N*. 656. Hat Strairoces tööf ta Krj'gsraai Overzicht mei Aanteekeningeni samengesteld ten dienste van het Militair Onderwijs en de Praktijk, BOQJt P. J. STIGTER, Ktvpiiein der Infasiierie, ', tewr <* 1912 (&YW. 'oij, -O Juni 1913 (Stbl. N°. 292) en 18 Juli 1914 (Stbl. H° 316) iMjci^i-uigo aanvuiiendo bepalingen. ~ Afhankelijk van de omstandigheden legge men voorloopig arrest in een politiekamer dan wel in het kwartier op. (2) Ingevolge L. O. 1916 A 100, kan aan in de provoost in voorloopig arrest gestelde militairen de door hen gewenschte lectuur en het gebruik van schrijfgereedschap worden toege- ' staan; ook kan aan hen de gewone nachtligging verstrekt worden.. (3) Misbruik van het recht, bedoeld in Art. 4 R. L., en ongemotiveerde toepassing van het voorschrift van Art. 5 R. L. zullen in lichte gevallen disciplinaire overtreding uitmaken; in meer ernstige gevallen zyn zij strafbaar volgens Art. 282 W. v. S. '). Onvoldoende opvolging van het voorschrift van Art. 5 R. L. vormt disciplinaire overtreding. (4) Tot wegneming van twijfel of de militaire macht bevoegd is om, tot tenuitvoerlegging op een militair in werkehjken dienst van een krijgstuchteljjke straf of van een krachtens Art. 4 of 5 R. L. aangezegd arrest, een woning tegen den wil van den bewoner binnen te treden, wordt er in L. O. 1915 A 103 op gewezen, dat militairen, aan wie tot zoodanige tenuitvoerlegging order is gegeven, uitmaken de tot aanhouding bevoegde openbare macht, zoodat zij, wanneer hun de bij Art. 3 onder 2° der Wet van 21 Juli 1890 (Stbl. N". 127) bedoelde last is verstrekt, de bij dat artikel toegekende bevoegdheid kunnen uitoefenen. • Deze last behoort alleen bij bepaalde noodzakelijkheid te worden gegeven en — behoudens dringend geval — eerst nadat aan eene schriftelijke last tot melding geen gevolg is gegeven. Afschrift van het van de binnentreding op te maken proces-verbaal moet aan het D. v. O. ingezonden worden. (5) Politiehulp bij aanhouding van militairen. Bij L. O. 1918 A 95 is, naar aanleiding van ingekomen bezwaren over het niet voldoen door agenten van politie aan verzoeken van met rang bekleede militairen om hulp te verleenen bij het aanhouden van minderen, die zich aan een krijgstuchtelijke overtreding schuldig maakten, het volgende ter kennis gebracht: 1°. Agenten en hoogere ambtenaren van Rijks- en Gemeentepolitie zijn niet verplicht hulp te verleenen bij het ') Art. 282 W. v. S.: H\j die opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren en zés maanden. Indien het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. Indien het feit den dood ten gevolge heeft, wordt h;j gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren. De in dit artikel bepaalde straffen zijn ook van toepassing op hem die opzettelijk tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving oone plaats verschaft. aanhouden van militairen die zich schuldig hebben gemaakt aan een krfygstuchtelijk vergrijp. 2". De hiervoren bedoelde verplichting tot hulpverleening is wel aanwezig, wanneer militairen worden aangehouden, die een strafbaar feit, hetzij naar het gemeene strafrecht, hetzy genoemd in het militair strafwetboek (Crimineel Wetboek voor het Krijgsvolk te lande), hebben begaan. 3°. Een meerdere, die wenscht dat een mindere hem vergezelt, teneinde zijn identiteit te doen vaststellen, kan hem daartoe den last verstrekken, c. q. onder het aanzeggen van arrest. Geeft de mindere na gewezen te zijn op de gevolgen van het niet voldoen aan dien last, daaraan niettemin geen gehoor, dan is het feit van dienstweigering aanwezig. In dit geval moet zoo eenigszins mogelijk gebruik worden gemaakt van de hulp van zich in de nabijheid bevindende militairen om den mindere te dwingen mede te gaan, terwijl eveneens de hulp kan worden ingeroepen van ambtenaren van Rijks- of Gemeentepolitie, die alsdan tot die hulpverleening verplicht zijn. 4". Hoewel zulks in het algemeen tot de hooge uitzonderingen dient te behooren, is de meerdere bevoegd des noodig een mindere aan te grijpen, wanneer hij de aanhouding niet op andere wijze kan doen. 5". Mocht de meerdere bij een of ander te lijden hebben onder molest van de zijde van het publiek of wel van de zijde van den betrokken militair, dan is — waar hier een strafbaar feit wordt gepleegd — de politie, overeenkomstig het onder 2". gestelde, in dat geval uiteraard evenzeer verplicht hiertegen bescherming te verleenen. (6) Overbrengen van militaire arrestanten. Bij L. O. 1918 A 100 is omtrent het overbrengen van arrestanten het volgende bepaald: Bij het overbrengen van militaire arrestanten mag door geleiders niet van de wapens gebruik gemaakt worden, tenzij zulks voor zelfverdediging bepaaldelijk noodig is. Indien het ook maar eenigszins te voorzien is, dat do militaire arrestanten pogingen tot ontvluchting zullen doen, of dat het overbrengen van die arrestanten tot andere bezwaren aanleiding kan geven, moet in gemeenten, waar celwagens aanwezig zijn, de tusschenkomst van den Plaatselijke- of Garnizoenscommandant worden ingeroepen om de beschikking over een celwagen te krijgen. De Plaatselijkoof Garnizoenscommandant zal het verzoek hiervoor tot den Officier van Justitie ter plaatse richten. Indien geen celwagen ter beschikking kan worden gesteld, moet, in de bovenbedoelde gevallen, een ander gesloten vervoermiddel worden gebruikt. De hierop vallende kosten kunnen Worden verantwoord onder de uitgaven wegens vervoer. Bij het in- en uitladen aan de stations en b;j de huizen van bewaring e. d. en ook overigens zullen de arrestanten 4 Worden geboeid indien en voor zoolang daartoe noodzaak aanwezig is. (7) Verzoeken om opsporing en aanhouding. Alle verzoeken om opsporing en aanhouding van militairen , die vermist worden, moeten in gemeenten, alwaar een Commissaris van Politie gevestigd is, tot dezen ambtenaar gericht worden. (L. O. 1916 A 99) Verzoeken — ook de telegrafische — tot opsporing en aanhouding van vermiste militairen, moeten bevatten den naam en de kwaliteit van den verzoeker, benevens het strafbare feit, waarvan hij, wiens opsporing en aanhouding wordt gevraagd, verdacht wordt. (L. O. 1918 A 99) (8) Signaleering van deserteurs. ■ Volgens L. O. 1917 A 74 moet op denzelfden dag, waarop een militair als deserteur wordt afgevoerd, dan wel van desertie terugkeert (vrijwillig of als gearresteerde) de Commandeerende-Officier van het legeronderdeel, waarbij de afvoering of de terugkeer plaats vindt (compagnie, eskadron. batterij, detachement, enz.), hiervan bericht zenden aan het Departement van Justitie, en wel door middel van staten volgens een aangegeven model, zonder begeleidend schrijven en met de aanduiding: „Voor het Algemeen Politieblad". Door de zorg van genoemd Departement worden de namen enz. van de deserteurs en van de teruggekeerden daarna opgenomen in een afzonderlijk deel van het Algemeen Politieblad , gemerkt G. De militaire autoriteiten, aan wie vanwege het Departement van Oorlog een exemplaar van dat deel G zal worden toegezonden, zullen nauwkeurig hebben zorg te dragen, dat daarin de namen der teruggekeerde deserteurs worden doorgehaald. (Het bij deze L. O. behoorende model is aangevuld bij L. O. 1918 A 93). Art. 17-20 De gearresteerde kan over het hem opgelegd arrest eene ' J' klacht indienen. (9) De reclame. kan plaats hebben bij den chef van den arrestoplegger of wel, hetzij rechtstreeks, hetzij na de reclame bij den chef: a. bij den Krijgsraad, indien de arrestoplegger een rang bekleedt beneden dien van hoofdofficier, met recht van hooger beroep op het H. M. G.: 6. bij het H. M. G. indien de arrestoplegger den rang bekleedt van opper- of hoofdofficier. Art. g r l. Van het gepleegde feit en van het eventueel opgelegde „voorloopig arrest" zal zoo spoedig mogelijk gerapporteerd worden aan den Commandeerenden Officier van don verdachte, • o (10) Bij het (schriftelijk) rapport worden overgelegd (of worden zoo spoedig mogelijk nage'zonden): 1°. uittreksel stamboek van den verdachte; 2°. krijgswettenblad •) (d. i. het proces-verbaal van voorlezing der krijgsartikelen) van den verdachte (de onder 1°. en 2°. genoemde stukken op te vragen bij de Hoofdadministratie van het korps); 3°. afschrift straflijst van den verdachte; 4°. eventueele overtuigingsstukken. Art. 186 I. D. Infie. en de overeenkomstige artikelen van den I. D. der andere wapens geven aan bij wien de rapportmaker zijn rapport moet indienen. (11) Bij L. O. 1918 A 29 is bepaald, dat van elk strafbaar feit, door of vermoedelijk door een militair gepleegd, tengevolge waarvan een mensch het leven heeft verloren, terstond, óók kennis moet worden gegeven aan den auditeur.militair, binnen wiens arrondissement dit strafbaar feit is begaan. § 2. Het onderzoek door (of op last van) den Commandeerenden Offlcier van den verdachte. Art. 7 k. l. De Commandeerende Officier van den verdachte zal daarop de zaak onderzoeken en tevens bepalen of de verdachte in arrest zal worden gesteld of gehouden. Omtrent den vorm van dit onderzoek (dat men wel aanduidt met denamen: „voorloopig onderzoek", „huishoudelijk onderzoek", „korps-informatie") is niets voorgeschreven; de 0--O. kan het zelf houden of wel het opdragen aan oene commissie van officieren (in den regel een kapitein en een luitenant) of aan den compagnies- (eskv, enz.) commandant van den verdachte. De verklaringen van den verdachte en de getuigen behooren hierbij op schrift gesteld te worden; het is aan te bevelen dat de afgelegde verklaringen, na voorlezing, onderteekend worden door hen, die ze afgelegd hebben. Bij het afnemen van de verklaringen stelle men zich voor oogen, dat het doel van dit onderzoek voornamelijk is de bevoegde autoriteit gegevens te verschaffen tot beslissing of de in behandeling zijnde zaak al dan niet voor den Krijgsraad gebracht moet worden. Daarnaast kan echter meestal gebruik gemaakt ') Indien van den verdachte — tot do militie behoorende — geen krijgswettenblad aanwezig is, dan kan in plaats daarvan worden overgelegd een afschrift van het proces-verbaal, bedoeld in Art. 51 van het Militiebesluit II, benevens een uittreksel uit het lotingsregister, waaruit de datum van inlijving blijkt. Het eerste stuk op te vragen aan den betrokken Provincialen Adjudant, het tweede aan den betrokken Commissaris dor Koningin, 6 worden van de omstandigheid, dat dit onderzoek reeds zeer spoedig na het plegen. van het feit gehouden wordt — en dus het gebeurde nog versch in het geheugen ligt — om de hoofdzaken in verklaringen vast te leggen. Bene eventueel bij dit onderzoek verkregen bekentenis is eene „buitengerechtelijke bekentenis" (aanwijzing, Art. 406 v. W. v. Sv.). Bij dit onderzoek kunnen burgergetuigen niet tot verschijnen gedwongen worden; de getuigenverklaringen worden niet onder eede, (bevestiging) afgenomen, terwijl zij niet aan beklaagde voorgelezen worden. ' vi! § 3. Conclusie (c.q. afdoening) van den Comm.-Off. van den verdachte en rapport aan den Carn.*Coinmt. ah. 9 k. l. Is de C.-O. van den verdachte — op grond van het gehouden voorloopig onderzoek — van oordeel dat: 1°. de verdachte onschuldig is, dan zal hij dezen eventueel uit het hem opgelegde arrest. ontslaan en rapport uitbrengen aan den G-.-C.; 2°. de verdachte schuldig is aan eene disciplinaire overtreding, dan zal hij: Art. s ii. l. a. indien deze overtreding den garnizoens-dienst betreft, rapport uitbrengen aan den G-.-C.; b. indien deze overtreding den korps-dienst betreft, de zaak disciplinair afdoen en rapport uitbrengen aan den G.-C.; Art. io r. l. 3°. de verdachte vermoedelijk schuldig is aan een strafrechtelijk feit, dan zal hij rapport uitbrengen aan den G.-C. Bij het rapport, door den C.-O. van den verdachte in de gevallen 1, 2a, 2b en 2 aan den G.-C. uitgebracht, wordt het oorspronkelijk rapport met bijlagen overgelegd. § 4. Beslissing van den Garnizoens-Commandant. Art, 12 r l. Is de G.-C., na kennisname van het rapport van den C.-O. van den verdachte, van meening, dat de zaak disciplinair moet worden afgedaan, dan zal hij: 1°. indien de overtreding den garnizoens-dienst betreft, zelf de afdoening verrichten; (1) Bij Aanschr. 1). v. O. d.d. 7 November 1914 I Afd. N\ 193 (V. B. TJ. blz. 3411) is in herinnering gebracht dat, ingeval van eene overtreding, welke den garnizoensdienst betreft, de G.-C. op grond van Art. 12 R. L. verplicht is, de op te leggen straf zelf te bepalen. Overleg met den Regiments-Commandant van den betrokken militair wordt aanbevolen; dit doet echter niets af van de verplichting van den G.-C. om de straf zelf op te leggen. 7 2°. indien de overtreding den korps-dienst aangaat, de afdoening — indien deze nog niet geschied is — aan den O.-O. overlaten. Art 11 b. l. indien de G.-C. — na bekomen advies van den AuditeurMilitair — van oordeel is dat de zaak door den Militairen Rechter moet worden afgedaan, dan zal hij den verdachte naaiden Krijgsraad verwijzen. (2) Alleen de G.-.C. van het garnizoen waartoe de beklaagde behoort, heeft het recht dezen naar den K. R. te verwijzen en niet de G.-C. van het garnizoen, waartoe de verdachte behoorde toen hij de ten laste gelegde feiten pleegde. (Vonnis K. R. II4 Mei 1917, M.R. T. XIII, blz. 322; in denzelfden zin Sent. H. M. G. 14 Mei 1918, M. R. T. XIV blz. 93). (3) Oplegging van bescheiden betreffende deserteurs. Ingevolge L. O. 1915 A 125 moeten de bescheiden betreffende als deserteur afgevoerde militairen opgelegd worden ten bureele van den Commandant van het garnizoen, van waar de betrokken milit air is gedeserteerd, door welken Commandant c. q. te zijner tijd de noodige stappen voor de vervolging van dien militair zullen moeten worden gedaan; ingevolge L. 0.1916 A 45 geschiedt zulks t.a.v. landstormplichtigen, die niet voldoen aan eene oproeping voor den werkelijken dienst, ten bureele van den Commandant van het garnizoen, waartoe het onderdeel behoort, waarbij zij in dienst zouden 'zijn gesteld. Art, ia r. h. Wordt in een garnizoen een niet tot dat garnizoen behoorend militair gearresteerd, dan wordt van de arrestatie (en het gepleegde feit) kennis gegeven aan den G.-C. Deze zal — na ontvangen advies van den A.-M. — naargelang van de omstandigheden den verdachte uit het arrest ontslaan, of wel de zaak disciplinair afdoen, of wel den verdachte naar den K. R. verwijzen. Bij ontstentenis van een G.-C. wordt het vorenstaande verricht door den G.-C. in de residentie van den bevoegden K. R. (4) Hoewel naar de letter van Art. 11 R. L. het advies van den A.-M. door den G.-C. alléén ingewonnen behoeft te zijn vóór eene verwijzing naar den K. R., is het in de practijk gewoonte dat de G.-C. het advies inwint alvorens eene beslissing te nemen, in welken zin ook (vgl. de redactie van Art. 13 R. L.). Art, iö r. l. Ofschoon de G.-C. beslist omtrent verwijzing naar den K. R. en de A.-M. alléén adviseert, bepaalt toch Art. 15 R. L. dat, ingeval de G.-C. tegen het advies van den A.-M. in nalaat eene zaak naar den K. R. te verwijzen, de A.-M. de bevoegdheid 8 heeft aan dien G-.-C. een schriftelijk, gemotiveerd verzoek te doen om de beslissing van het H. M. G. in te roepen, door welk college aan den G.-C. opdracht gegeven kan worden tot HËff.' het nemen van beschikking tot verwijzing. (5) Tegen verwijzing naar den K. R. in strijd met het advies van den A.-M. tot niet-verwijzing, staat voor dezen geen beroep op het H. M. G. open. Art. 14 r. l. De verwijzing naar den krijgsraad maakt den grondslag uit van de in te winnen informatien; zij geschiedt, op straffe van nietigheid, bij schriftelijke beschikking. (6) Wanneer de A.-M. geadviseerd heeft tot disciplinaire afdoening eener zaak, doch de G-C. besluit tot verwijzing naar den K. R. dan behoeft niet opnieuw advies van den A.-M. gevraagd te worden omtrent de redactie van de beschikking tot verwijzing. Dit stuk toch gaat uit van den G.-C, in tegenstelling met de telastlegging aan den voet van het bevelschrift tot het bijeenkomen van den K. R. (zie § 19), welke uitgaat van den A.-M. (Vonnis K. R II 27 Juli 1917, M. R. T. XIII, blz 136). De verwijzing naar den K. R. bevat: 1°. naam en voornamen van den beklaagde; 2°. korps en onderdeel, waartoe hij behoort; 3°. rang of stand van den beklaagde; 4°. omschrijving van het ten laste gelegde feit; (7) De beschikking tot verwijzing behoort enkel eene omschrijving te bevatten van het feit, hetwelk wordt ten laste gelegd, terwijl dan uit de in te winnen informatiën later zal- kunnen blijken welk het rechtskundig karakter van dit feit is en in welken rechtskundigen vorm het dus zal moeten worden ten laste gelegd (Opmerking van het H. M. G. bij de approb. van een vonnis van K. R II van 8 Januari 1915, M. R. ï. X blz. 772); eene in de omschrijving van het feit opgenomen aanduiding van plaats waar en tijdstip waarop het vermoed wordt gepleegd te zijn behoeft met die, welke in de telastlegging aan den voet van het bevelschrift tot bijeenkoming van den K. R. (zie § 19), moet worden opgenomen, niet geheel in overeenstemming te zijn, indien slechts blijkt, dat in beide telastlegginge'n éénzelfde feit bedoeld wordt (Sent. H. M. G. 14 Sent 1915 M. R. T. XIII blz. 226). (8) Ter zake van een feit, in do beschikking tot verwijzing naar den krijgsraad niet omschreven, bestaat geen recht tot strafvordering (Sent. H. M, G, 11 Sopt. 1914, M R T \ blz. 261). 9 5". bepaling of de beklaagde al dan niet in arrest zal worden gesteld of zal blijven. (9) L. 'O. 1910 A 28 wijst er op dat de G.-C. — nadat hij bij zijne beschikking tot verwijzing heeft beslist omtrent het al of niet in arreststellen of blijven van den beklaagde — in het verdere verloop van het strafgeding tegen dien beklaagde geenerlei beslissing meer kan nemen omtrent inarrest-stelling of ontslag uit het arrest van bedoelden beklaagde. (Zie ook Besch. van den K. R. I. dd. 8 Maart 1916 MET* XI blz. 538). (10) L. O. 1917 A 73 draagt aan de Garnizoens- en Plaatselijke Commandanten op, den betrokken auditeur-militair nauwkeurig op de hoogte te houden van hetgeen — na do beschikking tot verwijzing — met den beklaagde tijdens de voorloopige hechtenis is geschied (overbrenging naar een hospitaal of andere inrichting, ontvluchting). Bij L. O. 1918 A 89 is nader bepaald, dat de Garnizoensen Plaatselijke Commandanten maandelijks aan den auditeurmilitair eene opgave zullen verstrekken van de militaire beklaagden, die zich in hun garnizoen in voorloopig arrest bevinden, met vermelding van den datum van aanvang van het arrest en van de strafbare feiten, waarvan zij worden verdacht.- (11) Ontslag van militaire beklaagden uit het voorloopig arrest mag niet plaats hebben wegens ontslag uit den militairen dienst (L. O. 1916 A 135). (12) Aangezien het doel van het (vóór, bij of na de verwijzing . opgelegde) arrest veelal is den gearresteerde de belemmering van het onderzoek door het uitwisschen van sporen van het misdrijf, het maken van afspraken met getuigen , enz. te beletten, moet door het arrest zijne volkomen isoleering verkregen worden. Geschiedde dit niet, dan zou later de toepassing van de Art". 324, 331 en 332 E. L. weinig nut hebben. In analogie met het in deze artikelen gestelde zal men tijdens het hierboven bedoelde arrest niemand bij den gearresteerde mogen toelaten en zal het ontvangen en verzenden van brieven door den gearresteerde slechts mogen plaats hebben met toestemming van den G.-C. of den A.-M. (Zie ook de Aant. op § 21). Zie voorts de Bijlage. Een afschrift van de beschikking wordt aan den beklaagde uitgereikt en een tweede aan den A.-M. (13) L. O. 1915 A 78 wijst erop dat door PI.- en G.-C". aan de opstelling van de schriftelijke beschikkingen tot verwijzing naar den K. K. steeds de meest mogelijke zorg moet worden besteed en dat door hen de geheele verant- 10 woordelijkheid, daarvoor persoonlijk behoort te worden ge dragen; bedoelde beschikkingen mogen derhalve nooit 01 last door andere officieren worden onderteekend, noch slechts van een handteekeningstempel worden voorzien bmcht .Sn? o. i9i7g:T8mde L- °-is in he'rinnering g° trH^?1Tegende dat de beschikking tot verwijzing naar den w&V • ' •niet is onderteekend door den betrokken garmzoens-commandaiit, maar bij diens afwezigheid op diens last door een kapitein-adjudant; dat mitsdien genoemde beschikking niet voldoet aan het in dn Rechtspleging bij de Landmacht bepaalde, zijnde appellant met door den Commandeerende Officier van zijn garnizoen naar den Krijgsraad verwezen, en derhalve genoemde beschikking nietig verklaard behoort te worden ■ Gezien enz.; Verklaart nietig de beschikking ' tot verwijzing naar den -krijgsraad enz." (Sent. H. M. G. 11 Sept. 1917, M. R. T. XIII blz. 146). § 5. Procesverbaal van een politic-beambte. Wordt een door een militair gepleegd strafbaar feit geconstateerd door de politie, dan wordt door den betrokken beambte Art. 292 b.l. proces-verbaal opgemaakt. Dit wordt toegezonden aan den G.-C. of wel aan den A.-M., die het alsdan aan den G.-C. doet toekomen. Deze neemt een der in § 4 vermelde beslissingen c.q. na door hem gelast „voorloopig onderzoek". § 6. Termyn, waarbinnen in-arrest-gestelden gehoord moeten worden. Art. ie b. l. in alle'gevallen, waarin bij of na de verwijzing arrest wordt toegepast, wordt de gearresteerde — tenzij zijne in-arrest-stelling hem in een verhoor is aangezegd — binnen 24 uur na zijne in-arrest-stelling door den Officier-Commissaris of, ingeval het arrest door den K. R. is bevolen, door dezen gehoord. HOOFDSTUK li DE INFORMATIËN VOOR DEN OFFICIERCOMMISSARIS. § 7. Algemeen overzicht. Het strafproces voor den K. R. bestaat uit twee deelen: de (niet-openbare) informatiën voor den Officier-Commissaris en de (in den regel openbare) behandeling voor den vollen krijgsraad. De „Regtspleging" onderscheidt de informatiën buiten de Residentie van den K. R. en de informatiën binnen de Residentie van den K. R. De verschillen, die vroeger tusschen beide bestonden, zijn bij de wetswijziging van 1912 bijna geheel vervallen; de bijzondere bepalingen, die thans nog voor buiten de Residentie van dén K. R. gelden, volgen in hoofdzaak aan het slot van dit hoofdstuk (§ 18). § 8. Benoeming van den Officier-Commissaris en van den Secretaris. Art. 2i, 2» In ieder garnizoen wordt door den G-.-C. voor een tijdvak van K- L- ten minste één jaar een officier met den rang van kapitein uit dat garnizoen benoemd tot Officier-Commissaris teneinde in dooiden G.-C. naar den K. R. verwezen zaken de informatiën te houden. Art. 22,' 29 Op dezelfde wijze en voor ten minste gelijk tijdvak zal tevens {' ' een geschikt officier tot Secretaris benoemd worden. Tot Officier-Commissaris en tot Secretaris mogen niet benoemd worden: Art. 36j° 136 i°. zij, die in de zaak eenigszins betrokken zijn; en 138 r. l. zy. ^ ^ ) ') Zie noot i) op bla. 18, § 15. Confrontatiën. Art. 97 r. l. Indien de Off.-Comm. of de A.-M- dit noodig oordeelt, zal confrontatie geschieden van: 1°. den beklaagde met een getuige; 2°. beklaagden onderling; 8°. getuigen onderling. Art. 98 r. l. Confrontatie zal moeten plaats hebben ingeval van strijd tusschen ontvangen verklaringen. r.9l~112 bij eene confr°ntatie van den beklaagde met een getuige zal de Off.-Comm. den beklaagde eerst afvragen of hij het totdusverre ontkende, in de verklaring van den getuige genoemde, feit wil erkennen. Weigert de beklaagde, dan wordt de getuige binnengelaten en den beklaagde gevraagd of hij den getuige kent en of hij redenen heeft om aan de geloofwaardigheid van den getuige te twijfelen. Daarop wordt het eerste artikel van de verklaring van den getuige voorgelezen en de getuige nader hierover ondervraagd. De beklaagde kan tegen deze verklaring zijne bezwaren inbrengen, waarbij eene gedachtenwisseling tusschen den getuige en den beklaagde wordt uitgelokt. Al hetgeen door hen gezegd wordt, wordt aangeteekend. Aldus wordt artikel voor artikel behandeld. Na afloop wordt het aangeteekende voorgelezen. Den getuige wordt gevraagd of hij nog verandering wenscht; nadat deze eventueel aangebracht is zal hij den eed, c.q. de bevestiging, afleggen. Daarna wordt den beklaagde gevraagd of hij wijziging in het door hem verklaarde wenscht, en worden eventueel gewenschte wijzigingen aangebracht. Ten slotte wordt het verhoor onderteekend door den beklaagde, den getuige, den Off.-Comm. en den Secretaris. De confrontatiën van beklaagden onderling en van getuigen onderling, geschieden op overeenkomstige wijze. § 16. Bezichtiging van de plaats des misdrgfs; lijkschouwing; benoeming van deskundigen; betreden van eene woning. Art. 88 r. l. Ten overstaan van den Off.-Comm., geassisteerd door den Secretaris en in presentie, van den A.-M. kan —indien dit door den Off.-Comm. of den A.-M. noodig geoordeeld wordt —: 1°. eene rechterlijke bezichtiging geschieden van de plaats des misdrijfs; 24 2°. op die plaats een verhoor aan getuigen afgenomen worden; 3°. eene schouwing en onderzoek plaats hebben van een lijk (of van een zwaar gekwetst persoon). Tot dit laatste, alsmede in andere gevallen, waarin de Off.Comm. dit noodig oordeelt, zal hij deskundigen benoemen en aan dezen opdragen verslag uit te brengen omtrent hetgeen hun opgedragen zal worden. (1) Volgens L. O. 1917 A 9 behoort, ter vermijding van onnöodige kosten, benoeming van één deskundige regel te zijn en slechts bij' uitzondering de medewerking van twee deskundigen ingeroepen te worden. De aangehaalde legerorder geeft geenerlei aanwijzing wanneer tot het benoemen van twee deskundigen moet worden overgegaan. Reden tot dit laatste zou aanwezig geacht kunnen worden bij een onderzoek, dat. niet voor herhaling vatbaar is. Ook moeten naar de letter van Art. 88 R. L. tot lijkschouwing of onderzoek van een zwaar gekwetste twee (of meer) artsen aangewezen worden. Deskundigen leggen vóór het begin hunner werkzaamheden een eed of belofte af dat zij den Off.-Comm. „verslag naar hun geweten zullen geven". Dezelfde persoon kan als getuige en als deskundige gehoord worden, doch legt in iedere functie een afzonderlijken eed (belofte of bevestiging) af. (2) Zie omtrent schadeloosstelling van deskundigen de Wet van 18 April 1874 (Stbl. N°. 66). ») Is het bij dit onderzoek noodig een woning tegen den wil van den rechthebbende te 'betreden, dan zal de commissaris van politie of — in eene gemeente, waar geen commissaris van politie is — de burgemeester of diens vervanger den last tot betreding verleenen en daarbij desverkiezende tegenwoordig zijn. Van het betreden wordt binnen 24 uur proces-verbaal opgemaakt, hetwelk bij de stukken moet gevoegd worden. (3) De R. L. bevat geene machtiging tot het, bij eene huiszoeking, onderzoeken en in beslag nemen van geschriften, boeken of andere papieren. Dientengevolge zal tot het nemen van genoemde maatregelen de hulp van de burgerlijke justitie ingeroepen moeten worden (Art. 111 W, v, Sv.)'. • ') Zie noot ') op blz. 18. 25 (Eenigen -— zij het ook zeer zwakken — steun zou het onderzoek van geschriften, enz. kunnen vinden in de woorden: „zoodanige als hij vermeenen zal te behooren" van Art. 21 R. L., „al zulke als vereischt worden" van Art. 29 R. L. en „over alles" van Art. 65 R. L.). Overschrijding van bevoegdheid, zoowel t. a. v. het betreden van eene woning, enz., als t.a. v. het onderzoeken of in beslag nemen van geschriften, boeken of andere papieren, is strafbaar gesteld bij Art. 870 W. v. S. *) In kazerne en kwartier heeft de meerdere, o.a. op grond van Art. 53 I. D. Inf. en de overeenkomstige artikelen in den I; D. voor de andere wapens,, het recht den inhoud van kisten aan een onderzoek te onderwerpen. § 17. Rapport aan den Garnizoens-Commandant. Art. 113 r. l. Zoodra de informatiën zijn afgeloopen, wordt daarvan door den Off.-Comm. rapport gedaan aan den G.-C. De stukken worden aan den G.-C. toegezonden. § 18. Bijzondere bepalingen geldende voor de Informatiën buiten de Residentie van den K. R. Behalve hetgeen in de §§ 8—17 vermeld is, geldt voor de informatiën buiten de residentie van den K. R. nog het navolgende. Art.-26, 113, Na voltooiing der informatiën buiten de Residentie van den 31 r. l. R_ ^ zen(it de G.-C. alle Waarop betrekking hebbende stukken aan den A.-M. van het Militair Arrondissement, waartoe het garnizoen behoort; deze rapporteert de ontvangst aan den G.-C. in de Residentie van den K. R., en, indien hij het buiten de Residentie gehouden onderzoek volledig acht, verzoekt hij tevens de bijeenroeping van den K. R. i) Art. 370 w. v. s. De ambtenaar die, met overschrijding van zijne bevoegdheid of zonder inachtneming van do bij de wet bepaalde vormen, in de woning of hot beslotonlokaal of erf, bij een ander in gebruik, diens ondanks binnentreedt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege den rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. . Met gelijke straf wordt gestraft de ambtenaar die, ter gelegenheid eoner huis zoeking, met overschrijding.van zijne bevoegdheid of zonder inachtneming van do bij do wet bepaalde vormen, geschriften, boeken of andere papieren onderzoekt of in beslag neemt, \ 26 „ de bescheiden, bedoeld in art. 26 van de Regts- pleging bij de Landmacht, moeten worden gezonden en geadresseerd aan den betrokken Auditeur-Militair " (L. O. 1915 A 109). Art. 27, 28 De in arrest zijnde beklaagde wordt onder geleide overgebracht '■ ' naar het Huis van Bewaring in de Residentie van den K. R.; de zich niet in arrest bevindende beklaagde ontvangt van den G.-C. den last om zich (op bepaalden dag en bepaald uur) naar de Residentie van den K. R. te begeven en zich aldaar te melden bij den A.-M. Art. 3i,38, Vermeent de-A.-M., na aankomst van de stukken en van 4 ' ' beklaagde, dat het buiten de Residentie gehouden onderzoek nog aanvulling behoeft, dan verzoekt hij den G.-C. in de Residentie van den K. R. een nader onderzoek op te dragen aan den Officier-Commissaris in genoemde Residentie. Alsdan wordt beklaagde in zijne vroeger ondergane verhooren „gerecolleerd", waarna de verdere verhooren op de gewone wijze worden voortgezet. HOOFDSTUK III. DE BEHANDELING TOOB DEN TOLLEN KRIJGSRAAD. § 19. Bevel tot bijeenkoming van den Krijgsraad. Art. ih b. l. Nadat de G.-C. in de Residentie van den K. R. rapport heeft ontvangen van de voltooiing der informatiën, zal hij — na overleg met den A.-M. — binnen drie dagen bij schriftelijk bevel tegen daarbij aan te geven dag en uur het bijéénkomen van den K. R. gelasten. (1) L. O. 1917 A 73 bepaalt dat — ter bekorting van het voorloopig arrest — nog vóór dat de beklaagde in de Residentie van den Krijgsraad is aangekomen, reeds stappen gedaan moeten worden om tot bijeenroeping van den krijgsraad te geraken. Aan den voet van dit bevelschrift vermeldt de A.-M.: 1°. het feit, dat aan den beklaagde wordt ten laste gelegd; 2°. den tijd waarop dit feit vermoed wordt gepleegd te zijn; 3°. de plaats waar het feit vermoed wordt gepleegd te zijn; 4°. de omstandigheden, waaronder het feit vermoed wordt gepleegd te zijn. De onder 1°., 2°. en 3°. aangegeven vermeldingen zijn voorgeschreven op straffe van nietigheid. (2) Bij de vermelding van het „feit" kan de A.-M. eenerzijds niet volstaan met de enkele juridische qualiflcatie. Anderzijds is deze niet altijd aan te geven: het geval kan zich voordoen dat de A.-M. geen „strafbaar feit" aanwezig acht. „Overwegende dat de te laste legging in deze zaak aan de wettelijke vereischten niet voldoet; dat zij immers enkel inhoudt eene rechtskundige omschrijving, aan artikel 104 28 van het Crimineel • Wetboek voor het Krijgsvolk te Lande ontleend, maar niet behelst eéne vermelding van het feit, dat gedaagde zoude hebben begaan en dat, naar het oordeel van den Auditeur-Militair, onder genoemd wetsartikel zoude vallen; dat bijzonderlijk in de te laste legging niet feitelijk is omschreven, waarin „het valsche" van den verlofpas of waarin het zich bedienen daarvan heeft bestaan en al evenmin, dat gedaagde de valscheid van den verlofpas heeft gekend, toen hij daarvan zich'heeft bediend; Overwegende enz. Gezien enz. Eecht doende enz. Doet te niet het vonnis enz. (Sent. H.M. G. 22 Juni 1915, M. E. T. XI blz. 3511. In dënzelfden zin: Sent H. M. G. 18 Sept. 1917, M. E. T. XIII blz. 155. „dat blijkbaar de Krijgsraad tot zijne onjuiste beslissing (nietigverklaring van de telastlegging) is gekomen doordien hij heeft aangenomen, dat onder „het feit", hetwelk de telastlegging ingevolge genoemd wetsartikel (114 E. L.) heeft in te houden, is te verstaan „het strafbaar feit"; dat echter reeds de bepaling van artikel 193 der Eechtspleging bij de Landmacht, dat de Krijgsraad een beklaagde vrij spreekt, wanneer hij vermeent, dat het te laste gelegde feit niet is een strafbaar feit, m. a. w.: dat de te lastelegging wel een feit, maar niet een strafbaar feit inhoudt, de onjuistheid doet zien van de opvatting dat alsdan de telastelegging nietig zoude zijn"; (Sententie H.M. G. 31 Augustus 1915, M. E. T. XI blz. 356). Het bevelschrift tot bijeenkoming van den K. R. wordt, met opgave van getuigen en deskundigen, door den A.-M. gedagvaard of nog te dagvaarden, tenminste 10 dagen vóór de bijeenkomst van den K. R. door een deurwaarder of een dienaar der openbare macht aan den beklaagde beteekend, met overgave van een afschrift. De genoemde termijn kan op verzoek van beklaagde bekort worden. Art 116 r. l. in het formulier van beteekening moet de mededeeling opgenomen worden dat de beklaagde zich bij de behandeling zijner zaak door een gekozen of toegevoegden raadsman kan doen bijstaan. (3) L. O. 1915 A 67 draagt aan PL- en G.-C". op om, zoodra zij het bijeenkomen van den K. R. hebben bevolen, aan de betrokken Korps-commandanten mede te deelen, welke aan hun gezag onderworpen militairen zullen worden gedagvaard tegen de voorgenomen Krijgsraadszitting en op welken datum en wolk uur deze gesteld is. 29 § 20. Samenstelling van den Krijgsraad. Art. 120 k. l. De K. R. bestaat uit een burger-rechtsgeleerde als President en vier, door den G.-C. van de Residentie van den K. R. uit dat garnizoen aan te wijzen, officieren als Leden. De Leden zullen in den regel gedurende ten minste één jaar deze functie blijven vervullen. Tot leden van den K. R. zullen niet worden benoemd: 1°. officieren, die den leeftijd van 25 jaren nog niet hebben bereikt; 2°. officieren der Maréchaussée; 3°. tweede-luitenants en reserve-officieren (w.o. die uit de militie en bij de landweer). Art, 129 r. l. De President en de Leden van den K. R. alsmede de Secretaris en de A.-M. mogen elkaar niet bestaan tot in den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap. Art. ïie r. l. Moet een officier voor den K. R. terechtstaan, dan worden de leden, die lager in rang of — in den rang van den beklaagde — van lagere anciënniteit zijn, vervangen. Art. 130 r. l. De rangorde der leden wordt door den G.-C. vastgesteld volgens rang en anciënniteit; bij gelijkheid van rang en anciënniteit beslist de leeftijd. Gelijke maatstaf geldt t.a.v. leden, die niet tot de landmacht behooren, ingeval deze door bijzondere omstandigheden zitting moeten nemen in een K. R. (1) De R. L. doelt hier blijkbaar op officieren van de zeemacht. Art. 131 r. l. Bij gebrek aan actief-dienende officieren, kunnen ook gepensionneerde officieren, met uitzondering van de hiervoor onder 3°. genoemde, tot lid van een K. R. benoemd worden. Art. 126 r. l. De functiën van Openbaar Aanklager worden bij den K. R. waargenomen door den A.-M.; deze is burger-rechtsgeleerde. Art. 124,125, Zoowel voor den President als voor den A.-M. worden plaats- 126,132 r. l. vervangers benoemd om ingeval van hunne ontstentenis op te treden; na hunnen terugkeer blijven de vervangers de onderhanden zijnde zaken afdoen. Bij ontstentenis van Leden of van den Secretaris, worden deze door andere officieren vervangen. Art. 127 r. fc. Als Secretaris van den K. R. treedt op de officier, die Secretaris . is by de informatiën in de Residentie van den K. R. (2) L. O. 1915 A 63 (nader in berinnering gebracht bij L. O. 1916 A 122) wijst erop dat brieven, enz. welke voor den K. E. (dus niet voor den A.-M.) bestemd zijn, aan den K. E. gericht en aan diens Secretaris geadresseerd moeten worden. Art 128 it. l. De Provoost-geweldige verricht bij den K. R. en bij den Off.Comm. in de Residentie van den K. R. de functiën van Deurwaarder. (3) Ingevolge K. B. van 15 September 1913 (Stbl. N°. 368), aangevuld bij K. B. van 22 Januari 1915 (Stbl. N\ 23) kunnen door den M. v. O. conciërges, boden en knechts bij de krijgsraden worden aangesteld. Dezelfde . persoon kan bode en conciërge zijn. De bode is tevens belast met de waarneming der functiën van provoost-geweldige bij de militaire auditie, behoorende bij den K. R., waarbij hij aangesteld is; de regeling dier waarneming geschiedt door den President van den K. R. en den A.-M. in onderling overleg. Art. 868,SG9, De President, de Leden, de A.-M. en de Provoost-geweldige nisnJh. worden vóór de aanvaarding hunner functiën beëedigd. § 21. Verdediging. Art. 116 r. l. Aan den beklaagde wordt op zijn — minstens vier dagen vóór het onderzoek ter terechtzitting ingediend — verzoek een Raadsman toegevoegd; de toegevoegde raadsman kan daarna nog door een gekozen raadsman vervangen worden. Als raadsman mogen worden gekozen of toegevoegd: 1°. advocaten, binnen het Rijk de practijk uitoefenende; 2°. officieren van de landmacht, geen Lid van den K. R., Off.-Comm. of Secretaris zijnde. Toevoeging van een officier mag alleen geschieden indien geen advocaat beschikbaar is, tenzij de beklaagde uitdrukkelijk te kennen geeft een officier als raadsman te wenschen. Toevoeging van een advocaat geschiedt door den President van den K. R. uit de advocaten, die zich daartoe beschikbaar gesteld hebben; die van officieren door den G-.-C. van de Residentie van den K. R. — op verzoek van den President en uit de officieren, die zich daartoe ter beschikking van dien G.-C. gesteld hebben. Art. li? r. l. Is de beklaagde in arrest, dan heeft zijn raadsman toegang tot hem tot aan de pronuntiatie van het vonnis en kan hem alleen spreken. De wet geeft wel aan tot op welk tijdstip de raadsman toegang heeft tot den beklaagde, doch niet vanaf welk tijdstip hij tot den beklaagde toegelaten mag worden. Uit Si de plaats in de wet, waar voor het eerst over den raadsman gesproken wordt, moet m. i. echter afgeleid worden, dat den raadsman eerst toegang tot den beklaagde verleend mag worden Jia de beteekening van het hevel tot bijeenkoming van den K. R. De raadsman of de beklaagde, die geen raadsman heeft, kan bij den A.-M. inzage nemen van de stukken en hiervan afschrift bekomen. § 22. Openbaarheid der zitting. Art. 118 r. l De terechtzitting wordt, op straffe van nietigheid, in het openbaar gehouden. Echter kan de K. R.: 1°. om gewichtige redenen, ontleend aan openbare orde of zedelijkheid, bevelen dat de deuren gesloten zullen worden; 2°. om redenen, ontleend aan de belangen der krijgstucht, l aan militairen beneden zekeren rang den toegang doen beletten; 3°. om redenen, ontleend aan het algemeen belang, aan minderjarigen den toegang ontzeggen. Indien een der aanwezigen de orde verstoort, kan de President dezen waarschuwen, vervolgens last geven tot vertrek en ten slotte hem doen verwijderen c.q. met bevel tot in-bewaring-houding tijdens de zitting. § 23. Aanwezigheid van den beklaagde. Art 119 r. l. De beklaagde is gedurende de geheele zitting tegenwoordig. Zoonoodig kan een getuige buiten tegenwoordigheid van den beklaagde ondervraagd worden; daarna mag dan, op straffe van nietigheid, het Onderzoek niet voortgezet worden voordat aan den beklaagde is medegedeeld wat in zijne afwezigheid is voorgevallen. Verstoort de beklaagde de orde, dan kan hij verwijderd (en c.q. tijdens de zitting in bewaring gehouden) worden. De behandeling der zaak gaat dan door; de raadsman blijft met de verdediging belast. § 24. Relatieve competentie der Krijgsraden. Art, 134 r. l. Tot kennisneming van eene zaak, tot de absolute competentie van de krijgsraden behoorende, zijn gelijkelijk bevoegd: 1°. de K. R. in het militair arrondissement, waarbinnen het ten laste gelegde delict gepleegd is; 32 2°. de K. R. in het militair arrondissement, waarbinnen het garnizoen van den delinquent gelegen is. (1) Art. 134 R. L. heeft geen betrekking op absolute competentie. „omdat, zooals uit den verderen, in het vonnis niet vermelden inhoud van artikel 134 der Rechtspleging bij de Landmacht blijkt, dit wetsartikel enkel betrekking heeft op de relatieve bevoegdheid van de onderscheidene Krijgsraden, maar omtrent de absolute bevoegdheid van den militairen rechter geen enkel voorschrift inhoudt" ; (Sent. H.M. G. 7 April 1916, M.R. T. XI blz. 526). (?) Op grond van Art. 13 R. L. zou nog een derde K. R. competent kunnen zyn, n.1. die van het militair arrondissement, binnen hetwelk de delinquent is gearresteerd. § 25. Geheimhouding. Ai-t.i3r,.i?.L. De President en de Leden zijn tot geheimhouding verplicht van hetgeen niet in het openbaar behandeld wordt. De A.-M. evenzoo ingevolge Art. 291 R. L.: de Secretaris' ' ingevolge zijnen eed (Art. 371 R. L.), § 26. Ontheffing. Wraking. Ai388r iffi? De redenen> Pm welke het zitting hebben in den K. R. verboden is, zijn die, welke in § 8 in de punten 1 t/m 6 zijn aangeduid. AlR i?7'140 Ontheffing om een dezer redenen kan geschieden: Art.'ïïib..l. l0- °P eiGien verzoek; Art. 140 r. l. 2°. na wraking door den beklaagde; 8". na wraking door anderen. Dit laatste blijkt uit het woord „zonder" in Art. 140 R. L.; dit kan niet op den beklaagde slaan, aangezien wraking door dezen eerst in het volgend artikel behandeld wordt. Aangenomen moet dientengevolge worden dat de wet hier doelt op President, Leden en A.-M. Art. 138,139, In de 3 genoemde gevallen zal de K. R., buiten aanwezigheid 144'rul. van den persoon, omtrent wien redenen tot ontheffing aangevoerd zijn, en na diens tijdelijke vervanging, beslissen over zijne fivontnpp.lp. nnthpffir.o' § 27. Arrest yan den beklaagde tüdens de behandeling der zaak voor den vollen Krijgsraad. Oproeping van den op vrye voeten zijndcn beklaagde. kisi r.l. Indien de beklaagde in arrest is, wordt in de eerste zitting van den K. E., op voordracht van den A.-M., beslist omtrent het al dan niet bestendigen, c.q. verlichten van het arrest. h.i62 r.l. Wordt de beklaagde ontslagen, dan legt hij de belofte af' aan eene oproeping om te verschijnen gehoor te zullen geven. r154 E> L- Een op vrije voeten zijnde beklaagde wordt gerequireerd door den Provoost-geweldige, een deurwaarder of-een dienaar der openbare macht; is hij onder bevel van den G.-C, dan zendt de A.-M. letteren-requisitoir aan dezen met verzoek aan dèn beklaagde last te geven tot verschijning. iss1 r' l7' 0ok tijdens de verdere behandeling van de zaak kan de K. R. zonder of op voordracht van den A.-M. wijziging in den toestand van den beklaagde brengen. De A.-M. is belast met de uitvoering der dispositiën dienaangaande. § 28. De verhooren voor den vollen Krijgsraad. •t.h9r.L. Alle stukken, van weerszijden ingeleverd, moeten ter terechtzitting voorgelezen worden, tenzij eenparig geoordeeld wordt dat de woordelijke lezing van een of ander onnoodig is en beklaagde en diens raadsman daarmede instemmen. ■t.h8r.L. De raadsman is bevoegd ter terechtzitting alles aan te voeren wat in het belang van den beklaagde is. •t is», 181 Zoo mogelijk in de eerste zitting worden de verhooren van de niet voor den vollen K. E. opgeroepen getuigen voorgelezen en wordt de beklaagde in zijne verhooren voor den Off.-Comm. gerecolleerd. Ingeval hij zijne vroegere verklaringen herroept of wijzigt, zullen ze niettemin hunne kracht behouden, tenzij de beklaagde zijne veranderingen aannemelijk weet te maken. rl. 184 °P verlanSen van den A-'M- of naar goedvinden van den X. E. zelf — al dan niet na verzoek van den beklaagde — worden voorts de voornaamste getuigen gehoord. Beklaagde of diens raadsman kunnen vraagpunten opgeven; de K. R. beslist omtrent het stellen daarvan. Ook de beklaagde kan nog nader gehoord worden. Deze verhooren zullen gehouden worden overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld voor de verhooren, af te nemen door den Off.-Comm. (1) Zie § 12 on § 14. ü Art. 167 e. l. Worden uit liet onderzoek omstandigheden, niet aan den voet van het bevelschrift tot bijeenroeping van den K. E. vermeld zijnde, bekend, die aanleiding tot verzwaring van straf N kunnen geven, dan moet de A.-M. hierop mondeling wijzen; indien dit niet geschiedt, mag, op straffe van nietigheid, op die omstandigheden geen acht geslagen worden. (2) De hier bedoelde omstandigheden verwarre men niet met feiten; worden tijdens het onderzoek nieuwe feiten bekend, dan mag daarvoor eerst vervolgd worden na „verwijzing". (Zie Aant. (5) op § 12). Art. 165 e. l. Zoodra de A.-M. meent dat de verhooren voltooid zijn, zal hij verlof verzoeken tot het indienen van zijne schriftuur van eisch. Art. 166 168 Op verzoek van den beklaagde of naar goedvinden van den R- L- K. R. zelf kan het verhoor echter nog worden voortgezet. § 29. De schriftuur van eisch. Art. 169e.Li Acht de K. E. de zaak voldongen, dan zal de A-.M. binnen . driemaal 24 uren tot het indienen van zijne schriftuur van eisch geautoriseerd worden. Art. 170 e. l. De schriftuur van eisch bestaat uit: 1°. een eenvoudig verhaal van het gepleegde feit, zooals dit uit- bekentenis of andere verklaringen blijkt; 2°. een betoog van 'beklaagde's schuld of onschuld; 3°. .eene conclusie. Art. i7i,-172 Leidt de conclusie tot schuldigverklaring, dan moet zij eerie R.L- aanhaling van toepasselijke wets-artikelen bevatten, benevens de geëischte straf; meent echter de A.-M. dat beklaagde's onschuld blijkt, of wel, dat het feit of de dader niet strafbaar is, dan wel om andere redenen geen straf gevorderd kan worden, dan concludeert hij tot vrijspraak en c.q. ontslag uit het arrest. (1) Ontslag van rechtsvervolging bestaat in het militair strafproces niet. Art 174e.l. ^n de zitting, waarin deze schriftuur van eisch wordt overgelegd, wordt de conclusie door den A.-M. voorgelezen, -«^ii (2) Zie ook de aant. (1) op § 30 en de aant. (3) op § 31, Bo § 30. De schriftuur van antwoord. krt. 175 e. l. Binnen 8 dagen na de indiening van de schriftuur van eisch zai de beklaagde of zijn raadsman eene schriftuur van antwoord kunnen indienen. Art. ire r. l. Vervolgens bepaalt de K. R. — indien dit door den A.-M. of den raadsman van den beklaagde wordt verlangd — een dag tot het houden der pleidooien. Alsdan zal na den raadsman de A.-M. mogen spreken. Aan den beklaagde of zijn raadsman moet echter, op straffe van .nietigheid, het recht gelaten worden om het laatst te spreken. (1) In afwijking van het in de wet gestelde betreffende schriftuur van eisch en schriftuur van antwoord, heeft in de praktijk veelal mondelinge behandeling plaats. (2) Zie ook de aant. (3) op § 31. § 31. Het wijzen van het vonnis. ,Artj. 193 e. l. Binnen 14 dagen na de pleidooien (c.q. indiening van de schriftuur van antwoord) zal de K. R. overgaan tot het wijzen van het vonnis. Hierbij wordt, in aansluiting met het aan den voet van het bevel tot bijeenkoming ten laste gelegde, beraadslaagd over: 1°. het al dan niet bewezen zijn der ten laste gelegde feiten; 2°. de qualiflcatie der bewezen feiten; 8'J. het al dan niet bewezen zijn van de schuld van den beklaagde; 4°. de straf of straffen (hoofd- en c.q. bijkomende). Bij schuldigverklaring volgt veroordeeling *) tot straf; in de gevallen, in het slot van § 28 genoemd (bij de conclusie van den A.-M.) volgt vrijspraak. (1) Indien de telastlegging niet een behoorlijke omschrij. ving van eenig feit inhoudt, dan moet geen vrijspraak plaats hebben, doch nietigverklaring van de telastlegging. (Sent. H. M. Gr. 2 Nov. 1917, M.R. T. XIII blz. 351). (2) Wanneer de C4-.-C. het noodig geoordeeld heeft iemand naar den K. R. te verwijzen, dan heeft deze te beslissen of ') Ingevolge de Wet van 20 April 1918 CSMI..N0. 256) is de Wet van 12 Juni 1315 (Stbl. N". 247) betreffende „voorwaardelijke veroordeeling" van toepassing geworden ten aanzien van. straffen., door den militairen rechter opgelegd., 81! het ten laste gelegde feit valt in eenige bepaling der strafwet; de vraag echter, of met Imjgstuchtelijke bestraffing had kunnen zijn volstaan, moet buiten beschouwing gelaten worden. (Sent. H. M. G. 29 Jan. 1918, M. R: T. XIII blz. 474). ^VgVl' Het VOnnis .wordt gewezen bij hoofdelijke stemming; het ' jongste lid stemt het eerst, de President het laatst. Volstrekte meerderheid beslist. Na samenvatting door den President wordt het vonnis opgesteld en daarna door den K. R. geresumeerd on gearresteerd. (3) In de practijk heeft veelal eene veel vluggere behandeling eener zaak voor den vollen K. R. plaats dan de wetgever, blijkens de termijnen, genoemd in de §§ 29 30 en 31, bedoeld schijnt te hebben. Somtijds wordt het vonnis onmiddellijk na de pleidooien, op denzelfden dag, gewezenzelfs geschiedt soms de geheele behandeling eener zaak voor fS||- den vollen K. R. in éénzelfde zitting § 32. Inhoud van het vonnis. Art. 197, 198 Het*vonnis moet bevatten: 1°. naam, voornamen, geboorteplaats, ouderdom en rang van den beklaagde; 2°. eene argumentatie (het vonnis „moet met redenen omkleed zijn"); 8°. het feit of de feiten, c.q. met omstandigheden van verzwarenden of verlichtenden aard; 4°. c.q. een reeds opgelegde disciplinaire straf; 5°. beslissing omtrent: a. het bewezerie der feiten; b. de qualiflcatie der feiten; c het bewezene der schuldigheid van den beklaagde; d. toepassing van straf of straffen dan wel vrijspraak'; e. voorwerpen, die als stukken van overtuiging hebben gediend; 6°. de namen van hen, door wie het vonnis is gewezen en van den Secretaris. § 33. Approbatie en hooger beroep. 'Ar2ol°32H4' Is de beklaaSde vrijgesproken, dan wordt het vonnis ter r. l. approbatie opgezonden aan het H. M. G. Wanneer daarentegen een veroordeelend vonnis tegen den beklaagde gewezen is, zal het, terstond na de vaststelling 37 door den Secretaris worden medegedeeld aan den beklaagde en aan dezen een termijn van 8 dagen worden toegestaan om te beslissen of hij al dan niet in hooger beroep wenscht te komen; de beklaagde kan een raadsman hierover raadplegen. Na verloop van . 8 dagen zal de Secretaris aan den beklaagde zijne beslissing vragen. Verklaart de beklaagde niet in appèl te willen komen, dan wordt het vonnis ter approbatie aan het H. M. Gr. opgezonden; in het tegenovergesteld geval doet de Secretaris onverwijld rapport aan den K. R. Met uitzondering van de vonnissen der krijgsraden te velde en der temporaire krijgsraden, mag geen vonnis geëxecuteerd worden alvorens door het H. M. G. te zijn geapprobeerd. (•1) Op grond van Art. 57 v. van de Provisioneele Instructie voor het H. M. G. onderzoekt het H. M. G. ten opzichte van de vonnissen, die ter approbatie worden gezonden: 1°. of in de zaak behoorlijk is geprocedeerd geworden; 2". of van het bestaan van het strafbaar feit al dan niet gebleken is; 3". of het bewijs van beklaagde's schuldigheid al dan niet geleverd is; 4". of de straf, waartoe de delinquent veroordeeld mocht zijn, overeenkomstig de wet is opgelegd. Het H. M. G. kan na dit onderzoek: 1". het vonnis approbeeren (c.q. na het eerst nog aan den K. R. teruggezonden te hebben tot herstel van informaliteiten); 2°. den Advocaat-Fiscaal autoriseeren tot het instellen van hooger beroep. In beide gevallen wordt het vonnis aan den K. R. teruggezonden ter pronuntiatie. Art. aub.l. Nadat de Secretaris aan den K. R. gerapporteerd heeft, dat de veroordeelde in hooger beroep wenscht te komen, wordt het vonnis in den vollen K. R. en in tegenwoordigheid van den veroordeelde, gepronuntieerd. (2) Wanneer de veroordeelde in hooger beroep wenscht te komen, wordt het vonnis dus niet geapprobeerd. (3) Een ingesteld appèl kan, nadat do processtukken reeds aan het H. M. G. zijn opgezonden, nog ingetrokken worden. (Resolutie H. M. G. 18 Oet. 1-915, M. R. T. XI blz. 425). AlK3if' 210 DadelÜk na de pronuntiatie zal de veroordeelde appèl aanteekenen; tevens teekent hij een blanco volmacht tot toewijzing van een raadsman of wijst zelf een raadsman aan, die hem bij de behandeling zijner zaak voor het H. M. G. zal bijstaan. 38 De stukken worden daarop naar het H. M. G. gezonden; bij deze stukken is een verzoek van den A.-M. aan het H. M. G. om „te hebben autorisatie op den Advocaat-Fiscaal bij het Hof teneinde het appèl voor hem (A.-M.) te vervolgen"'. Is de veroordeelde in arrest, dan blijft hij in arrest totdat het H. M. G. last geeft tot ontslag of wel tot overbrenging naar Utrecht. (4) Uit het voorgaande blijkt dat aan den A.-M. geen recht tot instelling van hooger beroep gegeven is. | § 34. Pronuntiatie en executie van vonnissen der Krygsraden. Art. 205 e. l. Alle vonnissen moeten in hel openbaar uitgesproken of uitgelezen worden door den President in den vollen K. K., in tegenwoordigheid van den A.-M. en den veroordeelde. (1) Zie t. a. v. dezen laatsten ook § 37: 2°. (2) Ook de pronuntiatie ingevolge Art. 214 R. L. (zie § 33) behoort in het openbaar plaats te hebben ("Aldus: Off. v. Adm. 2° kl. Kon. Mar. P. A. Kempen : M. R. T. VI blz. 23; tegenovergestelde meening: Collette en Van Dijk: Handl. blz. 216). Art. 206, 207 Dadelijk na de pronuntiatie zullen de vonissen, waartegen geen hooger beroep wordt aangeteekend, geëxecuteerd worden. Indien echter de veroordeelde uitstel van de uitvoering van het vonnis verzoekt, teneinde de indiening van een verzoek om gratie te kunnen overwegen, zal dit uitstel voor ten hoogste 8 dagen verleend worden. Indien de veroordeelde binnen den genoemden termijn een verzoek om gratie (ongesloten) bij den Secretaris van den K. R. inlevert, wordt de executie van het vonnis opgeschort totdat over het verzoek beslist is. Met de executie der vonnissen is de A.-M. belast. § 35. Proces-kosten. Art. 220 e. l. De proces-kosten zijn voor rekening van den Staat. Ingeval van vrijspraak geldt dit ook t. a. v. kosten, door den beklaagde gemaakt tot dagvaarding en schadeloosstelling van getuigen, enz., voorzoover die kosten, naar het oordeel van den K. R., niet noodeloos gemaakt zijn. (1) Zie de Wet van 18 April 1874 (Stbl. N". 66). ') (2) Zie ook Aant. (2) op § 13 en Aant. (2) op § 16, ') Zie noot i) op blz, 18. HOOFDSTUK IV. BIJZONDERE BERECHTING VAN OVERTREDINGEN VAN HET GEMEENE STRAFRECHT. § 36. Het vervallen der Informatiën. Art. 178 r. l. De G.-C., die een militair wegens eene overtreding van het gemeene strafrecht naar den K. E. heeft te verwijzen, kan, mits overeenkomstig het advies van den A.-M., bepalen dat in de zaak geene informatiën gehouden zullen worden. De stukken worden daarop naar den A.-M. gezonden, waarna de K. E. op de gewone wijze bijeengeroepen wordt. § 37. De berechting. Art. 170r.l. Ju hoofdzaak wordt op de gewone wijze door den K. E. geprocedeerd; de belangrijkste verschillen zijn:. 1°. dat de termijn tusschen beteekening aan den beklaagde van het bevel tot bijeenkoming van den K. R. tot aan den dag van de bijeenkomst van den K. E. (in plaats van tenminste 10 dagen) tenminste 5 dagen zal zijn; 2°. dat de K. E. — na advies van den A.-M. — op schriftelijk verzoek van den beklaagde kan bepalen dat diens aanwezigheid bij het onderzoek niet vereischt wordt; bij de pronuntiatie van het vonnis behoeft hij niet tegenwoordig te zijn; 3°. dat de bepalingen omtrent toevoeging van een raadsman en opgave door partijen van tè hooren getuigen en deskundigen niet van toepassing zijn. HOOFDSTUK V. r HET PROCES TEGEN VOORTVLUCHTIGE]». § 38. De indaging. Art 180, 181 Tegen militairen van eiken rang, die verdacht worden van een strafbaar feit, met uitsondering van desertie, en die voortvluchtig zijn, wordt bij indaging geprocedeerd. Art 182-188 Wordt een zoodanige verdachte vóór of tijdens het onderzoek zijDer zaak door den Off.-Comm. of den K. R. voortvluchtig, dan zal de A.-M. daarvan mededeeling doen in den bijeengeroepen K. R. en autorisatie verzoeken tot indaging, (dagvaarding) van den verdachte om 6 weken na dien dag voor den K. R. te verschijnen; bij verleening dezer autorisatie wordt tevens'een bevel tot gevangenneming tegen hem uitgevaardigd. De inda-: ging wordt door den Provoost-geweldige „bij tromslag of trompettengeschal" bekend gemaakt en aangeplakt. Bij niet-verschijning van den verdachte wordt de indaging nog driemaal herhaald, telkens na 6 weken. Verschijnt de gedaagde intusschen, dan wordt hij in arrest gesteld en op de gewone wijze tegen hem geprocedeerd. § 39. De verdere procedure. Art 189,190 Blijft de gedaagde echter voortvluchtig, dan zal de A.-M dienen van iniendit i), d. w. z. hij deelt den K. R. mede, welke' maatregelen genomen zijn en concludeert dat de gedaagde vervallen verklaard zal worden van zijne militaire charge en verbannen buiten het grondgebied van den Staat. Indien de K. R de juistheid van het door den A.-M. betoogde erkent, zal'hij den beklaagde conform den genoemden eisch veroordeelen. J) In de wet staat „Intondith", 41 (1) Als veroordeelend vonnis • oischt dit approbatie door het H. M. G. Art. 191,192 Ondanks dit vonnis zal de A.-M. zijne informatiën over het ten laste gelegde feit voortzetten en kan de beklaagde zich daartegen verdedigen, doch eerst na zich in arrest te hebben begeven. Alsdan wordt op de gewone wijze tegen hem geprocedeerd. (2) „Het vonnis, waarbij een officier op grond van dit artikel (oud 200, thans 190) is vervallen verklaard van zijne militaire charge is een maatregel van procedure, die vanzelf vervalt ,, zoodra de .afwezig gebleven, of voortvluchtige beklaagde voor, den. rech terverschijnt of, aangehouden, voor hem gebracht' wordt".' (H. M. G. 23 Üct. 1896, zie Coli.ette en Van Dijk, blz. 281). HOOFDSTUK VI. HET PROCES BIJ VERMEENDE ONBEVOEGDHEID VAN DEN KRIJGSRAAD. § 40. Bewering van onbevoegdheid door den OfficierCommissaris of door den Auditeur-Militair. ArR2ï."227 Indien de Off.-Comm. of de A.-M. tijdens de informatiën „ vermeent dat de beklaagde voor een anderen rechter moet terechtstaan, zal hij dit aan den K. R. mededeelen en in den -v. R. toelichten; de K. R. zal, na in ieder geval den A-M gehoord te hebben, öf den Off.-Comm. gelasten de informatiën voort te zetten, öf eene dispositie nemen tot kennisgeving aan den bevoegden rechter, c.q. met aanbod tot overgave van den in arrest zijnden beklaagde. Deze dispositie behoeft goedkeuring door het H. M. G.; het H. M. G. kan de voortzetting der informatiën gelasten. § 41. Bewering van onbevoegdheid door den beklaagde. Art 223-210 Indien de beklaagde vermeent voor een anderen rechter te moeten terechtstaan, zal hij zulks aan den Off.-Comm. cq den K. R. mededeelen. Het onderzoek wordt dan geschorst De beklaagde moet binnen 3 dagen schriftelijk de door hem beweerde onbevoegdheid motiveeren; hij kan zijn raadsman hierover raadplegen. De A.-M. moet daarna (uiterlijk binnen 3 dagen) advies uitbrengen, waarna de K. R. uitspraak doet. Verwerpt de K. R. de bewering van onbevoegdheid, dan kan de beklaagde in hooger beroep komen; wordt de beweerde onbevoegdheid toegewezen, dan is de approbatie van. het M- G- noodiS- Na approbatie wordt kennis gegeven- aan den bevoegden rechter, c.q. met aanbod tot overgave van den • in arrest zijnden beklaagde. HOOFDSTUK VII. RECHTSPLEGING IN OORLOGSTIJD. § 42. Krijgsraden te velde. frH2f. 259 BiJ de troepen te velde zullen door of namens de Koningin een of meer krijgsraden te velde benoemd worden, hetzij voor den duur van den veldtocht, hetzij voor een bepaalden tijd of telkens naar behoefte. Op dezelfde wijze en voor een overeenkomstig tijdvak zal een Off.-Comm. — zoo noodig meer dan één — benoemd worden. De K. E. te velde bestaat uit een Hoofdofficier als President en twee Officieren als Leden. Bij iederen K. E. te velde is een A.-M. (burger-rechtsgeleerde) en een Secretaris (een daartoe geschikt officier). De K. E. volgt zooveel mogelijk den staf, waarbij hij is ingedeeld. Omtrent de procedure gelden in hoofdzaak de gewone regels. Verwijzing naar den K. E, geschiedt door den bevelvoerenden Generaal of door de door" dezen daartoe aangewezen autoriteit. In de plaats van de beteekening van een bevel tot bijeenkoming van den K. E. treedt eene aanzegging van den A.-M. aan den beklaagde, dat de informatiën zijn afgeloopen; hij geeft daarbij, op straffe van nietigheid, aan, welk feit wordt tenlaste gelegd, met vermelding omstreeks welken tijd en waar het zou zijn begaan. De vonnissen van den K. E. te velde behoeven geen approbatie door het H. M. Of., doch eischen het „fiat executie" van den bevelvoerenden Generaal. Van deze vonnissen is geen hooger beroep toegelaten. Wordt het „fiat executie" niet verleend, dan wordt de uitvoering van het vonnis opgeschort en de beslissing van de Koningin ingeroepen. 44 § 43. Temporaire Krijgsraden. Art. 40} wet in de gedeelten van bet grondgebied, welke in staat van staat v. o. beleg zyn yerHaarci; bestaan een of meer temporaire krijgsraden; op deze zijn van toepassing de bepalingen betreffende de krijgsraden in eene belegerde of berende plaats. (1) „Zoolang het thans verklaarde oorlogsgevaar in den zin, waarin dat woord in 's Lands wetten voorkomt, aanwezig blijft en het land niet in oorlog geraakt, wordt artikel 40, eerste lid. der wet van 23 Mei 1899 (Staatsblad N". 128) buiten werking gesteld". (Art. 1 der Wet van'16 Oct. 1914, Stbl. N". 490). (2) Voor zoover het in staat van beleg verklaarde gebied tot dat eener Stelling behoort, geschiedt de benoeming van Temporaire Krijgsraden door den Stellingcommandant. T. a. v. Afzonderlijke Forten of afgesneden gedeelten van Stellingen is deze benoeming opgedragen aan de Commandanten dier forten of gedeelten. (Art. 36 j". art, 5. Oorlogsinstructie Stellingcommandanten: Kon. Besl. 8 Sept. 1909, Stbl. n".305. V. B.NU. blz. 2234). Art.201-272 De temporaire K. R. bestaat uit drie Officieren, waarvan rl. een president — zoo mogelijk een Hoofdofficier. Tot waarneming van de functiën van A.-M. wordt iemand — zoo mogelijk een rechtsgeleerde +- aangewezen. Bij gebreke van -een. tot Secretaris geschikt Officier, zal de A.-M. de functiën van Secretaris waarnemen. De President benoemt een Off.-Comm., c.q. meer dan één. Zoo noodig wordt een Lid tot Off.-Comm. .aangewezen. De procedure geschiedt zooveel mogelijk naar de gewone regels; de voor den K. R. te velde voorgeschreven afwijkingen Art. ioi wet r>elden' ook hier, behoudens dat de verleening van het „fiat StaenB.°' executie" hier is opgedragen aan de autoriteit, daartoe door de Koningin aan te wijzen. ' (3) In Stellingen. Afzonderlijke Forten en afgesneden gedeelten van Stellingen is de verleening van het. fiat executie opgedragen aan de Commandanten. tArt. 36 j°. art. 5 Oorlogsinstructie Stellingcommandanten). ^rt 273 iti. Zoolang het nog mogelijk is, moeten de vonnissen van de temporaire krijgsraden ter approbatie aan het H. M. G. opgezon-. den worden, zooals dit t. a. v. de vonnissen van de gewone krijgsraden is bepaald. 45 BIJLAGE, Nadere gegevens betreffende in voorloopig arrest gestelden. I. Bij Besch. D. v. O. dd.'ll Juli 1893 II Afd. N°. 30 (V. B. U. blz. 632) is bepaald, dat militairen, die provoost- of cachotstraffen moeten ondergaan, alsmede militairen, die zich bij het korps in voorarrést bevinden, daartoe niet in Huizen van'Bewaring mogen worden geplaatst, dansalleen in geval van bepaalde onmogelijkheid om de straf of het arrest in eene der strafkamers van het korps of van een ander korps van het garnizoen ten uitvoer te doen leggen. II. Bij Besch. D. v. O. dd. 3 Januari 1903 I Afd. N°. 31 (B M. blz. 2) werd bepaald, dat in garnizoensplaatsen, waar zich Huizen of Hulphuizen van Bewaring bevinden, militairen, die voor den K. R. moesten terechtstaan, bij, of zoo spoedig mogelijk na, de verwijzing naar den K. B. — ook buiten de residentie van het betrokken college — naar zoodanige inrichting ovorgebracht moesten worden; de last hiertoe moest gegeven worden door den G.-C. Deze beschikking is (bij do invoering der Justitieele Voorschriften) ingetrokken bij Besch. D. v. O. dd. 14 Aug. 1907 I Afd. N°. 399 (R. M. blz. 710). III. Art. 19 der Justitieele Voorschriften (1907) bevatte eene bepaling overeenkomstig den inhoud van do onder II genoemde beschikking. De Justitieele Voorschriften zijn ingetrokken bij K. B. van 23 Dec. 1913 (Stbl. N°. 448). IV. Bij Aanschr. D. v. O. dd. 4 Febr. 1903 II Afd. N°. 62 werd — onder verwijzing naar de onder II genoemde (later ingetrokken) beschikking — aan de Bevelhebbers in de Militaire Afdeelingen opgedragen bevelen te geven om in garnizoenen, waar geen Huizen of Hulp-huizen van Bewaring aanwezig zijn, de behandeling van zich in voorarrest bevindende, niet-veroordeelde, militairen zooveel mogelijk te doen overeenkomen met die van niet-militairen, die zich in de Huizen van Bewaring in preventieve hechtenis bevinden. (Zie in verband hiermede het K. B. van 31 Aug. 1886 'Stbl. N°. 159), aangevuld bij K. B. van 7 Juni 1901 (Stbl. N*. 142). Deze aanschrijving is niet ingetrokken. Alphabetisch Register. Blad?. Aanhangig maken van eene strafzaak 1 Aanhouding (Betreden van eene woning tot — ) . . . 2 „ (Politiehulp bij — ) .|| . 2- „ ("Verzoeken om opsporing en — ) . . . . 4 Aanteekenen van veranderingen in verhooren. . . . 16,21 Aanvullingsonderzoek . 26 Aanwezigheid van den beklaagde op de zitting .... 31 Advies van den Auditeur-Militair 7 Afschrift straflijst ° Antwoord (Schriftuur van — )..:..- 35 Appèl aanteekenen 37 Approbatie , 36 Arrest (Voorloopig — ) 1 v, 9, 10, 13, 38, 45 Arrestanten (Overbrengen van — ) 3 Auditeur-Militair . . . . 7, 12 v, 19, 23, 25 v, 39 v, 43, 44 Beëediging van getuigen 21 „ „ de Leden van den krijgsraad 30 „ „ den Officier-commissaris 12 ' . ;,'" .■ , President van den krijgsraad ... 30 „ „ „ Secretaris 12 Beklaagde (Aanwezigheid van den — op de zitting) . . 31 „ (Verhoor van den — ) 14, 33 Beklag (Zie Reclame). Beschikking tot verwijzing 8 Beslissing van het H. M. Gr. omtrent verwijzing naar den krijgsraad. 7 Beteekening (Formulier van) _'• . -28- 47 Bladz'. Bevel tot bijeenkoming van den krijgsraad ...... 27 Bezichtiging van de plaats des misdrijfs 23 Binnentreden in eene woning 2, 24 Bijzondere berechting van overtredingen 39 Celwagen 3 Commandeerende Officier (van het korps) 4 v Competentie (Relatieve) 31 Confrontatiën 23 Deserteurs (Oplegging van bescheiden van — )..'.. 7 „ (Signaleering van — ) 4 Deskundigen 24 Disciplinaire afdoening 6 Eisch (Schriftuur van — ) 34 Executie ■ . '. 38 „ (Fiat — ) 43, 44 Fiat-excutie 48, 44 Formulier van beteekening 28 Garnizöens-Commandant . 6 v, 11 v, .25, 27 v, 80, 33, 39, 45 Geheimhouding 12, 32 Getuigen (Categorieën van — ) 17 „ (Oproepen van — ) 17, 18 „ (Verhoor van — ) 19, 33 Gratie 38 Handtasting 13 Hooger beroep 37 Huishoudelijk onderzoek . . 5 Indaging 40 Informatiën voor den Officier-Commissaris binnen de Residentie 11 Informatiën voor den Officier-Commissaris buiten de Residentie 11, 25 Informatiën (Vobrloopige — ) 5 Intendit , . - 40 48 Bladz. Korpsonderzoek • 5 Kosten (Proces-) . . . 38 Krijgsraad (Bevel tot bijeenkoming van den — ) ... 27 „ (Leden van den — ) 29 „ (President van den — ) 29 „ (Samenstelling van den — ) 29 „ (Secretaris van den —■ ) . . 29 „ (Temporaire — ) 44 „ te velde 43 „ (Verwijzen naar den — ) 7 v Krijgswettenblad 5 Leden van den krijgsraad 29, 80, 43, 44 Letteren-requisitoir 17, 18 Lijkschouwing 24 Nietigverklaring van de telastlegging 35 Officier-Commissaris (Benoeming van den — ) . . . . 11 Onbevoegdheid (Proces bij vermeende — ) 42 Onderzoek (Aanvullings-) 25 ,. (Voorloopig —• ) 5 Ontheffing van het lidmaatschap van den krijgsraad . . 32 Ontslag uit arrest 6, 7, 9 , 18, 33, 38 Onwillige beklaagde 16 Oorlogstijd (Rechtspleging in — )'.' 43 Openbaarheid der zitting 11, 31 Oproeping van beklaagde , 13, 33 „ „ getuigen 17, 18 Opsporing (Verzoeken om — en aanhouding) 4 Overbrengen van arrestanten 3 Overtredingen (Bijzondere berechting van — ) . . . . 39 Overtuigingsstukken 5 Plaatselijke Commandant (Zie Garn. CommA) Pleidooien 35 Politiehulp bij aanhouding van militairen . . ■. . . . 2 President van den krijgsraad. . . . 29 , 30 , 36 , 38 , 43 , 44 Proces-kosten 38 „ -verbaal (van een politie-beambte) 10 Pronuntiatie , 37, 38 43 Bladz. Provoost-geweldige . . 14, 30, 33, 40 Raadsman 28, 30v, 42 Rapport aan den Commandeerenden Officier 4 „ „ „ Garnizoens-Commandant. 6, 13, 14, 17, 25 Reclame over voorloopig arrest - 4 Recolleeren 15, 26, 33 Recuseeren 12, 32 Schadeloosstelling van getuigen enz. 18, 22, 24 Schriftuur van antwoord 35 „ „ eisch.... - 34 Secretaris bij de Informatiën. . • 11 „ „ den krijgsraad 29, 37, 43, 44 Signaleering van deserteurs . • 4 Straflijst (Afschrift — ) 5 Temporaire krijgsraad 44 Termijn, waarbinnen in-arrest-gestelden te hooren . . . 10 Toelating van den raadsman tot den beklaagde .... 30 Toeschatting van schadeloosstellingen 18 Toevoeging van een raadsman 30 Tolk . ' , 16 22 Uittreksel stamboek 5 Veranderingen in verhooren (Aanteekenen van — ) . 16 21 Verdediging 30 v Verhoor van beklaagde 14 33 „ „ getuigen 19, 38 Verkoop van in beslag genomen dieren en goederen .' . 18 Veroordeeling 35 v Vertoonen van stukken aan den beklaagde 15 Vervanging van Off.-Comm. en Secretaris 12 „ „ Pres. en Leden van den K. R. en A.-M. 29, 32 Verwijzen naar den krijgsraad ' 7 v >> » » (Beslissing van het H. M. G. omtrent — ) n Verzoeken om opsporing en aanhouding ] 4 50 Blads*. Vonnis (Inhoud van het —.) 36 „ (Wijzen van het — ) 35 Voorloopig arrest , 1 v, 9, 10, 13, 83, 45 Voorloopig onderzoek 5 Voortvluchtigen (Proces tegen — ) 40 Vragen (Ontwerpen der ■— ) 14,19 Vrijspraak 34 v Weigering tot onderteekening . 16 Woning (Binnentreden in eene — ) 2, 24 Wraken 12, 32 Wijzen van het vonnis 35