DE BITTERE KELK DOOR AGNES MAAS-VAN DER MOER EM. QUERIDO AMSTERDAM MCMXX 0 AAN MIJN MOEDER. DE BITTERE KELK fSSBbËHHi DE BITTERE KELK DOOR AGNES MAAS-VAN DER MOER EM. QUERIDO 1920 AMSTERDAM \ Wat die Pen schreef, geen macht die 't keere [of wissch', al leed delft dieper zich in droefenis: al zoudt gij al uw bloed tot tranen weenen, geen druppel maakt gij meerder dan hij is. RUBAIYAT vertaling P. C. Boutens. 1 HOOFDSTUK I „Dag Joe, dag Joe! Vergeet niet, dadelijk te schrijven uit je nieuwe kwartier!" Hij knikte lachend, keek neer uit de coupé op zijn vrouw, terwijl de trein langzaam aanzette. Toen begon het gewuif, en terwijl Joe uit het raampje hing, zwaaiende met zijn arm, zag hij het als een plaatje: Hansje, zijn vrouw, in haar wit voile zomerjaponnetje, de crème strooien hoed vol levende, gele rozen op het helle haar, dat glansde en glansde, terwijl ze in het volle zonlicht stond, een beeld van volbloeide jeugd en overmoed, en naast haar, Guus, zijn vriend, die óók zwaaide met zijn tennisracket. Toen ineens trok Joe zijn hoofd naar binnen, en éven schaduwde het over zijn gezicht, en 14 De bittere kelk. dan kwellend, bleef het beeld van Hansje en Guus hem in gedachten, terwijl hij wegtrok, als zoo dikwijls al na zijn verlof, terug naar Brabant, alléén, zónder haar.... altijd zonder haar. En toch....! Haar meenemen ? Het kon niet, in al die kleine gaten, kon hij haar niet bij zich hebben; wat zou ze er doen als hij den heelen dag dienst had? Goede tennisvelden waren er haast nergens, geen hockeyclubs, niets, waarmee zij zich bezig kon houden. Nu ging ze terug met Guus naar het tennisveld om met hem een single te spelen Arme Guus! voelde hij even, en dan zat hij weer, zinnend óver Hansje, over haar roekeloos spelen, en hij kon maar nooit uitmaken, of het bewust of onbewust was. Soms leek hem haar kinderlach zoo schuldeloos, en daardoor juist zoo gevaarlijk, en soms ook dacht hij, dat haar De bittere kelk. 15 spel toch berekenend was, en hij durfde het haar niet zeggen.... Ze lachte alles, alles weg, als hij er eens even over begon. En dan was ze ook weer zóó lief, en zoo mooi.... Ze was een combinatie van heerlijke tinten, van echt melkblank met Érisch rood van de wangen endelippen, kleine, glanzige, blauwe oogen had ze, en hei-blonde haren. Haar handen waren klein en mollig, en op de kinderkuiltjes tusschen de vingers, moest hij telkensin het speelsche streelen van een lief koozing zijn mond drukken; of in het kuiltje van haar linkerwang, of boven den mondhoek, die optrok als ze lachte. Ineens overstelpte hem het bezit van die weelde en tegelijk schrijnde hem een pijn om het wekenlang gemis, dat weer komen ging. Zóó was het nu altijd als hij weer wegtrok, altijd na die heerlijke dagen bij haar. 16 De bittere kelk. „Hansje 1" dacht hij, en wilde er niet aan denken. Toen nam hij een boek uit zijn tasch en probeerde hij te lezen. „Eindelijk!" zei Guus, als de trein was verdwenen, „eindelijk, lieve kindje!" „O, Guus, alsjeblieft \" weerde ze af: „Begin nu niet opnieuw!" „Heb je dan niets geen medelijden met me?" klaagde hij zacht. Ze lachte royaal: „nee!" zei ze rustig: „niks!" „Heb je nooit medelijden met de menschen, die van je houden?" „O, nee, heelemaal niet ik zou niet weten „Je wilt zeggen, dat je je het verdriet van al je aanbidders niet kunt aantrekken!" „Zooiets!" Hij trachtte schamper te lachen, maar De bittere kelk. 17 zij was ineens geïnteresseerd in het japonnetje van een voorbijgangster. „Wat leuk met die fichu en die choux.... o Guus, ik zal ook eens zoo'n japonnetje " „Houd op!" snauwde hij» „Hè, wat ben je vervelend. Vóór Joe kwam, heb je me beloofd, dat je niet meer zeuren zou, en nu begin je weer. Je moet me maar niet meer komen halen, ik heb liever, dat Frans komt, die laat me met rust....!" „Ja, die laat je met rust..., nu nog, maar je hebt het immers zelf gewild, dat ik zoo zou worden !" „Dat weet ik niet!" antwoordde ze verveeld. „Maar God, je hebt toch met me gespeeld, dat kun je niet ontkennen!" „Dat weet ik niet!" pruilde ze weer, haar hoofd opzij, als een klein kind. 18 De bittere kelk. Hij zweeg. Toen, na enkele moeilijke minuten, stootte hij uit: „Maar van mij is het geen spel, ik hou van je boven alle anderen!" „O, dat zeggen ze allemaal!" antwoordde ze weer licht geïnteresseerd, en ineens kreeg hij lust haar kwaad te doen om haar onverschilligheid, na maanden van geanimeerd spel. Toen sprongen de tranen hem in de oogen. „O Guus!" smeekte ze berouwvol, „zóó heb ik het niet gemeend, maar vroeger vond ik je veel aardiger, vroeger, toen je nooit zei dat je van me hield!" „Heb je het er dan niet op aangelegd, me zoover te brengen, dat ik het wel zei?" verweet hij zacht. „Ik weet het niet!" zei ze weer aarzelend, onzeker, en uit de manier, waarop ze dat zei, begreep hij ineens, dat De bittere kelk. 19 ze zelfs niet met absolute-lust speelde, dat het geen hoofddoel van haar leven was, dat het maar afleiding was, een zichzelf-bekoren met die dingen, zonder dat het een ernstig streven werd. Geen geraffineerde coquetterie, dat zelfs niet eens Geen schuld, die je kon aanwrijven Ze was evengoed het slachtoffer van zich zelf, van haar mooie uiterlijk, dat bekoorde zonder het te willen, ieder, die haar nabij kwam. Ze liepen naar de tramhalte, en ze stapten in. Hij bleef op het balkon staan, zij zat binnenin met een bedrukt gezichtje, dat hem ineens berouwvol maakte. Toen ze weer liepen, het eindje naar de Bataaf, toen ineens kwam weer de begeerte in hem op, haar te kussen. 't Was er zoo stil En toch! „Eens!" zei hij moeilijk, „eens zal ik je in mijn armen nemen.... en !" 20 De bittere kelk. „Nee!" zei zc geschrokken, „nee Guus, je gaat te ver.... ik ga niet mee naar het veld, ik ga naar huis terug. Maar heb je wat cigaretten voor me, we hebben vanmorgen alles opgemaakt!" 't Klonk afwerend, dat laatste, tegen alles, wat hij zou kunnen zeggen. Zwijgend haalde hij zijn cigarettenkoker te voorschijn. „Ga dan maar naar huis!" „Ja," zei ze, „je hebt mijn heele middag bedorven „En jij mijn heele leven!" „Hoe melodramatisch, Guus, en smakeloos!" zei ze afkeurend, „je kunt soms gewoon grof zijn.... adieu....!" Ineens, met een ruk keerde ze om, en liet ze hem alleen staan. Toen Joe in de groote kamer van zijn nieuwe kwartier stond te wachten, dacht De bittere kelk. 21 hij weer aan Hansje. De kamer was schemerig, en in zijn gedachten alleen leefde het lichte beeld van zijn vrouw. Hij schrok op, toen de deur openging, en hij ineens stond tegenover een ineengedrongen menschje met een beetje een bultje. Een vrouw van een jaar of veertig, in een grijs alpaca japon. Een mager, geel-bleek gezicht met fletse oogen; maar boven het smalle voorhoofd lag een zware massa prachtige kastanjebruine haren. Hij zag het alles in een glimp, en het geheel deed hem pijn, waar hij juist in gedachten Hansje had gezien in haar zonnige pracht. Toch boog bij correct. „De Bruin," zei hij: „Ik ben de Bruin, uw nieuwe gast! Is u juffrouw Bartels ?" Ze knikte. „Ik hoop niet, dat het u lastig is, dat ik hier ingekwartierd ben....!" 22 De bittere kelk. „O nee!" zei ze, heel verlegen voor zijn ridderlijke figuur. Hij was groot, en stond rechtop voor haar, zijn kepi in de hand. Zijn gebruind gezicht boog wat neer, terwijl hij met haar sprak; zijn sympathieke, rustige oogen zagen haar aan. „Zal ik u uw kamer wijzen?" bood ze aan, en hij volgde haar door de gang. „Is u militair van beroep?" „Nee, reserve, ik ben nog niet eens afgestudeerd. Ik studeer in Leiden voor dokter, en als ik nu studieverlof krijg, hoop ik het volgend jaar klaar te zijn. De mobilisatie heeft me wat achteruitgezet. En ik was toch al laat, want ik had eerst al twee jaar rechten gedaan vóór ik aan mijn doktersstudie begon.... daardoor ben ik heelemaal wat later klaar „Ja.... dat is altijd vervelend.... De bittere kelk. 23 Hier is uw kamer." Ze liet hem binnen. „Heerlijk ruim!" prees hij: „ik ben het den laatsten tijd niet zoo goed gewend geweest met de inkwartiering 1" Ze kleurde even, en hij vond het grappig, dat kleuren, om zoo'n compliment, dat niets eens tegen haar persoonlijk gericht was. „Mijnheer de Bruin, vader vroeg, of u misschien vanmiddag onze gast aan tafel wilde zijn." „Héél graag!" zei hij. „En als het u dan bevalt, weest u dan heelemaal onze gast, zoolang u hier moet blijven!" vroeg ze, terwijl haar oogen uit het raam tuurden. „O, maar zooveel vriendelijkheid kan ik heusch niet „Doet u het maar!" drong ze ineens moediger: „voor vader zou het zoo heerlijk zijn; 'tis eens een afleiding, 24 De bittere kelk. vooral nu u ook voor dokter studeert, bij zelf is hier dokter op het dorp geweest en hij hoort nog zoo graag eens iets van buiten af, al is hij al zeventig!" „Nu, als u het zoo aanbiedt, durf ik het wel te accepteeren!" lachte hij, en ze lachte terug, wat even wat zon bracht op het ouwelijke gezicht. „Dan laat ik u nu maar aan uw lot over.... om zes uur eten we!" zei ze en ging toen. Hij begon zijn suit-case leeg te maken, keek toen de kamer rond. 't Was er zoo ruim, en zoo'n heerlijk groot bed. Hansje! O, wat zou Hansje hier goed bij hem kunnen zijn! En dan had hij haar eindelijk eens rustig alleen voor zichzelf, zonder tennismatches, zonder avonden in de Kurhausbar, zonder andere mannen! O, de zaligheid van hier alleen met haar te zijn, in dit stille De bittere kelk. 25 dorp, en te loopen buiten, samen Het verlangen beheerschte hem weer onmiddellijk. Hij zette zich aan tafel en begon te schrijven: „Mijn lieve kindje, waar ik alweer naar verlang, ik zit hier, dunkt me, heel goed, en ik wou, dat, je hier ook was, inplaats van het bultje, dat me ontvangen heeft, een ouwe juffrouw van een jaar of drie en veertig, maar zoo'n ouwetje zorgt allicht weer goed. 't Ziet er hier tenminste keurig uit, met nietleelijke, gezellige, ouderwetsche meubels; ik wou dat ze jou bier ook vroegen, maar je zou het te vervelend vinden, lieveke...." Ze aten 'in een gezellige kamer, die uitzag op een. ouderwetschen tuin vol bloemen en knoestige vruchtboom en. De avondschaduwen begonnen te zin- 26 De bittere kelk. ken, maar tusschen de boomtakken door gloorde toch nog het stervende rood van de zon. Joe keek ernaar, bleef denken aan zijn vrouw, die nu alleen thuis at, of misschien met Guus, met Guus! Hij schrikte op uit zijn onbeleefd peinzen, door dat de oude dokter hem aansprak, en vroeg naar het leven in den Haag, waarvan hij vertelde met zijn sterke stem, een goed geluid in de rustige kamer. Hij sprak over zijn leven en toch vermeed hij het, van Hansje te vertellen. Iets in hem, iets pijnlijks, weerhield hem; hij kon haar toch niet weergeven met woorden, zooals ze was: jong, mooi, bloeiend en lustig, hij kon toch haar charme niet levend laten worden voor hun oogen.... En dan! Zouden ze het dan begrijpen, die twee vreemden, hoe zij was? De bittere kelk. 27 Maar terwijl hij sprak van zijn werk en de daagsche dingen, bracht hij iets luchtigs in de kamer, iets wat lichtzinnig leek te midden van de rust. Een tikje wuftheid scheen het, daar te spreken over opera's, matches, Scheveningen; iets van een ander leven in elk geval, voelde zijn gastvrouw, iets anders dan hun leven, 't Gaf haar een oogenblik iets van pijn; en zij verschoof al luisterend, de ringen aan haar vingers. „Wat een gezellige bloemen hebt u in den tuimf" zei hij toen ineens, en de oude dokter antwoordde: „ja, dat is een liefhebberij van Frédérique, die poot en zaait in het voorjaar als een echte tuinman!" „Houdt u van bloemen?" vroeg ze aan Joe. „Ja, ik zie ze graag ook in huis vooral. Wij hebben ze overal staan, en 28 De bittere kelk. met het eten altijd op tafel!" zei hij, en keek de gedekte tafel aan met zacht verwijt, omdat er geen bloemen op waren. „En u hebt zulke prachten!" zei hij weer: „zoo'n overvloed van Oost-Indische kers, en rozen, en wat een prachtige paarse latyrus! U moest een grooten bak met latyrus hier op den schoorsteenmantel zetten. En hèl-oranje Oost-Indische kers op tafel, en wat van die' vuurroode papavers op het hoekkastje!" ,,'t Zal zoo bont worden!" dacht ze. „Bonte bloemen in een kamer, en de zonden van een groote stad, dat is het eenige wat expressie aan het eentonige leven geeft!" zei hij glimlachend. Frédérique zag op. Het schokte haar, zooals hij dat zei. Hij uitte het zonder eenig nadenken, op de luchtige, inhoud- De bittere kelk. 29 looze manier waaraan hij in zijn omgeving gewoon was, halfgemeend, half blagueerend. Voor hem was het een gezegdetje uit zijn daagsche conversatie, meer niet. Haar klonk het gedurfd en nieuw, en als het omgekeerde van de dingen die zij door de jaren heen, geleerd had als juist te beschouwen in de vlak-affe dorpsethiek. „Als u hier in Brabant maar eens een tijdje practiseerde in deze omstreken, zou u de zonde misschien niet als het eenige beschouwen, wat expressie aan de dingen geeft. De zonde is zoo menschelijk en gewoon en alledaagsch; ik heb er meer van in mijn praktijk gezien dan van de deugd!" zei de oude dokter. In Frédérique kwam een kleine onwil tegen haar vader; onbewust schaarde ze zich dadelijk aan Joe's kant; 30 De bittere kelk. Joe zelf bleef even verwonderd na dit antwoord. „ U hebt misschien wel gelijk....!" stemde hij toen toe, en hij keek peinzend naar den ouden man, die met een rustige, voorname handbeweging even toestemmend gebaarde, terwijl Joe uit den blik van zijn stille, nadenkende oogen, een diep-verborgen, langzaamverkregen, onomstootelijke levenswijsheid concludeerde. „Mag ik rooken?" vroeg hij toen, om niet verder op het gesprek in te gaan. „Natuurlijk!" stemde de dokter toe: „Neemt u dan een cigaret van mij!" Joe nam er een, en stak hem aan. Zijn smalle, lange hand bewoog zich met lichte gratie. Frédérique zag het, en vond hem mooi, zooals hij nu op den drempel stond, zoo los en ridderlijk. „Ik ga mijn dutje doen, Frédérique, De bittere kelk. 31 laat jij mijnheer de Bruin den tuin maar eens zien!" zei haar vader, en ze ging met Joe naar buiten. Een heerlijke zomeravond was het; lange paarse strepen waren nu door het luchtblauw getrokken. De zoete geur van de tabaksbloemen vulde den tuin, er was iets sprookjesachtigs onder den schemer van de oude boomen. De tuin was omgeven door een geschoren meidoornhaag, en er overheen zag je aan den eenen kant het dorp, aan den anderen een vlakke hei, met erachter een dennenbosch. In de verte sloeg een klok zeven uur. Het zachte metaalgeluid van verre overgedragen door de stilte van den avond, gaf iets heel ouds, iets van vergeten tijden, iets weemoedigs. Het dorp lag droomerig onder de verduisterendelucht. Het was er een stilte met een lichte 32 De bittere kelk. triestheid, maar vol vrede. Frédérique vond het leven ineens zeer mooi. Ze had een goed gevoel voor de dingen, die in de toekomst lagen, een verlangenloos, rustig wachten. De tuin was zoo mystérieus, ging nu slapen, en de kleuren van boomen en bloemen kregen iets doorleefds. Even ruischte het door de blaren, maar het leek niet meer dan een zucht, en bracht geen onrust in de kalmte, 't Was de Zuidenwind, die liep door de takken, een musicale gamma van grijze klanken, en de heele stemming daar onder het stervende licht was er één van lang vervlogen eeuwen. Zij ondergingen beiden die emotie. Frédérique sterker dan Joe. Hem gaf het een stil heimwee naar Hansje, getemperd, smartelijk, en bijna weldadig. Haar was het, als zou er dadelijk uit de stilte een warme klank opleven of een bloem openbloeien, iets wonder- De bittere kelk. 33 lijks, iets nieuws gebeuren in elk geval. Dicht naast zich, zag ze Joe's hand met den grooten zegelring. „Mooi is uw ring !" bewonderde ze. „Een cadeau van mijn vrouw!" antwoordde hij, en even was er een onbestemd gevoel van onaangename aandoening in haar. Het idéé, dathij thuis hoorde in een wereld, die zij niet kende, en die, vér van de hare verschillend was. Zijn vrouw was maar een denkbeeld! Niets had hij gegeven, waaraan men zich vast kon houden, geen beschrijving, geen opmerking over haar, niets. Zij was zelfs geen beeld in Frédériques gedachten, 't Was maar een vaag iets, dat heel ver weg bestond. Hij schrikte haar op uit dat gepeins, met de vraag of ze nog broers of zusters had. „Twee broers," zei ze, „beiden getrouwd !" En ze vertelde van hun vrou- 3 34 De bittere kelk. wen en kinderen. De oudste broer had twee jongens, een van negentien en een van zeventien, die kwamen nu gauw hun vacantie hier doorbrengen. De jongste broer was pas vier jaar getrouwd ; en ze vertelde, dat haar schoonzuster pas nog bevallen was, een moeilijke bevalling. „Hoe dan?" vroeg hij, als dokter geïntresseerd; en toen dadelijk, wist ze zich hulpeloos, kon ze dat toch niet uitleggen, en voelde ze plotseling meppend bitter, als zoo dikwijls, het gemis van haar leven, het eindeloos gebrek aan liefde en heelemaal-vrouw-zijn. En toen ze hakkelde, en het niet uitleggen kon, zei hij zacht: „Och, 't is misschien wat vervelend voor u, dat uit te leggen," en hij zweeg, denkende: „zoo'n ouwe juffrouw!" terwijl hij, zonder het te willen, zijn blik liet De bittere kelk. 35 glijden over haar gedrongen, misvormde gestalte. Ze beet zich op de lippen en slikte. Nooit was het striemender en feller tot haar doorgedrongen dan nu, dat zij geen recht had, te weten wat vrouwzijn is. Nooit. Ook niet bij vroegere vernederingen, was het zoo wreed-pijnlijk geweest, als nu tegenover zijn onbezonnen jeugd en zijn schoonheid. En zij verbaasde zich een oogenblik over zichzelf, dat dit oude leed, dat ze zoo geheim in zich omdroeg, bijna geheim voor zichzelf, nu zoo brutaal zich naar voren drong. Ze stond even stil bij een bloem, terwijl hij doorliep tot bij de heg, waarover hij keek naar de rustige avondhei, die van ros-bruin, donker kleurde. Forsch stond hij daar, en zij zag het, en ze dacht ineens: „wat is hij flink!", en een angst rees in haar op, voor iets 36 De bittere kelk. ongekends, voor zijn brute kracht misschien. Ze ging toch vooruit en ze stond naast hem en tuurde naar de lucht, die prachtig verkleurde. „Houd u ook zoo van de natuur?" „Nee," zei hij, „behalve bloemen, die je kamer kunnen versieren, vind ik de natuur dom en banaal. Nergens eenige speciale vinding, zooals de menschengeest dat uitdenkt. Overal leven, voortplanting, stom als een machine; voortplanting ook uit zieke dieren, gedachtenloos, willoos instincts-gedoe." „De mensch hoort toch ook tot de natuur." „Sommige menschen, en die zijn nèt zoo: voortplanting als doel, zonder te weten, dat het hun doel dan is!" Ze kleurde; toen aarzelend, vroeg ze: „gelooft u dan niet in de liefde?" „Ja, zeker!" zei hij: „één mensch De bittere kelk. 37 op de duizend kent misschien het echte liefdegevoel; dat is de mensch, die van den ander eischt: begrepen te worden. De meeste menschen willen alleen maar gezoend worden!" Hij zei het wat kortaf, wat smartelijk zelfs, als zag hij, wat hij uitte, nu voor het eerst zelf als een harde waarheid, die hij altijd genegeerd had. Hansje! Waarom juist nu dacht hij aan haar, waarom juist nu riep in hem dat pijnlijke, brandende gevoel om haar mond, haar armen, haar lach? Hij was als een slaaf, wiens oogen ineens opengaan boven zijn boeien. En toch! Wat hij daar nu zeide tegen dat bultje, enkel omdat hij het uiten moest, was dat zoo? Hij, hij kende toch de liefde; of was het toch alleen passie, die hem tot het mooie, spelende kind gebracht had? Hij zweeg moedeloos. Frédérique 38 De bittere kelk. vond hem wonderbaar, onbarmhartig en bijzonder, jong en wijs. Hij dwong zich met geweld weg uit zijn eigen martelend peinzen. Hij wilde het niet, het leven was nu eenmaal zoo. „Morgen is het Zondag!" zei hij zonder overgang: „u gaat zeker naar de kerk? U is natuurlijk katholiek, juffrouw Bartels?" „Nee, we zijn niets!" zei ze met een klein beetje trots, omdat ze voelde dat dat in zijn lijn zou liggen. „U is niets? En hoe heeft uw vader dan in godsnaam in zoo'n katholiek dorp praktijk gekregen?" „O, er was ook een katholieke dokter, maar vader practiseerde niet om te verdienen, alleen om de menschen te helpen. Die het niet betalen konden, hielp hij altijd. En hij was bevriend met den pastoor. Mijn vader wist ook meer dan De bittere kelk. 39 de roomsche dokter, en daarom hadden ze hem vaak noodig. En hij heeft nooit iets tegen het katholieke geloof gedaan; de pastoor zei zelfs, dat mijn vader er de menschen in versterkte. Vader zegt altijd, dat je de menschen een kans, een geloof in geluk moet laten, en als ze er niet rijp voor zijn, dat ergens anders te zoeken dan in de hoop op den hemel, moet je ze die hoop niet ontnemen. Dat kun je alleen bij ontwikkelde menschen doen, die ergens anders steun hebben, zegt hij 1" „Uw vader is heel goed, geloof ik!" „Ja...." zei ze zacht; „maar ik begrijp hem niet altijd." „Het is in ieder geval heel opofferend, voor niets te praktiseeren L" „Wij hebben geld genoeg!" antwoordde ze eenvoudig, „hij zei altijd, dat hij zieken nog niet het eenige afnemen 40 De bittere kelk. wou, waarvoor ze de dingen moesten koopen, die hun beter zouden maken!" Joe knikte. Hij begon een eerbiedige belangstelling te koesteren voor den ouden man; de pa was waarschijnlijk interessanter dan het bultje, dat zonder eenige wereldwijsheid met hem converseerde. Ze gingen weer naar binnen en dronken thee. De oude dokter was er ook weer, en informeerde naar Leiden, waar hij zelf ook gestudeerd had. Frédérique schonk thee, en dan zette ze zich aan haar naaitafeltje, en borduurde ze bij het rustige licht van de lamp, die achter haar stond. Een kleine, bruine hond lag naast haar. Ze gaf het dier een klein schoteltje melk, en hield hem een tijd op schoot tegen zich aan, terwijl ze hem' lieve woorden toefluisterde, onwetend dat Joe haar bespiedde. De bittere kelk. 41 „De papegaai en de poes ontbreken nog!" dacht hij onwillekeurig, „de gewone attributen!" Om tien uur kwam de meid binnen, en rekende Frédérique haar boekje na. Ze was aan tafel gaan zitten onder het groote licht. Tusschen haar hooge schouders boog het hoofd voorover. Ze was bleek, haar forsche neus leek zoo heel groot; er was in haar houding iets ineengekrompens, als durfde ze niet rechtop zitten, iets zieligs, iets van angst en schaamte, want ze wist het zoo goed, hoe nu haar mismaakte rug opdook onder het meedoogenlooze licht. En toen ze opzag, ineens wantrouwend, ontmoette ze Joe's oogen vol deernis, die hij zoo gauw niet verbergen kon, en tranen van spijt kwamen in haar keel, terwijl ze rekende. Kort daarna begon ze op te ruimen 42 De bittere kelk. om naar bed te gaan, en terwijl Joe haar een hand gaf en wel-te-rusten wenschte, zei hij vriendelijk: „Wat heeft u mooi haar, juffrouw Bartels, ik heb het zelden zoo mooi gezien!" Zijn stem klonk geanimeerd, en het bloed brandde op in haar wangen, terwijl een heerlijke weldadigheid haar doortrilde. Een blijde dank om zijn appreciatie, want ze kon niet weten, dat zijn compliment maar een poging tot verzoening met zijn eigen geweten was, het goedmaken voor zichzelf om zijn onhandigen blik van deernis, dien zij had moeten doorstaan, toen ze het huishoudboekje optelde, en hij haar gezicht zoo pijnlijk had zien vertrekken ineens, om zijn medelijden. Hij herademde toen hij haar goedig aanzag, haar oogen glansden, er was iets jongs in haar blik, De bittere kelk. 43 en een ontroerde klank in haar stem, toen ze zei: „Slaap wel, tot morgen—" Toen hij 's mprgens beneden kwam, stond er op den schoorsteenmantel een groote bak met latyrus, en hij voelde dat als een stil tegemoetkomen aan zijn wensch. De papavers stonden er niet, ook niet de Oost-Indische kers, die hij er zich gewenscht had den vorigen dag, en dat deed hem prettig aan. Hij vond er iets fijns in, iets van stijl. Frédérique deed hem het plezier aan zijn wensch tegemoet te komen, maar met reserve, zonder uitbundigheid, zónder hem alles te geven of méér dan hij gevraagd had. En hij schaamde zich opnieuw over den tactloozen blik, waarop ze hem gisterenavond betrapte. Hij zei dan ook niets van de bloemen, liep er alleen langs en rook eraan. Toen 44 De bittere kelk. tuurde hij verlangend naar zijn bord, of er een brief lag, maar er was niets, en voorzichtig vroeg hij, hoe laat de posten kwamen. Maar twee per dag, antwoordde ze, 's morgens één en 's avonds één. Daarna ging hij naar zijn dienst, en zij bleef achter. En terwijl ze de meid controleerde bij het werk, was ze vol van het nieuwe beleven. Na jaren van bittere teleurstellingen, waren de jaren van sleur gekomen, hier op het dorp, met zoo nu en dan een uitstapje naar de getrouwde broers; en dat deed wel goed, daar te zijn in hun fleurige huishoudens, maar ook telkens, temidden van de kinderen en de onderlinge zorg, was het eigen gemis feller; haar warme natuur was daar telkens in opstand geweest om het ontbreken van eigen geluk, waarop toch elkmensch recht had. Dat meeleven met anderen De bittere kelk. 45 bleef toch maar geleend. Iedere man was haar voorbijgegaan in haar leven, correct, beleefd, onverschillig, en een enkele met een zacht medelijden, maar voorbijgegaan waren ze toch allen, als iets dat vanzelf sprak. En haar liefde, die zij niemand geven mocht, dieniemand wilde, en die toch, meer nog dan bij een gewone vrouw, zoo vol in haar hart bloeide, bleef daar, onopgeëischt, maar nooit dorrend door de jaren, als een kostbare schat; en ze las, en de liefde in haar boeken, de liefde, die zich uitleven mocht, die had ze gretig gevolgd, en zichzelf daar telkens in beleefd, in de menschen uit die boeken, in fantasie, wat haar in werkelijkheid ontbrak. En nooit was het heelemaal gedood, het geloof aan een toekomst, aan iets wonderbaarlijks, wat, wist zijzelve niet! 'tWas maar vaag. En juist de 46 De bittere kelk. laatste maanden was dat geloof verslapt, tot nu ineens, — waarom dat was haar een raadsel — het weer opleefde, nu Joe was gekomen. Het nieuwe misschien alleen, het frissche van zijn jeugd, dat aanzette tot moed en goed vertrouwen. Negen en twintig was hij, had hij gezegd! Ze liep den tuin in, sneed er wat witte rozen, en zette die in een bowl, toen ging ze bijna aarzelend de trap op en naar zijn kamer. Nieuwsgierig keek ze rond, zocht naar een portret van zijn vrouw, maar er was niets. De rozen zette ze op zijn tafel; ze schoof de gordijnen recht, verlegde het vachtje voor zijn bed, schikte de dingen op de waschtafel. Alles nam ze in haar handen, de tube met tandpasta, een flesch lotion-azurea, een ivoren handspiegel, zijn scheerkwast, en daar speelde ze De bittere kelk. 47 mee, en haalde zich zijn gladgeschoren, gebruind gezicht voor den geest. Zoo zou hij zich hier eiken ochtend scheren met een mannelijke, forsche beweging. Ze huiverde, legde haastig den kwast uit haar hand. Een man, en toch zoon jongen nog met zijn lief gezicht! Een heele mooie jongen, zoo zeldzaam mooi eigenlijk als zij er nooit eerder een zag.... Zoo ongewoon, met zijn groote, donkere oogen; zoo'n jongen, waar je voor moest zorgen, omdat hij hier alleen was, en niemand had, die anders voor hem zorgen zou. Hij zou wel veel van een warm schoteltje aan de koffie houden. Kom, ze ging er een maken. De dagen verliepen gelijkelijk. Joe was hun gast voor zoolang hij zou blijven. Hij schoot goed op met den ouden dokter, voelde zich thuis bij hen, 48 De bittere kelk. maar een wanhopig verlangen naar Hansje maakte hem soms uren lang stil. En dan....! Hij uitte zich zoo moeilijk. Hij kon niet over haar spreken tegen anderen. Hij kon alleen maar denken en verlangen, en dat haar schrijven, en haar portretten bekijken, die hij altijd bij zich droeg, en nooit een oogenblik uit zijn portefeuille legde. Spreken over haar zou hij alleen kunnen als hij met rust aan haar dacht, maar hij was nooit zeker van haar. Hij vroeg zich telkens af: hoe is zij ? Maar twee jaar was ze pas in zijn leven. Toen hij haar veertien dagen kende, hadden ze zich geëngageerd; hij, doodelijk van het mooie, bedorven kind, en zij, geheel gecharmeerd door zijn werkelijk buitengewone aantrekkelijkheid. En toen gauw trouwen, binnen enkele maanden al, tot de vreeselijke mobilisatie De bittere kelk. 49 kwam, en hij zijn uitgestelden dienstplicht moest gaan vervullen in Brabant, in kleine gaten, waar ze niet mee kon. En dan het elkaar sporadisch zien, het elkaar eigenlijk niet eens volkomen leeren kennen! Thuis waren ze zoo weinig; haar overbruisende levenslust liet haar geen oogenblik van kalm thuis zitten. Ze zocht overal de zon, den lach, het genot! Overal de hulde om haar bekoorlijkheid, overal aanbidding, die haar zoo gauw verveelde, dat ze altijd reikhalsde naar nieuw; nieuwe mannen, die haar hetzelfde moesten vertellen, wat anderen voor hen gezegd hadden 1 En toch! In haar was nooit één gedachte van ontrouw, dat wist hij zeker. Hij zag het zoo duidelijk, het spel van haar leven, dat toch geen voldoening gaf; en hoe ze dan na elk nieuw spel als een moegespeeld kind naar hem terug- 4 50 De bittere kelk. keerde, teleurgesteld, verveeld, om uit te pruilen en te slapen aan zijn borst. Dan was ze zoo lief, met haar halflachende, half-geërgerde verhalen over die vervelende jongens! „Want het zijn toch allemaal maar jongens, niet, Joe?" vroeg ze dan. En hij kon er niet boos om worden, zelfs niet op de „jongens"; daar was hij te redelijk voor. Hij begreep wel, dat anderen net zoo goed de slaaf van haar charme konden worden, als hij zelf het was! En toch, als ze door een nieuw „geval" verveeld bij hem kwam, trachtte hij haar belangstelling vast te houden voor hun huis; hij zei soms zacht, dat ze eens een beetje op de meid zou kunnen letten, op het werk toezien, bij wijze van afwisseling. Dan keek ze hem aan met groote, verschrikte oogen, en zei ze, bijna verwijtend: „O Joe, wat ben je schrikkelijk en De bittere kelk. 51 schrikkelijk bourgeois! Ik kan toch zelf de kamer niet schuieren!" „Maar dat vraag ik ook niet, ik zeg alleen maar...." „O ja, en dan een huishoudschort aan, dat staat me niet, dat weet ik zeker!'' En dan gooide ze zich op de divan, jongleerde met haar wit fluweelen muilen, riep, dat ze smachtte naar een cigaret, en lachte ze hem uit. En nu met de mobilisatie! Als bij thuis was met verlof, leefde hij in een roes, in aanbidding voor haar roekeloos charme, en kwam niet tot bezinning, eer hij weer in den trein zat, en haar had achtergelaten onder de hoede van Bert of Willem, of Guus. Nu was het Guus weer. Als hij, Joe, haar maar kon bewegen, hier bij hem te komen, maar daar was eenvoudig geen denken aan! De zomer was nu zoo vol-bloeiend, 52 De bittere kelk. en hij genoot hier van de hei, en de avonden in den tuin, die waarlijk zoo mooi was. Twee weken was hij er nu, en hij had veel kans te blijven. Na tafel was bij met zijn cigaret naar buiten geloopen, en terwijl het eeuwige verlangen naar Hansje in hem opvlamde, in de stilte van den vredigen avond, stond hij te kijken over de heg naar de hei. Hij hoorde een onzekeren stap, en toen hij opkeek, zag hij ineens Frédérique. „Wat is het heerlijk buiten!" zei ze zacht, den geur van de bloeiende bloemen opsnuivende. „Ja," zei hij, „maakt u wat muziek voor me?" Ze knikte verheugd, als eiken avond. Toen hij er pas was, had hij gevraagd of ze ook aan muziek deed, en ze was dankbaar, daar op „ja" te kunnen zeggen, want ze had muziek lief, als een De bittere kelk. 53 ding, dat haar veel troost in haar leven gegeven had. Ze speelde bij voorkeur vroegere componisten, de modernsten raakten haar niet. Brahms was een lieveling van haar, en toen ze den eersten keer gespeeld had, was hij verbaasd geweest. Hij had eigenlijk, toen hij zijn vraag deed, gedacht aan wat steps, tango's of moderne walsen, die Hansje zoo gezellig op de piano kon toetakelen, tot de heele vriendenkring zich tranen lachte, en zij zelf het meest. Zoo was Joe in Hansje verdiept, dat hij muziek vereenzelvigde met het bar-genre, omdat Hansje dat speelde, en toen Frédérique de piano geopend had, en er Brahms uit opklonk, was hij even zoo gedésorienteerd, dat hij ontroerde. Want zooals zij speelde, zoo had zijn moeder thuis gespeeld, en 't riep gelukkige dagen uit zijn kindertijd op. Toen ze ophield, 54 De bittere kelk. was hij haar tegemoet gekomen, en haar hand nemende, had hij warm gedankt; zij dacht, omdat hij haar muziek zoo mooi vond, en ze wist niet, dat hij dankte voor een herinnering. En daarna had ze iederen avond gespeeld, zonder dat hij het vroeg, en dat was het eenige oogenblik van den dag, dat ze zich trotsch en zeker tegenover hem voelde. Want heel den dag, uit duizend kleinigheden ondervond ze, dat haar leven onbereikbaar ver van zijn sfeer was, en dat was pijnlijk en maakte haar onrustig. Maar als de avond kwam, en zij speelde, dan meende ze hem achter zich, verdiept in haar muziek, die hij voelde als zij....! En op dat punt waren zij één. Zoo speelde ze dan, en hij zat achter haar, verveeld meestal, want na die eerste opleving van de herinne- De bittere kelk. 55 ring, was dat niet weergekeerd, en zei hem die muziek nog maar weinig. En toch zat hij er altijd stil, en al zwierven zijn gedachten ver weg van de ouderwetsche kamer, hij dankte toch beleefd en vriendelijk, en dat was het beste oogenblik voor haar van den onrustig hunkerenden dag. Dan hoorde hij bij haar, dan sprak hij niet over den Haag, over tennisbanen, golfclubs, paardrijden of Scheveningen. Dan was zijn hart even bij hetzelfde als het hare. En hij, die de blijde uitdrukking van haar oogen kende, 's avonds bij zijn dank, kwam er altijd weer toe haar het plezier te gunnen, ook al was het dangeenpleziervoorhem! „Kom, juffrouw Barrels!" zei hij: „Kom, nu het gewone uurtje, het wordt hier al zoo donker!" Toen vond ze in dat donker den moed, te zeggen, wat haar al dagen op de 56 De bittere kelk. lippen lag: „zegt u maar Frédérique....!" Hij zweeg, zeer verbaasd, en antwoordde daarna: „maar dat kan ik toch heusch niet....!" Gekwetst beet ze zich op de lippen; ze wist het wel, ze was te oud. En zacht, beschroomd toch in haar bitterheid, zei ze: „Zoo oud ben ik toch nog niet!" „O, maar dat bedoel ik niet!", riep hij ontsteld, en hij maakte zichzelf weer een verwijt over zijn tacdoosheid. 't Was ook moeilijk met zoo'n misvormde vrouw! 't Was of ze overal voelsprieten had, of alles haar gevoel dadelijk raakte, en berouwvol nu weer in zijn medelijden, zei hij, wat warmer dan anders: „Och, geloof dat toch niet 't is niet, omdat je ouder bent.... 't is maar ik vond het ik weet niet waarom, maar ik wil toch zoo graag De bittere kelk. 57 Frédérique zeggen, mag het dan nu? Toe maar....!" Ze knikte, kon niet spreken; tranen sprongen in haar oogen van wondere ontroering bij den warmen, innigenklank van zijn stem. Zóó had hij nóóit tegen haar gesproken, zoo had nooit een enkele man tegen haar gesproken. Zwijgend ging ze hem voor naar binnen, en daar stak ze de piano-kaarsen aan, en toen speelde ze, terwijl hij achter haar zat. Haar vingers zochten nerveus de toetsen, een blij makend gevoel doortrilde haar. Waarom ? dacht ze; waarom dit ? En toen gaf ze zonder het te weten, alles wat ze was, in haar spel. Alles wat ze haar leven lang verborgen had als een misdaad. Dat gevoel, dat bij een mooie vrouw recht van bestaan had, en bij haar belachelijk 58 De bittere kelk. werd. Alles wat er aan opgespaarde passie in haar leefde, aan warmte, aan wild verlangen, vond zijn uitweg in haar muziek, 't Was zoo levend, dat Joe het voelen moest. Hij was niet bijzonder musicaal, maar het geheimzinnige van haar spel, vond regelrecht den weg tot zijn menschelijke sentimenten. „Dat muziek zoo kan zijn!" dacht hij, terwijl ze hem bleef boeien. En in hem raakten die klanken dadelijk zijn liefde voor Hansje. Hij sloot zijn oogen, en weg droomde zijn ziel zich op de muziek: naar zijn vrouw, zijn lieveke, en al Frédériques passie, die ze gaf in haar spel, riep de zijne op, tot hij ademloos bleef in zijn grenzenloos verlangen naar zijn vrouw, en hij verzonk in rijn innigste fantasieën. ■En toen zij ophield, omdat de kaar- De bittere kelk. 59 sen waren weggebrand, toen kwam hij in het duister naar haar toe, dankbaar om wat zij levend voor hem had getooverd, onstuimig dankbaar, zooals een kind dat kan zijn om het geschenk, waarop het dagen gewacht heeft; en spontaan greep hij haar handen, en drukte ze tegen zijn borst: «Frédérique.... zóó mooi.... dank je!" En samen bleven ze in het duister staan, hun beider hart bonzend van een heftige ontroering, die niet dezelfde was. Toen de lamp was aangestoken, en de oude dokter kwam theedrinken, verbaasde Frédérique er zich over, dat Joe dadelijk weer gewoon kon spreken, en éven deed dat haar verdriet. En toch zijzelf bleef zoo innig-warm van binnen 60 De bittere kelk. om dingen, die zij niet denken durfde. Ze zweeg den ganschen avond, en haar oude vader keek haar telkens onderzoekend aan. Eéns ontmoette ze zijn blik, en sloeg ze verward haar oogen neer, en de oude man herkende ontsteld dien blik, dien hij vroeger jaren gezien had, telkens als er een teleurstelling was gevolgd. Zijn menschenkennis zeide hem nü al, wat volgen moest; en smartelijk, voelde hij het onveranderlijke van de dingen, zag hij de noodlottige mogelijkheid: de mooie jongen daar voor hem, die, ónwetend, misschien haar leven aan flarden zou scheuren, als er niets gedaan werd! En toen hij den volgenden dag zekerheid kreeg van Frédériques gevoel, dat haar zelve misschien nog niet helder was, toen wist hij, dat er iets gedaan moest worden. De bittere kelk. 61 't Was 's middags half vijf, het uur, waarop Joe altijd thuis kwam, en ze gezamelijk een kopje thee dronken. Joe was er niet, ook om kwart voor vijf niet. Frédérique, die eerst kalm had zitten borduren, stond op, liep naar het raam, en haar vader volgde haar met zijn oogen. „Frédérique," zei hij zacht. Ze schrok en probeerde haar onrust te verbergen: „Vader!" „Geef me een kopje thee, kind!" „Ik had willen wachten met schenken tot Joe kwam." „Maar dat kan nog wel zoo lang duren..." „O nee, hij komt toch altijd om half vijf!" „Ja.... maar je moet niet vergeten, dat hij jong is, en wel eens kennissen zal willen spreken, 't Zal hem ook wel I 62 De bittere kelk. eens vervelen, altijd zoo bij ons twee ouderen...." „Ja...." zei ze moeilijk. Hij wist het wel, dat hij haar nu pijnigde, maar 't was beter zóó, voor het te laat was. „Kom, geef me maar vast een kopje!" vroeg hij nog eens. Ze stond op. Ze hoorde iets in de gang, ze luisterde, zou hij ? Nee, hij was het nóg niet! Onrustig werd ze ervan. O, na haar nacht van wondere droomen, van zelf-niet-weten waaróm gelukkig te zijn, verlangde ze zoo naar hem, en was ze angstig tegelijk. Vanmorgen was hij al vroeg weg moeten gaan, na het ontbijt. Ze had hem niet meer alléén gezien na gisterenavond. En nü kwam hij niet. 't Was haar, of ze zou gaan huilen. Nee, néé, hij zou immers komen, maar wat kropen de minuten! De bittere kelk. 63 De klok sloeg vijf, en nóg niet ! Ze wilde telkens zeggen: „er zal toch niets gebeurd zijn!" maar haar vader las bedaard in zijn medisch tijdschrift. „Joe Joe !" dacht ze, en dan herinnerde ze zich, zooals al twintig keer dien dag, alles van gisterenavond, en hoe hij bij het naar bed gaan had gezegd; „Nacht Frédérique!" Zoo vertrouwd klonk het, maar haar naam had een lieven, nieuwen klank Waar was hij nu? Kón er iets gebeurd zijn? Hij ging paardrijden. Was het paard....? Lag hij ergens aan den weg... gewond... ziek— ellendig.... alleen? Waarom martelde de klok haar zoo? Schrikbeelden joegen door haar hoofd. O, ze zou hem nóóit terug zien, zooals gisterenavond, zoo lief.... Ze zou hem weerzien, gewond, bewusteloos, dood misschien .... o, want er was iets, er was 64 De bittere kelk. iets nooit, nooit zou hij haar anders alléén laten na gisteravond.... „Vader!" zei ze benepen, en de oude man dacht: „wachten maakt abnormaal...." En hij deed alsof hij haar angstige stem niet hoorde. „Daar komt Joe!" zei hij kalm, luisterend naar een geluid in de gang. Ja, nu hoorde zij óók zijn vasten stap. Haar hart bonsde, ze kon niet opstaan. De deur ging open, en daar stond Joe, vriendelijk, gewoon, gezond als altijd. Het bloed schoot naar haar wangen, en even, als onwillekeurig gleed toen juist haar vaders blik over haar gezicht, maar ze gaf er niet om. Haar oogen glansden, en zoo jubelend dankbaar was ze, omdat Joe daar maar zoo gewoon was, dat ze niet eens gekwetst werd, toen hij kalm zei: „Ik heb me wat verlaat, we zijn buiten De bittere kelk. 65 bij een boer blijven hangen, 't was heerlijk buiten!" Ze hervond haar rust, en schonk thee in. En toen begon de oude dokter met hem te praten, eerst over zijn tocht van vandaag, die zoo gezellig was.... „Toch is het voor u op den duur wel wat eenzaam, zoo zonder vrouw!" Joe keek op; hij sprak nooit over Hansje, en niemand had hem ooit naar haar gevraagd, behalve dan natuurlijk de gewone beleefdheidsdingen, en nü ineens, raakte de oude man daar iets intiems aan. „Ja ", zei hij aarzelend: „maar ik ga nu gauw weer met verlof dan zie ik mijn vrouw toch weer....!" 't Schokte Frédérique; 't verlof, ja dat kwam ook ertusschen. „Zou u uw vrouw niet graag eens hier hebben 7' vroeg de dokter weer. 5 66 De bittere kelk. „Ja.... als dat kon !" „Maar 't kan bést; dan hebben we wat jeugd hier.... mijn twee kleinzoons komen de volgende week ook. Nu moest u na u verlof uw vrouw eens voor een paar weken meebrengen!" „Ik vind het bijzonder vriendelijk!" zei Joe warm, en er opende zich een heerlijk verschiet voor hem. „Voor mijn dochter zou het ook gezellig zijn, niet Frédérique?" „Ja vader.... erg ", stotterde ze ontzet. Want dat, dat had ze nooit gedacht, dat zooiets zou kunnen, zijn vrouw hier! Zijn vrouw, die in haar gedachten bijna niet bestaan had, over wie hij nooit sprak, behalve wat conventioneele opmerkingen, zijn vrouw, van wie om de twee dagen een brief kwam, dien Joe dan zwijgend in zijn zak stak, zonder er een woord van De bittere kelk. 67 te reppen, zijn vrouw, die van schim, werkelijkheid zou worden! O God! „Frédérique kan dan een tweede bed in uw kamer laten zetten, en...." „O, maar dat is niet noodig!" weerde Joe af: ,,'t is zoon groot bed, je kunt er wel met zijn vieren in, en Hansje is maar klein, die verdwaalt erin!" Hij lachte ineens, blij in het vooruitzicht dat ze zich zou laten overhalen te komen, nu haar logies gepresenteerd werden. Frédériques adem stokte, want plotseling viel op haar, ruw en zwaar, die onontkoombare werkelijkheid : dat hij een vrouw had, die met hem in één kamer, in één....! En toen werd ze zich bewust, wat het in haarzelve was. Een floers kwam voor haar oogen, een wanhopig verzet in haar hart, tegen het gemeene, martelende leven, dat voor haar geen bloemen had. 68 De bittere kelk. Ze sprak niet, boog zich over het borduurwerk. „Een portret?" hoorde ze Joe antwoorden aan haar vader: „O ja zeker.... wel méér dan één!" En hij haalde zijn portefeuille uit zijn zak, en ze móest het aanzien, ze kón niet ontkomen, toen haar vader zei: „Kijk eens, Frédérique, Joe's vrouw, die hebben we nog nooit gezien...." En toen hield zij het portret in haar handen, en staarde ze er op, en die vrouw werd levend voor haar, wat zij nooit geweest was; een lachend kind van twintig jaar, met een fijn, vol figuur, ronde wangen met kuiltjes, waar omheen los de dikke krullen gleden. Een blanke, gevulde hals boven het zijden japonnetje; een uitdagend-mooie, alles-veroverende, het leven-tartende vrouw! En zij ! . De bittere kelk. 69 „Aardig!" zei ze heesch, dan flinker: „Erg aardig, Joe....!" Toen stond ze op, haastig, en ging ze de kamer uit, en liep ze de trap op, met haar borduurwerk tegen haar mond gedrukt om haar snikken te smoren. Na tafel, toen de oude dokter als gewoonlijk zijn dutje ging doen, vroeg Joe aan Frédérique: „Zullen we eens een eindje gaan loopen?" wLoopen? Niet in den tuin?" „Nee, buiten!" Ze knikte stil en volgde hem. De zomeravond lag rustig over het dorp. Alleen in de verte aan de lucht zaten wat zware wolken als vóór onweer. Joe ging naast Frédérique, zijn gedachten vol van Hansje, van de blijde dagen als zij komen zou. 70 De bittere kelk. „Het is jou toch niet lastig, Frédérique?" vroeg hij toen: „als mijn vrouw komt ? Je vader vroeg dat zoo, maar jij hebt er natuurlijk meer drukte door." „O nee...." zei ze haastig: ,,'t is juist prettig voor mij ook!" en ze probeerde te lachen. Ze liepen nu onder hooge, oude boomen, die langs de beek stonden, een vlug-stroomend water, waarop de laatste glanzen van het vallende, rozeroode avondlicht verschoten. Zij keek er naar, bleef onwillekeurig stilstaan, 't was zoo mooi, zoo romantisch-mooi, die oude, oude boomen met hun geheimzinnigen schemer, waardoor die gloedvlekken schampten op het glijdende water. Ze zag het; als een •passage uit een boek werd het: zij beiden daar als twee geheven. Een schrijnend heimwee naar een nooit De bittere kelk. 71 te bereiken werkelijkheid was in haar hart. ,,'t Is mooi zoo, hè, Frédérique?" vond Joe, verbaasd over haar lange stilstaan. ,,'t Is mooi voor mij!" zei ze, „jij hebt eens gezegd, dat je niet van de natuur hield." „Ja ", antwoordde hij, „zóó voelde, ik het toen, maar de laatste weken hier, hebben me er een anderen kijk op gegeven. Ik geloof, dat ik de natuur nooit écht gekend heb.... als ik hier overdag alleen over zoo'n stuk hei kom, zegt het me tóch iets.... en nu hier, die beek.... in dit licht. Ik kende vroeger deze dingen niet, ik zag ze, als we met een rumoerige club van vrienden eens naar- buiten gingen, maar dan zie je ze niet écht. Hier, 's avonds zoo stil met jou, is het toch heel iets anders.... weet je, zoo is het heele 72 De bittere kelk. leven eigenlijk misschien je gaat de dingen voorbij, de móóie dingen, omdat je verdiept bent in iets anders, en later in rust, leer je ze misschien pas begrijpen. Zoo voel ik het tenminste hier de laatste dagen." Hij zweeg, en een wonder hoopvolle gedachte rees in haar op: „Waaróm, waaróm zegt hij dat zoo droomerig, zoo kalm als na lang overpeinzen?" Hij vond alles goed dien avond, hij was ongemeen zacht gestemd na zijn felle vreugde van dien middag, toen hij pas de kans had gezien om Hansje hier te krijgen. Onder tafel had hij angst gehad dat ze niet zou willen, maar nu, onder het wandelen wérd het hem zeker, dat ze wél komen zou, natuurlijk wél, nu hij goede logies voor haar had, in een gastvrij huis; en die zekerheid maakte hem méér De bittere kelk. 73 dan welwillend tegenover alle menschen en dingen. „Het water is héél mooi zoo, Frédérique .... Hou jij veel van zoo'n beek?" „Ja....!" zei ze. Meer niet. 't Klonk effen, en verborg al, wat nu weer als levend na jaren in haar opkwam. Hoe ze vroeger in haar eerste teleurstellingen hier 's avonds alleen had geloopen, gebogen, zich mismaakt-wetend, uitgestooten, wanhopig en verbitterd, en hoe dan het water haar verteld had, dat het daar goed rusten was. En dan het overwinnen van het altijd weer opnieuw hopende, warme hart boven de ellende uit. Haar kort gesproken „ja", verborg héél de geheime geschiedenis van haar hart. Zij kon die niet toonen, en wou 74 De bittere kelk. die niet toonen, hem zelfs het minste van allen. „Kom, 't wordt vochtig 1" zei hij, en ze keerden naar huis. Zwijgend zat ze te naaien onder het lamplicht, met nog in zich na-levend het beeld van de beek en de boomen in den schemer, en dat verdrong telkens de pijnlijke gedachte, die bij haar op kwam, dat zijn vrouw hier zou komen. En dan herhaalde ze in gedachten zijn woorden: „je gaat de dingen voorbij, de mooie dingen, omdat je verdiept bent in iets anders, en later in rust, leer je ze misschien pas begrijpen." Joe las, haar vader ook. Zij stond op, om haar hond wat melk te geven, voor ze naar bed ging. „Mijn vrouw heeft ook een poes!" zei Joe, opkijkend: „een groote, witte angora — God ja, dat is waar! Waar De bittere kelk. 75 zal ze Jetje laten als ze hier komt?" „Laat je vrouw de kat meenemen!" „Maar hier.... met den hond....!" twijfelde hij. „O nee, die geeft niets om katten!" zei Frédérique, en toen ineens glansde Joe's gezicht op: „Kan het, mag ze de poes meenemen? Want dat zal ze heerlijk vinden 't Is erg aardig, Frédérique, als je die last er nog bij neemt!" En toen, voor het eerst éven vertrouwelijk in zijn blijdschap: „Ik vind het heerlijk, dat Hansje komt.... ik heb het nooit eerder gezegd, maar het is wel moeilijk geweest zoo zónder haar De oude man klopte hem vriendelijk op den schouder, en Frédérique stond op om naar bed te gaan. Toen ze bij haar vader goeden nacht kwam zeggen, legde hij zijn hand op haar hoofd: „Je bent de goeie zorg voor ons alle- 76 De bittere kelk. maal, Freddie, voor je vader en voor Joe, en je zult het zeker óók voor zijn vrouwtje zijn,... slaap wel!" „Nacht vader!" zei ze heesch. En boven sloot ze de deur achter zich dicht, en bleef ze in het donker staan, terwijl haar vingers zich om elkaar wrongen. Maar ze bedwong zich. Ze wilde niet! Ze stak het gas aan, dat ineens de heele kamer hel verlichtte, begon zich dan haastig uit te kleeden, en kroop in bed, maar de slaap wilde niet komen; de uren vergleden plagendlangzaam, terwijl haar wijdgeopende, brandende oogen in het duister staarden, en tartend-helder zag ze voor zich het portret van Hansje. En zij? Zij zelve? Was er aan haar dan niets, niets van bekoring? Heur haar, dat vond hij mooi, dat wist ze, en haar pianospel; en altijd 's avonds na tafel, De bittere kelk. 77 riep hij haar om mee in den tuin te praten, en hoe zacht en goed was dan zijn stem!.... Ze woelde, en gooide zich om, ging toen uit bed, stak het licht op, en wilde haar gloeiend gezicht met haar spons gaan opfrisschen, maar toen ze langs de groote spiegelkast kwam, bleef ze ineens staan. Onder het helle licht zag ze zichzelf, en of iets haar trok in dat spiegelbeeld, zoo werd ze er stap voor stap naar toe gedreven. Ze zag zichzelf aan, pijnlijk onderzoekend. Ze zag den grooten neus, de zware lijnen om haar mond, de oogen, die brandden, met zwarte schaduwen er onder, en dan, uit de witte nachtpon, dook de gele hals op, smal, tusschen de hooge schouders, die achteraan samen kwamen en hooger rondden, rondden tot een bultje! O God, daar 78 De bittere kelk. was het weer, het leed van jaren, het bittere aanroepen, de nooit beantwoorde, hartstochtelijke vraag : „Waarom? Waarom moet ik dorsten, dorsten? Waarom heeft elke vrouw recht, récht op geluk? maar ik niet? Is mijn hart niet even warm, even vol verlangen, en zal het nooit voldaan zijn? Waarom, waarom waarom?" En hatend dacht ze aan het portret van Hansje. Hadden zulke vrouwen dan maar het recht te lachen en te nemen, te némen! O, te kunnen n emen! Dat moest het helle geluk zijn! Macht te hebben en zeker te weten: ik heb wat ik wil! O, niet hunkerend, bedelend, anstig-wachtend hoeven te staan aan de poort, waar de rijken doorgaan! En niet dankbaar hoeven te zijn voor elke gave, die een gunst De bittere kelk. 79 wordt. Maar o, te kunnen nemen, n emen! Waar je hart zoo naar kreunt en hongert en smacht! Te nemen, en dat te maken tot een gunst!.... Hoe dwaas was daar het beeld in den spiegel, hoe afzichtelijk mismaakt; hoe tartend viel het licht over dat kleine, ineengeschrompelde, abnormale wezen, dat zij was, zij zelf voorgoed, zij zelf, waaraan nooit iets te veranderen viel, geen dag en geen uur. Geen üür zelfs kon ze anders worden, een ander ding zijn in de oogen van alle menschen, een ander ding dan een voorwerp van medelijden, onverschilligheid of spot. Nooit, nooit iets zijn van bewondering.... geen enkel uur van een héél leven kunnen zijn als andere vrouwen: rechtop en trotsch! Hoe geel leek haar huid bij de witte nachtjapon, hoe groot het hoofd, met daarboven, 80 De bittete kelk. als een aalmoes, het prachtige kastanje haar, als een aalmoes en een bespotting; hoe stumperig, het bultje en de magere, groote handen! „Mijn God, mijn God!" kreunde ze, haar hoofd zacht wiegend in haar handen. „Mijn God, mijn God....!" Toen, ineens machteloos van overweldigend leed, zakte ze ineen op den grond voor den spiegel en bleef daar liggen, terwijl haar lichaam schokte van lange, trillende snikken. HOOFDSTUK II 6 De bittere kelk. 83 De zachte regen tikte op het neergelaten zonnescherm, en een grijs licht drong door tot in de kamer, waar Hansje in een clubfauteuil, met haar poes speelde. „Heb je toch ooit, die Joe!" zei ze: „me daar in Brabant te willen hebben!" Guus vond het krankzinnig, betoogde dat ze niet moest gaan, ze zou er zich heidensch vervelen. „Toch niet erger dan hier 1" zei ze, „en je vergeet alleen maar, dat ik dan met mijn man samen ben!" „Nou ja!" „Nou ja! nou ja!!" riep ze, nu toch heusch verontwaardigd: ,,'t is mijn man, Guus, je bent tegenwoordig onmogelijk, weet je? Morgen komt Joe, en dan gaan we gezellig samen terug!" 84 De bittere kelk. „Gisterenavond vond je het vervelend!" herinnerde hij haar. „O! Gisterenavond!" zei ze, dat idee verwerpend: „gisterenavond! Dat is nu al weer zestien uur geleden! Ik verander soms wel in één uur van opinie, dan kun je wel begrijpen, wat het in zestien uur kan worden! Ik ben schandelijk inconsequent, en dat vindt je anders altijd zoo mooi, maar bovendien was het gisterenavond mooi weer en nu regent het.... en...." „Lieve kindje!" zei hij, ineens verrukt van een beweging, die ze met haar handje maakte. „.... en nu regent het," herhaalde ze onverstoorbaar; „en dat brengt me altijd tot andere besluiten. Ik zal zeker met Joe teruggaan!" „Als de zon nu geschenen had, zou je dan gebleven zijn?" De bittere kelk. 85 „Misschien hoe kan ik zooiets nu weten? Wat heb je slechte cigaretten meegebracht, en gisteren oneetbare chocola, dat wijst op een daling van je temperatuur, Guus; dat is het eenige, dat me hier zou houden: als jij tot het vriespunt kwam!" „Dan zou je misschien heelemaal geen chocola meer van me krijgen!" „Dat geeft niet, er blijven altijd lui genoeg daarvoor over. Zie je, 't is niet dat ik je nu zoo bar-vervelend vind, maar je compromitteert me. Joe zijn oude tante is hier gisteren komen zaniken .... Waarom hebben mannen altijd ongetrouwde, welmeenende tantes? Ik heb van alles moeten aanwenden om haar te overtuigen dat ik fatsoenlijk en zoo was— dat ik huishoudelijk genoeg was en zulke dingen Ik heb de meid een standje gegeven, waar 86 De bittere kelk. tante bijzat, ik wist niet eens waarom, en die goede Jans zelf ook niet, en ik heb gezegd, dat ik 's avonds in een kookboek las; en toen zei tante: „laat eens zien!" en ik had echt een kookboek, en toen ik het triomfantelijk uit de kast had gehaald, waar het naast Gyp stond, toen was het niet opengesneden! En toen daalden mijn kansen weer. Toen heb ik dadelijk besloten, dat jelui alle boeken uit de boekenkast moesten opensnijden .... mijn reputatie hangt er van af.... begin maar Guus!" Hij zweeg, en zij speelde door met Jetje; het gracieuse spel van de blanke vrouwenhanden en het wit donzen pootje boeide hem, en maakte hem ellendig. „Ik zal het je eens zeggen, Guus, je moest hier uit huis blijven, 't Is beter voor jou... en voor mij!" In een seconde lag hij geknield voor De bittere kelk. 87 haar stoel: „voor jou.... voor jou!" zei hij ademloos, 't Scheen hem een bekentenis van haar: „voor jou voor jou.... heveling, ben je dan niet zeker van je gevoel voor mij.... ben je toch wel eens bang, dat het méér is dan spel?" Hij greep haar handen, kuste ze wild; zij trok ze boos los: „Nee Guus," zei ze toen ernstig: „je gaat te ver! Als ik zeg, dat het beter voor mij is, dan is dat eigenlijk fout uitgedrukt, ik bedoel: beter voor Joe. Dat mijn reputatie naar de maan gaat, dat kan mij niet schelen, maar ik geloof, dat het voor een man vervelend is, als zijn vrouw in opspraak is, zelfs als hij weet, dat ze nooit trouweloos zou zijn.... en dat zal ik nóóit, Guus!" Hij keek haar aan, en zag haar ineens, als vrouw; hij had haar nooit 88 De bittere kelk. anders gezien dan spelend, spelend met alles, ja letterlijk met alles, met haar man, en haar poes, en met zijn hart. En nu! Eerlijke, trouwe oogen had ze< waarmee ze recht in de zijne keek, volkomen ernstig zonder lach. En dat ontroerde hem zóó, als nooit haar charme het nog gedaan had. Dat het hem haar ineens in haar werkelijke waarde zien, een vrouw, die zoo zeker was van haar spel, dat ze nooit een stap te ver zou gaan. O, ze was alles, alles waard, wat hij voor haar voelde, en hij wist nu héél zeker, dat hij niet meer spelen kon, maar dat het ernst werd, nu hij ondanks haar luchtig dartelen, toch haar achten moest, omdat ze niet één handeling toe laten zou, die ze niet verantwoorden kon tegenover Joe. Hij slikte met het wanhopige gevoel, dat hijhaarmeerdanooitverlangdevoorzich. De bittere kelk. 89 „Mijn God, kind —!" zei hij ontsteld : „je wilt goed, en je weet niet, hoeveel kwaad je doet. Waarom dan altijd om je heen die vergadering van adqrateurs?" „Och, daar kan ik niet buiten!" zei ze eerlijk: „Ik weet wel, dat het een luxe is, en dat luxe overbodig is, en toch voor mij onontbeerlijk. Laten we maar zeggen, dat jullie adoratie voor mij een totaal onontbeerlijke, overbodige luxe is, en— vergeef het me dan! En ga nu heen, Guus, want ik geloof, dat je er ernst van gaat maken!" Ze zei het dringend, toen ze zag, dat hij met zijn hoofd tegen haar stoel bleef zitten, en hij zacht begon te huilen. „Guus, ga nu heen en zoek je troost ergens anders, want je moet van mij nooit iets hopen!" En hij ging. Hij wist door dit speelsche, onbarm- 90 De bittere kelk. hartige kind véél beter, dat hij nooit iets te hopen had, dan een ernstige, meevoelende vrouw het hem ooit aan zijn verstand had kunnen brengen. „O, Joe!" zei Hansje, toen ze in hun coupé alleen zaten: „wat is het schrikkelijk warm. Zou Jetje niet stikken in haar poesencoupé ? Waarom moet dat arme dier ook in den beestenwagen? Dat is gewoon een schandaal, maar ik ben zóó blij, dat ik haar mee heb mogen nemen.... en ik ben zoo blij, dat ik zelf mee kan!" „Ja, dat heb ik al deze dagen aan je gemerkt, en dat is heerlijk voor me!" ,,'t Is niet alleen om jou, hoor!" plaagde ze lachend: „maar ik móest weg, ik zal het je nu maar zeggen ; ik heb het je niet eerder verteld, omdat ik dacht, dat je Guus dan onaardig zou De bittere kelk. 91 behandelen.... maar ik ben blij, dat ik nu een tijd van Guus verlost ben. Hij werd zoo vervelend, houdt van me.... hij heeft het me zoo dikwijls verteld, en ik heb het nooit geloofd, tot vlak voor je kwam. O, je hoeft me niet te zeggen, dat het mijn schuld is en zoo, dat weet ikzelf net zoo goed als jullie allemaal, maar 't werd vervelend, zie je. Guus is niet de eenige!" Joe's gezicht trok éven strak, en tóch was er iets in haar openheid, dat hem gerust stelde. „Heks!" zei hij, half-lachend. „Ja.... dat is het .... ik kan misschien wel tooveren, zonder dat ikzelf het weet, Joe.... en dat is meestal heel plezierig, maar soms ook lastig. Henri en Guus, dat waren de ergsten.... Willem was er óók, en dan brachten ze altijd zooveel bloemen 92 De bittere kelk. in huis, hè? En zooveel bonbons!" „Maar daar kun je toch niet om spelen, Hansje!" „Nee, natuurlijk niet!" zei ze verontwaardigd, ,,'t zijn maar bijkomende dingen, 'tis de luxe ervan, Guus heeft het goed begrepen, toen ik hem zei, dat het voor mij was een totaaloverbodige-onontbeerlijke-luxe.... misschien begrijp jij het ook, als ik het zoo zeg!" Hij zag haar aan, en vroeg zich af, waarom zijn speelsche kind zoo scherpjuist het woord had gevonden, dat hij maandenlang voor haar spel had gezocht. Hij nam haar hoofd tusschen zijn handen en kuste haar mond. „Hansje," zei hij toen zacht: „wees niet boos op me, maar ik hèb wel eens getwijfeld .... ik heb wel eens angst gehad, dat je verder zou gaan, later heele- De bittere kelk. 93 maal onder invloed van je eigen spel!" „Maar Joe!" zei ze, terwijl ze haar hoofd uit zijn handen bevrijdde. Er was een groote teleurstelling in haar oogen: „Maar Joe!" „Vergeef het me maar!" vroeg hij, innig gelukkig, nu hij na maanden van moeilijke gedachten, ineens verzekerd van haar was door dien enkelen uitroep : „Maar Joe!" „Ik kende je eigenlijk zoo weinig!" zei hij zacht-verontschuldigend. „Zoo is het, geloof ik, met hen allemaal!" antwoordde ze peinzend; „en toch geloof ik, dat ik niet zoo slecht ben, als ik lijk— ik zeg de dingen misschien maar precies, zooals ze in me opkomen, en dat doen andere vrouwen misschien niet!" „Nee....!" „Ik heb erg veel geduld met me- * 94 De bittere kelk. zelf!" riep ze toen ineens weer plagend: „neem een voorbeeld aan je vrouw, en heb het ook met mij!" De trein gleed voort, de zon lag over de landen, de weiden waren vol glanzige koeien.... de zomer was overal, en Joe voelde het als een nieuwen zomer, een tijd van zonnige bevrijding, na weken van moeite, die hij zelfs voor zichzelf verborgen had, Frédérique sneed in den tuin de lange, paarse gladiooltrossen, en terwijl ze bij de heg treuzelde en er overheen staarde in de verte, zag ze, dat de eerste hei begon te bloeien; een even purper waas lag er over. Ze keerde zich om en ging naar binnen. „Tante," riep Eddie van boven uit een raam, „wat heb je prachtige gladiolen gesneden, voor wie zijn die?" De bittere kelk. 95 „Voor de kamer van mevrouw en mijnheer de Bruin!" antwoordde ze, terwijl ze de stengels tusschen haar vingers neep. Ze zag hem niet aan, maar ze wist hem daarboven, met zijn scherp, levend jongensgezicht, dat nu op haar neerzag; vlug ging ze in huis. Eddie was alleen gekomen; zijn broer ging bij een vriend logeeren, maar h ij had naar zijn grootvader verlangd, om te praten met hem Over de aanstaande studie. Hij was negentien, had juist eindexamen gymnasium gedaan, en zou na de vacantie in Leiden voor dokter gaan studeeren. Hij was een levendige, onstuimige jongen, en hij had Frédérique oogenblikken van afleiding gegeven in de vier dagen, die omkropen. Ze ging de trap op naar Joe's ka- 96 De bittere kelk. mer, die al in orde was. Op het bed zag ze nu de twee kussens naast elkaar, in mooie sloopen met Richelieu borduurwerk. Het zuivere linnen laken, dat er bij paste, lag met zij'n voornamen omslag over het groen zijden overtrek van de donsdeken. Frédérique stond er voor stil, en haar oogen vertroebelden zich, en haar ziel zocht de raadselen van het het vrouwenleven op te lossen, die zij nooit doorgrond had. 't Was alles maar vermoeden, 't leek zoo wonderbaar, die groote intimiteit tusschen twee wezens, man en vrouw, zoo ontzaglijk van geheimzinnige bedwelming. Hier stond ze vóór den Hof van twee menschen, en zij was buitengesloten, zij zou er nooit binnengaan, of toch? Ze huiverde, ze kón het niet gelooven, dat haar overvol hart nooit, nóóit De bittere kelk. 97 een uitweg zou vinden, dat er ongeweten bloeien zou de mooie liefde, en ongezien verdorren, dat er niets over zou blijven dan een eenzame herinnering, en niemand het kennen zou, haar schroeiende verlangen, om te geven. Te geven haar ziel en haar lichaam. En ineens weer wist ze het: niet haar lichaam, niet dat, wat spotte met alle schoonheid, niet dat lijf, dat linksch van argwanenden angst om een verwijtenden blik, zich nooit vrijuit bewoog, gelijk een kind, dat altijd slaag verwacht.... Dat lichaam niet, maar wel haar ziel, haar warm hart, dat mocht ze toch geven, dat zou Joe misschien opmerken langzamerhand, en er van houden, zooals hij eens van haar muziek was gaan houden. Ze zette de bloemen voor den spie- 7 98 De bittere kelk. gel, ze temperde het licht in de kamer, ze bleef er dralen... .Ze was er eiken dag geweest, wel tien maal. Ze had recht gehad, er te komen, in zijn kamer, zoolang hij er alléén was. Nu zou ze er niet meer komen, maar uitgebannen zijn, want de eigen vrouw zou er zijn boel nu voor hem opruimen. Daarom wilde ze er nu voor het laatst blijven. Zijn verloftijd, voor haar vier dagen van onrust, was voorbij. Ze was nooit stil geweest in huis, en 's avonds was ze naar de beek gewandeld, en daar had ze heen en weer geloopen onder de schemer-boomen, en herdroomd den avond met hem, en zijn woorden opnieuw gehoord En ze had Eddie moeten vertellen van Joe, die ook voor dokter studeerde, en terwijl ze vertelde, behéérscht, en haar vader daarbij schijnbaar ajn krant las, De bittere kelk. 99 had de oude man opgemerkt, hoe ze detailleerde, al Joe's goede eigenschappen voor Eddie ten toon stelde, hoe ze iedere kleinigheid in hem had ge-r observeerd, en gierig dat er toch maar niets onopgemerkt verloren zou gaan, ze zijn beeld voltooide, met zorgvuldige kleine penseelstreken, zooals een schilder, die met liefde en uiterste zorg zijn werk maakt. En in den ouden man was de angst om haar laatste liefde véél grooter dan die om haar jeugd-liefdes geweest was, en hij was dankbaar dat Hansje mee zou komen, dat de felle realiteit kerven zou misschien in Frédérique's droom; ineens en wreed, maar dat er tenminste dan paal en perk kwam aan fantasieën, die nooit iets anders dan fantasie zouden zijn. Frédérique had zelf Joe's kamer in 100 De bittere kelk, orde gemaakt, en tien keer was alles veranderd, verzet, verbeterd. Nu viel er niets meer te doen, en toen ze op de klok keek, zag ze dat het uur van hun komst nabij was, en ze meende al rijtuig-wielen te hooren. Nog even keek ze in den spiegel, ze had zóó haar best gedaan, een paarse japon aangetrokken, en het zware haar gegolfd. Ze wilde niet oud zijn, ze wilde jong hem tegemoet treden, tegenover zijn jonge vrouw, ze wou lachen en blij zijn, zich niet verlegen toonen, niet wegduiken, niet angstig zijn om haar mismaaktheid. Nu hoorde ze duidelijk de deur beneden; ze ging, nerveus. En toen ze bovenaan de trap kwam, zag ze op den huisdeurdrempel in het zonnelicht, Hansje, in een wit neteldoeksche japon, een groote zwart strooien hoed boven De bittere kelk. 101 het helle haar, blozend van de warme reis, lachend tegen den ouden dokter, met haar vollen, blijden lach van argeloos kind, in haar armen tegen zich aangedrukt een groote, witte angora kat. En toen bleef Frédérique staan, verslagen en in elkaar gedoken als een oud vrouwtje, toen ze zich bewust werd, dat hier zijn vrouw was, geen beeld meer, maar levend, en zoo mooi in de harmonie van haar heerlijke kleuren, zoo liefelijk zelfs, dat alle haat verdween en alleen een ziek pijngevoel bleef. Toen ging ze de trap af, waar Hansje haar tegemoet trad, en haar heiderklinkende stem door de gang schalde: „O, juffrouw Bartels, ik vind het zóó lief van u, dat ik hier bij u mag logeeren!" en toen keek Hansje op, en zag ze achter Frédérique op de trap staan, 102 De bittere kelk. Eddie, die haar aanzag met groote, schitterde, sprekende oogen. Dadelijk dien middag was het in huis anders, aan tafel was er jeugd, blijde, overmoedige jeugd. De lach van Hansje, opdartelend in de ouderwetsche kamer, Eddie's lach, die dadelijk instemde .... Joe, die dankbaar was, en rustiger dan vroeger, na het treingesprek met zijn vrouw. En Frédérique voelde het: hoe ze ook jong wilde zijn, het was er niet meer, het was er bij haar misschien wel nóóit geweest.... Zij kón niet zorgeloos meelachen om niets, om kleine grappen, die niets zeggend waren. Zij zat tusschen Hansje, Joe en Eddie als de veel oudere. En toch, zij wilde niet uitgesloten zijn, niet buiten zijn leven staan, waarin ze de laatste we- De bittere kelk. 103 ken zichzelf altijd een plaats gedacht had. O, wat jong was die vrouw tegenover haar! Ze slikte, en zei toen haastig: „Joe, als je je muilen zoekt, die heb ik naar den schoenmaker laten brengen, er was een zool los!" Hij keek verbaasd op, vond iets opdringerigs in die zorg, inééns; niet, omdat ze zorgde, maar omdat ze er over sprak! Hij was zooiets niet van haar gewoon ! Hij had haar altijd bescheiden en fijn gevonden, en nu leek ze wat tacdoos, vooral tegenover Hansje, Frédérique zelf was geschrokken, toen ze het uitgesproken had. 't Was ondanks zichzelve, dat ze dat zei, als een uitdaging tegenover die veroverende jeugd. Ben tarting; maar Hansje lachte erom. „Wat eenig, dat u voor Joe zijn 104 De bittere kelk. sloffen zorgt!" zei ze: „zoo goed is hij het thuis niet gewoon!" Frédérique voelde het als spot, terwijl het toch zoo niet bedoeld was. „Ik zal er nu natuurlijk niet meer voor zorgen, nu u er eenmaal is!" antwoordde ze kort. „Och nee, alsjeblieft!" riep Hansje. ,,'t Is zoo heerlijk, als er wél iemand voor Joe zorgt.... ik kan al die dingen zoo schrikkelijk slecht.... opruimen en zoo, en als u het niet erg vindt, helpt u me dan een beetje, als ik zelf de boel soms vergeet, en voor Joe is het ook zoo heerlijk.... Hij zei dat u als een moeder voor hem gezorgd had!" De oude dokter alleen zag het pijnlijke vertrekken van Frédérique's gezicht, en hij zuchtte zacht; en toch was het beter zóó; hij zelf wist, dat het slagen voor Frédérique waren; De bittere kelk. 105 slagen, door het argelooze, goedwillende kind gegeven, en die niemand zag vallen, behalve hij. „Ja!" zei hij, „zoo zorgt Frédérique voor ons allemaal, altijd door, en wij zouden hier in huis niet weten, wat te beginnen zonder haar!" „O, u is er dus aan gewend, juffrouw Bartels! Dan zal ik ineens maar alles bekennen.... ik ben schandelijk slordig.... we hebben wel eens tranen gelachen omdat ik Joe's schoone zakdoekeq in de boekenkast gelegd had, en vergeten, en toen moest hij naar een receptie, en hij kon geen zakdoek vinden, en we hadden geen tijd meer, en toen heeft hij er een van mij genomen, met een Mechelsch kantje er langs.... Kijk, zoo één!" Ze hield een klein wit lapje op. „Joe zegt altijd: een poppenzakdoek. En stel u voor, toen 106 De bittere kelk. stond hij op die receptie met een heel dertigen ouden professor te praten, en toen moest hij zijn neus snuiten i— schandelijk, dat ik zoo iets aan tafel vertel, hé? Ik vraag exuus — en toen haalde hij in gedachten mijn zakdoekje voor den dag, en dat zag ik net.... ik stond achter hem.... en ineens hield de professor in zijn geleerd betoog op, en keek stomverbaasd naar Joe.... en ik stond er achter, en lachte me ziek! Wilt u wél nog voor Joe zorgen, juffrouw Bartels, toe alstublieft!" Frédérique knikte, en dwong zich tot een lach, maar ze voelde: „zoo zeker is dit kind van hem, dat ze van haar rechten aan een ander afstaat.... dat zou ik nooit kunnen.... gierig zou ik zijn op al mijn rechten!" „En hoort u eens, juffrouw Bartels» De bittere kelk. 107 wil u dan maar Hansje tegen me zeggen!'' „Zegt u dan Frédérique!" „O nee.. dat durf ik nooit, u...." riep ze, terwijl Joe haar op haar voet trapte. Ze zweeg verbaasd, keek hem aan, hij knikte, en ze begreep hem half: „als 't mag!" zei ze zacht, „dan wil ik het natuurlijk graag zeggen!" „Joe!" vroeg ze na tafel: „Waarom trapte je me?" „Och, Frédérique is wat gevoelig op dat punt, ze heeft niet graag, dat we haar zoo oud vinden.... je moet haar maar bij haar naam noemen!" „Stakkerig, hè, zoo'n bultje? Ze hepen samen in den tuin. Joe hield haar hand vast. „Laten wenog een eindje om fietsen!" zei ze, en hij dacht even aan het pianospel van Frédérique, anders na tafel, 't Was bepaald prettig, daar nu vrij van te 108 De bittere kelk. zijn; en toch voelde hij het als een kleine schuld, toen hij tegen Frédérique zei: „Hansje en ik fietsen nog een eindje om, wil Eddie mee?" Frédérique knikte en zag hen na toen ze wegreden; toen ging ze naar de piano, en bleef er stil voor zitten in de schemering, zonder een toets aan te raken.... De hei begon te bloeien, en Hansje vond er een heel nieuw behagen in. Alles was hier nieuw voor haar; ze miste geen tennis- of hockey-clubs, geen Kurhausbar; het was hier alles anders, en dat bekoorde; 'smorgens hielp ze Frédérique met de ontbijtboel af te wasschen, dan las ze in Eddie's jongensboeken, of ze ging met Eddie er opuit, als Joe niet kon. De jongen was doodelijk verliefd op haar, maar geen woord De bittere kelk. 109 had hij er over gesproken, al was het in elk van zijn blikken te lezen. Hij aanbad haar en eerbiedigde haar als de vrouw van een ander. In zijn jongenshart was ook niet de begeerte het overwegende, veel eer de adoratie, en Hansje vond het alweer zoo vreeselijk makkelijk, dat er zoo n jongen was, die je naar boven kon sturen om een vergeten boek, die dubbele knoopen in je schoenveters kon leggen, die je fiets oppompte, of urenlang de kat droeg, als zij het in haar hoofd kreeg dat heilucht zoo verbazend goed voor de poes zou zijn. De jongen was nooit opdringerig; hij was van een onbedorven, ridderlijke voorkomendheid, en 't viel Joe niet bijzonder op. Hij had in den Haag meer dringende avances zien maken tegenover Hansje door de „mannen-van-de-wereld." Maar Frédé- 110 De bittere kelk. rique zag het, en er leefde nieuwe hoop in haar hart. Hansje was bijna een kind, twintig jaar, en Eddie een jongen van negentien. Ze zag, hoe Hansje met hem fietste en wandelde, hoe ze hem plaagde en met hem stoeide, hoe ze lachend met hem thuis kwam. Maar eens kwamen ze héél laat; 't was gaan regenen, en ze waren verdwaald. Nat kwamen ze thuis, Hansje met hoofdpijn, en toen voelde ze voor het eerst Frédérique's wantrouwende blik op zich rusten, en hoorde ze het scherpe in haar stem, toen ze tegen Eddie zei: „Eddie, ik vraag je vriendelijk, nu niet meer van die malligheden uit te halen, we hebben hier allemaal in angst gezeten!" De jongen keek haar met zijn groote schitteroogen extasisch aan. „Je bent niet te moe, hè Hansje?" De bittere kelk. 111 „O nee, niet zoo erg....! Eddie heeft me zoo hef geduwd tegen den wind in!" zei ze dankbaar tegen Joe, en weer voelde ze Frédérique's stekende oogen, en dacht ze, onaangenaam aangedaan : „wat moet dat bultje toch van me?" Maar den volgenden morgen was ze ziek; ze had kou gevat en lag met keelpijn en maagpijn in bed. Joe kwam alleen aan het ontbijt, en vertelde het. „0,'t js niet erg," zei hij, „maar ze moet er vandaag maar inblijven!" En Eddie, die ineens zijn heelen heerlijken dag eenzaam en dor zag worden, kreeg een brok in zijn keel. Frédérique merkte op, dat zijn gezicht betrok. „Wil jij haar straks misschien nog een kopje thee gaan brengen, Frédérique ?" vroeg Joe. Ze knikte, en toen hij weg was, ging ze naar boven. 112 De bittere kelk. De zonneschermen voor de slaapkamer waren half neer; een koel, groen schemerlicht viel er binnen, en in het groote bed lag Hansje met de poes in haar armen. De witte valenciennes van haar nachtjapon lagen als schuim om haar blanken hals; een klein kanten mutsje was over de krulharen getrokken, die er hier en daar uitkringelden en vielen om het bleeke gezichtje, waarin de oogen groot en bijna zwart schenen. „O, heb je thee voor me?" vroeg ze, zich oprichtende, en de nachtjapon, waaronder ze niets anders droeg, viel open. Frédérique zag een oogenblik het mooie, gezond-blankebovenlichaam, als van een beeld.... Ze slikte, zette haastig het kopje neer, voelde weer zeker, dat er voor haar geen kansen meer waren. O, hoe zeldzaam-tartendmooi was ze toch, zooals ze nu achteloos De bittere kelk. 113 weer liggen ging! Frédérique kón haar blikken niet van haar losmaken. Haar oogen brandden. „Wat staar je me aan, Frédérique, ik zie er toch niet slecht uit?" riep Hansje. Toen wendde Frédérique haar oogen af, en haar blikken zwierven door de kamer, hun kamer, en hechtten zich toch weer aan het bed, hun bed. Naast Hansjes kussen lag dat van Joe. Frédérique boog zich voorover. „Ik zal je kussens eens opschudden," zei ze, en tegelijk begon ze er mee. Toen rook ze aan Joe's kussen den zachten geur, waarmee Hansje zich parfumeerde, en waarvan het heele huis, vanaf haar komst, als doortrokken scheen. Ze legde het kussen neer, een waas kwam voor haar oogen, die den nacht zagen, als deze helle haren op zijn kussen lagen — 8 114 De bittere kelk. O, welk een mysterie bleef de liefde voor haar, hoe buitengesloten was ze, dat ze er niets van wist, alleen maar kon vermoeden, wat andere vrouwen beleven. Ze huiverde, en trachtte zich te vergeefs duidelijk voor te stellen, dat opperste geluk, waarvan niemand ooit sprak, omdat het er te mooi, te innig voor was; dat iedereen verborg, gierig om het alleen met zijn tweeën te bezitten. „Hè, Frédérique, toe, stop even het laken aan het voeteneind in," vroeg Hansje: „Joe trekt het altijd los " En ze stopte het in, en ze vroeg of ze ook helpen kon met iets? „Ja," zei het kind, „als je wil, en 't is niet te veel gevergd.... Joe moest weg, en ik wilde hem niet ophouden, maar wil je me wat opfrisschen ? Terwijl ik in bed zit, mijn rug wat af- De bittere kelk. 115 sponsen, 'k heb het zoo warm gehad Frédérique kreeg een kom met water, en zette die voor het bed, terwijl Hansje haar nachtjapon liet zakken: ,,'t Geneert je toch niet?" vroeg ze lachend: „je bent toch zelf ook een vrouw." „Ja.... natuurlijk.... nee, 't geneert me niets!" zei Frédérique moeilijk. ■ „Een vrouw, ja," dacht ze bitter; „óók een vrouw!" Terwijl Hansje zonder schaamte rechtop zat, haar prachtige schouders rondend, de sterke borst zoo kloek en jong, triomphantelijk van donzige, blonde blankheid onder het getemperde licht.... En Frédérique sponsde haar af; de spons beefde in haar trillende handen. „Joe had het wel kunnen doen, zie je, maar hij was toch al zoo laat!" ver- 116 De bittere kelk. ontschuldigde Hansje zich: „het houdt je toch niet te veel op?" „O, nee....!" Onder de spons glansde het harde, veerkrachtige vleesch zoo blank en gezond! En hoe recht en glad was die rug! Frédérique's blikken klemden er zich op vast, haar vingers voelde ze krampen. Weerloos was dat kind hier onder haar handen. O, die huid vernielen, vernielen voor allen tijd, zoodat de andere ook mismaakt werd, gehavend! Ontzet over die gedachten, die zich tegen haar wil verraderlijkimpulsief aan haar opdrongen, ontroerde ze toen plots weer, om het argelooze kind, dat haar lichaam aan haar misdadig-willende handen toevertrouwde, voelde ze haar impulsieven haat, als iets laags en ellendigs, en beet ze zich op de lippen om niet te huilen van De bittere kelk. 117 misère. En toen, wonderlijk zacht in haar berouwvolle weekheid, begon ze Hansjes rug te drogen. „Hè, heerlijk doe je dat, 't knapt me heelemaal op.... dank je wel, Frédérique !" En ze sloeg haar armen om den hals van het bultje, en drukte haar zachten, frisschen mond op de gele wang, en toen vroeg ze vleiend: „Nou nog even mijn fleschje met parfum!" En met de vlakke hand wreef zij zich toen in. De zoete geur vulde ineens de kamer. „Dat vindt Joe zoo lekker!" zei ze kinderlijk naïef. Toen haastig, verliet Frédérique de martelkamer. Op de gang bonsde ze tegen Eddie aan. „Wat doe jij hier?" snauwde ze 118 De bittere kelk. bijna, en hij beschaamd en toch angstig-verlangend, vroeg: „Ze is toch niet erg ziek, hè, tante?" „Nee....!" „Zou ik niet even vanmiddag met u, bij baar mogen?" „Ben je niet wijs! Wat bezielt je toch?" fluisterde ze heftig: „Eddie, Eddie, pas toch op.... ik heb het al lang begrepen! Je lijkt haar slaaf wel.... je laat je behandelen als een knecht, je hebt geen trots....", en dan heftiger 't verwijt, dat ze ook tegen zichzelf voelde: „geen trots zeg ik, niets, niets!" „Ik kan het niet helpen, tante!" zei hij verslagen, met tranen in zijn oogen: „Ik ben er toch niet slécht om, ze is zoo mooi!" Frédérique strompelde haastig de trap af, en wanhopig vroeg ze zich af: „Een vrouw, een vrouw, kan die dan alles, De bittere kelk. 119 alles, als ze maar geen bult heeft, géén bult!" Joe wou na het eten juist naar Hansje gaan, toen Frédérique hem terug riep. Eddie was uitgegaan met zijn grootvader, en ze waren dus alléén. Frédérique zag ongewoon bleek, en heesch zei ze: „Hoor eens Joe, ik moet je spreken!" „Wat is er, is er iets bijzonders?" vroeg hij verschrikt. „Je moet er iets aan doen....", zei ze: ,,'t Kan zoo niet, zie je dat dan niet? Eddie wordt er ellendig van, en hij is nog zoo jong! 't Is niet, dat ik je vrouw wil beschuldigen, maar je moet er een stokje voor steken.... Ik kan het anders niet verantwoorden tegenover mijn broer!" „Wat dan? Wat is er dan?" 120 De bittere kelk. „Maar zie je dan niet, Joe, dat dé jongen verliefd op je vrouw is?" Ze aarzelde, en keek hem aan, verwachtte dat hij zou schrikken, maar hij bleef wonderlijk kalm. -,,Nee....," zei hij, „dat had ik nog niet gemerkt „Maar vind je dat niet vreeselijk?" „Och!" zei hij ontwijkend: „vreeselijk ?.... 't Spijt me voor den jongen.... maar anders.... ik heb dat al eens meer bijgewoond!" En dan tegen zijn wil, gaf hij een uitleg: „Ze zijn zoo dikwijls verliefd op Hansje, zooveel van onze kennissen nog toen ze in den Haag was en ik hier.... toen kwam er een vriend eiken dag bij ons, en die „En hindert je dat dan niet?" riep ze uit: „weet je dan zeker....?" Toen zweeg ze, en hij antwoordde hoog op haar onuitgesproken vraag: De bittere kelk. 121 „Niet verder, Frédérique, ze is mijn vrouw, een onnadenkend kind, maar eerlijk als goud!" „Maar ze bederft het toch voor zoo'n jongen!" „Dat is waar!" moest hij pijnlijk bekennen: „dat is iets waarover zij en ik het niet altijd eens zijn!" Ze werd warm, om zijn plotseling vertrouwen, want vroeger had hij nooit met een woord geraakt aan de verhouding tusschen hem en zijn vrouw, en nu ineens was het daar, sprak hij tegen haar uit, wat hij misschien nooit tegen een ander zei. „Joe," zei ze ongemeen zacht, „je moet niet denken, dat ik het zeg om je te hinderen, maar Eddie is het kind van mijn broer, en we zijn verantwoordelijk voor hem, zoolang hij hier logeert. Als de jongen nu met verdriet weer 122 De bittere kelk. bij zijn vader terugkomt, zal die het ons misschien verwijten!" Ze zweeg, en Joe had het onaangename gevoel, dat Hansje zondigde tegenover de gastvrijheid, haar daar in huis betoond. Het was héél vervelend. Hij geneerde zich tegenover Frédérique. „Je hebt gelijk," antwoordde hij, „ik zal er haar over spreken," en hij ging de kamer uit. „O Joe!" riep Hansje hem tegen, terwijl ze rechtop ging zitten: „ik wou weer uit bed.... ik ben weer heelemaal beter, en ik verveel me zoo stom.... waar is Eddie? Ik wou dat hij...." „Och Hansje, luister nou eerst eens, je mag nog niet uit bed, je blijft er tot morgen in, en dan wou ik je tegelijk vragen, Eddie met rust te laten!" Hij zei het wat ontstemd. „Jaloersch?" lachte ze plagend: „wat De bittere kelk. 123 een kribbige stem zet je op, Joe, vreeselijk!" „Nee, maak nu eens even geen gekheid," vroeg hij, „je weet héél goed, dat er geen sprake is van jaloezie, maar je maakt misbruik van de gastvrijheid hier in huis. Eddie is bier bij zijn grootvader, en jij bent hier gast, en je hebt niet het recht, de stemming hier te bederven!" „Het récht! Wat een bespottelijke groote woorden, Joe! Wat doe ik dan in Godsnaam?" „Je verknoeit het voor dien jongen!" „Niet waar, ik help hem!" „Wat?!?" „Ja natuurlijk — als hij nu vast zijn vingers brandt, blijft bij later van de kachel af.... nu is hij nog maar een kind, en als hij eenmaal zoo oud is als Guus, dan zal hij weten, waaraan 124 De bittere kelk. hij zich te houden heeft, als hij er tegen zoo eentje als ik ben, aanloopt Jullie moesten me dankbaar zijn....!" Ze keerde zich onverschillig om. „Je bent héél harteloos," viel hij boos uit: „en roekeloos en ondoordacht, en als een ander je oogen opent, wil je niet zien— je gebruikt iederen man en iederen jongen als je amusement of je knecht, en je geeft er niet om, als je er anderen moeilijkheden door bezorgt. Frédérique heeft al dien tijd voor mij gezorgd, en de laatste weken voor jou erbij.... ze is altijd voor ons klaar, en nu doe jij zóó Eddie is den heelen dag stil en bedroefd geweest." „De stakker!" spotte ze: „je doet net, of je nooit meer in je leven een jongen om mij bedroefd hebt gezien J Maar wat wil je dan?" „Dat je niet met alles speelt!" De bittere kelk. 125 „Och!" mokte ze toen, ineens óók boos: „je ergert me.... ga liever weg.... of ik nu met dien jongen speel of niet, verliefd zou bij immers tóch op me worden.... dat kon je vooruit weten voor je me hier bracht.... 't Is een lieve jongen en we schelen maar één jaar! Maar hemel, moet ik me dan dood vervelen in dit gat? Moet ik dan kousen gaan zitten stoppen bij het bultje, als jij uit ben?" „Houd op!" zei hij hard: ,,'t lijkt wel of niéts voor jou waarde heeft dan dat gespeel En anders kan het me niet schelen, maar nu zul je het laten. Frédérique heeft er verdriet van!" „Zoo, heeft die de klacht gelanceerd !" riep ze driftig: „dat uitgedroogde schepsel met haar hondje 's avonds op haar schoot.... trouw 126 De bittere kelk. dan met zóó'n mensch, die zal de mannen niet gek maken.... dan heb je rust.... en ga nou weg, wég, hoor je.... ik wil je niet meer zien!" Ze keerde zich in bed om, en hij ging, boos; hij liep de trap af. Hij wist: ze zou om hem het spelen met Eddie nü zéker niet laten, en dan voelde hij zich niet verantwoord tegen over den ouden dokter en Frédérique. Hij was hun zoo veel verplicht. Zij had altijd zoo vol trouwe toewijding voor hem gezorgd, en nu gaf Hansje zóó op haar af. Hij kreeg het gevoel, dat hij iets had goed te maken, terwijl hij naar beneden liep. Frédérique stond in den tuin, bij ging naar haar toe: „Maak wat muziek voor me!" zei hij zacht. Hij wist, dat ze dat prettig vond, en geen enkelen avond na Hansjes komst had hij dat meer gevraagd. De bittere kelk. 127 Zwijgend ging ze naar binnen en begon ze te spelen. De schijn van de pianokaarsen gleed over haar hoogen rug. Joe zag het, en tartend-duidelijk zag hij daarnaast in gedachten zijn vrouw, en begreep hij voor het eerst een oogenblik intuïtief, de misère van Frédérique's leven. „Stakker!" dacht hij, en toen ze ophield met spelen, stelde hij voor, samen nog een end te loopen! Hij wilde iets goed maken, de onverantwoordelijke speelschheid van Hansje tegenover Eddie, en Hansjes schampere opmerkingen over Frédérique, ook al wist Frédérique die niet. Hoe goed had ze hem altijd verzorgd nooit was haar iets te veel geweest, de stumper! Het arme, mismaakte mensch! En nu zou een ander daar achteloos aan voorbij- 128 De bittere kelk. gaan en smalend praten. over „dat uitgedroogde schepsel I" En toch.... ? Misschien lag Hansje nu wel vol berouw alleen boven in bed. Hij ging nog even kijken. Zacht opende hij de deur van hun slaapkamer, liep op zijn teenen tot voor het bed, en' daar lag ze met het kalme gezicht van een kind, de ééne mondhoek omhoog getrokken, haar armen om de poes geslagen, haar hoofd op den kop van het beest. En beiden sliepen ze, vast en onverstoorbaar-zorgeloos. Frédérique wachtte hem beneden in de gang. Ze zag hem met een bedrukt gezicht de trap af komen. „Kom!" zei ze: „het is zoo n heerlijke avond, laten we naar de hei gaan!" Hij knikte en volgde haar. De zon De bittere kelk. 129 was al bijna onder, maar de frissche avondlucht droeg den heerlijken, drogen geur van de bloeiende hei. En toen Joe bleef zwijgen, vroeg Frédérique : „Heb je met Hansje gesproken?" „Ja....", zei hij ontwijkend. „En zal ze nu een beetje opassen met Eddie?" „Dat weet ik niet!" zei hij aarzelend, en dan ineens flinker: „Ik geloof niet, dat we dat van haar verwachten moeten, ze ziet het niet in, zooals wij! Jij en •en ik zijn wat ouder, Frédérique wij zien de dingen misschien verder ■dan zij." Door Frédérique's hart ging een ongekend geluksgevoel: „Jij en ik zijn wat ouder," zei hij: „jij-en-ik " Dat was voor het eerst, dat ze voelde, hoe hij haar opnam in zijn leven, in izijn vriendschap, in zijn gedachten, 9 130 De bittere kelk. en 't gaf haar moed. Ze kreeg de kracht om wel alles te kunnen nu.... „Joe....," zei ze: „als je moeilijkheden hebt, spreek ze dan eens uit!" En hij voelde haar sympathie naar hem uitgaan. Hij was wat eenzaam en moedeloos, dien avond, opnieuw teleurgesteld in Hansje, 't Deed hem goed in zijn verdrietigheid, iemand naast zich te hebben, die belangeloos tegenover hem stond. „Och, Frédérique," zei hij met een zucht: ,,'t Kan me wel eens beangstigen, dat ze erge dingen zal doen in haar leven, zonder opzet, maar alleen uit verregaande zorgeloosheid.... weet je, wat het maar is ?.... Ze heeft zoo dikwijls van jongens en mannen gehoord dat ze hen verdriet deed, dat ze er aan gewend is!" „Maar daar wen je toch niet aan. De bittere kelk. 131 aan anderen verdriet doen.... en dan noodeloos!" vond ze. „Jij hebt zeker nooit iemand verdriet gedaan," zei hij ontwijkend: „jij bent altijd lief en zorgend geweest, je heele leven lang, jij hebt zeker altijd alleen aan anderen gedacht, zooals je nu al die weken voor mij gezorgd heb, en waarvoor ik je zoo dankbaar ben!" Ze zweeg met tranen in haar keel, en ademloos van ontroering. Hij zag haar aan met zijn donkere, sympathieke oogen, ze waren vochtig.... Alles maakte hem zoo: zijn teleurstelling om Hansje, de melancholieke, stille zomeravond, het stakkerig bultje naast hem, die zeker nooit was bedorven als Hansje, die misschien niets had ontvangen van alles, wat Hansje aan de voeten werd gelegd, zóó overvloedig, dat het haar verveelde. Zou ooit een man 132 De tófere kelk. wel iets goeds tegen haar gezegd hebben? Zou ze ook niet net zoo goed als andere vrouwen dat verlangen kennen? „Wat zijn jouw haren toch mooi, Freddie!" 't Was de naam, die haar vader haar een enkele keer nog gaf, de naam uit haar kindertijd! Ze bleef zwijgen. Haar hart sloeg met schokken, O, dat liefkozende in zijn stem! Het was haar, of zoo maar ineens al het geluk in haar handen werd gegeven. Hij kwam tot haar, zijn hart sprak voor haar, voor haar goede zorg— Hij zag haar anders dan vroeger. Zij werd iets in zijn leven, één, die hij vertrouwde, aan wie hij iets zei van zijn ziel. Ze bleven naast elkaar, maar de hei verdonkerde, en toen vroeg hij De bittere kelk. 133 zacht: „Je loopt niet zoo heel makkelijk, Frédérique, wil je me een arm geven ?" Ze legde haar hand op zijn arm, en hij voelde haar vingers beven. „Zie je wel, je bent moe!" zei hij berouwvol. „Neezei ze bijna onhoorbaar, en ze dacht: „nog uren zou ik zoo kunnen loopen!" Tegen zich aan voelde ze de warmte van zijn sterk lichaam, de warmte van zijn arm door zijn mouw heen, en ze rook den geur van zijn huid. Een felle begeerte leefde in haar op, ineens haar hoofd tegen hem aan te leggen, en te vragen om een zoen, één voor haar heele leven één. Ze hijgde zacht, en hij hoorde het: „Je bent wel moe.... 't is wel zoo!" zei hij: „steun maar op me ", en hij legde vaster haar arm in den zijne.... 134 De bittere kelk. En alles, alles viel weg om haar, de herinnering aan zijn vrouw en zijn jeugd.... Ze wist alleen, dat ze hem grenzenloos liefhad, en dat ze zou willen sterven voor één zoen van zijn mond één één.... De avond was vol brandend geluk voor haar; toen zonk de nevel over de hei.... de dennenbosschen in de verte waren niets dan groote, vage schaduwen door den witten, ijlen damp.... maar bovenaan de lucht pinkte een enkele gouden ster. O, de avond! De zomeravond met zijn mystérieuse geuren en zijn verre droomgeluiden over het zwijgende land. En door dien avond gingen zij samen, Frédérique tegen hem aangedrongen, met haar smachtend verlangen en haar zalig geluk, want in de geheimzinnigheid van den zwoelen zomeravond leefde in haar op, het De bittere kelk. 135 oude geloof, dat zij niet sterven kon, zonder eens, één keer gaaf-gelukkig geweest te zijn. Mijn God, wat werd alles heilig van schoonheid en vreugde....! Zij keerden terug. Dien nacht sliep zij niet, maar zat wakker voor haar venster, haar ziel vol wondere fantasieën over ongeweten dingen— en zijn liefde werd in haar opwinding een mogelijkheid. Ze bezon zich op de ouderwetsche, romantische boeken, die zij kende en liefhad, omdat alles er in gebeurde, alle onwaarschijnlijkheden, die zij zoo mateloos begeerde. Het kon toch, het kón toch! 't Was toch niet uitgesloten.... de wereld had zooveel onverwachts, en waarom zou de liefde voor haar ziel, het bij Joe niet winnen van zijn passie voor Hansje, in wie hij zich 136 De bittere kelk. zeer dikwijls teleurgesteld voelde, dat was haar wel gebleken! De wind voerde den heigeur door haar open venster, en fluisterde zacht in de oude vruchtboomén, die in de zomernacht-schemering een geheimzinnig duister hadden onder de volte van hun dichte blaren. En Frédérique sloot haar oogen, en onder de gesloten leden uit, drupten tranen op haar magere, groote handen. Den volgenden morgen was het huis in rep en roer. Jetje was weg, en Hansje, die weer beter was en vroeg uit bed gekomen, overlaadde Joe met verwijten. „Maar waarom pas je dan niet op de poes! Wat moet ik zonder Jetje beginnen ? Je bent de vervelendste man, die er is! Ik wou, dat ik bij Guus De bittere kelk. 137 was gebleven, die heeft tenminste wat ridderlijkheid. Jij kan nog niet eens passen op het liefste wat ik heb!" En Joe, die het heusch niet helpen kon, ging heen met een korten groet. Frédérique zag het. Hij was toch niet zoo onder Hansjes bekoring. Hij kwam er misschien van los, na de vele teleurstellingen en kibbelarijen. Het was immers een huwelijk, zooals er zooveel zijn, makkelijk aangegaan, en licht verbroken. Verder durfde Frédérique niet dénken, maar er was een onrust in haar van zalige verwachting. Hansje liep overal rond, maar de poes was er niet, en kwam niet. Om elf uur 's morgens was hij nog weg, en Hansje zocht juist achter in den tuin, toen Eddie daar ook kwam: „O Eddie," zei ze, terwijl ze hem aankeek, met groote tranen in haar oogen: „O 138 De bittere kelk. Eddie, is dat nu niet verschrikkelijk!" Hij was er heelemaal ontdaan van: „Maar ik zal hem vinden.... ik zal hem immers vinden, Hansje!" beloofde hij onstuimig, en hij holde weg. „Eddie!" riep Frédérique. „Ja Tante.... ik kan niet, ik moet eerst Jetje hebben!" „Och, laat die poes toch, Eddie!" „Maar Hansje huilt erom!" riep hij verontwaardigd. „Maar Eddie! Jij en Hansje, jullie zijn niets meer dan twee schoolkinderen. Dat malle gehuil om die kat, trek je zulke kinderachtigheden toch niet aan!" „U hebt geen gevoel, tante!" viel hij driftig uit, „u weet niet wat het is, van iemand te houden!" Toen sloeg hij de deur hard achter zich dicht. Frédérique bleef alleen. Om twaalf uur, De bittere kelk. 139 toen ze allemaal aan de koffietafel zaten,' was Hansje er niet. „Die zoekt nog altijd de poes!" lachte de oude dokter. En even later werd de deur opengegooid, en daar stond ze op den drempel, stralend, lachend, met een blozend gezichtje vol geluk, in haar eenen arm de poes, in haar anderen een enorme massa hei gekneld. „Jetje was op de hei!" zei ze. Ze stond daar voor hen in haar uitbundige vreugde als een ongemeen liefelijk beeld, en Joe voelde het sterker dan ooit. Zijn oogen hingen betooverd aan haar rooden mond, aan haar frissche wangen, het helle haar, den blanken hals, en ineens stond hij op en ging naar haar toe, en kuste haar, waar de anderen bij waren. „Ik ben zoo blij, dat de poes er weer 140 De bittere kelk. is.... ik heb er den heelen morgen zoon verdriet van gehad," zei hij berouwvol. En met Hansje keerde hij aan tafel terug; haar houding van den vorigen avond was vergeten, evenals de redelooze verwijten van dien ochtend. Zijn oogen lichtten van blijdschap. En Frédérique zag hem zoo, en het doodde al haar geluk met één slag. Zij zag het voor oogen, dat er iets sterker was dan hij zelf, iets sterker dan zijn verlangen naar het redelijke en het goede in de vrouw, iets van bovenmatige macht en overheersching, iets wat buiten ieders wil omging: dat was de passie van den man, de gewone, maar onoverwinbare passie van den man voor de vrouw. En Frédérique voelde het, verslagen, dat Joe een slaaf zou zijn en blijven van al Hansjes grillen. En daar was geen macht, die De bittere kelk. Hl dat beletten kon.... En zij, Frédérique, hield niets over van al haar kostbare droomen, behalve de bittere teleurstelling, de zoo goedgekende en al dikwijlsbeleefde, maar die nu toch de laatste was, en geen plaats meer zou laten voor één kans op geluk En voor zich uit zag ze ineens als een visioen, martelend, het grijze leven, dat zijn klauwen, kromde om haar sidderende ziel, en haar dooddrukte, terwijl die twee weer weg zouden trekken, samen, samen, en haar achter zouden laten, vermoord, en dat niet zouden weten Zij waren gegaan, Joe was overgeplaatst. Den middag vóór ze gingen, was Hansje met Frédérique alleen in de kamer gebleven; ze zat op den grond, en om haar heen lag een berg bloeiende hei, die ze takje voor takje 142 De bittere kelk. in een ronde kom zette. Maar toen ineens was ze opgesprongen, ze had haar armen om Frédérique's hals geslagen en gezegd: „Morgen gaan we weg, Frédérique, en voor ik ga, moet ik je nog wat zeggen— ik dank je voor alles, je hebt net zooveel geduld met me moeten hebben, als alle andere menschen, want ik doe nooit erg mijn best, dat weet ik wel.... je moet me maar alles vergeven, wat ik fout heb gedaan.... ook van Eddie — Eddie is nu wel bedroefd, maar, heusch, je zal zien, dat hij het gauw vergeet dat hoop ik tenminste maar „Dat hoop ik tenminste maar!" zei ze! Ja, zij kon makkelijk wat afstaan van haar overvloed, waar een ander naar zou hongeren! dacht Frédérique, die toch zwijgend, de armen om haar hak duldde, al ontroerde ze, toen ze De bittere kelk. 143 den geur van die haren zoo dichtbij zich rook, den geur, die er eens aan Joe's hoofdkussen was geweest. „Frédérique, wil je ons het groote plezier doen, van den winter met je vader wat naar den Haag te komen, en héél lang bij ons te blijven.... dan heeft Joe misschien ook studieverlof, en als hij dan overdag hard werkt, gaan we 'savonds gezellig uit!" „En wat moeten je vrienden dan wel van me denken? Je vrienden, die aan jou gewoon zijn, als ze mij zien met mijn hooge schouders en mijn " antwoordde ze ineens bitter. „O, Frédérique!" zei Hansje ontsteld, met tranen in haar oogen: „hoekunjezooiets zeggen — ? Al onze vrienden zullen van je houden, net zoo goed als Joe als ze je maar kennen. Je moet komen!" En toen waren ze den volgenden 144 De bittere kelk. dag weggegaan, fleurig en lachend, onder het roepen van allerlei afspraken voor den winter; Hansje met haar armen vol van de laatste bloeiende hei; en het huis bleef leeg. Eddie kon het er niet uithouden, alleen zonder Hansje, en ging ook.... bedroefd, maar voor hem was er nog een toekoemst en nieuwe hoop, dacht Frédérique weemoedig. De stilte in het huis was onverdragelijk. Toen Frédérique de logeerkamer aan kant maakte, vond ze er in de la van de waschtafel nog van alles, wat Hansje vergeten had; en een fijn kanten onderlijfje hing nog in de kast, en onwillekeurig dacht Frédérique, hoe zij zelve er uit zou zien in dat dingske van ragfijne, broze kant, en ze stelde er zich Hansje in voor, het mooie gracieuse kind. Ach, 't was alles zoo pijnlijk! Die kamer zoo triest, waaraan De bittere kelk. 145 nu niets meer te zorgen was, waar Joe niet meer uit en inging. Toen haar vader vroeg of ze nieuwe inkwartiering zou willen hebben, weerde ze dat zacht af. Liever maar niet, misschien later.... 't Werd al herfstig, de regen siepelde druilerig in den tuin, waar de uitgebloeide gladiool-stengels bogen onder den last van het vocht; geen klank vulde het huis meer, en het was leeger dan het voor Joe's komst ooit geweest was. Frédérique zocht werk, maar er was zoo weinig te doen. Haar vader zag net stil-verborgen leed in haar oogen, en kon niet helpen. Hij stelde haar voor, eens op reis te gaan, wat bij de broers logeeren, maar ze weigerde. Alle veerkracht was er uit. Na tafel zat ze ineengedoken voor de piano, zonder de toetsen aan te 10 146 De bittere kelk. roeren, terwijl langzaam, van buiten de duisternis naar binnenkroop, en de kamer griezelig werd met zwijgende hoeken. De martelende uren kropen traag voort, zwaar van monotone melancholie, ondoorkomelijk. 't Was alles zoo stil, en zij was achtergebleven zonder hoop, zonder doel nog om voor te leven. Ook keerde de oude kalmte niet weer. Rusteloos liep ze door het huis, en soms eenzaam over de dorrende hei, maar daar werd het alles zoo vol tranen en ellende, dat zij terugkeerde. In het begin kwamen er brieven en kaarten van Joe en Hansje, maar dat minderde langzamerhand. De dagen werden korter, de hei was allang uitgebloeid, de tuin had vruchten gegeven, en Frédérique pakte er een mand van in, en zond die naar Hansje. Een week later kwam er een brief. Frédérique De bittere kelk. 147 zat na tafel alleen, terwijl baar vader zijn dutje deed. Het licht was al aan, zoo vroeg donkerde het. 't Was overmorgen al November! Langzaam scheurde ze het couvert open en las: „Lieve Frédérique, wat hef van je, die mand met vruchten, we zijn er dolblij mee, hartelijk dank. Ik schrijf je nu pas, 't is schandelijk, maar je moet er niet boos om zijn, ik was zoo onplezierig deze week, en Joe heeft nu studieverlof, en werkt van 's ochtends tot 's avonds als een bezetene, en ik zit er oer-solide bij, want ik ben niet goed genoeg om uit te gaan. Dat begon van den zomer, de laatste dagen bij jullie al, maar toen zei ik het maar niet; 't was van zoo weinig beteekenis, dacht ik eerst, en toen is het gebleken tóch meer te zijn, dan ik me verbeeldde. 148 De fóttere kelk. En Joe zegt, dat ik het jou maar moet schrijven als de eerste die het weten mag. Joe is er zoo trotsch op, ik verwacht een kindje.. De brief zonk op de tafel, en Frédérique legde er haar hoofd op. Ook die weelde nog, die weelde van een kind in het leven van die vrouw, die geen kind noodig had, die zooveel liefde voor zich bezat, die het missen kon. Het kind! O, als zij, Frédérique, dat maar had om voor te leven, om haar ouderdom te vullen, nu haar niets gebleven was, na haar dwaze hoop.... Want o, wat was het dwaas geweest, dat zij, een mismaakte vrouw van drieen-veertig, een oogenblik gehoopt had op de liefde van dien jongen van negen en twintig! En nu bleef haar niets.... Hansje alles: jeugd, schoonheid geluk, en het kind! En zij! Een trieste, een- De bittere kelk. 149 zame ouderdom, en wat medelijden om haar mismaaktheid een uitgestoote- ne, een verlatene! Nu had Joe haar nooit meer noodig, nu Hansje hem nog een kind gaf! Wild snikte ze ineens op, en in haar gebalde vuist frommelde ze den brief ineen. „O-God-oGod!" steunde-ze. Toen stond ze op en ging ze naar haar kamer. Ze stak het gas aan, en hoorde den regen tegen de ruiten tikken. En voor den spiegel bleef ze staan, en bezag ze zichzelf: „nee, nee," dacht ze toen: „zóó een heeft nooit iets te hopen! nooit.... nooit.;.. maar ik kan de jaren die komen niet aan, met mijn hart dat vol is van begeerte naar de dingen, die anderen wegsmijten— ik kan nie meer.... ik wil niet meer En zij zette zich aan tafel, en hartstochtelijk opgewonden schreef zij een 150 De bittere kelk. korten brief, dien zij zelve ging posten. Zij vloog het huis uit, bezeten door maar een verlangen.... Ze liep eerst naar de bus, üet den brief er langzaam inglijden; toen rilde ze, en haar voeten wankelden. Het pad koos ze, dat ze eens 's avonds met Joe was gegaan, waar de oude, donkere boomen dropen boven de beek, die schuurde tegen een tak. Het had den heelen dag geregend, nu pas hield het op, en de volle maan kwam door. Groote plekken wit-blauw licht vielen onder de boomen, en toen Frédérique stilstond, hoorde ze om zich, niets dan het lekken van de druppels op den grond. En toen leefde nog eens in haar op de oude droom, en de hoop die haar dwaas hart dien zomeravond had bevangen, toen hij argeloos gezegd had: „je gaat de mooie dingen soms De bittere kelk. 151 voorbij, omdat je verdiept bent in iets anders, en later in rust, leer je ze misschien pas begrijpen," en toen die zin het leven in haar weer opgeroepen had, het vertrouwen op toch nog geluk op haar recht om zich dat te veroveren! Het leek zoo lang geleden, het leek wel, of zij toen nog een kind was geweest, en of zij nu een oude vrouw was — oud, zonder iets om voor te denken en te zorgen; oud, maar met een hart, dat rebelleerde tegen dat bloeien en niet geplukt worden van die warme ziel, die woonde in een slecht tehuis; rebelleerde tegen dat klaar staan met volle handen, en niemand om er uit te nemen.... O, een mond te hebben, brandend van verlangen, en niemand om te kussen; armen, opengestrekt in volle verwachting, en niemand om er in te slapen.... en dat 152 De bittere kelk. alles, alles, omdat ze een bult had! De duisternis was hier zoo diep, en de wind riep zacht in de natte boomen. Beneden haar schuurde met eentonig geluid de beek tegen den tak. En verder was er de eenzaamheid, zooals haar heele leven was! Geen hand, die zich uitstrekte om haar te helpen! Geen mensch, die haar onontbeerlijk vond en begeerde! Zoo was het geweest van het begin, zoo zou het zijn tot het einde. Hoeveel jaren nog van levend doodzijn uiterlijk, en opgeschroeid door dat pijnigende vuur van binnen! Nog jaren, jaren! „Nee...." dacht ze „nee Ze zag geen uitweg meer. Joe kreeg haar brief den volgenden middag, terwijl Hansje op bed watrustte, en hij alleen zat te werken. Zij schreef: De bittere kelk. 153 „Beste Joe, ik heb altijd van je gehouden, en je hebt het nooit geweten. Menschen, die een bult hebben zooals ik, mogen hun liefde niet toonen; hun liefde is als een vuur, dat smeult onder de asch. Maar het is er toch, het vuur, al zien jullie anderen dat niet, en al wil zich er niemand aan warmen. Maar zoo kan ik niet langer leven, en daarom ga ik sterven. Wees gelukkig! FRÉDÉRIQUE." Eerst zat hij verdwaasd voor zich uit te staren, en vroeg hij zich af: „Mijn God, wat moet ik doen? 'tls toch te laat!" En in die uren zag hij voor zijn zoekende oogen ineens het beeld van Frédérique, zooals ze was, en zag hij haar banale uiteinde met het theatrale afscheid, als een waarach- 154 De bittere kelk. tige onvermijdelijkheid, als een strenge noodzaak, een niet-anders kunnen, 't Was zoo gewoon noodlottig als het honderd keeren gaat, zoo smakeloosafgezaagd, en toch zoo aangrijpend voor hem, die de oorzaak was. En hij zat, en hield zijn hoofd tusschen zijn handen in die besluitelooze uren, waaruit een brief van den ouden dokter hem verloste. In dien brief stond, dat Frédérique door de duisternis misleid, in de beek was geloopen. En dat laatste vertelde Joe heel langzaam en heel voorzichtig aan Hansje, die er zielsbedroefd om was. „De stakker," schreide ze: ,,'t was toch zoo'n stumperig bultje, Joe, en zoo goed voor ons; maar wat gek, dat ze 's avonds daar alleen liep wat gek! Ze zal het toch niet expres hebben gedaan ? Maar nee.... waarom De bittere kelk. 155 zou ze ? Ze leefde zoo stil. Dikwijls heb ik gedacht, dat ze nooit iets van jeugd of zoo gekend had.... ik geloof, dat zulke stakkers ook geen wenschen hebben .... jij wel, Joe? Misschien is dat wel zoo ingericht, omdat ze toch nooit op iets te hopen hebben...." En toen zei Joe het haar heelemaal zooals het was. Hij toonde haarFrédérique's brief, en het eerste wat ze toen uitriep, ondoordacht impulsief, was: , „O, Joe.... zóó ver heb ik het met mijn spelen toch nog nooit gebracht!" En hij boog zijn hoofd, als voor een plotseling geopenbaarde wij sheid: „Nee...." zei hij: „dat is zoo.... misschien is het zóó, dat of we spelen of niet, het er allemaal niets toe doet.... dat alles toch gaat, volgens een vaste wet, waartegen al ons goed willen niet helpt." 156 De bittere kelk. „Hadden we het maar geweten!" huilde ze zacht. „Misschien is het zoo maar beter!" zei hij, en tuurde naar het kindermutsje, dat voor Hansje op tafel lag. „Het kind zal naar haar heeten!" zei zijn vrouw ineens: „Frédériqueals het een meisje is, en anders Fréderik!" „Jou goed, hef, spontaan kind!" zei hij met zijn armen om haar heen: „wij hebben het niet kunnen helpen, en moeten het toch nemen, zooals het gekomen is...." Hansje schreide zacht, met haar hoofd tegen hem aan: „Je moet gauw aanhaar vader schrijven, en o, wat vreeselijk toch, dat zé maar naast ons is geweest, en verdriet had, dat arme stakkertje. Joe, is 't niet vreeselijk, niet wreed?" „Ja " zei hij: „zoo lijken mij nu De bittere kelk. 157 alle dingen: wreed en noodzakelijk iets, waar je niet tegen óp kan, want zelfs als we het geweten hadden ! Je moet dicht bij me komen, lieveke je moet me zeggen, dat ik het niet helpen kan ik moet je tegen me aan hebben om me te troosten.... we moeten samen probeeren, het te vergeten „Ja Joe — dat is het.... we zullen er toch wel vaak aan denken, maar er licht zooiets móóis voor ons, want als het kindje komt " En toen verdiepten zij zich in hun nieuwen droom.