VEREENIGING VOOR STUDIE VAN KOLONIAALMAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN Goedgekeurd bij Gouvernementsbesluit dd. 16 September 1917 No. 51 «D# Schepenvorderingswet en het belang van de scheepvaart voor den economischen toestand van Nederlandsch-Indië Publicatie No* 1 Albrecht & Co. Weltevreden Juli 1917 I VEREENIGING VOOR STUDIE VAN KOLONIAAL- ■ MAATSCHAPPELIJKE VRAAGSTUKKEN Goedgekeurd bij Gouvernementsbesluit dd. 16 September 1916 No. 51 De Schepenvorderingswet en het belang van de scheepvaart voor den economischen toestand van Nederlandsch-Indië Publicatie No. 1 Albrecht G Co. Weltevreden Juli 1917 INHOUD Bladz, Inleiding 1 Hoofdstuk I: Behandeling van de Schepenvorderingswet in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. *) 5 De Schepenvorderingswet (5); uit de Memorie van Antwoord (11); rekest van handelshuizen en directies van cultuuronder' nemingen (14); uit de rede van Mr. D. A. P. N. Kooien (16); uit de rede van Mr. E. E. van Raalte (17); uit de rede van Mr. Th. de Meester (19); uit de rede van den heer A. B. Kleerekoper (24); uit de rede van den heer W. Boissevain (25); de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel aan het woord (26). Hoofdstuk II: Overzicht van de op de enquête ontvangen antwoorden. ... 31 Vraag I (31); de H. H. Birnie en de Cock Buning over de beteekenis van duur en omvang der onttrekking (31); het aantal ter beschikking staande schepen is van den aanvang van den oorlog af snel verminderd (33); ook de elasticiteit van den export heeft haar grenzen (33); de moeilijkheden voor de groote handelshuizen (34); verschillende omstandigheden op den toestand van invloed (35); oordeel van den heer Ligthart (35); oordeel van den heer van Heukelom (36); voor den groothandel is het gevaar van onoverkomelijke, plotselinge verliezen minder ernstig (37); oordeel van Mr. H. s Jacob over de gevolgen van verbreking van de verbinding met Europa (37); de Heer E. Helffericb over de gevolgen van verbreking van de verbinding met Europa (38); de gevolgen van onttrekking voor de landbouw-ondernemingen ernstiger dan voor de handelshuizen (39); gevolgen [voor de suikercultuur (40); gevolgen voor de koffle-cultuur (40); gevolgen voor de theecultuur; oordeel daarover van Mr. H. 's Jacob (42); gevolgen voor de tabakscultuur (44); oordeel van Mr. H. 's Jacob daarover (45); gevolgen voor de rubbercultuur (45); de gevolgen voor den inlandschen producent van handelsgewassen; oordeel daarover van den heer A. E. J. Buss (46);. oordeel van den heer V. Zimmermann (46); oordeel van den heer van Heukelom (47); *) De tusschen ( ) geplaatste getallen geven de bladzijden aan. oordeel van den heer J. Stroobach (47); oordeel van den heer H. Beuker (47); oordeel van den heer Ligthart (47); oordeel van Mr. H. 's Jacob over de gevolgen. van verbreking van de verbinding met Nederland voor den inlandschen producent (48); oordeel van den heer Tengbergen (49); oordeel van de firma W. B. Ledeboer ö Co. (49); de verwachtingen voor den handel in copra (49); oordeel van den heer B. Streefland over den coprahandel (51); oordeel van den heerB. Streefland over de toekomst der olie-industrie (52); de handel in inlandsche koffle-soorten (52); de handel in witte en. zwarte peper (53); de belangen der inlandsche theeplanters (54); de kapokhandel (54); de handel in huiden en vellen (54); inlandsche voedingsgewassen (55); de rijsthandel (55); de maishandel (55); de handel in tapiocaproducten (56); oordeel van den heer Ligthart over de wenschelijkheid van uitbreiding van den aanplant van inlandsche voedingsgewassen (56); samenvatting van het voorgaande (56); de gevolgen voor den tusschenhandelaar minder ernstig dan voor den inlandschen producent of werkman (58); Mr. H. 's Jacob over de gevolgen voor den invoerhandel (59); de heer J. Stroobach over de gevolgen voor den invoerhandel (60); vraag II (61); Mr. H. 's Jacob over de toekomstige handelsbetrekkingen (62); de heer Tigler Wybrandi over de toekomstige handelsbetrekkingen (62); oordeel daaromtrent van den heer E. Helfferich (63); de heer de Cock Buning over de toekomstige handelsbetrekkingen (64); de heer D. Birnie daarover (64); de heer H. Beuker daarover (65); oordeel van den heer V. Zimmermann daarover (65); oordeel der fiirma W. B. Ledeboer & Co. daarover (66); oordeel van den heer B. Braat (66); oordeel van de H. H. van Heukelom, Stroobach, Tengbergen en M. C. Koning (66); vraag III (67); uiteenloopende meeningen (67); oordeel van den heer van Heukelom (67); de H. H. Tigler Wybrandi en Koning en de firma Ledeboer & Co. achten de lijn Java-Nederland de voornaamste (68); oordeel der firma W. B. Ledeboer & Co. (68); oordeel van den heer de Cock Buning (68); oordeel van Mr. H. 's Jacob (69); oordeel van de H. H. Ligthart, Stroobanden Streefland (70); oordeel van den heer Braat ^0); oordeel van den heer E. Helfferich (71); oordeel van de H. H. Tengbergen en Birnie (71); de beteekenis der Java-Bengalen-lijn (71); uitbreiding van de Japansche scheepvaart op de Molukken (72). Hoofdstuk III: Slotbeschouwingen. .... Inhoud der wereldhandelsvloot (73); het verlies aan tonnemaat gedurende den oorlog (73); inhoud der jaarlijks bijgebouwde schepen (74); de belangen van Indië door den Minister van L., N. en H. onderschat (78); de inlander moet geld in handen krijgen (79); onvoldoende besef van den ernst van den toestand (80); de grenzen der elasticiteit van den export welhaast bereikt Bladz. (81); het nog ter beschikking staande aantal schepen (82); de Indische belangen veronachtzaamd (83); schending van het beginsel der eenheid van Nederland en Indië (84); de houding der Nederlandsche stoomvaartmaatschappijen; de rabatclausule (85); meer tegemoetkomende houding van de reederijen (86); is controle niet noodig? (86); de Regeering heeft op de politiek der stoomvaartmaatschappijen nauwlettend toe te zien (,88). Bijlagen 91 De voornaamste antwoorden 93 Antwoorden van den heer Th. Ligthart (93); van Mr. H. 's Jacob (108); van den heer E. Helfferich '119); van den heer D. Birnie (123); van den heer W. de Cock Buning (127); van den heer V. Zimmermann (132); van den heer W.E. van Heukelom (135); van den heer J. Stroobach (139); van den heer B. Braat (142); van den heer H. E. Beuker (146); van den heer M. C. Koning (150); van den heer A. Tigler Wybrandi (154); van den heer B. Streefland (157); van den heer F. Tengbergen (161); van de firma W. B. Ledeboer & Co. (165). INLEIDING. In December van het vorige jaar werd onder de planters en exporteurs hier te lande hevige onrust gewekt door telegrammen uit Nederland, die deden vreezen dat den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel door aanneming van de z. g. schepenvorderingswet de bevoegdheid zou worden gegeven om alle voor het oceaan-verkeer geschikte schepen, ook die van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, voor het vervoer van voedingsmiddelen voor mensch en dier in Nederland te requireeren. Deze ongerustheid sproot niet zoozeer voort uit de overtuiging, dat genoemde bewindsman zich niet bereid zou toonen, met de belangen van Nederlandsch-Indië rekening te houden indien deze met die van het moederland in strijd zouden geraken, doch had haar ontstaan te danken aan de verwachting, dat de Minister, die evenzeer als het groote meerendeel der Volksvertegenwoordigers niet voldoende bekend is met de toestanden en verhoudingen hier te lande, de vitale belangen dezer kolonie miskennen, althans te laag aanslaan zou. Het gevolg hiervan zou, meende men, zijn, dat de belangen van den Indischen landbouw en handel in de verdrukking zouden komen, ook dan, wanneer de ernst der gevolgen aan deze belangen meer recht op behartiging zou geven dan aan de Nederlandsche. De aandacht, welke het vraagstuk in breeden kring genoot, deed ons bestuur besluiten, tot een aantal personen, die op eenigerlei wijze bij de stoomvaartverbindingen van deze kolonie met het buitenland betrokken zijn. eenige vragen te richten betreffende hunne verwachtingen omtrent de gevolgen, welke eene onttrekking van nog een groot deel van de voor de vaart nog overgebleven scheepsruimte voor de Indische samenleving hebben moet. In verband daarmee werd tot 61 personen uit de kringen van handel, scheepvaart, bankwezen, cultures enz. een schrijven gericht van den volgenden inhoud: vn 1 BUITENZORG, 18 Januari 1917. WelEd. Geb. Heer, Door het bestuur der Vereeniging voor Studie van Koloniaal-Maatschappelijke Vraagstukken werd besloten, van tijd tot tijd eene enquête te houden over eenig actueel onderwerp en een aantal ten aanzien van dat vraagstuk deskundigen uit te noodigen, hun meening te willen mededeelen. Het bestuur hoopt aldus een waardevolle verzameling van van verschillende standpunten gegeven beschouwingen te verkrijgen en voor hen, die in het aan de orde gestelde probleem belang stellen, een hoeveelheid studiemateriaal van beteekenis te scheppen. Ons bestuur besloot, dit voornemen tot uitvoering te brengen, door tot een aantal personen, onder wie UEd., het verzoek te richten, de volgende vragen met betrekking tot het dreigend gevaar van onttrekking van meerdere scheepsruimte aan de vaart op deze kolonie, wel te willen beantwoorden: 1. Welke zullen, indien de Nederlandsche Regeering, zooals de telegrammen uit Nederland doen vreezen, in belangrijke mate scheepsruimte aan den export van Nederlandsch-Indië onttrekt, de gevolgen van dien maatregel zijn voor: a. den Europeeschen groothandel hier te lande; b. de Europeesche, of althans in Europeeschen trant geleide landbouwondernemingen ; c. den inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten; d. den Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar in die producten ? 2. Acht gij eene dergelijke onttrekking van scheepsruimte van invloed op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen van deze kolonie met bepaalde buitenlandsche afzetgebieden? Hier wordt b.v. gedacht aan onze zeer toenemende betrekkingen met Amerika. 3. Welke lijnen acht Gij onder de tegenwoordige omstandigheden voor Nederlandsch-Indië van het meeste belang? Bedoeld worden de lijnen NederlandJava, Java-Bengalen, Java-Pacific, Java-New-York. Het doel van deze enquête brengt de wenschelijkheid mee van publicatie van de antwoorden, hetzij woordelijk, hetzij in meer beknopten vorm, in eene door onze Veteeniging uit te geven compilatie. In verband daarmee zou ons bestuur het op hoogen prijs stellen, indien U het tot een dergelijke publicatie van Uw antwoord zou willen machtigen. Ook zal het ons, met het oog op de wenschelijkheid van spoedige publicatie van de deskundige beschouwingen over dit actueele vraagstuk, zeer aangenaam zijn, indien wij Uw antwoord binnenkort tegemoet mogen zien. Voort de door U te nemen moeite en de te verleenen medewerking wordt U bij voorbaat gaarne dank betuigd. Inmiddels, Hoogachtend, 3 Door tal van personen werden de in dit schrijven gestelde vragen met meer of minder uitvoerigheid beantwoord. Gaarne zou ons bestuur de binnen-gekomen antwoorden en de daaraan vastgeknoopte beschouwingen eerder gepubliceerd hebben, doch het werd door verschillende omstandigheden daarin verhinderd. Ons bestuur is intusschen van oordeel, dat door publicatie van deze brochure, ondanks de late verschijning ervan, geen nutteloos werk gedaan wordt. Het wetsvoorstel van den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel werd door de beide Kamers der Staten-Generaal aangenomen en het gevaar, dat deze bewindsman van de hem geschonken bevoegdheid om een groot deel van de thans nog onzen handel ter beschikking staande scheepsruimte aan de vaart op Ned.-Indië te onttrekken, gebruik maken zal, kan zich elk oogenblik in eene requisitie op groote schaal manifesteeren, en zal zich misschien doen gelden, zoodra de zeeën voor de Nederlandsche schepen veiliger zullen zijn dan thans het geval is. Een geschrift dat de meeningen van de terzake meest deskundigen bevat, zal dan van groote waarde kunnen zijn zoodra- het noodig blijkt, de belangen van Nederland en die van Indië tegen elkaar af te wegen en uit te maken, welke den voorrang verdienen. Het leek wenschelijk, dit even in het licht te stellen, omdat in eenige der later-ontvangen antwoorden betoogd werd, dat, in verband met de verscherping van de den Duitschen duikboot-commandanten verstrekte opdrachten, de eerste vraag haar beteekenis feiteÜjk verloren had. Ons bestuur kan deze meening niet deelen; met of zonder hanteering, door Duitsche zeelieden, van het duikbootwapen ook tegen de Nederlandsche schepen bestaat de wét, die de Nederlandsche Regeering in de gelegenheid stelt om voor onzen handel onontbeerlijke scheepsruimte aan deze kolonie te onttrekken, en het gevaar, dat dit inderdaad gebeuren zal. is eer grooter dan kleiner, sinds torpedeeringen de tonnenmaat der Nederlandsche handelsvloot doen afnemen. Zoolang deze mogelijkheid bestaat zal een overzicht van de waarschijnlijke gevolgen zijne beteekenis behouden. Ons bestuur meende goed te doen, door op de op grond 4 van de op de enquête ingekomen antwoorden gegeven beschouwingen nog eene korte bespreking van de positie der . stoomvaartmaatschappijen tegenover den export dezer kolonie te doen volgen. Ofschoon niet direct tot het onderwerp der enquête behoorende, vormt ook deze aangelegenheid een uiterst belangrijk vraagstuk, dat de belangen der geheele bevolking van Ned.-Indië mede-beheerscht. HOOFDSTUK I. Behandeling van de Schepenvorderingswet in de Tweede Kamer der Staten-Generaal. e Schepenvorde- °ns bestui>r meende goed te doen door aan de publicatie ringswet. v»n de antwoorden der deskundigen, aan wie de vragen gesteld werden, een en ander uit 's Ministers Memorie van Antwoord en het in de Tweede Kamer gesprokene, voorzoover althans voor Indië van directe beteekenis, vooraf te laten gaan. Aan bedoelde Memorie van Antwoord, der Tweede Kamer toegezonden bij brief van 13 December 1916, voegde de Minister een gewijzigd ontwerp van wet toe, luidende als volgt: Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, KONINGIN DER NEDERLANDEN, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat het noodig is, in de tegenwoordige buitengewone omstandigheden eene regeling te treffen, ten einde der Regeering in het algemeen belang ten behoeve van het vervoer van goederen naar Nederland de beschikking te verschaffen over schepen en laadruimte; Zoo is het, dat wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel ï. h Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan van den eigenaar van een Nederlandsch zeeschip vor- 6 deren, dat door dezen te zijner beschikking worde gesteld, evenals of te dier zake door hem met dezen eene bevrachtingsovereenkomst was gesloten, hetzij dat schip voor eene bij de vordering te bepalen reis, hetzij zoodanig deel der laadruimte van dat schip als benoodigd voor het vervoer van eene bij de vordering aan te wijzen hoeveelheid goede" ren voor de reis waartoe het schip bestemd is. Die vordering kan slechts worden gedaan ten behoeve van het vervoer naar Nederland van goederen, welke door de Regeering zullen worden aangevoerd of voor welker distributie al of niet na bewerking hier te lande, ingevolge de Distributiewet 1916 door onzen genoemden Minister eene regeling is getroffen. 2. De vordering geschiedt bij brief of telegram gericht aan den eigenaar van het schip. Daarbij worden de plaats en de tijd vermeld, waarop de beschikbaarstelling wordt verlangd. 3. Door zoodanige vordering vervallen, zonder eenige verplichting tot schadevergoeding, de bevrachtingsovereenkomsten en andere tot het schip betrekkelijke overeenkomsten, welke gedurende den tijd waarvoor de beschikbaarstelling wordt gevorderd, zouden moeten worden uitgevoerd, voorzoover tengevolge der vordering de uitvoering niet mogelijk is. Artikel 2. f. De vergoeding voor deze beschikbaarstelling wordt zoo mogelijk tusschen onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel en den eigenaar van het schip in der minne vastgesteld. 2. Bij gebreke van minnelijke overeenstemming daaromtrent geschiedt de vaststelling door eene Commissie door onzen voormelden Minister te benoemen. 3. Die Commissie zal de vergoeding vaststellen op een redelijk cijfer. Zij zal aan de vaststelling van dat cijfer ten grondslag leggen eene. door haar op te maken exploitatierekening van het schip over de reis, waarvoor de vordering is gedaan. Voor zoover voor het opmaken dier rekening de waarde van het schip in aanmerking komt, zal daarvoor de 7 som gelden, waarvoor het schip, ware het bij den aanvang der reis opgeleverd, had kunnen gebouwd worden, welk bedrag dan weder in verband met den toestand van het schip zal zijn te verminderen. Nochtans zal dit bedrag in geen geval hooger zijn dan 2V2 maal het bedrag, dat bij gelijke berekening zou zijn gevonden, ware de reis in Juli 1914 aangevangen. Tot de noodzakelijke kosten, die ten laste der exploitatierekening zullen zijn te brengen, behooren de premies van de verzekeringen van het schip tot zijne als boven berekende waarde tegen risico's van zee- en molestgevaar gesloten. Voor zoover zulke verzekeringen niet zijn gesloten, kan tenlaste der exploitatie-rekening een bedrag worden gebracht, gelijkstaande aan de premie, die, waren zij gesloten, zoude zijn besteed. 4. Aan het in de vergoeding voor winst op te nemen bedrag zal ten grondslag worden gelegd het bedrijfsoverschot, dat bij eene gelijke reis van het schip of van een overeenkomstig schip in de eerste helft van 1914 zoude zijn overgebleven, welk bedrijfsoverschot zal worden verhoogd in gelijke verhouding als waarin de bovenvermelde waarde in de exploitatie-rekening werd verhoogd. 5. Bij de berekening der vergoeding zal de vracht, die met het schip had kunnen worden bevaren, ware de vordering niet gedaan, niet in aanmerking komen. 6. Wordt slechts beschikbaarstelling van een deel der laadruimte van een schip gevorderd, dan wordt de vergoeding vastgesteld op een zoodanig deel van het in het vorige lid bedoelde cijfer als die laadruimte zich verhoudt tot de geheele laadruimte van het schip. 7. De Commissie kan bovendien voor de beschikbaarstelling eene extra vergoeding toekennen, indien haar deze billijk voorkomt, omdat het schip op het oogenblik der vordering zich elders bevindt dan daar, waar de beschikbaarstelling wordt verlangd. Artikel 3. 1. De eigenaars van Nederlandsche zeeschepen zijn gehouden van elke door hen afgesloten vervrachting of verhuring 8 binnen 24 uur na de afsluiting en tevens ten minste 5 dagen voor het begin der uitvoering, aan Onzen Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel, schriftelijk kennis te geven, alsmede binnen 10 dagen na het in werking treden dezer wet gelijke kennisgeving te doen van alle door hen voor dat in werking treden afgesloten en nog niet of niet geheel uitgevoerde vervrachtingen en verhuringen. 2. Voornoemde Minister kan ten aanzien van bepaalde schepen geheele of gedeeltelijke vrijstelling van deze verplichting verleenen. Artikel 4. Onze Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel kan in bepaalde gevallen met eigenaars van Nederlandsche zeeschepen overeenkomen, dat vorderingen krachtens artikel 1 dezer wet ten aanzien van een of meer hunner schepen gedurende een bepaald tijdperk niet zullen worden gedaan, indien door hen op eene bij de overeenkomst bepaalde wijze wordt medegewerkt om tot het in artikel 1 bedoelde vervoer scheepsruimte ter beschikking van de Regeering te stellen. Artikel 5. 1. Ingeval aan de in artikel 1 genoemde vordering niet of niet tijdig wordt voldaan, zal onze voornoemde Minister bevoegd zijn vergoeding der dientengevolge door den Staat geleden schaden te vorderen. De Rechter, bij wien zulk eene vordering wordt aangebracht, zal, voordat hij zijne beslissing geeft, het advies inwinnen van de in art. 2 genoemde Commissie. 2. Bovendien kan ingeval van niet-tijdige beschikbaarstelling de krachtens artikel 2 verschuldigde vergoeding door Onzen genoemden Minister — de in artikel 2 genoemde Commissie gehoord — worden verminderd of geheel achterwege worden gelaten. 3. Onze voornoemde Minister is bevoegd ingeval van weigering der beschikbaarstelling het schip met inroeping van den sterken arm in bezit te nemen. Artikel 6. L De eigenaar van een Nederlandsch zeeschip, die niet 9 of niet op den bepaalden tijd of op de bepaalde plaats voldoet aan eene vordering als bedoeld in artikel 1, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaar. 2. Hij die, wetende dat tegen den eigenaar van een schip eene vordering krachtens deze wet is gedaan, dezen in de voldoening daaraan belemmert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste 2 jaar. 3. De eigenaar van een Nederlandsen zeeschip, die niet of niet tijdig de kennisgeving doet, geëischt in artikel 3, eerste lid, wordt gestraft met eene hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 5000.— (vijf duizend gulden). 4. Niet strafbaar is de eigenaar van wien blijkt, dat het strafbare feit buiten zijn toedoen is gepleegd. Artikel 7. 1. De feiten strafbaar gesteld bij het eerste en bij het tweede lid van artikel 6 worden beschouwd als misdrijf, die bedoeld in het derde lid van dat artikel als overtreding. 2. Voor de toepassing van artikel 6 worden, wanneer een schip in eigendom toebehoort aan eene naamlooze vennootschap, eene coöperatieve of andere rechtspersoonlijkheid hebbende vereeniging, als eigenaars daarvan beschouwd alle leden van het bestuur. Artikel 8. De bij deze wet gestelde strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder, die zich hetzij binnen, hetzij buiten het Rijk in Europa schuldig maakt aan eenig ingevolge deze wet strafbaar gesteld feit. Artikel 9. 1. Met het opsporen van de feiten, bij deze wet strafbaar gesteld, zijn, behalve de bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de marechaussee, alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, de ambtenaren van de scheepvaartinspectie, de ambtenaren met de in- en uitklaring belast, de ambtenaren bekleed met militair gezag, aangewezen krachtens artikel 7 van de wet van 10 23 Mei 1899 {Staatsblad No. 128), de Nederlandsche consulaire ambtenaren en de Nederlandsche koloniale ambtenaren, die daartoe door de koloniale Overheid worden aangewezen. 2. De door een Nederlandschen consulairen of kolonialen ambtenaar opgemaakte processen-verbaal gelden als wettig bewijsmiddel, mits zij bevestigd worden door zijn daarin opgenomen schriftelijken eed (belofte). Artikel 10. Voor de. toepassing dezer wet wordt onder „Nederlandsen zeeschip" verstaan elk schip van meer dan 400 ton bruto inhoud, dat gerechtigd is de Nederlandsche vlag te voeren, of dat in Nederland gebouwd is en nog niet is uitgevaren, terwijl nog geene schriftelijke toestemming door Onzen voornoemden Minister krachtens de schepenuitvoerwet is verleend tot overdracht daarvan aan niet-Nederlanders of naar het buitenland. Eene vordering krachtens artikel 1 tot een boekhouder eener reederij gericht, zal gelden als tegen alle eigenaars van het schip gedaan. Artikel 11. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Schepenvorderingswet", met vermelding van den jaargang van het Staatsblad, waarin deze wet is geplaatst. Artikel 12. Deze wet treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. Artikel 13. Zoodra de tegenwoordige buitengewone omstandigheden hebben opgehouden te bestaan, zal aan de Staten-Generaal een voorstel van wet worden gedaan, waarbij de intrekking van deze wet zoomede de overgang tot den normalen toestand worden geregeld. Aan het verzoek om nadere inlichtingen ten aanzien van de maatregelen, welke de Minister na het tot stand komen 11 van de wet dacht te nemen, voldeed deze bij zijne Memorie van Antwoord door het geven van de volgende uiteenzetting: Uit de Memorie „De ondergeteekende vertrouwt, dat wanneer het ingevan Antwoord. diende ontwerp tot wet zal zijn verheven en daardoor eene min of meer vaste basis voor eventueele vrachtbepaling zal zijn gegeven, het hem mogelijk zal zijn, zich de voor de bij die wet bedoelde goederen benoodigde scheepsruimte door overeenkomst met de reeders te verschaffen. „Waar de behoeften der Regeering zich bepalen tot het vervoer van goederen, meent de Regeering te mogen verwachten, dat het voorloopig niet noodig zal zijn om kostbare mailstoomers, die thans zijn opgelegd, te vorderen. „Doch voor het overige kunnen de omstandigheden met zich brengen, dat op bijna de geheele beschikbare handelsvloot de voorgestelde wet hare toepassing zoude vinden. „Voor het vervoer van de door de Regeering aangekochte artikelen voor de voeding van mensch en dier is ongeveer 200.000 ton scheepsruimte per maand noodig. Neemt men in aanmerking, dat van die artikelen ongeveer 2 3 van Noord-Amerika en 1/3 van Zuid-Amerika worden betrokken en dat onder de abnormale omstandigheden onder welke het vervoer plaats heeft, de gemiddelde reisduur van NoordAmerika naar Nederland en terug op ongeveer 2 maanden moet worden aangenomen en dezelfde reis voor Zuid-Amerika op ongeveer drie maanden, dan komt men tot eene laadruimte van ongeveer 470.000 ton, alleen benoodigd voor dit vervoer. „Naast den aanvoer der benoodigde voedings- en voederartikelen uit Amerika, staat echter die van vet, wol, huiden en tal van andere, waaronder de aanvoeren ten behoeve van de Departementen van Oorlog en Marine. Het is onmogelijk te voorzien, of het noodig zal worden ook in zake dit vervoer op ruime schaal in te grijpen. Reeds nu blijkt dit in enkele gevallen niet te vermijden. „Dat in het algemeen in de eerste plaats de zoogenaamde wilde booten voor vordering in hun geheel in aanmerking komen, spreekt vanzelf. Ten opzichte der geregelde lijnen zal natuurlijk zooveel mogelijk rekening worden gehouden met de belangen van hun bedrijf, maar bij het gebrek aan 12 scheepsruimte is nu reeds te voorzien, dat meer in het bijzonder van de lijnen op Noord- en Zuid-Amerika nagenoeg de geheele scheepsruimte benoodigd zal zijn. „De onberekenbare omstandigheden, welke zich kunnen voordoen, maken het intusschen onmogelijk eenigerlei toezegging te doen anders dan die, dat bij de toepassing commercieele opvattingen, zooveel mogelijk onder raadpleging der belanghebbenden, zullen voorzitten. „Mocht, hetzij door noodzakelijk geworden grooteren aanvoer uit Zuid-Amerika in plaats van uit Noord-Amerika of door welke andere omstandigheden ook, de beschikbare scheepsruimte in haar rendement nog verder worden beperkt, dan zal rangschikking der te vervoeren artikelen naar hun meer of mindere noodzakelijkheid voor de voorziening in de volksbehoeften onvermijdelijk blijken. Het is plicht van den ondergeteekende, bijtijds zich de bevoegdheden te verschaffen om in de steeds moeilijker wordende omstandigheden, naar beste krachten voor dusdanige voorziening te kunnen zorgen. „Dat, wanneer dit steeds meerder ingrijpen in de bedrijfsvrijheid met zich brengt, de billijkheid moet worden betracht, geeft de ondergeteekende volmondig toe. Dat intusschen deze billijkheid niet met zich kan brengen het maken van groote winsten wanneer deze hoe langer hoe meer gaan ten koste der gemeenschap binnen de grenzen van het vaderland en niet kunnen worden teruggevonden in vrije exportprijzen, kan, naar de meening van den ondergeteekende, evenmin worden betwist. „Het is de bedoeling van den ondergeteekende, dat voor de toepassing van deze wet eene bijzondere commissie van advies in het leven zal worden geroepen, in welke commissie de verschillende belangen, welke bij die toepassing gemoeid zijn, vertegenwoordigd zullen worden. Deze commissie zal tot taak hebben, den Minister voorstellen te doen omtrent de regelen, welke bij de opvordering van schepen zullen worden gevolgd en het is ook zijne bedoeling de commissie in moeilijke of gewichtige bijzondere quaesties te raadplegen. De ondergeteekende zal er naar streven de bedoelde commissie zoo samen te stellen, dat de noodige onpartijdigheid verzekerd is." •> 13 Over de beteekenis van het wetsontwerp zeide de Minister naar aanleiding van het bij het Voorloopig Verslag gebleken verschil van gevoelen: „Eenerzijds werd de noodzakelijkheid van eene zoo diep ingrijpende voorziening betwijfeld, anderzijds werd betoogd, dat deze wet aan de Regeering niet meer macht geeft, dan landbouw, nijverheid en handel zich in verschillende opzichten van de Regeering moeten laten welgevallen, terwijl het een Staatsbelang bij uitnemendheid werd geacht, dat de Regeering in deze tijden over scheepsruimte kon beschikken. „Naar het oordeel van den ondergeteekende is de meening van de eerstbedoelde leden, dat de Regeering eene soort dictatoriale macht zou willen verkrijgen over de aanwezige scheepsruimte, niet geheel juist. De bedoeling van de Regeering met dit wetsontwerp is in de eerste plaats de reeders te bewegen tot onderlinge, samenwerking in het algemeen belang. Waar het zich onttrekken aan die samenwerking voor de reeders, die daartoe overgaan, zoo buitengewone voordeden kan opleveren, werd het echter noodig geacht, van zoodanig solitair optreden zoo doeltreffend mogelijk af te schrikken. De bedoeling was echter geenszins, tegenover den reeder, die gemeenschapszin toonde, het onderste uit de kan te eischen, maar integendeel de wet op gematigde wijze toe te passen. Voor zoover het bereiken van het doel van de wet niet in gevaar wordt gebracht, is de ondergeteekende ook gaarne bereid de vrees voor dictatoriaal ingrijpen, die het ontwerp blijkbaar heeft opgewekt, weg te nemen. De in het ontwerp aangebrachte wijzigingen leveren hiervan het bewijs. „Het doel van de wet moet echter bereikt kunnen worden, d.w.z. dat in het algemeen Nederlandsch belang over de Nederlandsche scheepsruimte kan worden beschikt tegen prijzen, die eene billijke verdienste, maar niet eene onmatige winst laten. Terecht is in het Voorloopig Verslag opgemerkt, dat verschillende andere takken van volksbestaan in het algemeen belang in hun winsten zijn gekort. Er is, naar de meening van de Regeering, geen enkele reden tegenover de reederijen eene andere houding aan te nemen, mits, het zij nogmaals gezegd, het ingrijpen geschiedt in het algemeen belang en de 14 gevolgen van het ingrijpen ook werkelijk aan het algemeen ten goede komen." Rekest van handels- Het ontwerp veroorzaakte groote beroering in de kringen huizen en directies der bij de economische ontwikkeling van Nederlandsch-Indië van cnltour-onder- belanghebbenden, hetgeen tot uiting kwam o.a. in de toezending, door een groot aantal te Amsterdam en Den Haag gevestigde handelshuizen en directies van cultuur-ondernemingen, van een adres aan de Tweede Kamer, dat als volgt luidde: „Naar aanleiding van het bij Uwe hooge vergadering ingediende ontwerp Schepenvorderingswet nemen oiidergeteekenden, belanghebbenden bij den aanvoer van NederlandschIndische producten, de vrijheid het volgende onder Uwe aandacht te brengen. „Volkomen de wenschelijkheid erkennende, dat de Regeering de te harer beschikking staande middelen toepasse, teneinde een geregelde voorziening van Nederland met levensmiddelen te verzekeren, vreezen ondergeteekenden, dat een eventueele verdere onttrekking van schepen aan de vaart op Nederlandsch-Indië de reeds bestaande stagnatie in den afscheep van de koloniale producten in zeer bedenkelijke mate zal doen toenemen. „De totale afscheep van Nederlandsch-Indië met de geregelde lijnen (d.w.z. de stoomvaartlijnen, aangesloten bij de Batavia-vrachten-conferentie) bedroeg met uitzondering van suiker en petroleum :in 1912 1.423.136 ton van 40 cub. voet; in 1913 1.469.838 ton; in 1914 1.297.866 ton; in 1915 1.396.605 ton, en in 1916 (gedeeltelijk naar raming) 900.000 ton. „Deze belangrijke vermindering in 1916 is uitsluitend het gevolg van het opvorderen van schepen door de Regeering onder de bestaande Schepenuitvoerwet. „In de maanden Januari en Februari a.s. zullen tengevolge van de opvorderingen, welke onlangs plaats hadden, in totaal slechts 17 mail- en vrachtschepen van Indië afvaren in plaats van 39 onder normale omstandigheden. De op 31 December 1916 reeds zeer belangrijke achterstand in den afscheep van de Indische producten zal dus op ultimo 15 Februari a.s. sterk zijn vermeerderd en alsdan vermoedelijk gelijk staan met een normalen afvoer van 4 a 5 maanden. „Aangezien het Indisch bedrijf berekend is op een geregelden afvoer van de goederen, bestaat geen voldoende opslaggelegenheid voor een dergelijke opeenhpoping. Daarenboven zijn vele Indische producten bij langdurig verblijf in het tropisch klimaat aan sterken achteruitgang van kwaliteit onderhevig. „Het behoeft dus geen betoog, dat een stagnatie in den afscheep onvermijdelijk groote verliezen aan belanghebbenden moet berokkenen. Zijn deze in de eerste plaats de handelshuizen die hunne goederen niet kunnen afschepen, ook de producenten zullen den terugslag van een dergelijke stagnatie in hevige mate ondervinden. „De cultuurondernemingen met hare honderdduizenden inlandsche werkkrachten zullen zonder zekerheid van afscheep tot inkrimping van bedrijf met daarmede gepaard gaand ontslag van werkvolk moeten overgaan. Blijkens hier te lande ontvangen telegrammen wordt een dergelijke inkrimping reeds overwogen. „Echter zal het inlandsch klein landbouwbedrijf, dat verreweg het grootste deel der voor afscheep bestemde producten voortbrengt en gewend is deze onmiddellijk na gereedmaking ter passar te gelde te maken, nog sneller worden getroffen. Deze gereede afzet toch houdt op zoodra de handelaren de goederen niet kunnen opnemen, als hun opslagruimte en bedrijfskapitaal in beslag zijn genomen door oude voorraden en zij daarenboven het risico zouden loopen van groote verliezen door achteruitgang van kwaliteit. De onverkoopbaarheid der inlandsche producten moet noodzakelijk malaise onder de inlandsche bevolking ten gevolge hebben; zij zal moeite hebben in haar levensonderhoud te voorzien en onrust zal zich van haar meester maken. „Van een verdere onttrekking van scheepsruimte aan de Indische vaart kunnen dus ernstige gevolgen verwacht worden. „Ook de toch reeds bemoeilijkte postverbinding zou hierdoor nog meer worden belemmerd. „Wij meenen er op te kunnen rekenen, dat uwe hooge vergadering erkent, dat de geregelde verbinding tusschen 16 Nederland en de Nederlandsche koloniën eerst in de laatste plaats mag worden gestoord en een voldoend aantal schepen voor dit verkeer zoowel voor moederland als koloniën van levensbelang is. „De levensmiddelenvoorziening hier te lande wordt daar. door evenzeer gediend, daar een ruim percentage der be> schikbare tonnage reeds voor de daarvoor in aanmerking komende producten worden gereserveerd. „Op grond van vorenstaande uiteenzettingen, verzoeken ondergeteekende Uwe hooge vergadering eerbiedig doch met aandrang bij de behandeling van de Schepenvorderingswet Z. Exc. den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel uit te noodigen in die wet een bepaling op te nemen, waarbij de maximum tonnenmaat wordt vastgesteld, die aan de Indische vaart onttrokken zal kunnen worden, en een zoodanig cijfer hiervoor te bepalen, dat de afvoer van NederlandschIndische producten verzekerd worde." Bij de schriftelijke gedachtenwisseling tusschen Minister en Tweede Kamer was bijna doorloopend het .algemeen Nederlandsch belang" als doorslaggevend erkend. Bij de openbare behandeling werd een aantal in boven-aangehaald adres opgesomde, meer specifiek-Indische bezwaren door eenige afgevaardigden onderstreept en de rechtmatigheid ervan nader in het licht gesteld. Uit de rede van In de zitting van 23 Januari j.1. vroeg de heer Mr. D. A. Mr. D. A. P. N. pt A/. Kooien, of het den Minister er om te doen was, ook Kooien. je beschikking te krijgen over schepen die nooit in een Nederlandsche haven aankomen, met name die schepen welker bestemming is, in Nederlandsch-Indië te blijven. Den spr. toch had de vrees bevangen, dat de Regeering ook de bevoegdheid krijgen zou, laatst-bedoelde schepen op te vorderen. „Ik denk nu", deelde de heer Kooien mede, „ik denk nu in de eerste plaats aan de vrachtbooten der Koninküjke Paketvaart." Zonder twijfel voldoen zij aan de definitie van Artikel 11, zijn zij volgens het ontwerp „Nederlandsche zeeschepen." Nu zou men het eerste lid van art. 3 lezende meenen, dat deze bepaling, onuitvoerbaar zijnde voor de schepen in Oost-Indië, er ook wel geen betrekking op zal 17 hebben, maar waar het tweede lid van dit artikel 3 vrijstelling van de verplichting inhoudt, kom ik tot de overtuiging dat het ontwerp ook de door mij genoemde vrachtbooten omvat. „Nu meen ik dat de Regeering die bevoegdheid niet moet willen hebben. Het is toch een levensbelang voor onze Nederlandsch-Indische koloniën, dat daar de scheepvaart in stand blijve, en ik hoop alsnog dat de Regeering door een wijziging van art. 11 de schepen met NederlandschIndische zeebrieven zal uitsluiten. „Daarmede zal dan ook gered zijn de blijvende verbinding met Japan en China, die door andere lijnen wordt onderhouden. Het belang bij het geregeld vervoer van de suiker en bij den aanvoer van meststoffen, goeniezakken, machinerieën, zwavel enz. voor Nederlandsch-Indië is zoo in het oog loopend groot, dat ik er niet aan twijfel of op dit punt zal voorzien worden." Spr. verklaarde voorts, te hopen, dat de door den Minister blijkens zijne Memorie van Antwoord gewenschte commissie van advies de vaart op Indië zou ontzien. De mededeelingen aangaande die vaart toch, o.a. die in boven-aangehaald adres, achtte spr. verre van geruststellend. htdereae vanMr. Ook de heer Mr. E. E. van Raalte, afgevaardigde voor E. E. v. Raalte. Middelburg (u.1.), wees op de groote belangen van Indië, bij deze zaak betrokken: „Met de geregelde afscheping van de producten van den bodem en de industrie in Nederlandsch-Indië," aldus spreker, „hangt voor een groot deel onze geheele economische toestand hier en in Indië samen, en in het bijzonder geldt dit ook voor de welvaart van de Indische bevolking. In normale tijden wordt in het geheele economische raderwerk er op gerekend, dat de producten regelmatig verscheept worden en hun weg naar de consumenten vinden, en onze groote stoomvaartmaatschappijen, de Nederland, de Rotterdamsche Lloyd, en hoe zij verder heeten, hebben er zich hoe langer hoe meer op ingericht, dat dit zeevervoer regelmatig plaats hebbe. „Nu komt de Regeering en verlangt, en moet verlangen, dat speciaal de vrachtschepen, in dat scheepsbedrijf, in plaats 2 18 van hun gewone reizen te doen, voor de Regeering zullen gaan naar de graanhavens van Noord-en Zuid-Amerika, en vandaar voor ons de noodige levensbehoeften hierheen zullen aanvoeren, met het gevolg, dat de vaart tusschen hier en Indië beperkt wordt en de Indische producten voor een groot deel in Indië achter moeten blijven. Wij hebben in een van de adressen speciaal hooren klagen over de tabak, maar hetzelfde geldt ook nog van andere producten. Wij hebben hooren klagen, dat voor langdurige bewaring in Indië de noodige opslagplaatsen nu eenmaal niet bestaan en dat bovendien onder den invloed van het klimaat een langdurige bewaring daar tot gevolg heeft, dat de qualiteit achteruit gaat. „Wij hooren verder klagen, dat nu er niet afgescheept wordt er een heele stoornis in het gewone verkeer zal komen, en dat de tusschenhandelaar, dip gewoon is op den oogst 'voorschotten te geven, als hij die voorschotten niet terugkrijgt van den handel, die de goederen van hem koopt, daartoe verder niet in staat zal zijn en dat dit op deze wijze terugwerkt op den economischen toestand van den inlander, die, als dat lang aanhield en groote proporties aannam, met achteruitgang zou worden bedreigd. Het laat zich dus verklaren dat Indische cultuurmaatschappijen, dat de handels- en verschillende andere instellingen, wier werkkring met ons verkeer met de koloniën in nauw verband staat, voor de werking van deze wet beducht zijn, beducht zijn vooral, omdat de afscheping van de producten hierheen gevaar loopt. Waarbij nu nog komt dat onze groote stoomvaartlijnen nieuwe verbindingen hebben tot stand gebracht tusschen Indië en andere werelddeelen, meer bepaald Amerika: Java-New-York, Java-San Francisco, enz., dat daar nieuwe uitwegen zijn geopend en nieuwe débouche s. Wij weten allen wel hoe die twee zaken: verkeersmiddelen en handel, op elkander inwerken en tusschen elkander een zekere wisselwerking tot stand brengen. En nu vreest men dat, wanneer de desorganisatie van de vaart door het zoogenaamde opvorderen van de Regeering krachtens deze wet nog verder voortgang heeft en grootere afmetingen aanneemt, de ontwikkeling van de vaart van Indië op Amerika zal worden gestuit, iets wat ook met het oog op 19 de toestanden na den oorlog zeer nadeelige gevolgen zal hebben". Mr. van Raalte sprak ten slotte de hoop uit dat alle belangen, welke behartigd moesten worden, in behoorlijke onderlinge harmonie zouden worden gediend in voordurend overleg tusschen de reederijen en den Minister. Het meest uitvoerig was Mr. Th. H. dr M^tor vaardigde voor Den Helder (u. 1.). Hij zeide o.m. het volgende: tfe rede van „Inderdaad is de ongerustheid, die hoorzrht- u,»* „™-. lUL vuiuamy van scnepen, de üchepenvorderingswet, m iuuie zeer groot, en wanneer men weet, welke groote belangen daarbij betrokken zijn, dan is dat alleszins begrijpelijk. „De Minister van Koloniën heeft getracht, door een telegram aan den Gouverneur-Generaal, die ongerustheid te stillen, maar tevergeefs, want blijkens een dezer dagen ontvangen bericht uit Soerabaja, dat afkomstig is van den correspondent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, heeft het „vage" telegram - aldus werd dat telegram omschreven - van den Minister van Koloniën in zake de opvordering van schepen in Indië de vrees eer aangewakkerd dan verminderd. De Kamer van Koophandel te Batavia heeft dan ook tot den Gouverneur-Generaal een adres gericht, vragende de opvordering van schepen voor NederlandschIndië zoo gering mogelijk te doen zijn vooral voor de lijnen op Amerika. De Indische belangen zouden anders ernstig worden geschaad, daar Amerika thans veel van de Indische producten koopt. „En nu is het mijn overtuiging, dat hoe groote en uitnemende moederlandsche belangen, klein-Nederlandsche belangen, bij deze zaak betrokken zijn, in geen geval aan de richtige behartiging van die belangen de belangen van GrootNederland, dat is Nederlandsch-Indië, mogen worden opgeofferd. „Dezer dagen werd mij medegedeeld, dat bij een regeling van de distributie van kaas Indië eenvoudig is gerekend te behooren tot het buitenland. Het buitenland kreeg van de kaas een zeker percentage, en de Minister van Landbouw, 20 zoo is mij verzekerd, heeft Indië gerekend tot dat buitenland te behooren. Dit onderwerp is niet aan de orde, ik zal daarop dus op het oogenblik niet verder ingaan, maar het teekent den toestand. Neen, zeg ik, de Minister moet Indië niet beschouwen als een deel van „het buitenland", als een ander land dan ons land; de.belangen van Nederland en Nederlandsch-Indië hangen zoo nauw samen, dat wanneer gij de belangen van Nederland betracht, gij wel degelijk ook moet denken aan de belangen van Nederlandsch-Indië. Ik hoop daarom, dat de Minister van Landbouw ons straks te dezer zake een geruststellend antwoord zal geven, een antwoord, dat in staat zal zijn de groote ongerustheid, die in Indië heerscht, te apaisseeren, want indien dit niet het geval mocht zijn, zou ik mij ernstig moeten afvragen, of ik tot het tot stand komen van dit wetsontwerp wel zou kunnen medewerken. „Ik zal nu in enkele woorden gaan schetsen, welke de toestand geweest is en welke op dit oogenblik de toestand is. „Voor den oorlog werd de dienst tusschen Europa en Nederlandsch-Indië en terug waargenomen door vier groote stoomvaartlijnen: de Rotterdamsche Lloyd, de Stoomvaartmaatschappij „Nederland", de Deutsch-Australische DampfSchiffs-Gesellschaft en the Ocean Steamschip Company, van welke laatste een zeer klein onderdeel gevormd werd door de Nederlandsche Stoomvaart-maatschappij „Oceaan", met 5 schepen, varende onder Nederlandsche vlag. „Die Nederlandsche lijnen hadden in het uitgaande vervoer, dat wil zeggen in het vervoer van Nederland naar de kolonie, het leeuwenaandeel vergeleken met dat van de Deutsch-Australische Dampf-Schiffs-Gesellschaft, die Hamburg, en de Engelsche Ocean Steamship Company, die Liverpool als voornaamste inlaadhavens hadden en dus beide alleen van het verkrijgen van lading elders voor de kolonie werk maakten. Met het vervoer van de kolonie naar Europa was het anders gesteld. Daaraan nam elk van de vier lijnen voor 1/4 ongeveer deel. Bij het uitbreken van den oorlog moest de Duitsche maatschappij haar dienst stop zetten en het gevolg daarvan was, dat onmiddellijk een vierde van de laadruimte aan de Nederlandsch-Indische markt werd onttrok- 21 ken. Gelukkig kregen de beide Nederlandsche lijnen even voor en in de eerste maanden na het uitbreken van den oorlog verscheidene nieuwe schepen opgeleverd, te zamen een tiental schepen van plm. 10.000 ton draagvermogen elk, zoodat daardoor in de weggevallen laadruimte der DeutschAustralische Dampf-Schiffs-Gesellschaft op vrij bevredigende wijze kon worden voorzien. „Naar mate de oorlogvoering in scherpte toenam met het gevolg, dat tal van Engelsche en neutrale schepen werden tot zinken gebracht, werd de scheepsruimte, die de Engelsche scheepvaartmaatschappij voor Java beschikbaar kon stellen, geleidelijk kleiner, zoodat het quantum lading, dat deze over 1916 kon vervoeren, aanzienlijk verminderde. Deze vermindering van scheepsruimte coïncideerde met het requireeren van schepen van de Nederlandsche vloot voor het vervoer van granen uit Amerika, zoodat de uitvoer van producten uit onze koloniën evenzeer een aanmerkelijke vermindering onderging. „De statistiek van dien uitvoer leert ons dan ook, dat is uitgevoerd in 1912 1.433.000 ton, in 1913 1.470.000 ton, in 1914 1.298.000 ton, in 1915 1.397.000 ton en in 1916 895.000 ton. In het laatste jaar zien wij dus een grooten terugval. „Het gevolg hiervan is nu, dat de voor het vervoer gereed liggende producten zich op onrustbarende wijze beginnen op te stapelen en dat heeft te grooter bezwaar, omdat daaronder verschillende producten zijn die men daar nietkan bewaren ten gevolge van het klimaat. „Reeds spoedig na het uitbreken van den oorlog werden door de Geallieerde Mogendheden aan den invoer van de Indische producten in Nederland groote moeilijkheden in den weg gelegd, zoodat sommige artikelen in het geheel niet meer naar Nederland konden vervoerd worden, terwijl de invoer van andere producten belangrijk werd verminderd. Inmiddels werden al deze artikelen op de gewone wijze geproduceerd. Wat heeft men gedaan om aan de bezwaren te gemoet te komen? Nederlandsche maatschappijen hebben toen een dienst georganiseerd van Java naar- New-York en een dienst van Java naar San Francisco. Aanvankelijk was het aanbod voor die nieuwe lijnen betrekkelijk gering, maar geleidelijk heeft zich het aanbod ontwikkeld 22 en op het oogenblik voorzien die beide diensten in een zeer dringende behoefte. Nu bestaat de zeer begrijpelijke vrees, dat de Minister krachtens deze wet ook de hand zal kunnen leggen op deze schepen, die tot dusverre geen vergunning van den Minister noodig hadden om te kunnen uitvaren, omdat op haar de schepenuitvoerwet niet van toepassing is. Niet alleen is de dienst ontwikkeld in de richting Java-New-York, maar ook omgekeerd en niet alleen laten de particuliere industrie en de handel zich aan die diensten gelegen liggen maar ook de Nederlandsch-Indische Regeering is in Amerika ter markt gegaan, zoodat de Minister van koloniën'zich reeds genoodzaakt zag in New-York een af deeling van zijn technisch bureau te vestigen, om ter plaatse de bestellingen uit te voeren en te controleeren. Men begrijpt dus, dat ook in dit opzicht groote belangen zijn betrokken bij het vrij kunnen varen van die diensten. Het zijn volstrekt niet alleen belangen van Europeanen die daarbij betrokken zijn, ook uitnemende belangen van inlanders komen hierbij in het spel. Velen uwer zullen weten, dat een inlander steeds begint met het vragen van voorschot. Nog voordat het geld is verdiend, wil hij het gaarne al hebben. Het „minta perschot" ligt, zooals de heer Fock terecht opmerkt, in zijn mond bestorven. Dat voorschot wordt aan den landbouwenden inlander verstrekt door den Chinees op een oogst die nog komen moet. „Op zichzelf is dit natuurlijk een allesbehalve goede toestand, maar hij bestaat en nu kan men begrijpen, dat straks, wanneer de producten, welke aan bederf onderhevig zijn en door den inlander worden verbouwd, niet meer zouden kunnen worden uitgevoerd, het geheele voorschottenstelsel in elkander zou liggen en de inlander niet meer zou hebben om te eten. „Is nu het telen van producten door den inlander nog al van belang? Zeer zeker. Men moet daarbij onderscheiden drieërlei soort. De cultures welke geheel door den inlander gedreven worden zijn o.m. copra, zaden, klapperolie, ketellawortelen, mais, enz. Hiervan werd uitgevoerd in 1912 720.000 ton, in 1913 755.000 ton, in 1914 697.000 ton, in 1915 645.000 ton. Dan volgt de cultuur, grootendeels gedreven door den inlander: kapok, kapokvruchten, tabak (niet krossok), 23 tapioca. Daarvan zijn de cijfers: in 1912 274.000 ton, in 1913 283.000 ton, in 1914 234.000 ton, in 1915 196.000 ton. Eindelijk komt nog een derde minder belangrijke categorie, door den inlander slechts gedeeltelijk verbouwd: koffie en thee, welke cultuur, gelijk men weet, voor een groot gedeelte in Europeesche handen is. Hiervoor zijn de cijfers voor dezelfde jaren respectievelijk: 58.000, 66.000, 71.000 en 81.000 ton. „Ziehier in weinige woorden geschetst het groote belang, ook voor den inlander, bij deze zaak betrokken. „Talrijk zijn de artikelen, door onze koloniën voortgebracht voor de voeding van mensch en dier. Tot voor korten tijd werd daarvoor in Nederland weinig belangstelling getoond, maar vooral in de laatste weken heeft de Minister van Landbouw ook aan die artikelen zijn aandacht gewijd en van de Nederlandsche maatschappijen 75 % van de laadruimte in de vrachtschepen en 25 % van de laadruimte in de mailbooten daarvoor gereserveerd. Doch daar staat tegenover, dat sedert dit gebeurd is, nooit zooveel van die schepen voor ander vervoer zijn gerequireerd. „De toestand is op het oogenblik deze, dat tusschen de 200.000 a 300.000 ton lading in de koloniën voor verscheping gereed liggen, waarvan de eerste 2 maanden geen vijfde kan worden verscheept, want hadden de meeste Nederlandsche maatschappijen in normale tijden 7 vrachtbooten per maand van Java te expedieeren, thans zullen zij in de eerste twee maanden slechts over vier zulke booten kunnen beschikken. Hieruit blijkt dus, dat zonder vorderingswet de toestand in Indië reeds moeilijk is geworden. En nu vraagt men zich af, hoe het zal zijn, wanneer wij de vorderingswet hebben, wanneer de Minister ingrijpt en nog meer laadruimte opvraagt voor de moederlandsche belangen. Te vreezen is, dat indien de wet ten aanzien van de genoemde lijnen, met name ook van de lijnen op New-York en San-Francisco, niet met de grootste omzichtigheid wordt toegepast, voor de koloniën daaruit de schromelijkste gevolgen zullen voortvloeien. „Vandaar, Mijnheer de Voorzitter, dat men zich in Indië, gelijk gezegd, daarover zeer ongerust maakt; vandaar dat 24 ik met groote belangstelling en instemming heb gehoord, wat daarover reeds is gezegd door den geachten afgevaardigde uit Middelburg; vandaar dat ik met den meesten aandrang den Minister moet verzoeken ons te dier zake zeer stellige en beslist geruststellende verzekeringen te geven." De heer A. B. Kleerekoper, afgevaardigde voor Amsterdam VIII (s.d.), zeide naar aanleiding hiervan: Uit de rede van „De heer De Meester heeft zich speciaal tot tolk gemaakt den Heer A. B. Van de belangen van onze vloot in de Oost. De heer De Kleerekoper. Meester heeft er op gewezen, dat zich een sterke vaart heeft ontwikkeld tusschen Java en San Francisco anderzijds. Hij heeft gewezen op het belang van die vaart, en zeker, ik zie ook twee groote belangen, die aan die vaart zijn verbonden; ten eerste dat daardoor de uitvoer van Indië meer kan worden genormaliseerd, ten tweede, dat deze vaart op het oogenblik vrijwel vrij is, doordat de Duitsche scheepvaart is uitgeschakeld en het zeker van belang is voor ons land, dat onze scheepvaart tracht daarin te komen. „Maar met volkomen erkenning van die belangen, zou ik toch twee vragen daartegenover willen stellen. In de eerste plaats deze. Daar liggen op het oogenblik groote schepen stil in de haven. Als ik wel ben ingelicht zijn er acht of tien passagiersschepen stilgelegd. Men zegt: die schepen zijn zoo buitengemeen kostbaar, het gevaar dat zij teloorgaan is zoo groot, daarom leggen wij zij stil. Maar, wanneer men nu zoo druk werkt met het argument van het tekort aan scheepsruimte uit den Oost weg te nemen, en wanneer men denkt aan de fabuleuze vrachten, welke vooral in die vaart op Amerika kunnen worden gewonnen, en voorts aan het beduidend belang voor ons land van de verkrijging van meer scheepsruimte, dan wordt de vraag toch gewettigd waarom de Lloyd en de Maatschappij Nederland niet de groote schepen, waarover zij beschikken, in die vaart op Amerika brengen, en of het risico van die dure schepen niet behoorlijk zou zijn opgewogen door de groote winsten, die met die vaart zijn te maken. „In de tweede plaats, wanneer wordt gewezen op dit 25 groote belang om schepen in Indië te hebben tot een grooter getal, ook omdat de vaart zooveel minder snel gaat dan vroeger — dit is ook een belangrijke factor in de belemmering van die vaart — waarom worden dan door die maatschappijen geen schepen aangekocht op de Amerikaansche markt? Zeker, de prijzen zijn hoog, maar de vrachten met die schepen te verdienen zijn ook hoog. Ik maak mij sterk, wanneer de nood aan scheepsruimte er maar is, zal deze de noodzakelijkheid scheppen dat men zich op de markt van scheepsruimte gaat voorzien." Uit de rede van . De heer W. Boissevain (v.1., afgevaardigde voor Amsterdam den Heer W. VII) schaarde zich geheel aan de zijde der heeren Kooien, Boissevain. van en £>e Meester, en liet zich over de Indische belangen als volgt uit: „Zeker, wij moeten zorgen, dat onze eigen Nederlandsche bevolking geen gebrek zal lijden en niet van honger zal omkomen, maar onmiddellijk naast het belang van onze 6 millioen inwoners hier staan de belangen van onze 40 millioen inwoners van Nederlandsch-Indië. Men vergete niet, dat een zeer groot deel van de bevolking van Nederlandsch-Indië onmiddellijk aangewezen is op het geld, dat de menschen krijgen in voorschot voor de bosch- en andere producten, welke zij leveren aan den Chineeschen tusschenhandel of aan de opkoopers. Van het oogenblik af, dat de uitvoer van Nederlandsch-Indië zal worden stop gezet op de wijze als dat mogelijk zal zijn onder de werking van deze wet, zullen er gebrek en hongersnood ontstaan ook bij die bevolking in Nederlandsch-Indië. „Nu zou ik mijn vraag in dezen vorm willen kleeden: is er bij den opzet van dit wetsontwerp overleg gepleegd met den Minister van Koloniën? Is niet ook de handteekening van den Minister van Koloniën bij deze wet noodzakelijk? Kan aan de Kamer blijken, dat op eenige wijze de Minister van Koloniën hiermede akkoord gaat, dat mogelijkerwijs een ZOO QrOOt deel van rip tnnncmaaf nnnHIn unnr Viof ironmor der producten van Nederlandsch-Indië naar Nederland en ook naar Amerika, niet aan het vervoer zal worden onttrokken, dat de inlandsche bevolking daardoor gebrek zal gaan lijden ? 26 „Ik ondersteun dan ook met warmte het request dat aan de Tweede Kamer is ingediend door al die firma's, koopheden in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag — het zijn er 148 in Amsterdam, 26 in Rotterdam en 22 in Den Haag — die op dit groote belang hebben gewezen, en ik beveel dat request bijzonderlijk in de aandacht van den Minister aan. Ook ik zie met groote belangstelling te gemoet wat de Minister op dit punt aan de Kamer zal hebben mede te deelen, omdat ook mijn eindoordeel over dit wetsontwerp nauw samenhangt met de wijze waarop in de behoefte aan scheepsruimte voor onze Nederlandsen-Indische onderdanen zal worden voorzien." In zijn antwoord deed Minister Posthuma de volgende mededeelingen omtrent den staat der Nederlandsche vloot op 1 Januari 1917: De Minister van ..Met uitzondering van de volgende schepen — dat geldt Landbouw, Nijver- de heeren die over de Indische belangen hebben gesproken heid en Handel aan _ Je Koninklijke Nederlandsche Paketvaart, de Java-Chinahet woord. Japan-lijn en de tankstoombooten, bestaat de Nederlandsche stoombootenvloot uit 335 stoomschepen, met een ruimte van ongeveer een millioen bruto ton. Van deze scheepsruimte moet in mindering gebracht worden de ruimte van de sleepbooten en de stoomschepen onder de 1300 ton, die voor de vaart op Amerika niet in aanmerking komen, te zamen 72.000 ton. De tonnage der 'groote stoomvaartmaatschappijen, in de eerste plaats de Indische, lijnen, is 723.000 ton. Wel vervoeren deze lijnen eveneens graan, doch ik zal zoo meteen mededeelen hoe ik daarmede rekening houd. „Dan blijft er over aan vrachtruimte, boven en behalve de genoemde geregelde lijnen, 300.000 bruto ton. Dat cijfer moet nog eens weer verminderd worden met 10.000; dat zijn de schepen waarvan in de Memorie van Antwoord sprake is, die opgesloten liggen in vreemde havens. „De gezamenlijke groote stoomvaartmaatschappijen, de Holland-Amerika-lijn en de Hollandsche Lloyd en een gedeelte der vloot van de op onze koloniën varende lijnen, de maatschappij Nederland en de Rotterdamsche Lloyd hebben 27 te zamen per maand een hoeveelheid graan van Amerika te vervoeren, overeenkomende met 200.000 ton. En wil men nu de eischen der koloniën behoorlijk vervullen, dan is het de allergrootste noodzakelijkheid op grooter bijdragen tot de Amerikaansche vaart te rekenen. Dit brengt de beschikbare ruimte op 635.000 ton. En wat is er nu veranderd sinds dé Memorie van Antwoord ? Met name dit, dat alleen gevaren mag worden de noordelijke route om Schotland, maar bovendien moet uitgaand zoowel als binnenkomend een Engelsche Kanaalhaven worden aangeloopen en dientengevolge moet de reis naar Noord-Amerika gerekend worden op 85 dagen en die naar Zuid-Amerika op 120 dagen, terwijl ik had gerekend in de Memorie van Antwoord op 2 en 3 maanden, dus op ongeveer 60 en 90 dagen. De benoodigde scheepsruimte voor het vervoer van 200.000 ton maandelijks zou dan naar deze berekening stijgen tot een draagvermogen van 650.000 ton. Ik heb 635.000 ton. Mij dunkt, daarmede is ook aangetoond de noodzakelijkheid dat ik zal moeten kunnen krijgen al datgene wat ik meen dat ik noodig zal hebben". De Minister voegde hieraan toe de onderstaande beschouwingen betreffende Indië: „De vrees bestond bij den geachten afgevaardigde uit Grave, dat ik ook zou vorderen die schepen, die in Indië moeten blijven. Ik heb bij het berekenen van mijn ruimte al getoond, dat ik de Koninklijke Nederlandsche Paketvaart er geheel buiten laat en van de andere lijnen alleen datgene neem wat zij tot nu toe hebben gevaren. „Dezelfde vrees bestond bij den geachten afgevaardigde uit Middelburg. De Koninklijke Nederlandsche Paketvaart kan ik echter ook daarom al niet nemen, omdat die schepen voor oceaanreizen niet geschikt zijn. Om die reden alleen al behoeft er geen vrees te bestaan, dat ik mijn hand zal uitsteken naar die schepen. Wat in het algemeen betreft de Indische vloot, het belang van het vervoer uit Indië is zeker heel groot, maar het belang van den aanvoer naar Nederland is niet minder groot en nu is het de taak van den uitvoerder van deze wet, dat hij in deze precies het midden zal weten te kiezen. Ik kan mededeelen, dat wat tot dusver is geschied, 28 in overleg is geschied met den voorzitter van de Nederlandsche Handelmaatschappij, en dat ongevraagd bij mij zijn gekomen de beide directies van de „Nederland" en van de Lloyd, om mede te deelen, dat zij niet het minste bezwaar hadden tegen het nemen van die vrachtruimte. Dat gaat dan om die 75 % op de vrachtschepen en 25 % op de passagiersschepen. Mij dunkt zoo, dat dat toch personen zijn, die de Indische belangen goed kennen en die dus ook het andere, als dat naar voren had moeten worden gebracht, wel bij mij naar voren zouden hebben gebracht. Nu weet ik wel, dat er moeilijkheden zijn met het afvoeren van die waren, moeilijkheden waarop ik straks terugkom, maar ik kan mij niet zoo maar in eens blootgeven en zeggen: ik zal in deze meer kijken naar de belangen van de afvoerders in Indië dan naar hetgeen ik noodig heb voor de consumenten hier.x) Ik kan daaraan toevoegen, dat alles, niet alleen ten opzichte van deze wet, maar zooveel mogelijk ook ten opzichte van de Schepenuitvoerwet, geschiedt in overleg met den Minister van Koloniën". In zijn antwoord op het betoog van den heer de Meester zeide de Minister het volgende: „De geachte afgevaardigde uit Den Helder heeft zich zeer speciaal beziggehouden met de gevolgen die deze wet kan hebben voor den toestand in Indië. De geachte afgevaardigde heeft den toestand die op het oogenblik in Indië bestaat aldus geschilderd, dat inderdaad in Indië onrust is, een onrust die zeer groot is. De opvordering, zegt de geachte afgevaardigde, moet dus zoo gering mogelijk zijn vooral voor de lijnen op Amerika, mede in verband met de cultures en de methode van rijstvoorschotten. 2) Ten slotte noemde de geachte spreker met name eenige artikelen, waaronder mij het meest is opgevallen de copra. Dit was het artikel, indien ik den geachten afgevaardigde goéd heb begrepen, waarbij de inlandsche bevolking een van de eerste belangen heeft. Welnu, ik heb met name voor die 1) Deze tegenstelling is geheel onjuist. 2) Wat de Minister hiermee bedoelde, is zeer duister. 29 copra ook wat gedaan. Toen ik met de „Nederland" en de Lloyd overeenkwam, dat 75 % van de vrachtschepen en 25 % van de passagiersschepen geladen moest worden met artikelen voor de voeding van mensch en dier in Nederland, heb ik daar de copra bij opgenomen. Ik meen dus, dat ik in dit opzicht reeds in de richting van den geachten afgevaardigde werkzaam ben. Wordt nu door de opvorderingswet de toestand voor Indië zooveel slechter? De toestand was zoo, dat de 36 afvaarten van uit Indië teruggebracht zijn tot 17. De geachte afgevaardigde heeft er zelf op gewezen, dat die 36 afvaarten geschiedden door de Nederland, de Lloyd, de Ocean en de Duitsch-Australische. Waardoor is nu dit aantal afvaarten tot 17 teruggebracht? Vooral — de geachte afgevaardigde wees er op, maar ik wil het belang van dit punt nog even aantoonen — door het afvallen van de Duitsch-Australische, want die had 9 van de 36 afvaarten. Verder door het afvallen van de Engelsche booten van de Ocean, door den langeren duur van de reis, veroorzaakt doordat men om Engeland heen moet varen, door de controle en het oponthoud in de havens ten gevolge van overvulling en doordat men zelfs gevaren heeft om de Kaap. Een derde oorzaak is het opleggen van mailbooten. En daar komt dan nog bij het vorderen van schepen door de Regeering. Als ik de cijfers van den geachten afgevaardigde goed heb opgevangen, is de tonnemaatuidading uit Indië teruggegaan van 1.300.000 a 1.500.000 tot 895.000 ton. Dat dit niet het gevolg kan zijn geweest van de vordering van schepen door de Regeering, blijkt wel hieruit, dat in de laatste 6 maanden gemiddeld van de Lloyd en de Nederland niet meer gevorderd zijn dan 7.000 a 8.000 ton maandelijks. Als men het rekensommetje maakt zal men bevinden, dat het niet het vorderen van schepen in de eerste plaats is geweest, dat hier de groote moeilijkheden heeft veroorzaakt, maar dat die oorzaken elders moeten worden gezocht. En nu wensch ik den geachten afgevaardigde te herinneren aan de werkingswijze der wet, zooals die geschetst is door den geachten afgevaardigde uit Middelburg. De groote moeilijkheid is op het oogenblik deze, dat als hier een schip 30 binnenkomt, ik toestemming moet geven voor het uitvaren, ik ook moet beslissen, wat dat schip voor mij zal kunnen doen. Wanneer nu de werkingswijze van de wet wordt zooals de geachte afgevaardigde uit Middelburg haar heeft geschetst, wanneer de reeders met elkaar en met mij overleg zullen plegen, dan vallen ook juist de moeilijkheden voor Indië weg, want dan zal het mogelijk zijn, de vaarten van Amerika naar Indië en van Indië naar hier regelmatig te houden, wanneer -althans het overige deel van de vloot beschikbaar blijft voor de behoeften van Nederland. Dat zal ook daarom mogelijk zijn, omdat de vaart tusschen Amerika en Indië totaal vrij is van eiken last. Zonder dat bepaald schepen opgevorderd behoeven te worden, kan dan alles in orde komen. Dat alles ligt opgesloten in art. 4, waardoor een billijke verdeeling mogelijk wordt, een verdeeling inderdaad naar draagkracht en welke een ontlasting van de bezwaren, welke op het oogenblik voor Indië bestaan, kan doen ontstaan". Bij de artikelsgewijze behandeling werden de volgende wijzigingen in het ontwerp gebracht. In artikel 1 is in het eerste lid „hetzij dat schip" vervangen door „hetzij de geheele laadruimte van dat schip". In artikel 2 is in het tweede lid „door onzen voormelden Minister" vervangen door „door ons"; in het derde lid is tusschen den tweeden en derden volzin ingevoegd: „Zij stelt den eigenaar in de gelegenheid daartoe gegevens te verstrekken" terwijl in den laatsten volzin van het derde lid is toegevoegd: „tenzij het schip voor 1 Januari 1917 onder Nederlandsche vlag in de vaart is gebracht". HOOFDSTUK II. Overzicht van de op de enquête ontvangen antwoorden. Thans genaderd tot de mededeeling en, waar noodig, bespreking van de op de gestelde vragen ontvangen antwoorden, meent ons bestuur den aangewezen weg te volgen, door allereerst de details van het vraagstuk één voor één te behandelen en vervolgens eene samenvattende beschouwing te geven. De punten, welke meer dan de andere aandacht verdienen, zullen aldus vanzelf de vereischte belichting ondergaan. Vraag I. Welke zullen, indien de Nederlandsche Re'V. ,* ■..'; geering, zooals de telegrammen uit Nederland doen vreezen, in belangrijke mate scheepsruimte aan den export van Nederlandsch-Indië onttrekt, de gevolgen van dien maatregel zijn voor: a. den Europeeschen groot-handel hier te lande; b. de Europeesche, of althans in EuropeeWï+ l'" schen trant geleide, landbouw-onderne- minnpn1 c. den inlandschen producent van voor uit¬ voer naar het buitenland bestemde producten; d. den Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar in die producten? De H. H. Birnie In een tweetal antwoorden, n.1. van den heer D. Birnie endeCockBuningte. Djember en dat van den heer W. de Cock Buning te over debeteekenis p,. j. A t A 1 van duur en omvang ' » » der onttrekking. treKKlng van scneepsruimte aan ae vaart op aeze Kolome eerst dan van ernstigen aard zullen zijn, indien de duur dier onttrekking een zekere grens, 6 a 8 maanden b. v., overschrijdt. Eerstgenoemde toch schreef: De gevolgen van een in belangrijke mate onttrekken van de scheepsruimte aan de export zijn voor een groot gedeelte van "W*? de duur afhankelijk dier onttrekking. 32 Stel dat een bepaald tekort, veroorzaakt door het requireeren van 75 pet. der scheepsruimte, slechts enkele maanden duurt, dan zal de schade niet groot zijn. Na dien tijd zal de schade snel toenemen en er zal een tijd komen, dat de schade niet meer te overzien zal zijn, indien de onvoldoende scheepsruimte aanhoudt. Hoofdzakelijk houdt dit verband met: 1. de opslagruimte op de havenplaatsen en op de ondernemingen; 2. den tijd gedurende welken de exportproducten in de tropen kunnen worden aangehouden zonder belangrijk achteruit te gaan; 3. het oogenblik, dat de verschillende zaken of ondernemingen het werkkapitaal, dat uit den verkoop van producten moet . terugkomen, niet meer kunnen missen en het bedrijf moeten stopzetten. Wordt de beperking tot de hiervoor bedoelde kritieke momenten voortgezet en wordt daarna niet gezorgd voor zóóveel scheepsruimte dat de achterstand snel kan worden ingehaald, dan is te voorzien, dat zeer groote complicaties zullen ontstaan. Wel is te verwachten, dat de bankinstellingen willig zullen worden bevonden om flnancieelen steun te verkenen, doch men mag niet aannemen, dat zij eventueele waardevermindering der producten bedoeld sub 2 voor hunne rekening zullen nemen. De procedure van de gevolgen van het tekort aanscheeps^ ruimte kan men het beste vergelijken met het houden van zijn hand in de vlam. Een zeer korten tijd kan dat zonder schade gedaan worden, doch daarna worden schadelijke gevolgen snel grooter en er komt een tijd dat koud water, olie en andere verzachtende middelen niet meer helpen; de brandwonden zijn dan te diep. Het is zeer goed mogelijk dat men in Holland beseft, dat men gedurende eenigen tijd zonder belangrijke schade meerdere scheepsruimte kan requireeren, doch men dient in Holland dan ook te beseffen, dat de achterstand daarna tijdig moet worden opgeruimd. De heer de Cock Buning bleek eveneens van oordeel, dat, indien de Nederlandsche Regeering minstens 50 % van de scheepsruimte aan den export van Nederlqndsch-Indië onttrekt, de gevolgen daarvan slechts. van beteekenis zijn, indien deze onttrekking geschiedt voor langen tijd b. v. 6 tot 8 maanden achtereen. Bij requireering van de ruimte voor een korte periode, zal, vooral indien de spoedige beschikbaarstelling verzekerd is, weliswaar door enkelen eenig verlies geleden worden, doch de gevolgen zullen m. i. in de toch reeds Ongunstige omstandigheden noch voor de Inlandsche bevolking, noch voor de producenten van bijzonder gewicht zijn. 33 In beide hier bedoelde antwoorden wordt dus verondersteld, dat de door de Nederlandsche Regeering te requireeren scheepsruimte gedurende langen tijd voor de vaart op Indië gemist zal moeten worden. Dezelfde veronderstelling wordt in de andere brieven niet bepaaldelijk uitgesproken, doch blijkt ook daar als een der voornaamste voorwaarden van juistheid der verwachtingen te worden beschouwd. Hierbij dient evenwel in het oog te worden gehouden, dat eene onttrekking van scheepsruimte ten bate van vervoer naar Nederland — en dan in de groote meerderheid der gevallen niet van Indië, maar van Amerika uit — dat een bevaren derhalve van geheel andere routes voor Indië bezwaarlijk milder gevolgen dan gemis van die scheepsruimte gedurende minstens 6 a 8 maanden zal kunnen hebben. In zooverre mag dus aangenomen worden, dat de stellers van de ontvangen antwoorden van éénzelfde standpunt zijn uitgegaan, en er bestaat geene aanleiding om hunne beschouwingen te behandelen als steunden zij op onderling afwijkende grondslagen. Het aantal ter be- De exporthuizen in Nederlandsch-Indië, die bijna zonder schikking staande uitzondering door het stelsel van uitgestelde rabatten (defer- schepen ts van den fe(j reDates) gedwongen zijn uitsluitend met schepen van aanvang v n n Batavia Vrachten Conferentie aangesloten maatschap- oor/og af snel ver- ' «, * ,' £■ W&nderd. * pijen hunne producten te verzenden, hadden het reeds in 1916 te stellen met minder dan twee-derde van de in 1913 ter beschikking staande laadruimte. Bedenkt men hierbij bovendien, dat door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel geëischt werd, dat 75 % van de laadruimte der vrachtschepen en 25 % van dfe der passagiersschepen gebruikt zullen worden voor transport naar Nederland van voedingsmiddelen voor mensch en dier, dan zal duidelijk zijn, hoezeer de uitvoerhandel dezer kolonie gedurende de laatste jaren door gebrek aan scheepsruimte stijgende moeilijkheden ondervinden moest. Ook de elasticiteit Dat hieraan tot dusverre met betrekkelijk succes het hoofd yvan den export geboden werd, pleit zoowel voor de energie en de vindingheeft haar grenzen. ^ jen i^ndei leidende personen en organen, als voor de elasticiteit van den handel zelf. Maar: ook die elasticiteit heeft haar grenzen, en, zijn deze bereikt, dan is het gevaar, dat de verderfelijke gevolgen van onttrekking 34 van nog meer scheepsruimte zich in zeer korten tijd in volle kracht doen gevoelen, een zeer reëel gevaar geworden. De enquête kon trouwens uit den aard der zaak slechts op mogelijkheden betrekking hebben. Gevraagd kon slechts worden: welke gevaren dreigen, indien, gegeven de omstandigheden, onder welke de exporteurs hier te lande hun bedrijf thans hebben uit te oefenen, in belangrijke mate scheepsruimte aan de vaart op Indië onttrokken wordt? Het gaat hier om verschijnselen, niet om cijfers, in welke die verwachte gevolgen zich laten vastleggen, en de statistische gegevens betreffende de voorgaande jaren hebben slechts waarde, voorzoover er uit af te leiden valt, in welke richting die aangaande de toekomst zich zullen bewegen. Met zekerheid voorspellen laat zich nu eenmaal niets. Hetgeen hier volgt, zij derhalve onder dit voorbehoud gelezen. De moeilijkheden Op de vraag naar de gevolgen van onttrekking van laadvooc de groote ruimte voor de sub a genoemde Europeesche groot-handelshandehhuizen. nujzen hier te lande werd zoowel in algemeenen zin als met eene analyse van de gebeurlijkheden ten aanzien van den handel in elk der voornaamste producten afzonderlijk geantwoord. Zooals hiervoor werd opgemerkt, waren de moeilijkheden, welke de exporteurs tot dusverre ondervonden, reeds niet gering, doch men slaagde er in, eene groote en langdurige opeenhooping van producten in de havenplaatsen te voorkomen. Stagnatie had eigenlijk alleen plaats in den afvoer van niet-voedingsmiddelen, in verband met de bepaling van de Nederlandsche Regeering, die eischte, dat 75 % van de laadruimte der vrachtschepen en 25 % van die der passagiersschepen voor vervoer van voedingsmiddelen voor mensch en dier gebruikt zou worden. Reeds vóór deze bepaling in het leven geroepen werd, hadden, naar het schijnt, de Engelsche stoomvaartmaatschappijen van de Britsche Regeering de wenk gekregen, hoofdzakelijk nuttige lading naar Engeland te doen brengen. Hoewel Nederlandsch-Indië dus, in vergelijking met andere productiegebieden, slechts met mate van de gevolgen van den oorlogstoestand te lijden heeft gehad, bestond in het begin van dit jaar toch reeds een vrij 35 belangrijke achterstand, en requisitie, door de Nederlandsche Regeering, van tot dusver uitsluitend voor den Indischen dienst bestemde schepen zou dezen toestand snel en in niet geringe mate verergeren. Voor een aantal producten overtreft reeds thans het aanbod de vraag, en wordt het gebrek aan laadruimte nijpender, dan zal de noodtoestand zich ten aanzien van steeds meer koloniale voortbrengselen doen gelden, waarbij het eene product een grooter weerstands" vermogen vertoonen zal dan het andere. Door den heer Verschillende om- Th. Ligthart te Batavia wordt er op gewezen, dat de volstandigheden opgende factoren bier van invloed zullen zijn: den toestand van j_e< voor Holland hebben voedinqsmiddelen voor mensch invloed. ,. , c ,. , . , tvt„j~_ landsche Regeering; 2e. de stoomvaartmaatschappijen zullen geneigd zijn, de meeste ruimte beschikbaar te stellen voor z.g. „fijne" lading; 3e. de exporteurs zullen vooral die producten ten vervoer aanbieden, op welke de grootste winst zal zijn te maken; 4e. de eigenaars van producten van uiteenloopende soorten zullen trachten, eerst die te' verkoopen, die het meest aan bederf onderhevig zijn. Welke producten het eerst in de verdrukking zullen komen, is dus niet gemakkelijk te voorspellen. WOordeel van den De heer Ligthart schreef voorts: Heer Th. Ligthart. Geen onzer groote havenplaatsen is berekend op een lang- durigen opslag van producten, welke door het achterland geleverd worden, en waar b.v. in 1916 de pakhuisruimte te Soerabaja al niet toereikend was om de stagnatie in den afvoer van suiker, koffie en tabak te doorstaan, zou al spoedig de toevoer gestopt moeten worden, als een geregelde afscheep geen verlichting zou brengen. Hiervan zou een congestie op de spoorlijnen en een groote verwarring in de binnenlanden het gevolg zijn, de Inlanders zouden hun producten niet kwijt kunnen en waar deze veelal aan bederf onderhevig zijn, zware schade moeten lijden. De heer Ligthart acht de vooruitzichten voor 1917 ongunstig, want, al is volgens hem, als gevolg van den verscherpten duikboot-oorlog, het gevaar van requisitie van schepen 36 voorloopig geweken, toch staat vast, dat de beschikbare tonnenmaat belangrijk beneden dein 1916 disponibel gestelde blijven zal. Want: le. eenige groote schepen van de Rotterdamsche Lloyd gingen door torpedeering en schipbreuk verloren; 2e. de reizen door het Panama-kanaal duren veel langer dan die via Suez; 3e. in de maanden Februari en Maart moest een aantal schepen wekenlang stilliggen; 4e. de Nederlandsche Regeering zal, zoodra de zeeën veiliger zullen zijn geworden, meer aanleiding dan ooit hebben om tot requisitie over te gaan. Wij hebben ons er dus op voor te bereiden, dat in 1917 groote hoeveelheden producten niet verscheept zullen kunnen worden. Oordeel van den In de meeste antwoorden wordt toegegeven, dat de EuroifeerpanHenfce/om.peesche exporthandel het minst van dezen toestand te lijden hebben zal. In meer pessimistischen toon is gesteld het schrijven van den heer W. E. van Heukelom te Soerabaja, die er op wees, dat, in verband met de verwachte hooge winsten, de producten-markt over het geheel willig was en de voorraden dientengevolge • in de eerste maanden van dit jaar grooter waren, dan feitelijk, met het oog op de beschikbare scheepsruimte, gerechtvaardigd mocht heeten. Het zou, naar de heer van Heukelom veronderstelde, den exporteurs bij verdere vermindering van de afvoer-gelegenheid moeilijk vallen, voor die groote, voor het meerendeel tegen hooge prijzen ingeslagen, voorraden voldoende afzet te vindens Behalve het risico van door opslag te lijden renteverlie. loopen de exporteurs dat van waardeverlies tengevolge van bederf en indroging van die producten. Ook de heer Victor Zimmermann te Batavia acht de gevaren, welke hieruit voor den exporthandel kunnen ontstaan, niet gering en is van oordeel, dat alleen de grootste en meest kapitaalkrachtige exporthuizen in staat zullen blijken, eene dergelijke gedwongen werkeloosheid gedurende eene betrekkelijk lange periode het hoofd te bieden. De heer H. E. Beuker te Batavia vreest, dat de waardevermindering „schrikbarende afmetingen" zal kunnen aannemen. ■ 37 Voor den gtoothan- Het geldt hier intusschen een vraag naar meer-of-minder. Of Wuis het gevaar van het door de exporteurs te lijden verlies groot dan wel gering zal ^onoverkomelijke zijn, hangt af van de opgekochte voorraden en den omvang der plotselinge verliezen partijen, welke volgens met producenten of tusschenhandelaars Winder ernstig. gesloten contracten in ontvangst genomen moeten worden. In verband hiermee is van beteekenis, dat die handelshuizen, die aan eene politiek van voorzichtigheid de voorkeur gaven boven een op speculatie berustend systeem van opkoop van producten, zich ten aanzien van het sluiten van contracten de door de gevaren van den handel geboden beperking hebben opgelegd en het doen van termijnzaken zoowel als op¬ koop van groote partijen zooveel mogelijk vermeden, In tal van brieven, o. a. die van de heeren A. E. J. Buss, W. de Cock Buning, Th. Ligthart en Mr. H. 's Jacob te Batavia wordt dan ook, in verband met het feit, dat aanpassing aan de omstandigheden reeds gedurende deze oorlogsjaren op vrij groote schaal plaats had, de verwachting uitgesproken, dat onoverkomelijke directe verliezen door de exporteurs niet zullen worden geleden en zij, over het geheel, zonder groot bezwaar dadeloos zullen kunnen afwachten wat de naaste toekomst brengen zal. De heeren Emil Helfferich en Mr. H. 's Jacob hebben zich in hunne antwoorden de vraag gesteld, welke de gevolgen zullen zijn niet van onttrekking van scheepsruimte aan de routes op deze kolonie in het algemeen, maar van verbreking van de stoomvaartverbinding met Europa. Naar het oordeel van den heer 's Jacob zal in dat geval in geringer mate van den export- dan van den invoerhandel uithoudingsvermogen gevergd worden: Oordeel van Mr. H. Voor dezen *) was het arbeidsveld, dat Nederland biedt, 's Jacob over de ge- vóór het ontstaan van de tegenwoordige crisis in de scheep- volgen van verbre- vaart reeds dermate ingekrompen, dat hij meerdere beperking king van deverbin- exportzaken naar Nederland niet op een pijnlijke wijze ge- , e voelen kan. Het materiaal, dat hij voor uitvoer daarheen he¬ lling met huropa. ' schikbaar vindt, bepaalde zich te voren reeds tot mondjesmaten van copra en oliezaden, huiden, hoeden, maïs, citronella-olie, tapiocameel en koffie, voorzoover daarvoor consent gegeven wordt. Of die maat tot niets teruggebracht wordt, kan voor den uitvoerhandel geen groot verschil maken. Van meer belang voor hem zijn thans de verbindingen met Shanghai, San-Fran- 38 cisco, New York en Australië- De afsnijding van Engeland zal in meerdere mate worden gevoeld- Daartegenover opent zich het perspectief van een mogelijke toename van den uitvoer naar de Vereenigde Staten. De heer E. Helf- De heer E. Helfferich wees er op, dat aan de afbreking ferich over de ge- van de verbinding met het vasteland van Europa eene volgen van verbre- overgangsperiode voorafging: het stadium van stijgende king "fln*wrto-moeilijkheden, aan dat verkeer in den weg gelegd, de perioding met Europa. ^ ^ ^ Nederlandsche rederijen en ook de Neder¬ landsche Regeering het raadzaam achtten om, met achterstelling van de belangen van Indië, schepen uit de vaart te nemen. Als gevolg van de isoleering van het Europeesche afzetgebied zal in de naaste en verdere toekomst de afzet van onze producten stagneeren, doordat, al moge de handel de oude historische markten dan ter wille van nieuwe verlaten, het wel uitgesloten is, dat deze laatste de vroegere aanstonds geheel zullen kunnen vervangen. Hoe langer deze toestand van verbreking van het scheepvaartverkeer met Europa duurt, in hoe sterker mate de markt hier te lande het contact met die in Europa, die in de meeste gevallen voor de prijsvorming maatgevend was, verliezen zal; ginds zoowel als hier doen thans geheel andere factoren haar invloed op de vorming van de prijzen gelden en dientengevolge ontstaat een voor een deel zeer belangrijk prijsverschil, dat zich thans reeds voor sommige producteir laat constateeren. Voor deze koloniale huishouding is in deze tijden alleen de locale waarde, of. liever: de handhaving van de locale waarden der uitvoerprodacten van beteekenis. Deze handhaving zal mogelijk zijn, indien van de markten buiten het geblokkeerde Europa een levendige vraag komt en ook door locale interventie. De vraag van de zijde der markten buiten Europa was tot dusverre sterker dan verwacht werd, en, indien de handel door bankwezen en scheepvaart oordeelkundig gesteund wordt, zal zij in levendigheid nog kunnen toenemen; doch zij is niet voldoende om het uitschakelen van Europa goed te maken. Wat de locale tusschenkomstbetreft: deze hangt vooral af van de mogelijkheid van opslag en beleening van groote hoeveelheden producten. Deze mogelijkheid vormt in deze tijden ongetwijfeld een sterke stimulans voor den ondernemingsgeest der kooplieden, en steunt anderzijds ook den producent, die zich niet genoopt ziet. zijn product voor eiken denkbaren prijs van de hand te doen, 39 In verband met de blijvende waarde der tropische voortbrengselen op de wereldmarkt zou eene beleening op groote schaal op grondslag van de prijzen in vredestijd (1913) geen risico voor de banken beteekenen. Deze prijzen overtreffen alle de productiekosten en vormen dientengevolg- ook een waarborg voor de producenten. Eenige producten, welker positie op de wereldmarkt in den loop dezer oorlogs-jaren aanmerkelijk verbeterd is, komen in aanmerking voor beleening tegen bedragen, die de waarden in vredestijd te boven gaan. Voor den opslag zouden uitgebreide maatregelen genomen moeten worden, o. a. de bouw van tijdelijke opslagloodsen in het binnenland en op de ondernemingen. De beteekenis van achteruitgang in kwaliteit kan niet met dezelfde maat gemeten worden ais in vredestijd. Producten die aan bederf onderhevig zijn, kunnen natuurlijk niet voor langen tijd opgeslagen worden; daarentegen kan een door langdurigen opslag veroorzaakte lichte achteruitgang van de hoedanigheid der minder aan bederf onderhevige producten niet doorslaggevend zijn, want na het sluiten van den vrede zullen door de koopers aan direct leverbare waren stellig niet de vroegere hooge eischen gesteld worden. Voor producten, die door langen opslag bederven, zullen nieuwe afzetmarkten gezocht moeten worden, door hun een zeker voorkeurrecht op scheepsruimte te geven en de vrachten laag te houden. Tenslotte komt beperking van de productie in aanmerking, Men dient wel in te zien, dat de door verbreking van de scheepvaartverbinding met Europa geschapen toestand een economisch interregnum vormt, dat naar tijdsduur door den duur van den oorlog begrensd wordt. Van het juiste inzicht in de verhoudingen en het nemen van de noodig geworden maatregelen hangt de verdere invloed op den handel, op het bedrijf der nijverheids- en landbouw-ondernemingen en op de belangen der inlandsche producenten af. Handel en landbouw hier te lande bevinden zich, dank zij de in de laatste jaren behaalde winsten, in eene in financieel opzicht sterke positie, een factor die voor de verdere ontwikkeling van zeer wezenlijke beteekenis is. De gevolgen van Vrijwel algemeen bleken de deskundigen, • die de gestelde fcftrefcfeingr ooor de vragen beantwoordden, van oordeel, dat de gevolgen van landbouw-ondeme- onttrekking van scheepsruimte aan de vaart op deze kolonie mingen ernstiger Europeeschen trant geleide landbouwondernemingen dan voor de han- "yj^-"- r . dekhuizen. ernstiger zullen zijn dan voor de exporthuizen. De meeste dezer ondernemingen toch bezitten geen voldoend groot reserve-fonds en zijn gedwongen, haar product bij eene 40 bank te beleenen om zich het benoodigde werkkapitaal te verschaffen. Kan het product niet afgescheept worden, dan zal het zeer de vraag zijn, of de banken nog tot het verstrekken van voorschotten bereid zullen worden bevonden. Gebrek aan werkkapitaal beteekent gemis van de mogelijkheid van inkoop van de noodige machinerieën, van voor de bereiding noodige stoffen (zwavel voor de witsuiker-industrie, theelood voor de thee-cultuur, kwikzilver en cyaankalium voor de goudmijnen, e. d. m.); het beteekent de noodzakelijkheid van ontslag van een deel der werkkrachten, Europeesche zoowel als inlandsche, en voor tal van ondernemingen zelfs algeheele staking van het bedrijf. Deze tendenzen worden verscherpt door de daling van de prijzen der producten, welke van de omstandigheid dat het aanbod de vraag belangrijk gaat overtreffen, het gevolg is. Naargelang van den aard harer producten zullen de Europeesche landbouw-ondernemingen zich voor vrij sterk uiteenloopende gevolgen van eventueele requisitie van schepen door de Nederlandsche Regeering geplaatst zien. Hier volgen eenige mededeelingen omtrent hetgeen de voornaamste Europeesche cultures hier te lande in dat geval te wachten staat. Gevolgen voor Ue suiker-cultuur zal van onttrekking van scheepsruimte in de suiker-cultuur. , , . . , . .. . , geringe mate te lijden hebben, doordat suiker een onmisbaar voedingsmiddel geworden is en zoowel in Europa als in OostAziatische landen een zoo sterke vraag naar het Java-product bestaat, dat men zich ginds bereid toonde, scheepsruimte voor het halen van hier gekochte suiker beschikbaar te stellen. Wel is mogelijk, dat de afvoer van tijd tot tijd wat stroef zal gaan, doch dergelijke stagnaties zullen dan toch van tijdelijken aard zijn en door den bouw van noodgoedangs op de fabrieken of de havenplaatsen — verwezen moge worden naar hetgeen over den bouw van opslagloodsen door den dienst der Staatsspoorwegen te doen geweest is — zal aan de moeilijkheden het hoofd geboden kunnen worden. Gevolgen voor de Omtrent de toekomst van de koffie-cultuur valt het volkoffie-cultuur. gende mede te deden Tot 15 Juni 1916 kon koffie vrijelijk worden afgescheept; het Nederlandsch-Indische product was het eenige, dat Duitschland en Oostenrijk-Hongarije bereiken kon en werd tegen 41 fabelachtige prijzen verkocht. Na dien datum evenwel mocht nog slechts 30 % van de hier 9eteelde kwanta Java- en Robusta-koffie verscheept worden, terwijl voor alle andere soorten de invoer in Nederland, zelfs consigneering aan de N. O. T., verboden werd. Het duurde echter tot September 1916, eer de noodige maatregelen voor afscheep van het „vrije" product genomen werden, zoodat het vervoer eenige maanden geheel stil stond en de pakhuizen te Soerabaja volstroomden. Gelukkig waren de op vroeger verkochte partijen gemaakte winsten groot genoeg om de exporthuizen financieel zoo sterk te doen staan dat moeilijkheden konden uitblijven. Intusschen moest getracht worden om voor het product afzetgebied te vinden, en dit bleek niet gemakkelijk. Amerika kocht betrekkelijk kleine hoeveelheden Java-koffie, doch Robusta-koffie was niet te verkoopen, tenzij in kleine partijen voor verscheping naar Australië, Japan en Siberië. De naaste oorzaak van de opeenhooping van koffie-voorraden hier te lande is dus niet het gebrek aan scheepsruimte, maar de afsluiting, in verband met den oorlogstoestand, van de oude afzetmarkten: de Nederlandsche en die van le Havre. Afscheep naar het moederland op eenigszins voldoende schaal, vooropgesteld dat de scheepvaartverbinding hersteld wordt, zal alleen dan weer mogelijk zijn, indien de markt aldaar voor het product van Santos gesloten wordt. En daar dit niet waarschijnlijk lijkt, ziet de toekomst er voor de koffie-ondernemingen ingeval van onttrekking van scheepsruimte zoowel als in dat van handhaving van de huidige afscheepmogelijkheden allerminst rooskleurig uit. Ongunstiger dan de toestand thans is, zal hij door requisitie niet kunnen worden. Intusschen heeft de koffie-planter geen keus; wil hij den oogst voor een volgend jaar niet in gevaar brengen, zoo moet hij oogsten en een nieuwen oogst stapelen op den ouden, die reeds opgeslagen is en ten aanzien van welken hij de verwachting opgeven kan, er, zij het maar voor een deel, een markt in Nederland voor te zullen vinden. De heer 's Jacob ziet den koffie-planter dan ook nog één keuze gelaten, n.1. die tusschen voortzetting van zijn bedrijf op denzelfden voet en algeheele staking ervan. Een lichtpunt 42 is, dat koffie ook bij langdurigen opslag in slechts geringe mate in kwaliteit achteruit gaat. Wat algeheele staking van het bedrijf der koffie-cultuur op Java aan winstderving en uitgaven voor onderhoud van personeel en aanplantingen kosten zou, werd in No. 4 van Koloniale Studiën door dr. P. J. S. Cramer becijferd. Hier zij met eene verwijzing naar dat artikel volstaan. De heer de Cock Buning te Batavia is van oordeel, dat de koffie-ondernemingen eenigen steun zullen vinden in de speculatie, die de prijzen beletten zal, tot een noodlottig laag peil te dalen. Ofschoon in de eerste maanden van dit jaar afscheep van Robusta-koffie naar Europa feitelijk reeds onmogelijk geworden was, waren Cbineesche speculanten niettemin bereid, den goeden prijs van ƒ 30. — per picol op geheele 1917-oogsten te bieden. Gevolgen voorde Omtrent de vermoedelijke toekomst voor de thee-cultuur thee-cultuur. Oor- werden de meest uitvoerige inlichtingen ontvangen van den deel daarover van j-j *s Jacob, wiens beschouwingen hier zonder eenige H. sjaco . ogjj.Qj.yjjg volgen: De theeplanter ziet zich beperkt tot de plaatselijke markt te Batavia, welke alleen een uitzicht opent voor de hoeveelheden, die naar Shanghai voor Rusland en naar Australië afgevoerd kunnen worden. De Australische markt wordt echter reeds overvoerd door de Britsch-Indische en Ceylon-thee, die geen scheepsruimte naar Engeland kan vinden, en heeft daarom hare beteekenis voor Java voor een goed deel verloren. Voor zoover Rusland niet in staat is de Java-thee via Shanghai af te nemen ziet de theeplanter zich voor het dilemma geplaatst om zijne productie te staken of zijn product op te slaan. Geen van deze beide alternatieven is in staat om hem zich daarbij met eenige gerustheid te doen nederleggen. Tijdelijke staking van de productie zou \ oor hem geene oplossing zijn, die hem, zoo zij hem al geene inkomsten verschafte, dan toch van lasten onthief. Hij mag het productief vermogen van zijne aanplant niet in gevaar brengen en wordt daardoor gedwongen zijne heesters niet te laten verwilderen en die aanplant te onderhouden. Zijne productie staken zou voor hem in de praktijk neerkomen op eene voortzetting van zijn bedrijf op een voet, die veel met den normalen overeenkomt, doch met wegwerping van het blad en sluiting zijner fabriek. Behalve dit bezwaar is aan deze oplossing voor hem nog dit groote bezwaar verbonden, dat hij zijn fabrieksvolk niet kan afdanken 43 zonder het gevaar te loopen dit niet terug te krijgen, wanneer hij zijn bedrijf wil hervatten. Voortzetting van het bedrijf met opslag van het product stelt hem daarentegen weder voor andere bezwaren t. w. risico van achteruitgang iri kwaliteit en dientengevolge waardevermindering van zijn product en mogelijkerwijs ook geldelijke moeilijkheden. De achteruitgang van het product is op den langen duur in meerdere of mindere mate niet te ondervangen tenzij de thee onverpakt bleef in droge bewaarkisten, waar zij frisch kan worden gehouden. Om technische redenen ligt dit echter buiten het bereik van de praktijk van ondernemingen met groote oogsten. De verpakking van verreweg het meerendeel der voor-opslag bestemde thee zal derhalve niet te ontgaan zijn. De geldelijke moeilijkheden leggen uit den aard der zaak het meest gewicht in de schaal voor de ondernemingen, die de opbrengst van haar product niet kunnen missen om haar bedrijf gaande te houden, maar laten zich toch ook in meerdere of mindere mate gelden bij alle andere, welker regelmatige huishouding verstoord wordt door de onverkoopbaarheid'van haar product voor een tijd, waarvan het eind niet te voorzien is. Daar komt bij, dat, wanneer de weg naar Nederland weder vrij wordt, de afvoeren daarheen zich in het gunstigste geval zullen • beperken tot hoeveelheden van ten hoogste 12000 kisten, die, voor zoover thans te overzien is, omgeslagen zullen worden over de ondernemingen, welke geregeld aan de Nederlandsche markt plachten aan te voeren. De thee, die de Engelsche markt placht op te zoeken, zou dientengevolge van uitvoeren uitgesloten worden, nu, zelfs al was er scheepsgelegenheid naar Engeland, de invoer van andere dan Britsch-Indië- en Ceylon-thee aldaar schijnt geweerd te zullen worden. Het dilemma, waarvoor de theeplanter zich gesteld ziet, is, van welken kant men het ook beschouwt, van ernstigen aard en kan voor de ontwikkeling van menige jonge onderneming fnuikend zijn. Ontstaat er weder gemeenschap met Nederland, zoo ontstaat ook de verwachting van een uitvoer daarheen van ongeveer 13 mm. h k. per jaar. De uitvoer naar Rusland, China en Singapore heeft in 1916 bedragen (voor zooveel Java betreft) rond 30 mm. h/k. Voegt men daarbij een uitvoer van 2 a 3 mm. h/k. naar Australië, zoo zou men in het gestelde gunstigste geval geraken tot de mogelijkheid van uitvoer van den halven Java-oogst. De wederhelft zal echter aan het boven aangeduide dilemma onderworpen zijn. Hierbij dient in het oog te worden gehouden, dat Mr. 's Jacob niet de gevolgen van requisitie van schepen, maar die van een verbreken van de verbinding met Nederland 44 bespreekt. Uit de hier aangehaalde beschouwingen valt intusschen af te leiden, dat de toekomst van de thee-cultuur hier te lande door onttrekking van scheepsruimte vooral dan in nadeeligen zin beïnvloed zal worden, indien — na herstel van de verbinding met Nederland — aan de route NederlandJava ruimte zou worden ontnomen. Ofschoon Noord-Amerika als afzetgebied voor Java-thee schijnt te zullen meevallen, dienen de resultaten van de reis derwaarts van den theeexpert, den heer Edwards, te worden afgewacht. In elk geval schijnen de Amerikanen matige thee-verbruiker te zijn, Gevolgen voor de Ten aanzien van tabak ontstond reeds in 1916 een noodtabakscultuur. toestand, doordat het niet gelukken mocht, ophooping van dit product in de uitvoerhavens van Java te voorkomen en de exporteurs er niet in slaagden, een afzetgebied te vinden dat de Nederlandsche markt zou kunnen vervangen. Toen in het eerste oorlogsjaar de vrachten op alle exportartikelen herhaaldelijk verhoogd werden, was tabak in dit opzicht bevoorrecht, in zooverre de vracht langen tijd ongewijzigd bleef. Bij elke verhooging van de vrachten voor andere producten werd het vervoer van tabak evenwel, naar verhouding, minder loonend, zoodat de directies der stoomvaartmaatschappijen, die dit product vroeger steeds als z.g. „fijne" lading beschouwd hadden, er al minder op gesteld werden en beter-betalende lading lieten voor-gaan. De tegenzin van die zijde werd nog sterker, toen in partijen vermoedelijk slecht-gefermenteerde tabak, die naar Nederland onderweg waren, brand ontstond, en zoo geraakte dit product, voorheen het troetelkind onder de producten van Indischen bodem, verzeild in den hoek waar de hardste slagen vielen. De prijzen voor tabak waren evenwel hoog en hierdoor werden de exporteurs aangespoord om met koopen voort te gaan, terwijl ook de Chineesche tusschenhandelaars grof geld verdienden en groote sommen voorschoten om de inlanders tot uitbreiding van hunne aanplantingen te brengen. Ditzelfde had op de Europeesche ondernemingen plaats, niettegenstaande nog niet-onbelangrijke restanten van den vorigen oogst in de havenplaatsen opgeslagen waren. Terwijl de beschikbare scheepsruimte verminderde, nam de productie toe, en daar het niet mogelijk bleek voor den uitvoer 45 nieuwe wegen te vinden, kon een débacle niet uitblijven. Een normale oogst van Java en Madoera bedraagt 60.000 a 70.000 ton, terwijl in de laatste jaren werd afgevoerd: Krossok blad totaal in 1914: 31.152 16.769 48.921 ton, in 1915: 42.635 18.754 61.389 in 1916: 53.609 17.662 71.271 „ . Or> 31 Dpromhor 101f> lan naar sfriatfinn. nnn f>pn nn(>- veelheid van 50.000 ton op verscheping te wachten. Oordeel van Mr. Omtrent hetgeen den tabaksplanter boven het hoofd hangt H. s Jaco over e ^ . ontDI.eicen van qelegenheid tot afscheep liet Mr. H. 's Jacob gevolgen voor de o o fbtkseultuur. zich aIs vol9t ™t: Zijn gewas heeft een levensduur van 3 maanden en zijn product is bij opslag spoediger aan bederf onderhevig. Staking of beperking zijner productie is voor hem een vraag waar niet meer aan vastzit dan uitschakeling van een oogst voor een jaar. Hij zal zich in het jaar, dat wordt overgeslagen, wel is waar de personeel-, algemeene- en onderhoudsuitgaven, die doorloopen, benevens het offer van grondhuren of pachten hebben te getroosten doch kan zich bevrijden van de kosten van een aanplant, oogsten en bereiding van den oogst, zoo in dat jaar een oogst hem een last wordt. Wenscht hij zijne productie niet ten volle te staken, zoo kan hij die naar believen beperken. Kan hij de toekomst naar verkiezing aan de omstandigheden laten aanpassen, het tegenwoordige kan hij echter niet meer veranderen. Wat zijn onverscheepbaren oogst aangaat verkeert hij in de noodzakelijkheid dien op te slaan totdat de gelegenheid tot afscheep weder open komt. Toch loopt de schade bij langdurigen opslag in de millioenen guldens. De grootte van het bedrag werd geraamd in eene door den heer D. Birnie gemaakte berekening, welke afgedrukt werd in het artikel van Dr. Cramer in het nummer van Koloniale Studiën van Maart 1917, naar hetwelk hierboven werd verwezen. Gevolgen voor de Grooter is het optimisme ten aanzien van de van gebrek rubbercultuur. aan scheepsruimte verwachte gevolgen voor de rubber-cultuur. De behoefte aan rubber is stellig niet minder groot dan die aan suiker en Nederlandsch-Indië heeft als productiegebied voor de wereldmarkt eene veel te groote beteekenis, dan dat men zou behoeven te vreezen, het product niet te zullen 46 kunnen vervoeren, ook al werden alle Nederlandsche stoomschepen door de Regeering gerequireerd. Daar de meeste koffie-ondernemingen ook rubber-cultuur drijven, vinden de planters in dit product een stevigen steun. Uit het voorgaande laat zich derhalve afleiden, dat de ondernemingen, die speciaal tropische producten leveren, het best in staat zullen zijn, aan de te verwachten moeilijkheden het hoofd te bieden. Voor deze producten toch zal steeds een markt te vinden zijn, en het gevaar, dat de deur door heffing van invoerrechten zal worden gesloten, is niet groot, teminder, daar deze kolonie, met haar lage loonen, die voortbrengselen op de wereldmarkt zal kunnen blijven aanbieden tegen prijzen, welke concurrentie mogelijk maken. Met dat al ziet de toekomst er over het geheel weinig rooskleurig uit en dat de Europeesche cultures van onttrekking van scheepsruimte meer te lijden zullen hebben dan de exporthandel, schijnt niet aan twijfel onderhevig. De gevolgen voor Zeer veel ernstiger evenwel zal de toestand worden voor deninlandschenpro-de inlandsche producenten van voor uitvoer naar het buiducent van handels- tenland bestemde voortbrengselen. De antwoorden op de gewassen. Oordeel^ c gesteide vraag zijn bijna alle gelijkluidend. daarover van den ^ fe Batavja schreef hieromtrent: Heer A. E. ]. Buss, ' Wat den inlandschen landbouw betreft kan het zijn, dat door bijzondere omstandigheden het nadeel van gebrek aan scheepsruimte zich niet terstond doet gevoelen; er kunnen op het te velde staande gewas nog contracten met voorschotten loopen, of, zooals bij copra, vooralsnog bij oliefabrieken een afzet hier te lande open staan. Op den duur echter kan het niet uitblijven, of de verminderde export moet ook voor den inlandschen producent merkbaar worden en zal van vèrstrekkenden invloed zijn op den economischen toestand der inlandsche bevolking; daarom verdient de zaak zeer zeker de volle aandacht der Regeering. Oordeel van den De heer Victor Zimmermann te Batavia liet zich uit als .Heer v. jCtmmer- „i„,.. mann. 47 Wat den inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten betreft, zoo zal hij evenmin eenen tegenslag als boven omschreven kunnen verdragen, en zal het eene Regeeringstaak worden om hem voor de gevolgen van den toestand schadeloos te stellen. Men heeft van Regeeringszijde in de laatste jaren alle moeite gedaan om den Inlander overtehalen zich op de cultures, wier producten niet direct tot zijn levensonderhoud dienen, toeteleggen. Kunnen deze producten b. v. thee thans niet afgescheept worden en worden ze daardoor voor hem waardeloos, dan is het dunkt mij de plicht der Regeering om in de eerste plaats hem de waarde van het product, dat hij op aandringen der Regeering gekweekt heeft, te vergoeden en hem verder in de gelegenheid te stellen om gewassen, waarvan de producten voor het verbruik in het land zelf bestemd zijn, te planten. Oordeel van den De heer van Heukelom te Soerabaja: Heer van Heukelom. Door de Inlandsche producenten worden de belemmeringen in den handel nog spoediger en in sterker mate gevoeld. Inlanders leven nu eenmaal van de hand in de tand, zoodat, indien niet geregeld geld onder hen gebracht wordt, er spoedig eene verarming zal ontstaan met als te verwachten gevolgen: onveiligheid in de desa's en het overslaan tot allerlei excessen. Oordeel van den De heer }. Stroobach te Batavia: jifYeer J. Stroobach. De gevolgen voor den inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten zullen stellig nog veel zwaarder wegen, dan die voor de Europeesche landbouwondernemingen beloven te worden. Zij zijn niet kapitaalkrachtig, hun product is altijd minderwaardig, zij zijn voor den opkoop en de bewerking van hun product afhankelijk van den Europeeschen ondernemer, en zullen dus spoedig in het gedrang komen, tenzij de Regeering hen krachtig te hulp komt. Oordeel van den De heer H. E. Beuker te Batavia: ifeer H. E. Beuker, Degene, die het meest de gevolgen van de moeilijkheden tot verscheping zal ondervinden, is m. i. de inlander. Oordeel van den De heer Th. Ligthart te Batavia: .Heer Th. Ligthart. De Inlandsche producent zal wel in de hevigste mate lijden onder eene stagnatie in den afvoer. Zooals boven aangetoond, 48 zullen exporthuizen zoo weinig mogelijk product opnemen, overvloedig aanbod zou dan stellig den prijs doen dalen. Deze daling zou den exporteur gelegenheid geven de schade van het inkrimpen zijner zaken gedeeltelijk te dekken, hij zou toch aan de andere zijde hooge prijzen blijven bedingen en dus wel een kleineren omzet hebben, doch grootere marges kunnen verhoeken. De Inlandsche producent zou van de opbrengst van zijn land dus slechts een deel en dat tot zeer lagen prijs kwijt kannen. Armoede en ellende zouden niet te vermijden zijn, en de Inlander zou de oorzaak van zijn leed niet begrijpenOntevredenheid, honger en relletjes zouden hiervan het gevolg kunnen zijn. Oordeel van Mr.H. De heer Mr. H. s' Jacob bespreekt de gevolgen voor den 's Jacob over de ge- jniancischen producent van verbreking van de verbinding .. , ,. met Nederland en komt tot de vo ktng van de verbtn- , . , , De Inlandsche producent van handelsgewassen (vraag 1 c) voor den inland- r ° hen roducent heek belang bi) den afzet van thee, tabak, tapiocameel, peper, mais, copra en oliezaden en ook citronella-olie, waarbij zich in 1917 ook koffie voegt. Op hem is dezelfde beschouwing van toepassing als op den Europeeschen handelaar in uitvoerartikelen en wat koffie, thee en tabak betreft dezelfde beschouwing als op den Europeeschen planter, met dit verschil evenwel, dat voor hem opslag van product in het geheel niet in aanmerking komt en alleen sprake kan zijn van het staken van zijne productie. Voor tapiocameel, peper, Kroë-koffie en citronella-olie biedt de Amerikaansche markt een uitweg en voor copra en oliezaden bestaat een markt bij de oliefabrieken. Voor maïs is de markt in Nederland gelegen en, na een jaar van droogte, ook in Australië. Wanneer de deur van den weg naar Nederland gesloten is, zal de maïs de binnenlandsche markt moeten opzoeken evenals de Inlandsche koffie, zal de kampongthee geen of minder opkoopers vinden en de Inlandsche tabak zich verlaten zien. De Inlandsche tabaksplanter zal daarvan geen moeilijkheid ondervinden, maar de Inlandsche theeplanter zal een oplossing moeten vinden voor de vraag, wat met zijn aanplant te beginnen, wanneer het blad onverkoopbaar wordt. Misschien ware voor hem de beste oplossing zijn aanplant kort te snoeien en den bodem te beplanten met een 'voedingsgewas van korten levensduur. Verstoken van crediet ondervindt de Inlandsche producent van handelsgewassen, die van de Nederlandsche en Engelsche markt afhangen, ongetwijfeld naar verhouding het meest den terugslag van de crisis in de scheepvaart. De druk, dien hij Igende conclusies: 49 daarvan ondervindt, kan voor zijne opheffing niet anders dan schadelijk zijn: rechtstreeksch verlies is voor hem echter alleen te duchten in die gevallen, waarin hij zijn oogst niet vooruit met voorschot verkocht heeft of verkoopen kan. Heeft hij voorschot genoten, dan wordt het risico van hem op den voorschotgever afgewenteld. Oordeel van den De heer F. W. J. H. Tengbergen te Padang schreef o. m.: Heer Tengbergen. Ik acht het gevaar voor de Inlandsche bevolking het grootst, daarna dat van de Europeesche landbouw-ondernemingen in verband met hun Inlandsen werkvolk en daarna pas dat van den Europeeschen groothandel en tusschenpersonen, die natuurlijk ook in hun bedrijf worden gehinderd. Maar zelfs als dat geheel tot stilstand werd gebracht zou deze ramp nog niet zoo erg zijn als die, wanneer de producenten (het grootste deel der belanghebbenden) geen bron van inkomsten meer zouden hebben, Oordeel der firma terwijl de chef der Firma W. B. Ledeboer en Co. te MaW. B. Ledeboer kasser als volgt oordeelde: zullen deze opnieuw opzoeken en voor de Vereenigde Staten verloren gaan. Overigens is hier, naar o. a. door den heer A. Tigler Wybrandi te Batavia wordt opgemerkt, een groot aantal factoren, als vrachttarieven, koop- 63 kracht e. d., van welke thans nog niets met zekerheid te zeggen valt, van invloed. ordeel daarom- Zoo za\ net einde van den oorlog tal van thans nog niet ent van den Heer 0 ö . Helfferich. voorspellen veranderingen kunnen brengen. Een blijvende mdrKt zaï MmeriKa ongetwijfeld vormen voor die producten, welke tot dusverre via Londen of Amsterdam derwaarts verhandeld werden. De heer Emil Helfferich is dan ook van oordeel, dat, hoe langer de periode van gemis van de mogelijkheid van scheepvaartverkeer met Europa duren zal, hoe meer de productenmarkt hier te lande versterkt zal worden: *H;Jt:^ Voor een groot aantal producten was tot dusver Amsterdam of Londen de markt, d.w.z. die producten werden derwaarts geconsigneerd en via die markten verhandeld. Deze marktpositie van Amsterdam en Londen was historisch gegroeid en werd door samenwerking van bankwezen, scheepvaart en handel — niet bepaald in het voordeel van de kolonie — krampachtig intact gehouden. Het is zonder meer duidelijk, dat b.v. rubber bij directen verkoop en directe verscheping van hier naar New-York een grooter netto-winst zal geven dan wanneer het product eerst van hier naar Londen en van Londen naar New-York verkocht en verscheept wordt, en dit zelfde geldt ook voor andere producten. Tengevolge van den oorlog en de scheepvaartmoeilijkheden heeft eene wisseling van afzetgebieden plaats gehad en het zwaartepunt van de markt heeft zich van Amsterdam-Londen naar de kolonie verplaatst (rubber en thee). De kolonie heeft derhalve een groot belang bij de decentralisatie van den afzet, die op haar beurt de vorming van een markt hier te lande bevordert. Na den oorlog zullen natuurlijk de vroegere betrekkingen met Europa weer opgenomen worden, doch ook de nieuwe verbindingen met het in koopkracht steeds vooruitgaande Oosten en met Amerika zullen blijven bestaan en haar invloed doen gelden. Of het proces van vorming van een eigen markt, dat hier gedurende den oorlog een aanvang genomen heeft, leiden zal tot het ontstaan van een blijvende groote markt met directe afzet naar de verbruikslanden, hangt o.m. af van de energie der hier gevestigde handelshuizen en den steun, welken zij van de zijde van het bankwezen en de scheepvaart zullen ondervinden. Voor de kolonie beteekent de vorming van een groote markt een schrede voorwaarts op den weg naar economische zelfstandigheid. 64 Dit alles heeft intusschen vooral betrekking op den toestand na den oorlog en minder op de gevolgen van onttrekking van scheepsruimte aan de vaart op Nederlandsch-Indië. De Heer de Code Ten aanzien van de duurzaamheid, welke onze handelsBuning over de toe- betrekkingen in dat geval zullen blijken te bezitten, bleek het komstigehandehbe- meerendeel der deskundigen optimistisch gestemd. Nadeel zal trekkingen. ^ dien maatregel natuurlijk ondervonden worden, doch het voordeel voor onzen exporthandel, dat in nieuwe afzetgebieden met onze producten kennis werd gemaakt en deze kennismaking over het geheel van weerszijden zeer meegevallen is, is niet te ontnemen. De heer de Cock Buning schreef naar aanleiding van de desbetreffende vraag : Ik geloof niet, dat de veronderstelde onttrekking van scheepsruimte van ernstigen invloed zal zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen met de nieuwe afzetgebieden en wel omdat deze nieuwe afzetgebieden hun belangrijkheid reeds te danken hebben aan een andere oorzaak - de oorlog zelve met de contrabandemisère. Deze oorzaak van den toenemenden export naar Amerika zal ongetwijfeld blijvende gevolgen hebben. De uitvoer van de reeds hierboven genoemde producten naar Amerika zal m. 1. eene blijvende vermindering teweeg brengen in den handel met Europa en aan deze lijst zullen misschien thee en andere artikelen worden toegevoegd als de pogingen slagen om daarvoor in de U. S. een afzet te vinden. De heer Birnie bleek van oordeel, dat zelfs eene tijdelijke geheele stagnatie van weinig invloed zal zijn. De kennismaking is er geweest en indien die wordt voortgezet in rustiger tijden, zal de invloed van eene tijdelijke stagnatie klein blijven. Iets anders is het, indien de lijnen naar het buitenland allernoodzakelijkste import of export hebben overgenomen. Tijdens den oorlog zijn export en import langs de oude banen onderworpen aan drastische maatregelen en nu kan vooral de lijn naar Amerika een veiligheidsklep vormen. Uit Amerika worden hoogst noodige machines geïmporteerd en een groot deel van de rubber gaat rechtstreeks daarheen. Die import en export kunnen onder de huidige omstandigheden moeilijk gemist worden, zelfs niet tijdelijk. De Heer D. Birnie daarover- 65 De Heer HE. De heer H. E. Beuker liet zich als volgt uit over dit Beuker daarover vraagstuk. De onttrekking van scheepsruimte behoeft m. i. niet van invloed te zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen tusschen deze kolonie en bepaalde buitenlandsche afzetgebieden zooals Amerika. Wanneer later de scheepvaartverbindingen, na eenigen tijd verbroken of zeer schaarsch te zijn geweestweer normaal worden, zullen de handelsbetrekkingen ook spoedig hersteld zijn. Alles zal echter afhangen of na den oorlog of bij terugkeer van meer normale toestanden die buitenlandsche afzetgebieden het goedkoopst de producten «it deze kolonie rechtstreeks zullen kunnen betrekken en daartoe bestaat naar ik meen te mogen aannemen wel kans. Amerika voorzag zich voor den oorlog te Londen en Amsterdam van producten welke daarheen uit deze koloniën vervoerd werden en waar zij een geregelde markt vinden; waar het voor Amerika eene besparing van kosten is om de producten als tin, rubber, koffie, thee, huiden, enz. rechtstreeks uit onze kolonie te betrekken, zal zij daartoe zeker overgaan wanneer er eene goede geregelde verbinding tusschen beide landen bestaat. De Heer V. Zim- Vermeldenswaard is ook de opinie van den heer Zimmermann over dit mermann : vraagstuk. Uwe vraag 2 meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Ook de meest door den oorlog geteisterde landen zullen, zoodra de vrede gesloten zal zijn, trachten, zich met hunne vroegere relaties wederom in verbinding te stellen of nieuwe te zoeken. Waar Java als produceerend land niet direct door den oorlog geleden heeft en alleen het gebrek aan afzet een tijdelijk stopzetten van enkele bedrijven veroorzaakt, daar spreekt het van , zelf dat, zoodra normale toestanden terugkeeren, het zijne vroegere beteekenis voor den wereldhandel zal herwinnen. Handelsbetrekkingen zijn factoren, die uit eigen-belang geboren worden, en even goed als Java voor zijne producten, zoodra het veld vrij is/ overal daar afzetgebieden zal gaan zoeken, waar het vermeent die te kunnen vinden, zullen andere landen hier naar die producten komen vragen, die zij vermeenen hier beter en voordeeliger dan elders te kunnen verkrijgen. Dat andere produceerende landen intusschen, zij het met het oog . op de bereiding of op nieuwe uitvindingen, Java den loef zullen afsteken, is niet aantenemen. Machines en machinale werktuigen zijn voor iedereen verkrijgbaar, en evoluties, die 5 66 elders op het gebied van werkkrachten enz. kunnen plaats grijpen, zijn natuurlijke verschijnselen, die zich ook onder gewone tijdsomstandigheden voordoen. Zij zullen door Java overwonnen moeten worden, maar zijn niet in verband te brengen met eene tijdelijke onderbreking der scheepvaart. Oordeel « Cen De chef der firma W. B. Ledeboer 6 Co. te Makasser chef der Firma W. schreef: B. Ledeboer & Co. Wat betreft producten afkomstig van Celebes endeMolukken zoo zal o. i. de onttrekking van meerdere scheepsruimte slechts van tijdelijken invloed op onze handelsbetrekkingen met het buitenland kunnen zijn, daar immers andere landen met qelijke moeilijkheden te kampen hebben. Ook zal het steeds in het belang van koopers zijn, direct bij den producent ter markt te gaan. Na het sluiten van den vrede zal Amerika aan beduiding voor ons verliezen omdat alsdan de continentale landen wederom in hun eigen behoeften kunnen voorzien en grondstoffen zullen koopen, waarvan de producten thans in Amerika voor hen klaargemaakt worden. , , A De heer B. Braat, adjunct-inspecteur van. Scheepvaart, hZ7b B°Z neemt wel aan, dat eene onttrekking van scheepsruimte de Heer B. Braa, ^ _ ^ handd met bepaald afzetgebieden zou kunnen tegenhouden, doch acht haar blijvenden invloed gering, daar toch de geheele wereldhandel ontwricht is. Er mag niet uit het oog verloren worden, dat zoowel producenten als consumenten zich tijdelijk moeten behelpen. Vallen onze producten in de nieuwe afzetgebieden in den smaak en zi,n ze ook na den oorlog tegen een winstlatenden prijs te krugen. dan zijn. ondanks onttrekking van ruimte, de voorwaarden van uitbreiding van de relaties aanwezig. 1 . , , tt De heer van Heukelom ziet in onttrekking van scheepsruunte H°V^ &roobach.Te^er-heid der handelsbetrekkingen van Ned.-Indie met bepaalde gen en Koning. afzetgebieden. doch wijst er op, dat veel zal afhangen van de door den handel aan den dag te leggen energie en durt. De heer Stroobach vermoedt, dat Amerika in elk geval een goed afnemer zal blijven voor rubber en tin, dat overigens Hamburg en Marseille zich niet blijvend van de Amerikaansche markt voor olieën zullen laten verdringen en reqm- 67 sitie van schepen op den handel in sommige producten een verderfelijken, op dien in andere in het geheel geen of een zeer geringen invloed hebben zal. Ook de heeren M. C. Koning te Weltevreden en Tengbergen te Padang achten het gevaar voor den handel in in de nieuwe afzetgebieden pas geïntroduceerde producten van beteekenis. * * * Tenslotte de antwoorden op de derde der gestelde vragen : Welke lijnen acht gij onder de tegenwoordige omstandigheden voor Nederlandsch-Indië van het meeste belang? Bedoeld worden de lijnen Nederland-Java, Java-Bengalen, JavaPacific, Java-New-York. miteenloopende Ten aanzien van dit punt blijken de meeningen zoozeer meeningen. uiteen te loopen, dat het uiterst bezwaarlijk is, er een overzicht van te geven. Naar het voorkomt, moet dit toegeschreven worden aan eene omstandigheid, op welke door den heer van Heukelom te Soerabaja gewezen werd: dat de beschikbare scheepsruimte reeds nu dermate gering is, dat Oordeel aan den niet uit te maken valt, op welke lijnen nog een of meer scheeer van Heukelom. pgjj gemist zouden kunnen worden. De heer van Heukelom schreef: Vele markten zijn voor den export van de Indische producten gesloten; de exporthandel is nu doende om voor deze producten' nieuwe afzetgebieden te vinden. Het is dus voor het welzijn van Indië noodig, dat de beschikbare scheepsruimte — deze tonnenmaat is nu toch al te gering om een vlot vervoer te bewerkstelligen — hier ten dienste blijft van de exporteurs, opdat zij in staat kan zijn de producten te vervoeren naar die gebieden, waar er een afzet voor gevonden is. Op deze wijze alleen kan de gunstige economische toestand van deze kolonie gehandhaafd blijven. Wat het doen van eene keuze zoo uiterst moeilijk maakt, is de omstandigheid, dat elk der thans bestaande verbindingen van groote beteekenis is en zelfs niet voor een deel gemist 68 worden kan. Van de ontvangen antwoorden op de derde vraag der enquête wordt hieronder de hoofdzaak medege- De H. H. Tigler heeren Tigler Wybrandi. M. C. Koning H. E. Beuker Wgbrandi, Beuker en de chef der Firma Ledeboer & Co. te Makasser achten en Koning en de ^ j Ncderland,Tava van de grootste beteekenis. EerstFirmaW^B.Lede- j ^ crop, dat een groot aantal producten van TlilnSa-Nedt deze kolonie in Nederland nog steeds de hoofdmarkt vindt tTdlZo"n1Z- en is van oordeel, dat het onmogelijk is. voortbrengselen ste. ak b.v. tabak in het buitenland te plaatsen zonder de medewerking van den Nederlandschen tusschenhandel, die geheel op de hoogte is van de in de verschillende consumptielanden gestelde eischen. De heer Koning stelde in zijn schrijven op den voorgrond, dat zijne meening uitteraard steunen moest op kennis van Oordeel der Firma de belangen der Buitenbezittingen. In dit verband is opmerW. B. Ledeboer kclijk, dat ook de Firma Ledeboer 6 Co. te Makasser de & Co. Java-Nederland-Üjn in belangrijkheid bovenaan stelt. In haar antwoord toch lezen wij: Voor den uitvoer onzer hoofdartikelen is het behoud van de lava-Nederland-lijn van het meeste belang voor ons Naar Nederland gaan immers copra en maïs in zeer beduidende hoeveelheden, terwijl Amerika voor deze beide artucelen tot nu toe slechts zeer weinig belangstelling toonde en voora wat maïs betreft, nooit dezelfde positie zal innemen als Nederland Ctok voor buffelhuiden en koffie (het laatstgenoemde artikel komt evenwel ten gevolge de bijzondere uitvoerbepalingen momentelijk niet in aanmerking) zoude grootere beschikbaarstelling van scheepsruimte gewenscht zijn. Oordeel van den Door de meeste deskundigen wordt evenwel de verbinding Heer de Code met Noord-Amerika van overwegende beteekenis geacht. Buning. Zoo scm-eef de heer de Cock Buning o. m.: Indien 't alleen ging om den producten-uitvoer, dan zouik mijn keus bepalen bij de Java-Pacific. Immers waar onze booten toch geen Entente-havens meer mogen aandoen, hebben wij weinig belang bij de Engelsche en Fransche markeen zuUen de producten voor die markten als suiker, thee maïs enz öf dJor Engelsche booten, öf door speciaal gecharterde >9 stoomers het afzetgebied moeten bereiken. Bovendien is Amerika van zeer veel producten reeds een afnemer van beteekenis geworden Daarentegen is Nederland de hoofdmarkt gebleven voor koffie en tabak en is de Java-Nederland-lijn nog bezwaarlijk geheel te missen voor onzen import. Vooral aan manufacturen zouden wij tekort komen, wat èn voor Nederland èn voor Java ernstig nadeel zou opleveren. Wel is waar levert Engeland een groot deel van de ƒ 80.000.000.— aan manufacturen en is de invoer uit Japan van kleederen aanmerkelijk toegenomen, doch zouden wij het hier zonder de Nederlandsche katoentjes voorloopig moeilijk kunnen stellen. Wat de voedingsmiddelen betreft zou 't wel gaan. Dank zij onze K. P. M. en de Australische lijnen is voldoende invoer verzekerd van rijst, meel en boter, terwijf Australië en Amerika ons ruim kunnen voorzien van geconserveerde levensmiddelen. Mijne conclusie in deze is dus, dat in de gegeven omstandigheden de Java-Pacific-lijn van het meeste belang is, maar dat tevens de verbinding Ja va-Nederland niet geheel mag worden stopgezet. Ik heb van de twee Amerika-lijnen de Java-Pacific gekozen, omdat het vervoer der goederen naar de verschillende plaatsen in de U. S. zonder ernstig bezwaar per spoor kan geschieden en deze lijn m. i. het voordeel heeft van de kortste route te zijn. Oordeel van De heer 's Jacob is van oordeel, dat, indien één van de Mr. H. s Jacob. twee lijnen op Amerika zou moeten worden opgeofferd, dit de Java-Pacific zou moeten zijn: Van de beide verbindingen met de Vereenigde Staten wordt die naar New-York met vijf booten en die naar San-Francisco met drie booten onderhouden. De laatste lijn wordt ook voor een goed deel gebezigd tot vervoer van lading van en naar Hongkong en Manilla en dient dus niet alleen Ned.Indische maar ook vreemde belangen. Indien de belangen der levensmiddelenvoorziening van Nederland dwongen tot de keus, welke van beide lijnen ware op te heffen, zou, hoe overigens ook het gemis daarvan voor Ned.-Indië gevoeld zou worden, de verbinding met San-Francisco om die reden moeten worden opgeofferd. De verbinding met New-York zou dan evenwel onverkort gehandhaafd moeten worden. Dit laatste bleek ook de opinie van den heer Koning te zijn. En verder: Het is hier de plaats er op te wijzen, dat hoe meer de verbindingen van Nederlandsch-Indië met Nederland ingekrom- 70 pen worden, des te meer het belang overweegt om de verbindingen met Aziatische havens en met de Vereenigde Staten verzekerd te laten. ^ a , j„ ij De heer Ligthart acht eveneens onder de huidige omstanïï£Zt£ digheden de Java-Pacific- en de Java-New-YorUijn van het fcach en Streefland. meeste belang, ofschoon wij eene geregelde verbinding met Nederland en eene met Britsch-Indië bezwaarlijk zouden kunnen missen. Desgelijks denkt de heer Stroobach over het vraagstuk: de lijnen op Amerika zijn voor deze kolonie van primair belang geworden. De route door het Panama-kanaal beschouwt de heer S. in verband met de beteekenis van Amerika als afzetgebied van groote waarde. Deze meening wordt gedeeld door den heer B. Streefland, die bovendien de opmerking maakt, dat de stoomvaartmaatschappijen, die de lijnen op Amerika tot dusverre met succes exploiteeren. bij requisitie van die route bevarende schepen zich door concurrentie van Japansche zijde ernstig bedreigd zouden zien. XT , Oordeel „a„ den Ook volgens den heer Braat zijn de belangen van Ned.Heer Braaf. Indie meer gebaat bij geregelde verbindingen met Amerika zoowel voor den aanvoer van buitenlandsche, hier benoodigde artikelen, als voor den noodzakelijken afvoer van Ned,Indische exportartikelen, waarvoor nieuwe afze^ebieden gevonden moefen worden. In hoeverre de belangrijkheid1 van de Java-Pacific-lijn tegen die van de Java-New-York-lnn opweegt is moeilijk te beoordeelen- Op beide lijnen overheerschte echter de vraag naar scheepsruimte het aanbod; de gevolgen van het openen van de verbinding Java-SanFrancisco met de mailschepen der Nederl. Stoomvaartmaatschappijen zijn nog niet te overzien; ^^jta^P» is echter ook van groot belang voor Ned.-Indie met het oog op den aanvoer van de benoodigde buitenlandsche steenkolen zoolang Ned.-Indiê nog niet geheel in eigen behoefte kan voorzien. Aan de vaart op Nederland worden, zegt de heer Braat, zooveel moeilijkheden in den.weg gelegd, dat het belang van Ned.-Indië bij het behoud van die vaart ten opzichte 71 van het goederenvervoer steeds minder is geworden; uit Nederland mogen nog slechts uitsluitend Nederlandsche goederen uitgevoerd worden, terwijl de toevoer van grondstoffen voor de Nederlandsche industrie zeer moeilijk en langzaam gaat; de aanvoer uit Duitschland is door de Duitsche Regeering tijdelijk stopgezet. Voor ijzer en staal o. a. was men aangewezen op de Amerikaansche ijzer- en staal-industrie, waar Engeland bijna niets en Frankrijk in het geheel niets meer levert. Oordeel van den De heer Helfferich beschouwt eveneens de Java-PacificHeer E. Helfferich. en de Java-New-York-lijn als de belangrijkste en laat dan de Java-China-Japan-lijn volgen. Overigens is de heer H. van oordeel, dat, ongeacht de ontwikkeling van deze verbindingen, de route Nederland-Java weer de eerste plaats innemen zal zoodra de thans geldende beperkingen zullen zijn opgeheven. De Batavia Vrachten-Conferentie, die deze verbinding tot dusverre beheerde, zal dan intusschen om verschillende redenen verstandig doen door „eine gründliche Neuorientierung vorzunehmen". Oordeel van de H. De heer Tengbergen ziet in de Java-New-York-lijn de BMe"gber9en e" V°°r het achterland van Padang voornaamste verbinding. Daarna volgt de Java-Nederland- en vervolgens de JavaPacific-lijn. Vermelding verdient tenslotte nog het oordeel van den heer D. Birnie, die aan de Java-Pacific-lijn de minste waarde hecht, zoodat deze „het best gemist" zou kunnen worden, daar toch desnoods de Japanners haar kunnen overnemen. De heer Birnie schreef verder: De Java-New-York-lijn blijft noodig als veiligheidsklep, Java-Bengalen is noodig voor import rijst en export suiker. Nederland-Java is een teere juffer, waaraan 200 min mogelijk getornd moet worden, thans niet en in de toekomst niet, «. want zij is de eenige verbinding tusschen twee landen, die samen één rijk, één geheel vormen. De beteekenis der Ten aanzien van de beteekenis der Java-Bengalen-lijn bleek Java-Bengalen-liin c 1-1 ,1 , . _ J ieitehjk geen verschil van gevoelen te bestaan. De heer Koning stelt haar, na de verbinding met Nederland, op de tweede plaats omdat zij de suiker naar Britsch-Indië vervoert 72 en op de terugreis rijst mee-neemt. De heer 's Jacob acht deze verbinding op grond van dezelfde overwegingen onmisbaar, doch erkent de mogelijkheid, dat zij door stoomers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij wordt onderhouden, „in welk geval haar booten zonder bezwaar het veld zouden kunnen ruimen voor onmisbare diensten elders." Uitbreiding van de Ofschoon het hier volgende, dat door den heer Koning IZTop'de^ohk- WCrd mcde9cdeeld' niet rechtstreeks verband houdt met het ken. kier besproken vraagstuk, lijkt het toch der vermelding waard, als symptoom van de mogelijkheid der ontwikkeling van nieuwe verbindingen met het buitenland onder vreemde vlag. Nadat Japan zich van de Duitsche bezittingen in de Pacific meester had gemaakt, werd onder protectie van de Japansche Regeering een nieuwe stoomvaartlijn opgericht, die de verbindingen tusschen deze nieuwe koloniën en Japan en Formosa had te onderhouden. Met een kleinen omweg konden de schepen dezer lijn Menado en de Sangir-eilanden aandoen, hetgeen dan ook geschiedde, doch aanvankelijk met gering succes. Toen echter de tonnenmaat der op Europa varende schepen steeds geringer werd en de copra voor slechts een klein deel nog kon worden afgevoerd, ging de afscheep met de Japansche booten sterk vooruit en eenige maanden geleden werd door de Japansche reederij bekend gemaakt, dat haar twee-maandelijksche dienst in een maandelijksche veranderd zou worden. Daar deze scheepvaart-maatschappij tevens een groot handelslichaam is, lijkt het niet twijfelachtig dat, wanneer na den oorlog ook naar Europa voldoende scheepsruimte zal worden aangeboden, de tijdelijke onttrekking hiervan een blijvend nadeeligen invloed uitoefenen zal op den uitvoer naar o. a. Nederland. Evenals in Nederlandsch-Indië is ook in Japan de voor de locale vaart beschikbare ruimte zeer voldoende, zoodat de kans groot is, dat Japansche stoomvaart-maatschappijen van het gebrek aan gelegenheid tot export zullen proflteeren door ook tot andere gedeelten dezer kolonie haar werkingssfeer uit te breiden. HOOFDSTUK III. Slotbeschouwingen. De moeilijkheden, welke de handel dezer kolonie tengevolge van gebrek aan scheepsruimte ondervindt, staan, zooals overigens voldoende bekend is, niet op zichzelf. Torpedeeringen, het stooten op mijnen, de requisities van schepen door de verschillende Regeeringen ten behoeve van het transport van troepen, ammunitie, levensbenoodigheden, de moeilijke en daardoor geringere aanvoer van materialen, tekort aan arbeidskrachten in de havens en op de scheepswerven — al deze omstandigheden waren gedurende de laatste nhoud der wereld- jaren oorzaak van eene sterke vermindering van de den mndehvloot. wereldhandel ter beschikking staande tonnemaat en van geringer productie van de werven dan tot herstel van het verbroken evenwicht noodzakelijk was. Blijkens gegevens, vermeld in een door den Commissioner of Navigation te Washington samengesteld rapport, bedroeg de inhoud van de wereldhandelsvloot op 30 Juni van de jaren 1914, 1915 en 1916 (in bruto tons): Geal- Centrale 30 Juni. lieerden Mogendheden Neutralen Totaal 1914 28.324.384 6.648.173 14.116.995 49.089.552 1915 28.630.927 5.857.399 14.773.443 49.261.769 1916 28.598.380 5.144.958 14.939.798 48.683.136 In de vredesperiode vóór Augustus 1914 ging de inhoud der wereldhandelsvloot elke twee jaren met ongeveer 4.000.000 ton vooruit; in de jaren 1914/'16 daalde hij met ongeveer 400.000 ton. Dit was voornamelijk te wijten aan oorlogsHet verlies aan omstandigheden. Blijkens door de redactie van het New onnemaat geduren- York Journal of Commerce verzamelde gegevens toch bedroeg oorog. verlies aan scheepsruimte tengevolge van torpedeeringen en het stooten op mijnen van 1 Augustus 1914 tot 30 Juni 1916, en van denzelfden datum tot 1 October 1916 (in bruto tons): 74 Nationaliteit. Bruto tons. 1 Aug. 1914 tot 1 Aug. 1914 tot 30 Juni 1916 1 Oct. 1916 Geallieerden: Engeland 1.671.892 1.849.538 Frankrijk 202.716 215.581 Italië 130.936 198.277 Rusland 46.478 ' 50.000 België 25.858 27.291 Japan 16.015 22.539 Canada 3.464 3.464 Totaal 2.097.359 2.364.693 Centr. Mogendheden: Duitschland 177.615 189.778 ' Turkije 18.150 18.150 Oost. Hongarije 17.478 17.478 Totaal 213.243 225.406 Neutralen: Noorwegen 166.308 210.202 Nederland 87.375 105.340 Denemarken 40.653 53.351 Zweden 46.818 58.465 Griekenland 23.225 33.077 Spanje 24.186 34.828 Ver.-Staten 12.671 12.671 Brazilië 2.258 2.258 Totaal 403.394 510.192 Totaal generaal. 2.713.996 3.100.291 Inhoud der jaar- Cijfers, aangevende den omvang van den aanbouw van Ujks bijgebouwde njeuwe schepen tot 1 Juli of 1 October 1916 staan niet ter schepen. beschikking. De inhoud der in de jaren 1912, 1913, 1914 en 1915 in de verschillende landen van stapel geloopen schepen bedroeg (in bruto tons): 75 Landen 1912 1913 1914 1915 Geallieerden : Engeland 1.7.38.514 1.932.153 1.683.553 650.919 Britsche koloniën 34.790 48.339 47.534 22.014 Frankrijk 110.734 176.095 114.052 25.402 Ita»ë 25.196 50.356 42.981 22.132 JaPan 57.755 64.664 85 861 49.408 Totaal 1.966.989 2.271.607 1.973.981 769.875 Centr. Mogendheden : Duitschland 375.317 465.226 (a) 387.192 (b) Oost.-Hongarije 38.821 61.757 (a) 34.335 (b) Totaal 414.138 526.983 (a) 421.537 (b) Neutralen: Denemarken 26.103 40.932 32.815 45.198 Nederland 99.439 104.296 118.153 113.075 Noorwegen 50.255 50.637 54.204 62.070 Zweden 13.968 18.524 15.163 20.319 Ver-Staten 284.223 276.448 200.762 177.460 Totaal 473.988 490837 421.097 418.122 Elders 46.654__43;455_ (a) 36.148 (a) 13.641 Totaal generaal 2.901.769 3.332.882 (a)2.852.753 (a)1.201.638 (a): niet volledig; (b): gegevens niet beschikbaar. Van 1 Juli 1912 tot 1 Juli 1914 steeg de inhoud der wereldhandelsvloot met 4.488.876 bruto tons. Ware in de twee volgende jaren de vermeerdering dezelfde geweest, zoo zou de totale inhoud op 1 Juli 1916 bedragen hebben 53.578.429 ton, terwijl, zooals boven werd medegedeeld, de inhoud op dien datum slechts 48.683.136 ton bedroeg, d. i. 4.895.293 ton minder dan, waren de omstandigheden normaal gebleven, verwacht had mogen worden. Bedenkt men hierbij, dat feitelijk de geheele koopvaardijvloot der Centrale Mogendheden haar beteekenis voor den wereldhandel verloren heeft, dan zal duidelijk zijn, wat de ontwrichting van de normale verhoudingen voor dien handel beteekent, Weliswaar wordt het tekort aan schepen eenigermate vergoed door het in gebruik stellen van oude booten, welke, 76 ware de vrede duurzaam geweest, zouden zijn gesloopt, en door het in de vaart brengen van schepen, die, toen de oorlog uitbrak, in havens der Geallieerden lagen en in beslag genomen werden — doch voor het vervoer van troepen en ammunitie en voor transport van jdoor de regeeringen aangekochte hoeveelheden levensmiddelen werd een zoo groot deel der vloot gerequireerd, dat de den vrijen handel ter beschikking staande tonnemaat veilig op niet meer dan de helft van de vóór den oorlog disponibelen inhoud gesteld mag worden. In hoeverre Nederlandsch-Indië onder deze omstandigheden mede heeft moeten lijden, kan uit de volgende cijfers, ontleend aan de door het Hoofdbureau van Scheepvaart samengestelde Statistiek van de Scheepvaart in Ned.-Indië over het jaar 1916, blijken. De inhoud der in de jaren 1912, 1913, 1914, 1915 en 1916 uit havens in deze kolonie vertrokken schepen bedroeg (in 1000 JVI8): Vlag lgl2 1913 1914 1915 I9I6 Nederlandsch 5.648 5.847 5.815 5.963 5.820 Engelsch 5.946 6.103 5.465 4.824 4.749 Duitsch 1.821 1.725 1.004 — — Fransch 53 12 10 63 14 Belgisch — 112 1 Noorsch 125 170 210 223 247 N.-Amerikaansch — 1 — 24 44 Zweedsch 123 155 131 ' 151 142 Deensch 108 185 95 52 76 Oostenrijksch 13 39 8 — — Spaansch — — — 7 15 Russisch 104 20 14 86 90 Grieksch — — .— — Japansch 276 506 395 671 570 Siameesch 52 12 8 10 — Chineesch — 17 — 5 22 Totaal 13.899 14.468 12.873 11.652 11.390 Waarvan onder Nederlandsche vlag 5.510 5.717 5.708 5.845 5.725 Vreemde vlag 8.389 8.750 7.165 5.807 5.665 77 Vergelijken we den inhoud van alle in 1916 uitgevaren stoomschepen met dien van de stoomers, vertrokken in 1913, het laatste jaar, in hetwelk de verhoudingen normaal waren, dan blijkt de tonnemaat achteruit te zijn gegaan met niet minder dan 21,3 o/0. De inhoud der onder Nederlandsche vlag vertrokken stoomschepen ging een weinig vooruit, die der schepen onder vreemde vlag verminderde daarentegen met 35,3 o/0. Voorzoover betreft den inhoud der schepen van bij de Batavia Vrachten-Conferentie aangesloten lijnen, zijn de cijfers de volgende. 79/2 1913 1914 1915 1916 Stoomvaart Mij. NederUnd 1.216 1.389 1,567 1.626 1.130 Rotterdamsche Lloyd 586 695 682 603 527 Ned. Stoomvaart Mij. „Oceaan* 87 77 .97 100 J06 Ocean Steamship Coy. Ltd. 563 556 676 539 441 Deutsch-Austr. Dampf- Schiffs-Ges. 424 576 339 ':'Y — — Norddeutscher Lloyd 318 265 173 — — Totaal 3.194 3.558 3.534 2.868 2.204 Hieruit blijkt, dat sinds 1913 de totale inhoud van de uit Indië vertrokken schepen der Mij. „Nederland" afnam met 18,7 %• die van de Rotterdamsche Lloyd met 24,2 %, terwijl die van de Mij. „Oceaan" met 37,7 % toenam. Van de schepen der buitenlandsche Conferentie-lijnen hielden die der Deutsch-Australische Dampfschiffs Gesellschaft en de Norddeutsche Lloyd met varen geheel op, terwijl de tonnemaat van die der Ocean Steamship Coy. Ltd. met 20,7 % verminderde. Het totaal verminderde met 38 %. Tegen het einde van het jaar 1916 begon het tekort aan scheepsruimte zich dan ook reeds pijnlijk te doen gevoelen. Sedert is het intusschen gestadig toegenomen, en thans is het gebrek aan tonnemaat voor den uitvoer van producten dezer kolonie bepaald nijpend geworden. 78 De belangen van TJit de beschouwingen der hier-vóór aangehaalde deskunIndië door den Mi- djgen blijkt afdoende, een hoe groot belang naar het oordeel nister van L.N.en ^ tot oordeeien meest-bevoegden aan geregelden afscheep H. onderschat. ^ ^ producten van Nederlandsch-Indië verbonden is. Gebrek aan of gemis van gelegenheid tot uitvoer treft in zijne gevolgen alle klassen dezer samenleving, alle lagen harer bevolking. Door den heer de Meester werd, blijkens de Handelingen, met klem van argumenten op de onontbeerlijkheid van beschikking over laadruimte voor Nederlandsch-Indië gewezen, doch hetgeen de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel zoowel in de Memorie van Antwoord als bij de openbare behandeling van het wetsontwerp omtrent de Indische belangen in het midden bracht, vestigt de overtuiging, dat de strekking van het goed-gedocumenteerde betoog van genoemden afgevaardigde, die een goed kenner is van de toestanden hier te lande, door den minister werd onderschat. De minister toch stelde de belangen der Indische „afvoerders" tegenover die der consumenten in Nederland! Alsof het hier alleen de interessen van eenige exportfirma's betrof! Zij zullen in de verdrukking komen; — zonder twijfel. Maar over het geheel beschikken juist zij, dank zij in de twee eerste oorlogsjaren gemaakte groote winsten en een voorzichtig bedrijfsbeheer, over een betrekkelijk groot weerstandsvermogen, dat hen in staat stelt, desnoods de zaken gedurende eenigen tijd stop te zetten en betere tijden af te wachten. Ware de door den Minister gemaakte tegenstelling de juiste, zou met haar inderdaad ter kenschetsing van de door requisitie van schepen getroffen belangen kunnen worden volstaan, zoo zou van een débacle, als gevolg van onvoldoende afscheepgelegenheid, geen sprake kunnen zijn. Maar de constellatie dezer koloniale maatschappij wijkt in sterke mate af van hetgeen de Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel te dien aanzien schijnt te vermoeden. Sinds, omstreeks 1890, de particuliere cultures en de industrie eene hooge vlucht namen, wijzigde het voortbrengingsstelsel hier te lande zich in dier voege, dat in steeds sneller tempo en in stijgenden omvang voor de buitenlandsche markt geproduceerd werd; dat de inlanders als vrije arbeiders op 79 i De inlander moet Europeesche ondernemingen of als producenten van voor geld in handen krij- ujtvoer bestemde gewassen in dat voortbrengingsstelsel hun plaats kregen en de productie van handelsgewassen sterk toenam, ten koste van die van die van voedingsmiddelen voor eigen verbruik. De invoer van levensmiddelen steeg van jaar tot jaar, werd voor den inlander in steeds sterker mate onontbeerlijk. Tot inkoop van die geïmporteerde, voor het levensonderhoud noodzakelijke artikelen werd hij in staat gesteld doordat hij, als producent dan wel als arbeider op eene onderneming, geld in handen kreeg. De groei van den uitvoerhandel dezer kolonie heeft tot gevolg gehad, dat de inheemsche samenleving meer en meer het karakter der geldhuishouding aannam. Zeer juist schetst Dr P. J. S. Cramer in een belangrijk artikel, getiteld ,,Onze landbouw en het gebrek aan scheepsruimte", voorkomende in de Maart-aflevering 1917 van Koloniale Studiën, pagina 402 en volgende, den toestand met de navolgende woorden: Bij eene beoordeeling van den toestand moet worden vooropgesteld, dat de productie van Indië zich vooral richt naar de buitenlandsche markten en dat tengevolge daarvan de welvaart van onzen landbouw — zoowel wat betreft de groote ondernemingen als de kleine Inlandsche bedrijven — in belangrijke mate van een onbelemmerde verbinding met het buitenland afhankelijk is. Het is het buitenland, dat de productiekosten van de uit ons tolgebied uitgevoerde stapelproducten betaalt en hier. het geld in omloop brengt, waarvoor de ingevoerde waren gekocht worden. Waar zou Indië zijn koopkracht vandaan moeten halen, wannneer het niet was uit het loon, dat het van het buitenland voor de voortbrenging van zijn stapelproducten ontvangt ? De productiekosten van onze landbouwvoortbrengselen beloopen jaarlijks honderden millioenen, welke voor honderdduizenden bruine en duizenden blanke inwoners de inkomsten vormen, waarvan zij bestaan. Wordt nu de uitvoer gestaakt, dan bestaat er gevaar, dat men ook de voortbrenging zal moeten staken. Aan deze ontwikkeling der verhoudingen is te wijten, dat het kwaad, dat uit verdere beperking van de voor den vrijen exporthandel beschikbare scheepsruimte geboren staat te worden, zich juist in de inlandsche wereld, met haar gering weer- 80 standsvermogen, hevig zal doen gevoelen. De import van voedingsmiddelen wordt grootendeels betaald met hetgeen bij verkoop van exportproducten ontvangen wordt, en wordt de uitvoer onmogelijk gemaakt, dan is niet langer hoofdzaak de vraag, of de inlander geld in handen krijgt, en, zoo ja, hoeveel i— doch dient de volle aandacht te worden gewijd aan maatregelen om een groot deel der Inlandsche bevolking van gebrek te vrijwaren. Stilstand en zelfs groote belemmering van den uitvoer gedurende geruimen tijd moet noodwendig tengevolge hebben, dat de exporthuizen hunne zaken en de cultuurondernemingen haar bedrijf langzamerhand moeten staken. Doet dit geval zich voor, dan wordt een groot deel der bevolking met armoede bedreigd. Dit is voor Indië de, door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel volkomen miskende, beteekenis van rigoureuse toepassing van de SchepenvorderingsWet. De gevolgen voor Nederlandsch-Indië kunnen daardoor het aanzien van eene débacle verkrijgen. De suikerhandel staat reeds voor groote moeilijkheden, door welke enorme belangen worden bedreigd; doch dit is nog slechts het begin van de crisis, die, indien in het ernstige tekort aan laadruimte niet spoedig wordt voorzien, snel om zich heen dreigt te zullen grijpen. De houding van het publiek hier te lande, met uitzondering dan van die der direct-belanghebbenden en van anderen, die uit kracht van hun werkkring de aandacht op de verhoudingen op het gebied van het handelsverkeer gevestigd hebben te houden, geeft te vermoeden, dat men zich van de geheel het economisch leven dezer kolonie dreigende gevaren Onvoldoende besef onvoldoende bewust is. Het besef van den ernst van den van den ernst van toestand is in breede kringen nog niet doorgedrongen. Men den toestand. herinnert zich, dat door opvordering van schepen door de Nederlandsche Regeering van den aanvang van den oorlog af laadruimte aan de vaart op Indië onttrokken werd; dat de Duitsche schepen geheel uitvielen en een aantal Nederlandsche door torpedeering verloren gingen; dat de moeilijkheden met het verkrijgen van de noodige steenkolen, de • geringe laad- en losgelegenheid in verscheidene buitenlandsche 81 havens, de omweg tot welken het duikboot- en mijnengevaar noodzaakte, den afscheep van producten reeds vóór 1917 in sterke mate belemmerden. En men leeft in het optimistisch en ongerechtvaardigd vertrouwen, dat. daar toch. ondanks al die bezwaren, het economisch leven hier te lande tot dusverre zonder merkbare hapering zijn gang ging, de handel er verder ook wel weer in slagen zal, uitwegen te vinden. De grenzen der Wij vreezen. dat deze hoop ijdel zal blijken. Immers, het elasticiteit van den ;„ j. .j , ' ' export welhaast be- dmdel"k' dat maar niet voortdurend meer scheepsruimte reikt. 3311 de vaart °P deze kolonie onttrokken kan worden, zon¬ der dat de grens der elasticiteit van den handel wordt bereikt. Men kan zeggen, dat die grens thans bereikt is; op het gebied van den tabaks-, den thee-, den suiker- en koffiehandel deed dit verschijnsel zich reeds met kracht gelden, en soortgelijke ervaringen ten aanzien van den uitvoer van andere producten liggen in het verschiet — met de consequenties daarvan, van welke in de eerste plaats de bedreigde voorziening in de behoeften aan levensmiddelen voor een groot deel der inlandsche bevolking behoort te worden genoemd. Terecht zegt dan ook Dr. Cramer in den aanvang van zijn bovenaangehaald opstel: Voor onzen landbouw zijn moeilijke tijden aangebroken. Onze bloeiende uitvoerhandel wordt bedreigd door de groote moeilijkheden, bij den afscheep van onze voortbrengselen ondervonden. Er is niet voldoende scheepsruimte beschikbaar; langzamerhand gaan zich in Indië de goederen ophoopen. welke voorloopig niet aan het ruilverkeer kunnen deelnemen. Daardoor wordt onze voortbrenging tevens bedreigd. Wie zal er nog tabak gaan planten, wanneer het product niet kan worden opgeslagen zonder sterk in waarde te verminderen en voor den afscheep geen ruimte beschikbaar is? Ook de overjarige cultures worden getroffen, zij het in verschillende mate. De economische bouw dezer koloniale samenleving is van dien aard, dat zij staat en valt met de mogelijkheid van uitvoer van producten. Vindt deze omstandigheid bij den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel de erkenning, op welke zij aanspraak heeft? Het moet worden betwijfeld. 6 82 Deze bewindsman, die gewaagt van „de methode van rijstvoorschotten" op Java, beweert, dat de booten der Kon. Paketvaart Mij. niet voor oceaan-reizen geschikt zijn, en van de belangen der Nederlandsche consumenten spreekt in tegenstelling met die der Indische „afvoerders", geeft daarmee blijk van eene zoodanige onbekendheid met den feitelijken toestand hier te lande, dat op zaakkundige behartiging zijnerzijds van de belangen dezer kolonie niet mag worden gerekend. De toezegging, zonder meer, dat bij het opeischen van schepen ten aanzien van Ned.-Indië de billijkheid zal worden betracht, is dan ook niet in staat, het vertrouwen te wekken, dat de Indische belangen even zwaar zullen gelden als de Nederlandsche, te minder, daar de Minister in de Memorie van Antwoord verklaarde, het wellicht noodzakelijk te zullen achten, de geheele Nederlandsche handelsvloot op te vorderen. Hoe in dit geval de billijkheid ten opzichte van Indië intact kan worden gehouden, is niet duidelijk. Ook het aan de Tweede Kamer toegezegde overleg met zijn ambtgenoot van Koloniën heeft er, blijkens de feiten, niet toe kunnen leiden, den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel van den omvang der door requisitie van schepen bedreigde Indische belangen een juist begrip te doen vormen. *) Het nog tev fee- Sedert Februari jl. werd door den verscherpten duikbooschikking staande tenoorlog de verbinding van Ned.-Indië met Europa zoo aantal schepen. goecj ajg geneel verbroken, zoodat het afzetgebied, dat Indië voor zijne producten tot dusverre in Europa had (zij het dan ook in meer en meer beperkte mate door de steeds scherper wordende maatregelen der oorlogvoerende Mogendheden) sedert bijna geheel verloren ging. Door die omstandigheid werd het nieuwe afzetgebied, dat Indië voor zijne producten in Amerika had gevonden, van buitengewoon groote beteekenis. *) In dit verband is van belang, wat het Verslag over 1916 van de Stoomvaart Mij. Rotterdamsche Lloyd te lezen geeft: „deRegeering (maakte) dikwijls gebruik van de bevoegdheid, haar verleend bij de „Schepenuitvoerwet", waardoor onze Mij. menigmaal hare diensten zag ontwricht, juist op het ongelukkigste oogenblik en speciaal in het laatst van het jaar, toen, alleen in de maand December, achtereenvolgens niet minder dan 5 vrachtschepen werden opgevorderd voor het vervoer van graan, waardoor onze. Mij. werd ontbloot van vrijwel al haar tonnemaat, bestemd voor den dienst van Holland op Ned.-Indië". 83 De Nederlandsche Stoomvaart-Mijen lieten dan ook hunne hier te lande aanwezige en langzamerhand aankomende schepen, die niet meer voor den export naar Europa konden gebezigd worden, varen op Amerika. Doch, niettegenstaande deze vaart op Amerika voor Ned.Indië van zeer groot belang was geworden, werden telkens krachtens de schépenvorderingswet schepen, die ten behoeve van Ned. Indië de verbinding met Amerika onderhielden, of voor die verbinding gebezigd konden, worden, door de Nederlandsche Regeering gerequireerd, ten einde voedingsmiddelen van verschillende landen naar»Nederland te brengen. Zoo is thans het aantal Nederlandsche schepen, die de verbinding van Ned.-Indië met Britsch-Indië en Amerika onderhouden, gedaald tot 25, welk aantal voor de behoeften van Indië beslist veel te gering is. De Indische be- Dit blijkt duidelijk wanneer men in het oog houdt, dat tamd veT°nacht' onder normale omstandigheden, behalve Engelsche en Duit- scne scnepen, nog IN ederlandsche schepen noodig waren voor den export van Indische producten, terwijl toenmaals de Indische productie belangrijk minder was dan thans, en ten slotte vroeger ook via Singapore kon worden afgescheept, hetgeen nu onmogelijk is. Men ging zelfs in Nederland zoover met de veronachtzaming van de Indische belangen, dat de Gorontalo, die in het begin van Februari jl. begonnen was ter reede van Soerabaia lading voor Nederland in te nemen, doch toen wegens het gevaar, door den verscherpten duikbootenoorlog in het leven geroepen, niet naar Nederland vertrekken kon, tot in de laatste dagen van Mei jl. werkeloos te Soerabaia moest blijven liggen, enkel en alleen omdat de Nederlandsche Regeering zich de mogelijkheid open wenschte te houden de vrije beschikking over het schip te hebben, zoodra zij zulks wenschelijk zou achten. Toch heeft de handel dezer kolonie dringend behoefte aan laadruimte en had het schip gedurende den tijd dat het ten behoeve van Nederland werkeloos te Soerabaia moest liggen, goede diensten aan den Indischen export kunnen bewijzen. Verder staat het feit vast, dat nog 5 mailschepen en 3 vrachtschepen, toebehoorende aan de Rotterdamsche Lloyd en de Mij. Nederland, werkeloos in Nederland liggen. 84 De vraag rijst thans waarom de Nederlandsche Regeering niet die schepen requireert voor den import van voedingsmiddelen in Nederland, instede van, zooals tot dusverre gedaan wordt, die schepen werkeloos te laten liggen en aan den Indischen dienst voortdurend schepen te onttrekken, die Ned.-Indië zoo broodnoodig heeft. Uit de gemelde feiten blijkt, dat" het door den Minister van Landbouw, Nijverheid en Handel toegezegde overleg met zijn ambtgenoot van Koloniën, ten einde het vertrouwen te wekken, dat bij de toepassing van de Schepenvorderingswet met de belangen van Ned.-Indië behoorlijk rekening zou worden gehouden, tot dusverre in de praktijk niet het minste nut heeft opgeleverd. Vandaar, dat instede van de overtuiging, dat de Nederlandsche Regeering bij requisitie van schepen inderdaad tegenover Indië de billijkheid betrachten wil, hier te lande door de houding van den Minister van L., N. en H. de indruk wordt gevestigd, dat men ginds, met de bedoeling, het zekere voor het onzekere te nemen, er niet tegen opziet, de belangen van deze kolonie méér in het gedrang te brengen, dan terwille van die der bevolking van Nederland als onvermijdelijk beschouwd moet worden. En het vermoeden, dat men ginds in slechts zeer geringe mate doordrongen is van het besef van het gewicht dezer zaak, ook voor Nederland zelf, vindt in deze feiten stevig voedsel. De bekende Voorzitter van het NederlandschIndisch Landbouw Syndicaat, de heer T. Ottolander, heeft den moed gehad de stemming hier te lande ondubbelzinnig te typeeren, toen hij naar aanleiding van het onttrekken van scheepsruimte aan Nederlandsch-Indië ten behoeve van Nederland in een tot den Gouverneur-Generaal gericht rekest schreef, dat de bevolking dezer kolonie zich zal gaan afvragen, wat Nederland voor haar is, of zij onder een ander dan Nederlandsch bewind hare belangen niet beter behartigd zou zien; en dat Nederland niet verstandig doet, door tot het stellen van vragen als deze aanleiding te geven. Schending van het Worden Nederland en Nederlandsch-Indië inderdaad, in beginsel der éénheid overcenstemming met de in meer of minder officieele rede™™edeTlanden voeringen bij tal van gelegenheden vooral in den laatsten tijd 85 herhaaldelijk gedane verzekering, als één beschouwd, dan is het niet te verdedigen, dat de omvang van de requisitie van voor de Indische vaart gebouwde en bestemde schepen uitsluitend door de belangen van Nederland wordt bepaald. De waarde van de beschikking over voldoende transportmiddelen voor aanvoer van voedsel voor mensch en dier naar Nederland is zonder twijfel zeer groot; doch als men ziet, hoe in deze voor den export van Indië zoo moeilijke tijden b. v. een van de weinige schepen welke nog ten dienste staan, gedurende ongeveer vier maanden werkeloos moet liggen, omdat de Nederlandsche Regeering zich den waarborg scheppen Wil, dat dit schip ter dispositie zal zijn zoodra zulks noodig mag worden geacht — dan rijst toch twijfel, of zij, die in Nederland de teugels van het bewind in handen hebben, wel voldoende doordrongen zijn van het besef van de eenheid der belangen van Nederland en Indië. De houding der Behalve als gevolg van gebrek aan scheepsruimte onderNederlandsche vond de eXp0rt dezer kolonie in de laatste jaren tal van ötoomvaartmijen. ..... , , . . , , , , , , m De rabat-clausule moeniJkneden, veroorzaakt door de houding der bij de Batavia Vrachten Monterentie aangesloten stoomvaartmaatschappijen. Deze bezitten, dank zij het door haar ingevoerde stelsel van uitgestelde rabatten, feitelijk het monopolie van het productenvervoer dezer kolonie. Bedoeld stelsel bestaat hierin, dat aan exporteurs, die uitsluitend met booten van genoemde maatschappijen afschepen, een rabat wordt uitbetaald van 10 % van het bedrag aan vrachten, betaald in een bepaald half kalenderjaar, mits deze exporteurs ook in het volgende half jaar uitsluitend met de booten derzelfde maatschappijen afschepen. Zoo wordt b.v., onder die voorwaarde, in begin 1918 het rabat over de in de eerste-helft van 1917 betaalde vrachten gerestitueerd, onder de mits, dat gedurende de maanden Juli t/m December 1917 uitsluitend met booten van bij de Conferentie aangesloten reederijen wordt afgescheept. Daar dit rabat meestal een zeer belangrijk bedrag vormt, waagt niemand zich aan het risico van verlies van het recht daarop. Zoo bezitten de stoomvaartmaatschappijen een monopolie, en wel een volstrekt ongecontroleerd monopolie, waartegen- 86 over de handel en de landbouw machteloos staan. De exporteurs ondervonden in deze oorlogsjaren de beteekenis ervan, vooral door plotselinge, direct ingaande vrachtverhoogingen, die de gedachte winst illusoir maakten of zelfs in verlies deden verkeeren. Ook ten aanzien van den termijnhandel werden door de maatschappijen maatregelen genomen, die oorzaak werden van tal van moeilijkheden. Meer tegemoetko- De protesten van de zijde der exporteurs hebben er tenmende houding van siotte- toe geleid, dat door de reederijen eene meer tegemoetde reederijen. komende houding is aangenomen en samenwerking, teneinde te geraken tot eene betere behartiging van de belangen van handel en landbouw, door haar in uitzicht is gesteld. Het wezen der zaak, n.1. het monopolie der stoomvaartmaatschappijen, onderging daardoor evenwel geen wijziging, en het gevaar, dat die maatschappijen vroeg of laat opnieuw eene vrachtenpolitiek zullen voeren, die met de belangen van den export in strijd is, blijft den exporteurs boven het hoofd hangen. In principieelen zin wordt door eenige welwillende toezeggingen in den feitelijken toestand geen wijziging gebracht; elke waarborg, dat de maatschappijen ook in de toekomst eene vrachtenpolitiek zullen voeren, die niet alleen haar eigen belangen, maar ook die van den Indischen export in zijn ganschen omvang dient, wordt gemist. Is controle niet Deze toestand kan op den duur niet bestendigd blijven. noodig? Uit de antwoorden door ons ontvangen op de door ons gehouden enquête blijkt afdoende, dat de export voor geheel Nederlandsch-Indië een vitaal belang is, dat, zooals reeds boven werd gezegd, Nederlandsch-Indië met de mogelijkheid van export van zijne producten staat en valt. Gevraagd mag worden of de behartiging van dit vitaal belang van Nederlandsch-Indië geheel zonder eenige controle of medezeggenschap van welke zijde ook, mag overgelaten blijven aan de inzichten en het beleid van eenige reederijen, waarvan de beheerders allen buiten Nederlandsch-Indië gevestigd zijn. Het komt ons niet twijfelachtig voor dat de vraag ontkennend moet worden beantwoord. Waar het algemeen belang zoo zeer bij eene behoorlijke behartiging van de belangen van den export betrokken is als hier te lande het geval is, gaat het niet aan dat de Overheid gelijk tot dusver zich 87 met de behartiging dier belangen in het geheel niet inlaat en haar overlaat aan eenige particuliere maatschappijen, die niet eens hier te lande gevestigd zijn, en welker beheerders dus uit den aard der zaak zelf, met den besten wil ter wereld van de nooden en behoeften van Nederlandsch-Indië niet op de hoogte kunnen zijn. Dit klemt te meer, waar, zooals boven reeds gezegd, aan de belanghebbenden bij den export door het stelsel der uitgestelde rabatten elke invloed op eene behoorlijke behartiging van de belangen van den export ontnomen is en zij gedwongen zijn zich geheel en al te schikken naar de inzichten der oppermachtige stoomvaartmaatschappijen. /r''x.-;i}. Hier komt nog bij, dat die stoomvaartmaatschappijen geenszins alleen Nederlandsche maatschappijen zijn, doch voor een groot deel Engelsche en Duitsche maatschappijen. Deze factor is vooral van gewicht, wanneer men het oog richt op de toekomst en zich gaat afvragen hoe de vrachtenpolitiek der den Indischen export beheerschende reederijen na de tot-stand-koming van den vrede zal zijn. Een eminent belang Voor Nederlandsch-Indië is het dat die vrachtenpolitiek uitsluitend door de Nederlandsch-Indische belangen bepaald wordt. Daarvan is men echter lang niet zeker, wanneer machtige buitenlandsche maatschappijen bij het bepalen dier vrachtenpolitiek eene stem in het kapittel hebben. Door den drang der omstandigheden zijn de handel en de export van Nederlandsch-Indië, die vroeger bijna uitsluitend naar Europa gericht waren, voor een groot deel verplaatst naar Amerika. Van overwegend belang is het voor Nederlandsch-Indië, dat dit nieuw verworven afzetgebied ook in de toekomst behouden blijft; want Europa is door den wereldoorlog zoo niet geruïneerd, dan toch ontegenzeggelijk zeer verarmd, zoodat het voor Nederlandsch-Indië van overwegend belang is, het nieuwe afzetgebied, dat in Amerika gevonden is, te blijven behouden. Engeland en Duitschland daarentegen hebben er belang bij om den handel weder naar hunne landen toe te trekken. Zullen nu de Nederlandsche stoomvaartmaatschappijen tegen een eventueelen drang harer buitenlandsche collega's om een vrachtenpolitiek te voeren die een export naar Europa 88 vergemakkelijkt, doch naar Amerika bemoeilijkt, voldoende opgewassen zijn? Op deze vraag moet men het antwoord schuldig blijven, daar het onbekend is welke stemmen in de Batavia Vrachten-Conferentie den doorslag geven. Tegenover vraagstukken van dezen aard kan de Regeering van Nederlandsch-Indië echter op den duur niet onverschillig blijven staan. De Regeering heeft Uit hetgeen hierboven omtrent de tot-stand-koming der op de politiek der Schepenvorderingswet werd medegedeeld, blijkt, dat het stoomvaartmaat- hoofdmotief waarom die wet in het leven geroepen werd, Swehappijen nauwlet- ^ gelegen fat men van oordeel was. de behartiging 'van de vitale belangen van Nederland niet geheel en al aan het inzicht en. het beleid der stoomvaartmaatschappijen te kunnen overlaten. Daar te lande vertrouwt men zich te dien aanzien niet geheel toe aan den gemeenschapszin der reederijen, zooals Minister Posthuma het uitdrukte. Terecht wil daar de Regeering medezeggenschap hebben, waar het het vitale belang van het land geldt. Het wil ons voorkomen, dat er geen enkele reden is om voor Indië's vitale belangen een andere gedragslijn te volgen, en dit te minder, waar de stoomvaartmaatschappijen weliswaar naar aanleiding van het laatste protest van de zijde der exporteurs tegen hare gestie tenslotte eene tegemoetkomende houding hebben aangenomen, doch aanvankelijk een antwoord gegeven hebben, waarin elk besef dat zij groote en in dezen tijd zelfs vitale belangen van Nederlandsch-Indië hebben te dienen, ontbreekt, en waarbij zij zich op het standpunt stelden van te zijn „kooplieden in scheepsruimte" en dus hunne eigen belangen terdege in het oog te moeten houden. Er bestaan derhalve voor de Indische Regeering redenen te over om nauwlettend op de gestie en de vrachtenpolitiek der scheepvaartmaatschappijen, die den Indischen export bedienen, toe te zien en zoo spoedig mogelijk te beginnen met het nemen van maatregelen, die haar in staat moeten stellen tijdig in te grijpen, wanneer deze gestie en vrachtenpolitiek mochten gevoerd worden op eene wijze, die met het algemeen belang van Nederlandsch-Indië in strijd is. Deze beschouwing omtrent de positie der Nederlandsche 89 stoomvaartmaatschappijen ten aanzien van den export van deze kolonie kwam ons bestuur als aanvulling van hetgeen omtrent de beteekenis der Schepenvorderingswet te berde werd gebracht, noodzakelijk voor. Weliswaar werden de door het onderwerp der enquête bepaalde grenzen daardoor overschreden, doch behandeling van de antwoorden alléén zou van de toestanden, die van invloed zijn op geheel het maatschappelijk leven van Nederlandsch-Indië, een onvolledig beeld gegeven hebben. Eene aanduiding van de strekking van het monopolie der stoomvaartmaatschappijen bleek ons bestuur ter completeering van eene schets van den feitelijken toestand onontbeerlijk. Namens het bestuur der Vereeniging " voor Studie van Koloniaal-Maatschappelijke Vraagstukken, Mr. J. GERRITZEN, Voorzitter. D. M. G. KOCH, Secretaris. BIJLAGEN I Schrijven van den Heer Th. Ligthart. A fscheepmoeilijkheden. De schepenvorderingswet heeft de vrees in Indië doen ontstaan, dat de Nederlandsche Regeering meerdere schepen, die bestemd zijn voor het vervoer van waren van en naar Indië, zal opvorderen en daardoor een groote stagnatie zal veroorzaken in den afvoer van Indische producten. Reeds in 1916 werden verscheiden schepen door de Nederlandsche Regeering opgeëischt en daardoor konden de Stoomvaartmaatschappijen niet voldoende scheepsruimte ter beschikking van den handel stellen, waardoor zoo nu en dan moeilijkheden ontstonden; deze waren echter over het algemeen niet van ernstigen aard en het gelukte de Scheepvaart en den Handel vrijwel om een algemeene ophooping van producten te voorkomen. De bij de Batavia Vrachtenconferentie aangesloten lijnen vervoerden met uitzondering van suiker en petroleum in 1916 ± 500.000 ton van 40 cb feet minder dan in 1915, er viel echter bij de niet bij de B. V. C. aangesloten lijnen naar bestemmingen welke niet tot het rayon der B. V. C. behooren, een stijgend vervoer op te merken en in het bijzonder nam de export naar de Pacific Coast en Skandinavië toe. De afscheepmoeilijkheden in 1916 werden niet uitsluitend veroorzaakt door gebrek aan scheepsruimte; soms ook ontstonden ze, doordat instructies van oorlogvoerenden of van de N. O. T. de gewone afzetgebieden sloten; exporteurs moesten dan gaan zoeken naar nieuwe markten en al slaagden ze er veelal in, die te vinden, voor sommige producten gelukte het niet. Een tijdelijke ophooping in de havenplaatsen was daarvan dan het gevolg. Om de toekomst te doorgronden, moeten wij trachten het verleden te begrijpen; wij zullen daarom beginnen met na te gaan, hoe de afvoer van Java van eenige stapelproducten in de afgeloopen jaren heeft plaats gehad, waarbij wij gelegenheid zullen hebben te wijzen op den handel naar nieuwe bestemmingen. Suiker en aardolieën kunnen wij van onze 94 beschouwingen uitschakelen, daar de afvoer van deze producten op geheel aparte wijze geschiedt. Er zal ons blijken, dat nog slechts voor enkele producten stagnatie is ontstaan en wel alleen voor niet-voedingsmiddelen, die het eerst getroffen werden, doordat de Nederlandsche Regeering bepaalde, dat vrachtschepen voor Holland minstens 75 %, mailschepen minstens 25 % voedingsmiddelen voor mensch en dier moesten innemen, terwijl de Britsche koopvaarders reeds lang een „printah aloes" schijnen gehad te hebben om in hoofdzaak nuttige lading naar Engeland mee te voeren. Wanneer wij den toestand geheel overzien, mogen wij ons gelukkig prijzen, dat in 1916 de afvoer uit Indië nog zoo betrekkelijk geregeld plaats vond en al ging ook niet alles als in normale tijden, ernstige congesties als waaraan volgens berichten, havens in andere werelddeelen leden, hadden onze uitvoerplaatsen niet te doorstaan. Toch was er in het eind van 1916 een vrij belangrijke achterstand en uit dit feit valt te concludeeren, dat het onttrekken van nog meer schepen aan de Indische vaart een groote stagnatie in den afvoer ten gevolge hebben zal. Een van de belangrijkste stapelproducten voor den Indischen landbouw, dat tevens hoe langer hoe meer belangstelling ondervindt van de zijde van de Europeesche landbouw en nijverheid, is coprah. Vroeger ging de meeste N. I. coprah naar Holland, Duitschland en Marseille; daar de laatste haven tijdens den oorlog ongeregeld bevaren werd, was de export vrijwel aangewezen op Holland, welk land groote kwanti herexporteerde naar de Centrale Mogendheden. De eerste stagnatie ontstond, toen het product met ingang van 1 April 1915 contrabande verklaard werd. Toen kon naar Holland nog slechts geëxporteerd worden, als geconsigneerd werd aan de N. O. T. Prijzen daalden scherp, toch bleef de marktwaarde boven het normale. Daar Holland niet alle coprah absorbeeren kon, moest door exporteurs gezocht worden naar andere markten, en natuurlijk werd allereerst getracht om Amerika voor het N. li product te interesseeren. In de U. S. A. zijn weinig groote crushers gevestigd, van dien kant kwam dus meer vraag naar klapperolie dan naar coprah, en ook andere 95 landen toonden meer belangstelling voor het eerste dan voor het laatste product. De bestaande oliefabrieken breidden zich uit, nieuwe werden opgericht en de productie paste zich dus aan bij de gewijzigde eischen van den handel. De export van coprah nam af, die van olie toe, zooals blijkt uit de volgende cijfers, die de uitvoeren uit Java en Madoera aangeven: Coprah Klapperolie. 1914 70.826 ton 1.299.297 Liter 1915 51.555 „ 5.474.643 „ 1916 38.492 „ 10.826.406 „ Een groot voordeel van deze wijziging was natuurlijk, dat de olie minder scheepsruimte innam, dan de coprah gedaan zou hebben, waaruit de olie werd geëxtraheerd; bovendien echter waren de voor export disponibele hoeveelheden in 1916 kleiner dan in voorgaande jaren, wat waarschijnlijk moet worden toegeschreven aan een verhoogde locale consumptie van klappers en olie en aan een verminderde opbrengst der boomen, tengevolge van den zwaren pluk in den tijd, toen de prijzen voor coprah ver boven het normale waren. Als de uitvoeren 1914/15/16 geheel in den vorm van coprah hadden plaats gehad, zouden in ronde cijfers de exporten hebben bedragen: 1914 72.500 ton 1915 60.000 „ 1916 55.000 De afschepen naar nieuwe gebieden blijken uit de volgende cijfers: 1914 1915 1916 Coprah Amerika - 128 ' 3.490 ton Noorwegen — , 3.116 Klapperolie Denemarken - _ 1'456.817 Liter Noorwegen — , 1.697.154 Zweden — £ 1.507.620 Rusland — _ 255.131 Amerika 11.500 438.068 3.793.072 Japan 11.117 — 1.067.728 96 Er is, zooals uit het bovenstaande blijkt, alleen in April 1915 een korte tijd van stagnatie geweest. De prijzen gingen omlaag en de Inlandsche producent moest wennen aan de afnemende weelde; daarna echter namen export en locale consumptie weer vrijwel alle product op. Toch werd langzamerhand het aanbod grooter dan de vraag en daar de prijzen in de consumptielanden schitterend bleven, moet dit het gevolg zijn geweest van gebrek aan scheepsruimte. Prijzen brokkelden dan ook af en voorraden namen toe, en al kan nog niet gesproken worden van een ophooping van product, zoo is het toch duidelijk, dat als de beschikbare ruimte van 1917 kleiner wordt dan die van 1916, een stagnatie in het coprahbedrijf dreigt te ontstaan. Coprah en klapperolie verkeeren in een gunstige positie, vergeleken bij vele andere producten, doordat de vraag er naar bijna ongelimiteerd is, — als deze producten dus in verdrukking dreigen te komen, hoe zal het dan met andere moeten gaan? Het product koffie verkeert in zeer bijzondere omstandigheden. Tot 15 Juni 1916 was de afscheep van alle soorten volkomen vrij, de Nederlandsen-Indische koffies waren de eenige, die doorgezonden konden worden naar de Centrale Mogendheden en ze bedongen daar fabelachtige prijzen. Na 15 Juni 1916 zou echter van de Java- en Robustakoffïes slechts 30 % verscheept mogen worden, terwijl alle verdere koffies in het geheel niet naar Holland mochten komen, zelfs niet aan de N. O. T. geconsigneerd. In begin 1917 werden door de N. O. T. eenige consenten afgegeven en het is niet onmogelijk, dat nog meerdere consenten zullen volgen. Daar de noodige regelingen voor den afscheep der vrije koffies eerst in September 1916 getroffen werden, stond de afscheep eenige maanden geheel stil en de pakhuizen in Soerabaja stroomden vol. Gelukkig waren de eigenaren der koffies door de winsten behaald op de zendingen in gunstiger tijden financieel krachtig genoeg, om zonder moeite alle product op te nemen: financieele moeilijkheden kwamen dus niet voor. Er moest echter getracht worden om voor koffies een afzetgebied te vinden, en dat ging heel bezwaarlijk. Amerika nam wel wat Javakoffie op, Robusta echter, 97 dat zeer in de verdrukking kwam, was daar niet te plaatsen en hoe de handelaren zich ook inspanden, ze slaagden er niet in om groote kwanti Robustakoffie onder te brengen. Wel begon Robusta in naburige landen als Australië, Japan en Siberië met eenig succes de concurrentie tegen Santos, de afzet naar die streken zal echter wel nooit groot genoeg worden om de positie der eigenaren van koffies of Java belangrijk te verlichten. De stagnatie in den afscheep der ondernemingskoffies is dus niet te wijten aan gebrek aan scheepsruimte, doch aan door den oorlog veroorzaakte afsluiting van de oude afzethavens: Havre, en Holland. Er zullen zich op Java groote hoeveelheden ophoopen, en de eenige gunstige kans, die de eigenaren hebben, is dat men Holland voor Santoskoffies sluiten en voor Indische koffies openen zal. Daar echter de Hollandsche handelaren meer belang schijnen te hebben bij den import van Santoskoffies, staan de kansen voor de koloniale koffies niet gunstig. Voor de z. g. „native" koffies (Kroë, Padang, Timor etc.) is de positie weer anders. Voor de meeste soorten is Amerika altijd een belangrijk afzetgebied geweest en dit land zal dus stellig bij convenieerende prijzen vrij veel opnemen. De Inlanders echter, die deze koffies verbouwen, toonden nadat de vraag midden in het vorig jaar plotseling gestopt was, maanden lang groote vasthoudendheid, ze meenden dat de prijzen van voor Juni 1916 wel weer terug zouden komen en bewaarden daarom hun product, wat ze gemakkelijk konden doen, daar ze in de tijden van weelde hadden kunnen sparen. Het resultaat van deze tactiek was, dat de koffies verbeterden (weeke koffies verbeteren door goeden opslag in kwaliteit) en dat Amerika zijn prijzen een weinig verhoogde; doordat echter beperkt aanbod samen gaat met zwakke vraag is er van geregelden handel nog geen sprake. Uit het feit echter, dat er geen dringend aanbod komt, blijkt, dat er nog geen gevaar voor ophooping dreigt. Mais is van evenveel belang voor de locale consumptie als voor export, en daar in Holland groot gebrek aan veevoer heerschte was het product naar buiten in 1916 gemakkelijk te verkoopen. De oogst was klein, doordat de goede prijzen, welke de laatste jaren voor krossok bedongen 98 waren, tot het aanplanten van tabak hadden aangemoedigd; alle product werd dus tot op heden gemakkelijk opgenomen en geconsumeerd. Ook pepers konden zich in een gunstige conditie verheugen. De oogsten in Aleppy en Tellicherry leverden in 1916 weinig op, de vraag naar pepers echter was zeer groot, doordat de conservenfabrieken voortdurend in de markt bleven. Het gevolg hiervan was, dat over heel de wereld de voorraden verminderden, terwijl scherpe vraag de prijzen deed stijgen. Vroeger ging de meeste witte peper naar Engeland, Holland en Duitschland, zwarte peper echter was meer gewild in Holland, Amerika en Engeland. Onderstaande cijfers toonen aan, dat ook voor den uitvoer voor deze producten een verschuiving der bestemmingshavens plaats vond: Wit: 1914 1915 1916 Holland 352 622 — ton v.o. 792 11 - - U. K. 368 76 4 „ U. S. A. 5 39 938 „ Zwarte: Holland 2028 1984 ~ ton v.o. 1906 156 — „ U. K. 986 979 450 „ U. S. A. 1462 2143 5302 „ totale uitvoeren bedroegen: 1914 1915 1916 wit 1947 788 1339 ton zwart 8395 6788 7999 Doordat de exporteurs naar Amerika konden brengen (de groote afschepen hadden naar den Pacific Coast plaats), wat Holland niet nemen kon, had de export ongestoord plaats en steeds bleef de vraag het aanbod overtreffen, waardoor de prijzen bij sprongen naar boven gingen. Doordat de Nederlandsche Regeering den laatsten tijd rijst uit Burmah naar Holland haalde, nam de export van Javarijst, voor welk product het Moederland gesloten is, af, van 38677 ton in 1914 tot 33462 ton in 1915. tot 9813 ton in 1916, terwijl voor den oorlog een export van ± 50.000 ton per jaar als normaal werd beschouwd. 99 Daar Java meer rijst importeert dan uitvoert, kan er natuurlijk bezwaarlijk een ophooping ontstaan, daar de rijst, die door den exporthandel niet kan worden opgenomen, in consumptie kan gaan; er moet dan eenvoudig wat minder rijst worden ingevoerd. Het nadeel echter, dat hieruit voortvloeit, is, dat de omruiling van onze dure Javarijst tegen goedkoopere importrijst niet plaats vindt, waardoor zoowel de Inlandsche landbouwer als tusschenhandelaar en exporteur winst derven. Daar echter de Hollandsche pellers meer schijnen te verdienen aan Burmahrijst, behoeven wij ons geen illusies te maken, dat de booten, die gewoonlijk op Indië varen, als ze door de Nederlandsche Regeering voor rijstaanvoer naar Holland gerequireerd worden, Indische rijst zullen moeten gaan halen; evenals verleden jaar zullen ze, al ligt er ook prachtige Javarijst in onze havens te bederven, naar Rangoon gezonden worden. De invoeren van rijst bedroegen in: 1914 215740 ton 1915 335547 „ 1916 396837 „ . Hieruit blijkt wel, dat wij ons over een stagnatie in het exportbedrijf voor dit product niet bezorgd behoeven te maken. Voor tabak is in 1916 reeds een noodtoestand ontstaan; het is de scheepvaart niet mogen gelukken een ophooping te voorkomen, terwijl de exporteurs er niet in zijn geslaagd om een ander afzetgebied dan Holland te vinden. Toen in het begin van den oorlog de vrachten sterk begonnen te stijgen, leek tabak een bevoorrecht artikel, want hiervoor bleef de vracht lang ongewijzigd en terwijl van het standpunt der stoomvaartmaatschappijen vroeger tabak als zeer fijne lading gold, werd de vracht bij elke stijging naar verhouding minder loonend. Het gevolg hiervan was, dat de stoomvaartagenten natuurlijk minder op deze lading gesteld waren dan vroeger en dat veelal „duurdere" lading, die tegelijk werd aangeboden, voorging. Eenige scheepsbranden, vermoedelijk in slecht gefermenteerde tabak ontstaan, verminderden de animo voor het vervoeren van tabak nog meer en dit vroegere troetelkind der scheepvaartmaatschappijen geraakte verzeild in den hoek, waar de hardste slagen vielen. 100 De prijzen echter, die tabak opbracht, prikkelden de exporteurs tot doorkoopen, de Chineesche tusschenhandel verdiende al eveneens zwaar geld en gaf groote voorschotten uit om de Inlanders tot uitbreiding van hun aanplant te brengen, de groote en kleine landbouwers tenslotte ontvingen hooge prijzen voor hun product en terwijl er nog onverscheepte restanten uit oude oogsten in de havens lagen, werden de aanplanten overal uitgebreid. Zoo nam de productie toe, terwijl de beschikbare scheepsruimte minderde, en daar de export niet in andere banen geleid kon worden, was een débacle onvermijdelijk. Een normale oogst voor Java en Madoera is 60.000 a 70.000 ton, de afvoeren der laatste jaren bedroegen: Krossok blad Totaal 1914 32.152 16.769 48.921 1915 42.635 18.754 61.389 1916 53.609 17.662 71.271 terwijl er op 31 December naar schatting nog 50.000 tons onverscheept waren. Waar tabak geen langen opslag verdragen kan, ziet de toekomst er voor dit product niet rooskleurig uit. De afvoer van tapioca's vond tot heden vrij geregeld plaats. Daar Holland echter voor den import gesloten was en voor Engeland maar weinig tonnage aangeboden werd, nam de uitvoer van tapiocawortelen af; daar Amerika echter veel meel opnam, ontstond er geen stagnatie. Een vaste markt is steeds het beste bewijs, dat zaken normaal verloopen; voor tapioca's nu was de markt doorloopend gunstig gestemd. Ook voor kapok hielp Amerika ons uit den nood. Naar het grootste afzetgebied Holland kon slechts weinig worden geëxporteerd, de Vereenigde Staten namen echter veel meer op, zooals uit onderstaande cijfers blijkt: 1914 1915 1916 totale uitvoer 9.353 10.859 9.339 ton Holland 3.589 3.646 805 ,. Australië 2.337 2.905 2.202 „ Amerika 1-791 2.776 4.977 ,. De groote cultures van West-Java: thee en rubber, hebben 101 gunstige jaren achter den rug, de afvoer kon tot voor kort onbelemmerd plaats vinden en de moeilijkheden, die den laatsten tijd voor thee rijzen, zijn niet zoo zeer het gevolg van scheepsruimtegebrek als van bijzondere toestanden ontstaan als gevolg van den oorlog. Uit de bovenstaande beschouwing van de positie van eenige der belangrijkste producten mogen wij de conclusie trekken, dat Ned.-Indië tot heden slechts matig geleden heeft onder het over heel de wereld beerschende gebrek aan scheepsruimte. Het is echter wel duidelijk, dat verdere onttrekking van schepen een noodtoestand zou kunnen doen ontstaan. Thans reeds overtreft voor eenige producten het aanbod de vraag, wat zooals wij aantoonden niet het gevolg is van overzeescbe berichten, doch alleen geweten moet worden aan ruimtegebrek. Zoodra dit gebrek nijpender wordt, zal de noodtoestand zich geleidelijk van het eene product naar het andere verbreiden, waarbij sommige een veel grootere weerstandskracht zullen vertoonen dan de andere. De volgende factoren zullen hierbij van invloed zijn: le. voor Holland hebben voedingsmiddelen voor mensch en dier een preferentie, onder pressie van de Nederlandsche Regeering; 2e. de stoomvaartmaatschappijen zullen de meeste ruimte disponibel stellen voor „fijne" lading; 3e. exporteurs zullen trachten die producten te verschepen, waarop de grootste winst te maken is; 4e. eigenaars van verschillende producten zullen trachten eerst de licht bederfelijke te verkoopen. Het is dus bezwaarlijk vast te stellen, welke producten het eerst in de verdrukking zullen komen. Geen onzer groote havenplaatsen is berekend op een langdurigen opslag van producten, welke door het achterland geleverd worden, en waar b. v. in 1916 de pakhuisruimte te Soerabaja al niet toereikend was om de stagnatie in den afvoer van suiker, koffie en tabak te doorstaan, zou overal al spoedig de toevoer gestopt moeten worden, als een geregelde afscheep geen verlichting zou brengen. Hiervan zou een congestie op de spoorlijnen en een groote verwarring in de binnenlanden het gevolg zijft, de Inlanders 102 zouden hun producten niet kwijt kunnen en waar deze veelal aan bederf onderhevig zijn, zware schaden moeten lijden. De vooruitzichten voor 1917 zijn ongunstig, want al is door den verscherpten duikbootenoorlog voorloopig het gevaar van schepenrequisitie geweken, toch staat het vast, dat de beschikbare tonnemaat belangrijk beneden dien voor 1916 blijven zal omdat: le. eenige groote schepen van den Rotterdamschen Lloyd door torpedeering en schipbreuk verloren gingen; 2e. omdat de reizen door het Panamakanaal veel langer duren dan die via Suez; 3e. omdat in de maanden Februari-Maart vele schepen wekenlang moesten stilliggen; 4e. omdat het Nederlandsche Gouvernement, zoodra de zeeën veiliger zullen worden, meer redenen zal hebben dan ooit, om tot requisitie over te gaan. Wij moeten ons in Indië dus erop voorbereiden, dat vele producten in 1917 niet zullen kunnen worden geëxporteerd! Als echter de uitvoer vermindert, zal ook de invoer afnemen en daardoor zullen veel meer producten kunnen dienen voor locaal verbruik. De hoeveelheid voedingsmiddelen, die in Nederlandsch-Indië per jaar binnenkomt, is zeer groot; boven noemden wij reeds cijfers voor den invoer van rijst voor Java en Madoera, wij kunnen hieraan nog toevoegen, dat in deze gebieden de volgende kwanti tarwemeel werden binnengebracht: 1914 1915 1917 27.704 17.826 21.414 ton om niet te spreken van de luxevoedingsmiddelen als melk, geconserveerd vleesch etc. De ruïneuse gevolgen voor den Inlander van een gedeeltelijk sluiten van den export, zouden dus door een doelmatige aanplant van polowidjo kunnen worden verzacht en in die richting wordt reeds gewerkt door het Departement van Landbouw. Thans zijn wij gekomen tot de meer directe beantwoording van de in de enquête gestelde vragen: a. de Europeesche groothandel zal waarschijniijk van de onttrekking van scheepsruimte aan N. I. niet veel lijden. 103 De exporteur is gewoon den blik 200 ver mogelijk vooruit te richten, hij zal dus eerder dan anderen naderende gevaren ontdekken en zich daartegen wapenen. De eenige wijze, waarop hij zich wapenen kan tegen de thans dreigende gevaren, is het zich beperken in het aangaan van contracten, hij zal dus reeds thans zoo weinig mogelijk koopen en in ieder geval termijnzaken mijden. Zoodra dus afscheep onmogelijk worden zal, zullen de meeste exporteurs in staat zijn stil te gaan zitten, natuurlijk nadat ze de weinige loopende contracten zullen hebben opgenomen. Daardoor zullen alle gevolgen van het stopzetten van de scheepvaart vallen op de leveranciers van producten. De toestanden op scheepvaartgebied hebben de exporteurs al reeds gedwongen zeer voorzichtig te ageeren, ze moesten zich immers reeds langen tijd matigen, daar voor alle zaken een zeker risico voor vrachtstijging, molest etc. geloopen worden moest. Sinds bovendien gebleken is, dat de SS.-maatschappijen bij rijzende moeilijkheden er niet tegen opzien aangegane contracten te verbreken en daardoor een risico, dat op het terrein van de scheepvaart ligt, den exporteurs op den hals schuiven, die hierdoor öf zware schaden moeten dragen (de enorme claims ontstaan door niet nakomen van een der S.S.-Mijen van vrachtcontracten voor Marseille zijn juist onlangs binnengekomen) öf processen moeten beginnen met alle daaraan verbonden bezwaren, is voor vele exporteurs reeds aanleiding geweest hun verbintenissen in te krimpen tot prompte of bijna prompte zaken. De Europeesche groothandel zal dus wanneer de scheepvaart wordt gestopt, slechts kleine verliezen moeten nemen en kan daarna rustig op betere tijden gaan wachten, een weelde, die de meeste zaken zich gemakkelijk kunnen veroorlooven. Vele firma's doen tegenwoordig al niet veel anders dan hun relaties vasthouden. De groote in Europeesche trant gedreven cultures zijn gedwongen de komende tijden dadeloos af te wachten, 104 in de hoop, dat de sombere voorspellingen, die hier en daar gedaan worden, niet geheel bewaarheid zullen worden. De cultures kunnen niet overgaan tot het aanplanten van andere producten, dan ze gewoon zijn te produceeren, ze moeten oogsten wat ze eens gezaaid hebben, of de oogsten niet binnenhalen. Suiker verkeert natuurlijk in een gunstiger conditie dan de meeste andere producten; er heerscht in de oorlogvoerende landen en ook elders suikergebrek, koopers zullen dus niet uitblijven en die zullen dan ook wel booten sturen om de suiker, althans een groot gedeelte van den oogst, te halen. Het is niet waarschijnlijk, dat de suikercultuur ernstig zou lijden, wanneer het Nederlandsche Gouvernement meerdere schepen zou requireeren. Natuurlijk zou de afvoer moeilijker worden, de havenplaatsen zouden zoo nu en dan niet alle aanvoeren kunnen opnemen, maar in noodgoedangs zou dan op de fabrieken wel voor opslag gezorgd kunnen worden, vooral omdat alle stagnatie van tijdelijken aard zou zijn. Geheel stopgezet zou de afscheep natuurlijk stellig niet worden, een deel van de Javaproducten zou dus in ieder geval wegkomen en dan zouden waarschijnlijk het eerst de nuttige producten gevraagd worden. Rubber, vezels, tapioca's, klapperolie e. d. producten zouden althans voor een groot gedeelte wegkomen, het zwaarst zouden waarschijnlijk thee, tabak en koffie getroffen worden. Thee en koffie kunnen een langen opslag verdragen, al zouden beide producten dan ook in kwaliteit achteruitgaan, want alhoewel koffie doorlangdurigen opslag verbeterd worden kan, zoo is de wijze waarop dit product thans reeds in de havenplaatsen opgeschuurd worden moet voor de kwaliteit niet goed. Alle ondernemingen zouden natuurlijk trachten hunne oogsten zooveel mogelijk te beperken, opkoopthee zou dus allereerst in de verdrukking komen. Er zou natuurüjk wel een deel wegkomen van Java, maar groote kwanti zouden moeten achterblijven. Een groote zorg zou het vinden van opslagruimte 105 baren; als de ondernemingen echter daarin zouden slagen, zou getracht moeten worden de voorraden te beleenen (althans de financieel zwakkere ondernemingen zouden dit moeten doen) om de noodige contanten voor het voortzetten van het bedrijf te verwerven. Aan alle zijden zou moeten worden bezuinigd, de veronderstelling echter dat het geheele bedrijf zou moeten worden gestopt lijkt ons zeer, zeer pessimistisch. Tabak verkeert wel in de ongunstigste positie, daar het product aan bederf onderhevig is. Gelukkig kan de aanplant tijdig beperkt worden, daar tabak een eenjarig gewas is. Als nu de oogst 1917 klein gehouden wordt, kunnen eigenaren van tabak trachten de restanten 1916 te spuien. Er zal een deel van de grove winsten van vorige jaren geofferd moeten worden, wat jammer, maar niet onoverkomelijk is. De Inlandsche producent zal wel in de hevigste mate lijden onder een stagnatie in den afvoer. Zooals boven aangetoond, zullen exporthuizen zoo weinig mogelijk product opnemen, overvloedig aanbod zou dan stellig den prijs doen dalen. Deze daling zou den exporteur gelegenheid geven de schade van het inkrimpen zijner zaken gedeeltelijk te dekken; hij zou toch aan de andere zijde hooge prijzen blijven bedingen en dus wel een kleineren omzet hebben, doch grootere marges kunnen verhoeken. De Inlandsche producent zou van de opbrengst van zijn land dus slechts een deel en dan tot zeer lagen prijs kwijt kunnen. Armoede en ellende zouden niet te vermijden zijn, en de Inlander zou de oorzaak van zijn leed niet begrijpen. Ontevredenheid, honger en relletjes zouden hiervan het gevolg kunnen zijn. In onze beschouwing over de verschillende producten lieten wij reeds uitkomen, dat het noodig is van hoogerhand controle uit te oefenen op den aanplant der kleine landbouwers. Zij, die hun land b.v. voor tabak zouden gebruiken, zouden er het ellendigst aan toe zijn. In deze tijden is het voor den Inlander verreweg het beste om voedingsmiddelen aan te planten b. v. rijst, mais, 106 ketalla etc, want al zou zijn product hem weinig geld in het laadje brengen, tegen honger ware hij beschermd. Als alle landbouw er op gericht werd om voorloopig in Nederl. Indië voor overvloed van levensmiddelen te zorgen, dan zouden wij mogelijk lage prijzen zien, de Inlander zou geen weelde genieten, maar stellig geen honger lijden. Zoodra de toestanden zich klaren zullen, zal er weer vraag naar levensmiddelen komen. Europa is ondervoed en voorraden zijn er niet, ons dunkt het dus verstandige politiek om den Inlander zooveel mogelijk nuttige en zoo weinig mogelijk weelde-producten te doen verbouwen. d. De Chineesche of Arabische tusschenhandelaar zal niet koopen, zoodra hij bemerkt dat de exporthuizen zijn producten niet opnemen- Zijn schade zal zich beperken tot verlies van voorschotten in de dessah en hij zal tijdelijk stil moeten zitten. 2. Wij gelooven niet, dat onze nieuwe connecties met ons zullen breken, wanneer wij noodgedwongen kunnen leveren. Amerika koopt tegenwoordig sommige producten in ons Indië, die het vroeger geheel van elders betrok; dit is het gaan doen, doordat wij begonnen te offreeren, toen van andere zijde aanbod in Amerika ophield of verminderde. Er zijn producten, die thans naar Amerika gaan en daar na den oorlog ook heen geëxporteerd zullen worden, b.v. rubber, tin; andere producten echter zullen na den oorlog weer loonender naar hunne vroegere afzetgebieden gezonden kunnen worden, b.v. coprah (Holland, Duitschland) witte peper (Londen, Hamburg). Wij gelooven, dat de verwachtingen voor onze toekomstige zaken met Amerika veelal te hoog gespannen zijn en dat men te vaak uit het oog verliest, dat voor sommige producten Amerika haar gewone leveranciers en wij onze gewone afnemers missen. TTi^, Het is niet een toevalligheid, dat Amerika b. v. nooit coprah van hier betrok, de koopers daar konden elders goedkooper terecht, en onze afnemers betaalden ons betere prijzen; zoo zal het na den oorlog weer zijn. In een opzicht zal de toestand veranderd zijn; vroeger ver- 107 kochten wij veel producten via Londen naar de II. S. A., waarschijnlijk zullen wij na den oorlog onze directe verbindingen aan kunnen houden. 3. Onder de huidige omstandigheden komen ons de JavaPacific en de Java-New-York Lijn van het meeste belang voor Ned.-Indië voor, toch zouden wij een geregelde verbinding met Holland en Br. Indië bezwaarlijk kunnen missen. Batavia, 21 Maart 1917. Het schrijven van den Heer Mr. H. 's Jacob. Aan uw schrijven van 18 Januari tl ontnam ik, dat het Bestuur uwer Vereeniging bij eenige personen een rondvraag wenschte te houden over hunne ziènswijs nopens de gevolgen van het dreigend gevaar van „onttrekking van meerdere scheepsruimte aan de vaart op deze kolonie". Sedert heeft dat „dreigend gevaar" plaats gemaakt voor een gansch ander gevaar. De loop der omstandigheden heeft de vordering van scheepsruimte door de Nederlandsche Regeering tot een onwezenlijk schijnend verleden teruggedrongen en zorgen van ernstigen aard naar voren gebracht. Eene bespreking van de gevolgen eener onttrekking van scheepsruimte aan de lijnvaart tusschen Nederland en Nederlandsch-Indië verschijnt in deze omstandigheden als de bespreking van een abstract, buiten de werkelijkheid staand geval. Daar deze werkelijkheid dringender reden geeft om zich mede bezig te houden dan een daarvan nu reeds ver verwijderd hypothetisch geval, zie ik geen andere stof tot bespreking dan den toestand, die geschapen wordt door de afsnijding van het goederenverkeer met Nederland en met Engeland. Hoewel het laatstbedoelde verkeer theoretisch nog openstaat, zal m.i. de eisch van de behoefte in Engeland dwingen om de weinige scheepsruimte die nu nog het verkeer met dat rijk bedient, voor zoover zij onder Engelsche vlag vaart, voor andere bestemmingen aan te wenden en, voor zoover zij onder Nederlandsche vlag vaart, alleen toe te laten tot het aanvoeren van geheel onmisbare goederen, zooals suiker. Praktisch is m.i. de lijnvaart op Engeland niet minder opgeheven dan die op Nederland en kan Ned.-Indië zich wat het goederenverkeer betreft afgesneden beschouwen van Europa behalve voor zoover dit met overlading te Singapore mogelijk is. De redenen, die dezen toestand in het leven roepen, sluiten uit, dat in de andere verbindingen van Nederlandsch-Indië verandering ten nadeele komen. De vraag wordt dus teruggebracht tot de gevolgen van den stilstand in de vaart op Nederland en Engeland voor 109 den in- en uitvoerhandel, het plantagebedrijf, den Inlandschen producent van handelsgewassen en de tusschenhand tusschen dezen en den uitvoerhandel, terwijl de vraag omtrent de duurzaamheid van de handelsbetrekkingen met de Vereenigde Staten hare actualiteit behoudt, maar die betreffende de waarde der verschillende verbindingen haar grond verloren heeft' Wanneer ik van dit standpunt de vragen van uw bestuur in beschouwing neem, kan ik echter niet uit het oog verhezen, dat die beschouwingen veel kans hebben zich naast de werkelijkheid te bewegen. De onzekerheid van den toestand maakt toch elk oogenblik een diep ingrijpende verandering in de gestalte der zaken mogelijk, die alle beschouwingen van gisteren omverwerpt en waardeloos maakt. Ik kan dan ook de ondervolgende beschouwingen niet anders geven dan met het voorbehoud dat zij mijne zienswijs uitdrukken voor de conjunctuur van heden. De invoerhandel zal de gevolgen van de crisis in de scheepvaart ondervinden in eene slinking van zijne voorraden zonder vernieuwde aanvulling. Intusschen zullen de in Nederland en Engeland gecontracteerde goederen, wanneer zij afkomen, moeten worden ontvangen zonder dat zij kunnen worden verscheept. Dit zal voor de importhuizen een congestie geven in Europa en een soort likwidatie in Indië. In welke mate deze verschuiving van het evenwicht zal plaats vinden, is afhankelijk van den duur der crisis en van den omvang eenerzijds der voorraden in Indië en anderzijds der bestellingen in Europa en is daarom niet onder een algemeen geldig gezichtspunt te brengen. Met meer duidelijkheid is te zien dat de prijzen in Indië zullen worden opgezet, zoo niet dadelijk dan toch weldra en dat een conservatieve verkooppolitiek de overhand zal behouden. Trouwens het eene zal met het andere hand in hand moeten gaan daar de verhooging der prijzen van zelf den afzet van sommige stapelartikelen zal beperken. De Inlander betaalt nu al voor zijne kains 50 % a 60 % meer dan voor den oorlog. Elke meerdere last waarmede die prijs belast wordt moet van zelf den afzet doen slinken. De onvrijwillige likwidatie, welke de invoerhandel zich zal moeten getroosten, zoo de afsnijding der gemeenschap van Europa lang aanhoudt, zal voor hem dit lichtpunt hebben, 110 dat zij niet onvoordeelig is, maar de schaduwzijde, dat zij de betrekkingen van de eerste hand met de tweede hand losser kan maken. De tweede hand zal uit den aard der zaak naar elders voor aanvulling van hare voorraden omzien en zich vermoedelijk tot Japan wenden. De ondervinding, met de bestelling van Japansche goederen opgedaan, is wel is waar weinig aanmoedigend geweest, maar de nood zal over deze teleurstellingen wel doen heenstappen. Vooral het uitblijven van Manchester-goederen zal zich bij een langen duur van den toestand pijnlijk doen gevoelen en dan zal het aanbod van Japansche gekleurde en bedrukte manufacturen vermoedelijk welkom aanvaard worden ondanks de minderwaardigheid daarvan en het risico van afwijking van het geleverde van het bestelde. Dit doet de vraag rijzen, of het niet op den weg van de eerste hand zal komen te liggen om zelf zich, zoo noodig, voor aanvulling van voorraden te voorzien te Singapore en in Japan, voor zoover dit althans doenlijk is. De geldelijke gevolgen van eene inteering der voorraden in de tweede en derde hand zijn, dunkt me, voor de eerste hand niet donker in te zien. De onvrijwillige likwidatie van de voorraden moet, zoo zij geleidelijk, zonder schokken, plaats vindt, geld losmaken en de afwikkeling der loopende kredieten vergemaklijken. De remises naar Nederland en Engeland, die noodig zullen zijn tot betaling van afkomende bestellingen aldaar, zullen naar het zich laat aanzien, daaruit gemakkelijk gevonden kunnen worden. Bij een langen duur der crisis zal echter het bezwaar van geïmmobiliseerde voorraden in Europa gevoeld worden, zoo deze niet in behoorlijke verhouding tot het kapitaal staan. Het is waarschijnlijk, dat de krediethulp van banken alsdan niet gemist zal kunnen worden. Het is ook niet onmogelijk, dat de prijzen, waarvoor deze immobiele voorraden ingekocht zijn, zorg gaan opleveren. De vraag van den Indischen inkoop in Nederland zal in het gestelde geval natuurlijk tot stilstand komen, en indien dit door de fabrieken, om aan den gang te blijven, beantwoord wordt met een goedkooper aanbod, zouden de duurdere voorraden een waardevermindering ondergaan, die zich bij lateren verkoop in verlies zou uitspreken. 111 Bovendien is de waarde, waarvoor onverkoopbare voorraden in Nederland liggen, in staat om nog uit anderen hoofde zorg te baren. Van de Vereenigde Staten, Egypte en BritschIndië wordt een belangrijk grootere katoenoogst verwacht dan in het voorafgaande jaar. Wanneer deze niet door de spinnerijen kan worden opgenomen, zal de prijs tot een laag peil moeten dalen en wordt de verwachting gevestigd, dat de opgehouden voorraden manufacturen in concurrentie zullen komen met goedkoopere zoodra de spinnerijen de beschikking over het katoen zullen hebben verkregen. Per slot van rekening zie ik in het beeld, dat de invoerhandel onder de heerschende omstandigheden te bevroeden geeft, licht- en schaduwzijden. Welke daarvan overwegen zullen zal vermoedelijk in elk bizonder geval afhankelijk zijn van de mate van uithoudingsvermogen, die ontwikkeld kan worden. Uithoudingsvermogen zal minder gevergd worden van den uitvoerhandel. Voor dezen was het arbeidsveld, dat Nederland biedt, voor het ontstaan van de tegenwoordige crisis in de scheepvaart reeds dermate ingekrompen, dat hij meerdere beperking in exportzaken naar Nederland niet op een p^nUjke wijze gevoelen kan. Het materiaal, dat hij voor uitvoer daarheen beschikbaar vindt, bepaalde zich te voren reeds tot mondjesmaten van copra en oliezaden, huiden, hoeden, mais, citronella-olie, tapiocameel en koffie, voor zoover daarvoor consent gegeven wordt. Of die maat tot niets teruggebracht wordt, kan voor den uitvoerhandel geen groot verschil maken. Van meer belang voor hem zijn thans de verbindingen met Shanghai, San Francisco, New York en Australië. De afsnijding van Engeland zal in meerdere mate worden gevoeld. Daartegenover opent zich het perspectief van een mogelijke toename van den uitvoer naar de Vereenigde Staten. Van veel meer beteekenis is de proef waarop het uithoudingsvermogen van het plantagebedrijf gesteld wordt. De planter kan de Nederlandsche markt niet missen voor bladthee, tabak, koffie, kinabast, kapok en de houtkapper niet voor djatihout. Daarenboven is de theeplanter ook voor de gebroken soorten afhankelijk van de Engelsche markt. De kinaplanter kan zich zonder groote beroering nederleggen bij den toestand, die geschapen wordt; hij verkeert in de gelukkige 112 omstandigheid, dat hij de bast, zoo hij die niet wenscht op te slaan, aan den boom kan laten zitten in afwachting van betere tijden. Den koffieplanter echter wordt geen keus gelaten: wil hij zijn oogst voor een volgend jaar niet in gevaar brengen, zoo moet hij wel oogsten en een nieuwen oogst stapelen op den ouden, reeds geïnterneerden, waarvan hij de verwachting kan opgeven, dat daarvoor, ten deele althans, nog een markt in Nederland te vinden zou zijn. Zoo hem een keus gelaten wordt, is het alleen deze om zijn bedrijf geheel op te geven of dat met alles wat daaraan verbonden is voort te zetten. Een lichtpunt hierbij is, dat vele koffieondernemingen niet alleen van dit product afhangen maar ook rubbercultuur daarbij drijven, waarin zij een ruggesteun kunnen vinden. De theeplanter ziet zich beperkt tot de plaatselijke markt te Batavia, welke alleen een uitzicht opent voor de hoeveelheden, die naar Shanghai voor Rusland en naar Australië afgevoerd kunnen worden. De Australische markt wordt echter reeds overvoerd door de Britsch-Indische en Ceylon-thee, die geen scheepsruimte naar Engeland kan vinden, en heeft daarom hare beteekenis voor Java voor een goed deel verloren. Voor zoover Rusland niet in staat is de Java-thee via Shanghai af te nemen ziet de theeplanter zich voor het dilemma geplaatst om zijne productie te staken of zijn product op te slaan.* Geen van deze beide alternatieven is in staat om hem zich daarbij met eenige gerustheid te doen nederleggen. Tijdelijke staking van de productie zou voor hem geene oplossing zijn, die hem, zoo zij hem al geene inkomsten verschafte, dan toch van lasten onthief. Hij mag het productief vermogen van zijn aanplant niet in gevaar brengen en wordt daardoor gedwongen zijn heesters niet te laten'verwilderen en die aanplant te onderhouden. Zijne productie staken zou voor hem in de praktijk neerkomen op eene voortzetting van zijn bedrijf op een voet, die veel met den normalen overeenkomt, doch met wegwerping van het blad en sluiting zijner fabriek. Behalve dit bezwaar is aan deze oplossing voor hem nog dit groote bezwaar verbonden, dat hij zijn fabrieksvolk niet kan afdanken zonder het gevaar te loopen dit niet terug te krijgen, wanneer hij zijn bedrijf wil hervatten. Voortzetting van het bedrijf met 113 opslag van het product stelt hem daarentegen weder voor andere bezwaren t.w. risico van achteruitgang in kwalitiet en dientengevolge waardevermindering van zijn product en mogelijkerwijs ook geldelijke moeilijkheden. De achteruitgang van het product is op den langen duur in meerdere of mindere mate niet te ontgaan tenzij de thee onverpakt bleef in droge bewaarkisten, waar zij frisch kan worden gehouden. Om technische redenen ligt dit echter buiten het bereik van de praktijk van ondernemingen met groote oogsten. De verpakking van verreweg het meerendeel der voor opslag bestemde thee zal derhalve niet te ontgaan zijn. De geldelijke moeilijkheden leggen uit den aard der zaak het meest gewicht in de schaal voor de ondernemingen, die de opbrengst van haar product niet kunnen missen om haar bedrijf gaande te houden, maar laten zich toch ook in meerdere of mindere mate gelden bij alle andere, welker regelmatige huishouding verstoord wordt door de onverkoopbaarheid van haar product voor een tijd, waarvan het eind niet te voorzien is. Daar komt bij, dat, wanneer de weg naar Nederland weder vrij wordt, de afvoeren daarheen zich in het gunstigste geval zullen beperken tot hoeveelheden van ten hoogste 12000 kisten, die voor zoover thans te overzien is, omslagen zullen worden over de ondernemingen, welke geregeld aan de Nederlandsche markt plachten aan te voeren. De thee, die de Engelsche markt placht op te zoeken, zou dien ten gevolge van uitvoeren uitgesloten worden, nu, zelfs al was er scheepsgelegenheid naar Engeland, de invoer van andere dan Britsch-Indië en Ceylon-thee aldaar schijnt geweerd te zullen worden. Het dilemma, waarvoor de theeplanter zich gesteld ziet, is, van welken kant men het ook beschouwt, van ernstigen aard en kan voor de ontwikkeling van menige jonge onderneming fnuikend zijn. Ontstaat er weder gemeenschap met Nederland, zoo ontstaat ook de verwachting van een uitvoer daarheen van ongeveer 13 mm. h/k. per jaar. De uitvoer naar Rusland, China en Singapore heeft in 1.916 bedragen (voor zooveel Java betreft) rond 30 mm. h/k. Voegt men daarbij een uitvoer van 2 a 3 mm. h/k. naar Australië, zoo zou men in het gestelde - gunstigste _ geval geraken tot de mogelijkheid van 8 114 uitvoer van den halven Java-oogst. De wederhelft zal echter aan het boven aangeduide dilemma onderworpen zijn. Oe theeplanter vindt een lotgenoot in den tabaksplanter, die uitsluitend van de Nederlandsche markt afhankelijk is. Voor dezen stelt het dilemma zich echter eenigszins anders. Zijn gewas heeft een levensduur van 3 maanden en zijn product is bij opslag spoediger aan bederf onderhevig. Staking of beperking zijner productie is voor hem een vraag waar niet meer aan vastzjt dan uitschakeling van een oogst voor een jaar. Hij zal zich in het jaar, dat wordt overgeslagen, wel is waar de personeel-, algemeene- en onderhoudsuitgaven, die doorloopen, benevens het offer van grondhuren of pachten hebben te getroosten, doch kan zich bevrijden van de kosten van een aanplant, oogsten en bereiding van den oogst, zoo in dat jaar een oogst hem een last wordt. Wenscht hij zijne productie niet ten volle te staken zoo kan hij die naar believen beperken. Kan hij de toekomst naar verkiezing aan de omstandigheden laten aanpassen, het tegenwoordige kan hij echter niet meer veranderen. Wat zijn onverscheepbaren oogst aangaat verkeert hij in de noodzakelijkheid dien op te slaan totdat de gelegenheid tot afscheep weder open komt. De grond, die eventueel niet voor aanplant van tabak gebruikt wordt, zou een nuttige bestemming kunnen vinden voor de teelt van Inlandsche indigo. De Inlandsche producent van handelsgewassen (vraag 1 c) heeft belang bij den afzet van thee, tabak, tapiocameel, peper, mais, copra en oliezaden en ook citronella-olie, waarbij zich in 1917 ook koffie voegt. Op hem is dezelfde beschouwing van toepassing als op den Europeeschen handelaar in uitvoerartikelen en wat koffie, thee en tabak betreft dezelfde beschouwing als op den Europeeschen planter, met dit verschil evenwel, dat voor hem opslag van product in het geheel niet in aanmerking komt en alleen sprake kan zijn van het staken van zijne productie. Voor tapiocameel, peper, Kroë-koffie en citronella-olie biedt de Amerikaansche markt een uitweg en voor copra en oliezaden bestaat een markt bij de oliefabrieken. Voor mais is de markt in Nederland gelegen ën, na een jaar van droogte 115 ook in Australië. Wanneer de deur van den weg naar Nederland gesloten is, zal de mais de binnenlandsche markt moeten opzoeken evenals de Inlandsche koffie, zal de kampongthee geen of minder opkoopers vinden en de Inlandsche tabak zich verlaten zien. De Inlandsche tabaksplanter zal daarvan geèn moeilijkheid ondervinden, maar de Inlandsche theeplanter zal een oplossing moeten vinden voor de vraag, wat met zijn aanplant te beginnen, wanneer het blad onverkoopbaar wordt. Misschien ware voor hem de beste oplossing zijn aanplant kort te snoeien en den bodem te beplanten met een voedingsgewas van korten levensduur. Verstoken van krediet ondervindt de Inlandsche producent van handelsgewassen, die van de Nederlandsche en de Engelsche markt afhangt, ongetwijfeld naar verhouding het meest den terugslag van de crisis in de scheepvaart. De druk, dien hij daarvan ondervindt, kan voor zijne opheffing met anders dan schadelijk zijn: rechtstreeksch verlies is voor hem echter alleen te duchten in die gevallen, waarin hij ajn oogst niet vooruit met voorschot verkocht heeft ofverkoopen kan. Heeft hij voorschot genoten, dan wordt het risico van hem op den voorschotgever afgewenteld. De Chineesche tusschenhandelaar (vraag ld) ondervindt zijnerzijds de gevolgen van den toestand daarin, dat de producten, waarop hij voorschot gegeven heeft, voor zijn risico komen en de omzet in Inlandsche handelsgewassen afneemt. Daar hij daarbij evenwel ook in rijst en andere Inlandsche producten voor de binnenlandsche markt Pleegt te handelen, is hij van het lot der handelsgewassen voor de buitenlandsche markt minder afhankelijk en daar hij meer weerstandsvermogen heeft dan de Inlandsche producent, zal de markttoestand hem over het geheel minder treffen, vooral wanneer, zooals meestal het geval is, hij tevens een handel in invoergoederen er bij heeft. De duurzame aard van de Handelsbetrekkingen met de Vereenigde Staten (vraag 2) die in oorlogstijd zijn aangeknoopt, is m. i. niet uitgesloten. Voor die handelsbetrekkingen bestaat nu wat een aantal producten, als rubber, tapiocameel en peper betreft, de afdoende reden, dat de havens van Colombo en Singapore voor de Vereenigde Staten 116 gesloten zijn en deze daarvoor in het Oosten zich nergens elders dan herwaarts kunnen wenden. Nu ook de aanvoeren van zulke artikelen en daarenboven ook van thee van Londen zijn afgesneden, klemt de reden te meer voor eene toename der handelsbetrekkingen met de Vereenigde Staten. Deze redenen zijn echter van voorbijgaanden aard en het zijn de redenen, die na afloop van den oorlog gelden, welke den doorslag moeten geven over een voortduur van de thans aangeknoopte handelsbetrekkingen. Deze laatstbedoelde redenen zijn van psychologischen en economischen aard- De aantrekkende werking van de hoogste prijzen en de afstootende werking van internationalen wrok zullen te zamen na afloop van den oorlog richting aan de internationale handelsbetrekkingen geven. Vermoedelijk zal de vraag uit Duitschland en Oostenrijk wel bij voorkeur de Nederlandsche en Nederlandsen-Indische markten opzoeken, maar zij zal zich in haar concurrentievermogen beperkt zien door de daling der Duitsche en Oostenrijksche wisselvaluta. De Amerikaansche valuta geeft aan de Amerikaansche vraag een voorsprong niet alleen boven de Duitsche en Oostenrijksche, maar ook boven de Engelsche. en is m. i. wel in staat de verwachting te doen koesteren, dat onze betrekkingen met de Vereenigde Staten ook na beëindiging van den oorlog zullen voortduren. Voor zoover thans reeds een overzicht van de vermoedelijk alsdan heerschende toestanden op handelsgebied mogelijk is, mag m. L rekening worden gehouden met de mogelijkheid, dat na afloop van den oorlog de vraag van Duitschland en Oostenrijk 21ch tot onze markt voornamelijk zal wenden voor onmisbare levens- en genotmiddelen, maar dat de Vereenigde Staten vooreerst een overwicht zullen behouden voor industneele grondstoffen, welke deze zoowel als Duitschland en Oostenrijk zullen behoeven. Het belang van Indië bij de verschillende stoomvaartverbindingen (vraag 3) speelt voor het oogenblik "geen rol van praktische beteekenis meer, onvrij als de stoomvaartlijnen geworden zijn in hare bewegingen. Toch is het misschien niet geheel van belang ontbloot te wijzen op de beteekenis, die zij elk voor de huishouding van Indië bezitten. De JavaChina-Japanlijn voert rijst aan van Saigon en meel van 117 Hongkong, om van andere goederen te zwijgen, en brengt thee naar Shanghai ter overlading naar Rusland en voorts suiker naar Hongkong en Japan. Zij dient daarmede een groot belang en moet m. i. uit dien hoofde als onmisbaar beschouwd worden. Van de beide verbindingen met de Vereenigde Staten wordt die naar New-York met vijf booten en die naar San Francisco met drie booten onderhouden. De laatste lijn wordt ook voor een goed deel gebezigd tot vervoer van lading van en naar Hongkong en Manilla en dient dus niet alleen Ned.-Indische, maar ook vreemde belangen. Indien de belangen der levensmiddelenvoorziening van Nederland dwongen tot de keus, welke van beide lijnen ware op te heffen, zou hoe overigens ook het gemis daarvan voor Ned.-Indië gevoeld zou worden de verbinding met San Franscisco om die reden moeten worden opgeofferd. De verbinding met New-York zou dan evenwel onverkort gehandhaafd moeten worden. De Java-Bengalenlijn vervult een onmisbaren dienst door den afvoer van suiker naar Britsch-Indië te verzekeren. Haar taak zou echter misschien kunnen worden overgenomen door de Paketvaart Mij., in welk geval hare booten zonder bezwaar het veld zouden kunnen ruimen voor onmisbare diensten elders. Het is hier de plaats er op te wijzen, dat, hoe meer de verbindingen van Nederlandsch-Indië met Nederland ingekrompen worden, des te meer het belang overweegt om de verbindingen met Aziatische havens en met de Vereenigde Staten verzekerd te laten. In het bovenstaande heb ik bij de behandeling der vragen sub le. en 2e. in mijne beschouwingen slechts den in- en uitvoerhandel en het plantagebedrijf betrokken. Volledigheidshalve moge ook een woord gewijd worden aan het bankbedrijf, dat de gevolgen van den toestand in niet mindere mate ondervinden zal dan gene. Verloopen de zaken min of meer zooals ik mij hierboven heb voorgesteld, zoo zal er van de zijde van den invoerhandel vraag komen naar remise naar Nederland, maar van den uitvoerhandel en het plantagebedrijf vraag naar beleening van producten. Daarentegen zullen minder tabakswissels ter overname worden aangeboden. Het zal van de mate waarin de in Nederland weggetrokken 118 gelden der banken kunnen worden aangevuld, afhangen, in hoever de wisselkoers door deze beweging aangedaan wordt. De suikerwissels zullen echter mogelijk langer op zich laten wachten dan andere jaren, de Engelsche wisselvaluta vermoedelijk dalen en de wissels op Londen op de zwarte lijst komen, zoodat zij misschien komen te ontbreken om hun rol tot handhaving van de koerspariteit te vervullen. Ook de rubberwissels op Londen verschijnen in een zekere mate in hetzelfde licht als de suikerwisseïs. Leiden de moeilijkheden, waarin de gemeenschap met Engeland verkeert, er toe dat afgifte van suiker- en rubberwissels op Nederland wordt mogelijk gemaakt, waardoor de zaken in een goed spoor zouden komen, zoo zouden de banken daarin tevens een uitbreiding van haar bedrijf vinden. Blijft de crisis in de scheepvaart aanhouden, zoo wijzen de teekenen des tijds er m. i. op, dat de banken niet over gebrek aan emplooi van hare middelen te klagen zullen hebben. Resumeerende zie ik als de gevolgen van de crisis in de scheepvaart inkrimping van in- en uitvoerhandel en moeilijkheden voor het plantagebedrijf, die zich oplossen in het dilemma van opslag van product of beperking dan wel staking der productie. Het bankbedrijf zal m. i. een gewichtige rol te vervullen krijgen, waarbij eene uitzetting van zijn arbeidsveld niet uitgesloten is. Batavia, 25 Februari 1917. Schrijven van den Heer Emil Helfferich. 1) Durch die inzwischen eingetretenen Ereignisse ist die Fragestellung überholt worden. Die Frage müsste jetzt lauten: Welches werden die Folgen der Unterbrechung der Schiffahrtsverbindung zwischen Niederlandisch Indien und den europaïschen Kontinent sein? Der Unterbrechung der Schiffahrt mit dem europaïschen Kontinent ging eine Uebergangs-Periode vorauf: die Zeit zunehmender Handels- und Schiffahrtserschwerungen im Verkehr mit Europa, die Zeit, da hollandische Reedereien und auch die hollandische Regierung unter Hintansetzung der Interessen der Kolonie es für geraten hielten, hollandische Schiffe aus der Fahrt nach Indien zu nehmen. Hintenach kan man dafür eigentlich dankbar sein, denn auf diese Weise traf der völlige Abbruch der Schiffsverbindung mit dem europaïschen Kontinent die Kolonie nicht unvorbereitet. Exporteure hatten ihre Engagements erleichtert, und die Beschrankung des freien Handels nach der europaïschen Seite hatte nach anderer Richtung hin marktbildend gewirkt. Neue Beziehungen mit Amerika, Japan, Australien und Südafrika waren bereits angeknüpft und zwei neue Linien, auf die man in Friedenszeit wohl noch manches Jahr hatte warten müssen, waren im Fahrt gebracht: die direkten Linien nach der Pacificküste und nach New-York. Die Folge der Isolierung der europaischen Absatzgebiete ist zunachst und für langere Zeit eine Stockung des Absatzes der kolonialen Produkte, denn wenn der Handel auch von den alten historischen Markten nach neuen künftigen Markten hinüberwechselt, erscheint es doch ausgeschlossen, dass letztere einen ganzen Ersatz für erstere bieten werden. Je langer nun die Unterbindung des Schiffsverkehrs mit Europa dauert, desto mehr verliert der hiesige Markt den Kontakt mit dem europaïschen, der bislang in den meisten Fallen für die hiesige Preisbildung ausschlaggebend war; dort und hier wirken jetzt ganz verschiedene Faktoren auf die Preisbildung 120 ein und dementsprechend entsteht ein teilweise bedeutcnder Preisunterschied, wie wir ihn heute schon bei einigen Produkten sehen. Für die Wirtschaft der Kolonie ist in dieser Zeit einzig der lokale Wert oder vielmehr die Sichemng des lokalen Werres der Expoctprodukte von Bedeutung. Diese Sicherung kan erreicht werden erstens durch effektive Nachtrage von den Markten ausserhalb des blockierten Europas und zweitens durch lokale Interventionen. Die Nachfrage von den Markten ausserhalb Europas war bis jetzt besser als erwartet und sie wird sich bei richtiger Unterstützung des Handels durch Finanz und Schiffahrt noch steigern lassen, aber sie genügt nicht, um den Ausfall Europas zu ersetzen. Was lokale Interventionen betrifft, so hangen diese von der Möglichkeit der Einlagerung und Lombardierung grosser Produktenmengen ab. In dieser Möglichkeit liegt unzweifelhaft gerade in der jetzigen Zeit ein grosser Stimulus für den kaufmannischen Unternehmungsgeist und andererseits stützt diese Möglichkeit auch wieder den Produzenten, der nicht gezwungen ist, sein Produkt a tout prix loszuschlagen. Angesichts des bleibenden Wertes der tropischen Produkte am Weltmarkt, sollte eine Beleihung im grossen Maasstabe auf Basis der Friedenswerte (1913) kein Risiko für diebeleihende Bank involvieren, Diese Werte liegen alle über dem Einstandswert der betreffenden Produkte und stellen daher den Produzenten bicher. Bei einigen Produkten, deren Position sich durch den Krieg bedeutend verbessert hat, kommt auch eine Beleihung über Friedenswert in Frage. Für die Einlagerung sind umfassende Maassnahmen zu treffen auch durch den Bau temporarer Lagerschuppen im Inland und auf dem Pflanzungen. Der Qualitatsrückgang bei langerer Lagerung kann nicht von Friedensstandpunkt aus betrachtet werden. Verderbliche Produkte sind natürlich von langeren Lager ausgeschlossen; dagegen ist bei haltbaren Produkten eine durch langes Lagern verursachte Qualitatseinbüsse nicht prohibitiv, da nach Friedensschluss für sofort greifbare Waare durch die Kaufer sicher nicht der strenge Maasstab wie früher angelegt werden wird. Für verderbliche Produkte muss in erster Linie Absatzmöglichkeit geschaffen werden durch Aufsuchung neuer 121 Mërkte, durch Preferenz auf Schiffsraum und durch Gewahrung massiger Frachten. Letzten Endes kommt hier die Einschrankung der Produktion in Betracht. Man muss sich darüber klar sein, dass der durch Unterbindung des Schiffahrtsverkehrs mit Europa in der Kolonie geschaffene Zustand ein wirtschaftliches Interregnum darstellt, das zeitlich durch die Kriegsdauer begrenzt wird. Von der ricbtigen Erfassung der Lage und der Ausführung der notwendig gewordenen Maassnahmen hangt die weitere Wirkung auf den Handel, die industriellen und landwirtschaftlichen Unternehmungen und auf die eingeborenen Produzenten ab. Handel und Landwirtschaft in Niederlandisch Indien befinden sich dank der Gewinne in den letzten Jahren in einerfinanziell starken Position, ein Faktor, der für die weitere Entwicklung von wesentlicher Bedeutung ist. 2 Die Unterbindung des Schiffsverkehrs mit Europa führt je langer sie dauert desto mehr zu einer Dezentralisation des Absatzes indischer Produkte und zur Starkung des ursprünglichen Produktenmarkts in Niederlandisch Indien. Für eine Reihe von Produkten war bisher Amsterdam oder London der Markt, d. h. die Produkte wurden dorthin konsigniert oder über dort verhandelt. Diese Marktposition Amsterdams und Londons war historisch begründet und wurde durch ein Zusammenwirken der Finanz, Schiffahrt und Kaufmannschaft — nicht gerade zum Vorteil der Kolonie krampfhaft aufrecht erhalten. Es leuchtet ohne Weiteres ein, dass z. b. Kautschuk bei direktem Verkauf und direkter Verschiffung von hier nach New-York einen höheren Reinerlös erbringt, als wenn der Kautschuk erst von hier nach London und von dort nach New-York verkauft und verladen wird, und dasselbe ist auch bei anderen Produkten der Fall. Durch den Krieg und die Schiffahrtserschwerungen ist nun eine Umlegung der Absatzgebiete eingetreten und der Marktschwerpunkt hat sich von Amsterdam-London nach der Kolonie verschoben (Rubber und Tee). Die Kolonie hat also ein grosses Interesse an der Dezentralisation des Absatzes, welcher wechselwirkend die Marktbildung in der Kolonie fördert. Nach dem Krieg werden natürlich wieder die alten Beziehungen zu Europa aufgenom- 122 men werden, aber auch die neuen Verbindungen nach dem an Kaufkraft stets zunehmenden Osten und nach Amerika werden bestehen bleiben und ihren Einfluss gekend machen. Ob die Marktbildung, die hier wahrend des Krieges eingesetzt hat, zu einen dauernden grossen Markt mit direkten Abzug nach den Verbrauchslandern führt, hangt u. a. von der Energie der hiesigen Kaufmannschaft und der Unterstützung ab, welche diese wiederum von der Finanz und der Schiffahrt erhalt. Für die Kolonie bedeutet ein eigener grosser Markt einen Schritt weiter zur wirtschaftlichen Selbsstandigkeit. 3) Unter den augenbliklichen Verhaltnissen sind die wichtigsten Verbindungen: Java-Pacific, Java-New-York, JavaChina und Japan. Ungeachtet der Entwicklung dieser Linien wird die Verbindung Niederlandisch Indien-Europa, — sobald der Weg wieder frei ist —, die erste Stelle einnehmen. Die Vrachten Conferentie, welche diese Verbindung bisher kontroliert hat, wird indessen aus verschiedenen Gründen gut tun, eine gründliche Neuorientierung vorzunehmen. Schrijven van den Heer D. Birnie. In beleefd antwoord op Uwe letteren dd. 18 dezer No. 109 heb ik U het volgende mede te deelen: - De gevolgen van een in belangrijke mate onttrekken van de scheepsruimte aan den export zijn voor een groot gedeelte afhankelijk van den duur dier onttrekking. Stel dat een bepaald tekort veroorzaakt door het requireeren van 75 % der scheepsruimte, slechts enkele maanden duurt, dan zal de schade niet groot zijn. Na dien tijd zal de schade snel toenemen en er zal een tijd komen, dat de schade niet meer te overzien zal zijn, indien de onvoldoende scheepsruimte aanhoudt. Hoofdzakelijk houdt dit verband met: 1. de opslagruimte op de havenplaatsen en op de ondernemingen ; 2. de tijd gedurende welke de exportproducten in de tropen kunnen worden aangehouden zonder belangrijk achteruit te gaan; 3. het oogenblik, dat de verschillende zaken of ondernemingen het werkkapitaal, dat uit den verkoop van producten moet terugkomen, niet meer kunnen missen en het bedrijf moeten stopzetten. Wordt de beperking tot de hiervoor bedoelde kritieke momenten voortgezet en wordt daarna niet gezorgd voor zooveel scheepsruimte dat de achterstand snel kan worden ingehaald, dan is te voorzien, dat zeer groote complicaties zullen ontstaan. Wel is te verwachten, dat de bankinstellingen willig zullen worden bevonden om finantieelen steun te verleenen, doch men mag niet aannemen, dat zij eventueele waardevermindering der producten bedoeld sub 2 voor hunne rekening zullen nemen. De procedure van de gevolgen van het tekort aan scheeps- 124 ruimte kan men het beste vergelijken met het houden van zijn hand in de vlam. Een zeer korten tijd kan dat zonder schade gedaan worden, doch daarna worden de schadelijke gevolgen snel grooter en er komt een tijd dat koud water, olie en andere verzachtende middelen niet meer helpen; de brandwonden zijn dan te diep. Het is zeer goed mogelijk dat men in Holland beseft, dat men gedurende eenigeh tijd zonder belangrijke schade meerdere scheepsruimte kan requireeren, doch men dient in Holland dan ook te beseffen, dat de achterstand daarna tijdig moet worden opgeruimd. Na deze algemeene beschouwing overgaande tot de beantwoording Uwer vragen, het volgende: Sub la. Hieromtrent kan ik geen oordeel vellen, doch ik kan niet aannemen, dat de groothandel niet zal kwijnen, wat terugwerkt op den detailhandel en eventueel op producenten en consumenten. De producenten zullen hun producten niet kunnen realiseeren, de consumenten zullen duurder moeten betalen. De groothandel zal hoofdzakelijk winstderving hebben, de detailhandel zal wat zwaarder lijden, doch de eigenlijke schade komt neer op de groote menigte, waaronder de inlandsche bevolking op Java en de Buitenbezittingen. Reeds nu zijn alle geïmporteerde verbruiksartikelen belangrijk duurder. Sub 1b. De in Europeeschen trant geleide landbouwondernemingen hebben in het algemeen genomen een goeden tijd gehad, doch die tijd is voorbij. Onafhankelijk van meerdere of mindere scheepsruimte kan men zeggen dat de „Hochconjunctur" zal plaats maken voor depressie. De ondernemingen, die speciaal tropische producten leveren, zullen in voordeeliger toestand verkeeren om de depressie het hoofd te bieden. Voor hen zal steeds een markt te vinden zijn en de deur kan door invoerrechten moeilijk geheel voor hunne producten gesloten worden. Vooral Java met hare gedurende een malaise lage loonen zal tropische producten tegen een lagen prijs kunnen aanbieden en de concurrentie op de wereldmarkt kunnen volhouden. 125 Met de suiker staat het er anders voor. Suiker kan bijna overal geproduceerd worden en de reusachtige hoeveelheid suiker die jaarlijks uitgevoerd moet worden vindt spoedig een overvoerde markt. De positie van de suikercultuur na den oorlog zal niet sterk zijn. En wat betreft de gevolgen door gebrek aan afscheepsruimte, daarvoor wordt verwezen naar hetgeen in de algemeene beschouwing reeds is gezegd. Tabak gaat in de tropen snel achteruit; koffie, thee en rubber in mindere mate. Gebrek aan werkkapitaal is een dreigend spook. Zoowel de Inlandsche als de overige bevolking van Java, direct of indirect bij de groote cultures betrokken, zal onder de malaise van de cultuurondernemingen lijden, en het begin daarvan wordt door de onvoldoende scheepsruimte vervroegd en de nadeelen worden vergroot. Sub Ic. Java kan zich zelf niet voeden. Wordt de invoer van rijst op een gegeven oogenblik gestopt, dan zal er honger geleden worden door alle inlanders, die niet als landbouwers in hun eigen voeding kunnen voorzien. De prijzen voor voedsel zullen bovenmatig stijgen en daarvan zullen de inlandsche producenten van voedingsgewassen, welke anders voor export in aanmerking komen, profiteeren. Voor de inlanders, die tabak planten, ziet het er in verband met de beperkte scheepsruimte slecht uit. Zij doen beter met in plaats van tabak voedingsgewassen te verbouwen, en zoo zal het zijn met nagenoeg alle inlandsche eenjarige cultures, die anders voor export in aanmerking kunnen komen. Als beperking van scheepsruimte invloed heeft op den import van rijst, zullen de inlandsche landbouwers compensatie krijgen voor eventueele schade veroorzaakt door beperkte export. Hoe het met de meerjarige cultures als coprah, peper, enz. gesteld zal zijn, kan door mij niet beoordeeld worden. Sub ld. Hierover kan ik niet oordeelen. Sub 2. Met betrekking tot de handelsrelaties van Ned.-Indië met bepaalde buitenlandsche afzetgebieden, zou ik zeggen, dat zelfs een tijdelijke geheele stagnatie van weinig invloed zal zijn. 126 De kennismaking is er geweest en indien die wordt voortgezet in rustiger tijden, zal de invloed van een tijdelijke stagnatie klein blijven. Iets anders is het indien de lijnen naar het buitenland allernoodzakelijkste import of export hebben overgenomen. Tijdens den oorlog zijn export en import langs de oude banen onderworpen aan drastische maatregelen en nu kan vooral de lijn naar Amerika een veiligheidsklep vormen. Uit Amerika worden hoogst noodige machines geïmporteerd en een groot deel van de rubber gaat rechtstreeks daarheen. Die import en export kunnen onder de huidige omstandigheden moeilijk gemist worden, zelfs niet tijdelijk. Sub 3. Naar mijn meening kan de Java-Pacific het beste gemist worden. Indien erg noodig zullen de Japanners den dienst kunnen overnemen. De Java-New-York lijn blijft noodig als veiligheidsklep, Java-Bengalen is noodig voor import rijst en export suiker. Nederland-Javalijn is een teere juffer, waaraan zoo min mogelijk getornd moet worden, thans niet en in de toekomst niet, want zij is de eenige verbinding tusschen 2 landen, die samen één rijk, één geheel vormen. Mocht het bovenstaande, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, voor publicatie geschikt geoordeeld worden, dan bestaat daartegen van mijn kant geen bezwaar. Djember, 28 Januari 1917. Schrijven van den Heer W. de Cock Buning. Hierbij mijn antwoord op Uw schrijven van 18 Januari. Indien de Nederlandsche Regeering m belangrijke mate (dus minstens 50 %) scheepsruimte aan den export van Nederlandsch-Indië onttrekt, zal de invloed daarvan slechts van beteekenis zijn, indien deze onttrekking geschiedt voor langen tijd, b.v. voor 6 tot 8 maanden achtereen. Bij requireering van de ruimte voor een korte periode zal, vooral indien de spoedige beschikbaarstelling verzekerd is.' wel is waar door enkelen eenig verlies geleden worden, doch de gevolgen zullen m.i. in de toch reeds ongunstige omstandigheden, noch voor de Inlandsche bevolking, noch voor afschepers, noch voor producten van bijzonder gewicht zijn. Het eerste geval dus aannemende, zal het gevolg voor den Europeeschen exporteur wezen dat hij gedwongen zal zijn de door hem gekochte producten grootendeels op te slaan en daarop renteverlies te lijden en, voor zoover de producten aan bederf onderhevig zijn, bovendien waardeverlies. Overigens zal hij zijn risico tot het minimum beperken en slechts de producten koopen welke hij binnen afzienbaren tijd kan exporteeren. Anders is 't gesteld met de Europeesche landbouwondernemingen. Zij toch kunnen hun bedrijf niet naar believen stop zetten of beperken (enkele eenjarige cultures uitgezonderd) en zullen dus als de oogsten binnenkomen doorgaans genoodzaakt zijn de geoffreerde marktprijs te accepteeren dan wel hun product op te slaan. Hiertegenover staat echter dat hun positie versterkt wordt door de speculatie die verhinderen zal dat de prijzen een noodlottig laag peil bereiken. Ofschoon de afscheep van Robustakoffie naar Europa (de eenige markt) practisch gesproken reeds onmogelijk geworden is, zijn Chineesche speculanten toch bereid de zeer loonende prijs van ƒ 30.— te bieden op geheele oogsten 1917, zoodat althans voor dit product het 128 risico des gewenscht kan worden afgewenteld op anderen. Zoo ook voor het belangrijkste Javaproduct, de suiker. Hierbij komt echter nog de gelukkige factor, dat suiker een onmisbaar voedingsmiddel is, zoowel voor Europa als voor de Oost Aziatische markten, die gedwongen zijn de noodige scheepsruimte voor het afhalen der suiker beschikbaar te stellen. Het onttrekken van Nederlandsche scheepsruimte zal dus weinig gevolgen hebben voor de suikerproducenten. Tabak en thee daarentegen zullen het ernstigst de nadeelen ondervinden van verder gebrek aan scheepsruimte en wel hoofdzakelijk omdat deze producten (vooral thee) sterk onderhevig zijn aan bederf. Kunnen de tabaksproducenten zonder groot nadeel hun productie aanmerkelijk inkrimpen, voor de theeplanters is dat bijna ondoenlijk. De theecultuur zal dan ook m. i. in het veronderstelde geval de moeilijkste tijd hebben door te maken en zou meer dan eenig ander bedrijf in aanmerking komen voor de beschikbare scheepsruimte. Ook al omdat daarmede de belangen gemoeid zijn van Inlandsche theeplanters. Ten aanzien van de Inlandsche tabakplanters vernam ik dat reeds „prenta haloes" gegeven is om voedingsgewassen te planten, hetgeen een wijze maatregel zou zijn. Wat de overige belangrijke producten betreft als rubber, vezels en cacao, hun groot weerstandsvermogen en de betrekkelijk geringe ruimte welke zij behoeven zullen de planters m i. bewaren voor ernstige moeilijkheden. Resumeerende kom ik tot de conclusie, dat belangrijke onttrekking van scheepsruimte door de Nederlandsche regeering ook voor de landbouwondernemingen niet noodlottig zou zijn, zij 't ook dat enkele cultures, in 't bijzonder de theecultuur, daarvan ernstig nadeel zullen ondervinden. De Inlandsche producent is hoofdzakelijk geïnteresseerd bij de volgende artikelen : Copra (copraolie), Kapok, Peper, Huiden en Vellen, Arachides (Katjangolie), Mais, Tapiocawortelen, Tapiocameel (pearl en flake). Producten als Gambir, Pinangnooten, Lombok, Javaansche suiker, Sesamzaad worden met K.P.M. booten naar Singapore en Oost-Azië gebracht en vallen dus buiten deze beschouwing. Indien de uitvoer van deze Inlandsche producten door den 129 maatregel der Nederlandsche regeering ernstig belemmerd werd zou dit ongetwijfeld op de welvaart der landbouwende bevolking een nadeeligen invloed hebben — echter ook niet noodlottig. Immers wel zullen de opkoopers hun prijzen voor klappers, kapokkolven, peper enz. enz. verlagen en zullen daardoor eenige millioenen guldens minder in handen komen der producenten, doch zullen verschillende factoren een gunstige tegenwerking uitoefenen. In de eerste plaats zullen de Olie- en Tapiocafabrieken hun bedrijf niet stopzetten en blijven concureeren met producten-opkoopers. Voorts zijn peper en kapok speculatieve producten welke langen tijd kunnen worden opgeslagen, evenals huiden en vellen. En ten slotte zullen de verlaagde prijzen voor voedingsmiddelen (tapioca, mais) ten goede komen aan de Inlandsche consumenten. De Arabische en Chineesche tusschenhandelaren hebben m. i. eveneens een kans om een flinke veer te laten zitten. Door hun voorschotten aan en contracten met Inlandsche producenten zullen zij althans een deel te dragen hebben van de eventueele prijsdaling, terwijl hun crediet bij de Europeesche bankinstellingen doorgaans te klein is om tot opslag van groote hoeveelheden te kunnen overgaan. Zij worden echter eenigszins gedekt door de Chineesche productenspeculanten. Ten slotte moet bij al 't bovenstaande in overweging worden genomen dat door de veronderstelde maatregel niet plotseling een einde komt aan alle scheepsruimte. Van de bijna 2l/3 millioen M3 scheepsruimte, welke voor verbinding met het buitenland in 1915 beschikbaar was, behoorde ruim 1.130.000 M3 aan Nederlandsche en Nederlandsen-Indische booten, ruim 950.000 M3 aan Engelsche, 270.000 Ms aan Japansche en 50.000 M3 aan booten van andere naties. Wel zullen de Engelsche booten na 1915 in aantal zijn verminderd en zullen de meesten gereserveerd zijn voor suiker, doch een deel zal wel steeds beschikbaar blijven, terwijl niet aangenomen kan worden dat de Nederlandsche regeering het in 't hoofd zal krijgen om alle schepen aan Nederlandsch-Indië te onttrekken. Veel echter hangt dan af van de verbindingen welke behouden kunnen blijven, hetgeen met een gerust hart over- 9 130 gelaten kan worden aan de scheepvaart-maatschappijen die niet zullen nalaten hun schepen op de voordeeligste route te laten varen. Zoo kom ik tot beantwoording van Uw punt. 3. (No. 2 zal ik straks behandelen). De keuze is moeilijk, vooral als 't gaat tusschen de Nederland-Java en de Java-Pacific. Indien 't alleen ging om den productenuitvoer dan zou ik mijn keus bepalen op de Java-Pacific. Immers waar onze booten toch geen Entente-havens meer mogen aandoen hebben wij weinig belang bij de Engelsche en Fransche markt en zullen de producten voor die markten, als suiker, thee, mais enz. door Engelsche booten of door speciaal gecharterde stoomers het afzetgebied moeten bereiken. Bovendien is Amerika van zeer veel producten reeds een afnemer van beteekenis geworden. Zoo werden in 1916 van de 10.826.000 L. Klapperolie, ruim 4.000.000 L. naar Amerika gezonden, van de 10.000 tons Kapok, 5000 tons, van de 7000 tons huiden en vellen, 4000 tons, van de 10.000 tons peper, 6000 tons, van de 67.000 tons tapiocameel (pearl en flake) 40.000 tons naar Amerika. Ook van rubber is Amerika tegenwoordig de hoofdafnemer met 8000 tons van de 14.000. Daarentegen is Nederland de hoofdmarkt gebleven voor koffie en tabak en is de Java-Nederland-lijn nog bezwaarlijk geheel te missen voor onzen import. Vooral aan manufucturen zouden wij tekort komen, wat en voor Nederland, en voor Java ernstig nadeel zou opleveren. Wel is waar levert Engeland en groot deel van de ƒ 80.000.000.- aan manufacturen en is de invoer uit Japan van kleederen aanmerkelijk toegenomen (in 1916 50 % van de ƒ 3.000.000 tegen nog geen 10 % in 1913) doch zouden wij 't hier zonder de Nederlandsche katoentjes voorloopig moeilijk kunnen stellen. Wat de voedingsmiddelen betreft zou 't gaan. Dank zij onze K. P. M. en de Australische lijnen is een voldoende invoer verzekerd van rijst, meel en boter, terwijl Australië en Amerika ons ruim kunnen voorzien van geconserveerde levensmiddelen. Mijn conclusie in dezen is dus, dat in de gegeven omstandigheden de Java-Pacific lijn van het meeste belang is, maar dat tevens de verbinding Java-Nederland niet geheel mag worden stop gezet.'Ik heb van de twee 131 Amerika-lijnen de Java-Pacific gekozen omdat het vervoer der goederen naar de verschillende plaatsen in de U. S. zonder ernstig bezwaar per spoor kan geschieden en deze lijn mijns inziens het voordeel heeft de kortste route te zijn. Ten slotte mijn antwoord op punt 2. Ik geloof niet, dat de veronderstelde onttrekking van scheepsruimte van ernstigen invloed zal zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen met nieuwe afzetgebieden en wel omdat deze nieuwe afzetgebieden hun belangrijkheid reeds te danken hebben aan een anderen oorzaak — de oorlog zelve met de contrabandemisère. Deze oorzaak van de toenemende export naar Amerika zal ongewijfeld blijvende gevolgen hebben. De uitvoer van de reeds hierboven genoemde producten naar Amerika zal m. i. een blijvende vermindering teweeg brengen in den handel met Europa en aan deze lijst zullen misschien thee en andere artikelen worden toegevoegd als de pogingen slagen om daarvoor in de U. S. een afzet te vinden. Zoo zal Nederland er vermoedelijk niet meer in slagen het terrein terug te winnen dat zij heeft afgestaan aan Australië betreffende den invoer van boter, meel, jams, vruchten etc. Waar overigens de oorlogvoerende landen van een eventueele verdere onttrekking der Nederlandsche scheepsruimte niet kunnen profiteeren zullen m. i. behalve de genoemde wijzigingen in het handelsverkeer geen blijvende verplaatsingen van afzetgebied te verwachten zijn. Ik machtig U gaarne bovenstaande meening te publiceeren. Batavia, 24 Februari 1917. Schrijven van den Heer Victor Zimmermann. In beleefd antwoord op Uwe geachte letteren van 18 dezer deel ik U op de eerste der gestelde vragen sub a) mede, dat m. i. de gevolgen van onttrekking van scheepsruimte aan den Export voor den Europeeschen groothandel op Java van den meest onereusen aard zullen zijn. Indien de Exporteur niet kan afschepen, staat zijn bedrijf stil; hij moet zijne opkoopen staken, zal waarschijnlijk het grootste gedeelte zijner employés moeten ontslaan en lijdt, indien hij voorraden opgeslagen heeft, gevoelige verliezen. Slechts de sterkste en meest kapitaalkrachtige groothandelaren zullen eene zulke periode van gedwongen werkeloosheid kunnen doorstaan, en het is niet uitgesloten, dat deconfitures het gevolg van eene belangrijke vermindering van afscheepgelegenheden zullen zijn. Landbouwondernemingen, sub b) genoemd, waarvan verreweg het grootste gedeelte geen voldoende reservefonds bezit, zullen nog harder door de genoemde maatregel getroffen worden. De meeste ondernemingen staan onder voorschot bij de banken, en ook de beter gesitueerden, die reeds in volle productie zijn, beleenen hun product bij eene bank en komen zoodoende aan fondsen nog voor het product werkelijk verkocht is. Kan niet afgescheept worden dan zullen de banken niets meer van voorschotgeven willen weten, waarmede de kans om werkkapitaal te krijgen aan de ondernemingen wordt ontnomen. Er blijft hun dan niets anders over, dan het bedrijf te staken. Hier zijn het dan niet enkele employés die ontslagen, maar honderden en duizenden van inlandsche werklieden die broodeloos worden en de gevolgen daarvan zullen voor de Nederl. Kolonie meer direct voelbaar zijn. Wat sub c), den Inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten betreft, zoo zal hij evenmin eenen tegenslag als boven omschreven kunnen verdragen, en zal het eene Regeeringstaak worden om hem 133 voor de gevolgen van den toestand schadeloos te stellen. Men heeft van Regeeringszijde in de laatste jaren alle moeite gedaan om den Inlander overtehalen zich op de cultures, wier producten niet direct tot zijn levensonderhoud dienen, toeteleggen. Kunnen dezen producten b.v. thee thans niet afgescheept worden en worden ze daardoor voor hem waardeloos, dan is het dunkt mij de plicht der Regeering om in de eerste plaats hem de waarde van het product, dat hij op aandringen der Regeering gekweekt heeft, te vergoeden en hem verder in de gelegenheid te stellen om gewassen, waarvan de producten voor het verbruik in het land zelf bestemd zijn. te planten. Van de Chineesche en Arabische handelaren, die sub d) genoemd worden, zal de eerste cathegorie misschien het minst onder den bedoelden maatregel te lijden hebben. Met het haar eigen aanpassingsvermogen zal zij, als zij over een eenmalig groot verlies, dat aangezamelde voorraden onvermijdelijk moeten veroorzaken, heen is, middelen en wegen vinden, om haar kapitaal op andere wijze productief te maken: De intieme omgang met Inlanders, de volledige kennis van de levensvoorwaarden op Java in de verschillende standen der Maatschappij zullen den Chineeschen tusschenhandelaar daarbij helpen. Dat neemt niet weg, dat sommige van de gelegenheid gebruik zullen maken om door failliet te gaan eene extra winst er uit te halen of zich aan lastige verbintenissen te onttrekken, waarvan de Europeesche groothandel wederom den terugslag zal ondervinden. Arabische tusschenhandelaren in voor Europa bestemde producten zijn niet bijzonder talrijk. De meeste Arabieren handelen in importgoederen, maar ook zij zullen door het onttrekken van schepen aan de scheepvaart uit den aard der zaak te lijden hebben. Uwe vraag 2 meen ik ontkennend te moeten beantwoorden. Ook de meest door den oorlog geteisterde landen zullen, zoodra de vrede gesloten zal zijn, trachten zich met hunne vroegere relaties wederom in verbinding te stellen of nieuwe te zoeken. Waar Java als produceerend land niet direct door den oorlog geleden heeft en alleen het gebrek aan afzet een tijdelijk stopzetten van enkele bedrijven veroorzaakt, daar spreekt het van zelf dat, zoodra normale toestanden terug- 134 keeren. het zijne vroegere beteekenis voor den wereldhandel zal herwinnen. Handelsbetrekkingen zijn factoren, die uit eigen-belang geboren worden, en evengoed als Java voor zijne producten, zoodra het veld vrij is, overal daar afzetgebieden zal gaan zoeken, waar het vermeent die te kunnen vinden, zullen andere landen hier naar die producten komen vragen, die zij vermeenen hier beter en voordeeliger dan elders te kunnen verkrijgen. Dat andere produceerende landen intusschen, zij het met het oog op de bereiding of op nieuwe uitvindingen, Java den loef zullen afsteken, is niet aantenemen. Machinen en machinewerktuigen zijn voor iedereen verkrijgbaar, en evoluties, die elders op het gebied van werkkrachten enz. kunnen plaats grijpen, zijn natuurlijke verschijnselen, die zich ook onder gewone tijdsomstandigheden voordoen. Zij zullen door Java overwonnen moeten worden, maar zijn niet in verband te brengen met eene tijdelijke onderbreking der scheepvaart. Vraag 3. Van de door U genoemde scheepvaartlijnen zoude ik de "Nederland-Java" in de eerste plaats noemen. Het spreekt van zelf, dat eene kolonie het meeste belang in eene goede verbinding met het moederland heeft. Doet zijdat niet, dan is de kolonie geene kolonie meer, maar is een zelfstandig land geworden. De andere lijnen zoude ik in deze volgorde willen noemen: "Java-Bengalen" (uitvoer van suiker, invoer van gunni-zakken), Java-New-York (uitvoer van huiden en diverse producten, invoer van machinerieën, electrische en alle andere artikelen die niet van Japan te betrekken zijn), Java-Pacific. Batavia, 30 Januari 1917. Schrijven van den Heer W. E. van Heukelom. Hiermede erken ik de goede ontvangt van Uw geacht schrijven dd. 23 passato. waarvan ik de beantwoording tot mijn leedwezen door bijzondere omstandigheden wat heb moeten uitstellen. De beantwoording Uwer vragen is zeker niet gemakkelijk; bovendien is er reeds over dit onderwerp door verschillende personen in dagbladen en tijdschriften geschreven, waarmede ik mij ten volle eens moet verklaren, zoodat ik hier geene nieuwe gezichtspunten kan naar voren brengen. Bovendien js het gedurende den oorlog gebleken, dat het moeilijk is om de gevolgen van zekere maatregelen ten volle te overzien. Het is een feit, dat hoe grooter de moeilijkheden, des te meer heeft de menschelijke energie zich ingespannen om deze te overbruggen, zoodat bezwaren, welke aanvankelijk onoverkomelijk leken, ten slotte toch te boven gekomen zijn. Het is daarom niet dan met de noodige reserve, dat ik mijne meening durf uitspreken over de eventueele gevolgen van de door U ter sprake gebrachte maatregelen. 1. De gevolgen van een door de Nederlandsche Regeering te nemen maatregel betreffende het in belangrijke mate onttrekken van scheepsruimte aan den export van NederlandschIndië kunnen van zeer vèrstrekkenden aard zijn, vooral voor die producten van den Inlandschen bodem, waarvoor het moederland een wereldmarkt dan wel een voor den wereldhandel zeer belangrijke markt vormt. a. Elke onttrekking van scheepsruimte legt den groothandel aan banden. Door het uit de vaart nemen van de groote schepen van de Mijen Nederland en Rotterdamsche Lloyd, de geheele vloot der D.A.D.G. alsmede vele Engelsche schepen was er reeds een groot tekort ontstaan aan scheepsruimte voor het vervoeren van de Indische producten. Door den langen duur van den oorlog had de groothandel zich echter wat aan deze toestanden weten aan te passen; hoewel langzaam vonden de producten toch hunnen weg, terwijl de 136 door het langzame vervoer veroorzaakte hooge opslagkosten gedekt werden door de winstmarges, welke verdiend werden indien de producten ter verscheping kwamen. Met het oog op de te verwachten winsten was de productenmarkt hier dan ook over het algemeen willig, zoodat er grooter voorraden zijn dan feitelijk met het oog op de beschikbare scheepsgelegenheid gerechtvaardigd zoude zijn! Een maatregel die eene verdere inkrimping van de scheepvaartgelegenheid zal ten gevolge hebben, zal daarom zeker veroorzaken, dat exporteurs geen afzet zullen kunnen vinden voor hunne momenteel groote voorraden. Naast het feit, dat deze voorraden veelal tot hooge prijzen te boek staan, wordt door het verder oponthoud in den afscheep ook nog in belangrijke mate het groote risico van exporteurs verzwaard ten opzichte van den achteruitgang in waarde door bederf, waaraan vele Indische producten onderhevig zijn bij langdurigen opslag. Ik kan hier wijzen op de belangrijke sommen, die verloren zullen gaan door den langdurigen opslag van de tabak. Ten einde dit risico zooveel mogelijk te ondervangen zullen de groothandelaren nu zeker trachten in rechtstreeksche verbinding te komen met de verbruikers in de nu nog open staande landen, die zich tot dusverre van het door hen benoodigde op de Europeesche markten voorzagen. Waar in het economische leven toch reeds een drang bestaat om de benoodigde producten direct van het land van herkomst te betrekken, is hierin zeker voor het moederland een gevaar gelegen, dat de nu noodgedwongen gezochte relaties bij eenen wat langdurigen oorlog zoo hecht zullen worden, dat die banden na het sluiten van den vrede niet licht te verbreken zullen zijn, zoodat dit zeker een gevaar zal zijn voor in Holland gevestigde markten. b. en c. De belangen van de Europeesche landbouwondernemingen, zoowel als die" van de Inlandsche producten, zullen eveneens ten zeerste geschaad worden door verdere inkrimping van de scheepvaart. Indien de groothandel de producten niet gereedelijk kan verwerken, zal deze toestand zich ten spoedigste weerspiegelen in de marktprijzen, van welk feit het artikel koffie sprekende bewijzen heeft geleverd. Dalen de marktprijzen beneden den kostprijs, waarvoor de 137 Europeesche ondernemingen het product kunnen afleveren, dan zal daarvan het onmiddellijk gevolg zijn, dat verscheidene minder kapitaalkrachtige ondernemingen hetzij tijdelijk, hetzij voor goed gesloten moeten worden en aangezien door deze bedrijven een belangrijk kapitaal onder de Inlandsche bevolking wordt gebracht, kunnen de nadeelige gevolgen van zeer vèrstrekkenden aard zijn. Door de Inlandsche producten worden de belemmeringen in den handel nog spoediger en in sterker mate gevoeld. Inlanders leven nu eenmaal van de hand in de tand, zoodat, indien er niet geregeld geld onder hen gebracht kan worden, er spoedig eene verarming zal ontstaan met als te verwachten gevolgen: onveiligheid in de dessa's en het overslaan tot allerlei excessen. d. Door den Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar zullen de door U genoemde maatregelen in even sterke mate gevoeld worden als door de groothandelaren. Voor hen geldt echter nog een ander nadeel. Het is voor den tusschenhandelaar noodzakelijk, om aan den Inlander voorschotten te geven op de te leveren producten, welke gelden alleen zullen kunnen rouleeren, indien er geregeld producten door hunne bemiddeling aan de exporteurs kunnen worden afgeleverd. Het voor deze voorschotten benoodigde kapitaal verkrijgen de tusschenhandelaren wederom van de exporteurs, die bij stopzetten van den export uiteraard zullen trachten het bij hunne opkoopers uitstaande kapitaal terug te verkrijgen. Waar laatstgenoemde personen hunne vorderingen op de Inlanders niet zullen kunnen invorderen, is alsdan zeker te voorzien, dat de tusschenhandelaren zeer in de verdrukking zullen komen. 2. Zooals hierboven vermeld, kan eene groote onttrekking van scheepsruimte van grooten invloed zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen van deze kolonie met buitenlandsche afzetgebieden; of zulks positief het geval zal zijn, is moeilijk te profeteeren, veel hangt af van de aan den dag gelegde energie en durf. 3. Voor suiker acht ik van het meeste belang de JavaBengalen-lijn en de Java-China-Japan-lijn. Voor de andere producten geloof ik, dat de lijnen Nederland-Java de meeste waarde hebben. Waar de beschikbare scheepsruimte echter 138 nu reeds zoo gering is, is het m. i. verkeerd om te spreken, welke lijnen voor den export van het meeste belang zijn, ten einde daaruit eene keuze te kunnen doen voor de onttrekking van schepen. Vele markten zijn voor den export van de Indische producten gesloten; de exporthandel is nu doende om voor deze producten nieuwe afzetgebieden te vinden, het is dus voor het welzijn van Indië noodig, dat de beschikbare scheepsruimte — deze tonnemaat is nu toch al te gering om een vlot vervoer te bewerkstelligen — hier ten dienste blijft van de exporteurs, opdat zij in staat kan zijn de producten te vervoeren naar die gebieden, waar er een afzet voor gevonden is. Op deze wijze alleen kan de gunstige economische toestand van deze kolonie gehandhaafd blijven. Naar aanleiding van Uw verzoek om machtiging het bovenstaande eventueel te mogen publiceeren, deel ik U mede, dat ik daartegen geen bezwaar zou hebben. Reden daartoe zal echter wel niet bestaan, daar zooals ik in den aanhef dezes reeds releveerde door mij geen nieuwe gezichtspunten geopend worden en een en ander reeds door anderen uitvoerig belicht werd. Soerabaja, 23 Maart 1917. Schrijven van den Heer J. Stroobach. Ik heb de eer de ontvangst te erkennen Uwer letteren van 18 Januari en 21 Februari jl., waarvan de beantwoording door drukke werkzaamheden vertraging heeft ondervonden. Nu, zooals door U terecht opgemerkt, de kwestie in eene nieuwe fase getreden is, zal ik de door U gestelde vragen.in het licht daarvan bezien, naar beste weten beantwoorden. la. De gevolgen voor den Europeeschen groothandel zullen zijn, dat de aanvoer van textielgoederen, machinerieën voor suiker-, rubber- en theeondernemingen, machinekamerbenoodigdheden voor idem, lucifers, geconserveerde provisiën, dranken, zwavelzure ammonia, filterdoeken, pijpzwavel e.d.g. zoo kostbaar, tijdroovend en daardoor onvoldoende wordt, dat de groothandel meer dan tot dusverre het gevolg is geweest op Amerika en Japan aangewezen zal zijn om daar te koopen, wat uit Europa niet aan te voeren is of zoo duur zou worden, dat consumenten die hooge prijzen niet zouden kunnen betalen. Importeurs zullen dus hunne voorraden van Europeesche goederen niet of onvoldoende kunnen aanvullen, zij zullen hunne voorraden tot flinke, oploopende prijzen kunnen slijten en na enkele maanden hun bedrijf beduidend zien inkrimpen en gedeeltelijk stopzetten. Wel zullen sommige artikelen voor de importmarkt van Japan kunnen worden aangevoerd en voor een geringer deel ook van Amerika worden betrokken, maar die landen zullen de markt hier slechts gedeeltelijk en gebrekkig kunnen voorzien. Alleen op het gebied van kramerijen, — lucifers, kleine machinekamerbenoodigdheden en zwavel — is Japan een steun voor deze markt, overigens valt van dat land weining te verwachten. Amerika is, zoolang dat land buiten oorlog, en daardoor gespaard blijft voor interne verwikkelingen, van beteekenende waarde op het gebied van machinerieën, automobielen, ijzer, koper e. d. g. 140 Op het gebied van machines, ijzeren padhuizen e. d. g. voor thee- en rubber-ondernemingen zal men een beroep moeten doen op de op Java gevestigde machinefabrieken, waarvan het economisch nut nu op doorslande wijze aan den dag zal treden en voor ons een vingerwijzing zal zijn op dat gebied voort te arbeiden en te trachten ons meer los en onafhankelijk te maken van de buitenwereld. b. Is voor Europeesche landbouwondernemingen wat rubber betreft, een blijvende geregelde afzet naar Amerika tot bevredigende prijzen te verwachten, voor thee-ondernemingen doet zich de toestand zeer ernstig aanzien. Londen en Amsterdam zijn tot dusverre de voornaamste afnemers voor Javathee geweest, zoodat moet worden toegejuicht de door de grootste thee-exporteurs beoogde uitzending van den thee expert Edwards naar San Francisco, die zal trachten Javathee, welke in Amerika nog zoo goed als onbekend is, te introduceeren. Niettemin blijft de toestand zeer zorgelijk, omdat de Amerikanen matige theeverbruikers zijn. Voor de Europeesche tabaksondernemingen ziet de toestand er al bijzonder ernstig uit. Ik meen te kunnen volstaan met Lï te verwijzen naar het „Verslag omtrent de actie van het Nederlandsch-Indisch Landbouw Syndicaat inzake het gebrek aan scheepsruimte voor onze producten", verschenen bij E. Führi & Co. te Soerabaja. c. de gevolgen voor den inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten zullen stellig nog veel zwaarder wegen, dan die voor de Europeesche landbouwondernemingen beloven te worden. Zij zijn niet kapitaalkrachtig, hun product is altijd minderwaardig, zij zijn voor den opkoop en de bewerking van hun product afhankelijk van den Europeeschen ondernemer, en zullen zeer spoedig in het gedrang komen, tenzij de Regeering hen krachtig te hulpe komt. d. de Chineesche tusschenhandelaar in voor het buitenland bestemde producten zal in veel mindere mate hebben te lijden. Die menschen zijn geboren kooplieden, die hun oogen en ooren steeds terdege de kost geven en zullen door deze gebeurtenissen in geen meerdere mate verrast zijn dan dit met den Europeeschen handelaar het geval is geweest. 141 Deze categorie van handelaren kan bovendien wel een stoot velen en zal de moeilijke tijden wel te boven weten te komen. Alleen zij. die voorschot gaven op te velde staande Inlandsche tabak, zullen zware verliezen moeten lijden. De Arabische tusschenhandel in producten is te Palembang van beteekenis wat boschproducten betreft, op Java speelt de Arabier in den productenhandel geen rol van belang. 2. Deze bijzondere tijden zullen m. i. ongetwijfeld van invloed blijken op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen dezer kolonie met buitenlandsche afzetgebieden. Voor rubber en tin zal Noord-Amerika, zij het dan in mindere mate dan thans door de bijzondere tijdsomstandigheden het geval is, een goede afnemer blijven. De afzet van uit coprah en oliehoudende zaden vervaardigde olie derwaarts is m. i. slechts tijdelijk, omdat Hamburg en Maarseille zich niet blijven van de markt in Amerika zullen laten verdringen. 3. Na de laatste verandering in scheepvaartroute is het duidelijk, dat de lijnen op Amerika voor deze Kolonie van primair belang zijn geworden, nl. de Java Pacific. Java-NewYork en S. M. „Nederland" en „Rotterdamsche Lloyd" nu de beide laatsten hun weg via t' Panamakanaal zullen nemen. BATAVIA, 26 Februari 1917. Schrijven van den Heer B. Braat. Vraag 1 a/d. Belanghebbenden in handel en cultures zullen deze vragen beter kunnen beantwoorden. De moeilijkheden welke de importhandel bij het betrekken van artikelen uit Europa te overwinnen heeft, werden steeds grooter, waarom een vermindering van scheepsruimte in deze richting van betrekkelijk weinig belang zal zijn; er voeren schepen met wanruimte. De importhandel heeft zich dan ook sedert lang tot andere landen, als Japan en Amerika, gewend. Een onttrekking van scheepsruimte in de richting IndiëEuropa zou van meer invloed zijn, waar reeds een nijpend te kort aan scheepsruimte werd gevoeld, de omstandigheden althans overigens ongewijzigd blijvend; het tot contrabande Verklaren van de thans nog vrije goederen zou dezelfde gevolgen hebben. Deze zijn: ophooping der exportartikelen in de havenplaatsen en op de ondernemingen, mogelijk bederf, dan wel waardevermindering dezer opgeslagen voorraden, en geldelijke verliezen, ook het minder onder de Inlandsche bevolking in omloop komen van geld, als arbeidsloonen, inkomsten uit geteelde producten enz., hetwelk een probleem zal blijken te zijn dat t. z. t. ernstig onder de oogen dient gezien. Vraag 2. Een beslist antwoord geven op deze vraag is niet mogelijk waar te veel factoren, welke nog onbekend zijn, hierop zullen inwerken. Over de qualiteit van Japansche goederen wordt nogal geklaagd; de betrouwbaarheid der Japansche handelaren is vaak niet groot gebleken en ook in Japan zelf zijn reeds stemmen opgegaan die de Japansche exporteurs verweten meer te letten op tijdelijk voordeel dan te trachten thans blijvende afzetgebieden voor Japansche artikelen te vinden. De Japansche export wordt daarbij gesteund door het voor Japansche schepen vaststellen van maximum vrachttarieven ten behoeve van Japansche exporteurs; overige inladers betalen dein 143 de open markt gevraagde vrachten. De duur van den oorlog zal vermoedelijk ook van invloed zijn: of n.1. Japan den tijd gelaten zal worden zich met zijn artikelen aan te passen aan de wenschen van de verbruikers, en van vele der nieuwe exportartikelen, als die der zich enorm uitbreidende ijzeren staalindustrie, de oorspronkelijk gemaakte fouten weg te nemen, voordat het hoofd aan ernstige concurrentie geboden moet worden. De artikelen uit Amerika betrokken zijn duur; dit land heeft wel kustvaart, doch betrekkelijk slechts zeer weinig groote vaart onder Amerikaansche vlag; voor de ontwikkeling hiervan zijn de omstandigheden niet gunstig. Hoewel niet bekend is welke handelspolitiek de Europeesche rijken na den oorlog zullen volgen, kan als zeker worden aangenomen dat Duitschland, waar mogelijk, en dus in Nederlandsch-Indië, alle krachten zal inspannen om de tijdelijk verloren gegane markten te heroveren; mochten andere markten voor Duitschland gesloten blijven, dan hier zooveel te krachtiger. Het zal daarbij door een uitstekende organisatie gesteund worden en door een groote handelsvloot onder nationale vlag, waarvan de exploitatiekosten vergeleken bij die van andere landen, laag zijn. De koopkracht van Europa zal enorm verminderd zijn; die van Amerika en Japan grooter geworden. Mogelijk dat Japan wat meer suiker, dan wel suiker van betere qualiteit, zal afnemen, Amerika, dat Cubasuiker vlak naast de deur heeft, is voor het hoofduitvoerartikel van Java nooit van veel belang geweest na 1902; m.i. van 1 Maart 1914 werd echter een belangrijke verlaging van invoerrecht op suiker ingevoerd. Amerika nam gewoonlijk een 30 duizend balen Delitabak van Amsterdamsche veilingen; tabak wordt thans rechtstreeks naar Amerika vervoerd; of deze toestand ook na den oorlog zal blijven bestaan is moeilijk te zeggen, waar met Amerika steeds Duitschland de grootste kooper van tabak op de Amsterdamsche markt was en met het oog hierop, en vooropgezet dat Duitschland daar blijft koopen, het brengen van de tabak op de veilingen aldaar mogelijk de meeste kansen blijft geven op een hoogen prijs. Rubber, vooral hevea, vindt voor 't oogenblik voor een groot gedeelte zijn weg naar Amerika; over de toekomst van dit artikel zijn de meeningen echter nogal 144 verdeeld. Thee en koffie uit Nederlandsch-Indië (Kroë-koffie uitgezonderd) waren tot nog toe in Amerika slechts matig gewild. De Sumatrakoffie ging dan rechtstreeks per zeilschip. Java coprah werd pas in 1916 naar Amerika verscheept. Sisalhennep en damar gaan, evenals bamboehoeden, voor *t grootste gedeelte naar Amerika, nu rechtstreeks, vroeger vrijwel geheel via Europa, 't Grootste gedeelte van de peper vindt thans z'n weg naar Amerika, terwijl de uitvoeren daarheen van rotan, tapioca kapok en vooral tin en klapperolie zeer toegenomen zijn. Of de afname door Amerika van bovengenoemde artikelen nog zal toenemen, dan wel bestendigd zal blijven wanneer na den oorlog de wet van vraag en aanbod weder zal heerschen en het zeetransport geen belemmeringen meer zal ondervinden, is niet te zeggen. Wel is dus door deze tijdsomstandigheden aan verscheidene Nederlandsch-Indische uitvoerproducten in meerdere nieuwe afzetgebieden bekendheid gegeven, doch niet uit het oog mag worden verloren dat vele andere markten gesloten waren en zoowel producenten als consumenten zich als 't ware tijdelijk hebben moeten behelpen. Een onttrekking van scheepsruimte, thans, door de Nederlandsche regeering, wil mij ten opzichte van de duurzaamheid dier betrekkingen daarom van betrekkelijk weinig gewicht toeschijnen; is toch de kennismaking met meerdere onzer uitvoerproducten meegevallen en blijken deze na den oorlog onder de dan heerschende toestanden nog tegen een winstlatenden prijs te verkrijgen, dan zijn de factoren aanwezig tot uitbreiding der relaties. Bedoelde onttrekking, thans, zou de ontwikkeling tijdens den oorlog tijdelijk kunnen verminderen of tegenhouden; dat deze vermindering op zichzelf van bhjvenden invloed zou kunnen zijn, lijkt mij niet waarschijnlijk, waar toch de geheele wereldhandel is ontwricht. Door de gebeurtenissen der laatste weken is in tegenstelling met het gevreesde vermeerderde tekort aan scheepsruimte door de gecombineerde Nederlandsche Stoomvaartmaatschappijen besloten met de mailschepen een dienst op San Francisco te openen; scheepsgelegenheid zal er dus zijn; blijft af te wachten of Amerika onze voorraden wil koopen. Vraag 3. De Java-Bengalenhjn en de Siamlijn der K. P. M. zijn voor 145 Ned.-Indië van groot belang met het oog op den rijstaanvoer; echter hangt deze aanvoer geheel af van het al dan niet door een vreemde regeering uitgevaardigd zijn van een rijstuitvoerverbod. Aan de vaart op Nederland worden zooveel moeilijkheden in den weg gelegd, dat het belang van Ned.Indië bij het behoud van die vaart ten opzichte van het goederenvervoer steeds minder is geworden; uit Nederland mogen nog slechts uitsluitend Nederlandsche goederen uitgevoerd worden, terwijl de toevoer van grondstoffen voor de Nederl. industrie zeer moeilijk en langzaam gaat; de aanvoer uit Duitschland is door de Duitsche regeering stop gezet. Voor ijzer en staal o. a. was men aangewezen op de Amerikaansche ijzer- en staalindustrie, waar Engeland bijna niets, en Frankrijk in 't geheel niets meer levert. De belangen van Ned.-Indië zijn dus meer gebaat bij geregelde verbindingen met Amerika, zoowel voor den aanvoer van buitenlandsche, hier benoodigde artikelen als voor den noodzakelijken afvoer van Ned. Ind. exportartikelen, waarvoor nieuwe afzetgebieden gevonden moeten worden. In hoeverre de belangrijkheid van de Java-Pacific-lijn tegen die van de JavaNew-Yorklijn opweegt is moeilijk te beoordeelen. Op beide lijnen overheerschte echter de vraag naar scheepsruimte het aanbod; de gevolgen van het openen van de verbinding Java-San Francisco met de mailschepen der Nederl. stoomvaartmaatschappijen zijn nog niet te overzien; deze vaart via Japan is echter ook van groot belang voor Nederl. Indië met het oog op den aanvoer van de benoodigde buitenlandsche steenkolen zoolang Ned. Indië nog niet geheel in eigen behoefte kan voorzien. Kolen worden ook aangebracht door de Java-Australië-lijn van de K. P. M., met welke schepen ook het hier benoodigd buitenlandsch meel wordt aangevoerd. Toen Australië tijdelijk den uitvoer van meel verbood, had aanvoer plaats uit Shanghai van Amerikaansch meel. Van het allerhoogste belang wil mij echter voor Ned.Indië het ongestoord voortgezette intergewestelijk scheepvaartverkeer toeschijnen. Batavia, 21 Maart 1917. • ?: .' 10 Schrijven van den Heer H. E. Beuker. Gaarne voldoe ik aan het met Uw schrijven van 18 passato gedaan verzoek om U mijne meening mede te deelen omtrent de eventueele gevolgen van het onttrekken van meerdere scheepsruimte aan de vaart op deze Kolonie. De moeilijkheden welke reeds sedert geruimen tijd bestonden bij het verkrijgen van laadruimte naar Europa en Amerika namen ten gevolge van het onttrekken uit de vaart op deze Kolonie van schepen welke geregeld tusschen het moederland en Insulinde voeren in groote mate toe. Hierhij dient echter opgemerkt te worden dat de ophooping van producten op de afscheepplaatsen niet uitsluitend aan het gebrek aan scheepsruimte geweten mag worden: immers verschillende producten zouden, al kon over voldoende scheepsruimte beschikt worden, toch niet verladen kunnen worden tengevolge van instructies van de N. O. T. of overeenkomsten met in oorlog zijnde natiën. Zoo ligt te Tandjong Priok een zeer groot kwantum thee opgeslagen bestemd voor Holland dat niet afgescheept kan worden omdat verscheping van thee naar Holland reeds van begin December af verboden is. Ook de groote kwantiteit koffie op de afscheepplaatsen aanwezig is niet uitsluitend een gevolg van gebrek aan scheepsruimte doch grootendeels ook van de beperkende bepalingen voor het vervoer naar Holland van dit product. En zoo zijn er verschillende producten die om andere reden dan gebrek aan scheepsruimte niet verladen kunnen worden. Een andere oorzaak van de ophooping der producten op de afscheepplaatsen is te vinden in de omstandigheid dat voor sommige bestemmingen, als Engeland, Marseille enz. bijna geen scheepsgelegenheid te krijgen is, in welke toestand geen wijziging gebracht zou worden indien door de Ned. regeering geen schepen opgevorderd waren geworden, daar de Ned. booten lading voor die bestemmingen toch niet aannemen. 147 Al mogen dus ook andere omstandigheden dan het opvorderen door de Ned. regeering van schepen voor het vervoer van voedingsmiddelen voor mensch en dier in Nederland tot het volloopen der pakhuizen op de kustplaatsen aanleiding hebben gegeven, de belangrijkste factor voor den thans geschapen toestand is toch in bedoelde onttrekking gelegen. De moeilijkheden, welke de exporteur bij het doen van zaken door verschillende oorzaken thans reeds ondervindt, zullen, indien nog meerdere schepen aan de vaart op deze Koloniën onttrekken worden, van dien aard worden dat hij huiverig wordt verdere zaken te entameeren en het risico te loopen dat hij de verkochte producten niet zal kunnen afschepen en het product moet aanhouden, wat groote kosten en renteverlies met zich brengt. De exporteur, die door contracten dikwijls gepaard gaand met gegeven voorschotten tot de ontvangst van producten verplicht is, zal deze eveneens moeten aanhouden en daardoor op groote kosten gejaagd worden. Een bijkomende fataliteit bij het niet tijdig kunnen afschepen is het tropisch klimaat dat maakt dat de meeste producten bij langdurigen opslag in Ned. Indië zeer in kwaliteit achteruit gaan waardoor de waardevermindering schrikbarende afmetingen kan aannemen, zooals bij tabak. De exporteur zal daarom indien de huidige toestand bestendigd blijft of verergeren mocht er zich wel voor wachten nieuwe contracten aan te gaan en daardoor verplichtingen op zich te nemen, waarvan hij de gevolgen niet overzien kan. De Europeesche landbouwondernemingen zullen hun product niet geregeld verscheept kunnen krijgen en als gevolg daarvan zullen vele ondernemingen gebrek aan werkkapitaal krijgen doordat steeds een groot gedeelte van het product onverkocht zal zijn. Door finantieele hulp in te roepen bij hunne bankrelaties zal daarin kunnen worden tegemoet gekomen, echter ten koste van renteverlies benevens de kosten van opslag, assurantie enz. alsmede waardevermindering tengevolge van achteruitgang in kwaliteit. De onzekere toestand zal zeker tengevolge hebben dat op de theeondernemingen minder blad opgekocht wordt van 148 de bevolking en op de tabaksondernemingen niet of weinig geplant wordt. Degene, die het meest de gevolgen van de moeilijkheden tot verscheping zal ondervinden is m. i. de inlander; zooals hierboven reeds gezegd zullen de theeondernemingen wanneer zij niet geregeld het product kunnen blijven afvoeren zeker er toe overgaan den opkoop van kampongblad te staken en trekt de inlander van zijn theetuinen geen vruchten terwijl hij van de opbrengst moet leven en uitgaven heeft voor onderhoud der tuinen enz. In verschillende streken op Java houdt de inlander zich met den tabaksaanplant bezig, welk product hij aan opkoopers verkoopt en dikwijls daarop reeds een voorschot ontvangt; wanneer de exporteurs zich echter terugtrekken zullen de opkoopers eveneens hun bedrijf staken en heeft de inlander voor zijn product geen afzet. Hij kan natuurlijk er toe overgaan andere producten te planten doch bij het bekende conservatisme van den inlander is het de vraag of hij daartoe te bewegen zal zijn. Het inkrimpen van de cultures op de Europeesche ondernemingen zal ten gevolge hebben dat minder volk daar werk zal kunnen vinden zoodat de koelies elders zullen moeten trachten aan de kost te komen. De Chineesche en Arabische tusschenhandelaren geven gewoonlijk aan den inlander een voorschot op het te velde staand gewas, welk voorschot echter niet altijd geheel binnenkomt doordat de oogst tegenvalt tengevolge van weersomstandigheden of anderszins. Het niet aangezuiverde gedeelte blijft dan staan tot den volgenden oogst en komt dan dikwijls geheel of gedeeltelijk terecht; indien de inlander geen aanplant meer in den grond brengt heeft de opkooper geen kans nog iets op zijne vordering binnen te krijgen en kan hij op zijn beurt ook tegenover dengeen, van wien hij gelden heeft opgenomen, niet aan zijne verplichtingen voldoen. Het spreekt van zelf dat hij tevens zijn bestaan kwijt is of althans zeer belangrijk ziet achteruitgaan wanneer de aanplantingen van gewassen door de Inlandsche bevolking vermindert of ophoudt. De onttrekking van scheepsruimte behoeft m. i. niet van invloed te zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen 149 tusschen deze Kolonie en bepaalde buitenlandsche afzetgebieden zooals Amerika. Wanneer later de scheepvaartverbindingen, na eenigen tijd verbroken of zeer schaarsch te zijn geweest, weer normaal worden zullen de handelsbetrekkingen ook spoedig hersteld zijn. Alles zal echter afhangen of na den oorlog en bij terugkeer van meer normale toestanden die buitenlandsche afzetgebieden het goedkoopst de producten uit deze Kolonie rechtstreeks zullen kunnen betrekken en daartoe bestaat naar ik meen te mogen aannemen wel kans. Amerika voorzag zich voor den oorlog te Amsterdam van producten welke daarheen uit deze Koloniën vervoerd werden en waar zij een geregelde markt vinden; waar het voor Amerika eene besparing van kosten is om de producten als tin, rubber, koffie, thee, huiden, enz. rechtstreeks uit onze Kolonie te betrekken zal zij daartoe zeker overgaan wanneer er een goede geregelde verbinding tusschen beide landen bestaat. De invoeren in onze Kolonie van Amerikaansche goederen zullen na den oorlog zeker belangrijk verminderen. Wij betrekken uit dat land in hoofdzaak die goederen, welke vroeger door de Centralen geleverd werden. Echter zijn de prijzen belangrijk hooger en de kwaliteit minder, zoodat, waar Duitschland en Oostenrijk na den oorlog alle pogingen in het werk zullen stellen om het verloren gebied te herwinnen, Amerika daartegen wel niet zal kunnen concurreeren. In het meeste belang van onzen overzeeschen handel acht ik de volgende lijnen t Nederland-Java, Java-Pacific en JavaNew-York. De Java-Bengalen-lijn is voor ons in zooverre belangrijk dat wij daarmede groote hoeveelheden rijst aangevoerd krijgen en de suiker voor Britsch-Indië daarmede op weg gebracht wordt. Britsch-Indië heeft die suiker absoluut noodig, werd die lijn gesupprimeerd dan zou de suiker middels gecharterde schepen vervoerd moeten worden en zou van deze charterschepen op den uitreis zeker wel gebruik gemaakt kunnen worden voor het aanvoeren van rijst uit Rangoon. Batavia, 2 Februari 1917. Schrijven van den Heer M. C. Koning In goede orde ontving ik Uw schrijven van 18 dezer en kan U in antwoord daarop het volgende mededeelen: Vraag i. Wat Uw eerste vraag betreft zoo is het voor mij, die uit den aard der zaak meer bekend ben met den handel der Buitenbezittingen op Europa dan met die van Java. moeilijk die vraag in haar geheel te beantwoorden en wil ik mij dus beperken tot de beantwoording voor zoover zij de Buitenbezittingen aangaat. Vooraf zou ik willen opmerken dat de onttrekking van scheepsruimte aan den export van Ned.-Indië zich op de Buitenbezittingen in dezelfde mate zal doen gevoelen als dit voor Java het geval is, omdat de lading der Buitenbezittingen als zoogenaamde doorvoerlading door dezelfde stoomschepen van Eur. maatschappijen van de verschillende overscheephavens naar haar bestemming wordt gebracht als dit met de lading van Java geschiedt: in dezelfde mate dus als scheepsruimte aan Java wordt onttrokken zal dit voor de Buitenbezittingen het geval zijn. Tot de eigenlijke beantwoording overgaande, diene: a. Het is duidelijk dat wanneer in belangrijke mate scheepsruimte aan den export van Ned.-Indië wordt onttrokken, dit nadeelig moet werken op den Europeeschen groothandel hier te lande. Dit zal zich des te meer doen gevoelen naar gelang de producten, die niet verscheept kunnen worden, onderhevig zijn aan indroging. beschadiging door ongedierte dan wel totaal bederf. b. Voor de Europeesche of althans in Europeeschen trant geleide landbouw-ondernemingen beteekent de onttrekking van scheepsruimte aan den export van Ned.-Indië dat zij haar producten niet regelmatig zullen kunnen afvoeren, waardoor zij genoodzaakt zullen zijn om gelden uit te geven voor het maken van groote opslagruimte bij haar ondernemingen, waaraan, dank zij den regelmatigen afvoer, tot heden nimmer behoefte heeft bestaan. Door dit niet afschepen van hare producten zullen deze ondernemingen bovendien in geldelijke moeilijkheden kunnen komen, 151 daar de arbeidsloonen en andere uitgaven niet meer bestreden zullen kunnen worden uit de opbrengst der producten. Des te grooter zullen de moeilijkheden zijn op die plaatsen der Buitenbezittingen, waar geen agentschappen van bankinstellingen gevestigd zijn, en zooals vanzelf spreekt is dit in de Buitenbezittingen nog veelal regel. Houdt een dergelijke toestand eenigen tijd aan zonder dat zich een vooruitzicht op verbetering opent dan zullen dergelijke landbouwondernemingen, welke altijd werken met geïmporteerde werkkrachten, genoodzaakt worden deze met zooveel moeite en geld verkregen werkkrachten naar Java te zenden, waardoor aldaar de bevolking vermeerderd wordt met tal van lieden, welke feitelijk geen middel van bestaan hebben. c. Voor den Inlandschen producent op de Buitenbezittingen zullen de gevolgen van het onttrekken van scheepsruimte wat hem persoonlijk aangaat niet minder erg wezen dan voor de eigenaars van Europeesche landbouwondernemingen. Daar hij echter zijn bedrijf steeds in het klein uitoefent en voor zoover mij bekend geen gebruik maakt van geïmporteerde werkkrachten, zullen die gevolgen hun terugslag op Java niet direct doen gevoelen, doch wel indirect omdat zijn koopkracht belangrijk zal afnemen. c?. Wat den Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar betreft zoo is het vanzelf sprekend dat wanneer deze op de hoofdplaatsen het door hem gekochte product wegens de weinige vraag, omdat er geen scheepsruimte aanwezig is, niet zal kunnen plaatsen, hij zijn. handel belangrijk zal moeten inkrimpen, terwijl hij wegens den grooten aanvoer op de hoofdplaatsen aldaar geen gelegenheid zal hebben om, mocht hij iets kwijt raken, hooge prijzen te bedingen waarin hij anders een compensatie zou kunnen vinden voor de kleinere hoeveelheid die hij kon plaatsen. Ook deze categorie van personen zal dus ernstig in haar belangen worden benadeeld. Vraag 2. Of het onttrekken van scheepsruimte van invloed zal zijn op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen van deze Kolonie met buitenlandsche gebieden, bijv. Amerika, zal afhangen van het feit of er al dan niet voldoende scheepsruimte zal overblijven om die betrekkingen genoegzaam te 152 onderhouden. In het ontkennende geval zal de aard dier betrekkingen mede van invloed zijn. Oude hechte relaties zooals dit met Europa het geval is zullen toch door een tijdelijk onvoldoend aanbod van scheepsruimte niet zoo licht verbroken worden, terwijl nieuw aangeknoopte betrekkingen, vooral indien een artikel nog niet voldoende geïntroduceerd is of er met concurrentie te kampen valt, gemakkelijker verstoord zullen worden door iedere moeilijkheid, welke zich voordoet. Een onttrekking van scheepsruimte, welke tengevolge heeft dat aan de gedane bestellingen niet in haar geheel gevolg zal kunnen worden gegeven, zal natuurlijk steeds ongunstig op de relaties werken. Ofschoon geen rechtstreeksch verband houdende met de gestelde vraag is het toch niet onaardig om te wijzen op een verschijnsel dat zich in Noord-Celebes voordoet, naar aanleiding van het onttrekken van Nederlandsche schepen aan den export van Ned.-Indië. Na het in bezit nemen toch van de Duitsche bezittingen in de Pacific is onder protectie der Japansche Regeering van Formosa uit een stoomvaartlijn opgericht om de betrekkingen te onderhouden tusschen deze nieuwe Koloniën en Japan. Door een kleinen omweg te maken kunnen deze schepen Menado en de Sangir-eilanden bezoeken om te trachten aldaar lading ter opvulling te bekomen. In den aanvang had deze poging weinig succes, doch nu door de beperking der tonnenruimte de geproduceerde coprah slechts voor een klein gedeelte naar Europa afgevoerd kan worden is de afscheep met Japansche schepen belangrijk vooruitgegaan en werd onlangs door de nieuwe reederij bekend gemaakt dat zij haar tweemaandelijksche vaart in een maandelijksche zal veranderen. Waar deze Scheepvaart-Maatschappij tevens een groot handelslichaan is, is het niet twijfelachtig dat wanneer na den oorlog ook naar Europa voldoende scheepsruimte aangeboden zal worden, de tijdelijke onttrekking daarvan een blijvenden nadeeligen invloed op den uitvoer naar o. a. Nederland zal hebben uitgeoefend. Waar de tonnenruimte in Japan zelf voor de locaalvaart, evenals dit ook in Ned.Indië gedurende dezen oorlog het geval geweest is, steeds in Voldoende mate aanwezig is geweest, daar is het gevaar 153 zeer groot dat Japansche stoomvaartlijnen van dit gebrek aan export-gelegenheid gebruik zullen maken om haar invloedssfeer ook in andere gedeelten van onze koloniën uit te breiden. Vraag 3. In de volgorde van haar belangrijkheid zou ik in de eerste plaats willen noemen de verbinding; Nederland-Java; in de tweede plaats de Java-Bengalen-lijn; in de derde plaats de Java-New-York-lijn en in de laatste plaats de Java-Pacific-lijn. De Java-Bengalen-lijn werd op de tweede plaats gesteld omdat deze lijn de suiker, het hoofdproduct van Java naar Britsch-Indië, afvoert en op de terugreizen rijst, een hoofdvoedingsmiddel voor de bevolking van Java en de Buitenbezittingen, aanvoert. Deze scheepsruimte is dus in beide richtingen in haar geheel voor onzen Archipel van belang. Van de Java-New-York-lijn kan hetzelfde getuigd worden en zij is belangrijker geworden naar mate de aanvoeren uit Europa, hetzij ten gevolge van weigering tot uitvoer dan wel wegens geringe productie, niet meer vandaar te betrekken zijn. Waar de Java-Pacific-lijn ook lading vervoert van en naar Hongkong en de Philippijnen is deze tonnenruimte voor onzen Archipel vanzelf minder belangrijk dair die der Java-New-York-lijn. Wanneer Nederland voor de voorziening in eigen voedingsstoffen behoefte heeft aan de Nederlandsche schepen, die als regel voor den export uit Ned.-Indië gebruikt worden, dan geloof ik dat geen enkel Nederlander in deze gewesten niet blijmoedig de ernstige gevolgen, die dat voor ons in Indië mocht hebben, zal dragen. Wanneer er echter twijfel mocht bestaan of de onttrekking van al die scheepsruimte uitsluitend voor dat doel wel beslist noodzakelijk is, dan is boven aangetoond dat zulke ernstige belangen dezer koloniën, dus indirect ook van het moederland, geschaad worden, dat in dit geval een ernstig opkomen voor de belangen van Indië zeer zeker zal moeten plaats hebben. Ik machtig U van dit antwoord in een compilatie dan wel in zijn origineel gebruik te maken, Batavia, 29 Januari 1917. Het schrijven van den Heer A. Tigler Wybrandi. Hiermede erken ik de ontvangst Uwer geachte letteren van 20 dezer, waaruit ik noteerde, dat Uw bestuur besloot van tijd tot tijd een enquête te houden over eenig actueel onderwerp en daartoe een aantal personen uit te noodigen hun meening wel te willen mededeelen. Gaarne zal ik aan de wenschen van Uw bestuur voldoen, doch gelieve U daarbij in aanmerking te nemen, dat de huidige omstandigheden buitengewoon veel tijd van chefs van diverse handelslichamen in beslag nemen, zoodat tijd tot rustige beschouwingen moeilijk te vinden is. Bovendien kan men zeggen, dat tengevolge van den oorlog, toestanden met den dag veranderen en wat heden als een oplossing van een probleem geacht wordt, morgen zal blijken geen oplossing te zijn. Wat nu Uw vraag betreft met betrekking tot het dreigend gevaar van onttrekking van meerdere scheepsruimte aan de vaart op deze Koloniën, zoo kan ik U antwoorden, dat, indien de Nederlandsche Regeering mocht besluiten in belangrijke mate scheepsruimte aan den export van Nederlandsch-Indië te onttrekken, de gevolgen van dien maatregel vrijwel even zwaar zouden zijn voor alle door U sub a, b, c en d bedoelde personen of lichamen. De Europeesche groothandel hier te lande staat toch in nauw verband met de Europeesche of althans in Europeeschen trant geleide landbouw-ondernemingen en ook houdt die Europeesche groothandel nauw verband met de inlandsche producenten van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten en de Chineesche of Arabische tusschenhandelaren in die producten. Mocht dus de Europeesche groothandel niet kunnen verschepen, dan zullen zoowel de Europeesche landbouwondernemingen als de Inlandsche producenten van dergelijke producten en Chineesche of Arabische tusschenhandelaren evenzeer onder die maatregel te lijden hebben. Waar geen of bijna geen scheepsruimte verkrijgbaar zou zijn, zal hier te lande geen handel mogelijk 155 blijken en dus een voorname bron van inkomsten van deze Kolonie geheel of bijna geheel opdrogen. Wat Uwe sub 2 gestelde vraag betreft, zoo acht ik een dergelijke onttrekking van scheepsruimte van zeer grooten invloed op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen van deze Kolonie met bepaalde afzetgebieden, doch moet die duurzaamheid niet te veel worden overschat. Onze betrekkingen met Amerika zijn gedurende den oorlog weliswaar zeer toegenomen, zoowel op import- als op exportgebied, evenals de handelsbetrekkingen met Japan, doch wordt verwacht, dat, wanneer na de oorlog internationale concurrentie weder wordt toegelaten, de banen van den handel wederom op het oude spoor zullen raken, dat dus ijzer, rails, etc, die thans veel uit Amerika, cement, dat veel uit Japan komt, alsdan wederom hoofdzakelijk uit Duitschland aangevoerd zal worden. Echter valt hiervan momenteel nog weinig te zeggen, daar veel o. a, zal afhangen van t. z. t. te quoteeren vrachten en van de productieprijzen in de landen van oorsprong. Zijn b. v. de productieprijzen van ijzer in Amerika hoog ten gevolge van arbeidsmoeilijkheden, maar zijn die in Duitschland laag evenals voor den oorlog (waarvan echter momenteel nog zeer weinig te zeggen valt, omdat nog niet bij benadering geschat kan worden hoeveel arbeidskrachten door den oorlog in de diverse oorlogvoerende landen vernietigd zijn geworden) dan zal het Duitsche product evenals vroeger een groote kans hebben hier in deze Koloniën weder een boventoon te voeren. En wat tenslotte de sub 3 gestelde vraag betreft, zoo acht ik in de tegenwoordige omstandigheden de lijn Nederland-Java van groot belang, omdat een groot gedeelte van Java's producten als b. v. tabak in Nederland een hoofdmarkt heeft en het tot dusverre ondoenlijk is gebleken tabak van hieruit in andere landen te plaatsen zonder gebruik te maken van den Nederlandschen tusschenhandel, die geheel op de hoogte is van de eischen, welke aan de diverse sigarenen tabaksindustrieën in de verschillende landen gesteld worden. De Java-Bengalen-lijn is van groot belang voor het vervoer van suiker uit deze Koloniën naar de Britsche Koloniën en voor den aanvoer van rijst uit de Britsche Koloniën hierheen, 156 terwijl de Java-Pacific- en Java-New-York-lijn eveneens van zeer groot belang zijn in de tegenwoordige omstandigheden voor den uitvoer van de diverse producten uit deze Koloniën en voor den aanvoer van ijzer en staal uit Amerika, welke laatste producten thans niet of zeer moeilijk uit Europa verkrijgbaar zijn. Ik heb er geen bezwaar tegen om eventueel dit antwoord op Uw brief te publiceéren. Batavia, 26 Januari 1917. Het schrijven van den Heer B. Streefland. Naar aanleiding van Uw schrijven dd. 18 dezer No. 70, geef ik hieronder gaarne mijn oordeel, in verband met de door U gestelde vragen. Ik stel mij voor deze vragen niet in algemeenen zin te beantwoorden, doch meer speciaal met betrekking tot de olie-industrie. Vraag 1: „Welke zuilen, indien de Nederlandsche Re„geering, zooals de telegrammen uit Nederland «doen vreezen, in belangrijke mate scheepsruimte „aan den export van Nederlandsch-Indië ont„trekt, de gevolgen van dien maatregel zijn voor: Sub a: „den Europeeschen groothandel hier te lande." Antwoord: Ofschoon de scheepsruimte de laatste twee jaren reeds schaarsch was, zijn de voorraden coprah op Java en de Buitenbezittingen niet noemenswaardig, hetgeen in hoofdzaak een gevolg is van de uitbreiding die de olieindustrie op Java onderging. De olie en koeken, welke artikelen samen slechts 60 % ruimte innemen van eene equivalente hoeveelheid coprah, vonden een geregelden afzet in resp. Amerika en Holland. Wanneer in de naaste toekomst nog meer schepen gerequireerd worden, zullen op Java. zoowel als op de Buitenbezittingen, belangrijke coprah-voorraden ontstaan. Het feit, dat velen de overtuiging hebben, dat het einde van den oorlog binnen betrekkelijk korten tijd verwacht mag worden, zal, in weerwil van de steeds toenemende voorraden, de coprahprijzen voorloopig hoog doen houden, daar eene algemeene prijsstijging, onmiddellijk na den vrede, verwacht mag worden. Mocht overhoopt over eenige maanden blijken, dat men in de vredesverwachtingen teleurgesteld wordt en een vierde winter-campagne wordt ingegaan, dan zal men eene zeer sterke daling in prijzen te zien krijgen terwijl speculanten en bankinstellingen voor moeilijkheden zullen komen te staan 158 in verband met de loopende beleeningen, vooral ook omdat coprah, door het opslaan voor geruimen tijd, achteruit gaat in qualiteit en aangetast wordt door torretjes. De oliefabrieken, die momenteel in hoofdzaak de olie naar Amerika (slechts geringe quanta vinden afzet in Java) en de koeken naar Holland exporteeren, zouden bij eene requisitie op groote schaal ongetwijfeld in moeilijkheden geraken, daar de koeken in het tropische klimaat eveneens in qualiteit achteruit gaan en het de groote vraag is, of bankinstellingen bereid gevonden zullen worden, de enorme voorraden olie, die zullen ontstaan, te financieeren. Een groot voordeel is, dat olie desnoods jaren kan worden opgeslagen zonder gevaar voor vermindering van qualiteit en dit artikel na herstel van eene geregelde scheepvaart ongetwijfeld afzet tot loonende prijzen zal vinden. Voorts zouden fabrikanten gelegenheid hebben een deel van hunne productie voor Java-consumptie te bestemmen, doch daar de olie-productie de laatste jaren voortdurend toegenomen is, zal slechts een klein gedeelte hiervan afzet op Java kunnen vinden. Sub b: „de Europeesche, of althans in Europeeschen trant geleide, landbouwondernemingen." Daar deze voor coprah nagenoeg niet bestaan, moet deze vraag onbeantwoord blijven. Sub c: „den Inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten." Deze zal den terugslag ondervinden van de dalende coprahprijzen (voor het geval de oorlog dit jaar niet eindigt) bij den verkoop van zijne klappers, hetgeen wellicht in sommige streken den inlander tijdelijk tot het fabriceeren (op Inlandsche wijze) van olie zal brengen. Mochten de prijzen op een ongewoon laag niveau komen, dan zal een groot deel der klappers door de bevolking zelve geconsumeerd worden. Sub d: „den Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar in coprah." Deze zullen het, bij eene plotseling sterke prijsdaling en eene in gelijke mate verminderden afzet van coprah, het zwaarst te verantwoorden hebben, daar toch zij de personen 159 zijn, die groote voorschotten bij den producent hebben uitstaan, welke, wanneer de Inlander gedurende geruimen tijd zijn product niet kan afleveren, ten slotte als oninbaar zijn te beschouwen. Bedoelde voorschotten zijn te beschouwen als een nouvelleerend crediet; het systeem werkt goed, zoolang de handel ongestoord kan worden voortgezet; worden producenten evenwel gedwongen hunne producten tot abnormaal lage prijzen af te staan, dan wel deze voor een groot deel voor eigen consumptie te gebruiken, dan verdwijnen de opgenomen gelden spoedig en zal de Chineesche (of Arabische) opkooper, indien hij t. e. t. den handel weer wil opnemen, genoodzaakt zijn, opnieuw voorschot te verstrekken en het oude als oninbaar af te schrijven. Vraag 2: „Acht Gij eene dergelijke onttrekking van scheepsruimte van invloed op de duurzaamheid der handelsbetrekkingen van deze kolonie met bepaalde buitenlandsche afzetgebieden ? Hier wordt b. v. gedacht aan onze zeer toenemende betrekkingen met Amerika." Het is mijne ondervinding, dat Amerikaansche consumenten evenals de bankiers, gaarne zaken doen met Hollanders en van den handel met en óp Ned.-Indië in de naaste toekomst groote en m.i. rechtmatige verwachtingen koesteren. De handel in oliën heeft thans een zeer vlot verloop en de opbouw is van dien aard, dat Indië ook na den oorlog dezen ongetwijfeld met succes kan voortzetten. Hiervoor is het evenwel van het grootste belang, dat deze handel gedurende den oorlog niet zal worden onderbroken, daar toch in dat geval consumenten genoodzaakt zullen zijn, hun grondstof (in dit geval olie) van elders te betrekken, hetgeen voor Indië een toestand zou scheppen, die het voor later dubbel zoo moeilijk zou maken om „er weer in" te komen.— En daar de olie-afzet naar Amerika nu reeds enorme afmetingen aanneemt *) waarmee de industrie in Indië ten *) De Oliefabrieken Insulinde zullen gedurende 1917 allen reeds 20.000 ton cocosolie naar de U. S. exporteeren, welke-hoeveelheid een waarde vertegenwoordigt van 13 tot 14 millioen gulden en voor de productie ■waarvan noodig zijn ongeveer 35.000 ton coprah. 160 zeerste gebaat is, ligt het m. i. op den weg der Regeering, vooral ook omdat zeer vele anderen producten hun weg naar Amerika vinden, ~ waarover ik het oordeel gaarne aan meer bevoegden overlaat, om Vraag 3: zoo weinig mogelijk schepen van de beide JavaAmerika-lijnen te requireeren. Onnoodig te zeggen, dat het algemeen wenschelijk geacht wordt ook de Java-Nederland-lijn volkomen intact te houden, doch waar de invoer van vele producten in Nederland door de N. O. T. verboden is, daar komt deze lijn m. i. eerder in aanmerking voor het afstaan van eenige schepen dan genoemde Java-Amerika-lijnen, waarmee m. i. tevens een groot belang van Stoomvaart Maatschappijen wordt gediend, die deze lijnen tot nu toe succesvol exploiteerden doch zich bij eene requisitie op groote schaal voor de toekomst sterk bedreigd zullen zien (voornamelijk de Java-Pacific) door concurreerende Japansche lijnen. Over de Java-Bengalen-lijn vermag ik geen oordeel uit te spreken. Producten als Katjang, Ricinus, Sesam en Kapokpi'tten zouden alle hier te lande door oliefabrieken kunnen worden verwerkt terwijl zoowel voor de olie als voor de boengkil een afzet op Java gevonden kan worden. Zooals hierboven gezegd, heb ik gemeend, mij bij het beantwoorden Uwer vragen te moeten bepalen bij mijn eigen industrie en heb ik mij niet durven wagen een oordeel uit te spreken met betrekking tot andere, mij, als 't ware, onbekende producten. Bandoeng, 25 Januari 1917. Schrijven van den Heer F. W. J. H. Tengbergen. U de ontvangst erkennende van Uwen geëerde van 13 Januari jl., waarin U mij verzocht eenige vraagpunten te beantwoorden, welke alle verband houden met het dreigend gevaar van onttrekking van scheepsruimte aan de vaart op deze Kolonie, voldoe ik hiermede aan Uw verzoek en tracht ik in mime antwoorden op Uwe vragen zoo beknopt mogelijk te zijn, hoewel het natuurlijk zeer goed mogelijk zou zijn op elk Uwer vraagpunten eene uitvoerige beschouwing te leveren. In verband echter met het doel, dat U met deze vraagpunten beoogt, vermeen ik, dat kortheid U niet anders dan wenschelijk kan zijn. Ik zie met opzet over het hoofd, dat sedert U Uwe vraagpunten aan diverse personen in den Archipel hebt gericht, de politieke toestand alweder belangrijk is gewijzigd en daardoor Uwe vraagpunten niet meer zoo actueel zijn, als zij het waren, toen U die vraagpunten steldet. 1. Naar mijn meening zullen de gevolgen van den maatregel van de Nederlandsche Regeering, om in belangrijke mate scheepruimte aan den export van Nederlandsch-Indië te onttrekken, zijn: a. voor den Europeeschen groothandel in NederL-Indië, dat deze hare zaken noodzakelijkerwijze zal moeten inkrimpen, le. omdat niet alle door haar eventueel te koopen producten zullen kunnen worden verscheept. 2e. doordat er een oogenblik zal komen, waarop de groothandel, uit gebrek aan opslagruimte, doordat niet voldoende kan worden verscheept, niet meer zal kunnen koopen. b. voor de Europeesche landbouw-ondernemingen, dat zij het bedrijf niet ten volle zullen kunnen blijven voeren, omdat zij het geoogste product niet direct of indirect zullen kunnen afvoeren en daar geld tegen zullen kunnen opnemen, geld, dat die ondernemingen noodig zullen 162 hebben voor de kosten van het landbouwbedrijf, dat niet zonder groot nadeel voor de toekomst mag stilstaan; c. voor den Inlandschen producent van voor uitvoer naar het buitenland bestemde producten, dat hij zijn gewoon afzetgebied bij den sub a genoemden groothandel beperkt zal zien en zelfs kans heeft, dat de afname te eeniger tijd geheel ophoudt, als de groothandelaar genaderd is tot het oogenblik, dat hij noch kan afschepen, noch kan bijkoopen uit gebrek aan opslagruimte; d. voor den Maleischen of Chineeschen of Arabischen tusschenhandelaar (hier ter kuste voornamelijk de Maleische tusschenhandelaars), dat deze ten opzichte van zijn bedrijf absoluut afhankelijk is van de mogelijkheid van den groothandelaar om te koopen of van den Inlandschen producent om te verkoopen. Ook deze tusschenhandelaar wordt bedreigd met een algeheele stilstand in zijn bedrijf en dientengevolge in zijne inkomsten. 2. De onttrekking van scheepsruimte aan den export speciaal met betrekking tot scheepsruimte benoodigd voor buitenlandsch afzetgebied zou zeer te betreuren zijn. niet alleen voor den toestand op het oogenblik, maar ook met een blik op de toekomst, omdat, waar sedert het uitbreken van den Europeeschen oorlog tal van andere buitenlandsche afzetgebieden zijn gezocht en gevonden, het zeer zeker schade zou doen aan de handelsbetrekkingen, indien die afzetgebieden uit gebrek aan scheepsruimte niet voldoende van hieruit zouden kunnen worden voorzien, waardoor de kans niet denkbeeldig is, dat men in die afzetgebieden naar andere leveranciers gaat omzien buiten onze Kolonie om. 3. Onder de tegenwoordige omstandigheden acht ik het speciaal ten opzichte van deze kust in het meeste belang dat in de allereerste plaats de Java-New-York-lijn blijft bestaan, terwijl daarna in aanmerking komt de Java-Nederland-lijn en vervolgens de Java-Pacific-lijn, terwijl de Java-Bengalen-lijn speciaal voor Sumatra's Westkust geen groot belang heeft. Waar Uwe enquête echter over geheel Nederl.-Indië wordt gehouden, kan ik mij levendig voorstellen, dat wellicht het algemeen belang meebrengt om het belang van de Java- 163 Nederland-lijn in de eerste plaats te noemen en daarna pas dat van de Java-New-York-lijn. Natuurlijk is het behoud op voldoende schaal van alle lijnen zeer wenschelijk en liefst zou men alle lijnen zoo volledig mogelijk wenschen te behouden, maar waar de Nederlandsche Regeering een deel van de scheepsruimte, tot dusverre voor Indië benoodigd, eventueel requireert, mag er van Indië uit niet te veel critiek op die Regeering, die tóch moeilijke dagen genoeg doorleeft, uitgeoefend worden, doch kan men alleen wijzen op de moeilijkheden, die er eventueel voor de Inlandsche bevolking uit zouden kunnen voortkomen, doordat die bevolking geen voldoend afzetgebied meer voor baar product zou hebben en daardoor de bron van haar bestaan zou zien opdrogen. Ik acht het gevaar voor de Inlandsche bevolking het grootst, daarna dat van de Europeesche landbouw-ondernemingen in verband met hun Inlandsen werkvolk en daarna pas dat van den Europeeschen groothandel en tusschenpersonen, die natuurlijk ook in hun bedrijf worden gehinderd. Maar zelfs als dat geheel tot stilstand werd gebracht zou deze ramp nog niet zoo erg zijn als die, wanneer de producenten (het grootste deel der belanghebbenden) geen bron van inkomsten meer zouden hebben. De meeste producten van onzen archipel worden niet in den archipel verbruikt. Ze moeten dus worden verscheept, waarheen dan ook. Wordt de verscheping beperkt, dan beteekent dit verhes voor dezen archipel, en een verhes, dat in de eerste plaats drukt op den producent, die zich dan in zijn bestaan direct getroffen ziet en wel in min of meerdere mate al naar gelang zijn product van dien aard is, dat het al dan niet aan bederf onderhevig is, of het al dan niet geoogst zal moeten worden. Een rijpe koffiebes moet geplukt worden, maar kan langen tijd bewaard blijven; een rijpe klapper moet geplukt worden, doch kan in copravorm slechts beperkten tijd bewaard worden. Cassia en kinabast kan zoowel aan de boomen gelaten worden, of geoogst en bewaard worden, maar niets van dit alles brengt geld in het laadje. Verkocht moeten de producten worden en de groothan- 164 delaar betaalt contant, doch kan dit zoolang doen als hij zelf gelegenheid heeft middels scheepsruimte het afzetgebied te bereiken, en indien die scheepsruimte ontbreekt, dan zal de groothandelaar niet kunnen koopen en heeft de producent niets aan zijn geoogst product en zooveel te grooter zal de ramp voor hem zijn, indien de onverkoopbare producten bestaan uit eenjarige gewassen die aan bederf onderhevig zijn, zoodat zelfs later de geleden verliezen niet kunnen worden ingehaald. Bij de bovengenoemde beschouwingen is alleen gedacht aan export en kwam ik daartoe, doordat in den aanvang van Uw schrijven ook alleen over export gesproken wordt en zijn Uwe eerste vraagpunten ook uitsluitend in verband met den export gesteld. Het behoeft echter geen betoog, dat ook voor den import de onttrekking van scheepsruimte van nadeeligen invloed zou zijn. U ten slotte nog machtigende om in beknopten vorm in een compilatie aan bovenstaande beschouwingen publiciteit te geven verblijf ik enz. Padang, 7 Februari 1917. Het schrijven van den Chef der Firma W. B. Ledeboer & Co. In antwoord op Uw schrijven van 10 dezer No. 254 met daarbij ingesloten afschrift van Uw schrijven van 18 Januari 'j.1. hebben wij de eer U navolgend onze meening te kennen te geven over de daarin gestelde vragen. 1. a. Bij onttrekking van nog meerdere scheepsruimte aan den export van Nederlandsch-Indië zal het natuurlijke gevolg voor den Europeeschen groothandel zijn eene verscherping van de reeds sedert uitbreken van den oorlog bestaande toestanden; o. m. zuilen vele exporteurs in de onmogelijkheid verkeeren, hunne reeds aangegane verplichtingen op tijd na te komen, waarbij nog komt geldelijk verlies hetzij bij wijze van rente en onderwicht, hetzij door bederf van bepaalde producten en grootere uitgaven voor pakhuishuur en verzekering, etc. Ook zal zich bij eenigen duur van dezen toestand waarschijnlijk een gebrek aan beschikbare opslagruimte doen gelden. b. De Europeesche landbouw op Celebes en in de Molukken is van zeer geringe beteekenis. Er worden slechts enkele weinige rubber-, koffie- en klappertuinen aangetroffen. De rubberondernemingen zijn nog niet productief en kunnen derhalve buiten beschouwing blijven. Bij koffie handelt het zich om een eenjarig gewas; de gevolgen eener tijdelijke stagnatie in het vervoer kunnen derhalve door eenigszins kapitaalkrachtige ondernemingen zonder veel moeite overkomen worden en zonder dat deze tot inkrimping hunner bedrijven behoeven over te gaan. De kofheproductie is slechts onbeduidend en kan derhalve waarschijnhjk ook bij minder aanbod van scheepsruimte afgescheept worden. In tegenstelling met koffie zullen reeds produceerende klapper-ondernemingen spoedig min of meer moeilijkheden ondervinden, niet slechts door de dalende waarde van het product, maar ook door belang- 166 rijke wichtverliezen en bederf, daar copra spoedig door insecten wordt aangetast, c. Voor den inlandschen producent resp. verzamelaar van uitvoer-producten zal de positie met zeer veel moeilijkheden verbonden zijn. Wij denken hier vooral aan de bevolkingen der Minahassa, van de Sangir- en TalaudEilanden, welke rijst slechts in zeer onvoldoende mate aanplanten en in hun levensonderhoud voornamelijk voorzien door de opbrengst hunner klappertuinen. Bij een gevoelige daling der copraprijzen zullen derhalve de bevolkingen genoemder districten zeer waarschijnlijk slechts onvoldoende middelen hebben voor den aankoop van rijst en bij een verscherping van den toestand aangewezen zijn op regeeringshulp. Van Japan, welk land gedurende de laatste maanden herhaaldelijk voor copra in Noord-Celebes in de markt was en de lading met eigen schepen vervoert, kan slechts weinig hulp verwacht worden, daar de gekochte hoeveelheden onbeduidend en prijzen beneden het gemiddelde der laatste jaren zijn. d. Op den Chineeschen en Arabischen tusschenhandel is eveneens het reeds onder a) gezegde van toepassing. Er dient hierbij slechts nog opgemerkt te worden, dat, waar bij productenzaken, resp. contracten op levering door den Europeeschen groothandel meestal voorschotten worden verstrekt aan den tusschenhandel en deze van zijn kant wederom voorschotten geeft aan den kleinhandel, het inkrimpen of stopzetten der transacties met geldelijke verliezen voor voorschotgevers verbonden zal zijn. Bij enkele producten, zooals rotting, ebbenhout, kapok, waarvan uitvoer door de een of andere omstandigheid onmogelijk geworden of tenminste zeer beperkt is, is dit trouwens al het geval, want verscheidene tusschenhandelaren failleerden of vroegen om surseance van betaling. Dat voorts de tusschenhandel ten gevolge van de door bovengeschetste toestanden zeer verminderde koopkracht van den inlander achteruit zal gaan, staat buiten twijfel, 2. Wat betreft producten afkomstig van Celebes en de Molukken, zoo zal o.i. de onttrekking van meerdere 167 scheepsruimte slechts van tijdelijken invloed op onze handelsbetrekkingen met het buitenland kunnen zijn, daar immers andere landen ook met gelijke moeilijkheden te kampen hebben. Ook zal het steeds in het belang van koopers zijn, direct bij den producent ter markt te gaan. Na het sluiten van den vrede zal Amerika aan beduiding voor ons verliezen omdat alsdan de continentale landen wederom in hun eigen behoeften kunnen voorzien en grondstoffen zullen koopen, waarvan de producten thans in Amerika voor hen klaargemaakt worden. Voor den uitvoer onzer hoofdartikelen is het behoud van de Java-Nederland-lijn van het meeste belang voor ons. Naar Nederland gaan immers copra en mais in zeer beduidende hoeveelheden, terwijl Amerika voor deze beide artikelen tot nu toe slechts zeer weinig belangstelling toonde en vooral wat mais betreft, nooit dezelfde positie zal innemen als Nederland. Ook voor buffelhuiden en koffie (het laatstgenoemde artikel komt evenwel tengevolge de bijzondere uitvoerbepalingen momentelijk niet in aanmerking) zoude grootere beschikbaarstelling van scheepsruimte gewenscht zijn. In de tweede plaats is het meest gewenscht het behoud onzer verbinding Java-New-York, daar de Vereenigde Staten momentelijk onze beste afnemers zijn van gom copal, specerijen, sandelhout, vellen etc. en ook na den oorlog goede cliënten zullen blijven. Voor den export van rotting naar China en van klapperolie naar Japan en San Francisco komen in aanmerking de Java-China-Japan en Java-Pacific-lijnen, terwijl wat betreft den exporthandel van Celebes naar Bengalen, deze ongeveer nihil is en derhalve de Java-Bengalen-lijn voor ons slechts van beteekenis is voor den invoer van rijst en goeniezakken, welke artikelen evenwel ook in Singapore gekocht kunnen worden. Wij hopen U met bovenstaande mededeelingen eenigidee van onze aanschouwingen gegeven te hebben en verzoeken U daarvan gebruik te maken zooals U het beste dunkt. Makasser, 26 Maart 1917.