DE MEULENHOFF-EDITIE EEN ALGEMEENE BIBLIOTHEEK UITOEOEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXXII aiiiiiiiiiitiimiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiis S LIEFDESTRAOEDIE 1 Roman door G. van HULZEN Derde, nieuwe Uitgave i ie — 15e duizendtal UITGEGEVEN DOOR J. M. MEULENHOFF TE AMSTERDAM IN HET JAAR MCMXXII' Er zijn vele tragedie'ên, — en in de liefde niet het minst. Als de maatschappelijke omstandigheden de vrije wil belemmeren verscherpen dié zich nog. Het is dan het noodlot, dat niet enkel schrijnt, doch ook de mensch versteent. Eerste uitgave als novelle heette: „Aan Zee". Wijl in later verschenen werk de zee grootere plaats inneemt, gaf ik het boek reeds bij 2e drek, om misvatting te voorkomen, de naam: „Liefdestragedie". Nn, bij derde uitgave, -werkte ik het gegeven nogmaals breeder uit. Volgens de 9e regel vereenvoudigde spelling zijn de buigingsuitgangen weggelaten. EERSTE HOOFDSTUK. I. ] chaterfelle zon gloedde, brandde alom, kaatste hel en blank over 't dorre duin, over zee en strand. Lichte koelte streek fijn-suizelend er door, joeg op het looze, blakke zand, sloeg achter de baren, die warrelig hoosden, kolkten 'en breed uitschoten naar de kant. Eindeloos-wijd boogde de verre hachtelijn als een ijt-teere stolp boven het golfgedein en van uit het hooge zenith sprenkelde de nettende zonneoven zijn schitterende flitsen, diagonalend vuur, diamantig gespeel, zilverstrissend de doorzichtige waterwellen, het bros opspattend schuim. Zoover het oog maar reikte viel er niets anders te zien, enkel dat -blauwgroen golfgedans en het brakke geglans der aankruivende, stukslaande rijen der reê aanzwalpende baren, die, afgebroken, zich 8 feËtï LlËFDËSTRAGEDIË. ineen spoelden, als nieuwe waterstukken opdoken en aanrolden. Op het breede strand met de bruin gele badstoelen als gespleten eierschalen, was het vol. Ook op de geplaveide, met hotels bebouwde dijk, in de café's, op de losse zitgelegenheden, de vele banken, overal bleek het zoo, — krieuwelig van zomergasten; zelfs tegen de duinwallen aan zag het zwart-bespikkeld. 't Woelde, warrelde door elkaar, alsof er geen rust bestond; men flaneerde, flirtte en luierde ongestoord. Aan het strand behoefde men geen rekening te houden met elders geldende begrippen! En de zee zelf ? — Die kenden ze wel, o al zoolang. Naar dat woelige sop schouwden ze met een gezicht van verzadigdheid, verveelde trekken, als naar een alledaagsch amuzement, de zee een staag wisselend spel, wat toch altijd eender bleef, een steeds aanwezig natuurdekoratief, waarvoor ze hadden te betalen duur hotel, met of zonder sjiek. Doch: voor de meesten gold dit onderscheid niet eens, ze waren maar gasten voor een dag; ze kwamen per auto, te voet, per fiets, of wel in gansche drommen met de snirrende trams aangeëlektriekt. EERSTE HOOFDSTUK. 9 II. Eva, jong kittig meisje, wat spits en schraal, lang van stuk, doorzocht met speurende bhk de bonte menigte, de kleurige reeksen der bruingele stoelen, de honderden menschen in de zelfgegraven kuilen en de slang van wandelaars, die er zich tusschen bewoog. — Waar zou ze vandaag beginnen, haar geluk probeeren, aan wie haar kaarten met vergezichten te koop aanbieden ? — Lang aarzelde ze niet, ze keek ook meer uit plezier en gewoonte dan uit behoefte in deze wirwar haar weg te zoeken. Op het strand wees zich dit vanzelf: je deed maar. Hier, vanaf de hoogte, vond ze het zoo leukig over die volte heen te staren voordat ze met haar werk begon. Maar dan zei ze zich: Vooruit! Zonder nog klaar te weten welke richting in te slaan tipte ze de zandbewaaide, breede arduinen strandtrap af en plempte met haar te groote schoenen floependzwaar door het rulle, mulle zand; ze zakte er in tot de enkels. Ver liep ze evenwel niet, al spoedig vertraagde ze haar pas, streek de verwaaide haren wat terzijde en speurde rond, waar ze haar kans 't best kon wa- 10 EEN LIEFDESTRAGEDIE. gen. Zonder verder overwegen schoot ze maar af op de eerste die voor haar voeten dwarrelde. — Prentbriefkaarten .., kiekjes van de zee ... van het strand ... ansichte . .. toe, koop u er één, meneer. De badgast, die waggelzwaar net de trap opwilde, keek misnoegd, nam weinig notitie van dat astrante ding, stugde terug: Och meid, la me met vree! — De heele dag nog nies verkoch, zei ze rap, ik hep zukke mooie .. . pik u er dan eentje uit, as n niet veel wilt... vijf cente maar per stuk . . . — Ga door, m'n zakken zitten vol, gromde hij. Ze houé je letterlijk overal an .. . geen manier van doen! — Hè! is dat zoo erreg ? Van mijn hep u der nog geenéén... neemp u deze . .. hier, een ondergang van de zon! t Opdringerig Meld ze hem een kleurige prentkaart voor zijn oogen, liep met hem mee, niet voornemens deze eerste klant zóó gereê los te laten. De meneer moest nu wel lachen om haar felle ijver, trad om haar te ontwijken een pas terzijde, doch ze voorkwam dat voornemen, versperde hem het pad. Driest stond ze voor hem met haar EERSTE HOOFDSTUK. II jong, vrijmoedig gezicht, kloek en rijzig, hoewel nog schraal voor haar vijftien jaren, zooals ze zich wist. Ja, ze liet hem daar zóó schieten, nu ze vat op hem kreeg. Kun-je an je hartje voelen! Opnieuw prijsde en praatte ze haar waar aan: Toe meneer . . . steek er eentje bij u .. ga nou niet door. . zie eens, dit is een mooie.. of deze, vind u zeflef ook niet ? En weer hield ze hem de verzameling voor. De meneer blikte wat schichtig naar de kleurige prentkaart, keek dan naar haar en zag haar groot van stuk, zoowat even lang als hij, daarbij votójp, ondanks haar jonge jaren, 't Bevreemdde hem, dat een jongmeisje zoo vrijpostig deed, zich opdrong. Bood zij zichzelf soms aan? ... Onwillekeurig vertraagde hij zijn pas, aarzelde. Lichtelijk smalende, zei hij om te polsen: Zoo'n brok van 'n meid, bijna een vrouw, moet jij met die dingen loopen.. ., zoek Hever' een vrijer. — Nee meneer, ik heb voor me moeder te zorrege .. en voor m'n zussie! Ze verklaarde het frank, 'n tikje zich schamend toch, omdat hij haar herinnerde aan haar 12 EEN LIEFDESTRAGEDIE. bijna volwassen-zijn. Even ergerde haar dat, weer niet te zeer, als hij door een toespeling liet blijken, dat hij haar niet als zoo onschuldig beschouwde. Maar och, wat de lui van haar dachten, daarom maalde ze niet. — O, je hebt dus nog een zus, vroeg hij, en is die even mooi als jij .. ? Nu kreeg Eva het wel wat warm, doch verlegen maakte het haar intüsschen niet. Ze nam een prentkaart, waarop een mooi meisje stond afgebeeld, en bood hem die aan. — Is dat je zus? Een knappe meid! Meteen wilde hij doorstappen, maar ze hep mee, aldoor aanprijzend, dat hij toch koopen zou. En nu vatte hij wel, dat hij zonder iets te offeren er niet afkwam. Ja, dat had-je van je vriendelijkheid. Gemelijk, al half toegevend, morde hij: — Je laat ook niet gauw los.. te dekselkater nee, ze kunnen je uitsturen. — Ik mot wel meneer. . me moeder ligt al zoo lang ziek. . en wat hindert u een kleinigheidje. De meneer prevelde binnensmonds, verstaanbaar toch voor haar: Een bij de EERSTE HOOFDSTUK. 13 handje, anders geen onaardig bekje! Dan zei hij: Nou, geef er dan maar één. — Welke wilt u, vroeg ze, lichtelijk kleurend. Gelijk spreidde ze in waaiervorm breed voor hem uit haar gansche voorraad, de bonte bral van zee, haven, pier en strand. — Hij zocht niet te lang uit, nam er twee. Een waarop een visschersvrouw iri oude dracht, een kind naast haar, met als perspektief de vuurtoren en zee-groene zee, zeer aanminnig; en nog een van 't Kurhaus. Mal, mompelde hij, terwijl hij haar een geldstukje gaf, je zulke lorren te laten aansmeren, die kiek hier is natuurlijk een stadsche juf, daarvoor als Scheveningsche opgetuigd, nou ja! In eerste aandrang wilde hij die dingen wegsmijten, weggeven, treuzelde toch, stak ze in zijn binnenzak en trachtte als vergoeding een aardigheid tegen haar te tappen. Maar Eva, hierop niet gesteld, haar geld al beet, luisterde niet eens meer, haar zoekende oogen een andere kant uitzeilend. Rap stapte ze weg, ja, ze wachtte daar nog. En gelijk al ontdekte ze een ander prooi, waarop ze welgemeend aanstoof, vast van 14 EEN LIEFDESTRAGEDIE. plan ook hem in te pakken. Hier misten haar voornemen en ijver, evenwel doel; ze ving bot, stuitte af op een snelle rugtoewending, zoodat ze als tegen een muur op botste, 't Lag niet in haar aard lange tijd aan zoo'n weerspannige te verspelen, daarom stak ze schielijk over naar een dikke heer, die met rood-verhit gelaat langzaam aandribbelde. Maar die poeierde haar af, nog voor dat ze een woord kon uit brengen, met een vloed van grove woorden, alsof haar vraag hem al een onrecht berokkende. Uit gewoonte driest, hield ze aan, doch ook dat sneed hij af met een afwerend gebaar en een versnelde pas van zijn dribbelbeenen; zijn kordaatheid verraste haar zelf. Haar neus optrekkend voor „zoo iemand" dwaalde ze even af, schoof dan op de stoelrijen aan, die haar voor een bezoek als aangewezen leken. En ja, bier lukte het, verkocht ze. Schuins Hep ze nu over het strand, naar de vaste famihetentjes, keerde terug en begon opnieuw haar prentbriefkaarten op te dringen, vast in het joodsche begrip, dat om handel te drijven je geen moeite mag sparen. Geen inspanning mocht je EERSTE HOOFDSTUK. 15 ooit te veel wezen, wel moet je een fijne neus hebben om eruit te pikken bij wie je kans hebt, al kun je daarin je vaak vergissen. Soms toch vliegen het eerst erin, op wie je totaal niet rekent, ja, dat komt voor, doch niet te veel. Over het algemeen ging ze af op haar ingevingen. Vrouwen en kleine jongens kochten weinig, meisjes, al waren het spring in 't velds, beten toe een enkele keer, maar heeren, zoowel jongelui als van gezette leeftijd, dit leerde haar de ervaring al, toonden zich toeschietelijk, daarom had ze het op die vooral gemunt. Ook verliefde paartjes namen wel eens, zóó voor de grap. Dat ze spekuleerde op de belangstelling der mannen en dat daarin gevaar voor haar school, dat wist ze wel, maar ze achtte zich.zoo drommels glad en uitgeslapen, dat dergelijke verleiding haar niet kon deren. Al wat haar de heertjes gewaagds en schunnigs toevoegden gleed langs haar af; geen woord bleef daarvan in haar ooren hangen. Ze dreef handel en dat sloot 't verdere buiten. Negocie bleef het waarvoor ze uitging en niets dan dat. Elk onvertogen of aanhalerig woord, dat ze moest aan- IÖ EÉN LIEFDESTRAGEDIE. hooren, loste zich daarin op, versmolt ermee. Wie daar niet tegen kon, hoefde niet met dit werkje te beginnen, die maakte geen broge op een heele dag. Maar zij, zij kende het, al werd ze er niet voor opgeleid; je moest er kwiek en vlot voor zijn. Tot voor kort ging ze nog op een naaiwinkel; ze verdiende er bij hard en ingespannen piekeren van s'morgens tot s'avdnds, niet meer den een snufje, maar ze leerde er, zooals ze zeien, een vak. Moeder liep, na vaders dood, met lappen stof, flanel en mooie katoentjes, haar vaste klantjes af, werkte op die manier niet onvoordeelig. Een lange tijd totdat ze ging sukkelen met haar beenen, zoodat ze ziek kwam te liggen. Daarop verklaarde oom Bennie, dat zij moest aanpakken en voor de kost meehelpen, 'n Ateljee vondie prachtig, vooral als je later voor jezelf wilt beginnen, maar in deze benaide dagen zette het niet bij. Nee, in de negocie, daar zat meer in, daar kon je uithalen zooveel jé wou. „Tegeswoordig met die ansichies 'n mirakel, dol bennen ze d'er op, verklaarde hij. Heele rissies kon je slijten, zoowaar als-ie oome Bennie heette. EERSTE HOOFDSTUK. 17 En hij heette zóó, daarvan kon je zeker wezen. En wat 'n winst, hoogste inkoop anderhalve cent, 't ongeregelde kostte zoogoed as niks — haast tegeef — en je maakte op zijn allerminst een stuiver, doch meest een dubbeltje voor iedere kaart terug. Was dat goed of niet ? As je er veertig, vijftig per dag van de hand zette had je een aardige mesomme, je werd de redder van 't gezin! Nou Eef, pak an! Eva verkneukelde zich in dit herdenken. Oom Bennie had niets te veel gezegd, ze lapte het hem fijn. Of ze't hem lapte, ze telde dagen van heel wat meer! De eerste keer dat ze het probeerde verkocht ze de geheele mikmak in een paar uur; als ze daaraan nog dacht groeide ze van plezier. Maar behalve dat, het voornaamste bleef, dat moeder met het zeere been haar rust kon houden en niet de straat op hoefde. Die deed het nu op haar gemak, sleet ondershands toch nog wel een lap. En kleine Roos verkocht kaarten in de buurt, zoo rooiden ze het best. Maar daarom vlogen je de gebraden kippen nog niet in de mond, o nee, dan hadje 't mis, liep je lekker voor niks, je Liefdestragedie. 2 l8 EEN LIEFDESTRAGEDIE. most d'er op uit, niet ziekeneurig wezen, overal rondsnorren, anders haalde je geen dertig stuivers in de volle week. En wat ze zooal tegen je zeien, dat liet je langs je afglijden, moeder hoefde haar niet zoo nadrukkelijk te wa£U"schuwen, ze wist het al lang, van nummer één. Natuurlijk, als je dat kwijt raakte, bleef er voor een jidde-kind niet veel over. Zij zeker zou niet luisteren naar wat niet deugde. Al de goj's bij elkaar waren haar 't niet waard, al vond je, dit wilde ze graag bekennen, er ook erg knappe „manne" onder. Dat wel! De goj 's, zei Eva, al peinzende, voor zich weg. Gelijk gingen haar twee rijk uitziende jodenmenschen voorbij. Ha, die zou ze aanspreken! En ze vergiste zich niet. Ze bleken na eenige omhaal van woorden niet zoo weerstreverig. Ze toonden zich zelfs ontvankelijk. De één gaf dadelijk wat, mompelend: — Ja natuurlijk koopen we wat van haar, zoo'n aardig ponumpie! — Jammer, dat ze g'n sjikse is, geinde de ander. Eva lachte, alsof de toespeling haar niet betrof. Toch roodden wel even haar EERSTE HOOFDSTUK. 19 wangen, maar dat gebeurde meer. Nou ja, voor 'n sjikse geven ze guldens uit als ze een jodenkind met een dubbeltje bedeelen. — Bij het heengaan, na het famieljare knikje, hoorde ze nog zeggen: Toch een lekkere lekève. Weer schoot haar het bloed naar het hoofd. Ja de rijken betoonden zich wel milddadig, de minder-gezegenden misschien óók, die hadden alléén niet om weg te geven, doch waarom waren ze altijd zoo rad met de tong? Over 't algemeen ondervond ze van het eigen volk niet te veel last. Die beseften toch, dat je handel, negocie dreef, omdat je ervan moest leven, dat je niet door zon en regen liep voor de pret. Daarom zei er wel eens eentje: laat zij ook wat hebben! Er viel alleen van 't eigen slag niet veel te halen, ze kennen de prijs te goed, willen alles haast voor niks nebben. Onwillekeurig, al stoorde ze zich er niet aan, werkten na, het gezegde van die dikke meneer en nu de toespeling van de rijke jidden; ze kon er opstandig van worden. Die brutale uitflappingen der voorbijgangers, hun driest gekijk brachten haar wel niet van de wijs, striemden 2* 20 EEN LIEFDESTRAGEDIE. toch en het riep wat op. Soms héél véél. Er werd een vaag besef geboren, dat er op de wereld nog iets anders bestond dan braaf en netjes bij moeder thuis zitten; en 't maakte haar, zooal niet dadelijk bereid, dan toch er voor ontvankelijk; 't kon niet recht-töe, recht-an zijn, een lokkende zijde bergde het wel. Zij verkreeg dezelfde kansen als anderen, ze vertegenwoordigde een waarde, als ze niet al te angstvallig wilde bhj ven, om mee te genieten van de overdaad. Maar dit vreesde ze toch een weinig. Voor 't oogenbük plaagde haar dit niet te zeer. Veel eerder de warmte van de dag. Zoo echt zomersch nu. Ze pufte. De hitte zwoelde rondom, hing als een dikke vacht, zengend straalde de zon op het blakke zand, geen tochtje streek aan, de lucht zag wit ervan. In de gevlochten mandestoelen zaten badgasten en dagjesmenschen gezellig dooréén. Wie zou er koopen, ja, dat moest ze uitvinden. Door de hitte doken ze allen in de rompen weg, keken nauwelijks op; als zij haar ansichten aanprees verwaardigden ze zich met geen woord, zelfs met geen kik; ze staarden haar verwezen aan, alsof EERSTE HOOFDSTUK. 21 het hun volstrekt niet aanging, alsof ze sprak tegen iemand, die ergens anders stond. Dit onverschillige, dit zich niet verroeren, deed haar soms radeloos worden, wijl het haar alle moed benam, zoodat ze wel een poos zich er bij neer zette, om het misnoegen van zich af te laten glijden. III. Tegen het vertreden duin aan, op de zandige vlakte waar niets meer groeide en het vol lag van afval en achtergelaten, waardelooze dingen, zocht ze zich een plekje. Ze zat hier uit de flank en behield nog het volle uitzicht. Ze herademde. Dat de zee haar hoofd zoo dof maakte en haar leden zoo zwaar! Wel heel uitgebreid leek haar het strand, met al die tentjes en hooge stoelen, als ze het van hier overschouwde. Ze hoorde nu ook de ruischslag van de golven dichtbij en de wijdheid der stilte verweg. Zoo ruim, zoo ruim was het om haar, om je weg te soezen. Deed ze dat? Welnee, ze peinsde nauwlijks; ze ademde enkel maar, voelde dit als een genot, een verlichting. Toch, ondanks dit, rees 22 EEN LIEFDESTRAGEDIE. wel iets voor haar op: moeders getob ... en van overleden vader het zwaarmoedige gezicht. Lange, bleeke man, met lijdende trekken. Zoo vaak zat ze op z'n knieën, en dan kuste hij haar, dat herinnerde ze zich, vaagjes. Meer niet ... Een koeltje streek ergens aan van de zee, of voelde ze dit enkel zóó, door haar bezweete rug. 't Leek haar ineens of ze door de zee werd gekust. Malligheid, omdat ze hier zoo fijn stilzat en zich niet verroerde. Echte rust! Doch lang duurde deze verpoozing niet. Met een wip veerde ze weer op, liep opgewekt de rijen langs, stapte met haar loome voeten door het mulle zand, overschreed de breede boulevard, waar het zwart van de menschen zag, keerde terug naar het volle strand en ving opnieuw aan met frissche kracht. En ze kon tevreden zijn, ze verkocht behoorlijk. De middag raakte nu wel op z'n eind, de overvolte slonk. Tegen vijf uur, half zes, trokken de strandbezoekers met gansche drommen weg en slechts enkelen kwamen er bij. Zienderoogen werd het leeg. Wat aan te vangen? Moe voelde ze zich, doodmoe. Dorst EERSTE HOOFDSTUK. 23 kwelde haar door de ongewone warmte, toch kon ze het er nog niet bij laten. Al verkocht ze met sterk aanhouden en zich niet gewonnen geven tamelijk, de ontvangst bij elkaar bleek niet voldoende om er thuis mee aan te komen. Nee, nogeens vooruit, haar best doen, tegen een uur of acht mocht ze er eerst aan denken weg te trekken. En hoe vermoeid ze zich ook voelde, hier in de vrije lucht, aan zee, bleef het beter dan bij moeder in de bedompte kamer, waar het naar alles rook, behalve naar de frisschigheid. Een oogenblik stonden haar gedachten er bij stil, of ze een glas melk van 't geld kon afnemen, maar ook deze opwelling verwierp ze. Het verminderde het bedrag; er moest eer nog bij. Ze rende dus nogmaals het al leeg wordend strand af, stoof de met glassig zand bedekte strandtrap op, liep amechtig en jachtig rond, bood hier aan, bood daar aan, beproefde het overal, ijlde zelfs op de vertrekkende trams toe, doch alles zonder veel baat. De gasten, naar hotel of huis gaande, hadden geen oog voor haar. Ze repten zich en keken niet om. Dat maakte haar verdrietig, doch dan 24 EEN LIEFDESTRAGEDIE. haalde ze de schouders op. Haar opgeruimdheid keerde al weer, ze gaf het d'eran, voor vandaag genoeg! Toch, terwijl ze dat zei, probeerde ize nog. Besluiteloos slenterde ze het groote plein nogeens rond. Wat werd het leeg. Een slungelig jongheertje hield ze haar kaarten voor. Die gnuifde, stelde lachend een brutaal plannetje op: — Laten we ergens gaan zitten. — Hè, klakte ze, alsof de vraag haar niet betrof. Onderwijl schouwde ze al uit naar een ander, die ze kon aanklampen. Belust, herhaalde hij zijn vraag, verwonderd er over, dat de warmtekleur op haar wangen aangroeide, terwijl haar oogen elders dwaalden. Eva luisterde vaag, alsof ze er wel iets voor voelde, ofschoon ze klaar wist, dat ze aan zijn voorstel geen gevolg zou geven. Ze wilde enkel kaarten verkoopen, geld je beuren. Droomerig en soezerig, door haar afwezigheid van denken, gelijk met een zweem van spot er in, vroeg ze: — Waar wou je dan naar toe? — In de kuil, daar zit je fijn .. en uit het gezicht. EERSTE HOOFDSTUK. 25 — In de kuil ? waar is dat ? vorschte ze in nieuwgierigheid verder. — Nou daar, op het plein, onder dat groote café. Eva rekte haar nog wat schrale hals en het haar oogen de aangeduide richting belangstellend uit gaan, alsof ze zijn voorstel ernstig opnam, maar inderdaad keek ze in het blinde weg, over de vele hoofden heen. Hij nam dit als een halve toestemming op en wilde die kant al heenstappen, maar zij zei snugger : — Begin nou maar, met te koopen. — Ja, dat komt wel terecht . . . — Zoo . . . ? Jij durreft! — Vooruit dan, moedigde hij aan. Ze schoot nu ineens los, lachte hem vierkant uit: — Ja, ik ben d'er gek! — Waarom wil je niet, beproefde hij nogeens. Ze hebben er van alles, limonade ook. — Zoo ? . . . nou drink dat dan maar zelf hoor... adju! stootte ze met een kleine gil er uit. Verbluft het ze hem staan en rende van het Gevert Deynootplein weg, op stad toe, naar huis. 26 EEN LIEFDESTRAGEDIE. IV. In de dompe, gelijkvloersche woning van de verarmde buurt in de middenstad, een smalle straat, waar toch een tram door reed, omdat die twee drukke wegen verbond, wachtte moeder op Eef en op wat ze mee zou brengen, 't Werd al laat en dan voelde ze zich aldoor wat ongerust. En ook 't zieke been deed haar weer zoo'n pijn. Eva, opgehouden, wijl ze onderweg nog beproefde wat van de hand te zetten, stapte jachtig binnen, haar bleeke hoofd erg aangerood, van het geforceerde loopen. — Heb je mesomme gemaakt, vroeg moeder, als eerste verwelkoming. Eva, hieraan al gewoon, keerde zonder veel te zeggen haar zakken om en het het geld over tafel uitrollen. Met snelle vingeren grepen ze er beide naar en hielden de munt nog op de kant. Een paar centen kletterden voor de grond, door Eef rap opgebeurd, terwijl moeder al begon de geldstukjes soort bij soort te schuiven. Dan stapelde ze het koper op elkaar, legde het weinige zilver saam en telde het bedrag. EERSTE HOOFDSTUK. 27 — 't Mag geen naam hebbe, verzuchtte ze, 't Is geen vangst. — 't Was te warm, verklaarde Eva. — Te warm? hêt er dat ook al mee te make . .. ? Ongeloovig sloeg ze haar oude oogleden op en staarde haar dochter met het zoo roode gezicht wantrouwig aan. — Of er dat wat mee hêt te make, stoof die nu geraakt op. Alles hêt er mee te make. Koop u, als u vermoeid is? Ik kan wel zien, dat u nies van 'n badplaa's afweet. — Ik verwijt toch niks . . zeg enkel, wat 'n slechte sakel — Ik hep genogh angehouë. Mooi, dat ik dit meebreng ... ze woüê niet bijte, verdedigde zich Eva nog. Moeder antwoordde al niet meer, verwaardigde enkel met een ongeloovige blik. Dat joeg ineens opstandigheid in Eva op, zucht om terug te kolven; ze zei als langs haar neus weg: — Eén vroeg me mee na'r kefee, om wat te drinke . . . _ Wat? — 't Was de moeder of ergens een dak inviel, of er een huis 28 EEN LIEFDESTRAGEDrE inzakte, iemand haar een klets om de oor en gaf. Wat zei daar Eef, over kefee ? — Dat hei-je toch nie gedaan kind, jammerde ze. Wa mot me op me ouwe dag overkomme.. geen gerust oogeblik hep ik meer. Zoo'n goj, zoo'n smiecht. Eva lachte schaterend, dan zei ze: — U weet niet eens of 't 'n goj was .. ja, hoe weet u dat nou ? — Ja, 't zal d'er geen goj weze, addenoj, maak mij dat wijs! Hij most zich schame. Hoe oud ben je heelemaal ? Straf most d'er op staan. Zoo jonk as je bent en je dan al te noodde! — Te jonk ... te jonk? treiterde Eva terug. D'er binne er nog jonger as ik, nee daran ligt 'et niet! — Waaran dan wel, kom spreek op! Verschrikt, verontwaardigd, vroeg het de argwanende, en met zichzelf geen raad wetende moeder. Opgewonden staarde ze haar kind aan, de mond, waarin al eenige tanden ontbraken, wijd-open. — Da 's ook een vraag, vervolgde Eva gewiekst. Waaran .. Waaran .. ? Dat doet er nou niet toe ... eenvoudig omdat ik niet wil! — Een steen van me hart.. as me EERSTE HOOFDSTUK. 29 dat overkomp, jij met 'n goj, ik verdoe me, zoowaar as ik hier zit. Haar jammeren Hep door het klein vertrek en vulde het geheel. Ze hoorden niet eens, dat er iemand binnen kwam. — Waar hebbe jullie 't over, wat 'n radauw! sprak oom Bennie, die naar voren hipte. V. Met zijn sluwe oogen in het goedige, paars-roode gezicht, nam hij ze allen op. Dat kleine nietige kereltje, altijd grappig en bij de hand, met een gein, omdat het hem niet te onVoordeeHg ging, wist dat hij wat zeggen mocht. Zoowel Eva als haar moeder beijverden zich al om het hem uit te leggen. — Noh, zei hij dan, zie ik't goed of niet ? Heibel voor niks. Ze hêt 'et niet gedaan.. en ze doet het ook niet, 'n schat yan 'n kind. Ja, die laat zich daar heitse door de eerste de beste, kun je zóó an je hartje voele. Veel te bij de hand .. noh, wat. En eerlijk, als goud .., wat jij Eef? Eva, gestreeld door de loftuiting op haar snuggerheid, viel al bij, verdedigde: — Ik kan d'er niet tege, aldoor dat gekles! 30 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Vervolgens liep ze op oome Bennie toe, gaf hem een pakker op zijn gerimpelde wang en keek na dit bewijs van frissche aanhankelijkheid bhjmoedig rond. Wat dachten ze wel van haar ? Kende ze het klappen van de zweep of niet ? Wist ze soms niet waarom het alle mannen begonnen was? Zoo onnoozel behoefden ze haar niet aan te zien. Toch, zoo ging het door haar heen, wat van ze aannemen, daarin steekt geen kwaad. Beter van een stad dan van een dorp. Daar waagde ze niets mee, vanwaar dan al dit kabaal ? Dat kon ze nu eenmaal niet uitstaan, ze deed zoo haar best. Nu stoof als een wervelwindje zoo rel binnen kleine Roos, en die keek omdat niemand wat zei, met groote oogen van moeder naar Eef, en van Eef naar oome Bennie. Hoe zit dat nou in elkaar, vroegen haar radde oogen, waarom zwijgen jullie ineens? Op goed geluk, stootte ze er uit: — Noh ja, ze zal alles an je neus hange wat ze uithaalt. .. 'k Weet immers toch wel, wat je bekonkelt. Ze zei het zoo driftigjes en klein-naijverig, zoo vol afgunst zonder grond, wijl ze maar in 't EERSTE HOOFDSTUK. 31 wilde er naar smeet, dat het potsierlijk werd en allen, tot moeder toe, er om moesten lachen. Kleine Roos, hiermee niet het minst getroefd, smaalde door met halve woorden en felle blikken, totdat Eva, eindelijk verstoord, er tegen in rammeide: Wat 'n drokkie hêt dat kind! — Net wat je zegt, smaalde Roos terug. — Ze is nog niet eens droog achter de oore!.. . — Ei.. ei, zoo . . zoo ? ja, jij bent ook zooveel mans, ze is zoo groot! — Ugh, wie doet je kwaad, viel Oom Ben in, is 't soms nog niet genogh, met de gejochtenis, motte jullie mekaar ook nog te lijf ? Moeder, al haar leden pijnlijk, bekte: — Verdraag mekaar zoo min mogelijk, zoo gaat het nou altijd. — Ik doe toch niks, treiterde het kleine nest, nee, zij doet nooit wat. Ze is een engel. Enkel omdat ze wat inbrengt, daarom mag ze 'alles. — Nog een paar jaartjes, troostte Oom Bennie, en dan breng jij de mazzel in! — Ik ve'koop toch evegoed ... — Pf! minachtte Eva, 't is wat, als we daarvan moste leven. 32 BEN LIEFDESTRAGEDIE. — Nou ja, vergoelijkte moeder, ze doet wat ze kan.. en dan mot je t roeme... -i- Welja, wrevelde Eva weer er tegen in. Nou mot u haar nog steune ook. Ze valt zóó binne .. en weet van niks. j — Ik weet genocht, ja, ik bin dar blind of doof, ze wordt in alles voorgetrokken ... ff . Kleineerend trok Roosie haar hp op en vroeg naar een boterham. Moeder met haar moeilijke beenen strompelde naar de kast om die kleine rakker haar mond te stoppen. Daarop vermaande ze: _ Hoe kanne jullie zoo kibbele, met deze warmte? Eva antwoorde met verder. Werd dit nu haar belooning, dat ze zoo haar best deed' Ja, vast, moeder viel haar af, omdat ze vandaag zoo weinig inbracht. Had ze de zak vol, dan flikflooiden ze haar. O, dat haatte ze, 't maakte haar ^og een kleine poos bleef ze zitten, schoof dan weg naar de rommelige alkoof om 't eerst in bed te liggen, want dat kleine nest kromde zich vaak zóó dat voor haar nauwlijks plaats overbleef. Ze EERSTE HOOFDSTUK. 33 verlangde alweer er naar, dat ze morgen vroeg de deur uit zou kunnen. Bij deze zomerhitte smoorde ze haast in de nauwe ruimte. O, niks gedaan! Vaag luisterde ze naar het zeurig gepraat van Oom Bennie, verwonderde zich er over, dat die kleine Roos niets verder wist aan te voeren. Nee, natuurlijk niet, die luisterde toe, hoorde alles aan, daardoor werd ze zoo'n wijsneus! Geleidelijk dommelde ze dan in; ze merkte zelfs niet, dat Oom Bennie vertrok, moeder de deur sloot en evenmin, dat brutale Roos in bed stapte. Er loomde om haar de drukkende warmte van de zomernacht, de zwaarheid van haar slaap, nadat ze een gansche dag buiten zwalkte. Ze droomde allerlei benauwde dingen door elkaar heen. Met moeite kreeg moeder haar s'ochtends wakker. Ha, dat zalige maffen ook. Ze zou nog veel langer willen blijven liggen. Doch dat kon niet, ze moest etop uit! Liefdestragedie. 3 TWEEDE HOOFDSTUK. t Bijtijds, even over negenen stapte Eva het dompe huis uit, een zakje met boterhammen bij zich, als mondvoorraad voor heel de dag, die ze ergens op het duin zou verorberen. Het weer bleek mooi, even mooi als gisteren, vol zonneschijn en blank licht, het echte zomersche weer, dat een menschenhart doet zwellen van levensvreugd. De onaangenaamheden van gisteren lagen verre achter haar, als weggewaaid; ze voelde zich vrij, een veulen in de wei, en gelijk even springerig bijna; ze herademde," wat kon het haar ook schelen als ze thuis wat drukte maakten, ze zou ze laten kletsen. Vrijheid, blijheid. O, hoe heerlijk hier weer buiten! Toch, terwijl ze zoo opgeruimd door de lanen van de Oude Scheveningsche weg hep, alwaar het lommer der boomen als een veelvoudig scherm van groen haar omhing, welde al weer de ernst. De TWEEDE HOOFDSTUK. 35 ontevredenheid van moeder, haar wantrouwen en uitvragen, Oom Bennie, die haar verdedigde en eindelijk het nukkig doen van kleine Roosie, 't drukte op haar, ondanks haar onbekommerd willen zijn. Ze vond het zoo onnoodig plagerig, ze kwelden haar zonder reden. En waarom ? Sjouwde ze niet hard genoeg, gaf ze niet alles af wat ze ontving? Een wee besef van onrecht te worden aangedaan, doorzoog haar, en dat ze in 't mooie weer nu niet geheel jolig kon zijn, dit verdriette haar het meest. Hoe zou ze op die manier mazzel maken; ze moesten nou juist vriendelijk en hartelijk tegen haar zijn. Vreemd, nu ze dit bedacht en het onverstand van thuis inzag, voelde ze zich ineens ouder geworden, rijper; ze erkende ook, dat moeder vele zorgen had. Die wilde ze verlichten, veel geld inbrengen, elke dag meer, maar ze moesten begrijpen, dat het niet vanzelf ging. Moeder, ach moeder, die was ook ziek, zoo'n echte stakker met haar zeere beenen. Ze kon haast niet van haar plaats en toch probeerde ze het aldoor, nee, van moeder kon ze geen kwaad hooren. Ze zou vandaag al het mogelijke doen om vroeg 3* 36 EEN LIEFDESTRAGEDIE. tegen de avond terug te wezen. En met veel mesomme, zoodat ze blijde gezichten zag. Ja, dat zou ze! Opgewekt, met vlotte stappen, klare oogen, armen, die ze nauwelijks in bedwang kon houden, spoedde ze voort, sloeg de Badhuisstraat in, stak vandaar over naar Seinpost, alwaar ze rap tegen de hoogte ophuppelde en de zee en de groote boulevard voor zich had. Een oogenblikje verblindde haar het felle licht, maar dat duurde slechts kort. Ze gaf haar oogen al de kost, daarmee verviel alle bedenking. Verkoopen moest ze haar kaarten, als 't kon heel de voorraad. De zon, al hoog gestegen, overscheen in de lengte de bekhnkerde breede baan, en dat gaf zoo'n felle flakker, en zoo'n wittig licht, dat ze er bijna niet tegenin kon kijken. Maar het liet haar ook zoo gemakkelijk voortgaan zonder eenig gewicht, zoodat het haar zelf verraste, als gegroeid zag ze zich opnieuw, jong en krachtig. Ze lachte tegen zichzelf, omdat ze gisteren dat fijne schlemieltje het staan en dat moeder daarover zoo'n uithaal maakte. Waarom, als ze zoo bang TWEEDE HOOFDSTUK. 37 voor haar waren, stuurden ze haar de hurt op? Waarom? Omdat het moest, 't niet anders kon, ze wist het toch! Niettemin liet haar diezelfde vraag niet geheel los Er zong iets in haar, dat naar een uitweg zocht; er welde öp een verweer, waarvoor ze nog geen woorden kende, dat ze enkel aantoetste als haar recht. Ze zou ze thuis willen tarten door iets verkeerds .. ja, wat.. iets? waarmee ze het recht kregen haar te verdenken, iets dwars, onwilligs, tegen het gewone in. Dan behoefde ze zich niet zoo onschuldig aangevallen te voelen, ja dat verdienden ze echt! Vluchtig liep ze over de breede boulevard, doch daar bleek het bezoek nog maar gering. Daarop daalde ze met een rappe beweging de strandtrap af en begon als alle andere morgens het terrein te verkennen, vervolgens zonder veel nadenken de eerste de beste aan te klampen, wat op niets uitliep, doch wat haar in de goede gang zette. II. Op het strand bleek het evenmin vol. Er joelden enkel wat mevrouwen met 38 EEN LIEFDESTRAGEDIE. dienstmeisjes en kinderen, en die schoten haar voorbij, op de stoelenman aan, om zich een plaatsje te verzekeren. Nee, van die bezoekers moest ze het niet hebben, wat dat betrof kon ze best een uurtje later komen. Voor elven zag je geen lui, behalve de zwemmers, die norsch keken als ze op een koetsje moesten wachten en met groote schreden zich verwijderden nadat ze in de zee onderdoken. Van lieveilee verschenen evenwel haar betere klanten, de wandelaars, de buitenmenschen, de badgasten en allen, die de tijd aan zichzelf hebben. De strandstoelen raakten bezet, ook boven werd het voller; ze wandelden druk over de Pier. Nu begon het. Eva liep van de een naar de ander, liet geen groepje in een put onbezocht, streek aan op ieder afzonderlijke meneer. Ook tipte ze vlug de trap op, beproefde daar haar kracht. Op de breede zeedijk, met de winkelgalerijen, banken, kiosken, café's, hotels en de vele stoelrijen terzijde van het wandelhoofd, drentelden druk de gasten als bij een parade, terwijl de muziek haar schelle en slepende tonen ineenwrong. Op de Pier mocht ze niet TWEEDE HOOFDSTUK. 39 komen, anders waagde ze er vast die centen aan voor de toegang; ze zou daar zeker kans hebben. Nu vatte ze post vlak voor het hek, dit konden ze haar niet beletten, daar stelde ze zich op naast de oude man, die eeuwig met zijn paarse viooltjes ventte, en die niet meer verkocht dan zij, eer nog minder. Zij ankerde toch niet als hij aldoor op dezelfde plek, ze zocht het hier en daar en overal, ze bedelde niet, ze verkocht. Daar stak niets verkeerds in, venten hoorde bij de badplaats, 't gaf er drukte en vertier aan. Hoe meer lawaai en beweging, meende zij, te beter, het wekte de menschen op, bracht te weeg een stemming van plezier. Na de ochtendmuziek viel er een leegte in, ieder ging dan naar huis en voor de stoelen op het strand moest men opnieuw betalen, doch wie er overbleven, nou, dat bleken de voordeeligsten voor Eva. Die hadden geld en zagen op geen dubbeltje. Ook leurde ze nu de lange rij vaste tentjes af, alwaar de lui zoo genoegelijk hun eigen koffie zetten en hun twaalfuurtje bereidden. In de namiddag werd het eerst de rechte tijd, dan moest ze haar slag zien te 40 EEN LIEFDESTRAGEDIE. slaan. Op het strand, overal tot vlak aan zee, stonden de stoelen uitgezet. De kinderen maakten in het zand bulten, groeven kuilen, waarnaar de moeders zaten te kijken. Voor de uitstallingen met vruchten en lekkernijen slenterden de menschen, kochten er zich kersen, pruimen, druiven, koekjes, fondants en chocolade, om uit de hand op te smikkelen. Dat zou ze ook wel willen, bedacht Eva, ja natuurlijk, als je geld genoeg hebt. Met volle handen liepen de lui, alsof men het voor niemendal kreeg, en het geen geld kostte. Maar ze mocht ook niet klagen, zette grif van de hand, meer dan de helft van haar voorraad verkocht ze. Wat ze had waren werkelijk van die mooie, fijne „ansichten", zoo dat ze er zelf vaak naar moest kijken, met een verheuging in 't hart. Vooral die ééne met die meneer en 't jonge meisie er op, verhef den, o, zeker, dat zag je zóó, trok haar uitermate. Ze aanvoelde zelf het begeerende in haar oogen, het verlangen! Ja, ze kon ze streelen, die prenten. Zoo'n paartje op een plaatje opende een wondere wereld, zoo ver weg en toch voor allen toegankelijk. Ieder kon verliefd TWEEDE HOOFDSTUK. 41 worden, daarvoor behoefde je niet rijk te wezen; 't had niks met geld uit te staan, behalve dan . . nou ja. Meestal gebeurde het wel vanzelf, als iemand je aardig vond . . en je hem ook mocht, als . .. Ze werkte haar gedachten niet verder uit, beproefde liever nog wat te slijten. Nu wendde de tijd zich alweer, nu raakte de middag afgedaan, 't Bleef zwoelwarm, drukkend zelfs, doch daarom taalde ze niet. Op het strand plekte het zand al bloot, wijl ieder naar huis toe ging, om te eten. Zij niet, ze koos haar plekje ergens, smikkelde in stilte de rest van haar boterhammen op. En dat smaakte! Vol moed sprong ze weer overend, om nog haar deel ervan te hebben. En ja, het lukte, ze verkocht toch nog. 't Lukte immers altijd, als je zelf wou, als je maar aanhield en niet losliet. Hoe prees oom Bennie haar gisteravond! De gedachte alleen kikkerde haarop. Een lafenis! III. Een meneer kwam aangeslenterd, ze kende hem. Eén van haar vaste klantjes, 42 EEN LIEFDESTRAGEDIE. van het begin af. Hij begunstigde haar en maakte nog grapjes. Als hij nou eens goedgebuid, haar veel afkocht, kon ze er een glas melk voor zichzelf afnemen . . . en ook vroegtijdig naar huis. Vief schokte ze op hem toe, de jonge boezem vooruit, met moeite de voeten, die telkens in de mulheid van het fijnkorrelig zand wegzakten, omhoog halend, èn weer voortstuwend. Ze spande al haar krachten in, vorderde ondanks dit weinig. Doch van verre wenkte hij afwerend. Ze stoorde zich er niet aan, stond ineens voor hem, hield lachend haar kaarten voor. — Gö kind, laat me met rust, veel te warm vandaag! — Juist daarom moet u koope, glunderde ze naïef. — Plaag me niet. .. Pfu! — Neem u er dan maar eentje, smeekte ze, haar groote verwachting al gedaald. Altijd koop u van mij, waarom nu niet? — Drink er liever zelf een glas bier voor. — Hè, zei ze, in ongeveinsde verbazing, dat meent u niet. — Of ik het meen, dat zul je eens zien, een heele ton maak ik leeg. . . ga mee! TWEEDE HOOFDSTUK. 43 — Hoe flauw, ik mot toch verdiene! — Ga mee, herhaalde hij en liep al door, zwaar puffend. Eva schudde ontkennend het hoofd en volgde hem niet. Op haar aandringen keerde hij zich nog om, zonder reden eigenlijk, niet van zins zijn meening te wijzigen. Met zijn bolle snoet lachte hij maar, omdat hij zoo'n dorst had, naar hij zei. Eva speurde het klaar, vandaag viel er niets met hem te beginnen. Niet in de stemming, dat merkte je zoo. Maar haar instinkt van jiddekind, dat negocie drijft, verliet haar niet: ze hield vol en stoof weer op hem toe. Ze had ook dorst, twee vliegen in één slag. Als hij eerst wat te drinken gaf, zou hij nog wel wat koopen, daarom . .. Hij merkte nu haar aarzeling en dat leek hem zoo grappig, het willen en niet durven, zoodat hij bleef afwachten. Eva's moed zakte weer. Haar blikken dwaalden rond. 't Strand lag zoo goed als verlaten, de knechts ruimden er de leeggekomen stoelen op. Baders waren er niet veel en slenteraars evenmin, de zon ging al neer. 't Zou zelfs nog een tijdje duren, voordat ze uit stad terug- 44 EEN LIEFDESTRAGEDIE. keerden; s'avonds werd er haast niet verkocht — wat verspeelde ze dan? Niets .. toch! Vóór en tegen dwarrelden door haar heen, de dorst plaagde ook. De daghitte schroeide haar keel, maakte de lippen als leer zoo droog. Verlegen met zichzelf keek ze hem aan, alsof ze geen uitkomst wist. Dan overwon ze zich, zei kordaat: — Nee, ik hou niks van bier, koop maar liever wat van mij. — Lust jij geen bier? Nou, limonade dan .. ? — Ajakkes, wees ze hartgrondig af. Als het nog mellek was . . . — Kun je ook krijgen, daarginds in „De Landbouw"! — O ja...! Haar gedachten werkten. Kon ze het wagen ? Een glas melk aannemen is geen kwaad. Kaarten koopt hij vandaag toch niet, beter dus, dat hij het geldje uitlegt dan ik. Niettemin, aarzelde ze, hoewel ze eerst meende er aan toe tegeven. — Dan maar niet, sprak hij luchtig, even goede vrienden! 't Viel hem hoegenaamd niet uit de hand, geen oogenblik rekende hij zelfs op een ander woord; een grapje. Puffend van de hitte, stapte TWEEDE HOOFDSTUK. 45 hij goedsmoeds weg. Niets mee aan te vangen. Een kind nog! Nu kreeg Eva spijt van haar weigeren. Waarom zoo kortaf? Niet hij verloor er mee, doch zij. Hij had haar niet noodig, hij kon buiten haar, en zoo'n goeje klant. Ze wilde hem naijlen en het weer goed maken, met een omweg langs de stoelen en hem zoo tegemoet, maar ze vond dit van zichzelf kinderachtig. Wat zou hij wel denken van haar? Wrevelig, kwaad op zichzelf, het ze dit achterwege en besloot voor eigen-rekening een glas melk te nemen, in de houten tent onder de Pier. Met langzame schreden, aldoor nog ontevreden, werkte ze zich door het zware zand, ineens moe en loom, als in elkaar gezakt; ze haastte zich niet. En ja, daar zag ze hem! Op de steenen trap streek ze hijgende van de inspanning, hoogrood van kleur, hem dwars voorbij. — Ho, riep hij verrast, ben jij d'er nog ? — Natuurlijk ben ik er nog .. . Met een paar haastige passen liet ze hem achter zich. Op Eva bracht dit durven op het laatste nippertje, deze astrantig- 46 EEN LIEFDESTRAGEDIE. heid, een indruk van bevrediging te weeg. Ze besefte, dat ze onbehoorlijk handelde, maar ook, dat ze de kinderschoenen had uitgedaan en volwassen was geworden. IV. In de melktent zat het bont, een gansch gezelschap, mannen van buiten en ook enkele vrouwen. Dadelijk scherpte haar negociezucht weer op. Zeker, hier kon ze het nog eens beproeven, al wist ze ook, dat de melkbaas niet er op was gesteld, dat zijn klanten werden lastig gevallen; zij zette zich heel bescheiden, bijna beschroomd. Daarna bestelde ze eerst een glas en ging daarna schuchter de rijen rond. De melk haar nagebracht, liet ze zetten op het tafeltje dichtbij, daar dronk ze het staande uit, in één teug. — Dat loopt d'er in, zus, zei er één, 'n buitenman, lachend en vrijmoedig. — Ja, ik heb dorst. — Ik ook, echode de ander, neem er nog eentje voor mij. — Mij goed, liet ze zich ontvallen. — Welja, waarom niet... je houdt er je verstand bij .. wil je niet gaan zitten? TWEEDE HOOFDSTUK 47 Ze liet zich neerzakken op een stoel en keek de man ietwat smachtend en ook weer glunder aan. — Geef maar hier je kaartenrommel, sprak hij gul, neen zoek er maar voor mij tien uit, ik ben de bruidegom. . en die zijn voor mijn bruid, ze kan ze zelf verzenden. — O, hielp Eva rap, dan moet u een serie nemen, dan heb u winst. — Mij best, een serie dan! Ze reikte hem het pakje aan en voegde er nog eentje bij, op de koop toe. Langzamer nu dronk Eva haar glas uit. Hij betaalde en kwam overeind. — Tot ziens zus, later haal ik wel eens een kus . . as je ook getrouwd bent, dan mag 't wel, is 't niet? Hij lachte om eigen aardigheid luidkeels en zij lachte terug. De anderen in de tent hadden eveneens pret er in. Zij maakte er van gebruik om nog een paar prentkaarten aan d'n man te brengen met een grappig woord. Daarop werd ze stil. Mal, dacht ze vaag, als ik hier aanneem, kon ik het ook daarnet hebben gedaan. Toch, terwijl ze zich dit opdrong, wist ze, dat er onderscheid bestond; ze wilde 48 EEN LIEFDESTRAGEDIE. standvastig blijven, niet toegeven aan verlokking en verleiding. En hoe het een met het ander kon samengaan, dat leek haar niet zoo gemakkelijk te overzien; ontevreden voelde ze zich over zichzelf. Nog even wachtte ze, alsof dit aan het geval iets kon veranderen, dan stapte ze op. 't Zou haar benieuwen, wat ze thuis weer vonden aan te merken. Doch dit viel, deze keer wel zeer mee. Moeder zei geen woord, geen goed, geen kwaad, als ze het geld neertelde. En kleine Roos leerde haar lessen voor de school. V. Oom Bennie, op verzoek van Moeder naar Scheveningen geweest, met de tram, te voet tot het Pein, om zich te overtuigen of Eva wel haar best deed, bracht omstandig en omslachtig uit zijn bontgekleurd relaas. — Ze doet het prachtich . . . je kind het er verstajem van ... ze lapt èt hem, schalde hij, smullend aan zijn eigen woorden. Meteen gaf hij Eva, die binnen kwam een tikje op haar blozende wang. Die keek verbaasd op. Hoe wist-ie dat, wie had hem dat overgebracht? Even TWEEDE HOOFDSTUK. 49 piekerde ze er over, maar dan zag ze hem smuigelend lachen en ze begreep. Van vergenoegdheid wreef hij zijn magere knuisten. — Ja, dat had je niet gedocht, wel? — Bint u . . ? De woorden braken haar op de lippen af. Dus, ze werd nagegaan, ze werd beschouwd als, ja, als wat? De glimlach van haar gezicht verdween. Toch kon ze niet kwaad op hem zijn; op moeder wel. Oom Bennie, die toestemmend knikte, ratelde door: — Genot zul je 'an haar beleve een echt negocie-kind'.. 't gaat haar af as gesmeerd. Moeder deed minder opgetogen. Oom Bennie, een man, oordeelde als een man, die zag dus niet wat 'r op 't spel stond voor haar kind. Bovendien vreesde hij natuurlijk verlies van zijn voorgeschoten dubbeltjes. Dom van haar juist hem er op af te sturen. Eva ergerde zich, hield zich evenwel in. Ze vroeg enkel of ze dan thuis zou blijven, ze deed het werkelijk niet voor haar plezier. Nee, antwoordde moeder, als het niet hoefde, stemde ik zeker niet toe. Maar 't moet, we hebben anders niet te eten. Liefdestragedie. 4 50 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Nou, wat maal je dan, viel Oom Bennie al weer in. Kun jij een vuist make as je geen hand hebt? Moeder verslikte een snik, ze kon zoo moeilijk zeggen wat ze bedoelde; ze kermde, terwijl haar wonde been van pijn verkromp: As ik nou maar vast wist dat er geen onrecht van kompt... — Mot ik soms 't slechte getuige as m'n eige ooge 't niet hebbe waargenome ... Kan dat dan ? — Praat ik zoo, ik meen alleen ... — Wat meen je nou weer, viel Oom Ben al in, ik vertel toch wat ik weet. — Waar hep u dan gestaan, vroeg Eva nu verrast. — Overal, je hept me niet gezien hè. Dat is nou het fijne er van. Vrees dook in Eva op, dat hij soms iets zou afweten. Maar dat bleek van niet. Gelukkig. Vervelend vond ze het toch. Daarop vertelde ze de geheele geschiedenis, eerst van die dorstige meneer, dan van de buitenman, die op trouwen stond, bruidegom, die haar trakteerde. Moeder en oom Bennie keken elkaar aan en knikten ieder op hun beurt van: zie je nou wel. Blijkbaar waren ze van TWEEDE HOOFDSTUK. 5* tegenovergestelde meening. De eene zag het bezwaar, de ander loofde. — De straat blijft de straat, verklaarde moeder, 't is niet veel goeds wat een kind er op doet. — Dat ligt an Eef zelf, ze maakt er geld. — Strij ik niet tege . .. — Ja, wat wou je dan? Stuur haar van 't winter naar ateljee, laat haar leeren wat ze wil, ze is voor alles geschikt. Ik zeg nog 'es, plezier zul je an h'r beleve, ze hêt de handigheid, ze hêt het inzicht! Moeder nikte toestemmend, ze vond al wat Oom Bennie zei vanzelfsprekend, waarom zou Eef geen inzicht hebben en niet de handigheid verstaan? Was Eef geen kind van haar, had ze het niet onder het hart gedragen? En verstond zij het ook soms niet wat negocie betrof ? Had zij zelf niet, wat je inzicht noemt? Noh nee! Haar plaagde niet de dag van vandaag, doch wat de toekomst bracht. Over enkele weken raakte het daar in Scheveningen gedaan en wat bleef er over ? Die ongewisheid maakte haar prikkelbaar, en dan werd ze lastig voor Eef, hoewel ze dit niet opzettelijk deed. Dat 4* 52 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze aan haar stoel gekluisterd zat en zelf niet aan de handel mee kon doen, dit hinderde haar 't meest. Ze zou ook naar het strand willen en het Eef aangeven, het haar voordoen, hoe ze zich moest houden. Zij als moeder voelde in welke strikken haar kind kon vallen. Een feil al dat ze er van gewaagde . . men mag geen arg oproepen, vroeg genoeg als 't zoo ver is, maar nou ja, zwijg 'es als je 't voor je oogen ziet. Eef, dat fijne kind, aangekeken door de goj's, opgehitst en in verleiding. Oom Ben, geërgerd door dit misbaar, wat nog op niets steunde, vreezend ook, dat ze om geld bij hem zouden aankloppen, zei zakelijk: — Schreeuw niet, voordat je geslage wordt. . wat hol je door . . een geluk zeg ik . . ze brengt maar in. — Ontken ik niet, verzuchtte de moeder, en ik denk van haar g'n kwaads. — Kwaads, kwaads, verontwaardigde klakkeloos Oom Bennie, dat most er nog maar bijkomme ook! Enkel goeds valt er te melde, dat zeg ik! Eva, door dit stage geharrewar van zenuwen opgekropt barstte in huilen uit. TWEEDE HOOFDSTUK. 53 — Ik zal blij zijn, griende ze, als de zomer om is. Wat heb ik d'er an, allemaal last en verwijt! Doch Oom Bennie zette de zaak recht. Schril verklaarde hij, dat een mensch van de nood een deugd moest maken. Waarop de moeder alweer tot jammeren oversloeg. Geen deugd was het zwerven langs de straat. Bij het binnenvallen van kleine Roos brak dit gesprek vanzelf af. Het snibbig wicht behoefden ze niet wijzer te maken dan ze al was. En wat viel er ook nog te bedisselen, 't zou gauw genoeg gedaan zijn! Jammer, dubbeljammer, klaagden ze in koor. Moeder scheen al haar bezwaren ineens vergeten en zelfs kleine Roos stemde toe, dat het toch „smul" was met die prentjes negocie. — Te laat er an gedacht, zei Oom Bennie, te laat begonne . . volgend jaar beter. — Wat fange we nou an, waarvan motte we dan leve? De keer kwam nog eerder dan ze dachten, want er viel slecht weer in; 't was finaal gedaan. Eva kwam met leege 54 EEN LIEFDESTRAGEDIE. handen thuis, moeder durfde niet veel te zeggen; ze hoopten nog op beter. Als na eenige dagen het weer opknapte, de zon opnieuw over de badplaats scheen en Eva met nieuwe lust er op uittrok, bleek algauw, dat ze evengoed niet had kunnen gaan. De vakanties waren voorbij, de hotels leeg — het dagvertier erg uitgedund. Dat het eindigen zou en spoedig ook, dat wist ze wel, maar zooals nu, ineens en zonder verhaal, nee, dat viel haar uit de hand, 't maakte haar sprakeloos. Mistroostig schouwde ze rond, of ze nergens iemand vond, die haar dagje nog goedmaken kon. Met wrevele spijt dacht ze er aan, dat ze haar tijd verspilde. Hoevelen wilden haar niet trakteeren, haar geld geven .. en nu zag ze niemand, zat ze zonder. Met het verdwijnen van de zomergasten hield nu ook de bron van inkomsten op. 't Gaf niet meer om s'morgens of s'middags naar Scheveningen te trekken; 't sleet maar schoeisel en het leverde weinig op. Ze hielden raad met Oom Bennie, hoewel ze te voren de uitslag kenden. — Kunne we niks anders prakkezeere ? TWEEDE HOOFDSTUK. 55 — Ja, je vindt d'er maar zoowat. . zoo'n badplaasie werpt goud af? — Hebbe we nou niks aan. . hoe komme we de winter door .. ? — Dat is het, daar zeg je 't rechte woord, verklaarde Oom Bennie onverstoord. Zwem je de kwaje maande door, sta je volgende zomer voor een mazzel. In een sesoen slaat die meid, wat ik je schmoes, voor een heel jaar d'er uit. — Of dat nou wat hellept.. ? Van drift over deze redeneering in de wind schoot moeder overend en strompelde zoowaar van het kassie midden in de kamer naar de aanrechtbank achteraan, 't Was of ze van schrik en ergernis weer beter werd. Oom Bennie lachte er om en dit brak nu wel haar verweer. Ze zette Eva zelf aan om het nogeens te probeeren... je kon 't nooit weten! 't Hielp evenwel niet, hoe die ook haar best deed, 't mocht geen naam hebben wat ze nog ving; 't ging in de bal van haar hand. Er bleef dus niets anders over dan berusten. DERDE HOOFDSTUK. I. Eva ging nu opnieuw naar atelier, Roosie naar school; ze verkochten enkel onder de hand nog wat prentkaarten; als dat kon. Moeder raakte ook weer op de been, hervatte haar oude handel, hoezeer ze zich moest sparen. Ze zegende de omstandigheden, waardoor ze zonder dokter of veel medicijn haar kwaal kon bekampen. Het bijeengegaarde geld, zuinig beheerd, krampig saamgehouden, strekte wel voor de eerste tijd . . en wie verder leeft, wie dan zorgt. Als ze met haar lappen stof de klanten afventte, dacht ze telkens aan Eef, die ze deze zomer met prentkaarten er op afstuurde, wat haar nu nog verontrustte. Een meisje stond aan zooveel gevaren bloot! En toch zou het een volgend jaar misschien weer moeten, haar kwaal, de oorzaak van alle tegenspoed, bleek wel DERDE HOOFDSTUK. 57 verminderd, niet bedwongen. Lang aanéén waagde ze zich niet langs de wegen; haar oude beenen heten dit niet toe. s' Avonds, al tijdig thuis, kookte ze in een ommezientje het eten, onder de hand door; en de kinderen hielpen mee. Oom Bennie, af en toe aanloopend, hield met zijn gein de vroolijkheid er in. Zóó kon het nog al, ofschoon de telkens terugkeerende pijnen van moeder en het donkere, zwaardrukkende van het grauwe najaar, niet zeer opwekkend waren. Eva, op haar naaiwinkel, beviel het er maar half. Dat gedwongen zitten piekeren, van s'ochtends tot s'avonds lokte niet zoo bizonder. Met het slechte weer als het sneeuwde en regende ging dit nog, doch straks als het lieve voorjaar in het land verscheen, hep ze ook liever in het vrije; dan kon ze in een dag meer ophalen dan nu in een volle week met naarstig werken. De handel, ja de handel, die voelde ze wel in het bloed; 't lachte haar toe van plezier, als ze iets van de hand kon zetten. Vooral om moeder, die dat gesjouw in wind en weer niet lang uithield. Dit zag ze zóó, al gedroeg ze zich nog zoo moedig, te vaak verging die van pijn. Als ze het 5« EEN LIEFDESTRAGEDIE. konden rooien tot het voorjaar en dan zij de hurt op met prentkaarten, moeder met de lappen stof en als Roosie ook nog wat inbracht, dan sneed het mes van vele kanten, zouden ze driedubbele verdienste hebben, een reuzewinst, om van om te vallen. Nu al vlasten ze op deze overdaad, de vetpotten van Egypte, de welige negocietijd, die alle zorg en krimp zou bannen. In stijgend verlangen zagen ze uit naar het prille getij, dat zoo'n ruime voorspoed beloofde, wijl 't reeds de eerste maal aardig centjes oplevende. Alleen Roosie, al weerlegde ze niet, erkende het dringende er niet van. Eten, zoo meende ze, als kind die het totnutoe gereed vond, komt er altijd. Aan dat jammeren raakte ze allang gewoon. Moeder en Eef, spraken er naar haar meening enkel van om haar klein te houden, en te kwellen. Alsof ze dat niet begreep. Nee, zei Moeder, die, al het Roosie zich niet zoo luide uit, haar ongevoeligheid misverstond, nee, de zorgen van ons kun je niet begrijpen, dat ga je eerst beseffen als je ouder bent, en het aan je eigen lijf hebt geleden. DERDE HOOFDSTUK. 59 — Maar waarom weet ik het dan wel, vroeg Eef verwonderd. — Omdat je ouder bent! — Scheelt dat zooveel, heelemaal vier jaar, wat is dat nou! — Net genoeg. . en de één is niet als de andere. — Nou dan wou ik, dat ik maar anders was, zij maakt er zich wel heel gemakkelijk af, stelde Eva vast. — Klaag niet, zoolang je een dak boven je hoofd hebt en nog eten in de pan. II. Op een Maartsche dag kwam moeder evenwel ziek thuis. Ze kreeg het opnieuw zwaar te pakken met haar zeer been. Ook piepte haar borst en kwelden nog tal van andere akeligheden. Vergaan raakte hiermee de droom der aanstaande vette tijden, doch te vaster werd het voor Eva, dat het op haar aankwam. Wel zeer verlangde ze naar het gunstig weer, als ze het oude bedrijf kon hervatten. In haar heugenis hingen ook de vreemde dingen, die ze toen beleefde en die nu zeker keerden. 60 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Zouden ze haar weer vragen om iets te drinken. Spijtig voelde ze zich nog, dat ze het die ééne keer afsloeg, terwijl ze zelf zoo gaarne wilde. Het weer bleef nukkig, de lucht meestal somber, met enkele zonnige dagen er tusschen, waarop weer storm en regen volgden. — Zoo moet het gaan, wil het goed worden, troostte Oom Bennie. Nog een week of wat en je kunt er uit, meid. — 't Is te hopen, zuchtte de zieke. — Je zult es zien, wat 'n schatte ze inbrengt. Ze hêt et nou finaal te pakke . . ze smeert ze zoo fijn an, daar heb je geen begrip van. Ik zie je al lachen als je de buidel optilt, zoowaar as ik hier zit, ik wed je pijn trekt er al van bij. Gelijk of niet. . . ? Wedde d'er op ? — Je kunt makkelijk geine ... je lijdt er niet onder, verweerde zich de zieke, jij voelt de zorreg niet! — Noh, moet ik nog lije ook, wat 'n dankbaarheid! grappigde hij terug. Wie doet je kwaad, as je goed spreekt? Ze grinnikten om Oom Bennie's onverstoorbaar humeur, en gluurden langs de wat groezehge gordijnen, door de troebele DERDE HOOFDSTUK. 61 ruiten, om te zien of het soms al zomerde, want, achenebesj, hier in dit land, een frottigheid, kon je nou letterlijk van niks 'an. Zóó was 't mooi, scheen de zon, zou je zeggen, daar heb je de belovenis, en as je je omkeerde viel de deur toe, leek het weer naar niks, zat je volop in de smoor. Niettemin, de moeilijke tijd zeulde voorbij, de zomer kwam in 't zicht, een zomer die zooveel langer zou zijn dan de vorige, wijl ze toen zoo laat begonnen, 't eind van Juli. Een week of vijf zes, hoewel de allerdrukste tijd, het neusje van de zallem, zooals Oom Bennie zei, al had-ie nooit zalm geproefd, als uit een bhkkie, waar je 't neusje van zoo'n beest nou niet dadelijk terugvindt. En die geldbrengende tijd brak binnenkort an. — Ik voorspel je 'n toekomst. . . vroeg d'er op uit, met de Paasch en as dat lukt. . . ? Geheimzinnig hield hij op en lekte van verheugenis eens met de tong, terwijl zijn kleine waterige oogjes glinsterden. Dit maakte nieuwsgieriger nog. Oom Bennie gold in de familie als het zakenwonder, de foorsienigheid ... hij snoof EEN LIEFDESTRAGEDIE. de dingen, voorspelde op een prik, waarmee viel te winnen en waar de duvel mee speelde, daarom drongen ze aan: — As 't lukt, wat dan.... vertel öp! — Zeg ik niet, dan is de aardigheid er vanaf. — Hè, hoe flauw! — Spreke is zilver, z wij ge is goud.. . wie kan d'er zwijge, daar heb je de fout! Ze meesmuilden om die geheimzinnigheid. Wat had-je daar nou an? Maar zoo deed-ie altijd en daarin zat zijn gein en zijn sukses. Hij kwam nooit te vroeg, nooit te laat, doch op tijd! — As ik 't nou al verope-baar, deed Oom Bennie snuggertjes, loop' et mis, dat zie je zóó. Geduld, dat is een schoone zaak! En zich overbuigende naar zijn zuster, fluisterde bij verder: — As ik 't prijsgeef, begrijp je, is later de nieuwigheid er af, 't is voor volgende winter, alles hêt z'n tijd, de kerse zoo goed as de aarebeie. Voor die redeneering voelde moeder wel, al hunkerde ze zelf om het plan van Oom Ben te vernemen. Zij voor zich vond, dat Eef zich nooit voldoende inspande; 't sprak vanzelf, dat ieder het DERDE HOOFDSTUK. 63 zijne bijdroeg. Waarom Eef dan zoo in de hoogte te steken? Dat werkte de ij delheid maar in de hand. Oom Bennie lachte, doch liet zich niet vermurwen. Hij hield zijn voornemen voor zich; ze zouen er wel van hooren. Al de verdere weken hadden ze 't over 't aanstaande „sesoen", de handel en wat je daarmee al zoo kon maken. Kleine Roos als neuswijs kind, praatte mes joeg mee, alsof het een lolletje betrof, een rel. Noh nee, die verrotte frotterikke.. wat wist 'n goj van nering, addenoj. Een jidde bleek altijd goochemer, die besnaaide je niet. Eva liet haar maar kwekken, zei hoogstens: Ach jij, je kletst, je bent nog niet droog achter je oor en! En moeder knikte bevestigend: laat haar maar begaan, zoo'n bemoeial, jij en ik moeten het beredderen, anders komt er niks van terecht. Natuurlijk, dat wist ook Eva. Of ze 't wist? Maar hoe het dit jaar zou uitvallen, of ze veel geld zou innemen en voor zichzelf achterbaks kunnen houden, dit bleef de vraag die haar thans bezig hield. Werd ze er al niet te groot voor 64 EEN LIEFDESTRAGEDIE. of was nog niet groot genoeg ? Waarvoor ? Ze gaf er geen antwoord op. Ik verlang er naar, en toch weer niet, bekende ze zich. De heeren kijken me al zoo aan, en de mevrouwen schimpen kleineerend. Echt veel zin heb ik er niet in, maar 't helpt weinig, 't moet. Ja zeker, dat waren allemaal gekke dingen om over na te peinzen, niet om over te praten. Ze voorvoelde, begreep al wel half, dat je niet aldoor kind blijft en dat ze groeide. Eens, als ze nog grooter werd, als 't niet zoo gek meer stond en niemand er aanstoot aan nam,, zou ze zelf ook vrijer worden ... en doen als de anderen. Hoe oud was ze nu? Nog altijd geen zestien, doch dat duurde niet lang, haar verjaardag naderde al, hoewel. . En dan ? Hoog richtte ze zich op, draaide op de gesleten hakken rond, dat ze er haast van tuimelde en ze vond zichzelf, terwijl ze vluchtig de eigen beeltenis opving in het barstige spiegeltje aan de wand. . ja, hoe vond ze zichzelf? Nou, dat ging nogal, niet zoo leelijk .. de oogen groot, en glanzend, de haren krullend en zwaar . . en zwart. De mond, ja, daaraan twijfelde, ze was ook nog zoo jong. Wat italjaansch DERDE HOOFDSTUK 65 zag ze uit, daarom hield ze ook van blond! Was die meneer blond ? Nee, donker, erg donker zelfs. Jammer, erg jammer, nou voelde ze niet meer zooveel voor hem, hoewel zwart bij zwart, dat stond ook wel. En nu ze er over nadacht, wilde ze best, waarom zou ze niet willen... ze deed het voor moeder, voor Roos; en ook voor zichzelf, 't Was afwisselender, leuker dan op zoo'n naaiwinkel, je kreeg er nog eens kans. Waarop, vroeg ze zich. Ze bloosde, terwijl ze het antwoord schuldig bleef. Nee, dat zocht ze niet, maar dat eeuwige kribben hier, moeder met haar zieke been, dat gepruttel. Alleen van Oome Bennie hield ze echt. Nou, ze zou wel zien. Voorloopig werkte ze nog op ateljee, doch dan . . . ? m. Paschen, Christen-Paasch, vroeg in 't jaar, bood de eerste gelegenheid. . Het mooie weer lokte de menschen uit de stad naar de lichtblanke zee, ook al bleek er nog geen hotel open, nauwelijks een café. Maar op de zonnige Pier en op de hooge kade wandelden ze er niet minder Liefdestragedie. 5 66 EEN LIEFDESTRAGEDIE. druk en tegen de wittige duinen zaten ze geklit. — Vooruit meid, sprak Oom Ben, vandaag maak je 'n slaatje, toon wat je kunt! Eva kirde. Dat hoefde Oom Bennie haar niet aan te duiden. Op deze kans wachtte ze allang ... je wist alleen nooit te voren hoe het met het weer zou zijn gesteld. Als ze nu die aansporing niet noodig vond, Oom Ben nam ze het niet kwalijk. Van hem kon ze 't wel velen, hij bedoelde het goed, er stak geen vinnigheid in, daarom . . hij de echte handelsman, de jid, die plezier in negocie heeft, al brengt het hem persoonlijk niets in. Ze begon al in de stad, op het Plein. Daar in de omtrek zweefden toch zooveel lui uit Rotterdam, die wel een kaartje uit de badplaats wilden verzenden, ook al kwamen ze er niet, wijl ze in stad bleven plakken. Vervolgens ging ze met haar kaarten de geheele Oude weg af, de Prins Willemstraat, de Keizerstraat door, en zoo bij Zeerust de hoogte op. O, hoe het daar vol stond. En verderop, overal, ontvingen ze haar met gretige oogen, legden willig een dubbeltje uit voor een paar plaatjes. DERDE HOOFDSTUK. 67 Vreesde ze eerst nog of het zoo gemakkelijk wel zou lukken, als vorig jaar, nu twijfelde ze niet meer. 't Liep als gesmeerd. Een groot bedrag beurde ze, over de tien gulden. Dat wilde dus zeggen, dat beteekende, twee honderd kaarten die ze sleet in deze twee dagen. Als ze evenwel met Paasch-drie de verkoop wilde voortzetten, ervaarde ze het tegendeel, ze kreeg nauwelijks handgeld, zoodat ze heel gauw haar naaiwinkel weer opzocht. Vóór Pinksteren in 't land is, zei Oom Bennie, en zij begreep dit ook, valt op weinig staat te maken, bhjft alles een waag, een greep in de wind. Als ze toch naar handel snakte, kon ze beter op aanwijzing van memmele de oude klanten met een lap stof bezoeken. Maar eigenlijk ook weer niet, bij die negocie moestje bovenal het vertrouwen van je afnemers hebben, moest-je zonder blikken of blozen kunnen verzekeren, dat de stof enkel uit pure wol bestond en honderd uit over de kwaliteit praten, alsof je de waar zoo uit eigen fabriek had gehaald. En als zoo'n opgeschoten wicht wat beweerde, geloofden ze h'r toch maar half, ze luisterden ternauwernood of lachten je 5* 68 EEN LIEFDESTRAGEDIE. uit, nee, dat boterde nog niet. Een vruchtbaarder veld bleef voor Eef, de prentkaarten, nou nee. . die koopt toch ieder, arm of rijk, oud en jong, je hebt er enkel voor noodig een lachend en lokkend ponumpie. . en een vlug begrip. En daarover beschikte ze. Geduld dus nog een weinigje. Roerend betuigden ze het hiermee eens te zijn, ja, wie zou ooit denken het beter te weten dan Oom Ben. Dus moesten ze maar weer wachten. Wat ook bezwaarlijk anders ging, al zaten ze er ook op te popelen, kleine Roos niet 't minst, wijl die haar zuster wel de deur uit wilde kijken. IV. — Noh, zei Oom Bennie, als het eindelijk half Mei werd, noh zou ik voorgoed anfange .. alle begin is kattegespin, maar 't mot toch gebeure. En onderweegs knap je ook nog wel wat op! — Dat God je zeegne, voegde moeder er bij, we hebbe het noodig. Kleine Roos zei niets, ze keek met verstolen blik. 't Zou haar benieuwen wat Eef vanavond meebracht. DERDE HOOFDSTUK. 69 Op de groote wegen naar de badplaats bleek het al tierig, maar op de boulevard en aan het strand mocht je er niet over roemen, de meesten maar dagjesbezoekers uit de stad en die kochten niet gretig. Eva telde nu een vol jaar ouder, nee, geen vol jaar, al scheelde 't weinig, ze begon immers later in 't seizoen. Ze wist zich zelf nog heel jong, toch al bedreven, omdat ze zooveel verstond; de grauwe winterdagen lagen gansch achter haar, vervuld voelde ze zich van de mooie zomer op komst. Donker van blos liep ze rond, haar blanke huid gauw bruingebrand door de felle zon, haar lippen volrood, haar gansche gestalte, ofschoon wat schraal, sterk en gezond. Lachend straalden haar oogen, lachen deed heel haar gezicht, alles lachte aan haar in de volle krans van haar glanzende zwarte haren. En nu ze er zoo jolig uitzag, lachten de lui ook tegen haar, 't vergemakkelijkte de verkoop wel. In het blanke licht van de overdadig stralende zon, op het mulle zand speurde ze haar jonkheid blij, haar glundere opgeschotenheid van rank ding, dat door 70 EEN LIEFDESTRAGEDIE. haar jeugd veel doen en zeggen mocht. Dat voordeeltje merkte ze uit kleinigheden, een blik, een gedurfd woord, een schuinigheidje soms ook. Dit laatste moest ze er maar bij toenemen; ze werkte voor 't goede doel, dan kon je 't zoo nauw niet nemen. Soms werd ze er toch kriegel door, beet ze vanzich af, doch dat baatte weinig, 't Veroorzaakte last, vulde niet de zak; ze kochten veelal niet. En 't ergste, dat ze dan de geheele dag pech had, en zichzelf een dom schaap schimpte. Nee, niet te angstvallig mocht ze wezen. Vrijmoedig, echt bij de hand, een brutaaltje, en vooral geen stroef gezicht zetten, daarop kwam het aan. Evenals vorig jaar waarschuwde moeder weer alle avonden voor de verleiding. Onnoodig, meende ze, daar zorgde ze zelf wel voor. Allemaal klets van niemendal, als memmele zelf er op uit moest, kreeg ze een heele dag geen mazzele broge. Geen heitje gaf ze voor de ontvangst. De heeren, je kon beweren wat je wilde, kochten om haar, daar ging niks van af; als je het moest hebben van de enkele die toevallig een ansicht noodig had, nou dan bleef het dun soppen. Bovendien, je liep er niet DERDE HOOFDSTUK. 71 alleen, velen ventten er met prentbriefkaarten en van allerlei soort, jongens, dikke vrouwen, tot blindemannen toe. De ontvangst viel haar weiwat tegen, ze stelde, na vorig jaar, er zich zooveel meer van voor. — Dat kompt wel, paaide Oom Bennie, alles op z'n tijd ... de drukte heb je eerst in Juli, weet je dat niet meer? Eva gaf dit wel toe. Toch, 't kon nou ook al beter wezen. Ze verdiende, evenwel, lang niet naar haar zin, zelfs niet als ze op de terugweg s'avonds het werk voortzette, moeder gromde dan over het lang wegblijven. — Ik wil niet, zei ze, dat je in nacht en ontij loopt. — En als ik niet verkoop . . ? — De dag is lang genoeg, dan doe je maar meer je best. — Ja, daar heb je 't nou, wierp Eva wrevelig terug.. u denkt zeker, dat het katoentjes zijn, die bij de el worden verkocht. Vijf cent en een dubbeltje, dat zet niet aan. — Maar er zit rijke winst in, voerde Oom Bennie aan, 't is alles zoowat winst, noh nee . . . ugh! 72 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — 't Geeft je wat als je niet ontvangt, weerlegde moeder weer. — Ja, wat wil u dan? — Dat je vroeger thuis komt en meer inbrengt. — U hept het maar voor 't kommandeere . .. — Dat gaat niet goed mense, suste Oom Bennie, wacht toch de tijd af, Augustus, dat is je maand, Juli geeft ook al wel, maar de groote bonis maak je in de vakantieweken, is 't waar of niet Eef? . . — Ach ja, wrevelde Eva, ik kan er toch niets an doen ... we hebben zukke goue berge gedroomd en nou zijn het maar molshoope. — Heelgoed gezeid, lachte Oom Bennie, héél, héél goed gezeid, meid, maar as je nou die molle maar weet te vange. — Ze verdroomt haar tijd, viel moeder vinnig uit, ik merk het aan alles. Eva zweeg, wat moest ze ook antwoorden op al die aanvallen? Droomde ze . . ? Misschien was er iets van waar. Ze dacht er volgende dag weer aan, als ze op het Gevers Deijnootplein liep, aan het slungelig heertje dat haar mee DERDE HOOFDSTUK. 73 naar de kuil wilde hebben, aan de andere, die zoo'n dorst had, zoo'n echte leuke man, terwijl zij niet durfde. Als die nu eens kwam . . ? Wat dan ? Nou, dan zou ze niet zoo'n kapsies maken. Een glas melk drinken, daarin school toch geen kwaad. Haar oogen kregen ineens een doel, zochten het strand af, haar jonge boezem hijgde, alsof ze op uitkijk stond. Malligheid, ze schouderschokte, ze voelde zich lusteloos. Waarheen ze ook keek, die aardige man van toen zag ze niet. Hij bleek er niet te wezen. Had ze daar dan op gerekend? Misschien niet. . een beetje wel, dat vond ze nu zelf. Maar aldoor ging het niet voor de wind, niet aldoor zou het zoo jolig wezen als vorig jaar. Buitenkansjes bleven buitenkansjes. Dus mis . . ? En toch, als ze wilde, er waren lui, die haar wat aanboden genoeg. Maar dat wilde ze niet, dat wilde ze beslist niet. Vanavond zou ze vroeg thuis komen, dan kreeg moeder haar zin. Die kon meteen eens zien, dat je er op die manier niet komt. Een gulden minder, moest je zoo min niet tellen. Toch, ze zou nog eerst haar best doen, voordat ze terugkeerde. 74 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Het baatte evenwel weinig; — ze verloor haar tijd voor niemendal. V. Op een middag, terwijl ze onachtzaam voortslenterde over het strand, omdat het op de drukkere gedeelten ook niets beteekende met de jachtige menigte die huiswaarts trok, herkende ze ineens een bekend, een leuk gezicht. Was hij het? 't Gaf haar een schokje van schrik, van vreugd, dat hij het zou zijn. Ja, hij leek 't wel, maar hij kon het ook niet wezen, hoewel. . . Vergiste ze zich zoo ? Een wijle bleef ze staan, vorschende naar hem. Dan speurde hij 't ook, streek regelrecht op haar toe, lachend van verre. Op haar gereede lippen lag het famieljare: Ben jij het? Ze veranderde het evenwel nog tijdig, vroeg, struikelend over de eigen woorden: Bent;. is u't meneer . . . ? — Natuurlijk ben ik het, waarom zou ik het niet zijn, schalde hij. — Nou ja, ik bedoel.. ? Ze twijfelde weer en brak haar woorden af. — Je bedoelt... ja zeker? — Ik bedoel van toen . . . DERDE HOOFDSTUK. 75 De meneer begreep de vergissing wel, schaterde er om. Zou hij zich van de domme houden? Dat kon grappig worden. En wat een kwiek ding, ras zat er in! Zijn oogen glansden fel er van op. Maar nu, alsof ze proefde wat in hem omging, merkte ze klaar, dat hij niet dezelfde was als van toen, hoezeer hij op hem geleek, en dat maakte haar meer bedeesd en wat wrevelig ook. Ze keerde zich nijdig om, zei: — Nee je bent het niet! — O, spotte hij op zijn beurt, ben ik 't nu weer niet, daarnet was ik 't wel. Mooi zóó, mooi zóó, is dat mijn schuld, heb ik 't nou gedaan? Zijn giappige toon het haar opnieuw twijfelen; ze weifelde met weg te gaan. Misschien kon hij het toch zijn ? Dan herbegon hetzelfde spel van vragen en ontwijken, van ik bedoel van toen. . en zeker, zeker, en nee, je weet het niet, totdat ze op 't end het ronduit zei, dat hij toen wilde trakteeren. Waarop hij antwoordde, dat ze dit dan nu konden doen. Gelijk werd het haar nu klaar, dat hij er niets meer van wist, dat ze zich had vergist, en dat hij zocht met slinke 7^ EEN LIEFDESTRAGEDIE. vraagjes achter de waarheid te komen. En ineens slonk ook haar dorst, zonk weg haar vertrouwelijkheid, welde op een kregelheid. Nee, zich niet laten trakteeren, ze vond het zóó al erg genoeg. Wat wel kon, hem wat afhandig maken! 't Schoot als een flits door haar heen en ze paste het onmiddellijk toe. Rap sneed ze op hem in: — Nee, u bent het niet, maar dat hindert niet, koop u wat kaarte van me, dat is even goed! Hij antwoordde er lachend op, dat-ie liever wat wilde drinken. Schertsend ketste ze terug, dat het niet zou gaan. Onbekend maakt onbemind, eerst koope . . . — En dan? — Dan niks . . . heb u de kaarten en ik het geld. — Dat komt uit, maar dat doe ik niet! — U laat u toch niet kennen ... kijk es, ze zijn mooi. Ik doe het voor me moeder, die is ziek, hield ze aan, bij na smeekend. Het gevoelige, wat in haar laatste woorden lag, verteederde hem. En o, wat spiegelden haar oogen. En als meneer kon hij met fatsoen dit moeilijk weigeren. Hij zat er in. Dan zei hij, dat ze hem er DERDE HOOFDSTUK. 77 een paar moest geven en tastte al in z'n zakken naar het geld. — Welke? vroeg ze, een heel rijtje voor z'n oogen houdend. — Doet er niet toe, kies jij maar voor mij, die je 't liefst kwijt wilt! Even verontwaardigde ze zich daarover, voor haar waren ze allemaal even mooi, doch hij drukte haar al een geldstukje in de hand, nam de kaarten aan en stapte weg. Dag zus! — Dag meneer! Ze voelde zich zeer tevree. Niets bizonders. Je moet pienter wezen, zulke dingen kwamen elke dag voor, niet precies zoo, tóch ongeveer. VI. Nu wérd het voor Eef een goede tijd, de café's vol, in vele zalen strijkjes,.— en de treinen, die nog maar aldoor nieuwe gasten aanvoerden. Eva maakte zaken. Ze verkocht haar kaarten bij bosjes-. Ze kon tevreden zijn. En moeder, die erkende het ook, betoonde zich lief. Zelfs vinnig Roosie vond niets aan te merken, wijl ze begreep, dat ze dan aan 't ver- 78 EEN LIEFDESTRAGEDIE. keerde eind trok en de wind van voren kreeg . . Vooral Oom Bennie bleek in de wolken te zijn, en terecht. Voorspelde hij niet? 't Kwam allemaal uit, zooals hij 't had aangegeven. Moeder temperde de opgewondenheid, sprak er van, dat ze voor de winter moesten zorgen. — Ja, ja, lachte Eva, zorg-u maar, ik doe wat ik kan. — Maar denk om nummer één. — Begin-u-weer, verontwaardigde Eva. Ze vond'het zoo mal, aldoor dat geteem. Wat mis-deed ze toch? Dan lachte ze alweer op, vertrok welgemoed, beslist voornemens vandaag haar best te doen. Maar alsof het toeval sprak, nu wilde het juist niet, nu beurde ze weinig, 't Was ook net een bizonder warme dag en dan zijn de menschen niet zéér ontvankelijk voor al wat last aanbrengt. Tegen de avond zette ze zich neer en rustte wat uit. En zie, daar stapte aan weer diezelfde meneer, nee, niet die van de eerste keer, maar van de vorige week, hoewel ze zou zweren, dat ze dezelfden waren, zooveel geleken ze op elkaar; ze Hepen er beiden in, grappig wel! Maar nu zou ze het niet laten blijken, al had ze DERDE HOOFDSTUK. 79 nog zoo'n dorst, nee lekker niet, ze liet het niet mérken, dit stelde ze snel vast. — Vandaag veel van de hand gezet, riep hij al van verre als welkomstgroet. — 't Gaat nogal... minder als anders . . . maar 't komt wel terecht. — Denk ik ook . . je hebt er slag van, zoo'n bij de handje. Hij lachte luid en plempte moeizam door het losse zand. Nog voor hij haar bereikte, veerde ze al op, en nu stond ze vlak voor hem. Onwillekeurig zei ze: — Warm hè? — Heb je geen dorst? — Nee, niet zoo erg . . da's te zeggen, — Niet als toen? . . — Minder . . nee, meer nog, schalkte ze brutaal, pret er in vindend, hem te trotseeren. En als vreesde ze zichzelf wilde ze hem voorbijstappen om voor eigen geld een glas melk te nemen. — Nou, nou, schalde hij, wat een haast... moet je naar de kattekroeg ? Verwonderd bleef ze staan. Hoe raadde hij dat ? Ja, dat wilde ze. Verkoopen deed ze toch niet meer vandaag. — Nou? vroeg hij opnieuw. — Nou, gaf ze terug. — In de Wiener is het heelwat beter. 80 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — De Wiener, waar is dat, vorschte ze, ondanks zichzelf. — Daar, zei hij, waar ze zingen. — Ze zingen er nou toch niet? — O, je weet het dus? .. Ze liet haar blikken over het zich leegende strand dwalen tegen de zware zeewering op, waar ze boven het Wiener café wist. Ze kende het wel, om deze tijd waren er weinig bezoekers; 't bleef hetzelfde of ze hier aan 't strand melk dronk of met hem. Ze verbaasde zichzelf er over, dat ze nu ineens zoo dacht, 't leek haar of een ander dan zijzelf het haar ingaf. Een ander, een kwade of een goede? Ze lachte er om, lachte al haar schroom en verlegenheid weg. Waarom ook niet ? . . . Misschien kocht hij nu wel. Niettemin aarzelde ze nog, zochten haar blikken het strand af, alsof daar ergens aan de zoom van de zee de oplossing lag. — Nou vroeg hij opnieuw, wat dunkt je er van? — 't Is er zoo vol, ontweek ze nog. — Vol? d'er is geen kip om deze tijd, maar als je niet wilt? — Ik wil wel! zei ze opeens driest. Waarom zou ik niet willen? Het besef, DERDE HOOFDSTUK. 8l dat ze nu juist wou, drong met verdubbelde kracht in haar op. — Vooruit dan maar! Slenterend eerst nog, dan wat vlotter, zetten ze zich in gang, hij rechtop, zij wat meer verlegen, en schuchter, verbaasd over deze benepenheid die ze met geweld overwon, stapten ze naar de oploop, die leidde tot de boulevard. Voor de Wiener stonden gansche rijen stoelen leeg, een enkele plaats maar bezet. Dat verleende haar ineens weer moed. Vluchtig monsterde ze of d'er in de omtrek niemand zich bevond, die haar kende, want 't leek haar brutaal, ongehoord, wat ze ging doen. Nee, niets als vreemde gezichten overal. Nou ja, 't beteekende ook niks, ze waagde het er op. — Wat wil je drinken? — Bier, zei ze, onwillekeurig, wijl ze aan haar dorst dacht. En gelijk voelde ze zich kleuren, wijl ze niet wist of ze netjes genoeg in de kleeren stak. Het glas Pilsner, door de bediende gebracht, terwijl hij voor zichzelf Sherry nam, laafde haar dorstige keel. 't Gleed prikkelend en koelend naar binnen en stemde haar opgewekt. Heel wat beter Liefdestragedie. 6 82 EEN LIEFDESTRAGEDIE. dan melk. Gisteren beweerde ze nog geen bier te lusten en nou ... 't smaakte opperbest. Ze lachte schalks, haar oogen blonken. Niettemin voelde ze zich hier vreemd, als op een schopstoel, ook al vond ze het mooi, zóó hoog boven de zee te zitten. Hij merkte haar verlegenheid en vond er heimelijk schik in. Ach, nog een onbedreven kind, dat speurde hij zóó, ook stak ze wat sjofeltjes in de kleeren, lang zou hij 't dus niet rekken. Stel je voor, als de lui hem hier zagen, 't Bleef een grap, hoewel als ze wou, verduiveld ja, een mooie meid, dat wel, zeker, bijna een vrouw. Een poosje keuvelde hij met haar, werd ietwat losser, toch altijd in de vorm, netjes en afgepast, informeerde naar haar moeder, naar de omgeving en keek haar telkens even in de oogen, die ze soms neersloeg en ook wel glanzend ophief, alnaar dit uitviel. Op zijn vragen gaf ze korte antwoorden, vertelde wat, doch niet meer als hoognoodig, in twijfel nog of ze zich hoog moest houden of meegaande, needrig, beleefd en hef. 't Vergrootte haar verlegenheid, hij bespeurde DERDE HOOFDSTUK. 83 het en wilde er een eind aan maken. Doch daar bedacht ze weer, dat ze voor handel uitging. En ja, dat gold ook als verontschuldiging indien iemand, Oom Bennie bijvoorbeeld, haar zag. En daarom, terwijl ze er onder kleurde, vroeg ze: — Koop u soms nog kaarte van me .. ? Hij schaterlachte en dronk zijn glas. Drommels, die liet ook niet los, die verstond de zaak. Uitbundig gierde hij: — Welnee, wat moet ik met al die dingen doen. — Nou ja . . ? Ze vertrok haar mooie wenkbrauwen, er mee zeggend, dat moet je zelf weten, 't is mijn bedrijf. — Hier heb je een gulden voor jezelf, sprak hij vertrouwelijk, dat is beter! Temet drukte hij haar het geldstuk al in de hand en lachte genoegelijk. Ze kleurde fel, begreep, dat dit iets anders beteekende, dan als hij kocht, doch haar ontvangsten bleken vandaag nog zoo gering, dat ze niet dorst weigeren. Opzettelijk keek hij haar in de oogen en ze bloosde nog sterker, stond verward op, stootte een glas om, dat gelukkig niet brak. — Wacht even, zei hij, eerst betalen, aannemen kelner! 6* 84 ESN LIEFDESTRAGEDIE. Eva wist niet hoe zich te houden, blijven of weggaan. Angst zette op, dat hij zou aandringen op een afspraakje, of erger nog, dat hij haar niet zou loslaten. Maar gelukkig, dat viel alles mee, hij vergezelde haar maar een klein eindje, nam vriendelijk afscheid, o, heel gewoon. — Adjeu, dag zus . . tot ziens! Met zijn stok zwaaide hij en ging nogmaals groetend heen. Eva voelde zich verlucht, en gelijk, ja, hoe moest ze het zeggen, wat spijtig. Neen, toch niet, ze bedoelde het anders. Naar het strand keerde ze niet terug. . en voor verkoop, op de boulevard, sjeneerde ze zich, iets van zijn meneer-zijn scheen op haar te zijn overgegaan. Ze zou het dus voor vandaag er maar bij laten en vroeg naar huis trekken. Benauwend kreeg ze het plots door het te groote glas bier en 't besef tot iets te zijn geraakt, dat niet mocht. Nee, tegen moeder zei ze er niets van, en ook die gulden lei ze niet op tafel. Dat geld hoorde haar. . . VIERDE HOOFDSTUK. ï; De zon, verdronken in een oneindigheid van wazige verten, ging vreemdgroot en felrood onder. Te midden van de doorzichtige nevelbanken bloedde het avondrood uit, alsof door het melkachtig wolkopaal een vloeistof zich kleurig spoot, dat dan opdampte en verstraalde in de ijle lucht. Eva, geleund tegen het ijzeren hek, keek er naar, geheel ingenomen door dit vurige schouwspel, dat, ofschoon bij elke ondergang wederkeerend, zich telkens anders vertoonde. Waar gaat de zon naar toe, peinsde ze en is 't wel dezelfde zon die's morgens opdaagt? Ze had dat op school geleerd, 't moest dus wel zoo wezen, doch ze kon het daarom nog niet bevamen . . . Dit langzaam wegzinken achter een wal van wolken leek haar geheimzinnig, iets dat herinnerde aan sprookjes en ver- 86 EEN LIEFDESTRAGEDIE. halen, van verre tijden en vreemde landen, waaraan haar verbeelding toch weinig houvast vond. Ze hoopte, ja, waarop hoopte ze . . ? Achter haar gonsde alweer de drukte van de avond, hoorde ze de harde stappen op de betontegels, waarmee de breede zeedijk lag geplaveid, vernam ze ook de stemmen der voorbijgangers. Een heer kwam naast haar staan, sprak enkele woorden, die ze nauwelijks verstond, doch waarvan ze de bedoeling wel kon vermoeden. Ze gaf hem geen antwoord, haalde enkel afwerend de schouders op en ging een paar pas verder staan. De meneer moest nu wel doorgaan, ze zag het niet, doch voelde, proefde het. Een oogenblik later hoorde ze weer een stem, die met andere woorden hetzelfde vroeg. Ze antwoordde niet, keerde hem enkel scherper de rug toe, verdiepte zich nog meer in het avond-schouwspel. En weer zeien voorbijgangers iets, legden in dat voorbijgaan wat opvallends, dat haar aantrekken moest of keken scherp speurend, zoodat ze de blikken haast in haar rug voelde. Waarom deden ze dat toch, waarom ? Een strakke gespannenheid omving haar. Waarom hoorde ze het aan, VIERDE HOOFDSTUK 87 waarom ging ze niet weg, naar moeder toe en naar Roosie, waar ze hoorde? Ze deed het evenwel niet, liet het gerucht op haar inwerken, alsof ze dit aangenaam vond. Eerst nadat de zon gansch achter de wazige kim verdween en een rouwig floers zich over de zee uitspreidde met valsche blakkerglansen aan de kant, stelde ze vast, dat het tijd werd de stad op te zoeken. En zich langzaam, als nog in beraad, omkeerend, schrikte ze. Daar stond voor haar Oom Bennie, die haar blijkbaar nauwkeurig gadesloeg. Hij moest hebben gezien, dat al die lui wat tegen haar zeien en dat ze die woorden aanhoorde. — O, bin u het, sprak ze verward . . ik kon er echt niks 'an doen! — Waaraan, vroeg hij vreemdig. — Nou ja, 't is toch niet mijn schuld. — Welnee, vergoelijkte hij, maar je moet toch vroeger naar huis gaan, je moeder maakt zich altijd ongerust. — Daar es geen reden voor, ik doe immers niks, weerlegde ze heftig. — Waarom zooveel woorden . . . zeg ik wat.. . nou nee, is 't wel ? — Maar waarom staat u dan hier? 88 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Nou, sprak hij vertrouwelijk, laten me oploopen. Gearmd ging ze mee met Oom Ben naar huis, vroolijk en opgewekt pratend. Maar diep in haar besefte ze dat ze werd nagegaan, dat men haar niet vertrouwde. En in zekere zin konden ze daarin geen ongelijk hebben, dacht ze eerlijk, maar het hinderde haar niettemin. De oude lust kroop in haar aan, om nu ook maar tot iets over te gaan, dat niet door de beugel kon. Daar peinsde ze er nog over. Zou ze het uitvoeren? ja, als ze haar wat in de weg legden. Maar er gebeurde niets, moeder zei geen woord en Oom Bennie verraadde niet. Had hij werkelijk iets gezien, ze twijfelde soms, de onzekerheid kwelde haar zeer. De halve nacht sliep ze er niet door en de volgende dagen keek ze naar niemand om. Het zomerseizoen bleek dit jaar zeer wisselend. Op smoorheete dagen volgde plotse afkoeling, daarna zwoelde dan weer een nieuwe warmte aan. De gasten klaagden, wie kon er op zulk veranderlijk weer eenig peil trekken. Eva maalde er niet om, de rijke menschen bleek het nooit naar de zin. Wat VIERDE HOOFDSTUK. 89 gaf ze om dat geteem, zij moest handeldrijven. Als ze nu geen zaken maakte gebeurde dat nooit. Aan het strand werd het als mieren op een hoop. De windstoelen stonden haast stijf tegen elkaar, tot vlak aan zee, geen enkele bleef onbezet. Bij de badkoetsjes drongen de liefhebbers zich saam, voor elk hokje wel zes baders, een malle herrie, overal liepen de menschen, hunkerend naar verpoozing en verstrooüng. Als ze ook eens zoo storm hepen om haar prentkaarten, peinsde Eva. Jawel, morgen brengen, met gemeene praatjes overstelpten ze haar, doch verder ? Gelukkig, dat kleine Roos, nog naar school moest, voor zoo'n kind niks gedaan. Soms leek het wel of alle mannen eender waren! Eva sjouwde dag aan dag, overal vond ze haar klantjes. Ze verstond het op haar duimpje hoe ze het moest aanleggen om veel geldje in te zamelen. Wel vlotte het niet aldoor even goed, doch door elkaar genomen kon het er best mee door wat ze s'avonds binnenbracht. Moeder loofde haar zeer, 't porde haar ijver op, al bleef het vervelend, telkens dat waarschuwen te hooren. Alsof ze zelf niet van stajem 9° EEN LIEFDESTRAGEDIE. was. Omdat het seizoen raakte op z'n hoogst, moest ze er uit halen wat maar kon. Ze ventte opdringerig, haar prentbriefkaarten aanbiedend, met een lachje lokkend, zonder dat ze er wat mee bedoelde. Nu eens verkocht ze de geheele voorraad, kwam ze los thuis, dan weer wat minder, toch bleef het altijd een behoorlijke bom. Ja, ze verstond het wel. Oom Bennie ging door met haar te prijzen, moeder beloofde een nieuwe rok, ze mocht zelf ook tevreden zijn. Toch bleef er iets ontbreken. Wat? Een vage verwachting, die zich niet verwezenlijkte. Waarom ? Ze keek onwillekeurig uit naar die leukdonkre meneer met wie ze in plaats van melk Pilsner dronk in de Wiener. Jammer vond ze het, dat hij niet blond uitzag, in weerwil hiervan zochten haar oogen overal naar hem. Ze zag hem in geen tijd, eens maar in gezelschap van dames, en toen deed hij alsof ze niet bestond . . . af fijn, dat het zich begrijpen, 't sprak haast vanzelf, al hinderde het haar, ze wist nauwlijks waarom. Want eigenlijk moest ze blij wezen, dat hij haar niet VIERDE HOOFDSTUK 91 herkende; ze besefte instinktmatig het gevaar en dat wilde ze wel ontgaan. Toch ... ze dacht aan de van hem gekregen gulden, waarvoor ze eerst wat meende te koopen, doch dat geld brokkelde vanzelf in, omdat ze op sommige dagen te weinig ontving en dit thuis niet wilde laten blijken. . Zoo gingen de dagen om. II. Op een late achtermiddag, moe en afgemat door het over en weer rennen, zat ze wat uit te rusten in een gegraven kuil van het strand. Heel de wijde zee wademde wittig-grijs en de lucht leek al even troebelzwaar van hitte. Niets koelde of luchtte op, zelfs niet de zilte adem van het water; geen windje zoefde aan. De warmte maakte haar droomerig; ze soesde voort — en wellicht nu voor 't eerst, erkende ze het loome, warme, als iets streelends, dat haar omwond, 't Was toch wel heerlijk totaal niets te doen, de zwoelte over haar heen te laten komen en maar te zitten alsof er niets anders bestond. Een weelde voelde ze er in . . Als nu eens, dacht ze, als . . ? 92 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Droomerig tuurde ze voor zich uit en voltooide niet haar wensch. Wenschte ze dan iets ? Ze wist het niet en zuchtte. Ja, dat zuchten gaf ook al genot; 't riep op een verlangen. . . naar 't onbekende, het gedroomde, naar hem. En plots hoorde ze achter haar gerucht, een ver geroep. Riep daar dan iemand ?' Ze keerde zich om. En ja, o vreugd, ze herkende hem, zijn stem, zijn gezicht. — Héla, riep hij opnieuw. Ook wenkte hij en schreed verder op haar toe. Een felle scheut van blijheid overgulpte haar ; ze voelde zich als opgelicht. — Kom, kleine, zei hij, ga je mee een verfrissching pakken? Rap richtte ze zich overeind, vergat nee te zeggen en snelde al op hem toe, zichzelf ineens verloren. Eerst als ze vlak bij hem stond, schoot het in haar door, dat ze niet zoo gretig komen moest, doch gelijk lachte ze dit weer weg, al remde ze toch haar pas. — Je ontloopt me maar, zei hij met lichte spot. — Ik loopen? Ik liep niet, ik zat. — Ja, natuurlijk, op 't oogenblik, doch anders, voor mij heb je geen tijd. VIERDE HOOFDSTUK 93 •Oog in oog stonden ze nu; en ze besefte dit, al overpeinsde ze niet. 't Riep in haar wakker een onverwacht genot; haar ontschoot zelfs, dat hij haar toen niet wilde kennen. Verrukt praatte ze: — Hoe zag je me, hoe herkende je me? Van achteren, op de rug? — Aan de prentkaarten naast je, en dan, zooals jij, zijn er hier geen twintig. — Och malle, zei ze lachend, f amielj aar. — Nou wat doen we . . ? Hij klakte met de tong. — Heb je zoo'n dorst? joligde ze al. — En jij zult ook wel dorst hebben; 't is er weertje voor. — Ja, 't is echt warm. — Dus, we gaan? Gelijk stapte hij op en ze stapte mee, plonsend door het mulle zand, totdat ze de trap bereikten; ze lachten en giechelden, zeien kleine, niets beteekenende woorden, alsof dat zoo hoorde. Zonder te overleggen, trokken ze naar 't zelfde Wiener-café en namen evenals toen een zitje buiten. Voor haar bestelde hij weer Pilsner, voor zichzelf geen Sherry, doch een kleintje koffie; 't viel haar op, ze dacht, wat heb je daar nou an, krijg je 94 EEN LIEFDESTRAGEDIE. thuis genoeg. Verrast keek ze daarna toe, hoe hij die drank bereidde, met de geslagen room gegoten over 't wanngemaakte lepeltje dik erover; en ze schaamde zich een weinig voor haar eigen groote glas bier, dat ze onhandig tot de lippen bracht en spaarzaam dronk. Dan, om daarvan los te komen, vertelde ze dat ze hem had gezien, met dames. — Is 't waar, vroeg hij grappig. Haast onmogelijk. Ze nikte, ging er niet verder op in, ze voelde zich wat vrijer. En hij sprak er grif over heen, vertelde moppigheden. Een poos zaten ze zoo, ze vonden het leuk, dachten verder aan niets. De leege boulevard leek haar eindeloos nu, wijl ze het rijk zoo wat alleen hadden hier, 't verhoogde het stille plezier. De zwoelte van 't hittend weer drukte zwaar, onweerswolken dreven aan van verre kim; ze letten 't niet op. 't Begon te regenen, eerst te druppelen, dan stevig, volop, om zich te vrijwaren schoven ze hun stoelen naar binnen, in de peristyle. Nu zwol de regenwind tot een orkaan. Een hoos van water stortte neer, verdreef de laatste lui van strand en boulevard. VIERDE HOOFDSTUK. 95 Met stralen plaste, pletste het water over de ijzer-ribbige steenen. 't Werd acht uur, half negen en 't bleef maar voort orkanen. Geen mogelijkheid bestond, om droogvoets daardoor te banen. Hij had al gedineerd, drong aan, dat zij wat zou eten; zij weigerde, omdat ze niet durfde. Als 't weer nu maar even wilde beteren, zoodat ze naar de tram kon, dat hield haar in beroering. — 'k Zal je naar huis brengen, schertste hij. En zonder dat hij haar verder inlichtte, het hij een rijtuig bestellen door de bediende. Eva merkte het eerst, nadat het gesloten Urbainetje voor stond, een nog wel op gummibanden. — Nee, nee, weigerde ze in onbewuste tegenstribbeling. Maar hij lachte om deze dwaasheid en voor ze 't recht wist, zat ze erin. 't Dwarrelde door haar heen, dat ze niet goed handelde, maar dan ... ze moest naar huis. En als hij 't nu toch bestelde. . . Zalige tevredenheid over 't knusse zachte zitten op die kussens naast een meneer, doorweligde haar in vreemde angst, ze wist aan 't eind niet meer wat haar 9^ EEN L.IEFDESTRAGEDIE. omving, de vrees of de zaligheid . . of dat alles zoo rap toeging. Toch duurde het nog een lange tijd, terwijl ze voor .haar schichtige oogen, eerst de boomstammen, later de huizen, zag voorbijglippen, als in een warreling. In het gesloten coupeetje reden ze door de plassende regens voort, een heel eind om. En hij, hij kuste haar, even maar. UI. Thuis durfte ze er niet van reppen, moeders onderzoekende oogen pijnigden al genoeg. Ze deed dus drukpraterig, wat erg opviel. Ze speurde het zelf, doch kon er niet aan veranderen. — Die hêt 'n goeie gehad, zei kleine Roos, daar kun je van op 'an. En je bent niet eens nat, waar zat je met de regen ? Eva schrikte er van. O, jee, daaraan niet gedacht. Wat moest ze opdisschen ? Enkel verontwaardigd doen! Ze snauvde dus af. — Pas op nummer één, waarschuwde moeder weer. Ze knikte, alsof dat vanzelf sprak, dan VIERDE HOOFDSTUK. 97 zei ze laatdunkend: — Och wat, ik heb ergens geschuild, krijg ik te eten ? Als ze een half uur later met open oogen in bed lag, overviel het haar, dat ze aan een groot gevaar was ontglipt, namelijk, dat ze het zouden hebben ontdekt. Hoe vond ze het zoo grif uit, dat ze ergens schuilde .. ? Toch nam ze zich voor, het niet meer er van te laten komen. Dat haar hart er nu nog van klopte bewees haar al, dat het niet deugde, al stak er ook niets in. En dat die kleine Roos het dadelijk in de gaten had, o ze 'beefde er nog vanl Ernstig overlegde ze het voor en tegen; ze voorvoelde, dat, als je eenmaal met uitgaan begint, het eind anders loopt dan je zelf wilt, dat ze dus oppassen moest. Maar wat nood, over een week of wat raakte het seizoen gedaan, de pret uit, ze deed immers niets verkeerds, nee zeker niet, verre van dat. En toch ... ? Een wrange gedachte dreef aan, kon ze 't nog wel handel noemen, of werd het al lust naar het verbodene ? Allebei, antwoorde ze zichzelf. Haar jonge leven lang ansichies te verkoopen leek haar nogal min, weinig aanlokkend, ofschoon LicfdttUagcdic 7 98 EEN LIEFDESTRAGEDIE. eerbaar. En voor eerbaarheid hoef-je je niet te schamen. Schamen nee, maar ze stelde zich daarmee niet tevreden. Nu al haakte ze naar de dag van morgen en wat die zou brengen, veel verkoop van kaarten of de meneer die alles zoo grootscheeps, zoo fijn inrichtte, die blijkbaar geen krapheid, geen geldgebrek kende en toch zoo aardig zich aanstelde en haar kuste . . ja ze vond het wel een groote ervaring. Heel wat anders dan de vorige keer, en om lang over na te denken. Doch tot verder overwegen kwam het niet, de slaap overmande haar en in haar droom wirrelde alles saam tot een vreemde dwarrel, waarin ze zelf de weg niet meer wist. En die verwachting duurde de eerste dagen door. Zou ze hem weer zien en hoe moest ze zich dan houden ? Weigeren ? Ja zeker, de eerste keer bepaald, voor haar fatsoen, meende ze. Maar als hij aanhield en een volgende dag kwam? Ja, dan zou ze nog eens kunnen gaan, zoo'n keertje, dan niet meer. Want echt, dit trachtte ze zichzelf te bekennen, hield ze niet van een zwarte man. Blond leek haar mooier, aantrekkelijker, daarom kon VIERDE HOOFDSTUK. 99 ze het met deze best wagen. En weer dook op, terwijl ze dag na dag het strand overzag, de vreemde begeerte. Doch hoe ze haar oogen ook naar alle kanten wendde, ze zag hem niet. En zoo slonk dit vanzelf. Al die laatste zomerweken speurde ze geen spoor van hem. Och ja, zei ze aan 't end, zoo'n vent al is-ie nog zoo fijn, moet van ons meissies toch niks hebben. Ze maakte zichzelf wijs, dat ze er verheugd om moest wezen, maar dat beterde niet. Er was 'n verlangen bij haar opgewekt, waarmee ze niet meer overweg kon, dat haar maar niet losliet, haar overal achtervolgde. Ze vei kocht, ze ventte door, maar niemand leek haar zoo aantrekkelijk al» hij, geen zoo slank en donker, al daagden er langzamerhand vereerders op bij de vleet. Eén zelfs vervolgde haar overal, deed haar voorstellen. Hij wilde haar op kamers zetten, prachtige kleeren geven, meenemen naar Brussel en Parijs, en ondertusschen kocht hij prentbriefkaarten van haar, heele ristjes soms tegelijk, 'n Gulden, 'n daalder per dag maakte ze minstens aan hem. Wat hij met al die ansichten uitvoerde, wist 7* 100 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze niet. Hij zei een kraam vol kennissen, vriendinnetjes te hebben. Affijn, ze vond 't goed, opperbest, zoo'n rijke klant het ze niet schieten, al verveelde hij haar wel met zijn opdringende aanhahgheid. Chocola, bonbons kreeg ze van hem, heele pakken vaak bij elkaar; 't meeste ervan verdeelde ze tusschen moeder en Roosie. Die kleine lastige zus gluurde altijd met groote afgunstige oogen van.' wacht maar eens, tot ik grooter ben. Och kind, 't is te hopen, dat het dan onnoodig zal zijn, dacht Eva, verbitterd op het nijdig ding. Zoo plezierig is het niet! Moeder zuchtte zwaar en keek verdrietig toe en waarschuwde opnieuw. Dat heeft voor mij geen grond, meende Eva, ten opzichte van deze man behoefde ze niet bang te zijn. Addenoj-nee! Al vertelde-ie honderdmaal, dat-ie als vrijgezel alleen op de wereld stond, zij vertrouwde hem geen steek. Zoo echt getrouwd zag-ie d'er uit, zoo zwaar van lijf en overal haar, z'n gezicht blauw; dat kwam van 't scheren, maakt-ie haar wijs. Ze achtte 't verstandig hem aan 't lijntje te houden, want dat bracht in. Als ze er eens zoo'n stuk of tien had, dan VIERDE HOOFDSTUK. IOÏ zwom ze in 't geld. Een nieuwe hoed wilde hij haar koopen, zoo'n malle vent! Die meneer liet niet af, bleef haar volgen. Tot op 't eind, hij ineens verdween — z'n badtijd voorbij, of misschien wel kwaad op haar. Dat vond ze jammer, want het scheelde zooveel, en nu moest ze dubbel voort, maar ze lachte er toch om. IV. Het seizoen, het tweede nu-al, hep ten eind. Vreemdsnelle verbloeiïng van wat maar zoo traag opschoot. Ging dan alles zoo . . . ? Eva kwam het voor, alsof er niets was geweest. Bij het vele ervarene zakte er nu weêr wat uit haar weg. Haar overviel de vage gedachte, dat haar iets was ontgaan, al wist ze zich geen rekenschap er van te geven wat dit wel kon zijn. Na de drukke dagen, slonk, evenals vorig jaar, de verkoop ineens. Ongelooflijk, zoo snel als dat in z'n werk ging; ze beurde haast niets meer. 't Leek soms wel of ze met een bezem veegden, zoo ontruimde zich de badplaats. Elke dag zag je er minder gasten; en ook uit stad bleven ze almeer 102 EEN LIEFDESTRAGEDIE. weg. De stoelen gaapten leeg, gansche reeksen verhuurde tentjes stonden onbezet. Alléén op de Pier wandelde men betrekkelijk nog veel, doch daar mocht Eva immers niet komen, daar had ze niets aan. En al zou dat verbod niet bestaan, de groote animo, het drukke vertier, week ook daar. De lui, die er nog flaneerden, kochten voor geen duit, zagen zelfs niet naar haar om. Mededinging van die ook „ansichten" te koop boden, werd merkbaar, en in zijn hatelijkste vorm. Brutale jongens, geniepige vieze meisjes, zelfs volslagen vrouwen jouwden haar na, probeerden haar in de maling te nemen, alsof ze het er op toelei de heeren om bizondere redenen aan te klampen. Dat was van haar geen eerlijke konkurentsjie, zeien ze driest, en ze dreigden met valsche oogen. Daar kon wel iets van aan zijn, meende Eva, maar 't lag allerminst aan haar, ze vermocht er niets tegen te doen als de heeren haar naliepen ; ze hield zich niet met gemeene dingen op. Ach, er waren er, die haar allerlei voorstellen deden, waarnaar ze niet eens luisterde. Ze griezelde er van, vooral als ze aan die dikke meneer dacht, VIERDE HOOFDSTUK. 103 die haar op kamers wilde zetten en meenemen naar Parijs en Brussel, die meneer met zijn vette vingers vol zware ringen, die tegen je aanblonken, of die ander met zijn felrood gezicht en zijn fletse oogen. Maar wat wisten die kwaje meiden, en brutale dikke vrouwen die haar uitjouwden er van, dat ze niet gediend wilde zijn van die voordeden? Voor dit schorremorrie gold zij toch als de gevaarlijke konkurrent. — Laat ze bekeuren, zei Oom Ben, als ze er thuis over klaagde, je gaat je gang, je doet je plicht! — Je let niet op dat vullis, vulde moeder aan. — 't Zal wel niet zoo erreg weze as ze zegt, onderstelde stekelig kleine Roos. Zij zelf vond het wel erg, erger nog, omdat ze bijna geen geldje maakte, en s'avonds thuiskeerde met maar weinig ontvangst. Ja, ze miste nu wel even al die vervelende klieren, die opdringerige heeren, die haar met alles volstopten en kaarten van haar kochten zooveel ze zelf wilde. En tegen enkelen die over bleven, lachte ze onbewust, lonkte ze zonder dat ze 't zelf wist; ze moest haar zaakje ÏÖ4 EËN LIEFDESTRAGEDIE. drijven, geld thuisbrengen, daar ging niets van af. V. Geleidehjk, nu er zoo weinig meer aan het strand viel te doen, verdween het straatgeteisem dat 't haar lastig maakte, zoodat ze weer lucht kon halen, al baatte het weinig. De gasten waren immers weg? En dadehjk, als aan de zwoele Augustusmaand vast, gelijk een felle verbreking er van, stormde het in September er op los. Wind en regen joegen aan, sloegen door elkaar heen en veegden de badplaats in eens straalleeg. Hoog stonden de zeeën, waarachter de noordwester fel orkaande, om het baden in zee nu ook te doen eindigen, al kon het over enkele dagen weer heel mooi weer zijn. 't Zwarrelend sop leek een enkel grauwe woeligheid, een barre verschrikking, die de mooie, zwoele zomer uitspuide. Soms, als 't weer aandroogde, wervelde het vlagende zand over de breede boulevard, dat je niet uit je oogen kon zien en ternauwernood staande blijven. Toch, de café's, de bars bleven nog open. VIERDE HOOFDSTUK. 105 Publiek kwam en vertrok per tram, nam auto of rijtuig, had enkel nog één doel: het abonnements concert. Eva moest het nu in de stad zoeken. Daar dwaalden nog wel klantjes van haar, en die pikte ze uit de menigte op, herkende ze op 't eerste gezicht. Doch ook dit geringe aantal slonk; ze namen slechts nog kaarten met afbeeldingen als afscheidsgroet. Regen en stormweer vergemakkelijkten ook hier haar handel niet. De vreemdelingen toonden zich gehaast, ontstemd; ze gingen ook net zoo lief naar de winkels, alwaar ze een ruime keuze vonden en op hun gemak konden uitzoeken. Van de stadschen, dit wist ze allang, moest ze het niet hebben, wat voor haar evenwel geen reden had, om ze met rust te laten. En ook vielen de konkurrenten, dat tuig van Laban, weer op haar aan, zeien schooreme dingen, wijl ze meenden, dat zij zooveel meer van de hand zette. En de staat jongens schoten op haar af, trokken haar aan de rokken, wilden haar zoenen bij avond. Maar gelukkig, na enkele ellendige morsige dagen, klaarde de lucht, en nu IOÓ EEN LIEFDESTRAGEDIE. liep ze weer opgewekt naar Scheveningen toe, van harte verheugd uit de groezelige stad te zijn. — Buiten aan de vrije zee zou ze nog afnemers vinden, de oude die ze kende, of nieuwe die te winnen waren. Veel voorspelde ze zich er niet van, doch, de uitslag bleek nog zooveel minder te wezen, ze zag er niets meer, wat haar dienen kon. De snel, al te snel ingevallen herfst, had uit de badplaats alle bezoek verdreven. Op 't Gevers-Deijnoot plein, over de boulevard, onder de galerijen, overal suisde al de stilte en de leegte, 't Kurhaus sloot eveneens, de drukke bar met de mooie tenorzanger in z'n rooie buisje en waar de bezoekers anders geen plaatsje, konden krijgen zoo vol als 't er zat, geleek nu een stil, stemmig café, waar men zelfs geen gasten meer verwachtte. Alleen in de Seinpostbar tjingelde nogwat luidruchtige muziek, waar ze bij dansten, doch daar behoefde ze het niet te beproeven; nergens viel voor haar nog iets te halen. Verlaten lag het strand, breed en blank, zonder de bruingele windstoelen, zonder tentjes of spelende kinderen, één groote VIERDE HOOFDSTUK. IO7 zandplaat naast de zee. Ze braken er de laatste kiosken af en kalefaterden er op het zand een oude bomschuit. Enkel zondagsv dromden er nog heen, heele karavanen zelfs, doch van die wandelaars, die burgermannen, stadsche lui moest zij 't niet hebben. Die kochten voor een prikje in bazaar dichtbij, ergens in hun straat. Nog meer had je aan de dienstmaagden, voor een dagje uit, maar daar kon je niet voor blijven loopen. VIJFDE HOOFDSTUK. I. Eva keerde met leege handen thuis, zette zich bij moeder in het rommelig vertrek neer en tuurde voor zich uit. Kleine Roos vond dit weinig naar haar zin, gaf met nijdige steekjes onder water te verstaan, dat 't er bij blijven zitten geen negocie was. Alsof Eef dat zelf niet wist. Daarom probeerde ze het nogeens, hep hier, hep daar, hep overal, doch veel leverde het niet meer op, al was het weer nog zoo fijn. Ze neep haar lippen saam. Wat zei Oom Bennie ook? Alles had z'n tijd, tot de aardbeien toe. En zij ? Ze zou ook eens haar tijd krijgen . . . aldoor thuis, dat kon toch niet. Als 't dan maar niet zoo snel voorbij ging! Vaag staarde ze voor zich uit, en schold zich als een dwaze meid. Ze zou immers wel zien, ze had nog alle tijd. De verwachting van een lang, droog najaar, waar ze onwilkeurig op bouwde, VIJFDE HOOFDSTUK. IOQ verwerkelijkte zich niet. Rasch viel na een mooie halve maand de nattigheid weer in en die duurde eindeloos lang. In het kleine kamertje aan de straat zaten ze elkaar aan te kijken, zonder raad. Af en toe kwam Oom Bennie en zijn komst bracht een opflikkering te weeg, doch meestal ontbrak ook dat, gluurden ze langs de gordijnen heen, alsof daar wel een oplossing zou te vinden zijn. Ja, de nood kondigde zich weer aan, als vorig jaar, erger nog naar het scheen, wijl ze toen zooveel grooter verwachtingen hadden gekoesterd. Wel zeer erg zat de moeder er voor. Maar wie bemoeit zich in onze sociale tijd met een zieke weeuw, die, niet te eten hebbend, haar meisje de straat op moet zenden? Voor zoo ééne bestaat enkel hoon en misprijzen; zelfs de poging om de toestand te begrijpen, legt men zich niet op. Af en toe liet de zieke vrouw een lap van haar voorraad stoffen, waarmee, als haar been beterde, ze zaken moest drijven, naar de „weeromkoop" brengen. Dit beteekende voor 'n paar dagen eten, doch geen winst, enkel verbruik van het kleine kapitaal. Een uitkomst bleef het HO EEN LIEFDESTRAGEDIE. plan van Oom Bennie, toen zoo geheimzinnig haar voorgelegd, o een heel eenvoudig denkbeeld, waarvoor je enkel maar wat geld moest hebben. Ja, daar zou ze over moeten spreken, de vraag bleef hoe het dan met Eef zou gaan. Dié voelde weinig voor de naaiwinkel, geen wonder ook als je in de handel bent geweest. Voor 't oogenblik bracht dat evenwel niets in, ze wist achenebbisj, niet hoe of wat. Zei haar man-zaliger, Eef's vader, niet altijd, dat de toestand zich zelf uitwijst. Wat je dwingen wilt, heb je niet in je hand. II. Op 'n Zondagmorgen, dié dag de eenige in de week met nog geringe kans, wijl er dan wellicht nog iets viel te halen, was Eva er op uit geweest, doch dra keerde ze terug. De slik lag duimdik op de straten, en de regen, even opgehouden, stroomde alweer neer. . Stil zat ze, de knieën opgetrokken, en staarde door de vuile vitrages van het achtervertrek. Een verloren dag, ze kende er al zoovele. Moest ze nu de lange VIJFDE HOOFDSTUK. III middag, de lange avond thuiszitten ? Dat hield ze niet vol. Als ze eens 'n vriendinnetje opzocht om zich wat op te kikkeren? Ze overlegde het vele malen, verwierp het, keerde t er toch op terug. Kleine Roos merkte, dat ze op iets broeide en haar instinkt van rijpend ding voelde-aan wat Eva bezighield, al wist ze natuurlijk niet precies wat het zou zijn. In haar onmacht gniepig, staarde ze haar zuster treiterend aan, op deze wijze haar inzicht der dingen te kennen gevend. Eva, zich beheerschend, hield zich alsof ze 't niet merkte, niettemin ergerde het haar uitermate. Deed ze daarvoor zoo haar best, jakkerde ze zichzelf, om door zoo'n plaag nog te worden gepest ? Tegen de middag begon het weer wat te klaren. Een schampere zon drong guldend door de grauwe lucht, belichtte valsch-blakkerend de nauwe negocie-straat met de oude, in elkaar gezakte huizen. In Eva schiep dit een kleine verwachting; als de straten aandroogden zou ze er op uit kunnen, en wie weet, een verzetje hebben. Aan handel dacht ze niet, daarvoor voelde ze zich te zeer neergetrapt. 112 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Doch moeder, die ook het optrekken van de lucht gadesloeg, oordeelde daar anders over. Die bepeinsde al wat het tastbaar kon opbrengen. Met een zoetige mond en een stem, dik van vleierij, vroeg ze: — Zou je 't nog 'es niet perbeere kunne . . wat dunk-je d'er van Eef .. ? De vraag, schoon heel van pas, schrikte Eva uit haat lokkende droomerij, als met een zweepslag op. Wrevelig wierp ze tegen: — D'er is g'n kip meer aan 't strand. . ik verkoop niks .. loop voor tjomme. — Dat kun-je toch nie vooraf wete, voerde de moeder schuchter aan, in de hoop haar te overreden. — Zoo, weet u soms niet te voren as u met 'n lap na'r de mense gaat, of u sjans hept? — Ja, gaf de moeder zuchtend toe. — Ik hoor 't u nog zegge, ik ga voor niks. — Daarom liet ik 't toch nooit. — Maar begrijp u dan niet, dat as het dagenlang slecht weer is, de mense niet ineens klaar d'er voor stane. .. Verkocht u wat op de markt, als het s'ochtends goot? VIJFDE HOOFDSTUK. T:I3 ■— Ach, klaagde de moeder, ook zuk weer as het de laatste dage is! Ze wist heel-goed dat Eef gelijk had, maar haar zakelijkheid wilde het kleine kansje niet laten glippen, vooral nu ze er zelf niets voor hoefde te doen. De armoede spaarde de kinderen niet, doch dreef ze voort; voor 't oogenblik troostte ze enkel: — D'er kunnen nog mooie dage genogh komme! — Kunne? Alles ken, maar wat geeft het.. . 't sesoen is over. De mense benne weg.. . 't haalt niks meer uit. .. — Sjema beni! Wat motte we anfange . . . ? — Weet ik veel, onverschüligde nu Eef, 'k ken hier of daar anloope, maar 'n cent 'n makke brengt dat op en je wordt zoo bekend, ze kenne me wel uitteekenen. — Praat niet zoo jiddig, vermaande moeder ontevreden. — Doet u toch altijd zellef en Oom Bennie ook. — We benne ma'r gewone negoosiemense, maar hoef jij dat daarom van ons an te neme? As je later weer over ateljee kompt, krijg je last ermee, ndh of je 't zelf niet weet! Licfdcstragedie. S 114 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Maak u zich daar maar geen zorge 'an. 'kVersta heelgoed hoe ik me heb te houë, deed Eva kribbig. Ze keerde zich om, begon haar ansichtkaarten, waarmee ze thuis was gekomen, te sorteeren, schoof ze op hoopjes samen, telde ze na en pruttelde 'n beetje voor zich weg. Moeder suste al: — Got kind, ik wil je d'er toch geen kwaad mee andoen! Eva, het gekibbel, moe de, keek verwonderd op, dan smaalde ze: — Sj moest u daar nou nog over, dat ben ik allang vergete. Ik vraag u, moet ik weer op at el jee of wat mot ik anders 'anpakke ? — We zulle Oome Bennie er eens over eitsen, wat of die d'er zegt. De winter staat zóó voor de deur. — Heb u dan niks overgelegd, d'er is tochovergehouë, pleitte Eva. Een aardige mesomme bracht ik in. De heele zomer door, denk'es an, geen kleinigheid was dat! — Tja, we hebbe nog wei-wat, alleen waar afgaat en niks bijkomp, dat mindert ...; de winter duurt zoo lang! VIJFDE HOOFDSTUK. "5 — Een ateljee, wierp Eva weer op, geeft twee gulden vijftig. Da's wel niet zoo'n boel, maar 't helpt in elk geval; op kaarte-verkoop mot u nou niet rekene. Moeder gaf geen antwoord, en ook Eva zweeg. Ze had nog koude voeten van haar loopen in de regen, en ze trok ze op tot aan de knieën om ze wat warmer te krijgen; 't hielp evenwel niet veel. Droevig keek ze naar haar moeder, die stijf van 't zenuwtoeval, bijna verlamd, daar in 't donkere hoekje zich haast niet kon verroeren; 't moest allemaal van haar komen! Als ze er niet voor insprong, om voor moeder, voor kleine Roos de kost op te halen, wat dan? Haar jong glunder gezicht versomberde bij 't denken aan de vage toekomst. Ze moesten toch leven . . . waarvan ... waarvan ? Benepen staarde ze in 't rond, aldoor haar voeten opgetrokken. De schamele zon dook weer achter de wolken weg, het ving opnieuw aan te regenen, en dat bemoedigde weinig. De III. 8* Il6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. grauwe schemerdonkerte van 't rommelig vertrek stond tegen haar op. Vorig jaar, toen 't ongeluk met haar moeder begon voelde ze zich zoo krachtig, zoo vol goede moed. Ja, zij verdiende, ze durfde en pakte aan! Dat venten langs 't strand, de blikken van de heeren, 't vele losse geld wat ze gemakkelijk opliep, enkel al door aardig te kijken, zoodat ze prettig kon thuiskomen, ze zag alles weer, — en ze herinnerde zich, met 'n blos ineens op de wangen, dat ze met die donkre meneer uit bierdrinken was geweest naar 't Wienercafé, in een bakje thuisgebracht. En nu met de winter werd 't armoede en op elkander zitten hier in 't nauwe vertrek! Ze moest een uitweg vinden, maar hoe? Misschien zou ze toch bij de Scala, in de Kerseboom, of in de café's kunnen verkoopen. Maar ze werd daarvoor al wel wat groot. De heeren gluurden haar zoo vreemd aan, plaagden haar soms met zulke gekke woorden, dat ze er raar van werd. Veel gaf ze er wel niet om, ze deed 't voor moeder, ze dreef immers negocie. Toch, als ze er over nadacht, vond ze dat het eigenlijk niet meer kon. In Scheveningen was dat wat anders, daar had je VIJFDE HOOFDSTUK. 117 met vreemdelingen te doen, hier flapten ze 't zoo rauw haar in 't gezicht. — Ik mot dan maar weer na'r ateljee, zei ze nu luid-op en ze keek verdrietig. Ze wist te goed wat dat beteekende. Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat hard voort en met beide handen enkele guldens in de week, daarvan sopte je met je allen nou niet zoo vet! Ze staarde voor zich uit en zuchtte opnieuw. Kleine Roos, even uitgeweest, keerde terug met veel bereddering; 't eerste waar ze om vroeg was om haar brood. — Jawel, ken je niet wachte, je denkt an niks as an ete, stekelde Eva. 't Kleine meisje stak haar tong uit, en antwoordde snibbig: — Jij hebt 't wat fijn, jij loopt over straat en krijgt zat, ik schiet d'r over. — Zei u wat. . . nou over een paar jaar mag jij er voor opkomme. Ik gun 't je . . . zorg maar gauw dat je groot genoeg wordt. — Dat zal 'k óók wel! — Je denkt zeker dat 't zoo prettig is ... je mot me maar niks anhoore . . . — Nó, of je zoo niet wilt, 't is zoo errig niet as jij 't maakt... je hep altoos geld. Il8 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Kindre, wat is dat nou, suste moeder. Is 't nog niet treurig genogh, dat me zoo motte scharrele? Van dat je vader, olem wesjolem, dood is, loopt alles tege. — La zij dan niet zoo 'n drukkie nebbe, zei Roosje weer. — Is ie goed of niet. . ? Ik sappel voor haar en zij het de praa's ... — Kibbel nou niet. ..! vermaande kortaf moeder, ga zitte en eet!! . .. Ze schikten zich aan tafel, en zwegen alle drie. Een tijdje ging door 't kleine, grauwe vertrek geen ander gerucht als 't gekrakkel van de tanden en 't geslubber der lippen. Brood en koffie, ze gretigden 't vlot naar binnen. Ze luisterden ook naar de wind, die met groote druppels kletterde tegen de beslagen ramen aan, en dat maakte het nog stiller. — 't Najaar begint vroeg, praatte moeder klagend, en ze zuchtte diep. — Zegt u dat wel, zaagde Eva. De kleine sprak niet, maar ze keek haar moeder en zuster aan met oogen van: nou ja, dat weten we toch wel, wat zijn jullie weer vervelend... geef maar liever nog een boterham! — Waarom zitte we niet voor? vroeg VIJFDE HOOFDSTUK» 119 na 'n poosje Eva. 't Is hier zoo donker as de nacht. — Waarom ... waarom ? Omdat me daar denkelik een winkel van make. Oom Ben hêt daarvan gesproke... je weet wel waar-ie toen niet voor uitkomme wou. — Een winkel? — Ja, van kaarte ... en papier ... en anfeloppe ... en as jij dan op ateljee bent en nog wat er bij verkoop'. — Op ateljee en er verkoope bij, toemaar ! hoe kan je dat, twee dinge tegelijk ? — As 'n mensch wil, kan-ie veel... 'k hep van m'n leve ook alles motte doen . . . met zware pakke geloope, in weer en wind. Maar God sal hiete, met die verlamming ken ik geen voet meer versette en je kindre stane tege je op .. .ze klage al voor ze geslage worde... de idee is niet van mijn, maar van Oom Ben ... hij zal ons helpe aan wat mesomme ... hij wil ons voorschiete! — O, mijn is 't bestig, viel Eva al bij, mij is alles goed, dat weet u wel, ik zeg alleen dat ik geen twee dingen tegelijk kan verrichte. — Heb ik ook al gedoch . .. af fijn Roos ga jij eve naar Oome Ben . . . zeg, dat 120 EEN LIEFDESTRAGEDÏE. we'op hem wachte, vraag of-tie met je meekomp! — Oom Ben? Daar zal ik wel 'an loope! viel Eva weer in. Ze wilde graag weg, uit de benauwende kamerruimte naar buiten, zelfs nu 't regende. Maar de moeder, onnadenkend en zonder erg, vond dat de jongste het best af kon. Goedig verklaarde ze: — Dat hoef' niet. Roos is groot genogh om 'n boodschap over te brenge. — Nou, dat zei-t-u wel, bracht ze er ijlings tegen in, maar ze doet alles half of verkeerd. — Wat je zegt, smaalde nu de kleine Roos. Och, wat is ze bij de hand ... of ze g'n andre rede hêt! Eef's hoofd zwol van kwaadheid, nu 't bleek dat die serpentige Roos haar plan doorschouwde, want treiterend ging dat kleine ding tegen haar in. Eindelijk smeet ze het openlijk er uit: — Nou ja, as je 't dan toch weten wilt, ik moet, ik wil er wel even uit! — In zu'k weer . . . kijk 'es hoe 't giet! — Of dat niet 't zelfde blijft, voor Roos öf voor mijn! — Ik doch' dat je liever in de warmte VIJFDE HOOFDSTUK. 121 zat, weerlegde moeder nog. Je klaagde toch zoo over natte voete, as je evenwel graag gaat.. . ? — Graag is 't woord niet, je wordt alleen suf en gek ...! 't is hier zoo wee. — As jullie 'es met z'n tweeën deeën ? stelde nu moeder sussend voor. — Nee, dank u wel... ik kan 't best in m'n eentje af. — Begrijpt u 't dan nog niet, schampte kleine Roos. Ze wil de hurt op ... wist u dat niet? — Venijnige kat, dat je bent, snibde Eva weerom. Ze richtte zich gehaast op, nam haar hoed, haar natte paraplu, sloeg een cape om, in 'n wip klaar tot weggaan. Doch hiermee gereed, treuzelde ze weer, dribbig in vaag besef van meerderheid, die ze moest doen gelden. Ze hoefde toch niet zoo te laten blijken, dat ze de straat op wou. Terwijl ze daar nog stond te drentelen, kierde de deur open, en daar kwakkelde zoowaar Oom Ben al binnen, druipnat, glimmend van de regen. Een leelijk tegenvallert j e voor Eef. Nou hóefde het niet meer, bleek 't niet noodig dat ze hem halen ging. Eva deed haar best 't niet te veel 122 EEN LIEFDESTRAGEDIE. te laten merken, maar haar gezicht zei het toch. Stroef ontdeed ze zich van hoed en cape, zette de paraplu weer in een hoek. Kleine Roos gaf ze een stomp, omdat 't nest haar zoo fijntjes uitlachte. IV. — Nou kom 'k ereis prate! zei hakkelend Oom Bennie. Zijn in-sluw, goedig gezicht, gladgeschoren paarsroode wangen waarin saamgeknepen oogjes flonkerden boven puisterige neus, straalde vergenoegd. — Doch je net te late roepe ... Eva stong al angekleed om naar je toe te komme. fei Dat valt dan goed zoo, grinnikte hij. Ik had je toch beloof' en ik hou m'n woord. Wat 'n weer . .. wat 'n weer, heb je nog wat verdiend Eef? — 't Mag geen naam hebbe ... voor drie stuivers verkoch, gistere avend. — Drie stuivers ? wat 'n sof . . . wat 'n sof, af fijn beter dan niks ... 't is zuk frot weer. En wat gane jullie nou beginne ? — Daar hadde me 't net over... de kinders woüe je eitse . r . VIJFDE HOOFDSTUK. 123 — P'rsies, zooals 'k hep gezeid, een winkel van de voorkamer maken, hullie huis legt an de opebare straat en tamer likjes druk ... de tram loopt er deur... — En de eigenar dan, zal d'r niet op tege hebbe? — Hep 'k al opgerekend, hep met hem gesproke ... 't zaakie kompt fijn in orde, je zal alleen méér motte.. dokke. Voor wat hoort wat. — O, wai mir!! — Nd wat wil je... en zooveel is 't nou niet, 'n halve gilde in de week... dat breekt 't akkoord niet. . . Moeder zweeg, keek pijnlijk voor zichweg, alsof ze 't overdacht. O, al die kosten 1 Na een poos vroeg ze erg benepen: — En zal-ie 't voor 'emmes late verrichtte ... ? — Ja, hij is d'er mesjogge! Je mot 't zellef bekostige. — Waar hale me 't vandaan... me hebbe toch niet, klaagde ze, ineens weer wanhopend. — Daar hep 'k ook niet an vergete ... lastig, heel lastig, affijn ... Oom Ben smakte zei dan: — Ik zal je uit de sereifel helpe ... ik 124 EEN LIEFDESTRAGEDIE. leen je honderd guldens ... tegen interes', natuurlik, je begrijp, ik ken 't ook niet zonder verlies uit mijn handel misse . .. Even sprak er niemand, 't Was of er'n steen viel in t water, als een plomp. Dan zei moeder met een zucht: — Dat spreekt van zellef... jij hept ok je zake . . . En hoeveel mot dat dan weze? — Noh, je hept noodig honderd over twee jaar, dat is toch lang genogh ... of niet? — O ja, zuchtte ze in vage twijfel, die ze weer verdrong. Haar zorgelijk gezicht ontspande zich. Hij, haar broer, zou haar niet snijen, dat wist ze toch. — Honderd over twee jaar, dat wordt dan een gulde per week afbetaling, en daar maak je vier-en-twintig stuivers van ... ben ik schappelijk? ... Ze gaf geen dadelijk antwoord er op. Het jaar had geen vijftig, doch twee en vijftig weken. En vier stuivers op de gulden . . . ? Niet, dat ze het overmatig beschouwde, niemand doet wat voor niks, alleen ze vond het voor zich zelf wat benauwend om dat week aan week op te brengen. Zou-ie 't niet voor twee en twin- VIJFDE HOOFDSTUK. 125 tig stuivers kunnen doen? Haar oogen vorschten het uit, dan vroeg ze weifelend: — Vier en twintig, is dat niet wat veel. . . voor ons ? — Veel, véél ? 't Loop' over twee jaar, voor 'n ander doe ik 't niet, zoo waar as 'k leef. Nog aarzelde ze, maar er bleef geen kans, ze durfde tegen Bennie's raad niet in te gaan en 't leek haar ook wel. Zoo'n winkel op haar huis, daar kwam toch uit. — Nou goed, zei ze dan. Oom Ben, even in z'n wiek geschoten, praatte door: — As Eef 'n beetje bij de pinke is ? . . . Ze kan ommers naar ateljee en meteen haar kennissen bijhoue, zoo scharrel je makkelik rond, bij mijn gezond! — Hoor je 't kind, zei de moeder tegen Eef. Eva schouderschokte, ze wist niet wat hierop te antwoorden. Na een tel, gaf ze al toe, schuchter verklaarde ze: r- As u dat meent. . . mijn is 't goed! — Wat is er dan teuge? vroeg Oom Ben. Zijn sluw-goedige oogjes keken verwonderd, dat iemand 't beter weten kon dan hij. I2Ó EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Wel... Eef beweert, dat ze niet op ateljee kan en de klante afloope! — Nee, dat kan ik zeker niet, zeg nou zellef oom, kunt u dat, twee dinge tegelijk ? — Zóó mot je 't niet opneme, kind! In 't begin trek je erop uit, om bekendheid 'an de saak te gewe en as je eenmaal de nering in 't huis hep gebroch', kanne ze, 't hier wel af. Dan snijdt 't mes 'an twee kante... je verdient en leert 'n vak ... je mot an de toekomst denke ... altijd vooruit spieë, zeg ik maar. Je wilt toch niet heel je leve met de kaart e sjouwe .. . een fijn modistetje ... zeg, wat . . . ? je hep net 'n ponumpie voor soo'n damessaakie! Oom Ben sloeg op z'n knieën van de pret en lachte om z'n eigen woorden. Eva raakte verlegen met zichzelf, ze hakkelde en, beaamde kleintjes: — O, as u 't zoo meent... memme vertelde 't heel anders! — Ach-wat, ach-wat, rammelde moeder. Ze sperde de mond open, Om in boosheid er 't noodige uit te flappen, maar ze bedacht zich, kneep de lippen weer toe. Ze had het niet anders bedoeld. Hoe kon Eva dat zeggen? VIJFDE HOOFDSTUK. 127 — Ik dee toch m'n best, is 't niet? klaagde Eva nu geheel vermurwd. — Zeker, je bent 'n goed kind, sprak daarop Oom Ben. God zal je zeegne voor wat je an je moeder doet... je mot denke: je bent de 'eenige steun ... van jou mot alles komme! Eva knikte. Ze wist dat al zoo lang. Gaf ze vorig jaar 't vak er niet aan om ansichtkaarten te verkoopen? Wel beschouwd veranderde er niets, alles bleef bij 't zelfde, alleen zoüen ze nu een zaak hebben, dat leek wel zoo deftig. En als daar zoo'n heil in zat, vond zij 't ook heerelij k! V. De timmerman, door Oom Ben ,,geakkerdeerd", verscheen met zijn gereedschapsbak, zijn schootsvel voor, de duimstok in zijn hand, die hij telkens weer stak in de naadzak van de engelschleeren broek, en die keek het karweitje even aan, gaf óp de prijs als aangenomen werk. De volgende morgen ging hij, na twee rijksdaalders te hebben moeten laten vallen, al aan de gang. Het eerst brak 128 EEN LIEFDESTRAGEDIE. hij de zijmuur uit, zette kantstukken er tusschen, plaatste schappen langs de eene muur, langs de andere latten, knutselde verder van oude kisten een toonbank, die later met rood doek zou worden bespannen en maakte ook een paar uitstalkastjes. Uit de deur zaagde hij het bovenpaneel en de glazen-maker zette er ruiten in, waarachter ansichtkaarten zouden worden gehangen. Verder moesten overal stukken worden ingelapt en 't geheel met een kwastje verf bijgehaald, 't Gebeurde op aanwijzing van Oom Ben, die toch van alles zoo'n verstand bleek te hebben. Eva keek ernaar met verwonderende oogen, waarin de blijdschap lichtte over de verandering. Tóch wel leuk, om het huis maar zoo uit te breken, een winkel te timmeren van zoo'n onoogelijk vertrek. Het gehamer en gezaag, 't gerommel, de stof van puin en vermolmd hout, de scherpe lucht van terpentijn en verf, dit gaf haar een gewaarwording alsof alles rond haar in de wereld werd vernieuwd en op andere wijze in elkaar gezet, 't Aanzien van 't leven wisselde zich voor haar ineens. Vreemd deed het over al die VIJFDE HOOFDSTUK. 129 herrie heen te stappen, als een verjaagde kip te staan tusschen de schragen en latten. Moeder jammerde bij elk nieuw gekraak, bij elke rommelstoot, maar Eva lachte erom; ze voelde niet 't pijnlijke ervan als moeder, die jarenlang in dat voorvertrek haar voorraad elke avond had neergelegd en 's morgens weer opgenomen, de zware lappen stof, waarmee ze langs de huizen liep terwijl haar man ook z'n zaakjes dreef. Kleine Roos stond verbouwereerd toe te kijken, 't Hinderde haar weinig, al vond ze die stofboel vervelend. Hoofdzaak bleef voor haar de boterham op tijd en minder prettig vond ze het, dat het warme eten weieens er bij inschoot. Afgunst voelde ze dat Eva, die het toch al zoo prettig had, straks in de winkel alles te zeggen zou krijgen, haar van uit de hoogte kon behandelen, en dat viel voor haar moeilijkjfte verkroppen. Een zondag viel tusschen de verbouwing in, een dag van leegte. Eva, als goedig negocielrind, ging willig erop uit, naar Scheveningen. Er woei 'n sterke, snerp-kille wind. Met moeite werkte ze er tegen in, 't hoofd Liefdestragedie. 9 130 EEN LIEFDESTRAGEDIE. opzij. Haar korte rokken floepten op, lieten haar beenen zien, en meteen hoorde ze schauwigheden van zondagsj agers die er pret in vonden haar in de maling te nemen. Voor enkele weken terug toen ze zooveel geld verdiende, zou ze zich enkel kwaad hebben gemaakt, nu joeg haar van schaamte en drift 't bloed naar 'r hoofd; ze raakte 't ineens ontgroeid; ze voelde zich te groot... en 't bracht niet in, dat hinderde haar nóg 't meest. Van woede keerde ze al vroeg terug. Enkele dagen later kwam de affaire gereed, in een kleine veertien dagen alles opgeknapt. Nu konden ze openen. Moeder met haar verstijfde beenen werd in een hoekje neergezet, en kleine Roos zou tusschen schooltijd de huishouding doen. Eva trok met haar prentkaarten erop uit, om de oude klanten aan te zeggen dat ze nu een zaak hadden, dat ze daar terecht konden, en ook om nieuwe koopers te winnen. ZESDE HOOFDSTUK. I. 't Winkeltje leek bij avond heel hef met al die kleine kleurtjes waarover 't lamplicht straalde, dit vonden ze zelf, maar overdag viel het tegen. Het huisje op zichzelf trok niet voldoende de aandacht, 't was er binnen te donker — de ramen te smal — je hep er voorbij. En wie er dan nog kwam, maakte veel drukte, kocht niemendal; 't bleef enkel narigheid. Wat ze er zoo ontvingen gaf zelfs geen zout in de aardappelen. Natuurlijk, Eva wist 't wel, ze kochten enkel van haar, omdat ze er aardig uitzag, omdat zij lachte en nog wel om andere redenen. Wat moest er nu gebeuren ? 't Voorgeschoten geld van Oom Ben moest 't eerst er uit, vervolgens de huur, 't licht, —• ze teerden in bij de dag. Moeder zag 't klaar. Ze hadden nu nog lappen stof om geld van te maken, maar daarvan moest telkens 'n stuk weg. 9* 132 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Dat hield ook eens op, en wat dan ? . .. Eva moest dus naar een naaiwinkel. Als ze 't zoolang konden rekken tot de zomer, daarop kwam 't neer. — Heel goed, zei Eva op slag bereid, ik wil wel! Een paar dagen later ging ze al op haar zoek, maar dat viel geenszins mee. 't Herfstseizoen was voorbij en 't voorjaar lag .nog zoo ver. Ze hadden overal eer te veel personeel als te weinig. En dan, ze zeien 't haar maar half, toch ze merkte het best, ze lusten haar niet. Ze raakte immersbekend alsbriefkaarten-Eef, en zoo één in dienst te nemen kon de zaak kleineeren, misschien heel 't ateljee bederven, dat waagden ze niet erop. Moeder wilde dat niet gelooven. 't Is alles maar verbeelding, zei ze, als je je best doet, waarom zoüen ze je dan niet nemen? Kleine Roos sprak niets, zat haar schamper aan te kijken. Dag na dag sukkelde voorbij in troosteloos vragen en zoeken, en telkens terugkeeren met niets bij moeder in 't winkeltje die daar nauwelijks handgeld beurde. Met stil-verwijtende blik keek die haar aan, alsof ze opzettelijk naar geen naai- ZESDE HOOFDSTUK. 133 winkel wilde. Dan werd ze wel eens woedend en dreigde er mee dat ze de straat op zou slieren. Zóó gingen er weken om. 't Werd guurder en vinniger, ze moesten stoken, en waren zonder brand; de mizerie dreigde naar alle kant. 't Ergste werd 't voor Eva als 't regende of sneeuwde, en dat deed het tijden achtereen, dan kon ze niet erop uit, werd ze gedwongen binnen bij moeder te blijven. Troosteloos en verstard zaten ze met h'r drieën in 't vochte, vunze achtervertrekje, waar ze moesten koken, eten en slapen, 't vertrekje, dat zijn licht moest krijgen, door 't winkeltje heen van een klein raampje, wat uitkeek in een nauwe scheur met glibberige wanden, nat-groen van mosuitslag en waarlangs 't vocht vettig vloeide. O, dat toch maar verandering aanbrak; ze wanhoopte er aan. Intusschen werden de oogen van moeder en van Roos al stekeliger. 't Lag aan haar, ze wou niet, dat zeien de bhkken fel. Als 't weer dus even droogde, hep ze gelijk erop uit, voor 'n ateljee en om kaarten hier of daar te verkoopen. Maar al haar goede pogen bracht geen geld in, en opnieuw staarden de oogen haar 134 EEN LIEFDESTRAGEDIE. weer aan; ze moesten 't van haar wel hebben. Plots, heel onverwachts, dook er uitkomst op. Een advertentie in de krant: plaats op een naaiwinkel, 't Gaf een bedroefd drupje om te beginnen, een paar gulden. Daarvoor moest ze een heele week piekeren. Evenwel, ze kon haar goede wil laten zien, en dat beteekende al veel. Blij moedig trok ze ernaar toe, en werd aangenomen. Dat bereidde een verwachting, een feest, maar die opgeruimde stemming veranderde dra. De eerste dag ging 't voor Eva al mis: ze voldeed maar half aan de juffrouw, die weinig betaalde en toch veel werk eischte. Eva, gewoon om langs de straat te loopen, vond het vaste zitten van 's morgens tot 's avonds een kruis; haar vingers stonden niet meer voor dat fijne, peuterige werk, ze deed erg haar best, maar ze vorderde niet. Na drie weken kreeg ze gedaan. Ze durfde 't niet aan moeder zeggen, uit schaamte en schande voor zich zelf. En toch de schuld lag niet aan haar, ze gaf zich veel moeite, doch de juffrouw vitte en was zoo lastig, verschrikkelijk lastig, ze stelde zich aan. Alle meisjes zeien het. ZESDE HOOFDSTUK. 135 Wat moest ze thans beginnen ? Een andere naaiwinkel zoeken? Misschien lukte dat wel, dan hoefde ze het thuis niet te vertellen. Ja, dat kon! Ze zocht, ze zocht, maar vond niets; de halve week kortte er mee. Vage spijt welde in haar, van het niet te hebben gezegd, maar wat hielp 't, ze kon nu niet terug. Ze liep opnieuw vele adressen af, informeerde overal. Eindelijk trok ze op goed geluk naar Scheveningen, enkel maar om uit de voeten te wezen, niet te worden gezien, want die Roos haar oogen speurden overal, zoo'n snibbig ding! De zee stond hol, rolde, grommelde. De golven klotsten tot aan de hooge strandmuur toe; brak schuim dreef.er boven op. Visschers liepen heen en weer, de handen diep in de zakken, 't hoofd schuin naar de wind of kniehurkten tegen het zwartijzeren hek in zwijgende, strakke kijk naar hun woelig element. Menschen uit de stad kwamen ook, per fiets of per tram, maar de felle wind en 't barre, koude weer joegen ze gauw weg. Kil en kleum dwaalde Eva nu ook terug, haar dunne kleeren verwaaid door I36 EEN LIEFDESTRAGEDIE. de venijnige wind, die drong tot op haar lijf. En daar zat ze nu weer. 's Anderdaags trok ze vol goede moed erop uit, keerde op gewone tijd naar huis, alsof ze nog altijd op atelier werkte. En de week liep af, ze vond nog geen werk. Als ze een enkele kaart, die ze toch aldoor in 'n oud boekomslagje bij zich droeg, verkocht, dienden die paar centen voor'n glas melk of als 't kon voor 'n kop chocola. Nu moest ze 't volle bedrag hebben. Hoe daaraan te komen? Hoe? Dat ze 't op een gemakkelijke manier kon verkrijgen, wist ze allang, van vriendinnetjes en ook van haar zelf; ze boden haar al genoeg, toen ze met haar ansichten ventte, verdekt en ook wel recht uit. Verschillende malen spraken ze haar aan, vroegen om saam een glas bier te drinken en uit te gaan. Daar stak wel niet zooveel in. Deed ze dat in Scheveningen ook niet ? Toch, ze begreep te goed waar dat op uit hep. Waarschuwde moeder niet altijd op te passen voor nummer één ? Dat bleef toch -t eenige van waarde voor 'n arm meisje. Nee, nee dat niet! Wat dan ? Dat wist ze evenmin, maar iets moest er toch gebeuren. ZESDE HOOFDSTUK. 137 De week verstreek. Ze gaf nu voor, dat de juffrouw niet kon passen en maandag zou betalen. Hoe kwam zeaan't geld ? Moeder zag haar wantrouwend aan, mopperde wat voor zich weg, en kleine Roos smaalde op die sjofele madam, die niet eens één gulden vijf en zeventig bezat. De lange, dreinende Zondag zaten ze zonder brood, wachtend of iemand 'n kaartje zou koopen, en ze keken elkaar maar niet aan, spraken weinig; het strakke zwijgen drukte pijnigend. De angst voor morgen, voor maandag, als ze opnieuw moest liegen of er voor uitkomen, martelde Eva tot dol-wordens toe. Hoe ze ook erover nadacht, ze vond geen uitkomst. Moeders norsch gezicht en de felle oogen van Roosie voelde ze aldoor verwijtend op haar gericht. Dat werd aan 't eind niet om uit te houden! De beklenmiing van 't zwarte vertrek waar ze met haar drieën zaten, dreef Eva de deur uit, de hurt op. Ze ging en zocht 'n vriendinnetje. En het toeval diende. Ze ontmoette Anne, een leuke, blonde meid die van pret hield en 't niet zoo nauw nam. 13° EEN LIEFDESTRAGEDIE. II. De volle avondstraat deed haar alles gauw vergeten; de zorgen thuis, het weten dat ze zonder werk verkeerde, 't lag ver van haar. Ze had jool en pret, haar zuidelijk bloed zette op, ze vond het wat tof en fijn... en de goj's wilden haar wel. Het Zondagavondgeraas wond haar al meer op, maakte haar argeloos-dol, en gelijk dreef weer aan het vaag begrip, dat uitgaan met heeren geen nadeelen bracht. Was dit waar of niet ? Geld, je vroeg 't niet eens, het gleed van zelf in j e zak, voor handschoenen of zoowat. Haar vriendin wilde een nieuwe hoed hebben, maar zoo weinig niet ? Ze zou 't ook zóó zien aan te leggen! Met Anne van Langen, die haar beschimpte om haar bekrompenheid, scharrelde ze voort langs de straat, werden al uitgelatener. Ze gekten en giechelden, lieten zich door heeren aanspreken, gingen mee 'n glas bier drinken. Dat werd een jolige boel! De eene verhittende drank volgde op de andere, dan verhuisden ze naar een gelegenheid waar een piano stond en een zanger liedjes zong. Zou ze nu naar huis gaan ? vroeg ze zich. Welnee, ja ze was daar mal; ZESDE HOOFDSTUK. 139 't begon nu pas. Anne kneep haar in de arm en zei: het gaat goed? En daarop zouden ze met hun viertjes, werd er voorgesteld, het feest voort zetten op de kamers van een der heeren. Even aarzelde Eva, ze begreep waar het heenging. Dat was immers het begin, nee het begin niet, ze was al begonnen pret te maken en uit te gaan met de lui, alléén dat eene, dat nog niet. En dat hoefde ook nu nog niet; ze zoüen enkel maar 'es kijken... En wellicht waren dan de heeren ook wel scheutig, ze deden zoo „rejaal"; ze stopten je dan wel wat in de hand. Gaven ze, vroeger al niet, zelfs als ze maar aan het strand wat „Ansichies" van haar kochten. En waarom eigenlijk ook niet ? Prettig als ze Maandag geld had en daarmee moeder en Roosie kon troeven, ja die laatste vooral. Ze moest mesomme hebben. Ze dacht nu niet verder na, hoe zou ze ook kunnen denken, ze raakten midden in de opgewondenheid, schaterden, lachten, schetterden tegen elkaar op. Op die kamers hepen in de aanvang de meisjes wat vreemdig rond, besnuisderden de dingen aan de wand, bekeken met felle 14° EEN LIEFDESTRAGEDIE. oogen de portretten van mooie vrouwen, die er kwistig hingen, en heten zich, eerst nog wat onwennig, in een diepe zetel neerzakken. De heeren kregen het har druk met dranken aan te dragen en glazen neer te zetten, dat vooral de gastheer komisch handig deed terwijl de ander grapjes er bij opdischte. 't Werd zoo kostelijk op deze wijze te worden bediend door de heeren zelf. Hoeveel ze geleidelijk wel dronken, dat wisten ze zelf niet; en het aantal glazen werd ook niet geteld. Er bleek voorraad genoeg. Eva het zich gaan, ze kende geen innerlijk verweer; ze hoorde alleen haar ineens hooggeworden stem die boven haar vage weifehngen uitsloeg en die almaar verder en verder naar de pret dreef. Ongemerkt raakte ze al met de mogelijkheid vertrouwd, en nog met de onmogelijkheid van voortaan te weigeren en daardoor spelbreekster te worden. Tegenover haar vriendin, Anne van Langen, kon het zeker niet. En zelf wilde ze al niet anders. Waarom niet te nemen wat haar geboden werd? Ze wilde niet meer denken, het zich meeslepen in de roes, ging overmoedig op alles in, want zij wilden immers de ZESDE HOOFDSTUK. I41 dolle grap in uitgelatenheid door zetten. Ze dansten en ze sprongen, ze lachten en zoenden en dronken zonder eind. De toespelingen werden al gewaagder, opwindender, prikkelender. Gelijk ontstonden al de knuffelarijen, verliefde handtastelijkheden, met weer poozen er tusschen van even stil worden en kalmleuk praten over allerlei levenswijze dingen. Doch dat laatste duurde gewoonlijk niet te lang. Daar zorgden de heeren wel voor, die hielden de pret, de stemming er in, die gingen al verder en verder, zoodat er van terugkeer of ophouden ternauwernood sprake kon wezen. Toch waarde het door Eva heen: ik doe het niet, laat ik oppassen. Doch dan juist voelde ze zoo'n gloeiing over zich, zoo'n golf van hette, dat ze niet meer wist waar ze bleef. Endelij k opperde Anne van Langen het maar rechtuit. Ze wilde toch hebben voor een hoed die ze kocht. Gelijk verfrommelde ze haar oude dop, ten bewijze dat er een nieuwe komen moest. — En jij ook Eef, niet waar? schetterde ze luid. Eva gaf geen antwoord, ze verborg haar I42 EEN LIEFDESTRAGEDIE. schaamte aan de borst van de meneer, die dit aandoenlijk vond. Er woelden in haar rond: machteloosheid, zich willen verzetten en toch bhj zijn dat het nu eenmaal zoover was. Zoo'n brutale Anne ook! En daarop brak de laatste weerstand. Ze moest immers geld hebben, van avond nog. Zonder dat durfde ze niet meer thuiskomen. De meneer nam haar in zijn armen en droeg haar naar een andere kamer. En nu wist ze van niets meer, het alles maar begaan, 't Hoorde er ook eigenlijk bij, eens moest het toch gebeuren, dus . .. In het neven vertrek hoorde ze nog Anne van Langen kleine gilletjes geven en luidruchtig pret maken. Dat vuurde haar ook op, wakkerde haar aan. Ze deed nu evenzoo, ze wilde niet minder zijn. Dat duurde totdat ze haar bezinning verloor en 't al voor haar verzwond. III. Laat keerde ze 's nachts naar thuis, zich voortj achtend door de donker-klamme straten, 't kwaad geweten met geeselroede achter zich aan. ZESDE HOOFDSTUK. 143 Zonder een woord terug te zeggen op het geschimp over haar late komst, legde ze zich in bed. Doodop van vermoeidheid en inspanning dommelde ze weg in een diep-zware slaap, waaruit moeder haar 's morgens haast niet wakker kon krijgen. En nu volgden ook terugslag en berouw. Ze erkende klaar haar val, haar schande op 't zelfde oogenblik al, en nu voelde ze 't nog erger. Zwaar bonsde haar hoofd nog van de vele gedrochtelijke droomen, duivels, monsterachtige dieren en engelen doormekaar, met kreten schaterfel, vreemde omhelzingen en aan 't eind een brand geweldig als van de hel, met plotse val diep in een afgrond. Ze herinnerde zich dit, bij 't uitwrijven van haar oogen, hoewel wat verward. Ze lachte er smadelijk om. Och kom, waarom zoo kleinzeerig! Droomen zijn enkel bedrog; 't was wel leuk geweest gisteravond, ze mocht er niet meer van verwachten. En hoe ook, 't loon zat in haar zak. Ze tastte met beide handen onder haar hoofdkussen, waar ze 't had gelegd uit angst voor kleine Roos, die 's nachts weieens kon viziteeren en het dan allicht vinden. Daar was 't. 144 EEN LIEFDESTRAGEDIE Een eigenaardige senzatie gaf haar dit bezit, dat groote geld in de kleine portemonnee, wat zoo hard aanvoelde in haar saamnijpende hand, 't genot van 't hebben en toch ook weer 't vaag besef van iets kwijt te zijn. Snel sprong ze uit 't bed, kleedde zich aan. Schampend op haar naai-juf, triomfeerde ze: — As ze niet daahk 't geld geeft, leg ik de boel erbij neer. . . voor niemendal piekeren kü-je altijd. — Zorg maar dat ze je besjolmt, deed de moeder norsch. Van 't werk erbij neerleggen kunne we niet ete! — Natuurlijk! antwoordde ze luchtig. Ze had 't toch al in haar zak, ze kon dus zóó zeker wezen. Kleine Roos keek haar wantrouwend aan, dacht wat doet ze mal. Ze zei snerp: — Zeg, 't was effetjes laat toen je gistere thuis kwam! Eva voelde zich kiemen en weer bleekworden. Van nijd sprong ze op, gaf de kleine heks een mep om de ooren. '0. j — Hee-hee-hee! weerhield de moeder, je hoeft niet zoo hardhandig te wezen, dat kompt niet te pas. — Laat ze dan haar mond houwe. Doe ZESDE HOOFDSTUK. 145 ik niet genogh m'n best ? 't Is toch voor haar ook... kan ik 't soms hellepe as dat leelijke vel me niet betaalde? — Nó-nó-nö! suste weer de oude vrouw, die van de stoel haast niet öp kon, make hullie maar vort, wat is dat om hier vroeg op de morrege zoo'n heibel te hebbe. Eva pruttelde en haastte zich; ze wilde Roosie vóór zijn. Die zou haar anders nagaan, daartoe was ze wel in staat. — Nou, tot vanavond! riep ze, terwijl ze gerept de deur uitging. As 't hommeles is zie je me wel vroeger. Ze hoorde moeder nog waarschuwen, maar ze hep de straat al op, in zich zelf lachend, toch in de war over de komedie die ze daar speelde. Hommeles, hommeles, nou dat was het al zoolang! Een groot gedeelte van de morgen dwaalde ze rond zonder doel; ze kortte de tijd met kijken voor de winkels, 't Geld brandde haar in de zak, ze wilde wel wat koopen, maar ze durfde niet voor thuis. Daar vroegen ze dadelijk hoe ze d'ran kwam en ook moest ze bewaren voor de volgende week. Intusschen kon ze zoeken naar een nieuwe winkel; voor vandaag evenwel niet. Liefdestragedie, {O I46 EEN LIEFDESTRAGEDIE. De gedachte aan 't geen met haar voorviel, verzwond ongemerkt, al bleef haar vaag iets bij van spijt, waartusschen opdook kleine pret over het avontuur, het scharrelarijtje zooals ze 't nu zelf noemde. Er drong in haar een vreemd gevoel, het besef van iets anders te zijn geworden, iets minder of iets verder op, daarover weid ze 't niet eens. Ze wist nu uit ondervinding wat er zooal bestond en hoe je aan geld kon komen zonder te werken. Enkel maar met wat grapjes te hebben, nou ja... met heeren, overtuigde ze zich zelf. Lang hield ze deze drogreden evenwel niet vol. Keken de menschen haar aan, of verbeeldde ze zich dat ? Een heer, niet zoo jong, passeerde haar, knipte een oogje, en zonder dat ze er wat aan kon doen lachte ze terug. Ze keerde zich half om; hij ook. Begeerde hij wat van haar? Anders wel 'n knappe man. Zou ze zich laten volgen, eens zien wat hij wilde ? Terwijl ze nog in twijfel hierover verkeerde, relden straatjongens tegen haar op en die zeien schaterend: — Lekker dier, ga je mee ... ?! Ze keek de jongens met een woedende blik aan, ijlde door, rood van schaamte en ZESDE HOOFDSTUK. I47 • ergernis. Wist het nu ineens de heele stad, nee, dat kon toch niet! Larie natuurlijk, hoe zoüen ze dat weten ? Viel 't dan misschien aan haar te zien, of zou haar iemand zijn nagegaan? Men zei altijd, dat je het de meisjes die er van thuis zijn van 't gezicht kon lezen. Ineens merkte ze weer dat een heer haar aangluurde; ze jachtte voort. Een besteller die voorbijging duwde haar een schunnigheid toe. M'n God, zag ze er uit als zoo ééne, en zou Roosie en moeder 't haar ook aanzien? 't Ontroerde haar tot op het gebeente. .. en gelijk dacht ze aan Anne, haar vriendinnetje van gisteren. Als die 't eens rondvertelde? Maar dat zou ze wel uit haar hart laten, ze hing 't dan van zich zelf aan de klepel. Doodsbang bleek Anne voor haar vader, nog meer voor haar oudste broer, die haar dreigde uit elkaar te trekken als-ie zoo iets moest ontdekken. Nee-nee, dat waren allemaal losse vermoedens, niemand wist er toch vanaf; ze moest zich bedaard houden! En opnieuw zwiepten haar de gedachten op. In ijle drift liep ze de kant uit naar de Scheveningsche weg, nam daar de IO» I48 EEN LIEFDESTRAGEDIE. tram, om spoedig uit haar eigen gedrang te zijn. In een oogenblik was ze over, stevende dadelijk door naar de boulevard. Er woei een bries; ze had moeite ertegenin te loopen. Hijgénd klemde ze zich met de handen vast aan 't hek en staarde over die wijde zeeën. Diep kolkten, hoosden, golfden de baren, sloegen middendoor; ze kolkten opnieuw en zwalpten weer op. Rij achter rij vuihg schuim op loodgrauwe koppen stuwde aan, almeer aan en 't ziedende sop vlaagde uit met felle gulpen over 't strand. Over zee en strand hing somber de zwaardonkere lucht, doorweekt hier en daar met een schampende veeg van wit en bruin, en het hoozende, kolkende water met de neerdrijvende wolkengrauwte werden één. Rauw vlaagde ertusschen 't gebulder en 't golfgebeuk, de geweldzang van de zee. Haar rokken joepten omhoog, want de wind schoot laag, joeg strijklings over de kade. Met de hand moest ze vasthouden haar hoed voor 't wegwaaien. Op de geheele boulevard was niemand te zien, en ZESDE HOOFDSTUK. 149 achter haar rijden bhnd en dood Kurhaus en de hotels toegetimmerd. Tegenover dit aanzwellend geweld kregen voor haar die gebouwen iets schimmigs en dreigends, als spoken. Op Eva werkte die eenzaamheid ontzettend in, tóch bleef ze hier, ze wilde niet weg. Die dreigende zee, dat overweldigend tumult maakten haar wel griezelig en rillerig, maar 't kalmeerde ook; 't verrafelde haar angst van de stad. Langzaam-aan vond ze het zelfs heerhjk hier te staan, door elkaar te worden gevlaagd, terwijl de koude wind haar om de beenen sloeg, 't Leek of ineens veel vuil en veel narigheid van haar wegwoei. Een oogenblik draalde ze nog, dan daalde ze de strandtrap af, plempte door het natte drijverige zand tot aan zee en stapte kloek naast de aanstortende golven een eind voort. Nog eenzamer, nog enkeier zag ze zich hier. 't Leek nu wel of ze zich alléén op de wereld bevond, of er geen naaiwinkel, geen prentkaarten, geen moeder, geen Roosie bestonden, of ze één werd met de grauwe lucht, met het klotsende water en de felle wind. Af en toe bleef ze hijgend staan als 15° EEN LIEFDESTRAGEDIE. stormvogels krijschend aanvlogen. Of als ze een schip of boot tusschen 't verre gezwalp meende te speuren. Meestal vergiste ze zich hierin; ze vervolgde weer haar doellooze tocht. En opeens, moe van dat geloop, kreeg ze genoeg ervan, voelde ze afschuw van die geweldige eenzaamheid. Ze had altijd angst voor 't water; neen verdrinken zou ze zich nooit. Verdrinken, ze dacht niet eraan? Al werd ze honderd jaar, dan nog niet. Waarom, waarvoor? Stond heel 't leven nog niet voor haar open, ook nu ze zich niet meer zoo netjes wist, niet kuisch ? Juist daardoor, want nu mocht, nu kon alles gebeuren, te verliezen viel er immers niet meer. Jammer, ze zou niet braaf trouwen met een schlemiel, die van jongen-af al naar de sjiksen hep en bij haar vóór alles naar eerbaarheid vroeg, jawel. O, hoe haatte ze ineens al die mannen, neefjes en ooms, die 't zoo „akkeraat" wisten aan te geven hoe 't hoorde, alsof die zelf maar een haartje deugden. Addenoj! En waar maakte ze zich druk voor? Ze voelde zich toch allang niet meer een jidde-kind, geen greintje eerlijk joodsch ZESDE HOOFDSTUK. I51 besef in zich, ze wou wezen als al de anderen; èn thuis bleken ze ook niet beter; ze gingen niet meer naar de sjoele. Dat hinderde haar ook in moeder en in kleine Roos, dat die nog aldoor zoo huichelachtig, zoo eng deden, en dan weer met recht de schrie snejen, zoodat je niet hoefde te twijfelen waar ze vandaan kwamen. Waarom moest-je dat laten zien, waarom kon je niet je wat inhouden? Ontdaan dwaalde ze daarna terug naar de hooge zeedijk en keek eens in 't rond. Er waren enkele wandelaars gekomen die tegen het hek leunden zooals zij daarnet ook deed, dit maakte evenwel de eenzaamheid, de barheid van 't gezicht niet milder. De zon schichtte door de wolkengrauwte hier en daar een flicht en de wind scheen minder fel te wezen, al rolde en golfde 't water nog even onstuimig. En vreemd, sterk drong nu de behoefte öp om weer in de stad te zijn, beschut tusschen de andere menschen in, want de angst van vanmorgen bleek enkel verbeelding. Niemand kon toch aan je neus zien wat je bedreef. Stevig stappend overschreed ze 't plein naar de Gevers Deynootweg. Nee, de *52 EEN LIEFDESTRAGEDIE. tram nam ze niet; ze zou liever daarvoor in de melkinrichting 'n kop chocolademelk koopen. Op haar gewone tijd keerde ze 's avonds naar huis, lei het achterstallige weekgeld neer zonder met 'n woord te verduidelijken. Ze voelde zich opeens in een onverschillige bui; 't kon haar niet verschelen wat ze ervan dachten. En moeder, die verspilde evenmin veel woorden, nam 't weinige geld op, streek het zuchtend in haar zak; 't zou bijna even gauw zijn uitgegeven als ze 't ontving. ZEVENDE HOOFDSTUK. I. De zondagmorgen grauwde wel heel stil en stemmig in het prentkaartenwinkeltje. Misschien verkochten ze vandaag wat, hoopten ze neerslachtig. Op zondag liepen en nog weieens lui in, daarom . .. Doch die verwachting werd niet vervuld. Het dreinerige weer het ook hierop zijn invloed gelden. — Kom, zei Eva, ik ga nog even uit, 'n meisje van onze winkel wil twintig ansichten koopen tegelijk ... dat magge we niet late schiete, bij zooveel krijgt ze die zeker wat goedkooper ? — Twintig kaarte, antwoordde de moeder in beraad, zie maar te handele, vijftien stuivers, ... 't kan ook minder ... je weet toch wat 't ons inkoop kost. — Nou goed, ik zal wel zien . . . Tot straks dan! De oude vrouw wilde haar dochter nog terughouden, uit ongeweten besef, moe- 154 EEN LIEFDESTRAGEDIE derlijk en vrouwelijk instinkt dat vaag vóórvoelt en het proeft als op de tong als het bij de kinderen niet in orde is. Doch Eva het haar daartoe niet de tijd. Ze had haar hoed al op, trippelde weg. En in die rapheid raakten ook verdwenen al de bezwaren en overwegingen die in haar zoo woelden de lange dag. Vooral vandaag, nu ze zich doodehjk ergerde en verveelde in het dompige kamertje achter het peuterig briefkaartenwinkeltje, waar zich zelden een kooper vertoonde, vloog ze haast tegen de muren op. Vanavond weer uitgaan, ja, nee, ja, nee ... ze wist het niet. Ze wilde alleen de deur uit, omdat ze het thuis niet kon bolwerken. Met een vreemde, lékkergriezelende gewaarwording herdacht ze dat van die eerste Zondagavond toen het gebeurde en ze er klinkend geld voor in de hand gestopt kreeg, en nog een keer toen ze, haar gezicht hooggekleurd, een bankbiljet aannam. Een flink bedragje dat ze naderhand moest wisselen. Zou ze weer gauw kans hebben, overpeinsde ze vaag, terwijl ze opmerkte hoe de mannen haar begeerig aankeken. Nee, maar dat hoefde niet, ze wilde het niet ZEVENDE HOOFDSTUK. I55 eens. Ze verlangde het zeker niet, ze bezat toch geld. Ze wou enkel maar uit, om wat pret te maken en afleiding hebben. Nee, ze zou niet zoo diep zinken als Anne van Langen, die met iedereen mee ging. Wat eenmaal met haar gebeurde, daaraan viel niet meer te veranderen, doch daarom hoefde ze evenmin zichzelf in de modder te gooien. Het rasinstinkt van vervolgd volk, dat altijd negocie moet doen en zoo goed de wet van vraag en aanbod kent, weerhield haar er van om zichzelf op de markt te werpen als het niet noodzakelijk drong. Nee, nee, niet verder dan de grens. Maar waar en wat is de grens ? Ze lachte fijntjes om zichzelf. Ze wist die grens toch best. In uiterste nood, anders niet. En trachten zonder dat, ook geld van de heeren los te krijgen. Tafelof punchscharreltje werd je dan genoemd. Ook goed, dat mochten ze zeggen. De mannen hielden meer, dat voelde ze nu al, van Anne van Langen, omdat die geen kapsies maakte. Enfin, dat moest ze zelf weten. Een johge meid was ze wel! Ze zocht nu haar vriendin op, de blonde Anne zooals ze haar noemden. Zwarte Eef en blonde Anne dat hoorde 15° EEN LIEFDESTRAGEDIE. bij elkaar, dat leek wel leuk; ze lachte op voorbaat al om deze verbinding. Anne van Langen bleek er natuurhjk grif voor te vinden om weer uit te gaan. Waarom Eef ook zoo lang wegbleef? Bangheid, angst? Waarvoor? Welnee, daartoe bestond geen reden, geen haan kraaide er naar, niemand zag het... en als ze het wèl zagen, wat dan nog ? Eva begreep deze botte redeneering van haar vriendinnetje, dat blonde kristenkind niet, maar wat deed het ertoe, ze wilde zich wel verzetten. Dat veroorzaakte even een gedwongenheid tusschen deze twee. Ze waren niet van hetzelfde makelij en verschilden toch weer niet zooveel. Waar de scheidmgslijn lag van het ras, verbond de drift van het levensbegeeren. In de avondstraat, tusschen het opstuwend geroes en gerei, werden ze het geleidelijk weer eens. Wat vaag scheidde verdween; ze trokken de aandacht en dat smeedde aanéén. Even vielen wel de gesprekjes terug naar die bewuste eerste avond en dan markeerde zich opnieuw het verschil, wijl de eene er mee geurde en de andere er van zweeg, doch dat duurde niet lang. ZEVENDE HOOFDSTUK. I57 Over de weg passeerden zooveel mannen, waar ze naar hadden uit te kijken en dat leidde geree af, zoodat ze het verschil vergaten. 't Streelde Eva onbewust dat ze zich in eerbaarheid iets hooger stellen kon dan Anne van Langen en daaraan klampte ze zich voor 't oogenblik vast. En toch stuwde haar het bloed dezelfde richting uit. Uitgelaten werd ze, overmoedig; ze deed nu voor haar vriendin niet onder in luidruchtigheid. Verlangen om dezelfde heeren van tóén te ontmoeten, welde op, kreeg zelfs de bovenhand, doch die heeren kregen ze niet te zien. Waar die nou wel zouen zitten ? Temet speurden ze alweer naar anderen, vonden die ook wel knap. ja, als die vroegen . . . ? Van het groot verschil en ieder haar-eigen-weg gaan, bleef niet veel over. — Maar meid, zei Anne, zoo met je tweeën, val-je veel meer op en 't is plezieriger. — Ja alléén, zou ik niet durven. — Daar heb je 't nou. Heel de avond brachten ze saam door, stommelden ergens een banketwinkel binnen, snoepten daarna een glas melk, lie- EEN LIEFDESTRAGEDIE. ten zich aanklampen, giechelden en lonkten, maakten afspraakjes voor een volgende gelegenheid, gaven daarbij verkeerde adressen op van haar woningen en zooal meer. Hiermee verknoeiden ze leelijk de tijd, zoodat ze zonder avontuur huiswaarts moesten. Affijn, niet elke keer kon 't kermis wezen, en niet aldoor behoefde het, een enkele maal zou al voldoende wezen. Toch maar écht tof om geld in je zak te hebben en pret te kunnen hebben alle dag opnieuw. Diep-in voelde ze dat er iets schortte, maar ze praatte zichzelf er over heen. 'tWas toch eenmaal zoo, waarom dan niet het beste er van te nemen? II. Kleine Roos lag al te bed, als ze 's avonds laat thuis kwam; moeder zat nog op. Met glanzend gezicht legde Eva haar. ontvangst neer; ze telde veertien stuivers van het eigen geld op tafel voor de zoogenaamde verkochte kaarten, waarvan de helft nog in haar zak staken, terwijl ze de anderen aan Anne had weggegeven. Eva bevond zich nu op het hellend vlak. ZEVENDE HOOFDSTUK. 159 En van een helling loop je vrij gemakkelijk naar beneden. Zich omhoog werken vordert vrij wat meer moeite, zelfs op het gewenschte midden bhjven staan eischt al bezwaarlijke inspanning. Eva bespeurde het ternauwernood dat ze zich op een helling bevond. Ze wilde het leven losjes opnemen en er van genieten zooveel het kon ... en dan, ze moest toch er voor zorgen, dat ze geld thuis bracht. Daarvoor trok ze met haar prentbriefkaarten uit, al verkocht ze ook geen enkele er van. Als ze geld wilde hebben en dat moest bijna elke dag, diende ze dat op andere wijze te vinden, waarvoor ze thans wel de weg wist. Toch nam ze zich beslist voor er niet dol en dwaas op los te leven; ze vreesde daarvoor ook te zeer haar moeder en 't geheibel van al wat zich jiddisch noemde. Wel beschouwd moest ze hieraan lak hebben, doch dat had ze niet... en ze wilde het ook niet, ze wilde niet verder gaan dan eens een enkel avondje uit. Nu ze bovendien wist, dat de heeren gemakkelijk afschuiven zonder dat eene, enkel als ze maar onderstellen dat ze wel iets gedaan kunnen krijgen, al is het niet dadelijk, werd het dwaasheid zich zoo IÓO EEN LIEFDESTRAGEDIE. maar af te geven. Ze zou dus .. . neen, ze wilde niet ineens naar beneden. Niet ineens, doch wel langzamerhand ? Ze haalde de schouders op en lachte om haar eigen goocheme redeneering. Klaar besefte ze, dat dit evenmin in orde was, dat ze over de schreef ging en dat ze zich geen fatsoenhjk meisje meer kon noemen. Soms plaagde berouw, verdriette 't haar en dan zwom ze weer in de pret. Er volgden ook wrange, bittere tijden vol onaangenaamheden, dat ze nijpend ondervond hoe diep ze al zonk. Een woordwisseling, een misverstand met Anne van Langen of een ander meisje, soms over een kleinigheid, lei klaar voor haar bloot de toestand waarin ze zich bevond. Ze was een liefdescharreltje en niets meer; ze nam er geld voor 'an, wat wilde ze dan? Zoo'n treiterend, rauwe redeneering maakte haar doodehjk ongelukkig. Ze zocht toch niet de slechtheid; ze wenschte niets liever dan eerhjk te zijn. Alleen, 't kon niet, ze moest voor moeder en Roosie zorgen! In zoo'n neerdrukkend oogenblik nam ze zich voor, om opnieuw een naaiwinkel te zoeken, want het verphcht aldoor op ZEVENDE HOOFDSTUK. IÓI straat te zijn in weer en wind, dat bleek ook zijn keerzijde te hebben. Om ze thuis hierop voor te bereiden, vertelde ze dat ze binnenkort gedaan zou krijgen, denkelijk tegen aanstaande Zaterdag; ze zouden haar dan niet om geld vragen, als ze wisten dat ze „zonder" hep. Zeer ernstig zocht ze en 't lukte haar een plaats te vinden. III. Nu stapte ze weer elke morgen naar ateher. Moeilijk viel het wel, om er zoo vroeg uit te komen, zich aan te kleeden in de felle, schrijnende koude, en dan, met nauwelijks iets als ontbijt, de kil-klamme straat op te moeten, en heel de grauwe dag ingespannen te werken, van de prille ochtend tot 's avonds, nadat het donker allang inviel. Maar hiertegenover stond, dat ze zich weer veilig waande en niet verphcht om uit te gaan met heeren als ze er niets voor voelde. Gevolg van deze nieuwe toestand werd, dat ze thuis niet meer geld uittelde dan het bedrag wat ze op het ateher verdiende. Liefdes trage d ie, I j IÖ2 EEN LIEFDESTRAGEDIE. En dat bleek niet zoo bijster veel te zijn. Moeder zuchtte, en Roosie gaf schimpscheuten bij de vleet; ze zagen toch dat Eef geld had, waarom gaf ze dat dan niet ? Natuurlijk hield ze van de mesomme terug; ze stond niet alles af, onderstelden ze grif; en hielden deze meening niet onder zich, ze zeien het omonwonden. Eva stoorde er zich niet aan. Eerlijk stortte ze elke week wat ze met haar handen verdiende, wat wilden ze nog meer van haar; het andere was toch onrein. Intusschen werd het door dit klein gewin al krapper in het gezin, 't Laatste wat men nog kon wegbrengen, verdween aan 't eind. Zou Eva niet een andere winkel kunnen zoeken, zoo gaven moeder en Roosie te verstaan. Ze hoefde toch niet te blij ven waar ze zoo slecht besj olmden.. ? — Och mensch, smeet Eva nijdig er tegen in, je overdenkt niet wat je zegt. Ja, ze betale d'er naar je verlangst... je hept het ma'r niet voor het, zeggen. Perbeer het zellef eens. — Hoe kan ik dat nou ... och! klaagde de moeder, die verontwaardigd keek. — Wat een gein, spotte Roosie, nou ja, ze zal geen praa's hebbe'! ZEVENDE HOOFDSTUK. 163 Eva weerlegde niet, ze lette er natuurlijk op, wat ze zeien; ze wilde wel uitkijken naar een atelier, dat beter betaalde, doch ze wist vooraf dat dit toch niet van belang uithaalde. En daarom kon ze evengoed hier blijven. Een poos geloofde ze zelf aan eigen wil, maar het losse leven zat haar al te veel in 't hoofd en de gemakkelijkheid van aan geld te komen bleek al te verlokkend, om haar recht op te houden. Verlammend werkte ook al het nijpend besef dat ze haar leven lang zou moeten sloven voor een bagatel per week, enkel om zoogenaamd fatsoenhjk te zijn, terwijl, als ze niet zoo dacht en maar vreugdig nam naar het uitviel, de pret kon voortduren, tot in eeuwigheid. Verdrietig werd ze er onder. Uren bleef ze dan zitten tobben en piekeren over de vermeende prijs van braaf of slecht, nog niet wetend dat je die prijs in je zelf moet zoeken, wijl je nergens anders de belooning vindt. Maar ach ja, braaf kende ze zich immers al lang niet meer; wat eenmaal verloren ging keerde niet weer; Anne van Langen die noemde haar een dwaze meid, al prees ze wel weer haar 11* 164 EEN LIEFDESTRAGEDIE. moed om zoo te werken voor haar brood. Een tijdlang hield ze het opgewekt vol, dan sloop de woekering aan. Dat aldoor zonder zakgeld zijn maakte kribbig, ze had toch ook geld voor vele dingen, kleinigheden, voor nieuwe kleeren noodig, dus... Al spoedig wist ze 't een met het ander te vereenigen, ze bleef op ateher en trok er 's avonds op uit. Het mes sneed nu van weerskanten, ze bleef zoogenaamd fatsoenlijk en het bracht behoorlijk in. Daardoor kreeg ze middelen en overmacht op de andere meisjes van de winkel, evenwel 't riep ook afgunst op en dit veroorzaakte oneenigheid. Want men wist spoedig, begreep althans, hoe de overvloed haar inde schoot werd geworpen. De lawaaierige naaiwinkel verdeelde zich in twee kampen, één voor en één tegen. Haar naam als zwarte Eef, in de avondstraten bekend, gaf er alle aanleiding toe. Zijzelf zette er een onnoozel gezicht bij, alsof het haar niet aanging, maar de schimpende uitdrukkingen ontliep ze dan niet; die griefden niet minder terwijl de lof ZEVENDE HOOFDSTUK. 165 der verdediging haar ergernis niet wegnam. Vaak zag ze zich er door gekwetst en dan bromde ze, beet ze terug, waarmee de toestand allerminst verbeterde. Op de duur werd dit dubbele leven te vermoeiend, eenige keeren in de week 's avonds laat uit, waardoor ze veelal kwestie met moeder en 't smaal gekijk van kleine Roos opliep, èn dan toch 's morgens weer tijdig op naar haar winkel, geen kleinigheid, maar ze was jong, voelde zich krachtig en kon er dus tegen. Dat duurde tot de juffrouw hoorde van 't scharrelen en 't geharrewar en; er zich mee bemoeide. Op 'n morgen riep ze haar apart, zei beschuldigend: — Je gaat te veel uit, ze spreken over je ... Ik zag je gisteren zelf in Scala. Eva kleurde, antwoordde niet dadelijk. Dan vroeg ze aarzelend, hakkelend, wat verlegen: — Mag dat dan soms niet? — 't Komt er maar op aan hoe, antwoordde de juffrouw gestreng. Eva raakte nog meer in de war; ze wist niet wat te zeggen, stamelde onsamenhangende klanken, verwarde woorden. — Naar 't Scala gaan is natuurlijk i66 EEN LIEFDESTRAGEDIE. niets. Dat zal ik u niet beletten. Maar u verkeert er in slecht gezelschap, èn dat kan ik, dat mag ik niet tolereeren. — In slecht gezelschap, herhaalde Eva nu zelf in vage weerlegging. — Ja zeker, hernam de juffrouw, met twee heeren, en dan dat andere meisje is ook nog al bekend, hoe heet ze ook weer ? — Anne van Langen. — Jawel, enfin u begrijpt, dat gaat zoo niet. 't Duizelde Eva voor de strakgeworden oogen. Daar had je het dan, het lang gevreesde! Nu raakte het weer uit, met alle goede voornemens. Toch wilde ze zich niet zonder slag of stoot gewonnen geven; ze zou zich verweren. Evenwel, hoe ze ook naar de woorden zocht, ze vond er geen en begon te beven. — Dus, stamelde ze, moet ik weg? — Teminste als je daarin geen verandering brengt. . . De juffrouw hield de verdere woorden in, voorzich zelf nogniet eens wat verder te antwoorden. Maar nu werd Eva ineens onverschilhg, smeet kortaf er uit: — Nou, da's goed, dan zal ik wel gaan. Iedereen is vrij in wat hij wil doen en ZEVENDE HOOFDSTUK. I67 laten, daarin heb ik mij niet te laten ringelooren! — Al haar timiediteit bleek verdwenen; ze voelde zich gebelgd en stond er met vlammende oogen. De juffrouw dacht: ze is toch mooi, er zit fut in! Maar dat kon ze niet laten blijken, daarom keerde ze haar de rug toe, terwijl ze er nog kalm en afgepast bijvoegde: — Nu, dan hebben we elkaar niets meer te zeggen. . . Zaterdag kunt u dus vertrekken, reken daar dan op. — Zaterdag? Nee, dan ga ik maar meteen, ja, ik zal me late dwingen. Ze pakte haar naaigereedschap saam en vertrok met tartende oogen. IV. Nu stond ze weer op straat, voorloopig hoefde ze nergens meer te probeeren! Thuis durfde ze het natuurlijk niet te vertellen, daardoor zou toch de oorzaak aan 't licht komen! Al die dagen Hep ze opnieuw naar Scheveningen, naar de wilde zee, om 't vernederende van die afdanking te laten uitbijten in 't geweld en de ziltheid van l68 EEN LIEFDESTRAGEDIE. de golven. Aan zee, daar was ze alleen, ook uit de voeten, daar zag haar bijna niemand, en dat luchtte op. Evenwel de eenzaamheid drukte weer anders, stemde korzelig en onwennig, het haar zien de eigen verkeerdheden. Soms voelde ze zich zoo wanhopig, zoo ellendig dat ze er over peinsde om op een of andere wijze een einde eraan te maken. Waarom deed ze 't eigenlijk niet? waarvoor leefde ze zoo? Enkel om haar moeder en dat nijdige wicht van haar zusje 't hoofd boven water te houden. Daardoor geraakte ze toch in die toestand, daardoor alléén, hoewel . . . nee, ze profiteerde er zelf ook van, ze vond het fijn niet zoo schraal te zitten, en wijl ze die keer. .. 't baatte niets je netjes te houden en te lamenteeren. Gedane zaken nemen geen keer, waarom zoo kieskeurig te wezen? 's Avonds in de drukke schitterlichte straten flèrde ze opnieuw, en nu erger dan ooit. Anne van Langen, veel geslepener, veel brutaler dan zij, lachte om haar bezwaren. Je bent maar eens jong... de wereld een groote pereboom;... als je ZEVENDE HOOFDSTUK. IÖO, niet ervan plukt, heb je niet; gaat 't je neus voorbij, o zoo fijn! Ja, wat kon Eva daartegen aanvoeren ? Niets, 't Sloot als een bus, een waarheid zoo groot als een huis, maar dat huis leek haar toch wankel, al wist ze niet waarom. Het tegendeel kon ze evenmin aangeven. Er weersprak zooveel, wijl ze enkel maar vernam de afgezaagde vermaninkjes van moeder, die beóógde dat ze braaf zou blijven, terwille van het eigenbelang, want die wilde van haar blij ven trekken. Geeneen waarschuwde haar zonder bijoogmerken; zij gaf dus toe aan wat de vriendin raadde; wat hielp het ook te weerstreven, ze kon niet terug. Zwarte Eef en blonde Anne, kwamen in trek. Ze giechelden, lachten en lonkten, lieten zich paaien en gingen geree mee met wie ze vroolijk vroeg. ACHTSTE HOOFDSTUK. t In de bedompte, rommelige kamer achter het prentkaartenwinkeltje draalde het trage licht van nog niet geheel geweken dag en dat maakte alles nu nog groezeliger. Eva, pas thuisgekomen, zoogenaamd van de naaiwinkel, ontdeed zich gehaast van hoed en mantel, om, na een stukje te hebben gegeten, er weer uit te trekken, want ze hield zich of ze 's avonds ook moest werken. Rank, in haar opgeschotenheid, van haar joodsche afkomst maar weinig meer over, door de vlotheid en gelijkmatige opzichtigheid de Haagsche meisjes eigen, leek ze nog grooter dan ze was. In haar goedkoop rood zije bloeze kleurde ze in 't armelijke achtervertrek, als 'n felle papaver tusschen een verschroeid korenveld. Moeder, nog door de rheumatiek gekweld, strompelde van achter de toon- • ACHTSTE HOOFDSTUK. 171 bank en zette zich bij haar neer. Moeders oogen hingen vol bewondering, ook in vage angst, aan haar mooie dochter, die met zulke fijne, nieuwe kleeren thuiskwam. Was dat wel in orde, besjoechelde ze haar soms niet met de verkoop, of verkreeg ze 't op andere wijze ? Ze wist niet wat ze ervan moest denken, maar kausjer leek 't haar niet. Al zoolang brak ze haar arm hoofd ermee zonder de oplossing te vinden. Eva zag dat er bij moeder wat broeide; 't zou weer mis worden en dit trachtte ze nu te ontduiken door erg luidruchtig te doen. 't Valsche, 't schrille ervan sloeg op haar zelf terug. Nu gelukkig, ging de bel, rammelde de deur open! Ze deed of ze 't niet hoorde, want meteen zagen haar snelle oogen al wat voor soort koopers daar stonden, heeren die haar waren gevolgd en die gekheidjes wilden maken. — Kind, d'r is volk vóór, teemde de moeder wrevelig. Eva gaf door een onwillige beweging te verstaan, dat moeder zelf haar klantjes maar zou bedienen. — Ik kan niet óp, en 't benne heere, nó, die ziene liever jou! 1"72 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Zoo.... ? as u dat denkt, ga ik zeker niet! — Mooi van je, en wat geeft 'et. . . ze komme niet om mijn. Eva schokte onverschillig haar schriele schouders; ze voelde zich zenuwachtig en deed ontwijkend: — Als kleine Roos er maar was, kon die ze helpen! — Ben je soms bang. . . heb je een kwaad geweten? heb je wat uitgevoerd? Achenebbiesj wat zal me overkomme! — Hoe denkt u aan zooiets? waar haalt u dit vandaan? zei Eva vinnig. Meteen veerde ze schichtig op, schoof naar voren, haar gezicht gedwongen-hef. — Dag juffrouw! ruchtigden de heertjes heel gemeenzaampjes op haar toe. Ze moest nu wel antwoorden: Dag heere! De jongelui gluurden brutaal in het rond, keken ook haar onbeschaamd in de oogen. Eva begreep waar ze 't op toelegden, sneed dit af door de zakelijke vraag met 'n straf gezicht: — Wat wenschen de heere voor soort kaarte, stadsgezichte of van 't strand . . . of fantesie? — 't Is me onverschilhg, als er maar ACHTSTE HOOFDSTUK. 173 mooie meissies op staan! flapte de langste eruit. — Zooals u... zooals je zelf, voegde de ander grinnekend erbij. — Tja, dan moet u maar 'es zoeke, zei Eva strak om ze geen voet te geven. Hier hebt u er wat... of anders deze! Ze nam eenige pakketjes, lei die op de kleine toonbank neer, spreidde ze uiteen, wees dan met haar vinger naar de muur waar nog vele kaarten hingen. De twee heertjes doorzochten kwansuis, lachten, ginnegapten, zeien binnensmonds gewaagde woorden, maakten toespelingen, lachten weer om eigen geestigheden. Ze vroegen telkens haar oordeel en gingen opnieuw aan 't zoeken, terwijl ze elkaar stonden aan te stooten van de pret. Al keurden ze, al zochten ze druk, haast tot koopen bleek er niet te wezen. Eva voelde zich op heete kolen. Haar moeder kon alles, alles hoor en. Die soort deden brutaal, sjeneerden zich niet. Ze zeien alles zóó maar weg. Buiten, op straat, kon 't haar minder schelen, maar hier thuis, dat werd te erg. En zooals ze 't voorzag, gebeurde het. De heertjes werden al astrant er; ze wisten 174 EEN LIEFDESTRAGEDIE. van geen uitscheiden. Wat meest ze doen ? hoe kreeg zij ze weg? Ze kon hun niet 't zwijgen opleggen, 't eenige bleef zich ongenaakbaar te stellen om geen vat op zich te geven.' Maar de heertjes heten zich niet van de wijs brengen. Ze lachten en smoezelden en wilden haar telkens aanhalen. Door een strakkoude blik trachtte ze de afstand te bewaren, 't Lukte haar niet. Eén van de twee, de schrale, vroeg maar rechtuit: — Zég, kan 'k 'es niet 'n avondje met je 'an de rol? — Welja, waarom niet! voegde de kleine er kameraadschappelijk aan toe. ' Eva haalde de schouders op, deed alsof ze de vraag niet begreep. — Kom je ve' navend, zég, waar wacht je dan ? In 't Bezuidenhout. .. Staatsspoor hè, of willen we je komen halen ? Ze hield zich boos, verontwaardigd, keek kleineerend op ze neer en antwoordde niet. — Nou, is 't goed ? is 't in orde. . . ? we zulle jool hebbe, zèg. — Welke kaarten wilt u nemen ? vroeg Eva kortaf en zakelijk. Allebei de bezoekers lachten, en ze smaalden hchthjk: ACHTSTE HOOFDSTUK. 175 — Maak-je maar niet bang... we koopen wel... zooveel je wil hoor, als je maar eerst zegt waar we je kunnen wachten. Eva neep haar dunne lippen samen. Haar felle oogen zeiden: waar zie je me voor aan, kwaje apen die jullie zijn! Dat vuurde de anderen nog aan tot erger dingen. — Hou je maar niet zoo sjakes! overstemde brutaal de een, we weten toch alles ervan .. . maar je bent 'n leuke meid, zég! — Wel ja, spreek af, ga mee! gemoedelijkte al weer de ander. 't Bloed steeg Eva naar 't hoofd, ze bedwong zich evenwel. Door zich groot te houden ontkwam ze het niet, dat speurde ze wel, misschien zou 'n zacht lijntje helpen ? Als ze maar eerst kochten, kon ze korte metten maken! Ze wachtte ncti ai, nieten uai UdcttLC CVCIUI1.H1. Half huilerig en smeekend, terwijl haar oogen naar achter wezen, fluisterde ze: — Denk erom, m'n moeder is daar! — O, o!! antwoordden ze gewild-grappig, in 't minste niet doordrongen van dit verschrikkend feit. EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Ze hoort alles, kan ons verstaan, verduidelijkte ze angstig. — Kun je dan straks. . . toe nou. — Zoek u maar liever uit, daarvoor komt u toch hier, is 't zoo niet? Opnieuw doorsnuffelden, doorzochten ze met klaargeveinsde belangstelling; ze giechel-stuipten erdoor heen en spraken telkens weer over uitgaan. Eva begreep dat er met zachtheid niets viel te berechten. Ze verklaarde kribbig: — As u niets wilt koopen, gaat u dan de winkel uit, asjebheft. — Zeker koopen we en wat 'n boel. Deze èn die, en die! Ze klakten 'n paar kaarten opzij, lachten en grapten en knipoogden tegen elkaar. Eva verzuchtte, het haar handen zakken. Wat kon ze tegen zulke kwajongensstreken uitrichten! Door deze openlijke onmachts-betuiging zagen de jongelui zich nog zekerder, bogen bijna over de toonbank heen om haar aan te vatten, deden alsof dat alles zoo hoorde en mocht. 't Ging van kwaad tot erger, dit merkte Eva nu ook. Daar moest een eind aan worden gemaakt! En ineens kloek, en ook wat driftig, streek ze van achter de toonbank, ACHTSTE HOOFDSTUK. IJJ in 'n paar pas naar de deur, rukte die fel open, zoodat t' belletje hard rinkelde en zei beslist: — Asjeblieft heere!! Asjeblieft. Nu keken ze sip, waren weiwat verbluft; ze gaven elkaar de schuld en stribbelden nog tegen: — We moeten eerst onze kaarten hebben ... Eva onvetscMÜigde met haar oogen, bleef bij de open deur staan, 't Was 'n uiterste poging van haar, maar ze moest het doen, wijl woorden niet meer hielpen. Als ze nu toch maar afdropen . . . ? Nog dringender, bijna grof, herhaalde ze haar aanmaning. — Geef u dan deze ... en deze ... en wacht, de twee die we terzij leien, dat zijn er vier, zeien ze dooreen, om hun fatsoen althans te redden. Meteen legde de grootste 'n kwartje neer. Ze aarzelde opnieuw om achter de toonbank te gaan, deed het toch, stak de kaarten in een enveloppe, nam 't kwartje op, gaf vijf cent terug, alles met een effen gezicht, haar kwaadheid alweer gezakt. Ze wachtte thans kalm af. De heertjes bleven evenwel treuzelen, haastten zich aller- Liefdestragedie. 12 178 EEN LIEFDESTRAGEDIE. minst. En nu even vlot had ze de deur weer open. De een stak de kaarten weg, de ander stond al op de drempel, frommelde nog na aan z'n demie. Zoüen ze eindelijk gaan ? Ja, ze rukten uit. Maar de kooper der kaarten keerde zich plots om, greep Eva om haar midden, wilde haar kussen. Ze had het zien aankomen, ontweek terzij, hield hem af. De aanslag mislukte en 't heertje droop af, kwazie lachend met een wrang gezicht, rood van opwinding en verlegenheid. 't Was de eerste keer dat haar dit overkwam. Op straat, nu ja, waagden ze veel, hier in huis evenwel, terwijl moeder achter zat, dat werd meer dan erg, ongeoorloofd. Vernederend voelde ze wat haar levenswijze inhield. Hun ongesjeneerdheid, hun gewaagde zeggen, 't brandde op haar in als werkehjke pijn. Al wist ze haar onschuld verre, dit verwachtte ze niet. Ze trok haar opgeschorte bloeze wat recht, stak 't losgegane haar vaster, — en eerst nadat haar kleur zakte, ging ze naar achter. Zou moeder wat vragen en wat moest ze antwoorden? Ze zou maar doen als of ACHTSTE HOOFDSTUK. I79 er niets bizonders gebeurde, dit bleef 't beste! II. De getuige in 't nauwe, halfdonkere vertrekje hield zich of ze indommelde. Ze had alles gezien, hoorde alles, alles, 't was dus waar wat ze hier en daar van Eef monkelden, wat de menschen over haar roddelden. Wat moest ze nu tegen haar zeggen? Ze kon er zich haast niet indenken. Aldoor, elke morgen, elke avond waarschuwde ze ervoor. Ze meende zoo vast en zeker, dat haar Eef buiten de verleiding bleef, omdat ze haar het goede begrip voorhield en omdat ze toch een eigen kind was van haar, die nooit in haar leven naar zooiets taalde. Ze schaamde zich voor haar zelf. Ook dat ze 't had aangezien en niet dadelijk optrad voor haar dochter. Ze liet het toe,' omdat ze wilde weten, met eigen oogen aanschouwen, hoever 't met Eef al stond. En nu wist ze het. Haar dochter bleek niet smetloos meer, haar dochter een ... Ze durfde 't woord niet uitspreken, misschien was 't nog niet zoo erg als ze wel meende. Die heertjes waren zoo aan- 12* l80 ÉBN LIEFDESTRAGEDIE. pakkerig, haar kind hoefde nog niet bedorven te wezen. Daarom alléén niet, maar ze bracht het gebeurde in verband met wat ze in de buurt vertelden. De kinderen hadden haar ook gezien, anderen lachten smadelijk als Eef voorbijging. Oome Bennie, w'rachtig niet de ergste, waarschuwde zelfs, en Roosie zei.. . maar die stookte altijd, die zou ze erbuiten laten, ach, en ach, 't kneep haar vreemd om 't hart. Veel van wat haar eerst enkel verwonderde werd haar ineens klaar. Het ongeregeld thuiskomen, nu eens te vroeg, dan zoo laat, waartegen ze niet kon optreden, want Eef verkocht kaarten, bracht in, werkte nog op 'n naaiwinkel, begreep ze nu al te goed. Moest ze erover spreken ? Dit verbeterde 't geval niet, toch zwijgen bleef onverantwoordelijk. Achenebbiesj, hoe kon ze zich zoo doof praten als ze het toch zelf voor haar oogen zag. Hadden haar ooren 't niet gehoord, toen ze zeien dat ze zich niet zoo fesoenlik hoefde te hoüe. Nee-nee, ze diende het haar onder 't oog te brengen! — Kind, kom 'es hier, zei ze, haar stem tot zachtheid dwingend, wat was dat d'rnet met die heere? ACHTSTE HOOFDSTUK. l8l — Dat ? dat ware goj . . . brutale hurke, frotterikke! barstte Eva uit. — Krist of jid, 't is me zelfde, ik vraag me af, geef jij ook gelegenheid . . . hou je wel afstand; ze durve toch maar zóó niet tege je te spreke. — Ik ken ze niet, heb ze nooit eerder gezien, 'k zal bhnd worde! — 'k Geloof je kind, maar as je mij vraag.. . d'er mot toch 'anleiding bestaan as ze zoo handele. — Wat wil u nou zegge ? zég 't maar ronduit, kreet Eva. Doe 'k niet mijn best ? Ze zullen zich allemaal zoo te sappel loopen as ik. — Gelijk heb-je daarin, dat niet. Laas' zei 'k nog tege Oom Bennie, toen die, nee laat ik 't daar nou niet over hebbe. Ik vraag je nou enkel: je haalt toch niks uit dat het daglicht niet kan vele ? — Hoe kompt u d' eran . . . door die vuile lui soms? — Nó-ja, nó-ja, suste de moeder alweer. In 'n stad as hier ... en jij bent niet leelik ... je hebt wat de manne trekt. . . de verleiding is groot. Addenoj, as dat mocht gebeure... de kroon van mijn hoofd, je vader zou zich omkeeren in z'n l82 EEN LIEFDESTRAGEDIE. graf. Maar ik kan 't niet geloove, ik ben zoo benauwd ervoor, o, je arme moeder, die hier zit aan h'r stoel vast ... ik kan je niet nagaan op je wege . . . onmogelik! — U mag me nagaan, viel Eva bits uit op dat gekerm, ik doe niks! — Ik hoop 't kind ... ik hoop 'et van harte. Alle avende bid ik op me knieë dat me de schande niet overkompt. Goed ben je, lief ben je, ik mag niet anders zegge. . . maar toch, as ik er an denk, 't water is niet diep genoch voor me . . .! — U zoekt altijd hersenschimme, antwoordde Eva wrevelig. Ga zelf naar voren, waarom laat u mij er voor opdraaie...? De moeder schudde ' t hoofd> Nee, daar zat het niet. Hoe moest ze dan erop doorgaan, ze wist eigenlijk niks pozetiefs, ze dacht 't maar zoo, moest waarschouwen, dat bleef haar plicht. Kleine Roos kwam binnen, en daarmee brak af 't gesprek. Die kleine mocht het althans niet weten, suste ze zichzelf. Ze zou bij Eef voortaan goed opletten, en dan ... ja, wat dan? O chot, ze wist het niet meer, niks kon ze doen als 't die kant uitging. Zonder 'n woord te zeggen strompelde ACHTSTE HOOFDSTUK. 183 ze naar haar winkelvertrek, zette zich achter de toonbank. — Eva, nijdig en ontstemd, liep het huis uit, de straat op. III. De winter raakte voorbij, de lente verscheen al vroeg, deed toch nukkig. Een paar dagen mooi en weer wind en regen, dat volgde elkander geregeld op. De bladerknoppen zweiden, berstten open en door heel de stad praalden de boomen als groote boeketten, één groenende reke die de weg wees naar duin en zee. Zondags werd het in Scheveningen woelig en ook op mooie dagen in de week wandelden er velen. De zee lag groen-enwittig glanzend onder de lentezon, lichtte even kleurig als het jonge gras in de perken voor de villa's en in de weiden. Kurhaus opende binnen kort met concerten. De hotels en pensions namen de luiken weg; ze zeemden er de ruiten. Eva vond het akelig. Ze moest nu uitlaten haar lange mantel, die zoo gemakkelijk wegdekte het al te opzichtige voor moeder, het rafelachtig-goedkoope voor de I84 EEN LIEFDESTRAGEDIE. hëeren, én dat bracht haar in verwarring. Wat kon ze voor aardigs aantrekken . . . ? Hoe het aan te leggen, om geen verdere opspraak te wekken, er uittezien als een dametje, zonder dat het te erg werd, als ééntje die wel vooruit wil, zooals ze onder elkaar zeien? Na veel hoofdbrekends vond ze een uitweg. Ze zette een matelot je op, deed een voorjaarskleedje aan, dirkte zich verder op en over deze joyeuze kleeren trok ze aan de lange regenmantel. Die gaf ze dan in' bewaring bij een melkinrichting, zoodat ze stemmig van huis ging, er terugkeerde... en onderweegs heel anders kon zijn. Elke dag zocht ze het nu te Scheveningen. Daar kwamen de eerste gasten al aangekaravaand en de elektrieks snorden weer om de drie minuten, zaten stijf gepropt. Op 't mui-blanke strand werden de hooge windstoelen uitgedragen en de knechten vigileerden scherp naar wie er plaats namen. Tegen de strandmuur bleekten de lichtgeschilderde badkoetsen, al bleven de baders nog schaars. Glansvol en rijk bezilverde de zon de wijd-wijde zee, bediamantte het vooze schuim van ACHTSTE HOOFDSTUK. 185 de doorzichtige golven, zoo vaal groenig schubbend. Kinderen groeven kuilen .wierpen bergjes op, omringden die met diepe geulen waarin de vloed 't broesemend water gulpte. Daarna schreeuwden ze van de pret. Moeders keken gelukkig einaar en lachten voor zich weg. Heeren flaneerden erlangs in soevereine minachting, hun begeerblikken naar de groote kinderen, die enkel maar stoeiden met de oogen. Na de lente, met deze volle Zondagen, volgde dra de voorzomer, die zonnige weken aanbracht, 't seizoen raakte in eerste gang; 't werd geleidelijk drukker. Eva flerde er tusschen al de anderen, soms met Anne van Langen, vaak ook alleen. Ansichten had ze bij zich, maar veel moeite om te verkoopen deed ze niet. Met nieuwe goede wil probeerde ze 't nog, maar de glunderheid, de naïvieteit kende ze niet meer. Poovere ontvangst, de treiterende afjakkering, ontnamen haar algauw de lust. Het heilige móeten ontbrak. Waarom zou ze 't ook doen? Ze kwam zonder dat ook rond. Al verkocht ze geen kaartje, ze scharrelde 't weekgeld dat ze moest afgeven wel bijelkaar. Ze l86 EEN LIEFDESTRAGEDIE. vond 't wat prettig in zoo'n hooge beschermende strandstoel te zitten, heel de middag voor je dubbeltje. Alles zag je langs je passeeren en je leerde vanzelf onderscheiden: de kalen en de rejalen, de ongesjeneerden, de schuchter en en de bedaarden, en die zóó maar deden! De fatsoenlijke meisjes en de nette dametjes, die zich in de stad zoo strak en onberispelijk hielden, vischten en hengelden hier op haar wijze en bleken lang niet zoo angstvallig te wezen als ze 't wel wilden laten voorkomen. Van, de meeste heeren wist ze al 't vóór en tegen. Wie er bluf sloeg en wie de schijven had, wie zich stijf en deftig hield en de kat in 't donker kneep, ze kende dat uit haar stadsche ervaring. Bizondere aantrekkelijkheid oefenden op haar de sjieke dames, de rijke vreemdelingen, de wonderen van kant, ontkleurde haren en opgemaakte wangen, de vrouwtjes luchtig als een ijle wolk, geurend als een kapperswinkel, als een veld viooltjes, — en die met de mannen deden wat ze wilden. O, als ook zij dat nog eens bereikte! En dan naar Brussel of Parijs, en gekleed zijn in zijde, leven in ruischende weelde. Een wilde fantazie ACHTSTE HOOFDSTUK. I87 dwarrelde voor haar op en haar zuidelijk bloed popelde ervan. Maar dan drong het zekere weten al weer aan, dat zoo iets toch niet kon ... en niet mocht. Ze moest voor moeder, voor Roosie zorgen, hoe zou 't met hen loopen indien zij de wijde wereld introk ? Misschien wel veel beter, want als zij rijk werd kon ze ruimer toestoppen. O, als ze maar iemand ontmoette, die het eerlijk met haar meende en haar in dat schoone weeldeleven voerde . . . ? Ineens schoot weer in haar heugenis op die donkere mijnheer met wie ze toen in 't Urbainetje naar huis reed door een geweldige stortregen. In haar gescharrel van alle avonden had ze hem zoowat vergeten. Wel klopte haar hart geweldig als ze hem soms meende te bespeuren, maar 't gebeurde zoo vaak, dat de ontroering die het opriep vanzelf minderde. Nu piekerde en peinsde ze over hem na. Waarom gaf ze toen maar niet toe, hij beloofde haar alles, letterlijk alles. Maar ze weigerde, om later zoo goed als voor niemendal ertoe te komen. O, ze bloosde nog van schaamte over dat weggooien van zich zelf, over haar stommi- i88 EEN LIEFDESTRAGEDIE. teit. Bracht haar dit ook maar iets verder ? Zichzelf vond ze slecht, erbarmelijk slecht, doch daarom wilde ze nog niet wezen als al die anderen, als Anne van Langen die er een pretje van maakte en 't uitgaan met heeren beschouwde als de natuurlijkste zaak van de wereld. De mannen deugen niet, zei die heel fideel, waarom zouden we braaf moeten zijn. En totaal ongelijk had ze niet, maar toch, hoe moest dit alles eindigen? 't Gaf nu al ruzie op ruzie thuis, vooral om haar kleeren. Elke dag bijna kreeg ze herrie daarover. Niets konden ze van haar verdragen. Hoe gewoon ze 't ook aanlei, altijd vonden ze haar nog te fijn gekleed. Ze kon moeilijk zoo sjofel loopen; als ze dat deed, eindigde 't gauw, keek niemand naar haar om. , ff$ff-3 Die kleine Roos bleek nog de ergste te wezen, veel erger dan moeder. Zoo'n spring-in-t-veld dat maar eet en drinkt, naar school gaat en niets afweet van wat er op de wereld te koop is! Zou dié zelf zich later vaster, beter gedragen .. . ? Dat stond zeker nog te bezien. In elk geval sprong 't wicht haar dan niet bij. ACHTSTE HOOFDSTUK. l8o En zij deed 't wel voor haar, door de mizerie thuis kwam ze ertoe. Maar dat onderstelden ze zeker niet, o nee, daarop hoefde ze allerminst te rekenen ... alle schuld viel op haar alleen. De verwijtingen kende ze al vooruit, de kroon nam ze van moeders hoofd, Roosie's toekomst bedierf ze, en zelf zou ze in de gevangenis geraken of sterven aan pestwonden op stroo . . . Haar jonge borst hijgde van kwaadheid en haar zwarte oogen vonkten wild van woede, terwijl ze dit alles overdacht. Waarom dan niet liever er recht voor uit komen, ze geloofden het toch van haar en bespionneerden haar overal. Gelijk zag ze al voor zich de ellende die 't zou geven. Ze zag haar moeder scheldend voor haar staan, kleine Roos venijnig haar bespuwend en Oom Bennie zwaar bestraffend; alsof hij niet evengoed zijn deel eruit trok. Als zij niet inbracht, elke week inbracht door haar scharrelen, hoe moest rente en afbetaling worden opgebracht van zijn geleende geld? Nee, er mocht gebeuren wat er gebeurde, ze hadden over haar de staf niet te breken, dat nooit. Vermoeden konden 19° EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze wat ze wilden, zoolang ze niet zeker wisten — en daarvoor zorgde ze wel — had niemand 't recht haar te verwijten. Een tijdlang zat ze stil-mokkend voor zich uit te staren, terwijl het in haar woelde en stormde, dan vermande ze zich. Ze richtte zich van ergernis uit de strandstoel op, haar jonge hoofd vol wrevel over thuis, over zich zelf, en ze liep tegen de wind op, om al die muizenissen weg te jagen. Dwaasheid zich op te winden! 't Leven was zoo lang en mooi, zóó móói, en zij zelf nog zoo jong, ze hoefde maar toe te grijpen. Er zou wel uitkomst komen, waarom pijnigde ze zich juist nu, terwijl ze deze lange winter zich zoo veel moed insprak. Dat ontstond natuurlijk door de moeilijkheden van de laatste weken, fa Als een zwarte kwelling dreigde aldoor achter haar, vóór haar, verwijt van thuis, de bestraffing van thuis. Ze voelde het aankomen uit elk woord, uit elke oogopslag, zelfs uit het trillen van moeder's lippen, het beven van haar hand. En het zou nog erger worden als ze daar van haar straatgescharrel zekerheid kregen, wat moest ze antwoorden op de ACHTSTE HOOFDSTUK. vragen ? En wat moest er dan gebeuren, in huis kon ze niet blijven. Ach ja, al wilde moeder de handen voor de oogen houden, Roosie zou 't uitschreeuwen en de anderen uit de buurt, al wat tot hun volk behoorde, kreeg ze tegen zich. Dat werd onder Jehoede niet geduld. Werden ze daarvoor vroeger zelfs niet uitgedreven? moest 'n bruid op de morgen na het trouwen het bedlaken niet toonen ? Allemaal vlogen ze dan op haar aan. Haar bleef enkel over wegloopen van huis, tot 't ergste dalen, en moeder en Roosie gingen van armoe verkrimpen in 't winkeltje. Maar nee, dat laatste wilde ze niet; ze moest dat voorkomen. Ze moest eer een slag zien te slaan, geld verdienen, véél geld, zoodat ze onafhankelijk werd van 't gekakel. Dan zou ze ook de wereld in kunnen, naar Brussel of Parijs, ieder 't zwijgen opleggen of ze uitschateren, want met geld deed-je wonderen. Daarvoor zwichtte elk oordeel. Ze zoüen haar dan noemen een gladde meid, die 't 'em fijn lapte, die geen nakkedikke wou zijn en 't verstond mesomme te maken. NEGENDE HOOFDSTUK. 1. Het was weer volop drukke zomer, de derde zomer voor Eva thans. Roezemoes van druk seizoen beklaterde 't strand, maakte de breede blankheid bont en warrelig. Geen stoel bleef onbezet, geen plekje zand onbewroet. Voor de tentjes slubberden ze limonade, knabbelden ze nougat en chocola. Kersen, stren ge-bessen, vroege druiven werden met zakken vol aangesleept en uit het papier opgegeten, de handen met de zakdoek maar wat schoongeveegd. Kwakend, kwekkelend zat alles bijeen te turen naar de groote zee, en ook elkaar te begluren. Verandering van aspekt bracht het aandobberen van de plezierboot, het meren aan de pier, de boot waarop 't niet minder klein krioelde als op 't strand, 't Fluitje van de badmannen snerpte aldoor, omdat de lui zich te ver waagden; policie moest orde houden bij de badkoetsjes, NEGENDE HOOFDSTUK. 193 waar vele liefhebbers stónden voor één, heel Scheveningen een kermis, groezeligvol, ondanks al de witte en kleurige kleedjes, al de bains-de-mei-pakjes en de begordelde overhemden. Eva dwaalde doelloos rond; ze had een zeer korte rok en bijpassende bloeze van grofgeweven écru linnen, op 'n uitverkoop voor 'n prikje gekocht, en ze droeg die nu dag aan dag, zonder dat moeder of Roosie er te veel aanmerkingen op konden maken; 't was toch echt zomer. Haar kleurige, groote ja-ja-hoed en de witte strandschoenen gaf ze te bewaren bij de man van 't melkstalletje, en ze vertoonde zich in de straat met gewone schoenen en matelot. Ze slenterde nu de rijen door, liep langs de badkoetsjes, speurend naar 't grappige van bains-mixtes en dacht verder. aan niets; ze het zich gaan. Plots hoorde ze haar naam roepen. Ze keerde zich om, maar de zon schitterde haar in 't gezicht; 't verhinderde om dadelijk te zien wie daar zoo snel op haar aanstapte. Ja, nou zag ze het toch . . .! Ze lachte, lachte. Heel haar jong, mooi gezicht lachte öp, nu ze hem haar hand toestak. Hij was 't, haar donkere meneer. Liefdes tragedie. 13 194 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Zoo kleintje, zei hij gul, wat hebben we elkaar in lang niet ontmoet. .. ? — Nee! Ze hakkelde, wijl niet zoo vlot van woorden, om haar blijdschap uit te zeggen, maar wat in haar omging ontstraalde haar fel. — Wat heb je al die tijd uitgevoerd, verkoop je nog ansichten ... of je eigen, mooi gezicht, vroeg hij nu. Die ruwe scherts deed haar even pijn, maar ze voelde zich te gelukkig om erop in te gaan. Hij had haar alles, alles kunnen verwijten tot het gemeenste en slechtste toe, zonder dat ze zich zou hebben verdedigd. Nu kreeg ze opeens de tong tot haar beschikking en rap in haar zak tastend, een stel prentkaarten er uit halend, schaterde ze: — Wil u koope ... ik heb er, hoor! — Nee, dank u wel. Ik bezit ze nog bij hoopjes . .. van toen. — Hé, hield ze zich gemaakt-verwonderd. Ze liet de hand al weer zakken, het de kaarten zitten, in besef dat ze te groot werd, te volrijp om met ansichten te sjacheren. Hij zocht nu heelwat anders, dat zag ze, dat merkte ze duidelijk aan de uitdrukking van zijn oogen; ook aan zijn NEGENDE HOOFDSTUK. !95 ongesjeneerde spreken. Een paar passen gingen ze naast elkaar voort, dan bleef hij staan, stelde vleiend voor: — Willen we een glas-gaan drinken? — Heel graag, antwoordde ze grif, terwijl ze oogglanzend naar hem opkeek in gelukkige bewondering. Hij proefde in dat enkele woord, in de volle neiging van haar stem meer dan enkele toestemming van saam te praten, en het bloed sloeg wat feller door hem heen. Oningetoomd gleden zijn blikken langs haar slanke, lenige gestalte, die volgroeid, de jonge rijpheid toonde, terwijl hij haar van vorig jaar nog maar als 'n opgeschoten, spitsig ding herinnerde. Ze ving op zijn bewonderende begeerte waarmee bij haar omhing; en haar wangen klemden warm er van. De zee deinde wijd-uit onder de bleekblauwe lucht en 't geflits van de zon schichtte wit over 't doorzichtige groenigblauw en het kruive-schuim der golven. Die zee, die zon en 't duin zoo beschuttend, één lange groenblonde stroke, het gaf Eva 't gevoel alsof ze hep op een hemelschbreed pad van glans en louter 196 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zonnestralen. Ze zuchtte van genot, staarde hem glimlachend aan. — Je bent gegroeid, veel giooter geworden, sprak hij, na dit eerste zwijgen. — Niet grooter, wel forscher, antwoordde ze, in even zoeken naar 't rechte woord. — En mooier, voegde hij er vleiend bij. Ze kleurde diep en de dwalende blik van haar felle, nu wat troebele oogen dankte hem schuchter. Vele, vele heeren betoogden haar dit al in de korte tijd dat ze 't breede1 even betrad, maar van geen voel de ze zoo de beteekenis als van hem. Al die lui zeien 't maar om haar in een goede luim te brengen, van die luim zelf te profiteeren bij het streelen van haar ij delheid. Nu hij 't opmerkte drong het eerst tot haar door; hij kende haar toch van vorig jaar onder zoo andere omstandigheden, en ze vond het innig-zalig dat ze thans niet tegenviel. Haar jonge hchaam zette zich zwellend uit, en ranker, lichtergevoet tipte ze, zweefde ze bijna naast hem door 't zware zand. O, hoe gelukkig, dat ze een dun kleedje droeg en dat de mooie hoed zoo luchtig stond op haar goedgekapte haren, 't Begrip van armoe en ellende, aldoor om NEGENDE HOOFDSTUK. 197 haar, als ze maar aan huis dacht, week nu wel heel verre achter haar, in een vage nevel. II. De strandstoelen genaderd, staken ze dwarsover naar de loopplanken voor de tentjes. Heeren bleven staan, glensterkeken met zucht tot verovering, dametjes gluurden ijverig, burgermoeders spraken kwaad, kinderen blikten even op naar het luchtige gepraat en het gezwinde gaan. Ze letten er niet op, stapten door, en ook 't strand met tentjes en stoelen raakte al achter hen; ze stegen de groote trap op, stonden daarna even in beraad. Waarheen? Hij stelde 't Wiener-Café voor, waar ze de eerste keer hadden gezeten, maar ze wenkte van nee, zei lachebekkend: — Je zit daar zoo uit de buurt. . . vóór de Rotonde is 't veel gezelliger! Deze opmerking verraste hem. Ha, dat wist ze dus al! Met de oogen knipte hij instemmend ten teeken dat hij begreep, verklaarde daarop luchtig: — Mij goed? je bent dus niet meer bleu, niet zoo eenkennig . . . ? I98 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — O nee, taterde ze ruchtig terug. De gedachte schoot nog even in haar op of ze zich niet beschroomd zou houden, 't onschuldig meisje spelen, zich voordoen alsof ze nog dezelfde was van vorig jaar, maar ze verwierp die vluchtige opwelling als oneerlijk, ze wilde zich aan hem laten zien zooals ze waarlijk bestond, geen haartje beter. Ieder ander zou ze kunnen bedriegen, hem niet, dat besefte ze zeer. — Aan wat denk je? vroeg hij schertsend. — Ik ? nergens 'an. Ik vind 't zoo heerlijk, en ik ben zoo blij dat ik u zie. Haar hartelijk gemeende toon trof hem. Wat was dat voor een vreemd, bizonder kind! Zou ze nog onschuldig zijn . . . of al geraffineerd? — O, zie de zee eens mooi zijn! Ze riep het luid, hield haar passen in en ze dwong hem insgelijks stil te staan en te kijken naar 't groen-blauw-witte gegolf waarover de zon haar zilverflitsen sprenkelde. — 'n Mal kind ben je, zei hij grappend. — Waarom? vroeg ze naïef. — Je komt hier elke dag, is 't niet? nou dan ken je het toch wel. NEGENDE HOOFDSTUK. 10,0, — O ja, lachte ze. Tóch ... kijk ik er aldoor naar ... en dan... Plots zweeg ze en dacht na. Deed ze niet te uitbundig, te famieljaar? Had ze die slechte gewoonte aangenomen door haar lichte leven ? Ze voelde zich ineens geknot; haar opgetogen gezicht verstrakte. — Nou kleine, wat is er dat je niks zegt? Ze haalde de schouders verdrietig op en antwoordde niet. — Nou kom, voor de dag ermee! — Och niets, ik meende dat u kwaad op me was, omdat ik ... Ze brak haar zin weer af en keek hem beschaamd aan. — Nee, nou nog mooier, zeg, heb je meer van die grillen? — Vindt u 't zoo erg as ik van de zee hoü en opgetogen ben ... ? — O, o! zoo gauw geraakt... kruidjeroer-me-niet ? — Nee-nee-nee! riep ze ineens driftigjes, en ze stampte met haar kleine voet. Zoo één ben ik niet. Toe, wees eens lief... is u kwaad op mij ? — Ik kwaad? Maar snoes, hoe kom je d'er an? Je bent 'n dot. — Heusch niet kwaad, werkelijk niet ? 200 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Hij lachte maar en knikte van neen. Waarlijk al te zot van dat dwaze kind! — Ik ben net as de zee . . . altijd anders ... As die mooi is voel ik me vroolijk, as die grauw ziet ben ik triest, as ze stormt doe ik ook dolle dingen. En vandaag, kijk eens . . . o, hoe schitterend! — Ja-ja, de zee is prachtig! Ze waren nu aan het café De Rotonde. Er zaten nog niet te veel lui. Ze konden plaats kiezen naar believen, en even over eigen driestheid verrast, voelde Eva zich wel verlegen. Doch dat ging spoedig over. Wat te nemen? Ze liet het aan hem over. Als de eerste keer bestelde hij voor haar pils en nam zelf sherry. Hoe lang ze er bleven, hiervan gaf ze zich geen rekenschap en dat kon haar ook niet schelen. Zij wist alleen dat ze het zalig vond zoo te zitten en hem aan te zien, te praten, almaar te praten, te staren in zijn stralende oogen. Hij ondervroeg weer als toen en ze antwoordde met korte zinnetjes, maar nu onbeschroomd. Ze had niets voor hem te verbergen, ze begreep wat hij bij haar zocht en ze voelde zich blij dat zij kon geven wat hij begeerde. • NEGENDE HOOFDSTUK. 201 — Dus, zei hij eindelijk, je bent niet meer zoo bang, je weet er. . . van? Ze nikte toestemmend, lachte hem toe. — Jammer, vervloekt jammer, ontsnapte hem ineens. Ze schouderschokte naïef, antwoordde: — Wat geeft dat ? Beter zoo . .. waarom ben je toen ook niet teruggekomen ? En hiermee verviel ze in de gemeenzame taal, wetend dat ze niet meer u en meneer behoefde te zeggen; ze herhaalde: — Waarom ben je .niet teruggekome ? Nu schouderschokte hij, ermee te kennen gevend: kon ik dat weten! Daarop werd hij stil. Ze praatte er fluchtig overheen, vroeg of ze werkelijk mooier was geworden, of ze zooveel groeide? Haha-ha, nu kreeg ze hem weer op dreef! Wat of hij eigenlijk deed? — Zaken m'n kind, zaken, verklaarde hij gewichtig. — Zaken ? vroeg ze verwonderd. Hee...! — Denk-je dat ik miljoenair.ben, nee die is goed. Of een prins? — Ja! zei ze gebluft, want ze geloofde het nog. Daarop gebruikte ze weer het u. — Wat doet u dan? 202 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Dat zal ik je later wel eens zeggen. We gaan nou wat eten, vin-je 't goed, waar trekken we naartoe . .. naar Kurhaus ? — Naar Kurhaus! nee dat niet.. . een andere keer! Ze zei 't sleepend, weifelend, want o, ze wilde zoo graag, maar durfde niet, ook met 't oog op haar kleeren. — Best, dan eten we bij Victoria, daar is het uitmuntend! Ze stapten op en dra zaten ze overelkaar, aan een klein tafeltje voor de grootespiegelruit, met het ruime uitzicht overal heen. Hij reikte haar de spijskaart aan, bestelde 'n flesch Mosel en een St. Emilion na. Haar oogen streken zoekend over al die ongekende woorden, ze kon er niet uit wijs worden; met een verdwaasd gezicht gaf ze hem de kaart terug, hij wist het toch beter dan zij. — Is 't goed, eerst 'n soep en dan wat visch, sole frite. Gebakken tong, verbeterde hij al, nu hij aan haar zag dat ze 't vreemde woord niet 'verstond. En veivolgens ossenhaas of wat kip? Ze lachte en nikte maar. 't Werd haar alles om het even, ze liet het aan hem over. Weeldedronken, verloren haar oogen NEGENDE ^HOOFDSTUK, i 203 zich in de zijne, verzadigden zich die oogen aan zijn bewonderende blik. De kleine Duitsche kellner met z'n grappige spraak ontkurkte al 't Moselblümchen, schonk zeer delikaat de hooge fijne roemers vol. 't Goudgeel vocht beperelde de tintelend kleurige kelken op de witte geslepen stelen. Hij serveerde meteen de potage. — Daar ga je kind, zei hij verhefderig; en hij hield 'n glas omhoog, nipte ervan. — Santé! zei ze beschroomd, niet wetend of ze moest klinken of drinken zooals hij. Verward dwaalde haar blik even over de open ruimte van het ongebouwde plein. Dan zette ze 't glas ook aan haar lippen, lachte en dronk, tóch niet te veel. En weer raakte ze verlegen, staarde ze onbewust naar buiten, in hittende beroering, dat ze echt wijn dronk ... in een restaurant. Doch ineens werd ze in die beroering gewekt. — Hee, daar heb je Anne van Langen, m'n vriendin! riep ze vreugdig. — Waar? Zijn oogen zochten. — Mag ze hier komen! Mag ik haar roepen ? Op 't zelfde oogenblik voelde ze 204 EEN LIEFDESTRAGEDIE. reeds spijt over die voorbarigheid, maar hij tikte tegen het raam, stuurde de kellner er op uit en ze moest nu ook wel wenken. — 't Is misschien niet netjes, verontschuldigde ze zichzelf tegenover hem. — Och, op 'n badplaats komt het niet zoo nauw erop aan, meende hij schertsend. Of is ze al te bekend . . . ? Dit al te kwetste haar, ze voelde in deze uitdrukking aangegeven hoe hij ook haar takseerde, al onderstelde hij dan wel, dat zij nog niet zoo erg zou wezen. Aarzelend antwoordde ze: — Nee, dat niet, maar ik dacht dat je 't liever niet had. Anne van Langen, met een blosje op haar wangen, streek het eethuis binnen, schreed regelrecht naar hen toe. Fluks stond hij op, schoof een stoel naderbij, en na een paar vage woorden van kennismaking, zat ze daar nu zeer blank in haar rijpe frischheid van mooie blonde en lachte gemeenzaampjes tegen haar; ook tegen hem. Eva's adem stokte; ze voelde zich jaloersch. Dom dat ze haar riep, dat was eens en nooit meer. Voor 't moment wist ze niet beter te doen dan NEGENDE HOOFDSTUK. 205 druk met Anne te praten en zich 'n air te geven. Ze vond zelf dat 't niet lukte. — Wat mag ik u aanbieden ? vroeg hij galant. Wat zal u drinken, 'n glas port ? — Ja, da's goed, hapte Anne al toe. Tegelijk begreep ze, dat hij haar niet te eten zou vragen, en ze had net zoo'n zin. Zou ze astrant zijn, 't maar te kennen geven. — U hebt zeker al gedineerd? vroeg hij voor de vorm. — O ja, van middag, flapte Anne d'er uit, zonder dat ze 't eigenlijk besefte, toch nog in de meening, dat hij wel zou animeeren. Evenwel, hij ging niet er op in, al vond hij 't dol dat ze port dronk na 't eten. Hij wilde haar graag vragen, gul van aard als hij was, maar Eva wenkte met haar groote oogen om het te laten. De kellner schoof gedienstig toe, vroeg hakkelend-rap in z'n gebrokenHollandsch: — Wil ich ein tafel beisetzen? — Nee, laat maar, de juffrouw blijft niet. Anne van Langen nipte het restje uit haar glas. Ze had spijt er van dat ze zoo snel dronk, nu moest ze fatsoenshalve 206 EEN LIEFDESTRAGEDIE. opstaan, hoewel ze om dat fatsoen niet maalde. Ze was woest op Eva die niets deed om haar hier te houden, al erkende ze grif dat ze in haar plaats misschien ook niet anders zou doen. Hij scheen een echte vent te wezen! — Zie ik je van avond nog? vroeg Anne, met veel drukte zich verheffende van haar stoel. Eva vorschte rap naar wat hij er van meende, antwoordde weifelend: — 'k Weet het nog niet ...... — Ik moet straks naar Amsterdam, viel hij in. Sjeneer je dus niet. — Wat, ga je vanavond alweer weg? Haar donker gezicht klemde van spijt en 't werd gelijk daarop bleek, 't Leek zelfs of haar oogen vochtig werden. Hij zag 't en dat roerde hem. — Ik kan d'er niets 'an doen, zei hij luchtig, maar morgen kom ik terug en dan blijf ik 'n heele tijd. Als door 'n zonnestraal belicht helderde haar gelaat ineens op; ze straalde. — Nou, zie ik je nog of niet, ongeduldigde blonde Anne. Zeg ja of nee .. . ? — Jee, ik weet het .niet. . . zal wel zien. — Nee, ik moet uitsluitsel, zei Anne spits. NEGENDE HOOFDSTUK. 207 — Nou dan maar niet, nee, ik blijf liever thuis van avond. — Hm! kuchte Anne veelbeteekenend. Ze besefte waarom 't hier ging. Met een donkerrood gezicht van nijd, wat haar blondheid ordinair maakte, streek ze door, na tegen beiden nog eens overlief te hebben geknikt, tegen haar, vóóral tegen hem. Eva knikte weerom, sneed van de kip, peuterde met moeite vliezeltjes vleesch eraf; 't ging erg onhandig, ze had hever 't boutje tusschen haar scherpe tanden genomen, maar ze wist dat dit hier niet mocht. Zooeven bij de visch lette ze ook al op, dat hij 't anders deed, geen mes gebruikte, doch bij gemis van het vischmesje 't met 'n stukje brood hanteerde. O, ze kreeg het warm! Hij zag haar verwarring, lachte er om en schonk haar nog eens in, een vol glas. — Kom, drink 'es Eef! Haar gezicht, even verlegen, fleurde al weer op. Wat voelde ze zich gelukkig, zóó echt heerlijk, en wat een kranige man, zoo fijn, zoo slank, en zulke blanke handen. Ze begreep maar niet dat zoo iemand aan zaken deed. 208 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Je bent 'n mooi kind, zei hij, als in terugstuit op haar overwegen. Jammer, dat ik wegmoet; maar morgen ben ik terug en dan gaan we uit, is 't niet? — Moet je dan bepaald weg. ... is het werkelijk waar, vroeg ze nog altijd wat ongeloovig. — Ik zal toch niet hegen . . . — Nee, ik dacht dat u 't enkel vertelde, zóó maar . . . voor Anne! — Zeg toch je. . . geen u! Ze kleurde vluchtig door z'n bruuske toon, dankte hem toch voor die famieljariteit met 'n oogopslag, vroeg dan rechtuit zijn verdere meening: — Vertel 'es . . . hoe vin-je Anne?. . . — Zoo-zoo . . . een knappe meid, dat wel, maar niet m'n genre. — Ze is blond en daar hou je zeker niet van, vervolgde ze behagehjk. — Dat hangt ervan af. . . ze is ordinair, dat heeft ze tegen. Anders wel een lekker dier, zóó voor één avond, meer niet. Ze glimlachte bij dat gezegde van genot en toch deed 't haar pijn. Ja, zóó was Anne en ook zij. Zoo werden ze aangezien door de mannen. Hij zou evenzoo over haar praten en ongelijk had hij niet! Eva NEGENDE HOOFDSTUK. 309 hapte in de pudding met tegenzin, staarde verwezen door de groote ruit over het ruime plein. Trams elektriekten aan en snorden weg. Een enkel rijtuig maakte de ronde langs de galerij en trappelde opnieuw aan. Fietsrijders tjinkel-belden en 'n groote tuf-tuf stoof met snerpend gegil voorbij. Menschen drentelden weg naar huis of repten zich voort. Ze zag alles vaag, terwijl het pijnlijk in haar welde, dat zé ook maar zoo eentje was als Anne, goedgenoeg voor één avond. — Kom, wat scheelt-je, je eet niet, porde hij haar schertsend op. — 't Is ook zooveel, zoo'n dinee! — Gaat nog al, we krijgen enkel nog wat vruchten. Willen we hier de koffie nemen of ergens anders? — Nee, ergens anders, zei ze rap, ineens opgelucht, 't Is hier wat benauwd-, vindje 't ook niet? — Ja, wel een beetje,stemde hij mee in. Na 't dessert trok hij z'n zakuur, berekende hoelang hij voor zich had. — Ik heb nog wel wat de tijd . . . laten we aan 't strand gaan. Wil je? — Hè ja ... graag. Liefdestragedie. 14 210 BIN LIEFDESTRAGEDIE. III. Ze stonden op, wat druk en grappig. Vlot daalden ze al de enkele treed] es van het restaurant af, dwaalden over het Gevers Deijnoot plein, namen de weg naar de boulevard, dicht langs 't hek en schduwden uit over de wijde zee. Daar beneden op 't zand lag het leeg, zoogoed als schoongeveegd. De badstoelen stonden te hoop en de koetsjes waren naar achteren gereden. Enkele paren liepen te slenteren, visschersjongens speelden er krijgertje. De zon, groot en goudig, hing nog een eind boven de kim, daalde, begon weg te duiken. Een straal van goud brugde van de zon over de zachtdeinende zee naar hen toe. 't Leek Eva of ze nooit zoo iets moois had gezien, 't al van goud; ze beefde ervan, durfde toch niet ervoor uitkomen, bevreesd dat hij de draak met haar zou steken, als vanmiddag. Maar hij gaf ook zijn oogen aan het wondere schouwspel, en zij drong zich tegen hem aan. Dan stelde hij voor, dat ze ergens 'n pousse zouden drinken, doch ze weerhield hem, argeloos, wijl ze nog even wilde zien. Goedwillig bleef hij staan, de refleks NEGENDE HOOFDSTUK 211 van de ondergaande zon beglansde haar gezicht en ook 't zijne; zij werd amberkleurig, hij van goud. Ze merkte nu eerst, dat hij niet zoo donker van uiterlijk was als ze eerst wel meende. 't Werd ineens koel. Hij deed z'n demie aan, maar ze kon zijn voorbeeld niet volgen, ze had geen mantel bij zich. Hij vroeg ernaar en zij vertelde de reden ervan. Ze mocht niet zóó gekleed gaan van haar moeder, ze was zoogenaamd op ateljee, maai nu zonder, 't Losgelaten gesprek van 's middags knoopte er zich weer aan vast, en merkbaar werd hem nu wel haar eerlijkheid, 't bleek hem klaar, dat ze niet geheel voor de haaien was. Gelukkig, zoo'n jong mooi kind! Hij vond haar leuk en ook rechtuit, hoewel. . . nou ja, dat gaf niet. Ze gingen, om de avondkilheid, niet buiten zitten, zochten en vonden een plaatsje binnen. Bij de gemende mokka en de likeur keken ze elkaar in de oogen, stilzwijgend en heel lang. Zij lachte en zuchtte tegelijk, lachte opnieuw, vorschte daarop voor alle zekerheid, of-ie morgenavond vast kwam. Dan moest ze voor thuis er iets op verzinnen. 14* 212 EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Ja zeker. . . zéker, en waar ga je nou naartoe, naar je vriendin? vroeg hij op zijn beurt. Ze haalde de schouders op, antwoordde, dat ze 't nog niet wist, maar als hij hever had, dat ze niet met die vriendin zich ophield . .. ? Hij lachte luid en schaterde joviaal: — Maar kind, ik heb niks over je te zeggen! — Nou ja, mannen hebben dat toch niet graag, is 't wel? — Och wat, als ik je morgen maar tref. — O, ja! Beslist. — Afgesproken snoes . . . lieve Eef. — Ja . . . meneer! En nu opeens, wijl haar die gedachte te binnen schoot, vroeg ze driest: — Hoe heet u toch eigenlik. . . ? — Noem me maar Fernand ... de rest vertel ik je later wel eens. Eva knikte, ze geloofde het wel. Dei naam van hem vond ze leuk en vreemd, hoorde bij hem. 't Werd tijd van scheiden. Ze bracht hem naar de stoomtram en staarde hem na; haar adem benauwde NEGENDE HOOFDSTUK. 213 haar, als het treintje vertrok met veel gepuf. 'tWas of hij haar ontvlood. Zonder een oogenblik te dralen wandelde ze regelrecht naar stad. Nee, voor niets ter wereld ging ze vanavond nog uit, Anne moest zich maar redden. Ze voelde zich zoo anders dan gewoonlijk, en ze koesterde nu dit gevoel. TIENDE HOOFDSTUK. I. Eva, ruchtig binnengevallen, omdat ze niet gewoon kon zijn, verwonderde zich erover, dat moeder niets zei. Dat zwijgen vertrouwde ze niet erg, ze noemde dat: het loerend oog. Ze praatte en raddelde nu dubbel druk, zoodat moeder op 't laatst wel opkeek . . . — Wat hep jij, vroeg ze scherp. — Wat ik heb, niks! Mag ik niet meer vroolik zijn? — Dan is 't 'er zeker wat niet in orde . . . af fijn, ga zoo maar door . . . — Doe ik dan wat verkeerds, schalde ze nu uitdagend. Moeder vorschte enkel scherp, zei verder niets. O, dat ze aan die stoel geklonken zat. Op zoo'n uitgelatenheid van Eva had ze 't niet voorzien. Kleine Roos gluurde eveneens, begreep, dat er iets in de lucht moest zijn, dat Eef zoo luidruchtig maakte. Wat dat kon wezen? Haar TIENDE HOOFDSTUK. 215 felle oogen bleven op haar zuster gericht, terwijl ze geen kik zei. Dat stille bespieden gaf Eva haar evenwicht terug; ze moest zich inbinden, en op haar hoede zijn. Nerveus en opgewonden bleef ze niettemin, heel de korte avond. Eerst in bed geraakte ze tot rust, ook tot besef en inzicht. Met klare oogen lag ze te staren. Zou hij . . . zou hij ... ? Een schrik beving haar, dat hij zou wegblijven, dat hij Anne kon ontmoeten of met 'n ander uitgaan. Zou er dan wat voor haar verbeurd zijn? Eigenlijk niets! Ze maakte al zoovele afspraakjes en liet ze even vaak schieten, wat kon 't haar dus schelen als-ie niet kwam, haar vergat. En toch . . . Haar hart voelde ze wilder kloppen. Hè, dat viel haar nu zelf op! Vond ze hem dan zoo bizonder mooi? Ja, mooi, bizonder wèl... en hef... en hartelijk, wat al niet meer. Hij hoorde niet tot de gewone soort, niet tot de brutale gemeene lui, die je alles in 't gezicht smijten, niet tot de flauwe vleiers, de halve garen die je vervelen met verliefdheden. Hij was ... ja, hoe was-ie nou ? 2l6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Slank en bijna zwart, als 'n jid, toch weer anders, koelanter zou ze zeggen, niet geurderig en niet druktemakerig, en zoo echt hartelijk. Een beter woord viel haar niet gelijk in. Had-ie haar als kind, die eerste keer, niet een gulden gegeven voor niets, haar met 'n rijtuig naar huis gebracht... en nou weer zoo maar laten dineeren, terwijl hij toch vanavond niet blijven kon ? Datie hier niet woonde, vond ze evenmin kwaad, dat spaarde praatjes, als ze haar eens met hem zagen. Zoüen ze haar dan zien? . . . Dat wist je nooit vooraf, tóch, 't kon best, 't leek haar haast of 't niet anders zou kunnen. Ze wist zelf niet waarom, ze verlangde er zelf naar, dat moeder of Roosie of Oom Bennie haar zoüen zien met hem, hij zoo'n echte meneer, geen jid en ook geen krist. O, wat hield ze van hem! Ze zei het zichzelf drie, vier keer achtereen, dan verstomde ze ervan. Was ze gek ? Hoe kwam ze d'ertoe om zoo mal te zijn! Ze wist nog niet eens of hij van haar hield, ja toch. . . enfin, dat zou zich morgen uitwijzen. Met open oogen lag ze nog 'n poos TIENDE HOOFDSTUK. 217 wakker, bepeinzend 't geen niet te overpeinzen viel, wijl ze het afwachten moest. Dan shep ze eindelijk zwaar in, en droomde vreemd, maar 's morgens leek het weer vervaagd. Zijn beeld had ze niet ineens voor haar. Het denken aan hem look eerst later voor haar op maar dan het het haar ook niet meer los. Heel de dag liep ze er zalig mee rond. Ze ging weer met hem uit. . . II. 's Avonds stond Eva al bijtijds aan 't station. Ze droeg haar gewone goed van gisteren, doch nu alles keuriger, meer verzorgd. Geen strandschoeisel had ze aan, maar verlakt, en ook handschoenen; haar groote oogen blonken van verwachting. De trein bleek te laat, veel te laat; ze deed haar best om onverschillig te blijven, inwendig trilde ze evenwel. Gewoon stommiteit, zei ze halfluid, dat ik me zoo opwind. Als-ie niet mee komt, is 't mij ook goed! Maar hij kwam wel, ze zag hem al van verre, met z'n lichtgrijs kostuum, zijn 2l8 EEN LIEFDESTRAGEDIE. matelot, jas over de arm, en de kleine, geet-leeren citybag, 't Geluk ontstraalde haar gezicht, en ook 't zijne; ze lette op hoe bewonderend hij haar aanstaarde, terwijl hij z'n hoed afnam, haar de hand toestak. — Waar gaan we naartoe ? naar Scheveningen? vroeg hij opgewekt. — Overal, waar je heen wilt — Akkoord, dan nemenwe'n karretje.. Met een lichte, elegante armbeweging riep hij een koetsier, die al begeerig stond uit te kijken. Grif reed hij zijn wagen voor. Ze stapten in, schokke-wielerden voort; 't was de eerste keer dat Eva zoo openlijk zich met 'n heer vertoonde; ze besefte al 't gevaar ervan, maar ze vond pret erin, lachte erom. In die kleine Victoria, zoo echt knus, ging 't joviaal en vlug. De ketsende hoefslag van 't paard, de koetsier voor haar met z'n zweep, 't zwenken en veerend schokken en zóó vlak naast hem, ze wist niet meer welk 'n gelukzaligheid haar hier omgaf. Ze had het besef dat ze de eerste groote schrede zette, al 't andere leek erbij maar klein en scharrelspel. Rijk en weelderig zag ze zich naast hem. Al die wegen, al de huizen schenen TIENDE HOOFDSTUK. 219 haar thans veel mooier. Nog nooit had ze de stad zóó gezien. Alles lachte haar tegen; en ook zij lachte weerom. Voor 'n bloemenwinkel liet hij stilhouden, kocht haar rozen; bij haar matte teint kleurden ze vorstelijk, ze proefde de zwoele pracht er van, — en nu ging 't weer voort, naar Scheveningen. Er woei tamelijk wind, de hoed moest ze vasthouden, maar ze vond jool erin en 't paard trok flink aan. Fietsrijders kwamen opzij, spurtten door. De tram bleven ze bij, en auto's snirden scherp langs hun ooren. 't Verhoogde, 't zette-aan haar opgewonden stemming. Hij had haar niet gefopt, hield woord, 't was dus waar! Als ze haar . eens zagen . . . ? weerlichtte 't even in haar. Och wat, 't kon haar niet schelen, ze nam 't ervan! Het rijtuigje reed nu 't Gevers Deynootplein op, zwenkte naar de hooge zeeweg. — Toe, laten we 'n keer of wat heenen-Weer rijen, vleide ze zacht, vol vreemde aandoening, buiten zichzelf van 't ongewone. Hij glimlachte om deze speelsche vraag, stemde gereedehjk in, en genoot van haar ongekunstelde vreugd, van de glans harer 220 EEN LIEFDESTRAGEDIE. oogen, van haar zachtlijnende mond die openlook, alsof zijzelf voor 't eerst zag de volle zee en 't bloeiende leven. — Willen we naar Kurhaus gaan, vroeg hij. Er is spectacle varié. — Hè ja! stemde ze volop toe. — Ik geloof dat Speenhoff zingt, die is grappig, ik mag hem graag. — O, da's heerlijk, leuk is die, maar ook wel droevig hè, echt en waar. Hij moest weer lachen omdat écht, alsof 't vroolijke, 't koddige niet echt kan zijn. Ze merkte het, voegde er bij: — Speenhoff, Speenhoff . . . prettig zal dat zijn! Dat laatste leek haar de beste weerlegging van z'n lach. Nog even keek ze om, over de blauwblakkerende avondzee, als 'n laatst genot van 't rijden, en dan stapten ze uit, aan 't guichet. Hij nam de plaatsen en ze dwarrelden binnen. Dof geklapper van deuren, een zachte ruisch van geluid, gekijk van oogen als op haar gericht, beweeg van hppen, geloop van haar voeten hier in 't blanke licht, 't groote vierkant met de balustraden, de wirwar van hoofden en eindelijk 't vioolgemurmel, de muziek, 't bracht TIENDE HOOFDSTUK. 221 volledig in de war, al hoorde en zag ze niets afzonderlijk, 't Luchtte eerst op, nu ze zaten, hij beschermend naast haar, als een andere ik. Speenhoff kwam öp. O, dat troffen ze mooi, heerlijk! Eva luisterde ademloos, verloor zich in z'n sympathieke egaalmelankolieke stem, 't weeke geluid waarmee hij bij guitaargetokkel zijn geschiedenisje zong van: er waren eens twee aardige menschen, die dachten van niemendal kwaad. Ze kende dat liedje van buiten, maar 't leek haar gloednieuw, 't Werd of de waarheid nu eerst tot haar doordrong, al zong ze 't honderd keeren zelf. — 't Schijnt je te amuzeeren, schertste hij los, maar 't is waar, hij doet het goed! Ze beaamde stil met glans-vochtige oogen en luisterde alweer. Speenhoff had z'n liedje geëindigd. Applaus rammelde door 't zaalkwadraat. Hij boog zonder eenige spiervertrekking op z'n baardomlijst gezicht, keek rond met oogen die niets zagen en begon van nieuws, een bijna gehjk tragisch geval, maar korter, hekelender, met nu en dan 'n woord dat pakte, om dan weer in zijn zangtoon voort te gaan. Zwaar-kletterend 222 EEN LIEFDESTRAGEDIE. handgeklap kwam los, stootte op, viel terug, en na 't gewone buiginkje begon de zanger aan 'n leuke mop. Speenhoff, Speenhoff, juichte het in haar. Al dat droevige verzwond in het aantrekkelijke en ze lachte dol. Wat er nog volgde op 't program strookte al evenzeer met haar gelukkigzijn; voor de groote orkestnummers voelde ze ontzag. Rondom zat ze als geknepen tusschen de gegoedheid in en van overal straalde haar de opzichtigheid tegen; daar hoorde ze nu ook bij, nam deel eraan, 't Duizendhoofdig beweeg in de verpoozingen, geflirt langs de wanden, 't gedraaf van kellners, 't leek haar minstens even woelig als de zee. Ineens kreeg ze het alles overdaverende besef van wat de wereld kon geven en hoe gering ze daarin stond. Niemand keek haast naar haar om, iedereen vond 't gewoon dat ze hier verkeerde. En als ze even meende dat ze toch de aandacht trok, begon gelukkig weer 't orkest; 't zware strijkgeruisch omving haar gelijk die anderen als in een enkel reusachtig web. Opnieuw zag ze zich zelf in die saamgedrongen warreling, — allen doodstil. Aan niets dacht ze thans. Haar Tiende hoofdstuk. 223 zinnen zwegen, ze zag hem, voelde hem enkel naast zich als de goede gulheid, de slanke donkre man die haar dit alles zóó onbekrompen verschafte. UI. Even voor 't eindnummer trokken ze eruit, gingen naar de Bar. Daar werd 't haast nog mooier, nog voller door dwarrel en praatrumoer, dwalm van sigaren en van grok. — Je mag toch uitblijven? vroeg hij. — Ik waag 't erop, antwoordde ze vast en onbedacht. — Dan telefoneer ik van hier om een kamer in stad, zei hij kalm. Dat staat beter, is sekuur, anders wor-je nog afgewezen ook. Ze nikte, 't was haar goed. Hij leek haar 'n vorst die alles naar zijn hand kon zetten, alles inrichten naar hij zelf verkoos. Waarom zou ze nog 'n eigen meening hebben? Hij wist 't, deed 't beter dan zij het ooit zou kunnen. Hij nam weer 'n Urbainetje, en in 't kleine koepeetje voelde ze nog sterker, dat hij alles met haar kon doen. Al was 224 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ze 'n scharreltje en niet meer kuisch, mi voelde ze eerst dat ze vrouw werd, hem aanhing met lijf en ziel, zich aan hem overgaf, 't Werd haar zoo vreemd, dat alwat reeds gebeurde haar ineens leek alsof 't niet had bestaan, alsof ze werkelijk voor 't eerst met iemand meeging. Ze kwamen aan 't hotel, dat, naar het bleek, het niet al te nauw nam. Zeker niet, als vooraf werd besteld en ze per rijtuig voorreden; wie durfde dan twijfelen? Totnutoe toefde ze enkel op kamers of bekende gelegenheden, maar nu bevond ze zich in een werkelijk hotel, alles ruim en breed, met de kellner die 't hcht voor hen gedienstig opdraaide en 't dienstmeisje dat de sprei afnam. Ze raakte haar bezinning kwijt en zag zich gelijk als opgeheven naar een troon, een hemel. Ze beproefde even zich de toestand in te denken, doch ze het dit dadelijk varen, En hij, eerst nog lief en gewoon, overweldigde in zijn liefdesroes, wat zich vereenzelvigde met haar eigen begeeren. Daar gingen halve uren om, o zeer vele. Maar dan klopte aan de schrik, dat het nu wel heel laat werd, en dat ze niet in slaap mocht vallen, al wilde ze TIENDE HOOFDSTUK 2*5 nog zoo gaarne hier blijven. Een twijfel kwelde, die ze maar zwakjes koesterde en weer terug drong. En zoo vreemd werd het haar, dat ze niet tot rust geraken kon. Telkens meende ze, dat ze moest opstaan en weggaan. — Maar dat kan toch niet, weersprak hij lachende, je bent hier in hotel; wat zoüen ze zeggen? — Ik durf niet meer thuiskomen voor m'n moeder, die slaat me. — Kom-kom, daar ben je immers zelf bij! — Jawel, maar toch, 't is nog nooit gebeurd, zoo'n heele nacht! — Je ging meer uit, heb je mij verteld ? — Zeker, maar ik kwam altijd 's avonds thuis, dat maakt een verschil. Hij nam haar in z'n armen, kuste haar dol; en ze vergat opnieuw en bleef. Ze begreep dat het ook niet anders meer kon. Ze vertelde hem van de moeilijkheden in haar leven, hield niets terug, vertelde van de eerste keer, wat daarop volgde, van haar angst en haar berouw en van 't gewaarworden dat ze nu ondervond. Ze verzweeg haar ondeugd niet, evenmin als haar verwachtingen, 't Leek of alles wat I-iefdestragedic. j tj 226 EEN LIEFDESTRAGEDIE. tot op de bodem in haar lag ineens eruit moest worden gestort; ze voelde bij instinkt dat alleen deze totale overgave hem binden kon, dat dit haar zou redden uit de maalstroom waarin ze zonk, wijl hij haar anders morgen na 't genot aan haar lot zou overlaten, wegsturen met 'n bagatel. En geld wilde ze niet, ze wilde enkel hebben 'n houvast, iemand op wie ze aankon, die haar zou helpen, steunen, en naar wie ze gerust mocht gaan als moeder haar zou verstooten. Hij voelde zich geroerd en verteederd, vroeg haar nu hoeveel ze per week noodig had en stond versteld over 't weinige dat ze verlangde, 't Was het bedrag dat ze op de naaiwinkel kon verdienen en iets erbij voor kleeren. 'n Enkele ansicht die ze verkocht zou voldoende wezen om moeder nog toe te stoppen. Hij noemde haar een snoes, 'n dot en stelde bij zichzelf vast, dat hij zoo'n hef kind nergens vinden zou en zoo goedkoop, en sprak af voor de volgende dag. 's Morgens kwam een nieuwe moeilijkheid, ze durfde niet alleen naar huis. Na wat doelloos slenteren zocht ze op haar vriendin, Anne van Langen, al TIENDE HOOFDSTUK. 227 vond ze dat zelf niet in orde. Die bracht ze van alles op de hoogte, soebatte haar om mee te gaan en haar te helpen; iemand moest ze bij zich hebben. IV. Achter de kleine toonbank van 't winkeltje met de kleurige en zwart-groezele prentbriefkaarten zat moeder op haar te wachten. Star dwaalde haar blik over h'r koopwaar naar buiten. Nu viel er voor haar niet meer te twijfelen! Een nacht buitens huis geweest, 'n gehééle nacht, ze hoefde niet meer te vragen. Haar dochter was zooals al die sjiksen, achenebbiesj, wat moest ze beginnen ? Eigenlijk wist ze 't al zoo lang, op haar vingers kon ze het natellen, het afleiden uit kleinigheden. Hoe kwam Eva aan al die nieuwe kleeren, wel zoogenaamd ramsch, ongeregeld goed! voor 'n futje te koop, maar dat ook z'n geld kostte ? En dan die onderrokken, die hemden, met strikkies? Laatst was ze thuisgekomen met 'n nieuwe mantel, op afbetaling, beweerde ze voor twee kwartjes in de week, bij Praeger; 't was geen groot bedrag, maar goed, 't moest toch »5* 228 EEN LIEFDESTRAGEDIE. worden betaald. Ze geloofde niks van al wat Eef vertelde, gemakkelijk genoeg haar alles wijs te maken, zij die niet van haar stoel af kon. Witte japonnen droeg ze, net als de dames, en fijne schoenen, schoenen met punten en hooge hakken, en van lak dat je je eigen erin kon spiegelen. Gisteren had ze ook 'n nieuwe hoed, op, 'n pracht van 'n hoed, voor twee gulden, zei ze, maar wie geloofde dat, zij niet. Haar kon ze niet besjoechelen. Was 't al niet verdacht, dat ze telkens groot geld thuisbracht, inplaats van losse centen voor de verkochte kaarten? Nee, 't kon niet kausjer met haar zijn. Had ze daarvoor haar kind grootgebroch', haar elke dag die de goede God gaf, voorgehouden dat zij zich niet mocht vergooien, want dat alle schand' op haar als moeder terechtkwam, en nu bleek het toch zoo te wezen. Heel 't kleine winkeltje vlamde tegen haar op. Telkens meende ze relle stemmen uit de buurt te hooren, die het uitschreeuwden over haar Eva, en 't nou van de daken zoüen roepen en alles onherstelbaar maken. De tram schokrammelde door 't nauwe straatje. Even donkerde het winkeltje TIENDE HOOFDSTUK. 229 door 't groote gevaarte, maar zij zag 't niet, merkte het eerst als de wagen al voorbij gereden, in het donkere vertrekje het weer oplichtte. Nu hoorde ze ook het rammelschokken ervan. O, o, o, waarom het Eef zich niet zien? En wat moest ze doen? moest ze haar de deur uitsmijten, ze wist 't niet. Misschien zou 't ook niet zoo erg wezen. Als ze nu maar opdaagde, voordat kleine Roos terug, de zaak zich nog verergerde? Plots flakkerde het haar voor de oogen. Ze zag Eva binnen dwarrelen, Anne achter haar. 't Gaf haar 'n schok, dat gezicht van die blonde sjikse. Ze schrok zoo erg, dat ze geen woord kon uitbrengen; stom en verwezen bleef ze voor zich uit staren. Eva zei evenmin iets, hep kittig door naar achter, Anne in haar vaart meetrekkend. Ze durfde niet goed met haar leugen voor de dag te komen, wachtte maar dat moeder wat zou vragen; ze maakte veel gestommel achter in de kamer. Een tram schokrammelde weer voorbij, nu met veel geknerp van raderen over de moeielijke reels, en dat snerpe geluid, de 230 EEN LIEFDESTRAGEDIE. herinnering aan haar overweging, schokte de moeder öp uit haar verdooving. Ja, ze moest met haar dochter spreken, en onmiddellijk! Eva keerde op 't zelfde oogenbhk naar voren terug, vroeg gemaakt-onverschillig, toch wat gesjeneerd: — Ik zoek overal... is er niks te ete ? — Waar heb je al die tijd gezete . . ? je gaat maar weg en komp maar thuis. — Ik ? Ik was bij Anne, dat heb ik toch vooruit gezegd . . . gistermiddag. De moeder schudde 't hoofd verwonderd, ze verklaarde, eerst nog twijfelend, daarna vast en zeker van zich zelf: — Heb jij dat gezegd . . . ? ik weet van niks ... je hept je vergis' . . . zeg ronduit waar ben je gewees' . . . — Bij Anne, zei ik toch! — Ja zeker . . . heusch, viel blonde Anne, overtuigend in. We hadde 'n partijtje en 't wier zoo laat en u weet de strate benne zoo onveihg, d'erom hebbe we gedacht, 't hindert niks, ze kan rustig bij ons blijven. — Zoo, maar dat kompt niet te pas . . . ze had behoorlik kunne vrage... ik weiger haar niks, as het teminste netjes TIENDE HOOFDSTUK. 231 is, ma'r zooas zij doet. . . ? Ze doorvorschte daarbij Anne zoo hekelend-fel, dat die verlegen eronder werd. Eva merkte dat gevaar; om af te leiden vertelde ze gejacht, allerlei verzinsels ineens bedenkend: — Gö, wat hebbe we 'n pret gehad, d'er broer was jarig en die is verhefd . . . nou u begrijp' hoe we hebbe geplaag'. De moeder keek haar dochter onderzoekend aan, en 't gewilde, drukke doen, haar bleeke vermoeide wangen met kleurtjes van opgewondenheid beteekenden, niet veel goeds. Nee, ze geloofde haar niet, wat ze ook zei. Norsch keerde zij haar de rug toe, staarde weer naar buiten. Eva sprak nu druk met Anne. Dat duurde een poos. — Mot je niet naar de winkel? vroeg moeder eindelijk zonder om te kijken. — Vanmiddag eerst, d' er is toch haast geen werk, weet u dat ook niet meer, brutaalde Eva erop los. — Nee, stugde ze kortaf, maar as je zoo zeker bent, nó. . . dan zal 't zoo wel zijn . . . weet ik veel! Een zwijgen viel in, een zwijgen dat meer zei dan de ergste woorden. Anne 232 EEN LIEFDESTRAGEDIE. begon het ook wat pijnlijk te vinden, ze stootte Eva aan, betoogde luid-op: — Nou, Eef, blijf je nog thuis, dan gaan ik maar, of breng je me 'n eindje, dat heb je toch beloofd . . . ? — Ja, 'n klein stukje wel, niét ver, ik mot naar ateljee. — Tot 'an de hoek, vroeg Anne weer, die moeite deed haar lachen in te houden. En Eva, nederig, hoewel ze de komedie wel wat mizerabel vond, vroeg: — Vind u 't goed moe, dat ik ga ... ? — Vraag-je mijn, nö . . . die is goed, verontwaardigde de arme moeder, affijn, ik zeg d'er komp niks van je terech as je zoo door bhjft gaan. Eva, in verstandhouding met Anne van Langen, haalde de schouders op en verweerde zich voor 't laatst: — Hè, wat heeft dat daar weer mee te maken ... u is ook niet vriendelijk. Tot van avond dan ... ik ga maar gelijk door naar 't ateljee. Ze stootte Anne naar buiten, volgde haar gejacht op de voet. Moeder zuchtte, zei niets meer. Ze zag haar dochter vertrekken, tuurde haar blind na, alsof ze 't klaar wist en het toch niet bevatten kon. TIENDE HOOFDSTUK. «33 En ja, zagen haar oogen recht of keken ze verkeerd, die twee flodders lachten daar tegen mekaar. Nee, de zaak was niet kausjer, ze vertrouwde 't niet, voor geen cent. Toch zat ze ermee in, ze moest afwachten. Gelukkig, troostte ze zich dof, dat kleine Roosie d'r niet bij is geweest ! Die zou het, bij God, dadeüjk aan de groote klok hangen en dan bleef ei voor Eef geen terugkeer over, moest ze de straat op, het verderf in. Ook al wilde zij het zelf nog verbloemen, tegenover haar eigen volk, als het ïuchtbaar werd, kon ze zoo iets niet gedoogen. Verwezen staarde ze van uit het klein vertrekje naar buiten, en een schrijnende angst voor wat nu weer op haar dak lag, liet haar in stilte weenen; de tranen stroomden. En dat ze Eva, het geld wat ze thuisbracht, niet kon missen. Dubbel zegende ze het, dat Roosie er nog buiten stond, zoodat het voorloopig zóó kon blijven. En eigenlijk, ja eigenlijk, wist ze toch ook niets. Wat maalde ze dan ? Moest ze zichzelf in de sereifel helpen ? Addenoj! Kleine Roos verscheen met veel bereddering. Moeder droogde haar tranen 234 EEN LIEFDESTRAGEDIE. snel, als ze binnenstormde. Tegenover Roos moest ze alles verzwijgen. Ontkennen zelfs als het al vaststond, doch zoover, hoopte ze, zou het nooit komen. Evenwel, Roosie wist er blijkbaar al iets van, of vermoedde het alleen maar. Ze vroeg schamper waar Eva zat en waar die de heele nacht doorbracht. Die deed maar net wat ze verkoos! De arme moeder moest nu Eva al gaan verdedigen, vertellen dat ze, op een bruiloft gevraagd, bij Anne van Langen was geweest, en dat ze nou weer op ateljee zat. — Nou, as je dit alles ma'r glooft, schamperde kleine Roos! En ze snoof minachtend door de neus. ELFDE HOOFDSTUK L 's Avonds zou ze hem op het Plein ontmoeten, om saam naar Scheveningen te gaan en voor 't vervolg verder af te spreken. Een vreemd-zalige aandoening beving Eva nu ze, na die eerste nacht van samenzijn, zijn gestalte weer voor zich zag. Ze beefde. Een felle blos schoot haar naar de wangen; haar oogen verwijdden zich, zóó vol geluk voelde ze zich. Geluk en ook voldoening ... en aarzeling. Er leefde in haar een vaag ontzag, de afstand die nog scheidde, en toch tegelijk weer een vertrouwelijkheid, wijl hij haar bij zich had gehouden, haar behandelde als ziin eelijke. J S Ook werkte angst voor moeder, als het feit zou worden ontdekt, nijpend in haar door. Eigenaardig, terwijl ze vroeger zich daarvan nauwlijks rekenschap gaf en zoo het even opwelde, dit gelijk-al wegdrong, 236 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zich niets om bekommerend, dat ze met heeren uitging, nu vreesde ze die ontdekking ... en de straf. Ze zou hem dan niet meer zien, hem niet meer spreken, dat werd het ergst van al. Voor het oogenblik week die kwelgedachte, al bleef de alsem er van in haar hangen. Als opgeheven, in een andere, hoogere sfeer, liep ze naast hem, terwijl ze, als overgoten van de nieuwe toestand, naar hem öpblikte in aldoor stijgende verwachting van wat hij zeggen zou. — Nou, hoe is 't afgeloopen thuis ? informeerde hij schertsend, alsof hij 't gewichtige van z'n eigen vraag niet geloofde en die enkel maar voor de vorm stelde. — 't Gaat nog al, ontweek ze. Rap het ze er op volgen als de uiting van haar vrees: — Maar ik doe het toch niet weer! — Wat niet weer? vroeg hij. — Een heele nacht uitblijven. — Zoo . . . ? hield hij zich ongeloovig en polste verder. Gehjk voelde ze, dat ze niet zou kunnen weigeren. Verwijtend, toch al vol toegevendheid, terwijl ze verlangend naar hem opblikte, zei ze: ELFDE HOOFDSTUK. 237 — Och, malle die je bent, je lacht maar. — Ja-ja! spotte hij als overwinnaar. Ze slenterden luchtig voort, bereikten de kleine kronkelpaden van de boschjes en spraken maar weinig. — Nee, smeekte ze, 't kan niet! Van avond in geen geval. . . hoor, we moeten er voor een andere keer wat op vinden. — Vanavond hoeft 't ook niet, we gaan 'n beetje naar De Bar. — O ja, antwoordde ze verheugd. Verliefder nog liep ze naast hem voort; ze wist, dat, als hij aanhield, ze zou toegeven en dat maakte haar nerveus. — 't Is erg verdrietig toch, herhaalde ze, je begrijpt moeder kan dat niet toelaten en bij het uitblijven moet ik denken aan m'n zussie ook. — Nou, 't is best, je bent 'n prachtkind, 'n lieve meid, ik hoü van je. — Is 't werkelijk? vroeg ze twijfelend. — Vin-je dat zoo vreemd? — 'k Weet 't niet. . . 'n beetje wel, ik vind je zoo, ja hoe zal ik het zeggen? — Nou, zeg 't maar. — Anders dan anderen... u bent eerhjk. — Stel je voor, antwoordde hij, is dat ook al verdienstelijk, je bent een dot ? 238 EEN LIEFDESTRAGEDÏE. Ze raakte door die luchtige manier van spreken wel even in de war, ze voelde zichzelf zoo ernstig, doch ze gaf het niet op. — Ik noem het eerlijk als je niets belooft, hernam ze. — Enkel maar neemt. . .! — Nou ja, ik wil toch zelf. . . u bent echt goed voor me, u zou me geen haartje kwaad kunnen aandoen ... is 't wel ? — Welnee kindje, hoe kom je d' eran ? Niet per rijtuig, niet per tram, doch te voet gingen ze naar zee, een kort eind de Scheveningsche weg af, en door de boschjes verder. En nu verloor ze' wel alle bezwaar en tegenstand. In de Kurhaus-bar, tusschen uitgelaten studenten, fuivende heeren en jonge dames lichtgekleed, vond ze het recht fijn, schier even overduvelend als gisteren in de groote zaal, waar de muziek en het gepraat in de pauze haar ooren doof maakten. Die schroom ondervond ze wel niet meer, maar nog niet gansch»bleek geweken de verbazing, die weer verlegenheid in haar opriep. Vooral als hij haar zoo verliefd in de oogen staarde en vreemde dingen zei, die haar zoo fel herinnerden aan haar overgave. ELFDE HOOFDSTUK. 239 Als ze laat op de avond door de boschjes vrijend stadwaarts togen, voelde ze al lichtelijk spijt er over, dat ze zoo aandrong, om tijdig thuis te komen. II. In Eva verwerkten zich al de vele gedachten. Voor moeder moest ze, althans oogenschijnhjk, fatsoenlijk zijn en dan kon ze 's nachts niet uitblijven, niet naar een hotel. Doch overdag, ja dat werd anders, dat zou kunnen, ergens waar ze vrij zoüen zijn. Hoe moest ze dat aanleggen ? Ze zocht en zocht het passende woord, om dit nu met hem te bespreken. O, wat bleek dat moeilijk! Op 't laatst, wanhopig dat ze het niet vond, kwam ze er maar voor uit, zei dat het niet kon. Ja, wat dan, stelde hij er tegenover. Waarop zij aarzelde: als we eens 'n kamer voor 's middags namen, ik durf heusch anders niet meer. — Een idee! Weet je er een. . . ? — Nee, in de advertenties kijken, eentje zoeken! — Je bent een schat, hoor! 24O EEN LIEFDESTRAGEDIE. — Dan kunnen we elkaar altijd spreken en niemand merkt er wat van. 't Ging haar wel wat aan 't hart die streelende gedachte los te laten, van in een mooi hotel te mogen logeeren, maar 't moest nu wel. En gelukkig, hij vond 't opperbest, vond alles puik wat ze zei. Vlot liepen ze samen voort langs 't welige hout, de slanke opgaande stammen, waarvan de blaeren ritselden en fluisterden in de avondstilte. O, voor dit oogenblik, voelden ze zich allebei zoo innig bij elkaar, vanzelf nu gerijpt wat in stilte allang kiemde, bloeide. Zij vertelde hem dat ze van t' eerste oogenblik af van hem hield, hoe ze toen van hem droomde nachtenlang en hoe door alles heen z'n gezicht voor haar had gestaan. Nooit, nooit, zou ze van 'n ander kunnen hoüen, ze kon zich zelfs niet voorstellen hoe dat zou zijn. En ook hij, al verliefderig op dat mooie, prille kind, toen nog te jong voor hem die geen verleider wilde zijn, die enkel nam als er niet meer te bederven viel, proefde deze zinnelijkheid als een rijpe appel hem ineens toegevallen; hij drukte in 't schemerdonkere hout haar ELFDE HOOFDSTUK. 24I tegen zich aan, en voelde haar jonge hart onstuimig kloppen. Moeite hadden ze wel om niet opnieuw in de liefde op te gaan. Maar Eva, te bang voor moeder, die het er niet bij zou laten als ze weer uitbleef, hield hem aan zijn woord; ze weerde zich en gaf niet toe, hoe bezwarend het haar zelf viel. En ook hij drong niet verder aan. Maar zij wenschte het zelf, wellicht nog meer dan hij, en dat verwarde haar; ze zou zich het liefst nu dadehjk in zijn armen werpen. 'n Verluchting gaf het haar eerst als ze in bed lag en met geloken oogen alwat haar overgolfde opnieuw voor zich zag; en weer stroomde het even bedwongen verlangen aan. Moeder en Roosie hoorde ze gedempt spreken. Zoüen ze 't over haar hebben ? Ze luisterde, doch ze verstond niets; ze hoorde enkel wat veeg gemompel en dan 't gekrakkel van hun kleeren en 't geschuif van de stoel. Haar gedachten volgden weer de oude, treiterende gang: Waar zou hij zijn ? Thuis of uit, met Anne, of ? Nee-nee, dit geloofde ze niet. Toch wat kon je op de mannen aan. Ze beloven je Liefdestragedie j.6 242 BEN LIEFDESTRAGEDIE. alles en ze gelooven 't zelf op zoo'n oogenblik, maar de rug nog niet gekeerd of ze vinden wat anders. Jalouzie, heftig drang om te behouden wat ze had, sloop aan. Ze gaf hem niet op, hij moest maar gauw wat huren, zoodat ze veel samen konden zijn! De volgende avond waagde ze het er op, om uit te blijven, doch enkele uren maar. En toen zwaaide er heel wat thuis, wijl ze geen dragelijke reden kon opgeven voor deze onbehoorlijkheid. Ook nu verlegde ze het naar Anne van Langen; ze hadden een broer van haar ontmoet, en met die waren ze omgeslenterd; hij had getrakteerd, o, alles heel onschuldig. Dat moeder er niéts van geloofde, begreep Eva zelf, daarom moesten ze spoedig een andere gelegenheid opsporen. Een overdag. Opgewonden sprak ze opnieuw er over. — M'n Heve kind, zei hij, waarom doen we dat dan niet? Maak er maar werk van, jij hebt meer tijd dan ik! Eenige dagen verstreken intusschen nog voordat ze tot de uitvoeiing er van overgingen, wijl ze maar geen adressen zóó ELFDE HOOFDSTUK. 243 ineens wisten en enkel langs een omweg die konden uitvinden. Eva zelf durfde eerst niet zoo gereê op zoek te gaan, zij nog zoo jong, doch wat men verlangt leert heel spoedig aan ... en verzinsels zijn gauw gevonden, 'n Vriend, 'n neef uit Amsterdam, jokte ze vrijmoedig er op los, zocht een optrek, een vrije natütirïijk . . . zijzelf zou ook weieens een enkele keer komen. Op de thee! Of dat mocht ? Er waren er die bezwaren maakten ofwel die door zwijgen te kennen gaven dat ze niet toeschietelijk op dat punt zouden blijken; er waren er ook die verklaarden dat een vrije kamer een kamer beteekende, waar je vrij bleef in je doen en laten, niet waar? Ja zeker! En zoo één moest zij hebben. Van zijn kant zocht hij ook. 't Zou best lukken, zoo'n eigen nestje voor overdag. III. Ze hadden nu 'n appartement, geriefelijk gemeubeleerd en niet te duur, ergens in de Hobbemastraat. Moderne meubeltjes met wat ouderwets erdoor, boven de 16* 244 EEN LIEFDESTRAGEDIE. schoorsteen een groote spiegel met rand van rood pluche, en nog 'n spiegel boven konsol-tafel goedkoop-verguld, dof-rood behang, flauwgestreept, heel deftig en toonig, twee leunstoelen en een bijbehoorende kanapee, en dan veel beeldjes en snuisterij op étagère-tafeltjes, écht Haagsch, dat was wel naar hun zin. Ze kregen de vrije beschikking hierover, konden komen 's morgens, 's middags, 's avonds naar ze verkozen, en de juffrouw zette thee of koffie, tegen kleine vergoeding, hoor! Naar deze kamer sleepte Eva al wat ze in huis niet durfde brengen. Wat ze van hem kreeg vond daar zijn plaats. Ze zat er heele dagen, ook als hij er niet was, knutselde aan haar kleeren, maakte nieuw van lappen die ze op 'n koopje kocht. Thuis werkte ze weinig en ze zorgde ervoor 's avonds op tijd binnen te zijn, maar toch, 'n enkele keer verlaatte ze zich wel, kwam dan half in de nacht in 't winkeltje aan, wat telkens kwestie gaf. Ook kleinigheden, een bloem welkend op haar borst, een verdacht geurtje van odeur, 't zich voelen zonder zorg en daardoor vrijgevig voor Roosie, die ze toe- ELFDE HOOFDSTUK. 245 stopte met vruchten of wat lekkers, ontgingen moeder niet; en toch, wat moest ze erop zeggen? Ze troostte zich maar, dat kleine Roos gauw van school zou komen en dan hoefde ze Eef niet meer met ansichten erop uit te sturen, kon ze haar krapper houden. Eerder niet. Een knappe jongen uit haar eigen stand zou ze üouwen en zoo geraakte alles weer in orde. Nog 'n weinig geduld en 't redde zich vanzelf. Tot zoolang diende ze wat door de vingers te kijken. Ze waarschuwde haar toch elke dag, hield haar de gevolgen voor, 's morgens, 's avonds, zoodat ze zelf er wee van weid en zich schaamde over 't weinigje vertrouwen in haar eigen kind. Wat kon ze eigenlijk nog meer doen ? Niets, maar 't gaf haar zoo'n zorg. Eva had altijd geld bij zich en van die winkel vertrouwde ze 't ook niet best. Als ze eens informeerde, bleek ze alweer ergens anders te wezen, achenebbiesj, hoe kon ze vertrouwen hebben, als ze dit overdacht. Nee-nee, ze moest erover praten, ze moest 't rechtuit zeggen. Nou stond ze zich daar zelf te begeinen. Eva met 'n fijne mantel 'an, en zoo'n dure hoed, ja, ze was d'er mesjogge. 246 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Lang hield ze zich nog in, dan op 'n keer moest het er uit. — Eef, blijf reschaffen, zei ze hijgend. — Wat hebt u nou weer? deed Eva verwonderd. — Ik kan geen sjolem hebben zooasje... — Ik begrijp u niet. . . wat wilt u toch, breng ik niet genoch in ... ? — Dat bezorg me grijze hare, juist die mesomme ... je bent nooit zonder. — Nog mooier . . . dan zal ik wel minder afgeven, nou doe 'k m'n best en is 't weer niet goed, wat zeg-je me daarvan.. . ? — 'k Ben je van harte dankbaar ervoor, dat weet je ook wel, je bent 'n nesjiere, 'n schat, maar ik vraag me elke morrege . . . — Ja, wat vraagt u zich nu af, dat zou ik wel 'es willen weten? — Ach, ik wou da 'k niks hoefde zeggen. — TJ zanikt. — Je draagt zukke mooie kleere, koop maar bij, dat heb je niet voor niemendal. — Gunt u me dat soms niet? — Zeker kind, ik gun je alles, als 't maar niet tot jè verderf uitkompt. — Wat praat u toch, hebbe ze weer gekletst ? m ELFDE HOOFDSTUK. 247 — Was 't maar kletsen, ze hebbe je gezien, met 'n goj, al verscheije keer. — Hebbe ze me gezien ? stoof Eva nu op. Da's bewijs dat ze geen zand in de oogen hebbe. Ze magge me zien... ja zeker magge ze dat! En nu wil 'k wete wie aan 't raddele is geweest. — Dat doet 'r niet toe, kind. — Zie je wel, 't is wat moois naar die schurfterikke te luistere, me te belastere. Een koorts zulle ze krijge! Fel stond ze voor haar moeder met vlammende oogen. 't Weten dat ze haar nagingen maakte haar radeloos. Ze zag zich al afgesleurd van hem, opgesloten in huis. Ze kon bijna niet spreken van drift die in haar woedde. Maar plots dacht ze eraan, dat ze haar moeder moest ontzien. Die was zoo zwak en kon 'n toeval krijgen en dit zou ze zichzelf nooit kunnen vergeven. Van wanhoop barstte ze in tranen uit, snikte onweerhouden. — No nog fijner! hoonde de moeder. Nou bekom ik de schuld, kan ik 't helpe as de mense kwaad spreke? Ben ik niet je moeder, heb ik geen verantwoording voor je? Goed prate ze nooit over je, as je ze de ooge uitsteekt. 24& EEN LIEFDESTRAGEDIE. — As u dat maar in gedachte houdt, zei Eva gevat. En as u meent, dat ik niet fatsoenlik ben, nou dan ga ik heelemaal niet meer uit. Denkt u dat het zoo'n gijn is door wind en weer te loope, moest ik de heele winter niet voort om 'n prutskaartje te verkoope en alles an te hoore wat die gazzers zeggen! — Sja, je wordt te groot. Dat ik ook zoo ziek ben. 'n Broge voor al wat je doet! — Nou, zegt u dan niet meer zulke leelijke dingen, ik kan 't niet verdragen, ik doe het toch niet enkel voor mij! Eva snikte opnieuw van wrevel en ergenis, van ellende over 't eigen ik, dat ze zoo schuldig wist. En de moeder zweeg in pijn en zorg, zich onmachtig voelend, omdat ze er niets aan veranderen kon. Maar de angst en de verzenuwing lieten haar niet los; vanzelf begon ze weer. — Over 'n jaar, over een half jaar kan Roos 't van je overneme, misschien al vroeger. Hou je zoolang goed, ik weet, 't is moeielijk in de verleiding . . . anders kijkt geen goossen je meer 'an! — 'n Goossen? stootte Eva verachtelijk uit. Ja, die loope d'er druk om mij, jawel! As je niet meebrengt, kijke ze niet ELFDE HOOFDSTUK. 249 naax je om. Geen geld geen gassene, as u daar maar 'an denkt! — Nó goed, nó goed, is dat 'n rede om nou alles maar opzij te gooien als 'n nafke. Eva schouderschokte kleineerend. Ze droogde haar tranen. Daar haalden ze weer de ouwe koeien uit de sloot. Van ongeduld hep ze heen en weer, smeet onmachtig met het tafelgerei en wist met zichzelf geen raad. — Wacht je tijd af . . . Roosie is gauw zoover, vermaande zacht de moeder. — Roosie ? Asof dat wat geeft. . . Wat denkt u dan toch? U praat maar over Roosie, maar wat weet u eigenlijk van haar ? Zal die 't er beter afbrengen dan ik, is u daar zoo zeker van, nou ik niet, as die de hurt op mot. .. Eva brak af haar woorden. Ze voelde dat ze te ver ging. Haar moeder zweeg eveneens, en in die pijnlijke stilte klaarde zeer wreed de totnutoe maar vluchtige onderstelling, die tegelijk inhield een bekenning van schuld. — Nou ja, zei Eva na een poosje, u zet me ook altijd een mes op de keel, ik meen 't natuurlijk niet zóó erg, ik bedoel alleen maar dat u mij niet zoo moet verdenken. 250 EEN LIEFDESTRAGEDIE. In elkaar gekrompen van zorg en ouderdom, schudde moeder het hoofd; ze bedekte haar oude, rimpelige gezicht met de tanige handen, om niet te zien wat al zoo vaak in haar opdook en voor haar verzwakte oogen weer klaar nu stond. Omdat ze niets kon veranderen en niets vermocht af te wenden zweeg ze in onmacht, van pijn en zorg. Eva werd er kriegel door, maar ook zij wist geen woord te vinden. Ze zou haar moeder om de hals kunnen vallen en schuld bekennen, of haar enkel omhelzen en haar geruststellend zeggen dat zij zich kwelde om niets. Maar een geheime vrees, zoowel voor bekentenis als voor zware leugen, weerhield haar; zenuwachtig brak ze in huilen uit. De moeder opende de saamgeperste lippen, om 't klaargeworden vermoeden uit te spreken, maar nu rinkelde 't winkelbelletje en kleine Roos stoof binnen. Dat bracht ineens verademing en ontklemming, al voelde Eva de schroef nog. Nee, dat viel hier thuis niet langer uit te houden, daarin moest verandering komen hoe dan ook. Ze verkleedde zich gehaast, trachtte met kleine Roos over flauwe dingen arge- ELFDE HOOFDSTUK. 251 loos te praten, ging dan de deur uit, na eerst te hebben gezegd, als geruststelling, dat ze bijtijds binnen zou wezen. IV. De moeüijkheden met moeder herhaalden zich; de stekeligheden raakten niet gedaan. Eva verzette zich hardnekkig, ging al driester, al brutaler er tegen in. Ja, als ze zich maar wat kon inhouden; en als ze op behoorhjke tijd 's avonds zich van hem kon losmaken, zoodat ze niet zooveel redenen tot ergernis gaf, dan zou het wellicht nogwel losloopen, maar dit temmen van zichzelf verstond ze niet, en daar wilde ze ook niet aan. Vuile huichelarij, noemde ze het van zichzelf, als ze zoo zou doen. Ging ze met hem uit, dan dacht ze aan niets, verzonk voor haar elk begrip van plaats en tijd. En 't spreekt, dat de voorzichtigheid dan niet werd betracht. Ook hier, op kamers, kon het dus niet zoo blijven. Pas was er weer een geweldig standje geweest, waarbij ze dreigde niet terug te zullen komen; met een ruk sloeg ze de deur achter zich toe. 252 EEN LIEFDÈSTRAGEDIE. Ze liep de Wagenstraat af en zonder dat ze erover nadacht nam ze de oude bekende weg, omdat ze in de kamer van de Hobbemastraat niet zou kunnen zitten zóó alleen, terwijl ze hem eerst tegen d'avond verwachtte. Evenals een paar maanden geleden dwaalde ze vereenzaamd over het strand, om bij 't geklots van de baren, in de ruischzang van de zee te vergeten wat in haar knaagde. Het seizoen naderde alweer zijn einde en maar schaars waren de wandelaars op de zandige plaat naast die eeuwige wellende wateren, die blinkende grijsheid onafzienbaar, zich verliezend naar verre kim. 't Was nog een dag van felle zon aan onbewolkte lucht en dat maakte haar al gauw warm, zoodat ze wel langzamer moest gaan, en eindelijk stilhield, zich afvragend waarom ze toch zoo dom deed en zich noodeloos aanstelde. Als een felle flits schoot de herinnering weer op, dat zij ook op een zoo moedelooze dag hem ontmoette, en dat leek haar als een voorspelling, een bizondere beteekenis, een feit dat haar dwong door te zetten, nu ze eenmaal er mee begon. Ze hield van hem, ELFDE HOOFDSTUK. 253 van hém, en voor niets kon dat wijken, er mocht dan van komen wat wilde. Even huiverde ze, terwijl ze dit zichzelf zei, want ze voorvoelde er iets noodlottigs in. Maar kom, dat kwam door de zee, die stemde somber. Iedereen zou wel minder prettig zijn na zoo'n herrie thuis. En vreemd, terwijl ze zich dit opdrong, zagen haar oogen toch weer dat de zee niets sombers vandaag had, integendeel lichtend en kleurig golfde, groen-blauw met grijs onder het zongeschrtter. Ze- zette zich een poos in een strandstoel en overpeinsde vagelijk zonder iets feitelijks te overdenken; 't gevlaag van de zee onder de zoo klare glans van de lichtende hemel werd haar als een zacht geneurie dat haar verpoosde, dat haar overstelpte in zachte weemoed en lief geluk. Ja, 't was het geluk, zoo meende ze, dat ze zooeven wilde verloochenen, wat nu terugkeerde en ze zoo sterk hoorde. In dat rhythmisch suizebeuken van de wijduitslaande, even wijkende, dan terugvlagende golving van de zware zee voelde ze het. Ze droomde zich vaag weg en zag zich verre van al die kleine ellende, ver hier vandaan en met hém. 254 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Gekalmeerd zat ze uren neer, keerde daarna vastbesloten naar stad, ze wist nu hoe ze moest handelen. V. 's Avonds, bij hun ontmoeting, verward en gejaagd, van haar voornemen toch vast en zeker, sprak ze het uit: — Neem me mee waarheen je wilt, 't kan me niet schelen hoe ver, ik kan hier niet, ik wil in huis niet bhjven! Hij stond versteld over haar opgewondenheid, een wanhoopsdaad die wel ontsprong uit het hart, doch zich verloor in drift, zich verstarde tot koppigheid. — M'n lieve kind, stamelde hij, onthutst door haar spontaanheid, ik wil niets liever dan dit, maar je weet. . . ja-god, je weet hoe 't erbij staat... ik kan je onmogelik trouwen en ook niet bij me houen, wat moet er dus van je* komen ? Hier, bij je moeder, ben je veilig, ze kunnen veel kwaad van je denken, maar weten doen ze niets. Als ik later weg ben, bhjf je voor 't oog dezelfde . . . krijg je misschien kennis aan 'n ander die 't goed met je meent. ELFDE HOOFDSTUK. 255 — Dat nooit, dat wil ik niet, antwoordde ze beslist. Ik ga met jou mee naar Amsterdam, of ... wil je soms niet, heb je genoeg van me, heb je al 'n ander op 't oog ... ? — Ta-ta-ta, wat doe je obstinaat, je weet dat ik van jou hoü, van jou alléén, kalmeerde hij. — Ik heb niet zoo veel noodig, verklaarde ze deemoedig. — Daarin zit het niet, m'n lieve Eef! dot van 'n kind, hoe moet ik je dat nou uitleggen ? — Neem me mee, doe met me wat je wilt. Ik kan hier niet blijven, 'k verdrink me nog liever. Je begrijpt toch ... eens moet het uitkomen dat we samen zijn. Nee, nee, nee . . . spreek maar niet, alle gevolgen blijven voor mij, als je me maar meeneemt. Hij sloot haar in zijn armen en suste haar kussend. De weelde van haar jong lichaam en de aanhankelijkheid van haar naar-liefde-dorstende jeugd bedwelmden hem opnieuw. Waarom zou ze niet meekunnen naar Amsterdam? Hier of daar bleef toch 't zelfde. Ja, hij hield van haar en zij van hem! En toch, terwijl hij zich- 256 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zelf dit voorzei, voelde hij al de dubbelhartigheid ervan, want eens, vroeg of laat, moest hij haar aan haar lot overlaten. En dan . . . nou ja . . . Misschien zou het tusschen hen wel vanzelf uitshjten. Haar zalig omstrengelende armen, haar liefde-kussen verdoofden elke verdere tegenwerping. Hij gaf toe, en verheugd overlegden ze samen hoe dat het beste zou kunnen. Eva opperde het plan om in Amsterdam weer een ateljee te zoeken, en ja, daar vonden ze ook van zelf de brug. Hij kon door een kennis een advertentie laten plaatsen, daarop zou zij schrijven, de betrekking aannemen, en eenmaal te Amsterdam, mocht ze zelf 't al regelen en verder uitzien. Moeder ontving [dan elke week het geld door, wijl die betrekking interne zou zijn, met hoog salaris. Nu juichte en jubelde het zeer in Eva, hoewel met een weinig wrangheid erdoor; ze besefte dat, als ze zich losmaakte van alles, ze afdreef in de groote stroom. Dit maakte haar even stil, doch lang duurde het niet. Hoe goedhartig en eerhjk bleek hij weer, dat hij voor moeder wilde ELFDE HOOFDSTUK. 257 zorgen en het daarbij zoo aanlegde dat ze terugkon, als 't moest. Drie dagen later, nadat ze de advertentie in de krant lieten zetten, kwam ze ermee thuis, schreef erop zooals afgesproken en weer eenige dagen later ging ze met hem naar Amsterdam; zoogenaamd op proef in betrekking. Ze huurde er een keurige en niet te dure kamer in de nieuwe buurt, waar zij zich nu voorgoed nestelde, na eerst nog naar moeder te zijn geweest om de uitslag te melden, haar kleeren te pakken en mee te nemen. Moeder zuchtte en schudde 't hoofd, kleine Roos daarentegen kakelde luid van vreugd. Nu kreeg zij 't rijk alléén, werd zij de eenige hier die wat te zeggen had, vrij en onder de plak weg van Eef, die haar in bedwang hield, ook als ze niets bedreef. Liefdtstragedif. »7 TWAALFDE HOOFDSTUK. | De eerste dagen in Amsterdam glorieden in staag genot, 't Besef van volledige vrijheid, van te kunnen leven Voor hem en daarbij zichzelf te zijn, werkte overweldigend op haar. Amsterdam bleek zoo groot, warrelig-vol, dat zij zichzelf erin verloor, als ze met hem uitging, dat werd 't leven genieten tot de boom. Ze keek niet om, dacht niet aan het prentenwinkeltje, waar moeder en kleine Roos haar zorgzaamheid roemden als de post het wisseltje bracht; ze leefde hoofdloos, het hart te vol. De nazomer bleef nog lang prachtig, al verwaaiden de eerste dorre blaeren van de boomen. De vroege herfstzon, soms zwaar goud en dan weer hel-bleek, betintte afwisselend de woele stad, waar de menschen, na kort verbhjf in bosch of aan zee, weer knusjes tezamenschoven. TWAALFDE HOOFDSTUK. 259 In hun nieuwe woning, twee vertrekken netgemeubeleerd, alwaar de juffrouw op zich had genomen voor haar te koken, als meneer en niet zou zijn, vond Eva zich behagehjk. Wel vooruitgegaan zag ze zich, als ze bedacht, dat ze voor eenige weken nog op het strand hep, om klantjes aan te klampen, waarvoor ze vaak dan thuis nog standjes kreeg, als alles niet voor de wind ging en ze te weinig inbracht. Nu, met een geliefde man, werd het leven zoo licht, zoo fleurig als 't maar kon. Hoe dwaas, om zoogenaamd braaf en fatsoenlijk te blijven. Gedroeg zij zich soms niet naar behooren? Ze leefde als een getrouwd vrouwtje, niemand die iets op haar kon aanmerken, behalve dan... nou ja, wat deed er dat eigenlijk toe? Voor haar zeker niet! Evenwel, zoo mooi bleef het niet. Die gelukzalige dagen, zoo licht en zoo vol als of ze zich bevond op een feest, een kermis, bergden een kleine keerzijde, die haar al te hoog opgevoerde stemming wel wat dempte. Hij kon niet aldoor bij haar zijn, kwam op bepaalde uren, had 17* 2Ó0 EEN LIEFDESTRAGEDIE ergens anders zijn kamer, en de lange ochtenden en de vele middagen zat ze alleen. Dan prutste ze wat aan haar kleeren en wachtte geduldig tot hij opdagen zou. Haar bestaan begon bij hem en 't eindigde bij hem. Daar tusschen was niets als de herinnering aan haar armoe, 't ellendeleven daar ginds, met vóór haar mogelijk even groote ellende in de toekomst. Maar wat gaf ze daarom, ze nam het zooals 't nu vóór haar lag en niet zooals 't wezen moest, al welde telkens twijfel op. Wat kon haar deren wat er nog volgde. Ze vond pret in zich zelf, zóó maar, om niets, enkel omdat ze op haar beenen stond en de lucht inkeek. Maar dan dook die nare schim van de toekomst weer óp; een briefje van huis, een ongeluk in de krant, 't verstomde al haar luidruchtigheid. Klaar zag ze haar nieuwe toestand in: 't geluk voor 't oogenbhk, vandaag en morgen weg! Verward kon ze dan voor 't raam zitten kijken, tot opeens, of eigenlijk eronderdoor, ze de eenzaamheid nijpend voelde, het afzonderlijke en verlatene in deze stad, die wel mooi en erg druk er uit zag, TWAALFDE HOOFDSTUK. 2ÓI maax toch de hare nog niet. In Den Haag kende ze elke straat, elk plekje, en overal trof ze kennisjes. De tijd viel haar daar te kort, en hier wist ze geen raad ermee. Ze dacht er wel eens aan een ateljee te zoeken, maar moeilijk bleef het, wijl hij elke middag na beurs tijd even aanliep, hoe moest dat dan ? Zou ze hem daarmee niet kunnen verhezen? Een heele dag zonder hem, dat kon toch niet; ze verlangde altijd naar hem. Vergoeding voor de lange-dag-aUeen gaven haar de avonden, wijl ze dan leuk samen waren. Ze gingen naar een café aan de Amstel of ergens zitten op 't Rembrandtplein. En daarop volgde de nacht, de liefdenacht, die in 't begin wel eindeloos scheen, doch die, er reeds aan gewoon, ook de gewone verhoudig aannam. II. Oktober was onafgebroken mooi, een voortzetting van de zomer, enkel maar wat koeler en wat langer van avond. Onbegrijpelijk-lang bleven de bladeren aan de boomen, na die eerste loslating, door een dagje van regen; men kon nog best 2Ó2 EEN LIEFDESTRAGEDIE naar zee. Op 'n zondag tramden ze naar Zandvoort, aten fijn bij Driehuizen, liepen heel de middag langs het strand en zaten zich in de stoelen moe. Zandvoort was geen Scheveningen, toch ook mooi. Ze kreeg er weer 't zelfde vrije gevoel, de eenheid van lucht, duin en zee, zij beiden erbij, geheel voor elkaar, vereenzelvigd ermee. In stad deed hij meer afgepast, dan liep hij strak, en soms leek het haar of hij schichtig keek, of hij zich wat sjeneerde voor haar. 't Kon best en ze vergaf het hem grif, want was zij in Den Haag ook niet zóó geweest? Och ja, daar voelde ze hêt als 't verbodene, dat lokt — en hier, nu 't niet haar zelf, maar hem betrof, werkte het pijnlijk, 't Was de worm die langzaam maar zeker voortknaagde aan haar lot. . . en dat eens beslissen zou. Had hij niet aldoor verklaard, en hij zei 't nu nog, dat hij haar niet kon trouwen en ook niet-altijd bij zich hoüen. Ja, als het toeval hem gunstig mocht wezen, zoodat hij veel geld verdiende met effekten waarin hij spekuleerde, ja dan, maar daarop mocht ze niet rekenen. Dat gevoel van geen vaste toekomst overviel haar meestal als ze TWAALFDE HOOFDSTUK. 263 zich alleen bevond; en telkens, als ze haar postwisseltje van vijf gulden overmaakte aan moeder, vroeg ze zich hoeveel keer dat nog zou gebeuren. In zoo'n stemming ging ze op een middag weer daarheen en bleef er de geheele dag. De zee golfde zwaar, koelgrauw met wittige koppen onder heldere hemel, waaraan zilverbleek waasde de groote herfstzon. Leeg en blank lag het strand in groote verlatenheid en het ziltige zand week weg onder elke voetepas. Ze zag ineens weer de herfst van vorig jaar, toen het zoo regende en stormde en zij zelf zoo verwaaid rondliep te Scheveningen om een prentkaartje te ver koopen. Nee, er bestond geen reden tot klagen, ze mocht niet zoo ontevreden, zoo ongedurig zijn. Ze had 't goed en moeder kreeg het geld, wat kon ze nog meer vragen? O ja, ze wist het wel: zekerheid wou ze dat het zou duren! Maar waarom pijnigde ze zich? Deed ze zelf niet het voorstel, dwong ze hem niet tot deze stap, smeekte ze niet haar mee te nemen, die goeierd, die lieve, heve man! Haar gelaat verhelderde bij dit herdenken en ze lachte haast tegen zich zelf. En toch, terwijl ze 264 EEN LIEFDESTRAGEDIE. keek in 't stralend zonlicht, dat over het grauwe sop spatterde, huiverde ze onwillekeurig bij de alweer aansluipende gedachte dat haar hef deleven kortstondig zou zijn, en als 't met hem afliep ze naar huis moest, of misschien met... een ander. Rauw zette ze zich tegen die wrevel in en uit terugslag werd ze uitgelaten. Haar hoed met rood kleurde fel en haar korte rok fladderde in de wind; ze schepte overmoedig met volle handen in 't zand. Op 't vrijwel leege strand waren er toch enkelen bijgekomen, heeren uit Amsterdam, naar ze meende, en die volgden haar bewegingen met gretige oogen. Dit deed haar weer opfleuren, gaf sterk het besef dat haar leven nog niet behoefde afgesloten te zijn als 't ongeluk haar overviel. Maar gelijk rilde z'e al. Nee, nooit ging ze weer met 'n ander! De lange middag dreef om in die afwisselende trieste en uitgelaten stemming, en zij bleef aan zee tot de zon onderdook. Karmijnrood en overmoedig groot zonk de vurige bol achter de grijzige, parelmoeren kim, die van felle kleurenbrand doorgloedde. De schater sloeg vlammend door heel de lucht, van kleine wolken TWAALFDE HOOFDSTUK. 265 doorzogen, vloeide daarna uit, werd grauw-violet. Ook 't breede strand kleurde zich, met een vaal purper dat rimpelstreek over het stroeve zand, metalig opblonk in de water-riffen die overal zoo breed lagen uitgeweid. Veel tijd tot bepeinzingen behield ze niet, ze moest terug, naar Amsterdam. Het diep-zwaarmoedige van het violet eri purper bij het snelle invallen van de avond en de kille frischte van 't herfstgetij bleven haar bij, werkten op haar in als een nieuwe kracht. Ze had toch zelf gewild, hoe kon ze dan zoo zeuren! En ineens schoot het voor haar op, hoe goeddoende het straks zou zijn als hij bij haar kwam, en dat joeg haar 'n blosje naar de kaken. Ze voelde zich al vroohjk als ze hem maar zag, zelfs als ze aan hem dacht, droefgeestig werd ze enkel als de vage toekomst haar overstelpte. Nu groeide weer 't geluk in haar, terwijl ze naar Amsterdam elektriekte. Op de rieten klepstoel in de tram tuurde ze strak naar 't donkere buiten. In stroeve avondsfeer lagen de velden daar toegedekt, met hier en daar een enkel hchtje, huilerig pinkend als een gloeiende 2Ó6 EEN LIEFDESTRAGEDrE. traan in de weemoed van het vochte floers. Dit matte, starre kijken, waar niets te zien viel, hield haar lang bezig en 't leidde haar gedachten een weinigje af. 't Leek haar of ze door de spiegelende ruiten in zichzelf zag en of het daar binnen nu alles behoorlijk en vreugdig samen lag. O ja, ze voelde zich gelukkig, heel gelukkig. Een enkel-jaar-zóó beteekende meer voor haar dan vele van ellende en getob. De eerste lichtenreeks van Amsterdam naderden en dat scherpte haar aandacht óp. Nee, de zee, om deze tijd van 't jaar, bleek niets gedaan! Ze huiverde en rilde er van. In huis zou het beter zijnl Met een zware bocht schoof de elektrische uit 'topene donkere veld, tusschen de beschermende straatwanden in. Menschen stapten uit, bij elke brug. Herhaaldelijk werd er gestopt, maar 't ging toch rap van de hand; straat na straat reelden ze voorbij. Aan 't eind zat ze er nog alleen, dat maakte haar weer triestig. Nu kon ze er haast zijn; de laatste halte. Zou ze een tram naar huis nemen? TWAALFDE HOOFDSTUK. 267 Nee, liever te voet vei der, dat gaf verpoozing, afwisseling! Warm omving haar de Kalverstraat, met het vele, stralende licht en de voortschuivende, vaak elkaar kruisende, zwarte menschendrom over het grijze asfalt. Ze monterde op, stapte vlug door naar de „Van Wou", waar ze woonde. Hij bleek er nog niet te wezen. Gelukkig ! Eerst liep ze door de kamer heen en weer, niet wetend wat aan te vangen, dan knapte ze zich op, — en even later, als zij zijn veerende stap hoorde op de trap, kon ze hem tegemoet snellen met de verrukking op 't gezicht, alle narigheid vergeten. Ze vertelde hem haar uitstapje, ook bekende ze wat van haar gewaarwordingen, maar over het voornaamste gleed ze heen, om geen te groote beteekenis eraan te geven, en hij plaagde geruststellend: — Och, malle meid, word-je nou ook nog sentimenteel. — Nee-nee-nee, weerde ze lachend af, ik wil er niet meer van weten! En alles leek haar ineens weer goed. 268 EEN LIEFDESTRAGEDIE. III. Nu koesterde en vertroetelde ze haar eigen groote aanhankehjkheid. En hij, hij voedde, stookte dat vuurtje op, onbewust, omdat dit wel in zijn aard lag en ook wijl hij eigenlijk niet anders kon. Toch haperde er wel wat, wijl zijn zaken er niet al te best voor stonden. Dit vertelde hij evenwel niet. Waarvoor zou dit ook noodig wezen, oordeelde hij wijsjes, vroeg genoeg als het zoo ver kwam. Men moest het leven nemen van de lichtste en aangenaamste zijde, al die zwartkijkers deugden voor niets. Eva had zich thans volledig gevonden, haar onbewuste drang naar huis, wijl ze moeder daar nooddruftig wist, sleet wel zoo wat uit. Ze zond toch wekelijks het geld. En het leven te Amsterdam met al zijn bonte woeligheid trok wel aan, al stoorde het haar ook vaak. Bovenal besefte ze dat het waren de prille jaren, die haar soms vrees inboezemden, haar schrikachtig deden zijn, omdat ze met het eigen volk brak, een christ aanhing, en zich toch niet veilig kon voelen. Ze beet te gretig in de appel, de vrucht, die ook hem lokte, doch die hem niet zoo TWAALFDE HOOFDSTUK. 269 door alles heen vasthield. Och, bij een man gebeurde dat zoo niet. En hij? Goed en hef voor haar, bij tijden wild en speels, doch ook weer zakelijk als dit zoo moest. Hier, te Amsterdam, voelde ze wrang, dat een joodsch meisje niet met een christ moet gaan, hoewel ze dit verschil niet wilde zien noch erkennen, 't Waren enkel de blikken als ze ergens met hem zich vertoonde, een gesmoezel rondom, wat herinnerde aan de tijd toen ze met haar handel hep en het geteisem haar plaagde. Dreef ze soms nou nog handel.. ? Ja, zóó zagen de geloofsgenooten het aan. Zij, die zelf naar sjiksen liepen, niet uit liefde, enkel uit lust en uit zucht te braveeren, geloofden niet, dat zij anders zou zijn. Erg kwelde haar die meening niet, tegen hun kortzinnigheid hardde ze zich allang, omdat de lui alles afmeten op hun eigen lijf. Met een rillinkje van afgrijzen dacht ze ook aan Den Haag en hoe het daar bij moeder en Roosie zou zijn gesteld. Plannen, veel plannen, aldoor plannen maakte ze, om met zichzelf in het gereede te geraken. Ze moest er aantrekkelijk voor hem uitzien, doch te 27O EEN LIEFDESTRAGEDIE. veel geld wilde ze hem niet kosten, al telde hij zelf die kosten wel heel weinig. Genoeg gaf hij al voor haar uit. Hij pronkte met haar. . en zij met hem. Genot gaf dit soms, doch het best voelde ze zich als ze samen huiswaarts keerden, als de gastvrije, zoo bekende deur zich voor haar opende, ze binnenstapten en heel de verdere wereld week door het afsluiten van het huis. Ja, ze zou later iets zoeken, dat ze niet tot zijn last verviel, ze kende zich zelf toch als zoo pienter, ze schommelde wel wat op, een modezaakje of hoe dan ook. Alleen voedde ze de vrees, dat ze uit Den Haag haar zouden komen halen, en haar mooie droom verbreken. Daarom drong ze alles saam op hem, ging ze gansch in haar innige aanhankelijkheid op. Als een gebroken ketting zag ze de weken, die achter haar lagen, een verschakeling, die toch telkens weer een nieuw lid vond. De herfst, lang zilverig mooi geweest, werd killer, sloeg plotseling over in barre winter. Een enkele storm reet de laatste blaeren, die totnutoe zoo verwonderlijk vast aan de takken zaten, er bij vrachtenvol af. En nu stonden de plantsoenen TWAALFDE HOOFDSTUK. 27I ineens naakt, de boomen zwart en kaal in de grauwe vale lucht. Het geluk, het warme bewuste geluk, zoo voelde Eva het, kan niet afhankehjk zijn van dergelijke verstoringen, doch als er diep-in iets ontbreekt, als twijfel woelt en men zich onrustig voelt, ondergaat de geplaagde ziel de invloed van elke kleine verandering. Op Eva drukte dit. Het verenkelde leven zoo alleen op de eenzame kamer maakte haar opnieuw zwaargeestig. Of ontbrak er nog iets anders aan ? Soms haakte ze naar het lawaaierige van thuis terug. De opwelling verdween evenwel dadelijk als ze hem zag, zoodat ze nu zeker wist, dat het hierin niet lag. Naar, zee, naar Zandvoort ging ze nog eenige keeren, doch daarvoor werd het nou toch langzamerhand te guur. Vanzelf vervloeide het verlangen, omdat de zee niet zoo gemakkelijk viel te bereiken als van uit Den Haag. De eenzaamheid van het strand leek haar ruiger dan daarginds. Zóó traagden thans de dagen voorbij, ze raakte gewend en vond Amsterdam een prettige stad, en ook wel vrij. Aldoor ging ze met hem uit, naar schouwburg of café en de eerst nog ge- 272 EEN LIEFDESTRAGEDIE. voelde leegte vulde zich. Ze dacht opnieuw aan een ateljee, maar 't geringe loon, nagenoeg niets in vergelijking met wat ze zelf verwonen moest, moedigde niet aan. Dat hij in dat geval na beurstijd niet zou kunnen aankomen, bleef voor haar wel het overwegende van al, want angst, diepdoorwerkende angst, dat zijn liefde zou verminderen, hield haar voortdurend bezig. Ze zocht naar elk middel om hem vaster aan zich te hechten, overlaadde hem met liefkoozingen en uitstortingen van teederheid en hartstocht, maar ze moest bemerken dat ze niet ermee bereikte wat ze beoogde. Haar naïefheid en onbedorven-zijn trokken hem meer aan dan opzettelijke aanhaligheid. Vagelijk voelde' ze soms 't geluk ontglippen en haar naar liefde smachtende ziel leed er onder, maar ze hield het kwelbegrip in, liet het hem niet blijken, nu al wetend dat jaloerschheid geen winst bergt, doch schade brengt in elke verhouding. Ha-ha, ze was mooi en jong. Honderd mannen kon ze krijgen voor een. Nee, geen treurgezicht! Ze lachte en dartelde weer en hij deed evenzoo, vond haar als altijd z'n heerlijke snoes van 'n Eef. In de St. Nikolaas- TWAALFDE HOOFDSTUK. 273 dagen zond ze een pakket naar 't briefkaartenwinkeltje, zij zelf kreeg niets terug dan een koud bedankje op een smoezelige, onverkoopbaar-geworden kaart, maar ze ergerde zich er niet aan, lette er nauwelijks op; ze had immers genoeg, en Wat kon ze meer verlangen; hij gaf haar een prachtige ring, eene met vele steenen, die fel schitterden. De Decemberdagen bleken anders wel grauw en triest, het daglicht scheen er noode of 't verdween al weer, om drie uur finaal donker in haar volgepropte kamer. Dan duurden de uren wel eens lang; ze wachtte toch immers op hem, ze kende geen ander doel en wist niets anders. Als hij maar kwam en ze zijn lieve gezicht zag, werd 't haar alles goed. IV. De week vóór nieuwjaar was druk en heel domp. Maar hij verraste haar met het plan voor 'n uitstapje naar Brussel. Werkelijk een zeer heugelijke tijding. Een paar dagen te voren, zonder dat ze van iets afwist, bezorgde een kruier zijn valies en een fonkelnieuwe voor haar. Ze Liefdestragedie. |8 ?74 EEN LIEFDESTRAGEDIE. wist eerst niet wat 't beteekende, en al vertrouwd met gedachten van tegenspoed, vreesde ze dit als voorbode van een scheiding. Hoe straalde ze, als hij met lachend gezicht het voornemen vertelde en haar de groene rondreisbiljetten liet zien, die hij te voren bestelde. Zooals 't op de eerste dag in haar juichte van Speenhoff, Speenhoff, zoo jubelde het nu Brussel, Brussel. En dat niet enkel door het gelukkige feit dat ze deze stad met hem zou zien, doch ook omdat het wat nieuws bracht, moois door hem voor haar bereid. O, hoe dankte ze hem in haar hart, ze kliste wild en zonder bezinnen en merkte zelf haar omhelzingen spontaner en hartelijker dan de meest lieftallige aanhalerij der laatste dagen. Ze schrikte er even van, o heel even maar, dan zong en sprong ze opnieuw door de kamer, joelde uitgelaten als een klein kind, en hij ving haar op in zijn armen, kuste terug met uitgelaten blijheid. Met de morgentrein van even acht uur gingen ze, echt als meneer en mevrouw, vertrouwelijk samen gezeten op de gereserveerde plaatsen, innig-gelukkig en toch met de noodige ingetogenheid. TWAALFDE HOOFDSTUK. 275 De geheele knus-leuke reis, het schudden en stooten, oponthoud aan de stations, ook van Den Haag, met even angst dat bekenden zoüen instappen, 't snelde haar voorbij als in een droom, waarvan haar enkel bijbleven het douane-onderzoek aan de grenzen en de inkomst te Brussel. Dat warrelig gekrioel, het bonte gewoel op de Place du Nord. en dan gelijk die breede boulevards, vol leven, met de vele café's, de opzichtige vrouwen en elegante heeren, de kleurige aanplakborden, het drukke gevent en geschreeuw, de armelijke kinderen met de gazetten, dit alles bracht haar in een doffe soezel, die oversloeg in verrukking, omdat hij haar dit schonk; 't verwerkelijkte bovendien wat haar zoovele jaren toescheen als niet te bereiken. Nu bevond ze zich ook te Brussel, logeerde er in één der eerste hotels, werd aangesproken met madame. Ze verwonderde zichzelf erover, bezag zich in de spiegel, want ze wist zich nog jong en . . . wat onbedreven. Maar de spiegel bevestigde haar rijpheid, het volledig vrouw-zijn, ondanks de prille jaren. Haar donker uiterlijk, het zwarte haar, 18* 276 EEN LIEFDESTRAGEDIE. de slanke gestalte, door de maanden van rust en weelde al voller geworden, kwamen op 't voordeeligst uit; het geluk weerkaatste haar lachend als het lieve leven zelf. Nee-nee, ze hoefde niet te twijfelen, ze had niets meer van een kind, ze volgroeide. En plots besefte ze dat met ze haar verlangen ook haar hoogste punt haalde, dat ze eigenlijk al over de schreef heen raakte; ze verkreeg toch alles. Wat zou nu komen ? Brussel en Parijs, dat bleef zoowat gelijk, en ze zat en hep er met hem in die groote stad! Dat het bergafwaarts zou gaan en heel snel, daaraan dacht ze niet, wilde ze niet denken, ze genoot enkel van 't drukke gedoe en bekommerde zich verder om niets. Even schoot haar Anne van Langen voor de geest. Wat die er wel van zou zeggen, als ze haar hier eens kon zien. Met een nieuwe japon, een fleurige hoed, mooi kantwerk en wat aardige soeveniers keerde ze terug, verliefder dan ooit. Nog tijden lang teerde ze op dat genotene te Brussel, voelde zich op de hooge boog van 't leven, in de heerlijke vlucht van de ontvankelijke liefde. DERTIENDE HOOFDSTUK. I. De winter met mist, sneeuw, en regen, met felle oostenwind die vrieskou bracht, en bloemen op de ramen kantwerkte, dan weer keerde tot dooi, de winter met de lange avonden en zoo korte dagen raakte ongemerkt voorbij. Een verkreukeld briefje van huis met klachten hield Eva's angst wakker. Dat zei telkens, hoewel onbedoeld, hoe ze vorig jaar in moeielijkheden verkeerde en hoe rustig en gelukkig ze hier nu zat. Rustig en gelukkig? Ze hield de woorden even terug, en ja... Gelukkig voelde ze zich wel, maar de rust van dat geluk ontbrak nog. 't Kon haar elk oogenblik ontschieten. Haar trouwen deed hij niet, en dat verlangde ze ook geenszins als ze zekerheid had, dat hij bleef. Aldoor dook er grillige twijfel "op aan de duurbaarheid van dit bestaan, maar 278 EEN LIEFDESTRAGEDIE. die verdrong ze energiek. Ze had 't goed en moeder kreeg op tijd haar geld, wat mocht ze meer wenschen? Maar af en toe merkte ze, dat hem wat kwelde, dat hij moeielijkheden had, geldzorgen, tegenspoeden die hij voor haar verborg. Ze wist toch dat hij spekuleerde. Als hij verdiende deed hij gul en leuk, als hij verloor zei hij weinig of zweeg, zat cijfers te pennen en te rekenen, waarvan zij enkel begreep dat haar verblijf veel geld vroeg en dat dit nijpen kon als het tegenliep. De ernst van 't leven rees weer fel voor haar op. Tijden zat ze erover te piekeren, haar arm hoofd te pijnigen om een middel te vinden hem niet zoo tot last te zijn. Dan, als 't eenige wat ze erop kon vinden, stelde ze hem voor zelf ook wat te doen, uit naaien.te gaan, dat gaf wel een bedragje per dag en de halve kost. Hij barstte in een onbedaarlijke lach uit, en antwoordde spottend: — Och kind, denk-je dat zulke bagatellen me kunnen helpen! Ze verschrok, stond verstomd, alsof een afgrond zich voor haar opende. — Welnee, een paar gulden meer of DERTIENDE HOOFDSTUK. 279 minder, dat is het niet; maar wil je soms iets leeren of om handen hebben, zoodat je later je zelf kunt redden als ik je aan je lot moet overlaten, zeg het dan maar. — Aan m'n zelf, aan m'n lot overlaten ? vroeg ze verward van schrik. — Nou-ja, zoo ver is 't nog niet, ik bedoel maar in de toekomst. — O zoo, antwoordde ze verlegen, terwijl haar oogen vochtig werden. — Malle meid, wat is dat, vergoelijkte hij al en trok haar naar zich toe. Kom, zoen me, je weet toch wel dat ik van jè hou, dat er heerwat moet gebeuren voor ik je zoo maar laat gaan. Ze nikte verwezen alsof 't zoo hoorde, en droogde onder een snik haar tranen. Maar als hij haar daarop omarmde, haar kuste op oogen en mond, besefte ze ineens fataal en zeker, dat haar geluk wankelde en niet meer stond. Al zou 't gevaar nu nog voorbij drijven, het noodlot bedreigde haar voortdurend en het niet af. Deze nijpende gewaarwording ontwrichtte haar, doch niet te lang, slechts enkele tellen; over de gedroogde tranen heen keerde terug de glimlach. O, als hij in moeielijkheden mocht geraken, zou ze 280 EEN LIEFDESTRAGEDIE. ' toonen wat zij vermocht, dan ging ze voor hem werken, ploeteren dag aan dag, hij zou zien wat ze kon. Voor haar verwarde verbeeldingen woelden weer tal van plannen op, die als over elkaar heen tuimelden; ze voelde zich te klein tegenover hem om ze te durven uiten. Na een poosje overleggens, vroeg ze hem benepen en stelde voor: — Als we eens 'n huisje huurden, dan kon ik wat voor me zelf beginnen? — Heel goed, heel goed, antwoordde hij luchtig. Denk er maar eens over na. Je weet, ik wil je graag helpen... met al wat ik kanl Die woorden sloegen haar verwachtingen ineens tot gruizel. Hij wou haar helpen, terwijl zij juist meende hem te verlichten, o, nu begreep ze het. Wat bleef haar over ? Niets! De twijfel en de ontmoediging nepen haar tam. — Zoo bedoelde ik 't niet, hakkelde ze onthutst, ik meen, dat als ik wat om handen neem, het je minder zou kosten. — O, zoo, ja... enfin, zie maar wat je aanpakt, 't is altijd verstandig vooruit te zorgen. — Je denkt toch niet, dat. .. dat .. . DERTIENDE HOOFDSTUK 281 — Dat ik op de flesch ga, nee, dat geloof ik niet, tenünste ... Hij hield even op, om de zachtste woorden te kiezen, vervolgde ruchtig: — Ja zie, springen zal ik wel niet, maar ik heb me te dekken tegen de verhezen. Ellendig, heel ellendig, je vrijheid eraan te geven, maar er zit niks anders op! — Je vrijheid? herhaalde ze in nog maar vaag bevroeden. Je hebt toch niets verkeerds uitgevoerd ... in vreemde zaken? Hij lachte luid om haar verkeerd begrijpen — en eindigde daarmee dit gesprek. Eva durfde er niet verder op ingaan; ze voelde, vreesde dat zijn hef de zou minderen. Maar daar schortte het toch met alleen, 't stak meer in het maatschappelijke, de drang een mensch opgelegd, vooral een zoogenaamde meneer, óm op het direkte belang te letten. Liefde, ja, heel gewenscht en gezocht, maar je kunt er helaas niet van bikken. En een man in zorg, zoo redeneerde hij zelf, doet als een kat in angst, hij maakt vreemde sprongen. Was hij nog met duidelijk genoeg geweest ? 282 EEN LIEFDESTRAGEDIE. II. De eerste lentedagen kwamen als-een zoele verkwikking. Het milde weer bleek nog wel niet vast, maar er hing toch al vaak een luwte in de lucht. Dat maakte Eva zoo vol-gelukkig en warm. Ze wilde naar buiten en liefst met hem. Evenwel hij had zijn zaken, zijn zorgen en dat stemde hem wel eens kortaf, deed hem prikkelbaar worden. Doch hij zag het ergerlijke ervan in en bedwong zich elke keer. Lieve hemel, die arme meid kon het toch niet helpen, dat het hem zoo tegensloeg. 't Zou zoo innig en overheerlijk zijn als hij aan niets behoefde te denken, louter leven met en voor elkaar. Eef, de kleine Eef, nu al volbloeid als een te rijp-gestoofde plant, begreep het niet. Haar zweefden voor oogen die allereerste uren, hun eerst ontmoeten waarbij de mondaine vreugd van Brussel haar wat onecht en jakkerig toescheen. Hoe kon dit dan zoo ineens ? Zijn afgetrokkenheid, de korte antwoorden, zijn afwezige of harde blik, verkilden haar zoo. Ze kreeg het dan koud. Maar ze herinnerde zich het gesprek en beschouwde dit als de DERTIENDE HOOFDSTUK. 283 oorzaak, vooral haar gebrek aan handelen. Tranen, heete tranen, druppelden soms aan, ze hield zich kloek in, beet op de fijne lippen en maakte zich heel mooi voor hem. Dit gaf dan weer een hoogst gelukkige dag, doch de ramp het niet af. 't Gesprek van de laatste keer werkte in haar door; bovenal bij hem. Op een avond begon hij opnieuw er over en zelfs wat hard en onhandig: — Zooals ik zeg, 't is beste dat je nou iets voor je zelf begint, dan ben je onder dak tegen die tijd . .. — Tegen welke tijd, vorschte ze dadelijk gejaagd, al half vermoedend waar hij heen wilde. — Wel, je bent toch niet onnoozel.. . 't is lam en beroerd genoeg . .. vervelende boel. ... tja! Verschrikt over eigen ruwheid, wachtte hij even. Hij vond het zelf te erg, maar hij wist het niet in zachtere woorden mede te deelen, vervolgde nu maar ongeveer in dezelfde toon: — Lam, vervloekt lam, stel je voor, gedwongen te zijn om een deuntje te moeten trouwen. Ze week ontzet een eind terug, staarde 284 EEN LIEFDESTRAGEDIE. hem strak, met vergroote oogen, aan. Daar was 't waarvoor ze altijd vreesde! — Trouwen, trouwen ? herhaalde ze in schrik. — Ja, wat dacht je dan? Je vindt het misschien niet prettig, nou ik ook niet, maar er is geen andere kans, 't blijft voor mij het eenig middel! Ze kwam weer naar hem toe, omklemde hem met haar beide armen, riep snikhuilend: — Nee, nee, dit kan niet, je zegt het om mij te plagen,... je meent het niet, je gaat niet trouwen... is 't wel? je blijft bij mij, bij mij. Ik wil alles, alles doen, zeg maar dat ik moet gaan werken. O nee, o nee ... wees barmhartig, sta niet zoo stijf... toe, zeg het nou dat het niet waar is, o ik kan niet leven zonder jou! Jij trouwen? verschrikkelijk, verschrikkelijk! Hij raakte er door van streek, omarmde haar ook, kuste haar hartstochtelij k, trachtte met lieve woorden te sussen. — Arme meid! heve Eef, 'k wou dat het niet hoefde, dat ik anders kon ... 'k wou dat ik je bij me kon hoüen voor altijd, maar 't kan niet, 't kan niet. En juist nou DERTIENDE HOOFDSTUK. 285 is er gelegenheid, godja, een goede partij... — Nou-al, vroeg ze verwezen. Nou-al moet het zoo ineens? — Welnee, over een maand of wat, er is nog niets bepaald, tóch . .. Over 'n maand of wat, echode het in haar door. Dus dan al! Ze herhaalde het luid-op, om zichzelf er van te overtuigen, omdat ze 't zoo aanstonds niet gelooven kon. Maar zijn strakke gezicht voorspelde geen goeds, gaf weinig hoop dat ze zich zou vergissen. Dan drong het feit vernietigend op haar in, overmande het haar geheel. Alsof ze op haar hoofd werd geslagen zoo machteloos en vernietigd zakte ze op een stoel neer, het de handen slap hangen. Dat duurde eenige minuten, 't Was of alles om haar verzonk, of haar voelen en denken zich oploste in het ijle niets, waarin enkel een ruwe molen draaide, die al haar tegenstand fijnmaalde. Dus, dus, zij moest. Langzaam richtte ze zich op en met verdwaalde oogen staarde ze hem aan. Weer gingen er pijnlijke oogenblikken om. Dan wanhopend, alsof het niet uit 286 EEN LIEFDESTRAGEDIE. haar zelf kwam, doch ergens uit een allerdiepste afgrond, gaf ze haar verzet op: — In Godsnaam dan ...! Hij gaf geen antwoord, begrijpend, dat elk woord hier te veel zou zijn. En zij vervolgde klagend: — Ach ja . . . ik heb 't aldoor voorvoeld, het zien aankomen ... maar vrees niets, je zult van mij geen last hebben! — Ik beloofde je niets voor vast, waarschuwde zelfs te voren. — Niet, dat je zou gaan trouwen, kreet ze weer fel. Als je van een ander zou hoüen, ja dan, maar zóó, nee, dat verwachtte . . . verdien ik niet. — 't Moet, zei hij driftig, 't kan niet anders! Ze haalde de schouders meewarig op, zakte opnieuw in. Hij stond verbouwereerd en wist geen woord té vinden om haar te zeggen hoe hij zelf eronder leed. O, die stille smart en wat hield hij van haar, van dat heve, goede kind! Hoe moest hij het aanleggen, om haar verder geen pijn te doen? Hij zag geen kans.daartoe. Beschaamd het hij zich op z'n stoel nederploffen, bedekte zijn gezicht met beide handen. .'j&m DERTIENDE HOOFDSTUK. 287 Zoo zaten ze een lange tijd, ver van elkaar, toch zoo na van gevoel en gedachten, met tusschen beiden in het onafwendbare. De voorjaarszon, schaterend ondergegaan, kaatste blikkerend haar laatste gloed nog even na op de ruiten aan de overzij. Dan weefde zich de eerste schemer in de kamer en spon er zijn schaduw vertakkingen als een donker web; ze merkten het niet in hun starre zwijgen. Ëva herstelde zich 't eerst, beseffend dat ze zóó niet konden blijven. Ze vermande zich, verslikte haar zuchten, ging naar hem toe, om 'n paar woorden te zeggen. Maar ze kwam zoover niet, sloeg enkel haar armen om zijn hals en stortte jammerend neer; ook hij schreide en trachtte haar te troosten. Heel de avond brachten ze wrokkend en mokkend door, ze wisten niet meer of ze van elkander hielden of reeds van elkaar verwijderd raakten; althans zoo leek het beiden, al was het misschien niet zoo, VEERTIENDE HOOFDSTUK. I. Nadat de slag was toegebracht, hoe onvermijdelijk ook, welde de spijt aan en voltrok zich de jammer van wat eenmaal niet te ontkomen viel. Hoe ellendig, hoe ellendig! zoo graag zou hij het vermijden, maar beter toch thans dan later, als ze zich nog meer aan hem zou hechten! Nu hij het evenwel had gezegd en ook voet bij stuk moest houden, wijl het niet anders kon, bezwaarde de toestand hem zelf, zoodat hij er stroef en norsch onder werd. Dat werd een zenuwachtige spanning, een tijd van wachten en hopen voor Eva, als of het nog zou keeren; en een verlangen wat niet vervuld kon worden, naar ze zelf voelde. Wat moest voor haar hier uit groeien? De eerste dagen spraken ze niet erover, geen van beiden; 't leven zette zich gewoon door, alsof er niets tusschen hen was voorgevallen; maar juist omdat hij over niets veertiende hoofdstuk 289 sprak, begreep Eva dat het ongeluksplan bleef bestaan, onvermijdelijk; ze had niet meer de moed er naar te vragen. Liever honderd maal de twijfel die nog altijd een kansje, hoe klein ook overliet, dan de zekerheid die alles afsneed, voorgoed; ze zweeg maar. Hield ze dan zooveel van hem? Ja, oneindig-veel, doch daar stak het niet! althans niet alléén. Van 't beginne-af had hij het haar voor gehouden, verwijten kon ze hem dus in geene deele — en als hij nu trouwen ging, of trouwen moest om het geld, dan zou ze, dan mocht ze zich daartegen niet verzetten; ze gunde hem alles in de wereld en tegen zijn aanstaande vrouw voedde ze haat noch afgunst. Alleen kwellend wreed, dat zij het pas verworvene al zoo gauw moest missen en dat er voor haar niets overbleef als de vroegere ellende. Dat sloeg haar neer, te erg, te onverwacht. Ach, verlaat me toch niet, verlaat me niet, kermde het in haar, doch ze durfde deze armzalige klaging niet eens te uiten. Ze wist het toch tevoren, hij ontraadde het haar destijds genoeg om mee te gaan naar Amsterdam. Lieidestrage die. jg 290 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Met schrik dacht ze eraan, om naar Den Haag terug te moeten, naar moeder en Roosje en naar Oom Ben, de familie, die wel alles op haar aan te merken zou hebben. En dat deze angst voor wat komen ging in haar boven dreef, zelfs boven haar liefde uit, dit martelde haar nog het meest. Ze wilde niet terug in dat jammerlijk leven, ze kon evenmin alléén zijn, ze wilde hem behouden, verlangde enkel dat zou duren, zooals het was. Een wrange gedachte zette zich bij haar vast. Dat hij trouwde, goed, dat moest, om het geld. Doch dit wilde nog niet zeggen, dat hij haar alleen zou laten, daarvoor behoefde hij toch niet te doen alsof ze niet meer bestond. Ze kon hem niet missen, ze zou hem zelfs met die andere deelen, ze wilde zijn gehefde blijven, alles offeren als hij af en toe haar een enkele keer bezocht. Maar deze gedachte op zichzelf leek haar monsterachtig, zoo in-gemeen, dat ze die tegenover hem niet durfde uiten, die diep-in verborgen hield, en er zelfs met geen vage aanduiding over begon. Aldoor klopte weer het beschuldigend vermaan aan, dat ze het vooraf had geweten en dat VEERTIENDE HOOFDSTUK. 201 ze geen enkel recht over hem kon laten gelden. Nee, ze mocht hem niet tot het kwade, tot de ontrouw overhalen, zij alléén had het te dragen, daaraan viel niet te ontkomen. II. Tergend sleepte zich voor Eva de eerste week voort, in nijpende schrijning van wat zich niet klaar het uitspreken. Al spoedig er op volgde een grillige weeromstuit, zoowel bij haar als bij hem, ze werden nerveus en wispelturig, ongemakkelijk; daarop wisselde de stemming voortdurend. De eene keer zaten ze stil en afgetrokken voor zich uit te staren, dan deden ze woest-uitgelaten en dol. En bij het ééne Zoowel als bij het andere dacht zij: voor hoe lang nog? Op zijn gezicht las ze, 't raakt gauw gedaan, hij moet in het bootje! Ze vond het voor hem haast even ellendig als voor zichzelf en ze bleef in stilte hopen dat het noodlottige op 't laatst niet zou behoeven te gebeuren. Ze begreep evenwel dat deze wending niet terwüle 292 EEN LIEFDESTRAGEDIE. van haar kon plaats vinden, dat ze hem niet terughouden mocht. Haar liefde voor hem voelde ze zoo groot en onbaatzuchtig, dat het haar onmogelijk toescheen hem ook maar iets in de weg te leggen. Alleen wachtte ze er op dat hij zou verklaren haar vriend te zullen blijven, dat ze op hem kon rekenen; dat — haar adem hield ze bij dit bedenken in — dat hij wel bij haar komen zou, ook als hij met die vreemde getrouwd mocht zijn. Doch helaas, dat laatste zei hij niet, hij zei eigenlijk niets, sprak er wezenlijk niet over. En dat hij zweeg, vond ze wel mooi op zichzelf, zóó kiesch, maar ze proefde er uit, dat hij, eenmaal zoo ver, ook alles tusschen hen als afgedaan rekende. En dit kwetste haar meer dan ze zichzelf wilde bekennen. Hij beschouwde deze breuk dus als niets, als een bagatel; hij trouwde, zij moest weer naar haar moeder en daarmee uit. Hij, van zijn kant, begreep wel wat in haar woelde, evenwel, hij zag geen kans het te veranderen. Hoe dieper hij zich er in dacht, te erger werd het. Hij zocht het nu met geld goed te ma- VEERTIENDE HOOFDSTUK. 293 ken, verkwistte veel, gaf buitensporig uit, maar daarentegen ontweek hij elk ge^ sprek, ontweek ook haar teederheden door minder bezoek. Dat geld werd haar een gruwel, een beleediging, want ze besefte dat hij hiermee haar smart wilde lenigen of vergulden, alsof er ook maar iets te matigen of de lenigen viel. Ze liet het geld onaangeroerd, overlaadde hem met liefkoozingen en deed alsof er niets schokkends tusschen hen bestond. Zoo bleef het een lange poos. Weken traagden om, het duurde maar' voort, totdat hij eindehjk wel erover moest be^ ginnen. Als ze nu toch iets voor zich zelf wilde aanpakken? Ze haalde de schouders op, gaf geen verder bescheid en hij vond geen argumenten om het haar aan 't verstand te brengen dat hij niet anders handelen kon. De verhouding werd al moeielijker. Ze toonde zich natuurlijk vroolijk tegen hem, haar gezicht lachend; maar in stilte schreide ze. Soms, midden in een zenuwlachbui, brak een huilsnik door, en dan moest ze al haar wilskracht samendringen 294 EEN LIEFDESTRAGEDIE. om niet uit te schreeuwen wat in haar omging. Ze erkende, ze wist het nu zeker, dat er niets meer viel te veranderen, dat haar gelukkig bestaan, hun samenzijn, een kwestie werd van tijd. Wanneer het zou eindigen, durfde ze, kon ze niet vragen, 't Zou altijd vroeg genoeg zijn, overtuigde ze zich. En onderwijl, met een enkel woord, een kleine aanhaling, een los gezegde, maakte hij het haar telkens duidelijker, indien ze soms nog mocht twijfelen, dat het onmogelijk anders kon. Zijn oogen verklaarden aldoor hetzelfde. En ook, zeien ze, dat hij haar nooit iets had beloofd en 't zelf even ellendig vond. Toch bleef ze hopen, al viel haar geen enkele uitkomst in. III. Nu moesten ze toch wel eindelijk het zware woord uitspreken. — Je gaat dus, als 't zoo ver is, naar Den Haag, naar je moeder terug? zei hij. — Maak je daar niet ongerust over, ik zal je niet in de weg loopen. VEERTIENDE HOOFDSTUK. 2Q5 — Ja, dat begrijp ik wel, Eef-lief... er bestaat daarvoor ook geen reden, is 't wel ? Ik ben altijd goed en lief voor je geweest, alléén, ik had je niet moeten meenemen naar hier ... — Waarom niet? weerlegde ze fel. Daar ginds kon ik het toch niet meer uithoüen ... en dit heb ik dan toch gehad. Wat er nou volgt... wat doet er dat toe. Aan haar felheid, kreet van wanhoop, merkte hij ineens weer klaar, hoe diep het bij haar zat. En dat verontrustte hem opnieuw. Ze beloofde nu wel, dat ze naar haar huis terug keerde, maar of ze het zou uitvoeren ... ? Ze ging destijds met hem mee, omdat het déar voor haar onuitstaanbaar werd, zou ze het er nu wel kunnen harden, daar bij moeder en Roosie, die haar er op uitstuurden en haar gehjk met hoon en schimp overlaadden ? Een vaag vermoeden beving hem, dat het niet zoo vlot zou afloopen en er nog heelwat moeilijkheden zich konden opstapelen. Haar sombere kalmte, de berustende aanvaarding voorspelden hem niet veel goeds. Misschien toch beter nog als ze hier een betrekking zocht of een ateher, waarbij hij haar dan de eerste tijden 2g6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. geldelijk kon steunen. Hij kreeg werkelijk met haar Je doen, zoo'n goed, zoo'n hef kind! Besef van verantwoordelijkheid, ook al beloofde hij haar geen trouw, drukte zwaar, dreef hem er toe aldoor opnieuw er over te beginnen. Maar dat liep verkeerd uit. — Laat dat toch, zei ze gramstorig, 't is al ellendig genoeg, het verkort, vergalt het genot... — Ja, maar heve Eef als je nu toch iets wilt aanvatten, wordt het wel tijd. — Ik ga immers naar Den Haag terug, hield ze koppig vol. ' — Ja, als je dat doet... ? ja dan ...! — Wat moet ik hier aanvangen waar ik niemand ken dan jou, werken en sloven ... en alléén op een kamertje zitten? — Je zult nog wel 'es een ander leeren kennen, een die het eerlijk met je meent... — Dank je wel, ik heb geen ander noodig ... de mannen laten je toch allen in de steek. — Dat komt er op 'an... als je je behoorhjk gedraagt, en je krijgt fatsoenlijk kennis aan iemand, zou ik niet weten waarom hij je niet zou trouwen. .. Ze haalde minachtend de schouders op, VEERTIENDE HOOFDSTUK. 297 keek een andere kant uit en zei dan ineens weer berustend: — Ik verlang dat niet, daar ben ik ook nog veel te jong voor, ik verlang enkel naar een beetje geluk. — Ja, gaf hij willig toe; en hij zweeg op zijn beurt. 't Geval, waarvoor hij hier stond, betrof geen enkelvoudig liefdesgeschiedenisje zonder meer, doch bleek saamgestelder: uitvloeisel van maatschappelijke ongelijkheid, van dagehjksche misère, verwaarloosde opvoeding, wat immers niet uitsloot een drang naar de lichtzijde van het leven, het geluk. Als Eva een dochtertje was geweest van welgestelde ouders, zou het zoover niet zijn gekomen, althans niet zoo gereê. Maar ze moest géld thuis brengen en daarom ging ze met de eerste, al bleek het ook niet met de beste, die het haar bood. Daarop eerst leerde ze hem kennen en werd ze verliefd. Was die liefde ook zuiver, of enkel aanhankelijkheid, begeerte zich te ontworstelen aan de dagehjksche druk ... ? Als je in een benauwend hok hebt gezeten, hecht-je je al gauw aan iemand, die je behoorlijke plaats geeft, dat ligt in ieder opgesloten, het zou onnatuur- 298 . EEN LIEFDESTRAGEDIE. lijk zijn indien men dit anders wenschte. Veel liefdesellende komt voort uit sociale ongelijkheid; de vrouw klampt zich vast aan de man, als ze van hem houdt, doch ook als een behoud, omdat ze met een ander, een sterkere saam er licht een kans ontstaat, en een zorgenvrij bestaan zooal niet verzekert dan toch in het verschiet stelt. — Ja, heve Eef, zei hij na een poos, je wilt geluk, maar dat willen we allemaal, dat wil ik ook. Denk je, dat ik 't zoo gelukkig vind om nou te trouwen met een ander ? Dat is het heelemaal niet, maar de omstandigheden dwingen me er toe. Het moet. Het verschil is dat de man de toestand aanvaardt als het niet anders kan, terwijl een meisje, een vrouw lijdelijk blijft, klaagt en jammert... — Klaag ik soms ... ik zeg, ik verwijt je niets . . . 't bleef mijn voorland. — Juist, daarom! — Och, wat helpt dit nou alles toch ... ik weet 't en jij weet het ook ... het moet nou maar zóó! Droevig stemde ze toe, en in dat droevige school tegelijk bitterheid, wat hem opnieuw verontrustte. Was dit niet het jood- VEERTIENDE HOOFDSTUK. 299 sche berusten, het aanvaarden van het fatale, het noodlot? — Ik had je niet mee moeten nemen, verweet hij zich driftig. Ze haalde de schouders nerveus op, ermee te kennen gevend, dat een dergelijke redeneering nu niets meer gaf, doch dan met een plotse zwenking van haar gedachte, stiet ze heftig uit: — Ja toen, tóén was je ook heel anders dan nou. Had me maar niet meegenomen, mij aan mijn lot overgelaten! Ze besefte zelf de omechtvaardigheid van haar woorden, maar ze moest haar drift, haar ontstemming uiten, — en hij, hij schrikte er van. Zeker, de tijd was te kort geweest, te dol verliefd in het begin, te kort-afbrekend nu, er bestond geen overgang tusschen. — Zie eens kind, zei hij hartelijk, ik heb verkeerd gedaan, o maar als je verhef d bent, wie redeneert dan? — Als je verliefd bent . . . , viel ze hem scherp in de rede, ben je dat dan nou niet meer? Met die vraag kwam ze zoo plotsehng op hem af, dat hij niet onmiddellijk antwoord vermocht te geven en hakkelend, 300 EEN LIEFDESTRAGEDIE. met telkens opnieuw te beginnen, naar zijn woorden zocht: — Verliefd, verliefd? Ja, voor een man beteekent dit wat anders als voor een vrouw . . . Laat een man zich door de verliefdheid beheerschen, dan is hij verloren .. . een vrouw wint door de liefde. Ik had het niet moeten doen ... jij ook niet... daarin staan we gelijk. Goed, stel nou, dat ik je bij mij houd en 't loopt mis, dan lig jij op straat; en ik er bij. — Je houdt niet van me, klaagde ze weer. — Niet hoüen? ik weet het niet. En wie weet dat wel, in zoo korte maanden. Wat ik evenwel zeker weet is, dat jij er niet mee gebaat zou zijn als ik me opofferde. Een man in zaken is als een kommandant op een schip, hij verzaakt alles, zijn liefste-ik, wat hem het naaste ligt, enkel om het schip te behouden. Eva zweeg. En ook hij sprak nu geen onnoodige woorden verder meer. Te veel werd reeds gezegd, te zeer gaf hij zich bloot. M'n lieve hemel, je kunt toch voor een hef hartje niet je toekomst vermoorden. Ja, als 't kon . . . ? VEERTIENDE HOOFDSTUK. 301 IV. Weer vergingen pijnlijke dagen, klemmende uren, als in een nauwe ren, met horten en stooten; ze leefden naast mekander voort. Ze waren teeder voor elkaar, niettemin vervreemden ze al. 't Stond nu eenmaal vast, dat ze uitéén zouden gaan, alleen Eva wist nog niet wanneer. Wel poogde hij het haar aan het verstand te brengen hoe ze handelen moest, maar elke redeneering over dit punt stootte bij haar af op blinde onwil. — Zie eens kind, als je hier in de stad blijft, loop je gevaar de verkeerde weg op te gaan ... en dat wil je toch zelf niet, is 't wel, terwijl als je naar je moeder gaat. .. — Er geen gevaar bestaat, viel ze hem driftig in de rede, och man schei uit, dat is alles toch hetzelfde . .. zeg me maar liever wanneer ik verdwijnen moet. — Ja, dat zal ik je natuurhjk zeggen, verweerde hij zich, maar ik had zoo graag, dat je nou al naar een betrekking uitkeek. — Dan kun je heelemaal gerust zijn, zei ze smartelijk. Dat gebeurt! Ze brak in tranen uit, viel hem om zijn 302 EEN LIEFDESTRAGEDIE. hals en versnikte haar smart. Het overrompelde hem opnieuw, neep hem klein. Nee, hij durfde het haar niet te zeggen, zeker nu nog niet. Tot het allerlaatste uitstellen dus! In Maart zei hij het haar eindelijk, na een nieuw, lang gesprek met veel omwikkelingen over haar toekomst. In de tweede helft van Mei moest-ie trouwen en nu viel er te beslissen om iets aan te vangen, hij wilde haar in alles steunen. Maar ze wilde van geld niets weten, smeekte enkel maar dat hij zou blijven komen tot 't einde. Elke week, elke dag, elk uur beschouwde ze als winst, die ze niet wou laten ontghppen. Later, ach, als 't zoover zou wezen, beweerde ze gewild-kalm, trok ze naar Den Haag, naar haar moeder, ze zou hem niet in de weg treden. Hij rekte, rekte het, totdat het niet meer goedschiks langer kon. Zichzelf schold hij voor een twijfelaar, een lafaard, die tusschen twee gevaren niet verstond te kiezen, te zwak om kordaat te handelen. Op 't eind verliet hij de stad en zond uit Rotterdam een aangeteekende brief met geld... en zijn afscheid. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. I. Zijn plotseling vertrek brak ineens af alle draden, die haar nog met hem verbonden. Er viel voor Eva niets meer verder te schikken of te hopen. Daar zat ze met de bankbiljetten en zijn woorden vol beklag. Uren vergingen zonder dat ze van iets afwist of om iets gaf; ze at noch dronk, staarde maar voor zich uit. Ze had hem verloren en niets kon hem haar terug brengen. Weer pijnigde en folterde ze zichzelf met de telkens wederkeerende vraag of ze zelf schuld droeg aan deze verwijdering. Misschien was ze voor hem niet hef, niet hartelijk genoeg geweest, misschien al te lief, ze wist het niet. Ze zat nu zonder eenig taal of teeken van hem, en dat hij zoo kon doen, bewees haar te zeer dat hij niet meer van haar hield; dat hij zich voorgoed aan die andere wilde binden, die andere van wie hij toch niet houden kon. 3°4 EEN LIEFDESTRAGEDIE. 't Was flink, 't was mooi van hem dat hij eerlijk handelde, maar daarmee verbeterde het voor haar niet. Nu zat ze hier alléén, er viel voor haar niets meer in de stad uit te richten, ze moest ergens anders heen, doch waar naar toe? O, dat zou ze later wel bedenken, voorloopig bleef ze nog; ze wilde uitvorschen de dag van zijn trouwen, hem dat zien volbrengen; met eigen oogen hem met die andere vrouw zien, zoodat er geen misverstand plaats vond. Zoolang het niet was gebeurd, kon er altijd nog wat tusschen komen — en daarom diende ze hier te blijven. Een wankele hoop, een verterend verlangen hielden haar nog in Amsterdam. Al wist ze voor het oogenblik niet waar hij woonde, achenebbisj, de dag en het uur van zijn trouwen kon ze te alle tijde gewaar worden. Ze vernam dan ook waar die aanstaande van hem woonde. Een starre verbijstering, een doffe wezenloosheid viel over haar neer. Als hij van haar was weggegaan met een laatste kus en laatste handdruk, zou ze vermoedelijk in elkaar gezakt zijn en misschien wel gestorven, zoo meende ze. Maar nu hij zich VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 3°5 weghield, uit angst en vrees, nu voelde ze hem nog niet verloren, meende ze recht op hem te hebben. Eerst als hij wettig was getrouwd zou zich dit wijzigen, daarop kwam het dus aan! Ze wachtte gelaten op deze hoop-vernietigende dag, zooals een veroordeelde wacht op het uur, dat men hem voorgoed opsluit, en met geweld verwijdert van wat hem hef is. Maar ach, die dag, die gevreesde dag, dat duurde zoo lang. Hij stond nu onder de geboden, dit was ze zelf gaan uitvorschen aan het stadhuis. Daarvoor dienden toch de geboden, opdat ieder het kon weten als er een zich verbond en er geen beletselen zich voor deden. Wat moest ze nu in die lange dagen, die haar nog van dit onherroepelijke scheidden, aanvangen? Op een netelige dag treinde ze naar Den Haag, om te zien of ze daar weer zou kunnen aarden, maar zooals ze tevoren al vermoedde, daarop hoefde ze niet te rekenen. De stekehg-venijnige blik van kleine Roos en de wantrouwige woorden van moeder overtuigden haar, zoo ze nog er aan twijfelde, dat ze wel haar geld wilden doch niet haar schande. Ze raddelden gedurig, terwijl ze haar Liefdestragedie. 20 3°6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. scherp opnamen, over haar bleeke uitzien en 't fijngekleed-zijn en vertelden dan van meisjes die de slechte weg op waren, 't Maakte haar dol. Ze luchtte eerst öp nadat ze, in de trein zat en naar Amsterdam terugkeerde. Nee, daar ginds zou 't niet meer lukken! Maar waar dan? Ze wist het niet, wist enkel dat hij binnenkort zou trouwen en die dag wilde ze immers afwachten, daarna zou ze verder beslissen. De vijfhonderd gulden reikte voor tal van maanden, als ze enkel 't hoognoodige uitgaf, dat was het eenige waarover ze nadacht. Eigenlijk dacht ze hierover niet eens, het lag als een zware druk in haar vast, zoodat dit weten elke wil tot handelen volledig verlamde. Ze wachtte, wachtte af, en niets kon haar lijdelijke houding doen veranderen. II. Nu daagde voor Eva de beshssende dag, de keerende stonde. Troostloos hep ze rond, uur na uur. Hij was getrouwd ... en zij bleef alleen achter. Te verwijten viel er niets, maar VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 3°7 't weende én snikte in haar daarom niet minder, 't Scheen of heel haar leven ophield te bestaan, of ze loopend door de drukke straten, reeds afgestorven raakte; ze zag niets, niets van al wat haar zoo gruwzaam omringde. De begeerende oogen der voorbijgaande heeren, de afgunstige blikken der vrouwen 't straatgekakel, 't gerei der woorden, het lokken der winkels, dat alles ontging haar, liet haar kil en koud. 't Luttele wat haar beroerde en telkens opklonk, vatte ze saam in: wat moet ik alleen beginnen, wat zal ik doen en waarom nog te leven? En bij elk toonloos woord dat ze tot zichzelf richtte, zag ze hem, altijd hèm. Met z'n nu-wettige-vrouw, zooals ze in 't rijtuig zaten, zooals ze samen de stoep opgingen en zooals zij ze opnieuw had gezien, toen ze terugreden, heel van verre en zeer vluchtig, maar toch onuitwischbaar in haar geprent. Hoe kon ze zich zoo verlagen om met eigen oogen getuige te zijn van het onweerlegbaar gebeuren ? Ze glimlachte pijnlijk om het kleine zelf. Hoe weinig kracht en zelfwaardeering toonde ze, om hem tot ad* 3°0 EEN LIEFDESTRAGEDIE. zoo na te gaan en voor zichzelf het bitterste niet te ontvluchten! De laatste dagen hield ze zichzelf nog zóó voor, dat hij haar onverschÜlig moest worden, dat ze niet naar hem diende omte kijken en hem rustig zijn plan laten volbrengen. Maar gisteren, eergisteren en van morgen vooral, kwam weer over haar die drang, die hevige drang om 't zelf te aanschouwen, zich met eigen oogen ervan te overtuigen, — en als een ellendige sloerie spiedde ze en loerde ze terwijl ze haast inzakte van krimpende pijn. Op 't laatste óogenblik, toen de koetsen aanrolden, wilde ze zich nog uit de voeten maken, o, had ze 't maar gedaan, maar ze kon niet, 't ging niet meer, ze moest blijven, en nu zat het schrikbeeld vast in haar. Aldoor zag ze als een spookbeeld voor zich z'n mat gezicht, bleek en toch zoo mooi, onder z'n zwarte glanzende haren, die hooge hoed, z'n slanke gestalte, en ook z'n vrouw, smetloos in 't wit, met 'n krans over 't helblonde haar. Geld bracht ze mee, geld, en daarvoor trouwde hij haar, móest zij wijken! Maar nee-nee, ze mocht niet klagen, alles had ze vooruit kunnen weten, dlles, alleen niet dat het VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 3°9 zoo gauw zou gaan. Hoeveel maanden verstreken er maar sedert die dag te Scheveningen, die dolle middag aan zee, toen ze zich ineens verhefd voelde en geheel betooverd? Een half jaar waren ze samen geweest, nee, weiwat langer, acht maanden, waarover maalde ze dan? Waarover huilde en murmureerde ze, gold zoo'n tijd nog niet als lang genoeg? Wie was ze en wat beteekende ze... waarop kon ze zich laten voorstaan ? Verkocht ze niet haar jeugd voor enkele guldens, enkel om moeder en Roosie aan 't eten te houden, en nu ja, om zelf de honger te ontgaan ? Scharrelde ze daarop niet avond aan avond, soms met walging en dan weer met genot, bracht ze over thuis geen schande, moest zij niet huiveren enkel als ze daaraan dacht? Nee, met hem, door hem ging haar leven open, ineens zichtbaar geworden hoe ze bestond, te laat tóen voor haar eerbaarheid. Maar ook zonder dat verbond hij zich tot niets, zelfs als hij de eerste was geweest, 't waren zijn eigen woorden, dus wat gaf het als ze daarover lamenteerde. En toch, dat hij zich niet de eenige kon rekenen die haar beroerde, dat an- 310 EEN LIEFDESTRAGEDIE. deren die ze nu haatte, haar hadden bezeten, dat stak haar als venijn. Wat was ze ? Een nafke ... en niet meer ? Niet eens bleef haar over zich voor hem te mogen opofferen, hij betaalde, had nog wat toegegeven. Al die anderen betaalden. O, 't was of steenen op haar neervielen, of ze zelf versteende, terwijl ze hier rondliep. Op thuis hoefde ze natuurlijk niet meer te rekenen, al ontvingen ze graag elke week het zondegeld. Hoe was 't godsmogelijk, dat zoo iets kon . . . ? Ze wisten het, wisten het, en deden toch of 't niet zoo was. Ze namen gewillig aan dat ze op ateljee werkte en zooveel verdiende dat vijf gulden er gemakkelijk af konden. Nog bezat ze wat geld, maar daarna . . . ? Binnenkort lag ze op straat, moest ze met haar lichaam verdienen, als al die anderen. Zoo ze 't niet deed, hadden ze thuis niet. Toch zou het vast naar moeder worden overgebracht een of andere keer, en wat daarop volgde wist ze al vóóraf. Verwenschingen, misschien een toeval van moeder, geschimp van Roos, vernederend gekijk van Oom Bennie en zijzelf als de schuldige die ze uitwierpen. Nee, wat er ook gebeurde, in Den Haag zoüen ze niet te VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 311 weten komen hoe 't met haax er voor stond, naar Den Haag stumperde ze niet terug, liever verdeed ze zich. Ja, nu was het toch eindelijk zoo ver. Totnutoe hoopte ze aldoor nog op iets: zoo'n verloving kon afraken, dat meisje zelf van de verhouding vernemen... vrienden waarschuwden. Ofwel, hij kreeg berouw en keerde naar haar terug. Doch niets van dit alles gebeurde er, hij behoorde voor goed aan die vrouw. Hij was getrouwd. Tijden dwaalde ze zoo rond, aldoor 't zelfde herhalend, zich opwindend, zich pijnigend, terwijl de mannén op straat haar aankeken, pogingen deden om kennis met haar te maken. Dat verergerde haar toestand nog, 't leek haar of ze haar ranselden, want ze voelde erin, dat ze zoo ééne was, die-je het van 't gezicht kon lezen. En toch, wat nieuws beteekende het niet, ze gaapten haar vroeger ook wel aan; alléén dan amuzeerde 't haar, nu beleedigde het. Tegen vier uur ging ze naar het Frederiksplein, waar gemakkelijk het huis op de Achtergracht viel te bespieden. Ze wilde hem ook nog zien wegrijden, al zou haar het hart van smart stilstaan. 3*2 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Moeizaam drentelde ze langs de boomen heen en weer, liep de fontein rond, streek een eindje verder door en keerde terug naar het uitzichtpunt achter de heesters. En weer wachtte ze. Half uur na half uur verstreek in tergend langzaam opschuiven van de wijzers over de plaat van de roode kiosk. Tot eindelijk, even na zessen, een rijtuig voor de deur reed, de koetsier vluggelings van de bok sprong en aanbelde. Koffers werden uitgedragen en opgeladen; ze telde er twee, evenals toen voor haar naar Brussel, maar nu bleken ze grooter. O, daar kwam zijn tasch, dezelfde leeren tasch! Haar hart klopte geweldig, doch haar oogen lieten niet af. Er volgde een kleinere, van z'n vrouw, dan 'n groote tuil bloemen, witte rozen lekèn 't wel, en nu, daar had-je ze beiden, zij eerst, dan hij, toch tegelijk. Een trilling voer haar door de leden, nu het portier toeflapte, ze het paard hoorde aanzetten, het rijtuig voortrollen. Ze week even terzijde in 't kleine plantsoen, om niet te worden gezien en haar afkeer voelde ze zoo groot, dat ze haar hoofd instinktmatig afwendde in 't voor- VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 313 bij raderen. Maar toch had ze gezien, hem en haar en de bruidsboeket, de witte rozen in de standerd. Nu stond ze er als een afgejakkerde, een bedelares en daar ginds reden ze heen met wat haar behoorde, het beetje geluk. III. De jonge Mei-wind joeg mild door de straten en zette de plantsoenen in volle dracht. Overal ontkrulde het lichte groen aan de warrelige twijgen en zonneschijn vergulde de huizen, klemde de daken. Eva kermde en kromp van pijn, en dan zat ze weer star voor zich weg en berekende wanneer hij terug kon zijn. 't Weerzien wilde zij in elk geval ontloopen. Tegen die tijd zou ze in Amsterdam niet meer zijn, maar waarheen dan te gaan, dit wist ze niet, en nieuwe plannen hielden haar weinig bezig. Een paar keer was ze al voor een betrekking naar Zandvoort geweest, als juffrouw in het buffet, doch ze had de direkteur telkens niet getroffen. Van het geld dat ze nog bezat kon ze moeder weken en weken haar bedrag zenden, haast behoefde ze dus niet te maken. 314 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Nu ontstond evenwel het besef, de aanvoeling van een mogelijkheid waaraan ze in haar jonge onervarenheid tot-nu-toe weinig had gedacht. Al eenige weken twijfelde ze, vermoedde ze o vertij d te zijn, maar nu verkreeg ze plotseling nagenoeg zekerheid. En dit denkbeeld drong zoo pijnlijkscherp tot haar door, dat twijfelen haast onmogelijk werd. Ook dat dus erbij! Moedeloos sleepte ze zich 's middags naar Zandvoort voor die betrekking, want nu mocht ze niet met de handen in de schoot blijven zitten, nu móést ze aanpakken. De eerste maanden zou ze wel kunnen werken en daarna verder zien. Ook schoot vernieuwd op de belofte aan moeder en Roos, voor wie ze had op te brengen. Dit drukkende begrip van verantwoordelijkheid zette haar weer overeind; als zij niet meer inbracht, wie zou dan voor ze zorgen ? Maar terwijl ze dit zichzelf zei, doorwoelde haar de schrik dat ze over eenige maanden ook nog voor een kind kreeg te werken. Een waas sloeg voor haar oogen, ze duizelde ervan, maar ze zette zich ertegen in. Kom, vooruit, ze moest naar het hotel! VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 315 Stevig stapte ze er heen, werd toegelaten bij de direkteur, een vierkante man met rosse baard en heeren-manieren. Zijn kleine oogen bekeken haar glinsterend, terwijl hij vleiend, zoetzeemend, ietwat gewaagde woorden sprak over haar persoon en de informatiën die hij inwon. En ineens zag ze klaar waarop hij rekende, als hij haar in betrekking nam. Hij wachtte glimlachend haar antwoord, zich al zeker voelend. Ze had er geen. Walg en afkeer stegen in haar op. Zijn groot hoofd, zijn rosse baard, werden haar monsterachtig; onwillekeurig schoof ze haar stoel een weinig terug, naar 't midden van de kamer. Hij kwam er dan voor uit en zei het ongeveer rondweg, zoodat ze er van bloosde. Nu schokte ze overeind en antwoordde dat het haar te doen was om . . . een fatsoenlijke betrekking. — Ja zeker, zei hij schaterend. Natuurlijk, anders zou 't niet kunnen . . . hier in mijn zaak. Ze wist, begreep, dat ze kon heengaan en hunkeren op zijn beslissing, die afhankelijk zou zijn van haar toestemming. Ze 3i6 EEN LIEFDESTRAGEDIE. mompelde een paar verwarde woorden en schoof verschrikt het heerachtig kantoorvertrek uit. IV. Nu stond ze weer buiten en hapte snakkend naar frissche lucht. O, hoe benauwde 't haar daar binnen, bij die roode vos. Zoover was 't dus al gekomen dat ze haar dit brutaal konden voorstellen. Ach ja . .. maar misschien lag het ook wel een weinig aan haar, omdat ze er mogelijk wat opzichtig uitzag; ze had zich nog stemmiger moeten kleeden. Zenuwachtig en gejacht, verontwaardigd en gelijk weer onthutst, rende ze de breede stranddijk af, dwaalde de duinen in, omdat ze alléén wilde zijn. Ze vólgde een smal pad, dat kronkelde door kommen, over bulten en zandvlakten en eindelijk beklom ze een hooge rand. Hier zette ze zich op een duinklip neer, en ze had er vrij uitzicht over zee. Wat maalde er in haar, terwijl ze troostloos voor zich uitstaarde ? Ze poogde het zich te verklaren, al schoot ze hiermee luttel op. Er sprak aldoor iets in haar van eigen schüld, van verdiend lot. Doch dat VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 317 aanvaardde ze maar half, dat wierp ze van zich af, ze kon ook bezwaarlijk dit toegeven; zichzelf vrijpleiten wilde ze aUerminst. En toch, zou ze anders kunnen zijn geweest? Feitelijk droeg niemand schuld, waartoe zij kwam; 't ontstond vanzelf, gebeurde van heverlee. Noch moeder, noch Oom Ben, noch kleine Roos dreven haar tot iets slechts aan, integendeel met veel woorden en misbaar waarschuwden ze. Wèl namen ze haar gaven in ontvangst, braken zich niet het hoofd er mee, hoe zij aan het geld geraakte. Nu gaven ze hun afkeur en afkeer te kennen, o zeker! Maar op dit oogenblik zaten ze nog te wachten op de wekelijksche bijdrage, haar schande en ellende. Was dat niet het vreemde, het tegenstrijdige? Ongetwijfeld, als zijzelf niet had gewild, die eerste keer en naderhand, niemand zou haar daartoe aanzetten, 't Bleef haar vrije wil. En toch, hoe zouen ze het zonder haar stellen ? .. Waar lag dan haar schuld? Uit de diepte geweld drong aan een zucht, een verademing. De voorjaarszon scheen zoo helder, cirkelde zilver-flitsen over het ruime sop, 318 een liefdestragedie; dat grauw-groenig schubde, met lange rijen wittig schuim erop. Enkele scheepjes dobberden aan de einder en tegen de rein blauwe lucht dreven witte wolkjes als sneeuwedons zoo zacht. Baders speurde ze nog niet aan het strand. Er groepten kuivend maar enkele stoelen op de ongerepte zandvlakte, de eerste die er waren neergezet voor de vroege gasten. Naar de andere kant zwoegde zwaar een schelpenvisscher met zijn kar. Hij haalde gedurig zijn zware vrachten uit het zwalpend water öp en joeg dan zijn paard weer voort. En daar vlak vóór haar en eigenlijk over alles heen, spreidde zich de wijde, wijde zee met in de verte de lichtelijn zoo vaag en ijl, dat ze erop scheen te rusten. Wat zag dat alles rein en vredig uit, zoo kalm en onbestreden. Wel sprak de herinnering, dat het hier ook anders kon zijn, zoo grauw en stormachtig, om bij te huilen! Nu, zooals 't voor haar lag, echt voorjaar, begin van zomer. De golven druischten zacht in regelmatige slag, een zang die zwol, flauw terugweek en dan weer nader aanrolde. Dat bleef toch heerlijk die zee! O, hier VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 3IQ te zitten ver van de menschen, ver van de stad, hier eeuwig te kunnen bhjven, langzaam te vergaan, weg te teren en dan te worden opgenomen in de wolken! Droevig lachte ze om haar fantazie. In welk boek had ze dat gelezen? Ja, in romans stonden mooie dingen en ook wel leelijke; ze las zoo graag. Ach, ze voelde zich nog zoo jong en toch al oud, door ervaring. Kwelde haar dit maar alleen? Zou ze werkelijk van de wereld willen gaan naar het onbekende? Geen antwoord vond ze op deze vraag. Zwaar drukte haar de ellende, de vrees voor het leven. En nu, terwijl haar handen door 't blanke zand gleden, dacht ze eraan dat hij zoowat terug moest zijn .... en aan het kind, dat komen zou. En meteen rezen verwijtend, in hun armoe dreigend, voor haar öp als schrikbeelden haar oude moeder en venijnig Roosie; ze kende al hun gereede woorden. Klaar stonden nog voor haar oogen de laatste keer, dat ze er was geweest, die stekelige blikken en het wantrouwig gevraag. Nee nooit, nooit ging ze naar Den Haag, naar huis terug. Liever dood! Stulpende vertwijfeling joeg haar in- 320 EEN LIEFDESTRAGEDIE. eens öp, vergrootte star haar oogen. Wat bleef haar over ? Niets. Enkel 'n leven van schande voor 't kind, dat kind van hém, en om dat kind te voeden en op te brengen zou ze dan met andere mannen moeten gaan, zich moeten verkoopen. Haar oogen verduisterden door aanzwellende tranen. Vaag zag ze de scheepjes, de kleine wolkjes, en de rijen brallig schuim op de golven; ze hoorde 't gevlaag, de ruischzang en 't gekolk van de zee, de diepe zee. Het oneindige benevelde haar. Daar, in de diepte, lag voor haar de uitkomst, daar! — — Een strakke stilte omving Eva, alsof ze iets monsterachtigs had uitgesproken, 'n daad waartoe ze niet in staat zou zijn. Ha-ha, niet durven? Wat bleef er voor haar te hopen, te wenschen? waarom dan nog te twijfelen ? moest ze soms dit of dat gaan doen, een slechte meid worden? Nee, ze moest verdwijnen, ineens verdwijnen, dan zou ook hij geen last van haar hebben! Weer verviel ze in zwaar gepeins. Ach, haar arm hart hing zoo aan liefde, aan het leven, maar ze kon zich geen leven VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 321 voorstellen zonder liefde, dat beteekende immers de dood. Opnieuw drong de ruischzang van de zee in haar door, die eindelooze klaging, het sterke zwellen, afbreken en opnieuw aanjagen. Een tijdlang luisterde ze er naar, als naar een lokkend lied, een lied zoo vol begeeren en toch tegelijk peilloos als de diepe vloed zelf. Verstard zat ze uit te staren over de wijdheid der wateren, over het woelig gedans der golven, met het broze schuim op de splijtende, wegzakkende en zich heffende koppen, en dat schouwspel bedaarde haar even. Voor een oogenblik verzonk alle meewarigheid in haar, raakte ze 't al vergeten, ook haar plan om een eind er aan te maken. Ze zag zich zelf zitten, zij nog jonge vrouw, bij de woelige baren, èn dat aspekt vond ze zoo griezelig, zoo wanhopend, dat ze in een luide kreet van ellende en vrees meend» uit te barsten. Die angstkreet geraakte evenwel niet tot uiting, ze opende wel de lippen, ze schreeuwde, ze onderstelde althans dat ze dit deed, maar ze hoorde niet haar stem, ze hoorde niets. Liefdestragedie. 21 322 EEN LIEFDESTRAGEDIE. En gelijk, terwijl het angstzweet haar uitbrak, steeg voor haar öp het schrikbeeld van moeder met opgeheven hand, haar vervloekende, rees op venijnige Roosie, Oom Ben; ze zag ook voor zich haar eigen kamer te Amsterdam, de kamer te vol van hem en toch zoo grenzeloos leeg. 1 1— O nee, o nee, stootte ze uit, alles liever dan daarheen! Niet terug . . .! Ze richtte zich krampachtig op, zag haar eigen figuur staan, wanhopend, tot het uiterste in staat. Dat besliste. Verward mompelde ze enkele woorden: Vooruit! Met een wilde sprong stortte ze zich van het duin, nam haar rokken te zaam, en ijlde in vage bezetenheid op de golven toe. Ze kende nu maar één enkele begeerte: 'n eind eraan te maken, en dat zoo spoedig mogelijk. Ze bereikte de lijn der spoelende baren, een nieuwe huivering omving haar, een ontelbaar oogenblik weifelde ze weer. Dan met een vaart liep ze de zee in. Het voortloopen ging moeilijk en zwaar, het water hield tegen, doch ze worstelde door, — en weldra, reikte het tot haar midden. Nog een zet en ze liet zich onvervaard neertuimelen. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. 323 De zonnige hemel, de blauwe lucht omdreven haar al, een andere hemel scheen zich voor haar te openen, heel licht werd ze in haar hoofd en ook weer zwaar. Hoe hooger 't water om haar steeg, te zekerder voelde ze zich van haar voornemen, 't Golfde en klotste haar in 't gezicht; ze ging schuin, ze geerde. Haar krampachtige handen lieten de rokken los, ze wilde zich gewillig overgeven. Maar opeens schoot öp een gedachte, wellicht door een kramp, een pijn, een zenuwrilling. Ze voelde 't kind, het kind van hém, dat nu ook sterven ging, en ze dacht aan moeder en Roosie, die zonder geld zoüen zitten, en dat bracht haar tot bezinnen. Ze slaakte een kreet van schrik en zette haar beenen uit. De golven ombruisten haar, sloegen haar terneer, 't Water tilde haar op; ze scheen te veeren. Maar ze gaf niet toe, weerde zich geducht. Van verre zag ze iemand aanstormen, de schelpenvisscher. Angst en schaamte voor hèm brachten haar opnieuw aan het wankelen. Waarvoor wilde ze zich redden ? Ze keerde zich om en leverde zich opnieuw over aan de golven. Heel haar korte 21 * 324 EEN LIEFDESTRAGEDIE. leven schoot haar dwarrelfhtsend voorbij en weer twijfelde ze. Moest ze zich laten verdrinken of het nog zien te ontkomen, 't drong zich in een warreling aan haar op. 't Deed haar haast plezier zoo willoos te dobberen in 't woelige water. Uit al haar macht spartelde ze er tegen in, en ondanks zich zelf, probeerde ze toch de grond onder haar voeten te krijgen. Soms meende ze te kunnen staan, dan kantelde ze en de golven klotsten over haar heen, al maar over haar heen. Nu raakte het voor goed gedaan, dat besefte ze; het water sloot zich over haar. Doch op 't zelfde oogenblik zag ze vergroot, een schaduw . .. een monsterhoofd, grijphanden, in roode baai, dicht bij haar. Ze hoorde hem iets zeggen, wat ze niet begreep, zag druk hem wenken; zijzelf strekte in een uiterste poging haar armen naar hem toe. Werd ze door hem gegrepen, of ging ze onder? Ze sloot haar oogen, ze wilde schreeuwen ; 't ziltig water proefde ze op de lippen, het gulpte klokkend binnen. Ze dreef af, maar een zware golfslag sloeg haar terug, en nu verloor ze haar bezinning. ZESTIENDE HOOFDSTUK. I. Op 't laatste oogenblik werd Eva nog gered. De schelpenvisscher, die haar gekleed-en-al in dolle vaart de golven zag inloopen en die wel vermoedde wat hier gebeurde, daarop zijn bedrijf staakte, was ijlings, voor zooverre zijn zware zeelaarzen het toebeten, op haar toegeschoten, grijpend met vaste hand naar deze moedwillige. Vele malen tastte hij mis, wijl Eva door de golfslag werd meegevoerd en de w.egspöelende baren, in gestage her en der, niet zoo geree loslaten, wat zich als een willige prooi aan haar overgeeft. Een lange tijd leek het hem zelf, dat hij het zou moeten opgeven, doch de bekendheid bier met de plaats en de niet al te zware deining van het oogenbhk, vereenigd met het stoer besef te willen redden, instinkt van mensch tot mensch, deed hem volharden. 326 EEN LIEFDESTRAGEDIE. Met schonkige armzwaaien en plonsende beenverzettingen waagde hij zich al verder, telkens met zijn breed-uitwiekende armen grijpend naar de drenkelinge. Ofschoon hij ver over de hartstreek in het klotsende water stond, gaf hij geen kamp. En eindelijk kreeg zijn harde hand vast een tip van de natte kleeren, die evenwel dadelijk scheurden. Doch bij de volgende greep had hij haar bij de losgegane haarwrong en nu omvatte hij al het willoos wordend lichaam. Een ademtocht moest hij wel even msten, buiten zijn kracht, door de gewéldige inspanning, dan sleepte hij de geredde, die loodzwaar hing van al het water, dat ze binnen kreeg, in zijn stoere armen naar de kant, alwaar de vloed schortte. En ja, wat moest hij nu met haar beginnen? Als overjaard zeeman wist-ie hoe in zulke gevallen aan te pakken, doch nu tegenover een meisje als dit, werd het de oude rob wel wat moeilijk. De kleeren zaten haar als geplakt aan 't lijf en de stijve karkas van het korset verhinderde elke beweging, wist hij maar haar hiervan te ontdoen ? Zag hij dan nergens ZESTIENDE HOOFDSTUK. 32/ hulp, zoodat ze haar gezamenlijk konden behandelen, haar tusschen hen tweeën innemen. Er moest lucht in de longen geperst, om de geweken levensgeesten weer op te wekken. Gemakkehjk zou dit niet gaan, en voor hem alléén allerminst, de drenkelinge daarvoor al te ver buiten westen, dus viel er niet te treuzelen. Er moest snel worden gehandeld. Een sekonde, een halve sekonde misschien blikte, hij met zijn zee-gewende oogen de strandlijn af, of hij niemand ontdekte, dan traagde hij niet langer. Met zijn gespierde armen vatte hij het als een nat pak aanvoelend lichaam, legde het over zijn sterke schouders en droeg haar haastig het zoo mulle breede zand af, de moeilijke trap op. Op de boulevard overlegde hij nog. Eén enkele tel waarheen zich te wenden, dan wist hij 't wel. II. In het eenig hotel, nog maar half geopend, hetzelfde waar Eva zich s'middags meldde voor een eerbre betrekking, en waar de man haar voorstellen deed, wat haar tot zelfmoord dreef, droeg hij 328 Een liefdestragedie. haar druipzwaar binnen, na haar eerst zooveel mogehjk van het binnengekregen zeewater door allerlei wrijvingen te hebben bevrijd. De direkteur, zakelijk-grove man, begreep niets van deze omstandigheden. Wel honderd meisjés zouden er naar snakken wat hij haar bood, ze hoefde toch minder te geven dan ze kreeg. Dat er iets aan haar los moest wezen, dat zag je op 't eerst gezicht, anders stelde hij toch zooiets niet voor, iets, natuurlijk niet te veel, want wat al te zeer opviel kon hij zeker in zijn fijne zaak niet hebben. En voor zijn woorden liep ze toch niet de wijde zee in, dat geloofde niemand, hij aUerminst, daar moest dus iets anders aan vastzitten. Niettemin, als zij haar zoo reddeloos binnenbrachten, schokte hem 't fatale van 't geval toch. Hij verzette zich niet, dat de geredde te bed werd gebracht en voorloopig verder behandeld. Wat moeihjk anders kon, nu bij de schelpenvisscher ook de pohtieman zich voegde. Nadat ze haar nog eens flink heten loopen, waardoor de volle maag het binnengekregen water vanzelf teruggaf en de bloedwarmte werd opge- ZESTIENDE HOOFDSTUK. 329 wekt, legden ze haar met kruiken onder de warme wollen dekens. Daar lag ze nu, verdoofd, in vage schrik nog van te weten, dat ze haar voornemen niet had kunnen volbrengen. Ze lag hier, gered, maar morgen, overmorgen, zou ze het weerzinwekkende leven opnieuw moeten beginnen. En dit leek haar het wreede, het tastend wreede, wijl door het ontkomen van het zelfopgeroepen lot, zij nu al wist voor een volgende keer zeker de moed te missen het nog eens te beproeven. Ze zou dus moeten blijven leven, om haar lot te doorstaan, dezelfde zorgenvolle toekomst opnieuw torsen, eindeloos en ondragehjk. Doch dat was het niet, dat haar bovenal benauwde, haar moeheid liet niet toe, dat ze zich hierin klaar verdiepte en haar verdofte geestvermogens kon ze hoogstens bezighouden met wat ze thans flauw doorleefde en niet met wat haar in verre toekomst nog kon kwellen. Zoover vorderde het dan met haar, bekende ze zich bitter, dat ze zelf leven voortbrengend, de wenkende dood zocht, niet enkel voor zich, doch ook voor de vrucht, die nog geboren moest worden, het kind van hèm. 330 ÈEN LIEFDESTRAGEDIE. Een onzegbaar medelijden met 't arme geplaagde zelf, die in vertwijfeling tot deze daad overging, als een mogelijke uitkomst van veel ellende, drukte haar' thans zoozeer, dat alle verdere overdenken er zijn grond door verloor; ze lag uren neer met starre gesloten oogen. Dat voelde ze volkomen als de straf, de Onontkoombare straf voor daden die ze niet bedreef uit vurige lust of slechte drang, doch die voortsproten uit de ellendige maatschappelijke omstandigheden, waaronder zij niet alleen, doch velen zuchten. Toch drukte haar de verantwoordelijkheid thans. Die weken, maanden, na de eerste keer dat ze er toe oversloeg, omdat ze geld moest hebben voor thuis, verkreeg ze toch de gelegenheid om op het zuivere pad terug te keeren, zoo meende ze thans. Maar ach, hoe kon dat toen? Ze hing aan hem, hij, die later kwam en al haar denken in beslag nam. Een lange wijle lag ze peinsloos stil, alsof haar moeë geest alle mogelijkheden moest laten passeeren, om toch maar klaar en zeker te weten, dat in haar leven geen terugkeer kon bestaan. Integendeel, vooruit zou ze moeten, aldoor vooruit, ZESTIENDE HOOFDSTUK. 331 zonder ommezien of stilstand, wijl de wroeging dat niet anders gedoogde. Doodelijk afgemat, verloor ze het kwellende bewustzijn, geraakte in ijlende koorts, waarbij haar arme geest nog erger werd verstoord en dat het gepijnigde lichaam teisterde. Een zware longontsteking volgde er op. III. In het brief kaarten winkelt je zaten ze te wachten op de postwissel, die voor 't eerst uitbleef. Dit leek wel vreemd! Hoe kon Eef het vergeten? Op de saamgenepen lippen leefden stille klachten; hun gefronste wenkbrauwen schimpten. Ze zwegen toch, in nijdig besef van iets dat wellicht niet in orde zou wezen. Kon er wat met Eef. gebeurd zijn? Welnee, waarom, dat zou wel niet! Ze wilden schrijven, aarzelden niettemin, bleven afwachten. Aan 't eind van de week gewerd hun dan bericht, een bericht, waarop ze allerminst rekenden en dat hen gansch in verwarring bracht. Er werd ambtelijk ge- 332 EEN LIEFDESTRAGEDIE. meld dat haar dochter zich wilde verdrinken, maar gered, nu op de dood lag, in 't ziekenhuis. Ze schrikten ervan en jammerden geweldig. Hee... wat ? Eef zich verdrinken ? Dat begrepen ze niet. Wat mocht daarvan de reden zijn? Moeder wilde natuurlijk dadelijk er naar toe, maar dié kon dat niet wegens haar zieke been en Roosie was nog te klein om alleen te gaan. Oom Bennie vroegen ze, doch die bedankte er feestelijk voor. Dat kostte maar geld. Nou, dat zoüen ze hem wel geven; als ze het zelf maar hadden. Heel 't huisje jammerden ze vol. Ze hadden nooit bij Eef zooiets verwacht, en Eef altijd zoo bang voor water, hoe kon, hoe zat dat dan?. . Als ze die postwissel nu maar ontvingen, zou Oom Bennie haar eens kunnen bezoeken... en met haar spreken. Maar achenebbiesj, die postwissel bleef uit, die kwam maar niet. En dat vonden ze aan 't eind toch wel verdacht, 't ergst van alles. Maanden gingen voorbij, ze moesten zichzelf redden. Hoe Eef hun dat aan- ZESTIENDE HOOFDSTUK. 333 deed? Daar kon onmogelijk zegen op rusten, zoo slecht en gemeen van haar! En o, later, als ze hoorden dat Eva met een goj had gewoond, schreven ze haar de meest gruwelijke bedreigingen; ze bestond niet meer voor de familie, ze beschouwden haar als dood. Gelukkig, dat kleine Roos van school mocht! Die zou het nou probeeren, om geld in te brengen; van haar slechte zuster ging ze de plaats innemen. En Eva, als ze na weken het ziekenhuis verliet, wist dat ze op niemand meer behoefde te rekenen. Maar dat pijnigde haar aUerminst, daar bestonden andere kwellingen, waarvoor ze vreesde en die ze toch moest weerstaan ... uit liefde voor hem. Voor haar stond opnieuw het leven, dat ze meende te kunnen ontloopen. De Russische Boeken In de Heulenhoff-Editle :: No. 1. DE POLITIESPION. Roman uit den tijd van de Revolutie, door MAXIM GORKI. 2e dr. Eenvoudig geb. f. 1.75. In prachtband f. 2.40. Niet veel schrijvers van dezen tijd bezitten een zoo goed modelijden en zijn toch zoo meesleepend in hun kunst. No. 2. SCHULD EN BOETE door F. M. DOSTOJEWSKI. Twee deelen. — Prijs per deel: Modern geb. f. 1.95. Het meesterwerk van Dostojewsky. Zijn beroemdste roman. In eiken regel leert men den meester kennen, den grooten schrijver en kenner der menschelijke ziel. No. 3. HET DUEL. Roman uit het Russische officiersleven door A. KOEPRIEN. Eenvoudig geb. f. 1.75. In prachtband f. 2.40. Een goede roman met ziel en tragiek. En er achter zielslijden bij raaatschappelijken toestand. Alexis Wosselofsky rekent dezen roman tot het beste wat de nieuwe Russische letteren hebbon voortgebracht. Johann de Meester. No. 4. DE ROMAN VAN EEN ONBEKEND MENSCH door TCHECHOW. Vert. S. v. Praag. Eenvoudig geb. f. 1.75. In prachtband f. 2.40. Een prachtig boeiend werk .... Gulden Winckel. No. 5. VADERS EN ZONEN. Roman door 1WAN TOEROENJEF. Modern geb. f. 1.95. In prachtband f. 2.40. Toergenjef is een zeer goed schrijver.. . . Frits Lapidoth. No. 6. DE SPELER. Roman door F. M. DOSTOJEWSKI. Eenvoudig geb. f. 1.75. In prachtband f. 2.40. „De speler" is van een diepe waarheid on bevat machtige passage». Hofstad. No. 7. DE EEUWIGE ECHTGENOOT. Roman door F. M. DOSTOJEWSKI. Eenvoudig geb. f. 1.75. In prachtband f. 2.75. Ook dit werk van Dostojewski is weer een boek van machtige waarheid. Ik aarzel niet het onder do boste werken van Dostojewski te rangschikken. Spaansche Romans :: In de Meulenhoff-Edltle :: No. 98. WIJN EN LIEFDE. — Roman door NIC. BL. IBANEZ. 351 bladzijden. Modern gebonden f. 1.95 Is er veel werk als dit in de Spaansche literatuur van dezen tijd? Dan missen wij, die geen Spaansch kennen, ongeloofelijk veel. Wat een rijkdom, wat een gloed, wat een ruige kracht. Zoo iets is er dus en wij weten er niet van. Hier is één boek — hoevelen zijn er nog zoo. Dit boek geeft ons een overvloed van schoonheid en ontroerend leven. AagastadeWU Meerdere vertalingen van dezen grooten schrijver zijn in bewerking. iiiiiiiimiiiini iiniiiim iiiiiiiiiiiiiiniiii urn Oorspronkelijk werk iHiHiiiiiHiiiiiiiiuiiimiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiimiiiii PANDORRA door ARTHUR vanSCHENDEL. Met afbeelding van een origineele teekening van J. H. TOOROP . . f. 1.75 Het is een dichterlijk gestemd, fijn en belangrijk werk. Vaderland. Pandorra is werk van Van Schendel, een prins onzer letteren. Utredüsdi Dagblad. Het is goed werk, diep en wijd werk, deze nieuw „Florentijnsche tragedie" van Van Schendel. Gulden Winckel.