1 non g WET QjfpiET STATISTIEKREGHT 1916 (STBL. Ho. 530), TOEGELICHT DOOR |j§g OHMSTEDE, Commies ter directie der directe belastinqen, invoerrechten en accijnzen te amsterdam. Ma A 5 P electrische drukkerij 10H. ^littïifR' -GOUDA. 1917. WET OP HET STATISTIEKRECHT 1916 (STBL. No. 530). V ' °2 Z ^j— WET OP HET STATISTIEKRECHT 1916 (STBL. No. 530), TOEGELICHT DOOR V. S. OHMSTEDE, Commies ter directie der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen te amsterdam. electrische drukkerij JOH. MULDER — GOUDA. 1917. VOORBERICHT. Bij de bewerking is het standpunt ingenomen, dat de toepasselijke artikelen der Waardewet 1906 (Stbl. No. 216) slechts behoefden te worden weergegeven, indien daarnaar rechtstreeks in de wet wordt verwezen. Artikelen, die stilzwijgend van kracht zijn te achten, werden dientengevolge niet overgenomen. Een andere opvatting zou tot een uitgebreidheid hebben geleid, voor een kleine wet als de onderwerpelijke minder gewenscht; terwijl overigens met reden werd verondersteld, dat vele gebruikers van dit werkje reeds in het bezit zijn van mijne bewerking der Waardewet (Uitgave C. N. Teulings, 's-Bosch), zoodat met bloote verwijzing veelal kon worden volstaan. V. S. OHMSTEDE. Amsterdam, jan. 1917. VERKLARING DER GEBEZIGDE AFKORTINGEN. M. v. T. = Memorie van Toelichting. V. V. — Voorloopig verslag Tweede Kamer. M. v. A. = Memorie van Antwoord Tweede Kamer. V. V. le K. = Voorloopig Verslag Eerste Kamer. M. v. A. le K. = Memorie van antwoord Eerste Kamer. M. = Missive of resolutie van den Minister van Financiën. V. (met jaartal) = Verzameling van wetten, besluiten en aanschrijvingen, betreffende de directe belastingen, invoerrechten en. accijnzen (1823—1911). V. (zonder jaartal) = Verzameling van voorschriften voor de ambtenaren der directe belastingen, invoerrechten en accijnzen (van af 1912). B. = Beslissingen in belastingzaken, Verzameling van rechterlijke en administratieve beslissingen, betreffende de directe belastingen, invoerrechten en accijnzen, onder hoofdredactie van Mr. J. P. A, Laman de Vries, Uitgave L. J. Veen, Amsterdam. Weekblad — Weekblad voor de Administratie der directe belastingen, enz., tevens voortzetting van „De Fiscus", Uitgave C. N. Teulings, 's Bosch. R. v. B. = Raad van beroep. - Gedr. St. = Gedrukte Stukken, nopens de behandeling in de Kamers. Waardewet = Waardewet 1906 (Stbl. n°. 216). Alg. wet = Algemeene wet van 26 Aug. 1822, Stbl. No. 38 (V. 70), zooals deze later is gewijzigd en aangevuld. Tariefwet -« Wet van 15 Aug. 1862, Stbl. n». 170 (V. 1862—100), zooals deze tater is gewijzigd en aangevuld. Instr. — Instructie tot uitvoering der wet, vastgesteld bij M. 16 Jan. 1917, n». 183 (V. 765). 2 INHOUD. Bil. Inleiding U 'Wet op het Statistiekrecht 15 Art. 1. Waarvan het recht wordt geheven 16 „ 2. Vrijstelling voor wederuitgevoerde goederen . 20 „ 3. Vrijstellingen 22 „ 4. Bedrag van het recht 29 „ 5. Waarde bij invoer 30 „6. n n uitvoer 31 „ 7. Statistiekzegels 32 „ 8. Onvoldoend gezegelde aangiften 38 „ 9. Beslissing van den inspecteur nopens de waarde 39 .„ 10. Beroep door den aangever 43 „ 11. Behandeling door den raad 46 „ 12. Beslissing van den raad 47 „ 13. Verhooging 48 .„ 14. Aanhouding der goederen bij te lage aangifte 49 „ 15. Aangifte tot entreposeering of doorvoer. . . 51 „ 16. Mogelijke zekerheid hiervoor 53 „ 17. Invorderbaarheid statistiekrecht, niet bij de aangifte voldaan, en van verhooging. ... 53 „ 18. Overleggen van valsche stukken 54 „ 19. Definitie van goederen, aan het statistiekrecht onderworpen ' . . 55 „ 20. Vrijstelling zegel- en registratierecht ... 56 .„ 21. Inwerkingtreding en titel der wet .... 57 INLEIDING. (ONTLEEND AAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING, §§ 1-6). § 1. Ondergeteekende heeft het voornemen de reorganisatie van de statistiek van den in-, uit- en doorvoer, na aanneming (a) der wet, houdende voorzieningen ten behoeve van die statistiek (Zitting 1913—1914 n°. 255), zoo spoedig mogelijk tot stand te brengen. Die reorganisatie biedt eene zeer gunstige gelegenheid voor het invoeren van een statistiekrecht. 'wi Het doel, hetwelk met het heffen van dit recht wordt beoogd is drieledig: 1°. het verkrijgen van zoo juist mogelijke statistische gegevens; 2°. het dekken van de kosten, aan de samenstelling der statistiek verbonden; 3°. het verkrijgen bovendien van eene bate voor de schatkist op een vooi den handel zeer weinig bezwarende wijze. § 2. Een statistiekrecht zal ongetwijfeld de juistheid der statistische gegevens ten goede komen, wijl een fiscaal belang verbonden wordt aan de juistheid ook van die aangiften, welke alleen als grondmateriaal voor de statistiek waarde hebben. Ook mag worden verwacht, dat de belangstelling van belanghebbenden grooter zal zijn voor eene statistiek, waarvoor eene bijdrage gevorderd wordt, dan voor eene, waarmede dit niet het geval is. Ten doorvoer aangegeven goederen kunnen met het oog op onze internationale verplichtingen (verg. art. 26 van het tractaat van handel en scheepvaart met de Staten van het Tolverbond van 31 December 1851 (Staatsblad 1852, n°. 104) en art. 7 van de herziene Rijnvaartacte van 17 October 1868 (Staatsblad n«. 75) ) en op het groote belang van een zoo min mogelijk belemmerden doorvoerhandel, niet met een statistiekrecht worden getroffen. Intusschen worden thans ten doorvoer bestemde onbelaste goederen in buitengewoon groote hoeveelheid (naar vrij betrouwbare raming ± 23 milliard K.G.) aangegeven tot verblijf binnenslands en later ten uitvoer, ten einde de doorvoerformaliteiten te ontgaan. (a). Is intusschen geschied. Zie Staatsblad 1916, no. 175 (V. 689). 12 INLEIDING. Bij de ontworpen reorganisatie der statistiek zijn deze formaliteiten zoodanig vereenvoudigd, dat geen ernstig bezwaar meer kan bestaart tegeii het aangeven ten doorvoer van met die bestemming ingevoerde goederen. Wanneer nu bovendien een finantieel belang bij aangifte ten doorvoer ontstaat, zal de kans des te grooter worden, dat de statistiek, van dien z.g. „vermomden" doorvoer wordt gezuiverd. § 3. In Frankrijk, waar het „Droit de Statistique" thans ± 16 millioen francs opbrengt treedt de bedoeling, uit dit recht eene niet onbelangrijke bate voor de schatkist-4e' verkrijgen, sterk op den voorgrond. In Hamburg, waar de opbrengst over 1913 ± 5 millioen Mark bedroeg, is dit eveneens het geval en ook de „Statistische Gebühr" in Bremen en in Zwitserland brengt belangrijk meer op dan ter bestrijding van de kosten der handelsstatistiek wordt vereischt. Alleen in Duitschland en in Oostenrijk-Hongarije heeft het recht het karakter van een zuivere vergoeding voor de kosten der statistiek. Toen in 1885 (Gedrukte Stukken, Zitting 1885—1886,106) door Minister Bloem het voorstal werd ingediend voor ons land een statistiekrecht in te voeren, werd gerekend op eene bruto-opbrengst van ± ƒ 500.000, zoodat, naast het vragen van eene vergoeding van kosten, tevens aan het heffen van eene bate voor de schatkist werd gedacht. Zou men aan het recht uitsluitend het karakter van een vergoeding van kosten willen toekennen, dan zou met het heffen van een recht dat ongeveer tweehonderd duizend gulden zou opbrengen, kunnen worden volstaan. De grenzen, bi men welke zich een statistiekrecht, waarvan tevens sfljving van de schatkist wordt verwacht, mag bewegen, kunnen, zonder gevaar voor merkbaren druk op den handel, vrij ruim worden getrokken. Toezicht door de douane-ambtenaren is in het belang van de statistiek gewenscht, in het belang van de heffing van statistiekrecht noodzakelijk. § 4. Zoowel van goederen, aangegeven tot verblijf binnenslands als van goederen uitgevoerd uit het vrije verkeer, kan het recht worden geheven, zonder dat noemenswaardige belemmering voor het verkeer is fe vreezen. Van ingevoerde goederen moet aangifte gedaan worden aan een ontvangkantoor der invoerrechten. Voor niet met invoerrecht belaste goederen bestaat de gelegenheid tot heffing bij de inlevering der vrij-aangifte of van de aangifte ter bekoming van een vrij-paspoort, voor belaste goederen bij de aangifte tot betaling van recht || accijns, tot inslag onder krediet of met vrijdom, W&\jtë!ffiEjL:j5S Van uit te voeren goederen geschiedt aangifte ten kantore van een ontvanger alleen bij uitvoer met afschrijving of met teruggaaf van accijns. Voor de overige wordt de uitvoer-aangifte ingeleverd bij de douaneambtenaren, hetzij ter plaatse van inlading (art. 87 F van het Koninklijk besluit van 26 Maart 1872 (Staatsblad n°. 19), gewijzigd bij Koninklijk besluit van 12 Maart 1876 (Staatsblad n°. 53), hetzij ter laatste wacht (art. 143 der Algemeene Wet van 1822). INLEIDING. 13 De aangifte tot verblijf binnenslands wordt gedaan door den beheerder der goederen of zijn vertegenwoordiger (art. 118 der'vAlJem-eeneV'Wet van 1822); de aangifte ten .uitvoer zal, ingevolge artikel 2 cjër „Statistiekwet" worden gedaan door den afzender (exporteur), doch ingeleverdlOoor dengene, die zich met {Jeu uitvoer belast. Niett^enstaande Ml uitvoer artikel 87 F voornoemd facultatief is 'gesteld, wordt in de' praktijk de aangifte ten uitvoer per spoor en te water meestal ingelevercfter plaatse van inlading, indien aldaar ambtenaren gestationheerd zijn. De visitatie der goederen en de controle voor het s^tistiekrecht zal derhalve als regel bij invoer plaats hebben ter losplaats, bij uitvoer ter plaatse van inlading, zoodat voor belemmering van het verkeer zeer weinig vrees behoeft te bestaan. § 5. Blijkens de bij deze Memorie overgelegde stukken heerscht in de buitenlandsche wetgevingen op het statistiekrecht groote verscheidenheid in den maatstaf, waarnaar dat recht wordt geheven: vast recht per aangifte-formuljpr, recht naar het bruto-gewicht met onderscheiding der goederen in minder belaste massa-goederen, normaal belaste^ gn zwaarder belaste (meestal verpakte) goederen, recht per collo voor verpakte, naast recht naar het gewicht voor de overige goederen, vast recht per declaratie voor „Speditionsgüter" naast een recht naar het gewicht voor de overigj. Hamburg heft 1 per mille van de waarde van ter zee ingevoerde en 7m per mille van de waarde van ter zee uitgaande goederen en bovendien 10 Pfennig van elke aangifte ten in-, uit- of doorvoer voor partijen van meer dan 500 Mark waarde. Voor Nederland verdient aanbeveling een maatstaf, die, naast eenvoud in aangifte en heffing, zekerheid geeft en billijkheid waarborgt en hiervoor komt in de eerste plaats de waarde der goederen in aanmerking, j De waarde der goederen zal, ingevolge de „rtatistiekwet" worden gevraagd van alle tot verblijf binnenslands bestemde en van alle uit het vrije verkeer uit te voeren goederen. Als maatstaf voor een statistiekrecht als hier wordt bedoeld, verdient heffing naar de waarde de voorkeur, daar in de waarde der goederen het best de belangrijkheid der zendingen' tot uitdrukking komt. Andere maatstaven leveren eigenaardige bezwaren op, vooral wanneer eene betrekkelijk hooge opbrengst van het recht gevraagd wordt. Een vast recht per post of per aangifte-formulier is noeilijk verdedigbaar daar het de minderwaardige goederen onevenredig zwaar treft. Heffing naar het gewicht verplicht tot het maken van eene splitsing in de goederen: massa-artikelen, waarvoor een lager recht dan het normale, normaal belaste en speciaal zwaar belaste. De laatste zouden in het algemeen daaraan herkend kunnen worden, dat zij verpakt zijn, doch hierop moeten tal van uitzonderingen worden gemaakt. Voornoemde splitsing angs groote lijnen door te voeren zal verre van gemakkelijk zijn ; de lheffing verliest op die wijze, ook voor belanghebbende, die herhaaldelijk 14 INLEIDING. in twijfel zal verkeeren, haar eenvoud en wordt noodeloos omslachtig zonder waarborg voor billijkheid. Ook tegen heffing per collo bestaan groote bezwaren. Het begrip „collo" is moeilijk te omlijnen. De Fransche wet en de daarop gegeven instructies leveren daarvoor het bewijs. Bovendien kleeft aan een recht per collo een overeenkomstig bezwaar als aan een recht per post of per aangifteformulier. § 6. Aanleiding om, in navolging van Hamburg, een verschillend percentage voor invoer en voor uitvoer vast te stellen, bestaat voor Nederland niet. Of de goederen meer of minder specifieke waarde hebben, of zij al dan niet verpakt zijn, behoeft op het percentage niet van invloed te zijn, zoodat dit voor alle goederen gelijk kan zijn. De grootte van het percentage van heffing wordt eenerzijds bepaald door de overweging dat het recht alleen dan niet belemmerend is voor het verkeer als hei in verhouding tot de waarde der goederen, uiterst matig is. Op grond van deze overweging wordt het hier niet hooger voorgesteld dan op 1 per mille van de waarde der goederen. Anderzijds hangt het belastingpercentage (hier: permillage) af van de opbrengst, die van het recht wordt verwacht en deze laatste is afhankelijk, van de totale waarde der tot verblijf binnenslands aangegeven en van die der uit het vrije verkeer uitgevoerde goederen. Blijkens bladz. II van het voorbericht der jaarstatistiek van den iri-, uit- en doorvoer over 1913 is de waarde van den invoer tot verbruik ƒ 3.917.885.423 van den uitvoer uit het vrije verkeer. ....... 3.082.984.846 Onder deze waardecijfers is telkens begrepen de waarde van den z.g. „vermomden" doorvoer, waarvoor, bij juiste aangifte, geen statistiekrecht zal ontvangen worden. Berekend met dezelfde officieele waarden, waarmede ook bovenstaande cijfers verkregen zijn en over naar beste weten geraamde hoeveelheden, zou de waarde van den vermomden doorvoer zijn te stellen op ƒ 1.860.654.428. De totale waarde van den invoer in- en van den uitvoer uit het vrije verkeer zou derhalve op ƒ3.279.561.000 kunnen worden aangenomen. Al is voor de becijfering van dit bedrag gebruik gemaakt van de veelal onjuiste „officieele" waarden, zoo geeft deze toch wel voldoenden grondslag voor het vaststellen van de vermoedelijke opbrengst van het hier voorgestelde recht. Die opbrengst is dus te stellen op ongeveer ƒ 3.000.000. Practisch komt de heffing van 1 per mille van de waarde hierop neer, dat b.v. van een wagon van tien ton (10.000 K.G.) industriekolen ter ) waarde van honderd gulden, tien cent statistiekrecht wordt geëischt; van eene lading mais van ten millioen kilogram, onder normale omstandigheden ter waarde van honderd duizend gulden, honderd gulden. De normale prijs per last mais van 2000 kilogram zal door het statistiek- '■ recht stijgen van tweehonderd gulden tot tweehonderd gulden twintig cent. Wet van 14 December 1916, (Staatsblad no. 530, V. 759). (1-3). L Ingevolge art. 21 kan de wet worden aangehaald onder de benaming „Wet op het Statistiekrecht 1916", (Stbl. n°. 530). 2. Voor de bepalingen, gemaakt ten behoeve van de statistiek van den in-, uit- en doorvoer, wordt verwezen naar de Statistiekwet (Stbl. 1916, no. 175, V. 689), het Kon. besluit van 30 Juni 1916 (Stbl. no. 316, V. 690) en M. 8 Juli 1916, no. 137, V 691 3. De ambtelijke voorschriften, betreffende heffing van statistiekrecht, zijn vastgesteld bij M. 16 Jan. 1917, no. 183 (V.765), en op de wetsartikelen aangeteekend als volgt: §§ !~22 Art. 7, aant. 3. §§ 23-27 , 2, i 5-9 §§ 28-30 , 3> j 22-24 §§31-36 7, „ 6-11. §§ 37-39 . . , 9, ( 2-4. § 40 „ 9, „ 10. § 41 10, „ 2. § 42 „ 12, „ 5. §§ 43—45 n i3t 4_6 §§ 46—51 ; . „ 15, j 2—7. § 52 „ 20, „ 4. §§ 53—54 n 21, n 2—3. 3 Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten : Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is een statistiekrecht te heffen; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. Er wordt een statistiekrecht naar de waarde geheven (1—6): q. van de ingevoerde goederen, die terstond of na opslag in entrepot tot vefblijf binnenslands worden aangegeven (7—9) ; b. van de goederen, die ten uitvoer worden aangegeven, met uitzondering van de van buitenslands ingevoerde goederen, die terstond of na opslag in entrepot tot wederuitvoer worden aangegeven (10). 1. Ten aanzien van de vraag op wie deze belasting zal drukken, meent de ondergeteekende te mogen handhaven zijn vroeger geuite meening, dat een heffing van een tiende percent te gering is om op den verkoopprijs aan de verbruikers een merkbaren invloed uit te oefenen. De tusschenpersonen, die het recht betalen zullen stellig trachtten het op anderen af te wentelen. Het is echter, gelet ook op liet zeer lage bedrag der heffing, de vraag of en in welke richting hun dit zal gelukken. Het vraagstuk der afwenteling van belastingen is te ingewikkeld, dan dat men van eene heffing als deze reeds a priori met zekerheid zou kunnen zeggen, door wie zij ten slotte zal worden gedragen. Af. v. A. le K. Art. 1. 17 2. Geen statistiekrecht wordt geheven in de gevallen, vermeld In artt. 2 en 3. Het bedrag van het recht bedraagt 1 p/0o (art. 4) naar de waarde, bepaald volgens artt. 5 of 6. Het wordt voldaan door het opplakken van zegels op de aangiften (art. 7). 3. In de Tweede Kamer wees de Minister er op, dat tegenover het zeer geringe geldelijke belang, dat de importeurs bij ontduiking van het statistiekrecht hebben, de kans staat op de straffen, genoemd in de wet van 28 April 1916, Stbl. n°. 175, betreffende •• » É „ 5 „ „ 12. Artikel 14. 'Bjj vermoeden, dat de waarde van goederen, die aan het statistiekrecht zijn onderworpen, te laag is aangegeven, kunnen de met de visitatie belaste ambtenaren de goederen aanhouden en onder bewaring van den ontvanger stellen (1—3). Zij maken van deze bevoegdheid gee j gebruik bijaldien hun bekend is of te hunnen genoegen blijkt, dat de aangever binnen het Rijk woont of gevestigd is (4—5). Qyer de aangehouden goederen kan \ orden beschjkt na zekerheidstelling voor de som, die de aangever aan meerder recht en yerhooging kan blijken verschuldigd te zijn. De-ontvanger kan de goederen ook zonder zekerheid afgeyeri (6—7). Het eerste lid is niet van toepassing op tot verblijf binnenslands aangegeven goederen, die aan een invoerrecht naar de waarde zijn onderworpen (8). 1. Artikel 14, eerste lid, zal alleen gelden voor aangevers, die IR jiet buitenland wonen en goederen zelf ten uitvoer aangeven of wel goederen, niet aan een invoerrecht naar de waarde onder- Art. 14. worpen, zelf ten invoer aangeven. Tot verzekering van hetgeen kan blijken verschuldigd te zijn, moeten de goederen zelf kunnen worden aangehouden, die intusschen tegen zekerheidstelling kunnen worden afgegeven. Dat de invoerder of uitvoerder niet door een in Nederland gevestigde, maar in persoon aangeeft, wijst er op, dat het partijen goederen van geringe beteekenis betreft. Artikel 14 zal daarom in de practijk weinig toepassing vinden. Af. v. T. ad art. 14. 2. Voigens de Waardewet moeten de goederen in ieder geval worden aangehouden. Dit verschil is te verklaren door het zooveel grooter bedrag, dat volgens die wet verschuldigd kan worden. 3. Inventarisatie ten kantore van den ontvanger is wettelijk niet voorgeschreven. 4. Van het gevestigd zijn is melding gemaakt met het oog op vennootschappen of vereenigingen, die de aangiften mochten doen. 5. Het voorschrift van het tweede lid is imperatief, zoodat aanhouding in de genoemdv gevallen uitgesloten is. 6. De som, die verschuldigd kan worden, is natuurlijk niet met zekerheid te bepalen. Voor de Waardewet is het bedrag der zekerheidstelling administratief bepaald op 12 of 14 maal het invoerrecht over het verschil tusschen de aangegeven waarde en die, welke door de ambtenaren werd vastgesteld, nadat de laatste met 20% is verhoogd. Waar voor het statistiekrecht geen dergelijk voorschrift is gegeven, zou, naar het ons toeschijnt, met een zekerheid, naar analogie met gemeld voorschrift berekend, genoegen kunnen worden genomen, zoo noodig in overleg met de visiteerende ambtenaren. 7. Het afzien van zekerheid is kennelijk bedoeld voor gevallen, waarin deze van gering belang is. Wanneer b.v. ƒ 26 is aangegeven, terwijl de waarde, naar te verwachten is, niet boven ƒ40 zal worden bepaald, bedraagt het meerder recht ƒ0.01, de verhooging f 0.20, dus tezamen ƒ 0.21. 8. De hier genoemde goederen worden ook voor de heffing van het invoerrecht beoordeeld naar de waarde en ter zake vindt zoo noodig de Waardewet toepassing, zoodat een afzonderlijke regeling voor het statistiekrecht overbodig is. 50 Art. 15. 51 Artikel 15. ^ 3 Hij die van buitenslands ingevoerde goederen tot opslag in entrepot of, terstond of na opslag in entrepot, tot wederuitvoer aangeeft, is indien de goederen niet overeenkomstig de aangifte worden opgeslagen of uitgevoerd, behalve het bedrag van het statistiekrecht dat bij aangifte tot verblijf binnenslands had moeten zijn voldaan, eene verhooging van tienmaal dat bedrag verschuldigd (1—9). De opslag of uitvoer der goederen wordt ambtelijk ter kennis gebracht van den ontvanger te wiens kantore of onder wiens kantoor de aangifte is gedaan. Behoudens tegenbewijs wordt de opslag of uitvoer geacht niet te hebben plaats gehad, indien de kennisgeving na verloop van zes weken sedert de aangifte niet is ingekomen (10). De waarde der goederen wordt vastgesteld door den inspecteur. Het tweede en derde lid van artikel 9 en de artikelen 10, 11 en 12 zijn van toepassing (10).« 1. Deze nieuwe artikelen (a) bevatten bepalingen voor het geval, dat buitenlandsche goederen, die naar de aangifte niet aan statistiekrecht waren onderworpen, in strijd met die aangifte binnen het Rijk blijven, zoodat daarvoor het recht had moeten zijn voldaan. In verband hiermede staat het nieuwe art. 17, dat in de plaats komt van art. 13, tweede lid. Al. v. A. ad artt. 15 en 16. (a) N.l. artt. 15 en 16. 2. Het bepaalde bij art. 15 der wet behoeft niet te worden toegepast, indien de bestemming van ingevoerde en tot opslag in éntrepot aangegeven goederen met toestemming van ambtenaren wordt gewijzigd of wanneer voor de tot wederuitvoer aangegeven goederen op regelmatige wijze van dien wederuitvoer wordt afgezien. Alsdan zal, ook wanneer zulks volgens de bestaande voorschriften niet mpcht worden vereischt, het indienen van een nadere aangifte moeten worden gevorderd, voorzien van de noodige statistiekzegels. Mocht de belanghebbende dit weigeren, dan behoort art. 15 alsnog te worden toegepast § 46, Instr. 3. Voor zoover de opslag of uitvoer der in dit artikel bedoelde goederen niet reeds uit anderen hoofde ter kennis wordt gebracht van den ontvanger, behoort dit te geschieden door de ambtenaren, bij wie de aangifte is ingeleverd, zoodra hun blijkt, dat de goederen hun bestemming gevolgd hebben. § 47, Instr. Art. 15. 4. Wanneer den ontvanger gebleken is, dat het eerste lid van art. 15 toepassing moet erlangen, geeft hij hiervan dadelijk kennis aan den inspecteur onder bijvoeging van de betrekkelijke aangifte èn met verzoek, ingevolge het laatste lid van dat artikel de waarde der goederen vast te stellen. § 48, Instr. 5. De inspecteur neemt zoo spoedig mogelijk eene beschikking terwijl verder wordt gehandeld op de wijze, aangegeven in de §§ 40 tot en met 43 (a). § 49, Instr. (a) Opgenomen in aant. 10 op art. 9, aant. 2 op art. ÏÖ, aant. 5 op art. 12 en aant. 4 op art. 13. 6. Het statistiekrecht en de verhooging, betaald ingevolge art. 15, worden mede verantwoord in het register Statistiekrecht n°. 6, terwijl ook de te dezer zake van den inspecteur ontvangen mededeeling aan den stok van dat register wordt gehecht. § 50, Instr. 7. De inspecteur houdt [van alle door hem op grond vah de artt. 9 en 15 behandelde gevallen aanteekening in een register Statistiekrecht n°. 7. § 51, Instr. 8. Het meerder recht en de verhooging zijn invorderbaar bij parate executie. Zie art. 17. 9. Voor "dé bedoelde aangifte toi éhtreposeeririjè Hf tot doorvoer is geen statistiekrecht verschuldigd, doch bij te Iagiè waarde zou het gevaar ontstaan, dat dit recht tot eèri te laag" bedrag werd geheven, wanneer de goederen de opgegeven bestemming niet bereiken, doch hier te lande in het vrije verkeer worden gebracht. Vandaar dat door dit artikel wordt gezórgd, dat ook voor deze goederen de juiste waarde wordt bepaald, waartoe zoo noodig de beslissing van den raad van beroep kan worden ingeroepen. lb. De terrhijti Vah zes weken komt ö