1070J ËgESPERANTO IvERDEDIGD. door Dr. C. J. BAART DE LA FAIL.L.E en Ir. J. R. G. ISBRÜCKER. B 44 1920 fc 1 N.V. DRUKKERIJ v.H. CORDATI, Dir. J ZALMAN - ROTTERbAM. ESPERANTO VERDEDIGD. door Dr. C. J. BAART DE LA FAILLE en Ir. j. R. G. ISBRUCKER. 1S20 N. V. DRUKKERIJ v.h. COROATI, Dm. J. ZALMAN - ROTTERDAM. BS««BS«aB^»ttaia>iBMiMmiin«rffli Inleiding. Na jarenlang te hebben gesluimerd, steekt in den laatsten tijd de Ido-beweging weder het hoofd op. Of, juister gezegd, het wereld-hulptaalstelsel Ido heeft ten onzent weder een voorvechter gevonden : en wel in letterlijken zin; want het kenmerkende der Ido-propaganda is, naast een dosis desnoods vergeeflijke aanmatiging, vooral haar polemisch karakter. Het gaat er niet uitsluitend om, geestdrift te wekken voor de idee der wereld-hulptaal; neen, evenzeer gaat het er om, de geestdrift te dooden welke er bestaat voor eene andere taal, die sinds dertig jaren haar naam met roem draagt: het Esperanto. Het gaat er om, ten bate van het Ido, dit Esperanto te qualificeeren als een minderwaardig, verouderd taalstelsel, en zielen te winnen onder zijne aanhangers. Vandaar dat wij ons genoopt voelden de pen op te nemen om een waarschuwend woord uit de gelederen der Esperantisten te richten, zoowel tot geestverwanten, die mogelijk niet geheel ongevoelig voor de verlokking dreigen te blijven, — als tot die allen, welke zonder nog Esperantist te zijn, toch iets in zich dragen, van sympathie voor de grootsche gedachte van de verkeerstaal, die de volkeren niet alleen met hunne stoffelijke, maar bovenal met hunne geestelijke belangen nader tot elkaar wil brengen. Deze gedachte verkeert helaas nog slechts in het stadium van den pioniersarbeid. Wel wordt de behoefte aan eene eenvoudige en tegelijk practische hulptaal sterker en sterker gevoeld, en is reeds door het Esperanto ruim- 4 schoots bewezen, dat zulk eene taal geenszins tot de utopieën behoort. Wel schijnt het vooroordeel, dat eene wereldtaal anti-nationaal zou wezen, thans uitgeroeid, zoodat principieele tegenstanders nog slechts in hoofdzaak te vinden zijn onder de philologen, bevangen door het onbewezen en nooit te bewijzen dogma, „een taal is een organisme dat gegroeid moet zijn en niet gemaakt kan worden". — Maar de breede massa der onverschilligen en der sceptici moet nog doordrongen raken van het nut, dat de beoefening «ener wereldtaal meebrengt; regeerings-colleges en autoriteiten moeten doordrongen raken van de dringende wenschelijkheid harer invoering. Daarvoor is een eerste eisch: eenheid in de hulptaalbeweging. Zoolang het ééne stelsel het andere tracht te verdringen, stelt de geheele beweging zich bloot aan den gerechtvaardigden spot van het groote publiek, dat hoogstens zich verkneukelt als de tegenstanders elkander afmaken, maar geen hand uitsteekt voor het ideaal, in welks naam gestreden wordt. Eenheid bestond er vóór de geboorte van het Ido : door Esperanto heeft de hulptaalidee geweldige vorderingen gemaakt. Ido daarentegen trachtte en tracht nog steeds het zaad der verdeeldheid te zaaien. Want dat de Esperantisten met man en macht naar het kamp van Ido zouden overloopen, — dat is absoluut uitgesloten. Ziehier dus eene ernstige tactische fout der Idisten. Beseffen zij deze niet, of moet men concludeeren, dat de naijver tegen Esperanto hun nog nader aan het hart ligt dan de heele wereldtaal-idee? Maar — zal wellicht iemand vragen — zijt ge dan gekant tegen allen vooruitgang, als ge de propaganda veroordeelt van alle andere stelsels dan Esperanto, zelfs wanneer ze beter zijn ? Wij antwoorden : in het bijzonder veroordeelen wij de Ido-propaganda om deze reden : dat het Ido, voortgekomen uit Esperanto, er nog steeds zóó nauw taalkundig mee verwant is en er zóó weinig van afwijkt, dat Idisten en Esperantisten hadden behooren samen te gaan; maar dat 5 de Ido-leiders zich van den beginne af aanmatigend en vijandig tegenover Esperanto hebben gesteld en den weg tot een vergelijk hebben afgesneden. Hierover zullen wij handelen in ons eerste hoofdstuk. Of Ido inderdaad boven Esperanto de voorkeur verdient, zooals zijne leiders met ophef beweren ? Ieder vindt zijn eigen stelsel het beste, elk meent zijn uil een valk te zijn! Wij geven den lezer in ons tweede en derde hoofdstuk gelegenheid om zelf een vergelijkend oordeel te vellen; en wij vertrouwen dat bij hem, evenals bij ons, de uitspraak gunstig zijn zal voor het oude, maar eenvoudige en consequente Esperanto. Kritieken en verweerschriften tegen Ido bestaan er reeds, o.a. van de hand van Camille Aymonier en van B. Kotzin. De Idisten passen bij voorkeur deze gemakkelijke tactiek toe, dat zij op grond van enkele daarin voorkomende onjuistheden, deze werken in hun geheel voor „leugenachtig" uitmaken. Onze bedoeling is geenszins, de genoemde schrijvers te verbeteren. Maar zij zijn in zooverre min of meer verouderd, dat sinds hunne verschijning het Ido zich eenigermate gewijzigd heeft, en de Idisten erkennen op hoogen toon geen critiek, die niet getuigt van grör£ dige studie van het hedendaagsche Ido. Dit is, waarnaar wij gestreefd hebben. Bovendien leek het ons niet overbodig, een geschrift in onze eigen taal samen te stellen, waaruit onze geestverwanten zoo noodig materiaal' voor komenden strijd kunnen putten. 6 De geschiedenis van Ido. Evenals een koekfabrikant gaarne op zijne verpakkingen de bekroningen vermeldt, die in den loop der jaren aan zijn fabrikaat zijn te beurt gevallen, zoo laten ook de Idisten geene gelegenheid voorbijgaan, om voor hun stelsel reclame te maken, door te verkondigen, dat Ido in den jare 1907 onder alle taaiprojecten bekroond en uitverkoren werd door eene speciaal voor dat doel gevormde commissie. Lingvo internaciona di la Delegitaro : het klinkt welluidend en indrukwekkend tegelijk, nietwaar? Maar, terwijl van den koekfabrikant verondersteld mag worden, dat hij zich aan hetzelfde beproefde recept houdt, is het Ido van heden reeds heel iets anders dan dat van 1907. Niet alleen dat de taal met nieuwe stammen verrijkt is, maar de grammatica heeft hier en daar niet onbelangrijke wijzigingen ondergaan. En wanneer na de tegenwoordige periode van stabiliteit wellicht weer nieuwe wijzigingen worden ingevoerd, dan mag men verwachten, dat Ido, evenals tot nog toe, den naam der Delegitaro zal blijven misbruiken. Beteekenen die fraaie woorden „di la Deligitaro" dan misschien, dat Ido zich gesteld heeft onder voortdurende controle van een permanente instelling van dien naam? Ook dat niet, want de Delegitaro heeft opgehouden te bestaan, officieel sinds 1911, enfeiteüjk reeds veel eerder. Wij hebben dus in het genoemde opschrift op het oogenblik niets anders te zien dan eene leege, ja zelfs misleidende, reclame. Toch is de befaamde Delegitaro met de wordings- 7 geschiedenis van Ido zoo onafscheidelijk verbonden, dat wij meenen niet beter te kunnen doen, dan onze lezers reeds dadelijk over haar in te lichten. Zij dateert van de Parijsche wereldtentoonstelling in 1900. Toen er bij die gelegenheid congressen op allerlei gebied plaats vonden, en de deelnemers met de gebruikelijke spraakyerwarringen te kampen hadden, ging van de heeren Couturat en Leau het initiatief uit tot stichting eener „Délégation pour 1'adoption d'une langue auxiliaire internationale". De taak dezer Délégation (wij blijven haar met dezen naam aanduiden) werd vastgelegd in eene vergadering op 17 Jan. 1901, in den vorm eener Déclaration, welke werd onderteekend door de beide genoemde heeren met nog vijf anderen. De belangrijkste punten van bedoelde Déclaration kwamen hierop neer: lo. Er behoort te worden gekozen en verbreid eene hulptaal (geene bestaande nationale taal), welke voor internationaal verkeer kan dienen, en daartoe moet voldoen aan den eisch, dat zij voor personen met gemiddelde ontwikkeling gemakkelijk te leeren zij. 2o. Om deze keuze te doen, zal in de eerste plaats worden aangezocht deAssociation Internationale des Académies ; doch ingeval deze niet bereid gevonden wordt, zal de Délégation zelve de zaak ter hand nemen en daartoe een speciaal comité benoemen. Dit Comité is dan bevoegd, eene permanente propaganda-commissie te kiezen, ter verbreiding van de gekozen taal. Bij de Délégation kan elke vereeniging zich aansluiten, door slechts de Déclaration te onderteekenen. Het aantal der aangesloten vereenigingen steeg gaandeweg tot 310. De heeren Couturat en Leau vormden het dagehjksch bestuur, resp. als penningmeester en secretaris; een voorzitter heeft de Délégation merkwaardigerwijze nooit gehad. Het spreekt vanzelf, dat in een zóó los samengesteld lichaam alle invloed bij de twee genoemde heeren berustte. Zij waren het, die in Januari 1907 het door 1250 geleerden 8 onderteekende verzoekschrift tot de Association des Académies richtten; zij waren het eveneens, die, nadat genoemde Association zich in Mei d.a.v. onbevoegd had verklaard, zorgden voor de verkiezing van een Comité door de Délégation zelve. Het uitbrengen hunner stemmen werd aan de 310 vereenigingen zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt: Couturat zond hun eene candidatenlijst kant en klaar, en zoo had dê veridezing der 12 comitéleden zonder eenigen strijd plaats. Het waren ontegenzeggelijk wetenschappelijke mannen van grooten naam, onder wie Prof W. FörSter (Berlijn) die als eere-voorzitter werd benoemd; twee philologen, Prof. Baudouin de Courtenay (Petersburg) en Prof. Jesperen (Kopenhagen); Prof. Boirac, rector der Universiteit te Dyon, de bekende chemicus Prof. W. Ostwald (Leipzig) e.a. Toen echter in October de zittingen van het Comité begonnen, kon de grootste helft der gekozenen niet daaraan deelnemen. Dat was te voorspellen geweest, want Couturat had zich niet gehouden aan de bepaling, dat alleen personen gekozen zouden worden, in staat om geregeld aan de beraadslagingen deel te nemen; immers, men kon niet verwachten, dat b.v. de heer Harvey uit New-York of Prof. Barrios uit Peru expresseljjk zouden overkomen. Het Comité vulde nu zichzelf aan, en zoodoende kregen Couturat en Leau daarin ook zitting. Alle kunstmatige taalstelsels waren uitgenoodigd om zich voor het Comité, dat als jury optrad, te doen vertegenwoordigen en verdedigen. Dr. Zamenhof, die zelf geen gelegenheid had om voor Esperanto te komen pleiten, vertrouwde dit toe aan den Markies L. de Beaufront, die zich sinds vele jaren had doen kennen als een der trouwste aanhangers en geestdriftigste propagandisten, stichter o,a. van de Société francaise pour la propagation de 1'Espéranto, en redacteur van het groote blad „l'Espérantiste". Eene betere keuze scheen onmogelijk!! Nadat het Comité van 15—24 October 1907 had vergaderd, luidde zijne uitspraak: lo. dat geen der onder- 9 havige taalstelsels onveranderd kon worden aangenomen; 2o. dat in principe het Esperanto werd aangenomen wegens zijne betrekkelijke volmaaktheid en de vele toepassingen, die het reeds had gevonden; 3o. dat daarin evenwel bepaalde wijzigingen behoorden te worden aangebracht, in den zin van het rapport der secretarissen en van het ontwerp-Ido; 4o. dat men moest trachten hierover tot overeenstemming te komen met het Esperantista Lingva Komitato. De vreugde der Esperantisten over het „in principe" aannemen hunner taal kon moeilijk onvermengd zijn. Wat was dat voor een ontwerp Ido, dat hun aldus werd opgedrongen ? Het was, gedurende de zittingen, plotseling, anoniem, ter tafel verschenen. Meer wist niemand er voorloopig van te vertellen. Maar hoe was het dan mogelijk, dat dit Ido, door niemand toegelicht en verdedigd, aanstond de palm der overwinning had kunnen verwerven? Zijne voortreffelijkheid moest wel phenomenaai zijn! Of was misschien het Comité met geheel te goeder trouw geweest ? Bestond er een complot, en waren de beraadslagingen van het Comité slechts eene handig in elkaar gezette comédie? De eerste, die zoo iets vermoedde, was Prof. Boirac. Een onbestemd wantrouwen, dat bij hem reeds tegen sommige medeleden was opgekomen, vond bevestiging door een schijnbaar onbeduidend incident. In de vergaderzaal komende vóór het vastgestelde uur, vond hij reeds eenige leden bijeen, blijkbaar bezig iets belangrijks te bespreken. Hem werd te kennen gegeven, dat zijne tegenwoordigheid niet gewenscht was.... Wat daar besproken is, het is thans geen geheim meer. Wij durven wel als vaststaande aannemen: lo. dat de heeren Couturat en Leau reeds vóór den aanvang der zittingen kennis droegen van — en sympathiseerden met — het ontwerp-Ido; 2o. dat zij hunnen overwegenden invloed op de samenstelling van het Comité hebben misbruikt om 10 den invloed der daarin zitting hebbenden Esperantisten te fnuiken, en het Ido te doen aannemen. Ook de ontwerper van Ido is thans bekend: en deze is niemand meer of minder dan.... de markies Louis de Beaufront, de vertrouwde vriend en vurige aanhanger van Dr. Zamenhof, de verdediger van het Esperanto voor het Comité. Tenzij men geloof mag hechten aan de veronderstelling, dat de ware vader van het Ido de heer Couturat is, die echter in zijne qualiteit van Comité-lid niet tegelijkertijd bekend mocht staan als ontwerper van een der concurreerende taalstelsels. In elk geval, ,de heer de Beaufront heeft in het Juni-nummer (1908) van 1'Espérantiste" de verklaring afgelegd, dat hij identiek was met Ido. Wij zuhen ons onthouden van verdere qualificatie dezer handelwijze. Evenmin zullen wij de gevoelens weergeven, die Dr. Zamenhof en de Esperantistenwereld bezielden, bij het vernemen van de Beaufront's ontrouw. De lezer kan zich deze voorstellen. Het Comité maakte gebruik van zijn recht, om eene permanente Comissie te benoemen voor de propaganda der gekozen taal. Deze commissie bestond aanvankelijk uit de heeren Baudouin de Courtenay, Jespersen en Ostwald als leden, met de heeren Couturat en Leau als secretarissen. De heer de Beaufront werd er in opgenomen „wegens zijne speciale bevoegdheid" (men bedenke, dat dit nog met „fatsoen" kon geschieden" daar zijne identiteit met Ido nog niet bekend was). Toen de sluier van het complot opgelicht werd, trok de heer Baudouin de Courtenay zich verontwaardigd terug; van dat oogenbhk af bestond de commissie geheel uit Idisten. Later is ook Prof Ostwald uitgetreden. Prof. Förster legde zijn eere-voorzitterschap neer; en een aantal der belangrijkste aangesloten vereenigingen onttrokken zich aan de Délégation. • De eerste taak der Commissie was, zich met het Esperantista Lingva Komitato in verbinding te stellen. Dit geschiedde op een min of meer ongewone wijze, n.1. 11 door een ultimatum! Wanneer de Ido-voorstellen niet binnen ééne maand (sic!) waren aangenomen, zou de commissie zich vrij gevoelen om eene zelfstandige propaganda voor het nieuwe stelsel te gaan voeren. Vergeefs werd om een langeren bedenktijd gevraagd, op grond, dat onmogelijk alle leden van het L.K., ook de buiten. Europa wonende, binnen eene maand hun oordeel kenbaar konden maken! De zaak, welker voorbereiding zeven jaren had gekost, kon nu beslist niet langer dan ééne maand uitstel lijden. En zoodra deze verstreken was, volgde de oorlogsverklaring: Prof Ostwald verwittigde het L. K., dat het comité zich nu vrij gevoelde om zijn gang te gaan. Inmiddels had ook Dr. Zamenhof van den heer Couturat de aangename mededeeling ontvangen, dat het Comité bereid was, aan. de nieuwe taal den naam Esperanto te geven, indien de Esperantisten haar aannamen, doch dat in 't tegenovergestelde geval een afzonderlijke naam zou worden gekozen. Camille Aymonier teekent deze handelwijze zeer juist aldus: „La maison est a nous, puisque nous y entrons, c'est a vous d'en sortir". Verrassend spoedig verschenen de Ido-leerboeken, en werd een begin gemaakt met de uitgave van Couturat's officieel Ido-orgaan „Progresso", dat in verloop van tijd zich bekend heeft gemaakt door een rijke keuze van hatelijkheden tegen Esperanto en Esperantisten.:.. en door een stroom van voorstellen tot wijziging van het Ido zelf. De stroom is tijdelijk tot staan gebracht door de invoering eener tienjarige periode van stabiliteit; maar hoe zal het gaan, wanneer de sluizen weder worden opengezet? Tot slot enkele opmerkingen over de bevoegdheid en de autoriteit wan het Comité der Délégation. Van juridisch standpunt is tegen de uitspraak van het Comité zeer veel in te brengen. Wij bepalen ons tot een der meest ernstige bezwaren, en wel dit: Krachtens § 4 der Déclaration, geformuleerd door de heeren Couturat en Leau c.s. bij de grondlegging der Délégation, zou een eventueel Comité slechts gemachtigd zijn 12 om de keuze te doen eener hulptaal, m.a.w. om te kiezen tusschen bestaande stelsels, die aan dit Comité zouden worden voorgelegd. Met geen woord wordt daarentegen gerept van eenig recht om wijzigingen in de gekozen taal voor te stellen. Derhalve is het Comité zijne bevoegdheid te buiten gegaan, toen het weliswaar Esperanto „in principe" aannam, doch meteen in deze taal bepaalde wijzigingen decreteerde. >i Mocht iemand niettemin nog waarde willen hechten aan de uitspraak, zooals deze nu eenmaal luidt, dan leggen wij hier nogmaals den nadruk op de vooraf beraamde, partijdige wijze, waarop zij tot stamft kwam. De eerlijkheid gebiedt ons te verklaren dat wij, indien Esperanto ongewijzigd ware uitverkoren, daaraan evenmin hooge waarde zouden hebben toegekend. Immers, daar het in hoofdzaak Esperantisten zijn geweest, die, met de heeren Couturat en Leau, aanhangers voor de Délégation hebben geworven, hadden de tegenstanders van het Esperanto met evei.veel recht kunnen spreken van een vooraf beraamd plan om het Esperanto te doen triomfeeren. De Idisten doen het gaarne voorkomen, alsof de keuze van het Ido ondersteund werd door de autoriteit der bovengenoemde 1250 geleerden en door de 310 bij de Délégation aangesloten vereenigingen. Het is daarom niet ondienstig er op te wijzen, dat de 1250 geleerden niet deelnamen aan de keuze van het Comité, doch slechts het verzoekschrift aan de Association des Académies onderteekenden, en dat van de 310 vereenigingen zich slecht 14 in 1910 voor Ido verklaarden! Hoe zou dan eene commissie samengesteld moeten zijn, om door iedereen te worden erkend en geëerbiedigd als bevoegd en onpartijdig tevens? Zou ze moeten bestaan uit philologen of uit practici? Zeker niet, of althans niet in hoofdzaak, uit philologen. Afgezien van de weinige belangstelling, die er onder de taalgeleerden bestaat voor het vraagstuk der hulptaal, is hunne bevoegdheid juist in dezen niet absoluut. Zij kunnen beoordeelen, in hoeverre bepaalde 13 letterteekens, klemtoon- en uitspraakregels, woordstammen en uitgangen internationaal zijn; zij kunnen critisch onderzoeken of de gekozen principes van woordvorming, vervoeging en verbuiging consequent doorgevoerd zijn, en of de begrippen, die gemeengoed zijn van de beschaafde volkeren, in de nieuwe taal uitdrukking hebben gevonden. Maar dat kunnen ook de cosmopohtisch aangelegde practici. En wij hebben sterk den indrruk, dat een philoloog meer gewicht hecht aan den historischen oorsprong van een woord uit het Latijn, het Grieksch, het Sanskrit, dan aan zijne bruikbaarheid in het dagehjksch verkeer tusschen gewone menschen. In studeerkamers zijn reeds heel wat vernuftige en waarlijk logische stelsels uitgedacht, die in de practijk totaal fiasco leden. O.i. zeer terecht verklaarde de Association des Académies, het hoogste wetenschappelijke lichaam, zich in dezen onbevoegd. En de practici? Zij kunnen uitmaken of de taal in het gebruik voldoet; of personen van verschillende nationaliteit zich mondeling en schriftehjk verstaanbaar maken, zonder misverstand door verschil van uitspraak of zinsbouw, of het aanleeren niet te veel studie kost voor personen met weinig kennis van vreemde talen. Maar daarvoor is geene commissie noodig! Eene taal, die de genoemde voordeelen heeft, bezit levenskracht: zij zal haar weg door de wereld wel zelve vinden : zij zal groeien en bloeien en hare heerschappij over hare concurrenten zelve vestigen! In dezen vreedzamen strijd heeft het Esperanto een geweldigen voorsprong. Dit moeten zelfs de Idisten erkennen, hoe gaarne zij ook de toepassingen van Esp. kleineeren en b.v. de grootsche organisatie U.E.A. als een „inlichtingendienst" voorstellen. Onze stellige overtuiging is, dat Ido's pogen om ooit dien voorsprong in te halen, van groote zelfoverschatting getuigt. 14 De Spraakkunst. Het Ido laat er zich op voorstaan een verbeterd, vereenvoudigd Esperanto te zijn. Wij zullen daarom in het volgende de verschillen nagaan, die er tusschen de beide talen bestaan en onderzoeken of Ido werkelijk „simpligita Esperanto" (vereenvoudigd Esperanto) mag worden genoemd. De verschilpunten in de spraakkunst komen neer op het volgende1) ESPERANTO. 1. Alfabet: a, b, c, ê, 'd, e, f, g, g, h, fi, i, j, }, k, 1, m, n, o, p, r, s, § t, u, ü, v, z. 2. Uitspraak. Esperanto is fonetisch : één letter, één klank. 3. Klemtoon. De klemtoon valt altijd op de voorlaatste lettergreep. IDO. a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k 1, m, n, O; p, q, r, s, t, u, v w, jc, y, z. au — niet a + u, maar tweeklank au. eu = niet e + u, maar tweeklank eu. qu = kw. ch = niet c + h, maar Esp. c. sh = „ s + h, „ „ § • kh = „ k + h, „ „ fi. Ter onderscheiding gebruikt men een streepje in woorden als chas.-hundo, des-honoro, neutila, enz. De klemtoon valt: lo. op de laatste lettergreep bij de onbepaalde wijzen der 1) Voor Ido is gebruik gemaakt van het leerboekje van den heer W. Caspers 15 ESPERANTO. IDO. werkwoorden en bij bij voege lijke naamwoorden, waarvan de slot-a is weggelaten. 2o. op de derde lettergreep van achteren, wanneer de voorlaatste lettergreep op i of u eindigt en de laatste met een klinker begint, tenzij het grondwoord slechts uit twee lettergrepen bestaat. 3o. op de voorlaatste lettergreep in alle overige gevallen, waaronder de onder 2o. genoemde uitzondering. 4. Lidwoord. Het bepalend lidwoord is la ; ter wille van de welluidendheid kan de a door een apostrophe worden vervangen. 5. Zelfstandig naamwoord. Het zelfstandig naamwoord eindigt altijd op o; ter wille van de- welluidendheid kan de o door een apostrophe worden vervangen. Het bepalend lidwoord heeft drie vormen. lo. la, voor zelfstandige naamwoorden in enkelvoud en meervoud. 2o. Ie, een meervoudsvorm voor la, die alleen gebruikt wordt, wanneer het meervoud met op andere wijze kan worden uitgedrukt. 3o. lo, voor onbepaalde zaken gebruikt.1) De a van la kan ter wille van de welluidendheid door een apostrophe worden vervangen. Met de voorzetsels a, da, de en di kan la worden samengetrokken tot al, dal, del, dil of al', dal', del', dil'. Het zelfstandig naamwoord' eindigt in den regel op o. Er zijn twee uitzonderingen, n.1. lo. de namen der mede-klinkers eindigen op e. 2o. de namen van'sommige landen eindigen op a, evenzoo de namen der werelddeelen. 1) Lo wordt ook als voornaamwoord (met onbepaalde beteekenis) gebruikt. 16 ESPERANTO. 6. Meervoudsvorming. Het meervoud wordt gevormd door achtervoeging van j. ïvu. Het meervoud wordt gevormd : lo. bij zelfstandige naamwoorden door de eind-o te vervangen door i. 2e. bij het lidwoord la door de a te vervangen door e. 3o. bij de aanwij zende, betrekkelijke en vragende voornaamwoorden door a te vervangen door i. 4o. bij de onbepaalde voornaamwoorden door a of u te vervangen door i. 7. Accusatief. De accusatief wordt gevormd door toevoeging van n. Wanneer het lijdend voorwerp achter het onderwerp staat, is de vierde naamval gelijk aan den eersten ; bij de omgekeerde volgorde der woorden, wordt de accusatief van zelfstandige naamwoorden en zelfstandig gebruikte voornaamwoorden gevormd door toevoeging van n. 8. Bijvoeglijk naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord eindigt altijd op a; het verandert in het meervoud en in den vierden naamval op dezelfde wijze en gelijktijdig met het zelfstandig naamwoord, waarbij het behoort. Het bijvoeglijk naamwoord eindigt op a; het blijft altijd onveranderd ; ter wille van de welluidendheid kan de slot-a door een apostrophe worden vervangen of wel geheel worden weggelaten. 9. Telwoord. De grondvormen der hoofdtelwoorden zijn unu, du, tri, kvar, kvin, ses, sep, ok, naü, dek, cent, mil. Miliono is een zelfstandig naamwoord. De grondvormen der hoofdtelwoorden zijn : un, du, tri, quar,. kin, sis, sep, ok, non, dek, cent, mil, milion. Naast milion bestaat ook het zelfstandig naamwoord miliono. 17 ESPERANTO. De overige hoofdtelwoorden worden gevormd door aanelkaar- voeging. 365 = tricent sesdek kvin. De rangtelwoorden worden van de hoofdtelwoorden gevormd door achtervoeging van a. IDO. De overige hoofdtelwoorden worden gevormd : lo. de veelvouden van dek, cent, mil, milion door voorvoeging van het telwoord, dat het aantal uitdrukt, met inlassching van een a. 2e. de sommen met tusschenvoeging van e of voor klinkers ed. 365 - triacent e sisadek-e-kin. De rangtelwoorden worden van de hoofdtelwoorden gevormd door achtervoeging van esma. 10. Persoonlijk voornaamwoord. Ie pers. 2e pers. 3e pers. enk. mi vi (ei) li, èi, g», mv. ni vi Ui men = oni. zich = si. Ie pers. 2e pers. 3e pers. enk. me vu (tu) lu, lo, ilu (U) elu (el), olu(ol) mv. ni vi li, Ui, eh, oli. men = onu (on) zich - su. 11. Bezittelijk voornaamwoord. Wordt gevormd van het persoonlijk voornaamwoord door achtervoeging van a. Wordt gevormd van het persoonlijk voornaamwoord door achtervoeging van a, doch alleen van de vormen, die op een klinker eindigen, dus ilua, maar niet ila. 12. Aanwijzend voornaamwoord. Hu, Hu ti = zelfstandig voor personen, bijvoeglijk voor personen en zaken. Ho, Ho ti = zelfstandig voor zaken. ta, ca, ita, ica zonder onderscheiding van geslacht. ilta, ilca = mannelijk, elta, elca = vrouwelijk. olta, olca = onzijdig, zelfstandig alleen in 't enkelvoud, bijvoeglijk in enkelvoud en meervoud. ti, ci, Ui, ici «=> zonder onderscheiding ' van geslacht. ilti, ilei = mannelijk. elti, elci = vrouwelijk, 18 ESPERANTO. IDO. olti, olci = onzijdig, alleen zelfstandig in 't meervoud to, co, ito, ico = zelfstandig met algemeene beteekenis. 13. Betrekkelijk en vragend voornaamwoord. kiu = zelfstandig voor personen bijvoeglijk voor personen en zaken. kio = zelfstandig voor zaken. 14. Correlatieven. De 9 woordjes ia, ial, tam, ie, iel, ies, io, iotn, iu hebben een onbepaalde beteekenis en tevens die van resp. soort, oorzaak, tijd, plaats, wijze, bezit, zaak, hoeveelheid, persoon. De onbepaalde beteekenis verandert door toevoeging van k in een betrekkelijke of vragende, van t in een aanwijzende, van C in een algemeene en van nen in een ontkennende. qua = zonder ondersch.v.gesl. ilqua = mannelijk. elqua — vrouwelijk. olqua - onzijdig, zelfstandig alleen in 't enkelvoud, bijvoeglijk in enkelvoud en meervoud. qui i= zond. ondersch. v. gesl. ilqui — mannelijk. elqui = vrouwelijk. olqui = onzijdig alleen zelfstandig i n 't meervoud. quo - zelfstandig met algemeene beteekenis. Het schema der 45 woordjes v. Esperanto bestaat niet in Ido. Tot de overeenkomstige Idowoorden behooren : ulo = iets. ulu = iemand. quala = wat voor een. kande = wanneer. ube = waar. quale = hoe. quanta = hoeveel. tala = zulk. lore = toen. ibe = daar. hike = hier. tale ■» zoo. tanta = zooveel. - sempre = altijd. omno = alles. omnu = iedereen. nula = geen. nulo - niets. nulu = niemand. Andere zijn reeds bij de aanwijzende en betrekkelijke voornaamwoorden genoemd. 19 ESPERANTO. 15. Werkwoord. Onbepaalde wijs eindigt op -i. Aantoonende wijs eindigt op -is, -as, -os in verleden, tegenwoordigen en toekomenden tijd. Aanvoegende en gebiedende wijs eindigt op -«. Voorwaardelijke wijs eindigt op -us. Samengestelde tijden gevormd uit het hulpwerkwoord esti — zijn en de deelwoorden. Deelwoorden eindigen op -inta -anta, -onta (bedrijvend) -ita, -ata, -ota (lijdend) resp. voor verleden, tegenwoordigen en toekomenden tijd. IDO. Onbepaalde wijs eindigt op -ir, -ar, -or, resp. in verleden, tegenwoordigen en toekomenden tijd. Aantoonende wijs eindigt op -is, -as, -os in verleden, tegenwoordigen en toekomenden tijd. Aanvoegende en gebiedende wijs eindigt op -ez. Voorwaardelijke wijs eindigt op -us. Samengestelde tijden worden gevormd op twee wijzen. lo. met het hulpwerkwoord esar — zijn en de deelwoorden. Deelwoorden eindigen op -inta, -anta, -onta (bedrijvend) -ita, -ata, -ota (lijdend) resp. voor verleden, tegenwoordigen en toekomenden tijd. 2o. voor een deel van deze vormen ook door middel van bijzondere uitgangen, welke tusschen den werkwoordstam en de uitgangen -ir, -ar, -or, -is, -as, -os, -us, -ez worden geschoven. De uitgang -ab- dient ter vervanging .van de vormen samengesteld met het deelwoord op -inta ; mag in den tegenwoordigen tijd van de aantoonende en in de drie tijden van de onbepaalde wijs echter niet gebruikt worden. De uitgang -es- dient ter vervanging van de vormen, samengesteld met het deelwoord op -ata. De uitgang -esab- dient ter vervanging van de vormen, samengesteld met het deelwoord op -ita ; mag in den tegenwoordigen tijd van de aantoonende en in de drie tijden van de onbepaalde wijs echter niet gebruikt worden. 20 ESPERANTO. IDO. 16. Aanduiding van de richting. Woorden, die een richting aanduiden, nemen den 4e naamvals-n aan. De richting wordt aangeduid door middel van het voorzetsel ad. Dit zijn in hoofdzaak de punten, waarin de grammatica's van Esperanto en Ido zich onderscheiden. Op de woordenschat en de woordvorming zal nog nader worden teruggekomen. Een enkele blik op het bovenstaande leert ons dadelijk, dat de „vereenvoudigingen", die Ido in Esperanto heeft aangebracht, blijkbaar niet gezocht moeten worden in een verkorting van het stelsel regels : voor Ido nemen die regels ongeveer 2 % maal zooveel ruimte in als voor Esperanto! Wij zullen nu nagaan in hoeverre die veranderingen in hun gehalte vergoeden, wat zij ten opzichte van de ruimtebesparing niet vermogen te geven. 1—2. Alfabet en uitspraak. Het zijn vooral de kapjesletters t g fi j, § en de ü, waartegen de Idisten met voorliefde te velde trekken, omdat zij een bezwaar heeten te vormen voor den drukker, die nog niet op Esperanto is ingericht. Inderdaad bestaat echter te dezen opzichte geen enkel bezwaar, aangezien reeds door Zamenhof een eenvoudig middel is aangegeven, waarmede men zich behelpen kan, zoolang de geteekende letters nog in de letterkasten en zet- en schrijfmachines ontbreken (b.v. door het plaatsen van een h of een apostrophe achter de letter in plaats van het kapje er boven). Men bedenke overigens, dat, zoodra Esperanto algemeen officieel zal zijn ingevoerd, er geen nieuwe machine meer op de markt zal verschijnen zonder de Esperantoletters. De oude machines, die men dan rustig verder kan gebruiken, zullen na 10 of 20 jaar versleten en vergeten rijn. Voor zulk een overgang, die niets waardeloos maakt, mogen de Idisten niet terugschrikken, waar zij niet zouden aarzelen de geheele omvangrijke Esperantoliteratuur naar de papiermand te verwijzen, alleen om ons voor de toekomst het „zooveel volmaaktere Ido" te geven. Van Idistische zijde hoorden wij ook als argument tegen de kapjesletters aanvoeren de bewering, dat de kapjes van de lettertypen zouden afbreken. De drukkerij „Nieuw Leven" te 's-Gravenhage, die veel Esperanto-drukwerk levert, gaf ons de verzekering, dat dit afbreken slechts zeer sporadisch voorkomt en dus in t geheel geen bezwaar tegen het gebruik is. Dat de geteekende letters ook voordeden bezitten, wordt door de Idisten gewoonlijk verzwegen. Dank zij deze letters is Esperanto geheel fonetisch, d.w.z. ieder woord kan slechts op een enkele wijze worden uitgesproken ; de uitspraak is door de schrijfwijze volkomen bepaald. Van fonetisme is in Ido geen sprake, zooals voldoende uit de onder 2 gegeven voorbeelden blijkt. Zoo wordt b.v. de u op met 21 minder dan drie manieren uitgesproken, nl. afzonderlijk als oe, niet afzonderlijk in de tweeklanken au en eu en als vu na de q en soms ook na de g (b.v. in lingvo, guidar, maar niet in gud.ro, guto). Een ander voordeel van de kapjesletters is daarin gelegen, dat zij het mogelijk maken gehjktijdig de spelling en de uitspraak in overeenstemming te brengen met die in verschillende natuurlijke talen. Een voorbeeld moge dit duidelijk maken. Het Ido-woord gardeno = tuin is op het eerste gezicht voor den Engelschman en den Duitscher begrijpelijk. Ditzelfde geldt voor het Esperanto-woord gardeno. Naar de uitspraak herinnert dit woord echter tevens onmiddelijk aan het Fransche jardin en het Italiaansche giardino, zoodat hierdoor het woord een grootere internationaUteit krijgt. De harde en de zachte g'-klank, zooals deze in de meeste Europeesche talen voorkomen (hard als in DuitSch gut, zacht als in Engelsch gentleman) worden in Esperanto door g en g afgebeeld. Ido stelt deze klanken voor door g en / (de laatste met de nauw verwante uitspraak van de Fransche g in gentil). Daardoor komt Ido tot de dwaze spellingen : jermo = kiem, tegenover Esp. germo (Fr., Ital. en Port. germe, Eng. germ, Lat. en Spaansch germen), jemar = zuchten, tegenover Esp. gemi (Fr. gémir, Ital. en Lat. gemere, Sp. gemir, Port. gemer), larja = breed, tegenover Esp. larga (Fr. large, Ital. en Port. largo), lojar = wonen, tegenover Esp. togi (logeeren, Fr. loger, Eng. lodge). lojio = loge, tegenover Esp. logio (Ital. loggia, Sp. logia), manjar = eten, tegenover Esp. mangi (Fr. manger, Ital. mangiare) masajar = masseeren, tegenover Esp. masagi (massage) mujar = loeien, tegenover Esp. mugi (Fr. Sp. en Port. mugir, Ital. muggire), vilajo = dorp, tegenover Esp. vilago (Fr. en Eng. village, Ital. villaggio) vizajo = gezicht, tegenover Esp. vizago (Fr. en Eng. visage). Evenzoo stelt Esperanto onze /-klank voor door / en de Fransche [jeune) door J. Ido, dat dezen laatsten klank afbeeldt door /, moest voor de Germaansche /-klank zijn toevlucht nemen tot de y. Daardoor vinden we in Ido: yaro = jaar, tegenover Esp. faro (Duitsch Jahr) yuna = jong, „ „ juna (Fr. jeune, Duitsch jung), yusta = rechtvaardig „ „ justa (Fr. juste, Sp. en Port. justo, Eng. just), yuro = recht, „ „ juro (jurist) Heeft Ido aan den eenen kant de kapjes-létters uit het Esperanto alfabet geschrapt, aan den anderen kant heeft het de geheel overbodige letters q (altijd verbonden met u) en x weer ingevoerd. Dat deze letters evengoed gemist kunnen worden, bewijst het feit, dat b.v. het Italiaansch geen x kent, dat deze letter uit het Hollandsen grootendeels en uit het Deensch geheel verdwenen is, dat de q uit het Deensch en het Zweedsch is geschrapt en dat ze in het Hollandsen denzelfden weg opgaat. In de toepassing van de qu is Ido verre van consequent. Het gebruikt de q in aquirar, liquida, liquoro, quieta, overeenkomstig 22 met het Fransch in acquérir, liquide, liqueur, inquiet, hoewel de qu in het Fransch niet als kw maar als k wordt uitgesproken. Daarentegen schrijft Ido buketo, bruska, meskina, tegenover Fransch bouquet, brusque, mesquin, Zelfs schrijft Ido bisquiio = beschuit, tegenover het Fransche en Engelsche biscuit! De invoering van de samengestelde letterteekens ch, sh, kh in Ido, zonder dat de beide samenstellende letters hun eigen uitspraak behouden, beteekent zeer zeker een achteruitgang tegenover het Esperanto. Het is een onmiskenbaar voordeel van het Russische alfabet, dat het dergelijke letterkoppelingen niet kent, maar voor iederen klank een afzonderlijk teeken gebruikt. Zamenhof heeft dit voordeel, terecht met Latijnsche letters, ook aan Esperanto gegeven. Dat daartoe enkele geteekende letters noodig waren, die overigens in Esperanto-teksten nog geen 2% van het totaal aantal letters uitmaken, mag zeker na hetgeen daaromtrent boven werd opgemerkt, niet als een nadeel gelden. 3. Klemtoon. Wanneer men den eenvoudigen klemtoonregel van het Esperanto met het ingewikkelde regel-complex van het „Esperanto simpligita" vergelijkt, vraagt men zich af, wat wel de Ido-ontwerpers mag hebben bewogen om een zoo eenvoudigen regel als die van het Esperanto te laten vervallen. Het antwoord op die vraag luidt dan : Ido heeft een natuurlijken, internationalen klemtoon, en dat heeft Esperanto niet. Ten bewijze worden dan eenige woorden genoemd, die in Ido een natuurlijker klemtoon hebben, dan in Esperanto, bij voorkeur een of meer van het volgende rijtje : Ido : notario, historio, sekretario, ahodmtio. Esp. : notario, historio sekretario, akademio. Ned. : notaris, historie, sekretaris, academie. Maar daarbij wordt dan vergeten, dat een internationale klemtoon een fictie is ; dat de Duitschers zeggen : Katholisch, Galerie, Theorie, Komödie ; de Engelschen catholic, gallery, theory, comedy; de Franschen catholique, galerie, theorie, comédie ; de Hollanders : katholiek, galerij, theorie, comedie. Wat komt er dan terecht van Ido's internationalen klemtoon in de volgende woorden, die den Esperanto-klemtoon moet verbeteren ? Ido galwio tewio rvuuo energio dicipvlo fant&zio industrio rendevuo litoro melankolio Esperanto galerio teorio revuo energio distiplo jantazio industrio rendevuo litero melankolio galerij theorie revue energie discipel fantazie industrie rendezvous letter melancolie 23 Ido Esperanto somero somero zomer vespero vespvro avond (vesper) fairo f&jro vuur (Eng. fire) En waar blijft de fraaie klemtoon in Ido : spehular, bivakar, exerc&r, die zooveel beter is dan in Esperanto spekulocü, bivaki, ekzërci, als we in den tegenwoordigen tijd schrijven : spekulas, biv&kas, excercas ? Wij willen geenszins beweren, dat de klemtoon in Esperanto altijd juister valt, dan in Ido en dat ook het omgekeerde niet voorkomt, maar Esperanto heeft althans niet de pretentie er een internationalen klemtoon op na te honden. Maar één voordeel kan niemand het ontzeggen en dat is de eenvoudige regel zonder uitzonderingen : de klemtoon ligt altijd op de voorlaatste lettergreep! Dat overigens de Ido-klemtoonregels nog tot eigenaardige dingen kunnen leiden, moge blijken uit het volgende : In dlo = dag en truo = gat valt de klemtoon op de voorlaatste lettergreep, omdat er geen derde lettergreep van achteren is. Maar in de samenstellingen labordio = werkdag en naztruo = neusgat, valt de klemtoon niet volgens den regel op bor en naz, maar omdat elk deel van een samengesteld woord zijn eigen klemtoon behoudt, op bor en dl en op n*z en tra. Men moet dus weten of sundio = Zondag en lundio = Maandag samengestelde woorden of stamwoorden zijn. In het eerste geval zou men moeten accentueeren sundio, lundio, in het tweede sundio, lundio. Daar de laatste uitspraak juist is, zijn dus sundio en lundio geen samenstellingen van suno en luno met dio, een regel, die dus ieder Idist afzonderlijk heeft te onthouden! 4. Lidwoord. Bij het ééne lidwoord van Esperanto heeft Ido nog twee andere gevoegd. De afschaffing van het meervoud der bijvoeglijke naamwoorden had ten gevolge, dat men niet meer tusschen enkel- en meervoud kon onderscheiden bij alleenstaande bijvoeglijke naamwoorden. Aanvankelijk was in Ido in dit geval bij uitzondering een meervoudsvorm van het bijvoegelijk naamwoord toegelaten, nd. door achtervoeging van i en men schreef la bona — la bonai evenals in Esperanto la bona — la bonaj. In Ido was echter tevens de meervoudsvorm le bona geoorloofd, die later tot de eenig geldige is verheven. Daardoor kreeg de regel: het lidwoord blijft in het meervoud onveranderd, een uitzondering : in het meervoud wordt het lidwoord le als er geen ander middei is om het meervoud uit te drukken. J) Hiermede nog niet tevreden, heeft Ido een derde lidwoord ingevoerd n.1. lo voor onbepaalde zaken, b.v. : lo sama = hetzelfde. In Esperanto is de noodzakelijkheid van de invoering van dit derde lidwoord nog niet gebleken. 1) Zou men niet consequent met U reaa = de roode moeten vertalen uwe roode — me reaal 24 De vrijheid om soms de a van la door een apostrophe te vervangen, b.v. wanneer dit de welluidendheid in poëzie kan verhoogen, was den Idisten niet voldoende. Zij houden ervan ons de keus te laten tusschen een aantal mogelijkheden. Zoo kan men „aan den boom" op niet minder dan vier verschillende manieren in Ido schrijven, n.1. a la arboro, a l' arboro, al' arboro, al arboro. Dezelfde experimenten zijn nog met enkele andere op een klinker eindigende voorzetsels geoorloofd, n.1. met de, da en di. (Daarentegen niet met che, po, pri, pro, tra\) Het Italiaansch met al z'n üdwoordsamentrekkingen kan er een voorbeeld aan nemen! 5. Zelfstandig naamwoord. Is er een eenvoudiger regel denkbaar, dan die omtrent de o als kenmerk van het zelfstandig naamwoord; is er een regel, die minder aanleiding kan geven tot uitzonderingen ? Toch moet de Idist de twee uitzonderingen onthouden, die wij boven reeds hebben medegedeeld. Waarom moeten de namen der medeklinkers op e eindigen inplaats van op o ? Omdat be, de, pe, te internationaler klinkt dan bo, do, po, io ? Maar is dan ook fe, he, he, le, me, ne, re, se internationaler dan fo, ho, ko, lo, mo, no, ro, so ? Waar blijft trouwens de internationaliteit als we de uitspraak nagaan van een paar letters als de h en de j : Hollandsen ha je Fransch asj zjie Duitsch ha jot Engelsen eetsj dzjee Deensch en Zweedsch ho jot Spaansch atsje chota Al heeft dus deze uitzondering geen enkele reden van bestaan, zoo is ze op zichzelf nog niet van al te ingrijpenden aard. Maar van meer belang is de tweede uitzondering op den genoemden regel. Dat men aardrijkskundige namen als London, Paris, Honduras, Venezuela als vreemde woorden blijft beschouwen, waaraan men geen Ido-uitgang geeft, kan desnoods worden aanvaard. Maar dan men van de zelfstandige naamwoorden Anglo = Engelschman, Belgo — Belg, Franco = Franschman, Germano = Duitscher, enz.' andere zelfstandige naamwoorden Anglia, Belgia, Francia, Germania, enz. afleidt, die nota bene den uitgang van het bijvoegelijk naamwoord aannemen, dat is iets waarmee Ido zich voor altijd geblameerd heeft. Maar het merkwaardigste is nog het volgende: we kunnen omgekeerd afleiden : Hispania = Spanje, dus Hispano = Spanjaard Rtisia = Rusland, „ Ruso = Rus Sttedia = Zweden, „ Suedo = Zweed Italia = Italië, „ Italo = Italiaan Suisia = Zwitserland, „ Suiso = Zwitser. 25 We hebben dan echter een paar groote fouten gemaakt, want : Italiaan is niet = Italo maar Italiano Zwitser ;, ,, = Suiso „ Suisiano. Waarom ? Men heeft eenvoudig te onthouden, dat Italia niet de regelmatige afleiding is van Italo, -maar 't Italiaansche woord voor Italië, dat Suisia de naam van Zwitserland is in het.... Ido. Vraagt men nu of de woorden Belgia, Germania, enz. internationaler zijn dan Belgio, Germanio, enz., dan blijkt dat daarvan geen sprake is. Slechts Austria = Oostenrijk heeft den zelfden vorm als in 't Engelsch; Germania, Francia, Anglia hebben denzelfden vorm als in het Russisch! Heeft Ido daarvoor zich belachelijk gemaakt, voor 't Russisch, waarvan elk rechtgeaard Idist zulk een grondigen afkeer heeft ? 6. Meervoudsvorming. De meervoudsregel van Esperanto is eenvoudig en logisch ; die van Ido is niet eenvoudig en onlogisch. De Esperanto-regel is daaróm logisch, omdat voldaan is aan het principe, dat ieder woord moet zijn opgebouwd uit elementen, die een vaste beteekenis hebben. Het woord tagoj — dagen is opgebouwd uit de deelen tag + o + j. De stam tag heeft de beteekenis van dag, de uitgang o duidt aan dat het woord een zelfstandig naamwoord is en de j drukt het meervoud uit. Het Ido-woord jorno = dag heeft daarentegen in het meervoud jorni, d.w.z. in het enkelvoud is de o het teeken van het zelfstandig naamwoord, in het meervoud is de i gelijktijdig teeken van het zelfstandig naamwoord en van het meervoud. Deze methode maakte het ook onmogelijk dezelfde meervoudsvorming voor bijvoeglijke naamwoorden te gebruiken, omdat b.v. wanneer men zou schrijven longi jorni, het zelfstandig en het bijvoeglijk naamwoord niet meer van elkander te onderscheiden zouden zijn. Behalve dat de toevoeging van de ƒ één enkele regelmatige meervoudsvorming mogelijk maakt, heeft ze ook het voordeel, dat de ƒ een vloeiende verbinding met een volgenden klinker vormt. Zoo is b.v. la homoj iris gemakkelijker uit te spreken dan in Ido la homi iris. Ook met den vierde-naamvals-M vormt de ;' een aangename verbinding, de beweringen der Idisten ten spijt, die zich gaarne toeleggen op het leelijk en verkeerd uitspreken van de uitgangen -ojn, -ajn en -ujn, daarbij vergetend, dat in het Esperanto de klemtoon nooit op de laatste lettergreep valt. 7. Accusatief. Is de bewering der Idisten juist, dat zij het Esperanto hebben vereenvoudigd door den vierde-naamvals-M af te schaffen ? Een blik op de boven gegeven regels is voldoende om deze vraag ontkennend te beantwoorden. De vierde-naamvals-re is niet noodig, zeggen de Idisten. Ei, waarom hebben zij hem dan door een achterdeurtje weer binnengehaald, nadat hij plechtig was afgeschaft ? Indien de nominatief 26 en de accusatief niet worden onderscheiden is men gebonden aan den zinsbouw : onderwerp—werkwoord-—lijdend voorwerp, omdat anders dubbelzinnigheden niet te vermijden zijn. Daardoor verliest de taal veel aan buigzaamheid, zooals dit b.v. ook in het Fransch en Engelsch blijkt, waar men zich met omschrijvingen moet behelpen. Het Ido was daarom wel genoodzaakt voor de omgekeerde woordschikking, dat is dus bij uitzondering, de accusatief-» toe te laten. Een dubbelzinnigheid op te heffen in den normalen zinsbouw door middel van een toegevoegde n is echter niet geoorloofd! Wat is nu het resultaat ? De Esperantist moet in den 4en naamval altijd de n gebruiken. Daarbij zal hij fouten maken, zegt een Idist. Die kans bestaat inderdaad, zoolang men niet voldoende geoefend is om den accusatief te voelen. De Idist gebruikt als regel de n niet. Wanneer hij het bij uitzondering moet doen, zal hij zich zeker vergissen, tenzij zijn taalgevoel voldoende ontwikkeld is om den accusatief automatisch te herkennen. Maar in dat geval levert ook het algemeene gebruik van den 4e naamvals-» geen bezwaren meer op en zelfs voordeelen. De methode van Ido vermeerdert dus de'kans op fouten in stede van ze te verminderen ; daarbij is de regel ingewikkelder en de taal verliest aan buigzaamheid. Men moet overigens niet meenen,dat de omgekeerde zinsbouw slechts sporadisch behoeft voor te komen. Bijna iedere samengestelde en vragende zin levert daarvan het bewijs, b.v. : De man, dien ik zie = I. La viro, quaa me vidas. E. La viro, kiun mi vidas. De man, die mij ziet = I. La viro, qua me vidas. TL. La viro, kiu min vidas. Wat zegt hij ? =1. Quon il dicas ? E. Kion li diras ? Uit deze voorbeelden blijkt voldoende, dat te dezen opzichte het Ido zeer zeker niet gemakkelijker is dan Esperanto. Integendeel men moet zich in Ido angstvallig rekenschap geven van de gebruikte woordscMkking en de kans op fouten wordt daardoor veel grooter. Wat de voornaamste natuurlijke talen betreft, kan nog worden opgemerkt, dat alle althans voor de voornaamwoorden verschillende vormen hebben voor nominatief en accusatief (ik—mij, je—me, I—me, ich—mich) en dat de Germaansche en Slavische talen door de onderscheiding van den accusatief een veel grootere buigzaamheid hebben dan de Romaansche. Wij meenen niet, dat de gedeeltelijke afschaffing van den vierdenaamvals-» door Ido een gelukkige gedachte mag worden genoemd. 8. Bijvoeglijk naamwoord. Het karakteristieke verschil tusschen Esperanto en Ido ten aanzien van het bijvoeglijk naamwoord is gelegen in de onveranderlijkheid in meervoud en vierden naamval in Ido. Dat dit geen vereenvoudiging beteekent, ziet men na eenig nadenken gemakkelijk in. Immers het is gemakkelijker aan bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord dezelfde uitgangen te geven, hetgeen spoedig auto- 27 matisch geschiedt, dan de beide woordsoorten op ongelijke wijze te behandelen. Een groot voordeel van het veranderend bijvoeglijk naamwoord is ook daarin gelegen, dat het veel duidelijker doet uitkomen, welke woorden bij elkander behooren. Vallienne heeft op meesterlijke wijze de Aeneis van Vergilius in het Esperanto vertaald en daarbij den Latijnschen zinsbouw nagebootst. Dat daartoe een natuurlijke taal niet geschikt zou zijn, spreekt vanzelf, maar zeer zeker zou een dergelijke vertaling ook in Ido practisch onmogelijk zijn. Men moge hiertegen aanvoeren, dat een kunstmatige taal niet in de eerste plaats geschikt behoeft te zijn om er getrouwe vertalingen van Latijnsche gedichten in te maken, zoo neemt dit met weg, dat er uit blijkt, dat Esperanto aan veel hoogere eischen van duidelijkheid en begrijpelijkheid voldoet. In de meeste Europeesche talen (Duitsch, Fransch, Hollandsen, Deensch-Noorsch, Zweedsch, Spaansch, Italiaansch, Russisch, Poolsch enz.) verandert evenals in Esperanto het bijvoegüjk naamwoord gelijktijdig met het zelfstandig naamwoord. Vandaar ook, dat deze regel geenerlei moeilijkheden oplevert. Aan de onveranderlijkheid van het adjectief in Ido zijn ook complicaties, als de meervoudsvorm van het lidwoord in sommige gevallen toe te schrijven. 9. Telwoord. Omtrent het telwoord kunnen wij met een enkele opmerking volstaan. Men vraagt zich onwillekeurig af, of de samenstellers van Ido hier moedwillig volmaakt overbodige complicaties als de tusschengevoegde a of e (of ed) hebben ingevoerd. 10, 11, 12, 13. Voornaamwoorden. Voor de persoonlijke voornaamwoorden onthoudt de Esperantist 10, de Idist 20 verschillende vormen! Practisch gebruikt Ido: il = hij, el = zij, ol = het. Maar het bezittelijk voornaamwoord vormt hij : me—mea, lu—lua, maar niet il—ila, el—ela, doch il—ilua, el—elua. Bij de voornaamwoorden ta, ca, qua onderscheidt men de geslachten door voorvoeging van il, el, ol dus ilta, ilca, ilqua, enz. Bij lu en li echter voegt men resp. i, e, o voor, dus „hij" is niet illu, maar ilu, „zij" niet ellu, maar elu, enz. Terwijl echter het geslachtlooze lu door voorvoeging van i overgaat in het mannelijke ilu, veranderen de geslachtlooze vormen ta en ca door voorvoeging van i.. .. in het geheel niet van beteekenis! Deze woorden worden eerst mannelijk door il. Waartoe dient naast het onzijdige (en dus geslachtlooze) ol een nog onbepaalder lu én een geheel onbepaal lol ? Esperanto simphgita! ? Een afzonderlijke vermelding verdient de 2e persoon der persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden en de daarbij behoorende beleefde vormen. Esperanto volgt de methode van het Engelsch : 28 bijna uitsluitend wordt de beleefde vorm vi (you) gebruikt, ci is uitzondering, evenals thou. Ido heeft afzonderlijke beleefde vormen in het enkelvoud en meervoud. De meeste talen hebben dit niet (Hollansen, Duitsch, Fransch, Engelsch, Russisch, Poolsch, Zweedsch, Deensch). Slechts 't Italiaansch en 't Spaansch maken een uitzondering Ido schijnt bij voorkeur heil te zoeken,in veelheid van vormen! In 't Maleisch onderscheidt men kita = wij, met insluiting van den aangesprokene tegenover kami = wij, met uitsluiting van dien persoon. Hiei is nog een vruchtbaar terrein voor onderzoek, dat wij den Idisten kunnen aanbevelen! 14. Correlatie ven. Het systeem der 45 voornaamwoorden en bijwoorden, die alle met behulp van slechts 13 grondwoorden kunnen worden onthouden, is een geniale vinding van Zamenhof, die evenwel in de oogen der reformisten geen genade kon vinden. Ido heeft de onregelmatigheid en stelselloosheid boven de logische regelmaat verkozen. Dit kost den Idisten ruim driemaal zooveel hersenarbeid als noodzakelijk was. Wij meenen, dat de keuze tusschen reeksen als Ham, Mam, tiam in Esperanto tegenover lore, kande, sempre in Ido niet moeilijk is. Wanneer Ido ons verwijt, dat deze Esperanto-vormen een aprioristisch uiterlijk hebben, d.w.z. dat men er geen Europeesche stamwoorden in herkent, zoo geldt dit in minstens gelijke mate voor de Ido-woorden : ca, ol, ulu, lore, hike, ube, enz. 15. Werkwoord. Het gebruik van de i als meervouds-uitgang der zelfstandige naamwoorden door Ido kon niet zonder gevolg blijven : de onbepaalde wijs der werkwoorden werd het slachtoffer. De welluidende i moest hier plaats maken voor ar, ir, or. Tevens verhuisde de klemtoon naar de laatste lettergreep, omdat anders de r aan het eind niet goed hoorbaar zou zijn en men licht b.v. voor skrièar skri&a zou verstaan. Hoe fraai nu die infinitieven met den klemtoon op ar klinken, wanneer er drie of vier achter elkander volgen, kan men gemakkelijk nagaan. Ido noemt zijn infinitief-uitgangen internationaler dan de i. Maar het vergeet, dat bij de meeste Fransche werkwoorden de slot r niet gehoord wordt, dat b.v. het Ido-woord finir (geëindigd hebben) een geheel andere beteekenis heeft, dan het Fransche finir (eindigen). Bijzonder trotsch zijn de Idisten op hun 3-voudige infinitief op ar, ir, or en zij toonen het nut daarvan aan door zinnetjes als : Esas plu bona ridor, kam ridir = het is beter te zullen lachen, dan gelachen te hebben. Daar deze fraaiigheid echter in de natuurlijke talen niet voorkomt, bestaat er uit den aard der zaak zeer weinig behoefte aan en het gebruik van de verleden en toekomende tijden van de onbe- 29 paalde wijs beperkt zich dan ook doorgaans tot 'n paar van die propaganda-zinnetj es. Van de niet-samengestelde werkwoordsvormen onderscheidt zich in Esperanto en Ido alleen de gebiedende wijs, die in Esperanto op u, in Ido op ez eindigt. Een wijziging, die oogenscbijnlijk van weinig belang is, maar die in geen geval een verbetering mag heeten. Men bedenke, dat de uitgang ez, die aan het Fransch is ontleend, in die taal als e wordt uitgesproken en dat de gebruikers van Ido er in 99 van de 100 gevallen es van zullen maken. Het stelsel van 6 deelwoorden, 'n geniale vinding van Zamenhof, waardoor het Esperanto in staat is alle tijden logisch en zuiver weer te geven, heeft het Ido onveranderd overgenomen. Evenals de omschrijving der naamvallen door middel van voorzetsels in de Westersêhe talen een groot voordeel beteekent tegenover de verbuigingsuitgangen van het Latijn, het Grieksch en de Slavische talen, zoo is ook een belangrijke vereenvoudiging gelegen in het oplossen der voltooide tijden in een hulpwerkwoord en deelwoorden. Van beide voordeden heeft Zamenhof het groote nut ingezien. Men moet zich dan ook verwonderen over de zotheid, die de auteurs van Ido hebben bedreven door weer, naast sommige der samengestelde vormen, verkorte vormen in te voeren. Wat die samentrekkingen van het onderscheidingsvermogen en het geheugen van den leeriing-Idist vergen, is aan de hand van de boven gegeven regels (blz. 19) gemakkelijk na te gaan. Regelmaat is in het schema moeilijk te ontdekken. De lijdende vorm wordt uitgedrukt door es, maar deze uitgang is alleen in den tegenwoordigen en den verleden tijd (in de samenstelling esab) te gebruiken : de toekomende tijd moet het zonder een verkorte vorm stellen. Ook ten opzichte van den uitgang ab is de toekomende tijd misdeeld : ab dient alleen voor het verleden (bedrijvend en lijdend) en vindt in de toekomst geen tegenhanger. Bedenkt men dan nog, dat wie de combinaties abas, abar, esabas, enz. gebruikt, tegen de uitspraken der Ido-Akademio zondigt, dan krijgt men wel de overtuiging, dat de malligheid van het „simpligita Esperanto" hier een van haar hoogtepunten heeft bereikt. Een eigenaardigen blik op de „logica"'van Ido verkrijgt men ook, wanneer men bedenkt, dat de uitgang -esar niet alleen dient om den lijdenden vorm van een werkwoord samen te stellen, maar dat hij ook achter bijvoeglijke naamwoorden kan worden gevoegd. Zoo vormt men uit esar sana = gezond zijn: sanesar; maar esar edukata = opgevoed worden, wordt niet edukatesar maar edukesarl Maar mirabile dictu van esar edukita = opgevoed geworden zijn, maakt men weer wèl edukitesar !! 16. Aanduiding Tan de richting. Zooals boven (blz. 20) aangeduid, wordt de richting in Esperanto en Ido op verschillende wijzen uitgedrukt. Esperanto gebruikt den accusatief na voorzetsels, die zoowel plaats als richting kunnen uitdrukken, zoodra dit laatste het geval is ; b.v. en la gardeno = in den tuin, en la gardenon = den tuin in. Ido voegt het voorzetsel 30 ad = aan, naar, tot, voor het voorzetsel in kwestie, wanneer daaraan de beteekenis van richting moet worden gegeven; b.v. en la gardeno, aden la gardeno. Wanneer het voorzetsel ad voor een met een medeklinker beginnend woord staat, mag de d voor de welluidendheid worden weggelaten : naar de stad = ad la urbo of a la urbo. De argelooze Idist in spe zal nu de alleszins verklaarbare neiging hebben voor ad-sur, ad-sub ook bij gelegenheid te schrijven a-sur, a-sub. Dit is evenwel niet geoorloofd. Waarom niet ? We aanschouwen, maar doorgronden 't niet! Tot op zekere hoogte komen overigens de beide methoden vrijwel op hetzelfde neer, in zooverre, dat in beide talen het onderscheid tusschen plaats en richting tot uiting komt, evenals dit het geval is in het Duitsch, het Russisch en het Latijn. Maar èn in het Russisch, èn in het Duitsch, èn in het Latijn staat na dergelijke richting-aanduidende voorzetsels de accusatief, zoodat hier Ido, wat de internationaliteit betreft, waarop het zich zoo gaarne laat voorstaan, zeker de vergelijking niet kan doorstaan. 31 Woordenlijst en woordafleiding. Een der oorzaken waardoor het aanleeren van Esperanto zoo buitengewoon veel gemakkelijker is, dan van welke taal ook, is daarin gelegen, dat Zamenhof er door zijn stelsel van voor- en achtervoegsels en uitgangen in geslaagd is, het aantal woordstammen tot een minimum te beperken. Daardoor kan de Esperantist met eenige duizenden stammen volstaan, waar een beoefenaar van een der natuurlijke talen wellicht evenveel tienduizenden van stammen zou noodig hebben. Oogenschijnlijk zou het dwaasheid zijn nieuwe woordstammen in te voeren voor begrippen, die eenvoudig en logisch door middel van voor- en achtervoegsels uit andere stammen kunnen worden afgeleid. Niettemin wordt het belang hiervan door de Idisten geenszins ingezien. Bij hun verbeteringen van het Esperanto hebben zij de taal „verrijkt" met een aantal stammen, die geheel overbodig zijn en die noodelooze moeite van den leerling-Idist vergen. Het nuttige voorvoegsel mal, dat door het vormen van woorden met de tegengestelde beteekenis van het grondwoord, Zamenhof in staat stelde een reusachtig aantal stammen uit de woordenlijst te schrappen, kon in de oogen der Idisten geen genade vinden. Zij trachten de onbruikbaarheid daarvan aan te toonen, door het bedenken van allerlei zinnetjes, waarin een groot aantal woorden, met mal samengesteld, worden bijeengebracht, daarbij vergetend, dat toch ook het Hollandsen geen onbruikbare taal is, al kan men een paar zinnen bedenken, waarin een tiental met on beginnende woorden voorkomen. Ook bedenke men, dat de Idisten bij dergelijke gelegenheden wel gaarne den klemtoon op het ongelukkige mal leggen, maar dat zij daarbij zondigen tegen Esperanto's uitzonderingsloozen klemtoonregel! Om enkele voorbeelden te noemen, de Idist heeft dus te onthouden: anciena = oud nova = nieuw olda - oud yuna = jong. dina = dun dika = dik. kolda = koud varma = warm. magra = mager grasa = vet. febla -- zwak forta = sterk. povra = arm richa = rijk. tarda = laat frua = vroeg. kurta = kort longa = lang. 32 lenta malada mala streta leda maledikar odiar enemiko tenebro obskura = langzaam = ziek = slecht = smal = leelijk = vervloeken = haten = vijand = duisternis = donker rapida sana bona larja bela benedikar amar amiko lumo klara = snel. = gezond = goed. = breed. = mooi. = zegenen, = liefhebben. - vriend. = licht. = licht, enz., enz. In al die gevallen kan de Esperantist met het onthouden van een enkelen stam volstaan. In plaats van mal kent Ido wel het voorvoegsel des, dat zich echter veel minder vloeiend met het daarop volgende stamwoord laat verbinden, wanneer dit b.v. met b, d, f, g, j, l, v begint. Maar ook in andere gevalléh gebruikt Ido geheel overbodige stamwoorden, b.v. : Bij de keuze van zijn stamwoorden past Ido het volgende „recept" toe : Men zet naast elkander de stammen, waardoor een zelfde begrip in verschillende Europeesche talen wordt vertaald, b.v. Engelsch man, Duitsch mensen, Hollandsen mensch, Deensch menneske, Zweédsch manniska, Fransch homme, Ital. uomo, Spaansch hombre, Portugeesch homem, Russisch tsjelowjek, Poolsch czlowiek, enz. En nu berekent men : de stam menso zou dadelijk begrepen worden door zooveel millioen Duitschers, zooveel millioen Hollanders, enz.; de stam homo door zooveel Franschen, Spanjaarden, enz. En dan beslist de meerderheid van stemmen! Voorwaar, op het eerste gezicht een voortreffelijke methode! Maar kan die methode ook een nadere kritiek doorstaan ? Bestaat er niet iets beters dan het beslissen door de helft plus één, n.1. de evenredige vertegenwoordiging ? En Ido damzelo kontenar laciva levero linjo litiero maforitato mancho mariajar maskula mediko mercenario matro kultelo gaino acensar alejar Esperanto. = fraülino = enhavi - donetna = levilo = tolajo = kusejo = plimulto = tenilo = edzigi = vira = kuracisto = dungito = patrino = trantilo = glavingo = supreniri = plifaciligi = juffrouw. = bevatten. = gul. = hefboom. = linnengoed. =. ligplaats. = meerderheid. = steel, handvat. = uithuwen. = mannelijk. = geneesheer. = huurling. = moeder. = mes. = scheede. = opstijgen. = verlichten. 33 zijn er niet nog andere factoren, die moeten meespreken, dan het aantal zielen van dit of dat volk ? Moet men werkelijk overal de groote volksmassa, die nauwelijks haar eigen taal lezen of schrijven kan en die waarschijnlijk nog voorloopig geen dagelijksch gebruik van een internationale hulptaal zal maken, door haar aantal in gelijke mate laten meestemmen. En waarom laten de Idisten gewoonlijk de Hollanders, Zweden, Denen, Noren, Portugeezen, Roemeenen, Polen, Tsjechen, Serviërs, Boelgaren en vele andere niet meestemmen ' Omdat hun aantal te klein is ? Maar het zou toch billijk zijn de stemmen der Skandinaviërs en Hollanders voor de Germaansche stammen te laten pleiten, de Portugeesche en Roemeensche voor de Romaansche en ook de nieJ-Russische Slaven een woordje te laten meespreken, waar nu eenmaal de Idisten zoo mathematisch nauwgezet aan het uitwegen zijn. Zoo geheel onbelangrijk en onbeschaafd zijn die volkeren toch ook niet. En als alleen het zielenaantal moet gelden, waarom tellen dan de 400 millioen Chineezen niet mee die toch ook op den duur Ido zouden moeten leeren ? Het is licht in te zien, dat die geheele schoonschijnende rekenmethode der Idisten in den grond een groote dwaasheid is. In Esperanto is ruim 50 % der stammen Romaansch, ongeveer 30 % Germaansch en 10 % Slavisch. Daar staat tegenover, dat de Woordvorming en de accusatief Germaansch zijn. Op die wijze wordt een soort evenwicht bereikt, waardoor men van een evenredige vertegenwoordiging en maximum internationaüteit kan spreken. Ido bereikt met zijn systeem alleen, dat de taal een overwegend Fransch uiterlijk heeft gekregen. In Esperanto heeft iedere woordstam, ieder achtervoegsel en iedere uitgang een vaste beteekenis. Daardoor is de beteekenis van elk woord door die van zijn samenstellende deelen geheel bepaald en het is mogelijk door middel van de bekende Esperanto-sleuteltjes een Esperanto-tekst geheel te vertalen, zelfs voor hen, die te voren nog geen kennis van de taal hadden. Zeer zeker een reusachtig voordeel voor een internationale hulptaal, die geen enkele natuurlijke taal en ook niet Ido, met Esperanto gemeen heeft. In Ido bestaan bepaalde woordafleidingsregels, uitgedacht door den heer Couturat, die er Esperanto een verwijt van maakte dat het met aan zijn willekeurig opgestelde regels voldeed. In Esperanto kan van afleidingsregels geen sprake zijn, omdat, zooals wii reeds opmerkten, de beteekenis van ieder woord logisch uit die van zijn deelen volgt. De logica is in Ido ver te zoeken, zooals uit de volgende voorbeelden blijkt. Van het werkwoord laborar = werken, leidt men af laboro = werk; dit is logisch: de o geplaatst achter den werkwoordelijken stamteer beteekentde handeling „werken" als zelfstandigheid opgevat dus „werk". Uit het bijvoeglijk naamwoord forto, = sterk, leidt men' af forto, een zelfstandig naamwoord, waarvan men verwacht dat de beteekenis zal zijn ; de eigenschap sterk als zelfstandigheid opgevat dus sterkte of kracht. In Esperanto heeft dit woord inderdaad deze beteekenis, maar in Ido beteekent het: een sterk mensen I 34 Evenzoo is yuna = jong en. daarom yuno = jong mensch. Maar kavalyuno, dat dus paard-jongmensch zou moeten beteekenen, vertaald de Idist door veulen ! Nutriva = voedzaam, dus nutrivo — een voedzaam mensch! Toch gebruikt men nutrivo = voedsel! ? Unionar is vereenigen, dus unionuro is het product van de handeling vereen»-. gen, d.i. een vereeniging. Toch gebruikt men uniono, dat eigenlijk de handeling moet aanduiden. De uitgang a van het bijvoeglijk naamwoord beteekent in Esperanto : de eigenschap hebbend van of in betrekking staand tot datgene wat het grondwoord uitdrukt. Daarom vertaalt men zonder aarzelen : ■•; oro ■ = goud, dus ora horlogo = gouden horloge. rego = koning, ,, rega gardeno .= koninklijke ctain:.! pluvo = regen, „ pluva tago = regenachtige dag. mizero = ellende, ,, mizera vivo = ellendig leven. Met ora horlojo heeft de Idist vrede ; maar de andere voorbeelden doen hem de haren te berge rijzen. Een „reja gardeno" zou beteekenen.... een tuin, die een koning is! dus moet men zeggen „rejala gardeno". Evenzoo zou „pluva dio" worden misverstaan als, „een dag, die regen is" en men moét zeggen : pluvoza dio. Op dezelfde wijze, is ellendig niet mizera, maar mizeroza. Het zou de moeite loonen eens na te gaan hoeveel de Idisten onder het spreken tegen deze minutieuze regels zullen zondigen. Om nog een enkel voorbeeld te noemen, nationaal wordt vertaald door naeionala, (op „naciono" betrekking hebben), maar internationaal door intemaciona (d.i. tusschen „nacioni")! Buitengewoon logisch, maar is het ook eenvoudig en practisch ? _ En waarom vertaalt Ido „mijn huis" door „mea domo", dat toch eigenlijk beteekent „een huis, dat ik is". Consequent zou zijn : „meala domo". Een zeer sprekend voorbeeld van het gebrek aan logica in de Ido-woordvorming kwam reeds op blz. 29 ter sprake. Ido heeft het aantal voor- en achtervoegsels van Esperanto belangrijk vergroot. Of daardoor ten allen tijde een verbetering wordt bereikt ? Waartoe dient het nieuwe voorvoegsel bi in bilingua, dat hetzelfde beteekent als dulingua = tweetalig. En waartoe is het voorvoegsel mi = half noodig, waar voor mi-horo = halfuur evengoed duimhoro = Esp. duonhoro kan worden gebruikt. Even overbodig is mono = een, dat nog bovendien misbruikt wordt in de onlogische samenstellingen : mono-kordo = unukorda instrumento. mono-silabo = unusildba vorto. In Esperanto beteekent marteli logisch de handeling (uitgedrukt door den uitgang i) gekarakteriseerd door den stam martel- = hamer, dus hameren, kloppen. Evenzoo kroni = de handeling gekarakteriseerd door kron-, dus kronen. Deze eenvoudige logica ligt buiten het bereik der Idisten ; zij gebruigen martelagar, kronizar. In het laatste woord is bovendien nog het doel voorbijgeschoten: inplaats van kronar, dat den Idisten niet nauwkeurig genoeg is, gebruiken zij een woord, dat al te precies is en daardoor een onjuiste beteekenis krijgt: kronizar beteekent geenszins die bepaalde handeling, die wij 35 kronen noemen, maar : van kronen voorzien, zooals salizar beteekent van zout voorzien, d.i. zouten en artnizar van wapens voorzien, d.i. bewapenen. Ido redeneert aldus : indien Esp. kroni = kronen, dan is krono = kroning, daarbij zich beroepend op den befaamden afleidingsregel van Couturat: het zelfstandig naamwoord, rechtstreeks van een werkwoord afgeleid, beteekent de handeling. Maar Esperanto heeft zich nu eenmaal niet te schikken naar willekeurig door Idisten opgestelde regels en het redeneert logisch aldus: Leidt men van kroni het woord krono af, dan verdwijnt het begrip der handeling met de i; de stam kron- houdt alleen het zelfstandig begrip kroon in, dus kron+o beteekent wat het altijd heeft beteekend : kroon. Wil men het handelingsbegrip in het woord brengen, dan kan dit geschieden door middel van het achtervoegsel -ad1), dus kronado = kroning. Daarentegen bevatten stammen als atet-, vend- wel het begrip handeling en dus beteekent ateto logisch: handeling atet — koop, vendo = handeling vend = verkoop. Merkwaardig is nog, dat Ido afleidt : paco = vrede pacar = in vrede leven. milito' = oorlog ' militar = oorlog voeren. Hier waren blijkbaar geen preciseerende achtervoegsels noodig of juister gezegd Ido kon het zelf niet Volhouden voor alle mogelijke rélatie's een afzonderlijk achtervoegsel beschikbaar te hebben. Maar Wat is nu het resultaat ? Ido is wel gebonden door de regels van zijn leider, dus : paco = de handeling van in vrede te leven. militó = het voeren van oorlog, twee begrippen, die nog wel eénigszins verschillen van de stamvormen vrede en oorlog! Het zou ons te ver voeren hier nader'in te gaan op het verschil tusschen Esperanto, welks woordafleiding alleen op de logica berust ên Ido, dat onderworpen is aan willekeurige afleidingsrégels. Hen, die meer van deze zaak, die taalkundig een groot voordeel van Esperanto boven Ido beteekent, willen weten, verwijzen wij naar René de Saussüre, La vort-teorio en Esperanto. • 1) ad heeft ook de meer speciale beteekéiis van een voortgezette handeling. 36 De strijdwijze der Idisten. Na al hetgeen in de voorafgaande bladzijden omtrent de verschilpunten tusschen Esperanto en Ido is opgemerkt, is het niet te verwonderen, dat den Idisten al zeer weinig steekhoudende argumenten ten dienste staan. Het is echter zeer te betreuren, dat' sommige der Idisten zich daardoor hebben laten verleiden tot een taktiek, die met een eerlijke propaganda niets gemeen heeft en die hoofdzakelijk bestaat in het ongevraagd verspreiden van inhchtingen omtrent Esperanto, die zoozeer met de waarheid in strijd zijn, dat men zich verwonderd afvraagt, of men hier met zoo verregaande onwetendheid, dan wel met tegen elk begrip van fatsoen indruischende kwade trouw te doen heeft. Voor ons ligt een nummer van „De Wereldtaal" van 30 April 1919, een orgaan, dat zich noemt „Maandblad ter bevordering van de kennis der Wereldtaal-wetenschap". Hoewel de samensteller van dit geschrift zijn naam verzwijgt, meenen wij voor den inhoud te mogen verantwoordelijk stellen den heer B. IJzerdraat, leeraar in het schoonschrijven en slöjd aan een kweekschool voor onderwijzers te Rotterdam, wiens adres met dat der redactie overeenstemt. ') Bedoeld blaadje bevat zooveel ergerlijke onjuistheden en verdraaiingen wan de waarheid, dat wij niet kunnen nalaten, op de meest in het oog loopende de aandacht te vestigen; ze alle te weerleggen zou meer plaatsruimte vergen, dan ons hier ter bescWlcking staat. Trouwens, de lezer, die van hetgeen boven is medegedeeld, heeft kennis genomen, zal reeds met weinig moeite constateeren met welk soort propaganda men hier te doen heeft. Zeer bijzonder treedt dit wel aan den dag op blz. 15, waar moet worden aangetoond, dat Esperanto niet minder dan 5 naamvallen heeft, hoewel iedereen weet, dat het slechts twee naamvallen onderscheidt (evenals Ido, dat echter op het gebruik van den accusatief een belangrijke uitzondering toelaat, zie boven blz. 25). Gemakkelijk is echter in te zien, dat het feit, dat een of ander zinnetje in het Hollandsen kan worden vertaald met een 2den of 3den naamval, niet bewijst, dat in Esperanto deze naamvallen in synthetischen vorm bestaan; dat b.v. als „Demandu èin" wordt vertaald door „vraag aan haar", èin nog niet in den datief staat. Trouwens hierbij valt nog op te mérken, 1) In het Juni-nnmmer van hetzelfde blaadje staat inderdaad de heer IJ. als redacteur vermeld. 37 dat „demandu Un" zeer slecht Esperanto is en dat ieder goed Esperantist schrijft „demandu al U" juist zooals in het Hollandsch Het zou niet ongewenscht zijn, dat de criticus zich wat beter op de hoogte stelde van wat goed Esperanto is, alvorens anderen te gaan voorlichten. Het culminatiepunt wordt wel eenige regels verder bereikt, waar wij lezen als uitzondering op het aanduiden van den accusatief door n : „fc' havas muite da pano." Een leerling van de lagere school zou den heer IJ. kunnen uitleggen, dat hier „muite da pano als lijdend voorwerp in den 4en naamval staat, maar dat „pano geregeerd wordt door het voorzetsel „da" en dus in den lsten naamval staat. Waarlijk, wie dergelijke blunders laat drukken moéten wij ten eenenmale het recht ontzeggen over welke taalkundige kwestie ook, te oordeelen. Als tweede uitzondering wordt genoemd : „Al tiu el la infanoi mi donis po tri pomoj = aan elk van de kinderen gaf ik drie appels Indien de heer IJ. zich voor enkele centen een Esperanto-sleuteltie aanschaft, kan hij daarin lezen, dat po een voorzetsel is dat dus den lsten naamval achter zich heeft. Het is waar, dat het gebruik van dit voorzetsel gemakkelijker is voor de Russen, aan wier taal het is ontleend, dan voor ons, westerlingen, maar om Esperanto te beoordeelen moet men nu eenmaal beginnen met het te bestudeeren ' • TJDe,lezeï weet hoe het staat mêt den klemtoon in Esperanto en in Ido (Zie blz. 14) Toch wordt in de „Wereldtaal" weer het sprookje verteld van den natuurlijken internationalen klemtoon met de gebruikelijke voorbeelden. Maar de heer IJ. heeft nog iets anders gevonden : m Esperanto zijn ook uitzonderingen op den klemtoonregel! En daartoe worden enkele bewijzen aangevoerd Deze bewijzen zijn van het eerste tot het laatste.... valsch, zooals wii zullen aantoonen. lo. Neem niet den grooten, maar den kleinen appel = Ne prenu la grandan, sed la malgrandan pomon. Hier valt de klemtoon o.a. op mal, wat tegen den regel is, zegt de heer IJ. Maar weet de heer IJ. met, dat er naast een klemtoon in het woord (waarop alle klemtoonregels betrekking hebben) ook een klemtoon in den zin bestaat. En in bovenstaanden zin valt in malgrandan de woordklemtoon geheel normaal op gran, maar bovendien valt in den zin de nadruk op mal. Ieder kan gemakkelijk nagaan, dat geen mensch zou mtspreken : malgrandan maar dat men zegt mal-grandan met een kleine hiaat achter mal. Het spreekt trouwens van zelf, dat in Ido precies hetzelfde verschijnsel zich voordoet (zonder dat iemand er aan zou denken dat als een uitzondering te beschouwen) b.v. Me ne vidis la fratulo, ma la bo-fratulo = mi ne vidis la fraton, sed la bofraton = ik zag niet den broeder, maar den zwager. 2o. In de „Holanda Pioniro" heeft de heer IJ. enkele malen 1 ^!OOI^es tieèi> ti°&i enz. aaneengeschreven gevonden en hij concludeert, dat hier bij uitzondering de klemtoon niet op de voorlaatste lettergreep valt. Maar in de eerste plaats bewijst het een enkele maal voorkomen van deze schrijfwijze nog geenszins, dat ze algemeen wordt goedgekeurd en men kan er even weinig bewijskracht aan ontleenen ais aan een drukfout. Maar zelfs al geeft men, zooals wij de voorkeur aan de schrijfwijzen tie ti of tie-ti, dan moet men toch 38 toegeven, dat in tieti absoluut niet tegen den klemtoon regel wordt gezondigd, want tieti is een samengesteld woord, waarin elk der deelen zijn eigen klemtoon behoudt en de uitspraak is dan ook Üetl en niet tietii zooals de heer IJ. onjuist aangeeft. 3o. Gij hebt iets van mij. Neen, ik heb niets = Vi havas ion de mi. Ne; mi havas nenion. De heer IJ. beweert, dat in 'Tienion de klemtoon in dit geval op me wordt gelegd. Het is mogelijk, dat dè heer IJ. in den tijd, toen hij zich nog met Esperanto bezighield, den klemtoon aldus heeft gelegd, maar dan heeft hij een groote fout gemaakt ! ' Wij meenen, dat Esperanto niet verantwoordelijk mag worden gesteld voor de fouten, die onbevoegden erin gelieven te maken. Wij hebben trouwens wel eens beginnende Esperantisten den klemtoon verkeerd hooren leggen, maar deze fout hebben wij nog nooit hooren maken. Zoo wordt het publiek omtrent Esperanto voorgelicht! Als voordeel van den meervoudsvorm i in Ido heet het (Wereldtaal blz. 15) : dit meervoud is even duidelijk als 't enkelvoud en vloeit nooit -samen met een eventueel volgende i : La hundi iris = de honden gingen. Nota bene, in iedere taal geldt dit tegen elkander stooten van twee gelijke ldinkers voor heel leelijk, en Ido.... beroemt er zich op. De meervoudsvorm op j in Esperanto heeft juist het groote voordeel, dat ze een vloeiende verbinding met Volgende klinkers mogelijk maakt: La hundoj iris. Iets verder lezen we : deze i is de meest internationaal békende meervoudsuitgang (zelfs in 't Nederlandsen: musici, technici, Bolsjewiki). Ei zoo, maar die i komt toch alleen voor in 't Latijn, 't Italiaansch en 't Russisch, en slechts in 't Italiaansch tegenover de o in 't enkelvoud •(zooals in Ido). 'Eh in dié-talen is die i nog lang: niet de algemeene meervoudsuitgang. In 't Latijn ontstaat de i uit us (musicus, technicus) en de woorden, die op o uitgaan, hebben in 't meervoud es. En de Russen vormen bolsjewiki niet uit bolsjewiko maar uit bolsjewik. Ook kan in 't Russisch de meervouds i uit a ontstaan, maar nooit uit o, want de onzijdige woorden op o vormen hun meervoud op a. Wij willen geenszins beweren, dat de j de meest internationale meervoudsuitgang is*; dit zou de s zijn, maar de j heeft op deze letter voor, dat ze zich gemakkelijker met een opvolgende n laat verbinden. In die gevallen, waar hij de fouten van Ido eenvoudig niet wegredeneeren kan, volgt de heer IJ. de kinderachtige tactiek aan Esperanto dezelfde fouten te willen toeschrijven. We hebben boven reeds gezien hoe hij tracht aan te toonen, dat de klemtoonregel in Esperanto uitzonderingen heeft en met welk succes. Een ander staaltje is het volgende. In een noot op blz. 14 (Wereldtaal) lezen we : , Onlangs beweerde een vooraanstaand Esperantist openhjk, dat Esperanto fonetisch was en Ido niet. Ieder deskundige kan hem inlichten, dat de fonetiek de Esperanto-klanken c, c, en g respectievelijk ontleedt in t + s, t + s en d + J, dat Esperanto dus tweevoudige klanken door enkelvoudige letters voorstelt en derhalve niet fonetisch kan worden genoemd". • Diezelfde „deskundige" zou den heer IJ. eens kunnen ïnhchten omtrent de juiste beteekenis van het woord fonetisch, die hij blijk- 39 baar nog niet kent. Fonetisch is een schrijfwdjze, die de uitspraak ondubbelzinnig afbeeldt. Het samenvoegen van enkele klanken in één teeken neemt het fonetisme niet weg, maar wel gebeurt dit wanneer men één letterteeken op verschillende manieren uitspreekt zöoals dit in Ido het geval is. En de heer IJ. weet heel goed, dat de Esperanto-schrijfwijze de uitspraak ondubbelzinnig afbeeldt, maar dat het Ido-alphabet dat niet kan.' Naast een groot aantal van dergelijke rechtstreeksche onwaarheden, bevat „De Wereldtaal" ook verscheidene verdraaiingen en scheeve voorstellingen, waarmede de heer IJ. den buitenstaander hoopt te misleiden. Een enkel voorbeeld (zie „Wereldtaal" blz. 10) : Om te bewijzen, dat de woorden in Ido meer internationaal zijn gekozen, dan in Esperanto worden de volgende voorbeelden gegeven : Ned : instrument, alles, absoluut, piston, exposeeren, excuseeren. Ido: instrumento', omno, absolute, pistono, exposar, exkusar. Esperanto: ilo, Ho, nepte, pisto, elrneti, senkulpigi. Waarlijk, een voor Esperanto wel zeer bezwarende vergelijking, indien ze niet.. .. opzettelijk vervalscht was! Opzettelijk, want van den" heer IJ. als oud-Esperantist moeten wij veronderstellen, dat hij de hier gemaakte fouten tegen beter weten in heeft neergèschrecen. Wat toch is het geval ? lo. Instrument wordt in het Esperanto niet vertaald door ilo, dat een algemeenere beteekenis heeft, maar door instrumento. Dit woord behoort niet alleen krachtens regel 15 van het „Fundamento" als internationaal woord tot Esperanto, maar bovendien is het ■ opgeftomen in de „Unua oficiala aldono" bij de „Universala Vortaro". 2o. Hetzelfde geldt voor „absoluut", dat door „absoluta" wordt vertaald, welk woord eveneens in de genoemde „aldono" is opgenomen. Nepre heeft een eenigszins andere beteekenis (volstrekt). 3o. Exposeeren = tentoonstellen wordt vertaald door het woord ekspozicii, dat afgeleid is van den in de „Universala Vortaro" voorkomenden woordstam ekspozicii. Dergelijke feiten werpen een eigenaardig licht op de taktiek van den heer IJ., die zeer zeker van het bovenstaande niet onkundig is geweest, die zich althans op de hoogte had moeten stellen,' alvorens hij zich het recht kon aanmatigen Esperanto te becritiseerèn. • Men kan zich nu ook gemakkelijk voorstellen hoeveel waarde er te hechten valt aan de eenige regels verder in de „Wereldtaal" medegedeelde cijfers betreffende de overeenkomst der stammen in Esperanto en Ido met die in de natuurlijke talen. Het is al tè duidelijk, dat daarbij een groot aantal Esperanto-stammen geheel verkeerd zfln gebruikt, zooals in het genoemde voorbeeld reeds met 50 %, zegge vijftig procent, het geval was. Een dergelijke statistische opgave kan alleen dan waarde hebben, wanneer ze èn van Esperantistische èn van Idistische zijde geheel gecontroleerd is en wij twijfelen niet of de verhouding zóu in dat geval geheel anders zijn. Hoe weinig de heer IJ. van het juiste gebruik der Esperantowoorden op de hoogte is blijkt weer op blz. 10 in de „Wereldtaal" 40 onder „Woordvorming". Hier wordt o.a. medegedeeld, dat hakilo, afgeleid van hafti, niet meer de algemeene beteekenis heeft van hakwerktuig, maar de speciale beteekenis van bijl. Niet alleen is deze bewering onjuist, maar ze bewijst ook, hoe weinig de belangrijke en juiste beginselen volgens welke Esperanto door Zamenhof is opgebouwd, door de Idisten worden begrepen en hoe zij een der grootste voordeden van Esperanto in hun waanwijsheid willen te niet doen. Ieder toch, die, zij het slechts oppervlakkig, met Esperanto heeft kennis gemaakt, weet, dat de groote gemakkelijkheid bij het aanleeren van die taal berust op een besparing van stamwoorden. Zamenhof's vernuftig stelsel van voor- en achtervoegsels stelt ons in staat logisch uit grondbegrippen verwante begrippen af te leiden. Zoo dient het achtervoegsel ilo om het werktuig aan te duiden, waarmede de door het grondwoord uitgedrukte handeling wordt verricht. Dus : tranti — snijden trantilo = snijwerktuig. tondi = knippen tondilo — knipwerktuig. haki = hakken hakilo — halrwerktuig. remi = roeien remilo = roei werktuig. fosi — graven fosilo — graafwerktuig. Maar het is duidelijk, dat een dergelijk achtervoegsel van nul en geener waarde zou zijn, als het ons geen andere dan de zeiden of nooit gebruikte woorden snijwerktuig, lmipwerktuig, enz. kon schenken. Het spreekt echter vanzelf, dat men bij het woord snijwerktuig direct denkt aan mes, bij knipwerktuig aan schaar, bij hakwerktuig aan bijl (vgl. Fr. hache, hacher), bij roeiwerktuig aan roeiriem (vgl. Fr. rame, ramer) en bij graafwerktuig aan schop. En logisch volgt hieruit, zonder dat aan de algemeene beteekenis iets wordt tekort gedaan, dat trantilo wordt vertaald door mes. tondilo ,, ,, ,, schaar. hakilo ,, ,, ,, bijl. remilo ,, ,, ,, roeiriem. fosilo „ ,, ,, schop, zooals b.v. voor tondilo, hakilo, fosilo in de „Universala Vortaro" door Zamenhof als voorbeeld wordt aangegeven. „In Ido beteekent", aldus de heer IJ., skribilo : werktuig om te schrijven ('t zij potlood, 't zij een pen of wat anders ook), zoo beteekent hakilo dus niets anders dan werktuig om te hakken ('t zij biji, 'tzij hakmes of wat anders ook). En voor elk speciaal werktuig, nam Ido een speciaal stamwoord".1) Juist, en daardoor wordt het achtervoegsel ilo in Ido een waardeloos ding en moet de Idist onthouden : tranchar = snijden, maar kultelo = mes. tranchar = knippen, ,, cizo = schaar. klozar = sluiten ,, klefo = sleutel. ienar = vasthouden „ mancho = handvat, enz. Bovendien verzuimt de heer IJ. te vermelden, dat waar in Esperanto behoefte bestaat aan onderscheiding van speciale werk- 1) Wat dan dat speciale woord voor „bij!" is, vernemen wij niet en ook 't leerboekje van den heer Caspers verschaft ons daaromtrent geen opheldering. 41 tuigen, daarvoor evengoed afzonderlijke stammen worden gebruikt (b.v. pioto voor houweel). En waarom verzwijgt de heer IJ., waar hij almiliti voor veroveren afkeurt, dat Esperanto tegenover het Ido konquestat het woord konkiri1) kan stellen (Wereldtaal, blz. 11). Waarom beweert de heer IJ., (Wereldtaal blz. 2) dat Zamenhof in 1894 aandrong op zeer radicale verbeteringen, terwijl de waarheid is, dat Zamenhof deze voorstellen slechts had uitgewerkt, óm toch vooral den schijn te vermijden, dat hij zelf eenige pressie óp de ontwikkeling van de taal wilde uitoefenen en dat hij dankbaar was toen alle hervormingen definitief waren verworpen. Merkwaardig !f n^g' dat Zlch onder nen> die tegen verandering stemden, behalve de door den heer IJ. smalend genoemde postzegel- en prentbriefkaartenverzamelaars (waren deze alleen onder de tegenstemmers ?) ook nog bevond de Ido-Akademiano Kofman en zelfs niemand minder dan de Beaufront, de vader van Ido! Maar dat verzwijgt de heer IJ. J& Wie op de hoogte is van den waren stand van zaken en boven(üerr weet hoeveel verandereingn en hervormingen Ido sedert zijn ontstaan heeft ondergaan, verwondert zich over de „Unverfrorenheit" waarmee de heer IJ. durft beweren : „Hierdoor zijn thans de Esperantisten verdeeld in een aantal partijen, die elk hun aparte Esperanto-dialect hebben", waarop dan de opsomming van 6 zoogenaamde dialecten volgt. (Wereldtaal blz. 3). En op blz. 13 heet het: „Toch heeft de tersluiksche, ongecontroleerde invoering van vele woorden, die Esperanto te weinig had, de taal sedert 25 jaar zeer belangrijk veranderd, zooals zelfs Kotzin erkent (pag. 132). Een Esperantist van 1890 herkent het Esperanto van 1919 niet meer". De argelooze tezer loopt gevaar dezen laatsten zin voor Kotzin's oordeel aan te zien. Wrj citeeren daarom de bedoelde plaats uit den oorspronkelijken Esperanto-tekst van Kotzin (Historio kaj teorio de Ido, pag. 121) : „Onze taal zal zich stap voor stap ontwikkelen en indien gij een Esperantotekst, in 1887 gedrukt, vergelijkt met het tegenwoordige Esperanto, zult ge zelf zien, dat onze taal veel vooruit ging, evenals in die 25jange periode de natuurlijke talen vooruit gingen". Dat klinkt eemgszins anders dan het bovenstaande. De heer IJ. schijnt het verschil niet te kennen tusschen ontwikkeling en verandering. En wij voegen hierbij nog ten overvloede een ander citaat van Kotzin (l.c. pag. 122): ....„wij vreezen niet, dat wij; de internationale taal uit een leerboek van 1887 geleerd hebbend, de literatuur van 1913 met zullen begrijpen; wij vreezen niet, als wij eenigen tijd (2 a 3 jaar) buiten de Esperanto-wereld zouden doorbrengen, dat wij daarna Esperanto niet meer zouden kunnen lezen of schrijven en de spraakkunst op nieuw zouden moeten leeren en de lijst van besluiten van de „Akademio" zouden moeten bestudeeren (de „Akademio" van Ido produceerde reeds ongeveer 800 beslissingen)" Dat is dus juist het tegenovergestelde van datgene, wat volgens den heer IT. Kotzin erkent! J Wil men den heer IJ. gelooven, dan bestaat er geen grooter 1) Vortaro de Esperanto van Kabe. 42 leugenaar dan Kotzin. De afschuw voor dien naam is alleszins begrijpelijk, want Kotzin is de schrijver van een voortreffelijk werkje ('t boven reeds genoemde „Historio kaj teorio de Ido", 1913) waann een enorme hoeveelheid bewijsmateriaal tegen Ido is bijeengebracht. Maar wat wil nu het geval ? Van dit boekje is een Duitsch e vertaling verschenen, vermoedelijk omstreeks 1916, hoewel de uitgave geen jaartal draagt, welke vertaling geheel Kotzin's tekst van 1913 volgt. Wat echter in 1913 juist was, is dit niet altijd meer in 1916 want.... sedert 1913 is er in Ido nog veel veranderd, voordat het in 1914 „stabiel" werd. Den vertalers kan, en o.i. terecht, het verwijt treffen, dat zij met geen enkel woord er op gewezen hebben, dat de tekst van 1913 woordelijk is gevolgd en dat zij geen poging hebben gedaan die wijzigingen aan te brengen, die de nieuwste vorm van Ido noodig maakte, maar dit verwijt kan in geen geval Kotzin gelden, wiens critiek in 1913 juist was. Trouwens de bedoelde wijzigingen zouden slechts zeer weinig aan de hoofdstrekking van zijn werk afdoen. Te dien aanzien is het belangwekkend na te gaan, wélke verschrikkelijke vervalschingen de heer IJ. als „een enkel ding uit honderden" weet aan te voeren. (Wereldtaal, pag. 3). Men verwacht hier toch zeker enkele bewijzen van werkelijke kwade trouw! De heer IJ. schrijft: „Kotzin, „Historio kaj teorio de Ido", schrijft op bladz. 47 van de Duitsche uitgave van dit werk (Verlag: Ader & Borel, Dresden, 1917) *) dat Ido zes vormen voor het meervoud heeft. Men zie elk Ido-leerboek in en zal vinden, dat Ido zeer regelmatig één vorm voor het meervoud heeft". De lezer weet, dat dit een besliste onwaarheid is, al is het aantal van 6 niet meer juist (zie boven, pag. 16). De heer IJ. vervolgt: „Op pag. 91 beweert hij o.a., dat de woorden poeder en kruit beide worden vertaald door pulvero. Deze en honderden andere vervalschingen getuigen van een grenzeloos domme brutaliteit, want hij weet toch, dat ieder verstandig lezer ter controle natuurlijk dadelijk een Ido-woordenboek opslaat, en dan vindt dat poeder = pudro en kruit = pulvero." Wij hebben als „verstandige lezers" er de woordenlijst achter in 't Ido-leerboekje van den heer Caspers, dat prijkt met een voorwoord van den heer IJzerdraat en dat dus wel „up to date" zal zijn, eens op nageslagen. Maar hoe groot was onze verbazing,toen we constateerden dat die woordenlijst ook al vervalscht was! Van 't woord pudro geen spoor en achter pulvero vonden we.... kruit, poeder. Was 't wel juist, dat de heer IJ. aan Kotzin „grenzeloos domme brutaliteit" verweet. 't Geminacht Esperanto heeft: pudro = poeder, pulvo = buskruit, pulvoro = poeder (geneesmiddel). Over Witterijck's „De waarheid over Esperanto en Ido", dat dateert van Januari 1913, merkt de heer IJ. nog op (Wereldtaal blz.3) „dat ook dit een aantal onwaarheden over Ido bevat, die elk lezer, welke onderstaande vergelijking tusschen Ido en Esperanto heeft bestudeerd, met verontwaardiging zal constateeren". 't Is waar, T) De heer IJ. citeert natuurlijk niet de Esperanto-uitgave (waarvan hij n.b. wel den titel gebruikt), want dan verloor zijn betoog alle waarde 43 dat Witteiijck's geschrift uit den aard der zaak niet „bij" is, maar verontwaardigen kan men zich. hoogstens over dengene, die een Esperantist een verwijt ervan wil maken, dat hij niet na iedere verandering in Ido een nieuwen druk van zijne critiek de wereld heeft ingezonden. De heer IJ. schept er een bijzonder behagen in, alles wat met Esperanto verband houdt, te verkleinen en af te breken. „Esperanto is gemaakt in 1878 door den gynmasiumleerling Ludwig Lazarus Zamenhof, (Wereldtaal, blz. 4). Deze mededee- ling is, zooals ieder Esperantist weet, onjuist, want Esperanto dateert van 1887 en heeft met Zamenhof's „Lingwe universala" van 1878 bijna geen overeenkomst. De eenige regels verder volgende aanvulling: „is daarna nog wel vervormd door den samensteller toen deze wat ouder was," neemt de in den eersten zin vervatte onwaarheid niet weg. Het aantal der Esperantisten, vooral van de goed sprekende, is o zoo klein! Maar 't aantal Idisten is nog bedroevend veel kleiner en hoewel 't verkrijgen van juiste cijfers dienaangaande zeer moeilijk is, gelooven we 't veilig beneden 10 % van dat der Esperantisten te kunnen stellen. De Esperanto-literatuur heeft geen beteekenis. Geen enkel, eenigszins gewichtig werk heeft er een grootere verbreiding door gekregen. Maar wat heeft Ido op dit gebied gepresteerd ? Waarom noemt de heer IJ. geen belangrijke Ido-vertalingen ? En als Ido ooit de uitgebreidheid kreeg, die Esperanto nu heeft, zou 't dan wèl aan gewichtige werken een grootere uitbreiding gegeven hebben ? Esperanto's negen internationale congressen niets dan humbug. ... „gratis smulpartijen op kosten van een of ander Gemeentebestuur, gemaskerde bals, tooneel- en muziekuitvoeringen, uitstapjes in de buurt van de congresplaatsen, e. d." (Wereldtaal, blz. 5). Hoeveel congressen had Ido, hoeveel Idisten kwamen daar, hoeveel Idisten konden Ido spreken ? ? „Er is ook wel gesproken", vervolgt de heer IJ., „over „Esperantujo" en andere aardige dingen, zooals de uitgave van tijdschriften enz.; maar taai-congressen mogen de Esperantistenfeesten niet worden genoemd". Nu, dit laatste beweert ook geen enkele Esperantist. Maar dat Esperanto een lerende, practisch bruikbare taal is, hebben die congressen onomstootelijk bewezen, allen kleineeringen der Idisten ten spijt. Aan 't woord „Esperantujo" weet de heer IJ. nog een geestigheid(?) vast te knoopen (Wereldtaal, blz. 5). „Omdat", schrijft hij, ,,'t achtervoegsel uj in 't Esperanto drie (zegge 3!) beteekenissen heeft, n.1. die van : vaderland, vat of voorwerp om iets in te doen ën boom, kan „Esperantujo" ook worden opgevat als: „boom, waaraan 't Esperanto zich verder zal ontwikkelen", maar ook zeer goed als „doodkist voor Esperanto". Wij gunnen den heer IJ. gaarne de gelegenheid dergelijke aardigheden te bedenken, maar moeten er toch op wijzen, dat ze niet al te veel doorzicht verraden. Inderdaad heeft Zamenhof aan ufo een drievoudige beteekenis gegeven, die echter steeds één begrip inhoudt, n.1. het bevatten van een aantal gelijksoortige grootheden. En hij 44 meende genoeg gezond verstand bij zijn volgelingen te mogen veronderstellen, om te begrijpen, dat pomujo niet het vaderland der appels is en Franoujo geen doos om Franschen in te bewaren. Esperantujo kan dus alleen beteekenen : het vaderland der hopenden (Esperantoj) en in géén geval beteekenen een „doodkist voor Esperanto". Terloops zij nog opgemerkt, dat 't woord „Esperantujo", waaraan we niet gaarne meer beteekenis zouden hechten dan 't waard is, een uitvinding is van.... den tegenwoordigen Idist Kofman! Maar onze taak, Esperanto en Ido te vergelijken, bracht ons er toe eens na te gaan of de Ido-achtervoegsels alle slechts één beteekenis hebben. En we vonden onder verscheidene andere, dat 't achtervoegsel -iero drie (zegge 3!) beteekenissen heeft, die echter absoluut geen gemeenschappelijk begrip inhouden, n.1. : le. drager of houder van één voorwerp, b.v. plumiero = penhouder (niet pennendoosje, zooals 't Esp. plumujo\) 2e. boom (drager van vele vruchten), b.v. pomiero = appelboom. 3e persoon, gekenmerkt door de zaak, die het grondwoord noemt, b.v. milioniero = millionair. Dat nu pomiero niet ook appelkoopman kan beteekenen, lijkt ons nog niet voor de hand liggend. De lezer oordeele : wat is logischér, zuiverder, eenvoudiger, Esperanto of Ido ? „Das eben ist der Fluch der bösen Tat, Dasz sie fortzeugend, immer Böses musz gebahren!" Het Ido, uit kwade trouw en misleiding geboren, kon zich niet staande houden zonder zijn toevlucht te nemen tot verdraaiing van de waarheid en valsche voorhchting van het publiek. Het is ten zeerste te betreuren, dat er nog steeds menschen gevonden worden, die, hoewel, evenals wij doordrongen van het belang van een internationale hulptaal, zich tot dergelijke propaganda leenen. Wij hebben ons dikwijls ■ af gevraagd : „Wat denken de Idisten te bereiken en wat zal het resultaat van hun actie zijn ?" Wanneer wij eens een oogenblik zouden onderstellen, dat het Ido erin zou slagen het Esperanto te verdringen, dan zou zeer zeker de heele wereldhulptaalbeweging voor goed in discrediet gebracht zijn. Het échec van Volapük heeft aan de opkomst van Esperanto onberekenbare schade berokkend ; de mislukking van Esperanto zou Ido onherroepelijk mede ten val brengen. Waarom? Orndat het publiek, dat heden ten dage nog Volapük en Esperanto in een adem noemt, (Ido wordt nog zoo goed als niet genoemd) niet weet, dat Volapük aan zijn gebreken te gronde ging, dat Esperanto zijn opkomst dankte aan de juiste beginselen, waarop het berust. En het publiek, dat Esperanto zou zien ondergaan, zou geen oogenblik vertrouwen schenken aan Ido, noch aan een van zijn „verbeterde" opvolgers, die niet op zich zouden laten wachten. Maar laten wij het vertrouwen in de toekomst niet verliezen. Al hebben de Idisten het groote belang van het „Eendracht maakt macht" niet ingezien" en' ai zijn thans ouze verwoede tegenstanders zij, die schouder aan schouder met ons moesten strijden voor de verwezenlijking van een goed en grootsch ideaal, het tot elkander brengen van de door ras- en taalverschil gescheiden volkeren, al 45 zal hun actie het bereiken van de eindoverwinning bemoeilijken en vertragen, wij weten, dat ten slotte niet een met bedriegelijke middelen gevoerde propaganda de beslissing brengt, maar dat alleen die beginselen zullen zegevieren, die zoowel practisch als theoretisch hun superioriteit hebben bewezen. Wij laten gaarne aan de Idisten over te gelooven, dat hun taal de volmaaktheid nabij komt: de onbevooroordeelde criticus weet welke waarde hij aan dergelijke beweringen moet hechten. Dat aan Esperanto de onvolkomenheden van ieder menschehjk werk kleven, wie zal het ontkennen ? Maar het „Fundamento de Esperanto" laat een organischen groei toe, waardoor het minder goede geleidelijk kan verdwijnen en een gestadige vervolmaking mogelijk is. De „revolutie" der Idisten daarentegen, het moge uit het voorafgaande duidelijk zijn geworden, heeft slechts een product geleverd, dat in zoo goed als alle opzichten bij Esperanto ten achter staat. Esperanto of Ido ? De keuze kan niet moeilijk zijn. Trouw aan de groene ster, trouw aan de nagedachtenis van Zamenhof, niet uit bekrompen slaafschheid en blinde verafgoding van den „majstro", maar uit oprechte overtuiging en erkenning van de onovertroffen genialiteit van zijn werk. Trouw aan Esperanto, ondanks miskenning en verdachtmakingen, óis la bela songo de 1'homaro Por eterna ben' efektivigos!