheid", die in 't heden kan worden beleefd en dus niet in de toekomst alleen behoeft te jyorden verwacht. Theopoièsis of Vergoddelijking van den Mensch. Ook deze leer is gegrond op ervaring, rede en Schrift. In het Al-gebeuren wordt de grondwet aangetroffen, dat een lagere bestaans-sfeer wordt omgezet in een hoogere. Het aardrijk, dat in zich zelf den trek naar omlaag vertoont, wordt omgezet in het plantenrijk, dat den trek naar omhoog openbaart. Het plantenrijk wordt opgeteerd, omgezet in het dierenrijk, (hier reeds vrije beweging). Het dierenrijk in het bijzonder, het rijk der natuur in het alge- 58 Dr A. H. DE HARTOG meen, wordt door het menschenrijk „te vuur en te zwaard" opgeteerd en omgezet in de cultuur. Zoo, concludeert de Hartog, moet ook het menschenrijk worden omgezet, opgeteerd en geregenereerd in het Godsrijk door het zwaard en het vuur van Gods Geest en Woord. Naar de Hartog's beschouwing eindigt dus het Al-proces niet bij het menschenrijk, maar het menschenrijk moet, zooals de Schrift zegt „der Goddelijke natuur deelachtig worden." Op deze wijze komt de Hartog tot de leer der Oud-Christelijke Kerk, de Theopoièsis of vergoddelijking van den mensch. Werelddoel. Dit is volgens de Hartog wereldtroost. Uit het diepste wereldwee, uit de slechtste wereld wordt het beste en hoogste goed verwezenlijkt. De slechtste wereld, zegt Hij, houdt de meeste mogelijkheden in. Genezen wonden sluiten de rijkste ervaring in. Het schoonste lied, de grootste harmonie rijzen op uit den donkeren achtergrond van dis-harmonieën. Zoo rijzen ook het al-lied, de al-harmonie uit deal-disharmonie. Want een hoogere sfeer wordt telkens uit een lagere gebouwd. Is de vreugde in den hof Eden aan het begin der wereld, aan het einde der wereld is de stad des vredes, Jeruzalem. En de openbaring eindigt in den lofzang aan Hem, die transcendent uitvaart boven het al en nochtans het al draagt immanent, verheerlijkt in den Geest. Dr DE HARTOG'S STELSEL 59 De Hartog heeft aldus aangetoond hoe de Christelijke religie staat aan de spits der cultuur. Zijne beschouwingen vormen een afgesloten geheel, dat zich al-zijdig kan handhaven temidden der wetenschappen. Hij laat overal gelden ieder wetenschappelijk gewonnen resultaat, maar gaat boven de empirische wetenschap uit, inleidende tot de metaphysische wereld. Zijn al-zijdigheid, zijn openstaan voor de objectieve waarheid is ook de oorzaak van zijn staan boven de partijen op theologisch gebied. Want bij hem is „ethisch" het hart „geloovende, „confessioneel" het hoofd „belijdende." Hij verzoent wetenschap en geloof, denken en willen.noodzakelijkheid en vrijheid. Want, noodzakelijk redelijk is Gods orde. Ethisch en confessioneel, modern en orthodox zijn bij de Hartog in hooger eenheid verzoend. Ook de drie, die gewoonlijk met elkander in strijd worden geacht, de geloovige, de geleerde dogmaticus en de bezonnen wijsgeer, zijn in de Hartog's wereld- en levensbeschouwing tot een gebracht. Want als waarachtig geloovige vreest de Hartog de wetenschap niet, als dogmaticus weet hij, dat de nadruk valt op de omkeering van den wil, de zelfovergave ; als wijsgeer is hij zich bewust enkel de nadenker te zijn van datgene, wat de Eeuwige, in het al heeft voorgedacht. Dr DE HARTOG ALS CURSUS-LEIDER Liever had ik boven deze beschouwing geschreven : ,,Dr. de Hartog onder zijn collega's." „Dr. de Hartog als cursus-leider" klinkt mij te koud en hoog, te docent-achtig. Natuurlijk heeft ook de geprefereerde titel zijn bezwaar. Hij is iets te amicaal en te familiaar ; hij doet te veel denken aan het knusse onder-onsje, waar onder het genot van een huiselijke kop thee allerlei min of meer gewichtige vragen ernstigluchtig besproken worden. Toch is dit bezwaar niet overwegend. Indien wij slechts goed accentueeren, dat het dezelfde Dr. de Hartog is en blijft, die op den kansel in de kathedraal of achter de lessenaar in de groote vergaderzaal te getuigen staat en hij die gemoedelijk-vriendschappelijk met zijn collega's aan één tafel te spreken zit. De beteekenis van den cursus, die wij Geldersch-Overijselsche dominé's onder zijn leiding mogen meemaken ligt mij voor alle dingen hierin, dat wij den mènsch — de Hartog, of, met een zuiver-christelijk woord, dat — helaas bijna een versleten cliché geworden is, dat wij „broeder" — de Hartog mogen zien aangezicht tot aangezicht en hart tot hart. 61 Dr DE HARTOG ALS CURSUS-LEIDER Mijn eerste ontmoeting. Ik sta, eenigszins timide gestemd, den grooten man af te wachten bij het Zutphensche station, om hem naar de vergaderzaal te begeleiden. Wijsgeeren zijn uitnemende menschen, maar een ontmoeting met hem is, ook voor ons zelf-respect, niet altijd aangenaam. Het zal mij niet verwonderen, wanneer zoo dadelijk een verstrooide blik over mij henen glijdt en anderhalve straat verder mij gevraagd wordt, hoe ik eigenlijk ook weer heet. De hcht-lijk-gevreesde man verschijnt. Ik noem mijn naam. En een warme handdruk en een glimlach van blij herkennen in zijn oogen. „Ik dacht het al aan je gezicht — ik heb je ouders en grootouders zoo goed gekend " Het eerste gesprek wordt tot een ophalen van oude familie-herinneringen. Ik vermeld deze schijnbaar onbeduidende bizonderheden, omdat zij zoo wonder-typeerend zijn. Terwijl Dr. de Hartog, pratend als een gewoon huiselijk Hollandsche dominé naast mij gaat, begrijp ik eensklaps, waarom juist hij onder al onze wijsgeeren, de meest gekende, de meest gevierde en de meest geliefde is. Deze man is meer dan filosoof. Hij is zelfs meer dan profeet. Hij is een man met een priesterlijk hart. De denker, die altijd getuigt van de diepten der Eeuwigheid en met geheel zijn wijsgeerige ziel in die diepten leeft, is tegelijk 62 Dr A. H. DE HARTOG mensch der aarde, die onder aardsche menschen als broeder toeft. Van h em geldt, mutatis mutandis, wat Harnack geschreven heeft van Marcion : hij is een religieus karakter, dat het niet in de eerste plaats met „Principiën", maar met levende wezens „zu thun" heeft. Ook hij kent de hoogten, waar het eenzaam is. Hij zou geen wijsgeer zijn, indien hij ze niet kende. Maar niet minder kent hij het gewoel van het leven. Onder mènschen voelt hij zich tehuis. Hij moge geen pastor zijn in traditioneelen zin, hij is een ziele-herder van zeer verheven orde. Want in hem klopt het onrustig verlangen, zijn theoretische wijsheid om te zetten in de wijsheid, die boven het grauwe leven Gods stralenden Hemel doet opengaan en den dagelijkschen mensch doet zien, dat hij een kind der Eeuwigheid is. Met de eenzame, tobberige weduwe op het dakkamertje leeft hij mee, en als hij over haar en tot haar predikt, valt een troostend Rembrandtiek licht over haar vaal bestaan. De Hartog onder zijn collega's. Laat mij niet beschrijven, welke wijsheid hij ons, zijn ambtgenooten doet opengaan. Het is de zelfde wijsheid, die hij overal in woord en geschrift aan luisterende menschen brengt. Anderen zullen in dezen bundel, haar beter uit één zetten, dan schrijver dezes het vermag. „Prof. de la Saussaye is een groot man, want hij herhaalt zich- Dr DE HARTOG ALS CURSUS-LEIDER 63 zelf" heeft Gunning Sr. van zijn vereerden leermeester getuigd. Het zelfde geldt ook hier. Bij zijn behandeling van de geloofsbelijdenis tracht Dr. de Hartog de gedachten van de gereformeerde vaderen na te denken. Dikwijls vraagt onze nuchtere historische zin, of het nu werkelijk de gedachten der vaderen zelve zijn. Zijn het feitelijk niet louter de Hartogiaansche gedachten, die ons hier ontvouwd worden ? Een pijnlijk-exact historicus zal deze vraag natuurlijk bevestigend beantwoorden, en hiermede tegelijk d^ Hartogs methode veroordeeld hebben. Het zij zoo. Indien wij slechts niet vergeten, dat ieder dichter (en ook ae gereformeerde vaderen waren op hunne wijze dichters, d.w.z. poëten, makers der gedachten) grooter en dieper dingen zegt, dan hij op het oogenblik van het scheppen zelf vermoedt. De Hartog grijpt terug tot den eeuwigen grond en den eeuwigen inhoud der gedachten. En deze methode is ten slotte de eenig juiste. Zij doet recht aan hen, die de gedachten hebben gedacht, door eerbiedig en geloovig Gods gedachten na te denken. En zij doet niet minder recht aan Hem, die de werelden der ideëen zag voordat zij waren. Ook in een cursus over de geloofsbelijdenis wil de Hartog niets anders, dan ons hetzelfde te laten zien, wat hij overal in cursus, lezing, prediking en geschrift doet zien : den eeuwigen Heilsraad Gods. 64 Dr A. H. DE HARTOG Dus herhaalt hij zichzelve. Het is een groot man, die zich zoo herhalen kan. Er ligt een kern van waarheid in de opmerking van een predikant, die weigerde den cursus bij te wonen : „ik weet reeds voldoende wat de Hartog wil." Hij vergat echter twee dingen. Ten eerste, dat het steeds verheven blijft, den geest van een man te zien worstelen met de problemen van het Leven, de altijd oude en de altijd nieuwe. Een schouwspel, dat immer boeit evenals het „eentonige", nimmer rustende spel van de zee. Ten tweede, dat de Hartog van den predikanten-cursus een geheel nieuwe verschijning is. In zeker opzicht is het Dr. de Hartog, niet in zijn volle kracht. Hij zit en spreekt. Dat is geheel iets anders, dan dat hij staat en getuigt. In de kerk en in de groote vergaderzaal : telkens de vulkanische uitbarsting, het geweldig moment. Hier : het rustig, (voor zoover de Hartog ooit „rustig" kan zijn) verloopend betoog, door geen vulcanische momenten onderbroken. De zee deint in onophoudelijke deining, de branding bruist, maar geen orkaan die de golven tot woelende, woedende bergen zweept, vaart over de ziel, totdat het oogenblik der discussie komt. De Hartog heeft geluisterd naar de vragen, de opmerkingen en de tegenwerpingen van zijn collega's. Hij heeft geluisterd zoo aandachtig, en zoo eerbiedig als waarschijnlijk slechts Dr DE HARTOG ALS CURSUS-LEIDER 65 weinigen te luisteren weten. Hij neemt al onze gedachten, ook de meest onbeduidende, geheel au serieux. Maar nu neemt hij ook zichzelve geheel au serieux. Hij heeft gevoeld, dat hij toch niet allen volkomen overtuigd heeft. En hij kan van ons niet scheiden, voordat wij man voor man tot in het diepst van ons verstand en tot in het diepst van ons hart overtuigd geworden zijn. Hij is, met al zijn waardeering voor iedere gedachte, geen relativist. Hij is een absolutistisch mensch. Voor zijn waarheid, die Gods waarheid is, komt hij op met al de kracht van zijn heldhaftigen geest. De Waarheid is groot, en zij zal overwinnen. 'Zij zal overwinnen, nu in dit oogenblik. Als een veldheer verheft hij zich en voert de slagen van zijn gedachten tegen onze legerscharen aan. Een kort en hevig offensief. Nu dreunt het trommelvuur boven onze hoofden en zien wij den vollen man in volle kracht. Maar als hij overwonnen heeft, breekt er geen triumphgeschrei los. De overwinnende veldheer klaagt. Hij klaagt over de vele theologen,'die met hautain gebaar hem en zijn theologie zijn voorbijgegaan. Die ziende niet willen zien en hoorende niet willen hooren. Nu doet hij een dringend beroep op ons collegiaal besef. 5 6e Dr A. H. DE HARTOG Dat allen het met hem eens zuilen zijn, vraagt hij niet meer. Hij vraagt slechts, dat allen met hem mede zullen denken. Dat is de Hartog in kinderlijke eenvoudigheid. Velen, die om deze eenvoudigheid spottend glimlachen. Niets dan naieve ijdelheid, meesmuilen zij. Bij de Hartog is het altijd de Hartog en zijn systeem. Maar wij, die op onze gemoedelijke vergaderingen een bik mogen slaan diep in zijn hart, weten anders. Het is de strijder, die in den grooten strijd niet alléén kan staan. De problemen roepen ten oorlog op. Hij is geen levend mensch, die hun stem niet hoort. Daar zijn, als ik mij niet vergis, twee soort geesten van wie de Hartogs ziel een heiligen gruwel heeft. De aardsgezinde sceptici, die eten, drinken en vroolijk zijn en rustig tuimelen in het graf. En de verstarde dogmatici, die alles weten en voor wie geen vragen meer bestaan. Zoo is zijn roep, om toch met hem mee te denken, en mee te worstelen en mee te leven, uit geen ander verlangen geboren, dan om slapenden wakker te schrikken, en lauwe onverschilligen te maken tot strijdbare helden Gods. En onder het vele, dat wij ontvangen mogen op den „oorsus de Hartog", is niet het minst kostbare, dat wij hier den mensch, — de Hartog —, ontmoeten mogen in zijn kinderlijk enthousiasme, het enthousiasme van den denker, die midden in het leven staat als veldheer, en als priester en profeet. Laren (G.). W. A. Hoek. WAARDEERING Het is ons meermalen gebleken dat het niet gemakkelijk is om van geleerden, in het bijzonder theologen, een oordeel over Dr. de Hartog los te krijgen. Ware hij aangesloten bij de een of andere richting, of ijveraar in een op dat gebied werkende organisatie, het zou niet zoo moeilijk vallen. Want over voor- of tegenstander is het oordeel gemakkelijker te geven, dan over een die buiten, boven het partij en richtingsgedoe uitstaat, voor degenen, die zich in eene speciale richting bewegen, gelden daarbij, wat zeer goed te begrijpen is, ook nog allerlei practische overwegingen om zich daarvan te onthouden. De antwoorden op de vraag van De Middaghoogte ter gelegenheid van het i2I/2-jarig jubileum tot velen gericht om eventueele sympathiebetuigingen ook schriftelijk in te zenden, toonen dit duidelijk. Hoewel zeer nadrukkelijk daarbij moet worden overwogen, dat de vacantieperiode, waarin deze verzoeken werden gedaan, daartoe niet bijzonder gunstig was. Ons richtende tot een oud-hoogleeraar van Dr. de Hartqg van de Vrije Universiteit met het verzoek om zijn oordeel over 68 Dr A. H. DE HARTOG zijn oud-leerling te geven, werd ons glimlachend geantwoord met de woorden : „Hij heeft den leeftijd, vraag het hemzelf." Wel een typisch staaltje van" de groote voorzichtigheid, om niet te spreken van angstvalligheid een oordeel over de Hartog openbaar te maken. In den loop van het toch zeer aangename gesprek bleek ons hetzelfde dat wij eens hebben geconstateerd in een onderhoud, hetgeen wij over Dr. de Hartog hadden met hu wijlen Dr. Abr. Kuyper, n.1. dat zij niet erg te spreken waren over het werk : „De noodzakelijke aanvullingen van Calvyn's Institutie", het 3deelige werk van Dr. de Hartog. Stereotyp gebruikten beide geleerden dezelfde woorden : „De Hartog heeft het noodig gevonden Calvyn aan te vullen." Wij achten ons niet gerechtigd verdere mededeelingen over dit onderwerp te doen, noch om weer te geven wat wij ter verdediging van dit, naar onze overtuiging, zeer te waardeeren werk van de Hartog hebben aangevoerd. Van degenen, die vergunning gaven hun oordeel te publiceeren en die wij daarvoor zeer dankbaar zijn, plaatsen wij het eerst het oordeel van Prof. Dr. T. Cannegieter, Oud-Hoogleeraar te Utrecht, dat aldus luidt : Dr. A. H. de Hartog heb ik, toen hij te Utrecht studeerde leeren kennen als : 1. „een ernstig naar waarheid zoekende 2. als een eerlijken opbouwer van eigen overtuiging, ook waar die met reeds door hem aangenomen meeningen in strijd kwam ; WAARDEERING 69 3. als een hartelijk deelnemend vriend, die mij in een tijd van zorg en smart, toen door mij doorleefd, gedurig zijne hartelijke deelneming heeft betoond." Ds. G. van Rhijn, te Deventer, Oud-Studiegenoot van Dr. de Hartog schreef ons o.m. : „Hoe nader men hem (de Hartog) leert kennen, hoe meer zijne deugden aan den dag treden. Zelden of nooit heb ik iemand ontmoet (om van zijne geleerdheid nu maar te zwijgen) met zoo'n kinderlijk geloof, met zoo'n trouw hart, en die zich van binnen zoo klein voelt, 'k Vroeg hem eens toen ik pas predikant was : „Vertel me nu eens hoe richt jij je huisbezoek in ?" en zijn antwoord was eenvoudig : „Ik ben." Dat is volkomen juist. Hij is, hij geeft zich precies zooals hij is. Hij is veel te oprecht, te eerlijk, dan dat hij zich ooit ook maar een klein weinig anders gaf dan hij is. Dat is m.i. ook zijn groote kracht, waarom men van hem houden moet, en dat wel hoe langer hoe meer naarmate men meer met hem omgaat. Hij neemt je geheel in beslag, maar dat mag hij ook. Want slechts even behoeft men met hem samen te zijn, of men ontvangt iets van hem aan geestelijken zegen, dien men van een ander niet ontvangt. Tenminste zoo is het mij gegaan. En zoo gaat het me nog steeds, zoo dikwijls als ik hem ontmoet. Dit is geloof ik ook de bijzondere kracht, die van hem uitgaat. Mijns inziens zit die niet in zijn uitgebreide kennis, noch in zijn drukke voordracht, maar in de. warmte van zijn geloof, dat één met hemzelf is geworden. Daarom heb ik ook zooveel aan hem te danken, omdat zijn geloof zoo echt is, en zóó vast, dat hij voor het behoud daarvan geen enkel stutsel noodig heeft, als een feilloozen bijbel enz." 70 Dr A. H. DE HARTOG Uit een hartelijk schrijven aan De Middaghoogte van Ds. J. H. Gunning J.Hz. te Serooskerke nemen wij het volgende over: „Maar zeer verheug ik mij in alles, wat men dien uitmuntenden man, Dr. de Hartog, vriendelijks zal aandoen. Ik heb hem van heeler harte lief en zijne „Nieuwe Banen" zijn haast mijn dagelijksche spijze. Hij is te oprecht om in deze onware wereld veel opgang te maken ; te diep om door vele zoogenaamd-intellectueelen verstaan te worden, hoewel vele geringen en eenvoudigen hem uitnemend begrijpen ; hij is voor mij een der bestendige opwekkers en verfrisschers van mijn geest, voor wien ik God herhaaldelijk dank. Moge Uw feest slagen en hem en zijne edele vrouw vreugde bereiden." Ds. J. C. H. Scholten te Rotterdam, die juist op het punt stond buitenslands te gaan, en wiens oordeel wij hadden gevraagd over den cursus voor predikanten van allerlei kerk en richtingen, haastte zich om in telegramstijl het volgende daarover mede te deelen : 1. „Heldere uiteenzetting, belangrijke verklaring van de 37 art. 2. groote belangstelling. Ik herinner U slechts aan het opschrijven door velen van Dr. de Hartog's gesproken woord. 3. zeer belangrijke discussie. 4. groot aantal getrouwe bezoekers. 5. zijn arbeid wordt door ons zeer gewaardeerd. 6. niet een professor maar een collega deelt zijn inzicht mede aan zijn medecollega's. 7. Ethischen, modernen, gereformeerden wonen den cursus bij. 8. al zijn velen het niet met hem eens, toch waardeert men WAAR&EERING 71 zijn geestelijk inaicht in de vraagstukken van den tijd. 9. Voor hen, die zijne geschriften kennen, verkondigt hij geen nieuws maar de discussie is zoo belangrijk dat men gaarne toehoorder is en blijft. 10. Zijn cursus-middagen zijn belangrijk, en worden door steeds meerdere theologici bijgewoond." Mevrouw van Veen—Brandenburg, echtgenoote van Prof. Dr. S. D. van Veen, schreef ons : „Namens mijn man deel ik U mede, dat hij niet in staat is aan uw verzoek te voldoen. Mijn man zou het anders gaarne doen, aangezien Dr. de Hartog een zeer 'geliefd oud-leerling van hem is." Ons richtende tot eenige buitenlandsche geleerden waarvan bekend was, dat zij op de hoogte waren van de werken van Dr. de Hartog waren de antwoorden zonder eenige terughouding zeer waardeerend. Dr. Georg Lasson, uit Berlijn die o.m. een groot en belangrijk werk heeft geschreven : „Grundfragen der Glaubenslehre", heeft daarin alleen met zeer veel waardeering Dr. de Hartog geciteerd uit de „Noodz. aanvullingen tot Calvijn's Institutie". Wij achten dit vermeldenswaardig als belangrijkheid niet alleen, doch ook als tegenstelling tot de wijze waarop door Nederlandsche theologen stilzwijgend langs het werk van de Hartog wordt heengegaan. De brief van Dr. Georg Lasson luidt als volgt : Es ist mir eine Freude aus Anlass der Feier, die Sie Ihrem Stifter, Hern Dr. A. H. de Hartog bereiten wollen, meiner 72 Dr A. H. DE HARTOG warmen Verehrung und meinen herzlichsten Wünschen für diesen ausgezeichneten Denker und Lehrer Ausdruck zu geben. Er gehort zu der kleinen Schar der Manner, die zu einer Zeit, da die Hingabe an den sinnlichen Augenschein die Gemüter in Skepsis und Negation aller übersinnlichen Realitaten, in Relativismus und subjectives Belieben gegenüber allen geistigen und sittlichen Grundlagen unseres Daseins versenkt hatte, die grosse Uberlieferung des Idealismus in der Wissenschaft wie im Geistesleben aufrechtgehalten, den Geist als den Grund aller Wirklichkeit und den lebendigen Gott als den Anfang und das Ende aller Dinge begriffen und verkündet haben. Mit einfassender Kenntnis insbesondere der Philosophie der neueren Zeit, hat er es verstanden, den grossen Denkern gerecht zu werden, die, so verschieden sie voneinander erscheinen, doch alle gemeinsam daran gearbeitet haben, den denkenden Geist zur Erkentnnis seiner selbst und zur freien Herrschaft über den ganzen Reichtum seiner Erfahrungen zu führen. Uber den unfruchtbaren Formalismus erkenntnistheoretischer Erörterungen hinweg hat er das Geistesleben in seinem Mittelpunkte zu erfassen gesucht und die ewigen Wahrheiten des sittlichen und religiösen Lebens in ihrem vernünftigen, den ewigen Logos offenbarenden Zusammenhange unablassig zu entfalten sich bemüht. So ist ihm möglich gewesen, insbesondere die christliche Glaubenslehre sowohl aus der Sphare der dürren auflössenden Verstandesaufklarung, wie aus dem Banne der starren vernunftfeindlichen Buchstabenknechtschaft auf die Mittagshöhe eines durchgeistigten Begriffes der göttlichen Offenbarung und ihrer geschichtlichen Auswirkung zu heben. Es wird ihm ein schoner Lohn seines rastlosen Fleisses sein, dass sich eine grosse Schar WAARDEERING 73 von Schülern um ihn gesammelt hat, die ihn als ihren Führer zum wahren Seelenfrieden und zum Wandel im Lichte reiner Erkenntnis verehrt. Möge es ihm beschieden sein, eine Statte zu finden, von wo seine Arbeit, die in den gegenwartigen Zeiten der Zerrüttung nötiger denn je erscheint, noch unmittelbarer in die geistige Entwickelung unserer Tage eingreifenkann. w.g. Dr. Georg Lasson. Vertaling. Het is mij een vreugde, naar aanleiding van het feest, dat Gij Uwen stichter, Dr. a. H. de Hartog wilt bereiden, aan mijn warme vereering en mijn meest hartelijke wenschen voor dezen uitstekenden denker en leeraar uitdrukking te mogen geven. Hij behoort tot die kleine schare van mannen, die in een tijd, waarin de overgave aan den zinlijken schijn de gemoederen in skepsis en negatie van alle bovenzinlijke werklijkheden, in relativisme en subjectieve liefhebberij aangaande alle geestelijke en zedelijke grondslagen van ons bestaan heeft doen verzinken, de groote traditie van het idealisme in de wetenschap, alsook in het leven des geestes hoog gehouden, den Geest als Grond aller werkelijkheid, en den levenden God als begin en einde aller dingen begrepen en verkondigd hebben. Met diepgaande kennis, bijzonderlijk van de wijsbegeerte van den nieuwen tijd heeft hij de groote denkers recht doen wedervaren, die hoe verschillend ook van elkander, toch allen gemeenzaam daaraan gewerkt hebben, den denkenden geest tot kennis van .zichzelf en tot vrije heerschappij over den geheelen rijkdom zijner ervaringen te brengen. Over het onvruchtbare formalisme van ken-theoretische overwegingen henen heeft hij het leven des geestes in zijn middelpunt te grijpen getracht en de eeuwige waarheden van het zedelijk en religieuse leven in redelijken, den eeuwigen Logos openbarenden samenhang onophoudelijk te ontwikkelen getracht. Zoo is hem gelukt vooral de Christelijke geloofsleer, evenzeer uit de sfeer van het dorre, oplossende, verklarende verstand, alsook uit den ban der starre, aan de rede vijandige letterknechterij op de middaghoogte van een doorgeestelijkt begrijpen der Goddelijke openbaring en haar geschiedkundig zich uitwerken op te heffen. Het zal hem een schoone belooning voor zijn niet rustenden vlijt zijn, dat een groote groep van volgelingen zich om hem heeft geschaard, die hem als haren leidsman tot de ware zielerust en den wandel in het licht der zuivere kennis vereeren. Moge het hem vergund zijn een plaats te vinden vanwaar zijn werk, dat in de tegenwoordige tijden van verscheuring noodiger is dan ooit, nog onmiddellijker in de geestelijke ontwikkeling onzer dagen ingrijpen kan. Mevr. Alma von Hartman, Weduwe van den wijsgeer Eduard von Hartman, schreef : 74 Dr A. H. DE HARTOG Anbei ein Brief an Dr. de Hartog, den ich herzlich verehre. Ob Sie ihm diesen Brief sofort übergeben wollen, stelle ich Ihnen anheim. Er ist ja zeitlos. Es freut mich von ganzem Herzen, dass Dr. de Hartog doch schon bei Lebzeiten Anerkennung findet, wenn auch vielleicht nicht in dem Maasse wie seine Freunde wünschen. Ich verstehe es vollkomen, wenn Sie alle für ihn eine Professur anstreben. Manner von der Denkkraft und Hoheit des Geistes wie unser Freund sie besitzt, sind jetzt notwendiger als je, um in weitesten Kreisen für die sittliche Erneuerung der heranwachsenden Jugend zu wirken. Vertaling. Ik vereer Dr. de Hartog hartelijk. Het verheugt mij van geheeler harte, dat Dr. de H. toch reeds bij zijn leven waardeering mag ondervinden, al is het ook wellicht niet in die mate, als zijn vrienden dat zouden wenschen. Ik versta volkomen dat allen voor hem een professoraat begeeren. Mannen van de denkkracht en hoogheid van geest, gelijk hij, onze 'vriend die bezit, zijn nu meer noodig dan ooit, om tot in de verste kringen te werken tot zedelijke vernieuwing der opgroeiende jeugd. Prof. Dr. Rudolf Eucken te Jena schreef: Mit Vergnügen höre ich dass Mitte September eine Feier für Herrn Dr. de Hartog veranstaltet wird, und auch ich möchte nicht unterlassen, dazu meine aufrichtige Sympathie zu senden. Herr Dr. de Hartog hat sich für die Ehtwickelung und die Beiestigung einer idealistischen Welt sehr verdient gemacht, und ich kann nur bedauern, wenn er in seinem eignen Vaterlande keine genügende Anerkennung findet. Möchte die bevorstehende Feier dahin wirken, dass Herrn Dr. de Hartog eine volle Anerkennung gezollt werde. Vertaling. Met genoegen hoor ik, dat half September een feestviering voor Dr. de Hartog zal plaats hebben, en ook ik wil niet gaarne achterwege laten daartoe mijn oprechte sympathie te betuigen. WAARDEERING 75 Dr. de H. heeft zich voor de ontwikkeling en bevestiging van een idealistische wereld zeer verdienstelijk gemaakt, en ik kan enkel betreuren, dat hij in zijn eigen vaderland niet genoeg wordt erkend. Mocht de aanstaande viering daartoe bijdragen, dat een volle waardeering hem van nu af aan mocht geworden. Prof. Dr. Arthur Drews, Karlsruhe, schreef : Ihrer Aufforderung, mich an der Sympathiekundgebung für Herrn Dr. de Hartog wegen seines Kampfes gegen den Atheismus zu beteiligen, komme ich hierdurch mit Vergnügen nach. Ich habe s. Z. de Hartogs Schriften „Groote Denkers" mit Interesse und wesentlicher Zustimmung gelesen und auch sein Buch über den Wahrheitsgehalt der Religion entsprechend gewürdigt und bedaure sehr, dass man seinem Verfasser in seinem Vaterlande Holland nicht die gebührende Anerkennungen zu teil werden lasst. Was das für den Gelehrten bedeutet, weiss ich nur zu gut aus eigener Erfahrung. Ich selbst hoffe, um den 24 September herum nach Holland zu kommen, um dort in Amersfoort und Amsterdam über Astralmytholgie und philosophische Fragen zu sprechen, sowie ich bereits im Marz 1908 in Holland religionsphilosophische Vortrage gehalten habe, und werde nicht verfehlen, bei dieser Gelegenheit meine alte Bekanntschaft mit Herrn Dr. de Hartog zu erneuern. t Inzwischen wünsche ich Ihren Bestrebungen auch weiterhin den besten Erlolg und verbleibe Vertaling. Aan Uw verzoek om deel te nemen aan een sympathie-betuiging voor Dr. A. H. de Hartog vanwege zijn strijd tegen het Atheïsme, voldoe ik hierdoor met vreugde. Ik heb indertijd de Hartog's werken „Groote Denkers" met interesse en wezenlijke instemming gelezen en ook zijn boek over de Redelijkheid der religie zeer gewaardeerd en het spijt mij zeer, dat men den schrijver daarvan in ïijn vaderland (Holland) niet de hem toekomende erkenning laat wedervaren. Wat dit voor een geleerde 76 Dr A. H. DE HARTOG wil zeggen, weet ik te goed uit eigen ervaring. Ik zelf hoop, omstreeks 24 Sept. naar Holland te komen om in Amersfoort en Amsterdam over astraal-mythologie en wijsgeerige vragen te spreken, gelijk ik reeds in Maart 1908 in Holland wijsgeerige lezingen heb gehouden en ik zal niet verzuimen bij deze gelegenheid mij n oude vriendschap met Dr. de H. wederom op te frisschen. Intusschen wensch lk Uw streven ook verder het beste succes en verblijf. . . . Oberkirchenrat fung, Zweibrücken, Pfalz schreef : Vor jetzt über fünfzig Jahren hatte ich das Glück, als Student in Utrecht, Hollands Volk und Sprache kennen zu lernen und durch die Professoren Doedes, Van Oosterzee, Milljes und ter Haar in Hollands theologische Wissenschaft mich einführen zu lassen. Die Exegetik eines Doedes besonders ist ausschlaggebend geworden für meine ganze theologische Entwickelung. Für den Abschluss meiner Theologie an meinem Lebensabend gilt das Gleiche von eines Hollanders, des mir persönkch befreundeten und von mir hochgeschatzten Arnold de Hartogs Apologetik. Die Veröffentlichungen von de Hartog, welche zu meiner Freude in immer weiteren Kreisen Deutschlands als „neue Bahnen" zu dem, der allein „der Weg ist, die Wahrheit und das Leben" gewürdigt werden, sind nach meiner Ueberzeugung geeignet, je mehr ihr Leserkreis in unserm Vaterland sich erweitert, eine Morgenröthe bei uns zu schaffen, die, so Gott will, mit steigender Sonne bis zu „de Middaghoogte" sich auswirkt. Vertaling. Vijftig jaren geleden had ik het geluk, als student in Utrecht het Hollandsche volk en de Hollandsche taal te leeren kennen, en door de professoren Doedes, van Oosterzee, Milljes en ter Haar in Hollands theologische wetenschap te worden ingeleid. Vooral de exegese van een Doedes is beslissend geworden voor mijn geheele theologische ontwikkeling. Voor de afsluiting van mijn theologie op den avond van mijn leven geldt wederom hetzelfde van het werk van een Hollander en wel van de apologetik van den door mij hooggeschatten persoonlijken vriend Dr. A. H. de Hartog. WAARDEERING 77 De publikaties van de H. die tot mijn vreugde in steeds breedere kringen van Duitschland als „Nieuwe Banen'Vtot Hem, die alleen „de Weg is, de Waarheid en het Leven" worden erkend, zijn naar mijn overtuiging in staat, hoe meer hun kring van lezers in ons vaderland zich uitbreidt, een dageraad bij ons te scheppen, die zoo God wil, met stijgende zon tot de „Middaghoogte" zich zal uitwerken. Deze bijdragen, met het waardeerend artikel van Ds. W. A. Hoek over „Dr. de Hartog als cursus-leider," zouden belangrijk meer uitgebreid kunnen worden indien ons voor het schrijven van dit werkje langer tijd kon worden gegund. Nu het echter als feestuitgave verschijnt op den herdenkingsavond moeten wij hiermede volstaan. Honderden bij honderden, om niet te willen spreken van duizenden zonden ons betuiging van sympathie, nu daartoe gelegenheid werd geboden bij het Middaghoogte-jubileum. Roerende, hartelijke brieven en ontmoetingen hebban wij daarbij ontvangen van allerlei gezindten, rang en stand. Het aantal wetenschappelijke mannen die het verlangen te kennen gaven op den herdenkingsavond woorden van waardeering te spreken, toont duidelijk hoe zeer ook door hen Dr. A. H. de Hartog's werk wordt hooggeacht. Moge het hem sterken en bemoedigen om voort te gaan ! KORTE LEVENSSCHETS Arnold Hendrik de Hartog werd n April 1869 als zoon van Dr. A. H. de Hartog, toenmaals predikant te Rotterdam, later Hoogleeraar aan de Vrije Universiteit, en Johanna van den Brandhof te Rotterdam geboren. In zijn jeugd ging hij ter schole ie Rotterdam, later te Amsterdam, vandaar eenigen tijd op de school der Hernhutter Broedergemeente te Neuwied. Door heimwee naar huis kwam hij spoedig terug, en ging toen op kostschool in het Instituut Bijleveld te Rotterdam. Toen de heer Bijleveld naar Amsterdam werd benoemd als hoofd der Gereformeerde kweekschool, kwam hij op circa 17jarigen leeftijd in het ouderlijke huis terug. Na eenigen tijd privaat onderricht te hebben genoten begaf hij zich in den handel. Eerst in den boekhandel, bij den Heer Wormser (Höweker & Zoon), daarna o.a. in den effectenhandel bij de firma Ten Have & van Essen. Deze levensrichting kon hij echter niet vereenigen met zijn wetenschappelijken en wijsgeerigen aanleg. Op 24-jarigen leeftijd begaf hij zich daarom aan de studie, KORTE LEVENSSCHETS 79 en moest, aangezien hij geen klassieke opleiding had genoten, eind-examen Gymnasium als exstraneus doen, waarvoor hij te Arnhem reeds binnen de 2 jaren slaagde. Gedurende dezen tijd was hij inwonende bij zijne tante Mejuffrouw W. J. de Hartog op „Hoogzicht" te Valburg. Intusschen ouderloos geworden, werd hij student aan de Vrije Universiteit en studeerde daar circa 3 jaren theologie onder de bijzondere leiding van Dr. A. Kuyper. Zich tenslotte niet kunnende vereenigen met de verstandelijke richting der Gereformeerde theologie ging hij over tot de Rijks-Universiteit te Utrecht, waar hij in het jaar 1903 cum laude promoveerde tot doctor in de theologie op het onderwerp : „Het probleem der wilsvrijheid naar Schopenhauer". Naar Ommeren bij Tiel in de Betuwe beroepen, deed hij daar intrede 11 October 1903. Dr. de Hartog was daar iets langer dan 2 jaar predikant, om vandaar Januari 1906 naar Heemstede te vertrekken, nadat hij op 17 Januari 1906 was gehuwd met Johanna Lucretia Geertruida Meyjes te Zweibriicken in de Pfalz, geboren 14 Juli 1882 uit Hollandsche ouders : Johannes Franciscus Meyjes en Jeane Marie Bruinier. Van Heemstede waar de oudste zoon Franz 10 November 1906 werd geboren, vertrok Dr. de Hartog na 4 jaren naar Haarlem, waar hij 17 April 1910 zijn intreepreek hield. In Haarlem, waar hij 7 jaren verbleef, zag de jongste zoon Johannes 22 April 1914 het levenslicht. 23 September 1917 hield hij, na een beroep naar Amsterdam te hebben aangenomen, 80 Dr A. H. DE HARTOG aldaar zijn afscheidspreek, waarbij de Groote of Sint Bavo kerk zoo ontzaglijk vol was, als tot daaraan toe in de geschiedenis met was gekend. Bekend vooral zijn uit dezen tijd de groote debatten, die Dr de Hartog hield o.m. met wijlen den Heer F. Domela Nieuwenhuis over: ,,De Godsdienst door de Wetenschap gehandhaafd." Naar aanleiding hiervan werd de Vereeniging „De Middaghoogte" opgericht, die thans afdéelingen heeft in Haarlem, den Haag, Alkmaar, Amsterdam, Leiden en Rotterdam. Tijdens zijn verblijf te Haarlem werd Dr. de Hartog op de voordracht tot Kerkelijk Hoogleeraar in de Theologie te Utrecht als opvolger van Prof Cannegieter geplaatst, maar bij staking van stemmen moest het lot beslissen en dat viel op Dr. J. R. Slotemaker de Bruine. Sinds 3 October 1917 staat Dr. de Hartog als Hervormd predikant te Amsterdam, waar hij, tegen de veelvuldige algemeene verwachtingen in, als opvolger van Prof. Bolland werd gepasseerd. Naar het gerucht gaat, omdat de kennis-theoretisch-psychologisch-wetenschappelijke richting dezer dagen, hém, den metaphysicus, niet den gewenschten man achtte. WERKEN VAN Dr A. H. DE HARTOG „NIEUWE BANEN." Tijdschrift ter verdediging en verdieping der christelijke wereldbeschouwing. — Uitgegeven op verzoek der Hollandia Drukkerij, Baarn, die den eersten jaargang 1908 verzorgde, daarna onafgebroken uitgegeven door de firma A. H. Kruyt, te Amsterdam, thans H. J. Paris v/h firma A. H. Kruyt. De Redelijkheid der Religie. Omgewerkte inhoud (met aanteekeningen voorzien) van 5 populaire lezingen over „Religie en Wetenschap". Uitgave. P. Dz. Veen. Amersfoort. i°. druk 1907. 2°druk 1919. De Heilsfeiten. Een beschouwing. Uitgave P. Dz. Veen. Amersfoort. i°. druk 1907. 2°. vermeerderde druk 1916. In het Duitsch verschenen bij Karl Winter, Heidelberg, vertaald door Mevr. L. de Hartog—Meyjes. Verzoening. Een beschouwing. Uitgave A. H. Kruyt. 1910. Noodzakelijke Aanvullingen tot Calvijn's Institutie. 3 deelen. Deel 1. Openbaring. God drieëenig. De vader. Deel 2. De zoon als heilsmiddelaar. Deel 3. Heiüge geest en kerk. Uitgave A. H. Kruyt. 1911—1912. Het Principieel verschil tusschen „Orthodox" en „Modern". Overwogen door Dr. A. H. de Hartog en Dr. C. J. Niemeyer, Bolsward. Uitgave A. H. Kruyt. 1915. Overdenkingen. Uitgave : J. Ploegsma. Zeist. 1921. 6 82 Dr A. H. DE HARTOG Groote Dogmatici. Luther — Zwingli — Calvyn — Schleiermacher — Ritschl — Strauss. Uitgave : Hollandia Drukkerij. Baarn. 1916. &t Groote Denkers. Kant — Schopenhauer — Von Hartmann — Fichte — Schelling — Hegel. Uitgave : Hollandia Drukkerij. 1907. Drie Wijsgeeren onzer Dagen. Rudolf Eucken, Eduard von Hartmann, Wilhelm Wundt, met portretten. 3 Studies in Mannen en Vrouwen van Beteekenis verschenen thans gebundeld. Uitgave : H. D. Tjeenk Willink & Zn. Haarlem 1910. Philosophie der Religie in Grondlijnen. Verschenen zijn 3 stukken. 1—2 en 41. Eerste stuk : Inleiding. Tweede stuk : Karakteristiek der Groote Godsdiensten. Vierde stuk, eerste gedeelte : Kennis-theoretisch onderzoek. Uitgave : A. H. Kruyt. 1913—1916. Religie en Wetenschap. Serie 1 Nr. 1. Serie Levensvragen. Uitgave : Hollandia Drukkerij. 1906. Bolland en de Muziek. Open brief aan den Heer Willem Hutschenruyter. Amsterdam. 1907. Het Wezen der Muziek. Uitgave : A. H. Kruyt. i°. en 2°. druk. 1918. De Historische Critiek en het Geloof der Gemeente. Een beschouwing. 1°. druk 1905. 2°. onveranderde druk 1912. Uitgave : A. H. Kruyt. In het Duitsch vertaald door Mevr. L. de Hartog—Meyjes. Mijn Overtuiging nogmaals bevestigd, tegenover Ds. WERKEN VAN Dr A. H. DE HARTOG 83 C. Lindeboom's referaat op den Theologischen schooldag te Kampen 8 Juli 1908. Uitgave : A. H. Kruyt 1908. Intreepreek Haarlem, gehouden 17 Juli 1910. Uitgave : A. H. Kruyt, 1910. Afscheidspreek Haarlem, gehouden 23 September 1917. Uitgave H. de Vries, Haarlem. 1917. Oorlog. Een getuigenis, uitgesproken 2 September 1914 te Amsterdam in de Engelsche kerk (Bagijnhof). Uitgave : A. H. Kruyt. 1914. Vrede. Een beschouwing. Uitgave: A. H. Kruyt 1914. De Redelijkheid der „Orthodoxe" Leer. Uitgave : A. H. Kruyt 1915. Uren met Jacob Boehme. Een keur Tan stukken uit zijne werken, vertaald en van een inleiding en aanteekeningen voorzien door Dr. A. H. de Hartog. Uitgave : Hollandia Drukkerij. Serie : J3oeken van Wijsheid en Schoonheid. A. Drews. De Ontwikkeling der Antieke Philisofie en Religie in haren voortgang Geschetst, vertaald door Dr. A. H. de Hartog. Uitgave : P. Dz. Veen. Amersfoort 1907. Uut 't Léve in het Betuwsch geschreven schetsen, met geïllustreerd omslag en 3 teekeningen van Dr. A. H. de Hartog. Uitgave : D. A. Daarnen, Rotterdam 1905. 84 Dr A. H. DE HARTOG Deze schetsen, die Mevr. L. de Hartog—Meyjes in het Duitsch vertaalde, werden opgenomen in het tijdschrift „Aus Fremden Zungen" 1909. Ter perse om binnenkort te verschijnen: CHRISTENDOM. Uitgave: J. Ploegsma, Zeist 1922. Een studiegenoot van Dr. de Hartog zond ons een geheel door Dr. de H. geïllustreerd feestnummer van „Minerva" het studentenblad, waartoe hij, hoewel geen lid zijnde, was uitgenoodigd. Hoewel een complete bijlage van De Hartog als teekenaar wel aardig zou zijn, was zulks voor dit boek te kostbaar. Wij plaatsen daarom een enkelen krabbel, met een door hem zelf gemaakt en daaronder geplaatst rijmpje. 83 ,, MIDDAGHOOG TE' '-BROCH URES „MIDDAGHOOGTE " BROCHURES Wat wil de Middaghoogte ? Wetenschap-Godsdienst-Geloof. 30 druk. resp. 8—io° duizendtal. De Godsdienst gehandhaafd door de Wetenschap. Stenografisch verslag debat Dr. A. H. de Hartog — F. Domela Nieuwenhuis, 21 December 1909 te Haarlem gehouden. Uitgave Vereeniging De Dageraad. — Haarlem. De Godsdienst Gehandhaafd door de Wetenschap. Stenografisch verslag debat Dr. A. H. de Hartog—A. H. Gerhard. 1 April 1913 te Amsterdam gehouden. Uitgave A. H. Kruyt. Multatuli's Wereldbeschouwing. Stenografisch verslag debat Dr. A. H. de Hartog en A. H. Gerhard. 16 Januari 1914 te 's-Gravenhage gehouden. Uitgave A. H. Kruyt. Een Tekort in de Eenzijdig-Historische Christusbeschouwing. Rede uitgesproken 23 Maart 1914, naar aanleiding van Ds. Moeton's „Mededeeling" inzake het optreden van Dr. H. W. Ph. E. van den Bergh van Eysinga, voor de Vereeniging De Middaghoogte. Uitgave A. H. Kruyt. 1914. De Godsdienst door de Wetenschap Gehandhaafd. Stenogram der afscheidsrede voor de Vereeniging de Middaghoogte te Haarlem uitgesproken. 1918. 1° tot 30 duizend. 86 „MIDDAGHOOGTE"-BROCH URES Het Godsgeloof. i° tot 30 duizend. Wie is Godloochenaar ? i° tot 30 duizend. „Pro en Contra". De Godsdienst door de wetenschap gehandhaafd. Pro: Dr. A. H. de Hartog. Contra: J. Hoving. Hollandia Drukkerij. 1921. Is Geloof Suggestie ? i° tot 30 duizend. OVER Dr A. H. DE HARTOG VERSCHENEN WERKEN C. Lindeboom. De Feitelijkheid en de Beteekenis van de Heilsfeiten. Referaat gehouden op den theologischen schooldag te Kampen 8 Juli 1908. Met een naschrift aan Dr. theol. A. H. de Hartog. Uitgave : G. J. A. Ruys. Utrecht. C. Lindeboom. Terug naar de Heilige Schrift. Dr. A. H. de Hartog's overtuiging nogmaals als gevaarlijke dwaling in 't licht gesteld. Uitgave : G. J. A. Ruys. Utrecht. J. G. Ubbink. Het Pantheisme van Dr. A. H. de Hartog, benevens het antwoord van Dr. A. H. de Hartog en het wederwoord van den schrijver : Van pantheisme vrij ? Uitgave : J. H. Kok. Kampen. OVER Dr A. H. DE HARTOG VERSCHENEN WERKEN 87 Br. Elffers. Dr. A. H. de Hartog Pantheïst ? Naar aanleiding van Dr. J. G. Ubbink's brochure „Het pantheisme van Dr. A. H. de Hartog", ontkennend beantwoord. Uitgave : E. J. Bosch Hz. Nijverdal. 1916. Jacs. Rustige. De Hartog • en zijn aanklagers. Uitgave : A. H. Kruyt. 1916. Weerlegging van de tegen Dr. A. H. de Hartog door het „Centraal-Comite der gezamenlijke vriendenkringen" verspreide circulaire, door Eenige Waarheidsvrienden. Uitgave : A. H. Kruyt. 1917. Weg met de Scheidsmuren. Antwoord eener Theosofe (E. Weggeman Guldemont) op eene toespraak gehouden door Dr. A. H. de Hartog in de Wahana Loge der Theosofische Vereeniging, 7 October 1910, met een wederwoord van Dr. A. H. de Hartog. Uitgave. : P. Dz. Veen. Amersfoort. Dit boekje is ook vertaald in Esperanto. Binnenkort verschijnt : „GEDACHTEN UIT DE HARTOG", verzameld door Jacs. Rustige. Uitgave : H. J. Paris, Amsterdam.