1010 MINISTERIE VAN KOLONIËN. OVERZICHT van de jaarverslagen over 1916 en 1917 van G. J. Oudemans, oud-resident van de PreangerRegentschappen, betreffende het toezicht op studeerenden voor den Indischen dienst en de zorg voor tijdelijk in Nederland verblijf houdende personen van Indische afkomst, hem door den Minister van Koloniën opgedragen. op □iS E 32 , Gravenhage Ter Algemeene Landsdrukkerij 1918. OVERZICHT van de jaarverslagen over 1916 en 1917 van G. J. Oudemans, oud-resident van de PreangerRegentschappen, betreffende het toezicht op studeerenden voor den Indischen dienst en de zorg voor tijdelijk in Nederland verblijf houdende personen van Indische afkomst, hem door den Minister van Koloniën opgedragen. 13 kosthuizen waarin ze zijn opgenomen. De directeuren deikweekscholen toonden groote belangstelling voor de Indische kweekelingen, van wie verscheidenen bij hen en bij leeraren aan huis verkeerden. Over 't algemeen schikten de jongelieden zich goed in de voor hen zoo geheel andere toestanden; allen waren welvarend; en over 't algemeen viel ook over hunne vorderingen niet te klagen; één moest echter wegens onvoldoelden aanleg ontslagen worden \ en van een tweeden was ontslag te voorzien wegens eigenschappen, die hem voor onderwijzer minder geschikt maken. Van de 20 overigen zijn er 9 in de 2e en 11 in de 3e klasse; deze laatsten zullen in Mëi 1919 examen voor onderwijzer kunnen doen, de meesten hunner hopen nu reeds, zich alsdan hier te lande voor de hoofdakte te mogen bekwamen. — Het was voor de directeuren een vrij lastig vraagstuk, hoe voor de Indische kweekelingen de vacanties, vooral de groote vacantie, draaglijk te maken, want de Hollandsche leerlingen gaan dan allen naar hun woonsteden. Er is op gevonden, dat men hen om de beurt bij elkaar, d. w. z. in de kosthuizen, laat logeeren; de kweekelingen van Deventer en Nümegen gingen bh'v. eerst bij die van Haarlem logeeren, daarna ging men gezamenlijk naar Nijmegen, en ten slotte naar Deventer. — Met de betalingen welke de kweekelingen voor kleeding, schoeisel enz. moesten doen, ondervonden de directeuren nog al eens moeilijkheden, voornamelijk toen door den oorlog de postverbinding met Indië zoo slecht werd; daaraan is op mijn voorstel tegemoet gekomen door hun gelden te goeder rekening te verstrekken voor uitgaven die geen uitstel gedoogen; dit werd dan later met de ouders verrekend. Voor de studie voor hoofdonderwijzer werden in 1917 151 onderwijzers aangewezen, terwijl er 15 nog zouden volgen na vrijgekomen te zijn uit den militairen dienst. De directeuren der onderscheidene cursussen, Waar de studie gevolgd werd, gaven op de bereidwilligste wijze de inlichtingen die ik hun omtrent de in 1916 aangenomen cursisten vroeg'. Bijna zonder uitzondering waren de berichten gunstig; eenige weinigen vatten de studie wat minder ernstig op, doch er waren geen >) Hij is thans op eene ambachtschool, waar hij yoor electricien wordt opgeleid, en doet zijn best. Ik blijf in contact met hem. 14 bepaalde klachten. Ik vond aanleiding om hier en daar er op aan te dringen, de voor het examen voor hoofdonderwijzer noodzakelijke practische oefening niet te verwaarloozen, of wel, de studie voor de hoofdakte niet te doen lijden onder die voor het behalen van bijakten. — Van de candidaten van 1916' behaalden er 6 de hoofdakte, en werden 4 van hunne aanwijzing ontheven. Van de candidaten van 1917 waren bij hunne aanwijzing verscheidenen nog in militairen dienst, die eerst later een cursus konden gaan volgen; 4 trokken zich na hunne aanwijzing terug, zoodat ér 147 overbleven, behalve de 15 die nog voor aanwijzing in aanmerking kwamen. Het aantal candidaat-veeartsen was thans 24, waaronder 1 die reeds in 1916 tot veearts bevorderd werd maar nog als paardenarts bij het leger hier te lande was gedetacheerd. Van de overigen slaagden er nog 8 (meerendeels in Januari 1918), van wie 1 daarna ontheffing van zijne verbintenis vroeg, evenals een ander die nog niet met de studie gereed was; resten dus 14. — Onder de geslaagden waren er verscheidenen, die al eens waren afgewezen; het bleek echter dat dit meermalen voorkomt en het in den regel zelfs wel wenschelijk was de tweejarige studie van veeartsenijkundig candidaat tot veearts te verlengen tot 3 jaren. Zoo zou het ook mogelijk zijn, dat de studie van den eenigen Inlander onder de candidaat-veeartsen, thans het 4e studiejaar volgende, eventueel verlengd zal moeten worden. Van de 58 candidaat-houtvesters vielen er 2 af, 1 door overlijden. Een 5-tal van de in 1916 in het eindexamen geslaagde candidaten, aan wie, bij gebreke van gelegenheid tot vertrek naar Indië, zulks opgedragen werd, studeerde verder voor M. O. houtteelt of ingenieur tropischen landbouw; 3 hunner slaagden daarvoor. In 1917/werd in verband met de reorganisatie van de onderwijsinrichting te Wageningen geen eindexamen gehouden. Van de 24 candidaat-ambtenaren voor de in- en uitvoerrechten en accijnzen, de groep die wel het meest van allen nadeel van de mobilisatie ondervond, kwamen er 8 met de opleiding gereed en werden 2 van hunne aanwijzing weêr ontheven.. Onder de geslaagden behoorden de laatste 4 candidaten van 1912, die nog in militairen dienst waren, en die daarin voorshands 15 nog bleven bij gebreke van gelegenheid tot vertrek naar Indië. De andere 4 geslaagden waren van eind 1915; de candidaten van begin van dat jaar waren nog in militairen dienst, doch kregen gelegenheid om een afzonderlijken cursus te hunner opleiding te volgen. Candidaat civiel-ingenieurs waren er 73, allen van 1916 of vroeger, daar over 1917/18 nog geen toekenning van nieuwe toelagen had plaats gehad. Het waren nog 10 candidaten van 1913, 20 van 1914, 21 van 1915, en 22 van 1916. Er slaagden 9 voor ingenieur (meerendeels in Januari 1918); de mobilisatie heeft voor anderen uitstel van het ingenieurs- of ook wel van het geheele of gedeeltelijke candidaatsexamen noodzakelijk gemaakt. Van de Inlandsche studenten, die toelagen genoten, slaagde er 1 in het eerste gedeelte en 1 in beide, gedeelten van het candidaatsexamen; beiden hétdden echter reeds een langen studententijd achter zich. Van de 3 candidaat bouwkundige ingenieurs slaagden beide aangewezenen van 1916, en van de 11 candidaat-mijni/ngenieurs slaagden er 3 en werden 2 van hunne aanwijzing weêr ontheven. Er waren 116 candidaat Indische ambtenaren (voor administratieven of bestuursdienst), t. w. 2 van 1913, die thans beiden in het. eindexamen slaagden; 1 van 1914, 32 van 1915, van wie 2 in het eindexamen slaagden en 1 van zijne aanwijzing ontheven werd; 32 van 1916, van wie-er almede 1, en 49 van 1917, van wie er 2 weêr afvielen. — Van de aangewezenen van 1915 en 1916 heeft een 2-tal de indologische studie voorloopig gestaakt, ten einde zich voor te bereiden voor het doctoraal examen Staatswetenschappen B (Ned. Staatsblad 1916, n°. 79). — De 4 in 1917 in Indië aangewezen candidaten kwamen nog niet in Nederland aan; bij gemis aan gelegenheid om herwaarts te vertrekken zouden zij voorloopig opgeleid worden aan de Bestuursschool te Batavia. — De studie te Leiden van de candidaat Indische ambtenaren laat nogal te wenschen over, zooals uit het onbevredigende gehalte der indologische examens en de vele bij die examens plaats hebbende afwijzingen blijkt. Maatregelen worden overwogen om hierin verandering ten-goede te brengen. Het aantal candidaat rechterlijke ambtenaren steeg tot 74, 17 1 vrouwelijke, 11 Europeanen en 4 Chineezen; voorts meer indirect of incidenteel 7 Europeanen, waaronder 2 vrouwelijke; terwijl zij verder eenig voorschot aan verschillende jongelieden verleende. De beide onafhankelijkste Wageningen studeerende Chineesche jongelieden uit Buitenzorg slaagden in hun propaedeutisch examen tropischen landbouw. In verband met deel B van de opdracht kwamen in 1917 — afgezien van tal van bemoeiingen zoo ten behoeve van Inlandsche bedienden voor wie onder de moeilijke tijdsomstandigheden bezwaren met de passage werden ondervonden, als ten dienste van families en jongelieden die van hunne verzorgers in Indië niet bijtijds flnancieelen steun ontvingen, waarin dan vaak langs officieelen weg kon worden voorzien — weder verschillende gevallen aan de orde, die vermelding verdienen. In het voorbijgaan kan worden aangestipt, dat ik nader persoonlük onderzoek instelde omtrent het in een opvoedingsinrichting opgenomen Inlandsche meisje, welk onderzoek een 'alleszins bevredigenden uitslag had; en dat de beide Inlandsche jongelieden, die [in militairen dienst waren genomen, tot sergeant bevorderd werden en onder de goede zorgen van hun mentor zich voorbereidden voor den cursus voor officier. Goed logies en later eene^goede betrekking werden bezorgd aan eene Inlandsche vrouw die, uit Indië naar Oostenrijk medegenomen, daar twee jaren in betrekking is gebleven zonder loon te ontvangen en op haar herhaald aandringen met hulp van het Nederlandsch gezantschap onder geleide herwaarts gezonden Werd. Van de zijde der familie, bij welke zij in betrekking is geweest, is later eene genoegzame som ontvangen voor haar loon en om eventueel ook nog haar passage naar Indië te voldoen. De ongunstige tijdsomstandigheden en de stremming in het postverkeer zullen voor geen gering deel oorzaak zijn geweest van de ontberingen die de bewuste vrouw heeft moeten lijden, zooals dat ook het geval was ten aanzien van eene andere Inlandsche vrouw, naar Nederland medegebracht en 10 maanden zonder betaling in betrekking gehouden niet alleen, doch van wie zelfs eigendom in beleening werd gegeven. Aan deze vrouw, ten slotte uit hare betrekking ver- 18 wijderd, werd eveneens logies en eene andere betrekking verschaft, terwijl door mijne tusschenkomst de verpande voorwerpen weder in haar bezit kwamen en verder werk wordt gemaakt van de inning van haar achterstallig loon. — Een proces werd aanhangig gemaakt tegen den directeur van een variëteitengezelschap, die 2 Inlanders, een man en een vrouw, in September 1916 uit Indië naar Europa medenam mét een verbintenis voor een jaar uit en thuis en vrije passage heen en terug, maar die zich niet aan die verbintenis hield en aanvankelijk •geen vrije passage naar Indië wilde geven omdat het zoo duur was (door het Panamakanaal), doch in December 1917 haar eenvoudig weigerde wegens contractbreuk van de andere partij in November. Begin November hadden nl. beide Inlanders den troep verlaten om in eene andere betrekking over te gaan; maar contractbreuk kon dat niet genoemd worden, daar het contract liep tot ultimo September. — Een jonge Inlander, herwaarts gebracht met het doel dat hij zich hier verder voor onderwijzer zou bekwamen, .en later bij eene familie achtergelaten, werd bij die familie, schoon ze hem aan de studie liet, eenvoudig als bediende behandeld, moest in de keuken eten, en werd niet in den familiekring ontvangen. Eene poging, om in die behandeling verandering te brengen, faalde; kost en inwoning werden nl. niet vergoed. De TjandiStichting trok zich het lot van den jonkman aan, die nu door haar gesteund wordt en bij een onderwijzer in huis is. Zijne studie vorderde regelmatig. — Voor eene op 't eind eener maandenlange reis naar Nederland door een beroerte getroffen en in Rotterdam in het gemeenteziekenhuis in verpleging opgenomen Javaansche baboe zal ik trachten gedaan te krijgen, -dat zij, hulpbehoevend als ze gebleven is en vermoedelijk verder blijven zal, naar Indië, zal kunnen terugkeeren onder de hoede van eene eventueel derwaarts vertrekkende verpleegster. — Ten slotte nog het geval van twee schepelingen, de een uit "West- en de ander uit Oost-Indië, die in Engeland van hunne schepen afgeraakt en door den Nederlandschen Consul te Londen naar Nederland gezonden zijn. Niets hebbende als de kleeren aan het lijf, en verder aan alles gebrek lijdend, werden ze hier van de noodzakelijkste warme onder- en bovenkleeding voorzien, en toen pogingen om elders werk voor hen te vinden vruchteloos 19 bleven, werden ze tijdelijk als knecht bij het Departement van Koloniën in dienst genomen, in afwachting van gelegenheid om hen onder de bemanning van uitgaande schepen naar hun land te doen terugkeeren. Zoowel aan de registratie van Inlanders en van Chineezen uit Indië, als aan de oprichting van een Tehuis voor Inlanders, speciaal Inlandsche bedienden, werd verder gearbeid. Voor dat Tehuis kwam thans een post op de Indische begrooting. Daarentegen werd voorshands afgezien van pogingen om een doorgangshuis te stichten voor Inlandsche jongelieden die voor hunne studie hier te lande komen. Nadere besprekingen van deze aangelegenheid hebben tot de conclusie geleid, dat het de voorkeur verdient de in Nederland aankomende jongelui eerst eenigen tijd, b. v. een tot twee jaar, bij families in den kost te doen zijn; daarna zouden ze op kamers kunnen gaan wonen ten einde tot meer zelfstandigheid te komen. De keus van de families, waar de jongelui den eersten tijd hun intrek zouden nemen, moet natuurlijk met groote zorgzaamheid geschieden. Dit punt raakt de zorg voor Inlandsche studenten in het algemeen. De werkzaamheden, overigens aan de opdracht verbonden, zetten zich dermate uit, dat het reeds nu ondoenlijk is aan dit gewichtige onderdeel volle recht te doen weervaren. Het zal inderdaad noodig zijn, dienaangaande tot een naderen maatregel over te gaan. Een voorstel daaromtrent zal spoedig worden ingediend. 's Gravenhage, Juni 1918. G. J. Oudemans. INLEIDING. De groote toeneming van het aantal dergenen die met Landssteun zich voor den dienst in Ned.-Indië voorbereiden; de bezorgdheid ten aanzien van jongelieden van Indische afkomst, voor hunne studie herwaarts gekomen; geruchten over slechte behandeling van uit Indië medegenomen Inlandsch dienstpersoneel en andere, in Nederland gekomen personen van Oosterschen landaard: dit alles was aanleiding dat mij bij beschikking van den Minister van Koloniën van 22 Mei 1916 Afd. D. n°. 36 eene tweeledige opdracht gegeven werd, onderscheiden in: A. het toezicht op personen die in Nederland studeeren onder genot van eene studietoelage ten laste van de Indische geldmiddelen, in het bijzonder wat Inlanders en andere uit Nederlandsch-Indië afkomstige jongelieden betreft, en B. waar noodig, raad te verschaffen en hulp en bijstand te verleenen aan in Nederland verblijf houdende Inlanders (zoo mannen als vrouwen) en uit Nederlandsch-Indië afkomstige' jongelieden, die daaraan behoefte hebben. Mijne aan den Minister uitgebrachte jaarverslagen zijn, wegens de daarin voorkomende bijzonderheden van persoonlijken aard niet vatbaar voor openbaarmaking in hun geheel, en daarom is er het hierachter volgende overzicht van gemaakt. G. J. OUDEMANS. OVERZICHT VAN HET VERSLAG OVER 1916. Voor deel A van de opdracht begon mijn arbeid met een bezoek aan alle Rijks- en bijzondere kweekscholen, waar de 22 Europeesche jongelieden, die "op den bij Indisch Staatsblad 1915 n°s. 173 en 585 aangegeven voet uit Indië gezonden waren voor de studie van onderwijzer, hunne opleiding ontvingen, t. w. 17 aan de Rijkskweekscholen te Deventer, Haarlem Groningen, Middelburg. Maastricht en Nijmegen, 3 aan de Jan-vanNassauschool te Utrecht, 1 aan de kweekschool „Instituut St. Louis" te Oudenbosch, en 1 aan de Christelijke kweekschool te Leiden. Naardien het de bedoeling was dat, waar die Indische kweekelingen den steun van ouders of voogden in Nederland moeten missen, de ondergeteekende zoo noodig dier plaats zou innemen, werd met allen gesproken en werden hunne kosthuizen bezocht. Van alle kweekelingen ontving ik geregeld de kwartaal-rapporten; enkelen hunner werden over hunne slechte rapporten onderhouden en aangespoord verder hun best te doen, en waar het pas gaf, heb ik den directeuren der kweekscholen verzocht, bijzondere aandacht te wijden aan die vakken, waarmede de jongelui het meest moeite bleken te hebben. Voorts verleende ik bemiddeling in voorgekomen gevallen dat de ouders geen of te weinig geld overzonden voor persoonlijke behoeften van de jongelui 1). j) Bij de ouders of voogden in Indië is nogal misverstand voorgekomen omtrent hetgeen voor hunne rekening blijft. Van Landswege w2ir? , • e,..?ene vergoeding voor uitrusting bij vertrek naar JNedeiland, jaarlijks eene som betaald voor huisvesting en verpleging waaronder bewassching; doch kleeding en schoeisel, zakgeld enz büjven ten laste van ouders of voogden, die daarvoor dus geld hebben over te zenden, 6 Mn"ne bemoeienis strekte zich verder uit over: de onderwijzers die zich met eene toelage van f 800 's jaars aan een der van Rijkswege geldelijk gesteunde leergangen hadden te'bekwamen voor de akte van Tioo/Sonderwijzer, met het doel om daarna in Indië benoemd te worden tot onderwijzer bij het openbaar lager onderwijs; de candidaat-veeartsen; de candidaat-hoütvesters; de candidaat-ambtenaren voor de in- en uitvoerrechten en accijnzen; de candidaat civiel-ingenieurs, bouwkundige ingenieurs en mijningenieurs; de candidaat Indische ambtenaren; de candidaat Indische rechterlijke ambtenaren *); _ 5f.\ï en in meer verwijderd verband ook tot de pupillen der verschillende vereenigingen, die subsidie uit de Indische geldmiddelen ontvingen, t. w. de Tjandi-Stichting, het Max-Havelaarfonds en het Christelijk Comité voor Indië, terwh'1 voorts aanraking gevonden werd met het Juliahafonds en de Nederlandsen-Indische Onderwijs- en Studiekas (verkort „Indische Studiekas" genoemd), die, zonder subsidie uit de Indische begrooting te ontvangen, eveneens zich belasten mét de zorg voor pupillen uit Indië of voor Indië bestemd. Omtrent de hier genoemde groepen het volgende. Voor de studie voor hoofdondermjeer waren 100 toelagen beschikbaar gesteld en 95 onderwijzers aangewezen, van wie er 1 weêr ontheffing van de aanwijzing vroeg. De studie werd gevolgd aan een groot aantal cursussen, zoo openbare als bijzondere van onderscheiden richting, in alle streken van het !) Ten aanzien van de candidaat-ambtenaren voor den Indischen post-, telegraaf- en telefoondienst, die aan de te Leiden gevestigde opleidingsschool studeeren, was ik verwezen naar de voor die school ingestelde commissie van toezicht. Br was voorshands geen aanleiding om mij met die commissie in betrekking te stellen. 7 land *); een 4-tal onderwijzers, van wie 3 in militairen dienst, was nog niet aan de studie begonnen. Wegens den over het algemeen nog pas korten duur der studie vielen nog geen bijzonderheden te vermelden. Van de 16 candidaat-veeartsen voltooiden 3 hunne studie, vroeg er 1 ontheffing van zijne verbintenis, en gingen 7 over naar het laatste studiejaar, dat aldus met 10 candidaten voor Indië begon, daarbij medegerekend 2 die niet voor veearts geslaagd waren en 1 die na langdurige afwezigheid wegens verplichten militairen dienst opnieuw in het laatste, studiejaar plaats nam. Onder de 2 laatstaangenomen candidaten behoorde een Sumatraan uit de Bataklanden, die het diploma eindexamen Inlandsche veeartsenijschool te Buitenzorg verwierf en te Utrecht na een tijd toehoorder te zijn geweest, aan de Rijksveeartsenijschool het candidaatsexamen aflegde. Ten aanzien van de candidaat-houlvesters werd samenwerking verkregen met de voor hen te Wageningen reeds bestaande Er studeerden: 1 te Almelo (aan den gemeentelijken cursus); 12 te Amsterdam (van wie 3 aan den cursus Gemeentelijke Kweekschool, 7 aan den cursus van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en 2 aan den cursus der R. K. Schoolvereeniging Kloveniersburgwal); 5 te Apeldoorn (aan den gemeent. cursus); 3 te Arnhem (aan dito); 2 te Breda (aan den cursus van de R.K. Onderwijzersbond); 1 te Deventer (aan den gemeentelijken cursus); 2 te Doetinchem (aan den cursus van het Nederlandsen Onderwijzers Genootschap); 5 te Dordrecht (van wie 3 aan den cursus van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en 2 aan den cursus van de Christelijke Kweekschool); 2 te Eindhoven (aan den cursus van den R.K. Onderwijzersbond); 2 te Goes (aan den cursus van het Nederlandsen Onderwijzers Genootschap); 3 te Gouda (aan den cursus van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers) ; 6 te Groningen (van wie 5 aan den cursus van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers en 1 aan den cursus verbonden aan de Kweekschool met den Bijbel); 7 te 'sGravenhage (aan den gemeentelijken cursus); 5 te Haarlem (aan dito); 7 te Leeuwarden (van wie 6 aan den cursus der Christelijke Kweekschool en 1 aan den cursus voor Christelijke onderwijzers); 2 te Leiden (aan den gemeentelijken cursus); 18 te Rotterdam (van wie 2 aan den cursus, verbonden aan de gemeentelijke Normaalschool, 2 aan den cursus Koningin Wilhelmina Kweekschool, en 1 aan den cursus van de Gereformeerde kweekschool); 6 te Utrecht (van wie 4 aan den gemeentelijken cursus en 2 aan dén cursus van het Bestuur der Ned. Herv. Gem.); en 1 te Venlo (aan den R.K. cursus voor de hoofdakte). 8 commissie van toezicht uit leeraren der Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. Van de 41 candidaten van vóór 1916 slaagden er 9 in het eindexamen, werd 1 bij dat examen afgewezen, die zijne studie kon voortzetten, en gingen 81 naar het 3de of 4de studiejaar over. Omtrent de 10 in 1916 aangenomen candidaten viel nog niets te vermelden. Ook wat de candidaat-ambtenaren voor de in- en uitvoerrechten en accijnzen betreft, werd ik steeds volledig omtrent hun vorderingen ingelicht en op de hoogte gehouden door den leider van hunne studiën. Ofschoon de opleiding niet meer dan 21 maanden duurt, waren er onder de 20 candidaten nog eenige van het jaar 1912, die in 1914 als reservist bij het leger werden ingekjfd; thans als luitenant in 'sGravenhage geplaatst, werden hun eenige faciliteiten verleend, die hen in de gelegenheid stelden de studie weêr voort te zetten. Ook van de aanvang 1915 aangenomen candidaten waren er nog 5 en van de eind 1915 aangenomenen nog 1 in militairen dienst, voor wie dergelijke temoetkoming gevraagd werd. Met betrekking tot de candidaat civiel-ingenieurs werd verbinding gezocht en verkregen met den voorzitter en den secretaris van de afdeeling weg- en waterbouwkunde der Technische Hoogeschool te Delft. Er waren 22 candidaten die in 1913, 22 die 1914, en 22 die in 1915 na hun propaedeutisch examen waren aangenomen. Van hen slaagden er 15 in het ingenieursexamen; 7 deden het volledig candidaatsexamen, en 22 het eerste gedeelte van dat examen. Omtrent eenigen van de in 1914 aangenomen studenten, die sindsdien nog geen verder examen hadden afgelegd, bestond twijfel aangaande den ernst hunner studie, waarin aanleiding tot eene aansporing gevonden werd; onder hen waren een paar Inlanders. Voor candidaat bouwkundige ingenieurs werden eerst in 1916 studietoelagen beschikbaar gesteld. In het verslagjaar was er slechts één verleend; twee aanvragen waren bij het Departement in behandeling. De candidaat-mijningenieurs staan onder eene speciale leiding vanwege de betrokken hoogleeraren, met wie in overleg werd getreden. Van de 15 candidaten deden er 9, die in 1914 en vroeger waren aangenomen, eindexamen; de anderen "werden eerst in 1916 aangenomen. 9 Omtrent de candidaat Indische ambtenaren (voor den administratieven of bestuursdienst) werd in betrekking getreden met de bij de opleiding betrokken hoogleeraren van de Rijksuniversiteit te Leiden. Van vóór 1916 waren er 37 candidaatambtenaren, nl. 2 van 1913, 1 van 1914, en 34 van 1915 in 1916 werden er 36 aangewezen. Er werd aanleiding gevonden om de beide candidaten van 1913, wier normale studietijd in 1916 verstreek, over hunne studiën aan te schrijven; zij bleken verlenging van studietijd noodig te hebben tot in 1917. Van de candidaten van 1915 is er 1 begin 1917 overleden; van die van 1916 werd een 5-tal weder van de aanwijzing ontheven. Voor candidaat rechterlijke ambtenaren werden voor het eerst in 1915 studietoelagen beschikbaar gesteld. In dat jaar werden 26 candidaten aangenomen, van wie later 2 zich weder terugtrokken. In 1916 werden er 29 aangenomen. De aangenomenen waren over de 5 verschillende universiteiten verspreid; het meerendeel echter studeerde te Leiden, waar trouwens de voorbereiding plaats vindt voor het examen in Indische vakken, hetwelk na voltooiing van de juridische studiën is te doen. Van de in 1915 aangenomenen gaf een 2-tal reden tot vrees dat zij niet binnen normalen tijd met de studie gereed zouden komen, en werd daarom aangeschreven; een hunner, een Javaan, die reeds in 1911 candidaatsexamen had gedaan, was sinds 1914 gemobiliseerd geweest,. doch genoot sinds eind 1915 studieverlof. De Tjandi-Stichting had 3 Inlandsche pupillen, van wie de een sinds September 1913 te Delft studeerde voor civielingenieur, de tweede sinds September 1914 te Wageningen, voor tropischen landbouw; en de derde sinds September 1915 te Delft voor scheikundig ingeniëur. Voor eiken pupil was uit het bestuur der Stichting een patroon aangewezen, die zich bijzonderlijk met hem bemoeit en toezicht op zijne studiën houdt. Het Max-Havelaarfonds had 2 Inlandsche pupillen, van wie de een, in 1914 in Nederland gekomen, in 1916 eindexamen H. B. S deed en thans te Wageningen studeerde, en de ander zich voor den handel wilde bekwamen en lessen volgde aan de Handelshoogeschool te Rotterdam: Het Christelijk Comité voor Indië had een pupil die te Wage- 10 ningen, een die te Delft studeerde en een 4-tal dat te Leiden zich voor den Indischen dienst voorbereidde. Alle pupillen waren, overeenkomstig het doel der vereeniging trouwens, uitsluitend Europeesche jongelieden van christelijke richting! De N. I. Onderwijs- en Studiekas, van algemeenere strekking, helpt zoowel Inlandsche en Chineesche als Hollandsche jongelieden, ook meisjes. Zij had 24 pupillen, waaronder 2 meisjes. Bèhalve de twee Inlandsche pupillen van Tjandi-Stichting en Max-Havelaarfonds, studeerden te Wageningen voor eigen rekening ook twee Chineesche jongelieden uit Indië voor tropischen landbouw. De werkzaamheden, uit deel B van de opdracht voortvloeiende en in het algemeen beoogende de bescherming van Inlanders en andere Indiërs in Nederland, golden: a. het verleenen van hulp en bijstand aan Inlandsche bedienden die hier te lande in hun dienst niet goed behandeld dan wel onbillijk ontslagen werden; b. het helpen van andere Indiërs die daaraan behoefte hadden; c. zorg voor Inlandsche studenten; d. zaken van meer algemeenen aard, met de opdracht verband houdende. Evenals ten aanzien van deel A dient bij dit deel der opdracht in aanmerking genomen, dat mijne werkzaamheden eerst in Mei 1916 een aanvang namen. Uit groep d valt te noemen hetgeen gedaan is om te komen tot eene doeltreffende registratie van hier te lande vertoevende Inlanders en Chineezen uit Indië. Op de wenschelijkheid daarvan was reeds tevoren de aandacht gevestigd. Terwijl ik dadelijk zelf begonnen ben met een kaartsysteem aan te leggen van alle Inlanders en Chineezen, wier aanwezigheid in Nederland mij bekend werd, is door bemiddeling van den Minister van Binnenlandsche Zaken ook verkregen dat in den vervolge de inschrijving van Inlanders en Chineezen in de bevolkingsregisters regelmatiger zal plaats vinden en dat [ook bij de bevolkingsstatistiek bepaaldelijk aandacht aan hen zal worden gewijd. — Wijders werd overleg gepleegd omtrent de oprichting van een 11 Tehuis voor Inlandsche bedienden, waar zij gelegenheid hebben tot ontspanning in hun vrije uren en dat als asyl of doorgangshuis bij ontslag kan dienen; en eveneens over de instelling van eene voorloopige huisvesting en inleiding in het Westersche leven van Inlandsche jongelieden die voor hunne studie naar Nederland komen. Ook deze onderwerpen waren tevoren reeds aan de orde gekomen en werden thans verder behandeld. Zoo was het insgelijks met eenige gevallen, behoorende tot groep a. Het waren de volgende. Aan eene Inlandsche bediende, die 16 maanden in eene betrekking was geweest en bij haar ontslag nog f 123 aan loon en handgeld tegoed had, werd uitbetaling daarvan geweigerd omdat zij — wat ze intusschen ontkende — eenige • kleedingstukken zou hebben .weggemaakt; de zaak was voor den rechter gebracht, maar de vordering, trouwens grootendeels reeds verjaard, is om formeele redenen niet ontvankelijk verklaard. — Ten behoeve van een jong Inlandsch meisje, in hare betrekking slecht behandeld, waren justitie en voogdijraad tusschenbeide gekomen; zij werd in een gesticht voor meisjes ondergebracht. — Bij den voogdijraad kwam almede het geval van twee Inlandsche knapen, door de ouders naar Holland medegegeven om voor eene betrekking te worden opgeleid maar hier te lande geheel als Inlandsche bedienden geëxploi-' teerd; zij werden overeenkomstig hun wensch in militairen dienst opgenomen en het liet zich aanzien dat dit tot hun welzijn strekt, dank zij de belangelooze doch krachtige leiding en steun, die hun ten deel vielen, ^ Tot de werkzaamheden van groep a is ook te rekenen mijn bezoek aan het logies aan den vasten wal van het Javaansche en Chineesche personeel op de schepen van de' stoomvaartmaatschappijen „Nederland" en „Rotterdamsche Lloyd", waarbij bevonden werd dat het logies voldeed aan alle redelijkerwijs te stellen eischen. De slaaplokalen zijn centraal verwarmd en het personeel wordt goed behandeld. Tot groep b behoort een aantal gevallen waarin aan of ten behoeve van Inlanders of Chineezen, voor hunne opleiding herwaarts gekomen, bemiddeling verleend werd ter verkrijging hetzij van geldelijke hulp, hetzij van voorlichting omtrent studie of huisvesting, enz. 12 Wat groep c aangaat, bepaalde de werkzaamheid voorshands zich voornamelijk tot eene oriëntatie. Met opzet intusschen werd gesproken van zorg voor Inlandsche studenten: niet alleen omdat dit woord werkelijk méér omvat dan het gebruikelijker toezicht, maar ook omdat dit laatste, vaak nog verscherpt tot streng toezicht, hoe goed ook bedoeld, aanleiding tot misverstand geeft en inderdaad niet juist is en niet aangenaam klinkt. Er zijn eenige oudere Inlandsche studenten hier te lande, die in het gevaar verkeeren, het doel te missen waarvoor zij herwaarts kwamen en zichzelven zoo goed als maag en vriend een blijvende teleurstelling te berokkenen; anderen, wien dat gevaar nog wel niet rechtstreeks bedreigt, maar wier studietüd toch te lang gerekt wordt; en dan heeft men de jongeren en de aankomelingen, in wier belang het is, wanneer zij niet bepaaldelijk aan iemand of aan eene verèeniging hier te lande zijn toebetrouwd, dat zij hier verstandige raad, leiding of steun vinden. OVERZICHT VAN HET VERSLAG OVER 1917. In 1917 breidde het werk zich allengs uit. Zulks, wat deel A van de opdracht betreft, als vanzelf door de verdere toeneming van het aantal dergenen aan wie eenè studie-toelage werd verleend, en de daarmede gepaard gaande toeneming van bemoeiingen zoowel met het Departement als met de studeerenden, zoo voor het geven van inlichtingen als voor het oplossen van kwesties, het onderzoek van klachten, enz. Terwijl in 1916 ruim 400 studietoelagen werden genoten, kwamen er thans nog eenige honderden bij. Over 't algemeen kon getuigd, dat naar behooren gewerkt werd door hen die in het genot van eene studietoelage waren; de tijdsomstandigheden, en vooral de mobilisatie, hebben echter voor velen den geregelden gang der studiën gestoord. Omtrent de verschillende groepen van studeerenden het volgende. Bij herhaling werden weder de kweekscholen bezocht, waar de 22 voor opleiding tot onderwijzer uit Indië gekomen Europeesche jongelieden hunne opleiding ontvingen, alsook de 16 van wie er 3 weêr afvielen en 3 met de studie gereed kwamen. Van de overigen werkte een aantal, reeds in de rechten gepromoveerd, enkel nog voor het faculteitsexamen; anderen verbonden die indologische studie met de voorbereiding voor hunne promotie in de rechtswetenschap. Ten aanzien van een der twee in 1915 aangewezenen, omtrent wie reeds ten vorigen jare eenige vrees voor den gang hunner studie bestond, verminderde die bezorgdheid niet en werd aanleiding voor nadere aanschrijving gevonden. 3^oor de in 1917 ingevoerde studietoelagen voor het doctoraat in de Indische taal- en letterkunde werden 4 candidaten aangewezen; — geen aanwijzing had in 1917 nog plaats voor de almede weer geopende gelegenheid tot opleiding als candidaatambtenaar voor Chineesche zaken. Aanraking werd thahs ook verkregen met de opleiding van stuurlieden voor de Gouvernementsmarine, zooals zij in 1916 geregeld werd. Er waren 6 kweekelingen aan de Zeevaartschool in het Zeemanshuis te Amsterdam, 5 aan de Kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam, 2 aan de Zeevaartschool te Rotterdam, en 4 aan die te Terschelling. Eén der kweekelingen werd wegens lichamelijke ongeschiktheid afgekeurd; en een kon niet naar een hoogere klasse overgaan, wat waarschijnlijk was toe te schrijven aan de omstandigheid dat hij dagelijks eene lange reis naar de school en terug had te doen. Wat de verschillende vereenigingen betreft, die zich de zorg voor jongelieden uit Indië aantrekken: de Tjandi-Stichting zag zich genoodzaakt een harer Inlandsche pupillen, die herhaaldelijk tevergeefs propaedeutisch examen voor civiel-ingenieur deed, los te laten l), zij nam een nieuwen aan, een Inlander die zich hier te lande voor onderwijzer bekwaamt; een deibeide andere Inlandsche pupillen kwam met zijne studiën te Wageningen gereed en is naar Indië teruggekeerd, de tweede slaagde in het propaedeutisch examen voor scheikundig ingenieur; — het Max-Havelaarfonds had thans één Inlandschen pupil^ die te Wageningen studeert 2); — de Indische Studiekas had onder hare directe zorgen en verantwoording 7 Inlanders, waaronder ') Hij bleef intusschen nog student te Delft. 2) De tweede, nu van "andere zijde gesteund, bleef lessen aan de Handelshoogeschool te Rotterdam volgen.