1017 4 DE RUBBER-CULTUUR EN DE RUBBER-HANDEL VAN NEDERLANDSCH-INDIË DOOR W. J. VAN DE LEEMKOLK i * B 39 BATAVIA RUYGROK & Co.. • 1914. i DE RUBBER-CULTUUR EN DE RUBBER-HANDEL VAN NEDERLANDSCH-INDIÊ DOOR W. J. VAN DE LEEMKOLK BATAVIA RUYGROK & Co., 1914. OPGEDRAGEN aan het Eerste Nederlandsen Indische Rubbercongres met tentoonstelling. Batavia, October 1914- EEN WOORD VOORAF. Nu het „Eerste Nederlandsen Indische Rubbercongres" en de daarbij behoorende tentoonstelling staan geopend te worden, zullen ongetwijfeld velen belang stellen in een beknopt werkje, waarin een zoo actueel en zoo populair mogelijk overzicht wordt gegeven van den omvang en de beteekenis van de rubbercultuur en den rubberhandel in deze Koloniën. Hoewel over onderscheidene wetenschappelijke onderwerpen, de rubbercultuur van Nederlandsch Indië rakende, reeds vrij veel geschreven is, bestaat er toch nog weinig lectuur, die de rubbercultuur van Onze Koloniën in haren omvang behandelt en daardoor eenig idee geeft van de beteekenis der rubbercultuur voor Nederlandsch Indië. Door den aard zijner werkzaamheden was schrijver dezes in de gelegenheid belangwekkende gegevens omtrent de rubbercultuur van deze contrijen te verzamelen, aan de hand waarvan hij thans getracht heeft hier de beteekenis van Rubbercultuur en Rubberhandel voor Onze Koloniën te schetsen. Ofschoon het schrijven dezer verhandeling aan ondergeteekende door de beschikking over veel gegevens zeker werd vergemakkelijkt, mag hier - 6 - niet verheeld worden, dat zich vele moeilijkheden voordeden en dat vooral het gemis aan volledig en betrouwbaar cijfermateriaal werd gevoeld. De rubbercultuur van Nederlandsch Indië verkeert nog in het beginstadium van hare ontwikkeling en daarom is het ontbreken van complete statistische gegevens sinds haar ontstaan zeker te betreuren. Moge dit werkje althans eenigszins in dit gemis voorzien. De Schrijver. DE RUBBERCULTUUR EN DE RUBBERHANDEL VAN NEDERLANDSCH INDIË. CULTUUR. Ge.chiedenii. I Mag men de historische aanteekeningen van dr. A. J. Ultée in zijne brochure over „Caoutchouc" (Onze kolo'niale landbouw nr. IV, 1913) voorwaar aannemen, dan werden de eerste Heveazaden in Nederlandsch Indië ingevoerd in 1876, door vrijgevigheid van Sir Joseph Hooker, den directeur van den bekenden botanischen tuin te Kew. Deze had kans gezien, door tusschenkomst van een Engelschen planter in Brazilië, daar ca. 70.000 rubberzaden te bemachtigen. Onze Koloniën kregen hiervan een deel. Deze zaden werden in 'sLands Plantentuin te Buitenzorg uitgeplant en de rubberboomen, welke eruit opgroeiden, vallen thans nog daar te bewonderen. In 1882 konden hier proeven op grooteren schaal genomen worden, daar in genoemd jaar de Nederlandsche consul te Penang meerdere zaden verstrekte. Van beteekenis begon echter de rubber-cultuur in onze koloniën eerst - 8 - te worden, toen in latere jaren volop zaad verkregen kon worden uit de Straks Settlements, de Federated Malay States en van Ceylon. Echter, de Hevea-boom (Heoea Braziliensis, familie Euphorbiaceae of Wolf smelkachtigen) was niet de eenige rubberboom, welke in Nederlandsch Indië werd ingevoerd. Uit Mexico importeerde men de „Castilloa Elastica"; de cultuur hiervan heeft wel gedurende eenigen tijd de aandacht der planters kunnen boeien, maar is thans toch vrijwel geheel op den achtergrond gedrongen door de Hevea-cultuur. Hetzelfde lot hebben ook de z.g. Ficus Elastica, en verschillende Manihotsoorten ondergaan. Eerstgenoemde is inheemsch in Assam, Sumatra, Java en Malakka, maar de cultuur hiervan slaagde er evenmin in van meer belang te worden dan de Hevea-cultuur. Men zal 't mij daarom ten goede houden, dat ik aan de cultuur dezer minder voorname rubberleverende gewassen hier geen aandacht schenk en mij in hoofdzaak slechts bepaal tot de Hevea-cultuur. Algemeene productievoor»waarden. Over het algemeen zijn de klimatologische gesteldheden van Java en Sumatra bijzonder geschikt gebleken voor - 9 - de rubbercultuur. De regenval is vrijwel overal voldoende en de overige productievoorwaarden laten evenmin veel te wenschen over. Ziekten en plagen kunnen hier met succes bestreden worden. Het productievermogen der boomen is, voor zoover dat thans reeds | kan worden beoordeeld, bevredigend, terwijl eindelijk de productiekosten van dien aard zijn, dat zelfs bij aanzienlijke prijsvermindering der marktwaarde, nog ruim verdiend wordt. Natuurlijk kunnen de resultaten niet overal even gunstig zijn en is bv. de groei daar waar de west-moesson lang aanhoudt, zooals in sommige gedeelten I van Midden- en Oost-Java voorkomt, niet zoo goed als elders, waar dit niet het geval is, terwijl het volgens verschillende planters ook geen aanbeveling verdient, boven 500 a 600 M. Hevea te planten; maar overigens zijn voor Indië toch geen bepaalde bezwaren tegen de cultuur van Hevea aan te voeren. De eischen, die door de rubbercultuur aan den bodem gesteld worden, zijn vrij gering; de wortels moeten zich goed kunnen ontwikkelen, zoodat rotsachtige gronden niet voor de cultuur geschikt zijn ; voorts eischen moerassige gronden afdoende drainage. - 10 - Omvang I Wat den omvang der rubbercultuur °U " aanbelangt kan medegedeeld worden, dat volgens het „Verslag omtrent Handel, Nijverheid en Landbouw van N.l. gedurende 1913" op 1 Januari 1913 ca. 550 rubberondernemingen in onze Koloniën geteld werden, waarvan op Java 332 ondernemingen en op de Buitenbezittingen 216 „ Deze opgave mag vrij juist geacht worden. De uitgestrektheid onder rubbercultuur in Nederlandsch Indië mocht op 1 Januari 1913 aangenomen worden op 252.571 bouws plus 1.449,244 boomen van die ondernemingen, waarvan het aantal bouws niet kon worden vermeld. Omgerekend in acres zijn dit 442.000 acres en aannemende, dat op 1 bouw gemiddeld ca. 300 boomen staan, komen hierbij 1 1.940 acres, waarbij dan verder nog gerekend dienen te worden ca. 24.000 acres van het gouvernement, zoodat men als totale uitgestrektheid voor de rubbercultuur in Nederlandsch Indië krijgt 477.940 acres of rond 478.000 acres. Volgens de grafieken, welke dit jaar op de rubberexpositie te Londen werden geëxposeerd, bedroeg de uitgestrektheid onder rubbercultuur op Java en Sumatra - 11 - j in 1913; 485.000 acres tegen in 1906 : i 31.000 acres. De ontwikkeling der rubbercultuur op beide eilanden blijkt uit I de volgende cijfers: Uitgestrektheid (in acres) JAAR j Java Sumatra Totaal 1 1906 25.000 6.000 31.000 1907 38.000 20.000 58.000 1908 60.000 39.000 99.000 1909 107.000 67.000 174.000 1910 158.000 100.000 258.000 1911 208.000 160.000 368.000 1912 230.000 220.000 450.000 1913 245.000 240.000 485.000 I I I Mr. C. E. Akers, die in 1912 een studiereis maakte door de voornaamste centra der rubbercultuur in het Oosten en daarover een waardevol rapport uitbracht, raamde de uitgestrektheid onder rubbercultuur op Java en Sumatra op 450.000 acres en blijkt du3 niet zoo ver bezijden de waarheid te zijn geweest. Hij maakte in zijn 'verslag een vergelijking tusschen de beplante uitgestrektheden der verschillende productieI centra. Ik neem deze cijfers hier over, I omdat daaruit blijkt van hoeveel beteekeI nis de rubbercultuur onzer koloniën is ten Vergelijking met andere productiestreken. - 12 - opzichte van die in andere landen, doch vermeld er tevens bij eenige meer juiste cijfers omtrent de beplante uitgestrektheden, mij uit andere gegevens bekend. Uitgestrektheid (in acres) Productiestreken v/h. Oosten ~ ; TTt ' "— Kaming Verbeterde mr. Akers opgave ^Maleisch Schiereiland. . . 650.000 621.621 *) jCeylon 225.000 234.000 ' Zuid-Indië 60.000 60.000 Burma 40.000 40.000 Br. N.-Borneo en Serawak . 60.000 60.000 Java230-000 } 485 000 ^Sumatra 220.000 \ 4Ö3'UUU Borneo en Celebes. . . . 10.000 11.000 Saigon (Cochin-China). . . 25.000 25.000 Nieuw Guinea, Philippijnen enz. 10.000 10.000 Totaal 1.530.000 1.546.621 Nederlandsch Indië maakt tusschen deze productiegebieden als het grootste na het Maleische Schiereiland zeer zeker een goed figuur. Men mag hierbij veilig aannemen, dat van de in onze Koloniën beplante uitgestrektheid ca. 75 °/o is beplant met Hevea Brazüiensis, terwijl de overige 25 °/o thans beplant is met Ficus Elastica, Castilloa en verschillende Manihot-soorten. *) Rubber en rubber met andere cultures vermengd tezamen. - 13 - Hoewel de cijfers betreffende de met rubber beplante uitgestrektheid van Nederlandsch Indië zich zeer gunstig verhouden tot die der andere productiegebieden van plantagerubber, is dit nog geenszins het geval met de productie van onze koloniën. Productie. De productie van Nederlandsch Indië van plantagerubber bedroeg in 1912 | en in 1913 volgens het jaarverslag der | „Rubberplantersvereeniging" resp. 2.700 en ruim 5.000 ton. Dit kwantum klopt vrijwel met de rubberuitvoeren uit deze Koloniën, waarvan de officieele statistieken de volgende nadere details vermelden : j Hoeveelheid (in ton) 1912 1913 Plantagerubber Java 1.423 2.603 Buitenbezittingen . . . 1.370 2.520 I Totaal. . . . 2.793 5.123 Wilde rubber Djeloetoeng Java . I 69 17 Buitenbezittingen . . . 27.766 13.775 Andere rubber Java 89 45 Buitenbezittingen . . . 3.915 3.708 Totaal generaal . 34.632 22.668 - 14 - Dat het totale productie-cijfer voor j 1913 belangrijk lager is dan dat van I 1912, in verband met de sterke achteruitgang in de djeloetoeng-productie, J legt voor de plantagerubber-cultuur natuurlijk geen gewicht in de schaal; de productiecijfers der wilde rubber zijn hier alleen volledigheidshalve vermeld, daar overigens de wilde rubbercultuur van N. I. niets voor de toekomst belooft. Men zal intusschen toegeven, dat de productie van plantage-rubber nog uiterst gering is in verhouding tot het met rubber beplante oppervlak van onze Koloniën. Zooals van zelf spreekt, houdt dit daarmede verband, dat de cultuur van plantagerubber in Nederlandsch Indië nog zeer jong is; het productie-cijfer zal evenwel in de volgende jaren regelmatig stijgen en allengs zal het aandeel van Nederlandsch Indië in de wereldproductie van plantage-rubber zeer groot worden. Raming voor Mr. Akers maakte in 1912 een de toe onut. raming van de producties der voornaamste plantagerubber-produceerende landen gedurende de jaren 1912 tot en met 1919. Ik veroorloof me de betreffende cijfers hier over te nemen : - 15 - Hoeveelheid (in ton) "O I i ■« i i e 8 ! Jaar k.-3 .e S „ | 1 ö S I lal 1 £ js £ I - f I 1912 21.000 6.000 600 400 500 500 1.700 300 31.000 1913 36.000 10.000 1.000 700 900 1.750 3.500 700 54.550 1914 43.000 15.000 2.600 2.000 1.800 10.650 8.000 1.200 84.250 1915 63.000 25.000 5.000 3.500 2.500 18.300 12.000 2.000 131.300 1916 80.000 30.000 7.000 5.500 5.500 26.550'16.000 3.000 173.550 1917 97.500 35.000 8.000 7.000 8.000 32.300 22.000 4.000 213.800 1918 113.750 40.000' 10.000 7.500 10.000 38.250 33.000 4.750 257.250 1919 130.000145.OO0! 13.0001 8.000 13.300143.650 44.000 5.500 302.450 1 1 1 1 1 1 1 1 Zeker zou deze vergelijking nog tal van wijzigingen kunnen ondergaan, de verhoudingen tusschen deze productiegebieden geeft zij echter vrij juist weer en daarom verdienen deze cijfers dan ook zeker de aandacht. Om me thans bij Nederlandsch Indië te bepalen diene, dat de door Mr. Akers voor 1912 geraamde productie van 500 -f 1.700 ton of 2.200 ton zeker te gering is. Het productiecijfer voor 1913 ad. 3.500+1.750 tonof 5.250 ton komt, zooals bij vergelijking met het hiervoor gemelde uitvoercijfer blijkt, veel dichter bij de werkelijkheid. Voor 1914 schat Mr. Akers de productie van Nederlandsch Indië op 1 8.650 - 16 - ton. Of dit cijfer juist zal blijken, kan thans nog niet met zekerheid worden vermeld. Vermoedelijk is het echter te hoog, althans de uitvoer gedurende het eerste halfjaar van 1914 beliep uit Java en uit Belawan (Deli) 3.760 ton tegen 2.1 1 1 ton in het eerste halfjaar van 1913, wat zeer zeker wel op een belangrijke stijging wijst, echter niet op zoo'n toename als Mr. Akers verwachtte. *) Daar de meeste rubberaanplantingen van Nederlandsch Indië dateeren sinds 1909, het jaar van de „rubberboom", en men mag aannemen, dat de rubberboomen omstreeks hun 5de jaar beginnen te produceeren, kan eerst in 1915 een bijzondere stijging van de rubberproductie dezer Koloniën tegemoet gezien worden. Tot deze conclusie is ook Mr. Akers gekomen, die voor 1915 de rubberproductie van Nederlandsch Indië aanneemt op 30.300 ton. *) De gespecificeerde uitvoercijfers voor het eerste halfjaar van 1913 en 1914 bedragen voor Java en Belawan: Hoeveelheid (in ton) le halfjaar '13 le halfjaar '14 Java. . . '. 1.108 2.311 Belawan . . 1.003 1.449 Totaal ,-| 2.111 | 3.760 - 17 - Productie «treken. JAVA. Verreweg het grootste aantal der rubberondernemingen van Nederlandsch Indië wordt aangetroffen op Java en op Sumatra.v De voornaamste residenties waarin men op Java rubberondernemingen aantreft zijn: Aant Uitgestrektheid op 1 Januari 1913 Residentiën onder- - - Aant. benevens I "emingen | acres boomen Bantam .... 16 7.811 8.676 Batavia .... 28 34.458 100.000 Preanger.... 73 36.147 71.233 Cheribon. ... 7 4.500 — Semarang. ... 19 6.032 194.308 Djokjakarta ... 2 370 — Soerakarta ... 19 8.392 400 Banjoemas ... 3 3.342 — Madioen .... 1 84 — Pekalongan ... 9 3.325 300 Kedoe .... 5 1.300 — rasoeroean . MM 54 50.988 50.687 Kediri 38 19.186 40.835 Soerabaja. ... 7 1.381 2.400 Besoeki . . . . 51 39.849 25.500 Totaal. . . 332 217.105 494.339 De meeste rubberondernemingen worden op Java aangetroffen in de aan de Zuidkust grenzende residenties, wat waarschijnlijk verband houdt met de gunstige klimatologische gesteldheden - 18 - in bedoelde streken. De Hevea-aanplantingen groeien op Java bevredigend tot op een hoogte van 2000 voet boven den zeespiegel. Oost-Java. In het Oosten van Java vindt men "P* als „catch erop" hoofdzakelijk koffie; in Besoeki n. 1. 1000 bouw (1.750 acres) rubber alleen tegen 26,427 bouw (46.247 acres) met tusschencultuur. Het grootste gedeelte van dezen aanplant is nog niet in productie. Volgens het jaarverslag van de „Vereeniging ter bevordering van landbouw en nijverheid" te Djember, waren in 1913: .3.498 bouw (6.1 20 acres) productief en produceerden ca. 189 ton of ca. 30 K.G. per acre, welk cijfer evenwel geen maatstaf is voor de productiviteit der Hevea in de residentie Bezoeki. De meeste ondernemingen doen hier nog niet veel meer dan proeftappen. Slechts enkele oogsten op groote schaal; zij beschikken in dat geval over oudere aanplantingen, die ca. 200 a 225 K.G. per acre en per jaar leveren. Het taploon is in deze streek soms ƒ 1. — per pond rubber; heeft men echter geoefend personeel, dan dalen deze kosten doorgaans met bijna 50%. Slaagt men erin den tapprijs hier beneden ƒ 0,60 per lb. te houden, - 19 - dan kan nog steeds, zelfs bij lagen marktprijs, voldoende winst gemaakt worden. Men heeft hier berekend, dat een onderneming, die 285 pond rubber per acre kan produceeren tegen een kostprijs van 60 cent in Europa, bij een verkoopprijs van ƒ 1,20 nog ƒ 300 winst per bouw kan maken. In Bezoeki groeit behalve Hevea ook Ficus en Ceara, respectievelijk over eene uitgestrektheid van 904 en 702 acres. Hiervan waren ulto. 1913 ca. 490 acres Ficus productief, met een taxatie van 500 pond, welke geringe productie evenwel een gevolg is van niet tappen; slechts 14 acres werden getapt, gevende een productie van ca. 35 pond per acre. De Ceara-aanplantingen worden in 1914 productief, waarna kan beoordeeld worden, in hoeverre deze cultuur voor exploitatie geschikt is in het voor Hevea minder geschikte klimaat van de noordhellingen der bergen. Wat het plantverband in Bezoeki aangaat, zijn, volgens mededeelingen van den heer D. Birnie, gedaan op de vergadering van de „Vereeniging ter bevordering van landbouw en nijverheid" te Djember, gehouden op 10 Januari * 14 te Banjoewangi, goede resultaten verkregen met een verhouding van 12 X 24, met daartusschen robusta - 20 - in een verhouding van 6 X 6 en daartusschen op 6 ^ 24 lamtoro voor schaduw. Men krijgt zoodoende ca. 143 Hevea's per acre en ca. 1000 robusta s daartusschen. Vóór den tweeden en zeker vóór den derden robusta-oogst moet hier evenwel met uitdunnen begonnen worden. In het Malangsche, waar 56 ondernemingen zijn aangesloten bij de „Malangsche Landbouwvereeniging", heeft de 1913-oogst de verwachtingen verre overtroffen. De raming bedroeg voor deze streek ca. 102 ton, terwijl geproduceerd werd een kwantum, groot ca. 258 ton. Zoowel Ficus als Ceara groeien hier naar wensch; de Castilloa-rubber bracht het er tot dusver slecht af. Verdere bijzonderheden staan mij omtrent de cultuur in het Malangsche tot mijn leedwezen niet ter beschikking. Preanger. Met betrekking tot de rubbercultuur j in de Preanger Regentschappen vermeldt alleen het jaarverslag der „Soekaboemische Landbouwvereeniging" over 1913 eenige bijzonderheden. De productie der Preanger wordt daarin aangenomen op de helft der totale Javaproductie. De kostprijs van het Javaproduct, geleverd f.o.b., berekent deze Malangsche. w - 21 - vereeniging op gemiddeld nog meer dan ƒ2.— per K.G. De vele jonge ondernemingen werken echter nog duur en deze prijs zal daarom zeker nog belangrijk gereduceerd worden. En Java zal dan zeker met succes kunnen concurreeren met het product uit de naburige koloniën, in 't bijzonder het Maleische Schiereiland. De productie-cijfers der Preanger over 1913, zooals die verzameld zijn door de Rubberplantersvereeniging", zijn zoo onvolledig, dat het geen nut zou hebben daarvan hier een overzicht te geven. Bantam. Wat eindelijk de cultuur in het Ban- tamsche betreft, hierover werd op 30 Maart j.1. een lezing gehouden voor de „Rubberplantersvereeniging". Voornamelijk werden hierin de voor de rubbercultuur geschikte gronden behandeld; echter, met betrekking tot de exploitatiekosten eener onderneming in deze streek, deelde de administrateur der onderneming Bajabang eenige cijfers mede. In 1912 werden hier tezamen 117.000 Hevea's getapt, waarvan 54.125 in haar tweede tap jaar en 62.875 in haar eerste. De totale productie was 38.300,45 K.G. droog of gemiddeld 465,06 gram per boom en per jaar, tegen 332,64 gram I in 1911. De productie-prijs per K.G. - 22 - Kapitalisatie. P1 a n t v e rband. droog f.o.b. Tandjong-Priok bedroeg op deze onderneming /2,143in 1911 ; f 1,52 in 1912 en f 1,4575 in 1913, toen in totaal bijna 58.000 K.G. wérden geproduceerd. Alvorens thans van Java af te stappen en de rubbercultuur op Sumatra van naderbij te bezien, verdient hier nog vermelding, dat, volgens Mr. Akers, op ultimo 1912 het werkkapitaal der ondernemingen op Java zeker mocht geschat worden op ca. j 1 44.000.000.- *). Hij geeft verder als gemiddeld plant- *) Blijkens de op de Londensche rubbertentoonstelling in 1914 geëxposeerde grafieken bedroeg het kapitaal dat door verschillende nationaliteiten in de rubbercultuur van Nederlandsch-Indië was belegd : Waarde in £. Nominaal Gestort Engelsch kapitaal 15.762.000 12.291.666 Nederlandsch „ 7.000.000 3.625.000 Fransch en Belgisch „ 3.929.166 3.362.500 Duitsch „ 487 500 41.500 Ander „ 1.729.166 1.707.166 Totaal .... 28.907.832 21.027.832 of ca. . . . ƒ 347.000.000 252.000.000 - 23 - verband voor Java de verhouding van 15 bij 20 voet en heeft ten slotte berekend, dat als maatstaf voor de productiviteit der rubberboomen op Java mag worden aangenomen, dat: Tap- boomen, oud 4 tot 5 jaar per acre produc. 112 lbs. leeftijden. „ ' „ 5 „ 6 „ „ „ „ 224 „ „ 6 „ 7 „ „ „ ,.. 280 „ „ 7 „ 8 „ „ „ „ 336 „ „ 8 „ 9 „ ■„ „ „ 392 „ „ „ 9 „ 10 „ „ „ „ 448» Tot zoover Java. SUMATRA. Wat de rubbercultuur op Sumatra betreft, veraient hierinrK^fdzaak bespreking, die ter Oostkust. Volgens statistieken, samengesteld door de handelsvereniging te Medan, bedroeg de totale uitgestrektheid onder rubbercultuur ter Oostkust van Sumatra op l Januari 1914: 239.650 acres, waarvan op genoemden datum productief waren 33.100 acres. Omtrent de ontwikkeling der Hevea-cultuur in dit gewest kunnen de volgende cijfers betreffende de uitgestrektheid van den aanplant in verschillende jaren worden gegeven : einde 1902 ± 435 acres (?) „ 1903 ± 1.045 „ (?) | 1904 ± 1.610 „ (?) „ 1905 ± 3.305 „ „ 1906 ± 5.110 „ „ 1907 ± 16.785 „ - 24 - - einde 1908 ± 32.347 acres 1909 ± 54.170 „ „ 1910 ± 73.826 „ „ 1911 ± 127.000 „ „ 1912 ± 213.000 „ „ 1913 ± 239.650 „ Uitgevoerd werden in 1913: 2.982.585 K.G. Hevea 440.081 „ Ficus 6.035 „ Andere Totaal 3.428.701 K.G. Plantagerubber 13.706 „ Boschrubber Totaal 3.442.407 K.G. Rubber. Volgens de jaarverslagen der ,,Handelsvereeniging" te Medan over 1912 en 1913 telt men thans ter Oostkust van Sumatra alleen reeds meer dan 160 ondernemingen. De cultuur van Hevea staat er op den voorgrond, waarnaast dan als nevenproduct hoofdzakelijk Robusta komt. Het aantal ondernemingen toch, waar Hevea hoofdproduct is, bedraagt ongeveer 155, terwijl op enkele Ficus hoofdcultuur is, met vooral Liberia als bijproduct. Tamiang. De rubbercultuur in het landschap ^ Tamiang, dat thans niet meer tot de Residentie Oostkust van Sumatra behoort, breidt zich al meer en meer uit. Aldaar bevinden zich reeds meer dan - 25 - 14 ondernemingen, terwijl in de Simeloengan- en Karolanden de rubbercultuur zich eveneens begint te ontwikkelen. Zeker mag gezegd worden, dat Sumatra op de wereld-rubbermarkt een voorname plaats inneemt. Oo»tku«t. Begin 1913 raamde men de productie per acre op ca. 100 K.G. In verband met den leeftijd der boomen kan volgens dezen maatstaf reeds binnen enkele jaren van Sumatra een productie verwacht worden van meer dan 20.000 ton. Volgens Mr. Akers zal de productie van Sumatra's Oostkust reeds in 1917 de 20.000 ton overschrijden en zal zij in 1919 meer dan 40.000 ton bedragen. Hij schatte in 1912 de met rubber beplante uitgestrektheid van Sumatra op 220.000 acres en verdeelde de ondernemingen, waartoe deze uitgestrektheid behoorde, in 5 groepen. Het is wel wenschelijk hier Mr. Akers even te citeeren. De 5 door hem gemaakte groepen waren: 1. de ondernemingen, die met koffie beplant waren, waartusschen rubber geplant werd, en waarvan de koffie nu successievelijk verdwijnt; 2. de kleine uitgestrektheid, die 10 a 12 jaren geleden uitsluitend met rubber beplant werd en die gelegen is in de zeer lage boschstreken; - 26 - 3. de ondernemingen, waar tabak bet veld heeft moeten ruimen voor rubber; 4. de nog jonge ondernemingen, aangelegd op geaccidenteerd boschterrein zonder tusschencultuur; 5. de eveneens nog jonge ondernemingen, waar koffie^ als tusschencultuur wordt verbouwd om de kosten te bestrijden van den rubberaanplant, tot het oogenblik waarop deze product begint te leveren. Voor deze groepen heeft Mr. Akers de volgende cijfers: Groep 1 47.000 acres „ 2 3.000 „ „ 3 100.000 „ „ 4 30.000 „ „ 5 50.000 „ Totaal 230.000 acres * „De tot groep 1 behoorende ondernemingen hebben betrekkelijk niets gekost, aangezien de koffie-cultuur de kosten van den rubberaanplant tot op het oogenblik, waarop deze zelf product leverde, ruimschoots heeft gedekt. ,-■ „De ondernemingen van groep 2 hebben uitmuntende resultaten opgeleverd; de uitgestrektheid ervan is evenwel te klein om haar als maatstaf voor geheel de Oostkust van Sumatra te kunnen aanmerken. „De 3de groep leverde eveneens zeer - 27 - goede resultaten op; de voordeden worden echter gecompenseerd door de hooge prijzen, die tijdens de „rubberboom" voor den aankoop der gronden betaald moesten worden. „De onder groep 4 gebrachte ondernemingen produceeren nog niet, maar beloven veel voor de toekomst, aangezien de boomen er voorspoedig groeien en zeer gezond zijn. ^> „Hetzelfde is het geval met de ondernemingen van groep 5 ; de tijd is hier evenwel nog niet gekomen, om uit te maken of koffie, die als tusschencultuur wordt verbouwd, van invloed is op de ontwikkeling der rubber, en of de directe winsten, welke enkele groote koffieoogsten opleveren, zullen opwegen tegen de schade die zulke oogsten aan den rubberaanplant kunnen toebrengen". In 1912 berekende Mr. Akers de | productiekosten op Sumatra op 11 n d. f.o.b. en op 15,33 d. tot op de Europeesche markt. Volgens Dr. Arens van het Malangsch proefstation, die onlangs een studiereis o.m. naar Deli maakte, zijn de „all in"-kosten op Sumatra niet hoog, in vele gevallen zelfs lager dan op Ceylon, waar de productiekosten doorgaans den prijs van 1 s. 6. d. niet te boven gaan. Dr. A. deelt voorts mede, dat verschillende maatschappijen op - 28 - Sumatra nu reeds produceeren tot Is. 2. d. en dit cijfer nog denken te kunnen reduceeren tot 1 s. Het opbrengst-vermogen in het Serdangsche is, blijkens de bevindingen van Dr. Arens,. zeer gunstig. Hij geeft hiervan eenige de aandacht trekkende voorbeelden. Op één land brengen de boomen in het 4e jaar gemiddeld 1,8 lbs. per boom op. Op een ander land is het gemiddelde per boom 3,6 lbs. Op dit land staan boomen van 4—9 jaar, de meeste zijn 5 jaar oud. Weer een andere onderneming oogst gemiddeld 3,34 lbs. van 5 — 7-jarige boomen, waarvan meer dan de helft zesjarige zijn. Op ditzelfde land werden aan Dr. Arens cijfers verstrekt, die aantoonen hoe snel de I productie daar stijgt. Het was, zoo deelt hij mede, op dit land, evenals op de vele Engelsche landen, gebruikelijk aan het eind van iedere maand de gemiddelde opbrengst per boom gedurende die maand vast te stellen. Door vermenigvuldiging met 12 wordt daaruit berekend hoe groot de opbrengst per boom in het jaar zou zijn, indien de oogst op denzelfden voet voortging. In het ondervolgende lijstje zijn de cijfers op die wijze berekend. De snelle stijging binnen één jaar tijds* is inderdaad - 29 - I zeer opvallend. Van Mei 1912 toten met Augustus 1912 werden 14.200 vijfjarige en 10.800 zesjarige, later I 16.1 10 vijfjarige en 10.890 zesjarige boomen getapt. Jaarlijksche productie per boom berekend volgens de opbrengst in de maand Mei 1912 1.533 lbs. „ „ - Juni „ 1.662 „ „ Juli „ 1.781 „ „ „ Aug. „ 1.827 „ „ „ Sept. ,. 1.899 „ Oct. „ 1.988 „ Nov. „ 2.067 „ „ „ Dec. „ 2.186 „ „ „ Jan. 1913 2.477 „ Febr. „ 3.084 „ l ., Maart,, 3.185 „ „ „ APr. „ 3.266 „ „ „ Mei „ 3.339 „ Ka pit al i- Rest met betrekking tot Sumatra satie. | tnans nog te vermelden, dat het totale kapitaal, in rubberondernemingen op Sumatra belegd, ultimo 1912 geraamd j werd op ca. £ 1 2.000.000, welk bedrag ongetwijfeld wel wat hoog is, aangezien Mr. Swart in zijn boekje „Rubber-companies in the Netherlands East Indies" het totale in de rubbercultuur van Nederlandsch-Indië gestoken kapitaal raamt op - 30 - ca. ƒ 208.000.000 wat mij evenwel aan den anderen kant weer veel te laag voorkomt. Op deze cijfers valt moeilijk peil te trekken en ik vermeld ze daarom alleen maar volledigheidshalve. *) Over Sumatra intusschen genoeg. In de eerste plaats vragen thans nog de aandacht de ziekten, welke zich tot dusver in de rubbercultuur van Nederlandsch-Indië geopenbaard hebben. Voor insectenplagen bleef de rubbercultuur van onze Koloniën tot dusver vrijwel gespaard; alleen oude, verzwakte boomen hebben te lijden van witte mieren. Volgens Dr. Ultée vreten de op Java voorkomende termieten-soorten wel de buitenste laag der schors aan, doch zóó oppervlakkig, dat de boom daarvan niet het minste nadeel ondervindt. Ook bladziekten openbaarden zich nog niet in de rubbercultuur hier te lande. Van stamziekten bleef Java intusschen niet geheel gevrijwaard. Niet alleen „kanker" en „djamoer oepas', maar ook de ziekte, welke de Engelschen „dieback" noemen, is volgens Dr. Ultée op Java geconstateerd. Groote nadeelen *) Men zie overigens de noot op pag. 22. Ziekten en pïügen. - 31 - hebben deze ziekten echter nog niet kunnen te weeg brengen, daar men steeds op zijn hoede was en onmiddellijk steeds de bestrijding ter hand ge- j nomen werd. Wortelziekten, de gevaarlijkste vijan- I den der hevea, omdat de schimmel on- | der den grond woedt en men de fatale \ gevolgen eerst ontdekt als het doorgaans te laat is, kwamen nog slechts zeer sporadisch in onze Koloniën voor. In het jaarverslag van de „Soekaboemische Landbouwvereeniging" over ; 1913 wordt nog medegedeeld, dat nieuwe ziekten en plagen in dat jaar niet voorkwamen en de oude niet in die mate, I dat er ernstige schade door werd geleden. Het zijn nog steeds uitsluitend het wortelrot (Fomes Semitosius), de kankerziekte in den stam, veroorzaakt denkelijk door de schimmel (Phytophtora I fraberi), en de witte mier (Termes Gestroi), die als ziekten en plagen genoemd moeten worden. Het is een gelukkig verschijnsel, dat het blad van de hevea nog geen vijanden heeft. Op Sumatra moeten nog steeds strenj ge maatregelen genomen worden tegen het optreden van den witten wortelschimmel, daar deze ziekte nog heel wat offers eischt. Het verwijderen en - 32 - verbranden der boomstronken blijkt het best te helpen. Ook wordt de Fomes er bestreden met „carboüneum plantarium". De aanplantingen van Sumatra hebben minder last van kanker. Dr. Arens trof op Sumatra ook „dieback" en „djamoer oepas" aan. In dit vesband mag zeker niet onvermeld blijven, dat door de „Afdeeling Plantenziekten" van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel voortdurend studie gemaakt wordt van de ziekten der rubbercultuur, zoowel van die, welke zich reeds m onze koloniën geopenbaard hebben, als van die welke men in andere rubberproductiestreken heeft te bestrijden. Dr. Rutgers deed reeds verschillende „mededeelingen" over Hevea-kanker en andere ziekten en plagen verschijnen, terwijl Dr. Dammerman een publicatie in het licht gaf over de Hevea-termiet op Java. Het zou me te ver voeren, met betrekking tot deze publicaties in bijzonderheden af te dalen, weshalve ik volsta met ernaar te verwijzen *). *) Dit werkje was reeds ter perse, toen ik mededeeling nr. 9 van het laboratorium voor planten-ziekten van het Dep. van L. N. en H. in handen kreeg, waarin Dr. Rutgers een overzicht van de ziekten en plagen der cultuurgewassen in Nederlandsch Indië - 33 - Werkvolk- \f/at net werkvolkvraagstuk aanvraagstuk. ^ belangt, slechts enkele regels hierover. Dat inderdaad reeds gebrek aan werkvolk op Java en Sumatra zou bestaan, kan tegengesproken worden. Het „NederlandschIndisch Landbouwsyndicaat" besloot in begin 1913 niet bij de regeering aan te dringen op eenige „poenale sanctie bij werkcontracten en evenmin stappen te doen tot het verkrijgen van' wettelijke bepalingen tegen het ronselen. Het syndicaat stelde zich dus op het standpunt, dat werkcontracten met „poenale sanctie", ook al werden zij facultatief gesteld, niet in het algemeen gedurende 1913, geeft. Als nieuwe rubberziekten noemt Dr. Rutgers hierin de streepjeskanker bij hevea, de hevea-termiet en de hoorders in ficus elastica, terwijl volgens hem nog geregeld blijven voorkomen djamoer oepas en witte wortelschimmel (vooral op Sumatra in Asahan). De wnd. directeur van het proefstation te Malang constateerde in 1913, volgens Dr. Rutgers, bij Hevea: Thyridaria tarda (dieback); corticium jaoanicum ; phytophtora faberi; phyllosticta spec; fomes semitostus ; hymenochaete noxia; sprinkhanen (waarschijnlijk acridium melanocorne), rupsen (boarmia spec); bij Ceara : fomes en hymenochaete; bij ficus : boorders en paipalephorus mucoreus (lekei) en bij castilloa: boorders (vooral op de Kawi). Het jaar 1913 was, volgens dr. R., een zeer gunstig jaar voor de bestrijding van rubberziekten, in verband met de sterke droogte die heerschte. - 34 - . belang der planters waren en dat maatregelen tegen ronselen beter door onderlinge overeenkomsten dan door wettelijke bepalingen waren te verkrijgen. Op 6 Maart 1913 bood echter eene deputatie van genoemd syndicaat aan den gouverneur-generaal eenige requesten aan, inzake transmigratie van overbevolkte naar minder bevolkte streken op Java. Voornamelijk is hier sprake van Banjoewangi. Deze kwestie is thans echter nog in behandeling. Ook in het Malangsche zou de werkvolkvoorziening beter kunnen zijn, in West-Java echter schijnt men niet te klagen te hebben, althans de „Rubberplantersvereeniging" aldaar gelooft, dat bij handhaving van den tegenwoordigen loonstandaard en het ouder worden der aanplantingen daar, waar er geen locale oorzaak voor bestaat, gebrek aan werkvolk allengs minder zal worden. Op Sumatra wordt uitsluitend met contractkoelies gewerkt en komen de toestanden vrijwel overeen met die op het Maleische Schiereiland, welke bekend geacht mogen worden. Aigemeene Met betrekking tot eenige aangezaken. legenheden van algemeenen aard op rubbergebied, die den laatsten tijd hier de aandacht hebben gevraagd, kan in de -35 eerste plaats vermeld worden, dat de „Rubberplantersvereeniging ter Oostkust van Sumatra" het vraagstuk der rubberRubber- diefstallen ter hand heeft genomen en diefitaiien. n00pt 2ic\i met de resultaten van het onderzoek, dat in het belang daarvan gehouden wordt, tot de regeering te wenden. Door den gewestelijken raad van Pasoeroean werd in 1913 een „verordening op het vervoeren en het in opslag hebben van rubber in het gewest Pasoeroean" vastgesteld, welke verordening ten doel had aan rubberdiefstallen paal en perk te stellen. Bij deze verordening is n.1. nachtelijk vervoer van latex, onbereide en bereide rubber zonder schriftelijke vergunning van het hoofd van plaatselijk bestuur verboden. Het „NederlandschlndischLandbouwsyndicaat" diende in Januari 1913 een request bij de Nederlandsch Indische Regeering in, waarin werd aangedrongen op maatregelen van regeeringswege tot tegengang van rubberdiefstallen en ter bemoeilijking van den verkoop van gestolen rubber. Ultimo 1913 was op dit rekest nog geen antwoord ontvangen. Rubber- In de tweede plaats verdient attentie, proefstation. Jgj. men Qp Java meer en meer het - 36 - gemis begint te gevoelen van een goed geëquipeerd „rubberproefstation". De rubberplantersvereeniging acht hier in de eerste jaren een bedrag van 40 a 50 mille mede gemoeid, wat volgens haar echter geen bezwaar mag zijn, vooral nu gebleken is hoe in Deli het begin van organisatie van een proefstation, dat in het leven werd geroepen, reeds een succes is. Ook het ,,N. I. Landbouwsyndicaat" ijvert voor de oprichting van een rubberproefstation in West-Java, voornamelijk omdat men voor rubberonderzoek zich nog niet kan wenden tot het Departement van Landbouw, dat zich tot dusver uitsluitend bezig houdt met phyto-pathologische vraagstukken, de rubber betreffende. (Zou op het rubbercongres geen combinatie met de Straits kunnen worden ontworpen om de kosten eenigszins te I verdeelen?) HANDEL. Het slot van deze verhandeling wensch ik te wijden aan den rubberhandel van onze Koloniën. Men dient den rubberhandel van Nederlandsch Indië in twee deelen te verdeelen. Het voornaamste gedeelte omvat natuurlijk den handel in het plantage-product, hetwelk echter niet op de lokale markten van onze koloniën - 37 - verhandeld wordt, doch geëxporteerd wordt, meest regelrecht van de ondernemingen, en op de groote buitenlandsche markten onder den hamer komt. Wilde Ned. Indië produceert intusschen ook rubber. nog .^Ide of z-g. boschrubber en deze soort wordt wel in Nederlandsch Indië, n.1. op de Bataviasche markt verhandeld. Natuurlijk zal deze handel verdwijnen al naar mate de wilde-rubberproductie van onze koloniën van minder beteekenis wordt. In 1913 waren de aanvoeren op de Bataviasche markt reeds zoo gering, dat uitteraard slechts weinig zaken in dit artikel gedaan konden worden. Op de Bataviasche markt worden in hoofdzaak aangevoerd Ficus-rubber uit de Preanger, de Lampongsche districten en van Palembang. Padang exporteert kleine kwantums boschproduct. Bandjarmasin handelt nog in Getah Hangkang en Getah Merah, terwijl van Borneo naar Singapore nog uitvoer, plaats heeft van Djeloetoeng en Getah; Soesoeh. Ook Palembang voert nog Djeloetoeng uit. In 1912 en in 1913 had de uitvoer1 uit de voornaamste havens van N. I. den volgenden omvang: - 38 - Hoeveelheid in ton 1912 1913 Djeloetoeng: Tandjong Priok . ^v.69 16 Palembang. . . . 8.288* 6.127 Djambi 4.048 3.420 Bandjermasin . . . 4.412 2.548 Getah en andere soorten: Soerabaja .... 87 41 Palembang. ... 293 138 Djambi 280 129 Bandjermasin . . . 1.860 1.516 Pontianak 634 1-383 Totaal . . 19.971 15.318 De Djeloetoengprijzen, die in begin 1913 op Borneo nog ca. f 12 per pikol bedroegen, daalden in den loop van dit jaar met bijna 50 % en beliepen ultimo December 1913 ca. ƒ6.- 1/7.-. Een uitzondering maakte de „Getah Hangkang", waarvan niet alleen de prijs ongeveer gehandhaafd bleef op ca. ƒ 18. — maar waarvan ook de uitvoer uit Pontianak in omvang toenam. Wat de Preanger-, Lampong- en Palembang-rubber betreft, het prijsverloop hiervan was op de markt te Batavia: - 39 - Noteering in gids. per pikol MAAND j j Preanger Lampong jPalembang Januari. ... 170 | 180 140 Februari ... 165 175 130 Maart .... 150 170 110 April/Juni. 1 . 125 180 100 Juli en verder. ■ | 90 | 95 j 70 Na Augustus hadden geen transacties van beteekenis meer plaats. Het boschproduct, dat op Sumatra's Oostkust verzameld werd, was in 1913 nauwelijks verkoopbaar. Tot zoover het wilde product. Plantage- Het plantageproduct van Nederlandsch rubber. Indië (ficus, hevea, ceara en castilloa tezamen) werd de laatste 2 jaren en gedurende het eerste half jaar van 1914, voornamelijk verscheept naar de volgende bestemmingen: Hoeveelheid in ton 1912 | 1913 Bestemming c *. fi "« c ^ c "3 « JTB & a * JJ-B & S Nederland en! Nederlandv/o. 794 233 1.027 1.118 396 1.514 Engeland . . 511 7 518 1.117 494 1.611 Penang ... — 1.022 1.022 — 775 775 Singapore . . — 51 51 — 747 747 Naar elders. .118 56 174 368 108 476 Totaal . 11.423 1.369 1 2.792 j 2.603 1 2.520 1 5.123 - 40 - Eerste halfjaar Bestemming 1913 1914 , Be- _ , , Be- _ . *ava lawan Totaal| *aVa | lawan Totaal Nederland en Nederland v/o. 417 173 590 930 303 1.233 Engeland . . 548 454 1.002 817 318 1.135 Duitschland. 2 — 2 14 5 België ... 130 — 130 185 5 190 Overig Europa . 4 — 4 31 — 31 Ver.St.v.N.-Am. 8 — 8 40 — 40 Singapore . . 5 175 180 52 80 132 Penang ... — 202 202 — 738 738 Totaal . 1.114 1.004 2.118 2.056 1.448 3.504 Uit deze cijfers blijkt, dat in Nederland, Engeland en in de Straits Settlements de voornaamste markten voor het Nederlandsch~mdische product gevestigd zijn. Nederiandsche Nederland heeft twee rubbermarkten markten. n j te Amsterdam en te Rotterdam. 1 Amsterdam staat thans op de 5 e plaats ) in de rij der Europeesche rubbermarkten. 1 De aanvoeren op de Amsterdamsche i markt bedroegen in 1912: 470 ton en in 1913: 1.150 ton, welke hoeveelheid in 12 maandelijksche inschrijvingen verhandeld werd. (Hierbij waren in 1913: 1.015 ton plantagerubber). Bo- - 41 - vendien werden in 1912 te Amsterdam nog 73 ton ondershand verkocht en in 1913: 587. ton. De voorraad te Amsterdam bedroeg op 1 Januari 1914: 121 ton. Op de Rotterdamsche markt werden in 1912 aangebracht 1.375 ton en in 1913: 2.101 ton, waarvan resp. 420 en 826 ton uit Nederlandsch Indië. Het prijsverloop voor de voornaamste soorten op de Rotterdamsche markt in 1913, (deze noteeringen komen vrijwel overeen met de Amsterdamsche) vindt men in de volgende tabel, waarin ter vergelijking ook de Londensche noteering, omgerekend in guldens, voor Fine Para is opgenomen: Noteeringen in guldens per 50 K. G. MAAND Hevea I Hevea f;cus ca8^ I Fine Smoked crêpe Para, sheet I *) crePe 1 tllloa Londen Januari ... 298 295 275 245 295 Februari. , . 280 270 265 240 272 Maart ... 266 260 248 205 253 April. ... 238 232 200 175 226 Mei . . . . 209 202 207 170 224 Juni .... 210 200 190 145 248 Juli .... 182 180 171 142 244 Augustus . . 182 180 165 130 244 September . . 175 165 155 125 244 October ... 158 140 136 80 214 November . . 158 140 132 100 205 December (ulto). 156 145 135 105 200- *) Hevea crêpe No. 1 is het type van de in April 1913 te Rotterdam opgerichte termij nmarkt. - 42 - Londensche markt. Omtrent het Nederlandsch Indische product op de Londensche markt is uitteraard weinig mede te deelen, omdat het kleine kwantum, dat onze Koloniën, derwaarts exporteeren, natuurlijk verloren gaat in de groote hoeveelheden uit andere productiestreken afkomstig. Bekend is evenwel, dat de Londensche handelaars, die vroeger nogal eens klaagden over onreinheden in het product van onze Koloniën, thans van meening zijn, dat de kwaliteit van het Nederlandsch Indische product steeds beter wordt. Met betrekking tot dit punt lees ik nog in het jaarverslag van de „Handelsvereeniging" te Medan: „Werden in 1912 vaak klachten geuit over den toestand, waarin de kisten, dienende tot verpakking der rubber, aankwamen, in de Europeesche marktberichten treft men daar nu weinig of niets meer over aan; Japansche kisten, die vroeger vaak gebruikt werden, schijnen niet aan het doel te beantwoorden." Het prijsverloop van plantageproduct op de Londensche markt vindt men hieronder, vergeleken met de noteeringen van Fine Para: - 43 - 1913 1914 UA AMn Plantage- Plantage- MAAND product F,ne Para product Fme Para Hoog- Laag- Hoog- Laag- Hoog- Laag- Hoog- Laagste ste ste ste ste ste ste ste Januari . . . 4/6'/2 4/3 4/7 4/3'/2 2/5'A 2/2'/2 3/2'/4 3/1 Februari. . . 4/3'/4 4/0 4/3'/2 4/0 2/7 2/4 3/2% 3/0'/4 Maart . . .4/0 3/7% 4/0 3/8 2/8 2/3'/2 3/0'/2 3/0 April. . . . 3/7'/4 3/1 '/4 3/8 3/3 3/0 2/6'/2 3/0'/2 2/ll'/4 Mei . . . . 3/4'/2 3/2 3/10 3/5 2/8 2/3'/4 2/ll,/2l2/9'/2 Juni. . . .3/2 2/11 3/10 3/8 2/4'/2 2/2'/4 2/10 |2/9'/4 Juli ... . 2/10'/2 2/83/4 3/10 3/7'/2 - - — — Augustus . . 2/10 2/7'/4 3/11 3/8 — — — — September . . 2/7'/4 2/0 3/10 3/7 — — — — October. . . 2/2 2/0'/2 3/7 3/1 - — — — November . . 2/6 2/l3/4 3/33/4 3/0'/2 — — — December . . 2/3'/2 2/2'/4 3/2'/2 3/0'/2 — — — — De gemiddelde noteeringen der laatste 8 jaar waren op de Londensche markt: JAAR Plantagerubber Fine Para 1906 5/10'/2 5/23/4 1907 4/11'/, 4/6 1908 4/23/4 4/072 1909 7/1 6/11 1910 8/9 8/10 1911 5/57, 5/0 1912 4/9 4/10 1913 3/074 3/8 1914 2/574 2/HV2 (6 maanden) - 44 - Volledigheidshalve volge hier nog een retrospectief overzicht der aanvoeren, afleveringen en voorraden van alle rubber te Londen over de laatste 10 jaren: Hoeveelheid (in ton) JAAR Afle- I Voorraad | Aanvoeren | veringen | eind jaar 1905 21.700 24.410 1.562 1910 32.659 29.980 5.231 1912 43.853 44.238 | 3.569 1913 55.270 52.854 5.985 1914 Januari .... 5.345 j 5.156 6.174 Februari . . . . 5.916 5.178 6.912 Maart 6.154 6.457 6.609 April 5.255 5.542 6.322 Mei 5.384 5.928 5.778 Juni I 3.691 3.785 5.684 Totaal 6 mnd. 19u| 31.745 | 32.046 I Penang en Singapore. Met betrekking tot de rubbermarkt te Penang staan mij geen bijzonderheden ten dienste, maar aangaande die te Singapore verdient hier de aandacht, hetgeen de „chairman" van de „Singapore Rubber Association" in de in Februari 1914 gehouden jaarvergadering dezer vereeniging terzake mededeelde. De in 1913 te Singapore geveilde - 45 - hoeveelheid vormde 1/3 gedeelte van de totale in dat jaar door firma's te Singapore verhandelde hoeveelheid rubber. In 1912 bedroeg het geveilde kwantum nauwelijks 1/5 gedeelde van het totaal. In 1913 werden door handelaars te Singapore naar het buitenland verkocht 4.500 ton of 10% van den totalen uitvoer van het Maleische Schiereiland, welke in totaal 43.000 ton bedroeg. Over het algemeen liepen de kwaliteiten der in 1913 te Singapore verhandelde rubber nogal uiteen. Het bleek evenwel, dat er naar gestreefd wordt, de kwaliteit te perfectionneeren en meer uniformiteit te erlangen. Gedurende het afgeloopen jaar werden door een subcomité der „Sing. Rubber Association" een 18-tal typemonsters samengesteld en door den secretaris ter beschikking van de handelaars gesteld, opdat zij op basis van deze monsters overeenkomsten konden aangaan tot levering op termijn. Hiervan werd reeds vrij druk gebruik gemaakt en verschillende transacties op levering kwamen hierdoor reeds tot stand. Het kwantum, dat op de wekelijksche veilingen ten verkoop wordt aangeboden, wordt steeds grooter. Wat de te Singapore gemaakte prijzen - 46 - betreft, deze waren in 1913 over het algemeen zeer bevredigend en verschilden weinig met de prijzen op de Londensche markt. In sommige gevallen bleek het zelfs voordeeliger te Singapore dan te Londen rubber ter veiling te zenden en er zijn voorbeelden, dat hierdoor tot 1 '/z d. per lb. bespaard werd. Twee groote voordeden van het verkoopen van rubber te Singapore zijn zeker: le. dat de verkoopers spoediger hun geld krijgen, 2. dat het aantal claims uitteraard geringer is, omdat de kooper de rubber vóór het koopen kan onderzoeken en dus weet wat hij krijgt. Verder dragen de verkoopers geen risico gedurende den langen termijn, dat de rubber anders onderweg naar Europa is. Men moet niet vergeten, dat de verbruikers ook het liefst koopen op die markten, waar zij het goedkoopst terecht kunnen en natuurlijk kunnen zij, door te Singapore te koopen en het gekochte direct naar hunne fabrieken te verschepen, vele kosten besparen. Prijsdaling Over de belangrijke prijsdaling, waaren vermin e- Jqq, (}e rukbermarkt zich de laatste ring productie-kosten, jaren heeft gekenmerkt en die wel duidelijk blijkt uit de hiervoor opgenomen noteeringen, behoef ik hier natuur- - 47 - lijk niet in details te treden. Het ligt voor de hand, dat, evenals in alle andere productielanden van plantage-rubber, de prijsdaling ook in Nederlandsch Indië geleid heeft tot een algemeen streven naar vermindering van productiekosten. Om te besluiten nog dit. Het streven om de productiekosten te verminderen zou in onze Koloniën bijzonder gesteund worden, wanneer de scheepvaartmaatschappijen hunne vrachtprijzen eenigszins verlaagden. In de Straits Settlements hebben belanghebbenden dit reeds weten te bewerkstelligen, maar in Ned. Indië schijnt men daaraan nog niet te denken. LITERATUUROVERZICHT. Publicaties Nederlandsch Indisch Landbouw Syndicaat 5e en 6e jaargang. Jaarverslagen: Rubberplantersvereeniging; Soekaboemische Landbouwvereeniging; Nederlandsch Indisch Landbouwsyndicaat; Vereeniging ter bevordering van Landbouw en Nijverheid te Djember; Malangsche Landbouwvereeniging.idem Handelsverenigingen: Batavia en Medan. Caoutchouc, door Dr. A. J. Ultée; Onze koloniale Landbouw no. IV. Verslag over een reis ter bestudeering van de rubbercultuur naar Ceylon, de Straits en Deli, door Dr. P. Arens. Tijdschrift voor Nijverheid en Landbouw in Ne- derlandsch-Indië. Verslag omtrent handel, nijverheid en landbouw van Nederlandsch Indië gedurende 1913 van de Afd. N. en H. van het Departement van L., N. en H. Korte Berichten voor Landbouw, Nijverheid en Handel van idem. Mededeelingen van de afdeeling Plantenziekten van het Departement van L., N. en H. Report on the rubberindustry of the Oriënt, by Mr. C. E. Akers. Report for the year 1913 from the „Singapore Rubber Association . The World's Rubber Position, from W. H. Rickinson & Son. Monthly issue. n