90 heid en bood ze geen weerstand, terwijl hij haar kuste en, met zachte stem, vervolgde: „Toen op eens, werd mijn illusie wreedelijk verstoord, op een ochtend liet je vader mij bij zich in zijn kamer komen en zei hij kortaf: „Maurice, je hebt het vertrouwen, dat je tante en ik in je gesteld hadden, misbruikt. Je hebt verraad gepleegd aan onze gastvrijheid, ik verbied je verder mijn huis... „Ah! Bah!" riep ik, onthutst, „wat beteekenen die groote woorden?" „Je hebt ons arm klein meisje dingen voorgespiegeld, die niet te verwezenlijken zijn." „En waarom niet? Ik meen het eerlijk met haar, zoo eerlijk als een man het maar meenen kan. U doet het voorkomen, alsof ik mij aan een eerlooze daad had schuldig gemaakt. Dat is een schromelijke overdrijving. Ik heb haar enkel lief gehad, omdat ik het niet laten kon, en mijn hoogste wensch is met haar te trouwen. Als u ons uw toestemming wilt geven, beloof ik u haar gelukkig te maken, dat is mijn hoogste wensch... „Waarop je vader, doldriftig als een echte Franschman, met een tragisch gebaar, uitriep: „Mijn toestemming, jamais de la vie... ik zag mijn kind nog liever dood aan mijn voeten." 94 bekoring. Dan schaamt ze er zich voor en zegt ze: „O! ja, wij zouden op het balkon gaan om den Keizerlijken stoet te zien passeeren. Maar, ik bid je, Maurice, wees daar niet zoo... „Bekave yourself, zooals je Engelsche moeder zou gezegd hebben?" „Arme moeder, zë is niet oud geworden. Kom, we kunnen deze deur open maken... „Nog één kus?" „Nee... stil... ze zijn al op bet balkon. Toe, spaar me... „Goed, ik zal zoo correct en stijf zijn... als een Hollander... „Maurice," klinkt het verwijtend. „Maar... vervolgt hij smeekend, „dan moet je mij een gunst toestaan. Ga op een morgen met mij in het Bois wandelen, wil je? En dejeuneer dan met mij in de *stad." „Ik weet het nog niet; daar moet ik eerst over denken." „Goed, stuur mij dan een briefje op mijn kantoor, hier is het adres." Twee dagen dacht ze er over na, toen sprak ze er met Clara over. Deze, romantisch aangelegd, als ze was, vond het 95 een voorbeschikking van Hooger Macht, dat ze elkander niet enkel hadden ontmoet, maar ook gevonden. „Maar," voegde ze er voorzichtig bij, nadat haar eerste extase gekalmeerd was, „je moet heel positief bij je zelve overleggen hoe ver je gaan wilt." „Ghérie!" klonk 't verschrikt, „wat denk je van me?" „Dat je, voor je veertig jaar, nog heel wat temperament hebt en dat je moet oppassen." „Ik weet niet wat je onder temperament verstaat. Gepassionneerd? Nu dat ben ik heel zeker niet." „Je hebt je toch door hem laten kussen en het was je niet onaangenaam... Ze had er bij kunnen zeggen: „De meisjes hebben het zelf gezien," doch dat deed ze wijselijk niet. Elisabeth keek haar een oogenblik weifelend aan, toen zei ze: „Je zult het misschien heel gek van mij vinden, maar toen ik hem weerzag en hii mij kuste... was ik weer het meisje van zooveel jaar geleden 'geworden en voelde ik mij even onschuldig als toen. Het was zoo'n echte kinderliefde, al werkte die ook zoo lang na. Mijn verlangens gingen niet verder dan een! hartelijke omhelzing en! ofschoon ik het heel prettig vond Maurice weer te zien... zou ik nu ook' niets anders willen. Begrijp je dat?" 96 „ Words! Wordsl Words! Je bent niet op de proef gesteld. Je hebt hem hier in mijn salon gesproken, waar elk oogenblik iemand jelui kon komen storen... maar stel je eens voor, als je alleen met hem waart geweest... ergens, waar je veilig was tegen indringers van buiten, laten wij zeggen op zijn kantoor na de werkuren? Zeg eens eerlijk, Elisabeth, zou je dan ook niet naar iets anders hebben verlangd?" „Zeker niet! Geloof me, ik ben niet gepassionneerd in dien zin. Ik ben er heel zeker van, dat indien Maurice iets teederders dan een zoen van mij zou willen hebben, ik er heel gefroisseerd over zou zijn. Jij toch ook in mijn geval?" „Ik weet het niet; ik heb tot mijn spijt nooit iemand ontmoet, die de verborgen passie in mij heeft opgewekt, daar hebben wij laatst over gesproken. Het lijkt mij hemelsch om, zonder aan iets te denken of de gevolgen te berekenen, een man, dien je lief hebt, uit louter passie toe te behooren .. Elisabeth lachte! „Ook dat zijn words, Clara. Jij zoudt het net zoo min doen als ik. Maurice meer geven dan ik tegenover mijn man kan verantwoorden, lijkt mij zóó misdadig dat ik er bang voor ben. Ik zou dan toch, volgens het Bijbelsche woord, een echtbreekster zijn en dat is afschuwelijk!" 106 ' „Jij zoudt nooit iets verkeerds gedaan hebben," zei mevrouw Vernet, die in Elisabeth nog steeds de onfeilbare zag. Een uur later, toen Maurice verlangend uitkeek naar haar komst en elke dame alleen, met zijn bijziende oogen, nauwkeurig beschouwde, werd hij op eens getroffen door haar stem: „Herken je mij 'niet, Maurice"? „O! pardon, ik zocht naar één ...et vous êtes deux."— „Mijn dochtertje," zei ze, eenvoudig. „Zullen wg even hier gaan zitten?" En zonder zijn antwoord af te wachten nam ze plaats op een der vele stoelen, die in onafzienbare rijen langs de wandelpaden der Champs-Elysées stonden. Toen, zich tot de kleine wendende: „Ga maar wat met zand spelen." „Een lief, gracieus kind," merkte hij op. „En dan te denken, dat het 't mijne had kunnen zijn... Er sprak groote, bittere weemoed in die enkele woorden l Even flitste het Elisabeth door het hoofd, dat hun beider dochter veel ouder zou zijn geweest. Als ze jong met Maurice zou zijn getrouwd, zou ze waarschijnlijk, op haar veertigste jaar, geen kind meer hebben gekregen. Maar ze uitte die gedachte niet. Blijkbaar hield hij geen rekening met den tijd. Hij 116 Den volgenden ochtend, vroeg reeds, werd er een keurig pakket aan haar adres bezorgd. Bij openmaken bleek het een schitterend wonder uit de poppenwereld te zijn, een klein geschenk voor het lieve kindje dat het zijne had kunnen wezen. „What might have been!" had hij verder onder een plaatje geschreven, waarop het kleine meisje, dat de pop ontvangt, er haar vader voor kust: „Oh Papa, la jolie poupée, merci!" Wel heel toevallig, het reclame plaatje, toen nog iets heel nieuws! In de meeste gevallen heel gewoon, een kind, dat haar vader voor eën mooie pop bedankt, doch hier een sehrijnend beeld, een visioen van wat het verleden had kunnen zijn. „What might have been l" Eén oogenblik was Elisabeth zéó verteederd, dat ze er over dacht naar Maurice toe te gaan en er hem een even dankbaren kus voor te geven, als het kind op het plaatje. Maar toen begreep ze dat het verkeerd zou zijn en was ze zelfs boos op hem. Waarom had hij zich weer op haar weg geplaatst? Ze zou blij zijn, als ze weer in Holland was ver van hem en van de verleiding af. Het liefst zou ze de pop terug gestuurd hebben. 117 Wat had een gewoon, Hollandsen kind nu aan zulk een elegante Parisienne in rose satijn met crème kant, met een grooten hoed, die den weelderigen zwarten lokkenschat des te mooier deed uitkomen, en een rose parasol in een der zeemleeren handjes? En dan de commentaren, die natuurlijk niet uit zouden blijven, eerst van de Vernets, dan van de huisgenooten en kennissen in den Haag! Ze zat er heusch mee in en was nog ongedecideerd, of ze het kostbare geschenk voor haar dochtertje zou aanvaarden, toen het kleine meisje binnen kwam — verwonderd van de moeder naar de pop en van de pop weer naar moeder keek en eindelijk verheugd uitriep: „Is dat nu het kleine zusje, waar ik altijd om vraag?" „Het is geen zusje, het is een pop." „Hè! Wat jammer, ik had veel liever een zusje gehad. Kunt u 't niet ruilen?" „Nee, poes, dat kan niet." „Als u porbeert? Verleden toch ook met dat boek van Wim. Weet Maatje niet meer? Wim krijgde "t voor zijn verjaardag van een tante, en die zei, je mag 't ruilen, ik heb 't zelf gehoord Toe, ruilt Maatje nu die pop voor een echt zusje, dat praten kan net als ik?" „Deze pop kan praten, luister maar." 119 En alles om het schitterende poppenkind, dat onbewogen bleef in haar uitgezocht toilet. Toen Claartje bleef volharden in haar afkeer en Elisabeth wanhopig vroeg, wat ze er toch mee doen moest, het had immers geen zin om 't opgeprikte ding mee naar Holland te nemen, stelde Clara voor de pop van haar over te nemen. Zij had er wel een bestemming voor: met het Nieuwe Jaar had ze altijd zooveel cadeaux te geven, haar eigen dochters waren helaas! den poppenleeftijd ontwassen, doch er waren nog wel nichtjes in de familie, die ze er gelukkig mee zou kunnen maken. Claartje moest dan maar, voor haar geld, een eenvoudige pop of iets anders uitkiezen. En zoo was de quaestie opgelost op den brief na. „Als hij er nu maar niet op antwoordt en nog eens terug komt op zijn eerste invitatie?" „Jou lieve onschuld! De mannen zijn veel te ijdel om zich aan een tweede échec bloot te stellen en dan ik wil je eigenliefde niet kwetsen, maar heusch 1 hij zal het lang zoo ernstig niet opnemen als jij. Ik weet niet meer in welken roman ik onlangs gelezen heb: „De minste liaison wekt bij de vróuw een stortvloed van tranen op en bij den man nauwelijks een glimlach!" Kom, schrijf een paar woorden en denk er niet 120 meer aan. Wij hebben trouwens onzen tijd noodig, ten minste, als je zoo gauw al weg wilt." „Zoo gauw, lieve Clara? Ik ben al over de drie weken bij je. Het wordt tijd dat ik naar huis ga. Ik zou te veel verwend worden." „Poor dear! Ik doe niets voor je." „Hoe kun-je zoo iets zeggen? Al die heerlijke wandelingen en ritjes in en buiten Parijs, ik zal er nog heel lang op teren en ik ben erg bang, dat ik ons Zondagsch uitgangetje naar de Tent in het Haagsche Bosch heel tam zal vinden." „Parijs is heerlijk," stemde mevrouw Vernet toe, „maar het wordt nu langzamerhand te warm. Ik: denk er hard over om al spoedig naar Duitschland te gaan om een kuur voor mijn rhumatiek te doen." „Ben-je van plan om alleen te gaan?" „Maar Elisabeth, wat een idee, je bent toch heusch te naïef. Ik alleen, zonder mijn kinderen ik zou ze, nu zelfs dat ze groot zijn, voor geen nacht verlaten, tenzij ik ze aan jou of aan tante Daatje kon toevertrouwen, zoo als vroeger." „Mademoiseüe is er toch en je man?" „MademoisèUe gaat met vacantie, en Jacques heeft de kuur even hard noodig als ik. Wij zijn allebei door het fatale, Hollandscbe klimaat geïnfecteerd. Ik had 121 gehoopt dat de' mildere Parijsche lucht ons goed zou hebben gedaan. Helaas! bleek dat ook een van de vele illusies, die ik heb moeten prijs geven. Jacques spreekt er nooit over, omdat hij er niet tegen kan om beklaagd te worden. Hij is zoo hard voor zich zelf, maar ik weet toch dat hij dikwijls last van rhumatiek heeft. Hij ligt er 's nachts soms uren lang mee wakker „Hoe kun-jij dat weten?" vroeg Elisabeth, onwillekeurig. „Och! dat voel ik intuïtief. Als ik 's nachts wakker word, weet ik of hij slaapt of niet; als ik er gerust over ben, slaap ik zelf ook weer in, maar anders ga ik aan de deur van zijn kamer luisteren en hoor ik hem zich in zijn bed omkeeren of steunen' „En ga-je dan bij hem binnen, of blijf je dan maar zoo in je nachtjapon, aan de deur luisteren? Net geschikt om kou te vatten en zeker niet goed voor je eigen gezondheid," merkte Elisabeth, niet zonder ironie, op. Clara was gepiqueerd. „Jij kunt je er vrooUjk over maken, als je er pleizier in hebt, maar het is heusch heel ernstig. Ik ben soms zoo ongerust en ik durf niet bij hem te gaan. Hij kan zoo wreed koel zijn." „Mijn arme Clara!" Meer durfde Elisabeth niet zeg- 122 gen. Het deed haar zoo'n verdriet, dat ze zoo overdreven was en ze had met innig leedwezen opgemerkt, dat ze, in dat opzicht, nog veel erger was dan vroeger. Maar, er viel niet tegen te redeneerén, dus ging ze er niet op door en zei ze enkel heel gewoon: „Een badkuur heeft je wel eens meer opgeknapt. Weten jullie al waar je heen gaat?" „Nu, Jacques is voor Wiesbaden, omdat er goede muziek is, maar ik ben bang dat het er 's zomers te warm zal zijn, en dan ook, het is er heel mondain, er wordt 's avonds veel gedanst in het Kurhaus en dat vind ik een groot bezwaar met huwbare meisjes „Juist niet— zoti ik denken Clara trok de schouders op. Elisabeth was een engel, maar ze kon soms zoo ondoordacht iets zeggen. Begreep ze dan niet, dat des jeunes fiUes d marier een kolossale verantwoordelijkheid was, waar men niet te licht over kon denken? Een schoonheid, als Cécile, en een rein schatje als Lucie, kon je, als moeder, toch maar niet zoo met iedereen laten dansen. „Heusch, ma chère, het is een hoogst gewichtig iets — en 't geeft veel zorg," zei ze, meer als reflectie op haar eigen gedachten dan als antwoord op het geen Elisabeth had gezegd. Maar, toen vergat zij haar zorgen aïs echtgenoote 123 en moeder om geheel op te gaan in haar rol van gastvrouw. Hoe gaarne zij haar vriendin nog wat bij zich had gehouden, begreep ze toch dat deze terug moest keeren naar haar eigen home, dus' wilde ze haar de laatste dagen nog eens echt laten genieten en haar, zooveel mogelijk, te goed doen. Ze organiseerde heerlijke wandelritjes,* verzocht de gouvernante met haar naar de groote magazijnen te gaan; zij zelf ging zoo weinig mogelijk in winkels uit angst er de een of andere ziekte op te doen, het hetzelfde gold voor haar kinderen. Maar Elisabeth was er niet bang voor en Mademoiselle lachte er Mevrouw gewoon om uit en bestempelde haar ziektevrees als rijkelui's karen, de fantasie van een bedorven weeldekind, waarin ze geen ongelijk had. Mademoiselle zelf hield wel van boodschappen doen; ze had er, evenals de meeste Parisiennes, een bizonder talent voor, een zeker flair om goed te slagen. Mevrouw Vernet's opdrachten waren dikwijls moeilijk en gecompliceerd, maar Mademoiselle sloeg er zich meestal flink door heen. Nu was het een dubbel zware taak, want ze had carte bktnche gekregen om allerlei nuttigs, moois en lekkers voor Mevrouw van Buren te koopen en deze verzette er zich tegen, uit aangeboren bescheidenheid en eenvoud. 124 Claartje, het • petekind, werd geheel in de kleeren gezet; de dokter, de groote jongens en het kleintje werden ruim bedacht. Voor Elisabeth zelf was niets goed en duur genoeg. Het hielp niet of ze protesteerde, Mademoiselle beweerde de bevelen van Madame te moeten volgen. „Maar heusch, lieve Clara, je overdrijft. Wat moet ik, in mijn eenvoudige omgeving, nu met al die Parijsche modesnufjes doen ? Mijn man houdt er niet van dat ik mij boven mijn stand kleed," was haar laatste argument, waarop Mevrouw Vernet, hoofdschuddend zei: „Dr. van Buren is wel heel conservatief en dat in den tegenwoordigen tijd. Je moest mijn kamenier Zondags zien uitgaan, haast nog eleganter dan Cécile en Lucie en mijn keukenmeid geneert er zich niet voor om, als ze eens in de maand, haar vrijen dag heeft, een zijden mantille te dragen." „Gelukkig zijn ze in Holland eenvoudiger," merkte Elisabeth op. „Vind-je dat gelukkig? Holland is fossiel en zal dat nog wel eeuwen zoo blijven. Hier is men ruimer in zijn opvattingen." „Nu ja, Parijs is nu eenmaal het mode-magazijn van de heele wereld, het valt mij nu nog meer op dan toen ik er in 87 was." 125 „Dat is nog al natuurlijk! Van het tweede Keizerrijk gaat werkelijk een buitengewone luister uit. Eugenie kleedt zich prachtig en heeft smaak. Zij creëert modes en van zelf volgt iedereen ze na. Ik wou, dat je eens een receptie op de Tuileriën kon bijwonen, dat is werkelijk oogverblindend. Ten minste, dat hoor ik van mijn schoonzusters en van de meisjes, ik ga er zelve nooit heen, omdat ik het grand décolleté te gevaarlijk vind, als men vatbaar is. Trouwens in de Opera en in 't Thé&tfe Francais wordt ook veel toilet gemaakt. Het is nu de tijd niet, maar als je weer komt, moet je een der wintermaanden uitkiezen, kort na Nieuwe Jaar of tegen den Mardi Qras, dan is Parijs schitterend, ten minste, wat het gezelschapsleven betreft. April en Mei zijn de echte glorietijden van de natuur. Het was nu wat laat, maar de ChampsElysées en de AUeé des Accacias, als de boomen in bloei staan, is féerique." „Ik vond het nu ook prachtig en ik zal er heel lang op moeten teren; met je gewone, gulle liefheid spreek je al over een volgende logeerpartij, maar daar zal vooreerst wel niets van komen." „Je meent toch niet om de kosten?" haastte Mevrouw Vernet zich te zeggen. „Natuurlijk betaal ik je reis.,, 126 „Dat bedoelde ik niet— en ik wil ook niet dat jij het betaalt, je hebt al zooveel voor mij uitgegeven, ik schaam mij soms tegenover je man." „Och! onzin, Jacques is rijk genoeg; bovendien in de meeste dingen is hij niet gierig, ten minste niet voor anderen, voor zichzelf geneert hij zich een franc uit te geven. Heb je wel opgelet, hoe hij alle touwtjes en alle papieren bewaart, als er een pakje komt? De echt oud-Hollandsche zuinigheid is bij hem vastgevroren en is 'zelfs niet door de Fransche zon ontdooid." „Praat er nu maar niet overheen," begon Elisabeth. „Ik kan heusch niets meer van je aannemen.... „Je vergeet dat je voor mijn pleizier gekomen bent en dat het dus niet meer dan natuurlijk is dat ik er de kosten van draag. Bovendien ik kan het toch missen. Ons leven in Parijs kost schatten dat beetje kan er wel bij „Juist niet!" „Juist wel. Toe, laat mij nu dat genoegen. Ik kan toch al zoo weinig voor je doen en het was zoo heerlijk voor mij je hier te hebben. Je bent zoo'n stuk van mijn jeugd. Je zult nooit kunnen begrijpen wat vriendschap is voor een vrouw als ik, die haar moeder nooit gekend heeft en geen zusters had." „Je hebt je schoonzusters." 127 „Die hebben jou plaats nooit bij mij kunnen innemen. Je hoeft niet jaloersch op ze te zijn." „Dat ben ik heusch niet," verzekerde Elisabeth, kalm. „Maar, chérie, dat weet ik immers wel, ik ken niemand, die zoo vrij van karakterfouten is als jij." „Het is goed dat ik wegga," lachte Elisabeth. „Je schat mij veel te hoog, dat weet ik zelf maar al te goed." 130 den dragen. Natuurlijk zouden de vriendjes ze er om uitlachen en daar bedankten ze voor. De eenige, die zich overal in verheugde en gretig elk woord van Elisabeth's lippen opving, was Tante Daatje. Ze had den dag van mevrouw van Buren's thuiskomst, eenige uren vrij af gevraagd en, toen ze de aanleiding er toe aan de dames Stuart mededeelde, zei de oudste snibbig: „Daar hoeft u ons niet alleen voor te laten. Schrijft u een briefje uit onzen naam aan mevrouw van Buren met het verzoek of ze ons het genoegen wil doen morgen of overmorgen avond, als ze goed uitgerust is, een kopje thee bij ons të komen drinken. Dat kan Pietje bezorgen en tegelijk wat koekjes meebrengen, ze moet op antwoord wachten, dan weet ze welken avond mevrouw heeft gekozen. Een van de jongens brengt haar dan wel en de dokter kan haar komen halen, dan kunnen wij hem meteen nog eens het een en ander vragen. Hij komt in den laatsten tiid zoo nooit eens uit zich zelf, vind-je ook niet, Tilly?" Waarop de jongste zuster, ietwat knorrig, zei: „Gelukkig dat ik ook eens aan het woord kan komen, je slaat altijd zoo door, Mary, en iedereen moet altijd in alles jou zin doen." 131 „Wel heb ik ooit?" riep de oudste Miss Stuart, beleedigd, uit. „Als ik mevrouw van Buren vraag om hier te komen, doe ik dat toch ook in jou belang. Als de juffrouw naar haar toegaat, hebben wij er niets aan, maar als ze bij ons komt, hooren wij ook nog eens wat. Jij toch ook?" „Zoudt u er niets tegen hebben, Miss Stuart," zei tante Daatje bedeesd, „als ik er zelf op uitging om Mevrouw van Buren te vragen, dan kon ik meteen koekjes mee brengen. U vondt de krakelingen, die Pietje onlangs meebracht, mets lekker." „Dat waren ze ook niet. Ze waren beslist niet van Lensvelt uit de Veenestraat. Ik ben zeker dat zij ze in de buurt had gehaald." „Zal ik ze dan meebrengen?" waagde de gezelschapsjuffrouw. „Ja, maar juffrouw van Houwen," viel Miss Stuart, scherp, in. „U is hier niet uitsluitend om visites te maken en langs de winkels te loopen." „Kom nu, Mary," kalmeerde haar zuster, „zoo lang zal de juffrouw toch niet wegblijven „Tilly, ik verzoek je mij niet telkens in de rede te vallen, als ik met juffrouw Van Houwen spreek. Niets werkt meer op de zenuwen." „Dx geloof niet dat jij daar veel last van hebt, 132 Mary; je hebt vader's natuur en de Stuarts hadden ijzersterke zenuwen — „En zwakke oogen," voegde ze er, zuchtend, bij. „Je moet je dat eeuwige klagen niet aanwennen," vermaande de oudste. „Ik lijd evenzeer onder het gemis van mijn gezichts-vermogen als jij, maar je hoort er mij nooit over spreken— Men draagt nu eenmaal wat je wordt opgelegd — en murmureeren helpt niet." Miss Tilly, die toch al dichter bij de zeventig dan bij de zestig was, bloosde als een klein meisje, dat op de een of andere fout betrapt werd. Mary was natuurlijk in alles veel verstandiger dan zij; ze had allen eerbied voor haar — het was alleen maar jammer, dat haar humeur, met het klimmen der jaren, eer verergerde dan verbeterde. Ze klaagde niet maar ze bromde den geheelen dag en dat was een beproeving voor degenen, die met haar moesten leven. Daarom hield geen enkele gezelschapsjuffrouw het bij haar uit en dat voortdurende veranderen was zoo verschrikkelijk, vooral, omdat zij beiden zoo hulpeloos waren. Ze had vroeger wel eens gehoord, dat menschen, die blindgeboren waren, in dat opzicht zooveel handiger en daardoor gelukkiger waren dan degenen, 133 die op lateren leeftijd hun gezicht verloren en zij waren allebei al zoo oud, toen haar die ramp overkwam. Ze poogde geduldig te zijn en zoo weinig mogelijk te klagen, maar het was'toch een bitter ongeluk niets zelf te kunnen doen en, voor alles, afhankelijk te zijn van vreemden. En, als Mary nu maar lief en aardig was, maar ze snauwde iedereen af. Die juffrouw van Houwen was toch heusch zoo'n goed mensch, zonder de minste pretentie en altijd even gewillig, maar er ging geen dag voorbij dat Mary haar geen scène om het een of ander maakte. Nu ook weer! Ze kon best begrijpen dat de juffrouw er naar verlangde Mevrouw van Buren eens voor zich te hebben om alles te hooren over de familie Vernet, bij wie ^zij zooveel jaren was geweest en nu gunde Mary het haar weer niet en had zij voorgesteld, dat Elisabeth bij haar zou komen. Dat was natuurlijk niet hetzelfde. Ten eerste was de conversatie dan hoofdzakelijk met Mary en haar zelf en mocht de juffrouw er maar op zeer bescheiden schaal, aan deelnemen en dan.... als er visite was, deed Mary niets dan commandeeren. „Juffrouw, geeft u mevrouw nu eens een gemakkelijken stoel, niet zoo'n gewone." 134 „Heeft mevrouw een bankje?" „Zit mevrouw wel dicht genoeg bij de tafel?" „Juffrouw, schenkt u nu de thee maar in, ze zal nu wel genoeg getrokken hebben. U hebt ze toch niet tè sterk gemaakt? Dat is pernicieus." „Juffrouw, presenteert u de koekjes nog eens." „Och! juffrouw, haalt u even het kussen van de achterkamer voor mevrouw's stoel, dan kan mevrouw leunen." „Juffrouw, laat u mevrouw de theedoekjes eens zien, die u laatst gekocht hebt, dan kan mevrouw ons meteen vertellen of u er niet te veel voor betaald hebt. Ik ben altijd bang, dat ze u van alles in de hand kunnen stoppen." En dat ging zoo den heelen tijd door. Mary was schandelijk veeleischend van natuur en had telkens iets te gelasten en, als er bezoek was, werd het bepaald hinderlijk. Geen quaestie er van dat juffrouw van Houwen er iets aan zou hebben. Zoodra Mary dan ook even naar de keuken was om Pietje met allerlei op- en aanmerkingen lastig te vallen, zei Tilly dan ook: „Juffrouw, is u in de kamer?" „Ja, Miss Tilly, heeft u iets noodig? Ik heb Miss Stuart naar de keu ken gebracht enPietje zal haar terug brengen.' 185 „Weet u wat u doet? Gaat u om half twee, als wij ons dutje na het koffiedrinken doen, gerust naar mevrouw Van Buren en blijft u er een uurtje „O! maar dat zal uw zuster niet goed vinden. Ik moet u toch ook helpen met verkleeden." „Dat doet Pietje dan wel voor eens, als u maar alles klaar legt: onze Bordeaux merinos japonnen, kraagjes van Iersche kant en de cantille-gouden broches.... en dan ook onze lange horloge-kettingen en onze mitaines. U weet wel, zooals mijn zuster het graag heeft. Ik moet altijd alles precies hetzelfde dragen als zij.... dat is mijn heele leven zoo geweest. Nu kan het mij niet meer schelen, maar vroeger heb ik er dikwijls om gehuild, ik was dan toch zeven jaar jonger dan Mary en u zult het misschien' niet gelooven, maar ik was veel knapper dan zij. Ik -had heusch een mooi teint, wat de Pranschen fraicheur noemen, en Mary was altijd zoo tanig En o! ze was zoo jaloersch, als er notitie van mij werd genomen, dat kon ze eenvoudig niet hebben. Ik heb twee keer kunnen trouwen, toen ik jong was, en beide keerén heeft Mary Papa tegen hem opgestookt. „Och 1 maar, nu zit ik over mij zelf te praten, en ik wou „Mij opstoken om uit te gaan zonder de toestem- 136 nfing van uw zuster," viel juffrouw Daatje, lachend, in. Ze hield bepaald van Miss Tilly, die zoo vreeselijk onder de plak zat van haar oudste zuster, een echte draak. Maar nu dreef de jongere toch haar zin door. Ze gaf de gezelschapsjuffrouw een vrijen middag en deze profiteerde er van om Elisabeth leeg te pompen, zooals Jakob zou gezegd hebben, die het nooit kon uitstaan als iemand werd uitgehoord. Nu ja, als 't uit louter nieuwsgierigheid was, had zij zelf er ook een hekel aan, maar zoo als nu? Ze verlangde zoo om alles te vernemen omtrent Clara en de kinderen — en toen Elisabeth haar zoo hartelijk kuste, uit naam harer pleegdochter was het heusch of het een levende omhelzing was en zij Clara's armen om zich heen voelde. „Och! je weet niet hoe ik mijn engel mis." „Dus Clara hoeft niet jaloersch te zijn op de dames Stuart?" „Hoe bedoel je dat zoo, kind?" was de verwonderde wedervraag. Arme Daatje had nooit veel zin voor humor gehad. „Nu, ze konden haar plaats in uw hart hebben ingenomen." „Da's ook," zei de oude juffrouw, stemmig. „Hoe 137 kom je nu aan zulken onzin? Heeft Parijs je zoo wuft gemaakt? O! Hemel! en dat na één maand, hoe zal mijn arm kind er dan veranderd zijn. Vertel nu maar het eerst of ze nog het zelfde is." „Voor u zeker en voor mij ook!" „Dat spreekt! Geen trouwer hart heeft er ooit op God's aardbodem geklopt. Maar verder? Is ze nou zoo'n Pransche pouremedam geworden met geverfd haar en poeier op haar gezicht?" „Hoe komt u daaraan?" „Nou, dat stel-je je altijd zoo voor. Hoe ziet ze er uit en de meisjes? Is Cieltje nog zoo mooi en Luusje nog zoo'n schat? Ik zei altijd dat Luusje 't meest van haar moeder heeft, en Elly en de jongens?" „Gaat u nu gemakkelijk zitten, tante Daatje, dan zal ik u een advocaatje geven, ik héb het toevallig open „Kind, bet is nog zoo vroeg en ik ben toch zoo verlangend." Nadat de gast gezeten en bediend was, haalde Elisabeth een klein laag houten kistje voor den dag, iets als een passerdoos. „Wat heb je daar nu voor een rarekiek?" vroeg de oude juffrouw verbaasd, toen Elisabeth het kistje opende en den inhoud opzette, zoodat het iets had van een tooneelkijker 138 „Gut! ze zou zeggen, zoo'n ding, als de menschen mee naar de comedie nemen, met die glazen." „Daar hebt u wel gelijk in, 't zijn vergrootglazen, maar hetgeen men er door te zien krijgt, is niet in de verte, zoo als in den schouwburg, maar 't ligt er van onderen in. Kijkt u er maar eens door." „Gosje mijne! Heb-je ooit? 't Is Clara met Jakob en al de kinderen. Is dat nou photographie maar 't is zoo duidelijk. Net of ze leven. Je zou zoo denken, dat ze tegen je gaan praten, warempeltjes! Hoe niet zoo'n ding?" „Dat is een stereoscoop!" „Hoe noem je 't? Ik versta dat koeterwaalsch niet, kun-je het niet behoorlijk op z'n Hollandsch zeggen, dat een mensch 't begrijpen kan?" „Ik weet er heusch het Hollandsche woord niet voor, tante Daatje, 't is zoo iets als een vergrootglas „Zoo? Dat is ten minste duidelijker! Maar nou moet je me toch eens uitleggen hoe het komt, dat er twee plaatjes zijn en dat je er één ziet „Ja, dat zult u aan mijn man moeten vragen. Het is een soort van verbeterde photographie dat is alles, wat ik er van weet. Er zijn nog meer plaatjes. Hier heeft u Versailles, het Paleis van de vroegere Koningen van Frankrijk." 139 „O! da's lief met die kleuren wat een zaal." „En hier heeft u het Park?" „Hèerje! wat een hoornen en wat een mooie fonteinen !" „En dit is de Avenue, waar de Vernet's wonen; de Ghamps-Mysées.'' „'t Heeft wel iets van de Spanjaardslaan bij Haarlem, zou je zoo zeggen maar anders „Ja, heel anders ook," glimlachte, Elisabeth, terwijl ze een nieuw plaatje in de stereoscoop deed. Tante Daatje genoot. Ze vond het een mirakel, dat ze zoo precies kon zien in welke omgeving haar pleegkind te land was gekomen. „Hè! hoe jammer, dat de dames Stuart dat nu niet kunnen zien. Het is toch wel heel zielig om blind te zijn. Ik ben er paf van, zoo mooi als het is. Heeft Clara jou dat nu cadeau gegeven?" ,,Ik heb er ook een, maar dit is van u!" Tante Daatje verbleekte! Zoo iets voor haar! Ze kon Onzen Lieven Heer toch niet dankbaar genoeg zijn dat hij zoo'n engel op haar pad had gestuurd. De platen van die Paleizen en Parken vond ze magnifiek, net schilderijen, maar dat ze eiken dag, of eigenlijk telkens, als ze er lust in kreeg, haar dier- 140 baar zoogkind en haar familie zou kunnen zien, zoo duidelijk alsof ze in levende lijve voor haar stonden, nee, dat was een zegening, waar ze niet dankbaar genoeg voor kon zijn. „En, zoo zie-je alweer, dat er* bij een ongeluk, altijd een gèluk komt," zei ze, zó0 plechtig, als een klein, nietig schrompelmenschje maar plechtig kon zijn: „Want, natuurlijk is het ongelukkig en stemt het je droevig, den heelen dag bij zulke blinde stumpers te zijn en dat bij zoo'n lastpost, als de oudste, die een mensch nou letterlijk niet op adem laat komen met der eeuwige bedillen Maar wat ik nou zeggen wou, jokke niet, juist doordat ze niet kunnen zien, wat ik doe, kan ik die steryonskoqp doos, of hoe je 't ding noemt, altijd open bij me op tafel of ergens in een hoekje van de kamer hebben staan.... en er zoo dikwijls ik er maar lust in heb, in kijken en dan eventjes toelachen: „Dag snoes.... dag hartelap!" „Dan moogt u wel oppassen, goeierd, dat u het niet hardop zegt, want licht zouden de dames Stuart dan denken, dat u het tegen haar hadt „Nee, maar jij bent me er een! En nu vertellen, gauw, want zoo heel lang heb ik niet en je begrijpt, ik moet er alles van weten. Naar wat Clara mij er van geschreven heeft, is het een vorstelijke woning.... „Ja, dat is het ook. Vooral de salons aan den voor- 141 kant aan de Avenue zijn schitterend, met één groot balkon er voor, van waar je den heelen weg af ziet." „O! En dan is er nog de eetzaal en ik weet niet wat meer; één ding is er maar, dat ik niet begrijp. De Vernets hebben zooveel bedienden, gunst nog meer dan wij, de Schönwerths dan op de Keizersgracht, er op na hielden, maar Clara heeft me, bij de beschrijving van haar appartement, zooals ze het noemt, niets geschreven van de meiden-kamertjes, en ook niet waar de knechts slapen, — ze zijn toch geen dag-meisjes en oppassers." „Nee, zeker niet. Maar in Parijs slapen de bedienden nooit in het appartement zelf. Boven in het huis in de mansardes of de sizième, zooals ze het noemen, zijn er voor elke familie eenige zolderkamers beschikbaar; de getrouwden kunnen er hun vrouw hebben; een van de knechts bij Clara, de valet de chambre, woont er met zijn gezin, de vrouw is naaister en komt dikwijs een dagje werken." „Hé, gut. En heeft ze geen kinderen?" „Twee alleraardigste peuzels, die ze naar een crèche brengt, dat is een soort van bewaarschool voor heele kleintjes, bij Clara mag zij ze meebrengen — „Clara is een engel voor iedereen," vond tante Daatje zich genoodzaakt op te merken. 142 „Nu, en de anderen hebben kamers boven, enkel de ééne kamenier slaapt in de lingerie, wij zouden het de naaikamer noemen, en de koetsiers en de palfreniers hebben woningen bij de stallen, die achter zijn, natuurlijk plein-pied, zooals het heet. Het is heel gemakkelijk; als ze per rijtuig uit willen gaan, waarschuwen ze maar even beneden, dan wordt er ingespannen, de koetsier rijdt door het binnenplein tot vlak voor de trap en door de porte-cochère, letterlijk koetspoort, gaan ze er uit. Beneden woont de conciërge, die de poort open en dicht maakt, voor de brieven en pakjes zorgt en zoo voorts." „Vreemd, hè? Erg vreemd. Zou het er jou op den duur bevallen?" „Nee, ik vind het prettiger een huis alleen te bewonen, want, met al hun pracht, hebben ze toch maar één verdieping en zijn er allerlei andere menschen in huis, ofschoon, daar merken ze niet veel van. Ik ben er nu toch zoo'n tijd geweest en wij gingen eiken dag toch eens of tweemaal uit, maar wij kwamen zelden iemand op de trap of in het portaal tegen. Als men op zoo'n appartement woont, loopt men niet zoo in en uit, zooals bij ons." „Nu ja, dat doen de menschen tegenwoordig, maar vroeger was dat zoo niet. En zeg me nu eens, eerlijk. 143 Hoe gaat het met de verhouding tusschen Clara en meneer Vernet?" Het kwam er schuchter, hakkelend uit. Ze vond het onkiesch van zichzelve om over de intiemste gelegenheden van haar schattekind te spreken, zoo net alsof je, als iemand uit de kamer was, in zijn schrijftafel of linnenkast ging snuffelen of in een la, waarin hij zijn geheime papieren bewaarde. Elisabeth fronste de wenkbrauwen, ze vond het veel gemakkelijker over de uiterlijke omstandigheden der Vernets te praten dan over hun huiselijk leven en toch begreep ze dat juffrouw van Houwen er een levendig belang in stelde, evenmin wilde zij er om jokken. Wel kon ze de feiten eenigszins verzachten. „Nu, ik vind niet dat ze bepaald ongelukkig zijn," begon ze voorzichtig, maar de oude juffrouw viel haastig in: „Och! kind, dan weet ik het al. Ik was er wel bang voor " „Maar, lieve tante Daatje, ik heb toch niets gezegd " „Dat nu niet, maar ik ben ook niet van gisteren. Zie-je, ik vind het aan den eenen kant verschrikkelijk naar om er over te spreken, zelfs met jou maar wij kennen elkaar te goed en houden allebei te veel IX. Een nieuwe phase. Neubtjro, Augustus 1857. Mijn liefste Elly, mijn beste schat/ Och! was je maar hier. Ik heb je meer dan ooit nodig! Jij, met je gezond verstand, zou je arme schwdrmerische vriendin den raad kunnen geven, waaraan zij zulk een behoefte heeft. Kon ik maar naar je toe gaan, dan helaas! de voght van Holland en de pernicieuse Noordenwind zouden alles bederven wat Neuburg voor goeds heeft uitgerigt. Ik voel mij lighamelijk inderdaad beeter, op mijn oogen na, die mij veel last veroorzaaken. Het zal wel zijn, zooals de Parijsche specialist mij verzekerde: „Ges beaux yeux ont trop pleuré, Madame," waarop ik hem, met een snik, antwoordde: „II y avait de quoi, docteur!" Hij begreep mij, maar ik geloof toch dat de Duitsche 148 occulisten degelijker zijn. De Franschen hebben meer courtoisie, maar après tout, gaat men bij een dokter voor een goeden raad. en niet voor complimentjes! Ik denk er dan ook ernstig over, óm onzen terugtoght over Heidelberg te nemen, daar is een beroemde oogarts, dat is tegelijk goed voor Jacques, die ook sleght ziet, al wil hij het niet bekennen. Hij draagt hier meest een bril met blaauwe glazen om het zonneligt te verzagten. Hij wil, dat ik er mij ook een aanschaf, doch daar zou ik mij zelf niet toe kunnen brengen, daarvoor ben ik nog te ij del. Het is vreemd dat ik nu eigenlijk meer om mijn uiterlijk geef dan toen ik jong was! Je weet, ik gaf nooit om toilet en trok gedwee alles aan, wat tante Daatje en later Laura voor mij uitzogten, en nu ben ik heel precies en wik en weeg ik een heele poos, vóór ik een keuze heb gemaakt. Ik zou mij dan ook vreeselijk geneeren om zulk een bril te dragen. Voor Jacques is het iets anders, het geeft hem iets interessants. Daarbij draagt hij een hoed met breeden rand, hij ziet er uit als een Professor. En nu, dearest friend of my youth, ga ik je iets vertellen, waar je heel verwonderd over zult zijn en wel de verlooving van onze Cécile met een Prui- 149 sischen edelman: Otto, Waldemar Freiherr von Lindau. Hij is agt-en-twintig jaar, heel fesch en Cécile is doodelijk van hem. Ze hebben elkander hier leeren kennen en, van de eerste ontmoeting af, dweepten Cécile en Lucie allebei met hem; in het begin was hij ook eigenlijk even lief met beiden maar toen heeft Cécile haar zuster een affreuse scène gemaakt ik had nooit gedagt dat een van mijn kinderen zóó driftig kon zijn. Je zult misschien zeggen, dat ze het van niemand vreemds heeft, ik heb ook geen karnemelk, in plaats van bloed, zooals Jacques, maar ik geloof toch niet dat ik, in mijn gansche leeven, zóó was. Het begon d propos van een onschuldige uitlaating van Lucie's zijde naamelijk dat zij er niet tegen op zou zien met een vreemdeling te trouwen, als zij veel van hem hield. En toen vaarde Cécilie op eens zoo verschrikkelijk uit, dat Lucie, doodsbleek van schrik en angst, haar troost bij mij kwam zoeken. Cécile volgde haar op den voet en riep, dol-driftig, uit: „Als jij je niet terug trekt en je onverschillig tegenoover hem betoont, dan gooi ik me in het water en dan heb jij den dood van je zuster op je geweeten." En toen ik vroeg, wat er gaande was, zei ze: 150 „Niets anders dan dat mijn zusje zich permitteert verliefd te zijn op den man, met wien ik trouwen wil." „Maar Cécile," zei ik onthutst. „Zoo spreekt een welopgevoed meisje tog niet. Je moet afwagten tot die meneer je hand vraagt aan je ouders, dan kan Papa behoorlijk naar hem informeeren, en, als er dan geen bezwaren zijn onzerzijds, mag jij met je gevoelens voor den dag komen, nu niet." Waarop ze in een schamper laghen uitbarstte. „Heusch, Mama, u is tè naïef. U vergeet dat jonge meisjes nu niet meer zoo gedwee en gehoorzaam zijn als in uw tijd. Ik ben verliefd op Freiherr von Lindau en ik wil met hem trouwen, daarvan zou niets en niemand mij kunnen afhouden „Je zegt dat zoo," viel ik in, „maar ben-je ook zeker van zijn gevoelens?" „Wat denkt u van mij?" was haar, op bitsen toon, göuite wedervraag. nIk zou nooit trouwen zonder liefde Het was als een zweepslag in mijn gezicht I Natuurlijk vermoedde ik wel dat de kinderen, vooral de groote wel eens iets gemerkt hebben van de minder aangename verhouding tusschen Jacques en mij, maar toen Cécile dat zoo cru zei, met een vinnigen nadruk op tfc, vond ik het tog wel heel erg en deed het mij pijn. 151 Kinderen kunnen soms zoo wreed zijn. Ik ben toch zeeker goed voor ze, Jacques verwijt mij altijd dat ik een overdreeven moeder ben, dus is het dubbel hard zoo iets te hooren. Enfin, er volgden eenige stormagtige daagen. Bij informatie bleek dat de Freiherr, evenals de meeste Duitsche officieren, (ik weet niet of ik je al geschreeven heb dat hij le Luitenant bij de Uhlanen is) — vol schulden zat. Nu, je begrijpt voor Jacques, met zijn door en door eerlijk karakter, was dat vreeselijk. Bij al zijn fouten, laat ik liever zeggen — tekortkoomingen is mijn man de incarnatie van regtscha* penheid, hij zou nooit iemand een cent te kort doen en het niet betaalen voor iets, wat men gehad, of waar men van genooten, heeft, staat bij hem gelijk met diefstal. Bovendien hoorde hij uit Berlijn, werwaarts hij om fntigtingen geschreeven had, dat de Freiherr von Lindau een hartstogtelijk speeler was. Je weet dat Jacques, nog ik, ooit een kaart in de hand neemen; ik vind elk spel insipide en hij is er tè, ja, hoe zal ik het nu noemen? Ik zou haast zeggen te nugter voor. Bij elk spel togh neemt de verbeelding, de phantasie, een groote plaats in en mijn man, helaas bezit geen sprankje phantasie! 152 Dat belaas! duidt niet zoozeer op het feit dat hij niet van speelen houdt, maar 't was een opmerking in het algemeen. . Doch reverions d nos moutons, liever d nos tourtereUes, want al zou je het misschien niet gelooven, de Freiherr en Cécile zijn als tortelduiven Hoe Jacques zich, na de genomen inligtingen, ook tegen hun verlooving verzette, hoe hij fulmineerde tegen den gerttilhomme pauvre, die in haar enkel het rijke meisje, de mooie partij zag, Cécile wilde hem niet opgeeven. Zoodra ze hoorde dat de Luitenant formeel aanzoek om haar hand had gedaan en Jacques hem die geweigerd had, op grond van de bewuste informaties, sloot zij zich in haar slaapkaamer op en wilde ze er niemand toelaten, zelfs Lucie niet, die er eveneens sliep. Wij moesten dus wel een extra kaamer voor haar neemen en overigens zoo voorzigtig moogelijk zijn om schandaal te vermeijden. Je begrijpt dat een hootel vol gasten en bedienden wel de minst geschikte plaats is om er zijn linge sale te wasschen, hetgeen, volgens de traditie, en familie moet geschieden. Lucie werd de toegang tot de slaapkamer geweigerd, mij viel het zelfde lot ten deel, Jacques klopte 153 als een raazende tegen de deur zonder het minste gevolg. Ik vond het op treeden van Jacques zoo tactloos moogelijk en smeekte Cécile per brief om mij tog toe te laaten, opdat ik met haar kon overleggen. Ik bezwoer haar mij, haar eigen moeder, niet van zich af te stooten. Het eenige antwoord was een briefje, dat ze onder de deur schoof, weetende dat ik er aan den anderen kant voor stond. Het waaren slegts een paar reegels, waarin zij ons, haar vader en mij meedeelde, dat zij van plan was om zich in eenzaamheid te laaten doodhongeren, als wij niet onze toestemming tot haar engagement gaaven. Mijn moederhart werd diep getroffen door dat bewijs van opregte liefde, ik was voor toegeeven, maar Jacques schold mij uit voor een geëxalteerde gekkin en beweerde dat wat ik voor opregte liefde aanzag, niets anders was dan vervl.... koppigheid.... O! het was vreeselijk, nog nimmer had ik hem zoo driftig gezien — het was een scène voor een' drama, in het Thédtre Francais had geen acteur van naam, geen sociétaire, zooals ze heeten, het hem kunnen verbeeteren — en ik was even erg het was heusch hoog tragisch! 154 Ik hoop dat jij, mijn Schwesterseele, het begrijpt en ook, dat ik gedurende onze kibbelpartij, want daar kwam het tog op neer, het romantische er van voelde. En vreemd, ofschoon ik het absoluut oneens was met Jacques en zijn opvatting wreed en barbaarsch vond, zoo had ik toch een soort respect en bewondering voor hem. Hij liet mij voelen dat hij de meester was, hij gaf mij de coup de cravache, die de vrouw in den man haar meerdere doet zien, zooals ik kort geleeden in een roman las. Natuurlijk gaf ik niet toe, au contraire ik sprak hem onophoudelijk teegen, maar in mijn hart was ik er tog van overtuigd dat hij gelijk had. Er viel niet aan te twijfelen dat de Freiherr Cécile voor haar geld nam en teegenoover jou wil ik het wel bekennen, al deed ik het niet teegenoover Jacques, maar bij Cécile speelt de ij delheid een veel grootere rol dan de liefde. Ze is wel verliefd op zijn persoon, maar meer op zijn uniform, dat schitterend is, en nog meer op zijn titel en hij is ook wel verliefd op haar.... geen wonder, een schoonheid als Cécile en daarbij zoo rein en onbedorven, maar, zooals Jacques teregt beweert, hij is nog meer verliefd op de brandkast van Papa. 155 Mariage d' inclination pour la dot, zooals de Franschen het noemen. Maar, om in den romanstijl van onze jeugd te spreken: „wij laaten onze heldin nog maar steeds in haar kaamer verhongeren het wordt dus tijd dat wij ons van haaren toestand vergewissen." Misschien erger je je over de ligtzinnigheid van je vriendin, en dat in zulk een ernstige aangeleegenheid, maar ik kan het nu eenmaal niet helpen. In alles zie ik een tintje humor, iets dat Jacques totaal mist en dat mij reeds over veel moeilijkheden heen geholpen heeft. Zelfs in de somberste tragedie ontbreekt de noie gaie niet en.... qui rit est desarmél La note gaie, in Cécile's uithongerings- en afzonderings-kuur, was dat zij een der kaamermeisjes had omgekocht: ten eerste om haar eten te brengen, terwijl wij onze maaltijden aan de table d'hóte nuttigden waarbij ik heel dikwijls bijna niets at uit meede- gevoel voor mijn arm kind. „Je moet maar gek zijn," riep Jacques driftig uit, toen hij aan het eijnde der week de extra-posten van bediening op de kaamer op de reekening zag, en ook voor gedaane boodschappen, want door het zelfde kaamermeisje had Cécile een gereegelde correspondentie met den Freiherr 156 onderhouden en ook dat kwam op de reekening. Toen, op eens, kreeg ik een doodschrik, want op een ogtend kwam de Ober naar mij toe met een spottend lachje op zijn steeds volkomen uitdrukkingsloos gezight. Heel geheimzinnig gaf hij mij een briefje, dat hij beweerde gevonden te hebben en dat luidde: Mein angebetener Otto, Heute Abend um 11, bin ieh bereit dich zu folgen, wohin du willest. Auf ewig Deine Cécile. Denk eens even, hoe ik te moede was, bij het leezen van dat vreeselijk berigt, ik had enkel nog maar de kragt om mij naar Cécile's kamer te sleepen, en haar door het sleutelgat toe te roepen, dat alles in orde zou koomen Toen zeeg ik in elkander en verloor het bewustzijn, de slag was tè hevig. Eenige daagen was ik heel ziek, de dokter zette mij bloedige koppen en schreef koude kompressen voor en nog allerlei dingen, waarvan ik niets meer weet, Lucie paste mij op als een engel. Jacques scheen wanhoopend en was teeder voor mij als in de eerste daagen van ons huwelijk 157 Maar toen ik beeter was, deed hij mij de heevigste verwijten en beschuldigde hij mij zelfs van comedie te hebben gespeeld om mijn zin door te drijven. Cécile, die door Lucie aan mijn ziekbed was geroepen, had haar vader meegedeeld dat ze mijn toestemming tot haar verlooving had en toen had Jacques ook maar toegegeeven. Ik geloof dat hij, in zijn angst om mij te verliezen, al het andere ligt telde en dat het hem volmaakt onverschillig was of Cécile trouwde en met wie. Cécile maakte er terstond gebruik van en liet den Freiherr in het hootel koomen. Later bleek dat de heele geschiedenis van het gevonden briefje een doorgestooken kaart was om ons te dwingen. Ze was nooit van plan om weg te loopen En ik, die het geloofde, en er ziek van werd. , Weet-je wat ze zei toen ik er, nadat ik hersteld was, op het schandelijke van haar bedrog wees: „Moeder, het was geheel in uw geest, het zuiverste romantisme." Toen ik zoover gekalmeerd was, dat ik het gebeurde zuiver kon overzien, moest ik er eigenlijk om lagchen, het had werkelijk iets van Sheridan of zelfs van een van Molière's blijspelen Ik had nooit kunnen den- 158 ken dat Cécile, die zoo trotsch is, zich aan zoo iets had kunnen schuldig maaken. Zij lacht er om en beweert: that all is fair in lov^! Love! Wist ik maar dat ze de waare liefde voor den Freiherr koester, maar ik vrees dat de ij delheid een groote rol bij haar speelt. Ze praat nu reeds over haar uitzet en wil overal een kroontje op hebben, ze verheugt er zich op om aan het Hof te koomen van den Kooning van Pruisen. Otto is een peetekind van Graaf Otto von Bismarck en hij maakt haar hoofd op hol met allerlei voorspiegelingen over hun leven in Berlijn en over de promotie, welke ze, als officiers vrouw, zal maken; al spoedig wordt hij bevorderd en dan zal zij Frau Eütmeüterin zijn, dan Frau Majorin en zoo verder. pf| Ze is overgelukkig dat haar aanstaande man bij . de Uhlanen dient en is doodelijk van zijn helm! Je zoudt haar niet meer herkennen, zoozeer is ze veranderd. Het onverschillige, het apathische, waarover ik mij zoo dikwijls ongerust heb gemaakt, is, als door tooverslag, verdweenen; ze is vrolijk opgewekt— straalend en ofschoon ik uit instinkt den man haat, die mijn doghter van mij wegneemt, en die nu meer voor haar is dan ik, moet ik toch eer- 160 Alles lijkt dus zoo mooij moogelijk en toch krimpt mijn hart inéén, als ik er aan denk mijn kind te moeten afstaan aan een vreemde en dat zoo ver weg. En een officier is van zelf aan zijn land gebonden; als Otto een bankier was bij voorbeeld, zou hij even goed in Parijs kunnen woonen, maar dat is nu uitgeslooten. Hoe Cécile, die evenals ik, met Parijs dweept, zich in Berlijn zal kunnen schikken? En dat te midden van zulk een heel ander voïk. Otto zegt dat zij als elegante, beeldschoone vrouw erg gevierd zal zijn — maar dat brengt geen geluk en wekt maar jalouzie. Al een paar keer is Jacques mij koomen vraagen met hem te gaan wandelen hij kan niet veelen, dat ik je zoo uitvoerig schrijf, je kent zijn naijver op degenen, die. ik liefheb. . Ik kan dus niet langer schrijven, nog slegts dit.... je moet mij belooven voor de builoft over te koomen. Tante Daatje durf ik het niet vraagen, vooral nu ze, zooals je mij onlangs schreef, er niet te best uitziet en zoo oud wordt. Maar jij hoort er bij; bij het huwelijk mijner oudste doghter, hetgeen van zelf een emotievolle dag zal zijn, moet ik mijn jeugd-vriendin bij mij hebben. 161 En voor jou zal het toch ook wel aardig en interessant zijn. Teegenoover je man maak ik niet.de minste scrupules, want het is al meer dan twee jaar geleeden, seedert wij elkander het laatst gezien hebben. Wie had dat ooit kunnen denken ?' Zoodra ik in Parijs terug ben, moet ik voor Cécile's uitzet gaan zorgen; haar lijfgoed, alsook het tafel-, en bedde-linnen bestel ik in La Maison de Blanc op de Boulevard de la Madeleine. Herinner-je je nog dat wij er eens samen iets kochten ? Ik geloof zakdoeken voor de meisjes. Het is een pragtig magazijn, maar je kent mijn afschuw om in winkels te koomen. De trouwjapon zal ik wel bij Worth moeten bestellen en haar bont bij Réveillon. Was jij maar bij mij om mij te helpen, ik zie er vreeselijk tegen op, gelukig heb ik Laura, die altijd even hulpvaardig is. Vóór ik het vergeet, zend mij, zoodra ik je mijn terugkeer heb aangekondigd, een van je japonnen, dan kan ik de maat gebruiken voor een nieuwe. Ik wil niet dat jij kosten maakt voor het trouwen van mijn doghter en je moet er tog een nieuwe japon voor hebben. Je komt natuurlijk eenige daagen te vooren, maar ik geef je in overweeging om dit keer zonder de kleine Clara te koomen. Hoe gaarne ik mijn peete- Moeder. jj X. Een schitterend begin. Het was een lange, koude reis geweest en dat in de donkerste rnaand van 't jaar. Om, op een guren December-morgen, vóór dag en dauw, je warme bed te moeten verlaten, ten einde om klokke zeven aan het Station te moeten zijn, was heusch geen pretje, maar het kon niet anders, wilde je denzelfden avond nog in Parijs aankomen. Er was wel een latere trein, maar die ging niet verder dan Brussel en om daar te overnachten en den volgenden dag de reis voort te zetten, was duur en omslachtig. Dan nog maar beter om in eens door te gaan. Mevrouw van Buren had er wel tegen op gezien en het was haar ook niet meegevallen; vooral het oversteken van den Moerdijk, in den zomer een aardige afwisseling en zelfs een mooi tochtje, was in den winter afschuwelijk koud en daar het hevig woei, was het alles behalve rustig op het water. 167 ik moet weer naar mijn gasten, maar ik zal je mijn kamenier sturen „Maar, lieve Clara, ik kan zoo toch niet op een soiree verschijnen en mijn koffer is er nog niet." „Je vergéet het nieuwe toilet, dat er voor je klaar ligt. Félicie heeft orders om je te kappen en te kleeden; over een half uur ' komt Lucie je hier halen. Zij zal wel zien of alles goed is. Lucie is een echt elegantje geworden en heeft een uitstekenden smaak." En vóór Elisabeth kon protesteeren, was haar gastvrouw verdwenen. Eerst dacht ze er over om maar stilletjes naar bed te gaan, na zich eerst wat verkwikt te hebben aan al het heerlijks, dat er voor haar gereed stond. Ze liet het zich uitstekend smaken; de Chaud-Froid de bécassines, de mayonnaise de homard, de bavaroise de fraises met de verleidelijkste petits fours van het beroemde Maison Ré, besprenkeld met een heerlijk glas Muscat Frontignan, haar lievelings-wijntje, dat alles vormde wel een groot contrast met de boerenkool met worst en rijst met een kaneelsausje, dat thuis haar hoofd maaltijd zou hebben gevormd. Ze kon zich haast niet voorstellen, dat zij het was, die daar zulk een uitgezocht menu voor zich had, opgediend op het beeldige Limoges servies, wit met 168 rose randjes en het monogram der Vernets in licht grijze letters er in gebakken. Weldra kwam ze tot de Dntdekking, dat ze volstrekt geen slaap had en zoo frisch als een hoentje was. Eigenlijk was dit niet zoo merkwaardig, daar ze, van half vier af, toen het donker werd, telkens was ingedut. Toen Pélicie Madame met een bescheiden tikje kwam vragen of Madame haar noodig had, "onderwierp zij zich willig aan het verfraaiïngsproces, dat deze haar liet ondergaan, ook al had zij hèt steeds te kwaad met een gevoel van onwezenlijkheid, dat zij niet van zich kon afzetten. Pélicie begon met het hoofd en had, te dien einde, naar Elisabeth's schatting, een halven kapperswinkel mee gebracht: doffen, rouleauz, torsades, tot twee lange krullen toe, die heel behendig van achteren onder haar kapsel werden bevestigd om daarna los en bevallig, van voren, aan weerskanten van haar hals, neer te vallen. Als versiering werden er, achter haar gëonduleerde doffen, bouquetjes roode bloemen aangebracht. Terwijl Elisabeth trachtte haar eigen gezicht tusschen het volumineuse kapsel terug te vinden, ging de kamenier het feestkleed halen, het was een zwartzijden japon, echt plankenzij, heel wijd met een breed 169 uitstaanden sleep; de japon was van voren gegarneerd met bouülonné's van donker rood faille, met aan weerskanten een wit kantje, de sleep was puntsgewijze op dezelfde manier verfraaid, doch in plaats van de kantjes, waren de bouülonné's enkel van onderen met een zwarte plissée, afgezet. Het lijfje was gedecolleteerd en aan den bovenrand met een dergelijke bouübnné versierd, maar smaller. Elisabeth stond versteld, bij het aanschouwen van die pracht en toen, nog vóór ze van haar schrik bekomen was, Lucie binnenkwam voor de finishing touch, kon ze niet nalaten haar gevoelens in deze te kennen te geven. Lucie lachte: „Maar lieve tante Elly, u hoeft heelemaal niet bang te zijn dat de goede Hagenaars voor u zullen wegloopen. Dadelijk na de bruiloft, wordt al dat moois er afgenomen, wij hebben er al een bestemming voor, het wordt op een avond-toiletje voor mij overgeplant; en uw japon wordt Hollandschdegelijk veranderd, van den sleep maken wij een kort jakje, zooals nu de mode is, en de hals'wordt opgevuld. U zult er mee uitzien als een Bagijntje. „O! maar u ziet er zoo gëechauffeerd uit, wacht, ik zal u even blanketten— Tone you down, zooals de Engelschen het noemen 170 „Maar Lucie!" klonk het zóó verschrikt, dat deze lachend uitriep: „Vindt u dat erg? Het hoort er bij. In Parijs poedert iedereen zich en dan een soupgon de rouge op de lippen en een tikje zwart om de wenkbrauwen te accentueeren zelfs Cécile, die van nature bijna volmaakt is, fardeert zich een beetje maar als u niet wilt, zal ik u er niet toe forceeren, komt u dan maar mee O! maar, ik zou het voornaamste vergeten, moeder's bloedkoralen parure, dat komt bij de garneering van uw japon." Lucie haalde uit een écrin? een halsketting, twee armbanden en lange oorhangers van zeldzaam donker bloedkoraal met brillantjes afgezet Het flatteerde haar niet weinig, dat moest ze erkennen, vooral de oorhangers, die vrij wat mooier waren dan de eenvoudige gouden oorknoppen, die zij gewoonlijk droeg. Enkele oogenblikken later had Elisabeth zich zelf en de finesses van haar toilet vergeten door de geraffineerde weelde van het schitterende gezelschap, waarin zij zich bevond en dat in de twee salons circuleerde of ter neder zat om te luisteren naar de muziek, door eenige prima beroeps-artisten uitgevoerd. Een sopraan en een tenor, beiden van de groote Opéra, zongen duetten, geaccompagneerd door een piano, twee violen en een cello; het vocale gedeelte 172 woorden met hem, dus kan ik heusch nog niet veel van hem zeggen". „Dat weet ik niet, ik zelve hecht enorm aan een eerste impressie en dan had je al zoo veel van hem gehoord. Maar eigenlijk is Otto bijzaak.... 'vertel me dus liever, wat je van Cécile denkt „Ze ziet er vorstelijk uit " Clara's gezicht straalde van moedertrots: „Ja.... dat is het echte woord, 't Is een vorstelijke verschijning. Worth zei onlangs nog bij een der essayages — dat menige Prinses van Koninklijke bloede er niet zoo uitzag. Wat zullen al die Duitsche Prinsesjes en Hoogheidjes bij haar afsteken. Haar figuur is eigenlijk nog mooier dan haar gezicht, ofschoon er werkelijk niet de minste fout in is. Haar oogen, haar wenkbrauwen, haar oogharen, haar tint, haar neus, haar mondje, haar kin— 't is alles even mignon.... Elisabeth had groote moeite niet eventjes te glimlachen over de extase, waarmede haar vriendin over haar dochter uitweidde. Toch kon ze haar geen ongelijk geven, Cécile was een beauté, ze had een betrekkelijk eenvoudige japon aan van licht blauwe zijde met strikken van hetzelfde gegarneerd, maar de lussen der strikken en de berthe van witte blonde waren met parelen geborduurd. 191 „Ga jij nu maar met Mlle Vernet mee," zei hij, goedig; „als je niet thuis bent voor de koffie, zal ik wel voor de jongens zorgen." „Ik heb nog niet eens gevraagd, waar jullie logeeren," zei Elisabeth, verschrikt over haar onattentie. ^Wij zijn in Paulez, hier vlak bij. Mama zal het zeker heerlijk vinden, als u komt. In het eerst dacht Papa er over om naar Brussel te gaan. Verschillenden onzer kennissen gingen er naar toe maar moeder zei dadelijk: „Als wij toch van Parijs weg moeten, gaan wij natuurlijk naar Holland— naar Elly U bent nog altijd Holland voor Mama, vooral nu arme tante Daatje dood is — „Je Mama zal het nu wel dubbel betreuren haar niet meer gezien te hebben." Elly haalde de schouders op. „Moeder kan zoo overdreven zijn en dan wordt Papa boos." „Wat zegt je Papa Van dezen toestand?" Ze wist er geen beter woord voor. „Papa wilde eerst niet weg, was bang voor het appartement, de rijtuigen, de paarden ; nog het meest voor de paarden." . Toen, op een heel anderen toon, heel matter-of-fact: „Weet u dat Cécile een kindje verwacht? Daarom is 192 het natuurlijk zoo erg dat Otto weg moet. Mama heeft haar onmiddellijk geschreven orn ons hier te ontmoeten. Dan kan de baby hier geboren worden, en kan Mama voor haar zorgen. Mama kan nu niet naar Berlijn gaan." Elisabeth, verwonderd over Elly's koele beredeneerdheid, dacht onwillekeurig aan haar eigen meisjesjaren en hoe preutsch en verlegen Clara en zij in zulke dingen geweest waren. Na thuis het een en ander geregeld te hebben, ging zij met Elly mee naar Hotel Paulez, geen tien minuten loopen van haar huis., Behalve de verschillende slaapkamers had de familie Vernet een groot salon op de eerste verdieping er bij gehuurd, een prachtvertrek met vijf ramen, en het uitzicht aan den eenen kant op het Korte en aan den andere op het Lange Voorhout. De ontmoeting was natuurlijk allerhartelijkst. Clara was zóó gelukkig haar jeugdvriendin weer te zien, dat al haar zorgen en angsten er bij in het niet verzonken. Jakob was naar het station voor de bagage, waarvan een gedeelte was blijven staan. De jongens waren met Lucie naar Scheveningen; wèl zouden ze allen terugkomen voor het dejêunêr, 194 wen, who cry for the moon, ten eerste omdat zij heelemaal niet wist of de maan wel een zoo benijdenswaardig bezit was en ook, omdat zij er ten volle van was overtuigd, dat het toch niet helpen zou. Clara was altijd veel onrustiger geweest en, niettegenstaande haar blinde vereering voor haar jeugdvriendin, kon Elisabeth's placiditeit haar wel eens ongeduldig maken. „Je bent als een ingesloten meer, dat nooit buiten zijn oevers treedt en waarvan niets de oppervlakte kan doen rimpelen," merkte ze, onwillekeurig, op. „Och! dat moet je niet zeggen," klonk het bedaard, „ik heb ook wel eens iets, dat mij hindert, maar het geeft niets of ik er mij ongelukkig over zou maken. Een ieder heeft zijn pakje te dragen, niet waar? En ik doe mijn best het mijne niet tè zwaar te vinden. Trouwens, ik heb veel om dankbaar voor te zijn: een goeden man en gezonde kinderen, en nu ben ik heel gelukkig jou voor eenigen tijd hier te hebben, want, als de oorlog werkelijk uitbarst, zal het niet zoo spoedig gedaan zijn." Clara viel driftig in: „Maar, mijn hemel, Elly, hoe kun-je dat zoo zeggen? Zoo kalm, zoo onbewogen? Besef je dan niet, wat oorlog beteekent — voor degenen, die sneuvelen of, wat misschien nog erger is, 195 voor hun leven verminkt worden, en voor de moeders, de vrouwen, de verloofden, de weezen, die achter blijven ?" Ze had op tragischen, bijna melodramatischen, toon gesproken. Zoo echt Clara, vond Elisabeth, om zich op te winden over iets, waaraan ze toch niets kon doen. Het was nu, evenals vroeger, hoe meer Clara zich agiteerde, des te rustiger Elisabeth werd. Ze zei dan nu ook, zacht verwijtend: „Waarom word je nu boos op me? Natuurlijk vind ik een oorlog even afschuwelijk als jij. Maar het is niet mijn schuld „Je bent toch een naïeve snoes „Hm! naïef na een halve eeuw op de wereld te zijn geweest." „O! jij blijft naïef, al word-je honderd jaar o! maar het is goed dat je over je leeftijd spreekt, dat doet er mij aan denken, dat de kinderen, vooral de jongens, altijd willen weten, hoe oud ik ben en ze hebben er niet mee noodig. Laatst is er een heftige scène om geweest en toen dreigde Alfred het aan jou te zullen vragen. Ze weten, dat wij enkele jaren schelen, doe mij dus bet genoegen en verzwijg jg ook jou leeftijd Elisabeth glimlachte: „Wat doet het er toe? Ze 197 het zeggen is toch: „Les premières couches embeïïissent, les secondes rajêunissent." „Vertel eens, is Cécile er blij mee?" „Dat weet ik niet. Je zult het misschien vreemd vinden, naar ik kan niet uit haar wijs worden. Ze was altijd de meest gesloten van de kinderen, Lucie is heel anders. Bovendien gaat zij sedert haar trouwen zóó geheel in haar man op, dat haar moeder een tweede plaats bij haar inneemt „Maar, dat hoort toch ook zoo; het zou ongelukkig zijn, als het niet zoo was „Wacht met je oordeel tot jou dochtertje getrouwd is, dan spreken wij elkaar nader; je kunt niet beseffen hoe vreeselijk het voor een moeder is om een kind af te staan en dat een dochter." „Je moest toch blij zijn, dat ze zooveel van haar man houdt." „Te veel naar mijn zin, ze gaat te veel in hem op. Ik geloof dat ze zich het moederschap laat welgevallen omdat Otto naar een zoon verlangt. Er is namelijk een Majoraat in de familie, een titel met een groot landgoed en een aanzienlijk fortuin er aan verbonden ; de tegenwoordige bezitter heeft geen kinderen en Otto's eenige broeder is teringachtig en zal wel niet trouwen, dus wordt zijn oudste zoon erfgenaam." 198 „Als het nu maar een zoon is?" Clara zuchtte. jPfflj „Dat denk ik ook, zeggen durf ik het niet, ze rekenen er allebei zoo vast op en je kunt er niets aan doen. Ik houd mijn hart vast, als het een meisje zou zijn. Het zou zulk een groote teleurstelling wezen en Otto's woede, als iets hem tegen loopt, grenst aan waanzin. Och! God 1 Elly, je weet niet wat een verdriet ik heb en hoe veel angst ik uitsta. En, zoo als ik je zei, Cécile uit zich nooit. Daar is ze tè trotsch voor en ook tè koel, zij heeft veel meer het karakter van Jacques dan het mijne." Elisabeth had moeite zich in te houden, Clara kon soms zoo onredelijk zijn. Het was toch te gek een dochter kwalijk te nemen dat ze meer van haar vader had dan van haar móeder. Het was altijd en in alles het zelfde: met al haar ontwikkeling en al haar verstand miste Clara de kunst op zich in het onvermijdelijke te schikken. „Lucie heeft meer van jou," troostte ze. „O! Lucie is een engel voor me, ze is de fijngevoeligste van al mijn kinderen. Poor dear! Ook voor haar is( de oorlog verschrikkelijk. Ze was op het punt zich te engageeren met een lieven, sympathieken jongen, natuurlijk een Franschman. Denk eens, Elly, 199 wat een misère, de man van mijn eene dochter in het Duitsche en de aanstaande van de andere in het Fransche leger. Hoe kan een moeder dan bidden voor het succes der wapenen van het eene volk of het andere?" XII. Oudejaars-avond. Het werd een prettige nazomer voor het gezin van Dokter van Buren; tante Clara was de goede fee, die de dagelijksche, heel gewone spijslijst aandikte door allerlei lekkernijen. Nu eens werd er een verzameling verleidelijke taartjes van Sprecher thuis bezorgd, dan weer een tulband of Weener broodjes van Lensvelt, of turfjes uit: „De vette Hen", of een cervelaat of leverworst van van Santen, of een pak Janhagel van Krul of een mandje vruchten van van Lith. Het had er veel van, of de familie Vernet de stad in alle richtingen doorkruiste om te zien, waar iets lekkers of moois was te krijgen, want de verrassingen bestonden niet enkel uit eetwaren. Het regende geschenken in eiken vorm. En dan de pretjes! Meneer had terstond een maand-équipage voor mevrouw aangeschaft en de kinderen van Buren moch- 201 ten om beurten meerijden, heerlijke tochtjes naar Scheveningen, naar het Roomhuis in het Haagsche Bosch, Wassenaer, Rijswijk of Loosduinen. Papa nam ze ook wel eens mee, als hij een patiënt buiten had, maar het was toch prettiger om met de familie Vernet te gaan, al waren ze allemaal, een beetje bang voor meneer, die soms zoo raar kon doen. Ze wisten nooit of hij grapjes maakte of nijdig was en dat gaf hun van zelf iets verlegens. Lucie en Elly waren altijd aardig, vooral Lucie; de groote jongens achtten het beneden hun waardigheid om notitie te nemen van klein grut als de van Burens, ofschoon de oudste toch al zestien was en Zondags een twientje droeg! « Claartje mocht dikwijls mee in het rijtuig en ging ook vaak mee wandelen in het Bosch of op den Scheveningschen Weg. De vriendschap tusschen Clara en Elisabeth, die in de laatste jaren, door de scheiding, zoo niet -verkoeld, toch wel een tikje geluwd was, laaide met groote hevigheid op, naar meneer Vernet spottend beweerde. Ofschoon hij Elisabeth gaarne mocht en haar zelfs, op zijn manier, een tikje het hof maakte, herleefde zijn oude jaloerschheid en was hij stekelig en onaangenaam, als Clara over Elisabeth uitweidde. 202 „Jacques gunt mij niets," klaagde zij eens, toen haar man een sarcastische opmerking omtrent de vrouwelijke Orestes en Pylades had gemaakt. „Dat moet je nu toch niet zeggen. Integendeel, niets is ooit goed of duur genoeg voor je." „O! neem zijn partij maar," viel ze korzelig in. „Ben-jij nu ook jaloersch 1" vroeg Elisabeth, lachend. „Ik? Hoe kom je er bij? Je hebt toch heusch zotte invallen voor een geposeerde matrone. Van Jacques houd ik niet genoeg om jaloersch op hem te zijn en jou zou ik nooit van iets laags kunnen verdenken. Al zou ik de meest positieve bewijzen hebben, dat mijn man mij met jou bedroog, zou ik het eenvoudig niet geloovenl" „Maar, dat is toch heel natuurlijk. Ten eerste ben ik niet amoureus van complexie en dan heeft zoo iets mij nooit aangelokt, dat weet je immers net zoo goed als ik." „CAéne, je bent toch niet beleedigd?" „Ochl wel nee, het was immers maar zoo'n gezegde in 's Wette hinein." „Weet je, wat ik wel eens gedacht heb?" zei mevrouw Vernet een oogenblik later, toen de goede verstandhouding weer geheel hersteld was. „Ik geloof dat onze vriendschap, al die jaren, zoo innig, zoo y 203 volmaakt is geweest, omdat wij nooit op de ergste proef zijn gesteld „Hoebedoel-je dat?" informeerde Elisabeth verbaasd. „Wel, dat wij