SURINAME STU DI E - S YN DIC A AT RAPPORT DER STUDIE-COMMISSIE NAAR AANLEIDING VAN HAAR BEZOEK AAN SURINAME □ □ □□ □ HANDELSDRUKKERIJ GEBR. TUINZING — ROTTERDAM SURINAME STUDIE-SYNDICAAT RAPPORT DER STUDIE-COMMISSIE NAAR AANLEIDING VAN HAAR BEZOEK AAN SURINAME □□ □□ HANDELSDRUKKERIJ GEBR. TUINZING — ROTTERDAM INHOUD. Blz. VOORWOORD 1 INLEIDING 7 BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN LAND EN VOLK . 11 Geschiedenis — Ligging blz. 13 — Bodem blz. 14 — Meteorologische gegevens blz. 16 — Bevolking blz. 17 — Verhouding tusschen Nederlanders en Surinamers blz. 21 — Bestuur der kolonie blz. 22 — Verkeerswegen en verkeersmiddelen blz. 26, — Spoorweg blz. 30 — Koloniale vaartuigen blz. 33 — Post, Telefoon en Telegraaf blz. 33. Het Departement van Landbouw 34 Voorgestelde organisatie blz. 35. Landbouwonderwijs 38 Veeteelt 42 DE LANDBOUW 45 De Groote Landbouw a 47 Suiker \ï l 48 Cacao 53 Liberiakoffie 58 Sinaasappelen . 66 Bacoven 70 Tabak . :• 77 Cocos t / 78 Oliepalmen *-tWfk . 84 Sisal g7 Cassave 95 Malachra ; -;,.-■ \ 103 Katoen 104 Andere gewassen 105 Credietbank voor den Grooten Landbouw 106 De Kleine Landbouw £ï> m Credietwezen voor den Kleinen Landbouw 119 BOSCHEXPLOITATIE 123 Hout 125 Balata 140 Mangrove 148 Andere boschproducten . . 151 inhoud. Blz. MIJNBOUW H ■ • ■ •' 155 Goud 157 Bauxiet • 160 Uzer 164 Petroleum 164 HET ARBEIDERSVRAAGSTUK 167 Verschillende opvattingen. Indianen — Boschnegers — Creolen blz. 169 - Br.-lndiërs blz. 171 - Javanen blz. 172 Opvoering aantal immigranten blz. 173 - Verbetering werving blz. 174 - Vestiging der immigranten blz. 175 — Meer koelies aanvoeren dan direkt gevraagd worden blz. 180. Betaling aanvoerkosten 181 Woningtoestanden 182 Grootere woningen voor gehuwden — Voor ongehuwden gemeenschappelijke woningen blz. 184. Geneeskundige behandeling 185 Voordeelen van een goede geneeskundige behandeling — Keuring — Behandeling aan boord - Quarantaine station - Plantage-hospitalen blz. 186 - Centralisatie blz. 187 — Hygiënische organisatie blz. 188. Arbeidsinspectie |ï MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN TOESTAND IN SURINAME . 193 Verplichtingen van koloniale mogendheden. Fouten door Nederland begaan blz. 194 — De weg tot finantiëele onafhankelijkheid blz. 196 — Scheiding van huishouden en ontwikkelingswerk blz. 193 — Belastingen blz. 199. Finantiëele regeling 200 Splitsing der finantiën — Slechts een grootere, meer welvarende bevolking kan de lasten der koloniale huishouding dragen blz. 204 - Geringe draagkracht der bevolking — Vaststelling bedrag aan Suriname te besteden blz. 205. Verlaten Plantages 208 Uitgifte in erfpacht blz. 208 - „Open deur"politiek blz. 209 - Bedrijfsvorm te klein, cultuurbank blz. 210. RÉSUMÉ i 210 Niet de aandacht alleen tot Oost-Indië bepalen |f> • • • 211 Aanhalingen uit vroegere schrijvers , . 213 ILLUSTRATIES. Blz. Ploegen met mechanische trekkracht (Avery-tractor) 51 Graafmachine voor loostrenzen Uitdragen van rietstokken naar de railbaan 53 Cacaoaanplant, zwaar beschaduwd door koffiemama. Vaartrens — Het in de zon drogen van cacao op houten rolbakken 57 Guardioladroger voor koffie en cacao _ 8-Jarige Liberiakoffie onder hoog opgesnoeide schaduw *. 61 Oude Liberiakoffie onder matige schaduw Koffiefabriek. Op den voorgrond loostrens met sluis '■ v ... 65 Interieur van een koffiefabriek _ 6-Jarige sinaasappelboom *~. gg Het laden van bacoven in een pont. Op den achtergrond bacovenaanplant . . 73 Éénjarige cocosaanplant, aangelegd met uit Trinidadzaad gekweekte planten . 79 8-Jarige cocospalm in volle productie op kleigrond _ 100-Jarige cocospalmen langs den weg door Coronie 85 12-Jarige cocos in Coronie, tot het 7e jaar achterlijk gebleven wegens grondwater |§...., Type van 3-jarige cocospalmen op goed gedraineerden grond in Coronie . . — Sisalproefveld „Lelydorp", groot 20 akkers, van het Departement van Landbouw. 91 Door Creolen bediende dubbele raspador _ Loostrens met sluis aan de rivierzijde eener plantage Jjf, . 95 Gebouwtje op het sisalproefveld „Lelydorp", waarin ontvezeld wordt.... — Malachratypen, lengte 3.20 M., van het proefveld in den cultuurtuin te Paramaribo. 103 Moraexploitatie aan de Saramaccarivier. Pont met uitsleepmachine . . '. . . 129 Landschap met moraboomen Het vellen van een moraboom door een Boschneger 133 Een groepje Boschnegers, werkzaam in den houtaankop aan de Saramaccarivier. — Uitsleepen van een krapabalk met een Cleveland-tractor aan den Engelschen Corantynoever Moraexploitatie. Sleeppad. De pont met uitsleepmachine op den achtergrond . 139 Gezicht op een zaagmolen te Paramaribo _ Het tappen van een balataboom (bolletrie) met behulp van klimsporen ... 145 Balatableeders op weg naar de concessieterreinen _ Balatabereiding in het bosch Blz. Mangrovebosch aan de Coppenamerivier. Op den achtergrond parwaboomen . 149 Oogsten van mangrovebast aan de Coppenamerivier — Muskietenvrije woningen op een goudplacer 159 Goudhoudende kwartsgang v — Ontginning van gouderts I 161 Molenemplacement op een goudplacer — Modelwoning voor Javanen op „Moengo" van de Amerikaansche Bauxiet Mij . 183 Kolonistenwoningen op de plantage „Sorgvliet" — Plantagewoningen voor immigranten 187 Vrouwenzaal in het hospitaal eener suikerfabriek — VOORWOORD. Het Suriname Studie-Syndicaat heeft zijn ontstaan te danken aan een vergadering, gehouden op 11 October 1916 in de Bairessezaal te 's-Gravenhage. Deze vergadering, bestaande uit de vertegenwoordigers van groote Indische cultuurmaatschappijen en enkele belanghebbenden bij Surinaamsche cultures, was door den heer G. J. Staal, toen sedert kort benoemd tot Gouverneur van Suriname, bijeengeroepen om bij de eerstgenoemden belangstelling voor deze kolonie op te wekken. In een sympathiek inleidingswoord, getuigende van de groote ambitie, waarmede de nieuwe titularis zijn ambt aanvaardde, zette hij uiteen hoe hij hoopte dat de, door de aanwezigen in Oost-Indië ontwikkelde energie, de daarbij vergaarde kennis en het kapitaal mochten worden dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van Suriname, indien dit „naar zakelijken maatstaf een goed ondernemen" zou blijken te zijn. Hetgeen hier werd vooropgesteld is een punt van groot belang, want alleen een onderneming, die op den duur behoorlijk winst afwerpt, kan bijdragen tot de ontwikkeling van een land. Verder werd er door den inleider een beroep gedaan op het nationaliteitsgevoel der aanwezigen door er op te wijzen, dat ook Suriname een Nederlandsche kolonie is en dus aanspraak heeft op den steun van onze Nederlandsche kracht en dat wij toonen moeten in staat te zijn al wat het onze is te verzorgen en naar beste vermogen te ontwikkelen. Bij de op deze inleiding gevolgde bespreking bleek het denkbeeld in het algemeen gunstig te zijn ontvangen; wel ontstond er eenig verschil van meening omtrent de wij"0, waarop het moest worden uitgevoerd. Ook werden er bezwaren naar voren gebracht, zoowel over de onvoldoend geregelde eigendomsrechten op den grond in Suriname, over den gebrekkigen aanvoer van arbeidskrachten, als over de onzekere vooruitzichten van Amerika's politiek ten opzichte van den suikerhandel, maar ten slotte kon het volgende voorstel van den inleider toch de insteVnming der aanwezigen verwerven: „Er wordt opgericht een Studie-Syndicaat, dat ten doel heeft te onderzoeken welke cultures van uitvoerproducten in Suriname op gezonden grondslag kunnen worden gevestigd. Leden van het Syndicaat zijn de aanwezigen, zoomede degenen, die op uitnöodiging van voormelde leden, vóór 15 November het lidmaatschap schriftelijk hebben aangenomen. De leden verbinden zich de voor het onderzoek benoodigde gelden naar de behoefte bijeen te brengen. Ieder lid is ten hoogste verplicht tot bijdrage van het bedrag, waarvoor hij heeft ingeschreven. Er is een leider van het Syndicaat, bijgestaan door een commissie van advies. De leider 1 2 leidt het onderzoek; hij is bevoegd deskundigen aan te wijzen en zoo noodig naar Snriname , 'Hir^aL de benoodigde gelden aan. De aanvragen moeten van te voren onderworpen '"op deze»"gro„ds,ag werd den Uen October 1916 be,Snri„ame Stndie-Syndicaat opgerioht, uit * « kk?„ dan in de oprichtiags-vergadering was aangegeven en in de eerste plaa s gete S" , .' „„ de „aatreselen die getroffen moeten worden om gezonde bestaans'ZZ^ZZlotTZïL: scheppen, om daarna ,e bestndeeren voor weike neerschende — ^ Uot iandboaw ,o, bloei te brengen vruchteloos kunnen oplossen, dan zou dit zeker de aangewezen weg z,,„ ^ZlTZ^^e band met de opzegging vau het tusschen Engeland en N^™"^ de plantersver. de aanwerving van Britsch-Indiérs, eeu te rade gaan met ^ advjes besloten eenigiugen volstrek, "^^^X^^^ * * — : a—a:r art—voor zoir zuiks -rb* tr^xs schied was. Onderge.eekende nam de leiding der C—^ \^T^sche Z m daarvoor naar een " Hoofdadministrateur « tures. Hij vond dezen m den heer B. J. Klavers, mmsp verschillende de Handelsvereeaiging Amsterdam, d,e m - —g n I ^ ^ & ^ bedrijven van den groeten landbouw op Java. Als met de opdracht van de hem op te geven landbouwkundig ingenieur T., Rijkstutnbouwleeraar, met de opdracnt onderwerpen een studie te maken. „„.„„„.stelde studie-commissie naar Lter bleek he, geweusoh, ^^^Z^Z^ van Soesmans Suriname te doen vergezellen door den heer U u. rv 3 Emigratiekantoor te Semarang, teneinde bij de studie en de bespreking van het immigratievraagstuk partij te kunnen trekken van de ervaring van een zoo bij uitstek deskundige op het gebied der werving. Aanvankelijk hoopte de commissie, toen nog zonder den heer Krüsemann, den 23en Februari 1917 per Kon. West-Indischen Maildienst naar Suriname te vertrekken, maar kort daarop legde de door Duitschland afgekondigde onbeperkte duikbootenoorlog het geheele Nederlandsche scheepvaartverkeer, stil, zoodat van de reis moest worden afgezien. Andermaal werd in Augustus 1917 het denkbeeld overwogen de reis te aanvaarden en dan de route te kiezen over Amerika, daar de rechtstreeksche verbinding van het moederland met de kolonie nog niet hersteld was. In overleg met de commissie van advies werd dit plan echter opgegeven. De kosten, die tengevolge van de onzekerheid der reisgelegenheid en het mogelijk lang oponthoud in Amerika moeilijk vooruit te schatten waren, zouden de draagkracht van de voor het onderzoek beschikbare fondsen wel te boven hebben kunnen gaan. Maar vooral kwam het bezwaar naar voren, dat de depressie, die toen in het vaderland heerschte en de volmaakte onzekerheid omtrent hetgeen de toekomst, zoowel voor Nederland, als voor de geheele wereld zou brengen, niet bevorderlijk konden zijn voor eeh gunstige ontvangst van plannen, die het gevolg van het onderzoek zouden kunnen zijn. Tenslotte is bij herstel der rechtstreeksche verbinding van het moederland met Suriname de eerste gelegenheid tot overtocht gebruikt en is de commissie den 6en Februari 1919 met het nieuwgebouwde S. S. „Stuyvesant" der K.W.I.M. uit Amsterdam vertrokken. Als een onderwerp, dat reeds grondig bestudeerd is, beschouwt de commissie de suikercultuur. Kort na de oprichting van het Studie-Syndicaat woonde ondergeteekende een vergadering bij van eenige belangstellenden in de suikercultuur in Suriname, die door Mr. Swart bijeengeroepen waren. Deze vergadering leidde tot de oprichting van het Suriname Suiker-Syndicaat, hetwelk zich voorstelde zelfstandig een onderzoek te doen instellen naar de mogelijkheid van de oprichting eener suikerfabriek in Suriname. Het Studie-Syndicaat meende zich wegens de zuiver commerciëele strekking dezer nieuwe onderneming van deelneming daaraan te moeten onthouden. Deze combinatie besloot een deskundige op het gebied der Java-suikerindustrie naar Suriname te zenden om haar rapport uit te brengen over het doel, dat zij zich stelde. In Augustus 1917 vertrok de heer L. Diephuis daarheen en ongeveer een jaar later gaf het genoemd suikersyndicaat een belangrijk rapport uit van de hand van dezen deskundige. Aangezien de uitkomsten van dit onderzoek vrijwel overeenkomen met die van het eenige jaren vroeger verschenen, eveneens belangrijke rapport des heeren J. Sibinga Mulder, oordeelde de commissie, dat deze rapporten van zoo bevoegde zijden haar onthieven van de noodzakelijkheid nogmaals een diepgaande studie van dit onderwerp te doen maken. Zij meende te kunnen volstaan met het aangeven der veranderingen, die sedert de publicatie der genoemde rapporten zijn ingetreden. Slechts zij het hier terloops opgemerkt, dat vooral ook in het rapport-Diephuis met nadruk de aandacht wordt gevestigd op het zoo op den voorgrond tredend tekort aan beschikbare arbeiders, waardoor veel verbeteringen worden tegengehouden. 4 Reeds aanstonds na de aanvaarding zijner opdracht heeft ondergeteekende een begin gemaakt met de uitvoering der taak die de studiecommissie later zou wachten. Ten opzichte van de onzekerheid van grondeigendom in Suriname heeft hij aan den heer J Ballot, oud-resident van Sumatra's Oostkust en oud-gouverneur van Sumatra's Westkust, die een dergelijken toestand op Deli had leeren kennen, verzocht zijn ervaringen op papier te willen stellen. De conclusie van dit rapport was niet in overeenstemming met de bij de oprichting van het syndicaat uitgesproken vrees en werd daarna ook schriftelijk weerlegd door den heer Mr J W Ramaer, die het bezwaar ter vergadering had geuit. Ook de heer J. J. C. Gaymans, gewezen administrateur van Financiën in de kolonie Suriname, werd uitgenoodigd zijn meening over dit onderwerp te willen geven, waaraan door dezen is voldaan. In verband met het zoo urgente vraagstuk der immigratie van vreemde werkkrachten in Suriname werd aan Dr. R. Romer te Den Haag, die in Deli ten deze groote ervaring opdeed, verzocht van advies te willen dienen over de vraag in hoeverre de geneeskundige behandeling der immigranten zou kunnen worden verbeterd. Een uitvoerig en goed gedocumenteerd rapport dankt aan deze opdracht zijn ontstaan. Voorts werden uit het archief van het Departement van Koloniën een aantal gegevens verwerkt weergevende den toestand der in Suriname bestaande plantages, welke verzameling als legger voor het plaatselijk onderzoek waarde had. Bovendien werden door ondergeteekende in verband met het doel der reis een aantal besprekingen met autoriteiten en met andere ter zake deskundigen gehouden. Belangrijk materiaal ter voorbereiding harer taak putte de commissie ook uit het breed opgezet rapport der z.g. Welvaart-Commissie, dat in 1911 in het licht werd gegeven, i) Aan de hand dezer uitgave werd nagegaan, in hoeverre er gevolg is gegeven aan de voorstellen in dit rapport vervat, welk onderzoek later in Suriname werd voortgezet. Reeds bij deze voorstudie, en eveneens bij haar verblijf in de kolonie zelf, kreeg de commissie in sterke mate den indruk, dat zoo menige, vroeger van bevoegde zijde aanbevolen maatregel die den economischen toestand van Suriname moest helpen verbeteren, onuitgevoerd gebleven is uit hoofde van de overweging, dat daaraan groote uitgaven verbonden zouden zqn voor de moederlandsche of koloniale kas. Ongetwijfeld heeft deze kolonie in vroeger jaren grooter beteekenis voor het moederland gehad waarin echter vooral door de vrijmaking der slaven verandering kwam. Toen deze zich niet meer als werkkrachten beschikbaar stelden begon de landbouw te kwijnen en moesten tal van plantages gesloten worden. Had men destijds gebruik gemaakt van de in Britsch-Guyana reeds sedert 1834 opgedane ervaring met betrekking tot de gevolgen van de emancipatie der slaven, en had men meer aandacht geschonken aan de voorstellen die beoogden de afschaffing der slavernij met een immigratie van nieuwe arbeiders gepaard te doen gaan, dan zou de landbouw in Suriname niet zoo plotseling van een der eerste voorwaarden van zijn bestaan verstoken zijn geworden en zou de kolonie wellicht niet zijn achteruitgegaan. In plaats echter van de eenmaal begane fout, die uitsluitend aan de leden der 2e Kamer, "^economische en financiëele toestand der KolonieJfcrina^ Rapport der Commissie benoemd bij besluit van Z. Exc. den Minister van Koloniën van 11 Maart 1911, AM. B, No. 56. 5 en niet aan de toenmalige Regeering te wijten is, goed te maken, wordt er ten opzichte van Suriname blijkbaar een zoo verkeerde zuinigheidspolitiek gevoerd, dat er van een vlugge economische ontwikkeling der kolonie, die tot financiëele onafhankelijkheid voert, nooit sprake kan zijn. Bij het opsporen der maatregelen die tot een opbloei van Suriname moeten leiden, heeft de commissie zich niet laten beïnvloeden door dit hoofdprincipe van het beheer der kolonie; integendeel zij heeft zich tot leidraad gekozen hetgeen de leiders der groote cultuurondernemingen! op wier kennis de Gouverneur een beroep deed, zouden doen, indien hun ondernemingen door allerlei omstandigheden achteruitgegaan waren, terwijl aan de levensvatbaarheid niet werd getwijfeld. Deze zouden niet nagelaten hebben met voorbijzien van alle tot nu toe geleden verliezen aan alle eischen, die gesteld mochten worden, te voldoen met opruiming der factoren, die tot den achteruitgang aanleiding hadden gegeven. Dit is ook voor Suriname de eenige weg, die tot herstel der kolonie kan leiden. De commissie heeft de vaste overtuiging gekregen, dat alleen door zoo spoedig mogelijk belangrijke bedragen beschikbaar te stellen de kolonie te ontwikkelen is. Het reeds genoemd rapport der Welvaart-Commissie heeft in zoo menig opzicht den weg gewezen voor die ontwikkeling, de thans dezerzijds aanbevolen maatregelen leiden ih dezelfde richting. Dat niet alle tot dusver genomen maatregelen met gunstigen uitslag bekroond zijn, mag nooit als een voorwendsel voor het moederland dienen om verdere hulp te weigeren en de kolonie de ontwikkeling te onthouden, die zij door een juist gebruik der aanwezige gunstige factoren deelachtig zou kunnen worden. Natuurlijk zal elke in deze richting te nemen maatregel vooruit ernstig moeten worden onderzocht, maar is men eenmaal voldoende zeker dat de kans van slagen gunstig is, dan is het te hopen, dat de voor uitvoering benoodigde gelden beschikbaar zullen worden gesteld. Zou de Regeering die opvatting niet deelen of zouden de Staten-Generaal bezwaar maken de economische omwikkeling van land en volk in Suriname krachtig te steunen, dan vreest de ondergeteekende wel zeer ernstig, dat hij geen voorstellen tot Handel en Nijverheid zal kunnen richten, omdat hij niet zal kunnen aantoonen, dat die voorstellen werkelijk kans van slagen hebben. Alleen goed rendeerende ondernemingen kunnen op den duur een land vooruit brengen. Blijft men op den tot nu toe gevolgden weg doorgaan, dan zal er niet alleen geen sprake kunnen zijn van een krachtige ontwikkeling der bestaansbronnen in de kolonie, maar de toestand van Suriname zal zeer waarschijnlijk spoedig verder achteruitgaan. Op het moederland rust de taak dit onheil te voorkomen en om de kolonie de gewenschte ontwikkeling te geven. Deze meening komt ook in het rapport der Welvaart-Commissie tot uiting, waarin men leest op bladzijde 273: „Suriname kan in den eersten tijd niet zonder hulp betalen hetgeen noodig is om niet alleen de eigen gemeenschap te besturen, maar ook om het geheele land te openen, in cultuur en tot ontwikkeling te brengen. Het moederland helpt de kolonie daarbij, maar volgens een vicieus stelsel. Men scheide thans tweeërlei taak: die van het moederland om de levensvoorwaarden van de kolonie te verbeteren, die van de kolonie om onder de bestaande voorwaarden doelmatig huis te houden. De uitgaven voor het eerste doel betale het moederland, maar het benoude daarover dan ook, behoudens het advies van de koloniale regeering - Gouverneur Raad 6 van Bestuur en Koloniale Staten - het zeggenschap, die voor het tweede betale Suriname, maar het verkrijge daarover volledige macht." Nederland moet toonen in staat te zijn al wat het zijne is te verzorgen en naar beste krachten te verbeteren Doet het dit niet, blijkt het alleen zijn aandacht aan Oost-Indië te kunnen wijden; toont het dat het boven zijn krachten gaat een om zijn vruchtbaarheid algemeen geroemd land meer productief te maken, dan behoeft het waarlijk geen nader betoog, dat het vroeger of later den terugslag van zijn onvoldoend beheer zal ondervinden. Zoover mag Nederland het niet laten komen; het moet zijn uiterste krachten inspannen om Suriname tot bloei te brengen. Zonder eene energieke poging daartoe gedaan te hebben, zij het ook, dat groote bedragen daarmee gemoeid zijn, mag het deze kolonie niet aan haar lot overlaten. l , . , Zooals reeds gezegd, de commissie is niet de eerste, die den weg tot verbetering der economische toestanden in Suriname aanwijst, moge zij wel de laatste zijn. 's-Gravenhage, September 1919. s- C- KASTELEIJN. INLEIDING. Den 6en Februari 1919 per s.s. „Stuyvesant" vertrokken, kwam onze Commissie, na een oponthoud van 2 dagen te Falmouth voor passencontróle en visitatie en van 14 dagen te Barry Doek bij Cardiff voor hef innemen van kolen, den 12en Maart te Paramaribo aan. Goed voorbereid als de Commissie was, konden de ruim 3 maanden, die zij in Suriname vertoefde, zeer nuttig worden besteed. Het bleek haar al dadelijk, dat haar komst algemeen met verlangen was tegemoet gezien. In de kolonie heerscht de opvatting, dat het wel en wee van Suriname zal afhangen van de resultaten van haar onderzoek. Nu of nooit zal, naar men meent, het moederland besluiten tot een krachtdadige hulp, om het land meer te bevolken, het arbeidsvraagstuk op te lossen en datgene tot stand te brengen, waaraan zoo groote behoefte is. Men vergelijkt wat Engeland voor de ontwikkeling van zijn W. I. koloniën heeft gedaan met wat Nederland voor Suriname deed en het moet erkend worden, dat we deerlijk ten achter zijn gebleven. Zoo trotsch als we op ons koloniaal beheer in Oost-Indië kunnen zijn, hebben we ons te schamen ten opzichte van Suriname. De ontvangst was algemeen een zeer hartelijke en de bereidwilligheid, om mede te werken tot volvoering onzer taak, was buitengewoon. Die gunstige stemming ten opzichte onzer commissie was ons hoogst aangenaam en een bewijs, dat, al hoort men wel eens andere stemmen, Suriname Nederlandsch wil blijven, als Nederland nu ook toont, dat erf deel met rijke hulpbronnen waardig te zijn. In de allereerste plaats danken wij Gouverneur Staal voor de onbekrompen wijze, waarop Z.Exc. de gastvrijheid tegenover ons betracht heeft, koloniale vervoermiddelen te onzer beschikking heeft gesteld en ons geholpen heeft, zooveel in zijn vermogen was. Eenige met Z.Exc. en diens adjudant den len Luit. v. d. Zee gemaakte tochten zullen ons steeds in aangename herinnering blijven. Ook aan laatstgenoemde onzen dank voor zijn goede zorgen. Vervolgens onzen dank aan de leden der Koloniale Staten en de Pers voor hun sympathieke houding te onzen opzichte, aan de hoofden van Departementen en hun ondergeschikten, aan den Chef van het Boschwezen en zijn opzichters, den Chef van den Opnemingsdienst, de ingenieurs voor het Bauxietonderzoek, de districts-commissarissen, de Besturen van kerkelijke en maatschappelijke instellingen, de Directies: van de Surinaamsche Bank, de Balata Comp. „Suriname", Kersten en Co., de Surinaamsche Bauxite My., de Guyana Goud Placer My., de Besturen van de plantersvereenigingen en van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, aan de vele vertegenwoordigers van cultuurmaatschappijen, directeuren en gezagvoerders van plantages en de particulieren, op wie een beroep werd gedaan, voor de door 8 allen zoo bereidwillig gegeven medewerking en voor de hartelijke ontvangst, die wij alom mochten genieten, terwijl hier mede een woord van dank past aan Prof. Harrison, Dir. Dept. of Agriculture & Science, Demerara, voor de welwillendheid, om ons rond te leiden en in te lichten. Het ging bezwaarlijk, met vermelding der namen, hier ieder ingezetene van Suriname, die onze commissie van dienst was, afzonderlijk te bedanken; het aantal is groot, wij zouden gevaar geloopen hebben sommigen onbewust te kort te doen. In en bij Paramaribo bezochten wij verschillende maatschappelijke instellingen van de R. Katholieken en van de Moravische Broederschap, waaronder een Vlechtschool van Panamahoeden; het nieuwe in gewapend beton gebouwde R.K. Ziekenhuis verdient bijzondere vermelding. Verder het groote Militaire Hospitaal, het Immigrantendepót, den Cultuurtuin met Proefstation, het Etablissement van de Balata Comp. „Suriname", de Zaagmolens „van 't Hoogerhuis" en „de Nieuwe Eendracht", de Lucifersfabriek „Snake fight", de Veevonderneming Beekhuizen, den'cassavemolen, thans rijst- en maispellerij, op Beekhuizen, de Ijsfabriek, de Gasfabriek, de Middenstandsboerderij „Kwatta", eenige boerderijen van Hollahdsche boeren. Verder werden de verschillende districten bereisd en bezoeken gebracht aan meerdere vestigingsplaatsen en rijstgronden van de bevolking, aan het Quarantaine station „Post Leiden" aan de Suriname rivier, de Bacovendrogerij Kronenburg aan de Commewyne, de Verjongingsproeven van.het Boschwezen en den Sisalproefaanplant van het Dept. van Landbouw aan de spoorbaan, den Malachraproefaanplant (Sur. Jute) aan de Cottica, het Etablissement „Moengo" van de Sur Bauxite Mij. aan de Boven Cottica, het Kabelstation, den Houtaankap met machinalen uitsleep aan de Saramacca, het Droogetablissement van de Mangro Extracts Cy. aan de Coppename, eenige balatamagazijnen en balatakampen in het binnenland, een Zaagmolen aan de samenvloeiing van Nickerie en Marataka, eenige rijstpelmolens, verschillende dorpen en kampen van Boschnegers en Indianen en hun kostgronden langs de bovenrivieren, terwijl een globaal onderzoek werd ingesteld naar de langs de spoorbaan en de rivieren voorkomende bosschen en gronden, waaronder eenige verlaten plantages. Voorts werden bezocht: Demerara en de deportatiekolonies St. Laurent en St. Jean in Fransch-Guyana. en in Suriname de volgende plantages, die nog in exploitatie zijn: Aan de Suriname Rivier: „de Morgenstond" . . Cacao en Liberia koffie. Clevia » » » Voorburg . . » » » R"bber (rubber wordt opgeheven). Susanna's daal .... , , Liberia koffie. Dordrecht » » » » Jagtlust £ » » » Peperpot . . » ■ „la Liberté" Cacao, Sinaasappelen, Liberia koffie. „la Ressource" . . . . „ en Liberia koffie. g Boxel Cacao en Liberia koffie. Accaribo „ „ „ „ Aan de Pararivier: Vredenburg Veeteelt, Sinaasappelen. Willemsburg .... (kolonisatiegronden van Boxel). Aan de Commewynerivier: Rust en Werk .... Suiker. Johannesburg .... Cacao en Liberia koffie. Maasstroom „ „ „ „ Berlijn „ „ I | Frederiksdorp .... „ „ „ „ Mon Souci ..... „ „ „ „ Alliance Suiker. Mariënburg Cacao „ Suiker. Sorgvliet „ „ Liberia Koffie, Sinaasappelen. Mon Trésor „ „ „ „ Wederzorg „ „ „ „ Slootwijk aan de Boven- commewyne en Commetewane Gouv. Onderneming. Liberia koffie. Aan de Nickerierivier: Waterloo Suiker. Hasard „ Gloria Cacao. In Coronie: Leasowes Cocospalmen. Wij embarkeerden den 17en Juni 1919 op het s.s. „Stuyvesant" voor de terugreis en kwamen, na een oponthoud van eenige uren te Falmouth, den 5en Juli te Amsterdam aan. De heer Krüsemann keerde reeds vroeger terug. Nog rest ons een woord van dank te brengen aan de K. W. I. M. voor de verleende reductie op den passageprijs, en aan hen, die zich hier te lande bij de samenstelling van dit rapport bereid getoond hebben, alle gewenschte inlichtingen te verschaffen. BEKNOPTE BESCHRIJVING VAN LAND EN VOLK. De kolonie Suriname is de eenige Nederlandsche bezitting op het vasteland van Zuid-Amerika. Het land schijnt in 1494 reeds door de Spanjaarden ontdekt te zijn, maar werd pas een eeuw later in'bezit genomen voor den koning van Spanje, terwijl er ruim zéstïg'jaar daarna van een Nederlandsche nederzetting wordt gesproken. In 1630 kwamen de Engelschen zich in Suriname vestigen en spoedig daarna ontstonden aan de Surinamerivier Israëlitische nederzettingen, afkomstig uit Brazilië. De leider der Engelschen was de kapitein Marshall, naar wien de Maréchalkreek is genoemd en het doel der vestiging was de tabaksteelt, die ter hoogte dezer kreek werd beproefd. Reeds spoedig 1iad Guyana den naam van goudland gekregen en trok het van alle landen de gelukzoekers tot ziqh; doch na 1650 werd het onder Engelsch bewind een geordende landbouwkolonie met vele suikerrietplantages. Gedurende den tweeden Engelschen Oorlog (1665—'-67) werd Suriname door een Zeeuwsche vloot onder Abraham Krijnssen veroverd, welke inbezitneming door den Vrede van Breda, 31 Juli 1667, werd bevestigd, zoodat het bezit van de kolonie thans op ruim 250 jaar wordt gerekend. De op den 3en Juni 1621 opgerichte West-Indische Compagnie wijdde vooral haar aandacht aan de vaart op Brazilië en de Antillen, minder aan de ontwikkeling onzer belangen in de landstreek Guyana, waartoe Suriname behoort. Wel werd de gelegenheid geopend om onder haar toezicht Nederlandsche vestigingen in Suriname te doen geschieden, doch de berichten daarover zijn schaarsch en verward. Na veel onderhandelingen kwam „in 1672 een overeenkomst tot stand, waarbij de eigendom, het onderhoud en het bestuur van Suriname aan de Staten van Zeeland, doch het oppergezag met de verplichting om voor de defensie te zorgen aan de Staten-Generaal werd toegekend. Hiermede waren de oneenigheden over het gezag in de nieuwe kolonie voor korten tijd gestild; doch zij ontstonden weldra opnieuw, totdat in 1682 de Staten van Zeeland hun eigendom voor f 260.000 aan de West-Indische Compagnie verkochten." x) „De W. I. Compagnie voorzag echter, dat het onderhouden en exploiteeren van Suriname haar te kostbaar zou worden en verkocht reeds in Mei 16831/3 van den eigendom der kolonie aan de Stad Amsterdam en 1/3 aan den heer Cornelis van Aerssen van !) P. M. Netscher, Geschiedenis van de Koloniën Essequebo, Demerary en Berbice. (blz. 359). Geschiedenis. 12 Sommelsdijk. Deze nieuwe eigenaars vormden de z.g. Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname, onder het oppergezag van de Staten-Generaal, die zich verbonden tot de verdediging der kolonie mede te werken door het zenden van troepen." *) Onder dit beheer ontwikkelde de kolonie zich voorspoedig en het voortdurend toenemend aantal plantages, 50 in 1683, 200 in 1712, en 400 in 1764, leverde uit den vruchtbaren bodem een groot aantal stapelproducten; in de eerste plaats suiker, verder koffie, katoen, fijne houtsoorten en later cacao (1773), voor welker productie de uit Afrika ingevoerde negerslaven goedkoope werkkrachten vormden. Waren aanvankelijk alle plantages in handen van in Suriname gevestigde families, door de sterk opgevoerde weelde werden in den loop van de 18e eeuw verschillende daarvan met schulden bezwaard. Het gevolg was, dat vele overgingen in handen van Amsterdamsche handelshuizen, de geldschieters, terwijl de voormalige eigenaars veelal met het beheer belast bleven. In 1791 werd de W. Indische Compagnie opgeheven, „de Geoctroyeerde Sociëteit" liquideerde en in 1795 kwam de kolonie rechtstreeks onder Nederlandsch opperbestuur. Gedurende den vierden Engelschen Oorlog (1780—'84) deed een inval van den vijand Demerara en Berbice (thans Engelsch-Guyana) tijdelijk voor ons verloren gaan, terwijl het in 1796 voorgoed onder Engelsch Bestuur kwam (met uitzondering van 3 Dec. 1802—17 Sept. 1803). Van dien nieuwen toestand ondervond Suriname den nadeeligen invloed; doch het kon zich staande houden als Nederlandsche kolonie, tot in Augustus 1799 een inval der Engelsche vloot den Gouverneur dwong het gezag over te geven aan den vreemden admiraal. De kolonie kwam nu onder Engelsch protectoraat, doch gedurende de onderbreking van den oorlogstoestand met Engeland van 1802—1803 zond Nederland een anderen gouverneur om den aanwezigen, die onder belofte van trouw door Engeland gehandhaafd was, te vervangen en wederom heette de kolonie Suriname Nederlandsch. In 1804 herstelde Engeland echter zijn macht en behield die tot 1816. Toen had de laatste overgang van gezag plaats en nam Nederland opnieuw bezit der kolonie. Als een belangrijke gebeurtenis uit de geschiedenis der kolonie zij hier nog vermeld, dat Engeland, ingaande den 1 en Januari 1808 den slavenhandel ophief, waardoor de toevoer van goedkoope arbeidskrachten naar Amerika als geëindigd moest worden beschouwd. In 1834 ging Engeland over tót de afschaffing der slavernij in Britsch-Guyana, waarvan het gevolg was dat vele slaven uit Suriname naar de Engelsche kolonie deserteerden en aldus hun vrijheid herwonnen. Het duurde tot 1863 alvorens de Nederlandsche Regeering eenzelfde besluit nam. Om de nadeelige gevolgen der vrijverklaring in Britsch-Guyana ondervonden te ondervangen, werden de slaven in Suriname nog 10 jaar onder staatstoezicht gesteld, gedurende welken tijd zij verplicht waren werkcontracten te sluiten. Men had gehoopt daardoor een geleidelijken overgang van slaaf tot vrijen arbeider te krijgen; maar i) P. M. Netscher, Geschiedenis van de Koloniën Essequebo, Demerary en Berbice. (blz. 379). 13 van alle mooie voorspellingen toentertijd gedaan, is niets uitgekomen. Het meerendeel der slaven legde het plantagewerk neer om het niet meer op te vatten. Suriname kwam voor dezelfde moeilijkheid te staan, die de naburige kolonie Demerara reeds sedert eenige jaren bezig was op te lossen, n.1. de remplaceering der verloren arbeidskrachten. Had de Wetgevende Macht ten onzent leering getrokken uit de ervaring, die na 1834 in de naburige Engelsche kolonie was opgedaan, waar de vrijgekomen slaven zich evenmin meer voor den plantagearbeid beschikbaar stelden, dan had men er zich op moeten voorbereiden om de vertrekkende arbeidskrachten tijdig door andere te vervangen, waardoor voor de plantages de ramp voorkomen zou zijn, die onvermijdelijk werd, toen door gebrek aan werkvolk de te verrichten arbeid ongedaan moest blijven. De snelle achteruitgang van de welvaart der ondernemingen, ingeleid door de vlucht der slaven naar Demerara, werd duidelijk merkbaar sedert 1863 en men kan zeggen, dat toen een nieuw tijdperk in de geschiedenis van Suriname werd geopend, dat vanaf dien een noodlijdende kolonie zou zijn. Zij, die destijds de macht in handen hadden om dit kwaad te voorkomen, hebben wel een zeer ernstige fout begaan door na de vrijverklaring der slaven niet dadelijk in te grijpen op een zoodanige wijze, dat afdoende hulp werd verschaft. Een door de Regeering in die richting ingediend voorstel, dat den invoer van vreemde werkkrachten, evenals dit overal elders geschied was, tot staatszaak beoogde te maken, werd zeer verzwakt door het amendement-van Bosse, dat deze zaak aan particulieren opdroeg, onder belofte van staatshulp. Reeds spoedig leerde de ervaring, dat de werving van vreemd werkvolk op die wijze niet krachtig genoeg werd aangevat en moesten de kolonie en het moederland te hulp komen. Zoo ontstond in 1880 het Immigratiefonds voor Suriname en werden ten behoeve daarvan eenige kleine leeningen gesloten. Met het Britsche Gouvernement werd een overeenkomst getroffen tot het werven voor Suriname van de in Demerara zoo gewaardeerde Britsen-Indiërs. In 1873 kwam de eerste groote zending dezer arbeidskrachten aan en sedert dien is ze regelmatig, zij het ook op te bescheiden voet, voortgezet. Te laat aangevangen, heeft deze immigratie niet kunnen voorkomen, dat kapitaalvernietiging op groote schaal plaats vond door gebrek aan arbeiders, ten gevolge waarvan een aantal bloeiende plantages geslóten moesten worden en spoedig weer als wildernis begroeid waren, terwijl de eigenaars of beheerders het land verlieten. De Kolonie ontleent haar naam aan de Suriname rivier, aan wier oevers de Ligging, eerste plantages gelegen waren. De afleiding van dit woord is onzeker, maar het aantal gebruikte schrijfwijzen blijkt groot te zijn. Het land heeft ongeveer den vorm van een vierkant en grenst met de noordzijde aan den Atlantischen Oceaan, met de zuidzijde aan een bergrug, loopende op het Braziliaansch gebied, aan de oost- en westzijde respectievelijk aan Fransch- en Engelsch-Guyana, daarvan echter gescheiden door de zeer breede rivieren, de Marowijne en de Corantijn. De oppervlakte bedraagt ongeveer 160.000 K.M.2 of 16 millioen H.A., dus 4x/2 maal de oppervlakte van Nederland, waarbij men in aanmerking 14 Bodem. moet nemen, dat de grenzen niet volmaakt vastgesteld zijn. De meridianen van 54° en 58° W.L. en de breedtecirkels van 2° en 6° N.B. sluiten de kolonie ongeveer in. De bodem van Suriname is in hoogte afnemend van het Zuiden naar het Noorden. In ongeveer evenwijdig loopende terrassen van het gebergte op de Braziliaansche grens tot aan de zee daalt de oppervlakte. De grens tusschen alluvium en diluvium is echter niet overal even ver van de zee verwijderd; de alluviale kuststrook is dus niet overal even breed. De afscheiding tusschen de door aanslibbing ontstane jongere formatie en de rechtstreeks door verweering van het binnenwaarts gelegen gesteente gevormde oude gronden, vormt ongeveer een lijn, die in het Oosten ± 26 K.M., in het Westen der kolonie daarentegen ± 100 K.M. van de kust ligt, maar natuurlijk geenszins zuiver is te volgen. Uit agronomisch oogpunt vraagt de kuststrook met haar zeer vruchtbaren kleigrond de voornaamste aandacht, omdat daar in hoofdzaak de plantages worden aangetroffen benevens de overblijfsels van sluizen, waterwerken etc. van vele eertijds bloeiende, nu verlaten ondernemingen; zoo dat men wel kan zeggen, dat het landbouwbedrijf in hoofdzaak bepaald was en is tot dit gebied. De vorming van dit alluvium wordt ten deele toegeschreven aan de groote hoeveelheden slib, door de Amazonerivier afgevoerd en door den golfstroom in westwaartsche richting verplaatst langs de kust der Guyana's, terwijl ook een deel van het door Surinames rivieren afgevoerde en in zee gestorte slib daarbij van beteekenis is geweest. Krachtig stuwt de sterke vloedgolf het zeewater landwaarts in; een groot verschil in waterstand in den regenrijken en drogen tijd en bij vloed en eb, maakt het overstroomen van het land met sterk slibhoudend water tot een zeer gewoon verschijnsel. De vruchtbaarheid dezer kuststrook, wier breedte dooreen ruim 50 K.M. bedraagt, is van een groote vermaardheid en, gezien de producties van de verschillende teelten, die daarop, onder begunstiging van 80° F. warmte en een voldoenden regenval, zonder bemesting, jaren aaneen op dezelfde perceelen worden gedreven, zal men die niet licht in twijfel trekken. Onze voorouders, die dezen grond in gebruik namen, kenden de waarde van de zeeklei, maar zagen het ook in, dat hier een behoorlijke ontwatering door poldervorming noodzakelijk zou zijn om de cultuur op de gewenschte hoogte te brengen. De vanaf den eersten aanleg der plantages nu nog bestaande inrichting van waterafvoer en vaarwater wijst er op, hoe zij dit vraagstuk oordeelkundig wisten op te lossen. Aan de vorming der alluviale kuststrook werkten de groote rivieren ook rechtstreeks mee en de scheiding tusschen zee- en rivier-alluvium is natuurlijk niet juist aan te geven. De door de rivieren afgevoerde hoeveelheden slib komen uit het binnenland door verweering van de oorspronkelijke gesteenten. Dit proces treedt onder de in Suriname bestaande atmosferische omstandigheden zeer energisch op; hooge warmtegraad en veel regenval bevorderen het; maar ook de aanwezigheid van veel 15 pyriet in de kristallijne gesteenten is een factor van invloed daarbij. Bij oxydatie dezer verbinding werken de vrijgekomen zwavelverbindingen in op de gesteenten en snelle verweering is daarvan het gevolg. De vrijgekomen zand- en kleideelen worden nu meegevoerd; het zand wordt eerder afgezet dan de lichtere klei en hieraan dankt dan ook het hooger stroomopwaarts gelegen rivier-alluvium zijn meer zandig karakter tegenover het lager naar de kust gelegen. Ons bestek laat niet toe een uitvoerige beschrijving te geven van de gesteenten in het binnenland of van de bijzonderheden der alluviale vormingen, waarvan de mineralogen mededeeling doen. Slechts moet ae aandacht op een paar voor cultuur belangrijke verschijnselen worden gevestigd. In de eerste plaats behooren hiertoe de zand- en schelpritsen, die in het alluviale gebied voorkomen. Het zijn rugvormige bodemverheffingen, van geen groote breedte, die zich evenwijdig aan de kust gevormd hebben en meestal omgeven zijn door moerassen (zwampen). Enkele dezer ritsen zijn hoog genoeg om aan eenige der van het /naar zee stroomende rivieren den doortocht te beletten, zoodat deze zich westwaarts buigen om gunstiger plaats voor haar monding te zoeken. Maar ook meer landwaarts in treden de ritsen op, die nu eens uit zand dan eens uit schelpen bestaan; de bodem der zandritsen is doorgaans van goede kwaliteit, die der schelpritsen arm". Waar het mogelijk is, wordt partij getrokken van de hoogere ligging dezer natuurlijke wallen boven het omringende landschap voor den aanleg van wegen en door ze als woonplaatsen te kiezen; zoo is ook de stad Paramaribo gebouwd op eenige parallel loopende ritsen. Een andere afwijking van het meest voorkomende landschap ziet men in de meer landwaarts in gelegen aaneengesloten groote oppervlakte zandgrond, bekend onder den naam van Savannahs. Een belangrijke hieronder is de Jodensavannah, rechts van de Surinamerivier. Het ontstaan der savannahs wordt toegeschreven aan eluviale vorming, het na verweering uitspoelen van een deel der oorspronkelijk aanwezige formatie met achterlating van het zand. Voor de cultuur zijn deze hooge zandgronden van geen waarde. Toen de Israëlieten de savannah aan de Surinamerivier omstreeks 1650 als woonplaats kozen, om er hoog en droog te wonen, legden ze hunne plantages op de lager gelegen vruchtbare gronden aan. De vegetatie dezer savannahs beteekent heel weinig; heel schaarsch en slecht gras en eenige lage struiken geven aan die streken een bijzonder karakter. Ten opzichte van de cultuur heeft men in Suriname tot dusver alleen te maken met de ruim 50 K.M. breede kuststrook van goeden kleigrond, hetgeen echter volstrekt niets beslist omtrent de meerdere of mindere geschiktheid van de meer stroomopwaarts gelegen terreinen voor de teelt van stapelproducten. Men ziet de Boschnegers en Indianen met succes hun voedselgewassen telen op de „grondjes" langs de bovenrivieren. Een onderzoek, op verschillende plaatsen ingesteld vanuit de oevers der groote rivieren, gaf den indruk, dat voor plantenteelt goed bruikbare gronden in groote uitgestrektheden meer stroomopwaarts aanwezig zijn. Vóór tot de ontginning daarvan kan worden overgegaan, zal echter een omvangrijker onderzoek dan nu kon geschieden, moeten voorafgaan. 16 Plantengroei. Meteorologische gegevens. Temperatuur en neerslag zijn belangrijke factoren voor het karakter eener flora. vVaar het grootste deel van het land met oerwoud bezet is, zij er allereerst de aandacht op gevestigd, dat deze wouden zich kenmerken door de aanwezigheid van veel soorten van boomen, die in ouderdom en omvang sterk verschillen. Dit feit vermindert de waarde van den aanwezigen houtvoorraad uit handelsoogpunt belangrijk; vele dier houtsoorten hebben geen markt. Tengevolge van de uitgebreide kroonvorming der meeste boomen, vermindert het licht daaronder en kan het onderhout zich slechts zwak ontwikkelen, zoodat de Surinaamsche bosschen op veel plaatsen den indruk geven ijl begroeid te zijn. Ontstaat er echter door een of andere oorzaak een lichte plek, dan vult de wilde vegetatie die snel weer aan. Er zijn in Suriname nu ongeveer 2500 soorten van hoogere planten" bekend, doch het werkelijk voorkomend aantal wordt wel op 4000 geschat. Belangrijk onderzoekingswerk hieromtrent is verricht door Prof. Dr. A. Pulle te Utrecht, die de wilde flora bestudeerde en indeelde in het systeem, daarin bijgestaan door den houtvester in Suriname, den heer Gonggrijp. Over het klimaat van Suriname bestaat in Nederland ten onrechte een ongunstige meening. Wel levert een lang verblijf in het veelal zwampige oerwoud gevaren op voor de gezondheid en zijn er enkele plaatsen in het binnenland bekend als malariaoorden, maar het meest bewoonde deel der kolonie, d. z. de hoofdplaatsen en de streken, waarin de plantages liggen, bieden den Europeanen een alleszins te waardeeren klimaat, dat zeer zeker de eigenschappen der tropenzone draagt, maar dat bij een geschikte dag- en werkindeeling weinig bezwaar oplevert en door menigeen verre verkozen zal worden boven het sterk afwisselende Midden-Europeesch klimaat. Gedurende een reeks van jaren zijn er in Suriname reeds meteorologische waarnemingen gedaan, eerst in het Militair Hospitaal, later in den cultuurtuin en na oprichting van het departement van Landbouw is deze dienst daaraan verbonden. Jaarlijks verschijnt nu een verslag van genoemd departement, waarin de waarnemingen per dag en maand vermeld staan over luchtdruk, temperatuur, dampdruk, betrekkelijke vochtigheid, windrichting en -kracht, bewolking en neerslag. Bovendien wordt in de laatste jaren op 30 verschillende plaatsen in de kolonie de regenval gemeten, welke opnamen in het verslag van het departement van Landbouw vermeld worden. Gaat men de voornaamste meteorologische invloeden na, dan valt het op, dat deze weinig blijken te verschillen en onderling slechts geringe schommelingen vertoonen. De luchtdruk wisselt normaal niet meer dan van 759—763 raM. De windrichting is eveneens vrij standvastig en bijna voortdurend N.O. met kleine afwijkingen. Slechts heel zelden verandert de windrichting meer naar 't Westen of Zuiden. De windkracht staat aangeteekend als van 1—4, maar meestal 1—2, der schaal Beaufort. De temperatuurwaarnemingen toonen natuurlijk grooter schommelingen, de nachttemperatuur is gewoonlijk eenige graden lager dan die van den dag en in de opgaven der verschillende maanden vindt men ook eenig onderscheid. De gemiddelde jaar- 17 temperatuur wordt opgegeven als 26° C. (± 79° F.), hetgeen gelijk staat met Batavia; voor het binnenland is dit cijfer iets hooger. Voor Paramaribo blijken de uiterste temperaturen uiteen te loopen van 37°—16° C, (96°—60° F.); de bijna voortdurend gevoelde wind maakt de warmte weinig hinderlijk. De hoogste temperaturen worden waargenomen in -de maanden Augustus, September en October, waarin ook de minste regen valt. De neerslagmetingen geven de grootste verschillen over een jaar te zien en de afwisseling, die daarin is waar te nemen in de verschillende deelen der kolonie, deed reeds lang de wenschelijkheid gevoelen van een flinke uitbreiding der regenstations, waartoe vóór eenige jaren werd overgegaan. De jaarlijksche hoeveelheden neerslag, die daar worden opgenomen, verschillen van 1800—2500 mM.; op de meeste plaatsen valt omstreeks 2300 mM. (in Nederland 750 mM.) Suriname heeft dus driemaal zooveel regen als ons land. Dat die hoeveelheid water bij zware buien valt, is waar te nemen aan de dagcijfers, die meermalen hoeveelheden aanwijzen, van 20—40 mM., maar ook daarboven van 60—80 mM. De regenval toont een zekere periodiciteit, die aanleiding gaf om te spreken van den kleinen en grooten regentijd, evenals van den kleinen en grooten drogen tijd. Geregelde perioden van zwaren regenval vindt men opgeteekend in April, Mei en Juni; van groote droogte in Augustus, September en October; in de andere maanden treden de verschillen minder sterk op, daar de genoemde kleine regentijd en kleine droge tijd niet zoo scherp afgeteekend zijn. Over het algemeen is de kuststrook zeer regenrijk; dat men het binnenland ingaande lager regenval zou vinden, wordt door de verkregen cijfers niet bevestigd. Het ligt voor de hand, dat deze vrij goed over het jaar verdeelde regenval met de hooge temperatuur en den bijzonder vruchtbaren bodem de groeivoorwaarden voor de planten in Suriname buitengewoon gunstig maken. Het aantal inwoners van de kolonie Suriname bedroeg op 31, December 1918 108.386, waarvan de stad Paramaribo er een kleine 40.000 herbergt. De oorspronkelijke bevolking van Suriname bestond uit Indianen, die het onzen voorouders dikwijls lastig hebben gemaakt door invallen op de plantages, roof en moord, maar in den loop der tijden meer en meer teruggedrongen zijn en thans een rustig element onder de bevolking vormen. Het onmatig gebruik van alcoholische dranken is van nadeeligen invloed op dit ras en de kruising met negerbloed doet het zuivere type langzamerhand verdwijnen. Tegenwoordig leeft nog een betrekkelijk klein aantal, verdeeld over vrij veel dorpjes, in het binnenland. Na 1600 hebben Brazilianen, Portugeezen, Engelschen en Nederlanders Guyana als woonplaats gekozen en is de invoer van negerslaven uit West-Afrika begonnen. Met de toenemende welvaart der kolonie steeg het bevolkingscijfer aanzienlijk; ging daarna echter weer terug, zoodat het bij de afschaffing der slavernij in 1863 nog niet de helft van het voor nu genoemde totaal bedroeg. De toen vrijgekomen slaven bleven — zooals hiervoren reeds beschreven — 2 Bevolking. 18 Creolen. niet op de plantages, doch vestigden zich deels in de stad Paramaribo en haar omgeving, deels in de districten, of sloten zich aan bij de reeds vroeger ontvluchte rasgenooten, die in de binnenlanden leefden. De vier verschillende stammen van Boschnegers, die men thans nog onderscheidt, zijn de nakomelingen van een veel grooter aantal, dat zich eertijds vormde. De Boschnegers leven van de jacht en van den arbeid in de bosschen; ze verdienen geld met het afleveren van hout en het vervoer van goederen en producten voor anderen. Tot geregelden arbeid zijn ze echter niet te krijgen en ze zijn gewend zich voor alle diensten naar verhouding ruim te doen betalen. Het in de stad en districtshoofdplaatsen gebleven deel der vrijgeworden slaven, is daar nog in het zuivere negertype aanwezig of heeft zich met de vroeger aanwezige steedsche bevolking vermengd en deze kruisingen van blank, bruin en zwart zijn ten slotte zoo algemeen geworden, dat men bij een groot, deel der bewoners de ware voorouders niet meer kan herkennen. Het negertype is echter sterk domineerend. Uit dit deel der bewoners trekt jaarlijks een gedeelte naar de bosschen in het binnenland ten dienste der balata-industrie; een ander deel is werkzaam op de goudplacers en velen werken in de stad, waar men hen in allerlei bedrijven en vakken aantreft en waar hun bruikbaarheid wordt geroemd. Voor het kind, in Suriname geboren uit blanke ouders, werd eertijds de naam „Creool" die eigenlijk „inlandsch" of „inheemsen" beteekent, gebruikt; maar langzamerhand is men aan dit woord een andere beteekenis gaan toekennen en noemt nu eigenlijk alle gekleurden met donkerbruine tot zwarte huidskleur, geboren in Suriname en niet tot de Indianen of Boschnegers behoorende, Creolen. De nakomelingen der Portugeesche Joden, die zich in de 17e eeuw in Suriname vestigden, vormen een belangrijk element in de nog aanwezige bevolking der hoofdstad en de vele kruisingen tusschen hen en het zwarte deel der bevolking hebben allerlei vormen van Mulatten doen ontstaan. Over den aard en het karakter der gekleurde bevolking in Suriname is veel geschreven en gewoonlijk niet op waardeerende wijze. Hier zij slechts vermeld, dat hun afkeer van landarbeid een te betreuren eigenschap is. Reeds maken oude schrijvers melding van het feit, dat de geboren Creolen zich voor die taak te goed achten, omdat dit werk door slaven verricht moest worden. Of het dit gevoel is, dat onbewust doorwerkt, dan dat er een andere reden voor bestaat, nog steeds vindt de Creool zich voor die taak te goed; weliswaar niet om als opzichter op een plantage dienst .te doen, maar hij acht het niet noodig eerst zelf den arbeid te leeren, dien hij later van zijn ondergeschikten te beoordeelen krijgt.. Bij den bestaanden grooten arbeidersnood op de plantages is het niet mogen gelukken de hulpkrachten, die in dit deel der bevolking aanwezig waren, te mobiliseeren. De toekomst zal leeren of men op «den duur daarin zal kunnen slagen. Een poging tijdens den oorlogstoestand gedaan om bij verordening werkloozen den plicht tot arbeiden op te leggen (Arbeidsplichtverordening) heeft niet tot het gewenschte resultaat geleid. 19 Als een der oorzaken voor de gemakzuchtige levensopvatting van velen der kleurlingen wordt wel gewezen op de verschillende gelegenheden, die er bestaan, hulp van het Gouvernement te krijgen, indien iemand zich voor armlastig uitgeeft en daarom beveelt men van andere zijde aan als norm voor hulpbehoevendheid den eisch te stellen, dat de gegadigde ook inderdaad niet kan werken," daar hij anders de gelegenheid moet zoeken zijn eigen brood te verdienen. De Nederlanders en uit Nederlandsche ouders geboren Surinamers vormen wel het kleinste bestanddeel der koloniale bevolking. Tot de eerste groep behooren o.a. een aantal hoofdambtenaren en plantage-directeuren, de tweede groep is in verschillende richtingen werkzaam. Verder zijn eenige vreemde groepen van bewoners in Suriname ingevoerd als „immigranten". Toen na de emancipatie der slaven nieuwe werkkrachten moesten worden gezocht, heeft men het allereerst met West-Indiërs van Barbados beproefd en met eenige Madereezen; hun afstammelingen gingen op in de bevolking van het land. De in 1858 ingevoerde Chineezen verlieten na afloop van het contract de plantages, een deel keerde terug naar het eigen land, een ander deel vestigde zich voornamelijk als kooplieden buiten het landbouwbedrijf en nu nog zijn een aantal, vooral de kleine, maar ook wel verschillende groote winkels in handen van Chineezen. Na 1872 begon de Britsch-Indische immigratie, die van zoo veel belang voor Suriname zou worden, daar een deel der oud-immigranten zich op eigen grondjes vestigde en een stam van kolonisten-landbouwers deed ontstaan, die van grooten invloed werd op het Surinaamsch kleinlandbouwbedrijf. Als werkkrachten op de plantages waren de Britsch-Indiërs zeer in trek, als leden der bevolking doen ze zich als zeer spaarzame, rustige en schrandere menschen kennen. Merkwaardig is het, dat hun vrouwen nooit eenig onderwijs ontvingen en dat ze dit voor hun dochters ook onnoodig achten, waarmee het Gouvernement echter geen genoegen neemt. Zij staan tijdens hun verblijf in Suriname als contractant onder toezicht van den Engelschen consul, doch bij benoeming van een tactvol persoon in deze betrekking, zooals de tegenwoordige blijkt te zijn, zal er uit hoofde der aanwezigheid van Britsch-Indiërs slechts uiterst zelden wrijving met het Gouvernement ontstaan. Een andere sedert 1894 ingevoerde groep bewoners van Suriname zijn de Javaansche immigranten, die ook op de plantages hun werkkracht leveren. In karaktereigenschappen veelal tegenovergesteld aan den Britsch-Indiër, voldoet de Javaan als plantagearbeider toch goed en blijkt hij tevens heel geschikt om als kolonist een eigen bedrijfje te beheeren. Meer spaarzaamheid en overleg in geldzaken zou hem zeker ten goede komen; stelde hij wat hooger eischen aan het leven dan zou de prikkel om meer te verdienen grooter wezen, waardoor werkgever en werknemer beiden gebaat zouden zijn. Dit ter karakteriseering der uit Java ingevoerde werkkrachten, die echter voortdurend in de waardeering der werkgevers stijgen. Ten slotte mogen niet onvermeld blijven de in Suriname gevestigde vluchtelingen uit de deportatiekolonies in Fransch-Guyana. Niettegenstaande de over hen gestelde bewaking weten een aantal gestraften over de zeer breede rivier de Marowijne, die Immigranten. Déportés. 20 Niet-immigranten werken weinig op de plantages Weinig particulier initiatief. / beide kolonies scheidt, te, ontvluchten om dan na een heel moeilijken tocht vol ontberingen de stad Paramaribo te bereiken, teneinde daar of in de omgeving passenden arbeid te zoeken. In ons Marowijne-gebied, waar ze het eerst terecht komen, geven ze ons Bestuur wel eens last. Onder deze „déportés" zijn kundige vaklieden, die door veel werkgevers gaarne geplaatst worden, maar ook wel met zelfstandigen arbeid of handel hun brood verdienen. De vrees voor terugzending naar de Fransche kolonie, waar een strenger gevangenis dan voorheen hen wacht, houdt deze menschen meestal af van kwade praktijken en stempelt hen tot rustige burgers; maar zou door opheffing der Fransche strafkolonie, die volgens de berichten aanstaande is, deze heilzaam werkende vrees niet meer gevoeld worden, dan zullen de autoriteiten in den Haag en Paramaribo hun aandacht wel hebben te wijden aan de vraag of de aanwezigheid van zooveel voor zwaar vergrijp gestrafte vreemde elementen in een kolonie met zoo weinig politie, op den duur niet gevaarlijk zal kunnen zijn. Van verschillende zijden is er op gewezen, dat bij de vrijmaking der slaven in 1863 het getal bewoners van Suriname slechts de helft bedroeg van het nu aanwezige totaal en dat een zooveel grooter aantal plantages behoorlijk werd onderhouden dan nu het geval is. De reden voor dien verschillenden toestand moet wel gezocht in het veel grooter deel der bevolking, dat zich nu aan den plantagearbeid onttrekt, waardoor nagenoeg uitsluitend vreemde werkkrachten moeten benut worden. Eerst wanneer de inheemsche bevolking zich weer in dienst van den grooten landbouw zou stellen, was de vroegere toestand beter met den tegenwoprdigen te vergelijken dan nu het geval is x). De bekendheid der steedsche bevolking met het platteland is doorgaans heel gering en de bewoners van Paramaribo weten heel weinig van hun eigen land. Dit is zeker vooral het gevolg van het gebrek aan voldoende verkeerswegen in de kolonie. De verharde wegen, totaal misschien 50 K.M., zijn volstrekt onvoldoende van breedte; landwegen zijn er weinig en in den regentijd nog onbegaanbaar. Van het verkeer te water maken in hoofdzaak slechts zij gebruik, die het ambtshalve noodig hebben. Zoodoende kweekt men bij den stedeling zeker geen liefde voor en vermeerdert men allerminst zijn kennis van eigen land. Toch zal men daaraan zijn aandacht moeten wijden, als men de steedsche bevolking tot den landbouw wil brengen. Een sterke ontwikkeling van het particulier initiatief ziet men zelden onder de Surinaamsche bevolking; slechts weinig zaken verheffen zich boven het middelmatige, i) Behalve 8860 contractanten zijn in 1919 ongeveer 4 a 5000 vrije koelies (Javanen, Britsch-Indiërs en enkele Creolen), stel totaal 14.000 arbeiders op de plantages werkzaam, dus 13V4% van de bevolking; terwijl in 1863 van de pl.m. 52.000 inwoners pl.m. 35.000, dus 67%, als slaven voor den grooten landbouw werkten. In plaats van zich te verbazen dat er tegenwoordig niet meer plantages onderhouden kunnen worden, moet men er zich over verwonderen dat het verschil tusschen den uitvoer van toen en thans niet grooter is. Ongetwijfeld moet in verbeterde cultuurmethoden en in meer arbeidsprestatie per man de oorzaak van dit verschijnsel gezocht worden, want hetgeen de kleine landbouw tot den uitvoer bijdraagt is van geen groote beteekenis. 21 behalve dan die van enkele vreemde firma's. In tegenstelling met de naburige Engelsche kolonie Demerara, waar de bevolking weinig wisselt en de goed-gezeten Engelschman ook blijft wonen, ziet men in Suriname hen, die niet door ambtelijke of mercantiele banden aan de kolonie vastzitten, het land verlaten om weer in het moederland een vast verblijf te gaan zoeken. Dit afvloeien van het meest kapitaalkrachtige deel der bevolking is van nadeeligen invloed op de samenleving. Zooals het verblijf in Nederland het einddoel van den Surinamer en van den dezerzijds daarheen vertrokken ambtenaar of particulier is, zoo staat ook het leven daarginds in het teeken van het Nederlandsch. In Suriname spreekt het beste gedeelte der bevolking geregeld onze taal en heeft zich steeds één gevoeld met het volk van het moederland. Dat daarin in den laatsten tijd eenige verandering is gekomen, dat de verhouding tusschen een deel der daar aanwezige Nederlanders en de in Suriname geboren afstammelingen van Nederlanders en Israëlieten (z.g. Surinamers) minder goed is dan ze vroeger placht te wezen, vindt zijn oorzaak in verschillende omstandigheden, die door schuld van beide kanten zijn ontstaan en wellicht van voorbijgaanden aard zullen blijken. Wanneer men zich eenerzijds minder critisch en minder bewust van eigen voortreffelijkheid tracht in te leven in de daar aangetroffen vreemde omstandigheden, die in zoo menig opzicht van de Europeesche afwijken, en anderzijds meer waardeering toont voor de groote kennis en wetenschappelijke vorming, die de meeste der uitgezonden hoofdambtenaren meebrengen, dan ware men al een eind op den goeden weg. Nog dient vermeld dat een groot deel der zwarte bevolking, wier taal het Neger-Engelsch is, zich goed in het Nederlandsch kan uitdrukken, dank zij het genoten onderwijs. Een groot bezwaar voor de ontwikkeling dezer maatschappij is ook, dat er zoo weinig gelegenheid bestaat goed onderlegde jongelui met lust tot studie een plaatsing te doen krijgen, welke het vooruitzicht opent op een goed gesalariëerde betrekking in de toekomst. Deze maatschappij heeft blijkbaar een over-compleet aan intellectueele krachten en moet' het te veel over doen aan streken met een ruim opnemingsvermogen. Hiervoor staat Noord-Amerika open, bieden onze Oost-Indische koloniën gelegenheid, terwijl ook ons land aan enkelen een toekomst biedt. Daar de jong vertrekkenden als regel niet zullen terugkeeren, zijn ze met hun kennis en verdienste voor de kolonie verloren. Gewoonlijk zijn het wel de meest energieken die de wereld ingaan en aan hen had de kolonie juist zoo groote behoefte. Het feit van dit tijdelijk over-compleet moge nooit een reden zijn, zooals wel eens geraden wordt, om het lager onderwijs nog meer te vereenvoudigen. Men hoopt hierdoor de studielust minder tot ontwikkeling te brengen en den jongelui den toegang tot de buitenlandsche inrichtingen te verzwaren. Men zou met dat middel echter ook dit nadeel in het leven roepen, dat bij vertrek van minder jongelui, een grooter aantal dan vroeger achterbleef en slechter onderlegd dan gewenscht is, bleef concurreeren om de weinige open plaatsen. Een meer doeltreffend middel om het aantal der in de kolonie beschikbare plaatsen voor jonge menschen te vergrooten, is dat van gouvernementswege al het mogelijke wordt gedaan tot ontwik- Verhouding tusschen Nederlanders en Surinamers. Gebrek aan vooruitzichten voor jongelieden. Bestuur der kolonie. Raad van Bestuur. Koloniale Staten en Kiesrecht. 22 keling der kolonie op het gebied van landbouw, nijverheid en handel, gepaard aan een openleggen van het land door den aanleg van doelmatige wegen. Het Bestuur der kolonie Suriname is geregeld door het Regeringsreglement Wet van 31 Mei 1863 Gb. 12 (Ned. St. C. 55) houdende vaststelling van he regie;ent op het beleid der Regeering in de kolonie Suriname» en verder door-kolomale verordeningen. De Gouverneur, benoemd door den Koning, is volgens eze regelmg met de geheele uitvoering der macht bekleed. Alle ambtenaren in. de kolome wte benoeming, schorsing en ontslag niet bepaald aan den Koning is voorbehouden of brverordening aan anderen is opgedragen, worden door den Gouverneur benoemd, geschorst en ontslagen. Aan den Gouverneur is toegevoegd een Raad van Bestuur, waarvan hij het voorzitterschap bekleedt met den gouvernementssecretaris als secretaris van dezen Td verder hebben daarin zitting een onder-voorzitter en drie leden benoemd geschorst en ontslagen door den Koning, terwijl de Koning eveneens bmtengewone leden kan benoemen. , , Deze raad dien, om he, particulier elemeu, iu uauwe aaurakiug ,e brengen met den Gouverneur, die alle ontwerpen voor koloniale verordeningen en alle beslurte» er uitvoering van algemeene verordeningen, alsmede datgene, -at volgens wet vérordening of eigen Inzicht daartoe verder iu aanmerking kom,, onderwerpt aan " "aatsen iu dien raad en die der buitengewone leden door booldltena'ren ingenomen. Di, zal wel noolt de bedoeling van dem we g e geweest zijn, die juis, den invloed van he, parbcaber element op de wetgev ng beTft len vergroóten, terwül bij de huidige samenstelling slechts een partje «mg beeft. De raad werk. dan tegenwoordig ook „ie. krachfg en word. zelden oo "roepen, de Gouverneur heeft immers dagelijks, de gelegenheid zijn boofdamb.e. „men .e raadplegen en heeft geen vergadering va„ de„ raad „oodig om d,e heeren te ontmoeten. Behalve bet hiervoor vermeld college heeft Suriuame een ™^™°^d Uchaam i„ haar .Koioaiale Staten," die samenges.eid zi n u„ ^'^"Z wordeu gekozen uit de bevolking, naar rato van een l,d per 20Ük.ezers me.een Taximam van 25 en een minimam van 13, op welk laatste getal men steeds ,s b,iiVeDetdë„ der K. S. geniete» geen schadeloosstelling, e„ verblijfkosten kan bun bij koloniale verordening worden toegekend. Ongun hg bLkhet denkbeeld ontvangen, da. den leden reis- en verblijfkosten vergoed uil, n - worden voor ouderzoekingsreizen in de kolonie, omda. be. regeeringsreglemen. z,ch Zen elke schadeloosstelling verzette, buiten de bepaald ais geoorloofd genoemde. Dele Staten onderzoeken de door den Gouverneur aangeboden verordenmgen; ze mog n deze aannemen, verwerpen of amendeeren. Ze bebben he, recht van 23 initiatief, petitie en interpellatie, waarvan geen druk gebruik wordt gemaaktl). Deze Staten hebben dus wetgevende bevoegdheid in den vollen omvang. De vereischten voor het actief kiesrecht zijn: ifpte ïo. ingezetenschap; 2°. ouderdom van 25 jaar; 3°. volle genot van burgerlijke rechten; 4°. het betalen eener som in de directe belastingen, waarvan het juiste bedrag, mits niet beneden f 20.—, noch boven f 100.—, bij kiesreglement wordt bepaald. Later werd nog opgenomen de bepaling, dat de kiezer belasting moet betalen over een jaarlijksch inkomen van f 1400.— of meer. Het aantal kiezers in deze kolonie van ruim 100.000 inwoners bedraagt ± 800, geen wonder, dat er van verschillende zijden gevraagd wordt naar uitbreiding van het kiezerscorps, die men wil vinden in een verlaging van de inkomengrens van f 1400.— op f 800.— en door het invoeren van het instituut der capaciteitskiezers. Op beide wijzen zou een groote groep van kleine ambtenaren de weg naar de stembus worden geopend. Aangezien de Koloniale Staten niet altijd met den spoed werkten, dien men van een zoo verantwoordelijk college zou verwachten en waar men in den Haag op rekende, werd in 1901 bepaald, dat elk onderwerp waarin bij koloniale verordening is of kan worden voorzien, ook kan worden geregeld bij Koninklijk Besluit, genomen in den vorm bij de grondwet voorgeschreven voor algemeene maatregelen van bestuur. Hiermee is de macht der Staten, die vroeger onaantastbaar was, beperkt, al zal het regel blijven, dat de verordeningen der kolonie in Suriname worden vastgesteld. Behalve deze wetgevende macht, is aan de Staten het budgetrecht toegekend; doch dit onder zekere voorwaarden; in drie gevallen zullen de Staten de begrooting voorloopig vaststellen en volgt de vaststelling bij de wet, dus door de Staten-Generaal en den Koning, daarop: 1°. indien tot aanvulling der koloniale middelen een bijdrage gevorderd wordt, uit 's Rijks schatkist; 2°. indien de Koning de door de Koloniale Staten vastgestelde begrooting niet goedkeurt; 3°. indien de Koloniale Staten de begrooting niet hebben vastgesteld vóór 15 Juli van het jaar, waarin ze hun wordt aangeboden. Deze datum is naderhand veranderd in den tweeden Dinsdag van Mei. Daar het eerste geval zich jaarlijks voordoet, kan de autonome vaststelling der begrooting nog steeds niet worden toegepast. Over de verhouding van de Koloniale Staten tot het Gouvernement worden soms hoogst onverkwikkelijke mededeelingen gedaan. Men mag echter verwachten, dat onaangename uitlatingen van Statenleden, als in het laatste jaar zooveel kwaad bloed i) Juist onlangs diende Mr. de Vries als lid der K. S. een ontwerp-verordening in, regelende den Pandhuisdienst. Dit was het eerste voorbeeld van initiatief der statenleden sedert vele jaren. 3udget-recht. Verhouding der Staten tot het Gouvernement. 24 techtspraak. Departementen. hebben gezet, tot de uitzonderingen zullen blijven behooren en het is te wenschen, dat het moge gelukken als regel het debat op hooger peil te brengen dan dat der begrootingsdebatten in 1919. De gewoonte brengt mee, dat de Gouverneur niet zelf in de Statenvergadering verschijnt om de zijnerzijds ingediende ontwerpen te verdedigen, maar zich doet vertegenwoordigen door een hoofdambtenaar, die dan niet zijn eigen meening doet hooren, maar per procuratie van zijn chef spreekt. Hieruit spruiten soms eigenaardige moeilijkheden voort, die niet steeds het aanzien van het bestuur verhoogen. De Welvaart-Commissie ried aan, dat de Gouverneur het voorzitterschap der Staten zou vervullen, met de bevoegdheid zich bij die taak zoo dikwijls als noodig was te doen vervangen door den onder-voorzitter. Zij nam daartoe als voorbeeld de Provinciale Staten met den commissaris der Koningin als voorzitter; een vergelijking, waarop nogal het een en ander valt af te dingen als men de nu bestaande omstandigheden in aanmerking neemt. In menig opzicht zouden waarschijnlijk moeilijkheden te vermijden zijn bij het verschijnen van den Gouverneur in de Staten; doch daar staat tegenover, dat velen in de kolonie het ongaarne zouden zien, als de hoogheid van het ambt van den Gouverneur in de debatten werd aangetast. De rechtspraak in Suriname berust bij een Hojj/ajiJustitie, omgaande rechters en vierJjantongexechten; de burgerlijke zaken behooren bij het Hof van Justitie en de kantongerechten; voor behandeling der strafzaken zijn buitendien nog de omgaande rechters aangewezen. Voor de bestuursuitoefening zijn onder den Gouverneur eenige hoofdambtenaren aangesteld, die met de onder hen werkzaam gestelde ambtenaren departementen vormen, waarvan zij zelf de leiding hebben. De kolonie heeft een departement van Financiën, belast met het beheer der geldmiddelen, waaronder echter naar moderne opvattingen ten onrechte de dienst der domeinen en de uitgifte van gronden en concessiën, alsook het Boschwezen is opgenomen, takken van dienst, die meer onder Landbouw thuishooren. Een tweede departement is dat van Openbare Werken en Verkeer, dat naast de algemeene en bijzondere waterstaatsbelangen ook den dienst der koloniale vaartuigen en van den spoorweg omvat. Verder een voor Immigratie, waar alle zaken betreffende den aanvoer, het verblijf en het vertrek der vreemde arbeiders worden behandeld. Ten slotte het departement van Landbouw, het jongste, dat blijkens de plannen van den Gouverneur Staal, uitgebreid zal dienen te worden met Nijverheid en Handel. Het gewicht van dit departement voor het doel dezer studiereis geeft de vrijheid daarover later nog eenigszins nader uit te weiden. Een bureau van groote beteekenis is tevens de Gouvernementssecretarie, onder leiding van den gouvernementssecretaris. Hier wordt de in- en uitgaande post voor den Gouverneur behandeldTwordt de statistiek der kolonie bijgehouden en worden de verordeningen en besluiten ontworpen, terwijl hier ook de begrooting ineen wordt gezet. 25 Naast deze bureaux staat dat van den Geneeskundigen Inspecteur, wiens ambt vereenigd is met dat van den chef van het in Paramaribo gevestigde Militair Hospitaal, waartoe steeds een militair arts uit den Indischen dienst wordt aangewezen. Scheiding van beide betrekkingen is een wensch der Koloniale Staten gebleken. De uitgaven voor het hospitaal komen echter ten laste van het moederland en behoeven dus niet de goedkeuring der Staten. Een eveneens zelfstandige dienst is die van den Inspecteur van het. Onderwijs, onder wiens toezicht de openbare en bijzondere scholen staan. Een buitengewone taak is opgedragen aan het Parket van den procureur-generaal, die behalve met het werk van het Openbaar Ministerie belast is met de taak van adviseur van den Gouverneur in zaken van rechtskundigen aard. Op reorganisatie dezer betrekking is indertijd door de Welvaart-Commissie aangedrongen, die den procureurgeneraal gaarne aan zijn eigenlijke taak als hoofd van het Openbaar Ministerie teruggegeven zag met opheffing van de betrekking van advocaat-generaal. Het uitbrengen van rechtskundige adviezen zou dan door het secretariepersoneel moeten geschieden. Aan die voorstellen is echter nog geen uitvoering gegeven, en de beide functies zijn in de oude beteekenis gehandhaafd. Voor het beheer buiten Paramaribo is de kolonie verdeeld in twaalf districten, aan welker hoofd acht districtscommissarissen zijn geplaatst, zoodat enkele dezer functionarissen twee districten beheeren. Deze ambtenaren doen dienst als vertegenwoordiger van den Gouverneur, hun werkkring lijkt eenigszins op dien van den controleur B. B. in Oost-Indië; ze treden ook als hulp-officier van justitie op en tevens als inspecteur van den arbeid. Het behoort tot "de taak van den districtscommissaris om den bloei en de welvaart van het aan zijn zorg toevertrouwd district te behartigen en men ziet bij de pogingen daartoe verschillende wegen bewandelen. Inderdaad zijn er verschillende districtscommissarissen, wier aanwezigheid het district tot vernieuwde werkzaamheid heeft doen herleven of die zelfstandig belangrijke werken hebben ondernomen op het gebied van wegenaanleg, bevordering van den kleinen of middenstandslandbouw enz. Voorzien van een goede dosis initiatief, bestaat er voor den waarnemer dezer betrekking overal gelegenheid nuttig werk te doen buiten den gewonen dienst. Voor deze beJjejUüng bestaat geen bepaalde opleiding. Administratief goed onderlegde Surinaamsche jongelui kunnen het voorrecht hebben geplaatsfte worden op het bureau van een districtssecretaris, dat is de eerste kracht op het bureau van den districtsconmïissaris. Gelukt het hun zich op te werken tot secretaris dan staat ook de weg open voor het hooger ambt van districtscommissaris. Na zulk een practijk-opleiding zal de benoemde dan wel den dagelijkschen gang van zaken kennen, maar een voldoende kennis van wetten en verordeningen, een breed inzicht in den landbouw .en de economische toestanden van het platteland zullen dezen man dan toch nog ontbreken. Personen, opgeleid _ in den geest der U.l. ambtenaren, zouden voor deze betrekking de voorkeur verdienen en het is gewenscht aan Districtscommissarissen. 26 Lagere ambtenaren. de opleiding tot dit ambt meer aandacht te wijden dan tot nu toe geschiedde. Meer samenwerking tusschen de districtscommissarissen en het departement van Landbouw zou gewenscht zijn. Deze blijkt thans slechts gering en zou toch haar goede uitwerking niet kunnen missen, vooral ten opzichte van den kleinen landbouw. Een belangrijk aantal raderen in de bestuursmachine vertegenwoordigen de verschillende lagere ambtenaren in de kolonie en hun ontevredenheid over de slechte loonen en geringe kansen op promotie is groot. Deze stemming verhoogt de werklust, die in dit land zoo noodig is om de machine vlot te doen loopen, niet. Het is te hopen voor hen, dat de namens den Gouverneur in de Koloniale-Statenvergadering aangekondigde salarisherziening de verwachting ten slotte niet zal beschamen. Indien dan tévens het middel kan worden gevonden om de grieven der ambtenaren ten opzichte der kansen op promotie te verminderen, dan zal dit ook tot den goeden gang der zaken bijdragen. Verkeerswegen en verkeersmiddelen. Nadeelen van het gebrek aan wegen. De talrijke goed bevaarbare rivieren en kreken gaven er als vanzelf aanleiding toe, dat het hoofdvervoer in de kolonie te water plaats vond. Ook moet in aanmerking genomen worden, dat de eerste Hollandsche kolonisten en vele na hen van overzee uit streken kwamen, die uitmuntten door het verkeer te water, en vanzelf de gewoonten uit het moederland in veel opzichten in de nieuwe wereld in toepassing brachten. De bestaande plantages en de overblijfsels van de verlatene liggen dan ook alle aan goed vaarwater, doch voor den aanleg van verharde wegen tè land blijken de vroegere beheerders der plantages weinig gevoeld te hebben. Wel wisten de oude bestuurders, dat goede landwegen voor het bewoonbaar maken eener streek, ook naast de waterwegen, noodig zijn en bepaalden ze in het K. B. van 20 December 1820 No. 46 tot gronduitgifte o.a. „dat de eigenaar verplicht is op aanzegging van het Gouvernement langs de zee, rivier of kreek, waaraan het land is gelegen, een weg tot algemeen verkeer aan te leggen en te onderhouden." Aan deze bepaling is echter weinig de hand gehouden; wel zijn er eenige wegen aangelegd, maar van een regelmatig toezicht op de uitvoering der opgelegde verplichting is nooit sprake geweest. Langzamerhand won de meening, dat het ontbreken van verharde wegen een gemis was, meer en meer veld en voelde men de behoefte daaraan. Het goede wegennet in het naburige Engelsch-Guyana x) en de daarmee verkregen uitkomsten ten opzichte der kolonisatie, vormden een sterk argument ten behoeve der voorstanders van meer wegen; terwijl het nagenoeg ontbreken daarvan in Suriname o.a. ten gevolge had, dat het grondgebruik ten behoeve van den grooten en den kleinen landbouw zich bleef bepalen tot de strooken langs de rivieroevers, zoodat er van geen openleggen maar eerder van afsluiten van het binnenland sprake is. Verder beperkte het gemis aan wegen de aanraking der bewoners van het centrum der bevolking, de stad Paramaribo, met het platte land en liet dit laatste door onbekendheid onbemind; de afkeer der stadscreolen van den landarbeid wordt op deze wijze eer in de hand i) Ongeveer 780 K.M. lang. 27 gewerkt dan verminderd. Doordat de bewoners van Paramaribo, die den toon aangeven in de kolonie, hun eigen land zoo slecht kennen, bestaat er daar weinig belangstelling voor wat buiten hun naaste sfeer is, en toch zijn zij het in hoofdzaak die de leden der Kol. Staten kiezen, aan wier zorgen de belangen der buitendistricten zijn toevertrouwd. Terecht wordt daarom door de districten op een eigen vertegenwoordiger aangedrongen. Ook het Gouvernement ondervindt -iten opzichte van het administratief beheer telkens de nadeelen van dien toestand zonder wegen, daar de verschillende bestuursposten slechts op kostbare en tijdroovende wijze per motorboot te bereiken zijn en bij den desolaten toestand, waarin zich het telefoonnet bevindt, is een spoedboodschap van Paramaribo uit naar buiten in veel gevallen onmogelijk. Bovendien doet zich telkens de moeilijkheid voor, gouvernementsambtenaren bereid te vinden een plaatsing buiten de stad aan te nemen, vanwege de geïsoleerde ligging van hun nieuwe standplaats. Bij een gemakkelijker verkeer zou dit bezwaar minder gevoeld worden, daar de afstanden op zichzelf meestal niet heel groot zijn. Dat ook het verleenen van geneeskundige hulp door dit gebrek aan wegen bemoeilijkt wordt en menigeen daar reeds het slachtoffer van geworden is behoeft geen betoog. Om juist te zijn moet wel gezegd, dat Suriname ook thans niet geheel verstoken is van harde wegen, maar hun aantal en lengte is gering en bovendien zijn ze zoo smal, dat twee voertuigen elkander nauwelijks kunnen passeeren. De Welvaart-Commissie uitte zich in haar rapport zeer nadrukkelijk voor meerwegenaanleg in Suriname en ze achtte het denkbeeld, dat een bestaande weg moest vervallen, omdat- de spoorweg in diezelfde richting kwam, hoogst bedenkelijk. Ook zij vond een krachtige wegenpolitiek voor de intellectueele ontwikkeling van de kolonie bepaald noodzakelijk en zegt verder, dat hoe eer men breekt met het denkbeeld, dat de waterwegen, hoezeer zij het binnenland in alle richtingen doorslingeren, voldoende zijn, hoe beter. Ook de ondergeteekenden meenen, dat aan den bestaanden toestand op de snelst mogelijke wijze een eind gemaakt moet worden en hebbén met genoegen gezien, dat althans de plannen voor verbetering aanwezig zijn. Het is nu maar de vraag, wanneer er een begin met de uitvoering zal worden gemaakt. Het vraagstuk der wegenuitbreiding is door den tegenwoordigen Gouverneur een eind dichter bij de oplossing gebracht met het doen ontwerpen van een wegenplan voor het in cultuur zijnde gedeelte der kolonie, waarmee de heer Witteveen, chef van het Bouwdepartement, werd belast. Het tengevolge dezer opdracht tot stand gekomen ontwerp verdient de volle aandacht en wordt ook dezerzijds voor uitvoering aanbevolen. Dit plan omvat de volgende wegen: a. langs den rechteroever van de Commewijne tusschen Pieterszorg en Reynsdorp; b. langs den linkeroever van de Commewijne tusschen Nieuw-Amsterdam en Spieringshoek; c. langs den linkeroever van de Surinamerivier tusschen Paramaribo en Leonsberg; d. idem tusschen Paramaribo en Waterland; e. langs den rechteroever van de Surinamerivier tusschen Nw. Amsterdam en Groot-Chatillon; Nieuw wegenplan. 28 f. door den Saramaccapolder en langs den rechteroever van de Saramaccarivier van Paramaribo langs Uitkijk en Voorzorg tot tegenover post Carel Francois; g. langs den linkeroever van de Saramaccarivier, vanaf Hamburg tot een paar K.M. westelijk van de Sorkeekreek; h. verbetering van het pad van Wanica. De ontwerper van dit wegenplan houdt dus v.n.1. rekening met den loop der groote rivieren en legt zijn wegen in hoofdzaak daarlangs, hetgeen logisch is, daar de meeste gebruikers dier wegen op en nabij de plantages of op kleine landbouwperceelen wonen, in ieder geval nabij de rivieroevers. Voorloopig bestaat daar de grootste behoefte aan wegen; wanneer later meer binnenwaarts gelegen perceelen gronds in gebruik genomen worden, zal het wegennet in die richting uitgebreid moeten worden. Als verbinding tusschen de beide oevers der Surinamerivier is een pontveer gedacht, dat uitgaande van de stad deze met het schuin daartegenover liggende Meerzorg, de nieuwe vestigingsplaats voor Javanen en Britsch-Indiërs, verbindt. Daardoor wordt de hoofdstad het middelpunt van het geheele wegennet. Een tweede pont is dan noodig over de Commewijne, dichtbij hare monding, en beide ponten moeten berekend zijn op het vervoer van automobielen, die nu reeds in groot getal aanwezig zijn en bij uitbreiding van het wegennet meer en meer een rol zullen spelen in het verkeerswezen daar te lande. Ook de Saramaccarivier zal twee ponten krijgen, een ter verbinding van den rechteroever met Groningen en later, na voltooiing van den weg HamburgGroningen, een tweede bij Uitkijk, omdat anders de omweg over Groningen voor het bezoek van de over Uitkijk gelegen gronden, te lang zou worden. Van verschillende zijden is aangedrongen op den aanleg van een weg, die de Coppenamepunt, het landeinde tusschen de mondingen van de Saramacca en Coppename, in verbinding brengt met de plaats Coronie in het district van dien naam en het instellen van een veerdienst op dat punt over de Saramacca en een over de Coppename. In verbinding gebracht met de onder f. van het ontworpen wegenplan genoemden weg tot Carel Francois, zou men in hoofdzaak over land van Paramaribo tot Coronie kunnen gaan, terwijl die gelegenheid nu slechts over zee bestaat met de bezwaarlijke overlading van passagiers, bagage, vrachtgoed en vee in open zee, daar de voor de reis bestemde schepen de ondiepe kust niet kunnen naderen en nog minder het kanaal van zee naar de plaats zelf kunnen bevaren. Een overland-verbinding met Paramaribo zou voor Coronie een uitbreiding van de veeteelt kunnen meebrengen, waardoor dit district de stad zou kunnen voorzien van slachtvee, dat wegens de ongunstige scheepsgelegenheid nu geen goeden afzet vindt. Ook is een overland-verbinding van de plaats Coronie naar het Westen, naar den rechteroever van de Nickerie, met de gelijknamige plaats, die vroeger reeds heeft bestaan, beschouwd als een uitweg voor landbouwproducten, die dan daar verscheept zouden kunnen worden voor den export. De ondergeteekenden hebben zich door eigen onderzoek overtuigd van de groote moeilijkheden, die een verbinding van Coronie met de Coppename zou meebrengen, 29 maar meenen toch, dat het vraagstuk van een overland-verbinding voor deze groote nederzetting ernstig onder oogen moet worden gezien, om haar isolement op te heffen. In het naburige Demerara heeft men het weten te volbrengen den grooten weg, die het Oosten dezer kolonie met het Westen verbindt, geheel te doen bewonen door kleine landbouwers, die de productiviteit van het land niet weinig verhoogen en dit voorbeeld moge ons bestuur tot navolging strekken. Natuurlijk zullen niet alle wegen tegelijk onder handen genomen kunnen worden en zal een geleidelijke afwerking van het eenmaal vastgestelde plan aan een centrale leiding moeten worden opgedragen, waarvoor ongetwijfeld het bestaande Bouwdepartement het meest aangewezen lichaam is. Gebroken zal er dan moeten worden met het systeem van wegenaanleg op initiatief en onder leiding van de districtscommissarissen. Weliswaar zijn er ten deze zeer gunstige voorbeelden bekend en heeft in den laatsten tijd het district Beneden-Suriname het voordeel ondervonden van zijn ook te dezen opzichte zeer diligenten commissaris, maar voor de uitvoering van een groot algemeen plan is de centrale leiding toch noodzakelijk om de algemeene onkosten zooveel mogelijk te beperken. Met nadruk mag er echter gewezen worden op de wenschelijkheid om vóór er overgegaan wordt tot den aanleg van nieuwe wegen, de bestaande in een zoodanigen toestand te brengen, dat zij voldoen aan meer moderne eischen dan thans het geval is. Waar de uitvoering van dit wegenplan zeer groote kosten meebrengt, moet er overwogen worden de belanghebbenden eenigszins te doen bijdragen in de kosten van het onderhoud. Tolheffing kan daartoe zeker niet aanbevolen worden; doch het schijnt in de bedoeling te liggen de aangrenzende grondeigenaren te belasten met een bijdrage per hectare van hun bezit. De ontwerper van het plan schat deze bijdrage op f 2.50 per H.A., terwijl het Gouvernement het verder onderhoud betaalt als aandeel voor de vestigingsplaatsen en domeingronden. De aanleg van het geheele wegenplan is niet begroot, vermoedelijk, daar de steeds wisselende prijzen van werkloon en materiaal een raming op langen termijn onmogelijk maakten. Als eenheid van prijs voor de eerst aan te vatten werken is f 9500 per K.M. aangenomen, welk bedrag'verkregen is door nauwkeurige berekening van de kosten voor den weg, lang 28.8 K.M., loopende van Pieterszorg naar Reynsdorp, waarvan de aarden dam op 6 M. breedte is ontworpen met een verharding van 3.30 M., dus breeder dan de thans bestaande te smalle wegen. De afwerking van de vier wegen, waaraan de meeste behoefte bestaat, zal een uitgaaf vorderen van: Paramaribo—Domburg 20 KM ƒ 190 000 Nw. Amsterdam—Groot-Chatillon 42 K.M 399 qqq Paramaribo—Saramaccapolder, via Uitkijk naar Carel Frangois 73 K.M. - 693.500 Pad van Wanica—Beekhuizen 6 K.M 57 000 Samen ƒ 1339.500 Men komt dus voor dezen eersten aanvang van het wegennet reeds te staan voor een uitgaaf van klein f 1.5 millioen, welk bedrag slechts een gedeelte is van 30 Waterwegen. Spoorweg. hetgeen vereischt zal worden om Suriname in den toestand te brengen waaraan het platteland behoefte heeft voor een geleidelijke verdere ontwikkeling door den grooten landbouw en door kolonisatie. De wensch om het wegennet spoedig en doeltreffend uit te breiden wordt geenszins beheerscht door geringschatting van het belang der bestaande waterwegen. Zelfs bij afwerking van het geheele ontworpen wegenplan zullen de rivieren en kanalen voor het vervoer van producten nog van groote waarde blijven wegens de in veël gevallen lagere vrachtkosten te water dan te land. Er wordt daarom te dezer plaatse met nadruk op gewezen, dat de verbetering der kleine rivieren in het binnenland, de eenige verkeerswegen daar voor personen en waren, en ook van het volkomen onvoldoende te achten Saramaccakanaal een dringende behoefte is. Dat de onder water liggende, omgevallen boomstammen de vaart op de veel bevaren binnenrivieren dikwijls bezwaarlijk, soms gevaarlijk maken, ondervonden de ondergeteekenden meermalen. Gebroken moet worden met de opvatting het Saramaccakanaal voor scheepvaart en loozing te gebruiken, daar beider belangen te vaak met elkander in strijd komen. Bij een onzer tochten door het kanaal zagen wij de huizen der aanwonenden eenige voeten onder water staan en was van tijdige loozing geen sprake. Als een der modernste van de in de kolonie aangetroffen verkeersmiddelen moet de Lawaspoorweg worden genoemd, die ter lengte van 173 K.M. van Paramaribo naar het ver in het binnenland liggende plaatsje Dam loopt. De lijn is ontworpen om tegemoet te komen aan de wenschen der exploitanten in de goudindustrie, die arbeiders, zware machines, materialen en levensmiddelen naar het binnenland te vervoeren hadden en voor terugvracht goud en menschen toezegden. Reeds vóór de böuw der lijn werd aangevangen, waren de vooruitzichten der goudmijnen minder rooskleurig en daarom werd het plan voor dezen aanleg door sommigen sterk bestreden. In 1906 werd door een voor dit doel ingestelde commissie geadviseerd om de lijn niet door te leggen achter den Brownsweg, op welk punt de voornaamste goudplacers bereikt waren. De Koloniale Staten hebben evenwel een voorstel tot doortrekking van de lijn naar Dam aangenomen en de Nederlandsche wetgever heeft dit plan bekrachtigd. Zoo kwam de lijn in haar tegenwoordigen toestand onder goedkeuring van Moederland en Kolonie tot stand. Om het eindpunt te bereiken moet de Surinamerivier over een breedte van 300 M. gekruist worden. Men heeft dit bezwaar ondervangen niet door den bouw van een brug, maar door het aanbrengen van een kabelbaan, die de passagiers in een kooi kan overbrengen en bakken met een laadvermogen van 6350 K.G. voor het goederenvervoer kan dragen. De goudindustrie heeft intusschen niet beantwoord aan de verwachting van hen, die daarvoor den spoorweg in het leven riepen. De geheele jaarlijksche goudproductie bedraagt in de gunstigste omstandigheden slechts circa 1000 K.G. en het personenvervoer is daaraan evenredig. Tot ontsluiting van het binnenland deed de spoorweg geen dienst, daar hij door een onvruchtbare streek werd gelegd, die niet geschikt was als zetel voor den grooten of kleinen landbouw en die evenmin loonend te exploiteeren bosschen bevat. 31 Wie de geschiedenis van den eenigen spoorweg in Suriname nagaat en ziet, hoe de bij den aanleg voor teleurstelling waarschuwenden in het gelijk zijn gesteld, verwondert zich over de lichtvaardigheid van hen, die ten deze de Regeering voorlichtten. Het voornaamste gevolg van dezen spoorwegaanleg is slechts geweest, dat een kwijnende kolonie, die om in een beteren toestand te geraken voor verschillende doeleinden groote bedragen loonend kon besteden, voor altijd in een zwaren schulden last is gestoken, waar ze nooit uit zal komen zonder de buitengewone hulp van het moederland. Een overzicht van den stand der rekening van den Lawa-spoorweg doet zien hoe zwaar deze last op de kolonie drukt. Aanlegkosten. i Weg en Werken .' . > 7.149.747.65% Rollend materieel 341.896.37y2 Gebouwen en inrichtingen - 252.103.28V2 Diverse inventarisgoederen .! - 28.811.25y2 f 7.772.558.57 ~ Magazijngoederen ulto Dec. 1911 200.885.83 f 7.973.444.40~~ De leening der kolonie van het moederland bedraagt f 8.500.000. Afschrijvingen tot ulto Dec. 1918 Weg en Werken ƒ 1.093.846.691/2 Rollend materieel . . . 170.193.851/, Gebouwen en inrichtingen » 79.510.78v9 Diverse inventarisgoederen 16.711.25Vq f 1.360.262.59 Exploitatie- en onderhoudkosten in 1918 voor het baanvak : Paramaribo—Onverwacht ■ f 82.695.84Vo Onverwacht—Gros 86.531.90 Gros—Kabelstation linkeroever 30.802.12 Kabelbaan _ 5 603 71 Kabelstation rechteroever — Dam 26.044.90 Samen / 231.678.47y2 Afschrijving over 1918: - 109.384.10 Samen f 341.062.57V2 Opbrengsten in 1918: Baanvak. Personen Goederen Diversen Parb0—Onverwacht 48.727.99 26.791.61V2 4.317.23y2 Onverwacht—Gros 18.214.08 19.624.65 3.563.12V2 Gros—Kabelstation 7.574.67 8.161.28 1.481.79 Kabelstation—Dam 5.627.50 3.164.82'/2 128.14y2 ƒ80.144.24 f57.742.37 ~J9M2Q^ Samen f 147.376.90V2 Totaal verlies 1918: f f93.685.67 Aan rente en aflossing aanlegkapitaal - 338.260.— Totaal ten laste der kolonie in 1918 ƒ 531.945.67 32 Stelt men nu nog naast elkaar de opbrengsten en uitgaven (zonder afschrijving) van den spoorweg naar de dezerzijds gemaakte verdeeling van de lijn, dan ziet men, dat geen enkel onderdeel loonend geëxploiteerd wordt. In den hieronder volgenden staat zijn slechts de exploitatie-uitgaven vermeld, geenszins de kosten op het kapitaal. Baanvak. Lengte in K.M. Inkomsten Uitgaven Nadeelig verschil. Parbo —Onverwacht 29.5 79.836.84 82.695.84V2 2.859.0072 Onverwacht—Gros v. 29.5-95.7 41.401.8572 86.531.90 45.130.0472 Gros—Kabelstation v. 95.7—133 17.217.74 30.802.12 13.584.38 Kabelbaan 5.603.71 5.603.71 Kabelstation r.o.-Dam v. 134—173.2 8.920.47 26.044.90 17.124.43 N.B. De kosten van het eerste en beste baanvak zijn extra hoog, wegens vernieuwing der dwarsliggers. De weinig loonende uitkomsten van dezen spoorweg zullen er in de toekomst niet beter op worden. Een zoodanigen opbloei der goudindustrie, dat de spoorweg onontbeerlijk zal worden, durft voorloopig niemand te voorspellen en het vervoer der arbeiders in het balatabedrijf, die met dit vervoermiddel naar het binnenland gaan, zal evenmin dermate stijgen. De houtexploitatie in deze streek, beperkt tot den aanvoer van brandhout, opent evenmin het vooruitzicht op zwaar vervoer van goederen; het kaolien, dat langs de lijn wordt aangetroffen, blijkt niet loonend geëxploiteerd te kunnen worden en of het nu gevonden ijzererts hoop op toenemend vervoer mag geven, is voorloopig nog een vraag, die nader dient te worden bestudeerd. Waar de toekomst zoo is, achten de ondergeteekenden een ingrijpende wijziging in den bestaanden toestand den eenig mogelijken uitweg uit het moeras, waarin men is geraakt. Nu de uitgaven van den spoorweg weldra, als men aan de belangrijke vernieuwingen toe is, grooter zullen worden en de inkomsten niet zullen stijgen in afzienbaren tijd, daar moet de oplossing hierin worden gezocht, dat indien mocht blijken, dat er in de naaste toekomst ook door het ijzererts geen verbetering in de exploitatie te verwachten is, een gedeelte van den spoorweg eenvoudig opgebroken wordt en het kabelstation hoe eerder hoe beter gedemonteerd. De uitgestrektheid van het in exploitatie te houden en het op te heffen deel zal moeten worden vastgesteld op de cijfers. Het traject Paramaribo-Onverwacht 29.5 K.M. is zeker onmisbaar geworden, al zal het aan beteekenis gaan verliezen, als de op ongunstig terrein aangelegde vestigingsplaats Lelydorp verder verlaten wordt door de inwonenden. Het traject Onverwacht-Gros Placer (waar het ijzererts gevonden is) zal waarschijnlijk ook nog voldoende beteekenis blijken te hebben om een bescheiden exploitatie te doen voortbestaan, doch het aanhouden van de rest (± 65 K.M.) moet afhangen van een in de omgeving van den spoorweg in te stellen mijnbouwkundig onderzoek en derentabiliteitsberekening van de exploitatie der eventueel te vinden ertsen. Zooals de vroegere chef van het Bouwdepartement, Ir. Witteveen, reeds aangaf zal dat onderzoek moeten afgeloopen zijn, voordat het tijdstip der vernieuwing der dwarsliggers (1922) en der rails (1925) voor dat gedeelte van den spoorweg nadert. 33 Door in afwachting van dat onderzoek de exploitatie stop te zetten van het gedeelte van Gros-Dam, waarheen slechts eens per week een treintje loopt, zal het verkeer in de kolonie niet ernstig geschaad worden, terwijl het nadeelig verschil tusschen inkomsten en uitgaven van die baanvakken, in 1918 groot f 34.412.52, daardoor zeker verminderen zal. Behalve den Lawaspoorweg heeft het Gouvernement eenige stoombooten in eigen exploitatie om de verschillende deelen der kolonie met elkaar in verbinding te brengen en een afzonderlijke dienst, die der Koloniale Vaartuigen, regelt dezen tak van bedrijf. Passagiersbooten bevaren oostwaarts de beneden-Suriname en de Commewijne, zuidwaarts de Surinamerivier en westwaarts de Saramacca; een wekelijksche dienst over zee gaat naar Albina; een 14-daagsche of via Coronie of via Nickerie naar Demerara en brengt uit de Engelsche kolonie de mail mede. Verder geschiedt het verkeer op de rivieren met motorbooten, geroeide tent- en transportbooten en met korjalen, waarmee vooral op den bovenloop der rivieren goederen worden vervoerd door de daarlangs wonende boschnegers. De Koninklijke West-Indische Maildienst verbindt de kolonie met het moederland en met New-York. Gedurende den oorlog liet de verbinding met Nederland alles te wenschen over, doch hierin is na het intreden van een meer geregelden toestand dadelijk verbetering gekomen. Bij de beoordeeling der nieuwe plannen, die deze stoomvaart-maatschappij schijnt te hebben, zal de Regeering wel in aanmerking willen nemen, dat een geregelde en direkte verbinding met het moederland een factor van belang is om het gevoel van saamhoorigheid van Suriname met Nederland in stand te houden en meer en meer te ontwikkelen. Wanneer de bevolking moet ervaren, dat de stoomvaart-maatschappij haar land slechts als een station zonder beteekenis voor de route beschouwt, dan zal die ervaring niet gunstig werken voor den band met Nederland. In den laatsten tijd deden de booten eener Fransche lijn op den weg naar en van Cayenne Paramaribo aan en bleken een vlugge gelegenheid te vormen voor de Europeesche mail. Vóór den oorlog was het overzeesche scheepvaartverkeer te Paramaribo veel drukker en het is te hopen, dat zich dit spoedig zal 'herstellen. De posterijen en de telefoon worden in Suriname door het Gouvernement beheerd De laatste, aangelegd volgens een verouderd systeem, laat heel veel te wenschen over en vereischt dringend vernieuwing, waartoe echter vanwege de kosten niet kan worden overgegaan. De telegraaf bestaat niet in de kolonie zelf; slechts ligt een kabel van Paramaribo zeewaarts in de richting van Martinique, die door een Fransche maatschappij wordt geëxploiteerd, waaraan het Gouvernement jaarlijks een bedrag uitkeert. De Kabelmaatschappij verspreidt dagelijks gratis een groot aantal telegrammen over het wereldgebeuren. Haar monopolie geeft haar de gelegenheid haar telegramtarief buitensporig hoog te houden. 3 Koloniale vaartuigen. Post, Telefoon en Telegraaf. 34 Een groot ongerief veroorzaakt daarom en om nader te beschrijven redenen in Suriname de afwezigheid eener inrichting voor draadlooze telegrafie. Daar de Fransche kabel nogal eens onklaar is, is de kolonie herhaaldelijk geheel van telegrafische gemeenschap verstoken, zoodat de handel groote belemmering ondervindt door het ontbreken eener „draadlooze". Bovendien is dit een bezwaar voor de scheepvaart, daar de nadering van zeeschepen nu slechts enkele uren vóór de aankomst kan worden vastgesteld. Wanneer bijv. de bacovencultuur weer kan worden ingevoerd en een geregelde verscheping van dit zoo aan bederf onderhevig product zal plaats vinden, dan is het noodzakelijk, dat de aankomst der op dit vervoer speciaal ingerichte booten lang genoeg vooruit bekend zij om een tijdigen aanvoer op de laadplaats te verzekeren en dit zal zonder draadlooze telegrafie niet mogelijk zijn. Ter wille van handel en scheepvaart moge de Regeering dan ook spoedig besluiten tot den bouw eener zoodanige inrichting Zoolang er geen wegen zijn waarlangs een telefoon gelegd kan worden, zou een draadlooze verbinding van Coronie—Nickerie—Albina, de drie voornaamste vestigingen, met Paramaribo zeer gewenscht zijn. Wil men thans een spoedboodschap naar een dezer plaatsen zenden dan dient van een der zeebooten gebruik gemaakt te worden; alleen met Nickerie kan men, door eerst naar Demerara te telegrafeeren en van daar het telegram per boot over de Corantijn te laten brengen, iets vlugger in verbinding komen. Het is echter beschamend dat men op de betere inrichting der naburige kolonie moet steunen, om een snelle verbinding tusschen den Gouverneur en zijn ambtenaren tot stand te brengen. HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW. Bij de beschrijving der bestuursinrichting van de kolonie Suriname werd reeds meegedeeld, dat aan het jongste departement, dat van Landbouw, een afzonderlijke bespreking gewijd zou worden. Dit departement, dat onder leiding van de verschillende bekwame directeuren zich nu 15 jaar heeft ontwikkeld, is door de ongunstige en remmende omstandigheden niet op de hoogte gekomen, waarop men dit bestuursorgaan in een landbouwkolonie zou mogen verwachten. De ziektenbestrijding in de cacao, de bacoventeelt en haar crisis, later de voedselnood en de voorziening daarin, zijn oorzaken, die den verschillenden directeuren in sterke mate de handen hebben gebonden, afgezien nog van de beperkte geldmiddelen, waarover ze de beschikking hadden. Het past in den opzet van dit rapport over den landbouw in Suriname eenige wenschen naar voren te brengen aangaande de organisatie van het landbouwdepartement. Vooropgesteld mag worden dat de Gouverneur besloten heeft ook de behartiging van nijverheid en handel aan dit bestuursorgaan op te dragen, waarmee de taak i) Bij het ter perse gaan van dit rapport berichten de W. I. bladen, dat de Amerikaarische Bauxite Mij. concessie heeft gevraagd voor de oprichting eener „draadlooze." 35 hiervan, ofschoon op veel bescheidener schaal, meer overeenkomt met het Buitenzorgsch departement. In overeenstemming daarmee zal ook de boschbouw, de veeteelt en wellicht een deel van het domeinbeheer onder de zorg van dit departement gebracht worden. In tegenstelling met de taak der andere departementen zal die van heUandbouwdepartement meer scheppend zijn dan besturend. De aanboring van alle bronnen der volkswelvaart wordt dan aan „Landbouw" opgedragen en een nauwe aanraking van den leider met de verschillende deelen der bevolking is noodig om hem het vereischte inzicht in zijn taak te verschaffen. Terwijl voor de onderdeden, afdeelingen, van het departement bepaalde personen moeten aangewezen zijn, zal de directeur aan alle werkzaamheden leiding moeten kunnen geven. De taak aan dit departement toebedeeld, laat zich het best zien in de beschrijving der in te richten afdeelingen. Het is hier niet de plaats om voor elke afdeeling de volledige bezetting op te geven; met de zich van lieverlede uitbreidende taak zal de omvang van het personeel toenemen; maar toch moet de eerste uitrusting op die wijze geschieden, dat de ambtenaren, van wie technisch werk en initiatief verwacht wordt, niet geheel door administratie in beslag genomen worden. ORGANISATIE VAN HET DEPARTEMENT. A. Bureau van den Directeur, waaraan verbonden een Algemeen Secretaris. B. Afdeelingen. EERSTE AFDEELING. Proefstation. De reeds ingevoerde scheiding tusschen de dagelijksche leiding van het Proefstation en het departement van Landbouw dient gehandhaafd te worden. De leiding van het wetenschappelijk werk ten behoeve van landbouw en nijverheid, die nu aan zeer bekwame handen blijkt toevertrouwd te zijn, moet steeds worden opgedragen aan een speciaal daartoe opgeleid man, die verantwoording verschuldigd is aan den directeur van Landbouw. Jaarlijks wordt door den directeur van het Proefstation in overleg met den chef van het departement een werkprogram opgemaakt. Het thans met een plantkundige, entomoloog en landbouwscheikundige toegerust Proefstation zal met een landbouwkundige dienen te worden uitgebreid. Deze bezoekt geregeld de plantages en vormt de verbinding tusschen het station en de praktijk. Het Proefstation zal over meer hulpmiddelen dienen te beschikken dan thans het geval is; kleine proefinstallaties ten behoeve van de nijverheid, benevens een afzonderlijke proeftuin mogen niet ontbreken. TWEEDE AFDEELING. A. Cultuurtuin. Dit achten wij een der gewichtigste onderdeden van het departement. Behalve dat alle tropische cultuurplanten daar een plaats zullen moeten vinden 36 en de levenswijze dier planten bestudeerd zal moeten worden, dient de tuin ook dienstbaar gemaakt te worden aan het oplossen van talrijke practische vragen en aan het opsporen van nieuwe gewassen, geschikt voor groot- en kleincultuur. Als voorbeeld voor de noodzakelijkheid van een flinken cultuurtuin diene, dat wij op onze talrijke vragen naar de levenswijze van den in Suriname zoo algemeen verspreiden Maripapalm geen afdoend antwoord hebben kunnen krijgen, waardoor het onmogelijk was na te gaan of deze palm als cultuurobject in aanmerking komt. Het bezwaar, dat de cultuurtuin ten deele op voor cultuur ongeschikt terrein ligt, doet zich sterk gevoelen, zoodat meermalen over een verandering van terrein is gedacht, doch men wordt daarvan weerhouden door het gemis van emplooi voor de bestaande gebouwen. Op den duur mag dat geen verhindering zijn, want het geld besteed aan een cultuurtuin op ongeschikt terrein is weggegooid. B. Technische Dienst. Hiertoe behoort de dienst der gouvernements landbouwleeraren, die voortdurend voeling moeten houden met den kleinen landbouw. Zij voeren hun taak uit rechtstreeks onder de leiding van den directeur van het Departement en zullen zich nauwkeurig moeten inwerken in de belangen der grondgebruikers. Zij zullen proefvelden aanleggen, voorlichting geven op grondjes en waar mogelijk ook in samenkomsten en op bepaaldelijk voor dat doel belegde vergaderingen. De aan het Landbouwdepartement op te dragen taak van keuze der vestigingsplaatsen voor de oud-contractarbeiders en het toezicht daarop zal vooral door deze afdeeling behandeld worden, zoo noodig in overleg met andere departementen. Hiermede ten nauwste verbonden is het C. Landbouwonderwijs. Deze dienst wordt geregeld door den inspecteur van het Landbouwonderwijs en omvat de cursussen, waarvan de organisatie reeds bestaat, en zal in de toekomst belast zijn met de zorg voor een later op te richten landbouwschool. DERDE AFDEELING. Veeteelt. De behartiging van de veeteelt is opgedragen aan den gouvernementsveearts, die in het bijzonder zijn aandacht zal moeten schenken aan het veredelen der rassen, uitbreiding der teelt en aan het vraagstuk der veevoeding met landbouwgewassen en afvalproducten. Op dit gebied is nog zooveel werk te verrichten, dat het departement spoedig de beschikking over althans één ervaren deskundige zal moeten krijgen, die zich geheel aan deze taak zal kunnen wijden. VIERDE AFDEELING. Boschwezen. Deze dienst, die nu in kundige handen rust, maar onder het administratieve departement van Financiën behoort, worde naar Landbouw overgebracht waar hij in 37 overleg met de andere technische vakken beter tot zijn recht zal komen. In hoeverre een deel van het domeinbeheer tevens mede over te nemen is, zal nader onderzocht moeten worden. VIJFDE AFDEELING. A. Nijverheid. De behartiging der belangen van de nijverheid zal voorafgegaan moeten worden door een onderzoek naar haar toestand en hiervoor zal op den duur een afzonderlijk ambtenaar beschikbaar gesteld moeten worden. Bij het onderzoek naar de bestaande, zal ook de kans op vestiging van nieuwe industrieën nagegaan moeten worden, want daaraan bestaat ongetwijfeld groote behoefte. Door het verspreiden van gegevens uit andere landen zal de kennis der nijveren uitgebreid en hun aandacht gevestigd kunnen worden op voor Suriname belangrijke berichten. De met dezen dienst belaste ambtenaar moet nu en dan op reis kunnen gaan om elders toestanden waar te nemen en industrieën te bestudeeren. B. Handel. Een handelsconsulent is zeker evenzeer noodig als iemand, belast met de zorg voor de nijverheidsuitbreiding. Nauwkeurige waarnemingen van wat in- en uitgevoerd wordt moeten leiden tot vermindering van den invoer door eigen productie en uitbreiding van den afzet uit de kolonie. Vooral op het gebied der landbouwproducten is in dit opzicht nog veel te doen, daar de stand der buitenlandsche markten voor de hoofd- en bijproducten den producenten in Suriname meestal onvoldoende bekend is. Zoowel de groote als de kleine landbouw hebben behoefte aan meer en geregelder uitvoer en een eigen handelsbureau in de kolonie moet daarvoor van onschatbare waarde zijn. Ook in verband met den voorlichtingsdienst voor de nijverheid is de kennis van handelstoestanden noodig. Ter verruiming van blik en uitbreiding zijner kennis zal de met de handelsvoorlichting belaste ambtenaar geregeld moeten reizen in de omliggende landen, waar Suriname haar producten wellicht zal kunnen plaatsen. ZESDE AFDEELING. A. Secretarie. Ten slotte zal een secretarie voor het departement moeten worden ingericht ter verzending van de stukken der verschillende afdeelingen en het gereedmaken der publicaties. Tevens wordt haar de zorg voor het archief van het departement opgedragen. B. Statistiek. Een afzonderlijke dienst is gedacht voor het verzamelen van cijfers, betrekking hebbende op de verschillende diensten waarmee het departement belast is. Het verwerken van cijfermateriaal tot leesbare overzichten is niet ieder toevertrouwd en het is gewenscht een ambtenaar in die richting te bekwamen, welke dan blijvend met dit werk belast kan worden. 38 C. Comptabiliteit. Dit bureau zal de rekeningen voor het departement te vereffenen en de declaraties na te zien hebben; tevens zal daar het geldelijk beheer over degouvernements plantage Slootwijk gevoerd kunnen worden. De hierboven in korte trekken geschetste indeeling en werkwijze van het departement van Landbouw, Nijverheid en Handel in Suriname toont nog niet het volledig beeld daarvan. De bescheiden op te zetten organisatie zal zich allengs moeten uitbreiden, naarmate het nut dezer gouvernementshulp voor de kolonie blijkt en middelen beschikbaar gesteld worden. Een eigen orgaan, dat meer uitkomt dan het tegenwoordige, is noodig. Ook mag niet uit het oog verloren worden, dat het beschreven departement niet alleen de-belangen van Suriname te behartigen heeft, maar ook zekere hulp aan de kolonie Curacao moet leveren. Men mag verwachten, dat een uitbreiding in bovenbedoelden zin Curagao ook ten goede zal komen, als er rekening wordt gehouden met de daar geldende belangen. Bovendien zal de directeur van dit departement zich nu en dan persoonlijk op de hoogte moeten stellen van den toestand in die kolonie. Eén overweging moet bij het beheer van het uit te breiden Landbouwdepartement ernstig in aanmerking genomen worden, n.1.: er moet gezorgd worden, dat hier op den duur geen „papieren" dienst verricht worde, maar dat de daarvoor in aanmerking komende ambtenaren nauwe aanraking zoeken met de practijk, met den grooten en den kleinen landbouw, nijverheid en handel. Alleen door een geregelde uitwisseling van gedachten met de rechtstreeks belanghebbenden, door bestudeering der toestanden temidden en met behulp van de betrokkenen, zal deze overheidsdienst nuttig en practisch werk ten bate der beide koloniën kunnen verrichten. LANDBOUWONDERWIJS. De Welvaart-Commissie schreef in haar rapport in 1911 ten aanzien van het landbouwonderwijs : „Voor een deugdelijke organisatie van het landbouwonderwijs in zijn verschillende vertakkingen achten wij het gewenscht een Nederlandschen deskundige met een tijdelijke opdracht uit te zenden. Indien deze met de Nederlandsche en enkele buitenlandsche organisaties voldoende op de hoogte is, kan hij na een verblijf van eenige maanden in Suriname het best in overleg met den Directeur van den Landbouw den weg vaststellen, langs welken men geleidelijk een doelmatige inrichting van het landbouwonderwijs zal kunnen bereiken. Opleiding van onderwijzers en inrichting van een school als bovenbedoeld zullen zeker in dat plan moeten passen naast den doelmatigen aanleg van demonstratievelden en de organisatie van tijdelijke cursussen en tentoonstellingen." Het gevolg van dit advies is de uitzending in 1912 geweest van den heer I. G. J. Kakebeeke, Rijkslandbouwleeraar, naar Suriname om daar de inrichting van 39 het landbouwonderwijs voor te bereiden. Deze deskundige heeft zijn oordeel neergelegd in een uitgebreid rapport, welks conclusies de volgende zijn: A. Ten behoeve van het landbouwonderwijs voor den kleinen landbouw: 1. aanstelling van een onderwijzer, in het bezit van de hoofdacte en van de lagere acten land- en tuinbouwkunde; 2. oprichting van een twee-jarigen opleidingscursus voor onderwijzers, ter bekwaming voor de lagere acten-landbouwkunde; 3. bevordering van den doelmatigen aanleg van schooltuinen. Met het aanleggen van een vijftal schooltuinen zal zoo spoedig mogelijk begonnen worden, alsook met het aanleggen van een modelschooltuin in den cultuurtuin; 4. organisatie van cursussen voor jongens van 14 jaar en ouder, onder leiding van de onderwijzers met landbouwacte; 5. de oprichting van een landbouwschool te Paramaribo voor jongelieden uit den kleinen landbouw kan later overwogen worden. B. Ten behoeve van het landbouwonderwijs voor den grooten landbouw; • 1. het organiseeren van cursussen in de districten van meer algemeenen aarden over speciale onderwerpen; 2. het beschikbaar stellen van beurzen ten behoeve van Surinaamsche jongelieden, om in Nederland aan de Koloniale Rijkslandbouwschool te Deventer of aan de Hoogere Rijks Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen een koloniaal landbouwkundige opleiding te ontvangen; 3. de oprichting van een landbouwschool te Paramaribo voor de vakopleiding van plantage-opzichters kan later in overweging genomen worden. Het eerste punt dezer conclusiën kwam eerst in Januari 1915 tot uitvoering door de komst van den heer J. J. Leys, die als hoofd van het Landbouwonderwijs werd aangesteld, later met den titel van inspecteur. Hem werd opdracht gegeven onderwijzers op te leiden voor de acte landbouw l.o., die geheel in navolging van den in Nederland geldenden regel zou worden verkregen. Er gaven zich voor dezen cursus 61 deelnemers aan, waarvan er 18 moesten worden afgewezen als onvoldoende voorbereid; zij waren slechts onderwijzer van den 4den rang. De deelnemers kregen des Zaterdags les, genoten vrije overtocht en f2.50 teerkosten per dag. Tegelijkertijd werden twee cursussen voor jongelui geopend in den geest der landbouwwintercursussen in Nederland. De eene, nabij de stad, werd door 47 leerlingen bezocht, meest afstammelingen van de bij Paramaribo wonende Hollandsche boeren. Na twee jaar werd de cursus gesloten met het uitreiken van 31 diploma's. Het volgen van het eenvoudig onderwijs had den leerlingen heel veel moeite gekost; maar het was toch gelukt hun eenige elementaire begrippen van schei- en natuurkunde, plantkunde, veeteelt, voederleer, landbouwwerktuigen en bemesting bij te brengen. De andere cursus, gehouden te Domburg, duurde eveneens twee jaar en had ook een goed verloop; daar werd de cursus met 17 leerlingen geëindigd. De cursus tot opleiding van onderwijzers voor de acte landbouwkunde eindigde 40 in 1917 met 24 deelnemers, waarvan 50% voor de acte slaagde. Twee personen konden later nog examen doen, zoodat de kolonie nu over 14 geëxamineerde landbouwonderwijzers beschikt, opgeleid in de kolonie zelf. Het lag in de bedoeling van het ontworpen plan, dat landbouwonderwijzers met de acte hun kennis zouden meedeelen aan de practijk in hunne omgeving of elders, dus cursussen zouden houden voor practici, geheel op de wijze, zooals dit in Nederland geschiedt; maar de meeste actebezitters bleken niet veel lust te gevoelen daartoe over te gaan en stelden zich tevreden met de f 100.— salarisverhooging, die het bezit der acte voor hen meebracht. De overheid zou ten deze ook eenigszins regelend kunnen helpen door in het bijzonder de onderwijzers met de landbouwacte in de districten te plaatsen, waar ze hun kennis kunnen gebruiken tot nut der bevolking. De bezoldiging voor de cursussen in de districten is als volgt geregeld: Lesgeld . . . f 240.— Salarisverhooging „ 100.— Toeslag . . . „ 200.— Samen f 540.— per cursus. In de stad wordt voor dit werk f 200.— minder betaald. Die toeslag wordt dan ook gegeven wegens de bezwaarlijke omstandigheden, waaronder de districtsonderwijzer zijn taak moet verrichten. Het is weer het groote gebrek aan wegen in het binnenland, dat die taak in hooge mate verzwaart. Halve dagreizen te roeien met de korjaal is soms noodig, alleen om de plaats van den cursus te bereiken. Was de belangstelling der cursisten nu maar steeds heel voldoende, dan werd die bijzondere moeite daardoor beloond; maar het is er verre van, dat alle leerlingen trouw volgen of dat het op de les meegedeelde voldoende verwerkt wordt. Ten eerste is het vooronderwijs veelal gebrekkig en dan zijn er verder nog verschillende invloeden, die storend op het cursusbezoek inwerken. De berichten, die over dit cursorisch onderricht meegedeeld worden, zijn allerminst gunstig. Dit voorloopig resultaat geeft aanleiding tot de vraag of men, door het geheele schema van onderwijs te schoeien op Nederlandsche leest, niet te veel het groote verschil in de omstandigheden, waaronder de landbouw hier en ginds wordt uitgeoefend, uit het oog heeft verloren. Wie de ontwikkeling van het landbouwonderwijs in Nederland heeft meegemaakt, weet met hoeveel beleid en tact de pioniers der toepassing van de landbouwwetenschap op de practijk hun kennis moesten populariseeren. Hoewel te meer geldt dit nog als men voor jonge creolen en negers staat, die weinig vooropleiding genoten hebben. Hoe voorzichtig zal er hier gewerkt moeten worden om vooral geen boekjeswijsheid naar voren te brengen, slechts zuivere practijk. Het is de vraag of de met het onderwijs belaste personen dit wel steeds in het oog hebben gehouden. Zulk onderwijs kan haast niet te eenvoudig en practisch beginnen en dit stelt aan den pas geslaagden onderwijzer zeker hooger eischen dan les te geven volgens een boekje. 41 Ook het derde punt uit het rapport-Kakebeeke, de aanleg van schooltuinen, werd hier en daar tot uitvoering gebracht. Inderdaad zijn eenige aardige schooltuinen te zien; maar het nut daarvan hangt nauw samen met de belangstelling daarvoor van den onderwijzer, wiens taak het is, zich hiermede bezig te houden. Heeït deze pleizier in de bespreking der gekweekte planten met zijn leerlingen, dan zal de tuin veel nut doen; in het tegenovergestelde geval gaat er niets van uit. Ongetwijfeld zal de groote belangstelling van den inspecteur vanl het Onderwijs in Suriname aan dit onderwijsmiddel ten goede komen, maar in de eerste plaats is deze noodig bij hen, die de dagelijksche leiding van school en tuin hebben. Bij het bezoek aan de districten bleek echter bij veel scholen de zorg voor het terrein volkomen verwaarloosd en toch ligt er ook een opvoedende waarde in als de kinderen, en dit zijn toch de a.s. landbouwers, aan netheid om de woningen gewend worden. Het laatste punt van het rapport-Kakebeeke, de oprichting van een landbouwschool voor de opleiding van plantageopzichters, is sedert kort in studie genomen. De rapporteur zelf ontkende de urgentie van een dergelijk instituut en waarschuwde tegen overijling ten deze. Hij vreesde voor gebrek aan plaatsing der afgestudeerden en tevens voor hun hoogere salariseischen, waardoor ze zich zelf in den weg zouden staan. Onder den invloed van dit advies heeft het Gouvernement de oprichting eener landbouwschool jaren laten rusten, maar de tegenwoordige Gouverneur heeft zich blijkbaar de vraag gesteld of de tijd thans gekomen is, om daartoe over te gaan. Omtrent het systeem van opleiding is nog geen overeenstemming verkregen. Naast een plan tot voorbereiding uitsluitend voor den grooten landbouw, zijn twee andere ontworpen, die beoogen de leerlingen zoowel te vormen tot geschikt plantagepersoneel als tot zelfstandig middenstandslandbouwer. Ware de vraag naar plantageopzichters groot, dan zou het eerste plan ongetwijfeld de voorkeur verdienen; nu dit nog niet het geval is, lijkt het ons practischer voorloopig den weg te kiezen, die de leerlingen in beide richtingen vormt. Hoe wenschelijk dit ook zou zijn, de tijd lijkt ons nog niet aangebroken, dat de oprichting van dure landbouwscholen voor ieder dezer nogal uiteenloopende richtingen verantwoord is. Ontwikkelt de groote landbouw zich, wordt de vraag naar opzichters grooter en gaat daar tevens een betere salariëering mede gepaard, dan zal het aantal jongelui dat zich theoretisch in het landbouwvak wenscht te bekwamen, zeker toenemen en de behoefte aan en de levensvatbaarheid van een landbouwschool daarvan het natuurlijk gevolg zijn. De middenstandslandbouw en vooral de kleine landbouw met zijn zeer primitief inzicht in de bewerking en bemesting van den grond, zonder eenige kennis van soorten en verbeteringen daarvan, heeft misschien wel de meeste behoefte aan voorlichting. Het denkbeeld voor den kleinen landbouw in hoofdzaak plaatselijk te werken en a.h.w. het onderwijs bij de bedrijven te brengen, in plaats van leerlingen samen te roepen naar een groote school, zal zeker het meest doelmatig zijn. Er zal echter 42 voldoende gezorgd moeten worden het onderwijs zoo practisch mogelijk te doen zijn en alles te vermijden wat daarbuiten gemist kan worden. Wanneer de opleiding van onderwijzers voor de acte Landbouw niet dadelijk de gewenschte gevolgen meebrengt, houde het Gouvernement toch niet te veel vast aan het bezit dezer acte voor de leerkrachten en belaste — waar noodig en mogelijk — kundige, ervaren practici met het geven van elementair vakonderwijs aan de kleine landbouwers. Wellicht zal het aan dergelijke personen minder moeilijk vallen dan aan de voor die bijzondere taak klaargemaakte onderwijzers, de belangstelling van den kleinen landbouwer te winnen. Naast het bovenbeschreven cursorische onderwijs heeft het Gouvernement een begin gemaakt met te voorzien in consultatieve voorlichting door aanstelling van twee landbouwleeraars, die er op uitgaan om raad te geven waar die noodig mocht zijn. Dat ook deze wijze van onderwijs geven voldoet, blijkt uit het feit, dat op de nieuwe begrooting hun aantal tot vijf wordt opgevoerd. Het landbouwonderwijs, dat in Suriname nog maar zeer in het beginstadium verkeert, zal een groote uitbreiding dienen te ondergaan, waarvoor flinke bedragen noodig zullen blijken te zijn. Ook voor de proef- en demonstratievelden, uitgaande van het dept. van Landbouw, zullen belangrijk hooger bedragen beschikbaar gesteld moeten worden, willen ze voor de practijk van den landbouw het resultaat opleveren, dat ervan verwacht wordt. VEETEELT. De veeteelt staat in Suriname nog op vrij lagen trap en de helft van het voor Paramaribo benoodigd slachtvee moet ingevoerd worden, terwijl er toch zooveel gelegenheid zou zijn voor eigen behoefte voldoende aan te kweeken. De ontwikkeling dier veeteelt hangt samen met de rentabiliteit van het melkbedrijf. De niet kapitaalkrachtige bevolking vereischt geen grooten aanvoer van melk en het aanwezige vee is weinig vruchtbaar en levert geringe hoeveelheden melk. Om dit bedrijf nog eenigszins loonend te maken, moet de melk tenminste tegen 25 ct. per liter verkocht worden en is er op deze basis niet aan een boterbedrijf te denken, daar dit product niet zou kunnen concurreeren met den invoer uit Amerika. Thans kost de in Suriname bereide boter van Beekhuizen f 2.70 per pond tegen f 2.20 voor de ingevoerde boter. Dit feit handicapt de ontwikkeling van den rundveestapel in Suriname sterk. Bovendien is de weinig afgewaterde, lage bodem heel ongeschikt voor de weiderij en ziet men de groote bedrijven meest den extensieven vorm aannemen. Toch is de verbetering reeds menigmaal onder oogen gezien. Van gouvernementswege en van de zijde der rechtstreeks belanghebbenden is veel mannelijk fokmateriaal ingevoerd, zoowel uit Nederland (Hollandsch, Friesch en IJssel-vee) als uit Trinidad (Zebu's), uit Barbados, Demerara en Venezuela. Zoodoende heeft men in den veestapel een mengsel van allerlei bloed gekregen, terwijl slechts hier en daar enkele vrij zuivere rasbeesten worden aangetroffen. Met dit al staat nog niet vast in welke richting men fokken moet. 43 De veehouderij is vooral in handen van drie groepen van menschen: ïo. de z.g. Hollandsche boeren, die het vee daags buiten, 's nachts op stal houden ; 2°. de Britsch-Indiërs met vrijwel uitsluitend stalvee; 30. de eigenaars, die hun vee dag en nacht op de weiden (savannahs) laten, wat vooral in Coronie en Nickerie geschiedt, in de gouvernementsstalweiden, waar zij hun vee tegen f 0.50 's maands kunnen doen loopen, een buitengewoon laag bedrag tegen het in Nederland verschuldigd weidegeld. De Britsch-Indiërs verzorgen hun vee goed, doch hebben er te weinig van om er veel gewicht mee in de schaal te leggen. De veehouderij der Hollandsche boeren is een belangrijke bron hunner inkomsten. Meestal hebben zij echter te veel vee voor het beschikbare land en in den natten tijd is de oppervlakte der weiden zoozeer verzadigd van vocht, dat de dieren voortdurend in het nat loopen. Deze Hollanders, die zich vroeger door de BritschIndiërs het voordeelig bedrijf van groentenverbouw zagen ontnemen, worden nu door die kolonisten in het melkbedrijf ook benadeeld, daar de laatsten beneden den algemeen aangenomen prijs hun melk in de stad leveren. Een belangrijke veehouderij bezit de plantage Beekhuizen der Moravische Broederschap, die zich alle moeite gaf om het vee te verbeteren door invoer van buiten. Na veel teleurstellingen ondervonden te hebben, is de leiding tot besluit gekomen haar bedrijf extensief te moeten maken om het zonder verlies te voeren. Daarvoor zijn dieren noodig, die het natte, zure grasland voor lief nemen. Het getal runderen schijnt opgevoerd te worden tot 500. Voorloopig heeft men naast een paar ingevoerde zwarte en roodbonte uit Nederland veel inlandsche beesten, Zebu's en ook een Guernsey-rund, afkomstig uit Demerara. Op dit bedrijf wordt de overtollige melk gecentrifugeerd en tot boter verwerkt, welke gretig afname vindt. Het vee, dat we in Coronie zagen, maakte een veel beter indruk dan dat van het Oosten der kolonie. Het vertoont er veel overeenkomst met het Demerara-type. De hoogst gebrekkige gelegenheid tot verscheping belemmert er de ontwikkeling van de veeteelt zeer. Behalve in de gouvernementsstalweiden wordt er veel geweid op het grasland onder de cocosaanplantingen. Paarden. De paardenteelt heeft in Suriname niets te beduiden. De paardentractie in de stad is vervangen door mechanische tractie en slechts enkele behoorlijke paarden ziet men nog voor rijtuigjes loopen; door het gebrek aan wegen is er weinig vraag voor vervoer naar buiten. Onder deze omstandigheden is er van een teelt geen sprake en worden nieuwe exemplaren door invoer uit de omringende landen verkregen: Britsch-Guyana, St. Martin, Venezuela en Jamaica. Voor het oogenblik is er volstrekt geen behoefte aan veel paardentractie en bestaat er dus geen aanleiding zich ernstig op de teelt toe te leggen. 44 Ezels. Dit zijn de geliefde trekdieren der Creolen en Britsch-Indiërs; goedkoop in aanschaffing en onderhoud en sterk als last- en trekdier, zijn de ezels voor de in Suriname bestaande omstandigheden zeer geschikt. De Britsch-Indiërs schijnen deze dieren zelf te fokken; invoer heeft plaats van St. Martin, Barbados en Curacao. Vooral het laatste eiland is bekend voor een goed soort ezels. Muildieren. Muildieren hebben een groote geschiktheid voor het tropische klimaat. Ze zijn vooral in gebruik voor vrachten, o.a. de ijs- en limonadewagentjes in de stad en voor het transport op de suikerfabrieken; buiten ook wel voor landwerk. De invoer geschiedt uit Noord-Amerika; tijdens den oorlog zijn de prijzen sterk opgeloopen. Voorde inrichting eener eigen fokkerij bestaat er te weinig vraag naar deze dieren. Varkens. Varkens worden meest ingevoerd. Zooals met veel producten, zou ook dit vleesch in Suriname zelf voldoende voort te brengen zijn, als men zich er meer op toelegde. Het is inderdaad gewenscht, dat het departement van Landbouw deze teelt meer tracht aan te moedigen om daardoor den invoer te doen teruggaan. De meeste varkens treft men aan in Coronie, waar de ampas van de tot olie bereide coprah een uitstekend voer oplevert. De gebrekkige gelegenheid tot afscheep belemmert er ook ten deze een verdere ontwikkeling. Schapen. Schapen schijnen vroeger op de plantages geteeld te zijn, maar komen er nu weinig voor. Men klaagt over klauwziekten op den natten grond, doch in Demerara worden veel kustlanden voor schapenteelt gebruikt. Waarschijnlijk zal deze fokkerij met eenige zorg ook weer in eere te brengen zijn. Geiten. Geiten vindt men bij de Britsch-Indiërs, die daar veel zorg aan wijden en ze langs de wegen laten grazen of er eten voor verzamelen. Het denkbeeld om kudden geiten op de wilde savannahs te doen grazen, is in den laatsten tijd naar voren gebracht, maar nog niet verwezenlijkt. Een onderzoek naar de mogelijkheid daarvan verdient zeker aanbeveling, daar hier de productie van chevreauleer en de varkensteelt mede te verbinden is. DE LANDBOUW. DE GROOTE LANDBOUW. De Groote Landbouw omvat in hoofdzaak de Suiker, de Cacao en de Koffie. Alle drie cultures worden gedreven op ingepolderd land langs de groote rivieren in de geheel vlakke alluviale kuststrook, welke ter breedte van gemiddeld pl.m. 50 K.M., bestaat uit zeer vruchtbare klei, doorsneden met in Oost-Westelijke richting loopende smalle zand- en schelpritsen. De ritsen beslaan in totaal een klein oppervlak ten opzichte van de kleigronden. Van de laatste is slechts een gering deel in cultuur en het niet in cultuur zijnde deel bevat veel reeds ingepolderd land. D^ Z1in de na afschaffing der slavernij verlaten plantages, eertijds grootendeels suikerplantages; op de overige werden cacao, koffie en katoen verbouwd. Ze zijn met matige kosten in goeden cultuurstaat te brengen, terwijl de inpoldering van ongerept land veel kapitaal eischt. Ze zijn deels teruggevallen aan het domein; van vele zijn de tegenwoordige eigenaren bekend, maar van verscheidene weet men niet, aan wie ze behooren. Dat het Gouvernement practisch geen middel bezit, om laatsgenoemde te naasten, spreekt wel voor de zekerheid van den „Allodialen eigendom en erfelijk bezit." De invloed van den oorlog op den landbouw kan in het kort als volgt worden samengevat: Ontberingen als Europa heeft men in Suriname niet gekend. Wel is er tijdelijk eenige voedselschaarste geweest en is alles duurder geworden. De Kleine Landbouw heeft met de hooge prijzen voor zijn producten buitengewoon gunstige voorwaarden gevonden, om zich tijdens den oorlog uit te breiden, zoodat voor het hoofdvoedsel, de rijst, de afhankelijkheid van een naburige kolonie zoo goed als heeft opgehouden. De Groote Landbouw is door den oorlog getroffen. De Suiker heeft kunnen profiteeren van de hooge prijzen, de Cacao weinig of niet en de Koffie zal, na realisatie van de door gebrek aan afscheep opgeslagen 1917 en 1918 oogsten, ook niet te klagen hebben over de prijzen, maar de aanvoer van werkkrachten liet al spoedig te wenschen, om tijdelijk geheel op te houden wegens gebrek aan scheepsgelegenheid. Tegelijkertijd was er een veel grooter trek dan te voren van immigranten, wier contracttijd om was, van de plantages naar den Kleinen Landbouw. Daarbij werden de kosten voor wat nog kon worden aangevoerd steeds hooger, zoodat ze het dubbele van vroeger bereikten. De gevolgen van het nijpende gebrek aan werkkrachten zijn niet uitgebleven. De cultuur van suikerriet is ingekrompen, ook door de verplichting aan de plantages Reeds ingepolderde verlaten plantages. Invloed van den oorlog op den landbouw. 48 Plantagewegen. opgelegd, om voedselgewassen te verbouwen; de ontwikkeling van de in opkomst zijnde Liberiakoffiecultuur is gestagneerd, het onderhoud van den aanplant moet op de meeste plantages afhankelijk worden gesteld van het oogsten; het binnenhalen van den oogst vergt periodiek alle handen, het onderhoud van den aanplant komt in de tweede plaats. Dit geldt voor alle cultures. Vele plantages staan derhalve dik in het onkruid en achterstand in dergelijk werk maakt dit, zooals bekend, duur. De exploitatiekosten zijn niettegenstaande een tekort aan volk door hooger loonen en duurte gestegen. Gelukkig ziet het er naar uit, dat de aanvoer van arbeiders weer spoedig zal verbeteren; er zijn al weer eenige transporten van Java gekomen. Het zal echter nog geruimen tijd vragen voor de achterstand zal zijn ingehaald en de verdere ontwikkeling voortgang kan hebben. Ook drukken de hooge aanvoerkosten te zwaar op de bedrijven. Het gebrek aan wegen op de ondernemingen is een groot nadeel. Onze voorouders, die het land hebben ontgonnen en ingepolderd, hebben ze blijkbaar niet noodig geoordeeld. Langs oneffen, bij regen zwaar bemodderde, gladde paden verplaatst men zich moeilijk; het verplaatsen kost aan personeel en arbeiders veel tijd en inspanning. Eenige plantages hebben sedert kort het hoofdpad met schelpen verhard, een groote verbetering, waartoe men algemeen zal moeten overgaan, terwijl aanleg van eenige verharde dwarspaden naast verbetering van kleipaden ten sterkste kan worden aanbevolen. De kosten zullen ruimschoots worden vergoed; het werkvolk zal minder tijd verliezen en de controle zal er zeer door vergemakkelijkt en dus verscherpt worden. Overzicht der producties. Cacao Koffie Suiker Rum Melasse 1914 1.457.400 K.G. 481.000 K.G. 15.021.700 K.G. 1.623.700 L. 45.100 L. 1915 1.446.200 „ 609.700 „ 14.747.100 „ 1.693.500 „ 112.000 „ 1916 1.870.900 „ 760.400 „ 13.031.800 „ 1.462.800 „ 436.400 „ 1917 2.243.600 „ 1.546.100 „ 14.360.100 „ 836.000 „ 658.000 „ 1918 1.887.600 „ 1.852.700 „ 12.085.700 „ 1.115.700 „ 1.404.000 „ Beplant oppervlak. SUIKER. Eén groote en een viertal kleine fabrieken, waarvan twee in Nickerie, de rest in de omgeving van Paramaribo, verbouwen suikerriet en winnen de suiker met grootendeels verouderde installaties. De melasse wordt, behalve op een der kleine, tot rum verwerkt. Het totaal met riet beplant oppervlak bedraagt voor oogstjaar 1919 nog slechts ± 5100 akkers (2 1/3 Sur. akker = 1 H.A.). Door gebrek aan werkvolk is de aanplant de laatste jaren belangrijk verminderd. In 1915 was de totale aanplant nog pl.m. 6500 akkers groot. Op Mariënburg, de grootste suikeronderneming met pl.m. de helft van het totaal beplant oppervlak is, naar de vertegenwoordiger van de Nederlandsche Handel Maatschappij, de heer Welle, ons mededeelde, het tekort aan arbeiders tot bij de 1000 gestegen. Men kan hier ook na de inkrimping door gebrek aan handen niet meer voldoenden aanplant vernieuwen, moet daarom teveel snitten aanhouden, kan den aanplant ook niet meer het onderhoud geven, dat noodig is; daarbij heeft deze fabriek niet als gewoonlijk kunnen mesten, mest was niet te krijgen, en zoo is de toestand allengs zeer onbevredigend geworden. Het maalriet is dooreen kort, vele snitvelden zullen niet meer dan 1.5 ton suiker per akker (0.43 H.A.) kunnen opleveren. De loopertde oogst zal zonder twijfel belangrijk bij vorige jaren ten achter staan. De kleine fabrieken „Rust en Werk" en „Alliance" in de omgeving van Paramaribo en „Waterloo" en „Hasard" in Nickerie zijn er voor 't moment niet zoo zorgelijk aan toe. Ze hebben deels door inkrimping van het beplant oppervlak, anderdeels, omdat het tekort aan arbeiders er niet zoo groot is, den aanplant beter op peil kunnen houden en kunnen ze op een vrij normalen oogst (272 ton per akker) rekenen. Met de hooge prijzen van thans komen ze dus nog best uit, al is de kostprijs sterk gestegen. Bedroeg deze vroeger 90 a f 100 per ton suiker, even voor den oorlog f11272, thans is die f 150 — f 168 per ton. Het is duidelijk, dat de toestand bij daling van de suikermarkt moeilijk kan worden. Willen de Surinaamsche fabrieken zich op den duur staande houden, dan zal de kostprijs weer omlaag moeten en wel tot een niveau, dat concurrentie op de wereldmarkt mogelijk is. Daarbij valt rekening te houden met de premie van Amerika aan Cuba-suiker in den vorm van reductie op het invoerrecht en mogelijk ook met de premieëering door Engeland van zijn West-Indische koloniën. Waar Amerika reeds een overschot op de eigen & de Cubaproductie heeft en dat geraffineerd zal uitvoeren en bij uitvoer aan den raffinadeur het invoerrecht minus 1 % wordt gerestitueerd, zal de Sur. suiker theoretisch tot weinig uiteenloopende prijzen met het Cuba-product door Amerika opgenomen kunnen worden. In hoeverre beteekenis te hechten is aan de in Suriname ontvangen mededeeling, dat Amerika den a.s. Surinameoogst niet zal nemen, is moeilijk te beoordeelen. Met de hooge prijzen van thans zal onze kolonie dien oogst wel gemakkelijk kunnen plaatsen. De premieëering van de Engelsche koloniale suikers door het moederland zou, naar wij vernamen, uitkomen op f 4.— per zak van 100 K.G., een zeer hooge premie dus, die in de naburige koloniën in hoofdzaak zou worden aangewend tot verhooging van de loonen. Vooropgesteld, dat de arbeidskwestie tot gunstige oplossing komt, zal men, om in Suriname tot lager kostprijs te komen: 1°. Belangrijke uitbreiding aan de aanplantingen moeten geven; 2°. de productie moeten opvoeren met toepassing ook van mechanische grondbewerking en bemesting, mogelijk ook van irrigatie; 3°. de fabrieksinstallaties moeten moderniseeren met instelling van algeheel dagen nachtbedrijf; 4°. de condities van het personeel moeten verbeteren. Gebrek aan arbeiders op Mariënburg. Kostprijzen. 50 Grootbedrijf op den duur alleen rendabel. Uitbreiding der aanplantingen. De vijf Suriname fabrieken, eigenlijk vier, omdat het riet van „Hasard" wel door „Waterloo" verwerkt zal worden, hebben gezamelijk, zooals hiervoren reeds opgemerkt, dus nog slechts 5100 akkers aanplant, de kleinste 600, de grootste 2550 akkers. Het behoeft geen betoog, dat in een land met duurder arbeid dan op Java, de motieven voor het grootbedrijf meer aanwezig zijn, terwijl Suriname in dat opzicht toch ver bij Java ten achter staat. Voor Suriname is het van groot belang, dat de Algemeene kosten, die een belangrijk deel van de exploitatie uitmaken, per akker zoo laag mogelijk gehouden worden. Piantplan. Zaadrietsoorten. Intensiever grondbewerking. Het opvoeren der productie met toepassing ook van machinale grondbewerking en bemesting, mogelijk ook van irrigatie. HH. planters zijn voor het aanhouden van niet meer dan 2 snitten, dus 3 oogsten, om daarna de velden 2 jaar nat braak te leggen, zooals door den heer Diephuis in zijn rapport beschreven is. Neemt men nu met het oog op het late rijpen der zaadrietsoorten maximum vier jaar groeitijd voor drie oogsten, daarna twee jaren braak, dan heeft men 2 X zooveel grond noodig als de jaarlijksche maalaanplant zal bedragen. Van groot belang is het kweeken en selecteeren van zaadriet-variëteiten met hooge rietproducties en hoog rendement. Het Bourbonriet gaat achteruit, in Demerara heeft 't al afgedaan. In Suriname daarentegen heeft men nog een belangrijk percentage Bourbon, maar ook hier is achteruitgang, zoodat een der fabrieken 't nog slechts plant op gronden, die lang braak gelegen hebben. Verder wordt in hoofdzaak No. 625 geplant, een Bourbonkruising, die dicht bij het Bourbon staat, terwijl de heer Shields van „Alliance" zeer te spreken is over No. 118, van Demerara afkomstig, de Nos. 109 en 145 vandaar bevallen hem minder goed. De Nos. 247 en 100 van Java zijn voor Suriname niet geschikt gebleken. Onze kolonie steunt in deze geheel op de buren. In Demerara heeft het Department of Agriculture & Science de teelt en selectie van nieuwe zaadrietsoorten onder zich en is het te wenschen, dat ook het Surinaamsche Departement van Landbouw dit ter hand neemt, eventueel met bijdragen van de fabrieken. Verder zal een meer intensieve grondbewerking tot vermeerdering van de productie kunnen bijdragen, waarbij vooral gedacht moet worden aan het geheel omploegen van den grond, voordat de plantgeulen getrokken worden. Thans worden slechts ondiepe plantgeulen gemaakt, diepere zouden in deze zware klei met handenarbeid te kostbaar worden. Het mechanisch ploegen en geulen trekken verkeert nog wel in het proefstadium, maar men vordert goed. Op „Alliance" werd een veld geploegd met den Averytractor en discploeg. De bedden waren van 20 op 40 M. breedte gebracht door de kleine trenzen (malanggoten) om de andere dicht te gooien. De bedden hebben een lengte van 5 ketting = pl.m. 100 M. Geploegd werd 9 a 10" diep in de lengterichting der bedden. Het overgaan van het eene naar het andere bed, waarbij 52 Irrigatie. Nieuwe fabriek op Mariënburg. Gevolgen eventueel stoppen bedrijf Mariënburg. jaar nat braak gelegen heeft, zal overbodig zijn, maar voor de snitten betaalt 't wellicht. Verder kan nog worden aanbevolen de bestudeering der voordeelen van irrigatie rechtstreeks uit zwampen of middels pompstations. Moderniseering der fabrieksinstallaties en volledig dag- en nachtbedrijf. Dat de installaties der Suriname-fabrieken veel te wenschen laten, voor een groot deel verouderd zijn, is meermalen door deskundigen in hun rapporten aangevoerd. Ook de Surinaamsche planters zijn ervan doordrongen, dat ingrijpende veranderingen in deze noodig zijn, om den kostprijs terug te zetten. Het is onze commissie bekend, dat de Nederlandsche Handel Maatschappij voor Mariënburg het bouwen van een geheel nieuwe fabriek in overweging heeft, maar dat zij niet een paar miljoen daarin wil vastleggen, voordat de arbeidskwestie tot een goede oplossing is gebracht. Zou niet gerekend kunnen worden op een voldoenden aanvoer van niet te kostbaar werkvolk, dan zal de Nederlandsche Handel Maatschappij niet tot het bouwen van een nieuwe fabriek kunnen besluiten en zal Mariënburg het vroeg of laat moeten opgeven. Ieder, die Suriname kent, zal begrijpen, welk een slag het stopzetten van de grootste cultuuronderneming voor de kolonie zou beteekenen. Dat de kleine fabrieken onder analoge omstandigheden zouden moeten volgen, is buiten twijfel en dat het met de overige cultures op den duur dan denzelfden weg op zou gaan, is ook waarschijnlijk. Zoover mag het niet komen, 't ïs meer dan tijd, al is het ten koste van veel geld, dat Nederland het arbeids- en bevolkingsvraagstuk van haar van nature zoo rijk gezegende kolonie Suriname, de meest Nederlandsche kolonie, oplost. Volledig dag- en nachtbedrijf. Algemeen onvoldoende salarissen. Naast algemeene invoering van het grootbedrijf zal getracht moeten worden, om tot een volledig dag- en nachtbedrijf te komen, teneinde de installaties meest economisch te benutten. Thans werken ze slechts van 14 tot 18 uur per etmaal en maalt men met tusschenpoozen; 's-Zondags wordt niet gewerkt. Verbetering der condities van het personeel. Het moderne suikerbedrijf eischt een zeker percentage personeel met speciale opleiding. Wil men dat naar Suriname trekken, dan zullen minstens even goede voorwaarden als voor Java geboden moeten worden. Door de goede condities aangetrokken, zullen ook de Surinaamsche jongelieden meer aandacht aan die studierichtingen geven. In het algemeen zijn de salarissen van het plantagepersoneel onvoldoende. Voor het overige verwijzen wij naar de rapporten van de heeren Sibinga Mulder en Diephuis. 53 CACAO. In 1733 produceerde Suriname de eerste cacao. De cultuur heeft er dus al bijna 2 eeuwen stand gehouden; de groote uitbreiding kwam na 1862. Ze heeft lang gegolden als de meest veilige geldbelegging, totdat de Krullotenziekte haar met ondergang kwam bedreigen. Suriname heeft geen zaadvaste variëteit; er is groote variatie in boomen en vruchten. Hoeveel oppervlak nog met cacao beplant is, valt niet met juistheid te berekenen, daar veel met koffie gemengd is. Het totaal met cacao en koffie beplant oppervlak bedraagt pl.m. 22000 akkers, exclusief de aanplant van de kleine landbouwers. Producties. Oppervlak met cacao en koffie beplant. 1914 1.457.400 K.G. 1915 1.446.200 „ 1916 1.870.900 „ 1917 2.243.600 „ 1918 1.887.600 „ De teruggang in 1918 komt door vermindering van den aanplant. De verbetering der vorige jaren is toe te schrijven aan een meer doeltreffende bestrijding der krullotenplaag, die zich thans bepaalt tot het regelmatig wegsnijden dier door een schimmel (Marasmius perniciosus) misvormde uitbottingen, die den boom uitputten, zoodat het productievermogen sterk vermindert en die zelfs zijn afsterven kunnen veroorzaken. Ook de vruchten worden door de schimmel aangetast, te onderscheiden aan een zwarte vlek, waarbij versteening intreedt en de inhoud van de kolf waardeloos wordt. De oorzaak der ziekte werd in 1914 wetenschappelijk vastgesteld door Dr. Stahel, thans Directeur v./h. Proefstation. Uit zijn onderzoekingen bleek, dat de verdroogde krulloten, tot dien als weinig gevaarlijk beschouwd, juist de gevaarlijke zijn, waarop de schimmel tot paddenstoelen ontwikkelt en sporen vormt, die de ziekte verbreiden. Het wegnemen van krulloten en versteende vruchten dient gepaard te gaan met het verzamelen en verbranden of begraven van deze, maar kan daaraan op de meeste plantages thans niet de hand gehouden worden wegens gebrek aan arbeidskrachten; men laat ze er op den grond liggen. Het zuiveren der boomen kost al de grootste moeite, kan men niet steeds op tijd terugkomen. Wat in de latere jaren met een krachtige bestrijding bereikt is, dreigt nu door volksgebrek weer voor een groot deel teniet te worden gedaan. Interessant zijn de volgende ons verstrekte gegevens van zuiver gebleven cacaoaanplantingen, die de uitwerking der bestrijding duidelijk demonstreeren, waarbij in aanmerkingvalt te brengen, dat de eene plantage eerder dan de andere tot bestrijding is overgegaan. „Maasstroom" (Beneden-Commewijnerivier). Cacaoaanplant 200 akkers, leeftijd 29—52 jaar. Aantal boomen vóór de krullotenziekte 41000. Volgens telling 1913 bedroeg het aantal toen nog 282C0. De gemiddelde oogsten van 5 jarige perioden hebben bedragen: Bestrijding krulloten. Gevaar van tenietgaan verkregen resultaten. Resultaten bestrijding. Het in de zon drogen van cacao op houten rolbakken. Guardioladroger voor koffie en cacao. 60 Groote achterstand grondonderhoud. Geen alang-alang. Clean-weeding. Gebrek aan kapitaal. De halfwassen velden met geringe schaduw staan doorgaans zeer ten achter bij de beter beschaduwde. Meerdere plantages hebben Liberia onder Hevea geplant en nu de Hevea geen toekomst in Suriname blijkt te hebben, wordt ze uitgekapt. Daar de inmiddels tusschen geplante koffiemama nog niet zoo ontwikkeld is, dat ze aan het doel beantwoordt, lijden dergelijke velden, zoo ineens van schaduw ontbloot, zichtbaar. In het algemeen moet een matige schaduw met zooveel ruimte tusschen de kronen, dat het licht goed in den aanplant kan vallen, op den duur wel het best voldoen. Dien indruk krijgt men op plantages, die in voilé Liberiaproductie zijn en met de schaduw den middenweg houden. In de meer dan cacao lichtbehoevende Liberia is de onkruidgroei veel sneller en heeft de achterstand door gebrek aan arbeiders veel grooter afmetingen gekregen. De meeste velden staan dik in het onkruid, in hoofdzaak gras, zeer ten nadeele van het gewas. Vele jonge en halfwassen tuinen lijden er onder en voor de oude met meer weerstandsvermogen moet die toestand ook niet lang meer duren, of de nadeelen zullen meer zichtbaar worden. Gelukkig heeft men in Suriname niet met alang-alang te kampen, wat een groot voordeel boven Java en Sumatra is. De Surinameplanters zijn unaniem tegen het schoonwieden in overjarige gewassen als cacao en koffie (z.g. clean-weeding). Hun ondervinding ermee is, dat de bouwkruin dichtslaat, in structuur achteruitgaat en in den drogen tijd ten nadeele van het gewas scheurt. Een middel daartegen zou zijn veel grondbewerking, maar dat is te kostbaar en mag ook alleen in den drogen tijd gebeuren. Men moet voorzichtig zijn in het vergelijken met Java en Sumatra en het vormen van een oordeel. De omstandigheden, waaronder de overjarige gewassen en zelfs het suikerriet in Suriname verbouwd worden, zijn zoo geheel anders. Zonder eigen Surinaamsche ervaring zijn wij geneigd de meening der planters, w.o. meerderen, aan wier oordeel wij gezag toekennen, te aanvaarden (de gangbare opvatting ten deze wordt ook gedeeld door den oud-Directeur van Landbouw, den heer Huizinga), maar wij zijn ook geneigd te gelooven, afgezien van de abnormale omstandigheden, waaronder men thans door gebrek aan handen verkeert, dat menig planter al te licht over het grondonderhoud is gaan denken, zoo over het wieden als over het bewerken van den grond. Chronisch kapitaalgebrek heeft zulk denken bevorderd. Menige jonge aanplant moet met een minimum hulp groot worden ; eenige malen per jaar het onkruid neerslaan, als 't al' te erg wordt eens extra wieden rondom de plant, een enkele maal rondom de jonge planten vorken en ze moeten het er maar mee stellen. En dank zij den rijken bodem komt er, hoewel onvoldoende, nog meer van terecht, dan men zou verwachten. Dat de beschreven toestand geen regel is, bewijzen de vele werkelijk mooie aanplantingen op verscheidene plantages, maar uitzonderingen zijn dergelijke gevallen ook niet. De oorzaak van zulk slecht huishouden mag in enkele gevallen te wijten zijn aan onkunde en nalatigheid van den beheerder, de hoofdoorzaak is kapitaalgebrek. Zooveel meer had mooi kunnen zijn, wanneer er meer kapitaal aan ten koste was 8-Jarige Liberiakoffie onder hoog opgesnoeide schaduw. Oude Liberiakoffie onder matige schaduw. 61 gelegd Het is gebrek aan kapitaal, waarmee de Groote Landbouw in Suriname te wollen beeft en mag het in vele beheerders geprezen worden, dat ze onder moeilijke finantiëele omstandigheden nog zooveel goeds tot stand wisten te ^Tr11 zit toekomst in de Liberiakoffie. De groeivoorwaarden zijn gunstig, de productiviteit is groot, de boom is in Suriname beter thuis dan hij ooit op Java was, produceert spoediger. Het product heeft door de beperkte wereldproductie allengs een bevoorrechte marktpositie gekregen. Geheel vrij van plagen is de cultuur niet. De door Dr. Stahel zoo gedoopte Zeefvatenziekte" doet kleine groepen en individueele boomen afsterven, maar het inboeten van die plaatsen slaagt zonder uitzondering; een infectueus karakter heeft ze niet Plagen van beteekenis heeft de cultuur overigens niet. Sporadisch treft men een door de groene schildluis aangetasten boom, maar ontbreekt de schimmelvnand van de luis zelden, 't Is geraden die enkele boomen met een oplossing van zeepwater gemengd met wat tabakswater te bespuiten, om de plaag in de kiem te smoren. Een proef met bespuiting van carbolineum is aan te bevelen. Volgens het gevoelen van de meerderheid der planters zijn aan werkkrachten noodig 1 kop per 2 akkers. . De exploitatiekosten, exclusief de oogstkosten en exclusief rente en afschrijving, komen voor aanplantingen van behoorlijke grootte uit op pl.m. f 90.- per akker. De kosten van oogst, bereiding, emballage en vervoer naar Paramaribo bedragen voor de goed geïnstalleerde plantages pl.m. 16 ct. per K.G. marktbaar. Eén onderneming in volle productie komt 2 a 3 ct. per K.G. lager uit. Vele met kleinen aanplant hebben nog geen „koffiefabriek", zooals de bereidingsetablissementen hier genoemd worden. Ze moeten door anderen laten afwerken, waardoor hun kosten met minstens 10 ct. per K.G. verhoogd worden. Onderstaande netto opbrengstprijzen van de plantage „Jagtlust," die tot den oorlog in New-York, nadien in Amsterdam verkocht, geven een beeld van de marktprijzen. 1905 38 ct. per KG. 1912 96 ct. per K.G. 1906 48 „ „ „ 1913 83 „ « J 1907 38 , „ , 1914 68 . „ „ 1908 60 „ „ » 1915 79 • l " 1909 63 , „ t 1916 165 „ 1 * 1910 63 „ , „ 1917 180 „ , i 1911 80 „ , » De netto opbrengst der in 1918 verkochte koffies dezer plantage nemen wij niei op omdat het overzicht van het verloop der markt voor Suriname-Liberia erdoo, geschaad zou worden. Naar de directeur, de heer Folmer ons mededeelde, nam d< Nederl regeering tot vastgestelden prijs 750 balen voor de Distributie in beslag terwijl de onkosten aan vrachten, molestpremies, enz. door de oorlogsomstandighedei Liberiakoffie heeft toekomst. Plagen. Benoodigde werkkrachten. Exploitatiekosten. Oogstkosten. Netto opbrengstprijzen. Ni"1 62 Voorraad op de plantages. Kostprijs per K.G. Verlies van oogst. b o L ei Verbeterde markt. m D Ophouden concurrentie w van Java. Li hoogst abnormaal waren. Op een oartii van ^ ^ , blijven, beliepen ze 72% % op de^O l > T, °*S Lissab°" m°*>< van de brnto opbrengst * P * ™ Da,e" «—»" 38%% 1907 58 ct. per kilo. 1908 63V2 1909 74 , • 1910 83 1911 83 „ „" „" 1912 70 „ * 1913 100 „ 1914 84 «JZlïT*? hadde" "°8 dM' ^ °°gS' 1917 *» ™i-< *n geheele» oogst 19 g opgeslagen, waarvoor ze, „n geregelde afscheep weer mogelijk Tz2 hooge prijzen zullen maken. «"ugenjK is, zeer kan ^ÏSTJ" P'an,ageS * gr0°,S,e P"d—ende Liberia-aanplantmgen kan voor 1918 aangenomen worden op gem 50 rt nPr Ka m-> i«, , aananerking ,e neme» is, dal door gJe/aan ItZor l^Z Zl* dee van d,en oogs, verloren is gegaan. Indien alles binnen was gekomen Zde kos p „s lager zm geweest. Voordien gold voor den aanplant i„ volle pril de kostpnis 40 ct. per K.0. VMt mm in he( voorgamde ^ bekP^Mte ZeÏ :~ri^' ,e" T * "^"acties moeten wij eenigszins Producties. 1914 481.000 K.G. 1915 609.700 „ 1916 760.400 „ 1917 1.546.100 „ 1918 1.852.700 „ Toen de krullotenziekte in de cacao meer en meer dwong tot het vferzetten der akens en bovendien de bacovencultuur door de Panamaziekte misliep, ontstond er mstreeks 1910 meer algemeen behoefte aan een ander gewas en dat werd de .bena, waaraan men, enkelen uitgezonderd, sedert de periode der lage prijzen (het nde der vorige en begin dezer eeuw) geen aandacht meer geschonken had De koffiemarkt was intusschen door de valorisatie van Brazilië verbeterd en de arktposme ten opzichte van andere koffies wijzigde zich ten gunste van de Liberia e lage prijzen, die destijds van uitbreiding deden afzien en zelfs deden opgeven at men had, behoefden geen beletsel meer te zijn; de snelle achteruitgang van bena op Java door de bladziekte en djamoer oepas beloofde de Java concurrentie Koffiefabriek. Op den voorgrond loostrens met sluis. Interieur van een koffiefabriek. 63 binnen weinige jaren geheel uit te schakelen, wat de markt nog meer zou stevigen. De productiestatistieken der weinige nog bestaande Liberia-aanplantingen, wier leeftijd reeds naar de 20 jaar liep, waren gunstig; met Robusta, op Java flink in opkomst, had men nog geen ondervinding; een ander gewas, voor dit polderland geschikt wist men niet en zoo was men eigenlijk alleen op de Liberia aangewezen. In den tijd van lage prijzen in het begin dezer eeuw heeft de plantage „Jagtlust" haar plm 200 akkers Liberia, dateerend van 1890/1897 aangehouden en nadat de zeefvatenziekte" vele boomen had weggenomen vanaf 1904 met succes ingeboet, om vanaf 1907 verder uit te breiden door omzetting van de slechtste cacaovelden in koffie. Op „Mon Trésor" werden in 1904 15 akkers aangelegd. „Peperpot" is in 1909 begonnen en thans grootendeels in productie, „Dordrecht" volgde in 1910, is nu geheel productief en terzelfder tijd werd aangevangen op „Wederzorg", Sorgvliet", „Voorburg" en andere, wier aanplantingen nog niet alle in productie zijn. Op „Voorburg" werden de oude Liberiavelden, die men destijds had opgegeven weer uit de kapoewerie (boschopslag) gehaald en zoo nog een deel van die vroeger mooie tuinen gered, om ze verder te completeeren. De oude forsche boomen zijn dikwijls tot 20' hoogte uitgeschoten, een zeer moeilijke vorm voor behandeling en pluk. Op „Wederzorg" is een veld van 15 akkers, dateerend van 1890, onderhouden en in tact gebleven, 't is nu dus 29 jaar oud en produceert nog goed. „Berlijn" heeft een thans 28 jarig veld behouden, dat mede nog in goede conditie is. Aangemoedigd door het voorbeeld der genoemde plantages en een publicatie in Sept. 1910 van Dr. Cramer, toenmaals Directeur van het Departement van Landbouw, volgden weldra meerdere en kan men er alleen spijt van hebben, dat men de cultuur gedurende een tiental jaren den rug heeft gekeerd. Hieronder volgen eenige productiecijfers van de oudste velden en van velden, in de eerste productieperiode en thans als in volle productie te beschouwen. De oppervlakten zijn gedeelten der plantages. 28—29-Jarige Velden. „Jagtlust" pl.m. 200 akkers aanplant 1890/97, in 1904 gecompleteerd. Productie 1911/18 gem. 412 K.G. per akker = pl.m. 11 pic. p. Bouw. Daar veel is ingeboet, geeft het gemiddelde geen zuiver beeld van de productie van een ouden aanplant. „Wederzorg" 15 akkers aanplant 1890, in tact gebleven. Productie 1911/18 gem. 576 K.G. per akker = pl.m. l51/2 pic. per Bouw. „Berlijn" 25 akkers oude aanplant (22 akkers van 1891), in tact gebleven. Productie 1906/18 gem. 387 K.G. per akker = pkm. 10V2 pic per Bouw. Aanplantingen 1909/1913. Door gebrek aan handen voor den pluk is een belangrijk deel verloren gegaan. „Peperpot" 550 akkers aanplant 1909 en jonger. Productie 1917 gem. 402 K.G. per akker as pl.m. 10% pic. per Bouw. 1918 „ 287 „ felÉl 7% » Opbloei. Oude Liberiavelden op „Wederzorg" en „Berlijn". Producties der oudste velden. Eerste producties van aanplantingen van jonger datum. 64 Producties, waarop te rekenen valt. Benoodigd kapitaal. Overdracht van jonge boompjes. Volgens den directeur wel 30 % van den oogst 1918 niet binnen kunnen halen. „Dordrecht" 300 akkers aanplant 1910 en jonger. Productie 1917 gem. 315 K.G. per akker = plm. 8V2 pic. per Bouw. 1918 , 341 „ „ . = „ 9 „Maasstroom" 100 akkers aanplant 1912 en 1913 in productie. Productie 1916 gem. 40 KG. per akker = pl.m. 1 pic. per Bouw. 1917 „ 186 „ „ j = „ 5 1918 „ 454 „ „ „ = j 12 „La Ressource" 35 akkers aanplant 1911. Productie 1915 gem. 112 K.G. per akker = pl.m. 3 pic. per Bouw. 1916 „ 232 , „ = „ 6V4 1917 „ 370 „ „ = „ 10 1918 „ 436 „ „ „ = „ H3/4 ' J | „Wederzorg" 140 akkers aanplant 1910 en 1911. Productie 1916 gem. 262 K.G. per akker = pl.m. 7 pic. per Bouw. 1917 „ 376 „ „ „ = „ 10 1918 , 594 „ = „ 16 Bi de ons door den directeur, den heer Geerling, verstrekte volledige statistiek, veldsgewijze, der 3 laatste oogstjaren, bleken de plantjaren niet opgenomen. De velden, die ongeveer hetzelfde verloop hebben, zijn er voor dit overzicht uitgelicht. Een geheel zuiver beeld geven deze cijfers dus niet, daar er nog velden van denzelfden leeftijd kunnen zijn met minder product, waardoor de gemiddelde ongunstiger kunnen zijn. In ieder geval hebben deze 140 akkers de genoemde producties geleverd. „Sorgvliet" 169 akkers aanplant 1910/12. Productie 1918 gem. 393V2 KG. per akker = pl.m. 10V2 pic. per Bouw. Op grond van de oogsten, die 28 a 29 jarige velden thans nog opleveren en het productieverloop van die, geplant van 1909/13, mag men bij goeden aanleg en verzorging op de volgende producties rekenen: 4e jaar 100 K.G. per akker 5e „ 200 „ „ 6e „ 300 „ „ 7e en volgende jaren 400 „ „ „ Wie veilig wil gaan, begroote op een volle productie van 350 K.G. per akker. Volgens berekening zijn in een nieuw op te richten Liberiaonderneming op verlaten plantagegronden pl.m. f 950 per akker aan kapitaal vast te leggen. Bestaande plantages komen voor het tot stand brengen van een Liberiaaanplant met wat annex is uit den aard der zaak met belangrijk minder toe. JHet ware goed, indien de Surinameplanters er toe konden besluiten, om de vrucht van 2-jarige boompjes op te offeren. Ze zitten dikwijls vol. Het rijp maken stelt hooge eischen aan de krachten en de ontwikkeling van menig boompje wordt er door geschaad. Het totaal dragend oppervlak dier primaire takjes is gering; van 65 beteekenis is dat eerste product niet. De verwijdering moet gebeuren, als de vruchtjes heel klein zijn. Tusschen de jonge koffie worden catchcrops als bananen, cassave en maïs ge- i plant; de bananen en cassave tevens, om de planten spoedig schaduw te geven en den grond wat te bedekken, de mais uitsluitend voor de opbrengst. De in dichte massa hoog opschietende mais werkt nadeelig op den groei van de Liberia en heeft weinig voorstanders. Bananen en cassave ziet men nog algemeen tusschengeplant en leveren ze bij de huidige hooge prijzen van voedingsmiddelen aardig op. Van nadeel acht men deze bijgewassen niet voor den groei der planten; de grond is rijk genoeg, zegt men en als tijdelijke schaduw acht men ze meestal noodig Op eenigszins groote schaal geplant, zou de locale markt dadelijk overvoerd worden en kan men het product niet kwijt. Bij aanplant in het groot zou dus alleen als overweging kunnen gelden of tijdelijke schaduw noodig is. Volgens de Javaervaring bij cacao wel, bij koffie niet. Men plant op Java de permanente schaduw aanvankelijk dicht, krijgt zoo spoedig schaduw en houdt deze door opsnoeiïng en uitkapping steeds op peil. In den eersten groei mist de toffie de schaduw met. Volgens een proef zou 't in Suriname niet anders zijn en zou voor aanplant meer in het groot dan tot nu toe deze wijze van aanleg allicht de voorkeur verdienen; de koffiemama is een leguminose, die goed samengaat met koffie en van gunstigen invloed op den bodem is. Men plant dezen schaduwboom in Suriname steeds met lange stekken. Beter moet het zijn bij nieuwen aanleg te planten met stekken van 2'mooi, gaaf materiaal, schuin in den grond, welks uitloop sneller uit- en opschiet. Volgt uitdunnen der uitloopers en eindelijk op één stam brengen. Op die wijze krijgt men goede boomen, eerder schaduw. Zooals reeds vroeger werd opgemerkt, moet deze door opsnoeien en uitkappen op het juiste peil gehouden worden. Het aantal plantages, dat Liberia plant, is groot, het aantal bereidingsetablissementen nog niet. De in Suriname zoo genaamde „koffiefabriek" is ondergebracht in een houten gebouw, gedekt met dakijzer. De machinerieën, ontvang- en fermenteerbakken zijn in het eene deel, terwijl het andere deel van het gebouw met een zoldering erin is ingericht voor sorteeren en opslaan van het product. Gepulpt wordt met den verbeterden Schaappulper, de van Prehn-en Graaflandpulpers, wier capaciteit uiteenloopt van 125 tot 225 K.G. marktbaar per uur. Hier en daar ziet men nog een Gordon-schijfpulper = den Walkerpulper van Java. Men wascht na fermentatie algemeen in den verticalen, soms horizontalen waschtrommel, waarna het product op den droogvloer komt, om wipddroog te worden, waarop wordt afgedroogd in den Guardiola-droger, een roteerenden droger met stoomverwarming, die goed voldoet en in 3 maten geleverd wordt met een capaciteit van resp. pl.m. 10, 20,en 30 balen a 100 KG. per pl.m. 36 uur. Het pellen gebeurt meestal met den Engelberghuller, soms met den ouden trogmolen. Het product passeert daarna den draadsorteerder, die voor Arabicakoffie gebouwd is, wat voor Liberia alleen doel kan hebben, om er wat gruis uit te halen Verder worden zwart en breuk er met de hand uitgepikt. 5 Catchcrops. Koffiemama. Koffie-bereidingsetablissementen. i Ploegen met mechanische trekkracht (Avery-tractor). Graafmachine voor Joostrenzen. 67 wel eens verspringen. De heer L. meent, dat er in Europa een onbeperkt afzetgebied voor het Surinaamsche product zal zijn. Engeland alleen moet jaarlijks reeds 6.000.000 kisten ter waarde van f 36.000.000 invoeren. ^ De uitkomsten der proefzendingen, de eerste werd in 1908 door den heer Gefken van Voorburg" gedaan, waren verschillend. Ongelijkheid in kwaliteit, onvoldoende verzorging oponthoud der schepen of ongelukkige stuwing dezer gevoelige lading in ruimen met gesloten luiken en ontvreemding waren eenige malen de oorzaak van minder gunstige uitkomsten of mislukking, terwijl in een enkel geval de vruchten door buitengewone droogte te laat op de Europeesche markt kwamen, maar andere zendingen gaven bemoedigend resultaat met als netto opbrengst, na aftrek van alle kosten op den oogst vallend, resp. 1 1/5, 1 2/3, 2, 1,8 en 2 ct. gem. per verzonden vrucht. Die van 1.8 ct. zou 3 ct. geworden zijn, indien niet een deel ontvreemd was. De schepen moeten op het vervoer van dergelijke lading zijn ingericht. Het aantal alleenstaande boomen, op erven en grondjes, w.o. oude exemplaren, is vrij beduidend. De aanplantingen, veelal beperkt tot honderdtallen, zijn van de latere jaren Plantage „La Liberté" heeft echter 32 akkers. De eerst aangelegde aanplant, 142 boomen op „Vredenburg", heeft lang in de kapoewerie gestaan, is er sedert kort weer uitgehaald. Het zijn in hoofdzaak zaailingen. De boschopslag heeft veel ondertak verstikt, de bezoeker leert er dus weinig. Anders is het gesteld met den aanplant van La Liberté", 32 akkers met op zure oranje geoculeerde sinaasappelen, voornamelijk geselecteerde inlandsche soorten. Ze zijn deels op klei, deels op met schelp gemengde zandritsen geplant. In het algemeen is de grond der zuivere zandritsen goed die der schelpritsen onvruchtbaar; de vruchtbaarheid der ritsen varieert dus alnaarmate er geen, weinig of veel schelp in voorkomt. Op „La Liberté" zijn ze naar den onkruidgroei te oordeelen weinig vruchtbaar, maar de sinaasappelboomen staan er toch forsch met mooie kronen. Enkele stukken met slechten grond, waar een betere ondergrond zoo diep ligt, dat de wortels dien nog niet bereikt hebben, toonen witte vlekken op het blad (gebrek aan chlorophyl). Boomen van 8 jaar op de zand-schelpritsen zijn beduidend meer ontwikkeld dan die van 10 jaar op de klei, hoewel deze laatste toch ook goed staan, niettegenstaande het dikke onkruid. Goede zandige gronden, vooral ook die met zandig-leemige onderlaag, zooals wel langs dé rivieren bezuiden de alluviale strook voorkomen, moeten zich zeker he best voor de cultuur eigenen. Op het land „Kwatta" van den heer Fernandes nabi Paramaribo is een geoculeerde 4*/2 jarige aanplant op goeden zandgrond (rits), di< al aardig produceert. Sommige boompjes zitten vol vrucht, volgens den heer F. we 800. Geoculeerde dragen vlugger dan zaailingen. Zandgrond schijnt fijner kwalitei vruchten op te leveren dan kleigrond. Op „La Liberté" en trouwens overal in de kolonie, waar men volwassen exem plaren aantreft, krijgt men de overtuiging, dat de heer Liems niet overdrijft, waar hl in zijn brochure schrijft, dat een opbrengst van 1000 vruchten per boom geen buiter gewone is en het getal van 3800 gehaald is door een 30 jarigen boom op „Vredenburg" Proefzendingen. Boomen en aanplantingen in de kolonie. Beter ontwikkeling op zarid- dan pp kleigrond. i l t . Productie. i 69 Bij uitbreiding der cultuur is uitbreiding der plagen waarschijnlijk, zooals bn alle cultures zoodra ze in het groot worden gedreven. Californië heeft naast de beruchte San José schildluis nog andere plagen, die alleen met geregelde bespuiting in bedwang te houden zijn. Dat pluk, sorteering, verpakking de uiterste zorg vereischen, behoeft nauwelijks te worden betoogd. De heer Liems beschrijft en demonstreert een en ander uitvoerig in zijn brochure. Gesorteerd wordt volgens uiterlijk in 2 soorten en iedere kwaliteit weer volgens grootte in 9 maten, die ieder apart verpakt worden met een inhoud der kisten van 96 tot 252 stuks. Een onderneming moet een eigen kistenmakerij hebben; het inheemsche Soema- roepahout is daartoe zeer geschikt. Dat de oogst in weinige maanden moet worden binnengehaald, levert natuurlijk een bezwaar op. Waar met immigranten wordt gewerkt, is alles erop ingericht, om ze zooveel mogelijk het geheele jaar door werk te geven en dat gaat het best bij gewassen met oogsten, die meer over het geheele jaar verdeeld binnenkomen, zooals b.v. de Liberiakoffie. Moet men geruimen tijd al het volk aan het gewone werk onttrekken voor het binnenhalen van den oogst, dan is dat zeker een ongunstige toestand; de aanplant schiet in het onkruid en in al het veldwerk komt achterstand. Voor gewassen als cacao en koffie zou dat een zeer ongewenschte toestand zijn; voor sinaasappelen heeft het ook bezwaren, maar die wegen niet zooals bij de eerstgenoemde. De sinaasappel toch is een forsche ooftboom, die een groot deel van den bodem beschaduwt, waardoor de onkruidgroei wordt tegengehouden en overigens schaadt het onkruid zulke groote boomen niet van beteekenis, indien het staken van het wieden zich tot eenige maanden per jaar bepaalt. De rest van den tijd zijn de meeste handen beschikbaar voor het veldwerk, valt er dan weinig te plukken. Tijdens ons bezoek aan de kolonie waren de sinaasappelen schaarsch en duur, voor de goede betaalde men 6 ct.; daarentegen heeft men ze in de oogstmaanden van de laatste oorlogsjaren 'onder den boom moeten laten rotten; op de locale markt was er geen voldoende afzet voor en afschepen kon men niet. Betreffende de rentabiliteit beschikt men in Suriname nog slechts over weinig gegevens uit de eigen praktijk. In Californië moeten de exploitatiekosten buitengewoon hoog zijn wegens looner van IV* dollar per dag, toepassing van irrigatie (droog klimaat) en zware uitgaven voor de bestrijding van insecten; in Florida eveneens wegens hooge looner en kostbare maatregelen tegen de vorst. Daarbij zijn in beide landen de grondprijzei hoog en toch moet de cultuur er zeer loonend zijn, Californië'maakt volgens d< literatuur f. 600.— winst per acre. Al eischt de cultuur geen kostbare installatie, toch is er in een flinke onderneman een belangrijk kapitaal vast te leggen. Volgens onze raming zal dat ± f875 pe akker bedragen. Het product vereischt een uiterst zorgvuldige en voorzichtige behandeling. Rentabiliteit in andere landen. i r Benoodigd kapitaal. w 70 Wij becijferen de volgende exploitatiewinsten: Exploitatiewinsten. Conclusie. Netto opbrengst v/h product na aftrek oogstkosten ' ^HStT' S 1 per a*ker- per akker, per akker. 5e jaar 192 bn. a 50 vruchten = 9600 vr. a 1 ct. = ƒ 96 — ƒ 100 — ƒ 6e . 144 „ . 100 « =14400 „ „„ „ =„ 144.- . 100.'- 40- 7e „ 96 „ „ 150 „ = 14400 „ „„ „ =„144.- „ 100.- ' 44- 8e „ 48 „„ 300 „ = 14400 „„„„=„ 144.- „ 100.- . 44- 9e „ 48 „ „ 400 „ =19200 . „ „ . =„192.- „ 100.- . 92- 10e „ 48 „ . 500 „ =24000 „ „„ „ =„240.- , 100.- " 140- ïre . 48 „ „ 600 „ =28800 „ „„ „ =„288.- „ 100.- 18812e en vol- gende jaren 48 „ „ 700 „ =33600 „ „„ „ =„336- „ 100.- „ 236.- Bij volle exploitatie dus een bruto winst per akker van ƒ236.— Met ƒ875.- per akker zijn de kapitaalsuitgaven en met 33600 vruchten per akker en 1 ct. netto opbrengst per vrucht = ƒ336.- per akker zijn de inkomsten naar den vedigen kant geraamd. Van den groei en de productiviteit van dezen boom en de kwaliteit der vruchten kregen w,j een bepaald gunstigen indruk. Onze veilige becijfering doet verwachten dat de cultuur van sinaasappelen ruime winsten zal kunnen afwerpen enmeenenwij haar vooral op goede, lichte grondsoorten met gerustheid te kunnen aanbevelen De bacovencultuur me Gouvernement's steun BACOVEN (Pisang). t De geschiedenis van het ongelukkige verloop dezer cultuur met Gouvernement's steun tot 1911 is uitvoerig beschreven in het Rapport van dat jaar der WelvaartCommissie, die haar ontleende aan een nota van den Admr. van Financiën dd 28 October 1910 en wordt naar een en ander verwezen, zoomede naar de beschouwingen te dien aanzien in genoemd rapport en de voorstellen der commissie betreffende de z.g. bacovenschuld. Uit de door haar aanbevolen wijze van omzetting van een gedeelte der schuld is ten slotte met ingang van 1 Jan. 1913 de eenvoudige regeling ontstaan, dat de planters per destijds gecontracteerde H.A. ƒ5.- betalen gedurende 100 jaar. Op meer dan 20 plantages van de ruim 70 rust zoodanige grondrente. Door vele plantages wordt die druk gevoeld; twee hebben tot dusverre niet aan de verplichtingen kunnen voldoen en zijn door het Gouvernement geëxecuteerd. Andere zullen volgen.. 71 De bacovencultuur met Gouvernement's steun is dus officieel gestaakt in 1911, maar is met het geven van voorschotten doorgegaan tot in 1912, om de likw.datie te kunnen afwikkelen. . In het historisch overzicht ,De tragedie der verscheping van Surinaamsche bacoven" door G. E. Huffnagel, voorkomend in No. 5 1916 van het Tijdschrift voor Economische Geographie, vindt men een duidelijke beschrijving, hoe het verder gel0WdkeS' grove fouten ook zijn gemaakt, de hoofdoorzaak der debacle was de Panamaziekte in de „Gros Michel," naar alle waarschijnlijkheid met het plantmatenaal van deze superieure variëteit uit Jamaica ingevoerd. Toen de ziekte in 1909 in bedenkelijke mate optrad, werd door de United Fruit Company, de contractueel met het Gouvernement verbonden afneemster, in 1910 en 1911 plantmateriaal van de op hare ondernemingen in Centraal-Amerika na de Gros Michel geplante Congovariëteit uitgedeeld. Reeds in 1910 meende men eenige verdachte gevallen in de Congo te ontdekken, doch de gang van zaken heeft bewezen, dat men hier moet hebben te doen gehad met een onjuiste waarneming. Van planters zijde werd dadelijk tegen het bericht geprotesteerd en tot heden, d.i. 9 jaar later, is de Congo vrij van de Panamaziekte. Ultimo 1910 was nog betrekkelijk weinig Congo aangeplant bij gebrek aan plantmateriaal, maar troffen de planters de noodige voorbereidingen tot aanplanten op groote schaal. Het likwidatiebesluit (het Wetsontwerp was 23/12 1910 door de Tweede- en 11/2 1911 door de Eerste Kamer aangenomen) kwam dus als een donderslag. Telegrammen uit de kolonie aan de Regeering in het moederland mochten niet baten. Den 27/1 1911 werd het contract met de U. F. C. ontbonden. De Maatschappij verklaarde zich bereid tot ontvangen en verschepen t/m September 1911. Vervolgens werden onderhandelingen met de U. F. C. geopend over een nieuw contract rechtstreeks met de planters. Ze werden voor de planters door het Gouvernement gevoerd, hebben ongeveer een jaar geduurd en tot resultaat is men niet gekomen. De U F C verklaarde ten slotte den opkoop in Januari 1913 te zullen staken en maakte tevens gebruik van haar optie tot overname van de 3 vruchtenschepen der Kon West Ind. Mail, die den dienst op New-York onderhielden. De laatste verscheping naar N.-York heeft medio Februari 1913 plaats gehad. Tot 5 Mei d.a.v. is er geen gelegenheid tot afscheep geweest en moest men veel product laten rotten. Dan volgt een proefzending Congo naar Liverpool pei Imataka," een oude vleeschboot met koelruimen, behoorende aan Booker Bros Mac Connell & Co, Ltd. te Georgetown. De opbrengst was gem. f 2.50 per bos er kregen de planters schoon f 1.- tegen gem. f 0.60 per bos van de U. F. C. De Imataka" onderhield daarna een maandelijkschen dienst, die verre van vol doende was en bracht ook eenige ladingen naar Rotterdam, de laatste maal op 2. Juni 1914. t | . . Inmiddels had zich in Amsterdam een combinatie gevormd, die den heer Sibing: Mulder in de gelegenheid stelde tot een bacoven-studiereis riaar Centraal-Amerik en Suriname. De combinatie wilde in een op te richten bacovenbedrijf samengaa Verloop na ophouden Gouvernement's steun. Panamaziekte in de Gros Michel. De Congo tot heden vrij van Panamaziekte. Uitwerking van het likwidatiebesluit. De U.F. C. trekt zich geheel terug. i Proefzendingen van Congo. X Amsterdamsche combinatie. l 1 72 Rotterdamsche combinatie. Het likwidatiebesluit kwam op een ongelukkig tijdstip. Oorzaken van een paar minder goede zendingen Congo. Bodem. met de K. W. I. M., maar voelde deze ten slotte alleen voor deelname, als ook de U. F. C. deelnam. Hierop was geen kans en heeft men er verder niets van gehoord. Ook was in Rotterdam de aandacht op de zaak gevallen en vereenigdén de firma's van Nievelt Goudriaan & Co. en Wambersie & Zn. zich met voorstellen tot den Minister van Koloniën voor den opkoop en verscheping van bacoven en verstrekking van cultuurvoorschotten aan planters. Namens de Regeering werden de besprekingen met de planters gevoerd en na verschillende contractconcepten werd het eindconcept der genoemde firma's in Juli 1914 den Minister van Koloniën aangeboden, dat niet door de planters werd aanvaard. De bereids door genoemde firma's aangeschafte 3 vruchtenschepen werden toen voor tien jaar door haar vercharterd en zoo was het met den uitvoer van bacoven gedaan. In 1915 had die practisch geheel opgehouden; in 1911 bedroeg de export nog 384000 bossen tegen 652000 in 1910. Intusschen waren de bacovenvelden grootendeels doorgeplant met Liberia en naarmate deze meer ontwikkelde, werd de bacoven uitgekapt. Als zuivere aanplant komt het gewas thans niet meer op de plantages voor, wel nog als tusschengewas en als hulpschaduw. De planters zijn er niet rouwig om, dat het contract met de Rotterdamsche combinatie niet tot stand gekomen is; door den oorlog zouden ze er in groote moeilijkheden mee gekomen zijn. Dit beknopte overzicht was noodig tot goed begrip van de in planterskringen heerschende opvattingen ten opzichte van dit gewas. Algemeen is men van meening, dat het likwidatiebesluit op een heel ongelukkig tijdstip is gekomen, omdat de vooruitzichten met de Congo bemoedigend waren. Algemeen ook hangt men, om het zoo eens uit te drukken, nog met hart en ziel aan de cultuur, ziet men er nog steeds groote toekomst voor Suriname in. Gevallen van Panamaziekte in de Congo kent men niet; de verdachte, hiervoren aangehaald, ontkent men. Op „Mon Trésor" toonde men ons de nakomelingen van den Congostoel, die in 1910 van de ziekte verdacht werd; men heeft er nooit iets van gemerkt en de nakomelingen zijn gezond. Ook op „Dordrecht" is een verdacht geval geweest. Deze plantage heeft de Congo nog lang daarna aangehouden en er nooit de ziekte in gevonden. Op „Peperpot" werd na het optreden der ziekte in de Gros Michel de Congo geplant. De aanplant stond mooi, toen men verplicht werd door het likwidatiebesluit de bacoven geleidelijk op te geven en Liberia tusschen te planten; men heeft de Congo tot heden als tusschengewas aangehouden en er nooit de ziekte in geconstateerd. Dergelijke mededeelingen kregen wij allerwegen. De eerste zendingen Congo naar Europa waren goed, de beide laatste minder goed uitgevallen, wat men voor een dier gevallen toeschrijft aan het langer verblijf van de vruchten in de ponten, omdat het schip 1 dag te Iaat was. Ook waren de koelruimen voor vleesch ingericht, zonder ventilatie. Dat meerdere ladingen goed zijn overgekomen, wordt aangehaald als bewijs, dat het niet aan de soort heeft gelegen. Te oordeelen naar den stand van bacoven en andere Musavariëteiten moet de vruchtbare kleibodem van Suriname er wel bijzonder geschikt voor zijn. 73 3 Bacovensoorten zijn tot heden immuun gebleken tegen de Panamaziekte, t.w. I de Congo, de Bumulan, uit de Philippijnen ingevoerd en de dwergbacoven. Zeer goede soorten als de Sur. appelbacoven en de bekende soesoe & radja van Java worden aangetast. De Congo is een goede, krachtige en voordeelige plant, maar het aanrijpen laat volgens eenige planters te wenschen wegens zwart worden van den steel en afvallen der handen. . Volgens planters, die er ervaring mee hebben, moet de Congo minder rijp dan de Gros Michel geoogst worden; ze geeft dan geen last met het aanrijpen. Ze wordt alleen zwart aan den steel, als ze tot vol uitgegroeide, dikke vrucht aan den stam blijft Een weinig voor dien gesneden en ze houdt zich goed. Met de Bumulan heeft men nog geen ervaring; velen zien er toekomst in, stellen de variëteit tusschen de Congo en de Gros Michel, sommigen zijn er minder enthousiast over en een deel heeft geen bepaalde opinie. De Bumulan heeft hooger stam dan de Congo, kleiner dan de Gros Michel; de vruchten zijn met zoo lang en dik als van de Congo; het aanrijpen is goed. De dwergbacoven is een gedrongen plant, vandaar de naam; de vrucht is goed, maar gevoelig; de bossen zouden in kratten verpakt moeten worden. In alle Musasoorten komt een ziekte voor, bekend onder den naam „bigie foetoe (dikke voeten), een zwelling, gevolgd door scheuring aan den voet van den stam. Grondbewerking en goede afwatering verminderen de gevallen sterk; een gevaar ziet men er niet in. Over de cultuurwijze is indertijd nogal wrijving tusschen den vertegenwoordiger der U F C, den heer Goldsmith Williams en de planters geweest. De heer Williams had practische ervaring en gaf zich veel moeite, om de planters voor te lichten. Hij hield zelf een variëteitentuin, heeft de Congo daar ook geobserveerd, alvorens haar op groote schaal in te voeren. In sommige aanplantingen van de U.F.C. in Centraal-Amerika heeft deze soort een ziekte, de Congoziekte, die even verwoestend optreedt als de Panamaziekte. Het verschil in optreden is, dat de laatste eerst den hoofdstam, dan de spruiten aantast, terwijl eerstgenoemde eerst de spruiten, daarna den hoofdstam doet afsterven. In Suriname komt de ziekte niet voor. Het oordeel van de planters over den heer Williams is gunstig. Hij was een groot voorstander van 3' diepe bedelving, wilde een zóó diepe drainage snel en conseauent doen doorvoeren. De planters waren of tegen zoo diepe drainage of wenschten niet dadelijk zoo diep te gaan, omdat het fout is den diepliggenden ondergrond in groote massa op de bedden te brengen. Op dien versch gedolven, meestal blauwachtigen ondergrond slagen de planten niet goed; eerst na verweering is hij voor beplanting geschikt. Het verweeren moet in dunne lagen geschieden, dan gaat het spoedig Bacoven stelt hooge eischen aan den bodem. Met moet onder oogen zien, da de oogstnaeen zeker aantal jaren sterk in kwaliteit terug loopt en van grond moet wordei gewisseld. Bij den opzet met Gouvernement'* steun is daarmee geen rekening gehouden mmune variëteiten. Bigie-foetoe-ziekte. Congoziekte in Centraal-Amerika. Suriname vrij van Congoziekte. ff i 74 Wisseling van grond noodig. Slecht plantmateriaal. Het aanhouden van uitspruitsels. Waardeering der bossen. Plantwijdte. Stutten (krakken). Draadloos station. Eerste oogst. Men voelt nu wel, dat men niet steeds op denzelfden grond kan doorplanten Velen taxeeren een jaar of tien, enkelen zelfs 20 jaar zonder bemesting hetzelfde veld m bacoven te kunnen houden. O.i. is dat, ook met het oog op de infectieziekten, voor een rationeele cultuur niet mogelijk. Na den 4en oogst wordt het percentage kleine bossen veelal te groot Wij gelooven dan niet te moeten tusschenplanten, maar van grond te moeten wisselen terwijl de oude velden braak worden gelegd (nat). Enkele planters zijn het daarmee* eens. In plaats van dadelijk braakleggen kan men ook eerst een wisselgewas planten en dan braakleggen. Wisseling met suikerriet zou uitstekend samengaan. Uit de mededeelingen van de planters kregen wij nog den indruk, dat met het plantmateriaal vreemd moet zijn omgesprongen, om de eerste 1000 van de 3000 H.A. (men heeft voor dit gewas altijd met H.A. gerekend) in den grond te krijgen Alles werd gebruikt en de knollen werden gesplitst in stukjes met één oog Dat op die wijze veel minderwaardig goed is uitgeplant, laat geen twijfel. Als men heele knollen met meer oogen planten kan, is de kans van slagen grooter en komt men eerder in geregelde productie. Ook de wijze van onderhoud moet van grooten invloed op den stand en de opbrengst zijn. Door het op verschillende tijden aanhouden van uitspruitsels moet men den oogst en het binnenkomen daarvan regelen. Natuurlijk eischt dat veel ervaring. De plantwijdte staat in het nauwste verband met het aantal spruiten, dat men tot stammen w,l doen opgroeien. Bij een dicht plantverband zal men weinige, bij een ruim meer stammen kunnen aanhouden. In verband met de plantwijdte dient het aantal aan te houden stammen per stoel dus zoo te worden gekozen, dat het veld een vollen oogst en een groot percentage volle bossen oplevert. Bij de U.F.C. geldt de 9 hands bos of daarboven als vol. Al naar het inzicht der planters krijgt men omtrent de meest geschikte plantwijdte opgaven, die uiteenloopen van 12'X12' tot 18'X 18' met een aantal stoelen per H.A. van ±700-±300. Zooals opgemerkt, kan men de dichtheid van den aanplant regelen door het aanhouden van meer of minder stammen. Waar het gewas slechts aangehouden wordt voor hoogstens 4 oogsten, zouden wij niet te ruim planten. De eerste oogst levert bij een plantverband van 12'X 12' belangrijk meer op. Tegen het rijpen der bossen moeten deze in vele gevallen worden gestut (gekrakt) met staken; de stam kan 't gewicht van den bos meestal niet dragen, 't Krakken is duur. Een moeilijkheid zal altijd blijven, dat oogsten en verschepen moeten aansluiten. Vertraging in de aankomst van een vruchtenschip kan van beduidend nadeel zijn. In normale omstandigheden gaan de vaarten echter zoo geregeld, dat het nauwelijks een risico is te noemen. Met een draadloos station wordt het gevaar geheel apgeheven. De beste planttijd schijnt bij het invallen van den kleinen regentijd, pl.m. October te zijn. De eerste oogst bij de Congo, valt volgens enkelen pl.m. 9 a 11, volgens mderen pl.m. 13 a 15 maanden na het planten, een bewijs, dat het nog niet alge- 75 meen goed waargenomen is. 1 Best zal zijn ter zake veilig te gaan en voorloopig " 15 Landen te rekenen. Ook de productie-opgaven loopen niteen. Wij kregen o.a. d volgende taxaties, gerekend vanaf het 2e jaar totdat opnieuw moet worden g plant. Ze zijn ons verstrekt door planters, die geacht mogen worden over zekere ervaring te beschikken. Daar de zuivere cultuur kort heeft stand gehouden, heeft niemand groote en lange ervaring of beschikt over voldoende gegevens. Aantal volle bossen. 2e jaar 3e jaar 4e jaar 5e j. 6e j. Opgave 1 500 600 600 — 1700 p. H.A. dan herplanten of wisselen. 2 350 800 800 =1950 „ „ „ - ' 3 250 450 700 700 700 =2800 „ „ „ » g 4 450 1000 1000 750 = 3200 „ „ „ » » 5 350 1100 1100 1100 = 3650 „ „ „ , . . Met bossen worden bedoeld volle 9 hands bossen of meerhands, de 8-en 7 hands omgerekend tot volle, de 8 hands voor ft) de 7 hands voor i/2 bos gerekend, zoo- als de U. F. C. deed. Men ziet ook in deze richting heerschen de meest uiteenloopende opvattingen. Er zijn eenige gevallen, dat in zeker jaar 1000 bossen per H.A. zijn gemaakt, maar dat zegt niet genoeg, om zulke hooge cijfers als eronder zijn, te taxeeren en er op te begrooten. , ., Aan de hand van de in den bacoventijd verkregen gegevens zal men, wil men veilig gaan, voorloopig niet'op hoogere dan de volgende moeten baseeren: 2e jaar 250, 3e jaar 500, 4e jaar 500, 5e jaar 500 volle bossen. P.M. de met voor export geschikte bossen. ,i Wil men een bepaald oppervlak in productie houden, dan moet volgens een plant- en oogstplan worden gewerkt, volgens hetwelk jaarlijks een deel van den aanplant afloopt en een even groot oppervlak nieuw wordt aangelegd. Het is duidelijk, dat de finantiëele opzet voor een onderneming, waarvan de aanplant in 5 jaar, dus na 4 oogstjaren zal afloopen en de grond dan een paanaar zal braak liggen, een geheel ander beeld geeft dan voor een, waar bi, noodige vernieuwing van het gewas, meermalen op hetzelfde veld zal worden herplant. De kostprijs eener bacovenonderneming met 3000 H.A. produceerenden aanplant (3 plantages ieder met 1000 H.A. in productie) zal volgens becijfering gebaseerd op laatstgenoemde veilige producties, exclusief tantièmes, kapitaalrente en afschrijving op niet minder dan ƒ1.- per vollen bos moeten worden aangenomen. Dit bedrag zal aan vele planters in Suriname te hoog voorkomen, maar de o i noodige wisseling van grond verhoogt den kostprijs en op een grootere productie die tot gunstiger uitkomst zou leiden, meenen wij niet te mogen baseeren. Het benoodigd kapitaal bedraagt volgens berekening ± ƒ1600 per H.A. Een bacovendrogerij kan een loonend bijbedrijf zijn. Wij hebben dergelijk, inrichting, in den z.g. bacoventijd door de firma Dürninger en Co opgericht te „Kronen burg" bezocht. In 1913 werden ± 135000 K.G. gedroogd en verscheept. Wegens gebrel Productie voor basis begrooting. Kostprijs per bos. Benoodigd kapitaal. ! Bacovendrogerij. l Rendement Percentage versche vrucht, niet geschikt voor uitvoer. Droogkosten. Bacoven drogen een loonend bijbedrijf. De Firma C. Kersten en Co. Drogerij te .Vreeland" 76 aan bacoven heeft ze moeten stoppen. Ze is thans in handen van de firma C Kersten en Co te Paramariba. De eenvoudige installatie is ondergebracht in het ijzeren gebouw van de voormalige suikerfabriek Kronenburg. Ze bestaat uit een kanaaldroger (2 kanalen) met calorifére, blower en een zeker aantal lorries op rail, de lorries van droogrekken voorzien, verder de noodige kettingen voor 't ophangen der bossen. De rekken bestaan uit meerdere droogramen boven elkaar met voldoende tusschenruimte, de droogramen van volièregaas in houten omlijsting. De bossen worden opgehangen aan de kettingen. De vruchten moeten op den juisten rijpheidsgraad worden geplukt, stuk voor stuk. Ze worden geschild in de lengte m. tweeën gesneden en op de droogrekken gelegd, gedroogd ondereen temperatuur van 70° C, vervolgens verpakt in kistjes van 1 pond inhoud, 40 kistjes in een krat. Kistjes en kratten werden ter plaatse gemaakt van het inheemsche boemaroepahout, dat zeer geschikt is. Met alleen dagbedrijf van 12 uur deed de droger 1200 K.G. per dag. Aanvankelijk had men last van schimmelen, maar werd dat met hulp van Dr. Stahel overwonnen door drogen bij 70° C. en dan dadelijk verpakken. Volgens den heer Ahrens hans beheerder van „Mon Trésor" en nog eenige plantages, die de zaak destijds' leidde, had men de kleur geheel in de hand bij de'Gros Michel en de dwergbacoven maar de Congo werd onder t drogen te donker. Een tijdens ons verblijf in Suriname te „Vreeland" genomen proef met zwavelberooking vóór het drogen, zooals de heer KrusemanninCalifornië zag toepassen op andere vruchten, gaf de gewenschte lichte kleur De versche vrucht heeft, volgens verkregen opgave, een uitlevering van pl.m 12 0/0 bacovenvijgen, wat ons laag voorkomt. Naar ons werd medegedeeld, bedroeg het percentage, dat de U. F. C. niet wilde ontvangen, 25 a 30o/0 van dengeheelen oogst. De drogerij kon toen niet verwerken, wat werd aangeboden en betaalde men slechts 1 a,iy2 ct. per K.G. veische vrucht aan den bos. De bedrijfskosten zouden volgens den heer Ahrens pl.m. 9 cent per KG gedroogd product bedragen, wat ons vrij hoog lijkt. Zooals met den kanaaldroger gewerkt moest worden, is niet practisch. Door hem in Europa genomen proeven met een vacuumdroger zouden verrassend goede uitkomsten gegeven hebbon. Hij meent dat de droogkosten daarmee minder kunnen worden. Een zoo eenvoudig bijbedrijf moet betalen. Op de locaie markt is bij eenigen aanvoer van beteekenis geen behoorlijke prijs voor het versche product te maken. Zooals reeds opgemerkt, werkt het bedrijf niet meer wegens gebrek aan aanbod van bacoven. De firma Kersten en Co. verwerkt er thans andere producten als mais en koffie, waarvoor inrichtingen aanwezig zijn. Het is hier de plaats speciaal te vermelden, dat wij van deze firma, die zich op velerlei gebied beweegt, onder de zaakkundige leiding van den heer S. Beek, een uitstekenden indruk gekregen hebben Als bekend is genoemde firma een afdeeliug van de Moravische Broederschap De heer de la Parra houdt zich op plantage „Vreeland" nog op kleine schaal met het drogen van bacoven bezig. De ons meegegeven proefkistjes van 3 K.G. bruto bleken van zeer goede kwaliteit. 77 Of een bacovenonderneming, indien in ééne organisatie met het transport en den verkoop vereenigd, voldoende winsten zal kannen afwerpen, hangt verder af van de llfkos en van het vervoer en den verkoop, zoomede van de opbrengst van het produT waaromtrent ons de gegevens ontbreken en welk onderzoek in de hm ligt van hen die er zich voor wilen interesseeren. Met het oog op het vervoer en den verkoop van het fruit valt nog op te merken, dat de exploitatie door eenzelfde organisatie, zoowel van bacoven- als van smaasappelplantages, een goede risicoverdeeling moet zijn. Combinatie cultuur met verschepen en verkoop. Risicoverdeeling. TABAK. Reeds zeer oude handelsberichten, o.a. van 1713, gewagen van den uitvoer van tabak. Zij maken den indruk, dat de cultuur telkens ter hand genomen en na korten tiid weer opgegeven werd. Het is niet te verwonderen, wanneer dit werkelijk het geval was, want zonder bemesting en degelijke grondbewerking, zooals in de noordelijke landen waar tabak verbouwd wordt, of zonder de tabakscultuur met sawahbouw af te wtsselen, geluk men op Java pleegt te doen, wordt de grond spoedig moe voor tabak en moet hij zooals in Deli. 6 a 8 jaar blijven liggen vóór hij weer geschikt is een nieuwen oogs voort te brengen. Dit zou in het polderland van Suriname bijzonder kostbaar zim Het is echter volstrekt niet. uitgesloten dat de hooger gelegen gronden voor de cultuur ^e pTeven in 1899-1901 door een paar Deliplanters, de heeren Donath en Kleber genomen om na te gaan of het mogelijk zou zijn op de Delische wijze in Suriname tabak te planten hebben tot geen resultaat geleid. _ , Zij kozen daartoe de terreinen tusschen Berg en Dal en de Joden-Savannah: Worsteling Jacobs", „Kassipora", „Maréchal Kreek" en „Sammetjes Eiland geheeten. Als oorzaak van de mislukking gaf de heer Donath ons op: lo. Gebrek aan bruikbaar werkvolk. 2o de slechte weersgesteldheid in 1898-1899, terwijl de heer Kleber mededeelde dat door de groote droogte de grond als los zand uit elkander viel. Wij brachten een bezoek aan een der proefterreinen n.1. dat bi, „Worsteling Jacobs" en kregen oppervlakkig beschouwd een goeden indruk van den bodem voor deze cultuur. Door de hooge ligging was inpoldering niet noodig. Het was een soort klei met zand gemengd zooals wij in Deli ook vaak hebben aangetroffen Wij zagen op een erf in Paramaribo een buitengewoon krachtige in het wild opgegroeide tabaksplant met mooi breed blad, hetwelk na droging van een goede kwaliteit bleek te zijn. , ,0 . Maar al zou men ook in staat zijn een dergelijk product op groote schaal te telen, 78 ja, al ware het mogelijk een de Deli-tabak nabijkomend gewas te cultiveeren, dan nog zouden wij aarzelen onder de tegenwoordige omstandigheden deze cultuur aan te bevelen, omdat: le. de tabakscultuur op de Delische wijze gedreven, zeer veel handen vraagt, o.a. voor de verzorging te velde en de sortatie (1V4 man per akker); 2e. alleen een superieur product de kosten kan goed maken én men van de kwaliteit nog weinig weet; 3e. Deli, dat ten opzichte van het arbeidersvraagstuk in zoo veel gunstiger omstandigheden verkeert, veel goedkooper kan produceeren. Een voordeel voor- Suriname zou zijn de ligging ten opzichte van Amerika, een der groote afnemers van Deli-tabak, maar voorloopig zou deze gunstige factor het verschil in productieprijs niet kunnen goedmaken. Het verdient echter aanbeveling inden cultuurtuin proeven te nemen, teneinde zekerheid te krijgen over de kwaliteit Havana wérkt zeker ook niet goedkoop en toch is de cultuur er winstgevend door de bijzondere eigenschappen der tabak. Cocos in het SurinameCommewijnegebied. Proefaanplantingen op „De Morgenstond' en „Qevia". COCOS. Van den cocospalm hebben wij zeer gemengde indrukken opgedaan. In het groote cultuurgebied van de Suriname- en Commewijnerivieren komt de boom, zoover ons bekend, niet in geregelden volwassen aanplant van eenige beteekenis voor, wel als verspreid staande exemplaren. In de latere jaren heeft men hier meer aandacht aan dezen in Suriname zeer productieven palm gegeven en zijn er verschillende aanplantingen van kleinen omvang ontstaan, geplant op klei. De volwassen boomen toonen in dit deel van de kolonie in het algemeen geen welvarend beeld op stijven kleigrond. Ze hebben er dikwijls opvallend dunne stammen en weinig ontwikkelde kronen. In Demerara ziet men op groote schaal, zoowel op zware als op lichte gronden geplant. Wat we in Suriname op lichter gronden zagen, beviel ons beter dan op de zware. Van de jonge proefaanplantingen in de klei mogen die van de plantages „De Morgenstond" & „Clevia" op het voorland, d.i. het land tusschen rivieroever en voordam (polderdijk) in het bijzonder genoemd worden. Dit voorland, een strook van hoogstens 100 M. diepte, is dus niet ingepolderd, het is alleen voorzien van draineergoten. Bij vloed dringt het brakke water van de Surinamerivier in de drains, bij eb loopen deze droog; bij springvloed gaat 't geheele terrein eronder. De trenzen slibben snel aan, de rivier is hier sterk slibhoudend. Ze worden geregeld uitgediept en de bedden met het slib opgehoogd, terwijl verwacht wordt, dat op den langen duur dit terrein door het opbrengen van het slib zoo hoog wordt, dat het practisch vrij van vloedwater komt en dit ten slotte alleen nog in de trenzen kan dringen, om er bij eb weer uit te loopen. Deze proeven van eenige tientallen akkers door de heeren S. en J. Gonggrijp 6-Jarige Sinaasappelboom. Door het gewicht der vruchten hangen de takken op den grond Éénjarige cocosaanplant, aangelegd met uit Trinidadzaad gekweekte planten, op kleigrond tusschen polderdijk en Surinamerivier (z.g. voorland). c O en *S Cl O *> ts 3 ■o O O. _t> "o > c E « O O V O) ca oó 79 hebben nogal aanleiding tot geschrijf gegeven. Anderen meenen, dat het voorland te slap van bodem is en de boomen op zekeren leeftijd zullen omvallen. Een deel is aangelegd van uit Trinidad geïmporteerd, de rest van inheemsch zaad van goede moederboomen. Een paar rijen langs den oever zijn achterlijk; ze krijgen blijkbaar te veel van het brakke water, maar de rest toont voorloopig een goede ontwikkeling. Menige plant (4V2 jaar) draagt al het eerste product. Het verloop van deze proeven dient verder te worden afgewacht. Ze zijn in ieder geval nuttig en kostbaar zijn ze niet. Wat de volwassen boomen betreft, er heerscht in de kolonie een ernstige infectieziekte, het „hartrot," een fungus, die niet alleen in geregelde aanplantingen optreedt, maar ook zeer verspreid staande boomen als in het Suriname-Commewijnegebied voorkomen, aantast. De ziekte begint bij de jongste top- of bij de oudste buitenbladeren. Tijdig waargenomen, is de boom in het eerste geval dikwijls te redden door het diep uitsnijden der geïnfecteerde deelen; in het andere geval gaat hij zeker dood. Het groote cocosgebied van Suriname is Coronie, dicht bij de kust gelegen, halfverwege de Coppename- en Nickerie-rivieren. Op eenige kilometers van zee loopt' een vrij breede zandrits evenwijdig met de kust en daarachter liggen kleistrooken afgewisseld met zandritsen. Hier waren vroeger suiker-en katoenplantages gevestigd. Het grootste deel dier voormalige plantages is uitgegeven aan de bevolking (totaal pl.m. 2000 zielen); enkele zijn nog in exploitatie als plantage, maar suikerriet en katoen worden niet meer verbouwd. In den loop der tijden heeft de bevolking zich langs een over de rits loopenden weg van pl.m. 24 K.M. gevestigd en vindt haar bestaan in hoofdzaak in de opbrengst van haar klapperboomen, die in groot aantal en veel te dicht zijn geplant; er komen veel oude exemplaren voor, naar men opgeeft van 80 tot bijna 100 jaar. Volgens overlevering hebben eigenaren van katoenplantages den palm in 1820 ingevoerd. Er zijn 2 variëteiten, een roode en een groene. De vruchten zijn klein, het aantal is groot. De boom voelt zich op dien goeden zandgrond blijkbaar thuis, maar de cultuurtoestand is heel slecht. De afwatering naar zee laat alles te wenschen. Jarenlang is ze verhinderd door een groote modderbank voor de kust; thans is die bank weer grootendeels weggeslagen met een strook van de kust erbij, voor het Gouvernement een geschikt moment, om de looskanalen naar zee in orde te brengen. Gouverneur Staal, met wien wij Coronie bezochten, wil 't daarheen zien te leiden, maar met het ruimen en verdiepen der hoofdafvoeren is de zaak niet klaar. De bevolking zal moeten meewerken en energiek moeten aanpakken, om de afwatering harer gronden te herstellen; de toestand is nu eenvoudig treurig. De trenzen zijn overal dichtgegroeid en vol water; het meerendeel der klapperboomen staat in het grondwater en daarin kan de boom op den duur niet leven. Voeg daarbij een te dichte opeenplanting en een groote zorgeloosheid ten opzichte van het onderhoud en men krijgt een beeld van den toestand dezer zoo mooie bevolkingscultuur. 4V2 jarige boomen in eerste productie. Hartrotziekte. Coronie het groote cocosgebied. Hooge leeftijd. Bodem. Slechte loozing. 80 Mishandeling van cocospalmen. Groote sterfte door hartrot. De cocosplantage „Lea sowes". Plantwijdte. Productie. Oorlogsprijzen. Vreemd doet het aan, vele boomen langs den weg met tallooze kerven tot manshoogte bedekt te zien of wel stammen te zien met aan den voet verbranden bast. Het kerven gebeurt als vooroefening in het tappen tegen dat het balataseizoen begint en het aan vuur bloot stellen der stammen wordt, naar men ons mededeelde, wel als een middel tegen hartrot beschouwd. Ook schijnt men te meenen, dat de productie door zulke mishandelingen verhoogd wordt, 't Is niet onmogelijk, dat zulks door de groote prikkeling tijdelijk het geval is, maar moeten zulke krachtmiddelen zich toch spoedig wreken. Stammen, wier wortelkransen zich hoog boven den grond hebben opgezet, de wortels trachten zich aan het grondwater te onttrekken en werken zich op, laat men onaangeaard en in het algemeen doet men van het planten af weinig of niets aan den boom, hoogstens af en toe het gras om den stam neerslaan; verder moet de natuur het maar doen. Men staat verbaasd hoe de boomen op die wijze er nog komen. Den geheelen langen weg langs ziet men volwassen aanplant, hooge boomen vol in dracht, waaronder het hartrot echter al meer dan 10 jaar lang talrijke slachtoffers heeft gemaakt en nog maakt. In 1909 werden alleen al 8000 boomen omgehakt en verbrand. De streek is besmet verklaard, d. w. z. volgens de betreffende verordening moeten de aangetaste boomen dadelijk gekapt en verbrand worden. Dat de maatregel consequent wordt toegepast, kan niet beweerd worden; men tornt op tegen de lakschheid der bevolking, die den cocosboom haar welvaart dankt. Weldadig doet het aan, als men hier en daar meer zorg aan de boomen ziet besteed en een groot contrast vooral ziet men op de cocos- en veeteeltonderneming - „Leasowes" van de firma Kersten en Co., waar een pompgemaaltje het terrein op loozing houdt en een 6-jarige aanplant in belangrijk betere cultuurconditie is, die nog steeds verbeterd wordt en waarvoor de boomen zich zeer dankbaar toonen; de aanplant staat gunstig, ziekte komt er niet in voor. Het hartrot schrikt deze onderneemster niet af; de aanplant wordt flink uitgebreid en zijn er plannen voor een grooter pompgemaal. Een plantwijdte van 25'X30' bleek nog te klein, de nieuwe aanleg komt op 30'X30'. Was de bevolking voor den oorlog al tot groote welvaart door de cocos gekomen, in den oorlog is die nog sterk gestegen. De productie, in hoofdzaak door Coronie voortgebracht, bedroeg: 1916 1.050.000 noten 1917 1.452.000 „ 1918 2.370.000 . ' Volgens het verslag van de Kamer van Koophandel over 1918 waren op een gegeven oogenblik cocosolie en maripaolie de eenigste eetbare vetten in de kolonie en werd een blik van 18 L-. met ƒ56.— betaald tegen 9 a ƒ12 vóór den oorlog. Tijdens ons verblijf golden noten als een vuist op de markt te Paramaribo nog 12 a 16 ct. al naar de grootte. Vele gezinnen in Coronie doen aan oliebereiding volgens het eenvoudige kook- 81 procédé. De ampas wordt aan de varkens gevoerd. Het vervoer der noten naar Paramaribo geschiedt met kleine schoeners. De welvaart is er zoo groot, dat het slechts met moeite gelukt een arbeider tegen ƒ2.50 per dag te krijgen. Wil de bevolking van Coronie die welvaart behouden, dan zal flink aangepakt moeten worden, om „de koe onder de planten", zooals wij iemand de cocos karakteristiek hoorden noemen, beter te verzorgen en voor alles mede te werken tot afwatering der terreinen, ook door zich tegen matig loon beschikbaar te stellen voor den arbeid aan de hoofdkanalen, wat voor een groot deel met den baggermolen kan gebeuren. Blijft de toestand zooals hij is, dan zal de strijd tegen het hartrot niet baten, zal de sterfte steeds grooter afmetingen aannemen en zal het binnen een zeker aantal jaren met de welvaart gedaan zijn. Om de hartrotziekte te bedwingen, moet worden begonnen met het scheppen van een goeden cultuurtoestand. Vanwege het Departement van Landbouw is men in Coronie al jaren doende met een soort demonstratietuin, een aanplant van pl.m. 450 boomen van den heer Bakker, doch veel uitwerking heeft het daar bereikte nog niet bij de bevolking, evenmin als het goede voorbeeld van de plantage „Leasowes". Zagen we elders in de kolonie dikwijls volwassen boomen, aangetast door torren, wier larven haar boorgangen onder en in de kroon maken en meenden we de oorzaak van de sterfte ook daaraan te moeten toeschrijven, in Coronie vonden we weinig boomen met keverschade. Wel hebben de jonge boomen er als overal last van de assagee (Strategus aloeus), een reuzenkever, die 1 a 2 jarige planten aantast. De volwassen kevers dringen door een gat in den grond tot in het hart van het nog zachte ondereinde, waardoor de plant gaat kwijnen. Men bestrijdt ze door een lepel zwavelkoolstof in het gat te doen en dit met natte aarde te sluiten, waarop de kevers spoedig sterven. De planten moeten dagelijks worden nagekeken en rondvliegende kevers zooveel mogelijk worden gevangen. In Nickerie zagen we behalve verspreide boomen op erven enz., een volwassen gesloten aanplant van eenige akkers. De ontwikkeling der palmen laat er in den lichter kleigrond niet te wenschen en ook de vruchtdracht is overvloedig, maar met de sterfte door hartrot is 't hier haast nog erger gesteld dan in Coronie. De boomen bleken bijna zonder uitzondering boorgaten van keverlarven onder de kroon te hebben, waardoor het weerstandsvermogen zeker moet lijden. In het Marowijnegebied met veel hooge oevergedeelten van met humus gemengd kwartszand, weinig geschikt voor andere overjarige gewassen, zagen we mooie cocospalmen. Ziekten vielen er ons niet op. Een kleine aanleg op de punt, gevormd door zee en rivier (Galibi), staat in al te schraal zand. Er zit geen schot in en wegens gebrek aan geld zijn de planten verwaarloosd. Een paar volwassen exemplaren op denzelfden mageren grond staan tot verbazing van den bezoeker echter goed met flinke dracht. Behalve met de reeds genoemde plagen valt nog rekening te houden met rupsenvreterij aan het blad door de larven van een vlinder, een Castnia. Bij ons bezoek aan Demerara zagen we tal van boomen met rupsenvraat. Het 6 Demonstratietuin. Torren. Cocos in Nickerie. Cocos in het Marowijnegebied. Rupsenvraat. 82 Groot productievermogen. Prodüctiegëgevens. Selectie. is een groot nadeel; de boom moet eerst nieuw blad vormen, om weer gewoon te functionneeren en zelfs kan sterfte na een aanval volgen. Van de productiviteit van den cocospalm in Suriname kregen wij een zeer gunstigen indruk. Wel zijn de noten heel klein, maar het aantal is bijzonder groot. Het is duidelijk, dat er weinig staat valt te maken op vele ramingen, die men van het gemiddeld aantal noten per boom en per jaar krijgt. De bevolking houdt er geen statistieken van aan en in het cultuurcentrum Suriname-Commewijnerivieren komen geen oude aanplantingen voor; de planters daar missen dus nog eigen ervaring, Wel hebben enkelen er een studie van gemaakt, omdat ze er veel toekomst in zien, doch voor hun streek ontbreekt het aan gegevens. De weinige gegevens, waarover men beschikt, zijn die van den heer Bakker van zijn eigen aanplant in Coronie; in de jaren 1911/12 en 1912/13 opgenomen voor het Departement van Landbouw met de bedoeling, om de beschikking te krijgen over geselecteerd plantmateriaal. Oogst 1911/12. Aantal gecontroleerde boomen 47, leeftijd pl.m. 60 jaar. Aantal geplukte noten 10339 sas gem. 220 noten per boom. Gemiddeld gewicht van het versche vruchtvleesch per boom 48.5 K.G. Gem. opbrengst aan olie, gewonnen op primitieve wijze middels uitkoken 17.25 L.= 35V2% van het versche vruchtvleesch en 71% van het coprahgewicht met een verhouding van vleesch tot coprah als 2:1. Oogst 1912/13. Een slecht jaar wegens droogte in 1912. Gemiddeld aantal noten van dezelfde boomen 166. De individueele verschillen bleken groot. Het grootste aantal noten werd geproduceerd door: Oogst 1911/12 Oogst 1912/13 No. 6 320 noten 226 noten „ 33 315 „ 223 „ „ 36 298 . 253 „ „ 41 349 „ 269 f „ 47 350 275 , „ 49 297 j 232 „ Het zou onjuist zijn alleen het aantal noten tot maatstaf voor de selectie te nemen. Het gewicht aan vruchtvleesch en vooral de vetproductie leggen meer gewicht in de schaal. Een groot aantal zeer kleine noten kan betrekkelijk weinig olie opleveren. De beste vetproducenten bleken te zijn: Oogstjaar 1911/12. Aantal noten Gewicht versch Liters olie p. boom. vruchtvleesch p. boom. per boom. No. 6 320 54.40 K.G. 17.95 „ 26 253 53.13 „ 19.13 , 27 209 54.34 „ 18.47 31 293 58.60 „ 19.92 ; 33 315 63.- ■ 25.68 34 273 57.33 „ 18.34 36 298 59.60 „ Éf§f§ 21.45 83 Aantal noten Gewicht versch Liters olie p. boom. vruchtvleesch p. boom. per boom. „ 38 273 60.06 „ 22.21 » 41 349 62.82 „ 21.35 . 42 254 55.88 „ 20.11 . 44 296 71.04 „ 31.25 | 47 350 56.— 1 20.16 I 48 272 54.40 „ 19.58 | 49 297 59.40 , 21.38 Vergelijkt men No. 6 met No. 27, dan ziet men, dat de 209 noten van No. 27 evenveel vruchtvleesch en meer olie opleverden dan No. 6 met 320 noten. De hoogste opbrengst gaf No. 44 met 71.04 K.G. vruchtvleesch en 31.25 L. olie van 296 noten. Het is jammer, dat deze controle niet over een serie van jaren is doorgezet. Van de beste dezer boomen is het zaad in volgende jaren opgekocht door het Departement van Landbouw voor de kleine landbouwers en ook door planters. Een gemiddelde van 150 noten wordt algemeen niet te hoog geacht. Vergelijkt men dit aantal met gemiddelden, die bij rationeele cultuur in O. Azië worden aangenomen, zeg 50 a 60 per boom per jaar, dan lijkt een getal van 150 wel groot, doch zijn de noten dan ook zoo klein, dat de productie aan coprah wel niet veel uiteen zal loopen. Hierbij mag nog eens worden opgemerkt, dat bodem en klimaat van Suriname buitengewoon productief voor vruchtboomen zijn; de cocos is er eerder in productie dan in Oost-Azië en is het zeer goed mogelijk, dat de opbrengst er ook hooger is. Op onzen Demeraratocht van Springlands aan de Corantijn naar Georgetown (185 K.M.) kregen wij een sterken indruk van den omvang der cocosaanplantingen in Britsch-Guyana. Ook daar heerscht de hartrotziekte. We zagen er veel rupsenvraat. Volgens Prof. Harrison, Dir. van het Depart. of Agriculture & Science zijn totaal 29000 acres met cocos beplant op een bevolking van ± 300000 of bijna 1 acre per 10 inwoners. Het Gouvernement heeft er steeds aangespoord tot planten; een jaar of 15 geleden is men eerst goed begonnen. In de Botanical Gardens te Georgetown toonde Prof. H. ons mooie exemplaren uit geselecteerd zaad van Trinidad en elders en ook afstammelingen daarvan, die zeer voordeelig groeiden en wier vruchten grooter van stuk waren dan de generaties van eigen boomen. Volgens hem worden de vruchten van volgende generaties toch weer kleiner. Ook de Demerarabevolking besteedt volgens Prof. H. weinig zorg aan de boomen evenals in Suriname en is er ook veel te dicht beplant, wat het Gouvernement nu tegengaat. Hij acht de beste plantwijdte 30' X 30'. Met een gem. opbrengst van slechts 50 noten per boom per jaar acht hij 't nog , een zeer voordeelige cultuur voor de bevolking. Prof. H. stelt de productieviteit van.1 Suriname in het algemeen hooger dan van Demerara. * Van de 29000 acres is een groot deel nog niet in productie. 150 Noten per boom een goed gemiddelde. Cocosaanplantingen in Demerara. Beplant oppervlak. Suriname volgens Proessor Harrison produciever dan Demerara. 84 Conclusies. De uitvoer van noten bedroeg in 1918 reeds 15.000.000 stuks en zal geleidelijk stijgen. Op coprah- of oliebereiding op groote schaal is men in Demerara nog niet ingericht. De vraag, of de cultuur van den cocospalm voor Suriname aanbeveling verdient, wordt beantwoord in de volgende conclusies: 1°. De geschiktheid van stijve kleigronden is twijfelachtig, hoewel we er soms goede exemplaren op zagen. Lichter kleigronden lijken beter. Goede zandgronden zijn zeer geschikt. Schraler zandgronden als aan de Marowijne (niet de zeer schrale aan zee) moeten, te oordeelen naar de daarop voorkomende exemplaren, er toch heel goed voor zijn; voor andere overjarige gewassen als cacao en koffie deugen ze niet. De zandig-leemige gronden, die hier en daar langs de overige rivieren voorkomen, lijken er bijzonder goed voor. Als bevolkingscultuur is het aanplanten van eenige boomen op de erven overal aan te raden, ongeacht de grondsoort; voor ondernemingen kieze men bij voorkeur de lichter gronden. De goede zandritsen zijn geschikt, indien men erin zou kunnen slagen voor den afvoer en afwatering gunstig gelegen breede ritsen over groote lengte te vinden. De zandige en zandig-leemige complexen meer stroomopwaarts zullen er zich het best toe eigenen; de nabijheid der zee is geen vereischte. 2°. Op geschikte gronden en bij goede verzorging en drainage is de groei snel; 4 a 5 jarige boomen beginnen reeds te dragen. 3°. De productie van volwassen boomen is zeer goed. Een gemiddelde van 150 noten per boom per jaar lijkt niet overdreven. De noten zijn klein. . 4°. De cultuurtoestand van de bevolkingsaanplantingen is slecht, eischt dringend verbetering, vóór alles afwatering. 5°. Bestrijding van de keverplagen is met geregeld afzoeken mogelijk. In andere landen Jieeft men er niet minder last van. Het hartrot is een fungusziekte, die zeer ernstige afmetingen heeft aangenomen en die zeker sterk in de hand wordt gewerkt door de ongunstige omstandigheden, waaronder de aanplantingen veelal verkeeren (grondwater, gebrek aan onderhoud). De ziekte eischt nauwkeurige bestudeering door de wetenschap. 6°. Alvorens kapitaal op groote schaal vast te leggen, is het raadzaam af te wachten, hoe de aanplantingen van later datum, die rationeel aangelegd, gedraineerd en onderhouden zijn, zich ten opzichte van het hartrot houden. Wij hebben hierbij vooral het oog op den nu 6 jarigen aanplant van „Leasowes" in Coronie, die gelegen in een sterk besmet centrum, betrekkelijk spoedig meer zekerheid daaromtrent zal geven. 7°. Indien men de hartrotziekte tot staan weet te brengen, zien wij in de cocos een groote toekomst voor Suriname. OLIEPALMEN. Oliepalmen in de bos- in de omgeving van Paramaribo komt een Elaeïsvariëteit in het wild voor. schen bij Paramaribo. Da&r de boom aUeen fe djt beperkte gebied bekend is, wordt verondersteld, dat Loostrens met sluis aan de rivierzijde eener plantage. Gebouwtje op het sisalproefveld „Lelydorp", waarin ontvezeld wordt. Links: drogen van de vezel. 85 pitten, destijds door slaven uit Afrika overgebracht, ergens tn de omgeving van Paramaribo zijn uitgezaaid op terreinen, die later verlaten zijn, waarna vogels en dieren voor de verspreiding hebben gezorgd. Men heeft daaromtrent echter niet de minste zekerheid. Nu die streek in de latere jaren meer en meer geopend is en met de ontwouding vrij veel exemplaren te voorschijn gekomen en gespaard zijn, is er vanwege het Departement van Landbouw aandacht aan geschonken. De heer Drost, landbouwassistënt, die op het gebied van cultuurproeven reeds veel nuttig werk heeft gedaan, heeft van 34, naar schatting pl.m. 20 jarige oliepalmen (in Suriname obépalmen genoemd) den oogst vanaf 1 Maart 1918—28 Februari 1919 doen controleeren. Ze staan op den grond van den landbouwer Tamminga aan den Gemeenen Landsweg op goeden zandritsbodem. Wij hebben ze met den heer D. bezichtigd en zijn van oordeel, dat de ontwikkeling over het'algemeen goed is, van sommige zelfs heel goed, waarbij in aanmerking dient gebracht te worden, dat ze zijn groot geworden in de verdrukking en zonder verzorging. Op de uitkomsten van één oogstjaar kan men niet afgaan; *t kan evengoed een slecht als een gunstig jaar zijn geweest, maar toch meenen wij goed te doen, de verkregen uitkomsten hier volledig op te nemen. De oliepalm trekt in de laatste tien jaar als cultuurplant zooveel aandacht, dat belangstelling voor de cijfers verwacht mag worden. Oogstcontróle van het Departement van Landbouw. Aantal Boom trossen, Totaal aantal Gewicht Gewicht Gewicht No. lMrt'18 vruchten. ™chten in vruchtvleesch _ /„ kern. 28Febr.'19 K G- in K.Q. pmen in ! , 1 12 1965 15.085 4.25 10.835 32 2 8 3821 I 26.22 8.35 17.87 19.3 3 4 812 7.54 2.56 4.98 27.7 4 2 840 5.10 j 1.885 3,215 37.9 5 6 1760 20.54 5.555 14.985 32 6 10 5862 52.49 18.50 33.99 42 7 2 568 5.40 2.05 3.35 47.5 8 3 375 4.82 2.68 2.14 24 9 15 7008 47.16 14.87 32.29 31 1° 4 650 4.65 1.25 3.40 24.5 11 2 380 2.22 0.69 1.53 25.2 12 16 4642 51.54 16.405 35.135 21 13 — _ _ _ _ _ 14 4 925 7.89 2.98 4.91 30 15 9 3570 30.03 9.16 20.87 40 16 ._ _ _ 17 I 7 2836 19.775 5.945 13.83 32.5 Aantal • Boom trossen Totaalaantal Gewicht Gewicht Gewicht i M^ -ia ,. vruchten in vruchtvleesch . 0/ kem. No. 1 Mrt. 18 vruchten. K n . w n pitten in K.G. 28Febr.'19 K a m K-Q' 18 12 10293 55.765 20.77 34.995 27 19 1 185 1.48 0.60 0.88 40 20 2 327 2.16 0.76 1.40 42.7 21 5 536 4.24 1.08 3.16 37.9 22 2 722 6.50 2.13 4.37 34.9 23 — — — — — — 24 2 481 3.31 1.46 1.85 36 25 2 895 8.44 3.14 5.30 32 26 2 1254 12.87 3.83 9.04 24.8 27 3 1915 18.08 7.30 10.78 32 28 3. 1965 15.12 4.63 10.49 35 29 - 30 2 795 5.55 2.40 3.15 24 31 1 600 4.87 1.37 3.50 24 32 2 294 2.025 0.705 1.32 33.9 33 5 644 4.43 1.36 3.07 37 34 2 I 653 "6.25 | 2.26 3.99 30 150 57573 451.55 150.925 300.625 Groote individueele verschillen. Vergelijking met gegevens Buitenzorg. Onder de 34 proefboomen waren er dus 4, die niet produceerden. De overige 30 leverden 150 trossen op, waarvan 65 door 5 boomen werden opgebracht. Het totale gewicht aan vruchtvleesch was pl.m. 151 K.G.. waaruit 60 K.G. olie werd geperst, terwijl volgens laboratoriumonderzoek nog 29 % vet van het residu daarin achterbleef, een gebrekkige persing dus. Het vetgehalte ± 57% is normaal. De individueele verschillen blijken zeer groot. Vergelijkt men eenige gegevens met die over 1917 van den Buitenzorgschen Cultuurtuin (Mededeelingen No. 10), dan zien we de volgende verhoudingen: Buitenzorg Suriname Gem. aant. trossen per produceerenden boom ...... 2.37 5 „ gewicht vruchten per tros 12.60 K.G. 3 KG. „ prod. boom 29.82 „ 15 „ „ „ vruchtvleesch per tros 7.18 „ 1„ „ „ „ prod. boom 17.— „ 5.03 „ Vergeleken ook met de gegevens uit Afrika, die veel overeenkomen met de Buitenzorgsche, stuiten wij voor de Surinamevariëteit op zoo groote verschillen in haar nadeel, dat wij vermoeden hier niet met de goede Afrikaansche soort te doen te hebben. Volgens Schad (Trop. Pflanzer No. 7 Jaargang 1914) komt een Amerikaansche 100-Jarige cocospalmen langs den weg door Coronie. 80-Jarige menschen herinneren zich uit hun jeugd, dat ze toen reeds volwassen waren. 12-Jarige cocos in Coronie, tot het T jaar achterlijk gebleven wegens grondwater. Na het in orde brengen der drainage middels bemaling kreeg de boom een goede ontwikkeling. Type van 3-jarige cocospalmen op goed gedralneerden grond in Coronie. Op dien leeftijd gaven ze de eerste vruchten. 87 Elaeïsvariëteit, die veel minder produceert dan de Afrikaansche, voor in Costa Rica, Panama, Columbia, Venezuela, Guyana en Brazilië en achten wij het mogelijk, dat de Surinamesoort daartoe behoort. Wel blijken onder de gecontroleerde boomen eenige goede producenten voor te komen, doch het meerendeel blijft ver beneden het middelmatige en oordeelen wij het niet geraden de Sur.variëteit ooit voor geregelde cultuur in aanmerking te brengen, ook niet met zaad der beste exemplaren, weinig zeker als men is, dat de eigenschappen van die enkele goede moederboomen in de nakomelingen bewaard zullen blijven; de oliepalm is zeer variabel. De in den cultuurtuin te Paramaribo voorkomende exemplaren van Elaeïs guineënsis zijn nog te jong, om er veel over te kunnen zeggen. In den botanischen tuin te Georgetown staan eenige volwassen exemplaren, maar onder de schaduw van hooge boomen zijn ze in weinig gunstige conditie; forsch zijn ze niet en ze dragen weinig. Volgens Prof. Harrison moet de Elaeïs in Demerara uit Afrika zijn geïmporteerd door slaven. Voor de kolonie ziet hij er niets in. Waar de cocos goed gedijt, meent Prof. H., behoeft men geen oliepalm te planten, omdat de eerste voordeeliger is. Wij zijn van gevoelen, dat het voordeel van meer geschikte vetpalmen niet onderschat moet worden. Een meer produceerend gewas kan door ziekte minder voordeelig worden dan een gezond, doch minder opleverend. Als de in Demerara voorkomende soort een even slechte vetproducent is als die van Suriname, is het pessimisme van Prof. H. verklaarbaar, maar bestaat er dan misschien ook rederl, om na te gaan, of men daar wel de goede variëteit heeft. In den cultuurtuin te Paramaribo zijn volgens den heer Huizinga eenige jonge Elaeïsexemplaren gestorven onder verschijnselen, die aan hartrot deden denken. Ook deze is niet enthousiast over het aanplanten in het groot. Het zal voor de toekomst nuttig zijn, een paar kleine proefaanplantingen uit prima geïmporteerd zaad tot stand te brengen op verschillende gronden. Op klei is het resultaat misschien anders dan op zandgrond. Tot de cultuur op groote schaal zouden wij, op hetgeen wij zagen en hoorden, nog niet kunnen adviseeren, hoezeer Suriname ons ook geschikt lijkt voor alle mogelijke palmsoorten. In het oerwoud komen verschillende vetpalmen (Maripa, Awarra, Paramaka, Boegroemaka) in zoo goed als zuivere bosschen voor. Ook de palmen langs wegen en op erven groeien er welig. Het warme, vochtige klimaat is voor palmen bij uitstek gunstig. Geregelde cultuur der Surinamesoort niet aan te bevelen. Dliepalmen in D emarara. Conclusie. SISAL. Wij vangen aan met het volgende citaat uit Bulletin No. 4 van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Paramaribo: 88 ' I Gronden langs den spoorweg. ] Gunstige ligging van Suriname. Agave rigida variëteiten. Elongata. Sisal op de Bahamaeilandèn. „Voor het eerst werd in 1917 een kwantum van 2250 K.G. sisalvezels verscheept :n vond in New-York een zeer gunstige beoordeeling. De door het Landbouwlepartement met dit gewas genomen proeven hebben aangetoond, dat deze cultuur net alleen met voordeel gedreven kan worden, maar dat ook groote uitgestrektheden and, daarvoor geschikt, in deze kolonie zijn." Men had blijkbaar het oog op terreinen langs den spoorweg van Paramaribo laar Dam. Hoewel 't niet onmogelijk is, dat er voor dit gewas vrij geschikte stukken /oorkomen, zijn de gronden langs het spoor ons over het algemeen zeer tegengevallen. Dm een bedrijf te vestigen op gronden, voor een bepaald gewas voldoende, maar voor andere niet geschikt, is niet raadzaam. De mogelijkheid van het telen van andere gewassen mag in een cultuurbedrijf niet uitgesloten zijn; het geeft zekere veiligheid voor de toekomst. Suriname's ligging ten, opzichte van het groote afzetgebied voor vezels, N. Amerika, is zoo gunstig, leent deze cultuurtak zich zoo goed voor een land, dat vrijwel uitsluitend is aangewezen op geïmporteerde werkkrachten, waarvoor doorloopend emplooi gewenscht is, dat een bijzondere belangstelling voor dit loonend gewas in onze lijn lag. Ons onderzoek naar de gronden langs de rivieren buiten de alluviale kuststrook stond, evenals voor sinaasappelen, cocospalmen en cassave, in nauw verband ermee. Daar de sisalcultuur minder algemeen bekend, toch zeer belangrijk is, volgen hier eenige beknopte bijzonderheden. De als „sisal" bekende vezel wordt geproduceerd door de Agave rigida var, sisalana, de ais „henequen" bekende door de var. elongata. In Mexico, het land van origine, heet de sisalana „Yaxci", de elongata „Saxei", naar de kleur van het blad, resp. groen en staalachtig. De elongata wordt op groote schaal verbouwd in Yucatan, de rijkste provincie van Mexico, die met een export van 100.000 ton vezel jaarlijks haar rijkdom en weelde aan dit gewas dankt. Deze variëteit wordt verder verbouwd op Cuba en is ook op Java ingevoerd. Ten onrechte is de Agave, cantala, die de z.g. Javahennep levert, wel eens voor de elongata aangezien. Het product van de elongata staat ten achter bij dat van de sisal, doch de plant heeft langer levensduur. De sisal heeft meer dan de henequen haar weg als cultuurplant buiten het land van origine gevonden. Ze werd omstreeks 1836 door Dr. Perrine naar Florida overgebracht, welk land wegens de heerschende nachtvorsten er minder geschikt voor bleek. Vandaar vond het gewas zijn weg naar andere landen. Op groote schaal werd de sisalagave het eerst geplant op de Bahamaeilanden. Onbekendheid met den levensduur, de groeivoorwaarden en de juiste cultuurmethoden zijn den Bahamaplanters duur te staan gekomen. In de meening, dat de plant alleen op de armste kalkgronden kon gedijen, werden terreinen, meer steen dan grond, duur betaald. De planten bleken daarop weinig meer dan het leven te hebben en het plantverband was veel te ruim. Wat voordien over de hennequencultuur van Yucatan geplubliceerd was, heeft zeker bijgedragen tot de op de Bahamas gemaakte 89 fouten. De bodem van Yucatan was als steenachtig en zeer arm beschreven en de sisal beoordeeld naar de elongata. Yucatan heeft geringen regenval, waardoor het landschap dikwijls een dor aanzien heeft; de eindelooze agavevelden staan er echter steeds als een pracht voor de oogen. De elongata is tegen dergelijke droogte bestand, de sisal minder. Op armen bodem plant men er niet; slechts daar, waar een vruchtbare kleilaag de kalksteenformatie bedekt, wordt de cultuur gedreven. Na groote teleurstellingen leerde men op de Bahamas de eischen van de sisal kennen en is de cultuur allengs in goede banen gekomen en winstgevend geworden. Op Hawaï dateert de cultuur van 1893, toen 20.000 planten van Florida werden geïmporteerd. Na het succes met de eerste onderneming krijgt ze meer en meer verbreiding, ook op andere tot de Sandwiches behoorende eilanden. In hetzelfde jaar importeerde D. O. Afrika de eerste planten. Met wetenschappelijke voorlichting kwam de cultuur er spoedig tot grooten bloei. Sisal werd in korten tijd het voornaamste uitvoerproduct, in 1913 20.000 ton; over de oorlogsjaren ont, breken de gegevens. Op Java werden de eerste sisalplanten in 1894 door 's Lands Plantentuin ontvangen. Uit de nakomelingen zijn de bestaande ondernemingen voor het grootste deel voortgekomen. De Agave cantala werd er sedert het eind der vorige eeuw al op kleine schaal verbouwd. Na vermenigvuldiging van plantmateriaal van af 1901, dateert de eerste sisalonderneming er van 1906, spoedig gevolgd door een tweede en een derde. Het zijn de bekende groote, uitstekend geoutilleerde bedrijven van de Handelsvereeniging Amsterdam, die nu ook op Sumatra een onderneming geopend heeft. De vezelcultuur levert die vennootschap enorme winsten op. De cantalaplanters zijn geleidelijk ook meer tot de sisal overgegaan. Java's uitvoer bedraagt reeds pl.m. 14000 ton. Kon voor den oorlog de opbrengst worden aangenomen op 35 a 40 ct. per K.G., er zijn perioden van hooger, ook van lager prijzen geweest, tijdens den oorlog zijn ze tot ƒ1.— en hooger per K.G. gestegen. De oorlog heeft een zeer snel verbruik der voorraden bevorderd. Ze zijn geheel uitgeput, de behoefte aan touwvezels is groot en steeds stijgend. Tot den oorlog was het grootste verbruik van henequen en sisal voor bindertwine tijdens den graanoogst in Amerika. Wel werd reeds een deel der productie tot zwaar touw verwerkt, maar de vraag tot dit doel is tijdens den oorlog sterk toegenomen en zal dit den producenten blijvend ten goede komen. Op een daling tot het prijsniveau van vóór den oorlog is, ook in verband met de overal gestegen loonen, geringe kans. Met een prijs van 35 a 40 ct. per K,G, was de cultuur reeds zeer winstgevend. Vergeleken met Java, waar het gewas uitstekend gedijt, met Sumatra, waar de cultuur op groote schaal geëntameerd is door het lichaam met de meeste ervaring, moet Suriname's groeizaam klimaat heel geschikt zijn. Mits op goeden grond geplant, groeit de sisal in dergelijk klimaat het snelst en geeft binnen den kortsten tijd een maximum product. Sisal op de Hawaïeilanden. Sisal in D. O. Afrika. Sisal op Java en Sumatra. Uitvoer van Java en prijzen. Suriname's groeizaam klimaat moet zeer geschikt zijn. 90 Bodem. Terrein. Het grootbedrijf aanbe volen. Sisal op Curagao. Sisal op St. Eustatiu Sisal in Suriname. Wat den grond betreft, stelt de plant geen al te hooge eischen. Het dwaalbegrip, dat ze alleen op armen, liefst steenachtigen bodem kan gedijen, is reeds lang opgegeven. De ervaring op Java heeft geleerd, dat gronden, voor andere gewassen niet rijk genoeg, voor agave dikwijls te benutten zijn, doch dat een goede bodem toch den besten aanplant en oogst oplevert. Op Java groeit de sisal voorspoedig op allerlei soort grond, zoowel op vulcanischen zandgrond als opkalkbodem met kleiige teellaag. Drassigen grond verdraagt de plant niet. Het terrein moet bij voorkeur vlak of zwak hellend zijn met het oog op het bladtransport. Het grootbedrijf is in alle opzichten voor deze cultuur aan te bevelen. In perioden ' van lage markt, waarop men bij alle producten bedacht moet zijn, hebben de kleine ondernemingen geen gemakkelijk bestaan, houden de groote nog een behoorlijke winstmarge; bij hooge markt maken de kleine goede winsten, zijn de groote zeer winstgevend. In de kleine wordt naar verhouding meer kapitaal vastgelegd dan in de groote. Alvorens onze bevindingen omtrent Suriname mede te deelen, moeten we nog even memoreeren de poging van Nederlandsche zijde, om met regeeringsteun een bloeiende sisalindustrie op Curagao te vestigen. De daar sedert 1910 aangevangen onderneming heeft't nog niet ver kunnen brengen. De zaak is te klein opgezet, er zijn principieele fouten gemaakt, men had veel tegenslag met droogte, de regenval is er gering, de bodem is niet vruchtbaar en de groei niet vlug. Bij dat alles sukkelde men voortdurend met kapitaalgebrek. Sedert 1917 is men met het planten in de goede richting; een aanplant van 110 H.A. van dat jaar staat volgens de berichten bevredigend. Kort geleden is pas met het oogsten en verwerken van den slechts 63 H.A. grooten, onregelmatigen ouden aanplant begonnen; veel zal die niet kunnen opleveren en zoo zal het nog wel jaren duren, voor hier van een geregeld bedrijf sprake kan zijn. Ook op St. Eustataius is met Nederlandsch kapitaal een kleine onderneming gevestigd. De regenval is er beter dan op Curacao. In Suriname heeft de sisal ook al eenige geschiedenis. In 1902 werd met Engelsch kapitaal een onderneming gevestigd op de voormalige plantage „Gelderland" benoorden de Jodensavannah aan de Boven-Surinamerivier. In 1907 was men reeds genoodzaakt de exploitatie te staken. Wij hebben deze verlaten plantage bezocht. De aanplant Van een paar honderd akkers bleek te zijn aangelegd op een uitgestrekt plateau van wit kwartszand met een vegetatie van sporadisch laag struikgewas (zandsavannah). Nu, 12 jaar na het sluiten der onderneming, staan er nog tal van de oorspronkelijke planten tusschen veel uitspruitsels en opslag van bloemstengelplanten. Als men nu weet, dat in gunstige omstandigheden dit gewas een levensduur van 5 jaar na het uitzetten op de velden heeft, dan weet men tevens welk een uiterst trage ontwikkeling de plant in dien bodem had. De bouw van deze overigens zoo forsche plant laat dan ook alles te wenschen op deze bijna sterielen grond en is het heel natuurlijk dat men de exploitatie zoo spoedig opgaf. De plantwijdte 5'X9' was ook veel te Sisalproefveld „Lelydorp", groot 20 akkers, van het Departement van Landbouw. Een Indiaan tusschen de planten. De door Creolen bediende dubbele raspador, waarmee op het sisalproefveld „Lelydorp" gewerkt wordt. De beide bladhelften worden beurtelings ontvezeld. 91 ruim. De zaak was met eigen geld door een Engelschman, Cook genaamd, opgezet. Hij is vermoedelijk de dupe geworden van beschrijvingen, volgens welke de armste grond de geschikste zou zijn. Hij had volgens menschen, die hem gekend hebben, de overtuiging op dat uitgestrekte, vlakke terrein met uiterst schralen bodem de beste cultuurvoorwaarden te hebben gevonden. Mocht het in Suriname eens tot de oprichting van een sisalonderneming komen, dan kunnen die verlaten velden een massa plantmateriaal leveren; het is schraal, maar gezond en sterk materiaal. In goeden bodem gebracht, komt het spoedig tot krachtige ontwikkeling, Het is een sterk bewijs voor de groote vitaliteit van de plant, dat ze op zoo'n voor welk gewas ook onbruikbaren grond, schraler dan ons duinzand, kan leven en zich voortplanten. Door het Departement van Landbouw werden onder leiding van den heer Drost twee proefaanplantingen aangelegd met van „Gelderland" afkomstig materiaal; in 1912 5 akkers op het land „Kwatta" nabij Paramaribo, in 1914/15 20 akkers op „Lelydorp" aan den spoorweg, y2 uur sporen van Paramaribo ; de aanplant te „Kwatta" op goeden zandritsgrond, die van „Lelydorp" op zandbodem van twijfelachtige kwaliteit. Geplant werden pl.m. 680 agaven per akker. Het veld te „Kwatta" heeft zich volgens de publicaties van het Dept. van Landbouw goed ontwikkeld en het verloop is normaal geweest. In 1917, d.i. 5 jaar na den aanleg, had het grootste deel bloem geschoten, waarmee het leven van de moederplant afgesloten wordt; begin 1918 werd het veld opgeheven. Wegens gebrek aan een machine voor ontvezeling, tijdig uit Amerika besteld, maar door de oorlogsomstandigheden niet geleverd, kon slechts een deel van de productie verwerkt worden, toen men erin geslaagd was een eenvoudigen raspador in de kolonie te vervaardigen. In 1917 werden van dit proefveld verwerkt 126000 bladeren, die 2900 K.G. droge vezel opleverden of 23 K.G. per 1000 bladeren. Hiervan werden naar Amerika verkocht 2250 K.G. met een opbrengst van 85 ct. per K.G. De beoordeeling was gunstig. De kosten vanaf de afscheephaven drukten natuurlijk zwaar op dit kleine kwantum, doch konden, dank zij den hoogen prijs, de kosten van het proefveld toch ruimschoots door de opbrengst gedekt worden. In hetzelfde jaar werd de raspador overgebracht naar „Lelydorp", waar dringend geoogst moest worden. Wij hebben dat proefveld van 20 akkers in gezelschap van den heer Drost bezocht. Hoewel de bodem zeer zandig is, is hij niet doorlaatbaar. De bovenlaag ter dikte van V is vermengd met humus en vrij donker gekleurd; daaronder een laag van heel fijn geel zand; daaronder, hier meer daar minder diep liggend, een harde laag, die het water niet doorlaat, zoodat het in de fijne zandlaag daarboven vastgehouden wordt. Het geheele terrein is van draineergoten voorzien, die het overtollige water uit den bodem wegtrekken, behalve op enkele lage plekken ter grootte van een paar akkers, die niet behoorlijk afgewaterd kunnen worden. De plantwijdte met pl.m. 680 planten per akker bleek veel te ruim. De grond wordt er niet genoeg mee Sisalproeven van het Dept. van Landbouw. Verloop van het proefveld te „Kwatta." Eenige gegevens van het proefveld „Kwatta." Sisalproefveld op „Lelydorp." 680 planten per akker veel te weinig. 92 Wisselgronden. Mo oie ontwikkeling op goed afgewaterd terrein. Proefinstallatie. Verlies van oogst Eerste snit. uitgenut; met zoo'n klein aantal is de exploitatie niet economisch, het aantal moet ruim 2V2 X zoo groot zijn. Voor een uitsluitend vezelonderneming, die na het afloopen van een aanplant wil herplanten midden tusschen de oude rijen, is een plantverband van 3' X 8' aan te bevelen; dat geeft ruim 1800 planten per akker. Sisalondernemingen, die wisselbouw kunnen toepassen, zooals b.v. de groote op Java het met suikerriet en cassave doen, voeren het aantal planten nog hooger op. Een onderneming, die niet beschikt over installaties voor de verwerking van andere producten, dus geen wisselbouw kan toepassen, zal goed doen na 2X beplanting van een terrein den grond braak te leggen; men moet er dus over voldoende wisselgronden kunnen beschikken. Geplant was met materiaal van „Gelderland"; de plantjes hadden eerst 1 jaar op bedden gestaan. Zooals de bedden opleverden, werd uitgeplant, goede en achterlijke planten dooreen. Bij gebrek aan bibit werd dus geen selectie toegepast. Aan den aanplant is dat nog te zien; hier en daar ziet men achterlijke planten, doch over het algemeen is de stand toch goed, niettegenstaande het geheel onvoldoende onderhoud; de proeven van het Dept. van Landbouw moeten uit een karig budget bekostigd worden. Op de goed gedraineerde gedeelten zijn de planten zeer mooi ontwikkeld met 1.40 M. lengte van het volwassen blad, niet onderdoend voor de beste aanplantingen op Java. Alleen op een paar akkers natte stukken, de zakken in het terrein, die niet behoorlijk kunnen loozen, staan de planten min; in natten grond kan dat niet anders. Ze vertoonen daar de insterving aan top en basis der bladeren, het gewone verschijnsel op drassigen grond. Het onderhoud bepaalt zich in het eerste jaar tot hoogstens 2 maal wieden van het geheele oppervlak en 2 maal om de plant en in volgende jaren tot een paar maal geheel wieden. De raspador bleek een dubbele te zijn, gedreven door een stoommachine. De capaciteit is voor den proefaanplant ruim voldoende, indien steeds tijdig wordt geoogst. Op het oog kwam het ons voor, dat teveel vezel met het bladmoes weggeslagen werd, zal men goed doen de messen en kwadranten eens na te zien. Op Java slaan de automatische machines 16—20 % van het totale vezelkwantum weg, dat als afval te winnen is. In Suriname moet men dit af en toe nagaan als controle op de werking van den raspador en tot vaststelling van het totaal in de plant aanwezige vezelpercentage. Met den dubbelen raspador verwerken 3 man per dag van 6 tot 7000 bladeren. Ook op dit proefveld is te laat met het oogsten aangevangen, omdat, toen de raspador gereed was, deze nog eerst voor het proefveld te „Kwatta" moest dienen. De eerste 'oogst, waarvan dus een groot deel door rotting verloren is gegaan, leverde op: 683927 bladeren met 343441 K.G. bladgewicht = pl.m. 0.5 K.G. per blad en 10712 K.G. vezelgewicht = ruim 3 %, wat voor de onderbladeren gunstig is. Met onderbrekingen heeft men hierover van Sept. 1917 tot Juli 1918 gewerkt. Vervolgens heeft men weer een kleinigheid in Februari 1919 gesneden, om in April 93 vanaf ons bezoek goed door te gaan. Er was toen veel overrijp blad met inrotting, verlies van product dus. In Februari sneed men slechts: 39750 bladeren met 19450 K.G. bladgewicht = pl.m. 0.5 KG. per blad en ' 800 K.G. vezelgewicht = ruim 4 %, een gunstig rendement. Tijdens ons bezoek sneed men al deels volwassen blad met een gemiddeld gewicht van 0.8 K.G., wat mede gunstig is. Van dezen grooten snit ontbreken ons de volledige gegevens. Voor den afloop vertrokken wij uit de kolonie. Zoodra het onderste blad den horizontalen stand bereikt heeft, zal voortaan ge- 1 sneden moeten worden, wil men niet steeds product verliezen. Geoogst moeten worden alle bladeren, die een grooter hoek dan 45° met den stam vormen. Een deel van het product wordt afgestaan aan het R.K. Jongensweeshuis, waar F frater Gratus tijdens den oorlog een eenvoudige lijnbaan heeft ingericht, die nuttig werkt. Bij gebrek aan aanvoer vond en Vindt dat touw gereeden aftrek in de kolonie. Vischnetten van daar vervaardigd sisalgaren blijken bijzonder duurzaam en bestand tegen zeewater. Uit het voorgaande spreekt duidelijk, dat aan de sisalproeven nog vele fouten kleven, toe te schrijven aan gebrek aan ervaring en voldoende middelen, wat niet wegneemt, dat ze toch heel nuttig zijn. Het aantal planten per akker is te klein (een pas geplant stuk is nu tot dichter verband tusschengeplant), selectie heeft niet plaats gehad, het onderhoud laat te wenschen, door niet tijdig oogsten is veel product verloren gegaan ; voor de berekening van de productie hebben de gegevens daarom geen waarde, maar te oordeelen naar de bladlengten, bladgewichten, rendementen en den stand van het gewas op een o verre van vruchtbaren bodem hebben wij de overtuiging gekregen, dat de sisal in " Suriname uitstekend wil groeien en produceeren en dat de producties op daartoe geschikte terreinen voor nergens ter wereld zullen onderdoen. De vereischten voor de cultuur zijn: een goede bodem en gunstig terrein, geschikt c voor baanleg en goed af te wateren; gunstige ligging voor den afvoer en volop helder water voor de bereiding, terwijl het grootbedrijf in alle opzichten aanbeveling verdient, waarvoor men over een uitgestrekt complex moet kunnen beschikken. De alluviale kuststrook van zware klei met noodzakelijke inpoldering leent er zich niet voor. Ook voor deze cultuur zal men dus aangewezen zijn op de wat hooger gelegen terreinen met goeden zandig-leemigen bodem meer naar het Zuiden aan de groote rivieren. Daar de aanplant in 5 jaar afloopt, moet, om in geregelde productie te blijven, jaarlijks 1/6 van het geheel worden aangeplant of vernieuwd, pi Met dit plantplan houdt men 3/5 van den geheelen aanplant in productie. Voor een onderneming, die niet met andere gewassen kan wisselen, is een plantwijdte van 3' x 8' aan te bevelen. De afstand tusschen de rijen moet zoo groot zijn om in den aanplant te komen voor het onderhoud. Die groote afstand laat geruimen tijd machinale bewerking toe, indien de bodem van stronken kan worden gezuiverd. De beddenaanleg moet overvloedig zijn. In den regel wint men de krachtigste rweede snit. 'tjd van oogsten, 'rimitieve touwslagerij. ns oordeel over sisal i Suriname. ultuurvoorwaarden. antplan en aanplant. 94 Aantal snitten. Productie. Bladtransport. Ontvezeling en droging. Benoodigd kapiaal. uitspruitsels, doch voor een beginnende onderneming kunnen ook de plantjes, die door den bloemstengel worden voortgebracht, een paar duizend per plant, voor voortplanting gebruikt worden. Zij zijn heel klein, moeten langer op de bedden staan dan de uitspruitsels, die tot zekere grootte aan de moederplant gelaten worden. Bij voorkeur plante men met pl.m. 45 c.M. hooge, krachtige plantjes; in geen geval menge men planten van ongelijke grootte op eenzelfde veld. Voor het uitplanten worden de worteltjes met een scherp mes weggesneden. Dieper planten dan de natuur aangeeft is fout. De le snit valt onder normale omstandigheden 2 jaar na het planten. Het aantal snitten gedurende het geheele leven bedraagt, 6, te beginnen met blad van 60 c.M. Mogelijk, dat bij zeer hooge prijzen als thans ook het oogsten van nog korter onderblad betaalt, wat onderzocht moet worden. De korste onderbladeren, die de oogstkosten niet goed maken, behooren voordien geleidelijk weggesnoeid te worden; de plant schiet dan ook sneller op. Ze produceert gedurende haar leven pl.m. 155 oogstbare bladeren, ongeacht een 10 tal niet uitgegroeide op het laatst van haar leven. Om de laatste bladeren zooveel mogelijk rijp te doen worden, snijdt men den bloemstengel uit, zoodra deze te voorschijn komt. Bij ± 1800 planten per akker moeten onder normale omstandigheden de volgende producties verkregen worden: 3e jaar ± 750 K.G. vezel per akker 4e „ . 1400 „ 5e en laatste „ „ 1600 „ Totaal 3750 „ De productie per jaar per akker van het produceerende deel (3/5 van den geheelen aanplant) wordt dan 1250 K.G., de productie per jaar per akker omgeslagen over den geheelen aanplant (3/5 in productie, 2/5 niet) 750 K.G. Het bladtransport heeft plaats over railbaan, deels vast, deels draagbaar spoor met speciaal tot het doel geconstrueerde lorries. De ontvezeling geschiedt met krachtige automatische machines, gevoed met aan iedere machine verbonden carrier. Vanaf den carrier tot de verpakking moet de grootste zorg aan de bewerking worden besteed; het zou te ver voeren hier ter zake in details te treden. In Suriname met vrij hoogen regenval zal bij uitgestrekten aanplant de droging machinaal moeten geschieden evenals in de groote bedrijven op Java. Men moet kunnen beschikken over volop helder bedrijfswater; men kieze het terrein dus daar, waar het rivierwater helder is of een heldere beek mocht loopen. De prijzen van machinerieën, rail enz. zijn nog abnormaal hoog; het is niet goed doenlijk onder de zich nog steeds wijzigende omstandigheden reeds een raming van het benoodigde kapitaal te geven. Op Java bedroeg het in gronden, aanplant, installatie etc, vast te leggen kapitaal vóór den oorlog ± f 800 per bouw; de kostprijs was er op pl.m. 20 ct. per Kilo vezel testellen. 95 Zou men thans en in de toekomst op Java meer kapitaal hebben vast te leggen (uitgestrekte geschikte terreinen zijn er feitelijk niet meer te krijgen), in Suriname met duurder werkvolk is het benoodigde kapitaal zeker ook hooger. De volgende voordeden van een sisalplantage in Suriname kunnen naar voren worden gebracht: 1°. Voor den aan- en afvoer gunstige ligging aan een groote rivier. Watertransport is goedkoop. 2°. Gunstige ligging van Suriname ten opzichte van het grootste afzetgebied, N. Amerika, hetgeen de vracht ten goede moet komen. 3°. Gunstige erfpachtsvoorwaarden. 4°. Gunstige cultuurvoorwaarden; de productie kan meevallen. 5°. Geen alang-alang. 6°, In vergelijking met de grootste productielanden van agavevezels niet te hooge loonstandaard. Ook met de overweging, dat de vezelprijzen in de toekomst hooger zullen blijve'n dan vóór den oorlog, op de enorme prijzen van thans mag men niet rekenen, geven wij, altijd onder de mits, dat de arbeidskwestie tot een bevredigende oplossing komt, de sisalcultuur een goede toekomst in Suriname. Gunstige factoren voor sisal in Suriname.' Conclusie. *v&\ CASSAVE. De cassave (Manihot utilissima), inheemsch in Brazilië, wordt sedert onheugelijke tijden in Suriname verbouwd. Waar men ook in de kolonie komt, overal ziet men dit hoogst nuttige gewas geplant. Heeft het product in de kuststrook een gewichtige plaats in de volksvoeding, diep het binnenland in bij de Boschnegers en Indianen vormt het de hoofdvoeding. Hun grondjes zijn in hoofdzaak cassavevelden; andere gewassen als bananen, suikerriet, tayers, pataten (beide laatste ook aardvruchten) worden er als bijproduct tusschengeteeld. De cassave is een struikachtige plant met knolvormige wortels van een zeer hoog zetmeelgehalte. Op Java is het gewas bekend als kaspé, ketèla poehoeng (OostJava); sampeu, obie kajoe (West-Java). Heeft het ook op Java een aanzienlijke rol in de volksvoeding, het levert er mede de grondstof voor belangrijke uitvoerproducten als gaplek, tapiocameel, flake en paarl. De uitvoer van meel, flake en paarl (tapiocaproducten) alleen bedraagt reeds meer dan 60.000 ton per jaar. In Suriname heeft men 't nog niet tot den export kunnen brengen; men teelt er uitsluitend voor eigen gebruik en tot Ioonende prijzen voor de binnenlandsche consumptie. Vinden sommige plantages er, als hulpschaduw of tusschengewas verbouwd, eenige bijverdienste in, de markt te Paramaribo wordt toch in hoofdzaak voorzien door de kleine landbouwers. Het totaal aan aardvruchten geproduceerde Cassave van groote beteekenis voor Suriname. Korte beschrijving. Geen export. 96 Productie van aardvruchten. Cassavesoorten. Bodem. Cultuurwijzen in Suriname. kwantum wordt voor 1918*officieel met #/2 miljoen kilo opgegeven, aan welk cijfer niet te hooge waarde gehecht moet worden; het groote deel valt buiten de contróle. Men onderscheidt in Suriname 2 hoofdsoorten, de „zoete" en de „bittere". Het heet dat de zoete niet giftig zijn, de bittere wel (blauwzuur). Bij verhitting door koken of roosteren vervluchtigt dit, ook bij uitwassching van het zetmeel. Dat ook de zoete eenig blauwzuur bevatten, is wetenschappelijk vastgesteld. De zoete laat men er hoogstens 6 maanden in den grond, de bittere hoogstens 12 maanden. Het aantal variëteiten is buitengewoon groot, zaadvast is de plant niet. Gecultiveerd wordt de cassave slechts uit stek, waarmee de hoofdeigenschappen der moederplant behouden blijven. Er zullen in den loop der tijden variëteiten gevonden zijn die zoetig van smaak zijn, eerder rijpen, minder blauwzuur bevatten en deze heeft men den naam van „zoete" gegeven. Inderdaad kan moeilijk van 2 soorten worden gesproken, de bouw van de plant bij beide is dezelfde, zoo ook de wortelvorming. Met zooveel variëteiten is er uit den aard der zaak groote naamsverwarring; eenzelfde soort heeft in de verschillende streken een anderen naam, wat niet is toe te schrijven aan het verschil in taal of dialect, maar aan het plaatselijk vaststellen van een naam voor iedere soort. Vindt men in het een of andere dorp b.v. gelijkenis van het handvormige blad met dat van zekeren boom, dan doopt men die soort naar dien boom, terwijl ze elders onder een anderen naam bekend is. Cassave wordt in hoofdzaak gecultiveerd op lichte zandige of zandig-leemige gronden In kleigrond wil ze wel groeien, doch de wortels ontwikkelen er niet goed in en het oogsten, de geheele wortelkrans wordt aan den stengel uitgetrokken, gaat moeilijk; in klei breken veel wortels af, die dan uitgegraven moeten worden. De kleine en middenstandslandbouwers leggen regelmatige veldjes aan op goed gedraineerd terrein, in natten grond rotten de wortels, en wisselen ze geregeld van grond Op het land „Kwatta" en bij de afstammelingen der Hollandsche boeren zagen wij goed aangelegde en verzorgde veldjes, zoowel van zoete als van bittere. Zij verbouwen het gewas ook voor veevoer. Aan selectie van het plantmateriaal wordt echter nog weinig of geen aandacht gegeven. Werd selectie toegepast en de stek met meer zorg behandeld, dan zouden belangrijk grooter opbrengsten verkregen worden. Men plant dikwijls 2 stekken bijeen op afstanden van 3'X3' en minder al naar de grond is. De Boschnegers en Indianen houden er primitieve cultuurmethoden op na. De mannen kappen het bosch, de vrouwen doen het overige werk. Het kleine hout wordt gebrand. De cassavestekken, 2 bijeen, worden op de met de tjap (een hak) wat losgewerkte en opgehoopte plantplekken in tegenovergestelde richting bijna liggend in den grond gestoken, allerlei soorten dooreen en zonder regelmatig verband. Selectie heeft niet plaats. Hier en daar op het veld zet men er andere gewassen tusschen. Grondbewerking wordt niet gegeven, aanaarding evenmin; wel wordt af en toe gewied hier meer daar minder. De Indianen verzorgen den aanplant over het algemeen 97 beter dan de Boschnegers; bij sommige kampen zijn de grondjes zelfs goed verzorgd te noemen, d.w.z. vrij van onkruid gehouden. Als de grond rijk is, worden wel eens 2 oogsten achtereen geplant; als regel slechts één. Voor een volgenden oogst wordt bij voorkeur een nieuw stuk bosch gekapt en soms wordt teruggekomen op kapoewerieland, dat jaren geleden bebouwd is geweest. Een roofbouw dus, veel overeenkomend met den ladangbouw van Sumatra. De jonge wortels der zoete cassave worden gewoon gekookt gegeten. Ook op de Europeesche tafel zijn ze een door menigeen meer gewaardeerd voedsel dan de smaaklooze geïmporteerde aardappelen. Van de bittere soorten wordt cassavebrood, gomma (stijfsel) en kwak gemaakt, terwijl de Indianen er ook allerlei dranken uit bereiden. Voor de bereiding van brood (in vorm overeenkomend met het Isr. Paaschbrood) wórden de wortels geschild, geraspt, de brij uitgeperst in de matapie, daarna verkruimeld, gezeefd met een menarie en zonder vet op een groote ronde ijzeren plaat gebakken. De matapie is een kokervormig uitrekbaar voorwerp; de menarie een zeef, beide gemaakt van de stengelschil eener plant, Warimbo geheeten. De gomma wordt door fijn raspen, uitwassching en zeeving, bezinken en drogen verkregen. Het is de kampong-tapioca van Java. Als stijfsel voor binnenlandsch gebruik is het een klein artikel. De kwak, het Fransche quac, in Fransch-Guyana het hoofdvoedsel der bevolking, vindt geleidelijk ook ingang in Suriname. Het 'wordt reeds veel aan onzen Marowijneoever gemaakt. De wortels worden schoongekrabd en in water gezet tot ze gisten, daarna worden ze grof geraspt, 1 deel gegiste op 3 deelen versche, vervolgens wordt de brij uitgeperst, de uitgeperste massa door stampen fijngemaakt en onder flink omwerken geroosterd op een van klei gebouwden oven met platte ijzeren plaat met opgezetten rand van klei. De plaat wordt voor elk baksel met cocosolie ingewreven. De grove stukken worden middels zeeven gescheiden en dan fijn gemaakt. Het wordt een grofkorrelig product, dat geelachtig van tint moet zijn. Witte kwak is niet gewild. Kwak komt in smaak eenigszins overeen met flake; ze ondergaat feitelijk een gelijksoortige behandeling; alleen worden de vezeldeelen mee geroosterd en komt er gisting bij te pas, waardoor zekere broosheid en ook de gele tint schijnt te ontstaan. Voor de flakebereiding gebruikt men het reuk- en smaaklooze tengkawangvet. Op de tint schijnt ook de soort van invloed te zijn; men plant er bepaalde variëteiten voor. Kwak komt overeen met de „farinha de manioc," het volksvoedsel van Brazilië. Een door het Landbouwdept. van Suriname genomen proef leverde pl.m. 28% van het wortelgewicht aan kwak. De normale winkelprijs is 25 ct. per kilo, thans meer; de kosten der beschreven primitieve wijze van bereiding bedroegen 10 ct. per kilo. Heete melk over een paar lepels kwak, flink geroerd, levert een smakelijke pap; het product is licht verteerbaar. Bij even koken kwam het voedsel ons nog beter voor. 7 Aanwending van zoete en bittere soorten. Cassavebrood. Gomma. Kwak. 98 Indiaansche dranken uit cassave. Indiaansche saus. Proefvelden. „Alonsoe"en „redilbita' de beste variëteiten. Proef met 1 en 2 stekke per plantplek. De Indianen bereiden uit de cassave verschillende min of meer alcoholische dranken, die ieder een speciale bewerking ondergaan. Ze komen in hoofdzaak hierop neer, dat men de na raspen en uitpersen direct geroosterde of tot dikke brooden gebakken stoi laat gisten in gekookt cassavewater met bijvoeging van suikerrietsap. De gegiste mengsels worden of zoo gebruikt of uitgeperst en het vocht, al of niet nagegist, gedronken. De bekendste zijn: kasiri, die nog met geraspte roode pataten gemengd wordt, paiwari en sakoela of tapana. De beide laatste zijn meer alcoholisch dan kasiri. Deze dranken worden vooral bij feestelijke gelegenheden in groote volumen door de Indianen gedronken en daartoe in een corjaal bereid, omdat gewoon vaatwerk niet genoeg inhoud heeft. De kasaripo is een Indiaansche saus, door koken, afschuimen en indikken van het uitgeperste cassavewater verkregen. Ze bereiden er verschillende spijzen, vooral vleesch- en vischspijzen mee, met toevoeging van pepers. In 1908 is het Dept. van Landbouw aangevangen met een onderzoek in te stellen naar de waarde van een deel der in het land voorkomende soorten en van een paar geimporteerde. Er werd een proefveld op goeden zandgrond op het land „Kwatta" nabij Paramaribo aangelegd van 35 variëteiten, ± V3 akker van ieder. Geplant was 3' X 3' met 1 stek per plantplek. In 1909 werd geoogst, van elke soort ty8 na 9, de rest na 12 maanden. De opbrengsten der veldjes van ± V3 akker zijn omgerekend per akker. Op 12 maanden leeftijd was de productie aanzienlijk hooger. De beide beste bleken te zijn: de „alonsoe" met na 12 mnd. 15670 K.G. wortels per akker, de „redi bita" of „boeroetikie" met na 12 mnd. 14350 K.G. wortels per akker. Van de geïmporteerde bleek alleen de „white top" van Antigua met 10800 K.G. per akker van eenig belang, hoewel tenachter staand bij meerdere reéds in het land gekweekte, behalve de bovengenoemde. Een proefveld redi bita op Lelydorp op minder goed, rood zand gaf in 1908 13600 K.G. wortels per akker. Een volgende grooter proef in 1909/10 op „Kwatta" leverde na 12 maanden op: voor de alonsoe 16500 K.G. per akker „ „ redi bita 14400 „ „ j In 1912 werd een proef op hetzelfde land genomen met 1- en 2 stek beplanting. Geoogst werd reeds na 9 maanden. De opbrengst was: alonsoe, 1 stek beplanting 12300 K.G. per akker. 2 „ „ 19200 „ redi bita, 1 „ „ 12000 „ . 2 „ „ 18000 „ Het resultaat met 2 stekken per plantplek is dus veel gunstiger. Voor een leeftijd van 9 maanden is het resultaat buitengewoon gunstig. Voor een onderzoek naar de beste soorten hadden de proeven hooge waarde; voor de productie zal men goed doen de beste nog op grooter schaal te beproeven. 99 Ook dient nog nader te worden bestudeerd, op welken leeftijd ze het hoogste wortelgewicht en het hoogste rendement hebben. Men meent te hebben waargenomen; dat de wortels na 12 maanden achteruitgaan. Nog dient te worden vermeld, dat bemestingsproeven met kali, kali + beendermeel en kali + beendermeel + chilisalpeter geen zichtbaar resultaat hadden, wat overeenkomt met de destijds met dergelijke meststoffen genomen proeven op Java. Alleen van zwavelzure ammonia, dus groote stikstofbemesting, kon op Java eenige gunstige uitwerking worden geconstateerd. Vergelijkt men de in Suriname op goeden, maar niet superieuren grond verkregen producties van de alonsoe en de redi bita met de op Java bereikte, dan maken ze een uitstekend figuur. Op Java worden dergelijke opbrengsten slechts op de rijkste gronden verkregen. Volgens chemische analyses van het Proefstation bevatten beide variëteiten pl.m. 33% zetmeel, berekend van de geschilde wortels, wat ongeveer kan uitkomen op 28% van de ongeschilde. Berekend per bouw voor de vergelijking met Java bedraagt de theoretische opbrengst der verschillende op „Kwatta" genomen proeven: alonsoe, 1 stek beplanting leeftijd 9 mnd. 329 pic. a 28 % = 92 pic. zetmeel p. Bouw. 2 "1 „ „ 9 „ 513 „ „ „ „ = 143 „ „ „ • „ 1 . . „. 12 „ 419 „ „ „ „ = 117 „ „ „ 1 » » 12 „ 441 „ „ „ „ = 123 „ „ „ redi bita 1 „ „ „ 9 „ 321 „ „ „ „ = 90 „ „ „ » . 2 „ „ „ 9 „ 481 „ „ „ „ = 134 „ „ - „ „ » „ 1 „ „ * 12 „ 384 „ „ „ „ = 107 „ „ „ „ - • ■ 1 „ l „ 12 „ 385 „ „ „ „ = 108 „ „ „ „ Op een leeftijd van 9 maanden werd met 2 stek beplanting aanzienlijk meer product gemaakt dan op 12 maanden leeftijd met 1 stek. Het is jammer, dat niet werd nagegaan het resultaat na 12 maanden met 2 stekken per plantplek, waarmee nog grooter oogsten verwacht mogen worden. Op Java is het planten met 1 stek regel. Wie de praktijk van het tapiocabedrijf met eigen aanplant op Java kent, zal uit bovenstaande cijfers moeten concludeeren, dat ze zeer gunstig zijn, ook al moeten ze met het oog op den omvang der proeven en het langs chemischen weg berekende rendement als theoretisch beschouwd worden. Met een productie van gem. 75 pic. handelsmeel (vochtgehalte pl.m. 15%) per bouw van 16 maands goed gecultiveerden aanplant op goede gronden is men op Java zeer tevreden. De groote tapiocabedrijven op Java met eigen aanplant verwerken de wortels ongeschild; de kleine koopen ze geschild van de bevolking. Het verwerken van ongeschilde wortels stelt uit den aard der zaak andere eischen aan de installatie. Konden wij onder „Sisal" opmerken, dat enorme winsten met de vezel zijn verkregen, ten opzichte der tapiocaproducten geldt die opmerking eveneens en kan er aan worden toegevoegd, dat zelfs bij een zeer lage markt van pl.m. ƒ6.— per Bemestingsproeven. Vergelijking producties Suriname met Java. Tapiocabedrijven op Java. 100 Vroeg rijpen in Suri-i name een groot voordeel. Cultuurwijze op Java. Suriname minder bewerkingen. pic. meel nog een ruime winstmarge voor het grootbedrijf op Java blijft, daar de kostprijs met rente en commissie zeg ƒ4.— per pic. dooreen is, alhans in normale omstandigheden was. Welke hooge winsten een fabriek met 3000 a 3500 bws. aanplant jaarlijks bij een normale opbrengst van f8.— per pic. meel moet maken, is duidelijk, waarbij nog te voegen de meerwinst op producten als flake en paarl en de winst op het bijproduct gedroogde ampas, dat, met melasse vermengd, een uitstekend veevoer is. Dat met de hooge oorlogsprijzen buitengewone winsten zijn verkregen, behoeft geen nader betoog; dat ook de prijzen van tapiocawaren hooger zullen blijven dan vóór den oorlog, is vrij zeker. Het tapiocabedrijf is in normale omstandigheden voordeeliger dan het suikerbedrijf. Om terug te keeren tot Suriname, moet speciaal gewezen worden op het groote voordeel van vroeger rijpen dan in Java's groote cassavecentra het geval is. In Suriname is het gewas reeds volrijp met 12 maanden; op Java, waar de cultuur op de hooger gelegen lichte, vulkanische gronden gedreven wordt, bereikt men de hoogste producties en rendementen na pl.m. 16 maanden. In Suriname is de cultuur nog voor groote verbetering vatbaar. De grond moet voor het planten goed worden omgewerkt en verkruimeld. Op Java ploegt men een paar maal, daarna wordt geëgd en maakt men vervolgens met den ploeg de plantrijen (ruggen). Men plant er met stek van de beste, meest produceerende planten, hetgeen op het pas geoogste veld beoordeeld wordt naar de dikte van den stengel en het aantal wortelsnijvlakken; top en ondereinde van den stengel worden niet gebruikt, de stek wordt niet gekapt, doch gezaagd. Een deel van het plantmateriaal wordt geleverd door selectievelden, afkomstig van planten met superieure eigenschappen. Hier kan terloops worden opgemerkt, dat men er middels proefvelden steeds op zoek is naar variëteiten met hooge eigenschappen, hetzij geïmporteerde of zelf gekweekte. Geplant wordt dus op ruggen op 4'X4', 4'X 3' of 3'X 3' al naar de kwaliteit van den grond, op rijken grond wijder dan op minder rijken. In de eerste maanden gebeurt het onderhoud middels ploegen tusschen de rijen met den lichten Javaanschen ploeg, tot 6 a 7 maal toe, met welke bewerking tevens wordt aangeaard. Om de planten wordt het onkruid uitgetrokken. Als men niet meer met den ploeg tusschen de rijen kan, wordt de grond schoon gehouden met den patjol of sorrok (schoffel), waarbij er acht op moet worden geslagen, dat de wortelknollen, die dicht onder de oppervlakte liggen, niet geraakt worden. Later wordt alleen gewied en de beide laatste maanden wordt niets meer aan den aanplant gedaan; het gevaar van beschadiging der vol ontwikkelde wortels wordt dan te groot. Met den korteren groeitijd in Suriname vermindert het aantal bewerkingen belangrijk. De wortels worden door uittrekken geoogst; een goed bewerkte grond verlicht het oogsten zeer. Wortels, die afbreken en in den grond blijven, worden den volgenden dag door een aparte ploeg uitgegraven. De wortels moeten zoo van de plant gekapt worden, dat de houtige halzen niet meegeoogst worden. 101 Het transport naar de ontvangstations aan de railbaan gebeurt op Java met karren. Het moeten liefst korte afstanden zijn. Het vervoer over de railbaan geschiedt in lorries met bakopzet en klep voor gemakkelijke lossing. Voor aantrek over draagbaar spoor naar de vaste baan is het gewicht aan wortels, dat van een bouw verkregen wordt, te klein, zal men dat in streken, waar karren en trekdieren kostbaar zijn, waarschijnlijk toch moeten doen. Het tapioca-grootbedrijf vereischt een installatie van weliswaar niet zeer zware machines, behalve dan het krachtstation en nog enkele, doch het aantal is groot; het bedrijf behoeft veel ruimte. Het bedrijf met eigen aanplant is alleen mogelijk op terrein met goeden, lossen bodem en een overvloed van rein water, dat via filterbassins de fabriek ingaat. In Suriname zijn al dikwijls stemmen opgegaan, om cassave te telen voor den export van haar producten. Er is zelfs een kleine fabriek gebouwd, die eerst aan de Tempati heeft gestaan en later, na in andere handen te zijn overgegaan, is overgebracht nabij Paramaribo. De bedoeling was voor de grondstof te contracteeren met de bevolking, doch blijken de ondernemers, die toch bekend waren met de prijzen, normaal f 2 a f2.50 per zak wortels van 80 K.G., al heel weinig inzicht in de zaak te hebben gehad. Bij een rendement van 25% handelsmeel (de beste fabrieken op Java maken wat meer) zou de inkoopsprijs van de grondstof reeds f6.18 a f 7.72 per pic. meel bedragen en dan nog de fabricatie, emballage- en afvoerkosten. Op zoo'n basis is het bedrijf in normale omstandigheden onmogelijk. Rekent men den laagsten prijs ad f2.— per zak van 80 K.G., dan is die nog 4x/2 maal zoo hoog als de productieprijs van de grondstof op Java. Bij Paramaribo is een tapiocafabriek in 't geheel niet op haar plaats, ook al zou men er de grondstof billijk genoeg kunnen krijgen; het bedrijfswater is er te vuil. De kleine installatie staat nu onbenut; het gebouw doet thans dienst voor rijstpellerij en maismolen. Over de tapiocamachines, die nog genoeg gekost zullen hebben, valt alleen op te merken, dat de ondernemers blijkbaar zelf geen ervaring hadden en geheel volgens plan van de leveranciers werd geïnstalleerd, die er wel wat van wisten, maar lang niet genoeg. Een tapiocabedrijf zal in Suriname niet gebaseerd kunnen worden op opkoopwortels; voor prijzen, die betaald zouden kunnen worden, wil de bevolking niet contracteeren. Alleen met een aanplant in eigen beheer kan het loonend worden. De productieprijs van de grondstof is natuurlijk een hoofdfactor voor de levensvatbaarheid. Geschikte gronden zijn er verder de rivieren op. De zandig-leemige gronden, die wij meermalen getroffen hebben, zijn er heel geschikt voor. De Boschnegers en Indianen vestigen er zich bij voorkeur. De groote rivieren zijn daar helder genoeg, dat het daaruit opgepompte water met succes te filtreeren is, mogelijk vindt men hier en daar ook heldere beken. Bedoelde gronden, zelf al doorlaatbaar, moeten goed af te wateren zijn. De uitstekende variëteiten, die men in de kolonie heeft, zullen op dergelijke gronden ruime opbrengsten geven, de korte groeitijd is een groot voordeel; de natuurlijke voorwaarden zijn er dus en de ligging van Suriname ten Installatie. Cultuur- en bedrijfsvoorwaarden. Tapiocafabriek bij Paramaribo. Het tapiocabedrijf in Suriname alleen mogelijk met aanplant in eigen beheer. Gronden voor de cultuur geschikt. 102 Bezwaren. Benoodigd kapitaal. Conclusie. opzichte van de afzetgebieden, N. Amerika en Engeland, mag gunstig heeten, guhstiger dan die van Java. Een bezwaar is, hoewel veel grondarbeid machinaal kan gebeuren, dat jaarlijks een nieuwe aanplant van grooten omvang, want alleen het grootbedrijf wordt hier beoogd, in den grond moet worden gebracht. Nieuwe aanleg eischt veel handen; gebrek aan volk, al is het tijdelijk, is dadelijk van terugslag op dit bedrijf, want het gaat er dan niet alleen om, dat de aanplant minder goed wordt onderhouden, maar de nieuwe aanleg kan niet volgens het plantplan worden uitgevoerd en daarmee wordt de grondslag van het bedrijf dadelijk aangetast. Weegt de arbeidskwestie voor overjarige gewassen zwaar, voor dit éénjarige gewas weegt ze dubbel zwaar. Men zal zeker moeten zijn, dat men steeds over zooveel volk kan beschikken, dat de continuïteit in het bedrijf verzekerd is. Ten opzichte van de kapitaalrekening, die in nauw verband staat met de prijzen der machinerieën, rail enz. geldt hetzelfde, wat onder „Sisal" is opgemerkt. De prijzen zijn nog abnormaal, zonder offerten niet te benaderen. Vóór den oorlog kon men op Java rekenen op een in ontginning, fabriek, rail, woningen enz. vast te leggen kapitaal van circa f 700 per bouw jaarlijkschen aanplant. De aanplantkosten komen dadelijk ten laste van de exploitatie. Ook voor een dergelijk bedrijf, zooals trouwens voor alle. ondernemingen, die men in Suriname wil openen, is hier meer kapitaal noodig dan op Java. Daartegenover lijken de producties er met een korteren groeitijd zoo gunstig, terwijl het binnenlandsch vervoer en de scheepsvrachten in het voordeel van Suriname zijn, hier bovendien op uiterst billijke voorwaarden groote grondcomplexen zijn te krijgen, dat, voor wie er belang in stellen, de zaak een nadere studie waard is. Nog mag er op gewezen worden, dat men in Suriname niet zooals op Java het ernstige nadeel zal ondervinden van velddiefstallen op groote schaal. De geïsoleerde ligging der Sur. plantages leent zich niet tot het clandestien vervoer van groote hoeveelheden dezer zoo gewilde wortels. Als de kwak een breeder markt kan krijgen, wij achten het niet onmogelijk dat, behalve in de kolonie zelf, dadelijk een afzetgebied is te vinden op de W.I. eilanden en het naburige vasteland, lijkt het ons een zeer geschikt artikel voor fabriekmatige bereiding. Het fabrikaat komt eenigszins overeen met dat van flake, maar de scheiding van het zetmeel, voor flake noodig, vindt niet plaats; de inrichting kan dus veel eenvoudiger en goedkooper zijn, ook omdat er geen bijproducten zijn, die ieder een eigen installatie noodig hebben en aan het bedrijfswater behoeven niet de hooge eischen als voor de tapiocafabricage te worden gesteld. Het verwijderen van de opperhuid der wortels kan door wassching met wrijving zoo goed als geheel machinaal gebeuren; de verwijdering van nog enkele aanhechtende donkere huiddeelen zal weinig handen eischen. Raspen, persen en verkruimeling van de geperste massa kan mechanisch geschieden, doch het roosteren in stoompannen is handenwerk en daarom kan het evenmin als flake een massa-product zijn. Met grootendeels fabriekmatige bereiding worden de fabricatiekosten natuurlijk veel minder dan met geheele handbereiding, I Malachratypen, lengte 3.20 M., van het proefveld in den cultuurtuin te Paramaribo. Rechts op den achtergrond cassave. 103 zooals bij de door het Dept. van Landbouw genomen proeven. Het product is een nadere studie ten volle waard; o.i. zit er, indien een breeder markt te vinden is, veel in. Het lijkt ons een goed artikel voor een bedrijf van middelmatigen omvang met b.v. 1000 akkers = pl.m. 600 Bouws jaarlijkschen aanplant. Met een wortelproductie van gem. 10000 K.G. per akker, 28% rendement aan kwak en een opbrengst van zeg 20 ct. per K.G. is de geldopbrengst per akker reeds f560 of meer dan f900 per bouw. Daarin moet een groote winstmarge zitten. MALACHRA (Suriname Jute). Het Dept. van Landbouw neemt sedert eenige jaren proeven met variëteiten van dit inheemsche vezelgewas. Het is een hoog opschietende met stekels bezette stengelplant; de kroon maakt eenige vertakking. De takvorming gaat ten koste van de stengellengte. Met dichte beplanting krijgt men minder tak en langer stengels dan met ruim planten. De stengel van de variëteit M. capitata, die de krachtigste groeier blijkt, bereikt een lengte van 2 a 3 M. De fraaie, sterk op jute lijkende vezel met zijdeachtigen glans wordt middels rooten op gemakkelijke wijze uit den stengel gewonnen. Het vezelpercentage bedraagt, naar men ons opgaf, ± 14%. Een reeds in 1908 gedane proefzending naar Nederland werd door jutefabrikanten zeer gunstig beoordeeld; de vezel bleek even gemakkelijk te verwerken als de Bengal jute en is blanker. In het wild komt de plant in den regel voor op zwampachtig land, dat gedurende het regenseizoen onder water staat. De Hollandsche boeren in den omtrek van Paramaribo gebruiken de vezel voor breeuwwerk en andere doeleinden. De cultuurproeven van het Dept. van Landbouw hadden aanvankelijk gering resultaat wegens slecht ontkiemen van het zaad, vooral omdat de juiste tijd van uitzaai niet bekend was, maar geleidelijk is de heer Drost, die de proeven leidt, tot beter uitkomsten gekomen. De groeitijd is 6 a 7 maanden. Een veld, eenmaal in cultuur, levert meerdere oogsten; de plant zaait zich zelf voort. Van een veld in den cultuurtuin werden reeds 5 of 6 oogsten verkregen. Men heeft zorg te dragen, dat de grond in den drogen tijd geheel vrij van onkruid komt en na het ontkiemen moeten de jonge planten goed vrij van onkruid worden gehouden. Zoodra het veld dicht bezet is, vraagt het minder zorg. Staat het te dicht, dan wordt het uitgedund. In de eerste weken is de groei langzaam, maar daarna schiet het gewas snel op. De proeven zijn nog niet ver genoeg gevorderd om reeds met zekerheid te zeggen of Malachra als cultuurplant toekomst heeft; de oogsten, die men verkreeg, waren nog te onregelmatig om een basis te geven; de hoogste jaaropbrengst was tot dusver 540 K.G. jute per akker of bijna 900 kilo per bouw. Korte beschrijving. Cultuurproeven van het Dept. van Landbouw. 104 Be vloeiing. , Rupsenvraat. Rooten en ontvezelen. Conclusie. De na de eerste buien ontkiemde plantjes zijn zeer gevoelig voor droogte. Valt na de eerste buien weer eenige droogte in, dan mislukken vele. Dat de plant in het wild op zwampachtig land voorkomt, wijst erop, dat ze veel waterbehoevend is. De proeven hebben bewezen, dat vooral de jonge planten veel vocht noodig hebben. Wil men dus steeds zekerheid van slagen hebben, dan zal er' zorg voor moeten worden gedragen, dat het jonge gewas bij gebrek aan regen bevloeid kan worden (pompstation). Een door ons bezocht proefveld op de voormalige plantage „Kleinhoop" aan de Cottica was eenige dagen tevoren kaal gevreten door rupsen. De aanplant bleek reeds ver ontwikkeld en voor een groot deel oogstrijp. Het ontvezelen na 10 dagen rooten kwam op „Kleinhoop" in handenarbeid op 2 ct. per Kilo te staan. Er werd met 15 vrije Javanen gewerkt, die pl.m. ƒ 1.25 per dag verdienden. Wij kregen den indruk, dat het gewas uitmuntend op den rijken alluvialen kleigrond wil groeien en vele oogsten achtereen kan geven, alvorens de aanplant vernieuwd moet worden of wisseling van grond noodig is. Om het slagen meer in de hand te hebben, is bevloeiïng gewenscht. Bevloeiïng zal in hoofdzaak voor pas ontkiemden aanplant bij gebrek aan regen noodig zijn. Zijn de regens eenmaal goed door, dan is de grond nat genoeg, zal behoorlijke loozing gewenscht zijn, Het doorzetten van de proeven door het Dept. van Landbouw en dan uit een niet te karige beurs is van groot belang. Wij achten het mogelijk, dat Malachra een goede toekomst in Suriname heeft. Het is een krachtig, snelgroeiend gewas met hoog vezelpercentage en zeer lange vezel. Wij kunnen ook aan de planters het nemen van proeven met deze vezelrijke plant aanbevelen; ze vindt de beste cultuurvoorwaarden in de alluviale kuststrook. Suriname voorheen katoenland. Katoenproef van het Dept. van Landbouw. KATOEN. Zooals bekend, was Suriname in de 19e eeuw een katoenland van zekere beteekenis met een uitvoer van ruim 1 millioen kilo product. Tijdens den Amerikaanschen burgeroorlog in 1861 en volgende jaren beleefden de katoenplanters in Suriname een gulden tijd. In cultuur komt het gewas thans niet meer voor ; de laatste katoenplantage sloot in 1885; wel ziet men nog vele individueele planten, die goed staan. Om de Indianenkampen b.v. treft men zonder uitzondering eenige katoenstruiken aan. Het is een overjarige Gossypiumvariëteit, door de Indianen in hoofdzaak voor het vervaardigen van hangmatten geplant. Het Dept. van Landbouw heeft nu een katoenproef aangelegd in de Metappicastreek, waar de vroegere katoenplantages voor een groot deel gevestigd waren op lichte'zeeklei. Ook Coronie was voorheen een katoencentrum. De proef aanplant was tijdens ons verblijf pas uitgezaaid, viel er dus nog niets van te zeggen. 105 Suriname heeft een niet scherp genoeg gemarkeerd droog seizoen. Zware regenbuien tijdens of na het in zaad schieten kunnen den oogst doen mislukken en dat risico komt ons voor er vrij groot te zijn, afgezien van de ernstige plagen, waardoor de cultuur bedreigd wordt. Het bezwaar van ontijdige regenbuien moet voorheen ook dikwijls tot teleurstelling hebben geleid, tenzij het klimaat zich in den loop der jaren gewijzigd mocht hebben. De risico's dezer cultuur lijken ons te groot, dan dat wij haar een goede kans zouden durven geven, wat niet wegneemt, dat de proeven van het Dept. van Landbouw heel nuttig zijn. Flinke proeven moeten het ten slotte uitwijzen. Wij zouden gaarne zien, dat ons oordeel onjuist blijkt. Conclusie. ANDERE GEWASSEN. Het Dept. van Landbouw heeft ten behoeve der vlechtindustrie eenige aanplantingen van de Carludovica palmata aangelegd. Wij vernamen, dat de kosten in hoofdzaak uit bijdragen van ingezetenen worden bestreden en het toezicht op den aanplant en oogst belangeloos door het Landbouwdept. wordt uitgeoefend. Aan de stijgende vraag naar het product van deze palmachtige plant kan niet geregeld worden voldaan; uitbreiding van den aanplant is gewenscht. Indien het Dept. van Landbouw gemachtigd werd den aanplant te exploiteeren en naar behoefte uit te breiden met voorschotten uit de Koloniale Kas, teneinde het stroo tegen kostprijs te leveren, zou daarmede een flinke stoot aan deze opkomende industrie gegeven worden. Het stroo wordt gewonnen uit de nog niet ontplooide bladtongen, om na prepareering door wasschen en zwavelen te worden aangewend voor het vlechten van Panamahoeden, welke industrie in de laatste jaren flink ontwikkeld is. Er zijn te Paramaribo twee vlechtscholen ; die onder leiding van pater Verheggen hebben wij bezocht, kregen een uitstekenden indruk van de vorderingen met het fabrikaat; de andere is van de Hernhutters. Het heeft ons verwonderd, dat men in Suriname tot dusverre geen of weinig aandacht geschonken heeft aan de peper (Piper nigrum), een plant, die op Java menige onderneming hooge bijinkomsten gegeven heeft. In den cultuurtuin ontbreken, naar het ons voorkomt, nog verscheidene gewassen. Zoo zal het goed zijn, om Assamthee en Gambir (Uncaria gambir) te importeeren, om na te gaan, hoe deze bladproductgewassen zich in het broeikasklimaat van Suriname gedragen. Ook van Manillahennep (Musa textilis) moet eens een kleine proef op goeden kleigrond worden aangelegd met te importeeren plantmateriaal van Java. Verder dient te worden nagegaan, wat de inheemsche vetpalmen Maripa, Awarra, Boegroemaka en Paramaka als cultuurplant doen, welke de groeivoorwaarden zijn, Carludovica palmata voor Panamahoeden. Vlechtscholen. Peper. Assamthee, gambir. Manillahennep. Inheemsche vetpalmen. 106 wanneer ze beginnen te próduceeren, wat hun productie is en welke mogelijkheden ze voor de explqitatie hebben als boschproduct en in cultuur. Er is weinig van het leven dier planten, die in het wild in groote, zuivere bosschen voorkomen, bekend. Oprichting van deW.lJ Cultuurbank. Credieten van de Surinaamsche Bank aan den Grooten Landbouw. Plantage „Boxel." CREDIETBANK VOOR DEN GROOTEN LANDBOUW. In 1918 kwam door de samenwerking van de Surinaamsche Bank, de Nederl. HandefMaatechappij, de Rotterdamsche Bankvereeniging en den Kon. West-Indischen Maildienst de West-Indische Cultuurbank tot stand. Het maatschappelijk kapitaal bedraagt f 1.000.000.-, waarvan f 500.000.- gestort. De directie werd opgedragen aan de heeren Mr. Dr. C. F. Schoch, hoofddirecteur van de Surinaamsche Bank en R. A. Kaiser, zijn plaatsvervanger bij die instelling, terwijl tot gedelegeerde in Suriname werd benoemd de heer D. S. Huizinga, oud-dir. van het Landbouwdepartement aldaar, die tevens een plaats kreeg in de directie van de Sur. Bank te Paramaribo. Aan belangstellenden in de lange voorgeschiedenis van de Cultuurbank wordt de lezing aanbevolen van een door Mr. Dr. C. F. Schoch geschreven artikel, voorkomende in de West-Indische Gids, le jaargang No. 1 van Mei 1919. Daaruit blijkt, dat de Sur. Bank de zaak reeds sedert 1910 in studie had, dat deze na het Rapport 1911 van de Welvaart-Commissie, waarin het onderwerp behandeld is, een meer vasten vorm kreeg, dat er verschillende plannen zijn geweest en dat allerlei omstandigheden de oprichting bemoeilijkt en vertraagd hebben. Intusschen deden de bemoedigende uitkomsten met Liberiakoffie het vertrouwen in cultures, dat na de cacao- en bacovenmisères geschokt was, herleven en meende de Sur. Bank in 1915 de tijd gekomen, om zelve binnen zekere grenzen finantiëelen steun aan den Groot^Xandbouw te verleenen, in afwachting van het slagen harer tpogingen, om een credietinstelling tot dat doel te vestigen. Ze is thans geïnteresseerd in een paar plantages, die ze tevens administreert. Een planter van goeden naam, de heer v. Einden van „Maasstroom", staat de directie daarbij terzijde. Wij hebben die plantages bezocht met den heer Calkoen, directeur van de Sur. Bank te Paramaribo, van wien wij tijdens ons verblijf in Suriname veel hulp mochten ondervinden. . Het grootste belang heeft de Sur. Bank in „Boxel", waarover wij onder „Kleine Landbouw" een en ander schrijven met betrekking tot de kolonisatie. Belooft de vestiging van vrije immigranten er een succes te worden, het cultuurplan van de plantage is voorloopig beperkt tot den omvang van slechts 450 akkers aanplant, deels cacao deels Liberiakoffie, een klein bedrijf dus. De gunstig gelegen plantage heeft voldoende gronden voor een groote onderneming, doch wil en mag de circu- 107 latiebank niet zooveel van haar middelen in cultures vastleggen, als waarom het voor een bedrijf van flinken omvang op „Boxel" zou gaan. „Boxel" zou een geschikt object zijn voor een kapitaalkrachtige maatschappij. Nu de Cultuurbank er is, kan verwacht worden, dat de door de Sur. Bank verstrekte landbouwcredieten zoo niet geheel dan toch gedeeltelijk door de eerste zullen worden overgenomen. Het nijpende gebrek in de kolonie aan arbeiders werkte tegen, om de Cultuurbank al dadelijk een arbeidsveld te verzekeren. De plantages konden met moeite onderhouden, wat bestond; aan kapitaal voor uitbreiding was geen behoefte. Wat het standpunt der Bank ten opzichte der arbeidskwestie betreft, zoolang niet vaststaat, dat de immigratie afdoende zal worden geregeld, zal ze alleen onder bepaalde omstandigheden en beperkende voorwaarden bereid gevonden worden tot verstrekking van cultuurcredieten. Onder de beschreven omstandigheden is ze dus nog vrijwel werkeloos gebleven en bleef ook haar bedrijfsorganisatie nog tot een minimum beperkt. Hoewel credieten aan den Kleinen Landbouw niet zijn uitgesloten, is ze in hoofdzaak opgericht ten behoeve van den Grooten Landbouw en in die richting hebben wij haar vooruitzichten eens nagegaan. Op plaatsing in de cultures van credieten, die binnen beperkten tijd worden afgelost, kan slechts weinig gerekend worden. De plantages, die daartoe in staat zouden zijn, zijn in voldoend kapitaalkraghtige handen; van die zijde valt weinig beroep op de Bank te verwachten. Het verstrekken van kleine credieten onder oogstverband of op het gereede product kan ook niet veel gewicht in de schaal leggen. Met het product als onderpand kunnen de niet kapitaalkrachtigen ook elders terecht; veel geld wordt op die wijze trouwens niet omgezet en vooruit komt de Groote Landbouw er niet mee. Wil de directie de Cultuurbank in gang krijgen en aan haar doel, de bevordering van den Grooten Landbouw, doen beantwoorden, dan zal zij onder oogen hebben te zien, dat de instelling al dadelijk meer als onderneemster dan als credietinstelling zal moeten optreden. Zij zal dan groote bedragen hebben te verstrekken aan en op onderpanden, die steeds aan kapitaalgebrek geleden hebben, om ze tot. behoorlijke cultuurbedrijven te ontwikkelen. Ze zal die plantages of aan zich moeten trekken of er een groot belang in krijgen; ze zal de renten en commissieloonen uit dien hoofde voorloopig niet als bronnen van inkomsten kunnen beschouwen, immers zullen het in hoofdzaak boekposten zijn, waarmee de saldi verhoogd worden; ze zal zoo goed als de volle risico's moeten dragen en een periode moeten doormaken, waarin haar bedrijf geen winst of winst van beteekenis kan laten. De winstperiode zal eerst intreden met het winstgevend worden der plantages, waarin haar gelden worden vastgelegd. In dit verband valt op te merken, dat de directie ook niet dadelijk op winsten rekent, zooals uit het hiervoren genoemde artikel van Mr. Schoch blijkt. Verdient het streven der oprichters, om wat voor den Grooten Landbouw te Nadeel voor de Cultuurbank van het arbeidersgebrek. Inzichten onzer commissie. 108 doen, waardeering, wij meenen dat de zaak breeder moet worden opgevat dan zich laat aanzien, wil men wat bereiken. Daartoe zal al spoedig belangrijk meer kapitaal noedig zijn, dan waarover beschikt kan worden. Mochten belanghebbenden na oplossing van het arbeidsvraagstuk tot de beschreven gestie kunnen besluiten en het noodige kapitaal bijeen weten te brengen, dan zal de Cultuurbank een hoogst nuttige instelling voor de kolonie kunnen worden. Met een degelijk beheer zal zij geleidelijk het vertrouwen winnen en zich ook de vertegenwoordiging zien opdragen van cultuurmaatschappijen, die haar kapitaal niet behoeven, zal ze de cultuurinstelling kunnen worden, die naast eigen zaken een groot aantal plantages financiert en beheert, zooals het geval is met verschillende O. I. instellingen van dien aard. DE KLEINE LANDBOUW. DE KLEINE LANDBOUW. De kleine landbouwers, die de markten voorzien van voedingsmiddelen, beleven een gulden tijd. De hooge prijzen deden tijdens den oorlog talrijke plantagearbeiders, wier contracten afliepen, besluiten tot vestiging als landbouwer. Ook uit andere bedrijfstakken en uit de hoofdplaatsen kwam een trek in die richting. Het Gouvernement had nimmer zooveel premies aan immigranten uit te keeren, vestigingsplaatsen te stichten of uit te breiden en rijstpolders aan te leggen, want vooral de rijstbouw trekt. Vergeleken met 1913 gaf de rijstproductie in 1918 een stijging te zien van bijna 300 %. Na rijst volgen aardvruchten, bananen en mais met de hoogste accressen. Het aantal rijstpellerijen en maismolens vermeerderde de laatste jaren aanzienlijk. De producties der voornaamste voedingsmiddelen bedroegen in 1918 volgens de officieele gegevens: Rijst .... 8.745.000 K.G. Mais .... 1.874.000 „ Aardvruchten . 5.570.000 . , Bananen . . . 734.000 bossen Bacoven . . . 359.000 „ Cocosnoten . . 2.370.000 stuks In hoeverre de cijfers betrouwbaar zijn, kunnen wij niet beoordeelen; o.i. moet veel aan de contrOle ontsnappen. Wij gelooven ze dan ook meer als ramingen te moeten beschouwen. De rijstconsumptie wordt al bijna door de productie gedekt; rijst was vóór den oorlog het belangrijkste invoerartikel. Is deze snelle opbloei op zich zelf een heuglijk verschijnsel, op zekere reactie dient men voorbereid te zijn. Binnen weinige jaren toch is een overschot aan voedselproducten te verwachten, dat uitgevoerd zal moeten worden. Steeds verwend door hooge binnenlandsche prijzen, zullen de kleine landbouwers dan moeten leeren concurreeren op de wereldmarkt. Ze zullen de prijsstelling dan niet meer in de hand hebben als tot dien en tegenover de bij tijden lagere geldopbrengst dan waaraan ze gewend waren, compensatie moeten zoeken in het opvoeren der productie. De kleine landbouw wordt thans zeer extensief gedreven; het overgroote deel der landbouwers doet niets aan grondbewerking. Opbloei tijdens den oorlog. Producties 1918. Reactie mogelijk. 112 Ploegvee. Landbouwmachines. Bevloeiïng. Afwatering. Irrigati e-ingenieur. Van bestuurswege zal al het mogelijke gedaan moeten worden, om de bevolking op den komenden economischen strijd voor te bereiden en haar sterk te maken. Door het geringe succes, dat tot nu toe bereikt werd met het landbouwonderwijs, de demonstratievelden enz. late men zich niet ontmoedigen; de tijd zal spoedig komen, dat het volk er leering uit zal moeten trekken. Vooral op het gebied van bodembewerking kan men van bestuurswege niet genoeg demonstreeren en het ploegvee moge de bijzondere aandacht hebben. Is het met den veestapel in het algemeen treurig gesteld, ploegvee is er zoo goed als niet; slechts bij uitzondering ziet men ploegen. Wat zou de landbouw op Java beteekenen zonder ploegvee ? De groote rijstpolders lijken voor machinale grondbewerking zeer geschikt. Aanschaffing van motorploegen en bewerking van den bodem tegen bepaalde prijzen kan door het Gouvernement, particulieren of in coöperatie geschieden. Zoo kunnen ook oogstmachines woiden geëxploiteerd. De rijstvelden zijn voor het groote deel afhankelijk van den regen. De voorbereiding moet op het invallen van den grooten regentijd wachten; met de droge, harde klei is niets aan te vangen. Vallen de regens laat in, dan is het nadeel van het gedwongen uitstel groot en als het gewas pas te velde staat, kan het invallen van eenige droogte gevaarlijk zijn, hoewel in den natten moesson als regel volop water valt. Twee rijstoogsten in één jaar behooren op dezen rijken grond tot de uitzonderingen. In den kleinen regentijd valt meestal niet voldoende water. De geschetste bezwaren aan den rijstbouw verbonden, zijn op te heffen door .bevloeiïng. Eenvoudig op te lossen is het bevloeiïngsvraagstuk niet, althans niet middels irrigatiekanalen, gevoed met levend water. Het geheele alluviale kustgebied toch heeft weinig of geen niveauverschil; de aanvoerkanalen moeten lang en kostbaar zijn, wil men het zoete water boven niveau aanvoeren. Voor zooverre ze gereed zijn, demonstreeren de fraaie topografische kaarten van het Opnemingsbureau onder den heer Spirlet zulks duidelijk. Bevloeiïng uit zwampen, die door afsluiting tot natuurlijke waterreserves voor droge perioden te vormen zijn, zal hier en daar mogelijk blijken, hetgeen bestudeerd moet worden. Jammer genoeg is bij den aanleg der rijstpolders niet steeds gelet op de nabijheid van uitgestrekte zwampen, die met betrekkelijk geringe kosten tot natuurlijke reservoirs zijn te maken, zoodat pompstations, de wel eenvoudige, maar ook blijvend kostbare oplossing, in het toekomstig bevloeiïngssysteem bezwaarlijk te vermijden zullen zijn. De afwatering van een deel der vestigingsplaatsen en rijstpolders eischt dringend verbetering. Het is plicht van het Gouvernement om de rijstbouwers in hun concurrentie op de wereldmarkt — rijst zal een groot exportproduct kunnen worden — te sterken, door te trachten de bezwaren, thans nog aan den rijstbouw verbonden, zooveel mogelijk te ondervangen. Het was geen verstandige daad van de Koloniale Staten, om een op de begrooting 1919 uitgetrokken bedrag voor een irrigatie-ingenieur, ter bestudeering van het be- 113 vloeiïngsvraagstuk, te schrappen. Men kome er spoedigst op terug, de tijd dringt. De indrukken, die wij opdeden van de door het Gouvernement in hoofdzaak op verlaten plantages gestichte vestigingsplaatsen, bewoond door Creolen, Br. Indiërs en Javanen waren boven verwachting. In het algemeen gesproken belooft er wat goeds uit te zullen groeien. Vestigingsplaatsen als „Johan en Margaretha" aan de Commewijne, „Paradise" en „Nieuw-Waldeck" in Nickerie, om enkele te noemen, maken reeds een welvarenden indruk. Lelydorp is als vestigingsplaats aan het spoor ongelukkig gekozen; de zandige gronden langs de spoorbaan zijn over het algemeen arm. De huur is er van 10 op f 6.— per H.A. terug gebracht. Velen trekken er vandaan. Niet genoeg is er bij de keuze der vestigingsplaatsen en rijstpolders rekening mee gehouden, dat ze in de nabijheid van centra van den Grooten Landbouw kwamen. De plantages zouden ermee gebaat zijn en de opgezetenen hebben ook tijden, dat eenige bijverdienste met plantagearbeid welkom is. Iedere vestigingsplaats staat onder een opzichter en heeft een politiepost. De scholen en kerkjes, die wij er troffen, zijn opgericht door de Moravische Broeders en de R. Katholieken. De voorwaarden, waarop het Gouvernement de immigranten, wier contract is afgeloopen, in de gelegenheid stelt gronden te verkrijgen en zich te vestigen, zijn gemakkelijk. Behalve de ƒ100.— premie, waartegen ze afstand moeten doen van het recht op terugvoer naar het geboorteland, krijgen ze op de vestigingsplaatsen 2 a 3 H.A. grond tegen een huur van ƒ10.— per H.A. per jaar, de eerste 6 jaar vrij van huur; in de rijstpolders 2 a 3 H.A. eigendomsgronden tegen de per H.A. omgeslagen aanlegkosten, te betalen in 5 jaar en een akkergeld van 23 ct. per H.A. per jaar. De van Drimmelenpolder ter grootte van ± 550 H.A. in Nickerie, aangelegd door het Gouvernement, kostte ± ƒ60.— per H.A. aan aanleg; de Corantijnpolder, die 8 a 900 H.A. groot zal worden, was nog niet voltooid. . De Boonacker- en Sawmillkreekpolders zijn door de kleine landbouwers zelf, in hoofdzaak Britsch-Indiërs, aangelegd. Ook de aanleg van den Hamptoncourtpolder gebeurt door de bevolking zelf. Ze liggen alle in Nickerie. De Br. Indiër voelt over het algemeen weinig voor de vestigingsplaatsen, waar hij den grond slechts in huur kan krijgen. Zoodra hij voldoende heeft gespaard, koopt hij een stuk grond. O.i. is er veel voor te zeggen, om aan alle door het Gouvernement in kleine perceelen uit te geven gronden op de daartoe ingedeelde terreinen ondere zekere voorwaarden bezitsrechten voor den gebruiker te vestigen. De terreinen zullen steeds zoo gekozen moeten worden, dat het achterland niet afgesloten wordt, zooals bij de grondjes langs de groote rivieren dikwijls het geval is. Voor de rijstpolders in Nickerie en Coronie heeft men een soort waterschappen gevormd, welke instituten echter nog weinig ontwikkeld zijn. Het bestuur van zoo'n waterschap bestaat uit een commissie van 4 leden, wier besluiten voor de opgezetenen bindend zijn. Tegenover de onwilligen en die zijn er vele, heeft men nog geen dwangmiddel, behalve dan, dat het Gouvernement de werken van algemeen belang uitvoert en de kosten hoofdelijk omslaat. Dat kan niet zoo blijven; de bestuurszorg 8 Vestigingsplaatsen. Gunstige vooi waarden van gronduitgifte door het Gouvernement. Rijstpolders. Eigendomsrechten ook voor vestigingsplaatsen gewenscht. Waterschappen. 114 Gewassen op de vestigingsplaatsen. Het werk der kleine landbouwers. - kan zich niet zoover uitstrekken. Met de groote uitbreidingen, die onderhanden en te wachten zijn, wordt de taak tè omvangrijk. Men zal aan de organisatie der waterschappen bijzondere aandacht moeten schenken en dwangbepalingen tegen de onwilligen in de polderverordeningen moeten opnemen. Voor den grooten Saramaccapolder bewesten Paramaribo bestaat nog geen waterschap. De erven der vestigingsplaatsen'zijn met allerlei gewassen bebouwd. Men treft er nog dikwijls de oude plantagecacao, die aangehouden werd, hier en daar ook jonge cacao, voorts koffie, vruchtboomen, bananen, bacoven, cassave, tayers enz. De overjarige gewassen cacao en koffie zijn als hoofdgewas niet geschikt voor den Kleinen Landbouw. Aan bestrijding van cacaoplagen wordt niets gedaan en is de opbrengst daardoor gering. Deze bevolkingsaanplantingen van cacao zijn als infectiehaarden een gevaar voor de plantages. Voor de koffie ontbreekt het aan inrichtingen voor de bereiding, die dan ook bewerkelijk en primitief is, zeer ten nadeele van het product. Het zijn gewassen, die meer zorg behoeven dan de kleine landbouwer eraan wil besteden. Van den arbeid der Javanen kregen wij een goeden indruk. Op de vestigingsplaats „Johan en Margaretha" b.v. steekt hun werk gunstig af bij dat der Br. Indiërs; ze bewerken hun rijstvelden zooals op Java en beschikken hier over bevloeiïng uit een zwamp. Zoowel hun sawahs als woningen en erven zien er verzorgd uit, terwijl de woningen en erven van de Br. Indiërs er een slordigen indruk maken en aan grondbewerking weinig of niets door hen gedaan wordt. Met de vestigingsplaatsen „Paradise" en „Nieuw-Waldeck" in Nickerie, in hoofdzaak door Br. Indiërs bewoond, is het beter gesteld. Ook daar doen ze niet dan het hoog noodige aan grondbewerking en wel op sommige plekken, die anders geen voldoenden oogst zouden opleveren, maar wat geplant is, wordt er tenminste schoon gehouden en maken hun woonerven en bouwgronden een veel beteren indruk. Op de vestiging „Groningen" aan de Saramacca zagen wij van de Javanen ook heel goed werk. Jammer dat de loozing van een deel dier gronden te wenschen laat. De Br. Indiër is werkzaam en uiterst spaarzaam; hij brengt het door zijn spaarzaamheid, die de Javaan ten eenmale mist, spoediger tot welstand, maar als landbouwer staat de Javaan een stuk hooger. Intusschen vormt de Br. Indische bevolking een goed element in den kleinen landbouwersstand en velen hunner hebben zich geleidelijk van een vrij aanzienlijk grondbezit weten te verzekeren. Als veehouder is de Br. Indiër den Javaan verre de baas; hij verzorgt zijn vee als zijn kinderen. De minste figuur onder de landbouwers is nog de Creool, die maar het liefst teert op een stuk ouden cacaoaanplant zonder er zich veel moeite voor te geven. Hij plant gewassen voor de eigen voeding; tot voorziening van de markt draagt hij echter nog weinig bij, de goeden niet te na gesproken. Aangelokt door de hooge prijzen is er tijdens den oorlog meer liefhebberij bij de Creolen voor den landbouw gekomen. Uit de hoofdplaatsen zijn velen naar het land getrokken. Een groot deel faalde — de Creool is geen landbouwer in zijn hart — maar met aanmoediging door het bestuur en voorlichting van de landbouwleeraars wordt de natuurlijke tegenzin misschien gelei- 115 delijk overwonnen en zal ook de Creolenbevolking zich langzaam aan meer op den landbouw gaan toeleggen. Voor dit in andere bedrijfstakken zoo bruikbare volk is zulks zeer te hopen. Het aantal leegloopers is te Paramaribo in de laatste jaren reeds sterk verminderd. Als staaltje van 'de productiviteit van den grond mogen de volgende cijfers dienen: Van een complex rijstvelden ter grootte van 367 H.A. in Nickerie werden in 1918 zonder omwerking van den grond verkregen 1.084500 K.G. padi = gem. 2955 K.G. per H.A. of ± 34 pic. per Bouw, een mooi gemiddelde voor onbewerkten grond. Het is hier de plaats er nog eens op te wijzen, dat met de uitbreiding, die de Kleine Landbouw in de laatste jaren heeft ondergaan en nog verwacht kan worden, het scheppen van goede verkeerswegen over land een belang van groote actualiteit is geworden. Het wegtrekken op groote schaal van immigranten, wier contract om was, van de plantages naar de vestigingsplaatsen, waar tegenover geen aanvoer van beteekenis tijdens den oorlog stond, heeft naar middelen doen omzien, om hen voor de ondernemingen te behouden. Reeds op verschillende plantages kunnen zij zich op gunstige voorwaarden als vrije kolonisten vestigen tegen de verplichting, om eenige dagen per week in loondienst voor de onderneming te werken. Al naar de grootte van het gezin krijgen zij een stuk grond van y2 tot 1 H.A. in bruikleen en een voorschot in geld met gemakkelijke afbetaling voor den eersten aanplant en voor het bouwen van een huis; meestal geeft de onderneming hun een huis, welks kostprijs ze dan in voorschot krijgen. Verder genieten ze vrije geneeskundige behandeling en verpleging op gelijken voet als de immigranten. De heeren $e la Parra van de plantage „Vreeland" zijn met deze kolonisatie begonnen; er wordt thans uitsluitend met vrij volk gewerkt. De eersten zijn in de beste conditie, omdat ze voldoende aanbod krijgen, ook van immigranten, van andere plantages afkomstig. Naarmate echter het aantal ondernemingen, dat de gelegenheid tot vrije kolonisatie opent, toeneemt, zal het moeilijker vallen de kolonistenvestigingen bezet te krijgen; de gunstiger voorwaarden van het Gouvernement, dat meer grond kan afstaan, terwijl de kolonisten aan geen tegenprestatie gebonden worden, zijn aantrekkelijker. De plantage „Boxel" (eigenaar de heer Hilfmann), waarin de Surinaamsche Bank geïnteresseerd is, begon in 1918 met kolonisatie, waarvoor een groot oppervlak werd gereserveerd. Er waren bij ons bezoek reeds 130 vrije kolonisten gevestigd, die ieder 1 H.A. grond gratis in gebruik hebben met de verplichting om voor de plantage uit te komen, als de beheerder, een der heeren de la Parra van „Vreeland", het noodig acht. Een blok van 750 H.A. behoorlijk ingepolderd land van deze in totaal ± 1850 H.A. groote onderneming is bestemd voor den verkoop, waarvoor veel belangstelling van Br. Indische zijde schijnt te bestaan. „Boxel" verkeert in de zeer gunstige conditie, dat het over een groot oppervlak voor kolonisatie en verkoop beschikt, uit welke Rijstproductie zonder grondbewerking. Verkeerswegen . van 'tHoogerhuis heeft een groote en een kleine raamzaag, een groef- en ploegmachine, een scherpmachine, een kraan aan de rivier en een lier in de zagerij. De rooster is op zaagselstoken ingericht; zaagsel en afval zijn voldoende. De zaagtanden worden gezet met een zelfgemaakten handzetter (platte vijl met gleuf). De zetting is: 1 tand links, 1 neutraal, 1 rechts. De max. spoed van de groote raamzaag is 18", de gemiddelde 12" per min. De heer van 't H. zaagt in hoofdzaak 3// planken. Tijdens ons bezoek werd een kopiebalk verzaagd; 6 planken waren gaaf, 4 hadden hartscheuren over een deel van de plank. Schaaldeelen en planken met gebreken worden tegen lager prijzen verkocht. Vóór den oorlog was de prijs van 1" kopieplanken 12 ct. per voet, nu 15 ct. Kopie is een zeer gewild hout in de kolonie. Planken van versche mora trekken meer dan van versche kopie. De capaciteit van den molen is 12 balken per dag. Het bedrijf maakt een indruk van netheid en economisch werken, zoover de installatie dit toelaat. "1 Volgens den heer van 't Hoogerhuis werkt hij met 20 man incl. het terreinwerk. De dagloonen zijn f 1.50 a f 2.— ; gewerkt wordt van 7 tot 6 met 1 schaftuur. Bij drukte wordt om den anderen dag doorgewerkt tot middernacht, waarvoor het volk altijd te vinden is. Bij doorwerken betaalt hij 2 dagloonen plus 33V3 ct. voor kost. De duurtetoeslag bedraagt thans 15 ct. p. d. voor ieder. Bij ongevallen in dienst heeft de arbeider vrije geneeskundige behandeling en vol loon. De heer v. 't H. heeft getraind volk, velen met lange dienstjaren; zelden heeft hij extra volk noodig. Hij verwerkt alleen opkoophout. Ten opzichte van den kostprijs was de heer van 't H. gesloten. Het komt ons voor, dat de Creool gaarne in fabrieksbedrijven werkzaam is en er goed voldoet. De zaagmolens werken uitsluitend met Creolen. 137 De zaagmolen „De Nieuwe Eendracht" van den heer Samson is niet op het stoken van zaagsel ingericht. Hij heeft een raamzaag, een cirkelzaag (dwarszaag) een scherpmachine, een molen om quassi bita (bitterhout) tot chips te malen en lieren. Gewerkt wordt van 's morgens 7 tot middernacht, de avondploeg van af 5 uur. Zaterdagavond wordt niet gewerkt. De avondploeg is kleiner dan de dagploeg. 's " Avonds wordt alleen gewerkt met de stoomzaag; de cirkelzaag met drijfmachine staan dan stop. De machinist, die een vast loon van f 6.— per dag heeft, is 's avonds altijd bij de hand. Daags wordt met 10, 's avonds met 6 arbeiders gewerkt. De loonen zijn ƒ 1.50 a f 2.50 per dag; de sjouwers worden het hoogst betaald. De avondploeg krijgt dezelfde betaling. Het aantal zaagdagen per jaar is 250 a 265. Behalve de Zon- en feestdagen wordt per kwartaal 5 a 6 dagen gestopt voor schoonmaak en reparatie. Op het kantoor zijn 2 klerken, 1 voor den verkoop, 1 voor de administratie.. De heer Samson heeft een contract met het Gouvernement voor de levering van ] 27000 le kwaliteit moradwarsleggers (180X22y2Xll cm.) per jaar a f 1.75 per 1 stuk; de 2e kwaliteit met gebreken en spint wordt geleverd aan Mariënburg voor 80 ct., een speciale maat (210 X 22V2 X H) 2e kwaliteit voor f 1.20 per stuk. Gezaagd wordt uitsluitend mora. Wat niet geschikt is voor dwarsleggers wordt verzaagd tot planken, die naar Barbados gaan. De spoed van de raamzaag is 18" voor dwarsleggers (gering aantal zagen), voor planken 11". De afval levert genoeg brandstof op. Bij veel zagen heeft men de helft, bij weinig zagen 3/4 noodig voor eigen gebruik; de rest wordt verkocht. Mora is een zeer voordeelig brandhout. Gebruikte men vroeger 2 vaam van 3' X 5' X 5' ander hout, nu volstaat men met 1 vaam mora-afval. De afval, die overblijft, wordt als brandhout naar Barbados geleverd tegen $ 8.40—$ 10 per tón, vracht 4 a % 4.5 per ton. Ook morahoutskool is uitstekend, wordt op Barbados geplaatst tegen 15 tot $ 18 per ton, vracht 4 a % 4.5 per ton. Met het op maat zagen van de dwarsleggers blijven dikwijls gave eindstukken over, die naar den afval gaan. Per vollen werkdag (dag en avond) worden verkregen pl.m. 125 dwarsleggers. 5 Kub. voet ruwhout leveren volgens den heer S. uit: 1 gaven dwarslegger met B iy2 kub. voet inhoud, 1 kub. voet aan gave planken en richels (dus 50% gaaf kl hout) en 2 kub. voet aan schaaldeelen, wrakke planken, afgekeurde dwarsleggers en afval (brandhout); totaal 4>/2 kub. voet met een opbrengst van ƒ3.50 of per kub. voet ruwhout ƒ 0 70 1 Kub. voet ruwhout kost hem + ƒ 0 38 Het zaagloon incl. afschrijving bedraagt - 0.18 ± - 0.56 Winst per kub. voet ruwhout ... ± ƒ 0.14 Met een nog primitief ingerichten zaagmolen en een voor veel verbetering vatbaar boschbedrijf, dat bovendien nog niet op halve kracht werkt en dus duur uitkomt, is het resultaat zeer bevredigend. Zaagmolen „De Nieuwe Eendracht". Arbeiders, loonen enwerktijden. ..eringen r11 moratout. istprijs en winst per ib. voet ruwhout. 138 Inzichten onzer commissie. Arbeiders en loonen. De Coppename- e Corantijnbosschen mees geschikt voorexploitati( Plaatsen voor de zaagmolens. De heer Samson is doende kapitaal van anderen in de zaak te betrekken, om het reeds loonende bosch- en zaagbedrijf beter uit te rusten en uit te breiden. Er zijn nog meer zaagmolens te Paramaribo; het ontbrak ons aan tijd ze alle te bezoeken, meenden wij ook met de bezochte te kunnen volstaan. Mogelijkheden voor het Nederlandsche kapitaal. Uit hetgeen over hout geschreven werd, blijkt duidelijk, dat wij in de exploitatie van mora een goed arbeidsveld voor het Ned. kapitaal zien, indien een breede markt voor dit hout te vinden is. In de morabosschen komen ook'andere goede en bekende houtsoorten verspreid voor; aansluitend aan de mora treft men dikwijls krapa- en mora bucquiabosschen, wederom vermengd met andere goede houtsoorten, zoodat wij het niet onmogelijk achten, dat een houtaankap al dadelijk eeu breeder oeverstrook omvatten kan dan waarop de mora staat. Met houtvester Gonggrijp zijn wij echter van meening, dat het veilig is voorloopig alleen op de mora-exploitatie te baseeren. Bij de overwegingen gingen wij van het standpunt uit, dat aan een houtaankap noodzakelijk een zaagmolen moet worden verbonden en dat vooraf geringd, dus op stam bestorven hout verwerkt moet worden. Ook al zou men in hoofdzaak balken willen exporteeren, waarvoor Ir. Ghijsen van de Middelburgsche houtfirma Albers & Co., dien wij te Paramaribo ontmoet hebben, voorloopig het meest schijnt te voelen, men zal toch niet buiten een zagerij kunnen, wil men economisch exploiteeren. Voor den export is alleen gaaf hout geschikt; wat gebreken heeft, moet in de kolonie verzaagd worden en het rondhout zal men in ieder geval tot vierkante balken zagen; bekappen is te duur. Om zeker te zijn, dat volkomen gaaf hout wordt uitgevoerd, voelen wij veel voor het idee van den houtvester om alle hout in de kolonie te verzagen, het gave zooveel mogelijk tot dikke platen. In overleg met hem hebben wij eens nagegaan, welke terreinen voor exploitatie in aanmerking komen, hoeveel kapitaal benoodigd kan zijn en wat de kostprijs per M3 met een goed opgezet bedrijf ongeveer kan worden. Het benoodigde aantal arbeiders voor een bedrijf als aanvankelijk beoogd is pl.m. 85. Hoewel deels wellicht met immigranten zal worden gewerkt, rekenden wij voor het grootste deel op een dagloon van gem. ƒ2.50. ! De bosschen aan de Coppename en Corantijn komen voor exploitatie het meest * in aanmerking; ze hebben de grootste oppervlakten. De rest is trouwens, behalve aan de Wajombo, niet vrij. De heer Samson heeft reeds concessie aan de Saramacca, de heeren Wix, Cruickshank en Ho Wa Shoe van Nickerie aan de Nickerie- en Arawarrarivieren. De heer Samson exploiteert, de anderen doen niets. Hun zal een termijn gesteld moeten worden. Het Wajombo-complex van 800 H.A. kan mogelijk bij de Coppename-concessie getrokken worden. Er zijn dus 2 objecten; combineeren tot één bedrijf is niet mogelijk, daarvoor liggen ze te ver van elkaar. De zaagmolens moeten ergens meer stroomafwaarts komen, op vloedvrije plaatsen. Coppename en Corantijn zijn ver voor zeeschepen bevaarbaar. Goede plaatsen aan de Coppename zijn bij de Kalebaskreek, waar de niet werkende mangrove- Moraexploitatie. Sleeppad. De pont met uitsleepmachine op den achtergrond. Gezicht op een zaagmolen te Paramaribo. (Landzijde). 139 drooginstallatie van de Suriname Extracts Cy. staat en een plaats verder de rivier op, „de Goede Hoop" geheeten. Bij peiling ter hoogte van „de Goede Hoop" bleek een touw van 11.5 M. niet lang genoeg. Ook de Corantijn heeft zooveel hooge oevergedeelten, dat het niet moeilijk zal vallen een geschikte plaats te vinden. De concessiegelden bedragen, zooals reeds eerder werd opgemerkt, 2 ct. per H.A., de retributie 50 ct. per boom. Voor den uitsleep kwamen het meest geschikt voor: de Lidgerwood Road Engine No. 1018 Klasse A, cyl. 9" X 10", kabeltrek 6700 voet, ketel 53" X 114", gewicht 23300 Eng. ponden of de No. 1026 Klasse C—D, cyl. 9" X 10", kabeltrek 4500', ketel 53" X 114', [gewicht 24000 pond; de kabeldikte van beide 7J8". Leverancier The Lidgerwood Manufacturing Cy., Seatle, Washington U. S. en 96 Liberty Street N.-York. Andere fabrikanten van uitsleepmachines zijn: The Washington Iron Works, Seatle, Washington; The Puget SoundIron Works, Tacona, Washington; The Moore & Scott Iron Works, San Francisco; The Lambert Hoisting Engine Cy., Newark, N.-Yersey. Het type valt nader te overwegen. Bedoeld wordt de machine te monteeren op een pont, zooals beschreven werd. Het seinen van balk tot pont voor aanzetten of stoppen van de machine gebeurt aan de Saramacca met een vlaggetje. In lange tracés gaat dat moeilijker, kan b.v. middels een schel, waarvan het koord langs het geheele sleeppad gaat, gewaarschuwd worden. De prijzen der niet zeer uitgebreide installatie voor boschbedrijf en zagerij werden zoo goed doenlijk door ons getaxeerd. Voor de exploitatie van 5000 H.A. mora (de grootte der concessie op 100.000 H.A. 1 gesteld) zal ongeveer ƒ 500.000 kapitaal vastgelegd moeten worden, terwijl de bedrijfskosten ruim ƒ 150.000 per jaar zullen bedragen met een dagproductie van 25 M.3 gezaagd hout, een jaarproductie van 6875 M.3 De kostprijs zonder rente en afschrijving werd berekend op ruim ƒ22.— perM3. gezaagd, loco zaagmolen. ; Het is zeer waarschijnlijk, dat een belangrijke uitbreiding van de beide hier bedoelde bedrijven mogelijk en gewenscht zal blijken met het oog op de aansluitende krapa- en mora bucquiabosschen. Men vange met de gemakkelijkst te exploiteeren mora aan. Een houtaankap levert aan takhout etc. een groote hoeveelheid geschikte grond- 1 stof voor de distillatie. Een onderzoek naar de rentabiliteit van-zoodanig nevenbedrijf ter winning van de bijproducten houtskool, teer, methylalcohol en calciumacetaat is alleszins gewettigd. Wij kunnen het Ned. kapitaal een nadere studie sterk aanbevelen. De kansen lijken ons gunstig. De verkoopprijs van mora, waaromtrent thans nog geen zekerheid bestaat, is natuurlijk een voorname factor. Wij vertrouwen, dat dit prima hout Diepte van de Coppename. Uitsleepmachines. Het seinen in het sleeppad. kapitaal en exploitatie. Kostprijs per M3. gelaagd hout. loutdistillatie. Conclusie. 140 tot flinke prijzen zal zijn te plaatsen. Het is gewenscht, dat zoo spoedig mogelijk een proefzending van de door het Boschwezen geringde, reeds bestorven stammen naar Europa worde verscheept. Aanwending van balata. Producties van verschillende landen. Producties en uitvoei van Suriname. BALATA. Dit product, gewonnen uit de latex van de bolletrie (Mimusops globosa), is een concurrent van de getah pertsja, staat daarbij wat ten achter wegens minder guttaen hooger harsgehalte, maar vindt toch gereeden aftrek voor dezelfde doeleinden. Het wordt hoofdzakelijk aangewend voor de isoleering van onderzeesche telegraafkabels en vindt verder afzet in de drijfriemenindustrie (balatariemen), de schoenenfabricage (Dick's schoenen), voor golfballen en andere kleine voorwerpen, voor autobanden ter menging met rubber enz. Ongetwijfeld zal de gestadige ontwikkeling der draadlooze telegrafie die van het kabelnet belemmeren en zal tot dit doel het verbruik verminderen; het product heeft echter zooveel goede eigenschappen, dat het in andere richtingen meer en meer zal worden benut. ;<.-'- Het heeft een groot weerstandsvermogen en is, vermengd met rubber, zeer geschikt voor artikelen, die aan groote slijtage onderhevig zijn. Dat de prijs in de toekomst beïnvloed zal worden door dien van rubber is niet waarschijnlijk. Tijdens den oorlog zijn de balataprijzen ver boven die van rubber uitgeloopen. De wereldproductie is beperkt. De productielanden Suriname, Demerara, Venezuela en Fr. Guyana voerden, voor zoover bekend, sedert 1912 de volgende hoeveelheden uit: Suriname Demerara Venezuela Fr. Guyana. 1912 727414 K.G. 406000 K.G. 1.696788 K.G. 79175 K.G. 1913 1185932 „ 612400 „ 2.223818 „ 220356 „ 1914 675654 „ 520800 , 850770 . 190936 „ 1915 182984 „ 706852 „ 997390 „ 390055 „ 1916 911490 „ 657434 „ ontbreekt 539713 ,, 1917 1034211 S 723879 „ „ 738321 „ 1918 625022 „ ontbreekt „ ' 676797 „ (tot 1/91918). In 1909, 10 en 11 voerde Fr. Guyana nog slechts 22350, 30639 en 42514 K.G. uit; de productie is er dus sterk toegenomen. Bij ons bezoek aan die kolonie vernamen wij, dat vele boomen tengevolge van het tappen sterven en dat de productie nu achteruitgaande is. Hieronder geven wij een overzicht van de producties en uitvoeren van Suriname in de jaren 1912/18. 141 Productie. Uitvoer. 1912 727414 K.G. 727414 K.G. 1913 1.185932 , 1.185932 „ 1914 1.018497 „ 675654 „ 1915 . 209372 „ 182984 „ 1916 769292 , 911490 „ 1917 887565 „ 1.034211 „ 1918 662198 „ 625022 , De invloed van den oorlog spreekt duidelijk uit het staatje. Van de 1.018497 K.G., geproduceerd in 1914, werden in het eerste oorlogsjaar slechts 675654 K.G. uitgevoerd. Met een groot restant van oogst 1914 heeft men in 1915 de exploitatie blijkbaar niet op denzelfden voet durven voortzetten. De exploitanten wijten de geringe productie van 1915 in hoofdzaak aan regeeringsmaatregelen ten opzichte van de teelt van voedingsgewassen en het weren van bleeders (tappers) uit Demerara in verband met de voedselschaarste, zoomede aan verloop van eigen tappers naar Fr. Guyana. De invloed van een en ander zou zeker gevoeld zijn, indien men normaal had willen doorwerken, doch een val van ruim 1 miljoen kilo in 1914 tot ruim 200.000 kilo in 1915 moet toch wel door de exploitanten zelf gewild zijn. In ieder geval hadden ze meer arbeiders kunnen krijgen dan voor een oogst van slechts 200.000 kilo. Dat hebben de daaropvolgende jaren bewezen. In 1916 kwam groote vraag van Engeland en Amerika op. Zij, die voorraad hadden, zijn er wel bij gevaren. Zij hebben hooge posten oninbare voorschotten aan arbeiders, die in hun boeken voorkwamen, kunnen afschrijven. Vele partijen werden afgedaan tot fancy prijzen; van een geregelde noteering, die in normale tijden nauwelijks bestaat, was geen sprake meer. De normale middenprijs vóór den oorlog was circa ƒ 3.25 a ƒ 3.50 c.i.f. Londen; vracht, assurantie enz. beliepen toen 35 a 40 ct. per K.G. en de kostprijs van op gezonde basis gedreven zaken pl.m. f2.25 per KG. f.o.b. Paramaribo, zoodat de winst ± 75 ct. per K.G. bedroeg. De hausse is voorbij, maar de markt blijft vast; de kostprijs is gestegen tot f 2.50 per K.G.; de vracht en assurantiekosten zijn aanzienlijk hooger dan vroeger, niettemin kan de winst thans veilig op f 1 per K.G. worden aangenomen. De productie is echter achteruitgaande; het aantal bleeders is sterk geslonken. Werd in de jaren 1912 'en 1913 nog gewerkt met een totale arbeidersmacht van pl.m. 7000 man, w. o. pl.m. 2700 uit Demerara, in 1917 waren nog slechts totaal ruim 2700 man, waarvan 1000 uit Demerara, in 1918 nog 2250 man in het balatabedrijf werkzaam en in 1919 zal het aantal wel niet meer dan 1700 bedragen. Het zijn in hoofdzaak Creolen, die dit boschwerk doen. Met de vermindering van het aantal is de productie per hoofd belangrijk gestegen, maar de totale productie loopt toch terug. De oorzaken zijn niet alleen in het minder aanbod van arbeiders te zoeken; aan een groot aantal als vroeger zou geen werk meer verschaft kunnen worden. De prospectie- (exploratie-) ploegen moeten steeds verder het land in, om nieuwe Invloed van den oorlog. Opbrengst, kostprijs en winst. Achteruitgang van de productie. 142 Gemiddelde productie per arbeider. Balata als bron van inkomsten voor de koloniale kas. Het balatavraagstuk. terreinen op te sporen, waar een voldoend aantal bolletries voorkomt; de minst moeilijk te bereiken terreinen zijn voorloopig grootendeels afgewerkt. Het aantal gestorven en kwijnende boomen is hier niet gering en het zal jaren duren voor de rest zich zoo hersteld heeft, dat ze opnieuw getapt kan worden. De bleeders hebben dus meer tijd noodig en moeten zich meer inspannen om de nieuwe vindplaatsen te bereiken. Ook kunnen ze niet meer dan een bij verordening vastgesteld voorschot krijgen, dat wellicht te beperkt is. Een en ander is oorzaak, dat velen hun fortuin gaan zoeken in Fr. Guyana, waar de balatawinning van jonger datum is, de omstandigheden dus minder moeilijk zijn en geen beperkende bepalingen op het verstrekken van voorschotten enz. bestaan. Ook de Demerarableeders trekken nu liever naar Fr. Guyana dan naar Suriname. Men werkt in Fr. Guyana met pl.m. 5000 tappers. In Suriname bedroeg de gemiddelde productie per arbeider in 1917 pl.m. 327 K.G., in 1918 pl.m. 294 K.G. tegen pl.m. 104 en 169 K.G. resp. in 1912 en 1913. De stijging der productie per hoofd en de limiteering van het voorschot per arbeider hebben tot gezondere toestanden in dit bedrijf geleid. Tot voor weinige jaren lieten deze alles te wenschen. De vermindering van de totale productie is een factor, waarbij ook de koloniale kas nauw betrokken is. Haar ontvangsten uit dien hoofde waren: Vergunningsrecht Concessiegelden Retributie Totaal 1912 f 13525 f 220743 f 108122 f 342390 1913 „ 5000 „ 217598 „ 167044 „ 389642 1914 „ — . 149858 „ 97913 „ 247771 1915 „ — „ 126507 „ 82782 , 209289 1916 „ 450 „ 230981 „ 114286 „ 345717 1917 „ 2184 „ 308279 „ 132385 „ 442848 1918 1 4086 , 245478 „ 99330 . 348894 In concessie waren uitgegeven: 1916 5017400 H.A. 1917 5526100 „ 1918 5598900 „ Het concessierecht bedraagt 4x/2 ct. per H.A. Zijn er meer aanvragers van eenzelfde blok — het geheele land is voor de balata in blokken ingedeeld — dan wordt het aan den hoogsten bieder boven 4V2 ct. per H.A. concessierecht toegewezen. Een concessie loopt 15 jaar, indien de rechten jaarlijks 2 maanden vóór den vervaldatum voldaan worden. Het in 1917 ontvangen bedrag over een minder oppervlak dan in 1918 is zooveel hooger dan in 1918, omdat de vervaldatum is verschoven van 1 Oct. naar 1 Jan. en in 1917 over 15 maanden werd betaald. De retributie aan het Gouvernement bedraagt 15 ct. per kilo balata. Dit zeer extensieve boschbedrijf heeft al dadelijk na zijn optreden als Chef van het Boschwezen de volle aandacht van houtvester Gonggrijp gehad. In den toenmaligen Administrateur van Financiën, den heer C. A. J. Struycken de Roysancourt, 143 vond hij krachtigen steun bij zijn voorstellen tot betere reglementeering. Het rapport van April 1912 met de onderteekening van beide heeren geeft een duidelijk overzicht van het vraagstuk. De grenzen der concessies waren niet behoorlijk vastgesteld, waarvan vele geschillen tusschen concessionarissen het gevolg waren. De voorschotten aan de arbeiders waren tengevolge der concurrentie tot onzinnige hoogte opgedreven, hetgeen een demoraliseerenden invloed op hen had; na het geld te hebben verbrast, onttrokken velen zich aan de verplichtingen. Het doodgaan en kwijnen van een groot aantal getapte bolletries vooral gaf den houtvester aanleiding tot voorstellen, die er toe zouden leiden om de boomen meer te sparen. Hij vond den taphoek uit, die het cambium minder beschadigt dan de houwer (kapmes). Het volk bleek niet met den taphoek te willen werken en heeft men van de invoering moeten afzien. In 1914 verscheen naar aanleiding van genoemd rapport en een onderzoek van een commissie naar het afsterven en kwijnen van balataboomen de „Balataverordening". Het bedrijf werd daarmee strenger gereglementeerd dan voordien. Het land werd verdeeld in 2 zones, een noordelijke en een zuidelijke; iedere zone verdeeld in een zeker aantal blokken, in de noordelijke ter grootte van 150000 a 250000 H.A. elk, in de zuidelijke nog grooter. Die blokken vormen de concessies. Ze hebben zooveel mogelijk natuurlijke grenzen; waar deze ontbreken, moeten ze voor rekening van de concessionarissen worden uitgezet en afgebakend. Het voorschot in contanten en de waarde van uitrustingsstukken werd per arbeider vastgesteld op een maximum van f150.— ; bovendien mag voorschot in levensmiddelen worden verstrekt tot jaarlijks door het Bestuur vast te stellen limiteprijzen. Verder moeten de contracten met de arbeiders steeds ten overstaan van de politie gesloten worden. Indien een arbeider elders schulden heeft gemaakt, waarvan aangifte bij de politie is gedaan, moet de balataexploitant na afloop der campagne 2/5 van het saldo van diens rekening bij de politie deponeeren, die daaruit eerst de schulden vereffent en een eventueel saldo aan den arbeider afdraagt. Zoolang deze bij een exploitant debet staat, mag hij niet balata werken voor een ander. De ondernemers beklagen zich, dat een voorschot van f 150.— in contanten en i uitrusting niet voldoende is. Terwijl de arbeider maanden in het bosch verblijft, moet het gezin ook leven. Een der ondernemers deelde ons mede in 1919 met een voorschot per hoofd van f 52.50 in contanten te zijn begonnen, doch tot f 100.— te hebben moeten gaan, wilde hij tappers krijgen. Voeg daarbij de waarde der uitrustingsstukken, dan wordt doorgaans al aangevangen met het toegestane maximum, zoo, niet meer en een aanvraag om verder voorschot, naarmate de campagne vordert kan niet altijd afgewezen worden; meestal is zulks ten behoeve van het gezin. Ieder exploitant komt zoo feitelijk in overtreding. Er is sedert 1917 nog een zaak hangende met veroordeeling in eerste instantie, thans in hooger beroep. Aan een arbeider was f 187.50 voorschot verstrekt, waarvan f20.— in contanten, de rest aan uitrusting; door de benoodigde volledige uitrusting was het maximum dus al dadelijk overschreden. 3alataverordening van 1914. laximum voorschot. 144 Herziening der bepalingen op voorschotten noodig. Uitwerking yan de Balataverordening. Wijze van tappen. Bereiding vun balata. De ondernemers willen nu alleen voor het voorschot in geld een maximum zien vastgesteld, anders vreezen ze voor meer en meer verloop van volk. Het komt ons voor, dat de voorschotbepalingen herzien moeten worden. Het vaststellen van een limite is echter noodig, wil men niet tot den zeer ongewenschten toestand van vroeger terugkeeren. Boomen met minder dan 30 c.M. diam. mogen niet getapt worden. De vroegere bepaling, dat slechts de helft van het bastoppervlak getapt mocht worden, om de boomen te sparen, heeft men niet kunnen handhaven. Controle was in die uitgestrekte oerwouden met een handjevol personeel toch niet op de naleving dezer bepaling te houden en indien dit al mogelijk ware, dan zou de productie er toch te zeer door beïnvloed worden en dus ook de bate voor de koloniale kas. De situatie van het bedrijf is door de Balataverordening in , hoofdzaak zoo geworden, dat aan de vele grensgeschillen, aan de onzinnige voorschotten en aan de misbruiken in de prijsberekening der levensmiddelen een einde is gemaakt, doch de wijze van balatawinning onveranderd is gebleven. De stammen worden over hun geheele oppervlak getapt. Ze worden daartoe beklommen met behulp van klimsporen, ijzeren voetbeugels met scherpe, omlaag gerichte punten ter hoogte van de binnenenkels. De bleeder heeft een zwaren leeren gordel met een daaraan bevestigd stuk staalkabel om het middel, legt den kabel om den boom en bevestigt het andere einde eveneens aan den gordel. Gesteund door het staaldraad, werkt hij zich met de klimsporen op, door ze vast in de schors te planten en hakt, op de sporen en tegen het staaldraad rustend, zijn kerven met den houwer, terwijl hij met de linkerhand den stam vasthoudt. Een bezwaar tegen den taphoek o. a. was, dat de bleeder er beide handen voor noodig heeft, om de tapgeulen te trekken. Vroeger werd slechts tot zekere hoogte met den ladder getapt. Met de invoering der klimsporen konden de reeds middels ladder bewerkte terreinen opnjeuw in bewerking genomen worden tot boven de ondertakken toe; de stamlengte bedraagt dikwijls 20 M. Met den ladder kwam men niet hoog. De latex vloeit uit de hetzij Vvormige insnijdingen langs een verticaal hoofdkanaal dan wel door in elkaar verloopende zigzagvormige insnijdingen naar den voet van den stam, wordt daar opgevangen in een met balata waterdicht gemaakten zak, vervolgens in een grooteren dito zak of petroleumblik overgestort, om naar het kamp te worden gebracht. Ze wordt daar overgegoten in de koela, een bak gemaakt van latten van den pallisadenpalm, de bodem gedicht met klei. De koela staat onder een donker afdak, om 't coaguleeren te voorkomen ; de latex moet er in gisten. Na voldoende gisting wordt ze overgeschept in een ondiepen bak van dezelfde constructie, voorzien van een klepdak (dabree). Hierin heeft de coagulatie plaats, waarbij zooveel mogelijk profijt wordt getrokken van de zon. Bij regen wordt het dak gesloten; water is zeer nadeelig voor de kwaliteit, zelfs van droge vellen. De latex bevat pl.m. 65 % droge balata. Het vel, dat zich bij goede zon in een etmaal op de latex vormt, is pl.m. 3 m.M. dik; het wordt langs de randen van den Het tappen van een balataboom (bolletrie) Balatabereiding in het bosch. De latex wordt in een met behulp van klimsporen. koela overgestort. Op den achtergrond een dabree. Balatableeders op weg naar de concessieterreinen. Aan de samenvloeiing van Nickerierivier en Arawarra wordt overnacht. 145 bak losgesneden, afgetrokken en onder een afdak te drogen gehangen. De vellen meten 2 X 2 M., soms nog meer. Al naar nog latex in de dabree over is, voegt men niet of wel uit de koela bij. De ondernemers hebben hier en daar in het binnenland magazijnen, van waaruit de bleeders provisie enz. kunnen betrekken. De tapploegen zijn tegenwoordig zelden meer dan 12 man sterk onder een onder-voorman, die zelf meewerkt. Twee of meer ploegen staan onder een voorman. De voorlieden krijgen zekere commissie over het door hun volk binnengebracht gewicht. De goede organisaties hebben controleurs om het boschwerk na te gaan. Met het kleine ploegenstelsel is de productie per hoofd gestegen. Vroeger waren de ploegen dikwijls zoo groot, dat er niet genoeg werk voor een heel seizoen op het aangewezen terrein was. De bleeders beginnen in Januari met corjalen de rivieren op naar de concessies te trekken; omstreeks Juli komen de eerste ploegen met hun oogst terug, tegen eind Augustus zijn allen terug, 't Zijn soms tochten van een paar weken voor ze de plaats van bestemming bereiken. De prospectieploegen trekken er in October op uit, om voor het jaareinde terug te keeren en verslag te doen. Vooral de laatste jaren hebben de exploitanten scherp toe te zien op vervalsching van het product door menging van de latex met de melk van andere boomen, waarvan een 5 a 6 tal bekend zijn. Het vervalschte product onderscheidt zich van het goede door zekere broosheid en wordt „brittle balata" genoemd. Terwijl vellen van echte balata niet te scheuren zijn, scheurt of breekt de brittle meer of minder gemakkelijk al naar de mate van vervalsching. Men deelde ons mede, dat ter verkrijging van de goede kleur dikwijls een weinig latex van de djoekali of van de batti-batti wordt toegevoegd, hetgeen niet hindert. Het zijn 2 van de bekende boomen, die tot vervalsching dienen. Alleen voor prima, echte balata wordt de volle prijs aan de arbeiders betaald, vroeger ƒ0.80 a ƒ1.—, thans ƒ1.30 a ƒ1.75 per kilo. Mindere kwaliteiten worden naar gelang betaald, terwijl men ten opzichte van vervalscht product zeer streng is. Door gebrek aan zon en door vocht wordt de kleur donker; de goede kleur is roodachtig-bruin. De heeren Overeijnder en v. Dien, resp. directeur en vertegenwoordiger van de Balata Cy „Suriname!', hebben ons speciaal in de gelegenheid gesteld om het tappen in het bosch te zien en ook onze tochten met houtvester Gonggrijp waren op dit gebied leerrijk. Wij hebben ons meermalen persoonlijk kunnen overtuigen van de nadeelige gevolgen van het tappen en ook de wijze van bereiding kunnen waarnemen. De gevolgen van het tappen blijken uit onderstaande van den houtvester verkregen opgaven: Opname 1913/14 3372 alleen met de ladder getapte boomen: dood 3 % kwijnend 3 % 6% Sterkte der tapploegen en toezicht. Duur van de campagne. Prospecties. Vervalsching van balata. Gevolgen van het tappen. 146 Voor maatregelen om de boomen te sparen, is het te laat. 5637 deels alleen met ladder, deels met klimsporen getapt: dood 13% kwijnend 19% 32% 3417 boomen, alleen met klimsporen getapt: dood 20 % kwijnend 25 % 45% 2362 boomen, eerst met de ladder, later opnieuw met de klimsporen getapt: dood 21 % kwijnend 25% 46 % Hieruit zal men de gevolgtrekking maken, dat alleen met de ladder getapt zou moeten worden, waarbij vrijwel alle boomen kunnen herstellen om na een groot aantal jaren opnieuw tapbaar te zijn. Daarmee zou men de productie echter, ook ten nadeele van de koloniale kas, die de inkomsten uit deze bron bezwaar jk kan missen, tot een onaanzienlijk kwantum terugbrengen. Met die uit suiker staan de inkomsten uit balata bovenaan. Ver het land in zijn de terreinen reeds met de ladder en nu ook reeds met de klimsporen bewerkt. Men zou dus met nieuwe terreinen moeten beginnen en die vindt men met steeds meer moeite en steeds verder. Het mag betwijfeld worden o de exploitanten zich zooveel moeite en kosten zouden getroosten, indien ze met het volle product uit die vindplaatsen zouden mogen halen. Wil men het balatabedrijf niet dooden en de bron van inkomsten zoo lang mogelijk voor de kolonie behouden, dan is de eenige practische weg, dat men op den eenmaal ingeslagen verkeerden weg doorgaat; het is reeds lang te laat om er op terug te keeren Had -en over een organisatie beschikt, die in staat was de hand te houden aan de juiste toepassing van de Balataverordening van 1903, die slechts het tappen van het halve bastoppervlak van den boom toeliet en beschadiging verbood en had Ten verder alleen het tappen van den onderstam toegelaten en opnieuw tappen eers 2 volkomen genezing der wonden, dan zouden de balatabosschen thans nog zoo goed a s Yntact * en continuïteit in het bedrijf verzekerd zijn, ook al was, dejaarpductie dan minder. Dat die contróle-organisatie een omvangrijke en kostbare had moeten zijn, zal duidelijk zijn aan hen, die de uitgestrekte oerwouderi van Surinam kennen De kosten zouden zeker een groot deel van de inkomsten u t die bron gevo— alles van twee kanten bezien. ,„iii„««v«teem De tegenwoordige houtvester heelt in 1912 voorgesteld, om het velhngs ysteem in te vo ren met de bedoeling otn de boomen zoowel op balata ais op hontg h 1 1 te ritten daar ze op den dnur toch tengevolge van he. tappen zullen bezw.jken. Het voorstri is echter door de daarvoor ingestelde commissie van onderzoek algewin omdat het veiiingssysteem nie, zon loonen en emda. de takken geen balata o. S'et " rrTdl^ker goed om boomen, die toch * voorbestemd „m JZZ «e worden, ineens geheel ai. ,e nnt.en, doch de hontkap op en 147 het transport van uit die dikwijls afgelegen terreinen zouden op zooveel practische bezwaren zijn gestuit, dat de onuitvoerbaarheid al spoedig zou zijn gebleken. Thans denkt de houtvester aan ontschorsing van de reeds afgewerkte levende boomen, teneinde de schors naar de op een geschikte plaats gelegen fabriek te vervoeren en de in den bast resteerende balata langs mechanischen weg te winnen. Het rendement zou pl.m. 4 % bedragen. Een der exploitanten moet volgens hem tot het nemen van een proef en aanschaffing van een proefinstallatie bereid zijn. Ook al is te voorzien, dat het winnen en transporteeren van den volumineuzen bast met groote moeilijkheden gepaard zal gaan, vooral van de ver van de rivieroevers gelegen terreinen, de bastprijs schijnt hoog gesteld te kunnen worden, de houtvester rekent op f 50.- per ton en is de zaak in41 ieder geval een grondige studie waard. Wfj hebben het etablissement van de grootste exploitante, de Balata Cy „Suriname", 1 aan de Surinamerivier even buiten Paramaribo bezocht. Het bestaat uit een flink' kantoorgebouw, ruime magazijnen voor uitrustingsstukken, levensmiddelen en balata een ontvang- en persloods met 2 hydraulische persen, een smederij en een eigen werf. De laatste wordt thans vergroot om ook voor anderen te kunnen werken De maatschappij beschikt over 2 motorbooten, verscheidene provisiebooten en zg visschersbooten en tal van corjalen. Wij kregen den indruk van een flinke, geordende zaak Het product wordt in balen geperst van pl.m. 300 K.G. bruto; de tarra aan gegalvaniseerd draad, jute en moralatten (tegen de insnijding door het draad) bedraagt pl.m. 22 K.G. Ter verpakking snijdt men de vellen op de vereischte maat in sheets. Een partij mag hoogstens 25 % afwijkend bevatten. Inferieure kwaliteit wordt afzonderlijk verpakt In het Marowijnegebied, bekend wegens de van Fr. Guyana uit ondernomen i strooptochten, is de toestand sedert het vestigen van eenige boschpolitieposten langs * onzen oever verbeterd; tegen het clandestien vervoer naar den Franschen kant van ten nadeele onzer industrie verduisterd product staan deze echter machteloos Wat beteekenen die weinige posten ook, verdeeld over een honderden kilometers langen oever. Het product, dat bij vervoer op ons gebied steeds gedekt moet zijn door een geleidebiljet voor het transport van de concessie naar de districtsstandplaats en vandaar naar de afscheepplaats door een bewijs van origine, geteekend door den Districtscommissaris, kan in Fransch-Guyana zonder eenig bewijs van herkomst binnenkomen; het balatabedrijf is daar aan zoo goed als geen beperkende bepalingen gebonden. Men betaalt te St. Laurent omgerekend in Holl. Crt. tot f 3.- per kilo en aan den Franschen Boven-Marowijneoever tot ƒ 2.50. Hoewel er een goede verhouding tusschen de Besturen der beide kolonies is hebben stappen onzerzijds, om bepalingen in den geest van de onze op het vervoer van balata in Fr. Guyana te verkrijgen, niet tot resultaat geleid. Er is van Fransche zijde wel een commissie benoemd om de aangelegenheid te onderzoeken, maar tot een door ons bestuur gewenschte regeling kwam het daarmee niet. Daar het Boven-Marowijnegebied allengs van beteekenis voor onze balataproductie Extractie van de schors. etablissement van de 3alata Cy. „Suriname". bestand in het Marowijnegebied. i Conclusies. Groeiplaatsen. Looistofgehalte. Suriname Extracts Cy. Concessierecht enretri butie. Proefzending van chip 148 , «worden, dringt de medewerking van Fransche zijde om het clandestien product Lveel mogelijk te weren, zee, Mogelijk kan onze diplomahe m deze nntng EeTder concessionarissen heelt reeds een blok van de znidelijke zone in dit ^irdeXo—rs, groote en kleine tezamen een 8,al, in de naaste toekomt veel geld znllen moeten besteden aan exploraties steeds dieper het land m, w,en L met nieawe vindplaatsen hnn bedrijven op zeker peil honden, ,s bmten tw, lel. PlaaTs voor meer concurrentie is er niet; nienw kapitaal kan geen loonend emp.oor ^«ktd een der Engelsche maatschappijen de ophe opdeove, name van naar wij meenen alle Snr. balatabedrijven behalve dat der Balata Cy ZnZl; heelt die echter zoover ons bekend niet uitgeoefend. Een ervan U door de Balata Cy overgenomen. MANGROVE. De mangrove (Rhizophora mangle) komt voor langs de benedenrivieren waar het wJbrak is'en langs de kast, meestal gemengd met parwa (Avicenma mtida), een houtsoort, alleen geschikt voor brandhout. f d> De bast van oude mangrove bevat volgens Dr. Sack pl.m. 24V, °/o looistof die van jonge 0 140/0 en komt er ook een verfstof in voor, die het leer een roodachtige Zr geeft. In Suriname en Demerara wordt de bast als looimiddel gebruikt. Refd vóór 1910 is de exploitatie van mangrovebosschen overwogen. Eenige J^indien tijd naar Amerika gezonden, hebben geen bevredtgende uitkomsten gegeven In dien vorm is het artikel te volumineus. De gr ote vraag naar looimiddelen tijdens den oorlog leidde tot de oprtchtmg van d Sminame Exfracts Cy, die in 1916 van haar ^^^T^T namerivier pl.m. 60.000 K.G. in de zon gedroogden bast naar Amenka verscheepte^ De maatschappij heeft in concessie totaal 7720 H.A. langs de Sur rivier, de SaramLcT de J/pename en langs de kust. Hoeveel ^^J^. grove wordt ingenomen, is niet bekend. Het concessterecht bedraagt 2 ct. per H.A - ï1 Z Z ^tanti bleek ondoenlijk; er regende veel nat, m wc Kalebaskreek), aanvankelijk met - rrtT,r::en(r pX .»U * 149 malen bast met ongeveer het halve gewicht van den natten bast. Het watergehalte bedroeg nog 11—17%. De versche bast kostte ƒ12.5 per ton. In den vorm van droge chips schijnt het artikel nog te volumineus te zijn voor verscheping; het vermindert in dien vorm slechts betrekkelijk weinig in volume. Volgens den directeur der Sur. Extracts Cy bevatte het droge product, geanalyseerd in Amerika, gemiddeld 28 % tannine. De Amerikaansche analyses vallen volgens hem in den regel pl.m. 5% lager uit dan de Europeesche. Bij de winning op onoordeelkundige wijze en door natregenen van den geoogsten bast kan een groot percentage looistof verloren gaan. Het bedrijf bleek niet loonend te kunnen worden en werd gestaakt. Wat verkocht kon worden zooals de motorboot, een pont en een stoomketel, werd van de hand gedaan en de rest staat nu te roesten. Het vorenstaande werd grootendeels ontleend aan het rapport dd. 22 Jan. '19, getiteld: „Over de levensvatbaarheid van de mangrove-industrie in Suriname" door houtvester Gonggrijp, waarnaar wij voor verdere bijzonderheden over de wijze van exploitatie door de Sur. Extracts Cy, berekeningen van het kwantum bast, enz. verwijzen. De gegevens over genoemde maatschappij werden ons door haar directeur bevestigd. Uit het rapport van den houtvester krijgt men verder den indruk, dat de boschexploitatie alles te wenschen liet, daar slechts 1/5 deel van den bast werd gewonnen; wat moeite gaf, bleef in het bosch om te vérrotten. De heer G. besluit zijn rapport met de conclusie, dat een loonende exploitatie der mangrovebosschen hem alleen mogelijk voorkomt, indien de boomen naar de rivier worden gesleept met een sleepmachine, daar van den bast worden ontdaan, het zeer duurzame hout, vermoedelijk zoo duurzaam vanwege het hooge tanninegehalte, op dwarsleggers en timmerhout wordt verwerkt, terwijl uit den bast en het niet voor werkhout geschikte hout middels extractie de z.g. „cütch" wordt gewonnen, welke een hoog looistofgehalte en hoog soortelijk gewicht heeft. Een nadere studie van de Sur. mangrove acht hij noodig, alvorens tot dergelijk bedrijf over te gaan. Wij hebben de mangrovebosschen langs de rivieren gezien, zijn er ook in geweest, bezochten de drooginstallatie van de Sur. Extracts Cy. en hebben met den houtvester de levensvatbaarheid van een exploitatie als door hem bedoeld, overwogen. De drooginstallatie der S. Extracts Cy. aan de Coppename bestaat in hoofdzaak uit een ruimen, van binnen met asbest bekleeden plaatijzeren kanaaldroger van pl.m. 35 M. lengte. De in raamwerk gevatte bast werd er over hangrail ingereden. Een blower blies er de door een calorifère verwarmde lucht in, die den stoom ontving uit 2 groote stoomketels, waarvan 1 verkocht. De blower werd door een kleine stoomturbine van 35 P.K. gedreven. Een molen maalde den drogen bast tot chips. Zooals reeds werd opgemerkt, staat het bedrijf, dat naar men ons opgaf een capaciteit van 25 ton drogen bast per etmaal had, sedert 1918 stop. De door mangrovebosschen ingenomen oppervlakte is nog niet onderzocht. Moge Mangrove-rapport 22/1 1919 van houtvester Gonggrijp. Onderzoek onzer commissie. 150 Extractiebedrijf. Berekening van Dr. Holz voor D. O. Afrika. Berekening voor de Coppenamebosschen. Kapitaal voor extratieinstallatie. Borneo-mangrove. Conclusie. le totale oppervlakte misschien niet onbeduidend zijn, de bosschen liggen verspreid over de geheele kuststrook in complexen, die in grootte niet zullen meevallen. Alles bijeen genomen zou misschien voldoende kunnen blijken voor een centraal extractiebedrijf doch de exploitatie- en transportmoeilijkheden over zoo'n uitgestrekt gebied zijn van dien aard, dat zonder meer daarover niet te oordeelen valt. Dat eischt een grondige studie en voor alles de wetenschap, over hoeveel exploitabel bosch te beschikken valt. Ook het denkbeeld van een drijvende extractie-installatie met een groot aantal woon- en opslagponten is niet uit te werken zonder zekerheid omtrent de basis. Dr. Holz, destijds Oberförster in Daressalam, rekende van 40.000 H.A. mangrove in D O Afrika 4500 ton bast per jaar te kunnen winnen, wilde het bedrijf continu zijn. Volgens hem eischt de vernieuwing van het bosch 60 jaar, voor het weer oogstbaar is (Tropenpflanzer No. 1—1910 pag. 4). De bastproductie per H.A. bedraagt volgens diens rekening dus: 4500 ton X 60 = ^ tQn De mangrovebosschen aan de Coppename zijn door houtvester G. globaal geschat. Ze hebben een lengte van pl.m. 30 K.M. met een gemiddelde diepte van pl.m. 125 M. en pl.m. 375 H.A. oppervlak. Met een kapturnus van 60 jaar zouden jaarlijks pl.m. 6% H.A. geoogst mogen worden met een bastproductie van ton = ruim 42000 kilo a pl.m. 24 % tannine = ruim 10000 kilo tannine. Vóór den oorlog was de normale prijs 9 $ cents per Eng. pond, tijdens den oorlog 12 tot 16$ cents. Reken 12 $ ets. per Eng. pond = ± ƒ0.66 per K.G. dan zou de jaaropbrengst van dit complex 10000 X ƒ0.66 = pl.m. ƒ6600.- zijn, terwijl de totale waarde aan tannine aanwezig slechts ± ƒ 400.000 zou bedragen. De cijfers zijn te gering, om een loonende exploitatie van een enkel complex als dit mogelijk te maken en het is ook te betwijfelen, of een geschikte combinatie van meer mangrovebosschen voor een loonend extractiebedrijf in de kolonie te vinden is. De dir. v. d. Sur. Extracts Cy., die er kapitaal voor zoekt, rekent $ 120000 = ƒ300.000.— noodig te hebben. Verder moet nog worden opgemerkt, dat een tanninegehalte van 24 %, als door ons aangenomen, volstrektniet als een vaststaand gemiddelde mag worden beschouwd. Daarvoor zullen talrijke analyses van zorgvuldig ingezamelden bast te maken zijn. Het schijnt, dat de plaats gehad hebbende bastverschepingen in dit opzicht niet meegevallen zijn, doch wordt er nogmaals op gewezen, dat door onoordeelkundige behandeling een groot percentage looistof kan verloren gaan. Intusschen schijnt de Borneobast toch van belangrijk hooger gehalte te zijn dan de Surinamebast. Volgens Th. A. de Neve wint men op Borneo fabriekmatig 30 tot 40% tannine uit ouden bast en loopt het gehalte daarvan tot 55%. Wij kunnen in de mangrove-industrie nog geen toekomst voor Suriname zien; een product van beteekenis zal het in geen geval worden. Wij bevelen een grondige voorstudie aan, voor men zich aan de exploitatie waagt. 151 ANDERE BOSCHPRODUCTEN. In Bulletin no. 23 van Maart 1910, uitgave van het Dept. van Landbouw in Suriname, geeft Dr. Sack een beknopte beschrijving van de plantaardige voortbrengselen der kolonie, w.o. een groot aantal inheemsche boschproducten. Dr. Berkhout beschrijft onder paragraaf 15 van zijn laatste rapport verschillende dier producten meer uitvoerig. Op onze tochten door het binnenland met den houtvester hebben wij ook op dit gebied veel gezien, wat onze aandacht trok. Wij werden vooral getroffen door de verscheidenheid van palmen met vethoudende zaden, die zoowel in zuivere bosschen als verspreid voorkomen. Van het leven dezer palmen is nog weinig bekend. Omtrent levensduur, tijdperk van eerste productie en jaarproductie waren geen betrouwbare gegevens te verkrijgen. De voornaamste dier vetpalmen zijn : de maripa (Maximiliana Maripa), de awarra (Astrocaryum segregatum), de boegroemaka en de paramaka, evenals de awarra Astrocaryumvariëteiten. De paramaka heeft slechts 0.5 % vetgehalte in het vruchtvleesch. De pitten worden geroosterd gegeten; vet wordt door de bevolking niet uit de vruchten bereid. De vruchttrossen en vruchten zijn klein en het geringe gewicht per vruchttros wordt niet gecompenseerd door de productie van een groot aantal trossen. Slechts zelden vonden wij 2 trossen aan een boom. De paramaka is de minst belangrijke der genoemde. Ook de awarra en de boegroemaka hebben kleine vruchttrossen, maar zijn ze toch een nadere studie waard, vooral de awarra, die vrij groote vruchten met veel vruchtvleesch van hoog vetgehalte voortbrengt. De maripa en awarra zijn verreweg de belangrijkste vetproducenten voor de in het binnenland gevestigde Creolen, Boschnegers en Indianen. De maripa is een forsche palm met zware trossen, voorzien van een groot dekschild. Hoewel wij meermalen twee en meer trossen aan een boom telden, is de dracht toch meestal slechts 1 tros. Vooral langs de Coppename- en Nickerierivieren vindt men groote boschcomplexen van dezen palm. Het vruchtvleesch met 9% vet wordt als lekkernij gegeten. De arbeiders, die met ons waren, verorberden groote hoeveelheden. De kernen bevatten volgens Dr. Sack 54 % vet. Voor de oliebereiding worden de pitten gedroogd, daarna door slaan met steenen gebroken, de kernen geroosterd, fijn gestampt en gekookt; de mooie, zuiver smakende olie wordt afgeschept. In de bosschen kost vrijwel elke geoogste tros een boom het leven; de palm wordt er eenvoudig voor omgehakt. De zachte kern van het bovendeel van den stam wordt gekookt gegeten; het is een smakelijk gerecht, kabbes genoemd; de smaak doet aan kool denken. Ook wordt er zuur van gemaakt. Verschillende palmsoorten leveren zoo'n eetbare stamkern, in O. Indië bekend als palmiet. Doet het omkappen der oude palmen nu nog geen direkt nadeel aan de Vetpalmen. Maripa. 152 Maatregelen tegen vernietiging. Awarra. Studie van het leven der inheemsche vetpalmen gewenscht. Krapapitten. „Brittleboomen" voo b al ata vervalschin g. bosschen — veel wordt er niet geoogst en er is een overvloed van natuurlijke verjonging — zoodra het product in den een of anderen vorm een uitvoerartikel zal worden, hetgeen ons mogelijk voorkomt, en dan op groote schaal zal worden geoogst, dienen strenge maatregelen tegen die vernietiging te worden getroffen. Men putte voor alle boschproducten leering uit de ervaring met de balata. De awarra heeft, zooals reeds werd opgemerkt, kleine trossen met vrij groote vruchten, volgens Dr. Sack met een gem. gewicht der vruchten van 28 tegen maripa 31 gram. Het percentage vruchtvleesch is hoog (14—20 gram per vrucht); het bevat 12 % vet, de kern 29 %. De maripaolie wordt in hoofdzaak uit de kernen gewonnen, de awarraolie uit het vruchtvleesch middels koken en uitpersen. Het doet vreemd aan, dat nog weinig bekend is van het leven dezer planten, welker voortbrengselen overal in de kolonie gewaardeerd zijn. Het ligt op den weg van het Dep. van Landbouw en het Boschwezen daarvan studie te maken. Houtvester Gonggrijp heeft gezorgd, dat onze commissie groote monsters dezer verzaden kon meenemen naar Nederland. Een vetproduct, dat misschien ook beteekenis voor de toekomst kan krijgen, zijn krapapitten. In de krapabosschen, de boom heeft een groote zaadproductie, vonden wij den grond dikwijls als bezaaid met vruchten. Het zijn groote, ronde vruchten, die een half dozijn pitten met gemakkelijk te breken schaal inhouden. Het vetgehalte der pitten is volgens Dr. Sack 40 a 50 %, volgens den houtvester meer. Het vet is bitter, geschikt voor de zeepfabricage, maar door neutraliseering van de bittere stof „carapine" zeker ook eetbaar te maken. Zooals onder „Hout" werd beschreven, komt de krapa in vrij zuivere bosschen van grooten omvang voor. Wij zijn van oordeel, dat alleen langs de rivieren reeds zoo groote hoeveelheden vetproducten zijn in te zamelen, dat de levensvatbaarheid van een vetindustrie in de kolonie nauwelijks betwijfeld kan worden, wat de hoeveelheid der grondstoffen betreft. Het komt er maar op aan, of deze tot redelijke prijzen te verkrijgen zijn, hetgeen proefondervindelijk moet worden nagegaan. De zaak komt ons gewichtig genoeg voor, om haar ter bestudeering aan belanghebbenden bij de vetindustrie aan te bevelen. r Omtrent de boomen, waarvan het melksap wordt aangewend tot vervalsching van balata, is men allengs meer te weten gekomen. De latex, waarmee het meest vervalscht wordt, de z.g. echte „brittle", is evenals de balata afkomstig van een Mimusopssoort. Het guttagehalte van de melk, hoewel veel minder dan van balatamelk, moet toch belangrijk genoeg zijn, om een uitgebreid onderzoek naar het voorkomen van den boom en de eigenschappen van het product in te stellen. Een derde Mimusops geeft latex, die niet wil coaguleeren, de z.g. „kalkbalata". Mogelijk, dat coagulatie kan worden verkregen met toevoeging van 't een of andere chemische middel. Een onderzoek naar de vaste stof in de latexderkalkbalata is gewenscht. 153 Andere boomen, die tot vervalsching dienen, zijn volgens den houtvester: de mampa of batti-batti (Ambelania acida), de pera (Couma Guyanensis), de sokko-sokko of likapatoe (Tabernaemontana Aubletii) en de batti-balli (Lucuma Sp.) De onder „Balata" reeds genoemde djoekali geeft een rubberhoudende latex, naar wij bij een exemplaar, dat voor ons getapt werd, konden waarnemen. In deze richting ligt o.i. nog een groot arbeidsveld voor onderzoek, 't Is niet onmogelijk, dat er enkele onder zijn, waarvan de exploitatie loonend kan blijken. Over het rozenhout (bois de rose), waaruit men in Fr. Guyana op vrij groote schaal een welriekende essence stookt, deed Dr. Berkhout in zijn laatste rapport eenige mededeelingen. Sedert is het echte bois de rose in het oostdeel van de kolonie gevonden, doch monsters van dit kostbare op eigen bodem gevonden hout worden nog als een groote bijzonderheid vertoond; van veel gewicht zijn de vindplaatsen blijkbaar nog niet. Het gehalte aan aetherische olie is 1V2%- In Fr. Guyana moet de boom voornamelijk in het oostdeel voorkomen. Het schaarscher voorkomen in het Westen van die kolonie wettigt het vermoeden, dat men in het nog meer westelijk gelegen Suriname niet te hooge verwachtingen van dit boschproduct mag koesteren, tenzij dan, dat het een geschikt cultuurgewas mocht blijken, hetgeen door de proeven van het Boschwezen kan worden uitgemaakt. Een onderzoek naar de groeiplaatsen in Fr. Guyana zal van nut zijn met het oog op de levensvoorwaarden van de plant. Tonkaboonen zijn bekend en gewild in de parfumerie-industrie. Voor Suriname is 't een klein artikel. Het tappen van den locusboom ter winning van de hars voor vernissen heeft sedert het rapport van Dr. Berkhout nog geen succes opgeleverd. Ook over de daarin genoemde elemihars vernamen wij geen nadere bijzonderheden, terwijl de winning van copaivabalsem uit den veel voorkomenden hoepelboom nog steeds alleen voor eigen gebruik door de bevolking geschiedt. De soearinoot trekt allengs meer de aandacht. Als de vruchten te Londen werkelijk met 1 shilling per stuk in de winkels betaald worden, zooals Dr. B. schrijft, moet de exporteur er een goeden prijs voor kunnen besteden en zal het product wel te krijgen zijn. Wij kregen den indruk, dat de boom verspreid voorkomt. De soearinoot is werkelijk delicieus. Een aanplantproef van dit gewas (Caryocar tomentosa) is aan te bevelen. De door Dr. B. beschreven quassi bita (bitterhout) is een boompje, dat eveneens belangstelling verdient. De bevolking schrijft het geneeskrachtige eigenschappen tegen malaria toe. Het komt veel in het wild voor en wordt ook op erven geplant. Indien de tinctuur als medicijn meer verbreiding krijgt, kan de plant als cultuurgewas toekomst hebben. De komboepalm (Oenocarpus Bataua) geeft vruchten, waaruit een smakelijke, chocoladeachtige drank wordt bereid. Men kneedt de vruchten in warm water, tot het vleesch van de pit loslaat. Men Iaat het daarna in water oplossen en verkrijgt een emulsie, die met aanlenging van water en bijvoeging van suiker gedronken wordt. Rozenhout. Tonkaboonen. Locushars. Elemihars. Copaivabalsem. Soearinoot. Quassi bita. Komboe. 154 Mopee. Marmeldoos. Mauritiuspalm. Warimbo. Kwee-pie. Roekoe. Palmen voor dakbedekking en bouwmateriaal Wallabasingels. De mopee (Spondias lutea) is een vrij veelvuldig voorkomende boschboom met pruimachtige oranje vruchten van frisschen, aangenamen smaak. De marmeldoos is een boschvrucht van de Randia formosa; de marmeladeachtige inhoud doet denken aan den smaak van sawoe manilla. De in zuivere bosschen en ook verspreid voorkomende Mauritiuspalm (Mauritia flexuosa), door de Indianen tibisirie genoemd, levert den boschbewoners eetbaar vruchtvleesch, palmwijn en het morisiestroo, dat uit de meer dan 1 M. lange bladtongen gewonnen wordt voor vlechtdoeleinden. De vezel wordt daartoe gekookt in helder water, vervolgens gedroogd; ze krijgt dan een mooie blanke kleur. Te Paramaribo wordt de vezel in de hoedenvlechtindustrie gebruikt voor een goedkoop soort hoeden. Ook de overal voorkomende warimbo (Ischnosiphon gracilis) is een zeer nuttige plant voor de bevolking. Van de'stengelschil wordt uitstekend klein mandewerk, voorwerpen voor de bereiding van cassaveproducten enz. vervaardigd. Het vlechtwerk heeft een groot weerstandsvermogen. De kwee-pie, de verkoolde bast van een Sicania, is een donkergrijze stof, door de Indianen in hun aardewerkindustrie gebruikt ter menging en versiering. Een nader onderzoek naar de eigenschappen van dezen bast is aan te bevelen. Uit de roekoe, de O. I. kesoembla kling (Bixa Orellana) winnen ze de bekende orleans, een rood-bruine verfstof, mede voor de versiering van het aardewerk, dat goede kwaliteiten bezit. Met meer dan 2 kleuren in verschillende nuances wordt niet versierd. De bladeren der pina-, maripa- en troeliepalmen leveren de buiten de hoofdplaats gevestigde bevolking goed materiaal voor dakbedekking, de pinastammen mede een gewild bouwmateriaal. De beste dakbedekking van inheemschen oorsprong zijn de wallabasingels (sirappen). MIJNBOUW. Mangrovebosch aan de Coppenamerivier. Op den achtergrond parwaboomen. MIJNBOUW. GOUD. De hooge verwachtingen, die men destijds van de goudontginning in Suriname koesterde, zijn niet verwezenlijkt. Wel wordt er hier en daar mee verdiend en vinden een goede 1000 arbeiders een behoorlijk bestaan in deze industrie, maar floreeren doet ze niet. De eerste geregelde ontginningen dateeren van ongeveer 50 jaar geleden Al dien tijd zijn in hoofdzaak de alluviale terreinen bewerkt, voor een deel de eluviale. De ontginning van kwartsgangen dateert van den laatsten tijd De alluviale terreinen werden aanvankelijk met behulp van de „sluis" en den „longtom" bewerkt. De groote decepties in de Surinaamsche goudindustrie dateeren van het tijdperk der machinale ontginning dezer terreinen middels baggermolens een 10 tal jaren geleden. Vooral de Amerikanen hebben er veel geld in laten zitten Het is ongeloofelijk, zoo willig als vooral het Amer. kapitaal geweest is op de schoonste voorspiegelingen van eigen landgenooten voor onvoldoend geëxploreerde streken, waar een reëele basis ontbrak. De goudvelden schijnen een onuitputtelijke bron op te leveren van machinerieën, die er, dikwijls onuitgepakt, achtergelaten zijn W,j zagen persoonlijk de deelen van een goudbaggermolen ergens aan een rivieroever liggen, ook dateerend uit dien tijd. Terwijl gelost werd, kwam het bericht om te stoppen; het geld was op. Tijdens den oorlog, toen het moeilijk was machines en machinedeelen te betrekken is menigeen voor weinig geld geholpen met stukken, die onbenut diep het binnenland ,n stonden. Vooral locomobielen en stoomketels zijn toen goed tot recht gekomen. Na wat opknappen, ze hadden jaren staan roesten, bleken ze zeer bruikbaar; dienst hadden ze zelden of niet gedaan. De zwendel is voorbij, de goudindustrie is in rustiger banen. s De maatschappijen-concessionarissen passen thans meestal het onderverhuurstelsel ( toe. Hun inkomsten bestaan in hoofdzaak uit royalties. De onderhuurders bewerken hl 7 GlUViale tCrreinen mCt dG SluiS en den lo»ëtom> s°™ ook met de batea de vlakke trechtervormige pan, die voor het onderzoek van ertsen dient m Tri b6kende PlaC6rS Zijn diG Van de ComPagnie des Mines d'or, die het B ZoneC ? "T3 Cn 1/3 " d- t0t3le pr°dUCtie V00rtbre^ P'-ers de Jong, Gross, Sarakreek en Guyana Goud Placer. De laatste exploiteert goudhoudende kwartsriffen en verwerkt het erts met een W Aantal arbeiders. Decenties mot rrr>„j baggermolens. Onderverhuurstelsel. Bekende goudplacers. Moleninstallaties voor kwarts. 158 Nadeelige invloed van den oorlog. Producties. Compagnie des Mines d'or. Guyana'Goud Placer Maatschappij. moleninstallatie, terwijl ook een Amerikaansche onderhuurder dier maatschappij over een dergelijke installatie beschikt. lSt_4"t De goudindustrie heeft in den oorlog een moeilijken tijd doorgemaakt. De duurte van materialen, benoodigdheden en levensmiddelen ging gepaard met een minder aanbod van werkvolk en groote sterfte door de griep, terwijl de prijzen voor het edel metaal gedrukt werden door den lagen dollarkoers, daar N. York de eenige plaats was, waarheen verscheept kon worden. Het product bracht pl.m. ƒ1400.— per kilo op tegen ƒ1550.— vóór den oorlog, terwijl in Europa de prijzen steeds stijgende waren. De Surinaamsche Bank heeft ter versterking van haar goudreserve geruimen tijd prijzen besteed, die geen verband hielden met den lagen dollarkoers. In het laatst van 1918 kwam vraag van Cayenne tot zeer hooge prijzen, waarvan enkelen weliswaar nog wat hebben kunnen profiteeren, maar over het geheel genomen had deze industrie toch een belangrijken achteruitgang te boeken. Menige onderhuurder was niet in staat het loon aan de gecontracteerde arbeiders te voldoen en werd deswege veroordeeld. De producties der laatste jaren bedroegen: 1915 910 K.G. 1916 798 K.G. 1917 808 K.G. 1918 585 K.G De grootste producente, de Compagnie des Mines d'or, produceerde in 1918 slechts 194 KG. tegen 376 K.G. in 1917. In 1918 had ze 100 man minder aan den arbeid. Ook het molenbedrijf van de Guyana Goud Placer Mij. heeft den nadeeligen invloed van den oorlog terdege gevoeld. De installatie was goed en wel gereed, toen de oorlog uitbrak. Machinedeelen en verschillende benoodigdheden waren allengs óf in 't geheel niet óf zeer duur te krijgen, de voeding kostte per man en per dag 55 a 60 ct. meer dan vóór den oorlog, de transporten werden hooger enz. Alles bijeen deed den productieprijs per ton erts stijgen van ƒ2.50 tot ƒ4.50 a ƒ4.75 en op den molen heeft men zich op allerlei manieren moeten behelpen. Uit vrees te hooge risico's te nemen in verband ook met de lage opbrengst van het product, heeft de maatschappij het nog zoo jonge bedrijf gedurende den oorlog gaande gehouden, meer niet. De werktijd werd ingekrompen tot 8 uren per etmaal. In 1917 en '18 verminderden de inkomsten aan royalties bovendien belangrijk, doordien het machinale bedrijf van den Amerikaanschen onderhuurder, werkend onder dezelfde omstandigheden, werd ingekrompen, waardoor diens productie sterk terugliep. Nu de oorlog voorbij is, is het voor het goed geordende bedrijf van de Guyana Goud Placer Mij. en haar directeur, den heer v. Balluseck, die het onder moeilijke omstandigheden gaande wist te houden, te hopen, dat er betere tijden zullen aanbreken. Wij konden waarnemen, dat verscheidene prospecties op de sterk heuvelachtige terreinen dezer maatschappij zijn uitgevoerd. Naar wij werden ingelicht moet de concessie groote ertsmassa's van weliswaar laag, maar toch loonend goudgehalte bevatten, dat dooreen aan te nemen is op 33/4 gram per ton erts. De goudhoudende kwartsaderen, omsloten door eveneens goudhoudend zacht Muskietenvrije woningen op een goudplacer. Goudhoudende kwartsgang, duidelijk zichtbaar achter den in den grond gestoken palmtak. 159 gesteente (mét ijzerpyrieten) van jongeren datum, doorsnijden de concessie in oostwestelijke richting. Het doorsneegehalte van kwarts, topgrond en conglomeraat mag volgens den heer v. B. bij panwassching niet minder zijn dan 33/4 gram per ton, wil de ontginning loonen. De laaggehaltige ertsen, waaraan de kolonie volgens deskundigen rijk moet zijn, Si zullen alleen met flink voordeel te verwerken zijn middels molens en hydraulische ei installaties van groote capaciteit. De installatie van de hier besproken maatschappij maakt een goed verzorgden indruk. Ze lïgt op 3y2 K.M. van de spoorbaan, middels decauville daarmee verbonden. De ligging is dus gunstig. Het erts wordt met kipwagens aangevoerd en op een ijzeren rooster gestort; v de grove harde kwartsstukken blijven op den rooster, de rest valt in een ontvangbak met schuinen bodem. De kwartsbrokken worden door een crusher vergruisd, de gebroken stof komt mede in den ontvangbak terecht. Onder toevoering van een flink kwantum water wordt de chilian mill (een soort kollergang met loopwielen van 2000 K.G.) gevoed. De zware wielen maken de massa fijn, die door een metalen zeefwand om den molen in een buitengoot vloeit en vervolgens over 2 amalgamatietafels (koperen platen, bedekt met een kwiklaag) wordt gevoerd en verder wordt geslempt over een tafel met cocosmat bespannen. Het kwik bindt het goud en de kokosmat houdt het vast. De koperen platen worden eens per week schoongekrabd. Door smelting van het amalgama wordt het kwik uitgedistilleerd, het vuil verwijderd en het goud gewonnen. Uit de cocosmat wordt het fijne goud eens per maand verzameld. Ten slotte wordt het goud opnieuw gesmolten en in een vorm gegoten. De Creolenbevolking is zeer geschikt voor het goudbedrijf en werkt er gaarne 1 in. De loonen varieeren van ƒ1.75 tot ƒ2.50 per dag inclusief voeding. Het gouvernement verleent tot hoogstens 40 jaar concessie op de volgende ( voorwaarden: Voor het le en 2e jaar een recht van 10 ct., voor het 3e en 4e jaar 25 ct., voor volgende jaren een recht van 50 ct. per H. A. Verder een retributie van 7 ct. per gram goud. De spoorvracht bedraagt ± 1 ct. per gram. Retributie plus spoorvracht maken ± 5 % J van de waarde uit. De producties van 1914—1918 op de concessie dezer maatschij. bedroegen: i ! Eigen molen- Royaltybedrijf contracten Totaal 1914 44162 gram 59354 gram 103516 gram. 1915 3255772 „ 7514972 „ 107707 „ 1916 3561172 „ 7110O72 „ 106712 „ 1917 46307 „ 26340 „ 72647 „ 1918 425077, . 2362972 * 66137 „ iriname rijk aan goudtsen van laag gehalte. srwerking van het erts. Arbeiders en loonen. loncessievoorwaarden. ipoorvracht. 'roducties der G. G. PI. lij. 7514972 „ 7110072 l 26340 2362972 - 160 Exploitatierekening vooi vol bedrijf. Opmerkingen. De toekomst van Suriname als goudproduceerend land. Surinaamsche Bauxite maatschappij. Het product werd verkregen van een 10 tal plaatsen binnen een oppervlak van ruim 20 H. A. Gebaseerd op de van 1914—1918 verkregen uitkomsten met de eigen nog kleine installatie (1 chilian molen), werktijd 8 uur per dag, gaf de heer v. Balluseck ons de volgende in het kort weergegeven exploitatierekening voor vol bedrijf: Maaluren 20 per etmaal. Capaciteit 4 ton erts en topgrond per uur, totaal 80 ton per dag. Maaldagen 300. Extractie 33/4 gram per ton. Product 300 X 80 X 33/4 gram = 90000 gram. Opbrengst goud, na aftrek van retributie, vracht en kleine kosten: 90000 gram a ƒ1.40 = ƒ126000 Exploitatiekosten S 75000 Expl.winst ƒ 51000 Jaarlijksche afschrijving ƒ20000 Kosten in Nederland 10000 ƒ 30000 Winstsaldo ... ƒ 21000 In normale tijden zijn de bedrijfskosten volgens den heer v. B. ƒ 15000.— minder. In een dergelijk bedrijf is volgens zijn berekening ƒ 150000 vast te leggen, terwijl er ƒ 50000 bedrijfskapitaal voor noodig is. Wij gaven de cijfers, zooals ze ons verstrekt zijn, teekenen er alleen bij aan, dat een bedrag van ƒ10.000.—kosten in Nederland voor een bedrijf van zoo beperkten omvang hoog is, de normale tijden van vóór den oorlog wel niet terug zullen keeren, doch de opbrengst van het product wel zal meevallen. De heer v. Balluseck gelooft in de toekomst van Suriname als goudproduceerend land, indien na voorafgaand nauwkeurig onderzoek slechts zaken op reeële basis en op flinke schaal worden ondernomen met machinale bewerking der ertsen, terwijl voor een goed beheer valt zorg te dragen. BAUXIET. In 1916 werd opgericht de N. V. Surinaamsche Bauxite maatschappij, een dochtermaatsch. van de American Bauxite Cy., die aluminiumproducten fabriceert en de grondstof door haar ondermaatschappijen laat ontginnen. Een dier maatschappijen is in Demerara werkzaam. De Surinaamsche is door aankoopen bezitster geworden van een kleine 5000 H.A. en concessionarisse van ± 125000 H.A. Ze heeft de exploratie harer terreinen krachtig ter hand genomen en een aanvang gemaakt met de ontginning op Moengo aan de Boven-Cotticarivier, groot 3200 H.A., waar inmiddels eenige flinke gebouwen verrezen zijn en de voorbereidingen zijn getroffen om er een groot etablissement te vestigen. Een werf te Paramaribo heeft een 12 tal 80 k 90 tons ertsponten van dooreen 1 Ontginning van gouderts. Molenemplacement op een goudplacer. 161 ƒ3500.— per stuk voor de maatschappij gebouwd; de verdere aanmaak is voorloopig gestaakt in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek of Moengo met zeeschepen te bereiken is. De Commewijne, die breed is, maar zandbanken heeft, was reeds voor een groot deel afgepeild; de Cottica is smal, doch diep, ter hoogte van Moengo 10 M. De vele bochten in de Cottica zijn een bezwaar en bij Moengo zou een gelegenheid tot het draaien van schepen gemaakt moeten worden. De maatschappij bezit een der grootste huizen te Paramaribo als kantoorgebouw. Vdor landtransporten op Moengo heeft ze een grooten tractor aangeschaft. Uit het voorgaande blijkt voldoende, dat men hier te doen heeft met een serieuze, kapitaalkrachtige zaak. Volgens den directeur, den heer Engelhardt, Amerikaan, had dë vennootschap in de 4 jaren, die ze inclusief het vooronderzoek in de kolonie werkzaam was (tot Mei 1919), $ 1.100.000 uitgegeven met inbegrip der koopsommen. De oorlogsomstandigheden zijn ook voor deze nieuwe zaak ongunstig geweest, zoodat men met het opzetwerk niet heeft kunnen vorderen, zooals men wilde. Daarbij heeft ze een eenigszins afwachtende houding moeten aannemen ten opzichte van de Bauxietverordening, in 1918 aangenomen door de Kol. Staten, maar nog niet afgekondigd, daar volgens telegrafisch bericht van den Min. v. Koloniën aan den Gouverneur eenige wijziging noodig was, vóór de afkondiging zou kunnen plaats hebben. Toen onze commissie uit de kolonie vertrok, was dat nog niet geschied. Die zaak is te lang door het moederland aangehouden. Het kan niet bevorderlijk zijn aan de vestiging van vreemd kapitaal in Suriname om een zaak, die zich reeds groote offers getroost heeft, zoo lang in het onzekere te laten. Men vermoedde, dat de laag gestelde retributie het voornaamste punt van overweging der Nederl. Regeering zou zijn. Inmiddels werden 2 mijningenieurs, de heeren Douglas en Beens, voor rekening van de Nederl. Regeering en den Kon. West-Ind. MaildiensTnaar Suriname gezonden, teneinde een onderzoek in te stellen naar de in de kolonie voorkomende bauxietlagen. De heer Douglas, een bekend O. L mijningenieur, deed het terreinwerk, de heer Beens in hoofdzaak het laboratoriumwerk. Hun onderzoek is geëindigd, doch het resultaat nog niet gepubliceerd. Het staat wel vast, dat de Sur. Bauxite My. zich van de rijkste vindplaatsen verzekerd heeft. Een andere Amer. My., de Norton Cy., die slijpsteenen uit bauxiet vervaardigt, is ook doende geweest met exploratiewerk, schijnt zich echter voorloopig te hebben teruggetrokken, naar men zegt wegens de onzekerheid omtrent de voorwaarden, waaronder het erts mag worden ontgonnen, 't Kan ook wel zijn, dat ze niet de hand op rijke vindplaatsen heeft kunnen leggen. Wij hebben Moengo van de Sur. Bauxite My. in gezelschap van den heer Beens bezocht. In afwachting van de afkondiging der Bauxietverordening was men er nog slechts met een 5-tal Amerikaansche geëmployeerden, die salarissen van 200 tot $ 300 per maand plus vrije woning en vrije voeding hebben en een 60-tal arbeiders werkzaam. Het personeel wordt zoo hoog betaald, omdat het menschen zijn, die veel 11 Vertraging in de afkondiging van de Bauxietverordening. Bauxietonderzoek van Regeerindswege. The Norton Cy, Moengo. 162 Arbeiders en loonen. Bauxietlagen op Moengo, Beschrijving van het etablissement en plannen. Aantal benoodigde arbeiders voor volle exploitatie. Immigranten. Javanenkampong. hebben meegemaakt. Later zal men ook jonge krachten uit Amerika laten komen. Het schijnt niet gemakkelijk te zijn, in Amerika personeel voor Suriname te engageeren en zou het ons niet Verwonderen, als ook Surinaamsche en Hollandsche jongelui er mettertijd plaatsing kunnen vinden tegen flinke salarieering. Het arbeidsloon is ± f 1.25 per dag plus voeding, die op f 1.05 per hoofd per dag uitkomt en tijdens den oorlog tot f 1.25 per dag heeft gekost. Thans worden veel levensmiddelen etc. direkt uit Amerika betrokken. Voor vracht etc. zet de maatsch. er 20 % op en kan den verkoopprijs lager stellen dan bij betrekken uit Paramaribo. Onder de arbeiders waren 21 uit Fr. Guyana ontvluchte déportés, onder wie goede vaklieden; de rest waren Creolen. Moengo is golvend terrein ; de bauxietlagen, die dicht aan de oppervlakte liggen en doorloopen tot den rivieroever, worden aangetroffen over een lengte van 5 K.M., een breedte van 300 tot 500 M. en een dikte tot 4 M. Er bleek reeds een groot terrein te zijn ontboscht en een flink oppervlak bauxiet van de grondlaag te zijn ontdaan. Twee groote woonhuizen, die 12 a f 13000.— hebben gekost, waren gereed en 2 in aanbouw. Voorts stond er bereids een kantoorgebouw, welks verdieping is ingericht met een clublocaal en woonkamers; verder een magazijn en een hospitaal, dat later overgaat naar een grooter gebouw. Metselzand voor beton is niet ter plaatse te vinden, moet van de Surinamerivier worden aangevoerd. Een paar motorbooten, verscheidene ponten, roeibooten en corjalen onderhouden het verkeer over water. De arbeiders zijn deels in tijdelijke woningen, deels op tijdelijk ingerichte woonponten gehuisvest. Uit de plannen en teekeningen zagen wij, dat de maatschappij voornemens is, zoowel personeel als arbeiders uitstekend te behuizen in muskietenvrije woningen; geen kosten zullen gespaard worden om 't hun zoo aangenaam en geriefelijk mogelijk te maken. Er worden plannen beraamd om de zwampige terreinen in de omgeving te assaineeren. In volle exploitatie zal het aantal arbeiders een paar duizend kunnen worden. Zoo'n groot aantal is onder de Creolenbevolking moeilijk te vinden; de directeur hoopt er op met Javaansche immigranten te mogen werken. O. i. kan daar niets tegen zijn. De menschen zullen 't er goed hebben. Hoe meer geschikt emplooi er voor Javaansche werkkrachten is, des te meer er aangevoerd kunnen worden, hetgeen van urgent belang voor het bevolken der kolonie is. De directeur doet thans moeite om vrije Javaansche families te krijgen, voorloopig alleen voor het bewerken der kostgronden. Hij wil voor de Javanen een speciale kampong bouwen van ruime huizen en erven, die aan alle eischen van hygiëne voldoen. Hij won over een en ander ons advies in. Hetgeen wij gezien hebben van het werk dezer maatschappij, is een waarborg, dat er niets aan zal ontbreken en kunnen wij met gerustheid adviseeren, om haar het werken met Javaansche contractanten toe te staan. Duizenden tons van de beste kwaliteit bauxiet lagen ter verscheping gereed. 163 Volgens den heer Engelhardt is de ertsvoorraad op Moengo alleen reeds geschat op 10 millioen ton, waarvan de helft goed loonend erts is. Volgens den heer Beens zal dit wel meer zijn. Bauxiet met een geel-rose kleur heeft het hoogste gehalte aan aluminiumoxyd, de beste stukken bevatten 62 a 63%; witachtig erts bevat 61 a 62% en het naar rood toe donkerder gekleurde gesteente, dat ijzerrijker is, 60% en minder. Volgens genoemde heeren bevat het erts in doorsnee: 55 % aluminiumoxyd (Al2 08) 3% kiezelzuur (Si 02) 3% titaanzuur (Ti 02) en is het vochtgehalte ± 28 %. De bedoeling is om het erts ter plaatse te drogen tot een vochtgehalte van 2 a 5%, waartoe een drooginrichting van 100' X 8'zal worden opgericht. Gedroogd zal worden onder een temperatuur van 100° C. Volgens den heer Beens zal die temperatuur ontoereikend zijn, omdat hem bij zijn analyses tot bepaliug van het gloeigehalte gebleken is, dat een verhitting onder temperaturen van 4 a 500° C. vereischt wordt om het vochtgehalte tot 2 % te reduceeren. Het met klei gemengde erts moet door wassching gezuiverd worden. Of men die kleimassa's in de rivier zal kunnen loozen, is een nog niet opgelost vraagstuk Het belang van de maatschappij vordert, dat tegen verstopping van het vaarwater wordt gewaakt. De manager heeft hoop, dat de wegvoering der kleideelen door den sterken stroom volledig zal zijn. De verwerking van het gedroogde erts tot aluminiumoxyd zal vermoedelijk in Demerara geschieden, de verdere verwerking in de fabrieken van de moedermaatschappij in Amerika. De Sur. Bauxite Mij. heeft concessie gevraagd voor de oprichting van. een draadloos station. Het rapport van de ingenieurs, belast met het bauxietonderzoek, zal afgewacht moeten worden, alvorens te beoordeelen is of deze tak van mijnbouw plaats biedt voor meer bedrijven. Groot schijnt het aantal vindplaatsen buiten de terreinen der Sur. Bauxite My. niet te zijn. Nu het vreemde kapitaal zich eenmaal van de beste terreinen verzekerd heeft en de zaak op grootsche en degelijke wijze aanpakt, verdient het ook den vollen steun van Regeering en Gouvernement, vooral ook in zake de toelating van Javaansche immigranten onder contract. De voorwaarden, waaronder dergelijke bedrijven aan Javaansche immigranten geholpen zullen worden, zijn nader vast te stellen. Wel zal ook daaruit vaste vestiging voortkomen, doch zal het Gouvernement er wellicht toch eenigszins anders tegenover staan dan tegenover den Grooten Landbouw, waar de arbeiders een school doorloopen, die hen geschikt maakt voor den Kleinen Landbouw en daarom een onmisbare schakel voor de vestiging van een landbouwende bevolking is. Ertsvoorraad en gehalte. Ertsdroogin richting. Verwijdering van de kleimassa. Verwerking tot aluminiumoxyd. Draadloos station. Conclusies. 164 Koloniale spoor en ijzererts. IJZER. Bij zijn onderzoek naar bauxiet is de heer Douglas tot de overtuiging gekomen, dat de kolonie enorme hoeveelheden ijzererts van goed gehalte moet bevatten. Hij acht een spoedig onderzoek naar het voorkomen van ijzer gewenscht. De Gouverneur heeft de uitzending van een mijningenieur tot dat doel aangevraagd. Op de concessie van de Guyana Goud Placer My. moet o.a. een belangrijke vindplaats van dit erts voorkomen op eenige kilometers van de spoorbaan in de nabijheid van het hoofdemplacement dier maatschappij. 't Is te hopen, dat de koloniale spoorbaan nog eens dienstbaar kan worden gemaakt aan dezen tak van mijnbouw. Eerst wanneer dit onderzoek voltooid is, zal overwogen kunnen worden welk deel van den spoorweg nimmer uitzicht heeft op een loonende exploitatie en opgeheven kan worden. PETROLEUM. In den laatsten tijd is weer druk gezocht naar aardolie. Allerlei geruchten over vindplaatsen doen de ronde. Deskundigen meenen, dat de geologische bouw van het land het voorkomen van petroleum niet waarschijnlijk maakt. Suriname's reputatie heeft genoeg vanzwendelzaken geleden; wij waarschuwen tegen het lichtvaardig bijeenbrengen van kapitaal op mooie voorspiegelingen. Het Gouvernement geve geen concessies van welken aard ook, voordat vaststaat, dat het object goed is en men met serieuze lichamen of personen te doen heeft. De tegenwoordige Gouverneur is voorstander van die richting en volgt haar. Dat het particulier initiatief tot de opsporing van mineralen leidt, is toe te juichen en een zekere voorkeur aan de vinders is billijk, mits worde aangetoond, dat de concessieaanvrage op reeële basis geschiedt en binnen een te stellen limite tot een op gezonde leest geschoeide exploitatie zal worden overgegaan. HET ARBEIDERSVRAAGSTUK. HET ARBEIDERS VRAAGSTUK. De Oud-Gouverneur van Suriname, W. D. H. Baron van Asbeck, noemde in eene lezing voor het Indisch Genootschap (28/1 '19) het Surinaamsche vraagstuk voor een groot deel een hygiëne-vraagstuk x) en voegde daaraan toe: „Zooveel is echter zeker, dat, wanneer de geheele Surninaamsche bevolking — en ik versta hieronder thans al hare hoofdgroepen in de lagere klassen — door decentralisatie: zelfstandigheid, plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel; door hygiënische contróle: lichaamskracht, opgewektheid en een flink geboorteoverschot ; door landbouwonderwijs: lust in den veldarbeid, een ruim bestaan en economisch begrip heeft verworven; en door alles te zamen: gemeenschapszin, ordelievendheid, ontwikkelingsdrang, de inheemsche arbeidskrachten zich zullen gaan voegen bij de tot nu toe aangevoerde en hunne nakomelingen; de verdere aanvoer geleidelijk van hoofdzaak hulpmiddel zal worden, eenè aanvulling om de ontwikkeling der kolonie te versnellen; en wij dus gansch anders zullen staan tegenover de immigratie dan thans, nu de geheele kostbare kolonie roept om arbeidskrachten en den hemel moet danken dat Java overbevolkt is." Ook de dirigeerend officier van gezondheid 2e kl. A. L. Schenk, de thans afgetreden chef van den Geneeskundigen dienst in Suriname, verwacht van de opvoeding der bevolking tot zelfstandigheid, plichtsbesef en verantwoordelijkheidsgevoel een zoo groot effect, dat immigratie daardoor spoedig overbodig zou worden, indien de voorwaarden, waarop perceelen op vestigingsplaatsen worden uitgegeven, worden gewijzigd, d.w.z. moeilijker worden gemaakt. Wij zijn het met deze heeren volkomen eens, dat krachtige, gezonde menschen eerder lust tot werken zullen gevoelen dan zwakke en ziekelijke, en daarop berust ook het groote nut van een goeden geneeskundigen dienst op ondernemingen, die met contractarbeiders werken. Wanneer echter gezonde en krachtige menschen niettegenstaande hun validiteit, aan een armzalig maar gemakkelijk leven de voorkeur geven boven een ruim bestaan, dat door geregelden arbeid verdiend moet worden, dan heeft die verbetering van !) De heer v. Kol beaamde dat in zijn artikel in de W. I. Gids No. 4. 168 hun gezondheidstoestand, behalve wellicht ten opzichte van het geboorteoverschot, geen noemenswaardigen invloed op de productiviteit der kolonie. Het is maar al te waar, dat de afkeer van geregelden arbeid door de volksopvatting, dat het Gouvernement voor alles zorgen moet, zeer in de hand gewerkt wordt. „Zoolang (aldus de heer Schenk) deze meening niet plaats maakt voor een gezonde opvatting, volgens welke aan elk vrij individu de verplichting is opgelegd, zooveel mogelijk voor zichzelf te zorgen, en alleen uit practische overwegingen de gemeenschap een deel dier verplichtingen overneemt, waarbij die vrije individuen wel moeten weten, dat zij die gemeenschap vormen, en zij dus de kosten dier zorgen te dragen hebben, derhalve meer moeten werken dan zij doen, zoolang zal Suriname blijven een vat met een steeds grooter wordend lek, waardoor meer uitvloeit dan binnenkomt. Dat Suriname een Nederlandsche kolonie is en Nederland als koloniale mogendheid de verplichting heeft, Suriname tot ontwikkeling te brengen, vermindert in geen enkel opzicht de bovengenoemde verplichting der Surinaamsche bevolking. Die bevolking is echter niet geneigd, die verplichting na te komen en waar het systeem van „lanti sa pai" l) zich oók uit in het voortdurend helpen (men zie de koloniale begrooting), waardoor worden gekweekt slapheid en gebrek aan energie, die ten slotte voeren tot ondergang (het grooter wordende lek), is de eerste plicht der moederlandsche regeering, indien het Bestuur dit althans niet doet, de bevolking te brengen tot haar plicht. Dat de verkeerde opvatting jarenlang is blijven bestaan, wordt o.m. veroorzaakt door de kleinheid der gemeenschap, die in de kolonie leeft, alsmede door de omstandigheid, dat achter die gemeenschap het moederland staat, dat steeds bereid was het tekort in de koloniale huishoudelijke begrooting te dekken." Ongetwijfeld zal het volgen der richting, door de heeren van Asbeck en Schenk aangegeven, nuttige resultaten afwerpen; te ontkennen valt echter niet dat het effect van dergelijke maatregelen eerst langzaam naar voren treedt. Wij hebben alle hoop, dat, wanneer aan het reeds in ons voorwoord genoemde voorstel der Welvaart-Commissie gevolg gegeven wordt, waardoor de inwoners van Suriname hun direkte huishouding zelf zullen moeten bekostigen en derhalve de uitdrukking „lanti sa pai" plaats zal moeten maken voor „mijne medeburgers zullen wel betalen", deze medeburgers spoedig zullen toonen daarvan niet gediend te zijn. Al werden alle daarmede in verband staande verordeningen in al haar gestrengheid toegepast en al zou er werkelijk de verwachte opvoedende kracht van uit blijken te gaan, dan nog gaan er een of meer menschenleeftijden mede heen voor de kolonie daardoor van immigratie onafhankelijk wordt. De heer van Asbeck zeide in zijn bovenaangehaalde lezing: „In Demerara is van den beginne af aan de decentralisatie een hygiënisch karakter gegeven. Het opvoedend element van autonomie in kleinen kring werd samengesteld uit dwang tot belastingbetaling en zorg voor eigen kracht en welvaart". Het „lanti sa pai" gaat daar dus niet op; daar worden in één maand geen 700 *) Het land zal betalen. 169 bewijzen van onvermogen afgegeven, evenmin als daar de helft van het aantal overledenen op kosten van den lande begraven wordt zooals in Paramaribo. Kan Demerara nu op de gevolgen wijzen, die de heeren van Asbeck en Schenk van hun maatregelen verwachten ? Is de mentaliteit dier bevolking inderdaad zoodanig veranderd dat men, nadat het systeem reeds 80 jaar gewerkt heeft, onafhankelijk is van immigratie ? Kortom, is daar het arbeidersvraagstuk opgelost? Immers neen, en voor zooverre het wèl opgelost is, is dit alleen een gevolg van den aanvoer van immigranten. Wij beschouwen het Surinaamsche vraagstuk dan ook niet als een hygiënisch vraagstuk maar als een immigratie-vraagstuk, waarvan vooral de spoedige oplossing een vitaal belang is voor de kolonie. Wij hebben er reeds op gewezen dat er door den oorlog een noodtoestand is ingetreden, dat de plantages door het gebrek aan werkvolk snel achteruitgaan en dat, afgescheiden van de maatregelen, die men voor de toekomst zal willen treffen, onverwijlde aanvulling der werkkrachten ter redding van het bestaande gebiedend noodzakelijk is. Laat ons thans zien, wat de groote landbouw, de voornaamste bron van welvaart, voor de voorziening in zijne behoefte aan werkkrachten van de inheemsche bevolking te wachten heeft. Als arbeiders kunnen wij Indianen en Boschnegers buiten beschouwing laten. De eersten zijn gering in aantal en leiden dikwijls een nomadenleven waardoor zij voor geregelden arbeid, een der eerste eischen van de cultures, niet in aanmerking komen; de tweeden, ongeveer een 8000 in aantal, zijn evenmin voor de plantages te gebruiken. In de bosschen en op de rivieren zijn zij in hun element, tengevolge waarvan het transport op de rivieren en de leverantie van timmerhout in hunne handen is. Desniettegenstaande 'komen zij voor boschexploitatie niet in aanmerking, omdat ook daarvoor niet op hun arbeid te rekenen valt en zij zulke overdreven looneischen stellen dat elke concurrentie op de wereldmarkt uitgesloten is. Wij woonden eene vergadering bij van boschnegers, twee bestuursambtenaren en een Europeeschen houtexploitant, waarin door den boschneger-kapitein betoogd werd dat het aangeboden loon te laag was, niettegenstaande zij in een achturigen werkdag gemiddeld ƒ4.— en zelfs tot ƒ7.50 konden verdienen. Creolen. Hieronder verstaan wij in deze beschouwingen de afstammelingen der geëmancipeerde slaven, al of niet met andere rassen vermengd. Bij onze voorstudie dachten wij dat het misschien mogelijk zou zijn door het aanbieden van gunstige loonsvoorwaarden deze categorie menschen tot arbeid op de cultuurondernemingen te bewegen, en wij hebben dan ook niet verzuimd dit allerwege na te gaan. Hoezeer de Creolen ook bereid zijn enkele diensten te verrichten, bij boschtochten die niet te lang duren uitmuntende gezellen zijn en ook in fabrieken en industrieën wel gewaardeerd worden, tot geregelden plantagearbeid zijn zij onder geen voorwaarde te bewegen. Alle pogingen, hen hiertoe te brengen, hebben steeds schipbreuk geleden. Soms had men voor een korten tijd succes, maar telkens gaf het een of ander onbe- Indianen en Boschnegers. Creolen. 170 teekenend voorval hun aanleiding het werk neer te leggen. Een typisch staaltje daarvan is het volgende: Creolen hadden aangenomen een kanaal te graven en waren daar eenige dagen mee bezig geweest, toen het 's nachts zwaar regende, waardoor in het nog niet geheel uitgegraven gedeelte water was blijven staan, zooals steeds tijdens het graven van kanalen voorkomt. Hoewel de werkgever extra betaling voor het leegscheppen van het kanaaltje aanbood, wilden zij hebben dat hij dit door andere lieden zou laten doen, omdat zij wel aangenomen hadden om te graven maar niet om water te loozen, en toen aan dien eisch niet voldaan werd legden zij het werk neer en verlieten de onderneming. Over geen enkele kwestie hebben wij een zoo eenstemmig oordeel vernomen als over de onmogelijkheid met Creolen een landbouwonderneming te drijven. Voor het inzamelen van balata, waartoe zij maanden lang zonder toezicht in de bosschen vertoeven, en voor het delven van goud zijn zij te vinden; hooge voorschotten en de kans door een gelukkig toeval veel te verdienen, waardoor zij dan weer maanden lang in de stad niets behoeven te doen, schijnen de groote attractie dier bedrijven uit te maken. Hen door behoefte tot werken te dwingen moge misschien op den langen duur mogelijk zijn, in een land als Suriname met zijn chronisch gebrek aan werkkrachten, waardoor voor kleine diensten groote betalingen gegeven worden, zal dit in alle geval zeer lang duren en zijn de plantages vermoedelijk al lang'te gronde voor het zoover is. In Coronie, een plaatsje van 2500 Creoolsche inwoners, was voor een ^rijksdaalder per werkdag van 8 uur geen mensch te vinden om den tuin van een der ambtenaren nu en dan schoon te maken, hetgeen niet belet, dat het meerendeel dier lieden als onvermogend beschouwd wordt en geheel Coronie niet meer dan ƒ7500.— aan direkte belastingen opbrengt. Behalve voor bedrijven en fabrieken moet men de Creolenbevolking op enkele uitzondering na voor den grooten landbouw geheel uitschakelen; zij mogen niet lui zijn bij het verrichten van enkele diensten, voor den geregelden arbeid op de plantages voelen zij niets. Alleen ondernemingen, die vlak bij de stad gelegen zijn, kunnen tegenwoordig, nu de levensmiddelen zoozeer in prijs gestegen zijn, voor licht werk Creolen-vrouwen krijgen. De uiterst coulante wijze, waarop hier bewijzen van onvermogen worden afgegeven aan menschen, die niet voor hun brood willen werken, werkt de demoralisatie der Creolenbevolking zeer in de hand. In Demerara is het niet anders; ook daar is men er niet in geslaagd de Creolen tot geregelden plantagearbeid te brengen, zoodat men, nu de emigratie uit BritschIndië is stopgezet, in zak en asch zit hoe in de toekomst voldoende arbeiders te krijgen om de cultures uit te breiden. Op Trinidad heeft men in zooverre bij de suikercultuur meer succes, dat onder de 20402 canefarmers 8244 West-Indiërs zijn, die door een voorschotcontract, waarbij de poenale sanctie niet geheel is uitgesloten, aan de estates verbonden zijn. Ook voor de cacao-plantages heeft men daar een soort voorschotcontract met vrije lieden gesloten, waarbij stukken land verhuurd worden aan Creolen en de verhuurder bij niet nakomen der overeenkomst het recht heëft een strafrechterlijke ver- 171 volging in te stellen. De aanplantingen der contractanten zijn over het algemeen buitengewoon slecht en verwaarloosd. Een der voornaamste kenmerken dezer contracten is dat het risico van al of niet slagen voornamelijk door den huurder geloopen wordt. Hoezeer de arbeidersnood ook daar gestegen is, moge blijken uit het feit, dat men met allerlei middelen tracht arbeiders in Mexico te werven, op de wijze als vroeger schepelingen werden aangeworven. Het gehalte dier immigranten moet zeer laag zijn. Nu richt men het oog op China en Japan. Van Curacao trekken veel Creolen weg naar Cuba, waar zij tegen buitensporig hooge loonen in de suikercultuur werken. Aan hun achtergelaten families, die maar moeten zien, hoe aan de kost te komen, zenden zij niets; zij verteren hun geld in den vreemde en keeren naar onze kolonie terug, zoodra zij armlastig worden. Uit het bovenstaande moge voldoende blijken, dat bij de oplossing van het arbeidersvraagstuk niet op de Creolen gerekend kan worden en men alleen door immigratie daarin slagen kan. Het liefst zou men immigranten uit de naburige landen betrekken, maar, waar wij gezien hebben, dat men ook daar (Portorico uitgezonderd) pogingen doet om arbeiders van elders te laten komen, is het duidelijk, dat van die zijde niets te verwachten is. Blijven dus over Chineezen, Japanners, Britsch-Indiërs en Javanen. Vooropgesteld, dat kolonisatie het hoofddoel van de immigratie moet zijn, komen beide eerstgenoemde categorieën niet in aanmerking, omdat de Chineezen zeer weinig vrouwen medebrengen en een groote nederzetting van Japanners in onze kolonie minder wenschelijk is vanwege de moeilijkheden, waartoe dat aanleiding zou kunnen geven. Aan Britsch-Indiërs is sedert eenige jaren het emigreeren met een contract ver- Br. Indiërs, boden en de bepalingen op de emigratie zijn zoo streng, dat het zelfs moeilijk is een bediende het land te doen verlaten. Het blijft te betreuren, dat wij van de gelegenheid, die wij 45 jaar lang gehad hebben om Suriname met Britsch-Indiërs te bevolken, in vergelijking met Demerara zoo weinig geprofiteerd hebben. Als kolonist toch is de Britsch-Indiër boven den Javaan te verkiezen, daar de eerste vanaf zijn aankomst in de kolonie er op bedacht is gedurende zijn contracttijd geld over te sparen, om na afloop daarvan zich als zelf standig landbouwer te kunnen vestigen. Op ons verzoek heeft de Gouverneur door den sub-agent der Immigratie, den heer P. Westra, een onderzoek doen instellen naar de arbeidstoestanden op Trinidad en Demerara; in zijn daarover uitgebracht verslag, waaraan wij boven reeds eenige gegevens ontleenden, vinden wij de volgende opgaven over het aantal ingevoerde Britsch-Indiërs na de afschaffing der slavernij. 172 „Vergelijkende Staat aangevende het totaal aantal aangevoerde Britsch-Indische immigranten in Trinidad, Britsch-Guyana en Suriname. Trinldad: van 1845 tot heden aangevoerd . ^ 149606 totaal teruggekeerd . . . 31279 (20.9 %) rest 118327 aanwezig 31 December 1917 129251 meer 10924 (9.2 %) Britsch-Guyana: van 1838 tot heden aangevoerd t " 238979 totaal teruggekeerd 65538 (27 %) rest 173441 aanwezig op 31 December 1917 137959 minder 35482 (20.4 %) Suriname: van 1873 tot eind 1917 aangevoerd 33721 totaal teruggekeerd 9491 (28 %) f||É rest 24230 aanwezig op 31 December 1917 31480 x) meer 7250 (29.8 %) De laatste aanvoeren in Trinidad en Demerara hebben plaats gehad in 1917. Uit bovenstaand overzicht moge blijken, dat, niettegenstaande in Trinidad en Demerara de immigranten 10 jaar moeten blijven en daarna recht hebben op een gedeeltelijken terugvoer en in Suriname de immigranten na 5 jaar recht hebben op geheel vrijen terugvoer, het percentage van het aantal vertrokkenen slechts zeer weinig verschilt, hetgeen ten zeerste pleit voor deze kolonie. Bovendien is in Trinidad en Suriname de blijvende bevolking vermeerderd, terwijl in Demerara de blijvende bevolking is verminderd door sterfte en wegtrekken." Om Suriname te bevolken zijn wij thans uitsluitend op Javanen aangewezen. De Javanen missen den zooeven beschreven drang naar zelfstandigheid, die den Britsch-Indiërs zoo eigen is, en blijven voor het meerendeel op de plantages, hetzij als contractant, hetzij als vrije arbeider. Men kan aannemen dat van de 9860 contractanten, op 31 December 1918 op de ondernemingen werkzaam, % Javanen en V3 Britsch-Indiërs waren, welke verhouding zich gaandeweg zal wijzigen, tot wij ten slotte nagenoeg alleen Javanen als arbeiders zullen overhouden. Tot en met 1917 vestigden zich 806 Javanen als kleine landbouwers, waarvan 705 in de laatste 10 jaren. Dit aantal had zeer veel grooter kunnen zijn, het groeit echter geregeld aan en zal zeker nog vlugger toenemen, indien de aanleg van irrigatiewerken door het Gouvernement krachtig ter hand genomen wordt. i) Onder contract verbonden ... 3217 of 10.21 % Vrij op de plantages gevestigd . 2068 „ 6.56% Vrij buiten , „ . 26195 „ 83.13 % 173 In Suriname werden van 1894 t/m 31 December 1918 van Java aangevoerd 13.428 Immigranten Totaal teruggevoerd 2-445 18 % Rest 10.983 Aanwezig op 31 December 1918 12.195 Meer 1.212 11% Javanen. mannen vrouwen jongens meisjes totaal % Onder contract verbonden 4.391 1.731 261 260 6.643 54.5 Vrijen op de plantages 346 749 284 197 1.576 13 Vrijen buiten de plantages 1.950 1.176 447 403 3.976 32.5 Totaal 6.687 3.656 992 860 12:i95 100 Sedert de afschaffing der slavernij hebben wij ingevoerd: 4.895 Chineezen, West-Indiërs en Madereezen1) 13.521 Javanen 33.721 Britsch-Indiërs Totaal 52.137 arbeiders en Demerara 238.979 Britsch-Indiërs en ± 100.000 arbeiders van andere nationaliteiten. Geen wonder, dat bij een dergelijk verschil in aanvoer van arbeiders genoemde Engelsche kolonie een geheel anderen indruk maakt; dat de uit- en invoercijfersdie van Suriname verre overtreffen en dit alles niettegenstaande de grond in onze kolonie in menig opzicht beter geacht wordt dan die in Demerara. Men heeft steeds verzuimd een voorbeeld te nemen aan Demerara, anders had men na de emancipatie der slaven geheel andere maatregelen genomen en gevolg gegeven aan den drang, die werd uitgeoefend om de afschaffing der slavernij samen te doen gaan met een immigratie van vrije arbeiders; ook thans bieden de Engelsche koloniën ons voorbeelden hoe men een land ontwikkelen moet, hoe de gelden, aan den invoer van arbeiders besteed, dubbel en dwars terugvloeien; maar dat niet alleen, zij laten ons ook zien, voor welke moeilijkheden men geplaatst kan worden, indien plotseling de invoer van arbeiders onmogelijk gemaakt wordt, en hoe door samenwerking getracht moet worden het dreigend gevaar eener productievermindering af te wenden. Zonder krachtige bevordering van de immigratie is geen ontwikkeling van Suriname mogelijk, het is eenvoudig uitgesloten alleen door toevoer van kapitaal de kwijnende kolonie nieuw leven in te blazen, want door elk nieuw grootbedrijf, dat daar tegenwoordig ontstaat, moeten andere bedrijven achteruitgaan, omdat de benoodigde arbeiders door het bieden van hoogere loonen aan de bestaande bedrijven onttrokken worden. Alle maatregelen, die genomen zullen worden, moeten er op !) Encyclopaedie van N. W. Indië. Opvoering aantal immigranten. 174 Verbetering der werving gericht zijn, Suriname op den duur onafhankelijk te maken van den invoer van vreemde werkkrachten, er moet getracht worden, evenals op Java een zelfstandige, gevestigde arbeidersbevolking te krijgen. Ware het mogelijk, daarvoor direkt geschikte elementen in grooten getale van Java over te voeren, dan zou het bevolkingsvraagstuk met opoffering van veel geld spoedig zijn op te lossen, maar de moeilijkheid bestaat vooral daarin, dat de menschen, die tot emigreeren bereid zijn, meestal behooren tot hen, die niet in staat waren zich in hun eigen land een zelfstandig, onafhankelijk bestaan te verschaffen. Werden zij bij aankomst in de kolonie aan hun lot overgelaten, dan zou een groot aantal van hen in hunne nieuwe omgeving nog veel minder tegen den strijd om het bestaan opgewassen blijken te zijn dan in hun eigen land. Zij moeten aan geregeld werken worden gewend. Juist hun ongedurigheid is veelal de oorzaak hunner mislukking geweest. Verder is het noodig, dat ze voortdurend onder geneeskundig toezicht staan en in gezonde woningen verblijf houden. Het is daarom voor hen in alle opzichten noodig en gewenscht, dat het Gouvernement hen de eerste jaren van hun verblijf onder zijn hoede neemt en hen, onder toezicht eener arbeidsinspectie, te werkt stelt op die ondernemingen of in die bedrijven, die voldoende waarborgen geven voor een goede behandeling der immigranten. Na eenige jaren aldus gewerkt en zich aan hun nieuwe omgeving aangepast te hebben, worden het geheel andere menschen. Zij kunnen dan kiezen: zich als kleine landbouwer te vestigen, hetgeen de besten onder hen zeker zullen doen, of, indien zij het risico van een eigen bedrijf niet aandurven, door loonarbeid in hun levensonderhoud te voorzien, waarvoor de groote landbouw hun overvloedig gelegenheid biedt. Getracht moet worden, het aantal immigranten, dat voor zelfstandig landbouwer geschikt is, zoo hoog mogelijk op te voeren, waartoe het noodig zal zijn, de werving dier lieden in andere banen te leiden. Suriname zal evenals Deli een eigen werving moeten organiseeren, waarbij haar dezelfde faciliteiten dienen te worden toegestaan als aan de Delische plantersvereenigingen. Hiertegen kan geen enkel bezwaar bestaan, daar het voor Suriname geen particulieren zijn, die een overeenkomst met de emigranten aangaan, maar het Gouvernement, dat toch zeker evenveel vertrouwen verdient als die particulieren. De gunstige contractvoorwaarden, waaronder vooral de gelegenheid „orang tani" te worden, d.w.z. grond in eigendom te verkrijgen, moeten naar voren gebracht worden, terwijl men tevens de aandacht diene te vestigen op de gunstiger maatschappelijke positie waarin de Javanen, door naar Suriname te emigreeren, komen door volkomen gelijkstelling met Europeanen, vrijdom van belasting tot een inkomen van f 600.—, gelegenheid hun kinderen onderwijs te laten geven, meer vrije dagen, minder werkuren per dag, enz. Een ongunstige bepaling van het contract is de duur van vijf jaar, terwijl voor haast alle andere plaatsen waarheen Javanen emigreeren een contract voor drie jaar gesloten wordt. De buitengewoon hooge aanvoerkosten, die tegenwoordig drie- a viermaal zoo hoog zijn als voor Deli, zijn hiervoor een zeer aannemelijk motief, 175 maar toch, als de bepaling een belemmering was voor een vlotte emigratie zouden wij voor willen stellen, evenals de. Welvaart-Commissie ook reeds aangaf, den contractduur van vijf op drie jaar terug te brengen. Verder zal het noodig zijn ter bevordering van den aanvoer van immigranten : een betere en geregelder scheepvaartverbinding met kortere tusschenpoozen in het leven te roepen, met schepen die in de eerste plaats voor het vervoer van emigranten zijn ingericht. Evengoed als dergelijke schepen voor Demerara en Trinidad door de firma Nourse te Calcutta in de vaart gebracht konden worden, moet dit ook voor Suriname mogelijk zijn. Omdat het op den duur onmogelijk is, een land te blijven ontwikkelen met arbeiders, die van het andere einde der wereld gehaald moeten worden, dient er krachtig naar gestreefd te worden, dat de immigranten, die werkelijk tot de ontwikkeling der kolonie kunnen en willen bijdragen, zich vestigen, hetzij als kleine landbouwer, hetzij als vrije arbeider. Na afloop van den contracttijd biedt het Gouvernement aan de immigranten overvloedig en onder zeer gunstige voorwaarden gelegenheid zich te vestigen en gronden in eigendom of huur te krijgen, terwijl zij, die er niets voor voelen zelfstandig landbouwer te worden, een hercontract kunnen aangaan of zich als vrije arbeider op de plantages kunnen vestigen. Ter bevordering der vestiging op de plantages moeten de planters geanimeerd worden, den Javanen, die daarvoor in aanmerking komen, nog tijdens hun contract gronden ter beschikking te stellen, waarvan zij, nadat hun contract is afgeloopen, bijvoorbeeld door de levering van een aantal werkdagen, in den loop van een paar jaren eigenaar kunnen worden. Ter voorkoming van enclaves in de plantages zouden deze stukken aaneengesloten moeten liggen, liefst aan een der grenzen van de onderneming. Natuurlijk zullen er plantages zijn, die daarvoor geen gronden beschikbaar hebben en de toekomst van dergelijke ondernemingen lijkt ons dan ook zeer precair, wanneer eenmaal de contractarbeid een einde genomen zal hebben. Het moet aan de plantages overgelaten worden, zulke gunstige vestigingsvoorwaarden te bieden, dat de vrijgekomen immigranten het verblijf op de vestigingsplaats der onderneming prefereeren boven een vestiging op Gouvernementsgrond. Op de plantages hebben zij het voordeel, dat er steeds, indien gewenscht, gelegenheid is voor bijverdienste. Het komt wel voor, dat de kolonisten in hun eigen slappen tijd op de plantages werken, teneinde geld te verdienen, waarmede zij dan in hun drukken tijd hulp kunnen betalen. Om de vestiging zoowel op de Gouvernementsplaatsen als op de plantages een blijvend succes te doen zijn, moet gezorgd worden, dat de kans van slagen voor den Javaanschen kolonist zoo groot mogelijk is. Het is niet de hoofdzaak hem onder de meest aannemelijke voorwaarden land aan te bieden, maar wel om te zorgen, dat het risico, dat land te bebouwen, zoo gering mogelijk zij en er volop gelegenheid besta, de geteelde producten te verkoopen. Dit bereikt men het best door den aanleg van sawahs en het verbinden der vestigingsplaatsen door goede communicatiewegen Scheepvaartverbinding. Vestiging der immigranten. 176 met de afzetgebieden. Aan het laatste wordt allerminst voldaan; over het gebrekkige wegenstelsel behoeven wij niet nader te spreken, daarover hebben wij reeds genoeg gezegd. De voorbereiding der vestigingsplaatsen en polders is lang niet altijd voldoende geweest. Voor vestigingsplaatsen werden doorgaans verlaten plantages, soms ook niet zooals op Lelydorp, uitgezocht. Deze werden in perceelen verdeeld van ten minste IV2 H.A., welke nog gedeeltelijk met cacao beplant waren, waardoor de kolonist al direct een meerjarigen aanplant kreeg. Plaats voor éénjarige gewassen bleef er dikwijls weinig over, zoodat men buiten de vestigingsplaats terrein moest ontginnen om sawahs te kunnen aanleggen. Deze' rijstvelden zijn doorgaans geheel afhankelijk van den regen; blijft deze uit, dan kunnen de velden niet in bewerking genomen worden, hetgeen een groot tijdverlies voor den kolonist is en dikwijls zijn mooisten planttijd ongebruikt doet voorbijgaan, waardoor de kans op mislukking vermeerdert. In dit land met zijn talrijke rivieren (echter met weinig verval), waarvan wellicht een rijstland bij uitnemendheid te maken zou zijn, is geen enkel groot irrigatiekanaal. Als waterreservoirs moeten de moerassen dienen, waarvan men doorgaans de hoeveelheid water niet kent. Vestigingen, die geheel op kosten der kolonisten zijn aangelegd, werden begonnen zonder dat men zich nauwkeurig rekenschap gegeven had van de verhouding tusschen het beschikbare water en de grootte van den polder. De kans op mislukking is daardoor zeker groot en alleen als alle gunstige factoren samenwerken, kan er van twee oogsten sprake zijn. Terecht beseft men, dat dit geen gezonde toestand is, dat het land op zoo'n wijze niet die oogsten levert, waartoe het in staat is. Toch zullen deze gronden hun maximum productie moeten geven, wil de animo om rijst te planten weer niet even vlug verdwijnen, als ze opgekomen is. Dat zoovelen zich op den rijstbouw hebben toegelegd, en men met voldoening er op kan wijzen, dat Suriname in zijn eigen behoefte aan rijst kan voorzien, is alleen een gevolg van de exorbitante prijzen, n.1. 40 cents het kilo, die thans voor rijst gelden en die niet kunnen blijven bestaan, zoodra aan de wereldconcurrentie het hoofd geboden zal moeten worden1). Alleen door het opvoeren der productie en het terugbrengen van het bedrijfsrisico tot de geringste afmetingen kan men de kolonisten-rijstplanters tegen de ongetwijfeld komende concurrentie wapenen; daarenboven, wil de rijstcultuur ooit een groote beteekenis krijgen, dan zal zij zich op buitenlandsche markten een plaats moeten veroveren. Om de irrigatie der rijstperceelen in goede banen te leiden, heeft de Gouverneur op de laatste begrooting een post voor een ingenieur voor het irrigatiewezen gebracht, die er echter door de Koloniale Staten weder werd afgevoerd; onnoodig te zeggen, dat wij ten sterkste adviseeren dezen er weder op te brengen. Ook door goede verbindingswegen voor den afvoer der producten en het personenverkeer, waardoor het isolement der vestigingsplaatsen verdwijnt, moeten zij aantrekkelijk gemaakt worden. *) Bij het afdrukken van dit rapport waren de prijzen reeds belangrijk gedaald. 177 Zijn de vestigingsplaatsen met opoffering van groote bedragen J) op de boven beschreven wijze voor de cultuur geschikt gemaakt, dan is het gewenscht, slechts zulke lieden tot vestiging toe te laten, waarvan men redelijkerwijze kan verwachten dat zij ook in staat zijn het land te bebouwen. Doen zij dat niet, dan moet van de gelegenheid hen er af te zetten (art. 7 der huurovereenkomst), zoodra afdoend gebleken is, dat zij door hun eigen schuld niet aan de verwachtingen beantwoorden, meer gebruik gemaakt worden. Verder is het verkeerd, hen van alle lasten vrij te stellen. Tot nu toe werd dat gedaan, omdat de voorbereiding van de vestigingsplaatsen soms weing te beduiden had en de kolonisten het werk, dat wij door het Gouvernement willen laten uitvoeren, zelf moesten doen. Verandert dat, kunnen zij direkt met het bebouwen van hun land beginnen, dan is er geen enkele reden hen vrij te stellen van huur. Deze huur kan zoodanig worden vastgesteld, dat door het geregeld betalen daarvan de huurders na een zeker aantal jaren eigenaar van den grond worden. Past men deze selectie consequent toe, dan zal het aantal lieden, dat zich vestigt, zeker kleiner worden, maar er wordt door voorkomen, dat er toestanden ontstaan, zooals beschreven in het rapport van den directeur van landbouw dd. 14 November 1917 over den toestand van den grond en van de grondjes op de vestigingsplaats Lelydorp. Van velen, die zich daar gevestigd hebben, krijgt men een hoogst treurigen indruk; van in cultuur brengen van het afgestane terrein is dikwijls geen sprake. Na van het land gehaald te hebben wat er van te halen is, bijv. door houtskool branden, laten zij het aan zijn lot over en planten er alleen datgene, wat noodig is om niet van honger te sterven. Natuurlijk worden zulke lieden als onvermogend beschouwd en ontvangen zij op allerlei wijzen steun van het Gouvernement. Van huur betalen, nadat zij daarvan gedurende 6 jaar vrijgesteld waren, is geen sprake; tot de ontwikkeling der kolonie dragen zij niets bij, alleen werken zij mede tot verhooging der lasten. Laat zich liever een klein aantal flinke kolonisten vestigen dan een groot aantal armlastige. Deze laatsten bederven door hun voorbeeld de vestigingsplaatsen en zijn een beletsel voor het nuttige effect van instellingen als waterschappen, polderbesturen enz., omdat zij zich aan alle samenwerking onttrekken, zonder er de nadeelige gevolgen van te ondervinden. Gelukkig begint er eenige verandering te komen. Dfe oudste vestigingsplaats Totness in Coronie, die reeds van 1862 dateert en uitsluitend door Creolen bewoond is, heeft nu een polderbestuur gekregen, waarvan voorzitter is de heer Bakker, een kranige oude heer, die met jeugdige energie veel, dat daar sinds jaren verwaarloosd is, in orde wil brengen. Zijn mede-bestuursleden zijn Creolen. Wanneer nu de hand gehouden wordt aan de bepalingen der polderverordening, kan hier zeker iets goeds uit voortkomen. !) In Demerara is voorgesteld, behalve de bedragen die uit de Colonisation Export Tax aan irrigatie en drainage besteed zullen worden, de eerste 5 jaar nog een som van H/4 millioen gulden voor dat doel te bestemmen, terwijl voor den invoer van 15.000 volwassen kolonisten in 3 jaar eene leening van 6 millioen gulden gevraagd wordt. 12 178 Een voorbeeld van een vestigingsplaats, die werkelijk tot de ontwikkeling van de kolonie kan bijdragen, is de Van Drimmelenpolder, groot 550 H.A., waarvan 446 H.A. in cultuur, verdeeld in 287 perceelen, met eene bevolking van 547 volwassenen en 338 kinderen, hoofdzakelijk Britsch-Indiërs. Deze polder is volgens de aan ons verstrekte mededeelingen van het departement van Landbouw aldus ontstaan: „Op een tijdstip, dat in het district Nickerie geen bepolderd land beschikbaar was, vestigden zich een aantal Br. Indiërs op het onbepolderd land naast Nw. Waldeck. Zij legden een weg aan, verhoogden een plek, waarop ze hunne woning bouwden en teelden uitsluitend rijst. Later werd het land door bestuurszorg ingepolderd en een stelsel van irrigatiekanalen gegraven. Tegen betaling der aanlegkosten in vijf jaarlijksche termijnen werd het land aan de opgezetenen in eigendom afgestaan. De aanlegkosten beliepen — met uitzondering van den sluisbouw, welke door het Gouvernement betaald is — f 60— per H.A. Thans wordt het land verkocht voor ƒ 200.— tot f 300.— per H.A. Hier wordt uitsluitend rijst verbouwd." Ook voor deze vestiging is een polderverordening in bewerking. In de Sawmillkreek- en Boonackerpolder bezitten de opgezetenen het land ook in eigendom. Op de oudste perceelen wordt cacao verbouwd, thans worden veel bananen geteeld, maar de rijstcultuur is hoofdzaak. De Sawmillkreekpolder heeft een zelfbestuur en wordt geregeerd overeenkomstig het bepaalde in de Sawmillkreekverordening. Een nieuwe vestiging, de Hampton Court polder, is in aanleg voor de rijstcultuur. Hier geschiedt het inpolderen door de belanghebbenden zelf, onder toezicht van den opzichter van de naburige vestigingsplaats Paradise. Dergelijke vestigingen ontwikkelen een land en hoe meer zij tot zelfbestuur worden opgeleid, zooveel te beter is het. Zulke kolonisten moeten niet beschouwd worden als hulpbehoevenden maar als nuttige leden der maatschappij, die in staat zijn hun bijdrage in de kosten der gemeenschap te leveren. Verscheidene vestigingsplaatsen maken een aangenamen indruk en zijn ons zeer meegevallen!). Daarbij frappeert het, dat de huizen der Javanen er doorgaans netter uitzien dan die der andere kolonisten. De vestigingsplaatsen, ongeveer 25 in aantal, beslaan in totaal een oppervlakte van 14253 H.A., waarvan 6942 H.A. dus nog geen 50 % in cultuur. Zij zijn bewoond door 10.709 volwassenen, voornamelijk Br. Indiërs, met 6477 kinderen, terwijl de veestapel 3596 runderen, 616 geiten en 259 varkens telt. Velen van hen komen tot welstand, maar dat aantal zal zeker toenemen, wanneer een grooter gedeelte van het ter beschikking gestelde terrein in cultuur gebracht en het in cultuur zijnde in doorsnede beter onderhouden wordt. Door de menschen in goed voorbereide vestigingsplaatsen verplichtingen op te leggen, prikkelt men hen tot werken, tot voordeel van henzelf. Door hun alles voor niets te geven verlamt men hun energie, waardoor zij aanhoudend verder achteruitgaan en niet alleen zij, maar de kolonie eveneens, i) Zie blz. 113. 179 De lasten van hen, die het huishouden der kolonie betalen, moeten daardoor steeds hooger worden, terwijl het hun, doordat een immer grooter wordend deel zich aan geregelden arbeid onttrekt, aldoor moeilijker wordt die lasten te dragen. De kolonie kan slechts tot bloei komen door den uitvoer van stapelproducten, die of door den grooten landbouw, of door een arbeidzamen kleinen landbouwersstand geleverd worden. Onttrekt men nu de met zooveel moeite en kosten aangevoerde werkkrachten aan den grooten landbouw en biedt men dezen lieden gelegenheid tot vestiging zonder eenige aansporing om als kleine landbouwer tot de voortbrenging van stapelproducten (rijst, mais, cacao) bij te dragen, dan gaat de productiviteit der kolonie achteruit. De meest gewenschte toestand zou zijn, dat de immigranten als vrije lieden op de vestigingsplaatsen der plantages woonden en als vrije arbeiders voor den grooten landbouw werkzaam waren (canefarmers). De ondernemers zullen echter alleen zoodanige lieden op hun vestigingsplaatsen laten wonen, die bereid zijn in een of anderen vorm tot de productiviteit der onderneming bij te dragen, met de wetenschap, dat hun anders het verblijf op de vestigingsplaatsen ontzegd wordt. Ook het Gouvernement stelt stilzwijgend den eisch, dat hij, die zich vestigt, tot de productiviteit der kolonie zal medewerken, maar begint, om dat te bereiken, den kolonist 6 jaar vrij te stellen van alle lasten, beschouwt hem verder als onvermogend en geeft hem kosteloos datgene, waarvoor in iedere geordende maatschappij de gezeten burger zelf zorgt. En breekt eenmaal na zes jaar de tijd aan, waarop het Gouvernement het aandeel van den kolonist in de lasten der gemeenschap komt vragen, dan is een beroep op zijn onvermogen voldoende, hem hiervan vrij te stellen en hem toch in het ongestoord bezit van het afgestane land te laten. Het zal niemand verwonderen, dat de immigrant een Gouvernements-vestigingsplaats boven die eener plantage verkiest en evenmin zal men er zich over verbazen, dat de vestigingsplaatsen slechts gedeeltelijk aan hun doel beantwoord hebben, terwijl een ieder beamen zal, dat het op zoo'n wijze onmogelijk wordt gemaakt, het bovengestelde desideratum, n.1. het drijven der plantages met vrije opgezetenen, te bereiken. Toch moet daarnaar worden gestreefd, wil de kolonie op den duur onafhankelijk van immigratie worden. Het eenige middel om dat te bereiken is, dat de plantageëigenaren hun vestigingsplaatsen zoo aantrekkelijk maken, als van een zakelijk standpunt beschouwd maar mogelijk is i), terwijl het Gouvernement moet eischen, dat de kolonist, die zich op domeingrond vestigt, de productiviteit der kolonie vergroot. Is hij daartoe als zelfstandig landbouwer niet in staat, dan moet hij het als loonarbeider doen, waartoe in dit land, dat zijn arbeiders van duizenden mijlen ver moet halen, ruimschoots gelegenheid is. Qntbreekt hem 00k hiertoe.de geschiktheid, is hij blijvend niet in staat in zijn *) Zie bl. 115-117. 180 Meer koelies aanvoeren dan door de plantages worden gevraagd. Overvloed van werk voor immigranten. Invoer vrije arbeiders levensonderhoud te voorzien en zijn aandeel, in de gemeenschapslasten te dragen, eerst dan' moet hij als onvermogend beschouwd worden. Is men er eenmaal in geslaagd, de vestiging in goede banen te leiden, dan moet gebroken worden met het stelsel, niet meer immigranten in te voeren dan door den grooten landbouw, enz., gevraagd worden. Men heeft getracht Suriname te bevolken door den arbeiders, die niet langer op de plantages wilden werken, gelegenheid te geven zich te vestigen. Maar reeds is voldoende gebleken, dat dit langzaam gaat en daardoor voor Nederland een zeer dure manier is. De geheele bestuursinrichting moet voor een handjevol menschen in stand gehouden worden en zou voor een driemaal grootere bevolking niet veel uitgebreider behoeven te zijn, terwijl zij voor het tegenwoordige niet tot kleinere afmetingen is terug te brengen. Wij vermoeden echter, dat, zoodra de aanvoer van immigranten beter geregeld is, ook de vraag zeer zal toenemen, omdat het gebrek aan arbeiders steeds de reden geweest is, waarom men in Suriname niets durfde te beginnen. Het is bekend bijv., dat de Nederlandsche Handel Maatschappij het van den aanvoer van immigranten zal laten afhangen of zij al dan niet een nieuwe fabriek zal bouwen; ook het onderzoek van het Suriname Suiker-Syndicaat leidde tot de conclusie, dat de oprichting van een suikerfabriek dan slechts overwogen zou kunnen worden, indien op den geregelden aanvoer van werkvolk te rekenen valt. Maar al mochten er op een gegeven oogenblik door de ondernemingen geen menschen worden gevraagd, dan is er in de kolonie door het Gouvernement nog zoo'n massa werk te doen, dat men rustig met den aanvoer kan doorgaan, want het is noodig, het land zoo spoedig mogelijk van behoorlijke wegen, irrigatie-werken, etc. te voorzien. Er is niet één moderne verkeersweg in het geheele land, als men de straten in Paramaribo niet mederekentx). Tegelijk met de wegen moeten ook de vestigingsplaatsen, waar de vrijgekomen immigranten zich vestigen kunnen, in gereedheid gebracht worden. Zij die vanaf hun komst in het land uitsluitend aan de wegen en de vestigingsplaatsen gewerkt hebben en direkt al een groote geschiktheid toonen als zelfstandig landbouwer in hun onderhoud te voorzien, moeten daartoe de gelegenheid krijgen, daar het zooveel te eerder tot het doel voert waarvoor men arbeiders importeerde. Behalve de bevordering der contract-immigratie dient ook de mogelijkheid te worden overwogen direkt vrije lieden van Java of Britsch-Indië te laten komen. Indien zulke lieden zich wilden verbinden een zeker aantal jaren in de kolonie te blijven en uit de opbrengst van hun land een gedeelte derjianlegkosten van hun perceel terug te n Het doet den Hollander pijnlijk aan, als hij, na 2 dagen in een stoombarkas gezeten te hebben om Tm KM., die Paramaribo van de Corantijn scheiden, af te leggen b, ^overdekken der rivier op Engelsch grondgebied direkt een Hinken rijweg van 425 K.M. (268 Mijl) voÏ zich zie" en Wj in sfaat is den afstand, waarover hij 36 uur moest stoomen, m eenige uren ; rrautomoMel Tf te leggen. Onwillekeurig vraagt hij ^« 2^ — aft~d^ — groote kudden vee van de welvaart der bevolking. 181 betalen, dan zou er voor het Gouvernement alle aanleiding bestaan hierop nader in te gaan. Wij hebben deze aangelegenheid met het bestuur der Immigrantenvereeniging besproken, daar wij de door ons bedoelde lieden door haar tusschenkomst wilden laten uitkomen en wij het wenschelijk achtten, dat zij zich borg zoude stellen voor de richtige nakoming der door de immigranten op zich genomen verplichtingen. Het zouden in hoofdzaak familieleden en vrienden van reeds tot welstand gekomen kolonisten moeten zijn, die op aanraden der laatsten naar Suriname gingen. Door het zenden van Britsch-Indiërs naar hun vaderland met het doel propaganda voor onze kolonie te maken ware wellicht iets te bereiken. Zooals reeds meer gezegd, veel hangt af van de scheepvaartverbinding; blijft die zoo gebrekkig als zij tot thans geweest is, dan bestaat er geen mogelijkheid i immigranten in grooten getale aan te voeren, maar evengoed als Demerara en Trinidad in den loop der jaren 388000 Br. Indiërs hebben kunnen aanvoeren en daardoor op heel wat betere toestanden kunnen wijzen dan wij in Suriname, moet dit toch ook voor ons mogelijk en practisch zijn. Ruimte biedt Suriname in overvloed, gronden die schier onuitputtelijk zijn, liggen nog met duizenden en duizenden H.A. braak ; er is niet één motief te bedenken waarom Suriname niet hetzelfde zou kunnen bereiken als Demerara. Wij hebben de gelegenheid, Suriname door Br. Indiërs te bevolken, reeds ongebruikt voorbij laten gaan; door lang talmen zou ook de mogelijkheid zulks met Javanen te doen verloren kunnen gaan en daarmede de laatste kans voor Nederland om Suriname tot bloei te brengen. Scheepvaartverbinding. Betaling der aanvoerkosten. Wij gaan van de veronderstelling uit, dat het hoofddoel der immigratie kolonisatie ] is, en dus het bevolken van het land ten gevolge moet hebben. De voordeden ] hiervan zullen op den duur aan de kolonie ten goede moeten komen, derhalve is het niet billijk de aanvoerkosten in hoofdzaak door hen te laten betalen, bij wie de immigranten de eerste jaren na hun aankomst in dienst zijn. Dit klemt te meer, omdat hun werkprestatie in het begin zeer middelmatig is, terwijl zij dan veel meer aan ziekten onderhevig zijn dan later. Door den korteren contractduur en het aanbieden van zeer gunstige vestigingsvoorwaarden zullen de arbeiders niet zoolang op de plantages blijven en zal men genoodzaakt zijn telkens nieuwelingen voor het bedrijf op te leiden, waardoor men ongetwijfeld een grooter aantal werklieden zal noodig hebben, waarvan weer de gevolgen zullen zijn, dat de kosten van huisvesting en geneeskundige behandeling stijgen. Op zoo'n wijze wordt de groote landbouw voor velen een soort doorgangshuis, hetgeen den aanstaanden kolonisten zeer ten goede komt, maar een oogenblikkelijk nadeel voor de ondernemingen is ; toch zal dat nadeel gedragen moeten worden, wil men de toekomst der ondernemingen en die der kolonie verzekeren. Het zal dan echter billijk zijn hiermede rekening te houden bij de vaststelling van het plantersaandeel in de aanvoerkosten der kolonisten. Jetaling der aanvoerkosten. 182 Koeliewoningen. De werkgever zal bij uitvoering van het bovenstaande plan niet uitsluitend de planter zijn maar evengoed het Gouvernement, een houtexploitant, bauxiet-ontginner, etc. Het komt ons wenschelijk voor, het in de Federated Malay States gehuldigde systeem van vaststelling der bijdrage in de aanvoerkosten te volgen, hetwelk hierin bestaat, dat om de drie maanden door hen, die in bepaalde bedrijven met immigranten, al of niet onder contract, gewerkt hebben, voor eiken immigrant een zeker bedrag in het immigratiefonds gestort moet worden. Het aantal immigranten, waarvoor betaald moet worden, wordt gevonden door het totaal aantal dagloonen, in die 3 maanden betaald, te deelen door het totaal der werkdagen, die in die 3 maandelijksche periode voorkomen. Men zou daarbij verschil kunnen maken tusschen nieuwelingen en hen, die hun eerste contract hebben uitgediend, door te bepalen, dat bij de berekening van de bijdrage 4 nieuwelingen voor 3 tellen.- De betaling staat dus in direct verband met de dienstprestatie. Heeft iemand zich als landbouwer gevestigd, dan wordt niet meer rechtstreeks voor hem betaald, maar dan draagt hij door zijn productie tot de welvaart der kolonie bij. Vooral bij een korteren contractduur, dan tot heden gebruikelijk was, verdient het aanbevolen betalingssysteem de voorkeur boven het thans geldende, waarbij de planters 3/5 der aanvoerkosten en bij hercontract nogmaals 3/5 der dan geldende aanvoerkosten betalen. Oogenschijnlijk betalen zij meer dan de aanvoerkosten; in werkelijkheid is dit niet het geval daar de uitbetaling van een premie van f 100.— bij hercontract voor 5 jaar, benevens de kosten van terugvoer of de afkoopsom van het recht op retourpassage voor rekening van het immigratiefonds komen. Het staat echter vast, dat bij een belangrijke en snelle uitbreiding van den grooten landbouw de kolonie grootendeels op kosten der planters bevolkt zou worden, hetgeen tegenover de laatsten die toch reeds op zware lasten zitten, niet te rechtvaardigen zou zijn. In het Rapport der Welvaart-Commissie lezen we op bl. 193: „Ware de aanvoer van plantagearbeiders niet noodig, dan zou zeker op andere voor het Gouvernement veel kostbaarder wijze getracht moeten worden naar een oplossing van het alles beheerschende bevolkingsvraagstuk." Het aanvoeren van immigranten op groote schaal zal vele millioenen kosten, die door leening gevonden dienen te worden; maar het kan niet uitblijven of deze gelden zullen hun rente opbrengen. Elke arbeider in een uiterst vruchtbaar land is goud waard. En mocht men er ooit toe besluiten afstand van Suriname te doen, dan is het ondenkbaar, dat de sommen, nu nog te besteden voor den aanvoer van arbeiders, den aanleg van wegen en productieve werken, niet vergoed zouden worden. Risico is er voor Nederland niet aan verbonden. Woningtoestanden. De koeliewoningen voldoen gewoonlijk wel aan de voorgeschreven afmetingen van 3 M. lengte bij 2 M. breedte en 2V2 M. hoogte en zijn veelal in rijen van 6 of meer kamers gebouwd van planken met ijzeren dakbedekking en maken een solieden indruk, maar men zoude bijna wenschen dat ze minder soliede gebouwd waren, dat Modelwoning voor Javanen op „Moengo' van de Amerikaansche Bauxiet M'j Kolonistenwoningen op de plantage „Sorgvliet" 183 er door bouwvalligheid eerder aanleiding bestond om ze omver te halen en te vervangen door woningen, die meer getuigen van eenig meegaan met den modernen tijd. De huizen zien er somber uit en missen zoo geheel het ietwat homelike aanzien van een Javaansch dessahuisje, daarbij schijnt zoo goed als niets gedaan te worden aan de terreinen waarop die huizen staan. In Demerara is het precies hetzelfde en men kan zien dat de huizen naar ongeveer gelijkluidende voorschriften gebouwd zijn. Het nauwkeurig voorschrijven hoe en van welk materiaal de huizen gebouwd moeten worden, heeft het gevolg gehad, dat de werkgevers aan de bepalingen voldoen en meer niet. Ook het Immigratiedepartement ziet wel, dat die woningen niet geheel voldoen en bij K. B. van 1914 No. 30 zijn wijzigingen voorgeschreven van Art. 56 van het K. B. van 29 Maart 1872 No. 37. De voorgalerij der bestaande woningen moet gebracht worden op 1.75 M. en ieder blok huizen mag hoogstens 6 kamers bevatten. Bij de planters heeft dit K. B. groot ongenoegen verwekt, men ziet in die voorschriften geen verbetering en is ontevreden, dat men om zulke nietige redenen de onderneming op belangrijke kosten jaagt. De veranderingen moeten binnen 5 jaar zijn uitgevoerd, welke termijn, behoudens verlenging daarvan door den Gouverneur voor 3 malen telkens voor 1 jaar, met 9 Augustus van dit jaar verstreken was. Nergens schijnen de verbeteringen nog aangebracht en, naar wij hoorden, heeft nog geen enkele onderneming uitstel aangevraagd. Wij kunnen ons geheel vereenigen met het gevoelen der planters, dat de voorgeschreven wijzigingen nutteloos en daarom geld verspillen zijn. In Deli is het eenige voorschrift, dat de werkgever moet zorgen voor voegzame huisvesting, en door de inspecteurs van arbeid wordt toegezien dat de huisvesting werkelijk voegzaam is. Deze vrijheid van bouwen heeft geleid tot een soort concurrentie tusschen de werkgevers om de woningen zoo aantrekkelijk mogelijk te maken en tevens tot het vinden van het meest practische model. Voor arbeiders van iederen landaard worden daar verschillende soorten woningen gebouwd, naarmate de eischen, die zij aan een huisvesting stellen. Niet alleen zijn daardoor de koelie-emplacementen aantrekkelijker en voldoen zij veel beter aan de eisohen der hygiëne, maar zij zijn ook per contractant goedkooper. Ook in Suriname diene men den planters niet langer voor te schrijven, hoe zij een huis moeten bouwen; de tegenwoordige koelie-kampongs, zijn daar om te bewijzen hoe weinig effect het gehad heeft; laat een arbeidsinspectie toezien dat de immigranten behoorlijk onder dak gebracht worden. De planters, die vestigingsplaatsen op hun plantages willen aanleggen, moeten evenals de Deli-planters vrij zijn in het bouwen der woningen, waaraan zij ongetwijfeld meer zorg zullen besteden, omdat zij mede dienen om den Javaan tot vestiging te bewegen. Op enkele ondernemingen als Sorgvliet, Rust en Werk gebeurt dit reedsZulke huizen als op onderneming Sorgvliet voorkomen, in afmetingen van 6X6 M., van boschhout, met palisaden wanden en met palmbladeren gedekt, die zeer in den smaak der koelies vallen, kosten, f 150—, terwijl de planken huizen door het Gou- 184 Grootere woningen voor gehuwden. Voor ongehuwden gemeenschappelijke woningen. vernement voorgeschreven op f 250.— per kamer van 2 personen uitkomen. De palisaden woningen, die wij zagen, zien er veel aantrekkelijker uit dan de voorgeschreven woningen en doen meer denken aan de bamboe-woningen van Java. De Javanen, die zich op Gouvernements-vestigingsplaatsen hebben neergezet, bouwen ook dit soort woningen, wel een teeken dat deze aan hun eischen voldoen. Geen enkele koelie denkt er aan, als hij zich ergens vestigt, een huis te bouwen als door het Gouvernement voor hem geëischt werd, toen hij nog contractant was. De gehuwde arbeiders der onderneming, die niet voor sawahbouw in aanmerking wenschen te komen, huisveste men als in Deli, maar geve ieder een stukje grond, b.v. van 15X20 M, ter verbouwing van groenten, vruchten, cassave en andere artikelen voor dagelijksch verbruik. Er zal op moeten worden toegezien, dat zij het ook werkelijk bebouwen, want doet men dat niet dan komt er doorgaans weinig van terecht. Veel plantages geven hun arbeiders dergelijke grondjes, waarvan er enkele uitmuntend onderhouden waren. Blijken de Javanen op een plantage de voorkeur te geven aan het leven in een kampong, zooals zij dit op Java gewend waren, dan moet de werkgever volkomen vrij zijn zijne arbeiders daar op de Javaansche manier te huisvesten. Voor de ongehuwde Javanen (de contract-vrouwen zijn meest allen voor korten of langen tijd getrouwd) bouwe men een dergelijk soort gemeenschappelijke woningen als in Deli gebruikelijk zijn, al of niet door tusschenschotten in kamertjes verdeeld. Een 50-tal koelies kunnen in zoo'n huis worden ondergebracht, hetgeen een groote besparing geeft, waardoor weer ruimer aan hygiënische eischen voldaan kan worden. De vloeren zouden van cement kunnen zijn met behoorlijke afwatering aan weerszijden om geregeld schoonwasschen te vergemakkelijken, de omwanding van planken of van palisaden gemaakt kunnen worden en de dakbedekking van ijzer of sirappen. Behoorlijke latrines en badgelegenheid zouden niet mogen ontbreken. De britsen zouden uit losse planken moeten bestaan, desgewenscht met afneembare tusschenschotten. Eene bergplaats zoude men aan iedere brits kunnen verbinden voor het opbergen van de kleine bezittingen der arbeiders. In het kort, men zoude die woningen kunnen inrichten eenigszins zooals een tropisch hospitaal wordt ingericht. Op de onderneming Mariënburg bestaat een dergelijke woning voor circa 30 man, die wel niet aan bovenstaande eischen van hygiëne voldoet, doch bij de Javanen gewild is, omdat over die loods een wachter is aangesteld, hetgeen hun zekerheid geeft, dat hunne bezittingen tijdens hunne afwezigheid in de velden, niet gestolen kunnen worden. Elk plan tot verbetering der woningtoestanden zal natuurlijk in den tegenwoordigen noodlijdenden toestand der plantages op tegenkanting van de beheerders en eigenaren stuiten en het Immigratiedepartement zal bij eventueele voorschriften in die richting een open blik voor de finantiëele draagkracht van iedere onderneming moeten hebben, doch in de eerste plaats zal men de ondernemingen van het groote belang moeten overtuigen, dat zij er bij hebben om den arbeiders het verblijf op de plantages zoo aangenaam mogelijk te maken, teneinde de werkkrachten te behouden. 185 Geneeskundige behandeling. Het is voor een werkgever van het grootste belang, dat zijn werklieden goed gezond zijn, dan alleen is een maximum arbeidsprestatie van hen te verwachten. Worden zij ziek, dan moeten zij zoo spoedig mogelijk weer beter gemaakt worden, tot heil van henzelf en voordeel van den werkgever. Geldt dit reeds voor iemand, die met vrije arbeiders werkt, zooveel meer gaat dit op voor hem, die met opoffering van groote bedragen immigranten moet aanvoeren. Eiken dag kost een immigrant een zeker bedrag aan aanvoerkosten — geneeskundige behandeling — vrije woning enz., dat als verloren te beschouwen is als er geen arbeidsprestatie tegenover staat. De Deli-planters hebben dit de laatste 20 jaar hoe langer hoe meer leeren inzien, hetgeen tot gevolg gehad heeft, dat hun geneeskundige dienst een trap van volmaaktheid bereikt heeft, die men in andere kolonies tevergeefs zal zoeken. Een van hun grootste bezwaren tegen de afschaffing van den contractarbeid is, dat de geneeskundige dienst niet tot zijn recht zal komen en ook daardoor de arbeidsprestatie der werklieden zal verminderen. Het voordeel van een goeden geneeskundigen dienst is door Dr. G. Baermanin Deli onder cijfers gebracht, waarbij bleek dat alleen al een consciëntieus doorgevoerde anchylostomiasis-bestrijding de bruikbaarheid der arbeiders van de bij zijn hospitaal aangesloten ondernemingen van 36 tot 88% verhoogde. Dr. L. Leopold zegt op bl. 203 van zijn academisch proefschrift: „De winst der steenkolen-mijnen van Poeloe Laoet door het geringe verlies aan arbeidskrachten tengevolge der verbetering van den gezondheidstoestand bedroeg in 1913 vergeleken met 1909 f 112.831.90." Ook voor Suriname zijn dezelfde resultaten te verwachten, als een dergelijke geneeskundige verzorging van den aanvang af goed wordt doorgevoerd. Op de plaats van aanwerving (Java) moet de aspirant-emigrant aan een nauwgezette keuring onderworpen worden, alvorens men er toe besluit een groot bedrag wervings- en passagekosten voor hem te betalen. Heeft hij zich eenmaal verbonden, dan blijve hij onafgebroken onder geneeskundig toezicht; er moet direkt begonnen worden hem van eventueele kwalen of kwaaltjes te genezen, waartoe de tijd aan boord (pl.m. 50 dagen) uitmuntend gelegenheid biedt. Vooral tegen de anchylostomiasis dient van af den eersten dag de strijd te worden aangebonden.x) Doctoren in dienst van het Immigratiefonds moeten de reis medemaken en dienen verantwoordelijk gesteld te worden voor den gezondheidstoestand der immigranten bij aankomst in Suriname. Desnoods betale men een extra premie voor eiken koelie, die zonder anchylostomiasis aankomt. De schepen moeten speciaal voor het koelievervoer ingericht zijn, hetgeen zeer wel mogelijk is, indien de scheepvaartmaatschappijen weten, dat zij gedurende een zeker aantal jaren groote transporten emigranten zullen hebben over te brengen. Voordeden van een goede geneeskundige behandeling. Keuring. Behandeling aan boord. !) Volgens Dr. Schüffner en Dr. Baerman zijn meer dan 96% der Javaansche immigranten met mijnwormziekte besmet. 186 Quarantaine-station. Plantage-hospitalen. Goed te ventileeren en zoo noodig ook te verwarmen verblijven, flinke badgelegenheid en gemakkelijk te desinfecteeren latrines zijn hoofdzaak, hospitaal en apotheek mogen niet ontbreken, terwijl op reis de noodige gelegenheid tot ontspanning gegeven en het dobbelen tegengegaan dient te worden. Komt het schip zonder zieken aan boord binnen, dan late men toch alle immigranten het hospitaal passeeren, zooals thans reeds de gewoonte is, en onderwerpe een ieder aan een strenge keuring ; ïo. als controle op het werk van den begeleidenden geneesheer, 20. als waarborg dat geen hunner met een halfziek lichaam zijn nieuwe loopbaan begint. Vooral zal daarbij aan het bloedgehalte de noodige aandacht geschonken moeten worden. De zwakkeren onder hen blijven, ook zonder bepaald ziek te zijn, in het hospitaal tot zij voor hun taak berekend zijn. Komt het schip met de gele vlag binnen dan moet er een goed quarantainestation zijn om de immigranten te ontvangen. De tegenwoordige inrichting te Post Leiden voldoet, ook naar het oordeel der bevoegde autoriteiten, allerminst aan de eischen die gesteld mogen worden. Uit een practisch oogpunt frappeerde ons vooral het verkeerde, dat de immigranten niet in afzonderlijke barakken, bv. van 50 tot 100 man, waren ondergebracht, zoodat elk nieuw ziektegeval den quarantaine-tijd voor allen verlengde. Ook de plaats is niet goed gekozen, het is namelijk veel te moeilijk bereikbaar en moet in stede daarvan zoo dicht mogelijk bij een medisch centrum met laboratorium gelegen zijn. Over verplaatsing wordt ernstig gedacht. Een ontwerp voor een nieuwe quarantaine-verordening is twee jaar geleden door den chef van den geneeskundigen dienst ingediend. Uit het hospitaal of. Quarantaine-station komende, worden de immigranten in voor hen bestemde loodsen te Paramaribo gebracht. De loodsen voldoen aan matig gestelde eischen, alleen leken zij ons eventueel moeilijk te desinfecteeren, hetgeen voor gebouwen, waar soms meerdere honderden menschen worden opgehoopt, minder wenschelijk is. Van hier uit worden de arbeiders door het Immigratiedepartement over de plantages verdeeld. Wat de verzorging op de plantages aangaat, staat men in Suriname nog steeds op het door Deli reeds vele jaren verlaten standpunt van decentralisatie van den geneeskundigen dienst, van verpleging der zieken in plantage-hospitalen, soms door pleegzusters, meestal echter door ongeschoold personeel. Tweemaal per week worden deze hospitaaltjes door den districtsgeneesheer bezocht, die dan voorschrijft wat er gedurende zijn afwezigheid met de zieken gebeuren moet. Ernstige gevallen worden naar het militair hospitaal in Paramaribo vervoerd. De geneesheeren brengen het grootste gedeelte van hun tijd reizende en trekkende door, terwijl in Deli, waar de hospitaaldienst gecentraliseerd is, het hoofdarbeidsveld van den arts in het centrale hospitaal gelegen is. Vooral in Suriname, waar weinig of geen wegen zijn en het transport te water Plantagewoningen voor immigranten. Vrouwenzaal in het hospitaal eener suikerfabriek. 187 moet geschieden, terwijl sommige plantages slechts enkele uren, n.1. bij den hoogsten waterstand, te bereiken zijn, worden de nadeelen van een gedecentraliseerden geneeskundigen dienst nog zooveel grooter. Door Dr. R. Römer hebben wij, zooals in het voorwoord reeds gezegd is, een C vergelijking laten maken tusschen de hem zoo w el bekende behandeling der immigranten in Deli en de regeling van den geneeskundigen dienst in Suriname. Aan de doctoren E. Koch, die twaalf jaar, en A. Schenk, die vier jaar als chef van het militair hospitaal in Paramaribo werkzaam waren, gaven wij dit rapport ter lezing met verzoek om advies. Beiden waren overtuigd van het groote nut eener centraliseering van den hospitaaldienst, omdat de verpleging in de afzonderlijke hospitaaltjes onvoldoende geacht moet worden. Wij hebben den indruk gekregen, dat veel planters van het nut van een goeden geneeskundigen dienst voldoende doordrongen zijn, en verscheidene hebben van hun hospitaaltjes gemaakt wat er van te maken is. Zij meenen echter dat een organisatie als in Deli — een centraliseering van den dienst — hun finantiëele draagkracht te boven gaat. Dit betwijfelen wij, omdat de kosten der geneeskundige behandeling per koelie in Deli (pl.m. f 15.— per man) lager zijn dan hetgeen door den Surinaamschen planter betaald wordt voor de verpleging op de plantage en in het Gouvernements hospitaal en aan de geneeskundige belasting*). Organisatie kan in deze veel doen. Het meest voor de hand ligt het oprichten van hospitaal-vereenigingen door dicht bij elkander gelegen ondernemingen, die door landwegen met elkander verbonden zijn. De vereeniging bouwt een hospitaal en stelt een eigen dokter aan, die dus in dienst is van de planters. Zonder iets aan de plichtsbetrachting van de districts-geneesheeren te kort te doen, achten wij het toch van belang, dat de dokter verantwoording verschuldigd is aan de plantages, wier arbeiders hij behandelt2). De plantage-hospitaaltjes moeten dan verdwijnen en de zieken worden dagelijks naar het centrale hospitaal vervoerd, per auto of ziekenwagen. Kunnen de ondernemingen het geld niet bijeenbrengen, dan ware het wellicht entralisatie gewenscht. !) Op een plantage, waar de geneeskundige behandeling zoo goed was als men onder de bestaande omstandigheden maar kan verwachten, bedroegen de kosten van den geneeskundigen dienst ƒ22.— per arbeider. 2) De heer Schenk zegt in zijn mededeelingen naar aanleiding der „Sanitaire beschouwingen" door Dr. R. Römer: „Staat de geneesheer, zooals thans, buiten dat bedrijf, dan voelt hij daarvoor niets, hij zal niet alles aanwenden en niet alles verzinnen ter bevordering van de gezondheid der arbeiders. Het tegendeel zal meestal het geval zijn; veelal zal hij volstaan met de geneeskundige behandeling in engeren zin. Van prophylactische maatregelen, zoo hij deze al voorstelt, zal niet de kracht uitgaan, die ervan zou kunnen uitgaan, indien hijzelf tot de uitvoering medewerkte, en dit laatste geschiedt natuurlijk niet, omdat het hem onverschillig is of het bedrijf al dan niet goed gaat. Ook wordt dit in de hand gewerkt door het feit, dat de geneesheer ambtenaar is. Ook hij is maar een mensch en het is den meesten menschen eigen, niet meer te doen of harder te werken dan strikt noodig is; en elke prikkel om harder te werken ontbreekt." 188 Hygiënische organisai mogelijk, dat het Gouvernement het hospitaal bouwde en aan de vereeniging verhuurde, tegen een zoodanigen prijs, dat het hospitaal na een zeker aantal jaren, bijv. 25, het eigendom der vereeniging werd. Een dergelijke regeling bestaat in Ned.Indië, waar de vereeniging dan verplicht is een aantal bedden te reserveeren voor Gouvernements-patiënten. De Gouvernements-hospitalen op de vestigingsplaatsen zouden dan kunnen verdwijnen of, indien zij daarvoor geschikt zijn, tot centrale hospitalen worden verbouwd. Zoolang er geen behoorlijke wegen zijn, zal er geen sprake zijn van een algemeene doorvoering van dit systeem en moet men zich dus tevreden stellen met een verouderde methode, die, zooals de statistieken in Deli kunnen aantoonen, aan vele menschen het leven heeft gekost en de ondernemingen lange jaren van een deel der arbeidsprestatie hunner werklieden beroofd heeft. Worden de plantages eenmaal door wegen verbonden, dan ware wellicht het beste, de geheele geneeskundige verzorging der koelies aan de planters over te laten, en aan een arbeidsinspectie op te dragen daarop toezicht te houden, evenals zulks in Deli gebeurt. De voorschriften zouden dan gewijzigd moeten worden. De gezondheidstoestand op de plantages schijnt toch vrij goed te zijn; volgens de statistieken was de sterfte van de contractanten niet meer dan 10 per mille, terwijl buiten de plantages 18 a 20 per duizend overleden. Wij ontvingen van den heer Schenk de sterftecijfers van twee plantages over de laatste 3 jaren n.1. in 1916 15.1 %o in 1917 14.9 °/oo in 1918 20.3 °/oo (ongerekend de sterftegevallen door griep). Het aantal op deze plantages te werk gestelde vrije en contractarbeiders met hunne gezinnen bedroeg: in 1916 3206 in 1917 3259 in 1918 3061. Deze sterftecijfers zijn niet zoo gunstig als de doorsnede, vermoedelijk omdat hier ook de vrije arbeiders en de familieleden der contractanten onder begrepen zijn, welke niet verplicht zijn zich geneeskundig te laten behandelen, ie. Wil de verzorging der plantagearbeiders volkomen tot haar recht komen, dan moeten buiten de ondernemingen geen infectiehaarden kunnen instaan, die de gezondheid van den contractant bedreigen. Daarvoor is een hygiënische organisatie noodig. Hoe het daarmee gesteld is moge blijken uit een paar aanhalingen uit de Hygiënische Brieven van Dr. C. Bonne aan „De West". Jj§j& „Slechts dan kunnen in den rommeligen toestand van nu hygiënische verbeteringen van beteekenis worden aangebracht, indien krachtig georganiseerd de strijd voor onze gezondheid wordt aangebonden. Van meet af aan moet een hygiënische organisatie worden opgebouwd, een hygiënische statistiek, een hygiënische wetgeving en een hygiënische dienst," 189 Dat, niettegenstaande de geneeskundige verzorging der contractanten voor zeer veel verbetering vatbaar is en een hygiënische organisatie nagenoeg niet bestaat, het sterftecijfer toch betrekkelijk nog zoo gunstig is, is zeker daaraan te danken, dat ziekten als cholera, pest, bacillaire dysenterie en tal van besmettelijke ziekten uit de Oost, waaronder ook pokken, volgens Dr. Bonne in Suriname niet voorkomen. Hij schrijft dit aan de ligging toe en gaat dan voort: „Onze ligging is dus zeer gunstig, maar mag geen reden zijn de hygiëne zoo te verwaarloozen als ze thans bezig zijn te doen", waarmede wij ons volkomen kunnen vereenigén. Ook de volgende aanhaling uit het verslag der Koloniale Staten naar aanleiding van de Muskietenverordening doet zien, hoe de algemeene verwaarloozing het nemen van goede hygiënische maatregelen in den weg staat: „Werd het gewaardeerd in het huidig Bestuur, dat het maatregelen heeft voorgesteld, welke leiden moeten tot wering en verdelging van muskieten, evenwel meende men, dat het beoogde doel niet zal worden bereikt, indien van bestuurswege niet tevens zorg gedragen wordt, dat verbetering gebracht wordt in den verwaarloosden toestand, waarin vele straten en wegen, door de slechte loozing en het.hoog staande wied, verkeeren. Ook bij de meest zorgvuldige naleving van de voorschriften der verordening ten aanzien van particuliere erven, zal de daarmede beoogde strijd tegen de muskieten tot niets leiden, zoo ook de straten en wegen niet geregeld worden onderhouden en de daarop voorkomende boomen niet geregeld worden gesnoeid en ontdaan van de zgn. boschananassen, die in de bladokselen water vergaren en dus geschikte broedplaatsen voor de muskieten opleveren. De gemaakte opmerkingen over den toestand van de straten en wegen gelden niet alleen voor Paramaribo, maar ook en misschien in nog sterker mate voor NieuwNickerie, alwaar de toestand, naar verscheidene leden ingelicht waren, zeer veel te wenschen overlaat." Arbeidsinspectie. Reeds eenige malen hebben wij in bovenstaande verhandeling van een arbeidsinspectie gesproken. In den vórm, zooals wij die op de Oostkust van Sumatra kennen, bestaat zij niet in Suriname; het toezicht op de immigranten en de naleving van het arbeidscontract wordt uitgeoefend door den agent-generaal en de districtscommissarissen. Het aantal contractanten is 9860 en dat der districtscommissarissen 8. Er is dus een veelhoofdig toezicht op deze weinige immigranten, hetgeen niet bijdraagt tot eenheid van opvatting. Daarenboven hebben de districtscommissarissen tal van andere bezigheden, zoodat zij betrekkelijk weinig tijd aan dit gedeelte van hun taak kunnen geven en zich niet voldoende in de verhouding tusschen werkgevers en -nemers op de plantages kunnen inwerken. De contróle op de loonen etc. wordt door het Immi- Arbeidsinspectie. 190 gratiedepartement uitgeoefend, waartoe het maandelijks de loonstaten der plantages toegezonden krijgt. Het geheele toezicht op het werken met immigranten is niet elastisch. Door het verbinden van een arbeidsinspecteur aan het Immigratiedepartement en het ontheffen van de districtscommissarissen van het toezicht op de immigranten, gelooven wij dat een betere toestand geboren zou worden. Een arbeidsinspecteur kan geregeld alle plantages bezoeken, heeft gelegenheid de toestanden onderling te vergelijken en zal door overreding dikwijls in staat zijn verbeteringen in te voeren, waartoe de wet den werkgever niet zou kunnen dwingen. Doordat hij op de plantages ook de administratie voor zoover die betrekking heeft op immigranten (loonstaten etc.) onderzoeken kan, wordt het inzenden der loonstaten aan het Immigratiedepartement overbodig. Hij moet niet aan al te nauwsluitende voorschriften gebonden zijn, maar binnen de grenzen, die de arbeidsovereenkomst hem stelt, gelegenheid hebben naar omstandigheden te handelen. Het spreekt vanzelf dat hij toezicht moet houden op de naleving van het werkcontract door beide partijen, waardoor beiderzijds kwade praktijken voorkomen worden. Een ambtenaar der Indische Arbeidsinspectie zou daartoe wellicht het meest geschikt zijn, door zijn kennis en ervaring zal hij in staat zijn de verhouding tusschen werkgever en werknemer in nieuwe banen te leiden, tot voordeel van beide partijen. De planters moeten niet enkel door verordeningen, ^circulaires en ellenlange brieven met het Immigratiedepartement in aanraking komen, er moet samenwerking bestaan, die alleen te verkrijgen is door geregeld en persoonlijk contact. Een jaarlijksch bezoek van den agent-generaal is niet voldoende; evenals in Deli moeten de plantages minstens 3- of 4- maal per jaar door een inspecteur van arbeid bezocht worden, die daardoor in staat is beter op de hoogte te komen van de toestanden op de ondernemingen dan de chef van het Immigratiedepartement nu kan zijn. Wordt als eerste inspecteur van arbeid, die dit nieuwe instituut in de kolonie moet introduceeren, iemand met veel tact gekozen, dan zijn wij overtuigd dat zijn optreden van goeden invloed op den gang van het bedrijf zal kunnen zijn. De planters zullen er den eersten tijd aan moeten wennen, dat een buitenstaander zich in hunne bedrijfsaangelegenheden mengt, maar uit ervaring weten wij dat de werkgevers zich daarmede spoedig verzoenen, omdat zij beseffen dat het voor den naam van het land en van den grooten landbouw gewenscht is dat allerwege goede toestanden op de plantages heerschen. Zal de emigratie op Java ooit een blijvend succes hebben, dan moet er gewezen kunnen worden op de welvaart waartoe de emigranten gekomen zijn. MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN TOESTAND IN SURINAME. MAATREGELEN TOT VERBETERING VAN DEN TOESTAND IN SURINAME. „Tred de voorgaende misslagen in geen consequentie." J. P. Coen. (Brief van 29/9/1618.) In den laatsten tijd heeft de opvatting over de verplichtingen, die een mogendheid tegenover hare koloniën heeft, een groote wijziging ondergaan. Mochten deze vroeger meer beschouwd worden als objecten, waarvan men zooveel mogelijk profijt trachtte te trekken, tegenwoordig staat op den voorgrond de verplichting de koloniën tot ontwikkeling en zelfstandigheid te brengen. Wat Suriname betreft is Nederland daarin allerminst geslaagd, hetgeen niet aan de kolonie zelf kan worden toegeschreven, want het daaraan grenzende maar minder vruchtbare Demerara, dat tot 20 April 1796 ons toebehoorde en daarna in Engelsche handen overging, is thans finantiëel geheel onafhankelijk en maakt een gansch anderen indruk dan Suriname, niettegenstaande beide landen op genoemd tijdstip in denzelfden primitieven toestand verkeerden. Door flink aanpakken, het maken van wegen eh bruggen, zoowel langs de kust als langs de rivieren, het invoeren van veel werkkrachten, het beschermen der lage landen tegen de zee ten koste van 24 millioen gulden, ging Demerara snel vooruit; het kapitaal stroomde toe en binnen een paar jaar n.1. in 1801 was de uitvoer verdriedubbeld. (James Rodway, Guiana. BI. 109). Zoolang het land niet volkomen finantiëel onafhankelijk was werden groote geldleeningen door Engeland gegarandeerd, maar thans is die steun niet meer van noode en is het in staat zelf te leenen. Demerara heeft een schuld van £ 800.000.— = ƒ9.600.000.— (Colonisation Scheme 1919). Zoover wij hebben kunnen nagaan heeft Engeland lang niet zooveel aan Demerara ten koste gelegd als Nederland aan Suriname, doordat het er steeds op bedacht was de kolonie finantiëel onafhankelijk te maken door haar draagkracht te verhoogen. Terwijl Engeland in Demerara aldus te werk ging, liet Nederland Suriname niet alleen voor zichzelf zorgen, maar droeg het ook nog de finantiëele zorg voor de West-Indische eilanden opx). In 1830 werd een rekest tot de !) J. J. Reesse, „De Suikerhandel van Amsterdam van 1813 tot 1894." BI. 127. „Maar ook harerzijds had de bevolking van Suriname gegronde grieven tegen het regeeringsbeleid. Het handelsmonopolie voor Nederland mocht ten voordeele strekken van dat land, het werkte bepaald ten nadeele van de kolonie; en tegenover dit nadeel stond zelfs niet een subsidie door het moederland. Erger: volgens de bepalingen van het regeeringsreglement moest de kolonie niet slechts zich zelve bedruipen, maar ook de kosten der andere West-Indische Koloniën, die bijna niet in staat waren iets bij te dragen, kwamen voor een groot deel te haren laste, hoewel Suriname daarvan geen enkel voordeel genoot." 13 Verplichtingen van koloniale mogendheden. 194 Fouten door Nederland begaan. Regeering gericht waarin het onbillijke en onmogelijke van die taak werd aangetoond, hetgeen in 1832 leidde tot een scheiding der finantiën van Suriname en die der eilanden, maar ook toen nog kon Suriname niet voor zichzelf zorgen. Te verwonderen is dit niet, als men nagaat dat Suriname 4 X zoo groot is als Nederland, en de kosten, benoodigd voor een bestuursorganisatie in een dergelijk uitgestrekt gebied, door een 'bevolking van 61.000 zielen moesten worden opgebracht. Daarna heeft men het jaarlijks zooveel geholpen als noodig was om te beletten dat het tenonder ging. Dit stelsel is op weinige uitzonderingen na tot den huidigen dag toegepast en heeft er toe geleid dat Suriname nog steeds aan den rand van den ondergang staat en alleen door steun van Nederland op de been gehouden wordtJ). Blijft men in deze richting doorgaan, dan zullen de ongeveer 50 millioen, die Suriname sedert 1832 aan Nederland gekost heeft, te weten 37 millioen aan subsidies en 13 millioen aan hoofdstuk XI (Gouverneur en defensie); nog minstens door even zoovele millioenen gevolgd worden, zonder dat Suriname in staat wordt voor zichzelf te zorgen, laat staan zich verder te ontwikkelen. Nederland heeft groote fouten tegenover Suriname begaan, waarvan de gevolgen nog steeds nawerken. Behalve de zooeven genoemde onbillijkheid, de finantiën van Suriname te vereenzelvigen met die der West-Indische eilanden, hoort hieronder het besluit waarbij Suriname direkt na het Engelsche tusschenbestuur verplicht werd, zijn producten behalve naar Amerika, uitsluitend naar Nederland te vervoeren, waardoor het belet werd de beste markten voor zijn voortbrengselen te zoeken 2). Toen men verder in de vorige eeuw terecht tot de conclusie kwam dat de slavernij ook in Suriname moest verdwijnen, werd in de kolonie betoogd dat een voorafgaande immigratie van nieuwe werkkrachten absoluut noodig was, wilde men de plantages niet grootendeels ten gronde richten. ""St Demerara, waar de slavernij reeds in 1834 was afgeschaft, was de suikerproductie sedert op 3/5 teruggeloopen, de koffiecultuur nagenoeg en de katoencultuur geheel verdwenen. De Creolen waren ook daar onder geen beding tot geregelden plantage-arbeid te bewegen. De achteruitgang duurde daar tot ongeveer 1850, toen men begon Britsch-Indiërs aan te voeren, waarvoor onder garantie van Engeland een leening van zes millioen gesloten werd. Sedert werden bijna 240.000 Britsch-Indiërs ingevoerd; inclusief andere nationaliteiten werden tot 1919 338.608 immigranten in het land gebracht Is het te verwonderen, dat met dit voorbeeld voor oogen, Suriname n Een enkele maal is men van dat systeem afgeweken, o.a. door een kleine leening voor productieve werken, door steun te verleenen bij de bacovencultuur, en door het aanleggen van den !JP0JrJ^^J)°^5kerhandel van Amsterdam van 1813 tot 1894." bl. 124. „Gedurende den tijd van het Engelsche tusschenbestuur in Suriname was de handel opengesteld geweest voor alle bevriende volken en onder den invloed daarvan toegenomen. Toen echter in 1815 Surmame uit de handen van Engeland werd terugontvangen, was een der eerste regeeringszaken, de verhouding tot he moederland weder terug te brengen tot den toestand van vóór 1795, door te bepalen, dat handel en vaart op en van de kolonie alleen mocht geschieden uit en naar Nederland met uitzondering alleen van de vaart der Noord-Amerikanen op Suriname, die voorloopig voor de kolonie als onontbeerlijk werd beschouwd." 195 er op aandrong een immigratie aan de emancipatie der slaven te doen voorafgaan? In 1858, dus 5 jaar vóór de afschaffing der slavernij, werd met een aanvoer van 500 Chineezen een proef genomen, die echter vrijwel mislukte. Toen de afschaffing der slavernij in de Tweede Kamer in behandeling kwam, stelde de Regeering voor de immigratie in eigen handen te nemen; een amendement bracht deze staatsbemoeienis terug tot het toekennen van premiën tot een maximum bedrag van een millioen aan particulieren, die immigranten zouden aanvoeren. Uit de geschiedenis van Demerara wist men, dat de aanvoer van immigranten door particulieren tot geen resultaten geleid had en dat ten slotte het Koloniaal Bestuur de immigratie zelf in handen genomen had. Men sloeg er geen acht op en nam tegen den zin der Regeering het amendement aan, waardoor Suriname een slag werd toegebracht, waarvan het tot den huidigen dag niet hersteld is. Hadden de vrij verklaarde slaven direkt eenige concurrentie op de arbeidsmarkt ondervonden, en waren zij daardoor gedwongen geworden meer voor hun brood te werken dan het geval was, toen zij plotseling van slaaf meester van den toestand werden, wellicht was hun afkeer van geregelden landarbeid nooit zoo groot geworden als thans, tot nadeel van henzelf en de kolonie. Het heeft 9 jaar geduurd voordat de Kamer op dit onzalige amendement van het inmiddels tot Minister van Koloniën benoemde Kamerlid van Bosse terugkwam en op aandrang uit de kolonie besliste, dat de Regeering ook op andere wijze dan het geven van premiën de immigratie kon bevorderen. Van het millioen was slechts ± 74 aan premiën uitgekeerd, wel een bewijs dat de particulieren niet in staat waren voldoende immigranten aan te voeren. Het was nu echter te laat, want reeds het volgend jaar liep de termijn van staatstoezicht op de slaven ten einde. In 1869 deden de Kol. Staten een voorstel een leening van 2l/2 millioen aan te gaan, maar ook dit werd door de Regeering geweigerd. Stel daar nu tegenover Engeland, dat ten behoeve van Demerara steeds leeningen gegarandeerd heeft, en men zal moeten toestemmen dat Nederland wel degelijk schuld heeft aan den ellendigen toestand, waarin zijn kolonie thans verkeert. Bij de afschaffing der slavernij had Demerara een bevolking van 80.000 zielen en thans 300.000. Suriname telde op het moment der emancipatie 50.000 inwoners en nu ruim 100.000. Oogenschijnlijk is dit een vooruitgang, maar men moet niet vergeten, dat van die 50.000 het overgroote gedeelte werkte en van de 100.000 velen der tot werken geschikten weinig of niets tot de productiviteit der kolonie bijdragen, en zooveel mogelijk ten koste der gemeenschap trachten te leven. De nadeelige gevolgen van aanhoudende ondersteuning, die men tijdens de oorlogsjaren ook in ons land en in België zoo duidelijk heeft kunnen waarnemen, zijn hier niet achterwege gebleven en openbaren zich in een gebrek aan energie bij een groot deel der Creolenbevolking, dat een ellendig bestaan in de meest verwaarloosde krotten boven een geregeld werkzaam leven prefereert. Wij twijfelen aan de mogelijkheid hierin, voor zoover « 196 De weg tot finantiëele onafhankelijkheid der kolonie. het tegenwoordige geslacht betreft, verandering te brengen; alleen door krachtig ingrijpen, gepaard met goed onderwijs en verbetering van den hygiënischen toestand, is van het jongere geslacht nog iets te verwachten. Om de gemaakte fouten te herstellen bestaat er maar één middel en dat isom van stonde af aan de kolonie tot zelfstandigheid op te voeden. Maar evenmin als de opvoeding van kinderen bestaat in het voorkomen dat zu van honger sterven, doch eerst voltooid kan heeten zoodra zij in alle opzichten voor den strijd om het bestaan zijn toegerust, evenmin kan men van een kolonie verwachten dat zij zelfstandig kan zijn, zoolang de hulp die zij van het moederland gehad heeft slechts bestond in het verschaffen van het in de naaste toekomst absoluut onontbeerlijke en zij niet in de gelegenheid gesteld werd haar hulpbronnen te ontwikkelen i). En evengoed als wij een kind welks opvoeding verwaarloosd is steeds zullen moeten onderhouden, evenzoo zal Nederland, indien het ten opzichte van Suriname niet van tactiek verandert, de kolonie moeten blijven subsidiëeren. De nieuwe tactiek moet dezelfde zijn als door de groote cultuurmaatschappijen gevolgd wordt, wanneer zij een slecht beheerde doch vruchtbare onderneming, die jarenlang verlies geleden heeft tot bloei willen brengen; in den kortst mogelijken tijd worden dan allerlei misstanden opgeruimd en maatregelen getroffen om de onderneming op haar maximum productie te brengen. Dit kost geld en véél geld, maar indien de onderneming werkelijk levensvatbaarheid heeft, zal zij spoedig in staat zijn uit haar winsten die kapitalen terug te betalen. Zoo moet en kan het met Suriname gaan, en op het oogenblik dat Nederland er toe besluit om in een betrekkelijk korten tijd de bedragen beschikbaar te stellen, die het anders in een groot aantal jaren zal moeten toestaan zonder de kolome noemenswaardig vooruit te brengen, wordt wellicht ook de mogelijkheid geboren dat Nederland voorgoed van het subsidiëeren van Suriname verlost wordt, want, wordt dit geld nuttig en practisch besteed, dan zal het zoo vruchtbare Suriname, evenals zoo menig vroeger verwaarloosde onderneming, spoedig in staat zijn de aan haar ontwikkeling bestede gelden terug te betalen. Zou ook een dergelijke krachtige en energieke poging van Nederland in de toekomst falen dan zal men afstand van de kolonie moeten doen; het is echter welhaast ondenkbaar dat men de gelden, aan haar ontwikkeling besteed, die als een schuld op de " ii Wii vestigen hier de aandacht op een correspondentie uit den Balkan aan de Nieuwe*Rotterdamsïe CoS, dd. 9 Juli '19, waarin men lezen kan hoe Engeland direkt na de bezetting Palestina heeft aangepakt; wij halen er het volgende uit aan: VP].hptPren van de aller- geopend, nieuwe telegraaflijnen gespannen en de post- en telegraafdienst geheel op Europeeschen leest geschoeid." ,1fl Verder uit de Nieuwe Rotterdamsche Courant" van 30 Augustus 19. Ontngs werd aan de goedkeuring van het Parlement in Engeland een wetsontwerp voorgelegSX^de om een leuning van £ 6.000.000.- te garandeeren, welke leening ten behoeve van irrigatiewerken in den Soedan besteed zal worden. 197 kolonie kunnen blijven drukken, dan niet gerestitueerd zou krijgen. Alvorens echter deze laatste poging gedaan te hebben zou het een schande voor Nederland vooral als koloniale mogendheid zijn, indien het Suriname prijsgaf. Wordt met de verandering van tactiek lang gedraald, dan is het volstrekt niet zeker dat men nog de gelegenheid zal hebben om de gemaakte fouten te herstellen, omdat dit in de eerste plaats afhankelijk is van de mogelijkheid op groote schaal immigranten aan te voeren. Dat die mogelijkheid nog vele jaren zal blijven bestaan is volstrekt niet zeker; Britsch-Indiërs, die tot voor korten tijd de groote meerderheid der voor den export arbeidende bevolking uitmaakten, kunnen reeds nu niet meer onder dienstverband emigreeren. De sedert 1870 opengestelde gelegenheid, Suriname met Britsch-Indiërs te bevolken, hebben wij schier ongebruikt voorbij laten gaan Stel voor een oogenblik, dat wij alleen van hen afhankelijk waren, dan zal een ieder die de kolonie eenigszins kent, beseffen, dat het thans met haar gedaan was en Nederland voor de keuze gesteld was jaarlijks eenige millioenen aan Suriname ten koste te leggen zonder het een handbreed vooruit te brengen, of het zoo vlug mogelijk aan een andere mogendheid af te staan. Gelukkig bestaat er nog kans dit te voorkomen door het aantal Javanen, die nagenoeg de rest der landbouwende bevolking vormen, belangrijk te vermeerderen; dit zou dan echter in den kortst mogelijken tijd dienen te geschieden, want wie waarborgt ons dat hetgeen thans in Britsch-Indië ten opzichte van Demerara gebeurd is, nl. het verbieden van emigratie van arbeiders met eenig dienstverband naar de Engelsche West-Indische koloniën, ook niet op Java voor Suriname te wachten staat ? Laten we ditmaal toch een voorbeeld aan Demerara nemen en daaruit afleiden hoe de toestand in Suriname zou zijn als wij voor een gelijke moeilijkheid geplaatst werden. Met de aanwezige bevolking zal het in Demerara allicht mogelijk zijn de tegenwoordige productiviteit der kolonie te handhaven, al zal er van uitbreiding geen sprake kunnen zijn, hetgeen echter, omdat de inkomsten de uitgaven dekken, tot geen débacle aanleiding behoeft te geven, terwijl men bij zuinig beheer betere tijden kan afwachten. Mocht Suriname iets dergelijks treffen en neemt men het ondenkbare geval dat de productie dan op dezelfde hoogte bleef, dan zou er steeds doorgegaan moeten worden met het verleenen van subsidies, en de Amerikaan, die dezer dagen in een tijdschrift zeide: „Wij behoeven voor Suriname niets te betalen, want Nederland zal blij zijn als het van die jaarlijksche subsidies verlost wordt," zou wellicht getoond hebben een vooruitzienden blik gehad te hebben. Met groote zuinigheid en nog grootere verwaarloozing van veel dat thans reeds slecht onderhouden wordt (bijv. de straten in Paramaribo iets buiten het centrum der x) 8 September 1870 werd een tractaat met Engeland gesloten waarbij aan Suriname werd toegestaan werkvolk uit Britsch-Indië te betrekken. In 1875 werd de emigratie vanwege een groote sterfte onder de immigranten gestopt, maar in 1878 weer heropend (Encyclopaedie van Nederl. West-Indië bl. 375—376). De Engelsche Regeering gaf bij nota van 17 Maart 1918 kennis van de opzegging van het tractaat, onder mededeeling dat geen waarborg kon worden gegeven dat het practisch mogelijk zal zijn emigranten-arbeiders uit Britsch-Indië te krijgen onder eenig ander stelsel. 198 Gevolgen van een slechten gang van zaken. Scheiding van huishouden en ontwikkelingswerk. stad, de loozing in Coronie, de kanalen, gebouwen, wegen, enz.) is de rekening van Suriname niet sluitend te maken, omdat het kleine aantal inwoners, waarvan daarenboven maar 2.2 (zegge twee en twee tiende) procent opgeven een jaarinkomen te hebben dat hooger is dan ƒ600.—, de benoodigde bestuursorganisatie niet kan bekostigen. Gaat men op den ingeslagen weg voort, dan blijft Suriname een kwijnend bestaan leiden, en mochten er daarna moeilijkheden met de immigratie komen, dan gaat het ten onder. Een ieder in de kolonie is hiervan overtuigd; nu reeds gaan tonnen en tonnen verloren doordat mede tengevolge van den zoozeer beperkten aanvoer van immigranten de plantages niet behoorlijk onderhouden kunnen worden en er geen voldoende handen zijn om de oogsten binnen te halen. Er heerscht een neerslachtige stemming; niet alleen bij de planters, maar in alle lagen der maatschappij, waar men zich eenigszins rekenschap van den toestand geeft. De slechte gang van zaken heeft niet nagelaten zijn stempel op de samenleving te drukken; kleven aan de Surinaamsche gemeenschap al dezelfde fouten die aan elke kleine maatschappij eigen zijn, de weinige welvaart die er heerscht draagt er veel toe bij de onderlinge verhouding nog onaangenamer te maken, omdat men zoo licht geneigd is de oorzaak der misère in zijn omgeving te zoeken. Van een hartelijk, rustig samenwerken is geen sprake, reeds de zoozeer gewenschte eenheid van opvatting van het ministerie van Koloniën en den Gouverneur schijnt veel te wenschen over te laten; de slechte verhouding der hoofdambtenaren onderling is een beletsel voor den goeden gang van zaken, terwijl die van het Immigratiedepartement en de planters evenzeer een vruchtbare samenwerking onmogelijk maakt. De raadgevingen, die wij bij onze komst van vele zijden ontvingen om toch vooral door eigen oogen te zien, gaven ons geen hoogen dunk van het onderling vertrouwen der samenleving. Wij betwijfelen of het onder de tegenwoordige constellatie in Suriname mogelijk is goed en nuttig werk te verrichten; de scherpe kritiek en verdachtmaking waaraan menigeen is blootgesteld tengevolge van futiliteiten, die in een kleine samenleving tot zaken van gewicht worden opgeblazen, doen op den duur hun invloed gelden en velen, die met de beste voornemens naar de kolonie gekomen zijn, vergaat de lust meer te doen dan hun plicht gebiedt. Mocht Nederland besluiten tot een krachtige poging Suriname finantiëel onafhankelijk te maken, dan achten wij het absoluut noodzakelijk dat het vrij blijft in de wijze waarop het dat wil doen, want de daarvoor benoodigde gelden zullen door Nederland gefourneerd moeten worden. Evenals een Cultuurbank de werkwijze regelt van een onderneming die door haar gefinancierd wordt, zal Nederland het ontwikkelingswerk van Suriname moeten leiden. Hoe dat kan geschieden,' wordt uitvoerig in het rapport der Welvaart-Commissie beschreven en toegelicht op een wijze, die wij gaarne onderschrijven. Voor de daarin voorgestelde wijziging van het regeeringsreglement deinze men niet terug. Weet men in Suriname, dat dit gepaard zal gaan met een krachtige poging van Nederland, de kolonie binnen den kortst mogelijken tijd finantiëel onafhankelijk te maken, dan zal niemand zich daartegen verzetten, en wij hebben genoeg vertrouwen in het gezond 199 verstand van de leden der Koloniale Staten en, voor zoover in Suriname geboren, in hun liefde voor hun land, om overtuigd te zijn, dat zij zich deze tijdelijke beperkingen hunner bevoegdheden gaarne zullen getroosten. Door het voorstel der Welvaart-Commissie, iedere 5 jaar te herzien welke uitgaven ten laste van 's Rijks schatkist komen, zal, naar mate de te nemen maatregelen effect hebben en de kolonie meer uitgaven voor haar rekening kan nemen, het terrein, waarop zij geheele zelfstandigheid krijgt, worden uitgebreid. Behalve dat Nederland het volledige zeggingsschap over de voor te schieten uitgaven houden moet, dient er nog aan een andere voorwaarde voldaan te worden, n.1. dat de belastingdruk in Suriname meer in overeenstemming gebracht wordt met die in Nederland; het is niet billijk, dat het geld der Nederlandsche belastingbetalers naar Suriname vloeit, terwijl men zich daar allerminst dezelfde opofferingen behoeft te getroosten.1) Het onderstaand staatje2) geeft een beeld van het enorme verschil tusschen hetgeen hier te lande en in Suriname van eenzelfde inkomen geheven wordt, zelfs als het ontwerp tot verhooging der inkomstenbelasting, dat in de kolonie is ingediend, wordt aangenomen. Belastingen. Belasting in Suriname Percenten ^>ruk m Neder,an(i Inkomen. volgens het aan directe belastingen , v/h inkomen. in percenten nieuwe ontwerp. ' ™™' ... bij een gelijk inkomen. f 1.000.— f 10.25 1.02 5.20 . 2.000.— „ 28.25 1.41 10.15 „ 3.000— „ 53.50 1.78 12.14 „ 4.000.— „ 84.— 2.10 13.52 . 5.000— „ 124.50 2.49 14.56 . 6.000.- „ 175.— 2.92 15.69 „ 7.000.— „ 236.— 3.37 16.47 „ 8.000.— „ 316.— 3.95 17.47 „ 10.000.- „ 550.- 5.50 18.68 „20.000.— . „ 1150.— 5.75 22.10 Maar wil de kolonie zelf haar uiterste krachten inspannen, waaraan wij niet twijfelen, want herhaaldelijk hebben de Koloniale Staten betuigd niet voor zwaardere belastingen terug te deinzen als daardoor het vernederende steeds hulp te moeten vragen voorkomen kon worden, laat dan ook Nederland toonen, dat het met opoffering van groote bedragen nog een laatste, maar dan ook uiterst krachtige poging wil wagen, . x) Rapport Welvaart-Commissie blz. 282. „Het is trouwens alleszins billijk, om, wanneer door het moederland op allerlei wijzen de ontwikkeling der kolonie wordt bevorderd, den thans bestaanden, waarlijk niet overmatigen belastingdruk eenigszins te verzwaren. 2) Ons in September 1919 verstrekt door den administrateur van Finantiën met verlof den heer J. van der Stadt 200 Finantiëele Kegeling, Splitsing der finantiën. om de talrijke bronnen van Suriname te ontwikkelen en de kolonie finantiëel zelfstandig te maken. Heeft deze poging succes, hetgeen, gezien de voorbeelden in naburige koloniën, niet anders is te verwachten, dan kan zoodra zich dit succes in de inkomsten der kolonie heeft afgespiegeld, met de terugbetaling der thans voor te schieten gelden begonnen worden. Wij hebben de uitgaven, die op de Surinaamsche begrooting voor 1920 voorkomen, naar het voorbeeld der Welvaart-Commissie in tweeën verdeeld, n.1. in die, welke beschouwd worden als dienende voor de ontwikkeling van Suriname en dus ten laste van het moederland kunnen komen, en die, welke ten laste der koloniale kas gebracht kunnen worden, als strekkende voor de bekostiging van het koloniale huishouden. NAAM DER POST J Nummer j Totaal J Kolonie j Moederland I. Gouvernements secretarie .... 1-2 j ƒ 60.050 j ƒ 60.050 2 Kosten inricht, v/h bevolkingsreg. I 3 ! „ 10.000 i ƒ 10.000 3. Koloniale Staten 4-6 I. 15.604 „ 15.604 i 4. Districtsbestuur 7-11/ „ 67.364 . 67.364 5. Toezicht op de boschnegers en In¬ dianen . J|. . . . - A ■ 12 | . 8.900 . 8.EC0 6. Transportkosten v. ambtenaren en | gepensionneerden ...... 13-17 j . 32.650 „ 12.650 | . 20.CC0 7. Volksfeesten 18 L 2.500 . 2.500 I 8. Militaire Sociëteit * 19 | „ 2.000 - 2.000 9. Gouvernements accountant . . . 20—21 „ 5.165 „ 5.165 10. Toelage havenmeesters 22 „ 800 „ 800 II. Justitie - . . . . 23-27 „ 106.857 „ 106.857 12. Gevangenissen 28-30 . 64.334 . 64.334 13. Rechterlijke politie 31-35 „243.989 „243.989 14. Diverse uitgaven justitie .... 36-37 „ 14.000 „ 14.000 15. Algemeene kosten 38-44 „ 16.800 „ 16.800 16. Schutterij . j 45-46 „ 5.285 „ 5.285 17. Administrateur van finantiën en bureel . . J • • • 47 „ 33.918 i 33.918 18. Domeinkantoor • 48 „ 13.177 19. Boschwezen. . 49-50 „ 82.800 . 82.800 20. Uitgaven v/d kleinen landbouw en nijverheid 51 „ 22.200 , 22.200 21. Inning der belastingen 52-57 JL^43 „ 124.643 „ 13.000 Transporteeren . . . f 946.036 ƒ 266.616 ƒ 679.420 201 NAAM DER POST Nummer I Totaal j Kolonie Moederlanc . ____ Transport . . . ƒ946.036 ƒ 266.616 ƒ679.420 22. Commissièn van aanslag en beoor¬ deeling 58 ƒ 1.425 l 1.425 23. Kamer van koophandel 59 400 400 24. Posterijen 60-62 „ 32.660 „ 32.660 25. Telegraaf 63 n l2. , = 1.84 „ „ „ „ 1919 taxatie: 450 „ „ „ „ = 2.25 „ „ „ De oogst van dit jaar is voor een groot deel binnen, maar het blijft toch een taxtatie, waarmede rekening te houden is. De aanplant is ingeboet met pl.m. 10.000 cacaoplanten, die een leeftijd van 1—5 jaar hebben en tot dusverre bevredigend staan. Het is niet gemakkelijk meer, de cacao groot te brengen. „Mariënbosch" (Beneden-Commewijne). Cacaoaanplant 132 akkers, leeftijd 26—50 jaar. De oogsten der laatste 6 jaren hebben bedragen: 1913 82 balen a 100 K.G. = 0.62 bn. a 100 K.G. per akker. 1914 109 , ., , „ = 0.83 „ „ ., „ 1915 145 „ „ „ „ — 1.10 1916 220 „ „ „ „ = 1.66 1917 233 „ „ „ „ = 1.76 1918 256 „ „ „ „ = 1.94 „Susanna'sdaal" (Beneden-Commewijne). Cacaoaanplant 240 akkers. De oogsten der laatste 5 jaren hebben bedragen: 1914 150 balen a 100 K.G. = 0.62 bn. a 100 K.G per akker. 1915 224 „ „ „ „ = 0.93 „ „ 1916 367 „ „ „ „ = 1.53 „ „ „ 1917 371 „ „ „ „ = 1.55 „ „ „ „ 1918 455 „ „ „ „ = 1.90 „ „ „ „ „Gloria" (Nickerierivier). Cacaoaanplant 254 akkers, leeftijd 20—50 jaar. De oogsten der laatste 8 jaren hebben bedragen: 1911 106 balen a 100 K.G. = 0.42 bn. a 100 K.G. per akker. 1912 147 „ „ „ „ = 0.58 „ „ 1913 259 „ „ „ „ = 1.02 „ „ „ 1914 496 „ „ „ „ =r 1.95 >; „ „ „ 1915 260 „ „ „ == 1.02 „ „ „ 1916 267 „ „ „ „ = 1.05 „ „ „ 1917 420 „ „ „ „ = 1.65 „ „ „ „ 1918 564 „ „ „ „ = 2.22 „ „ „ „ Het jaar 1914 valt buiten de lijn, is een bijzonder jaar voor deze plantage geweest. „Berlijn" (Beneden-Commewijne) maakte in 1916 en 1917 van een incompleeten aanplant telkens ruim 2 balen per akker. 55 Men is er dus in geslaagd de oude aanplantingen zonder buitensporige kosten G voor bestrijding der krulloten tot zeker peil van productie te brengen, maar van verdere ontwikkeling, van uitbreiding dezer voor Suriname zoo bij uitstek geschikte cultuur, die zich in dit rijke polderland met broeikasklimaat zoo goed thuis voelt, is sedert tal van jaren geen sprake meer. De cultuur is zoo geschikt voor dit land, omdat ze weinig werkvolk eischt en geen dure installaties. Dat er sedert lang geen animo voor nieuwen aanplant is, is in de eerste plaats toe te schrijven aan de krulloten-ziekte, die er jaren lang den schrik heeft ingehouden en toen die practisch overwonnen bleek, had zich de Thripsplaag (Heliothrips 1 rubrocinctus) inmiddels als een gevaarlijke doen kennen. De schade door dit miniem kleine insect, een blaaspoot, aan de cacao toegebracht, doet sterk denken aan die van de Helopeltis op Java. Het bladweefsel sterft op de zuigplekken af, waarop de boom het blad afwerpt. Thrips komt overal in den aanplant voor, maar de aanvallen concentreeren zich op bepaalde plaatsen, meestal lichte gedeelten, hetzij dan dat de Koffiemama tijdelijk dun in blad staat of dat er pleksgewijze schaduwboomen ontbreken. De thrips houdt van licht. Om de cacao tot grooter productie te dwingen, is niet lang geleden door sommige planters de richting van veel licht in den aanplant voorgestaan, maar al spoedig, ontwaarde men, dat na het zwaar opsnoeien van de schaduw dadelijk een hevige thripsaanval volgde, zoodat men er gauw van terug kwam. Niet alleen werpt de boom bij een aanval zijn blad af, maar ook heeft er insterving van de takeinden plaats. Herhaalde opvolgende aanvallen kunnen groote sterfte veroorzaken en thripsschade zet in ieder geval de productie sterk terug. Thans wordt algemeen naar dichte schaduw in cacaovelden gestreefd. Wij kregen den indruk, dat goed beschaduwde velden weinig van de plaag te lijden hebben. Geheel opheffen kan men het gevaar met dichte beschaduwing natuurlijk niet, de koffiemama kan tijdelijk dun in blad komen, om de thrips gunstige voorwaarden voor ontwikkeling en optreden te geven, maar bij herstel van het schaduwloof volgt dan ook veelal spoedig herstel van de thripsschade aan de cacao. Een directe bestrijding is nooit tegen de thrips toegepast en toch heeft ze al lang ernstig nadeel gedaan. Alles werd maar toegeschreven aan de krulloten tot deze met succes bestreden werden, waarna duidelijk aan het licht trad, welk een ernstigen en lastig te vernietigen vijand men in de thrips had. 't Is een gevreesde plaag. Ze is in studie bij den entomoloog van het Departement van Landbouw, den heer Reine, die de oplossing zoekt in dichte schaduw en grondbedekking als preventieve middelen en bespuiting der boomen met nicotineoplossingen, Bordeausche pap enz. op de aangevallen plekken. Van de kosten zal het afhangen of die bespuitingen ook op groote schaal zijn toe te passen. In ieder geval zal tegen bespuiting van de z.g. „haarden", veelal lichte plekken, die voortdurend onder aanval staan, geen overwegend finantieel bezwaar kunnen zijn en zal dit met strenge toepassing der preventieve middelen krachtig tot beperking der plaag kunnen bijdragen. In niet mindere mate komt de thrips op Trinidad en Grenada voor. Ook daar wordt ze bestudeerd. een verdere uitbreiing der cultuur. 'hrips. 56 Cacaotor. Benoodigde arbeiders. Exploitatiekosten. Een tweede vijand, die het aanleggen van nieuwen aanplant belemmert, in de krulloten ziet men er geen reden meer voor, is de Cacaotor (Steirastoma depressum). De volwassen kever knaagt de schors der jonge takken af, waaronder vooral de jonge boomen lijden en de larven boren zich in 't hout van oude boomen. De plaag schijnt maar plaatselijk voor te komen, op de eene plantage heeft men er weinig, op de andere veel last van. Ze wordt algemeen bestreden door het vangen der torren en het uitsnijden der larven, de wonden worden daarna geteerd. Alle planters zijn van het nut dezer bestrijding overtuigd en passen haar toe, maar gebrek aan volk verhindert thans velen daaraan de hand te houden. De overige plagen als de „instervingsziekte" (Diplodia cacaoicola) en „kanker" (Spicaria colorans) zijn niet van dien aard, dat ze een beletsel voor de uitbreiding dezer cultuur zijn. Over het aantal benoodigde arbeiders loopen de meeningen nogal uiteen, al naar men meer of minder aan den aanplant ten koste wil leggen. De opgaven varieeren van 1 kop per 2V2 tot 1 kop per 5 akkers. De meeste planters rekenen alle werkzaamheden naar behooren te kunnen verrichten met 1 kop per 3 akkers. De volgende cijfers zijn berekend uit vele verkregen gegevens. De zuivere exploitatiekosten voor cacao, dus exclusief de oogstuitgaven, bedragen thans van 60 tot f 80.- per akker, in enkele gevallen lager. De gegevens zijn ontleend aan de zuivere cacaoplantages en die waar cacao overwegend is. Het verschil zit in de opvatting omtrent het aanplantonderhoud, in het aantal contractanten, waarover men beschikt, in de aanvoer- en beheerkosten enz. Als maatstaf voor de tegenwoordige exploitatiekosten is f 75.- a f 80.- per akker aan te nemen, exclusief rente en afschrijvingen. De productie van een goed verzorgde plantage met gesloten aanplant is te stellen op 2 balen a 100 K.G. per akker. De kosten van pluk, bereiding, emballage en vervoer naar Paramaribo zijn thans pl.m. 7 ct. per K.G. De kostprijs van 1 K.G. is thans circa 45 ct. Enkele plantages hadden in 1918 bij een ruimen oogst en geringe uitgaven een lager kostprijs. Omtrent de netto opbrengst van het product dient opgemerkt te worden, dat de gemaakte prijzen in 1917 en 1918 de meest uiteenloopende cijfers te zien geven, al naar men geslaagd is in verscheping naar New-York dan wel genoodzaakt was tot lage speculatieprijzen te realiseeren in Paramaribo, teneinde dadelijk contanten te krijgen om het bedrijf gaande te houden. In het laatste geval kon niet meer dan max. 55 ct. per K.G. bedongen worden. De onder dergelijke omstandigheden bedongen prijzen hebben geen waarde voor dit rapport en zijn voor die jaren uitsluitend de elders gemaakte prijzen in beschouwing genomen. Meerdere plantages hadden nog geen afrekeningen van de oogsten dier jaren. De gemiddelde netto opbrengsten van 1912 tot 1916 van een 5 tal plantages met de grootste cacaoaanplantingen en van 1917 en 1918 van enkele, die buiten de kolonie verkochten, zijn : Netto opbrengst product Productie. Oogstkosten. Kostprijs. 57 1912 .... 65 cent per K.G. 1913 .... 69 „ „ „ 1914 .... 60 „ „ „ 1915 .... 83 ;, „ „ 1916 .... 66 „ 1917 .... 64 „ 1918 .... 76 „ „ Als bekend, is thans de marktprijs buitengewoon hoog. De bereidings-inrichtingen zijn eenvoudig. Een zeker aantal fermenteerbakken (gefermenteerd wordt van 4—8 dagen), verder eenige houten droogvloeren op wielen, over rails verplaatsbaar van onder een vast dak naar buiten, terwijl vooral de plantages, die op de bereiding van koffie geinstalleerd zijn, machinaal met den „Guardiola" drogen. Het product wordt na fermentatie niet gewasschen als op Java, ook niet in zooveel sorteeringen afgeleverd, maar als één soort, vrijwel telquel. Men heeft zoo goed als geen inferieur. Doordat niet gewasschen wordt, is het uiterlijk niet fraai, maar het product is goed van kleur op de breuk en de markt neemt het graag op. Het gewichtsverlies door wasschen bedraagt volgens planters wel 11%, maar volgens onderzoek van Dr. Sack 4 a 5%. wat overeenkomt met de opgave van 4% door Prof. Dr. Paul Preuss in zijn „Reise nach Central- und Süd-Amerika". De oogstuitgaven bedragen voor cacao ongeveer de helft van die voor Liberiakoffie. Hoe 't op den duur met de cacao in Suriname zal verloopen, is nog niet te voorzien. Voorloopig zal de cultuur stellig verder in beteekenis afnemen. Waar in jaren niet is bijgeplant, ontbreekt zelfs de aanvulling van wat sterft door ouderdom en andere oorzaken en oud zijn de meeste velden. Wel ontlokt de krachtige stand van 50 a 60 jarige tuinen den bezoeker menigmaal een uitroep van bewondering, maar die prachtboomen hebben niet het eeuwige leven. De cacaoaanplant van Suriname vermindert gaandeweg; als regel komt Liberiakoffie er voor in de plaats en dat is ook goed. Een herbeplanting dier velden met cacao zou niet raadzaam zijn; de bodem, hoe rijk ook, moet tot zekere hoogte moe zijn ten opzichte van een gewas, dat er zoo lang op stond. Op een bijeenkomst met de planters hebben wij besproken of het aanplanten van cacao op versche gronden is aan te bevelen. De meeningen waren verdeeld. Sommigen voerden aan, dat het grootbrengen van den aanplant moeilijkheden zou opleveren en zagen ook in de thrips een ernstig bezwaar voor de cultuur; anderen, waaronder zij, die succes met het completeeren van hun aanplant hebben, beantwoordden de vraag in bevestigenden zin. Onze commissie is van meening, dat instandhouding van deze cultuur gewenscht is. Zij zou het Kapitaal, dat zich na oplossing van het arbeidersvraagstuk in Suriname zou willen interesseeren in de richting van meerjarige gewassen, willen aanbevelen, om de cultuur van cacao voorloopig naast andere, wij bedoelen zuivere aanplantingen van ieder gewas, op het program te zetten en dadelijk een proef met nieuwen aanleg Inrichtingen voor bereiding van cacao. Verdere teruggang cacao. Heraanplant cacao op oude velden niet raadzaam. Conclusie. 58 op versche gronden te nemen. Ten opzichte dezer cultuur heeft zij de volgende inzichten : 1°. Suriname is een bij uitstek geschikt land voor cacao, het gewas groeit er forsch en bereikt een hoogen leeftijd. 2°. Cacao eischt minder werkvolk dan andere cultures. 3°. Ze vereischt geen kostbare inrichtingen voor de bereiding van het product. 40. Met zaadselectie, den import van nieuw bloed (Trinidadzaad), de veredeling middels oculatie der beste variëteiten op krachtigen onderstam moet de productie zijn op te voeren. In deze richting zijn de eerste stappen gedaan door de oprichting in 1917 van het Surinaamsche Selectiefonds, dat onder beheer van den heer van Drent, Directeur van den Cultuurtuin, zich vooralsnog op bescheiden schaal met de veredeling van overjarige gewassen bezig houdt. Ook kan de productie verbeteren, indien meer aan bedelving, grondbewerking en boomonderhoud ten koste kan worden gelegd dan de plantages nu bij machte zijn; 't ontbreekt aan kapitaal en volk. 5°. De krullotenziekteis zonder te hooge kosten afdoende te bestrijden, dat is bewezen. De thrips is een ernstige vijand, maar met goede, regelmatige schaduw (in de koffiemama, een Erythrina, heeft men een uitmuntenden schaduwboom, die veel lijkt op de op Java voorkomende „Tjankring") en speciale behandeling van aangetaste plekken, is zijn optreden te beperken. De plaag, heerscht ook in andere productielanden van West-Indië, waar de cultuur van veel grooter beteekenis is. In dit opzicht is Suriname dus niet gehandicapt. " De boorderplaag is met het vangen van de kevers en het zoeken der larven in bedwang te houden en op versch terrein zal men er vooreerst weinig last van hebben. 6°. De consumptie van cacao zal vermoedelijk toenemen (alcoholverbod Amerika), de prijzen zullen zich voortaan zeer waarschijnlijk om een hooger niveau bewegen dan vóór den,oorlog. 70. Koffie en cacao op eenzelfde plantage, mits in zuivere aanplantingen, gaan goed samen. Risicoverdeeling is op die wijze een gezond beginsel. 8°. Ook de plantages met overjarige gewassen zijn te klein. Daar de exploitatiekosten nog zullen stijgen, hebben groote ondernemingen de beste kansen op productiekosten, die behoorlijke winsten laten. LIBERIAKOFFIE. De Surinamekoffie (Coffea Arabica) komt niet meer in geregelden aanplant voor. Hier en daar treft men nog eenige boomen. De Liberiakoffie, geimporteerd in 1881, is merkwaardig goed op haar plaats in dit polderland. Groei en boomvorm zijn uitmuntend. De op 8 a 10' getopte boomen hebben een mooien zuilvorm, de ondertakken zijn aanwezig. De plantwijdte is veelal zoo, dat de individueele boomen in hun geheel voldoende licht krijgen, waardoor de ondertakken behouden blijven en meeproduceeren. Men plukt met ladders. De afstand, waarop geplant wordt, is zeer verschillend, hangt 59 af van de breedte der bedden. Men plant zelden meer dan 300 boomen per akker. ■ De verlaten Bacovenvelden zijn allengs voor een groot deel met Liberia beplant. Waren die niet ter beschikking geweest, dan zou de ontwikkeling dezer cultuur niet zoover gevorderd zijn, als het geval is, Het zijn zuivere Liberia-aanplantingen die, voor zooverre ze met voldoende kapitaal en zorg zijn aangelegd, een zeer goeden en weelderigen indruk maken. Evenzoo is het gesteld met de op oude cacaovelden aangelegde koffie, waar de cacao het geheel had afgelegd; het zijn mede zuivere, mooie aanplantingen. Weinig goeds daarentegen valt te zeggen van de koffie, die in den cacaoaanplant ter aanvulling van de ontbrekende cacao is geplant. Veelal onder zware schaduw opgegroeid, laat de ontwikkeling in den regel te wenschen, Een goed geheel is trouwens moeilijk te krijgen met koffieplanten van zoo uiteenloopenden leeftijd in één veld te vereenigen. Tegen dat de laatste koffie ter vervanging van cacao erin zal komen, kan de eerstgeplante op ver gevorderden leeftijd zijn. Men wil en kan in vele gevallen geen cacaoboom opofferen, omdat men het product niet kan missen, wil men het hoofd boven water houden en in die gevallen is de rationeele, doch veel duurder wijze van de hierna te beschrijven conversie den beheerders niet mogelijk, maar ook op plantages, die finantieel sterk genoeg zijn, past men de beschreven onjuiste wijze van overgang toe. Was het nog andersom, cacao na Liberia, dan zou het met compleete tusschenplanting van het nieuwe gewas, i.c. cacao, mogelijk zijn, dit groot te brengen, om het oude, de Liberia, daarna weg te kappen; cacao zou onder die omstandigheden als veel schaduw en beschutting, vooral in de jeugd behoevend, tenminste tot recht kunnen komen. Met Liberia in cacaotuinen is dat niet het geval; de eischen van beide gewassen ten opzichte van de schaduw loopen te zeer uiteen, om zoo samen te gaan. Wil van de oude cacaovelden wat goeds komen, dan zal men moeten besluiten tot algeheele razeering der slechte velden met opoffering van wat er nog aan goede boomen staat, teneinde met goed omlijnde gedeelten geleidelijk tot algeheele conversie te komen met uitsluitend zuivere Liberia-aanplantingen. Ook de oude koffiemama moet liefst worden omgekapt, in de meeste gevallen zal ze niet meer voor het heele leven van het nieuwe gewas kunnen dienen. Wij hebben dit belang op de bijeenkomst met de planters besproken en zijn allen het erover eens, dat niet met het mengen der beide cultures moet worden doorgegaan. Dat zou niet anders dan groote teleurstellingen kunnen geven. Moge het voorgaande de eigenaars der plantages in hun eigen belang opwekken om hunne beheerders finantieel tot de juiste methode in de gelegenheid te stellen. In zake schaduw zijn de inzichten ten opzichte van Liberia nog niet tot overeenstemming. Sommige planters zijn voor weinig, bijna geen schaduw. Ze wijzen op goed produceerende velden met tot zweepjes opgesnoeide koffiemama. Hier viel op, dat de tint minder frisch was en ze zich nog niet hersteld hadden van den vorigen zwaren oogst, terwijl elders onder matige schaduw geen nadeel van een eveneens zware dracht te zien was. Zoo geheel in het licht worden de boomen geforceerd en dat moet zich wreken. \antal planten per ikker. Zuivere en gemengde Liberia. Juiste wijze van omzetting. Onze inzichten ten opzichte schaduw. 66 De opvoer naar pulpers, drogers en huiler geschiedt met jacobsladders. Waar 't mogelijk is, d.i. bij de goed geinstalleerden, wordt thans veel zorg aan de bereiding van het product besteed. Voor gemakkelijke, algeheele loslating van het zilvervlies en voor de kleur is direct en snel kunstmatig drogen na het wasschen gewenscht. In Suriname zal men goed doen na den waschtrommel een uitdruipbak met geperforeerden bodem boven een gecementeerden afvoervloer aan te brengen, om het product te laten uitdruipen en dan direct kunstmatig te drogen. Het komt meermalen voor, dat de te drogen hoeveelheid te klein is voor een droogsel en blijft het product dan lang op den droogvloer. Zulke partijtjes zijn onder schoon water te bewaren tot er voldoende bijeen is. Op Java houdt men ze in stroomend water, zoo uit de leiding, maar stroomend water zou in Suriname te duur worden, het water moet er opgepompt worden. Over de Robusta zijn de planters niet tevreden; wel over de Abeocuta, die van de vele variëteiten het dichtst bij de Liberia staat en in Suriname goed wil groeien en produceeren. Onze commissie is van meening, dat de Liberiakoffie reeds voldoende bewezen heeft, een geschikt en loonend gewas voor Suriname's alluviale gronden te zijn. Onder de mits, wij behoeven het nauwelijks te herhalen, dat de arbeidskwestie wordt opgelost, kan deze cultuur zeer worden aanbevolen. Men zal erop berekend moeten zijn, dat de exploitatiekosten zullen stijgen, maar mag men ook verwachten, dat de markt op een hooger niveau dan vóór den oorlog zal blijven. SINAASAPPELEN. Ons onderzoek naar de geschiktheid van dit gewas voor den Grooten Landbouw is gunstig uitgevallen. De heer Liems, landbouwleeraar, verbonden aan het Departement van Landbouw, heeft, er in zijn tegenwoordigen werkkring een speciale studie van gemaakt en heeft er als oud beheerder van de plantage „La Liberté," zelf ook zekere practische ervaring mee. Vele der beste door hem in de kolonie opgespoorde boomen zijn en worden in den cultuurtuin door oculatie vermenigvuldigd en verspreid en wordt de geschiktheid van geïmporteerde soorten nagegaan. De heer L. heeft zijn ervaringen vastgelegd in Bulletin No. 35 van 1917, uitgegeven door het Departement van Landbouw. Hij beschrijft daarin de bestaande aanplantingen, de resultaten der proefzendingen naar Europa, de vooruitzichten en vermoedelijke rentabiliteit, de cultuur, het oculeeren, het oogsten, sorteeren en verpakken. Zijn verwachtingen zijn gebaseerd op het ter markt brengen in Europa in de maanden Juli—October, als er geen aanvoer van elders is. De rijptijd in Suriname valt in den regel in dien tijd, kan echter door een onregelmatig verloop der seizoenen Rijptijd. Proeven met Robusta en Abeocuta, Conclusie, 68 Plantwijdte. Aanvankelijk dichter planten een voordeel. Selectie. Plagen. Op „La Liberté" geven vele boomen reeds meer dan 1000 vruchten. De heer L. acht een gemiddelde van 500 vruchten per boom bij een plantwijdte van 25' X 25' = 70 boomen per akker, heel matig geschat. Te oordeelen naar den kroonomvang van volwassen boomen zal 30' X 30' afstand de voorkeur verdienen. Wel geeft dat slechts 48 boomen per akker, maar de producties per boom moeten met meer licht in den aanplant belangrijk stijgen en zullen regelmatiger zijn. Het totaal door den heer L. aangenomen aantal vruchten dat uitkomt op ruim 34000 per akker, behoeft niet te veranderen. De heer L. schijnt sedert zijn brochure ook tot inzicht te zijn gekomen, dat een grooter plantwijdte dan 25' X 25' noodig is. Hij noemde voor goeden zandgrond 10 X 10 M. Een aanvankelijk dichter verband b.v. 15' X 15' moet voor de eerste oogstjaren een voordeel zijn. Met een aanvangsaantal van 192 per akker worden zenaar behoefte uitgekapt tot 48 per akker. Op „La Liberté" zijn 22 boomen met goede eigenschappen gevonden en daarvan zijn de 6 beste aangewezen voor vermenigvuldiging. Bij de selectie moet worden gelet op goede kroonvorming, weinig dorens, groote dracht, middelgroote vruchten uiterlijk der vruchten, gladde en dunne schil, sappigheid, aroma, smaak en aantal pitten. In het algemeen is de Sur. sinaasappel zeer sappig. Op „La Liberté" zijn enkele boomen gevonden, wier vruchten in overrijpen toestand niet voos worden, wat gewoonlijk het geval is. Vergeleken met geïmporteerde bekende buitenlandsche soorten als Santfordts Mediteranan, Rubby, Lambs-Summer, King, Navel enz., die zich in Suriname niet precies gedragen als in het land van oorsprong, heeft men nog de beste resultaten met enkele goede inlandsche soorten gekregen, o.a. de „Groningen", gedoopt naar den post Groningen, waar de moederboom, een kolossale drager met heerlijke vruchten, staat. Het lijdt geen twijfel of de proefzendingen van geoculeerde soorten zullen beduidend beter finantiëele uitkomsten geven dan het mengelmoes der vroegere zendingen. Voor de fijne soorten was de marktprijs voor den oorlog 15 tot 25 shillings per kist tegen 10 shillings voor de ordinaire. Ernstige plagen zijn er nog niet. Hier en daar in de klei sterven boomen door de gomziekte (gomafscheiding van onderstam en wortels), maar dat waren tot dusverre voornamelijk zaailingen; de zure oranje onderstam is er minder bevattelijk voor en in de klei komt 't meer voor dan op zandgrond. Ook lemmetje en citroen, die elders voor zandgrond de beste onderstammen heeten te zijn en waarmee nu proeven worden genomen, zijn er weinig vatbaar voor. Slechte loozing en te diep planten worden als oorzaken der gomziekte aangemerkt. Jonge planten hebben dikwijls last van schildluizen, waartegen bespuiting met oplossingen van petroleumemulsie enz. met succes wordt toegepast. Verder zijn eenige miersoorten nadeelig, w.o. de parasolmieren, die stukjes (parasols), vele malen grooter dan ze zelf zijn, uit het blad knippen en naar de nesten dragen, teneinde er een fungus tot voedsel voor hun jongen op te kweeken. Ter bestrijding is verdelging der nesten het aangewezen middel. Het laden van bacoven in een pont. Op den achtergrond bacovenaanplant.