ANTWOORD VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN BLOEMENDAAL 1918 KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK 2289 9618 ANTWOORD VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN BLOEMENDAAL 1 ANTWOORD VAK BURGEMEESTER en WETHOUDERS VAN BLOEMENDAAL op het voorstel van het gemeentebestuur van haarlem tot grenswijziging (1917) UITGEBRACHT AAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN NOORDHOLLAND 6 februari 1918. llai3LI0THEEKjl INHOUD. Bladz. Antwoord B. en W. aan Ged. Staten dd. 6 Febr. 1918 1 Bijlage I 17 II 20 III 29 IV 39 V 44 VI 45 VII 47 „ VIII . 49 „ IX 50 X 51 XI 52 Overzicht der na 1890 behandelde grenswijzigingen . 55 Recapitulatie 98 Slot 100 Bloemendaal, 6 Februari 1918. Aan Gedeputeerde Staten van Noordholland. Edelachtbare Heer en. In antwoord op Uw schrijven van 7 Februari 1917 No. 96 hebben wij de eer U het navolgende te berichten : Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal hebben niet zonder groote bevreemding van de wenschen der gemeente Haarlem kennis genomen. Deze bevreemding betreft niet de begeerte van Haarlem naar uitbreiding van haar grondgebied, maar wel het feit, dat Haarlem deze nu wenscht ten koste van de gemeente Bloemendaal, althans van de kern van Bloemendaal. Reeds vóór 1901 heeft Haarlem vruchtelooze pogingen gedaan om tot annexatie van een deel van Bloemendaal te geraken. Van de jaren 1901 en 1902 dateert de laatste mislukte poging. Haarlem beoogde toen door eene uitbreiding van hare grenzen te voldoen aan „de eischen van eene meer stelselmatige uitbouwing, waarbij tevens meer dan thans (1901) met de eischen van volksgezondheid, verkeer, rioleering enz. kon worden rekening gehouden." Mede, naar wij aannemen, ingevolge het krachtig verzet van bestuur en ingezetenen van Bloemendaal hebben wij na 190a van deze poging niet meer vernomen. De motieven door Haarlem voor die grenswijziging opgegeven, konden onzerzijds gemakkelijk en afdoende worden weerlegd. Haarlem's eigenlijke motief : uitbreiding van zijn belastingobject over een gebied, welks bestuur elke redelijke kritiek 2 kon doorstaan, kwam destijds niet uitdrukkelijk aan het licht. Ons bestuur vernam later, dat tusschen Haarlem en Heemstede een soort convenant was getroffen om regeling van gemeenschappelijke belangen langs anderen weg dan annexatie te doen plaats vinden. Het beleggen door den vorigen burgemeester van Haarlem van vergaderingen met de burgemeesters van den omtrek, wees ook hierop. Wij meenden derhalve voor nieuwe aanvallen van Haarlem gevrijwaard te zijn, temeer waar sedert 1901 er mets is gebeurd, hetwelk ten opzichte van Bloemendaal eene veranderde zienswijze zou rechtvaardigen. Desniettemin benut Haarlem de gelegenheid, dat het een voorstel bij Uw college doet om zijn grenzen naar andere kanten uit te breiden, om te beproeven in ééne moeite het eigenlijke Bloemendaal onder de leus: „gebiedsvergrooting op groote schaal" in haar uitbreiding te omvatten. Hiertegenover stellen B. en W. van Bloemendaal dat zij de zaak met het vervallen der poging van 1901/02 als afgehandeld beschouwen, nu zich de verhoudingen tusschen beide gemeenten sindsdien niet principieel hebben gewijzigd. Een belangrijke en bloeiende gemeente als Bloemendaal moet niet voortdurend het scherpe zwaard der annexatie dreigend boven het hoofd gehouden zien. Dit Zou in strijd zijn met de beginselen eener gezonde gemeentepolitiek. Een gemeentebestuur mag zich bij zijn arbeid niet bepalen tot het afdoen van de kleine dagelijksche beslommeringen en het voorzien in de nooden van het oogenblik. Steeds meer wordt het voor een gemeente noodzakelijk, dat zij bij de organisatie en stichting van gemeentewerken en -inrichtingen, het aanleggen van parken, het maken van uitbreidingsplannen, het regelen van haar financiën en zoovele andere zaken, behalve met het heden ook met de toekomst zich bezig houdt. Hoe kan men bij een gemeentebestuur den noodigen lust tot dien arbeid veronderstellen, hoe ook kan dit zich verantwoord achten een verre toekomst in het oog te vatten, als annexatieplannen van eene naburige gemeente steeds weer niet alleen opnieuw aanhangig gemaakt kunnen 3 worden, maar ook steeds weer ten gronde worden onderzocht i Hoe weinig onze gemeente heeft verwacht dat haar opnieuw eene annexatie kon dreigen, moge blijken uit het feit, dat het sedert 1901 een eigen duinwaterleiding heeft doen aanleggen en buitendien voor ruim ƒ 700.000 andere openbare werken heeft doen uitvoeren (Bijlage I, blz. 17) waarvan onderscheidene als de bouw van scholen en de aanleg eener nieuwe algemeene begraafplaats achterwege zouden zijn gebleven of anders zouden zijn opgevat. Had niet Haarlem zelve in 1906 verzocht de annexatieplannen niet te doen doorgaan i Groot was daarom de lust van Burgemeester en Wethouders om de wenschen van Haarlem ten aanzien van haar uitbreiding, ten koste van Bloemendaal, nu niet ten gronde te bespreken, doch eenvoudig naar hun schrijven van 11 December 1901 en naar het gevoelen van den Raad van 22 November 1902 (Bijlagen II en III, blz. 20 v.) te verwijzen. Wanneer Burgemeester en Wethouders dit niet doen, dan is dit slechts uit eerbied voor Uw college, wetende dat het aan Uw oordeel moet worden overgelaten in hoever het herhaald verzoek van Haarlem een onderwerp van gezet onderzoek mag zijn. De motiveering van Haarlem's verzoek bij brief van haar bestuur dd. 24 Januari 1917 lijkt ons meer gezocht dan sterk. Wat het voorstel zelf betreft zoo achten B. en W. dit voorzoover hunne gemeente betreft, in strijd met de beginselen van onze gemeentewet, in strijd met wat door een gezonde ontwikkeling van het gemeentewezen verlangd wordt, in strijd dus met het algemeen belang, voor de streek eer een nadeel dan een voordeel, voor de gemeente Bloemendaal hoogelijk onrechtvaardig en schadelijk, voor de gemeente Haarlem door geen gewichtig gemeentebelang geboden. Tot toelichting van dit oordeel diene het navolgende : Ongetwijfeld kan een grensverandering in het algemeen belang gewenscht zijn, zelfs wanneer daarbij inbreuk wordt gemaakt op geldende rechten, echter ook dan dient een 4 grensverandering, die niet met instemming van alle daarbij betrokken gemeenten geschiedt, zich tot het strikt noodzakelijke te beperken en moeten het wel zeer dringende redenen van publiek belang zijn, die ingrijpen in bestaande rechten en rechtmatige verwachtingen teleurstellen. Door Haarlem zijn geenszins, ten aanzien harer uitbreiding ten koste der gemeente Bloemendaal, zoodanige redenen naar voren gebracht. Wat Haarlem thans wenscht Zou, ging haar wensch in vervulling, een Unicum in de geschiedenis der grensverlegging onzer grootere gemeenten zijn, een precedent vol gevaren voor de toekomst. Ongetwijfeld zijn in de laatste jaren herhaaldelijk grenzen van groote steden in Nederland verlegd en hebben aangrenzende gemeenten een deel van haar grondgebied ingeboet, maar de geschiedenis dezer annexatie's leert ons met eentonigheid hetzelfde: een stad omringd door gemeenten met een plattelandsch karakter, op het gebied dier dorpsgèmeenten ontwikkelen zich stadswijken, die ver van de kom hunner gemeente gelegen, geen behoorlijke voorziening ontvangen in politietoezicht, rioleering, straatreiniging, verhchting, brandweer enz.; wier bevolking haar bestaan geheel in de stad vindt, in alle opzichten voordeel trekt van de openbare inrichtingen dier stad, kortom daarop parasiteert. Wanneer men een zoodanig gedeelte eener gemeente, dat geheel afwijkt vari het karakter van het andere deel dier gemeente, bij de stadsgemeenschap voegt, dan dient men ongetwijfeld het algemeen belang en handelt geheel in den geest der gemeentewet, waar deze naar omstandigheden op gronden van algemeen belang, grensverruiming van gemeenten heeft mogelijk gemaakt. Maar wie zal beweren, dat de verhouding tusschen de gemeente Bloemendaal en de gemeente Haarlem is gelijk de hier geschetste i De eenige plaats, waar een stedelijke bebouwing van Haarlem vloeit in eene stedelijke van Bloemendaal is een klein gedeelte van de Julianalaan nabij den Zijlweg. Men zou zich echter vergissen, indien men dacht, dat de Bloemendaalsche stedelijke bouw aldaar zich op de Haarlemsche heeft geënt. De Bloemendaalsche bouw aldaar is een 5 gevolg van het tot standkomen van de Julianalaan en niet van het bestaan van huizen aan Spoorstraat en Delftstraat of aan den Zijlweg nabij het viaduct. En het tot standkomen van de Julianalaan houdt ten nauwste verband met de uitbreiding van Bloemendaal. Met de Julianalaan en omgeving zijn we op het terrein voor landelijken bouw van Bloemendaal. Dit terrein is ook daar bijna volkomen door de natuurlijke grenzen: Delft en Spoorbanen, van Haarlemss gebied afgescheiden. Ging men de Julianalaan aldaar bij Haarlem voegen, de terreinen, de verzorging, de bewoners zouden er niets op vooruitgaan ; zij zijn evenver van het centrum van Haarlem als van het centrum van Bloemendaal verwijderd.— Aan de Kleverlaan staat een complex huizen tusschen spoorbaan en Delft. Welke reden zou er zijn dit blok bij Haarlem te brengen < De bouw is een vervolg van den Bloemendaalschen bouw aan de Kleverlaan, de Haarlemsche bouw is nog zoover niet gekomen, de Delft vormt ook hier de natuurlijke grens tusschen Haarlem en Bloemendaal, hetwelk voor de loozing van afvalwater de beschikking over een der boorden van die vaart nog steeds niet kan ontberen. Van het overige door Haarlem verlangde gedeelte der gemeente Bloemendaal kan thans in nog veel sterker mate dan in 1901 worden getuigd, dat het in zake politiezorg, brandweer, bestrating, verlichting, rioleering en dergelijke openbare aangelegenheden van Haarlem onafhankelijk is. De kleine einden gasbuis van Haarlem, welke op Bloemendaal's gebied liggen (nabij de Kleverlaan en in de Julianalaan) kunnen door Bloemendaal worden overgenomen als zij zelf gas aanlegt of aan derden daarvoor concessie geeft. De Kleverlaan, ook op BloemendaaTs gebied, is van oudsher privaat eigendom van Haarlem, maar deze gemeente was meermalen bereid die laan aan Bloemendaal te verkoopen. Wat politiezorg betreft : de Bloemendaalsche politie, geholpen door het feit, dat thans de 4 toegangen tot de gemeente vanuit Haarlem, gemakkelijk zijn te controleeren is meester van haar terrein. Kan ditzelfde gezegd worden van de Haarlemsche politie op haar, naar Haarlem meent te kleine grondgebied*' En staat, in zake de brandweer, 6 niet vast, dat de kosten daarvan zeer belangrijk per hoofd van de bevolking stijgen met de grootte der plaats i Een tweede motief, waarom men in de praktijk somtijds tot uitbreiding van stedelijke grenzen besloot, is het gebrek eener gemeente aan geschikte terreinen voor woningbouw of openbare werken op eigen gebied. In de geschiedenis der grenswijzigingen van ons land komt dit motief reeds veel zeldzamer ivoor dan het eerstgenoemde en dan nog is er als regel door de Regeering prijs op gesteld, dat de gemeenten onderling tot overeenstemming waren gekomen. Maar bovendien moet wel vóór alles vaststaan, dat de stad de gronden voor hare uitbreiding niet op eigen gebied vinden kan en dat zich de te annexeeren gronden tot de beoogde uitbreiding leenen. Men behoeft waarlijk in deze niet veel plaatselijke kennis te bezitten om zich te overtuigen, dat noch terreingebrek noch de ligging van het bij Haarlem te voegen gedeelte van Bloemendaal de voorgestelde grenswijziging billijken. Haarlem heeft nog ongeveer 133 HA. grond onbebouwd liggen. Aan de zijde van Bloemendaal blijkt Haarlem aan bouwterrein voor woningen het minste behoefte te hebben. De boerderij met weiland van het huis Ter Cleeff heeft Haarlem ingericht niet voor woningbouw, maar voor stadstuin ; een groot gedeelte van den grond tusschen Kleverlaan en Kleverpark is bestemd voor de Middelbare Technische School. Arbeiderswoningen heeft Haarlem in die omgeving niet, elders wel, gebouwd; zelfs is de trek om aan de westzijde andere woningen te bouwen in Haarlem sinds tal van jaren gering. Het woningtype waarvoor het Kleverpark bestemd was, heeft men meer dan eens verminderd ; het stadskwartier aldaar kan gezegd worden voor 'n groot deel kunstmatig in het leven te zijn geroepen, niet te zijn ontstaan uit eene spontane behoefte aan uitbreiding. De bebouwing is, hoewel de stratenaanleg daar Zeker reeds 10 jaar bestaat, nog niet op de natuurlijke grenzen Delft en Spoordijk aangesloten. Neemt men met Haarlem aan, dat het uitbreiding van grondgebied noodig heeft voor havenwerken, handelsen industrieterreinen, een veilingsgebouw voor groenten of 7 andere soortgelijke inrichtingen, dan geldt, dat niet alleen wegens de moeilijke bereikbaarheid, de afgesloten ligging achter de spoordijken, maar ook wegens den aard der gronden en hare belendingen, de terreinen die Haarlem van Bloemendaal wil annexeeren voor die zaken niet in aanmerking komen en voorzoover die gronden niet in het lage land liggen, zijn ze reèds met straten en villa's bezet. In Bloemendaal, met name het door Haarlem begeerde gedeelte, is bouwterrein nagenoeg niet meer te koop. Tegenover de beide aangevoerde en toegelichte punten ga men nu eens na wat de annexatie voor de gemeente Bloemendaal beteekenen zou. Van oudsher zijn Vogelenzang, Overveen en Bloemendaal één geheel geweest met Overveen als middengedeelte ; van ouds stond aldus een groot gedeelte van den duinzoom onder één afzonderlijk bestuur ; Amsterdamsche niet Haarlemsche familiën stichtten hier hun buitenverblijven en daarom heen groepeerden zich allengs afzonderlijke dorpen, welke hun eigenaardig karakter niet verloren doordat enkele buitens onder den hamer kwamen en werden verdeeld in villaterreinen, dïe elk hunne typische landelijke bebouwing kregen; de verbindingswegen der drie dorpen werden geregeld verbeterd, ook daaraan werd gebouwd en steeds bleef het landelijk karakter bewaard ; bewoners van aan natuurschoon arme streken als de Zaanstreek, IJmuiden, Amsterdam, een enkele uit Haarlem, zetten er zich neder en vormden aldus de tegenwoordige gemeente Bloemendaal, welker eigenaardig karakter zich niet alleen in den aard der bebouwing, maar ook in den aard der bevolking van Haarlem kenmerkend is blijven onderscheiden. Aangenomen, dat de ontworpen annexatie doorging, dan zouden ongeveer 2400 HA. en ± 7000 inwoners met ± ƒ 12.868 .000 belastbaar inkomen overgaan; slechts ± 2700 inwoners met een belastbaar inkomen van ± ƒ 5.588.000 op een gebied van ± 1600 HA. zouden overblijven. Bloemendaal zou worden gedecapiteerd ; het overblijvende gedeelte zou zoodanig tusschen deelen van Haarlem ingesloten liggen, dat het zich niet kon roeren ; de energie van het gemeentebestuur zou zijn lam gelegd ; Vogelenzang 8 dat slechts i/ioo opbrengt van BloemendaaTs inkomen Zou teren op enkele buitenplaatsen en Aerdenhout, een ongezonde toestand l Toch zou het overblijvende gedeelte in sommige opzichten organisch met het geannexeerde deel verbonden blijven. Wij wijzen op het verkeer, op de waterleiding en het begraven. Bloemendaal bedient thans uit eigen j waterleiding zijn geheele gebied, behalve Vogelenzang dat nog niet is aangesloten. Of zou die waterleiding, welker prised'eau mede geannexeerd zou worden, afgebroken worden i u: En welk voordeel zou Haarlem verkrijgen van de nieuwe be5 graafplaats, waarvan de grond is gegeven onder voorwaarde, dat feitelijk alleen ingezetenen van Bloemendaal daar mogen worden begraven i (Bijlage IV met name art. 2, blz. 39). Haarlem motiveert zijn voorstel nog met een anderen Igrond. Daar zij dien zelf in de eerste plaats noemt, beschouwt ' zij blijkbaar deze als de meest gewichtige. Haarlem zou met I de omliggende gemeenten één groot complex vormen, r waarbij alleen het centrum, Haarlem, zou moeten voldoen ü- aan de op allerlei gebied — sociaal, hygiënisch en intellectueel — gestelde eischen. En Haarlem, dat tot nog toe met de ] uiterste krachtsinspanning aan deze behoeften voldaan heeft, zou dit zonder aanzienlijke grensuitbreiding in de naaste 1 toekomst niet meer kunnen doen. Dit zou niet alleen een : stilstand of achteruitgang van Haarlem, maar ook van de j; omliggende gemeenten beteekenen. De voorgestelde grensuitbreiding zou dus ook zijn in haar belang. Hoezeer wij deze bezorgdheid van Haarlem voor onze gemeente waardeeren, zoo gelooven wij echter, dat zij ongegrond is. De gansche voorstelling, die Haarlem hier geeft van de verhouding van haar tot de omliggende gemeenten, moge voor de overige juist zijn, voor Bloemendaal is zij onjuist. De bewering, dat Haarlem op die opgesomde gebieden voor Bloemendaal in de behoeften voorziet, is uit de lucht gegrepen. Op sociaal gebied is Haarlem voor Bloemendaal van geringe beteekenis. De meeste sociale maatregelen bij ons te lande vloeien voort uit rijkswetten en rijksinstellingen, die over het geheele land gelijkelijk werken en geen invloed ondergaan van gemeentelijk optreden. 9 Economisch is Haarlem voor sommige voedingsmiddelen een centraal punt geworden, en ook hebben de van hooger hand bevolen maatregelen omtrent de distributie van brandstof er toe geleid aan Haarlem gedurende den oorlog een grootere beteekenis ook voor Bloemendaal toe te kennen, dan zij tevoren bezat. Iedereen evenwel hoopt en gelooft, dat deze maatregelen van ujdelijken aard zijn, dat de vrije handel spoedig daarna weder zijn vleugelen kan uitslaan, alswanneer Bloemendaal (op 3 plaatsen aan het groote spoorwegnet verbonden) zich gemakkelijk weder zelf zal kunnen redden. Bloemendaal heeft voorts 2 post- en telegraafkantoren van de 7e en 8e klasse, het post- en telegraafkantoor te Aerdenhout (dat Haarlem niet wenscht te annexeeren) is een bijkantoor van Haarlem, het postkantoor te Vogelenzang is een hulpkantoor van Heemstede. Uit hygiënisch oogpunt is op te merken, dat Bloemendaal alleen wat de gasthuizen betreft veelal op Haarlem is aangewezen ; het zou geld en kracht verspillen zijn geweest, indien Bloemendaal, hoewel daartoe in staat, een eigen volledig ziekenhuis inrichtte. Doch niet alleen naar Haarlem gaan Bloemendaalsche patiënten, men ziet ze evenzeer naar Amsterdamsche ziekenhuizen of naar het Academisch ziekenhuis te Leiden trekken. Zouden Amsterdam of Leiden, grensden zij aan Bloemendaal, daaraan een argument ontkenen om Bloemendaal te annexeeren i Voor de hygiëne op school is in onze gemeente, zoo door aanstellen van schoolartsen (onder welke een tandarts) als anderszins, gezorgd evenals in grootere plaatsen. De gemeente Haarlem zal zich wellicht beroepen op twee aangelegenheden van hygiënischen aard : het onderzoek van levens- en genotmiddelen en het slachthuis. Door verschillende gemeenten van den omtrek, ook Bloemendaal, is met Haarlem overeengekomen, dat het gemeentelijk bureau voor onderzoek van levens- en genotmiddelen te Haarlem tegen een vast tarief onderzoekingen ook voor de andere gemeenten zou verrichten. Maar Bloemendaal is in dit opzicht niet aan Haarlem gebonden,want deze onderzoekingen kunnen evengoed geschie- IO den te Bloemendaal in het laboratorium van den voorzitter der Gezondheidscommissie of in dat van 'n anderen deskundige. Wat het slachthuis van Haarlem betreft is de afstand daarvan naar Bloemendaal te groot voor de hier gevestigde slagers (die trouwens gecontroleerde slachtplaatsen hebben) om in den zomer zonder overmatig groote onkosten het geslachte vleesch, zonder dat het bederft, te vervoeren. Ook wat de woningvoorziening betreft is Bloemendaal niet ten achter. Hiervoor moge worden verwezen naar onze Woningstatistiek (Bijlage V, blz. 44) en is te vermelden dat juist in de vorige maand is aanbesteed en gegund de bouw van 95 arbeiderswoningen in de wijk Overveen, hetgeen ruim ƒ 500.000 zal kosten. Het veilingsgebouw voor groenten, dat Haarlem wenscht te stichten, is voor Bloemendaal van geen belang, en wat de Middelbare Technische School betreft, dit is eene instelling, welke gelijkelijk ten goede komt aan alle bewoners van deze streek; Bloemendaal heeft zich dadelijk bereid verklaard de gevraagde bijdrage in de onderwijskosten per leerling te betalen; ook dienaangaande heeft Haarlem dus niets te reclameeren. Over het intellectueele verband van Haarlem en Bloemendaal voorts nog het volgende : Met Haarlem zijn ten aanzien van de kosten van het onderwijs voor kinderen uit Bloemendaal de contracten gesloten, die Haarlem wenschte. In het geheel wordt uit dien hoofde jaarlijks ± ƒ5000 door Bloemendaal aan Haarlem betaald. Kwam Haarlem daarmede met ruimschoots uit, dan zou zij dit duidelijk maken en het hooger bedrag ontvangen. Voor een en ander wordt verwezen naar de Bijlagen VI, VII, VIII, IX en X (blz. 45 v.). Is de onderwijsverhouding van Zaandam tot de omliggende gemeenten voor Zaandam een motief geweest om annexatie van die gemeenten te vragen i Onze Lageronderwijs-statistiek over de jaren 1909 t/m 1917 (Bijlage XI, blz. 52) trouwens zal Uw College doen zien, dat wel is waar een (bijna niet toenemend) aantal kinderen dit onderwijs elders dan in onze gemeente ontvingen (hoewel de bevolking van Bloemendaal over dat tijdvak met II ±29% is toegenomen), doch dat geregeld daartegenover stond en is blijven staan een nagenoeg gelijk aantal kinderen van elders, die alhier dit onderwijs genoten. Bloemendaal bezit sinds tal van jaren een eigen weekblad, een eigen jaarboekje } plaatselijke comité's, eigen kerken en vereenigingen zorgen voor het geestelijk leven der bevolking, de vele beoefenaren van kunsten en wetenschappen die hier wonen, stellen zich telkens opnieuw beschikbaar voor de ontwikkeling hunner dorpsgenooten. Treffende staaltjes van gemeenschapszin (men denke aan de stichting van de School der Bloemendaalsche Schoolvereeniging en van de Overdekte Bad- en Zweminrichting) komen ook op ander gebied hier voor, en voor liefdadige en soortgelijke doeleinden wordt tot dusver ook van elders nimmer vergeefs een beroep op onze ingezetenen gedaan. Waarom worden die gunstige verhoudingen nu verstoord i Uit het bovenstaande blijkt, dat er tusschen Haarlem en Bloemendaal wel enkele economische verhoudingen en geestelijke belangen bestaan, die gelijk steeds tusschen aangrenzende gemeenten, een vergelijk wenschelijk maken, maar dit is iets geheel anders dan de voorstelling alsof Bloemendaal zich geestelijk en economisch voedt en laaft uit het door anderen geëxploiteerde Haarlem. En in geen geval zijn deze gemeenschappelijke belangen en regelingen voldoende om de annexatie van het meest belangrijk deel eener gemeente, die blijk gegeven heeft zich krachtig Zelfstandig te kunnen ontwikkelen en in wier bestuur geen verwaarloozing aan te wijzen valt, te rechtvaardigen. Terecht merkt de Staatsraad Struycken in zijn geschrift: „De gemeenten en haar gebied" op : „Grensverandering of inlijving tegen den wil van belanghebbenden mag niet dan een uiterste maatregel zijn... De groote stad, die inlijving van de aanliggende gemeenten geheel of gedeeltelijk begeert, moet weten, dat hiervan niet kan komen, tenzij ernstige pogingen zijn gedaan langs den weg der gemeenschappelijke voorziening de verhouding met de omliggende gemeenten te regelen", (blz. 68). De groote stad moet weten ........ weet Haarlem dit?1 Krachtens het voorstel thans door haar aan Uw College gedaan, blijkbaar 12 nog niet. Tot redelijke gemeenschappelijke voorzieningen, is de gemeente Bloemendaal steeds bereid geweest. Ernstige conflicten uit dien hoofde zijn dan ook nimmer tusschen Bloemendaal en .Haarlem gerezen. Mocht de gemeente Haarlem van een ander oordeel zijn, dan wordt het tijd, dat zij noemt, welk gemeenschapsbelang door de houding van de gemeente Bloemendaal benadeeld wordt. Er zijn in den lande nu en dan stemmen opgegaan van hen die meenen, dat met het oog op een goede behartiging van gemeenschappelijke belangen ook bloeiende gemeenten, die aan een stad grenzen, moeten verdwijnen en in het stadsverband opgenomen moeten worden. Wij betwijfelen echter of zelfs deze minderheid in den lande na van de voorafgaande beschouwingen kennis genomen te hebben, haar beginselen op Haarlem en Bloemendaal zal meenen te mogen toepassen. Bloemendaal heeft tot dusver te zeer een groote eigen levenskracht getoond, de meeste harer ingezetenen hebben haar tot woonplaats gekozen om haar eigen karakter en om het gemis van ieder verband met een steedsche organisatie ; hun belangstelling als burger is alleen op de villa-gemeente, die zij mede tot bloei hebben gebracht, gericht. Daartegenover is Haarlem niet een gemeente, die in haar expansie en toekomst met Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of industriesteden als die in Westfalen gelijk gesteld mag worden, zoodat men niet een stelsel, dat vooral met het oog op groote, zich sterk uitbreidende bevolkingsof industriecentra ontwikkeld is, op deze stad met haar aangrenzende gemeenten mag overbrengen. Het door Haarlem in haar toelichting gebruikte woord „complex" is een woord, dat zich gemakkelijk voor vele verhoudingen gebruiken laat. Het gevaar is echter groot, dat zoo een woord een tooverwoord of een dooddoener wordt. Er is onzes inziens nog één afdoend argument, waarom zelfs de meest verwoede voorstander van annexatie niet goedkeuren kan, dat de gemeenschappelijke belangen, die er tusschen Haarlem en Bloemendaal mogen bestaan, als argument voor Haarlem's voorstel gebruikt worden. Om de moeilijkheden, die een doeltreffende regeling 13 der gemeenschappelijke belangen hebben opgeleverd te ondervangen, heeft de tegenwoordige regeering niet den weg gekozen de grensverandering te vergemakkelijken of de zoo noodige verbetering in de procedure der grenswijziging aan te brengen. Zij heeft i Maart 1915 een ontwerp ingediend om te vergemakkelijken, dat voor gemeenschappelijke belangen tusschen de gemeenten een gemeenschappelijke regeling worde getroffen (Bijlage St. C. 1914/15 No. 315. Zie voorts het Slot op bladzijde 100). Waar de Regeering dezen weg aangewezen heeft, waar de Volksvertegenwoordiging zich nog niet daartegen heeft verklaard, gaat het daar aan om op grond van eenige gemeenschappelijke belangen een gemeente tegen haar wil haar kern te ontrukken en thans te doen wat in het verleden van ons gemeenterecht zonder voorbeeld is i Uit de uiterst beknopte toelichting van het voorstel der gemeente Haarlem is niet duidelijk op te maken of deze gemeente meent, dat er nog een ander motief bestaat, dat de voorgestelde grensuitbreiding ten koste van Bloemendaal zou rechtvaardigen. Mogelijk is namelijk, dat financieele gronden mede de handelwijze van Haarlem bepaald hebben. Inderdaad moet toegegeven worden, dat het belastbaar inkomen van Haarlem niet alleen absoluut maar ook per hoofd der bevolking aanzienlijk stijgen zou, indien haar plannen ten aanzien van Bloemendaal succes zouden hebben. Maar een annexatie, uit dezen hoofde verdedigd, heeft veel van een recht, den arme toe te kennen, om den rijké*op grond van zijn rijkdom van het leven te berooven. Het vermogen der inwoners van Bloemendaal is voor verreweg het grootste deel niet in of met behulp van de gemeente Haarlem verdiend. Het zijn voor het grootste deel industrieelen, kooplieden, financiers en leeraren uit Amsterdam, IJmuiden en de Zaanstreek, die zich te Bloemendaal gevestigd hebben en die onze gemeente financieel en intellectueel krachtig hebben gemaakt. Maar zelfs al ware het anders dan gold hier toch volkomen de opmerking van den Staatsraad Struycken: „dat grens veranderingen niet behooren te worden ingewilligd, zoo dikwijls het 14 motief, waarom ze worden begeerd, in den grond geen ander is dan het financieele belang van eene der gemeenten." Trouwens Haarlem, dat in 1917 haar hoofdehjken omslag kon verlagen van 6.1 tot 5.1 %, staat er op zich zelf blijkbaar financieel niet zoo slecht voor. Anderzijds geldt, dat de ondervinding speciaal in Westfalen heeft geleerd, dat Eingemeindungen op eenigszins ruime schaal een absolute en relatieve stijging der uitgaven voor het nieuwe gebied ten gevolge nebben gehad. Wij meenen hiermede voldoende de motieven weerlegd te hebben, waarop de voorstellen der gemeente Haarlem ten opzichte van de gemeente Bloemendaal steunen. Nog een enkele opmerking wenschen wij ten slotte te maken omtrent de uitwerking van het voorstel, wederom natuurlijk slechts voorzoover het onze gemeente betreft. Naar onze zienswijze heerscht in de details van het voorstel dezelfde willekeur als in de principes. Welke motieven kunnen er toe leiden om het gesticht Duinrust te Overveen uit te sluiten i En welke bedoeling zit bij Haarlem voor, dat het Bloemendaal van de zee wil afsluiten i en dat zij zelf alle duinen voor zich begeert i Dat geen rekening is gehouden met de ligging van de prise-d'eau der Bloemendaalsche waterleiding en een groot deel van het buizennet, noch met die van de begraafplaats, noch met die van de openbare lagere school te Overveen, noch ook met die van het raadhuis, hetwelk, ging de annexatie door, aan de uiterste noordpunt der nieuwe gemeente zou komen te liggen i Op grond van het vorenstaande meenen Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal met alle beslistheid zich voorzooveel hunne gemeente betreft, tegen het beginsel en tegen de uitwerking van het voorstel der gemeente Haarlem tot grensverandering te moeten verklaren, een verzet, hetwelk zij aldus zouden kunnen samenvatten : Noch de ontwikkeling van Haarlem, noch die van Bloemendaal eischen de toevoeging van een gedeelte van Bloe- 15 mendaal bij Haarlem ; evenmin wordt dit geëischt door het belang van de streek ; Bloemendaal en Haarlem hebben een eigen verleden en een eigen toekomst, in karakter bestaat tusschen beide verschil van beteekenis ; zij vormen elk op zich zelf een geheel, dat, althans wat Bloemendaal betreft, op alle gebied aan de eischen van den tegenwoordigen tijd voldoet; van een groot organisch geheel, een complex, dat GrootHaarlem zou heeten, kunnen wij niets bespeuren ; al kan worden toegegeven, dat het zelfstandig bestaan als gemeente op zich zelf geen onaantastbare verhouding schept, in casu zou sprake zijn van een opdringen eener partieele scheiding aan een der gemeenten, in strijd met het algemeen belang, immers verzwaring der lasten van het geannexeerde gedeelte zou plaats hebben, vermindering der lasten van het overblijvende deel zou zijn uitgesloten ; de ontwikkeling van het overblijvende deel zou worden belemmerd ; allerlei administratieve bezwaren en verliezen van kapitaal zouden te wachten staan; aan rechtmatige verwachtingen der ingezetenen, welke er hunne belangen vestigden, zou noodeloos worden te kort gedaan ; voor zoover van gemeenschappelijke belangen sprake is, kunnen die, bij administratieve scheiding, blijkens de ervaring, zonder eenig praktisch bezwaar worden geregeld; in zoover het hier zou gaan om regeling van gemeenschappelijke belangen is 't louter een financieele quaestie tusschen relatief armer Haarlem en rijker Bloemendaal, maar voor het regelen van zoodanige quaestie's of verhoudingen is het instituut der annexatie niet in het leven geroepen. Wij veroorloven ons eindelijk voor de toestanden in onze gemeente beleefdelijk te verwijzen naar onze gedrukte gemeenteverslagen en om Uw College hierbij achter de i6 Bijlagen aan te bieden een volledig Overzicht van de na i8qcfin ons land behandelde grenswijzigingen van gemeenten (b£. 45 v.) met Recapitulatie (blz. 98) t ten aanzie*1 van vroegere veroorloven wij ons te verwijzen naar Mr. 3-H. de Vries Diss. Leiden 1888 Gemeentegrenzen, terwijl onder het Slot wordt herinnerd aan het Wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de wettelijke voorschriften, welke regeling van gemeenschappelijke belangen van gemeenten beoogen. Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal. A. BAS BACKER, Burgemeester. A. J. VAN DER FLIER, Secretaris. BIJLAGE I. LIJST VAN OPENBARE WERKEN NA 1902 TOT STAND GEKOMEN. Omschrijving. Kosten. 1903. Verbouwing oude gemeente-school te Bloemendaal tot wagenhuis en opzichterswoning . / 49Ö5»oo Waterleiding » 2918.41 1904» Waterleiding » 15282^ 1905 s Bouwen van 5 beambte-woningen . . . „ 14957.00 1908 : Bouwen politiepost, hoek Buskeri Huëtlaan en Prof. van Vlotenweg ....... 5334.00 Aan- en verbouwing van het wagenhuis en opzichterswoning te Bloemendaal . . „ 3680.00 Waterleiding „ 7l67«5I De Bentveldsweg ± «20000.00 1909 : Bouw van 3 beambte-woningen 8500.00 Verbouwing en vergrooting der O* L. school te Bloemendaal ........ „21777 .co Waterleiding »25810.50 1910 : Rioleering Hartenlust en een deel van den Bloemendaalschen weg 16588.00 Waterleiding ............ 2862.00 i8 1911 : Leggen van riolen in de Zijlweg, Bloemendaalscheweg, Korte Kleverlaan en Midden Duin en Daalscheweg ♦ ♦ / 2530.00 Aan- en verbouwing openbare school te Overveen . tt 5995«°° Verbreeding, vernieuwing en verharding Vogelenzangscheweg 46800.00 Waterleiding 8214.86 1912 : Bouwen 5 beambte-woningen ...... 13843.00 Waterleiding . . . „ 186428.67 Overname Directie Bloemendaalsche weg ± „ 12000.00 Verbreeding en verlegging van een deel van den Vogelenzangschen weg ...... 18676.00 Verharding van wegen in Aerdenhout . . „ 31169.00 Bouwen 'wagenloods op de vuilnisbelt . . „ 5405.00 1913 : Verbreeding en verharding Meerenbergscheweg en Boschlaan . Bouw openbare school te Vogelenzang . . „ Uitbreiding waterleiding ....... Vuilnisbelt te Vogelenzang Bouw school voor M. U. L. O. . . . . Aanleg weg tusschen Zijlweg en Brouwersvaart . . ............ Verplaatsing ontsmettingsoven ...... 1914: Rioleeren en dempen sloot langs Busken Huet- „ laan en Zijlweg . Maken brug tusschen Korte Zijlweg en Rampenlaan ............ 1915 : Nieuwe algemeene Rioleering gedeelte Kinheimweg. . begraafplaats Korte Kleverlaan 11880.00 23994.00 2588.00 2370.00 91596.00 12218.00 669.00 1293.00 952.00 75000,00 1380.00 19 igib. Rioleering gedeelte Bloemendaalsche park . / 715.00 ,, Zijlweg, Zandvoorterpad en een gedeelte Korte Zijlweg „ 16348.14 Rioleering gedeelte Kleverlaan ,, 3730.00 Rioleering gedeelte Bloemendaalscheweg en Dompvloedslaan 1894.00 1917. Verbreeding van wegen zonder aankoop van grond „22327.19" Verbreeding Bloemendaalsche weg bij den Domp vloed . „ 53149 Rioleering Dompvloedslaan ,, 2963.92"* Afwerken, riool en verbreeding Zijlweg ♦ . „ 2573.67' Riool langs de Kleverlaan ....... 8622.956 BIJLAGE II. Bloemendaal, den n December 1901. Aan Heeren Gedeputeerde Staten van Noordholland. Beantwoordende uw schrijven van 5 Juni 1901 No. 92, betreffende eene nieuwe grensregeling, hebben wij de eer, het navolgende aan uwe welwillende aandacht te onderwerpen. De wensch van het bestuur der gemeente Haarlem om ter uitbreiding van haar gebied een deel niet slechts der gemeenten Heemstede, Schoten, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, maar ook van onze gemeente tot zich te trekken, heeft ons pijnlijk verrast, en wij meenen ons daartegen ten krachtigste te moeten verzetten, immers voor zooverre de wet ons daartoe recht en gelegenheid geeft. Wanneer eene gemeente jarenlang is toegenomen en nog altijd toeneemt in ontwikkeling en bloei, gelijk dit van Bloemendaal gezegd kan worden, zoo is het verklaarbaar, maar daarom nog niet te rechtvaardigen, dat eene andere, belendende gemeente hierin aanleiding vindt, de vrucht dier ontwikkeling voor zich op te vorderen. Wij betwisten niet, dat men zich omstandigheden voorstellen kan, die de geheele of gedeeltelijke oplossing eener kleinere in eene grootere gemeente onvermijdelijk kunnen maken. , Deze maatregel, hoe hard ook voor de eerste, kan noodzakelijk blijken in het algemeen belang. Maar dit laatste ai moet dan vaststaan en wel onbetwistbaar. De enkele wensch daarentegen eener naburige, eener grootere, gemeente om haar territoir, haar macht en aanzien, de massa harer belastingschuldigen steeds verder uit te breiden deze wensch billijkt den maatregel niet. Wij beweren, dat handhaving der historische grenzen regel moet zijn en dat verandering dier grenzen eene zeldzame uitzondering moet blijven. De redenen nu om den regel prijs te geven en de uitzondering toe te passen moeten naar onze bescheiden meening onwrikbaar vaststaan, krachtig spreken en geheel afdoende zijn. Niets toch ligt zoozeer voor de hand, als dat overgang uit de eene gemeente naar de andere, althans overgang uit eene landelijke naar eene stedelijke, een grooten schok teweegbrengt in vaak sinds onheuglijke tijden gevestigde economische toestanden. Zulk een schok nu worde niet noodeloos toegebracht. Het valt niet moeielijk, die bewering door voorbeelden te staven. De prijzen van bouwterreinen of huizen zijn onder meer afhankelijk van de belastingen (grondbelasting, personeel of straatbelasting), die voor de onderscheiden gemeenten verschillen. Heeft men, zijne berekeningen grondende ook op deze lasten, in eene landelijke gemeente een huis gekocht of gebouwd, zoo laten die berekeningen na overgang aan eene andere gemeente allicht in den steek. Eene geldelijke benadeeling van den eigenaar kan het gevolg zijn. Evenzoo kunnen door den overgang persoonlijke verplichtingen worden geboren, welke men bij de keuze der gemeente, waarin men kocht of ging bouwen, juist wilde ontgaan. Men denke b. v. aan de schutterijwet. Ook zijn er bezwaren van andere strekking. Burgers eener kleine gemeente, bestuurd door hen, die zij van nabij leerden kennen en in wie zij vertrouwen stelden, worden opgelost in eene groote, bestuurd door personen, hun volkomen vreemd en zeiven veel minder bekend met de nieuwe belangen, waarvan de behartiging hun opgedragen wordt. 22 Het zou niet moeilijk vallen, deze voorbeelden met tal van andere te vermeerderen — maar dit schijnt overbodig. De gewone weerzin en het gewoon verzet van bewoners eener gemeente, om in eene andere te worden ingelijfd, is genoeg bekend en er is geen reden om aan te nemen, dat in dien weerzin door de burgers van Bloemendaal eene uitzondering zal worden gemaakt. En niet minder dan voor de afzonderlijke bewoners, aldus opgeëischt voor eene groote stad, is verbrokkeling eener kleine gemeente verwerpelijk voor deze laatste zelve, als zedelijk lichaam, als historisch geheel. Niemand toch, hetzij levend wezen of rechtspersoon, wordt gaarne in aanzien en beteekenis achteruit gezet. Dit alles overwegende, hebben wij ons afgevraagd, welke argumenten door de gemeente Haarlem konden worden aangevoerd tot rechtvaardiging van het verlangen, om een deel van Bloemendaal (over andere gemeenten toch hebben wij niet te spreken) in zich op te nemen. Wij hebben er geene vernomen, noch kunnen wij er bedenken, die in de feiten gegrond, die gewichtig en afdoende zijn. Uit uw schrijven ontwaren wij, dat het bestuur van Haarlem overweegt, „of niet door eene uitbreiding van de „grenzen dier gemeente ware te voldoen aan de eischen „van eene meer stelselmatige uitbouwing, waarbij tevens „meer dan thans met die van volksgezondheid, verkeer, „rioleering enz. kan worden rekening gehouden". Op dien grondslag nu meent het bestuur uwe tusschenkomst te moeten inroepen om te verkrijgen „eene definitieve „grensregeling, waardoor voor langen tijd in de behoefte „aan ruimte voor eene goede en doelmatige uitbreiding „van Haarlem zal zijn voorzien." Wij hebben te vergeefs getracht, ons rekenschap te geven vooreerst van bovenvermelde verklaring, waarmede Haarlem poogt toe te lichten haar wensch om een deel onzer gemeente tot zich te trekken, maar welke verklaring kwalijk ter verdediging van dat verlangen kan gelden, allerminst voldoende is om dit te billijken. 23 De eischen eener meer stelselmatige uitbouwing vormen een allervaagst begrip. Om zich met vrucht op dit, zeer zeker welluidend, woord als op een argument te mogen beroepen, zou toch minstens door hem, die dit doet, uiteengezet moeten worden, wat de gemeente Haarlem onder de uitdrukking „stelselmatige uitbouwing" verstaat. Zoolang zij niet zegt, welk stelsel zij als het hare doet gelden, leggen die woorden geen gewicht in de schaal en bevatten zij slechts een schijnargument, dat in waarheid niets beteekent. Het zou toch Wel eens kunnen wezen, ja het is lang niet onwaarschijnlijk, dat het stelsel, door de gemeente Haarlem in zake uitbouwing gevolgd en waarvan zij ter bevordering van het openbaar belang toepassing wenscht, ook op Bloemendaals territoir, volkomen hetzelfde is als dat, thans reeds door Bloemendaal zelf in acht genomen. Het tegenovergestelde is niet bewezen. En ware dit anders, zoo staat nog allerminst vast, dat het stelsel der gemeente Haarlem beter is, dan dat van Bloemendaal. De vaagheid der uitdrukking onthoudt daaraan, als argument, niet slechts alle kracht, maar bewijst veeleer, dat werkelijke grieven tegen den hier bestaanden toestand niet aan te voeren zijn. Haarlems bestuur schijnt van oordeel, dat de sterke toeneming van de bevolking dier gemeente en eene daaruit voortvloeiende uitbreiding har er bebouwde kom aanleiding geeft, eene definitieve grensregeling te vorderen ook ten koste onzer gemeente, waardoor in de behoefte aan ruimte voor een goede en doelmatige uitbreiding van Haarlem voor langen tijd zal zijn voorzien. De behoefte van hen, die woningen zoeken, treedt hier op den voorgrond. Deze behoefte zich voor oogen houdende, gaat Haarlems bestuur uit van de — voor ons niet zeer vleiende — vooronderstelling, dat het voor hen, die wenschen te wonen in eene stedelijke bebouwing, een stellig vereischte is, dit te 24 doen op grond, niet ressorteerende onder ons, maar onder Haarlems gemeentebestuur. Wij kunnen die stelling niet deelen. Niet meerder kracht heeft het ander argument, dat door het béstuur van Haarlem tegenover uw College schijnt te zijn gebezigd, te weten, dat door aanhechting van een deel onzer gemeente aan de hare meer dan thans met eischen van volksgezondheid, verkeer, rioleering enz. valt rekening te houden. . . Ook deze motieven beteekenen in hunne vaagheid mets. Ons is niet duidelijk, hoe de algemeene gezondheidstoestand zal toenemen door de annexatie van een gedeelte onzer gemeente. Die gemeente verschaft aan de bewoners van Haarlem eene zeer gezochte en hoog gewaardeerde gelegenheid, om door ontspanning in de open lucht hunne gezondheid te bevorderen. Dit zal waar zijn vóór en na de annexatie, hierboven bedoeld. Maar daarna toch in mindere mate, als te voren. Immers, wanneer men Bloemendaal mag beschouwen als een groot en uitnemend park ten profijte van Haarlem, zoo wachte deze laatste gemeente zich wel onze hulpbronnen te verminderen, zonder welke dit park moeieïijk in uitnemenden staat kan worden gehouden. Inkrimping van het aantal belastingschuldigen der gemeente Bloemendaal kan derhalve een nadeeligen terugslag hebben op de ontspanning der bewoners van Haarlem, dus op die gemeente zelve. Bovenstaande beschouwing heeft zeker evenveel waarde, als de ongestaafde stelling, dat voor de gezondheid van Haarlem eene gedeeltelijke opheffing van Bloemendaal noodig is. En evenmin is ons bekend, dat wij ooit eene belemmering zijn geweest voor het verkeer. Hieronder moet toch zeker worden verstaan : het algemeen en openbaar verkeer op wegen en vaarten. Nu meenen wij dit steeds te hebben bevorderd en zijn ook vast besloten, daarnaar te blijven streven. 35 Reeds ons eigenbelang is hiervoor een voldoende waarborg. Niets toch is ons aangenamer en wordt meer door ons bevorderd dan dat, gelijk onze eigen bewoners, zoo ook die van Haarlem, zich geriefelijk in en door onze gemeente bewegen. De toestand van de Kleverlaan, voorzien wel van een tol, die hinderlijk is, maar niet van boomen, die schaduw, noch van lantaarns, die licht verspreiden, en maar al te vaak in slechten staat verkeerende, geeft — werd de verlangde wijziging van grenzen verkregen — inderdaad meer te vreezen, dan te hopen aan hen, die den uitnemenden staat van onderhoud kennen, waarin de wegen onzer gemeente zich bevinden. Hoe wij de rioleering van Haarlem hebben belemmerd, is ons ten eenen male een raadsel. Ook wil het ons voorkomen, dat een beroep op de volksgezondheid, het verkeer en de rioleering in het geheel niet opgaat, waar niet is gebleken en zelfs niet beweerd wordt, dat de gemeente Haarlem aan de gemeente Bloemendaal ooit heeft verzocht, ten aanzien dier belangen eenigen maatregel te treffen, aan welk verzoek door Bloemendaal dan niet zou zijn voldaan. Wij meenen integendeel, alweder bij voorbaat te kunnen verklaren, dat wij ons moeielijk eenig voorstel van die strekking voorstellen kunnen, waaraan Bloemendaal niet gaarne en volledig gevolg zou geven. Al het bovenstaande in aanmerking nemende, aarzelen wij niet, als onze opvatting uit te spreken, dat Haarlems verlangen niet zoozeer berust op werkelijke behoefte, noch op het algemeen belang, als wel op een zekere natuurlijke neiging van den machtigeren om ten koste van zijn misschien minder machtigen nabuur eigen macht en aanzien tevergrooten. Waar nu — en hier bestrijden wij het tweede argument, in uw schrijven weergegeven — in plaats eener werkelijke» gestaafde en rechtvaardigende behoefte, die neiging de 26 eenige, althans de voornaamste, grondslag zou zijn van het uitgesproken verlangen, daar bestaat ook weinig zekerheid, dat door deze uitbreiding (gesteld zij kwam tot stand) zal worden verkregen hetgeen Haarlems bestuur verklaart te beoogen, namelijk eene definitieve grensregeling, waardoor voor langen tijd in de behoefte aan ruimte zal zijn voorzien. Integendeel, waar op dien grondslag grensregeling (dat wil zeggen : uitbreiding van grenzen) gevraagd wordt, daar neemt de eetlust allicht toe met het maal en ontbreekt elke waarborg, dat deze aanvrage eene „definitieve" zal zijn. Niets zou Haarlem beletten, om reeds het volgend jaar het begrip „definitief weder anders op te vatten en ter voldoening aan nieuwere daaraan gestelde eischen, andermaal een deel van Bloemendaal te vorderen, altijd weder opdat „voor langen tijd in de behoefte aan ruimte voor eene goede en doelmatige uitbreiding van Haarlem zal zijn voorzien." Dit laatste argument, zooals het daar luidt, strekt inderdaad zeer ver, en op grond daarvan zou men misschien voor elke groote stad in ons land eenvoudig aanhechting van alle, haar omringende, gemeenten kunnen verlangen. Zeker werd dan „voor langen tijd in de behoefte aan ruimte voorzien." Wij meenen echter, dat eene dergelijke voorziening, strijdig met eeuwenoude rechten, niet dan in de uiterste noodzakelijkheid en slechts bij eene, die onomstootelijk is gestaafd, kan worden toegepast ten nadeele van andere gemeenten, die historisch evenveel recht van bestaan hebben. Met andere woorden : het gaat niet aan, neen het is, onrecht, kleinere gemeenten zonder afdoend en grond aan grootere op te offeren, enkel omdat deze laatste grooter zijn. Wij herhalen, wat wij in den aanhef van dit schrijven reeds zeiden. Men kan zich omstandigheden voorstellen, waaronder inlijving billijk en onvermijdelijk is, namelijk waar eene kleine gemeente of althans het gedeelte daarvan, hetwelk 27 de grootere voor zich verlangt, leeft ten koste van deze laatste, aan welker lasten zij zich onttrekt, genietende de lusten. Zoo is het voorgekomen, dat de bewoners van een naburig dorp op groote schaal gebruik maakten van het openbaar onderwijs, door de belastingschuldige bewoners eener belendende gemeente betaald, zonder dat zij een evenredig aandeel droegen in de heffingen, waaruit de kosten van dat onderwijs bestreden werden. Naar aanleiding dier mogelijkheid hebben wij nagegaan, of deze misstand in casu bestaat. Dat wil zeggen : wij hebben onderzocht, of misschien een aanmerkelijk deel der ouders, bewonende het deel onzer gemeente, waarvan Haarlem inlijving wenscht, voor hunne kinderen gebruik maken van het openbaar onderricht dezer laatste gemeente of van andere openbare instellingen van nut of genoegen, door Haarlem onderhouden. Daarvan is ons niets, althans niets noemenswaardigs gebleken. Het deel, hierboven bedoeld, wordt bewoond door ongeveer duizend en dertig personen. Welnu, van deze geniet geen kind openbaar lager onderwijs in Haarlem, terwijl 4 kinderen aldaar eene school met uitgebreid leerplan bezoeken, waarvoor door de ouders 1V» maal het schoolgeld, ad ƒ 75.— per jaar wordt betaald. En evenmin is ons iets noemenswaardigs gebleken van eenig ander gebruik eener andere openbare instelling in laatstgenoemde gemeente. Wij meenen daarom, dat niet anders van ons verwacht kan worden, dan dat wij ons met klem verzetten tegen de inlijvingsplannen van Haarlem, ons met kracht van overtuiging beroepende op het recht van onverbrokkeld voortbestaan, dat, behoudens zeer zeldzame uitzonderingen, ook aan kleinere gemeenten niet kan worden ontzegd. Welnu, dit recht wordt naar onze stellige meening op onrechtvaardige wijze bedreigd, waar een verlangen, als dat der gemeente Haarlem, ten onzen nadeele zou worden 28 ingewilligd, immers een verlangen, hierin bestaande, dat zonder onomstootelijke bewijzen van noodwendigheid, ja zelfs zonder aan de billijkheid ontleende klemmende gronden, een gedeelte van Bloemendaals gebied ons zou worden ontnomen, enkel en alleen om Haarlem nog grooter te maken, dan het reeds is. Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal, (get.) IMMINK. De Wethouder, (get.) F. W. R. GRIPPELING. BIJLAGE III. Gevoelen van den Raad der gemeente Bloemendaal aan Gedeputeerde Staten van Noordholland uitgebracht aangaande het aan 's Raads oordeel overgelegd ontwerp van wet tot wijziging van de grens tusschen de gemeente Haarlem eenerzijds en de gemeenten Bloemendaal, Schoten, Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Heemstede anderzijds, voor zoover de gemeente Bloemendaal daarbij betrokken is. De Raad verzwijgt niet, dat het ontbreken van alle toelichting bij het wetsontwerp het behoorlijk voorbereiden en motiveeren van zijn gevoelen uitermate heeft bemoeilijkt, Zoo niet onmogelijk gemaakt. Behoort bij elk wetsontwerp eigenaardig eene memorie van toelichting, in elk geval schijnen Gedeputeerde Staten het aangewezen College te zijn om ten deze aan de Regeering de bouwstoffen voor hare memorie van toelichting te verschaffen. Hoe gemakkelijk en doeltreffend ware het geweest als uw College den Raad met enkele dier bouwstoffen bereids had kennis doen maken. De afwijzende beschikking op 's Raads daartoe strekkende verzoek van 25 September j.1. heeft den Raad dan ook pijnlijk getroffen. Hoe is het te rijmen met het algemeen belang en het hooge gevoel van onpartijdigheid dat uw College pleegt te bezielen, dat Bloemendaal bij hare zustergemeente Haarlem, wier voorstellen tot grensuitbreiding Uw College grootendeels overneemt, ten deze zoozeer is achtergesteld i De wet verplichtte uw College tot mededeeling uwer motieven niet, het moge zoo zijn, maar is met juist het stilzwijgen van de wet te dien aanzien eene vingerwijzing, dat uwe vrijheid in dit opzicht bleef onverkort en dus de billijkheid door U betracht kon worden < 30 Dat Bloemendaal ten deze zoo stiefmoederlijk behandeld is, kan naar het oordeel van den Raad twee redenen hebben : óf Uw College ziet thans zelf in, dat Bloemendaal bezwaarlijk op wettige wijze bij de uitbreiding van het gebied van Haarlem te betrekken is,.... maar ware het dan niet billijker geweest dat aan Bloemendaal, zij het met een wenk, door Uw College te verstaan gegeven was, dat het zich ter bestrijding van de wenschen der gemeente Haarlem niet Zeer behoefde in te spannen i óf Uw College wilde zijne aan het algemeen belang ontleende argumenten voor het wetsvoorstel bewaren voor het advies aan den Minister, en ze niet in behandeling gebracht zien in den Raad der kleine gemeente ; maar is daardoor de deugdelijke overweging van het wetsvoorstel niet onmogelijk gemaakt i Blijft den Raad dan wel iets anders over dan in het wilde te schermen tegen de argumenten van Haarlemsche zijde gehoord i En is eene zoodanige behandeling dezer aangelegenheid, waarbij twee twistende gemeenten zijn betrokken in overeenstemming met den voorgeschreven geest van welwillendheid, welke ook in de bepalingen der Provinciale wet zoo duidelijk tot zijn recht komt!' Van een deugdelijk rapport van ons gevoelen kan in deze omstandigheden niet wel sprake zijn. De Raad vereenigt zich in hoofdzaak met hetgeen door Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal bereids ter kennis van Uw College is gebracht, naar aanleiding van de vroeger voorgenomen wijziging der grenzen der gemeente. De Raad acht elke wijziging der grenzen, althans eene zoo ruim als in het wetsontwerp is bedoeld èn onnoodig, dus onwettig, èn onbillijk. Hij meent dat wettigheid en noodzakelijkheid ten deze één te noemen zijn. Dit erkent ook Uw College, dat in de beweegreden van het ontwerp de noodzakelijkheid voorop stelt. Noodzakelijkheid in het publiek belang ! Er worde dus niet gevraagd óf Haarlem en hoe vurig Haarlem annexatie vraagt, slechts of het niet voldoen aan dat verlangen de publieke zaak zou schaden. Waar de publieke aangelegenheden van politie, brand- 3i weer, hygiëne, verschaffen van kunstlicht en drinkwater in grensgebieden niet op andere wijzen doeltreffend te regelen zijn, daar is eene annexatie van dat grensgebied veelal op hare plaats. Eene gemeente, die in een en ander niet voorziet, moet voor eene sterkere nabuur die dit wel doet, wijken, de algemeene welvaart eischt, dat de gemeente die het best is ingericht, de zegeningen van haar betere bestuur uitbreide over het bewoond onmiddellijk aangrenzende gebied van eene andere gemeente. Maar verder gaat de wettigheid van annexatie niet. Is hier die wettige noodzakelijkheid aanwezig i Is ooit beweerd, laat staan bewezen, dat Bloemendaal in eenig opzicht van bestuur bij Haarlem achterstaat i Is Haarlem eene welvarende gemeente, Bloemendaal is naar verhouding veel welvarender en zijn bestuur is dus in staat veel meer te doen in het belang der algemeene zaak. Heeft Bloemendaals bestuur zijn taak dan zoo verwaarloosd i Is er in Bloemendaal een grensgebied, dat niet in toom gehouden worden kan i Wordt daar wanordelijk gebouwd i De feiten, die men daarvoor aan zou kunnen voeren, blijven uit. Is er dan in de toekomst wanbeheer en een onordelijke toestand op het grensgebied, te wachten? De feiten,die zooiets waarschijnlijk maken worden niet genoemd. Noch algemeene, noch bijzondere belangen vereischen een verandering van den bestaanden toestand. Geen enkele bewoner van het grensgebied van Haarlem of van Bloemendaal heeft eenige behoefte aan verandering. Aanleg van wegen, straten, parken heeft in Bloemendaal reeds sedert tal van jaren stelselmatig plaats, dit zal zoo blijven, ook al vloeit eenmaal op eenig punt een huizenrij meer van Haarlem in een Bloemendaalsche over. Politie, brandweer, verlichting en waterleiding zijn in Bloemendaal zoo goed als elders, het verkeer vindt er veel beter wegen dan in de steden, om haar gezondheid wordt de plaats door velen steeds bezocht, en woningtoestanden, gelijk in Haarlem nog bestaan, zijn er gansch onbekend. Waarom zou Bloemendaal voor Haarlem wijken en Haarlem niet veel liever al zijne aandacht wijden aan zoovele misstanden, die binnen hare grenzen welig tieren, veeleer dan met een ongemotiveerd beroep op 32 eigene voortreffelijkheid aanspraak te maken op een grensgebied van Bloemendaal, voorloopig nog van stedelijke ondeugd vrij ( Onnoodig is hier elke wijziging der grenzen, dus onwettig, en onbillijk, speciaal is zulks een wijziging als bij het ontwerp wordt beoogd. De Raad kan deze stelling met beroep op onderscheidene bijzonderheden staven. Hoe zonderling om bij het stedelijk bebouwd gebied van Haarlem, dat zich slechts op enkele punten uitstrekt tot de grens van Bloemendaal een landelijk gebied te willen trekken, dat daar niet bij past. Wie zegt, dat langs den Zijlweg, aan de Houtvaart enz. eenmaal een stedelijke bouw verrijzen zal, hij heeft de werkelijkheid niet voor oogen. Een sterk verhoogde spoordijk is alom het beste middel gebleken om eene stedelijke bebouwing tot staan te brengen, dit spreekt van zelf, een spoordijk heeft slechts weinig overwegen, nog minder tunnels en beneemt het uitzicht en bederft zoodoende het verkeer en het genot, zoodat zoowel de nijvere als de genietende bevolking liever elders woont. En bovendien, in 't onderhavige geval: Overveen kan Zelf den grond aan den Overveenschen weg en Brouwersvaart niet missen. Die wijk van Bloemendaal ontwikkelt Zich thans merkbaar onafhankelijk van Haarlem en heeft vooral ter oostzij bouwterreinen noodig, omdat de westelijke zandgrond voor het grootste deel, nog wel hoofdzakelijk in het belang van Haarlem, door de aanwezigheid van schietbanen en waterleiding, voor bouwdoeleinden niet meer bruikbaar is. En noordelijker dan den Zijlweg liggen in 't gebied van Haarlem nog verscheiden bunders bouwterreinen ongebruikt! De Delft immers, die natuurlijke grensscheiding van Haarlem en Bloemendaal, is op vele plaatsen nog honderden meters van de stedelijke bebouwing verwijderd. Men zal ons tegenvoeren, dat de Exploitatie-Maatschappij, die Haarlem met het Kleverpark en aanliggende straten heeft verrijkt, in aansluiting daaraan terreinen in den handel 33 brengen gaat, die dit park scheiden van den Bloemendaalschen weg. De Raad acht die terreinen slechts geschikt voor exploitatie van de Bloemendaalsche zijde uit. Maar bovendien kan dit een reden zijn tot wijziging van de gemeentegrens i Indien dit waar was zou het een reden zijn om de geheele kom van de gemeente Bloemendaal te annexeeren, want als evenbedoeld terrein bebouwd zal zijn is Bloemendaal en Haarlem eene aaneengebouwde strook, „bijeen behoorende" tot boven op het duin. Als dat een reden wezen kon tot wijziging der grens, dan zou het ook onredelijk wezen om, gelijk het ontwerp wil, de grenzen te verleggen naar een eind ten westen van den Kleverlaanschen tol, want aan die laan juist bouwt een Bloemendaalsche Maatschappij van Bloemendaal uit eene stedelijke buurt, die door de ontworpen grens op allerzonderlingste wijze in twee stukken wordt gesneden, zoodat men aldaar binnenhaalt de moeilijkheden die 't bestuur van Haarlem voor de toekomst zegt te willen mijden. De Raad wijst nog op het waarschijnlijke geval, dat met doortrekking van de spoorlijn Velsen—Bloemendaal in rechte en Zuidwestelijke richting over den Zijlweg naar de verhoogde spoorbaan Haarlem—Leiden, gepaard zal moeten gaan eene verhooging van de eerstgenoemde baan, minstens van de Kleverlaan tot aan den Zijlweg, waardoor al wat ten westen van die spoorbaan ligt door zijn natuurlijke gesteldheid één met Bloemendaal zal zijn en van Haarlem afgesloten. Men late dus de Delft als grens bestaan. De Raad meent zelfs, dat Bloemendaal de Delft onmogelijk ontberen kan. Oorspronkelijk gegraven om het overtollig uit de duinen vloeiende water weg te leiden en den duinvoet van moerasgrond te herscheppen in bewoonbaren grond, is nu de taak van die gegraven vaart om 't overtollige vuile water van de wijk Bloemendaal, gedeeltelijk ook van Overveen, te leiden naar het Spaarne en daardoor naar zee, een andere afvoerweg heeft Bloemendaal niet. 't Beheer van althans één kant van de Delft moet dus in handen blijven van het Bloemendaalsch bestuur. Iets dergelijks geldt, zij het ook in mindere mate, van de Houtvaart (Aerdenhoutsvaart). Maar beide s 34 vaarten kenmerken zich als grenslijn, niet alleen door hun natuurlijkheid, maar door hun duidelijkheid. De Raad wenscht hoffelijk te blijven, maar kan zich niet ontveinzen, dat de geest die de ontworpen grenslijn heeft bedacht is van een grillige natuur; hoe zal men in de werkelijkheid die grenslijn wedervinden als eens de slootjes waarlangs zij nu is gedacht gedempt zijn, overbouwd met huizen; of wel heeft Uw College reeds bij voorbaat aangenomen, dat hoe hoog men nu ook opgaf van die gronden aan de westzijde van de spoorbaan en de Delft als bouwterrein, dit toch maar bouwterrein was op papier i Is Uw College soms met ons van oordeel, dat het zeer de vraag is of de uitbreiding die Haarlem ondergaat, wel het karakter draagt van een gezonden groei en of niet veeleer hier sprake is van eene ziekelijke groeikoorts, die door innerlijk verval gevolgd zal worden en het tegendeel bewijst van werkelijke kracht i En heeft ook Uw College in verband hiermede niet geglimlacht over het fantastische beweren van grenswijzigingswijsgeer en, dat de statistiek bewijst dat alle groote steden neiging hebben zich bij voorkeur naar het westen uit te breiden i Zéker 't is ook onzen raad niet onbekend, dat het licht komt onafwendbaar uit het oosten, maar hij weigert om de komst van Haarlem daarmede op één lijn te stellen. Het tegendeel is waar. Of zou de Bloemendaalsche politie niet minder kostbaar, niet eenvoudiger ingericht kunnen zijn, als niet Haarlem daar was om zijne stroopende en inbrekende burgers na hunne tochten op Bloemendaals gebied in zijne minderwaardige buurten spoorloos te doen verdwijnen i Of zoude het verblijf des zomers in Bloemendaal niet veel aangenamer zijn als niet Haarlem in de nabijheid was om op Zon- en feestdagen met zijne schoon uitgedoschte duizenden alle landelijk aanzien aan onze gemeente te ontnemen i „Maar Bloemendaal heeft veel geldelijk voordeel van Haarlem en moet als Haarlem zijn grenzen uitbreidt ook maar eenige gronden afstaan." Neen, Bloemendaal geniet veel meer van Amsterdam! „Maar komen dan de arbeiders die in uwe gemeente werken als werkeloozen, als slechte belastingbetalers niet 35 allen ten laste van Haarlem C* Wellicht, maar het geld dat Zlj m gewone omstandigheden in Bloemendaal verdienen verteren »j geregeld in Haarlem. „Gaan er niet vele Bloemendaalsche kinderen op de Haarlemsche scholen?"' zoo luidt het dan weer. Wij antwoorden : op het gedeelte Bloemendaal, dat volgens het ontwerp geannexeerd zou worden wonen vier kinderen die Haarlemsche scholen bezoeken; een daarvan bezoekt eene openbare lagere, de drie anderen hoogere burgerscholen. En twaalf Haarlemsche kinderen bezoeken een Bloemendaalsche school met algemeene leermethode' „Maar gij inwoners van Bloemendaal, hebt dan toch in Haarlem uwe magazijnen, uwe openbare vermakelijkhedenï"' Wij antwoorden : vraagt het aan de voornaamste winkeliers, vraagt het aan de bestuurders van kunstlievende gezelschappen en zij zullen verklaren: Haarlem heeft groot belang bij een koopkrachtig, een welvarend Bloemendaal. Welnu, men late dan Bloemendaal onverkort. Wordt door één enkele dier van Haarlemsche zijden aangevoerde argumenten het aannemen van uw wetsvoorstel voldoende gemotiveerd i De raad moet die vraag ontkennend beantwoorden. Is net dan het voor ons gemeente-bestuur eenigszins kwetsende argument, dat Haarlem wel en Bloemendaal niet voor eene behoorlijke naleving van Hinderwet en Woningwet zou weten zorg te dragen i Hoe zoo < Wanneer Haarlem op grond van de bepalingen der Woningwet een plan van uitbreiding vaststelt, waarop derhalve wegen en straten zullen voorkomen, die uitmonden aan onze grenzen, zou dan het gemeentebestuur van Bloemendaal zoo weinig plichtbesef 5f^,en v***™ de algemeene verkeer^belangen, W i , ƒt,rmede ^ d.f. g°edke^g van bouwplannen en het vastetellen van rooihjnen ten eenenmale geen rekening hield? De veronderstelling is verre van vleiend en gelijk ieder, die een weinig met de geschiedenis van Bloemendaal over de laatste jaren en met de bepalingen der geldende Pohtievewrdening bekend is, volkome/onv«dilnS. En wat de Hinderwet betreft, in welk opzicht ons gemeentebestuur in de toepassmg dier wet bij het Haarlemsche 3* achter zou kunnen staan, is den Raad ten eenenmale duister. .... Kan dan wellicht ten voordeele van eenige grenswijziging wórden aangevoerd, dat b. v. de bewoners van het Bloemendaalsche grensgebied aan de Houtvaart of aan den Zijlweg, door de annexatie bij Haarlem dichter zullen komen te wonen bij de secretarie hunner gemeente en de kantoren der openbare ambtenaren i Neen, dit kan niet, want het tegendeel is waar ; of moet als motief dienen, dat Haarlem in geldehjken nood zou verkeeren en die gemeente dus om een debacle te voorkomen behoefte zou hebben aan meerder belastbaar grondgebied? Men heeft officieel van Haarlems zijde dit argument niet durven aanvoeren, en terecht, want dit nieuwste middel ter voorziening in den financieelen nood van grootere gemeenten is al even ongeoorloofd als ondoeltreffend. Er is naar het oordeel van den Raad geen geldig motief te vinden voor de door Uw College ontworpen wijziging der grenzen van Bloemendaal en Haarlem ; hoewel de Raad dus de toekomst zijner gemeente vol vertrouwen tegemoet gaat, omdat hij weet, dat ten deze geen wet kan worden, wat noch noodzakelijk is, noch billijk, zoo veroorlooft hij zich toch er ten slotte bij herhaling op te wijzen, dat in ieder geval het ontwerpgrensregeling van Uw College, m het bijzonder wat betreft de noordelijke helft der ontworpen nieuwe grens, wegens derzelver onpractische liggingi en grüÜg verloop, na verloop van tijd, juist allerlei moeilijkheden in het leven dreigt te roepen, welke men wil voor- k°Hrt «onderlinge verloop dier grens blijkt eerst duidelijk uit de hierbij aan Uw College overgelegde op behoorlijke schaal vervaardigde kaart. , Het trof den Raad in verband daarmede, dat verschillende punten, hettij aan de aandacht van Uw College ontsnapt Zijn, h«rj opzettelijk door Uw College voorbij zijn gegaan, die toch der overweging waard schijnen. Terwijl b.v. het wetsontwerp in artikel 3 aan de gemeente 37 Heemstede de overdracht belooft van die wegen, welke binnen haar gebied zouden blijven doch aan Haarlem behooren, schijnt het Uw College niet te zijn opgevallen, dat onze gemeente alsdan aanspraak zou kunnen maken op de overdracht van de Kleverlaan. Terwijl het Uw College bekend is, dat Haarlem zijne eigene lichtfabriek heelt en dus eventueel ook op zijn nieuw gebied zelf electrische stroom zou willen leveren, kan het toch aan Uw College niet onbekend zijn, dat op datzelfde nieuwe gebied door ons gemeentebestuur, bij uitsluiting van alle anderen, concessie is verleend tot het hebben, en leggen van electrische geleidingen voor zoodanige stroomlevering aan de Eerste Nederlandsche Electriciteit-Maatschappij. Mag uit een en ander wellicht worden opgemaakt, dat Uw College het met de wijziging der grens van onze gemeente niet zoo ernstig opvat als zich aanvankelijk, een dreigend onweder gelijk, liet aanzien, de Raad zou meenen, dat zoodanige opvatting van Uw College ook deugdelijk zou zijn uit een oogpunt van algemeene politiek. Wordt door decentralisatie van bestuur de belangstelling in de publieke zaak verhoogd, de levende kracht van het gezag versterkt en daardoor de veerkracht van regeering en geregeerden opgewekt, een noodeloos verheffen van de steden ten koste van de omliggende dorpen, bewerkt het tegendeel. Het toenemen van de toch reeds groote macht der dichtere bevolkingscentra, waar in den tegenwoordigen tijd de langzame, maar gestadige ondermijning van het gezag gepaard schijnt te gaan aan een snel wisselende overspanning en verslapping van het leven, kan niet veel anders doen dan den invloed van het platteland vernietigen, rustige en gezonde opvattingen dooden. En wat de gemeente Bloemendaal in het bijzonder betreft: hare voor eene krachtige, moderne gemeente zoo fraaie en gunstige ligging, aan verschillende zijden in verbinding staande met het groote verkeer, wettigt een onverkort handhaven van haar tegenwoordig bestaan, ja geeft haar aanspraak op de bijzondere bescherming der hoogere bestuursorganen. 38 Mocht het echter onverhoopt Uw College met eene grenswijziging van Bloemendaal ten faveure van Haarlem ernst zijn, dan spreekt de raad nogmaals zijn diep leedwezen uit over het feit, dat Uw College den Raad niet in staat heeft gesteld van de eigen argumenten van Uw College, die daarvoor zouden kunnen pleiten, kennis te nemen. Aldus met algemeene stemmen vastgesteld in de vergadering van den Raad van 22 November 1902. De Raad der gemeente Bloemendaal IMMINK. Voorzitter, F. W. R. GRIPPELING. Wethouder. BIJLAGE IV. Heden, DEN VIJFDEN MAART NEGENTIEN HONDERD TWAALF compareerden voor mij JACOB HARMEN WJXDERVANCK DE BLËCOURT, notaris ter standplaats de gemeente BLOEMENDAAL, 1. de Heer DERK TIEMENS, rentmeester wonende te OVERVEEN, ALS LASTHEBBER van Mevrouw JoHANNA BORSKI weduwe van den Heer DAVID VAN DER VLIET, zonder beroep of maatschappelijke betrekking, wonende te OVERVEEN, blijkende deze lastgeving uit eene onderhandsche acte van lastgeving, welke, na vooraf door den lasthebber in tegenwoordigheid van mij Notaris en de getuigen voor echt erkend en ten blijke daarvan door ons allen onderteekend te zijn aan deze acte is vastgehecht. 2. de Hoogwelgeboren Heer JONKHEER ANTHONY BAS BACKER wonende te OVERVEEN en de Heer ALBERTUS JACOBUS VAN DER FLIER wonende te OVERVEEN, vol gens hunne verklaring de eerste als Burgemeester en de tweede als Secretaris der Gemeente Bloemendaal te zamen VERTEGENWOORDIGENDE HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS en in deze VOOR en IN NAAM DER GEMEENTE BLOEMENDAAL OPTREDENDE, ter uitvoering van het besluit van haar gemeenteraad van den zes en twintigsten October Negen* tien honderd elf, goedgekeurd door Heeren Gedeputeerde Staten van Noordholland bij besluit van den eersten November Negentien honderd elf nummer 69. De comparant sub. 1 verklaarde in zijne genoemde hoedanigheid te hebben verkocht aan de gemeente Bloemendaal, voor welke gemeente de comparanten sub 2 genoemd verklaarden te hebben gekocht: 40 Een perceel grond gelegen nabij den Bergweg te BLOEMENDAAL, kadastraal aldaar bekend in sectie A. nummer 6405 groot twee Hectaren zeventig Aren zestig centiaren. EIGENDOMS AANKOMST. De comparanten verklaarden, dat voormeld vast goed aan genoemde verkoopster is toebedeeld blijkens acte van scheiding op een en dertig Maart Achttien honderd zes en tachtig voor den toen te Amsterdam resideerenden notaris Pollones verleden, overgeschreven ten hypotheekkantore te Haarlem den twaalfden Mei daaraanvolgende in deel 512 nummer 30, verklarende zij overigens daarvan geene titels van aankomst te kennen, noch daarop betrekking hebbende overschrijving in de registers der hypotheken. De comparanten verklaarden, dat deze overeenkomst is geschied voor de koopsom van EEN GULDEN, welke de comparant sub 1 verklaarde van de koopster te hebben ontvangen en haar voor de betaling kwijting te verleenen, en voorts onder de navolgende: BEDINGEN EN BEPALINGEN* 1 : Het perceel is verkocht om te worden bestemd tot algemeene begraafplaats, met alle daartoe behoorende en noodzakelijke gebouwen en bijbouwingen. 2 : Geene grafruimten of grafkelders zullen op bovenbedoelde begraafplaats worden afgestaan, dan — hetzij aan rechthebbenden op grafruimten of grafkelders op de bestaande begraafplaatsen in de gemeente Bloemendaal, hetzij aan inwoners van Bloemendaal of personen, die daar hun buitenverblijf hebben, hetzij aan personen in Bloemendaal overleden, die aldaar noch woonden noch hun verblijf hadden. 3 : De verkoopster behoudt voor zich en voor hare erfgenamen en rechtverkrijgenden de vrije en kostelooze beschikking van een door haar aan te wijzen gedeelte van de op te richten begraafplaats, ter grootte van ongeveer vijf 4i honderd vierkante Meter, om daarop of daarin aan te leggen één of meer graven of grafkelders. Verkoopsters en hare erfgenamen of rechtverkrijgenden hebben zoo voor zich als voor de personen, die van harentwege of hunnentwege komen, het recht van vrijen toegang, zoowel om hare of hunne graven te bezoeken, als om daaraan de door haar of hun gewenschte zorg te besteden of te doen besteden. 4: Behalve de door de wet of plaatselijke verordening vereischte afscheiding zal de gemeente Bloemendaal op hare kosten moeten aanleggen en onderhouden binnen de afsluiting eene beplanting van boomen of heesters ten genoege der verkoopster, zulks ter hoogte van minstens twee Meter en op eene breedte van minstens vijf Meter uit de grens van het bij deze verkochte. 5 : Ten behoeve van het bij deze verkochte en ten laste van de perceelen, kadastraal bekend gemeente Bloemendaal sectie A. nummers 6404 en 6403 , mede aan de verkoopster toebehoor end e en door haar bij gemelden titel verkregen, wordt bij deze gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen van het heerschende erf over het lijdend erf naar den openbaren weg of Bergweg vice versa. De gemeente Bloemendaal zal op hare kosten voren bedoelden door de verkoopster aan te wijzen toegangsweg vanaf den Bergweg naar de begraafplaats moeten aanleggen, dezelve over eene breedte van minstens vier Meter hard maken en in dien toestand voortdurend onderhouden. 6 : Aan alle eigenaren van grafkelders en grafruimten op de begraafplaatsen in de gemeente Bloemendaal, zal, voor zoover zij zulks verlangen en wettelijke voorschriften zulks toelaten, de vergunning worden verleend, de lijken hunner betrekkingen en de gedenkteekenen en versieringen hunner graven naar de nieuw op te richten begraafplaats te doen overbrengen, 7 : Het goed is verkocht met al de daaraan verbonden rechten en lasten, heerschende en lijdende erfdienstbaarheden, zichtbare en verborgen gebreken. 8: Verkoopster waarborgt aan de koopster alleen hare bevoegdheid tot verkoop en levering van het perceel. 42 9 : De kosten op dezen koop en de wettelijke levering en opmeting van het perceel vallende zijn ten laste van de gemeente Bloemendaal. Waarvan acte in minuut is verleden te Overveen gemeente Bloemendaal, op dagteekening in den hoofde dezer gemeld, in tegenwoordigheid van de Heeren Albert van Pelt, candidaat notaris wonende te Bloemendaal en Hendrik Heitlager gemeentebode, wonende te Overveen als getuigen met de comparanten aan mij notaris bekend En onmiddellijk na voorlezing dezer acte hebben de comparanten en de getuigen met mij Notaris haar onderteekend. Geteekend : D. TffiMENS. A. BAS BACKER. A. J. VAN DER FLIER. A. VAN PELT. H. HEITLAGER. WDLDERVANCK DE BLËCOURT. Geregistreerd te Haarlem den vijfden Maart 1900 en twaalf, deel 182, folio 118, verso, vak 8, twee bladen, geen renvooi. Ontvangen voor recht van verkoop a 2% Een gulden twintig cent (fl. 1.20). De Ontvanger b. a. (geteekend) DE KRUYFF. De ondergeteekende JOHANNA JACOBA BORSKI, weduwe van den Heer DAVID VAN DER VLIET, zonder beroep wonende te OVERVEEN, VERKLAART TE MACHTIGEN den Heer DERK TIEMENS rentmeester wonende te OVERVEEN, speciaal om voor en namens haar te verkoopen en in eigendom over te dragen aan de gemeente Bloemendaal: EEN PERCEEL GROND, gelegen nabij den Bergweg te Bloemendaal, kadastraal bekend in sectie A. No. 6405 groot 2 Hectaren 70 Aren 60 centiaren. Zulks voor de koopsom van EEN GULDEN, daartoe de verkoopsbedingen vast te stellen en te regelen, den 43 koopprijs te ontvangen en daarvoor te kwiteer en, erfdienstbaarheden te vestigen, het verkochte te leveren en alles meer te doen, wat nuttig en noodig zal zijn. Overveen, Februari 1912. Geteekend : J. J. VAN DER VLIET BORSKI. Voor echt erkend Geteekend: D. TIEMENS. A. VAN PELT. H. HEITLAGER. WILDERVANCK DE BLECOURT. Geregistreerd te Haarlem, den vijfden Maart 1900 en twaalf, deel 135, folio 86, recto, vak 6, één blad, geen renvooi. Ontvangen voor recht: EEN GULDEN TWINTIG CENT (f 1.20). De Ontvanger b. a. (geteekend) DE KRUYFF. In overeenstemming met artikel 2 van vorenstaande overeenkomst luidt artikel 1 der Verordening op de algemeene begraafplaats te Bloemendaal, vastgesteld bij raadsbesluit van 21 December 1916 aldus: Artikel 1. Er worden slechts ruimten voor graven of kelders afgestaan aan rechthebbenden op grafruimten of grafkelders op de bestaande begraafplaatsen in de Gemeente Bloemendaal, aan inwoners dier Gemeente of aan personen, die daar hun buitenverblijf hebben, zoomede ten behoeve der teraardebestelling van de te Bloemendaal overleden personen, die aldaar noch woonplaats, noch hun verblijf hadden. HHH BIJLAGE V. WONINGSTATISTIEK.. Stichting. Verbetering. 1902 100 5 1903 92 8 1904 49 10 1905 63 *5 1906 39 2 1907 43 5 1908 43 12 1909 65 20 1910 90 29 1911 49 10 1912 64 15 1913 46 23 1914 46 16 1915 26 19 1916 47 23 1917 10 17 De Commies-Teekenaar, w. g. J. DE JONG Cz. BIJLAGE VI. AFSCHRIFT. Uittreksel der notulen van de Openbare Vergadering van den Raad der Gemeente Bloemendaal, gehouden den ioden Augustus 1893. Voorzitter enz. ie enz. 4e. Besluit tot regeling van het te betalen schoolgeld voor kinderen, die uit deze Gemeente de openbare scholen te Haarlem bezoeken. Daar gebleken is, dat Ged. Staten een Raadsbesluit wenschen, dat door de gemeenteraden van Haarlem en Bloemendaal gemeenschappelijk is genomen, stelt de Voorzitter voor het volgende besluit te nemen : „De Raad der Gemeente Haarlem en De Raad der Gemeente Bloemendaal, hebben na bekomen machtiging en behoudens de goedkeuring van Gedeputeerde Staten der Provincie Noordholland ingevolge art. 16 alinea 4 der wet op het lager onderwijs, besloten tot de volgende Regeling, betreffende de toelating van kinderen uit de gemeente Bloemendaal op de scholen voor openbaar lager onderwijs te Haarlem, waar schoolgeld wordt geheven: ie. Kinderen uit de Gemeente Bloemendaal worden op de scholen voor openbaar lager onderwijs te Haarlem, waar schoolgeld wordt geheven, toegelaten onder gelijke voorwaarden als voor de te Haarlem inwonende kinderen vastgesteld zijn of zullen worden door den Gemeenteraad 46 van Haarlem en, voor zoover er plaats is, in de klasse, waarin zij behooren toegelaten te worden, behoudens hetgeen hieronder sub. 2 is overeengekomen. 2. De vergoeding voor de te Haarlem schoolgaande kinderen uit de Gemeente Bloemendaal, in den regel te Haarlem geen nachtverblijf houdende, bedraagt anderhalf maal het schoolgeld, verschuldigd voor de te Haarlem inwonende kinderen; zij wordt betaald door de ouders of verzorgers van die kinderen, tenzij het Gemeentebestuur van Bloemendaal in bijzondere gevallen besluite die vergoeding geheel of gedeeltelijk voor rekening van de kas zijner Gemeente te nemen. 3. Behalve de uitzondering hierboven sub. 2 omschreven, zijn alle overige bepalingen, gelijk die ten opzichte van de te Haarlem inwonende leerlingen der openbare lagere scholen, waar schoolgeld wordt geheven, door den Gemeenteraad van Haarlem vastgesteld zijn of zullen worden, van toepassing op de uit de gemeente Bloemendaal toegelaten kinderen, met name die bepalingen, welke de invordering en de restitutie van schoolgeld betreffen. 4. Deze regeling treedt in werking met 1 September 1893 en wordt geacht telkens met één jaar verlengd te zijn, wanneer zij niet door een van beide partijen zes maanden te voren is opgezegd." Gedaan enz. Zonder hoofdelijke stemming wordt aldus besloten. 5e. enz. BIJLAGE VIL AFSCHRIFT. No. 88. Burgemeester en Wethouders van HAARLEM, daartoe gemachtigd door den Raad dier gemeente bij besluit van 6 April 1910 No. 12 en Burgemeester en Wethouders van BLOEMENDAAL, daartoe gemachtigd door den Raad dier gemeente bij besluit van 25 Augustus 1910 No. 130, hebben besloten, bij deze aan te gaan de volgende REGELING, betreffende de toelating van kinderen uit de gemeente BLOEMENDAAL op een der Hoogere Burgerscholen of op de Meisjesschool voor middelbaar onderwijs met 5-jarigen cursus te HAARLEM : ie. Kinderen en jongelieden uit de gemeente Bloemendaal worden, hetzij als leerling, hetzij als toehoorder, op vorengenoemde scholen toegelaten onder gelijke voorwaarden als vastgesteld zijn of zullen worden door den Raad der gemeente HAARLEM voor de kinderen of jongelieden, wier ouders beiden of een van beiden, of wier voogd- of die, bij meerderjarigheid, zeiven binnen laatstgenoemde gemeente hoofdverblijf hebben in den zin van art. 245 der Gemeentewet, behoudens hetgeen daaromtrent in de desbetreffende verordening anders is bepaald en ook behoudens hetgeen hieronder nader is overeengekomen. 2. Voor ieder kind uit de gemeente BLOEMENDAAL, dat niet zelf vast en voortdurend verblijf heeft binnen de gemeente HAARLEM, en dat als leerling aan een der beide Hoogere Burgerscholen of aan de Meisjesschool voor middelbaar onderwijs met 5-jarigen cursus te Haarlem staat ingeschreven, . zal eerstgenoemde gemeente aan laatst- 48 genoemde uitkeeren eene som van Eén HONDERD GULDEN per cursus, bij vooruitbetaling te voldoen in twee gelijke termijnen, en wel vóór of op 15 September en vóór of op 15 Maart. 3e. Bij tusschentijdsche toelating zal het verschuldigde bedrag ad VIJFTIG GULDEN voor den dan loopenden betalingstermijn worden betaald binnen tien dagen, nadat daarvan opgaaf is verkregen. 4e. Behalve de uitzonderingen hiervoren sub. 1, 2 en 3 omschreven, zijn alle overige bepalingen, gelijk die door den Raad der gemeente HAARLEM vastgesteld zijn of zullen worden voor de kinderen van aldaar in den zin van art. 245 der Gemeentewet hoofdverblijf hebbende ouders of voogden, van toepassing op de uit de gemeente BLOEMENDAAL toegelaten leerlingen en toehoorders, met name die bepalingen, welke de invordering en teruggaaf van schoolgeld betreffen. 5e. Bij teruggaaf van schoolgeld in de gevallen, in de betrekkelijke verordening genoemd, zal ook aan de gemeente BLOEMENDAAL teruggaaf plaats hebben van een evenredig deel der betaalde uitkeering. De verrekening daarvan zal plaats hebben binnen twee maanden na afloop van een kalenderjaar. 6e. Deze regeling treedt in werking met 1 September 1910 en wordt geacht telkens met één jaar te zijn verlengd, wanneer zij niet door een van de partijen zes maanden te voren is opgezegd. Aldus overeengekomen den 6 September 1910. Burgemeester en Wethouders van Bloemendaal, w. g. A. BAS BACKER Burgemeester, w. g. C. J. DE GROOT L. Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Haarlem, w. g. BOREEL Burgemeester, w. g. J. W. VAN BILDERBEEK L. Secretaris. BIJLAGE VUL Vergadering van den Raad der Gemeente Bloemendaal gehouden den iyden November 1910, Ingekomen een verzoek van de Haarlemsche Huishouden Industrieschool om evenals ten vorigen jare een subsidie te mogen ontvangen van ƒ 10.— voor elke leerling, die de school bezoekt. Besloten wordt om voortaan en tot wederopzeggens toe, een subsidie te verleenen van ƒ 10.— voor elke leerling uit deze Gemeente, die de school bezoekt, met uitzondering van de damesleerlingen, die volgen de in het programma bedoelden cursus C. BIJLAGE ÏX. Vergadering van den Raad der gemeente Bloemendaal, gehouden den 5den September 1911. Verleenen van eene bijdrage aan de Haarlemsche Huishoud- en Industrieschool. Burgemeester en Wethouders stellen voor om bij wijze van proef voor den tijd van één jaar, ingaande den isten September 1911, in het schoolgeld van leerlingen dier school, die in deze Gemeente woonplaats hebben, de volgende bijdragen te verleenen : ie. het volle schoolgeld voor kinderen van hen, die in den Hoofdelijken Omslag dezer Gemeente niet of naar een belastbaar inkomen van ƒ. 600.— of minder aangeslagen 2e. het halve schoolgeld voor kinderen van hen, die in voornoemde belasting aangeslagen zijn naar een belastbaar inkomen van ƒ 601.— tot en met ƒ 1000.—. Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. BIJLAGE X. AFSCHRIFT. No. 415. De RAAD der Gemeente BLOEMENDAAL ; Gehoord het voorstel van Burgemeester en Wethouders; BESLUIT : aan de Vereeniging voor Ambachts- en Middelbaar Technisch Vakonderwijs te Haarlem, met ingang van 1 Januari e. k. de volgende subsidiën te verleenen : Voor elke leerling uit de gemeente Bloemendaal, die bezoekt a. de Avondvakteekenschool f 10.— per jaar, 6. de Ambachtschool ƒ 70.— per jaar c. de Middelbare Technische school / 80.— per jaar. Aldus gedaan in de openbare vergadering van den RAAD der gemeente BLOEMENDAAL, gehouden den iaden October 1916. De Secretaris, De Voorzitter, w.g.A.J.VANDERFLIER. w. g. A. BAS BACKER. BIJLAGE XL OPGAVENBETREFFENDE DE STATISTIEK VAN HET LAGER ONDERWIJS OVER DE JAREN 1909 t/m 1917. Op 15 Januari 1909. jom«« **•»!«» Getal kinderen wonende in de Gemeente 325 321 Jongens Meisjes Bevolking der dagschool 279 308 Kinderen, die huisonderwijs ont- 3 3 vangen In de Gemeente wonende kinderen, die in andere Gemeenten schoolgaan. 59 a7 Te samen 341 338 Kinderen alhier schoolgaande, doch wonende in een andere Gemeente 30 37, Kinderen in de gemeente woonach- 311 301 tig die lager school- eö huisonderwijs ontvangen Kind^en, die noch lager school-. noch huisonderwijs genieten J4 20 3*6 335 283 321 3 5 51 37 337 363 24 41 313 322 Op 15 Januari 1910. 3 3 53 Op 15 Januari 1911. Jonkeh, Jongens. Meisjes 333 333 300 336 3 5 57 33 360 374 39 45 33i 339 3 3 Pp 15 Januari 1912. 339 337 399 353 4 3 63 4i 366 397 28 61 388 336 1 1 Op 15 Januari 1913. 359 388 301 380 3 5 63 45 366 430 37 51 339 379 ao 9 Op 15 Januari 1914. 368 397 336 373 3 4 57 61 396 438 33 47 363 39i 5 6 54 Op 15 Januari 1915. jonge». im^« Jongen. Meisje» 38I 4*4 347 381 a 3 61 63 410 447 38 4a 392 405 Ojp 15 Januari 1916. Op 15 Januari 1917. 360 398 2 3 65 49 427 45o 42 55 360 421 x 69 55 430 476 35 5i 393 406 385 395 400 429 395 425 5 4 OVERZICHT VAN DE NA 1890 IN ONS LAND BEHANDELDE GRENSWIJZIGINGEN VAN GEMEENTEN. No. 1. Verandering tusschen Biervliet, IJzendijke, Philippine, Sas van Gent, Neuzen en Hoek. 15 April 1891 S. No. 78. Art. 9. Door de Gemeente Biervliet wordt tot 1905 aan de Gemeente Philippine jaarlijks een som van Eén en veertig gulden, negen en negentig centen uitgekeerd. De in 1884 ingedijkte Vergaertpolder behoorde onder de 4 gemeenten Sas van Gent, Neuzen, Hoek en Philippine. Ter vermijding van moeilijkheden, die uit dien toestand zouden kunnen voortvloeien, vonden Gedeputeerde Staten het wenschelijk, voordat de polder bewoond was en inkomsten gaf, hem onder één gemeente te brengen, en wel Philippine, aan wier kom hij het dichtst grenst. Om dezelfde reden werd de Angelinapolder, die tot Biervliet en Philippine behoorde, naar Biervliet gebracht, waarmee hij door een goeden weg verbonden is. Tegelijk is de grens tusschen Biervliet en Philippine en IJzendijke veranderd en zoodoende een natuurlijke grenslijn verkregen in plaats van de vroegere, die op het terrein moeilijk was aan te wijzen. Wegens verlies van inkomsten hadden de betrokken gemeenten veel bezwaren tegen 't ontwerp, maar de Minister van Binnenlandsche Zaken vond deze niet opwegen tegen het Algemeen Belang, dat de grensverandering noodig maakt. Een ander bezwaar was dat tengevolge der grensveran- 56 dering, tusschen Philippine en IJzendijke, de Katholieke ingezetenen Burgerlijk tot de eene, Kerkelijk tot de andere gemeente zouden behoor en. Minister Mackay meende dat de Kerkelijke besturen hun indeeling dan maar moesten veranderen, dat de Kerkelijke overheid zich te schikken heeft naar de Burgerlijke. Maar zijn opvolger De Savornin Lohman, vond het bezwaar gegrond, en liet die grenswijziging vervallen. Bij de openbare behandeling verzocht de Heer Glinderman den Minister niet zoo gereedelijk toe te geven aan den drang van Provinciale Besturen om gemeentegrenzen te wijzigen, als de Gemeenten het niet zelf wenschten, of het Algemeen Belang het noodig maakte. Ook de Heer V. d. Velde meende dat de Stat en-Generaal een omzichtig gebruik behooren te maken van hun bevoegdheid grenzen te veranderen, van dit jus vitae ac necis, zooals hij het noemde. No. 2. Verandering Maasland en Maassluis» 28 December 1891. S. No. 235. Maassluis heeft tengevolge van de ontwikkeling van zijn handel en scheepvaart zich uitgebreid op het gebied van Maasland, en dit ontwerp wil de terreinen van die uitbreiding die ver verwijderd liggen van de bebouwde kom van Maasland, waarvan de bewoners feitelijk behooren bij Maassluis, aldaar hun belangen hebben, naar die Gemeente overbrengen. Maassluis wenscht nog meer grondgebied bij haar Gemeente te zien toegevoegd, en wel eenig terrein waar uitbreiding te verwachten is. Maar de Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet, wilde niet verder gaan dan dit ontwerp, omdat de betrokken Gemeenten het hierover volkomen eens zijn, wat bij een grensregeling als deze zijn waarde heeft. Op een vraag van een Kamerlid, door welke beginselen deze Regeering zich zal laten leiden bij het voordragen van wetsontwerpen betreffende grensverandering tusschen 57 Gemeenten, antwoordde de Minister dat de Regeering de voorstellen steeds zal toetsen aan het welbegrepen belang van de betrokken gemeenten en haar ingezetenen. Zonder hoofdelijke stemming is het ontwerp aangenomen. No. 3. Gemeentelijke indeeling van het eiland „Fort aan het Pampus" met een gedeelte der Zuiderzee. 15 Augustus 1892 S. No. 203.. Art. 2. Hij, die tot dusver bij gebreke van een gemeentelijke indeeling van het hierboven genoemde Eiland, eenigerlei aangifte voor den Burgerlijken Stand niet overeenkomstig de wet heeft kunnen doen, is verplicht binnen een maand na het inwerking treden van deze wet, die aangifte alsnog te doen. De acten van den Burgerlijken Stand, worden ingeschreven in de loopende Registers, met aanteekening op den kant, dat de inschrijving krachtens deze Wet geschiedt. In de Zuiderzee is niet ver van Muiden een fort, „het Fort aan het Pampus" in aanbouw, waardoor een bewoond eiland is ontstaan, dat niet tot het gebied van eenige provincie of gemeente behoort. Nu kunnen van de geboorten en sterfgevallen die daar plaats vinden, geen akten van den Burgerlijken Stand, op volkomen wettelijke wijze worden opgemaakt. Deze wet wil in die bezwaren voorzien en brengt het eiland tot de Gemeente Muiden en Provincie Noordholland, en brengt eveneens tot Muiden het watergebied tusschen die stad en het eiland, zoodat de verkeersweg onder gemeentelijk politietoezicht komt. Hiertegen hadden enkele leden der Commissie van Rapporteurs bezwaar : de Stoomboot, die het verkeer onderhoudt, staat reeds onder Militair gezag, zoodat gemeentelijk politie-toezicht overbodig is. De Minister Tak van Poortvliet was het hiermede niet eens : de militaire overheid als zoodanig oefent geen politiegezag uit over anderen dan 58 Militairen, en is zelf ook onderworpen aan zoo noodige gemeenteverordeningen betreffende het verkeer. Dan meende de Commissie van Rapporteurs, dat gemeentelijke indeeling van een deel der Zuiderzee moeilijkheden zou geven, daar het lastig is op Zee een juiste plaats te constateeren, b. v. bij een geboorte of sterfgeval; terwijl, is het water niet ingedeeld, Artt. 35 en 36 van het Burgerlijk Wetboek gelden. Sommige leden betwijfelden of hier wel volgens het voorschrift van Gemeentewet 128 e. v. de gemeenteraad en de Commissie uit ingezetenen van Muiden, gehoord hadden moeten worden, daar hier geen splitsing of vereeniging plaats vindt, maar slechts oningedeeld gebied aan een Gemeente wordt toegevoegd. De Minister vond toepassing van de artikelen, hier in den Geest der gemeentewet, al ontbreekt de verplichting daartoe bij gevallen als deze. Dit ontwerp was, behalve door den Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet, ook onderteekend door den Minister van Justitie Smidt. No. 4. Verandering Amersfoort en Leusden. 9 Juli 1894. S. No. 96. Art. 3. Alle kadastrale en andere stukken, uitsluitend de perceelen betreffende, welke van de Gemeente Leusden naar de Gemeente Amersfoort overgaan, worden aan deze laatste gemeente uitgekeerd. Het Gemeentebestuur van Amersfoort heeft te allen tijde het recht kosteloos inzage te nemen van de archieven der Gemeente Leusden, en daaruit afschriften of uittreksels op gemeene kosten te vorderen. Het ontwerp tot deze Wet werd ingediend door den Minister van Binnenlandsche Zaken Tak van Poortvliet, en na de ontbinding van diens Ministerie door zijn opvolger Van Houten. Aanleiding tot deze verandering was dat de grens tusschen 59 Amersfoort en Leusden over het Kazerneterrein der Infanterie te Amersfoort liep, en één der Kazernes doorsneed. Zoowel voor het Militair als voor het Burgerlijk gezag leverde deze toestand bezwaren op, die het noodig maakten het Kazerneterrein in zijn geheel tot Amersfoort te brengen. Daardoor werd tegelijk de onzichtbare grens door een duidelijke vervangen. Amersfoort stemde met dit plan in, maar Leusden ververlangde nog een honderdtal HA. erbij (tegen afstand harerzijds van eenige HA.), om zoo den toegangsweg tot haar begraafplaats geheel op haar gebied te krijgen. Amersfoort en Gedeputeerde Staten vonden dit echter niet noodzakelijk. Sommige leden der Commissie van Rapporteurs vroegen, naar aanleiding van artikel 3, waarom die afschriften en uittreksels op gemeene kosten moeten gegeven worden, waarom Leusden hieraan mee moet betalen, ten behoeve van Amersfoort. Bij de beraadslagingen meende de Heer De Beaufort, dat het Ministerie van Oorlog geen kazernegebouwen op twee Gemeenten had moeten doen plaatsen, de daaruit voortvloeiende bezwaren had moeten voorzien. No. 5. Vereeniging Rotterdam, Kralingen en Charlois, 6 December 1894. S. No. 184. n 6. Verandering tusschen Rotterdam en IJsselmonde, 6 December 1894. S. No. 185. >» 7. Verandering tusschen Rotterdam en Overschie, 6 December 1894. S. No. 186. Hier volgt een groote uitbreiding van Rotterdam, bewerkstelligd door drie wetten, welke, daar zij allen dezelfde strekking hebben, te samen zijn behandeld. De eerste wet brengt Kralingen en Charlois naar Rotterdam. In Kralingen was een aanzienlijke bebouwde kom ontstaan, welke zich aansloot aan die van Rotterdam, en waarvan de bevolking één geheel uitmaakte met die van Rotterdam. Uit die administratieve scheiding vloeien ver- 6o schillende bezwaren voort, in het bijzonder voor de Gezondheidsbelangen der op het Kralingsche gebied gevestigde Stadsbevolking, De rioleering en waterleiding heten veel te wenschen over, en Kralingen kon de aanzienlijke kosten, noodig om deze te verbeteren, niet betalen.— Op het gebied van Charlois liggen vele handelsinrichtingen van Rotterdam, uitbreiding van die inrichtingen was te verwachten, en dit maakte noodig, dat zij onder het publiekrechtelijk gezag van Rotterdam werden gebracht. Ook was daar te verwachten de vestiging van een bevolking die haar bestaan in Rotterdam zou vinden. Een bezwaar was, dat ook de landelijke gedeelten van die gemeenten tot Rotterdam zouden overgaan. Toch is dit de beste oplossing. Want de aangrenzende gemeenten verlangden die gedeelten niet bij hun gebied en de slechte fïnancieele toestand liet ook niet toe dat zij zelfstandige gemeenten werden* De tweede wet brengt een deel van IJsselmonde, dat inspringt in het gebied van Rotterdam, tot deze Gemeente. De reden is dat aldaar de vestiging van een Stadsbevolking te verwachten is, die in Rotterdam haar bestaan vindt, en zich zoo aan de lasten van Rotterdam zou onttrekken. En voor IJsselmonde zou het bezwaarlijk zijn te moeten zorgen voor de huishouding van een Stadsbevolking, welke zooveel kostbaarder is dan die van een plattelandsbevolking. Deze wetten liggen in den gedachtengang die men in zoovele ontwerpen tot grenswijziging vindt, dat gebied van een plattelandsgemeente, dat zich aansluit aan een Stedelijke gemeente, gebied waar een stadsbevolking woont, die bezigheden, kantoren, pakhuizen enz. in die groote stad vindt, daarbij behoort te worden gevoegd, opdat de bewoners met de lusten ook de lasten van die groote stad dragen, en opdat tegelijk aan de plattelandsgemeente de zorg voor een zooveel kostbaarder huishouding wordt ontnomen. De grensverandering Van Overschie had ten doel Rotter-* dam's grenzen aldaar in overeenstemming te brengen met den plaatselijken toestand; het Stationsemplacement dat gedeeltelijk op terrein van Overschie lag, is met een gedeelte 6i van den weg daarheen, naar het gebied van Rotterdam overgebracht* De betrokken gemeenten verzetten zich niet tegen de vereeniging, en dit maakte dat de kamerleden geen, althans geen gewichtige bezwaren tegen de ontwerpen inbrachten. Een openbare behandeling heeft niet plaats gehad. De ontwerpen werden ingediend door den Minister van Binnenlandsche Zaken Van Houten. No. 8. Verandering tusschen Zwartewaal en Heenvliet eenerzijds, en Rozenburg anderzijds. 7 December 1894. S. No. 188. Art. 5 = art. 3 van No. 4. De toestand, die deze grenswijziging noodig maakte, heeft veel overeenkomst met die in Zeeuwsch-Vlaanderen, welke de oorzaak was van de Wet van 1891 (No. 21). De Memorie van Toelichting van deze Wet zegt het volgende : „In het midden der rivier de Nieuwe Maas, ter plaatse „waar volgens het Kadaster dat midden de grenslijn vormt „tusschen de Gemeenten Zwart ewaal en Heenvliet eener„zijds en de Gemeente Rozenburg anderzijds, heeft zich „een plaat gevormd „de Ruige Plaat", welke dientengevolge „in de drie gemeenten is komen te liggen. Daar zich op die „plaat voor de uitoefening der Zalmvisscherij personen heb„ben gevestigd, is het wenschelijk het terrein in zijn geheel „tot eene Gemeente te brengen. De Gemeente Rozenburg „komt daarvoor in aanmerking. Bij die gemeente is de plaat „het naastgelegen en daarmede bestaat ook eene verbin„ding te land/' De Commissie van Rapporteurs deed hier weer dezelfde vraag als bij de verandering Amersfoort—Leusden, waarom volgens artikel 5 Zwartewaal en Heenvliet mede moesten betalen in de kosten van uittreksels en afschriften uit de Archieven hunner Gemeenten door Rozenburg gemaakt. De Minister Tak van Poortvliet antwoordde dat dit in 62 overeenstemming was met dergelijke voorschriften en vroegere wetten en vond geen reden ervan af te wijken. De betrokken gemeenten hadden nagenoeg geen bedenkingen tegen het ontwerp, dat, na de ontbinding van het Ministerie, weer opgenomen is door den volgenden Minister van Binnenlandsche Zaken Van Houten, en tot Wet verheven is, No. 9. Verandering Boscoop en Waddinxveen, 12 Juli 1895 S. No. 98. Bij deze Wet wordt een streek van Waddinxveen, die echter op grooten afstand van haar kom verwijderd ligt, kerkelijk behoort bij Boscoop, en zich aan haar bebouwde kom aansluit, naar die gemeente overgebracht. Bijna alle bewoners van die streek hebben hunne bezigheden in Boscoop, en daar zij Administratief bij Waddinxveen behoorden, ondervonden zij veel nadeelen van den grooten afstand waarop zij verwijderd waren van het Raadhuis, de Scholen, de brandweer. Het sanitair toezicht, de waterleiding, en het onderhoud van wegen het er ook veel te wenschen over. Daarom namen de bewoners zelf het initiatief tot dit voorstel, en ook de raad en de Commissie uit de ingezetenen van Boscoop, stemden er mee in. Om te voorkomen dat Waddinxveen enkel voordeel, Boskoop enkel nadeel van den overgang zou ondervinden, kreeg deze Gemeente nog daarenboven gedeelten van twee polders, als compensatie voor de groote sommen, welke het verplicht zou zijn uit te geven voor de huishouding in het nieuwe gebied. No. 10. Verandering tusschen Amsterdam eenerzijds en Sloten, Diemen en Nieuwer-Amstel anderzijds. 20 Maart 1896 S. No. 39. Considerans, Alzoo wij in overweging hebben genomen dat het noodzakelijk is een deel van ieder der Gemeenten Sloten, Diemen en Nieuwer-Amstel daarvan af te scheiden en bij de Gemeente Amsterdam te voegen. 63 Art. 3. De op voornoemd grondgebied gelegen aan de Gemeente Nieuwer-Amstel toebehoorende gebouwen en ongebouwde eigendommen, alsmede de waterleiding, één en ander met alle daartoe behoorende zaken, ook in andere Gemeenten, gaan over aan de Gemeente Amsterdam. Verder een kapitaal van /18.000.— op het Grootboek en schulden uit leening voortspruitende, (hierop volgen de bedragen). Art. 4. Door de gemeente Amsterdam wordt aan de Gemeente Diemen een schadeloosstelling van ƒ 37.500.—. uitgekeerd. Art. 6. De Gemeente Amsterdam is gehouden, indien dit door de eigenaars of gebruikers verlangd wordt, alle verpHchtingen van de Gemeente Nieuwer-Amstel als eigenaars van de waterleiding na te komen ten aanzien van die perceelen of perceelsgedeelten die op 1 Februari 1895 hieraan waren aangesloten. Amsterdam bevond zich omstreeks 1890 in een toestand dat zij zich aanzienlijk over haar grenzen had uitgebreid. Amsterdamsche wijken vond men'in Diemen, in Sloten, vooral in Nieuwer-Amstel, waar een 25000 grensbewoners een stadswijk dichtbij Amsterdam vormden, waarvan de straten zich aansloten bij die van Amsterdam, feitelijk daarbij behoorden, slechts administratief gescheiden waren. De bewoners hadden meerendeels hun bezigheden, kantoren, pakhuizen in Amsterdam, deden aldaar hun inkoopen, genoten alle voordeden eener groote Stad, zonder dat zij er belasting behoefden te betalen. Daarbij had Amsterdam de omliggende terreinen noodig voor inrichtingen van openbaar nut. Het is een dikwijls verdedigde stelling, dat een stad de terreinen van haar uitbreiding op eigen Staatsrechtelijk gebied behoort te vinden. Dan was NieuwerAmstel oorspronkelijk een plattelandsgemeente, en niet in staat behoorlijk te zorgen voor politie, brandweer, verlichting, reiniging, rioleering in die stadswijk, die er de laatste 30 jaar gegroeid is. Ook is schadelijk voor de veiligheid, gezondheid en voor de geregelde bebouwing een 64 toestand, dat in een feitelijk een geheel uitmakende gemeente, maar administratief gescheiden, verschillende verordeningen gelden, dat in de eene wijk een brandweer en politie optreden onafhankelijk van die in de andere wijk, dat in beide deelen volgens verschillende regels gebouwd wordt. Daarom diende de Minister van Binnenlandsche Zaken Mr. van Houten een wetsontwerp in tot uitbreiding van Amsterdam's grenzen, en uitvoerig bespreekt hij in de Memorie van Toehchting en de Memorie van Antwoord de bovengenoemde redenen. Hij betreurde, dat het niet een 25 jaar eerder gebeurd is, toen de bedoelde terreinen nog niet bebouwd waren (zooals Rotterdam's uitbreiding tijdig ter hand is genomen) en Nieuwer-Amstel er nog niet zooveel kosten aan had besteed, Amsterdam neemt daarom leeningen, aangegaan tot bestrijding van die kosten, van Nieuwer-Amstel over. Ook onbebouwde terreinen worden bij het overgaande gebied gevoegd, om te zorgen dat Amsterdam zich de eerste 25 a 30 jaar ongestoord kan uitbreiden op haar eigen territoir. De Minister noemde dit dan ook het eerste doel van het ontwerp, de bezwaren weg te nemen, welke voortvloeien uit een toestand, dat de Stadsaanbouw het gemeentelijk territoir overschreed, het tweede doel. Sloten en Diemen waren het met Amsterdam eens over de wenschelijkheid van het ontwerp, zij zagen in dat Amsterdam die terreinen noodig had. Sloten had eenige eischen, zooals verbetering van een aan de hoofdstad behoorende brug e. a. maar Gedeputeerden vonden dat dit ontwerp niet daarin behoefde te voorzien, maar de Gemeenten onderling deze zaken konden regelen. Van de zijde van Nieuwer-Amstel kwam krachtig verzet, zooals te verwachten was, nu het zoo'n groot gebied zou verliezen. Maar de Minister meende, dat als het Algemeen Belang een grenswijziging noodig maakt, deze doorgezet moet worden, ondanks de bezwaren van de betrokken gemeenten. Anders oordeelden sommige Kamerleden, die iedere grenswijziging afkeurden, tenzij de gemeenten het vooraf eens waren, of de eene Gemeente de andere, die schade lijdt, deze geheel vergoedt, een verschil van meening 65 dat uitkomt bij vele dergelijke ontwerpen, vooral tusschen de verschillende politieke richtingen. Maar Minister van Houten vindt, dat het Algemeen Belang de eenige richtsnoer moet zijn, dit is in den geest van den samensteller der Gemeentewet, en zoo was ook de practijk sedert het ontstaan dier wet. Anderen meenden, dat hier onder den naam van grensverandering van Nieuwer-Amstel, feitelijk geannexeerd werd het belangrijkste deel eener bloeiende Gemeente, zonder eenige reden en in strijd met de billijkheid, een inbreuk op de gemeentelijke autonomie. De Heer Kuyper meent zelfs, dat de wetgever geen grenswijziging mogelijk achtte, wijst op Prov. Wet 127 (oud) en Gemeentewet 128 e. v., die grensverandering niet noemen. Anderen kwamen daartegen op: Grondwet 3 onderscheidt tusschen „vereeniging en splitsing" en „grensverandering" (dezelfde meening heeft Oppenheim in zijn iste deel, 4de druk blz. 36). Sommige leden wilden de moeilijkheden oplossen door regelingen tusschen de gemeenten onderling, volgens Gemeentewet 121. De Regeering stelde zelf voor Amsterdam's begraafplaats Zorgvlied op Nieuwer-Amsters gebied te laten. Maar anderen meenden, dat intercommunale regelingen veelal intercommunale verwikkelingen geven. En volgens den Minister is zoo'n regeling wel geschikt om te voorzien in een enkel belang door een inrichting op het gebied van een der Gemeenten, maar is dit middel met toereikend om de dagelijksche belemmeringen weg te nemen van een te eng begrensde gemeente, die voor elke uitbreiding harer werken en inrichtingen afhankelijk is van hare naburen. De Minister kan ook niet toegeven, dat hier gebroken werd met een historischen toestand, dat de ontwikkeling van Nieuwer-Amstel, van plattelandsgemeente tot stad plotseling ongedaan zou worden gemaakt. Integendeel herkrijgt Nieuwer-Amstel door het verlies van die Stadswijk haar oorspronkelijk karakter van plattelandsgemeente. En die Stadswijk behoort bij Amsterdam, zou zonder Amsterdam niet bestaan. Telkens werd gewezen op de noodzakelijkheid dat een 66 omwonende bevolking die de voordeelen van een groote stad geniet, ook de lasten daarvan moet dragen. Enkele leden meenden de bewoners van Nieuwer-Amstel hierin op één lijn te moeten stellen met velen van Bussum, Hilversum, Haarlem e. a., die ook in Amsterdam hun kantoor, pakhuis enz. hebben, en niet in de lasten van die stad bijdragen. Zij vonden dat deze forensenquestie, niet door grensregeling moest worden opgelost, maar door die forensen te laten meebetalen in de plaatselijke belasting, die belastingregeling te herzien. Ook de Minister erkent het gebrekkige belastingstelsel. De Heer Roessingh wilde voor alles dit herzien, daarna kon dan, zoo noodig, een grensverandering als deze volgen, en hij stelde een motie voor in dien geest, die echter verworpen is. Hij wees ook nog op een tweede parasitisme. De Minister noemde groote, dus volkrijke, bloeiende steden een landsbelang, wederkeerig bloeit dan het platteland, dat in die steden een débouché voor zijn producten vindt. De Heer Roessingh kon dit niet inzien, daar de groote steden toenemen door de trek daarheen der plattelandsbewoners, het platteland dus achteruit gaat. „Elke nieuwe straat in een stad, die door een welvarende „buitenbevolking in bewoning wordt genomen, bestaat „ten koste van de gemeente waaraan die bevolking werd „ontrokken," zeide hij. En als een tweede parasitisme noemt hij het feit, dat zoovele grondbezitters in een groote stad wonen, aldaar belasting betalen en uitgaven doen, die aan het platteland behoorden ten goede te komen. Dit absentéïsme moet evengoed opgeruimd worden. Dan vindt hij dat forensen ook wel tot den bloei van Amsterdam meewerken, door er geld te verteren, den handel te vermeerderen enz., wat ook de Heer Heemskerk in de openbare beraadslaging zegt. De Heer De Kanter betreurde, dat Amsterdam niet den moed gehad heeft geheel Nieuwer-Amstel bij zich te willen trekken, gelijk Rotterdam geheel Kralingen bij zich nam, zoodat een gemeente dan niet onrechtmatig stukgebroken werd, zonder eenige schadevergoeding te krijgen. Hij vreesde ook, dat zich wederom een stadsbevolking op het aangren- 67 Zende gebied zal vestigen, zoodat dezelfde toestand die nu de wijziging noodig maakte, weer terug zal komen Ook vreesde hij bouwspeculaties in het onuijendeletóe? Behalve door Intercommunale regelingen wil men noz op andere wijzen dan grensverandering, die bezwara wee nemen en sommigen, o. a. de Heer Kuype^ we^n op tof! standen m het biutenland, zooals Brusiï, waT d^voorsteden hun eigen belangen zelf kunnen regelen, de algemene belangen worden centraal behandeld in eenalgem^S Zt °\Pn,St Wj de Duitsche meth°de: S eS stad over haar grenzen gaat schuiven, breidt men deze uit men voegt er eenige hectaren onbebouwde grond aan toe SïE2£ï~'2egt * maakt inbreuk °'de ~ De Minister weerspreekt dit: Autonomie is de bevoegdheid van een gemeente, haar door de wet gegeven om naar eigen belangen te regelen, en die bevoegdheid reifaÏZoZ ak haar gebied strekt. Autonomie is bij een grenswiizi" gmg buiten spel. grenswijzi- Ondanks de vele bezwaren is het Wetsontwerp toch aangenomen, in de 3de Kamer met 66 stemmen teg«i^ en in de Iste Kamer zonder hoofdelijke stemming* 3' N°" ^^Tïf11* tUSS^Chen Utrecht ^enerzijds, en de Bilt, Jutphaas en Oudenrijn, anderzijds. 20 Maart 1896. S. No. 40. pefceden5' b^Sl^ st^n, uitsluitend de 68 de bebouwde kom dier Gemeente, maar zich aansluitend aan een allengs bebouwde streek van Utrecht. Daardoor wordt ook het fort „het Vossegat", eerst door de grenslijn doorsneden, in zijn geheel tot Utrecht gebracht. Verder wordt eenig gebied van Jutphaas en Oudenrijn bij Utrecht gevoegd, omreden dat Utrecht zich in die richting steeds uitbreidt. Jutphaas verzette zich wel, maar het terrein is van haar afgesneden door het Merwedekanaal en den Vaartschen Rijn, sluit zich aan bij een reeds gedeeltelijk bebouwde wijk van Utrecht, dat in dit terrein belangen heeft, die vooral in de toekomst zal hebben. Het voornaamste bezwaar tegen dit ontwerp geuit.was wel dat verscheidene Gemeenten grondgebied zouden verhezen zonder eenige schadevergoeding daarvoor te ontvangen van de Gemeente, die het gebied kreeg. Maar Minister Van Houten vond bij een grensverandering ih het algemeen belang geen reden tot schadevergoeding. Het bij onteigening geldend beginsel mag hier niet worden toegepast. En al krijgt Utrecht voordeelen van haar nieuwe terreinen, eT tegenover staat, dat zij ook de lasten ervan moet dragen. De inkomsten uit dat gebied kunnen geacht worden te strekken tot dekking der uitgaven die dat gebied eischt, en die worden bespaard aan de Gemeente waarvan het wordt afgescheiden. No. 12. Verandering tusschen Leiden eenerzijds en Leiderdorp, Oegstgeest en Zoeterwoude, anderzijds. 13 Juli 1896. S. No. 107. Hierover zeide de Memorie van Toehchting in haar aanhef het volgende : „De Regeering past hier hetzelfde beginsel toe als bij de grenswijziging van Amsterdam, en ver„wijst naar de daar aangevoerde gronden. „De geheele oppervlakte van Leiden bestaat uit 198.48 „Hectaren, op 5 na de Gemeente met de kleinste oppervlakte, van Zuidholland. De grenzen worden grootendeels „gevormd door de Singelgrachten. Zoo wordt Leiden's „natuurlijke ontwikkeling belemmerd. „Verscheidene Leidsche inrichtingen zijn thans buiten „de gemeente gevestigd, zooals de Leidsche Ambacht- 69 „school, de Stations van den Hollandschen Spoorweg, e. a. „Voor nieuwe academische gebouwen, voor inrichtingen van „openbaar nut zooals een abattoir, is binnen de Gemeente „geen terrein meer beschikbaar. De arbeiderswoningen „kunnen niet verbeterd worden door gemis aan bouwterrein. De voordeden der Umversitdt, welke op historische gronden aan Leiden behooren ten goede te komen, „vallen thans gedeeltelijk aan de grensgemeenten ten deel, „doordat vde meergegoeden, waaronder studenten en „hoogleeraren, door het woninggebrek buiten de Gemeente „zijn gaan wonen. „De uitvoering der Rijkswetten kan door den aard der „zaak beter geschieden door Ldden dan door de landelijke „gemeenten, waarvan de bebouwde kommen op 1/t a s/4 uur „gaans van de stad liggen, zoo ook de zorg voor politie, „brandweer, straatverlichting enz, „Tegenover dit alles mag de tegenstand Van de omliggende „gemeenten niet wegen, te minder omdat die tegenstand „wortelt in het vooruitzicht in de gemeentelijke belasting „van Leiden te moeten deden, hetwelk uit een oogpunt „van billijkheid van de geheele bevolking, die „feitelijk" .♦Leidsch is, mag worden gevorderd." De Regeering heeft het oorspronkelijk ontwerp, zooals dit door Gedeputeerden opgemaakt was, en waarover de Gemeenteraden en Commissies uit ingezetenen der betrokken gemeenten gehoord zijn, gewijzigd, er nog eenig terrein bijgevoegd. Vele klachten heeft zij daarover moeten hooren. Vooreerst keurden eenige Leden der Commissie van Rapporteurs dit uit practisch oogpunt af, daar Gedeputeerden hier de beste beoordeelaars zijn, en in de tweede plaats achtten zij het in strijd met de Gemeentewet, die in Artikel 128 een vereeniging of splitsing zou verbieden, wanneer de bepalingen van 129—132 niet in acht zijn genomen. De Minister meent echter, dat volgens grondwet art. 3 grenswijzigingen onbeperkt tot de bevoegdhdd van den wetgever behooren, de Gemeentewet regelt slechts de voorbereiding van zijn beslissing. De Heer Rutgers van Rozenburg noemt het plan van Gedeputeerden een avant-projet, dat zoo noodig gewijzigd mag worden. Een tusschenmee- 70 ning verkondigen enkele leden der Commissie van Rapporteurs : al zijn de adviseerende lichamen niet gehoord, de Regeering mag het ontwerp toch veranderen, maar het oorspronkelijk karakter moet behouden blijven. Sommige leden wilden vóór de behandeling van dit ontwerp een regeling der gemeentefinanciën. Maar de Minister vond hier geen reden voor. Ook achtte hij de forensenquestie van slechts ondergeschikt belang voor Leiden. In de openbare beraadslaging vond de heer Donner gevaarlijk het beginsel van den Minister (Mr. van Houten). „Een gemeente die zich uitbreidt, behoort het terrein dier „uitbreiding op haar eigen staatsrechterlijk territoir te „vinden f het woord „behoort" zou de gemeenten een recht op uitbreiding geven. Dit beginsel bedreigt de zelfstandigheid der kleinere gemeenten. Met 65 stemmen tegen 23 in de Tweede kamer, en met 38 tegen 3 in de iste kamer is het ontwerp aangenomen. No. 13. Verandering tusschen Krommenie en Assendelft. (Zie Bijlagen 1896. 97 No. 197). Ingetrokken bij Missive van 15 September 1897. Dit ontwerp strekte om een aan Krommenie grenzende uithoek van Assendelft, door de spoorlijn van die Gemeente afgesneden, bij Krommenie te voegen. Dit gedeelte is ververwijderd van de bebouwde kom van Assendelft, behoort feitelijk bij Krommenie en de bewoners ondervinden de bezwaren van dien afstand. Voor de schoolgaande kinderen trachtte men een regeling volgens Gemeentewet 121 te vinden, maar Assendelft was niet bij machte de daaruit voortvloeiende kosten te betalen. No. 14. Verandering tusschen 's Gravenhage en Rijswijk. 31 December 1900 S. No. 245 Het motief van deze wet was wederom de uitbreiding of te verwachten uitbreiding van een stad buiten haar grondgebied. Zij is deel van het groote uitbreidingsplan van 's Gravenhage, in 1884 uitgevoerd in de richting Wassenaar, in 1902 in de richting Loosduinen en in 1907 in de richting Wassenaar en Voorburg. 7i In 's Gravenhage was aan de grens van Rijswijk de Laakhaven aangelegd, en een handelsbeweging was daar te verwachten, en dientengevolge de vestiging van een bevolking op aangrenzend, d. i. Rijswijksch terrein, dus van een bevolking die haar middel van bestaan in 's Gravenhage vindt, en daarom een deel van die Gemeente behoort uit te maken. Voorts handelde de minister Goeman Borgesius bij het indienen van dit ontwerp naar het beginsel dat een Gemeente op haar eigen terrein het gebied van haar uitbreiding moet vinden. En een derde reden, die men weer bij alle onderwerpen van dezen aard vindt, is dat een plattelandsgemeente niet zoo goed zorg kan dragen voor een stadswijk met haar eischen van verlichting, rioleering, aanleg van straten, enz. als de stedelijke gemeente, waarbij die wijk feitelijk behoort. Het zou ook onbillijk zijn zulke groote offers van een plattelandsgemeente te vergen. In het voorloopig verslag werden enkele opmerkingen gemaakt. Enkele leden wilden dan slechts medewerken aan het totstandkomen van grenswijzigingen, wanneer voor de arbeidende klasse de belastingdruk in de uit te breiden stadsgemeente niet zwaarder zou worden dan in de betrokken plattelandsgemeente. Anderen keurden af, dat groote steden hun grondgebied vergrooten ten koste van de aangrenzende plattelandsgemeenten, wilden liever de inwoners daarvan extra laten betalen voor het genot van inrichtingen van openbaar nut in die steden. Enkelen vonden dat Gemeentewet art. 121, in verband met art. 240, de aangewezen weg was om moeilijkheden op te lossen, maar hiertegen werd opgemerkt, dat Gemeenten slechts vrijwillig zoo'n regeling kunnen aangaan. Het ontwerp, mede onderteekend door den Minister van financiën Pierson is zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. No. 15. Verandering tusschen Hellevoetsluis en NieuwHelvoet. ingediend in 1901. (Bijl. 1900. g, No. 246). Hiervoor luidde de Memorie van Toelichting : „Het „wetsontwerp heeft de strekking een einde te maken aan 72 „den zeer verwarden toestand, die thans ten aanzien der „grens tusschen de gemeenten Hellevoetsluis en Nieuw„Helvoet bestaat. „De beide gemeenteraden zijn voor de wijziging. De „Commissie uit ingezetenen van Nieuw-Helvoet is ertegen „op financieele gronden." — Bij een brief van 18 September 1901 is het ontwerp ingetrokken en opnieuw ingediend door den opvolger van Min. Goeman Borgesius, Dr. Kuypér, en tot wet verheven 21 October 1902. S. No. 184. — No. 16. Verandering tusschen Bussum en Hilversum. 7 Juni 1902 S. No. 84. Art. 3. Alle kadastrale en andere stukken, uitsluitend betrekking hebbende tot het in gevolge art. 1. overgaand grondgebied, worden uitgekeerd aan de Gemeente, bij welke dat gebied wordt gevoegd* Het Bestuur dier gemeente heeft te allen tijde het recht kosteloos inzage te nemen van de archieven der gemeente van welke het gebied is afgescheiden, en uit die archieven afschriften of uittreksels op zijn kosten te vorderen. Bussum had als gevolg van de groote toename harer bevolking, behoefte aan uitbreiding van grond; daarvoor was door zijn ligging aangewezen de zgn. Eng, dicht gelegen bij de kom van Bussum, op verren afstand van Hilversum, en deze wet brengt die streek van laatstgenoemde gemeente naar Bussum over. Dezelfde reden geldt voor den overgang van een stuk grond van Bussum naar Hilversum, ook dichter bij de kom van Hilversum gelegen. Verder wordt door, dien overgang de grens tusschen beide gemeenten regelmatiger. De Heer De Stuers wenschte in art. 3 achter de woorden „afschriften of uittreksels op zijn kosten te vorderen" te voegen „of te doen vervaardigen", en diende een amendement in dien zin in : als reden gaf hij op, dat zoo het eene gemeentebestuur niet afhankelijk zou zijn van het andere 73 wat betreft de kosten. Maar Minister Kuyper was hiertegen, omdat dan in het eene gedeelte van het land een hardere formule zou heerschen dan in het andere. Het amendement is vervolgens weer ingetrokken. Zonder hoofdelijke steniming is het ontwerp in beide kamers aangenomen. No. 17. Verandering tusschen Dordrecht en Dubbeldam. 21 October 1902 S. No. 183, A r t. 3. Alle gemeentebezittingen binnen het overgaand gebied gelegen, en alle lasten, daarmede in verband staande komen ten voor en nadeele der Gemeente Dordrecht. Art. 5. Door de Gemeente Dordrecht wordt aan de gemeente Dubbeldam uitgekeerd een schadeloosstelling van ƒ 14.000. — Bij deze overgang van een gedeelte van Dubbeldam naar Dordrecht geldt weer hetzelfde beginsel als bij de grensveranderingen van Amsterdam, Leiden, Rotterdam, zooals de Memorie van Toelichting zegt: „Onmiddellijk aansluipende aan de bebouwde kom van Dordrecht is in Dubbeldam een in omvang steeds toenemende stadswijk verpezen, welker bebouwing zelfs aan matige eischen niet „voldoet. Aanleg van goede wegen ontbreekt, evenzoo voldoende bestrating, verachting, rioleering. De bevolking „aldaar is een stadsbevolking, die haar bestaan grootendeels „in Dordrecht vindt." Dordrecht zal aan Dubbeldam de waarde van het in het overgaande gebied gelegen Schoolgebouw vergoeden. In het voorloopig verslag werd opgemerkt, dat te laat tot deze grenswijziging is overgegaan, en men weet dit aan de omslachtige regels van artt. 128 e. v. der Gemeentewet, die dikwijls de oorzaak zijn dat met een grenswijziging zoolang gewacht wordt tot vele soms niet meer te herstellen schadelijke gevolgen van de toestanden, die den overgang noodzakelijk maakten, zich hebben geopenbaard. Minister Kuyper 74 antwoordt hierop, dat volgens zijn meermalen uitgesproken meening, hij het niet geoorloofd acht in te grijpen in historische organisaties enkel wegens de vrees dat in de toekomst „wel eens een moeilijkheid zou voorkomen." (Memorie van Antwoord). Anders is hij steeds bereid grenswijzigingen tijdig te bevorderen, die noodig zijn voor de behartiging van openbare belangen en die instemming vinden bij de betrokken gemeenten. Dan antwoordde hij de Commissie van Rapporteurs uit de iste Kamer, die bij de Regeering aandrong op spoed bij dergelijke ontwerpen, al zijn de Gemeenten het oneens: dat de Regeering gebonden is aan artt. 128 e v. der Gemeentewet; het initiatief moet van de Gedeputeerde Staten uitgaan; wel acht hij goed Gemeenten van welke binnenkort eenig terrein zal worden afgesneden, niet tot eenige uitgaven te verplichten. Zonder hoofdelijke stemming is het ontwerp, dat medeonderteekend was door den Minister van Financiën, Harte van Tecklenburg, aangenomen. No. 18. Verandering tusschen 's Gravenhage en Loosduinen. 31 December 1902 S. No. 262. Art. 5. Door de Gemeente 's Gravenhage wordt aan de Gemeente Loosduinen vóór of op den i5den Juni van elk der jaren 1903 tot en met 1906 een bedrag van ƒ 2500.— uitgekeerd, en vóór of op den i5den Juni van elk der jaren 1907 tot en met 1914 een bedrag van ƒ 2000.»—. De uitbreiding van 's Gravenhage wordt hier voortgezet, nu in de richting Loosduinen, waar een stadswijk groeiende was, administratief bij deze Gemeente, maar feitelijk, naar haar aard, bij den Haag behoorende. Deze wijk wordt nu naar den Haag overgebracht, dat beter dan Loosduinen voor zoo'n stadsgedeelte kan zorgen, o. a. voor rioleering, die er heel slecht is. Loosduinen verliest ± ƒ4700.— aan inkomsten en heeft eenige lasten, zooals aflossingen van leeningen ; art. 5 strekt om daaraan eenigszins tegemoet te komen. In de Commissie van Rapporteurs zijn de meeningen over 75 het ontwerp verdeeld. Enkele leden hebben in het algemeen bedenkingen tegen grensregelingen, welke strekken om het grondgebied van steden te vergrooten ten koste van aangrenzende plattelandsgemeenten. Zij willen de moeilijkheden oplossen door Intercommunale regelingen en Gemeentewet 121 aldus veranderen, dat zoo'n regeling aan de betrokken gemeentebesturen kan worden opgedragen, en dat bij verzuim Gedeputeerden, respectievelijk de Kroon, die zelf kunnen vaststellen. Dan wenschte men art. 23 der Gezondheidswet te doen vervallen; hygiënische misstanden op een grensgebied Zouden kunnen worden voorkomen als b„v. den Haag en Loosduinen samen zoo'n Commissie benoemen. Van de andere zijde werd gewezen op de billijkheid, dat grensbewoners die profiteeren van de voordeden van een groote stad, daarvan ook de lasten dragen. En een stad kan beter voorzien in de behoeften van zoo'n stadswijk dan een plattelandsgemeente. Het middel om misstanden op te heffen, nl. opdracht door Gedeputeerden vonden zij niet afdoende ; is tusschen de betrokken gemeenten geen overeenstemming, dan zal de voorziening of niet, of niet behoorlijk tot stand komen, en moet de grens later toch \etanderd worden. Minister Kuyper vindt eveneens gemeenschappelijke regelingen ontoereikend in veel gevallen, waar het openbaar bdang afwijkt van de bijzondere belangen der betrokken gemeenten, en ook waar een der Gemeenten de gemeenschappelijk te dragen onkosten niet kan betalen. Het eenig afdoende middel is dan grenswijziging. Zoo ook hier. Bovendien zou een dergelijke verandering van art. 121 Gemeentewet de zdfstandighdd der Gemeenten aantasten. No. 19. Verandering tusschen Egmond-binnen en Egmond aan Zee. 31 December 1902. S. No. 260. Art. 3. Door de gemeente Egmond aan Zee wordt aan de gemeente Egmond-binnen uitgekeerd een bedrag van /1000.— 76 Egmond aan Zee, een noodlijdende gemeente, die een subsidie van het Rijk ontvangt, is bezig zich tot een badplaats te ontwikkelen, en kan zoo tot bloei komen, als zij de noodige en geschikte terreinen daartoe bezit. Daarom worden haar grenzen bij deze Wet uitgebreid. Zij zal aan Egmond-binnen volgens verlangen het gekapitaliseerd bedrag van de door die gemeente te verhezen opcenten van de grondbelasting uitkeer en. Betwist werd of deze wijziging wel in het openbaar belang was, niet veel meer in het bijzondere belang van Egmond aan Zee, Sommige leden der Commissie van Rapporteurs meenden echter dat een noodlijdende gemeente de kans te geven welvarend te worden, stellig een maatregel in het algemeen belang is. En ook Minister Kuyper vindt het algemeen belang zeker gediend, wanneer men de opkomst van een eenvoudiger Badplaats dan de bestaanden bevordert. Vereeniging van de twee gemeenten, wat enkele leden wenschten, vindt hij niet geschikt, omdat de bewoners hoofdzakelijk tot twee verschillende godsdiensten behooren, Egmond aan Zee tot de Oud-Bisschoppelijke Clerezie, Egmond-binnen tot de Roomsch Katholieke Kerk, No. 20. Verandering tusschen Rotterdam en Overschie. 31 December 1902. S. No. 261. „Het ontwerp heeft preventieve strekking'', zei een nota naar aanleiding van het Voorloopig verslag, „missstanden zijn te verwachten, zijn er nog niet." In Overschie, op de grens van Rotterdam, waren uitgestrekte terreinen als bouwgrond verkocht, en de te stichten wijken zouden een stadswijk vormen, zich aansluiten aan Rotterdam. Daarbij zou de bebouwing, kanalisatie en bemaling van dit polderland de krachten van Overschie te boven gaan. Om die redenen worden die gronden bij Rotterdam gevoegd, wat anders toch in de toekomst zou gebeurd zijn. Minister Kuyper betwijfelde of het ontwerp wel in het Algemeen belang was, door zijn gebrek aan actualiteit, maar die bezwaren werden volgens zijn meening opgeheven door de overeenstemming tusschen de twee gemeenten. 77 Enkele leden der Commissie van Rapporteurs vonden echter, dat voorstellen tot grenswijziging hun grond alleen in het openbaar belang mochten vinden. No. 21. Verandering tusschen Rotterdam en Hillegersberg. 30 November 1903. S. No. 287. Een noodzakelijke aanvulling van Rotterdam's uitbreiding in de richting Overschie is deze wet, en dezelfde motieven gelden hier. Zuidelijk Hillegersberg was, in aansluiting bij Rotterdam, voor een goed deel reeds bebouwd, voor een ander deel bestonden uitgebreide plannen, en die aanbouw stelde eischen- waaraan Hillegersberg niet kon voldoen. Daarom zijn die terreinen bij Rotterdam gevoegd. Bij de openbare behandeling waarschuwde de Heer van der Velde tegen overhaaste grenswijziging. Hij vond het groote aantal ontwerpen betreffende grenswijziging in dezen tijd niet in de lijn liggen van dit Ministerie, herinnerde aan den tegenstand van Minister Kuyper bij de uitbreiding van Amsterdam. De Minister vindt dit echter een ander geval: het bebouwde deel van Nieuwer-Amstel had reeds een ander karakter gegeven aan die plattelandsgemeente, was opgenomen in haar autonome leven. Dan wijst de Heer v. d. Velde op het gevaar van bouwspeculaties, in die aan groote steden grenzende terreinen. Ook vindt hij de reden tegenwoordig veel gehoord bij deze ontwerpen, om n.1. vervuiling van die terreinen door slechte rioleering, te voorkomen door grenswijziging, niet afdoende. Evenals de Staat een Woningwet, een Gezondheidswet gaf, moet hij ook hiervoor zorgen. Beide ontwerpen waren mede onderteekend door den Minister van Financiën,. Harte van Tecklenburg. No. 22. Verandering tusschen Schoterland, Weststellingwerf en Ooststellingwerf. 30 November 1903. S. No. 288. Door de gedeeltelijke kanaliseering van de Tjonger of Kuinder, die de grens vormde tusschen deze drie gemeenten, 78 zijn veel bochten van dit riviertje afgesneden, en was zoo op vele plaatsen de grens niet meer te vinden. Grenswijziging was noodig tot vermijding van moeilijkheden die hieruit konden voortkomen. No. 23. Verandering tusschen Koedijk en Oudkarspel. 7 Juli 1906. S. No. 175. Art. 3. Door de Gemeente Oudkarspel wordt, binnen een jaar na de inwerkingtreding dezer Wet een bedrag van ƒ 6000.— aan de Gemeente Koedijk als schadeloosstelling, voor te verhezen inkomsten, uitgekeerd. Bij deze wet wordt een buurtschap van Oudkarspel, welke gelegen aan het Groot-Noordhollandsch Kanaal, zich aansluit aan de bebouwde kom van Koedijk, naar die gemeente overgebracht. Zij ligt ver verwijderd van de kom van Oudkarspel dat daardoor slecht kan zorgen voor de belangen van die streek. Gedurende den ouden toestand werd voor elk kind uit Oudkarspel, dat de openbare school te Koedijk bezocht, door Oudkarspel ƒ 20.— aan die Gemeente per jaar uitgekeerd. Ten gevolge van de grenswijziging zou die uitkeering ophouden, zonder dat Koedijk daartegenover vermindering van uitgaven zou hebben, terwijl Oudkarspel voorgoed ontheven zou worden van de zorg van onderwijs voor die kinderen. Daarom zal deze gemeente aan Koedijk een schadeloosstelling van ƒ 6000.— betalen. No. 24. Verandering tusschen Maastricht en Meerssen en Heer. 27 Mei 1907. S. No. 130. Hierover slecht de Memorie van Toehchting het volgende : „Toevoeging van grondgebied aan Maastricht is nood„Zakelijk. De snelle uitbreiding van haar bebouwde kom op „den rechter Maasoever heeft ten gevolge gehad dat reeds „lang haar grenzen door den stedelijken aanbouw zijn 79 „overschreden, terwijl in Meerssen en Heer tal van woningen „Zijn verrezen, in de onmiddellijke nabijheid van Maastricht, „en ver van die kommen verwijderd. Dan liggen binnen de „gemeente Meerssen het Maastricbtsche spoorwegstation „met zijn emplacementen, goederenloodsen, toegangsweggen, terwijl de prise d'eau van de Maastrichtsche watersleiding met bijbehoorende terreinen in de Gemeente „Heer zijn gelegen. De behartiging van allerlei openbare „belangen, zooals verlichting, politietoezicht, enz. kan „van de verwijderde kommen der gemeenten uit slechts „gebrekkig geschieden. „In beginsel vond het ontwerp bij de Gemeenteraden „en Commissies uit ingezetenen geen bezwaar. Meerssen „wenschte schadevergoeding wegens verlies van inkomsten. „Maar de Minister Mr. Ruik vond hier geen reden voor, „daar de kosten die Maastricht aan dit gebied zal besteden „voor rioleering, betere bestrating, het leggen van gasbuizen, enz. die inkomsten verre zullen overtreffen. Meerssen „wordt hier ontlast van een verpachting die zij volgens de „cijfers niet voldoende nakwam." De uitbreiding van Maastricht heeft een vrij lange voorgeschiedenis. Reeds in 1867, na de ontmanteling der vesting sprak de toenmalige Minister de noodzakelijkheid van grensverlegging uit, en eenige wetsontwerpen volgden, die veel tegenstand ondervonden in de omliggende gemeenten. Daarom is de omvang van het overgaande gebied in deze wet beperkt. De Commissie van Rapporteurs vond het evenwel niet voldoende en diende een amendement in waarbij een gebied van grooter oppervlakte bij Maastricht gevoegd zou worden, waarover in de Tweede Kamer eindelooze besprekingen volgden. Een bezwaar onder meer was, dat over dit amendement de betrokken Gemeenten niet gehoord waren, wat anderen weer niet noodig vonden, daar het overeenkomstig een in 1896 gemaakt ontwerp was, waarover de raden en Commissies uit ingezetenen wèl gehoord waren. De heer Blooker haalde over deze quaestie woorden van Thorbecke aan, uitgesproken bij de behandeling van art. 130 e. v. der Gemeentewet: „De wetgevende macht kan „daardoor (door artt. 130 e. v.) niet gebonden worden. 8o „De regels daar gegeven zijn niet aan de wetgevende macht, „maar voor de voorloopige instructie gegeven. De wetgever „zal vrij zijn. De wet die den wetgever wil binden, zou als „niet geschreven worden beschouwd, want de wetgever „heeft het middel om zich vrij te maken. Het blijkt ook uit „den inhoud van, het artikel zeer duidelijk, dat de bedoeling „niet geweest is om door deze voorschriften den wetgever „te binden." Hij, de Heer Blooker, wenschte ook de grootere uitbreiding, volgens hem was het noodzakelijk deze agglomeratie van huizen en fabrieken, die feitelijk bij Maastricht behoorde, als het ware op haar parasiteerde, te annexeeren. Verscheiden leden vonden het wenschelijk, omdat dan de Maastrichtsche politiezorg zich zal uitstrekken over eenige belangrijke fabrieken, „want" zeide de heer Ter Laan, „wat heeft men aan een Arbeidswet en Veiligheidswet, als er geen politietoezicht isS*" Het bezwaar dat de kinderen in het overgaande gebied van Meerssen de veel verder afgelegen openbare scholen van Maastricht zouden moeten bezoeken, kon opgelost worden door een overeenkomst tusschen die beide gemeenten, zoodat de kinderen naar de school van Meerssen gestuurd konden worden. Het amendement is evenwel verworpen. Naar aanleiding van' de lange besprekingen meende Minister Rink dat een kamer van 100 leden geen geschikt orgaan is om over gevallen van grenswijziging te oordeelen. Met 45 tegen 19 stemmen is het ontwerp aangenomen, in de iste Kamer zonder hoofdelijke stemming. Het was mede-onderteekend door den minister van Financiën De Meester. No. 25. Verandering tusschen 's Gravenhage en Voorburg en Wassenaar. ingediend 1904. (Bijl. 1904—05 No. 67). De uitbreiding van 's Gravenhage, begonnen in de richting Rijswijk en Loosduinen, zal hier worden voltooid. Een wijk van huizen en fabrieken is op de grens van den Haag, 8i op Voorburgsch gebied ontstaan. In het algemeen belang moet die aanbouw, ook naar de meening van het Gemeentebestuur van Voorburg, tot Den Haag gebracht worden. Op het gebied van Wassenaar is uitbreiding van 's Gravenhage binnenkort te verwachten, vooral sedert de bouw van een station van de Electrische spoor. Dit ontwerp is ingetrokken in 1905. No. 26. Verandering tusschen 's Gravenhage en Voorburg en Wassenaar. 16 Juli 1907. S. No. 213. Grenswijziging van 's Gravenhage is nu nog urgenter dan in 1904, nu deze gemeente op Voorburgsch terrein een gasfabriek bouwt, en nu ten gevolge van de voltooiing van de Electrische Spoor Rotterdam—Scheveningen een terrein van ruim 283 HA. zal bebouwd worden, dat volgens het ontwerp van Wassenaar naar 's Gravenhage zal overgaan. Verder verwijst Minister Rink naar de stukken van het vorige ontwerp (No. 25), dat door Dr. Kuyper ingediend was. Daar de twee ontwerpen nagenoeg gelijk zijn, vindt de Minister niet noodig over dit laatste de Raden en Commissies uit ingezetenen der betrokken gemeenten te hooren. Wel acht hij dit noodzakelijk bij meer uitgebreide wijzigingen, waardoor het karakter van een ontwerp veranderd wordt; en daarom is hij ook tegen het (later ingetrokken) amendement van den Heer Limburg, dat een grooter deel van Voorburg wil annexeeren en waarbij de weg van Gemeentewet, art. 128 e. v. niet gevolgd is. Eenige leden der Commissie van Rapporteurs vonden dat het niet aanging telkens wanneer een groote gemeente Zich uitbreidde, haar grens te verleggen, en kleinere gemeenten zoo te verminken. Zij vonden dit een practijk tegen den geest van den samensteller der Gemeentewet. Liever wilden zij de bezwaren oplossen door Intercommunale regelingen. Andere leden, en ook de Minister, meenden dat zulke regelingen dikwijls intercommunale verwikkelingen geven. De Minister wilde ieder geval op zich zelf beschouwen ; nu eens de moeilijkheden oplossen door intercommu- 82 nale regelingen, dan weer door annexatie. En nu de Gemeentewet beide middelen geeft, kan hij niet inzien dat een annexatie als hier tegen den geest dier wet zou zijn. De Heer Limburg zeide bij de toehchting van zijn amendement (annexatie van een grooter deel van Voorburg) : „Het motief is dat de expansie van 's Gravenhage tot „een groote stad noodzakelijk maakt, dat de grens wordt „verlegd in de richting van Voorburg, en dat het geheele „terrein dat uit zijn aard behoort tot de groote stad, ook „administratief tot die groote stad worde gebracht, dat dus „scheiding tusschen de plattelandsgemeente, de dorpsge„meente Voorburg en de groote stad 's Gravenhage daar „blijft loopen, waar het karakter van dorpsgemeente duidelijk „begint en waar dat van groote stad ophoudt. De Gemeente ,,'s Gravenhage zal weldra krijgen haar uitbreidingsplan. „Een gezonde uitlegging van een groote stad brengt mede „dat alles wat in zijn wezen behoort tot de uitbreiding van „den Haag, feitelijk en administratief ook bij den Haag „wordt gevoegd." Na bestrijding van Minister Rink, trok hij het amendement in. De Heeren Ter Laan en Schaper vonden in het algemeen goed, dat kleine Gemeenten bij grooteren werden ingelijfd, omdat in de plattelandsgemeenten een minder democratisch, volgens hen minder goed belastingstelsel heerscht, waarom vermogende lieden zich buiten vestigen en zoo aan het nijpende belastingstelsel van de groote steden ontkomen, terwijl zij toch daarvan de voordeden genieten. Zij wilden dan ook geheel Voorburg bij den Haag gevoegd zien, evenals eenige ander leden wenschten, die zoo'n annexatie slechts een kwestie van tijd vonden. De Heeren Van Bijlandt en De Savornin Lohmanzijnwel voor de voeging van kleine Gemeenten bij groote steden, maar zij willen eerst de Gemeentewet veranderen, zoodat het mogelijk wordt, die kleine Gemeenten als onderdeelen van de grootere eenige zelfstandighdd te laten behouden, hun een raad te geven voor hun eigen belangen, terwijl een Centrale Raad de Algemeene Belangen behandelt, een toestand die men in het buitenland wel vindt. 83 ; Met 55 tegen 10 stemmen is het ontwerp aangenomen m de iste Kamer zonder hoofdelijke steniming ' No. 27. Verandering tusschen Made en Drimmelen, Dussen, Munster en Muilkerk, Meeuwen, HiU, en Babylomenbroek, Drongelen, Hangoort, Gansóyen en Doeveren, Heesbeen, Eethen en Genderen Raamsdonk, Waspik, Capelle, Besoyen, Waalwijk en Baardwijk. 23 Juli 1908. S. No. 337. Hier volgt een eenvoudig geval van grensregeling. „Sinds „m den loop van het jaar 1904 de afschdding%an MaaTên „Waal een vo dongen fdti^^ van Toelichting, „doorsnijdt de Bergsche Maas eenTeekS 'van T*^ DC tCn N<**den en^mdt "fc^k ' van meerdere gemeenten afgescheiden - „hebben nagenoeg alle verband en gemeenschap met hun .vroeger ressort verloren. Ten gevolge van dl o£we£ pal het nieuwe vaarwater dat voor de meeste aanliggend? ISS^^» V™ vormt, ook deweffelit N°' ^geraïbathr118 ***** en Vlaardin- gerambacht. I4 jum igog s ^ ^ Geteente vïZ** Gem*eif Vlaardingen wordt aan de Gemeente Vlaardmgerambacht het eerste jaar na de inwerkingtreding dezer wet, de som van / coo.~ uitgekeerd, het tweede jaar ƒ 950.-, en Zoo vervoW* eli volgend jaar telkens ƒ50.- minder, zijnde eene^tkeerinl loopende over 20 jaren, totaal bedragende ^050^ * Op gebied van Vlaardingerambacht, grenzende aan de yiaardmgsche haven, was Exploitatie vanindut^ nemingen te verwachten. Het algemeen belang eïchte daï ÏLTT" *** Vlaardingen tornen, dat be*?^ een plattelandsgemeente ervoor kan zorgen, dat in het" beS van die gronden een behoorlijk uitbreioWplal kan maken wat ook wenschelijk is voor de hygSva^ haïï stad. Daarom worden haar grenzen aldus vSmd 84 Minister Heemskerk diende het ontwerp in, en beide kamers namen het aan, zonder beraadslaging en hoofdelijke stemming, No. 29. Verandering tusschen Rotterdam en Schiedam. i Juli 1909. S No. 243, Rotterdam wordt hier weer vergroot, nu in de richting Schiedam, en wel met terreinen die zij voor de rationeele en geleidelijke ontwikkeling van haar stad en havengebied noodig heeft, in het algemeen belang. Het ontwerp is eerst aanhangig gemaakt toen de beide gemeenten tot volkomen overeenstemming waren gekomen. Rotterdam kwam aan veel eischen van Schiedam tegemoet, beloofde haar een uitkeering tot een bedrag van ƒ 75.000.—. Naar aanleiding van een later vervallen artikel 3, dat overgang van gemeenteeigendommen en -werken in het overgaande gebied bepaalde, vroegen enkele leden der Commissie van Rapporteurs, welke titel hier in de openbare registers zou moeten worden ingeschreven, nu een acte, krachtens welke die overgang plaats heeft, ontbreekt. Men wilde liever dat die eigendommen bij overeenkomst tusschen de 2 gemeenten zouden worden overgedragen, vond, dat de bepaling gemist kon worden, evenals de uitkeering van ƒ 75.000.— ook niet in de wet opgenomen is. Dan vond men die bepaling in strijd met art. 639 Burgerlijk Wetboek, dat de wijzen van eigendomsverkrijging aanwijst, en met art. 151 der Grondwet. Art. 3 is toen vervallen. Het ontwerp was onderteekend door Minister Heemskerk en is zonder stemming aangenomen. No. 30. Verandering tusschen Groningen 'en Noorddijk, 14 Juli 1910. S No. 208. A r t. 3. Door de gemeente Groningen wordt binnen twee maanden na de inwerkingtreding dezer wet aan de gemeente Noorddijk uitgekeerd een som van ƒ 500.—. 85 Een deel van Noorddijk, dat in het gebied van Groningen inspringt, waarvan op den duur moeilijkheden te verwachten zijn, dat mogelijk als bouwterrein geëxploiteerd zal worden, behoort om die redenen beter bij Groningen, en deze wet brengt het naar die Gemeente over. Noorddijk had tegen het verlies van grondgebied geen bezwaar, mits zij / 500.— kreeg als schadeloosstelling voor het gemis van de door haar geheven opcenten op de hoofdsom van de grondbelasting. De Commissie van Rapporteurs der Eerste Kamer verZocht bij een mogelijke wijziging der Gemeentewet de procedure van grenswijziging te verkorten, No. 31. Verandering tusschen Ouder-Amstel en Weesperkarspel. 7 Januari 1911 S. No. 24. Tengevolge van de vervening en verkaveling van een vroegere veenderij, gelegen onder Ouder-Amstel en Weesperkarspel, was de grens tusschen die gemeenten onduidelijk geworden, wat tot moeilijkheden aanleiding gaf, o. a. bij het bepalen van de Gemeente, waar een overtreding van wet of verordering plaats vond. Om die reden wordt hier een grens vastgesteld, waarvan het verloop gemakkelijk is na te gaan. No. 32. Verandering tusschen Groningen en Hoogkerk. 24 Juni 1911. S. No. 56. Art. 3. De gemeente-eigendommen, gebouwen,wegen, straten, en andere werken van de Gemeente Hoogkerk, op het af te scheiden grondgebied gelegen, gaan met alle daartoe behoorende zaken in eigendom, beheer en onderhoud tot de Gemeente Groningen over. Aan de grens van Groningen, in de Gemeente Hoogkerk, is een stadswijk gebouwd, maar Hoogkerk kan, als platte- 86 landsgemeente, niet voorzien in haar eischen van politie, straatverlichting, reiniging, enz., en het gemis daaraan levert gevaar op voor die wijk, bedreigt ook de belangen van Groningen. Daarom wordt het gebied bij deze Gemeente gevoegd. Evenals bij de grensverandering van Rotterdam en Schiedam, (No. 29) werd hier gevraagd naar aanleiding van art. 3, hoe deze wijze van eigendomsovergang in de openbare registers zal blijken. Minister Heemskerk antwoordde, dat de rechtstitel van overgang in art. 3. zelf ligt. En al is het een afwijking van art. 639 B. W. dan is dat bij een Wet geoorloofd. Daarbij ligt de regeling in de lijn van Art. 130 der Gemeentewet. Het is ook geen afwijking van art. 151 der Grondwet, daar het geen gedwongen ontneming van eigendom is. Naar aanleiding van een opmerking in het voorloopig verslag, zeide de Minister, dat de grenswijziging niet in het bijzonder belang van Groningen is, maar strekt om Hoogkerk te ontheffen van de plicht behoorlijk voor het overgaande gebied te zorgen. Ne. 33. Verandering tusschen Groningen en Hoogkerk. 29 Juni 1912. S. No. 197. Hierbij wordt een fout begaan en Art. 1. der vorige wet hersteld. No. 34. Verandering tusschen Blokzijl en Ambt-Vollenhoven. 11 Januari 1913 S. No. 14. Art. 3. De Gemeente Blokzijl keert binnen een jaar na de inwerkingtreding dezer wet een bedrag van ƒ 8500.— uit aan de gemeente Ambt-Vollenhoven als schadeloosstelling voor te verhezen inkomsten. Over de redenen, die tot deze grenswijziging leidden, zegt de Memorie van Toelichting, onderteekend door den Minister van Binnenlandsche Zaken Heemskerk het volgende: 8? „Het grondgebied van Blokzijl is nagenoeg geheel volgebouwd, zelfs haar haven ligt op het gebied van Ambt„Vollenhoven, evenals de houtzaagmolen, de eenige groote „industrieele onderneming van Blokzijl, die bovendien „onmiddellijk grenst aan de bebouwde kom van laatstgenoemde gemeente. De behartiging van verschillende „belangen en de naleving van meer dan één wet worden „door dien toestand geschaad, b.v. naleving van de Woning„wet, afkeuring van oude woningen is onmogelijk, wegens „gebrek aan ruimte om nieuwe te bouwen. Daarom wil dit „ontwerp een gedeelte van Ambt-Vollenhoven bij Blokzijl voegen. —" Sommige leden der Commissie van Rapporteurs vonden het bedenkelijk een grenswijziging door te zetten tegen den zin van één der betrokken gemeenten, immers AmbtVollenhoven maakt ernstig bezwaar tegen het plan. Minister Heemskerk vond geen reden te voldoen aan het verlangen van Ambt-Vollenhoven en deze het gekapitaliseerde bedrag uitkeeren dat de eigenaren van den houtzaagmolen aan hoofdelijken omslag betalen, daar zij het als forensen betalen. Volgens enkele leden der (^mmissie van Rapporteurs moet men daar wel rekening mee houden, daar het bestaan van zoo'n belangrijke onderneming ook Ambt-Vollenhoven tot uitgaven kan genoodzaakt hebben. No. 35. Vereeniging van Stad-Almelo en Ambt-Almelo. i December 1913.S. No. 419, Hier vond men weer den toestand dat een stad op haar eigen grondgebied geen terrein voor uitbreiding bezit, huizen moet bouwen op het gebied van een aangrenzende gemeente, wat oorzaak van veel moeilijkheden is. Stad-Almelo, een belangrijk industrieel centrum breidde zich steeds uit, moest haar fabrieken over twee gemeenten uitstrekken; fabrieksarbeiders die hun bestaan vinden in Stad-Almelo, moesten wonen in Ambt-Almelo, welke gemeente groote uitgaven voor hen moest doen, terwijl zij in Stad-Almelo hun inkoopen deden en belasting 88 betaalden. Daarom worden bij deze wet de twee Gemeenten vereenigd, onder volle instemming van hun raden en commissies uit de ingezetenen. De voor beide gemeenten gemeenschappelijke belangen kunnen beter behartigd worden door één gemeente. Naar aanleiding van een vraag in het Voorloopig Verslag zei de Minister Heemskerk in zijn Memorie van Antwoord dat de rechten en verphchtingen, voortvloeiende uit concessies, verleend door een der oude Gemeenten, vanzelf op de nieuwe overgaan. Hun voortbestaan wordt verzekerd door art. 133 der Gemeentewet, daar zij berusten op een plaatselijke verordening. No. 36. Verandering tusschen Pernis en Rozenburg. 1 December 1913. S. No. 125. De grens tusschen deze gemeenten, oorspronkelijk gelegen in het midden der Nieuwe Maas, was onzeker geworden door de vorming van een plaat in die rivier aan de zijde van Pernis. Geografisch behoort die plaat bij Pernis en om moeilijkheden te vermijden wordt zij bij die gemeente gevoegd, waartegen de betrokken gemeenten geen bezwaar hadden. Het ontwerp was onderteekend door den Minister van Binnenlandscbe Zaken Heemskerk. No. 37. Toevoeging van terreinen langs de Nieuwe Waterweg en het Scheur, thans deel uitmakende van 's Gravenzande en Naaldwijk, aan Rotterdam. 31 December 1913. S. No. 469. Deze wet is verdeeld in §§ en Artt. waarvan § 1 regelt de toevoeging van de terreinen, § 2 de afwijkingen van de Gemeentewet en andere voorzieningen, § 3 de overgangsbepalingen. Veel tegenstand ondervond dit ontwerp, dat een toestand regelde, geheel verschillend van de vroegere hier behandelde ontwerpen. Over de Motieven zegt de Memorie van Toelichting : 8g „De behoefte aan verandering van den staatsrechtelijken „toestand van den Hoek van Holland, vindt haar oorzaak „in de nabuurschap van de twee ongelijksoortige buurtschappen van 's Gravenzande, nl. het eigenlijke dorp met „een bevolking bestaande uit tuinbouw, en den Hoek van „Holland met een in de laatste jaren sterk aangroeiende „bevolking, voor het meerendeel betrokken bij Scheepvaart en Handelsverkeer. In Hoek van Holland klaagt „men over slechte verlichting, bestrating, rioleering, politietoezicht, „De oorzaak van gebrek aan zorgen voor den Hoek van „Holland ligt in het feit, dat twee verschillende buurtschappen, beide met geringe draagkracht, onder één Bestuur „staan. Aanvankelijk dacht men aan de vorming van een „afzonderlijke gemeente Hoek, tot een verzoek kwam van „Rotterdam de gemeente bij haar te voegen. Zoo kunnen „de buitengewone werken die noodig mochten blijken, „beter gesteund worden, dan wanneer het een afzonderlijke Gemeente is, zelfs gesteund door Rijk en „Provincie. „Rotterdam als centrum van het verkeer langs den Water„weg, heeft het grootste belang dat aan den mond een geordende toestand heerscht. Voeging bij Rotterdam van een „gebied zoo ver van het overige der gemeente verwijderd, „vordert bijzondere voorzieningen, zooals een apart kiesdistrict voor den raad, dat 2 Leden kiest, afwijking van artt. „4 en 5 der Gemeentewet, omdat het getal raadsleden tot „47 stijgt, afwijkende bepalingen vooral op belastinggebied, wegens de verschillende toestanden in de 2 deelen. „Dan zijn noodig bijzondere voorzieningen opdat de ingezetenen van het overgaande gebied, die in aanraking komen „met het Gemeentebestuur, zoo weinig mogelijk naar „Rotterdam behoeven te gaan : een hulpsecretarie. Dan kan „de Burgemeester een Ambtenaar benoemen, tot uitvoering van wetten, enz. in den Hoek van Holland". Op die afwijkingen van de Gemeentewet, een organieke wet, werd aanmerking gemaakt. Maar Minister Cort van der Linden vond dit in bijzondere gevallen, waarin de wet niet voorziet, wel geoorloofd, daarbij go gebeurt het meermalen, en Art. 217 van die Wet veronderstelt het. Bij de behandeling wordt meer en meer het groote belang op den voorgrond gebracht, dat Rotterdam heeft bij een goeden toestand aan den Waterweg, niet een particulier belang van Rotterdam, zooals wel gezegd is, zucht naar voordeel, maar een belang eveneens voor het geheele land, nl. dat Rotterdam blijft de tweede havenstand van het vasteland van Europa. Zooals de Heer Van Vollenhoven bij de behandeling zegt: „Rotterdam wilde annexatie alleen „omdat het noodig is. En het is noodig, omdat het hier „geldt de haven van Rotterdam. Hier beschouwt men misschien Rotterdam als een gemeente gelijk andere gemeenten, maar in het buitenland beschouwt mendenheelen „Waterweg als de haven van Rotterdam. Als daar een missstand heerscht, krijgt Rotterdam die voor zijn rekening. „Het is een landsbelang dat Rotterdam de tweede haven „van het vasteland van Europa blijft." En Minister Cort van der Linden wijst er op dat in het buitenland men er overal naar streeft de groote zeehavens, die verwijderd liggen van de zee, zeggenschap te doen hebben over de monden van het water waaraan zij liggen. Sommige leden waren in principe tegen het voegen van deelen van kleine gemeenten bij een groote gemeente, en dat uitsluitend in het belang van die eene groote gemeente. In het bijzonder maakten zij bezwaar gegen deze annexatie, „Zij noemden het een inbreuk op de Gemeentewet, het begrip gemeente, een complex van belangen, verzet zich volgens hen tegen het samenvoegen van niet aan elkaar grenzende terreinen. Maar de Minister toonde aan dat er Zeer zeker gemeenschappelijke belangen, tusschen Rotterdam en den Hoek bestaan, hier een complex van belangen is. Het is volgens hem niet in strijd met de Gemeentewet dat er is continuïteit van belangen en discontinuïteit van grondgebied. Ook ontkent hij dat de toevoeging in het bijzondere belang van Rotterdam is. — Ernstige bestrijders van het ontwerp waren de heeren Brummelkamp en De Savornin Lohman. De laatste noemde m 9i het een groote afwijking van onze constitutioneele instellingen: „den Hoek van Holland wordt hier het recht op een eigen vertegenwoordiging ontnomen", want de twee raadsleden noemt hij een schijnvertegenwoordiging : „Wij moeten vasthouden aan de grondslagen onzer constitutie", zegt hij verder, „waarvan ook één is de gemeentelijke autonomie, de gemeentelijke zelfstandigheid, het eigen locale beheer," Hij geeft de voorkeur aan samenwerking der gemeenten tot regeling van gemeenschappelijke belangen, wil een wetsontwerp waarbij aan de verschillende gemeentebesturen de bevoegdheid wordt gegeven, om op te treden in gevallen als hier. En hiervoor beveelt hij een plan van prof. Struycken aan, zooals deze geeft in zijn werk „De Gemeente en haar Gebied", op blz. 46 e. v., dat in hoofdzaak hierop neerkomt : De Gemeenten kunnen voor bepaalde doeleinden intercommunale corporatie's vormen, de wet leggen hen tot den aard der doeleinden geenerlei beperking op ; het Bestuur Wordt gekozen door de betrokken gemeentebesturen, is een zelfstandig representatief orgaan. Voorts moet de corporatie een publieke beheerscorporatie zijn, en ook moet mogelijk zijn, dat binnen bepaalde grenzen, publieke gezagscorporatie's worden opgericht met politiebevoegdheid en verordenende bevoegdheid". Tot zoover de heer Lohman. — In de iste Kamer werden vele dezelfde opmerkingen als in de 2de Kamer gehoord. Sommige leden wenschten den uitzonderingstoestand van den Hoek geregeld te zien, in aansluiting bij art. 217 der Gemeentewet. Maar de Minister is hiertegen : het artikel gaat uit van financieele scheiding, en de Hoek is juist niet bij machte te voorzien in de geldelijke eischen die het gemeentebestuur noodig vindt. De Heer Van den Berg legde art. 217 aldus uit, dat het artikel zou toelaten een afzonderlijke huishouding van de gemeentedeelen, de Fransche Section de Commune, de Duitsche Sammtgemeinde. De Minister betwijfelt dit, het artikel dat een onduidelijke geschiedenis heeft, kwam in de wet op aandrang van Friesland en Limburg. Rotterdam en de Hoek wenschten de Vereeniging zeer, vóór de behandeling in de iste Kamer waren reeds maat- 92 regelen genomen tot uitvoering van deze wet, o. a. was de Ambtenaar reeds benoemd. Het ontwerp werd aangenomen met 52 tegen 5 stemmen in de 2e Kamer, in de iste Kamer zonder hoofdelijke stemming. De Minister van Binnenlandsche Zaken Heemskerk heeft het ingediend, en van hem verschenen een Memorie van Toelichting en een Memorie van Antwoord, de verdere behandeling had plaats onder het Ministerie Cort van der Linden. No. 38. Verandering tusschen Nijmegen en Ubbergen, en Groesbeek. 13 Juli 1914. S. No. 303. Art. 6. Binnen 1 jaar na het inwerkingtreden van deze wet wordt door de gemeente Nijmegen aan de Gemeenten Ubbergen en Groesbeek elk, als schadeloosstelling voor te verhezen inkomsten uitgekeerd een bedrag, hetwelk voor ieder der laatste Gemeenten door ons wordt bepaald op een som, bedragende acht en twintig maal het gemis, dat elk der gemeenten Ubbergen en Groesbeek zal lijden, te berekenen naar hetgeen over 1914 wordt genoten, wegens a. opcenten op de grondbelasting ; 6. uitkeering krachtens de Wet van 24 Mei 1897 S. 156, gewijzigd bij de Wet van 3 Juni 1905 S. 151; c. aanslagen in den Hoofdelijken omslag van hen, die 1 Januari gevestigd zijn op het gebied hetwelk van de eene naar de andere Gemeente overgaat, waarbij de aanslagen over het geheele jaar 1914 worden berekend ten aanzien van de personen, die zich in den loop van dit jaar op dat gebied vestigden. Aan de gemeenten Ubbergen en Groesbeek wordt over het gedeelte van den in het eerste lid van dit artikel gestelden termijn, dat verloopt alvorens de haar toegekende schadeloosstellingen zijn uitbetaald, een rente daarvan, berekend tegen 4 % 's jaars, door de gemeente Nijmegen uitbetaald. Deze wet brengt bij Nijmegen grondgebied van Ubbergen en Groesbeek, en als compensatie van Nijmegen naar BHBHB 93 Ubbergen eenig gebied dat door zijn landelijk karakter, beter bij die gemeente behoort. Dit laatste ondervond geen tegenstand, daarentegen wel de uitbreiding van Nijmegen : volgens het oordeel van de besturen van Ubbergen en Groesbeek kan Nijmegen, dat zich steeds uitbreidt, en behoefte aan bouwterrein heeft, dit nog op haar eigen gebied vinden. Hiertegen is op te merken, dat dit terrein van Nijmegen is afgesloten door een spoordijk met één doorgang, en verder door een breed en diep spoorwegterrein met één overbrugging. En dan heeft de uitbreiding van deze stad plaats in de richting van Groesbeek en Ubbergen. Het overgaande terrein behoort feitelijk bij Nijmegen, ligt op een heuvelrug, heeft geen rechtstreeksche verbinding met het laaggelegen Ubbergen, en is verwijderd van de bebouwde kom van Groesbeek. Het is een stadsgedeelte, dat parasiteert op Nijmegen, behoefte heeft aan politie, brandweer, waterleiding, scholen enz. Zoo vordert het algemeen belang den overgang, maar is schadeloosstelling aan de betrokken gemeenten billijk, zegt de Memorie van Toelichting. Meer en meer hoort men de meening, dat grensverandering niet het juiste middel is om gemeenschappelijke belangen van eenige gemeenten te regelen. Ook de Minister vanBinnenlandsche Zaken, Mr. Cort van der Linden erkent dit, noemt annexatie in vele gevallen een eenigszins ruw middel. Een ontwerp tot wijziging van de artt. 121 en 122 der Gemeentewet is dan ook in wording. (Zie 't Slot dezes). Maar hier in dit geval vindt hij annexatie noodig in het algemeen belang. De Heer Bergsma meende dat wijziging van de gemeentewet niet helpen zal, men krijgt zoo nooit een geheel dat een gemeente moet zijn, een organisatorisch geheel. De Minister antwoordde hierop, dat door die verandering annexatie toch niet overbodig zal worden. Alleen wordt mogelijk een regeling van verschillende gemeenschappelijke belangen, zonder grensverandering. De Heer V. d. Biesen klaagde dat in den laatsten tijd te veel stukken van de eene gemeente bij een andere worden gevoegd, er wordt niet gelet op de historische wording der gemeenten. Hij wilde een toestand zooals in Londen en 94 Brussel: elke omliggende gemeente heeft haar eigen Burgemeester, Burgerlijken Stand enz., zaken van Openbare Gezondheid e. a. worden centraal behandeld. Hij maakte de hatelijke opmerking dat Nijmegen belust is op de opbrengst aan hoofdelijken omslag van die terreinen, wat de Minister ontkende! No. 39. Verandering tusschen Groningen en Haren, 31 December 1914 S. No. 653. Voor deze voeging van een gedeelte van Haren bij Groningen, gelden dezelfde motieven als bij vele vroegere wetten : op het bedoelde gebied, dat zich aansluit aan de bebouwde kom van Groningen, had zich een bevolking gevestigd, welke grootendeels haar bestaan of beroep in Groningen vond, eigenlijk een stadsbevolking was. Grensverlegging was in het belang van beide gemeenten : van Groningen omdat zij dat gebied voor hare uitbreiding noodig had, van Haren omdat zij als landelijke gemeente niet voldoende voor zoo'n stadswijk kon zorgen. — „De grondslagen waarop de twee gemeenten het eens „zijn geworden," zoo zegt de Memorie van Toelichting zijn deze, „dat Groningen een beweegbare brug over het „Winschoterdiep zal bouwen en onderhouden, en een „electrische tram zal aanleggen en exploiteeren ter verbinding van Haren met het Electrische tramwegnet van „Groningen. Dit als compensatie voor Haren wegens het „verlies van grondgebied. Bovendien zal Groningen aan „Haren ƒ 25.000 uitkeeren ter verbetering van de communicatie van Haren naar het Zuiden der gemeente, dit „wanneer Haren binnen 2 jaar niet den wensch geuit zal „hebben, dat Groningen die brug zal maken." In het verslag van het afdeelingsonderzoek werd aanmerking gemaakt, dat Groningen geen volle schadevergoeding gaf, dat gebroken werd met het sinds jaren gevolgde stelsel, dat aan de gemeente, die territoir verliest, vergoed wordt wat zij aan inkomsten uit dat gebied zal missen. De heer Limburg zei bij de openbare beraadslaging: 95 „Dit wetsontwerp is een voorbeeld van goede politiek „van grenswijziging. Wanneer groote gemeenten worden „omringd door kleine gemeenten, en uit de groote gemeenten gaan meer en meer menschen wonen buiten de grenzen, dan wordt het zaak dat de groote gemeenten door „uitbreiding van haar grenzen parasitische politiek ten „behoeve van de kleine gemeenten op deze wijze voor„komen," De heer Rink keurde de practijk van de artt. 129—132 der gemeentewet af j Gedeputeerde Staten en Gemeentebesturen, die slechts te adviseeren hebben, brengen het ontwerp in zulk een ver gevorderd stadium van voorbereiding, dat de Regeering en Kamers er weinig meer aan doen kunnen, die eerstgenoemde autoriteiten leiden het daarheen dat de Gemeenten vooraf een accoord aangaan ; ook een vroegere Minister (hij bedoelde Dr. Kuyper) wilde alleen grenzen wijzigen, wanneer de Gemeenten het eens waren. En de heer Rink vindt met Oppenheim het stelsel van accoorden, waar het publiekrechtelijke zaken betreft, vicieus. Hij vindt verkeerd, dat de verantwoordelijkheid van de Kamer verplaatst wordt, wil voorkomen dat de Kamer voor een reeds uitgemaakte zaak komt te staan. Zonder hoofdelijke stemming is het ontwerp aangenomen, het was onderteekend door den Minister van Binnenlandsche Zaken Cort van der Linden. No. 40. Verandering tusschen Amersfoort en Leusden. 16 November 1916. S. No. 499. Een stuk van Leusden's grondgebied, gedeeltelijk bebouwd, springt in het gebied van Amersfoort, behoort door zijn stedelijk karakter weer bij deze Gemeente, die beter kan voorzien in de behoeften der bewoners ; om welke reden deze streek bij Amersfoort wordt gevoegd. Eveneens wordt een in het grondgebied van Leusden inspringend deel van Amersfoort, dat wegens zijn landelijk karakter beter bij Leusden behoort, naar deze Gemeente gebracht. 96 No. 41. Vereeniging van Alphen, Aarlanderveen en Oudshoorn. ingediend 10 Juni 1916. (Bijl. 1915. 16 No. 403). Deze drie Gemeenten die feitelijk een geheel vormen, kunnen, wettelijk vereenigd, een krachtige Gemeente vormen. Aarlanderveen en Alfen ondervonden bezwaren van hun aaneengrenzende ligging, en een aantal inwoners verzochten aan Gedeputeerden öf bijvoeging van het deel van Aarlanderveen, dat feitelijk bij Alfen behoorde, bij die Gemeente, öf vereeniging van de drie Gemeenten. Gedeputeerde Staten kozen het laatste, temeer daar verscheidene belangen der 3 Gemeenten reeds gemeenschappelijk geregeld zijn, zooals gas en electriciteitsvoorziening, Alfen levert contractueel water aan de beide andere gemeenten, het Post- en telegraafkantoor en het station van Alphen doen evenzeer dienst voor Aarlanderveen en Oudshoorn. Sommige leden van de Commissie van Rapporteurs meenden, dat door deze Vereeniging onnoodig aan de zelfstandige ontwikkehng van elk dezer Gemeenten een eind werd gemaakt, daar de Gemeenten getoond hebben zelfstandig te kunnen bestaan. Indien de veranderde toestanden samenwerking eischen, dan geven zij de voorkeur aan een ruimere toepassing van art. 121 der Gemeentewet. Vereeniging zonder noodzaak maakt volgens hen inbreuk op het tot nu toe bestaande stelsel van decentralisatie. Anderen voegden hieraan toe, dat beroep op het Algemeen Belang niet voldoende is om aan het zelfstandig bestaan, waarop een Gemeente krachtens haar geschiedenis recht heeft, een eind te maken. Het vooruitzicht van een vereenvoudigde Administratie en het feit, dat de kommen der gemeenten aaneensluiten, vinden zij geen afdoende argumenten, dan zou een groot aantal gemeenten kunnen verdwijnen. Andere leden daarentegen achtten de vorming van één krachtige gemeente van groot belang, dit Hgt, zoo oordeelen zij, in den gedachtengang van de samenstellers der Grondwet van '48 en der Gemeentewet. 97 Sedert 1851 is het aantal Gemeenten in ons land met 92 verminderd, tegenover een geringe vermeerdering. Het economisch leven is sinds dien tijd sterk veranderd, nieuwe Gemeenten, centra van productie ontstonden, nieuwe toestanden ontstonden door aaneensluiting van bebouwing. Men houde niet vast aan bestaande regelingen, die niet, of slechts kunstmatig aan de nieuwe omstandigheden kunnen worden aangepast, maar men verzekere ontwikkeling aan die streken, door den omvang der Gemeenten te doen beantwoorden aan de eischen die hun economische vooruitgang stelt. Dat het historisch bestaan van de Gemeente hier geweld wordt aangedaan ontkent Minister Cort van der Linden, het zelfstandig bestaan van een gemeente kan opzichzelf toch geen onaantastbare verhouding heeten. Ook een ruime toepassing van art. 121 der Gemeentewet kan volgens het oordeel van den Minister de questie's hier niet oplossen. Het gaat nu om veel meer dan een publiekrechtelijke regeling van gemeenschappelijke belangen, — Het ontwerp is sedert aangenomen. RECAPITULATIE. Het verkrijgen van een meer No. i, xi, 13, 16, 23, 27, „natuurlijke" grenslijn. 30, 38. Ontwikkeling van handel en No. 2, 5, 7* 28, 29, scheepvaart op het gebied 34. 37. van een andere gemeente. Indeeling van een nieuw ge- No. 3. 8. bied bij een naburige gemeente. Vervanging van een onzicht- No. 4,15, 22, 31, 36. bare grens door een duidelijke. Een aanzienlijke bebouwde No. 5, 10, 11, 12, 17, 10, kom ontstaan in aanshü- 24, 25, 26, 32, 35, 39> 4°* ting aan de stedelijke bebouwing. Onvoldoende rioleering en No. 5,17,18, 20, 21, 23, 28. waterleiding. Vestiging eener stadsbevol- No. 6, 14, 20,21.25,26,38. king, die in de stad haar bestaan vindt. Bezwaar voor de kleinere No. 6, 14, 18, 20, 21, 37» Gemeente om te zorgen 39, 40. voor de kostbare huishouding eener stadsbevolking. 99 Overeenstemming van de No. 7, 8, 9, 10 (wat betreft ingezetenen der betrok- Sloten en Diemen), 14, 15, ken gemeenten. 16, 17, 18, 19, 20, 23, 24, 27» 28, 29, 30, 31, 32, 35, 36» 37/ 39> 40- 4i♦ Onvoldoende verzorging der No. 9, 10, 23, 24, 32, 34, 37. openbare belangen op het te annexeeren gebied.. De groote stad heeft de No. 9, 10. omliggende terreinen noodig voor inrichtingen van openbaar nut. Groote bloeiende steden een No. 10. landsbelang als débouché's ook voor de producten van het land. Voordeden welke historisch No. 12. aan de stad behooren. komen aan de plattelandsgemeente ten goede* Uitvoering der rijkswetten No. 12, 24, 32, 34, 37. 38. beter door de stad dan door de plattelandsgemeente; id. zorg voor politie, brandweer, straatverlichting, enz. De bevolking behoort al- No. 12. reeds tot de stad. Een havenstad* van de zee No. 37. verwijderd* wil zeggenschap over den mond van de rivier, waaraan zij gelegen is. SLOT. De herziening van de Gemeentewet, waarop Minister Cort van der Linden doelde bij de grensverandering van Nijmegen, werd aangeboden bij een Koninklijk Besluit van i Maart 1915, inhoudende een wetsontwerp tot wijziging en aanvulling van de wettelijke voorschriften, welke regeling van gemeenschappelijke belangen tusschen gemeenten beoogen. Gemeentebesturen mogen dan voor het beheer van gemeenschappelijke werken en inrichtingen een regeling vaststellen, afwijkend van de voorschriften van de gemeentewet, en kunnen daarvoor een Bond vormen met een Raad van Bestuur, welke raad betreffende het huishouden alle bevoegdheid zal hebben die hem door de gezamenlijke gemeentebesturen is opgedragen, 't Is dus een zelfstandig bestuur, wat Gemeentewet 121 en 122 niet voldoende geven. De bezittingen en schulden van den Bond zullen afgeschei,den zijn van die der Gemeenten. Deze wijziging is volgens Minister Cort van der Linden noodig door den veranderden economischen toestand sinds 1851. Een Koninklijk Besluit van 29 October 1855 (S. No. 45) belemmerde de ontwikkeling van het gemeentelijk associatie-wezen. Doordat de Gemeenten in hun zucht naar associatie andere vormen kozen, heerschte rechtsonzekerheid. De samenwerking zal vrijwillig blijven, wat wel zijn nadeden heeft, maar om onwillige Gemeenten te dwingen zou de Grondwet veranderd moeten worden, en op den duur vindt de Minister vrijheid beter. De bevoegdheid van de Gemeenten een zelfstandig bestuur te kiezen is ook niet in strijd met art. 144 der Grondwet, want de raad blijft hier de opperste leiding houden. Enkele leden der Commissie van Rapporteurs, waren tevreden, dat het ontwerp blijkbaar niet de strekking heeft de moeilijkheden op te lossen» die zich telkens voordoen wanneer tusschen twee gemeenten een verouderde grensregeling bestaat. Anderen meenden echter dat de moeilijkheden uit grensregelingen voortvloeiende, gemakkelijker zullen worden ondervangen. —