LEGERTOESTANDEN (EENE ENQUÊTE) ., OVERDRUK UIT „HET NIEUWS VAN DEN DAG VOOR NEDERLANDSGH-INDlH", ;VAN 16,17.18 OCTOBER EN 6.7,8t.14". 15. 18. 19. 20. 25, 26 NOVEMBER,' 1919: DRUK VAN . ALBRECHT * -Cq. WELTEVREDEN 882 E 46 GESCHENK VAN DEN HEER E. E. ECKSTEIN rp. LEGERTOESTANDEN (EENE ENQUÊTE) OVERDRUK unr „HET NIEUWS VAN DEN DAG VOOR NEDER LANDSCH-INDIË" VAN 16. 17, 18 0CTOBER EN 6.7,8. 1*. 13. 18. 19. 20. 23, 26 NOVEMBER» 1919 DRUK VAN ALBRECHT 4 Co. WELTEVREDEN LEGERTOESTANDEN I Eene enquête. Evenals denkelijk al mijne collega's, ontving ik voor een paar weken Brandsteder's brochure: „O n s dappere Indische Leger". Slechts zeer enkele bladen hebben er op gereageerd, en van 's mans uitzetting uit Indië is nog minder nota genomen. Ten onrechte, naar het mij voorkomt. Waar Brandsteder de stelling poseert, en tracht te bewijzen, dat: „huisvesting, voeding, salarieering, verpleging, enz. enz., kortom het geheele soldatenleven dringt en drijft in de richting van deze beide oorden van Mensenvernietiging in V r e destijd: de Militaire Strafgevangenis te Tjimahi en het S t r a f - d e t a c h e m en t te Ngawi," Ons dapper Indisch Leger, pag : 8.) daar komt het mij voor dat eene zoo ernstige, zoo gruwelijke beschuldiging niet onbesproken, — kan het zijn: niet onwéérsproken — mag blijven. Ik heb die brochure van Brandsteder gelezen en herlezen, — „niet zonder sterke aandoening", deelde ik aan Z. Exc. den Leger-commandant mede, — en ik herhaalde in mijn brief aan den Generaal Van Rietschoten de meening dat naar de waarheid der aanklacht een onderzoek diende te worden ingesteld. En ik vervolgde: Het komt mij wenschelijk voor, Excellentie, dat aan een strikt onpartijdig, eerlijk, onafhankelijk, waarheidlievend I persoon, tevens goed opmerker, gelegenheid worde gegeven om zich te overtuigen van de waarheid of onwaarheid van het in die brochure gestelde en dat hij bij zijn onderzoek gesteund wordt door het Leger-bestuur, in dien zin dat hem daarbij geene enkele belemmering in den weg wordt gelegd; dat hij mag zien wat hij wènscht te zien. Ik geloof in alle bescheidenheid, dat ik aan de zooeven genoemde vereischten voldoe, en ik verzoek Uwe Excellentie mij toe te staan in de kasernes van verschillende garnizoenen, en de militaire gevangenis te Tjimahi, eventueel ook te Ngawi, een onderzoek in te stellen, aan den uitslag waarvan door mij publiciteit zal worden gegeven. Ik hoor dat Uwe Excellentie zich onlangs moet hebben uitgelaten, naar aanleiding van het bezoek der Heeren Cramer en Stokvis aan Tjimahi, dat Zij niet geneigd was een dergelijke visite opnieuw toe te staan. Maar ik veroorloof mij er Uwe Excellentie op te wijzen dat ik niet de politieke richting dier zooeven genoemde Heeren ben toegedaan, in zeer sterke mate gezagsmensch ben, en vrjj van sentimenteel-ethische tendenzen. Ik zal koel en onbevooroordeeld zeggen wat ik heb opgemerkt. Maar .... Excellentie, ik zal alles zeggen: het goede zoowel als, eventueel, het kwade. Indien Uwe Excellentie op mijn voorstel zoude willen ingaan — en ik kan het Haar in het belang van het Leger niet genoeg aanraden om het te doen! — zoo zou ik Haar in overweging willen geven om mij een officier toe te voegen, onder wiens geleide ik dan mijne enquête zou kunnen houden. Ik wil v o o r n a m e 1 ij k het leven van den ongestraften, oppassenden soldaat zien, om — kan het zyn — Brandsteder's beschuldiging te ontzenuwen: dat het heele soldatenleven drijft naar Tjimahi of Ngawi. 5 Uwer Excellentie's gunstig antwoord met belangstelling tegemoet ziende, teeken ik mij, met de verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting, etc. etc. Enkele dagen daarna volgde daarop het antwoord van den Legercommandant. Ik citeer daaruit: „Ik heb de eer U mede te deelen dat bij mij geen bedenking tegen de verwezenlijking van Uw voornemen bestaat. Wel heb ik eenige dagen willen nadenken over het antwoord dat ik U zou geven, een beraad dat niet voortsproot uit de zucht om iets te willen verheimelijken, maar uitx sluitend uit de vrees dat Uwe publicaties — indien deze gunstig mochten luiden — door Uwe tegenstanders ongetwijfeld zullen worden weersproken en verdacht gemaakt, iets wat natuurlijk de zaak zelf slechts nadeel zou kunnen berokkenen. Ik vermeen dit bezwaar, voor zoover het leger betreft, te kunnen ondervangen door U niet door één bepaald officier te doen vergezellen, doch voor de onderscheidene garnizoenen welke U mocht wenschen te bezoeken, telkenmale een ander begeleider te doen aanwijzen". Waarop ik antwoordde o.m.: Batavia, 4 October 1919. Aan den Commandant van het Leger. Chef van het Departement van Oorlog. Bandoen g. Excellentie. Met groote voldoening las ik Uwer Excellentie's goedgunstige beschikking op mijn verzoek van 25 September j.1. Dat mijne tegenstanders mijn publicaties ongetwijfeld zullen aanvallen — zooals Uwe Excellentie vreest — staat 6 wel vast. Om het even of die gunstig of ongunstig mochten luiden. Maar zélfs mijne tegenstanders erkennen dat ik een waarheidlievend en onbevreesd man ben, zoodat hun gesputter wel niet veel kwaad zal doen. Ik ben het volmaakt met Uwe Excellentie eens dat het beter is mij in elk garnizoen een ander begeleider toe te voegen. Ik zou willen beginnen met de kampementen in Weltevreden, infanterie, artillerie, cavalerie en mitrailleurs. Ik zou zelfs, zoo het mogelijk ware, een etmaal daarin willen doorbrengen, er willen eten en slapen met de soldaten. Dan het hospitaal. Vervolgens zou ik my, b.v. in het eind der volgende week, naar Tjimahi willen begeven, en daar het kampement zien en de militaire gevangenis. Van Bandoeng uit zou ik naar Semarang willen gaan en dan naar Ngawi. Mocht Uwe Excellentie, in het belang der volledigheid mijner enquête, het noodig of gewenscht vinden dat ik ook nog andere dingen zie, dan houd ik mij voor Hare wenken ten zeerste aanbevolen. Hierop — ik deel dit alles volledigheidshalve mee, en om mogelijke verdachtmakingen reeds bij voorbaat te ontzenuwen — gewerd mij een afschrift van het volgende rondschrijven: Departement van Oorlog. Kabinet. L. W. Bandoeng, den 6den October 1919. Door den directeur van het Nieuws van den Dag van Nederlandse!* Indië is mij het verzoek gedaan hem te ver- 7 gunnen eenige mihtaire kampementen n.1 die te Weltevreden, te Tjimahi, te Bandoeng, te Semarang en te Ngawi, het militair hospitaal te Weltevreden en de militaire strafgevangenis te bezoeken, ten einde te kunnen beoordeelen of de door Brandsteder, in zjjn brochure „het dapper Indisch leger" gegeven voorstelling omtrent de huisvesting en de behandeling van onze militairen al dan niet juist is en het publiek dienaangaande te kunnen voorlichten. Aangezien mijnerzijds — gelet op de inwilliging van een dergelijk verzoek van een volksraadslid — geen bezwaar bestond tegen het verleenen van de gevraagde vergunning, is zulks geschied, onder voorwaarde echter, dat tevens zou kennis genomen worden van hetgeen ter verbeterin|g van de bovengenoemde aangelegenheden in den laat sten tijd is verricht of voorgesteld. Uiteraard kan bij dat bezoek, waarbij een officier van het garnizoen als begeleider de noodige voorlichting zal moeten verstrekken, alles worden vertoond, medegedeeld en toegestaan, wat te zien of te vernemen gewenscht wordt; natuurlijk met uitzondering van datgene waaromtrent geheimhouding is opgelegd of waardoor de Krijgstucht zou worden geschaad. Onder aanteekening, dat het bezoek zal aanvangen met de militaire inrichtingen te Weltevreden en nader zal bekend worden gemaakt wanneer de overige garnizoenen zullen worden bezocht, worden de betrokken afdeelingscommandanten uitgenoodigd in elk van de genoemde garnizoenen een of f icier als begeleider van den heer Wybrands te doen aanwijzen en die in de le Militaire Af deeling bovendien, om den aan te wijzen officier uit te noodigen zich in verbinding te stellen met dien heer ten einde het dezen mogelijk te maken zijn onderzoek aan te vangen. 8 Mededeeling aan de betrokken Korps-commandanten ware tevens tijdig te doen. De Leger Commandant, (w.g.) VAN RIETSCHOTEN. Aan de Afdeelings Commandanten le, 2e, 3e en 4e Militaire Af deeling op Java. * Zoo stonden de zaken toen ik in het begin dezer week mijn onderzoek aanving met de minutieuze bezichtiging der kampementen te Weltevreden en te Mr. Cornelis. Van het 10e en 20ste Bataljon inf. op Senen, van het 11e, 16e en 12e Bataljon te Meester, de Cavalerie-kaserne te Petodjo, de Vestingartillerie, Gang Trivelli.... Ik had mij voorgesteld mijne bevindingen in drie hoofdstukken kenbaar te maken; I: hoe wordt de gezonde soldaat behandeld; II: hoe gaat het met den zieken landsverdediger ; III: wat is het lot van den gestraften militair. Doch de omstandigheden dwingen mij hiervan af te wijken. Ik mag mijn oordeel over de kaserneering niet uitsluitend baseeren op wat ik te Weltevreden zag, en zou dus met de publicatie mijner bevindingen moeten wachten tot na afloop van mijn onderzoek, — (daarbij riskeerende dat min-scrupuleuze tegenstanders mij de, zij het ook geringe verdienste van het initiatief afhandig maakten, door gauw wat met een soldaat te gaan praten en dan haastig een pompeuzen „OPROEP" te lanceeren, op de wijze zooals dit met den Indië Nederland-Vlucht is geschied) — ik zou dus alles moeten uitstellen tot over 'n paar weken, hetgeen 9 nuj niet wenschehjk voorkomt. Mede in verband met de ergerlijke en — naar mij nu is gebleken — hoogst onbillijke campagne, in het Bat. Nwsbl. van Maart 1.1. tegen het Militaire Hospitaal alhier gehouden, vind ik het noodig om te beginnen met een verslag van mijn bezoek aan die inrichting. Maar hierover morgen. II. Het Bat. Nwsbl. schreef, 19 Maart, 3e ed., over het Militaire Hospitaalte Weltevreden: „Niets, totaal niets is er in orde" — schrijft men ons. *) „Verpleging, voeding, ligging, alles is zeer slecht en ellendig. Dit alles maakt een verblijf in het hospitaal tot eene verschrikking." Dit is duidelijk, stAerp-onilijnd, af! Eene verschrikking.'.... Ik reed Woensdag met een bezwaard hart naar het Hospitaal. Want, al geloofde ik nu wel aan eenige overdrijving — mijn geachte ex-collega van het Bat. Nwsbl. was uitsluitend op mededeelingen van zeker soort fuseliers afgegaan, (in de wandeling noemt men die heeren „kanker-pitten")' — iets moest er toch wel van waar zijn. „En al was het maar een tiende, dan was het al erg genoeg", dacht mij. Begeleid door den Kapitein V., van de infanterie, ging ik naar het Bureau van den Overste-Dr. Van Gulik, a bluff gentleman, werd voorgesteld, en maakte mijn verzoek kenbaar. De 1) Het blad, ofschoon daartoe door den dirigeerend geneesheer uitgenoodigd, achtte het niet noodzakelijk om zich persoonlijk hiervan te overtuigen. 10 Overste wenschte mij zelf rond te leiden, en zoo hebben wij dan méér dan drie* uren achtereen door de zalen getippeld, de magazijnen, de keukens, de badkamers, de W. Cs, de blokzalen gezien. De Zanderinriéhting, de Röntgen-kamer, de operatiezalen, alles! Niets werd voor mh' verborgen gehouden; ik werd toegelaten bij de bereiding van het eten, bij de distributie er van, bij het nuttigen der maaltijden. Ik heb het eten geproefd, en de porties per man gekeurd; ik heb mij vrijelijk met de patiënten kunnen onderhouden — waarbij de mij begeleidende doctoren en officieren zich verwijderden — in het kort: men heeft mij ih mijn onderzoek op loyale wijze gesteund, en gezorgd dat het door niets „officieels" bèifhvloed werd. Welnu, ziehier mijn oordeel: het Militair Hospitaal te Weltevreden is eene ziekeninrichting welke aan zéér nooge materieele eischen voldoet! Zij is niet volmaakt, — ofschoon b.v.b. de Operatie-zalen, en de inrichting voor Röntgen-stralen k u n-, nen wedijveren met het beste van dien aard ter wereld, — (de Zanderinrichting is nu al heel goed en men verwacht binnenkort verscheidene moderne toestellen) — zij is dus niet volmaakt, maar men werkt met toewijding en ijver aan mogelijke verbeteringen. Toen ik binnenkwam, werd ik aanstonds aangenaam getroffen door de ruimte, orde, de stilte op het groote voorhof» En toen ik door de zieken-zalen wandelde, mij nu en dan aan een bed ophoudende om met een patiënt te praten, kreeg ik dienzelfden r u s t i g e n indruk. De onmetelijke ruimte van het Hospitaal is scrupuleus zindelijk: ik heb geen stofje gezien. Alle zalen zijn door jjzergaas muskieten-vrij gemaakt; de patiënten hebben dus geen klamboes noodig, liggen frisscher, en men kan het bed-ongedierte beter bestrijden. Ook dient daartoe het geleidelijk vervangen der altijd twijfelachtig-zindelnke en ongemakkelijke strookzakken door gespannen lig-zeilen. Voor ernstige zieken komt daar een kapokmatras boven op. 11 Men kan eigenlijk niet aan een beschrijving van het Hospitaal beginnen, zich wagen aan eene appreciatie er van, zonder vooraf te gewagen van den grootsten kanker dezer inrichting: het verblijf daarin van honderfdén lijders aan min of meer ernstige geslachtsziekten. Ik zal, in mijne opstellen over de kaserneering der militairen,' en het instituut der huishoudsters, nog gelegenheid te over hebben om op dit lastig en netelig chapiter terug te komen. Laat ik thans even constateeren dat, volgens Dr. van Gulik, gisteren van de ongeveer 600 verpleegden er zoo wat 500 feitelijk niet in het Hospitaal thuis behoorden. Volgens het zeer practische idee van Dr. Merz behoorden die afzonderlijk verpleegd te worden,.... (ik zou zeggen in een kampement ergens in de bergen, met flink prikkeldraad er om, en zonder vrouwen in de buurt) .... en aan lichte werkzaamheden te worden gezet. Terwijl zij nu den tjjd van doctoren en verplegings-personeel in beslag nemen, lastig en veel-eischend zijnj zich zelf en anderen vervelen. Om billijk te zijn denke men zich ook in hun toestand in. (Wij zullen nu de „schuldvraag" er maar buiten laten. Heel véél ziekten ontstaan door „eigen schuld", al is die in het onderhavige geval wat gemakkelijker aan te toonen). Maar ziedaar: honderden jonge kerels, voor het meerendeel „gezond van hart" zooals men zegt, met gods*ter-wereld niets te doen, liggen daar weken en soms maanden opgesloten. Zij vervelen zich dood, zij hebben meestal geen lust in lectuur, ledigheid is des duivels oorkussen, en dus „kankeren" zij, worden onhebbelijk en recalcitrant. Hunne eenige uitspanning — als die van passagiers op eene mailboot — is het eten. Er daar mopperen zij over, ook precies als die passagiers, .... en met een weinig méér recht. Laat ik op den voorgrond zeggen dat het eten goed is, uitmuntend toebereid, en van voortreffelijke qualiteit. Ik heb het brood gegeten, de soep, de boonen, de rijst, de sajor, de 12 toespijs; het vleesch, de aardappelen, de kaas, de groenten. Al wilde ik, ik zou er geene aanmerking op kunnen maken. Maar de menschen krijgen juist even genoeg! (Letwel dat ik het hier uitsluitend over die speciale patiënten heb, groote eters voor het meerendeel, en die liever véél, dan voedzame spijs verlangen). — Het Hospitaal is geene vetmestingsinrichting! redeneeren de doctoren. De menschen krijgen hun aantal calorieën, en men dient daarbij in aanmerking te nemen dat zij geen slag werk uitvoeren. Sommigen zijn zelfs zóó melig, dat zij het wasschen van hun servies, — hetgeen volgens de voorschriften voor die patiënten door elk gebruiker persoonlijk moet geschieden — uitbesteden aan makkers van de zaal. x) Ik kan dit alles niet tegensprekenMaar ik wensch toch d i t in het licht te stellen. De menschen krijgen om y<% 5 's avonds hun laatsten maaltijd. Genoeg, maar niet over. En dan moeten ze wachten tot Vfc 7 's morgens van den volgenden dag: v e e r t i e n uur lang! Dit is wel een beetje kras, meen ik, en men zou zonder bezwaar aan de menschen die het verlangden des avonds om 8 uur een stuk brood kunnen geven. Dat zou aan de gegrondheid van sommiger klachten aanstonds een einde maken. En ziedaar :dit is op mijn wóórd ook het eenige minder goede wat ik in het Hospitaal heb gezien! Ik zal U morgen meer verhalen omtrent de uitstekende sanitaire inrichting van dit bewonderenswaardig zieken-huis, waarvan een onverantwoordelijk Bataviaasch blad op crimineel lichtzinnige wijze durfde beweren „dat de toestand er ellendig, slecht, verschrikkelijk was". 1> Dat is zoo.... en zij klaagden er over tegen mij, wilden afzonderlijk personeel voor dat werkje!! K. W. 13 III. De kamers voor le klasse patiënten, voor Officieren en hunne dames, voor betalende burgerzieken, en zelfs voor onderluitenants en adjudanten-onderofficier, sla ik over. Dat is te zeggen: ik heb ze wel gezien, natuurlijk; ze waren heel goed, en zooals alles in dit hospitaal kraakzindelijk, *) maar ik had meer in het bizonder te maken met wat voor den korporaal en den soldaat is bestemd. Ik heb gevraagd naar zijne bewassching en verschooning, hij krijgt éénmaal in de drie dagen schoon linnen — (ik vind dit wat schriel voor een tropisch klimaat) — en méér wanneer hij zich door den aard zijner ziekte bevuilt. Het bed-linnen zag er bij mijne komst zonder uitzondering frisch en zindelijk uit. Het is een leugen wat geschreven staat in het Bat. Nwsbl. van 22 Maart over de badkamers en W. Cs. Er is daar water genoeg. Maar patienten-met-vrouwenziekte zjjn dikwijls te onverschillig om het spoel-apparaat in werking te brengen; zij vernielen en beschadigen veeleer moedwillig wat tot hun nut en genoegen is uitgedacht. Er is b.v. eene leeszaal, met biljard (!!) in het Hospitaal. En de kapitein De* R., de administratieve chef, kwam op het denkbeeld om er een leestrommel van K o 1 ff te zetten, opdat de patiënten wat lectuur zouden hebben. De illustraties werden op kwaadwillige manier gescheurd en bevuild — ik heb ze gezien! —zoodat van de proef moest worden afgezien. Dit alles geldt bij uitsluiting van de geslachts-zieken alleen. De werkelijke zieken, de koorts-, de typhus-, de dysenterie- 1) De Heer W. telefoneerde mij heden dat zijne drie zeer jonge kindederen voor_diphteritis in de barak voor besmettelijke ziekten waren verpleegd. V«f weken lang. D e r d e k 1 a s s e. En de kinderen hadden het er uitstekend gehad. K w 14 lijders, de geopereerden zij klagen niet, zij zijn niet lastig, maar dankbaar voor wat men voor hen doet. Kijk, ik zal U een staaltje meedeelen van die V.-patienten, die eeuwige mopperaars. Ik was in de keukens geweest, had mij laten opscheppen „wat de pot schafte", dus gewone voeding! Bruine boonen met uien-saus, gebraden varkenskluif. Voor eene andere categorie: groente-soep met vleesch, zachte rijst met boter en suiker. Ik had alles niet alleen goed, maar zelfs zéér goed bevonden. Ik ben óók soldaat en korporaal geweest, al is het nu 85 jaar geleden, in de Oranje Nassau - Kaserne te Amsterdam, en weet heel goed van soldaten-eten mee te praten zoo goed als van de meesterstukken der Parijsche kookkunst. De zaak is dat ik 'n weinig gourmet ben, — dat mag, als je naar de zestig loopt — en eene vrij uitgebreide ondervinding heb op het gebied van wat lekker en niet lekker is. Wel, ik herhaal, ik had die groente-soep, dat vleesch en die boonen geproefd en er met smaak van gegeten. Het eten was lekker. Nu, wij kwamen daarna op de zaal, waar de mannen hun maal zaten te gebruiken. De Overste vroeg aan één hunner: „Hoe is het eten?" maar moest zijne vraag herhalen, daar de soldaat, vrij ongemanierd, eerst geen antwoord gaf. De man draaide zich toen om, keek den hoofd-officier over zijn schouder aan, en antwoordde op vlegelachtigen toon: „Hm! 't Kan d'r mee door!" Toen liep de gal mij toch b ij n a over, want ik had ditzelfde eten geene twee minuten te voren geproefd en zéér goed bevon- 15 den. Maar de Overste is blijkbaar wel aan zulke dingen gewend, want hij gaf mij een knipoogje, als om te zeggen: „Ge«iet hoe het is".... Ik moet zeggen dat ik op de eigenlijke zi eken-zalen zulke stuitende staaltjes van ondankbaarheid en onbeschoftheid niet heb meegemaakt. En ook deze „speciale" zieken waren niet allen met hetzelfde sop overgoten, ofschoon de meesten toch wel klaagden over de h.i. te geringe hoeveelheid voedsel. Alleen een paar Duitsche zeelieden(!) verklaarden zich geheel voldaan en tevreden. Wel typisch! Om nog even bij het éét-chapiter te blijven: het Hospitaal heeft nog geen zgn. S e n k i n g-kook-ketels, waarvan ik in de diverse kampementen de goede werking zag. De rijst en de aardappelen worden nog op de ouderwetsche wijze gekookt. Het verdient m.i. aanbeveling om daarin verandering te brengen. Wat de distributie van het voedsel aangaat, die is zeer goed georganiseerd. Iedere zaal krijgt hare afgewogen hoeveelheid; het gewicht wordt gecontroleerd door de sergeanten-ziekenopzich-' ters, en is in overeenstemming met het aantal patiënten. De laatsten verdeelen het eten zélf. Daardoor worden alweer haken-en-oogen voorkomen. Er is per dag in het Hospitaal 340 Liter melk noodig. 320 Liter komen van Tjisaroea, 's morgens 200 Liter en 's avonds 120 Liter; het tekort wordt met goede blikkenmelk aangevuld, j van de laatste maakt men puddingen of zulke dingen. Het ziet er achter die keuken een beetje uit als bij Stam & Weijns: blikjes, hammen, Saucis-de-boulogne, rookvleesch allemaal voor het ontbijt der patiënten. Gewone voeding!!.... 16 Neen, heusch, er wordt hier in In«« voor den zieken soldaat althans op behoorrgkë wijze gezorgd! Dit durf ik tegenover ieder staande houden. ^ En de klachten in het Bat. Nwsbl. van 24, 25 en 26 Maart ZT 1MT ^eid' VUile 6etZaaI' Sajor als alge: heel gebrek aan toezicht op de spys-distributie waren t o e n vermoedelijk, en zijn thans zeer zeker gehéél onj uist Is de Rontgen-inrichting voortreffelijk, de Operatie-zaal is T^fS 6 *L *°° h°°e' Z0° TUim' 200 on^oofel«k zindelijk cn licht! En de daarbij behoorende badkamers, instrumentkamers, kamers voor narcose en desinfectie, zij kunnen den toets der meest onwelwillende critiek doorstaan. Het is niet mogelijk er eene fout te vinden. y In d i t opzicht staat het Hospitaal te Weltevreden bovenaan^ ofschoon Dr. Van Gulik my meedeelde dat het Hospitaal te Soerabaia i n algemeenen zin nog beter was. Ik heb hier nog de barakken voor besmettelijke zieken gezien, de kamers voor onderofficieren, die voor onderofficiersvrouwen en soldaten-vrouwen, zoowel als -huishoudsters en ' -kinderen. Natuurlyk kan ik niet beoordeelen hoe de verpleging daar en elders is, ik bedoel: of er niet wel eens fouten worden gemaakt. Maar, het is myn lot geweest in vroeger jaren om veel ziek te zyn; ik heb lange maanden hier en daar in allerlei ziekenhuizen doorgebracht: in Smyrna, in Cairo, in Amsterdam in Ede, in Singapore.... Daardoor kryg-je er kyk op. En als men dan zoo onaangemeld komt binnenvallen, gelijk ik hier deed in de kraamkamer 17 en de kinderkamer, en de verpleegsters zijn op haar post, alles is zindelijk en in orde, de kinder-patientjes monter en naar eten verlangend en de dames zonder klachten.... dan mag men tot de conclusie komen: „de boel marcheert hier!" En dit is mijn indruk van het geheele Hospitaal, een indruk die versterkt werd door gesprekken met verschillende patiënten, op verschillende zalen. IV. Na eene vry vermoeiende, maar prachtige reis over en door Midden-Java ben ik gisteravond te Weltevreden teruggekeerd en zet my aanstonds tot het ordenen myner talrijke aanteekeningen. Maar voordat ik er toe overga om die uit te werken tot artikelen, waarin ik mijne bevindingen bekend stel, moet mij eene opmerking van het hart. De soldaten maken het hunnen vrienden — en ik reken mij daartoe, al is mijne welwillendheid zonder eenige de minste sentimentaliteit — niet gemakkelijk. Mijn eerste artikel over het Militair Hospitaal te Weltevreden was nog nauwelijks verschenen, of in den avond van dien 17den Oct. kwam een jong soldaat mij aan mijne woning uitschelden.... omdat ik iets goeds van die zieken-inrichting had durvén zeggen. Dat ik de partjj van zekere categorie van patiënten had genomen, in zooverre dat ik pleitte voor eene vermeerdering van hun rantsoen, negeerde de brave jongen. Den volgenden dag was ik van leer getrokken tegen de zgn. V-patiënten: lastige en veel-eischende menschen, die — absoluut door eigen schuld — niet presteeren waarvoor zij zijn aangenomen; die hunne contractueele verplichtingen dus niet nakomen, maar toch allemans-praats hébben tegen de andere, de betalende partij: en dat zijn Gij en ik, lezer!.... toen kwamen er drie militairen 's avonds om 9 uur by mij, moesten 18 en zouden mij spreken, en gingen luid mopperend weg omdat ik hun liet beduiden dat ik overdag op mijn kantoor voor iedereen toegankelijk was, maar des avonds na mijne dagtaak óók naar rust verlangde. De opmerkingen der Heeren waren het tegendeel van welwillend. Dit nu zou nog van minder belang zijn, maar de Soldatenkrant van 31 Oct. 1.1. wekt — vóór de publicatie myner bevindingen — twijfel aan de juistheid er van,.... wat niet zeer diplomatiek is van het blad. .Want indien ik nu eens de gegrondheid van enkele of van alle grieven erkende? De Redactie van genoemd orgaan heeft het vooral over mijn — niet ingewilligd — verzoek om 24 uur in de kaserne door te brengen, en zegt daarvan: „24 uren om het leven der soldaten te kunnen beschrijven, 24 uren om een brochure als „Ons Dappere Indische Leger" er een is, samengesteld uit de verklaringen! van soldaten (geen bloedjes jdoeh mannen, die jaren in het Indische Leger verblijf hielden) te kunnen weerleggen. 24 uur om zich in te werken in het soldatenleven, terwijl er massaas vergrijsde officieren zijn, die dat leven, nog niet kennen, terwijl zij toch dagelijks in de kazernes vertoefden. Een jaar is daarvoor nog niet voldoende, al vertoeft gy een jaar in deze kampementen, waar niemand recht heeft op een bepaalde huisvesting, doch waar de ruimte voldoende moet zijn, dan nog ziet gij niet het werkelijke leven van Jan fuselier, dan ziet gij niet de meer dan ergerlijke rechts-positie, dan ziet gij niet de zorgen, die Jan. dagelijks kwellen om rond te komen van zijn schamel loon, dan ziet gij niet hoe Jan, ziek zijnde, in de militaire ziekeninrichtirigen of bij den Garnizoensdokter wordt be (?) handeld, dan ziet gij niet het verouderde strafstelsel, waaronder Jan gebukt gaat, gij ziet niet de loop der zaken in z'n verband, die Jan voert naar Ngawi en Tjimahi, in één dag kunt gij niet oordeelen over de voeding, die Jan dage- 19 ljjks* wordt voorgezet, gij ziet niet de ellende die Jan meemaakt op manoeuvres en in de rimboe, welke ellende hen tot de drank drijft en in de garnizoenen tot drank en kampong-leven, de wegen die voererrmaar Ngawi en Tjimahi. Neen K.W., zoolang gij Uw ondervinding van het soldatenleven moet opdoen in 24 uren tijd, zoolang kan, neen moogt gij niet schrijven over dat leven, wilt gij eerlijk zyn en blijven. Waarschijnlijk zult gy hiertegen inbrengen, dat gij door ondervraging der soldaten nog iets dieper in het stelsel kunt doorbrengen, doch laat ik U teleurstellen. De soldaat praat daar niet graag over. Slechts met horten en stooten komt hy naar voren met zyn grieven en" dan nog maar alleen by menschen, die bly'ken hebben gegeven ook inderdaad iets voor hem te willen doen. En gij, die al vooruit hebt gezegd, dat het Uw doel is, de waarheden door hen zelf meegemaakt en aan ons .opgezonden ter publicatie, deze waarheden te weerleggen, gy kunt er zeker van zyn hun monden gesloten te vinden". Tot zoover het blad. Ik heb niet gezegd dat het my'n doel was om de waarheid te weerleggen. De soldaat spreekt wèl gemakkelyk over zijne grieven; ik heb uren lang met de menschen zitten boomen, op hunne chambrée, alléén met hen, en zy waren openhartig en vriendschappelijk met my, begrijpende dat ik my' de opofferingen aan tijd, geld en moeite getroostte niet in my'n, maar in hun belang. Ik heb een zeer langdurig onderhoud gehad met den Generaal Van Rietschoten, in diens paleis te Bandoeng .... en ik heb zitten praten met een man in zijn cel in de gevangenis te Tjimahi, waar hy in afzondering zat wegens zeer ernstige — door hem niet ontkende — vergrypen tegen de tucht. Zeer zeker kan iemand in 24 uur niet het geheele soldatenleven peilen.... iemand die van de Maan kwam vallen, bedoel ik. 20 Maar wij zyn toch niet voor niets bijna zestig jaar geworden, hebben wel zoo het een en ander gezien, óók van het soldatenleven, hier en elders, en hebben, vooral: lééren zien. / Door eigen oogen! Daartoe had ik ook thans gelegenheid. Ik ben te Magelang in de blokzaal van het Hospitaal geweest, alléén : de Heeren Drs. Neeb en Gerritsen lieten mij volle vrijheid om met de menschen te spreken, — zooalsalleofficieren volkomen loyaal voortdurend hebben gedaan, — en heb daar hartely'k gesproken met menschen die, wegens het deelnemen aan een „Soldatenraad", tot zware gevangenis-straffen staan te worden veroordeeld. Die mannen waren niet mokkend en niet mak; ik vond er flinke kerels bij, helaas op een dwaalspoor gebracht door onverteerde lectuur, maar die, by' oordeelkundiger behandeling door hunne directe superieuren, vroeger, wellicht niet zoo ver zouden zyn gekomen. Ik telegrafeerde daarover aan dit blad, op den 29sten Oct. en sprak het uit hoezeer ik getroffen was door hunne wellevende manieren en beschaafde, heldere wyze van zich uit te drukken. En het is interessant om te bemerken, dat de leiders der ontevredenheid dikwyls intellectueel niet de eersten de besten zyn. Wat dan ook van — sommiger! — karakter en moraal moge worden gezegd,.... hun hóófd is in den regel best in orde. Ligt hierin geene vingerwijzing? Met redeneering en overreding, met belangstelling en zorg, krijgt men van die lieden meer gedaan dan met starre tucht alléén! En ik geloof met groote voldoening te kunnen constateeren, dat dit ook de meening is van de Leger-autoriteiten, van den Generaal Van Rietschoten in de eerste plaats. Gelyk ik in de volgende opstellen hoop aan te toonen. Doch zooals gezegd, de vóór het verschynfen myner artikelen reeds daarop uitgebrachte onwelwillende critiek maakt my' het schrijven er van niet gemakkelijker. 21 Ik zal toch zeggen wat ik te zeggen heb, onbewogen door lof of blaam: een vriend van „Plato".... hij zij dan fuselier of kapitein een grooter vriend van de waarheid! * * * „Als men het kleine met het groote mag vergelijken".... Brandsteder's brochure „Ons dapper Indisch Leger" doet eenigzins denken aan „Le Feu" van Henri Barbusse. Beiden zijn défaltisten; beiden zijn overtuigd en eerlijk; beider boek is bijna gehéél waar — schrikt niet! — en daardoor door dat b ij n a èn door die waarheid, allerverderf elijkst van strekking. Het leven van den Franschen soldaat in de loopgraven was dikwijls ellendig bovenmate: als het regende; als de granaten neerdonderden, dicht als hagel; als vrienden en kameraden nevens hem vielen, tot vormlooze tronken verminkt door de scherven; als het eten schaarsch en slecht was, en slaap onmogelijk; als de gedachte aan bruid, en ouders, en vrouw en kinderen pijn deed en tot eene schrijning van wanhoop werd. Desgelijks heeft Brandsteder gel ij k waar hij spreekt over den troosteloozen aanblik van eene overvulde soldatenkamer, met kibbelende huishoudsters en schreeuwende, vieze kinderen; waar hij toornt over „de kampong" waarin de soldaat zijn heil moet zoeken, somtijds gedwongen, wanneer hij eens voor eene enkele maal aan de onvermijdelijke uniform, en de eeuwigdurende militaire omgeving wil ontkomen. Maar het regende niet altijd gedurende den oorlog; niet voordurend werden de Franscha tranchéés overstelpt door kogels; herhaaldelijk legden de vijanden het loodje, en de brieven van huis ademden moed, en hoop, en vertrouwen, en liefde. Evenzoo hier. Het leven van den Indischen soldaat is niet alléén ontbering: het heeft zijne genoegens zoowel als elk ander bestaan; ook in de soldatenkamer schijnt soms de zon .... 22 Indien Ge my' de vergelijking veroorlooft: wat zoudt ge denken van eene fotografie die uitsluitend de schaduw partijen gaf, geen licht, alleen het donker. Natuurlijk was dat donker waar: de lens kan niet liegen. Maar zou die foto een juist beeld van de werkelijkheid geven? Gy weet wel van beter. En waarom spreekt Brandsteder dan uitsluitend van Ngawi of Tjimahi, als de noodzakelijke eindpunten van eene militaire loopbaan, buiten welke geene keus is? Waarom negeert hy, schijnbaar opzettelyk, de Kaderscholen. Zie, ik zal U twee beelden voor oogen voeren: het eene van eene soldaten-kamer van het 15e Bataljon te Bandoeng; het ander van eene kaderschool te Tjimahi, de klasse waar soldaten worden opgeleid tot korporaal en onder-officier: het donker en het licht. Waarom is er geen dagverblyf voor de °e en 3e compagnie \an dat 15e Bataljon? En geen voldoend -