EEN VERLOREN ILLUSIE 9 't is vandaag zijn sterfdag... al drie jaar en niemand herdenkt vader... dan ik... als ik maar kon loopen, dan wond ik bloemen om zijn portret... och, zöö te leven!" Even bruisten toornige woorden in Nora op, toen, bedaard, nam ze de koffiekan en zette koffie. Prikkelend drong de geur door de kamer. Ze had niet van haar vader gehouden, met zijn blufferig vertoon, hij, die zijn vrouw en kinderen in 't ongeluk had gestort. Zij en Rudolf wisten alleen hoe hij met geld van anderen, aan hem toevertrouwd, gespeculeerd, had... alles op één kaart had gezet om maar rijk te worden, rijk, de ondergang van vreemden niet tellend. Zijn misdadige dood was haar 'n benauwing, zij, die geloofde aan een God... Voor Moeder hadden ze 't verzwegen een beroerte, ze zwegen over 't gevonden vergif. Zij droeg 't geheim met zich om, als 'n vracht van leed. En toen de menschen hun bebabbelden, plooide zich een verbitterde trek om haar ouwelijken mond; haar zachtere gevoelens drong ze weg, 't leven maakte haar hard en cynisch ze zorgde voor haar moeder, deed zuinig de huishouding met steeds 't zelfde kalme, berustende in haar, uit plichtbesef. 10 Het stroeve, zwijgende was toch steeds in haar natuur geweest. Ze morde ook niet, ze verdroeg haar kleurlooze jeugd, steeds bij een klagende moeder, uitzuinigend wat er maar te maken viel van 't niet ruime huishoudgeld. Maar ze nam de dingen aan zooals ze kwamen, al voelde ze 't leed ervan; een hoogere macht regeerde de wereldsche zaken, natuurlijk, je moest wel medewerken, trachten naar 't volmaakte, maar het hooger wezen regeerde, zag 't goed en kwaad. Zij geloofde dit stil voor zich heen, kleinzielig-angstig verbergend dit geloof voor de menschen, bang voor de ruwe aanraking van de spot! Maar Juul, die belhamel, die wist haar vast geloof, was er tegenop gekomen, had omgestooten wat zij zorgvuldig op had*gebouwd. En Juul, spottend, had haar gevraagd, of ze boven niet eens'n beteren procuratiehouder aan zouden stellen, die voor zijn geldzorgen in de bres wilde springen, waarop Nora, zwijgend, licht gekwetst in haar vasthoudend idéé, de schouders op had gehaald. Met Juul was niet te spreken. Rudolf liet haar stil gaan, bemoeide zich weinig met zijn zuster, druk in zijn studie, een klasse drukke, woelige jongelui regeerend en darf thuiskomend in*de gedrukte kamer, steeds moeder 11 in den rolstoel, Nora afwezig of bezig in 't huishouden, Soms was er visite. Menschen uit de kleine stad, liefjes informeerend naar Mevrouw van Raamsdijks' gezondheid. Nora, stil, afgetrokken, sloeg de menschen wantrouwend gade. Want ze wist het zeker: op straat zouden ze 't hebben over hun huisgezin. Over Mevrouw van Raamsdijk, die nog blufte op vroegere dagen, druk sprak over haar armen man, die zoo plots overleden was, pas zestig jaar oud, over haar familie, de Raamsdijks'... een oud geslacht... o ja zeker, zeker, geparenteerd aan de Raamsdijks van Beerling... oude Friesche adel... En Nora had 't gesprek behendig op 'n ander onderwerp gebracht, mama sloeg weer door en de menschen wisten toch de schandalige historie van vader... ze babbelden er over en zouden hen uitlachen achter den rug, nu liefjes medelijdend, sprekend met haar moeder... pure nieuwsgierigheid natuurlijk, wroetend, belust op nieuwtjes, de verveling verdrijvend in de stille stad. En de dochter voelde, dat de menschen haar niet mochten, bang voor haar scherpen blik, haar stroefheid. Rudolf had er wel afkeurend zijn hoofd over geschud... „Nora moest niet zoo slecht denken... Ze zou er 12 pianolessen door missen.. .heusch. Je moest de wereld maar nemen zooals ze was... toch niets aan te veranderen!" Nora dacht weer na over dit alles, terwijl ze koffie inschonk voor haar moeder, daarna een streng wol ontwarde. Toen eensklaps hoorde zij haar moeder schreien met schouder-geschok van snikjes. Dadelijk was ze bij den stoel neergeknield. „Maar moedertje... wat is er nu?" Ze wierp de strengen bont gekleurde wol in verwarring naast zich op den grond. „Dat vader's portret zonder bloemen is!" In gedachten zag Nora den bloemkelder aan den overkant, naast 't doktershuis, de teere seringenpluimen, de witte chrysanten... Bloemen waren nu wel duur... och, maar als moeder er nu... zoo op was gesteld... maar dan niets zeggen, anders protesteerde zij... onverwachts winden wat witte bloemen om 't portret... al deed ze 't maar voor moeder... niet voor hèm.... haar vader... Ze begon over wat anders te spreken, over menschen uit 't stadje, over Juul, die komen zou... „En nu ga 'k eens kijken hoe Riekje boven de kamers gedaan heeft... hier mama... is de wol... niet huilen meer...!" 14 ,,'t Is zeldzaam mij hier te vinden, hè... maar ik heb een patiëntje beloofd, wat bloemen te brengén in 't ziekenhuis... een zusje van mijn vriend... hoe gaat 't thuis?" „Dank u," zeide ze kort, „met moeder is 't altijd 't zelfde... dag dokter!" Ze boog, stak aarzelend haar hand uit, keerde zich dadelijk om, bang, dat hij haar verlegenheid zou bemerken. Toen liep ze de nattige keldertreden op, ging, vlug de straat overstekend, naar huis. Haar geel-bleeke wangen werden even gekleurd door 'n frisschen blos, wat haar uiterlijk jonger maakte. Zij had hem weer gezien vandaag., waarom deed ze nu. zoo gek-verlegen? Als ze 'n praatje begonnen was, over de bloemen, dan had hij natuurlijk langer met haar gesproken, 't was haar eigen afschuwelijke schuld. Vroolijk moest ze doen, mannen hielden niet, volgens haar jongsten broer Juul, „van die zuur-bittere, stugge vrouw-lui", maar ze bedankte er feestelijk voor, ze bedankte om zich zoo mal giggelend aan te stellen en te coquetteeren door haar lorgnetglazen... En ze moest die dokter Waaien vergeten... wat zei hij...? „Rozen voor 'n zusje van 'n vriend!" Wat 'n belangstelling voor'ndokter! Zie je wel, de menschen hadden toch gelijk, 15 hij was 'n flirt... 'n vrouwengek... 'n ladykiller! Pff... wat 'n woorden tegelijk... ze moest nu maar voor goed dien dokter uit 't hoofd zetten... mooie bloemen toch en ze had lekkertjes afgedongen!" Nora opende de huiskamerdeur, vriendelijk knikkend tegen haar moeder. „U moet niet kijken, mama... zoo.. .!" In 'n oogenblik had ze de bloemen om de zwarthouten lijst van het portret gewonden, en Mevrouwi van Raamsdijk knikte, knikte in dank, de mond even trillend van ingehouden woorden. Toen strekte zij de handen uit naar Nora. En de dochter, bruusk haar zachter gevoel wegduwend, ging naar haar moeder, zei even schor: „Bloemen doen toch altijd mooi in 'n kamer!" „Je bent 'n lieverd, om papa niet te vergeten... kind" en Mevrouw van Raamsdijk streelde Nora's rechterhand, die rustte op de stoelleuning. En over de dochter daalde 'n zachter meêlijgevoel met de vrouwi die daar zat, gebroken na 't leed, door haar vader aangedaan en die nog steeds verheerlijkte, het gevallen ideaal. De deur werd geopend en Rudolf van 20 „O heilige ziel... wat 'n uitzuinigers-idee... heelemaal Noortje... enfin, zeg Rudolf, heb je 'n sigaret voor me... merci, of ik blijf? Ik heb niet veel tijd om te blijven, mama... druk, druk!" „Hè jongen, 'k dacht dat je een paar uurtjes bij me bleef!" „Altijd druk, altijd druk... 'i is Woensdag, dan houdt hij (wijzend op zijn broer) u zeker wel gezelschap... zie je, zoo'n baantje als hij heeft... véél rustiger... ik heb 't eeuwig volhandig en -hoofdig!" Rudolf, rechtop in zijn stoel, schoof z'n bordje weg, een spotlachje om z'n knevel: „Jij hebt er geen idéé van, joggie, altijd onder zoo'n troep jongens... zeg Nora, is de kachel op m'n studeerkamer aan?" „Ja, Ru..." „Adieu, tot straks, als ik je nog zie!" Rudolf verdween, Nora ruimde op, keek hoe laaft was, ze maakte haast, ze moest les geven en Juul schoof den rolstoel van zijn moeder weer op 't gewone plaatsje, ging naast haar zitten, druk sprekend en dadelijk opgewekter stemming brengend. Nora kleedde zich, 'n eenvoudig zwart mantelpak, en toen ze weer binnentrad, stond Juul op, keek gejaagd op z'n horloge. 21 „Ga je zoover mee Juul, of blijf je nog wat bij mama?" „ Jaa... da's te zeggen... 'k moet Rudolf nog even spreken— tot morgen, dan kom ik weer!" Met de handen in de zakken, tuurde Juul door de serre-vensters in de nu weer stille straat, zag zijn zuster na. Wat stijfjes kleedde Noortje zich toch.;. Heer beware, wat 'n antiekje zóo... hij moest 't haar toch eens zegge... beroerd nattig weer, 't pakte je aan, kijk, 't begon waarachtig weer te sneeuwen ook, kil-grijs deden de huizen aan 't overkant... daar ging Waaien uit... de dokter... adieu!... Juul boog, groette... Lollig type, die dokter... de kerel had 'n goede praktijk... en ongetrouwd... alle moeders en dochters werden zijn patiënten en dan die onverschilligheid van den vent! Nou, hij liep de patiënten niet na... ze kwamen toch... hij had geld... behoefde niet van zijn praktijkduitjes te leven... heerlijk toch om duiten te hebben... hè... hij, Juul, kon er nu eenmaal niet tegen... geldzorgen, bah! 't Lag in zijn aard, héél zijn opvoeding en hij gaf graag weg, was royaal. En dat kantoor... o God, dat miserabele zitten dag in dag uit aan zoo'n lessenaar en 22 dan precies afgepast... geen cent meer, elke maand je beetje salaris... neen, als-ie 't 'm lappen kon, ging hij heen... ver heen, 't leven uitleven tusschen hooge bergen... groote bosschen en studeeren, ja zeker, studies maken... schrijven. Niet uit zoo'n droog studie-boek voorgekauwde lesjes leeren en nazeggen, maar zijn indrukken opschrijven, schrijven... weergeven je gedachten. En niemand wist dat van hem... een groot, groot geheim, waar ze hem om uit zouden gieren... Juul een schrijver! En toch was zijn ziel, zijn zwakke weifelende ziel vol kunstgevoel. Een natuurtafereel, een mooi boek deed zijn borst zwellen, veroorzaakte een drang om zelf te scheppen, te geven... De duizenden indrukken in zijn onrustig hart te uiten in goede woorden. Maar dan moest je niet met aardsche zorgen zitten, o, allemachtig nee... niet krassen over 'n prachtig bosch, op 'n kale tweehoog-kamer met 'n armoedige petroleumlamp... weg was dan je inspiratie... tenminste bij hem... dat was hem te machtig, tegen armoede kon hij niet. En daarom sloot hij de paar novellen angstvallig in zijn boekenkast... nooit zouden ze 't daglicht meer zien. Zie je, dan was hij geen echte artist, zoo een van hen, die 28 „Goddank, goddank... ik ben je dankbaar voor je lessen... bonjour hoor... jij met je kalm dogma... jij kent 't leven niet... van de huiskamer naar je school en van je school naar de kamer... je bent tevreden, je bent tevreden met bruine boonen en spek... ik benijd je daar! De ouders, vader is de schuld, wat bliksem, als je altijd in weelde bent groot gebracht en dan pats... 'n duw... 'n stoot., bekrimp jij je dan maar en dank er nog voor... ik doe 't niet... dan verrek ik maar veel liever..." Een oogenblik bleef Rudolf, zijn lippen stijf gesloten, Juul aanstaren, toen stond hij op, weifelde, overlegde of hij Juul 't versmaade bankbiljet weer toe zou duwen... „Je bent 'n groote kwajongen... hier pak aan!" Maar Juul stond op, heftig, duwde 't driekantig stoeltje weg: „Mercie... 'k zal wel zien..." Zijn oogen hingen aan 't geld, maar hij beet zijn lip stuk van spijt en woede, neen, dan zou hij wel zien... Toen liep hij de deur uit, fluitend 'n aria uit „Die lustige Witwe", Rudolf achterlatend, die driftig gebarend, met groote passen door zijn studeervertrek heen en weer liep. In de 29 huiskamer sloop reeds vroeg avondduister binnen, de kamerhoeken donkerden... Nora kwam thuis; een frissché geur van winterlucht straalde van haar uit. Met hoed en mantel nog om, pofte zij 't gaslicht aan en sloot ze de overgordijnen; ze schoof moeder's stoel aan de tafel, 't gele lamplicht bestraalde vroolijk de hoeken der kamer. En Nora, druk voor haar doen, begon te vertellen over de les, over een nieuwen hoed, die ze misschien zou koopen... niet duur... Juul kwam binnen, haastig en zijn moeder keek hem angstig-scherp aan in 't opgewonden gelaat. „Hadden jullie wat, jongen... je stem klonk zoo schel en Ru... 't is zoo gehoorig.. ** „Wij... o ja, mother-mine, 'n drukke discussie over 'n tweede uitgaaf van 'n leerboek..." „O!" deed Mevrouw verlicht. „Wil je 'n kopje afternoon-tea, Juul?" vroeg Nora, 't theeblad schikkend. „Thee? Merci... als je 'n bittertje hebt..." „Gunst Juul... hier komt nooit alcohol in huis... 't is zoo slecht... Rudolf gebruikt ook nooit..." „O, die... dat is de braafheid en ingetogen- 30 heid zelf... ze maken hem nog redacteur van 'n blad „Het kuische leven" of „De kuische Suzan", of zoo iets... die...!" Nora hoorde den spot niet in zijn toon, te veel op 't oogenblik aan zich zelf denkend. Ze was geen groot opmerkster... dokter Waaien had haar weer even aangesproken... en zoo vriendelijk... morgen kwam hij moeder bezoeken... morgen! „Bewaar me, al vier uur, 'k haal den trein misschien niet... dag moedertje... 'tbeste... tot ziens... Noortje... adio!" „Hè jongen, blijf eten!" vleide Mevrouw. „Dat gaat niet... 'k moet nog naar 't kantoor... bonsoir..." Hij drukte 'n kus op zijn moeder's voorhoofd, smakte met 'n dreun-slag de voordeur dicht; hij zette de kraag van zijn jas op, keek naar de lucht, die was vol sterren met 'n felhalf maantje. Zijn voeten knarsten over de vastgevroren sneeuwlaagjes. Gelukkig, daar was 't station. De trein naar Den Haag... vooruit... daar stond-ie al te blazen en te snuiven... gauw 'n tweedeklasse, „niet rooken" maar... bonk... de deur dicht... goddank, hij zat. Wat 'n gerep! 'n bof dat hij den trein nog had gepakt, hoor! 33 uit z'n geestesarbeid naar de sfeer van 't ondermaansche wordt getrokken... De jonge dame giggelde, 't zakdoekje tegen haar neusje gedrukt, de sterke parfum verspreidde zich door de warme coupé. Met 'n zwaai van 't boek groef de geleerde zijn zakdoek op, diep tastend in den zak van zijn overjas, drukte 't eindelijk gevonden voorwerp tegen zijn neus. „Verpestende, onhygiënische stank bah!" Juul wilde op deze woorden iets terugzeggen, doch zweeg, besluiteloos of hij 't raampje zou dichtklappen, toen de jonge dame zei, met sterk Amsterdamsch accent, geheel niet passend bij 't lieftallige éthirische: „As er zou 'n drukkie om dat raampie is, doet u 't dan maar dicht... godallemachies, wat 'n kouwe drukte... nou!" 't Haalde Juul even uit zijn verliefde-bui- van-een-half-uur jandoppie... dat zou je niet gedacht hebben... zoo'n charmant schepseltje, 't was nu zeker een Truitje of Mietje... geen Eline of nog verhevener naam, maar enfin, 't ijs was gebroken, ze schoof wat dichter bij Juul, ze begonnen te praten en zij vertelde, dat ze in „Den Haag ging 3 34 dienen in 'n café-restaurant". En Juul begon te vertellen, luchtige nonsens, niemendalletjes. En tusschen elke phrase giggelde ze ongegeneerd, tot ergernis van den steeds studeerenden dichter, die zich nog meer in zijn hoekje drong, alsof hij door de wanden der coupé heen wilde vliegen. Juul vergaf haar 't accent en vatte 't fatale idéé op, om de alleen zwervende juffer de behulpzame hand te bieden, haar 's avonds mede naar „Scala" te inviteeren, vooral toen ze haar kopje zoo lief schuin hield... groote genade, zou iedere man nu niet stapel worden! 'n Aanbiddelijk kind. En hij wilde juist afspraakje maken, toen hij aan 't versmaade lapje van vijf en twintig dacht! God beware, wat stom was hij geweest... 'n eend... neen hoor, geen afspraakjes, 'n verstandsmensch blijven zooals... hij nooit was. Maar hij maakte toch 'n afspraakje, met 't vaste plan haar te laten wachten, ze drong zich zoo op. 't Was wel jammer— enfin, aardige meisjes genoeg. En eindelijk waren ze in Den Haag. Juul nam hartelijk afscheid, sprong vlug in 'n atax, je kon nooit weten als kennissen... beroerd hoor, ezelstom om die vijf en twintig van Rudolf niet aan te pakken, anders had hij 't lieve kind stellig op 44 ander onderwerp te brengen, zoodat een tevreden licht nu in de meestal treurige oogen kwam. En hij, Waaien, wist niet, vermoedde niet, hoe de dochter, met haar koud, onbewogerr gelaat, hem aanbad. Al zijn lieve, goede troostwoorden die hij sprak tot haar moeder, bleven in haar hart nabloeien als zachtgeurige bloemen... Zij had zijn handen kunnen nemen en hem danken, danken. Toen hij eindelijk opstond, gleed zijn blik over de muziek, die op de piano stond, preludium van Bach, zoo juist gespeeld. „U speelt, geloof ik, veel Bach... nu ik ook, weinig menschen zijn hier muzikaal in 't stadje... als u lust hebt, moet u eens 'n avond bij me komen musiceeren... adieu, Mevrouwtje, juffrouw Nora... blijf maar... ik weet den weg!" Nora ging zitten voor de piano, de handen koozend het toetsen-ivoor, ja ze hield van de eerlijkheid in Bach's muziek, het mooie eenvoudige en hij... Verbeeld je, h ij had haar verzocht te komen... in vrome verrukking bleef ze in gepeins, werktuigelijk sprekend met haar moeder. Dokter Waaien dacht nog even na over dit bezoek. Gedreven door goedige deernis had hij dit aan dat „stijf- 45 stugge meisje" gevraagd.. ook „jeunesse qui passé" hoor... waarachtig, hij had medelijden met al dat soort meisjes, ze was tenminste gewoner dan één uit de sleur van al die banaal gelijke jonge meisjes, anders 'n onknap schepseltje, remédié tegen de liefde... dat schraal-platte in haar figuur... de nietszeggende oogen.. ze speelde mooi, met gevoel, hij zou toch eens 'n muziekavondje organiseeren Bach gaf ze mooi weer... Beethoven melodieus-krachtig, tonen van zoete weemoed .. ja, er was ziel in haar spel." Toen keek hij na in 't boekje welke visites er nog „afgemaakt" moesten worden. Op haar slaapkamer stond Nora voor den spiegel, even losser wond ze de stijl-blonde haren tot in wrong, fletse blosjes overwaasden 't goorbleek van haar wangen, de lang-magere figuur boog zich voor den spiegel, toen trilde 'n gedwongen lach in haar keel. „Bespottelijke.gedachten... weg... weg... Waaien en zij..\ nooit... nooit!" In zichzelf moest ze kracht vinden te overwinnen haar gevoelens voor hem... 't moest. En de lippen stijf gesloten, pakte ze een en ander in een city-bag, voor de reis morgen, naar haar nichtje Annie. 46 De lucht was hoog-blauw, strak-vriezerig. Fel scheen de zon en de frissche atmosfeer van winter deed goed na al "t nattige. Nora van Raamsdijk was op reis gegaan, naar Arnhem en vandaar met den stoomtram naar t dorp, waar de villa was van professor van Heelsum en nichtje Annie. In de koude tram in gezelschap van twee pastoors en 'n oude dame, nieuwsgierig Nora opnemend, bereikte ze na "n half uur het dorp. Ze keek rond, besluiteloos, 'n beetje angstig van 't onbekende, niet gewoon aan reizen. Toen zag ze bij de halte 'n jong meisje, Annie, haar nichtje, gekleed in 'n zwart-fluweel mantelpakje met bont mutsje, waaronder uitstraalde 'n blozend rond gezichtje en dartelend om haar slapen, blond haar, waarin als verdwaald 'tt toef rozenknopjes, gevat in mosgroen, wat losgeraakt, af bengelend van 't mutsje. Een luchtig fladderend vlindertje, in sterk verschil met de* oudachtige, schrale figuur van haar nicht Nora, gekleed in zwart mantelpak, een te vroeg-óude verschijning. „Ik ben blij dat je gekomen bent," klankte helder haar stem door de stille lucht, toen iets doffer: „Vader is niets goed!" Nora nam haar terzijde scherp op en ze zag dat haar oogen knipten en de volle ronde 47 lippen trilden. En sprekend over haar vader waren ze „Villa Rusthof" genaderd. Het buiten, 'n groot vierkant blok van grijs steen, somber en ernstig, lag diep in de bosschen. En opeens begreep Nora, dat in deze afgestorven eenzaamheid leefde een sprookjesprinsesje, haar zonnig, jong nichtje. „Hier zijn we er, Nora... als je vast binnen wilt gaan... ik kom direct..." Uit de kamer stoof 'n Iersche Setter op de meisjes toe, als 'n noodvlag de rossigbruine staart zwaaiend. Hij sprong tegen Annie op, onstuimig, wild. „Koest Joep... stil..." De hond kroop terug, bij den haard, bleef lang uitgestrekt, de spitse kop op de voorpooten, met zijn melancholieke ree-bruine oogen zijn meesteres nastaren en Nora negeerend, die bij een der vensters was gaan zitten, haar hoed en mantel af had gedaan. Nora keek rond, langzaam wennend aan 't vreemde om haaY heen. Aan de muren hingen familieportretten: een overgrootmoeder, deftige, oude gezichten van ooms en tantes. En midden in een leeg vlak, afgezonderd van de overige portretten, hing 't portret van Annie's vroeg gestorven moeder in baltoilet. Ze geleek op haar moeder, Annie: 48 't zelfde fijne, blonde haar... de kleine, rechte neus, de mond... De meubels waren ouderwetsch, hadden geen bepaalde stijl, en waren bekleed met donkergroen pluche, gevat in mahoniehout. Zwaar, massief was alles, meubels, die uit de mode waren. Nora keek weer door 't venster met uitzicht op den. tuin, een groot grasveld, bedekt door plekjes bevroren sneeuw, rozenboompjes, gevat in omhulsels van stroo. Een witte duif wiekte van 't dak, zocht op den hard bevroren grond naar voedsel. Na een oogenblik kwam Annie weer binnen, gevolgd door 'n boeren-dienstbode, die op 'n nikkel blad twee kopjes chocolade bracht. „Je wilt toch wèl?" vroeg Annie, de kopjes van 't blad heffend en haar nichtje toeschuivend een trommel met beschuitjes: „Toe Noor... eet nu wat, na zoo'n reis! Ik ben blij dat je gekomen bent... wil je wel gelooven dat 't mij goed doet, eens een lid van de familie te zien... ik leef hier zoo afgestorven..." Haar witte tandjes knabbelden op 'n beschuitje, langzaam, in gedachten, brokkelde ze stukjes voor Joep af, die ze gulzig opving. „Vader weet dat je gekomen bent... of je straks even boven komt..." „Wat zegt de dokter?" vroeg Nora en ze 49 zag er tegen op, neef van Heelsum te zien... enfin, ze was er voor gegaan... „Och... ja... 't hart is héél zwak..." „Sukkelde neef al lang?" „Neen... vader klaagde zelden... misschien voelde hij zich reeds lang ziek... hij studeerde en onderzocht altijd... altijd in de wetenschap ... Ik weet niet..." Haar blanke handen streken over de ruige kop van den hond, ze staarde uit 't venster. En Nora keek haar weer in 't blozende gezichtje, onderzoekend, niet begrijpend, dat dit jonge schepseltje zich niet doodelijk had verveeld, de jaren hier verborgen, met 'n altijd studeerenden geleerde tot vader. Toen Annie twee jaar oud was, stierf haar moeder. Haar vader trok zich dien slag zóó aan, dat hij zich uit Leiden, waar hij professor in de anatomie was, terugtrok en zijn praktijk vaarwer zeide. En sinds dien tijd, zijn dochter was nu een en twintig jaar oud, leef de hij voor zijn studie; Anrfie werd toevertrouwd aan 'n Engelsche juffrouw, een zachte, beschaafde vrouw. Ze ontving te Arnhem goed onderwijs, had vooral aanleg voor schilderen en boetseeren. Professor van Heelsum vond haar 'n gemakkelijk kind. Hij liet haar soms "n blik slaan in de wetenschap, de kosmografie, waar hij ook 50 veel aan deed, blij-oplevend als Annie, 'n kind toen nog, belang stelde in zon- en maanverduisteringen, de namen van Mercurius, Venus en Mars dadelijk wist te zeggen. En toen zijn dochter dertien lente's telde, wist ze meer van den aardbol af, dan van 't karakter harer vader, dat haar vreemd bleef. Ze leefde haar leventje volmaakt gelukkig, vrij als 'n zorgeloos vlindertje; ze ging, toen ze zeventien jaar was uit logeeren in Amsterdam, bij een schoolkennisje van vroeger, ze nam schilderles, musiceerde, ontwikkelde zich zelf door haar artistieke neigingen. Van geld had ze weinig verstand; ze wist dat vader niet rijk was, doch wat ze wilde hebben, zoo 't niet te onbereikbaar was, kreeg of kocht ze. In Arnhem deed ze steeds haar inkoopen: toiletartikelen, handschoenen, enz. En dan — soms, aangetrokken door 'n duur-mooie acquarel of "n fijne bijouterie kocht ze deze, wetende, dat vader "t wel goed vond. Soms, als haar keuze te overdreven kostbaar was, beknorde de professor haar, als plots uit zijn studie opgeschrikt door 't denken aan zijn beurs... neen, dat ging zoo niet. En dagen lang werd "t huishouden zuinig geregeld, deelde haar vader zelf strenge bevelen uit aan de twee meiden, die verschrikt van 't onge- 51 wone, dat „perfester" er zich nu zelf mee bemoeide, stipt haar plicht deden, Annie beleedigden, door haar niet te tellen als te weinig idee hebbend van huishouden-doen, alias huishoudgeld. Maar dan, 'n paar dagen daarna, vergat haar vader het voorgenomen plan, wegzakkend, vergetend in zijn studie en onderzoekingen. De armen van 't dorp droegen haar op de handen. Ze kon geen ellende zien, ze gaf met milde handen van haar zakgeld, dikwijls onbesuisd, ondoordacht, alleen drijvend op haar meêlij-gevoel. Zoo had ze eens 'n lichtblauw zijden baljapon, niet geheel nieuw meer, aan 'n boerin gegeven, die arm was en „noar de bruiloft van d'r zuster most en genèns kleere had", tot hilariteit van Jaantje en Mieke, de dienstmeisjes, later rondvertellend dat „de joffer veuls te gèk was.. vrouw Jaspers (de feestvierende boerin) had 't mooie stuk an 'n kleerkoop in Arnhem van de hand edoanlV Maar toen was Annie pas achttien jaren, zóó dwaas deed ze nu niet meer. En trots de stilte op de villa, verborgen in 't bosch, trots de eenzame jeugd zonder moeder, leefde ze blij als een fleurige bloem in 't duister, ze had het leiven lief, ze genoot van een mooien lentedag... ze voelde zich jubelend, één met lentezang en zon, gevend 52 haar vroolijkheid, spreidend heur handjes vol zegeningen naar hen, die door 't leven getroffen waren. Men noemde haar coquet en ze wist dit, ze was er zich van bewust; ze vond 't amusant te dollen, te lachen, te spelen haar licht gevaarlijk spelletje van veroveren... te druk levenslustig kind, dat zich alleen had opgevoed, bijna onbewust, dat ze soms wonden sloeg. En de menschen, de jongelui, hadden haar zóó verwend, dat ze de hulde aannam als heel gewoon, iets wat haar toekwam. Eens, toen een student te Utrecht, die haar verafgoodde, zijn studie voor haar had laten gaan en door haar weigering zich in 'n maalstroom van buitensporigheden had gestort en zijn moeder haar dit kwam verwijten... toen had ze hulpeloos-snikkend bij haar vader aangeklopt en biechtte zij met berouw... Professor van Heelsum begreep zijn dochter eerst niet en toen hij begreep, was zij hem plotseling een teleurstelling, tuimelde zij van het voetstuk, waarop hij haar geplaatst had. Nog meer vervreemden zij van elkaar. Na die scène werd ze ingetogener, stiller tegen jongelui, maar het frissche jonge leven dartelde en tintelde uit héél haar jong gezichtje, wrong zich toch weer los uit de dichter getrokken omhulsels. Zij kon er niets aan doen, ze was 53 nu eenmaal jong en blij, met haar lachje, als geluid van zilveren belletjes, in lichte jeugdpret. „Ga je nu even mee naar papa?" vroeg Annie, snel opstaand en gevolgd door Nora ging ze de trap op. Géruischloos bijna sloop Annie haar vooruit door 't donkere bovenportaal, waar 'n antieke hangklok tiktakte, het eenig geluid bijna in de stilte. Nora, haar langzaam volgend, bleef aan de deur der ziekenkamer wachtend staan, starend in angst voor 't onbekende. En Annie wenkte, zich weer in de kamer begevend: „Vadertje... daar is zij, Nora van Raamsdijk..." In 't ouderwetsche ledikant, richtte Annie's vader de magere gestalte wat op; uit de weeke, weggezakte kussens, stak een beenige, witte hand. Nora was op 'n stoel naast 't bed gaan zitten, zich beklemd voelend alsof ze bij een stervende zat. Neen, zóó ziek had ze zich neef van Heelsum niet voorgesteld. „O," klankte 't half toonloos van zijn lippen en er klonk 'n lichte teleurstelling in zijn stem... „ik had gedacht dat... je broer Rudolf... was... gekomen..." „Had u dat liever gehad?" klankte Nora's 54 stem, onaangenaam getroffen, dat zij niet welkom was. „Annie... ik meen Nora... kijk eens... als ik soms..." Nora knikte snel, 't vreeselijke woord van „dood" wilde zij voorkomen voor Annie, die nerveus, met een glimlach, pijnlijker om te zien dan tranen, bij 't bed stond en een plooi in "t gordijn frommelde. „Je begrijpt wel... en als Annie dan alleen... achter blijft, dat hindert me, dat hindert me... zij zal wat geld hebben om van te leven... niet rijk... maar dan... zij zoo jong, zoo zorgeloos... alleen... als ze dan bij je moeder, bij jullie een thuis mocht vinden... natuurlijk voor vergoeding... geef me wat water, Annie..." Annie reikte 'n glas met wijn aan, tilde haar vader's hoofd wat op. Zwaar bleef 'n stilte hangen, en opeens schorde weer zijn stem tot Nora: „We hebben wel eens oneenigheid gehad... over financiëel... maar in alle families, hè..." Zijn oogen zochten smeekend die van Nora, in een bede om zijn kind tot steun te zijn... het kind wat hij in 't leven veronachtzaamd had, haar bijna niet tellend en nu plots het 55 groote einde naderde, voelend hoe lief zij hem was geweest... Nora voelde haar het hart in de keel kloppen, niet zoo zeer van ontroering, maar om het besluit te nemen, Annie bij hen aan huis... enfin, financiëel was 't ook voor hen beter... en alsof zij zich schaamde voor haar gedachten, stak ze haar hand uit, zei, 't beklemd gevoel wegduwend: „Natuurlijk, neef... ze vindt bij ons 'n thujs, maar kom... u zult wel beter..." De zieke schudde 't hoofd, zakte moe-weg in de kussens. „Goed dan!" knikte hij verlicht. Buiten bromde de dorpsklok. Bij 't venster stond Annie, kleine, verlaten figuur, schouderschokkend van ingehouden snik. O, zij werd zoo ellendig van zulke gesprekken... vader sprak maar steeds over heengaan... ze voelde ook hoe ver ze steeds van haar vader af had gestaan... en dat ze hem toch lief had gehad en een angstige verlatenheid haar slingeren zou in 't leven, als hij heen was gegaan. Nora, onhandig, sloop op haar teenen van 't bed naar Annie, gluurde met angst-oogen naar "t bleek gelaat van Annie's vader... zou hij soms? Neen, ze zag rustig ademen... o goddank ... Ellendig was 't hier. En ze trad pp haar nichtje toe, besluiteloos wat te zeggen, 56 zou ze haar hand grijpen en zeggen:'„Wees maar niet zoo bedroefd... je vindt bij. ons 'n thuis?" Maar neen... ze hield niet van zulke théatrale vertooningen... zóó innig waren ze nooit met elkaar geweest... onwijs zou dat zijn... Annie wist nu immers dat ze bij hun zou komen en daarom zei ze kalm, onhandig troostend, al was haar vader reeds gestorven: „Kom Annie, denk eens, 't is toch beter dan zoo te lijden, zóó benauwd..." Annie schudde 't blonde haar uit de verweende oogen, er kwam een koud gevoel over haar, even keek ze Nora oplettend aan, zei toen gewild kalm: „Ga maar vast naar beneden... ik kom dadelijk." En Nora, blij-verlicht dat ze uit de benauwde atmosfeer die haar omvat hield als 'n zware muur, weg kon glippen, sloop stil de trap weer af. Annie trilde van ontroering, haar hart naar troost snakkend, sloot zich weer voor Nora, die haar toch niet begreep, die niet wist temidden van haar moeder en broers, wat 't was om plotseling den weg voor zich te zien eenzaam, zonder een hart dat warm voor je klopte. En al was de verhouding nooit zoo innig geweest tusschen den vader en zijn dochter... nu de groote scheiding naderde, 57 trof 't haar hevig, overweldigde 't haar geheel. Ze zette zich weer even naast het bed, haar vingers voorzichtig bergend in de hand van haar vader, die lichtjes krachteloos haar handje drukte. Toen verscheen de pleegzuster, frisch, in haar blauw-katoenen japon, 'n stroom winterkoude meevoerend, haar oogen vroegen aan Annie hoe ft met den patiënt was. En ze spraken, stil fluisterend; toen ging Annie naar haar nicht, die wachtte in de huiskamer. De koffietafel stond gedekt, 't dienstmeisje slofte af en aan, vroeg aan Annie of ze de gebakken eieren maar binnen zou brengen. Ze zetten zich stil aan de tafel, Annie sneed brood, bediende Nora, nerveus opschrikkend door 't getjingel der gangbei, 't af en aanloopen van de meid, steeds denkend dat vader ernstiger ziek werd... sterven ging. Dan trilde er 'n ontroering door haar heen, verlicht, als de stilte weer zwijgend hing. Nora was haar 'n teleurstelling, héél haar komst, met zooveel vreugde verwacht als een troost, komend in heur donkere dagen... jong, onbezorgd kind, dat steeds den dood als iets heel ver afs had beschouwd. „Wat zegt de dokter, An?" verbrak plots Nora het benauwend zwijgen, 't koffiekopje aan haar lippen brengend. 58 „Ja... wat zou hij nu zeggen... 't kan nog lang duren als er geen complicatie bij komt— ik heb zoo weinig ziekten meegemaakt... wat denk jij, Nora?'" „Och hè... dat weet 'n leek niet... toen moeder zoo ernstig was, dachten wij ook het ergste..." Hoop flitste door Annie's hart. Ze had Nora voor de woorden kunnen zoenen... ja, misschien toch dat vader beter werd... wie weet... Na de koffie spraken ze nog saam, over muziek en schilderen, even oplevend uit de drukkende sfeer, Annie toonde eenige stillevens, door haar geschilderd. „Ga je je geheel op de schilderkunst toeleggen, Annie?'" vroeg Nora, de teer-paarse irissen bekijkend, ze niet mooi vindend en te stijf gegroepeerd in de vaas van glas. „Neen... ik geloof 't niet... soms denk ik er niets meer aan te doen, 'n andere richting in te slaan, 't voldoet me nietV.. het boetseeren, daar voel ik meer voor... ik moet je waarschuwen, Nora, voor den trein... of blijf je soms vannacht?" „Neen, neen... je begrijpt, ik laat moeder niet graag zoo alleen... al is Riek 'n goede zorg." 59 „Weer ging Nora de ziekenkamer in, maar de. pleegzuster, behoedzaam de vinger tegen 4e spits opgetrokken lippen, wees op 't ledikant. „Vader slaapt... ik zal hem voor je groeten," fluisterde Annie, „slaap is misschien goed voor hem." Nora draalde. Ze had graag aan de zuster haar oordeel gevraagd over den patiënt. En ze liepen 't huis uit, de hond springend om hen heen en dan weer een eind vooruit rennend. Annie ging tot aan de halte mee, waar de stoomtram bengelend aan kwam dreunen. „Dank je voor je komst... ik zal je over vader schrijven... groet je moeder en de broers^..." Nora, met haar eene voet op de trede, gaf Annie 'n kus, even 'n medelijden in haar, toen ze 't figuur van Annie zag staan met naast haar de hond en hartelijker dan bij haar komst, ook verlichter dan 'smorgens, zei ze: ,;Nu, An, als er iets is... ik wil dadelijk komen, hoor!" „Instappen dame," vermaande de conducteur; "n schril gefluit vplgde, terwijl natgrauwe stoom uit de machine opsteeg. „Dag!" knikte Annie, „dank je nog voor je bezoek..." 60 De tram vertrok. En Nora, gedrukt, huiverig van de koude, dacht onrustig na over de vraag van neef van Heelsum. Overdreven van hem, 'n ziekelijk idéé van 'n stervend mensch, want beter werd hij natuurlijk niet meer, 't scheen reeds of hij ver weg was met zijn gedachten, alleen dat ééne: „Annie" scheen nog helder in hem te leven... Zij sloot de oogen, tobde voort, onder 't geschommel van de wagens. En 't was ook eigenlijk 'n achternichtje van hen, waar zij zich nooit veel mee bemoeid hadden. Wat zouden ze er van ophooren, de van Heelsum's in Den Haag, de van Vliet's in Breda... menschen, véél nader in de familie dan zij, als "t gebeurde, dat Annie, na haar vader's dood, bij hen in huis kwam. Enfin, de van Vliefs waren al bejaard, tante van Heelsum, een weduwe met dochters, schoonzuster van Annie's vader, hadden, geloofde zij, onaangenaamheden gehad met den professor over "n erf quaestie... Toen Nora, vermoeid en suf van 't denken, thuis kwam, 's avonds laat, was Juul er ook. Hij haalde haar af van "t station, zou 's nachts maar bij hen logeeren, dat deed hij wel meer. Blij verrast trof "t Nora, dat ze Juul zag. „Hoe was 't?" vroeg Juul nieuwsgierig. 61 En ze vertelde van neef's verzoek. „Dat zou zoo kwaad niet zijn, Nora," zei hij, maar plotseling dacht hij aan de sombere stemming, aan Nora's stroefheid en dat zou voor 'n kind als Annie ook minder aangenaam zijn. En als 'n vlinder-wiekslag ging het even vluchtig langs zijn oogen, 't beeld van zijn nichtje, dat hij ééns ontmoette op 'n bruiloft bij familie, een poppetje in rose japon, een blank-rose gezichtje, iets fladderend-luchtigs. Hij herinnerde haar in een voordracht, op 't verlichte podium van 't zaaltje als 'n fee uit 'n sprookje „The Queen of Roses". Haar handen strooiden „The beautiful roses", voor bruid en bruidegom en heerenhanden vingen gretig een neergeworpen bloem op, sierend hun jas, als 'n herinnering aan „The little Queen of the roses." „Gek toch, dat zulke langgeleden nonsens door je kop dreinde," dacht Juul, toen zei hij haastig: „Als moeder 't maar wil en le père noble... Rudolf zèg... 't is me 'n rare» historie en als ze zelf nu niet wil? Ze heeft wat geld denk ik... nou, dan zal ze mal zijn om zich hier te verstoppen... 't zou anders voor jullie huishouden welkom zijn in verband met den pensionsprijs... 't is meegenomen. Maar ze zal zich wel twee maal bedenken!" 62 Ze waren thuis. Juul nam de huissleutel. En ze bespraken „het geval", zooals Juul het noemde. Mevrouw vond 't best als 't kind kwam; de groote logeerkamer boven voor Annie, welja, en de kleine kamer om te slapen... logees hadden ze toch niet..." „Ik vind *t niet prettig, mama!" klonk Rudolf's stem, krakend onaangenaam, hij was bang voor elke familietoenadering, bang om uit de sfeer van 't alledaagsche gerukt te worden, 't gaf maar drukte, scènes hadden ze waarachtig de laatste jaren genoeg gehad!" „Maar denk eens om *% geld!" trachtte Nora te verzoeten. „Jasses mensen," verzette zich Juul geërgerd, „neef leeft nóg... laten we alsjeblieft niet zoo bourgeois verdeelen.. misschien een gril van 'n dood-ziek mensch... beaucoup de bruit et peu de besonge... jullie zult zien... ze komt niet eens... ze zal gaan reizen, Parijs, Zwitserland, Nice..." „Zoo'n jong ding alleen, zonder gechapperoneerd te worden, maar Juul!" keurde Mevrouw af. „Jeetje-jeetje, mother-mine, wat ben je 'n ouderwetschje! In dezen tijd gaan alle vrouwen er alleen van door, mogen wij toe- 63 kijken... ze regeeren, ze reizen, ze vliegen... toch al over over bekend... neen, u zult zien, ze gaat wel naar Monte-Carlo of zoo..." „Daar zouden wel meer naar toe willen gaan," kwam Rudolf met nadruk en 'n donker-afkeurende blik vlijmde scherp in Juul's oogen. „Pak-aan," zei Juul, luchtig 'n sigaret rollend, maar de woorden staken hem toch... natuurlijk, Rudolf doelde weer op zijn spelen in de club... "t was den laatsten tijd ook wel bar... enfin... dat lamme herinneren van Rudolf altijd... Mevrouw en Nora hoorden "t niet, hadden 't over huishoudelijke praatjes. En Juul rukte 't avondblad open, las zonder te zien... zei nonsens over 'n advertentie, zoodat ze om hem lachten. Villa „Rusthof" stond gesloten, de luiken voor de hooge vensters deden denken aan doode oogen. Professor van Heelsum was overleden, kalm ingeslapen. Familie en eenige studie-vrienden zaten bijeen in den grooten salon, waar grillig blokken vlamden in den haard. In 'n hoek, bij 't venster zat Annie; onnatuurlijk dof staarde ze rond. Als witte vlekken deden condoleantiebrieven 64 en kaartjes op 't donkerrood van 't tafelkleed, achteloos gevallen uit 'n kaarrtencoupe. Gedempt, vreemd klonken de stemmen van de weinige familieleden, die de laatste eer aan haar vader hadden bewezen. Ze spraken na met vrienden over den geleerde, den achtensWaardigen doode... 'n gemis voor de wetenschap. Tante van Heelsum, mager menschje, bijna onafgebroken haar face a main voor de oogen houdend, om niets te laten ontgaan aan haar blik, zette zich naast Annie neer, met stil geruisch van zwart zijden japon. De heeren spraken gedempt. Annie's blik gleed in koude strakheid over Rudolf en Juul van Raamsdijk, die ook waren overgekomen. Rudolf bladerde in 'n spoorboekje, Juul sprak met een heer, oud-collega van haar vader, jongensachtig schuw blikte hij soms naar 't nichtje, met meêlij iri zijn oogen. „Poor Queen of the roses"... wat zat ze daar treurig. „Lieve," snerpte tante van Heelsum's stem aan haar ooren, „je gaat nu zeker met mij mee... Lie en Francine zullen 't zoo prettig vinden... wie maakt je rouwjapon, Ans?" Annie schoof wat meer van tante af, zei met een stem haar zelf ver-af schijnend als een ander: „Ik ga bij nicht van Raamsdijk in huis!" 65 Toen zakte ze weer dieper in den leuningstoel weg, als 'n ineengedoken vogeltje, schuw van 't vreemd gebeuren. Tante van Heelsum kneep het handvatsel van schildpad bijna tot moes, hield de face a main weer voor de oogen. „Bij de... van Raamsdijks... maar kind... hoe kom je daarrr nu bij... mon dieu..." „Zou vader erg geleden hebben, tante?" vroeg ze, steeds denkend aan die laatste uren, 'n visioen, voor goed in haar hart gegrift... niet hoorende tante's uitroep: „En je rouw, waar laat je die maken?" „Ik draag geen rouw... de buitenwereld behoeft dat niet aan je te zien... ik ben altijd tegen dat uiterlijk vertoon... rouw... dan passen... zit die strook mooi? Staat dat goed? Wie rouwt nu zóó...! aanstellen... dat noem ik geen rouw!!!" Ze was er even „bij", stiet nerveus, half luid haar meening uit. Tante van Heelsum, in haar moederlijk gevoel voor Annie geschokt, was boos, nijdig. Ongehoord zooals dat meisje haar zin in alles deed. Kind van een en twintig pas... Toen stond Annie op, met 'n ruk uit den stoel, liep de schuw-opkijkende menschen voorbij, de deur uit. Stil, bleek bleef ze 'n 66 oogenblik in de gang rondzien, toen opende ze vader's studeervertrek, haar keel was dichtgesnoerd, maar huilen kon ze niet. Half duister was de studeerkamer, leeg en vreemd ... haar vader niet te vinden, hoewel hij er de laatste weken ook niet in was geweest, trof dit haar nu pas. Ze liep over 't verschoten vloerkleed, de lucht om haar heen was duf en kil-vochtig, de kachel stond zwart-koud; naast de groote schrijftafel bleef ze staan, de oogen glanzend-starend in 't wit van haar gelaat. Langs den muur waren de planken vol boeken, verborgen achter groene gordijnen. En^ op de schrijftafel lagen onder de lamp met groene kap, boeken, papieren, 't cabinetportret van haar jong gestorven moeder, die veel in jaren had gescheeld met haar vader. Ze zette zich op den gebeeldhouwden stoel vóór "t bureau, kin gesteund op de ellebogen, starend zonder gedachten. Een zonnestraal glinsterde door de groene sporten van een gesloten vensterluik, streepte vreemd door 't duister heen. Zachtjes kraakte de deur. Ze voelde plots de spitse snoet van „Joep" haar arm beroeren; ze keek, even vertrok haar gezicht... „Goede Joep, kom maar bij 't vrouwtje". Weer hoorde ze loopen in de gang, een 70 als *n balletje heen en weer gegooid, was hem zéér onaangenaam, bij hem was 't „ja" of „neen". Dat mensch van Heelsum dacht misschien dat ze Annie in huis haalden om 't f inanciëele gedoe... God beware... hij wist heel goed dat ze van 'n kleine lijfrente zou moeten bestaan, 't huis was ook hun eigendom niet, *t huurhuis, en daarom zou hij er nu maar beslist 'n einde aan maken. Hij bedacht 'n aanhef. „Annie is meerderjarig, dus geheel vrij... haar vader heeft aan mijn zuster Nora verzocht, toen neef al ernstig ziek was, of ze voor gezelligheid bij ons in huis kon komen, moeder en wij... zouden t heel aangenaam vinden— maar nog eens: Ze is vrij, niet Annie?" „Ik kom bij hen in huis, natuurlijk uit eigen verkiezing", besloot Annie. „Ik herinner me... e... dat mijn broer, ik meen je vader... toch om certaines choses financiëel, meen ik... niet zoo bevriend met je mama meer was en nu., na dien slag., e... van jullie vader... onaangename toestanden, hè?" Juul keek snel op. „Ja, familieomstandigheden geven altijd geharrewar, 't was voor ü ook niet prettig, u, 71 als schoonzuster nog wel... dat u in onmin met neef... ik meen Annie's vader, leefde... dat zijn zoo van die dingen..." Tante van Heelsum stond op met fief vertoon van beleedigde majesteit en tikkend met haar vingers op de tafel, zei ze snerpend-schel tot Annie: „Dan heb ik mijn plicht gedaan en mijn moederlijke raad is dus voor niets geweest." „Best", kwam Annie heesch, overspannen van al 't ellendige; ze had hekel aan Tante van Heelsum en zag er tegen op, dat ze nög eenige dagen bleef. Met oogen, die haar pijn deden van 't huilen, zond ze een boozen blik naar tante van Heelsum die de kamer verliet, om haar woede op de logeerkamer te koelen in 't schrijven van 'n brief aan „Fransje en Lietje", haar meisjes, over "t schandelijk onhartelijke van Annie, 't bespottelijke idéé van 'n stervende, om zijn kind bij de kale van Raamsdijks in huis te doen, in 't kort: over al die gekke bestieringen." Een half uuf later, verlieten Rudolf en Juul het huis. In de vestibule trokken ze hun overjassen aan en in 't lamplicht leek Annie met haar bleek gezichtje, een beeld van smart. Rudolf, drukte haar handen, besliste:^ „Nu, Annie, wij hooren dan van je, hè... 72 als je dan Nora schrijft... dan helpt ze je wel met je bagage en zoo... wij schikken 't dan wel met mama... "t beste hoor!" En Juul, kort-hartelijk: „Dag, Anneke... ga nu wat rusten... als er iets is, als je hulp noodig hebt, je stuurt maar "n telegram en ik kom.'" Ze knikte, huiverend in de tocht van de voordeur; haar. hand liet krachteloos los en de deur viel zwaar-dreunend in *t slot. Op straat liepen ze eerst stilzwijgend door. „Ik vind *t misselijk... beroerd!*" kwam eindelijk Rudolf. „Wat?" vroeg Juul, haastiger doorstappend. „Dat die neef van Heelsum aan Nora vroeg om Annie bij ons in huis... héél de familie denkt natuurlijk dat "t van ons eigenbelang is." „Je bent gek!" zei' Juul stroef-kort. „Ja jij...", verzette zich Rudolf knorrig, „jij geeft nooit om praatjes... wij zijn al zoo besproken... nu dit weer..." „Beware... wat ben jij kleingeestig, kerel! Wees toch wijzer! Goed, als Annie 'n dochter van "n millionnair was, ja dan... dan zouden ze kunnen kletsen over bijbedoelingen... maar ze zal meer studieboeken dan dubbeltjes erven... Annie wil toch zelf komen!" „Ja die... meisjes zijn w'ezens zonder her- 73 sens, misschien durft ze niet anders, om de wensch van een stervende te verbreken — 't heele zaakje vind ik lam..." „Je bent zoo verdraaid klein man... je stoort je zóó aan 't wereldje... God beware... laat iedereen toch doen wat-ie wil, hè... vragen ze ons ook hun meening?" „Dat kan wel... maar ik, als leeraar aan 't Gymnasium, houd er niet van, besproken te worden... jij hebt geen positie!" „Merci!" „Je zult zien, over 'n week kletsen ze al, als ze bij ons is, dat ik met haar verloofd ben... of jij... weet ik "t!" „Je moest als clair-voyant gaan, zèg, verdomd!" lachte Juul, kwaad om 't bekrompene van zijn broer, flauwe kerel om zich zoo aan de „on-dits" te storen. j Toen waren ze aan 't perron gekomen. Juul, verlicht uit 't huis van rouw te zijn, hij k o n nu eenmaal niet tegen beroerde dingen, dan zou hij mee kunnen grienen, smakte in *n hoek neer van de trein-coupé, haalde 'n cigaret voor den dag, sloot de oogen en soesde na over de begrafenis en de menschen daar. Hij gluurde even naar zijn broer, die over hem zat en 'n „Nieuwe Rotterdammer" openritselde. 77 stil-starend voor zich heen. En haar oogen bleven even rusten op al de voorwerpen van haar thuis. Ze dacht aan % oude huis, aan haar gestorven vader. Ze zag hem nog dien laatsten dag... stervend haar naam prevelend. En de pleegzuster haar zachtjes wenkend: „Uw vader roept u!" En hij had iets gefluisterd, haar naam noemend, 'n bede om vergeving en deernis met haar jong, eenzaam leven, 't leven van zijn kind, dat gebukt was gegaan onder zijn studie .... Tranen gleden uit haar oogen. En langzaam doorlichtte haar verwondering. Dat zij nu nóóit haar vader meer zag... dat hier haar nieuwe leven begon... En zou ze goed gekozen hebben? Waren ze hartelijk? O, ze had liefde, hartelijkheid zoo lang gemist in 't ouderlijk thuis, als 'n bloem de zon. Maar ze deed in elk geval 'n goede daad. Ze hadden 't hier bekrompen... al hield Rudolf zich groot, al klaagde Nora niet. En al was ze niet rijk, haar geld voor pension, dat ze gaf, hielp toch wel. Arme nicht... zoo gekluisterd aan dien stoel! God, wat^was er toch een verdiet in de wereld! En ze hield zoo van vroolijkheid... leven en blijheid... hè... Rudolf was wel stipt-rechtvaardig, geloofde 78 zij, maar hoogmoedig en trotsch! Zijn oogen deden als kille stralen, hij beheerde haar geld op haar dringend verzoek... o geldzaken, daar had ze geen verstand van, maar Rudolf had de wenkbrauwen gefronst en kalm gezegd: „Dan wordt 't tijd dat ik 't je eens uitleg, kom vanmiddag maar eens op mijn studeerkamer." Toen had hij alles voorgerekend, haar op 't hart gedrukt, niets roekeloos uit te geven... ze kon fatsoenlijk rondkomen en... als ze nu bij haar artistieke neiging bleef, om later te beeldhouwen..." Ze had plots haar helder lachje geuit... voor 't eerst weer, schrikkend, verlegen dat ze nog kon lachen en toen, met haar handje op zijn zwarte jasmouw: „Maar Rudolf... daar heb ik nog heelemaal niet ernstig aan gedacht! Jij bent een stuk van ernst en gewicht!" „Ik meen maar zoo... nu ja... zoo'n studie kost geld..." Hij glimlachte even, 't zelf onmogelijk vindend dat 't kind, ja zeker, nog 'n kind in die scheppende groote kunst op zou gaan en hij had er kalm over heen gesproken, weer rekenend en cijferend, dat 't Annie alles in getallen voor de oogen begon te draaien. Ze was blij-verlicht toen hij haar liet gaan 79 en ze was 'n beetje bang voor hem, zoo gesloten en hard als hij was, of hij wrevelig en boos op de geheele wereld was. Gek, dat de jongens op ,/t Gym" hem graag mochten lijden. Dat had ze toevallig van 'n jongen in Arnhem gehoord, die les van hem had. Wel streng! Een onrechtvaardigheid of misplaatste grap maakte hem dagen lang somber en streng. Een verschil bij Juul! Wat in-aardig van Juul, om bij haar komst 'n vaas met witte chrysanten en rose rozen op haar kamer te zetten! Zou hij heusch zóó lichtzinnig zijn... och... de menschen geloofden dadelijk aan 't minder goede. Kom, zoo schoot ze niet op... o, ze had geen lust, hoe kwam ze er door... Ze nam 'n boek op van den grond, achteloos neergeketst... Alfred de Musset; ze bladerde gedachtenloos, las „L'ame est un apprentf, la doulleur est son maitre.. ." Maar ze wierp 't boek van zich. Neen, nu niet lezen, de klachten waren ook de hare, 't stemde haanmelancholiek en ze wilde weer in evenwicht komen, afschudden 't zware gesluierde leed, dat haar bevangen had, al zou ze vader niet vergeten. Ze had 't leven te lief, om zóó geknakt neer te zitten... En ze sloeg de armen uit, gehinderd door de stilte, ze begon weer te grijpen in de koffers... bekeek 't 80 portret van haar ouders, oud, verbleekt in 'n lijst van zwart hout. Toen ging ze in 't portaal aan de trap staan en floot Joep. Riek opende de keukendeur met verstoord gezicht. „Ja... juffrouw, hij is in den tuin... 'k zal 'm halen!" En Joep sprong met de lange pooten de gang door, de matten gleden links en rechts, krassend 't zeil. „Ben je daar dan, goeie schat.. och en had 't vrouwtje je heelemaal vergeten.. kom dan!" „Hij heeft zulke modderpooten juffrouw!" hoofdschudde Riek naar boven. „O ja... ik zal ze wel schoonmaken... hier Joep... koest dan... zitten, zóó..." Nora trad de kamer in. „Kan ik je ook helpen, Annie... wat is 't hier 'n herrie...!" „O, kom binnen... ja... och... ik kom er niet door, geloof ik, Noor!" En zonder meer te zeggen begon Nora te redderen, voorzichtig schikkend kostbare voorwerpen. Annie deed zelf niet mee, ze moest even glimlachen, heimelijk geprikkeld op Nora, zóó stijf-ordelijk zette zij de boel, 't leek wel of ze 'n bazar begon. Enfin, later zou ze de rommel zelf wel ordenen, als 't eerst maar uit 81 de koffers was. Annie duwde haar plots op 'n stoeltje. „Ziezoo, eerst rusten... koud is 't hier... even de kachel opporren, nu gaan we gezellig praten " „Neen, Annie... laten we nu Opruimen... 't is dadelijk koffietijd... dat ongeregelde!" Annie kleurde licht, ging half beschaamd weer in 'n doos rommelen, keek naar Nora. Neen, ze was haar toch antipathiek, dat bedillerige in al haar doen! Ze scheelde wel veel met Nora in leeftijd... negen en twintig was ze en zij was een en twintig jaar, kijk nu dat bleek-gele gezicht met dien lorgnet, zulke trieste, grijze oogen had ze en dat coiffure! de zwarte, afgedragen japon kleedde ook niet... „Nora!" riep Annie. „Ja?" „Ik zou zoo graag je haar eens willen kappen, je hebt heusch dik haar, maar je maakt er niets Van..." Nora, verwonderd, keek snel op. „Ben je nu mal, Annie... 't idéé... help me even aan dat kastje met lappen... moeten ze in 't kastje?" Haar vingers grepen weer naar ditjes en datjes. Annie deed toch niets, bleef luieren. 82 „Mag ik straks jouw kamer eens zien, Nora?" „Och... er is heusch niet veel aan... een» voudig." Maar toen op Annie's kamer de boel 'n weinig geschikt was, gingen ze naar Nora's kamertje, klein en vierkant, met één hoog schuifraam, goedkoope overgordijnen, een Engelsch ledikant met gehaakte sprei, waschtafel met bebloemd stel, wat gravures tegen den wand, alles streng van eenvoud. „Gunst!" kwam Annie onthutst en ze voelde zich als 'n dievegge, die 't goed van anderen, had gestolen, zij die groote kamer met slaapkamertje en Nora zóo... „Je ziet er is niet veel te bewonderen, kijk, dat is wel 'n mooie gravure, hè... de laatste droom van Weber..." „Maar had je niet liever mijn kamer?" begon Annie, verlegen aarzelend. „Weineen, kind... zullen we naar beneden gaan?" „Ik heb zooveel... over... ik meen photo's en zoo... toe, neem ze van me, Nora... toe?" Nora legde in moederlijk-oud gebaar haar hand op Annie's arm. „Beste Annie... jij bent nog zoo heerlijk illusie-vol... sier je kamers... doe wat je 83 wilt, ik vind heusch geen voldoening meer, in al de dure, exquise dingen... ze zeggen me niets..." „Wat ben jij toch serieus!" snibde licht geraakt Annie, in haar medelijdend, gul hart, de zachtere gevoelens voor Nora wegdringend. 'n Gedwongen lachje klonk door de kamer. „Kind, jnet je weinig ervaring... gelukkig dat 't leven je nog niet serieus heeft gemaakt ... ga je mee, 't is kwartier over twaalf..." En Annie, geraakt over dat „oud-gedoe" van Nora, tegen 't ruw afsnijden van haar aangeboden blijken van sympathie, volgde haar de trappen af, sprekend tegen Joep, die de gang weer doorrende en de tuindeur openstiet. „. ^ Vier maanden waren voorbijgegaan, Annie was nu wel gewend aan haar nieuw thuis. De huiskamer van de van Raamsdijk's lag in voorjaarsecherner, alleen op de piano straalde 'n schemerlampje gedempt-roode lichtschijn uit. Annie zat aan de groote tafel naast haar nicht, Mevrouw van Raamsdijk, stil luisterend naar Nora's pianospel. In 'n leuningstoel, bij 't venster, de gevouwen courant op zijn knie, zat Rudolf, 't donkere hoofd 84 geleund tegen den stoelrug. En Juul, over uit Den Haag, hing als neergeworpen op de ouderwetsche sofa, rookte 'n cigaret. Onder de klanken van de muziek, die zongen door 't vertrek, bij 't getemperde lichf van de schemerlamp, voelde Annie zich als veilig beschermd, 't gevoel van eenzaam-zijn wat haar bij haar vader dikwijls overviel, was weggevaagd, haar jong opbruisend leven vroeg haar rechten weer Mooi speelde Nora Ze voelde de tonen van de muziek als 'n zachte wijding over haar glijden... kunst gaf je toch veel o, en ze voelde in zich bloeien de kracht tot scheppen, tot werken. Zou ze 't ver brengen zou het? Ze moest er eens over spreken met Juul. Door 't dolle-drukke in Juul's karakter waren toch flitsingen van ernst, van diepere gedachten, bij hem niet vermoed, 't Waren verrassingen schuilhoekje spelend, diep in zijn hart en soms, midden in hun dartele gesprekjes vol gekheid, sleepte hij haar mee in ontroering, in geestdrift. Dan schopte Juul, zooals hij zeide „de ernst des levens naar de lucht", begon weer door te slaan, ontdooide de zware atmosfeer, die in de kamer 85 hing, zoodat Mevrouw lachte: „Jongen, hou toch op"... Nora glimlachte, Rudolf zijn gezicht uit de plooi kwam en Annie schaterde. Maar zulke buien werden toch zeldzamer. Nora speelde steeds voort, Mevrouw van Raamsdijk greep Annie's handje, fluisterde met vochtige oogen: „Ik ben zoo dankbaar dat je je hier thuis voelt, Ans... je doet me zoo denken aan je moeder..." En Annie drukte haar hand warm, ze hield van nicht van Raamsdijk, héél veel; ze voelde zich in 'n prettig-zachte stemming, geschikt om van de muziek te genieten, zonder dat 't te véél aandeed, aangreep in haar ziel... 't denken aan haar gestorven vader. Ze keek naar Nora, voor de piano. En ze begreep niet, dat dit nu was Nora, de koude, practische nicht. Ze verwonderde zich er over, hoe dit nu samenging... als zij later in de beeldhouwkunst op zou gaan, dan moest ze scheppen, uitbeelden naar haar eigen voelen, haar werk moest harmonisch samenvloeien met haar ziel, met haar gedachten. Of was 't van Nora een werk van klanken alleen? Met droomerige peinsoogen luisterde ze weer, geheel weg in gedachten. Juul staarde uit zijn donker hoekje naar zijn nichtje. Lief 86 deed de rose gloed van de schemerlamp over Annie's gezichtje. Rustig deed dit aan, 't kijken naar 't rein-lieve gezicht, zoo zonder passie, 't meisjesachtige naïf-frissche, dat van haar uitging. Met 'n ruk stond hij op van de sofa, zoodat de anderen verbaasd, stakend hun luisteren, opkeken. „Mag ik met Joep 'n straatje om, Annie?" vroeg hij fluisterend. Ze knikte, glimlachte over 't onrustige in Juul. Ze voelde plotseling 'n drang mee te gaan, in de buitenlucht, hè ja, lekker frisch, doch ze bedwong zich. 't Was 'n zachte voorjaarsavond, in de licht benevelde lucht waasde de maan. Juul keek even op, toen hij buiten kwam, 't zag er regenachtig uit enfin lekker die frissche lucht om je hoofd. En hij zuchtte onder zijn winterjas. God ja, hij stond er beroerd voor! 't Was 'n toestand, over twee maanden moest hij twaalfhonderd gulden hebben en uitstel ging niet langer. Maar eerst zich afschudden van Lientje, dat exemplaar kostte hem ook wat, 't geleek waarachtig wel 'n Oostersche prinses met al de weelde om haar heen! Je moest zulke 94 dat Waaien zoo wandelde!" kwam Nora, zich bukkend om 'n servet op te rapen, toen boos tot Joep: • „Beest... schrok zoo niet... in 't vervolg moet hij maar zijn eten in de keuken gebruiken ...!" Mevrouw van Raamsdijk kuchte verlegen, keek strak op haar bord. Zooals Nora bits kon uitvallen! Annie betaalde hier toch en ze was zoo hartelijk... ze moest er Nora weer eens over spreken." Maar Annie, onbevangen, sprak luchtigjes door. „Zijn jullie wel eens bij hem geweest... nu ja. Ru natuurlijk, dat weet ik, maar jij, Nora?" „Wat zou ik daar moeten doen... Ma, wilt u nog van 't rijstschoteltje gebruiken?" „Dank je, kind." „O, hij inviteerde ons.. om zijn schilderijen te komen bezichtigen. Joep., nu in je mand!" „Ja, Waaien heeft 'n mooie collectie van Mauve, Apol, etsen naar Rembrandt, ja, hij voelt veel voor kunst, er is één kamer bij hem vol oud-porcelein en oude zilveren voorwerpen... als hij ons inviteert, moet je stellig gaan Annie, je voelt voor dat alles..." Rudolf ging naar zijn kamer, Annie speelde piano en Nora verliet 't vertrek om naar haar 95 kamer te gaan, ze moest uit, naar kennissen op theevisite. Annie had bedankt, ze had er geen lust in bij de drie vervelende menschen te zitten, de vrouw van den postdirecteur en zijn dochter. Nora deed haar grijs-zijden blouse aan, die haar, volgens Annie, te bleek maakte. „Toe, Noor, ik heb nog zoo'n mooie lap vieux-bleu... neem die..." „Dank je... ik behoef geen andermans kleeren te dragen," had Nora Annie afgeweerd. „Overnemen dan, Noor? Voor... kom we gaan sjacheren!" Maar Nora, bijna nooit ingaande op 'n grapje, was bij haar eerste gezegde gebleven en Annie had even gezucht. Met Nora was nooit iets te beginnen! En Nora stond voor den toiletspiegel, haakte de blouse dicht, borstelde 't haar nog wat meer naar achteren, wreef onder 't lamplicht haar lorgnetglazen helderder. Daar had je 't al. Waaien en Annie... Zij staarde, streek langs 't voorhoofd en in haar oogen kwam 'n somber licht, haar hoog opvlammende illussies waren gedoofd. Wat zagen ze toch allen aan dat kind? Iedereen had 't over het nichtje... het lieve nichtje... het mooie nichtje... 96 En nu hij weer... toevallig, wel toevallig dat hij haar ontmoette. Maar toch! Deed ze niet gek? Niet onrechtvaardig? Waaien had haar toch nooit behandeld alsof hij haar, Nora, boven andere vrouwen stelde! O, zij kon er niet tegen strijden, het vervulde haar gansche ziel, hoog krulden illussievlammen... voor elk gesproken woord was zij hem dankbaar. Maar nu het nichtje! Ze was coquet... Nooit, neen nooit hadden ze haar in huis moeten halen. Ze deed de gesloten overgordijnen open, keek, tuurde, haar gelaat gedrukt tegen 't koele vensterglas. Ze keek naar den overkant, naar 't huis van dokter Waaien, de meid-huishoudster stond aan de deur, sprak met den melkboer. Kom, ze moest weg, 't was bijna acht uur. Even*keek ze nog naar haar spiegelbeeld, de blouse lubberde om 't mager-plat figuur. Ze dacht over Annie, klemde de handen even saam... ging toen naar beneden. Maar voor ze de huiskamer intrad, trok ze haar gelaat in wat vriendelijker plooi. Niemand zou ooit beseffen... 97 Annie had de kleine zolder er ook bij genomen om voor atelier in te richten. Ziezoo... dat ging wel. Juul, die weer eens over was komen waaien, hielp haar, gewapend met 'n hamer, sloeg hij hier, klopte daar. En Annie, druk, zingend, schiep haar „home." „Kijk toch eens, Juul," en zij wierp 't zoldervenster wijd open, wat 'n mooi vergezicht!" Juul keek naar 't wijde luchtgezicht, over daken, straten, kerktorens. Hij glimlachte, zei: „Jij neemt 't heele „home" voor je artistieke neigingen in beslag, zèg!" Ze zong weer door, wipte op 'n stoel, lachend met coquette beweginkjes, haar aangeboren. En ze plaagde onder't timmeren en hameren Juul, omdat hij zich op zijn duim had geslagen. 'Maar Juul ging niet zoo op haar grapjes in als anders. Zij miste zijn „adrem", zijn... dolle uitvallen. Ze vond hem er niet opgewekt uitzien, 't gezicht vermagerd, de oogen wat somberder, anders één tinteling van leven. Er was iets anders dan vroeger... o ja, zij voelde het. Een druk, als van 'n zwarte wolk, naderend, stil naderend 7 99 van geluk, maar die voor hem zou overgaan in 'n treurzang. Haar vraag verbaasde hem eerst, toen vond hij 't dwaas dat medelijden en bijna ruw, omdat hij geen medelijden wilde, vooral niet van 'n vrouw, zei hij kort: „Heeft... e... Rudolf je soms nonsens verteld... over mijn werkkring?" Zij schrikte op, toen sprak ze kalm-bedroefd en haar gezichtje had zoo iets zachts-weemoedigs, als.hij er nog nooit op had gezien: „Neen, Juul! Werkelijk niet... ik voel en begrijp de dingen soms zoo... wees niet boos... zie 't niet aan voor nieuwsgierig opdringen ... maar... ik dacht... misschien zou 'k kunnen helpen... ik mis je vroolijkheid zoo, ik vind je zoo anders..." „Je bent ook zoo'n dartel vlindertje, hè? Je moet zon en bloemen om je hebben, is 't niet zoo?" Ze bleef even verward in haar denken, toen met 'n onverschillig schouder-ophalen ruimde ze nog wat op. Hij begreep haar niet of wilde niet begrijpen. Juul dacht zeker dat zij zich door hem wilde amuseeren en 't nu niet aardig vond dat hij „saai" w*s< Hij had haar aangezien en levendig begon 100 hij 'n gesprek, 'n stroom van luchtige scherts, Annie meeslepend in schater-lach. Maar vaag bleef 'n onrust dobberen in haar ziel, een onrust, die zij niet wist te verklaren. Ze werden geïnviteerd door dokter Waaien om 'n avondje bij hem door te brengen. Juul ging ook mee en was stil. En Annie had hem liever zóó, dan li onnatuurlijk vroolijk-dolle, waarvan de opgeschroefde onechtheid haar telkens weer pijn deed. In de groote zaal ontving Waaien hen, met het dikke perzische tapijt en de antieke meubels, de geschilderde portretten van voorouders, in dof-gouden lijst aan den wand. Waaien, als prettig, joviaal gastheer, schoof gemakkelijke stoeltjes aan, om den haard. Annie, neergezeten in een crapaud, waar haar figuurtje als in neerzonk, zat rustig rond te kijken. Ze had 'n bruin-fluweelen japon aan in licht dé colté, als eenige versiering wat witte rozenknoppen, uitdartelend tegen 't blank van haar hals, waaromheen'een fijn, gouden ketting glansde. Er waren nog eenige kennissen van Waaien, een officier met zijn vrouw, en een ongetrouwde notaris. Ze voelde zich dezen avond vroolijk, jong, coquetteerde met Waalenen Juul. En Waaien verzocht aan Nora of zij de honneurs van theeschenken waar 101 wilde nemen, wat ze heel graag deed. 't Viel Annie op, dat Nora er dezen avond op haar voordeeligst uitzag; de vieux-bleu zijden blouse kleurde haar goed, ze had 'n beetje kleur, de oogen waren nu niet zoo koud-starend als anders. Zij schonk voor de theetafel de thee in de oud-porceleinen kopjes en Nora zag even, dat Waalen's oogen van Annie afdwaalden naar haar, vluchtig voelde zij zijn blik. Ze vond alles heerlijk, mooi, licht en warm. Ze reikte Waaien het kopje aan, even glansden zijn oogen in de hare, die ze verward neersloeg. En ze wilde die oogenblikken vasthouden. Ze wilde ook zijn als Annie, die zonder inspanning, luchtig sprekend, de menschen boeide door haar frissche jool... haar vroolijk zilveren lachje., of., de menschen boeien..? Och neen..alleen hem,Waaien. En ze schrikte op uit haar gepeins, toen Waaien zich tot haar wendde en sprak over muziek; hij vond Nora zoo zielig zitten daar, in een soort plichtmatig medelijden sprak hij door, maar tegelijk glinsterde in zijn oogen ^n lach om 't gescherts van Annie's vlug-coquette bewegingen, héél het onbewuste, jonge leven, dat zij niet in zich sloot maar uitte, in haar oogen het licht van warm-vi o letten weerschijn. 102 En plotseling ging Nora's stem over tot zachter gefluister, alsof ze moe werd. Zij voelde het, zij zag het aan Waaien, dat hij met zijn gedachten niet langer meer bij hun gesprek was, het scheen haar opeens of 't goudgeschitter van 't gaslicht, de vroolijke stemmen, daalden, daalden... de schertsende lach verdween... Even zag Waaien haar aan, toen stond ze op, om de kopjes weer te vullen. Neen, zij voelde die macht niet in zich, hem te boeien zooals andere vrouwen dit deden... zooals Annie, het nichtje. Ze stelde zich niet aan, hoor, in een kinderlijk-onhandig pogen om naïf te doen. En *e keek weer den kring rond. Juul bracht luidruchtige vroolijkheid aan. Rudolf zat in kalm gesprek met den officier over belasting te spreken, oud in zijn bewegingen. En Annie, nu ernstig, was verdiept in een gesprek met Waaien, over kunst... Nora trachtte haar prettige stemming van straks weer terug te vinden, maar het ging niet. Onbehagelijk vreemd, als alleen, gevoelde zij zich tusschen de menschen. En ze voelde opgloeien een haat tegen het nichtje... 103 „Good gracious!" Annie stond op haar atelier, was bezig, 'n natte doek om 'n klei-figuur te wikkelen, 'n meisjesfiguurtje, wat teer van lijn moest worden. Ze was eenige dagen bezield door haar werk en ze bleef bijna „onzichtbaar" voor de huisgenooten. 't Viel haar niet mee, op de Academie in Den Haag had men haar nog afgeraden om nu al te boetseeren, maar de inspiratie voelde ze in zich en op 'n avond, van 'n concert thuiskomend, had ze aldoor moeten denken aan een jong meisje, 'n violiste, bijna 'n kind nog met een paar zielvolle oogen in 't weemoedskopje. Om haar heen had de muziek gesüisd en ze had in zich gevoeld de drang, om dit teere gratiemeisje uit te beelden, weer te geven. Zou ze haar kracht overschatten? Och, maar dit figuur bleef voor haar zelf... niemand zou 't zien. Dwaas toch— op dat concert was ze even heelemaal weggeweest, in heerlijk-mooi denken aan iets onbestemd schoons. Als rose nevel dansten de electrische lichten voor haar blik en de stemmen van de menschen, druk sprekend in de pauze, leek haar een soezing van bijengegons. Toen, plots, had ze 'n licht duwtje aan haar arm gevoeld en had ze verschrikt opgekeken. 104 Haar tante van Heelsum met Francine waren haar aan komen spreken. Tante van Heelsum, heel verwonderd dat Annie op 'n concert was, stel je voor, haar vader was nog geen jaar dood. En tante had haar dit ook scherp aan 't verstand gebracht, niet lettend op de duwtjes die Francine haar moeder gaf... Tante van Heelsum had 'n wrok tegen 't nichtje gevoeld, in de dagen van rouw omdat Annie zoo eigenzinnig haar wil doorgedreven had, om bij de van Raamsdijk's in huis te gaan en daar haar geld te verteren. „Mais ma chère (de face a main ging voor de scherp-turende oogen) ga je nu alweer in de wereld... f i donc toch... je houdt er zulke grappige principes op na!" Als ontnuchterd had Annie tante even aangekeken. „Zulk een concert als vanavond is meer een troost, dit noem ik geen uitgang, om tien uur is 't al afgeloopen, deze muziek verheft!" „Q, Annie, wat verheven doe je, écht!" lachte Francine en haar glimlachje vinnigde over Annie heen. i „Hoe gaat 't je daar bij die... e... menschen toch; gelukkig kind, dat ze nu van je 105 geld kunnen profiteeren, hè... 'n ware uitkomst voor de van Raamsdijks!" Mevrouw van Heelsum waaide zich met 't verfrommelde programma koelte toe, knikte liefjes hier en daar heen naar kennissen. ,/t Is er héél gezellig... ze zijn allen vol goede zorgen voor me en nicht, die arme ziel, zoo altijd in haar stoel, is 'n lief, tevreden menschje... ik houd veel van haar!" „Kom je ons nu eens opzoeken, Annie?" vroeg tante van Heelsum lief, inwendig boos op dat „aanstellerige gedweep" met dat troepje van haar familie... de van Raamsdijk's. ,,'k Heb heel weinig tijd, tante!" kwam ze stroef, knikkend naar eenige kennissen, die voorbij gingen. Gelukkig, de van Heelsums waren heengeruischt, de muziek had weer over haar heen gedroomd ze las den naam van de violiste, Miss May Bridge, 'n Engelsche. En ze had zich voorgenomen, haar adres te zoeken, 't hotel waar ze logeerde om met haar te spreken en goed de lijnen in zich op te nemen om haar later uit te beelden. Ze had er bij de van Raamsdijk's maar over gezwegen, doch ze had haar plan doorgezet en Miss May Bridge, de jonge violiste, bezocht. Ze had heel gezellig met May Bridge EEN VERLOREN ILLUSIE ROMAN DOOR DORfl MüSBACH AMSTERDAM — SCHELTENS & GILTAY EEN VERLOREN ILLUSIE. In den hoek bij 't venster, zat Mevrouw van Raamsdijk in den rolstoel; daar zat zij meestal tot schemer viel en 't te duister werd. Dan schoof Nora den stoel bij de tafel onder 't hei-wit stralende kousjeslicht. Haar vermagerd lichaam, gehuld in 'n donkerblauwe peignoir, lag als bewegenloos in den stoel; alleen de handen, blank en-teer afstekend tegen de donkere japon, bewogen zich steeds ijverig in bezig-zijn met brei- of borduurwerk. Soms klonk de stem van haar dochter door 't groote vertrek, als zij haar moeder voorlas. Maar meestal hing er een zwijgen in de kamer, totdat Juul thuiskwam, de jongste zoon. Dan leefde de donkere kamer op, dan verscheen een lach op Mevrouw van Raamsdijks' vermoeide trekken. Zijn jonge, 2 jolige stem die „Dag Mamaatje!" uitgalmde, deed de stille bedomptheid in 't vertrek verdwijnen. Zelfs op Nora's stijf, koud gelaat, brak zooiets van 'n zonlicht door, als haar broer thuiskwam, Juul, met zijn knap, levendig uiterlijk, de lachende, van levenslust tintelende oogen, goed gekleed, zonder f attigheid, voorkomend, steeds, met aangeboren goede manieren en zijn prettig klinkenden lach. En al vielen er wel eens woorden tusschen Rudolf, den oudsten broer met zijn stil, gesloten karakter, vol levensernst en ,,'t kind Juul", zooals Nora haar zeven en twintigjarigen broer wel betitelde, een gekke inval van Juul deed de storm steeds weer bedaren. 'tWas ook de eenige vroolijkheid in huis, 't somberstemmende huis in de kleine stad. Ze woonden hier twee jaar en hadden niet veel conversatie. Na den dood van Nora's vader had de familie van Raamsdijk zich teruggetrokken in 't stille stadje; ze zochten hier geen conversatie, bleven liever „onopgemerkt na den val van hun huis", zooals Mevrouw van Raamsdijk die familie-tragedie bestempelde. Kapitein van Raamsdijk was door 'n schot in zijn been, gepensionneerd en naar'Holland gegaan met zijn vrouw en drie kinderen, Nora, de oudste, Rudolf en Juul. Toen had hij geërfd 3 van een broer en die erfenis was hem noodlottig geworden. Hij begon te speculeeren, eerst diende hem 't geiuk, jaren lang. Toen had hij zijn kapitaal vol ijver in een zaak, een ijzerfabriek, gestoken, 't Was nu geen karig rondkomen meer, geen tobben en sparen en teren op 't pensioen. Ze huurden 'n villa te Bloemendaal, alles comfort en luxe en Marie, zijn vrouw, met een kinderlijke blijdschap zich verheugend in 't weelde-leventje, jaren ontbeerd, zette haar man zelf aan om te speculeeren, leefde mee in spanning, als vrouw te weinig tellend het onverwacht gevaar dat komen zou. Alleen Nora, de dochter, de stille in huis, zag soms met ouwelijke, angstige nauwgezetheid haar vader aan, als hij thuiskomend, druk snoefde over de zaken die zoo goed liepen. Zoo verliepen er j aren totdat... Totdat een mislukte speculatie hem en zijn gezin doodarm maakte en van Raamsdijk kort daarop plotseling overleed. De wereld fluisterde over 'n opzettelijken dood, Nora en Rudolf weerspraken dit om hun moeder te troosten, die dood-ziek na al de ellende, 't idéé dat haar man zelfmoord zou gepleegd hebben, niet van zich af kon zetten. Toen had Rudolf, de oudste zoon van 4 negen en twintig jaar, die zijn examen als dokter in de letteren had afgelegd, voorgesteld, dat zijn moeder met Nora in de kleine stad zouden komen wonen, waar hij aan 't Gymnasium les gaf. .. natuurlijk hè, 't kwam nu voor zijn rekening om voor moeder te zorgen, zij was door 'n zenuwziekte getroffen en gedeeltelijk verlamd. Nora moest thuisblijven en voor haar moeder zorgen, ze gaf er nog pianolessen bij, nu ja, goed van 't kind, vond Rudolf, al gaf 't niet veel. Hij, Rudolf, was de aangewezen persoon geweest, om nog uit den verwarden boel te redderen, wat er te redderen viel. Neef Bernard, een professor, neef van zijn vader, was nog met geld bijgesprongen, met eenige hatelijke brieven aan zijn neef Rudolf gericht, pieken op zijn overleden familielid, die zoo onbesuisd gehandeld had, gespeculeerd nog wel, of hij, Rudolf 't helpen kon. En 't was wat, om rond te komen van je traktement met zijn moeder, die, verwend door 't weelde-leven van zijn vader, met Indische royaalheid zich niet in bekrompenheid kon schikken. Arm moedertje... toch al zoo ongelukkig gekluisterd aan haar stoel. Neen, hij, Rudolf, had zich 't leven wèl anders gedroomd... Dan had je nog Juul, 't lieve broertje 5 Juul willende studeeren voor advokaat. Hij was al een keer gedropen, geld om verder te studeeren was er niet... neef Bernard wilde hem niet voorthelpen, de jongen bracht 't toch tot niets, was zijn oordeel.... hij had nu genoeg van zijn broers' stom gehandel Toen kwam Juul op 'n fabriek als boekhouder, dicht bij 't stadje waar zijn familie nu woonde. Hij werkte er met tegenzin, doch bleef volhouden, zijn broer Rudolf verwijtend, dat die maar geboft had en nu op zijn naamkaartje „Literarisch Doctorandus" kon zetten. En hij... wat was hij? Een klerkje... een niets... schandelijk ging 't in de wereld toe, want, nou ja, al was hij nu niet zoo'n plichtmensch als Rudolf... hij had 't ook best tot Mr. Jules van Raamsdijk, advocaat en procureur, kunnen brengen, maar dat beroerde geld ook! En familie? Die uitgestreken professor: de neef van zijn vader... nou, dat was ook 'n helper in den nood! God beter 't, hoe kwam die kerel nog aan zoo'n juweel van 'n dochter? Eéns had Juul 't voorrecht gehad om zijn nichtje te ontmoeten op 'n fuif in Amsterdam, toen er zoo'n stuk achter-achterneef trouwde. Een dotje hoor, die Annie. En zijn broer Rudolf had 't ook 'n aardig i 6 meiske gevonden, dat beteekende voor hem ,,'n engel"; — Rudolf was zoo'n rare stoethaspel, grimmig, droog studie-mensch, waar je nooit wijs uit werd. En toen, volgens Juul, thuis „den heelen boel naar den bliksem was", toen was Rudolf, heelemaal een levend raadsel voor Juul geworden; zoo dood-kalm ploeterde hij voor „whole the family" of 't 'n lolletje was. „Toch wèl origineel mooi van den vent" had Juul gephilosofeerd, denkend, hoe hij 't aan zou leggen om te voorkomen, dat „zijn paar beren niet tegen Rudolf zouden gaan brommen", zijn schuldeischers gingen dreigen. Zoo leefde de familie van Raamsdijk voort, in 't stille stadje, waar de eene dag precies op den anderen geleek. Mevrouw van Raamsdijk, weer op haar gewone plaatsje bij 't venster zittend, keek naar de kleine aangrenzende serre, waar Nora de planten begoot en voorzichtig de gele, ver-, dorde punten van de palmbladeren knipte. Zij richtte haar hoekige, lange gestalte naar de kamer, waar haar moeder op 't gewone plaatsje zat te breien. De kamer was 7 bijna donker, door den regen die tikte tegen het venster en de waterige sneeuw-massa tot modder deed smelten. „Nora, wat zeur je toch in de serre... kom hier wat bij me zitten..." „Maar moeder... ik moet toch eerst de planten..." „Altijd gaan andere dingen bij je voor!" Mevrouw van Raamsdijk, met egoïstisch denken en voelen door haar ziek-zijn, bromde eiken dag 't zelfde klaaglied tegen haar dochter, die dit al gewend was. Op Nora's scherp gelaat, omlijst door blond haar, eenvoudig glad tot een knoop in den nek gedraaid en volgens Juul een oer-oud kapsel, verscheen dan ook geen teeken, dat ze zich 't verwijt aantrok. Haar scherpe, grijze oogen keken strak door 't glas van de lorgnet naar haar moeder, die met 'n vermoeiden trek op 'tbleeke gelaat voor zich staarde en door 't venster tuurde. „Zal 'k u de feuilleton voorlezen?" „Neen... 't is 'n sensatie-geschiedenis, onmogelijke onzin... laat maar... kijk, daar staat de nieuwe meid bij dokter Waaien groenten te koopen... 'n meid-huishoudster... wat 'n opzichtig gezicht, krulhaar... zie je, Nora?" 8 „O ja," kwam Nora, even strak turend naar den overkant van de breede straat, toen zocht ze de couranten bij elkaar, nam 'n boek van den mahoniehouten boekenhanger en pookte de kachel op. „ Laat maar kind... 't is warm genoeg, kost maar vuur... och God, dat we hier zóó moeten zitten!" Nora's wangen werden even met 'n blos overwaasd, scherp trok 'ri lijn om haar mond. Ze gaf geen antwoord, trad 't popperig klein serretje weer in. Nu tintelde een dunne, waterige zonnestraal door de vensters, sleepte 'n lichtvlak over 't vloerkleed heen. Aan den overkant voor de deur van 't massief grijssteenen doktershuis, zag Nora weer de nieuwe meid-huishoudster staan. In 't frisch-roode gelaat, deden lachend de groote, heldere oogen, lachte ze met den groentenman over straatjongens, die elkaar inwreven met de viezig-gore sneeuw. Joelend rumoer van schoolkinderen, gerij van karren, geschreeuw van straatventers, verstoorden de stille straat. „Nora... geef me nu koffie!" „O ja... dadelijk mama... 't water kookt direct..." „Zeg Nora... weet je wat me zoo hindert.. 13 Eenige oogenblikken later trok ze voorzichtig de huisdeur dicht, liep naar 't bloemwinkeltje. Het keldertje lokte haar met de geuren van bloemen, donzig, kleur-oplevend in de schrale, bleeke winterzon. Zij zag de teerwitte seringen, snoof de scherpe geur van tuberozen op, zag half ontloken rozenknoppen, in grove vazen van glas geplaatst. En zoekend, pijnigend haar hoofd, om een goede en toch niet te dure keus te doen, afdingend met 't bloemenjoodje, slim, handig ventje, zag ze plots 'n donkere schaduw 't keldertje verduisteren. Ze hoorde een vroolijke, diepe stem „Goeie morgen... goeie-morgen" zeggen en zich omkeerend stond dokter Waaien voor haar, zijn hooge gestalte bukkend voor de lage zoldering. „Een jarige, juffrouw van Raamsdijk?" vroeg hij belangstellend, terwijl zijn blik even over haar heen gleed. Ze draaide 't hoofd een weinig af, zei stug: „Neen dokter., wat bloemen voormoeder!" En bij zichzelf dacht ze, dat ze niet de sentimenteele wilde zijn, die bloemen kocht voor 't portret van vader... wat ging 't hem ook aan? Dokter Waaien zweeg, liet zijn oogen over de bloemen gaan, zocht theerozen uit. 16 Raamsdijk kwam met kalme, afgemeten passen 't vertrek binnen, hij wierp achteloos 'n portefeuille met correctiewerk op de sofa. „Dag allemaal... koud hè?" Warmend zijn smalle, blanke handen voor 't haardvuur, knikte hij tegen zijn moeder en Nora. Hij had 'n slanke gestalte, in heel zijn optreden was iets gedistingeerds, zijn blankrose gezicht, voor. 'n man bijzonder zacht van teint, met blonden knevel en puntbaard, waarbij de blauwe oogen deden denken aan het Germaansche type. Neus en mond waren beter belijnd dan die van Nora en toch geleken zij en Rudolf op elkaar, 't zelfde hooghartig-stroeve was in beider gezichten terug te vinden. „Druk op ,,'t Gym" gehad, Ru?" vroeg Nora, terwijl ze bezig was om de twaalfuurtafel in orde te brengen, met haar gedachten !bij iets anders. De vraag deed ze meer uit 'n dagelijksche gewoonte. „Zoo tamelijk... nog wat van neef van Heelsum gehoord, Mama?" „Neen... dat is te zeggen... o ja, de laatste brief weet je, voor twee dagen geleden..." „Drie, moedertje," viel Nora in de rede, bellend om de dienstbode. „Nou ja... drie dan.r. Annie schreef dat 17 papa niet vooruit ging... Ru, je moest er eens heen gaan..." „Hm... ja mama... maar 't gaat slecht, hè,.. mijn lesuren..." En terwijl hij aan de tafel plaats nam en een boterham smeerde, dacht hij aan 't verzoek van zijn moeder. Bar 't land had hij er aan, om zijn weinige familieleden na te loopen, neef van Heelsum, de professor, eeuwig met z'n neus in de studie, schatten uitgaf voor oude boeken om er wijsheid uit te zoeken, boeken over kosmografie, oude volken en wist hij meer... die, toen bijgesprongen was met geld en zich zóó onaardig tegen Rudolf had uitgelaten... 'n mensch zonder hart, inplaats 'n hart zat daar bepaald 'n kast vol met Romeinen, Germanen, enz. Hij had daar niets tegen, hij was zelf 'n studie-mensch, snuffelde ook graag in land- en volkkunde, maar je moest maat houden bij alles, maat, en dat deed neef van Heelsum niet, hij had de studie niet, maar de studie had hem te pakken... weggedoken in 'n groote kamer op zijn villa „Rusthof" in Gelderland, bemoeide hij zich met niemand. Zijn vrouw, reeds vóór eenige jaren overleden, was een lief, zacht schepseltje... nou, zij had ook veel aan 't huwelijk gehad met zoo'n egoïst, 18 met zoo'n neus-altijd-in-de-boeken als haar man was. En dan was er één dochtertje, Annie, een en twintig jaar oud, ^n lief, mooi kind... of mooi? Och, vrouwenschoon daar, moest je nu bepaald verstand van hebben. Hij, Rudolf, had na 't verbreken van zijn engagement met Josien van Marlen, toen de boel door vader mis liep en Josientje's hart ook „mis" werd, vrouwen op één lijn gesteld. Josientje, met haar vriendelijk, zacht stemmetje, dol op luxe en weelde: „Och Ru. .. hoe naar hè? En zijn juliie nu arm ...? o, arme Ru!... En later, haar zacht poezelhandje op zijn jasmouw: „Ru, ik wil je niet langer een zorg meer in de toekomst zijn... laten wij ons engagement uitstellen, hè, tante Lien en oom Gé en moeder vinden 't ook!" Ja zeker, heel die burger-kliek van moe en oom Gé en hoe al die ooms en tantes heetten, vonden 't ook beter om de arme „schoolmeester", die nu voor zijn familie ging zorgen, vaarwel te zeggen, 't Was 'n meisje van burger-familie, enfin, wat deed 't er toe.... stand, wat was stand?.... Je trouwde je vrouw en niet de familie, tenminste hij zou ze er wel later uitbonjouren als 't hem verveelde... maar Josien, ja, daar had hij zich in vergist. En al was 19 de uitdrukking nu tien maal honderd keer afgezaagd... vrouwen waren op geen uitzondering na allemaal katten met zachte, ingetrokken nageltjes .... maar o wee die klauwtjes! Neen, bij hem was 't woord liefde uit de dictionnaire gekrast en voor goed. Rudolf, uit zijn gedachten gehaald door Nora, begon 'n gesprek over verschillende onderwerpen en Mevrouw van Raamsdijk, nu in opgewekte stemming, deed een verhaal over menschen uit 't stadje, toen ze opgeschrikt werden door 't rumoerig openzwaaien van de deur. „Hé, Juul!" Mevrouw's moede oogen tintelden op, bij 't verschijnen van haar jongsten zoon, onverwachts. „Bonjour allemaal! Mother-dear... hoe gaat 't, oudje... kijk, 'n pakje hopjes... 'k moest voor mijn baas even hier zijn in deze amusante stad, om informaties van een handelshuis in te winnen... of ik koffie wil? Merci... al geluncht!" „Als je hier een boterham had gegeten, had je de lunch uitgespaard," klonk Nora's stem met 'n lichte afkeuring over Juul's roekeloosheid. 23 schreven en werkten overal... hun fantasie tooverde die lui in paleizen, ze vergaten hun zorgen... werkten... hielden vast... voelden geen kou, geen armoe... gingen op, geheel in hun werk, maar hij, Juul, telde nog te veel 't materieele; misschien, later, als hij eens in 'n ander milieu was, zou de kunst op hem toekomen ... vooreerst maar blijven zoo... op 't donker-saaie kantoor, met zijn chef, een driftig, klein kereltje, nerveus wrijvend ('n gewoonte van hem), zijn kaal glimmend bolletje, en dan tegen Juul uitvarend: „E... meneer... van Raamsdonk, (de man vergat eeuwig zijn naam) ik houd van correct... op tijd komen... H is weer vijf minuten over half tien!" „Juul.. wat sta je toch te kijken," klonk zijn moeder's stem, hem rukkend uit zijn gepeins. „O moeder... ik kijk naar H saaie weer... wat voor u spelen... goed?" En zonder 't antwoord af te wachten, opende hij de 'klep van de piano, sloeg 'n paar accoorden aan. Hij speelde, 'n brok fantasie, vloeiend zacht droomende tonen, ineensmeltend tot forsche klanken. Maar onder 't voor zijn aandachtig luisterende moeder, werktuigelijk spelen door, flitste 't door zijn hoofd, hoe 24 vervelend 't was, nu weer Rudolf over geld te spreken... 't moest toch... „Dankje, jongen!" Zijn moeder's oogen glinsterden in tranen, zij strekte de handen naar hem uit, naar Juul, haar jongen. „U zit zoo in 't donker... hoepla... ik zal de stoel eens dichter bij 't raam schuiven... daar gaan we... vooruit... hier moeder, uw werkzak... Zit u zoo niet goed?"... „Best hoor... wat lijk je op vader, Juul, als je zoo kijkt!" Een verteerende glans brak door in de oogen van Mevrouw van Raamsdijk. ,/tIs vandaag al drie jaar, moeder, dat..." Juul's oogen bleven rustten op 't portret, omkranst door de bloemen. Toen trok hij zijn moeder's hoofd naar zich toe in één groot medelijden om 't geketend zijn aan dien stoel, om heel haar gebroken leven. O, als hij haar zoo zag, dan kon hij weenen... weenen... Zij wist, zijn moeder, dat hij 't dichtst haar karakter naderde, Ru en Noor... o ja, die waren héél best... goed... maar zoo koel... alleen met hem, met Juul kon zij spreken over vader... die barstte niet uit, vol ver- 25 wijten, die tastte voorzichtig in 't doode verleden, verzachtte steeds haar leed. Maar Juul, de sentimenteelheid (zooals hij zich wijsmaakte) negeerend, stond weer op, druk, levendig. „Gossie-mijntje, mama... ha... ha... kijk een straatbengel gooit onze Riek met 'n sneeuwbal... kijk die oude tronie van onze gedienstige... och kassian!" En Mevrouw van Raamsdijk, aangestoken door Juul's vroolijk gelach, deed mee. „Jongen... hou toch op!" Gelukkig, moeder lachte! „Nu, menschje... 'k ga even onze geleerde, onze père noble in dc familie goedendag wenschen... straks kom ik nog even!" Zijn glinsterende pret-oogen keken? nog om 't hoekje van de deur, toen, in 'n paar reuzen-passen, ging hij de trap op naar de tweede verdieping, Rudolf's deur opende hij voorzichtige „Zeg, is 't gepermitteerd?" „O, jij? Ja... ik zit stapels opstellen te corrigeeren... wat 'n fouten of die stomme jongens in hun Grieksche opstellen maken!" Nijdig haalde hij met blauw potlood hier en daar 'n kras door 'n zin, druk rookend 'n sigaar. Rustig was 't in dit vertrek met de 26 eenvoudige meubels, waarin alleen de groote boekenkast, rijk gebeeldhouwd, stond, 't eenige meubelstuk van waarde dat afkomstig was uit vroeger dagen. Juul smakte neer op 'n driekant stoeltje, keek naar de boekenkast, de bloemfiguren, de engeltjes, uitgebeeld in 't hout, beet nerveus op de lippen. ,,'n Mooi stuk toch, zeg!" „O, die kast... ja.. ff „Zeg... e... Rudolf... zou je mij tot volgende week even vijf en twintig pop kunnen leenen... ik beloof je... ik bezweer je..." „Natuurlijk... verdomd... dacht ik't niet?" Driftig smeet de oudste broer 'n pak cahiers neer. Nu voelde hij zich vanmiddag zoo rustig en jawel, daar had je 't gedonder weer met dien kwajongen! Juul, geschrokken, keek voor zich. Gebogen klein zat hij daar, nu niets gelijkend op Juul, de drukke lawaaischopper. „Als je maar begrijpt, 't is voor 't allerlaatst... als jij dan niet rond komt met je salaris... dan zet je de tering maar naar de nering. ...!" Rudolf stond op, zocht in een brandkast, wierp zijn broer 'n bankbiljet toe, krabbelde iets op in 'n zakboekje. 27 „En nu je hier toch zit, zal ik 't je meteen maar eens zeggen, dat je uit die club moet gaan." „Wat voor club?" vroeg Juul, even opgelucht, het bankbiljet opbergend. „Nou weet ik 't... de soos... als jij 't dan niet betalen kan... wordt dan geen lid, ze zijn hier bij mij om de contributie geweest... niet eens in dezelfde stad ..." Juul haalde langzaam de schouders op. „O, dat komt terecht...!" „Ja, alles komt bij jou terecht als 't te laat is ... Wilkens, die luitenant van de artillerie zeide laatst dat je in hun kaartclub was... ze spelen daar hoog." Een donkerrood trok over Juul's gelaat, hij zwaaide onverschillig 't eene been over 't andere. „Zoo... mag ik dat óók al niet... wel, wel... op dat kantoor versuf je heelemaal met dien chef, dien rijkgeworden praalhans.." Rudolf wuifde de rook van zijn sigaar weg. „Tut, tut jongen... je.bent er toch op kantoor, maak 't dan zoo, dat jij wat beters vindt," toen met 'n ingehouden woede: „Je bent al flink op weg!" Juul sprong op, wierp dol 't bankbiljet weer neer, zijn oogen oplichtend in drift: 31 Hij bleef, even uitblazend, voor zich staren, toen ontwaakte hij uit zijn mijmering en nam zijn medepassagiers eens op. Een somber uitziend heer, tegenover Juul zittend, gedrukt in 't hoekje, scheen te leeren, tenminste hij hield 't boek bijna tegen zijn neus gedrukt, liet zijn klein glurende, japansche oogjes even over Juul glijden, keek weer in 't boek, toen naar 't glazen lampenglas in de coupé en reciteerde eenige versregels, waar Juul de woorden „Watergeuzen, oude schoenen en maanlicht" meende in te hooren. Enfin, Juul wendde 't hoofd af, wat ging hem die vent aan, hij tuurde op z'n glimmende laarzen,'keek eens, wie er naast hem zat. 't Jonge, dat viel mee, hoor! Een aardig jong meiske... leuk profieltje... 'n recht klein neusje, rose wangen, blond springend haar en wat 'n elegantie in haar kleeding... 't was Jetje toch niet uit de banketwinkel? Maar ze tuurde steeds door 't raampje, wat had 't kind nou aan al die ronddraaiende weilanden en telegraafpalen... hij wilde absoluut eens kennis maken. „Uche, uche..." deed Juul, plots verkouden wordend, 't Hielp. De blondlokkige fee, keerde 't hoofdje naar Juul en ze keken elkaar even aan. Wat 'n prachtige oogen, van 32 dat mooie, diepe blauw... en daar Juul minstens drie maal per week op een of andere beauty verliefde, was hij dadelijk „smoor". Toen peinsde Juul over 'n aanleiding om 't ijs te ontdooien. Er zat niemand meer in de coupé dan de zwart-gallige saaie dichter of „wie-weet wat voor 'n geleerde". De jonge dame beet de witte tandjes in den onderlip, haalde 'n sterk geparfumeerd zakdoekje uit de groote bont-mof, zei, met 'n blik op 't raampje, tot Juul: „Hindert 't, als 't 'n beetje...?" „O, volstrekt niet... frissche lucht... pardon, even vóór u..." De medepassagier tegenover Juul, fronste de brauwen, boog 't hoofd voorover, zoodat de kuif meedanste, zei snerpend, bedaard, 't boek heen en weer wuivend: „Alsjeblieft, met dit weer... raampjes toe!" „Honneur aux dames, meneer... deze jonge dame is gesteld op frissche lucht, dus..." „Dat kan wel. .. dat kan wel... maar i k lijd aan rheumatisme neurasthenie... veel geen tocht, begrijpt u!" De geleerde keek van boven z'n brilleglazen verstrooid boos, als geleerd man, die midden 35 'n dinertje gefuifd... was nou maar trotsch! Een week later bracht de post een brief aan Mevrouw van Raamsdijk. Annie, 't achternichtje, dochter van professor van Heelsum, schreef aan haar nicht, dat papa's toestand niet vooruitging, integendeel... haar vader bleef nu aldoor te bed, Annie had 's nachts 'n verpleegster en overdag zorgde zij voor vader, ze voelde zich zoo alleen en angstig... „Nora," kwam Mevrouw van Raamsdijk, met bewogen stem, „toe ga jij er eens heen..." „Natuurlijk, als u 't wilt, moeder, maar wie zorgt er dan voor u... 't is een reis heelemaal in Gelderland, bij Arnhem..." „Goeie hemel, Nora," spotte Rudolf, 'n sigaar aanstekend en van zijn courant opkijkend, ,,'t lijkt wel 'n reis naar de maan... zoo'n drukte!"» „Ga jij dan," deed ze even vinnig, de ontbijtbordjes in elkaar zettend; ze hield niet van neef van Heelsum, indertijd had hij hun in de zaak met vader zoo onaardig behandeld... „Och Nora... Riek zorgt toch voor me... och God, dat ik ook niet loopen kan... dat 36 ik steeds gedwee moet vragen: „Doe jij dit... of doe je dat"... o, ik, die altijd zoo flink was en op alles zelf afging... gedoemd aan dien stoel. .. o..." Ze keken verrast, geschrokken op, de zoon en de dochter. De weigering van haar kant, deed Nora beschaamd zwijgen, bij de uitbarsting van haar moeder's smart. Rudolf, zijn groote, smalle hand strijkend over heur hoofd, beet zich op de lippen. „Moedertje... kom, wat is dat nu, Nora gaat immers." Onhandig in zijn troostwoorden, zocht hij naar zinnen, die zijn moeder gretig op zou vangen... zie je, daar was Juul altijd zoo'n baas in... als hij even sprak, bedaarde moeder, brak er 'n lach door, de vent had verpleger moeten worden... „kom mamaatje, nu niet schreien meer..." „O kind, jongen... ik ben lastig, ik ben 'n last voor jullie!" En Nora keerde zich even af, bedwong 'n snik, 'n snik van oneindig medelijden over die gebroken vrouw, hun moeder. „Kom... ik moet heen... dus jullie spreken wel af (met 'n blik op Nora). Dus jij gaat morgen er heen, hè?" Even gleed zijn blik over zijn zuster, 37 zoo zielig, ouderwetsch, in haar morgenjapon van donkergrijs, gebogen naast haar moeder. Hij kuste Mevrouw van Raamsdijk op 't voorhoofd, aan Nora overlatend haar kalmte te geven. Op straat gekomen liep hij met zijn rustigen pas, voorzichtig de plasjes mijdend, naar het Gymnasium. De lucht was nu blauw, hier en daar door regenwolkjes gedekt en 'n waterig zonnetje joolde vroolijk over het morgen-geroes van de kleine stad. Schoolkinderen liepen in stevige passen naar de school. Hij keek ze even na, gelukkige jeugd toch! Thuis bij hen was 't saai, de dagen sleurden er, zij leefden er als marionnetten. De studie was zijn vriend... op school leefde hij op, geen last hebbend van zijn scholieren, zij mochten hem graag lijden en zijn studeerkamer thuis, ja, dat was zijn liefste plekje. Want in de bekrompenheid van de huiskamer, met de klagende figuur van zijn moeder en d£ houterige saaiheid van zijn zuster, daar voelde hij altijd nog heviger den val van hun huis, de voorbijgesnelde weelde. Want 't hinderde hem altijd nog, hij, met z'n stil, stroef hoog hart... de dagen van vroeger en nu het rondgetob, waarin hij 't grootste aandeel had. De wonden, hem geslagen door 't leven, waren nog steeds 38 open, bijna niet geheeld, die genazen nooit meer. Zijn dierbaarste gezelschap waren zijn boeken en zijn les-geven aan soms onwillige jongens, och, dat hinderde hem niet, des te heerlijker, rustiger was 't dan in zijn studeervertrek, eenigst hoekje van heel 't sombere in 't huis wat hem tegenstraalde: de groote stoel, met de mahoniehouten leuning, die hem als koesterend ontving. En hij snuffelde in zijn boekenkast, die men hem dadelijk vrijgevig af had gestaan, nog 'n meubelstuk van zijn grootvader, later voorvader, nu van hem. Ja natuurlijk... voor Rudolf moest de kast behouden worden, niet verkoopen, al aasden de taxateurs op dat antieke meubel, Rudolf, de kostwinner moest voor al zijn zorgen toch wat hebben. En Shakespeare, Huygens, Da Costa, zwaarlijvige, oude deeltjes op perkament papier over Grieksche kunst, héél droge, taaie boeken ook, waren hem lief. Hier, in dat heiligdom voelde je niet zoo de levenszorgen, het dorre alledaagsche; wat hem in den huiselijken kring zoo tegenstond, was in zijn studeerkamer niet te bemerken. Alleen, toen Juul weer als 'n wervelwind was binnen komen vallen, ja, toen was 't weer gedaan met zijn rust, de eerste dagen. 39 't Was hem niet mogelijk om de dingen dadelijk van zich af te schudden, 't greep hem te veel aan, 't hinderde. Juul liet maar alles langs zich glijden, kwajongen, zonder gevoel ... zonder zorg... En zijn zuster, Nora? Och, zij zou wel nooit trouwen en wel kalmpjes blijven bij moeder; 't was maar goed ook, wie moest arme moeder anders helpen, neen, Noortje wachtte kalmpjes haar oude vrijsterstaat af... eigen-, lijk uit de mode dit woord, tegenwoordig bleef 't grootste deel der vrouwen ongehuwd — ze werkten en sloofden en duwden de mannen van hun kantoorkruk, nou ja, eigenlijk hadden ze gelijk... maar als Nora zoo onvriendelijk stug deed tegen haar paar élèves, kreeg ze er nooit lessen bij; dan gaf 1 ook' ,niet veel, ze was stug en ze bleef 't ook, ze geleek in haar karakter op hèm, dat wist hij zelf wel en daarom had hij eigenlijk niet het recht om streng in zijn oordeel over haar te zijn. Nora had ook Veel geleden na de dagen van weleer... Als ze nu maar moeder's zin deed en ze ging naar Arnhem... Dien middag schreef Nora aan haar nichtje Annie van Heelsum, dat ze den volgenden dag zou komen en 's avonds weer heen zou gaan, met 't oog op moeder. Riek, de oude 40 gedienstige, die 't wel en wee der familie van Raamsdijk mee had gemaakt, beloofde „secuur", dat 't de ouë Meyrouw aan nies zou ontbreken, 'n beetje in haar eer aangetast op 't herhaaldelijk gevraag van Nora: „Riek, zorg je goed voor Ma? Riek, denk om de drank, twee maal op 'n dag 'n lepel." „Heere juffrouw," zeide Riek, heur oogappels wijder opensperrend, ,/t is of u naar .het negervolk gaat... zóó ver en u komt toch 'savonds weerom... welnou dan!" 's Middags toen Nora bij haar moeder zat te handwerken, schrikte ze plots op. Dat was | dokterskoetsje, dat stil hield... dokter Waaien, die eens naar mama kwam kijken. Zijn diep sonoor-geluid in de gang tegen Riek, deed haar in 'n groote blijheid, haastig 't handwerk neergooien en ze opende snel de deur. Dokter Waaien, man van ongeveer veertig jaar, groote, forsche gestalte, stond in de opening van de deur, 'n frisch gelaat met zwarten knevel, vroolijke, van levenslust tintelende oogen. Hij had zich sinds twee jaren in 't stadje gevestigd, man van geld, geheel uit liefde voor de wetenschap dokter. Meestal bracht hij eenige maanden aan de Rivièra door en zomer's ging hij naar Schotland of Denemarken en hij wist, dat bij zijn 41 terugkeer de patiënten toch weer hem zochten, tot ergernis van zijn oudere collega's, het inwendig betreurend dat Waaien, met zijn originaliteit, zich in hun stad gevestigd had, 't was bij de dames altijd Waaien voor en Waaien na, zijn excentrieke idée's werden toegejuicht als iets kostbaars, op de weinige bals was hij de beste danseur, hoewel hij met 'n hoog lachje aan een of twee dansen deelnam, zich dan in de whistkunst verdiepte of zich in 'n levendig gesprek over de politiek wikkelde. Hij liet zich aanbidden en spotte stil over 't aanstellen van de jonge dames en meisjes, die, hem als iets zéér hoogs schattend, trachtten te bereiken en te overwinnen. Hij wist, dat men over hem sprak, banale lastertongetjes voorkomend uit jaloezie... dan maakte hij 't hof aan die vrouw, dan aan dat meisje. En hij wist, dat er nu ook weer „geleuterd" werd over de knappe meid-huishoudster, welke hij -aangenomen had. Bah... de menschjes toch! En toen de vrouw van den postdirecteur, 't wandelend nieuwsblad, hem voor een vreeselijke migraine liet roepen, „ziet u dokter, vrééselijk en dat kwam door boos-maken over 'n dienstmeisje, och ja, die tegenwoordige dienstmeisjes, een crime, een kruis... hebt u 't nogal getroffen met dat nieuwe... juf- 42 fertje... meisje?" En Mevrouw, achteloos spelend met een lint van haar peignoir, brandend van nieuwsgierigheid wat hij nu wel zou zeggen — daar had ze hem nu voor laten komen — keek lief, onschuldig, met één oog dicht van de , vrééselijke migraine, Waaien aan. Zijn staalblauwe oogen blikten goedig met iets van guitigheid onder de donkere wenkbrauwen uit. „Kijkt u eens, dit receptje, twee maal daags 'n poeder., zeker o ja,'n subliem dienstmeisje!" „Nog jong, hè dokter en knap... e... o ja, twee maal 'n poeder..." „Knap? Natuurlijk, Mevrouw. Wie neemt nu zoo'n houten pop of zoo'n dom boerinnetje? Weineen... en jong?... Toch veel vroolijker om je heen dan 'n oude, mopperige bromtol dag Mevrouwtje, groet u uw dochter... 't beste...!" Met verbeten woede hoorde de migrainelijderes 't portier van zijn koetsje dichtklappen, toen opende zich de fluweelen draperie, die de suite, afschoot en de eenigste spruit, de dochter Rosaline, in slordig morgentoiletje op afgetrapte dansschoentjes, smakte op de sofa naast mama neer. „Hoe is 't mogelijk... hij zei bijna niks... hij merkte dat u 'm uithoorde... hij is tegen- 43 woordig zoo gesloten!" huilde half Rosaline, met verdrietig gezicht de afgesleten teenen van de dansschoentjes bestudeerend en ze haalde uit die dansschoentjes zalige herinneringen op, een wals gedanst met Waaien... de onoverwinnelijke ... En zoo brak Waaien bewust en onbewust vele harten... Toen hij binnentrad bij Mevrouw van Raamsdijk, verhelderde haar gelaat. Dokter Waaien zette zich als beschermend naast haar neer... goed mensch, zielig zöö... hij bleef altijd bij haar iets langer dan bij andere patiënten... voelde voor haar... Nora, om haar verlegenheid te verbergen, sloot zich nog meer in 't hulsel van stroefheid. Hij sprak met Mevrouw over Indië, hij was er ook geweest en in verrukking bracht hij Nora's moeder aan 't spreken over haar geboorteland, want al was zij van Hollandsche ouders, zij was er geboren, haar oogen werden even vochtig van emotie, toen Waaien sprak over de wonderschoone natuur, hij was nu als 'n lieve zoon, zacht sprekend met zijn moeder. Al zijn cynische spot was heen. Hij hoorde heel geduldig aan, 't zelfde relaas van haar ziekte, van haar gekluisterd zijn aan den stoel. Maar rustig wist hij haar op 'n 67 klopje tegen de deur. Een paar oogen keken, moeilijk wennend aan 't duister, de kamer in, bescheiden zoekend. Juul van Raamsdijk, haar neef. „Annie... excuseer me... de menschen gaan heen..." Ze keek hem even aan. Zijn beide gulle handen strekten zich naar haar uit. „Je vindt bij ons... bij moeder *n thuis, Annie!" kwam hij week-hartelijk, de koude handjes drukkend. Ze keek hem even aan, hulpeloos, stond toen op. „Wat 'n mooie hond!" zei hij, zijn stem dwingend tot 't gewone, alsof hij tegen 'n kind sprak; hij aaide Joep over den rug. „Je blijft hier nog 'n paar dagen, hè... tante van Heelsum blijft bij je... dan komt Ru of ik je halen, Ans... toe kind... blijf hier niet zoo zitten..." „Ik kan niet, Juul..." „Jawel, Anniè..." „Die menschen Juul... ze weten niet... ze begrijpen niet..." „Ze begrijpen wel, Annie... 't is héél droevig voor je... je vader te missen..." Ze keek hem recht in de oogen als nü pas 68 begrijpend, „je vader te missen" raakte als voor 't eerst haar hart. En plotseling greep ze Juul's arm, fluisterde trillend: „God, Juul, dan toch... God, Juul, toch... vader is... dood!" Ze barstte uit in tranen, schokkend héél heur tengere figuur, voor 't eerst radeloos uitbarstend in snikken, leunend haar blond hoofd tegen den muur. „Kom, Annie... denk eens dat lijden hè..." Hij liet haar stil uitschreien, zei toen rustig: „Moeder"is zoo blij dat je komt..." Ze streek de verwarde haren uit 't rood beschreide gelaat, keek even op. „Kom, Annie, de menschen gaan heen... 't is zóó...!" brak hij de zin plöts af. Hij nam haar arm en voerde haar zoo weer binnen. Ze zag niet de blikken der familie, 't bescheiden „houding zoeken" van sommigen, ze lette niet op tante van Heelsum's vertoornd, nijdig gezicht. Men nam eindelijk afscheid en fluisterde Annie nog wat troostwoorden toe, inviteerde haar later te logeeren, natuurlijk, als de eerste smart... Ze voelde haar handen drukken, dankte met klanklooze stem. Mieke, de tweede meid, in 't zwart, stond bij de deur, liet de menschen 69 uit. Tante van Heelsum, Rudolf en Juul van Raamsdijk bleven nog bijeen. Tante van Heelsum vroeg nog om 'n kopje koffie, opgelucht dat de lui heen waren gegaan. Ze zou nu maar eens degelijk praten, de puntjes op de i zetten; alleen was "t nog wel hinderlijk, dat de jongelui van Raamsdijk bleven. „Ik heb zoo gedacht, Annie, dat jij na de regeling hier, maar bij ons moest komen, mijn dochters Francine en Lie zouden 't dol-prettig vinden!" Tante van Heelsum dacht aan Annie's geld, dat zeer welkom zou zijn, bovendien Francine studeerde voor middelbaar Engelsch, Lie, de jongste deed eigenlijk niets, maar had 't druk met allerlei vergaderingen, kransjes, lezingen ... en Annie zou dan 't huishouden kunnen doen. : 'jff Tante van Heelsum gluurde aandachtig naar Annie en „de jongens van Raamsdijk." Toen zei Annie, hard-beslist, aan den halsband van Joep draaiend, die weer naast haar stond: 't Is toch afgesproken... ik ga bij nicht van Raamsdijk in huis..." Rudolf voelde dat hij nu spreken moest, de heele toestand hier, de begafenisdrukte, was hem hinderlijk en dat gezanik over Annie, door de familie in figuurlijken zin 74 En hij benijdde een oogenblik Rudolf, die daar zoo kalmpjes zat, zoo man zonder zorg, hè? of, nou ja, wel beslommeringen, wie had die niet, maar hij, Juul... beroerd zat hij er voor... schuld en vooral die wissel, die gauw verviel... En nare visioenen rezen voor hem op... toen, met 'n ruk van z'n hoofd, alsof de gedachten één, twéé, drie weg moesten, dacht hij aan Annie, 't bleeke, smart-gezichtje... lief kind... aardige pop, hoe was 't mogelijk dat er in die kille somberte, bij dien half menschenschuwen prof, zoo'n aardige dochter ontpopt was... enfin, de wereld was nu eenmaal vol vreemde verrassingen. Na dagen vol drukte en bemoeiingen over meubels verkoopen, koffers pakken, onaangenaamheden met tante van Heelsum, die nog onverwachts vertrok, was Villa „Rusthof" gesloten. Met behulp van den notaris en Rudolf van Raamsdijk had ze de zaken geregeld, blij, dat ze eerlijke menschen om zich wist, zelf te weinig verstand van geldzaken hebbend. Het kapitaal viel mee, ze kon behoorlijk leven. En even doorflitste haar 'n blijdschap... ze zou haar wenschen volgen, in Den Haag de Academie voor Beeldende Kunsten bezoeken 75 en zich toeleggen op beeldhouwen. Schilderen niet, daar voelde ze niet zoo voor... maar uitbeelden, in vorm de werkelijkheid weergeven, dien drang gevoelde ze in zich. De dagen roesden voorbij. Ze maakte afscheidsbezoeken, veel kennissen had ze niet inj 't stile dorp en in Arnhem. Bij de familie Barger, had men vol verbazing aangehoord 't nieuws, dat Annie bij de familie van Raamsdijk in huis ging. Wat, bij die menschen? Wat 'n bespottelijk idéé! Bij een zieke nicht en dan die historie van van Raamsdijk ... hij had 't mooi laten liggen... natuurlijk, ze was in stilte verloofd met dien Juul of Rudolf, ze hadden al zoo de lakens met de begrafenis uitgedeeld en Annie allerlei attenties bewezen, zóó zelfs, dat tante van Heelsum, 'n eigen schoonzuster nog wel, totaal genegeerd was en woedend heen was gegaan. Tante van Heelsum had '4 zelf geschreven aan Mies Barger, 'n vriendin van haar dochter Lie, zóó schandelijk waren ze genegeerd, nietwaar? En ze was gekomen bij haar familie. Mevrouw van Raamsdijk, had 't nichtje moeder-beschermend ontvangen en Nora in >n soort plichtmatig medelijden was vóórhaar stuggen aard uiterst vriendelijk, 't Bracht afleiding voor haar, k in orde brengen van haar 76 zitkamer met aangrenzend slaap-cabinetje. Ze had haar eigen meubels behouden, de rest verkocht. En ze toog aan 't werk, terwijl Nora gamma's studeerde en de tonen vaag naar boven klonken. Vluchtig bekeek ze den inhoud van de koffers, ze had dien ochtend lust gevoeld om de kamer zelf in orde te maken, voor Nora's hulp vriendelijk bedankend. 't Was 'n groot vertrek met uitgebouwden erker; haar" piano en overige meubels stonden reeds geschikt, maar 't beviel haar niet.... zou ze soms 'n zolder kunnen krijgen om voor atelier in te richten? De wit-gelakte Engelsche slaapkamer-meubeltjes, nog 't laatste geschenk van haar vader op haar een en twintigsten jaardag, stonden luk-raak gezet in 't slaapcabinetje. Ze ontpakte de koffers, overal stapelde zich de inhoud op, een smallen divan werd bedekt door doosjes, linten, schoentjes, photo's. Kleurentinteling vonkte door 't vertrek. Ze nam een lap goudbruin, hield de stof tegen den muur. Maar plots wierp ze de lap neer, liet zich moe-loom neervallen op 'n stoeltje. De groote violet-blauwe oogen verduisterden in diepe melancholie, in 't hooge voorhoofd trokken rimpels, zij steunde de kin in de hand en keek 87 dingen eigenlijk niet aanhalen... goed voor geldmannen... hij niet. Maar de menschen zochten hem, de lui inviteerde hem op dinertjes, fuiven... Juul amuseerde den boel... welzeker.... nou maar, dat moest uit zijn, hoor... uit. Geen pias meer voor je kennissen. En per slot van rekening, wat had je er aan? Zat je in 't nauw... ze lieten je zakken. Doodlam maakte je dat getob, heel zijn leven en zoo oud was hij toch nog niet, zeven en twintig, hè?... slingerend in 'n zee van onrust. Och, de verhouding met Lientje was 't minste. Als hij geen cadeautjes meer aansleepte, schopte ze hem wel zelf naar de maan.... De vrouwen liepen hem na en je moest wel van steen zijn, zooals zijn hooggeachten broeder, als je nu niet eens heuschjes-getroffen werd door I lieve aanhalige van de meisjes.... Lientje was 't minste... maar dat geld en die speelschuld. Als hij eens bij dokter Waaien aanschelde? Al zijn grieven vertelde, zou die hem niet...? Maar hij had hem al geholpen... neen... Hij floot Joep, langgerekt. „Kom Joep je, naar huis!" Fleurig-gezellig ontving de kamer hem toen hij thuiskwam. Juul gooide de zwarte gedachten van zich, ging naast Annie zitten, die 88 „Patience" speelde. En hij leerde haar de beeldengalerij, deed kunstjes met de kaart, zei nieuwe namen voor 't Patience-spel. „Toe Ru," kwam ze zacht-Iief, „doe ook eens mee?" „Altijd in zijn studie!" grapte Juul, kaarten schuddend, maar zijn stem klonk moe, zoodat Annie hem even aankeek. En Rudolf klapte 't boek dicht, zei luchtig„Kom, ik kijk!" Annie was den heelen .avond in stemming van lichte vroolijkheid, even coquetteerend met Juul, ze voelde zijn bewondering, héél vriendelijk deed ze tegen Rudolf, van wién ze v o e 1 d e dat hij haar flirt met Juul afkeurde. Mevrouw van Raamsdijk lachte mee, tevreden, zooals zij zich in geen tijd had gevoeld. Nora,' gebogen over 'n borduurwerk, keek kalm toe,' zich heimelijk ergerend over 't nichtje, om haar zotte uitvallen. Ze zag Annie liever ernstig, met het waas van rouw, die over haar hing... hoe was 't mogelijk, pas haar vader dood en nu weer lachen, neen, Annie was haar toch antipathiek, hoor! En toen Juul afscheid nam om den laatsten trein naar Den Haag te halen, bedankte zij hem „voor den avond vol kunstgenot," hem in onbewuste coquetterie toeknikkend, 't kopje schuin. 89 Ze zag plotseling 'n licht gloeien in zijn vroolijke oogen en in eens keek ze ernstiger, voelde 'n donkerwarme blos naar haar wangen stijgen. Toen, luchtig, met 'n lachje nam hij afscheid. Op haar slaapkamertje bleef ze even in 't donker rondturen en als 'n neerslag van haar vroolijkheid voelde zij zich weer 'n vreemde in 't huis... 't was haar kamer toch niet van „Villa Rusthof" en ze dacht aan haar vader. Met 't losgewonden, lange haar om 't blankrose gezicht, tuurde ze op 't oude portret... lang geleden, want professor van Heelsum had nooit zijn portret weer laten maken. En ze voelde tranen warm vallen op haar handen. * * * Ze bezocht de teeken-academie in Den Haag, had 'n» abonnement op den trein genomen. Ze werkte met ijver en volharding. De weken gingen vlug voorbij. En ze had nu 't ideaal gevonden... haar kunst. Dan zou ze naar Rome gaan en reizen door Italië, Rome, de stad van oudheid. En zeiiep in gedachten over haar ontluikende werkkracht, buiten de stad, genoot van een lente- 90 dag. Ze ging langs een lichten weg, leeg en vlak, waar geen huizen meer stonden, waar ze zich omgeven zag door weilanden, echt Hollands vlak. De bottende takjes der hoornen, zwiepten door de nog wat gure lentewind; ze had behoefte aan 'n wandeling, 'n beweging in de frissche lucht. De wind deed de rose blos dieper, warmer op haar wangen komen, het krullende blonde haar, vallend over heur oortjes, kroezelde onder haar hoed uit. O zoo met Joep, die haar natuurlijk vergezelde, had ze wel willen hollen, rennen, net als buiten in haar vroeger dorp. En ze bleef even staan om te zien, vèr, eindeloos ver over de weilanden; naar het stervend roosrood van de zon, alles in rose licht.. Kom, ze was te ver afgedwaald, ze zouden niet weten waar ze bleef. Ze liep haastiger door en ging even terzijde voor 't getjing van 'n fiets. „O, dag dokter!" groette ze en vond 't jammer op den stillen weg een kennis te ontmoeten, haar denken storend. Waaien sprong van zijn fiets, aaide Joep, die blaffend op hem afsprong. „Nog zóó laat aan den wandel... u hebt gelijk, heerlijk weer!" klonk vroolijk zijn stem, „mag ik meeloopen?" 91 „Zeker, dokter!" ,,'t Is hier 'n mooie weg, natuurschoon is hier anders niet veel... dat zal u wel missen... bij waar u vroeger woonde, niet?" „O, 't is heel mooi!" antwoordde ze kalm, zoo wijd, zoo rustig. „Schildert u?" vroeg hij, 'n sigaar aanstekend. „Zoo'n beetje." „Half werk is geen werk... u hebt toch tijd genoeg, denk ik, om u geheel aan iets te wijden, waar de vonk van talent al smeult." Ze ergerde zich even over zijn toon, ze vond Waaien „altijd zoo over alles en ieder schoolmeesteren" en ze was 'n beetje bang voor hem, ze durfde nooit haarvroolijkecoquetterie tegen hem te ontplooien, wetende, dat hij haar 'n cynische opmerking zou maken, haar grieven zou, zooals eens op 'n muziekavondje ook al gebeurd was. Maar ze sprak toch graag met hem, over zijn reizen en over kunst, hij was wel ontwikkeld. „Later," zeide ze plots, alsof ze er zich voor schaamde, om haar in zijn oogen leeg leven, „ga ik reizen, of dan 'n bescheiden reisje maken, naar Italië voor..." „Uw plezier?" vroeg hij banaal. „Neen.. of ja, wel, maar in de eerste plaats 92 voor mijn ontwikkeling... beeldhouwkunst... o, maar 't duurt nog lang..." Hij keek haar met belangstelling aan, vond haar nu eenvoudig en waar. En hij sprak haar over Italië, waar hij reeds vier keer was geweest. Hij vroeg haar eens met Nora en Rudolf te komen zien zijn schilderijen, ook van oude meesters, hij voelde veel voor kunst, al schilderde hij niet zelf. ,,Als u soms uw plan doorzet, zal «k u wel inlichtingen geven... zoudt u alleen gaan?" „Ja...", aarzelde Annie en ze keek hem éven aan, hem wel zoover kennende, dat hij er niets afkeurenswaardigs in zou vinden, zij, alleen op reis. „Hoor eens, jongejuffer, vertrouw mij als 'n ouderman hè..maar als 'n jonge dame alleen op reis gaat, al zijn jullie nog zoo geëmancipeerd, wordt je altijd afgezet... dus kom dan vóór dien tijd bij mij om inlichtingen." Hij sloeg nu weer over in den toon die hij gewoonlijk tegen haar aansloeg, op de manier waarop hij haar weer als kind beschouwde. En lachend beloofde zij... * * * Nora stond voor 't venster en keek uit naar 't nichtje. 93 Wat kwam ze laat, waar bleef ze toch? Vervelend hoor, de tafel was reeds gedekt en Rudolf was altijd zoo'n man van de klok. De bel tjingelde hard. „Daar is ze al," vergoedde Mevrouw van Raamsdijk, blij dat Nora nu niet langer mopperde en zeurde over Annie. „Bonjour, bonjour menschjes... tante!" „Zeg liever bonsoir", kwam Nora, bezig met vleesih snijden. „Bentu boos,tantetje?" vleide ze, Mevrouw Van Raamsdijk toeknikkend, „kijk, daar houdt u van!" Ze drukte een plak chocolade in nicht's handen. „Gunst, maar kind, dat had je nu niet moeten doen... wil je me wat dichter bij de tafel schuiven, Rudolf?" „Ik heb zoo heerlijk gewandeld... neen, verrukkelijk... hè tante... u moet zoo'n duwwagentje koopen... dat gaat best met mooi weer... o en ja, dat is waar, allemaal de groeten van... raden!" Ze zeiden allerlei namen... „O, domme menschen, Waaien... dokter Waaien, ik kwam hem tegen op den Grooten Weg en hij ging tot hier mee... mag ik wat jus? Merci Noor." „Zeker niet veel zieken met 't zachte weer, 98 „Heerlijk, Juul... dat je me zoo helpt..." Ze moest iets hartelijks zeggen... haar gevoelige ziel, alle indrukken in zich opnemend, zeide haar dat er wat was met Juul... maar wat? Half-schertsend wierp hij de hamer neer, zei, op 'n driekant stoeltje neersmakkend: Is 't zoo naar de juffrouw haar zin?" Ze lachte, 'n hoog lachje, zei toen: „Best hoor!" „Wat lach je gemaakt... moet je niet doen, kind... blijf natuurlijk!" En eensklaps trok haar bewegelijk gezichtje in ernstiger plooi, toen aarzelend-voorzichtig, eindelijk vrijuit sprekend, terwijl ze de handen nerveus bewoog: „Juul... ik weet niet... je moet niet boos zijn... is er iets... wat je hindert?" Zijn gezicht vertrok, wit. Kind," fluisterde hij, toen zich vermannend; met 'n vroolijk valsch-klinkend lachje: „Beste Ans! Wat haal je je voor muizenesten in"t bolletje!" Maar ze gaf geen antwoord, bleef zwijgend voor zich zien. En ineens zag hij haar in 'n ander licht... het vloeide in hem over als 'n zachte jubel 106 gesproken, 't gezichtje was haar iets tegengevallen in de klaarte van daglicht, 'n beetje vermoeid als 'n verwelkte bloem, bleek in haar japon van zwart met wazig tule overkleed, besprenkeld met gitjes, de hals vierkant uitgesneden. En 't beeld had ze zoo vastgehouden en wilde dit weergeven. Na haar inspannend werken dien middag, was ze neergevallen op een divan en had 'n boek genomen over „Das Modellieren von Büsten und Figuren." Toen schrikte ze op uit haar rustige houding, door 'n klopje tegen de deur. 't Was Juul; als hij uit Den Haag kwam, liep hij wel eens bij Annie het atelier binnen, dan zette ze thee, rookten ze cigaretten en spraken kalm over ditjes en datjes, tot ergernis van Nora, zij vond dat „onvrouwelijk doen" van haar nichtje héél dwaas, 't gaf geen pas. En eens was dokter Waaien ook naar het atelier gegaan en had ze hun hooren lachen en praten en Annie had een antieke waaier van hem gekregen, die hij nog tusschen „allerlei rommel" had gevonden. Ze schrikte even van Juul's bleek gelaat, klapte het boek . dicht. „Zoo Juul... overgewaaid?" 107 Hij liep heen en weer door 't kleine atelier, wees op de vorm onder de doek. „Aan 't werk, Ans?" „Och... ja... 'k weet niet:., 't zal wel niet lukken, zoo ver ben ik nog niet... toe ga zitten!" „Ik wilde je juist voorstellen, 't is zulk „fine weather to-day", ga mee naar buiten... hè... 't is hier warm!" Zij keek naar de lucht, hoog en blauw, als trillend over de daken; diep haalde ze even adem, sprong van den divan op. „Goed, ik zal me even verkleeden, ik kom direct!" Op haar slaapkamertje, onder 'tverwisselen van haar blouse voelde ze weer in haar de groote blijdschap, gepaard met 'n vage angst, dat Juul was gekomen. Toen schudde ze 't hoofd, riep in 't portaal dat ze op Juul wachtte, die dadelijk van het atelier kwam. Ze wuifde voor het raam tegen Nora, die even knikte. Het was 'n Meidag vol belovende pracht van lente. Ze liepen samen den landweg op, totdat de stad achter hen lag. Hoog verhieven de boomen zich aan weerszijden van den weg en 't groen botte uit in fijne schakeeringen. Annie had haar stroohoed afgezet, de zoele wind kroezelde door haar blond kapsel. Ze liepen een tijd lang zwijgend door, 108 Juul staarde naar de boomen, trok met 'n ruk wat grashalmpjes af. Toen verbrak Annie plots het kinderlijk zwijgen. „Heblje die twee novellen bij je, Juul, welke je schreef?" „Och, Annie, nonsens hoor... ja, 'k heb ze, maar 't is al twee jaar geleden... als we straks bij de kreupelboschjes komen, gaan we op dat bankje zitten en dan mag je genieten van mijn kunstproducten... allemachtig, ze zijn zoo zielverheffend! Vooruit Ans... harder aanstappen. Toen begon Juul een Haagsche douairière na te doen en Annie's lach klonk luid-op. Eindelijk hadden ze de bank bereikt. „Nu 't boek!" gebood Annie. . „Boek? Boek? Lieve kind... 't zijn wat luttele blaadjes papier en lach je neef nu maar straks uit... ik geef je permissie." De blaadjes dicht beschreven papier warrelden in haar schoot, zij begon te lezen; ze staarde Juul aan. Het was zoo, het was zooals ze gedacht had, onder 't luchtig doen van Juul's karakter lag de ziel van gevoel, die zij er steeds in vermoed had. Ze las „Avond aan het strand", 109 een herfstavond met woelende zee, een wegsterven van zomer, leefde tusschen de regels. De .andere schets „Ontmoeting" vond ze minder gevoeld, vooral in 't weergeven van natuurstemmingen scheen Juul sterk te zijn. Ze bleef stil zitten, voelde iets kroppen in haar keel, ze wilde met geen bajiaal zinnetje aankomen. Ze keek hem terzijde aan, hij was *n eind van de bank afgedrenteld en mikte steentjes in 'n sloot. „Juul... o, wat heeft me dat getroffen, je moet een boek gaan schrijven, Juul!" Met luchtigen spot zette hij zich weer naast haar neer, sloeg wat stofjes van zijn pantalon stak 'n cigaret aan. „Je doet je altijd anders voor dan je bent!" zeide ze, licht de fijne brauwen fronsend en ze gaf hem de blaadjes papier terug. Met 'n bruut gebaar begon hij de dichtbeschreven papieren te verscheuren, een spot in zijn oogen, zijn gelaat bleek. Met 'n kreet was Annie opgesprongen en ontfutselde hem de blaadjes, gekreukt verstrooid lagen ze op den grond. „Gelukkig „Avond aan zee" was nog ongeschonden. „Juul!" smeekte ze lief .... wat dwaas van je ... . hè, wat een ontzettend kin- 110 derachtig gedoe laat mij ze behouden!" Ze boog zich dicht naar hem over, flink en eenvoudig. Hij zag haar zonnig gezichtje, de oogen waren nu omfloerst als in rouw, haar roode mond trilde nerveus. En hij wist, dat ze elkander liefhadden, 't kwam hem plotseling voor in groote klaarheid. En hij dacht, dat haar figuurtje van rein jong meisje op 'n afstand van hem moest blijven, alsof hij 'n giftig dier was. Hij had zijn leven vergooid, getrokken naar den afgrond, die hem tegengaapte. Zijn zwak, zwak karakter was langzaam de helling afgegleden, bijna onbewust. Zijn hartstocht voor vrouwen, zijn zucht naar fortuin. Als hij nu nog zijn leven kon beginnen, hij met Annie, opgaand in de kunst, elkaar gevend de inspiratie, het kind-meisje dat hij lief zou hebben vól toewijding in een groot, groot verlangen, haar jong lichaam en ziel te bezitten. Maar met 'n onverschillig gebaar, wierp hij de cigaret weg. Krankzinnige gedachten! Nonsens! Zulke teere liefde's waren uit de mode! Ze moest weten van zijn zondig leven! Het onheil kwam steeds nader, zijn schulden waren aangegroeid en over tien dagen zou. Rudolf aan worden gesproken om een speelschuld. Wat te doen? 't Allerbeste was, heen te gaan 111 naar Amerika of naar Indië... o God ja, 'n nieuw leven beginnen... hij was toch nog jong, zeven en twintig pas! En was nu zijn leven reeds verstikt, weg? Maar hoe kwam hij aan 't geld... Waaien hielp hem niet meer... Annie, het nichtje! Als hij leende van haar, rijk was ze niet, maar misschien hielp ze hem wel aan twaalf honderd gulden... god, dan was hij gered, als zij 't hem eens voorschoot? Dan ging hij heen... o ja niet langer in de poel van modder blijven! Hij schokte ineens fel op van zijn gedachten. Hij keek haar aan... ze las nog in zijn novelle, de blaadjes streek ze glad als in 'n liefkoozing. De lentekoelte suisde door de boomen, icroezelde door Annie's blonde haren. Het was Juul alsof hij alleen met Annie ademde, alleen in reine wijdheid van lentelucht... Hij boog zich dichter naar haar over, hij wilde haar tot ^zich trekken, fluisterend zeggen, hoe lief hij haar had... al die maanden reeds, het bloed joeg gejaagd' door zijn nerveus lichaam... ze keek plots op, haar groote oogen starend in de zijne, de groote violetten, zooals Juul ze wel eens noemde. Toen langzaam brak de betoovering... wendde Juul zijn hoofd af en keek hij naardehel-blauwe lucht. 112 En Annie trok haar manteltje recht, gaf zich 'n houding. En langzaam voelde zij iets naar haar keel kruipen, een pijn in haar borst... Ze had Juul's vraag verwacht, een bekentenis van zijn liefde, een vraag, die zij zoo graag beantwoord had in deze atmosfeer van jonge lente... Zoo stil was het nu, een teere weelde van geluk was rondom. Juul streek met zijn hand langs 't voorhoofd. Binnen-in hem schreeuwde het, om te uiten zijn liefde voor haar, maar hij klemde de lippen vast opeen. Bijna had hij zich vergeten! Een prachtig huwelijksaanzoek, hoor! Een gesjochten vent, zonder positie, vol schuld, bekennend zijn innigste gedachten aan haar, die daar zat! O goddank, dat zijn verstand hem nog van zoo'n idiote streek had teruggehouden! Neen, hij vroeg haar ook geen geld ter leen. De heele boel moest maar spaak loopen en hij naar de verd 't was zijn noodlot. Zijn verwende jeugd, verkeerde vrienden, zwak karakter... gegevens voor 'n heerlijke sensatie-roman. „Kom Ans," luchtigde hij opstaand... „we moeten gaan... mag ik de schetsen weer?" „Geef mij ze!" bad ze lief. „Goed," zeide Juul kort. 113 Ze liepen naast elkaar, zwijgend, de stemming was gebroken. Een paar heeren passeerden hen, fixeerden brutaal Annie. Een felle jaloezie doorflitste Juul, hij keek terzijde zijn nichtje aan. Maar ze liep diep in gedachten voort naast hem over den zonnigen landweg. Vol vreemde droefheid, vol onbestemde gevoelens. Er was iets met Juul... wat dan toch? Ze had wel begrepen, dat zijn positie niet schitterend was... waarom vertrouwde hij haar dan zijn geheimen niet toe? Zou ze hem vragen, polsen? Ze werd bang, bang voor haar liefde, ze hield van hem met al zijn gebreken, zijn zwakheid van karakter, waar toch gevoel en dieper ernst in verborgen lagen. Ze hield van zijn klare, tintelende oogen, zijn vriendelijk gelaat, waar uitsprankelde jong leven, zooals" bij haar. Ze dolden soms samen als twee groote kinderen, maar dan weer te saèm op haar atelier, spraken ze over kunst, gaf hij haar onbewust bezieling tot scheppen, tot arbeiden. O, 't was zoo jammer, zoo jammer van Juul! „Zullen we daar even gaan zitten?" stoorde Juul haar uit 't gepeins, 't Was 'n gewone uitspanning, een herberg, verscholen op den breeden grintweg. Een boerenknecht veegde löÉl 8 114 met 'n doek kringen van 't tafeltje; Annie lachte even tegen Juul, omdat zij daar zoo primitief zaten. Ze tuurde naar het kogelfleschje limonade, dat ze gevraagd had. „Prosit Ans!" zei Juul weer gemaakt vroolijk, zijn glas bier opheffend. Van de duiventil wiekten duiven neer op den grond. Een witte doffer tripte parmantig over 't zand, pikkend in 'n nog kaal grasperkje. Het voorjaarszonnetje streelde over alles heen. Stil staarden Juul en Annie rond, inademend de buitenlucht... de kalme, groote rust... En zij dacht aan 't buiten, „Villa Rusthof", waar zij haar jeugd had doorgebracht met haar vader, ze was er fbch gelukkig geweest... Juul keek op z'n horloge. Hij moest straks naar Den Haag terug. Vervloekte ellende toch! Vanavond maakte hij 'n einde aan zijn verhouding met Lien... 't was al zoo dikwijls zijn plan geweest... er was ook al 'n verwijdering, maar die verkoeling moest nog erger worden... hij wilde absoluut met haar breken, voor altijd. Haar opdringerige passie walgde hem tegen... neen, 't moest uit zijn. En dat was nog 't minste... maar de schulden!... Angst hamerde in zijn keel... Kijk nu toch, om zoo te zitten naast Annie... Wat 'n 115 weelde... even die ellendige gedachten verdringen ... de lucht was zoo mooi... het leven was toch heerlijk... mooi! Neen, het leven was verschrikkelijk... hij had het zelf vreeselijk gemaakt. Eensklaps stond hij bruusk op, trillend op zijn beenen, doodsbleek. „God Juul, wat heb je?" „Niets," lachte hij strak-bleek, „heusch niets kind... kom, we moeten gaan." „Heb je al betaald?" „O neen... wacht ik zal de gelagkamer zelf wel ingaan... die vent hoort 't hier niet, als ik tik...!" Toen liepen ze weer terug naar de stad, langs 'n anderen weg. En Annie in zwijgende beklemming, zei, zonder dat ze eigenlijk na had gedacht, spontaan: „Juul?" „Wat Ans?" „Ik wil spreken met je... over wat je hindert..." Hij zag haar verbaasd aan, verwonderd over haar matte, bedroefde stem, die nu niet klonk als 'n zilveren klokje. „Maar gekke meid... er is niets... wat wil je zeggen? Over het mooie weer spreken...? 116 Over het Oude Testament...? Over Fransche literatuur... je lievelingsgedichten?" „Och neen, Juul!" weerde ze af, 'n beetje boos, ,,'t is geen vrouwelijke nieuwsgierigheid van me... maar ik vind... ik gevoel dat je de oude niet bent... er moeten dingen zijn waar je aldoor over denkt... Ze maken je stil!" Hij boog zich tot haar over, nam haar handen streelend in de zijne, zag haar aan met zijn glimlach onder den blonden knevel. „Je bent 'n lief, goed kind, Ans... ik verdien het niet, dat je zóó met mij mee gevoelt., je moet er heusch niet verder over praten..." „Maar ik wil dat je spreekt... ik vind 't zoo naar, je bent toch misschien nog te helpen... ik wil hoor je, Juul?" De oude Annie was in haar ontwaakt, zooals ze „Ik wil" uitriep, zooals ze de dingen wilde doorzien, die haar hinderden, zooals ze op haar atelier met moeilijk werk worstelde. „Zou je 't dan zoo erg vinden, Ans... als ik ongelukkig was?" Haar jong lichaam schokte even, zij wilde hem niet ongelukkig zien... ze had hem te lief... ze barstte uit in snikken. Toen sloot hij haar vast in zijn armen en 117 zoende haar... daarna liet hij haar plots, bijna ruw weer los. Een klaarheid kwam over hem, toen sprak hij dof: „Annie... vergeef me... ik heb slecht geleefd, ik maakte schulden, ik leefde boven mijn kracht... vandaag of morgen krijg ik mijn ontslag van het kantoor, het spant, het spant..." Hij zweeg even, de oogen half gesloten, het duizelde hem van al de nare visioenen, 't deed hem goed, zich uit te spreken tegen één, die nog medelijden met hem zou hebben... Als ontnuchterd staarde zij hem aan. „Maar kan Rudolf dan'niet...?" „Rudolf?... o kind, weineen... laat hij er buiten... bovendien, hij heeft weieens geholpen ... de som is te groot..." „Maar Juul dan toch... luister dan... hoeveel geld is er noodig om aan te zuiveren... dan kan ik je misschien helpen?" „Jij!... maar Annie!" 't Was als 'n uitroep van trillende blijdschap, van verlossing. „Onmogelijk, Annie!" lispelde hij, 't hoofd schuddend. Zij greep zijn hand, fluisterde dringend: „Zeg 't me dan, Juul... hoeveel?" 118 Toen zij hij kort, toch nog aarzelend: „Twaalfhonderd gulden Annie!" Ze sprak de som langzaam uit, de woorden zacht herhalend. ,/t Is zooveel, Annie... toe, denk er maar niet langer over... pas op daar, die auto!" Ze dacht na, ze had geen zweem verstand van geldzaken, ze wist dat ze niet rijk was... maar aan de som zou ze hem helpen, zeker. Er scheen nu meer en meer helderheid in haar hoofd te komen. „Ik zal Ru vragen of hij 't geld voor me halen gaat van een Bank, in Amsterdam, Juul... wanneer moet je 't hebben?" Hij keek haar aan, ze zag nu zon in zijn oogen, hij greep haar hand, drukte die, klemde haar vingers. „Ik mag dit offer niet van je aannemen, Ans... 't is te veel!" stribbelde hij weer tegen, zwak. „Malle jongen," fluisterde ze lachend, „dan geef je 't later terug... ik ben zoo blij, dat ik je helpen kan, Juul!" Hij gaf geen antwoord en bleef naar haar zien, haar gezichtje rose-blank, de klaarblauwe oogen die nu weer blij-glinsterden. Hij voelde het als een zaligheid, dat ze hem liefhad, maar dat geld-leenen... o dat maakte 119 iets leelijks tusschen hen... een lammeling was hij... een laffe kerel... maar als hij geholpen was ging hij heen... naar Indië... werken, werken om haar waardig te zijn. Een angst laaide in hem op, dat Rudolf dit alles weten moest... streng en hard zou hij zijn meening over Juul uitspreken, Rudolf die practische kerel. Was hij maar zoo, die bracht het toch verder! Annie begreep hem niet. Waar piekerde hij nu langer over... zei hij niets van zijn liefde meer? Had hij haar wel lief? Ze zag weer zijn strak-kijken, ze hoorde hem diep ademen en ze twijfelde weer aan hem. „Je bent dan toch gered, Juul?" poogde ze lachend de stilte te verstoren, die bang maakte. „Zeker Annie... God, ik ben je zoo dankbaar ... je bent zoo goed..." Zijn woorden klonken als gewrongen uit zijn keel... Ze was treurig-verbaasd. Zwijgend liepen ze voort, de stad met z'n torens, rook van fabrieken doemde yoor hen op.... En ze dacht weer na. Neen, natuurlijk zou Juul haar nu niet vragen, zijn vrouw te 120 worden, eerst 'n positie... van zijn liefde was ze toch zeker! En gauw kwamen lichtere gedachtetjes, glunderde hoop door haar zwaar-denken o, alles zou goed worden, alles... „Neen maar," vroolijkte Annie, „wat zijn we lang weggebleven!" Over het boomloof vaalde reeds schemer. Toen spraken ze over banale dingen, Annie maakte grapjes, wilde Juul weer gewoon zien. Maar de stemming bleef tusschen hen hangen als 'n sluier van weemoed. Luchtige, schertsende woordjes sprenkelde Annie dien middag aan tafel, Mevrouw van Raamsdijk lachte, lachte om dat gekke, drukke gedoe van Annie en Rudolf kwam ook uit de plooi... ,/t Voorjaar zit in de lucht, je doet als 'n veulen!" plaagde zij. Alleen Nora was stil, fronste de wenkbrauwen. En Annie bedacht plots, 't vreemde van dit gezin. Nooit was 't bijna volmaakte harmonie. Als Rudolf stil was, deed Nora weer opgewekt en als Juul uitgelaten deed, werd Ru weer kwaad en Nora ook. Alleen Mevrouw 121 bleef bijna altijd in een kalme stemming, soms wat down, maar dan schonk Annie haar afleiding. „Hè nicht, als 't weer nu zoo mooi blijft, dan moet u in uw rolwagen uit, hoor... wij zullen wel duwen, hè Noor?" „Ja zeker," zei Nora en even vriendelijker werd haar blik, toen ze haar moeder aanzag, terwijl ze Riek hielp met opvouwen van het tafellaken. Rudolf was naar zijn studeerkamer gegaan en Annie wilde hem spreken over Juul, over het geld. Haar hart bonste. Kom, % was haar geld toch! Voor zij de huiskamer uit was gegaan, riep Nora haar terug. „Waaien was hier vanmiddag... hij heeft dat boek voor je laten brengen... over Rome geloof ik." „O!" kwam ze luchtig, „dank je..."* Ze schrikte even van 't stekelige jaloersche in Nora's blik. Toen liep ze naar haar slaapkamer. Zij wiesch haar handen in 't koude water, langzaam keek ze op, de hoeken van de kleine kamer waren bijna donker bij 't schijnsel van de kleine schemerlamp. Zij plofte neer in 'n leuningstoel, 't getiktak van de pendule op 't tafeltje tegenover 122 haar, maakte haar onrustig. Want ze wist, dat met elke minuut de tijd meer drong om nu naar Rudolf's kamer te gaan, te spreken over Juul. Ze dacht aan 't boek van dokter Waaien, een kunstbeschrijving over Rome... kom, nu moest ze gaan, anders was Rudolf misschien uit. Nog even de pendule acht hooren slaan... dan ging ze. Annie sloop over het portaal, Nora mocht er niets van bemerken.. .ze tikte met 'n licht klopje aan Rudolf's studeervertrek. Rudolf was bezig in zijn boekenkast, zocht een boek. Een donkerroode blos waasde over Annie's wangen terwijl ze hem even vluchtig aanstaarde. Verwonderd keek Rudolf haar aan. „Is er iets, Annie, soms 'n boek?" Ze las wel eens 'n boek van hem, maar nu schudde ze 't hoofd, terwijl ze op 'n tabouret ging zitten naast de schrijftafel. „Ik wilde je even wat vragen," zei ze, haar keel licht schrapend. Hij keek verwonderd om haar ernst, schoof met kalm gebaar zijn stoel dichter bij 't schrijfbureau. Hij draaide de lamp, omlijst door 'n groene kap wat hooger, keek haar aan. „Ja, ik wilde... ik wilde je vragen om 123 geld, 'n som geld voor mij van de Bank uit Amsterdam te halen!" Haar borst deinde onrustig onder de lichtblauwe blouse, ze trommelde nerveus met de vingers op de schrijftafel. Rudolf staarde zijn nichtje aan, met verwondering in de oogen. Onlangs had hij haar nog 'n som geld gegeven, die ze noodig had voor een liefdadige instelling... nu dit weer. „Maar Annie, pardon... je gebruikt de laatste tijden nogal veel... 't gaat me wel niet aan, maar dat gaat toch zoo niet... als ik vragen mag, voor wat is 't, dat...?" „Om... Juul te helpen...!" Ze had 't hoofd gebogen, alsof ze een ruwe slag van Rudolf zou ontvangen. Even bleef 'n stilte hangen, alleen het gaslicht suisde... Rudolf bleef haar strak aanstaren, de lippen stijf gesloten, zwaar dreunde zijn stem haar tegen: „Dat sta ik niet toe, Annie!" Annie was opgesprongen, haar oogen opschitterend in drift. „Je hebt er niets in te zeggen... ik ben vrij in handelen!" barstte ze uit, als 'n jong kind in drift. „In zooverre, dat ik je van dwaze grillen 124 terug moet houden... dat is mijn plicht." „Mijn zaken gaan niemand aan!" Overspannen, nerveus begon ze te schreien. Rudolf trok de wenkbrauwen op, schreiende vrouwen waren hem 'n gruwel. „Wie heeft je van Juul gesproken... heeft hij 't je zelf gevraagd, Annie?" vroeg hij iets zachter. „Neen... ik stelde § hem voor, ik vroeg 't hem. O, ik kon 't niet velen dat stille in Juul... 't maakt me zoo down... ik begreep dat hij verdriet hadr:. ik smeekte hem mij dit te zeggen..." „Hoeveel vroeg hij...?" kwam Rudolf dof. Ze noemde aarzelend de som, vreezende weer een uitbarsting van Rudolf's kant. Rudolf trapte ongeduldig op den grond. „Je mag het niet doen... je mag hem niet sterken in zijn zwakheid, Annie!" „Sterken? Hij zou juist geholpen zijn, zich opheffen... o Juul, je kent hem niet... hij is zoo goed... maar nu zoo ongelukkig!" „Ongelukkig? Goed? Dan moet hij maar werken, zijn grand-seigneurschap laten varen.. zoo'n lamme vent... God-allemachtig... ik heb hier genoeg van alles! Eerst vader... nu weer Juul. Daar is toch geen helpen aan!" „Jawel!" bruuste Annie op, „dan gaat hij 125 'n betere positie zoeken... die ellende drukt hem neer... Rudolf, ik wil hem helpen!" „Neen, Annie, dat zal je niet!" Ze stond nu vlak bij hem, haar hand op zijn mouw, haar gezichtje wit. „En 't is mijn geld... hoor je... ik help Juul... wij houden van elkaar... ik help hem!" Hij omklemde haar polsen, ze deinsde achteruit. „Heeft-ie je van liefde gesproken? Hij? Hoe durfde Juul... kwajongen... 't is natuurlijk omdat je hem helpen zal, daar... mijn meening!" „O!" snikte ze, „je hebt geen hart... je bent laag, laag... zooiets te zeggen..." Een oogenblik zag hij op haar neer, minachting in zijn koude oogen... Ze was op 'n divan neergezonken, terwijl Rudolf heen en weer liep. Hij vond haar 'n vrouw, 'n kleinzielige vrouw om verliefd te worden op een man als zijn broer Juul, over wien hij met zijn koel verstand nooit dieper na had gedacht. Rudolf analyseerde geen gemoedstoestanden, hij vond Juul 'n lastig sujet, hij begreep niet Juul's streven naar beter, niet de moeilijkheid om weer op te staan uit den poel, waar hij 126 was ingesmeten. Juul gaf last, maakte de familienaam, toch al door het slijk gesleurd, nog slechter. En praatjes, „on-dits" waren Rudolf een hel. Er werd al gebabbeld over 't rijke nichtje, een partij voor een van de neven. God beter, 't kind had geen fortuin, en dan... verliefd zou hij, Rudolf, op zoo'n vlindertje als Annie nooit worden! Annie had spijt van hare openbaring tegen Rudolf; o, ze had haar geheim niet prijs moeten geven. Juul had haar gekust... maar toch niet van liefde gesproken! Maar ze had in haar angst voor Juul, Rudolf de waarheid in zijn gezicht geworpen, misschien als hij wist van haar liefde, dat hij dan niet langer weigeren zou haar het geld te geven, om zijn broer te redden van ondergang. En Rudolf, met zijn koude, klein-zielige begrippen, steeds hechtend aan vormen, maar toch stipt-eerlijk, vatte haar hand. „Ik apprecieer het, Annie, dat je ons helpen wilt, want je begrijpt, dat Juul's ondergang gelijk staat met de onze, de familienaam zie je... maar we zullen er met Juul over spreken, hij moet de som in termijnen aan je terug betalen, begrijp je goed? En dan op één voorwaarde... hij moet naar Indië. Een vriend van mijn overleden vader wil door zijn 127 voorspraak Juul daar wel vooruithelpen, in de koffiecultuur... dat is 't beste... en dan," Rudolf's stem daalde tot fluistering, „zou 'k me die dwaze kinderliefde maar uit 't hoofd zetten. Ik begrijp niet, dat Juul je over... over liefde heeft durven spreken...!" „Dat heeft hij niet... wij gevoelen eikaars sympathie!" Ze gingen weer zitten, zij, haar armen rustend op de stoelleuningen. „O zoo... dus zielenverwantschap..." Om -zijn mond spotte 'n lachje, heftig bewoog ze 't blonde hoofd. „Enfin, heel die geschiedenis met Juul begint me zoo allemachtig te vervelen... dat hij maar zoo gauw mogelijk weg moet..." Ze schokte even op... ja, hij moest weg... ze moest hem missen uit haar leven... voor hoelang, hoelang? Hij zag de verandering in haar gelaat en hij voelde even dat 't haar nu toch ernst scheen... 't vlindertje scheen uitgefladderd... enfin, als Juul weg was, zou ze wel vergeten. Dokter Waaien maakte nogal werk van haar... maar och, die flirtte met iedere vrouw. „Wil je er niet over spreken, Rudolf, tegen nicht en Nora... dat ik het geld...?" „Neen, natuurlijk niet... ik dank je, Annie, voor je hulp...!" 128 Hij vatte haar hand. Ze trok snel terug en ze spraken nog even over het geld; Rudolf zou Juul, die vooreerst in Den Haag bleef schrijven. Mevrouw van Raamsdijk zat in de kleine serre, de stoel was daar heengerold door Annie, zij had er potjes lelietjes en tulpen geplaatst; de kleine serre deed als 'n feest van lente, met de bloemen, de varens en de planten door Nora en Annie verzorgd. Door het halfgeopende tuimelraam kwamen geruchten uit de straat in de kamer; toen kwam Annie nog even binnen, haastig. Zij was gekleed in 'n nieuw donkerblauw voorjaarspakje, een kleine, zwarte hoed met witte aigrette stond haar goed. Ze schoot de glacé-handschoenen aan, trad nog even de serre in. „Zit u hier nu niet als een vorstin, nicht, oudje?" glimlachte Annie en ze stak 'n toefje lelietjes tusschen haar bont, losjes om de schouders geslagen, ging toen zingend heen. Mevrouw van Raamsdijk glimlachte, een innige teerheid vertoonde zich op haar wat neerslachtig gelaat, toen ze Annie goedendag knikte door het venster, 't Was een lief, goed kind, Annie, jammer dat Nora haar niet 129 goed scheen te begrijpen. Noor was jaloersch, gekke meid, ze verdroeg niet goed Annie's zorgen voor haar moeder... zij was toch de dochter des huizes en haar moeder had verzekerd dat Annie heusch bescheiden hartelijk bleef, maar Nora's meening bleef: „Annie drong zich op... poseerde... was altijd nummer één!" Mevrouw van Raamsdijk staarde weer op het haakwerk, de mond prevelde, hoeveel losse en vaste steken zij moest haken. Nora's moeder vermoedde niet... Neen, zij vermoedde niet Nora's liefdevoor dokter Waaien. En telkens, telkens weer, verscheurde er iets in Nora's ziel bij de kleinste attentie, de gewoonste vriendelijkheid, die dokter Waaien aan Annie bewees. O, nu dat boek weer! Anders vergat hij gewoonlijk wat hij beloofde, maar als het Annie betrof, weineen hoor, dan was hij op zijn post. Ze raakte één voor één, al de kleine herinneringen voorzichtig aan, die ze verborgen hield in haar hart, gewone beleefdheden door dokter Waaien haar soms bewezen. Neen, zij wilde denken aan Annie, om wie sinds haar komst in hun huis, alles zweefde. Waaien beschouwde haar ook zeker nog als 'n onervaren kind, zooals haar broer Rudolf dit ook deed. Juul, 9 130 ja, die scheen verliefd op haar... enfin, dat was hij wel meer op 'n aardig meisje. Kom, ze moest niet dwaas doen... Ze hoorde Riek aan de voordeur praten en ze boog over de leuning in het portaal, luisterde. Toen ging ze de trap af, zag Riek, in haar handen 'n pakje met 'n briefje. „Van dokter Waaien voor juf frouw Annie," kondigde Riek aan. Als een striemslag deden de woorden Nora pijn. Ze nam 't pakje aan, bekeek het van alle kanten, nam 't mee naar haar slaapkamer. En ze plukte aan het gouddraad koordje, gebonden om 't vloeipapier van sierlijk pakje, dat in haar handen beefde. Onrustig keek ze rond. 't Was min, kinderachtig van haar, doch ze moest weten Alweer van Waaien 1. een attentie. God 't was niet te dragen. Toen bleef ze weer stil voor zich kijken, streek met haar hand langs *t voorhoofd, alsof ze hinderlijke gedachten wilde wegduwen. En resoluut frommelde zij 't vloeipapier los. Ze staarde op 'n lila satijnen doos, waarop met sierlijke, vergulde letters „Bonbons" stond. Ze opende het deksel en ze overzag den inhoud vol chocolade en fondants. Ze pakte de doos weer in, opende 131 het briefje, een kaartje in enveloppe. Er stond alleen op: „Verloren weddenschap" onder den naam van Waaien. „O natuurlijk... ze hadden over 'n boek gewed, om den schrijver... wie het geschreven had... Nora herinnerde zich... en de kleinste aanleiding greep Waaien dus gretig aan om dat kind, met haar aanstellerige flirtations, maar weer een attentie te bereiden. Nora nam het pakje, zette het in Annie's atelier. Ze ging in de serre met naaiwerk naast haar moeder zitten, de lippen stijf opeengeklemd, het hooge voorhoofd in rimpels. Ze kon haar tranen bijna niet bedwingen, maar sprak met haar moeder over de bloemen, over Juul, die er in geen paar dagen was geweest, ze vermeed over het nichtje te spreken. Annie was naar Den Haag gegaan, ze moest les nemen aan de Academie; het lentezonnetje was schuil gegaan, de blauwe lucht was nu als 'n grauwe somberte en 't begon te regenen, 'n fijne regen als dunne priempjes, die haar onaangenaam in het gelaat prikkelden. En terwijl ze voortliep, dacht ze er over, om tante van Heelsum eens te bezoeken, 's middags, als ze van de Academie terug kwam. Ze had nog een tafellooper uit haar ouderlijk thuis, 132 die ze tante toen beloofd had, ja, 't was te lomp, dat ze zoo! in 't geheel niets van zich liet hooren, ze zou het borduurwerk sturen en al hield ze niet van de familie, vader had 't toch ook wel goed gevonden, dat ze er eens heenging. Hier, in deze stad was nu Juul! O, als 't nog maar allemaal terecht kwam! Het was haar alsof 'n waas van donkerte om haar heen gleed... haar blijde stemming van dien morgen was verdwenen. Kom, ze moest niet zoo dwaas denken. Het leven was heerlijk, hoor! Ze liep over het Prins Hendrikplein en schoot 'n stille zijstraat in... Toen bleef ze als verwezen staan. Langs de huizenkant, drentelend, zag ze Juul en naast hem 'n meisje of vrouw; zoo heel jong scheen ze niet meer. Een groote, slanke gestalte, een opzichtige verschijning, brutale, donkere oogen, fel afstekend in 't blank-rose bepoeierde gezicht. Ze liep druk te gesticuleeren; Juul scheen kwaad, soms stonden ze even stil. Annie bleef maar kijken, kijken naar Juul, hij had haar niet gezien. M'n God, wat een ellende doorvlijmde haar! Hij bedroog haar... Juul bedroog haar... hij had 'n liaison... o... natuurlijk, zóó dom was ze niet... bijna elk jongmensen... Kijk, ze stonden stil... o... pas op, dat ze haar toch niet zagen, nu liep 133 de vrouw met kleine trippelpasjes van Juul weg, die alleen bleef staan, wachtend op 'n tram. Zou ze Juul achterna loopen? Neen... neen... zoo wilde ze zich niet vernederen. Bovendien... Juul had haar toch eigenlijk niet tot vrouw gevraagd alhoewel natuurlijk, dat wilde hij niet zonder betere positie. Zie je wel... daar had je 't al! Rudolf's woorden drongen tot haar door, dat hij vriendelijk tegen haar was ter wille van dat geld... Wild vlogen door haar hoofd de gedachten. Zou Juul zóó zijn? Neen... neen. Toen ze van de Academie terug kwam, besloot ze toch maar naar tante van Heelsum te gaan. 't Gaf afleiding, ze wilde niet alleen zijn met die gedachten, als donkere schaduwen haar ziel bestormend. Maar toen ze na 'n half uur op de stoep bij tante van Heelsum stond, had ze groote neiging om weer heen te gaan... enfin, dat ging niet... mogelijk hadden ze door de dichte vitrages gekeken en haar zien staan! De dienstbode liet haar in het salon, waar Francine van Heelsum voor de piano zat. Haar zuster Rosalie zat voor 't venster te lezen. „Neen maar! Leef jij nog?" kwam Francine 134 opstaande van de pianokruk, „lieve hemel, wat 'n eer!" Annie knikte even, ze maakte geen excuus dat ze nooit kwam, ze moesten wel begrijpen, dat ze niet „dol" op de familie was. Lie, de jongste dochter, was naar de deur geloopen, krijschte in 't portaal: „Mamaaa... daar is Annie... komt u beneden?" En Lie, altijd zeer druk en bewegelijk „toch nog de beste uit 't nest" zooals Juul eens beweerd had, trok Annie op 'n stoeltje bij 't venster. „Ziezoo... je komt vooreerst niet weg... foei, 't is méér dan... ons zóo te negeeren!" Toen begon Lie druk te praten... o, ze had 't tegenwoordig zóó immens druk, allerlei te regelen voor liefdadige instellingen, ze vroegen er haar altijd bij, niet Frans?" Francine knikte even, zei toen spottend: „Hemel ja, je bent geknipt voor zulke baantjes ... 't komt alleen dat ze je kunnen sturen waar ze willen, met armenbezoek... je kruipt overal in, waar de andere dames haar neus voor ophalen!" „Dat is niet waar!" verdedigde zich Lie, terwijl haar steeds roode wangen van verontwaardiging purper werden.... „Hè, die Francine altijd. Hatelijk schepsel toch!" 135 De deur werd langzaam geopend en tante van Heelsum kirde als 'n koerende duif de kamer in, drukte Annie's handen, deed bijzonder lief en hartelijk. Dit was eigen aan Mevrouw van Heelsum. Als ze iemand in geen tijdje had gezien, scheen ze al de grieven die ze gewoonlijk tegen iedereen had, te vergeten, dan deed ze allerliefst. Was de visite weer verdwenen, dan begon de af takeling van het slachtoffer en moesten haar dochters al de onaangename karaktertrekken door Mevrouw ontdekt, aanhooren. Gewoonlijk was haar dochter Francine het roerend eens, doch Lie vond dat „achter-de-rug-geklets" valsch en zei haar meening. Nu ook weer... Kijk Mama nu lief doen," dacht ze, Annie moest eens weten hoe moeder over haar had gesproken! En de antipathie voor tante van Heelsum voelde Annie weer hevig over haar komen. Ze ging heel dicht naast Annie zitten, greep haar hand weer. „Eh bien ma chérie... vertel nu eens een boel nieuws. Maak je groote vorderingen in je studie... je hebt zeker 'n saai leven bij de van Raamsdijk's, hoe gaat 't met la pauvre femme... c'est inconveniente toujours si malade... toujours in een stoel... toujours..." 136 „Mama, spreekt u nu toch geheel Fransch of geheel Hollandsch," verzocht Lie, de wenkbrauwen fronsend, ,/t klinkt bespottelijk'" „Lietje is >n brutaaltje... !" kwam Mevrouw - boos. „Ze zijn heel goed voor me... 't is er volstrekt niet saai!" verdedigde Annie en ze had moeite om gewoon te spreken... o, ze had spijt dat ze dit bezoek door had gezet de gedachten over Juul met die... met die o God, daar kwam >t weer, dat gesuis in haar hoofd, ze kon het zich niet indenken, 't was alles zoo vreemd en akelig. „Wat zegt u, tante?" vroeg ze opschrikkend van tante's scherpe stem. „Of ik nog een andere voorjaarshoed koop... neen... ik geloof niet..." „Als je met Juul van Raamsdijk gaat wandelen, moet je er toch keurig uitzien gunst Annie. .. ze praten zoo over je!" viel ruw, plots, Francine in. Tante van Heelsum schoof nog dichter bijhaar, met glinsterende oogen, alsof ze t gezellig vond dit onderwerp aan te raken: „Annie... wij meenen het goed met je maar ik waarschuw je tegen... vdor die jongste neef... >t is een mauvais sujet, bekend 137 hoor... hij heeft 'n liaison... enfin... 'n meisje..." „Gunst mama... hij zal er wel meer dan een op na houden... waar de vent 't geld vandaan haalt, mag de hemel weten... laatst vertelde Jeannette Beeltman nog dat..." „Ik begrijp niet dat jullie eeuwig „praatjes" gelooven... gunst... ik vind Juul van Raamsdijk een beeld van 'n man... zoo iets... joviaals... gezellig... ik begrijp best, dat de vrouwen van hem gecharmeerd zijn...!" „Écht Lie, om zulke ongepaste dingen te zeggen en zóó één te verdedigen... Lie gelooft van elk mensen het beste," zeide Mevrouw boos. Annie keek op. Ze had Lie voor die woorden willen danken... maar ze zeide niets, 't Was allemaal zoo vreemd in haar; het slechte en zwarte over Juul's karakter scheen zij te moeten weten. Eerst Rudolf met zijn zeggen over 't geld leenen, toen had ze hem zelf met dat schepsel gezien en nu hier... Maar ze wilde niet langer met zich laten spelen... ze zou hem die som zenden, dat was beloofd, verder koel doen, om 't geld had hij haar noodig — „Wat 'n onzin," zeide Annie kort, „dat de menschen eeuwig praten... gelukkig dat ik 138 er mij niet aan stoor... als ik met Juul of Rudolf of dokter Waaien wil wandelen, dan doe ik mijn eigen zin!" „Toe maar... drie caveliers!" lachte Francine met 'n valsch geluid. „Ja... drie... zal ik soms eens een goed woordje voor je doen of één van hen jou eens komt afhalen voor 'n promenade?" vroeg Annie spottend. „Kom, 't wordt mijn tijd. Dus tante, zooals we af hebben gesproken ik zend u de tafellooper." Ze spraken nog even over banale dingen Lie het haar nog wat ansichten zien, kiekjes'van een inrichting voor verwaarloosde kinderen, waar zij zich erg voor inspande en Annie sprak er met haar over, voelde zich ouder dan Lie, hoewel ze slechts eenige jaren scheelde maar Lie had zooiets naïfs, kinderlijks. „Je moet mij eens komen bezoeken, Lie!" zeide Annie spontaan, met iets warms in haar blik Lie had >n plaatsje in haar hart veroverd behoefte als Annie had aan hartelijkheid en ze had Juul verdedigd! O, daar was weer dat zwarte in haar hoofd., straks, alleen zou ze daarover gaan denken, denken over Juul... En ze nam haastig afscheid, ze beloofde 139 aan Lie op 'n middag eens samen met haar naar „Pulchri" te gaan, toen stond ze op straat. Thuiskomend ging ze dadelijk naar haar atelier, viel op 'n tabouretje neer, bleef aangekleed rondstaren. Toen zag ze 'n bouquetje viooltjes, vijf neen zes toefjes in 'n vaas gestoken. Ze keek er naar en stond op. Naast het vaasje 'n briefje van... Juul... Ze las: „Vanmiddag was ik hier, ik kom vanavond terug... een paar nederige viooltjes, want de gever kan niet veel missen, maar goed gemeend! Dag Ans! Juul v. R." Ze zag ook het pakje van dokter Waaien, ze scheurde, zonder te zien, het rose vloeipapier er af, keek even de doos in... wierp 't kaartje van zich. Ze keerde zich langzaam .van het tafeltje af; haar gezichtje zag vreemdbleek, waarin de mond als 'n felle streep rood deed. Haar hoed hinderde haar en ze trok er wild de pennen uit, wierp zich in'n groeten stoel, de handen voor de oogen geslagen. En zij herhaalde, zij herhaalde de woorden, sinds dezen middag al menigmaal in stilte geuit: „Hij deed zoo hartelijk tegen mij om het geld... hij zit in zorg..." Zij herhaalde het, terwijl diep in haar geslingerd hart een stem scheen te roepen, dat 140 ze verkeerd deed, Juul te wantrouwen. Het maakte haar moe, dat getwijfel, dat hinken op twee gedachten. En 't was toevallig geweest dat een macht of >n noodlot wat was het? .. haar de oogen geopend had '' al de waarschuwingen bijna op één dag Rudolf... tante van Heelsum... o, maar ze dacht min... ze hield niet van Juul... want dan zou ze zich niet laten overmeesteren door praatjes van anderen... ze had laf gedaan, laf Ze had 't uit moeten schreeuwen hard-op tegen die vrouwen, tegen tante en Francine, dat Juul zwak was, maar verwend door zijn rijke jeugd en dat hij goed was, gevoelig... 1 En ze had maar niets tot zijn verdediging gezegd... stijfrecht zittend op dat stoeltje naast tante, de spottende, jaloersche oogen van Francine hadden haar maar aangestaard U t was alleen gekomen, doordat ze dien middag overweldigd was door allerlei gewaarwordingen... ze had immers niet kunnen verdedigen, ze had Juul toch zelf gezien en naast hem, o God... die... die meid met haar geverfd gezicht, onder den opzichtigen hoed en haar oogen op Juul gericht.... O, >t was alles zoo min en valsch om haar Heen... Een groot verlangen naar het stille 141 buiten „Rusthof" kwam over haar. Zoo stil met haar vader. En ze zag, als scherp afgeteekend, al de haar lieve plekjes, de groote, zwiepende populieren, de perken met bloemen... en in de herfst de vruchten, welke ze mee hielp opvangen in een groote mand. Dan, soms klauterde ze zelf het laddertje op om te plukken en Hendrik, de oude tuinman, lachte goedig om „juffer Annie." O, ze rook de geur weer van de vochtig-koele aarde, vermengd met aroma van bloemen. En dan de bank... die gezellige oude bank, verborgen in het boschje van rhododendrons, het was 'n zonneweelde, een schakeering van kleuren op de groote, oude villa. Maar nu zat ze hier. Van 't begin af dat ze hier in huis was gekomen, had ze zich reeds tot haar jongsten neef Juul aangetrokken gevoeld, ze hield van hem zooveel... maar kom, ze moest zoo slecht ook niet van hem denken... Maar tóch... héél toevallig dat ze hem gezien had het was gek van haar, Juul te wantrouwen, maar zij kon er niets tegen doen. De slingeringen, haar twijfelingen begonnen weer door haar ziel te woelen. Ze hoorde Joep haar licht jankend zoeken en 142 toen dol-dartelend schoot hij plots de kierrende atelier-deur door, op Annie toe, onstuimig-bhj haar gevonden te hebben, zijn natte hondenneusjmuffelend tegen haar handen Ze sloeg haar armen om zijn hals, staarde in de bruine, trouwe oogen en ze gaf Joep teere heve naampjes... ze voelde met Joep naast zich weer >„ stuk leven van jong meisje, onschuldig kind, onbekend nog met het groote ruwe leven., dartelend met haar grooten hond over t zonnig-groene grasveld, door dichte bosschen vol bladerengeruisch als stemmen van zacht-zingende feeën... Riek kwam haar roepen, of de juffrouw beneden wilde komen. >t Eten stond al op tafel. Gek, dat haar hart nu zoo fel ging kloppen, alleen door het vooruitzicht naar beneden te moeten gaan en nicht en Nora te zien? Zij wisten toch van niets. Wacht, de doos van dokter Waaien zou ze meenemen, wel lekkere chocolade; aardig van hem. Mevrouw van Raamsdijk was voor haar doen druk, ze sprak opgetogen als n kind, dat ze dien middag uit rijden was geweest, de nieuwe rolwagen was gekomen en nu kwam twee keer, als het goed weer was, een man om te duwen. Ze had 't eerst 143 akelig gevonden, niet Noor? Toen de menschen haar even nagluurden, maar och, ze zouden er wel aan wennen!" Er kropte iets in Annie's keel, toen ze de oude dame zoo opgetogen hoorde spreken, als 'n blij kind, dat uit rijden mocht gaan. Arme nicht. Ze was toch tevreden, dat ze doorgezet had om zoo'n rolwagentje aan te schaffen en zij, 't nichtje betaalde den knecht. Ru en Nora wilden 't eerst niet hebben, maar ze had haar wil doorgedreven en ze zouden het niet aan nicht zeggen, anders hinderde dit haar misschien. Gelukkig toch, dat ze met haar beetje geld nog leed kon verzachten. Aan tafel was Annie stil; 't trof Nora, zij was dit niet van haar gewend. Bij de thee presenteerde Annie bonbons en nicht van Raamsdijk boog dichter naar Annie over, nam haar handen, zei zacht-plagend: „Ik weeft nog zoo niet of dokter Waaien.." Toen knipoogde nicht leukjes, streek Annie over het blonde haar. „Maar nicht...' dat verbeeldt u zich maar... 'n gewone attentie... toe, zoekt u nu nog een paar van die zachte pralines uit, ik weet, u houdt er van..." maakte zij zich haastig af van dit gesprek. En toen trof haar eensklaps een blik uit 144 Nora's oogen die haar verwonderd op deden zien. Een haat bijna... zoo keek Nora ze *°U tt0C0\niet--- Jaloerser, zijn om dokter Waaien? Lieve hemel... ja... daar had Annie nooit aan gedacht... och, maar Nora al zoo oud, of oud... dertig jaar... „een, daarom niet, maar 't was zoo heelemaal niet Noraachtig om te houden van 'n man. Wat eek van haar, dit te denken! Ze WaS „aar boven gegaan; ze wist, dat Juu 1 straks komen zou en ze wachtte hem op t atelier. Rudolf was voor zaken naar Amsterdam, hij zou het geld van Annie medebrengen, nu zou ze Juul zien. Hoorde zij wat? Neen, verbeelding. En intusschen liep Juul door den zoelen Mei-avond naar 't huis van zijn familie Er was 'n blijde, groote rust in hem. O goddank... gelukkig, 't was uit met Lien, heelemaal uit... voor goed. En al had de meid hem scènes gemaakt, daar maalde hij niet om, t was hem al zoo lang gaan vervelen, de verhouding met die bloedzuigster zijn passie was al lang dood geweest. Een angst voor haar had hem nog zoo lang doen wachten maar nu! Nu kon hij Annie, het nichtje met open oogen aanzien, haar rein, lief snuitje kussen... kussen... 145 Jammer, jammer dat zij hem nu juist uit den brand met dat geld hielp, 'i stuitte toch enfin, dan maar gauw naar Indië... flink aanpakken en dan.. dan zou hij Annie schrijven, of ze kwam... Heere God... wat zou dat nog lang duren? Zou ze hem trouw blijven? Gek... hij had haar nog niet over liefde gesproken... maar ze wisten van elkaar... natuurlijk niet zoo'n vent als hij was... 'n prachtig leven nu om 't kind aan te bieden! Beroerd toch, hoor... hij had zijn leven bedorven! Als je zoo in 't leven deed, zonder fortuin... dan zakte je bliksems gauw naar de diepte... je zakte in drijfzand... 'n toer om er uit te kruipen... enfin... Annie's handjes trokken hem op, spoorden hem aan tot nieuw leven van 'n leeglooper zou hij 't misschien nog wel brengen tot iets... maar dan hard aanpakken hoor! Kijk, hoe mooi was de lucht. Lichtnevels hingen ver over de weiden... wazig blonde sluiers, de lucht brandde nog na in wegstervend avondrood... 't was nog vroeg, kom, nu naar Annie... O, 't was als stond zij daar in 't licht! Een gedaante van louter licht en reinheid, haar ziel was als 'n witte bloem... en die 10 146 vrouw... dat meisje... hief hem op uit een poel van modder... Een snik stroefde schor in zijn keel... allemachtig, hij was sentimenteel... kom, nu doorloopen... Zou ze de viooltjes gevonden hebben? Ja, natuurlijk! O... als ze kwam in dat verre, verre land... bij hem... dan tooide hij 't huis vol bloemen en alles wit evenals haar mooie ziel. Rozen — wit — chrysanten — wit — mellatis... geurend, zacht... Wat bouwde hij luchtkasteelen... ha — ha hij leek wel 'n boy van achttien jaar... gek liepen gedachten vooruit! Maar 't practische leven greep je gauw in je kraag: „Niet zoover de dingen vooruit loopen!" scheen het leven te krijschen. Hij werd nog idealist... ja waarachtig. Maar nu wilde hij ook grijpen, vasthouden het geluk. Eindelijk was hij 't huis genaderd... hij keek naar boven... ja, op Annie's atelier brandde licht... daar was zij dus— even gauw moeder goedendag zeggen en dan één, twee, drie... naar 't atelier. Mevrouw van Raamsdijk hield hem tegen, deed een lang verhaal over haar uitgaan. Toen liep hij de trap op, in 't portaal flauwde het schemerlicht, grauw als tusschen licht en donker. Annie opende de deur, zag Juul, die blij haar 147 handen greep. Flauw beantwoordde ze zijn hartelijken groet. Ze moest flink zijn, flink, niet opgaan in de zalige bedwelming van het geluk... dat niet meer bestond. Zij voelde ineens alsof er iets in haar gestorven was. „Heb je de viooltjes gevonden, Annie? 't Speet me dat je uit was..." Hij was op den divan gaan zitten en zag haar aan. „Ja," kwam ze, even zich bukkend om 'n denkbeeldig stofje van haar rok te vegen, „ik dank je!" Hij begreep haar antwoord niet. Ze had zoo iets kouds, beslists over haar, dat hij héél het zonnige in haar miste. „Rudolf is naar Amsterdam," zei ze kort, „morgen heb je de twaalfhonderd gulden." Verrast keek hij op, onaangenaam getroffen door haar toon. „Ik dank je, Annie... maar... ik bedoel... je bent zoo vreemd... is 't soms moeilijk, het geld tijdelijk te missen?" vroeg Juul aarzelend, bang. Zij kon het niet langer uithouden... ze moest weten... weten of hij met haar speelde of haar liefhad. Ze zag plots weer dien middag.... Juul met haar... met.... die vrouw... 148 „Vanmiddag was ik voor studie in Den Haag," zeide ze plots flink, recht op 't doel afgaande, „en toen zag ik jou in 'n stille straat met een dame... of 'n „dame" was 't niet..." Hij trok de wenkbrauwen hoog op, zei kort-af: „Dat was 'n demi-mondaine... vroeger ging ik wel met haar om... je begrijpt alle jongelui... nu liep ze me na om met me te spreken... een laatst gesprek... je begrijpt... als jong meisje zulke toestanden misschien niet Annie... ik..." Zij voelde zich in haar jaloezie en zenuwoverspanning in staat alles te zeggen. „O ja... neen natuurlijk... jonge meisjes begrijpen niet... -maar al dacht je me een kind, buiten grootgebracht... ik ben of word artiste... ik zie meer... en ik vind 't jammer, dat je mijn geld gebruikt voor haar., natuurlijk, ze zal geschenken van je eischen.. en dan.. en dan kom je weer in de diepte... ik ben niet rijk Juul... dan kan ik niet meer helpen! Neen... neen... ik wil spreken... tegen alle conventie in dat een jong meisje zich bemoeit met zulke obscure dingen, hè... vindt je min, erg..." Verslagën stond Juul midden in 't vertrek 149 naar haar te zien. Ze was op 'n stoel neergevallen, 't gelaat verborgen achter de handen. Hij boog zich tot haar over, trok haar hoofdje aan zijn borst... „Annie," fluisterde hij heesch, „God, lieveling, je weet niet... hoe ik van je hou... maar ik durfde mijn liefde nog niet zeggen... zonder positie... maar ik was overtuigd, dat jij ook..." Zijn armen omvatten haar vaster. Met een heftige beweging rukte ze zich los. „Beleedig me niet langer!" gilde ze bijna uit, pt is alles gelogen, gelogen... ik zie je aldoor met haar naast je... en tante van Heelsum ... o God... o..." „Wat zei ze?" vroeg hij met oogen, opfonkelend van ingehouden woede. „Dat je... een verhouding met 'n... dat je veel geld uitgeeft..." „Maar Annie! Dus dat is je liefde voor mij, je te storen aan praatjes van an- dereiï leuterkousen bakersprookjes... van mijn schuld wist je!" „Ach Juul... 't is alles zoo vreemd... ik ben niet kleingeestig-jaloersch... maar o... die twijfel, die martelt mijfa hoofd..." Ze barstte weer uit in snikkende smart. Hij trok haar naast zich op den divan. 150 „Wil je naar me luisteren, Annie... even verstandig zijn, zullen we eens spreken als twee goede kameraden?" Ze trok de schouders op, leunde tegen hem aan. „Annie... alle jongelui hebben wel eens een verhouding met 'n meisje., 'nvrouw., ik leefde te dol met geld... ik was op weg naar den afgrond... toen kwam de zucht in mij op, mij op te richten... te werken... Ik had nooit veel op vrouwen vertrouwd, wufte schepseltjes... Toen leerde ik jou kennen ik voelde me blij als ik jou zag... je inspireerde me tot beter leven... ik hield van je. Ze hoorde zijn stem weer ruischen over haar heen. Hij boog zich meer voorover, fluisterde: „Dan is 't soms zoo moeilijk om dadelijk, met 't verleden te breken, Annie... nu heb ik me van het schepsel losgerukt... ik zag haar den laatsten tijd bijna niet meer. En geloof me nu, Ans... lieve, kleine Annie... dat is mijn verleden... ik heb 't je gebiecht. Nu is 't aan jou om je oordeel te vellen... maar kindje, kindje... je begrijpt zulke dingen nog niet goed... iedere vrouw..." Als uit 'n droom opschrikkend, zag zij hem aan en ze voelde dat de even opbloeiende 151 bloem van geluk weer verdorren ging. „Ik oordeel niet over je verleden," zeide ze zacht, „dat kan ik niet... en ik vind 't ook niet erg... maar 't komt allemaal zoo toevallig... nu juist met dat geld." Zijn donkere oogen gloeiden op, doodsbleek was hij opgesprongen, de handen in de zakken. „Denk je soms... dat ik je... om dat geld.. I „Wat? Wat?" herhaalde zij zoekend, verlicht dat hij zelf de draad nu vond... de angst van haar getwijfel. „Dat ik je van mijn liefde sprak, omdat je me zoudt helpen met dat beetje geld?" „Ja!" zei ze hard-beslist. Een oogenblik keek hij haar aan. Toen ontwaakte bij Juul de oude familietrots, wat weggedoezeld door de omstandigheden, gekrenkt in zijn eerlijke liefde voor haar. En hij zag haar ziel klein, haar liefde klein... Toen, door zijn smartgevoel begon zijn drift zich te verheffen... heel zijn hartstochtelijk, karakter, waar toch oprechtheid en eerlijkheid in school, bruistte op, deed hem sidderen in drift. „Je hebt me nooit lief gehad!" schreeuwde hij, „je bent laf en kleingeestig... op zoo'n 152 manier wil ik je geld niet... ik wil 't niet... begrijp je... bah... wat min... dan gebeurt er maar wat er gebeuren móet... maar jouw geld... o wat ben je min zóó te denken..." Trillend van teleurgestelde liefde, van geknakte trots keek hij minachtend op haar neer. Ze zag hem aan... strekte de handen uit. ,/t Is sterker dan ik... dat twijfelen... 't laat me niet los!" murmelde zij. Hij redeneerde niet meer, hij verstond half wat ze zeide, driftig, dol greep Juul zijn hoed kwakte de deur dicht. Op straat in den zoelen avond van Mei-maand, bleef Juul 'n oogenblik bedremmeld rondstaren. 't Was of de buitenlucht hem plots bedaren deed. Hij keerde zich om, wilde weer naar Annie gaan, haar smeeken om vergeving voor zijn ruwheid... neen... neen, ze zou denken om t geld... o min was 't... min. Noodlottig, dat zij hem gezien had met Lien en de familie had haar zeker opgestookt... 't twijfelvuur hadden ze doen oplaaien... maar hij kon haar niet missen uit zijn leven.. Annie! Hij liep weer door. Tranen hokten in zijn keel. 't Was alles zoo beroerd... zoo vol misère... allemachtig, geld m o e s t hij hebben binnen vier dagen... wat nu? Bruusk, zonder zich lang te bedenken, belde hij aan bij dokter 153 Waaien. Op zijn vraag of dokter thuis was, kreeg hij 'n bevestigend antwoord. Door de marmeren vestibule volgde hij de meid-huishoudster naar 'n kleine spreekkamer. Het klopte en hamerde in zijn hoofd... als Waaien hem niet helpen wilde, ja, dan moest er maar een einde aan komen. Hij dacht even niet aan Annie, de angst om 't geld deed hem huiveren. Eenige oogenblikken, welke Juul uren toeschenen gingen voorbij, toen vroeg de meid of meneer maar in dokter's studeerkamer wilde gaan. Dokter Waaien zat in de bureaustoel bij zijn schrijftafel, de beenen gestrekt, rustig een sigaar te rooken. Hij had 'n aangenaam gevoel over zich, 'n wel• behagelijke rust na drukke dagtaak. „Entrez!" riep hij luid. Een blik op Juul deed hem denken dat hij ziek was, zóó bleek en nerveus was zijn gelaat, beglansd door 't licht der groen-omkapte studeerlamp. Eerst begonnen ze te spreken over eenige banaliteiten, toen kwam Juul aarzelend met zijn voorstel voor den dag. Waaien keek even verwonderd, schudde toen langzaam het hoofd. „Maar beste kerel, kan je familie je niet helpen... Rudolf?" 154 „Neen!" klonk 't gesmoord van Juul's lippen. Dokter Waaien staarde in de vlam van 't gaslicht, begon toen 'n korte uitleg over zijn financieëlen toestand. „Heusch, kerel... 't spijt me..." Juul was opgestaan, onhandig iets mompelend ... liet zich weer neervallen op den stoel. Hij voelde zich als 'n bedelaar. 't Spijt me kolossaal... maar jongen, Juul, geloof me kerel... je zit er beroerd voor, maar 't is 't allerbeste dat je, zooals Rudolf laatst vertelde, naar Indië gaat... je hebt uitzicht op 'n betrekking, hè?" „Ja... als employé op 'n koffieplantage." „Neem me niet kwalijk, dat ik eens rechtuit met je spreek, maar zou je nichtje niet kunnen helpen... zij is toch familie, wat...? Zoo'n reuzensom is 't nog niet." Met wijd-geopende oogen staarde Juul in 't licht. „Neen... haar vraag ik niet... nooit meer!" zeide Juul, 't hoofd heftig schuddend. En hij staarde weer, hij zag Annie in 'n visioen, hij zag haar oogen... haar wanhopig gezicht toen hij heen was gegaan... En zijn leed was zóó groot, dat Waaien 155 •hem in medelijden bij de schouders vatte, zóó gebroken zat hij daar. „Kom kerel... laat den moed niet zakken... heeft Annie soms geweigerd, je te helpen... vind me nu niet indiscreet... maar.. En Juul, een breede, forsche vriendschap voelend voor Waaien, Rudolf's vriend, vertelde van zijn liefde voor Annie... haar geschokt vertrouwen... haar twijfel... Dokter Waalen's gelaat bleef onbewogen, maar in hem woei een storm van gedachten. 't Was alsof plots een illusie, een luchtkasteel in-een stortte... hoe was 't mogelijk, dat zij.. Annie.. Juul lief had.. dat hij nooit begrepen had. Maar och... zoo dikwijls zag hij haar niet samen met haar neef Juul. Hij had Annie juist over eenige dagen zijn levensvraag willen doen... maar goed, dat hij wist... wist... o, maar hij gaf 't niet gewonnen... hij zou haar toch eens als zijn vrouw bezitten... krankzinnig, dat hij, dokter Waaien, die nooit, door welke vrouw ook, geweigerd zou worden, nu door dit kind... ja kind nog... Hij scheelde veel in leeftijd met haar... maar juist zóó wilde hij trouwen, als hij er dan toe over ging... een vrouw, die hij naar zijn hand kon zetten en al was Annie nu juist 156 geen doetje... ze was nog zoo jong... Héél zijn heerschzuchtig karakter, zijn wil, welke hij steeds door wist te drijven, kwam in opstand. Hij was zich niet meer recht bewust wat hij dacht... alleen één gedachte suisde door zijn hoofd: „Juul moest niet in haar nabijheid blijven.... hij moest de laan uit. Allemachtig... wat waren vrouwen toch stom... Stel je nou voor dat mooie kind met haar talent, ging haar liefde geven aan 'tt zwakkeling als Juul van Raamsdijk was, dacht niet aan positie... dacht nergens aan... was verliefd. Goddank, dat ze hem met de „vriendin" had gezien, nu bleef de twijfel... zoo'n onschuldig kind vond dit natuurlijk „ontzettend", alhoewel tegenwoordig waren jonge meisjes breeder in haar opvattingen... neen hij moest 't ook niet verwarren.... Annie meende hier 'n combinatie in te zien.. toevallig zijn vragen om geld en zijn liefde vóórhaar .. en dan die ontmoeting met die „vriendin!" O jawel... hij begreep best haar getwijfel 't Beste was, dat Juul naar Indië ging... 't was bespottelijk... gek... maar hij had 't nichtje van de van Raamsdijk's lief... hij de onverschillige Waaien, die neerzag, cynisch op de vrouwen... vrouwen, wezens zonder hersens en harten... aardig voor 'n oogen- 157 blik maar Annie was frisch zij bezat werkkracht... opbloeiend talent... En wat hij nu ging doen, was verdomd 'n kwajongensstreek, maar hij waagde... misschien deed hij er 'n weldaad mee om Annie ook van zoo'n onbezonnen daad terug te houden... kom, 't kind zou vergeten... „Juul," begon hij, even zijn keel schrappend, „luister eens... ik zal je dat geld voorschieten ... neen, neen... blijf nu even kalm... op één voorwaarde: „Dat je zoo gauw mogelijk naar Indië gaat en dat je broer Rudolf weet, dat ik je leen..." Licht sprong tintelend op in Juul's oogen... Hij drukte Waalen's hand... toen dofte 't licht weer uit, staarde hij. „Ja... ja... ik ga heen... o Qod... je redt me, je redt me, kerel!" Even wendde Waaien 't hoofd af, nam spelend 'n ivoren vouwbeen in de hand, tikte er mee op de schrijftafel, zei toen: „Hier is 't je ondergang... geloof me... ik heb ook in mijn studententijd dol geleefd, maar enfin... ik had geld en... beheerschte mij... en dan zou ik vooreerst beginnen om in Indië hard aan te pakken... en de liefde voor... e... voor je nichtje... kom kerel, zet je daar vooreerst over heen, hè?" 158 „Dat kan ik niet, Waaien!" „Nou, nou... enfin... maar je hebt toch geen positie om te trouwen... 't fortuin ligt niet opgescheept in Indië... eerst hard werken... en Annie is toch ook bepaald geen gefortuneerd meisje..." Als 'n zoon naar zijn ouden vader, zoo luisterde Juul. Maar dokter Waaien was nog niet rustig... gesteld dat Annie's twijfel gesust werd... nu juist dat hij geen geld aan haar vroeg... Maar ze spraken niet meer over Annie Waaien vond 't beter van dit onderwerp af te stappen, nog eenigen raad gevend over fmanciëele zaken. Waaien beloofde hem binnen drie dagen het geld te sturen... '„was dat gauw genoeg?" „O ja... best!" kwam Juul, weer denkend aan Indië... Annie... Toen ging Juul heen. Een dag later zat Juul alleen op 't kantoor! Zijn chef was onverwachts op reis gegaan en zou na een week terug komen. Hij zat te schrijven aan zijn lessenaar, een fronsing trok zijn wenkbrauwen samen. Juul blikte schuw om zich heen, keek even naar de brandkast, schokte weer om, teen 'n 159 jonge bediende naar hem keek. Vanmorgen was er een vriend van hem geweest, die vóór vanavond nog zijn geleende geld opeischte... 't termijn was al vier weken verstreken, hier was 't bewijs, driehonderd gulden... Hij zelf zat in beroerdheid... had óók weer geleend... beslist moest 't geld er vóór zessen zijn, anders, „ja God kerel, 't spijt me, maar dan ga ik naar je broer, de dokter in de letteren," had hij gezegd. „Maar ik bezweer je," had Juul gezegd, „binnen vijf dagen heb je 't terug... ik wacht zelf..." En Juul had denkend, denkend een oplossing gevonden. Zijn chef bleef 'n week op reis... binnen drie dagen had hij 't geld van dokter Waaien als hij nu vast driehonderd gulden even uit de kantoorkas nam... dat was geen diefstal... Een van de jongste bedienden vroeg Juul om een brief na te lezen. Juul streek even langs 't voorhoofd, alsof hij weer helder wilde denken, met zijn gedachten bij 't kantoorwerk. Nu hij toch naar Indië vertrekken ging, zou hij de laatste weken, hoogstens twee... zijn best doen, dat zijn chef van Alfen niets kon aanmerken. Gelukkig, dat alles zich nu zoo regelde en 160 dat hij Annie's geld niet noodig had. Dan zou ze toch zien dat 't daarom niet was geweest en hij zou 't haar zeggen en alles zou weer goed tusschen hen worden. O ja, zeker, hij was driftig geweest, maar blijf nu eens kalm, als je in je heiligste gevoelens gewantrouwd wordt. De dag verstreek, 't werd tijd om naar huis te gaan. Toen aarzelde Juul weer, maar hij nam 'n besluit en wachtte in 't schemerige kantoor tot hij alleen zou zijn. Zijn oogen staarden in de schemering, zijn hoofd boog zich weer diep over een brief dien hij schreef. Hij gaf voor, nog wat achtergebleven werk af te willen maken en wachtte zoo stil af, totdat hij alleen bleef. Met trage bewegingen ruimde hij wat papieren op, snuffelde in boeken... 't Was half zes, om zes uur zou zijn vriend hem in 'n café wachten om: 't geld terug te nemen. Kom... hij leefde weer op, schudde 't hoofd. Dat was toch niets, wel! Binnen drie dagen was 't weer aangevuld... maar gesteld dat... Onzin... nu maar doorzetten. Met onvaste, bevende handen nam hij drie bankbiljetten van honderd gulden en hij dacht, dat dit 't eenige middel was om zich éven te helpen... enfin, hij maakte zich ellendig voor niets..; 161 Annie werkte aan 'n gipsfiguurtje, ze wilde vergeten haar leed... maar haar gedachten heten haar niet los. Ze was 't met zichzelf niet eens. Was 't pas gisteravond geweest, dat Juul heen was gegaan? Vier slagen tjiengelde de oude hangklok in 't portaal. Ze wierp de boetseerstokken op den grond En eensklaps fladderden als gejaagde kapellen de denkbeelden door haar hoofd... ze moest hem schrijven... schrijven en 't geïd wat Rudolf voor haar gehaald had, zenden naar zijn kamer. O... en alles zou dan goed worden immers. En die twijfel, die wilde, onuitstaanbare twijfel, in haar zou doodgaan,' ze had nu toch 'n bewijs... hij was heengegaan. . 't Was aan'haar, hem de hand toe te steken... ze was klein geweest in haar jaloezie... maar toch... Twijfelde ze nu weer? En ze zette zich aan haar-schrijfbureautje en schreef, schreef Juul om vergeving voor haar drift... ze laakte zijn gedrag niet... ze schreef hem de waarheid... Maar na 'n half uur verscheurde ze den brief tot snippers. Neen... ze ging zelf naar zijn kamers. Zij wist zijn adres in Den Haag. Ze brak met alle conventie, ze zou den 11 162 volgenden dag tegen 't uur van koffiedrinken, tegen half een of iets vroeger, hem wachten op zijn kamers en hem 't geld overhandigen... Ze zou de juffrouw, waar hij op kamers was, zeggen, dat ze familie was, 'n verrassing voor haar neef en al zou 't mensch haar niet gelooven... 'n importe! En dan was er misschien 'n portière, daar zou ze zich half achter verschuilen, dan kwam ze voor den dag... alles zou goed zijn! Overdreven nerveus begon ze haar atelier wat op te ruimen, 't klei-f iguur deugde niet... de contoure was slecht... ze kon nu niet werken... Maar Juul was misschien koppig... mogelijk zou hij zeggen met minachtend gebaar: „Ik wil je hulp niet meer... dank je!" Hij zou vergelijkingen maken tusschen dat... schepsel en haar... zijn nichtje... en zich weer werpen in den maalstroom van 't leven.. met een dol hoofd... door haar schuld. Ze zag zijn gelaat, de oogen weer opflikkerend in drift... koud haar aanblikkend, de mond, onder den blonden snor, zenuwachtig trillend, zooals gisteren, van boosheid: „Wat wil je hier, Annie? Je behoeft je voor mij niet meer te intresseeren..." zou hij zeggen. 163 Neen... zoo was hij niet... morgen zou ze gaan... nu „iet langer hinken op twee gedachten., dat maakte zoo eindeloos moe binnen^ ïj <™ "°r* bij haar* „Hier zijn twee kaarten voor 'n concert voor jou een en voor mij, van dokter Waaien" Annie keek op. „Ik ga niet!" zei ze kort... o die ver velende Waaien werd den laatsten tijd zoo overvol van attenties... ze had met hem £ coquetteerd, maar nu was >t uit... voor gofd dacht Annie. ë » „Dan is zijn avond bedorven!" zeide Nora met n cynisch lachje en ze trad voor >„ antiek h?le' Waa^ °Ud P°rceIein en antieke koperbeeldjes prijkten, nogmeegenomen uit Annie's ve^bTelT ^ Annie eve« Jn mlaucht",ooze> Ö meer i„ te houden ja oerschheid... uit onbeantwoorde liefde nu mtgloeiend in haat tegen 't nichtje, had Nora verL7kgekeerd: "aar gedbleek ™ ~ A^Z™ nmpe,S' h3ar P-mden „Omdat hij doodelijk van je is... doodeHjk... je hebt de kunst om met mannen te 164 spelen zóó in je, dat je er niet om geeft, hoe je ze maakt. Met Waaien, met Juul... Juul ook... daar wandel je mee, die zit bij je in 't atelier... daar speel je mee uit verveling... en Juul... daar is niet veel aan verloren... al is 't mijn eigen broer... maar Waaien met zijn edel karakter..." „Nora!" „Wat? Ik wil 't je zeggen... al lang had ik 't in je gezicht willen slingeren... kind van een en twintig jaar, met je onschuldig hart... buiten opgevoed... dat zijn zeker je artistieke opvattingen, zooals al die idiote kunstenaars de vrije, brutale handelwijzen op „kunst" en breede denkbeelden gooien... maar ik..." Annie had geluisterd als naar 'n wondervreemd verhaal wat haar niet aanging, ze voelde hevig drift opvlammen om Nora de kamer te wijzen, maar uiterlijk bedaard zeide ze, 'n boek dicht en open klappend: ,,'t Schijnt je bar te intresseeren hoe ik jnet Waaien omga... dus over Juul... voel je geen medelijden... als ik... zoo'n hartbreekster met hem speel. Niet zusterlijk gevoeld!" Nora sloeg knallend de deur dicht. Op haar slaapkamer draaide zij den sleutel in 't slot, wierp zich op haar bed, huilend van machte- 165 Iooze woede, snikkend van oud, dor leven wat liefhad... onbegrepen en onbeantwoord' En langzaam sloop >n schaamte door haar heen... schaamte, dat ze zich zóó gegeven had en Annie nu wist... dat jonge kind haar liefde voor dokter Waaien... O, had ze maar >t masker voorgehouden... nu wist ze En nu zacht schreiend, liep ze heen en weer door 't klein vertrek Aan tafel keek Mevrouw van Raamsdijk verwonderd rond. Annie was stil en Nora zag er zoo vreemd uit, vlekkerig rood in >t gelaat... zouden ze gekibbeld hebben. Alleen Rudolf was spraakzaam, hij haalde Annie en Nora in >n gesprek over literatuur, muziek 'n recensie over 'n nieuw tooneelstuk, doch'hij stuitte steeds af op de weinige belangstelling welke zijn nichtje aan den dag legde Na tafel, toen Nora alleen bij haar moeder was, vroeg Mevrouw: „Heb je iets gehad met Annie, kind?" „Ik moeder... weineen!" En Mevrouw vroeg maar niet verder, vooral toen Annie weer naast haar kwam zitten en schertste in gemaakte luchtigheid, wat Mevrouw van Raamsdijk niet opmerkte, waardoor de stille stemming weer wat werd weggevaagd. Annie vroeg aan Rudolf het geld 166 dat hij nog op zijn studeerkamer had liggen, ze zou 't Juul aangeteekend zenden. Even zag hij haar verbaasd aan, Juul zou toch komen, om te spreken... „Neen, neen," weerde ze bleek-wordend af, bang dat haar plan nog verijdeld zou worden, laat nu maar, 't is alles in orde!" „Maar Juul moet toch 't contract teekenen over terugbetaling?" aarzelde Rudolf. „Ja, natuurlijk... dat zal ik jou in bewaring geven, Ru!" „Zooals je wilt... ik ben je er héél dankbaar voor Annie, dat je ons helpt, 't gaat ons natuurlijk even goed aan!" En Rudolf verdiepte zich weer in 'n stapel correctiewerk. Toen Annie den volgenden morgen ontwaakte, strooide de goud-gloed der zon, heur lichtschijn door de kierende overgordijnen. Ze bleef lusteloos liggen, ze had 'n mat gevoel over zich, alsof alles toch tevergeefs was... waarom wist ze niet te verklaren. Maar ze vermande zich, kom, ze moest tegen elf uur naar Den Haag gaan, naar Juul's kamer... Ze ontbeet haast niets dien morgen, maar 'n blijde tinteling van hoop was in haar 167 oogen, o ja... nu zou alles wel goed worden met Juul... ze moest hem gelooven, dat was al... maar veel... Nora was overdreven vriendelijk voor Annie, alsof zij haar ruw uitvallen van gisteren goed wilde maken, alsof zij zich schaamde. Doch ze had nu voor goed de antipathie tusschen Annie en haar opgetrokken... bah... min, vond Annie, zóó uit te razen! Doch ze kwam er maar niet meer op terug, haar hoofd was te vol van Juul; van de kaarten voor 't concert, door dokter Waaien gebracht, wilde ze geen gebruik maken. „Dan ga ik ook niet!" besliste Nora, haar moeder helpend met den mantel, want het mooie weer lokte tot uitgaan, de knecht zou 't wagentje weer komen duwen en Nora ging ook mee. „Doe zoo je wilt, Nora!?" Toen Mevrouw en Nora weg waren, ging Annie in den tuin, welke baadde in Juni-weelde. En ze dacht even met weemoed, hoe prachtig H nu op „Villa Rusthof' zou zijn, op hun oud buitenverblijf. Er kropte iets in haar keel, zenuwachtig als ze de laatste dagen was" kwamen dadelijk tranen. Die kunsten had ze' anders nooit, dacht ze bij zichzelf. Maar toen liet de beklemming haar langzaam los. 168 Hoe mooi blauwde de lucht en de rozen bloosden zoo zacht, kijk, niets dan knoppen, gereed tot barsten. .. wat deden de roode rozen mooi in omvatting van teergroen, daar in 't grootste perk... o, heerlijk was het leven toch... Toen snerpte 'n tuindeur, riep hard Riek's stem, vreemd klinkend door den zomerstillen tuin: „Juffrouw Annie... bent u daar... o, 'k zie u al!" En Annie, jong in blijde levenslust, liep vlug met Joep achter haar aan naar 't huis. „Er is 'n meneer... ziet u... om meneer Rudolf te spreken... maar ik zei dat-ie op z'n school zit en hij wil wachte, zeit-ie, 't is zoo'n barsche vent... komt u astjeblieft... hij zit in de salon... en nou is juffrouw Nora met de ouë Mevrouw ook uit..." Doodsbleek wordend, voelend 'n naderend onheil, liep Annie dadelijk 't huis in, opende de salondeur. Voor het felle zonlicht waren de jalouzieën neergelaten, rustig, harmonisch stonden de meubels. Annie moest haar oogen even wennen aan den plotselingen overgang van. licht in duister. Een gestalte rees op uit 'n grooten leuningstoel^ stelde zich aan Annie voor als van Alfen, de chef van Juul van 169 Raamsdijk. Annie trok een der jalouzieën op nu kon ze zien. Het was 'n kleine, corpulente man, met nijdig rood gezicht en grijs haar, driftig staken de grijze, waterige oogjes in Annie's bleek gezichtje. Toen met korte, bijtende zinnen vroeg} hij hoe laat meneer 'Rudolf thuis kwam. „Pas om één uur... kunt u mij de boodschap niet zeggen... ik ben 't nichtje ik weet hier van de familiezaken!" zeide ze nu weer macht over haar stem krijgend, voelend dat 't Juul betrof. | „O zoo... bent u in de familie... nou ja.. nm... 't is een zeer obscuur geval e " Driftig, als 'n leeuw in z'n hok,"'liep'de corpulente heer van Alfen heen en weer bleef voor den schoorsteenmantel staan, staarde onafgebroken op 'n chineesch porceleinen vaas zei toen kort beslist, zich wendend tot Annie: , »Enfln... 't doet er ook niet toe S». ik zal t zeggen... ik was op reis, daar krijg ik 'n telegram dat m'n vrouw ernstig ziek is ik natuurlijk hals over kop weer terug toen ga ik 's avonds even naar m'n kantoor dat gesloten was en... enfin... ik mis driehonderd gulden en dat heeft uw neef... Juul me geleverd... nee... nee... Iaat me alsjeblieft 170 uitspreken juffrouw... Enfin, ik heb hem 's morgens direct ondervraagd en toen zei de brutale kerel, dat-ie 't na een dag of drie bij zou hebben gepast..." Hopeloos staarde Annie rond, toen zei ze kort: „Ja, dat weet ik... 't geld is hier... als u wacht... zal ik 't even haïen..." De heer van Alfen stond stupéfait. Zijn toorn zakte een weinig en hij dacht dat de vent, die van Raamsdijk, toch waarheid had gesproken toen hij zeide, dat 't geld terugkwam, dat hij zich maar even gered had. Maar zijn woede vlamde toch weer op, ongetemd driftig had hij Juul op 't kantoor uitgemaakt voor alles, in tegenwoordigheid van de twee bedienden. „Als u even wachten wilt?" verzocht Annie hoog en ze liep naar haar atelier, waar 't geld reeds klaar lag, nam 'n quitantie, ging weer naar den salon. „Zou u dit willen teekenen?" vroeg ze inwendig bevend, „hier is 't geld." Van Alfen stond verbaasd, verbluft naar haar te zien. „Ik wilde 't aangeven...!" zei hij, zich 't voorhoofd afvegend met 'n rood-zijden zakdoek. ,/t Was geen diefstal, meneer van Alfen, 171 alleen brutaal...!" weerstreefde ze zacht en t was haar alsof héél de kamer op haar viel zóó schrok zij. „Met uw permissie... dat was 't wèl!" In een schok sprong zij weer op, van 't stoeltje, waarop ze was neergesmakt. „Mijn neef heeft u toch gezegd, dat " „Teruggeven... ja... dat kennen we. nou maar... ik zal 't geld dan maar accepteeren maar beste juffrouw... ik wil toch wachten' dat zijn broer thuiskomt.... kijk eens... ik ken u niet... neem me niet kwalijk ik geloof dat... e... u... in de bres springt dat is héél nobel van u... heel nobel maar als uw neef uit z'n moeilijkheden door u gered wordt... nee... ik moet ook meneer van Raamsdijk, z'n broer spreken... dan wacht ik... 's kijken... 't is nu bijna elf uur » „Zooals u wilt..." zeide Annie en ze liet zich even zakken in 't donzig pluche van 'n blauwfluweel stoeltje... ze hield ongemerkt haar hand tegen 't bonzend hart... het suisde en raasde door haar hoofd., haar schuld was t... o God... als die man, die daar nu zat het geld niet wilde accepteeren... als hij 't al aan had gegeven... q, zij met haar getwijfel, gezeur, ze had 't geld direct moeten geven aan Juul en maar niets moeten zeg- 172 gen... niets... o, maar ze wist ook niet... „Hebt u 't... reeds... aange... ik meen, weten anderen van... mijn neef?" vroeg Annie, zich weer oprichtend uit 't stoeltje. „Tja... da's natuurlijk... neen, neen, aangegeven nog niet... maar de twee andere klerken waren bij de scène... natuurlijk hè, 'n mensch raakt in drift." Hij kneep zijn wenkbrauwen bijeen, dacht ruw, vulgair, zooals héél zijn wezen was: „De meid is zeker verliefd op dat neefje... nou." Annie keek naar 't bloemfiguur van 't tapijt... ze was dankbaar dat 't zpó ver nog niet was gékomen, „maar o... nu wisten meer het en ze zouden zijn naam bespatten... waar was hij nu... waar was hij?" Ze vroeg excuus, toen ze den heer van Alfen even alleen liet. „Zeker, zeker... pf f... warm hier..." Ze zetté -haar hoed op. God, als nicht en Nora nu nog maar wegbleven, als zij maar niets hoorden van die fatale geschiedenis. Rudolf moest dadelijk komen, anders zat de vent er om een uur nog... En ze vloog meer dan ze liep naar 't Gymnasium, waar ze aan de conciërge vroeg om dokter van Raamsdijk te spreken, héél even maar. Ze bleef, radeloos loopend heen en 173 weer, in 't wachtkamertje, totdat Rudolf voor haar stond. En in korte woorden vertelde ze. Doodsbleek hoorde hij haar aan, dacht even na, zei kort: „Ik kom direct vóór moeder thuis is... ze mag dat niet weten..." En na 'n kwartier kwam Rudolf thuis, 't Gesprek begon opnieuw, Annie bleef er bij, haar oogen gericht op Rudolf, die de weer in drift oplaaiende patroon van Juul, stil aanhoorde. Zij bemerkte wel z'n groote ontroering, zijn geknakten trots beheerschend. En eindelijk, na 'n gesprek van 'n half uur, teekende de heer van Alfen de quitantie, zei, dat nu natuurlijk de zaak blauw-blauw bleef, maar dat Juul ontslagen was, hij zou hem vanmiddag op zijn kamers wel opzoeken en den afloop vertellen. Buigend en wat kalmer gestemd, nog eens herhalend, dat 't voor Rudolf zéér onaangenaam was, verliet hij 't huis Rudolf nam Annie's handen. „Je bent 'n goed, goed kind, Annie," fluisterde hij met gebroken stem. Haar geheele lichaam schokte op van snikken en ingehouden angst. .ze viel voorover op 'n sofa... „Stil Annie, toe... moeder zal dadelijk thuis komen... ga naar boven... laat moeder en 174 Nora nooit die schande weten... nooit, Annie.'V Ze richtte zich op, streek 't blonde haar uit de oogen. „Schande? 't Is geen schande... hij heeft niet gestolen..." „Zijn gedrag is zéér te laken... hij moet zoo gauw mogelijk weg... 't is mijn broer niet meer! En weg moet hij... vanavond zal ik nog over de betrekking schrijven... 't Is 'n ellende, schandelijk... je begrijpt... ik weet hoe die van Alfen is hij steekt 't niet onder stoelen of banken, nu weten de klerken 't al, mooi nog van den vent, dat hij 't niet aangaf! Enfin, zeker om ons..." Rudolf liep naar zijn studeerkamer, hij bedacht, welke reden hij opgeven zou voor zijn vroegtijdig schoolverzuim, familieomstandigheden maar... god, die Juul toch! En Annie bleef voor 't open venster in haar slaapkamer staan, de lucht zou haar brandende oogen verkoelen, anders zagen nicht en Nora nog dat ze gehuild had. Ze wist uit den chaos van wild verdriet niet, dat Juul met dokter Waaien had afgesproken over de geldleening, ze wist alleen, dat hij den diefstal gepleegd had... want hij had haar geld geweigerd ... dus dan was hij toch schuldig, 175 al bleef ze hem verdedigen... ze wist niet de samenloop van omstandigheden en ze begreep hem niet meer... hij stond nu heel ver van haar af... Ja, in wanhoop had hij zich dat geld toegeëigend ...haar schuld was alles... haar uitstel, haar getwijfel... Ja, zoo was 't... alles door haar jaloerschheid... ze had hem niet willen gelooven meer... Ze ging naar *i atelier en wierp zich op den divan, ze sloeg de handen voor de oogen en ze zag alles heel vreemd, als 'n ver visioen, lang, lang geleden.. den tuin met rozen.. de knoppen, rozenrood gloeiend... vol bloemen ... en dan zag ze weer de barsche, kleine gestalte van Juul's chef... ze voelde weer herleven de ontzettende angst toen hij het geld van haar niet in ontvangst nam... o... Ze was niet meer bewust wat ze dacht, alles hamerde, draaide duizelig in haar overspannen en geschrokken gestel, angst reeds van al die dagen. Maar ze wilde er niet aan toegeven, ze wilde gewoon blijven, om Juul weer te zien en te spreken... om nicht van Raamsdijk te sparen, arm mensch toch! Toen wiesch ze haar brandend gelaat, borstelde heur haar, ging naar de kamer, maar nicht van Raams- 176 dijk zat in den tuin en ze vertelde over den „rijtoer" in de rolwagen, ze had Mevrouw Beltkamp gesproken, ze hadden door 't plantsoen gereden en Noor was zoo aardig geweest. was Annie niet prettig? Ze zag zoo vreemd en bleek. „O ja, nicht... wat veel gewerkt... Nora roept om koffie te komen drinken... ik zal u wel naar de tuinkamer duwen... zóó..." „Gelukkig, Rudolf hield zich ook goed," dacht Annie; toen werd onder 't koffiedrinken de deur geopend en trad Juul binnen. Hij had zijn chef gesproken, hij had hem genadig gezegd, het er bij te zullen laten... En Juul had zich verweerd: „Er is nog niets gebeurd, meneer van Alfen, u hadt 't geld terug, binnen drie dagen ... ik kreeg geld...!!" M aar bij 't plotseling opvlammen van zijn drift, had Juul gezwegen... Rudolf wenkte hem opnieuw niets te zeggen, begon druk over het weer, 't eerste, 't beste onderwerp aanvattend. Juul begreep. Hij keek Annie aan, die doodsbleek, trillend de grootste moeite deed, gewoon te doen. „Eet je niets, jongen?" vroeg Mevrouw van Raamsdijk. „Dank u, moedertje... ik heb een nieuwtje.. 177 ik kan 'n goede betrekking in Indië krijgen" „Maar jongen!» klankte zijn moeder's stem verschrikt. Rudolf wenkte weer... als Juul nu maar niets zei... „Ga je even mee, ik wil je over die boeken spreken!" kwam Rudolf opstaande Maar Mevrouw en Nora begonnen te vragen over Indië en eindelijk verlieten ze 't vertrek, terwijl Juul zijn moeder kalm toesprak, die schreiend zijn hand vasthield, alsot hij nu reeds heen zou gaan. „Waarom blijf je niet bij van Alfen longen... och, 't is waar... je vooruitzichten zijn daar gering..." Toen, op zijn kamer, begon Rudolf, juul n stoel aanwijzend, als 'n streng rechter„Dat is me 'n prachtige historie met jou Ood • 1 ' Juul zweeg, zijn beenen trilden, zijn oogen flikkerden op in drift. „Je hebt *% recht niet zoo te schreeuwen je wist niets... niets.. En Juul vertelde over Annie, zijn weigeringtoen van Waaien die helpen zou en dat juist noodlottig... zijn chef onverwachts thuis was gekornen... Maar Rudolf bleef onbewogen. 12 178 Hij richtte zich op, zei kort hard: „Je hebt 'n gemeene streek uitgehaald... je hadt niet 't recht dat geld te nemen..." Juul weersprak 't, toonde zijn onschuld, maar Rudolf hield vol, beleedigde, wond zich op... de angst voor schande, ter wille van Juul uitgestaan, brak baan, als was 't onrechtvaardig, al hoorde hij niet naar reden. En hun ruziestemmen verhieven zich, zoodat plots Annie in de kamer stond... Juul vertelde alles weer aan Annie... ook van Waaien... Ze begreep... 't werd haar nu helderder... o goddank... zóó slecht was Juul niet, hij had dus 't geld gehad. Maar Rudolf raasde door, dol, driftig... Annie klemde zich aan Juul vast, zei, dat 't haar schuld was... Maar ze vermocht niets. Juul was te opgewonden, ook Rudolf. En tusschen de twee driftige elementen stond ze alleen, als vrouw met haar smeekstem.. welke ze niet hoorden. „Ik erken je niet meer als m'n broer, je bent 'n ploert!" schreeuwde Rudolf, met 'n gelaat wit en verwrongen van drift, zooals Annie hem nog nooit had gezien, Rudolf, anders de kalmte in persoon. En Juul keerde zich af. Annie wilde hem volgen, maar Rudolf hield haar tegen. 179 „Je blijft hier... met dat gekke nageloop van Juul... ik zou nu mijn liefde maar uit 't hoofd zetten...", kwam hij ruw, niet meer meester over zijn woorden. Ze ging 't portaal over en hoorde de voordeur dichtslaan Veertien dagen waren voorbijgegaan. Nog eenige dagen en Juul zou naar Indië vertrekken. Nora hielp hem bij zijn uitzet hoewel hij na de scène met zijn broer weinig thuis kwam. Annie in 'n lichtblauwe kimono, lag voor 't eerst weer op den divan in haar atelier. Ze was ziek geweest.. ijlende koortsen hadden haar gezichtje vermagerd.. Maar nu ging 't weer beter, hoewel ze zich nog héél ziek gevoelde. En ze schrikte op bij 't tikje tegen de deur, 't welbekende korte klopje van dokter Waaien. Een flauwe blos kleurde haar bleek gezichtje. Ze zag zijn forsche gestalte op den drempel van haar atelier, in zijn handen wat theerozen, verborgen in vloeipapier. Ze bemerkte zijn ontroering, toen hij haar aanzag, ze voelde hoe teer en mooi hij haar zoo vond en ze wenschte hem ver weg... o waarom hadden ze in dien nacht, toen ze zoo ziek was, juist hem gehaald... 180 „Nu feliciteer ik je met je herstel... we gaan vooruit... vooruit gelukkig!" zeide hij, de scherpe doktersoogen op haar gericht en hij gaf haar de theerozen. „Een klein blijk van blijdschap... over je beterschap... Annie..." Zijn bewonderende blikken hinderden haar, ze nam de theerozen aan, bedankte... En een groot verlangen kwam in hem op om gelukkig te zijn met haar, maar eerst moest Juul weg... gelukkig nog maar 'n paar dagen en dan ging de vent heen. „—Gaat Juul gauw weg...? Naar Indië, dokter... ? Ze vertellen zoo weinig...!" Hij schrikte op... dat ze nu juist over Juul begon. Hij vond 't verstandig om er even over te spreken, als hij maar eenmaal heen was gegaan, zou de tijd wel voltooien, wat hij, Waaien, had opgebouwd. „Ja... over drie dagen... geloof ik..." „Dan al... o... ik dacht een week of zoo... ik hoor zijn stem in den tuin, geloof ik.. als hij hier is.. stuurt u hem dan boven.. ik wil hem graag eens spreken.. nu ben ik toch op.." „Je mag nog geen visite ontvangen, Annie... je bent nog zwak!" Hij streek haar over 't blonde haar... greep haar hand. 181 „Ik wil het!" zei ze, de groote oogen op Waaien gericht en ze zag zijn ontroering... voelde een afkeer tegen dien grooten man opkomen, die haar behandelde als 'n kind, en haar tutoyeerde zonder te vragen.. o, haar ziekte had haar willoos-zwak gemaakt, maar nu voelde ze weer de kracht van verzet in zich komen. Want ze begreep, dat dokter Waaien haar liefhad en ze wilde zijn vraag voorkomen tot eiken prijs. Hij sprak nog over wat onverschillige onderwerpen, zei dat ze nog twee uur op den divan mocht blijven, maar dan naar bed, hoor! En ze beloofde, blij toen hij eindelijk weer verdween. Nora bleef nooit bij haar als hij kwam, bespottelijk, nu ze op mocht, lieten ze haar maar alleen. O God ze was toch eenzaam, zonder ouders... bij familie, al had ze wat geld. Kwam daar iemand de trap op? Ja... Juul? Neen Nora; zij bracht haar 'n kop bouillon. „Dokter Waaien zeide dat je morgen een paar uur beneden mag komen... Ma vindt 't zoo prettig., je begrijpt, alles drukt zoo, nu Juul heengaat... en dan jij ziek... hè, wat ellendig is 't leven toch!" 182 „Toe Noor... laat Juul eens komen... is hij er?" „Ja... hij vroeg juist aan Waaien of je nu bezoek mocht ontvangen, maar dokter zeide liever niet..." „Ik wil, hoor je.. Juul moet komen... Waaien heeft niets te bestieren... toe Nora, roep hem!" Nora schrikte van Annie's heftigheid. „Goed... goed... ik zal Juul sturen... drink nu je bouillon op... mooie rozen... van dokter?" Nu Nora inzag, dat Annie onverschillig was voor Waaien, durfde ze weer zijn naam noemen... Annie knikte. En een oogenblik later kwam Juul. Héél haar versmald gezichtje leefde op, haar violetten-blauwe oogen staarden... alsof zij een visioen zag. Ze bemerkte zijn ontroering. Hij knielde bij haar neer, half leunend op den divan. „Juul!" fluisterde ze, zijn hand grijpend. „Lieve, kleine Ans... is je twijfel nu weg... veroordeel je zoo'n zwakke nieteling niet meer...?" Maar ze legde haar hand tegen zijn lippen. 183 „Spreek daar niet meer over, Juul... dat ik ook juist ziek moest worden..." Hij boog haar hoofdje naar zich toe en sloot haar even vast in de armen. „Kon ik je maar meenemen!" fluisterde hij met schorre stem. Ze nam zijn handen in de hare, zag hem lang, lang aan. „Als je hard werkt, Juul... en wij hebben geduld..." „Dan kom je als mijn vrouwtje ik zweer je, lieveling... ik breek met 't verleden ... ik zal mijn best doen, aanpakken ... geloof je me, geloof je me?" Een waarheid blonk uit zijn oogen en zij geloofde hem, trok zijn hoofd aan haar borst. Toen zwegen ze beiden en dachten na... lang. Hij voelde dat 't nog lang zou duren eer zij kwam als zijn vrouw, ze hadden geen geld, Annie was ook niet rijk en hij wilde haar een goed bestaan schenken, geen getob... De moeilijkheden doemden voor hem op... En alsof Annie zijn gedachten raadde, sprak ze, zich wat oprichtend: „We zijn nog jong, Juul!" Hij vertelde haar dat hij dien avond naar Waaien was gegaan om geld... -maar dat hij 184 nu gelukkig was, nog door haar geholpen te zijn... >t was slecht van hem, maar hij wantrouwde Waaien, 't was dien nacht plots over hem gekomen!" „Spreek niet meer over dat oude," smeekte ze, „je bent nu geholpen, Juul!" En hij vertelde haar, dat zijn chef niet gezwegen had... 't was verergerd... men had over hem gepraat... alsof.., Rudolf bleef ook maar koppig, negeerde Juul, neen, 't was goed dat hij heenging. Ze legde haar handen op zijn schouders, troostte hem... kom, wat had Waaien nu tegen hem... die wist toch niet... Hij trok haar vast tegen zich aan, mompelde: „Ja... ik ben jaloersch... op hèm...!" „Maar Juul!" Ze lachte, 'n gemaakt lachje en ze dacht dat ze maar hoopte dat Waaien zijn aanzoek zou doen, dan was hij overtuigd, dat ze nooit zijn vrouw wilde worden, ze bedankte hem natuurlijk. En eindelijk ging Juul heen, met belofte morgen weer te komen. „Nog maar drie dagen... o Juul!" In haar oogen, waar langzaam het tintelend licht uitdofte, kwamen tranen. Toen begon Juul nog te praten, hij zou 'n 185 dagboek maken, voor haar alleen en schetsen over de grootsche, Indische natuur, misschien zouden ze wel in tijdschriften aangenomen worden... Ze luisterde gelukkig naar zijn stem. En een smart daalde in haar ziel om Juul's zwak karakter.. o, hij was toch zoo goed.. dit was liefde, de echte, groote liefde, welke ze voor hem gevoelde... jammer toch, dat de menschen hem veroordeelden... Juul van Raamsdijk was niets in hun oogen. Och, maar wat gaven zij om de menschen? Ze hadden elkaar immers? Juul was heengegaan, reeds vier weken weg. De zomer prijkte in vollen tooi. Annie liep in den tuin en plukte een boquet voor nicht van Raamsdijk. Zij greep in weelderige trossen seringen. Rudolf had vacantie en maakte met Nora 'n fietstochtje door NoordBrabant en Gelderland, ze bleven veertien dagen weg. En op Annie's aandringen was Nora gegaan, Annie zou voor haar moeder zorgen. Annie ging naar de koele huiskamer, waar 't nu beter was dan in den tuin. Ze bukte zich om Mevrouw van Raamsdijk 'n kus te geven en zette de seringen en rozen in 'n ^aas. 186 Een grijze melancholie scheen te doezelen door héél het huis. Nicht van Raamsdijk trok zich het weggaan van Juul, haar lieveling, héél erg aan. En Annie voelde zich die dagen het meest aangetrokken tot Juul's moeder. Ze dachten aan hem, ze leden om hem... zijn moeder geloofde nog in haar jongen... „Het zal zoo stil zijn... als jij ook eens heengaat, Annie!" zeide Mevrouw van Raamsdijk zacht. „Ik? Ik blijf toch hier, nicht!" „Als dokter Waaien soms... lieve kind, wordt niet boos, ik geloof..." „O maar... die... nooit hoor!" Ze lachte wat gemaakt en begon over wat anders. Zoo vervloeide de zomer in herfst en kwam er 'n tinteling van vreugde bij de van Raamsdijk's. Rudolf was geëngageerd met Suze Helling, 'n mooie blondine met ernstig gelaat. Ze paste zoo geheel bij Rudolf, met 't koele rustige in haar optreden. Ze deed veel aan maatschappelijke belangen voor de vrouw, had eenige brochures het licht laten zien. Ze voelde zich erg aangetrokken tot Nora, die beïnvloed door Suze, ook lid werd van 'n naaivereeniging en zich meer in maatschappelijke toestanden verdiepte. 187 En meer en meer voelde Annie zich vereenzamen. De lange brieven van Juul en haar groeiende kunst maakten 't geluk uit in haar leven. Op 'n middag liep dokter Waaien onaangediend 't atelier bij haar in; ze was juist verdiept in 't lezen van een schets van Juul, welke in 'n Indisch blad was geplaatst. Ze schrikte op, staarde hem even verwonderd aan. „Annie... hoe gaat 't? We zien alkaar zoo weinig... druk aan '*t werk?" „Ga zitten," kwam ze, de blaadjes papier opvouwend. Met één oogopslag zag dokter Waaien dat ze brieven van Juul naast zich had liggen, op den divan door elkaar gestrooid. Toen zei hij kalm, beslist: „We moeten eens spreken, Annie..." Ze zag zijn gelaat kalm maar vastberaden, zijn oogen starend in de hare. „Er is niets... belangrijks... te zeggen... geloof ik," stotterde ze, terwijl een gloeiend rood naar haar wangen steeg. „Niet? Ik geloof 't wel, Annie..." Hij was nu naast haar gaan zitten, nam haar hand. „Ik hoef 't niet te vragen... maar ik weet, 188 dat je nog altijd en altijd aan Juul denkt... je arme illusies van dwaas, jong zieltje niet laat varen... neen, neen... wordt nu niet boos... laat me spreken..." Ze voelde haar arm in stevigen greep en fluisterend, aan haar oor, ging hij voort: „Kind... 't spijt me zoo... wat is je toekomst ... met 'n zwakkeling als Juul... denk je nu, dat hij maar één, twéé, drie carrière heeft gemaakt... karakters als Juul blijven dobberend... en dan alleen in Indië..." Ze rukte zich los, sprong op, tranen van drift in haar oogen. „Ja," zei ze heesch, „we houden van elkaar... ik zal wachten... we zijn nog jong... en niemand... niemand zal tusschen ons geluk komen... 't komt niet te pas zich daarin te mengen..." Toen hoorde ze weer zijn stem met 'n trilling van leed: )^,%,-. „Ik behoef je dus niet meer te waarschuwen ..." „Daar hebt u 't recht niet toe!" barstte ze hartstochtelijk uit, „ik weet dat Juul zwak was... maar ik weet ook de diepte van zijn ziel... zijn strijd... en ik laat hem niet alleen." „Je praat, kindje, als 'n romanheldin... edele opoffering... neem me niet kwalijk... 189 maar 't was allesbehalve fair, die historie met dat geld... Rudolf is er niet over heen... hij is gebrouilleerd., geen wonder... 't is een streek van 'n schurk..." Dokter Waaien, teleurgesteld in zijn liefde, ging te ver... Doodsbleek bleef Annie voor hem staan. „Een schurk? Juul? Hij is 'n goed mensch, hoort u... maar een zwak mensch... een man met 'n hart en gevoel... met 'n ziel... die u hiet hebt..." „Nu dan," riep hij, hard, ruw, „ga je ongeluk dan in... je zult later over mijn woorden nadenken... adieu Annie!" Hij naderde haar, héél bleek, stak zijn handen uit... Maar ze bleef roerloos staan, gaf hem geen hand. „Ik zal je er nooit meer over spreken... maar laten wij scheiden als... goede vrienden..." Ze raakte even zijn hand aan... zeide trillend van emotie: „Op uw vriendschap ben ik niet gesteld... dat is geen ware vriendschap... om de vrienden zwart te maken, welke na aan 't hart liggen." • i"'*- & Hij had hardop U'ïVmn vloeken... hij, dokter 190 Waaien, die elke vrouw... en dat kind... dat nichtje van de armzalige van Raamsdijk's, beleedigde hem... griefde... Hoog opgericht verliet hij H atelier... En Annie bleef peinzend voor zich staren ze wist zich héél alleen, strijdend voor Juul tegen menschen die hem allen veroordeelden, alleen zijn moeder, die geloofde nog in 't goeie van hem.. die wist niets van die geldkwestie^.. o gelukkig maar. Vastberaden ging ze aan haar werk. Ze staarde glimlachend op Juul's portret En in haar strijd om Juul voelde ze zich ouder... haar zonnige jeugd ging voorbij, dat gevoelde zij... * * * Annie ging geheel op in haar werk... de beeldhouwkunst, het deed haar het verdriet even vergeten, ze ging veel uit, kreeg andere kennissen en ze ging haar dagen door als in 'n koortsachtigen roes, altijd maar wachtende op het geluk .... eens, dat ze zou gaan naar Juul. Ze voelde zich bij de van Raamsdijk's vervreemd. Nora, die toch altijd haar antipathie was geweest, ging geheel met Suze, Rudolf's verloofde, op 191 en neer. En-nicht van Raamsdijk's gezondheid ging achteruit, ze scheen weggezonken in haar moede melancholie, haar leven sloop langzaam heen... Voor haar bleef Annie, om 't geld te verteren in 't huisgezin, zoodat Juul's moeder ruimer kon leven... anders was ze reeds lang heengegaan... op kamers, bij vreemden. En Mevrouw trok haar hoofd aan haar borst, kuste haar. „Och, Annie .... wat ben ik daar blij om ... . wat krijgt mijn jongen een lief vrouwtje " Toen, na eenige maanden, werd hun verloving publiek, al bleef ze nog een jaar in Holland. Nora had haar vreemd-verwonderd aangestaard, niet begrijpende, dat Juul, haar broer, verloofd met Annie was... oplevend in blijdschap dat dokter Waaien nu toch niet met haar geëngageerd zou raken. En Rudolf zeide kalm: „Ik wensch je geluk, Annie, je hebt moeite en strijd genoeg om hem gehad." De kennissen vonden 't bespottelijk, dwaas. Tante van Heelsum schreef 'n koel, vormelijk briefje... Zoo werd de verloving van 't nichtje ge- 192 vierd... Juul bleef nu eenmaal 'n losbol, 'n mauvais sujet. Dokter Waaien zond 'n kort briefje, verontschuldigde zich dat hij door onverwachts uit de stad gaan, niet zelf kwam. Ze vond 't zoo heerlijk, Juul's brieven te lezen en te herlezen. En ze las zijn moeder 'n gedeelte voor; Juul schreef: „En dan, Ans, die nachten in de tropen, als buiten alles zoo diep-rustig is. De koffielanden in maanlicht... wat zal je 't hier mooi vinden, lieveling..." Juul's moeder genoot als ze naar de voorgelezen stukken» luisterde... ze begrepen elkaar zoo goed... op den bodem van zijn hart school zooveel goeds... Tusschen palmen en varens in de marmeren gang geurden bloemen, bedwelmend sterk... Rudolf en Suze waren ondertrouwd. Heel eenvoudig zou alles gaan, Suze had geen ouders, woonde alleen en pension, werkte in eene Toynbee-vereeniging en was in alles uiterst eenvoudig. En Annie vond haar aanstellerig, met al haar liefdadige uitingen; ze begreep niet Rudolf's smaak; zeker, ze voelde ook veel voor 't vrouwenrecht, maar dan be- 193 hoefde men zich toch niet zoo onaestetisch te kleeden als Suze, al was je voor eenvoud. Wonder dat ze nog bloemen duldde in den gang en kamer. Er was geen receptie, die • komen wilde, was welkom. Op 't donkere zaaltje was de ontvangst, meest kennissen van Rudolf, vriendinnen van Suze. Annie voelde zich vreemd, alsof ze er niet bij hoorde. Ze voelde zich in haar wit kanten japon als 'n mondaine, tusschen de stijve vriendinnen van Suze en ze beet op haar lippen om 't niet uit te schateren om de verwonderde gezichten van de „harken", zooals ze Suze's kennissen in stilte bestempelde. Ze had altijd 'n verlangen in haar naar 't schoone, waarom moest je, als je dan de maatschappij ging bekeeren, je hullen in zulke s leelijk-aandoende dingen als H meerendeel van Suze's kennissen? En ze dacht aan Juul... was hij nu maar hier... zoo heel alleen voelde zij zich. Ze begon 'n gesprek met 'n paar jonge meisjes, die in 'n hoekje van 't zaaltje stonden en ze deed haar best om vroolijk te zijn, maar 't lukte haar niet Toen ineens zag ze dokter Waalen's hooge gestalte, haar naderend, hij begon een banaal gesprek over de bloemen. Gelukkig, 13 194 hij vroeg niet naar Juul... 't was lomp, maar oprecht, hij meende 't toch niet, vermeed dit pijnlijk onderwerp voor hem. Ze hadden na afloop 'n intiem familie-dinertje en Annie was blij toen 't afgeloopen was. Ze wist niet hoe 't kwam, maar ze voelde zich héél dién dag beklemd. Na Rudolf's trouwen was er een nog stiller stemming neergedaald. Op 'n gure Januarimiddag zaten Nora en Annie in 't kleine zaaltje; in de reeds schemerige kamer was 't vol van geheimzinnige schaduwplekjes, wriemelende lichtvlakjes. Eentonig tikte regen tegen de vensters aan. Annie zat dicht bij 't haardje, waarin grillig houtblokken opvlamden, ze bekeek modeplaten, maar wierp ze ongeduldig van zich af. „Vindt je 't prettig naar dat Artisten-feest te gaan, Annie?" klonk Nora's stem, de stilte brekend. „Och... prettig... ik kan me er moeilijk aan onttrekken, 't is om van de opbrengst een arme zieke schilder naar een sanatorium te laten gaan." „Idioot, voor zóó iets treurigs een feest te geven, te dansen, voor te dragen..." „Ja... maar hoe komen we anders aan het geld, hè?" 195 ,/t Is toch dwaas... zou Juul 't niet vervelend vinden als je gaat?" „Neen... dat zou hij heel best begrijpen." „Zou dokter Waaien er zijn?" vroeg Nora, op haar stokpaardje nu gerakend. „Ik weet 't heusch niet, hoor!" „Wat is er toch 7.. tusschen jullie gebeurd, hij komt bijna nooit meer?" vorschte Nora uit! „Ik weet 't niet... begin alsjeblieft daar nu maar niet over... kom, in de modeplaten staat niets om na te maken... ik wil iets bijzonders dragen..." Om Nora's mond speelde 'n spotlachje. „Jij moet altijd anders doen dan gewone menschen... gek toch!" „Ja.., 'k ben 'n heel excentriek schepsel nu adieu... slaapt nicht nog?" „'k Zal eens gaan kijken, ik geloof, dat moeder wakker is, ik ben juist hier gaan zitten, opdat ze alleen in de huiskamer kan zijn... vindt je ma niet erg slecht er uit zien de laatste dagen?" „Ja, Nora..." En plotseling, door angst aangegrepen, nam Nora Annie's hand in de hare, nu behoefte hebbend in haar vage angst om haar moeder, aan een troost. „Misschien wat zwakte... met dit gure weer 1% kan nicht ook heelemaal niet eens de deur uit... kom Nora, 't zal wel gaan." Ze drukte Nora's hand, zei hartelijk in 'n gevoel van medelijden: „Als je soms eens een specialiteit wilt raadplegen over je moeder... wil ik 't graag betalen, Noor!" En Nora dacht dat 't nichtje wel veel voor hen deed, even wakker geschud uit haar egoïsme, voelend dat ze Annie juist niet met hartelijkheid behandelden. * In de groote zaal van 't artistenfeest was de feestavond in volle glorie. Mooi deed de zaal in bonte mengeling van kleuren, langs de wanden rijen divans, overspreid met zijden kleeden, aan de muren hingen teekeningen... in hoeken groepten groote potten met waaierpalmen, achter groen was half verborgen 'n klein Hongaarsch orkest. In 'n nevenzaaltje werd gedanst. De kleuren-harmonie werd overstraald door 't goudkleurig electrisch licht, dat uit rose glazen kelken bloemfiguren, vonkte. Annie amuseerde zich best. In haar betrekkelijk stil bestaan, in haar bijna altijd denken aan Juul, 197 greep dit feest als 'n sprookje in haar jong leven. Ze danste veel. Zij droeg een japon van zacht-blauwe zijde, met borduursel van oud-goud; om haar gedecolleteerde hals hing fn gouden schakelketting, geschenk van Juul, uit Indië gestuurd. Ze had hem eigenlijk willen beknorren, Juul moest zulke dure cadeaux niet sturen... enfin, 't was voor haar verjaardag geweest. De oude Annie kwam hier weer boven. Ze flirtte overmoedig, „ze mocht brutaler zijn nu ze toch wisten dat ze verloofd was," spotte ze aan den arm van een kunstschilder. Na de wals voerde hij haar in de serre, >n tempeltje van weelde. „Mag ik ijs voor je halen... blijf dan even zitten, *f is hier gezellig." Zijn donkere oogen gleden met bewondering over haar heen. Annie leunde 't hoofdje tegen den muur, blij even alleen te zijn en zich met de waaier koelte toewuivend, dacht ze aan Juul. Maar 't was haar niet duidelijk zooals anders... ze gevoelde zich heel ver... alsof 't jaren geleden was dat ze hem had ontmoet. En plots schrikte ze op van een stem, bijna fluisterend aan haar oor: „Zit je hier zoo alleen, kind... in gedachten verdiept?" 198 Dokter Waaien stond bij haar, zijn hooge gestalte wat tot haar neerbuigend. 'Hij zette zich zonder te vragen naast haar neer. Juist kwam van Dorp terug met een schoteltje ijs, maakte zijn excuus over 'n verwarring in zijn dansboekje... hij had deze dans met Elly Rovers... „Ga gerust...!" lachte Annie, gemaakt vroolijk, omdat Waaien' nu weer alleen met haar bleef. „Dan mag ik zeker 't genoegen hebben je gezelschap te houden .... je weet, ik dans niet— en jij als verloofde zult ook geen lust ?" Zijn spot-oogen tintelden weer in de hare. Hij lachte fijntjes, streek langs zijn oogen. Weer kwam 't onaangenaam gevoel over haar, als zij Waaien sprak, 't Was of hij haar behandelde als 'n groot kind, of heel haar verbintenis met Juul maar 'n grapje was.., ,,'t Is al lang geleden dat wij elkaar spraken, Annie... nog druk aan de studie?" vroeg hij, haar aanziende. „Ja... maar als ik eenmaal in Indië ben, zal er van mijn beeldhouwkunst niet veel meer komen, denk ik." „Dan moet je je kunst als 't eerste beschouwen ... en..." 199 „En?" vroeg ze driftig, spelend met haar waaier. „Niet naar Indië gaan!" tartte hij rustig. Ze voelde weer drift in haar opgloeien. „Ik weet wie 't zegt... je plaagt graag!" deed ze, alsof ze er niet boos om werd. „Over zoo iets ernstigs scherts ik niet..." „Wat meen je?" vroeg ze, weer kalmer. „Over een verloving... dat is te ernstig daarover te schertsen..." „Hoe durf je altijd*zoo te praten... alsof ik... alsof..." Hij zag haar kalm aan. „Ja, dat durf ik... nog altijd. Een meisje als jij bent, mooi, artistiek ontwikkeld, gaat zich geven aan... excusez le mot aan... een zwakkeling als Juul..." Zij sprong op. ,/t Is de laatste keer dat u mij gesproken hebt... mag ik u verzoeken mij alleen te laten dokter Waaien?" „Goed!" gaf hij kalm toe, zich nerveus bijtend op de lippen, „al zien we elkaar nooit meer... je zult nog eens inzien, dat je liefde voor Juul van Raamsdijk een verloren illusie is... dergelijke zwakke karakters, al zijn ze met goede bedoelingen heengegaan, gaan onder in 'n land als Indië... dat is en blijft 200 mijn meening! Adieu, Annie... 'k ben niet boos op je, je bent nog in dat opzicht een groot, ontwetend kind!" Hij verwijderde zich langzaam, trachtende onder vaderlijk doen, scherp uitvallend tegen haar, die hij zoo liefhad, zijn verloren illusie te behëerschen... Annie bleef alleen zitten... héél haar feeststemming was bedorven door de hatelijke woorden van dokter Waaien, hartstochtelijk krampte ze de vuist... o, die man,' ze haatte hem... ze haatte al die menschen, die zoo spraken over Juul... niet wisten hoe goed hij was. Héél de feestzaal liet haar plotseling koud en onverschillig... wondermooi was haar liefde voor Juul... 't was geen kind-liefde, geen ijdele gril, zooals men van haar dacht. O, als ze maar eerst bij hem was, dan zouden ze lachen om 't gehamer van de menschen, op 't zelfde aanbeeld... „Juul wat te do! geleefd, niet vatbaar voor ernst " dan zouden ze zien... och, wat liet 't haar ook eigenlijk koud... zij wist en dat was 't eerste toch. lilll Ze wilde heengaan... ze keek rond of ze de van Harpen's ook zag, die haar hadden meegevraagd... haar lust was verdwenen... 201 Eindelijk zag ze Marie van Harpen, en ze vroeg of ze 't niet kwalijk namen, ze wilde liever heengaan, ze voelde zich zoo moe. Ze vroegen haar, te blijven, maar ze weerde af... neen, heusch niet, als 't rijtuig nu maar. kwam!" Ze was blij toen 't rijtuig stilhield en ze thuis was. 't Duurde lang eer men de deur opende, de koetsier belde nog eens, ze huiverde, wachtend in haar baljapon en trok de sortie dichter om zich heen. Eindelijk deed Nora zelf open. Ze vroeg niet: „Heb je je geamuseerd?" Ze zei, naar binnen snellend: „Rudolf, daar is ze al... nu behoef je niet te gaan!" Rudolf opende de deur van den kleinen salon, waar 't koud was, er brandde geen vuur. In de schemerig verlichte kamer, waar Rudolf een gaspit ontstak, bleef Annie staan, rillend in de dunne baljapon, vol vage angst van 'n vreemd gebeuren... „Annie... ga even zitten... kijk eens... er is 'n slechte tijding gekomen... slechte tijding," begon Rudolf, onhandig zoekend naar juiste, doeltreffende woorden. „Slechte tijding... wat?" vroeg Annie, niet begrijpend, zich ijskoud voelend. 202 In een paar passen was hij naast haar, fluisterde... „van Juul, uit Indië..." „Wat? Uit Indië?" Annie was opgesprongen, greep zijn handen. Rudolf knikte. Toen ineens, kermend uitstootend het wreede woord, wat Rudolf nog niet durfde zeggen: „Dood! O God! Zeg, dat 't ni^t waar is!" Maar Rudolf zei niets, hij duwde haar op de sofa, nu voor 't eerst begrijpend en voelend haar droefheid, haar smart, héél 't opofferend leven van het nichtje, die in al die jaren niets dan goedheid en liefde om zich had gestrooid en door hen toch niet gewaardeerd was... En alsof Annie -bij intuïtie gevoelde, dat er maar één in huis was, deelend in de vlijmende smart, duwde ze bijna wild haar neef weg, vloog de huiskamer in. Daar zat, gebroken, in haar rolstoel..: zijn moeder... Nora stond bij de tafel, schreide zachtjes. En zoo vreemd afstekend, in 't rijke baltoiletje, knielde Annie bij Juul's moeder neer, greep de handen „Annie... mijn arm kind..." Mevrouw van Raamsdijk knelde haar in de armen... 203 Toen weer stilte... „Hij... zal niet lang geleden hebben...", trachtte Nora te troosten, vreemd klonken die woorden, als ver-af. Annie richtte 't hoofd op, ze verstond nauwelijks wat Rudolf zeide, hoorde dat Juul bij 't baden verdronken was, zeker plotseling onwel geworden, hij was zoo'n goed zwemmer!" veronderstelde Rudolf. „O, Annie... 't is bijna niet te begrijpen," viel Nora weer schreiend in. Maar Annie begreep wel. „Ik heb 't aan voelen komen, er was immers altijd ellende om Juul en mij heen... en jullie... jullie... hebben nooit iets goeds van hem willen zien nooit zijn goed hart begrepen ze zullen juichen: Zie je wel 't ging toch niet 't is goed dat ze nog niet getrouwd is o, ze zullen nog juichen om al onze vermoorde illusies... ze gunde 't niet... dokter Waaien... tante van Heelsum... o God, nicht.... dood... hij is dood... Opgewonden, kermend, slingerde ze zich tegen Juul's moeder aan, die daar maar zat, gekluisterd aan den stoel... Zij richtte zich weer op. „Laat jullie me liever alleen!" ||p 204 En ze wankelde heen, naar haar slaapkamer... sloot de deur. In haar- baltoilet smakte ze neer op haar bed, haar lichaam schokkend van wild gesnik, terwijl buiten de regen tegen de vensters kletterde, als tranen over verwoest, jong geluk. En de ruige kop van Joep beroerde haar even Een jaar was sinds dien avond verloopen. Juul's moeder was door den verpletterenden slag in hare gezondheid achteruitgegaan, vrouw van toch al teer gestel en eindelijk kwam een dag dat ze voor goed de moede Oogen sloot. Annie was op reis geweest, alleen. Ze had Rome bezocht, zich nu geheel gevend aan de studie. En ze had 'n paar kamers gehuurd, waarvan ze een tot atelier had ingericht. Ze was een ernstige jonge vrouw geworden, geen dartel vlinder-kind meer, waar altijd hadden gerust op den bodem van haar ziel, goede gedachten met een hart vol lief de.. om zon te verspreiden, niet om zelf te ontvangen, door velen miskend. Na groote moeite en strijd, na dagen vól 205 diepe, sombere "melancholie had vér geschenen een licht in de duisternis... Het troost-aanbrengend licht der kunst... Zoo hoopte ze, dat eenmaal de kunst aan zou vullen wat ze miste. Alles in haar ziel was nog zoo teer om 't leven weer in de oogen te zien... zich boven 't leed te verheffen... En ze had gevonden... Ze keek haar atelier rond, de boetseertafels, de trommels, het beeld waar ze aan werkte, 'n buste, 'n*kinderkopje. Het model zat onbeweeglijk, mooi, jong kind, van arme menschen, dat door te poseeren, al verdiende voor haar ouders. Annie was verdiept in haar werk, weg in den arbeid haar troost O, dat goddelijke licht in haar leven, onder haar werk, de mooie, groote blijheid in haar; stille vrome blijheid van dankbaarheid... haar kunst, daarin geheel op te gaan... haar leed te vergeten... Toen ging 't model heen, ze ruimde wat op, zéér moe van ingespannen arbeid. In de schemering van 't groote atelier zeeg ze neer op 'n divan tegen 'n achtergrond van donkere, zware gedrapeerde gordijnen. ' En langzaam sloot ze de oogen... moe... En als in 'n droom rees daar vast voor haar blik Juul's beeld, analyseerde zij zijn karakter, 206 zijn zwak, wankelend hart... door haar omhoog geheven... verpletterd door den dood Ze opende groot de oogen, staarde weer door t atelier, zag de bijna voltooide buste van het model, in schoonheid van lijn... En langzaam, langzaam voelde ze weer de kunst in haar verflauwen... angstig bang, zooals zij oogenbhkken doormaakte, dat haar eenige troost haar ontnomen zou worden, de kunst Want diep in haar ziel weende haar verloren illusie... altijd... altijd... Bij de Uitgevers dezes verscheen van DORA MUSBACH: NA JAREN. ONDER BETOOVERING. HERMANCE. GEBROKEN LEVENS. Prijs Ingenaaid / 2.40. In Prachtband ƒ2.90. Bij de Uitgevers dezes verscheen de zeer mooie Roman van HENRI VAN WERMESKERKEN: Prijs Ingenaaid / 2.40. In Prachtband ƒ2.90.